sas-ai-—«-sSi Hj|, 1 ^ ' 4 J «r ,, i «HL " ",;.' *i i'. Stè?; V *.»,<* ^Jb, /.•>.• mé$éï: si: % yfömfïi ■mM ■ :'t \ -:i. *itë . .? te- ; .7$: .;•• ? #?' ';•'.{*. #>J'& vÓV^'U^'v .■.''•■ $ % • : • ?tï T0,^t C- .;• ,V ' ytóte:- r>\ V kV V'? » * k> c%Vvy. Jr H ' r^lgk II | \ ' iitt'-M flk I |M' W % ■ m ■ ■■ . :^É:W^Mnr' S 1 1 ^•Wtv- ',v :s-i> iVc'A •-• s'' > -v ■ •■% y^v n5?> ■•'• >{ •. v" v Ji -v w"'-:- • •^'^^.4. >*'■ ^':' ■ »A* • ViHveSfi&^V KPM^i &:,%t a&afltt&K ■ -■■■■■• ■ -. Wji$p -m|i: SÜÊ& -'. j}:' BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN TJIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR Dr. S. CRAMER, en Br. F. PIJPER, Hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden Seminarium aldaar ACHTSTE DEEL 8-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1911 BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER. Hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden Seminarium aldaar ACHTSTE DEEL: Het martelaarschap van Hendrik Tos en Joannes van den Esgchen, Willem van Zwolle, Hoste vander Katelyne, Christophorus Fabritins en Oliverius Bockins, Guido de Bres en Peregrin de La Grange BEWERKT DOOR Dr. F. PIJPER '8-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1911 INHOUD. Bladz. Voorrede vn Inleiding 3—11 Der acttis vnd handlung der degradation vnd Terprennung der Cristlichen dreyen Ritter vnd merterer Augistiner ordens gesehehen zu Brussel. Anno M. D. xxiij 13—19 Inleiding 23—31 Historia de dvobvs Avgvstinengibus, ob Euangelij doctrinam exustis Bruxellae. — M D. XXIII. Articali LX1I. per eosdem asserti. Pia et Christiana expostulatio cum quodam, qui ueritatem abnegauit 33—54 Inleiding 57—64 Dye histori, so zwen Augastiner Ordens gemartert seyn tzu Bruxel. Dye Artickel daruinb sie verbrent seyn mit yrer auszlegung vnd verklernng [1523] 65—114 Inleiding 117—122 Eenen Troostelycken Sentbrief, Yoor alle die om derwaerheyt, ende om Christus naem veruolcht worden 123—137 Inleiding 141—147 Artickel der Doctorn von Lonen, zu welchen Wilhelm Ton Zwollen bat gcantwort. Mit einer Vorrede Johannis Bugenhagen [1530] 149—176 Inleiding 179—186 VVaerachteghe Historie Tan Hoste Tander Katelyne, te Grhendt om het vry opentlick straffen der Afgodischer Leere, ghebrandt. Doer Marten Microen. [1555] .... 187—253 Hindi. Inleiding 257—279 Historie van de verradelicke gheuangenisse der vromer ende godsaligher mannen, Christophori FabritQ ende Olinery Bocky, waar van den eenen tot een sieckelicke ende ellendighe verlossinghe ghecoinen is, ende den anderen wreede- deliek vermoort ende ten viere op gheoffert. 1565 . . . 281—460 Inleiding 463-^-490 Procedvres tenves a 1'endroit de cevx de la religion dv Pais bas. A vim) vel les est araplement deduit comme Gvy dv Bres et Peregrin de La O range ont signé par leur sang la doctrine de 1'Enangile 491—643 Lyst der aangehaalde bijbelplaatsen 645—654 Alpliabetisch register 655—667 VOORREDE. Waren de martelaren aan wie het tweede Deel dezer Bibliotheca gewijd is allen Doopsgezind, de mannen wier martelaarschap op de hier volgende bladzijden beschreven wordt behooren zonder uitzondering tot andere godsdienstige richtingen. Het zijn voornamelijk besliste Gereformeerden en verder Lutheranen van verschillende schakeering. Voor het eerst verschijnt nu eene volledige verzameling van de oudste berichten omtrent den dood van Hendrik Vos en Joannes van den Esschen, de eersten in geheel Europa die hun leven hebben opgeofferd voor de Hervorming. Tot dusverre waren van deze stukken slechts hier en daar fragmenten medegedeeld. Ik acht mij gelukkig ze thans zonder eenige wijziging of weglating den lezer in handen te mogen geven. Men zal bevinden, dat zij ook in leerstellig opzicht belangrijk zijn, en dat de genoemde martelaren in de beoefening der theologie geen geringe bekwaamheid verworven hadden. Men zal goedkeuren, dat ook eene plaats gegeven is aan den „ Troostelijken zendbrief voor allen die om de waarheid en om Christus' naam vervolgd worden". De inhoud toch staat in nauw verband met de geschiedenis der martelaren en doet zien wat er omgegaan is in kringen, waaruit martelaren zijn voortgekomen. Het boekje betreffende Willem van Zuiolle, met de voorrede van Bugenhagen, des martelaars geloofsbelijdenis en een aandoenlijk lied ter verheerlijking van Christus, vol warmte en innigheid, sluit zich hierbij aan. De uitvoerigste geschriften hebben betrekking op de Gereformeerde martelaren Hoste vander Katelyne, Christophorus Fabritius, Olivier Bockius, Guido de Bres en Peregrin de La Grange. De belangstelling des lezers acht ik zonder meer aan deze werken verzekerd. De onverschrokkenheid waarmede Hoste vander Katelyne zich in gevaar begaf, zijne verontwaardiging over eene matelooze verheerlijking, ja afgodische vereering van het misbrood, de drang van zijn geweten waardoor hij zich verplicht gevoelde daartegen openlijk op te komen, de bezorgdheid voor de godsdienstige opvoeding zijner kinderen jr die hij nog op den brandstapel aan den dag legde: men zal gaarne kennis nemen van de welsprekende bladzijden door de bekwame hand van M. Mikron hieraan gewijd. Hoe Fabritius het slachtoffer werd van verraad ; hoe deze aanzienlijke predikant van Anïwerpen door eene list in het diepste ongeluk werd gestort; hoe de door de Jezuïeten omgekochte Lange Margriete voorwendde vurig belang te stellen in zijne prediking en voor haren zielevrede behoefte te hebben aan zijne voorlichting; hoe hij door het herhaalde aandringen dezer vrouw zich liet bewegen met Bockius zekere woning te betreden schijnbaar met het doel daar het evangelie uit te leggen, doch in werkelijkheid om gevangengenomen en aan den vreeselijksten dood prijsgegeven te worden; de brieven die hij uit den kerker schreef, de brieven die een ambtgenoot en vrienden tot hem richtten; wat hij sprak en deed in de laatste dagen en uren van zijn leven; zijn treffende omgang met medegevangenen; zijne laatste vermaningen: — menigeen zal dit alles tot het einde willen lezen. De meeste aandacht zal het martelaarschap van De Bres trekken, van den steller immers der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, schrijver van den „Baton de la foi" en van een groot werk over de Doopsgezinden. Toen hij in 1567 te Doornik in de gevangenis zat, stroomden de menschen toe om hem met eigen oogen te zien. In dezen schitterenden prediker en bekwamen godgeleerde werd inderdaad een der voornaamste vertegenwoordigers der Gereformeerde beweging getroffen. Voor de beoefenaren der geschiedenis bij ons te lande is De Bres sedert vele jaren, inzonderheid sedert het voortreffelijke proefschrift van Dr. Van Langeraad, geen onbekende. Door de beschrijving van zijn martelaarschap, door de daaraan toegevoegde brieven, verslagen van twistgesprekken en verhooren, enz. wordt echter nieuw licht op hem geworpen, inzonderheid op zijn innerlijk leven, waardoor men beter dan vroeger in staat zal wezen hem te begrijpen en te waardeeren. In het algemeen kan weldadige invloed uitgaan van deze martelaars-geschiedenissen. Zij brengen ons in aanraking met een geslacht dat meer dan eenig ander ernst maakte met den godsdienst, van geestdrift blaakte voor de hoogste goederen, en liever alles onderging dan ontrouw te worden aan het geweten. Van verschillende zijden heb ik bij de bewerking van dit Deel hulp en steun ondervonden. Voor het ter leen verstrekken van allerzeldzaamste drukwerken ben ik dank verschuldigd aan de heeren: Emm. de Bom, onderbibliothecaris der hoofdboekerij der stad Antwerpen; dr. C. P. Burger, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Amsterdam; dr. W. G. C. Byvanck, bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek te 's-Qravenhage; dr. Hans Schnorr von Carolsfeld, Direktor der Kön. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen; Ds. H. van Druten, predikant te Rijnsburg; wijlen F. Gittens, hoofdbibliothecaris der hoofdboekerij der stad Ant- werpen; Dr. F. van der Haeghen, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Gent; Prof. dr. R. Maere te Leuven; Prof. dr. Gr. Milchsack, Oberbibliothekar der Herzogliche Bibliothek te Wolfenbuttel; Dr. Gr. Naetebus, bibliothecaris der Kon. bibliotheek te Berlijn; L. Paris, conservator der Kon. bibliotheek te Brussel; J. F. van Someren, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Utrecht; Carl J. Ströer, assistent-bibliothecaris der Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam; dr. S. Gr, de Vries, bibliothecaris der universiteits-biblio theek te Leiden, en N. Weiss, secretaris der Société de Vhistoire du protestantisme te Parijs. Verscheidene ambtenaren en beambten der universiteits-bibliotheek alhier, daaronder de thans aftredende amanuensis J. P. de S au vage, de custos Cornet, en de heer Yallentgoed hebben mij ook weder bij dezen arbeid vele diensten bewezen. Mijne warme erkentelijkheid betuig ik aan mijnen vriend Ds. D. A. Brinkerink, Ned. Herv. predikant te Bovenkarspel, die mij onwaardeerbare hulp bewees bij de correctie der drukproeven en van wien menige opmerking inzonderheid aan de aanteekeningen bij de herdrukte teksten is ten goede gekomen. Door de vervaardiging van een voortreffelijk register heeft hij stellig de lezers evenzeer als mij verplicht. Mijn leerling, Ds. H. W. te Winkel, Ned. Herv. predikant te Haulerwijk, stelde opnieuw de Lijst der aangehaalde bijbelplaatsen samen. Ik betuig hem oprechten dank. Evenals de vorige verschijnt dit Deel met geldelijken steun van: Heeren Directeuren van Teyler's stichting te Haarlem, Bestuurderen van het Haagsch Genootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst, de Directie van het Provinciaal Vtrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, en eenige particulieren. Ten slotte een woord van hartelijke waardeering voor de firma Martinub Nijhoff te 's-Gravenhage, die, ondanks de teleurstelling wegens het geringe debiet van dit werk in Nederland, nochtans onverdroten met deze uitgave wil voortgaan totdat het tiende en laatste deel gereed zal zijn. Leiden, 7 Oct. 1911. F. P. Verprennung' der Oristlichen dreyen Ritter vnd merterer zu Brussel M.D.xxiij. VIII. 1 INLEIDING. De twee mannen die op den lsten Juli van het jaar 1523 te Brussel de martelaarskroon verworven hebben, zjjn wijd en zijd vermaard. Zij zijn in geheel Europa de eersten geweest, die hunne Hervormde belijdenis met den dood bezegeld hebben. Op Luther heeft de wreede terechtstelling dezer trouwe aanhangers, die voor hunne overtuiging alles hadden opgeofferd, een zeer diepen indruk gemaakt. Het blijkt uit zijne brieven '), en inzonderheid uit het vlugschrift, dat hij weldra deed drukken2): „Eyn brieff an die Christen ym Nidderland", aldus aanvangende: „Lof en dank zij den vader aller barmhartigheid, die ons te dezer tijd wederom zien laat zijn wonderbaar licht, dat tot heden om onzer zonden wil verborgen geweest is. Dientengevolge waren wij aan de afschuwelijke macht der duisternis onderworpen, moesten wij droevig dwa- 1) Luther an Johann Crotus (tusschen 26 en 29 Juli), 1523, in Dr. Martin Luther's Briefwechsel, bearb. von E. L. Enders, Calw u. Stuttgart, 1891, B<1. IV, Nr. 683, S. 181 ; Luther an Spalatin (29 of 30 Juli 1523), a. a. O., N>'. 684, S. 184; Luther an Lambert Thoren, 19 Jan. 1524, a.a.O., S. 280 ff. 2) Eyn brieff an die // Christen ym Nid- // der land // M. Luther, zonder plaats of jaar; 4 bladen in 4", waarvan 3 bedrukt met Gothieke letter; signatuur: Aij, Aiij; aantal regels per bladzijde: 28; hoogte: 18.6 o.M.; breedte : 13.6 c.M. ; exemplaar in de bibliotheek van het Evangelisch-Luthersch seminarium te Amsterdam. Deze brief is o. a. afgedrukt in D. Martin Luthers Werke, kritische Gesammtausgabe, Weim. 1891, Bd. 12, S. 77—80; bij Paul Fredericq, Corpus inquisitionis neerlandicae, 's-Gravenh. 1900, Dl. IV, blz. 223 v.; eene bibliographische beschrijving van een viertal drukken uit 1523, en een fragment bij Vander Haeghent Arnold en Vanden Berghe, Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais, La Haye, 1890, Tom. I, p. 515—517. Waarschijnlijk verscheen dit vlugschrift SS Aug. 1523. Zie genoemde Bibliographie, p. 516. len en den Antichrist dienen. Maar nu is de tijd teruggekeerd, waarin wij der tortelduive stemme hooren, en de bloemen op onze velden opengaan. Aan welke vreugde gij, mijne geliefden, niet alleen deel hebt, maar gij zijt ook de voornaamsten geworden, aan wie wij zoodanige blijdschap en voldoening beleefd hebben. Want u is het ten aanschouwen van de geheele wereld gegeven geworden, het evangelie niet alleen te hooren en Christus te erkennen, maar ook de eersten te zijn, die om Christus' wil thans schade en schande, angst en nood, gevangenisstraf en levensgevaar ondergaat; zelfs zijt gij dermate gesterkt en vruchtbaar gemaakt, dat gij het evangelie met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt, daar bij u die twee edele kleinodiën van Christus, Hinricus en Johannes, hun leven gering geacht hebben, opdat Christus met zijn woord verheerlijkt zou worden". Zelfs heeft het lot dezer martelaren Luther bewogen zijn eerste geestelijke lied te dichten '): Ein newes lied wir heben an, das walt Gott vnser Herre, Zu singen was Gott hat gethan, zu seinem lob vnd ehre; Zu Brüssel in dem Niderland, wol durch zween iunge knaben, hat er sein wunder macht bekand, die er mit seinen gaben, so reichlich hat gezieret u. 8. w. 1) Ein lied von den ziceen Merterern Christi, zu Brüssel, von den Sophisten ron Löuen verbrand, in de Geystliche // Lieder. // Mit einer newen Vorrhede // D. Mart. Luth. // Warnung // D. M. L. // Viel falscher Meister itzt Lieder tichten II Sihe dich fiir, vnd lern sie recht richten // Wo Gott hin bawet sein kirch end sein wort // Da wil der Teuffel sein mit trug vnd mord. // Valentin Bapsts druek zu Leipzig. — Zonder jaar. (Het gaat in één Baud vooraf aan eene uitgave van demelfden drukker van het j. 1553). Zonder pagineering. Signatuur : B-b. Gedrukt in Gothische letter en met fraaie prenten versierd. Alleen voor de eerste strophe van ieder lied, waarboven de muziek gedrukt is (op notenbalken van 5 lijnen), is eene Italiaansche letter gebruikt. Het bedoelde lied bevindt zich onder N". 39. Een exemplaar met een geschreven titel bezit de bibliotheek van het Evangelisch Luthersch seminarium te Amsterdam. Het lied komt ook voor in D. Martin Luthers Siimtliche Schriften, herausg. von J. G. Walch, Halle, 1744, Bd. X, Sp. 1765; en bij Paul Fredericq, Corpus inquisitionis neerlandicae, Dl. IV, blz. 225—228. Over de Nederl. vertalingen van dit lied zie Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 481. Luther is, waarschijnlijk terecht '), van meening geweest, dat paus Adriaan VI, de Nederlander op den pauselijken troon, in de harde bestraffing zijner landgenooten de hand heeft gehad. Hij verweet den Paus, dat deze den middeleeuwschen bisschop Benno heilig verklaard, maar de ware heiligen, Johannes en Henricus, te Brussel verbrand had 2). Ook in zijn geschrift over den marteldood van Hendrik van Zutfen heeft Luther over deze twee geloofsgetuigen roemend gesproken 3). Uit de brieven van Erasmus blijkt, dat de groote indruk, dien de vuurdood dezer moedige mannen bij hem teweegbracht, hem steeds is bijgebleven 4). In het kort komt het gebeurde op het volgende neder 5). Jacobus Praepositus, prior van het Augustijner-klooster te Antwerpen, heeft al vroeg de leer van zijnen ordes-genoot Luther omhelsd, en is deswege vervolgd geworden. Nadat men hem gevangen genomen 1) Zie beneden, bh. 15, aant. 1. 2) Luther, Wider den tieuen Abgott und alten Teufel, der zu Meissen soll erhoben werden, 1524, in Dr. Martin Luther's sflmmtliche Werke, Erlangen, 1830, Bd. 24, S. 240; in de Weimarer Ausgabe, Bd. 15 (1899), S. 184. 3) Vom Bruder Heinrich, in Ditmar verbrannt, sammt dem zehnten Psalm, ausgelegt durch Martin Luther, 1525, in de Sdmmtliche Werke, Erlangen, 1830, Bd. 26, S. 315; in de Weimarer Ausg. Bd. 18 (1908), S. 224. 4) Desiderius Erasmus Zuinglio, 31 Aug. 1523, in Vlrichi Hvtteni opera, ed. E. Boeking, Lips. 1859, Vol. II, p. 261; Erasmus Bot. Carolo Vtenhovio, 1 Juli 1529, in Desiderii Erasmi Opera, Lvgd. Bat. 1703, fol., Tom. III, col. 1207, c, d (zie de plaats beneden, bh. 10, aant. 6); vergel. Erasmus Rot. Georgio Duci Saxoniae, 12 Dec. 1524, ibidem, col. 839 b. 5) Antwerpsch chrmykje, Leyden, 1743, blz. 17—23; Chronicon sive Annales Georgii Spalatini, in de Scriptores rerum Germanicarum praecipue Saxonicarum, ed. I. B. Menckenius, Lips. 1728, fol., T. II, col. 628, a, b; Bibliographie des martyrologes protestants nterlandais, T. I, p. 473—482; Corpus inquisitionis neerlandicae, uitg. door Paul Frederieq, Dl. IV, blz. 80—228; Collectanea van Gcrardus Geldenhauer Noviomagus, uitg. door J. Prinsen, Amst. 1901 (in de Werken van het Historisch genootschap), blz. 32, 47, 67, 79, 137 ; [Adr. van Haemstede], Historiën oft gheschiedenissen der vromer martelaren, Dordr. 1579, blz. 65 vv.; L. Rabus, Historiën der Martyrer, Ander Theyl, Darinn das Dritte, Vierdte, vnd Fünffte Buch, ron den Heyligen, Auszerivehlten Gottes Zeilgen, (aan het slot:) Straszburg, 1572, in-fol., fol. 336 —345; J. C. Diercxsens, Antverpia Christo nascens et crescens, Antv. 1773, Tom. III, p. 342—377 ; Tom. IV, p. 1—9 ; G. Brandt, Historie der Reformatie, Amst. 1677, Dl. I, blz. 79 v., 91; H. Q. Janssen, Jacobus Praepositus, Amst. 1862; J. G. de Hoop SchelTer, Geschiedenis der kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531, Amst. 1873, blz. 70, 76, 79, 80, 111, 236—239, 248, 492; Enders in zijne aanteekening bij den brief van Luther aan Spalatinus, Nr. 684, in Luther's Briefwechsel, Bd. IV, S. 185 f. en naar Brussel gevoerd had, heeft hij in de St.-Goedoelekerk aldaar zijne „dwalingen" plechtig afgezworen. Hij nam intrek in het klooster zijner orde te Yperen, verkondigde opnieuw kettersche leeringen, werd in Juli van het genoemde jaar ten tweeden male in den kerker geworpen, maar wist te ontkomen, begaf zich in de lente van 1523 naar Wittenberg en werd ongeveer een jaar later predikant te Bremen. Intusschen rustte de verdenking van kettersche gevoelens aan te hangen op een aantal personen te Antwerpen, zoowel op de bewoners van het Augustijner-klooster als op anderen. Ook de secretaris der stad Cornelius Grapheus werd den 5den Feb. 1522 gevankelijk weggevoerd naar Brussel om daar terecht te staan voor de keizerlijke inquisiteurs. Grapheus werd bijna terstond door vrees voor den dood overmand, onderteekende nog in April een stuk, dat zijne herroeping bevatte, heeft straks op de Groote Markt te Brussel een schavot beklommen om die herroepingsakte voor te lezen, en die herroeping den 6den Mei van het j. 1522 van den kansel der O.-L.-Y.-kerk herhaald. Voor het vervolg werd de stad Brussel hem tot gedwongen verblijfplaats aangewezen '). De wereldlijke en kerkelijke overheden gingen voort krachtige maatregelen te beramen om de ketterij te Antwerpen te bestrijden. In den vroegen ochtend van een dag in Juli van het j. 1522, te weten reeds om zes uren, verschenen in het Augustijner-klooster aldaar de graaf van Hoogstraten, Hiëronymus van der Noot, de kanselier van Brabant, en andere personen, namen al de aanwezige monniken gevangen, en vervoerden ze op wagens naar Vilvoorde. Hier werden zij in verhoor genomen door eenige professoren van de universiteit te Leuven. Reeds spoedig werden zij allen bewogen om te herroepen, op drie na, die standvastig bij hun gevoelen bleven. Dit drietal hield men te Vilvoorde; de anderen liet men naar hun klooster te Antwerpen terugkeeren, waarop zij in de Maria-kerk aldaar eere openlijke herroeping volbrachten. De drie te Vilvoorde gevangen gehouden mannen waren: Henricus Vos (of Voes), en Joannes van den Esschen (ook wel Esch of Nesse of Van Esse geheeten), en een derde, wiens naam onbekend is. Dezen werden nu aan een nieuw, gestrenger onderzoek onderworpen door den bekenden inquisiteur Jakob van Hoog- 1) Bibliotheca ref. neerl., Dl. VI, blz. 6 vv. straten, monnik van de Dominikaner orde '). Hij bevond hen dermate onrechtzinnig, dat zij aan den wereldlijken rechter behoorden te worden overgeleverd. Dientengevolge weraen zij weldra naar Brussel vervoerd, waar hun proces tot het bekende einde heeft geleid. De hervormingsgezinde geest in het Antwerpsche klooster was onder dit alles ondanks de herroeping niet uitgebluscht. Sommigen der Augustijners begonnen de nieuwe leer meer openlijk, niet alleen op „gewijde" plaatsen, maar ook elders aan het volk te verkondigen. Hun abt, Hendrik van Zutfen, de opvolger van Praepositus, ging hen daarin voor; deze predikte in het gebouw der stedelijke Munt. Door den markgraaf van Antwerpen werd hij overvallen en opgesloten in eene kamer van het St.-Michielsklooster. Er ontstond nu een oproer in de stad, waaraan een groot aantal vrouwen deelnamen. Met geweld werd de abt bevrijd. Ook hij is gevlucht naar Wittenberg en, nog eerder dan Praepositus, predikant geworden te Bremen. (In 1524 heeft hij in het Ditmarsche op den brandstapel zijn leven geëindigd). Het Augustijnerklooster te Antwerpen ontving nog eenen nieuwen abt in Lambertus Thoren; maar in September en October van het j. 1522 werd het geheel ontruimd. Den 7den October werd het Hoogwaardige Sacrament in plechtige processie vandaar overgebracht naar de Maria-kerk. De altaren in de kloosterkerk werden met den grond gelijkgemaakt. Wat de kloosterbroeders betreft, voorzoover het zoons van Antwerpsche burgers waren, werden zij in het klooster „Te Bogaerden" onder dak gebracht. De anderen, 16 in getal, allen met den priesterrang bekleed, werden op 7 en 8 Oct. nogmaals naar Vilvoorde gebracht. Tegen beide groepen werd eene afzonderlijke instructie geopend2). Den 30sten October kwam er in den toestand der gevangen broeders op het kasteel te Vilvoorde eene belangrijke verandering. Krachtens eene lastgeving van den inquisiteur Franciscus van der Hulst hebben toen de abt, Lambertus Thoren, en 7 monniken het kasteel verlaten. Wat er van dit zevental geworden is, blijkt niet. De abt is naar Brussel overgebracht. Men moet aannemen, dat eene afzonderlijke strafprocedure tegen hem is aangevangen. Zijne zaak werd slepende gehouden, 1) Zie over hem Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 377—620. 2) Zie het stuk bij Paul Fredericq, Corpus inquisitionis, Dl. IV, blz. 142, onder N". 405. zoodat hij nog in den kerker zat, toen Henricus Vos en Joannes van den Esschen werden terechtgesteld. De overige zeven Augustijners waren nog te Vilvoorde den 29sten Mei 1523 *), maar zijn toen vermoedelijk losgelaten. Tegen den achtergrond dezer nauw met elkander samenhangende gebeurtenissen, die weinig afwijken van hetgeen bij andere kettervervolgingen plaats greep, steekt de geschiedenis van het martelaarschap der twee genoemde mannen op schitterende wijze af. De kettermeesters die in hun proces te Brussel zijn opgetreden waren: ten eerste de hoofdinquisiteur Franciscus van der Hulst, eerst vanwege den Keizer, naderhand ook vanwege paus Adriaan VI met het inquisiteurschap belast; Jakob van Hoogstraten; vier Leuvensche professoren: de Karmeliet Nikolaas van Egmond2); Jakobus Lathomus 3), Godschalk Rosemont4) en Rieuwert Tapper 5), de laatste twee nog zeer jeugdige personen; en Joannes Pascha, prior van de Karmelieten te Mechelen 6). De tragische afloop is in de gedenkstukken die hierachter herdrukt zullen worden op zóó welsprekende wijze beschreven, dat het overbodig mag geacht worden er hier eene schets van te geven. De leeringen, die zij in de gehouden verhooren verdedigden, en waaruit volgens de inquisiteurs hunne schuld moest blijken, zijn bekend. Zij werden nl. door dezen op schrift gebracht in eene lange lijst van 62 artikelen. Eene kopie van die schriftelijke opteekening moet, langs welken weg dan ook, in handen gekomen zijn van een Hervormingsgezinde, die ze heeft 1) Zie de uittreksels uit rekeningen bij Paul Fredericq, Corpus, Dl. IV N" 95 118, 119, p. 136, 173—176. ' 2) In de Bibl. ref. neerl. herhaaldelijk genoemd. Zie de registers van Dl 1 III en VI. 3) Zie over hem Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 9-195, inzonderheid blz. 19-24. 4) Verg. mijne Geschiedenis der boete en biecht, 's-Gravenh. 1908, Dl. II, blz. 311—316. 5) Bibl. ref. neerl., Dl. I, blz. 567-636; mijne uitgave der Colloquia obscurorum theologorum, grassantium nunc per Brabantiam, met inleiding in : Uit den Hervormingstijd, historische opstellen van het gezelschap S.S.S., 's-Gravenh. 1906 blz 125—177. , 6J 0ver hem wordt gehandeld: Ned. archief voor kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie s-Gravenh. 1907, Dl. IV, blz. 347 v.; Dl. Vil (1910), blz. 407; Kneller, Geschicht'e der Kreuzuegandacht, Freib. i. Br., 1908 ; J. C. van der Loos, Geschiedenis van de H.-kruisweg devotie, in De Katholiek, Deel 138, blz. 25 vv., 139 vv. verschaft aan den auteur der „Historia de duobus Augustinensibus '). Er blijkt uit, dat Hendrik Vos en Joannes van den Esschen belangrijke mannen, ernstige beoefenaren der theologie zijn geweest, en dat de Roomsche kerk van haar standpunt goede redenen heeft gehad om de verbreiding hunner gevoelens te fnuiken. Aan den anderen kant hebben de Protestanten te meer reden om deze eerste twee martelaren der Hervorming te eeren. Zij beiden zijn gestorven op 1 Juli 1523. De derde Augustijner, wiens lot ten nauwste aan het hunne verbonden was, maar die steeds op den achtergrond is gebleven, heeft, toen hun op den dag der terechtstelling nog de gelegenheid werd geopend om te herroepen, bedenktijd gevraagd. Het gedenkstuk, waaraan wij hierachter de eerste plaats inruimen, houdt in, dat hij op 3 Juli de anderen moedig in den dood is gevolgd. „Toen zij het vuur aangestoken hebben, heeft hij nog gepredikt, totdat de vlammen over hem heensloegen" 2). Wie was deze derde broeder? Sommigen hebben ondersteld, dat het de abt, Lambertus Thoren, geweest is3). Deze vergissing is zeer oud; zij klimt op tot Luther 4). Later was Luther beter ingelicht; den 19den Jan. 1524 heeft hij aan Thoren 1) Hierachter, blz. 39—43. 2) Hierachter, blz. 17. Sommigen hebben gemeend, dat hij herroepen heeft; anderen dat hij heimelijk vermoord is. Zie de Historia de duobus Augustinensibus, hierachter, blz. 37 ; Van Haemstede, a. w., blz. 67; Diercxsens, 1.1., T. IV, p. 4 seq. Dat er, met een tusschenpoos van 2 dagen, drie Augustijners verbrand zijn, moet worden afgeleid uit het aanstonds te noemen getuigenis van Luther, uit dat van Erasmus in zijn boven aangehaalden brief aan Zwingli van 31 Aug. 1523 (zie blz. 5, aant. 4), en uit dat der Annales Spalatini, bij Meneken, T. II, col. 628. Vergel. Rabus, Historiën der Martyrer, Th. II, fol. 337 '; Enders, Luther s Briefwechsel, IV, S. 185, Anm. 4. Naderhand is men blijven spreken van de twee martelaren Hendrik Vos en Joannes van den Esschen (vergel. Luther an Lambert Thoren, 19 Jan. 1524, bij Enders, a. a. O., S. 280). Dit is hieruit te verklaren, dat de Historia de duobus Augustinensibus zich uitsluitend met hen heeft beziggehouden. Het openbaargemaakte processtuk, de lijst der 62 artikelen, had ook alleen op hen betrekking. Waarschijnlijk had het proces tegen den derden Augustijner een ander verloop. Zijne houding kan ook minder standvastig geweest zijn Erasmus heeft later behoord tot degenen, die het er voor hielden, dat de derde heimelijk vermoord was; zie zijn brief aan Utenhove, 1529, in de Opera, T. III, col. 1207. 3) Bibliographie des marti/rologes protestants neerlandais, T. I, p. 477; Paul Fredericq, Corpus, Dl. IV, blz. 201, 252. 4) Luther an Spalatin, 29 of 30 Juli 1523, bij Enders, Luther's Briefwechsel, Bd. IV, S. 184. in den kerker een brief gericht1). Eerst in 1528 heeft deze waarschijnlijk zijn leven geëindigd 2). Hebben Hendrik Yos en Joannes van den Esschen op den brandstapel nog herroepen? Het gerucht daarvan is bijna onmiddellijk na hunnen dood door Franciscus van der Hulst, al was hij er niet bij tegenwoordig geweest, uitgestrooid geworden3). Nog in de 19de eeuw heeft zekere schrijver dit als waarheid verbreid 4). Men mag het er voor houden, dat hij door Acquoy voldoende wederlegd is 5). Aandoenlijk daartegenover is, wat Erasmus verhaalt. De beul is ondervraagd, of zij op den brandstapel ook een woord van berouw hebben doen hooren. Hij heeft die vraag ontkennend beantwoord. Toen zij naar den paal werden geleid, hebben zij met luider stem betuigd, dat zij als Christenen stierven. Nadat zij aan den paal waren vastgebonden en het vuur hen naderde, zijn zij gaan zingen het „Symbolum fidei", de „doxologie", en het „Te Deum laudamus", totdat hunne stem werd verstikt door de vlammen6). Het gebeurde is waarschijnlijk met den meesten spoed wereldkundig gemaakt in het vlugschrift, dat hierachter wordt herdrukt: „Der actus vnd handlung", enz. 1) Luther an Lambert Thoren, bij Enders, Bd. IV, S. 280. 2) Paul Fredericq, Corpus, Dl. IV, blz. 201, 252; Dl. V, blz. 360 vv. 3) Zie zijn brief van 1 Juli 1523, bij Diercisens, Antverpia Christo nascens, T. IV, p. 5; ook bij Paul Fredericq, Corpus, Dl. IV, blz. 204 v. 4) A. de Decker, Les Augustim d'Anvers et la Rêforme, in den Messager des sciences historiques, Gand, 1883, p. 386. 5) Verslag van de Historische Commissie der maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, 1884—1885, in de Handelingen van de maatschappij der Ned. Letterkunde, over 1885, Leiden, 1885, blz. 80 v. 6) Erasmus Rot. Carolo Vtenhovio, 1 Juli 1529, in de Opera, T. III, col. 1207 c, d: „Istis [est] solenne, post extinctum hominem spargere rumores, quod in incendio cecinerit palinodiam, quo simul el vindicatae religionis laudem auferant, et multitudinis invidiain calumniaeque suspicionem elFugiant. Nam quum Bruxellae primitias immolassent caustis duobus Monachis Augustinensibus, tertio in carcerem reducto, et clam interfecto, quum mira constantia mortem oppetissent, quae res Judicibus gravem movebat invidiam, sparserunt ridiculam fabulam, unum ex illis apparuisse cuidam Augustinensi, qui nunciaret animas illorum esse incolumes, quod in extremis resipuissent, videlicet jam in ipso incendio. Idque factum precibus Virginis matris. Nam et pridie Visitationis exusti sunt.et Nicolaus Cannelita magno studio hoe procurarat. Rogatus carnifex, ecquam poenitentiae vocem edidissent in rogo, negavit, sed quum ducerentur ad palum, clara voce testati sunt se mori Christianos, et alligato palo admoto igni canere coeperunt Symbolum fidei, mox doxologiam, Te Deum laudamus, donec flamma vocem intercluderet". Er zijn niet minder dan 10 uitgaven uit het j. 1523 van bekend, alle uiterst zeldzaam; zij zijn in de „Bibliographie" der martelaarsboeken nauwkeurig beschreven *). Daarbij is een afschrift opgenomen van den tekst van een dezer uitgaven 2). Van ééne editie bestaat eene uitgave in facsimile 3). De herdruk die hier volgt berust op de editie, die in de bedoelde „Bibliographie" vermeld is op p. 497 v. 4). In vergelijking met de andere vertoont zij behalve kleine verschillen in orthographie, eene belangrijke afwijking aan het slot. Hier treft men nl. een sterk veranderd „Salue Regina" met „versus" en „gebed" aan in het Latijn en in eene Duitsche vertaling 5). In Deel I dezer „Bibliotheca" is gehandeld over pogingen die gedaan zijn om dit in de middeleeuwen uiterst populaire kerklied van een lofzang op Maria te veranderen in een lofzang op Christus 6). Wij treffen daarvan hier een nieuw en merkwaardig voorbeeld aan. 1) Bibliographie des martyrologia protestants neerlandaia, Tom. I, p. 473-498. Er is ook eene uitgave door Johannes Aurifaber opgenomen in Doet. Mart. Lutheri Schrijftenn Bücher vnd Predigten, Deren in den Wittenbergischen noch Jhenischen Tomis nicht zu finden, Erstlich Gedruckt zu Eiszleben .... Jetzs aber zu Leipzig, [1603], Th. I, in fol., BI. 144 r—145 r. Een exemplaar bevindt zich in de universiteits-bibliotheek te Amsterdam. 2) L. c., p. 474—477. Herhaald bij Paul Frederieq, Corpus, Dl. IV, blz. 199 vv. 3) A. de Decker, Les Augustins D'Anvers et la Réforme, Anv. 1884. 4) Het is gedrukt in 4°-l'ormaat, op 4 bladen, met gothieke letter. Aantal regels per blz.: 32. Hoogte: 18.6 c.M.; breedte: 14.t c.M. De herdruk berust op het exemplaar der Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. 5) Hierachter, blz. 18 v. 6) Bibl. ref. iteerl., Dl. I, blz. 4. 2Der actus vnb banb* luï\q ber begraba tion vmb vetpren ung öer CrtstUcben bres en tRftter vnö mer terer Hugtsti* ner or« beits gescbebett 3U JSrussel. Hnno flB.D.yytij. prima 3ultj. Jst barbes bas jecbt CbristenUcb Salue. Wie die cristlichen drey fitter vnd marter Auga- stiner ordens, haben vmb der Euan gelischen warheyt willen, jemer lich (mit grossen dancksa gungen. Got iren geyst au ff geben. &c. t jtppKSfëls seindt von den München Augustiner ordens, so I nrawH' zu Anttorff vertriben syn, drey der selbigen in vil orten gefangen gewesst, vmb Christlicher warheyt willen. Inen ettliche artickel vor geworffen die zu widerruffen. Aber ir keinner das zu thun bewilliget. Nun haben andere münniche vnd geystliche so vil durchs Geit mit den Regenten gehandelt, auch geben dem Baptst, das ein Mandat von Rom kommen ist, dar in der Bapst ') alle die, so auff disser meynung sin, verurteylt hatt die selben zuuerprennen. AufF solichs haben die am hoff zu Brüssel die Münch fur Recht lassen bringen 2), vnd jnen furgehalten etliche artickel, die sie widerruffen sollen, vnder disen zweyen am meynsten berürt3). Das der bapst nitt macht hab, einem seine sünd zuuergeben, zu pinden, oder entpinden, sonder allein Gott dann der Bapst sey alss woll ein sündtlich mensch, alss andere menschen vnnd hab nitt mer macht dann ein ander priester. Vnnd sonst die ander Euangelischen // artickel haben sy alle sollen widerruffen. Da sind sy gestanden, vnd haben gesagt, neyn, sie wollen* 4) gotes wort nit verleücknen, sonnder wollen* vil 1) Adriaan VI. Dat men met hem over het onderwerp correspondeerde, blijkt uit zijne goedkeuring van de slechting van het Augustijner-klooster te Antwerpen door den raad der stad. Zie J. C. Diercxsens, Antverpia Christo nasceng, Antv. 1773, Tom. IV, p. 8 seq., en de uittreksels uit brieven van Karei V en de landvoogdes Margaretha bij Paul Fredericq, Corpus inquisitionis nterlandicae, Dl. IV, blz. 176,183. 2) Het boven bedoelde drietal Augustijners werd voor den rechter gebracht. 3) Op twee leeringen werd de nadruk gelegd. 4) Een sterretje achter de woorden duidt aan, dat in het exemplaar waarop deze herdruk berust boven „o" of „u" eene kleine „e" staat. lieber vmb christliches glaubens willen sterben. Da hatt man inen gesagt, Sie müssen verprenen l), Des seind sie gantz willig gewest, vnnd gesagt. Sie sein froe das 2), inen Gott die gnad gethon hab das sie vmb Christliches glaubens willen sterben sollen. Da ist einer vnnder den dreyen gewest3), hat .iiij. tag frist gebetten sich zu bedencken zu widerrufen oder nitt. Den hatt man wider in die gefencknüsz gefurt. Die zwen haben sie genomen 4), vnd inen alle kleyder als solten sie Mess gehalten haben angelegt, vnnd alda einen Altar auffger;cht, da bey seind Bischoff, vnnd ander geystliche Prelaten gewest, haben da den zweyen München die weyhe abgenomen vnnd inen andere kleyder, dem jüngsten einen Gelben, dem andern einen Schwartzen rock angethon, vnnd darnach den gericht zu Brussel überantwort, darnach die selben Frauwen margarethen Rethen überantwort, die habens genomen, vnd dem hencker an strick geben 5). Da seind vier Beichtuetter mit jnen gangen, das seind gewest der Ketzermeyster von Coln* prediger ordens ö) vnd ein frauwen brüder münch von Brussel, vnnd sunst annder zwen münch, disse vier seind neben inen gangen, jnen vil zu geret, sie sollens widerruffen, Sagten sie vnd lobten got"), das er inen die gnad geben het vmb sens8) worts willen zu sterben. Als sie nun zum feuwer komen sein, haben die vier Beicheuettera) geweynet, da haben disse zwen gesagt, sie dürffen nitt vmb sie weynen, sonder über ire sünd, Sagten l0) weiter weynent über das gross vnrecht so jr die Gotliche* ge-//rechtikeit alsso veruolgt. Vnd sind damit gantz frolich* mit lachendem mund ins feüwer gangen. Da man inen die rock* hat auss gezogen, hat einer den anndern fast wol getrost*, vnd sind mit einander ins fewer gangen. Da haben die beüchueter ") sie noch eins gefragt, ob sie noch des willens seyen zu beharren in jrem furnemen gleuben oder nit, Sagten sie l?), Wir glauben 1) Lees: verprennen? (Doch zie den titel op blz. 13 [verpre (einde regel) ung]. 2) Het leesteeken behoorde vóór „das" te staan. 3) Sommigen hebben gemeend, dat dit sloeg op Lambertus Thoren. Het betreft een ander, wiens naam onbekend is. Zie de Inleiding hiervoor, blz. 6, 9 v. 4) De gewone ontwijding van priesters. Zij werd verricht door Adrianus van Brugge, suffragaan-bisschop van Kamerijk. Hiëronymus van der Noot, kanselier van Brabant, leden van den raad van Brabant, een paar aanzienlijke geestelijken en eenige doctoren in de godgeleerdheid zaten er bij. Zie bij Diercxsens, Antverpia Christo nascens, Tom. IV, p. 3. 5) De raden van landvoogdes Margaretha hebben hen overgegeven aan den beul. Daarbij waren zij met touwen gebonden. 6) Jakob van Hoogstraten. Zie Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 396 v. 7) NI. de twee martelaren. 8) Seins, d.i. zijns. 9) Lees : beichtuetter. 10) NI. de twee martelaren. 11) Lees: beichtuetter (of beichtueter). 12) NI. de twee martelaren. in Gott auch in ein Cristliche kirch. Aber euwer kirohen glauben wir nit vnd sind also wol ein halb stund jm holtz geatanden J), bias man das hat angezündt, die weyl haben sie stetigs gesagt, sie wolten* in dem namen Cristi sterben. Da haben die vier beychtueter jnen zu geschrien sie sollen sich bekeren, oder sie faren zum Teüffel, vnd sie werden in des teüffels namen sterben. Da sagten die zwen, sie wolten vmb der Euangelischen warheit willen sterben, als fromme Cristen, dar nach hat man des 2) feüwer angezündt, haben sie 3) anders nit geschryen Domine, domine. O ein son Dauid erbarm dich vnnser vnd die strick vmb ire leib 4) seind ehe verbrdnt5) ehe sie erstickt sein. Da ist der ein aller erst jm feüwer auff die knie gefallen die hendt zu samen gelegt vnd geschryen Her Iesu ein Son Dauid erbarme dich vnnser. Dar nach sin sie beyde verscheiden vnd zu puluer verprent Disser Actus hatt bey vier stundt gewertt6). 'I Dar nach auff den dritten tag. Hat man den dritten münch 7), der jm ein bedacht genomen hat auch verprent vnd mit jm hehandelts) wie mit den andern, der ist fast ein gelert man gewessent, hat er by dem holtzhauffen ein lange predig gethon. Vnd ist darnach an die marter gangen. Ynd da sie das fewer angezünd haben, hat er noch gepredigt biss das feür vnd flamen über in aussgeschlagen hat vnd ist auch alsso seligklich in got verschiden // 1) Het hout was nl. om hen heen opgestapeld. 2) Lees: das. 3) Nl. de twee martelaren. 4) Het touw, waarmede zij aan den paal midden tusschen het hout waren vastgebonden. 5) Lees: verbrandt. 6) Gewertt, d. $. geduurd. Vergel. wahreii. 7) Zie aant. 3 op blz. 16. 8) Lees: behandelt. VIII. jM^^KlAlue Regis ') mater misericordie, Yite dulcedinis & spei noatre Salue. Ad eum clamamus exules filij Eue. Ad eum susP'ramua gementes & flentes in hac lacritnarum valle. Eya ergo Aduocate noster illos tuos misericordes oculos ad nos conuerte. Et te Ihesum benedictum filium dei patris nobis post hoe exilium Ostende. O clemens. 0 pie. O dulcis fili Marie. Versiculus. In omni tribilatione 2) & Augustia 3) nostra. Suecurrat nobis filius virginis Marie. Ormus *). Protégé 5) domine famulos tuos subsidijs pacis & beate Marie semper virginis filij patrocinio canfitentes 6) a cunctis hostibus redde securos. Per eundem dominum nostrum Ihesun 7) Christum. Amen. // 1) De bewoordingen der antiphona „Salve regina'' in den meest gangbaren vorm zijn medegedeeld in Deel I dezer Bibl. ref. neerl., blz. 2, aant. 2. Over verschillende pogingen om het te veranderen in een loflied op Christus is aldaar gehandeld op blz. 4. 2) Lees : tribulatione. 3) Lees : Angustia. 4) Lees : Oremus. 5) In de Bmedictio habitus ac receptio Confratrum B. M. V. de Mmite Carmelo (Propria Ordinis Carmelitarum) luidt nog heden dit gebed : Protégé, Domine, famulum tuum (vel ancillam tuam) subsidiis pacis, et B. Mariae semper Virginis patrociniis confidentem a cunctis hostibus redde securum (vel securam). Men zie den Appendix achter Rituale Romanum, Pauli F. jussu editum et a Benedicto XIV auctum, in de uitg. Augustae Taurin. 1874, p. 391. Het komt nog eens voor inde Absolutio impertienda Confratribu» B. M. V. de monte Carmelo in articulo mortis constitutis (Propria Ordinis Carmelitarum), ib., p. 393. De boven genoemde Benedictio habitus ac receptio confratrum B. M. V. de monte Carmelo is ook te vinden in de Benedictiones variae achter de Horae diurnae Breviarii Romani ex decreto SS. concilii Tridentini restituti, Clementis VIII. et Urbani VIII. auctoritate recogniti, in de uitg. Tornaci Nerviorum, 1877, p. ccxLiij—ccxLvj. 6) Lees : confldentes. 7) Lees : ihesum. Das recht christenlich Salue las gegrüsst (Maria.) Du mutter* des Künigs der Barmhertzikeit, des lebens, der sussegkeit*. Ynd vnsser hoffnung, Sey gegrusst*, Zu jm ruffen wir elende kinder Eue, Wir seufftzen* zu jm klagende vnnd wevnent in dissem tall der threhern '). Eva darumb (0 Christe) Vnnsser fursprech disse dine barmhertzige augen kore* zu vns. Ynd erzeyg ynss dich Ihesum (das ist ein Seligmacher) Nach dissem elende. 0 güttiger. O milter. 0 Susser* Sun Marie. Versus. <| In aller vnsser trbselikeit2) vnd notten*. Komme vns zu hülff der junckfrawen Sun Marie. Oremus. <| O her behutte* deyne diner vnder die beschützung des frieds, vnnd die sich jm 3) hielff vnd beschirmung des Suns der seligen altzeit junckfrauw Marie thond vertrauwen '), Mache sicher von allen iren feynden. Durch den selben vnnssern heren Ihesüm Christum. AMEN. // 1) Threhern, d.i. tranen. 2) Lees: trübselikeit. 3) „Hielff" is mannelijk. 4) „Thond vertrauwen" heeft hier de beteekenis van „toevertrouwen" (eig. doen vertrouwen). Historia de dvobvs Avgvstinen- sïbus. INLEIDING. De „Geschiedenis van de twee Augustijner-broeders, die wegens hunae evangelische leer te Brussel werden verbrand", is, hoe beknopt ook, in meer dan één opzicht merkwaardig. Zij vangt aan met een tweetal brieven in voortreffelijk Latijn, waarvan de een in zijn geheel en de ander in uittreksel wordt medegedeeld. Hierin wordt eene sobere en tegelijkertijd aanschouwelijke voorstelling gegeven van den marteldood van Hendrikus Vos en Joannes van den Esschen. Onder het lezen ziet men als het ware de processie over de markt te Brussel gaan, het kruisvaandel voorop; men ziet de theologische professoren en de gemijterde abten met hunne rijk versierde staven op de verhooging zitten. De jongste der veroordeelden wordt uit het raadhuis gehaald. Hij is voor het laatst gekleed in priesterkleederen, in vol ornaat. Hij knielt voor het altaar op de verhooging, aller oogen zijn op hem gericht. Een gardiaan van de Franciskaners houdt eene preek. De bisschop vervult onderwijl de ceremoniën der ontwijding, waarbij den veroordeelde de verschillende deelen van het priestergewaad één voor één worden afgenomen. Hiermede is een vol uur gemoeid. Dan komen de twee andere veroordeelden te voorschijn; de plechtigheden der ontwijding worden met hen herhaald. De schrijver van den eersten brief is ooggetuige van het gebeurde geweest. Hij heeft er niet zóó dicht bij gestaan, dat hij de preek van den Franciskaner verstaan kon. Maar zijne geheele aandacht heeft hij gewijd aan het voorkomen, de houding, inzonderheid aan de gelaatsuitdrukking der veroordeelden. Gewoonlijk vermijdt hij de ijselijke tooneelen van de strafrechtspleging. Ook ditmaal zou hij het als toeschouwer bij deze terechtstelling niet hebben uitgehouden, indien niet de moedige, opgewekte houding der slachtoffers hem dit mogelijk had gemaakt. Had de lange duur der handeling hen niet uitgeput? Deden de rook en de vlammen hen niet beven? Neen, zij bleven even sterk, onwankelbaar; hoe dichter de doodsstrijd naderde, hoe meer scheen nog hun moed, hunne opgewektheid te winnen. Het zou de moeite waard zijn deze briefschrijvers te kennen, niet alleen den eerste, maar ook den laatste, want ook deze blijkt verwonderlijk goed op de hoogte te zijn. Hij moet in de onmiddellijke omgeving van de Leuvensche professoren en de inquisiteurs verkeerd hebben. Immers wat hij mededeelt over de plannen dezer inquisiteurs met het oog op de Noordelijke Nederlanden, is door de uitkomst bevestigd !). Doch liever dan gewaagde gissingen ten beste te geven, moet ik mij tevreden stellen met de erkentenis, dat de herkomst dezer brieven tot heden niet is opgehelderd. Aan wien waren zij geadresseerd? Mag men denken aan Erasmus te Bazel? Is dit geschrift daar ook gedrukt? Het is wel opmerkelijk, dat Erasmus in 1529 zóó goed op de hoogte bleek te zijn van het gebeurde, dat hij zich zelfs nauwkeurig herinnerde, wat de martelaren op den brandstapel gezongen hebben. Zijne voorstelling van de zaak vertoont eene sprekende gelijkenis met het verhaal in den eersten brief 2). Of wordt de overeenkomst misschien hierdoor verklaard, dat Erasmus, toen hij de bedoelde regels schreef, deze „Historia de dvobvs Avgvstinensibus" vóór zich heeft gehad? Maar daartegen pleit weder, dat hij er in eene kleine bijzonderheid van afwijkt. Hij vermeldt nl., dat de martelaren ook de „doxologie" gezongen hebben, wat in de „Historia" niet voorkomt. Sommige leeringen, die in de bijgevoegde 62 artikelen aan deze martelaren worden toegeschreven, zullen weinig naar den smaak van Erasmus geweest zijn, zooals die, waarin de onwederstaanbaarheid der genade schijnt verkondigd te worden 3). Doch dat Erasmus warme sympathie met hen gevoeld heeft, blijkt uit alles. Deze sympathie berustte niet op volledige overeenstemming in denkbeelden, maar hierop, dat zij slachtoffers waren eener geloofsvervolging, die hij met zijn gansche hart verfoeide. Doch laat ons wederom erkennen, 1) Er alia epistola, hierachter, blz. 38: De Hoop Scheller, Geschiedenis der kerkhervorming, blz. 183—195. 2) Vergel. hierachter, blz. 36 en de plaats ui. Erasmus- brief hiervoor, blz. 10, aant. 6. 3) Hierachter, N°. 34. ' dat elke zekerheid omtrent den geadresseerde ons ontbreekt. Het spreekt van zelf, dat de openbaarmaking door dezen of door iemand die met hem in nauwe betrekking stond moet geschied zijn. Het merkwaardigste stuk, dat men hem daarbij in handen heeft gespeeld, was de lijst der 62 artikelen, waarin de martelaren volgens de inquisiteurs hebben gefaald, en die den grond moeten hebben opgeleverd voor hunne veroordeeling. Strikt genomen blijkt uit het opschrift alleen, dat zij betrekking hebben op Hendrik 'Tos. Men mag aannemen, dat ieder der martelaren afzonderlijk verhoord is, en dat in dit stuk als vrucht van verschillende verhooren is nedergelegd, wat tot staving van de aanklacht tegen Hendrik Vos dienen moest. Doch er is alle reden om te denken dat hij en Joannes van den Esschen eenes geestes zijn geweest, en dat de 62 artikelen zoowel het gevoelen van den laatste als dat van den eerste weergeven. Een stuk als dit, blijkbaar uit het dossier van het proces genomen, is mij althans van elders niet bekend. Het vertoont echter overeenkomst met de lijst van 152 dwalingen, waarover de inquisiteur Franciscus Sonnius den martelaar Angelus Merula ter verantwoording heeft geroepen '). Op welke wijze heeft men dit stuk verworven ? Misschien wel, doordat men het tegen betaling door een van de ondergeschikte ambtenaren der rechtbank heeft laten afschrijven. Wij weten van elders, dat dit soms gebeurde. Van Haemstede bijv., de schrijver van het Martelaarsboek, heeft langs dien weg bouwstoifen voor zijn werk verkregen. Ook heeft hij zijne lezers uitgenoodigd om zich op dezelfde wijze officiëele gegevens omtrent de slachtoffers der geloofsvervolging te verschaffen, en ze daarna hem ter hand te stellen of zelf openbaar te maken. »Ik heb wel gehoord", schrijft hij, „en weet ook wel, dat er nog veel martelaren in Vlaanderen, Holland en Brabant om het getuigenis des evangelies gestorven zijn, maar zij zijn mij onbekend. Daarom verzoek ik ieder, die de geloofsbelijdenis van deze martelaren, waardoor de gemeente van Christus onderricht kan worden, bekomen kan, ze mij toe te zenden of zelf openbaar te maken. 1) Paulus Merula, Fidelis et svccincta rervm adi-ersvs Angehm Mervlam gestarvm commemoratio, Lvgd. Bat. 1604, p. 4—16. Over verweerschriften, door vervolgden om des geloofs wil in den kerker opgesteld, en over andere stukken, die tusschen hen en hunne inquisiteurs zijn gewisseld geworden, is gehandeld: Bibl. y&f. neerl., Dl. III, blz. 540 vv. De middelen om zulke belijdenissen te verwerven zijn deze: men krijgt wel een afschrift uit de raadkamer of griffie, waar zulke stukken bewaard worden. Soms hebben de martelaren hunne vrienden er mede in kennis gesteld; dezen kunnen den inhoud dan verder verbreiden. Soms hebben zij hunne geloofsbelijdenis eigenhandig opgesteld en aan hunne medebroeders toegezonden" '). Het processtuk, dat in de „Historia de dvobvs Avgvstinensibus" eene plaats heeft ontvangen, is geenszins door Hendrik Vos, maar door de geloofsrechters opgesteld. Men zou het derhalve van partijdigheid kunnen verdenken. Neemt men echter kennis van den inhoud, dan zal men gewaar worden, dat hiervoor geen grond bestaat. Degenen die deze 62 artikelen hebben op schrift gebracht, hebben zich waarschijnlijk niet aan overdrijving schuldig gemaakt. Yan eene zucht om de beweringen van den beklaagde als zeer ergerlijk of onredelijk voor te stellen, blijkt niet. Het eenige, dat ons rechtmatig kan hinderen, is, dat den beklaagde zijn gebrek aan den vereischten eerbied voor zijne geloofsrechters zeer hoog wordt aangerekend. Dit wordt als majesteitsschennis behandeld. Iedere uiting van beklag over de wijze, waarop zij hem bejegenen, wordt als een afzonderlijk punt van beschuldiging opgeschreven, bijv. dat hij gezegd heeft: „gij wilt mij met vleitaal bedriegen"; of: „Christus zal letten op uwe bedreigingen", of: „Mijne Heeren, gij hebt onrechtvaardig met mij gehandeld en niet naar het evangelie" 2). Uit alles wordt duidelijk, dat de beklaagde een echte Lutheraan is; kennelijk is het streven der geloofsrechters dit ook zoo sterk mogelijk te doen uitkomen 3). Waarom ? Omdat de plakkaten van Karei Y in het bijzonder tegen de Luthersche ketterij gericht waren 4). Het was derhalve niet twijfelachtig, welk vonnis de overtreders daarvan moest treffen. Hiermede is in dit geval den beklaagde geen onrecht gedaan. Blijkbaar heeft hij de meeste geschriften die Luther tot het j. 1523 had doen verschijnen, gelezen, den inhoud er van in zich opgenomen, zich daarmede 1) Adrianus Corn. Ilaetnstedius, De Gheschiedenisse Ende Den doodt der vromer Martelaren, [Antw.] 1559, Tot den Leser, blz. 455. 2) Articuli asserti per fratrem Henricum etc., N". 4, 23, 42, 5), 60; hierachter, blz. 39, 40, 42 v. 3) Articuli asserti, N°. 1, 2, 3, 5, 6, 10, 11, 21, 57; hierachter, blz. 39 v., 42 v. 4) Vergel. Bibl. ref. neerl., Dl. 111, blz. 540 v. geheel vereenigd. Alle leeringen of gebruiken, die niet uitdrukkelijk in de Schrift beschreven staan, verwerpt hij. De Roomsch-Katholieke kerk verdedigt geloofsartikelen, die berusten op uitspraken van conciliën of op de traditie, als zij maar niet met de Schrift in strijd zijn. Voor zulke geloofsartikelen is bij hem geen plaats. „Geen paus noch eenige kerkvorst", zegt hij, „kan een gebod of verbod uitvaardigen, dat de H. Schrift niet bevat" (8). „Men moet niets gelooven dan hetgeen in Gods woord geleerd wordt of hetgeen uit Gods woord kan worden afgeleid. Anders te handelen levert gevaar op voor het geweten" (19). „Als eene kerkvergadering iets heeft bepaald, dat in de H. Schrift niet gevonden wordt, moet men het voor verdacht houden" (20). „Als kerkelijke instellingen of ceremoniën berusten op een voorschrift van menschen en niet op Gods gebod, zijn zij in strijd met het goddelijk recht" (48). „Overtreding van menschengeboden vormt geen doodzonde; dit slaat op het vasten, het biechten eens per .jaar, het waarnemen der feestdagen (33), het opzeggen der getijden (49, 50). De gansche hierarchie (7) met het pausdom (59) worden door hem aangetast. Het pausdom toch is niet door Christus ingesteld (35). Merkwaardig is zijn herhaald beroep op het geweten, dat in zijne vrijheid onder alle niet door God gegeven geboden en verboden onaantastbaar is (8, 9, 19). Gelofton acht hij in strijd met de Christelijke vrijheid (36, 37). In het werk van 's menschen behoudenis is volgens hem alles genade. Christus werkt in en door de menschen alle goed werk, zoodat de menschen uit eigen kracht (active) niets doen, maar slechts ondergaan (patiantur), dat Christus in hen als in een instrument werkt (34). Het ware zoowel Christelijke als katholieke geloof kan volgens hem niet gescheiden worden van de liefde, want de liefde is de vrucht des geloofs, en een Christelijk geloof zonder liefde is dood (38). Van de sacramenten zijn er vier, waaraan geen belofte van God verbonden is. Deze worden verworpen, nl. het vormsel, de priesterwijding, het huwelijk en het laatste oliesel (29). Drie wil hij er behouden: den doop, het avondmaal en de boete '). Aan deze sacramenten zijn beloften van Christus verbonden, welke het geloof opwekken. Aan hem die ze geloovig ontvangt, wordt de genade medegedeeld (28). 1) Het mag als bekend verondersteld worden, dat Luther gedurende zekere periode ditzel/de heeft voorgestaan. In de mis geschiedt geen offerande; het lichaam van Christus wordt slechts genuttigd tot zijne gedachtenis (16, 17, 43). De beklaagde twijfelt aan de leer der transsubstantiatie (18). Hij wil het avondmaal overeenkomstig de Schrift gevierd hebben onder beide gestalten (53, 54), zooals het gevierd werd door de oorspronkelijke Christelijke kerk (46). Vooral de priesterwijding wordt herhaaldelijk met hem besproken. Daarover schijnt hij dingen beweerd te hebben die wel eenigszins verder gingen dan Luther heeft bedoeld. Verstaan wij de artikelen, die hierop betrekking hebben, juist, dan heeft hij de leeken tot het bedienen der sacramenten bevoegd, en dus elke wijding overbodig geacht (22, 24—26); een gevoelen dat doet denken aan de leer van de Waldenzen, de aanhangers van Thomas Münzer, en de oudste Doopers. Het is waar, dat hij een bepaald ambt van „ dienaar" dan toch noodzakelijk heeft geacht (31). Over de biecht (13—15, 27), en het laatste oliesel (32), verkondigt hij zeer onrechtzinnige meeningen. Het derde deel van de kerkelijke boete, nl. de „voldoeningen" (na „berouw" en „belijdenis van zonden"), verwerpt hij (40); hiermede komen tevens alle aflaten te vervallen. Den zondaar, die oprecht gelooft, dat hij absolutie heeft ontvangen, zijn volgens hem de zonden inderdaad vergeven (52). De beklaagde twijfelt verder aan het bestaan van het vagevuur (41) en aan de uitwerking van de gebeden voor de dooden (45). De aandacht mag er op gevestigd worden, dat hier aangaande de heiligen-vereering niets voorkomt. Het is moeilijk aan te nemen, dat men dit onderwerp onbelangrijk zou geacht hebben. Waarschijnlijk waren de gevoelens dezer martelaren in het j. 1523 ten aanzien van dit punt nog niet van dien aard, dat zij ernstigen aanstoot gaven. Achter de 62 artikelen volgt eene „Christeljjke Vermaning tot iemand die de waarheid, welke hij eerst had beleden, onder den druk van der goddeloozen tirannie en uit vrees voor den dood heeft verloochend". Dit is het uitvoerigste stuk van het geheele vlugschrift. Toen Scultetus in zijne Annalen van de geschiedenis der Hervorming de „Historia de dvobvs Avgvotinensibus" herdrukte, heeft hij niet alleen de 62 artikelen, maar ook deze „Vermaning" weggelaten ')• Rabus heeft in zijn Martelaarsboek wel 1) Abrahamus Scultetus, Atmales evangelii renovati, ann. 1523, by H. von den eersten brief en de 62 artikelen, maar niet deze „ Vermaning" opgenomen 1). Prof. Paul Fredericq heeft in zijne „Verzameling van stukken betreffende de inquisitie" wel eene plaats gegeven aan de beide brieven en de artikelen, maar eveneens de „Vermaning" weggelaten 2). Hierachter ontvangt de lezer voor het eerst een volledigen herdruk van het vlugschrift, derhalve èn de brieven, èn de artikelen, èn de „Vermaning". Deze laatste is ten volle waard, dat men er kennis van neme. De inhoud doet denken aan den „Brief van zekeren geleerde over de zaak van Luther", die openbaargemaakt is achter de akten van het twistgesprek te Groningen 3). Beide kunnen van denzelfden auteur afkomstig zijn, of zoo niet, dan moet toch de schrijver van dezen „Brief" in den vollen zin des woords een geestverwant van dien der „Vermaning" zijn geweest. In den „Brief" wordt met klem betoogd, dat het soms plicht is voor de goede zaak te lijden, ja desnoods het martelaarschap te ondergaan. „Godsvrucht is onvereenigbaar met angstvallige zorg voor het vleesch. Liefde tot God en eene verderfelijke eigenliefde kunnen niet samengaan. Vóór alles is het noodzakelijk dat sterve wat vleeschelijk, opdat worde opgewekt wat geestelijk is" 4). Geheel dezelfde toon klinkt in deze „Vermaning". De schrijver maakt er den geadresseerde een ernstig verwijt van, dat hij heeft herroepen. Hij zou gewild hebben, dat deze den dood was ingegaan 5). Door de herroeping toch heeft hij veel kwaads gesticht6). Rampen zullen hem wachten 7). Met Gods toorn wordt hij bedreigd 8). Even goed als de auteur der „Epistola docti cuiusdam viri" komt die der „Vermaning" in dezen op de grens van overdrijving9). der Hardt, Historia literaria Reformationin, Francof. 1717, in fol., P. V, p. 60 seq. 1) L. Rabus, Historiën der Martyrer, Straszb. 1572, Th. II, S. 336—339. 2) Corpus inquisitionis neerlandicae, Dl. IV, blz. 207—214. 3) Epistola docti cuiusdam (ut apparet) et christiani viri, in deze Bibliotheca, Dl. VI, blz. 576—583. 4) Epistola, in Dl. VI, blz. 577. 5) Pia et christiana expostulatio, quat. b, fol. 2'; hierachter, blz. 46 v. 6) Expostulatio, quat. b, fol. 1', 2»; hierachter, blz. 45, 47. 7) Expostulatio, quat. b, fol. 4 r; hierachter, blz. 49. 8) Expostulatio, quat. b, fol. 2»; hierachter, blz. 47. 9) Vergel. het opgemerkte in Dl. VI, blz. 385, en de Expostulatio, quat. b, fol. 2 3 r, 4'; hierachter, blz. 46 v„ 49. miaen verwerpen alle leeringen die niet op de Schrift berusten '), beiden zijn de leer der voorbeschikking toegedaan *), gewagen van het inwendig getuigenis des geestes in hun hart'), en verwachten alles van de genade; de auteur der „Vermaning" erkent, dat hij onder gelijke omstandigheden zonder den bijstand der genade ook zou herroepen hebben *). Beiden hebben iets van den geest van Erasmus in zich opgenomen. De zuiver Erasmiaansche tegenstelling bijv. tusschen eigenliefde en liefde tot God, komt bij beiden voor. De „Vermaning" bezigt voor de eerste den echt-Erasmiaansc en term Qttevrix«). De onderstelling zou kunnen opkomen, dat de auteur der „Vermaning" zich slechts richt tot een denkbeeldigen a valhge, met het doel de lezers aan te vuren tot het martelaarschap. Eene nauwkeurige lezing doet deze onderstelling buitensluiten. Kennelijk is er sprake van eene werkelijke herroeping •). De afvallige is bekend als een voortreffelijk prediker. Er wordt voor hem gebeden door de gemeente 7). Op het oogenblik zwerft hij rond; de schrijver verzoekt hem om een brief8). Wie was de geadresseerde? Men zou kunnen denken aan Cornelius Grapheus, den secretaris van Antwerpen, die op droevige wijze herroepen heeft. Maar Grapheus heeft nooit rondgezworven; en op hem is ook het verwijt niet toepasselijk, dat hij te zeer gehecht geweest is aan 's werelds goederen 9), aangezien Grapheus weinig of niets bezat,0). Men heeft den naam van Jacobus Praepositus genoemd »); maar aangezien deze een monnik was, en behoorde tot eene orde, die op de gestrengste wijze de armoede handhaafde, kan ook hij moeilijk de geadresseerde geweest zijn. Ten opzichte van de vraag, tot wien de „Vermaning" gericht was, D1' VI' blz- 3815 Expostulat\o, quat. b, fol. 1', 7', 8r; hierachter, 2) Epistola, Dl. VI, blz. 578; Expostulatio, quat. b, fol. 6- hierachter, blz. 52. 4 n ' v ' u 5815 Expostulatio' 1uat- b> fol- 3'; hierachter, blz. 48. 4 Epu,tola DL VI, blz. 580; Expostulatio, quat. b, fo.. 4>; hierachter, blz. 50. ergel Dl. VI, blz. 384v.; Expostulatio, quat. b, fol. 2r; hierachter, blz. 46. b) Expostulatio, quat. b, fol. 2 v; hierachter, blz. 47 b 1) Expotiulatio, quat. b, fol. 1 - hierachter, blz. 46. Vergel. quat. b, fol. 7r, 8) lb., quat. b, fol. 8 r; hierachter, blz. 53. 9) Ib., quat. b, fol. 2r en v; hierachter, blz. 47. 10) Bibliotheca, Dl. VI, blz. 7. 11) Paul Fredericq, Corpus iitquisitionis neerlandicae, Dl. IV, blz. 214. blijven wij dus evenzeer in het duister verkeeren als omtrent de andere, wie haar heeft opgesteld. Laat ons omtrent den laatste nog het volgende opmerken. Hij noemt de tegenstanders verdorven, Satanische lieden '), zielemoordenaars, die dorsten naar bloed 2). Hij gewaagt in éénen adem van „evangelische en katholieke artikelen", die men ten onrechte verworpen heeft3). Hij smaalt op de goddelooze rede4), en verwijt den geadresseerde, dat deze vertrouwd heeft op kennis en menschehjke hulpmiddelen 5). Treffend is, dat hij, evenals de martelaar Hendrik Vos, zich herhaaldelijk beroept op het geweten 6). Gelijk deze schijnt hij weinig bezwaar gehad te hebben tegen de heiligenvereering"). Let men op de hoofdstrekking van zijn geschrift, aanvuring tot het martelaarschap, dan vormen deze „Vermaning" en de „Brief van zekeren geleerde" merkwaardige teekenen des tijds. Deze gloeiende woorden moesten op ontvankelijke gemoederen wel invloed hebben. "Wien kan het verwonderen, dat er weldra meer opstonden, die bereid waren voor hunne evangelische belijdenis alles te trotseeren? Zwaar was wel de verantwoordelijkheid die de schrijvers dezer stukken op zich geladen hebben. 1) Expostulatio, quat. b, fol. 3»; hierachter, blz. 49. 2) Expostulatio, quat. b, fol. 7 *; hierachter, blz. 53. 3) Expostulatio, quat. b, fol. 1 »; hierachter, blz. 46. 4) 1b., quat. b, fol. 5 r; hierachter, blz. 50. 5) Ib., quat. b, fol. 6', 7r; hierachter, blz. 51 v. 6) Articuli asserti, N". 8, 9, 19; Expostulatio, quat. b, fol. 3»; hierachter, blz. 39 v., 48. 7) Hiervoor, blz. 28; Expostulatio, quat. b, fol. 6»; hierachter, blz. 51. Vergel. het beroep op Antonius, quat. b, fol. 7 r; hierachter, blz. 52. HISTORI A DE DVOBVS AVGVSTINEN sibus, ob Euangelij doctrinam exustis Bruxellcc, die trigesima Iunij. Anno domini M. D. XXIII. Articuli LXII. per eosdetn asserti. ITEM. Pia Sr" Christiana expostulatio cum quodarn, qui ueri tatem, quant professus fuerat, impiorum tyrannide, &r° horrore mor lis tandem abne gauit. II VIII. 3 TIXhibitum fuit nobis hisce diebua spectaculum, miserabile dicerem, 0j8' -IJ si ij quorum miserebat, ') spectatores miseri sibi & non beatissimi uui fuissent. Si uacat & lubitum est audire, accipe paucis rei summam. Ex coetu illo Augustinensium, qui ex ciuitate Hantuuerpise Yilfordiam captiui perducti fuerunt, tres numero in hteresi sua persHterunt, cseteris palinodiam canentibus. Nihil non tentatum est, ut ij eandem quam fratres cecinerant, canerent cantionem Vbi uiderunt se, quibus id negocij datum erat, cum omnia agerent, nihil agere, decreuere nimium pertinaces extremo tradere supplicio. Iransportantur Bruxellam, asseruantur in carcere diligenter. Conueniunt eódem M. N. J) Louanienses. Fama s), quia nulla ferè diem supplicij preecesserat, paucos alios aliunde huc pertraxit4). Pridie Visitationis Deipara uirginis concurritur in forum. Conueniunt ordines ■>) mendicantium tres, neque enim plures, uti nosti, hic sunt, praeunte uexillo crucis, ueluti solent cum solenni pompa incedunt. tonsidentibus ordine iam sacrae Theologise professoribus, abbatibus mitris et gemmatis pedis") conspicuis, qui loco Episcoporum aderant, & ahjs nonnullis in pulpito 7). Nam pulpitum erectum erat peramplum ante Basilicam, quam uulgo senatoriam domum uocant. Sub horam undecimam ducitur per forum è tribus natu minimus, qui ut annis ab alijs superabatur, ita doctrina & facundia prastabat. Ductus intro, ïnibique paululum moratus, prodit in pulpitum indutus sacer- panopha. In medio collocata erat mensa /'/ instar altaris a.2' ornata & instrata 8), ante hanc flexis genibus procumbit, ibi omnes ueluti stupentes oculos defixere in eum. Nullam trepidationis aut perturbati animi significationem cernere licuit. A' tergo consistens concionem incipit Minoritarum Gardianus, ex aduerso ceremonias •1) Deze komma behoorde achter „spectatores" te staan. ) Magistri Nostri. De Leuvensche doctoren in de godgeleerdheid. rien ,hr Malt. t """"n ^ blijkbaar ^volgd door Van Haemstede, Histo¬ riën ; F, BI. iij '; bij Rabus, Th. II, BI. 359 v, 362 r, 365 >, 367 ». 7) [Reckenhofer], Dye histori, quat. C, BI. iij'; D, BI. ij r, iy »; F, BI. j»; hierachter, blz. 82, 87, 90, 100; Die Artickel, quat. B, BI. iij r; bij Rabus, Th. 11, BI. 360 te denken. De macht der vorsten beschrijft hjj als van heidenschen aard; men moet hun gehoorzamen, maar zweren is volgens hem verkeerd '). Hij verzekert, dat Luther veel meer dankt aan „ervaren dan aan lezen '*). De 17Je stelling van Seehofer, behelzende, dat „het evangelie van Christus geen geest, maar letter is", wordt door hem vergoelijkt 3). Alle geloovigen bezitten volgens hem de macht om te consecreeren4). Yan de leer der transsubstantiatie staat hij verder af dan Luther. Hij acht het waarschijnlijk, dat het brood blijft na de wijding, en zegt: „als iemand maar genoeg hostiën had, zou hij geen honger behoeven te lijden"3). Strikt genomen erkent hij slechts één sacrament, nl. den doop 6). Hij veroordeelt het ombrengen van ketters7). Heeft Reckenhofer de Doopersche beweging helpen voorbereiden? Is hij straks door die strooming meegesleept ? In de jaren 1523/1524 is hij zich niet bewust geweest, dat hjj iets anders nastreefde dan Luther. Op iedere bladzijde zijner beide geschriften uit die jaren proeft men den kweekeling van Wittenberg, zoowel in de verkondiging van de leer der voorbeschikking8) als in de onzekerheid omtrent de vraag wie de schrijver is geweest van den Jakobusbrief9). Nog moge worden gewezen op eene schoone bladzijde over de roeping der vrouw10). Het hoofddoel van Reckenhofer's bewerking der geschiedenis van de twee Augustijners wordt reeds op de eerste bladzijde door hem medegedeeld. Ook hem is het er om te doen den lezer, als het noodig mocht worden, te sterken en standvastig te maken in het martelaarschap "). 1) [Reckenhofer], Dye histori, quat. B, BI. iij r en »; hierachter, blï. 76 v.; Dit Artickel, quat. E, BI. i v—ij»; bij Rabus, Th. II, BI. 365 ', 366. 2) [Reckenhofer], Dye histori, quat. B, BI. g r, hierachter, blz. 74. 3) [Reckenhofer], Die Artickel, quat. E, BI. iij r; bij Rabus, Th. II, BI. 366. 4) [Reckenhofer], Dye histori, quat. D, BI. iiijr; hierachter, blz. 90. 5) [Reckenhofer], Dye histori, quat. C, BI. iiij'; hierachter, blz. 85. 6) [Reckenhofer], Dye histori, quat. D, BI. iiijv; hierachter, blz. 92. 7) [Reckenhofer], Dye histori, quat. F, BI. iy *; hierachter, blz. 103. 8) [Reckenhofer], Dye histori, quat. B, BI. iigv; hierachter, blz. 78. 9) Aldaar, quat. E, BI. ij »; hierachter, blz. 94. 10) Aldaar, quat. C, BI. ij r; hierachter, blz, 80 y. 11) Aldaar, quat. A, BI. j»; hierachter, blz. 66. 3D\>e btetod, eo 3wen Huousttner ©röens gemartert se?n t3U ©rujel fn probant, von wegen öes Euangelj. 2)?e Hrttcfeel barumb sie verbrent sesn mtt srer auö3legung v>nt> vecfelerung. 5. Tbepnricus. 5. Sobannes. Sancti quta flöe munöatl act: 15. flöe purificatie coröa corum. I>BC t3wen tseugen öes Euangelt t3u JBruiel Bn probant verbrent. f tew Öicb ecUflc ©ermanta. vm. 5 A>' Martinus Reckenhofer ») tzu Claus Wunscht eynem yetlichen Christlichen leser Qnad vnd frid von got dem vater vnd vnserm herren Iesu Christo. A. Lyeber brueder dye Artickel bekant durch dye gerichten Martrer, so verbrent sein tzu Bruxel im Probant, von wegen des Evangeli, seyn vns, nitt alleyn darumb tzuwissen, das man behertze vnd mercke, das grausam, 2) furnemen des Entchrists wider got3). Ynd sein heiligs wort, Sonder auch darumb, das Sich eyn jetlicher besinne, szo er durch Christum wurde beuordert tzum leyden 4) wie gelassen er solt sein Wan die tzeyt ist allhye, das dye straff anfahe, am gesindt gottis .1. Petri .4.5). Ynd got vleyssig bite 6), das er geb den seynen bestendigkeyt vnd weyszheyt tzu vberwinden alle wydersachern vnd feynte des wort gottis, Des gnaden sey mit vns allen Amen. Volgtt dye marter der bestendigen Ritter Christi, Iohansen vnd Henrichen Augustiner orden des Closters tzu Antworff brueder. Als betzeugen die jenigen so die geschichtt gesehen haben vnd furwar wissen. Nach Christi vnsers heylants geburt .M.D.xxiij. Iar am ersten tag. Iulij das ist am abent Visitationis Marie, seyn dye gericht worden, vnd hat sich kurtzlich also begeben Von der euangelischen Ier,7) wegen ist tzestoert, das angefangen Closter Augustiner ordens, 1) Sommigen hebben ten onrechte gelezen: Heckenhofer. Zie Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 508. Dat de eerste letter van 's mans naam eene „R" is, blijkt uit zijn geschrift over de veroordeelde stellingen van Seehofer: Die Artickel warumb u. s. w.; zie boven, blz. 59. 2) De komma is misplaatst. 3) De punt dient hier en elders in dit geschrift om eene halve of zwakke rust aan te duiden. 4) Voor het geval dat Christus hem bestemt om te lijden. 5) 1 Petr. IV: 17: „Want het is de tijd, dat het oordeel aanvangt met het huis Gods' (volgens de Synodale vertaling van het N. T.). 6) „Vnd got vleyssig bite is de voortzetting van : „das Sich eyn jetlicher besinne". 7) Het leesteeken is misplaatst. Het volgende leesteeken is overtollig. zu Antworff. Ynd seyn dye brueder gefangen vnnd gefurtt gen "Wilferd, Ynd drey seyn auss den selben verhart vnd bestendig bliben vff dem euangeli, dye andern aber, seyn abgewichen, Man bat vil versucht vnd furgenumen, wie man Sye moecht abtrun-//nig Aij' machen, aber Sie bliben bestendig. Darnach hat man die selben drey gen Bruxel gefurt •) vnd mit vleyssz ym Kercker bewart, Seyn dohyn komen Magistri nostri, Dye sophisten, Der schuel tzu Louen. Vnd vff den ersten tag Iulij hat man auffgerust eyn gebor 2)> Dohyn seyn kommen dye Bruder der Closter Dominicus, Franciscus vnd Carmeliten orden, Haben sich gesetzt Magistri nostri vnd Ebt mit jrer kleiding die doselb warn an stat der Bischoff, vnd vyl ander dye do stunden vff der enporung oder stuel, der auff gericht was, vor dem Bathaus, Man hat vnder der xj stundt, gefurt vber den marckt den jungsten, aus den gemelten dreyen, eines klaren wolgeferbten antlitz, vor den andern gelert, vnd wolberedt, Ist hynein gefurt, vnd palde herfur auffs puit oder gebor gangen, angezogen mitt p faffen gewant jn mittels was sam 3) ein altar,4) bereit, vor dem hat er geknyet. jederman hat als erschrocken5) yhn angesehen, Aber es was nit tzu mercken eyn tzeychen, eynes forchtsamen oder erschrockens gemuets. Zuruck stunde yhm 6), der Gardian der Franciscen, vnd fieng an tzupredigen, Vor ym hub an der Bischoff, aus eym buch die entweyhung (als sys nennen) Eyn gantze stund ist vorloffen mitt den dingen vnd dem predigen, Aber der jungling ist bliben eyner gestalt vnd eins vnuerwandelten wol geferbten holtseligen antlitz, das sich ertzeigtt nit alleyn willig tzusterben, sunder auch eyner hohen duit, vnd senfftmuetigkeyt, er stund als wer er in seinem beschawen vnd gebet. Vnd so man yn hiesz dysz oder das than, was er gehorsam an 7) alle beschwerung. <| Man sagt er hab kurtzlich gesprochen. Er wol gehorsam seyn, bysz in todt. <| Als die entweyung geschehen, Vnd als man gewonlich sagt, aus eym pfaffen eyn lay gemacht, ist er hyneyn gangen yn gemeyner kleydung. *| Darnach seyn her fur8) gangen tzwen ander, mit partheten 9) angesicht vnd auch wie der erst mit bestendigen gemuet, // den A ijr hat man auch die pfafferei vnd Muncherey abgenummen, Vnd widerumb hinein gefurt. *| Alpald darnach sein herfur gefurt 1) Verbeterd uit „gefnrt". 2) Eene stellage opgericht. 3) In het midden der verhooging was daar. 4) De komma achter „altar" is misplaatst. 5) Vrije vertaling van het Latijnsche „stupentes". Zie boven, blz 35. 6) Achter hem stond. 7) Zonder. 8) Hier in twee woorden ; iets verder in één woord. 9) Gebaard. tzwen, Der erste jungling vnd der letzten eyner vnd hynbrach't tzu der Rychtstat, die was am marckt, do disze ding geschehe 2) seyn auffgericht aber dyeweyll man sie furte, vnd entkleydet, hoert man vil aus yhne, die eyn antzeigung gaben jederman, eines rechtglaubigen gemuets, welches begeret vnd frewet sich mit Christo tzu sterben. «I Darnach haben sie protestirt das sie sterben wolten, als war christen Vnd sprachen das were der tag des sie lang begeredt hetten. *| Als sie entbloest waren bis an die hembt, seyn sie lang gestanden, haben die Sewl vmbfangen. Das fewer, entzundt man gemelich 3) an, obs aus gefer oder vngefer geschach 4) das wysszen dye nachrichter5). Ausz dein langen vertzihen, vnd langsamen roesten, sein sie nie schwecher, nach 6) vertzagter worden, Ynd als vyl man moecht ermessen auss yren geberden, stirn, augen, vnd gantzen antlitz, dye etwan mer den jnwendigen menschen deüten, den die zung, So nam ymer mer tzuhe bey yn vertrawen, bestendigkeyt, frolickeyt, vnd die hochste freymutigkeyt, Dasz vil meynten Sye lachten, Vor andern7), aber sprachen Sye den glauben vnd das gesangk, Te deum Laudamus, Eynen versz vmb den andern, Eyner ausz yn, so sich das fewr bey ynentzunt sagt, Mich geduncktt man strewe mir rosen vnder. «| Der lo aber vnd flamm vffgeend nam ine beyden die stymm, das mans nit mer hoert. Vnd also haben sie vff geben iren geist Got sey lob. Warumb aber der drit nit herwider gefurt sey, ist verborgen, Ethche meynen er hab wydderruffen, dyeweyl ehr aber nit gesehenn yst vor dem volck, ist es vnglaublich etliche meynen er sey yn der stil erwurckt, Es sey dysz aber das 8) es kan nitt lang Aiijr verborgen bleyben. «| Darnach haben dye // Barfuesser Munch, vff der Cantzel tzu Bruxel, dem volck gesagt, das sie solten widerrufft haben, ym letzten punct, so 9) das fewr vber handt, ,0) hat genumen, Dartzu sagen neyn alle die jenigen, so dem fewr am nechsten gestanden sein, bysz an yr ende. <| Hyerumb tzubehertzen ist 4) Verbeterd uit Jnngling'. 2) Lees: geschehen. 3) Langzaam. 4) Of dit geschiedde met opzet dan wel bij toeval. 5) „Das wysszen dye nachrichter" vervangt het Latijnsche : „equidem affirmare non ausim". Zie boven, blz. 36. 6) Evenmin. 7) Slordige vertaling van: „praeter alia". 8) „Es sey dysz aber das" is de .ertaling van: „vtut se res habet". Zie boven, b'z' 9) Op het laatste oogenblik, toen. 10) De komma is misplaatst. was dye leut getriben hat, tzu dyszer that '). <| Der Canceller yhm Probant hat gesagt, Er hab nye dergleychenn gesehen, vnder so vill dye er hat sehen richten 2). Die bekanten artickel der tzu Bruxel in probant verbrenten Merterer ausz der Augustiner samlung tzu Antworff des ersten tags julij nach Christi geburt .M.D. im XXiij. Niemandt ist verpflicht aus gebot des bapst oder keysers, tzu- 1 uermeiden des Luthers bucher tzulesen. Diser artickel ist war vnd cristlich, dan eyn yetlicher crist schuldig ist, zu wissen vnd nit wenen 3), das er crist glaubig sey bej verlust seiner seel. Mare : 16. wer nit glaubt wirt verdambt vnd johann: 3. wer glaubt in cristum, wirt nit verdampt: wer aber nit glaubt, der ist jtzo verdampt, vnd petrus in der andern epistel4) .1. cap: macht gewisz ewren rueff, disz sol so gewiss sein als der mensch weisz, das drei nit vier sein, Hierumb sol der mensch nit vnderlassen alles das ine 5) zu solichem erkentnis des glauben mach furen. So nu die leer doet: Marti: Luth: den cristlichen glauben aus dem euangeli vnd heiligen geschrifft klerlich beweist, ist niemant schuldig die bucher so er geschriben hat vom glauben zumeiden. Auch wirt niemant fur ein andern gen hymel noch gen der heel faren, es sey keiser oder bapst, sonder ein jetlicher wirt selbs belonet nach seinem glauben. Die do verbieten die bucher des Lutth: vermessen sich mer, 2 den gottis geist eruordert oder beuilht. Der weltlich gewalt hat beuelh auss der geschrifft vber leyb vnnd guett, tzubewaren dye gerechten vnnd tzuschutzen, auch tzustraffen die boesen. // Darumb tregt ehr das schwert, spricht Paulus tzun Römern Aiij' am .13. Capitel doselb gepeutt er auch das yederman ym tzeitlichem gehorsam sey, vnd reychfi) tzyns vnd tzol vnd das man nyemant ychtes schuldig bleyb, den die lyeb, vnd Petrus in der .1. Epistel .2. Capitel Seyt vnderthenig allem menschlichem ge- 1) Hieruit kan men wel afleiden, wat de lieden bewogen heeft om het bericht der herroeping uit te strooien. 2) Deze volzin i9 het eenige dat de schrijver ontleent aan den tweeden brief. Zie boven, blz. 38. 3) Op losse gronden aannemen. 4) In den tweeden brief. 5) Hem. 6) Betale. schoeff oder wirde l) durch gott. Aber vber deu glauben vnd Seel hat der Keyser oder andern weltlich er gewalt nicht tzugebieten, Darumb so er sigh sollicha vermist, thut er mer den yhm der geyst gottis heist2) durch dye geschrifft, als do ist, verbieten dye strasz so 3) tzum glaubenn tragen durch 4) Christliche lere. Der bischoff tzu Rom vnd all ander haben,5) beuelh von Christo vnd aus der geschrifft, dye schaff tzu weyden vnd behalten durch das wort gottis vnd nit tzuuerbieten geystlich weid im gots wort. Martinus Luther leert das euangelion vnd wort christi, darumb dye dye 6) jms verbieten oder seyn bucher verbieten, dye gebieten wider vnd vber yhren beuelh vnd gewalt, von got geben. Dye des Luthers bucher verbieten thun wider geschrift dye 3 spricht .1. Tessalon .5 : 1. Iohann .4. alle dyng brufft7), was gerecht ist behallt, vnd widerumb bruffet dye geyst obs sie von got seyen. In dyszen spruchen geben, ja gebieten Paulus vnd Iohannes eynem yetlichen Christen, gut vnd boesz zu vrteylen vnd entscheiden, als eynem yetlichen sunderlich gab vonn got wirdt8) Ynd nit alleyn dem bapst bischoff oder andern die prelaten genent seyen, Den es geschicht offt das gott den welt weysen vnd kluglern verbirgt. Matth .11. dye warheyt vnd entdeckts den kleynen vnd durch die kleinen vnd sewgling verbringt er sein lobt. Psalm : 8. Aiiij' vnd got er obert9) die mech-//tigen vnd weyszen, durch torheyt vnd schwacheyt .1. Corinth .1. Darumb sol nyemandt seyn seel oder seligkeyt eynem andern beuelhen, wie raechtig, weys oder gelert er ist. Sonder bruff,0) selber seyn vnd ander geyst ob sie aus got seyn, dann nit der weyss odder mechtig besonder der geystlich vrteylt ") oder entscheydt alle sach spricht Paulus .1. Chorinth .2. Wer nun eym andern verbeut, dysz oder das tzu leszen vnd nemlich dye Ier, da durch der mensch kompt yn seyn vnd gottis erkentnis als des Luthers bucher seynn, dye fahen n) denn 1) Waardigheid. De schrijver geeft eene vrije aanhaling en tevens verklaring ten beste van 1 Petr. 11:13: Subjecti igitur estote ornni humanae creaturae pro- pter Deum. 2) Beveelt. 3) De wegen die. 4) Verbeterd uit „dnrch". 5) Misplaatst leesteeken. 6) Dye dye, d. i. zij die. 7) Hetzelfde als het liedendaagsehe „prüft". » 8) Als iemand eene bijzondere gave van God gewordt. 9) Lees: erobert, d. i. onderwerpt. 10) Bruff, d. i. het tegenwoordige „prüfe". 11) 1 Kor. 11:15 naar de Vulgata: Spiritualis autem judiuat omnia. 12) Verstrikken. menschen vnnd thun wydder dye geschriefft . 1. Tessalon .5. Brufet alle ding. etce: Ioliann .4. vnd Brufft dye geyst. etce als der geinelt Artickel sagt. Er hat schmelich gesprochen tzum Oommissari er •) wol yne 4 mit lyebkosen verfuren. Der teufel vnd seyn hauff hat tzwo weys dye frummen antzetasten, mitt schmeichelen, vnd sturmen, hicrumb, ist er yn der geschriefft genennt eyn trach, vnd eyn leeb 2), Psalm .90. Du wirst tzu treten den leeben vnd trachten, Eyn trach von der schmeichlung, Eyn leeb der vngestumigkeyt halbenn. Yom ersten spricht Paululs yhn der andern Epistel tzun Corinthiern ym xj capit. Ich hab euch Christo vermeheltt eynn keusche junckfraw. Aber ich furcht ewer syn werden verfurt vonn der eynfeltigkeyt dye yr habt an Christo 3), alls Eua verfurt ist durch dye listigkeyt der schlangen, das ist schmeychlung Yom andern spricht Sanct Peter yhn der ersten Epistel am letzten Capitel ewer widersacher der teuffel geet hyerumb wie eyn brumender leeb sucht wen ehr tzertzeer, vnnd seyn dyener seyn auch solcher art, so sie mitt warheyt nit moegen, vndersteen sy sich, mit argelist vberwinden, damit man der christenheyt meer schaden thut, den mit tyrannei, So den dye argenlist weren erkent vnd gestrafftt // so ist es eyn sund yn hey- A Hij' ligen geyst vnnd kan nit vergeben werden 4), den durch brennen, Dan sie lassen sich beduncken was sie haltenn obs auch tzehenfach ketzer seyen, So musz nyemandtt darwider sprechen, Also ist auch dyesen Merterern geschehen, So sie den schmeychel worten nit glaubten, ist es eyn ketzerischer artyckel, Als wolten sie sprechen Iohan .18. antworts du also dem Bischoff? Dye Lutherischen bucher haben ym mer liechts geben der 5 heyligen schrifft den alle die doctoren die er gelesen hat. Dysz musz auch eyn ketzerischer Artickell seyn darumb das ehr dye schullerer als do seyn. Scotus. Thomas Ockan Egidius 5) und der gleychen vnnutz Sophisten nit oben ansetzt, Ausz 1) NI. de commissaris of geloofsrechter. 2) Leeuw. Ps. XC: 13 luidt in de Vulgata: conculcabis leonem et draconem. 3)'2 Kor. XI:3 luidt in de Vulgata: timeo autem, ne sicut serpens Hevam seduxit astutia sua, ita corrumpantur sensus vestri, et excidant a simplicitate, quae est in Christo. 4) Matth. XII: 32. *>) De bekende Augu.styncr Aegidius de Roma, die o.a. eene plaats bekleedt in welchen Sye,') yr Narheyt geschoepfft haben, Ynd Doctor genent werden, die alle yre tage keynn spruch der heyligen geschrifft christlich verstanden odder gelert haben, Wan also vnmoeglich ist ausz den schullerern das Euangeli vnd heiligen schrifft versteen, als vnmoeglich ist, von Disteln feygen lesen. Ynd manicher .xxx. jar dar yn list vnd tzu keinem gewissen Christlichen verstand mag komen, Vnd bleybt jn eynem lautern wenen 2) vnd vngewiszheit, rsac is , jr leer ist yermischt mit menschen wan ynd gesetzen. 3) Als seynn Aristoteles vnnd des Bapst gesetz, das man nent das ge) s licli recht, wider welchs nimandt sich vnderstund tzeschreyben oder leszen. Hyerumb haben Sye muessen weychen von dem klaren verstand des Ewangeli vnd der gantzen Bibel, Der Lutther aber hat vnerschrocken das decret vnd decretal hynweck geworffen, vnd 'm, .1^ ^Gn ®uan?eli den deckel entnumen, vnnd geschrifft myt geschrifft deüt, Vnd frey aus der heydenischen leer gesprungen, als alle seyne bucher weysen. Meher hat4) // ^eher hat yhne tzum Euangeli geweyst der Lutther den August) tinus oder Hyeronimus. Dye schullerer wie gesagt, weyszen mer von, den tzum Ewangeli »), lernen stetz vnd kumen nyemer tzur erkendtnus der warheyt, Wan sie weychen von Christo der spricht johann .14. Ich bin der weg der warheit vnd das leben, Aber dye Christlichen lerer die man nent, Ecclesiasticos die zum volck in gotzheusern reden, Als sein Oyprianus Chnsostomus Basilius Origenes Hylarius Cirillus, Olimpms ) Gregorius ambrosius Iheronimus Augustinus, Vnd vil ander vnd elter gewesen die das heylig gotis wort gehandelt haben, an 7) vermischung naturheher kunst jedoch offt vnd dick geirtt haben, nd yhren nach kumlyngen seyn, vrsach,8) tzum fal dyser vnd ander elter lerer spruch allenthalben yn yren buchern tzestreyt, vnd auch der Concili beschluss hat zusamen knypfft einer mit £££ eeUuS:h(etni316rreldlijke " kerk6'ijke maChten de" 1) Het leesteeken is misplaatst. 2) Het hedendaagsche „wahnen". Hij blijft hangen in onzekere meeningen. rus aan VeL? h a'S °P ïerscheidene ""dere plaatsen eene zwakke rust aan. Vergel. boven, blz. 66, aant. 3. 4) Onjuiste aanhaling van de beginwoorden op het volgende blad. 5 Zij brengen iemand meer van het evangelie af dan er naar toe. hnfk h VfgetcnJ Spaansche bisschop uit de eerste helft der 5de eeuw, die een z,eG G""w 8) De laatste twee komma's zijn overtollig. namen Gratianus ein Muench Anno .M.C.Xlvij. vnnd darauss gesamelt eyn buch das das') man heyst decret, welches hat bestetigt der bapst Eugenius der drit, Ihn welchem buch syen die vyer lerer, 2) als hoch geacht als die vier Euangelisten in yrer leer, widder got vnd wider die meynung der lerer selfs, Darnach ist eyn ander geweszenn auch tzur selben tzeyt, mit namen Petrus Lambardus, ByschofF tzu Paris, den man sust nent der Meister von hohen sinnen, Der hat sich auch vnderstanden auss spruchen der lerer, tzutzyhen vnderrichtung yhm glauben, vnd darauss gemacht eynn buch das heyst man liber Sententiarium vnd seyn allso beyde Gratianus vnd Lambardus aus3) der gotlichen geschrifft getreten vff menschen wan 4). Yber gemelte tzwey bucher haben geschribenn vil lerer, aus welchen erstlich lernt man des bapst gericht, dye lewt betryegen vnd heyssen doctor yn geystlichen rechten, yn welchen buchern ist keyn spitz vom Euangeli recht // vnd wol deüt5). Wan es seyn B menschen leer, Mer haben geschriben vber meister, Lombardum genent6) als Scotus vnd Thomas, etc. die selben haben tzu hilff genumen dye heydenischen kunst, die man nent Philosophia. Vnnd haben sie gespiekt mit der heyligen spruch, Ynd seyn damitt yn das euangeli platzt') vnd dyeweil sie Christo alle Ere vnnd sig 8) nit gaben, sunder der natur vil macht tzugeschriben, Sein sie verblent vnd haben lug vber lug geschriben, Ynnd dye yn solchen buechern gelernt haben die heyst man Theologen goetlicher kunst Doctor schullerer, Dye gedachtenn Doctor juristen vnd schullerer furet keyner tzum waren verstandt des euangeli wan sie seyn von Christo gewichen, Hyeronimus aber vnd Augustinus, haben am meysten geschriben bey 9) der heyligenn geschrifft, Hyeronymus hat vil yrrisch vnd wider den rechtten verstandt des euangeli geschriben vnd offt auff der ketzer seiten gefallen, vnnd nemlich wer seyn Epistel list, der findtz vnd ist mit grosser acht vnnd auffmerekung 10) tzulesen. Augustinus hat vil klerer vnd gewiser von der achrifft geredt den Hieronimus aber nit alletzeyt der geschrifft gnug gethan, hat auch vil, seibs widerruffen vnnd etwan vom text gewichen vnd yn 1) Het tweede „das" is overtollig. 2) De komma is hier, evenals op vele andere plaatsen, overtollig. 3) Buiten. 4) In dezen volzin staat duidelijk „liber Sententiarium" en „geschrifl'tgetreten" (in één woord). 5) „Deut", zooveel als „gedeutet". 6) Meer nog hebben er geschreven over den genoemden meester Lombardus. 7) Met het evangelie in botsing gekomen. 8) „Sieg" beteekent zooveel als : heerlijkheid, „gloria". 9) Naar verhouding nog het meest in overeenstemming met. 10) Verbeterd uit „auffmercknug". ein geystlichen oder sitlichen syn zogen, Hierumb auch mit vffmerckung vnd vernunfftt tzulesen ist. Aus geschlossen dye bucher dye er schreybt wyder dye ketzer Pelagianer, welche seer gut vnd nutz seyn tzum euangelischen verstand, Der Lutther aber ist weit vber sie, alle vnd vil neher tzum Euangeli geloffen ») das tzeigen an der aus gelegt psalter .xxj. psalmen, die siben pues psalmen die teutsch Postil, vnd alle andere seine bucher, darinne du findest wie klar, vnd gnaden reych er dye schrifft handelt. In welchen verstand er kunnen 2) ist erstlich, durch maniche staupen 3), dye er r erlitten hat von got, vnd mit vleyssigen bit-//ten tzu gott, steten lesen, vnnd nemlich, Augustinus wider dye gemelten Pelagianer hatt ym grosse hilff gethan tzur erkendtnus pauly in seyn Episteln. Sunderlich ein predig buechlin der Tawler genandt yhm deutschen des hat,4) Ehr vns offt tzuerkauffen ermandt, vnder seym lesen yhnn der schuel. Welches yn gefurt hat yn geyst, als er offt vns bekandt, Auch ist eyn buchlin genandt dye deutsch Theologey hat, Er altzeyt hochgebrifft, als er den schreibtt yn der vorrredt gedachten buchlins. Hat auch offt gesagt das seyn kunst mer yhm,4) gebenn sey auss erfaren den leszen, Vnnd das vyll buecher nit gelert machen. Darumb,4) findt man yhn seyner wonung nit vyll buecher den eyn Bibel vnd Concordantz der Bibel. Auss den buechern schreybt ehr alle seyne buecher, Hyerumb ist von noeten das sein lere geb klaren verstand des Euangeli, wan er braucht kein ander buecher dan die Bibel, er hat auch ein gnugsamen verstandtt der Lateynischen, Hebreyschen, vnd Kriechischen sprach, so der andern keyner gehabt hatt dye alle dienen tzur geschrifft. Ynnd ich halt vnuerholen, das keyn gelerter vnd der geschrifft geweltiger, nach den Aposteln auff erden komen sey, der,5) der Cristenheyt mer gedient hab mit seynen schreibem H) vnd leren, den Doctor Martinus Lutther. Das verdreust auch dye Papisten, vnd die Magistros nostros, dye altrewssen 7) yn den hohenschulen. Auss der heylygen geschriefft mag man nit antzeygen das der 7 Bapst mer gewalts hab den alleyn dye dynstbarkeyt odder das wort Christi tzupredigen, also auch ander Prelaten. 1) Hier eindigt de zin. 2) Lees: kumen, il. i. gekomen. 3) Geeselroeden. 4) De komma is hier, evennis op vele andere plaatsen, overtollig. 5) De komma is misplaatst. 6) Lees: seinem schreiben ? 7) „Altreise" of „altrewse" beteekent: cerdo, veteramentarius.d. i. schoenlapper. Zie J." u. W. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Leipz. 1854, Bd. I, Sp. 273. Dem tittel nach den yhm der Bapst selber tzu schreibt wer gnugsam deütung, das er alleyn ein diener ist vnd kein // herre, Bij" Wan ehr schreibt sich eynn diener, der diener gottis, Wamit er aber dient, das ist mir verborgen ]). Ich siehe aber das er meynt der erdboden sey nit wirdig yhnn tzutragen, Hyerumb tregt man yn von grosser heyligkeyt wegen, Ynd lest sich nit alleynn nennen Rabbi sunder den allerheyligisten vater den Bapst, Vnd der nach deuttung der geschrifft solt yederman dienen, der lest im jederman dienen. Ynd vnderstet sich gottis namen vnd wirde 2) der dye heyligkeyt selbs ist. <| Aber der artickel ist war, wen keynn spitz ist yn der gantzen geschrifft dye kunde beweren anders den, weyden die herdt ym gottis wort. Also sprach Cristus tzu Petro Weyde meyne schaff3) auch offt gesagtt ist dem kuenig Dauid vnd andern frumen kuenigen du wirst weyden mein volck jsrael, als an vil orten die buecher der kuenig tzeugen, Aber der Bapst hat sich vnderstandenn alles gewalts auch gotlichs also das er auch vffhebt das got geboten hat. Was ist anders den wider got handeln, so vns der gotis sun Christus aller gesetz frey vnd ledig gemacht, Er mit seynem decret vnd decretal, vns gefangen vnd herter den das judisch volck gewesen ist. Noch der Bapst noch kein ander prélat mag gebieten oder 8 verbieten etwas damit die gewyssen verletzt wurde, das die heylige geschrifft nit yn sich helt odder got nit geboten oder verboten hat. Nyemandt hat ge walt vber dye gewissen den got alleyn, vnd nichts mag oder kan die gewissen binden vnnd verpflichten den got, Auch hat nyemandt gewaldt tzu predigen odder leren anders, den was das gesetz gotis ist begriffen im alten vnd Newen Testament. Math .xxiij. auff dem Stuell Mosi seyn gesessen Schrebyer 4) vnd phariseyer // Was sie euch sagen, das thutt. Das sie aber thun Biijr oder nach yren wercken thut nit wan sie sagen nur vnd thun nitt, In welchen worten klar ist aus gedruckt das nyemant schuldig oder verbunden ist anders zuthun bej seinem gewissen den nach der leer, dye vom Stuel Mosi vnd vil mer vom Stuell Christi gepredigt wirt, Welche leer alleyn den menschenn vorpflicht, bey verlust der seligkeyt, Vnnd wyewol Christus sagt Luce .10. wer euch hoert, der hoert mich, vnnd wer euch veracht, der veracht mich. So ists doch kein behelff yrs gewalts5), den alleyn, wo sie 1) Er staat: verborgn. 2) Hetzelfde als „Würde". 3) Met „auch" begint een nieuwe volzin 4) Lees: Schreyber. 5) Luk. X: 16 kan niet worden bijgebracht tot bevestiging van hun gi-zag, dan alleen voorzoover zij gebieden wat Gods wil is. gebieten das gott wyll haben, als klar ist aus berurtem Capitel. Was sust geboten wirt verbint nyemandt bey verlust der seel. Der weltlich gewaltt mag etwas bieten oder gebieten, das leyb- 9 lichs betrifft aber nit dy gewissen, oder geistlichs. Dye Fursten vnd weltliche herrn, haben, ') eyn heydinischen gewalt, wyewol sie sich auch rumen des Christlichenn namens, Darumb das sie yn der tauff geweszen seyn, Aber alle yhr weszen ist heydinisch, Christus spricht Mathei am .20. Marei .10. Luce .22. die kuenig der heiden herschen vber sie, vnnd dye gewaltig seyn, heyst mann gnad herren, Aber vnder euch solles nit also seynn, Sonder der wil der grost seyn, Sey der geringst, vnd der wil vorgeen, Sey ewer diener. «| Hye hat Christus verboten den furstlichen bracht, Den dy heidenischen fursten treiben, Da durch man nit dient dem nechsten, sonder, 2) beschwert, Auch wirt das Euangeli selten oder nymer braucht, yhnn den rechten der Fursten hoff, vnd auch der Bischoffs hoff, sonder dye heydenische gesetz, gleych als het Got yhnn der heyligen geschrifft, 2) nit gnugsam vnderricht geben 3), wie man Christlich vnd wolleben sole, vnd nemB üj' lich das Christi gesetz. // «| Dyeweyl sie aber dennoch, 2) dye burgerlichenn gerechtigkeyt, vnd eüsserlichen frid, fertigen vnd schutzen, ist man jne verpflicht, tzeytlichs tzereychen, Damit sie jren stand erhalten moegen. Mathei .xxij. Geb dem keyser, was Keysers ist. Vnnd Paulus tzun Roemern .xiij. Gebeyederman seyn geburd, Wem tzol, tzol, wem tzyns, tzyns, Auch ist man yne vorpflicht, gehorsam vnnd ere,2) Erbietung, als Paulus ym gemelten Capitel sagt, vnnd Petrus .1. Epistel ym ij Capitel. Ynd so sie das haben, seyns betzalt. Was aber die gewissen betrifft, daruber haben,2) Sye keinen gewalt auch keyn Creatur, alleyn got vnd seyn wort, habenn daruber tzugebieten, Vnd wo sie wider das woltten handeln, so sol man mer gott gehorsam seynn, es treff auch an,4) leyb vnd gut. Als so sie gebyetten wider das euangeli, vnd der seelheyl, so tzeug 5) deyn kopff heraus, vnd hang got an. <| Dye gewonlichen schwur, dartzu die weltlich obergkeit not,2) yre vnderthan, seyn vngerecht vnd wider das gebot. Christi Mathei .v. yr solt nit schweren, wider bey hymmell noch erden. etc. Ist auch nit war das gemein sagen, wer recht schwerd der bet, dann Christus saget an dem gemelten ort Ewre wort sollen ja 1) De laatste beide komma's zijn misplaatst. 2) Misplaatste komma. 3) Er staat: vnderrichtgeben (in één woord). \) Het rake ook. — De komma is misplaatst. 5) Trek. seyn nein seyn, was daruber ist, ist von vbel. Aber eyn yetlicher soll willig seyn an ') schwur tzugeben ynd lasten 2), das die oberkeyt billicbs erheyscht, als Christus spricht, Math: 5. der dir den Rock mit gerichtt wil nemen, dem gib auch den mantel, vnd Paulus tzun Roem .xiij. Gebt yederman seyn pflicht vnd ob sie auch vber dir verpflicht3) oder mer den sie sollen gebitten, sol mann sie dulden, doch das vnbeschwert bleib die gewissen. Dye kirch hat noch nit verbottenn dye buecher Lutherj vnd nach der deüttung der tzwey text, alle ding brufet vnd Brufft 10 dye geyst obs von got seyen hat er wyder vernewt4) den artickel die kirch hat nit verworffen desz Lutthers bucher. // Dye gemeynschafft aller heyligen so yn der gantzenn welt tzu- Biiijr streyt wenen5), ist die kirch die selben kirchen vermeint diser artickel, Aber dye Bepstischen, mit sambt iren anhangen als do seyn alle prelaten, Muench, Nunnen, Pfaffen, doctoren beyder recht vnd Theologen alle6) vniuersitet vnd Collegia haben dye Roemischen Entichristischen samlung die cristlichenn kirchen genandt, Vnnd was dye selbig hadt beschlossen, fur gotlich gehalten, vnd obs auch stracks wyder got was nit anders muesten 7) leren predigen vnnd sagen auszgenomen Wittemberg, Darumb ist von noeten gewest dye vndertruckung des worts gots, Wann dye kirchen ist gefangen vnd mit dem geystlichen recht (als sie es nennen) gebunden, 8) gewest, Darnach sich jederman must richtenn, wie oben bey dem .6. Artickel gerurt ist. Dye Christenheydt aber so durch den geyst gots wirt getriben spricht, alle ding brufft vnd das gerecht haltet. Ynnd anderszwo brufft dye geyste ob sie aus got sindt, Hyerumb hatt die christenheyt des Luthers buecher nit verboten, besonder in die probe gelegt eynem yetlichen tzubruffen was recht oder vngerecht sey gesetzt. Etliche artickell seyn yn pabst Leo des tzehenden buil verdampt, dye doch recht vnd ware seyn, hierumb vnbillich 11 verdamptt, das helt ehr so byss auff bessern bescheyd vnd hat deüt9) auff dye nachuolgenden ,0). 1) Zonder. 2) Belasting te betalen. 3) U een bovenmatig zwaren last opleggen. 4) Zie boven, bli. 39, aant. 6. 5) Wonen. 6) Lees: aller. 7) NI. die prelaten, monniken, professoren, enz. 8) Misplaatste komma. 9) Zooveel als het hedendaagsche „gedeutet". 10) Beckenhofer heeft den Latijnschen tekst niet recht verstaan. Het slot van Das vermaledeyt volck pabst mit seynem anhang, wollen das nyemant anders sol handeln, reden, noch auch gedencken, denn was yhne gefelt, es sey recht odder vnrecht, darumb geben sie ynuerschambte, vnbesunnen, vngerechte bullen auss, wydder dye geschrifft, der sie nit versteen. // B "Vr Den yr schragen ist alleyn vff den geytz gericht'), hyerumb steet yr syn vnnd mut, gut tzugewinnen, daruon dye heylig schrifft weyst 2) vnd wendt, darumb ist sie ynen wyder vnd weyssen nichts oder wenig dauon tzusagen, sye habenn aber eyn gemeyne form yn allen bullen dye warheyt tzuuerdamen, so3) die vngelerten ochsen yr nit versteen, Als dye artickel seyn ketzerisch, jrrisch, ergerlich verfurich, vnd lauten vbel vnd der gleychen wortlin brauchen,4) Sye yn yren bullen an alle bewening 5), Vnd so mans bej dem liecht schawet, merckt man yr grosse blyntheyt vnd narheyt, als die hyernach beschrieben artickel beweyszen, die christlich seyn vnd Sye doch verdambt haben, vnd dyss ist der erst. 12 Alle menschen seyn priester vor got. Die priester seyn von got Cristo vnd Aposteln eingesetzt Ioann: .21. sprach vnser herr Christus, weyde meynne schafflin .1. Petri .5. Ich priester bite die priester vnd tzu Tito .1. derhalben hab ich dich verlassen n tzu Creta das du solt besszern das vnertich w), vnd priester ordenen allenthallben yhnn den flecken, Priester ist ein elter bewerter vnd geschickt dye andern tzuleren vnd weyscn ym glauben, er sey jung oder allt nach den jaren. Das priester ambt, ist leren weiden mit worten vnd wercken, reychen das Sacrament der tauff, vnnd der Eucharistie vnd bitten fur das volck, Dye pfaffen vnd Muench, dye meszier 7) vnd tempel knecht, seyn nichtt anders den art. 11 luidt daarin (boven, blz. 40): „et exemplicauit de illo— De bedoeling is, dat Hendrik Vos voorbeelden heeft bijgebracht tot staving van zijne bewering, dat sommige stellingen van Luther in de excommunicatiebul van Leo X ten onrechte als kettersch gebrandmerkt zijn. Reckenhofer heeft gemeend, dat deze voorbeelden hier nu onmiddellijk volgen in artikel 12 en 13. Dit is echter niet het geval. Onder de 41 in de bekende banbul veroordeelde stellingen komen deze twee niet voor. Zie Magnum bullarium romanum, Luxemb. 1724, T. I, p. 610 seq. 1) „Seinen schragen gen markt richten" beteekent: „sich den Umstanden anpassen". Zie J. u. W. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Leipz. 1899, Bd. IX, Sp. 1622. „^r schragen ist vff den geytz gericht" wil zeggen: hun streven is om op slimme manier geldelijke voordeelen te behalen. 2) De H. Schrift wijst eene andere richting uit. 3) „So" heeft hier de beteekenis van : opdat. 4) Misplaatste komma. 5) Zonder elke bevestiging. 6) Lees: vnfertich. Zie Titus 1:5. 7) Mislezers. abgoettherer, vnd christum teglych martern vnnd, ') vnmechtig, vngenugsam, vntuglich, haltten deutten, vnd bekennen 2). Den Christus der Son gots der eynig warhafftig priester hadt eynsten, gnugsam opffertt, sich selbs fur aller menschen sund dye behalten vnd versehen seyn in ewigkeit3) Vnd ist nit mer not keins andern opfers der sund halben, an4) das geschehen opfer am creutz dar durch wir alle selig // seyn vnd haben ein freyen tzugang selber tzu C Cliristo vnd durch christus tzu got, vnd bedorff keyns mitlers der eynn rechtglaubiger ist den christum durch wellichen, ') wyrt eyn jetlicher erhoert. Ioann: 16. was yr werd biten jhn meynem namen den vater das wirt er euch geben vnd .1. Petri .2. Geistliche opfer sein got angenem durch Iesum Christum. Der hat mitteynem opfer geheyligt oder versoent ewigklich dye heyligen oder glaubigen als sant Paulus redt tzun Hebreer: am .x. capitel. vnd Petrus yn seyner .1. epistel .3. capitel. Christus ist eyn mal fur vns gestorben, der gerecht fur dye vngerechten das er vns got opferte. <| So nun das priesters ambt nit anders ist, den fur das volck got bitten vnd leren, als Paulus sagt am. v. zun Hebieern, so ist keyns pfaffen oder messzlers not, den ein jetlicher Christ hat eyn freyen tzugang tzu gott durch Christum, als Paulus tzun Roemern. am .v. Ynd jsaias sprichtt am .65. capitel, Ee sie werden ruffen, wil ich sie erhoeren, vnnd die weyll sie reden wil ichs hoeren. *| Also auch lert got eyn jeglichen durch sich selber, dauon sagtt Isaias .54. ich wirde dir alle deyn sun got gelirnich geben oder machen5), Ynd Ieremias am .31. capitel. Es wirdt nyemandt sprechen, tzu seym bruder, oder tzu seym nechsten erkenne den herrn, den sie werdenn mich alle erkennen vnnd wissen, vom wenigsten byss auff den meysten. Ynd Isaias .11. captel6): dye erden ist erfult mit der kunst vnnd leer des herren, als das wassers ') des meers, Ynd Iohann .vj. nent, sie christus gotgelirnich, Aus dysen spruchen ist klar, das got nit allein, den pfaffen vnd Muenchen wil kunst geben besonder8) jederman, jung vnd alt, Ia zu vnseru tzeytten, mer gibt kunst vnd verstand der warheytt,9) dem gemeinen leien den mancher der sich hochgelert acht Ia er vorplendt sie l0) vnnd geyt ") den verachten die rechtenn offenbarung. So nu yederman eben das jenig 1) Misplaatste komma. 2) Zij houden het er voor en belijden, dat Christus machteloos, dat zijn offer ongenoegzaam is. 3) De uitverkorenen 4) Buiten. 5) Jez. LIV: 13 : [ik zal maken] universos filios tuos doctos a Domino (naar de Vulgata). 6) Lees : capitel. 7) Lees: wasser? Vuig.: sicut aquae maris operientes. 8) Besonder, d. i. maar. 9) Misplaatste komma. 10) NI. die hooggeleerden. 11) Geeft. geben wirt, das dye priester sollen haben, So seyn auch alle menCj' schen , priester vor got vnd bedurffen keyns andern den Ihesum christum. Dye dienstbarkeyt ') aber als oben begriffen ist not der kirchen 2) der ander Artickeln. Alle menschen inoegen vertzeyhen dye sonde eynem yetlichen 13 christen nemlich dye jenen so bruederlich wissen vernemen 3). Dyser artickel mues dem, *) bapst, bischofF, vnd alle papisten ketzerisch seyn wiewol ir grund ist ym Ewangelj. Math .18. capi. Darumb s) das er ynen enttzeucht eyn bandt damit sie dye armen elenden gewissen bunden vnd gefangen fuerten nach irem gefallen. en sie woltten so panten sie 6), vnd schetzten, bys auffs marck 7), Solchs pinden vnd loesen haben sie yn vorbehalten das doch Christus jederman gemeyn verlassen hat. Ynd spricht am egenanten capitel. szo in dich sundet deyn bruder gee hyn vnd straffen 8) tzwischen dir vnd yme hoert er dich so hastu gewonhen deynen bruder vnd bald hèrnach. Wem ir werdt verzihen dye sund, dem seyens vertzeyhen. etc. Dergleichen steet auch johan am .20. cap. Ynd wem sie also von seinem nechsten vertzihen seyn, den kan nyemandt vff erden bynden, wye gros vnnd schwaer die sunde seyn. Dan das wort gots bleybt ewig. Hyerumb ist der artickel war. Dye frawen moegen auch entbunden von sunden, das versteet 14 er von der euangelischen absolution, als geschriben ist. Matthei. am. achtzehen. Szo in dich sundigt deyn brueder. // r Dem weyblichen geschlecht verbeut der heylig apostel das predig ambtt yn der versamlung der kirchen, vnd dobey andere aembter verstanden werden, den anhangen predigen9), als bischoff oder pfarhers embter vnd alleyn yn der versamlung der glaubigen .1. Timott ,v. Sust aber moegen vnd sollen sie leren, weysen vermanen, die vnglaubigen, vnwissenden vnd sunder vnd helffen tzum weg der seligkeytt nach allen vermoegen vnnd wissen. Das hat 1) Een stand van dienaren. 2) Einde van den volzin. 3) Qui sciunt corripere fraternaliter proximum Zie boven, blz. 40. 4) Misplaatste komma. 5) Om deze reden houden zij dit artikel voor kettersch. 6) Deden zij in den ban. 7) Zij eischten schatting, en haalden iemand daarbij het vel over den neus Zie beneden, quat. D, BI. j ♦ (blz. 87). 8) Bestraf hem. 9) Paulus verbiedt aan vrouwen zoodanige ambten te bekleeden, waaraan het prediken verbonden is, zooals het bisschopsambt, enz. christus zuuersteen geben, so mannen vnd frawen versamlet beysamenn hat gesendtt den heyligen geyst am pfingstage. Act .ij. vnd das an tzweyfel 1) gescheen, tzu trost der cristenheyt, dye durch mittels des heyligenn geyst geregirt wirt, Darumb ist auch der heylig geyst gebenn den frawen, des gab tzubraucben gegen dein nechsten. Nu ist das sunderlich eyn beuelh von Christo das sie sollen vertzeihen dye sund, Iohannes .20. enpfahent den heyligen geyst, wem yr werdt vertzeihen dye sund den sein sie vertzihen, So nu dye frawen also wol entpfangen haben vnd entpfahen den geyst gots als dye manne. Sollen sie yn auch brauchen, tzu der sachen in die manne brauchen, tzubesserung der kirchen, Als auch Petrus bewert. Act: 2. ca. Durch den propheten Iohel. am .2. Der also spricht ich wert auszgiessen mein geist vber alle menschen vnd ewer son vnd dochter werden weyssagen, Ynd baldt hernach, sagt er, Vnd vber meyn diener vnd dienerin werd ich aus giessen ineynen geyst, Hyrumb moegen sie2) tzugleyche dye manne, yhrem nechsten dye sund vergeben, durch vermanung straffung vnd vnterweysung. So sie sein bey der versamlung christlicher menner, sollen sie yne dye er geben vnd schweygen vnd yn geheym fragen yre manne, Nach der leer Pauli. Wo sie aber seyn bey den vnglaubigen oder vnwissenden, sollen sie bekentlich seyn yres glaubens, nach der leer Cristi wer mich bekent vor den menschen den werd. // Ich bekenne 3) vor meynem hymellischenn vater. Cij> Math. am .10. Capitel vnnd Luce .9. wer sich meyner schembt, vnd meyner leer, der wirt sich schemen, 4) der son des menschen so er wirt komen in seyner Maiestat vnd des vaters vnd der heyligen engel. Ynd so christus spricht, am offt gemelten,4) capitel Math : 18. Hoert dich dein brueder so hastu yn gewunnen. Hat er yn gewunnen, so ist er an tzweyfel entbunden. Der euangelisch gewalt, begriffen yn den worten, wem yr 15 werdt vertzeyhen dye sund. etc. ist yederman gemey 5). So yederman verpflicht ist seyn brueder tzuuermanen. So ist es auch eyn gemeyn gewalt ja auch yederman geboten seynem brueder tzuuertzeyhen dye sund nitt allevn tzu siben malen besunder s) sibentzigk mal, siben mal, Es were schimpflich gesagt das ich meyn brueder solt vergeben die sundt, vnd het nit gewalt. So nu christus spricht seyn himelischer vater wirt mit vns faren 7), wie 1) Zonder twijfel. 2) 3) Lees : bekennen. 4) 5) Lees: gemeyn. 6) VIII. NI. de vrouwen. Misplaatste komma. Maar. 7) Handelen. 6 jhener kuenig mit dem schalckhafftigen knecht, der nit fristen wolt seynen mit diener '), Es sey den das wir aus hertzenn vertzeyhen, Volgt das yederman gewalt hat dye sund vertzeyhen. Vnnd der gewalt 2) beschriben. Math .18. vnd Iohannes .20. Den yhr wert dye sund vergeben den seyn sie vertzyhen, ist der kirchen geben, Den vor vnd nach volgt ym text, das nit alleynn den tzwelff boten, gesagt ist, wem yr werdt vertzeyhen dye sund, dem seyens vertzyhen. So aber eyn Sophist sprech, eyn yetlicher sol aus hertzen seynen bruder vertzeyhen dye beleydigung, so yhm vnd wydder yn geschehen vorgot 3), Der schuldig aber muesz auch der kirchen gnug thun, vnd beichten. Antwort So etwar4) nach der dritten ermanung vmb seyn vntugent, wirt von der kyrchen abgesundert vnd gebant, eyn sollcher musz von der kirchen eyn buesser erkant vnd entbunden werden. Als Paulus beualh den tzu Corin // Civjr tzubannen vnd entbinden eynem der ynn blutschentlichen,5) sunden was, yn der .1. epistel am .v. capitel. Ynd .2. Corinth .2. capitel. Vnd tzu vnsern tzeyten seer nodt wer den offenbarn, vnuerschembten, gotlesteern, Straszraubern. Vnd nemlich eebrechern, junckfrawen schwechern, als gemeniglich seyn Byschoff, Ebt, Probst, Pfarher, Thumhern, Pfaffen, Muenchen, Nunnen, Bapst, Cardinal, mit sampt yren anhang, Vnd weltlich fursten mit yrenn hoffrantzen, dye vor got von wegen yrs vnchristlichen lebens ym ban, vnd doch vngestrafftt wollen seynn, solchen vnd der gleychen absolution vnd buessen sol der kirchen wissen, vnd gewis sein. Aber dye versonung vnd vergebung der sund, eyns yetlichen gegen seynem brueder, ist gnug tzwischen yne beyden, vnd got bestettigks, so er spricht, "Wen tzwen eintrechtlich bitten, sollen sie aller ding,5) gewert seyn vor meynem vatter. Math .18. Hyerumb nit note ist keyner andern absolution. 16 In der messz wird nit geopffert der leyb Cristi, durch den menschen, den das im geben is, tzur ertzney vnnd gedechtnis, das opfert man nit. Dysen artyckel hat .M. Luther so gar klerlich bewert6), vnd gewis gemacht, das7) eyn kyndt moecht mercken, Nemlich yhn 1) Matth. XVIII: 28 vv. 2) Het woord „gewalt" is mannelijk. 3) Lees: vor got. — De beleedigde moet de zonde, welke aan en tegen hem geschied is, van harte voor Gods aangezicht vergeven. 4) So etwar, d.i. ingeval hg. De tegenrede volgt eerst veel verder: „Aber dye versonung", u. s. w. 5) Misplaatste komma. 6) Bevestigd. 7) Dat het. dem buechlin von der Babilonischen gefencknis, Item yn dem Sermon vom newen Testament. Item ym buechlin vom ablegen der messz. Aber den altrewssen ') yhnn den hochschulen vnd den Bauchsuchttigen Muenchen, vnd Pfaffen, ist eyn buffels fel vber dye augen gewachsen, das sies2) nit wollen versteen, was vnderscheid sey vnder nemen vnd geben, ym Testament nymbt man, yn opfern gibt man So aber vnnser herr Christus,3) dyss sacrament seyns leybs vnd bluets, vns geben tzu einem pfand, versicherung, vnd Testament, verlassen hatt seynes letzten willen 4), das ist, das // wir C iij • durch den glauben in yne sollen vergebung vnser sund haben, vnd mit got versoenet seyn, Hyerumb geben oder opfferen wir nichts in der mesz, die do steett,3)5) in der wandlung vnd nyessung des Sacraments sonder wir nemen, Was? Vnser erschrocken ge wissen troest, vnd stilbeyt, vnd gewys seyn das vnszer sund, hynweck genumen, vnd 6) yhn gnaden seyn. Darumb ist es auch nit geboten tzu nemen, besunder 7) den bekumerten gewissen tzu sterckung gebenn, darumb sagt Christus nit Wer es nit nymbt, der wirdt verdampt als ehr sprach wer nit glaubt vnd taufft wirdt, der wirdt nitt selig. Marei am letzten. Capittel. Er hats aber yhn eynes yeglichen willen gestelt so er sagtt als offt yhrs thut, so thuts yn meyner gedechtnus. Hyerumb wen es nott ist der nemes, der aber starek ist ym glauben der nympsts 8) geystlich als offt er wil. 17 Er ist gefragt ob dye wort im Canon der messz falsch seyen, hat geantwordt. Es sey was es sey mit den worten,3) des Canon der Messz, aldo wirdtt der leyb Christi nitt geopfert, sunder genummen yn seyner gedechtnus. Dys fragen der kinddischen leut ermand mich eben der frag, so dye juden den blindtbornen, vom hern Christo erleuchtt fragten. Iohan .9. Dan wie offt,3) er yhne ertzelet dye weyss vnd mass des geschehen wunderwereks, wolten sie es doch yhmer mer erforschen, dan yhr gewissen was beschlossen 9) vnd kundten das nitt verwerffen das yederman gesehen het, west,0) vnd preyset. Also auch seyn alhie beschlossen gewesen dysze blinden menschen mit dem .16. artickel da sie bewertt haben n), das die messz 1) Zie boven, blz. 74, aant. 7. 2) D.i. sie es. 4) Ons in zijnen uitersten wil heeft nagelaten. 6) Voeg in: wir. 7) Maar. 9) Toegesloten. 10) Wist. 11) Er staat: habn. Vergel. boven, blz. 75, aant. 1. 3) Misplaatste komma. 5) Steett, d. i. bestaat. 8) Lees : nympts. keyn opfer sey, sonder eyn ertzney vnd gedechtnis des leydens christi dem menschen gegeben tzu trostung. // Ciiijr l| Noch fragen sie meer ob der Canon der pebstler Messz sey falsch so doch an mittell') volgt auss der vorbekentnis, das der Canon nit guet kan noch mag seynn. Dan dye wortle opfer vnd opferung vnd dergleichen sein offt daryna) begriffen, wider dye ordenung vnd eynsetzung dys Sacraments, dan christus sagt nit nembt hyn vnd opffert, sonder nempt vnd essent, das ist meyn leib. Ynd dyser brauch des Sacraments ist gehalten tzur tzeyt der tzwelff boten 3) als klar ist aus der ersten epistel zun Corinthern am elfften capitel. Darumb ist der Canon der Bepstler Messz falsch vnd vngerecht, der ausz dem Testament macht eyn opffer, dye weyl es keyns ist. Er weyss nit ob brot bleyb yhm Sacrament nach der Consecration oder wandlung vnnd so man yhm eyn text aus den 18 rechten 4) furhielt der solchs antzeygt hat er geantwort, wo der text yhn der heyligen geschrifft verfast ist, so glaub ichs, sust nit. Dyser artickel ist yne darumb wirdig des fewers, das er nit ya spricht, tzu allen endtchristischen trawmen, besonder5) gert gewisse gschrifft6), vnd nit menschen wan vnd guet dunckel, Als der text ym fur gehalten, vnd yn yrem decretal begriffen beschleust, das nach der wandlung nit brot bleib, ym sacrament. Ynd doch vnmoeglich ist tzu wissen, auch nit not ist tzur seligkeit zuwissen, man mag halten es bleib brot oder keyns, so man doch vestiglich grund ') vff die wort christi als ehr sprach Matthei. am .26. Nemet hyn das ist meyn leyb, der fur euch geben wirt. Ynd widerumb Trinckt alle, das ist meyn blut, des newen Testamens 8), das fur euch vnnd vor viell vergossen wirdt tzuuergebung der sund. // Ciiijr Vnd 9) glaubt das do sey der war leyb vnd blut Christi, Es seyn vorlang vil gelerter gewesen, dye gehalten habenn das nach der wandlung gewys brot bleyb, Ynd wiewoll nichts daran leyt, wie gesagt, man hallt dysz odder das, ist doch bewerlicher 10), zuhalten 1) „An mittell" wil zeggen : onmiddellijk. 2) NI. in den miscanon. 3) Apostelen. 4) Uit het Corpus iuris canonici. 5) Maar. 6) Deze schrijfwijze komt meermalen voor. Zie o. a. beneden, quat. D, BI. iiij ren ' (blz. 90, 91). 7) Als men zich maar vasthoudt aan. 8) I.ees: Testaments 1 9) Na de (onnauwkeurige) aanhaling van Matth. XXVI:26—28 wordt de zin: „so man doch vestiglich grund", enz. voortgezet. 10) Bewerlicher, d.i. wat lichter te staven is. ea bleib brot den keyns als auch ïlartinus Luther klerlicher antzeigt in dem buech von der Babilonischen gefencknis, \ nd gibt die moeglicheit tzuuernemen J) in eynem gluenden eysen, das gantz fewer ist vnnd bleybt doch eysen. <| Aber dye ander meynung bat vil verworns, dauon lang tzusagen were vnd nit not ist, der babst aber bat es noettig gemacht mit seim decretal. Do er verdampt alle dye jenen so halten das brot bleyb noch 2) der wandlung, vnd also aus eynem wan, eynen artickel des glauben wollen machen das allen engeln verbotenn ist Galatb.l.So euch eyn engel anders predigt den yhr gehoertt habt so sey es verflucht. Dyeweyl aber der Antchrist, sich got vergleycht, So vndersteet ehr sich, Artickel des glaubens tzumachen, Darwydder nyemant reden sol, Also ist auch dye christenheyt gefangenn gewesen (das nach der wandlung keyn brot bleyb) hat muessen glaubenn. So doch gewis ist, das keyner hungers sturb wen er der verwandelten hostiën gnug zuessen het an 3) alle andere speis, darumb bleibt narung. Man soll nichts glauben das ferlicheyt der gewysszen bc18 4) trifft, es sey den yhn der heyligen geschrifft begriffen oder daraus tzogen. Der warhafftig vnnd rechtglaub fleust aus dem gotlichen wort vnd tzusagen5) das alleyn war vnd gewys ist, vnd nit betreugt vnd nicht daruon noch dartzu thon ist. Deuteron .4. Psalm: 115. Aber alle menschen lugner seyn, vnd vngewis ist was sie than vnd heyssen an dye geschrifft. Hyerumb nyemandtt tzuglauben schuldig ist, den es sey yn der // warhafftigen geschrifft gottis begrif- ü fen oder mag herausz genomen werden. So eyn Concili etwas beschlus das in der heyligen geschrifft 20 nit grundt hat das sol als verdechtlich gehalten seyn. Nach den Conciliën so dye aposteln tzu Ierusalem versamlet gehalten haben, ist nit viel sunderlichs nutz der kirchen erwachsen aus den conciliën, Aber vil vnrads vnnd yrthum, Wan also pald, gewaldt geben ist,fi) den geystlichenn (als man nent, Bapst, Cardinal, Bischoff, Pfaffen, vnnd Muench) hat des Antichristen regiment angefangen, vnd seyn die,B) Ceremonien das ist kirchen myszbrauch erhaben, aus guetter meynung (als man sprichtt) vnd die Christlich ordenung vonn den aposteln vns gepredigtt von Christo 1) Hij maakt het begrijpelijk. 3) Zonder. 5) Belofte. 2) Lees: nach. 4) Foutief voor 19. 6) Misplaatste komma. geboten nydertruckt vnd auff gehaben '), Die conciliën aber der anfencklichen kirchen durch dye tzwolff boten beuordert, ist gewesen eyn versamlung der tzwolff botten, der alten vnnd gantzenn kirchen, als antzeygt das funfftzehend capitel der aposteln geschicht. I o seyn endlich entscheyden dye yrrung, so sich gehalten haben tzwischen den bekerten tzum glauben. Ynnd das ist geschehen durch die heiligen geschrifft, Als vor augen klar ist, der dye geschicht der apostelen gelesen hat. Nachmals aber seyn vntzelich Conciliën gehaltten an manchen ortten durch christen vnd ketzer, Ynd doch allein durch gelerten, auss den leyen nyemandt dartzu beuordert 2) yre eigen wone 3), vnd guetdunckel beschlossen an alle bewening der schrifft wider denn gemeynen hauffen, als do ist viertzigk tag vasten vor ostern, beychten vnd Sacramentt nemen, eyn mal ym jar, tzu Ostern vil jren, op ern, speys meyden, pfaffen weyhen, vnd bepstisch mesz ' ter /' &Ieichen vntzelig gesetz gemacht haben, Wider ie Chnsthchen freyheit vnd ausz gedruckte geschrifft, Ynd zu klarem verstand des vnfuegs, der ausz vil Concili balten, erwachsen ist der mt der geringst das verbieten der priesterschafft eliche weyber tzuhaben, So doch Paulus mit woldewten worten spricht zu imot .3. capitel vnd tzu Tito am .1 cap: das eyn bischoff oder pharher sol eyns eynigen eweibs man sein. Dan ausz solchem ^ v, i'8 £_rosse ergernis schand beleydgung vnd nyderdruckung gesc e ïen es wort gottis Den des leben man veracht, leychtlich verschmet wirt sein leer. Ynd solliche sund nyemandt strafft, sunder dye byschoff legens in seckei, Wan dye jenen so koechen haben, auszer halb <) der ehe, geben dem Bischoff, alle jar eyn par guldenn mynder oder meher, das nent man den milch pfennig. Vnd also seyn dye Bischoff Huren wyrt, durch das gebot der Whf?' A ï j)apst Calixtus mit dem Concili tzuwegen echt, So er den pfaffen weyber tzunemen verbotten hat. ,d/eT hoheinL schuelen seyn durch den bapst vnnd Concihj gene , n wee en das klar, lawter vnd vnuermischt ewangeli (rpopf 8v, T°rt' Jnfer£ec'ruckt> Ynnd das Roemisch antichristisch gesetz erhaben Vnd verfochten wirdt, Durch die bepstler doctor dvpnorf11 ^6n ,octor ,8eystlichen recht, Vnd tzu nichte anders ' en as G^nstlich volck, mitt manichueltigen fundlin 1) Opgeheven. De' hoofdzin 7concuLnnTehaHtIn"rUzS T" ,tU.SSchenzin' die het verband verbreekt. 3) Waan, rneening. ' P met "yre eigen wone"> enz' 4) Lees : auszerhalb. schinnten, vnd schaben, bysz vff das beyn vnd marck '), Als do ist bannen, ausz geringen, sachen, furbehalten absolution der sund, dispensiren, vnd verbieten, mit gesipten personen eelich zuwerden. etc. Das alles aus erdacht ist, den armen vnuerstendigen, vmb geit tzubringen2). Ynd teglich mer eynreyst, Ynnd nichts guts, ausz den hohen schulen erwachsen ist. Den die Babilonische gefengknis tzubestetigen vnd behueten. // Item betel orden auffgericht, durch welche nit alleyn das wort D ij' gots verkert, sonder auch, das wylligen almusen tzu eyner verpflicht gebracht ist, Ynd dye selben also gefreyd 3), durch bapst vnd Conciliën, das sie nyemandt vermist antzeruren mit vngewaschen henden, auch so etliche vbeltheter begriffen, dye tzufierteylen seyn, ist nyemandtt so kun oder mechtig gewest, sye tzurechtuertigen an des bapst wysszen 4) Hat sie mit vyl Bullen vnd gnaden von aller weltt abgesundert, vil der selbigen geheyligt, Got weyfc wo sie hyngefaren seyn, Dye selben bapstheyligen, haben dye Muench auf gebutzt5), eyn jetlicher orden nach seinem vermoegen den schragen tzum marck gesetzt, Der eyn mit dem rosenkrantz, der ander mit dem hymellischen heer, Der drit den heiligen6), der viert eyn andern auffa hoegst gesetzt. Damit alle geschriefft verblendt, Das verdienst des vnschuldigen tewren bluets Christi gar vergessen ist worden, jn allen gassen vnd strassen abtgotterey auffgericht, Vnd also den menschenn auff euserliche werck zogen, da durch erloschen sein, glaub, hoffnnung, vnd lieb, tzu got vnd dem nechsten. <| Dysz kombt als 7) ausz menschen gut dunckel, durch bapst vnd Conciliën beschlossen ist 8) nit dauon zusagen was schadens bracht habenn der Christenheyt die bettel ordenn got gebs in tzu erkennen, Ynd tzuuoran 9) den vnseligen barfuessern dye alle yhr sach vff dem bettel stellenn. 4| Es ist erschrocklig tzugedencken das gros vbel so ausz der gueten meynung, ,0) der alten Concili erwachsen darumb das n) dye heylig geschrifft verlassen, vff yhre vernunfft gebawet habenn. 1) Zie boven, quat. C, BI. j \ (bli. 80). 2) «Vmb geit tzubringen" wil zeggen : hun geld te doen verliezen. 3) Hun zoo vele vrijdommen toegekend. 4) Zonder eene uitspraak van den paus. 5) Wie door den paus heilig waren verklaard, werden door de monniken eerst recht opgehemeld. 6) Dien bepaalden heilige. ?) Alles. 8) Met „ist" begint een nieuwe volzin. 9) Vooral. 10) Misplaatste komma. 11) Voeg in: sie. 1 Vier Concili haben die Roemischen angenommen, vnd vns also hochgeboten tzuhalten als dye vier euangelisten (O got bys vns gnedig) Als moechten die menschen got gleych seyn der nit yrren kann, Das Concili tzu Nicen, tzu Constantinopel tzu Epheso, tzu Calcedon gehalten. // Dij' Ausz welchen aller vnglauben, doch (als tzubedenckes ')) wyder yren willen vnd meynung geschehen vnnd kumen ist. Wer yre artickel vnd dye geschrifft zusamen vergleicht der mercks vnd sichs bedarff keyner brillen *). «| Hyerumb huette sich jederman vor den beschlussen vnd gehalten Conciliën wo sie nit geschrifft antzeygen. Hat nit weyter wollen antworten, ob man soll glauben oder nit glauben so er aber offt wurde gefragt. Hat er gesagt .21. es sey wie es sey vmb Marti: Luther er wysz das ehr durch seyn schreiben yn die erkentnis des Euangeli komen ist. Ist gefragt ob Martinus Lutther den heyligen geyst hab, hat er nit wollen antworten. Do sy christlicher leser den tzorn gotes gegen den jenenn so nit ausz vnwissenheyt sonder ausz boeszheyt sunden. Den sie fallen stets von eyner sund yn die andern. Ynd got gibt tzun Roemern .1. Sye in eynen verkerten syne vnd verblents 3) das Sye selbs nit wissen, war sie thun oder lassen. «| Sye fragen yhne ob der Lutther den geyst gottis hab, das nyemant kan wissen den got der yne geyt4) vnd tzutzeyten auch der yne enpfecht 5). Vnd also vndorsteend sie sich der goetlichen weyszheit. Aber wie Christus schweig vor Annas vnd Herodes vnd vor den Spottigen juden die jn verspott wysz fi) fragten also hat dyeszer auch nit woellen antwortenn vber vnwyssen frag. So doch nitt dye heyligkeytt der person, sonder dye leer eyns Doctors ermessen sol werdenn nach lawt des xxiij. capitel Matthei vff dem Stuel Moysi. etc. Er ist gefragt worden ob er halt das vnderscheydt sey vn.22. der eynem Pfaffen vnd Layen tzuuerwandlung den leyb Christi '), hat er geantwort er wyssz nyt ob dy wandlung tzuhoerig sey der priesterschafft des newen Testaments. 1) Zooveel als: nota bene. 2) „Sichs , u.s. \v.: Hij zie het; een bril heeft hij er niet voor noodig. 3) Het „tzun Roemern .1." zou men tusschen haakjes kunnen plaatsen. De s" achter „verblent" vervangt hier het voorafgaande „Sye". " 4) Die hem, d.i. den geest, geeft. 5) Degene die den geest ontvangt. 6) „Verspott wysz" wil zeggen : spottenderwijze. 7) „Tzuuerwandlung den leyb Christi" is de vertaling van: „in consecratione Euchanstiae". Zie boven, blz. 40. Dye sehullerer vnd die juristen halten. ') Das yn eynem jetlichen sacrament wirt geben der seel eyn sunderlichs zeych-//en, Diij das hcyssen. Sye Caracter, Es halt aber keyn grundt yn der geschrifft, ist raenschen erdycht, Also haben sie gehalten das dye pfaffen yn der weyhung,2) entpfangen eyn tzeychen durch welchs,2) Sye gewalt haben, die Sacrament tzuhandeln vnd wandeln, vnd sust nyemaudt, Das hat keyn antzeygen der geschrifft, Es kombt aber vom Entchrist her. Lees: glaub. 3) Lees: firmung. 6) Baart. haben, den der tzusagung Christi ist alleyn gewys nachuolgen l) gnad als oben ym .28. artickell berurt ist, So aber andern kirchen breuchen gnad wirt geben, so mags yn den auch geschehen, Es sagt aber dye gschrifft nichts daruon, yr eynsetzung ist auch keyn beuelh von Christo. // „ . <| So aber dye papisten sprechen christus habs der kirchen & 1 beuolhen do er sagtt. Johann: am .16. cap: Ich hab noch vyll euch tzusagen, aber yr moegst yetzo nit tragen, Szo do wirt kumen der geyst der warheyt, der wirt euch alle warheyt leren, vnd dye kirch hab durch die Concili beschlossen mittels des heyligenn geyst, das den Apostolen vntreglich was, tzur tzeyt des leydens christi. <| Das ist nit, Wan christus hat beuolhen seynn aposteln tzupredigen das jhenich, so er jne geboten het. Matthei am letzten capitel, Geet hyn vnd leert alle heyden, taeuffet sie im Namen des Ya'ters, vnd Suns, vnd heyligen Geyst, leret sie halten, 2) alle, dye ich euch gepoten, *) hab, Ausz welchen wortten klar ist das sie nit anders solten noch muesten leren den die gebot christi. "Widerumb ist nit gleublich das christus etwas verhalten3) habseynenjungern, das tzum heyl der seel von noeten were, Nu ist gewysz das christus von den vyer Sacramenten oben ertzelt, nichts geboten noch gemelt hat im euangeli, darumb seyns alleyn vom menschen erdachte alte kirchbreuch, Vnd moegen durch den menschen genummen werden oder nit, an 4) sunde, So nemlich der apostolen keyner icht5) dauon hat schreiben. <| Das aber Christus seynen jungern vil tzusagen het das yn vntroeglich was tzur selbigen tzeyt, ist nichts heymlichs tzuuersteen, das yhne verborgen wer, besonder das leydenn Christi vnd das, sie solten vmb das euangelj wegen leyden Dartzu warenn sie noch tzu schwach antzunemen, das betzeugt yr flucht vnd verleugnis yhm leyden vnsers herrnn Christi. Do aber kam der heylig geyst am Pfingstag, do wurdes yn treglich vnd froelich tzu leyden vmb des namen jesu willen als sagen dye geschicht der Apostolen am endt des .v. capittels. <| Auch dye Concili kunnen nyemandt verpflichten bey der verdamnis, es sei dan eim 6) von got geboten, oder verboten, // Auch Eij weiss ich nit was geist etliche,2) Concili geregirt hatt das sie etwan so tzwittrechtig beschlossen haben. Der geist gottis ist es ann tzweiffel nit gewesen, den der selbig beschleust alles ein trechtig ') vnd eynhellig 1) „Nachuolgen" is hier een tegenwoordig deelwoord. 2) Misplaatste komma. 3) Onthouden. 5) iets. 6) Aan iemand. i) Zonder. 7) Lees: eyntrechtig. 31 Dye priesterschafft, ') ist keyn Sacrament, ist aber eynn dyenstbarckeyt von noeten. Das lewt erwelt seyn, dye do predigen, troesten, ') dye vertzagten vnd leren dye vnweiszen, verkleren das gesetz hand reychen den notturfftigen vnd straffen, !) dye vnruigen, vnd dye Sacrament reychen, das ist nodt, Wan szo ydermann, ') das seyn woltt warten, vnd keyn gelerter verhanden, ') were, Wurde schier vergessen, der gebot gottis vnd seyns gesetz, Hyerumb ist es eyn notturfftige dyenstbarckeyt vnd keynn Sacrament. «I Dauon spricht Paulus .1. Corinthiern .4. der mensch sol vns achten als dye dyener Christi, Ynd .2. Corinthiern .vj. auff das vnser dyenst nit strefflich sey. Vnd baldt hernach Wyr sollen vns erbieten yn allen dyngen als dye gots dyener. Syhe sanct Paul was auch eyn priester aber nit meer hyelt, ') Er sich den eyn dyener. «i Dye pfafferey dye alleyn mit dem Sacramenten vnd Meszien vmbgeent ist von got nit geboten wieuyl dye Romanisten tadern 2), das am abent essen 3) gescheen dye pfaff weyhung. <| Es ist poden losz. 32 Dye letzte oelung hat keyn verheyssung. Dem got nichts verheyssen hat, der mag bey eynem andern belonung suchen den bey got darumb ist dye oelung keynn Sacrament, das sie keyn verheyssung hat. // E*° *1 %e Roemisten aber setzen die oelung,1) fur ein Sacrament ausz den worten sanct jacob, am .v. capitel. yn seyner epistel do er spricht, kranckt etwar vnder euch, der vordert die alten der kirchen, vnd sie sollen *) vber yhnn vnd salben mit dem °ell, vnnd der glaub, !) wyrdt gesundt machenn den schwachen, vnd got wirt in auffrichten, vnd so er yn sunden ist, werden sie ym vertzihen. <| Ermesz erstlich wol, das dy gantze epistel vngewis ist, wer sie gemacht hat, tzum andern nym fur dich den text so wirstu gewysz finden, das dye letztte oelung dye wir nennen dye heyligkeyt, dem gelesen text gar wider ist, Den man gibt dye oelung bey 'vnns, ala da8 letzt der christenheyt, so5) sagtt dye gemalte geschriefft,' 1) Misplaatste komma. w;£d?rn" b^keD",t!,acat^nn- 216 D' Sanders' Wörterbuch der deutschen bjyrache, Leipz. 1860, Bd. I, S. 259. 3) Lees: abentessen, d. i. avondmaal. 4) Een moeilijk leesbaar woord. Oorspronkelijk heeft er „tödten" gestaan. De eerste Jetter is met de pen in eene „b" veranderd. Men zal moeten lezen: beten. o) „so heeft hier de beteekenis van -echter". das dye oelung darumb geschehen sol, tzu hylff der gesundheyt, vnd ym seyn sund werden vertzyhen durch das gebet im glauben, Auch so hat kein creatur gewalt Sacrament der Christenheyt yntzesetzen an ') aus gedruekte geschrifft, Dann dye Sacrament seyn gegrundt yhnn das verheyssen christi, Ist aber nyendert2) geschrieben christus tzu der oelung etwas verheyssen het. Noch Bapst noch Bischoff oder keyn ander geystlicher prélat kan den menschenn verpflichten tzu denn dingen, dye nit seyn yn goetlichen rechten oder gesetz begriffen also, das dye vbertretung, eynn todtsund were, als ist fasten .XL. tag. ein 33 mal beychten ym jar, dye fest feyren. etc. wo solchs vnderlassen mag werden, an ergernis des nechsten, dys helt er 3) so lang byss vff bessern bescheydt. Der artickel ist gnugsam oben bewert bey dem achten artickel, Vnd es were eyn gnugsam prob, das got keyn genoete werck gefelt, den es steet im freyen willen des menschen, dyss aber das euszerlich werck than 4), denn willen regirt gott // Salomon ym E iijr buech der spruch am .21. das kunglich hertz steet in der handt gottis, der wends wohin er wil. Hyerumb kan mir der prélat keyn guten willen geben als Matth am .12. Cap: Macht eynen gueten pawm vnd seyn frucht gut! ') als wolt er sagen, Es ist nit yn ewren gewalt. •| Der gut baum ist der wil, von got gut gemacht. So du nu vnwillich fast, betzt6), beichts, vnd feyerst, ausz menschen gebot, des du sust nit thetest, so ist dy vnwillig frucht aldo gewachszen aus eynem boesen bawm. <| Der prélat mag eynenn vbertreter der gesetz mit,7) fasten, vnd anderer disciplinen straffen, so dye sund offenbar ist, Als der burgermeyster eyn burger tzu gehorsam treibt, Darumb ist nyemandt seyn gewyssen verpunden, so mann gebewt, gut scheynende werck tzuthunn dye got nit gebotenn hat, vnd man mags vnderlassen, so es an ergernis geschicht Christus wurckt ym menschen vnd durch dye menschen eyn yetlich guts werck, also das dye menschen nichts wurcklichs 34 dabey thun, sonder sie gestatten allein dem wurckenden Christus seyns wercks yhnn sich als ein wercktzeuch. 1) Zonder. 2) Nergens. 3) NI. Hendrik Vos. 4) Dit of dat uiterlijke werk te doen. 5) Matth. XII: 33: Aut facite arborem bonam, et fructum ejus bonum. 6) Bidt. 7) Misplaatste komma. <| Dyszer Artickel ist gantz Christlich dan er gybt Christo alle ere, das mag nit leyden der teuffel die Natur vnnd dye Sophisten, dye alle tzu samen sagen der mensch hab eynn freyen willen, tzum' gutem vnd boeszen thun, Ynd also muesz yn christus ligen ') der do spricht Mathei am .12. Ir schlangen getzucht wie kundt yr guts reden, so yr boesz seynd, vnd Paulus yn der .2. tzun Corinthern am .3. wyr seyn nit gnugsam aus vnns etwas tzugedencken aber vnser gnugenn 2) ist ausz got vnd der prophet Iheremias am .4. capitel sie sein klug vbels tzuthan aber guets kunnen sie nitt, Wir habenn eyn mal vnsern willen frey gehabt, im Adam vnserm Etij' ersten // vatter, der hatt darnach durch dye sund verlorn, yhm vnd vns, also das wir an 3) vnderlasz wider got streben vnd lebeu. Vnd suechen vns yn allen sachen. Sol aber guets yn vns werden so muesz Christus vns von got erworben habenn. Darumb sagt er Math .15. capitel. Eyn yetliche pflantzung dye meyn hymmelischer vatter nit gepflantzt hat wird auszgerewt, Vnd darumb der glaub yn die erwerbung so vns christus gotis hueld 4) erworben hat, rechtuertigt alle werck, an 3) welchen glaubon vnmoeglich ist got gefallen, Vnd alles das euszerhalb dysz glaubs geschicht ist sund. Vnnd der mensch thut nitt meher tzum guten, den eynn wercktzeuch, durch welchenn got wurcktt, Eynn gleychnus ist bey eym pferdt, Szo es ledig laufft, so gets yrrich weg, wye wol es get, Wenn aber der rewter daruff sitzt, so gets woll vnnd recht, also an 3) den glauben yn christum wurckt der mensch nichts guts, den er ist alletzeyt wydder, 5) dem wort gottis, so den der glaub yn das hertz feit, so wurckt er recht. Der bischoff tzu Rom ist eynn nachkoemling Petri aber nit eyn Statthalter Christi, vnd vber alle samlung der gantzen 35 welt von Christo yhnn der person Sanct Peters dewt6) vnd eyn gesetzt'), "Wan Christus hat keynn Vicari oder Stadthalter nach yhm gesetzt den bapst, besunder8) eyn dyener. Wyewol der Artickel dem pabst mer gibt den er hat, noch muessz er ketzerisch seyn, darumb, das ehr dem bapst seynn titel verdeutscht vnd heyst eyn dyener vnd nit eyn Vicarien Christi, Dan vff dem steet das dye9) gantz papistisch regiment vnnd 1) Liegen. 2) 2 Kor. 111:5: sufficientia nostra. 3) Zonder. 4) Genade. 5) Misplaatste komma. 6) Hetzelfde als het hedendaagsche „gedeutet". 7) Lees: eyngesetzt. Het Latijn heeft voor „dewt vnd eyngesetzt" alleen * „institutus". 8) Maar. 9) „Dye" is overtollig. trutz ') das man den Bapst sol erkennen, hoeren, halten, eren, als eyn Yicari, oder stathalter Christi wydder seyn eygen erbieten, vnd brieff vnd sigil, yn welchen er sich nent eyn ertz, dyener 2), das ist eyn dyener der ander vndertha-//nen als tzum teyl berurt E iiij r ist bey dem sibenten artickel. Das es aber keyn Yicari sey vnsers herrn Christi das ist darausz klar, das Christus keynen gesetzt hat, Eynn Yicari heyst eyn statthalter so der herr oder hauszwirt nit eyn heymisch 3) ist, So aber Christus alletzeyt bey vns, ist, 4) nit not des Yicari oder verwesers Matth am letzten Capitel sehen ich bin bey euch alle tag, bys an das endt der welt. So sich aber der bapst vndersteet auch tzu haben sanct Peters gewalt, wollen wir auch lugen 5), was sanct Peter beuelhs, hab von Christo genumen. Ob wir6) den ketzerischen artickel moechten Christlich machen ausz der geschrifft. •[ Erstlich hat Christus Petro seynen namen verwandelt den Simon ist gewesen sein nam, Johann: 1. cap. Iesus hat yne angesehen vnd gesprochen. Du byst Symon eynn sun Iona. Du solt genendt werdenn Cephas das ist nach der auszlegung gesagt Petrus oder steyn. <| Das ist darumb geschehen, wan Petrus muest tragenn dye figur der kirchen, Hyerumb sollte ehr auch tragen den namen von Christo der eyn fels ist genent .1. Cor: 10. capitel Vnd der fels was christus, vnd .1. Petri .2. nent yn petrus eyn lebendichen steyn. Auch christus sich selbs heyst eynn steyn den dye bawlewt verworfFen haben Matthei: 21. cap: der steyn lygt ym grundt vnd steet yn der hoechsten spitz der christenheytt .1. Chorin: 3. Wan keyn ander fundament kan nyemandt legen den das gelegt ist, das ist Christus Iesus. vnd .117. Psalm den steyn so dye bawelewt verworffen haben, der ist gesetzt an dye hoechsten spitz. Yff den grundt vnd fels pawet christus sein kirchenn /'Matthei Eiiij ' am xvj cap: vnd Paulus .1. Corin: 3. vnd tzunn Ephesiern am .2. capitel. yr seyt itzund nit gest noch fremdling, sonder, yr seyt heylige burger vnd gots hausz genossen 7) gebawt auff das fundament oder grund der Aposteln vnd prophetn auff den hoechsten 1) Eisch. 2) Lees: ertzdyener. 3) Lees: eynheymisch. 4) Misplaatste komma. 5) Uitkyken, bezien. 6) Wij willen bezien, wat voor macht Petrus van Christus ontvangen heeft; misschien kunnen wij enz. 7) Lees: hauszgenossen. VIII. 7 ecksteyn christum Iesum vnd .1. Petri am .2. vnd yr solt auch gebawt seyn, als dye lebendigen steyn, eyn geystlichs hausz. etc. <| Darumb verendert Christus dem sie, ynen ') seynn namen vnd heysz yn Petrus oder stayn, das dye Christenheyt soll seyn als eynn fels gebawet auff den fels Christum, welcher figur Petrus tragen bat, vnd was im darnach Christus beuolhen hat, das betrifft dye gantz Christenheyt. Also seyn im die schlussel der hymel geben das die kirch gewalt, 2) hat tzu entbunden vnd binden. Also hat sich christus vnd seyn kirchen dem weltlichen ge walt vnderthenig gemacht Matthei .17. capitell, so er den tzyns hyess fursich 3) vnd Petrum betzalen. Vnd also hat Christus tzu Petro alleyn vnd nit tzun andern gesagt volg mir nach, Iohann. 21 den der eynich Petrus dewt dye eynigkeyt der auszerwelten dye leydenn mit Christo. Hyerumb4) sagt ehr wessz kumerstu dich eyns andern, du volge mir. <| Syhe nu, sein beuel Matt: am .4. capitel Sahe christus Symonem den man nentt Petrus vnd Andream seynem bruder fischen, vnd sagt tzu yne, volgt mir nach vnd wyll euch menschen vischer machen, vnnd Luce am .v. capitell tzu Petre, Furcht dich nit, den furo wirstu menschen fohen Nit durch gesetz, besonder ann5) tzweyffel durch dye predig des Ewangeli, das ist der erste beuelh. *| Item Matthei .18. capitel. sprach petrus6) zu Christo sol ich meym brueder siben mal vertzeyhen der yhnn 7) Mich sundet, AutFjr wort Christus, Ich sag dir nit siben mal, besun-//der sibentzigk mal sibenfert, das ist der ander beuelh. *| Item Iohann am .13: cap: beualh christus Petro vnd den andern jungern, nach dem er dye fuesz gewaschen het, vnd sprach yr heyst mich herr vnd meyster vnd ich byns, so ich den ewer herr vnd meyster hab gewaschen ewer fues, solt yr auch einer dem andern die fues waschen, ich hab euch exempel geben wie ich ym hab thon, soltt yhr auch thon das ist der drit beuelh. <| Item Luce am .22. capitel sagt Christus tzu Petro, Symon symon siche der Sathan hatt ewr begert, das er euch reyter8) als den weytz. Ich hab aber fur dich gebeten, das deyn glaub nit abnem, vnd du so du wyder, kerest9), so sterck deyn bruder, Das ist der viert beuelh. <1 Item Matthei .26. Mare: am .14. der herr jesus hat tzusich 1) Waarschijnlijk moet voor „sie, ynen" gelezen worden : seynen. 2) Misplaatste komma. 3) Vergel. op het volgende blad : tzusich (in één woord). 4) Verbeterd uit „Hyerumb". 5) Besonder ann, d. i. inaar zonder. 6) Verbeterd uit „prtrus". 7) Tegen. 8) Ziften. 9) Lees : wyderkerest. genumen Petrum vnd dye tzwen soen Zebedei jacoben vnd johannesen vnd in trawren vnd schmertzen, Hat er zu yne gesagt, Meynn seel ist trawrich bys in todt, bleibt aldo vnd wacht mit mir, Das ist der funfft beuelh. Item Matthei am .26. Marei am .14. vnd Luce .22. cap Ist kumen Iesus nach seynem gebet vnd schwerer angst vnd gefunden schlaffen die junger vnd hat sunderlich gsagt ') tzu petro. Symon schleffstu moechstu nit eynn stunde mit mir wachen, Wachet vnd betet, das yr nit eintretet ynn dye anfechtung, Der sechst beuelh. <| Item Matth : 26. cap nach dem petrus dem knecht das ore abschlug sprach jhesus tzu yme, Steek eyn deyn schwert, alle den jenen so mytt dem schwert fechten, dye verderben durchs schwert, Der sibendt beuelh. <| Item Iohann .21. capit: Hat der herr jesus gesagt zu petro nach seiner vffersteung. Symon hans2), lyebstu mich meher den dye? Er sprach. ja herr, Du weyst, das ist dich lyeb, Sprach tzu yhm, Weyde meynne lemmer. Sagt wyder tzu yhm, Symon hans, lyebstu mycb. Antwort ym, Ia herr du weyst das ich dich lyeb, Er sagt Weyde meyne lemmle. Sprach tzum dritten tzu ym Symon // johannis lyebstu mich, jst Fj* trawrich worden Petrus das er tzum dritten sagtt liebstu mich vnd sprach, Herr du weist alle ding, du weist das ich dich lieb} Er sagt tzu jm weyde meyne schaff, der acht beuelh. *| Item yn dem selben capi: Furwar Furwar sag ich dir, do du jung wast, Gurttestu dich vnd wanderest, wohyn du wolst, so du aber er altest3), wirstu deyn hendt auszstrecken vnd eyn ander wirdtt dich gurteln vnd furen, do hyn du nit wilt. Hat das gesagt vnd dewt 4) mit was todt er wurde got eren, der newnd beuelh. *[ Item ym selben Capitel Christus hat tzu ym gesagt volge mir nach, vnd Petrus sahe johannem nach im geen, vnd sagt herr, Was er aber der 5), vnd jesus sprach. So ich in also wolt lassen bleyben bysz,6) ich kum, was kumertz dich. Du volge mir, der ist der tzehen beuelh von christo sanct Peter gethan vnd dye spruch alleyn ausz dem euangeli getzogen seynn. Dye ander geschrifft lysz du vnnd syhe ab 7) du yndertH) moechst finden einen andern beuelh Petro vnd allen jungern christi geben den dem nechsten dienen, Vnd darnach sage der beschriben artickel sey falsch. Darumb ist des byschoffs zu Rome vnd aller byschoff ambt nit anders noch bessers den dyenen. 1) Vergel. boven, blz. 84, aant. 7. 2) Jona's zoon. 3) Lees: eraltest. 4) Zooveel als het hedendaagsche „gedeutet". 5) Johann. XXI: 21. 6) Misplaatste komma. 7) Of. 8) Ergens. Alle ewyge gelubtnis, gethann,') ausszerhalb des gebots christi, also do seyn die glubnis der verbunden in cloestern, seyen 36 vnweyszlich 2) geschehen, von wegen vnwyssenheyt Christlicher freyheyt, darumb verpflichten 9ie nit. Dye glaubnis gethan yn der tauff vnd tzwischen Eelewten seyn ewig vnd bynden nach dem gebot gottis, Die andern aber dartzu sich der mensch verpflicht seie 3) seyn ewig oder tzeytlich, soellen weychen dem gebot der lyeb4) vnd des nechsten, Den yn den tzweyen steet dye seligkeyt, Aber dye glubnis der geistlichen, Byschoffen, PfafFen, Muench, vnd Nonnen, vnd was des vntziffers V ist geschehen vnweyszlich, nit // alleyn aus vnwissen Christlicher freyheyt, sonder auch vnermessenheyt eigner krefft vnd ermoegen, Den ich kan nichts geloben, den das ich vermag vnd gewalt hab. Nu ist gewysz das nyemandt kan keusch seyn den got gebs, Hyerumb ist es eyn vermessen vnmoeglich glub keuscheyt halten, vnd bindt nit. <| Dye gehorsam geloben dye Munchischen eynen prelaten damit sie sich aller gehorsam entzihen, yn geistlichen vnd weltlichen sachen, Ynd auch solten yren prelaten gegorsam5) seyn, Dan keyn widerspeniger geschlecht auf erden ist, den dye yn klostern seyn, Darumb ist es mer vngehorsam. Armut ist das drit glubnis der Muench dye haltenn dermassen, Das sie nit selber vnnd eyn yetlicher tzu marckt geet vnd kaufft, Sust moegen sie des wenigsten, ') nit geraten 6), auch eins trungs, er muesz tzur tzeyt bereyt seyn, alle sachen muessen an mangel versehen seynn vberflussich, das ist armut bey jnen vnd achten, sie halten yhre glubnis, so sie thun was glust ') schlahen nur den versteher nit anhals 9), turen nit weyber yn yr wonung, was sust heymlich vnd offenbar geschicht leyt yne nit gros an9), vnd das sie nit geit haben im seckei an der seyten, doch keyn mangel sey in nichte Ich erschrick von den Muenchen vnd Nonnen zugedencken. 37 So er erlernt hat dye Christlichen freyheyt acht er seyn ge- wissen vngebunden von glubniszen. Dye gewissen ,0) ist vngebundten, dye ir vertrawen allein yhn 1) Misplaatste komma. 2) „Vnweyszlich" staat voor liet Latijnsche : imprudenter. Zie boven, blz. 41. ö) Lees: sie. 4) Voeg in: gottis. 5) Lees: gehorsam. De schrijver wil zeggen: waren zij slechts gehoorzaam aan Uj!n®..p en' aan wie zij immers gehoorzaamheid beloofd hebben. ) ZlJ willen niet het geringste ontberen. 7) Vergel. boven, blz. 84, aant. 6. 8) Als zij doen wat hun gelust, daarbij hunnen overste niet afranselen. .J J, as susj ®''os an zou men tusschen haakjes kunnen plaatsen. lu> Het woord „gewissen" is vrouwelijk. Christum setzt vnd sust in nichte, Den christus spricht johann: .8. cap: So euch der sun erledigt, so werdt ir warlich ledig •| Dye gewissen aber dye mit yren wercken wullen ledig werden, dye bleyben alletzeyt gefangen, vnd vnruich, Wan als der mensch nit kan nach l) mag seyn an 2) sund, also an 2) vnderlasz droet 3) ym das gesetz den todt, welches nyemandt kan erfullen, den alleyn christus. Der nu seyn vertrawen setzt yn Christum, das er dem gesetz gnug than hab, fur vns, der ist ledig vom gesetz. Das ist so Christus spricht // So euch der son erloest, verste von der F ij' verpflicht des gesetz so werd yr warlich ledig4) Paulus spricht tzun Galathern am .3. capitel. Christus hat vns erloest von der vermaledeyung des gesetz, vnd ist fur vns worden ein vermaledeyung Wan es steet geschriben Deuteron, am .21. cap: vermaledeyt sey, der hengt am holtz, Darumb dye vnwissenheytt der erloesung vom gesetz durch Christus geschehen entschuldigt dye glaubnis 5). Der ware Christlich vnd gemeyn glaub kan nit abgesundert 38 seyn von der lyeb, wan dye lyeb, wan dye lyeb ist eynn frucht des glaubens vnd der glaub an 2) werck ist tode. Was der christlich glaub ist, hab ich von keynem schuldoctor oder ausz yrer geschrifft moegen erlernen vnd hab ir in dreyssig jaren vil gehoertt vnd gelesen. Ynd weysz dasz keiner mag kumen,6) tzum rechten verstandt des warenn glaubens, Er lesz den dye bucher tzu Wittenberg geschriben oder sey eyn tzeytlang daselb gewesen, do ist der rechtt christlich glaub vffgangen, den keyn schul yn vyll hundert jaren gewist noch erkent hat got sey lob. Welcher glaub ist nichtt anders den eyn hertzlichs, gewyses starcks vertrawen, das vns got gnedig sej vnd lieb hab von wegen seyns suns Iesus Christus, der fur vnser sund hat gnugthun seynem hymillischen vatter vnd dem gesetz. <| Das ist der lebendig glawb ausz welchen lebt der gerecht als sagt der prophet Abacuk am .2. capitel vnd paulus tzun Roemern am .1. tzun Galathern am .2. capitel zun Hebreern am .x. capit. *1 Der glaub macht leben¬ dig eyn yetlichen gerechten, vnd was lebt das bewegt sich ') das geystlich bewegen vnd wurcken ist,6) nit anders denn lyeb gegen got vnd dem nechsten ertzeigen, Von dem spricht Paulus tzun 1) Noch. 2) Zonder. 3) Dreigt met. 4) Achter „ledig" behoorde eene punt te staan. 5) Gelofte. — De laatste volzin behelst het omgekeerde van stelling 37. Wie bekend is met de christelijke vrijheid, acht zijn geweten niet gebonden door geloften. Maar onbekendheid met de vrijmaking van de wet, door Christus totstandgebracht, verontschuldigt degenen die geloften afleggen. 6) Misplaatste komma. 7) Achter „sich" zou eene punt bebooren te staan. Galathern am .v. capitel yn christo jesu gilt weder beschneydenn, noch vnbeschnitten seynn, sonder der glaub so durch dye lyeb Fiij' werckt. <| Hyerurab kann noch // mag der recht glaub von der lyeb nit abschiden seyn, denn dye lyeb fleust on mittel aus dein glauben. 'I Dye Sophisten aber magistri nostri ynn den vndersten schulen, handellen den glauben als eyn saw eyn haber sack vnd tzereyssen, Vnd sprechen es seyen tzweyerley glaub, ein eyn, ') goszner vnd ein erlangter durch vbung 2) den ersten heyssen, ') sie eyn glauben on form, vnd der selbig moeg on die leib 3) seyn, also do ist der glaub yn den erst getaeufften, vnd newlich bekerten tzum glau^en* 'I Den andern glauben nonnen sie gefermt mit der lyeb, vnd dyser wachs yhm menschen, J) Durch vbung lesen vnd betrachtung, Vnd den glauben, *) erlangt der mensch durch seyn vleys, So er thuet als vyl yn im ist vnd der erst gilt nit an 4) den andern. Ynd sagen es sey eyn anklebent dyng der Seel (eyn qualitet). <] Do merckstu dy blintheyt vnd vnuerstandt der doctorlyn yn den schulen, das sie nit versteend was der glaub yst So yn doch Paulus tzun Hebreern am .11. capit: beschreibt also. <| Der glaub ist eyn stutzen oder poltz odder grundfest der ding so tzu hoffen seyn, eyn antzeygung der vnsichtigen 5), das verste ich also, der glaub bringt hoffnung welche vff den glauben fuest vnd eyn antzeygung der vnscheynbaren, dye tzuhoffen seyn. <| Das ist der glaub tzweyffelt an keyner tzusagung gottis, sonder trawt vnd glaubt gott, das ym alles were, ') an 4) hyndernis vnd ist also jm glauben vnd hoffnung selig. Dauon sagt Paulus tzun Roemern am .8: capitel yn der hoffnung seyn wir ytzo selig. Als eyn erb, ist gewis des erbs seyns vaters vnd hofft der tzeyt, so entpfahen wil8). Eynn solcher erb dyent nitt dem vater vmbs erb, wan es ist vor seyn ') besonder 8) ausz lyeb dye er tzum vater tregt ausz der gewyszheytt des erbs vnd guetigkeyt des vaters tzu yhme, Also bringt der glaub hoffnung vnd lyeb on vnderlasz. // Füj' 39 Das Sacrament yn der Messz, nutzt alleynn dem der es entpfehet. *| Der den leyb vnd blut Christi als eyn Testament verlassen, 1) Misplaatste komma. 2) Met „vbung" eindigt de zin. 3) Lees: lieb. 4) Zonder. 5) Onzienlijke dingen. 6) So entpfahen wil, d.i. waarin hij de erfenis ontvangen zal. 7) Vor seyn, d. i. van te voren het zijne. 8) Maar. tzu streckung ') der tzappellenden gewissen nyembt, dem ist es nutz, zu sterckung vnd gewisserung der vergeben sund vnd tzugesagten hult2) gottis, Ynd kan dye Messz nyemant eynem andern mitteylen, den sie ist nit in vnserm gewalt. Sonder gottis. So aber eyner wolt yhnn opfers weysz 3) dye messz auszteylen der verfurt sich, dan man nymbt von got vnd geyt nichte, als oben gesagt ist. So got dem sunder dye sundt vertzycht als pald vergibt4) 40 auch alle peyn der sund, durch den tode 5) Christi vnd das glaubt er gutlich. So man fur die sundt moecht gnugthan bederfft6) wir Christus nit als sanct Paulus disputirt tzun Gblath7): am .2. do er spricht. Wen dye gerechtigkeyt koem ausz dem gesetz, so were Christus vmb sust gestorben. Darumb so got den sunder tzu genaden nymbt vertzycht er yhm pein vnd schuld, durch den todt christi der fur alle sund gnug hat thun. Vnd das furo der sunder auff sich neme sein creutz widerstehe den sunden, vnnd thues nymmer. Das ist dye buesz dye vns Christus aufflegt, ym heyligen euangeli Dauon auch Paulus leret tzun Roemern im .vj. Capitel. Dye sund sol nit herschen yn ewren toedtlichen leib, das in ym nach hengt8) seiner begir9), vnd tzun Galathern. am .5. capitel dye gotis seyn dye haben yren leyb gecreutzigt mit den lastern vnd begiren vnnd der alszo ficht das nit die sund, 10) vberhandtt nem, hat nemlich bues vnd leydens gnug, ist keiner andern not. Darumb ist guetlich ja warlich tzuhalten das got vertzeyh alle peyn dem sunder, so er yhm dye sund vergibt, als der artickel bekendt. 41 Er weys nit ob eyn fegfewr sey oder keyns sey. /'/ Ob eyn fechfewer sey nach dyser tzeyt, ist vngewys, den die Fiiijr gschrifft u) sagt nichte dauon, wiewols Augustinus helt vnd andere lerer vill vnd nemlich alle schullerer, Was aber sey, wye vnd wo, ist noch nit klar. *| Darumb stetes ym tzweyfel ob eyns sey oder nit sey. *j Das ist aber gewys aus der geschrifft, das hye vnd yn dyser tzeyt, eynn fegfewr ist, also lang bys der alt Adam gestyrbt vnd christus ym menschen geborn wirt. *| Dauon sagt Paulus in den .2. Epistel Cor: im .4. Capitel Wyewol der euser meiiach abnymbt vnd bricht, jedoch der ynder vernewt sich von tag, tzu tag. 1) Lees: sterckung. 2) Genade. 3) Op de wijze van een offer. 4) NI. God. 5) Lees: todt. Zie eenige regels verder. 6) Zooveel als het hedendaagsche „bedürften''. 7) Lees: Galath. 8) Lees: nachhengt. 9) Het lichaam, dat zijne inwendige neigingen volgt. 10) Misplaatste komma. 11) Zie boven, blz. 84, aant. 6. «I Das musz geschehen durch vil tausent mal sterben, Als yn eyner gleychnus, Eynem der dich, ») vnschuldigen schilt, schweygen, ist eynn todt, nit vbels gedencken, ist der ander todt, ym hynwyder guts than, der drit todt, got fur yn bytten, der vierte todt, Vnd das hat Christus geboten Math am .v. Also yn andern sachen allen findestu streytens vnd fegens gnug bys der mensch kombt tzu der volkumenheyt Besonder hat got etliche lyeben kinder dye leyden vnd entpfinden, >) dye heil vnd fegfewr, ym geyst, dauon nyemandtt sagen kan, ') auch dye ent denes geschicht, der yeh wol tzum teyl weys vnd das ist das recht fegfewr. 42 Er hat gesagt, meyne herren yr habt mit vnns vnredlich gehandelt vnd nit nach dem ewangeli. Also tzarthe oren haben sie, das 2) keyn wort mugen leydenn, das wyder sie ist, Es muesz ketzerisch seyn, vnd des fewers wirdig, Wye sie aber handeln vnd was argerlist, ») sie brauchen, ') tzu' yrem henckers embtern, so ettwar kombt yn yren gewalt das wissen vnd sagen dye jenen, so ausz yren henden seyn ent'pfallen. <| Das euangeli leret das man eynn sunder nach der dritten ermanung sol meydenn als eyn heyden aber nit erwurFiiij' gen. // Matthei .18. capitel, Ynnd Paulus tzu Tyto am .3. Capitel Eyn ketzer soltu vermeiden, nach einer vnd der andern vermanung, so er mit gottlicher gescbrifft vberwunden ist. Aber dem pabst vnd bepstlern muess ketzerisch seyn so man yren gut dunckeln vnd trawmen mit dem wort gottis wyderspricht. 43 Das Sacrament des altars hatt keynn opferung aber das opfer ist eynsten am Creutz geschehen. Dyses ist oben gnugsam gesagt, sie meldens aber offt, den, so dyeser artickel fursich •>) gieng, wurde dye kuchen der pfaffen vnd Muench nit alle tag, als sie pflegt wol reychen. 'I Xu musz er war bleyben, die weyl das Euangeli warist4) <| Menschlich aber daruon tzureden, so vernym, Christus opfer ist gnugsam gewesen fur dye sund aber nit 5). Ist es gnug gewesen, so ist keyns ander not, Ist es nit genugsam gewest, so musz auch Christus kein gnugsamer erloeser seyn *| So musz auch das Euangeli vnd gantz geschrifft nyt war sein, 1) Misplaatste komma. 2) „Sie" wordt niet herhaald 3) Zie boven, bl. E iiij >• (blz. 98). 4) Lees: war ist. 5) Één van tweeën : Christus' offer heeft voldaan voor de zonden of niet dye do saget das durch das leiden Iesu Christi, vergeben werden dy sund Luce am .24. capitel. Er hat angefangen von Moyse vnd allen propheten, Ynd hat ynen endeckt die schrifft, dye von ym, aagten, Ynd hernach ') vnd er saget tzu yn das seyn dye wort, dye ich euch gesagtt hab das es not was, das erfult wurden alle ding, die ym gesetz Moesi, yn Propheten, vnd Psalmen waren vonn mir, Als 2) den hat er yn eroffnet yhr gemuett, Das sie verstunden dye geschrifft, vnd hatt gesprochen, Also ist geschrieben, vnnd also hat muessen Christus leyden vnnd am .3. tag wider erstehen, Vnd gepredigt werden allen voelckern vergebung der sund yn seym namen. *| Darumb ist dye erste opferung gnug, ist keyner andernn meher not. // So der sunder gebeycht vnd dy absolution hat entpfangen, G jr ist ehr nit verpflicht aus gotlichem recht tzu einer pen 3), 44 wo er sust seyn bruder oder dye christenheit nit beleydigt hat mit eym offenlichem oder heymlichem laster. Darumb seyen alleyn tzway teyl der puess. Scholia. Man verstee hve beycht, wie mans verstee, gewyss ist,4) dye orenbeycht nit von Cristo gesetzt, aber dye offenbaren beycht vnd absolution ist von Christus geboten. Matthei am .18. So yn5) dich sundet deyn bruder. etc. Ynnd darumb gehoert tzu der offenlichen pues, versoenung des bruders, vnd seyn vertzeyhung. <| Zu der heymlichen pues erkentnis seyns vbels, gnad vonn got bitten, vnd nymmer thaen. Ezechielis am .18. So sich der vngerecht abwendet von seyner vngerechtigkeyt vnnd thuet dye gerechtigkeyt, so wyll ich seyner sund nymmer gedencken, spricht got. Die tzwey teyl nymbt er hye, sein selbs erkendtnis, vnd versoenung mit got, vnd dem nechsten. 45 Er weys nit ob der lebendigen hylff den gestorben tzu nutz komen. Scholia. Dye Sophisten wyssens als 8) nach yren trawmen vnd ausz yren 1) En verder zegt de tekst: 2) „Als staat op het einde van den regel zonder afbrekingsteeken. 3) Verduitsching van bet l.atijnscbe „poena" (pena), d.i. boetedoening. \) Misplaatste komma. 5) Tegen. 6) Alles. fabel buechern, als do seynn, dye buecher der kesztrescher ') vnd landtlauffer, so dye armen bewryn 2) vmb dye kesz, 3) vnd flachs besefelen 4) mit yren falschen exempel sagen. <| Dye heilig geschrifft aber sagt von den todten das sie ruhen Apocal: 14. Vnd yre werck volgen yne. «| Hyerumb wer sich hye versaumbt, dem ist noch 5) Gj'aeym todt,3) nit tzuhelflfcnn, Do // dye thur beschlossen wurdt Matthei am .25. Wye seer dye, 3) junckfrawen klopften vnd rufften, yn wurd nit aufï gethan. Also wirt mancher noch gesaumbt6) odder verfurt durch, 3) hoffnung, frembder hilff nach dem todt. Es wer besser, dye weyso der anfengcklichen kirchen gehalten, 46 ym Messz lesen, den mit dem Messz gesetzen, on das gebot gottis erdacht, sich verwickeln. Wye vnser herr Christus dye Messz gehalten, vnnd dye Christ glauben, nach seynem tode beschreyben dye vier Euangelisten, dye geschicht der Apostolen7). Vnd Paulus zun Corinthiern yn der ersten epistel am .11. Capitel. <| Das vnser herr Iesus hat gerichts) seyn fleysch vnd blut, als sie assen das abent mail. Vnd on alles gebrengk9), an ,0) blatten n), an salben, an Messzgewandt, an geweycht kelch, paten '2), an Corporal an Kertzen, vnd kreut zen, an auff vnnd nyder heben 13), an gesprochne tagtzeyt u), an kirchen, an altar, on singen vnd lesen, on alles gnippen vnnd gnappen. <| Das yetzund alles ausz menschen gebot, dartzu nit von noetten ist. Darumb weren besser dye ersten weyse. 47 Dye gesetz der kirchen bey der Messz seyn widder das gebot gottis vnd christi. Ausz der verklerung des nechsten artickels magstu ermessen, das 1) „Kesz" is : kaas. Met „kesztrescher" (denk aan „Beuteldrescher" of „Beuteltrescher") schijnen bedelmonniken bedoeld te zijn, die kaas verzamelen. 2) Boertjes. 3) Misplaatste komma. 4) Bedriegen. Zij troggelen den landlieden hun kaas en vlas af. 5) „Noch" is hier hetzelfde als „nach". 6) Opgehouden, tot uitstel verleid. 7) Bij moderne interpunctie zou hier eene komma staan. 8) Gereikt. 9) Gebrengk, d. i. het hedendaagsche „Geprang". 10) Zonder. 11) Het hedendaagsche „Platte", d.i. tonsuur. 12) Pateen (patena). 13) D.i. de elevatie in de mis. 14) Getijden. gesetz bey der bepstler Messz, alle ') entwicht 2) vnd wyder dye eynsetzung der mesz seyn, Den Christus hatt das Sacrament yederman gemeyn gemacht, aber der babst hats alleyn den tzugeeygnet, dye seyn tzeychen auff dem haubt, vnd yn der handt tragen den 3) pfaffen, vnd dainit das nit yederman vermag am 4) guet, hat er solche beschwernus dar auft' gelegt, wyder dye eynsetzung christi, der sagt schlecht // Ncmbt vnd esset das ist mein leib, Nembt vnd Gij' trinckt dar ausz alle, das ist mein bludt das New Testament, das fur euch vorgossen wirdt tzuuergebung der sund etc. Dye weyl genante gesetz vnd Ceremonien oder kirchen breuch 48 von menschen ordenung vnd nit aus goetlichem gebot komen, go seyn sie dem gots gebot wyder. Wen vns christus nit erloest het vom gesetz gots, Ynd fur vnns dem gesetz gnugtban het. Ynnd nit gesagt het Matthei am .15. Capitel. Yhr gleyszner 5), woll hat von euch Ysaias gesagt .29. capit. Dysz volg 6) nehet mir tzu, mit dem mundt vnd lobt mych mit den lebszzen, Aber yr hertz ist ferr von mir. Aber sie eren mich vmb sust lernen Ier vnd menschen gebot, So das christus nit sprech, mueste der beschryben artickel ketzerisch seyn, Also syhestu wie sie sich altzeytt fur die stirn stossen am Euangeli. 49 Wyr seyn nyt verpflicht bey eyner todtsundt dye tagtzeyt7) tzulesen. Dyeszer Artickel rurt allen papisten an dye adern des lebens, Hyerumb wueten sie daruber vnd ruffen er sey ketzerisch <| Dan solten dye Syben tagtzeyt nyt gelten, Szo muessen, 8) dye Muench, Nunnen, vnnd Messzier Pfaffen, vbel essen, dye sich fur alle menschen, H) verbinten zu bitten, vnd mitteylen yhr andechtigs gebet, obs auch so vntuchtig ist, das der teuffel den hyndern,8) nit daran wuschet •I Den das ich geschweyg der elenden Nunnen, dye vom lateyn gar nichte verstend, Es seyn aber so grob, vngelert vnd vnuerstendig Muench, vnd Pfaffen, das kaum yn eynem kloster, 8) tzwen 1) Voor de duidelijkheid zou men de woorden aldus kunnen rangschikken: das alle gesetz bey der bepstler Messz ent wicht". 2) „Ent wicht" beteekent: nutteloos, slecht. Zie J. u. W. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Leipz. 1862, Bd. III, Sp. 657. 3) Te vertalen : namelijk aan de enz. 4) Misschien moet gelezen worden : an, d. i. zonder. 5) Geveinsden. 6) Hetzelfde als „volck". 7) Zie boven, blz. 106, aant. 14. 8) Misplaatste komma. fyndest dye das lateyn ym Psalter verstehend, Ich geschweyg das G ij * sie vernummen ') was der // Heylig Geyst wolt2). Ia etwan nit lesszenn kunnen. Wartzu dyent aber, 3) solche singen vnd lessen von eym vngelirnigen,3) menschen, Der heylig Paulus leret .1. corinthiern .14. capitel, Das man soll singen vnd lesen vhm geyst vnd gemuet. Aber dye vnuerstendigen Closterlewt vnd pfaffen wyssen nit, weder ym geyst noch ym gemuet tzubeten. Vnd ye kurtzer das gebet ist, ye angenemer es ist solchen menschen n *| Das ist das heylig noettig gebet zu Chor hewlen *) dartzu 5), der Bapst, vnd Bischoff, dye elenden Muench Nunnen vnnd Pffaffen bey eyner todtsund verpflichten als sie sagen. «| Auff dye tagtzeyt, ist die pfafferey gegrundt vnd alle gotz gab, als sies nennen, Ich halte 6) aber es werd den gotz feynten 7) geben. *| Christus hat vns gelert beten. Matthei am .vj. vnnd Luce am .xi. capitel. Also das vnser gebet verborgen vnnd kurtz sey. Wan got weys wol was vns not ist Ee wyr bitten. Sollen nit vermeynen das wir in vyl reden, erhoert werden als dye heyden thun. *| Vnd Iohannis am .4. capitel. Got wil haben anbeter ym geyst, vnd yn der warheyt, den got ist eyn geyst. Vnd wo dye geschriefft sagtt, das man steets vnd on vnderlasz sol beten, sol es verstanden werden ym geyst. *1 Der geyst sol alletzeyt bereyt vnd schnel seyn sich tzu erheben yn got, yn allem biten, vnd dancksagen. <1 Denn das ist warhafftig recht gebet, ist nitt anders den eyn aufflug des gemuets yn got. *| Vnd ich besorg ja ich bin gewys das got mit dem losen gebet, 3) der tagtzeyt mer schmaheyt geschycht den Ere vnd weren mer bey eyner straff tzuuerbieten. *| Das gebott aber der tagtzeyt bey eyner todteundt ist an geschrifft. Darumb verpflichts dye gewissenn nit bey eyner todtsund wie der artickel sagt. // HjrB) Szo er dye tagtzeyt bass9) hat er allweg wider das goet50 lichen gebot thaen, das ehr den vatter nit an gebetl0) hatt yhm geyst vnd der warheyt. Syhe christlicher leser wohyn sie u) woellen mit dysem artickel, das sich nyemandt vor got sol yn seynem thun eynn sunder ach- 1) Beseffen. 2) Bij moderne interpunctie zou hier eene komma moeten staan. 3) Misplaatste komma. 4) Schreeuwen. 5) Waartoe. 6) Er schijnt eerder „haltz" te staan dan „halte". 7) Vijanden. 8) De bladen G iij en G Hij komen niet voor. De tekst gaat over van G ij ' op Hj 9) Zoo lang als hij (Hendrik Vos) de getijden las. — Lees: lass. 10) Lees: angebet. 11) NI. de kettermeesters. ten besonder •) also mit dem gleyszner ym tempell eyn gerechten, Solche gerechten halten sich, 2) dysze heyligen lewt das sie vermeynen, es sey als 3) geyst was sie thun. Sye wollen aber damit antzeygen das dyse tzeugen der warheyt leichtuertig vnd gotloss seyn, So sic nit ym geist beten vnd darumb sollen sie sterben 4); Sye 5) sein aber so starck nit yn yhrem glauben, das sie moechten das brennen ja das wenichst leyden vmb yres glauben wegen. Seyn alletzeyt jahern 6), wye der pabst wil, es sey mit got oder wider got. 51 Er wolt ee, tzehen hels verliren so er sie het den all yren fragen antworten. Also muesz man dye artickel finden dye des fewrs wirdig seyn, wen man nit ander hat. *| Christus wolte nit allen fragen der juden Pylati vnd Herodes antworten, Darumb so ist er auch den ketzermeystern eyn ketzer. •I Aber eynem narren sol man antworten nach seyner narheyt, das ehr sich nit klug gedunck, Mann sol aber nyt antworten eym jetlichen narren ') nach nerrischen fragen als Salomon spricht im buch der spruch am .26. das man im nit gleych werde. 52 Szo der sunder vertrawt das ym seyn sund, 2) sind vergeben, so sindt sie ym vergeben. // Es muesz von noeten der glaub vorhanden seyn sollen die sund Hj" vertzyhen werden Mathei am neunde. Capitell 8) Confide Glaub oder vertraw sun, dir werden vertzyhen deyn sund Vnd Luce am .vij. deyn glaub selygt dich gehe hyn yhm fryde. Vnd Marei am .9. Capitell. Alle ding seyn moeglich dem glaubenden. Es were gut das man den leyen nit versaget das Sacrament 53 des altars vnder tzweyerley gestaltt tzunemen das Christus yederman tzugeben verlassen 9) hat. Als got besser ist den der mensch alszo ist auch besszer seyn gebott odder gesetz den des menschen Got aber heyst lu) geben tzweyer- 1) Maar. 2) Misplaatste komma. 3) Alles. 4) De kettermeesters maken misbruik van de zelfbeschuldiging der twee ge¬ loofsgetuigen. 5) Zij zelf, nl. de kettermeesters. 6) Ja-heeren, jabroers. 7) Verbeterd uit „narreu". 8) Zóó opgelost (zie een paar regels verder) uit „Capi'\ 9) In het Latijn : tradendum reliquit. Zie boven, blz. 42. 10) Beveelt te. ley gestalt, sagen Mattheus Marcus vnnd Lucas. <| Aber der bapst nur eynerley, vnd gepewsttz ') tzunemen Christus got steelts yn eyns jeden willen vnd nodtturfft2). Ynd spricht als offt yhrs thut, so habt meyn yn gedechtnus, Darumb sagt der volgent artickel. 54 Dye denn leyen tzweyerley gestaltt tzunemen verbieten, thuen wider gottis willen. Die groeste vrsach tzuuerbieten vnder beyder gestalt das Sacrament denn leyen, ym Concili tzu Costnitz vnd Basel geschehen, ist ferligkeyt3) vnd enterung 4) des Sacraments als ist verrerung des kelchs, vnd tzubehaltten yn dye leng verdurb 5), Als het christus nit gewest6) wye er seyne Sacrament soll auff setzen vnnd hets dem Concili schneckenn tzu Costnitz befolhen. «| Aber chris¬ tus hat nit befolhen, dye belialtnis des sacraments yn den tempell mauren beschlossen, sunder tzu allen stunden, so mans begert, mag gewandelt') werden. I| Darumb hattes auch Christus tzur tzeyt ij' gewandelt vnd auffgesetzt, so gemenigklicli yederman froe-//lich ist, am abent, under dem abentessen, zum tzeychen das man,s) tzu allen tzeytten moeg wandeln, Aber den Papisten,8) gefelts nitt, Dan solten dye leyen tzugleych den pfaffen, yn beyder gestalt das sacrament entpfahen, so weren dye leyen den pfaffen gleych, als auch ist, Ausz gesch lossen die beruffen zum predig ambt. Dye selben sein tzweyfacher er wirdig spricht Paulus yn der .j. tzu Thimotheon. am .v. capitel. 55 Dye wort der Consecration oder wandlung sol mann mit erhaben stymm sprechen. Syh tzu wye alle ding, yn der kirchen, verkert vnd dem willen christi wider seyn, Dan christus beuolhe seynen jungern was sie yn geheymnis gehoert hetten, sollen sie lautbar machen Matthei am .x. capit. Es ist nichts heymlichs das man nit solt ehdecken, vnd nichts so verborgen, das man nit solt wissen, Was ich euch sag yhn der finster, das predigt am lyecht, vnd was yr yns oer gehoert habtt rufft ausz auff den dechern, Herwider was christus 9) offenlich beuolhen vnnd gesagt hat, das wil der bapst verber- 1) De paus gebiedt het. 2) De paus heeft de deelneming aan de mis verplicht gemaakt; maar Christus aat de deelneming aan het avondmaal over aan ieders eigen goeddunken en behoefte. 3) Gevaarlijkheid. 4) Onteering. 5) De zin is onduidelijk. 6) Geweten. 7) De schrijver gebruikt „ wandeln" voor consecreeren Zie de artikelen 18 en 55 8) Misplaatste komma. 9) Verbeterd uit „cristns". gen. *| Dye verheyssung gottis bei den sacramenten solten billich, rait vorgeenden busaunnen ') verkundigt werdenn, tzu trostung der vertzagten ge wissen, vnd tzu eynem preysz der vberschwengklichen gnad, barmhertzigkeyt, vnd lyeb gottes tzu vns, das er vns der seligkeyt also vergewist yn den sacramenten, mit verheyssen worten vnd tzeychenn. •[ Dyeweyl christus offenlich beuolhen hat, den brauch der sacrament, ist es ein erbarmliche sach, das man gottes ere vnd den trost der bekumerten gewissen, also vnderdrucken sol. 56 Er ist gefragt ob sichs tzymbt die heyligen anbeten do hat er gesagt, er woelle nit meher antworten. Es bedarfft keyner antworten anders den, Neyn, wan christus vertreyb denn teuffel damit, Matthei am .vyerden. // Gang hyn Hij' Sathan, es ist geschriben du solt got deyn herren anbeten, vnd dem alleyn dyenen. *| Das heyligen anbeten, hat dye Christenheyt2) ferr von got abgefurt, vnd das bitterleyden 3) des Sun gotts, dar durch vergessen vnd christus fur eynen wuetterich vnd hengker gehalten worden, Ynnd den heyligen alle miltigkeyt tzugeschriben, So doch christus spricht Matth .11. Kombt zu mir alle schwachen vnd beschwerten, jch wyl euch ergetzen. Ynd gewert vns alles das jenen, so wir bitten yn seynem namen johannis am .16. Was yr werent biten den vater in meynem namen, das wirt euch geben, So vns denn der herr aller vnser bit gewert, wessz suchen vnd begeren wirs vom knecht, So vns christus tzu ym lockt, warumb geben wyr dye ere den heyligen, Aber so dye heyligenn ere,4) vmb fiel, so muest der Muench, vnd pfaffen got, der bauch mangel leyden, wie man aber dye heiligen gotz diener, sol eren, ist von manichem beschriben darumb vnderlas ichs. Er ist gefragt ob er vom Luther sey verfurt, wan man furcht 57 er sey von ym verfurt hyerumb halt man ym dyse frag fur, er hat geantwort jch byn verfurt wie christus seyn tzwelff boten verfurt hat. Do mercks du leser das blut buech, dareyn,*) schreybenn dye Magistri nostri tzu Louen alle dye jenen, so dem Euangeli, 4) glauben vnd dem Lutther, dyeweyl er das euangeli wil handthaben vnd beystandt thuen, Darumb sagen sie halten wir euch dyse als ketze- 2) Verbeterd uit „Chrstenheyt", 4) Misplaatste komma. 1) Met voorafgaand bazuingeschal. 3) Zóó staat er (in één woord). rische artickel fur, Das euch hat ') jacob hochstrat Dominicus ordens tzu koeln, bey den gelerten eyn beruchter. «| Der Bapst Martinus der .v. tzu Costnitz erwelter bischoff gen Kom hat dergleychen, 2) eyn Buil lassen ausz geen, wyder den H tijr herrn johannem Huszen tzu Behem, als beschri-//ben ist, 2) yn den hendelen des Concili schnecken, tzu Costnitz yn der letzten Session. I* urcht dich aber nit, Christlichs hertz, Ich wil dyr geben spricht Christus eynen mund vnnd weyszheyt, den alle ewr widersacher nit moegen wyder streben Metth: x. Cap: Christus was geacht, von den phariseyrn als eyn verfuerer Matthei. am .27. capitel sagten sie tzu Pilatus, Herr wyr seyn bedacht, das der verfurer gesagt hab, er woll am dritten tag erstehen. *| Hat Christus seyn apostolen verfurt mit dem ewangeli So verfur auch Martinus Lutther wan er verkiert das ewangeli mit der geschrifft. 58 Es ist wider das goetlich recht, das dye geystlichen sollen,2) entnumen s) seyn von keysers gewalt. Dyeweyl Christus vnser herr vnd seyn jungern sich vnderthenigkt haben4) mit leren vnd exemplen vns ermant vnderworffen tzuseyn allem gewalt, so ist es stracks wider das ausz gedruckt5) gesetz,2) vnd gebot gotis, dem jrdischen gewalt entzogen seyn, Christus hat sich vnderworffen dem keyser Luce .2. vnd Mat .17. do er den tzyns gab tzu Capernaum Item Matth .22. Gebt dem Keyszer, was des Keyszers ist Item wer dem gewalt wyder strebt, der widert sich gottis ordnung, Zun Roemern.13. Item .l.Petri.2.' Seyt vnderthenig 6) aller menschlichen wurd 7). Darauss klar ist, das mann dem Keyser vnderworfFen sol seyn. Der Bapst hat keyn andern gewalt denn predigen das wort 59 gottis vnnd weyden dye schaff Christi mit dem wort gottis. // H iijr So aller gewalt von got, ist von noeten auch des bapst gewalt von 1) „Das euch hat : opdat Jakob van Hoogstraten, de kettermeester, u in zijn boek hebbe. 2) Misplaatste komma. 3) In het Latijn: exempti. Zie boven, blz. 43. 4) Achter „haben" zou men eene komma moeten plaatsen. „Sich vnderthenigkt haben wil zeggen: zich vernederd, zich als onderdanen gedragen hebben. 5) Lees: auszgedruckt. 6) Verbeterd uit „vnderth- (op het einde van den regel) nig". 7) Het hedendaagsche „Würde', d.i. waardigheid. got, Christus sagt tzu pilatus du hettest keyn gewalt vber mich, er wer dir den geben von oben herab johann .19. darumb gibt auch got den boesen gwalt ') job .33. er macht den gleyszner eyn regenten, von der sund wegen des volcks, also mag auch wol der bapst eyn regent seyn, Sant peter aber ist keyn ander beuelh thun2) von Christo, den weiden die schaff als oben offt gemelt ist. Nemlich bei dem .35. artickel 60 Er sicht wol, das das wort gottis nit ist, yn den herren Commissarien. Wie moecht das wort gottis seyn,3) yn jne so sie das selbig offenlich veruolgen, mit der grausamen peyn des todts, man kan auch wol nemen ausz dem artickel, das sie ausz den frummen, gelerten mennern, vnd yrem antworten das gespoett vnd hon gemacht habenn, Wye den der selben lewt art ist, Also thet auch der, 3) Cayetanus vnnd seyn gesynde dem Doctor Mar: Luther tzu Augspurg auff dem Reychstag. Dye Commissarij Hochstratus Egmondanus Hodscalcus 4) Lathonus 5) Ruardus. 61 Er acht seyn leben gering, seyn seel beuilcht er got. Wer dysz Icben etwas acht, der musz aus not,6) das ewyg vnd got7) gering achten, Luce .14. cap. so etwar 8) zu mir kombt (verstee durch den glauben) vnd hast9) nit vater vnd muter, kinder vnd brueder vnd schwester, vnd auch dartzu seyn seel, der kan mein junger nit geseyn. vnd Math: x. cap: jr solt die nit forchten, so euch den leyb todten dye seel moegens nit toedten, aber so furen 10) dyesen artickel darumb eyn, das sie woellen antzeygen, als werens verwegen lewt, dye yr leben gering vnd vmb sust achten, Vnd darumb muessen jne auch alle aposteln vnd mertrer verwegen lewt seyn wann sie haben auch,3) veracht // dys leben von wegen H Hij' des euangeli vnd wort gottis aber die erkente vnd gefaste warheit,3) vber wind ») alle ding .3. Esdre .4 capitel. vnd dye lieb tzu got ist starck, als der todt, vnd heil Canticorum am .8. capitel. 1) Vergel. boven, blz. 84, aant. 6. 2) Gedaan. 3) Misplaatste komma. 4) Lees: Godscalcus. Zie boven, blz. 38, aant. 3. 5) Lees: Lathomus. 6) Misplaatste komma. „Aus not" wil zeggen : noodzakelijk. 7) Het eeuwige leven en God. 8) So etwar, d.i. als iemand. 9) Haat. 10) Bij „aber" begint een nieuwe volzin. De schrijver wil zeggen: „Maar zij, de kettermeesters, brengen dit artikel daarom bü'', enz. lt) Lees : vberwind. VIII. 8 Er hat nitt verstanden wye er alle vnd eynen jetlichen irsal ') 62 durch yn bekant2) solt wider ruffen vnnd szo mans von ym begert vnd geheyssen, hat er sich des gewidert. Dye byschoff vnd der gantz Rate der juden gebotten den Apostolen, das sie solten vonn Christo geschweygen, am buch der apostolen geschicht .v. capit. Aber petrus sprach man musz got mer gehorsam seyn, den dem menschen. Als yr furnemen vnd begern, steet darauff, das sie moechten das euangeli dewten wohyn sie woelten vnd alles was sie sagten, als das euangeli gehalten wurde. Hyerumb so dyszenn 3) nit haben wollen sprechen, ja ja, Haben sie mussen sterben, vnd das haben gethon des bapst Adrian schergen jacob hochstrat. S. Dominicus orden, der den hochgelertten johannem Reuchlin wolt tzum ketzer machen er hat ym gefelt 4) .2. Egmondan eynn abgetribner 5) sophist vnd Hodscalcus 6) auch des selben glichters 7), Lathonus 8) dem der Lutther eyns auff den schwantz gab, das er dye federn nymmer erheben mag. Vnd Ruardus auch der magister noster einer, von Loeuen mit sambt der Sophisten schuel daselben. *[ Dye alle eyntrechtiglich sich erheben wyder den herren vnd wyder seyn heyligs wort, got wolle sie erleuchten. Bey endt dyser geschicht ist eynem yedlichen christen tzubedencken, was dye hohen schuel, bischoff, pfaffen, Muench, vnd tzuuoran die bettell orden guts ym sin haben vnd haben gehabt vnd furt an, sich werden vndersteen, so sie also vnuerschemt ausz wolbedachtem muet wider das klar Euangeli streben, als du gehoert hast.// 1) Dwaling. 2) Beleden. 3) NI. Hendrik Vos en Joannes van den Esschen. 4) Men zou dit „er hat ym gefelt" tusschen haakjes kunnen plaatsen. Het be- teekent: Hoogstraten heeft Reuchlin gemist, hem niet kunnen raken. 5) Weggejaagde. 6) Lees: Godscalcus. Zie boven, blz. 113, aant. 4. 7) Van hetzelfde soort. 8) Lees: Lathomus. Zie boven, blz. 113, aant. 5. Troostelijcke Sentbrief voor alle die om der waerheyt vernolcht worden. INLEIDING. Dat de opkomende Hervorming zoovelen bereid heeft bevonden er bun leven voor op te offeren, zal geen groote verwondering baren aan hem die kennis genomen heeft van de geschriften waarin hare aanhangers worden opgewekt om voor het martelaarschap niet terug te deinzen. Boven hebben wij op geschriften van dezen aard gewezen (blz. 29, 31, 64). De „troostelijke zendbrief aan allen die om de waarheid en om Christus' naam vervolgd worden" is er een nieuw voorbeeld van. Vuriger aansporing om ter wille van de trouw aan eigen overtuiging het ergste lot moedig te ondergaan, is niet denkbaar. Hij die deze bladzijden gelezen en daarvan den geest in zich opgenomen had, kon het grootste offer niet te groot, het zwaarste lijden niet te zwaar achten. Eene aarzelende houding, een gedragslijn van geven en nemen was voor hem niet meer mogelijk. Als de nood daar was, moest hij pal staan voor de waarheid. Zich onderwerpen om de behoeften van vrouw en kinderen, op de vlucht slaan en een nieuw vaderland opzoeken, het een was voor hem evenzeer buitengesloten als het ander. Slechts één plicht kon hij als den zijnen erkennen: zijn geloof, indien het moest, zelfs in den kerker en in boeien vrijmoedig te belijden. Het doel van dit geschrift blijkt reeds uit den titel. Immers daar wordt Matth. Y: 10—12 aangehaald: „Zalig zijn zij die om de gerechtigheid vervolgd worden, want het rijk der hemelen behoort hun toe. Zalig zijt gij, als de menschen u smaden en vervolgen om mijnentwil, en liegende alle kwaad van u zeggen. Verblijdt en verheugt u, want uw loon zal groot zijn in de hemelen. Want alzoo hebben zij de profeten vervolgd, die vóór u geweest zijn" '). 1) Hierachter, blz. 123. Vele zijn de redenen die de schrijver aanvoert om het martelaarschap niet te vreezen. De vervolging heeft haar nut. „ Onveranderlijk is Gods voorzienigheid. Gelijk een vader zijnen zoon niet anders dan wèl kan doen, gelijk de medicijnmeester den kranke slechts heil kan brengen, zoo kan God ons nooité anders dan weldadigheid bewijzen" 1). „De Hemelsche Yader weet beter wat ons van noode is dan wij zeiven. Als Hij ons verzoekt met allen tegenspoed, en aan de tirannen toelaat om ons te benauwen en ons lijden aan te doen, laat hij dit niet dan tot onze zaligheid geschieden, opdat ons geloof, dat kostelijker is dan zuiver goud, beproefd worde in den vurigen oven der benauwdheid, en daarentegen alle schuim en het valsche metaal onzer boosheid van ons scheide. Wij weten toch, dat het ijzer verroest als het niet gebruikt en geschuurd wordt, en dat desgelijks ook de Christelijke gemeente en de geloovigen traag en laf worden, als zij niet door veel benauwdheid en vervolging worden geoefend" 2). De vervolging leidt tot zelfkennis •,] tot een dieper inzicht in de geringe waarde van al het aardsche, in de ellende dezer wereld, opdat wij ons hart en onze hoop daarop niet zetten zullen 3). Eerst in het lijden gaat voor de Christenen de rechte zin der heilige Schrift open. „In de gevangenissen en kerkers der tirannen leeren Gods kinderen meer dan de discipelen der Philosophen en Sophisten in hunne scholen. Als wij de Heilige Schrift overlezen, leeren wij de manier hoe het toegaat. Maar nooit zullen wij er het rechte begrip van hebben, tenzij wij met menigerlei druk en lijden beproefd worden. Hierdoor komen wij tot waarachtige kennis en verstand van de dingen die wij lezen, en smaken wij, welke de goedheid, de bijstand, hulp en gunst Gods zijn, en hoe groot de zaligheid is van degenen die op Hem betrouwen, welke Hij nimmermeer verlaat. Zonder dat spreken wij slechts van de Schrift gelijk klerken spreken over wapens, en gelijk diegenen over den oorlog spreken die er nooit aan hebben deelgenomen" 4). „Niemand vermag ons te schaden dan wij ons zeiven" 5). De Duivel is er op uit om den geloovigen vrees aan te jagen. Hij verleidt ons 1) Eenen trooatelijcken sentbrief, quat. G, bl. v»; hierachter, blz. 135. 2) Sentbrief, quat. F, bl. iij ' en »; hierachter, blz. 126. 3) Sentbrief, quat. F, bl. iij iiijr; hierachter, blz. 126, 127. 4) Sentbrief, quat. F, bl. iiij r en »; hierachter, blz. 127. 5) Sentbrief, quat. G, bl. ij'; hierachter, blz. 132. door zijn bedrog, gelijk de toovenaars doen. Hij doet ons sidderen voor gruwelijke monsters en verschrikkelijke reuzen, waar niets dan stoppels en doornen zijn, die het vuur van Gods gramschap in een oogenblik vernielen zal. De Satan toch vermag niets dan bij Gods toelating1). De Heer bewaart immers Zijne kerk? „Laten wij ons toch verheugen in onze benauwdheid, verzekerd zijnde dat de Heer ons niet verlaten zal. Maar gelijk Hij Noach in de Ark bewaarde en de kinderen Israëls in Egypte, zoo zal Hij nu ook barmhartigheid doen aan Zijne kerk. Christus heeft wel toegelaten, dat het schip waar Hij en zijne apostelen op waren door het onweder en de baren der zee overvallen werd, doch Hij liet het niet vergaan. Zoo kan Hij ook Zijne kerk wel een tijdlang laten benauwen en aan het onweder en de zee veroorloven haar te bestormen; maar als Hij het hun verbiedt, zullen zij terstond moeten aflaten en gehoorzamen aan de stem van Hem, die het al in Zijne hand besloten houdt" ?). Laten de vervolgden moed houden; immers als zij overwonnen schijnen, triomfeeren zij 3). Ras zullen zij verlost worden, zooals de Israëlieten verlost zijn uit Egypte 4). Laat men toch blijven hopen op de uitkomst. De Heer zal eenen nieuwen Mozes zenden, „of Hij zal de harten der koningen en prinsen bewegen, gelijk hij Cyrus bewoog om Zijn volk weder vrij te maken uit de gevangenschap van Babylonië" 5). Reeds daagt in de verte de victorie 6). De hevige vervolging heeft haar hoogtepunt bereikt7). Verschrikkelijk zal het lot der vervolgers zijn. Wel genieten zij tegenwoordig nog voorspoed 8). Doch hevige wroeging zal hen gaan kwellen. Immers de boozen zijn als Kaïn, verbeidende het oordeel Gods, hebbende „den worm haerder conscientien, diese altijt met wanhopen cnaecht ende wroecht, so dat sy dicwils haer seluen verdoen als Iudas dede" 9). „Der boozen geluk duurt eenen kleinen tijd, en verwelkt terstond als eene bloem. Maar der goeden be- 1) Sentbrief, quat. G, bl. ij r en »; hierachter, blz. 132. 2) Sentbrief, quat. F, bl. vij ren hierachter, blz. 129 v. 3) Sentbrief, quat. F, bl. vr; hierachter, blz. 128. 4) Sentbrief, quat. G, bl. v '; hierachter, blz. 135. 5) Sentbrief, quat. G, bl. jhierachter, blz. 131. 6) Sentbrief, quat. G, bl. ij r; hierachter, blz. 132. 7) Sentbrief, quat. G, bl. vj r; hierachter, blz. 135. 8) Sentbrief, quat. F, bl. vj r; hierachter, blz. 128. 9) Sentbrief, quat. F, bl. vr; hierachter, blz. 128. druktheid verandert altijd in blijdschap zonder einde; dezen zullen lachen als de boozen zullen huilen en knarsetanden. Het is behoorlijk, dat wij elk een deel van den kelk drinken dien ons de Heer schenkt; maar de boozen zullen er het gif af moeten drinken, dat hun zeer bitter smaken zal" 1). Er bestaat dus alle reden om stand te houden. Dat de gemeente te Jeruzalem voor Petrus in den kerker bad, is, zegt hij, tot onze leering geschreven, „opdat wij den Heer zouden bidden zonder ophouden voor degenen die vervolgd worden, dat zij hunne hope vast op God stellen, en dat Hij zich over zijne arme Kerk moge ontfermen, en dat Hij ons volstandig in het geloof geve te volharden ten einde toe" 2). Voor de getrouwen is het eeuwige leven weggelegd 3). Het aantal zijner geestverwanten wordt door den schrijver als zeer groot gekenschetst, maar de ijver is verkoeld. „In korten tijd heeft het zuurdeeg van Christus' evangelie den deesem zóó doen rijzen, dat Duivel noch wereld die konden wederstaan. Het mosterdzaad is dermate opgewassen, dat zijne takken bijna over de gansche wereld reiken. En nu ter tijd vormen wij te zamen zulk eene groote menigte. Toch gaan wij niet vooruit, eerder achterwaarts; want thans verkoelen wij, zoodat wij niet alleen lauw, maar heel koud en bevroren zijn" '). Waarschijnlijk heeft hij dus dezen brief openbaargemaakt om de z. i. luwende geestdrift weder aan te wakkeren. Slechts in het voorbijgaan gewaagt hij daarbij van menschelijke middelen om de vervolging te keeren. Men mag deze niet versmaden, maar hij verwacht er zeer weinig van. „Dit", zoo verklaart hij, „zeg ik u niet, om u te leeren God te tergen, of om de middelen te misprijzen die Hij ons gegeven heeft, welke Hij wil dat wij gebruiken zullen. De middelen te verwerpen die God ons verleenen wil zou geen werk van geloof, maar eer godgetergd zijn"5). Doch de schrijver verlangt, dat men alleen redding verwachten zal van Gods almachtige hand 6). Voor de bepaling van zijn theologisch standpunt kunnen wij aan zijn werk slechts enkele trekken ontleenen. Den regel voor geloof 1) Sentbrief, quat. F, bl. vijf; hierachter, blz. 129. 2) Sentbrief, quat. F, bl. viij > ; hierachter, blz. 130 v. 3) Sentbrief, quat. G, bl. viij r en hierachter, blz. 137. 4) Sentbrief, quat. G, bl. iiij', vi; hierachter, blz. 134. 5) Sentbrief, quat. G, bl. vj r; hierachter, blz. 135. Sentbrief, quat. G, bl. vj >; hierachter, blz. 136. en hoop vindt hij in de Heilige Schrift '). Daarentegen spreekt hij in ongunstigen zin van de menschelijke rede 2). Alleen kanonieke boeken des Bijbels worden door hem aangehaald. Yerder komt volgens hem alles aan op genade en geloof. Het geloof is een geschenk der genade 3). De ware geloovigen bestempelt hij niet alleen als heiligen 4) en kinderen Gods 5), maar ook als uitverkorenen 6). Alles wat gebeurt is volgens hem in Gods raad voorzien Men moet hen dus rangschikken onder de voorstanders van de leer der praedestinatie. Was hij een aanhanger van Luther? Mijns inziens heeft Schultz Jacobi deze vraag al te grif bevestigend beantwoord 8). Hij schijnt zelfs gemeend te hebben, dat zijn inzicht in dezen geen bewijs behoefde, dat het eene uitgemaakte zaak was. Maar elk klemmend bewijs ontbreekt. Is deze „Zendbrief" een oorspronkelijk Nederlandsch werk? Reeds De Hoop Scheffer heeft die vraag onder de oogen gezien. Hij schreef: „of het niet eene overzetting is durf ik niet beslissen; voor als nog, zoolang geen hoogduitsch origineel mij wordt aangewezen, plaats ik het onder de oorspronkelijk nederlandsche vlugschriften" 9). Moeten wij misschien ook denken aan eene vertaling uit het Engelsch ? Er komen toch eenige uitdrukkingen in voor die zeer houterig klinken, maar die, als men ze in het Engelsch overbrengt, taalkundig juister schijnen te zijn 10). Ook is het eenigszins opmerkelijk, dat nog gesproken wordt van St. Jacob, St. Peeter en St. Steven n), wat bij een Engelsch schrijver niets bijzonders zou wezen. In het Eerste Deel is uit den inhoud van het daar herdrukte boekje „Den val der Roomscher kercken" de stellige gevolgtrekking ge- 1) Sentbrief, quat. G, bl. vij v; hierachter, blz. 136. 2) Sentbrief, quat. G, bl. vij »; hierachter, blz. 136. 3) Sentbrief, quat. G, bl, viijr; hierachter, blz. 137. 4) Aid., quat. G, bl. vj r ; hierachter, blz. 135. 5) Aid., quat. F, bl. iiijr; hierachter, blz. 127. 6) Aid., quat. F, bl. iiij r; F, bl. v »; hierachter, blz. 127, 128. 7) Aid., quat. G, bl. v»; hierachter, blz. 135. 8) J. C. Schultz Jacobi, Oud en nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch-Luthersche kerk, Dl. II, Rotterd. 1863, blz. 37. 9) De Hoop Scheffer, Geschiedenis der kerkhervorming, blz. 426 (in de aanteekeiiing). 10) Sentbrief, quat. F, bl. ij': „maect te zyn"; bl. iij r: „gheuet ons dan vremt"; bl. v«: „maken met hem te regneren"; quat. G, bl. ij»': „houden"; bl. iiij1': „sake"; hierachter, blz. 125, 126, 128, 132, 134. 11) Sentbrief, quat. F, bl. viijr en »; hierachter, blz. 130. maakt, dat het uit het Engelsch vertaald is. Naderhand is dit bevestigd '). Ten aanzien van dezen „Zendbrief" is geen bepaalde verzekering te geven. Laat ons hopen, dat mede ten gevolge van den straks medegedeelden nieuwen druk nieuw licht over dit vraagstuk zal worden ontstoken. Twee edities zijn er van bekend. Omtrent de eerste wordt aangenomen, dat zij omstreeks het j. 1530 door Niclaes van Oldenborch te Emden gedrukt is ')• Van de tweede heeft Schultz Jacobi aangetoond, dat zij het licht heeft gezien bij Hans de Braeker te Wesel in het j. 1558, in een bundeltje, dat nog twee andere geschriften bevatte 3). De herdruk die hier volgt berust op de tweede editie4), omdat mij alleen van deze een volledig exemplaar ten dienste stond. 1) W. P. C. Knuttel, De literatuur uit den tijd der Hervorming, in Onze Eeuw, jaarg. 5, Dl. I, Haarlem, 1905, blz. 163. 2) De Hoop ScheOer, a. w., blz. 426. De titel luidt: Eenen troo- stelijcken sendbrief, voor alle die om // der waerheyt, ende om Chri-Hstus naem veruolcht // worden. // Christus seyt Matth. v. // Salich zijnte die om der gherechticheyt // veruolcht worden, want het rijcke der // hemelen behoort haer toe. Salich zijdy als de menschen v versmaden ende ctr-\[uolghen, om mijnent wille, ende alle quaet van v segghen // daer aenliegghende. Verblijdt ende verhuecht v, want het sal v in // de hemelen teel gheloont worden Want // alsoo hebben si de Propheten veruolcht H die voor v gheweest hebben. // j. Pet. Hij. // Ist dat ghy om Christus naem wordt // versmaedt, soo suldy salich zijn: want de // Gheest der heerlicheyt Gods rust op v. — 'L. pl. of jaar. formaat: in-8'. Letter: Gothiek. Aantal regels per bladzijde: 28. Hoogte. 13.7 c.M.; breedte: 9 c.M. Een onvolledig exemplaar in de bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden. De signatuur in dit exemplaar loopt van A\j tot Aiiij. Het aantal bladen is 8. 3) Schultz Jacobi, Oud en nieuw, Dl. II, blz. 33. De andere werkjes waren : Onderscheyt van de oude en nieuwer leer, tcaerinne nu ter tyt in den geloove twist is; en Den propheet Baruch seer schoon uitgeleyt. Het eerste voert den naam des drukkers, en de plaats en het jaar van den druk; maar de custodes aan den voet der bladzijden, die van A tot G doorloopen, doen zien, dat zij bij elkander behooren. Den Propheet Baruch is herdrukt in het Eerste Deel dezer Bibliotheca, blz. 259—272. 4) Formaat. in-8°. Letter: Gothiek, behalve enkele regels op den titel, twee regels op de bladzijde achter den titel, en twee regels boven de eerste bladzijde van den tekst, die met kleine Italiaansche letter gedrukt zijn. Signatuur: F—G ». Aantal bladen : 16. Aantal regels per bladzijde : 27. Hoogte : 13.4 c.M.; breedte : 8.8 c.M. Eenen XTroostelijcfcen Sentbrief, voor alle öte om öerwaerbest, enöe om Cbrfstus nacm veruolcbt wor= öen. Christus seyt Math. v: SaUcb sttnse Die om öer gberecbtfcbeBt veruolcbt woröen, want bet rtjcfte öer bemelen beboort baer toe. Salfcb öböb als öe menscben v versmaöen enöe ver» uolgen, om mijnent wille, enöe alle quaet van v seggben, öaer aen Uegbenöe. I3er= blljöt enöe verbuecbtv, want betaal vln= öe bemelen wel gbeloont woröen. TOlant also bebben es öe propbeten veruolcbt, ö(e voor v gbeweest bebben. i. Petr. Hij. 3st bat gbv om Gbrlgtus naem wart vcrsmaet, so buI»s aallcb atjn: want 6e gbeest eet beerlte» best 0o6a rust op x>. // ff *1" i. Pet .iiij. Niemandt en lijde onder v als een dootslagher, oft dief, oft veruloeker, oft als die ander lieden goet begeerende is: maer ist dat yemant lijdt als een Christen mensche, die en schame hem niet, maer eere God in desen naem. Want het tijt is dat het ordeel beghinne aenden huyse Gods. Ende ist sake dat het eerst aen ons begint, wat eynde salt dan worden metten genen die Gods Euangelie niet en gheloouen? Hebre .xij. Laet ons met verduldicheyt loopen tot den strijt die ons voorgestelt is, aensiende den leydtsman des gheloofs ende veruuller Iesum, welcke voor de bljjschap die hem voor gheleyt was '), aent cruys gheleden heeft, versmadende de schande, etc. // 1) Hebr. XII: 2, naar de Vulgata: „qui proposito, sibi gaudio" etc. Tot de ghene die om Christus naem ende om der vvaerheyt in lyden syn. F ijr |E|g§|fflHenade, vrede ende bermherticheyt van God den iTIS^Pil Vader door Iesum Christum onsen Heere, die vertrooste ende stercke v oock door zijnen heylighen Gheest, int middel der veruolghinge ende benautheyt van dese ellendige bedroefde werelt, op dat ghi niet en wanckelt, maer stantachtich van herten blijft inde genade daer ghy in gheroepen zijt: worpende den ancker uwer hopen in Christo, die inden hemel regneert, sittende ter rechter hant des Vaders almachtich, de welcke Mat. 10 niet toe laten en sal datter een hayr van uwen hoofde vallen sal opter aerden sonder sinen wille, diet alleen al vermach dat hy wilt, ende hy en wilt niet, ten dientJ) tot zijnder eeren ende heerlicheyt, tot salicheyt, stichtinghe ende vertroostinghe zijnder wtuercoren, totten welcken hy alle zijn geschapen dingen behelpelijck Eom. 8 maect te zijn 2) int goede. Mijn lieue broeders, ist dat wy leden van Christus lichaem zijn, so en doruen wy // ons niet verwonderen, als wy zijns lijdens ende F ij' cruys deelachtich zijn: want willen wy met hem verblijden, so Rom. 8 moeten wy met hem lijden. Ende nv hy ons hooft is. ende wy 2. Tim. 3 b syne leden, so en mach thooft niet door den eenen wech ende de leden door eenen anderen gaen, maer het gheheel lichaem met alle de leden moet den hoofde volghen, dwelcse beweecht ende gheleydt. Ist dan dat onse Hooft met doornen gecroont is gheweest, so en cunnen wy aen dlichaem niet ghesyn 3), ten sy dat wy dat selue mede gheuoelen, ende de selue smerte ons ter herten gae. Ist dat onse Coninck 4) ende Heere al naect gheslaghen, bebloet, bespot, bespoghen, ende op ghehanghen is aen de galge des cruys, so en mogen *) wy hier in dese werelt oock altijt niet hebben ons herts ghenuchte, in wellust ende brasserijen, ghelijck de rijcke Vrecke. Ist dat onse Heere Iesus Christus in zijn alder meeste Luc. 16. 1) Tenzij het diene. 2) Waaraan Hij alle geschapen dingen dienstbaar maakt. 3) Toebehooren. 4) Verbeterd uit „Coniclt'-. 5) Kunnen. lijden, na dien hy alle zjjn precioos bloet wtghestort hadde, doen hy sijnen Gheest in des Vaders handen gaf, niet en hadde een luttel waters te drincken, maer werdt met azijn, galle ende myrrhe F tij' ghelaeft, // waerom gheuet ons dan vremt ') dat wy daghelijcx onsen soeten dranck niet en hebben, met alle leckerheyt van spijsen, om den wellust des vleeschs te versaden. Alle het ghene dat wy lijden moghen is oock seer cleyn te ghelijcken by tghene dat onse Heere voor ons geleden heeft: de welcke de broosheyt ons vleeschs wetende, en leyt ons gheen swaerder pack opten hals, dan 1. Cor. 10. Wy ghedraghen en cunnen. Want ghelijc de Apostel seyt: De Heere is ghetrouwe, ende hy en sal v niet laten becoren ouer 2) v vermoghen, maer hy sal neffens de becoringhe eenen goeden wtganck maken, welcke met hem oueruloedighe vruchten voortbrenghen sal. De hemelsche Yader die ons altijt bewaert ende beschermt, weet beter wat ons van noode is dan wy selue: ende als hy ons ver1. Petr. 1. soect met alle teghenspoet, ende de tyrannen toelaet om ons te benauwen ende lijden aen te doen, hy en laet dat niet dan tot onser salicheyt gheschieden, op dat onse ghelooue dwelcke costelijcker is dan ghepuergeert gout, beproeft worde inden vierighen ouen derFiij' benautheyt3), ende dat hy alle vuylicheyt, // schuym ende valsche metael onser boosheyt van ons scheyde, wetende dat ghelijck dijser 4) verroest, ten sy dat het ghehandelt worde, dat des ghelijcs oock de Christen ghemeynte ende de gheloouighe terstont luye ende laf worden in dese werelt, ten sy dat sy door vele benautheyt ende veruolginghe gheoeffent worden: want dat vleesch blijft altijt vleeschelijck, ende en sorcht nerghens vore dan voor hem seluen, noch en slaet nerghens op achte dan na zijnen wellust, latende den hemel, ende acht slaende der aerden 5) verkiesende de begeerlicheyt der werelt, de welcke verganckelijcken is, meer dan de hemelsche goeden 6) die eewich zjjn. Want de Heere wil ons in menigherley wijse besoecken ende onderwijsen, om dat ') hy ons soude leeren, ons seluen kennen, met alle ongheuallicheyt ende armoede deser ellendigher werelt, op dat wy onse herte ende hope daer op niet setten en souden, noch ons paradijs daer af maken, op dat onse vleesch niet te weeldich en worde, maer dat wy mogen bekennen dat hier alle dinghen verganckelijc zijn, ende AiiifrS) niet9) gheduerich ,0) en is, maer alle ding-//hen gaen voorby als den wint, ende vergaen als den roock, ende dat des menschen leuen 1) Bevreemdt het ons dan. 2) Boven. 3) Zóó staat er (in één woord). 4) Het ijier. 5) Den hemel veronachtzamende en slechts lettende op de aarde. 6) Goederen. 7) In beteekenis gelijk aan „op dat". 8) Lees : F iiij r 9) Niets. 10) Bestendig, bestendig van duur. (dwelck men beter hiete eenen geduerighen strijt oft steruen, dan leuen) passeert als een schaduwe, so dat wy na een ander moeten sien, ons herte op heffende vander aerden, ende met Abraham ons oogen opslaende ten hemel, wy soeken souden een eewighe woonstede, in de welcke geen veranderinge, armoede, catijuicheyt •) noch droefheyt en sal wesen, maer eewighe vruecht ende salicheyt, daer onse Heere alle zijnder wtuercoren kinders tranen af wasschen sal, daert nimmermeer nacht maer altijt dach sal zijn. Mijn wtuer- Esay. 25 coren broeders, dit is de lesse die wy moeten leeren inde schole Apo. 7. 21 der yeruolghers, ende inde gheuanckenissen ende Kerckers der tyrannen, daer Gods kinderen meer leeren ende vorderen, dan der Philosophen ende Sophisten discipelen in haer scholen. Als wy de heylige scrift ouerlesen, so leeren wy de maniere hoe dat toe gaet, maer wy en sullender nymmermeer recht verstant af hebben, ten sy dat wy met menigerhande druc ende lijden beproeft worden, doer welcke wy // tot waerachtighe kennisse ende verstant comen Aüij**) vande dinghen die wy lesen, ende smaken welc de goetheyt, by- Psalm. 106. a stant, behulp ende gunst Gods is, ende hoe salich datse zijn die in hem betrouwen, de welcke hy nimmermeer en verlaet, oft anders sonder dit spreken wy alleleens vander scriftueren, ghelijck de clercken van wapenen, ende ghelijck de ghene van doerloghe3) spreken, dier noyt gheweest en hebben. Aldus mijn alder liefste broeders laet ons alle dlijden 4) dwelc wy in dit dal der tranen hebben, voor groote weldaet van God ontfanghen, om ons vleesch hier te dooden, ende den ouden mensche onder te brengen, op dat !• Cor. 5 de nieuwe mensche dalijcx 5) toeneme ende wasse, ende op dat het weeldich vleesch hem 6) leere ') voor God veroodtmoedighen, ende den gheest onderdanich zijn. Oft anders laet ons dencken dat onse hemelsche vader zijn wtuercoren kinderen, Propheten, Apostelen, ende martelaren, ia zijnen eenighen Sone selue niet so grouwelijcken en soude laten mishandelen hebben, en hadt gheen sonderlinghe seegheninghe8) Gods gheweest, hoe wel dat het vleesch daer te-//ghen spertelt, noch inder doot na gheen leuen hopen en Fvr can, noch gheen seegheninghe in veruloeckinghe, het welcke ons nochtans tghelooue niet te min en leert, soo dat wijt doort ondersoeken beuinden, ende mercken dat als wy van alle creatueren verlaten, ende tot der hellen toe versoncken zijn, dan gheuoelen wy dat de almachtige hant Gods ons daer weder wt treckt, die 1) Ellende. Denk aan het Fransche „chétif". 2) Lees: F iiij v, 3) Van den oorlog. 4) Het lijden. 5) Lees: daghelijkcx (evenals quat. F, bl. iyr). In den eersten druk : daghelicx. 6) Zich. 7) Verbeterd uit „leeere". 8) Ware het niet een bijzondere zegen. Gen. 14 ons bloet doet roepen ghelijck Abels bloet, verscrickende de dootMatt. 23 slaghers, bewijsende dat de ghene die yeruolcht ende gedoodt worden om synent wille, niet eewelijck en steruen, maer als sy schijnen verwonnen te zijn dan behouden sy die victorie, ende sy Iudic. 15 doodender dan meer, ghelijc Samson dede steruende, dan sy leuende consten, van welcke de doot stercker is, dan dleuen der Gen. 4. quader, die beuende opter aerden bly ven, ghelijc als Cain, doordeel Esai. 66. Gods verbeydende, hebbende den worm haerder conscientien, diese Mare. 9 altijt met wanhopen cnaecht ende wroecht, so dat sy dicwils haer Apo. 9 seluen verdoen als Iudas dede, ende sy begheeren te steruen, maer Fv de doot vliet van haer. En laet ons niet verer-//ghert worden, al sien wy de boose ongodlijcke menschen hier triumpheren, ende de godsaligbe verdrucken ende vermoorden. De Heere die een zee vol van alle goet is, ende dopperste goet selue, daer alle goet wt vloeyt, die ghemeyn is tot2) alle creatueren, en wilt3) gheen crea^ tuere verlaten, sonder eenich deel van dese ongrondigher goetheyt Psalm. 106. a te geuoelen 4), ende sonder te smaken hoe goedertieren dat hy is, op dat zijn kinderen ansiende welcke goedertierenheyt hy ghebruyekt aen zijn vianden, hier door verstaen moghen, hoe goet, bermhertich, ende gunstich hy zijnen wtuercoren kinderen is, ende oock op dat hy de sondaers tot berou roepe, ende door zijn goetheyt der menschen boosheyt verwinne, om haer tot hem te trecken ende haer verhertheyt der herten te vermorwen, oft om dat sy haer niet en souden connen ontschuldighen, ist dat sy noch in haer boosheyt blijuen volherdende. Maer nv hy de eewighe vruecht voor zynne wtvercoren bereyt heeft, die hy wil maken 5) met hem te regneren in zijn rijeke, ende eewichlijcken te leuen, soo seynt6) hy [Fvjr] haer hier veel tegentspoets, op // dat sy souden moghen bekennen dat haer erfdeel hier niet en is, maer dat hy haer een ander blijEsai. 64. schap bereyt heeft die alle menschelijck verstant te bouen gaet, l.Cor. 4 welcke noyt ooge en sach, noch oore en hoorde, noch herte en dachte. Wederom, soo gheeft hy de quade hier voorspoet in dese werelt, om dat hyse des eewighen leuens noch der hemelscher rijekdommen niet deelachtich en wil maken, ende nochtans en wilt hijse niet heel verlaten sonder haer eenighe stralen zijnder goetheyt te laten gheuoelen, op dat sy verwonnen moghen worden van haerder ondanckbaerheyt ende onwetenheyt: ende hy verheftse in eere ende waerdicheyt, op dat haren val, oneere ende schande so veel te grooter sy. Wy en mogen haer Gods goetheyt oock daerom 1) Het leven. 2) Dezelfde is voor. 3) Wil. 4) Zonderdat het iets van deze ondoorgrondelijke goedheid gewaarwordt 5) D°en. 6) Zendt. niet misgunnen, noch verstoort of vererghert worden, al ist dat hy de quade ende ongheloouighe gheeft tgene dat hy Leeuwen, Bseren ), Woluen, ia Honden ende Verckenen mede deylt, maer wy sullen hem hertehjcken dancken dat hy ons erfghenamen der eewigher rijcdommen gemaect heeft. Want waert dat wy anders niet en verwachten dan // deser werelt eere, voorspoet, wellust [Fvj°] ende rijcdom, so waert beter een onredelijcke heeste oft wercken 2) te zijn dan een mensche: want de verekens leuen na haer welbehaghen, ende sy hebben alle daghen haren besetten cost, also wel als eenich Canonic oft yemant anders opter aerden, ende sy en zijn niet so vol catijuicheyt armoede, siecte, ende verdriets deser werelt als de menschen. Waer in moghen haer de tyrans doch verheffen meer dan ander onredelijcke ghedierte? Ist dat sy haer van haerder stercte ende ghewelt beroemen, so gaen haer Elefanten ende leeuwen daer in te bouen: aengaende rijcdom dies en hebben zijs niet meer dan de aerde, die haer desen voortbrengt; aengaende de cleeren, daer moghen haer de voghelen ende bloemen des velts meer af beroemen, die hier in Salomons heerlijcheyt Mat. 16 te bouen ghinghen. Ten lesten, de kinderen deser werelt ende die hier slechts in wellusten leuen, wat zijn dat anders dan des duyuels verekens ende verren 3) ? Die hy wel vet mest, om namaels totten vleeschuyse te leyden, op dat hy zijn kueken daermede stofferen soude, inde welc-//ke sy haer vetticheyt laten sullen, die [Fvvj'] sy van de arme onnoosele vergadert hebben. Tis een cleyn sake mijn alderliefste broeders, van alle tgene daer ons vleesch so grooten werc af maect, ende so seer af grouwelt ende vreest, want den tegenspoet ende den wellust deser werelt haestelijck voorby gaet, maer het quaet dat den wellust mede brengt, ende de blijschap die den tegenspoet mede brengt, die blijuen eewelijck. Der booser Esay. 40 ghelue duert eenen cleynen tijt, ende verwelckt terstont als een petr- j bloeme: maer der goeder bedructheyt verandert altijt in blijschap iacob. i. sonder eynde, ende dese sullen lachen als de quade huylen ende ioan. 16 knerseltanden sullen. Het is behoorlijc dat wy elc een deel vanden Mat 12 kelc drincken die ons de Heere schenct, maer de quade sullender den ghift4) af moeten drincken, die haer seer bitter sal zijn. Aldus laet ons doch verhuegen in onse benautheyt, versekert zijnde dat de Heere ons niet verlaten en sal, maer gelijc hy Noe inder Arcken Gen. 7. bewaerde, ende de kinderen van Israël in Egypten, also sal hy nv Exodi. 14 o°ck barmherticheyt doen met zijnder Kercken. Christus heeft wel // [Fvij>] toe gelaten dat het schip daer hy ende zijn Apostelen in waren, Mat. 8 vanden onweder ende baren der zee overuallen werdt, maer hy 1) Beren. VIII. 2) Varken. 3) Mannelijke zwgnen. 4) Gif, vergif. 9 en liets ') niet verdrincken. Hy mach 2) zijn Kercke oock wel eenen tijt lanc laten benauwen, ende donweder ende zee toelaten om tc bestormen, maer als hijt haer verbiedt, dan sullen sy terstont moeten af laten, ende zijnder stemmen ghehoorsaem zijn diet al in zijnder hant besloten heeft. Daer om als wy ons int midden der zee van deser werelt van alle canten benaut vinden met de baren der tribulatien, so sullen wy met de Apostelen tot Christum roepen : Heere helpt ons. Men sal op de menschen ons betrouwen niet setten, want sy den wint niet bedwinghen en connen noch de zee, maer God alleen, die alleen almachtich is, dien alle creatueren onderdanich zijn den welcken niemant wederstaen en can. Daerom moeten wy altijt sonder ophouden bidden, dat de Heere tghelooue 1. Ioan. 15 in ons vermeere, door dwelcke wy de werelt verwinnen, door Mat. 17 dwelcke ons gheen dinck onmoghelijck en is, door dwelcke wy [Fciij'] ghesterct worden, so dat wy vier noch sweert // en ontsien van de vianden der waerheyt, die niet staen en sullen connen voor Deuter. 4 daensicht Gods, de welcke een verslindende vier is. Ende dat wy Hebr. 12 so veruaert zijn van de veruolghinghe ende het lijden deser werelt, en coemt anders nerghens door dan dat wy niet en geloouen, noch God en betrouwen, dwelck de sake 3) is dat wy dus beuen ende Matt. 8 verscrict zijn als sinte Peeter, die inder noot de stormen ende den wint meer aensach dan Christum, so dat hy begonste te sincken, om dat het aen zijn ghelooue ghebrack. Laet ons dexempel der eerster Christenen na volghen, die nerghens el4) dan tot Christum haer toeulucht en hadden, voor den welcken sy haer ghebet deden, Act. 12 dwelcke so crachtich was, dat de aerde ende het fundament des gheuanckenis beweechde, ende de poorten op ghinghen, ende de ketenen daer sy mede ghebonden waren werden los. Di'j was de remedije daer de geloouige toevlucht 5) toe hadden, als sinic Tacob van Herodes ghedoodt werdt, ende sinte Peeter gheuangen was, verwachtende alle vren te steruen. Sinte Iacob was ghedoodt. ende [F viy r] S. Peeter werdt seer // nauwe bewaert in Herodes gheuanckenisse, Act. 12 om ghedoodt te worden, also dat6) onse Heere so verre liet comen, dat den leeu aireede zijn kaken gheopent hadde om hem te verslinden: ende ter wijlen dat dit aldus gheschiede so en hielen') de Christen ghemeynte niet op van ghestadich te bidden, ende de Heere sandt synen engel, ende verloste Peeteren. Dit is al tot onser leeringhen gheschreuen, op dat wijt gewillichlijck vanden Heere souden nemen, alsser sommighe van ons veruolcht oft gheAct. 7 doodt worden, ghelijc als sinte Steuen ende 8. Iacob, ende op dat 1) Liet het. 2) Kan. 3) Oorzaak. 4) Anders. 5) Hier met eene „v", elders met eene Bu''. 6) Dat het. 7) Meervoud bij een collectivum. wy den Heere souden bidden sonder ophouden voor de ghene die veruolcht worden, dat sy haer hope vast op God setten, ende dat hy zijnder armer Kercken wil ontfermen, ende dat hy ons volstandich int ghelooue gheue te volherden totten eynde toe. Ende ist dat wy Christus nauolghers zijn, so weet sekerlijcken dat de Heere niet min zijn macht ende goedertierenheyt teghen ') ons bewijsen en sal, dan hy tot dier tijt ghedaen heeft. Ist dat hem belieft dat wy lijden, so sal hy ons verstercken, ende standachtich maken, om te vol-//herden int belijden zijns heyligen naems. Ist Gjr dat hy ons noch wilt besighen, so sal hy wel eenich middel weten, om ons te verlossen wt de handen onser vianden. Hy sal eenighen Moyses seynden, oft de herten der Coninghen ende Princen beweghen, ghelijck hy Cyrus dede, om zijn volc weder vrij te Esai. 45 maken wt der geuanckenisse van Babylonien. Maer aen ghesien dat niemant de herten der Princen in de hant en heeft dan God Prouerb. 21 almachtich, so moeten wy tot hem keeren, ende hem sonder op houden aenroepen, om ons wt alle noot te helpen: want ten sy Luc. 18. dat hy beware, so arbeyt men te vergeefs, ende wil hijt doen, so l.Thes. 5 en cant niemant beletten. Daerom mijn alder liefste broeders, zijt doch ghetroost, roepende God om hulpe aen, ende beueiet al in synen handen, zijt doch stantachtich, ende en aensiet het onweder noch de baren der zee niet aen, maer Iesum Christum onsen behouder, die met ons int schipken is, die onse stierman ende leyts- Matt. 8. d man is, die zijn schipken niet en sal laten vergaen. Al ist dat Herodes de onnoosel 2) kinderkens doodde, nochtans en sloech hy Christum niet doot // den welcken hy sochte. Al ist dat hy Iacob O j' doodt, Peeter sal noch ouer bliuen tot dat zijnen tijt coemt, ende de wreede tyrant sal noch seer catiuichlijck zijn leuen eynden, onder tghewormte ende de luysen, die hem dlichaem, consciencie ende de siele seer iammerlijck cnaghen sullen eer hy begrauen sal worden. Ende hoe wel dat Christus gestoruen ende begrauen is, so is hy nochtans verresen, also en sal de waerheyt oock niet be- Actu. 2 grauen bliuen. Al beleyde Senacherib de stadt van Ierusalem, na 4. Eeg. 18 dien dat hy den meesten deel des Ioetschen lants verdoruen heeft, so en sal hy daer nochtans niet in comen, maer hy sal seer grouwelijc verstroeyt worden, ter seluer tijt als hijse meynt in te nemen. Pharao mocht het volck van Israël in Egypten benauwen, maer Exodi. 1 hy en costs altoos niet eewelijck behouden, maer hy haer na iaghende met synen gantschen Heyre, verdranck inde zee, daer de kinderen van Israël droochs voets door ghinghen. Laet ons doen als Moyses dede, te weten, ons betrouwen op God setten, ende en laet 1) Jegens. 2) Onschuldig. O ij r ons de Egyptenaers niet vreesen, want de Heere // sal voor ons strijden, ende wy sullen Gods wonderlicke daden sien, ende al ist dat wy eenen cleynen tijt lijden, nochtans en sal de Heere zijn volck niet gheheelijc laten vergaen. Aldus laet ons dan onsen LeytsIoan. 16 man ende Coninck nauolghen, die seyt: Verhuecht v, ende en weest niet versaecht, want ick heb de werelt verwonnen. Wy hebben de victorie al reede in de hant, onse vianden liggben onder de voeten, ende zijn ons, onderdanich, so dat al wat sy doen, sy en cunnen nochtans niet ghedencken noch ghespreken, ten dient ') tot onser Matt. 10 salicheyt. Niemant en mach ons quetsen dan wy ons seluen, ist dat wy die alleen vreesen die siele ende lichaem dooden mach 2), ende in deewighe verdoemenisse worpen3). De duyuel verleydt ons door zijn bedroch, als de tooueraers doen, ende ons dunct datter grouwelijcke monsters, ende vreeselijcke Ruesen zijn, daer niet dan stooppelen ende doornen en zijn, die tvier der gramschappen Gods in eenen ooghenblick vernielen sal. Aldus en laet ons doch niet beancst zijn, aen ghesien dat wy een sulcken Heere hebben Gij' die alle den raet ende tvoornemen onser // vyanden weet, sonder den welcken sy haer ooc niet eens verroeren en cunnen, diet haer oock al toe laten moet, eer sy zijne kinderen yet moghen misdoen, lob. 1 gbelijck de duyuel sonder oerlof zijn hant aen lob niet en conste gheslaen. Alle zijne vermoghen is gbemeten, so dat hy niet inde Matt. 8 Verekens en coste gheuaren, ten moest hem van Christo toe ghelaten worden. Ist dan dat de Prince deser werelt ende Heere ouer de kinderen der verdoemenisse niet de macht en hadde om inde verekens te varen, wat vermoghen zijn dienaers dan? Want alle die de waerheyt met ghewelt wederstaen, zijn des duyuels dienaers, willende alle sielen met haer der hellen waert4) trecken. Aldus laet Apo. 17 ons lieuer aen onsen Bruydegom Christum houden 5), dan te hoereren met die groote hoere, die met alle haer boeleerders inder Dani. 3 hellen sal gheworpen worden. Laet ons lieuer metten drye iongbelinghen int forneys 6) der tribulatien gaen, dan Nabuchodonosors beelt Dan. 14 aenbidden, hoe schoone men daer voor singt oft pijpt: laet ons Giijr lieuer met Daniël inder Leeuwen put7) gaen, dan eenen // dach achter te latenH) dat wy God niet aenbidden en souden: want God die altijt de zijne by ghestaen heeft, en sal ons ooc niet verlaten, ist dat wy altijt vast op hem betrouwen gbelijck als die ghedaen hebben: noch en laet ons 9) hope oock op de menschen Psalm. 146 niet setten, als ons de Prophete ghenoech bewijst, segghende: En set v betrouwen op de Princen niet, noch op der menschen kin- 1) Of het dient. 2) Kan. 3) Werpen. 4) Lees: ter hellen waert? 5) Vasthouden. 6) Oven. 7) Kuil. 8) Na te laten. 9) Laten wij onze. deren want sy v niet en eunnen gehelpen. Hieremia8 seyt ooc: Ierem. 17 Yeruloect sy de mensche, die op den mensche betrout, ende die op eenich vleesch zijn hope sedt: dese sal zijn als een griffie1) van eenen boom, die op een dorre plaetse geplant is, die noch bladers, noch bloeysel, noch eenighe vrucht voort brenghen en can maer verwelct ende verdort. Dies ghelijca weder: Salich is de man' Psalm 1 die op God betrout, ende neempt den erm des Heeren voor zijn ' ' stercte, want hy sal zijn als eenen groeydenden boom by de waterbeken geplant in een vruchtbaer aerde, die vrucht voort brenghen sal tot zijnder tijt, vanden welcken niet een blat verwelckeren en sal. Wy hebben altijt ghestadijghen strijt teghen den duyuel de // pnncen deser werelt, ende regeerders der duysternissen, so moeten Giü' wy dan een meerder hulpe hebben om onsen vyant te verwinnen Ephes 6 ende tonder te brenghen dan menschelijcke cracht vermach: want ïst dat wy met vleeschelijcke armen oft menschelijcke cracht teghen hem te velde willen comen, so sal hy ons te sterek vallen, want hy de werelt ende het vleesch teghen ons te baten heeft- Oock so ist in eenen vleeschelijcken oft natuerlijcken strijt daer deen teghen dander is seer te beduchten wie de victorie behouden sal oft dat deen den anderen vernielen sal: maer ist dat de gheest teghen tvleesch te velde coemt, ende dat de mensche met den arm der cracht Gods strijdt, omgordt zijnde met ter stercte van bouen, Ephes. 6. b so sal alle menschelijcke cracht voor hem verscricken, ende de nee der duysternissen deser werelt met alle synen heyre sal ter stont moeten vluchten. Ghelijck wy een exempel van Dauid hebben, die den grooten Ruese Goliath alleen den cop af hief2). Siet 1. Sam. 17 een ionghelinck. ende schaepherder werp 3) hem terneder, die Saul' met alle zijnen heyre hadde doen beuen. Als Da-/,/uid Sauls wapen G iivj r aen hadde ghedaen, doen en conder hyer hem niet mede beweghen maer doen hy den ruese inden naem Gods ende zijnder cracht te velde quam, so werp hy hem daer mede terstont ter aerden, ende 1. Reg 17 f met zijn selfs sweert sloech hy hem den cop af: Also moeten wy ooc daghlijcks op Gods hulpe staen, want hoe wy min 4) op de menschen betrouwen, ende hoet na der werelt qualijcst5) schijnt te gaen, hoe wy stereker zijn, ende hoe wy Gods wereken ende hulpe merckelijcker aenschouwen. Wederom, als ons dunct dat wy meer behulps ende bystants hebben vande menschen, so hebben wijse minst, ende al dat wy meynen vast te hebben, ontgaet ons wt de hant, om dat de werelt lieflijeker aensien heeft, ende ons 1) Griffie (hetzelfde als „grifTel"), d.i. boom-ent, ent-rijs. * h6UVV u. . 3) Wierp' 4> Hoe wy. o; Hoe slechter het naar de wereld. dunct dat wy den meesten hoop dan mede hebben '), so dat wy dan te min op God betrouwen, om dat onse hope ende betrouwen hem 2) in tween deylt, ende daer wy alleen onse hope op God souden setten, daer setten wijse op de menschen, ia dicwils meer dan op God selue, also dat wijt selue ooc niet en weten noch en G *'V ' bekennen, om dat het vleesch so loos 3) is, dat // het ons ende hem 4) seluen dicwils mede bedriecht, willende altijt zijn gheueynstheyt ende onghelooue verschoonen met so frayen verwe, datse de ooghe niet onderkennen en can: ende dit is de sake 4) dat wy dus seere benaut zijn: want als wy meynen dat wy aldersterckste zijn, dan 1. Reg. 17. f zjjn wy alder onsterckste, ende de wapenen daer wy ons op betrouwen die beletten 5) ons ghelijckse Dauid deden, ende sy sullen ons oock beletten, ten sy dat wijse verre van ons worpen 6), ende met de steenen wt de beke, ende de slingher der cracht Gods wy onsen viant verwachten 7), ende hem daer mede te velde comen. De Apostelen en hadden Keyser noch Coninck, Prince noch Heere, die haer behulpich ofte gunstich was, maer sy haddent al teghen, nochtans so beefdet al voor haer: ende in corter tijt so heeft dit heefMat. 13 deech H) van Christus Euangelie den deesem so doen opgaen, dat duyuel noch werelt weder staen en costen, ende dit seneuel9) oft mostaert saet is so op ghegroeyt, dat zijn tacken schier de gansche werelt ouer reycken. Ende nv ter tijt zijn wy so grooten menichte ^ v r te samen, maer wy en voorderen // niet, ende gaen meer achterwaert, want wy nv vercoelen, also dat wy niet alleen lau maer heel cout ende beurosen zjjn, om dat wy ons so seer 10) deene op dander verlaten, wy setten ons betrouwen op de menschen, die niet dan een schaduwe ende roock en zijn, die voor onsen oogen verEsay. 36 dwijnt, wy stuenen al opt riet, dwelck lichtelijck breect, want het so s waren pack niet draken n) en can, ende ten doet ons niet alleen vallen maer wy quetsender ons ooc mede van de splinters die ons in die hant bliuen steken, dwelc ons nimmermeer gheschieden en soude, waert dat wy op den vasten steen Christum stuenden, den welcken noch wint, noch slachreeghen, noch onweder beweghen Psalm. 125 en can: so dat wy metten Propheet mochten12) segghen: Die opten Heere betrout, en sal niet beweecht worden, maer stantachtich blyuen, als den berch Sion. De Heere is mijn licht ende behulp, voor wien soude ic schroemen ? De Heere is mijn steenroetse, 1) De meerderheid op onze zijde hebben. 2) Zich. 3) Bedrieglijk, trouweloos. 4) Oorzaak. 5) Belemmeren. 6) Werpen. 7) Afwachten. 8) Zuurdeeg. 9) Mosterdzaad. Vergel. het Latynsche „sinapis", het Fransche „sénevé". 10) Verbeterd uit „seeer". Vergel. boven, quat F, bl. iiy »: leeere. 11) Lees: dragen. 12) Konden. i mijnen schilt ende bolwerck, ick en aal niet vreesen wat my eenich mensche doen mach. etc. Want alle dat ons ontmoeten sal, is inden onueranderlijcken // raet Gods voorsien, ende gelijc als zijn god- Gv lijck wesen onueranderlijck is, also is oock zijn voorsiennicheyt, ende ghelijc een Vader synen sone niet dan goet ende wel en doet, noch een medecijn ») den crancken, aldus en doet hy ons niet dan enckel goet altijt. soo laet ons dan ons seluen voor hem verootmoedighen, ende al in synen wille setten. Te wijle dat de kinderen yan Israël in Egypten waren, den welcken dienst inde scriftuere den ijseren ouen wordt ghenaemt2), om de wreetheyt der tyrans diese benauden, doen en hadden sy gheen behulp noch bystant van eenighen Prince deser werelt, want sy van allen menschelijcken troost verlaten waren, so en hadden sy nerghens gheenen toeulucht dan tot God, gelijck het kint totten Vader roept alst in benautheyt oft ancst is, die welcke haer beter hielp, dan alle der menschen bystant: want doent ten alder quaetsten was, ende doender gheen hope meer en was, doen stac de Iieere zijn sterckehant wt, ende verloste zijn volc sonder menschen behulp. Oock en can de tyrannije niet gheduerich zijn als sy so grouwelijcken // aen [Gvj'] gaet, want ten is niet moghelijck dat eenen boghe die altijt ghespannen is, zijn stercte behouden sal, ende alsmen daer stercste mede schieten meynt dan breect hy alder eerst. Daer en is niet dat der tyrans wreetheyt meer breect dan lijdsaemheyt der heylighen, noch men can haer nerghens beter mede verwinnen, dan met een vast ghelooue, ende vierich gebet in hope, met liefde. Dit en segghe ick v niet mijn alder liefste broeders, om v te leeren God te terghen, oft om de middelen te misprijsen die hy ons ghegheuen heeft, de welck hy wilt dat wy ghebruycken, want de saken te misprijsen ende de middelen te verworpen die ons God verleent, en soude geen werck van, ghelooue, maer eer God ghetercht zijn, die welcke het werc selue daer doer doet, ende niet dat instrument selue, daer hy mede werct, ende in zijn hant houdt. Maer ghelijck ick het instrument niet misprijsen en mach daer door dat de Heere werct, so en mach ick ooc nae dinstrument niet so seere om sien, maer na hem acht slaen die daer mede werct, ende diet beweecht, dwelck, wy dickwils niet en // doen, fGvj'] want wy aensien de saghe meer, dan de ghene dyer mede saecht, daerom dat de meester gram is, als men de eere van zijnen wercke yemant anders oft eenich iustrument meer toe scryft dan hem alleen: men siet oock daghelijcx 3), dat waer vele meesters aen een werck zijn dat het daer om niet te beter en is, daer om de Heere 1) Medicijnmeester. 2) Deut. IV : 20 en Jer. XI: 4. 3) Verbeterd uit „dagheijex". (die zijn wonderlijcke wercken wel doen can sonder yemant anders hulpe, alst hem belieft) en wil somtijts daer door niet wercken, op dat de eere dien instrumente niet toe ghescreuen en worde, maer datraen seker soude weten dat hijt alleen is diet doet, ende al in allen werct, nae dwel behaghen ') zijns lieuen wils, alst claerlijck ghenoech blijct aen de victorie van Gedeon, inde welcke de n ic. 7 Heere niet ineer dan dry hondert mans en wilde, om te betoonen dat hjjt selue was die haer vianden vernielde, al wast datter een ontellijcke groote menicbte was, op dat de kinderen van Israël haer seluen de eere niet toe en souden scrijuen, maer der stercker hant Gods: Hierom laet ons de middelen die ons God geeft altijt [Cr iyr] vvaernemen waer wy cunnen, ende // laet ons die gebruycken, op dat wy God niet en terghen, ende dat wy hem niet en verworpen in zijn creatueren, maer laet ons de creatueren oock tot zijnder eeren so ghebruycken, dat wy daer God den schepper niet mede en vertoornen, noch datter ons herte niet heel op en ruste, noch oock niet heel af en mishope, vastelijck op God betrouwende dat hijt beschicken sal, so alst best is. Aldus en laet ons de roede niet aensien, maer den ghenen diese in de hant heeft, en laet ons de ghene niet aensien dien dinstrumente Gods zijn, ons te dienste: en laet ons op de krjjsknechten2) so grooten acht niet hebben, maer tot den Capiteyn, diese dienen, ende onderdanich moeten zijn, want sy niet 3) en doen sonder beuel. Dit aldus doende, soo sullen wy grooteren bystant van God gheuoelen, meer dan wy immeimeer souden moghen gedencken. Laet ons Christus vermnninghe uc. 21 aenmercken, seggende: Besidt uwe sielen in uwe lijdtsaemheyt: , zijt wijs als de serpenten, ende simpel ghelijck de duyuen. Sijt doch so voorsichtich, dat uwe voorsichticheyt niet en keere in [O vij ] eenen // vleeschelijcken sin, vernufttheyt oft eenighe verkeertheyt: ende zijt in sulcker wijs simpel, dat uwe simpelheyt niet en verkeere in dwaesheyt oft sotternije, so dat het een groote verergheringhe aen Gods woort ware. Stelt uwe hope op God, maer reguleert v gclooue ende hope door de heylighe scrift also, dat het niet verandert en worde in eenighe verwaentheyt oft sot voornemen. Sijt neerstich int gene dat Godt aen gaet, op dat ghy niet en vercoelt door menschelijck vernuft, oft en keert tot eenighe ander raserije, maer dat ghy wetentheijt ende sedicheyt hebt, als eenen Christen mensche betaemt. Belijdt den Heere Iesum ChrisCol. 4 tum ouer al, tot stichtinghe, sonder de perlen voor de Verekens te Ephes. 4 worpen ende het heylichdom4) den honden te gheuen. Vwe reden 1) Dwel behaghen (in twee woorden), d.i. het welbehagen. 2) Zóó staat er. 3) Niets. 4) Het heilige. sy ghesouten, met sout der wijsheyt, met ghelooue ende den woorde Godts, op datse den toehoorders wel beualle, niet in schoon woorden, oft tot bespottinghe der onwetender, maer in sedicheyt, ende stichtinghe, ende alle vreese Gods, tracterende dwoort Gods met alle eere ende reuerencie, op dat wy der // lasteraers mont moghen [ö viijr] verstoppen, ende op dat sy bekennen sullen moeten dat God onder ons is. Ende ist dat wy veruolghinghe ende benautheyt lijden moeten om der waerheyt, so laet ons toesien dat dit niet te vergheefs 2. Tim. 3 en gheschiede, noch voor eenighe dinghen die niet en stichten, maer voor het ghene dat totter ') eeren ende glorie Gods sy: ende ist dat hijt so voorsien ende gheschict heeft, dat hem belieft dat wy hier lijden, wy zijn nochtans versekert dat dit lijden maer eenen cleynen tijt dueren en can, ende dat wy den eewighen doot niet steruen en sullen, want daer en is gheen verdoemenisse voor den kinderen Gods, aenghesien dat sy vander eewigher doot verlost zijn, Rom. 8 de welcke alleen wel de grouwelijcke doot mach heeten: ende door dit steruen des lichaems gaetmen door vanden doot totten eewighen leuen, vant welcke hy ons alle te samen deelachtich make door zijn grondeloose bermherticheyt, ende hy gheue ons gratie dat wy onse gelooue ende hope altijt vast op hem moeten setten,,2) verloochenende alle de ijdelheyt deser werelt, ende welbehaghen ons // selfs, op dat wy genade voor Gode moghen vinden, om by hem [Qviij"] eewichlijck te leuen, door de doot Iesu Christi zijns eenighen geboren soens, ons salichmakers, ende dat wy vant ghetal der ghender moghen zijn, die hem voor de menschen bekent hebben, op dat hy ons oock bekenne voor synen hemelschen Vader, ende 'alle zijne wtuercoren, die met hem inder eewicheyt regneren sullen, dwelck hy ons oock voorleene 3) tot zijnder eeren heerlicheyt. Amen.' De knecht en is niet beter dan zijn Heere: hebben sy ioan.15 my veruolct 4) soo sullen sy v ooc veruolghen: hebben sy myn woort gehouden, so sullen sy het uwe ooc houden: maer dit sullen sy v al doen om myns naems wille, want sy noch my noch den Vader niet en hebben ghekent5). etc. Eynde 1) Verbeterd uit „tootter". 2) Er staan werkelijk twee komma's. 3) Verleene. 4) Lees: veruolcht. 5) Vrije vertaling van Joh. XV: 21. Artickel der Doctorn von Louen, zu welchen Wilhelm von Zwollen geantwort. INLEIDING. Het bericht van het martelaarschap van Willem van Zwolle, waaraan hierachter eene plaats wordt gegeven, doet vragen rijzen die tot heden niet op bevredigende wijze te beantwoorden zijn. Wie was Willem van Zwolle? Behalve enkele spaarzame bijzonderheden die uit den titel en den inhoud van dit geschrift vallen af te leiden, is hieromtrent zoo goed als niets bekend. Hoevele schrijvers zich ook met hem hebben beziggehouden en in hunne geschiedverhalen gewag van zijnen marteldood gemaakt '), zijn persoon blijft min of meer in nevelen gehuld. Met genoegzame zekerheid is slechts het volgende bekend. Willem van Zwolle heeft behoord tot de hofhouding van koning Christiaan II van Denemarken, zwager van keizer Karei Y. Deze vorst heeft in 1521 wegens eenen opstand zijn rijk verlaten en zich tijdelijk gevestigd in de Zuidelijke Nederlanden. Sedert 1523 woonde hij te Lier in Brabant. Met zijne gemalin Isabella van Oostenrijk was hij 1) [Adr. van Haemstede], Historiën oft gheschiedenissen der vromer Martelaren, Dordr. 1579, blz. 85 vv.; Antwerpsch chronykje, Leyd. 1743, blz. 32; lacob van Wesembeeck, Beschryvinghe Vanden Staet ende voortganck der Religie in Nederlant, Breda, 1616, blz. 10; G. A. IJssel de Schepper, Lotgevallen van Christiern II en Isabella van Oostenrijk, voornamelijk gedurende hunne ballingschap in de Nederlanden, Zwolle, 1870 blz. 184 v.; Correspondenz des Kaisers Karl V, mitgetheilt von K. Lanz, Leipz. 1844, Bd. I, S. 283; A. Bergmann, Geschiedenis der stad Lier, Antw. 1873, blz. 177 v.; J. F. Willems, Isabella van Oostenrijk, in het Belgisch Museum, Gent, 1838, Dl. II, blz. 221 ; J. J. Altmeyer, Histoire des relations commerciales et diplomatiques des Pays-Bas, avec le nord de VEurope, Brux. 1840, p. 178 s.; J. C. Schultz Jacobi, Liederen van Hendrik van Zutphen en Willem van Zwolle, in de Bijdragen tot de geschiedenis der Evang.-Luthersche kerk, Utr. 1845, St. VI, blz. 131—136; A. Henne, Histoire du règne de Charles-Quint, Brux. 1859, T. IV, p. 333. de leer van Luther toegedaan. In hunnen dienst hadden zij verscheidene mannen, die hetzelfde gevoelen aanhingen en niet nalieten n hunne omgeving de nieuwe leer te verbreiden. Als de koning te Antwerpen vertoefde, bood hij gastvrijheid aan Luthersche predikanten en nam hij deel aan Luthersche godsdienstoefeningen >) alle. zeer tot ergernis van de landvoogdes Margaretha. In overleg are het zij na den dood zijner gemalin (1526) den koning iZ T vkmd?n ber°0Ven °m 26 46 onttrekke* aan kettersche invloeden. Vervolgens liet zij (begin Juli 1528), terwijl Christiaan zich in Duitschland bevond, een vijf- of zestal leden zijner hofouding te Lier gevangennemen en naar Vilvoorde brengen om aar terecht te staan ^). Hiertoe behoorden : Hans Michelsen, vroeger urgemeester van Malmö, thans tnesaurier des konings, die te Antwerpen den druk bezorgd had van Christiaan Pedersen's Deensche vertaling van het Nieuwe Testament'); Michelsen's dienaar Hendrik Smit; en Willem van Zwolle. Op den titel van het onderhavige boekje wordt hij fourier van den koning genoemd. Men moet aannemen, dat hij bij gebrek aan beter eene functie aan diens hof heeft bekleed. Uit den inhoud van het geschrift mag woren opgemaakt, dat hij eene godgeleerde vorming ontvangen had. Waarschijnlijk heeft dus de koning hem slechts hierom met het bedoelde ambt begiftigd, omdat hij, van zijn rijk zoo goed als vervallen, hem geen ander opdragen kon. De gevangenen te Vilvoorde konden, denkende aan het lot van Hendrik Vos en Joannes van den Esschen, die daar vóór hen vertoefd hadden, het ergste vreezen. Doch bij zijnen terugkeer uit Duitschland heeft Christiaan II unne vrijlating weten te bewerken. Toen heeft Willem van Zwolle zich opnieuw ,n het allergrootste gevaar begeven door de theologische professoren van de universiteit te Leuven uit te dagen tot een twistgesprek. Vermoedelijk waren het dezelfde professoren geweest die hem te Vilvoorde in verhoor hadden genomen, evenals Hendrik Vos en Joannes van den Esschen was geschied. bli/ira!"' der LandVOOgdeS Margaretha' 3 SeP'- ,526. bij "ssel de Schepper, a. w„ 2) Brief van Margaretha aan Karei V, bij Lanz, a. a. O., p. 283 1878,82, Dl. ivfrr lm' ^ Blhh09raPhische "dversaria, 's-Gravenh. Hans Michelsen heeft eene aanteekening nagelaten, bevattende de lijst der vragen welke hem in het onderzoek gesteld werden. „Men wilde o. a. weten, of hij te biecht ging, waar hij te Lier zijn vleesch en zijne visch kocht, of hij de mis en de sermoenen bijwoonde, of hij de bevelen des keizers kende over de schriften van Luther, welke boeken hij bezat, enz." '). Den moed om tegenover de Leuvensche hoogleeraren uitdagend op te treden, kan Yan Zwolle ten deele ontleend hebben aan den steun dien hij verwachtte van koning Christiaan. Deze heeft hem echter verder slechts geringe bescherming kunnen verleenen, daar de vorst op den allerslechtsten voet met Karei V kwam te verkeeren. Het tragisch lot van zijnen dienaar heeft hij niet kunnen verhinderen. Weldra werd deze opnieuw gevangengezet, nu te Mechelen 2). Het is zoo goed als zeker, dat een twistgesprek niet is gehouden, maar dat in plaats daarvan een formeel proces bij den rector der universiteit tegen hem aanhangig is gemaakt3). Hierbij vond hij de theologische professoren van Leuven als rechters tegenover zich. De toenmalige samenstelling der godgeleerde faculteit voorspelde niets goeds. Wie behoorden er in 1528 toe? De meer gematigde elementen in dien kring waren langzamerhand afgenomen. De overgebleven of nieuw bijgekomen mannen hebben zich voor het meerendeel als echte ketterbestrijders doen kennen. De ouderen hadden deelgenomen aan de merkwaardige faculteitsvergadering van 7 Nov. 1519, waarin Luther voor het eerst als ketter veroordeeld is; welke veroordeeling de banbul van Leo X heeft voorbereid 4). Dit geldt vooreerst van prof. Willem van Yianen, behalve hoogleeraar ook pastoor van de St.-Pieterskerk te Leuven, d. w. z. van de hoofdkerk der stad0); verder van Joannes Driedo van Turnhout, auteur van een aantal geleerde geschriften; Nicolaus Coppin, deken der faculteit, in 1528 tevens rector der universiteit6); Jacobus Latomus, dien 1) Bergmann, Geschiedenis der stad Lier, bh. 178, aant. 1. S) Van Haernstede, a. w., blz. 85.. 3) Artickel der Doctom von Louen, quat. C, bl. iij ", iiij '; hierachter, blz. 166. 4) Zie Bibl. ref., Dl. III, blz. 208. 5) Molanus, 1.1. P. I, p. 511, meldt dat prof. Van Vianen reeds 20 Nov. 1529 gestorven is, enkele weken na den dood van Willem van Zwolle. Misschien heeft hij aan dit proces geen deel genomen. 0) Valerius Andreas, Fasti academici stvdii generalis Lovaniensis, Lovanii, 1650, p. 42; Molanus, 1.1., P. I, p. 477. wij kennen als bestrijder van Erasmus en Luther beiden '); den Dominikaner Eustachius van Zichem, inquisiteur en schrijver van polemische werken tegen Luther 2); en Rieuwert Tapper van Enkhuizen, later zoo gevreesd als groot-inquisiteur. Latomus en Tapper hebben met anderen die in 1528 reeds ter ziele waren als geloofsrechters de eerste martelaren der Hervorming Hendrik Vos en Joannes van den Esschen gevonnisd 3). Coppin en Tapper hebben behoord tot de rechters die in 1525 te 's-Gravenhage Jan de Bakker veroordeeld hebben 4). Van een aldus samengesteld college had Willem van Zwolle weinig heil te verwachten, gelijk door de uitkomst bevestigd is. Na een voorloopig verhoor werd hem bij wijze van gunst toegestaan zich schriftelijk te verantwoorden5). Ten opzichte van een acht- of negental punten, die waarschijnlijk in het verhoor aangeroerd waren, had men in korte stellingen samengevat wat de rechtzinnige Roomsche leer was. Hem werd opgelegd zijn gevoelen omtrent die punten binnen 12 dagen kenbaar te maken 6). Hieraan heeft hij voldaan. Zijn antwoord was, zonder iets te verbloemen, gesteld in een Lutherschen geest7), zonderdat men zeggen kan dat hij den Wittenberger hervormer slaafs heeft gevolgd. Hij erkent slechts twee sacramenten, den Doop en het Avondmaal8). Behalve bisschoppen en pastoors is ieder lidmaat, die den H. Geest heeft en door de lidmaten der kerk hiertoe geroepen (verordnet) werd, evengoed als de paus bevoegd des Heeren kudde te weiden, te doopen en het sacrament uit te deelen 9). Het gebied waarbinnen zweren geoorloofd is wordt beperkt10). Wel merkwaardig mag het heeten, dat hij spreekt van 1) Bibl. ref., Dl. III, bh. 9-195. 2) Aid., blz. 199—373. 3) Aid., Dl. III, blz. 396; hierboven, Dl. VIII, blz. 8. 4) Gul. Gnapheus, Johannis Pistorii a Worden vita, Anno M.D.XLVI, in den herdruk bij Paul Fredericq, Corpus inquisitionis neerlandicae, 's-Gravenh. 1900, Dl. IV, blz. 412. 5) Vergel. beneden, quat. C, bl. iij v en het daar aangeteekende. Misschien was het oorspronkelijke stuk niet in nummers verdeeld. 6) Artickel der Doctorn von Louen, quat. C, bl. iij v—iiijr; hierachter, blz. 166 v. 7) Artickel, quat. C, bl. iiijr—quat. D, bl. ij >•; hierachter, blz. 167—171. 8) Artickel, quat. C, bl. iiij D, bl. jr; hierachter, blz. 168. 9) Artickel, quat. D, bl. jr; hierachter, blz. 168. 10) Artickel, quat. C, bl. iiy '; hierachter, blz. 167. het breken van het brood des Avondmaals '), wat meer bij de Ge¬ reformeerde dan bij de Luthersche opvattingen behoort. Meer dan eens drukt hij zijn gevoelen uit in een Latijnschen volzin 2). Hij toont ook bedrevenheid in het kanonieke recht3). De aard van het antwoord maakte de taak voor de geloofsrechters gemakkelijk. Hij werd voor een ketter verklaard en overgegeven aan den wereldlijken rechter, in dit geval aan den Grooten Raad van Brabant te Mechelen. De raadsheeren die zijne zaak behandelden waren Jacobus de Roeck, Roelof van Brussel en Antonius van Lamur 4). Hij werd veroordeeld tot den brandstapel. In de gevangenis stelde hij eene treffende geloofsbelijdenis op, die mede in den druk is opgenomen. Een stuk als dit, in het aangezicht van den dood geschreven, behoort tot de merkwaardigste getuigenissen die van de Protestantsche martelaren zijn overgeleverd 5). Aandoenlijk is de wijze, waarop hij vergiffenis vraagt aan ieder dien hij ooit mocht hebben tekortgedaan. Hij voegt er eene belijdenis van zonden aan toe die met tranen geschreven schijnt6). Ook een lied is hem uit de pen gevloeid 7), waarin liefelijke, mystieke trekken voorkomen; bijv.: Er hat mein hertz ynn seiner gewalt, er hat mein synn gefangen. Nicht besser war mein mut gestalt, die welt wil mit mir prangen, Mein lieb ist mein, und ich bin sein, ich bin erfreut, dnrch sein anschein, Er legt mein hertz zu raste. All mein znflncht setz ich zu Gott, bey yhm so wil ich bleiben, Gewalt der welt vnd yhr gebott, sol mich von yhm nicht treyben, Von yhm mich niemant reissen sol," u. s. w. Het is waar, dat ook een harde bittere toon wordt gehoord in de regels: 1) Artickel, quat. D, bl. jhierachter, blz. 168. 2) Artickel, quat. D, bl. j», ij»; E, bl. j r; hierachter, blz. 169, 171, 175. 3) Artickel, quat. D, bl. j »; hierachter, blz. 169 v. 4) Henne, Histoire du règne de Charles-Quint, T. IV, p. 333. 5) Artickel, quat. D, bl. iij quat. E, bl. jr; hierachter, blz. 172—175. 6) Artickel, quat. D, bl. iiij «—E j ■*; hierachter, blz. 174—175. 7) Artickel, quat. E, bl. j '—ij r; hierachter, blz. 175—176. VIII. 10 Kleiner straff sind sie nicht werd, so sie verhartet bleyben, Gott scherflt sein wort gleich wie ein schwerd, yhre boesheyt zn vertreyben, Darumb wacht auff yhr herren all, verhyndert yhr lere und falschen schal, das vns Gott mit seim wort speysse. Auff das yhr nicht mit yhrem gleich, das verdamnis, die helle erbet," ') u. s. w. De boven besproken stukken zijn ten jare 1530 te Wittenberg ter perse bezorgd door Johannes Bugenhagen, den bekenden predikant aldaar, die een groot aandeel heeft gehad aan de invoering der nieuwe Protestantsche kerkordeningen in vele plaatsen van Noord-Duitschland en die in 1537 door koning Christiaan III naar Denemarken is geroepen om daar de Hervorming te helpen invoeren. Hoe Bugenhagen aan deze stukken gekomen is? Tot dusverre blijft dit onopgehelderd. In de literatuur aangaande hem 2) heb ik tevergeefs getracht eenige opheldering omtrent dit punt te vinden. Ook de uitvoerige en belangrijke inleiding, die hij aan de dokumenten van Willem van Zwolle heeft doen voorafgaan, schijnt aan onze oostelijke naburen onbekend te zijn. Eene volledige uitgave der werken van Bugenhagen laat trouwens op zich wachten. 1) Ar hekel, quat. E, bl. j ijr; hierachter, blz. 176. Het lied is herdrukt bij Ph. Wackernagel, Das deutsche Kirchenlied von der attesten Zeit bis zu Anfang des XVII. Jahrhunderts, Leipz. 1870, Bd. III, S. 438 f. 2) De oudste levensbeschrijving staat op naam van Petrus Vincentius, maar is in werkelijkheid van Melanchthon. Zij komt voor bij C. G. Bretschneider, Corpus Reformatorum, Hal. Sax. 1844, Vol. XII, Orationes Ph. Melanthonis, col. 295 -307 (ook afzonderlijk gedrukt als Historia Bugenhagiana ad Petri Vincentii avtographon, Hafniae, 1706, 4".). Verder kunnen genoemd worden : F. C. Kraft, De Ioannis Bugenhagii Pomerani in Res Ecelesiasticas meritis, Hamb. 1831 (schoolprogramma van het Hamburgsche gymnasium); K. A. T. Vogtx Johannes Bugenhagen Pomeranus. Leben und ausgewShUe Schriften, Elberf. 1867 (in Leben und ausgewöhlte Schriften der Vater und Begriinder der Lutherischen Kirche, Th. IV); G. Jahnke, Die Pomeriam des Johannes Bugenhagen und ihre Quellen, Berl. [1882] (Inaugural-Dissertation); H. Hering, Doktor Pomeranus, Johannes Bugenhagen, Halle, 1888 (in de Schriften des Vereins fiir Reformationsgeschichte); Dr. Johannes Bugenhagens Briefwechsel. im Au f trage der Gesellschaft für Pommersche Geschichte, herausg. durch O. Vogt, Stettin, 1888. Het geheele vlugschrift ') is met zeer geringe wijzigingen (meest van orthographischen aard) en onder toevoeging van aanteekeningen op den rand herdrukt door Rabus 2). 1) Het is gedrukt met Gothieke letter in quarto-formaat. Aantal bedrukte bladen : 18. Aantal regels per blz.: 34 a 35. Signatuur: A ij— E. Hoogte: 20 c.M.; breedte: 14.8 c.M. De titel is omgeven door eene houtsnede die niet voor dit werk gemaakt kan zijn. Een exemplaar is mij geleend uit de Kon. bibliotheek te 's-Gravenliage. 2) L. Rabus, Historiën der Martyrer, Ander Theil, Darinn das Dritte, Vierdte, vrul Fünffte Buch, von den Heyligen, Amzerwelilten Gottes Zeugen, [Straszburgl, 1572, tol., BI. 521-528. I I Hrtfcfcel ber 2)oo torn ron %-ouen, 3U welcben, Wtlbelm \>on Zwollen,IRonfgs Cbrtstiernen jforfrer, dbrtst Ucb bat geantwort, Wnö öa neben efne Cbriatücbe behentnta fie= tban, bat auff er 3U dftecbe len gm ffitöerlanöe rer= branö (et. anno ïïij. bee. ïï . tags ©ctobrte. /ibit einer Dorrebe Jobannts JBugenbagen pomern. Mittemberg. II Iohannes Bugenhagen A ij - Pomer, allen Christen. w^^j Aulus hat geweissaget von denen die der warheit f| KjSjJ widderstreben, vnd gesprochen. 2 Timo .3. Es sind menW schen von zurrutten synnen, vntuchtig zurri glauben, aber sie werdens nicht aus furen. Denn yhre torheit wird offenbar werden iderman, Solchs gerichte Gottes sehen wir teglich vber die hesser vnd lesterer des heiligen Euangelij, das ist, der gnaden Gottes, die vns ynn Christo gepredigt vnd angebotten wird. Besondern aber mag iderman itzt das selbe sehen an den Doctorn odder Theologen zu Loeuen, welche haben Artickel gestellet widder den Christgleubigen Marterer Wilhelm von Zwollen, zu Mechelen ym Niderland verbrand, Wenn sie nicht so grob verblendet weren, so wurden sie sich yhe schemen, vnd nicht so offenbar yhre torheit fur iderman an den tag geben. Denn niemand ist so vnuerstendig, der nicht mercket ynn yhren Artickeln, das sie gerne das liecht wolten schewen, so sie konten, Darumb ') stellen sie die selben artickel zum teile auch nicht, wie sie mit Gottes wort itzt werden angefochten, sondern also, das sie dennoch sollen einen guten schein haben 2), wens mueglich were. Sie verdecken mutwillig vnd wissentlich, widder yhre gewissen, die warheit, vnd reden gleich ob sie brey ym maul haben, das man sie ynn yhrer luegen nicht sol ergreiffen. Wer eine boese sache hat, vnd wil nicht ein frommer man sein 3), der mus sich also behelffen, Aber es hilffet nicht, die Esels ohren kucken aus der Lawenhaut, Yhre torheit wird offenbar iderman. Ij Vorzeiten meineten wir, das diese leute alleine so blind weren, j y • darumb das sie ynn yhrer Sophisterey vnd yhren Tradition ersoffen sind, Itzt aber kompts ans liecht, das sie die erkante warheit anfechten vnd auffs hoheste verfolgen, Welches ist eine sunde ynn 4) 1) Verbeterd uit „Darumd". 2) Aan de oude stellingen, die tegenwoordig met uitspraken der Schrift bestreden worden, geven zij eenen zoodanigen vorm, dat men er minder vat op heeft. 3) Wie bij zijne boosheid volharden wil. 4) Tegen. den heiligen geist, wie sie selbs aus dem Augustino leren, vnd wollen also mit yhrem harten kopffe hindurch widder Gott vnd seinen gesalbten, wie ym andern !) Psalme geschrieben stehet, das wird yhn vbel bekomen, sie mussen herunter, der zorn Gottes ist endlicli vber sie komen wie Paulus von solchem Otter gezichte2) schreibet. 1. Tessa .2. Las vns das liecht halten bey diese achte tunckel artickele3), das wir sehen wie gerne der teuffel wolte schone sein. Auffs Erste, Haben sie einen artickel gestellet vom Schweren, ob man schweren muge, wie auch die Theologen zu Collen solchen artickel fur gestellet hatten dem Rudolpho, da selbs kurtz verbrand 4). Ich weis nicht was sie fur vrsache zu solchem artickel haben, Ich sehe aber wol, das Wilhelm ein antwort dazu gegeben hat, an welchem yhe billich einem Christen genugen solte. Zum andern, Sagen sie von statuten vnd gesetzen des Bapsts vnd der gemeinen5) kirchen, wie gerne hetten sie gesagt, der Roemischen kirchen 8), vnd durffen nicht vnterscheid machen zwisschen den Statuten, das man sie yhe nicht fange ynn yhrer tollen klugheit. Wir sagen aber also, Wenn sie anders keine statute wissen zu machen, denn das sie viel erdichte Gottes dienste anrichten, die leute from zu machen, vnd leren odder predigen vnd dringen solchs auff der leute gewissen, so sollen sie horen von Christo aus dem 1) Ander, d.i. tweede. 2) Otter gezichte, d. i. adderengebroedsel. 3) NI. de 8 artikelen, waarop Willem van Zwolle zich heeft moeten verantwoorden. Het stuk volgt beneden, quat. C, bi. iijf—iiijr; hierachter, blz. 166-167. 4) Hiermede is Adolphus Clarenbach bedoeld. Zie L. Rabus, Historiën der Martyrer, Straszb 1572, Th. II, BI. 521 b en 510»: Dise folgende Artickel haben sie ausz seiner Antwort, als Ketzerisch gezogen, tcelche doch Adolph ... nach Gottes wort dargethan, vnd erwisen hat. Zvm ersten : Er hat gesagt, das er nicht mög schwören, so es sein eigne sach (nemlich den Glauben) betriirt, vmb des worts Chiisti willen, da er sagt, Ihr sollen gantz vnd gar nit schwören. — Zie verder over Clarenbach: C. Krafft, Die Geschichte der beiden Martyrer der evangelischen Kirche Adolf Clarenbach und Peter Fliesteden, Elberfeld, 1886; Epistola Johannis Itomberch Kyrspensis theologi ...ad Johannem Ingenuynckell praepositum Xanc- teusem etc., in qua narratur universa tragoedia Adolphi Clarenbach una cutn Petro Flysteden nuper Coloniae exusti (Coloniae in aedibus Eucharii Cervicorni), 1530 [herdrukt door E. Bratke en A. Carsted in de Theologische Arbeiten aus dem rheimschen wissenschaftlichen Predigerverein, Neue Folge, Heft 2, herausg von A. Kamphausen, Freib^ i. Br. 1898]; K. Rembert, Die Wiedertaufer m Herzogtum 'i,'.Be''\ , ' l a"ie' Adolf Ktarenbach, in de Realencyklopiidie-fiir prot. Theologie, Leipz. 1901, Bd. X, S. 508. 5) D. i. katholieke. 6> ,By"haf1n bedoelt: als zij hier gesproken hadden van de Roomsche, en niet \an de katholieke kerk, zou de 2 Es ist beschlossen, wie er sagt lohann .14. Niemand kompt zum Vater denn allein durch mich. Das ist auff dis mal gnug geredet von vnchristlichen Statuten, Nu wil ich auch bescheid geben von Christlichen Statuten. Die diener der kirchen, das ist, der Christenheit, die Gottes wort dem volck furtragen (was solten sie sonst anders fur diener sein?) inugen wol vnd sollen gute ordenung halten odder machen, das die leute, ehrlich vnd zuchtig zu samen komen, das Euangelion zu hoeren vnd die Sacramente zu nemen, wie Christus befolhen hat, zu beten ynn der gemeine vnd Gott ynn Christo zu loben, wie Christus sagt, Solches thut zu meinem gedechtnis, das alles zugehe ordentlich. Sie mugen auch sonst vermanen, vnd ordenen was da dienet sunde vnd ergernis zuuermeiden, wie die Apostel theten Actor .15. ynn yhrem Concilio. Aber wie etliche stucke, alleine nutze ein zeitlang, werden angenomen ynn Gottes namen vnd gefallen wol dem heiligen geist, so sol man sie auch widder fallen lassen ynn Gottes namen, wenn sie nicht mehr nuetze odder ergerlich sind, vnd nicht auff die gewissen dring-//en, Wie wir sehen das der gemeine man hat fallen Aiij' lassen, on alle Concilium odder Bischoffe, die ordenung der Aposteln vom goetzen opffer zu essen, von blut, vnd vom erstickten, da solches nicht mehr ergerlich war, Denn auch bey Paulus zeiten, der doch solche ordenung hinaus brachte, war es frey gotzen opifer zu essen, wens on ergernis geschehen konte, das ist offenbar aus seinen Epistolen. Vnser Concilia sol ten yhe ynn solchen stucken nicht heiliger sein denn der Apostel Concilium, so wir nicht lust hetten die gewissen zuuerstricken, die Christus mit seinem blut frey hat gemacht, Was aber aus Gottes wort geordenet wird zu halten, das sol ewig bleiben, nicht vmb menschlicher ordenung, sondern vmb Gottes worts willen, als da ist, das die Apostel ym Concilio gebieten den bekerten Heiden, das sie sich der hurerey enthalten sollen, welchs gebot Gottes, vnser Papisten ynn allen ehren halten, wie alle leute iung vnd alt wol wissen. Was wiltu mehr hoeren von Statuten vnd ordenungen? Solches ist yhe bescheidlich vnd nicht tunckel geredt von vnchristlichen vnd Christlichen statuten, das man nicht darff klagen, das wir alle Statuta verwerffen, "Vnnutze Statuten tonnen wir wol entberen, wollen sie aber vns da mit beschweren, wenn sie gewalt vber vns haben, so wollen wir yhre tyranney leiden, so ferne es nicht sey widder Gottes wort vnd den Christlichen glauben (wie gesagt) das sie vns gebieten. Vnser gewissen ') aber sollen frey sein, das wir nichts da von halten, vnd wollen solches auch leren, das wir das vnsern iunckern den Gesetz machern 2), vnd nicht Gott zu willen vnd zu dienste halten, wir wollen auch mit der zeit ein exempel nemen von yhn, vnd halten wie sie, sie gebieten viel, vnd haltens selbs nicht, Ich wolte das Herren vnd Fursten vnd andere Oberiiyr 1 keit, ein mal da-//hin gerieten, das sie yhre pfaffen drungen zuhalten yhre gantze Bapsts recht, welch ein elend volck solten sie werden, wie solten sie Lutherisch begeren zu sein, Es solte sie nicht mehr lusten, das vnschuldige blut der heiligen Marterer, wie dieser Wilhelm ist, auff sich vnd yhre Oberkeit zu laden. Zum dritten, Vom Fegefeuer, da die seelen der verstorbenen ynne geplaget werden, wissen keinen Propheten odder Apostel, das ist, keine schrifft des alten odder newes Testaments, Gott hat vns nicht da von befohlen, der Christliche glawbe weis nichts da von, Da sind auch noch keine Doctores gewest, die solchs Fegefeuer aus der heiligen schrifft beweiset haben, Etliche haben yhn wol solchs fur genomen, aber sie haben yhren vnuerstand da mit redlich beweiset, wie nu schier die kinder ynn der schulen wol wissen, Da neben haben vns die Polter geiste vnd der pfaffen lugen das fegefeuer so auff geblasen, das wir eitel Fegefeurs messen haben3), zu dienste dem grossen Gott, der da Bauch heisset, vnd haben verlorn den seligen brauch des heiligen Sacraments, vns von Christo befolhen vnd von den Aposteln gelert, vnd von den frommen Christen gehalten, wie vns offenbar anzeiget Paulus .1. Cor .11. Die rechten Christen haben ynn diesem leben fegefeuers gnung4), da von auch die schrifft meldet, vnd heisset es, anfechtung, verfolgung, das feur des trubsals etc., Dar von ein ander mal mehr, Die feinde der gnaden Gottes, durffen nicht sorgen, das sie kein feur 1) In het meervoud. 2) Ter wille van de heeren wetten makers. 3) Missen voor de verlossing der zielen uit het vagevuur. 4) Genoeg. behalten, wenn sie schon das Fegefeuer verlieren. Sie haben dennoch ym vorrat das hellische feuer, da hinein gehoeren solche Christenschender vnd viri sanguinum, das ist, blut hunde vnd moerder, Wir wolten gerne mit vnsern gebete vnd lere, sie erretten, wenn sie nicht so mutwillig widder die erkante warheit tobeten. // Zum Vierden, Wir haben ym himel niemand anzuruffen, denn [A iivjr] Gott vnsern Vater, vnd vnsern HERn Ihesum Christum, vnsern Mitler vnd versoener vnd seligmacher, vnd den heiligen geist, der vns Christum leret, vnd zu ewigem trost durch Christum, den Vater erzeiget. So leret vns alle schrifft, Gott sey gelobet, Der Christen glaube weis nicht anders, der teuffel sols nicht anders beweisen, lugen gilt nichts. Wer ander goetter hat anzuruffen, der mag sich auff sie ynn seinen noeten verlassen. Zum Funfften, Ach Gott wie schewen sie das liecht, wenn sie von beider gestalt des Sacraments reden sollen, nu die warheit des befelhs Christi am tage ist. Christus gab den kelch seinen lungeren vnd sprach, Trincket alle draus, dieser kelch ist das newe testament ynn meinem blut, das fur euch ausgegossen wird, zur vergebung der sunden, Solchs thut so offt yhrs trinckt zu meinem gedechtnis. Hie frage ich, Sind nicht die Leien Christus discipuli, das ist, schuier die von yhm als von yhrem einigen Meister, das Euangelion leren sollen? hoeren sie nicht zum newen testament, das ist, zur vergebung der sunden ? ist das blut Christi nicht yhr ? ist') nicht fur sie ausgegossen zur vergebung yhrer sunden? sollen sie nicht des HERrn gedencken, das ist, verkundigen vnd bekennen des HERRN tod, welcher wird vns klerlich angezeigt ynn der ausgiessung seines bluts, Wenn hat Christus ym Sacrament zu empfahen ein vnterscheid gemacht zwisschen den Christen? Wo haben die Apostel anders geleret vom Sacrament, den Christus befolhen hat? Die heiligen Bischoffe vnd die man nennet Doctores Ecclesiae, haben beide gestalt des Sacraments allen Christen gegeben, Die solches anders sagen vnd schreiben, die thun den heiligen Doctoribus gewalt vnd vnrecht, vnd sind grobe Esel vnd vnuerschamte lugener. // Sie sagen ynn diesem Artickel. Es ist nicht widder die einsetzung B j' des HERRN, noch widder das Euangelion vnd der Apostel gepot (kikuck, sie wissen nicht was sie sagen) das die Leien nur ein zeichen vom Sacrament des altars empfahen, Wir aber sagen, Wenn Christus sagt seinen lieben Christen, die er mit seinen teuren blut erloeset hat, Nemet, trincket, das ist mein blut etc. vnd ein ander 1) Lees: ists. kompt da her vnd verbeut solchs den Christen, vnd saget Bev ™ Ud1meILTle\fïïkei'' 'ri°0ke' °iohl' ïhr »»<=' ketzer nicht ,!]1a- ü' er verfuret euch. yhr seit verdampte befiMet sond T™ 7 dem kelche trincket, wie Christus nur ileuhT ^ T ^ yhr trincken wol,et> odder wenn yhr „leubet, das yhr aus des IIERRN kelche trincken muget viel was Christus befolhen hat, yhr sollet nicht Christo vnd der Aposte bTe J n:eiD' 80Ddern d6r kirchen' da8 i8t' ™ die wfr' verTh " f WaS tus ^efollien, vnd die Apostel geleret, vnd die hat das 8ofTZeD VDd .gebraucht haben' Was Christus befolhen ■ w nicIlt8 sein, ia auch ketzerey, es were denn, das wir macht 8eorite iern ° w' erleubten> daS Christus befelh krafft ™d sev Christo ,? K L ^ ™ ^ W°Uen das 801 recht es lesterer Gotte^ °h 6-C' ^ ^ 8°lcher mensche nicht ein vnsers HERRN Th 61D Schender des heilsamen befelhs • , , Ihesu Chnsti ? Solche frome leute sind vnser pfaffen 21 Tf7e dt" ,HERM kelcls- °«h» J!' a 816 durffen wo1 moerder daruber werden, wie sie diesen oTtn kmeinr;:dt frwidder Gott> ™d ~ ^ rten keine gewalt haben zu morden, so feilet es doch an vhrem m"rok.nW' «; Sf' ^ ^ ""che° meJcken kan, der mus seer vnuerstendig sein. ' vrterjiÏ?n 2lVnd Siebenden' 8agen ^r, sie des heiligen geistes Ïe b.r l T\geWTget haben. 1 Timoth .4.3) da sticken sind vnd han \ 8 lGUte' dlG V°m ?lauben abgetretten da oJdiln ? ^ ° 1Frigen gGi8tern VDd teuffels ^ren, die heilickeit sie Th ^ e,uichele^r' das iet» vnter dem schein der • n i '. haben schendliche brandmale ynn yrem ge wissen widder die nature vnd widder Gottes wort. Was isfs denn das sie so boese leren? Sie verbieten den ehelichen stand vnd speise etc. n ris en ese yhe fleissig da selbs, wie wir den text offt haben erlich ausgelegt ynn vnsern buchern, so wird er sehen das der heilige geist vnsere Pfaffen vnd Munche gar fein getroffen hat die LuthererhVOm heihgeD gei8t verdamPt' sind yhe nicht die man' die Luthenschen nennet, des haben wir gute gezeugnis von der 5! u]tn"dpdehn Pre" 7" Zegge" : ten aanzien van dit gedeelte. ™ 7i!!,m "> i" hel stuk der neden, „at. D, b i , ,W, ,Z\ ,T m M~ht (». be- V.r«el ,,,, C, X'L'ZÏÏSiJi'" <*>'">■»«< gantzen welt, auch von ynsern feinden, wie diese beide Loeuenschen artikel anzeigen. Von den speisen sagen wir so. Man solte das volck leren, das sie nicht fressen vnd sauffen, wie die Apostel leren, vnd wie Christus vermanet Luce .21. Hutet euch das ewre hertzen nicht beschweret werden mit fressen vnd saufFen vnd mit der sorge dieses lebens etc. Vnd da neben lassen die gewissen mit lere vnd gesetzen vnuerstricket, ob sie fisch odder fleisch essen sollen, denn solchs ist teuffels lere, da durch die gewissen vom glauben Christi werden gefuret, vnd lernen sich auf erdichte gerechtickeit verlassen. Von der keuscheit aber sagen wir also, Alle Christen sollen keuscheit halten, Niemand sol vnkeusch leben, wer nicht kan keusch leben ausser dem ehelichen stande, der sol keusch leben ynn dem ehelichen stande. So wil es Gott haben, vnd so hat ers verordnet, Ym ehelichen stande aber keusch leben, ist das ein yglicher sich benugen lesset an seinem ehelichen gemahl, wie auch // Sanctus Paphnutius saget ym concilio Niceno, vnd werete Bij' da mit '), das das Concilium auff das mal nicht muste schuldig werden an den teuffels leren, die ehelich zu werden verbieten, Darnach ists gleich wol fort gegangen 2), denn der heilige geist konte nicht liegen, der solchs zuuor geweissagt hatte. Vnser Pfaffen reden also von der keuscheit, wie dieser sibende Artikel anzeiget, gleich ob die eheliche leute die kinder zeugen, nicht keusch sonder vnkeusch leben, vnd ist doch die vnkeuscheit allen leuten verboten, aber kinder zeugen yhm ehelichen stande, ist Gottes ordenunge, sein werck vnd segen, Ia wen schon keine kinder da von kommen, so ist doch ym ehelichen stande die eheliche pflicht Gottes ordenung, Gottes werck vnd Gottes recht, wie Paulus schreibt .1. Cor .7. Darumb gefellet Gotte solchs wol, vnd hat einen grewel an der vnordenung die dawidder ist, also ist die hurerey, die ehebrecherey, die vnreinickeit vnd Sodomei, ynn wilchen teuffels wercken sticken bis an die oren die meisten Pfaffen vnd Monche, die so kostliche keuscheit fur geben mit yhren Artikeln, in hypocrisi loquentes mendacium, Die andern alle, die vnter yhn die reinesten woellen sein, sind ynn den teuffels leren ersoffen, vnd verteidingen 3) die teuffelische verbietunge des ehelichen standes, daraus solche schande vnd sunden komen, wie am tage, Der Iungeste tag wird schir mehr an tag bringen, der eyne bube ist wie der ander, one das diese teuffels lerer erger sind, 1) Hij wilde daarmede voorkomen. 2) De verbastering, 1 Tim. IV voorzegd, is evengoed ingetreden. 3) Verdedigen. denn die alleine yn des teuffels wercke sticken '), Denn arme sunder mag Gott bekeren, vnd aus barmhertzikeit durch Christum, wenn sie zum Euangelio kommen, bessern, Die aber die teuffels leren verfec ten, sind ynn yhrer heiligen lugen vnd heucheleie gantz verstockt vnd verblendet. // H ij Sie alle vber einen hauffen 2), sind nicht werd, das sie das heilige wortlein Keuscheit ynn mund nemen, sie wissen nicht was es ist. Wer on hurerey, ehebrecherey, vnreinigkeit etc. lebet, der lebet keusc , er sey iungfraw, widwe odder ehelich, So wird man es finden j nn der heiligen schrifft, Der teuffel wolte gerne sagen, wenn er durffte, das der ehliche stand vnkeuscheit sey, da mit er mochte deste basa) bekrefftigen seine teuffelische ehe verbietung. Darumb, darff kein Christen ewige keuscheit sonderlich geloben, alle leute sind schuldig ewige keuscheit zu halten aus Gottes gebotte, wie alle leute schuldig sind Yater vnd muter zu ehren, nicht zu toedten, nicht morden, nicht stelen, vnd durffen solchs nicht sonderlich globen, Wer aber aus vnwissenheit yhe geïobet hat ewige keuscheit, dem ist da mit nicht verbotten ein ehelich weib zu nemen vnd eheliche pflicht 4), kan er nicht oder gefellet yhm nicht keusch zu leben ausser5) dem ehelichen stande, so lebe er eusc ym ehelichen stande, so bleibt er yhe noch ynn der keuscheit, vnd vermeidet vnkeuscheit, ynn welche er moechte fallen widder Gottes gebot vnd widder sein gelubde. Aber ich wil dir wol sagen was vnser geistlichen geloben, wenn sie en y re ewige keuscheit, Sie geloben odder schweren nicht keuscheit zu halten, denn vmb keuscheit willen zuhalten durfften sie nicht den ehelichen stand vermeiden, sie leben auch nach yhrem gethanen gelubde vnd geschworen eide ynn aller vnkeuscheit etc. vnd die fromesten vnter yhn konnens ansehen, das yhre mitpfaffen zehen huren odder auch ehebrecherinnen bey sich haben, odder sonst mit yhn zuhalten 6), das ist alleine eine menschliche brechlicheit, das aber einer von yhn hurerey, wie Paulus sagt, zu vermeiden, ein ehelich weib neme, nach Gottes ordenung vnd willen, das ist, «T eine ketzerey nicht zu leiden, die man mit//feuer mus straffen, vnd dar nach liegen ') das solche ewig verdampt sein, das also der eheliche stand ynn die helle hoere, vnd Sodoma vnd Gomorrha ynn den himel. werken doen*1"™180116 leenngen verkondi6en zijn gevaarlijker dan wie duivelsche 2) „Sie alle vber einen hauffen" beteekent: „so viel ihrer sind, zusammen". Zie J. u. W. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Leipz. 1877, Bd. IV. 2 Sp. 590. ' ^et?'' . ^ >,Pflicht" hangt af van „nemen". 5) Verbeterd uit „ansser". 6) „Mit yhn zuhalten" wil zeggen : het met haar houden. 7) Te lezen alsof er stond: „liegen sie", nl. die „mitpfaffen". Was ist denne das sie geloben odder schweren? Ich wils sagen, vnd sie sollens selbs bekennen mussen ') mit aller welt, das ich nicht feile, Sie verloben vnd verschweren vnsers HERRN Gottes ehelichen stand, Nemlich das sie nimehr ein ehelich weib wollen nemen, solten sie auch ynn alle hurerey vnd vnreinickeit dar vber fallen vnd ewig zum teuffel faren. Ia es geschicht offt, das Gott yhr freuel geloben vnd schweren straffet, da mit das er sie deste mehr vnrein lesset werden, Sie solten des teuffels werck, vnd nicht Gottes werck, als da ist der eheliche stand, verschweren 2), wie alle Christen haben gethan vnd thun ynn der tauffe, Dar aus mag man mercken wie feind die teuffels lerer sind dem ehelichen stande, doch ynn Hypocrysi, das ist, vnter dem scheine der Engelischen heiligkeit, wie auch Paulus saget Colos .2. Summa, on weib reine leben, konnen nicht alle leute, sondern etliche den es Gott sonderlich gibt, wie Christus sagt, Matthei .19. vnd Paulus .1. Corinth .7. Dem es nicht gegeben ist, was gelobet doch der odder schweret, zuhalten das er nicht kan ? Mochtestu doch auch wol geloben vnd schweren, das du woltest fliegen vber den torm, vnd hast keine flugel. Ia sprichstu, Ich wil Gott bitten vmb keuscheit, Antwort, Das ist wol von noeten, du hast ein weib odder nicht, Aber gelobe vnd schwere nicht, du wirst meineidig. Ist dir aber solche sonderliche gabe gegeben, das du on weib, odder on man rein leben kanst, So gedencke das es eine gabe Gottes sey, vnd gelobe odder schwere nicht, denn der weissest nicht wie lange, Es moechte mit der zeit anders mit dir werden, so hastu dennoch hinfurt den heiligen // ehelichen stand, da zu B du greiffen mugest, weil du merkest, das du solcher muhe 3) nicht mugest vberhaben sein, Muehe hie muehe da, einen gnedigen Gott vnd gut gewissen mussen wir haben, kan ich nicht vnehelich ynn den himel komen so kome ich hinein ehelich, wie geschrieben stehet Hebr .13. Ehrlich sey die hochzeit vnter allen, vnd vnbefleckt die kamer, Die hurer aber vnd die ehebrecher wird Gott richten odder verdammen. Ich schweige hie, das auch einer der nicht benoetiget ist, sonder hat macht seines willens, das ist, dem Gott solche gabe geben hat4), so er anders nicht vntuchtich zur ehe sey, muge ehelich werden, wie Paulus sagt, er sundiget nicht. 1) Verbeterd uit „mnssen". 2) Afzweren. 3) „Muhe" is hetzelfde als „Mühe" en beteekent in dit verband: bezwaar, last. W. Muller u. F. Zarncke, Mittelhochdeutsches Würterbuch, Leipz. 1863, Bd. II, S. 229. Grimm, Deutsches Würterbuch, Leipz. 1885, Bd. VI, Sp. 2628. 4) Wien God zooveel zelfbeheersching geschonken heeft, dat hij zich zou kunnen onthouden. Der heilige geist wil den ehelichen stand frey haben, widder alle teuffels leren. Aber reine leben, heisset nicht alleine auswendig mit dem leibe odder fur den leuten reine odder keusch leben denn das were eine heucheley, sondern auch ynwendig one brunst vnd vnkeusche lust, wie Paulus sagt, Das die Iuugfraw keusch odder rein odder heilig sei mit dem leibe vnd mit dem geiste. Das du nicht mit dem hertzen ehebroechich odder vnreine seist, Wie Christus leret Vnd Paulus, weil solche ynn der farh der vnkeuscheit sind, vnd konnen nicht mit freien hertzen odder gewissen dem IIERRN dienen, gibt rat2) aus dem heiligen geiste, wider die teuffels leren vnd spricht, Zu vermeiden die hurerey sol ein iglicher sein weib, vnd eine ygliche yhren man haben, Denn es ist besser freien denn brennen, Wie auch Sanctus Cyprianus beschlos, do er ynne ward, das etliche Diaken, die Iung frawen (fuit)3) beschlieffen, die ewige Iuncfrauschafft gelobet hatten (denn solche heiligkeit hub sich zeitlich an 4), es waren aber keine kloster nonnen) vnd solche heilige Diaken decketen doch den schalck, mit heiligem scheine, [Biiij'] vnd hiessen solche Iuncfrawen, yhre geistliche // mutter, es waren alle gute geistliche leute, Solche heiligkeit bringet solche frucht. Wie denn etliche von vnsern Nunnechen, die Coronate 5), wilche sie nennen Carnuten, offt auch sind groblich angefochten von solchen heiligen leuten etc. Die woert Sancti Cypriani, wie er schreibt lib .1. Ep .1. sind diese. So solche Iuncfrawen Nicht wollen odder nicht konnen bestendig bleiben, so ists besser das sie freyen, den das sie mit yhren luesten solten yns feur fallen, auff das sie mit solcher weise den brudern vnd schwestern, das ist, den Christen, keine ergernisse anrichten. Das sind seine wort, wilche wir Christen nicht dar vmb sollen an nemen, das sie Cyprianus alleine hat gesagt, sondern darumb das sie Cyprianus hat gesagt aus Gottes woert, Denn seine wort stehen auffs erste auff den woerten Pauli, Es ist besser freien den 1) Farh = Fahr, d.i. gevaar. J. u. W. Grirnrn, Deutsches Wörterbuch.Lewi 1862 Bd. III, Sp. 1244. 2) Voortzetting van „Vnd Paulus ... gibt". Bugenhagen doelt op 1 Kor. VII: 2 en 9. 3) „Iung frawen (fuit)" zijn: gewezen jonkvrouwen. J. u. W. Grimm,Deutsches Würterbuch, Leipz. 1878, Bd. IV, i (1« H.), Sp. 479. 4) Dit soort van heiligheid kwam toen in zwang. 5) Du Cange, Glossarium mediae et infimae latinitatis, Par. 1845, T. IV, p. 730 vermeldt onder zekere kloosterorden ook eene Ordo de Corona (Monasterium B. Mariae de Carmelis Ordinis de Corona). Doch misschien moet hier eerder gedacht worden aan de kroon, die kloosterzusters bij hare wijding of inkleeding ontvingen. Zie W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorminq Arnh 1867 Dl. II, St. ii, blz. 63. brennen, Zum andern, dar auff, wie die gantze heilige schrifft leret, das kein schandleben vnter den Christen, wie vnter vnsern geistlichen, sol sein. Solchen guten spruch aus Gottes wort, widder die teuffels lere, die vnter einem heiligen seheine der lungfrawschafft vnd keuscheit die ehe verbeut, findestu ynn des Pabst Decret nicht, da mit man mochte viel elender gewissen troesten vnd Christlich erretten, sondern da sind lieber zusamen raffet solche spruche der Veter, die sie ') vnfursicbtlich vnd on Gottes wort, ia offt widder Gottes wort gesagt haben, das da mit vnsere geistlichen, marter vnd strieke zurichteten den armen gewissen, vmb wilcher willen zu erfreien Christus den tod hat gelitten. Was wiltu mehr hoeren von solcher keuscheit? Aber vnser Loeuenschen Theologen setzen ynn diesem sibenden artikel da zu, Odder sonst ander gelubde Gott gelobet vnd gethan, [B iiij"] sol man halten, Sie mei-//neten es zu treffen, das sie yhre Closter gelubde bestetigeten mit einer Clausula generali, aber es hilfft nicht, Man gelobet offt Gott, das nicht Gottlich ist, Man gelobet auch offt Gott, vnd bezalet es dem teuffel. Wie offt haben wir geschrieben, das ein recht gelubde sol zweierley an sich haben. Das erste, das es sey muglich, das ander, das es sey Gottlich, Was nicht muglich ist, odder einem menschen nicht von Gott gegeben, das gelobet vnd schweret ein narre, Was aber nicht Gottlich ist, das ist, was widder Gottes wort ist vnd den glauben, das gelobet ein gottloser vnd vnchristen, es were denn, das ers thete aus vnwissenheit, dem sol es leid sein, wenn ers lernet mercken, vnd sol Gott bitten das er yhm solche vnwissenheit vergebe, vnd da neben sein gottlose gelubde vnd eid mit fussen tretten, Wer sich zum teuffel hat gelobet vnd geschworen, solte er dar nach nicht begeren los zu werden ? wie komen wir Christen zu solchen teuffels stricken? Ynmuglieh ists zuhalten, das du gelobest on ehe rein zubleiben, wenn dirs nicht sonderlich gegeben ist von Got, wie gesagt, Vngotlich vnd vnchristlich ists, das die Moniche eine erlogene armut geloben, vnd etliche wollen bettelen, etliche setzen sich ynn die guter, die sie mit yhren Fegefeurs messen der welt abgelogen haben, so lange das sie auch Bischoffs stebe vnd hute gekriegt haben, was wollen sie da mit machen ? Paulus durch den heiligen geist thut ynn den ban solche vngeistliche mussiggenger vnd Bauch diener alle sampt .2. Tessal .8. Bey vns sind sie die besten. Summa, alle yhre regulen vnd obseruantien. Item, alles 1) Een scheurtje hier in het blad maakt dit woord onleesbaar. Er schijnt echter „sie" te staan. VIII. 11 menschhches furnemen, da durcb sie wollen Ablas vnd vergebun» der sunden erwerben, ist vnchristlich, vnd eine verleugnung der barmC:r Z1^keit öottes vnd des bluts vnsern HERRN Ihesu Christi. Achten, sie setzen einen artickel also, Man soll // ffehor- b:rind,T,geb0t ^ kirCheD VDd dGS Keisers' das man Luthers «Telen ™d S"" ;°' M" dC° worte Kirch«' d» >ie mit ! ™ "ie wolle11' fur dm Minden. Kirche, sammoli 8™chisch Ecclesia heisset, ist auff deudsch eine ver- Christen" W ^ zunennen> die versamlunge der Christen Wennman sagte Ecclesia eine Christenheit, so kondtens e deudschen besser verstehen. Eine gemeine Christenheit gehet sieubef^r1':,: wrlcl,e gehorc"- «,ie <»<•«» ^ g euben vnd Christus ') lere heb haben, welche auch wird "enennet Ape.tel.ea darumb d.s ,ie ,ich helt ,n die lere vnd d™ sï.n vnd' befólhen An ^ Ap0at,!l bal '«■«» vnd befólhen Alle Ecclesiae, das ist, alle Christenheit odder Christ- hche versamlunge ynn sonderlichen ortern vnd landen sollen alle geboeren sn „olehen, gl.,„ben vnd lere, vnd nicht ZLS .et Z\lZ OhriT" Ch,'il"e,,he|,' ™ Apostel glaub vnd lere ï . Ch"8ten £emeine sein, anders smd sie nicht Christen wie ZT*80,0"d"rere,ehM Nu wil ich dir auch sagen was ynn des Luthers buchern ppschrieben stehet, das du mugest recht mercken, ob das auch eine vo°rbeutSzu leien' Cirkte'>beit "7, die eolche bueber leré l ieh v„; d'™ 1",CbC^, ««e , ich ynn dieser vorrhede, widder diese acht Louensche ar- wort vnd desCh11'S Wel,che, ,ere er 80 bewcret2) hat mit Gottes d des Chnstlichen glaubens warheit, das es vnser Sophisten meine ie wol gefulet haben, sie konnen nu nicht mehr denn vZ T ®chenden' vnd das vnschuldige blut verdammen. , , , d*8 80 hat auch der Luther, wie wol schier ynn allen seinen gemacht d™™/e8chriel?en 8tfhet' doch // auch sonderliche bucher gemacht, von der gewalt vnd ehre weltlicher Oberkeit, vnd also widder erfur gezogen \ das es auch mercken die Fursten vnd 5T\VT VnS6r fGidde4> 8ind' Ynn der pfaffen bucher wiretu 0 c e re fliche vnd Gottliche lere vom gehorsam der Oberckeit 1) Verbeterd uit nChrisius". 3) pjleWeret 1S hetzelfde als het hedendaagsche „bewahret". overheid. geZOge"' °P den voor8r°»d «bracht, nl. het gezag der wereldlijke nicht finden, ia sie baben sie lieber etliche hundert iar vntergehalten, gleich ob sie selbs die Maiestet weren, leisteten keinen gehorsam, welches yhn doch die Apostolische lere gebotten hat, gaben nicht schos J) vnd ander pflicht, welches doch Christus selbs dem Keiser odder oberkeit nicht versagt hat, vnd hat vns gebotten, Gebet dem Keiser was dem Keiser, das ist, der weltlichen Oberkeit, gehoret, was yhr aber gehort, schreibt Paulus Rom .13. Dar vber faren sie zu, nu die Euangelische warheit so offenbar ans- liecht kompt, vnd vber reden die weltliche Oberkeit, das sie mus die warheit Gottes verbieten, gleich ob sie Turcken weren, vnd waschen die hende ym vnschuldigen blute, Ich meine, sie thun yhe der weltlichen Oberkeit grosse ehre2), wenn sie die so grewlich mit Gottes richte beschweren. Ich hoffe Herren vnd Fursten vnd ander Oberkeit, werdens ein mal mercken, das helff ynn Got durch Iesum Christum vnsern lieben Herren Amen. Da zu leret der Luther auch fleissig bitten fur Keiserliche Maiestat vnd alle Obergkeit, vnd wir bitten auch fleissig offenbar vom predigstule, vnd wenn wir gehen zum Sacrament vnd ynn vnsern offenbarn litanien, wie am tage3), so es anders yemand wissen wil, vnd wir wissen das wir haben eynen Gott der vns erhoeret durch Christum vnsern Herrn, Der teuffel wolte gerne durch die Pfaffen vnd Monche, die Oberckeit vberreden, das sie vns fur solchen dienst vnsern lohn gebe 4), Das befehlen wir Gott, der sols sehen vnd richten. Ta das heubtstucke,5) yn des Luthers lere vnd buchern, habe ich noch nicht gesagt, Alle seine lere vnd // schrifft ist der grund Cij'6) aller heilligen schrifft7), Articulus Iustificationis, das ist, wie wir armen verlorne suender sollen vnser sunden loes, from vnd selig werden, Nemlich, das wir von vns selbs verlorn sind, vnd konnen vns selbs nicht helffen, noch keine creatur ym himel odder auff erden, vnd werden der wegen nicht aus vnserm verdienste odder vermugen, sondern aus lauter gnade vnd barmhertzigkeit Gottes vnsers lieben vaters, vmb des bluts vnd verdienstes willen seines lieben sons vnsers HERRN Iesu Christi gerechtfertiget, das ist, geloeset von vnsern sunden vnd ewig selig, das wir hin furt kinder Gottes sein, mit dem heiligen geist begabet vnd thun vnsers vaters willen. Solche artikel vnd lere ist der welt nicht zu leiden, 1) Belasting, schot. 2) Bugenhagen spreekt sarkastisch. S) Wie am tage, d. i. zooals openbaar is. 4) Een sarkasme. 5) „Heubtstucke" is enkelvoud: het voornaamste punt. De komma is misplaatst. 6) Er staat abusievelijk : C iij. 7) De hoofdzaak van hetgeen Luther leert en schrijft, gelijk ook de kern der H. Schrift, is de rechtvaardiging door het geloof. solchs (wie Paulus aus dem Esaia aagt .1. Cor .2.) hat kein auge gesehen, kein ohre gehoret, vnd ist ynn keines menschen hertz gestigen, one dem es der geist Gottes durch die predigt des Euangelij offenbaret, Ynser Papisten kennen Gottes gerechticheit nicht yn Christo, wissen anders nicht denn von menschlicher gerechtickeit, die zur seilickeit fur Gott nichts gilt, zu plappern, nicht viel besser denn Turcken vnd Iueden, one das sie alleine Christo den namen vnd titel lassen, das er sei vnser gerechtickeit, das verstehen sie nicht. Was ist nu ynn des Luthers buchern, das man nicht lesen sol? odder was ist das fur eine kirche odder Christenheit die soche lere verbeut zu lesen ? Wir wollen Keiserlicher Maiestet vnd aller Oberckeit thun alles was ibr gehoret, vnd sol niemand beweisen das wir vngehorsam sein, so man wolle recht sagen, das wir aber auch Gotte thun was yhm gehoeret, das sol vns die Oberckeit die von Gott verordenet ist, zu gute halten, Denn Christus hat vns beiderlei befohlen, Gebet dem Keiser was dem Keiser gehoret, vnd Gott was Gott gehoret Mich wundert, das die Louenschen Sophisten in iren artickeln ij' nicht ein wort gesetzt haben, de iustificatione wie // man from odder der sunden los werde, das man fur Gott ein gut gewissen habe, Ich meine, sie seien nicht gros darumb bekummert, sondern alleine plappern von Statuten, Fegefeuers messen, heiligen anruffen, einer gestalt, eier vnd butter, vnd yhrer heiligen keuscheit. Wer Gottes gnade ynn Christo erkennet hat, der kan sich gar leichtlich ynn solchen stucken entrichten '), Wie aber solten sie sich darumb bekuminern, weil sie die barmhertzigkeit Gottes vnd das blut vnsers IIERRN Ihesu Christi schenden mit yhrer lere, auffs hoheste, vnd morden die solche gnade bekennen ? Ich halte auch das sie sich schemen von dem artickel mehr zusagen, weil es an tag komen ist, wie schendlich sie da mit widder alle schrifft vnd den Christen glauben geredt vnd geschrieben haben, Die gelertisten 2) vnter yhnen, pflegen zu schreiben vnd leren, das mans solte verstehen, von den wercken der Iudischen Cereinonien 3), wenn Paulus so offt leret, das kein mensch from werde durch die wercke des gesetzs, vnd folgeten so nach, 4) etlichen i) „Entrichten beteekent hier: betalen, voldoen, afdoen, vereffenen. De geloovige behoeft zich over die punten niet bezwaard te gevoelen. .2) Lees: gelertesten ? Doch vergel. beneden, quat. D, bl. iiij >: nehisten. i \ v » ^au,"s ,eerl> dat de zaligheid niet is uit de werken, leggen zij dit uit alsof hij slechts het oog had op Joodsche ceremoniën. 4) Overtollige komma. lerern, die nicht wusten den rechten grund des Christlichen glaubens, wie wol sie grosse namen haben, Welche Augustinusmit ') klarer schrifft straffet vnd nidder leget, De spiritu et litera. c .13. et .14. Solches konnen vnsere blinden nicht sehen, den es gefelt yhn nicht. Vnter yhn sind auch rechte Grauianen 2) entstanden, die meineten, es were eine grosse ketzerey, das man saget, Sola fides iustificat, das Sola, solte yhe nicht da bey stehen, vnd Paulus leret doch nicht anders, der heilige geist gibt auch anders keinen glauben, denn der vns alleine from machet ynn Christo, wollen sie die leute darumb fur ketzer schelten, so schelten sie auch Sanctum Ambrosium, der offt '// schreibt das der glaube alleine Civj" from machet, ynn commentarijs in Paulum c .8. et .4. etc. Doch las sie faren, sie sind blind vnd blinden leiter, man weis wol wie es solchen pflegt zu gehen, Es ist greulich an zu sehen, das etliche durch Gottes gerichte so verblendet sind, Seer trostlich aber, das wir aus solcher blindheit errettet sind, vnd das der heilige geist noch ynn diesen letzsten vermaledeieten zeiten, etliche Marterer stercket, das sie vmb der warheit Christi willen, durffen den tod leiden, wie dieser Wilhelm von Zwollen. Des sey Gott gelobt ynn ewigkeit durch Ihe sum Chri stum vnsern HERRN. AMEN. II 1) Zóó staat er (in één woord). Vergel. beneden, blz. 174, reg. 2. 2) „Gravia" beteekent: geschreven letter. Zie L. Diefenbaeh, Glossarium latinogermanicum mediae et infimae aetatis, Francof. ad M. 1857, p. 268. Met „Grauianen zullen „letterzifters" bedoeld zijn. Clv° Artickel Der Doctorn von Loeuen. fiWffifach dem Wir sesehen haben die a°ta vnd antwort VnS gestc,'n gethan von Wilhelm von zwollen, So habcn llilglwll! wir geordenet, das diesc stuckc so hernach volgen gehalten, gegleubet, vnd bekennet sollen werden, durch den vorgenanten Wilhelm, so er fur einen rechten Christen man wil gehalten sein. 1 Zum ersten, Wo ymand ersucht wird zuschweren, ynn saehen die gerechtigkeit belangen odder den glauben, so der selbe schweret so thut er nicht widder das wort gottes odder die heilige schrifft' 2 Item das man sagt, das der Babst vnd gemeine kirche macht haben gesetze odder statuten zu machen, zum regiment, dem Christen volk, vnd das dem selbigen das volck gehorsam se'in solle ist nicht widder die heilige schrifft. ' 3 Item das man saget, das fegefeuer sey durch menschen treume erfunden, das ist widder die selige leer der gemeynen kirchen, vnd der heyligen, die vber eyn kommen mit der heiligen schrifft. 4 So sol man auch sagen von der anrueffunge der heiligen die mit Christo leben, Denn die sie anruffen, thun nicht widder die heilige schrifft. 5 Item es ist nicht widder die einsetzung des Herrn, noch widder das Euangelion vnd der Apostel gebot, das die leien nur ein tzev- en vom ®acranient des altars entpfahen. [C nijr] 6') Item, das man so viel tage der abstinentz von ey-//ren, buttern auffsetzt, als ynn der fasten, vnd von fleisch, als auff der Apostel abend vnd andere tage von der heiligen kirchen eingesetzt, das ist nicht widder die heilige schrifft. 7 ïtem, keuscheit ewiglich gelobet, odder widwe zu bleiben odder sunst andere gelubde Gott gelobet vnd gethan, soll man nalteo, oo gebeut vns die heilige schrifft. 1) Hier is eene stelling betreffende de biecht weggevallen. Zie het antwoord van Wil em van Zwolle beneden, quat. D, bl. ij r (blz. 170). Wat hier dus genummerd als stelling 6, 7 en 8 wordt in het antwoord stelling 7, 8 en 9. 8 Item, man sol gehorsam sein dem gebot der kirchen vnd des Keisers, das man Luthers bucher nicht lesen soll. Hierauff verleihen wir dem Wilhelm, zeit von xij. tagen, darauff zu antworten, vnd darein zu bewilligen, odder wir sollen mit yhm fort faren, wie recht ist. Dis sind die artikel auffs kurtzte begriffen, wilche ich Wilhelm von zwollen denen von Louan, furnemlich meinem herrn dem Dechent ') gesandt habe, vnd ynn die lenge verkleret mit der heyligen schrifft darauif gefurt, wo bey ich gedenck zu leben vnd zu sterben, Ynd habe sie gesand dem obersten general procurator 2). Zum ersten das einem Christen nicht geburt zu schweren, Matt .5. denn also Christlich zu schweren, als Paulus thet Rom .1. Testis est mihi deus etc. mag ein Christen wol thun, Vnd ynn sachen die gerechtickeit belangen, wenn ich da zu gezwungen wurde odder vermant von der oberkeit die warheit zu sagen, was Got odder meinen eben Christen angeht, Also schweret die oberkeit den vnterthanen, vnd die vnterthanen den Herrn etc. Denn was vns selbst angehet, sollen vnser wortt Ia Ia seyn, Neyn Neyn, nachder lere Christi Matt .5. Ynd die warheit frey aussagen. Der ander Artikel von dem Babst, Also lan-//ge er das schwerd [Ciiij"] nicht niderlegt, vnd ist vnderthan dem Keiser vnd koenigen, mit dem eusserlichen menschen, vnd nimpt an das schwerd des geists, wilchs ist das wort Gottes. Ephes .6, so sol er vber meyne conscientz odder gewissen, widder zu binden noch zu entbinden kein gewalt haben, denn Christus spricht Math .12. Wer nicht mit mir ist, der ist widder mich. Also kan kein Christen mensch dem Antichrist mit dem ynwendigen menschen vnterthenig seyn. Auch bekenne ich, das der Babst, Bischoffe odder Pfarrer macht 1) Decanus, deken. Waarschijnlijk is hier bedoeld Nicolaus Coppin de Montibus, in het jaar 1528 deken van de St.-Pieterskerk te Leuven en rector der universiteit aldaar. Zie bij Valerius Andreas, Fasti academici stvdii generalis Lovaniensis, Lovanii, 1650, p. 42; Joann. Molanus, Historia Lovaniewiwn, Brux. 1861, 4°., P. 1 (in de Collection de chroniques beiges inédites), p. 477. Voor de vierschaar van den rector, de gewone rechtbank der universitaire rechtspleging, schijnt een formeel proces tegen Willem van Zwolle gevoerd te zijn. 2) Behalve advokaten (Molanus, 1.1., P. II, p. 911) en een openbaren aanklager (promotor; zie Valerius Andreas, 1.1., p. 53; Molanus, P. II, p. 906 - 911), kwamen bij de universitaire rechtspraak procureurs (procuratores causarum) voor (Molanus, P. II, p. 913). Of is met den „obersten general procurator" de procureur-generaal bij het,,hof van Brabant bedoeld? Men zou dan kunnen aannemen, dat dit zelfde stuk tevens heeft gediend in het proces dat gevoerd is voor den wereldlijken rechter. — Ken procureur-generaal komt ook in de geschiedenis van Hoste vander Katelyne voor. Zie beneden, diens VVaerachteghe Historie, beschreven door Marten Mikron> fol. 18 v, 19 v. habcn zu Ordinirn aus Gottis wort eine Christliche ordination, vnd die gliedmas der heyligen Christlichen Kirchen schuldig eind die selbon zu halten, So die selbigen mit der lere Christi odder der Aposteln vnd Euangelisten vber ein kompt, vnd der selben nicht entgegen ist. Vnd diese, Bepste, odder Bischoffe, Pfarrer, sind kein heupt, Herren odder Breutgam der Christlichen glidmasse oder Gemeyne, Sondern freye diener, vnterhaltter, furweser, auff seher odder hirten eet. Vnd diese Christenheit, gliedmasse odder Kirche ist nicht alleyne vnter dem Babst odder Roemischen Kirchen, sondern ynn der gantzen welt, gleych wie die Propheten verkundigt haben, das das Euangelion Christi solte in allo welt komen, Psalm .2. vnd .18. das also vnter dem Bapst, Turcken, Persen eet. allenthalben die Christenheit leiblich zurstrewet ist, aber geistlich ist sie versamlet ynn ein Euangelion, eynen Glauben, vnter eyn heupt, wilchs ist Christus Iesus. In dieser Christenheit vberall wo sie ist, da ist vergebunge der sunde, vnd der rechte Ablas, Denn alda ist das Euangelion, die -Tauffe, das Sacrament des Altars, In welchen die vergebung der sunden wird angeboten, geholt vnd entpfangen, vnd Christus vnd r sein geyst, vnd Got ist auch alda, vnd // ausser diser Christenheit ist keine seligkeit noch vergebunge der sunden, Vnd ynn diesem geistlichen dienst odder ordnung, hat ein Bischoff, Pastor odder ander geistlich gliedmas, der den Heiligen Geist hat, vnd von den glidmassen der Heiligen Christlichen Kirchen verordnet (ob er gleich keine platten ') hat, noch mit der auswendigen salbe bestrichen ist) so grosse macht als der Bapst zu weiden, Teutten, das Sacrament auszuteilen vnd brechen, etc., naeh dem wir allo haben nur einen Gott, einen Christum, einen Geist, ein wort etc. dadurch das alles geschehcn mus, vnd des Bapsts Gott nicht groesser ist denn vnser Gott, wilcher durch vns so wol wireket als durch yhn, Denn das sein glaube stereker yn Gott sein kan, denn meiner odder eins andern, mag wol sein, odder 2) ein groesser gabe von Gott durch den heiligen geist empfangen hat, Des gleichen mag ein armer mensch, der fur der kirchen sitzt, viel groessern glauben haben denn der Bapst, vnd mehr gaben von Got durch den heyligen geist empfangen. Der Dritte artickel von dem fegefewer, was Paulus dar mit meinet .1. Cor .3. das mein ich auch, vnd nicht weiter. Aber das ich den Doctorn habe zugelassen 3) vmb hartikeit willen jhrer hertzen, das do4) solt ein fegefeuer sein, darauff wil ich mich 1) Tonsuur. Vergel. boven, blz. 106: blatten. 2) Eene constructio pracgnans. Men leze alsof er stond : „odder das er", enz 3) Toegegeven. 4) Lees: da ? nicht lassen toedten '), Denn ein recht gleubig mensch ynn dem glauben sterbende, weis das er selig ist, vnd der nicht gleubt, verdampt, Also, das den verscheidenen 2) seelen, Seelmessen, Vigiliën, Iargezeitten etc. nicht zu hulffe odder zu schaden komen, Sonder wir die wir ym leben sind, vnd den selben worten Gottes gleuben, die vns ynn der Messe odder sonst verkundigt werden auff dem predigt stuell, werden da durch selig, Denn vns kein ander namen geben ist, da durch wir mugen selig wer-//den, denn der name D Iesu. Actor .4. vnd kein ander weg gerecht zu werden, denn durch den glauben an Christum Iesum, Roman .3. Der vierde artickel, Ob die heiligen die gestorben sind ynn dem Ilerrn, einige macht haben, fur vns zu bitten, Halt ich mich allein an den einigen fur bitter Iesum Christum, nach dem 3) das vns die schrifft gar nicht vermanet von denen, die gestorben sind ynn dem Herren, das wir sie anruffen odder das sie fur vns bitten solten, on 4) allein von den lebendigen heiligenhie 5) auff dieser erden, Der funfft Artikel, Von dem hochwirdigen Sacrament, halt ichs wie Christus dasselbige seinen Iungern gab zu seinem Testament, als Mattheus, Marcus, vnd Lucas vns beschreiben. Auffs kurtzte, gleube ich, das die Messe nicht anders ist, denn ein Testament, gedechtnis, odder dancksagunge, odder wil mans so nennen, mag man es auch halten fur eine representacio, nur kein werck, Opffer odder gnugthuunge fur die vorstorbene menschen odder seelen, die aus dem leychnam sind verschieden, Et sic pro iustificatione anime sufficit sola effusio sanguinis Christi. Aber das man vns die eine gestalt dauon nimpt, nemlich das blut vnsers Herren, vnd vns das nicht geben wil, ist wider die einsetzung Christi, Ia auch widder des Bapsts eigene geistlich recht, Auffs erste Gelasij des Babst, de Consecratione distinctione .2. Capit. Comperimusr>). Item yn der selbigen distinction Capit. Quid sit, 1) Voor dat gevoelen wil hij geenszins instaan; immers voor het vagevuur erkent hij, zooals uit het vervolg blijkt, geen reden van bestaan. 2) „Verscheidene" wil zeggen : die'; heengegaan, gestorven zijn. 3) „Nach dein" is zooveel als: naardien. 4) „On" is hier hetzelfde als het hedendaagsche „ohne". Het beteekent in dit verband: behalve. De schrijver wil zeggen: in de Schrift is alleen voorgeschreven dat de levende geloovigen voor' elkander zullen bidden. 5) Zóó staat er (in één woord). 6) IJe bekende uitspraak van paus Gelasius, in het Corpus iuris canonici,e. 12. L). II. de consecr.: „Comperimus autem, quod quidam sumpta tantuinmodo sacri corporis portione a calice sacrati cruoris abstineant. Qui procul dubio (quoniam nescio qua superstitione docentur astringi) aut integra sacramenta percipiant, aut ab iutegris arceantur, quia diuisio unius eiusdemque misterii sine grandi sacrilegio non potest prouenire". In de uitgave van Friedberg, Lips. 1879, P. I, col. 1318. Der Bapst Gregorius «) Item ynn dem selbigen capitel, A quibus- sZ s Hi Li W mal yn" 0** SelbeD distinctiüU Capit. Si non. Dar eet Als? r? Wennfmand nicht 80 grosse sundegethanhette 3) li T mT T?hen' Wie vns'nnig dise falschen // Papisten dern auchnwidd81 h -81" ^ Wid<3er Güttes wort> 8on" dern auch widder yhr eigen geistlich recht streben, Wilchcs sie gemeimghch, grosser achten denn Gottes wort. Der sechste artickel, von der Beicht, Ilalt ich auffs erste als am ) beichte fur Gott seinem Herrn, vvilche ein Christe'alle in ™ !ï°n ZunVan<3e'n ™ ™ b»ben Matthei .5. h.w 7" " a'8 wir ™"ern "eks'eo Chrinteii erzornet haben. Zum dntten mal, das wir sollen gehen zu einem v rstendigen man, von Gott erlenchtet vnd von de/heiligen Chr2 hchen kirche geordenet, vnd yhm vnsere not klagen, damit wir ym ge wissen beschwert sind, Vnd empfahen von yhm das wort der absolucion (welchs Christus seinen lieben Aposteln befahl) zu vergebung der sunden, Vnd diese beichte ist allen Christen frei geben °n allen zwanS °dder pena «) einer tod sunde On allein wenn er 81ch selbs beschwert fulet, mag er dazu gehen!' Der Siebende artikel, von fleisch zu essen, ist allen Christgleu- tM gïi9sen' auf T tage'zeyt'8tunde' wenn einer das thut mi dancksagunge dem hymlischen vater, huete sich *) doch das rein d "T *** ^enbigen ist nichts vberalP) rein, denn yhr gewissen ist beschmeist, Aber etliche tage zu enthalten emgesetzt von der heiligen kirchen, vmb etlieher vnordigen vnd rauchlosen menschen willen, zu einer eusserlichen vbung, damit j. d*s fleisch ym »wm halten, las ") ich wol zu das nicht widder die heilige schrifft ist Aber einem Christgleubigen der den willen y™ Vater,8 Weys' vnd der 8ich ^glich messig hellt, // ist ein tag der ander. Isset er fleisch odder butter so isset er dem Herrn, l\ w'.iC' 73' D ,"' COnSeer': in de uit6ave van Friedberg, P I col 1344 ) Willem van Zwolle schijnt uit het geheugen te cito»™,, u / de aangewezen plaats niet te vinden. Wellicht bedoelt hij'c 17 TTde 'S°P secr.; bij Friedberg, P. I, col. 1320. J ' ' de con" 'h' u • k i1' ^ C°nSeCr-; Mj FnedberK- P- I, col. 1319. ^•ESATST"" "r""en: 6) die BneiCït'JlVff8 erste' &leube ich von gantzem hertzen den hohen Pr£2a U artikel der goettlichen Maiestet, das der Vater, der Son, ra der Heilige Geist, drey vnterschiedliche personen, ein ~ rechter, einiger, natuerlicher, vvarhafftiger Gott ist, Schepffer hymels vnd der erden, aller dinge vnd creaturn, gleich wie das alles noch beide ynn der Boemischen kirchen, vnd ynn aller welt bey den Christlichen Gemeinen gehalten wird. Zum andern ')> gleube ich vnd weis, das die schrifFt vns leret, das die raittelste person ynn der gottheit, nemlich der Son allein, ist warhafftig mensch worden, von dem heiligen Geist, on mannes zuthun empfangen, vnd von der reinen heiligen magd Maria, als von rechter, natuerlicher mutter geboren, als vns S. Lucas klerlich beschreibt, vnd die Propheten verkuendigt haben, Also, das nicht der vater, noch der heilige Geist ist mensch worden. Auch das Got der Son, nicht allein leib on seele, sondern auch die seele, das ist eine gantze volkomene menscheit angenomen hat, der rechte same odder kind Abraham vnd Dauid verheissen, vnd ein natuerlicher son Marie geboren ist, ynn aller masse vnd gestalt, ein rechter mensch wie wir, on 2) das er one sunde, allein von der iungfrawen durch den heiligen geist komen ist, Vnd das dieser mensch warhafftiger Gott ist, ein ewige, vngeteilte person, aus Gott vnd mensch worden, Also, das Maria die heilige iungfraw, ist Diij' ein rechte warhafftige // mutter, nicht allein des menschen Christi, sondern auch des sons Gottes, als der Engel Luc .2. spricht, Das ynn dir geboren wird, sol Gottes son heissen, Dis ist mein vnd vnser aller Ilerr, Ihesus Christus, Gottes vnd Marie einiger, rechter natuerlicher Son, warhafftig Gott vnd mensch. Auch gleube ich, das dieser Gottes vnd Marien son, vnser Herr Ihesus Christus, fur vns arme sunder gelitten hat, gecreutziget, gestorben vnd begraben 1) Ten tweede. „On" beteekent hier : behalve. ist, da mit er vns von sunden, tod vnd ewigem zorn Gottes, durch sein vnsehuldig blut erloeset hat, Vnd das er am dritten tage ist aufferstanden von dem tode, vnd auffgefaren gen hymel, vnd sitzet zur rechten hand Gottes des almechtigen vaters, ein Herr vber alle herrn, ein Koenig vber alle koenige, vnd vber alle creaturn, yn hymel, erden, vnd vnter der erden, vber tod vnd leben, vber sunde vnd gerechtigkeit. Zum dritten, gleube ich an den heiligen Geist, der mit dem Vater vnd Son ein warhafftiger Gott ist, vnd vom Vater vnd Sone ewiglich koempt, vnd doch ein vnterschiedliche person, ynn einem goettlichen wesen vnd natur, Durch den selbigen werden alle gleubigen, mit dem glauben vnd andern geistlichen gaben gezieret, als mit einer lebendigen, ewigen, gottlichen gabe vnd geschenck Vnn dem todt aufferweckt, von sunden gefreyet, froelich vnd getrost, frey vnd sicher ym gewissen gemacht. Denn das ist vnser trost, das wir solchs Geists gezeugnis ynn vnserm hertzen fulen, das Gott wil vnser Vater sein, die sunde vergeben, vnd das ewige leben vns vmb sonst schencken vnd geben. Darnach gleube ich, das nur eine Christliche kirche ist auff erden, das ist die Gemeine odder versamlunge aller Christen ynn aller welt, die einige braut Christi, // vnd sein geistlicher leib, [ Ö iiyr] vber welche er auch das einige heubt ist. Vnd die Bischoue odder Pfarrher der Gemeine sind yhre diener vnd auffseher, vnterhalter odder furweser, Vnd die selbige Christenheit ist nicht allein vnter der Roemische kirche odder vnter dem Bapst, sondern ynn aller welt, wie die Propheten verkuendigt haten, das das Euangelion Christi solt ynn alle welt komen Psalm .2. vnd .18. Das also die Christenheit ynn der Roemischen kirchen vnd allenthalben leiblich zustrewet ist, aber geistlich ist sie versamlet ynn einem Euangelio vnd glauben, vnter einem heubt, wilchs ist Ihesus Christus. Ynn dieser Christenheit, wo sie auch ist, da ist vergebung der sunden, das ist, ein koenigreich der gnaden, vnd des rechten Ablas, Denn daselbs ist das Euangelion, die Tauffe, das Sacrament des Altars, ynn welchen die vergebunge der sunden, wird angeboten, geholet vnd entpfangen, vnd Christus vnd sein geist vnd Gott, ist auch alda. Vnd ausser dieser Christenheit, ist keine seligkeit noch vergebung der sunden, sondern der ewige tod vnd verdamnis. Zum letzten, gleube ich die aufferstehung aller todten, am iuengsten tage, beide der gerechten vnd vngerechten, das ein iglicher als denn empfahen sol, gleich wie er gethan hat, Vnd also sollen die gerechten ewiglich leben mit Christo, vnd die vngerechten ewiglich sterbenmit dem Teuffel vnd seinen Engeln. Also gleube ich an meinen Herren, wie alle rechtschaffene Christen, Denn also leret vns die heilige schrifft, Darinn stercke vns Gott, vnd vnser Herr Ihesus Christus gebenedeiet ynn ewigkeit, Amen. Summa, ich gleube aulfs kuertzte an Got den vater, Son vnd Heiligen geist, das ist, ich erkenne vnd neme vergebung meiner [Diiij | sunde, die ewige froemkeit vnd selig-//keit allein von Gott dem \ater, schepffer hymels vnd der erden, Alleine durch Gott den Son, Ihesum Christum, allein ynn Gotte dem heiligen geist meinem einigen trooster, Vnd versage ynn diesem allein, was Gott nicht sjlbs ist vnd tliut, vnd halte anders nichts von noeten odder nuetze zu meiner seligkeit, Doch werden hie mit nicht nidder gelegt die worcke, als solten sie nicht von den Christgleubigen gethau werden, die da eusserlich ]) geschehen aus dem glaubcn, durch die liebe, an vnserm nehisten, Welche vns von Christo befolhen sind, Des gleichen auch die Tauffe, Sacrament empfahen, predigt hoeren otc. werden da durch nicht verachtet vnd verworffen. Dis ist die Beichte fur Gott, vnd eine offenbar beichte, Welche ich bekenne fur Gott vnd der gantzen welt, nach dem efelh Christi, On -) welche beichte muegen wir nicht selig werden, Zum ersten fur Gott, vnd fur vnsern nehisten (so fern wir das thun konnen) die wir erzurnt haben 3). So bit ich auffs erste alle Christliche gliedmas der heiligen Christliclien kirchen, die ienigen die ich moecht erzoernt haben von kind auff, da ich gewust habe, was sunde ist gewest, bis auffdiese meine letzten stunde, das sie mir das vmb Gottes willen (ob ich yemand anders getkan habe, denn ich wolt das mir geschehen solt) durch Chiistum seinen gebenedeyten son wolten vergeben. Hierauff bekenne ich, das ich habe gesundiget fur Gott meinem schepffer, von der ersten stunde, da ich wuste was sunde were, bis auff diese meine letzte stunde, bis ich meine seele werde auff geben ynn seine goettliche hende, das die aller geringste sunde die ich gethan habe, wirdig were ynn dem feuer hie auff dieser erde zu brennen, vnd Br hernach mals ynn dem ewigen feuer, Aber // das statet*) seine goettliche guete nicht, durch Christum seinen gebenedeiten sou, der mich erlost hat durch sein theuer kostparlich blut, von sunde, Teuffel, tod, vnd helle, Also das ich erloest vnd erledigt bin, von 1) Openlijk, voor allen zichtbaar. 2) „On" beteekent hier: zonder. 3) Willem van Zwolle denkt aan Matth. XVIII: 15-17. Men kan niet zalig worden als men zijne schuld niet ootmoedig belijdt, hetzij aan God hetzij aan den naaste- 4) Gedoogt. dem hellischen hunde vnd schlangen, das er keine krafft noch macht me 11 an mir at. Ynd er wird ansehen das rewige vnd demuetiere ertze seins armen, vnwirdigen dieners vnd knechts, welchen er gedemuetiget hat durch sein goettlich grundlose barmhertzikeit, so as meine sund vnd missethat, nymmer mehr wird gedencken, Vnd keine ander Absolution, als noetige zur seligkeit, von dem auswendigen menschen beger ich zu empfahen, Psalm .31. Beati quorum remisse sunt iniquitates, et quorum tecta sunt peccata. Beatus vir cui non imputavit dominus peccatum etc. Ynd auch so offt als der mensch sufftzet fur seine sunde, wil sie Gott nymer me r gedencken, Ynd alle die ienige die beschwert vnd beladen sind^spricht Christus, kompt zu mir, ich wil euch erquicken, darauff wil ichs kuenlich wagen, Aber nicht yn verachtunge stellen die auctoritet, seiner lieben Aposteln vnd Euangelisten etc. Ioann .20. .ccipïte spiritum sanctum, quorum remiseritis peccata etc. vnd a . . Quo cunque ligaueris ') etc. Hie mit befelh ich meinem hymlischen vater meinen geist ynn seine goettliche hand. Ein lied2) von dem selbigen Wilhelm gemacht vor seinen tode, auff die weise. Nu frewt euch lieben Christen gemein. ^IgrajO manich heubt so mannich synn3), Er4) ist mir wol aHpn, Fur yhn koer5) ich kein Keiserin, er liebt mir «■■■■Ëal * i,er a^e' ^nn me'nem synn, der breudgam mein, den ich von // grund meins hertzen mein «), Nach yhm steht Ei mein verlangen. ' me'n hertz ynn seiner gewalt, er hat mein synn gefangen. N.cht besser war mein mut gestalt '), die welt wil mit mir prangen «), Mem heb ist mein, vnd ich bin sein, ich bin erfreut, durch sein anschein, Er legt mein hertz zu raste. All mem zuflucht setz ich zu Gott, bey yhm so wil ich bleiben, Gewalt der welt vnd yhr gebott, sol mich von yhm nicht treyben, Von yhm mich niemant reissen sol, widder Teuffel noch sein glieder all, die welt wird mit mir narren. vol! rttthVanxVZ,Wt niteer\Uit het 8eheugen. „Quodcunque ligaveris' komt gaveritis" et" Daarentegen heeft Matth. XVIII: 18: „quaecunque alli- n! 7i„vt„?°uS^^6'^6 u'l8ave 's dit 1'ed evenmin in versvorm gezet als hier. 6) Het werkwoord „meinen" beteekent hier: minnen, liefhebben. 7) In mijn gemoed was het nooit beter gesteld. schandpaal 'te'prönÏ'late/ÏtaaÏ! aa" ^ SChandpaal: de wereld wil miJ aa» de" Was ligt mir an der werlet spot, icht acht sein nicht ein meydle '). Las faren yhr gunst, ehr vnd gut, mein schatz ist Gottes reiche, Denn ich habe sein goettlich wort, das die Sophisten von Louen verschmacht2), mit yhrem Antichrist verwerffen. Daruemb wacht auff yhr Christen fein, vnd last euch nicht verfuren, Yon menschen leer vnd falschem schein, darinnen sie nu studiren 3), Widder zu stehen dem goettlichen wort, wenn sie die warheit haben gehoert, so grimmen sie als wolff vnd beren. Wenn sie euch nu greiffen an, die warheit zu verdrucken, Seyt vnerschrocken yhn widder zu stehn, die schrifft yhn zu entdecken, auff das mug offenbar werden, yhr Gottes lesterung vnd sunde schwer, fur Keyser koenige vnd herren. Kleiner straff sind sie nicht werd 4), so sie verhartet bleyben, Gott scherfft sein wort gleich wie ein schwerd, yhre boesheyt zu vertreyben, Darumb wacht auff yhr herren all, verhyndert yhr lere vnd falschen schal 5), das vns Gott mit seim wort speysse. Auff das yhr nicht mit yhrem 6) gleich, das verdamnis, die helle [K ij '] erbet, Sie suchen nicht der seelen gedige '), jj sondern yhr selbs ewig verderben. Auff das gespeyst werd der bauch yhr Gott, darumb verdruecken sie Gottes gepot, vnd menschen lere erheben 8). Darumb yhr leiben9) Christen all, last vns bitten Gott den Herren, Das er aus der sunden gewalt, die fursten wolt bekeren. Vnd vns verleyhen sein goettlich wort, das vberall mueg werden gehoert, den rechten weg vns leren .\ AMEN. Alle meine hoffnung vnd trost ynn Gott. Alles was Gottes wort anbeut 10). Das nempt an, es ist hohe zeit. w. y„ z. Gedruckt zu Wittenberg durch Ioseph Klug. Ym Iar. M. D. xxx. // 1) „Meid" (dimin. „meidie") beteekent: kleinigheid. Grimm, Deutches Wiirterbuch, Leipz. 1885, Bd. VI, Sp. 1899. 2) Versmaad. 3) Trachten, zich beijveren. 4) Geen kleine, maar eene groote of zware straf verdienen zij. 5) „Schal" is hetzelfde als het hedendaagsche: „Schall". 6) Mit yhrem, d. i. met hen. 7) „Gedige" is hetzelfde als het hedendaagsche „Gedeihen". 8) Verheffen zij menschelijke leeringen. 9) Lees: lieben. 10) Aanbiedt. M. Microen, Een vvaerachteglie Historie, van Hoste (gheseyt Iooris) vander Katelyne. VIII. 12 INLEIDING. Een Vlaming die als jongeling naar Engeland overstak om daar eene toekomst te zoeken; die, bekend geworden met de Gereformeerde prediking, een vurig aanhanger werd van de Hervorming; die, toen in zijn tweede vaderland de geloofsvervolging losbarstte, opnieuw aan huis en hof het vaarwel toeriep, den pelgrimsstaf opnam en van het eene gewest naar het andere heeft moeten rondzwerven; die, tijdelijk in zijne geboortestad teruggekeerd, tegenwoordig is geweest bij eene preek van zoodanige strekking, dat hij zich door zijn geweten gedrongen heeft gevoeld er tegen op te komen; die geen poging heeft gedaan om zich door de vlucht te redden, weldra is gevangen genomen, in den kerker zich heeft verdedigd, en daarbij blijken gegeven zoowel van ervarenheid in de behandeling der geloofsleer als van moed om den dood in te gaan; een vader wiens laatste woorden aan den worgpaal een wensch inhielden voor de godsdienstige opvoeding zijner kinderen, maar die geen vrijheid heeft gevonden om ter wille van deze kinderen ontrouw te worden aan de waarheid; een martelaar dus die welbewust zijn leven heeft opgeofferd voor de Reformatie; eene figuur die vóór ons treedt in het volle licht der geschiedenis; slachtoffer, gevallen in een tijd waarvan wij om zoo te zeggen alles weten en omtrent wiens lot alzoo niet de minste twijfel of onzekerheid bestaat, — ziedaar Hoste vander Katelyne '). De kennis van zijn persoon en wedervaren kan uit vijf bronnen geput worden: 1°. uit officieele bescheiden, waartoe voornamelijk de tekst van het over hem uitgesproken vonnis behoort; 2°. uit de berichten, 1) Het vonnis is afgedrukt in de Bibliographie des martyrologesprotestants nt'erlandais, La Haye, 1890, T. I, p. 221. door Marten Mikron medegedeeld in het boekje dat hierachter wordt herdrukt'); 3°. uit het martelaarsboek van Adriaen van Haemstede 2), die, behalve dat hij Mikron's werk heeft gekend, ook beschikt heeft over gegevens, welke hij van elders moet verkregen hebben; 4°. uit zekere stukken van des martelaars eigen hand, voor een deel opgenomen door Mikron, voor een ander deel door Van Haemstede3); en 5°. uit het martelaarsboek van Crespin, waarin eenige bijzonderheden voorkomen die bij de genoemde schrijvers niet worden aangetroffen4). De bedoelde berichten vullen elkander aan zonder elkaar op een enkel punt tegen te spreken. Tot den allerkortsten vorm herleid komt Hoste's geschiedenis op het volgende neder. Hij was geboren te Gent in Vlaanderen. Als jong gezel is hij naar Engeland getogen. Zijn beroep bestond in het damasceenen, d. w. z. het graveeren en het met goud en zilver 1) M. Microen, Een vvaerachteghe Historie, van Hoste (gheseyt Iooris) vander Katelyne, enz. Het boekje is gedrukt met Gothieke letter in klein octavoformaat. Aantal bladen : 4 +• 60 = 64. Aantal regels per blz.: 33. Signatuur : *2—H 3. Hoogte : 14.6 c.M.; breedte: 9.4 c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de universiteitsbibliotheek te Utrecht. De Bibliographie des martyrologes (T. I, p. 215) noemt een drietal andere eiemplaren. 2) Reeds in de eerste, nog door den schrijver zeiven bezorgde uitgave: De gheschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren, die om het ghetuyghenisse des Euangeliums haer bloedt ghestort hebben, Door Adrianum Corïï. Haemstedium, An. 1559, blz. 341—348 ; in de uitgave van Dordrecht, 1579, komt dit voor op blz. 316—322. 3) Geschriften (of gedeelten van geschriften) van Hoste vander Katelyne zijn: Argumenten wt der Scrift, teghen de ghene die loochenen, dut Christus na den vleessche wt Adam, Abraham, Isaac, Iacob, Iesse, Dauid ende sijnen sade is gheprocedeert, bij Microen, Een vvaerachteghe Historie, fol. 31—13 >' (hierachter, blz. 195—207); fragment van een brief aan Microen, ald., fol. 15'—16r (hierachter, blz. 208—209); Mijn examinacie op den Witten Donderdaeh, bij Van Haemstede, eerste editie, blz. 342 v. (ed. Dordr. 1579, blz. 317 v.); Belijdenisse van zijn eyghen hant ghescreuen, bij Van Haemstede, eerste editie, blz. 343—346 (ed. Dordr. 1579, blz. 318—321). 4) Crespin had in de eerste uitgaven van zijn martelaarsboek niets omtrent Hoste vander Katelyne, bijv. nog niet in de Latijnsche uitgave: Actiones et Monimenta Martyrum, [Genevae], 1560; maar wel in de latere edities, bijv. in de Histoire des vrays Tesmoins de la verite de l'evangile, [Geneve], 1570, in fol., fol. 287 v—289 v. Op fol. 288 289 r haalt Crespin iets aan uit een brief van Hoste vander Katelyne aan zijne vrouw. In de uitgave van Crespin's werk door de „Société des livres religieux" te Toulouse, bezorgd door D. Benoit, Histoire des martyrs persecutez et mis a mort pour la verite de l'evangile, Toulouse, 1887 (herdruk der uitgave van 1619), is op p. 61—65 omtrent Hoste vander Katelyne herhaald wat in de editie van 1570 voorkomt. inleggen van messen, klingen, wapenrustingen, enz. Hij heette eigenlijk Hoste, maar zijn Engelsche meester noemde hem Jooris, welken naam hij in den vreemde voortaan bleef dragen. In het j. 1550, onder de regeering van Eduard VI, kwam door bemiddeling van van Joannes a Lasco en Jan Utenhove te Londen de eerste Nederlandsche Gereformeerde gemeente tot stand '). Van den aanvang af woonde Hoste hare godsdienstige samenkomsten bij. In het eerst hing hij nog aan de Roomsche leer, maar allengs veranderde zijne overtuiging, zoodat hij weldra met hart en ziel medeging met de Hervorming. Het punt waarover het hem de grootste moeite kostte heen te komen was dit: „dat wij schuldig zijn oprecht naar al de geboden Gods te wandelen, en nochtans niet door eenige verdienste onzerzijds, maar alleen door Jezus Christus zalig moeten worden, door wien alleen wij eene volmaakte vergiffenis van al onze zonden hebben" 2). Toen hij dit eenmaal had ingezien, was hij voorgoed voor de Hervorming gewonnen. Hij verzuimde noch preeken noch „profetieën". De laatste waren samenkomsten waarin de preeken van de voorgaande week besproken werden; bepaald aangewezen leden der gemeente hadden alsdan gelegenheid aan de predikanten inlichtingen te vragen en met hen van gedachten te wisselen 3). Na verloop van tijd had hij de Gereformeerde geloofsleer dermate in zich opgenomen, dat hij zich geroepen kon achten anderen daarin te onderrichten en wie er van afweken te bestrijden. Doopsgezinden bezocht hij in hunne huizen om hen van dwaling te overtuigen, inzonderheid om hun de orthodoxe leer aangaande de god-menschheid van Jezus Christus te ontvouwen. Zijn noodlot was dat men hem nog na zijnen dood van onrechtzinnigheid juist op dit punt heeft beticht. Om dit verwijt geheel te ontzenuwen heeft Mikron in zijn verhaal een stuk opgenomen, dat Hoste vander Katelyne zelf over dit onderwerp had opgesteld 4). 1) Bronnen en literatuur, over den oorsprong dier gemeente zijn opgesomd in Deel I dezer Bibliotheca reformatoria, blz. 423, aant. 1. '2) Ken vvaerachteghe Historie, lol. lv; hierachter, blz. 193. 3) Zie de Forma ac ratio tota ecclesiastici Ministerii, in peregrinorwn, potissimum vero Germanorum Ecclesia: instituta Londini in Anglia, herdrukt in Joannis a Lasco opera, ree. A. Kuyper, llagae Com. 1866, T. [II, p. 101—105. Vergel. M. Woudstra, De Hollandsche vreemdelingen gemeente te Londen, Gron. 1908, blz. 48 v. 4) Argumenten wt der Scrift, teghen de ghene die loochenen, dat Christus, enz. in de VVaerachteghe Historie, fol. 3 *—13 v; hierachter, blz. 195—207. Toeu bij de troonsbestijging van Maria de Bloedige de Nederlandsehe gemeente te Londen werd opgeheven en hare leden verstrooid raakten, heeft ook hij Engeland verlaten. Met zijn huisgezin en zwangere vrouw is hij getrokken naar een vreemd, hem onbekend land, voornamelijk „op dat oock also syn kindt inde chriscelicke Ghemeinte, tot een gheestelicke vertroostinghe, de welcke alle rechtuerstandeghe Christenen in huerer kinderen doop hebben, soude moghen wesen ghedoopt. Also het oock daer na opentlick inde Ghemeinte te Norden in syne teghenwordicheyt ghedoopt is geweest" '). Degene die den doop toediende kan moeilijk iemand anders geweest zijn dan Marten Mikron, sedert 1554 te Norden predikant. Welke groote schade de verplaatsing van Londen naar Norden hem ook berokkende, toch bleef hij goedsmoeds. Het bleek uit een brief bij zekere gelegenheid door hem geschreven om Mikron te vertroosten *) in zijne mismoedigheid over de kwellingen waaraan Joannes k Lasco 3) blootstond te Emden, en die ten gevolge hadden dat deze Oost-Friesland heeft moeten verlaten (April 1555) 4). „Om nootsakelicke oorsaken" is Hoste naar Gent gereisd. Vrienden gaven hem de waarschuwing mede zich toch vooral voorzichtig te gedragen. Hij antwoordde: „onbedacht of lichtvaardig wil ik niet spreken. Maar mocht ik den naam van God en van Zjjnen Zoon Jezus Christus hooren lasteren, verre zij het van mij, dat ik dan zou willen zwijgen". Terwijl hij te Gent vertoefde, hoorde hij op Donderdag vóór Paschen in de St.-Michielskerk aldaar de preek van een Dominikaner-monnik, die uitweidde over het sacrament des altaars, betoogende dat het brood door de woorden der consecratie veranderde in het eigen lichaam des Heeren, weshalve men in dit brood den Heer moest aanbidden en aanroepen. Wist onze Hoste wie die jonge monnik was? Misschien vermoedde hij wel niet, dat deze kloosterbroeder bestemd was om een der voormannen van zijne orde te worden, zijnen naam beroemd zou maken door eene reeks van geschriften en als een der bekwaamste 1) Een rvaerachteghe Historie, fol. 14 ■ ; hierachter, blz. 208. 2) Het fragment van dezen brief in Een waerachteghe Historie, fol. 15r—16rhierachter, blz. 208—20!». ' 3) Er staat niets anders dan I. a L. (fol. 16 r; hierachter, blz. 200). Hiermede kan alleen Joannes a Lasco bedoeld zijn. 4) H. Dalton, Johannes ii Lasco, Gotha, 1881, S. 450—453. bestrijders der ketterij zou worden geprezen. Immers het was de later zeer bekende Dominikaner Petrus de Backere (Pistoris), na verloop van tijd prior in Den Haag, professor te Leuven, inquisiteur te Gent, enz. ')• Het blijkt niet dat Hoste vander Katelyne geweten heeft, welk een goed geschoolden tegenstander hij vóór zich had. Hoe dit zij, toen de spreker had geëindigd, heeft Hoste zijn bonnet afgenomen en gevraagd, of hij uit de Schrift de onjuistheid van diens beweringen omtrent het geconsecreerde brood mocht aantoonen. De prediker sloeg dit af, zeggende dat hij heengaan moest. Daarop is Hoste nader op hem toegetreden en heeft uitgeroepen: „Och ghy valsche mensche dat ghy de lieden doet te verstane, dat het broodt God sy, d' welcke maer een ghedachtenisse is van het ghebroken lichame Christi voor ons". Spoedig daarna werd hij gevangengenomen en omstreeks 10 uren des voormiddags (11 Apr. 1555) in 's Graven kasteel opgesloten. Reeds den 27steu derzelfde . maand werd hij geworgd en verbrand. Van zijn eerste verhoor, nog op den Witten Donderdag, heeft hij zelf een beknopt verslag op schrift gebracht. In tegenwoordigheid van drie andere personen werd hij door twee Predikheeren, van wie een de reeds genoemde broeder De Backere was, ondervraagd. Het verhoor liep, behalve over de mis, over de aanbidding der heiligen. „Ick antwoordde", schrijft hij, „dat ick geen ander Sancten of Sanctinnen aen en badt, dan God, den welcken men aenbidden moet in gheest ende waerheyt, Die oock een Sanct is alder Sancten, die daer roept, Koemt tot my alle die beladen zijt, ick sal v veruersschen: ende en segt niet, gaet tot den Sancten". Men vroeg hem, of hij geloofde dat er een vagevuur was? Hij antwoordde dat hij na dit leven slechts twee wegen wist: de eene leidt tot de verdoemenis, de andere tot het eeuwige leven. Wel, zeiden zij, wat houdt gij van den paus? Is hij niet het hoofd der heilige kerk? „Waer op ick", zegt Hoste, „antwoordde, dat ick sulcks van hem gheensins en gheloofde: maer ick ghelooue dat hy is het hooft 1) Zie beneden, blz. 1H5, aant. 2; en Memorieboek der stad Ghent, Ghent, 1854, Dl. II, blz. 278. Over Petrus de Backere wordt gehandeld: door Valerius Andreas, Fasti academici stvdii generalis Lovaniensis, Lov. 1650, p. 119; en door Joann. Molanus, Historia Lovaniensium, ed. P. F. X. de Ram (Collection de chroniques Beiges inédites), Brux. 1861, P. I, P- 522. Zijne geschriften worden opgesomd door Quetif en Echard, Scriptores ordinie Praedicatorum, Lut. Par. 1721, T. II, p. 347 seq.; en door J. F. Foppens, Bibliotheca Belgica, Brux. 1739, T. II, p. 951 seq. der Antichristischer kercke, eDde dat Iesus Christus onser alder Sahchmaker ende hooghe Priester, zy het hooft zijnder heyligher ghemeyne lidtmaten, en niet de Paus" »). Den gevangene werd gelast zich schriftelijk te verantwoorden. Het gedeelte van deze verantwoording dat betrekking heeft op het avondmaal is bij Yan Haemstede bewaard, met eenige mededeelingen omtrent eene discussie die er op volgde 2). Op een keer kwam de president van het Hof met tien of twaalf raadsheeren bij hem in de gevangenis. _as het d"el hem tot herroepen te bewegen? Of wilde men door zijn eigen bekentenis vaststellen dat hij het edikt des Keizers overtreden had? In eene discussie over de geloofsleer begaven zij zich met. „In eenen anderen brief", aldus leest men bij Van Ilaemstede, „segt hy dat oock de President tot hem quam om hem te examineren, ende noch thien of twaelue van synen Rade: macr de arguacien (segt hy) en waren niet weerdich datmense soude schrijnen. Want sy waren veel te slecht: ende hy heeft haer so gheantwoort, dat sy daer niet toe en wisten te segghen. Dan de President seyde: Het is ons verboden op lijf ende op goet, dat wy leecke luyden van Gods woort niet disputeren souden. Doe vraechde hem Hoste, of de Schriftuere niet gheschreuen en was tot onser leeringhe ende tot onser stichtinghe? Hy antwoordde: Ja sy: maer wy en moghender niet op argueren. Maer wy zijn hier gheset om Iusticie te doen van tghene dat teghen des Keysers mandament is" 3). In Z1jne gevangenschap schreef hij ook no- een brief aan zijne vrouw, die hij te Emden had achtergelaten. De bedoeling van zijn schrijven was haar te troosten. Hij vermaande haar al hare bekommernis te werpen op den goeden God die de vader en verzorger der weduwen en weezen is, zooals Hij in de H. Schrift genoemd wordt. Hij spoorde haar aan zich ijverig toe te leggen op de opvoeding van Samuel en Sara, de twee kinderen die zij hadden, en hen wel te onderrichten in het geloof waarvoor hij waarschijnlijk spoedig zou sterven en dat zij heilig- 1 )Mijn eraminacie op den Witten Donderdack, bij Van Haemstede, uitg. 1559 blz. 342 v.; uitg. 1579, blz. 317 v. b ' 2) In eenen anderen brief vinde ick dese syne belijdenisse oock van zijn euahen 318-3!'l eUen' b.J Van Haemstede, uitg. 1559, blz. 343-347; uitg. 1579, blz. 3) Van Haemstede, uitg. 1559, blz. 347; uitg. 1579, blz. 321. lijk hadden bewaard gedurende vijf jareu. Ten slotte wekte hij haar op onder leiding van den H. Geest eenen nieuwen levensstaat te zoeken '). De berichten van Mikron, Van Haemstede en Crespin over den datum van zijnen dood en de reden zijner veroordeeling worden door eene ofïicieele opteekening in het „Memorieboek der stad Ghent" bevestigd ~). Bedoelde berichten ontvangen gelijken steun door den vóór twintig jaren aan het licht gebrachten tekst van zijn doodvonnis'). De schrijver dezer „ VVaerachteghe Historie" is de bekende Marten Mikron (Marten de Cleyne, Martinus Micronius), een van de eerste predikanten der Nederlandsche Gereformeerde gemeente te Londen, sedert 1554 predikant te Norden. Dat hij Hoste vander Katel'yne persoonlijk kende, komt op verscheidene bladzijden van zijn geschrift aan den dag. Het mag onnoodig geacht worden hier nader over Mikron te handelen. In het Eerste Deel dezer Bibliotbeca toch is reeds een werk van hem opgenomen, nl. „Een claer 1) Rij Crespin, Histoire des vrai/s Tesmoins de la veritc, 1570, fol. 288», 289 r. 2) „Up den Witten Donderdach, also in Ste. Mechiels-kercke preectede broer Pieter de Backere van den Heleghen Sacramente, zo was daer eenen Hoste van de Catelyne, die hem bestondt te segghen overluydt dat al valsch was datter ghepreeckt was, waer om hy veruoleht was by den procureur generael ende ghevanghen, ende den xxvijen April daer naer op de Verelplaetse verberrent". Aldus in het Memorieboek der stad Ghent (uitgave van de Maatschappij der Vlaamsche bibliophilen), Gent, 1854, Dl. II, blz. 278 v. 3) Omme dieswille dat ghy Oste vander Catharine u vervoordert hebt openbaerlicken binnen der Kercke van Ste Michiels deser steden binnen Ghendt, int sermoen op den Witten donderdach lestleden, den Predicant prekende vanden heleghen Sacramente vanden Aultare, te berespene ende te zegghene, dat hyqualicken ende jeghens der waerheyt ghepreect hadde. Ende dat ghy, dies tsichtent ghereadviseert zynde, midtsgaders andere erreuren contrarie den Catholicken Gheloove vander Helegher Kercke, daer inne blyft persisteren, ende op u eyghen opinie rustende, danof den Hove deugdelick bleken es, by u zelfs kennesse ende verclaers, omme ghenoughen. So eyst, dat tHof (verclarende dat ghy ghevallen zyt inde peynen vanden placcate der K. Mt op tfaict vander heresie) condemneert u ghebrocht te zyne vanden levenden lyfve ter doot metten viere, ende u boucken verberrent te werdene; ende daernaer u lichame ghestelt te zyne buuten deser stede up een hurde anden staecke. Verclaerende voorts al u goet, tzy leen, erfve ofte catheil waert ghestaen oft gheleghen zy, verbuert ende gheconfisqueert tKeysers ons gcduchs Heeren prouffycte. Ghepronunchiert den xxviijen april 1555". Aldus in de Bibliographie der marti/rologes protestants néerlandais, La Haye, 1890, T. I, p. 221. — ln de dagteekening „xxviij april" schuilt waarschijnlijk eene schrijf- of drukfout voor „xxvij april". bewijs van het recht gebruyck des Nachtmaels Christi, ende wat men van de Misse houden sal" (1522) ')• In de Inleiding die er aan voorafgaat is eene schets gegeven van Mikron's leven en werken. Daarnaar moge dus verwezen worden. Aan de geschiedenis van het martelaarschap van Hoste vander Katelyne heeft hij eene nieuwe verhandeling over de avondmaalsleer toegevoegd. Zij wijkt in hoofdtrekken niet af van het „Claer bewijs", dat veel uitvoeriger is. De „VVaerachteghe Historie" zal waarschijnlijk gedrukt zijn in het j. 1555. Immers het voorwoord is gedagteekend: 26 Juni 1555 2). In de „Bibliographie des martyrologes" (T. I, p. 222) wordt opgemerkt, dat zij gedrukt is met dezelfde letter als een ander werk van Mikron: „Een waerachtigh verhaal der t' zamensprekinghen tusschen Menno Simons ende Martinus Mikron". Dit laatste kwam van de pers bij den uitgever Gillis van der Erven (Ctematius) te Emden in het j. 1556 3). Reeds in 1558 werd de „VVaerachteghe Historie van Hoste vander Katelyne" geplaatst op den Index der verboden boeken van koning Filips II4). 1) Bibl. ref. neerl., Dl. I, blz. 437—563. 2) Een vvaerachteghe Historie, quat. *, bl. 2r; hierachter, blz. 18K. 3) Vergel. Bibl. ref. neerl., Dl. I, blz. 4-27, aant. i. i) Bij C. Sepp, Verboden lectuur, Leid. 1889, blz. 136. EEN VVAER- m acbtegbe ttrtstorie, van lboste (gbe= se?t Sooris) vanöer Ikatelsne, te (Bbenöt om bet vrg opentlteft straffen t>er HfgoMscber Xeere, gbe« branöt ten grooten nutte enöe vertroostingbe ah Ier Christenen gbe= scbreuen. uaaer in wt oorsafte van Men, claer= lief? gbebanöelt weröt van vele sticbte licfte enöe nootwetegbe stucfcen, in aon öerbeit vanöer flMsse, van bet rccbt veratanöt öer woröen Cbrtetl, Dit is myn lichaem : enöe vanöen waeracbtegben enöe valscben Cbristo: tot öe ontscbul Öinge aller Christenen, öie nu öagelicis om öe recbte leere öes ffiacbtmaele Cbriati gbeöooöt weröen, met een vermanlngbe tot öe ©uerbegt. ©oer dBarten fliicroen. t. l>et. 4. So eemanöt leöt, als een Cbrfaten, öie se niet bescbaemt, maer pr*?se , aant. i. 4) Bewijzen. 5) De volzin is niet volkomen afgerond. Het onderwerp van „toescryuen" is: „derghelycke texten". 6) Toe gbeuen, d. i. toekennen aan. Sone, welck wt dy gheprocedeert is, in welcken du een goet behaghen hebt, welcken oock wy schuldich syn te hooren ende na te volghen: also sick vernedert heeft, om onse menschelicke natuere, na dyne belofte met Adam, Abraham, Isaac, Iacob, Mose, Iesse ende Dauid ghemaect, an te nemen: ende dat inden seluen oock volbracht is, // dat in ons ghebrack '): ende dat wy doer de selue Fol. 13" volbringhinghe het eewich leuen hebben: waer af wy dy altydts schuldich syn te louen ende te dancken van nu tot inder eewicheyt. Amen. Wt dit, dat Hoste tot vertroostinghe der sommeghen swacken broederen gheschreuen ende achterghelaten heeft, canmen ghenoech mercken, hoe gaue ende reyn dat hy inde Euangelische leeringhe onses Heeren Iesu Christi gheweest sy, ende hoe grootelicx dat hy inde kennisse des waerheyts binnen so corten iaren toeghenomen ende gheprofiteert hadde. De welcke schoone ende eerlicke 2) gaue der oprechter wetenschap ende kennisse des Heeren Iesu Christi, heeft hy niet ondancbaerlick met een ongoddelick leuen aergberlick gheschonden, maer veel meer met een godsalich leuen, tot een groote stichtinghe ende vertroostinghe der ganscher Ghemeinte, verciert. Hy heeft sick seluen onder den broederen voor de minste gheacht. Hy heeft sick oock van syn eyghen duechden ende goede wercken niet beromt maer veel eer syn sonden, ghebreken ende swackheyt menichmael beclaecht, den troost syns herten allein inde bermherticheyt des Yaders, de verdiensten des sons Iesu Christi, ende inde vertroostinghe // des heyleghen Gheests, Fol. 14r settende. Ghelyck alle heylighen Godts altydt ghedaen heb- Psal. 51.130 ben. Psalm .51. 130. Esai .53 Rom .7. Philipp .3. Indevreese Esa. 53. Gods ende liefde syns naesten, heeft hy in alle eenuoldicheyt der Rom. 7. worden ende wercken sonder aerghelist ghewandelt, den aermen Phil. 3. gheeren ende schier bouen syn macht, behulpich. Met yemand van wtterlicke nootsakelicke dinghen handelende, heeft dies niet te min altydt ghesocht wat goets ter stichtinghe wt Gods wordt voort te bringhen, ende daer van te spreken. Syne daghelicksche wandelinghe is met een yeghelick vriendelick ende seer vreedtsaem gheweest. Als hy erghens twist vernam, aerbeyde hy tot vrede. De bedroefden trooste hy, de gheuallen broederen vermaende hy nerstelick, de lasteraers strafte hy vryelick, mit bescheydenheyt nochtans, wysheyt ende vriendelicheyt: synde soetelic straf, ende straffelick Boete. 1) „L>at is ons ghebrack" wil zeggen : wat in ons ontbrak. 2) Heerlyk. Ende als de verstooringhe der Kercken Christi in Enghelandt, na de doot des Godsalighen Conyncks EDuwaerdts, int iaer. 1553. ghecommen is: so heeft hy wt grooter liefde des waerheyts, ende b der Ghemeynte Christi, Enghelandt (daer hy veel iaren ghewoent Fol. 14 ' hadde, ende alsdan noch gemackelic hadde moghen bliuen) // tot syne wterlycke groote schade verlaten, ende in een ander vremdt, ende hem ombekendt landt, met syn husghesin ende swangher vrauwe ghetrocken: op dat oock also syn kindt inde christelicke Ghemeinte, tot een gheestelicke vertroostinghe, de welcke alle rechtuerstandeghe Christenen in huerer kinderen doop hebben, souden moghen wesen ghedoopt. Also het oock daer na opentlick inde Ghemeinte te Norden in syne teghenwordicheyt ghedoopt is geweest. Hy heeft na het exempel der heylegher Patriarchen Hebre .11. ende aller kinderen Gods Psalm .84. int midden der Ghemeinte Christi, daer de stemme des Heeren opentlick ghehoort wert, lieuer ghehadt cleen te syne, ende die !) ouer al in aermoede na te volghen, dan daer buten groot ghewin te hebben. Ende is in dese syne ghewillighe verhuysynghe seer gheduldich gheweest, sonder eeneghe groote sorchfuldichheyt der wterlicker neeringhe, altydts vroyelick ende blyde inden Heere, ende sick tot den cruyce bereydende. Ghelyck men dat wt eenen brief, die hy ontrent vyf maenden voor syn doot, tot my heeft ghescreuen, can mercken. Want als hy hadde verstaen, dat ick om het veruolch eens Christelicken broeders 2) onser verstroyder Ghemeinte bedroeft was, so heeft hy Fol. 15 my daer om ee-//nen troost brief ghesonden, ende onder ander worden aldus ghescreuen. Laet ons niet cleinmoedich syn in het oplegghen des cruycen 3) : maer laet ons dat lieflick ontfanghen ende gheren draghen, ia laet ons met mellecanderen verblyden ende verhueghen, als wy om Act. 5. Christus wille in onse mede lidtmaten veruolch lyden De Apostelen verblyden haer datse weerdich waren om den name Christi te lyden. Wy sullen ons oock verblyden, verhueghen ende oock God dancken, dat hy onse verstroyde Ghemeinte, met sulcke wtwendeghe teekenen oueruloedichlyck verciert. Waermede hy eens deels betuyghen wilt ende betuycht, dat wy de warachteghe Ghemeinte Christi syn, ende syn waere lidtmaten. Niet dat ick segghen wille, dat de ghene die meest lyden, de Ghemeinte Christi syn, neen niet so. Want dan soude de Duuel een Christen syn, want hy lydt altydt, 1) NI. de gemeente van Christus. 2) Om de vervolging waaraan een Christelijke broeder onderworpen was. 3) „In het oplegghen des cruycen" wil zeggen: als ons het kruis wordt opgelegd. ia hy vreest ende beeft als hy om den dach des Heeren dunckt. Maer men moet proeuen of het lyden om des waerheyts haluen gheschiet. De Papisten, Anabaptisten ende Arrianisten, hebben totter doot toe gheleden: gheen van allen het waere ghelooue, na het ghetuyghen der scrift hebbende. Maer ick ben versekert, na het ghetuyghen // der Scrift, in mynder consciencie, dat dat ghelooue Fól. 15' het welcke ons God in onse Ghemeynte doer de cracht syns Gheestes gheopenbaert heeft, het warachtich Apostolisch ghelooue sy, waer Christus hei fondament is. Want wy corromperen de Scrift niet, maer wy gheloouent al: het welcke de voorghenoemde secten niet doen dat te beclaghen is. Maer niet te min het is al tot onsen profyte, want het is nootsakelick datter secten opstaen, op dat de ghelooueghen gheproeft') werden. Ende het is oock l.Cor. 11. eenen middel waer doer dat wy veroorsaeckt werden, de Scrift neerstelick te ondersoucken. So dat ick beuinde, nae de leeringhe Pauli, dat het den ghelooueghen al ten besten gheschiet, het sy Rom. 8. wat het sy, waer af ick God met alder herten, loue, dancke ende pryse, dat hyt so versien heeft. Oock verblyde ick my meer in het cruyce, dan ick my bedroeue, als ick ouerlegghe hoe nootsakelick dat het ons alle maele is. Want God wilt niet dat wy onse herten hier op weereltsche dinghen sullen setten, maer veel meer op onuerganckelicke dynghen, te weten hemelsche. Oock wilt hy, dat wy weten sullen, dat wy hier als vremdelinghen gheset syn, hier gheenen thuys hebbende, ende dat wy // ons tot Fol. 16 het cruycc ende lyden, ende niet tot ghemack ghereedt sullen maken. Op dat wy Christum in ons veruolch ende pilgermage allen menschen bekent maken. Het is messelick 2) wat God met onser Ghemeynte noch doen wilt. Daer omme bidde ick v beminde broeder, dat ghy wel in desen storm des veruolchs I. a L. 3) ghetroost syt, ende wilt v blydelick tot het cruyce Christi bereyden. Want het seker is, dat God dit landt wilt straffen met verblindtheyt: ende ick gelooue so warachtich als God leeft, datse de Heere stralfen sal. Als waert niet meer dan om dese voorghenaemde gruwelicke sonde, ten sy datse wt ganscher herten bekeeren. Want de straffe is na by, ia is begonnen an het huys 1) Op de proef gesteld, van de ongeloovigen onderscheiden. 2) Onzeker, twijfelachtig. 3) In dezen storm der vervolging van Joannes a Lasco. Zie boven, blz. 182. aant. 3. VUI. 14 Gods. O God waer is haer gkelooue. Uaerom waert goet dunckt my, dat ghy de Ghemeinte nu ende dan vermaende, hoe datse haer int veruolch draghen sullen: ende hoe verre dat hen toe ghelaten is met eeneghe afgoderie oft afgodische Ghemeynten, ghemeynschap te hebben, op datse inden tydt der versouckinghe ghewapent moghen syn etc. // Fol. 16 Vut dese syne weyneghe worden canmen van syn goddelick verstandt, ende synen oprechten yuer wel ordeelen. Daerinne hy altydts daghelicx meer ende meer toenam, ghelyck alle menschcn daer hy eeneghe ghemeynschap mede ghehadt heeft dat met my moghen ghetuyghen. Ick verswyghe hier noch vele schoone christelicke wereken ende worden die ick menichmael wt svnen monde, van goddelicke ende hemelsche dinghen (daer van hy altydt seer gheren met groote viericheyt des herten sprack) ghehoort hebbe. Ende wille daer van niet scryuen, op dat ick niet schyne hem meer dan het behoorelick is, te prysen. Hoe wel dat ick hier in niet synen persoon, dan veel meer God in hem pryse, den welcken alleene alle lof toecomt. Als hy nu aldus in de Ghemeinte onses Heeren Iesu Christi wat bet ') dan .4 iaren lanck met greoter stichtynghe ghewandelt hadde, is hy na Ghendt om nootsakelicke oorsaken ghereyst. Ende eer hy de reyse annam, van sommeghe vriendelick vermaent synde, dat hy sick toch voorsichtelick int midden der woluen droeghe, op dat hy nerghens in peryculen quame andtworde aldus. Ombedachtelick oft lichtueerdelick wille ick niet spreken. Maer soude ick den name Gods ende syns Sons Fol. 17' Iesu Christi hooren // lasteren, verre sy dat van my, dat ick daer soude willen swyghen. Want men sal dat licht onder een coren vat niet setten. Math .5. Luce .11. Ende op den wech in groote periculen des waters in een schip met vele ander menschen wesende, heeftse in den wtersten noodt des doodes seer crachtelick met Gods wordt getroost: ende huer daer na als sy alle behouden ten lande ghecommen waren, tot danckbaerheyt ende de vreese des alderhoochsten vermaent, onder alle christelicke worden, segghende. Dat al waert schoon datse vande periculen des waters verlost waren, dat God nochtans huerder sommighe noch wel doer den viere soude moghen proeuen, ende van deser weerelt wechnemen. Aldus verre hebben wy na de waerheyt van syn leuen gescreuen. Nu voortan willen wy van syn gheuanghenisse ende doot handelen : niet alle de stucken, maar alleenlick die opentlick gheschiedt, ende der haluen ons sekerlick bekendt syn, schryuende. 1) De gewone beteekenis van „bet" is: beter. Hier moet het „meer" beteekenen (bij getallen). Van H o s t e s gheuanghenisse. De oorsake syner gheuanghenisse ende steeruens is een brandende liefde des waerheyts Iesu Christi gheweest. Daer doer hy de afgodesche loghenen opentlick ende vryelick met // Godes wordt, Fol. 17' sonder eenich achterdyncken der lichamelieker periculen ghestraft heeft. Want te Ghendt gkecoinmen synde, ende van vele verhoorende '), datter een vierordenbroer2) de waerheyt Iesu Christi bekende, ende den volcke getrauweliek leerde, waer doer hem seer veel menschen naliepen. 80 is de voorseyde Hoste doer dit geruchte veroorsaeckt gheweest, hem eens te gaen hooren, om vande waerheit seker te wesen. Is derhaluen des donderdaechs voor Paesschen inden Tempel S. Michiels ghegaen, ende heeft sick recht ouer den stoel gheset, om alle dinghen beter te hooren ende te verstane. Maer siet, vant voor goudt, coper, ende voor ghesonde spyse fenijn. Want de broer vanden Sacramente des dissches onses Heeren Iesu Christi handelende, heeft met vele worden gheleert, dat het Missebroodt doer de cracht van vijf worden, daerouer van den Priester ghesproken, in het waerachtich lichaem Christi Iesu werdt verandert: so datmen Daer Christum teghenwordichlick moet eeren, anbidden, aenroepen ende eten. etc. Doer welcke ende dergelijcke worden meer, is Hoste in synen gheest, de verleydinge des aermen volcks aensiende, grootelicx bedroeft ende beroert gheworden so datmen een groote veranderinge in syn anschyn gesien heeft. II Ende hoe wel dat hy doer eenen grooten yuer in syn herte ont- Fol. 18' steken, seer gheeren soude hebben ghesproken, so heeft hy nochtans sick ghedwonghen ende den monick laten wtsegghen, ende syn predicatie voleynden. Maer als hy nu dachte wt den predickstoel te gaene, so heeft Hooste syn bonnette vanden hoofde inde handt nemende, met luyder stemme den broer anghesproken ende gheseyt. Hoort myn vrient. Al dat ghy daer ghepredickt hebt, is der ganscher schrifte geheel contrarie: ende ist dat ghyt' my toelaten wilt, so sal ick dy openbaer voor de ghemeynte metter schrift betuyghen, dat ghy qualicken ende valschelick gheleerdt hebt. Als nu de broer seer beroert synde, hem dit afsloech segghende, hy soude wech gaen, so is hy hem noch naerder ghegaen 3), ende opentlick wt een groote viericheyt des Geestes gheseyt. Och ghy valsche mensche dat ghy de lieden doet te verstane, dat het 1) Vernemende. 2) Broeder van een der vier bedelorden. Reeds Crespin wist te verzekeren dat het de Dominikaner Pistoris (of De Backere) was. Zie de Histoire des vrays Tesmoins de la verite [Geneve], 1570, fol. 288 ». Dit wordt bevestigd door het Memorieboek der stad Ghent; zie boven. blz. 185, aant. 2. o) Hoste is dichter op den monnik toegetreden. broodt God sy, d'welcke maer een ghedachtenisse is, van het ghebroken lichame ChriBti voor ons. etc. Hier is nu het volck te hoope gheloopen, ende sommighe mannen ende vrauwen hebben tot Hoste gheseyt. Och myn vrient wat wilt ghij maken? Hy andtworde wt eenen grooten yuer, het en Fol. 18' syn niet dan valsche Propheten die // v verleyden. Ghelooftse niet. Dan is hy doer een groot ghedruys van volcke, wt den Tempel ghedronghen. Ende hoe wel datter vele hem rieden, hy soude sick haestelick vertrecken ') ende verlopen 2), so heeft hy dat niet willen doen: segghende dat hy begheerde te beuesteghen, dat hy int openbaer gheseyt hadde. Ende is also ghestadelick ende properlic 3) syn strate doer ghegaen. Hier is dan haestelick de Procuruer generael gecommen, ende heeft Hoste omtrendt deBrugsche Walpoorte gheuanckelick ghenomen, ende int' s'grauen Casteel, Anno . 1555 .11. Aprilis omtrent den tien vren voo: middach 4) ghebracht. Hoe dat hy nu sick inde gheuanghenisse ghehadt5) heeft soudemen wel connen weten ende scriuen, hadden die gheuanghene Christenen nu die vryheyt, de welcke sy by die oude heydensche Math. 11. Tyrannen ghemeinlic ghehadt hebben, ende die de dieuen ende Act. 28. mordenaers noch menichmael hebben: dat te weten een yeghelick by hem commen mochte. Daer omsullen wy al dat tot den dach onses Heeren Iesu Christi moeten wtstellen, inden welcken niet alleenlick de heymelicke wercken maer oock de verborghen ghedachtenissen des herten ontdeckt ende openbaer tot een eeweghe Fol. 19r schande der goddeloosen, sullen wer-//den. Dit weetmen immers wel, datter inde gheuanghenisse veel tot hem syn ghesonden, om doer disputacien hem van synen rechten Christelicken ghelooue af te setten ende te bringhen. Dese moghen betuyghen (willen sy de waerheyt voor den menschen bekendt staen) oftse hem met de cracht der heyligher Schrift hebben connen in het minste stuck beschaemt maken, ia oftse niet veel eer selue in haer consciencie ouerwonnen ende ouertuycht syn. Ende als ist datse dit wt menschelicke schaemte, vreese, homoet6), ofte verstookte boosheyt, niet doruen oft willen bekendt staen by der weerelt, so sullen sy nochtans eens tot haerder eeweger schande ende schaemte voor den Richter stoel onses Heeren IESV Christi dit bekennen moeten, so sy sick wt den grondt des herten niet 1) „Vertrecken" is hier wederkeerend werkwoord. 2) Wegloopen. 3) Voor „ghestadelick ende properlic" heeft Van Haemstede (uitgave van 1559. blz. 342; uitg. 1579, blz. 317)? eens gancks saechtelick. 4) Vóór den middag. — Misschien moet gelezen worden : voor middach. 5) „Sick gehadt" wil zeggen: zich gehouden. 6) Hoogmoed. willen beteren, ende de waerheyt ghetuyghenisse gheuen. Dat willen wy al onsen Heere Iesu Christo ouerdraghen, ende onse siele in ghedult besitten, den daeh onser verlossinghe ende openbaringhe aller dinghen verwachtende. Ghelyck oock onse broeder Hoste in syne geuanghenisse sonder eenich twyfuel ghedaen heeft, d'welcke men wt syn eynde ende sternen ghenoech can mercken. // Daerinne hy sick seluen seer Christelick, demoedelick, gheduldelick Fol. 19' ende goetwillich als een schaepkin ghehadt heeft, op dese nauolghende wyse. Yan Hostes doodt. Den .27. dach Aprilis des voorseyden iaers, is Hoste een man van ontrent dertich iaren oudt, ter doot verordeelt, ende na middach op een stellinghe (daer een huyseken op was van houte ghemaect ende beset, om hem daer inne te branden) opentlick als een onnoosel schaep voortghebracht ende ghestelt. Ende als hy nu meynde dat volck voor syn doot wat Christelicx te vermanen, so is hem dat doer den Procuruer generael niet toeghelaten gheweest, Die den Scherp Richter altydt toe riep, doeten ') wech, doet v dinghen 2). etc. D'welcke Hoste hoorende ende siende dat hem gheensins toeghelaten soude wesen, tot de Ghemeynte syn herte, dat met de kennisse ende liefde Gods ganschelick ontsteken was, wt te spreken, ende dat tot hem de Procuruer oock seyde dat hy in syn huyseken doen soude dat hy doen wilde, wart hy grootelicx bedroeft ende met eenen swaren suchte such-//tende, heeft onder ander worden tot Fol. 20r den Procuruer gheseyt. Nu sie ick wel, dat ghy v in dat onnoosel bloedt beschuldeghet, maer ick hebbe den Heere ghebeden, dat hyt' v vergheue. Daer op de voornomde Procuruer seijde Amen, amen. Doen sprack Hoste tot den volcke, Och myn lieue broeders, ick hebbe vlieden noch so veel te segghen, maer ten is my niet tot mynen grooten leydtschap 3) ende droefenisse, toe ghelaten. So is de scherp Richter (na des landes wyse) voor hem neder gheuallen, ende heeft van hem vergeffenisse begheert van de doot die hy hem andoen soude. D'welck Hoste hoorende, heeft hem seer vriendelick ghekust, segghende, Ick vergheeft v met alder mynder herten. De Heere wille v vwe sonden vergheuen. Knielde mitds dien oock neder ende sprack. O Hemelsche Yader, die na vwe beloften dynen eenighen Sone ghesonden hebt, om voor de sonden des volcks dien 4) in v souden gheloouen, sick seluen op te offeren: ende ick een van vwen minsten knechten, 1) Doe hem. 2) Doe uw plicht, verricht uwe taak. 3) Leedwezen, spijt. 4) „Dien" staat hier in den eersten naamval meervoud. van mynen kyndtschen daghen ghesondicht hebbe, bidde v oytmoedelick om gratie ende ghenade. c 7 o/i. J V my? lieue broeders hertelick biddende, dat ghy al te samen Fol. 20 den heere // voor my wilt bidden, om syn Goddelicke gratie tot inde vre des doots, ghelyck hy den synen gheloeft ») heeft. Hier heeft de Procureur wederom tot den Scherprichter gheroepen. Doet wech doet wech. So heeft sick Hoste seer gewillichlick an den staeck gheset, om voor den naem syns Heeren Iesu Christi gheworcht ende ghebrandt te wesen, segghende: Lieue broeders al te ,r . wac^ v voor den valschen Propheten, die segghen sullen, Mat. 24. Christus is hier, ofte daer: maer gheloouet niet. Want hy is int r Sym VadeFS aUein inden hemeL Midts 2) dien rieP hy 0 hemelsche loan. 14. Vader in vwen handen beuele ick mynen gheeat. V hertelick biddende, dat myne kinderkins inde vreese des alderhoochsten opgroyen moghen. Hier is hy nu verworcht, syn lichaem ghebrandt, ende onder die misdadeghen daer na ghehanghen. Maer God heeft sonder eemch twyfel syn siele doer onsen Heere Iesum Christum daer hy v j n 80 ™st inden ghelooue opstondt, in dat eewich leuen, na syne Van deOner- onbedneghelicke beloftenissen opghenomen: ende sal hem ten heytdiede ,ongsten daghe, met alle heyleghen, tot de eeweghe glorie ende christenen blytschap verwecken. Daer sullen hem de veruolghers des waerdoodet. heyts moeten lyden: ende sullen 3) dan, alle die in de hemelsche tol. 21' eerehcheyt') sien, de//welcke sy hier so schandelick ghedoot hebben. Van benautheyt des gheests sullen sy suchten ende segghen : Dit synse die, 5) wy somwylen in spotte ghehadt hebben Sapi. 5. ende in lachterlicke ghclyckenissen. Wy ontsinneghe achteden haer leuen raserye, ende haer einde oneerelick e). Siet hoe synse onder den kinderen Gods gherekent, ende haer deel is onder den heyleghen. Daer om hebben wy vanden wech des waerheyts ghedwaelt, ende dat licht der gherechticheit is ons niet ghescheneii, ende de Sonne des verstandts is ons niet opghegaen. Wy syn moede gheworden inden wech des ongherechticheyts ende der verdoememese, ende wy hebben sware weghen ghewandelt, maer don wech des Heeren hebben wy niet bekendt. Wat heeft ons onse hoouerdicheyt ghebaet, oft wat heeft ons die beroeminge, ') der ryckdommen ghegheuen. Alle die dinghen syn doer ghegaen als een schaduwe. Sapient .5. Och oft doch alle Heeren, Princen ende Ouerheden hier op nu 1) Toegezegd, plechtig beloofd. 2) Vergel. boven, blz. 213 (onderaan), de spelling: mitds 3) he vervolgers namelijk zullen dan enz. i) Heerlijkheid. 1, Sï 122: """ ~ in dit leuen, ia in dit leuen segghe ick wel dachten, ende ter herten namen, sy souden haer sweerdt niet so lichtueerdichlick met het ontschuldich bloedt der Christenen veerwen, ende hen seluen moordenaers der heyleghen maken. Maer souden die veel meer, ghelyck sy van // Gods weghe schuldich syn, teghen alle Fol. 21' leydt ende onrecht beschudden ende beschermen. Rom .13. 1. Pet .2. Ick duncke wel, datter onder de Ouerheyt vele syn, die doer Rom. 13. onwetenheyt ende eenen onuerstandeghen yuer hier in sondeghen, l.Pet. 2. ende duncken veel meer, datse doer t' dooden dusdanegher menschen (diese voor ketters houden) Gode eenen dienst doen, ghelyck onse Heere Iesus Christus dat voorseyt heeft. Ioann .16. Maerdese loan. 16. onwetenheyt, hoe cleene een sonde datse schyndt te wesen, so isse dies niet te min in Godes gherichte gruwelick, ende maect den mensche der eewegher verdoemenisse schuldich, ende werdt van God niet vergheuen, ten sy datmen syne sonde wter herten bekenne, beweene ende betere. Ghelyck ons dat sommege exempelen der heylegher scrift, in sonderheyt des heyleghen Apostels Pauli. Act .9. 22. 1. Tim .1. glienouch bewysen. Also twyfele Act. 9.22 ick niet, oft vele onder de Ouerheyt die den voornomden Hoste 1. Timo. 1 ter doot verordeelt hebben, duncken datse voor God syns bloedts ontschuldich syn, ende dat hy ten rechten om tweederly oorsaken sy ghebrandt. Ten eersten dat hy een Sacramentschender gheweest sy, ouermidts dat hy niet gheloofde, dat het Missebroodt doer de cracht van vyf worden daer ouer van // den mispriester ghesproken, Fol. 22r inden warachteghen Christum verandert werdt. Ten anderen, dat hy een oproermaker sy gheweest, den bedelaer Monick ') opentlick inde keercke van syn leeringhe straffende. Maer eylacen, sy sondeghen hier grootelicx inne, doer onwetenheyt, hope ick. Want Hoste, om de voorseyde stucken, is noch verachter des Sacraments Iesu Christi, noch een oproerich seditieus mensche gheweest, maer heeft hier inne veel meer, na den wille des alderhoochsten ghelooft ende ghedaen. D'welcke ick hier voor my ghenomen hebbe tot een verbreydinghe des waerheyts, claerlick wt Gods wordt doer syn ghenade te wysen *). Op dat de ghene die doer onwetenheit dwalen, tot de kennisse harer sonden ende beternisse ghebracht werden : Ende voort an sick niet meer, om dusdaneghe oorsaken, doer t' vergieten des onnooselen blodts, tot haerder eewegher verdoemenisse, besmetten ende ontreyneghen. Angaende nu dat eerste stuck der beschuldinghe: so hope ick, dat Hoste inde gheuanghenisse, doer disputatien, met syne wedersprekers ghenouch bewesen heeft: dat hy het Sacrament Iesu 1) Bedelaer Monick, d. i. bedelmonnik. 2) Bewijzen. Fol 22 Christi in syn recht ghebruyck gheensins heeft veracht, maer dat het veel ineer doer de Mispriesters, met hare valsche leere, leuen ende handelinghe // veracht ende gheschonden werdt. Maer aenghesien dat wy wel weten, dat Hoste vanden Sacramente niet anders heeft gheuoelt dan wy in onse Christelicke Qhemeynte altydts na de heyleghe Scrift hebben gheleert ende ghehouden, so achte ick het tot synder ontschuldinghe ghenouch, dat ick hier een cleen handelinghe, van het Sacrament des Tafels Iesu Christi toe doe ende anhanghe. Daer wt men den grondt des twistes verstaen, ende de waerheyt van der loghenen, de vereeringhe des Sacraments vande onteeringhe, lichtelick sal connen onderscheyden. Allein bidde ick den Christelicke ') leser, dat hy sonder partyeicheyt des herten, met een dorsteghe liefde des waerheyts, dit lese, ende na Gods wordt proeue ende ordeele. Q Een eenuoldeghe verclaringe vanden Sacramente des Nachtmaels Iesu Christi: vander Misse, ende Hoe dat wy vanden verstande der worden het Sacra- Christi. Dit is myn lichaem. ment des Voor al betuyghen wy, voor God ende syne Enghelen, dat wy Nachtmaels dit Sacrament, gheensins verachten, als oft maer een ydel, bloodt, Christiniet ghemeyn teeken ende een buyckspyse ware: maer alst in de Gheverachten meynte oprechtelick na Gods wordt ghebruyckt werdt, houdent Fol. 23' wy h in grooter weerden: Ouermidts dat het van onsen Ileere ende meester Iesu Christo ingheset ende gheboden is, tot onsen grooten gheestelicken nutte ende profite. Want wy hier doer niet allein tot oprechte liefde, eendrachticheyt, oytmoedicheyt, ghedult, schuwen der afgoderie, belydenisse des naems Christi, afsteruen des olden mensche, ende allerley godsalicheyt, crachtelick vcrmaent ende verbonden werden: maer dat het aldermeeste is, werden oock onse conscientien, alsse om der sonde wille grootelicx verslaghen ende bedruckt in Christo rusten, hier doer buten maten seer ghetroost, doer de cracht des heyleghen Gheests versekert synde, dat wy doer d'eeneghe offerhande des lichaems ende bloedts Iesu Christi, ende een salichmakende Ghenieynschap met hem in syn heylich vleesch ende bloedt, so waerachtelick aller onser sonden vergheffenisse hebben, ende des eeweghen leuens eerfghenamen syn, als wy des Ileeren broodt eten ende synen beker dryncken. Waer doer wy tot een groote onwtsprekelicke blydtschap des herten, ende een viereghe dancksegghinghe tot God, beweecht werden. Dit mysterie 1) „Christelicke , waar wij „Christelicken'' zouden verwachten, komt meer voor. Zie fol. 26v, '28 ; beneden, blz. '220, 221. oft verborghentheyt, is het principaelste ende het alderhoochste, dat ons Christus in dit Sacrament heeft voor ooghen willen stellen // Want als hy dat ghebroken broodt wtdeylende, ende op een sacra- Fol 23' mentsche wyse handelende, spreeckt, Nemet, etet, Dit is myn lichaem dat voor v gegheuen oft ghebroken is. Luce .22. 1. Corinth .11. Het recht ver So wilt hy met dese worden niet anders, dan de voorseyde ver- standtder borghentheyt den gheloouighen verclaren, ende voor ooghen stel- worden Chrislen. Daer by namelick meynende ende verstaende (ghelyck oock ti dit is myn de oude Leeraers der Christelicker Kercke ouer dusent iaren ver- lichaem. claert ende wtgheleyt hebben) datmen dat broot wtwendelick etende, inwendichlick doer den ghelooue, na den inwendighen mensche seker wesen sal, dat hy syn eenich heylich lichaem, tot een seker vergheuinghe der sonden in de doot des cruyces, so waerachtelick ghegheuen heeft: ende datmen doer een salichmakende gemeynschap sijns lijfs ende bloets tot den eeweghen leuen so ontwyfelick ghespyst werdt, als men dat ghebroken broodt, na synen beuele wtdeelt ende inneemt. Yerstaet dit by eene ghemeyne ghelijckenisse. Een Bruydegoom als hy syne Bruydt eenen trourynck gheeft, seght hy niet, neemt dit is myn trouwe? Daer mit meynende, dat syne Bruydt niet allein den rijnck, maer veel meer die trouwe aensien sal, waer van den rijnck een seker teeken is. Ende de Bruydt soda-//neghen eenen rijnck van haeren lieuen Bruyde- Fol. 2i r goom ontfanghende, werdt grootelicx van syn liefde versekert ende in haer herto verblydt, niet om de materie ofte costelickheyt des rijncks (want die menichmael slecht ') is) maer om dat het een seker pandt is der huwelicker trouwe daerop sy de aldermeeste achte heeft. Anders soudense dien rijnck niet meer dan alle ander achten. Also oock Iesus Christus onse Bruydegoom, als hy dat broodt wtdeelende seght. Neemet, etet, dit is myn lichaem dat voor v ghegheuen ende ghebroken is: vermaent ons daermede, dat wy dat ghebroken broodt nemende ende etende, niet so seer op het broodt met den wtwendeghen ooghen, maer veel meer met den ooghen des inwendighen mensches, op syn lichaem eens inde doot gheoffert, sien sullen: inde conscientie versekert synde dat syn lichaem eens voor onse sonden so sekerlick opgheoffert is, ende dat wy doer de heylighe gheraeynschap syns lichaems, so waerachtelick dat eewich leuen hebben, als wy des Heeren broot na synen beuelen nemen ende eten. So dat de gbelooueghen an des Heeren disch het broodt nemende ende etende aldermeest op het heylich lichaem Cliristi eens voor haer sonden gheofifert, inden ghelooue tot een groote blydtschap ende vruecht haerder con-//scientie Fol. 24' 1) Eenvoudig. ansien. Op dusdanighe een Sacramentische wyse, ') van spreken moetmen oock nootsakelick verstaen, dat Christus den beker het nieuwe Luc. 22. Testament in synen bloede naemt. Luce .22. 1. Corinth .11. D'welck 1. Cor. 11. so veel is te segghen, dat het sy eenen seghel der ghenadegher lere. 31. vergheuinghe der sonde (die inde heylighe Schrift hot nieuwe TestaHeb. 8.10 ment ghonaent2) werdt. Ierem .31. Ilebr .8. 10.) De welcke inde cracht ende verdienste sijns bloedts ende steruens gheleghen is: ende comt allen ghelooueghen so sekerlicx toe, als sy den beker des Heeren in syne Ghemeynte dryncken. Dit selue mysterie des Nachtmaels, ansiet oock de heyleghe Apostel Paulus, leerende, dat het broot dat wy breken sy een ghemeynschap des lichaems 1. Cor. 10. Christi: ende dat den beker der dancksegghinghe, sy eene ghemeynschap des bloedts Christi, 1. Corinth .10. Dat is eenen sekeren ende crachteghen seghel onser salichmakende gemeynschap met Iesu Christo in syn vleesch ende bloedt tot den eeweghen leuen. So dat wy in het gherichte Godes met Christo Iesu, ende in hem, voor eenen mensche anghesien werden3). Wie can sick van dit hooghe mysterie ghenouchsaemlick verwonderen, ende datselue genouchsaeinlick prysen? Het is den vleesche onbegrypelick. BoFol. 25' uen-//dien, so werdt oock den ganschen handel des Nachtmaels, tot 1. Cor. 11. de verclaringhe des voorseyde mysteriums, de ghedachtenisse Christi, ende vercondinghe syns doots ghenaemt .1. Corinth .11. So wie dit voorseyde mysterium des Nachtmaels Christi recht verstaet (d'welck niemandt dan de boetueerdeghe ende rechtgheloouegben begrypen connen) die siet ende meerckt wel, dat in het Nachtmael des Heeren, den ghelooueghen gheene buyckspyse, maer de rechte spyse der sielen, (de welcke is Iesus Christus) voort ghestelt4) wert: ende dat de ghelooueghen dat wtwendich element ende weerck des Nachtmaels, niet so seer met de wtwendeghe ooghen en sinnen anschauwen ende anroeren, als sy met de ooghen des inwendeghen mensche, doer den ghelooue sien, op de rechte spyse ende dranck loan. 6 der sielen: te weten op het vleesch ende bloedt Christi Iesu. Ioann .6. de welcke hy voor haer sonden eens gheoffert heeft. Doer welcker salichmakende ghemeynschap sij oock sick gheuoelen ende gheloouen, heylich, rechtueerdich ende mede erfghenamen des eeweghen leuens te wesen. Anghemerckt5) dat nu dan, dese voorseyde gheestelicke verborghentheyt des Nachtmaels Christi (daerdoor de 1) De komma is overtollig. 2) Lees: ghenaemt. 3) De nadruk ligt op „eenen mensche", d.w. z. op de eenheid met Christus. '0 De schrijver bezigt „voortstellen", waar wij „voorstellen" zouden verwachten. Vergel. lol. 25», 30 r en »; beneden, blz. 2I9, 223, 221. 5) „Anghemerckt" wil zeggen: in aanmerking genomen. Het vormt het begin van een volzin, die eerst eindigt bij „teeken souden achten". gheloouighen so grootelicx ghetroost, teghen wan-//hope, valsche Fol. 25' middelen der eewegher salicheyt, crachtelick ghewapent ende met Christo onder malcander in een lichaem vereenicht ende gheknoeht werden) het principaelste ') ende alderhoochste mysterie is, dat de heylighe Scrift eendrachtelick leert, ende oude Leeraers der kercke ouer duysent iaren bekendt hebben: ende dat wy oock dat selue volcommelick, na ons wterste vermoghen leeren ende voortstellen, so can ons niemandt met rechte ende billicheyt beschuldeghen, als of wy eenichsins het Sacrament des lichaems ende bloedts Christi voor een slecht bloot teeken souden achten. Ende hoe wel dat wy eendrachtelick met de heyleghe Scrift ende waerom datoude Leeraers der keercke, aldus eerlick 2) vanden Nachtmaele des men die daer Heeren Christi gheuoelen ende leeren, so moeten wy nochtans, recht vanden vande blinde weerelts Leeraren, voor de meeste verachters ende Sacrament bespotters,3) der Sacramenten gheacht, ghescholden, verdreuen ende leeren voer ghedoot werden. Waerinne sick niemant verwonderen ende ver- Sacramentargheren sal. Want de oude listen des duuels syn, de valsche schenders Leeraers met eerelicke tytelen te vercieren, ende de oprechte scheldet. Leeraers tot verdonckeringhe des waerheyts, met loghenen, ende schandelicke na-//men te beswaren. Ghelyckmen dat wt d'exem- Fol. 26r pelen der Propheten ende Apostelen Christi leeren mach. D'welcke God tot een straffe der ondanckbaer weerelt. 2. Thessal .2. ende 2. Thes. 2. tot een oeffeninghe syner kinderen gheschien laet. 1. Corinth .11. 1. Cor. 11. De rechte oorsake dan, datmen ons so schandelick na roept, dat wy de Sacramenten Christi verachten ende schenden, is die alleene, dat wy het recht ghebruyck der Sacramenten Christi voorderende, de misbruycken tot een kueken schade 4) der wedersegghers, ende een achter deel5) haerder werelicker eere, na de mate der gauen ons vanden Heere ghegheuen, straffen, ende gheeren afsnoyen, tot de grootmakinghe des Goddelicken naems, ende ter wederopbauwinghe der veruallen Ghemeynte Christi. So ist nu dan wt de voorgaende redenen claerder dan den dach, dat wy het recht ghebruyck des Nachtmaels des Heeren Iesu Christi, d'welck een heylich Sacrament syns lichaems ende bloedts is, niet verachten: maer wy straften ende wederspreken alleine de Misse der Roomscher Kercke, die in de plaetse des Nachtmaels Christi doer lanckheyt des tydes alleinskins inghecropen, vol is aller gruwelicker misbruyken, ende strydet teghen die gansche heylighe Scrift. // Ende op datmen niet Fol. 26' 1) «Het principaelste" enz. is het praedikaat van „dese ... verborghentheit". ■2) Heerlijk, verheven. He komma is overtollig. 4) „Tot een kueken schade" wil zeggen dat de verwerping van de mis aan de tegenstanders nadeel in de beurs (of in de keuken) berokkent. 5) Achter deel, rf. vermindering. duncke, dat wy dit wt lichtueerdicheyt sonder oorsake segghen, so willen wy hier sommeghe gruwelen der Misse openbaren, ontdecken ende anteekenen: om der welcker wille alle waere christenen schuldich syn de Misse met rechte te verwerpen, ende totter doot toe te wederspreken. Biddende don christelicke leser, dat hy tot synder sielen salicheyt, op desen handel acht hebben wille. Q Vande Misse ende waerom se de Christenen schuwen moeten. D'eerste oorsake waerom men de Misse wt ganscher herten schuldich is te myden ende te verachten, is dese, dat se te weten teghen de wterlicke forme, ende het oprecht ghebruyck des waeren Nachtmaels onses Heeren Iesu Christi strydt. Want in de Misse, vele nootsakelicke dinghen van Christo onderhouden, ende tot nutte synder keercke gheboden, achterghelaten werden: ende weder om in huere plaetse vele oueruloedege onnutte, supersticieusche ende afgodesche dinghen, tot een verdonckeringhe, ia bespottinghe Christi ende syner heylegher insettinghe, inghebracht ende daghelicx onderhouden werden. Daer can gheen Christen an twyfelen, of Christus de wysheyt Fol. 27' des vaders, // onse eeneghe Heere ende Meester dien wy hooren Math. 23 moeten, daerinne alle schatten des wysheyts ende wetenschaps verMath. 13. borgen syn. Colos .2. heeft de beste forme des Nachtmaels gheCollos. 2. bruyckt ende ingheset: de welcke alle syne dienaren schuldich syn na te volghen, in sonderheyt om dat hyse gheboden heeft te onderhouden, segghende: Doet dit. Namelick dat ick ghedaen hebbe. Ende op datter inde keercke Christi, vande rechte forme des Nachtmaels, tot gheinen tyde, twist doer onwetenheyt opstaen soude, watmen namelick voor eene ') schuldich ware te volghen, so is ons dit Math. 26 ghetrauwelick, ende volcommelick inde heyleghe Scrift bescreuen. Mar. 14. Math .25. Mare .14. Luce .22. 1. Corinth .11. De welcke wy hier op Luce. 14. het alder cortste anteekenen willen, om te beter de misbruyeken 1. cor. 11. achter na an te wysen. De rechte for- 1 Ten eersten beuinden wy inde heyleghe Scrift, dat tot de me des Nacht- onderhoudinge des Nachtmaels onses Heeren Iesu Christi, de ghemaels Christi. looueghen t'samen in een plaetse commen sullen. Matth .26. 1. Cor .11. Math. 26 2 Ten anderen, dat de Dienaer des wordts, de versamelde ghelooueghen, ghetrauwelick, wt de heylighe Scrift vande cracht des doots Christi, vanden ghelooue, liefde, oytmoedicheyt, ghedult, sachtmoedicheyt, ende allerley godsalicheyt leeren sal: met een neer-// 1) NI. „forme". De bedoeling is: opdat geen twist zou voortvloeien uit onwetendheid, wat voor een vorm des avondraaals behoorde in praktijk gebracht te worden. stelick straffen der onboetueerdeghen, ende die eeneghe schadelicke Fol. 27' aerghernisse inde Ghemeynte anrechten. Hy sal oock God almachtich dancken van de groote weldaet, die hy an ons in synen lieuen sone, Iesu Christo bewesen heeft. Want Iesus Christus int' insetten des Nachtmaels, al dit ghedaen ende gheboden heeft te doene. Ten derden salder inde Ghemeynte eenen suuerlicken ghedeckten disch wesen .1. Corinth .10. met broodt ende wijn. Want Christus niet sonder groote oorsaken, dit Sacrament, op een wyse des maeltydts ingheset heeft. Ten laetsten, als nu de Ghemeynte wt Godes wordt gheleert, vermaent ende ghetroost is, so sal de Dienaer des wordts, van des Heeren disch dat ghebroken broodt ende des Heeren beker tot eene crachteghe ghedachtenisse syns doodts, hen ordentlick wt * deelen, te eten ende te drijncken, met eene claere ende troostelicke vercondinghe des lydens onses Heeren Iesu Christi. Dese oprechte maniere des nachtmaels onses Heeren Iesu Christi, hebben wij in onse Ghemeynte altydt (daer van wy God dancken) onderhouden. Ende connen daerom van niemandt eenichsins met rechte ghe-//scholden wesen: ouermidts dat met dese forme des Fol. 28r Nachtmaels, den grondt angaende, Christus selue, de Apostelen, ende de oude Kercke na der Apostelen tyden, tot groote stichtinge der Ghemeynte, te vreden gheweest syn. Der welcker heylich ende seker exempel alle ghetrauwe dienaers Christi volghende, connen niet dwalen: ende syn van Gods weghe schuldich de selue naer haer wterste vermoghen na te volghen, ende de Misse te verlaten, die so opentlick teghen dese rechte ende Christelicke forme des Nachtmaels strydet, ghelyck wy hier voort an, met corte worden anteekenen willen. Ten eersten werdt de Misse menichmael in houcken, wynckelen (), De Misse ende huijscappellen, ter begheerte eens menschen sonder eenich strydt teghen t'samen roepen der ganscher Ghemeynte, niet sonder huerder groote de rechte forverachtinghe .1. Corinth .11 ghehouden. me des Nacht- Ten anderen, als ist schoon datse somtydts wel int' midden der maels. Ghemeynte ghedaen werdt (ghelyck de Hooch Misse somense naemt l.Cor. 11. ghedaen schynt te wesen) so canse nochtans voor gheen Nachtmael ende Sacrament Iesu Christi bestaen ende gehouden werden. Want daerinne vele noodtsakelicke dinghen achterghelaten, // ende vele Fol. 28» supersticieusche in huere plaetse tot eene gruwelicke schendinge der heyligher insettinghe ons Heeren Iesu Christi, ghedaen syn. Want ten eersten, so isser gheene maniere eens Christelicke maeltydts: ia achten die voer een onteeringe des Sacraments Iesu 1) Hetzelfde ongeveer als „houcken" (vergel. fol. 55 r). Ook beteekent „wjnckel" : binnenkamer. Christi, schenden die met leeleke namen, ende wycken van sodaene eene Christelicke ende Apostolische wyse, so verre alst hen moghelick is, ende willen so beter weten dan Christus selue. Daerom hebben sy de tafel des Heeren in autaren verandert, diese op toouersche wyse eerst besweeren, ende daer na ter vereeringhe der Misse costelick vercieren. Hebben oock inde stede des ghemeynen etelicken broodes, so dunne een fyn cleen koecxkin, dat het schier onder het broodt niet wel gherekent can werden: is immers seer onbequaem om in het Nachtmael des Heeren te ghebruycken. Ouermits dat het van stonden an hanghende an den raeck oft ghehemelte des mondes ende daer smeltende, niet wel na den beuele Christi ghegeten can werden: Dat ick ooc swyghe, datse teghen dat claer wordt des Heeren, Exod .20. daerop een bilde J) maken. Deelen oock in haer Misse seer selden dat broodt tot de gemeynte wt, Fol. 29' maer vanden kop 2) beroouen sy // de Ghemeynte ganschelick. Hoe can dese gheestelicke kerckenroof een Sacrament des nachtmaels Iesu Christi wesen? Bouen dien, de Mispriester leert vermaent, straft, troost ende onder richt de Ghemeynte met Godes wordt niet. Vercondeghet de doot ons Heeren Iesu Christi niet: dat wy namelick doer hem alleene salich connen werden. Spreeckt voor de Ghemeynte gheene dancksegghinge tot God voor syne groote liefde, tot ons in synen lieuen Sone bewesen, ia doet hier ganschelick het wederspel3). Want hy staet verre van de Ghemeinte, dickmael met gordynen ende traeyllen4) afghesloten, datmen hem schier noch sien noch hooren can. Ia dat schandelick is, keert de ghemeynte den rugghe. Wat is dit anders dan een schandelicke verachtinghe des huysghesins des Heeren ? Murmelt wat bij hem seluen alleine so stille, dat hem de Ghemeynte niet verhoorens) can. Ende al waert schoon, dat hy met luyder storte6) sprake oft songhe, so can de Ghemeynte daer doer noch niet gheleert wesen. Want hy teghen de claere Scrift een onbekende sprake inde Ghemeynte ghebruyckt .1. Corinth .14. So dat vanden Mispriester in syn Misse gheen leeringhe, vermaninge, straffinghe, ende onderwysinghe der Ghemeynte, na Godes Fol. 29 * wordt ghe- /hoort werdt. Ia leest ende doet daer heijmelick veel dijnghen int latijn, die gheheel teghen den heyleghen wille Gods ende verborghentheyt des nachtmaels syn strydende. Want onder alle ander gruwelen, willen sy Christum opofferen, anroepen crea- 1) Op de hostie is een figuurtje aangebracht, voorstellende Christus aan het kruis of iets dergelijks. 2) Deker. 3) Het tegenovergestelde. 4) Het koor is door een hek met gordijnen van het overige gedeelte der kerk afgesloten. 5) Verstaan. 6) Storte = strote, d. i. strot, keelgat. tueren (welcker sommighe misschien inden afgront der hellen branden) ende tot sodaner eere ende gedachtenissen, doen sy haer Misse. Daer nochtans Christus ghesproken heeft, Doet dit tot mijnder ghedachtenisse. Is dit niet een iammerlick misbruyck ende verwoestinghe der heyligher insettinghe Iesu Christi? Men can dese Exod. 10. Egypsche duysternissen met den handen tasten. Het is den Bisschoppen ende Priesteren niet ghenoech, datse in haer Misse het wtdeylen des broodts ende bekers achterhouden, de rechte leere Iesu Christi verswyghen, de sonde onghestraft voorby laten gaen, ende die andere nootsakelicke stucken achterlaten : maer hebben in de plaetse der nootsakelicker dinghen, vele andere supersticieusche, tot vercieringhe der Misse, ende betooueringhe des volcx inghebracht. Want de Mispriester moet van eenen Bisschop, op ') seker wonderlicke supersticien ghewydt, ghesmeerdt, ende op het hooft gheschoren wesen. // Daer na doet hy de Misse met sekere ende menegherande clee- Fol. 30T deren verciert: staet an eenen eerlicken 2) ghecierden costelicken outaer, die oock op afgodesche wyse, met bilden ende bernende kerssen besteldt is. Yoorder heeft de Mispriester so veel gaens, staens, keerens, wendens, knielens, slapens, droomens, wasschens, drooghens, cruycens, murrens, ende bellens: ia stelt so meneghe bootsen3) voort, dat een kloeck verstandich mensche, schier hier wt alleyne (ten ware dat hy mit blindtheyt des herten van God geslaghen ware) haestelick soude connen verstaen, dat de Misse meer een narrespel (d'welck weet God ick met groote droefheyt des herten ouer de tastelicke blindheyt der menschen scrijue) dan eenen godsdienst oft Sacrament Iesu Christi sy. Anghesien dat de misse dan, om het nalaten so veler nootsakelicker dinghen, ende toedoen der supersticieuscherj gheen Sacrament Iesu Cliristi wesen can: so sal niemant dan daerinne verwonderen, dat de verstandeghe Christenen wt ganscher herten? tot het recht ghebruyck des dissches Christi, lust ende begheerte hebbende, de Misse verwerpen. Want wat ghemcynschap heeft het licht met de duysternisse, hoe comt Christus met Belial ouer een? 2. Co. 6. 2 .corinth .6 // D'ander oorsake waerom men Fol. 30, de Misse der Roomscher kerc ken schuldich is te verwerpen, is dese. Dat de Roomsche Mispriesters, dit gruwelick narrespel, voor so 1) „Op" beteekent hier: met inachtneming van. 2) Heerlijk. 3) „Bootsen" is hetzelfde als het hedendaagsche „potsen". Doer de Misse eerlicken ') eenen Gods dienst houden, den volcke voortstellen ende wert vergeöe- anprysen, als oft daer doer, om een cleen gheldt, niet alleene vernisse der son- ghiffenisse der sonden voor leuende ende dooden, maer oock alle den lasterlick lichamelicke wterlicke schade, lichtelick afghecocht souden connen ende spotte- werden, tot een schandelicke vertredynghe des bloedts des nieuwen lick vercocht. Testaments. O schalcke ghesellen, ende listighe quacksaluers, die de menschen so condt verblinden ende betooueren, dat ghy hen een crachteloose plaester 2), so diere 3) het gansche iaer ouer vercopen condt. Wat een grooter gruwel ende laster dat dit teghen Iesum Christum, syn Priesterschap, wordt4), ende den christelicken ghelooue sy, verstaet een yeghelick die maer wat in de heylege schrift gheoeffent is: namelick dat hier doer God van syn macht berooft werdt, lesus Christus met voeten ghetreden, een gulden calf opgherecht, ende de mensche in afgoderye ende soorchloosicheyt gheFol. 31r sterckt. Dunckende dat hy // syn sonden met ghelde altydt sal Math. 7. connen afcoopen. De wech tot den eeweghen leuen is aldus niet enghe, maer seer breedt. Anghesien datmen met ghelde doer de cracht der Misse, aldus in hemmelrijck commen can, ghelyck als de Mispriesteren dat stoltelick dorueu toesegghen, de menschen also opentlick bedrieghende ende bespottende. Want sy vande luyden betalinghe huers coops, voor de leueringhe Mat. 15. ontfanghen. Wee sodane blinde leyders der blinden, Egypsche Exodi.7. toouenaers die den Heere die hen ghecocht heeft also verloochenen, 2. Pet. 2. ende doer giericheyt, ende doer versierde worden 5) met den menschen coopmanschappen 6): ouer welcken dat oordeel nu van langhen tyden niet vertouft, ende haer verdommenisse slaept niet. Sy Num. 22. hebben den rechten wech verlatende, ghedwaelt, ende den wech 23. 24. Balaam des sons Bosor ') geuolcht, die den loon der ongherechticheyt lief ghehadt heeft. Anghesien dat nu dan so groot eenen gruwel inde Misse is, so sullen alle recht ghelooueghe christenen, die sick in alle cruycen des lijfs ende der sielen na den wille des alderhoochsten schicken ende voeghen, van dusdanegen bedrieghelicken ende toouerschen coophandel wachten: wel wetende, datse niet met aerschen verFol. 31c ganckelicke dijnghen, // goldt ende siluer, maer met eenen grooten 1. Pet. 1. prys des costelicken bloets ons Heeren Iesu Christi, vande eeweghe Ioan. 2. verdoemenisse ghecocht syn. Ende dat Christus alle coopers ende 1) Heerlijk. 2) Pleister. 3) Duur. 4) Woord, nl. van Christus. 5) „Versierde worden" zijn verzonnen woorden. tl) „Coopmanschappen" is een werkwoord : koophandel drijven. 7) De Vulgata spreekt in Num. XXIV :3 en 15 van „Balaam filius Beor''. vercoopers, twee mael ') wt den Tempel met een gheysel, doer Math. 21. eenen grooten yuer, wtghedreuen heeft, ende die also wt dat eewich leuen wilt dryuen. Leest. Math .25. vande dwase maeehden die in Math. 25. des doots noode, olye cochten, ende hoe die Apostel Petrus, Simons ghelt verworpen heeft Act .8. ^ct g De derde oorsake waerom de ghelooueghen de Misse verwerpen De Misse is sullen, is een groote ende gruwelicke afgoderie, die daer inne ghe- vol grofue afdaen werdt: niet allein doer een anroepinghe der verstoruen crea- goderie. tueren, maer oock doer een anbidden der aertscher creatueren, namelick des broodts ende wyns inde plaetse, ende onder den naein Christi. Want sy meynen, datse doer de cracht van seker worden het broodt in het warachtich lichaem Christi, ende den wyn in syn waerachticb bloedt veranderen connen. Doer welcken valschen droom bedroghen, anbidden sy de creatueren des broodts ende des wyns voor God: sluyten oock dat broodt op, ende draghent omme ter anbedinghe ende bedryuen hier mede grooter af-//goderie, dan Fol. 32 r de Israelyten met dat vergulden Calf ghedaen hebben. "YVy bid- Exo. 32. den v Christelick leser, dat ghy doch uwe ooren niet wilt stoppen, ende teghen ons die hier inne de waerheyt spreken, vier ende vlamme wtspuwen: maer wilt onpartyelick in de vreese Gods die sake tot den einde toe vulhooren 2), ende nae dat onbedrieghelick wordt des Heeren, niet na de olde ghewoenten richten, so sult ghy doer Gods ghenade tot den verstande des waerheyts moghen commen ende daerinne ter vertroostinghe uwer conscientie versteerckt werden. Ick weet wel, hoe dat do Mispriesters tot een ontschuldinghe haerder afgoderie, eenen schyn des goddelicken wordts voorwerpen: te weten, dat Christus het broot des Nachtmaels wtdeylende, ghe- Hetmcsnersproken heeft. Nemet, etet: Dit is myn lichaem dat voor v ghe- stantderworbroken ende ghegheuen werdt. Als oft Christus doer dese wor- den Christi den, het broodt in syn lichaem, ia in sick seluen verandert hadde: dit is myn ' ende oock alle Mispriesters tot den einde des weerelts de macht lichaem. ghegheuen hadde, datse het broodt, doer het wtspreken van vier oft vyf worden, ende den wyn doer ander worden, in eenen waerachteghen Christum, tot haren /'/ wille, souden moghen veranderen: Fol 32' den welcken sy daer na tot anbiddinghe inde kereke souden moghen opsluyten, oft ophanghen, ende ouer alle straten draghen. Hier op segghen wy, dat de vorseyde worden Christi wel war- 1) De schrijver beschouwt Matth. XXI: 12 v. en Joh. II: Uw. als verhalen van twee afzonderlijke gebeurtenissen. 2) Hetzelfde als „volhooren". Kilianus, Etymologicon tevtonicae lingvae, Traiecti Bat. 1777, p. 762: vol in compositione significat perfectionem actus verbi cum quo componittir: sicut per apuil Latino*. achtich, ende den recht verstandeghen christenen, in het oprecht ghebruyck des Nachtmaels ') Iesu Christi, wtnemende seer troostich syn: maer leeren met alle oude Leeraers der kercken, het ghebruyck der heylegher Scrift inden handel aller Sacramenten volghende, datmen se op een Sacramentische maniere ende wyse van spreken, die van ons bouen verclaert is, verstaen sal, ende niet letterlick na der mispriesteren verstandt2), datse opde voorseyde worden Christi ghedicht hebben. Ende op dat niemandt duncke, dat wy dusdanich een letterlick verstandt der voorseyder worden Christi wt hertneckicheyt of menschelick vernuft, sonder groote oorsake wederspreken, so willen wy hier sommeghe redenen voort stellen ende anteekenen, daer doer niet alleen wy, maer oock alle godvruchteghe, die de sake recht ende onpartyelick insien, crachtelick ghedwonghen werden, dusdanich een letterlick verstandt te verwerpen: so verre men de waerheyt meer, dan de loghene plaetse gheuen wilt. Fol. 33 ci Waerom men de worden Christi, Dit is myn lichaem, niet letterlick verstaen mach. Ten eersten, na dat alle donckere plaetsen der heylegher Scrift, doer andere claere oft ghelycke verstaen ende wtgheleyt moeten werden, ende dat ons nerghens in de heyleghe Scrift verboden werdt, de voorseyde worden wt te legghen: so moeten wy die so wel als alle andere donckere scriften wtlegghen. Ende ouermidts dat Christus Iesus dese worden tot de insettinghe eens Sacraments De letterlieke ghesproken heeft, so can de letterlicko wtlegghinghe der Priesteren wtleggiDghe niet bestaen, ouermidts datse teghen de nature aller Sacramenten is teghen de Van God in syn Ghemeinte inghestelt, strydet. Want de natuere natuere aller a]ier Sacramenten is, dat het wterlick Sacrament, weerck oft teeken Sacramenten. jn gyn eer8te natuere blyuende, den naem der Sacramentalicker verborghentheyt, om die te beter, om onser swackheyt wille, wt te drucken, ontfanghe: ghelyck men dat by d'exempelen aller Gene. 17. Sacramenten sien can. Want de besnydenisse werdt dat verbondt Exodi. 12 Gods ghenaemt. Genes .17. Dat Paeschlam den doerlydt des Heeren. 1. Cor. 10 Exodi .12 3). De steen Christus .1. Corinth .10. Den Doop, Fol. 33' een badt der wedergheboerte // Tit .3. ende int Paradys, een boom, de boom des leuendes, ende die ander, de boom des wetenschaps Gen. 2. van goet ende quaet. Genes .2. Anghesien dan, dat het Nachtmael Iesu Christi een Sacrament 1) Verbeterd uit „Na- (op het einde van een regel) htmaels". 2) „Verstandt" (hier onzijdig gebruikt) beteekent : wijze van verstaan, opvatting. 3) Exodus XII: 11, naar de Vulgata: est enim Phase (id est transitus) Domini. is, so mach men dese Sacramentelicke worden, dit is myn lichaem, niet letterlick, maer op de Sacramentsche wyse verstaen: dat name- lick, het breken, wtdeylen, ende nutten des broodts an des Heeren disch, sy een heylich ende cratich ') sacrament teeken des lyfs oft l.Cor. 10. der ghemeynschap des lyfs ons Heeren Iesu Christi, eensvoor2) onse sonden in de doot gheoffert. 2 De wedersprekers die in alle andere Sacramenten dese figuerelicke wyse van spreken bekennen moeten, connen gheene scriftelicke oorsake gheuen, waerom dat wy meer in dit Sacrament, dan iu alle anderen, dat letterlick verstandt der worden, ende dat op de pyne der eewegher verdoemenisse, volghen moeten. 3 Christus Iesus in de insettinghe deses heyleghen Nachtmaels, bewyst met vele worden claer ghenouch, dat hy ontrent desen Sacramente, angaende de maniere van spreken, niet niewes heeft willen inbringhen. Want hy ghebiet datment tot synder ghedachtenisse houden sal. Maer nu ist een seker ma-//niere van spreken Fol.34r inde heyleghe scrift, dat het ghedynck teeken den naem des dincks waer van de ghedachtenisse ghehouden werdt, ontfanghe. 4 Bouendien heeft oock Christus asdan de hoochtydt des Paesch- Luce. 22. lams, dat Pascha, dat is den doorlydt ghenaemt. Math. 26. 5 Den beker oft kelck, naemt hy syn bloet Luce .22. ende het nieuwe Testament in syne bloede. Math .26. Waer wt wy oock leeren, datmen 3) die worden, dit is myn lichaem, na dese wtlegghinge van Christo ghegeuen, op dese wyse verstaen moeten, dit is het nieuwe Testament in myn lichaem. De welcke maniere van spreken, alleyn figuerelick, op Sacramentische wyse verstaen connen wesen. 6 Daerom heeft oock Christus den beker dien hy syn bloedt hadde ghenaemt namaels wederom de vrucht des wyngaerts ghe- Math. 26. naemt. Math .26. 7 Waerinne de heyleghe Apostel Paulus oock Cliristum gheuolcht heeft, die het broodt, oock na de worden der segheninghe (alsomen se noemt) driemael broodt ghenaemt heeft. 8 Ende tot den Corinth. in het .10. cap. leght hy de worden Christi wt, segghende. Dat het broot dat wy breken, sy de ghemeinschaps des lyfs Christi: ende de beker der dancksegghinghe, i, Cor. 10. de ghemeynschap des bloedts Christi. // 9 Dese Sacramenttische ofte figurelicke wtlegginghe der worden Fol. 34' des Nachtmaels, hebben oock die oude Doctoren der christelicker 1) Cratich = crachtich (met syncope van „ch"). Anders, lees: orachtich. 2) Zóó staat er (in één woord). 3) Met het oog op het volgende „moeten" zou hier „wy" in plaats van „men'' behooren te staan. kercke bekent, ende daeroinme een den ander gheensins ghescholTertull. lib.4. den ofte veracht, veel min verdomt. Hier van machmen lesen teghen Mart. by Tertullianum, Hieronymum, Chrysostomum, Amhrosium, AugustiHieronimusin num, ende andere oude doctoren meer, die de voorseyde worden het Euangelie niet letterlick, maer figuerelick na den aert aller sacramenten wtMat gheleyt hebben. Chrysostomus 10 Ende dat dit letterlick verstandt een nieuwe leere sy, machin syn 83. ho- men daer wt ghenouch mercken, dat die anbiddinghe des broodts melieopMath. alder eerst doer den Paus Honorium den derden, ontrent het iaer Ambros.inden ons Heeren .1226. gheboden is gheweest, ende dat de Sacraments eersten brief dach eerst doer Vrbanum den vierden, anno .1264 ingheset is. Pauli tot den 11 Yoorder de Mispriesters selue connen dese voorseyde worden, Cor.in het.11. dit is myn lichaem, gheensins sonder figure verstaen. Want alse Angusti. te- leeren, dat doer de cracht deser vyf worden (Hoe est enim corpus ghenAdaman- nieum) want dit is myn lychaem, het broodt in het wtspreken der tum. cap. 12. lester syllabe (vin) in het warachtich lichaem Christi verandert werdt so weten sy niet, wat dit wordeken, Hoe (dit) beduydet oft bewyset. Sy duruen niet segghen, het broot, want so soude het Fol. 53 (35)r broodt na het letter-//lick verstandt Christus wesen, ende voor ons an den disch gheoffert. D'welck gruwelick is om dincken. Daerom vele onder haer segghen, dat het wordeken (Iloc) of (dit) voor niet staet, ende op gheene sekere creature wyset. Maer die nu onder haer willen, dat het wordeken (Hoe) op het broodt sal wysen, die maken daer na een figure in het wordt, (Est) of (is) d'welck sy wtlegghen, werdt verandert. Ende daer na: by de worden (myn lichaem) verstaen sy den ganschen persoon Christi. So dat het sy hare wtlegginghe: dit broodt werdt in het lichaem Christi verandert, of inden persoon Christi. Aldus onse wedersprekers, die ons voor Sacramentschenders ende vertreders aller godsalicheyt, om een bequaeme ghemeyne ende met der heylegher Scrift ouer eencommende figuere, schelden, die moeten tot de vastmakinghe harer nieuwe valscher ende afgodescher meeninghe, vele, onscriftelicke, ende ombekende figueren voortbringhen. Anghesien dan, dat in alle Sacramenten, de worden die de gheestelicke verborghentheyt verclaren, figuerelick ende niet letterlick verstaen werden: Ende dat Christus, Paulus ende de oude Leeraers der kereken, dese wyse van spreken, in het Sacrament des Nachtniaels lol. 53 (35)r hebben eendrachtelick bekent: // Ende de mispriesters gheene schriftelicke oorsake hebben, om ons hier tot het letterlick verstandt te dwinghen, ia selfs de worden tot beuestinghe harer leere, sonder vele ongeschickte figueren niet connen verstaen: so sullen wy op haer letterlick verstandt, datse ons altydts onuerstandelick voorwerpen, niet achten, ende de seker wtlegghinge die allen sacramenten ghemeyne ia, nauolghen: ist dat wy moetwillichlick niet bedroghen willen wesen. 12 Bouendien, dat letterlicke verstandt neempt wech de volmaecktheyt dea Sacramenta. AV ant aengheaien dat na het ghetuyghen Irenens in der heylegher schrift, ende der oude leeraren, in alle sacramen- synnen 4. ten twee dinghen nootsakelick (elck in synen graet) syn moeten, bouck teglien daer van het eene aertsch ende lichamelick dat ander gheestelick Valentinum. ia. Soudemen nu die worden. Dit is myn lichaem, letterlick ver- ataen ende daer doer het broodt in het lichaem Christi varanderen '), se -) aoude daer gheen broodt, ende also gheen volmaect sacrament connen wesen. 13 Yoorder, na dat alle sacramenten, anhanghende seghelen des heyloghen Euangeliums Ieau Christi syn, ende dattet teglien de natuere ende aert der seghelen sy natuerlick te wesen, oft in sick wesentlick // te besluyten datse 3) verseghelen: so can ooc in het Vol. 36r Nachtmael Christi, d'welck ooc sodanich eenen seghel is, wesentlick niet teghenwordich syn, dat4) den gelooueghen daer doer veraeghelt werdt, namelilck J) het lichaem Christi, of de ghemeynscap dea lichaems Christi, d'welck eens voor onse sonden ghebroken is. Daerom machmen oock de worden dea Nachtmaels niet letterlick verstaen, maer alleen sacramentelick na den aert aller sacramenten. 14 Ten laetsten betuycht de gansche acrift, dat de sacramenten tot een hulpe onaer awackheyt ende cranckheyt dea geloofs inge8telt syn. Soudemen nu een verstandich Christen tot dat letterlick verstandt der worden des Nachtmaela willen dwinghen, ao sal syn swacke conscientie, doer dit sacrament niet gheholpen, maer veel meer beroert, verstrickt, ende ghequetst werden, ouermidts dat dua- danich een veratandt, teghen alle Sacramenten, ende de gansche De letterlicke •acrift is claerlick atrijdende: ghelyck wy dat nu eensdeels hebben wtlegghinge, bewesen, ende voortan doer Gods ghenade noch claerder bowysen strijdt tegen sullen. ,jen chrigte- II Ten anderen so is de letterlicke wtlegghinghe niet alleyn lieken gheteghen de natuere aller sacramenten, ghelyck ala vooren gheseght loone. ia, maer oock teghen den waeren Christelicken gelooue. // Waer- Fol. 36" mede nochtana alle wtlegghinghe na de leeringhe Pauli ouer een comen moet. 1 Daer ia maer een recht ghelooue: d'welck aynen troost der Kom, 12. 1) Lees: veranderen. 2) Lees: so. 3) Datgene wat zij. 4) Naar het hedendaagsche spraakgebruik zou hier „wat" staan. Het lichaam van Christus wordt aan de geloovigen door het sacrament bij wijze van een zegel geschonken. Het kan dus niet werkelijk tegenwoordig zijn. 5) Lees: namelick. ¥ Ephe. 4. salicheyt inden eeneghen Heere Iesu Christo alleyne heeft. Die naer het ghetuyghen des heylighe Euangeliums, na de opstandinghe syns doots, opgheuaren is inden hemel, daer hy is een ghetrauwe voorspraker voor ons. Maer soudemen nu die worden letterlick verstaen dan soude het ghelooue van dien waere Christus die inden hemel is verstooret, op eenen anderen die hier op aerden is, ghebrocht werden, teghen de natuere des gheloofs, d'welck Christum Collo. 3. in synen persoon bouen souckt inden hemel. Colloss .3. 2 Het ghelooue bekendt ooc maer een etynghe des lichaems Christi loan. 6. tot der salicheyt, namelick dat gheestelick. Ioann .6 '). D'welck Ioan. 6. den kijnderen Gods alleene toecomt. Ioann .6 2). Maer na het letterlick verstandt der worden des nachtmaels, sonder 3) een lichamelicke etinghe des vleeschs Christi, oock den kinderen des Duuels, ghemeyn wesen. D'welck met den christelicken ghelooue niet bestaen can. 3 Yoorder, is dit letterlicke verstandt teghen den artykel des Act. 1. hemeluaerts Christi. Act .1. // Fol.31r 4 Teghen de gheduereghe verwachtinghe synner wedercompste. Act. 3. Act .3. Hebr .9. Heb. 9. 5 Verdonckert den troost, die de ghelooueghen inde gherechticheyt Iesu Christi hebben, die daer inne in sonderheyt bewesen wert, dat hy bouen in den hemel, byden vader onse voorsprake Ioan. 16. i8. Want de heylighe gheest (spreeckt Christus) sal de werelt vande gherechticheyt straffen, ouermidts dat ick tot den Vader gae. 6 Berooft oock de Ghemeynte van den troosts 4) des heylighen Gheests. Want daer staet gheschreuen, het is v nut dat ick gae, want ist dat ic niet wech gae, so sal de trooster tot v niet com- Ioan. 16. men: maer ist dat ick gae, ick sal hem tot v senden. Ioann .16. 7 Schendet de eerelicheytr') des rijeken Christi. Phil. 3. 8 Ende neemt syn Priesterschap ganschelick wech. Want Paulus geeft Christo den hoogen Priester, een tabernakel ende heylichdom, dat sonder menschen handen ghemaeckt is, namelick den hemel. Heb. 9. Hebr .9. Ende Paulus leert, dat Christus gheen Priester ware, Heb. 8. soude hy noch op der aerden wesen. Hebr .8 Bouen dien, dat letterlick verstandt der voorseyder worden Christi, Fol. 37' brijngt // mede eenen grooten strydt der heyliger scrifture, ende Dat letterlick vele ongheschicktheden die niet alleynlick teghen het natuerelick verstant vernuft, maer veel meer teghen de heylege Schrift opentlick syn breect de strydende. 1) De schrijver schijnt te doelen op Joh. VI: 63. 2) Waarschijnlijk heeft de schrijver het oog op Joh. VI: 65. 3) Lees: souder. Zie de „Erraten" aan het slot. 4) Lees: troost. 5) Heerlijkheid. 1 Is nu dan dat letterlick verstandt waerachtich, so heeft de hey- eenicheyt der lighe Apostel Petrus niet recht gheleert, dat die hemelen Christum heyligher houden moeten, tot de wedersettinghe aller dijnghen. Act .3. scrift. 2 Ende die redene des heylighen Apostels Pauli, daer hy de chris- Act. 3. tenen mede vermaent, datse hemelsche dinghen moeten soecken ouermidts dat Iesus Christus inden hemel is, sal niet connen be- Col. 3. staen. Maer sullen ') oock, ia veel meer aertsche dynghen moeten Phil. 3. soucken, ghelijck de aertsche Mispriesteren, aertsch, 2) goet met den aertschen Christum vergaderen, om een aertsch leven te leyden, anghesien datse hier Christum in so veel plaetsen op der aerden, ten ghebode der mispriesteren hebben connen 3), ia op den hals4) gheboden werden, hem hier te soucken ende te anbidden. 3 Is het letterlick waer, hoe heeft dan Paulus geleert, dat de oude vaders der Israelytischer Kercke, eene spijse met ons, name- lick Christum ghegeten hebben .1. Corinth ,10. anghesien dat Chris- l.Cor. 10. tus // alsdan noch gheen vleesch hadde. Fol. 38' 4 Hoe can oock Christus wordt bestaen, daer hy seght, My Math. 26. hebdy niet altydts. Math .26. 5 Te vergheefs soude ooc Christus so neerstelick vermaent gebben5), datse huer wachten souden vanden glienen, die na syn Math. 24 Hemeluaert segghen souden. Siet hier ofte daer is Christus. 6 Het lichaem Christi soude noch daghelicx moeten ouergheleuert Math. 26 ende ghebroken, ende syn bloedt verghoten werden. Want Christus in desen handel spreeckt van het breken ende ouerleueren syns lichaems, ende van het verghieten syns bloedts. Math .26. Luc .22. Luce. 22. 1. Corinth 11. l.Cor. 11. 7 De goddeloosen, ia de musen ende ratten souden oock, dat lichaem Christi eten, ende dat leuen in sick hebben. Want in het eten des vleeschs Christi, het eewich leuen is. Ioann .6. Ioan. 6. 8 Ende Christus soude teghen syn eyghen leere wat ingheset ende gheboden hebben. Want hy verwerpt dat vleeschelick eten syns lichaems, ende eysschet alleyne dat gheestelick. Ioann .6. Ioan. 6. 9 Ende na dat Christus opentlick leert, dat het vleesch oft vleeschelick eten syns // lichaems, tot niet nut sy ende onprofitelick: Fol. 38' Ioann .6. so soude Christus wat onnuts ende onprofitelicxs ingheset ende gheboden hebben, ende dat op de straffe der eewegher vcrdoemenisse, ghelijck de Mispriesters dat leeren. 10 Voorder sullender daghelicxs, ontallicke veel myraculen doer 1) NI. de Christenen. 2) De komma is overtollig. 3) Overal waar de mis gecelebreerd wordt kunnen zij Christus bezitten. 4) Als zij het niet doen is het eene halsmisdaad. 5) Lees: hebben. Zie de „Erraten" aan het slot. de craeht van vijf worden, op toouersche wyse ouer t'broot gesproken, gheschien: do welcke met gheene Goddelicker myrakelen ghelijckenisse hebben, ia syn daer ganschehjck teghen. August, in 11 Ende ghelijck als Augustinus leert. Christus soude een boos synen derden werck ende grofue sonde beuolen hebben, soudemen syn worden van bouck van de het eten syns vleessches ende drincken syns bloedts letterlick verstaen. christelicke 12 Men mach oock daer wt wel mercken, datmen de worden leere. des Nachtmaels, so niet letterlick verstaen can, ouerinits dat daer loan. 17. wt volghen soude, dat ooc alle verstomen heyleghen in het broot souden wesen. Want Christus spreeckt lek wil vader, dat daer ick ben, ooc de de myne syn. Ioann .17. 13 Men soude oock het Nachtmael ouer lanck uiet meer hebben moeten houden. Want het ophouden moet, als Christus wedercom1 Cor. 11. men sal .1. Corinth .11 // lol. 39' 14 Christus soude ooc eene groote oneerlicheyt2) onderworpen syn, soude hy doer vyf worden van eenen inisdoender die menichrnael een loeghenaer, dronckaert, ende met schandelicke sonden behanghen is ghesproken, daer lichainelick teghenwordich moeten wesen, om van hem ghegeten te sijne. 15 Ende na dat de Papistsche Leeraers wtgheuen, dat de cracht der veranderinghe des broodts, in het lichaem Christi, gheleghcn is in het volcommen wtspreken der vijf worden, ende in het voornemen des Priesters, ende datmen niet can seker weten boe veel worden datse spreken, ende veel min watse duncken ende meynen: so soude Christus syne Kercke onwtsprekelicke vele Perijkelen der afgoderije onderworpen hebben. IJ'welck oock sommeghe Papistsche Doctoren, wel hebben gliemerckt, die daerom gheleert omas. hebben, datment misbroot op een conditie anbidden sal, namelick a rie so verre, alst al ghedaen ware, datter behoort ghedaen te wesen. So Biel. groot een onsekerheyt deser letterlicker leere, werdt by de Leeraers der Roomscher Kercke selue beuonden. 16 De welcke daermede ooc ghenouch bewysen, datse van huere vi qqt letterlicke wtlegghinghe in huere consciencie onseker syn, datse in 0 • desen // handel vande worden des Heeren bekers 3) so weynich spreken, wol wetende, dat men liuere dwalinghe, daer wt liehtelick soude connen mercken. Want anghesien dat der beyder ghestaltonisse ') een verstandt is 5), ende dat de worden vanden bekere ghesproken, figuerlick op Sacramentische wyse verstaen moeten syn. 1) Lees : ooc de myne. 2) Het tegenovergestelde van heerlijkheid. 3) „Vande worden des Heeren bekers" wil zeggen: van de woorden die de Heer sprak over den drinkbeker. I) Er staat: ghestalteni- (op het einde van een regel) se. 5) „Een verstandt is'' wil zeggen: ééne beteekenis heeft. Soudense nu voel vande worden des kelcks spreken, so soude een yeder man dan lichtelick tot het verstandt der worden Christi, dit is myn lichaem, moghen cominen. Datse namelick niet eyghentlick na de letter, rnaer op de Sacramentische wyse, ghelyck de worden des bekers, verstaen moeten wesen. Daer om teghen het letterlick verstant dor worden, dit is myn lichaem, sullen wy altydts, voor werpen, dat Christus den Cop syn bloedt naemt, ende het niewe Testament in syn bloedt. Voorder, dese letterlicke wtleggingho der Mispriesteren, strydt De letterlicke opentlick teghen den artykel des ') menschwerdinghe Christi, ende wtlegginghe syns lichaem s ware natuere. i8 teghen de 1 Want de heyleghe Scrift leert ons hier van, datter niet meer natuere des dan een lichaem Christi is. lichaems 2 Ende datte wt den sade Dauids na den vleessche. Rorn.1. 2. Tim.2. Christi. 3 D'welck noyt op eenen tydt, meer dan op een plaetse ghesien Hom. 1. is ghe-//weest, ende is van de een plaetse tot de andere ghegaen Fól.40' ende ghecominen. 4 Is oock altydt teghen wordich, synde vande ooghen ende handen der menschen sienelick ende tastelick gheweest, oock na syne verrisenisse. Ende alsmen vande waerheyt syns lichaems eenichsins Marei. 16. ghetwyfelt heeft, so heeft hy sick op het ordeel der wtwendeghen sinnen des ghesichtes ende gheuoelens beroepen. Luce .24. Ioann .20. Luc. 24. 5 Is maer eens gheoffert. Hebr .7 . 10. Ioan. 20. 6 Ende na de verrysenisse can syn bloedt niet meer vanden Hebr. 7.10 lichaeme verscheyden wesen. Roman .6. Kom. 6. Alle dese ende derghelycke conditiën des lichaems Christi connen niet met dat letterlick verstandt (dat natuerelick het broot in het waerachtich lichaem Christi soude verandert werden) bestaen. 1 Want also soude de eeneghe Christus daghelicxs so veel dusent lichamen hebben, als de Mispriesters willen. 2 De welcke lichamen niet wt den sade Dauids, maer wt het broodt ende wyn haer afcomste hebben soudon. 3 Ende souden op eenen tydt, in menich dusent plaetsen wesen sonder eenich toecommen oft wechgaen. 4 Souden oock ontsichtbaer 2) ende ontastelick syn, gheen ghestaltenisse van groot-//heyt oft cleenicheyt hebbende. Fol.40' 5 De welcke oock ghebroken ende gheoffert souden hebben gheweest in het eerste Auentmael, ende souden noch daghelicxs ghebroken werden. Want daer staet ghescreuen. Dit is myn lichaem, dat voor v ghebroken is, myn bloedt dat voor v verghoten is. 1) Lees: der. 2) Lees : onsiclitbaer. Zie lol. 40 v; beneden, blz. 240. de cracht van vijf worden, op toouersche wyse ouer t'broot gesproken, gheschien: dc welcke met gheene Goddelicker mjrakelen ghelijckenisse hebben, ia syn daer ganschelijck teghen. August, in 11 Ende ghelijck als Augustinus leert. Christus soude een boos synen derden werck ende grofue sonde beuolen hebben, soudemen syn worden van bouck van de het eten syns vleessclies ende drincken syns bloedts letterlick verstaen. christelicke 12 Men mach oock daer wt wel mercken, datmen de worden leere. des Nachtmaels, so niet letterlick verstaen can, ouennits dat daer Ioan. 17. wt volghen soude, dat ooc alle verstoruen heyleghen in het broot souden wesen. Want Christus spreeckt lek wil vader, dat daer ick ben, ooc de de myne J) syn. Ioanu .17. 13 Men soude oock het Nachtmael ouer lanck niet meer hebben moeten houden. Want het ophouden moet, als Christus wedercom1 Cor. 11. men sal .1. Corinth .11 // tol. 39' 14 Christus soude ooc eene groote oneerlicheyt2) onderworpen syn, soude hy doer vyf worden van eenen misdoender die rnenichmael een loeghenaer, dronckaert, ende met schandelicke sonden behanghen is ghesprokeu, daer lichamelick teghenwordich moeten wesen, om van hem ghegeten te sijne. 15 Ende na dat de Papistsche Leeraers wtgheuen, dat de cracht der veranderinghe des broodts, in het lichaem Christi, gheleghen is in het volcommen wtspreken der vijf worden, ende in het voornemen des Priesters, ende datmen niet can seker weten hoe veel worden datse spreken, ende veel min watse duncken ende meynen: so soude Christus syne Kercke onwtsprekelicke vele Perjjkelen der afgoderije onderworpen hebben. D'welck oock sonimeghe Papistsche Doctoren, wel hebben gliemerckt, die daerom gheleert Thomas, hebben, datment' misbroot op een conditie anbidden sal, namelick a ne g0 verre, alst al ghedaen ware, datter behoort ghedacn te wesen. So Biel. groot een onsekerheyt deser letterlicker leere, werdt by de Leeraers der Roomscher Kercke selue beuonden. 16 I)e welcke daermede ooc ghenouch bewysen, datse van huere _ letterlicke wtlegghinghe in huere consciencie onseker syn, datse in • desen // handel vande worden des Heeren bekers 3) bo weynich spreken, wel wetende, dat men huere dwalinghe, daer wt lichtelick soude connen mercken. Want anghesien dat der beyder ghestaltenisse ') een verstandt is 5), ende dat de worden vanden bekere ghesproken, figuerlick op Sacramentische wyse verstaen moeten syn. 1) Lees : ooc de myne. 2) Het tegenovergestelde van heerlijkheid. 3) „Vande worden des Heeren bekers" wil zeggen : van de woorden die de Heer sprak over den drinkbeker. 4) Er staat: ghestalteni- (op het einde van een regel) se. 5) „Ken verstandt is' wil zeggen: ééne beteekenis heeft. Soudense nu voel vande worden des kelcks spreken, so soude een yeder man dan lichtelick tot het verstandt der worden Christi, dit is myn lichaem, rnoghen connnen. Datse namelick niet eyghentlick na de letter, inaer op de Sacramentische wyse, ghelyck de worden des bekers, verstaen moeten wesen. Daer om teghen het letterück verstant der worden, dit is myn lichaem, sullen wy altydcs, voor werpen, dat Christus den Cop syn bloedt naemt, ende het niewe Testament in syn bloedt. Voorder, dese letterlicke wtlegginghe der Mispriesteren, strydt De letterlicke opentlick teghen den artykel des ') menschwerdinghe Christi, ende wtlegginghe syns liohaems ware natuere. is teghen de 1 Want de heyleghe Scrift leert ons hier van, datter niet meer natuere des dan een lichaem Christi is. lichaems 2 Ende datte wt den sade Dauids na den vleessche. Rom.1. 2. Tim.2. Christi. 3 D'welck noyt op eenen tydt, meer dan op een plaetse ghesien Rom. 1. is ghe-//weest, ende is van de een plaotse tot de andere ghegaen Fol. 40r ende ghecommen. 4 Is oock altydt teghen wordich, synde vande ooghen ende handen der menschen sienelick ende tastelick gheweest, oock na syne verrisenisse. Ende alsmen vande waerheyt syns lichaems eenichsins Marei. 16. ghetwyfelt heeft, so heeft hy sick op het ordeel der wtwendeghen sinnen des ghesichtes ende gheuoelens beroepen. Luce .24. Ioann .20. Luc. 24. 5 Is maer eens gheoffert. Hebr .7 . 10. Ioan. 20. 6 Ende na de verrysenisse can syn bloedt niet meer vanden Hebr. 7.10 lichaeme verscheyden wesen. Roman .6. Rom. 6. Alle dese ende derghelycke conditiën des lichaems Christi connen niet met dat letterlick verstandt (dat natuerelick het broot in het waerachtich lichaem Christi soude verandert werden) bestaen. 1 Want also soude do eeneghe Christus daghelicxs so veel dusent lichamen hebben, als de Mispriesters willen. 2 De welcke lichamen niet wt den sade Dauids, maer wt het broodt ende wyn haer afcoinste hebben souden. 3 Ende souden op eenen tydt, in menich dusent plaetsen wesen sonder eenich toecommen oft wechgacn. 4 Souden oock ontsichtbaer 2) ende ontastelick syn, gheen ghestaltenisse van groot-//heyt oft cleenicheyt hebbende. Fol. 40' 5 De welcke oock ghebroken ende gheoffert souden hebben gheweest in het eerste Auentmael, ende souden noch daghelicxs ghebroken werden. Want daer staet ghescreuen. Dit is myn lichaem, dat voor v ghebroken is, myn bloedt dat voor v verghoten is. 1) Lees: der. 2) Lees : onsichtbaer. Zie fol. 40 v; beneden, blz. 240. 6 Dat bloedt Christi aoude oock noch daghelicx vanden lichame gheacheyden syn, endo dat lichaem soude sonder bloedt wesen. Want d broodt ende wyn op den autaer niet allein in verscheyde plaetsen syn, maer oock de worden, daer inne sy de cracht der veranderingho stellen, op verscheyden tyden daer ouer ghesproken werden. 7 Yoorder, d warachtich lichaem Christi is noijt op eenen tydt moer dan \an eender ghestaltenisse ende conditie gheweest. Voor de doot sterffelick, na de verrysenisse ontsterffelick. Wilt men nu de worden des Nachtinaels letterlick nemen, so volchter wt, dat Christus lichaem op eenen tydt verscheyden conditiën ghehadt heeft, d welck wy wt hueren eyghen mondt willen besluyten '). Dat sy ons nu dan segghen, wat voor een lichaem Christus synen Apostelen te eten gaf? Segghen sy steerffelick, so hadde Christus alsdan FIJI ^wee(^er'ey lichaemen: Dat een steerffelick, an den disch: dat ander tol.il' ont-//steerffelick, onder do handen der Apostelen. Willen sy segghen dat Christus synen Apostelen een steerffelick lichaem heeft ghegheuen, (ghelyck de worden luyden, d'welck voor v ghegheuen is, dat voor v verghoten is) wat ist dan voor een lichaem dat sy meynen te maken ? Ist steerffelick, so heeft Christus nu verscheyde lichamen: dat een ontsterffelick inden Hemel: dat ander sterffelic op der aerden. Segghen sy dat het ontsteerffelick is, dat sy maken, ende dat de Apostelen allein een steerffelick lichaem ghegeten hebben, so maken ende gheuen de Mispriesters een eerelicker lichaem, dan Christus selue ghemaect ende ghegheuen heeft. Houden de Mispriesters dat ghemaecte lichaem, voor een eerelick lichaem Christi, ick begheere niet dat Christus myn lichaem, inden dach der verrysenisse tot soodaneghe bedecte, ende oneerelicke eerelick^ heyt make: maer begheere ende bidde, dat hy myn lichaem, na Phil. 3. de ecrelickheyt die hy nu inden hemel heeft, verandere Philipp .3. Math. 17. Waer van een voorbilt2) op den berch Thabor gheweest is. Nu sietmen dan opentlick, ten sy datmen mit opghesetten wille 3) siende blint, wilt wesen, dat doer het letterlick verstandt der Mispriesteren, de natuere des lichaems Christi ganschelick gheschonden werdt. // 5 D'welck sy oock met haren eyghen monde ghedwonghen werden te bekennen. Want hoe wel sy belyden, dat het waerachtich lichaem Christi inden hemel is, in een volcommen mannelicke ghestaltenisse, ghelyck als hy vandeu dooden is opghestaen: So doruen sy nochtans niet bestaen4), dat hy inde selue ghestaltenisse in de Misse, ende in het Sacrament huysekin is. Het is wel waer, dat 1) Besluyten, d.i. concludeeren. 2) Voorbeeld. 3) Mit opghesetten wille, d.i. opzettelijk. 4) „Beslaen' is waarschijnlijk hetzelfde als „bestadigen", eonfirmare. Zie G. tan der Schueren's Teuthonista, uitg. door J. Verdam, Leid. 1896, blz. 43. sy somtyds segghen, hy is daer also hy anden cruyce ghehanghen heeft, ende vanden dooden opghestaen is. Maer als sy dat doer myrakelen bewysen willen, so bringhen sy voort ghcsichten, daer hy ghesien is, als een eleen kindekin, oft eenen vingher groot. Oft als een cleen swart stucxken vleeschs, ghelyckmen inde Sacramenten Hadden sy der myrakelen (so sy die namen) sien inacli. Godt weet wat voor Christum in een dynck is datse de luyden doen te verstaen van hare myrake- eene manneleuse Sacramenten, diese so seer decken voor de slechte menschen '). licke gliestalMaer wat het sy, een swart stuck vleesch, oft eenen ouden schoe- tenisse in hare lap, so werdt daer doer het waerachtich lichaem Christi gheschon- iniraculeuse den, ende doer valsche myrakelen, de loghenen ghesteerckt: ghe- Sacramenten lyck de heyleghe Scrift voorseyt heeft, dat den Antichrist doen sysoudenhem soude. 2. Thessal .2. niet so decken. Ten laetsten, alsmen de sake ende // alle de voorseyde redenen, Fol. 42T recht sonder partyeicheyt insiet, so beuintmen, dat doer dese nieuwe DoerdeletterPapistische ende afgodische wtlegginghe der worden Christi, eenen licke wtlegnieuwen valschen Christus, teghen de gansche Scrift, werdt inghe- ginghe wert bracht. Want wt een toeghelaten ongheschicktheyt volghender daer eenen altydts vele. Ende op dat wy de sake ten dienste der eenuoldegher valschen christenen, tot verbreydinghe des waerheyt, ende verstooringhe der Christus gheloghenen claerder maken, so willen wy wt der heylegher Scrift maect. een corte anwysinghe doen, hoe grootelicx dat dese mischristus der Pauscher keercke, vanden eeweghen waren Christus, die ons inde heileghe Scrift wtghedruckt is, ende onsen eeneghen Salichmaker is, verscheyden sy. ö Antitheses oft T e g he n s e 11 i n g h e n des waren Christi, ende des valschen Mischristi. 1 De waere eeneghe Christus, is God, een schepper aller dinghen. Ioan. 1. foann .1. Hebr .1. ende hebben haren standt in hem. Collos .1 •). Roni. 9. De valsche Mischristus, is een niew schepsel vant' Spaus crea- Hebr. 1. tueren gheschapen, ende can sonder menschen macht niet bestaen. Colloss. 1. la als de Mispriestereu hem niet willen maken, so can hy oock // 1. Ioan. 5. niet syn, noch werden. Fol. 42' 2 De waere eeneghe Christus, draecht ende regiert alle dinghen doer syn gheweldich wordt. Itebreo .1. De valsche mischristus, Hebr. 1. can niet draghen, maer moet vande syne ghedraghen werden, anders bleue hy daarmen hem leght, ende vergynghe. 1) üe eenvoudigen mogen de miraculeuze hostiën wel aanbidden, maar men laat hun die niet duidelijk zien. 2) Kulosa. I, vs. 17: alle dingen bestaan te zamen door hem. Gala. 4. 3 De waere Christus, is inde volheyt des tydts, Galat .4. na de Gene. 22. beloftenisse Gods. Genos .22 . 2. Samuel .7. des vleesches ende bloets 2. Samu 7 der kinderen deelachtich gheworden. Ilebr .2. van Maria ghegeneHebr. 2. reert. Math .1. vleesch oft een mensche gheworden. Ioann .1. De Math. 1. valsche werdt daghelicx, in de Misse ten beuelc der mispriesteren, sonder eeneghe, ia teghen alle goddelicke beloftenissen: sonder eeneghe ghemeynschap der menschelicker natuere, wt broodt ende wyn, niet alleyne een mensche, maer oock God ghemaect, also men meynt. Gene. 3. 4 De waere, is der Vrauwen saet. Genes .3. Galat .4. een Sone Gala. 4. des inenschen Math .16. ende de vrucht des lichaems Marie. Luce Math. 16. .1. vande welcke hy sommeghe maenden inden lichaeme gheLuce. 1. draghen is. Luc ,1. De valsche is een vrucht des broodts ende Luce. 1. wyns, gheens inenschen Sone, oft saet. Ende can niet so vele als eenen dach van eeneghe vrauwe in het lichaem ghedraghen werden, Fól. 43r datmense daer wt soude moghen ach-//ten swanger te syne. Math. 2. 5 De waere, is in Bethleem. Math 2. van de maeghet Maria Luce. 2. gheboren Luce .2. ende daer na ten achsten daghe besneden. Luce .2. Luce. 2. De mischristus is noit van eeneghe vrauwe gheboren, heeft oock Bethleem niet ghesien, ende werdt oock nemmermeer ten achsten daghe besneden, ende can oock niet besneden werden. 6 De waere, anghenomen hebbende de ghestaltenisse eens knechts, is in de ghelyckenisse der menschen ghestelt, ende in de ghePhil. 2 staltenisse gheuonden als een mensche. Philipp .2. De valsche, annemende de accidenten oft ghedaenten des broodts ende wyns, oft veel meer daer onder bedect, werdt inde aldermeeste onghelyckheyt der menschen ghestelt, anden welcken oock men niet menschelicks vinden can. Hebr.2. 7 De waere, is den broederen in alle ghelyck gheworden. Hebr .2. De valschen is den seluen in alle onghelyck. Luce, 2. 8 De ware, van synder moeder inde werelt gheboren synde, is in doucken ghewonden ende inde crebbe gheleydt. Luc .2. De valsche van syn Vader de mispriester, inde werelt voortghebracht, wert met de ghedaenten des broodts ende wyns ghewonden ende ghedect, ende eensdeels op een reyn corporael op den autaer gheleyt ende eensdeels inden kelck verdroncken. // Fol.43r 9 De waere, is in eenen sekeren tydt van iaren doer seker trappen des ouderdoms tot de inanheyt ghewassen. Luce .2. De valsche, in een ooghenblick tydts doer het wtspreken der vyf worden, ende dat in haer laetste syllabe (uw) als de Mispriester seght (Hoe est enim corpus tneum) werdt t'samen ontfanghen, voldraghen, gheboren, een kindt ionghelinck ende man. 10 De waere Christus, heeft na de heylighe scrift maer een lichaem. De valsche heeft ontallicke vele. 11 Des waeres Christi lichaem, heeft syn natuerelicke grootheyt, ende verscheyden lidtmaten, een yeghelick op syn natuerelicke plaetse. Luce .24. Luce. 24. De valsche heeft gheen grootheyt met allen, noch in het broodt, noch inden kelck, ende gheen natuerlick onderscheyt der lidtmaten canmen in hem vinden. 12 De waere Christus wt Egijpten wederghecommen synde. Math .2. heeft in Nazareth tot ontrendt synen dertichsten iaere ghewoent. Luce .2.3. De valsche heeft noch Egypten, noch Nazareth ghesien ende can seer qualick tot den dertichsten dach oft maent, ick swyghe iaer synder scheppinge commen. 13 De waere is ontrent syne dertich iaren inde Iordane ghedoopt, ende tot een Conynck der Kercke Gods, wt den // hemel opent- rol. 44' lick met den hejjleghen gheest ghecroont. Math .3. Luc .3. De Math. 3. valsche, werdt menichmael inde vre synder scheppinghe, vanden Luce. 3. Mispriester inden kelk ghedoopt, ende ontfanct van God gheen getuyghenisse synder Conincklicker eerlickheyt. 14 De waere, heeft inde daghen syns vleeschs. Hebr .5. in alle Hcbre. 5. dijnghen sonder sonde versocht gheweest, Hebr .4. hy heeft Hcbre. 4. hongher gheleden, Matth ,4. vermoeyt van gaende ') gherust. Ioann. Math. 4. gheslapen. Math .8. gheweendt, Luc .19. ghesucht. Mare .8. bloedt loan.4. ge8weet. Math .26. Luce .22. etc. Maer de valsche Christus, Math. 8. inde versierde 2) dagen syns vleeschs can met gheene dusdaneghe Luce. 19. mensehelicke affecten ende beweghelickheden versocht werden. ^ar- 8. 15 De waere heeft inde weerelt gegaen ende gewandelt. Ioann Math. 26. .6 . 10 De valsche can niet wandelen, noch verder gaen dan hem Luce. 22. de mispriesters draghen. *0, *0. 16 De ware Christus heeft alleyn in Iudea inden vleesche ghewoent. De valsche woent ouer al daer des Paus Mispriesters syn. In Asia, Aphrjjca ende nu aldermeest in Europa. 16 3) De waere Christus leerde, vermaeude, Math .5, hielp die belast (IV) waren Math ,4 11. De valsche is ganschelic stom, ende is so crachteloos, ^al;> 4.11 dat hy sick seluen wt den dreck ende viere niet soude connen helpen. // 18 De waere Christus, in alle dinghen gheproeft 4), canse oock Fol.44' die versocht werden te hulpe commen, Hebr .2. ende met onse cranckheden medelyden hebben. Hebr .4. De valsche, anghesien dat hy nerghens inne gheproeft is, noch versocht can wesen: hoe sal hy de syne alsse gheproeft werden, te hulpe connen commen? 19 De waere Christus heeft met vele teekenen ende wereken, syne Goddelickheyt bewesen. Ioann .3.5. 10. Ioan. 3. 5.10. 1) Van gaende, d.i. van het gaan. 2) „Versierd" beteekent: verzonnen. Vergel. fol. 31 r; boven, blz. 224. 3) Lees: 17. 4) „Gheproeft" heeft hier de beteekenis van „beproefd". De valsche eau nerghens met bewysen dat hij so vele als de alderminste leuendighe creature des weerelts ay. 20 Do waere, heeft met opentliclicke1) waerachteghe ende schriftelicke myrakelen syne vianden ouertuycht, dat hy was de waere Math. 11 ende de beloefde Messias. Math .11. .Ioann .10. Act .2. etc. De loan. 10. valsche wert alleyn met bedochte versierde ende met de heyleghe Act. 2. schrift strydende myrakelen, bescheermt. 21 De waere Christus, heeft de dooue doen hooren, de stomme doen spreken, de blinde sien, de kruepele gaen, ende de doode Luce. 7. doen leuen. Luce .7. Math .4.15. Ioann .11. De valsche can Math. 4.15. ) werdt: Dit is al onwedersprekelick, ende met den handen tastelick. Daerom sullen alle Christenen, die de sake wel recht insien, dat voorseydo letterlick verstandt der // Mispriesteren verwerpende, 0 • by sodane eene wtlegghinghe blijuen, die met den aert aller Sacramenten, des christelicken gheloofs, der ganscher schrifte des lichaems Christi, ende met een rechte kennisse ende vereeringhe des waerachteghen Christi ouer een commende, het oprecht Mysterium des nachtmaels, tot een vertroostinghe der verslaghen consciencien ontdeckt ende verclaert. Ende anghesien dat wy by dat eenuoldich Christelick verstandt der voorseyder worden blyuende, ende dat recht ghebruyck des Nachtmaels onses Iïeeren Iesu Christi grootachtende, prijsende ende voortstellende, alleyn de grofue misbruycken ende Afgoderyen die metter tydt inghebroken syn straffen 2) ende verwerpen: (ghelyck als wy niet alleyn in dit voorgaende schrift, maer oock in een ander boucxken van t' Nachtmael Christi int iaer .52. ende daer na wederom .54. 3) ghedruckt, breeder bewescn hebben, so can ons met rechte niemant voor sacramentschenders, schelden ofte verdommen. Souder nochtans yemant syn, die ons dies niet te min om dese leeringe soude willen haten ende veruolghen. dat moeten wy geerne, om des waeren Christi name lyden: wel wetende, datmen hier niet ons, maer veel meer Christum veruolcht,// wiens wordt ende leeringhe wy voort stellen ende bewysen. Fol. 52 ' Ende na dat Hoste vander Katelyne van allen ketterijen ende heymelicke verleydinghe vry, om dese leeringhe des nachtmaels in sonderheyt, ter doot ghebracht is: so ist claer, dat hy de leeringhe angaende, des doodes ontschuldich sy gheweest: ende dat sy sick in het gherichte Godes des ontschuldeghen bloedts schuldich ghemaect hebben ende noch daghelicx maken, die in synder oft in sodanegber menschen veruolghinghe ofte doot eenichsins bewillighen. Maer anghesien datmen de doot van Hoste met noch wat anders souckt te beswaren, als of hy namelick om het opentlick straffen 2) 1) Verzonnen. 2) Straffen, d.%. berispen, laken. 3) Het geschrift dat herdrukt is in de Bibliotheca reformator ia. Dl. I,blz. 437—56o. der valscher leere des doots schuldich gheweest ware, so willen wy hier oock van handelen, op dat syn eerlicke doot by den onuerstandeghen hier doer niet ghelastert werde. 5W Een Christelicke ontschuldt dat Hoste den Monick ghestraft heeft. Het is wel waer, dat dit opentlick straffen des misbroers, by velen eenen sodaueghen schyn heeft, als of Hoste niet alleene onwyselick, maer oock oproerelick hierinne ghedaen hadde: ende F1 daeromme ten rechten soudc ghedoot wesen. Maer men moet de T sake wat diePer insien, ende daer van, ghelijck als van // alle andere oan. . dynghen, niet na den bedrieghelicken schyn, maer na de waerheyt richten ende ordeelen. Anders salmen de lieue heyleghe Apostolen ende Propheten Gods, ia Christum selfs, na menschelick vernuft ') daer van oock mogben beschuldeghen. De welcke oock vande wyse des weerelts ende machteghe voor oproermakers beschuldeghet, ende daerom ter doot, hoe wel t'onrechte, veroordelt geweest syn. Daerorn salt niet al voor onwysheijt ende oproermakinghe ter stondt te achten syn, dat also ten eersten den vernufte schijnt te wesen ). Aengaende nu dan dat Hoste den Mispredicant opentlick aldus van valsche leeringhe gestraft heeft, salmen niet so nemen, als oft wt eeneghe lichtueerdicheyt gedaen ware. Want hoe soude hy vry willich met een seker perijkel syns tydelicken leuens, voor so groot een menichte van volcke, opentlick, wt lichtueerdicheyt hebben willen spreken, die in syne wandelinge ouer al, seer sachtmoedich, lancmoedich, voorsichtich stille ende bedacht in syn worden gheweest is? Daerom ist gheen lichtueerdicheyt, veel min een ongoddelicke oproermakinghe, maer veel meer een sonderlick werck Gods in hem gheweest, daer doer hy tot so danich een spreken, wt eenen goddelicken yuer ende geloesheyt 3) des waerheyts Ohristi, bol. 53' om veelderley oorsaken ghedwon-//ghen 4) wardt. Want hy sach wat Hoste voor syne ooghen, dat het aerm volck na de waerheijt durstich, verorsaect so iammerlic met afgodesche leerijnghe van dien Mispredeker verheeft inde uoert ende verleydt wardt, dien sy voor eenen oprechten Leerare kerckeopent- hielden, ende daeromme na liepen: So heeft hy dan, op dat de lick te spre- aerme Ghemeynte niet altydt doer onwetenheyt in afgoderye bleue, ken' ende so verre alst hem moghelick ware, tot den rechten verstande quaeme, aldus opentlik de loghene met perykel syns lichaems ghestraft. 1) Verstand of rede. 2) Wat aanvankelijk voor het verstand aldus schijnt te wezen. 3) Bij Kilianus, Etymologicvm tevtonicae Ungvae, Traiecti Bat. 1777, vindt men op p. 18(> het woord „ghelous. j. ialours" verkiaard als „zelotvpus" 4) Genoopt. " Bouendien, anghesien dat de heyleghe Apostel Paulus allen VandeordentChristenen vermaent, datse met de onuruchtbare wercken der licke proeuinduysternissen gheen ghemeynschap hebben sullen, maer die veel ge der leere in meer straffen, Ephes .5. so heeft hy tot die groote verleydinghe deghemeinte niet willen noch connen swyghen, op dat hy doer syn stille swy- Christi ghende teghenwordicheyt, niet soude schynen tot opentlicke afgodische leere te bewilleghen, ende voor goet te houden. Ten laetsten, so heeft hy oock wt Gods wordt wel gheweten, dat het oordeel der leeringhe der Predicanten, by de Ghemeynte staet, tot de welcke oock de Leeraers schuldich syn rekenschap haerder leeringhe te gheuen. Want also ghebiedt Paulus .1. Corinth .14. // De andere, seght hy, sullen richten oft ordeelen: te weten datter Fol. 54r inde Ghemeinte ghesproken is. Ende als Paulus den vrauwen l.Cor. 14. eygentlick verbiedt inde ghemeynte te spreken. 1 Timothe .3. Ï.Tim. 3. ende wilt datse thuys haer mannen vragen sullen, datse inde Ghemeynte niet wel verstaen hebben .1. Corinth .14. Bewijst daermede l.Cor. 14. ghenouch, dat het den mannen inde Apostolicksche kercke vry sy gheweest (met seker ordene nochtans) te spreken, ende vande leerijnghe te onderuraghen. De welcke Apostolicsche ordinantie ende vryheyt der onderuraghinghe ende rechtingbe der leere, wilt d'Apostel Paulus datse altydt inde Ghemeynte Christi blyuen sal, segghende, Blusschet de gheesten niet wt, ende wilt de Prophetien (dat is de proeuinghe der leere)1) niet verachten .1. Thess .5. Ï.The. 5. So wie al dit recht insiet, ende verstaet, hoe dat, namelick Iloste wt eenen Goddelicken yuer des waerheyts, een christelick bewys der opentlicker leere na Gods wordt vanden Mispredeker, vriendelick begheerende, niet anders, dan na het gebruyck der Apostolickscher Kercke, de voorsevde proeuinghe der leere ghevoordert heeft so can hem niemandt voor een oproerich mensche ten rechten schelden, ten sy datmen Gods2) // wordt ende de Fol. 54' Apostolische ordinantie, voor een oproerisch wordt, met eenen beschuldeghen ende verdommen wille. Hiermede willen wy nochtans niet leerren dat het vry sy allerley predicanten opentlick lichtuerdelick ende onordichlick in de versamelinge te straffen. Want hier doer groote aerghernisse, ontstichtinghe ende verwoestinghe sekerlick commen soude, ende God die een God der ordeninghe ende niet des twistes is, wilt dat alle dyn- 1. Cor. 14. ghen, bequamelick ende ordentlick ter stichtinghe in syn Kercke toegaen sullen. Daerom moetmen hier van een recht onderscheyt maken. 1) Zie boven, blz. 193, aant. 3. 2) „Gods" wordt op de keerzijde van het folio nog eens herhaald. So wanneer dan in eeneghe Ghemeynte (ghelyck als in d'onse wanneer men ende noch meer andere, tot noch toe, God sy danck altydts ghede leeraers weest heeft) de Apostolicksche ordinantie der vryelicker ende noch opent- ordentlicker proeuinghe der leere toegelaten werdt: dat namelick lick, noch de Leeraers ofte Dienaren des wordts altydt bereit staen, rekentheymelick schap haerder leeringhe, na een Goddelicke ordinantie der Ghestraflen mach. meynte, christelick wt Gods wordt te gheuen: so is het sonder eenich tvv)fel, teghen alle recht ende billicheyt, ia een groote sonde, datmen sodaneghe Leeraers buten de goddelicke ordinantie der Ghemeynte, tot een ongoddelicke ende onordentlicke verstooringhe Fol. 55' der sel-//uer opentlick soude willen straften. Want de heyleghe Gheest leert ons doer den Apostel Paulum, dat alle dijnghen inde 1. Cor. 14 Ghemeynte ordentlick ter stichtinghe toegaen sullen. In ghelijcker wyse, werdt oock teghen sodanege oprechte Leeraers, (ia teghen God in hen) ghesondeghot, alsmense om haer opentlieke leere, diese onder dat ordentlicke gerichte der Gemeijnte na Gods wordt stellen : heymelick achter rugge in houcken ende wynckelen beschuldeghet, verachtet ende verdompt. Oft datmense oock niet wilt hooren, ende andere slechte lieden daer van wilt afraeden, om die niet te hooren, ende listelick alle christelicke t'samen sprekinghe met hen ontslaet '). Hierinne 2) werdt daghelicx van allerley wedersprekers des waerheyts teghen de voorseyde Dienaers Christi grootelicx ghesondicht. Want ghelyck als Christus leert. Een yeghelick die quaet doet, haetet licht, ende comt tot het licht niet, op dat syn wercken vanden lichte niet ghestraft werden. Maer die de waerheyt werckt comt tot het licht, op dat syne wercken openbaer Ioan.3. werden datse met God ghedaen syn. Ioann .3. Hier wt canmen dan claerlick mercken, hoe dat sick een yeghelic christen, in sodaneghe christelicke kerck versamelinghen schuldich is te vinden, FoL 55' daer de dienaers des wordts // leere ende kerck ordinancyen onder' het gherichte der Ghemeynte na Gods wordt, met alle ordentlickheyt stellen. Datmense oock opentlick in haer predicatien niet sal verstooren, noch heymelick lasteren. Maer alsmen erghens van haer leeringhe twyfelt, datmen dan met hen Christelick in alle bescheydenheyt handele, heymelick oft opentlick: ghelyck dat na de gheleghentheyt der Ghemeynte aldermeest tot de stichtinghe sal dienen. De proeuin- Maer dit can also daer niet toe gaen, daer dese voorseyde Aposghederlee- tolische ordinantie met voeten ghetreden werdt: ghelyck alsse opentringhe werdt lick inde Roomsche kercke met groote tyrannye ende ghewalt tyrannelick onderdruckt is. Daer de bisschoppen, Priesters, ende Monicken inde Room- ouer den ghelooue ende consoientie der Ghemeynte, teghen Gods 1) Afslaat. 2) Verbeterd uit „Hitrinne". wordt, na den aert aller valscher Propheten, met ghewalt lierschende, sche keercke dwinghen de menschen tot hare gruwelicke afgoderyen met den ondervoeten sweerde, viere ende galghe. Willen doer opgheblaesenheyt des her- ghetreden. ten niet lyden, datmen vryelick, christelick, ende met bescheydenheyt, hen van haer leere sal vermanen: maer men moet terstondt een ketter syn, ist datmen wt de heyleghe Serifte teghen des Paus droomen ende haer kueken profyt '), wat wilt voort bringhen. Hoe canmen in // dit Babel wat ordentlick handelen? Daerom anghe- Fól.56' merckt dat de waere Apostolische ende nootsakelicke proeuinghe der leere, wt de Roomsche kercke tyrannelick verdreuen is, so canmen hier niemant onuerdachtelick voor een lichtueerdich oproermaker beschuldeghen, die wt eenen rechten yuer Gods, tot de openbaringhe des waerheyts, den valschen predicant daer opentlick soude straffen. Wy weten wel, dat allerley yuer niet goet is. Roin .10. Rom. 10. Maer als den yuer in sodanich een stuck bewesen werdt, d'welck in sick seluen goet is, ende met den grondt der heylegher Scrift ouer een comt (ghelyck als Ilostes yuer, met de leere Pauli vande proeuinghe der leere .1. Corinth .14. 1. ïhess .5. ende van het 1. Cor. 14. straffen der wercken der duysternisse Ephes .5. ghelyckformich is) 1. Thess. 5. so machmen sodaneghen yuer met eenen onuerstandeghen ende ver- Ephes. 5. keerden, wt lichtueerdicheyt niet verghelycken. Men moet oock weten, dat God syn veruallen keercke altydt seer wonderlick ende doer bysonder middelen (tot een schande der hertneckegher vianden des waerheyts, ende een vertroostinghe der ghelooueghen) weder om ten rechten pleecht te bringhen ende op te bouwen. Hier wille ick nochtans een yeghelick // nerstelick vermaenen, Fol. 56• dat hy dusdanich een werck wt lichtuerdicheyt niet bestae te doene. Want men moet eyghentlick van Gods gheest daer toe wesen gheroert, wt een rechte liefde des waerheyts ende der menschen salicheyt: Anders ist maer eenen blinden yuer ende versoeckinghe des Heeren. Ende anghemerckt datmen in Hoste gheen lichtueerdicheit, hoochmoedicheyt oft ydelheyt ontrent desen synen handel heeft connen meereken, maer heeft sick seer bescheydelick inder sake ghehadt2) (ghelyck ick niet twyfele oft de wederpartie selfs dat in haer conscientie moet betuyghen) so isset ghewis ende seker, dat hy hierinne niet ghesondeghet, maer veel meer na den wille EenChristeGods ghedaen heeft: ende dat also de Ouerheyt gheensins van licke vermasyne doot, voor God can ontschuldeghen 3). Wilt nu de Ouerheyt ninghetotde Ouerheyt 1) Kueken profyt, d.i. stoffelijk voordeel. Vergel. voor het tegenovergestelde boven, fol. 26 ' (blz. 219): kueken schade. 2) „Ghehadt" beteekent hier : gedragen. 3) „Ontschuldeghen" heeft hier de beteekenis van het wederkeerende werkwoord „zich verontschuldigen". de perykelen des oproers die wt het vryelick ende opentlick straffen der Mispriesteren ende Monicken ontstaen moghen, christelick nederlegghen *): so salse niet voor oproermakers dooden, die doer eenen oprechten yuer Gods, de valsche leere die ongheproeft wilt blyuen aldus met christelicke bescheydt straffen: maer sullen haer Papen' Bisschoppen, ende Monicken (ghelyck als het recht is) tot een vryè Fol. 57r verandtwoerdinghe haerder leeringhe, ende tot een // onderhoudinghe der voorseyder Apostolischer ordinantie bringhen ende dwinghen. 80 langhe als dit niet gheschiet, ende den Monicken ende Pnesteren vry toestaet te leeren wat sy willen ende droomen, ende datter niemant op den hals *) mach teghen spreken: so sal der verleydmghe ende der vergietinghe des onnooselen bloedts gheen eynde wesen. Maer wee hem, die hier inne voor God schuldich Hoegroote- sullen beuonden werden: ghelyck als syn die Hoste, om so -oddelicx dat de lick een weerck ter doot verordeelt hebben, sick van syn ontschulOuerheyt int dich bloedt voor den richtstoel ons Ileeren Ieau Christi gheensins vergieten des sullen connen ontschuldeghen: al hadden sy schoon doer onwetenontschulde- heyt, oft wt een menschelicke vreese der hoogher Ouerheyt dat ghen bloedts selue ghedaen. Want in dusdaneghe groote bloedtsaken, moeten de der Christe- Ouerheden niet onuerstandichlick oft wt menschelicke vreese, maer nen sondeghet na den wille Gods handelen: willen sy in haren dienst oprechte Psal.82. Gods dienaren syn. Psalm .82. Rom .13. ende niet om haer Rom. 13. valsch ordeel3), eewelick van God verworpen werden. Sapient .6. Sapi. 6. Ende op dat de Ouerheyt doer onwetenheyt des goddelicken Ioan.16. willens (daer wt het veruolghen der Christenen by velen compt Fol. 57' loann .16.) hier inne niet sondeghen soude, so heeft hen // God gheboden datse alle de daghen des leuents in syn wet lesen, ende Deut. 17. sick daerinne oeffenen souden. Deuteron .17. Iosu .1. Psalm .2. losue. 1. Ende datmen dese sonde der onwetenheyt niet cleen sal achten Psal. 2. machmen wt den heyleghen Apostel Paulo mercken: die hoe wel hy doer onwetenheyt met eenen grooten yuer des Wets, de kercke Christi veruolcht hadde, dies niet te min bekeert synde, heeft hier Ï.Tim. 1. in syne sonde grootelicx beclaecht ende beweent .1. Timoth .1. Ende de Princen der loden hoe wel sy den Heere der glorie doer onwetenheyt ghecruyst hadden .1. Corinth .2. Luce .23. so heeftse nochtans de heyleghe Apostel Petrus daeromme swaerelick gheAct. 3. straft, ghedreecht, ende tot beternisse vermaent. Act .3. Sondeghen nu die so grootelicx, die allein doer onwetenheyt sick an het bloedt der heyleghen besmetten, wat gruwelicker gherichte sal dan °uer hen commen, die alleen wt menschelicke vreese, oft om ghe- 1) Doen bedaren, verminderen. 2) Op den hals, d. i. op straffe des doods. 3) Verbeterd uit „ordeeel". win der tydelicker dinghen, teghen haer eyghen conscientie, oock monichmael doer opghesette boosheit'), de ghelooueghe dooden, oft des doodes sententie helpen gheuen ? Ist dat Pilatus een heydensche Ouerheyt grootelix an Iesu Christo ghesondicht heeft, om dat hy wt vreese des Keysers, de sententie des doots teghen hem ghesproken heeft (hoe wel hy te // vooren alle middelen sochte om Fol. 56 ' hem los te laeten, ende heeft hem een opentlicke ghetuyghenisse der onnooselheyt met worden, handtwasschinghe ende eenen eerlicken tytel op het cruyce ghegheuen) hoe sondeghen dan die Ouerheden, de welcke voor Christenen willen wesen gheacht, ende nochtans teghen haer eyghen conscientie, wt menschelicke vreese, de waerachteghe christenen ter doot verordeelen: ende doruen de selue in gheen stuck ontschuldeghen, noch int' gherichte helpen. Wel is van Paulo de giericheyt de wortel van alle quaet ghenaemt .1. Timoth .6. Ende ist dat Christus alle die voor synen hemel- 1. Tim. 6. schen Vader wilt verloochenen, de welcke sick onder dat ouerspelende ende boos ghcslachte, syns naems ende syns wordts schaemen. Mare .9. hoe sullen die voor het stranghe gherichte Godes Mar. 9. connen bestaen, die de aerme Christenen teghen haer conscientie, om eere ende goet helpen moorden? Salich is de man die inden raedt der goddeloosen niet wandelt, ende inden wech der sondaren niet staet, ende inde vergaderinghe der spotters niet sidt. Psalm .1. Die sick hier inde conscientie schuldich bekennen, Psal- *• den seluen bidde ick doer Iesum Christum, datse haer sonde in tydts, eer sy daer in verherdt werden, willen bekennen, ende daer van afstaen. Ende so sy // in haer ampt des Ouerheyts (d'welck tol. 58' een ordinantie Gods is. Rom .13. ende der haluen in sick seluen Kom. 13. goet) willen blyuen, datse dan in dusdaneghe bloedtsaken der ontschuldeghen Christenen, volghen niet de Princen der loden, die wel in Christum gheloofden, maer beleden hem niet om der Phariseen wille, op dat sy wt der Synagoge niet verworpen worden, ouermidts datse der menschen eere lieuer dan de eere Gods hadden. Ioann .12. Maer datse veel meer de eerelicke exempelen Ioan. 12. Nicodemi Ioann .7. ende Iosephs van Arimathea Luce .23. volghen. Ioan. 7. Ende datse altydt an den dach des oprechten ordeels duncken, Luce. 23. daerinne dat Iesus Christus sonder ansien der persoonen, een oprecht gherichte sal ordeelen .2. Corinth .5 Daer sullen de gheweldeghen 2. Cor. 5. die in haer sonden hertneckelick syn ghebleuen, gheweldichlick ghestraft werden, leest Sapient .6. ende de vervolghers sullen met Sap. 6. allen angst ghestraft syn .2. Thessal .1. Want al het rechtueerdich 2. Thess. 1. bloedt, datter op der aerden van den bloede des rechtueerdeghen Gen, 4. 1) Opghesette boosheit, d.». boos opzet. Math. 23. Abels vergoten is, Genes .4. tot op het bloedt, datse noch nu huydensLuce. 11. daechs vergieten, sal ouer hen commen. Math .23. Luce .11. Och hoe Hebr. 10. gruwelick ist in de handen des leuendeglien Gods te vallen. Hebr .10. Fol. 59' Daeromine O ghy Coninghen, ghe-//lyck als v de Coninck Dauid in den tweetsten Psalme met dese nauolghende worden vermaent. Weest verstandich, ghy richters der aerden, laet v leeren. Dient Paal. 2. den Heere met vreese, ende verblydt v met beuinghe: Kust den Sone, op dat hy niet toornich werde: Ende dat wy v oock, ghy Ouerheden, die inde voorseyde stucken soudt moghen schuldich syn, aldus tot uwe salicheyt vryelick, wt oprechter liefde vermanen: willet (bidden wy v oytmoedelick doer Iesum Christum) waernemen, ende ons ten besten afnemen, ende niet tot uwer verdoemenissc verachten. Want die een christelicke vermaninghe, na Gods wordt ghedaen, verwerpt, die verwerpt den mensche niet, maer God. Wy bidden onsen hemelschen Vader doer Iesum Christum, dat ghyse tot uwer sielen salicheyt, doer de cracht des heyleghen Gheests int' herte verlichtet, moecht waernemen. Ende hoe wel dat sommeghe onder v, moghelick dit ons ghebedt nu doer onwetenschap verachten, dies niet te min verhopen wy, dat het altydts in sommeghe van v, tot synder tydt, crachtich sal wesen: ghelyck Luce. 23. als het ghebedt onses Heeren Iesu Christi Luce .23. ende Stephani Act. 7. Act .7. Yoor de veruolghers vruchtbaer gheweest is. Fol. 59' Het is nu dan wt alle de voorgaen-//de handelinghen claer ghenouch, dat onse lieue ende weerde broeder Hoste vander katelyne, salegher ghedachtenisse, niet om eenich boos stuck, oft om eeneghe valsche leeringhe, maer alleenlick om de rechte, claere ende opentlicke Prophetische ende Apostolische leeringhe ghedoot sy: ende dat der haluen, niet alleen nu syn siele, maer oock aller heyleghen die om de selue oprechte leeringhe Iesu Christi inde Roomsche Kercke ontallicke vele ouer al ghedoot syn, ende daghelicx ghedoot werden, in ruste met Iesu Christo syn in het rycke der hemelen, de eerelicke verryssenisse des lichaems met allen heyleghen verwachtende. Wy hebben doer syn doot vander GheEen vermaen- meynte weghe, die hy met syne wandelinghe noch grootelicx reden tot den hadde moghen troosten, ende stichten, groote oorsake der droefFeghelooueghen nisse: Maer van synent weghe moeten wy ons verblyden: dat hy doer sulck een eerelicke doot, de waerheyt Iesu Christi met synen bloede heeft verseghelt: ende die afgoderie beuochten, ende is van dit iammer dal der tranen, in dat eewich leuen opghenomen, ende van alle perykelen der sonde, ende anuechtinghe des Sathans ende des werelts arghernissen vry gheworden: de welcke (ouermidts dat de boosheyt na de prophetie Christi Math .24. de ouerhandt // Fol. 60 r heeft ghenomen) in de werelt eo groot syn, datter onder de ghene, die tot de kennisse des waerheyts Iesu Christi cornmen, seer weynich gheuonden werden, die in alle oprechticheyt, tot den eynde toe volstandich blyuen: maer veruallen weder, oft tot een vleeschelick leuen, oft tot verderffelicke secten, die tot een straffe der ondanckbanckbaericheyt der menschen nu in de weerelt seer vele syn, God wille het beteren. So is dan Hoste van God wechghenomen, om dat hy vaude aergherlicke weerelt niet soude verleydt werden, ende dat hy inde rechte kennisse Iesu Christi vierich synde, daer in oock soude steruen, ende so doer Iesum Christum eewelick salich werden. Al ist dan schoon dat wy hem met ons in dit leuen niet meer hebben, so sullen wy ons van sijnent' weghe niet bedroeuen: maer veel meer verblyden. In sonderheyt om dat hy by alle christenen so costelick eenen rueck ende eerelick exempel der godsalicheyt ende des christelicken leuendts achterghelaten heeft. Daer op wy aldermeest acht hebben sullen, God in hem prysende, daer van laco. 1. alleene alle goet comt. Sullen oock neerstelick waken ende vierichlick den Heere bidden, dat wy doer syne ghenade, in dat selue oprechte Apostolische ghelooue moghen so godsa-//lichlick leuen, Fol.60' dat wy wt ghenaede doer Iesum Christum, onsen eeneghen Salichmaker alleyne, tot dat eewich leuen commen moghen. Amen. Errata. Folio .1. lin. 24. Apolisch, leest Apostolisch. In d'ander syde lin. 3. vesamelinghe, leest versamelinghe. Foli. 36. in d'ander syde, lin. 26. sonder leest souder. Folio. 38. lin. 6. gebben, leest hebben. Historie ende ghesciedenisse Christophori Fabritij ende Oliuerij Bockij. INLEIDING. Christophorus Fabritius mag gerekend worden tot de meer belangrijke personen die voor de Hervorming hun leven gegeven hebben. Hij is predikant geweest op een moeilijken post in een tijd vol gisting, immers te Antwerpen in een van de laatste jaren die voorafgingen aan het Verbond der edelen, de Hagepreek, den Beeldenstorm en de komst van Alva in de Nederlanden. Toen hij in de volle kracht van den mannelijken leeftijd uit eene drukke en voor de Hervorming vruchtbare werkzaamheid werd weggeroepen, was de groote katastrofe nabij. Bij het uitspreken van zijn doodvonnis, zoo wordt ons verzekerd, zag men aan de verbleekte aangezichten der rechters dat zij een innerlijken strijd voerden. Zij waren in hun geweten bezwaard, en verklaarden dat zij alleen zóó handelden, omdat zij niet anders konden wegens een bevel des konings J). Hierin sprak het voorgevoel van de nadering van een nieuwen tijd. In verschillende geschiedwerken komt het een en ander over Fabritius voor 2). Welbeschouwd is aangaande zijnen levens- 1) Historie ende ghesciedenisse Christophori Fabritij ende Oliuerij Bockij, fol. 140; hierachter, blz. •174. 2) Mémoires de Jacques de Wesenbeke, avec une introduction et des notes par C. Rahlenbeck, Bruxelles, 18.r>9 (in de Collection de mémoires relatifs ii Vhistoire de Belgique), p. 80; G. Brandt, Historie der Reformatie in de Nederlanden, Amsterdam, 1677, Dl. I, blz. 202 v.; Bulletin du bibliophile beige, Bruxelles, 1850, p. "290 s.; H. Q. Janssen, De kerkhervorming te Brugge, Rotteid. 1852, Dl. 11, blz. 229; C. Rahlenbeck, L'inqumtion et la Réforme en Belgique: Anvers, Brux. 1857; C. Sepp, De geschiedenis der Martelaren door Adriaan Corn. van Haemstede, in zijne Ge- loop maar weinig bekend. De hoofdbron voor de kennis daarvan is de „Historie ende ghesciedenisse Christophori Fabritjj", die hierachter herdrukt wordt. Zij is zóó zeldzaam geworden, dat men er niet gemakkelijk een volledig exemplaar van zal aantreffen. De herdruk berust op een exemplaar in de bibliotheek der universiteit te Leuven '). Hieraan ontbreekt een blad uit de Yoorrede aan „Den goetwillighen Lesere" (quat. B, bl. 1). Gelukkig heb ik dit kunnen aanvullen door het exemplaar der Bibliotheek van Thysius te Leiden, dat echter evenmin compleet is, wijl de laatste bladzijden er uit verdwenen zijn. Van de ruim driehonderd bladzijden is maar een klein deel gewijd aan de mededeeling van historische bijzonderheden2); verreweg het grootste gedeelte wordt in beslag genomen door brieven van den martelaar aan zijne vrienden en omgekeerd, voornamelijk handelende over de noodzakelijkheid en de waarde van het martelaarschap en de opneming in 's hemels heerlijkheid, daaraan verbonden. Twee stukken behelzen de geloofsbelijdenis van Fabritius 3). Aan deze hoofdbron is ongeveer alles ontleend wat in de historische literatuur over genoemden martelaar voorkomt. Ook wat in de tweede, derde en volgende uitgaven van Van Haemstede's martelaarsboek over Fabritius wordt medegedeeld is zoo goed als geheel uit dezelfde bron geput. Slechts bevatten de schiedkundige nasporingen, Leid. 1873, blz. 115—123; W. Sillem, Doctor Adrian von Vossenholen in Antwerpen und Köln, in de Mittheilungen des Vereins für Hamburgische Geschichte, herausgeg. von K. Koppmann, Hamb. 1882, Jalirg. IV, S. 86 f.; Bibliographie des martyrologes protestants neerlandais, La Have, 1890, T. I, p. 117149. Een briel van Fabritius aan Joannes Utenhove, gedagteekend: Antwerpen, 10 April 1564, wordt openbaar gemaakt door A. A. van Schelven, Cassiodorus de Reyna, Christophorus Fabricius en Gaspar Olevianus, in het Nederlandn-h archief voor kerkgeschiedenis, N. S., 1)1. VIII. 1) Het boekje is gedrukt met Gothieke (het grootste deel van den titel, de gedichten op de achterzijde daarvan, de inhoudsopgave, de „Requeste ten Houe", fol. 199—210, en de „Summa der Historiën", fol. 225—231, met ltaliaansche) letter. Formaat: in-8 . Aantal ongenummerde bladzijden van het voorwerk : 32 ; genummerde: 302 (foutief 202); met nog 1 ongenummerde bladzijde samen: 335 bladzijden. Signatuur: A2—X •>. Hoogte: 13..~> c.M.; breedte 9 c.M. — Afgezien van de ontbrekende blaadjes zijn de exemplaren der universiteits-bibliotheek te Leuven en van de „Bibliotheca Thysiana'' te Leiden volkomen aan elkander gelijk. Alleen is het Leuvensche exemplaar iets minder afgesneden dan het andere. 2) Fol. 1—17, 87 -99, 131—149, 153-101, 170-189, 194 -231 ; hierachter, blz. 303—311, 347—353, 369-379, 380-384, 389-398, 401-422. 3) Fol. 17—26 en 26—48, hierachter, blz. 311—316, 316—327. uitgaven van 1566 ') en later 2) daarenboven eenige bijzonderheden aangaande Fabritius' levensgeschiedenis, die in de „Historie ende ghesciedenisse" ontbreken. In de derde plaats kan eene nog heel wat belangrijker bron worden genoemd: eene verzameling van procesakten en andere officieele bescheiden, betrekking hebbende op Fabritius' verhooren, zijne veroordeeling, zijne terechtstelling, en hetgeen er op gevolgd is. Bedoelde verzameling werd aan het licht gebracht en in druk uitgegeven door P. Génard 3). Onze martelaar draagt verschillende namen. In het Nederlandsch heet hij: Christoffel Marissael4) of Smit5), ook wel: de Smet; in het Latijn: Christophorus (of Christianus) Fabritius6), ook wel: Faber 7). Omtrent zijne levensgeschiedenis, voorzoover die voorafgaat aan zijn martelaarschap, lezen wij het volgende: Hij was geboren te Brugge in Vlaanderen, en werd monnik in het klooster der Karmelieten aldaar. Toen hij tot een ander inzicht gekomen was, heeft hij het pausdom voorgoed vaarwelgezegd. Hij legde zich nu toe op eenen vromen levenswandel, daar hij vroeger zeer had toegegeven aan vleeschelijke lusten. Om toe te nemen in de kennis der II. Schrift en gesterkt te worden in alle godsvrucht, heeft hij zich aangesloten bij de Christelijke (versta: de Gereformeerde) kerk in Vlaanderen er omgang gezocht met de predikanten, om met hen over allerlei onderwerpen van godsdienstigen aard te handelen. Intusschen heeft hij destijds eenige malen gepredikt, met goedvinden en op verlangen van de predikanten, daar zij zijne gaven op de proef wenschten te stellen. Daarna is hij in het huwelijk getreden. Van dag tot dag meer versterkt in zijne overtuiging, heeft hij de dwalingen en het schandelijke leven der aanhangers van het pausdom, waar het pas gaf, moedig bestreden. 1) C. Sepp, De geschiedenis der Martelaren door Adriaan Corn. van Haemstede, in zijne Geschiedkundige nasporingen, Dl. II, blz. 121. 2) In de uitgave: Historiën oft gheschiedenissen der vromer Martelaren, Dordrecht, 1579, op blz. 461 v. 3) Antwerpsch archievenblad, uitgeg. door P. Génard, Antw. z. j., Dl. IX, blz. 1611—273, 283 vv. 4) Historie ende ghesciedenisse, quat. B, bi. 6 v, fol. 8 (hierachter, blz. 299, 307); [Van Haemstedej, Historiën der Martelaren, 1579, blz. 461. 5) [Van Haemstede], Historiën der Martelaren, 1T>79, blz. 41. 0) Behalve in de genoemde bronnen, in de proces-akten, Antwerpsch archievenblad, Dl. IX, blz. 169, 176. 7) Historie ende ghesciedenisse, fol. 4 ; hierachter, blz. 304. Toen nu wegens de zware vervolging velen uit West-Vlaanderen naar Engeland vertrokken, heeft ook hij zich derwaarts begeven, met zijne huisvrouw. Inzonderheid de laatste had zich voor het dreigende gevaar beangst gemaakt, daar zij altijd vreesde aanstoot te geven. Zij vestigden zich te Sandwich J), waar hij een handwerk uitgeoefend en zich onberispelijk gedragen heeft. Toen hij daar een tijd gewoond had, hebben de Nederlandsche kerken, met name die van Honschote 2), aan hem geschreven, en hem het verlangen te kennen gegeven dat hij de gemeente zou komen dienen. Om zijne gehoorzaamheid te toonen, is hij inderdaad naar Vlaanderen overgekomen, om overeenkomstig den raad der broederen den dienst eener bepaalde kerk op zich te nemen. Na rijp overleg hebben velen en ook hij zelf het wenschelijk geoordeeld dat hij te Antwerpen zou blijven: deels omdat hij in Vlaanderen al te bekend was, deels omdat de kerkelijke dienst van Antwerpen, die zeer zwaar en lastig was, slechts op een enkelen predikant rustte. Zoo heeft hij dan den dienst der (Neder-)duitsclie kerk van Antwerpen aanvaard, waar hij zich vroom, ja stichtelijk, met grooten lof van alle Christenen gedragen heeft3). Uit het protokol van zijn verhoor voor markgraaf en schepenen van Antwerpen kan het medegedeelde met de volgende bijzonderheden aangevuld worden. Fabritius bezat den priesterrang. Behalve te Brugge had hij ook te Yperen, bij afwezigheid van den pastoor der plaats, priesterlijke diensten verricht, gepredikt en gedoopt. Bij zijne gevangenneming was het ongeveer drie jaren geleden, sedert hij het klooster had verlaten. Het handwerk, te Sandwich door hem uitgeoefend, is dat van wever geweest4). Den 3l)en Juli 1564, een dag 1) Zie over de Nederduitsehe Gereformeerde gemeente aldaar: J. Southerdcn Burn, The french, walloon, dutch and other foreign protestant refugees in England, Lond. 184f>, 8"., p. 205—207; F. de Schickler, Les églises du refuge en Angleterre, Par. 18'. »2, 3 tomes, inzonderheid T. I, p. 303 -308; Epistvlae ettractatvs ecclesiae Londino-Batavae historiam illvutrantes, ed. J. H. Hessels, Cantabr. 188'», in 4". (Register1); A. A. van Schelven, De Nederduitsehe vluchtelingenkerken der XVI' eeuw in Engeland en Duitschland, 's-Gravenh 1909, blz. 178—185. 2) Hoe gevaarlijk het daar was, blijkt uit de omstandigheid, dat de predikant Willem Damman er in 15i>2 gevangengenomen werd. Zie Een brief van Pieter Uazaert door A. A. van Schelven, in bet Ned. archief voor kerkgeschiedenis, 's-Gravenh. 1911, N. S., Dl. VIII, blz. '204. Damman heelt gelegenheid gevonden te ontvluchten. 3) Historiën oft gheschiedenissen der vromer Martelaren, Itordr. 1579, blz. 4G1 v. 4) Antwerpseh archievenblad, Dl. IX, blz. 172. na zijne gevangenneming, heeft men hem op de pijnbank geworpen. Bij die gelegenheid heeft men het een en ander uit zijnen mond opgeteekend, dat hij den vorigen dag niet had willen bekennen. Thans gaf hij toe herhaaldelijk gepredikt en ook een kind gedoopt te hebben. Nu eens had zijne prediking des nachts plaats gehad, dan weder over dag, soms in do stad, soms aan den buitenkant, in de „Gasthuisbeemden", den eenen keer in een huis, maar ook wel in de open lucht, in een bosch of al wandelende. Het aantal toehoorders wisselde van 18 tot 20; somtijds legde hij de Schrift uit voor niet meer dan vier & vijf, een enkelen keer voor slechts eén of twee personen. Hij is te Brugge geweest en heeft zijn best gedaan om zijne moeder te bekeeren. Yoor zijne diensten zijn hem 7 gulden per maand beloofd. Nadat hij van de pijnbank verlost was en zijne kleederen weder had mogen aantrekken, heeft hij nog een paar merkwaardige verklaringen afgelegd. Op 12-jarigen leeftijd had meii hem in de monnikskap gestoken; als zijn vader toen nog geleefd had, zou men hem zoo jong niet naar het klooster gebracht hebben. En: „soo verre hy hem hadde cunncn gewachton van vrouwen, hy en waer tot desen eynde niet gecomen" '). Welke waarde moet gehecht worden aan verklaringen, onder de folteringen der pijnbank of kort daarna, toen de beschuldigde zijne zelfbeheersching waarschijnlijk nog niet teruggekregen had, afgelegd? Dit is niet met zekerheid te bepalen. Nog drie maanden heeft Fabritius geleefd. De geschiedenis nu van zijne gevangenneming en van zijn wedervaren tot den dag der terechtstelling wordt in het hierachter herdrukte boekje met vrij groote uitvoerigheid verhaald. Ik veroorloof mij den lezer daarheen te verwijzen. De mededeelingen zijn blijkbaar afkomstig van iemand die den martelaar van nabij heeft gekend en met zijne laatste lotgevallen heeft medegeleefd. Het is niet mogelijk aan het schilderachtige en stichtelijke van zijn verhaal in een beknopt verslag recht te doen wedervaren. Dat wij hier verkeeren in een anderen tijd dan die waarin de vroeger besproken martelaren gevallen zijn, komt aan den dag in het optreden der Jezuïeten-orde. Voor een belangrijk deel kan I) J. F. Hautz, Geschichte der Universitiit Heidelberg, Mannheiin, 1801, Bd. II, S. <19 f. Zie verder over Bockius : C. Rahlenbeck in de Biographie nationale, Brux. 1868, T. II, col. 556. 7) Historie ende ghesciedenisse, fol. 216 v.; hierachter, blz. 414. 8) Aldaar, fol. 145 vv.; hierachter, blz. 376 vv. put; daarbij verviel hij tot beschimpingen en bedreigingen1). Wat was nu het doel der uitgave van het vliegend blaadje dat de twee waarschijnlijk valsche of vervalschte brieven van Fabritius bevat? In de voorrede wordt gezegd, dat men hiermede beoogt de beschuldigingen in de onlangs verschenen „Historie Cliristophels Smits", op die en die bladzijden 2) tegen bepaalde personen (d. i. tegen Adriaan van Yossenhole en zijnen vriend) geuit, te ontzenuwen 3). In de „Bibliographie des martyrologes" wordt Yossenhole als een Protestant zonder meer gekenschetst4); daardoor wordt aan zijn protest tegen de geloofwaardigheid van de bedoelde bladzijden eene te groote waarde toegekend. Heeft men eene voorstelling van hetgeen de Libertijnen in deze omgeving waren of leest men slechts aandachtig hoe zij hier afgeschilderd worden5), dan zal men inzien dat tusschen Fabritius en Yossenhole in gemoedsgesteldheid en geestesrichting een groot onderscheid moet hebben bestaan: aan het optreden van den laatste tegen den eerste en tegen den samensteller der „Historie ende ghesciedenisse" kan dus niet de bete eken is van een verzet van den eenen Protestant tegen den anderen worden toegeschreven. Ook in zijne „Apologie", in 1569 door hem uitgegeven °), is Yossenhole er niet in geslaagd zich te zuiveren van de beschuldigingen, in deze „Historie" tegen hem geuit, ten minste niet wat de hoofdzaak aangaat. Wel weet hij den lezer aannemelijk te maken dat de beschuldigingen ten opzichte van een paar punten te ver gaan. Het eerste betreft de mededeeling in de „Historie", dat hij in de gevangenis Fabritius „bespot, 1) Aldaar, lol. 115—145); hierachter, blz. .'i77 v. 2) Men noemt blijkbaar de bladzijden der eerste, voor ons verloren gegane editie (xvij. en xlix.). :s) Zie den herdruk in de Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 140. 4) Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 141». f>) Historie ende ghesciedenisse, fol. 18><; hierachter, blz. 398. 0) Apologia D. Adriani Ij Vossenholii // Dat is Een verantvvordinge tegen de ghe- ne die van hem in een boecxken ghe intituleert, Historie ende glieschiedenisse van de verradelicke gheuanc kenisse Christophori Fabritij, etc. / ghescreuen, ende eenen grooten pa- rentesim daer aen ghesaeyt, ende open baer in druck diuersche reisen // (als onbekende vers vrij- gende henne namen) hebben laten // vvtgaen. // Ghedruckt int laer M.D.LX1X. — Dit zeldzame boekje is gedrukt in octavo-loi maat, inet Gothieke letter, op 43 genummerde bladzijden. Aantal regels per bladzijde: 30. Signatuur: A ij—C v. De naam van den drukker wordt niet vermeld. Hoogte: 1.">.2 c.M.; breedte: 'J.7 c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de universiteits-bibliotheek te Utrecht. verfoeid, veroordeeld, gescholden, gelasterd en verdoemd" zou hebben '). Hiertegenover verzekert Yossenhole dat hij zich uit medelijden het lot van Fabritius heeft aangetrokken — hij heeft hem het eerst bezocht toen hij op de pijnbank was geweest en de koorts had — en dat zij nooit booze woorden gewisseld hebben 2). In de „Historie" wordt beweerd dat Yossenhole zijn best gedaan heeft om voor zijne bemoeiingen met Protestantsche gevangenen, die ten doel hadden hen tot andere gedachten te brengen, van de stad Antwerpen een jaargeld te verkrijgen 3). Yossenhole tracht aan te toonen dat dit niet alleen onwaar, maar ook zeer onwaarschijnlijk ia 4). Hij ziet zich echter gedwongen te erkennen dat hij, zij het al niet van de geestelijke overheid, dan toch van de wereldlijke, de opdracht ontvangen heeft de Protestantsche gevangenen in den kerker te bezoeken; dat hij dit ook gedaan heeft en „hunne ongegronde, verkeerde en op misleiding berustende meeningen heeft tegengesproken, hun ongelijk hun onder het oog gebracht en hen in alle dingen overeenkomstig de waarheid onderricht heeft"5). Weliswaar doet hij het voorkomen, alsof hij dit enkel ten opzichte van „wederdoopers" in toepassing zou gebracht hebben 6). Maar dat hij ook getracht heeft Fabritius afvallig te maken en hem over te halen tot het innemen van een dubbelzinnig standpunt waardoor ten minste zijn leven zou worden gered — het vrij wel erkende doel van zijne besprekingen met de gevangenen 7) —, dit heeft hij met geen enkel woord durven ontkennen. Naderhand is Vossenhole uitgeweken. Immers hij stond ook bij de geestelijken allesbehalve in een gunstig blaadje; integendeel, zij scholden hem voor een ketter en zeiden dat hij de gevangenen van de eene sekte tot de andere bracht8). In 1571 woonde hij te Keulen en noemde zich toen lijfarts van Anna van Saksen, de gemalin van prins "Willem van Oranje9). Niet lang daarna heeft hij zich als geneesheer te Hamburg gevestigd. De beschuldigingen in de „Historie ende ghe- 1) Historie ende gheseiedenisse, fol. 145; hierachter, blz. 377. 2) Adrianus Vossenholius, Apologia, blz. 11—15. 3) Historie ende gheseiedenisse, fol. 117; hierachter, blz. 378. 4) Adrianus Vossenholius, Apologia, blz. 21—20. 5) Aldaar, blz. 15, lt>. ti) Aldaar, blz. 16—'20. 7) Aldaar, blz. IK. 8) Aldaar, blz. 21. 9) W. Sillem, Doctor Adrian von Vossenholen in Antwerpen und Köln, in de Mittheilungen des Vereins fiir Hatnburgische Geschichte, herausgeg. von K.Koppmann, Hamb. 1882, Jahig. IV, S. 87 f. sciedenisse" tegen hem gericht, vervolgden hem ook daar '). Om zich vrij te pleiten, gaf hij nu een „Gesprek met de wederdoopera" uit 2). Het bedoelde niet een nauwkeurig verslag van een bepaald gesprek te geven, maar een stelselmatig overzicht van hetgeen hij bij verschillende gelegenheden met hen verhandeld had. Hij speelde hierin geheel den Lutheraan 3), en deed alles om den indruk te wekken dat de Antwerpsche overheid hem uitsluitend had opgedragen de wederdoopers te bekeeren4). In 1574, reeds vóór de verschijning van dit werk, hebben een viertal Hamburgsche geneesheeren hem in eene officieele aanklacht voorgesteld als een onbetrouwbaar persoon, die zich ten onrechte voor „Med. doctor" uitgaf 5). Een predikant te Hamburg heeft hem een leugenaar genoemd, die ten onrechte beweerde te Antwerpen vele wederdoopers bekeerd te hebben6). Genoeg om te doen zien, dat aan het protest van Vossenhole tegen de geloofwaardigheid van de bladzijden der „His- 1) Zie den aanstonds te noemen Dialogvs, BI. 33». 2) Dialogvs. // Ein Göttlich vnd // Christlich Gespreek, mit den Wedder-' duperen, Sacramentereren, vnd anderen Sec- ten mehr im Nedderlande vnd ander Orden in eren Ge- uenckenissen vnd ock dar buten geholden, War dorch ve-jlle, mit Göttlicher Gnade vnd hülpe, van erem Erdom, // vp den rechten M'echder Warheit sint gebracht worden, Ij Niitte vnd denstlich vor alle Christgelöuigen tho lesende, / Dewile dersüluigen Geuangen vnd ander Secten Lere // vnd Religion mit der Ettangelischen Lere, vnd den Apo- stolischen Schrifften stridich, vnd dem Christlichen Ge-' louen gar tho wedderen is. Welckes hyr klarlich // vndgriindtlich angetöget wert, Vnd vor diissen // tidt nicht in Druck gewesen, etc. // Geschen vnd Ij gestellet II Dorch II D. Adrianvm Vossenho-'livm, Phvsicvm. // Vth dem Nedderlendischen, in // Sassische Sprache trüwlich vnd mit ilite // auergesettet. // — M.D.LXXV. [Aan het slot, op Quatern Kkkk, BI. 2T staat:] Gedrücket tho Hamborch.... M.D.LXXV. — Formaat: klein in-i". Letter: Gothiek. Aantal genummerde bladen: 2'.H>. Daarenboven 12 bladen, ongenummerd, voor het voorwerk, en li bladen voor „Conclusion", Register, enz. Aantal regels per bladzijde (buiten het voorwerk): 31. Signatuur: A2—Kkkk. Hoogte: 111 c.M.; breedte: li.2. Een exemplaar is mij geleend uit de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam. 3) Dialogvs, BI. ül r (verdediging van Luther's avondmaalsleer tegenover die van Calvijn). 4) De voorrede van den Dialogvs, Quat. B, BI. ij '—C. Mönckeberg is geheel de dupe geworden van de voorstelling van dezen Dialogvs. Zie zijn artikel: Dr. Adrian von Vossenholen, Ein Beitrag zur Charakteristik des sechszehnten Jahrhunderts. in de Zeitschrift des Vereins fiir hamburgische Geschichte, Hamb. 1847, Bd. II, S. 507—517. 5) K. Koppmann. Adrian Vossenhol in de Mittheilungen des Vereins für Hamburgische Geschichte, Hamb. 1878. Jahrg. I. S. lOlitl'. 6) Koppmann, a. a. O., S. 105. torie ende ghesciedenisse" die op hem zelven betrekking hebben, weinig gewicht kan worden gehecht. Wie is de samensteller der „Historie ende ghesciedenisse" geweest? Rahlenbeck heeft gewezen op Marten Mikron '), maar deze was reeds in 1559 gestorven, zoodat aan hem niet gedacht kan worden. In de „Bibliographie des martyrologes" wordt het auteurschap met vrij groote beslistheid aan Joris Wybo (of Sylvanus) toegekend 2). Hiervoor is inderdaad veel te zeggen. Tijdens het gebeurde met Fabritius was Wybo predikant te Antwerpen 3). Beter dan iemand anders zal hij op de hoogte geweest zijn van den gang van zaken 4). Hij moet bedoeld zijn met den ambtgenoot van Fabritius, uit wiens briefwisseling met den martelaar in het boekje verscheidene stukken voorkomen5). Naderhand is Wybo predikant geweest van de Nederduitsche Gereformeerde gemeente te Londen en aldaar in het j. 1576 gestorven 6). Er bestaat van hem een bundeltje „Ghecstelijcke Liedekens" 7). Het bevat vijf 1) In eene aanteekening bij de Mémoires de Jacques de Wesenbeke, avec une introduction et des notes par C. Rahlenbeck, Crux. 1X59 (in de Collection de mémoires relatifs h l'histoire de Belgique), p. *0. '2) Bibliographie, T. I, p. li!. :i> Zie om' l'em: A. J. van der Aa. Biographisch woordenboek, voortgezet door G. D. J. Schotel, Haarl. iS77, 1)1. XX, blz. <41. 4) De schrijver verzekert alleen dingen te verhalen die hij met eigen oogen gezien of met eigen ooren gehoord heeft. Zie de Voorreden, quat. B, bl. 7 > ; hierachter. blz. 300. ">) Historie ende ghesciedenisse, fol. '.!!), 11(5, 12-2, 161; hierachter blz 35.'! .'!6'2 :i65, A8i. ' "' ' ' 6) S. Ruytinck, Gheschiedenissen ende handelingen die aengaen de Nederduytsclie gcmeynten, uitg. door J. J. van Toorenenbergen, Utr. 1s"3 ( Werken der Marnixvereeniging, Serie III, 1)1. I), blz. 83, X7, 109, 11!), 153; Epistrlae et tractatrsecclesiae Londino-Batavae historiam illvstrantes, ed. J. H. Hessels, Cantabr. 1X8!) (Register). Zie over hem, inzonderheid over zijne aanwezigheid op het convent te Wezel in 151 ix en zijne onderteekening van de Geloofsbelijdenis: W. te Water. Ticeede eeuw-getijde ran de geloofs-belydenisse der Gereformeerde kerken. Middelb. 17(12, blz.-21 vv„ (i-2; J. de Jong, Het convent te Wezel en de synode te Emden, Gron. 1911, blz. 80,146,156. 7) Ghecstelijcke / Liedekens gh'maeckt (ende oock sommighe by een vergae- » dert) tot stichtinge aller Christ- gheloouighen Door M. Ioris Wybo alias ïi/luanus voormaels Dien/ter der Ghereformeerder Ghemeynten Christi. binnen Antwerpen, ende daer naer inde Nederduytsche Kércke tot Londen. / Hierachter is oock by gheuoecht / des voorseyden M. Ioris Laetste Predi-j catie seer profijtelyck tot leeringhe ende vertroostinghe, ende wederlegghinghe van / verschcyden dtca-n linghen. Met een corte beschrijuinghe syner steek- ten ende ofscheydens wt descr VVerelt: Ende sommighe Epitaphien tot syner ghedach- tenisse ghemaeckt, // t'Hantwerpen. By lasper ïroyens, woonende op // de Catte Veste, inden Tennen liederen die gewijd zjjn aan hot martelaarschap van Fabritius. In de „Bibliographie des martyrologes" wordt dit beschouwd als eene reden te meer om Wybo voor den auteur der „ Historie ende ghesciedenisse" te houden '). Men heeft daarbij echter verzuimd op te merken dat slechts twee der gedichten van Wybo zeiven afkomstig zijn 2). Bij de andere drie wordt de naam van den dichter op den rand met de initialen „C. M." aangegeven 3). Pot. II Anno. M.D.LXXXI1. — Formaat: in-8'. Letter: Gothiek. Aantal bladen : 56, gedeeltelijk genummerd (nl. 1—.'Ni en 1 —18). Aantal regels per bladzijde : 31, buiten den hoofdregel. Signatuur: A ij—G v. Hoogte: 13.4 c.M.; breedte: H.6 c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de Koninklijke bibliotheek te Brussel. — De bibliotheek der universiteit te Amsterdam bezit van dit werkje eene latere uitgave: Gheestelijcke Liedekens gemaect (ende oock / sommige by een vergadert tot stichtinge aller Christgheloouighen. Door M. Ioris Wybo alias Syluamis voormaels üienaer der ghe- reformeerder Ghemeynten Christi bin- nen Antwerpen ende daer naer / inde Nerduysche Kercke j tot Londen. — /' Noyt maer eens ghedruct, ende nu de tweedemael ghedruct, ende van nieus ouersien, ghecorri-l geert ende verbetert, /ƒ Noch zijn hier by ghevoecht sommige gheestelicke ; Liedekens, die noyt te voren in druck zijn geweest, seer prufijtelick ende stichtelick om te singhen ofte te lesen. — Tot Gorcvin. Voor lasper Troyen, woonende tot // Dordrecht inde Griffioen, An. 1596. — Formaat: in-8». Letter: gothiek. Aantal bladen: 62. ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 33, buiten den hooldregel. Signatuur : A '2—H 5. Hoogte : 13.4 c.M.; breedte: !» c.M. (In het Amsterdamsche exemplaar is quat. B. bestaande uit 0 bladen, gebonden achter quat. C). He uitgave van 159G bevat al wat in die van 1582 voorkomt, behalve het Latijnsche gedicht aan het slot: „In demortuum D. Georgium Wybotium ... G. Wingius". Hiervoor in de plaats geeft zij eene Nederlandsche vertaling van dit gedicht en nog verscheidene andere „grafschriften", benevens een „Lofsanck Georgij Wybotij". Zij besluit met eenige liederen „seer schoon om op bruylolten te singhen", die hier voor het eerst gedrukt zijn. 1) Bibliographie, T. I, p. 123. 2) Het eerste draagt tot opschrift: Na die H'ijse, In doots ghewelt lachick gheuaen, en vangt aan : „Aenhoort ghy Christenen al ghemeyn Een nieu Liedt sal ick singhen" (in de uitgave van 1ÖN2 °P 23 v). Boven het tweede staat: Nar de U'ijse o Syon wilt v vergaderen; het begint aldus (in de uitgave van 1582 op fol. 25r): „Aenhoort nv alle te samen Een druckich Liet ick singhen sal Van eenen Martelaer by Namen Christolfel Smidt seer lief ghetal". 3) Op fol. 26 r der uitgave van 1582 begint een lied met het opschrill: Nae de wyse: O radt van Auentueren, aldus : VIII Het gedicht, aanvangende: „Antwerpe rijck, O Keyserlijcke stede", enz. waarin de „Summa der Historiën" wordt samengevat '), komt ook voor in het Geuzenliedboek2); doch daar wordt evenmin als hier vermeld, wie het heeft vervaardigd. Onder deze omstandigheden kan op de vraag naar het auteurschap onzer „Historie ende ghesciedenisse Christophori Fabritij" geen beslist antwoord gegeven worden. (Zie ook beneden, blz. 276). In ieder geval zal hij gezocht moeten worden onder de Gereformeerden. Uit tal van bladzijden van het boekje blijkt en nu en dan wordt het ook uitdrukkelijk gezegd dat wij ons hier bevinden in Gereformeerden kring 3). De pastoor der O.-L. Vrouwen-kerk te Antwerpen droeg, toen hij Fabritius in de gevangenis bezocht, de „Institutie" van Calvijn bij zich, las daar een stuk uit voor en gebruikte dit als uitgangspunt eener lange redeneering met het doel Fabritius tot andere gedachten te brengen 4). Met wie wij te doen hebben blijkt ook uit het request, den 7 ; hierachter, blz. 280, 288 v., 290. 4) Historie ende ghesciedenisse, fol. 50; hierachter, blz. 328. Vergel. fol. 811 • hierachter, blz. 348. gemeente te Antwerpen gezonden aan de landvoogdes Margaretha van Parma. Daarbij werd „haerlieder confessie ende belidenisse des gheloofs hier mede anderwerf ouer ghegheuen" '). Men kan bij deze woorden slechts denken aan de bekende geloofsbelijdenis der Nederlandsche Gereformeerden. Merkwaardig is de verklaring der requestranten dat zij vergaderen „in cleene hoopkens" 2). Ook in een van de brieven wordt verzekerd dat „des Heeren Ghemeynte op dese weerelt een arm, ellendich, ende veracht hoopken is" 3). Moet men hieruit opmaken dat het aantal besliste Gereformeerden in de Zuidelijke Nederlanden in 1564 nog niet groot was? Hoe dit zij, aan het hof te Brussel heeft men deze Gereformeerde beweging blijkbaar als hoogst gevaarlijk beschouwd. De overheid van Antwerpen heeft weken lang hare uiterste krachten ingespannen om door hare vertegenwoordigers te Brussel en door brieven bij de Landvoogdes den slechten indruk, door het oproer bij Fabritius' terechtstelling gewekt, weg te nemen 4). Het is de uitdrukkelijke wil geweest van Margaretha van Parma, dat Fabritius sterven zou. Hierbij verklaarde zij te handelen op last van koning Filips II 5). Inderdaad blijkt dat ook Filips II, destij.ds in Spanje vertoevende, den dood van Fabritius heeft gewild 6). Hierdoor wordt de verzekering in de „Historie ende ghesciedenisse", dat het doodvonnis over Fabritius uit „'s konings hof' te Brussel is gekomen, bevestigd 7). In een brief van 27 Februari 1565 (volgens den nieuwen stijl: 1566) heeft de Landvoogdes aan Hendrik van Brederode, heer van Vianen, haar misnoegen te kennen gegeven over de verschijning van kettersche boeken in genoemde stad. Daaronder behoorden: „le martirologe, et avec quelques chansons mauvaises, et entre aultres d'ung héré- 1) Rcqveste oen myn vrovtve enz., in de Historie etuie ghesciedenisse, fol. -01 ; hierachter, bi/.. 405. Men lette echter op het verschil tusschen het oorspronkelijke en de vertaling van Guido de Bres. Zie aant. 2 aldaar. 2) Aldaar, lol. 202; hierachter, hlz. 405. 3) Aldaar, fol. 250; hierachter, blz. 433. 4) Eene reeks van stukken, hierop betrekking hebbende, bij Génard, Antwerpsch archievenblad, Dl. IX, blz. 181—270. 5) Zie de genoemde stukken, p. 185, 187, 188, 18'J. Vergel. het regest van een brief der Landvoogdes aan Gonpalo Perez, 21 Juli 1564, bij Gachard, Correspondance de PhHippe II, Brux. 1818, T. I, p. •'i06. ) Zie de stukken in het Antwerpsch archievenblad, Dl. IX, blz 272, 273. 7) Historie ende ghesciedenisse, fol. 107; hierachter, blz. 358. ticque dogmatiseur, nommé Fabricius" *). Terecht heeft Sepp opgemerkt 2) dat hierbij gedacht dient te worden aan de tweede uitgave van Van Ilaemstede's martelaarsboek, die van 1565 3), waarin voor het eerst do lotgevallen van Fabritius, naar de „Historie ende ghesciedenisse", worden medegedeeld '). Hadden dit werk en de tweede druk van het martelaarsboek wellicht denzelfden oorsprong? Immers de bewerker van het laatstgenoemde zegt op de aangehaalde plaats, doelende op de „Historie ende ghesciedenisse": „wij hebben laten uitgaan een boeksken", enz.5). Spreekt hier de drukker of de schrijver? In het tweede geval was de auteur der „Historie ende ghesciedenisse" en de bewerker der tweede editie van Van Ilaemstede's boek een en dezelfde persoon. Hoe gretig men ons boekje gelezen heeft, blijkt o. a. hieruit dat de eerste uitgave, hoe gebrekkig ook gedrukt, in een ommezien was uitverkochtr'). Yan die eerste editie schijnt geen exemplaar meer te bestaan. De herdruk hierachter berust op de tweede. De derde editie verscheen met den naam van den drukker 7). Evenwel 1) Lettre de la duchesse de Panne, in het Bulletin du bibliophile Beige, Brux. 1*50, T. VII, p. 2! 10. 2) C. Sepp, Geschiedkundige uasporingen, Leid. 1*73, Dl. II, blz. 117 vv. ;i) De geschiedenissen ende den doot der vromer Martelaren, die om hetgetuygenisse des Euangeliums luier bloet gestort hebben ... Iioor Adrianum Corn. Ilamstedium, Anno M.D.LXV. — In N". Z. pl. Exemplaren in de universiteits-bibliotheek te Utrecht en in de bibliotheek van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen. 1) üe geschiedenissen ende den doot der vromer Martelaren, M.Ü.LXV, bl. 3.!2 a— :U') b. 5) Aldaar, bl. .Ci2 a. ) Historie ende ghesciedenisse, Voorreden, quat. li, bl. 7 r en v ; hierachter, blz. .'iUO. 7) Historie ende geschiedenisse vande verraderlicke geuangenisse der vromer ende godsaliger Mannen, Christophori Fabritij, Uienaer des Goddelicken // woordts binnen Antwerpen, ende Oliuerij Bockij, ƒ/ Professeur der Latijnscher sprake, inde hooghe ende vermoerde schole van lieydeïberch, waer van den // eenen tot een siecklicke ende ellendige verlossinge ge- comen, ende den anderen wreedelick vermoordt ende .'/ ten vyere opgeoffert is. Nv anderwerf verbetert ende vermeerdert. [Vignet] Matth. V, Salich zijnse, die veruolginge lijden om de glierechticheyt: Want dat rijeke der Hemelen behoort hen toe./ t'Hantvverpen // Op de Catteveste, in den Teunen Pot. by Jasper / Troyen, Int laer M.D.LXXXJJ. Formaat: in-N". He voorrede, de Reqtuiste (blz. 1X2—l!>i) en het lied „Antwerpen rijck" met Italiaansche, het overige met Gothieke letter. Behalve het voorwerk <14 ongenummerde bladzijden) *27!» genummerde bladzijden. Aantal regels per bladzijde: :i3, buiten den hooldregel. Signatuur: A 2—V.'). Hoogte: l:i.i c.M.; breedte : 8.1'. c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de Kon. bibliotheek te Brussel. In dit heerscht juist ten aanzien van dit laatste punt eenige verwarring. Er schijnen geheel overeenkomstige exemplaren te bestaan, waarop een andere naam als die van den drukker wordt aangegeven '). Verder zijn er uitgaven bekend van 1593 2) en van 1611 3). Al deze Nederlandsche uitgaven bevatten aan het slot de „Troostelicke Sendbrieven". Die brieven ontbreken echter in de Fransche vertaling, bezorgd door niemand minder dan Guido de Bres 4). Dat de vermaarde exemplaar ontbreken 2 Maden, nl. quat. A, bl. i en 5. De aanteekeningen op den rand in deze uitgave vertonnen in de Bijbelteksten kleine verschillen met die in de hierachter herdrukte uitgave. 1) In de Bibliographie des martyrologes wordt hieromtrent gezegd (T. I, p. 126): On connait de cette édition des exemplaires avec 1'adresse: Anvers, Math.Mesens, et d'autres avec 1'adresse: Anvers, Nic. Soolinans. 11 serait difficile de déterminer quel en est le véritable imprimeur. Voici 1'adresse de 1'édition de Soolmans: T'Hantvverpen // By Niclaes Soolmans, op onser Vrouwen ƒ Kercliof, inden gulden, Leeu: Int // Iaer, M.D.LXXXJJ. /ƒ Elle est précédée de la marqué typogr. de Soolmans que voici: [Een gekroonde leeuw, vasthoudende eene zuil waarop staat : Ingenio svpebatvr], 2) Historie ende ghe-'schiedeninse van de verrader-Hl'jcke ghevangltenisse der vromer ende // godtsaliglier Mannen, Chvistophori Fabritij, IHe-'jtuier des Godtlijeken woordts binnen Antwerpen, ende // Oliverij Bockij, Professeur der Latijnsclier sprake, in de j hooge ende vermoerde Schole van Hegdelbergh : waer van den eenen tot een sieckelijcke ende ellendige verlossinye gheeomen, ende den anderen wreedelijck vermoordt, // ende ten vgere opgheoffert is. // Nu anderwerf verbetert ende vermeerdert. // Matth. V. // ... [VignetJ Ghedruckt T'Haerlem by Gillis Rooinan : Ij Ende men vindtse te coope t'Amstelredam, by // Cornelis Claesz. woonende op't Water, by de oude // Brugghe, in 't Sehrijfboeck. I59H. // Formaat . in-N". Aantal bladzijden, met inbegrip van het voorwerk: 24^, genummerd. Letter : gothiek. Met aanteekeningen op den rand. — Aldus beschreven in de Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 12!) s. Een exemplaar is in het bezit van dr. L. A. van Langeraad te Lekkerkerk. 3) Historie ende gheschicdenisse van de verradelijcke ghevangltenisse der vroomcr eiule Godtzaliger mannen, Christophori Fabritij, Dienaer des Godtlijcken woordts binnen Antwerpen : ende Olivier Bockij, I'rofcsseur der Latijnscher sprake, inde hooghe ende vermaerde Schoole van Hegdelbergh. Waer van den eenen tot een sie -kelijcke ende ellendighe verlossinghe ghecomen, ende den anderen wredelijck vermoort ende ten viere opijheoffert is. Nu anderwerf verbetert ende vermeerdert Matthei 5 [Vignet] Tot Amstelredam. Ggedruckt by lan Evertsz. Cloppen- burch, woonende op 't Water inden vergulden Bybel. Anno 1011. — Formaat: in-8'. Aantal bladzijden, met inbegrip van het voorwerk: 25i>, genummerd. Letter: gothiek. — Aldus beschreven in de Bibliographie des martyrologes, T. I, p. 131 s* Een exemplaar berust in do bibliotheek der stad Antwerpen. 4) Histoire // notable de la trahison et // emprisonnement de deux bons et fideles II personnages en la ville d'Anuers: c'est // assauoir, de Christophle Fabri Ministre de la parole de Dieu en ladite ville, et // d'Oliuier Bouck Professeur en la langue // theoloog op deze wijze zijnen naam aan het werk heeft gehecht, getuigt duidelijker dan iets anders van de groote waarde die inen er aan heeft toegekend. De Bres volgde den tekst doorgaans op den voet ') en nam ook de aanteekeningen op den rand over. Eenige zeer kleine verschillen in die aanteekeningen doen het waarschijnlijk achten dat hij óf eene andere uitgave heeft vertaald dan de door ons gebruikte öf zelf heeft gewijzigd 2). Van de sonnetten op do keerzijde van den titel heeft hij do eerste twee, die in het Latijn gesteld zijn, behouden. Voor het derde, in de Nederlandscho taal gedicht, is in de plaats gekomen een „Distichon. N." in het Latijn en in het Fransch, onderteekend: „Arbre d'Arbrisseau". Ook verder in het voorwerk maakte hij eene verandering 3). Overigens geeft zijne vertaling een volkomen getrouw beeld van het oorspronkelijke. De Fransche uitgave is letterlijk herdrukt in 16144). De Leidsche Latine en la tres-fameuse et tres-renom-j mee vniuersité d' Heydelberch: desquels // l'm estant grieuement malade a esté de- liuré de ceste miserable captiuité. Et l'au-i tre a esté cruellement meurtri, et offert // en sacrifice a Dieu par le feu, // Seueuë, corrigee et augmen- tee pour la seconde fois par son propre Au- theur : et depuis traduite de Flamand en Fran<-ois, par Cluy de Brés Ministro. Matth.V.// Bien-heureux sont ceux qui souffrent perse- cution pour iustice: car le Royaume// des cieux est d eux. Apocal. Xllll. j Bien-heureux sont les morts qui d'orese-7 nauant meurent au Seigneur. // 1565. // — Formaat: in-8". Letter: Romeinsch. Het voorwerk beslaat 16 bladzijden, ongenummerd; verder zijn er 2:!!) genummerde bladzijden. Aantal regels per bladzijde: :!0. Hoogte: U.-l c.M.; breedte: !C> c.M. Signatuur: A '2—R 5. Een exemplaar is sedert 18'—053». In de door I). Benoit bezorgde uitgave: Histoire des martyrs persecutez et mis a mort, Toulouse 1889, T. III, p. 438—479. 2) Historie eude ghesciedenisse, fol. 42, 46, 91, 95, 120; hierachter, blz. 324, .'{26, 349, 351, 304. 3) Aldaar, fol. 108, 127, 170; hierachter, blz. 358, 367, 389. 4) Aldaar, fol. 205; hierachter, blz. 408. 5) Aldaar, fol. 32: hierachter, blz. 319. 6) Hijv. quat. B, bi. 2>'; fol. 82, 110, 141 (Tobith); quat. li, bi. 4 r; f0|. 52, 63, 103, 105 (Wijsheid van Salomo); fol. 28, 20i (Baruch); fol. 121 enz. (4 Ezra). Zie hierachter, blz. 294, 344, 359, 374, 296, :>29, 335, 355, 356, 317, 407, 365. In de vertaling van Guido de Bres zijn deze verwijzingen naar de Apokriefe boeken evengoed overgenomen als die naar de kanonieke. HISTORIE ende ghesciedenisse van de verradelicke gheuangenisse der vromer ende godsaligher mannen, Christophori Fabritij dienaer des Goddelicken woords binnen Antwerpen, ende Oliuerij Bockij Professeur der Latiinscher sprake in de hooghe ende vermaerdeschole van Heydelberch, waer van den eenen tot een sieckelicke ende ellendighe verlossinghe ghecomen is, ende den anderen wreedelick vermoort ende ten viere op gheoffert. ifiv» anöerwerf verbetert enöe vermeeröert. M A T T H. V. Salich sijnse die veruolghinghe liden om de gherechticheyt: want dat riicke der hemelen behoort hen toe. a p o c A L. XIIII. Salich sijn de dooden, die in den Heere sternen. i 5 ó 5- // VIII. 18 • [A 1"] ln laudcm Christophorj Fabri/ij Mariyris Anluerpiae crudeliter exusti1). Fabritium laudat vetus atque annosa vetustas Ferrea qui Annibalis contudit arraa feri. Fabritium nostrum laudabit sorior aetas, Qui turpis vicit castra inimica Papse. In laudem eiusdem. Christophorus Christum toto qui corpore gessit, Qui toto Christum pectore gessit, ouat. Victa fremunt, frendent, prostrataque monstra laborant: Romance in cineres gloria fecis abit. Nomina conueniunt foelicibus vtraque factis: Christum corde gerens te Papa fregit ouans. Van den icarachtighen Martelaer Christoffel, ende van den versierden Papist ighen 2). Die godloose Papen die altijt hebben ghesocht Deur een vreemt ghedrocht, dat volck ghemeene Te veruoeren, die hebben versiert en bedocht Eenen H. Christoffel een Martelaer reene, Die Christum soude als een kindeken cleene Op sijn schouderen ghedraghen hebben, maer Nv hebben sy den rechten Christoffel in gevveene Ghebracht, die als een Martelaer openbaer Christum in sijn lijf en herte gedragen heeft, en claer Gods vvoort beleden, dien sy hebben vermoort, Ende gheleuert in handen ende banden svvaer Dvvelc sy bedacht hebben deur een verradich accoort, Maer God hem dit lonen sal na sijn gerechtich vvoort. // 1) Dit en het volgende gedicht komen op dezelfde plaats voor in de vertaling van Guido de Bres. Zie boven, blz. 278. 2) In plaats van dit gedicht komt in de vertaling van Guido de Bres een „Distichon" voor, waaronder staat: „Arhre d'Arhrisseau". Zie boven, blz. 278 en vergel. beneden, bij quat. B, hl. H r. Den goetwillighen Le- A2r sere, ghenade vrede ende salicheyt van God den Vadere deur sinen lieuen sone Iesum Christum, Amen. Salicheyt des Jp- IEVE mannen ende broeders, onse Heere ende Mees- Tuatth. 5 4 iÉ®* ter Christus Jesus spreect opcntlick: a Salich sijnse Esa.61.3, die treuren: want sy sullen vertroost werden. b Sa- Luc. 6.21. sijnse die veruolghinghe liden om der ghe- bMatt.5.10 rechticheyt: want dat rijcke der hemelen behoort \Wpet ' 4 14 ^en *0G' Sdlwh sijt ghy als v de menschen versmaden ende ènde. 2.20 ' veruolghen, ende alle quaet teghen v spreken, lieghende om c Act. 5.41 minent wille. c Verblijd ende verheucht v: d want uwen loon Luc. 6.23. is groot inden hemel. Dese leering he Christi strijd tegen de ende 8 18 ^eer^n9^e der gantscher werelt, strijd teghen de wijsheyt des Coll'os. 1.24 vlwschs ende der menschen vernuft. Want de werelt achtse i Heb. 10.34 ende naemtse salich oft gheluckich te sine, niet die treuren De salicheyt ende schreyen, niet die vcrdruct ende veruolcht werden: maer stTyTtegen de lachen ende vrolijck sijn, maer e die in goede daghen, salicheyt des ruste, voorspoet ende alderhande wellusticheyt des vleeschs haer Tintos6 8 ^euen lijden. Dit ghetuycht Christus als // hy seyt, 1 die A2' Syrach 31 8 were^ sa^ wollek wesen, maer ghy sult screyen ende droe- f loan. 16.20 Esa.65.12 uieh sijn. Ende dal meer is: de werelt achtse voor s dwaes ^2' Luc. 6.24. ende wtsinnich, h iae sonder God te sine, die voor den name ^ psalm '3 3 ^ Christi veriaecht ende veruolcht werden. Want het cruyce ende 115.2' lol) 21 12 Luc 16 19 Christi is voor de werelt i dwaesheyt ende k argernisse: iae i l.Cor.1.18 spotten') daer mede, meynende dat God niemant met dm cruyce versoect, dan den godloosen tot1 castidinghe der sonden. achtsliet ernyHieromme m achten die godloose menschen, dal haer leuen cevoor m Luce 13.1 en^e dom Gode behaechlick is, om datse van God met dm n Sap. 5.3 cruyce niet versocht en werden. n ende spotten schier mettm en(fe 7' 1) Het woordje „sy" is weggelaten. o Matt.10.37 Christenen, als sy voor de gherechticheyt niet allecne 0 vader Luc. 14.26 moeder, broeders ende susters, ende erue verlaten, maer Malt. 19. 29 00cj, ^aer eyg]ien vieeSch ende bloet, lijf ende siele te pande Tcruyce en is \ den vleesche stellen. Voorwaer dese quade meymnghe ende oordeel des nietbehaech- werclls als eenen schoonen schijn hebbende, is den vleessche p°l Cor 214 m<^G ^aer wijsheyt seer behaechlick, dewile het') niet p en Bom. 8.5 smaect dat goddelic, maer dat des vleeschs is: dewile liet Matth. 16.17 q den gheest altijt wederspannich is, cruyce ende strijd vlied, q Bom. 7.23 anders soeckende dan aertsche ende verganclicke dinghen, Gal. 5.17 en^e meer beminnencie de ruc;te qemack, eere ende vrientschap De werelt en. r lacobi4.4 ,, , ',a /' . . , , f de haer oor- Galat. 1.10 deser werelt, r die een vyantschap met God is, dan de ruste, deel sijn boos. vreucht ende eere des toecomenden leuens ende de vrientschap al.loan.2.16 G°dS- 11 IbZ 8 12 2 A 3' Maer Broeders wy weten dat s die werelt ghehcel in boos- %iatth. 5 ' heyt ghestelt, ende dat haer oordeel valsch tnde niet na God is, x Luc. 6.21 ende dat 1 haer wijsheyt de loijsheyt Gods niet onderworpen Gods kindeern werden. Daerom en sullen wy der v werelt hier in niet ghelijcformich sijn, noch haer oordeel voor goet houden: maer Ce versocht!). in contrarien sullen ons voor x salich ende duysentfout ghe- y P>°- 3.11 luckich achten na dese leeringhe Christi, als wy voor die gherechticheyt, bespot, veriaecht, ende veruolcht sijn, ende onse a 27 lichamen ten brande stellen, cruyce, liden ende die doot onder- b Bom. 8.29 worpen. Want dan weten wy dat wy ï kinderen ende z erf- 1. Pet. 2.21 namen Gods sijn: loaere dienaers ende a leerionghers Christi: b Christo ghelijckformich endec nauolghers sijnder voetstappen: e ^ pêt,4.u d huysgenooten ende vrienden Gods, den welcken eenen coste- Het cruyce licken loon in die hemelen bewaert is. Hier mede stemt die jjeeft^saiighe leeringhe Petri, die dacr seyt: e ist dat ghy in den name ^name" Christi schoffericheyt lidet, soe sijt ghy salich. Want dat Christi gheder eeren ende gloriën Gods is, ende Gods gheest sal op v j^ete°v|jrelt rusten4). Dese salicheyt en verstaet die werelt niet, want haer keeft g]ieen ooghen ende verstant sijn met den vleessche ende 1 hoochmoe- verstantvan dicheyt beuanghen. Ghcpresen moet God sijn, die dese ver- 16 borghentheyt e den cleynen ende ootmoedighen, die daer h reyn gMau.ll.25 van herten sijn, gheopenbaert heeft. Maer wy moeten hier h Matt. 5.8 1) NI. het vleesch. 2) Verbeterd uit „vetsocht". 3) Ile bedoeling moei zijn : beloften voor hen die in den naam van Christus geleden hebben. 4) Ue schrijver geeft in vrijen vorm 1 Petr. IV: li terug. wel mercken, dat Christus niet alder-Hley liden ende ver- A3' uolghinghe de salicheyt toeseyt ende beloeft. Want hy en seyt Niet alle cruyniet alleenlick datse salich sijn die screyen ende veruolginghe encoemtde" liden, moer hu voecht daer by: ' om der gherechtichevt. «.ïipwt Dit selue meynt oock de voorschreuen Apostel Petrus met i Matt. 5.10 de sententie die wy hier vore verhaelt hebben, als hy seyt. Luck Ist dat ghy in den name Ghristi versmaetheyt lidet, soe kl.Pet.4.14 sijt ghy salich. Item 1 ist dat yemant lijdt die lide als een \i.pet.4.16 Christen, ende prijse God in desen deele: m Want wat eere m l.Pet.2.20 is dat, ist dat ghy om misdaets wille quaet lidet ? Maer als ghy om weldaets wille lijdt ende verdraecht, dat is lof voor God, want ghy daer toe gheroepen sijt. Dit selue beuesticht Christus inden Euangelio seggende: n Ghy sult van allen men- n Mat. 10.20 schen benijdt sijn om mijns naems wille. Also scrijft oock de Het cruyce heylighe Paulus van het cruyce ende veruolghinghe der warach- christi.nname tig her Christenen: 0 So wie godsalichlick wilt leueninChristo o2.Tim.3.12 Iesu, die sal veruolghinghe liden. iietcruys In dese schriften hebben ivy claer ondersceyt niet alleene nXieuen!* tusscen het cruyce ende veruolginghe der geloouiger ende der godlooser menscen, maer oock der valscher christenen, die ooc somwilen met den cruyce versocht werden. Want wy sien De boose liden dagelicx ooc die boosdadighe menschen screyen ende droeuich sijn, cruyce, liden, ende benautheyt ouercomen. Sy werden gerech. dicmael toonder lick van God ghecastijt ende met liden ver-/l ticheyt. socht: met armoede, hongher ende dorst, coude ende naect- A4r heyt, met siecten, crancheden ende quellagien, verlies ende beroouinghe van haren goeden, met oorloge,peste ende menig er ley straffe: ia werden oock dicmael vanden menschen veriaecht ^ ^ ende veruolcht, ende dat meer is, ter doot gébracht. So dat psaim 't^ de godloose werelt schijnt het cruyce ende veruolghinghe met 8.cnde5.5.6 den Christenen ghemeyne te hebben. Al dit laet God ouer loan. 9.31 den godloosen gheschieden, op dat sy weten souden dat God ^ Exod.20.5 rechtueerdich is, i' die de sonden hatet, ende (i een ivreker der 12*29 seluer wesen sal. Maer ghemerct dat sy haer cruyce niet en r 4,15 liden voor de gherechticheyt, maer r voor haer sonden ende grouwelicke misdaet, soe en can haer cruyce gheen ghemeynschap hebben met het cruyce ende liden der warachtigher Christenen. Het rruj.te Also1) en is ooc van ghelijcken niet voor salich te rekenen der ketteren 1) De eerstvolgende bladzijden zijn blijkbaar gericht tegen de doopsgezinden. en ie niet sa- tcruyce der ghener, die in den schijn der gherechticheyt ende aCGalat 6 7 waer^6'^ voor dwalinghen, blasphemien ende oproerighe leet Rom. 2. '2 rin9m veruolghinge liden. Want voor God, (die niet8 bedroghen Deut. 1.16 can werden ende niet en 1 oordeelt na het aensien ende oordeel loan. 7.24 der menscen) en geit gheenen schijn der waerheyt, hoeschoone, x/oaw 7%8 ^l0e yheueynst, hoe chierlick die 00c sy, maer de waerheyt Act™' 35 selue. Ohristvs spreect naectelick. v lek ben de wech, de waerLuc. 24.45 heyt ende het leuen. So wie dan buyten Christum is, dat is, A 4' van Christo anders ghelooft, dan hem x die scrift voor-11stelt, Tcruyce der die divaelt ymmers vanden rechten wech ende waerheyt: ende ketteren en ^ dat hy lijdt, so en ghesciet dat niet voor Christo noch de de gerech™01 gherechticheyt. Den boom moet eerst goet sijn ende sijn wortel ticheytniet. gaue, souden die vruchten goet sijn. Daerom seyt Christus: 7,2.Matth.l2. z Maect den boom goet, ende sijn vruchten goet: oft maect Tuft 45 den boom quaet, ende sijn vruchten quaet. Daer tgelooue ende Daer tgheioo- de leeringhe quaet sijn, hoe connen daer die vruchten goet uequaet is, ende God behaechlick sijn? Want na de leeringe Pauli, a al tcruys quaet wa^ ^en 9e^°0UG en coemt, dat is sonde. Daerom hoe a Rom.14.24 schoon dat het leuen, cruyce, liden ende veruolghinge der dwalender gheesten 00c is, so en geldet nochtans voor God niet, noch en gheschiet oock voor die gherechticheyt niet, dewile haer ghelooue (twelck als den boom is) quaet sy. Nv b Matt. 7.16. dat Christus seyt, datmen b den boom aen sijn vruchten sal 17.18ende bekennen: ende dat eenen goeden boom gheen quade vruchten 30 can voortbrengen, noch eenen quaden boom goede vruchten, dat moeten wy wel insien, willen wy niet bedrogen werden. Want ten s'ijn niet alle goede wereken, die in den schijn Tleuen is die- 'J06^6 ende heylighe wereken sijn: ghelijckt 00c niet alle maeige- goede vruchten sijn, die goede vruchten schinen. Het lenen ueynst, ende ^ (^e wereken sijn wel als goede vruchten des booms, daerom be- , , , ,, driechiick. als sy wt een goet ghelooue spruyten, maer sijn nochtans somwilen bedriechlick, dewile oock een quaet geloouich mensche A 5 - goede wereken in // den schijn doet, ghelijc eenen wilden boom De ketters siju vruchten voortbrengt, die den goeden vruchten ghelijck schinen. met goeden Want alle ketterien sijn altijt oft den meerderen deel met cSos^S eenen = heerlicken scijn der godsalicheyt, als die valsce boomen d Matt.21.19 met wilde vruchten ende d bladeren verchiert, daer deur sy e 1. loan. 4 2 warachtige Christenen schijnen, ia den warachtigen Christenen Matth. 7 verre te bouen gaende. Daerom is die leeringhe e ende beli- dinghe des gheloofs die wtnemenste ende sekerste vrucht des Vvtdeieeringheloofs, daer wt de deucht oft ondeucht des booms alderbest f0eofg"2tmen ghekent icert. Hierom en salmen de ketters om des schoonen het cruyce schijns wille, ia noch om cruys ende liden voor die warach- achten. tighe Christenen, noch haer leeringe voor de waerheyt, noch haer leuen voor goede vruchten des booms, summa noch haer cruyce voor salighe veruolghinge gheensins achten, ouermids dat sy voor grousame dwalingen, contrarie den woorde Gods liden. Tcruyce ende liden en geeft de waerheyt niet, noch en T^rn^c(^®n maect de leeringhe niet goet, noch en maect oock den marte- VVaerheyt laer niet (die waerheyt mach daer deur beuesticht werden) niet, maer beboer die waerheyt ende cause selue. Want de 1 verderflicke ketters hebben ooc dicmael geleden ende connen noch dagelicx f 2. Pet. 2.1 liden, waer deur sy eenen heymelicken inganck nemen tot der De ketters ümenscen simpelheyt e als dienaers der gerechticheyt, om also j0e°nck som" hare scadelicke leeringen te beter in het her te der eenuoudigtn g 2. Cor. 11. te planten. // 15 Daerom dwalen de menschen swaerlick, die haer ooghen A 5« meer vestighen op het cruyce ende veruolghinghe, dan op die onbedriechlicke leeringhe der waerheyt, de welcke alleene een recht onderscheyt maect tusscen het cruyce der warachtiger ende valscer Christenen. Want de Sathan is altijt een listich ende gheueynst nauolgher Gods ende sijnder gheloouighen, waer deur hy den menschen so h betoouert ende ' verblint, h Galat. 3.1 dat sy de waerheyt wt de leughene nauwelick onderscheiden connen. k Moyses de dienaer Gods dede vele wonderdaden in cn(^°8' JEgypten, om die mogentheyt Gods te beuestighen, ende den Coninck tot slakinge2) ende verlossinge des volex van Israël te brenghen, maer Sconincx herte is verhardt ghebleuen. Want Exodi als de duyuel dede oock tvonderlicke teeckenen deur sijne tooue- vorennaers, waer deur hy het herte van Pharao meer ende meer verhardende in sijn boos voornemen versterct heeft, so dat hy Gods wonderlicke teeckenen te rechte niet ghelooft en heeft5). Desgelijcx heeft de duijuel den Coninck Achab be- Die duyuel droqhen deur den mont der valscher propheten, deur wiens heeft oock une martelaers log henachtig hen gheest de Coninck verleydt sijnde, den warach- 1) Lees: des. 2) Loslating, vrijlating. 3) Guido de Bres vertaalt: de sorte qu'a la verité il n'a point donné de lieu aux signes merueilleux que Dieu faisoit en sa presence. tighen Prophete Gods niet en conde gheloouen. Daarom heeft de duyuel, siende dat Gods dienaers voor die waerheyt moeten liden, altijts sine martelaers ende gheueynsde christenen ghe[A6r] hadt, die beneuens den ghetuyghen Gods oock cruyce // ende veruolghinghe geleden hebben. Maer (och lacen) dit doet de Sathan alder grouwelicxst in dese onse laetste tiden deur een soorte van menschen, die onlancx beneuens den Euangelio Gods ingeslopen sijnde, onder den alder heylichsten schijn Tcruyce der veruolghinghe liden, daer deur die waerheyt iammerlick verduyetert de duystert ende in twijfelachticheyt ghehouden voert, niet sonder waerheyt. verder ffenisse van vele menschen, die de rechte leeringhe der waerheyt aen deen side stellende, deur den schoonen schijn veruoert werden. 1 Matth.7.15 Van sodanighen heeft ons Christus ghewaerschout seggende: Setk8ecaeps8yn ' Wacht v vanden ghenen die tot v comen in scaeps cleederen, cleederen be- dat_ is> in den schVn der godsalicheyt: want inwendich sijnse eieet grijpende woluen. Haren inganck is als den inganck eens nMüL24'5 Engels: maer inden grond sijn sy verderflick, leer ende m ver 11.24 ' ' derfllcke secten. Daer om seyt Christus: n daer sullender vele o Mat. 7.16 comen in minen name segghende dat sy Christus sijn, ende p 2. Pet. 2.1 sullender vele verleyden. Ende dat meer is, haren schijn sal r Rom'lfis S° schoon wesen> so dat oock die wtuercorenen (waert mogheDe ketters' licfc) verlelldt souden werden. Hierom naemtse Christus ° valsche hebben den propheten, ende Petrus p valsche leeraers, (i om datse in den vvaerhevt ach^n der waer}ieVt comen, ende nochtans die cracht van dien maer niet versaken. Haer woorden sijn als seem ') ende haer tonghe als de cracht. honich r bedrieghende den eenuoudighen deur soetepredicatien. [A6c] Sy sijn in den // schijn heylich ende onstraffelick, maer ins Matt.23.27 den gront s geueynst ende vol onreynicheyts. Haer leeringhe v PA «7 3 23 ™ dm SC^'W des Buangéliums Christi, maer sy sijn 1 verGal. 1.7. ' sakers des selfa lerende salicheyt ende rechtueerdichmakinghe Dewerekhey-deur hare v wercken, ende x treden alsoe dat Euangelium hoetiD 6 b]be' m<^6 ^0et ^ ™euwen Testaments metten voeten. Ende hoe Christi niet.6' wel Sy Christum metten monde beliden, y nochtans versaken x Heb. 10.29 S,J den * Heere diese ghecocht heeft, niet metten monde, niet j 2. Pet. 2. l metter tonghe, maer metter daet ende waerheyt. Sy veynsen al'zóaw^4 3 döW Gheest Christi> maer tis den 9heest des Antichrists: want ende 2. ioan. * SV versaken dat Christus in den vleessche ghecomen is. 17 _ 1) Ongepynde honing, het zoetste en vetste van den honing. TT' ... „ l _ ïi 7 ■ 1 • I ■» « l • rr ■ » i siier en grien aer simpeien excuse mei, aie soaamger mm- versamngne schen cruyce onder dese salige belofte Christi sluyten, mids ^ mTnsTh'1" dat haer meeninge goet is (so sy seggen) niet anders soeckende fverdinghe dan de eere Gods ende hacrder sielen salicheyt. Voorwaer Christiis een my iammert oner den eenuoudigen ende sijn ') met bloedige 1^grtgcnstsce b Rom.10.2 tranen te bescreyen, die deur cenen b onuerstandigen yuere dagelicx totter doot ghedreuen werden: ende legghen de meeste c Ezec.H4.10 schuit op hare leeraers, c die haerder verleydinge rekenHier. 2o. 15 schap gheucn sullen in dien grooten dach Ghristi. Sy leeren De schapen de simpele schapen cruyce, maer selue en draghen sy dat ^°eb^t®rdan niet: sy leeren strijd, maer selue houden sy hen int verborg hen, ders*)!' oft versaken den meerderen deel ende maken bestant3). Maer d ISamuellö nochtans als ick mereke dat noch d Saul, // noch e Osa om [A7r] haer goede meyninghe niet ongliestraft ghebleuen sijn, so en e 2 Sam. 6. can ick dese arme verdioaelde menschen ooc niet ontschul- *>•7dighen voor tgerechte Gods. Ende want sy by na alle so hardt- bojtente' neckich sijn, datse de ooren voor de waerheyt sluyten, ende goede meyde rechte leeringe der waerheyt versteken *), soe 1 laetse God ninghe en ontin ecnen verkeerden sin vallen, ia b seyndtse 5) crachtige dwa- 10 linghen, dat sy der leugen geloouen: op dat sy geoordeelt f Rom. 1.28 werden, die der ivaerheyt niet en gheloouen, maer hebben lust g2.Thessa.2. nae de ongherechticheyt. 1'ndeih Nv dat sy haer vromicheyt in alle noot, cruys ende liden Godstraftse voorwenden (daer wt sy de waerheyt haers gheloofs estimeren) met dwalindaerom en sijn sy voor warachtighe ghetuyghen Ghristi noch ««i die de niet te achten, ghemerct dat de waerheyt noch om vrome doot, gehoorsaem noch om gheene doot, noch om liden, noch om geen liden te sijn. I)er godlooser meerder oft te minder is. Want tsy dat de menschen vroom, (ledoót^1 ^ ^ ^ sy rranck sijn, h Christus is altijt de selue. Hier en tusscen h2.Tim.2.13 Vromicheit wj sien daghelicx dat ooc godloose menschen (die schier noch Jlcb. 13.8 iïhisteydenen ' 71 ^er t°ecomender salicheyt en hebben) tot in \ Ephcs.2.12 cruyce. ^ midden des doots lachen, ia met grooter vrymoedicheyt sternen. Bouen desen 6) ivy lesen dat vele ende diiiersche hey- 1) Het woordje „sy" vóór „sijn'' is weggelaten, 2) Deze aanteekening ontbreekt in de vertaling van He Bres. Ook in den tekst heeft hij iels verkort. 3) „Bestant maken" wil zeggen: wapenstilstand sluiten. 4> „Versteken" beteekent: verbergen, verheimelijken. Kilianus, Etymologicvm tsvtonicae lingvae, p. 72X. Guido de Bres veroorlooft zich eene kleine wijziging. Hij vertaalt nl.: [ils] resistent obstineement a la doctrine. 5) God zendt hun. 6) Wat van hen geldt, geldt nog meer van zekere anderen. VIII. 19 densche mannen, vrouwen, iongers ende dochters, die van God ende sijnder gherechticheyt niet en wisten, alderliande tormenten, pyninghen, banninghen, veruolghinghen, ende die aldcr [A7r] wreetste doot, so vromelick ver- //dragen hebben voorsaken van cleynder importantien, so dat my niet te voren coemt, dat eenighe vandm ghetuyghen Christi soe ridderlick voor Tcruyce en de waerheyt gJiestreden hebben. Sullen wy dan gheloouen, dat l'ooue'niet^6 sodaniger mcnschen ghelooue ende cruyce (die doch den k stomgoet. men, gouden, situeren, houten ende steenen beelden, wercken der k Psalm. 115 menschen ving heren voor haren God dienden) een warachtich *Èsa 2*1* 7 Opdoom ende salich cruyce ghcioeest is? Hier wt bcsluyte ick 41 ende 39 (^an' ^ a^ene ^er warachtigher Christenen cruyce ende ver- uolginghe salich is. DeChriste- Maer lieue Broeders hier mede en versake ick niet, dat °on ®ün ^ den Christenen cruyce ende veruolginghe toecoemt, (want1 Chrisgheroepen6 tus heeftse tot den cruyce geroepen) maer wille v alleenlick 11. Pet. 2.21 luaerschouwen voor den genen, die heden sdaechs onder den m Act. 20.28 schijn des cruyces hen beroemen, dat sy selue dat m waere nE^^'5% kuddeken Christi sijn, " die reyne bruyt ende huysvrouwe o l.Pet. 2. 9 Christi, 0 dal heylich volck, priesterdom ende wtuercorenen p Gal. 1.7.8 Gods, daer sy nochtans een ander p Euangelium prediken, 2. Cor. 11.4 (]an 0)is van Christo ende sine Apostelen na gelaten is. Voorveftteeken waer dit sijn des Sathans listen die met dat cruyce Christi derChriste- (twclc het velttccken der Christenen is) wt den heyrleger Christi nen- gestolen, sine verderflicke leeringen verchiert ende becleet. Niet q 2. Cor. 11 te min dit en is niet nieus, aengesien dat de 1 Sathan volendc 14 gende de onwedersprekelicke leeringhe Pauli hem seluen ver[A8r] scept') in // een Eng hel des lichts. No dan ghemerct dat sy wel salich sijn, die voor den DeChnste- name Christi veruolqhinnhe liden, so moeten dan de Chris- nen moeten , , , 1 , , ,7 gheerne het tenen dat cruyce gheerne aenueerden ende draghen, toetende cruyce dra- ((at sy r tot cruyce ende liden geroepen sijn. Want den Hcrr^IPet 2 21 ^°3e ^escs strijds leert ons dese lesse, segghende: s So wie s Luc. 14.26 rnijn leerionghere wilt ivesen, die versake hem seluen, neme 27, ende 33 sijn cruys op hem ende volghe my na. De knape en mach Mat. 10.38 niei meerder wesen dan sinen heere: noch de leeriongher dan CMat 10 24 s*ncn mces^er- Daerom ist dat sy my ghehaet ende veruolcht Luc. 6.40 hebben, so loeet datse v 00c haten ende veruolghen sullen 0 1) Omschept, verandert. mijn lieue leerionghers. Van onsen Capiteyn ende Vettheere loan. 13.16 v l.Pet. 2.22 deses strijds tuycht Petrus, v Christus (seyt hy) heeftghelcden, * Imc.24.4o en(ic is aiso sjjn yijcfe ghegacn, ons latende een exempel 3' Act. 17.3 ^ Wy s-jn vocistappen souden nauolgen. De gantschc schrift getuycht dat den Christenen so vele lidens ende cruys toecoemt voor den name Christi, x so dat sy van allen menschen x Mat.10.22 sullen ghehaet werden. Ende dat meer is, * dat de ghene die 1 sodanige dooden, sullen meynen Gode ecnen bequamen dienst Twist óm'' z Mich. 7.6 te doen. Noch breeder: 1 Christus voorseyde dat de belidinghe Christus Mat. 10. 6 gijns naerns ende icoords sulck ecnen haet, twist ende onvrede Wlllei.Esd. 9.5 maj-cn soude onder die qodloose menschen (want die werelt ivvoort (jods . u 111111 maecttwee- (tentet voor twist ende onureae als haer goaloosheyt verstoort , dracht wert) soe dat oock de vader sinen ey-jIghenen sone, demoeder M8r] haer dochtere, ende deen broeder den anderen halen, ia in die doot leueren sal. Broeders dese woorden Christi werden daghclicx voor onse ooghen veruult. Want wy sien dat onder den ouders ende kinders dat Euangelium Christi twist maect, ia verraderye opwect. Soe qualick connen de loopende ooghen den claren schijn der sonnen verdraghen: ende soe qualick can a de duysterheyt met het licht, ende Belial met Christo & 3.loan. 1.5 accorderen. 2.Cor.6.14 Hierom vermaent Ecclesiasticus ten rechten den Christenen seggende, b Sone als ghy v tot den dienste Gods wilt beghe- •ƒ uen, so moet ghy v sicle schicken tot beproeuinghe. Dat dit (jen cruyce warachtich is, leeren ons de dagelicxsche exempelen ende ex- onderworperientie. Want soe langhe als yemant c de toereken der ^e^jie 5 ^ duysternissen hantiert, in hoerecoten, taueernen, tuyschuysen ') jiotn ^ verkeert, daer den name Gods onteert ende ghelastert wert: d 1. loan. 2. in d alderhande wellusticheyt des vleeschs hoochmoedicheyt 16 des leuens, e dronckenschap, brasseriën, oncuysheyt, onredelic- ® 9 heyt, in afgoderie leuende: summa f der werelt in alles ge- Die vvêreit lijcformich is, e soe is hy een vrient des werelts. Maer so bemint haers yemant h de wereken des vleeschs met den gheest doodet, de ^ wapenen des duyuels, ' den ouden Adam ende mensce wtdoet, '15,19 k Cullos.3.10 k Christum, den nieuwen mensche ende 1 die wapenen des h Iiom. 8.13 * 1 Hom. 13.12 lichts aendoet, eerlick als in den dach, ende nac den geest i Eph. 1.22 I) „Tuyschen' beteekent: met dobbclsteenen spelen. „Tuyschuysen" lijn huizen waar gedobbeld wordt. Zie Kilianus, Etymologicvm tevtonicae lingvae, p. 687.Guido de Bres vertaalt: lieux deshonnestes. BI' wandelt, m Christum nauolcht, n hem // seluen versaect, 0 sijn m Mat. 10.38 oColl.3.5 aertsche leden doodet, p sijn leden gheeft tot dienste der ghe- nLuc. 14.33 P R°'n' 6i 23 rechticheyt, 'i een nyeuwe creatucre wert, r sijn vleesch met r Galat' 524 ^us^en m^e begheerten cruycighet, s de hand aen den ploech s Luc. 9. 62 Christi slaet, 1 de teekenen der beesten aflegt, den dienst der t Apo.13.17, hoeren, v afgoderie, ende allen quaden schijn van dien vliedet, ende 18, ende hem seluen teghen de beeste stelt, summa sijn leuen x weerdev J TAas 5 ^ ^en Euangelio Gods leydet y als een kint des lichts, (wat 22' ' slaet doch den sodanigen te verwachten?) die wert terstont x Eph. 4.1 1 des werélts vyant, die ivert ghehaet, bespot, beloghen, ver- Bescriuinge y Eph. 5. 9 iaecht, veruolcht, gheuanghen, ghepinicht, ghedoot, versmoort, der chri8te' z 2 Ti™-2-l~ onthalst, vcrworcht, verbrant, ende vermoort, ia de gantsche nen a Esa. 41.14 were^ briescht teghen hem met alle haer machten ende heerLuc. 12. 32 schappijen. So dat de Christenen anders niet en sijn dan een b PsaJ. 79.4 arm, ellcndich, verdruct, verstroyt ende a cleyn hoopken, daer ^Ps<ü°44 ^23 d"i(J gantsche werelt verbittert is. Sy sijn de b spot, d Esa. 49. 7 0 Q^psel, d voetsleteren, e ia de vuylicheyt ende dreck des ende 51.19,'werelts. Daerom die Propheet sprekende vanden Christenen ende 41. 22. roept ten rechten: f Wy sijn (seyt hy) gberekent als slach- e Z Cor 4 13 scapen *er (^00^ Oesc^c^ sÜn- Ende wederom: Om v 0 Heere Cause des f Psal '44'23 s^eruen WV a^° daghe. Maer wat cause heeft de werelt om cruyees. Rom. 8. 33 de Christenen aldus te haten ende veruolghen ? anders gheene, g Ioann.3.21 dan om dat sy discipulen Christi sijn, om dat sy der werelt Der ChristeBI' niet gelijc sijn, e ende // om dat sy ghetuyghcnissc gheuen dat nen aerdt" haer wereken boos sijn. Want sy en schaden niemant, sy en h Matth.5.9 doen niemant onrecht, sy sijn stille ende paeysclick, iah paeys^Rom^'1214 ma^'c^: sy beminnen alle menschen, ' oock hare vyanden: ende'17' ' ghebenediden die hen vloecken: sy loonen quaet met goet, k Tjiic. 23.33 SH spreken goet van die hen belieghen, sy k bidden l) die hen Act. 7. 60 dooden ende veruolghen, 1 sy bidden voor de wcluacrt alder \l.Tim. 2.1 mcnschen, ende sonderlinghe voor Coninghen, Princen, Vorsten, Oucrheden, ende Regeerders des volcx. Waer sy comen, sy m Mat. 10.41 comen met dat ,n Euangelio des vredes, (n ö wel salich ende n Esa. 52. 7 schoone sijn de voeten die vrede vercondighen) ende met veelliom. 10.15 forhande segheninghen Gods. Lantschappen, steden, dorpen, Segheninghe ende plaetsen, werden om haren wille wonderbaerlick van God chrUtenen* ghesegent: ende dat meer is, werden menichmael van Gods wille. 1) „Voor" is weggelaten. toorne ende straffe gespaert ende behouden. Want ten eersten wy sien naectelick1), dat ° Aegypten met vruchtbaerheyt ende o Gene. 44. andere segeninghen Gods bouen andere Coninckrijcken ende 45.46.47. landen ghebenedijt is gheweest om den rechtueerdighen Ioseph: 48.endevoorende wederom daer na om den godsalighen Iacob met sijn er huysghesin ende vrienden. Also was oock p het huysghesin p Gene. 31. des afgodisschen Labans in vee ende beesten wonderbaerlick 27. 28, ende ghesegent om den voornoemden Iacob. Siet hoe dicmael dat 29 Ood den Israéliten ende Goninghen van // Iuda ende Ierusalcm B2r genade, segeninghe ende vele goets beloeft om Dauid sijns knechts wille. Ten anderen dat God den godloosen om den 2) godsalighen (j0d spaert wille spaert, dat is claerder dan den dach. Merct wel: so boosen langhe als i Noe den predicker der boete op der aerden was, |jè7chri°t™ so heeft God sijne straffe ouer den godloosen menschen ver- nen wille. traeght: maer so haest als Noe sijnen voet vander aerden q Gene.7.17 in die areke stelde, siet, so heeft den sendtuloet den gantschen aerdeboom bedeckende den godloosen menschen oueruallen. Insghelijcx so lange als den rechtsinnigen T Loth met sijn r Gene. 19. huysghesin in Zodoma bleef, so waren haer inwoonders van• 24 den toorne Gods behouden: maer (ey lacen) doen den goeden Loth by der hand vanden Enghele wtgeleyt was, siet God heeft terstont sulpher ende peck vanden hemel laten regenen, ende den Sodomiten in den gront bedoruen3), met allen haren landen ende steden. Maer dat stedeken s Zoar daer den goeden s Gene. 19. man met sijne dochters vluchtede, heeft God om Loths wille 25 alleenlick gespaert. Hierom wee v, wee v o ghy arge ende J^ancbae18 ondancbare werelt, die den Godureesenden aldus veruolcht, Matt. 23.26 cruyee ende liden aendoet, om wiens wille ghy dicmael vanden toorne Gods gespaert wort. Want voor goet loont ghy hen quaet, voor seghen vloeck, voor liefde ende weldaet, quaet ende ongheluck, voor vrede ende pays, onurede, cruys ende liden. Voorwaer ghy sult ten eynde de grou-f\welicke ende B2' verderflicke straffe Gods ouer uwe ondanckbaerheyt ontfanghen, t Psal. 2.12 1 wanneer sijn gramscap als vier ontsteken ouer v de god- v Rom. 1.18 loosheyt ende ongherechticheyt der menschen vanden hemel 1) Duidelijk, klaar. 2) Lees : der. — Om der godsalighen wille, d. i. om de wille der godialigen. 3) Bedoruen, d. i. doen ondergaan. VIII. 19* gheopenbaert sal werden. Niet min *) dit is uwen ouden aerdt xMalth.5.13 vanden beghinne des werelts. x Want also hebt ghy den ProMen moet den pheten ghedaen die voor ons gheioeest sijn. onersiaen. Daerom rade ic alle menscen dat sy ï den cost wel ouerj Luc. 14.30 slaen 2) eer sy dat Euangelium Gods aenueerden ende also 31- inden heyrleger Christi treden, 1 daer doch eenen gheduerigen z lob 7.1 strijt ende nemmermeer bestant is, op dat sy by auontueren niet met schanden in de vre des strijds daer wt en vluchten. Want den strijd is veruaerlick, ende de vyanden sijn vele. Die duyuel ende de iverelt sullen den krijchsknechten Christi sulcken eenen benauden camp leueren, cruyce ende liden aena Matth. 5. doen, nu deur a leughenen ende clappernien, haet ende nijt, onghelijck, b beroouinghe van goede, dreyghementen, c schande, Heb 10 34 ^a9^e>h vanghen ende spannen ende meer ander dier ghelijcke Go(j6 vvoort c Apo. 2. 9 dinghen, soe dat daer deur de ghene die lichtueerdelicken ende is soet inden d Rom. 1.16 sonder den cost wel ouerslaghen hebbende dat salichmakende ^|j°*:b™aecrk lacobi 1.21. yjoort Gods aengenomen hebben, dicmael scandelicke versakers bitter. 1. Cor. 1.16 Qfajrfefö en(je synder woorden beuonden werden. Dat e Euan- e Ezech.2.13 gelium Gods is wel vele menschen soet ende als honich in- ^P°- 9 B3r den mont, ende hoorens) dat geerne: maer alst begint 11 bitter ^^119 inaen ouycn ie weraen, aai is, ais auvr urn iwoori u-oas 103 f Matth.13.5 cruyce ende veruolghinghe opstaet, dan verlaten sy dat.f Dese sijnse, die dat woort op den steen ontfanqhen, dwelck terstont (als de sonne haer hitte baert) verdroocht. Soe sal hem dan h ^T'e'lS e6n yegelick ^er braden, maer niet metten e vleesce ende i Matt 7 24 bloede, maer met Gods geest, op dat hy h inden dach des ende 18.3 quaets ende verdruckinge mach bliuen staende. 1 Een yegelick Psal. 34. 9 timmere dan sijn huys op den vasten petra, k die daer Christus f^p 2'oj °P de Hmmeragie tegen slachregenen, tempeesten, stormen k 1 Cor 311 en<^e v^oe^en) ia ^ghen 1 de poorten der hellen onbeweechlick ende 1. Cor.' bliue. Ende als ist dat somwilen daer storme ende vloedt 10.4. teghen valt, weest cloeck, weest onuersaecht, wetende dat de tim1 Matt. 16. meragie op eenen vasten ende onbeweechlicken fundamente ende m8Psal 118 aen eenen Sjouwen m hoecsteen gheuesticht is. Als ghy aldus 22. ' ' vastelick in de waerheyt gegrond staet, soe en sal v de Ad. 4.11 Sathan noch de werelt met al haren aenhangh niet connen 1) „Niet min" is hetzelfde als het hedendaagsche „niettemin". 2) Den cost wel ouerslaen, d. i. 'wel de kosten berekenen. 3) nSy" vóór „hooren" is weggelaten. . scaden. Hoe arch, hoe listich, hoe cloecsinnich, hoe sterck, veruaerlick, geweldich ende fel de vianden der waerheyt dan sijn, hoe salt nochtans onsen lieuen God belieuen deur v n o n i. Cor. 1. simpele, sotte, dwase, onedele, swacke ende arme menschen 26, ende. 27 alle haer wijsheyt, hoocheyt, gewelt ende wreetheyt te besca- fneJ0ygr^ennn(®"e men ende ouerwinnen. Loet dan de godloose briesschen, laet vvaerheyt die werelt rasen met al haer gewelt: laet de tyrannen van- niet schaden. gen, span-//nen, branden ende moorden: sy en sullen v nem- B 3 ° merme-er van de waerheyt 0 ende liefde (die daer in Ghristo o Rom.8.1!) Iesu is) connen sceyden, ist dat ghy p ghetrouwe leerionghers Christi blijft. Hoe sy v meer verdrucken ende veruolghen, p Apo. 2.10 q hoe de kinderen Gods meer ende meer vermenichfuldigen q Exod. 1.20 sullen. Want onder het cruyce ende in het cruyce bloeyt loan.12.24 ende groeyt de waerheyt, als den palmboom onder packen ®0^^ichfnlende lasten. Sy sijn dwaes die een sterck brandende vier met dighen deur blasen meynen wt te blusschen: maer sy sijn noch dwaser, het cruyce. die met veruolgen, dooden ende moorden, dat Euangelium Gods soecken wt te roeyen, de wile het als gras by den reghen Tertul. ende dauwe, deur het cruyce ende bloet der gheloouigen wast, g\pn°t1egcc°anptra spruyt, ende toeneemt. 45'). Daerom o r ghy Goninghen, Ouerheden, ende Tyrannen deser r Ps.2.1,2.3. werelt, het is te vergheefs dat ghy langher teghen Christum ende sijn woort op staet. Want v veruolgen en bluscht de vvaerheyt. waerheyt niet wt, maer ontsteectse ende verwectse. Want dat Euangelium Christi als s een mostaert saeyken (hoe veracht s Matt.13.32 ende cleyne dattet oock sy in der menschen ooghen) is nv 1 so diepe ende verre in allen landen van den Oosten totten t M'a( 2i.u. Westen, ende van den Zuyden tot den Noorden, gewassen ue waerheyt ende gewortelt, so dat ghy dat nemmermeer sult connen, noch ^sel?^ervvm' met cruyce ende liden, tormenten ende pine, noch met branden, ne 10 ' dooden, ende moorden, wtroeyen ende te niete doen. Want ,// v de waerheyt (de welcke Christus selue is) is onuerwinnelic. B 4r Het eynde sal noch bewisen, dat al uwe tyrannich gewelt v loan. 14. C, anders niet geprof teert heeft, dan dat daer deur die waer- x heyt meer ende meer aen den dach ghebracht is. Al yst dat ^enötyJ.ann'en ghy o * ghy bloetgierighe Tyrannen eenen weynighen tijt > der naect straffinChristenen bloet ghestort hebt, ende noch daghelicx stort, 8he- 1) De schrijver heelt het oog op Tertullianfis, Apologeticvm, c. 48 (niet 45), in de Opera, ed. Rigaltius, Lvt. Par. 1675, p. 40 b. (z twelcke ghy met uwen bloede ende smerte uwer sielen 8 in z Psnl.79.12 den dach der wraken sult moeten betalen) so sijn nochtans * 2-Thes.l.6. de Christenen b wel ghcluckich ende salich, de wijle sy sulcx 51(j liden voor die gherechticheyt. Want al schijnen c sy doot, sy 1. pet' 2.14 leuen nochtans: al schijnen sy screyende, sy sijn nochtans c Sap. 3.2. vrolick: al schynen sy arm, sy sijn nochtans rijck, rijcke in 2 Cor. 6.9. Christo, in den welcken sy d de beloften der salicheyt ende ^ 11'cnde alles goets besloten hebben. Al moeten sy een weynich e als ^2. Cor. 1.20 een bevruchte vrouwe in den arbeyt sijn, sy iveten dat ' haer e loan.16.21 verlossinghe nae by is. Ende al moeten sy een weynich e strij- Apo. 12. l den, sy weten dat sy h ghecroont sullen werden. Al moeten i ü L, j . f Matt.24.32 ötj • dier ucn, sy wvwsn uuo sy inuvr tvujicnvyb LviAtn öumvuj j^uc 21 28 een leuen in eeuwicheyt, onsterflicheyt, ende vrolicheyt, k hoe g 2. Tim. 2.4 catiuich '), hoe veracht, dat sy voor de werelt schynen, so h Apo. 2.10 sijnse nochtans heerlick ende groot by God. Wat de weerelt i^.Cor.é.lo cleyne ende niet acht, dat is by God groot ende heerlick. De 2°Tim'2*12 weerelt 1 bespotse die voor de name Christi liden, lijf ende ki.Cor. i.26 B 4' siele stellen: maer by God sijnse seer // heerlick ende salich. 1 Sap. 5. 4, Hetisgroote m VVant tis een sonderlicke eere ende ghenade Gods (n hoe ende 6. den name"001" we^ wijsheyt des vleeschs dat niet begrijpen can) den name Christi te mo- Christi metter doot te moghen groot maken 0 voor dit ouerghen liden. spelich ende boos gheslachte. Dit leert oock de heylighe Apostel ^1 Cor214 ^>au^us daer % seV^: p V ghegeuen niet alleenlick in 0 Mat. 10.32 Ghristum te gheloouen, maer oock voor den seluen te liden. Mare. 8.38 Want niet allen broeders, niet allen en is dese eere ende gheLuc. 9.26 nade van God ghegeuen, dan die daer toe in sijnen eeuwighen G^verkie!? enr^e wÜsen raedt 9 geroepen ende vercoren sijn. Want sy en sommighe tot si)n niet a^e lot de hoocheyt des cruyces geroepen, die dat woort den crnyce. der salicheyt ontfanghen, gheloouen, ende r bewaren. Maer 1 et '2 '21 een se hoopken wt sijn kuddeken daer toe voorPsal 44.23 s*en en verordent, deur wiens doot ende stantuastighe belideApo. 2.10 nisse sinen name groot ghemaect moet werden. Dit selue meynt r Lucell. 28 de heylige Ioannes in sine openbaringhe, daer hy seyt, dat s Apo. 6.11 s het ghetal der ghener die voor het ghetuygenisse Christi t Eph. 1.4 gedoot sullen werden, veruult moet sijn, eer dat God tbloet beschickinghe ^er heyligen wreken sal. De ghene dan die God tot desen nietontvlie- ghetale afghesondert heeft 1 voor die fundamenten deswerelts, den' die en sullen de beschickinghe Gods niet ontvlieden. Ende al 1) Men denke aan het Fransche „chétif". Vergel. boven, blz. 127, aant. 1. 2 ist dat sommige by haer eyghen schuit ende onuoorsienicheyt 1 oft by fortuyne (so die wereltsche menschen spreken) in ge uanckenissen cruys, liden, ende inde dooi comen, so sullen wi nochtans // gheloouen dattet sonder den wille, be- B5r schickinge ende voorsienicheyt Gods niet en geschiet, v want v Mat. 10.29 yst datter niet een musken op der aerden en valt, ende niet g^esciet meT ' een hayrken onses hoofts verloren gaet, sonder den wille onses son(jer den hemelschen Vaders: Hoe salmen dan geloouen, datter een wille Gods. i x Paal.79.13 * van den kuddeken Christi, y dat hem den Vader gegeuen ende 95.7 heeft, wt sinen handen genomen soude werden, sonder den Act. 20.28 wüie des Vaders? Soude God meer sorghe draghen ouer die ■ i'o*29 c^cyne ende verachte voghélkens des luchts ende ouer dehayr- f ' kens des hoofts, dan voor sine lieue kinders ende dienaers? i dat moet verre sijn. Voorwaer die sulex gheuoelen, die en ' z 1. Pet. 5■ 7 verstaen noch niet, wat 1 sorghe, a liefde ende sorchfuldicheyt a Eph. 5.1. dat Christus voor sijn kereke draecht, de welcke hy b tallen Mat. 28.20 nden bi is, sterct ende regeert deur sinen gheest, tot den eynde c Psal. 23.1 des weerelts. Laet ons dan de dwalinghe des werelts ende der Niemant en loan. 5.17 godi00ser Epicureen laten varen, vastelick houdende,c dat God Gm'p ^45 5 de geschapen werelt na sinen wille regiert, ende voor alle ontgaen. d Gen. 50.20 sine creatueren vaderlicke sorghe draecht, maer sonderlinghe Psal. 33.17 d voor sine heylighe kereke, e sijn erfdeel, 1 sijn volck, sijn e Psal. 79.1 eygendom, e sijn vrienden ende dienaers, de welcke h hy ghetExod.9.6 CQC^ encic ghereynicht heeft deur den bloede sijns eenigen z loan.15.14 soons Christi lesu. Dese leeringhe brengt eenen grooten troost | hl.Pet. 1.19 in het herte der geloouigen, versekert sijnde dat sy » tallen 2.Cor.7.232) tiden in de handen Gods sijn: ende yst dat sy incruyceende ttden II vallen, dat sulex deur de beschickinge ende wille Gods ge- B 5» i loan 10.29 schiet. Want voor God en helpt noch vluchten, noch menschelicke k lob. 14. 5 voorsienicheyt, voor den ghenen die God daer toe voorsten heeft, 1 Matt.10.32 ende sy en sullenk die vre noch die ghesettepalen niet ouertreden. 2. Tim. 2.12 q sanch sijnse dan, die gheroepen sijn om voor den 4^Esdr^2 name Christi te liden, ende haer leuen te laten. Want sy 43, ende 45 sullen met heerlicheyt ende onsterflicheyt ghecroont werden, m Apo. 3.5 ï de sone Gods sal hare namen beliden voor God sinen Vader, nDan. 13.13 en^e s(nen heylighen Eng helen. m Sy sullen met witte stoolen Imc 13 26 9^ec^ werden, ende n sullen blincken als die sonne int rijeke o Apo. 19.7 Gods. 0 Sy sullen vrolick sijn in die tegenwoordicheyt des 1) Lees: 1. Cor. 7. 23. Lams, ende besitten de vreucht des eemghen leuens, p dwelck p Mat.25.33 hen vander eewicheyt bereyt is. i Die doot ende sonne en ende 35. sullen hen niet meer mogen schadigen. Summa sy sullen in q Esa-25 ■8 sodanighe blischap sijn, r die gheen mensche begrijpen noch tndell verstaen can. Dit wel ghemerct lieue Broeders, loet ons in r Esa. 64.' den wech der waerheyt s voortuaren, ende toenemen, niet 17 V 1 ommesiende, v oft te rugghe slaende, al ist dat wy van de L Cor-2- 9 boose werelt daer voren ') ghehaet, ghecruijst, ende veruolcht *EP£ilï 3j~4 werden. Maer loet ons veel meer onse ooghen slaen * opden LPet.2.2 toecomenden loon der salicheyt, die van Christo beloeft is, Hebr.'ö.'l y die 2) totten eynde toe volstandich bliuen. Want wy weten 4 Gene-19 sekerlick, 2 ist dat wy een weynich ghecastijt werden, dat wy [B6'] Gods hinde-Uren sijn: ist dat wy een weyuich met Christo 2™Pet 2 20 liden ende versmaet sijn, dat wy met Christo verbliden ende Heb. 6.5 a 1. Cor.9.26 eerlick gemaect3) sullen werden. a Ist dat een campioen so *Matth.5.12 vele arbeyts ende periculen onderstaet, ia dickmael tot den 11 ff- n-20 bloede strijdet, op hope van een cleyne soudye: yst dat een Ma^il 13 baerloopere *) so vele neersticheyt doet, afleggende al wat hem z Pro. 3.11 hinderen mochte, om te vercrijghen den voorghesetten prijs Job. 5.17 b Matt.6.19 ende eere der menschen: ende dat een coopman b om ver- Heb. 12.5 derflicke schatten, die de dieuen ende motten onderworpen Ap°'3'19 sijn, lijf ende siele auontuert6) te lande ende te watere, reghen ende sneeu, hitte ende coude, hongher ende dorst lijd, huysvrouwe, kinders ende ander weerlicke ghenoechte ende triumphe verlaet: sullen wy dan eenigen arbeyt, perijckel, moeyte, cruyce ende neersticheyt sparen, om te vercrighen niet een verderflicke soudye, ende verganckeUcken prijs,c maer Den priisder onuerderflick, maer onuerganclick: niet om aertsche ende tijtonuer^anclick schattm, maer om gheduerighe ende sekere rijekdommen, c 1. Pet. l. 4 die ons in de hemelen bewaert sijn. Laet ons dan aflegghen alle verhinderinghe deses leuens, ende al wat ons soect van d lob. 42.12 onsen loop ende strVd te vertragen ende af te trecken: al Mat. 19.29 waert oock d vader ende moeder, man wijf ende kinders, Luc. 14.26 broeders ende susters, huysen ende erue, ia daer bouen ons 1) Lees: Esa. 64. 7? 1) „Daer voren" is hetzelfde als het hedendaagsche „daarvoor" of „daarom". 2) „Hie" is te verstaan als „aan degenen die". 3) „Eerlick gemaect" wil zeggen: verheerlijkt. 4) Baerloopere. d.i. naaktlooper, bardlooper. 5) Auontuert, d. i. waagt. eyghen lenen, wetende dat wy daer voren hondertfout ontfangen sullen. Laet ons voor e dien costelicken peerle, daer e Mat. 13.46 die Heere in den Euange-\\lio af spreect, al vercoopen wat wy 6'] besitten, op dat wy moghm sekere rijcdommen vergaderen in ïExod.2.12 de hemelen. Dit is wel swaer, maer den loon der toecomen- f8 der f vergheldinge is groot, daer op wy de oogen met den Vanden begheloouigen Moyse moeten slaen. e De heylighe mannen ende ghinne onder Propheten Gods hebben desen wech gewandelt, veel lidens ^ ende cruyces onderstaen, ende haer leuen voor de gerech- g Heb. 12.1 ticheyt gelaten. Christus ende sine h Apostelen hébben desen h Act. 14.22 wech ooc getreden, ende sijn also deur vele lidens int rijcke Gods ingegaen, 1 wiens voetstappen wy moeten na volgen. Siet il Pet. 2.22 hoe vele vrome mannen, wouwen, iongers, ende maechden dat voor den name Christi haer bloet vrymoedelick vergoten hebben, ende noch daghelicx vergietende sijn. Siet hoe vromelic datmen onlancx binnen Antwerpen dien godsalighen dienaer Gods Ghristoffel marissael, den welcken vele van ons na den Christoflel vleessche ghekent ende ghesien hebben, voor den eerweerdighen ^hantvvername Christi ende sijn heylich woort, cruyce, tormenten, ende pen Verbrant. veruolginghe gheleden, ia sijn bloet voor die waerheyt vergoten heeft. Laet ons hem als een warachtich voorbeelt ende exemplaer der volstandicheyt na volghen, dwelck so claer ende nieuwe is, so dat niemant dat loochenen en mach. Hy heeft dm Heere Iesum also stantuastelick, niet alleene met den monde, maer metter doot selue beleden, als eenige in dese onse landen gedaen hébben: also ghi met Gods hulpe in sine historie hier na hooren sult. Maer wel salich is hy nv met allen vromen // getuygen Gods: want hy heeft de soudye [B7r] ende loon der onsterflicheyt ontfangen. a Nv heeft hy sinen a 2. Tim. 4.7 strijd gestreden, nv heeft hy sinen loop voleynd, ende de croone vercregen. b Nv rust hy van sinen arbeyt, ende is c j u vrolick c by den Lamme dach ende nacht opden d berch Syon. ^ ^po. 14.1 Sinen strijd is in victorie verandert, e sijn tranen in vro- e loan. 16.20 licheyt, sijn schande in eerlicheyt. Wat cant hem nv schaden, ^sa- 26-18 dat hy hem een weynich tijts tegens de beeste1) gestelt heeft? wat schade ist hem, dat hy een weijnich in den arbeyt geweest, f psai J26, ende { in tranen gesaeyt heeft? Hij triumpheert nv tegens de 5.6. beeste: hy maeyt ende gheniet de vruchten sijns arbeyts. % Al heeft g ^ 1) De beeste, d.i. het Beest uit de Openbaring van Johannes (hoofdst. XIII en XIV). de heeste haren mont open gedaen om sijn gedachtenis.se van der aerden wt te roeyen, sinen name is nochtans by God ende den menschen onsterflick, ia tot verderffenisse alder vijanden Gods gheworden. God gonne ons sulcke vromicheyt, als wy met cruyce ende liden voor den name Ghristi besocht werden. Amen. Lieue ]) Leser wy hadden ouer seker tijt, namelick den 18. Nouembris 1564. een corte historie des voornoemden Christophorj Fabritij aen den dach laten comen, op dat den gantschen handel siner geuangenissen, stantuasticheyt ende vromicheyt tot meerder stichtinghe alder Christenen ende verbreydinge der waerheyt kenbaer soude werden. Maer mids dat de selue met so vele vicien mismaect ende ghesceynt in den druck gecomen was. So hebben wy de voornoemde hystorie in handen nemende, so verre alst doendelick was gecorrigeert, // [B7c] ende in sommige plaetsen een weynich vermeerdert, ende met aenwisinghen der schriften op de marge verclaert. Dwelck wy te lieuer ghedaen hebben, siende dat de selue alom begheert, gelesen ende vercocht wert, niet sonder voorderinghe der waerheyt: so dat niet een van dese boecxkens, hoe vicieus sy oock waren te coope ouerghebleuen is. Wy hebben hier ghesocht de sake meer eenuoudelick, dan met constighe redenen ende schoone coleuren te verhalen, wetende dat de waerheyt in alle historiën neerstelick gheobserueert diend. Daerom verhalen wy niet al het ghene dat hy stichtelicken, ghehandelt, ghesproken, ende ghescreuen heeft, (want dat soude te lanck vallen ende ware ooc onmogelick) maer alleenlick de principale somme van dien. Ten anderen so en is hier niet bescreuen, dan dat wy met onsen ooghen ghesien, ende met ooren gehoort hebben: oft dat wy met schriften des Martelaers ende andere ghetuygenissen bewisen connen: hoe wel dat sommige vyandighe geesten, ende sonderlinghe de ghene die een weynich aen haer sweeren 2) geraect sijn, haer niet en schamen de voornoemde Hystorie van leughenen te beschuldigen, dreygende de selue met openbare schriften3) te wederlegghen. Dwelck ist dat sy 1) In de vertaling van Guido de Bres is dit stuk van het voorafgaande duidelijker afgescheiden door eenige regels wit en het opschrift: advertissement (quat. B, fol. 8 ' en >). 2) „Sweeren" is het meervoud van „sweer" (ulcus). Met „de ghene die een weynich aen haer sweeren geraect sijn" bedoelt de schrijver: personen die in hunne zwakke, kwetsbare punten getroffen zijn. 3) Verbeterd uit „scrhilten". doen, soe verhopen wy deur Gods ghenade de waerheyt deser hystorien te bewisen, ende noch meer ander saken, die tot nv toe eensdeels wt cortheyt, eensdeels om ander oorsaken verswegen II sijn, in het licht te brenghen. Wy hebben hier oock [# 81 een cleyn verhael ghedaen Oliuerij Bockij, die met den voornoemden Fabritio gheuanghen was, maer deur des Palsgrauen versoeck, nader hand los ghelaten: op dat wy den Leser nergens te cort en deden. Vaert wel goetwillighe Leser, ende neemt onsen arbeyt int goede. Den God des vredes sy met v. Amen. Met haesten dcsen 20. Iunij '), 1565. De Tafel oft Inhoudt deses Boecx 2). VAn de gheuanghenisse Cbristophorj Fabritij ende Oliuerij Bockij. F°- !• Een belidenisse des Gheloofs. Fo. 17. Een ander belidenisse des Geloofs. Fo. 26. Eenen brief aen den Ouderlinck. Eo. 31. Brieuen aen de Ghemeynte. Fo. 52 Eenen brief aen langhe Margriete. Fo. 73 Troostelicke vermaenbrieuen aen sine bedructe huysvrouwe. Fo. 97 Hy wert aengheuochten ende besprongen van Libertijnsche gheesten. Fo. 87. Der Cloosters grouwelicheden. Fo. 90. Eenen brief aen een Dienaer des woorts. 99 Eenen oorlofbrief aen zijn huysvrou. 108 Oorlofbrief aen ziin broeder ende suster. 111 II Den laetsten oorlofbrief aen ziin Medehulper inden woorde. Fo. 112. [B 8 ] Antwoorde ziins Medebulpers op den laetsten oorlofbrief. Fo. 122. Oorlofbrief aen de Ghemeynte. Fo. 128 Christoffel wert verwesen. 132 1) In de vertaling van Guido de Bres staat: „Ce 2. de Juin . 2) De inhoudsopgave wordt in de vertaling van Guido de Bres gemist. In plaats daarvan vindt men hier drie sonnetten, in de Fransche taal. Het eerste heeft tot opschrift (p. 1): Av tyran, Qui ayant empriaonné Christophle Fabri et Oliuier Houck, en intention de les faire mourir tous deux, en a neantmoins deliuré Vvn et fait brusler Vautre. P. et B. de Loqve. Het gedicht is eene uiting van den geest zooals boven in de Inleiding, blz. 276 v., is besproken. Boven het tweede staat: Autre Sonnet sur la constance de Christophle Fabri Martyr (p. 1). Boven het derde enkel een naam: C. de Navyere (p. 2). Onder dit derde sonnet leest men weder: „Arbre d'Arbrisseau". Vergel. boven, blz. 278 en 282, aant. 2. Eenen troostbrief van een broeder aen Christoffel ghesonden. Fo. 149 Siin Medehulper inden woorde seyndt hem noch eenen troostbrief. p0 161 Christoffel vermaent een yeghelick. Christoffel wert ter doot gheleyt. p0 ^4 Van ziin doot ende opofferinghe. p0 Van ziin leuen ende conuersatie. jgg Vermaninghe tot den Rechters. p0' Vermaninge aen de stadt van Antwerpen. 193 Requeste ghesonden ten Houe. p0 jgg Verlossinghe Oliuerij Bockij. p0 210 Besluytinghe deser Historiën. p0 218 Summa der Historiën in een liedeken begrepen. JPo \2o ij Noch ziinder vele troostelicke seyndbrieuen achter aen gheuoecht, van diueersche Christelicke persoonen aen Christoffel ghescreuen. p0. 233 // 1) Lees: 225. Van de ghe- Folio 1. uanghenisse Christophorj Fabritij ende Oliuerij Bockij. WjMgpflNt Iaer on3 Heeren duysent vijfhondert drie ende tsestich Mar" ||3 kM ontrent de maent October, was binnen der stadt van Ant- (jheneynst- ^3 werpen een vrouwe der Iesuitscer secte, ghenaemt langhe heyt. ■Bl. Margriete bonetvercoopster van haer hanteringe. Dese begheert „, ° , , ji-i\ i. met eenen ge- vrouwe hadde groote begeerte (maer geueynsdelick) om met eenen leerden ma® geleerden man te handelen ende te spreken, om ondersceyt te te «preken, hebbene (also sy seyde) tusschen de valsche ende warachtighe Eendienaer religie ende leere. Om deser oorsaken wille is een Dienaer des woordts met noch eenen Godvreesenden ende gheloouigen man tot me haer gegaen. De welcke daer comende hebben eenen Pape by haer a Joan. 1. 5. gheuonden, waer deur een tsamensprekinghe tusscen beyde gheresen loan. 3.19. is, maer daer en wert niet wtgherecht. a Want de duysternisse en 2. Cor. 6.14 conde met den // lichte niet ouercomen'), so dat dese voorge- Fol. 2 naemde vrouwe ghebleuen is, gelijo sy te voren was. Maer ontrent een half iaer daer na, inden Iare M. D. vier ende tsestich voor Pinxter, so gheueynsde haer2) wederom dese voornoemde Margriete een begeerte te hebben tot der waerheyt, ende dat om een verraderie aen te stellen, dwelck sy langhe in haer herte ghedraghen hadde, waer toe sy oock van Papen, Monicken ende Iesuiten ghesuborneert ende wtgemaect3) was. So heeft sy dan eyndelick Sy was vvt haer verraderie aldus wt gherecht. Ontrent den voornoemden tijt ghemaectom heeft sy met eenen liefhebber der waerheyt gesproken, voor welcken te verraden, sy haer gheliet4), de Paepsce kercke te willen verlaten, so verre men haer bewese door eenen geleerden man, dat de selue kercke valsch, 1) „Ouercomen" is hetzelfde als het hedendaagsche „overeenkomen". 2) De schrijver gebruikt hier een wederkeerend werkwoord „hem gheueynsen", in de beteekenis van „veinzen". 3) Men had haar deze taak opgelegd, haar daartoe onderricht. Kilianus, Etymologicvm tertonicae linyvae, p. 825: wt-maecken. j. toe-maecken. Subornare, clèm submittere. — Guido de Bres vertaalt: incitee. 4) Sy haer gheliet, d. i. zy nam den schyn aan. afgodisch, ende van der Apostolijcke leere afgheweken ware, geljjck sy van velen befaemt wert. Dit selue vernomen hebbende een van die twee voorscreuen die tvoorgaende Iaer met haer gesproken hadden, is tot haer wederom gecomen, om te vragen wat haer begheerte was. Daer op sy geueynsdelick antwoordende seyde, dat sy van herten seer ongerust was, begheerende onderwisinghe ende onderrechtinghe inden gelooue, om also den Heere kennende van Ful. 3 gantscer herten na te volgen. Van // deser antwoorde heeft den anderen seer verbljjt ende verheucht gheweest, haer vermanende tot berou ende beteringe: ende dat sy den Heere soude betrouwen, versekert sijnde, indien sy hem van herten sochte, dat hy bereyt ware om haer in genade te ontfanghen. Ten eynde na vele andere woorden seyde sy sulc een verlangen te hebben, om met eenen gheleerden man te spreken, soe dat haer den tijt te lanck viel. This pericu- Waer op hy gheantwoort heeft, dat het gheen cleyne sake en was, lens met den yemant by sulcke persoonen als de Papen sijn te brenghen, want dele^ te ^an' daer meerder perijckel in gheleghen was dan sy wiste. Maer daer teghen sprack sy datmen geen perijckel van harent wege dorste sorghen '): want sy was so vierich ende inwendich gheroert om de waerheyt te ondersoecken, so dat sy voor haer genomen hadde noch te biechte noch te Sacramente te gaen (so sy dat noemen) voor dat sy anders onderrecht sijnde in haer herte gherust ware. Dit hoorende is hy van haer gescheyden, belouende de sake te beneerstighen ende te veruoorderen, soe vele hem moghelick ware. Dese voorscreuen Margriete niet ophoudende, op dat haren raetslach mochte ten eynde comen, heeft daer na groote lust ende Fol. 4 viericheyt tot der waerheyt bethoont (maer met wterlicken schjj-//ne) Sy wert by tot dat sy ten lesten van eenen goeden man ghebrocht is geweest eenen anderen by eenen Dienaer des woordts, ghenaemt Christoffel Marissael oft v'oorts d ende eenigen f j Prophete, Messiam ende Christum: dat is, den gesalfden k Prophete, leeraer g Gral. 4. 4 Priester ende ende 1 herder, die ons volcomelic in sijn heylich woort den wille h Act. 2.30 Coninck. en(je rae(; gjjng hemelschen vaders gheleert, vercondicht ende ghe- P^^ iG lfi openbaert heeft. Itein, « den ghesalfden hoogen Priester, 0 Aduo- jfarc. 8.20 caet ende P middelaer, 1 die een heylige ofFerhande aen den houte Luc. 9. 26 des cruycen in sijn ghebroken lichaem ende wtgestorten bloet r tot loan. 6. 69 verghiffenisse onser sonden gedaen heeft, s ende ons volcomelick ^ met sinen hemelscen vader (die op ons om der sonden wille ver- Act. 3.22 toornt was) versoent ende vereenicht, t nademael hy selue als een 1 loan. 10.1 veruloect ende verdoemt mensce v de gramschap des vaders ende de wterste benautheyt ende pine in sijn siele ghesmaect ende ghe- 55 uoelt heeft, * bouen alle de smerte ende pine, die hi in sinen ol.Ioan. 2.1 lichaem aen den houte des cruycen, y bebloet, mismaect ende deur- p Ï.Tim. 2.5 wont hangende geleden heeft, op dat hy ons also na siele ende lichaem (die beyde door de sonde bedoruen ende verdoemt waren) jjebr 9 14 soude helpen, verlossen ende salichmaken. z Hy is 00c den gesalfden 8 Rom. 5.10 Coninc, Heere ende hooft siinder kereke, » die II heerlick ende tDeut. 27. 26 Fol. 31 b Col. 2.15 c Act. 1.9 Ephe. 4. 8 d Collos. 3.1 e 2. Th. 1.7 e Drie Amten in Christo. f Matt. 1. 21 g Act. 4.12 h Phil. 2.10 De Papisten versaken ende blasphemeren Christum grouvvelick triumphantelick vanden dooden opgestaen is, als een heerlick, p^j' 22 1 mogende ende victorieus verwinner ouer de sonde, helle, doot, duyuel j^at 27. 46 ende verdoemenisse: c die 00c in groter heerlicheyt lichamelick x Act. 2.24 ende sienlick ten hemel opgeuaren is d waer hy nv ter rechter y P88^22 linnt n.'Jnn it/1 /I Irï (VMAfnn ™ nn/^A Hl (iniint ll dvi1 ia Esa, 53 11(111L DIJ LIS YaUUlO 111 giUbCl lUaiUOlCJ b CUUT3 UlU^ülllUCJt lO OlbbCUUC^ P 1 9 P tot dat hy ten wtersten daghe wederom heerlick met een menichte zacjj 9_ 9 van Engelen verschinen ende comen sal, om te oordeelen de leuende Matth. 21.5 ende doode, ende om een yegelicken loon na sinen wereken te a Act.2.30.31 geucn. Gelijc ic dan in Christo twee natueren bekenne, also bekenne ic 00c in hem drie ampten oft officien. Derhaluen stelle ick al mijn betrouwen der salicheyt op hem, nademael hy minen f Iesus, dat is minen salichmaker is, ë in wiens name alleen, ende in niemants anders salicheyt is ghelegen: h ende alle knien die inden hemel, inder aerden, ende in de helle sijn, buygen moeten. Hier tegen verwerpen wy de grouwelicke dwalinge ende groote boosheyt der Papisten, die Christum Iesum den leuende sone Gods, in sijn ampten ende officien versaken ende verloochenen, noch niet in sijn ampten. en bekennen voor den gesalfden Prophete, hooghe Priester ende Coninc, maer hem van sine eygenlicke eere beroouen, ende die ander gheuen '), // tot grote verachtinge ende onteeringe sijns heyligen Fol. 32 naems. Want sy houden den Paus (die een wederpartie Christi is) voor den eenigen ende warachtigen Prophete, leeraer ende herder, die alleene de waerheyt leert, ende niet dwalen en can: in wiens verborghentheyt des herten alle tresooren ende scatten der wijsheyt ende wetenschap besloten sijn (so sy scrijuen) ende > die alleen i Psal. 12.15 een rechter ende iuge 2) ouer de schriftuere is, de welcke niemant verstaen, noch wtleggen en can, dan hi alleen. Ia dat meer is, dat hi bouen de schriftuere, dat hi bouen alle Conciliën ende menscen is, so dat hem al onderworpen is, ende onderwerpen 3) moet wesen. In teeken ende ghetuyghenisse van dien, stelt hy sinen rechten voet op den Bibel ende vertredet Gods heylich woort, als hi eerst ghecroneert wert 4). De Pauselicke decreten ende decretalen 3), statuyten ende ordinantiën, scriften ende boecken, fabulen, droomen ende valsche leere worden vanden Papistigen hoop ende sine leerionghers in meerder weerde ghehouden, dan de heylsame leere des goddelicken woorts, ende dat heylich Euangelium ons Heeren Christi Iesu. Desghelijcx beroouen sy Christum Iesum van sijn heylich priesterdom ende middelaerschap: het welc sy ten eersten haren heylighen Vader den Paus van Roome als den oppersten hoogen // Priester toe scrijuen ende toe eygenen: daer na haer seluen, hoe Fol. 33 wel ick daer en tusschen van der aenroepinge der verstoruen heylighen (die sy als Middelaers ende Aduocaten in de plaetse Christi stellen) hier noch verswighe. Sy en schamen haer seluen niet Priesters te noemen, ende haren Vader den Paus ouerpriester ende oppersten Bisschop, ia den Vicarius ende Stadthouder Christi Iesu, in wiens plaetse sy den grouwelicken Antechrist, ende hen seluen daer beneuen ooc ombeschaemdelick ende lasterlic setten. Christus is nv geen Priester noch Middelaer meer in de Roomsche kercke, maer den Paus met sinen geschorenen, gecruynden, gesalfden, besineyrden, ende gheoliden hoop, met den ghestoruen heylighen bedienen het Priesterdom ende Middelaerscap ende sijn nv selue luc 23 45 Priesters ende middelaers. Het Priesterdom k Christi is by den Col. 2.17 Papisten met sijn hemeluaert opgehouden, gel ij c het Priesterdom Hebr. 7.12. Aaronis ende Leui met sijnder fi) toecoemste, liden, doot, ende hey- g ^ lighe offerhande, op den Altaer des cruyces, by allen Christenen en(je 9^ ende geloouighen opgehouden ende gheeyndicht is: soe datmen dat ende. 10.1 1) Die ander gheuen, d.i. die aan anderen geven. 2) „Iuge" is een gallicisme. 3) Lees : onderworpen. 4) Als hi eerst ghecroneert wert, d. i. by zijne kroning. Hoe de schrijver komt aan de bewering dat de paus daarbij den voet zet op den Bijbel, is mij niet bekend, 5) Verbeterd uit „deretalen". 6) NI. van Jezus Christus. riefi„rrrin vsantie ende gebruyck ™ ende FOL34 domCterhdnvirrtifk7ert ^ PriesteW/dom Christi in het Paus- 1 Pul 5 2 q r ZIf 7 ! ghe'as.te5t' verworpen, ende gheschonden, sijn heyu'vaa 'g - 6nde crachtlghe offerhande gantsch I te niet gedaen Zit » voeten ZTT "S* —ht> ende ^t den 2 Pet 2 1 v, gbe,treden? deur de Pauselicke aflaten ende pardoenen ■ deur 2. Pet. 2.1 men.ehehcke verdiensten, ende versierde ») goede'wercken: de^r wtnaerdr,neD' Tei'8t°rUen oorbiechten, wtuaerden ende .aerghetiden, belesinghe, betooueringhe, ende be- dlt wi-f6 r CrtatUfT eade ghesc*P*n dinghen: eyndelinge (op noLln C° m D) ïUr de Mi88e Cnde t^ghenier? De Misse tot vlrJi eeD Ve;80en0fff ende een heylige offerhande, crachtich totverg.ffen.sse der sonden, niet alleen voor den lenenden, maer uier ligghen ' ^ ghest°ruen die int Vaghe- Iae dat meer ende grouwelicker is, sy en schamen haer niet te schrinen ende te leeren, dat de doot Christi, ende sine heylighe offerhande ons niet helpen noch salichmaken en can, maer onnut ende crachteloos is, sonder het sacrificie ende offerhande der Missen vL8y f a0°T,ü) d6Ur WieD8 Cracht ende gewrochte werck, de verdiensten des lidens, doots ende versoenoffers Christi ons toeghe- eygent ende gheappliqueert wer-//den. O gronwelicke blasphemie rhH« P Mln8 Iv ' d°°t8' 6nde offerhande, ende verdiensten isti Maer dit is noch het alder gronwelicxste ende gantsch on- ueidrachhck, dat sy in haer Misse (die sy een versoenoffer noemen) niet alleen verstomen heylighen aenroepen, ende die in de plaetse Christi stellen, Christum also van sijn ampt ende officie beroouende, maer bonen dien hen seinen oock Priesters ende middelaers stellen, niet alleene tusschen God ende den menschen, om te bidden voor lenende ende doode, in sonderheyt voor haer weldaders: maer ooc tusschen Christum den leuenden Gods sone, ende sinen hemelscen Yadere, den welcken sy voor Christo aenroepen, biddende dat hy sinen sone sonde willen genadich sijn, ende in genaden ontfanghen: ghelijck oft eenich mensche (ick verswige nv Papen ende Monicken) voor Christo conde bidden, ende daer toe bequame ware, om niet alleene een Aduocaet ende voorsprake tusschen God ende den menschen, maer ooc tusschen God ende sijn lieuen sone te wesen 1'L" t ? nÏ " g JC\0f' uhri'""' de° Mni8e" mi oncuyssche, ledige (want sy en mogen niet wercken) bloedige ende tooueraersche handen, op hare gewiden (so sy dat noemen) dat is, belesen, besworen, ende betouerden outaer: eyndelinge in haer Ciboriën, daer hy tusschen de glasen woont ende in haer Sacramenthuysen, daer hi als een geuangen man in den Roomschen Papistighen kercker ende muyte 3) van Spaus weghe den grooten Heere, Vorst, ende Coninck opghesloten sidt, tot dat hy somwilen Fol. 39 gelijck voor een recreatie ende verlich-//tinge wt gehaelt wert, om den volcke getoocht4) te werden: om in de Processien te gaen ende daer statelick te wandelen: eyndelinge om achter straten 5) (daer hem groote reuerentie gedaen wert) tot den siecken ende crancken te loopen die hy als een Medicijn moet gaen besoecken ende cureren: waer hi selue dicwils deur de sware ende lastige cuere in groot perikel van den liue is, ende als dan gantschelick metten tanden verbeten te werden. Ten derden geschiet dit deur de versakinge sijns aensittens aen de rechter handt sijns Vaders, fEsa. 62.11 waer van sy hem stooten, ende den Paus in sine plaetse stellen: Matth*21 ' dieD 8y T°0r ha8r h°°ft' heCre ende coninc bekennen: lieuer heb- Ioan. 12.15 ^ende eenen godloosen, houeerdigen, opgeblasen, wreeden ende g Esa. 53. 7 tyrannigen Coninck, ia eenen bloedighen ende duyuelschen Ante- Act. 8 32^ christ, f dan eenen goedertieren, ootmoedighen, ende saechtmoedighen ende 5 2322 Coninck> g ende een onn°sel lammeken Christum Iesum, die noch- Col. 11.18 ^ans a^een warachtighe Heere ende Coninck is, ende het eenicb i Psal. 2. 3 h ho°ft der Gemeynte. Maer de Papisten sijn den loden ghelijck, Luc. 19.14 ' sy en begheeren niet dat Christus ouer haer regnere, oft eenich 1) Ile lettergreep „buy" ontbreekt hier. 2) „Met eenen consequentelick ende nauolgende" wil zeggen: meteen, conse- quent en in aansluiting daaraan. 3) Kooi. I) Vlaamsch werkwoord, beteekenende : toonen, ostendere. Zie Kilianua, Etymo- logicvm, p. 677. 5) Achter straten, d. i. langs de straat, langs den weg. ■ . regiment ende heerschappie hebbe. k Onder sijn lieflick iock en kMatt. 11.29 willen sy niet wesen, maer hebben lieuer onder de slauelicke 30 tyrannie ende duyuelsche sielmoorderie des // grouwelicken Ante- Fol. 40 christ te sine tot haerder verderffenisse ende verdoemenisse. Ten laetsten wort het Conincscap Christi van den Papisten gescheyndet deur het versaken sijnder wedercoemste ten ioncxsten dage, om te oordeelen leuende ende doode. Want hoe sal hy comen, die ouer langhen tijt gecomen 1 is, ende hier op der aerden na den vleessche 1 Mat. 24. 26 (so sy segghen) teghenwoordich is? Ende hoe sal hi oordeelen ende rechter wesen, de wyle de Paus selue de supreme Iuge ende ouerste rechter is, wiens gherechte, oordeel, ende vonnisse al onderworpen is, soe sy haer niet en schamen te leeren ende te scrijuen, van welcke grouwelicke blasphemien de Pauselicke rechten, ende Pa- pistighe boecken ende scriften vol af sijn: die my te walgelick sijn om te verhalen, ende ooc te verdrietelick souden sijn om lesen. m Gene. 1.2, lek ghelooue ende belide datter is m een heylige geest, " die De Heylige 2 i>et' 2A, een eeuwich ende warachtich God met den Vader ende den Sone Gtoeest. nEsa. 48.17 • ... , . , ,. , Math. 3.16 18 euen gelyek in wesen, mogentheyt, ende heerlicheyt: <» deur ende 28.19 wien alleene wy geheylicht ende wederboren worden tot een leuen- Luc. 1. 35 dige hope des toecomenden leuens, p die ooc de vaderlicke liefde RomVj}4 t0t 008 in sinen lieuen ^one Christo Iesu, ende onse toecomende 1. Cor. 3.16 erfghenaemheyt ende salicheyt in onse herten //' versekert ende Fol. 41 l.Ioan. 5. 7 verseghelt tot den dach onser verlossinghe: eyndelinghe die ons 0 Ioan. 5.3 Christi met alle sijn verdiensten ende weldaden deelachtich maect: Tit^ö 6 7 0m het welcl£e ick oock alle miJn betrouwen op hem stelle. 1 Pet'. 1.3 irier ouer versake ende verwerpe ick de Papistighe ketters, die De Papisten pRom 8.15 den heyligen Geest verloochenen, niet in sijn natuere oft wesen, versaken den 2. Cor. 1.22 maer in sjjn cracht ende werekinghe: nademael sy heylicheyt, p e. 4. 3 ) wedergeboorte, ende salicheyt buyten den heyligen Geert soecken. de^verekin" 1 ^at 16 18 Ick bekenne ende belide datter q is een heylige al ghemeyne ghe. 2b ^27^ ^ Christelicke kereke: r een versaminge alder geloouigen: s een seker Een heylige rAct. 4.32 wtuercoren Gods volck, ende eygendom Christi Iesu, * dewelc hi s 1. Pet. 2. 9 met sinen heyligen dierbaren bloede ghecocht ende verworuen heeft: tAüt.20.28 v een heylich, Coninclick ende priesterlick geslachte, van der god- v . et 2 9 i00ger wereit afghefondeert, tot heerlicheyt Gods ende Christo Iesu, Christus is alende^5 *23 ^ ^aer van a^eene bet hooft, de Coninck ende regeerder is, 'een bet hooft -eCor 12 y ^ese kereke heeft onderlinghe ghemeynschap als lidmaten !) eens ^en/dofer" 12 lichaema met Christo haer eenich hooft, ende met alle sine ghees- Kercken. z Gal. 6.2 telicke gauen ende goeden: z waer mede sy hem getrouwelick moeten dienen, ende deen den anderen als onderlinge leden deur de liefde behulpich sijn. Sy wort onderkent ende onderscheyden van (j^Kercke611 1) Lees: de lidmaten ? Fol. 42 alle valsche kercken, ende verga-//deringhen, rotten ende secten, deur de suyuere vercondighe ') des goddelicken woorts, ende b warach- b 1. Ioan. 4.6 tige bekentenisse des geloofs, c ende deur de oprechte bedieninghe ^ der Sacramenten ofte verbontteekenen ende genadesegels, die wy g] 37 Doop. alleenlick twee, namelick den Doop ende Nachtmael bekennen: waer Matth. 26 Nachtmael jjy 00ck geuoecht mach werden het neerstich gebruyc der d Chris- Mare. 14. 22 telicker discipline, die als een zenuwe der gemeynten is:dewelcke j^cór^ll^ in onderlinghe vermaninghe ende straffinghe, ende in het afsniden dMatt. 18.15 der onboetueerdiger ende verrotter lidtmaten geleghen is. e in dese Luc. 19.19 al gemeyne Christelicke kereke is vergiffenisse der sonden, ende 1 Cor. 5.3 een vaste hope der toecomender salicheyt, ende heerlicheyt ' inder ^5'^' ^ ^ opstandige2) der dooden deur Iesum Christum: het welcke deur f ï.Cor. 15 den g Euangelium vercondicbt ende deur de h Sacramenten ver- g Esa. 52.7 seghelt wert. Rom. 10.15 De Roomsche Maer in contrarien versake ende verloochene ic de Roomsche 2 38 papistighe Papistige afgodische kereke, die een vergaderinge der ongeloouiger Kom. 4.11 Synagoghe ° ende ontboetueerdiger menschen is: i een synagoge des Sathans: iApo.2.9 desSathans k een woonstede der duyuelen, ende alder onreynder gheesten ende k Esa'® ghedierten: 1 een speloncke van roouers, m ende eenen helschen ^jje'is'2 moortcuyl. Dese is van Christo het eenige hooft ende fondament 1 Matth. 21. Fol. 43 der kercken afgheweken, lieuer hebbende eenen // grouwelicken 3) 13 De Paus is het boosen Antechrist tot een hooft ende fondament, dan den eenigen m Iere. 7.11 hooft ende ende warachtigen Messiam ende gesalfden des Heeren. n Dese n2.Thess. 2.4 deserkereke ^eeft den warachtighen godsdienst verlaten ende in sijn plaetse Daniël 9.27 Dese en heeft ^en dienst der duyuelen ende alle afgoderie opgerecht. In dese Matt. 24.15 gheenen rech- kereke en wert Gods woort niet suuerlic geleert noch vercondicht, ten G-ods- maer iammerlick ende lasterlick verualscht ende bedoruen. Want (llCQSti 1 1 _ 1 1 1 * 1 1 J J dl'nil nn ••. 1 1 1 n r*A OA net o tweeae gneoot aes gouuen^^u micu ay ua, enae scraboen o lxo. zu. w dat wt: ende bouen dien leeren sy salicheyt door de wet, die tot Deut. 5.8 quade eynde driuende. Ende aengaende het heylich p Euangelium p Esa. 61. 2 (dwelcke een blide ende vrolicke vercondinghe van vergiffenisse ^uc. 2.10 der sonden is, q deur de verdiensten Christi alleene) dat wert in enj^"c^2.M7 het Pausdom deur menschelicke leere, gheboden ende insettingen ^ct14.12 deyrlick vermoort ende ghescheynt: nademael sy vergiffenisse der ende. 10.43 sonden ende salicheyt buyten Christum (soe vore ghenoech verclaert ende vertoocht4) is) leeren ende drijuen. Voorder aengaende de administratie ende bedieninghe der Sacramenten, die is gantsch onreyn, ende van der eerster puerheyt afgheweken. De heylighe Sacramenten Gods ende Christi Iesu werden in het Pausdom leelick ende iammerlick mismaect, geprophaneert ende ontheylicht. 1) Lees : vercondinghe. 2) Lees: opstandinge. 3) De lettergreep „grou" ontbreekt hier. 4) Zie boven, blz. 321, aant. 2. an* ^en eer8ten den heyligen Doop wert // bedient in een vreemde Fol. 44 I 23 °r ' eP^e onl'ekende sprake sonder r eenige stichtinghe s ende vercon- De Roomsche s Matt. 28.19 des goddeliken woordts, met een belesen ende besworen Kereke en t Exod. 20. 7 water> waer ouer i den heyligen name Gods misbruyet wert: waer heeft g«enen toe^ noch vele onnuttige ceremonien ende superstitiën tot verduys- i)c»p. teringe des heyligen Doops, ende tot verachtiDge der instellinghe Christi toeghedaen ende geuoecht worden: als sout, speecsel, olie (dwelck sy Chrisma noemen) keerssen, ende (twelck het alder grou- Recede malewelicxste is,J) den exorcismum oft besweyringe ende wtlesinge des dicte diabole duyuels wt de onnosele cleene kinderkens, gelijck oft sy den duyuel hac crea" in hadden: ende ghelijck oft de beuruchte vrouwen negen maenden lanc den duyuel in haren lijue waren dragende: het welc hoe schandelick, spottelic, lasterlic ende grouwelic dattet is, gheue ic oen yegelijc by hem seluen te bedencken, ende late alle verstandige ende godvruchtige oordeelen, oft het geoorlooft is, sijn kinderen 3 % Gen ®aue ende segeninge Gods sijn) tot sulc eenen onreynen Deut. 28 3 enC*e ^eulecten doop *e presenteren. Ten anderen wert dat heylich Schendinge Nachtmael onses Heeren Iesu Christi in de Papistigc sinagoge des f a.ch*" booshek misbruyet: het welcke so bedoruen ende gesceynt is, datter Roomeche6 met met allen goets ouergebleuen is, waer om sy selue met allen Kereke. rechten // Sacramentsceynders behoorden genaemt te worden: welc- Fol. 45 ken name ende appellatie haer is competerende ende becomende 2), n6t- °DS' Sacramenten na de instellinge x 1. Lor. 11.1 Christi x (die de eenighe ende warachtige regel des rechten ge- bruyex is) oprechtelic ende behoorlic met grooter reuerentie ende eerweerdicheyt gebruyeken. Maer wat rechtsinnich gebruyc can in het Pausdom wesen, daer van de eerste instellinghe Christi niet ouerghebleuen is: in wiens plaetse sy een lasterlicke sceyndinghe ende eene grouwelicke afgoderie opgerecht hebben? Het Nachtmael z Luf'22%20 'S ganscelic vernieticht ende wtgeroeyt in de Pauselicke kereke: a Mar. 14.22 wan^. daer en *s noch aensittinge des tafels, maer een afgodisce l.Cor. 11.23 knielinge: noch wtdeelinge des heyligen ghebroken broots, 1 maer i b 1.Cor. 11. eenen grouwelicken ghebacken afgod: a noch wtreyekinge des ge- I c Mat 26 26 8egend.en W1JD8> maer eene lasterlicke roouerie ende diefte: b noch De Papisten l.Cor. 11.24 leuen(%e predicatie ende vercondinghe des doots Christi, c noch sijnKerckroo- d Mat. 26.30 ^ancsegghinge ende d lofsanc, maer een stomme actie ende gecke- '\er8 en C00P' | Mar. 14. 26 lick batementspel •'), daer het al met stomme personagien gespeelt, ieuen' juc. 39 oft ymmers met eene onbekende ende vreemde sprake binnens monts 1) In plaats van eene komma behoorde hier een sluithaakje te staan. 2) Lees: toecomende. Zie de „Erraten" aan het slot. 3) Tooneelvertooning. Zie E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandse?, u-oordenboek, 's-Gravenh. 1885, Dl. 1, kol. 600. el.Cor.11.28 gemommelt wert: eyndelinge noch e rechte reparatie ') ende bereyFól. 46 dinge des Nachtmaels, // oft beproeuinge sijns selfs, de welcke in een oprecht gelooue ende warachtige ghemoet beteringe ghelegen is: maer in de plaetse van dien, een grouwelicke, lasterlicke ende Oorbiechte in sielmoordige oorbiechten, f waer deur sy in de conscientien der onKerckemSChe wetender en(*e onuerstandiger menschen regneren, ende alle secreten f 2. Tim. 3.6 we*en: eyndelinghe waer deur vele in grooter schande ende dangier2) comen. So en hebben sy noch de rechte bedieninghe des woorts, noch der Sacramenten: ende derhal uen geenen oprechten g2. Cor. 11.2 Godsdienst: waer doer sy gheene kercke Gods, e noch de reyne oc ''2 9^ bFUyt ^risti connen wesen: h maer een sinagoge des sathans, iApo. 17. 5 en(*e eene vu7le onnutte stinckende > Babilonscbe hoere: op dat wy hier noch verewijgen van het misbruyck ende scendinge der Christelicker straffen: de wile sy gheenen kerckelicken ban ouer kj^ech. 13. den boosen ende godloosen, k die sy in de sonden ende boosheden prijsen voeden ende begrauen, maer alleenlick ouer den vromen ende godsalighen, niet Christelick maer tyrannelic gebruycken: die lloan. 16.1.2 sy lasteren ende verdoemen, verbannen 1 ende wt haer sinagoge werpen. Ick versake ende verloochene dan met herte ende monde m Ephe. 5.11 de Pauselicke Roomsce kercke, m met de welcke ick gheen gheFol.47 meynschap en begeere te hebben: biddende ende verma-//nende n Esa. 52.11 een yegelick in Christo Iesu, dat hi n hem daer van scheyde ende A ^ 6an8Chelick verlate, op dat hy haerder sonden, die tot den hemel gecomen sijn, niet deelachtich sijnde, haer sware plagen ende strafo Ier. 51. 7 fingen, die nakende sijn, ooc ontulieden 0 ende also sijn siele beAct. 2. 40 hoeden mach. Daer en bouen versake ende verwerpe ick alle ander valsche kereken, Rotten ende Secten, dwalinghe ende ketterien, die eenichsins de artijckelen onses Christelicken geloofs wederstriden, versaken ende verloochenen: hoe wel ic nv eygentlic ende volcomelic 3) met de Roomsche kercke te doene hebbe ende ex professo daer van handele, eennen yegelicken daer van waerschouwende. p Ï.Tim.6.16 Cortelic op dat wy besluyten ende een eynde maken, p ic bliue by Hebr. 6.18 ,je eewjge waerheyt Gods, ende heylsame leere Christi Iesu: by q2.Cor. 11.2 de q heylighe gemeynte ende reyne bruyt Christi: waer toe ic allen menscen rade ende vermane door Tesum Christum onsen heere. Amen. Deghenan- Aengesien dat sommige heeren vander wet van Antwerpen, die 8^®° scrijft bi der examinatie geweest hadden eensdeels oorsake waren 4) tvoore eeren gaen(je qUa(je gheruchte ende achterclap (gelijc gehoort is) so heeft 1) Lees: preparatie. Zie de „Erraten" aan het slot. 2) Gallicisme (danger). 3) Lees: voornemelic. Zie de „Erraten" aan het slot. 4) Het woordje „van" is uitgevallen. Zie de „Erraten" aan het slot. hy ooc aen de ouerheyt van Antwerpen eenen brief gescreuen, vaD Antvver inden welcken hy hem ontschuldicht, presenterende ende biedende pen. rekenscap // ende belidenisse sijns geloofs, ende begheerende sijne Fol. 48 leere ter proeue te stellen, ende daer vore sijn leuen op te offeren, alst den Heeren belieuen soude. Daer nae hoorende dat dat quade gheruchte noch niet en stilde Hi scrijft aen ende cesseerde, maer so lancx so meer verbroyde, so heeft hi ver- een Ouderlin< oorsaect geweest aen een Ouderlinc der Gemeynte, die aen hem der ghemeyn eerst selue gescreuen hadde, den gantscen handel ouer te schriuen: te^nen^nt also hier na volcht. Ghenade ende vrede van God den Vader deur lesum Christum. Amen. MYn gheschiedenisse ende ooc uwe saken lieue Broeder bedroeuen my int ouerdencken hertelic: maer den brief van uwer liefden ontfanghen heeft my niet weynich vertroost ende verblijt, aenmerckende uwe groote sorge, die ghi ouer my sijt dragende. Maer wie hadde oyt gedacht, datter sulcke boosheyt in eene sodanige vrouwe was ? » het waer goet (so ic my beduchte) dat sy noyt en a Hatt. 26.13 ware gheboren. Niet te min God heeft sekere bequame middelen, waer deur hy de sine tot den geordineerden eynde is brenghende. Heeft my de Heere tot een ghetuyge der waerheyt geroepen, ende dat ic de selue met mine doot ghetuyghe, •> des Heeren wille, b Matt. 6.10 ende niet den minen geschiede: lijf ende leuen is bereyt, alst den // Heere belieft. Aengaende de handelinghe met den Marcgraue, Fol. 49 die is seer scerp toegegaen. Ic hadde een Almanach boecxken by my, dwelc sy gheuonden hebben, waer in ick sommige straten der stadt aengeteekent hadde, daer by ooc sommighe anwisingen der Scrift stonden. Den Marcgraue met sijn Scepenen maecte een sulcken glose, als dat ick in sulcke plaetsen sulcke sermonen ende predicatien gedaen hadde. Ick antwoorde dat hy dat selfste ouertuygen soude 1). Waer doer hy verstoort sijnde dreychde my met de pijnbancke. Ic hadde bouen dien by my een stuck van eenen ghetuygenis brief, waer onder gescreuen stont: By my Christophorum Nota. Fabritium Dienaer des woordts, het welcke mi al te swaer opge- Foelix quem comen is. Derhaluen bidde ende vermane ick alle kerckelicke die- ^ac'.nn| al'ena naers, ende alle Christelicke broeders, dat sy in desen deele wijs- tnm heyt ende voorsichticheyt gebruycken. Somma, hy heeft willen weten den sin ende meyninge mijns scriuens, ende verclaringe mijns 1) „Dat hy dat selfste ouertuygen soude" wil zeggen : dat hy daarvan het bewijs leveren moest. boecxkens ') versocht. Ic hebbe altijts als voren gheantwoort. Maer Fabritins hy niet te vreden wesende, ende my voor een leugenaer houdende, vvert ghepi- beeft my eyndelinge den Scherprechter ouer ghegheuen. Int pinen nicht. hebbe ic begeert (daer op eerst ghevraecht sijnde) goeden raet te Fol.50 volgen, ende // met goede gheleerde mannen te spreken. Des anderen De Carmelij- daechs sijn de Carmelijten2) tot my gecomen, ende met vele smeeckende Sbrit?umt0t woorden sochten sy my te persuaderen ende wijs te maken ende so verre te brengen, dat ick my der obedientie des Ordens soude onderwerpen. Daer na isser eenen Prochiaen 3) van Marien kercke gecomen met den welcken ic niet veel sprake ghehadt en hebbe, waer van ic ooc niet sonderlinge en soude weten te schrijuen. Op alle sine redenen en hebbe ic anders niet geantwoort, dan dat ic niet en weygerde, en my niet te buyten doen4) en wilde goeden raet altijts te volgen. Hy las wat wt de Institutie Caluini in het De Prochiaen 17. cap. des 4. boecx van het Nachtmael (waer van onse handelinge nnm') 6nde lasterde Caluinum seere. Sommighe die daer by stonden seyden tot my: daer wert goet doen met v 6), ende sijn also vertrocken. Den anderen Prochiaen, daer de swaricheyt meest af ghecomen is, heeft van het Nachtmael ooc gheuraecht: den welcken THP365 5 26 i0k c°rtelick gheantwoort hebbe, dat het broot op sulcker wijse LPetr. 3.21 het lichaem Christi is, c ghelijck het water des H. Doops, tbadt Kom. 6.4 der wedergeboorte gheseyt ende genoemt wert. Ic hebbe hem d Matth. 7.6 veel hooren spreken, ia hy hadde den clap ende sprake alleen, Fol.51 ende ic liet hem ooc spreken: want de d peerlen waren // te costelic, om voor de verekens ende honden te worpen. Hy heeft my ooc met vele woorden vermaent, dat ick soude openbare beteringhe doen. Waer op ick gheantwoort hebbe, dat het recht ende behoorlick is, dat men de openbare sondaers openbare penitentie ende beteDe Carmelij- ringhe oplegghe. Dit is dmeeste deel al de handelinge, ende de ten solioiteer- gesteltenisse der saken. Wat de Carmelijten doen, is my onbekent den voor nem. \r , • v. ,, ,, ° 7 j Ondancbaer- oet 10 hlerom alde^ menscen, ia alder Broederen mont doorgaen, heyt. a'8 een versaker Christi? Is dit mijn bliscap enden den loon mijnts 7) e Act. 20.24 arbeyts? e lc ben bereyt (dat weet God) alst den Heere belieft, f Matth. 5.^12 mHD leUGn V00r Chri8t0 te laten' f Want ic niet beter en ben dan mijn voorvaders. Ende ic ben ooc vastelick der beloften Christi ver- 1) Guido de Hres vertaalt: liuret. Blijkbaar is de zooeven vermelde almanak met aanteekeningen bedoeld. 2) He voormalige ordes-genooten van Fabritius. 3) Pastoor der parochie. i) „Te buyten doen" beteekent: afstand doen. Fabritius bedoelt: ik wil geen gelegenheid om goeden raad te volgen ongebruikt laten voorbijgaan. 5) Deze aanteekening heeft Guido de Fires weggelaten. 6) Waarschijnlijk is de uitdrukking ironisch bedoeld: het gaat goed met u. Guido de Bres vertaalt: il sera aisé a faire auec vous. 7) Lees : mijns. sekert, niet twifelende van sijne H. waerheyt, die ic dus langhe beleden ende voorghestaen hebbe. Maer mijns selfs en ben ick niet seker, noch van my seluen en wil ick niet roemen. Dat sy verre, j Petr. 1. 25 Laet den strijt eerst ghestreden sijn: dan salmen mogen victorie 5. Col. singen. Ic betuyge voor God: al waert dat ic afweke (daer vore h Col. 4.3 my God, so ic hope behoeden sal) dat g Gods waerheyt blijft, ende ^P^6. l sine H. Kercke nemmermeer en vergaet. Ick bidde v mijn lieue iac. 5.16 Broeder, dat waer ghy henen gaet, my h recommandeert ende l. Tim. 2.1. beueelt inder Broede-//ren heylige gebeden: op dat ic inden ghe- Fol.52 looue vroom ende sterck werde, ende inden strijdt bliue staende. VVy moeten Dit eronne my, ende alle die de waerheyt eenmael ontfanghen hebben, voor ™*lc,an' ,. ~ . T . , j j deren bidden die Heere Christus Iesus. Amen. Hier hebt ghy lieue broeder de summa onses handels. Van het gelooue, en is niet gevraecht. Om dat ic my tegen ' de beeste 2) hebbe opghestelt, daerom soectse i Apo. 13.1.2 my te vernielen. Maer den tijt coemt, k datse inden vierigen poel gheworpen wert: 1 daer wy, ende alle geloouigen tot het eewige 20' leuen bewaert worden. Wy sijn goets moets: m leuen wy, steruen Esa, 11.4 wy, wy sijn des Heeren. Met haesten den 15. Iulij. 1564. 1 14 8 Binnen corten daghen hier na heeft hv wederom aen de gantsce ™ , .. ', , , . Hyscrnftaen Ghemeynte begonnen te scryuen: de welcke hy ethlicke brieuen (je Grliemeente ten diuerschen stonden gesonden heeft, om haer noch beter ghe- sommige brie- rust te stellen, ende den achterclappers den mont te stoppen: die uen hier nv ordentlic van date te date volgen. Ghenade ende vrede van God den Vader deur onsen Heere lesum Christum. Amen. [ Ck Christophorus Fabritius gheuangen om de reyne leere ende heylige waerheyt onses Heeren Iesu Christi, bidde v broeders ende susters alle te samen inden name des Heeren, dat ghy niet en verflaut noch vertraecht in het gene dat ghy door // onsen dienst Fol. 53 van God ontfanghen hebt.a Ende en laet v niet verleyden door eenigen a Gal. 1. 8 schoonen schijn der woorden oft der wandelinghe: noch 00c deur 2. Cor. n. 4 eenige straffe ende scerpe dreygementen: b noch door eere, ^ noch door scande: ia selfs niet door mine banden, die ic voor 2. Thes. 2.12 d Iac. 1.21 v hjde> welcke ons beyden seer nut ende profitich sijn. 0 Ic be- 1. Ioan. 4.1 eEsa. 28.16 tuyge voor God ende Christo Iesu, die ic diene in dese mijne banden, 1. Cor. 3.12 dat de leere, die ghy van ons gehoort hebt, het eewige d woort ^2. Cor. 6.8 1 *Pet%^6 ^er eewigher salicheyt is: e ende dat fondament der Propheten c 2. Tim. 4.1 f Act.4.12 end° Apostelen, welcke is Christus Iesus: f door wien sy allesalich Rom. 1.9 ende 10,43 sijn geworden die oyt Gode behaecht hebben, g Want Iesus Christus ^Cor 'l 23 g Hebr. 13. 8 is ghisteren ende heden de selue, ende 00c inder eewicheyt. Alle 1) Het Beest uit de Openbaring van Johannes. r Propheten geuen getuygenisse van hem, datmen alleen vergiffenisse 25^ende fö ^er soa<^en 'n 8'aen name ontfangt ende vercrijcht. » Alle die op l8' desen steen timmeren, sijn onbeweechlic: noch wateruloeden, noch wint stormen: ia de poorten der hellen en mogen dese niet ont- , r , weldighen. Derhaluen bidde ic God dach ende nacht, sonder op- ml. Cor. 10 houden voor v lieue broeders, dat v ghelooue niet en faelgeere '), 7. 14 maer veel meer stercker werde inden Heere: ende dat onse ban- ^oan> &• 21 k 1 Cor. 14.1 den, die wy voor v liden, niet bescaemt en werden, weest vierich Ful 54 en(ie necrstich, k ende loopt // altijts na de beste ende meeste p 2.PCor. 6.14 gauen, • ende en verflaut niet in weldoen. Maer bouen al weest Esa. 52.11 vreemde van allen afgoden dienst » ia vanden schijn der seluer: Apo. 18. 4 0 ende en hebt doch gheen ghemeynschap met de onvruchtbare f^'Thes 2 4 wercken der duysternisse, maer straft die veel lieuer. p Gaet wt r Apo. 18.8 y het midden der Babylonscher ende Egyptscer kercke, ende sceyt Dan. 8.19 van haer: 1 die haer gansch bouen al dat God is, ende genaemt wort, verheuen heeft, om den name Christi ganscelick vander aer- t Rom' 13 H den wech te nemen. Maer haren val is na by, ende die seer groot. Eph.4.22.23. Siet dan neerstelic toe, dat ghy haerder plagen niet deelachtich en 24 wert. 4 Ghy hebt eens Christum door den ghelooue aengedaen: v v waerom wilt ghy met der hoeren cyraet becleet werden? * Ghy * Petr'l 2 sijt gewasscen ende ghesuyuert in het heylich onnosel bloet Cristi: Apo. 1. 5 sult ghy wederom met de stinckende hoerderie ontsuyuert werden ? yl. Cor. 6.15 dat sy verre, y De leden Christi, sullen die eender hoeren leden ZïfPtt*i0 38 werden ? och neen, oft v naect eewighe schaemte ende verderffe- ende! 16. 24 nisse. Yeel meer z volcht Christum na: a versaect v seluen neemt Luc. 9. 23, dagelicx v cruyce op, b ende ghy sult der gloriën ende heerlicheyt ende 14-26 Christi deelachtich werden. Bedenct dat ghy hier int velt sijt, 4^3 ende c uwen viant voor uwen ooghen siet gheweldelick v slach cl. Pet. 5.8 Fol. 5.5 leueren: // maer weet 00c, dat ghi eenen d vromen strijtbaren d Mat. 12.29 Capiteyn hebt, e die met v is, ende voor v strijdt, ende al ouer- ^arc- 3- 2? wonnen heeft: ende die v in hem alle ouerwinninge beloeft ende Col ^lö2 versekert: die daer warachtich is in sine beloften, seggende: f' be- Eph. 4. 8 trout: Ic hebbe de werelt verwonnen. Ia lieue broeders bedenct Hebr. 12.2 dit 00c naerstelick: ende en laet v niet snoodelick ouerwinnen. 6 2^- * e Al siet ghy den Herder der kudden een weynich geslagen, ver- ^at^j/20 schrict noch en verloopt daerom niet: Maer blijft soe veel te meer floan. 16.33 by een in h de eenicheyt des geloofs ende bant der liefden. My is gZach. 13.17 van Gode minen hemelschen Vader, ende minen verlosser Christo Iesu dit cruyce tot uwen trooste ende versterckinghe opgheleyt. Dit 12.10 . is alleene mijn bede, ende hertgrontdighe begheerte, dat ghy (als 2) Hebr. 13.1 1) Faelgeren, d.i. achteruitgaan, verzwakken. l2) Het woordje „ic" is uitgevallen. Zie de „Erraten" aan het slot. nv te voren geseyt hebbe) bi der reynder waerbeyt blijft, ende gheensins daer van en wijct. * Biddet den Heere voor my met i Col. 4.3 reynder herten ende suyuerder conscientie: op dat minen strijdt 2. Th. 3^1 corts geeyndicht werde, ende mijn geloouo vast ende onbeweechlick 1 Timbliue: k op dat ick den voor gesetten prijs wt louter genade deur k Phil. 3.12 Christum Iesum vercrighen mach. Amen. ^ ^ ^ ^ 3 1 Ic die absent van lichame ben (nochtans teghenwoordich met j ^ Cor. 5. 3. den gheest) verhope deur Gods ghenade, dat, al ist dat minen // Col. 2.5 mont nv swijcht, in alle mine leden den lof des Heeren vercondi- Fol. 56 ghen sullen J). ra Ende al ben ick ghebonden, Gods woort en is m 2. Tim. 2.9 niet ghebonden; maer is los ende vry, ende sal sinen loop hebben totten eynde toe. De Heere becrachtighe v alle te samen in sijn heylich woort ende eeuwighe waerheyt. Amen. n Groet malcan- n 1. Cor. 16. deren met eenen heyligen cusse. Ick groete uwer liefden met mijnder hant. Datum den 25. Iulij. 1564. ' or' Ghenade ende vrede van God den Vadere deur onsen Heere lesum Christum, wensche ick v al te samen lieue broeders ende susters1 die hier gheuangen ben om die waerheyt des godlicken uioorts: de welcke ick deur Gods hulpe hope te versegelen met minen bloede, ende alle mine leden tot alle tormenten daer vore wt te strecken. M [Ynen mont en can v lieue broeders ende susters niet aenspreken: want wy van den anderen 2) deur des Heeren wille nv ge- scheyden sijn: maer minen gheest is by v, ende begheerde wel des Heeren lof te verbreyden ende sinen name groot te maken. Dus mjjn alderliefste a gedenct miner, gelijck ick uwer ghedencke: a Hebr. 13.3 ende bliuet vastelic in het gene dat ghy van God deur minen dienst ontfanghen hebt. Ick bidde den genadigen God dat hy b het b 1. Cor. 3. 7 wasdom gheue. c Ic betuyge voor God, ende den Heere Christo c 1. Tim. 5.21 d Deut. 30.19 Iesu, ende voor sinen wtuer-//coren heylighen Enghelen, d hemel Fol. 57 f Act&4 i'/ eQde aerde hier toe roepende, e datter gheen ander Euangelium en ende. 10 43 '8> ^an dat *c v ^eur ^es Heeren genade gheleert hebbe, noch gloan. 15. 6 f geen ander salicheyt dan in Christo, dien ick v nae sijn woort lil.Ioan.2 22 vercondicht hebbe. Wye hier buyten tredet, die treedt buyten sijn ITloan 7 salicheyt. 6 Wye in desen Christo niet en blijft, die verliest het i 1. Pet. 4.12 eeuwige leuen. h Wie anders belijt is een Antechrist. > En laet v niet vreemt gheuen 3), dat ick om dat selue Euangelium, ende om den 1) Deze volzin loopt niet af. Misschien is het woordje „in" vóór „alle" overtollig. 2) Van den anderen, d.». van elkander. 3) „Laet v niet vreemt gheuen" wil zeggen: het bevreemde u geenszins. 1 seluen Christum te beliden, gheuangen, verdruct, ende ghepinicht k 2. Tim. 2. 9 ben: k ende eyndelick als een moorder ende quaetdoender gedoot 1 Matt. 10. 38 8a' werden. Want met desen seghele is de waerheyt tallen tiden Luc614 27 behanghen ende beuesticht gheweest, ende sal wesen tot den eynde mlóan. 10.24 ^ea werelts. Sijt gedachtich des woorts Cristi Iesu, dat hy tot sinen Luc. 6. 40 Apostelen ende geloouigen gesproken heeft: ' die mijn leeriongher e°dD 15 20 8I^n' versa'ie ^em seluen5 en(^e neme sijn cruyce op, ende n Luc. 11.16') V0^e na" *tem m ^en knecht en is niet beter dan sinen heere. o Mat. 10. 34 Hebben sy my gehaet ende veruolcht, sy sullen v ooc haten ende Luc. 12. 51 veruolgen. n Maer in lijdtsaemheyt sult ghy uwe sielen besitten. Ic werde nv eerst gheware, wat vrucht de waerheyt des Euangeliums Fol. 5'S hjer 0p (jer aer(jen voortbrengt: 0 namelick veruolgin-//ghe, cruyce, dooden, ende moorden. P Isser yemant vanden Propheten, Apos- p Matt. 5.12 telen, ende andere geloouigen, die om de selue waerheyt niet ver- <1 Mat. 10. 25 uolcht en is geweest? Ia hebben <1 sy het hooft der Apostelen ^ 18 ende Propheten gespaert? So en sullen sy ons niet sparen. Daerom r2 Tim. 4. 7 mijn beminde en schaemt v mijnder banden niet: noch en ver- s Ioan. 10. 29 flauwet noch vertraget daerom in uwen ghemoede niet: maer veel I°an-4. 4 meer wort sterc, vroom ende vierich in den Heere. «" Ic verhope t*i°pét%34 den camp, dio my nv te campen staet, door Gods genade vrome- 2. Tim. 4. 8 lick te voleynden. Ick en twifele vander victorie niet: want die Hebr. 11.6 met my is, s die is stereker dan sy alle. ' Indien God met ons is, p^at' 5'16 wie mach teghen ons? Ic gae v vore, v om de croone deronsterf- j pêt 2 12 licheyt te ontfangen vanden rechtueerdigen rechter, die een be- y Mat. 10.32. louer2) is, der ghener die hem dienen. Ic vertrooste my hier in, 23. dat ic niet te vergeefs onder v ghearbeyt en hebbe. Van nv voort ^" 9 26 aen sijt vrome Christenen, ende volcht Christum nae in alle hey- g,^ 2 g licheyt ende gherechticheyt. * Laet uwe licht schinen, op dat uwe 2 Tim. 2.12 hemelsche Vader daer deur ghepresen werde. y Schaemt v des z 2. Tim. 4.7 Ileeren woort niet, op dat hy uwer niet en schame. z Blijft inden ö^3 gelooue, a ende broederlicke liefde. Voort beminde broeders ende en(je g 24 Fol.59 susters in Christo Iesu, so ist dat ick // in den Heere hertgronde- 1.Pet. 11.22 3) lick begheere, wilt doch so haest alle tonghen ende monden niet Hebr. 13.1 geloouen, die segghen dat ic van Gods heylige waerheyt af ge- ^om" 10 uallen ende gheweken ben. Want het sijn mine, ende des Heeren vyanden, die v deur dese achterclappinge soecken in het gelooue te crancken. Maer en ghelooftse niet, het sijn loghentalen ende valscheden. Des Heeren ghenade heeft my niet verlaten, noch Gods gheest en is van my niet gheweken, ende en sal oock van my niet wijeken, dat betrouwe ic op minen goeden God, die my ghe- 1) De aanhaling is foutief. Lees: Luc. 21. 19. 2) Lees: beloner. 3) Lees: 1. Pet. i. 22. roepen heeft tot sine heylighe waerheyt. b Ic beroepe my met b 1. Sam. 24. Dauid teghen alle leughenen ende lasteringhen tot het gherechte 16. Gods '), nemende God tot een ghetuyghe op mjjn siele, den welcken 2-Cor. 1.23 ick stelle tot een rechter tusscen my, ende mijnder vyanden, die my belieghen ende lasteren. Biddet den Heere, dat hy my stereken wille tot den eynde toe. Dit doende sult ghi mi liefs genoech doen. Hier mede beuele ick v allen den Heere, c ende den woorde sijnder c Act. 20. 32 genaden. Blijft by der waerheyt. d Ic beswere v by den Ileere, d Thes. 5. dat desen sendtbrief in alle vergaderinghen, voor allen broeders ende susters ghelesen werde, op datmen van my ende van Gods woort beter gheuoele. Maer noch eens voor al betuyghe ick // voor God, al waert dat Fol. 60 ic afweke, Gods waerheyt blijft. e Christus blijft altijt de selue: eHebr. 13.8 f al verloochenen hem de menschen, so en can hi hem seluen niet f2. Tim. 2.13 verloochenen. Maer de Heere sal my bewaren ende behoeden. Wt mine muyte 2), ende gheuanghen huys. Desen 26. Iulij. 1564. a Ephe. 4.1 Ghcnade ende vrede van God den Vader bRom. 1. 9. ,ioor onsen Ileere lesum Christum. JO ^ 5 e A Lderliefste broeders in Christo Iesu onsen Heere, a ic geuangen Col 1.16 om de getuyghenisse der heyliger waerheyt, hebbe desen troost, dMatt. 13. 23 dat ick uwer liefde dickmael b ghedencke in mine gebeden, op e Ephe. 2. 9 dat g0(j8 heylich woort in v altijt mochte c toenemen, ende dat fRom \ *8 selfde d vruchtbaer werden tot alderley e goede wereken in Christo: Col. 1. 4 f waer door onse liefde ende gelooue mochte luytbaer3) worden l. Th. 1.3 ende so crachtich, dat het oock de sulcke mochte vermanen ende g i; 3' 4ft trecken g die ooc andersins met den woorden niet te trecken en 1 sijn. Ia lieue broeders also ist den wille Gods, h dat wy lichten i Matth. 5. 14 sijn der aerden. » So moet dan het licht onder gheen coren mate Mar. 4.20 ghestelt worden, maer op eenen candelaer, op dat het lichte allen ende 11' 33 int huys sijn. Wy en moeten ons der hemelscher wandelinge kGal 2 21 schamen, daer wy alle na loopen 4). k Ia Christus in v wonende, Ephe. 3.17 1 ende hebt ghy hem aengedaen, m so laet die // selue in v leuen- Fol. 61 1 Rom. 13.14 dich wesen. " Laet v genoech sijn, dat ghy den voorleden tijt, in nl.Pet. 4. 3 Cofs 41023 we8en der Heydenen ghewandelt hebt, ende haerder wellusten m2 Cor.5.15 ende boosheyt deelachtich gheweest zijt: o maer veel meer den o 1. Pet. 4. 2 Ro. 6.10.11 tijt die nv ouerich is 5), laet die alder godsalicheyt deelachtich sijn. 1) Tol liet gherechte Gods, d. i. op Gods oordeel. 2) Muyte, d.i. kooi. Guido de Bres vertaalt: cage. 3) Luytbaer, d. i. hoorbaar, ruchtbaar. Guido de Bres vertaalt: afin que nostre charité et foy soit de telle fafon manifestee. 4) Daer wy alle na loopen, d.i. die wy allen begeeren te bereiken. 5) Verbeterd uit -ts". P Want den tijt is na by, q dat die rechtueerdige rechter comen p 1. Pet. 4. 7 sal, r wiens coemste is als een dief inder nacht: s Wel salich is <1 M&t. 24. 45 dien knecht, die niet slapende beuonden wert in dien dach. t Weest ende25- 21 dan altijt bereyt: v want in die vre, die ghy niet en wetet, sal des menscen sone comen. * Daerom siet toe, dat uwe herten niet l.Thês.5. 2 beswaert en worden met ouerdaet ende dronckenscap, ende sorghe 2- Pet- 3.10 deser werelt. y Stelt v lieue als warachtige bruyloftgenooten, ver- AM°'f3oi chiert met dat bruyloft cleet: op dat v prijs geschiede ende lof t Mat 24.'46 vanden Coninc, wanneer hy de tafelgenooten besoecken coemt. Dit Mare. 13. 37 staet v te doen, ende is v noodich : anders sult ghy met de * hoorders v Mat- 24 44 des Wets alleenlick, ende niet met de doenders gherekent werden: ende also wert ghy ooc vreemt van uwe salicheyt, daer ghy v Apo 19 7 anderssins wel van dorst roemen: maer die is ydel, so ghy inde z lac. 1. 23 waerheyt niet en wandelt, a Laet dan af van dat quaet is, ende Rom-2> 13 leert wel doen: sijt ghewasschen, werdet reyn, weyrdt dat quaet ?eSYil6 tol. 62 uwer gedachten van minen oogen, // spreect de Heere. b Maer sijt Psal'. 51. 4 b Ie. 7.4.10 niet als sommige loden, die haer beroemden vanden tempel, dat l.Pet. 3. 11 Eaa°l i 1 hy heyli0h WaS' van Gods wet' Priesterschap, offerhanden, ende ende. 66.3 dlerghelijcke dingen, die sy ontfanghen hadden. Want dese en el.Cor. 10 connen niemant heyligen, noch rechtueerdigen voor God: c als ooc dat selue, dat ghy in de ghemeynte Gods sijt ontfangen met belidenisse ws geloofs, ia der tafele Christi sijt deelachtich gheweest dRom. 2. 28 Maer weet ooc dit, d dat dat geen Iode en is, die in het openbaer een Iode is1): oft die daer inden vleessche alleenlic is besneden. Ioan!8 39 Ten ^ °°C niet aUe Abrahams kinderen, die wt den sade Abrahe f l.Cor. 10.5 a*gecomen: f want in vele van henlieden heeft God geen wel behagen genomen, die hy ooc inder woestijnen tondergebracht heeft. g Rom. 2. 20 g Maer dat is een Iode, die in het verborghen een Iode is: ende Phü. 3 3 is2) be9mjdinge, de besnijdinge des herten inden geest, niet inde letter: ende dese sijn Abrahams3) sonen, die sjjn gelooue ende wercken na T°Igen: ende also can men lof by Gode hebben. Dus , , Tnfln .•> 17 Hebr.12. , mijn beminde broederen hier na staet, h ende en wilt in het wel- l.Cor. 7. 31 iMatt. 11.29 uucu mei ïe"™gen: maer veel meer treet dapperlic voort inden Iaco. 4 4 kRom. 12. 2 wech d«8 Heeren. i Nemet sijn iock op uwe scouderen, ende doodende haer aerdtsce leden hier op der aerden, ^aTloVs c sullen dobbelfout ontfanghen, ende het eewich leuen besitten. En ^ jjóm. 8.13 vertraecht dan niet inden wech des Heeren: d want den tijt is cort. Gal. 4. 24 e Gaet lieuer woeckeren met Gods gauen, die ghy hebt ontfangen: Col. 3. 5 op dat ghy die met ghewinne moget den Heere als hy coemt weder- ^ 2g keeren 3). Ia mijn broederen doet also, ende staet altijts wel te wachte, e j[at. 25.27 op dat ghy niet onuersiens oueruallen en wert. Hier toe vermane Luc. 12.19 ic v mijn lieue broeders, 1 mijn blischap ende mijn croone inden Heere in mine banden g die my wel door Gods eeuwigher 29 30 ' beschickinghe toegheeygent sijn. Maer dit en weet de werelt, psal. 44.23 A^o' 13 7 n0C^ Tyrannen» noch den verradende mensce niet: die alleen- Rom. 8. 26 k Apo 6 16 ""k m* veruolgen, om dat ic met hen niet een en sy, h ende h Ioan. 3. 21 IMarc. 16. 19 om dat ic getuygenisse vander werelt geue, dat haer wercken boos Act. 7 56 gjjn. Als ick een voorstaender der papistiger afgoderie ende grouRom3^134 we'en wa8j doen waren sy my ionstich. Als ick een dienaer Iesu Phil. 3. 20 Christi ben geworden, hebben sy haren // mont tegen my open Vol. 65 mPsal. 2. 12 ghedaen, om my te verslinden. Maer laetse doch doen: « sy strijn Idem 2.9 den, niet tegen my, maer tegen het Lam, k dat op den throon I 0 Matf 2Y 44 8^t: teSen Christum, die ter rechter handt sijns vaders is:™ wiens 45 toorne eenmael als een vier opgaen sal, ende salse verslinden, Dan. 2. 33 " ende brijselen met sijnen yseren staf als scheruen. 0 Den steen 1) Lees: Sap. 5. 7. 2) Arbeydelick, d.i. moeilijk, moeitevol, smartelijk. 3) Teruggeven, uitkeeren. sal eenmael op hem vallen, ende hen geheel te niet murselen '). p Gene. 4. 10 p "Want het bloet dat sy verghieten, roept wrake tot inden hemel j^cTVlO25 q ^welck ^y 000 te 8inen *ïjde wreken sal. Dan wert henlieden q Heb. 10.37 wee: nv r so worden wy euen wel een weynich verdruct ende r Sap. 3. 5 geproeft als gout deur den viere, op dat de beproeuinge onses ge1. Pet. 16 *) iQOfg veej costelicker dan verganckolick gout, dat deur den viere beproeft wert, beuonde worde, tot lof eere ende heerlicheyt inde openbaringe Iesu Christi. Ende dit scrijue ic lieue Broeders niet my seluen prijsende, oft hoochmoedelic van my seluen geuoelende (want eylaes ic een arm swac ende ellendich sondaer ben, niet weerdich der genade die my die Heere doet) maer scrijue dit exempelwijs, uwer liefde toonende ondersceyt des diensts Christi sEsa 26 18 enc*e ^es were^t8: 80 ooc Christus selue met de gelijckenisse der Ioan.16.21 barender 3 vrouwe sinen leeriongeren vermaent ende troost, segt Idem. 16.20 gende: 1 Ghy sult weenen ende screyen, maer die werelt sal haer Fol. 66 verbliden: // ende ghy sult bedroeft werden, maer uwe droefheyt v Esa. 26.18 sal in blijschap verkeeren. v Een barende vrouwe heeft droefnisse: loan. 16.21 want haer vre gecomen is: maer wanneer sy het kindeken gebaert heeft, dan en gedenct sy de banghicheyt niet meer, om der blijx 2. Cor. 4.18 schap wille, dat daer een inensce ter werelt gheboren is. * Staet dan lieue broeders na het toecomende, ende versmaet het tegenyApo. 12. 2 woordighe: want dat eewich is, ende dit verganckelick. y Ic ben nv een barende vrouwe: ick verhope seer haest moeder te werden, z Matt. 24. 33 ende mijnn vrucht te genieten. * Ic sie nv den vijchboom botten: Mare. 13. 18 jck weet sekerlick dat my den somer na by is. Daerom sal ic mijn aMaUh 7?13 hooft °Pheffen: want 8ekerlic miJne verlossinge naect. » Dit is den Lue 6 31 wech des leuens: t> aldus moet men Christum volghen. Ick gae Act. 14. 22 vore L. B.3) ende verhope deur Gods genade dea strijt in Christo bl. Pet. 2. 21 ouerwinnen. c Siet ende aenmerct ghy de wtcoemste onser wand Heb 13 ?17 delinSe- d Biddet voor ons) ende bewiset nv uwe innelicke liefde Act. 4. 29. te my waert. Eph. 6 19. e Jck hebbe dach ende nacht my seluen niet ghespaert, voor eAct. 20.31, uwe 8jeien wakende. Ic hebbe van niemant eenich dinc begeert: ende 20.33 maer nv i8 mine bcgheerte, dat ghy doch minen arbeyt voor v niet ydel noch beschaemt en maect. En sijt niet alleene indachtich, Fol. 67 maer veel meer nauolghers der // saliger vermaninghen, die v God deur minen dienst ghedaen heeft ende ghegeuen, ende ghy doet fGal. 4.11 my ghenoech. f Maer ic duchte dat ick voor vele te vergheefs sal ghearbeyt hebben: die meynen genoech te sine, dat sy der Chrisg l.Cor. 10.23 tenheyts name hebben, « ende daer beneden 4) Gode terghen in hare 1) (Te niet) murselen, d.i. vermorzelen. 3) L.B., d.i. lieue broeders. 2) Lees: 1. Pet. 1. 7. 4) Lees: daer beneuen. boosheden, hypocrisie, achterclap, ende ontuchticheyt. Och broeders meynt ghy dat onsen arbeyt ende aorghe niet voor God bebent') is P ia sy ghewis. Ende onse banden, (wat meent ghy) sijnse schandelick ? iaese, voor allen die de ghesonde leere deur ons gehoort, verachten: h Maer den anderen sijnse tot lof ende voorderinge der h Col. 1.24 godsalicheyt. Maer een dinck moet ghy van my noch verdraghen: 2. Tim. 2. 10 namelick, dat ick uwer liefden vermane ' meerder acht te hebben, 3- *312 op de gene die God ouer v gestelt heeft: maer in sonderheyt die j xfm^ö 17 daer arbeyden in het woort, ende baer leuen voor v stellen. Sijt henlieden onderdanich als Christo: k anders sijt ghy verachters kMatt. 10.14 Christi, 80 ghy henlieden veracht. Ten ketsten mijn lieue broeders, Mare. 6.11 ick scriue v dus vele, als die uwer in mine banden ghedencke, so ^jUC' 5> langhe ick leue, ende minen dienst beuestighen wil: ende sult dit en(*e 19 van my ontfanghen, ende dat selfde nae volghen: niet dat ick uwer liefden de goede wereken so prise, als salicheyt daer inne // stel- Fol. 68 lende: maer wil dit, ' dat ghy hier deur sullet v ghelooue ken- Tghelooue baer maken, ende datse sullen uwes gheloofs vaste seghelen ende 2) vvert bekent m Act. 13.39 ghetuygenissen sijn. m Anders houdet vast, dat wy deur Chris- bevvesen'denr 2. Rom. 3.28 tum werden gherechtueerdicht, wt ghenaden, sonder de wereken goe(je vverc. Ronf'ö^io'' ^es ^re^8, " Want heeft ons wt liefden sinen eenighen Sone ken. 0 Esa. 9. 5 gheschoncken, doen wy noch vyanden waren, op dat de salicheyt * ® pApo 13.8 nv niet sijn en soude wt de wereken, maer wt ghenaden ende ^Pet 1^10 1 E*et 532fi ^0<^8- Want dit moeten wy weten, ° dat ons een kint ge- Rechtiieêrlere^ll 19 boren, en^e eenen Sone gegheuen is. P Dese is dat Lam ghedoot dichmakinge rloan. 1.39 van den beghinne des werelts, q op welc God alle onse onrechtueer- deur tgeloone t Esa. 53 dicheyt geleyt heeft: r dwelck de sonden des werelts wech neemt, 'n ChriBtnm- a A^o 5 S enc^e duer 3) wiens wonden wy genesen werden. Dese is dat Lam, vldem 5 5 dwelcke op den throon sidt, t alleene macht hebbende den boeck xApoc.22 16 met seuen segels ghesloten, open te doene. v Hy is de leeu vander y Matt. 16.16 stamme Iuda, die * spruyte Dauids die ouer wonnen heeft. Daerom zIoan6l63 16 ^eliden ^em n*e*: verSeef® *e 8ine y Christum, dat is, den 1. Cor. 8 6 gesalfden Coninck, Priester ende Prophete. 1 Het coemt allesins aloan. 14. 6 van hem, ende door hem, wat ons salich maect. a Hy is den wech, Heb. 9. 8 (Je waerheyt, ende het leuen. Niemant en coemt tot den vader dan b Ioan. 15.6 ,jeur hem. b Ia sonder hem vermo-//gen wy gantsch niet. c yan Fol. 69 sijnder volheyt hebben wy alle ontfangen: ende genade voor ge- c Ioan. 1.16 nade. d Hy ist die werct in ons beyde het willen ende het volbren- d Phil. 2.13 gen, niet na onse macht ende goet duncken, oft verdiensten, maer na sijn wel behagen. Doen wy wat goets, dat werct hy: de reste is wt onse bedoruen natuere: e so dat wy niet machtich en sijn e 2. Cor. 3.5.6 1) Lees: bekent. 2) Er staat: en (op het einde van een regel) en, li) Lees: deur (de meest gewone schryfwijze in den druk)? Doch zie lol. 8; boven, blz. 306. VIU. 22 yet goets te dencken als wt ons, maer ons vermogen is wt God. Merct dan lieue broeders ende siet wat cracht onse wercken ende verdiensten hebben, als wy op ons seluen staen: want dan sijnse fLuc. 17. 9 ons noch verdoemelick: f ende wy werden onnutte knechten beuonden, als wy noch al gedaen hebben, dat wy schuldich sijn te doene. g Gal. 5.6 g Wanneer het gelooue door de liefde in ons werct, dan is by God h Phil. 1. 29 de eere, ende niet by ons, h die ooc geeft, dat wi in sinen name Ioan. 1^13 gelouen. » Het gelooue is niet J), iet dat wy maer als de duyuelen Matth 8. 28 en^e g°dloose gelouen. k Ons werck is niet '), so wy geen geloue k Kom. 14. 24 en hebben. Dit leeren wy dan: namelick dat het noodich ' sy in Heb. 11.6 Christum warachtelick te gelouen, geheelick zijn betrouwen, verMar me* ^en 8U^c^en gheen gemeynscbap en agsa h Matth. 7.15 heeft, y Sy en sijn des cruys Christi niet deelachtich, z maer wan- Hier. 51. 6 Lne. 13. 22 delen den breeden wech met vruechden, die tot de eewige ver- Act. 2. 40 Fol. 71 derffe-//nisse leyt. a Vliet broeders vliet, loopt wt het midden van ^orj'g6'17 sulcken: hebt daer geen gemeynschap mede: b coopt vander hoeren Ehp 5 11 ware niet. Want siet seer snel, ia op eenen dach wertse vernie- 2. Cor. 6.14 ticht, ende comt haren val, die seer groot wert: volcht lieuer den bApo. 14. 8 naecten ende den gecruysten Christum na. Al gaet het met pinen, ^E8a",a7g8 smerten, ende droefheyt toe, tliis nochtans den wech des eewigen ende 8 21 1) Niets. 2) Koninklijke waardigheid. dActl.14.22 3) Wtlesschen, d.i. uitwisschen. Fabritius haalt Kol. 11:14 aan. leuens, den welcken ghepasseert sijn alle die met Christo nv besitters des leuens sijn. e Ooc isset maer al tijdelick, ende neemt e 2. Cor. 4.17 haest een eynde: maer dat ons in Christo beloeft is, blijft eewelick. Hier na laet ons alle staen »): het suere moet eerst vore 2), ende daer na comt het soete: het liden eerst, daer na verbliden: eerst strijdt, dan victorie: eerst arbeyt, dan den onuerganclicken loon. fPsal. 126.5 Hier moetmen saeyen met tranen: hier na sullen wy maeyen Esa. 6.8, ende met vreuchden. Laet ons dan moet gripen, ende niet verflauwen, ^ al vallet pijnlick. g Ons ooghen sullen sien op den Autheur onser' f peb/ ^ L salicheyt Christum Iesum. h Want hy is onsen loon, glorie ende ende li. 26 heerlicheyt: » onse hope ende croone: in hem leucn wy ende bliuen i Paal. 46.1 wy. Ia wy sijn met hem een: 1 ende daer hi is, sullen oock ghe- kAct. 17. 28 wisselick sijn dienaers sijn. Wat vrecsen wy dan? waerom werden n^Qen ^7 wy traech? wat sal ons moghen verhinderen van dat leuenpmSul- Heb^l2.16 len \\ y ons // eerste geboorte recht met Esau gaen vercoopen om Fól.72 een schotel spise? Sullen wi dit tidelick kiesen. voor dat eeuwich is? o dat sy verre. Laet ons dan hier so wandelen, ende Christum na volghen, n dat onse wandelinghe niet en sy op der aerden, maer n Phil. 3. 20. inden hemele, o daer wy alle wtlanders ende vreemdelingen af o 1. Pet. 2.11 sijn: p ende nv maer en sien deur den gelooue als deur eenen pl-Cor. 13.12 spieghele: 'l maer naemaels als God sal gheopenbaert wesen, ende 1^'^oan,^2 heerlijc verschinen, dan sullen wy hem aenschouwen van aensichte tot aensichte, gelijck hy is. Dit geue ons r die daer leeft ende Apo. 7.12 regneert van eeuwicheyt tot eeuwicheyt. Amen. Groet malcanderen met eenen heyligen cusse. Ic groete v alle gelijck wt mine banden. De genade ons Heeren Iesu Christi sy met v allen. Amen. Blijft alle ghelijck vroom in den Heere, s ende g Matth. 7.15 wacht v voor den heylighen schijn, ende voor valsche t broeders Rom. 16.16 ende susters. En laet niemant soe haestelick toe: v 8ijt altijts Col. 2. 18 voorsichtich, ende gedenct mijnder in uwe ghebeden. x Och hoe lieflick vMattlOlÖ is het huys Gods, daer ick nv niet comen en mach. Maer ick ben Eph. 5.15 metten gheest in uwe versaminghe, ende troost my, hopende seer x Psal. 84.1 corts 3) y ontslagen te werden ende by Christum te gane: ende dat y phil. 1. 23 ick ghehoept hebbe, ende noch hope, te ghe-//nieten in der waer- Fol.73 heyt. Ey dit geue God ende dat haest. Met mijnder handt, wt liefden tuwaerts lieue broeders ende susters: Desen saterdach den 28. Iulij, 1564. aMatt. 5. 44 De selue gheuangen wetende a datmen sine vyanden moet segenen, Rom-12- 21 ende quaet met goet loonen, so en heeft hy niet willen achter ^e°n™°netb^n laten eenen Christelicken scherpen vermaen brief te scrijuen aen minnen" e" 1) „Laet ons alle staen" wil zeggen: laat ons allen trachten te bereiken. 2) Moet eerst vore, d.i. moet voorgaan. 3) Binnenkort, spoedig. de vrouwe persoon, die hem verraden hadde, op dese na volghende maniere. Den brief aen langhe Margriete de verraderesse. Hy scrijftaen A ^ ist by al dien lieue Margriete, dat ghy met my so leelicken Margriete die J\ hebt gehandelt, dat ghy niet alleenlick b minen arbeyt (die fadde 6rra<^en '° °m uwer sali°'ieyt: wille so gheerne gedaen hebbe, als ick b Sap 5.1 hongerende geerne soude eten) begect ende bespot hebt: maer ooc bouen dien my vyandelic totter doot verraden, soe en wil ick nochtans niet laten wt mijne ellendige ende benaude banden aen cAct. 8. 21 v te scrijuen ende vermanen, c oft daer by auontueren by u noch 2. Tim. 2.24 eenighe plaetse der bekeeringe ware. Ende so vele my aengaet, d^Iatt 18 35 rï0se m'8^ae* bebbe ic v van der eerster vren d wt den gront mijns Mar. 11.25 herten vergheuen, ende als noch vergheue'): e gelijc ic begeere, e Matth. 6.15 dat God my alle mijne misdaden quijtscelde ende vergeue. Ia ben Fol. 74 ooc daer toe bereyt // (f dies is God mijn getuyge) mijn lijf ende fRom. 1.9 mijn bloet v te schencken, waert sake dat ghy daer mede te helpen waert. Maer euen wel en is uwe sonde niet te minder voor God: gMatt. 3. 10 6 Ten sy dat ghy v in tijts bekeert, so sal de straffe Gods haesLuc. 13. 3 telic ouer v comen ende niet vertoeuen. Och waer toe sijt ghy gecomen, ghy arme allendighe vrouwe? sullen v de Papen, Monicken ende Jesuiten voor den rechterstoel Christi verantwoorden? Och h Mat. 26.24 neen sy, neen sy. Wee, wee wort v nakende. h Het ware v met Iudas beter, noyt geboren te sine. Och hoe heeft v de duyuel i Gal. 3.1 therte beseten P > Och hoe sijt ghy met de duyuelsce leere betoouert P Yoorwaer ic hoepte beter van v, uwe scoone woorden gheloouende, als dat ghy die afgodische grouwelen soudet verlaten hebben. Maer (eylacen) ghy en sijt niet alleenlick ghebleuen die ghy waert, k Mat. 12. 45 k maer sijt noch veel arger ende booser geworden. Hoe hebt ghy 2. Pet. 2. 20 doch connen bedencken te verraden, ende ter doot ouer te leueren, den genen die v noyt dan goet ende wel gedaen heeft? Leert ghy dit inde Jesuitsche scole? sijn dit de vruchten uwer daghelicxscher biechte? sijn dit de vruchten uwes daghelicx popelen 2) ende lesen inder afgoden tempel P sijn dit de vruchten die wt uwe dagelicxsce ] pgai, 15 10 Fol. 75 misse ende nuttinge des brootgods sijn spruy-//tende? scoone vruchten ende 140. 4, voorwaer ende spruyten. Hoe hebt ghy met my so mogen handelen P en<^e 10. ' Ghy sijt eylacen int getal beuonden der ghener, daer Dauid af p^'33 9* betuycht, segghende: 1 Haer kele is een open graf, haer tonge Rom. 3.13 ■1) „Ic" wordt niet herhaald. 2) Mompelen, binnensmonds spreken, prevelen. hebben sy tot bedroch ghebruyct, slanghen fenijn is onder haer lippen, haer mont is vol vloeckens ende bitterheyts, haer voeten sijn snel om bloet te storten: ende de vreese Gods en is voor haren oogen niet. Want voorwaer waerder eenige voncke der vreesen Gods by u geweest, ghi en soudet sulc een verraetstuc niet bedreuen hebben. Ten was v niet genoeeh my alleen te verraden: maer als eene hongerige wolfinne hebt ghy twee schapen te samen verbeten ende verslonden. Hadden v onse, ende Gods woorden niet behaecht, die wy tot u spraken, ghy haddet ons mogen afslaen, ende wy souden daer en tusscen anderen onsen arbeyt niet onttrocken hebben. Maer ghy selue hebt ons na gheloopen, ghy selue hebt ons niet met vreden gelaten. Daerom sal uwe verdoeinenisse te swaerder vallen. m Nv meucht ghy met die hoer van Babel, m Apo. 17.13 die op de seuenhoofdighe drake sidt, droncken worden van het en(*e 18, ® bloet der Christenen. n Maer aensiet haer eynde. Ghelijc haer eynde nApo. 17.4 is, so sal oock het uwe sijn. Nv triumpheert de hoere van Babel met // gout, siluer, ende costelicke iuweelen: 0 Maer haer eynde Fol. 76 sal verderfnisse sijn. P Wy verheughen J) in het liden, ende cruyce 0 Apo. 17.8, Christi: B 2) ende ons eynde is het eeuwighe leuen. Meent ghy, als ende 18.2.4.8 ghy my ende mijn mede geuanghen ghedoot sult hebben, dat ghy dan Gods heylige waerheyt wtgheroeyt sult hebben P neen ghy, j p'et. j. 9 neen ghy: maer die sal meer door onse doot toenemen ende ver- q Rom. 6. 23 sterct werden. Want het bloet der Martelaren is het zaet der kercke rExod. 1.12 Gods. Iae alle de druppelen onses bloets sullen noch na onse doot gntes' Gods lof ende eere verbreyden, ende v met allen dien ghy aen- cap 45 3) hangt bespotten ende beschamen. 8 Ende ghelijck Sampson meer slud. 16.30 Philistinen in sine doot omgebracht heeft, dan hy ghedaen hadde binnen sijn leuen: Also sal oock ons doot den vyanden Gods veel schadelicker sijn, dan ons leuen geweest heeft. Laetse branden, g worgen, dooden ende moorden, met vier, bast4), sweert ende water: j[atth.5.18 1 Gods woort blijft, ende sal bliuen inder eeuwicheyt. v Het is v, l.Pet. 1.25 ende den uwen te hart, tegen den prickel te stooten. * Het Lam v Act. 9. 5 dat op den throon sidt, valt v te machtich. Dit Lam sal ons y becleeden met witte cleederen: * ende sal ons een weynich tijts ge- y Ap0 7 9 bieden te rusten, tot dat het ghetal onser broederen, die ooc als wy z Idem 6.11 om het getuyghenisse Christi moeten gedoot wer-//den, veruult sy. Fol 77 a Maer dan sal Gods toorne als een vier ontsteken ende verteyren a Psal. 2.12 1) „Verheughen" heeft hier de beteekenis van het hedendaagsche wederkeerend werkwoord „zich verheugen". 2) Lees: q. 3) Bedoeld is: Tertullianus, Apologeticvm, c. 48 (niet 45), in de Opera, ed. Rigaltius, Lvt. Par. 1675, p. 40. 4) Bast, d. strop. alle onse vyanden, ende v desghelijcx, ten sy dat ghy v van gantscer b Matth. 3.8 herten bekeert, b ende warachtige vruchten weerdich der gemoet c l.Thes. 1.9 beteringhe voortbrengt, c v af scheydende van alle quaet ende alle valsscen Godsdienst, van het gheselschap der slangen gebroetsel, ende in sonderheyt der Iesuitscer secte: om v te begeuen tot dAct. 9. den warachtigen Godsdienst in sine heylige Gemeente, d Dit Ï.Tim. 1.16 boende 8Uit gjjy mej. gaui0 genade verweruen raaer niet anders. Daerom vermane ick v lieue Margriete, ende bidde v met tranen ende weenenden ') oogen, deur het liden onses Heeren Iesu Christi, e Exod. 8. 32 ende deur sijn onnosel dierbaer bloet, e dat ghy als Pharao v herte Psal 95?7 in de boo8h°yt niet en wilt verherden, ' mor betert v, betert v, f Matth. 3.8 seS?e g dewyle ghy noch den tijt hebt. Want inder waerg Gal. 6.12 heyt verclare ic v met den heyligen martelare Cypriano, dat na Cyprianusad- dit leuen nergens geen plaetse der penitentie oft gemoet beteringe triannm 6me" meer en is" '' En wi,t 000 niet rusten) noch lenen op de saechte Tract. 1 *). cussens, die v de Papen, Monicken ende Iesuiten onder het hooft hEzech.13.18 ende elleboge leggen. Sy seggen v veel schoons toe (weet ic wel) i Rom. 16.17 i met soete gehonichte woorden: ia dat ghy den hemele hier mede Fol. 78 verdient hebt, maer voorwaer voorwaer sy // bedriegen v,k ende maken kEzec. 13.19 uwe siele leuendich die doch sal steruen, ende den eewighen doot smaken, indien ghy v na mijnen raet niet en bekeert. Dit hebbe ick aen v gescreuen wt mijne banden, die ic om het getuygenisse der waerheyt lide, verhopende uwe bekeeringe ende beteringe door Gods genade, so dat ghy v leuen met tranen moecht beweenen. Ic bidde den Heere hertgrondelick, dat hy v sine genade geue door Iesum Christum sinen sone. Amen. Desen 30 Iulij. 1564. By my dien ghy verraden hebt, maer v dat van herten vergeeft, Christoffel Smidt. Hy scriift In dese sine sware banden ende ellendige gheuanghenisse heeft troostelicke ooc 8jno arme bedructe lieue huysvrouwe niet vergheten, maer vermaen Drie- ■« j i.i.* i_ j . uen aen sine er gedachtich wesende, sommige troostelicke ende lieflicke verbedructe maen brieuen ten diuersscen stonden (als hi dat conde becomen) huysvrouwe. aen haer gesereuen: de welcke wy ordentlic nv hier sullen stellen, op dat een yegelic mereken mach, wat liefde, ionste 3) ende affectie hy tot sine huysvrouwe, ende wat een ernstige sorge hy ouer haer ghedragen heeft. 1) Verbeterd uit „weeneden". 2) Cyprianus, Ad Demetrianum, c. 25, in zijne Opera, ree. G. Hartel, Vindob. 1868 (Corpvs scriptorvm eccleiiasticorvm, Vol. 111, P. I.), p. 370. 3) Ionste, d. i. gunst, genegenheid. Ghenade ende vrede van God den hemelsccu Vader, deur onsen eenigen aduocaet, middelaer ende trooster Christum lesum, tot versterckinyhe ivs gheloofs ende vertroostinghe alder uwer droefheyt. Amen. // LIeue ende eerweerdige huysvrouwe het heeft God belieft, dat Fol. 79 wy tsamen a na sijn ghebodt inden heyligen houwelicken staet a Gen. 1. 29 gheuoecht hebben gheweest: op dat wy tsamen in goddelicke vrede en^e 2- 25 alle de dagen ons leuens soude leuen, twelc ic ooc altijt na mijn 5.24 vermoghen ghedaen hebbe. Maer want wy alle menscen sijn, ende ^ 32 hy volmaect is, b die in sine woorden niet en sondicht, noch hem b Iacob. 3. 2 misgrijpt: So ist dat ic v mijn eenich lief bidde, so daer yet gedaen is van my dan na het betamen, willet my doch vergeuen. Ick worde dicmael uwer tranen gedachtich, ghi hebt my noyt misdaen: daer om en hebbe ick v niet quijte te schelden. c Nv wel de Heere cGenes. 1. 29 heeft ons tsamen geuoecht, maer nv sceyden wy voor eenen tijt, ^att- 19' ® oft soot hem belieft eewelick. d Maer this des Heeren wille: wie dKom. 9.15 can tegen hem seggen? e want het al goet is, wat hy doet. Ge- e Gene. 1.31 troost v inden Heere, ende hout v stille met ons nichtken, het Rom. 8.28 welcke ick oock dicwils gedencke. Maer blijft doch inde heylige waerheyt Gods, die ghy dus langhe ghehoort ende geleert hebt, i^p^'o'on ende en wijekter niet af, al ist dattet hier met dusdanighe ellende ende3 14 becleet is. 1 Zalich sijnse (seyt Christus) die om der gherechticheyt ende 4. u! veruolghinge liden: want het rijeke der hemelen behoort hen toe. gloan. 16. 33 e Item, in die we-//relt sult ghy benautheyt hebben, in my vrede: Fol. 80 maer hebt goeden moet, ic hebbe de werelt ouerwonnen. h j[jer ^ 2. Tim. 4.8 ist te campen ende te strijden: » namaels verwachten wy de crone iApoc. 2.10 ende die eewige vrede. Als ghy van mijn doot ghehoort sult hebben, sijt blijde: nv moecht ghy een weynich tijts met my treuren (k want wy sijn een vleesch) maer maticht uwen rouwe, ende k Gen. 2.25 biddet den Heere dat hy my stereken wille, ende het is my ge- Matth. 19.5 noech. Sijt ooc altijts neerstich in Gods woort. Laet my ooc weten hoe datmen met v handelt, oft men ooc sorge voor v draecht, op dat ic gerust sy. Want ic ben lichamelic van v wech genomen, maer mijnen geest is by v, ende sal by v bliuen, so lange ic leue. N. was saterdaghe by my, die mijn herte meer beswaerde dan verlichte: hy blijft de selue: God wil hem bekeeren. Hy ware blide, dat ic wederom int Clooster ginghe: Maer al waert ooc schoon dat icker moeste gaen, die Heere sal ergens cort of lanck 1 een ll.Cor. 10.13 wtcoemste geuen ende verleenen: Mijn herte is my bange als icker 2. Pet. 2. 9. om dencke. Ic en weet niet, wat men noch met my doen sal. Mijn begeeren is steruen lieuer dan leuen. Ic wilde wel dat den strijt m Kom. 7. 25 een eynde hadde, ende de note ghecraect ware, m ende dat ic van dit sterflick lichaem verlost, ende ontslaghen ware. Maer de Heere Fol. 81 die my // dus verre gebracht heeft, » behoore ic toe: o hy sal n Rom. 14.8 met my doen na sijn beliefte. O vader uwen wille gheschiede. o Matt. 6.10 ujer mede sijt den heere P Cristo beuolen: ende en verwondert v p Matt. 26.38 nje^ aj j8j. (jaj. jc weynic}j enje 8elden scriue. Want ic al gestolen ') ende met vreesen doen moet. "Want waert beuonden, ic soude sonder eenich twifel ter pijnbanc moeten. Ic sal altijt scrijuen met Gods hulpe, als ick eenichsins mach. Laet my onderwilen van uwer liefde wat hooren, op dat ic my een weynich daer mede vermaken mach. Ick seynde v hier mede een liedeken, dwelc ick om tijt cortinge hier gemaect hebbe. Ic en hebbe v anders niet te gheuen. Vaert wel mijn lief, mijn herte, ende naest God den meesten troost. Met haesten wt mijn stercke wel bewaerde muyte, den 10. in Hoeymaendt 1564. Bidt den Heere voor my, ghelijck ick voor v bidde: ende sijt wel ghemoet. Vwen gheuanghen Man om het woort des Heeren, Christoffel Marissael. qPhil. 1.29 Ons is gegeuen niet alleene in Christum te gheloouen, maer oock om sinen name te liden. Den Heere die ons tsamen ghcroepen heeft in den bandt des houwelicx ende des vredes, ende ons me sine goede gheliefte 2) wederom ontidelicken 3) scheydet, wille v seer gheliefde ende beFol. 82 minde huysvrouwe ver-//troosten ende becrachtighen in uwe droefheyt, ende verdriet tot allen tiden. Amen. AL ist mijn alderliefste dat ic van v niet en verhoore, so en can ick nochtans uwer niet vergheten: ia tranen loopen my dapperlick nedere, als ic uwer gedencke: maer ick en can v niet meer troosten noch helpen, nademael ick na den vleessche van v gea Matt. 28.19 weyrt ben. Ghy hebt den almogenden God, » ende Iesurn Christum bloan. 14.18 8inen gheliefden Sone onsen Heere by v, •> die v niet verlaten en RonT"l(f'll 8a^' ° 80 v betrouwen op hem stelt, d Want hy is der d Exod. 22.22 weduwen vader, die op al haer kermen, suchten ende tranen seer Paal. 9.12, grooten acht heeft. Willet v gantschelick hem ouergheuen, e ende eip61 *5 V 2 roeP* kem a»!»8 aen 'n uwen noot: hy sal uwer ontfermen. Maer 3 endê 50.15 ^9^ toch by der Gemeynte ons liefs Heeren Iesu Christi, ende ende 91.14.15 draecht sorghe dat dat f kint ons Nichtken in de vreese Gods opfTob. 2.10 wassen mach. Dit is mijns herten begheerte. Toont uwe moederEph. 6. 4 licke sorghe ouer haer (want ghy moet gelijc haer moeder wesen) 1) Gestolen, d. i. steelsgewijze. 2) Gheliefte (hetzelfde als „beliefte"; zie eenige regels te voren), d. i. welbehagen, welgevallen. 3) Op een ongeschiktea, ongelegen tijd. op dat het in des Heeren weghen wandelen mach alle de dagen sijns leuens. Ick wilde wel, dat sy my een groetenisse screue. Ick g ]^atth. 3. 7, ben (Gode lof) in des Heeren handen, al vallet!) mijn vleesch seer ende 12. 39 swaer. Ic e hope dat dit boose geslachte my seer corts deurhelpen Mare. 8.12 sal. Och dat // gheue God ende dat haest. Want ick begeere ont- Fol. 83 slagen te sine: ende by Christum te wesen. Ick en weygere niet Gods heilige waerheyt met minen bloede te verseghelen, die ick so menichmael geleert hebbe, h daer van ick noch ghetuyghe, h Galat. 1.7 datter gheene ander en is. Ick hope in het ' getal der vromer i 4. Esd. 2.42 ghetuygen Gods ende Christi Iesu oock gheuonden te werden, die -^P0 10 haer cleederen in het bloet des Lams gewasschen ende wit gemaect hebben, k Het getal moet veruult werden, van die daer om kApo. 6.11 den name Christi moeten ghedoot werden. Maer my is so banghe, eer dat geschiet. Ic weet dat my noch so veel strijdens nakende is. Och bidt voor mi sonder ophouden, 1 men houdt teghen my 1 p8al. 2.1, soe boose raedtslaghen. Maer (eylacen) het wert hen so diere een- ende 83. 3. mael van God gheeyscht, m diese wt sinen hooghen hemel sal be- ^ 4 spotten, ende met sinen yseren staf briselen als scheruen 2). n God encie 37. j3' wille hen, ende die verradersse dese misdaet vergheuen ende niet n Lnc. 23. 33 toerekenen. Amen. Yaert wel in den Heere, ende weest wel ghe- Act 7. 6 moet. Wt mijn muyte den 22. Augusti. 1564. Ghenade ende vrede van God den ghenadigen Vader deur lesum Christum onsen eenighen salichmaker met de goedertierenheyt des H. Geests. Amen. DEn bandt, waer mede ons God tsamen gebonden heeft, dwelck is den // bandt der liefden, en gedoocht niet, dat ic v mijn alder- Fol. 84 liefste soude conden 3) vergheten. a Ende al ist dat ick nae den a 1. Cor. 5.3 vleessche van v gheweyrt ben, noch by v niet gheraken noch comen Col. 2. 4 en mach, so ben ick nochtans onuerscheydelicken4) met den gheest by v, •> uwer altijt voor Gode in mine gebeden ghedenckende: bRom. 1.9 c hem die een Yader ende voocht alder weduwen ende weesen is, Phil. 1- 4^ ^ v gantsch ende gheheel ouergeuende. d Ick bidde v hertgrondelick, ^ jjel)r 13' g dat ghy v in den seluen wilt vertroosten, ende vast op sine ghenade betrouwen, e iae den goeden God altijt louen ende prisen voor ePsal. 103.1 alle sine onwtsprekelicke ghenade, die hy ouer my arme sondighe mensche, buyten alle mijn verdiensten is doende. f Groot moet hy 'g ^ 2o. wesen, ende gepresen inder eeuwicheyt. Want des Heeren ghenade fR0m. 1.25, is met tonghen niet om wtspreken 5), die my nv ende daghelicx ende 9. 5 1) Vallet, d.i. valt het. 2) Vergel. fol. 65; boven, blz. 335. 3) Lees: connen. 4) Onafscheidelijk. 5) Niet om wtspreken, d. i. niet uit te spreken. geschiet. Want ten eersten des Heeren ghenade is voor my seer groot na den lichame, verleenende tamelicke ghesontheyt, ende voorts wat my tot den daghelicxschen cost noodich is. Maer de selue is g Ioan. 14.18 duysentmael meerder ouer my na den gheeste ende siele, de welcke h Rom. 7. 25 hy so ghetrouwelick g nae sijn belofte, met sinen heylighen gheest Phil. 1.22 oocjj bystaet, troost ende sterct, •> so dat al mijn verlanghen ende Fol. 85 begheerte is, haestelick // ontslaghen te sine van desen swaren i 1. Ioan. 3.3 sterflicken lichame, ende by den Heere te comen, i op dat ick mochte claerlick ende natuerlick aenschouwen, hoedanich de Heere kMatth.5.11 minen God sy, in sine hemelsche Maiesteyt, k ende ontfanghen den loon, die my aldaer in Christo Iesu bereyt is. Och bidt voor my, dat my de Heere wil snellick verhooren. Ende ghy o mijn herte ende bloet staet vast in den ghelooue, end'e^iö ^ en^G ^anc' ^en ^eere ouer my: ende ghetroost v, 1 dat ick lide niet als een quaetdoender, maer als een Christen, dwelcke v een groote vruecht ende blischap behoorde te sine int ouerdencken. Ia alderliefste doet also, ende stelt voort aen alle v toeulucht op den m Paal. 91, Heere, m die ons in sine goddelicke bewaernisse heeft, « ia houdt nloan 10 28 vaste 'n s'ne besloten, so dat ons nyemant, hoe subtijl, o Mat. 10. 30 fortsich ') ende machtich hy sy, daer wt sal connen trecken, ° ia niet een hayr van onsen hoofde weyren. Het staet wel in des Heeren macht, al ben ic van menschen veroordeelt, noch my hier wt te helpen, oock als men na menschelicke oordeele geen wtcoemste pDan. 3,91. en weet noch siet, P iae wt het midden des viers my te verlossen: maer hy sal doen, wat goet ende behaechlick is in sine genadighe q Paal. 118.8 ooghen. <1 Op hem dan te betrouwen ende niet op de menschen is Fol. 86 seer goet. Ick // verbeyde den Heere, ende ben deur sine ghenade bereet hem te volghen. In sine voetstappen begheere ick te wanrCant. 1.1 delen, iae met den Prophete de selue te cussen. r Mijn verlanghen is te loopen in die reucke sijnder balsamen. Mijns herten lust is sApo. 19. 7 ten 3 auontmale des lammekens te gane, ende de goetheyt ende heerlicheyt mijns Gods te aenschouwen. Dus laet uwe tranen eenmael afgedroocht werden, ende staet vroom met mi inden strijdt. tKom. 8. 28 Laet den Heere sijn werck doen: 1 ten can niet dan tot onser v Esa. 49.15 salicheyt gheschieden. Daerom mijn alderliefste staet cloeck in den x Paal 40*5 ^eere me' a^er vrymoedicheyt. "Wandelt in des Heeren weghen ende 34. 8' ' me^ a^e ge8tadicheyt: Ende laet v van nyemant verscricken, noch loei. 2. 32 veruoeren. * Al waert oock dat ghy van menschen verlaten wert, Act. 2. 21 God en sal v niet verlaten: maar in uwen noot troosten, helpen, Rom. 10.13 en(je by staen. "VVien. oft wat wilt ghy dan vreesen P " Salich is 1) „Fortsicli" beteek ent : violentus; audax, acer, trux. Zie Kilianus, Etymologi- cvm, p. 148. Guido de Bres vertaalt het als: „fin". de mensche wiens hope is de name des Heeren y Iae tis goet op yPsal. 1.18.8 den heere te betrouwen. Ist dat ick uwer liefden noch eens sien ende spreken mach voor mijn doot, het sal de genade des Heeren sijn: des niet, wy sullent beyde God al opgheuen. Groet my met eenen lieflicken cusse N. ons Nichtken: ende so sy vertrocke, datse haer vader ende moeder met N. haer broederken wt mijnder name // hertelick groete. Ick gae vore, ic hoepse alle tsamen in dat eewighe Fol. 87 leuen te aenscouwen. Groet my N. ende N. ende gater somwilen '). Ick beuele v de ghenade des Heeren. Groet my alle de broeders ende susters in den Heere, ende alle die de toecoemste onses Heeren Iesu Christi met lancmoedicheyt verbeyden ende verwachten. Yaert wel, ende scrijft my uwe ghesteltenisse. Desen 5. in Septembre. 1564. Binnen middelen tiden 2) a heeft Sathan (die altijts rontsomme a 1. Pet. 5. 8 loopt om te verslinden als een briesschende leeuwe) oock niet opghehouden deur sijn instrumenten den tegenwoordighen gheuangen in menigberley wijse van den ghelooue te trecken. Want daghelicx Hyvverteeer quamen tot hem in de geuanckenisse Papen, Monicken, principalick gequeltende Carmelijten, ende eenen hoop Lybertijnsche gheesten, die hem meer *an papen beswaerden ende lastich vielen, dan sine banden selue, ghelijck hy Monicken endat deur etlicke brieuen bebent3) ende beclaecht, in de welck hy de Libertijnscrijft, dat hy met dese voornoemde persoonen vele disputatien sce gheesten. ende tsamensprekinge dicmaels ghehadt heeft: waer inne sy hen seer ongeschictelick, ia onchristelick ende ongoddelick ghedraghen hebben, lasterende ende blasphemerende seer schandelick God ende sinen Sone Iesum Christum: in sonderlinghe 4) als sy // van den Fol. 88 Nachtmale handelden, willende met vijf woorden deur toouerersche Hocestenim virtuyten ende crachten Christum wt den hemele doen dalen, ende ^.rP?9 ™2Um' de ghedaente eens broots aen nemen, so dat hy met den handen gerjnga. gehandelt, met den tanden ghemuraelt5), ende met den monde in- rius«). gheslict mach worden. Alle haer woorden waren bannen, vloecken ende dreyghementen. Menichmael verdoemden sy hem na haer fantasien, als een valsch ketter, verleyder, ende godloos mensche, van God verworpen, verdoemt en verbannen, ende dat deden si al met veel scheldens, roepens ende getiers, sonder oyt verstant oft redene te ghebruycken, meenende hem met straffen, ende dreyghen afuallich ende mismoedich te maken. Sy waren so verbittert, 1) „Gater somwilen" wil zeggen : ga er nu en dan heen. 2) Binnen middelen tiden, d.i. in den tusschentijd. 3) Lees: bekent. Zoo ook fol. 67; boven, blz. 337. 4) In sonderlinghe, d. i. in het bijzonder. 5) Vermorzeld. 6) Bedoeld is in het Decretum van Gratianus: c. 42. D. 3. de consecr. (in de uitgave van Friedberg, Corpus iuris canonici, P. 1, col. 1328). verhit, ontsteken, ende vertoornt op hem, dat sy hem noyt eenich propoost lieten wtspreken, maer voeren telcker reyse in sijn woorden met schelden ende lasteren, so dat hy teghen sinen wille ende danck moeste stom sijn ende swigen. De Pastoor Sebastiaen heeft alleene ten laetsten wat redelicker geweest, gelijc men wt sijn brieuen HeerSebas- merc^en mach daer hi aldus is scriuende. tiaen coemt Heden heeft de Prochiaen Sebastiaen by my gheweest, die my by den geuan- seer goede tidinge brochte: te weten, dat ic dese weke niet ouer^len' leuen en soude, ter causen dat ick een Leeraer gheweest hadde. Fol. 89 Hy meende my // daer mede te verscricken, maer het was veel meer alle mijn verlanghen. Ick verclaerde hem dat ick mijn bloet gheerne wilde vergieten, maer dit selue soude hen tot eenen grooten val werden: ende in contrarien tot grootmakinghe der kercken Christi. Daer na sanck hy het oude liedeken, als dat ic een verfa P^l-3.1. 2 leyder ende bedrieger was, b sonder God ofte Gods kennisse. Maer hebbe hem ter contrarien wt Gods woort bewesen, dat hy selue geen God en hadde, maer hadde den Paus ende een stuck gebacken broots voor sinen God: ende dat hy selue het volck verleyde van den wech der salicheyt buyten Christum. Wy handelden veel van de verdiensten, ende van der kercke. Onder al was Caluinus, Bulingerus, Beza, Lutherus, ende andere ghelastert na oude costuyme. Ten laetsten wat vermorwet sijnde seyde dattet hem leet was, dat ick moeste steruen: ende soude my gheerne helpen, waert eenichsins moghelick, oft in sine macht, oock met sinen bloede: maer daer en was gheen remedie toe, noch helpen aen, ten mochte Den eenen ghebeuren, ick moeste steruen. Onder al bekende hy oock, Duyuel schelt dat hy om alle het goet van Antwerpen, ia der geheelder werelt den anderen, niet en wilde ghedaen hebben sulcke verraderie, als sijn mede Fol. 90 Prochiaen Heer Symon // met lange Margriete gedaen hadde. Dit is onder al de acte ') deses daechs. Wat my voorts ghescieden sal, is den almogenden God bekent. Ick beuele lijf, leuen ende siele c Act. 12. 5 in sinen handen. c Men bidde voor my sonder ophouden. De Carmeli- Hier en tusschen hebben de Carmelijten van Brugge grootelicx gheloecken^" ^^eso^'c'';eer'; om den geuangen in haer clooster te mogen verhem in siin uoeren. Waer mede sy hem oock seer gedreycht hebben, dwelcke Clooster te hy oock grootelijc vreesde. d Want hy hadde veel lieuer de doot veruoeren. te steruen, dan in haer handen te vallen, Borgende de ongenadej®am' lieke straffe ende vreeselicke punitie, die sy ghebruycken tegen den ouertreders haerder oorden, gelijct hem wel bekent was. Want nae dat syse seer langhe in eenen vochtigen donckeren kercker, vol padden ende ander gedierte, te water ende broode seer onmensche- 1) Onder al ('e acte, d.i. alles tezamengenomen het gebeurde. lick ghepinicht ende ghetormenteert hebben, so verwisen sise ten eynde ter doot, nochtans sonder bloet te storten (het welcke hen niet geoorlooft en is) op dat haer suyuere handen daer deur niet beulect en worden. Maer dese eerweerdighe ende heylighe vaders ghebruycken drie onbloedighe straffen, om te vermoorden alst hen belieft, die sy wt haet ende nijdt in hare cloosters geuangen hebben. Deerste is met fenijn te ver-//gheuen. De tweede deur Fol. 91 hongher te dooden. De derde ende laetste leuendich te begrauen, het welcke by hen sncrificium vespertivum, dat is het auontoffer Sacrificium wert ghenaemt. Dit selue heeft dese teghenwoordighe gheuanghen vespertinum. dicmaels mondelinge bekent: waer van ooc een geloofweerdich scrijuer van onsen tiden, Erasmis Roterodamus, een seer geleert Erasinus in man op een plaetse mentie ende vermaninghe maect '). lae dat dit exequijssera- aldus is, beuintmen (eylacen) by dagelicxsche experientie meer dan Phici8- genoech: also dat elck clooster (hoe heylich sy willen schijnen) een heymelick bordeel ende moortcuyl is: op dat wy haer Phari- zeeusche leere ende valschen Gods dienst verswigen 2), bedelen ende ledich gaen achten sy voor heylicheyt. Maer sy alle sullen van Tripar.hist. eenen Moninck gheoordeelt werden, die hier voor tijts gesproken lib. 8. cap. 1. heeft, dat een moninck die met sijn handen niet en werct, is als een roouer te achten 3). e Ende hoe wel sy alle begeerlicheyt, wel- cap 23. lusticheyt, ende onreynicheyt des vleeschs ghierichlick J) volbrengen eEph. 4.19 ende bedriuen, de ooghen vol onreynicheyts ende ouerspeels dra- 2. 2.14 ghende. So en schaemden sy hen nochtans niet (op dat sy te suy- Iud®l-7.8 uerder schijnen souden) den gheuanghen na te segghen, dat hy wt den clooster gheloopen was, ende een huysvrouwe getrout // hadde, Fol. 92 om der vleesschelicker lusten wille, quansuis oft in haer cloos- fEsa. 5.12, ters het vleesch ghetemt ende ghecastijt werde. f Al waer sy ende 56.10.11 1) Exequiae Seraphicae is de titel van een van Erasinus' Colloquia (Erasmus, Opera otnnia, Lvgd. Bat. 1703, T. I, col. 872 a, b). Theotimus verhaalt daarin, hoe in een Frariciskaner-klooster twee monniken des nachts in de kerk levend begraven werden. Theotimus zelf heeft het niet gezien ; maar het is hein medegedeeld door een Pool, die, in de kerk in slaap gevallen, later onwillekeurig getuige werd van dit gruwzame schouwspel. — De bron waaruit onze schrijver heeft geput, behoort met groot wantrouwen te worden bejegend. 2) „Op dat wy — verswigen1' wil zeggen: om te zwijgen van enz. 3) De schrijver heeft het oog op Socrates scholasticus. Historia ecclesiastica, L. IV, c. 23 (in de uitgave van H. Valesius, Amstelod. 1700, p. 192 o): «aao« Sé ti( isAtytv, Uti ó hio\i*x°s tJ' W ifyatfiiTO, briript tm itAmm'kt;) xphttat. — Het hier medegedeelde wordt herhaald in de Historia tripartita van Cassiodorus, L. VIII, c. 1. He schrijver zal waarschijnlijk de uitgave gebruikt hebben: Habes candidissime lector Historiam Tripartitam Cassiodori, M.CCCCCXVI (s. 1.), waar het bedoelde voorkomt op quat. K, fol. v ' : monachus uisi operatus fuerit violento iudicatur equalis. Zie Cassiodorus' Opera otnnia, stud. J. Garetii, Rotomagi, 1679, fol., T. I, p. 321. 4> Hartstochtelijk. van den morghen tot den auont, ende van den auont tot den morghen droncken ende sadt sijnde, als eenen hoop onreyne ende Epicuri de Epicurissche verckenen ghemest ende geuedt werden, met hoeren grege porei, ende ouerspelighe vrouwen hen oncuysschelick vermengende. "Wy laten staen haer onnatuerlick ende Zodomitsche vuylicheden ende g Eph. 5. 12 leelicheden, g die wy ons schamen te noemen, maer die sy niet en schamen te bedriuen, gelijck het voor allen menschen kennelick genoech is. Sy hebben der Romeynen aerdt (ghelijck sy oock des Roomschen Paus nauolgers ende kinders sijn) van welcke den hRom. 1.25 heyligen Paulus aldus scrijft: h Om datse de waerheyt in leughene verandert hebben, ende de creatueren meer dan den schepper gedient, so heeftse God deur haers herten wellusten tot onreynicheyt ouerghegeuen, soe datse hare eyghen lichamen onder malcanderen i Idem 1. 26. schoffiericheyt aendoen: i ia dat meer is, het natuerlick ghebruyck 27. der vrouwen verlatende op malcanderen verhidt sijn, mannen met mannen, ende vrouwen met vrouwen, vuylicheyt, onnatuerlicheyt k Rom. 1. 28 ende onredelicheyt bedriuen. k Ende om datse God niet en hebben Fol. 93 willen kennen, so heeftse God //in eenen verkeerden sin ouergegeuen, om te bedriuen dinghen die niet en betamen, vol alder ongerechticheyt, hoererien, scalcheyt, giericheyt, quaetwillicheyt, haet ende nijt, moort, tweedrachticheyt, bedroch, achterclappers, ende vyanden Gods. Summa sy bedriuen sulcke onmenschelicke ongherechticheyt, oncuyscheyt, ende schelraerie, soe dat wonder is, datse den God des hemels ende der aerden (die haer grouwelicheyt van bouen siet) niet ten gronde met hare Cloosters bederft, vernielt, 1 Gen. 19.24 versmoort, verbrant, 1 ia met sulpher ende peck in sinen toorne Esa. 13.19 van der aerden verscheurt ende wt roeyt. Haer oncuyscheyt ende Ozea8ll^8 onbehoorlicke boosheyt stinckt voor den leuendighen God, ende Amos. 4.11 sinen heylighen Enghelen: de welcke eenmael, hoe wel sise nv Lue. 17.29 voor der menschen ooghen soecken te bedecken, deur hypocrisie m Rom. 1.18 ende schijn der heylicheyt, m voor allen menschen, openbaer sal 1. Tim. 5.24 werden. Hier en tusschen moeten de menschen gheloouen ende bekennen, dat sy alleene geestelick sijn ende genaemt moeten werden, ende datse sonder vrouwen eerlick ende godsalich leuen, die nochtans (soe ghenoech gheseyt is) in alderhande hoererie ende onreynicheyt des vleeschs haer leuen ouerbrenghen. Ende op datse in haer godloosheyt, ende onreynicheyt niet verstoort en werden, Fol. 94 so sijnse (ick // late varen den Paus, den vader ende beschermer haerder godloosheyt) van Keysers, Coninghen, Princen, Vorsten ende ouerheden des werelts geweldelick in hare boosheyt beschermt (dwelck God gheclaecht moet sijn) so dat niemant sonder straffe des doots ende alderhande tormenten sinen mont open mach doen, om hare ongerechticheyt te betooghen ende straften O wonderlicke verblintheyt! O toouorie des gemoets ende der ooghen! Dese hey- Exclamatio lighe mannen en mogben gheen huysvrouwen trouwen (want dat ware groote vleesschelicheyt) maer sulcke grouwelicke sonden, als sy met hoeren ende concubijnen, met anders mans huysvrouwen, dochters, ende dienstmaerten '), iae met hen seluen ende anderen n met alderhande schandelicke begeerlicheyt branden 2), houden sy n 2. Pet. 2 voor spel ende cleyne misdaet, ia laten hen bouen dien noch voor- staen dattet lieylicheyt is ende verdrachlicker, dan oft sy eene huysvrouwe hadden. Hier aen, hier aen, moghen wy bekennen (ten sy dat wy de ooghen toesluyten willen) Dat den Paus den warachtigen Antechrist is, 0 ende sine leeringhe des duyuels lee- o Ï.Tim. 4. 2 ringhe P wt dien dat hy den sinen den houwelicken staet als onreyn p 1. Idem.4.3 ende vleesschelick is verbiedende. Daerom soe wie wijs is, ende 1Kom> 12.1 sijn lichame wilt den Heere opofferen, q na de lee-//ringhe Pauli Fol. 95 tot een heylighe ende suyuere offerhande, die sal verre wt sulcke mestplaetsen ende hoerecoten vlien. Maer het is goet te sien, dat sy volgende de leere van haren alder lieylichsten vader den Paus, Siricius, den houwelicken staet van God ingbestelt, voor onreyn vide decretal. ende onsuyuer houden r die nochtans vanden Apostel eerlick ende Siricij pap®. onbeulect voor allen menschen wert ghenaemt: daer in contrarien |'3 4 alle ouerspeelders ende hoereerders God oordeelen sal. Maer wy willen dit onredelick ghespuys ende onmenschelick ghedrochte, dese quade beesten ende s leghe buycken in haren dreck ende misput s Tim. 1.2 laten varen4), ende de materie onser Historiën veruolghen. Dit hebben wy hier by gestelt, eensdeels op dat men haer gheueynst- heyt ende superstitie niet meer voor heylicheyt houde: eensdeels op dat de ghene, die onder hen noch gheneselick sijn: haest van daer loopen, op dat sy metter tijt niet gheheel, als deur * Circes drancken in swijnen, honden ende beyren veranderen. God gheue dat hen dit allen tot een remedie, als dat cruyt Moly 5) moet wesen. * Circe was een toouerersche, die deur drancken de ghesellen Vlysses in beesten betoouerde: vvaer by de Poeten verstaen hebben dat si se •1) Maerte, dienstinaerte. d.i. dienstmaagd. Vergel. Kilianus, EtijirnjJogicvm, p. 372. 2) Lees: bedrijuen. Zie de „Erraten" aan tiet slot. 3) De schrijver heelt het oog op de Epistola decretalis Siricii Papae ad Himerium Tarraconcnsem EpUcopum, c. 7, in den Codex canonum ecclesianticorum et conslitutorum sanctae sedis apontolicae, gedrukt als „Appendix" van Leuni» magni Opera, cur. P. et 11. Balleriniis, Venet. 1757, T. III, col. 250 seq. 4) Guido de Bres heeft in zijne vertaling deze uitdrukkingen een weinig gekuischt. Voor „Maer wij — varen" leest men bij hem: Or nous laisserons ces propos sans raisou, et toutes les ordures de la beste et de ces ventres paresseux. 5) Müau komt bij Homerus voor (Od. X, :i05) als een kruid met zwarte wortels en witte bloemen ; het is een middel tegen tooverij. als beesten tot alle vleesschelicke wellusten brachte: maer daer na werden s y van Ylysses genesen deur een cruyt genaemt Moly. het welck crachtich was tegen alle toouerien '). // vF om also in alIe manieren van den Heere t bekercker. ^ Proeft te werden' als het Sout in den "ere. Van sijnder crancheyt 11. Pet. 1. 7 vermaent hy aldus in eenen brief aen sine huysvrouwe gesonden. Een ander v Ick begheere ende verlanghe van dit aterflick lichaem ontslabrieft2''118 ghen te werden> ende by den Heere te aine. Den tijt beghint my vrphii. i. 23 te verdrieten- Want bouen deae veracrickelicke gheuangheniase 2. Cor. 5.8 worde ick daghelicx met vele ende sware siecten veraocht vanden Heere. Ende nv is my een groot pijnlick geswei ende ghesweyr aen den lichame ghecomen, so dat my al pijnlick is wat ic doe tsy staen, gaen, aitten, oft ligghen: iae den alaep van minen ooghen gheheel wech is. Och oft die Heere gaue, dat ic by v ware: my en aoude gheen ■1) De woorden „Circe — toouerien" vormen in het oorspronkelijke eene aanteekening onderaan de bladzijde. In de vertaling van Guido de Bres zijn zij op den rand geplaatst. 2) Lees: te. 3) Iemand van de tamilie Snoeckaert. 4) „Sonder minen cost" wil zeggen : zonder kosten voor my. hulpe gebreken, dat weet ick wel. Hier en is nyemant by my, die my eenich bystant oft hulpe wilt doen. Ende als ick eenen Chirurgijn begheere, ende daerom roepe, so mach my dit niet ghebeuren. Maer al ist dat smenschen troost my begheeft, so trooste ic my nochtans in Gods ghenade, die my altoos by is, ende my niet verlaten sal. Hadde ick desen troost // niet, mijn herte verginge. Want Fol. 98 andersins ben ick nv seer weemoedich gheworden, ende tot tranen gheneghen. * Hier heeft my de Heere in het vier, als in de proeue x Sap. 3 7 gestelt, hopende na de lange proeue eenmael een fijn suyuer gout, zac^-13' 9 voor den Heere te verschinen. et' ' Doen hy aldus cranck ende qualick te passé was, so is hem deur Hi vvort gesommighe goede lieden ende geloouige persoonen wat wijns gheson- lastert ende den, welcken hi daghelicx met mate ghebruyct ende ghenomen heeft, tot versterckinghe ende verquickinge des lichaems, y ghelijck ,j00per8 oock Paulus sinen lieuen discipule ende sone in den Heere ghe- y Ï.Tim.5.23 raden heeft. Dit sommighe Wederdoopers siende, onder welcken hy doen ter tjjt gheleyt was, hebben hem daer van voor een wijnsuyper, ende dronckaert, vleesschelick ende werelts mensche (ghelijck sy tot lasteren ende schelden seere ghenegen sijn) a daghelicx aMatth.11.19 op Pharizeeusche wijse ghelastert ende ghescholden, ghediffameert ende befaemt ghemaect, ghelijck hy hem dies in sine brieuen be claecht. Met dese lasteringhe ende achterclap moeste den goeden man, bouen alle lasten sijnder banden, siecten ende smerten beswaert worden. "Wy verswijgen hier noch den grooten *> strijdt die b Rom. 7.16 hy tegen sijn eygen vleesch heeft gehadt, c eer hi dat conde met Gal. 5.17 den gheest ouerwinnen: waer inne hy sulcke swacheyt ende ver- c ®on1, scric-//kinge geuoelt heeft, sonderlinge in het beghinsel sijnder Fol. 99 gheuangenissen, dattet onwtsprekelijc is: so dat het vleesch geerne Hy heeft alle middelen ende wtvlu<*hten soude gesocht hebben, ten ware dat grooten strijt den Gheest daer teglien gestreden hadde, ende de genadige hant teghenzijn ^ Gods (d waer inne hi vast ende onbeweechlick besloten was) won- JpIoan^O ^8 derbaerlick bouen natueren hem bewaert: gelijc hy dat selue opent- 2. Tim. 2.19 lick ende vrymoedelick bekent in eenen brief aen een Dienaer des woorts, een van sijn lieue medearbeyders ghescreuen, den welcken wy ten opsiene van dien hier by stellen sullen. Ghenade ende vrede van God den hemelschen Vader, in de cracht des heylighen Gheests, tot versterckinghe ws ghemoets deur Iesum Christum. Amen. ICk en can, lieue ende weerde Broeder, de vreucht mijns herten met woorden niet ghenoech verclaren, welcken ick ontfangen naerdes hebbe, deur de troostinghe ws briefs, in sonderheyt, om datse van woorts. VIII. 23 uwer liefden coemt, die seer groot in minen ooghen sijt, van wien ick meende als nv vergheten te sine. Ick dancke uwer liefden hertgrondelick van uwe lieue ende Cbristeiicke vermaninge. Ick hope deur Gods ghenade datse oock den alsulcken ghescreuen is, diese niet alleene in weerden houden sal, maer vele meer met alle leden inwendich ende wtwendich, ende wat hy heeft daer toe voe-// Fol. 100 ghen ende schicken sal, a op dat hy den heelde des eenighen gheaEom. 8. 29 boren soons Gods mach gelijcformich werden. Ia lieue broeder daer b 1. Pet. 2, na is alle mijn verlanghen ende begheeren, b ende achtet eene 20 groote weldaet mijns goeden Vaders ende Gods te my waert te c Eom 8. 30 sine (alsoot ooc is) c ende een seker teeken sijnder eewigher verl.Pet. 2.21 kiesinghe, namelick mine teghenwoordighe banden: de welcke my wel ten eersten (ick mocht recht beliden) so seer benauden, dattet dPsal. 118.13 niet verre en was ick en soude ter neder gheuallen hebben: <1 ia ick was ghestooten (als I)auid seyt) om dat ick vallen soude, maer de Heere heeft my ontfanghen '). Want also beloeft die Heere in ePsal.37. 24 de heylighe schrift, «eggende: e als de glierechtighe sal sijn gheende 145.14 uallen, hy en sal hem niet quetsen: want die Heere leyt sijn hant onder hem. Voorwaer de ghenadighe handt mijns lieuen vaders is onder my gheweest, die my so ghenadelick heeft opgheheuen, dat ic nv stae (Gode lof) bereyt alle ghewelt der tyrannien te verdraghen, iae lieuer ontledet te werden, dan een woort der heyligher waerheyt Gods te versaken. Ick hebbe somtijts hooren seggen, dat de krijchsknechten die eens veriaecht sijn, so sy hen weder ter weyre stellen, dan aldercloecst vallen. Ick hope deur mijns Heeren Fol. 101 cracht, dattet in der waerheyt also // met my in desen minen strijdt ghebeuren sal. Ic en twijfele niet, de Capiteyn, dien ic diene, sal niet alleene met my, ende voor my strijden, maer oock selue fPsal. 110.1 in my ouerwinnen alle sine ende mine vyanden: f so datse sullen 1p'al /l814 0D(^er onse voeten vallen. Want ick segghe gheerne met Dauid: Exod 15 2 g ^eere i® mijn stercte, ende grooten lof: die my geworden is Esa. 12. 2 tot salicheyt. h Item, die Heere is my een hulpe: ick en sal niet hPsal. 117. 6 vreesen wat my de mensche doet. So wille ic dan met volle bePsaTöö* 12 brouwen op den name des Heeren, met » Dauid genomen hebbende i 1 Sam 17 steenen wter beke, ende afgheleyt hebbende Sauls wapenen, 40. den Reuse teghen gaen, der ouerwinninge seker sijnde in des Heeren name. Daer resteert anders niet lieue Broeder, dan dat de k Act. 12. 5 kereken vlietelick voor my bidden. Ten eersten op dat ick haestelick van desen strijdt mochte verlost werden: ende ten anderen, 1) De schrijver gebruikt, naar het schijnt, nog de Vulgata (of eene vertaling die zich daarbij nauw aansluit). Ps. CXV1I1 (CXVII):^ luidt daarin: Impulsus eversus sum ut caderem: et Dominus suscepit me. dat my volstandicheyt mach werden ghegheuen tot den eynde toe, om Gods heylige waerheyt te beliden: op dat ick in desen minen voorgeleyden strijdt niet beswjjcke. Ick hope dat my de Heere, 1 die 1. Rom. 8. 30 my tot dit liden gheroepen ende afghesondert heeft, niet en sal 1-Pet-2.21 laten faelgeren '). Daerom sal ick niet op my (die doch een arm, m xer. 9.22 swack mensche ende ellendich sondaer ben) m maer inden Heere, // 23. ende sine onuerwinnelicke macht roemen, ende alle mijn betrouwen Fol. 102 stellen: wel versekert sjjnde, 11 dattet beter is op den Heere te nPsal. 118.8. betrouwen, dan in Princen oft eenighen mensche, in de welcke 9, ende 146.3 gheene salicheyt en is. Ic hebbe ooc Gods beloften voor my, o die o Psal. 51. 6 warachtich is, ende niet en liecht: P welcke my toeseyt dat ick I°an' 3.33, sijn kint ben, ende hy mijn Vader: q dat ick ben een mede erf- ^^*34' gename met Christo Iesu in dat eewighe leuen, ia dat ick aldus p fi0m. 8.15. salich ben. 2) > als die lide om der gerechticheyt. In summa lieue 16.17. Broeder hier mede trooste ick my, ende werde versterct: ooc neer- Gal. 4. 6 stelick aen merckende, niet alleen wat my toecoemt, maer veel meer hoe grootelick de name des Heeren deur mine volstandicheyt r Matth. 5.10 ende doot gepresen, ende hoe menich swack mensche inden ghe- l.Pet. 4.14 looue ghesterct sal werden, ende die noch van Christo niet gehoort hebben, salt moghen wesen een middele om verlicht te werden: iae die boose vrouwe (welcke God haer verraderie vergheuen wille) mochte noch wel daer deur bekeert werden met ontallicke andere. Want soe van Christo betuycht is, s ist dat een coren graen in s Ioan. 12.24 der aerden vallende versterft, so salt vele vruchten voortbrenghen. 1-Cor. 15.36 De verradighe Pape sal noch den vyanden Christi tot schande ende spot werden: ia een doot // ende nederlaghe. Want daer mede si Fol. 103 meynen Christum wt te roeyen, ende sijn heylich woort wech te nemen ende verdonckeren, verderuen sy hen seluen, ende daer mede tlud. 16. 30. (teghen haerlieder danck, 3) groeyt de kercke Christi, ende de Anti- 31 christsche gaet tondere, alsoe uwer liefden wel ende Christelick scrijft met den t doot Sampsonis gebeurt te sine: v ia wantse teghen 2. Th. 2.8 het Lam striden, dat op den throon sidt, dwelck hen te machtich y Sap. 3.3, is, * so worden sy deur het sweert sijns monts verslaghen. en^e *>• Ic sal wel y voor smenschen oogen schijnen te vergane, als oft * j?' ^ mijn eynde oneerlic ware ende vol benautheyts: * maer mijn b Esa. 2.19 leuen ende siele sjjn in den handen Gods, ende sal heerlick Osee 10.8 blincken voor Gode in sine eewighe woonstede, daer sy sullen on- -^P0, ® eerlick worden, ia so benaut, a dat sy sullen huylen van benautheyt des gheests, b ende de doot soecken, maer niet vinden. Laet dan 1) Gallicisme (faillir). — Faelgeren, d.i. het onderspit delven. Vergel. boven, blz. .'<30, aant. 1. 2) Men zou liier eene komma verwacht hebben. 3) In plaats van eene komma behoorde hier een sluithaakje te staan. Fol. 104 h Apo. 7. 14 i 2. Cor. 5. 4 k Paal. 71. 1 Eccl. 2. 12 IRom. 7. 16 Gal. 5. 17 m Rom. 7. 24 Fol. 105 n Rom. 8. 16 o Sap. &. 7 p Eph. 2. 11 q Rom. 8. 16 Gal 4. 6 r Rom. 8. 1 de sulcke vreesen, c dien duer is dat eewighe vier toebereyt, d ende die verdoemenisse met die drake ende alle valsche Propheten, e daer dat eewich wee is, f knerssinghe der tanden, weeninghe der ooghen, g ende daer dat vier niet wt en gaet, noch die worme niet en sterft: laet sulcke dan vreesen, segghe ick. Ic mach nv een weynich hier als in het vier beproeft werden // ende deursocht, maer sal ten eynde gheloutert wtcomen, h als wt groote benautheyt, ende die mijn cleederen ghewasschen hebben sal in het bloet des Lams. Daerom is minen troost niet cleyne, maer seer groot in mijn gemoet, hier in mine benautheyt. Och oft ic also dit ontfangen hadde? maer ancxst ende beuen staet my noch toe, ende my wert noch soe banghe eer dit al gheschiet. Maer ick weet dat desen aertschen rock sonder pine niet afgheleyt mach werden, i Och oft ic ontcleet ware, ende ouercleet: daer na versucht ende verlangt minen geest, k O Heere in v hebbe ick betrout: laet my inder eewicheyt niet beschaemt: in uwe gerechticheyt verlost my, ende maect my salich. Biddet doch lieue Broeder in den Heere voor my, op dat also wel desen wtwendigen als minen inwendigen strijdt wech ghenomen werde. l Want ick gheuoele mijn vleesch hem gheweldichlick teghen minen gheest oprechten '). Och icb mach wel roepen met Paulo: m ick onsalich mensche: wie sal my verlossen van het lichaem deses doots? Maer ick hoore aldaer dat my oock troost de genade Gods deur onsen Heere Iesum Christum. Ic hope ende twijfele daer van niet, dat my die selue allen thaluen 2) by is, ende niet verlaten sal. Bouen-//dien tot minen trooste hebbe ick oock dit vanden Heere ontfangen: n namelick dat ick geuoele in my seluen deur Gods geest mijn herte duysentmael geruster, dan doen ick den duyuel, de werelt, mijn eygen lust in dat veruloecte Pausdom so oueruloedelick diende. Ic sie nv wat 0 pijnlicke weghen ic wandelde, hoe verre dat ick was van mijnder salicheyt, P hoe verureemt van Christo, ende van dat borgherschap Israelis: ia sonder God in de werelt. Ic verliet my op al tghene dat my niet helpen en mochte, arm mensche. Och hoe swaer ende pijnlick isset den duyuel te dienen, ende dese boose werelt P maer nv in des Heeren wech deur Gods ghenade geroepen sijnde, och hoe soete ist my daer in te wandelen? wat gerusticheyt des herten ist my? wat eene versekeringhe mijnder salicheyt? q De geest Gods getuycht minen gheest dat ick een kint Gods ben: r ende want ick in Christo ben, dat in my niet verdoemlick en is. Iae al ware mine n Maff *. d Apo. 17.8, ende. 18. 8, ende 19. 20 e Apo. 18.19 r Mattn. m ') ende 24. 51 g Esa. 66.24 mate. zo. 42 Mare. 9.47 1) „Oprechten" is hetzelfde als „oprichten". 2) Allen thaluen (= allenthalven), d. i. van alle kanten, overal. conscientie my verdoemende, God is meerder dan mijn conscientie, sMatt. 11. die ghenade gheeft. Ten rechten dan seyt Christus: s mijn iock is 50x) soete, ende mijn last is licht. 1 Can daer dan yet sijn, dat ons van 5 &6 Gods liefde scheyden mach? Och oft dit van allen menschen wel bedocht ware. Hoe souden sy tot Christum loopen ? v hoe // hoe 2) Fol. 106 souden sy dorsten na de gerechticheyt ? wat een verquickinghe soude hen ghebeuren? hoe soude Sathans rijcke veruallen? * iae xMatt. 11.22 hoe souden wy ter bruyloft ende ten auontmale Christi loopen ^uc> 18 sonder eeniglie excuse ? dan waert goet een Dienaer Christi te sine: dan waert roepen der Predicanten wel ghehoort3). Och wat een bliden arbeyt, daer tvolc van selfs Christo soude toe loopen? maer eylacen het moet al besweet, besuert, ende bebloet werden. Lieue Broeder staet vroom 4): ende vermaent die mededienaren, dat sy deur desen swaren: ia dicwils onprofitelicken arbeyt niet en verflauwen, noch deur dese mine banden, y "Want ghy en dient den y Gal. 1.10 menschen niet. Maer Gode in Christo Iesu. Gaet al sterck ende vroom wt, ia onuersaecht: 1 predict, leert, vermaent troost, straft: z 2. Tim. 4. 2 aensiet gheen menschen, rijck noch arm, oudt noch ionck, vrouwe noch man: a laet uwen voys als eene basuyne gheluyt gheuen. So a Ezech. 33.3 men uwer liefden niet en hoort, alsoot (eylaes) met velen gebeurt, b wetet dat ghy uwe sielen hebt ghewonnen, c ende uwen loon bldem. 33.10 wert onwtsprekelick. Aensiet alleene wiens Dienaers ghy sijt. Ick ^atth. 5. 12 vermane uwer liefden wt mine banden (my is dicmaels mijnder • e • • slapheyt leet) op dat ick oock als een ghetrouwe Dienaer Christi Iesu aen V. L.5) minen dienst be-//uestige. d Is God met v, wie Fol. 107 sal V. L. deyren? e en vreest noch en ontsiet dan gheen men- d Rom. 8. 31 schen, maer vreest alleene God den Heere, wiens Dienaers ende e Matt'10- 28 legaten ghy zijt: f ende werdet lichten om te lichten in een fpj^i 2^15^16 duystere plaetse. Nemet my toch ten besten af lieue Broeder mijn stout scrijuen: liefde dwingt my daer toe. Ende al is desen brief ongheschict, ick scrijue nochtans sulex als den gheest des Heeren my in geeft. Ic beuele mi uwe goede gebeden tot God. Mijns haluen en weet ick niet sonderlincx te scrijuen. Ic hebbet den Heere al op ghegeuen, doot ende leuen: g Ick ben sine, hy g Rom. 14.8 doe met my sine goede geliefte. So Y. L. my eenighen dienst doen wilt, doetse doch aen mine lieue huysvrouwe, ende tis my ghedaen. Ick beueelse v, ende gheefse v gantsch ouer, met een groete aen allede 6) ghemeenten, B. ende 8. Lieue Frater scrijft doch noch een- 1) Lees: Matt. 11.30. 2) Dit tweede „hoe" is overtollig. 3) Dan zouden de predikanten niet tevergeefs de menschen opwekken om Christus aan te hangen. 4) Staet vroom, d. i. houd wakker stand. 5) V. L., d.». uwer liefden. 6) Zóó staat er (in één woord). De Sententie mael ist v niet te moeyelick: doet ouer my na uwe vaderlicke vvtde^Houe 8orghe' die my wel bekent is- De genade des Heeren si met v. van Bruessef Amen- Met haesten desen 18. Septembris. 1564. gecomen. Als nv den tijt so langhe verliep, dat de sententie wt des Conincx hof was gecomen, dat men hem leuendich soude verbranden, so heeft hy, na dat hy dit verstaen hadde, voor al eenen oorlof brief') Fol.108 aen sine huys-//vrouwe: die niet weynich bedruct was, ghesonden, ghelijck het inhoudt van dien hier van woorde tot woorde nauolcht. Ghenade ende vrede van God den Vader deur Iesum Christum onsen Heere. Amen. Pen oorlof "YT-^ a^e groetenisse lieue ende seer beminde huysvrouwe inden brief aen sijn Heere, late ick v weten, als voor mijn laetste scriuen, dat ic uysvrouwe. ny Qa ^ ijcjjame seer wei te passe ^en, Gode sy lof ende prijs inder eewicheyt. De Heere begaeft my ooc bouen dien deur sine onwtsprekelicke genade met groote cloecheyt ende vrymoedicheyt, a 1. Pet. 5. 6 so dat ick al a lijdtsamelick verdrage wat my op geleyt is van de almogende hant Gods, mijnen wille met des Heeren wille voeghende: want dat is het alder beste, ende also can alle het liden, hoe swaer dat het oock is, licht ende seer verdrachlic werden. Wy b Matth. 6.1 moeten bidden in onse gebeden, b Vader uwen wille gheschiede op der aerden als inden hemel: ende met Christo in onsen noot c Matt. 26.39 spreken: c Vader ghelieuet v, weyrt den kelck van my: indien dRom^8^28 n'et' UWe° wille' Gnde "iet den minen moet ghescieden. <1 Al wat dan God wilt, en can niet dan tot weluaert ende salicheyt sjjnder wtuercoren ghescieden, al vallet den vleessche swaer. Aengesien dat wy dit sekerlick weten mijn alderliefste, so sullen wy beyde Fol. 109 in ons liden ghetroost // blinen. This waer, het scheyden valt ons eRom. 9.19, swaer: maer na dat het den Heere also belieft heeft, e wat sullen ende 3. 5 Wy daer tegen seggen? sullen wy tegen God murmureren? sullen wy segghen, dat hy onrecht doet ? o dat sy verre. Maer wy willen flobl. 12 met lob spreken: f God gaf, God nam: de name des Heeren sy geloeft ende ghesegent inder eewicheyt. De Heere heeft ons ghesceyden, maer tot grootmakinge sijns heylighen naems. 1c dancke den Heere van minen weghe, den welcken ic ben bereyt te volghen, waer hy my leyden wilt, ooc inden doot, versekert sijnde, g Ioan. 5.24 dat g ick gae van de doot in het leuen. Ghy o mine alderliefste doet also, loeft ende danct altijts den Heere: ghelooft ende betrout vast, al wort ghi van my eene arme weduwe gelaten, so en wert hMatt. 28.20 ghy nochtans vanden Heere niet verlaten, h die by v altijt is. 1) Oorlof brief, d. i. afscheidsbrief. Mine doot en ia gheen doot, ' maer een deure des leuens. Onthalst i Ioan. 5. 24 te sine, versmoort oft verbrant is my niet schadelick: k dewile ic kl.Pet. 4.15 niet en lide als een quaetdoender, maer als een Christen: dwelck voorwaer eerlick is, ende ghelucsalich: 1 ten sal v ooc niet dan 1 Eom. 8.28 ten goeden vergaen: ia v gelooue mach nv door mine banden meer ende meer gesterct werden, het welcke met minen bloede besegeit sal worden. Sijt toch ghetroost mijn beminde // huysvrouwe, sijt Ful. 110 toch getroost inden Heere: m hy en sal v niet verlaten: hy blijft mloan. 14.18 by v, ende wilt tot den eynde toe by v bliuen Sorcht noch en vreest niet: n worpt alle v sorge op den Heere: hy sal v wel nl.Pet. 5. 7 bewaren eude voorderen in alles dat v noodich^ is, na siele ende ^eb. «> lichame. Den seluen almogenden God ende Heere beuele ic v gantsch ende geheelick v biddende voor het laetste, dat ghi om leuen noch om steruen den Heere en verlaet, noch sine heylighe Ghemeynte. En ghelooft niet, wat men v anders segghen wilt. Dit is mijn Testament ende wtersten wille. Adieu oft ic v niet meer scriuen en mochte: want so ick hoore, soe sal in de toecomende weke de sententie des lichamelicken doots ouer my ghepronunciert werden. Och biddet voor my. Adieu, Adieu: de Heere stercke v, ende my. Tranen en laten my niet langer scriuen. Adieu ghy ooc mijn lieue Nichtken, ° ende leert God vreesen, de wile ghy noch oEccl. 12. 1 ionck sijt: ende segghet v vader, moeder, ende broeder alle tsamen £ob. 1.10 Adieu. Desen 28. Septembris. 1564. ' Ten seluen daghe heeft hy oock eenen oorlof brief aen sijn ee^0^l0f broeder ende suster gheschreuen, den welcken wy oock niet ver- brief aen zijn gheten en willen. // broeder ende suster. Ghenade ende vrede van God den Vader deur Icsum Christum. Amen. Fol. 111 ALderliefste broeder ende suster, ick v geuangen broeder om de ghetuygenisse der heyliger waerheyt ben (God lof) goets inoets, altjjt de vre verbeydende, a dat my de vyanden des Cruys Christi a Phil. 3.18 verslinden ende vernietigen sullen. b Mijn lichaem is door des b Matt, 10.18 Heeren wille in haer macht: maer de :-iiele en connen sy niet dooden. Och oft den strijdt tot der victorie gecomen, ende dat ick met mijn schip in de hauen ware. Maer de Heere die mijn hopman ende stierman is, sal my van als versekeren '). Ick moet nv scheyden, ende aen uwer liefden een adieu seggen: twelcke al vallet den vleessche swaer, tis nochtans al dat den gheest begeert. Want by Christum te sine is veel beter, dan in dit dal der tranen te leuen. Nv wel adieu lieue broeder: <= Neemt uwen roep waer, o 1. Cor. 7. 20 1) Van als versekeren, d.i. voor alle schade bewaren. daer v die Heere in gheroepen heeft. d Sijt ws wijfs hooft, e ende regeertse met alle wijsheyt ende redelicheyt, haer als den cranesten vate verdragende: f eade hebt haer lief, als Christus sine Gemeynte. Staetse vore in woorden, vermanen ende wercken. Ick neme ooc adieu aen u lieue suster, rnjjn herte, mijn troost. Doet doch oock altijts dat v van God beuolen is na v vermogen, g Sijt Fol. 112 uwen man onderda-//nich, als de Ghemeynte Christo onderdanich is: eert ende vreest hem, ende leeft te samen in Gods vrede. Adieu alle beyde inden Heere: ende sijt mijnder ghedachtich in uwe vierighe ghebeden, so langhe ick leue. Ick verhope corts by mine lieue suster te comen in dat eewige leuen. Vaert dan wel voor het i Act. 20.32 alderlaetste ' ende bliuet deu Heere ende dwoort sijnder genaden beuolen. Ick beuele v lieue frater mjjn huysvrouwe: sijt haer doch een hulpe, beschermer ende trooster in hare droefheyt. Hier mede adieu ende oorlof met haesten desen 28. Septembris. 1564. Sdaechs daer nae heeft hy noch eenen oorlofbrief gheschreuen ende gesonden aen sinen Medehulper inden woorde Gods: de welcke is dese. Ghenade ende vrede van God den Vader deur onsen Heere lesum Christum. Amen. Den laetsten C\ Hy hebt eenen oorlofbrief van my ontfanghen mijn beminde oorlofbrief broeder ende medehulper inden Euangelio Christi: ick seynde hul ^"iiTden V DV eenen an<^erenj die vee^ sekerder is dan den eersten. Ick gae woorde. nv geroepen sijnde nae het rijcke mijns iïeeren mijns Gods: a Want a Apo. 13.15 de wreede beeste'), die Christo ende sine lidtmaten altijts partijfa Idem. 13. 6 dich is, sal nv corts alle tyrannie teghen my ghebruycken. b Haren Fol. 113 mont is // nv wijt open gedaen, c waer wt als wt een graf niet Prophetie. dan dootlicken stanc en rijst, d ende vele blasphemien teghen Chrisc Rom. 3.13 tum ende sine Ghemeynte. Haer begeerte is wel Gods woort wt d Apo. 13. 5 j.e roeyen. maer sy sal selue ten eynde vergaen ende te niete geeApo. 19.20 daen worden: e met haer valsche propheten salse inden afgront ende poel des viers ende sulphers geworpen worden. My staet nv eenen camp te campen voor het laetste, die my vanden Heere op f2. Tim. 1.12 den hals gheleyt is. f Maer hy, dien ick betrout ende gelooft hebbe, is machtich my te verstercken: het welcke hy sonder twyfel doen sal: sulcx dat my deur den doot het eewich leuen bereyt werde, g 2. Pet. 1.14 waer van ic door den Geest Gods gheheel versekert ben. g De h Luc. 12.50 aflegginge mijns tabernakels is seer na by. h Ic moet met eenen Mare. 10. 39 doop ghedoopt werden: maer my wert seer banghe, tot dat dit al d Eph. 5.22 Col. 3.18 e 1. Pet. 3. 7 f Eph. 5. 25 Coll. 3.19 g Eph. 5. 24 Coll. 3.18 1) Het Beest uit de Openbaring van Johanncs, waarmede de schrijver de partij der vervolgers bedoelt. volbracht1) werde. • Maer dit is vleesch ende bloet, ende mensche- iMatth. 16.17 licke swacheyt: k den geest begeert ende verlangt met Christo f 1&130 vereenicht te werden. Daerom so langhe als ick leue, ende inden profeteert strijt ben, dat ghy ende de Gemeynte niet op en hout voor my vvederom. den Heere 1 te bidden. Sy sullen my seer wreedelick handelen in de toecomende weke sullen sy my ter vierscharen brenghon, ende dat smorgens//vroech t 1.114 wt wreesen des volcx: m want een quade conscientie vreest altijt, m lrou. 28.1 ende vermoet het archste, n al isser niet te vreesen. Maer op dat n Paal. 53. 6 ick weder ten proposte come, het eynde naect: ende de deurc des hemels is geopent, voor alle de gene die met 0 den bloede Christi o t. Pet. 1.19 ghecocht ende verlost sjjn. Derwaerts gae ic: want het ooc voor my open staet: nademael P hy getrouwe is die beloeft heeft, ende pi.Cor. 1.20 niemant bedriecht, van die oyt op hem betrout hebben. So beuele e'ick v dan van gantscer herten, mijn getrouwe broeder ende mede huiper, q de Gemeynte Christi. Draecht sorghe voor de bruyt q Ioan. 3.29 Christi, de welcke ghy van minent weghe eenen vriendelicken 11 4 adieu sult segghen. Ende indien sy de bruyt Christi is, dat sy 2x, 2 Christum haren bruydegom na volghe, lief hebbe ende beminne, r dat sy loope na den roecke sijnder welriekender salue. Indien sy rCant. 1.3 hem bekent voor haren eenighen s herder, dat sy der vremdelingen s Ioan. 10.47 stemme niet en hoore. Indien sy hem bekent voor haren broeder, tRom. 8.17 dat sy alleene den eenigen Vader aenroepe. 4 Indien sy hem bekent voor haren mede erfghenaem, dat sy met alder neersticheyt pooge joan 15.2 na de hemelsche goeden, v van de welcke sy deur Christum erf- Matth. 21.33 genaem gemaect is. Ten laetsten indien sy des Ileeren x wijngaert y Lsa. 5.^4 is, y dat // sy geen suere noch onripe druyuen voort en brenghe Fol. llo maer sulcke vruchten draglie, dat sy daer aen voor des Ileeren wijngaert bekent mach werden. Met sulcke ende diergelijcke vermaningen sult ghy my de Ghemeynte groeten, ende oorlof aen haer van mijnen weghe nemen. Vaert ghi ooc wel lieue broeder inden Heere, ende staet vroem. Vermaent de mede dienaren ende arbeyders, dat sy door desen swaren arbeyt, noch door dese mine sware banden, niet en verflauwen. Ghy en dient den mensce niet, maer Gode, 1 dien ghy rekenscap sult moeten gheuen. a Hoedt z Heb. 13.17^ ende weydt de scaepkens Christi als een getrouwe herder, die v ^ pet 5. 2 van den Heere beuolen sijn. Gaet sterck ende vroom wt, ia onuer- 20. 28 saecht: b predict, leert, vermaent, troost, straft, tidelick ende on- b2. Tim. 4. 2 tidelick: c en onsiet gheen menschen, groot noch cleyn. d Laet ® ^ uwe stemme als een basuyne geluyt geuen. Dit doende sult ghy Gode ende den Heere Iesu Christo behagen. Vaert wederom wel, 1) Verbeterd uit „volbraeht". met V lieue huysvrouwe ende met uwen mede arbeyders, ende allen den broeders ende susters inden Heere. Desen 29 ') Septembris 1564. ' v vi ne A HLhaJdde een weynich üJt8 van te voren, namelick tsondaechs tol. 11b den 24. der seluer maent eenen oorlof brief aen den sel-//uen ghe- screuen: de wile hem gebootscapt was dat hy inde selfste weke soude opgeoffert werden: welcken brief (op dat hem dies niemant en beclaghe) wy hier ooc by voeghen sullen. Ghenade ende vrede van God den Vader deur Chrislum. Amen. Den eersten VTA alle Christelicke salutatie late ick v weten mijn lieue broeder aen sijn Mede- \ ^ .^cdehulPer i,ldGn Heere, dat ick in dese tegenwoordige hulper. W? ° lc ver^00r'; ende verstaen hebbe) ter vierschare ghebracht m » 8a ,werden om sententie ende vonnisse des doots ouer my te hooren a Matt. ende ontfangen. a God de Heere wille my tonge ende mont gheuen kr °m sPreken2): hy regeere mine lippen tot sijnder eeren ende Kom. 15.30 grootmakinge sijns heylighen naems. b Biddet vierichlick met de gantsche Gemeynte voor my sonder ophouden, op dat die Heere oor , met amen Qheest becrachtighe ende in alles regiere tot sijnder 2. pjt1!l'u6 Jeerl'cheLyt Amen- c Minen tijt op deser aerden is nv cort, ende den dach ende vre mijnder verlossinghe is nakende, wanneer ick , p niet alleene wt desen bedroefden ende ellendighen kercker, ende Kom. 7. 24 sware banden, maer oock wt dit catiuich leuen, ende van <* desen sterflicken vleessche verlost, ontslaghen ende vry ghemaect sal o. 117 werden. // Nv sal alle mine droefheyt, swaricheyt ende benautheyt, cruys ende liden haestelick geeyndicht werden. Den termijn «ïvr u ie o * 18 gje8'elt ende gheordineert. Ick sterue gheerne ende ghewillich, Marl: 8 35 r 6 1Ck 80 ,verliese miJn Ieuen nJet noode om den name Christi Luc.9.24 ^eSU ?p dat ick daer vore een eewich ende ontsterflick leuen I°an. 12. 25 (leur sine ghenade vercrighe. Ick ben bereyt alle mijn leden wt te fp q oo strecke° voor de waerheyt ende gherechticheyt, ende om de eere om. . van minen goeden God, ende lieuen barmhertighen Vader, f die n iQ 1. t0t Uy ^ t0e 80 vele ghenaden ende weldaden in sinen lieuen 1. Car! 15.55 , i8t° l68U bewe8en heeft- g De doot en cai» "7 niet scha¬ den noch hinderen, maer veel profijts ende goets mede brenghen. b pk-i i oa steruende sal ick leuen, verliesende sal ick winnen, verlatende rTin 1 1 vercrighen. h Christus is mijn leuen, ende het steruen is ï lob. 10. 1 my ghewin. Ick roepe dan met den heylighen lob: i het verdriet 1) In de vertaling van Guido de Bres staat: Ce 26. de Sept. - Dit zal wel eene drukfout zijn. '2) Om spreken, d. i. om te spreken. 3) Lees: nv. mijn siele hier te leuen. Ende met Paulo: k ick begheere ontbon- kPhil. 1. 23 den te werden, ende met Christo te wesen. Och oft ick ontslaghen ware van desen vleessche, ende dat ick mochte treden in het rjjcke Gods, ende het aenschijn mijns hemelschen Vaders, ende mijns bruydegoms Christi Iesu aenschouwen, 1 Psal. 17. 15 ' ghenieten ende // ghebruycken tot versaetheyt sonder versaet- Fol. 118 heyt '). Mijn herte 1(1 verlangt ende beswijct, 11 minen gheest haect m p8al. 84. 2 ende snaect nae de verlossinghe mijns lichaeins. Wanneer o Heere n Rom. 8. 23 mijn lieue God, sal ick in v heerlicheyt ende rijcke comen: 0 ende o Psal. 42. 2 wanneer sal ic aenschouwen v schoon claer lieflic aenschijn, waer na ic met versuchten, gelijck een duyue van vre tot vre, iae van ooghenblick tot ooghenblick ben verlanghende ende hakende. Och mijn lieue God wanneer, wanneer sal dit gheschieden? wanneer sal ick versaedt werden in uwer liefde? P ick sal versaedt werden, p Psal. 17. 15 als ghy my v heerlick aenschijn toocht2). Isser een kint dat sinen voder niet lief en heeft3), ende niet gheerne tot hem gaet, ende by hem is, waer is ooc de bruyt4) ende huysvrouwe die niet geerne tot haren lieuen bruydegom ende man soude 5) gaen ? hem sien ende aenschouwen, eyndelinghe by hem gheuoecht werden? Tot nv toe en hebbe ick minen lieuen Yadere ende minen lieuen Bruydegom in haer natuerlick, godlick, ende heerlick wesen, gelijck sy sijn, ^ ^ ^ niet gesien, noch aengeschout, q maer alleenlick deur eenen spie- 13 ' ghele in duysterheyt oft duyster redene, noch by hen geuoecht i. Ioan. 3.3. geweest van aensichte tot aensichte, dan deur de vereeninghe deB r 2. Cor 5. 7 geests. r Wy wandelen hier als deur het gheloo-//ue, ende niet Fol. 119 deur het aenschouwen, so Paulus betuycht. Derhaluen mijn lieue Vader ende mijn lieue Bruydegom maect hier haest een eynde, op dat ick terstont by v wesen mach, ende volmaectelick met v vereenicht werden, ende de eewighe salicheyt ghenieten. Amen. Mijn lieue Broeder ick spreke ende scriue tot v vriendelick, ende storte mijn herte wt, ende ontdecke my gantschelick. Ghy sijt de ghene dien ick kenne, betrouwe ende daer ick stout6) op ben: ia mijn lieue Broeder ghy sijt de helft mijnder herten ende sielen. s Mine siele is met de uwe geuoecht, geljjc Dauids siele sl.Sam. 18.3 1) Fabritius geeft hier eene niet zeer gelukkige aanhaling en omschrijving van Ps. XVII : 15. Met „ghebruycken tot versaetheyt somler versaetheyt" bedoelt hij waarschijnlijk: gebruiken zooveel als mij lust, maar zonderdat dit mij ooit te veel wordt. '2) Toocht, d. i. toont. H) Lees in plaats van „Isser—heeft": Waer ysser een kint, dat sinen vader lief heeft. Zie de „Erraten" aan het slot. 4) Lees in plaats van „waer—bruyt": waer ysser oock een bruyt. 5) Verbeterd uit „sonde". 6) „Stout" beteekent hier: trotsch. met de siele Ionathae vereenicht was. Het valt my na den vleessche ewaer (o mijn inghewant!) nv van v te scheyden: maer ic verlate t Phil. 3.8 v gheerne, ende verliese v ghemeynschap ghewillichlick, 1 ia versake alle creatueren gantschelick om Christum te winnen, met hem vereenicht te werden, ende met hem te leuen ende regneren inder vEsa. 51.8, eewicheyt. Ick neme dan oorlof aen v mijn lieue Broeder, ende ende 10 ö'' se®^e v a ende palmen i 4. Esd. 2. 46 in mijn hant ontfangen, k ende my sal ruste ghegheuen werden, k Apo. 6 11, Amen. Met haesten desen 24. Septembris 1564. // en e . Op desen laetsten oorlofbrief heeft sinen medehulper op dese Fol. 122 nauolgende wijse antwoorde gliescreuen, den welcken wy hier by stellen willen. Ghenade ende vrede van God den Vader deur lesum Christum Amen. ICk hebbe heden uwen oorlofbrief ontfanghen, die my de tranen Antwoorde wt den ooghen heeft doen loopen ende vloeyen. Ick ouerlese desMedehulende wederlese dien met weenenden ooghen ende oueruloedicheyt {^ert8g°ePn oor. der tranen, so dat ick van grooter droeflieyt, weemoedicheyt, ende i0f brief, benautheyt des herten (daer ick gheheel mede beuanghen ben) niet en weet en gantschelick onseker ben, wat ick voor antwoorde soude weder scrijuen. O mijn lieue Broeder, o mijn alderliefste medehulper, o mijn inghewant, mine siele ende herte inden Heere, moeten wy nv aldus scheyden ? is dit den laetsten adieu ende oorlof, a den a Matt. 6.10 wille des Heeren moet hier inne geschieden, b die niemant weder- ende. staen en can noch mach, den welcken wy v gantschelick beuelen j^a'9 j'9 ende ouergheueD. c Wy willen den Heere sijn werck in v laten c py] 2.13 wercken na sinen goeden wille ende wel behaghen. d Het is de d Esa. 39.8 Heere, hy doet dat hem belieft, ende dat goet ende behaghelick is l.Sam. 3.18 in sinen heylighen ooghen. Weest dan hier inDe ghetroost, wel ghemoet ende gherust lieue Broeder, v // seluen met siele ende Fol. 123 liue den Heer ouergheuende, tot leuen ende steruen na sijn beliefte, e wel wetende dat wy in leuen ende steruen den Heere e Rom. 14.9 toebehooren, { ende dat de doot der heyligen costelick ende dier- fPsal. 116.15 baer is voor den ooghen Gods. 6 Salich sijn de doode, die inden g Apo. 14.13 Heere steruen: sy sullen van allen haren arbeyt rusten. Heeft v de Heere tot dese heylighe ende welrieckende ofïerhande gheordineert ende gheschict om sinen name daer deur groot te maken, weest doch bereyt ende ghehoorsaem, h ende volcht geerne ende h Ioan. 10.4 ghewillichlick ghelijck een goet onnoosel schaepken Christi Iesu, i dat tot den slachoffer ende doot verordent ende beschiet is. k Wy i Psal. 44. 23 moeten alle eens steruen, ende tot den doot comen int eerste oft 'gg 10 int laetste. 1 Wi en sullen dan om de doot, noch om steruen op j Cor. 4.9 de Heydensche wise niet droeuich oft treurich sijn, gelijck oft daer k Heb. 9. 28 gheene verrisenisse des vleeschs nae de doot en ware te verwach- 11. Th. 4.13 ten. Weest dan vroom inden Heere, ghelijck ghy tot nv toe ghe- weest sijt deur de genade Gods. m Kampt eenen goeden kamp, op m 2. Tim. 4 7 dat ghy terstont de croone der heerlicheyt ontfanghen moecht, l.Cor. 9.25 ende n met witte stoolen ende blinckende cleederen becleet wer- ^ ® den, ende de lieflicke stemme des Heeren hooren : 0 wel goede ende °4,Esd.2.46 Fol.124 getrouwe Dienaer, ghy hebt ouer weynich // ghetrouwe gheweest, oMatt 25 21 Ei6 lf4 °U^r Vele SaI 1Ck V 8etteD' gaet in d° vreucllt ws Heeren. p Vwen q 2. Cor. 4.17 striJdt 18 gheestelick, ende de victorie is oock gheestelick. q Den strijdt is cort ende verganclick: maer de victorie is eewich ende rColl. 3. 1 onsterflick. r Heft op uwe ooghen ende herten nae den hemele daer Christus ons hooft ter rechter hant Gods sijns Vaders is sit- Phiiat3h20 20 teDde' S °nSen SChat Gnde borgherschaP is indcD hemele, van waer wy den salichmaker onsen Heere Iesum Christum verwachten. Wy moeten hier vergheten alle alle *) dat aertsch, vleesschelick,' weT)?8t1 A5'^1 rCltSCh 6nde ver&anckIick i8' 1 Mcn moet vergheten sijns v'aders Matth 9] 29 ende moeders huP, 81Jn eygen familie, huysvrouwen, kinderen, Luc. 14.26 vrienden ende maghen, alle tsamen int ghemeyne sonder wtneminghe oft eenich onderscheyt. Die eere Gods, sijn heylich woort ende eewighe waerheyt moeten ons meer weerdt sijn, dan ons eyghen leuen. God moet ons meer weerdt sijn dan vader ende moeder, huysvrouwe, kinderen, vrienden oft eenighe creatueren. Meer den hemele, dan de aerde, meer deewighe leuen, dan dit ellendighe ende vergancklick leuen. Meer het gheestlick geslachte vMatt. 10.27 ende maechschap Gods, namelick de heylighe Ghemeynte Christi Luc. 14.26 dan het vleesschelick ende natuerlic. v So wie niet en haet zijn' Fol. 125 vader, // ende moeder, wijf ende kinderen, broeders ende susters, ia oock sijn eyghen leuen, hy en can gheen discipel oft leeriongher Christi wesen. Wye sijn vader ende moeder, sijn sone oft sijn dochter lieuer heeft dan my (spreect Christus) ende wie sijn cruyce x Matth 8 D'et eD neemt ende my naulcht, die en is mijns' niet weerdich. 35!) ' ' x Wie sijn leuen behouden sal hebben, die salt verliesen: ende wie Luc. 9. 24, 8Ün leuen sal verloren hebben om minen wille, die salt behouden. ende 17.33 y Wy en hebben hier gheen bliuende plaetse noch vaste stadtj v°Heb 2132514 ma6r Wy 8oecken ende verwachten een ander toecomende, die blijuen zl.Ioan.2.16 fnde dueren sal* z Veracht dan ende verlaet de werelt met al datter 17 in is om den name des Heeren, ende dat met ghewilligher herten a Matt. 19.29 ende volcht Christum na, a 0p dat ghi hondertfout ontfangt, ende de erfghenaemheyt3) des eewighen leuens. God de Heere Christus Iesus, die sulcx sinen nauolgers, diet al verlaten hebben met eenen b2. Tim. 2.13 eedt toeseyt ende beloeft, b J8 ghetrouwe ende warachtich in sine l.Ioan. 1.9 beloften. Betrout dan op den Heere, ende gelooft sine beloften 1) Het tweede „alle" (aan het begin van een regel) is overtollig. 2) Lees: Mare. 8. 35. 3) „Erfghenaemheyt is hetzelfde als het hedendaagsche „erfenis". vastelick, ende ghy sult ongetwifelt ontfangen ende vercrigen. Steunt geheel op sijn woort, ende rust op sinen wille, ende alle saken sullen goeden spoet ende ghelucsalighen voortganck hebben ter eeren Gods, ende tot uwer sielen // salicheyt, al waert oock dat Fol. 126 ghy duysentmael voor dat woort des Ileeren moeste steruen. De Heere sal sinen knecht, sinen ghetrouwen Dienaer ende vercon- digher sijns woorts inden wtersten noot ende strijt niet verlaten, maer met sinen gheest c tot den eynde des leuens, ende tot den o Matt. 28. 20 laetsten adem toe stereken ende becrachtigen. •' Siet na den hoo- 2 ghen hemel met den H. Prophete Dauid, ende met den vromen en(je 124.8 e martelare Stephano, van waer v hulpe comen sal, ende ghy sult e Act. 7. 55. lesum ter rechter handt des Vaders met de ooghen des gheloofs 56. sien staen, om v daer te ontfangen in sijn rijeke ende heerlicheyt, om aldaer met allen heylighen te genieten ende gebruyeken de eewighe bliachap ende salicheyt. Amen. Ick soude v meer schriuen, maer mijn broeder ick en can van droefheyt niet, daer ick mede wederom (och lacen) beuangen ende verhindert werde. Ick ben een mensce, al dat menscelick is, en achte oft en meyne ic niet vreemt van my te sine. Ick vertrooste v, ymmers ick beneerstighe my daer toe ten minsten, ende doe mijn beste, dat ') ick beter behoeue selue vertroost te werden. Ick bedancke v hertgrondelick, dat ghy v vernedert ende verweerdicht my selue met Gods woort te troosten ende te stereken, ende den laetsten oorlof, adieu ende // woorden te seggen, ten sy by gheualle Fol. 127 dat God de Heere na sinen goeden wille noch anders is beschickende: maer den wille des Heeren glieschiede. Ick mereke wtuwebrieuen v manlick ende vroom herte inden Heere tot beyde, namelick leuen ende steruen bereyt. Dese uwe vroemheyt ende manlicke coragie verquicken, vermaken ende vertroosten minen bedroefden geest, ende treurich swaermoedich herte. Gaet also voort o ghy vrome campioen Christi, op dat ghy ouerwint, triumpheert ende regneert in Christo Iesu onsen Heere. Amen. Ist by geualle dat ick van nv voort aen uwer liefden niet meer scriuen en can, oft gheenen toeganck tot v open en werde, so neme ick nv ooc gelijcker wise aen v oorlof, ende segghe ende scriue adieu, v alle goet vanden Heere toewenscende. Adieu mijn broeder, mijn herte, mijn siele ende alderliefste medecampioen. Adieu tot dat ons de Heere onsen lieuen ende goeden God wederom vereenicht ende tsamen voecht. Mine ende uwe lieue huysvrouwe nemen ooc aen v oorlof, ende seggen adieu. Wy seggen v alle te samen adieu, ende nemen oorlof niet sonder tranen ende weenen, 1) In plaats van „dat" moet „daer" gelezen worden. Zie de „Erraten" aan het slot. tot dat wy wederom in het rijcke Gods by een comen ende vergadert werden. Ick neme oorlof met alle onse medehulpers, ende Fol. 128 alle onse lieue broe-//ders ende susters inden Heere, aen v lieue Fabritij, ende beuele v God den Heere, die v met sinen geest trooste ende beerachtige. Amen. Ist dat ick v noch ergens inne can behulpich sijn, latet my weten ist mogelic, ende en spaert my niet. Och oft ic v raochte noch eenige bate ende hulpe, vrientschap ende liefde doen, ooe met minen bloede. Ist so gelegen, ick sal noch meer scriuen: dies niet, vaert wel inden Heere voor het laetste adieu ende oorlof. Met grooter haesten, gelijct my inden sin ende mont ghecomen is. Neemt in dancke mijn slecht ende onordentlick scriuen. Int iaer 1564. desen 30. Septembris. Hy scrijft Ten laetsten, na dat sijn doot van dage te daghe wtghestelt eenen oorlof werde, a soe heeft hy oock als een ghetrouwe herder sijn lieue brief aen de 8Chaepkens de Ghemeynte Christi niet vergheten, aen de welcke Christi^nte oock eenen oorlof brief in dese nauolgende woorden gescreuen heeft. a Ioan. 10. Qhenade ende vrede deur omen Heere lesum Christum. Amen. ICk en can niet laten lieue broeders inden Heere Christo Iesu uwer liefden met weynige woorden, nv in mijn afscheyden te b 1. Pet. 1.19 vermanen, ende daer inede aen uwer liefden oorlof te nemen, tot Fol. 129 dat wy malcanderen sien sullen in dat eewige leuen, b het // welcke ons als warachtighe lidtmaten Christi door sinen dierbaren bloede verworuen ende gecocht is uwer ') liefden sy gedachtich des goddelicken woorts ende Euangeliums, dat ick dicmaels met alder vrymoedicheyt vercondicht hebbe, na de cleynheyt der gauen die c Act. 20.20 my de Heere gegeuen hadde. c Ick en hebbe v niet ontrocken noch verswegen van alles dat my de Heere mede ghedeelt heeft. Ick bidde v allen wandelt daer inne, ende staet int ghelooue, dat d Rom 19 v de Heere door minen dienst geleert heeft. Want ick betuyge ende 9.1 v allen voor Gode, den welcken ick door sine ghenade mijn leuen 2 Cor. 1. 23 corts opofferen sal tot beuestinghe des seluen, datter geen ander eEom. 1. 16 leere en is, die tot den eeuwighen leuen leyt, e dan het EuangeGal. 1.7 Hum Christi, dat ghy van my ghehoort hebt, hoe wel uwe ende f2. Pet. 1.16 mine vyanden, ia Gods vianden daer teghen roepen. f Want wy en hebben v gheen fabulen voor gehouden, die wy verdicht, versiert, oft gedroomt hadden, oft van menschen ontfangen, maer dat g Heb. 1.1.2 ons die Heere selue deur sijn heylich woort geleert heeft, g het welcke ons vanden heylighen Propheten ende Apostelen, ia van h2 Cor 2 17 Christo selue sinen beminden Sone onsen Heere achtergelaten is. i Gal. l.'ïO h Dat selue woort en hebben wy v niet verualscht, > als den menscen 1) Met „uwer" begint een nieuwe volzin. Ï.Tim. 3.2 1. Pet. 5. 2 kAct 20.33 willende behagen, k oft // oock als ons seluen daer inne soeckende, Ï.Th. 2. 5 om gauen, giften, ende schandelick ghewins wille:1 maer wy hebben v gesproken van Christo, als in het aenschijn ende teghenwoordicheyt Gods, m het uwe ende uwer sielen salicheyt van herten soeckende: God is mijn ghetuyge. n En laet v dan deur niemant bedrieghen, 0 hoe verbloemt, verchiert ende schoon luydende haer woorden mochten sijn. Ick betuyghe v wederom, en laet v niet bedrieghen noch afkeeren van die leeringhe, die ghy ontfanghen hebt: de welcke ick nv niet alleene met den woorde ende leere, maer oock deur Gods hulpe met den bloede beuestighen sal. Yoorts vermane ick v alle te P wandelen alst den Christenen betaemt: q op dat v gelooue niet alleenlick en sy inden woorde, ende tonghe, maer metter daet werekende inder liefden. De maniere des heylighen leuens hebt ghi van my ende meer andere ghehoort, soe dat ick die onnoodich achte hier te verhalen, al waert dat het ooc den tijt toeliete: r ten sy dat ghy voor traghe ende verachtighe toehoorders der voorleden vermaninghen wilt beuonden werden: waer voor v de Heere beware. Ic vermane ende waerschouwe v beminde broeders ende susters inden Heere, hier mede biddende deur den Heere Iesum Christum, dit van my als voor mijn laetste // woorden te willen onthouden, bewaren ende wel int herte te prenten. Adieu mijn broeders ende susters, adieu. Adieu mijn wtuercoren schaepkens. s Al siet ghi uwen Herder gheslagen: en loopt niet wt vreesen verstroeyt, t noch en laet uwe vergaderinghe niet: maer blijft by malcanderen, v ende vermaent deen den anderen met Gods woort inde teghenwoordighe waerheyt: die ghy ghehoort hebt, x voor de welcke ick met allen Propheten, Apostelen ende ghetuygen Gods mijn leuen late. ï Vreest niet al sijt ghy weynich van ghetale: z uwen Herder Christus is meerder ende stereker dan alle die woluen, die na v vleesch ende bloet hongheren ende dorsten. a Hy sal v wt hare muylen ende tanden wel bewaren. Groet malcanderen met eenen heylighen cusse inden Heere. Ick groete v, ende neme oorlof aen v allen. Adieu, Adieu Gods wtuercoren. Desen 2. Octobris. 1564. A dat hy desen brief gheschreuen ende ghesonden hadde, so is Fol. 130 12. Cor. 4. 2 m 2. Cor. 12. 14. n Mat. 24. 4 2. Th. 2. 24 Coll. 2. 8 o Rom. 16. 18 p Eph. 4. 1 Phil. 2. 15 1. Ioan. 2. 6 q Iac. 2.14.18 1. Ioan. 3. 18 Gal. 5. 6 r Hebr. 5. 11 Fol. 131 Hy coemt ter vierschare. s zach. 13. 7 Matt. 26. 31 t Hebr. 10. 25 v Hebr. 3. 13 l.Thess.?5. lil) x Matt. 5. 12 Hebr. 11. 26 y Esa. 41.14 ende 43. 1, ende 51. 7 Hie. 1. 8 Lnc. 12. 32 z Ioan. 10.11. 28. 1. Pet. 2. 25 a Daniël 3 Act. 12. 22 AT L\ hy des anderen daechs den derden Octobris op eenen dijstendach 2) na groote ellendighe ende miserable gheuangenisse smor- ghens vroech ten seuen vren wt vreese des volex ter vierschare ghebracht voor deerste ende laetste reyse: sonder oyt hooren 3) te blasen, // ghelijck men ghewoonlick is, ende aldaer met besloten Fol. 132 1) Er staat in den druk: 1. Thr. 5. 11. 2) Kilianus (Etymologicvm, p. 111) vermeldt: „dyns-dagh", „dijssen-dagh" en „dings-dagh". 3) Lees: hoorn. Zie de „Erraten" aan het slot. vin. 24 L Men plach op vierschare onbetuycht') ende onghehoort2) ter doot verwcsen in meteen1^11 presentie alIeenlick van weynighe, die daer toe gheroepen waren: hoornetbla- het welckf al teghen de costuymen, politien ende der stadt rechten, sen noyt ghesien, noch gehoort is geweest. De Christe- Waer wt men inercken mach, datter gheen Wetten, noch Rechten nfn en ™°' noch Priuilegien voor den Christenen gheobserueert ende ghehouden rechtghe-" e.n werden: maor in hare saken gheschieden alle dingen onordentbruycken. lick) onghebruyckelick: sonder recht, redene ende fbrme van iusticie. Daer nochtans voor allen schelmen 3) ende boosdoeners alle rechten ende costuymen neerstelick onderhouden werden: den welcken meer ghelijcx4) ende billicheyts gheschiet: dan den goeden, vromen ende onnooselen menschen. Maer het is al voor den doouen a Psal. 10.17 dat wy cloppen. a Maer God en is niet doof, die het ghecrijt ende ende 24 T r°epen der verdructen verhoort, b God sal eenmael tusschen den ^Eom. 2.5 Christenen ende hare ongherechtige rechters een rechtueerdich Psal. 50. 4 oordeel strijcken, tot het welck wi v beroepen5). O ghy Rechters 2. Thes. 1.5 der aerden: al waer uwe tyrannie ende ghewelt veroordeelt sal Sap. 6. 6. 7 werden van alsulck een Iuge 6), die in het oordeel niet en faelt, Fol. 133 noch oordeelt nae het aensien der menschcn. Dan sult ghy // verstaen hoe menighe weduwe ende weese ghy tonrecht ghemaect hebt, hoe menich vroem borgher ghy veriaecht, veruolcht, van lijf c Deut. 10. 2 ende goet' wWf en(le kinderen berooft hebt, hoe ghy den godsaPsal. 5. 5. 6 üghen veronghelijct, veroordeelt, ghepinicht, ghemoort ende in het Esa. 1.23 ^ recht verdruct hebt, c het gherechte om loon omgekeert, dat dEsCa'522b12 EuanSelium voor fabulen, de waerheyt voor leughene, den goeden Prou. 17.15 voor quaetdoenders, summa dat recht onrecht, d het licht duyse Apo. 17. 2. ternisse, dat soete suer, dat goet quaet deur v verdoruen oordeel 3.5, ende ghemaect hebt. Ende hoe wel ghy sulcx deur onwetenheyt, e ende f Apo 18 6 7 deUr dör hoeren drincbeker betoouert ende verblint sijnde ghedaun Psal. 79. 12 f so weet nochtans dat ghi vanden seluen sope 7) drincken g Sap. 5.8 sult, dwelck ghy den Christenen ghesconcken ende te drincken hP° 2 ghegheuen hebt. g Men sal dan niet aenschouwen oft ghy Coninck, Dent^O. 171 Prince' V°rst> hoe hooch gheboren, rijcke, machtich ende ghewelIob 34.19 dich 8hy gheweest sijt: noch alle uwe macht en sal v niet baten Sap. 6.8 noch verschoonen. 1' Want God aensiet gheen persoonen: maer 1) Onbetuycht, d.i. zonderdat getuigen werden voorgeroepen. 2) Onghehoort, d. i. zonderdat men hem een verhoor afnam. 3) Oorspronkelijk stond er: Schepenen. Hierover is zoowel in het Leuvensche exemplaar als in dat der „Bibliotheca Thysiana'' een klein strookje papier geplakt bedrukt met het woord „schelmen''. 4) „Ghelijck" (2J>; naamv. ghelijcx) beteekent hier: rechtvaardigheid (aequitas) 5) Bij moderne interpunctie zou hier geen punt maar eene komma staan, want de zin loopt door. De schrijver wil zeggen: voor dat laatste oordeel dagen wij u, o rechters der aarde. 6) Een gallicisme. 7) Drank. — 3 _ 1 1 • 1 I !• 1 i 1 1 /"* -1 ï , . iRom.2. 5 ooraeeir in recntueeraicneyt enae waerneyt. üny sult eenmael als Apo 19.2 die alderminste des werelts voor den k Coninck der Coninghen, k 1. Tim. 6.16 TJoprn dpr Hpprpn. pndp Tfpphf.pr flpr Rpph+prpn 1 mno+nn uni«. jy — — — j - — — w ^.wv...v> «V* AvvvuvvA xuvvuuu I VI" ■ n°', m in schinen om // uwe sententie te ontfanerhen ende rekenschan te Fol. 134 l IWIU. r Mat. 25. 31 gheuen van uwer ongherechticbeyt ^ ende valsche oordeelen, ia om Phil. 2.10. straffe te ontfanghen, die niet en vergaet noch wederoepen s) mach werden, m Op dien dach sullen wy teghen v ons appel verheffen m Sap. 5.1 voor den rechterstoel Christi, tot den welcken wy van nv appel- Matt. *9.28 leren ende protesteren van uwer ongherechticheyt. Danwertvwee o ghy machtighe ende ouerheden des volcx. Maer wee ende dobbel wee wert v o ghy Regeerders ende Ouerheden des volcx, die den 3) Christenen onnooselheyt wetende ende siende, alleene om des Conincx ende des werelts vrienden te sine, oft om het tijtlick ghewin, eere, wellust ende ghenoecht deses leuens uwe ooghen ende ooren voor de waerheyt toesluyt, recht ende equiteyt aen deen side stelt, der Christenen cause als quaet veroordeelt ende in haer doot ende bloet bewillieht. Ghy sult eenmael uwer godlooser veysinghe 4) een hondertfoudighe straffinge ontfanghen, n o ghy gheueynsde Balaiten, n Num. 22.5 ende den loon uwer ongerechticheyt sal v niet ontbreken. ° Ghy 2. Pet. 2.15 meucht uwe handen met Pylato wasschen so ehi wilt: maer ic Apo. 2. 14 o Mat 27 24 verclare v P dat het bloet der Christenen met al het water der ptjier 2 19 zee ende der riuieren wt uwen handen niet wtghewasschen sal wer-//den. Maer Pilatus, wiens nauolghers ende erfghenamen ghy Fol. 135 sijt, q sal teghens v in het gerechte opstaen om v te veroordeelen. q Mat. 12. 41 Want hy getuychde opentlick dat Christus onbeschuldich was, segghende voor den gantschen volcke: r ick en vinde in desen mensche r Matt. 27. 25 gheen schuit den doot weerdich. Maer ghy o arghe Pilatisten en ^ne. 23.21 ontschuldicht noch beschermt de Christenen niet: ghy en verclaert Iylati®ten> hare onnooselheyt niet, noch en soect geene middelen om hen te verschoonen ende los te laten: maer in contrarien ghy veynst v partye ende vyandich te sine 5), sittende teghens hen in het oordeel, s ende in haer doot ende bloet bewillighende, die nochtans sAct. 7.58 uwer conscientien ghetuyghen H) onbeschuldich ende onnosel te sine. Och hoe veel beter waert, dat ghy met de andere veruolghers der waerheyt heel blint waert, t dan dat ghy willens ende wetens t Ioan. 9.41 teghens uwe eyghene conscientien, de waerheyt ende den Christenen verdoemt, ende alle recht, redene ende equiteyt (daer mede 1) Verbeterd uit „ongherechtic- (op het einde van een regel) ticheyt". 2) Zóó staat er (met ééne „r"). 3) Lees: der. 4) Kilianus (Etymologicvm, p. 698) heeft zoowel „veysen" als „veynsen". 5) Ghy veynst v partye ende vyandich te sine, d. gij neemt eene houding aan als van hunne tegenpartij en geeft voor hun vijandig te zyn. 6) Die nochtans uwer conscientien ghetuyghen, d.i. van wie nochtans uw geweten getuigt, dat zij enz. X y Ezech. 22. de Christenen somwijlen gheholpen mochten worden) v verkeert 12. ende omwerpt. Yoorwaer voorwaer dese uwe veynsinghe sal v een- Esa. 59.15 maej njej. ^ot wijsheyt, voorsichticheyt, oft ontschult, maer tot de Fol. 136 aldergruwelixste sonde ende oneyndighe straffe gherekent wer-//den, ia sal tot verlies uwer sielen comen, so ghy v niet en bekeert ende uwer gheueynstheyt leedtschap doet. Daerom rade ick ende bidde v allen inden name Christi o ghy x Esa. 9 Rechters ende Officiers, * dien dat licht der waerheyt verschenen Matt. 4.17 is, dat ghy om Coninghen, noch om Princen, noch om goet noch geit, noch hoocheyt noch eere, noch wt vreesen noch vrientschap der menscen, niet langer met de godloose tyrannen in het bloet yPsa. 94.5.6 der heylighen consenteert, y maer allesins den onnoselen beschermt, Esa. 58. 6 weduwen ende weesen recht doet, den verdructen bystaet, al soudet Deut 1 lif daerom uwe officien moeten nederlegghen, oft verlies van fame 6U ' ' ende goede liden. Want anderssins indien ghy de waerheyt willens z Kom. 1. 28 ende wetens bestridet, * so sal v God met verblintheyt des ghe2.Thes. 2.11 moets slaen, om also van deene boosheyt in dander voort te gane, a Mar. 9.47 tot dat ghy in het wterste verderffenisse coemt, a daer de pine nemmermeer cesseert ende het vier nemmermeer wtghebluscht can werden. "Want also straftse God die de waerheyt niet gehoorsaem sijn, noch beminnen, maer lust hebben na de ongerechticheyt, b Ioan. 3.19 b meer beminnende de duysterheyt, dan het licht der waerheyt. Fol. 137 Des voornoemden dijstdaechs den der-//den Octobris (als men DeSergian- sulcx alderminst vermoede) sijn de sergianten oft dienaers op den ten comen op 8teen gecomen, om den gheuangen ter vierschare te leyden, aldaer den steen. verwesen goude werden. Als sy nv binnen gecomen waren, ChristofFel (seyden sy) ghy moet met ons gaen. Dat wille ick geerne Hy heet de doen (seyde hy) lieue mannen ende vrienden: ende heeft hen seer Dienaers wil- vriendelick willecome gheheeten. Maer wy moeten v ooc binden lecome. seyden sy. Doe heeft hy sijn handen wtstekende met vierighe woorden tot hen gheseyt: siet mannen, siet daer beyde mijn handen ende cAct. 21.13 armen. Coortse ende bintse alsoot v belieft. c "Want ick ben bereyt niet alleenlick voor de waerheyt gebonden ende gheleyt te werden. Maer oock mijn lichame daer vore ten brande te stellen, ende mijn bloet te verghieten. Daer na hebben hem de dienaers, handen ende armen wel vast gebonden hebbende deur de deuren des steens gheleyt ende op der straten gebracht meenende hem subitelic ende secretelick (mids datter luttel volcx op der straten vergadert was) voor de Ouerheyt te brenghen. Christoffel Maer als ChristofFel ter straten quam, heeft hy seer vrymoedespreect op de (dwelcke hy dicmaels daer te vore van God begheert hadde) strate. 0p deser oft diergelijcken wise oft sin begonnen te spreken: Fol. 138 mannen, burgers // ende broeders, niemant sy verwondert, dat dl Pet.4.12 ick dus als eenen dief ende schelme ghebonden ende geleyt werde. e "Want dit en gesciet niet om diefte, scelmerie oft eenich quaet e Idem 4.15 feyt, f maer voor den name mijns Heeren ende Meester Christi fMath. 10.18 Iesu, ende sijnder Euangelio, dwelc ick deur Gods beroepinghe vercondicht ende geleert hebbe. Hierom dan werde ick heden (lieue broeders ende mannen) ter doot verwesen. g Niet min dit moet gloan. 16.2.4 aldus ghescieden, op dat die scriften, die God gbesproken heeft van het liden sijnder dienaren, veruult werden. h Aldus hebben de h Matt. 5.12 godsalighe vanden beghinne des werelts moeten liden ende ver- uolcht werden. ' Hoereerders ende ouerspeelders, schelmen ende i Mat. 27.20 dronckaerts laet men in vrede, maer die den name des Heeren 21. suyuerlick aenroepen, moeten dus scandelick gehandelt werden, kloan. 16.4 k Maer dit heeft Christus al voorseyt, op dat wv ') des, alst ge- * *5 12 schiede te beter ghedencken. • Ghy sult (seyt hy) voor Coninghen nPsal.44.23. ende Vorsten geleyt werden om mijns naems wille. Sy sullen v Bom. 8.36 ouerleueren in hare raetscameren: ende ghy sult benijt sijn van lCor. 4.9 allen menscen om minen name. m Also hebben sy de propheten 24*26 veruolcht, die voor ons gheweest sijn. » Wy sijn als slachscapen 2), 27, die ter doot gheleyt worden. 0 De Propheten hebben // voorseyt Fol. 139 dat Christus liden moeste, ende also in sijn rijcke ingaen. P Alsoe p Mat. 10.24 dan ons hooft, heere ende meester gheleden heeft, also moeten 00c Luc. 6.40 de leden, dienaers ende leeriongers liden. 1 Dus aehte ick dese 19 mine banden ende cruys (dwelcke ick met so veel heylighen Gods 1 ' ende met Christo selue ghemeyne hebbe) voor eene sonderlinghe weldaet Gods, r om dat ic weerdich gerekent ben voor den name Christi te liden ? s Dus en schame ick my des Euangeliums Gods t 10. 32 niet: t maer ben berey t voor dit ouerspelich gheslachte dat selue Mare. 8. 38 te beliden, voor Coninghen ende Ouerheden te defenderen, v ia kuc. 9- 26, vleesch en bloet daer vore te verlaten, op dat ick een ghetrouwe en^e na , . . ' * 8 v Luc. 14.26 leeriongher Christi sijn *). 27. In de vierschare en werdt hy na gheen ghelooue geuraecht, maer Hy belijdt heuet van selfs (x als die deur den heylighen Gheest versterct was) sijn gelooue met alder vrymoedicheyt ende vroemheyt beleden, also verre de 'njjergier cortheyt des tijts toeliet. Daer nae vermaende hy de Rechters op ^ct 'g jq hare conscientie dat sy de belidenisse sijns geloofs (die hy voor hen dede) wel aenmerekende een rechtueerdich oordeel souden ^ ^ wtspreken, y als die 00c eenmael voor den rechter stoel Christi 2. Corint. 5. moesten compareren ende verschinen. Waer op de Schoutet in sijn 10 woorden varende 5), wy en // vraghen niet (sprack hy) nae v ghe- Fol. 140 1) Lees: wy. 2) Verbeterd uit „slaehscapen". 3) Lees: Act. 5. 41. 4) Lees: sy. Zie de „Erraten" aan het slot. 5) In sijn woorden varende, d.i. hem in de rede vallende. looue, maer oft ghy een Leeraer hebt gheweest, ende in secrete plaetsen ghepredict, ghelijck ghy inden steen bekent hebt. Ia ick (heeft hy gheantwoort) ende ten is my oock niet leet: maer my is leet (dat weet God) dat ick sulcx niet meer ghedaen en hebbe. So en dooden wy v niet (sprack de Schoutet) maer des Conincx Mandement. Daer op Christoffel gheantwoort heeft: siet ghi dan z Rom. 2. 5. 6 wel toe, dat v dit Mandement verantwoorde ende garandere z inden grooten ende veruaerlicken dach des wtersten oordeels. Na dese woorden hebben sy hem volghende het voorgaende Placcaet ende O qu&m difli- Mandaet des C. M. ') ter doot verwesen: maer met sulcken bleecken cile est, cri- aensichte, dat men daer aende 2) beroertheyt, benautheyt, ende verderevultu™ scrickinghe haerder conscientien lichtelick mochte speuren ende mercken. De sententie wert van woorde tot woorde ghepronuncieert ende wtghesproken in dese nauolghende wise ende maniere. Ghehoort tbelijt ende bekennen, twelcke de gheuanghen al hier Tdictumvan voor ons mondelinghe heeft gedaen, wisen Schepenen den seluen der sententie veruallen te sine in de pene van des Conincx Placcaten, daer op .• hem daenleggher 3) is fonderende. Fabritij ge- Fol. 141 O ghy Ileeren ende Rechters hoe lan-//ghe sult ghi a de menschen pronunceert aAct. 4.19 meer ontsien dan God, b hoe lange sult ghi met Pilato meer des by Schepenen Keysers ende Conincx, dan Gods vrienden begheeren te sine ? Meent ™n/ntoVnr" Act. 5.31 , J r, , ,' , ~ . i, , 6 pen den 3. Oc- bloan. 19.12 ? 7 v voor me' "es Conincx Mandement te ontschuldighen ? tobris. 1564. o Rom. 13.14 Meent ghy v voor God met des Conincx Placcaet te verantwoorden ? neen, neen. c Indien ghy het ampt der ouerheyt bedient, so sijt ghi dienaren Gods. Sijt ghi Gods dienaren, so moet ghy na Gods d2.Par, 19.6 wetten ende rechten oordeelen. Siet toe wat ghi doet, d want ghy eD oor^ee't n'e': voor ^en menschen, maer voor God, die met v int gerechte sidt. Doet recht den armen, weduwen ende weesen: e Esa. 58 e verlost den ghenen dien ghewelt geschiet wt den handen der fRom. 13.4 godloosen. f Het sweert van Iusticien is v van God ghegeuen tot l.Pet. 2. 14 Wrake ende straffe der boosen, ende tot defentie ende bescherminghe der goeden. Maer wee wee v indien ghy dit niet en doet. Supplicatie O Edele, seer hoochgheboren ende machtichste Vorst onse ghe- aen den^o00^ na("c'lt8te Heere en(^e Coninck, V. M. 4) belieue het scherp Plac- ninck caet *e mf'geren, dwelck uwe Vader Carolus saligher memorien deur schalcken ende listighen raedt des Roomschen Paus hier toe onwetenlick gepersuadeert ende gebracht sijnde eerst ghemaect ende ghepubliceert heeft. Waert sake dat hy nv eens sijn hooft Fol. 142 opheffen mochte, eerste voor al sou-//de hy dit Mandament seheuren breken ende reuoceren. Aenhoort het ghecrijt, aenhoort het gheroep 1) C. M.. Zóó staat er (in één woord». 4) V. M., d.i. Vwe Maiesteyt. van so vele arme, ellendighe ende verdructe Christenen, weduwen ende weesen. Itoort ten minsten niet alleene onse partie '), maer °ock onse saken: ende Y. M. sal so claer als den dach beuinden, dat wy grootelicx 2) beloghen ende in ons recht verdruct werden. 6 Cusset ten eynde den Sone 3) Iesum Cbristum, den Coninck der g Psal. 2.12 Coninghen, ende Heere der Heeren. •' Sijt een voesterheere der h Esa. 49.23 Ghemeynten Christi, > opdat wy onder uwe protectie ende bescher- i 2. Tim. 2.2 minge een gherust vreedtsaem ende stille leuen leyden moglien in allo godsalicheyt ende eerlicheyt. Xa dat de gheuanghen bet vonnisse ende sententie des doots Hy vvort ontfanghen hadde, wert hy wederom met de dienaers wt de vier- vvederom op schare ghebracht, ende niet sonder vreese ende met grooter haesten 'bracht6D gh6 (midts de menichte des volcx dat daer vergadert was) na den steen gheloydt. Als hy nv ter vierscharen wtquam, begonde hi met alle vrymoedicheyt ende cloecheyt (also hy van te voren gedaen hadde) dese oft dierghelijcke woorden tot den volcke te spreken ende tot volstandicheyt ende liefde der waerheyt te vermanen. Al ben ick nv ter doot veroordeelt lieue mannen ende broeders, en sijt daer // inne niet verwondert, noch en laet v mine doot niet ver- Fol. 143 slaghen. k Aldus heuet met den godsaligen ende vromen Dienaren k Matt. 5.12 Gods vanden beghinne toeghegaen. Dit is den wech alder Propheten l Matth. 27 endo Apostelen, die tallen tiden voor de waerheyt gheleden hebben. Mare. 14, 1 Aldus hebben sy onsen Iïeere ende Meestere Christum Iesum ende(15gehandeldt endo veroordeelt, ™ Hoe soude dan den knape meerder 23' sjjn, dan sinen Heere: ende den leerionghere, dan sinen meestere? Ioan. 18. 19 daerom vermane ick v lieue mannen ende broeders dat ghi n vrome- m Matt. 10, lick in die waerheyt volherdet, voortgaet ende v der seluer niet ?*" 6 en schamet voor dit godloos geslachte. Maer weest alle vrymoedich j0^ {5 2o inden Heere Iesum te beliden, ende blijft volstandich in sine nÏ.Tim.6.13 woorden. Vercondicht die waerheyt ende verbreytse voor allen menschen, iae belijtse voor een yegheljjck, groote ende cleyne, gebr^1!!13 Coninghen ende Princen, op dat v de Heere 00c belide voor sinen ioan. 8. 31 1) „Partie" beteekent hier: tegenpartij. Zie Kilianus, Etymologicrm, p. 480. 2) Verbeterd uit „grooteliex". 3) De schrijver haalt Ps. II: 12 a aan, maar niet naar de Vulgata. Misschien bezigt hij de vertaling van Luther die op het Hebreeuwseh berust, of liever eene Nederlar.dsche vertaling daarvan. Die van Jacob van Liesuelt, Den Bi/bel, met groter neersticheyt ghecorrigeert, [Antw. 1542], kan het bezwaarlijk geweest zijn, omdat hierin nog geen versverdeeling voorkomt. Waarschijnlijk moet men denken aan den zoogen:lamden Hijbei van Deux-Aes: Biblia: Dat is, De gaiitsche liegliglie Schrift, grondelick ende trovvelick verdugdtschet, Emden, 15(52, lol. Ps. II: 12 luidt daar: Kust den Sone. Hetzelfde komt trouwens voor in Den Bibel, Ghedruckt by Lenaert der Kinderen, [Emden], 1563, en in Den Bibel, by Nicolaes Biestkens, [Einden], 1560. o Mat. 10. 28 ^ adere. 0 En vreestse niet, die dat lichaem dooden: want sy en moghen daer en bouen niet '). Weest oock niet cleynmoedich, als p 1. Pet. 1.7 ghy voor den name Christi tcruys liden moet, P wetende dat v ghelooue deur liden als gout inden viere beproeft moet werden. En laet v dan mijnder banden niet schamen, noch en werdet in tol. 144 mijn cruys niet ghear-//ghert, noch flaumoedich: maer veel meer wilt v seluen deur waken ende bidden oock daer toe bereyden, q Act. 5.41 op dat ghi, als die vre coemt, wacker beuonden wert. fi Ick ver- Mare* *8 ^38^ heUShe groote,icx 'n dese vre> dat den sono Gods vryLuc. 9. 26, moedelic voor den godlosen ïyrannen beleden hebbe, r versekert ende 12.8 dat my des menschen Sone voor sinen Vader ende sinen heylighen 2. Tim. 2.12 Enghelen ooc beliden sal. Ick dancke minen God, dat hy s na s Matt 10 19 8'ne my getrouwelick mont, tonghe ende wjjsheyt verleent Luc. 12.11 heeft. Als hy aldus gesproken luidde, wert hy wederom op den Desen broer s*een gheleyt, alwaer hy hem oock vrymoedelick ende vromelic Balten heeft (also wy hooren sullen) ghedraghen heeft. eens de eappe Daer na is terstont eenen hoop papen, monicken ende andere ^end^datlbi1 £oc^oose ühertinen hy hem op den steen gecomen, die bem bespot, vvercken beghect, gelastert ende seer ghequelt hebben. Onder allen wasser moeste,is we- eenen Predicker moninc een apostaet ende verloochende Christen, der om in sijn met name broeder Balten 2). Dese is den gheuangen bouen alle keert^als den an(^er ende moyelick gheuallen met vele scheldende woorden hont tot sijn ende vloecken. Ia heeft sulcke blasphemien tegen den almoghenden vvtspousel. God ende sine Ghemeynte wtgheworpen ende wtghespogen, soe Fol. 145 dat de patiënt om de lasterlicke ende blasphemige woorden // niet te hooren bedwongen was sijn ooren te stoppen. Dese selue moninc was so verbittert op den patiënt, ende met toorne, haet ende nijdt ontsteken, dat hy den steenwaerder 3) bekeef, om dat hy hem niet van stonden aen inden diepen put ende kercker geworpen hadde, het welcke hy den Steenwaerder beual floecx te doene. Maer hy antwoorde dat hy hem met sijn officie soude moeyen, ende comen als hy gheroepen ware. De patiënt desen twist endo woorden hoorende heeft vriendelick ghebeden om inden put geleyt te werden, begeerende lieuer daer te sine, dan by broer Balten om sine schandelicke blasphemien wille. Vossenhole. Ten anderen isser by hem gecomen eenen grooten montspeelder 4) 1) Zij kunnen niets meer dan dit. 2) Deze Balten moet dus van het Protestantisme tot de Roomsch-Katholieke kerk zijn teruggekeerd. Groote bekendheid schijnt hij niet verkregen te hebben. Men vindt althans zijnen naam niet bij Molanus, Historici Loeaniensium (Brux1861) noch bij Quetif en Echard, Scriptores onlinis Praedicatorum (Lut. Par. 1721, Tom. II) noch bij Foppens, Bibliotheca Belgica (Brux. 17:i9). 3) Cipier der gevangenis. 4) \olgens Kilianus is „mond-speler'' hetzelfde als „schoon-spraeck". ende guychelaer, met name meester Adriaen Vossenhole medecjjn '), met noch eenen hartneckighen, verdraeyden ende verwerreden libertijnscen geest de welcke desen gheuanghen iammerlick gequelt ende gemolesteert hebben, bespot, verfoeyt, veroordeelt, gescholden, ghelastert ende verdoemt: twelc sy op ander tiden ende stonden meer gedaen hadden. Want van dese twee costelicke personagien was den goeden man daghelicx ghequelt, bespronghen, bestreden ende ghetrauailliert, ghelijc hy hem dies dicmaels beclaecht in sine brieuen. Onder al schrijft hy op een // plaetse in deser wise. f'ol. 146 Ghisteren hebbe ick eenen grooten strijt ghehadt met den ver- Een stuck des keerden ende verdraeyden Vossenhole ende sinen libertijnscen mede- briefsFabrigheselle. Ick hebbe moeten hooren tgene dat de godloose dicmaels den wtuercoren kinderen Gods voorwerpen ende verwiten: ' als t Psal. 3. 3 dat ick noch God, noch Christum en kenne: welcke woorden mijn ^at- ^ herte als een mes doorsneden. Maer nademael dat het een voys ende geluyt is der ongeloouiger, ende der gener die selue geenen God en hebben, v dan haren buyc (ghelijck de heylige scrift ons leert) v Phil. 3.19 so isset dies te min te achten, twelck ick ooc doe. x Want de x Rom. 8.16 heylighe Gheest betuycht ons anders in onse herten, die ons inden Heere so gerust maect, dat geene dreygementen, noch versoeckingen, noch perijckelen, noch doot, ons dese gerusticheyt der conscientien sal connen weyren oft benemen, y Daer en is gheen verdruckinghe y Rom. 8. 35. noch benautheyt, geen vier noch sweert, die ons sal connen scheyden ^9. van de liefde Christi. z Maer alle veruolghinge ende liden ouer- z Idem 8.37 winnen wy deur den ghenen die ons lief gehadt heeft, ende in ^"1.4. 13 als 2) bystaet ende versterct. Laet den godloosen hoop roepen wat a psai, 31, 2 sy willen : a ick sal in ininen Heere ende God betrouwen, ende Heb. 13. 6 sal inder eewicheyt niet bescaemt wer-//den. Al ist dat my de Fol. 147 werelt veracht, ende den alder schandelicsten doot weerdich rekent, ick ben nochtans in grooter weerden ende groot geacht by God de Heere minen alder bermhertichsten ende goedertierensten vader, t,p9ai u0 15 b voor wiens oogen mine doot dierbaer ende costelick wesen sal: c Heb. 3. 5 c die my ooc nemmermecr vergheten sal. d Want minen name is Deut. 31. 6 gescreuen inden boec des leuens: ende en sal nemmermeer daer ^ ^kil. ^ a wt ghedaen werden. P°" ^ Dese voornoemde Vossenhole heeft van costuyme by den ghenen ^e8oect de die gheuanghen sjjn om des scrifts wille3) te gane, om die van gheuangenals haer ghelooue tot ongelooue ende libertjjnsce godloosheyt te trecken: inquisiteur. 1) Adriaen Vossenhole of Adriaan van Vossenhole komt in de op blz. 376, aant. '2, genoemde werken niet voor. Toch is hij van elders maar al te wel bekend. Zie de Inleiding, blz. 2liX—272. 2) Als, d.i. alles. 3) Met gevangenen om de wille der Schrift worden Hervormingsgezinden van verschillende schakeering bedoeld die in den kerker zuchten. e Ezech.13.19 dwelc hy doet eensdeels om tijtlijcke eer;? by den menseen te gheMich. 3. 5 crigen, e ton anderen om vuyl ende scandelick ghewin, gelijc het Hi heeft pen- blijct \vt een requeste by hem aen de Stadt van Antwerpen ghe- sioendeursijn J . .. . . >, . requeste ver- presenteert, om ïaerlicx pensioen wt dier oorsake te genieten. Maer creghen. het ware hem beter, f dat hy eerst hem seluen ende sijn huysghe- f 1. Tim. 3. 6, sinne onderwese, voorstonde ende gade sloeghe, ende sijn patienten Nesutó^vltr i enc^c criincken waername, dan met eene sake hem te moeyen, daer af crepidam. by geen verstant en heeft. Soudemen de historie ende legende sijns leuens bescriuen na sijn verdienste, den tijt soude ons voorwaer ont- Fol. 148 breken. Dus en // willen wy voor dese reyse niet breeder van hem scriuen, hier mede ons voor desen tijt vernoegende. Maer in dien hi niet af en laet den godsaligen ende vromen getuyge Gods, die hem seluen nv niet beschermen can, te lasteren ende sine doot met leu- ghenen te beswaren, na *) sonderlinghe dese sine historie ende ge- schiedenisse (die doch met alle waerheyt ende getrouwicheyt bescreuen Hy dreycht is) van leughenen te beschuldigen, dreygende met scriuen de on- dese Historie warachticheyt van dien openbaerlick te wederlegghen (so wy ymmers met scriuen te hebben) so sullen wv bedwongen werden tot defensie des controlueren. vromen martelaers ende deser historiën veel meer ander saken aen den dach te brenghen, ende sinen persoon ende sine maniere van leuen al breeder ende leuendiger te scriuen, dwelc wy wt eerbaerheyt tot noch toe verswegen hebben, ende als noch verswigen willen, g 2. Pet. 2.2. Sinen name souden wy gheerne ghespaert 8 ende versweghen hebben, 18. maer aengesien hy niet op en houdt den wech der waerheyt te h 2. Pet. 2. 20 lasteren, ende vele, die wt de dwalinghe der afgoderyen ontuloden 1 Gene. 3.4 waren te verleyden, ende te locken met listicheyt, ' ghelijck dat 2. Cor. 11. 3 8erpent Euam bedrooch, hem k belouende vryheyt, daer hy selue k 2. Pet. 2.11 een dienstknecht der verderffenisse is: soe heeft ons Gods eere Fol. 149 ende de liefde der waerheyt hier toe ge-//drongen, meer regard ende opsien hebbende op het gantsce lichaem, dan op een verrot lidt hem een yeghelick by name ende toename aen te wisen, 11. Tim. 5.20 1 ende na de leeringhe Pauli int openbare te straffen2): op dat m Matth. .3. 7 ajje man gewaerschouwet sijnde hem ende sijns ghelijcke als slangen 2 Tim 1 15 fenÜn scouwen ende vlieden souden. m De Propheten Gods ende ende 2.17 Apostelen Christi lesu hebben altijt de verkeerders der waerheit Ï.Tim. 1.20 ende vorleyders opentlic in hare scriften gestraft ende kenbaer ^Thi/j/i-i ghemaect, so dat niemant dencken moet, dat het tegen de liefde Act 7 ende <^a': ^en voornoemde Vossenhole ende andere vyanden der 13.10 waerheyt ghenoemt hebben. Ende voorwaer indien hy hem in tijts 1) In plaats van „na'' moet „maer" gelezen worden. Zie de „Erraten" aan het slot. 2) Berispen, laken. niet en bekeere, n die straffinghe, die Petrus ende ludas ouer n 2. Pet. 2.3 sulcke Gheesten beseriuen en sal hem niet vertoeuen, maer haestelick ouer den hals vallen. Maer het is tijt tot onser teghenwoordighe materie weder te comen. Na dien hy aldus verwesen was, heeft hem een Christelicke Een broeder broeder eenen troost brief ghescreuen ende gesonden ontrent den scrijfttot noene des voornoemden dijstdaechs, den welckeu wy wt den Latine ^em' in neder Duytsch ouerghesedt hier oock by voegen willen. Ende •■V» »"»»• . . . Lm 8 " AL ist ons seer swaer om siene ') geweest lieue broeder inden 1. Cor. 4. 9 Heere, 0 dat ghy // als een onnosel slachtscliaep ter vier- Fol. 150 schare gheleydt sijt, aldaer ghy ooc do sententie des doots ontfangen hebt, so verbliden wy ons nochtans om uwer stantuasticheyt ende vroemheyt wille, door welcke ghy tegen alle der tyrannen dreygementen ende ghewelt des werelts de waerheyt des Euangeliums stantuastelick beleden hebbende uwe gewoonlicke vroemheyt des herten behouden hebt, niet sonder groote verwonderinghe, ionste ende lof des ghemeynen volcx, ende sonderlinge der gbener die de waerheyt lief hebben. Och wat een viericheyt hebt ghy in ons ende den gantschen volcke ontsteken, de wile ghy met alle vrymoedioheyt dat Euangelium Christi niet alleenlick voor die Ouerheyt, maer oock in het midden der godlooser sergianten gecoort2) ende gheleyt vereerlijct, ia dat ghy den volcke van allen canten toeloopende met uwer daet ende exempele tot de liefde p Exod. 4.12 der waerheyt verweet hebt. Wy sien waerlic, dat Christus P sine Es. 6. 7 belofte in v trouwelick volbracht heeft, deur welcke hy allen be- Hie. 1.9 loeft by te stane, mont ende wijsheyt te geuen, als sy voor Coningen ende Ouerheden om sijns naems wille gheleyt sullen werden, ende 21.14' God is getrouwe, die de sine q gelijck hyse met cruyce ende liden q 2. Gor. 1. 5 beproeuen wilt, also ooc desgelijcx vertroost ende met // sinen Fol. 151 heylighen Gheest becrachticht. Aengesien dan dat dit so is, so bidden wy v alle te samen hertgrondelick, dat ghy tot den eynde toe de selfste stantuasticheyt behoudet. De spruecke Christi is v niet onbekent, daer hy seyt: 1 so wie volstandich blijft tot den eynde die sal salich sijn. Och rMatt. 24.13 hoe gheluckich ende salich sijt ghy, ende hoe gheluckich is dien dach, in welcken ghy wt desen godloosen hoop ende gespuys der menscen verhuysen sult s tot het heylich geselschap der martelaren ende * Rom 7^24^ wtuercorenen Gods. Och hoe salich wert ghy dan, als ghy deur 2. Cor. 5.1 des Heeren genade van 1 dit sterflick lichaem ontslagen sijnde tot Heb. 12.22 1) Om siene, d.i. om te zien. 2) Met touwen gebonden. Vergel. fol. 137; boven, blz. 372. die heylighe stadt Gods, namelick dat nieuwe Hierusalem sult mogen ingaen: v alwaer God alle uwe tranen afdwaen J) sal, x ende vEs. 25.8 ruste gheuen voor uwen arbeyt ende swaricheden deses leuens. Apo. 7.17, Gaet alsoe vromelic voort lieue broeder, y al tijts met alder vie- en(le21-4 richeyt verlangende ende staende na die hemelsce eerlicheyt, * op * H^' {2' |3 dat ghy de doot eenmael ouerwonnen hebbende met Christo inder zRom. 8.17 eewichcyt leeft. a Nv moet ghy den bitteren kelck, dien Christus 2. Cor. 1.5 ons vore ghedroncken ende gebracht2) heeft, wtdrinekeu: nv moet an^ ghy met dien doop, daermede Christus gedoopt was, gedoopet wer- Lucl^lVöÓ22 Fol. 152 den. Wat isser doch nv anders restende, // dan dat ghy v seluen Mat. 26. 38 so veel te meer ende vieriger schiet om salichlicken van hier te Luc. 22.41 scheyden, hoe den tijt uwer opofferinghe naerder is? wy souden v meer ghescreuen hebben, ten ware dat ons de droefheyt des herten ende cortheyt des tijts niet verhindert hadde, ende hadden wy niet geureest v ende uwe vierighe aendachten 3) tot God moyelick te vallen. b 1.Cor. 16.13 Op dat wy dan een eynde maken, weest b cloeck ende wel ghec 2. Pet. 1. 14 moet inden Heere, versekert dat ghy na het c aflegghen ws vleesd Sap. 5.3.4. schelicken tabernakels met Christo eewelicken leuen sult. <1 De ' godloose tyrannen sullen eenmael verstaen, eenmael verstaen sullen sy, maer sy sullent te laet verstaen, dat sy Gods kinderen deur e Kom. 10. 2 eenen verkeerden e yuer veruolcht ende ter doot gebracht hebben. Hier mede blijft den Heere beuolen mijn lieue Broedere voor mijn fMatth. 25.31 laetsten oorlof in deser werelt. f Wy en sullen v van nv voort 2nxh2l' 7*8 aeD Diet meer aenscllouwen) tot dier tijt dat Christus wt den Hemel 9. sal verschinen, tot wrake der godlooser ende tot belouinghe 4) ende g 2. Cor. 1. 3 vertroostinghe sijnder wtuercoren. e Den God des troosts bliue met v. Amen. Desen dijstdach den 3. Octobris. 1564. // Fol. 153 teghenstaende alle de voorgaende aenuechtingben ende Nae dat hy beswaringhen, so heeft nochtans de verwesen patiënt soe ^ verheucht ende verblijt geweest inden geest, datmen5) seervrolick" een merckelicke blischap in sijn aensichte ghesien werde ende blide meer dan oyt te voren, waer deur een yeghelick die hem sach ghevveest. verwondert was van sijn aenschijn, sulcx dat niemant hem ghenoech en conde aenschouwen. Hy heeft allen die daer snoenens met hem ouer tafel saten seer Christelic onderwesen, vermaent, ende ver- 1) Afwasschen, afwisschen. 2) n0ns vore ghedroncken ende gebracht" wil zeggen : ons voorgedronken en toegebracht. ;i) Godsdienstige of godvruchtige overpeinzingen, gebeden. i) Lees: beloninghe. 5) Lees voor „datmen" : datter. Zie de „Erraten" aan het slot. troost. Ten laetsten heeft hy oock gheuraecht, oft daer niemant en was, die hem met Gods woort insgelijcx wilde vertroosten. Waer op eene ionghe dochter, die daer teghenwoordich was gheantwoort heeft: Christoffel (seyde sy) wie soude v troosten? Ghy sijt soe vrymoedich ende ghetroost inden Heere, dat ghy ons allen te samen met uwen woorden ende ghesichte troost gheeft. Hy heeft daer op gheantwoort aldus: h Christus (sprack hy) sidt ter hMare. 16.19 rechter handt sijns Vaders met wtgherecten armen om my in sijn Eph. 1.10 rijeke te ontfanghen, die my sinen heylighen Gheest so oueruloe- e,ndef'& delicken geeft, ende daer mede soe becrachticht, dat iet met tonghen ^ j'« niet wtspreken en can, so dat wel elck lidt wilde van de oueruloedicheyt des // gheests spreken. Dit mine vleesch is nv vanden Fol. 154 Gheest, die in my is werekende so ouerwonnen, i dat al waert i Act. 16.39 dat Hieronimus den Steenwaerder tot my seyde: siet Christoifel de deure vanden steen staet open, gaet daerwte: ick soude hem antwoorden, neen Hieronime. Ick hebbe mijn vleesch deur Gods ghenade ouerwonnen, so dat ick lieuer hebbe van deser werelt k te verhuysen ende by den Heere in sijn rijeke te gaen woonen. k 2. Cor. 5. 8 Voor desen dach heeft hem mijn vleesch deur de swacheyt die daer inne woont verscrict ende verscroemt, ouerdenckende wat eenen swaren ende vreeslicken strijdt des doots my nakende was. • Want hoe wel den gheest ghewillich ende tot al bereyt was wat 1 Matt. 26.41 Gode behaechlick ware, so gheuoelde ic mijn vleesch tot liden ende sonderlinghe tot den strijdt des doots wederspannich altijt sinen boosen aerdt toonende, dat is, my tot alle swacheyt, cleynmoedicheyt ende wanckelbaerheyt radende. Dit vleesch sochte eenpaerlick ') te leuen, cruys ende liden tontgane: de doot, ia haer ghedachtenisse was haer bitter ende onuerdrachlick: dwelcke ick hertgron- m 2-Cor. 1.22 delick bekenne ende belide. Maer nv, na dien ic de sententie des Eph 1 13 doots ontfangen hebbe, ben ick deur den m pandt des Gheest Gods, ende 4. 30.' die in my met grooter // maten n ghestort is, soe becrachticht, Fol. 155 dat dat my te liden vreucht is, ° ende de doot ghewin. Want ick ben nloel. 2. 28 versekert dat mi in Christo een eewicli ende onuerderflick leuen Act- 2-1? bereyt ende verborgen is, tot het welcke ick na het aflegghen Jpj?i ® deses vleeschs comen sal. Ick ben soe in mijn herte ende ghemoet Hy is vvel gevertroost (dit segge ick niet tot roem mijns vleeschs, maer tot heer- moet ende gelicheyt des naems Gods) dat ick noch int minste, noch int meeste troostlidt mijns lichaems eenighe wederspannicheyt beuoele, die my vanden toecomenden camp des doots soect af te wenden oft vertraghen. Noyt en hebbe ic gheweten, noyt en hebbe ick ghedacht, dat die qJA1? Heere minen God dit cranck, sterflick ende p aertsch vaetken ghe- ende°5 1 ' 1) Gestadig, aanhoudend. Zie Kilianus, Etymologicvm, p. 2:t2 (lees: 132). weerdigen soude deur sinen gheest so vrymoedich te maken ende verstercken. Ick hebbe nv ouer mijn vleesch, deur den genen die q loan. 16 33 dat vleesch q ende de werelt ouerwonnen heeft heerschappie vercreghen, ymmers ick ben des seker, welcke ick met vele tranen, suchten ende smeecken als ') den tjjt van mijnder geuangheuissen r Psal. 6.9 van öod begheert hebbe. O barmhertige God ic dancke v, ick s 1. Cor. 3. 9 dancke v hertgrondelick, r dat ghy dese mine begheerte verhoort, Es. 61.17 ende in deser vre, s Oock bouen de wijsheyt des vleeschs ende Fol. 156 mine hope volcomen 2) hebt. Om dwelcke ick nv // segghe met den CcrflV/0 HeyHghen Paulo: ' ick en leue nv niet meer, maer Christus leeft v 2. Cor. 5.7 my: V bjr deD welcken nv aireede mijn siele is, nochtans met Phil. 3.20 desen aerdtschen vate omghegort ende becleet sijnde. * Hier toe x 2. Cor. 5.1 arbeyde ic nv, y op dat mine siele van den packe deses vleeschs y 2. Cor. 5.8 ontslaghen werde, ende by Christum woone. * Want ick ben wel versekert, ist dat dit aertsche huys deses tabernakels ghebroken a Heb. 11.10 werde, dat wi eene tymmeragie van Gode hebben: namelick a een huys dat sonder handen ende eewich is in de hemelen. Hierom suchte ic nv, begheerende met de woonstede die van den hemel is, becleet te werden. Want ick weet, dat soe langhe ick met desen tabernakel becleet ben, van Gode verscheyden woone ■•). Daerom is minen geest nv seer verheucht, om dat ic deur de b Heb. 13.14 aflegginge des selfs na mijn vaderlandt reyse, b aldaer my een fïoan.n°28 bliuende rU8t ende woonstede bereyt is. c Siet nv verlate ick de ende 16.27.28 werelt> ende 8ae tot minen Vader, ende uwen Vader, d tot minen d loan. 20.17 God, ende uwen God. e Nv hebbe ick minen loop volbracht: nv e2. Tim. 4. 7 hebbe ic den strijdt voleyndt, ende de victorie ghecregen, welcke in de verschininge Christi eerlick ouer my gheopenbaert sal werden. Ick gae voren, ende ghy sult my alle te samen volghen. Dus neme Fol. 157 ick aen v minen laetsten // oorlof, o mijn liefste inden Heere tot fl.Cor. 15.52 in de opstandinghe *) der dooden, ' als wy alle tot Christum in der 1. Tim. 4.15 locht by een vergadert sullen werden. Biddet doch voor my alderliefste, soe langhe ick in desen aerdtschen vate ben: ick sal minen Vader voor v ooc bidden. Twee Carme- De wile hy dese woorden sprack, is den Steenwaerder tot hem hem spreken Shecomen "eggende, dat daer twee Carmeliten waren, die hem begheerden te spreken. Waer op hy antwoorde, dat hise genoech ghesproken hadde. Maer als den Steenwaerder niet af en liet, dat hise noch die reyse wilde hooren spreken, so is hy opghestaen, ende in een ander camere, daer de Monicken waren ghegaen. De' 1) Lees: alle. Zie de „Erraten" aan het slot. 2) „Volcomen" beteekent: voltooien, vervullen. Kilianus, Etymologicvm p. 763. 3) „Ic ' wordt niet herhaald. „Verscheyden" wil zeggen : afgezonderd. ' 4) Verbeterd uit „opstandighe". welcke van dat sy hem saghen hebben grootelicx verwondert geweest van die groote ende onghewoonlieke vrolicheyt sijns aenschijns, ende vraechden hem waerom hy so blidelick sach. Hi heeft hen geantwoort seggende, g om dat mine verlossinghe na by g Mat. 24.33 is, ende haest van hier sal vertreeken ') h om met Christo te leuen Marc-13.28 inder eewicheyt. De monicken spraken, daer wilden wy oock wel sijn. Hy sprack tot hen, i ghy moest eerst voor al uwe afgoderien iGall.5.21 ende superstitiën, ongherechticheyt ende alle gheueynstheyt met de cappe wtdoen ende verlaten. Daer na heeft2) hise // met Gods Fol. 158 woort goede onderwisinghe ende vermaninghe neerstelick ghegheuen. De Carmelijten sijn eyndelinge met grooter droefheyt ende weemoedicheyt van hem ghescheyden, grootelicx verwondert sijnde van sine vroemheyt, stantuasticheyt ende vrymoedicheyt. Saehternoens ontrent ten drie vren wert hem een schoon hemde ghedraghen na de ghewoonlicke costuyme des landts, daer mede hy sine offerhande doen soude. Als hy dat aenghedaen liadde, Hy bereyt began hy hem seluen totter doot te bereydene, sijn cleederen '1Rm ter doot. vaghende 3), sijn coussen nestelende 4), sijn hayr ondc baert kemmende, summa sijn aensicht tot vrolicheyt stellende, ghelijck oft hy ter bruyloft oft maeltijt soude ghegaen hebben. Hy badt den Steenwaerder dat hy hem eenen barbier consenteren wilde, om sijn hayr ende baert te doen corten: maer dat en wert hem niet toeghelaten. k 2 Tim 46 Daer na heeft hy eenen Christelicken Broedere die by hem ghe- 7 5). comen was, by der hant ghenomen ende ghecust seggende: k Lieue 2. Pet. 1. 14 Broeder de vre mijnder ouerleueringe naect ende ten 6) tijt mijnder een scheydinghe is na by. Dus neme ick aen v minen laetsten oorlof in Christelick dit leuen. Ick dancke v met allen den broeders ende susters wt den broeder. gront mijns herten voor alle bystan-//dicheyt, hulpe, troost ende Fol. 159 dienst my ghedaen in mine banden. Groet my de selue met eenen vriendelicken ende heylighen cusse, biddende dat sy volherden in alle het ghene dat ick hen wt den woorde Gods gheleert ende j 2 Cor 1 23 vercondicht hebbe. 1 Want ick betuyghe voor God ende sinen 2. Tim. 1.4 Enghelen op mijnder siele, m dat ick hen gheen fabulen, noch ml.Cor. 1.17 erreuren oft ketterien, noch leeringhen van menschen, maer dat reyne ende suyuer woort Gods, also dat vanden Propheten, Christo 2 Th 5 ende sijn Apostelen, der werelt gheopenbaert ende naghelaten is, 2. Pet. 1.16 1) Het woordje „ic" is verzwegen. 2) Een drietal letters (11a „h"), door een gaatje in het papier in het Leuvensclie exemplaar weggevallen, konden hier uit het exemplaar der „Bibliothe:a Thysiana" aangevuld worden. Vergel. beneden, blz. 384. ;i) Reinigende schoonmakende. 4) „Nestelen" beteekent: met strikken vastmaken. 5) Lees : 2. Tim. 4.6. 7, 6) Lees : den. vercondicht hebbe. De leeringhe, die sy van my ghehoort ende ontfanghen hebben deur minen dienst, is die onbedriechlicke waern Eph. 2.20 heyt Gods, n ende den onbeweechlicken gront alder Propheten 1 CorVn18 Gnde APostelen' teShen welcke 0 de poorten der hellen, noeh P slachpMatth. 7.25 reS^enen» noch stormwinden, gheen macht en hebben. Dese hebbe q Rom. 12.3 gheleert 1 nae de mate des gheloofs my vanden Heere ghegheuen, voor dese ben ick gheuanghen, ghepinicht ende ter doot rloan. 10.11 veroordeelt. Summa voor dese ben ick bereyt mijn leuen te vers Eph. 1.4 laten, op dat ick betuygen mach, r ick een warachtich ende Gal. 1. 15 getrouwe herder ben. Also heuet minen lieuen Yader ende goeden Fol. 160 God belieft, s de welcke my voor de fundamenten des we-//relts vercoren heeft om sinen name den volcke bekent te maken, ende voor den seluen mijn leuen te laten. t Rom. 8. 29 t Dit moet dan ouer my aldus ghescieden, op dat die verborgen beschickinghen Gods openbaer werden. Daerom wilde ick wel allen menschen deur de liefde Gods ghebeden hebben, dat nyemant om mijnder ouerleueringho ende doot eenighe beroerte make, op dat v Kom. 9.19 sy niet en schinen de beschickinghe v ende wille Gods te weder stane. Want ick ben ghewis ende wel versekert, dat noch wijsheyt, noch voorsienicheyt, noch hulpe der menschen dese ordeninghe Gods beletten sal. Ende so verre ') my aengaet, ick ben gewillich deur die ghe- x Matt. b. 10 nade Christi den wille mijns hemelschen Vaders (" also ick oock yPhil. 1.29 gheleert ben) ghehoorsaem te sine, y versekert dat my God niet alleenlijck om in sinen sone te gheloouen, maer oock voor den seluen te liden gheroepen heeft. Dus mijn lieue broeder bidt den Heere onsen God voor my met alle minen broeders ende susters in den Heere, dat ick mijn offerhande met alder vrimoedicheyt, tot zl.Cor. 10.31 grootmakinghe 2 des naems Gods en stichtinghe alder menschen doen mach. Ick sal oock minen hemelschen Yader ootmoedelick Fol. 161 bidden, dat hi sijnder schapen ontferme, // deselue beware ende aloan. 10. 9 regere, a wt ende in leyde, b goede ende getrouwe herders seynde, b Matt. 9.28 op dat het kuddeken Christi niet verstroeyt ende verloren werde. cloan. 14.2 Maer nv moet ick de scapen laten ende tot den Vader gaen, c by Sijn Medehui- den welcken my een ander plaetse bereyt is. per inden Tsauonts des voorscreuen dijstdaechs ontrent ten vijf ofte sesse vvoorde i_ • seyndt hem yren was n van 8men medehulpere inden woorde eenen brief nochdesen ghesonden tot sijnder vermaninghe ende vertroostinghe, den welcken brief. wy wt den Latijne aldus ouergesedt hebben, ende is dese. 1) He letters „err" van het woord „verre'', door een gaatje in het papier in het Leuvensche exemplaar ontbrekende, konden hier uit het exemplaar der „Biblio- theca Thysiana" worden aangevuld. Vergel. boven, blz. 383, aant. 2. Lieue ende beminde Broeder aengesien de vre onser sceydinghe nae by is, ende ghy nv van uwen veltheere tot den laetsten aHeb. 12.2 strijt geroepen sijt, so hebbe ick mijn liefde ende sorghe tuwaerts voor de laetste reyse met desen brieue willen betooghen. Nv staet v eenen swaren camp te striden, ende eenen grooten vyant touer- bMatt 5 12 winnen. Maer ghedenct b dat de saudie ') groot is, ende de oner- i_Cor. 9. 25 winninghe eerlick. Ancxt, veruaerlicheyt ende smerte brengt de c Ioan. 16.20 doot met haer, maer tvergaet al haest, c ende wert in eerlicheyt ? Q°re ende vrolicheyt verandert. De doot is van Christo ouerwonnen, ^ g verslonden ende haren strael ?) ghemurselt 3), so datse v niet dan l c^r. 15.54 tot profijte comcn mach. Ghy sult de selue in Christo ende deur // Heb. 2.14 Christum ooc ouerwinnen, ende sal v eenen toeganck ende beginsel Fol. 162 des waeren leuens zijn in Christo Iesu. Weest dan cloeck ende wel ghemoedt, al yst dat v de doot in den vleessce prickelt, smerte ende anxt aendoet. Want alle geloouige, hoe wel si der f ouer- f Rom. 8.38 winninge in Christo seker zijn, ende hoe wel haren gheest tot steruen g gewillich is, gheuoelen nochtans wel groote smerte, droef- g Mat. 26. 61 heyt, anxt ende verschrickinghe des doots in haren vleessche, maer sy en laten die in hen gheen ouerhandt hebben, ende striden daer teghen met alder stantuasticheyt ende viericheyt. Hier inne is der gheloouiger beproeuinghe: hier inne is hare ouerwinninghe: hier inne is hare croone. Hier van heeft een seer gheleert man wel ende christelick gescreuen, dwelcke wy tot uwen trooste ende vermaninge hier allegieren willen. Wy sijn veel te ondancbaer (seyt hy) yst dat wy benautheyt ende ellendicheyt nyet gheerne ende blymoedelijck wt de handt des Heeren en ontfanghen. Maer van ons en wort sulcke gheene*) vryinoedicheyt ende cloecheyt gheeyscht, daer doer alle gheuoelen der bitterheyt ende smerten wech ghenomen werde. Want also en soude daer gheene lijdtsaemheyt der Heylighen in het cruys sijn, als sy met gheene // droefheyt ende smerte benaut en werden. Fol. 163 Ware in armoede gheen bitterheyt, in siecten gheen quellinge, in schande geen smerte, in de doot gheen verscrickinghe, wat vroemheyt ende cloecheyt soudet zijn sulcx goets moets te liden? Maer nv de wile een yeghelick van desen dingen door zijn aengheboren bitterheyt onser alder herten natuerlick5) pinst6) ende 1) Saudie (= soudye), d. i. soldij, belooning. 2) Prikkel. 3) Vermorzeld, te niet gedaan. Vergel. 1 Kor. XV: 55. 4) Sulcke gheene, d. i. niet zoodanige. 5) „Bitterheyt onser alder herten natuerlick" wil zeggen: bitterheid, aan ons aller hart van nature eigen. 6) rPinst" is hetzelfde als het hedendaagsche „peinst". 7) Lees (in de bijbelteksten op den rand): Esa. VIII. 25 bijt '), 80 werdet der gheloouiger menschen vroemheyt ende stercheyt daer inne bewesen, als hi «) met het gheuoelen sulcker bitterheyt versocht zijnde, sterkelick daer tegen stridende doerworstelt. Daer inne wert sine ljjdtsaemheyt bewesen, als hy seer ghequelt sijnde nochtans door de vreese Gods wedcrhouden wert, dat hy niet tot eenige ongheschictheyt wt en breke. Daer inne wert sine blymoedicheyt ghesien, als hy met druck ende droefheyt ghewondt sijnde, nochtans in de gheestelickc vertroostinghe Gods gherust ende te vreden is. Desen strijdt, welcken de gheloouighe teghen het natuerlick gheuoelen der smerten ende droefheyt hebben, als sy hem tot lijdtsaemheyt ende maticheyt begheuen, heeft Paulus • Cor.4.8.9. met dese woorden seer wel bescreuen. •> Wy werden in als3) verdruct, maer niet benaut: wy zijn in liden, maer versagen niet: wy tol. 164 werden veruolcht maer daer niet inne verlaten: wy werden // ter neder gheworpen, maer en vergaen niet. Hier siet ghy dat het cruyce lijdtsamelick te draghen niet en is ganschelick ghelijck eenen block ongheuoelick te zijne: ghelijck voortijden de Stoische Philosophen eenen grootmoedigen ende vromen mensche dwaeslick beschreuen hebben, dat hy de menschelicheyt afgheleyt hebbende deur tegenspoet, ghelijck deur voorspoet, deur droefheyt, ghelijck deur blijschap euen vele ende ghelijcklick beweeght werde: ia die ghelijc een steen deur gheen dinck beweeght en werde. Maer wat hebben sy met sulcke hooghe ende op gheblasen lijdsaemheyt bedreuen ? Te weten, sy hebben een beeldt der lijdsaemheyt bescreuen, dat noyt onder de menschen ghesien en is, noch oock sijn can. lae sulcke veel te stranghe ende nauwe lijdsaemheyt soeckende, hebben sy de cracht der lijdsaemheyt van onder de menschen wech ghenomen. Daer zijn nv oock nieuwe Stoissche onder den Christenen, den welcken niet alleenlick suchten ende weenen, maer oock droeuich ende sorchfuldich sijn, sonde is. Ende sulcke onghescict voorgheuen ende vreemde leeringhe coemt meest wt ledighe menschen ende speculiergheesten4), die hem seluen meer met ghedachten ende Fol. 165 spe-//culatien, dan met wercken oeffenende, niet en connen anders dan sulcke paradoxa ende vreemde meeninghen voortbrengen. Maer wy en hebben met sulcke harde ende yseren Philosophie niet te doene, de welcke onse Heere ende meestere niet alleenlick met 1) „Bijten" heeft hier waarschijnlijk den zin van een wederkeerend werkwoord en beteekent: zich bedroeven. Kilianus (Etymologicvm, p. 67) omschrijft „bijten" o. a. met: dolore afïicere. 2) Men zou hier het meervoud verwachten. 3) Alles. 4) Geesten die zich aan bespiegeling wijden. woorden, maer met sijn exempel verdoemt. > Want hy heeft om i Luc. 19. 41. sijn eyghen ende ooc om andere menschen ongherijf ghesucht ende loan. 11. 36 gheweent, ende en heeft sine discipulen gheene ander onderwijsinge gegeuen, segghende: k de werelt sal haer verblijden, maer ghy k loan. 16.20 sult droeuich sijn ende weenen. Ende op dat niemant sulcx tot sonde en rekene, 1 so heeft hy met open woorden salich ghenaemt 1 Matth. 5. 4 die weenen. Dwelcke niet te verwonderen is. Want waert dat alle tranen straffelick ') waren, wat souden wy segghen vanden Heere selue, m wt wiens lichaine bloedige tranen gheuloeydt zijn? soe m Luc.22,44. alle vreese met ongheloouicheyt te beschuldigen ware, wat souden wy segghen van die verscrickinge, daer mede de Heere selue (" soe n Mat. 26. 38 wy lesen) niet weynich ontstelt oft verslaghen was ? Ist dat ons Mac. 14.34 alle droefheyt mishaecht, hoe sal ons dan behaghen dat die Heere *oan' ^ seyt, dat sijn siele droeuich is totter dood? dit hebbe ick daerom hier willen seggcn om dat ic der godsaliger // herten soude van Fol. 166 vertwifelinghe aftrecken ende wederroepen, op dat sy den arbeyt tot lijdtsaemheyt niet terstont verloren en gheuen, om dat sy dat natuerlick gheuoelen der droefheyt ende smerten niet en connen aflegghen: ghelijck het dien moet geschieden, die van lijdtsaemheyt maken ongheuoelicheyt, ende van eenen stantuastighen manne eenen block. ° Want de schriftuere gheeft den heylighen den lof der o Iac. 1.12 lijdtsaemheyt, als sy de swaricheyt der verdruckinghen also draghen, dat sy daer deure niet en vallen, noch ouerwonnen en werden: als sy also de bitter droefheyt gheuoelen, dat sy oock mede met ghees- telicke blischap deurdroncken 2) werden : als sy also met verdruckinghe benaut werden, dat sy deur de verheuginghe der vertroostinge connen adem halen. Hier en tusschen is in haer desen strijdt, dat het natuerlick gheuoelen vliedt ende weyghert, tghene dattet ghe- uoelt teghens hem te sine: ende het geuoelen der godsalicheyt soect ende poocht oock in dese swaricheyt den wille Gods ghe- hoorsaem te sine. Desen strijdt heeft de Heere wtghedruct doe hy aldus sprack tot Petrum: P doe ghy ionck waert, so gordet ghy v p loan. 21.18 seluen, ende ghinct waer ghi wildet: maer als ghy sult oudt wesen, sal v een ander gorden ende leyden waer ghy niet en // wilt. Het Fol. 167 en is voorwaer der waerheyt niet ghelijcformich, dat Petrus doe hy God moeste met sijn doot eereu, hy tegen sinen wille ende als teghen worstelende daer henen gesleypt wert: want also en soude sine martyrisatie gheenen grooten lof hebben. Maer hoe wel ghi3) met groote blimoedicheyt des herten den wille Gods ghehoorsaem 1) Te berispen, te laken. 2) Hetzelfde woord komt voor op fol. 167 ; beneden, blz. 388. 3) Voor „ghi" moet „hi" gelezen worden. Zie de „Erraten" aan het slot. was, nochtans de wile hy de menschelicheyt niet wtghedaen en hadde, soe was daer tweederley strijdt ende wille in hem. Want als hy de grouwelicke ende wreede doot die hy steruen soude in haer seluen ouerleyde, soude hise gheerne ontgaen hebben, deur haer grouwelicheyt verschrict sijnde. Wederom als hy bedachte dat hy deur Gods wille daer toe gheroepen was, so heeft hy de vreese ouerwonnen ende met voeten ghetreden, ende den doot gheerne q Matt. 10 37 ende blymoedelick aenghegaen. q Daerom ist dat wy willen Christus Lu/f) 24 diseipulen sijn, so moeten wy daer na staen, dat onse herte met so groote ghehoorsaemheyt ende onderdanicheyt Gods deurdroncken worde, dat daer alle onse teghenstridende gheneghentheden ghetemt ende sine ordeninghe onderworpen worden. Also sal het ghescieden, dat wy in alderley cruys, daer mede wy moghen ghequelt worden, Fól. 168 sullen 00c in de grootste benautheyt des herten stant-//uastelick de hjdsaemheyt behouden. Want het ongheluck ende ongherief sal wel sijn bitterheyt hebben, daer mede het ons bijten 1) ende smerten sal: also als wy met siecten beuanghen worden, sullen wy suchten ende beroert sijn, ende gesontheyt begheeren: als wy met armoede benaut werden, sullen wy met sorchuuldicheyt ende droefheyt beuanghen worden: in schande, verachtinghe, ende onghelijck J) sullen wy bedroeft werden: in de doot ende begrauinghe onser r lob. 22 vrienden sullen wy tranen der natueren behoorlick wtstorten. r Maer dit sal altijts het slot wesen: het is also des Heeren wille gheweest. Laet ons dan zijnen wille volghen. Dit scrijuen wy dan tot uwen trooste lieue Broeder, op dat v tselue by auontueren een weynich vermaken ende uwen teghenwoordighen strijt versoeten mochte. Ouse wterste begheerte is (so wy seker sijn dat ghy doet) dat ghi den teghenwoordighen kelck, als 3) valt hy den vleessche swaer met aller blymoedicheyt des gheests ende ghewillichlick drincket, v seluen hier mede tallen s Mat. 10.29 tijden troostende, s dat het den wille Gods is ende oock uwe t Ioan. 16.21 salicheyt. Xv zijt ghy t inden arbeyt ende inden aldermeesten Apo 12.2 strijt, maer ghy sult haest moeder 4) wesen, ende eenen onuerFól. 169 ganclicken loon ende prijs // ontfangen. v Ghy weet 00c wel dat v 2. Tim 2.5 sonder vromelick te campen nyemant ghecroont wert, ende dat desen aertschen rock sonder sraerte niet wtghedaen can werden. I)e doot sjjn wy alle schuldich, groot ende cleene, oudt ende ionck: ia tot steruen sijn wy alle gheboren. Al is sy int ouer- D «Bijten" beteekent hier: bedroeven. Vergel. boven, blz. 386, aant. 1. '2) Onrecht. 3) Lees: al. 4) De briefschrijver gebruikt een eenigszins zonderling beeld, het oog hebbende op Openb. XII : 1—5. dencken grouwelick ende bitter, so en can sy in het gheuoelen so bitter niet sijn, oft en duert niet langhe: x iae is veel beter dan xEcclesi. 7. 2 den dach der gheboorte, want sy eyndieht alle smerten deses leuens. Daerom lieue broeder wilt v herte vromelick bereyden om den doot geerne te liden voor dien name Christi, op dat de eere Gods daer deur verbreyt ende sine heylighe waerheyt beuesticht werde. Wilt alle sorchfuldicheyt deses leuens, hoedanieh die sy neder- legghen, op dat ws herten vroemheyt nerghens mede verhindert werde. y Wilt v nergens mede becommeren, met geen creatueren, y Luc. 21.34 noch met wijf, broeders, susters, vrienden ende maghen, noch met eenighe ander sorge deses leuens. z Achtet al niet voor, ende om z Phil. 8. 7.8 Christum!), a dien het al toebehoort wat wy hebben. Wy sijn aRom. 14. 8 sine met siele ende lichame. Ende soe verre uwer liuysvrouwe Cor. 3.23 aengaet, wy sullen haer in alles bystaen ende getrouwelick voor haer sorge draghen, twelck wy V. L.2) soe dicmael beloeft // hebben ende nv wederom belouen, weest doch daer inne gherust. Fol.170 Hier mede oorlof Broeder inden Heere voor het laetste. Wy be- uelen u den God des hemels ende der aerden, die v door sinen Gheest in alle stantuasticheyt ende vroemheyt becrachtiglie. Amen. Wy sullen den Heere vierichlick voor v bidden, op dat uwen strijdt haest ende vromelijck volbracht werde. Ghelijck hy snoenens 3) ghedaen hadde, also heeft hi hem ooc tsauonts ouer maeltijt gedragen tot by der middernacht, niet ophoudende den ghenen die daer teghenwoordich ter tafelen waren, seer vriendelicken ende vrymoedelicken te vermanen, stichten, troosten ende onderwisen. Hy is wel van den eersten altijts seer vrymoedich ende vriendelick geweest, ende vol van troostelicke leeringen ende sententien der heyliger scriftueren, daer door een yeghelick gesticht ende tot liefde der waerheyt ontsteken mochte werden: maer hy heeft dat selue in zijn laetste auondtmael veel oueruloediger ende vriendelicker ghedaen, ende dat met sulcke beuallicheyt, so dat de ghene die met hem ter tafelen waren, verwondert ten rechten mochten zijn. Daer toe was zijn aenschijn veel schoonder, claerder ende vriendelicker, dan oyt te voren. Lnde zijn woorden waren als woorden van een Enghele Gods, // vol Fol.171 crachtige ende vierige bewegingen. Hy sprack vele met grooter lieflicheyt van volstandicheyt ende vroemheyt in de waerheyt te bl.Ioan. 2.15 houden: b Van de werelt met haer lusten te verlaten: c Van cruys c Matth. 5. 10 1) „Achtet al niet voor, ende om Christum" wil zeggen : hecht aan dit alles geen waarde meer, met het oog op Christus en om zijnentwil. 2) „V. L." wil zeggen : vwer liefden. 3) Snoenens, d.i. bij den noen, bij het noenmaal. ende liden voor de gherechticheyt te verdraghen, ende sonderlinghe van de vruecht des toecomenden leuens. Van allen desen dinghen heeft hi soe oueruloedich, stichtelic, lieflick ende vierichliek ghesproken, so dat niet mogelick ware alle zijn woorden oft de sonderlincxste ') van dien ordentlick hier te bescriuen na zijn verdienste ende soude ooc te lanck vallen. Hy allegeerde ooc vele troostelicke' scriften wt den Euangelio loannis, die de Heere Christus ontrent ten eynde zijns leuens ghesproken heeft. Dickwils hadde hy de d Act. 7. 56 woorden Stephani in sinen mont: d lek sie de hemelen open ende Chnstum den leuenden Gods sone ter rechter handt zijns vaders «Phi. t 9* 't ,0I!tfa,^hen in z,Jn eewich rijcke. Itemdese woorden e Phil. Pauh; e lck begheere ontbonden ende met Christo te sine Want , „o , aUe miJnibegheerte i8 tot God minen lieuen Yader, nae den welcken fPsal.42. 1 mine siele lust heeft ende verlanget, f ghelijck een dorstende hert nae de fonteyne. Daerom dunct my ooc desen corten tijt, die ic g i0Ii5JL n°°b m ^ vleessche te kuen hebbe seer lange te sine, de wijle tol. 172 ïck van mmen Vader g wt // woone ende verscheyden 2) ben. Want i, p i ,on c Waer yS8f eCn klnt 8in6n Vader beminnende> dat niet gheerne tot h Paal. 120.5 sinen vader soude gaen ende woonen ? h Och my, och my hoe langhe wert mine wooninghe hier noch verlanghet'? wanneer sal i Psal. 84.11 ïck tot mijns vaders huys ingaen, i daer eenen dach beter is dan h'er duysent iaren? Ende dit sprack hy wel met so bliden gh'elaet ende vrohcheyt des ghemoedts, dat niemant door groote verwon- breecthem COnde Werdcn hem te aenschouwen. Ten van ï!l: eyfDde a0" 18 h°m van grooter vermoedtheyt 3) ende arbeyt, die hy ten vvt. int «Pieken ende vermanen dede, ende den geheelen dach ghedaen hadde, het sweet van allen canten wtghebroken: dwelcke hy gheuoelende, dit is, (seyde hi) mijn reeusweet4): de doot sal nv haest uolghen. lek begheere nv een weynich te slapen, ende mijn ruste Hy troost te nemen. Maer eer hy hem tot rusten begheuen wilde einck hv "T Sheu",1Se1n 'roosten, die om .ekei il ghen. wanhope ende cleynmoedicheyt geuallen was: twelck de voernoemde gheuanghen van Christoffel ter tafel sittende grootelijcx begheert hadde. Dus heeft hy een weynich tijts seer vriendelicken met den seluen ghesproken ende met den woorde Gods getroost. Daer na Fol. 173 ghinck hi rusten. In dese vroemheyt ende // cloecheyt is hy ghebleuen tot den laetsten toe, niet souder groote verwonderinghe van 1) De sonderlincxste, d. i. de treffendste. '2) Afgezonderd. Etynwlogkvm1^1^3 hetZe'We a'S het hedeniJa'i6sche „vermoeidheid". Zie Kilianus, 4) Doodszweet. alle de ghene die op het Steen waren, daer men genoech van hem wiste te spreken. Op desen auont als hi tsanderdaechs soude opgeoffert werden, Daer worden so ysser eene groote menichte van volc voor den steen vergadert, machte die daer den geheelen nacht bleuen, meenende dat men hem by gheestdicke 6 nachte (gelijck men gemeenlick met die van der scrifture doet) liedekensvoor verdrincken soude, ofte ter middernacht wt vreese des volex op de den steen ghemerekt verbranden, ghelijck den roep in der stadt wijdt ende breet sonSen> liep. Dese voor tgheuanghenhuys staende songen Psalmen ende geestelicke liedekens, waer mede sy den nacht ouerbracht hebben. Hy neemt Smorgens voor den seuen vren eer hy ter doot gheleyt wert, oorlof aen den heeft hy aen de Steenweerder ende sijnder huysvrouwe, midts *) fe,teenvv,ae'" j i i_ j-i , , , der, metsijn ooc aen den gheuangnenen die daer present ende met hem ten huysvrouwe, inbijte2) toegelaten waren, met seer lieflicken aenschijne oorlof ende aen alle genomen, de selue neerstelick tot beteringhe des leuens, versakinge dengheuan- ende afsteruinghe der vleesscelicker wereken ende tot alle godsa- ®aer tegen licheyt vermanende: (twelc hy hen seyde tot testamente achter te VVoordich laten) so dat hem allen deur sijne vriendelicke ende vierige woorden // vvaren. beweecht sijnde de tranen wt den ooghen ghebroken ende lancx Fól. 174. de wangen gheuloeyt zijn. Daer na ten seuen vren den 4. Octobris zijn de Marcgraue ende DeMarcgraSchoutet met hare hellebaerdiers ende sergianten in roere gheweest, ne ende ende te peerde ghemonteert na den Steen ghecomen om den gheuangen patiënt voort te brenghen. Doe is den Buel tot hem inghe- en(je hellegaen, ende nederknielende nae de costuyme des lants hem vergiffe- baerdiers conisse ghebeden. Waer op de patiënt eene vriendelicke antwoorde men den pagheuende, seyde dat hy sine doot hem geerne vergaue. Hier na heeft de t'oot Patiënt hem seluen ghewillichlick tot op sijn hemde ontcleet: niet De patiënt aenhoudende dan sijn bonette ende coussen, welcke den Buel oock ontcleet hem wilde wtghedaen hebben. Maer den Patiënt badt hem dit te moghen seluen. behouden om der eerbaerheyt der natueren, tot dat hy quame ter plaetse sijnder opofferinghe: dwelck hem den Buel oock toegelaten heeft. Ende als hy sinen nacht tabbaert aengedaen hadde, so heeft den Buel zijn handen in yseren boeykens gesloten, k ende als een k Matt. 10.16 onnoosel schaep midden onder die woluen voortghebracht. De Buel doet Die Sergianten die daer stonden als briesscende leeuwen ende ^enTaensijn rasende honden hebben terstont de handen aen hem geslagen, // handen. ende zijn met een ghedruysch henen geloopen, hom voort stouwende Fol. 175 ende driuende ghelijc een beeste. "Want als hongerige ende dorstighe De Sergianleeuwen ende woluen en conden si niet tijts genoech van sinen ten liepen met 1) Alsmede. 2) Inbijt, d. ». ontbijt. den patiënt bloede versadicht werden. Fortse ') ende ghewelt bedreuen sy on- hande'lden6 der d<3n V°lck° met slaen ende stooten) °nder het decsel van plaetse hem vvreede- maken. Sy leefden met den patiënt so ruydelick 2), wreedclick, lick. ende onghenadelick, dat hy ten laetsten bedwonghen was tot hen te spreken, hoe leeft ghy met rny aldus? Ick gae ghelijck een onnoosel schaep, ende ghy handelt met my als oft ick een beeste ware. Ende niet teghenstaende dat sy aldus haestelick met hem deur liepen, so heeft hy nochtans niet opghehouden, soe hy best conde owte™!?' t0tten V°lck° te 8Preken' hoe wel hem dat 8waer ende moeyelick' het volek ende 7™'' maer om het ^'oot ?etier des volcx ende der Sergianten coude sijn broeders. J qualick gehoort ende verstaen werden. Ende siende den volcke seer beroert, ende vreesende oft daer eenighen oploop soude ghemaect werden, seyde hy: Mannen ende Broeders nyemant en roere hem om my te verlossen: maer laet de Heere sijn werek in my volbrenghen. Nyemant en poocht doch te beletten ende verhinderen, „ _ tghene dat God in sinen eewighen ende onuerandelicken 3) raet ouer rol. 176 my besloten // heeft. 1 Want ick ben van mijns moeders buyck ltralat .1.15 tot eenen slachoffer beschiet, m ende siet, de vre mijn der ouerlemPsal. 44.23. ueringhe is nv hier. Daer en bouen ick ben in mine siele wel versekert, dat dese vre ende beker van my niet passeren sal: maer ie moet den seluen, so my die vanden Vader gheschoncken is, wtdrincken. Daerom bidde ick v o lieue mannen ende broeders, dat ghy God in sine ordinantiën niet en soect te wederstaen ende my dese gheluckighe vre te verionnen '). Ende doe hy sommighe van sinen medebroeders inden Heere sach seyde hy: lieue ende beminde broeders blijft volstandich in de leere, die ghy deur minen t r au dien8t ontfanghen hebt. Want de selue is die eewighe ende eenighe Eph. 2.^19 waerheyt Gods, » dat fondament alder Propheten ende Apostelen, daer op ick gheboudt hebbe. Dese is dat suyuer woort Gods, waer voren ende anders gheene ick begheere (ghelijck ick die tot nv toe deur de ghenade Christi teghen alle menschelicke leeringhe behouden ende beschermt hebbe) mijn leuen te laten ende mijn bloet „i r n , f® Verg ,eten- Hier inue bliue ick da»> ende en ben daer af (Gode r in !° , 1Dt minste' noch int mee8te geweken, o Dus mijn lieue P F / iw b!"0eder8 v,°lcht uwen Herder na, gelijck ick een nauolger Christi *ol.l,, gheweest ben. P Ick ben een getrou-//we herder, ende niet een huerlinck, die sijn schapen inden noot verlatet. Maer ick ben een sodanich herder, daer de Heere Christus af spreect, die sijn siele 85 ITO nSf'geWuld; ^ Kilianus' Etymologicvm, p. 148. Vergel. fol. oo, 1/ö (blz. 346, 393): fortsich, fortselick. 2) Ruw. 3) Lees: onueranderlieken. gievm,Vp.r7«en" " heUelfde als "verfc'omien. vergunnen". Zie Kilianus, Etymolo- ende leuen voor sijn schapen latet. Tghene dat ick v voor ghe- houden hebbe, gae ick nv met minen bloede betuyghen ende beseghelen. Maer nv moet ick v verlaten o mijn lieue schapen, ende tot den Vader gaen. n Dit is den wech totten eewighen leuen, (1 ^ door welcken ick soecke in te dringhen. Arbeydt ghi ooc also mijn s ^ pet. i. 7 lieue broeders, r op dat ghi deur vele lidens, s als deur den viere ende 4.12 beproeft sijnde tot dat rijcke Gods intredet. Doe vele Christelicke Sommighe broeders dese ende meer andere woorden hoorden, hebben sy onder Christelicke weghe hem toeghesproken, vermaent ende vertroost: iae ethlicke pén\emby^ van hen sijn deur groote viericheyt tot diuerschen stonden ende derhant,hem plaetsen hem toegheschoten ende by der hant ghenomen, segghende: aensprekende strijdt vromelick lieue Broeder, want dit is die vre. Twelc de troosten- Marckgraue geware werdende riep ende tierde met luyder stemme Marckgra- tot sinen trawanten: vangt, spant, smijt, slaet doot, hem seer on- Ue ende solentelick ende ongeschictelick met den Schoutet draghende: haer Schoutet dra- pistoletten toonende ende dreyghende. Want sy vreesden dat hen S^en hen seer onfirnescuictc- den roof ende proye soude ghenomen werden. // Uan zijn doot ende op- Fol.178 offeringhe. |5™iBg5gjOe nv de patieut ghecomen was op de merct ter plaetse U oHl daer hy gebrant soude werden (alwaer hem terstont een 0 l>WJI hellebardier de bonette spitelick ') van den hoofde afgcsnapt ende den tabbaert van den liue ghetoghen heeft) so is hy voor het huysken 2) op sijn knien gheuallen, om sijn ghe- Hy valt op bedt aen den Heere sinen God te doene: dwelck hem niet ghebeuren zijn^knyen mochte. Want de sergianten ende hellebaerdiers trocken hem seer '^roe°pe^ea nydelick op ende dronghen hem fortselick ende gheweldelick in gy dringhen het huysken tot aen den staecke, aldaer hem den Buel met eene hem fortselick yseren ketene vast ghemaect, ende een strop aen den hals gheworpen ^dath^niet heeft, op dat hy niet en soude bidden oft tot den volcke spreken: bidden en"1 twelcke nochtans in allen steden ende plaetsen den patiënten van Soude. wat quade delicten ende feyten sy sijn toeghelaten is. Als hy nv aen den staecke stont, so hebben vele vonden3) ommestaenden broeders in diuersche plaetsen Psalmen opgheheuen ende begonnen Sommighe te singhen. Twelcke de trawanten hoorende hebben grootelicx ver- singen P»>alstoort geweest, ende gheboden te swijghen, dreyghende ende slaende 1) Op toornige wijze. 2) Vergel. Een vvaerachtighc Historie van Hoste vancler Katelyne, fol. 19»; boven, blz. 213. 3) Lees: vanüen. Zie de „Erraten" aan het slot. Fol. 179 in den hoop, sonder // yemant aen te siene groot oft cleyn. Want DeSergian- andere die niet en songhen, ende hen te by stonden, hebben sy den vokke4 °°Ck Sho8tooten entJo geslagen, iniurierende ende quetsende ethendeqaetsen telicke Borghers ende Borghers kinderen. Hier deur is groote beroerte sommige van- ende oploop onder den ghemeynen voleke gheresen, sulcx dat vele den borghers. van hen tot toorne ende wrake verweet sjjnde hebben steenen nae Beroerte ende den Buel ende Sergianten gheworpen. De Marckgraue ende Schoutet tvolcP ' slJn 000 niet vrjr ghegaen- Die Schoutet sijn pistolet veerdich ende De Scontet ghereet hebbende dreychde den Borghers tot diuerschen stonden dreycht den te schieten. Maer de Marckgraue begonde te vreesen, ende sprack volekete tot hem: wat ghy maect en schiet niet. Want indien ghi schiet, D^M^'k 80 81Jn wy alle te male lljfloos- Ia hy worde ten eynde so beureest' n^epende*" dat hy van bonautheyt rieP ende screeude ghelijck een kint: Ey screeude ghe- Borghers staet ons by, ey Scutters staet ons by. Mjjn lieue Borghers liick een kint wy en zijn niet die hem dooden, maer Sconincx Mandament. Siet om hulperoe- wat ghy doet, tis Sconincx Iustitie. Maer hy is so bemint van de Hvisaualiic Ghemeynte> dat noch Borgher, noch Schutter, noch groot, noch bemint. ° cleyn hant wt en stack om hem te helpen. De Schoutet vreesende dat hem tschaep soude ontloopen heeft hardelick tot den Buel gheFol. 180 roe-//pen, dat hy hem met den viere haeste: twelcke hy met sinen Den Beul ver- knape neerstelick ghedaen heeft. In dese verwerringhe ende beroerte tTenTinthVT ^Waer inne de steenen van allen canten dapperlick vloghen) is eene ken. m ^S Sroote verscrickinghe ende verbaestheyt den voleke oueruallen, so dat sy ouer ende weder herwaerts ende derwaerts liepen ende tuymelden ouer hoop, deen ouer dander, gelijck zeebaren in groot onweder ende tempeest. Andere sloten deuren, vensteren, winckels ende kelders toe, beduchtende voor meerder commotie ende quaet. Sommighe een weynich van daer vliedende, bleuen den eynde aensiende: sommige begonden dapperlick ende wt neersten ') met steenen te werpen (want Den Buel met 'D h<3t eerste was het macr kinderspel) siende dat de hellebardiers den hellebaer- deur suIe werPen luttel beroert sijnde, ende euen wackerlick met diers nemen bloote swjjnsprieten 2), hellebaerden ende sweerden na den voleke n6 VwUcht aen' 8tootende' het Parck 3) niet verlaten wilden. Den Buel met de ueeen^ckgra' dienaers ende hellebardiers hebben also ten eynde de vlucht aenSchoutet vlie- ghenomen. Sommighe vloden inde kelders vanden nieuwen Stadhuyse, denoptStadt- sommige liepen haerder straten. De Marcgraue ende Schoutet sijn huys- met grooter haesten op het Stadthuys geuloden, daer sy hen een Fol. 181 wijle tijts verborgen // hielden. Maer soe haest de hellebardiers ende dienaers (door wien de beroerte ende occasie des oproers ge- 1) Wt neersten, d.»'. uit alle macht. 2) Spietsen, werpspietsen. 3) Het parek (fol. 181 : perek), d. i. de omheinde ruimte. maect was) wt den percke ghouloden waren, so is de beroerte ende tempeest gestilt geweest. Waer wt claerlick te mereken is, dat den oorspronc deser beroerten den hellebardicrs ende Sergianten, niet den gemeynen volcke toe te scriuen is. Hier en tusschen hebben sommighe int perck gespronglien, de mut- Sommighe saerden !) afghetrocken, den strop ende ketene los gemaect, verho- BPr'nghen int pende den Patiënt noch te salueren : maer (eylacen) twas te vergheefs. patient'te'sal Want den Buel hadde hem thooft ende hersenen met eenen yseren neren, hamere doorslagen, ende van achter in den rugge met eenen grooten VVreede poeniaert doersteken: ghelijc van bouen wt de vensteren gesien, moorderye ende naderhand in hot doode lichame beuonden wert. Als sy nv ('en Pa" sagen datter geen hulpe aen en was, so hebben sy opgehouden de inutsaerden af te trecken, veel te meer, om dat sommighe riepen: wat maect ghy mannen, lieue mannen wat maect ghy? ghy doet den man dobbel pine aen. Want hoe wel het vier nu eerst begonde te branden (twelcke den buel vluchtende met een weynich stroeys in sinen baert stack 2)) so saghen sy nochtans dat den patiënt, die soe iammerlick duerwont, bebloet ende deurslagen stont, de doot // nemmermeer ontgaen mochte. De Patiënt rustende op de ketene, Fol. 182 ende met den eenen voet inden viere knielende, ende met den Ellendighe anderen buiten den viere staende, is van langher handt met grooter P'ne en(le pine (om den cleene viere, meer spruytende wt don smoute 3) ende martysmeyre sijns lichaems, dan wt den houte) verbrant gheweest. Tvolc dat rontomme stont, siende sijne iammerlicke ende langhe pine, wert met compasssien ende medeliden ontsteken, roepende: O God, hoe condt ghy sulex verdragen? Men sach hem inden viere een langhe wilc leuen, sijn hooft ouer ende weder gaen, mont, lippen ende handen open ende toedoen, tot dat hy ten eynde op sinen eers, ende van daer met den hoofde in den viere gheuallen sijnde Hy gheeft godsalichlicken sijnen geest in de handen des Ileeren ghegheuen heeft, sinen gheest Na dat desen vromen martelaer also in den Heere ontslapen was, wert sijn lichaem een langhe wile inden viere ghebraden, so dat vele meynden dat het tot asschen verbrant moeste werden. Daer na is tvier ten eynde geblust gheweest, op dat het lichaem lichaem niet geheel tot puluer ende stof verbrant werde. Maer tselue was krompen ende door de groote pine ende langen tijt so inghecrompen ende cleyne geer misgeworden als van eenen kinde van acht oft negen iaren. Thooft maect. (bouen4) dat het becke-//neel inghesmeten was, so vore gheseyt Fol. 183 1) Takkebossen. 2) De beul deed met een weinig stroo den baard van Fabritius ontbranden, waarna ook de takkebossen vlam vatten. Zie Kilianus, Etymologicvm, p. 634, op het woord „steken''. 3) Vet. 4) Behalve. Fol. 184 Tdoode liehaein blijft lange tijt int slijck ligghende tot een gaepspel. a Psal. 79. 4 b 2. Cor. 4. 4 c Ioan. 16. 3 is) was gheheel onkennelick, raids dat alle het vleescb, hayr, oogen, neuse, ooren, lippen ende anders verbrant waren. Aen de armen ende handen, die noch in de yseren boyekens gesloten lagen, wert niet gesien, dan bloote beenderen. De beenen ende knyen waren so deerlick gheborsten, ende de zenuwen in de braeyen ') opgheloopen, dat het grouwelick ende iammerlick om siene 2) was. Den rugge ende buyck (die als een tonne dicke lach) waren so mismaect, gheploot 3), gheuladen 4), ende deurwont, dat menich mensche sonder tranen ende clagen sulcx niet en conde aenschouwen. Daer sijn sommighe die voor warachtich seggen ende affirmeren (op dat gheenc maniere van wreetheyt aen desen martelare achtergelaten ware) dat de pijpe van sinen eene beene afgheslaghen was. Maer, mids dat wy de rechte waerbeyt van dien niet en weten, soe en willen noch doruen wy dit selfde niet affirmeren, op dat in onse historie niet dan de naecte waerheyt ende alle ghetrouwicheyt beuonden werde. De presumptie ende tvermoeden van dien is nochtans groot, ende om vele redenen ende circonstantien der waerheyt ghelijcformich. Want gemerct dat den Buel, vreesende oft hy ontquame, den martelaer het hooft doorsmeet ende therte afstack, soe // is wt dien gelooflick, dat hy hem ooc het been ghebroken ende afgeslaghen heeft, op dat hy by auontueren in de tumulte niet ontulieden soude. Summa daer was in den lichame niet gheheels5), dan een doel sijns eenen voets, die mids 6) het knielen, buyten den viere was. Tselue bleef daer also inden slijcke wel acht vren liggen tot een gaepspel7) ende aenschouwinge aller menscen, die dat met grooten hoopen quamen aenscouwen. De eene beclaechdent ende beweendcnt: a dandere hielden haren spot ende schimp daer mede. Het werde met den voeten gerolt, gekeert, ghewentelt ende gestooten van een yeghelick. Twas so mismaect, ellendich ende iammerlick (also voorseyt is) datmen niet vele desghelijcken ghesien heeft: soe dat oock sijn meeste vyanden (indien een druepel der compassien in hem geweest hadde) tot medeliden hadden mogen beweecht werden. Maer (eylacen) men soude eer tranen wt steenen doen vloeyen, dan wt den vyanden des geloofs, b de wile haer herte deur den god deses werelts verblint is, ende dat sy met den Christenen te moorden c Gode meenen eenen bequamen dienst te doene. 1) Kuiten. 2) Om siene, d.i. om te zien. 3) Gheploot, d. i. van het vel ontdaan. 4) „Vladen" is Vlaamsch en beteekent: villen. 5) Niet gheheels, d. i. niets heel gebleven. 6) Wegens. 7) Vergel. in de Voorreden, quat. B, bl. 1r (boven, blz. 292): gaepsel. Yele onder den volcke weenden ende murmureerden, dat men tdoode lichaem so langhe op der straten (dwelck noyt binnen // Antwerpen ghesien is) liet leggen: waerom sy voor hen ghenomen Fol. 185 hadden tselfde te begrauen. Eyndelinghe tusschen drie ende vier vren na middach is de Marcgraue ende Schoutet met eenen grooten hoop hellebardiers ende Sergianten ter slacliplaetse gecomen, ende tdoode lichaem op een carré doen werpen, om also na tgalgevelt (so men anders niet en meende) na costuyme gheuoert te werden. Maer tis al anders Tlichaem wtgeeomen, want den Marckgraue merckende dat hem een groote a®"en ende ontallighe schare naliep, heeft dat by den water doen voeren, ghebonden ende aen eenen grooten steen gebonden int Schelde doen verdrincken, ende int eensdeels wt vreesen des volcx, eensdeels om de gedachtenisse van vvaterversulcke eene leelicke moort wt der menscen ooghen te weeren: (ronc en< twelcke noyt veel ') ghesien is gheweest. Aldus heeft desen vromen martelare oudt sijnde tusschen xxxvij. Den ouderende xxxviij. iaren, na dat hy den tijt van drie maenden ghe- dflesMar" uangen gheweest hadde, sijn leuen op deser werelt geeyndt, d.en?e d Act. 14. 20 ia also deur vele lidens ende tormenten des doots in het Coninekrijcke Gods ingegaen. Hy mach ten rechten e onder den genen die e 4. Es. 2. 46 door vele lidens ende smerten den sone Gods stantuastelick beleden hebben, gherekent ende // ghetelt werden. Want hy en is niet Fol. 186 alleenlick met den viere verbrant ende ghedoot (daerinede de tyrannen hem plegen te vernoegen) maer bouen dien wreedelick vermoort, doorsmeten, doersteken ende deurwont geweest, ende sijn lichaem ten letsten int water verdroncken. Aldus heeft die god- ^°^aJ|^aer" salighen man ende ghetuyge der waerheyt van der werelt gheloont r®^s 68 vve" gheweest. Maer hy heeft eenen anderen ende beter loon van den g..^ Heere sijnen Godt ontfanghen. Sine wandelinge is altijt, na dien de vvandelinhy tpausdom verlaten hadde, vroom ende onstraffelic geweest, also ghe was onvele Ghemeynten, openbare ende heymelicke bekent is. Hy was «trafiehc. een seer vriendelick ende lieflick man van natueren, lieflick in ^£j^aseen spreken, vermanen, troosten, ende vercondighen des goddelicken vannatuearg woorts, maer nochtans vierich ende beweeclilic van tale. Tot den ende vriendedienst des woorts en is hy van selfs niet f ingedrongen (g also lick van sprede Papistige herders heden sdaechs incruypen) maer is wettelick ^ ^ wt Zantwijts2), aldaer hy seker handtwerck was doende, van de g Ioan. £o. 1.8 nederlantsce Ghemeynten geroepen gheweest: waer inne hy hem Zantvviitsin Christelick ghedragen, de leeringe des Euangeliums geleert, ver- Enghelant 1) Noyt veel, d. i. zelden. 2) Sandwich in Engeland, waar zich eene gemeente van Nedei landsche vluchteingen heelt bevonden. Zie boven, blz. 260. breyt, ende als een getrouwe Dienipr mof rton ui j t. i, ^:?ck heef; rer daet -* loan. ion8 wife hy^da PlIf r^ ^ ^ kuddeken Christi d* i2 Tim l 14 d eenlick mPf g ^ ' , h°m Va" Gode betrout was> "iet b enltZi»T' ^ t0nnent°n' maer 00c -otter doot vanden if 1 T T™ °0t ^ ^ygenisso, dat hy een ezen eerl l 7"' °°d' meer *esocht heeft> d™ ^ eyfen i V ^^ten, dan sijn k Matt. 19.29 k vader ende mopd3' f° 1°"' °f° °m Christum ni<* alleenlic ende lo l \ ^ SUster8< vrienden ende ^n, _ ende sine heue huysvronwe, maer ooc sijn ionc ende bloevende rna °" "l,edf; h00"' Wy m°ShC" 'C° "*hte" «' ™» ta Ï I Matt. 10. ,8 3te lLlee° T° ? e "°0m Sh<"Ure° 0hris,i '8»« Act. 9.15 ^oort9 ghe«eest is, die also stantuastlick ende vrymoedelick den m Mat. 16.16 Heere Christum beleden heeft alle den tiit siin Jr oT k9 r ?°ot iT' e°d°*- - Io"' 6' '■ wëtert w °"K ^odorlM'lm ' "7 »^or. niet en' ende 11. 27, p . J pweest sijn. \\ y moghen wel seggen, dat hy ten rechten lï?8 28 heeft °Chr078' , 6611 ^ ^ gh~t ™ 1 hy l.I«n 51 o7erf,ed " ™d d fT"" ,0°r C™"?1™, Vorsten, Fol. 188 hv™ ° fcY vereondigende dat nM.ttl, 1 2, i,,." . "»«»»>», » ende „alicl,- 2ffg •de ™orv"lsWo»°°M»f'«<- «■* farw, vZzS::ssr!;:termnmd°p» Rom 8 S 1 i* 1 u,en cru>ce Lhristi (ick rneene sommighe der o-he- Gal. 4.4. wereft 'tnLTd Libertin°n> bastaerden Lutheri, , die "dos Luc.4. 18 WereIts ende vrienden willen sijn, r Christo met Belial die- Esd. 1)61.1 nen, 3 °uer beyde siden manck *aen t if f dPhil s ik dnvnola f„f„i a i lx- , .. öaen> des Heeren ende des q Mat.'6.25 si „ des !roL a . T- eyndcIin-he die daPPere procureurs aTs°oftnhyedieyglhe .Chfhc 8C.han'delicdke ende91.15.16 °r 8°nderlinge ende blijde nieumare ter Borssen in groote ver' Eoi'lo8;,16 f TngJe d°r burSheren. coopliedon, ende vreemdelinghen gheH.b.13 5 Zn wt gd08T!" hebb s ten eewighen viere met den duyuel ende sinen t Sap. 5.1 enghelen veroordeelt werden, t Maer die ghene die ghy veruolcht, verdruct ende vermoort hebt, sullen vrymoedich teghen v staen, ende beschuldighen in het gerechte Gods, ende aenschijn des Lams. Die ghy hier bespot ende veracht hebt, v sullen by den Lamme op den berch Syon ende * in dat nieuwe Hierusalem triumpheren. v Apo. 14.1 y Maer ghy sult weenen ende huylen, siende de grouwelicke end^lVlo wrae°ke ouer v doen sal. In dien daghe en sullen v noch y Apo 18 9 ^ausen) noch Cardinalen, noch Bisschoppen, noch Monicken, noch 11. Placcaten van Keysers ende Coninghen (daer mede v nv de Inqui¬ siteurs ende monicken willen verschoonen ende ontschuldighen) niet connen verantwoorden oft garanderen. Neemt doch dit ter herten, z Paal. 2.12 0 ghy Coninghen, heeren, ende rechters der aerden: 1 cust den Sone, ende ontfangt sine leeringhe, op dat sinen toorne niet onta Es. 1 16 ^ken werde, ende ghy eewelick vanden wech vergaet 4). Bidt bGene.4.9.10. den Heere, a dat uwe handen ghesuyuert werden vanden bloede Heb. 12. 24 der heylighen Gods, b twelcke ouer v wraecke roept. // 1) Herzien. 2) Hier zou een sluithaakje behooren te staan. 3) „Teghen den Lamme, ende sinen H." wil zeggen : tegen het Lam (Openb. XIII: 8) en zijnen Heer. 4) De schrijver gebruikt woorden van Ps. 11:12. Zie boven, blz. 375, aant. 3. 5) Lees (in de bijbelteksten op den rand): Esa. Hierom wee v ooc o ghy stadt van Antwerpen, ten sy dat gby Fol. 193 v bekeert: c want in v wert het bloet der heylighen vergoten. Aen de stadt God seyndt tot v Propheten ende Leeraers, om v salicheyt, vrede van Antvverende gherechticheyt te vercondighen, d ende tot schaepscoye te 23 vergaderen, inaer ghy en hebt niet ghewilt. Ghy blijft euen obsti- 34 35 37 naet, rebel ende hartneckich. Ghy versmoort by nachte Gods wt- d Ioan. 10.16 uercorenen als honden ende catten in een cuype waters, hooft, handen ende voeten tsamen aen eenen cloot ghebonden. Waer heeft men oyt sulcke Iustitie ghesienP e gbi sijt gheworden een stadt eEsa. 1.21 vol bloets ende moords der heylighen Gods, ende cont noch niet versaedt werden. Twoort des Heeren soect ghy wt te roeyen, den godsalighen moort ende doot ghy. In v wert beuonden dat bloet Christi ende aller Martelaren, die vanden beghinne des werelts op gheoffert sijn. f In v en is niet beuonden, dan houeerdieheyt ende fl.Ioan.2.16 hoochmoedicbeyt des leuens, begheerlicheyt des vleeschs ende lust der ooghen, ouerdaet ende wulpsheyt. Onrecht ende ghewelt, lieghen ende bedrieghen, verraderie ende gheueynstheyt, hebben de ouer- g ^po. 18. 2 hant in v ghenomen. g Ten laetsten ghy sijt gheworden een stadt hMatt. 21.13 aller onreynicheyts, h ia een speloncke van straetschenders, dieuen ^ie. 7.11 ende moorders, so dat het // den Burghers niet vry en is van dat Fol. 194 den auont coemt, ouer straten te gaen. Deen wert vermoort, dander versmoort, den derden ghewont, den vierden van sijn cleet berooft. Daer werden oock vrouwen vercracht ende gheschoffiert, dochters gheschent ende gheuioleert. Summa, alle ouerlast, schelmerie ende boosheyt wert in v beuonden. Daerom sult ghy, ten sy dat ghy v bekeert, i een swaer oordeel ontfanghen. k Het sal iEsd. 1.28 verdrachlicker wesen den steden van Zodoma ende Gomorra in dat ^ ^atgerechte Gods, dan v. l De steden van Tyrus ende Sydon sullen 1 Jlatt. 11.21. teghen v in het oordeel op staen, ende sullen v verdoemen. m Want tt jq jg waert dat sy hadden moghen hooren, de Propheten ende Leeraers, encje 23 34 die tot v ghesonden zjjn 0 ghy stadt van Antwerpen, sy souden Luc. 10. 3 in asschen ende sacken haerder sonden leedschap ghedaen hebben. Bekeert v dan van uwe boosheyt, oft andersins so sal uwe plaetse woesten ghemaect werden. Dit was deerste iustitie die de Schoutet oyt gedaen hadde. Wt Deerste Iustiwelcker oorsake een persoon van hem ouer tafel wt een cluchte t'e ('es Schouseyde, dat de Schoutet het beste naest der herten gheleyt hadde '), vreesende aen de quade broeken te verslicken: daer mede te kennen geuende datter quaetdoenders ghenoech waren, die hy wel eerst // hadde mogen rechten, ende aen sulcke sijn eerste iustitie doen. Fol. 195 1) „Dat de Schoutet het beste naest der herten gheleyt hadde" wil zeggen: hij had de beste spijs het eerst genuttigd. VIII. 20 Maer om voort te gaen in onser materie, so werde sdaechs daer na, namelic den vijfden der seluer maent een ghebodt gepubliceert De Heeren ende wtgeroepen by den Marckgraue, Schoutet, Burchmeesteren, publiceren ScePenen ende Raedt der stadt van Antwerpen, nopende de beeen Manda- roerte den voorgaenden dach geschiet: waer mede een yegelick ment. belast ende beuolen wert, die vanden voorseyden feyte eenichsins geweten, oft raet oft daet daer toe ghegeuen hadde, dat hy den 6. Octobris smorgens voor den middach hem quame daer af verantwoorden voor Burchmeesteren ende Scepenen: oft in gebreke van dien soude tegens hem geprocedeert werden, als tegen ander oproerighe ende seditieuse personen. Ghebiedende voorts een yegelick, die eenige kennisse van den sulcken hadde, dat hy de selue quame ter seluer tijt te kennen gheuen aen de voornoemde Heeren: waer voren hy tot recompense ontfangen soude hondert karolus guldenen eens 1): indien niet, soude aen lijf ende goet ghecorrigeert werden. Daer en bouen indien yemant handtdadich ware vanden seluen faicte, ende quamet denuncieren als bouen, die soude vry Fól. 196 gelaten, gheabsolueert endo bouen dien met de // voornoemde recompense van hondert carolus guldens besconcken werden. Maer wy en hebben niet vernomen, datter als noch yemant gecomen is. Het gheruchte des voorleden oploops ende beroerte is terstont aen des Conincx Hof tot Bruessel ghecomen, alwaer alle dingen veel arger gherapporteert ende ouerghedragen sijn geweest (ghelijck sulcx altijts gheschiet) dan het inder waerheyt was. ?hegvvlrden E°de meer is' 80 Werden de geIoouighe aldermeest daer mede tenHouebe- "^"huldicht ende beswaert: waer toe sy nochtans (gelijc men nemrncht van der merffieer beuinden sal) geen scult, noch raet noch daet ghegheuen commotie en- hadden. Want hadden sy eenige fortse oft middele om hem te verde oploop. lossen willen gebruycken, sy souden den patiënt onder wege, eer hy oyt tot den viere ende slachtplaetse quam, gemackelick ende sonder grote moeyte ontnomen hebben. Wy laten staen, dat sy hem sdaechs te voren, doe hy met seer weynighe dienaers ende sergianten ter vierschare gheleyt werde, sonder eenich groot perijckel ende beroerte wel souden verlost hebben, hadden sy vanden sinne gheweest den gheuanghen te verlossen. So dat gheensins ghelooflick ofte warachtich is, dat sy met steenen gheworpen souden hebben, Fól. 107 ofte oock daer toe gheraden, twelck sy in alder // manieren misprisen, ende altijts mispresen hebben. Maer de Sergianten met haer dreyghen, slaen, stooten ende smijten, hebben aldereerst den ghemeynen man tot gramschap ende raserie verweet: twelcke de oorsake was dat haer sy 2) handen oock ter weyre ghestelt hebben. 1) In eens. 2) Lees voor „haer sy": sy haer. Zie de „Erraten" aan het slot. Maer dit is den Christenen eyghen, datmen op hen de schuit van alle oploopen ende beroerten altijts legghe: " ghehjck oock de n3.Reg.18.17 Propheten ende godsalighe mannen, ° ia oock Christus selue hier Amoa 7.11 van beschuldicht ende gheaccuseert sijn gheweest. ® Als dit gheruchte meer ende meer wies, ende van daghe tot daghe 0 £nCi 23. 5 alom verbreyt werde, niet sonder grooter schade, blamatie ende iniurie der Christenen, so sijn de gheloouighe der ghemeenten van De GhemeynAntwerpen, ten eynde veroorsaect gheweest thaerder defensie ende teoftghelooontschuldinghe, een Requeste oft Supplicatie te stellen, ende aen *llg® bmnen het Hof tot Bruessel t'exhiberen: vertooghende dat haer leeringhe, stellenende11 leuen, ende vergaderinghen tonrecht voor quaet, seditieus ende exhiberen oproerich, ende sonderlinghe, dat sy valschelick met den oploop Requeste. ende steenwerpinghe Thantwerpen onlancx gheschiet ghelastert ende beswaert worden. Want men soude niet beuinden, ende veel min metter waerheyt ouertuyghen, dat haer lee-//ringhe ') ende leuen Fól.198 oyt des oproers ende seditien schuit gehadt heeft. Maer in contrarien dat sy anders niet en soecken in leuen ende leere, dan alle eerbaerheyt, ruste, vrede ende ouderdanicheyt te betooghen. Waerom sy ootmoedelick bidden, dat haerer E. belieue sulcke accusatien ende lasteringhe gheen ghelooue te gheuen, ende den Supplianten ende hare saken rechtueerdelick te oordeelen, op dat sy niet langher met den name van oproer beswaert bliuen. Maer op dat den Leser d'inhoudt van dien te beter verstaen mach, soe willen wy de voornoemde Supplicatie hier oock by stellen. // 1) De lettergreep „lee" wordt bovenaan op fol. 198 herhaald. Fol.199 REQVESTE AEN MYN VROYWE d'Hertoghinne van Parme, Plaisance, etc. Regente, ende andere Gouuerneurs ende Regeerders deser Nederlanden, ghepresenteert van wegen der armen, verstroeyden ende verdructen gheloouighen, die tonrecht ghediffameert, veruolcht ende gheaffligeert werden ter cause haerder Religie nae den heylighen Euangelium ghereformeert. Snppiicatie.61 *» alder ootmoedicheyt ende reuerentie gheloouighe deser Nederlanden, die bcgheeren na reformatie des heylighen Euangeliums te lenen, hoe wel sy gheen ander leeringhe en zijn volghende, dan de ghene die begrepen is in de boecken des ouden ende nieuwen Testaments, noch anders gheloouende, dan de heylighe suyuer kercke vanden beghinne tot nu toe altijts ghehouden ende Fol.200 ghelooft heeft: soe worden // sij nochtans by d'Inquisiteurs ende Officiers der C. M.') om haer ghelooue ende Religie bouen mate setr gheinquieteert, veruolcht ende onmenschelijck ghemartyrizeert, als hereticquen ende schismaticquen, ende daer en bouen oock gheacht voor seditieuse vyanden der Ouerheyt Lucm°2375W ende Pcrturhateurs der ghemeyner ruste ende weluaert: * ghcAct. 16. 26 ^Jc^erwVs den Propheten, Christo, den Apostelen ende Heyende 17. 7, Hghen der eerster kercke, dusdanige leelicke ende schandelicke ende 24. 5 titelen als eygen namen ende appellatien nae ghegeum zijn, om also haer saken odieus te maken, ende met alsulcke calumnien ende valsche blamatien de oprechte Religie te verdrucken ende verduysteren. Teghen alwelcke enorme ende abominable accusatien sy Supplianten gheene andere defensien begheeren 1) C. M., d. i. Conincklicke Maiesteyt. te pretenderen, dan dat de kennis-se haerer saken in handen ghenomen, ende haer leeringhe ende leuen by verstandige ende niet suspecte Iugen (alle affectien buyten ghesloten) gheexami- neert werde nae d'oprechte ende suyuer woord Gods: waer inne men claerlick beuinden sou-//de, hoe verre sy Supplian- Fol.201 ten vcrscheyden zijn van alle heresie, oproer ende seditie: ten ware datmen voer hereticquen ende seditieusen houden ivilde, de ghene die hen de Scriften in alles onderworpen, houdende de selue voer de eenighe ende infaillible reghel des waerheyts. Want wat haer vyanden ter contrarie pretenderen, soe sal- men nochtans beuinden, dat sy Supplyanten om gheene andere saken ter werelt ghehaet, gheblameert ende veruolcht werden, dan om dat sy b Iesum Christum houden voor haren eenighen b 1. Tim. 2.5 Heere, Salichmakcr, Aduocaet ende Middelaer, ende sine lee- i 77 loan.4.25 ringe (als wesende ghenoechsaem ter salicheyt) alleene aen- en(ic 20.31 hanghen. Also dat men in haer ghelooue niet een artijckel l.loan.2.1. bruinden sal, contrariende den ivoorde Gods, oft oock discor- derende met der primitiue heylighe kercke, ofte determinatien pg°nn^m^nNl* der vier eerster authentiicke Conciliën, also tblijct wt haer- stanti nopoii- lieder confessie ende belidenisse des gheloofs hier mede ander- werf ouer ghegheuen: de welcke sy Supplianten na de Scriften cedonense. simpelick beworpen hébben ]), achterlatende alle // erreuren, Fol. 202 abuysen ende Papistighe superstitiën, naderhand in de religie ghebracht2) ende inghecropen, tot groote cleynicheyt3) ende verduysteringhe der oprechter Religie. Wt gr ouwel van welcker sy Supplianten (c schouwende de Papistijcque Synagoghen) c Es. 52.11 hen vergaderen in cleene hoopkens, om den name Gods in aller deuotien ende suyuerheyt t'aenroepen, ende deur heylige 1) Kilianus (Etymologicvm, p. 58) heeft: „beworpen, bewerpen int kort, Summatim comprehendere"-, en ook: „beworpen in schrifte, B r euiter et succinctè notare, vt deinde extendatur et absoluatur". i) Guido de Bres heeft hier bij het vertalen (p. '210) eene verandering aangebracht, die den tekst niet duidelijker maakt. In plaats van „also tblijct — ghebracht" leest men bij hem: comme il appert par leur propre confession de foy imprimee et parci deuant presentee auec la presente. Parquoy lesdits Supplians selon 1'Escriture saincte ont simplement reietté et abandonné toutes erreurs, abus et superstitions Papistiques, qui sont puis apres entreuenus et entrez en la Religion. 3) Verkleining, afneming. predicatien ende vermaningen conforme den H. Euangelio, ghesticht ende beueslicht te werden in de vreesc Gods. Summa, om suyuerlijcken den heylighen dienst ende Sacramenten Gods d Dan. 3.18 te ghebruycken, sulcx als die van Christo (die alleen den leende 7' Autheur daer af is) zi3n ingestelt: mids datJ) haerlieder cone 2. Cor. 7.1 sc™ntien niet verdraghen, d dat sy frequenteren ende veel min DefdieMtf5 commumcm% souden in de gruweliicke ende afgodissche sacri- Gods en is nv ficien ende pretense godsdiensten, diemen inde Papistcrye is aen geen celebrerende, e sonder hare sielen ende lichamen te besmetten, plaetsen ge- j i ' bonden. mcie ae eere Gods te prophaneren. Wel verstaende { dat den f loan. 4.21 Godsdienst nu ter tijt niet en is (gheliick in tiden des ouden // Fol 203 Testaments5), ende der Israêliitscher kereké) besloten in sekere plaetsen, maer gheheel vry ende libre ouer al. Soe dat by dien den gheloouighen, om in Gods dienst hen te oeffenen ghepermittert is te moghen vergaderen in alle plaetsen, soe g 1. Reg. 18. wel secrete als publicque, tsy oock by nachte ende ontiden: Matt 10 27 g gheliick men 9enoech hmint wt der heyligher schrift, ende Act. 12.12, Ecclesiastique historiën, dat de Propheten, Christus, d'Aposende 16.13, telen ende Martelaren eertijts ghedaen hebben. De welcke Hei 2U38 gheen temPelen> noch publique plaetsen hebbende tot exercitie Ruffinus'lib. haerer Religie, hebben hare vergaderinghen ghehouden int his^Eccl^' secrete> mde somtijts oock wt vreesin des veruolghers ver- Eusebius lib. Rocken *) in bosschagien, speluncken ende verborghen plaetsen, histEcci. % mmelick in tiden als de Ghristelicke Religie (ghelijck diuerschc ldemdist.14. Ecclesiastique Autheurs bescriuen) heeft aldermeest in fleure Canon 6). mefc vigeure gheiveest. 1) „Mids dat" wil zeggen : dewijl. 2) Het woorddeel „Testa" ontbreekt hier. 3) De requestranten bebben het oog op de voortzetting van het werk van Eusebius door Ruffinus, 0. a. gedrukt als L. X en XI van het werk van eerstgenoemde in de Avtores historiae ecclesiasticae, Bas. 1535, fol. Het in de aanteekening bedoelde (L. XI [II], c. 6 (niet 5)) komt daar voor op p. 246. Ruffinus handelt over de verdrukking der Katholieken door de Arianen te Alexandrië en elders. 4) „Vertrecken" kan beteekenen: zich afzonderen (secedere). Zie Kilianus Etu mologicvm, p. 732. ' 5) Eusebius, Historia ecclesiastica, L. IV, c. 13 (in de ed. van H. Valesius, Amstelod. 1095, p. 102 seq.), bevat den brief van keizer Antoninus Pius („Ad commune Asiae ) over de vervolging der Christenen. 0) Verwijzing naar het Decretum van Gratianus, c. 2. D. XIV, in de uitgave van Friedberg, Lips. 1879, P. I, col. 33: Que constitutiones valeant temperari, uel que non. So datmen by dim hen Supplianten ter causen van hare secrete vergaderinghen niet meer ooc en behoorde te reputeren voor scismaticquen, dan die vander primitiue heylighe // suyuer kercke. Dies te min: want') sy sulcx niet en doen wt Fol. 204 schaemten haerder Religie ofte leeringhe, maer alleenlick wt Secrete vervreesen der aenstaende perikelen: veel lieuer altijts hébbende y*t vreeën" (ivaert moghelick) haer versaminghen int openbare te houden, mids dat2) sy hem ghenoech sijn ghetroostende3), dat alleene het aensien van dien, hen beurijden ende absolueren soude van die calumnieuse accusatien van so veel enorme ende leelicke delicten, daer mede hare vergaderinghen ghediffameert ende ghelastert werden. Ouermids datmen daer niet anders sien noch hooren soude, dan alle manierlicheyt ende suyuerheyt tot grootmakinghe des naems Gods, ende stichtinghe aller menschen, met ernstighe vermaninghe tot sinen dienst ende ghébeden voor allen menschen, h ende bysondere voor de h Hie. 29.8 salicheyt der C. M. midsgaders allen Magistraten van sinen ƒ ^2 weghe ghestelt, ende weluaren siner landen ende prouincien. Also dat verre van daer is, dat sy Supplyanten tenderen souden, om eenighe sedilie, muyterie ofte rebellicheyt te maken i Bom. 13.1 teghen ' d'Oue-f /richeyt van God almachtich inghestelt, gelijck Fol. 205 sommighe quaetwillighe valschelick ende calumnieuselick sijn versierende, als oft sy waren niet alleenlick muytmakers, maer oock moedmllighe vyanden der Ouerheyt, ende perturbateurs der ghemeyner ruste ende vrede, ontfangende alle sorte van quade ende boose menschen, daer nochtans het Euangelium (na het welcke sy haer leuen reformeren ende leyden) hen teenemale anders is leerende. Maer in contra/Tien van dien kMatt.22.21 doruen sy Supplianten wel segghen, dat sy van te voren noyt ende 17.17 soe wel verstaen noch gheweten hebben, k in wat reuereniie ^ °™-m ^ ^ ende eere d' Ouerheyt te houden was, als deur middele der Tit. 3.1 predicatien wt den heylighen woorde Gods voortgebracht. ^et- 13 1) „Dies te min: want" wil zeggen; En dit te minder, omdat. 2) „Mids dat" beteekent: dewijl. JJ) „Sy hem ghenoech syn ghetroostende" wil zeggen: zij hebben voldoende hoop. Dwelcke sy supplianten muolghende, hen in allen saken submuteren ende patienteliek verdraghen al het ghene „at by den Magistraten, tsy reeht, oft onrecht, see wel by de tyrannighe Inqumteurs ende enlancx inghedronghen Bisschoppen Fol 20e 'Z Slagheak aHdere BechtersZn- ' ge oen werl: son-l/der datmen indtr waerlieyt beuinden sal dat eg eenVhe saken hm daer leghen souden oyt ghem- poseert, ende veel mm ghmbelteert hebben, ofte Autheure eemgher sedilien ofte eommotien gheweest sijn 1 Supplianten ooek gheenMns te beeehuldighen sijn .ctaldicb 10 derhaluen') sekcr commotie op den vierden Octobris Uetsi pinghe, - leden Thantwerpen gheschiet, in het mZen GhrZlphori Fahrihj, Dieneer des goddelicken woords: doe sommighe persoenen met steetien ghemrpen hebben, eensdeels door de onbehoerlwke executie, ende eensdeels deur d'importuniteyt der helkbardiers ende dienaers verweet sijnde: tot al welck (gelijck 1V,r Tm d») V noch raedt, noch doet ghegeuen noch selfs daer van ghedacht hebben. Ende hoe wel sy Sun' planten gheen seditie, oft dierghehjeke yet sijn committerende doe, om sy behoorden veruolcht, ghemolesteert oft glwstraft e werden mids dien haer conuersatie, leuen ende leere (also rot 207 Th-w ^ «»«■ binden mach) onbeschut- 2, T T n0Cktm ',m 50 H veel ni"tghebwren, dat sy thaerder defensie geraken, mids dien') d'Inquisiteurs Monicken ende officiers sijner M •) wijs maken, datmen int procederen teghen hen Supplianten, als pretense hereticguen schwnatlcguen ende seditieuse persoenen gheen reghel noch maniere van Iusticie en behoorde te obserueren VVaer deur coemt, ende daghelicx ghebeuri, dat die ghene d,e men vermoedt oft hoort van de gereformeerde Religie te teesenjeur het aenbrenghen van sommighe ongheloofwcerdighe « Sri,. 3' ï•^b"*", u" delateurs, als Papen, Monicken, ende eertijts ghereprobeerde By der TheoIesuiten ofte andere hypocriten (vyanden van de suyuere ende JgK1ts^ Vnl'" oprechte Religie) iverden subitelick sonder voorgaende infor- nemteyt van matie, oft consent vanden VVedthoudcren, bit nachte ende PariJsd®n pftrst.ftn | ig. ontidcn in hare huysen bespronghcn, gheapprehcndeert, om cembris 1564. hare medebroeders te bedragen 2) seer schcrpelick ghetormen- byTonrena') teert, ende voorts int secrete gheinterrogeert by Papen ende Be veruolginMonicken, sonder int openbare gheuraecht ende ghehoort te dese Nederft werden. Ende ten laetstcn werden sy, na langhe ende mise- landen. rable ghcuanghc-//nisse voor Recht*) ghebracht om ghecon- Fol.208 demneert te werden, al teghen recht, ende eer haer sake wel ende behoor lick gheexamineert is. Also dat int generale alle defentien, beneficicn ende subsidien van Rechten ende Priuilegien (die schelmen ende booswichten nochtans ghenieten) hen Supplianten ghesloten werden. Dwelcke causeert clatter so veel onnoosel bloets ghestort Ganse ende wert, ende sine M. ontrieft ende ghepriueert van soe vele sine derv^ruo^ ghetrouwe ende dienstbare ondersaten, ende bysondere van vele gbinge ende mjse ende gheleerde mannen, cooplieden ende andere constighe gh ƒ der gb"'gheesten die dese nedcrlanden wel souden mogen verchieren loouigen ende doen floreren, so in de letteren, coopmanschappen, handwereken, als andersins. Also dat daer deur de negotiatie, Devernolhanteringhe, agriculture ende consten (daer op dese landen ?hi?g®be' derft dese Ne- gheheel sijn staende4)) ghetransporteert werden in vreemde derianden. omligghende landen ende Prouincien: al tot indignatie van God almachtich, ende grooten achterdeele5) sincr M. ende weluaren deser landen. VVaer wt noch // veel meer andere Fol 209 incommoditeyten, ongherief ende iammer rysen sullen, ende 1) De requestranten hebben het oog op eene uitspraak van de Theologische Faculteit te Parijs van 1 Dec. 1554 (niet 1564), waarin de Jezuieten-orde veroordeeld is. Het stuk wordt aangetroffen bij C. E. Buleus, Historia cniversitatis Parisiensis, Par. 1673, fol., T. VI, p. 616 seq.; ook bij C. Duplessis d'Argentré, Collectio iudiciorum de novis erroribus, Lut. Par. 1728, T. II, p. 368 seq. 2) Bekend maken, beschuldigen. 3) Voor Hecht, d. i. voor de rechtbank. 4) De schrijver bedoelt dat de welvaart dezer landen daarop is gevestigd. 5) Schade. gheschepen ') sijn te rysen, ten sy dat by uwer Excellentie ende Eerweerdicheyt in tiids daer inne voersien werde. Bid1 Es. 49.23 dende daeromme seer ootmoedelick, dat uwer E. 1 als Voesm Gal. 6.10 terheeren m ende huysghenooten des gheloofs, tot voorderinghe des heylighen Euangeliums, ende suyueren Gods dienst, be~ lieue voor hen Supplianten te intercederen aen siner MaiesEusebius hist. tcyt, ghelijc Plinius secundus gouuerneur, in tiden van percap. 33 secu^en (h°G wel hy geen Christen was) aen den keyser trop.lib. io3). Ttaianus ghedaen heeft: ten fijne dat sine M. aenhoorende het ghecrijsch ende versuchten van so groote eene menichte siner armer ondersaten, implorerende sine hulpe ende barmherticheyt, ende nauolghende d'exempel van den voornoemden Enseb. hist. keyser Troianus4), Adrianus, Antonius5) Pius ende meer andere, SmJV" belieuc de kennisse haerder saken in handen te nemen, ende ooc mede te mitigeren de rigoureuse Edicten tegens hen onder tpretext van heresie ghestatueert. Ende dat hen Supplyanten Fol. 210 toeghelaten wer-//de vryelick ende paeyselick te leuen nae de suyuere ende ghereformeerde Religie, sondcr ter causen van dien eenichsins ghemolesteert ofte veruolcht werden. Ofte ymmers dat ten minsten ghcordineert werde, datmen kghen hen Supplianten ter causen voorscrcuen anders niet en procedere, dan na den ordinaire train van de gheschreuen iveerlicke Rechtpn, ende Priuilegien van dese landen. Twelck doende sult grooten lof ende eere behalen '), niet alleenlick by den menschen, maer oock by God almachtich ende allen geloouighen: daer deur sy Supplianten verweet sullen werden dies te meer ende vierigher God te bidden voor de salicheyt ende weluaert uwer E. ende der ghemeyner weluaert. Desen 7. Nouembris. 1564. 1) „Gheschepen is hetzelfde als „gheschapen'' en beteekent hier: bestemd. 2) Eusebius, Histovia ecclesiastica, L. III, c. 33 (in de editie van Valesius, Amstelod. 1695, p. 84 seq.), behandelt de correspondentie tusschen Plinius Secundus en Trajanus. 3) Eutropius, Historiae Romanae Breuiarium, Bas. [1554], Lib. VIII (niet X), p. 9tseq., 98 seq., handelt over de keizers Trajanus en Antoninus Pius, en prijst hunne rechtvaardigheid en humaniteit. Zie in de recensie van Droysen, Monvmenta Germaniae, Auctores antiquissimi, Berol. 1879, T. II, p. 136 sqq., 140. 4) Lees : Traianus. 5) Lees : Antoninus. 6) Eusebius, Historia ecclesiastica, L, IV, c. 13 (in de ed. »an Valesius, p. 102 seq,), bevat den brief van keizer Antoninus Pius,,Ad commune Asiae" over de Christenen. Zie boven, blz. 406, aant. 5. 7) Verbeterd uit „hehalen". Van de ontslakinghe J) ende verlossinghe Oliuerij Bockij. is nv tijt beminde Leser dat wy keeren tot den H ^ ft an<^eren geuangen, Oliuerius genaemt: den welcken wy H ^oe achtergelaten hebben, om alle dinglien in // bequamer ende geschicter orden te verhalen. Deso heeft Fol.211 dan ooc insgelijcx van Papen ende Monicken grotelicx aengheuochten ende ghemolesteert geweest. Want desen gheschoren hoop vlooch den Steen wt en inne, min noch meer dan eenen hoop byezwermen, ende dit al a om Papistgenoten van vrome Christenen a Matt. 23.15 ende godsalighe mannen te maken, op dat sy naderhand daer van mochte roemen ende glorieren, ghelijck oft sy een groot, schoon ende heerlick faict, victorie ende bekeeringhe gedaen hadden. Maer ghelijck sy op den eenen niet en hebben connen winnen (daer van ghenoech ghehoort is) also en hebben sy ook op den anderen (daer van wy nv spreken) geene victorie connen vechten. Want desen Oliuerius en heeft met den Papen ende Monicken niet willen te Hi beroept doene hebben, maer als een wijs ende voorsichtich man heeft hem hem op den op den Palsgraue 2), als op sinen ouerheere, in wiens dienst hy Palsgraue. oock was, beroepen. Srjii vrienden hebben van stonde aen te poste brieuen aen den Palsgraue ghesonden, vertoonende sijne gheuanghenisse om hulpe ende bystant supplicerende ende ootmoedelick begheerende, dat siner F. G. 3) belieuen wilde voor den gheuanghen, sinen onderdanighen dienare te intercederen. // Als de Palsgraue sulcx ghehoort ende verstaen hadde, so heeft Fol. 212 hy op den staenden voet ende sonder eenighe dilatie, als een vierich De Palsgraue ende godureesende Vorst de sake ter herten ghenomen, ende eenen sendteenleAmbassaet van sinen secreten rade met brieuen tot Bruessel aen Saet tot Ant' den edelen Heere van Egmont4), ende tot Antwerpen aen den Bruessel.611 Marcgraue wtgesonden. Daer en bouen heeft hy noch nader handt Egmond. (ter begheerte ende versoecke van sinen legaet, die de sake op deser wise ten effecte noch niet wel conde brenghen ende bequamelick wtrechten) aen het Hof ghescreuen. Waer wt men claerlick mercken mach sinen godsaligen yuere ende groote liefde tot God ende sine ondersaten, tot de suyuer leere ende gerefor- 1) Loslating, vrijlating. — Vergel. in de Voorreden (quat. A, bl. 5 »; boven, blz. 287): slakinge ende verlossinge. •2) Frederik III, bijgenaamd de Vrome, keurvorst van den Palts (1559—157(1). Vergel. Bibl. ref., Dl. IV, blz. !»9, 45."», 476, M7. 3) „Siner F. G." wil zeggen: siner Fiirstlichen Gnaden. 4) Lamoraal, graaf van Egmond, lid van den Raad van State. meerde religie, twelck hy oock allesins in het reformeren siner kercken ende scholen wel betoocht '), soe dat hy ten rechten den I)eifPaL^ra ^ ^wee<^en losias ende Ezechias, '> ende een vroem voesterheere der ueisden^ Christelicker Ghemeynte mach genaemt werden. Wy willen wel tweeden Io- hertgrondelick allen Coningen, Princen. Hertoghen, Grauen, Vorsten sias ende Eze- ende Ileeren sulc een gemoet ende herte, sulcke viericheyt ende r las' yueri sulcke liefde ende goduruchticheyt ghewenscet hebben. Maer ( (eylacen) weynige volgen sine voetstappen na, dwelcke met weenen0.21.} den oogen // te beclaghen is. Wy sijn oock sulcke eene genade God straft ons Gods onweerdich om onser sonden, boosheyts, ende ondancbaerheyts met godloose wille, c door welcke wy verdienen kinderen ende vrouwen tot Ouerhoofde" Ouerheden te hebben, d ende met godloose ende bloetghierige ty- vville °m ^ rannen, e ende hypocritighe ouerhoofden 3) vanden Heere gestraft c Esd. *) 3. 3 te werden. Maer wy willen weder tot onsen propooste keeren ^ 1. Sam.8. 4 Dese Legaet dan heeft ten eynde na langhe solicitatie, moeyte j ende arbeyt (ghelijck hy een vroom ende dapper man was) den e lob. 34.30 gheuangen op den eersten dach Septembris wt hechte van vange- De Legaet nisse 4) doer Gods ghenade ende goeden wille gecregen. Maer de vvas een dapgheuanghen was so cranck, miserabel ende qualick ghestelt in sijn rietman ^ leden, dat hy nauwelick voortgaen en conde, gelijc hy ooc in sine Oliuerius banden een wile tijts geweest hadde. Ende daer na wert hi van vverdtden daghe te daghe meer ende meer crancker, so dat hi ten laetsten eerste? SeP" gheheel lam, machteloos ende spraeckeloos werdende, niet beter dan ver voor doot te rekenen ende achten was. Alsoe was den goeden ionc- Hy is seer man een lange wile seer iammerlick sestelt. ende is te vreesen Ohe- sieckende ljjck hy noch tot den daghe van heden daer doer ghequelt is) dat cianc^'. F I 911 ^ (luae': n'e^ lichtelick ophouden sal. Daer is groot vermoeden, fe^jgenin°'~ stereke ende vehemente suspitie, ende geen // cleene opspraeck ghe. Henrick361 oni^er tvolck, dat dese sine quale wt fenijn hem op den steen5) Platina in vi- S',eSeuen 8oude gesproten sijn, ende sinen oorspronc hebben: waer ta dementia ^oe die eerweerdige vaders, die hem in siner gheuanghenisse quamen quinti. besoecken niet te heylich noch te costelick 6) sijn. Ghelijck sy wel eertijts den Keyser Henrick haer heylich Sacrament des autaers (so sy dat noemen) met fenijn hebben doruen ingeuen tot een dootlick verghift7). Want haer is leet, datter een godureesende man op der aerden leeft. van 1) Toont. ^ 2) Lees: Esa. 3) Opperhoofden, regeerders. 4) „Hachte (of hechte) wordt door Kilianus (Eti/mologicvm. p. 208) verklaard als „apprehensio, comprehensio, vincula". — Hechte van vangenisse d. i. strenge gevangenschap. 5) Op den steen, d.i. in de gevangenis. 6) „Costelick" beteekent hier: pretiosus (précieux). De bedoeling is: zij zouden het niet beneden zich achten. 1) Platina spreekt niet in zulken stelligen zin (De Vitis ac Gestis Summo- Hoe vromelick ende Christelick dat hem desen godsaligen ioncman in siner geuangenisse gedragen heeft, en willen wy hier met vele woorden niet verhalen, mits dat hy noch in leuen is, op dat wy niet en schinen met den leuenden te prijsen, prijs ende danc by hem te soecken. Maer nochtans, op dat wy de eere Gods ende sijner heyliger waerheyt niet te cort doen, soe moeten wy warachteück van hem getuygen, dat hy van herten ghemoet ') was om den Heere Iesum vrymoedelick te beliden, ende voor den seluen ende sijns woords ghetuyghenisse sijn leuen te verlaten, so waer 2) hy deur des Palsgrauen authoriteyt niet en conde verlost werden. Dit is claer ende blijckelick wt eenen Latijnschen brief, daer hy onder anderen woorden aldus is scriuende. Indien daer eenige hulpe vanden Palsgraue coemt (vanden welcken Fol. 215 ick 80 veel verhope, alst gheoorloft is vanden menschen te hopen, Een stuck des a ende als Dauid van Ionatha verhoept heeft) so is het goet, indien niet, brieft Oliuerij ende God den ghenadigen Yader (tot wiens dienst ick my gheheel ouerghegeuen hebbe) belieft ende goet dunct, dat ic de belidinge ende^T's mijns gheloofs niet alleenlick met den monde doe, maer oock met ende 23. 16 den bloede verseghele, soe ben ick doer Gods genade bereyt metter daet te bewisen, dat ick ben wt den ghetale der ghener, die de eere Gods lieuer ende weerdigher hebben, b dan vader, moeder, bMat. 10.37 kinderen, huysvrouwe, ia dan haer leuen selue. Ick en twyfel niet, Luc. 14. 26 oft God salt al doen tot eere sijns goddelicken naems, ende voor- 1 4 7 deringhe miner eewiger salicheyt. c Die het goede werc in my ende begonnen heeft, die sal ooc sijn eygen werck (weet ick wel) na eRom. 8. 16 sinen goeden wille in my (<* al ben ick een swac ende teer vaetken) 2. Cor. 1. 21. volbrengen. Hier van ben ick versekert in miner conscientie e doer L'\en]' doer den goeden wille h Mat. 10.29 rum pcmtificum, 1664, s. I., p. i77): non sine suspicione dati a Florentinis veneni, subornato pollicitationibus et praemiis monacho quodam, qui ei Eucharistiam veneno illitam dederat, ut nonnulli scribuiil. — Bronnen en literatuur over dit onderwerp zijn o. a. opgesomd door Gieseler, Lehrbuch der Kirchengeschichte, Bonn, 1829, Bd. II, Abth. 3, S. 18, Anm. q; en door Von Hefele, Concilienyeschichte, bes. von A Knöpfler, Freib. i. B. 1890, Bd. VI», S. 558, Anm. 3. 1) Gezind, geneigd. 2) So waer, d.i. voor het geval dat. Gods tot sijnder salicheyt hem opgeleyt was. Dus heeft hy hem seluen gheheel met siele ende lijue in de handen des Heeren ouergeuende, ende gheene onbehoorlicke middelen des verlossinghe plaetse gheuende, stantuastelick by der waerheyt gebleuen, lancmoedelick verwachtende de coemste ende hulpe des Heeren, welcke hem ooc ' 2dC°r.96'2 God (so voren gheseyt is) i te sinen tide heeft laten blijcken. Want 's • > • hoe wel de vyanden des waerheyts alle neersticheyt deden, om hem van der aerden wech te helpen (ghelijc sy naederhand Christophorum ghedaen hebben) so heeft hem God doer sine cracht Daniël ^22 teg6n d6n dan° S'ner vianden k wt haren handen verlost. Also laet die Heere somwilen den sinen in het liden ende cruyce comen, ende verloste daer wt, op dat hare stantuasticheyt, ghelooue ende getrouwicheyt, eyndelinghe op dat Gods waerheyt ende 1 Matt. 10. 29 bystandicheyt inden cruyce openbaer werden. • Ten anderen, op dat die geloouighe sekerlick weten, dat alle cruyce ende liden alleene Fol. 21/ van // den Heere, als door sine beschickinghe, ende niet by geualle, oft listicheyt der vyanden Christi, ouer hem ghescieden. Ten derden so wilt God daer mede te kennen geuen, dat hy den sinen die op hem betrouwen, teghen alle wijsheyt ende meeninghe des vleesschs, oock wt het midden des doots, penjckelen, geuangenissen ende banden verlossen can. Ten laetsten op dat hy ons met leuendighe exempelen leere, dat niemant, hoe benijt ende veruolcht hy vanden menschen sy, ia al ware hy schoon inder vyanden gewelt Ph^Ct 1 V°8r S^etuygenisse Christi opgheoffert sal werden, m soe verre Apo 2 fo ^ van tot dien getale niet beschiet ende voorsien enis:twelc ende 6.11' in Oliuerio, als in een claer voerbeelt ende spiegel hier moghen aenschouwen. Daerom lieue broeders laet ons allen tijt vrymoedich sijn om die waerheyt Gods te verbreeden 2), ende met aller stantuasticheyt te beliden, vastelick gheloouende dat ons niet quaets sonder den wille Gods ouercomen sal. Ende al ist dat ons somtiden gebeurt n Esd. ') 52. 5 voor den name Christi in handen ende banden der godlooser te Ezec. 36. 20 comen, laet ons geene onbehoorlicke middelen, als door versakinghe Rom. 2. 14 ende veynsinge onses gheloofs soecken, ghelijck de sommighe doen, Fol. 218 waer doer sy hen seluen, n ende dat // Euangelium Gods tot schanden maken. Maer laet ons lieuer in alle volstandicheyt voortuaren, ende des menschen sone niet alleenlick met der herten oPsal. 116.10 0 maer ooc met den monde ende metter daet beliden. "Want wy ^ Cor!4.13 W6ten d0Ch dat G°d sinen heyli&en wille' tsy inder doot, tsy in het leuen, na sijn gheliefte 3) volbrenghen sal. Isser eenige plaetse 1) Lees: Esa. 2) „Verbreeden" is hetzelfde als „verbreyden". 3) Welbehagen, welgevallen. der verlossinghe, die en sal niemant verhinderen '): indien de name des ïïeeren deur onse doot moet groot ghemaect sijn, wie syn wy doch, P die den wille gods wederstaen? de Heere Christus Iesus pRom. 9.19 dan gheue ons allen vroemheyt ende volstandicheyt, als wy om sijns naems wille geuanghen werden: op dat de name Gods ghe- presen, ende zijn heylich woort daer deur verclaert werden. Amen. Besluytinghe deser Historiën. a Deut. 13. 3 KWSVt de8e KySt0rie beminde Leser> op dat wy de selue Matt. 73'l56 I^M sonder eenich profijt ende vreucht niet en lesen, sullen ende 24. 4. Rawj wy van sommighe dinghen vermaent, gheleert ende ghe- ®om- 16 17 waerschouwet werden. Ten eersten, dat wy ons neerstich- 2' 1 lick wachten sullen voor Papen, Monicken, Iesuyten, ende voor iüd.V. alle andere dierghelijcke a valsche Propheten, ende verleyders der l.Ioan. 4.1 Pausse-//licker secte, hoe schoonen schijn der godsalicheyt sy oock Fol. 219 voorwenden, willen wy niet bedroghen werden. "Want wy mercken doch claerlick, dat haer herte, ghedachten, neersticheyt, ende al wat sy doen, tot gheene andere saken tenderen, dan om den Christenen in liden ende verdriet te brengen, ia vander aerden wech te helpen: twelcke sy aen so menich vroom man, ende nv VVaerschuin sonderheyt aen Christoffel ende Oliuier openbaerlick bewesen vvinghe. hebben. Ende want sy inwendich gripende woluen zijn, so en sullen wy b haer schoone woorden, beloften ende valschen schijn b Kom. 16.17 niet gheloouen, wetende dat haer ghemoet inwendich altijts bloetghierich is, c vol haets ende nijts, vol gheueynstheyts, bedrochs, c Kom. 1.29 verraderie, moords ende aller quaetwillicheyts, al ist dat sy deur haer schaeps cleederen, dat is, deur eenigben goeden schijn, haren bloedighen aerd somwylen bedecken willen. Om deser oorsaken wille moeten wy ons niet min voorsichtich houden, voor alle godloose menschen ende vijanden Gods, int generale als in sonderheyt de Papisten zijn, die allesins waken, (die eene wt haet der waerer Religie, de andere om den Papen ende Monicken te behaghen, ende de derde om profijts oft eeren wille) om die eenuoudighe schapen Christi te behorcken *), // verraden, ende in handen ende Fol. 220 banden te brenghen. Yan sodanighe verraders is de werelt nv vol, Devvereltis ende op dat sy by auontueren niet ontbraken, so werden sy in vol verraders, allen steden, dorpen, ende plaetsen van Papen, Monicken, Inquisiteuren, ia van de Ouericheit selve wtgemaect5), ghehuert, verweet 1) De schrijver bedoelt: is er uitzicht op vrijlating, dan zal geen menschelijke macht haar kunnen beletten. 2) Beluisteren. 3) Gereedgemaakt, verschaft. ende onderhouden, ghelijck wy leuendighe experientie hier af gheNota. noech hebben. Ick wil hier noch verswighen, dat sodanighe verraders loonen inder landen ende steden rekeninghe onder de present wijnen gherekent werden '), niet sonder groote schande der Ouerheit, deur wien vele persoonen tot verraden verweet sijn. Ende dat meer is, tis velen kennelick, dat sommighe cloosters voor haer verraderie iaerlicx pensioen, oft sekere somme van penninghen, van Sconincx ofte der steden weghe ontfanghen, twelcke quansuys onder tpretext van misse wijnen 2) ofte andere dierghelijcke verborghen manieren, in rekeninghe ghepasseert wert. Ick weet oock wel, ende lieghe niet, dat diuersche Monicken ende Papen groote sommen van penninghen ghetelt zijn gheweest, voor dat sy sekere godsalighe mannen verraden hadden. Maer wat willen wy hier van vele spreken? ick derf voor de waerheyt affirmeren, dat in somFol. 221 mighe steden, die Mo-//nicken selue, ende bysondere de Iacobiten, Commissie tot diemen predicheeren naemt, van des Magistraets weghe tot be- desverradere ^a''n^c en(^e administratie der verraders ghecommitteert zijn, so dat al tghene dat sy ter sulcker causen verschieten in rekeninghe moghen brenghen, twelck hen oock aldaer tot den laetsten penninck toe valideert ende gherebourseert wert. Summa, die verleydinghe des Antechrists heeft nv so verre d'ouerhand ghenomen, dat de De Monicken Monicken ende Papen in sulcke ende meer andere ontallicke saken sijn des Ouer- doen wat sy. wjiien sonder het consent, ia bouen het consent der cheyt.°nerl Ouerheyt, so dat sy nv om de waerheyt te spreken, gheene Ouerheyt meer en sijn, dan alleenlick der Monicken ende Papen dienstknechten, deur wiens raed, beuel ende dreyghen sy den armen Christenen dus iammerlick veruolghen ende dooden. Ick late een yeghelick by hem seluen bedencken, oft dit niet warachtich is. Maer wy willen sulex nalaten tot bequamer tijt. Eyndelinghe soe staet ons oock wel toe te siene, dat wy gheene menschen, tsy mannen oft vrouwen, die hen Christenen veynsen, ende die liefde ende viericheyt tot der waerheyt toogen3), ofte die ten minsten gheene vyanden schijnen, te haest gheloouen noch betrouwen. Want Fol. 2224) deur de sulcke werden die arme // Christenen den meerderen deel bedroghen, die andersins deur openbare vyanden niet bedrogen dMat 10 16 wer<^en* Daerom moeten wy met aller voorsienicheyt ende na de e Amos 5. 13 d vermaninge Christi als serpenten wandelen in dese godloose Eph. 5. 16 werelt, als midden onder scorpioenen ende woluen, wetende e dat 1) Het loon der verraders wordt in de rekeningen van gewesten of landen geboekt op den post: geschenken in wijn. 2) Misse wijnen, d.i. wijn voor de mis. 3) Toonen. i) In den druk staat: 122. de daghen quaet ende veruaerlick, f ende de tiden periculeus sijn, f2. Tim. 3.1 in de welcke soe menich vroem man deur verraderie aen den hals coemt *). Ten anderen werden wi hier vermaent, datmen in dese Cruyskercken meerder regard, acht ende sorghe hebben, ende draghen sal ouer de Dienaers des woords ende herders der Christelicker Ghemeynten: de welcke men by alle man ende vrouwe niet so lichtelick brenghen sal: noch oock de selue lasteren, schelden ende oordeelen, als sy sulcx weygheren, oft daer inne niet terstont bewillighen, ghelijck oft sy gheen viericheyt ende liefde hadden, ende der sielen salicheyt niet en sochten: oft dat sy te vreesachtich waren: eyndelinghe dat sy als valsche Propheten ende verleyders g Phil. 2. 29 haer leere niet te proeue en dorsten stellen, g Maer wy sullen de j' ^ sulcke om haers wercx ende ampts wille in grooter weerden ende 13 17 reuerentie houden, lief hebben, onderdanich sijn, ende ernstighe kEzech. 3.18 sorghe ouer hen dragen: h nademael sy voor onse sielen waken, 19, ende 33.6 als die reken-//schap daer voren inden grooten ende veruaerlicken Fol. 22.i dach des oordeels sullen gheuen: » op dat wy hen niet en be- i Heb. 13.17 droeuen ende flaumoedich maken, in groot perijckel ende gheuaerlicheyt brenghen: ende den thoorne Gods ouer ons eyndelinghe verwecken. Het is claghelick dat alle secten ende rotten haer k valsche k Hier. 23 herders, verleyders ende sielmoorders in meerder eere ende weer- Ezech. 34 dicheyt houden, dan de Ghemeynte Christi haer godsalighe, ghetrouwe ende vrome Dienaers ende warachtighe herders, 1 die de 1 Act. 20.28 heere Christus Iesus deur zijn genade tot haerder salicheyt ouer Eph. 4.11. hem gestelt heeft 13' 14,15 Ten derden sien ende mercken wy in deser Historie, als in eenen spieghel, den stand, condicie ende ghestaltenisse der vromer ende ghetrouwer Dienaren Christi Iesu, ende aller geloouigen: m na- m 2. Tim. 3. melick hoe dat alle die Christum suyuerlick leeren, vryraoedelick ^ j,. beliden, ende godsalichlick willen leuen, veruolginghe liden, ende n 45^ § alle mans roof werden. 15. 16 Ten vierden wert ons hier openlick bewesen, hoe dat God de Peut. 31.6 sine, die op hem betrouwen, n nemmermeer is verlatende, maer jg inden wtersten noot ende in alle benautheyt helpet, troostet, stercket, 0 £8| 28^ 16 ende deur volstandicheyt tot goeden eynde brenghet. Derhaluen Ps. 115.9.10 werden wy ten laetsten hier deur gheleert ende vermaent, 0 alle Rom. 10.11 ons be-//'trouwen op God te stellen, ende onsen toevlucht alleene Fol. 224 !) tot hem te nemen: p niet met vleesch ende bloet te rade gaende, pGalat. 1.16 Mo f 1 ft 17 maer met Gods gheest ende woort, q die de alderbeste raedaheeren pj j j'g 24 1) Aen den hals coemt, d.i. om het leven komt. '2) In den druk staat: 124. VIII. 27 ÉphC4r'l7" 20 Z;r eyD"!e,ingh<; dat w^' een yeghelick in r sinen roep '), Gode Phil. 27 *) g rouwellck ende eenuoudehck dienen, ende vrymoedelick in sine Coll. 1.10 leghen wandelen, wel wetende dat wy s in de crachtis-hp Wnd tZaKV6 h be8l0tT ZiJa' 1 ^ 0n8 b6Waert ShehJck appel sijnder vMatt.lbf30 oofk dl Zr7 WieD8}W1"e 7r ons en gheschi/v soe dat xZach. 1.17, °°C\de hayren onse8 h00ft9 alle getelt zijn. x Want hy iade Heere a heyrsc?aren' y. wiens machtighe heerschappie alle creatueren vHêh i'q j geschapen dmghen onderworpen zijn. z Hy is oock eenen «dn°8 ba"nhertigh.m .Vader> <«• «■» ta Chriato Ie.» sinen Rom.8.32 bemmden Sone, onsen ghenad.ghen Ileere, ende eenighen salichEphe.1.5 maker hertgrondelick bemint. Daerom sullen wy me' aller vrymoedicheyt na de waerheyt ende woort Gods wandelen, versekert dat hy ons allen t.den by i8, ende ons met grooter sorghen be- a 1 Cor 10 13 I , t ! Can' EndC 81 i8t dat ^ om ZÜ° woort oenighe 2. Pet 2. 9 hv H 1Dg^f * T WiHe Iiden moeten' a " «1 hy des selfs 4) een goede wtcoemste gheuen, tot siner eeren ende onser sielen salicheyt. // b ftfnfl i?68e VrUChteD ,6°de Pr°fijten deser teghenwoordigher Historie Daniël 9. 7^' ^uen 1 " md* G°d de eere a»e8 g°ets i-Tim. 1.17 f^euen- die gherechtich is in alle sine weghen, ende heylich in °^»"5 ? ® 8me werckea: d die alleene wonderbare dinghen ende heerlijcke d ftal 1Ó7 HevHirhen'is • f ï " 17°nder+baer ende heerlijck in zijn wtuercoren 16.31, Heylighen is. die alleene te prysen is in der eewicheyt. Amen. ende 106. 2 ende 136. 4 fEom^T.25,10 Summa der Historiën ende 16. 27 ' Fabritij in een liedeken begrepen 2. Tim. 4.18 op de wijse vanden 44. Psalm : Wy hebben ghehoort, etc.5) A Ntwerpe rijck, 0 Keyserlijcke stede Niet ws ghelijck Qhy zijt nv ghêel in vrede V cooplien al 1) Roeping, taak 2) Lees: Phil. 2. 7 P 3) Lee, • Esa 4) NI. van vervolging en kruis. ' 5) Ook dit lied wordt door Guido de Bres in het Fransch vertaald (t, aar—O*,* onder het opschrift: Sommaire de Vhistoire de C Fahri «•>#« tp le Chant du 44 Pseau. Or auons nous: " sur Cite d'Anuers riche et puissante, De felicité iouïssante .. Ziin al Capharnaïten Dies die v God sal In den afgrond versmiten Tyrus heeft noyt ghedaen °), // Tgheen dat ghy hebt bestaen Fol.226 Nochtans yst wel versoncken, Sydon quaet end verhoed En heeft noyt Christen bloed, Gheliick ghy doet ghedroncken. V tyrannye Sal die niet haest cesseren? Verraderye Sietmen in v regneren V Pastoor boos Van onser vrouwen kercke, Met een wijf loos Legt zijn valscheyt te wercke. Symon is hy ghenaemt, End twijf is wel befaemt, Sy heet langhe Margriete, Der secten Iesuijt, Die daer brynghcn altijt Gods kinders in verdriete. Dit valsch wijf ghyngh Met een dobbelen gronde Een ouderlyngh // Groette sy met den monde Fol.227 Segghende vriend, Mijn gheest is seer verslaghen Goed raed my diend, Hoe ick God mach behaghen. 1) De schrijver denkt aan Joh. VI: 24—65. 2) Vergel. Matth. XI: 21. Ons paep de vuyl catijf1) Verdruct my aerem 8) wijf End ghy weet doch de waerheyt, * Hoorde ick eens aerm schaep V Dienaers met den paep Mijn herte voer wt swaerheyt3). Christoffel cloeck, Draghende Christum binnen Heeft sulck versoeck Aenghenomen wt minnen: Tweemael dispuyt Hadden sy met hen beeden De paep den druyt4) Moeste met schandcn scheeden. Doe heeft dat wijf gheseyt De paep my niet meer greyt"), Vriend ick wil v aencleuen, » Stelt my een ander dach // Fol. 228 Datmen v hooren mach Ick soecke deeuwich lenen. Daer werd ghestelt Ende eenen dach toe vercoren Maer twierd vertelt Den Marckgraef van te voren Dat hy als dan Neersteliick waken woude, End volghen an Daer dat wijf ingacn soude, Den tweeden Iulij vroech 1) Onze pastoor, de vuile schooier. .> 2) „Aerem" is hetzelfde als „a(e)rin". 3) Mijn gemoed zou uit zijn bezwaarden toestand verlost worden. 4) „Druyt" beteekent: vriendje, kwant, snaak. Zie Verwijs en Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, 's-Gravenh. 1889, Dl. II, kol. 447 v. 5) Behaagt, aanstaat, bevalt. Smorghens alst zesse sloech Christoffel cloeck van daden Qiiam daer als predicand Dat wijf gaf hem de hand End heeft hem soe verraden. Want corts daer naer Quam de Marckgraef bloedghierich En vingh aldaer Den herder goedertierich End leyde hem stranck ') Opt steen, met veel tormenten Op den pijnbanck // Vraeghd' hy zijn adherenten. Fol.229 Christoffel onuersaeght Sprack wat ghy my oock vraeght? Vraeght my nae mijn ghelooue Christum heb ick bekent Voor wyen ick hier present, Gheue mijn lijf ten rooue. Tvierschaer sloot toe2) Daermen hem ghinck verwijsen Christoffel doe Seyde niet om volprijsen Heer Schoutel, ghy Moet Recht niet corrompercn Oft ick wil dy Voor God gaen appelleren. De Schoutet seer confuys Riep, leerde ghy noyt t'huys? In bosschen end velden mede ? Och iaick sprack hy God weet 1) Stranck (of strengek), d.i. wreedelijk. 2) „Tvierschaer sloot toe" wil zeggen: de zitting der rechtbank begon. End my is oock seer leet Dat iet niet eer en dede. De Schoutet quaet // Fol. 230 Wilde sulex van hem keeren ') : Met Sconincx placaet. Maer Christoffel vol eeren Sprack tot henlien, Tplacaet gheeft v gheen voordeel Dat sult ghy sien Als ghy sult staen voor doordeel, Als die basuyn sal slaen Om loon nae werek t'ontfaen, D'ezcuse werd seer sober. Dus als Christoffel bleef Men vierentsestich screef2) Den vierden van Octobcr. Als hy ter dood Siin offer sou volbrynghen, Wt diepen nood Sachmen de broeders synghen. De Schoutet sprack Tsa buel haest uwe sake, Die hem doorstack Daer hy stond aen de stake. Als tghemeen volck dit sach Het liep sonder verdrachs) // Fol. 231 End smeten zom4) met sternen. Maer tschaepken bleef vermoord Verbrand en dan versmoord Ist niet wel te beweenen? 1) Hij wilde de schuld van zich afwentelen. 5,1" Proza z°uden de woorden als volgt gerangschikt worden: Dus bleef Christoffel als men vierentsestich screef. 3) „Verdrach" beteekent hier: uitstel. i) „Zom" kan zoowel meervoud als enkelvoud zijn. De beteekenis is: sommigen smeten met steenen. ® Neemt dit voor danck Heylighe Gods Ghemeente, God sal eer lanck Aensien uwe vercleente. Ende Babel Met tsweerd ziins monds verdommen, Oock sult ghy snel By hem int riicke commen. Dus ghy Ministers coen, En swiicht tot gheen saysoen') Op houdt Gods kercke schoone, V mond sy een trompet Om te leeren Gods wet Soe criicht ghy tleuens croone. FINIS2). II 1) Geschikte gelegenheid; „oportunitas"' (Kilianus, Etymologicvm, p. 547). 2) Hier eindigt de vertaling van Guido de Bres. lol. 232 Totten Leser. H^hnÏIr117 li6U6 LeSei' 80mmi«he tr00Rtelicke «endbrieuen, van diuersche ,U h h^e.persoonen' aen den vroomen Martelaer Fabritium saligher gnedachten gheschrenen, tot vertroostinghe sijndet>) banden: waer in ghy afleh i q q | ™eUg , den ]leflicken troost, die de gheloouighe malcanderen Rom. 12.15 rebben"^!! ° dat Sy dm ^eliden b Eph. 4. 12 i]fln I . u 7 ? S^euanghen waren. VVaerom sy oock alle miden aenlegghen, b 0p datter gheene veruallinghe en come in de lidtmaten haers hchaems. VVy en hebben dese brienen in de Hystorie niet willen stellen, op dat des lesers begheerte vanden sin der Hystorie niet te langhe en sonde opghehouden werden: lieuer hebbende de selueachter de Hystorie te voeghen, ende oock in salcker orden, als die aen den voornoemden Martelaer ghescreuen sijn. Daer zijn noch vele andere brieuen aen den voornoemden Fabritium ghescreuen in sijnder glieuanghenisse • maer op dat vvy den leser met eenderley materie dicmaels voor te stellen gheen verdriet aen en deden, soe hebben vvy de sonderlicste «) alleenlick hier ghestelt Ende de ghene die inden Latine gheschrenen waren, hebben vvy tot stichunghe des lesers, so vvy best conden 3), in nederduytsche ouergheset. VVy bidden den goedwillighen leser desen onsen arbeyt in dancke te nemen. De ghenaede Gods sy met v. AMEN. // 1) Lees: sijnder, 2) De sonderlicste, d. i. de treffendste. 3) Zoo goed als wij slechts konden. Troostelicke sendbrieuen. Fol.233 Ghcnade ende vrede van God onsen hemelschen Vader, deur sincn Sonc Christum lesum sy met v lieue Broeder inden Heere. Amen. ICk en soude v lieue Broeder met gheene woorden connen wt- Een Broeder drucken de groote droefheyt -^ijns herten, daer mede ick be- verstaen hebuanghen was, doen ick verstont wt <-enen brief mijns goeden vrients, bendedeghedat ghy met eenen gheleerden ende godsalighen ionckman *), f^iti?1886 Professoor (soe ick hoore) der Latijnscher spraken, in de schole scrijft ende tot Heyderbergh 2), deur de verraderie yan eene vrouwe, in des fiend desen Marckgrauen handen gecomen zijt. Waerlick ick ben hier inne brief aen hembouen maten seer bedroeft gheweest, so oock met my desghelijcx He beswaert zijn alle godsalighe: hoe wel ick voor den Ileydelberghschen deTbergh. ^ Professoor soe seere niet en vreese, ouerinids des Palsgrauen groote Palsgraue. authoriteyt ende aensien. Maer dit was met eenen oock gheschreuen (of het waer is, of niet, is my onbekent) dat ghy o Fabriti, tsy Fabritins wt vreesen des doots, tsy wt pine der tormenten, tsy deur beyden vvas berucht te samen, de leere der waerheyt verloochent soudet hebben: dwelcke v?n versa" het quade gheruchte grootelicx verarghert, ende de droefheyt mijns klnSheherten vermeerdert heeft. Want hoe veel quaets ende // griefs l'0l. 234 (indien sulcx waer is) hier wt spruyten sal, can een yeghelick lichtelick verstaen, ende gheue v dit by v seluen te bedencken. Want Papisten. niet alleenlick die Papisten, ende andere openbare vyanden Christi, maer ooc de Wederdoopers (die de strangste 3) lasteraers ende weder- VVederdoopartien der reyner leere sjjn, ende die de wterlicke wandelinge pers. bouen de gaue *) belidenisse des gheloofs stellen) sullen daer deur de waere Ghemeynte Christi bespotten. Y is wel bekent het verkeert oordeel des ghemeynen volcx, die om weynigher menschen Verkeert oorswackheyt ende afual de gheheele godsalicheyt met de salicbma- deel des ghekende leere verachten ende verwerpen. Tware grootelicx van God te meynen wenschen, aenghesien de sake dus verre ghecomen is, dat ghi v yoIcx' 1) NI. Oliverius Bockius. 2) Hetzelfde als „Heydelbergh". 3) Strange, d.i. wreed. Vergel. blz. 421, aant. i. 4) Deugdelijk, rechtzinnig. beyde cloecklick droeghet, ende de leeringhe uwes Meesters mannelicken voorstaende met den bloede betuyghdet. Ist dat ghy dit doet deur Gods gheest versterct sijnde (so ick hope dat ghy doen sult) so sal sodanich eene heerlicke daed de kercke Gods meer profijts ende ghewins aenbrenghen, dan ghy in alle uwe leuen herwaerts ende derwaerts reysende, predickende ende leerende ghedaen heeft ') oft doen soudet. So vierichlick ende ghewillichlick wert Fol. 235 2) de leeringhe van den ghemeynen volcke aenghenomen, als // sy sien dat de leeraers ende herders voor de selue, tot de welcke sy ander gheraden hebben, vroemlick haer leuen laten. Want de Tertull. apol. daghelicxsche eruarentheyt leert ende bewijst claerlick, dat het contra gentes ]j}oet der Martelaren het zaed der kercken is: waer wt somwilen cap. 45 3). nieuwe oprisen, ende waer deur de Euangelische waerheyt meer ende meer ouer alle de werelt aen den dach gebroght werd. Want ghelijck de vlamme des viers deur het blasen lancx so meer onta2. Tim. 2.9 steken ende gheweldiger werd: a also groeyt ende bloeyt oock de De waerheyt waerheyt des Euangelijs, wanneer daer om haren wille veruolginhet cru^ce* g'1011 cn^e verdruckinghen gheschieden. Dat dit warachtich is, verclaert *) loeren ouer al so vele ende treffelicke exempelen, niet alleene der voorleden, maer oock deser teghenwoordiger tiden. Want hoe de b Exod. 1.12 waerheyt des Euangelijs meer b verdruct werd, hoe sy haer meer De waerheyt aig den palmboom teghen alle packen ende lasten oprecht ende is den palm- jjaer hooft opsteect. So dat by dien de grousame tyrannen met alle lijc™ ® 6 haer veruolghen, niet alleenlick haer wtsinnicheyt (waer af sy eenmael rekenschap sullen gheuen) te vergheefs ende sonder eenich profijt bewesen hebben, maer oock de waerheyt, welcke sy meynen te begrauen ende onder voet te houden, veire ende breed ouer de Fol. 236 gheheele werelt ver-//breyden ende ontsteken, ° Laetse dan rasen, c Psal. 2.1 laetse van gramschap briesschen ende tieren: laetse hemel ende De waerheyt aerde vermenghen, laetse haer quaetste ende beste doen: sy en werd deur gullen nemmermeer, nemmermeer en sullen sy dat Euangelische ontsteken! ll m08^aer* saeyken, dwelc nv so vaste ghewortelt is, ende sijn dMat. 13.31 tacken so wjjd ontploken5) heeft ouer de gheheele werelt, noch Mare. 4. 30 deur veruaerlicke karekers 6), noch deur pijnlicke tormenten, noch kpC' 1^2 2 ^eur een'8^e maniere des doots connen wtroeyen. e Laetse teghen Act 4 25 Christum ende sijn rijeke (soe sy willen) tsamen raedslaghen met alle hooch ghebooren Coninghen, Princen, ende gheweldighe Vorsten deser weerelt: laetse met nieuwe verdichte laghen, listen ende 1) Lees: hebt. 2) In den druk staat: 135. :t) Bedoeld is: Tertullianus, Apologeticvm, c. 48 (niet 45). Zie boven, blz. 295, de aant.; 341, aant. 3. 4) Opgehelderd, aan het licht gebracht. 5) „Ontpluycken" beteekent: ontvouwen, uitspreiden. 6) „Karekers" is hetielfde als „ker(c)kers". tormenten beuechten, bestormen, vermoorden '), verbranden, versmooren: laetse vry gheen maniere der onmenschelicker wreetheyt fEsa. 41.14, nalaten: voorwaer sy en sullen nemmermeer f dat arm ende ver6nde 51' 20 worPen riJck Christi connen ouerwinnen, innemen, raseren, ende gAct. 4.1. 2. teenemale vanden fundamente werpen. S Want hoe wel de gantsche 3, ende 5.17. weerelt met alle haer macht terstont oprees teghen de leeringhe 18 ende 6. 9 des Euangelijs, nameliek ten tiden der eerster kercke, doe die noch ende9 1 2 teer Was' en<*e macr begonde te wassen: h als nv deur Philosophen, ende 12.1 ' a^erley gheleertheyt // vermaert waren, nv deur Sophisten, Ful. 237 hAct. 17.18 die in disputatien hartneckich bleuen, » nv deur Rhetores, die i Act. 24.1.2 bouen maten wel sprekende waren, nv deur tyrannen, die allerley wreetheyt bedreuen, nv deur Coninghen, Princen ende Ouerheden: k nv deur tooueraers: nv deur duyuelen, ' die de Vorsten ende kAct. 13.8 heeren zijn van deser weerelt: sy en heeft nochtans niet connen 6"12 verhinderen, dat het woord des Euangelijs die gheheele werelt ^ niet deurgaen heeft. Want alle dese beroerten ende gheweldighe baren heeft de cracht der Euangelischer waerheyt vromelick ontfanghen, onderstaen 2), deurbroken, ouerwonnen. Ende hoe de ge- Cracht der weldighe deser weerelt met alle haer cracht, teghen die naecte, waerheyt. bloote ende ongliewapende waerheyt meer streden: hoe de selfde lancx so meer alle landscappen des aertrijcx inghenomen m ende m Matt. 24, ouer de geheele weerelt haer verbreed heeft, tot die Gades 3) ende 14. Indianen 4), tot die Aphricanen, Barbarissche ende wterste volcken des weerelts. Want so crachtich is de waerheyt, dat sy midden onder alle perikelen, verdruckingen, pininghen, teghenspoed, ia oock in het midden des doods selue lancx soe meer ontsteken 5) werd, n 3_ £6(j 35 ende haer cracht baert6). n Daerom moeten alle dreyghementen 36.38. der Coninghen, alle ghewelt der tyrannen, alle men- /schelicke Fol. 238 cloecksinnicheyt voor de waerheyt ter neder vallen. Sy en sullen met alle haer bloedighe raedslaghen niet anders wtrechten, dan dat sy de waerheyt, die noch verborghen ende weynighen gheopenbaert was, die alleenlick in sommighe hoecken, ende te huyse secretelick ghepredict, ghehoort ende beleden was, veel claerlicker aen het licht sullen brenghen, ende voor allen man openbaren. 0 O wel oMatt. 5.10 salich ende geluckich zijnse dan, ende hondertfout geluckich, dien 2 God gegeuen heeft, om zijns woorts wille te liden, ende vromelick en(je 4^ j4' te moghen steruen. Dit behoorden, lieue Broeder alle godsalighe 1) Verbeterd uit „vermoordne". 2) De beteekenis is: zij is blijven bestaan, zy heeft dit alles over zich laten heengaan. 3) Waarschijnlijk wordt de Ganges bedoeld. 4) Verbeterd uit „ludianen'\ 5) De briefschrijver denkt bij de waarheid aan een vuur, dat opvlamt. (5) „Baeren ' wordt door Kilianus (Etymologicvm. p- 30) verklaard als „ostendere, manifestare". p Rom. 8. 7, wel te ouerdencken, ende haers vleeschs wijsheyt, P die haer teghen ende 10. 3 de wijsheyt Gods altijd oprecht, aen deen side te stellen: maar in IacobiVlif * son(lertieyt de ghene q die deur den wille ende beschickinghe Gods, q Mat. 10. 29 tot verclaringhe ende verbreydinghe sins waerheyts in banden gherRom. 13.11 worpen werden. r Laet ten eynde ') onse slaperich herte, wt sinen s Heb. 12.12 diepen slape ontwect werden: laet ons alle s flaumoedicheyt des tLuc. 21.24 ghemoeds laten varen: 1 laet ons alle becommeringen ende beroerten deser aerdscher dingben achter rugghe werpen, op dat wy eene so gbewichtighe, weerdighe, godsalighe sake, daer de salicheyt oneer sielen aenhangt (hoe wel sy den lust onses vleeschs Fol. 2392) teghen // gaet) rechtsinnelick3) aenmercken. v Laet ons niet te v Galat. 1. 1G rade gaen, met de ghenegentheden ende goetduncken onses vleeschs, die seer schadelicke raetslieden zijn: maer laet ons lieuer voor ooghen stellen onser sielen salicheyt, het profijt der Chrisx 1. Pet. 1.7 telicker kercke, ende eyndelinghe de eere Gods, * om de welcke te verbreyden laet God somwilen de sine met verscheyden verdruckinghen gheoeffent werden. Ilier toe behoorde ons wel die straffe spreucke Christi by Lucam te beweghen, daer hy aldus y Matt. 10.32 spreect: y so wye my belijd voor don menschen, dien sal ick oock beliden voor God minen hemelschen Yader: maer so wye hem ende 12 8 mijn8 en mijnder woorden schamet voor desen arghen ende ouer2. Tim. 2. 12 speligen gheslachte, diens sal hem oock des menschen sone schamen, wanneer hy comen sal in zijn Conincrijcke met sinen heylighen zMat. 26.41 Enghelen. Dit moet ghy lieue Fabriti neerstelick ouerdencken, Loon der z op dat ghi uwe ghemoed, dwelc van natueren (ghelijck wy alle lkhe'^ Vree 8vvack en(le cranck zün>4) voor alle aenuechtinghen ende sonder8e der eevvi-6 linghe voor de dood altijd verslaghen is, hier deur verstercket ende gher verdoe- tegen den toecomenden strijd bereydet. Ghy wert van allen syden menisse. bedwonghen 5) v vroemlick 6) te houden: uv deur den loon der Fol. 240 eewigher salicheyt, nv deur vreesen der eewi-//gher verdoemenisse. Ist dat ghy dese dingen, die van elck anderen so verre versceyden sijn, tsamen gestelt ende vergeleken diepe insiet ende rippelijc a 2 Tim 2 3 ouerle8t> 8J sullen v de sporen geuen om mannelick by der waerb MatH). 26 he?t te bliuen- Laet verre van v varen alle slapheyt ende traecheyt 28. des gemoeds: a maer schict v seluen tot die tegenwoordige ver- 2. Tim, 1.7 druckinghen ende op gheleghden cruyce. b Scuddet wt deur Gods 1) Ten eynde, d.i. eindelijk. 2) In den druk staat: 13'.». 3) „Rechtsinnelick" beteekent hier: ernstig. 4) Hier behoorde een sluithaakje in plaats van eene komma te staan. •') „Bedwonghen heeft hier dezelfde beteekenis als het hedendaagsche „gedwongen" of „krachtig genoopt". 6) Dapper, moedig. genade die onedele vreese, welcke onse herten van heerlicke ende De vreese cloecke daden ghemeenlick soect af te wenden, ende vyandelick verhindert vander waerheyt te verhinderen '). Waerlick hy moet wel plomp ende onedele van herten sijn, die noch wt vreesen der helle, noch om den loon des toecomenden leuens beweeght en werd, om vrymoedelick aller verdruckinghe, karckers, pijnbancken, ende eyndelinghe de dood voor den name Christi te verdraghen. Grhy moet cMatth. 5.12 ghedencken u hoe groote vrueght, ghelucsalicheyt ende vertroosIaoobi 1^12 ^en ouerwinner nae den strijd nakende is: d ende in contrarien Apo. 2. 7.10 hoedanighe droefheyt, pine ende strafife den godloosen tyrannen te 17. verwachten staet. O wonderbare veranderinghe der menschelicker d Sap. 3.10, dinghen. e De waere Christenen screyen, treuren, hongheren, ende ende 6 dorsten hier: sy werden ghepinicht, // verdruct, ghelastert, ende Fol. 241 2.Thes. 1.6.8 a^8 vuylicheyt der straten gheacht: eyndelinghe sy werden hier e Ioan. 16.20 ghedood ende ghemoord, f die haer leuen na den reghel der Euan- f2. Tim. 3.12 2. Cor.^4. 8, gelischer waerheyt begheeren te schicken. g Maer sy sullen een- & Heb 11 36 mael> a's beere Christus Iesus alle volcken des werelts sal 23 42 43 37.38. ' comen oordeelen, wederom leuendich werden, ende de croone der 49, 52. I. Cor. 4. 9, onsterflicheyt ende eerlicheyt ontfanghen. In contrarien h die god- h lob. 21. 12 II.12.13. loose tyrannen sijn hier in alle vrolicheyt ende ghenoechte des 20 vleeschs: sy werden hier in eeren ghehouden ende leyden een jacoy 5 5 lecker, sachte ende wellustich leuen. Maer (eylacen) sy sullen hier namaels desghelijcx deur een wonderbare veranderinghe, voor een corte ende tijdlicke genoechte, ende valsce blischap oneyndelicke pinen des doods ontfangen. Nv wel aen lieue Fabriti, op dat ghy de sake beter verstaen meucht, wilt een weynich uwe conditie met de hare verghelijcken ende vermanghelen 2): dat is, legt roosen by doornen, goud ende siluer by lood. Want al ist dat sy nv teghen v haer tyrannie eenen cleynen tijd ghebruycken, weest ghedachtich i dat den dagh voor de deure is, k in den welcken ghy staen sult i Matt. 24. 23 met grooter ghestadicheyt3) tegen alle uwe veruolgers, die dan £ag°* verwondert sullen sijn, siende dat ghy onder Gods kinderen ghetelt S1j^) // wiens leuen sy voor wtsinnich ende dwalende gheacht hebben. Fol. 242 Nademael dan wy dusdanighe 1 beloften hebben der toecomender 1 Heb. 11.26, vergheldinghe, waerom souden wy niet alle vreese van ons wer- en(le-12- 1 pende, den name des Heeren stantuastelick 4) beliden, ende allerhande verdruckinghen, banden, tormenten, pinen, ia 00c de dood selue vromelick verdraghen? waerom souden wy ons voor dese tyrannen, die doch maer arme menschen zijn, verschricken, m wiens wreet- m Mat. 10. 28 heyt (al ware die noch so groot) niet voorder strecken can, dan 1) Afhouden. 3) Standvastigheid. '2) Omruilen. Verbeterd uit „stantuasteliek". ouer den dood des liciiaems, het welcke den doot euenwel eenmael nMat. 10. 29 onderworpen is: n hoe wel sy selfs het lichame gheensins quetsen connen, ten sy dat het hen deur den wille Gods toegelaten ware. Want ghy moet vastelick geloouen ende versekert zijn, dat v dit teghenwoordich cruyce niet sonder Gods eewighe beschickinghe oPhil. 1.29 ende voorsienicheyt toe ghecoruen is. 0 Want God heeft v waerpl.Pet. 4. 12 Heken vercoren van dat die werelt gemaect was, om voor sinen q Mat. 10.17 name ende heylighe waerheyt de dood te liden. Maer dat v dit ende 24%' n'et a^cene toecoemt, betuyghen vele schoone ende heerlicke exemIoan. 15. 15, pelen. P 8o dat niemant meynen sal, dat hem wat nieus gheschiet, ende 16. 2 als hy voor de waerheyt ende gherechticheyt liden moet. 1 Want Fol. 243 dat sulcx // den godsalighen ghebeuren soude, heeft ons Christus van te voren gheseyt, wiens woorden wy ghedencken moeten, so wanneer dese weerelt gheweldelick tegen den Christenen opstaet. Ouerdenct lieue Fabriti, hoe vele duysent mannen, vrouwen, ionghers ende maechden, hare halsen voor die waerheyt vrymoedelick ger Heb. 11.34, waeght ende den dood ouerghegheuen hebben. r Siet hoe vromelick 36. 37. 38 dat sy verdraghen hebben verscheyden verschrickelicheden, mandas Heb. 10. 34 menten, vierscharen, s confiscatien haerder goeden, verbanninghen, gheuanghenissen, tormenten, vieren, wilde beesten, ende dat het grouwelicste is, hoe onuersaechdelick dat sy verscheyden ende grousame manieren des doots, waer deur oock de aldercloecste ende mannelicste herten ouerwonnen souden werden, gheleden hebben, t Matth. 5. 12 t Hier toe dienen in sonderheyt de heerlicke exempelen der Propheten, Apostelen, ende Christi selue, de welcke voor het ghetuygenisse der waerheyt wonderlicke perikelen, quellinghen, smerten, ende eene schandelicke dood verdraghen hebben. Ghy sult dan uwe hcrte met haer exempelen verstercken ende wapenen, op dat ghy dit tegenwoordich cruyce, dwelcke ghy met so vele goduruchtighe mannen, die voor ons geweest zijn, ghemeene hebt, verduldelick // Fol. 244 verdraghet. Grijpt eenen cloecken moet aen om desen teghenwoorvl.Cor.10.13 dighen camp vrymoedelick te ontmoeten, v niet twifelende, oft God en sal v een ghelucksalich eynde ende wtcoemste gheuen na zijn belofte. Ende hoe en soudet ghy niet vromelick ende ghewillich dit cruyce liden voor die reyne leere der waerheyt, daer ghi siet De Weder- dat heden sdaechs die arme Wederdoopers by grooten hoopen doopers liden met ajier Vrymoedicheyt verdraghen vele ende verscheyden verdvvalinghen druckinghen, verbanninghen, karckers, pjjnbancken, vier, sweerd, water, ende daer en bouen diuersche manieren des doods, ende dit alles (twelck claghelick is) voor leelicke ende lasterlicke dwalinghen ? die niet alleenlick haer vaderland verlaten, anders ') vrienden, wijf 1) Voorts, vervolgens. ende kinderen, die wy naest God beminnen: maer oock haer eyghen leuen voor eenen valschen schijn ende ydel meyninghe der waerheyt ende godsalicheyt verachten, haten ende versaken ? ghy sictse sleypen ') ende trecken tot grouwelicke tormenten: ghy sietse voor gheenen dingen vreesen: maer alle pine vromelick verdraghen, daer deur oock een steenen herte beweeght ende ghebooght2) soude werden: soe dat daer inne vele menschen grootelick verwondert moghen sijn. O groote ende wonderbare lijdsaemheyt der Wederdooperen, ende // pryselicke vroomheyt, ware die voor de waerheyt. Fol.245 Aengesien dit also is lieue Fabriti, wy behoorden ons te schamen dat ons desen catiuigen ende dwalenden hoop, ons segghe ick, die de reyne ende ware belidenisse des gheloofs hebben, in vroomheyt ende lijdsaemheyt soude verwinnen, ende te bouen gaen. Och oft wy nae haer exempel onse slapheyt ende traecheyt opwecten, om also de leeringhe Christi ghestadelicken 3) te beliden: om also het cruyce, liden ende den doot selue geduldelick te draghen. x Daerom x Heb. 12. 12 moeten wi aflegghen onse al te groote slapheyt des ghemoeds, op dat wy voor die rechtsinnighe leere des Euangelijs vrvmoedich zijn ende geduldelick verdraghen, het ghene dat die arme menschen voor een ydele schaduwe der waerheyt bestaen te liden. Ende ghelijck sy deur eene onuerwinnelicke hartneckicheyt hare valsche leeringhen beschermen ende voorstaen, ende tonser grooter schanden, alle gheuoelen der smerten wtdoen: laet ons also de belidenisse onser leere, iae der leere Christi, y gelijc cloecke crijsch- y 2- 2- 3 knechten stantuastelick beschermen ende behouden, ist dat wy van herten 1 tot die voorgesette palen onser salicheyt willen comen» z Phil. 3.14 Maer wat willen wy hier toe vele woorden ghebruyckenP ist dat ons de eere Chri-//sti ende onser sielen salicheyt ter herten gaet, FoL 246 laet ons alle neersticheyt doen met siele ende lichame, om den heerlicken ende eerweerdighen name Gods teghen den spot ende lasteringhe der quaetwillighen te beurijden. Ten laetsten laet ons ouerdencken ende voor ooghen stellen de Vroomheyt onuerwinnelicke ghestadicheyt veler Heydenen, ende in sonderheyt ende lijdsaemder Lacedemoniers, die voor de weluaert haers vaderlands, voor die jg^en 6r y" ghemeyne vrede, ende oock dicmaels voor saken van gheender weerden (welcke sy wel hadden moghen nalaten sonder eenighe schade) niet alleenlick alle ghenoechte, weelde, ende wellust des leuens verlaten hebben, vele periculeuse ende moeyelicke crijghen gheuoert, maer daer en bouen oock haer goed, eere ende weluaert, 1) „Sleypen" is hetzelfde als het hedendaagsche „slepen". 2) „Ghebooght" is het verleden deelwoord van „booghen" (in de beteekenis van „buipen"). 3) Standvastig, volhardend. iae lijf ende leuen gheauontuert '). Sy verdroeghen bannissementen, lasteringhen, tormenten, diuersche pinen, ia die doot selue met sulcker stantuasticheyt, ende dit wt liefden des ghemeynen weluaerts, oft om tijdlicke eere der menschen, so dat sy in het midden der pinen een blide ghelaet ende vrolick aenschijn ghetoont hebben, iae sy hadden lieuer duysent dooden ghestoruen, dan den tyrannen in ongherechticheyt gehoorsaem te sine, ofte eenighe versmaetheyt Fol, 247 haers // vaderlands te hooren. ende yet dat sy oneerlick ende ondeuchdelick achteden te bedriuen. O mannelicke ende coragieuse herten, welcke (hoe wel sy God niet en kenden, alleenlick deur een ydel meyninghe der deught) deur gheen ghewelt der tyrannen niet en conden ouervvonnen werden. Als my dit te voren coemt, Wonder- so werd mijn herte in grooter viericheyt ontsteken, ende verwonlijcke cloec- olcht van den Coninck Saul voor zijn weld Act. 7. 20. ^aet en(^e deucht: ende bouen dien (ick late varen alle sine andere Heb. 11.26 vyanden) van sinen sone Absalon. f Hoe sijn de kinders Israels in Num 16 Egypten onder Pharao iammerlick verdruct ende benaut gheweest? Num! 31. 13. ick ver8wighe om der cortheyt wille e vele Propheten ende heylighe e 1. Sam. 18, mannen Gods, die voor de waerheyt ende den warachtighen gods11.12 dienst vele beswaringhen, lasteringhen ende cruycen gheleden 2 Sam 14 hebbon- Desgehjcx werden ons // oock in den nieuwen Testamente Fol. 254 fÊxod 1. 10. voor °°ghen ghehouden vele eerlicke exemplen der ghener die om g Dan. 6. 22. de waerheyt groote benautheyt onderstaen ende gheleden hebben. 3. Reg. 19. 3 h Ioannes den Dooper is van den godloosen tyran Herodes, !) om dat h Mare. 6. 18 Heb. 11.36. hy tjenj van 81jn ouerSj)ei strafte2)) gbedood gheweest. Also is dien Matth. 14. 3 godsalighen prediker der gberechticheyt van de boose werelt ghe- Luc' 3' 19 loont gheweest. 1 De heylighe Stephanus was van den hartneckighen i Act. 7. 57 loden om den name Christi tot der dood ghesteent3). De k Apostels k Act. 5.18. (also Lucas schrijft) werden om het ghetuygenisse des naems Christi voor de Princen ende Ouerste der loden ontboden, in den kareker gheworpen ende ghegeesselt. Maer wat willen wy vele exempelen voort brenghen, daer van de heylighe schriftuere oueruloedich ende vol is. De heere Christus Iesus heeft ons dit selue als een goet voorbeelt ende exemplaer tot onsen grooten trooste ende leeringhe bewesen. Want gheheel zijn leuen heeft vol armoede, ellendicheyt ende veruolginghen gheweest. 1 Want doe hi noch ionck was, moeste 1 Mattb. 2. 20 hi na Egypten vlucht 4), om also te ontulieden de tyrannie Herodis. Hier en bouen is hy van den boosen Scriftgheleerden m voor een mMatt. 11.19 sondaer, wijnsuyper, ende voor een duyuelsche mensche gheaebt Ioan. 8.48 1) Hier behoorde een haakje [(] te staan. 9) Berispte, laakte. 3) Gesteenigd. 4) Lees: vluchten. Fol. 255 geweest. Item voor een // verleyder, ende oproermaker. Ende na n Mat. 27. 37 alle dit verdriet moeste hy tusschen " twee moordenaers de alderLuc. 22.37 schandelicste dood des cruyces steruen. Also dan heeft de HerIoan. 19.17. toghe des gheloofs moeten liden ende in sine heerlicheyt ingaen: pet g 2i 0 0118 latende een exempel, dat wy sine voetstappen nauolghen Phil. 2.5 souden. 1. Ioan. 2.6 Siet mijn lieue Broeder, also moeten de godsalighe, ende die nae de reyne leeringhe des Euangeliums haer leuen soecken te leyden, van den Sathan ende sine lidtmaten veruolcht, benaut ende ghedood werden: het welcke ons die heere Iesus Christus ghenoech p Matt. 10.18 voorseyt heeft. P Ghy (seyt hy) sult vanden menschen voor ConinLuc. 12.11 ghen ende Princen gheleyd werden, ende in hare raedcameren gheLuc. 21.11 geesselt zijn om minen name. En wederom betuyght Christus, dat Mat. 24.9 godanighe tweedracht, haet, nijt, ende veruolginge om de leeringhe q Matt. 10.21 der waerheyt soude oprisen, dat oock 1 de bloedurienden malcanEzech. 38.21 deren onderlinghe veruolghen ende verraden sullen. Deen broeder Mich. 7.23 saj tegen den anderen opstaen, de moeder teghen de dochter, de Mtatd'l0 25 dochter teghen haer moeder, het kint sal opstaen teghen sinen Luc. 12.51 vader, ende de vader teghen zijn kint, ende sal tkint in de dood Mat. 24.13 leueren. Item de ghene die binnen onsen huyse zijn, sullen onse Fol. 256 vyanden zijn. In summa // (seyt Christus) ghi sult benijt zijn van allen menschen om mijns naems wille. Maer tegen alle dit swaer ende grousaem liden, veruolginghe r Ioan. 14.3, ende cruyce, r heeft ons die Heere Christus Iesus sine troostelicko 14.26, beloften ghegheuen, op dat wy in onsen nood te beter ghemoed 14.18. souden wesen. Want ic en sal v (seyt hy) geene weesen laten: maer sal den trooster namelick den heyligen Geest tot v senden. h Matt. 10. 20 Ende wederom. s En wilt niet dencken wat ghy spreken sult, als Luc. 12.11 ghi voor Coninghen ende Princen gheleyt sult werden. Want v sal Mare. 13.11. ghegheuen werden in die vre wat v van noode werd te spreken. Luc. 21.11 "^ant ghy en zijt niet die daer spreect, maer de Gheest mijns hemelschen Vaders die in v spreect. Al ist dat hy ons verre schijnt te sine, ende gheen acht op ons te nemen, iae soe verre de wijsheyt onses vleeschs bedencken can, geen hulpe ouer ons laet verschinen: nochtans moet zijn heerlicke belofte waer wesen, die hy eenmael sinen iongheren trouwelick toegheseyt heeft: te weten, t Mat. 28.19. 1 dat hy by ons tot het leste der werelt zijn sal. O grooten troost, ende liefelicke belofte Gods voor allen bedructen herten, ende sonderlinghe voor die dusdanighe beloften Gods bedencken, ende betrouwen. Daerom lieue broeder wilde ick v wel deur die liefde Fol. 257 Gods ghebeden hebben, dat ghy alle // menschelicke vernuft ende wijsheyt des vleeschs aen deen side stellende, dese heerlicke belofte Christi ter herten naemt: versekert dat, al ist dat v dencken mochte dat ghy van alle bystandicheyt verlaten zijt, na menschelick oordeel te spreken, de Heere nochtans by v is, ende sal zijn hulpe alst hein belieft, tsy in de dood, tsy int leuen tuwaerts bewisen. Dit is het selue dat hy deur den Prophete Dauid belooft, seggende: v dat hy selue met ons is in onse verdruckingen. Ende vPsal. 91.9 wederom, dat hy by allen is die bedruct ende benaut van herten ® zijn. Nademael dan de geloouige desen troost in hare conscientien ende ghemoed gheuoelen, deur de inwendige roeringhe des geests Christi: so moeten sy doch spijt de godloose tyrannen wel ghemoed zijn, mids dien dat sy deur alle haer wreetheyt dien troost ende hulpe hen niet benemen connen. Daerom vermaent ons Chistus in den Euangelio seggende. * En vreest niet die tlichaem dooden, xMatt 10.28 want die siele connen sy niet dooden: maer vreest hem die tlichaem uc' ende de siele beyde mach werpen inder hellen. Ende wederom: y Alle die hayren uwes hoofts sijn ghetelt. Werden daer niet twee y musschen om eenen penninck ghecocht, ende een van dien en valt l'uc. 21.18 niet op der aerden, sonder den wille mijns Vaders? En wilt dan niet vree-//sen, ghy zijt van meerder weerden dan vele musschen. Fol. 258 * Int boeck der wijsheyt werden die gheloouighe vermaent ende gheleert, dat sy sekerlick weten souden dat sy wel bewaert zijn. eu • Want de sielen der gholoouighen (seyt hy) zjjn in de handen Gods, ende hen en sal gheen pine oft torment des doods aencomen. Christus beschermt sijn Gheineynte a als een clockhinne hare kieckens: soe dat haer niet ouercomen mach, ten sy sinen goeden a • > ende onueranderlicken wille. b Waerom sidy dan beureest, 0 b Matt. 8.23 cleyne van ghelooue? al ist dat de baren der Zee ende stormwinden l " g 22 ouer het schipken slaen, c ende dat wy na menschelick oordeel c gap_ 3- 2 schinen te vergaen, weest gedachtich dat die Heere selue int sap. 5.3 schipkcn met ons is, t'onsen grooten trooste ende bystandigheyt. Hebr. 11.37 Alst hem belieft ende goet dunct, sal hy die winden ende tempeesten der wateruloeden wel doen stillen. Al ist dat v de Sathan, ende de werelt deur vele ende verscheyden middelen benauwen, beswaren, ende liden aendoen, ghedenct d dat die heere Christus d Col. 1.20 Iesus (den welcken ghy voor eenen beschermer hebt (2) den Sathan met die werelt ouerwonnen heeft: ende sult de selue deur de ghe- jiat. 12. 29 nade Gods ouerwinnen. Daerom mijn lieue broeder en wilt de bloedghierighe tyrannen niet vreesen, ende en weest voor de macht der II duysternissen niet verschrict. Want sy en vermoghen niet Fol. 259 dan het ghene dat hen die almachtighe God ende barmhertige Vader in sinen eewighen raet toeghelaten heeft. Het gbene dat 1) Lees: Mat. 23. 37. 2) Het haakje behoorde andersom te staan. ghi liden moet, is tot beylichmakinghe sijns naems ende verbreydinghe sijns Coninckrjjcx. Weest dan vrymoedich ende cloeck om te veruullen het getal diner broederen, die om dat ghetuygenisse eApoe. 6.12 Christi moeten opgheoffert werden, e Want de veruolginghe ende het cruyce der godsaligher Christenen sal niet eer ophouden, tot dat die alderlaetste voor die waerheyt sijn bloed vergoten heeft. Ouerdenct hoe groot een menichte datter voor v ghedood is, ende wederom hoe vele naer ') v de waerheyt met den bloede beseghelen sullen. Aenghesien dan dat het cruyce op v geleyt is, so bidden wy v hertgrondelick dat selue te willen gheduldelick verdragen om sinen wille die v tselue toeghesonden heeft. Het is nv uwe ghebeurte 2), als het de Heere ghelieft, so salt onse gebeurte sijn. Want wy weten wel dat ons sulcx te verwachten staet, ende sullen t' selue niet ontulieden, de ghene die van der eewigheyt daer toe geordineert sijn. Daer en helpt gheen vlieden oft menschelicke voorsienigheyt om het cruyce te ontloopen. Want de Heere weet sekere middelen Fol. 260 (waer in de waerheyt des // vleeschs haer aldermeest becommert) deur de welcke wy tot den cruyce gebrocht werden. Die middelen sjjn verscheyden ende menigherhande, maer die cause ons lidens is Chris4PR°eUeri29 ^ ^U8' ®^eene tyrannen vermoghen ons eenichsins aen te roeren, dan so 3 Mach 4 verre het hen van den Heere toeghelaten is. Om welcker oorsake 152. wy die tyrannen ende gheweldighe deser werelt niet vreesen moeten: 2. Hest. 4.5 f aenghesien dat God de herten der Princen ende gheweldigher Esa 30^14 Vorsten jn 8ine hand besluyt, ende buyghen can daert hem gheApoc. 2.27, : 'ae de selue (soe de Prophete Dauid leert) a als scheruen ende 19. 15 briselen, ende met eenen yseren staf regieren. h Die Heere (seyt Apo. 12. 5 Dauid) is miin verlosser ende huiper: daerom sal ick niet vreesen 1 f) 1 Q i J / %f X Psai^V 1 T00r duysenden my ronts°m benauwen. Want ghy slaet o Heere Psal'. 112. 7 aUe die leghen my zijn, ende murselt3) de tanden der godloosen. Psal. 121.4 En vreest dan niet mijn lieue Broeder, maer betrout vast op den p8a}' 34^8^ Heere, van wien alle salicheyt coemt, ende hulpe van sinen hey- Prou 3 24 liggen berghe. Hy can sijn volck verlossen wt allen nood, die op Eccl. 34. 16 hem betrouwen. Dese verlossinghe heeft hy vanden beghinne der i Exodi 14 werelt wonderbaerlick in sine Ghemeynte bewesen, ' ende sonderlinghe aen den kinderen van Israël, de welcke hy met wonderdaden Fol. 261 deur sinen Dienaer Moyses wt die handen Pharao-//nis verlost k Dan. 6. 21 heeft. k Desgelijcx aenden Prophete Daniël, dien hy wt der leeu- 1 Dan. 3.61 Wen cuyl vry ghemaect heeft. 1 Item aen die drie kinderen, die 1) „Naer" beteekent hier hetzelfde als het hedendaagsohe „na". 2) Beurt. 3) Vermorzelt. m Act. 5.19 Act. 12. 7 Act. 16. 26 n Exod. 18. 8 2. Sam. 23. 10.26. 2. Reg. 7 2. Para. 20. 24. 1. Hest. 7. 5 2. Pet. 2. 9 1. Cor. 10.13 o Esa. 28.16 Rom. 9.11 Esa. 45.17 p Esa. 45. 23 Rom. 14. 11 Phil. 2.10 q Rom. 8. 35 Psal. 44. 23 1. Cor. 4. 9 2. Cor. 4.11 Rom. 8. 38 hy wt den vierighen ouen verlost heeft. 111 Item aen den Apostelen, die hy by sinen Enghel des nachts wt den karcker verlost heeft. Deur dese ende diergelijcke meer n exemplen, mercken wy die groote sorchfuldicheyt ende bescherminge Gods tot ons: waer deur onse verslaghene herten tot vrymoedicheyt behoorden verweet te werden. Wederom werd de Heere eenen muer voor thuys van Israël ghenaemt, ende eenen schilt ende stercte voor allen die op hem betrouwen. Hy is onse Heere, beschermer, verlosser, ende salicheyt. Dese ist daer van de schrift tuyght. 0 Soe wie op hem betrout en sal niet beschaemt werden. P Dese ist voor wien alle knien moeten buyghen. Item, voor wien de poorten der hellen geen macht en hebben: op welcken Paulus hem verlatende, roept met cloecken woorden, n Wie sal my (seyt hy) scheyden van de liefde, die daer is in Christo IesuP verdruckinghe ende benautheyt ? veruolginglieP oft hongher? oft naectheyt? oft perikel? oftsweerd? ghelijck daer gheschreuen staet. Om v werden wy allen den dagh ouergheleuert inden dood. Wy zijn gheacht als schapen die ter slacht gheschict sijn. Maer in allen desen ouer-//winnen wy deur hem, die ons lief ghehadt heeft. WTant ick ben versekert, dat noch dood, noch leuen, noch Engelen, noch heerschappie, noch machten, noch teghenwoordige, noch toecomende dinghen, noch otcrcheyt, noch hoocheyt, noch diepte, noch eenige andere creatuere sal ons moghen scheyden vande liefde Gods, welcke is in Christo Iesu onsen Heere. Ten anderen, so moet ghi bedencken lieue Fabriti (dwelck v int cruyce seer vertroosten ende verheughen can) r dat ghy om Christi sake ende name lijd, ende niet om eenighe boose daden. Voorwaer dit is een groote sake, waerom onse ghemoed met rechten tot gheduld ende volstandicheyt verweet mach werden. Dit is eenen sonderlinghen troost in onse cruyce. s Daerom leert ons de II. schriftuere in het cruyce verheughen, ende blide sijn, om dat wy weerdigh gherekent sijn voor den name Gods te liden. De heylighe Petrus seyt: mijn alderliefste verblijd v, indien ghy deelachtich sijt der verdruckinghen Christi: op dat ghy vrolick sijnde, meught oock verbliden in do vertooninghe zijnder heerlicheyt. Ende wederom: ' Ist dat ghy in den name Christi versmaetheyt lijd, so sidy salich. Item: Ist dat yemand als een Christen lijd, die schame hem niet, maer prijse God in desen deele. In deser manieren ver-//maent ons de Heere Iesus Christus tot verheuginghe, segghende: v Salich zijnse die veruolginghe liden om der gherechticheyt wille: want het rijeke der hemelen coemt hen toe. Salich zijt ghi, als de menschen quaet van v spreken, lieghende om mijns naems wille. Verheucht v ende verblijd v: want uwen loon is groot inden hemel. Fol. 262 r Matth. 5.10 1. Pet. 4.14 1. Pet. 2. 20 1. Pet. 2.14 s Matth. 5. 12 Act. 5. 41 1. Pet. 4. 13 t 1. Pet. 4. 16 Fol. 263 v Matth. 5.11 Daer en bouen sult ghy in het cruyce ghetroost werden, om xRom.5.3 dat het niet langhe en duert: * maer alleenlick een oogenblic is ende 8.18 by jer toecomender heerlicheyt, die ons gheopenbaert sal werden lic°i n 17 nae dit leuen' bet welcke doch haestelic doorloopt »), gbelijck een 1 Ioan 3 2 schaduwe ende rooc. Alle benautheyt, liden, tormenten ende ellendicheden, daermede de godsalige hier beswaert sijn, werden met dit leuen gheeyndt: maer de vrueghd des toecomenden leuens (in het welcke ons die victorie bereyd is) en neemt geen eynde, duerende van eeuwen tot eeuwen. Om het welcke te vercrigen behoorden wy wel eenen seer cleynen tijd voor den name ons Ileeren ons Gods ghewillighlick te liden: aengesien dat wy daer voor ontfangen sullen y Kom. 8.18 eenen loon der onsterflicheyt. y Daerom dat alle de verdruckingen ende swarioheden (die den mensche in dcsen leuen ouercomen Fol.264 moghen) van Paulo ghenaemt werden een cruyce // deses teghenwoordigen tijds. Het welcke uwe herte tot trooste ende volstandicheyt behoorde te verwercken. Ten laetsten sult ghy in het cruyce tot lijdsaemheyt ende troost verweet sijn, om den toecommenden loon des eeuwigen leuens: z Act. 3. 21 2 welcken v die Heere scencken sal, als ghy den Sathan ende de Sap. 3.8 werelt met Christo ouerwonnen hebt. Want gelijck Christus, na Luf'22^308 dat hy den prince der duisternissen, dood, helle, ende verdoemenisse 1. Cor. 1.2 te neder gheworpen hadde, in sine heerlicheyt ghecomen is, a 4. Esd 2.42 triumpherende in dat nieuwe Ierusalem: a also sullen 00c de ge4. Esd. 15.21 loouighe, als sy haren loop met ouerwinninghe voleynd hebben, ^c6^11^ met kleeders der blischappen aengedaen werden in die tegenwoorEm°C49. 2 dicheyt des Lams, ende sullen sitten aen die tafel der vrolicheyt Apo. 7. die hem van den Heere bereyd is. Om het welcke, lieue broeder, Esa. 25.8 ghy uwe sinnen ende verstand bereyden moet tot lijdsaemheyt, Apo. 21.4 vromicheyt, volstandicheyt, ende vrymoedicheyt, om alsoe den name dijns Heeren dijns Gods groot te maken: versekert sijnde dat die b Rom. 8.18 genadige God dit b teghenwoordige cruyce ende dese tidelicke droefnisse (daer onder 00c versuchten die de eerste vruchten des Gheests c Ioan. 16. 20 Christi ontfanghen hebben) c in grooter vrolicheyt sal veranderen. // Fol. 265 Deur desen troost ende troostelicke hope verwinnen de gheloouige alle cruycen ende verdruckingen: versekert wt die beloften Gods d Apo. 14.4 (want God is getrouwe in sine beloften) J dat hy voor hen een ander leuen na dit leuen bereyd heeft, daer sy in eewighe vruechd e Apoc. 14 ende heerlicheyt by hem sullen leuen. e Aldaer salse de ÏTeere seer vriendelick 2) vertroosten, ende ruste voor haren arbeyt ende moeyte gheuen. Dan sal het wesen dat de heyligc Ioannes bcscreuen 1) Voorbijgaat (transit). 2)) Verbeterd uit ,vriende- (op het einde van een regel) delick". heeft van den ghenen die om dat ghetuygenisse des naems Christi verdruct ende gedood sjjn gheweest: te weten, f dat God alle fApoc. 21.4 tranen van haren ooghen sal afwasschen. Dan salse de Heere met Apoc. 3. 5 witte stoolen cleeden, ende croonen met die croone des eewigen leuens ende heerlicheyt: g welcke vreuchd ende heerlicheyt eo groot g Esa. 25. 8, wesen sal, dat al het liden deser wereld niet en is daer by te ver- ®n^48 lg ghehjcken. Want noyt oore en heeft het gehoort, noyt ooghe en E"sd 2 4 heuet gesien, noyt herte en heuet begrepen, dat God bereyd heeft psai, 126 voer den genen die hem lief hebben. De ghene die in droefheyt ghesaeyt hebben, sullen met vreuchden dat eewige leuen maeyen. Deur desen troost hebben henseluen altijd getroost alle de heyligen Gods, ende sjjn in allen cruyce ende liden geduldich geweest. h Op h Gene. 12. 4 dese hope heeft // Abraham sijn vaderland verlaten: merckende Fol.266 op die belofte ende getrouwicheyt Gods, die hem een ander land belooft hadde. 1 Op dese hope ende belofte heeft Moyses niet willen i Heb. 11.8 ghenaemt werden de sone des dochters Pharao: veel lieuer hebbende met Gods volc benaut te werden, dan te gebruycken de vergancke- licke soeticheyt der sonden: achtende k de scande Christi voer kHebr. 11.23 meerder rjjckdom, dan die schatten der Egyptenaren. Want hy sagh op die toecomende belooninge. Op dese hope hebben alle martelaers van der werelt grondlegghinge af tot op desen dach soe vele aen- stooten !) ljjdsamelick verdraghen, ende haer bloed voer die reyne waerheyt vergoten: wel wetende dat die getrouwe God voer een cranck, steruelick, cort, ellendigh ende verganghelick leuen, een eewich, geduerigh, vrolick, triumphantigh, onsteruelick ende rjjcke leuen geuen sal. Want hy warachtigh is die dat beloeft heeft.1 Ende IMatth. 16.19 so wie (spreect die Heere) om minen wille verlaet, vader, moeder, Marc- *0. 23 wijf, kind, huys, erue, land ende wat hy besit, die sal hier hondert- fout daer voren ontfanghen, ende hier na het eewige leuen. O schoone ende troostelicke belofte Gods. Wie en soude niet geerne loot verliesen, ende dat verwisselen voor goud, aerde voer siluere? Al // wat de mensche lief heeft, als vader, moeder, broeders, Fol. 2H7 susters, wijf, kinders, ende bouen al sijn eygen leuen, sjjn alle die verganghelicheyt des tijds onderworpen. Ende ist dat wy de selue om den name Christi verlaten, soe sullen wy eenen onsteruelicken loon ontfanghen. Dewile dit also is, mijn lieue ende wel beminde broeder, so ist dat wy v wederom hertgrondelick bidden, dat ghy dit cruyce ghe- m § 3_ 4 duldelick draghen wilt, "> op die hope des toecommenden rijcx ï.Cor. 15.32 Christi: wetende dat uwen arbeyd niet te vergheefs werd in dien n2.ïhes. 1.4 grooten en veruaerlicken dagh des Heeren, 11 als die Heere wt don ^ Thes. ^ 1) Aenstoot, d. i. aanval, beleediging. hemel verschinen sal om te oordeelen leuende ende doode. Daerom, o 1 Cor 1 8 mi^n broeder, weest doch wel gemoed ende standuastigh in den 10.13 Heere, die v een heerlicke victorie ouer uwe vyanden doer Iesum l.Thes. 5.25 Christum geuen sal. De Heere uwe God is barmhertigh ende gea MCt ^ trouwe* 0 Hy en sal v geen meerder cruyce opleggen dan ghy ende 24**is?^ verdragen cont. Bouen dien sal hy des selues eenen goeden wtganc Luc. 22.19 gheuen, so dat gliijt selue sult connen verdraghen: op dat also de Apo. 2. 7 ghene P die volstandigh bliuen tot den eynde toe, salich werden. Act. 14. 23 "Wie en soude dan niet eenen cleynen tijd het cruyce Christi verFul. 268 duldelick verdragen, na dien wy wt de belofte Gods // versekert zijn, dat ons die Heere de vreucht sijns rijcx schencken sal ? tot het q Matth. 11. welcke wy deur vele verdruckinghen moeten ingaen. a Want dat 2 Tim 2 ' ^on'nc'cnjcke der hemelen moet gheweld liden, ende de gheweldighe nemen dat in. Ende niemant en werd ghecroont, dan die wettelick ghestreden heeft. Siet broeder, dit is onsen roep '), welcken wi in r4.EH(l. 7. 5 veel strijds ende aenuechtinghen moeten ouerbrenghen 2): r op dat Matth 7 13 ^7 a'8° ^GUr enShe ^eure in eewighe leuen indringhen. Luc 13 24 Hierom moeten wy alle ghenegcntheden onses vleeschs versaken, ende ons seluen te buyten gaen :1): op dat wy vromelick ghestreden hebbende de soudie4) der onsterflicheyt ontfanghen. Den strijd is swaer, ende de vyanden sijn vele, maer den loon is onuerganclick. Onse vleesch vlied voor den strijd, ende wil in ghenoechte, gheb Matt. 26.41 inack, ende ruste leuen: s maer de gheest ende de inwendighe Rom^'7^23 men8C'ie die nae God gheschapen is, is ghewillich tot het cruyce, ende soeet den name Gods groot te maken. Hot vleesch verschrict hem voor het cruyce: maer de gheest begheert ontslaghen te sijn vanden vleessche, ende een heerlicke victorie te hebben ouer sine vyanden. Ouer deen side is daer cruyce, benautheyt, ende grouwelicheyt: ouer dander side de loon des eewighen leuens, maer aenFol. 269 ghesien dat het cruy-//ce ende liden, cort, verganclick, ende tidelick is, ende dat die blischap ende loon der salicheyt eewich is, laet ons dan dat tidelicke cruyce gheerne verdraghen, om den eewighen, onuerganclicken ende onsterflicken loon der salicheyt. Het cruyce neemt een eynde, maer den loon der salicheyt is eewich ende gheduerich. O salich sijnse die sulcx bedencken, ende deur des t 1. Cor. 1.18 Heeren ghenade daer in volherden. 1 De wijsheyt des vleeschs can 2. Cor. 2.14 «Jit niet beseffen. Want sy can niet begripen de saken die God aengaen. De werelt acht het cruyce Christi voor sotticheyt ende 1) Roeping, taak. 2) „Ouerbrenghen" beteekent hier hetzelfde als het hedendaagsche „doorbren gen" of „volbrengen1'. 3) „Ons seluen te buyten gaen" wil zeggen: ons zelf verloochenen. 4) Soldij, belooning. — Vergel. fol. '276 (beneden, blz. 446): saudie. schande, maer de godsalighe verstaen, dat in crancheyt, cruyce' ende liden v de cracht Gods volbracht werd. x Want de crancheyt v2.Cor. 12.9 Gods is crachtigher ende stercker dan die macht des werelts. > De X i Ioa^i 3 16 werelt belooft haer dienaers vrolicheyt ende ghenoechte, lust der y * oan' ooghen, behagelicheyt ende houeerdicheyt des leuens: maer Christus belooft den sincn cruyce ende liden. Ilier en tusschen troost de Heere wederom sine dienaers, seg- z Esa. 51. 7 ghende: * En vreest niet ghy cleyne hoopken, want het belieft uwen Vader v dat rijcke te geuen. En vreest dan niet: den ghenen ^p00 2.7 die ouerwint, sal gegeuen werden de croone des eewighen leuens. 2. Thes. 1. 6 Maer in contrarien, die de godureesende hier verdruct, veruolcht, zacli. 2.8 ehedood, II ende in gherusticheyt des vleeschs haer leuen gheleyd Fol. 270 a Dan. 7.11 hebben, sullen alsdan bedroeft ende ghetormenteert werden. a Als- Apo. 19. 20 dan sullen sy ontfanghen den loon haerder godloosheyt, ende sullen AP°. 20.10 geworpen werden in den helschen vierighen poel, die daer brand Matth 8 11 met Peck ende sulpher. Item, dan sullen sy gheworpen werden in Act. 13.43 die wterste duysternisse, daer knersinghe der tanden ende weeninghe Mat.24. 51 der ooghen sijn sal: wiens worm nemmermeer steruen sal, ende wiens Luc 13 28 vier nemmermeer wtgheblust sal werden. Alsdan sal hen de Heere bl^ro 1 26 verghelden alle haer wreetheyt met een oneyndelicke straffe. •>God Psal. 2.4, sal lachen in haer verderfnisse, ende sal alle haer voornemen bespot37.13, ten. Alle haer tidelicke voorspoet ende vleeschelicke ghenoechte sal Sa^4°12 in sckreyen ende in eewighe vermaledidinghe verandert werden. Alle Esa. 30. 24. haer gheueynstheyt ende valschen yuer (daer mede sy hen seluen 28 verciert ende bedect hebben) sal allen menschen openbaer werden. Hare lasteringhen, beswaringhen, ende valsche oordeelen, sullen wtghegeuen werden als quaet ende boos '). Het is dan een cleyne sake van de c Esa. 2.19 godloose werelt verwesen ende veroordeelt te sijn, aenghesien « dat die Ose. 10.8 Heere Christus Iesus (den welcken de werelt altijd haet ende verSap. 2. 11 uoicht) in die opstandinghe der dooden seluer een Rechter comen // Apoc36?i6 sal> om te oordeelen de ghene die hem niet bekent hebben. De Fol. 271 godloose sal hy verwisen ten eewighen viere: bet welcke vanden beghinne der werelt hen bereyd is met den duyuel ende sinen Enghelen. d Maer die godsalighe sal hy loonen ende doen besitten d Mat. 25. 34 zijns Vaders rijcke. Desen dach is den troost aller verdruckinghen, weeninghen ende veruolghinghen der gheloouighen. Want alsdan jjat_ jg 27, sal haer gantsehe verlossinghe voleyndt werden. Alsdan sullen sy ende 26.64' ontfanghen de vruchten haers arboyds. Alsdan sullen alle geslachten des aerdrijcx hare onnooselheyt bekennen, ende sien de grouwelicke wrake die God doen sal ouer den ghenen die sine wtuercorene 1) „Sullen wtghegeuen werden als quaet ende boos" wil zeggen; er zal van worden verkondigd dat zij slecht zijn. verdruct hebben. Alsdan sullen die tyrannen van anexste roepen: eApo. 6. 10, e bergen valt op ons, ende bedect ons: op dat wi niet aenschouwen 9- 6 dat toornich aenschijn des Lams. In contrarien, f de godsalighe Ma*P4^3 sullen in groote volstandicheyt staen tegen de gene diese benaut % Esa. 3.8 ende gedood hebben. 6 Dit siende, sullen de godloose met verSap. 5. 3 schrickelicker vreese benaut werden, ende sullen haer in die snelSap. 3.10 hoyt der onghehoepter salicheyt verwonderen, suchtende van beuc'21' nautheyt des geests: ende (by hem seluen berou bewisende ende van benautheyt des geests suchtende) sullen aldus spreken. Dese hebben wy hier voortijts tot spot ghehouden: wy wtsinnighe // Fol. 272 men8chen achteden haer leuen raserye te zijn, ende haer eynde sonder eere. Siet, hoe sijnse nv onder den kinderen Gods gherekent, ende haer lot is onder den heylighen. Wy hebben ghewandelt sware weghen, ende zijn moede gheworden inden wech der ongherechticheyt, maer den wech des Ileeren en hebben wy niet bekent, h Apoc. 5. 7 h Alsdan sullen die wreede tyrannen verstaen (maer het werd alsdan te laet) in wien sy ghesteken hebben. Maer de ghene die verdruct il.Pet. 5. 4 waren, sullen nae de leeringhe Petri, ' met heerlicheyt ende eere k Matth. 8.32 ghecroont werden: k ende sullen sitten aen die tafel der vrolicheyt 1 Matt. 10.32 met Abraham, Isaac, ende Iacob. ' De sone Gods sal hare namen voor God sinen Vader, ende voor sinen heylighen Enghelen beli™ Luc. 9.26^ jgjj. m en(je t0t vergheldinghe haers arbeyds, salse de Heere doen nApo 7 17 besitten het eewighe leuen: " daer noch honger, noch dorst, noch o Psal. 84.11 hitte, noch coude, noch droefheyt en is: ° daer eenen dach beter p Rom. 15. 4 is dan hier duysent iaren. P Dit is dan ghescreuen tot onser lee- ^?>m' ringhe, om dat ') wy deur die vertroostinghen der scriften hope n Kom. o. oJ , , ,, Psal 27 12 souden nebben. Psal. 112. 7 Daerom mijn lieue broeder weest vrolick inden Heere, 1 die by Abac. 4.19 v is, so dat v niemand schadigen mach. Hy is stereker die v Fol. 273 beschermt, dan die uwe leuen soecken: // ende vele meer sijnder met v, dan teghen v. Blijft dan by den Heere, so sal hi met v r Esa. 49.15 bliuen, ende sal v bewaren als den appel siner oogen. r Hy sal Ier. 14. 21 meerder sorghe voor v dragen, dan een moeder voor haren eenighen sone. Neemt dan uwe cruyce op, ende volcht den Heere na, op s Mat. 10.32 dat ghy sijn lieue ende ghetrouwe leerionger meucht wesen. En Mare. 8.38 schaemt v niet, sinen name groot te maken s voor dese boose Luc 12^8 werelt deur een suyuer belidinghe sijns naems, gelijc die Heere 2. Tim. 2. 12 scerpelick is vereysschende. Want soe wie (seyt hy) my beliden 2. Ioan. 2.13 sal voor den menscen, dien sal ick ooc beliden voor God minen hemelschen Vader: maer so wie hem mijns oft mijnder woorden scaemt voor den menschen, diens sal hem ooc des menschen sone 1) „Om dat" heeft hier de beteekenis van „opdat". schamen wanneer hy comen aal in de heerlicheyt sijns Vaders met sine heylighen Enghelen. Siet dan wel toe mijn lieue broeder, dat ghy den Heere in uwen sterflicken lichaem groot maect, niet verschrict sijnde voor de Princen der duysternissen. Ouerdenct dat (ghelijck de Prophete ^j^jg seyt) t de dood der heyligen costelick is in het aenschijn des Heeren. vpsal i2l.l v Heft uwe herte, ooghen, ende verstand na den hemel ende hooghen psal. 124. 8 berch, van waer ghy troost, hulpe, ende salicheyt ontfanghen sult. Psal. 3. 9 Ende bid also ghy van Chri-//sto den Heere geleert sijt: * O Vader, Fol. 274 uwen wille gheschiede op aerden als in den hemel, y O Vader, x Matt. 6.9 mach desen kelc van my niet gaen ten sy dat ick hem drincke, uwen wille moet gheschieden. 2 Want tsy dat wy leuen, tsy dat ^Rom. 14. 8 wy steruen, wy leuen ende steruen den Heere. Die Heere heeft v dit leuen ghegheuen, waerom en soudt gbijt hem niet gheerne wederom ghcuen alst hem belieft (a ist dat ghi uwe leuen om des a Mat. 10. 39 Heeren wille verliest, so suldy dat wederom vinden: maer ist dat ghy uwe leuen wilt behouden, so sult ghy dat verliesen '). Daerom ^ en wilt niet te seer becommert wesen in het ontbinden des aerdschen b Dan. 12.3 tabernakels, ende des sondighen lichaems: het welcke doch (al l.Cor. 15.51 waert der tyrannen wreetheyt niet onderworpen) steruen moet ende 2 in asschen veranderen. Want gheen vleesch can die natuerlicke t Ioan 3 2 dood ontgaen. Maer wy zijn wel versekert (daer in alle onsen gap> 3.7( troost bestaet) b dat dit lichaemken, al ist van die grouwelicken ende 5.1 tyrannen in stucken ghesmeten, tot puluer ende stof verkeert, ^ ^ wederom tot het leuen sal opghewect werden in die opstandinghe 2) ende24;51i der dooden, deur die cracht Gods, die dat selue van niet gheschapen enae 25. 30 heeft. Hoe veracht, hoe versmaet, hoe ellendich dat het selue nv Luc. 13. 28 is: nochtans die Heere Christus // Iesus sal dat ghelijcfoiuiich Fol. 275 maken sinen heerlicken lichame. Dat nv sterflick is, dat nv het cruyce ende liden onderworpen is, dat nv met ancxt, pine ende droefheyt beswaert is, dat selue sal inden dach des Heeren (als allen gheslachten voor den rechterstoel des Heeren sullen vergadert werden) met onsterflicheyt, blischap, ende gheduerighe vrolicheyt aenghedaen werden. Mijn lieue Broeder, hier in is alle onse troost, hier in is onse hope, hier in is onse lijdsaemheyt. Dit moet ghy ouerdencken, op dat ghy weerdich beuonden wert die heerlicke verschininghe der toecoemsten des heeren Iesu Christi, welcke na by is. Ende ghelijck die heere Christus Iesus c sijn leuen voor ons c Ioan. 10. 14 in den dood ghegeuen heeft: also moet ghy oock bereyt wesen • oanuwe leuen voor den name Christi te laten: J in den welcken wy d Col. 3.3 1) Hier behoorde een sluithaakje te staan. 2) Verbeterd uit „opstandinghe". Vergel. fol. 42, 157; boven, blz. 324, 382. T '\Dde^ rTUen verborShen hebben, hetwelcke v ende ons die almoghende Heere (nae dat wy dit aerdsche vat afgheleyt hebben) verleene Amen. Beminde broeder, de Heere stercke ende vercloecke v met sinen heylighen Gheest, tot grootmakinghe zijns naems. Amen. // F°l 276 Ght"ade ™de vrede God onsen Hemelschen Vader, ende onsen Heere lesu Christo, sy v mijn lieue Broeder in den Heere. Amen. r !'oaoo°-16 A EnSemerct dat wy niet alleene door het getuygen der Schrifend'e 8. 9,' » "r?n' °°C deUr daghelicxsche eruarentheyt onderrecht ende 14.1. 2 81Jn' „ * des menschen leuen eenen gheduerigen strijd is, ende Psal. 144.4. "et alle ellendicheyt veruult, so biddo ic v mijn lieue broeder dat V V n!mmermeer b ontrecken en wilt van desen strijd, maer v 1. Pet.'1.24 ^10erne laten Vlnden ln den heyrlegher, daer van de sone Gods b Heb. 12.3, „ oppenten onuerwinnelicken Capiteyn is: om met hem niet ende 13.5 a leen te striden, maer oock te ouerwinnen den duyuel, sonde, Iob°5 17 v__ee8® ' e^e werelt, die sine ende ooc onse vyanden sijn. c Dit lob 12.14 mJ" Capiteynen die eenen twist teghen malcanderen hebben. c Mat. 6. 24 lot eenen van dese Heeren moet ghy v begheuen om te strijden Matt. 8 19 ende campen: onder een van dese twee heyrleghers moet ghy een Luc°16 13 ! 8IJD' Jn ïeyde 19 swaricbeyt te vinden, d Men suchter, men d Ioan. 16. 20 weenter ln beyde, men werter in beyde gewont ende gheuangen, Mat. 24.51 men verhester in beyde het leuen. In e beyde ontfangtmen loon e Ioan 16 20 ende saudie. In beyde werdmen verheuen. In beyde vindmen h 977 r r TCi 111 beyde W6rdmen vr'endelick ende lieuelick // Fal- 2{7 ontfengen. In beyden hoortmen de Capiteynen grooten loon den 26 27 !° t t0e,sJe^hen ende belouon. Beyde dese Capiteynen segghen Matt. 4. 9 e" 8üldaten : ghy sult groot geacht sijn : ende tot haren diena- Matt. 11. 28 ren' 8hy en werd niet verlaten. Maer (eylaes) e soo ghy niet toe en siet Matt 5. 12 met de ooghen des geloofs ende niet des vleeschs, wat Heere dat ginghe°omeoUs 5 u"*' ff gr°0t P<3rikel Van alles dat deewighe vreucht tot deuebt te T*? te verhesen. Ist dat v dan den eenen heere, namelick trecken. e "yuel met sine aenlianghende Capiteynen seer vele »' lieuelicke h Gene. 3 4 g Mat. 10.22 beloften (so ghy hein dienen wilt) oft in contrarien sine schricke- Matt. 4. 9 Apoc 2 7 eUde vei'uae,'licke tormenten (so ghy hem dienst weyghert) ^.4.6 Duyiiels toe- 7. voor 00gen stelt: so sult ghi aen dander side met een tegenstel- ^ *' 16 seggingeom inge den anderen Heere met sine getrouwe, schoone, lieuelicke ons tot boos- groote beloften (die hy toeseyt sinen dienaren) ende in contrarien tree ken. dre^ementen ouer sinen vyanden ende verachteren (die hem met dienen noch eeren willen) v ooc voor ooghen stellen. Aenmerct beyde de Capiteynen aen beyden siden. Aen deen side sult ghy den Heere der Heyrscharen vinden: die i Act. 2. 33. niet alleenlick « de Enghels, het heyrcracht des hemels, de menschen, 1.Cor. 15.25 de firmamenten, de onredelicke dieren oft // beesten: maer oock Fol.278 HPb' 1* 4° den duyuel den tweeden Capiteyn onder sijn ghewelt ende subiectie j* ®om-19 10 12.13 heeft. ^ Hier wt meucht ghy sijn cracht, ' sijn goetheyt, sijn wys- pgaj jg j heyt, sijn gerechticheyt, ende vreeselicke straffe, zijn genadige ende ende 50. 6,' trouwe bewarenisse mercken ende bekennen. m Hy is een eewich m Gen. 21. 33 God, schepper ende beghinsel aller dinghen: so is hy dan oock Exo. 15.18 een eeuwich bewaerder, beschermer, regeerder ende onderhouder 4ga'10 ' ' aller creatueren ende ghescliapener dinghen. " Hy is een warach- Rom-9,15 oPsal. 136, j-ich God, so is hy dan warachtich in sine beloften. 0 Hy is eenen n Exo. 34. 6 1°^305if barmhertigen goeden God, die niet moede en werd >) ende goetheyt Eseu 46. ^ ende 44. 5.' te bewijsen. Want hy bewaert sijn barmherticheyt tot in het duysende en(le°^0 13 Ier. 12.15 ende duysende gheslachte voor den genen die hem lief hebben. 1. The. 52.4») Luc. 1. 49 p jjy i8 eenen wisen God, daer wt dat alle wijsheyt als wt een E'h 2 T fonteyne moet geput wesen, ende haren oorspronck heeft, q Hy is l 'ïim. 1.13 eenen rechtuerdigen God, die eenen yeghelicken met eenen eewigen p Prou. 2.6 loon na sinen wereken loonen sal. Alle die desen Heere in sinen lac. 1.6 lieuen sone dienen, sijn ghelucsalich. r Het is wel waer in sinen leghere is swaricheyt, maer die is tijdelick. Men schreyter ende rlob. 5.17 weenter: maer hy (als eenen medelijdsamen God ende barmhertigen Psal. 86. 33 Vader) vaecht ende droocht door die lie-//uelicke hand sijns soons Fol.279 Pro. 18.12 de tranen van (Jen beweenden ooghen ende wanghen. Men werter h Esa. 33. 7 Mattfö.' 10 wel gewond so wel na siele als na lichaem: maer die goede God ^p^8j^ Ioan. 15. 20 en vergheet noch en versuymt niet den oppersten medecijn der 1.' ioa,n. 1.29 Esa. 25.8 sielen ende des lichaems Iesum Christum sinen lieuen sone te i.pet. 2.24 AP0C'2l'I senden: <» om die wonden, niet met salue oft met olye, maer met tMatt 11.28 P°' ' sinen rooden, dierbaren, heylighen bloede, dat wt sinen heyligen jg8 onbeulecten lichame gheuloeyt is, te ghenesen. 1 Hy en verwerpt 1 pet. 1.19 niet ter stont die deur swacheyt wt de ordene 3) vallen oft loopen: l. Ioan. 1.7 maer send sinen sone om die wederom wt ghenaden te halen, ende Heb. 9.12 vaster met sinen heylighen Gheest te bewaren, ende in sine wegen '10' Sap 59 te regieren. Men werd wel gheuanghen: maer tijdelick. v God heeft v Ier j8 7 Heb. 11.27 seer mildelick in den tijd des salicheyt een wtcoemste. Men werter Ena. 13.21 Sap.4.12 wel van den vyanden bespot: maer in den handen Gods ismen Ezech.33.14. Esa. 56. 14 liefghetal4), als een Coninclicke croone in de handen des Conincx, ^ ^ Kom.Vl8 cnde a'8 eenen seghel in siner herte. Men wert er wel vechtende, j ^ 10.13 2.Cor. 4. 17. x na den lichame ghedoot: maer in Christo vindmen het leuen. l.Cor. 1.7 Sap. 3. Men lidet wel afroouinge van goede; maer deur Christum is ons l.Thes. 5.24. 1) Waarschijnlijk is hier „barmherticheyt" uitgevallen. 2) Lees: 1. The. 5. 2. i? 3) Wt de ordene, d.i. uit het gelid. 4) Welkom, aangenaam, welbehaaglijk. in het nieuwe Ierusalem in die scoone stadt een lustighe plaetse Fol. 280 ende een eewich goed be-//reyd. Men wert hier wel verstooten ende veracht: maer wat ist dan ? ') aenghesien dat onsen goeden God ons also deur het vier beproeuende claer ende suyuer maken wilt in sinen lieuen sone: den welcken hy op sulcker wijse handelende om onsent wille, verheerlijct heeft, y De duyuel ghebruyct y Exod. 6.4 wel vele ende verscheyden swaricheden, als honger, dorst, naect- 3^31 heyt, sweerd, water, vier, veruolghinge, perikelen ende dood, om sap. 3.5 Gods volc tot hem te trecken : * maer sulcke sweerden ende wapenen Eccl. 2.5 en sijn niet sterck ghenoech om den band der eewiger liefden, Prodaermede dat God hem met ons in sinen lieuen sone geknocht2) '2 ende ghebonden heeft, af te snijden, ghelijck Alexander Magnus pgaj 7/10 den band ende knoop Gordij in stucken sneet. Al ysmen dan in Psal. 17.3 Gods heyrlegher oueruallen van den duyuel, van de werelt, ende ^ vanden godloosen deur menigherley swaerheyt ende benautheyt oft ^ ,pim' 2' 19 aenuechtinge, de campioenen oft crijschmannen sullen nochtans ioan. 13.1.2 meer dan a ouerwinnen deur den ghenen diese lief heeft. Sijt dan loan. 10.18 vroom in desen legher, en treckt noch hand noch voet, ia niet ^ ^ eenen vingher van desen strijd ende camp. b Want sy sijn ghe- joan' 12 luckich die tot eenen sulcken roep gheroepen sijn. Haest v dan a Rom. 8.37 Fol. 281 ten stride, c neemt het gantsce wa-//pentuyghe Gods aen, daer van Psal. 44. 4 Paulus tot den Ephesen is scriuende. Bid ende smeect uwen lieuen j God (wiens dienaer ghy sijt) dat hy v door sine stercke hand ver- pgai. 34. 8, dEsa. 53.15 losse. Oft ghy al schoone met Christo ende den moordenaer d aen 2.2 Mat. 27. 37 jjet h0ut vast ghemaect moest wesen, om gherect, ghestrect, iae cEphe. 6.14 Luc'23'3/ verbrand te sijn, wat can v dat hinderen oft schaden aen uwe or' loan. 19. 18 overwinninge ende salicheyt? e Ghy mocht dan 00c ghedencken eLuc. 23.41 0m met den moordenaer aen het cruyce te roepen: O sone Dauids, 0 sone des leuenden Gods, Coninc des alderhoochsten, weest mijns ghenadich, ende ghedachtich in uwe rjjcke ende heerlicheyt. Heeft de moordenaer niet traech geweest om sine ooghen op den onnoselen, ghecruysten, ende mismaecten Christum te slaen ende hem te aenf Galat. 3. 1 schouwen: soe en weest 00c niet traech om uwe oogen des gheloofs g Psal. 110.17 0p Christum f (die voor uwen oogen afgebeelt, gheschildert ende Act^Vöö44 ghecruyBt 's (3)te slaen, ende hem gheestelick te aenschouwen Rom. 8. 35 na dien hy nv niet in swacheyt ende mismaectheyt aen de galghe Heb. 1.13 des cruycen is hanghende, e maer sidt ter rechter hand sijns Vaders 1) Wat ist dan, d.i. wat heeft dit te beduiden? 2) Het Vlaamsche „knochten" is hetzelfde als het Hollandsche „knoopen". Het wordt door Kilianus omschreven als „nodare, nectere" (Etymuloyicvm, p. 30G). „Geknocht" beteekent dus: vastgeknoopt, vastgehecht, nauw verbonden. 3) Het haakje behoorde andersom te staan. in grooter heerlicheyt, ende bid voor ons ouer alle sine vyanden als een victorieus Coninck ende een heerlick ouerwinner regnerende ende triumpherende. // Grijpt dan eenen moet lieue broeder, ende Fol. 282 h loan. G. G8 wilt niet flau noch cleynmoedich sijn. h Van desen God te sceyden, is van sijn salicheyt sceyden. Gedenct wat een vreucht ende ghe- luck dat het den vromen Capiteyn Aeneas hadde geweest (gelijc de Poete scrijft) had hy moghen steruen met vechtender hand onder de mueren van Troien? Och hoe geluckich sijn sy, die in i Matt. 5. 10 den heyrlegher in de stad Gods ' haer leuen om den name Christi 1.Pet. 2. 20 wille verlaten? wat eere, wat name sullen die achter laten? voor- 1 waer, sy sullen grootelicx ghepresen werden, ende haren name sal l^Pet 4 14 heerlick ende onsteruelick by God ende menscen wesen. Men sal k Paal. 2. 9 seggen van eenen sodanighen mensche: dit was een vroom cam- Apo. 2.37 pioen ende crijchskneeht, die sinen Heere sinen God trouwelick n° *625 en<*e vrome^c'i tot ^er toe gestaen heeft, ende sinen Heere Lue"ie! 25 en heeft willen verloochenen noch afgaen of verlaten, om 4, Esd. 9.10. den anderen Heere, namelick den Sathan teghen 3en leuenden Amos 6.1 (j0(j dienen. Die ooc sulcx dede, en soude nemmermeer (so ïac' i' ? lanehe als hy sinen Heere den Sathan niet en verloochende) Gods Iac.5. 1 . e. ... ' ,s Esa. 65. 12. ''and (die geuult is K met eenen yseren vromen ■) buu ouuo 13.14. ontloopen. Tis waer, hy soude mogen 1 eenen cleynen tijd lachen, 4 Esd. 2, maer daer voren 2) soude het eewich, schrickelick // ende iammer- Fol. 283 link wfionnn nnde huvlen. siin erue ende deel sijn. Hy soude moghen Esa. 51.11. deur den seluen gheest, die Nabugodonosor verheuen ende opghe12,ende35.11 blasen heeft, eenen cleynen tijd verheuen sijn: maer daernaer 1. Pet. 1.8 grouwelick met den houerdighen ende opgheblasen, of hooghe Mich. 4. 1 gheseten, rijcke, ende machtige menscen (die op Christum noch op sine leden gheen acht hebben) in den vierighen poel met siele ende lichame gheworpen werden: niet om met den wilden beesten (ghelijc Nabugodonosor dede) te eten, maer om aldaer wt den drincbeker het grontsap des eewigen torens Gods te drincken. Hi soude wel mogen van een tidelicke vangenisse3) (waert dat het so quame) verlost sijn: maer den karcker der eewigher verdoemenisse en soude hy in sulck eenen staet niet ontloopen ende ontulieden. Hen souden wel mogen vele schoone groote beloften toegheseyt sijn: maer bedroch en soude daer niet gebreken 4): m gen ^ ^ m ghelijct Adam ende Eua niet ghebrack, als sy hoorden van het nApo. 2.21. Serpent dat sy Gode ghelijcformich sijn souden, n als sy sinen 22. 1) Krachtig, gestreng. 2) Daer voren, d. i. daarvoor in de plaats. :() Gevangenis. 4) Ontbreken. raed volghen ende Gods raed verlaten souden. Hy soude wel een o Apo. 19. 20 weynich in wellusticheyt leuen: maer daerna o met die wellustighe hoere soude hy moeten met suchten ende karmen voor Gods aen- Fol. 284 schijn // vlieden, p ende in den vierighen poel geworpen sijn: daer p Apoc. 20. de roock opgaet van eewicheyt tot eewicheyt. q Een cleyn vierken 10. 11. can hi wel ontloopen: maer dat eewige vier en can hy niet ontulieden. q Mar. 9.41 Weest ,jan Yroom mijn lieue broeder ende medecampioen in den r2. Tim. 2.1 Heere, r strijd ridderlick, ende campet wettelick: op dat ghy de A fo5l 1 croone ^e8 eewig^en leuens beeruen muecht in Christo, de welcke 4Esd 2 45 v ^eere na desen tijdelicken ellendighen leuen gheue deur 1. Cor. 9.25 sinen lieuen sone, die met hem ende den heyligen Gheest een 26. eewich ende eenich God is gepresen inder eewicheyt. Amen. Ge- screuen met haeste desen 23 Iulij 1564. 1. Pet. 5. 4 J Iac. 1.12 Ghenade ende vrede van God den Vader deur lesum Christum. Amen. T7Vy sijn grootelicx verblijd ende verheucht in den Heere, om V uwe groote vroomheyt, vrymoedicheyt, ende volstandicheyt in Christo, die de Heere wt louter ghenade deur sinen Gheest in v is werckende: gheljjck wy van gheloofwerdighe ghetuygen, die v ghesien ende ghesproken hebben ghenoechsumelick verstaen ende ghehoort hebben. Wy en connen God de Heere niet ghenoech ende te vollen dancken, louen ende prisen voor sijn groote weldaed ende Fol. 285 ghenade. Wy dancken onsen lieuen God wt den grond on-//ses herten, dat hy v sijn getrouwe dienaer ende vrome campioen Christi met die ooghen siner barmherticheyt is aenschouwende, ende daghelicx meer ende meer met sinen Geest versterckende, ende (so de a Luc. 24. Scrift spreect) » met de cracht wt den hoochsten aendoende. Wy verhopen ende betrouwen ooc vastelick deur Gods genade, dat die b Phil. 1. 6 Heere deur sine goetheyt ende barmherticheyt 1) het goede werc cVV- r dat hy in v begonnen heeft, volbrenghen sal tot heerlicheyt sjjns 16 ende 121 naems> tot stichtinge ende opbouwinghe der Christelicker kercke, 45,' ende 125. ende tot uwer sielen salicheyt. Hy is gherechtich ende warachtich 1.2.3. die daer belooft heeft, e ') dat hy de sine niet verlaten sal: maer troosten, helpen ende bystaen in alle nood ende benautheyt, ende d Phil. 2. 13 in het middel van2) alle swaerheyt by hem wesen, <* die daer ooc werct het willen ende het volbrenghen in ons na sijn welbehaghen. Gaet dan voort lieue broeder, so ghy begonnen hebt, ende weest e 2. Cor. 6. 1 altijt vroom in den Heere: e Siet toe dat ghy de ghenade Gods fl.Th. 5. 19 die in v werct niet wt en bluscht, ' ende dat ghy den Gheest Gods niet wederstaet. Sijt wel gemoet, ende mannelick van herten, 1) Lees: c. 2) In het middel van, d. te midden van. gPsal 9 .11, « v alleen op God ende sijn hulpe verlatende, ende fonderende, hPsal. io4. • eJ °P ,81ne handen> die 8terck ende machtich sijn, alleenlick 28,ende 123.2 8ien°e> 1 ende/- met °P de menscen, die vleesch, aerde, stof ende Fol.286 3,ende 145.16 asschen sijn. Idel is de hulpe ende de salicheyt (seyt Dauid) k Psal. 146. i Gene. 3.19, diemen van den menschen is verhopende ende verwachtende. 1 Niet 3.4, ende 118. Esa 40 6 «Gt!r dan °? Heere te betrouwen, ende op sijn hulpe te sien. f'®nfe,6,^ " Si 90 6 S74 nie' de p-pfcete Dauid, » ick en sal niet vreesen al ware LdSo 5 ' ende 103.15 lck hondert duysend mannen oraringet. » Ick en sal geenquaed m Psal *3 7. ?pV1'£ vree8en' noch ergens voren verschricken, al waert dat ick int n Psal. 23.4 • e • • • midden van de schaduwe des doots ware, om dat ghy Heere met my ende by my syt etc. En laet uwen cloecken ende vierighen gheest, ende uwe mannelick, vroom, edel herte (het welcke ghy van den Heere hebt) niet verflauwen, noch verswacken. o Verweet') o2 Tim 1 6 die schoone, lieuelicke ende seer wtnemende gaue die in v is. pRom.8.15 P Want God en heeft ons niet ghegeuen (so Paulum leert) eenen 1. Tim. 1. 7 Geest der vreese, maer de 2) cracht, liefde ende maticheyt. q Ver- q Esa 51 7 acht de dreyghementen der menschen, veracht de perikelen 12.13. ende tormenten des doods, die ydele ende verganckelick sijn, ende Mat- 10-18 seer haest een eynde nemen. Alle tghene dat cortwylich ende 12.,4TU verganckelick is, is verdragheliek ende lidelick, al ist oock Senect groot, swaer, ende lastich, ghelijc Cicero een Heydensch wijs man ten rechten bekent ende wel betuyeht. // r Hier in dese Fol.287 werelt en is niet •<) gestadich noch geduerich, maer het is alle ver- r Esa. 40.8 ganckelick, ende gaet seer haest voorby? Onse tijd is cort, ende Psal. 90. 6 het wesen deser werelt gaet voorby, t ende aller dingen eynde is Eccl-4)14-15 nakende. Alle verdruckinghe, cruyce, liden, ende benautheyt sullen ïaCp V ï0,. alsdan oock seer haest gheeyndicht werden. God sal den verdructen 8 'l Cor! 7 29 ende den benauden, die hier om sijns naems wille veel te liden 31. hebben, ende vele swaricheyt ende ellendicheyt onderworpen sijn, tl. Pet. 4. 7 eens ruste ende vrede gheuen, ende haer ten eynde wt allen verdruckinghen ende ellendicheden v verlossen, x Onse seer lichtelicke v p8al. 34. 7 ende haestelicke vergaende verdruckinghe ende benautheyt, die maer 18. eenen ooghenblick ende corte stonde of minute geduert, werct in ous 2 Pet 2• 9 een bouen maten onbegripelicke groote ghewichte der eewiger Sap.3°54'? salicheyt: dewyle wy niet en sien op het sienlicke, maer op het Psal. 30.6 onsienlicke. Want wat sienlick is, dat is tidelick: maer wat on- Rom.8. 18 sienlick is, dat is eewich, ghelijc de Apostel seer troostelick is i- Ioa!1,3- 2 leerende. Nademael dat alle dit warachtich is, ende dat de sake also staet, het is dan wel noodich ende behoorlick dat wy ghe- 1\2_T'm' 1:6 luidt in het oorspronkelijke: mivafanrvprïvr0 toC SsoB (in de Vulgata : admoneo te ut resuscites gratiam Dei). 2) Lees: der. 3) Niets. 4) In den druk staat: E.cl. duldich ende vrymoedich sijn in alle liden ende benautheyt, ende Fol. 288 vromelic het cruyce Christi dragen, lancmoedelic y de // verlossinge y Kom. 8. 23. z Sap. 3. 5 onses Iichaems verwachtende. z Die hier nv een weynich gegeesselt, 25. benaut ende bedruct werden, veel goeds sal hem hier namaels ge- *ac' a 4. Esd. 7.7 schien. a De gherechtige sullen deur bet enghe in de breetheyt Mat. 7. 13. comen: ende dat enghe lijdsamelic verdraghen, op hope van in de Luc. 13.22 wijde ende breede plaetse te comen, daer niemant geraken can, dan die eerst door den enghen ende smallen wech gegaen is, ende b Esa 33. 7 deur die nauwe poorte deur ghedrongen ende inghegaen is. •> Die Psal. 126. 5 hier in tranen saeyen, sullen in blischap ende verheughinge hier c'ioan. 16. 20 namaels maeyen. c Het is hier eenen cleynen tijd van weenen ende schreyen, ende die cortgheduerich ende verganckelic is: maer hier na salt eenen tijd wesen van lachen, blischap, ende vrolicheyt die d Es. 25. 8 eewich dueren sal ende nemmermeer vergaen. d Dan (och oft nv ^ d° 'i ^3*4 ^er8t°n^ ware) sal God de Heere alle tranen van haren ooghen ende wanghen afdwaen ]), die hier nv voor den name Christi liden, ende om der gerechticheyt veruolcht ende verdruct sijn: eyndelic, die haer leuen in weenen ende treuren om God ende sine heylige e 4. Esd. 2.42. waerheyt in dese boose werelt ouerbringhen 2). e Dan sullen sy ^d°'21 5 me* witte cleederen ende blinckende stolen becleet sijn: dat is, met heerlicheyt ende onsteruelicheyt, die daer wt vele ende Fol. 289 groo-3)//te verdruckinghen ende sware benautheden gecomen sijn, ende haer cleeders gewasschen hebben ende wit ghemaect in het bloed des Lams. Hierom sullen sy voor den throon Gods sijn, ende hem dienen dach ende nacht in sinen tempel, ende die op den f Esa. 26. 8 throon sidt, sal met hem woonen. f Sy sullen niet meer hongher rade 21 '4 noch dorst, die sonne en sal op hen niet vallen noch eenighe hitte. Want het Lam dat midden in den throon is, salse regeren ende hoeden, beweghen ende leyden tot de leuende waterfonteynen. Strijd dan vromelic so ghy begonnen hebt 0 ghy vrome campioen g 2. Tim. 2 5 ende crijschknecht Christi Iesu: g op dat ghy ten eynde, nae dat ende 4. 78 4) den strijd ende camp voleyndicht werd, de croone der heerlicheyt Iac'8/' 12^ meucht ontfangen deur Gods ghenade, h ende den grooten ouerApo. 2. 10 uloedighen loon (die v wt ghenaden bereyd is) blidelick ende hMath.5. 12 vrolick vercrighen in Christo Iesu Amen. Yaert wel in den Heere alderliefste broeder ende medehulper. V doen seer groeten mijn huysvrouwe ende onse broeders, in sonderheyt de kerckelicke dienaers. Oock de broeders die ick nv besocht hebbe in mijn reyse (die v niet onbekent sijn) die alle seer blide sijn om uwe vroomheyt ende 1) Alwasschen, afwisschen. 2) Vergel. blz. 442, aant. 2. 3) Hier eindigt het exemplaar der „Bibliotheca Thysiana''. 4) Lees: 4. 7. 8. volstandicheyt: ende om dat het quade geruchte // (dat van den Fol. 290 nidigen ende quaetwilligen gestroyt was van uwer versakinge ende afwjjckinghe) valsch ende onwarachtich beuonden is: het welcke van langer hand ten eynde (so wy verhopen) stillen ende ophouden sal, ende gantschelick te neder gheleyt ende begrauen werden. God de Heere becrachtighe ende regere v met sinen heylighen Gheest deur Christum Iesum. Amen. Mot grooter haesten. den 24. Iuljj. 1564. De wonderbare ghenade Gods, ende onwtsprekeliclce barmherticheyt des Vaders deur lesum Christum onsen Heere, vertrooste ende verslercke v deur sinen heylighen Gheest in het midden uwer banden. Amen. Heliefde Broeder, wy eerst ouer twee daghen vernomen hebbende T van uwer gheuanckenisse, zijn wt broederlicke affectie seer bedroeft, ende het doorsnijd ^ons het herte, desgelijcken beclagen v hier oock alle die v kennen, ende noch veel meer souden, a indien al. Pet. 4.15 v tselue toequame als eenen dootslagher, dief, oft quaetdoender. b Maer nv dewyle ghy in dit liden sijt als een Christen, so prisen bl.Pe. 4.16 wy met v in desen deele den hooghen God, c ende nemen het c^Rom^ 8.29 selue voor een ghewisheyt der verkieeinghe Gods, waer in hy v „ ^ 5 wtdruckelick wil verclaren te wesen een van sjjn wtuercoren jac 5 17 kinderen, die om de belidinghe siner heyliger waerheyt liden // Apoc. 3.19 moeten d So bidden wy v nv, dat ghy met gheduldicheyt loopen Fol. 291 wilt tot den strijd, die v voor gestelt is: aensiende den leydsman dHeb. 12.1 2 des geloofs, ende den veruuller Iesum. "Welcke doe hem blischap voorgheleyt was, aen het cruyce geleden heeft, versmadende de schande, e Want de knecht en is niet beter dan sinen Heere. Aen- e Mat. 10.24 siet 00c alle voorgaende godvreesende mannen ende vrouwen van loan. 15. 20 den beghinne af, f oft niet alle die begeerden godsalichlick in Christo f2. Tim. 3.12 te leuen, desen wech des cruyces hebben moeten wandelen van g (jenes. 4.8 g Abel aen tot nv toe, ende ') sal 00c so gheschieden tot den eynde hLuc.21.16') toe. Want de werelt sal werelt bliuen: h in de welcke de Chris- 4 tenen hare sielen met ljjdsaemheyt besitten moeten. Maer nv ^ Qene g_ 14 verblijd v: > want die selue is deur Christum verwonnen, k ende ende 7. 7 uwe ghelooue is oock de victorie, het welcke de werelt ouerwint Mat. 14. 37 in Criato. Want oft sy schoon hare ongetijdige baren op het alderwreetste aenstelt, 1 ghy dorst v wel betrouwen in de Arcke met m j^at g a3 Noe. m Christus en sal oock in het schipken, daer hy selue in is, Mar. 4. 34 niemant laten verdrincken. " Want hy is ghetrouwe, ende en sal nl. Co. 10.13 1) „Dit" is verzwegen. 2) Lees: Luc, 21.19. v niet laten versoecken bouen uwe vermoghen. o Die op hem o Psal. 125.1 Fol. 292 betrout en sal niet beweecht werden, maer sal stantua-//stich Pf0- 10- '0 p2. Cor. 4.17 bliuen als den berch Sion. P Het liden deser werelt is licht ende q Rom. 8.18 gheduert niet lange, 1 Het en is niet te vergelijcken by de blischap, r Esa. 64.4 die God bereyd heeft voor den ghenen die hem lief hebben :r welcke 1. Cor. 2.9 noyt oore hoorde, noyt ooghe sach, noch ooc van eenich mensce can begrepen werden. Ende oft v schoon de Heere nv een deelkcn s Mat. 20.22 s wi sinen kelc te drincken geeft, so hy gemeynlick den sinen tl.Pet.4. 17 t (het oordeel aen den huyse Gods beghinnende) doet: v niet1) te verghelijcken by den droesem ende het grondsap, dat uwe vyanden Apo 14 10 met §roo^er bitterheyt sullen moeten drincken, met weenen ende knerseltanden. Daerom lieue broeder sijt ende blijft een ghetrouwe x Exod. 3.8 herder, ende een voorgangher uwer armer schaepkens, x ende settet als Moyses uwe betrouwen op God, die teghen de Egyptenaren sal striden, ende ghy sult sijne wonderbare daden sien. Want al schinen uwe vyanden grouwelicke monsters ende vreeselicke y Mal. 4.1. 3 reusen te sijn, het en sijn nochtans maer y stoppelen ende doornen, Esa. 51. 7. welcke tvier der gramschap Gods in een oogenblick verslinden sal, ende (dwelc v aldermeest behoort te troosten) sy en hebben v niet zl.Pet. 5.6 voorder2) dan hen de Heere toelaet. z Daerom verootmoedicht v Fol. 293 nv onder die crachtighe hand Gods, ende settet alle in sinen wille, a Mat. 10. 28 a sonder de welcke niet een hayrken dijns hoofds gheweert can ^ ^ werden, b Belijd nv den Heere voor den menschen, op dat hy v oock belide voor sinen hemelschen Yader. c Beueelt hem uwe 6Dde 12.8 wegen, hy aalt wel maken. Vreest de menschen niet met alle haer 2. Tim. 2.12 dreygingen: maer vreest hem die siele ende lichaem in de verdoeme- c 37. nisse werpen mach. d Blijft in siner liefde, e van de welcke v dood dloa'n^lB^ 10 noch leuen, hoochte noch diepte, noch andere creatueren sullen l.Ioan.5.3 connen doen scheyden. f De steenen en connen v niet hinderen, e Rom. 8.35 onder de welcke ghy met Stephano den openen hemel siet. 6 Is ^ ? rfi die Heere uwe licht ende behulp, voor wien sult ghy schromen? g pCsaj ]25 2 Slaet nv met lusten uwe oogen des gheloofs nae den hemel, met h Heb. 11.37 Abraham, Isaac ende Iacob, ende alle goede vaders, welcke meest 38 alle met geesselen, banden ende gbeuanghenissen besocht sijn ghe- ^jo'^3' H weest: welcker die werelt niet weerdich en was. > Ende dit was jjeb 12 6 hen ende ons allen tot een ghetuygenisse dat sy geen bastaerden, Apo. 3.19 k maer kinderen Gods waren: de welcke als een goed ende gon- 1 ^at- 2J>- 34 stich Vader sinen kinderen een eewighe ende geduerighe blischap ? 8 1 van den beghinne in Christo bereyd heeft, in het eewige leuen, ende 21. Fol. 294 «n daer hy alle tranen van haren ooghen // vaghen sal: ende daer 4. 5 1) „Dit is" wordt verzwegen. 2) Sy en hebben v niet voorder, d. i. zij houden u niet langer in hunne macht. sy in der eeuwicheyt van aenschine tot aenschine met hem regneren sullen. Amen. Hier mede lieue ende eerweerdighe broeder wil ick ende wy alle tsamen met droefheyt onser herten na den vleesche, nochtans met inwendige blischap des geests, eenen vriendelicken adieu nemen, tot hier namaels in het eewige leuen. Amen. Wy beuelen v de bewarende hand Gods. 11 De selue volbrenghe in v, dat hy na sine n 1. Pet. 5. 10 goddelicke voorwetenheyt van der eewicheyt in v voorsien heeft. Ick bidde v deur liet liden Christi, dat ghy my wilt vergeuen, daer in dat ic my voortiden tonrechte aen v begrepen hebbe, ende hebt ghy noch eenighen middel om aen ons te scriuen, wy bidden v doet het. Neemt geen beswarenisse, indien v de Heere van ons wech neemt, om uwer huysvrouwen onses susteren wille: wy en sullense in der eewicheyt niet verlaten, maer het onse sal hare sijn so langhe als wy leuen. Vwe medebedroefde broeder, suster ende neefken, desen 25 in Hoymaend tot Franckendale. Eph. 6. 13. Neemt aen de wapen ') Gods, op dat ghy meucht tegenstaen in den boosen dach, al volbracht hebbende, ende staende bliuende. etc. // 1. Cor. 9. 25.1. Pet. 5.14 2). Fol. 295 Sowie campt, die is in alle dingen matich: dat doen sy om een verderuelicke croone te gecrigen, maer wy om een onuerderuelicke. Apoc. 3. 11. Houd dat ehv hebt, op dat niemant dijn croone en neme. Apoc. 14 14 3). Zalich sijn die dooden, die inden Heere steruen. Sap. 3. 4. 5. 6. Hoe wel sy voor den menscen veel lidens hebben, so sijn sy ghewis in der hope, dat sy nemmermeer en steruen. Sy werden een weynich gegeesselt, doch veel goeds sal hen ghescien. Want God versoectse, ende beuintse, datse siner weerdich sijn. Hy proeftse ghelijc als goud in 4) den ouen, ende neemtse aen als eenen vetten offer. Ghenade ende vrede van God den hetnelschen Vader ende de vertroost inghe des heylighen Gheests, sy v oueruloedelick in uwen banden qhesconcken deur lesum Christum onsen Heere. Amen. a Mat. 25. 27 AEnghesien dat van allen gheloouigen sulc een liefde gevoordert 26 wert, a dat sy der gheuangenen souden gedencken als oft sy {3 3' 1) Wapenrusting. 2) Lees: 1 Pet. 5. 4 ? 3) Lees: Apoc. 14. 13. 4) Er staat: in (op het einde van een regel) in. mede gheuanghen waren, ende der verdructen, als oft sy mede verdruct waren: so hebbe ick gheensins connen nalaten lieue broeder Fol. 296 sonder aen v te // scriuen in uwen verdruckinghen: op dat wy alsoe met v bedroeft sijnde, mochten eonichsins met onse scriuen uwe droefheyt verlichten. Want ghelijc de vertroostinghe tallen tiden seer noodich is: nochtans is sy alsdan aldermeest gheeyscht, wanneermen met sware benautheden ende tormenten om den name Christi omringt werd van den bloedghierighen vyanden der waerAlle dingen heyt. Maer op datmen hier in niet cleynmoedich oft mistroostich ghescieden na goude sijn, so is het voor allen van noode datmen neerstelick ouerniche^ende 'e^e' ^at a^e 'iet ghene ^at on8 in desen leuen toecoemt, het sy bescickinge vreucht oft droefnisse, niet gheschied sonder de b voorsienicheyt b Gene. 22. 8 Gods Gods: welcke mot ons doet sulcx als hy wil, dewile wy altijd in lob 14. 5 sinen handen sjjn. Hy draecht oen gheduerighe sorghe voor ons, 75 7 soe dat daer oock niet een hayr van onsen hoofde en valt, sonder en^e 35 jg sinen goddelicken wille. Daerom lieue broeder versekert sijnde van ende 136. 25 de goede gunste Gods tuwaerts ende tot alle den ghenen die hem en(^e *03.27 lief hebben: so moet ghy dose uwe banden (hoewel sy swaer sijn) ^ 3 5 15 van de hand des Heeren ontfangen, die deur sulcke middelen uwe Act. 17.25 ghelooue heeft willen c beproeuen, op dat de beproeuinge uvves ge- 28 loofs veel costelicker dan de beproeuinghe des gouds (het welcke // ^oan- ® Fol. 297 verganckelic is, ende nochtans deur het vier beproeft werd) be- uonden werde v te sijn tot lof ende eere ende heerlicheyt in de 1 Pet. 1.7 d 1. Pet. 4.12 openbaringhe Iesu Christi. 11 Het en moet v niet vreemt oft nieuwe Sap. 3. 5 sijn, dat ghy nv deur het vier versocht werd tot uwer beproeuinghe. ^sa' Het is van den beghinne also gheweest (dwelc v niet onbekent is) *rou'^ e 2. Tim. 3.11 e dat alle de gene die daer hebben willen godsalichlick leuen in f Act. 14.22 Christo Iesu, veruolginghe geleden hebben, f ende hebben also moeten deur veel lidens ende verdruckingen in het rijcke der hemelen ingaen. De Propheten Gods, de Apostels, ende andere heylige mannen hebben haet, nijd, veruolghinge moeten liden, ende hebben eyndelick de doot selue niet connen voorby gaen: die de werelt, g^oan. 15.18. (jeur ^ jngeuen Jjaers princen, namelick des duyuels, hen aengheende 13.13, daen heeft. t? Het welcke om geen ander oorsake gheschiet is, dan ende 15.20 om dat sy van der werelt niet en waren. Want hadden sy van ^Esa^M*!)2 ^Gr Were^ geweeB*> de werelt soude het hare lief ghehad hebben. 2 Cor 5 21 h ^",ae'; ons 0D8e 00?en slaen op den Vorst onser salicheyt Iesum 1. Pet. 2. 22 Christum: ' de welcke (hoewel hy sonder sonde was) heeft noch1. Ioan. 3. 5 tans veel smadicheyts, lasteringhen ende tormenten tonrechte moeten Fol. 298 liden, ende eyndelick die alder schandelickste // ■' dood des cruycen k Phil. 2. 8 voor ons arme ellendighe sondaers smaken. Ist dat onse Capiteyn Christus selue in den strijd also is voorghegaen, wat sullen wy, lloan. 15.20 die onder sijn baniere sijn, anders verwachten? 1 De knecht en is niet beter dan den Heere, ende de leerionger is bouen sinen meester niet. Wat? sullen wy dan den moet verloren gheuen, sullen wy in den strijd terstond beswijcken, om dat ons groote ende sware assauten') daghelicx sijn aencomende? sullen wy vluchtich sijn, om dat de vyanden vermenichfuldicbt sijn, ende geraedslaecht hebben om ons te dooden ? het sy verre. m Denct m loan. 16.33 wie dat hy is, die onse vyanden ouerwonnen heeft, om dat2) wy Coll. 2.15 deur hem ooc de ouerwinninge behouden souden. Denct wie dat hy is, die daer geseyt heeft, n Siet ick ben met v tot aen den n Mat. 28.20 eynde des werelts. Christus is 0 met ons in onsen strijd, hy helpt oPsal. 91.9, ons, hy versterct ons, ende ouerwint voor ons alle onse vyanden, op dat wy in hare slauernye niet meer comen souden. Ende hierom heeft hy de sine vertroost in haren nood, seggende. I1 Hebt goeden p loan. 16. 33 moet, ick hebbe de werelt ouerwonnen. Wy souden ons scamen lieue broeder, waert datmen ons wilde ridder maken, ende dat wy noyt in de oorloghe gheweest hadden, noch oyt slagen //4ghegeuen FoL 299 hadden met der lance oft met den sweerde. 'l Maer nv hoe conden q Rom. 8.18 wy met Christo lesu heerlick ghemaect sijn, hoe conden wy met 2. Cor. 1. 5 •• •• 2 in ^ J 2 hem verheuen sijn ter rechter hant zijns vaders, hoe conden wy ^ o 2 10 met hem ghecroont sijn inden hemel als Coninghen: ten ware dat 17.26, wy hier eerst ghestreden hadden, ende bethoont hadden onse herte ende 3. 5 ende vromicheyt3) om sijn sake te beweeren 4) ? oordeelt dan (gelijc Cyprianus seyt) oft die doot niet eerlick ende costelick is, deur de Cyprianus s) welcke de onsterflicheyt vercreghen wert: ende oft de banden, vangenisse, verbanningen, ende andere diergelijcke verdruckingen niet eerlick ende geluckich sijn, deur de welcke wy comen tot het jjat 5 jq rijcke Gods, ende tot een eewige vriheyt ende heerlicheyt. Daerom Luc. 6. 21 lieue broeder, r verheucht v daer in dat ghy des lidens Christi 2. Tim. 2. 12 t P f 1 Q deelachtich sijt, op dat ghy in de openbaringe siner heerlicheyt ^ meucht verbliden ende verheugen. Salich sijt ghy, die daer om 8 ± pet 2.9 Christi name versmaet wert: want de geest Gods rust op v. s Het 19. 20 is een schoone ende lieflicke sake alsmen om de gherechticheyt ende 4.15.16 lijd, ende oock als een Christen, niet als een dootslagher, oft dief, ^ 4^13 oft quaetdoender. 1 Als ist dat wy hier tot eenen schimp ende v l.Co. 15.19 spot der werelt gheworden sijn, v om de hope die wy in Christo Ï.Tim. 6.17 lesu hebben, daerom en // sijn wy niet te minder voor den aen- FoL 300 6) 1) Kilianus verklaart „assaut" door „oppugnatio, agressio, insultus". Zie Ettjmologicvtn, p. 834. 2) „Om dat" beteekent hier : opdat. 3) Dapperheid. 4) Verdedigen. 5) De schrijver heeft blijkbaar het oog op Cyprianus, De mortilitate, c. 6, 7, in de Opera omnia, ree. Hartel, Vindob. 1868 (Corpvs scriptorvm ecclesiasticorvm, Vol. III, P. I, p. 300 seq.). 6) In den druk staat: 200. schijne des Heeren. Paulus stolt de verheuginge eens Christen mensche, niet alleenlick hier in, te weten, dat hy deur de genade xRom. 5.2.3 Gods vercregen heeft de hope dos ee wighen leuens, x maer oock eDRom 8^17 ^ ^em ver'ieuc^': de verdruckinghen. y Wy sijn erfghenarnen z2.lÜm 2 12 ^0(^s en(^° medeerfghenamen Christi, z soe verre wy mede liden, aSap. 3.5 op dat wy mede verheerlict worden. " Ende ontwifelick hot liden Mat. 5.12 deses teghenwoordigen tijts, is niet te weghen met 1) de toecomende 2. C°r- 4.17 heerlicheyt, die aen ons sal gheopenbaert werden in dien daghe. b Rom. 8. 29 b 'a van(ien Vader also verordineert dat sy moeten den heelde Col. 1.15.18 sijns soons gheljjck werden, die hy wtuercoren heeft: op dat hy c Rom. 8.38 de eerstgheboren sy onder alle de broeders: c ende also, dat noch dood, noch teghenwoordige, noch toecomende dingen ons sullen dPhil. 1.28 scheyden van de liefde Gods die in Christo is: d maer alle dinc sal ons veel te meer tot goet ende salicheyt gedien. Dus lieue broeder na dien het God nv so gelieft heeft, dat hy v deur sinen verborghen raet gheroepen heeft, om voor sinen heylighen name e Esa. 49.15 liden, sijt altijt goets moeds, ende betrout vastelic op God, die Hie. 14. 21 gheensins de sine vergheten sal. e Want al waert schoon dat een Fol. 301 2) moeder haer eyghen kint vergato (twelck te-//ghen natueren is) so sal hy nochtans na sijn belofte niet vergeten de ghene die hy tot f 2. Tim. 2.5 sinen kinderen opghenomen heeft, f Kampt altijt eenen vromen kamp, ghelijck ghy tot noch toe, deur Gods hulpe, ghedaen hebt. g2. Tim. 4. e Voleyndicht cloecklick den loop die ghy met aller lijdsaemheyt h Heb 4 1 ^eg°nnen hebt. h Houd vast het gelooue, daer op ghy, als op een ende 6.19 fondament, vromelick gesteunt hebt, * voort so is v de croone ende 10. 35 der ghereehticheyt wech gheleyt: de welcke v de Heere ten dien i Sap. 5.17 daghe gheuen sal, die een rechtueerdich rechter is. Weest altijt 1 ^Cor%^25 vrJrmoedich üeue broeder al ist dat ghy met der dood de waerheyt 2. Tim. 5. 8 ®°ds moet beuestighen. Sijt ghedachtich, dat dese dood de deure l.Pet. 5.4 is des eewighen leuens voor den ghenen die daer k in den Heere Iac. 1.12 steruen, ende die haer niet gheschaemt hebben Christum voor desen k^'o'l4 13 ^oosen ende ouerspelighen gheslachte vrymoedelick te beliden. Weest met den seluen wensche beuanghen, waer mede Paulus hier op lPhil 1. 23 aerden beuanghen was, segghende. 1 lek begheere ontslaghen te sijn, m Coll. 3. 3 ende met Christo te wesen. m Onse leuen is met Christo verborghen in Gode. Als Christus onse leuen sal geopenbaert wesen, dan sult n Apo. 2.10 ghi ooc gheopenbaert werden met hem in heerlicheyt. n Vreest Fol. 302 3) niet wat ghy hier noch li-//den moet: maer sijt ghetrouwe tot in oApoc. 2.11 de doot, ende ghi sult de croone des leuens ontfanghen. 0 Want de 1) Te weghen met, d. i. af te wegen tegen, te vergelijken met. 2) In den druk staat: 201. 3) In den druk staat: 202. gheest seyt, dat de ghene die ouerwint, niet beschadicht sal werden van de tweede doot. P De selue gheue v mont ende wijsheyt om sinen pLuc. 21.15 heylighen name vromelick groot te maken, ende niet te spreken, dan daer deur hy vereert sy, ende de Ghemeynte ghcsticht werde. 63, fol. 99'; bij Van Langeraad, blz. :t8. 0) Ch. Paillard, Note sur la familie de Guy de Bray et sur les poursuites exercées contre les membres de cette familie, in den Bulletin historique et littéraire de la société de l'histoire du Protestantisme francais, Par. 1877, Tom. XXVI. p. 304—372, 414—420. Zie over den vader en de moeder, p. 361. of zij de Hervorming heeft omhelsd '). Stellig is dit het geval geweest met zijne broeders, van wie meer dan één kennis gemaakt heeft met de geloofsvervolging. Christophe de Bres is in het j. 1568 uit Bergen verbannen, terwijl zijne goederen werden verbeurdverklaard 2). Jean de Bres is in 1562 op het kasteel te Bergen gevangengezet3), tweemaal op de pijnbank geworpen 4), en veroordeeld tot eene openbare boetedoening5). In 1568 werd hij opnieuw vervolgd 6). Hieraan kan worden toegevoegd dat Daniël de La Deuze, gehuwd met eene zuster der genoemde mannen, een vurig aanhanger was van de Hervormde leer. Hij woonde te Valenciennes; na de inneming dezer stad is hij ter dood veroordeeld, en in Jan. 1569 aldaar onthoofd7). Omstreeks het j. 1547 moet Quido tot de Hervormde belijdenis zijn overgegaan. Immers hij verzekerde in 1567, dat hij reeds meer dan twintig jaren den Heer gediend had 8). Waar heeft hij zjjne theologische vorming opgedaan? Hij zelf deelt omtrent eigen ontwikkeling het volgende mede: „wat mijne zaligheid aangaat, ik durf zeggen dat ik daaromtrent even bekommerd ben als iemand ter wereld. Om die reden heb ik, bij herhaling reizende van het eene land naar het andere, de verschilpunten der secten en leerstelsels welke onder de christenen bestaan, ten minste voorzoover ik er kennid van heb kunnen nemen, onderzocht. Doch ik heb geen leer gevonden die naar mjjn oordeel meer zekerheid schonk en op hechter grondslag rustte dan de leer welke ik thans belijd" 9). Bij de landen die hij bezocht moet in de eerste plaats gedacht worden aan Engeland. Onder de regeering toch van koning Eduard VI heeft hij daar vertoefd. Hij zal zich hoogst waarschijnlijk aangesloten hebben bij de Nederlandsche vluchtelingen-gemeente te Londen, en wel bij het Fransch sprekende gedeelte daarvan. Boven hebben wij gezien, dat bij het Vlaamsch of Nederduitsch sprekende gedeelte dier gemeente de wekelijksche „profetie" bestond, eene 1) In de Procedvres tenves, p. 367—388; hierachter, blz. 628—636. 2) Zie de getuigenissen bij Paillard, Note sur la familie de Guy de Brat), in genoemden Bulletin, 1877, T. XXVI, p. 366 s. 3) Paillard, 1. c., p. 371. 4) Paillard, 1. c., p. 419. 5) Paillard, 1. c., p. 419. 6) Paillard, 1. c., p. 420-426. 7) Paillard, 1. c., p. 364. 8) Procedvres tenves, p. 373; hierachter, blz. 630. 9) Procedvres tenves, p. 191; hierachter, blz. 561 v. instelling, waardoor o. a. Hoste vander Katelyne eene groote mate van kennis opdeed '). Bij de Fransch (of Waalsch) sprekenden bestond dezelfde instelling. Hier werd zelfs dieper op de zaken ingegaan dan ginds. Immers bij de behandeling der Schriftuurplaatsen werden de uitleggingen van een groot aantal schrijvers te berde gebracht en onderling vergeleken. Yooral werd gelet op de homiletische waarde der Bijbelteksten, op de vermaningen en vertroostingen die de bedoelde schrijvers er uit geput hadden. De getrouwe bezoekers dezer samenkomsten konden dus schatten van leering opdoen. Men verwachtte er dan ook van dat het strekken zou tot vorming van toekomstige leeraars (ut nunquam sint verbi Ministri in Ecclesia defuturi). Nog eene andere gelegenheid om kennis te vergaderen werd opengesteld. Er werden nl. in het kerkgebouw der Nederduitsche gemeente zoo iets als Akademische colleges in het Latijn gegeven, behalve over de Latijnsche taal ook over de Bijbel-exegese 2). Joannes k Lasco behandelde daarbij het Nieuwe, de predikant Gualterus Delenus, in het Hebreeuwsch wel ervaren3), het Oude Testament4). Welk gebruik Guido de Bres van deze samenkomsten en lessen heeft gemaakt, is echter geheel onbekend, zoodat wij ons tot gissingen moeten bepalen. Jean Crespin, de schrijver van het Fransche martelaarsboek, persoonlijk met Guido de Bres bekend, de eenige door wien wij met zekerheid weten dat deze in Engeland vertoefd heeft, zwijgt over dit onderwerp. Daarentegen weet hij wel mede te deelen, dat De Bres zich naderhand naar Lausanne en Genève heeft begeven om beter onderricht te worden in hetgeen voor den predikdienst noodig was. De woorden van Crespin, die meteen eene korte levensgeschiedenis bevatten, verdienen hier in hun geheel bijgebracht te 1) Zie boven, blz. 181. 193. 2) Toannes » Lasco, Forma ac ratio tota ecclesiastici ministerii, in Peregrinorum Ecclesia, 1550, in Ioannis a Lasco opera, ree. A. Kuyper, Hag.-Com. 1866, T. II, p. 104 seq. 3) Utenhovius Wingio, 18 Feb. 1557, bij F. Pijper, Jan Utenhove, Leid. 1883, Bijlagen, p. XVII; in de Epistvlae et tractatvs ecclesiae Londino-Batarae, ed.J. II. Hessels, Cantabr. 1889, T. II, p. 53. 4) De Catechismus, oft Kinder Leere, diemen te Londen is ghebruyekende, Lond. 1551, quat. A, bi. vb, in Ioannis a Lasco opera, ree. Kuyper, T. II, p. 349. Vergel. A. A. van Schelven. De Nederduitsche vluchtelingenkerk-en der XVIi eeuw, in Engeland en Duitschland, 's-Gravenh. 190'.>, blz. 90 v. worden. „Guido de Bres heeft zich in zijne jeugd zeer overgegeven aan het paapsche bijgeloof. Door eene gestadige lezing der Schrift kwam hij tot de waarheid des evangelies. Yan deze kennis, die hare vrucht voortbracht te harer tijd, wilden echter de lieden van zijn eigen volk niets weten; men kon hem daarom niet verdragen. Dientengevolge vertrok hij, na het beroep van glasschilder geleerd te hebben, van Hergen, en zocht een goed heenkomen naar Londen, in de dagen toen de goede koning Eduard VI den toegang tot het Engelsche koninkrijk voor alle geloovigen ruim had opengesteld. Nadat hij daar eene poos vertoefd had, vernam hij dat het evangelie eenig gehoor vond in de Nederlanden; hij keerde nu terug om de lieden van zijn eigen volk te helpen. Aanvankelijk waren zijne toespraken slechts eenvoudige vermaningen, die hij hield waar hij maar eenige toehoorders vond, hoe gering hun aantal ook ware. Vooral wijdde hij zich aan de bewoners der stad Rijssel om de menigte der geloovigen aldaar, die niets liever verlangden dan in het openbaar te mogen vergaderen, tot het hooren van do evangelieprediking op te wekken. En van toen af begon ook een heilige oorlog tegen de sekte dor Anabaptisten, (het onkruid) dat zich gemengd had tusschen het goede koren. Met het een en ander ging hij voort tot de vervolging der Oguiers '); toen de kudde daarop verstrooid geraakte, week hij naar Gent, waar hij het boek schreef, getiteld: „Le baston de la foy", dat hij uit de oude kerkvaders getrokken had. Naderhand, daar hij verlangde overvloediger onderricht te worden in hetgeen voor den predikdienst van noode was, reisde hij te dien einde en ook om de Latijnsche taal te leeren naar Lausanne en Genève. Toen hij daar eenigen tijd vertoefd had, is hij naar Nederland teruggekeerd, en richtte de kerken te Rijssel, Doornik en Valenciennes weder op. Hierin slaagde hij gelukkig; want terwijl hij genoemde steden diende, heeft de Heer hem als het ware te midden der vlammende brandstapels bewaard voor het vallen in de handen zijner vijanden. Lang uit te weiden over de moeiten en 1) Zij ving aan den 6llcn Maart 1556. Crespin heeft er over gehandeld op fol. 425—42* van de uitgave van zijn martelaarsboek van 1570; in de uitgave van Benoit (Toulouse 1887) vindt men dit in Tom. II, p. 405—415. De Oguiers (vader, moeder en twee zoons) hadden de prediking van Guido de Bres gevolgd. Zie bij Crespin, uitgave van 1570, fol. 427 verso, 429 recto; uitgave van Benoit, T. II, p. 411, 415. den veelzijdigen arbeid van dezen getrouwen dienaar Gods is overbodig; niet alleen de kerken van Nederland getuigen er van en zullen er van getuigen, maar ook die van Dieppe '), Mondidier en Amiens, welke hij hielp en schraagde toen de gestrenge vervolgingen in zijn eigen land hem niet veroorloofden zijne taak voort te zetten. Daarop heeft de hertog van Bouillon hem overgehaald om naar Sedan te komen en stelde hem daar aan als predikant; totdat de kerk van Antwerpen'in het begin der maand Augustus 1566 hem als dienaar des Woords verlangde. Met groote moeite lieten die van Sedan hem gaan, daar zij, lettende op zekere verschijnselen die zich in Nederland begonnen voor te doen, hevige troebelen en beroeringen in dit land verwachtten. Niettemin, ziende dat Guido de Bres zelf volstrekt verlangde zijn vaderland te hulp te komen, stonden zij eindelijk aan degenen die hem waren komen beroepen zijn ontslag toe. En nadat nu De Bres eene poos te Antwerpen geweest was, werden de broeders te rade hem naar zijne oude kerk te Valenciennes te zenden. Deze kerk ontving hem met blijdschap als dengene van wien de Heer zich te voren bijzonderlijk bediend had om haar op te richten en te organiseeren" 2). De terugkeer van De Bres uit Engeland naar zijn geboorteland moet hebben plaats gehad in het j. 1552 3). Crespin maakt geen melding van zijn verblijf te Frankfort a/M. Inderdaad heeft De Bres daar vertoefd in den zomer van het j. 1557. Blijkens zijn eigen getuigenis heeft hij er deelgenomen aan een twistgesprek met de Anabaptisten in tegenwoordigheid van Joannes è Lasco^). 1) Crespin is hier en in het vervolg eenigszins afhankelijk van de Histoire des choses advenves av Pais-bas, geplaatst vóór de Procedvres tenves, quat. a, fol. v «, vi '; hierachter, blz. 496 v. 2) lean Crespin, Histoire des vrays Tesmoins de la verite de Vevangile, [Genéve], 1570, fol. 6911 en *; in de uitgave: Histoire des martyrs persecutez et mis a mort pour la verite de Vevangile, éd. par D. Benoit, Toulouse, 1*89, T. III, p. 581 s. — In de latere uitgaven van Van Haemstede's martelaarsboek is dit overgenomen; bijv. in de uitgave : Historiën oft gheschiedenissen der vromer Martelaren, Dordrecht, 1579, blz. 543 v.; in de uitgave: Dordrecht, 1590, fol. 647—649. 3) Dit valt af te leiden uit de Procedvret tenves, quat. a, fol. v » (hierachter, blz. 496); alsmede uit een brief van Le privost Morillon au cardinal de Granvelle, 5 Apr. 1567, in de Correspondance du cardinal de Granvelle, publ. par E. Poullet, Brux. 1880 (Collection de Chroniques Beiges), p. 353. 4) Guy de Bres, La racine, source et fondement des Anabaptistes, chez Pierre de S. André, 1595. p. 91 s. Vergel. H. Dalton. Johannes h Laseo, Gotha. 1881, S. 482 f.; Van Langeraad. blz. 20 v. Uit Frankfort zal hij naar Lausanne gereisd zijn. Dat hij daar en te Genève heeft gestudeerd, blijkt, behalve uit de boven aangehaalde woorden van Crespin, ook uit andere getuigenissen !). Yan de kennis die hij in Zwitsersche scholen heeft opgedaan, wordt in het hierachter herdrukte werk hoog opgegeven. Immers, zoo wordt gezegd, de debatten, door hem gevoerd in de gevangenis, en de geschriften door hem vervaardigd, te weten „Le Baston de la foy" en zijn boek tegen de Anabapisten, leveren daarvan genoegzame bewijzen 2). Te Lausanne heeft hij aan de aldaar bestaande Akademie de lessen kunnen volgen van Jean Ribit, „hellenist", van Joan-Raymond Merlin, hebraïst, van Theodorus Beza, Jean Tagaut en Frangois Berauld, allen mannen van zeer groote bekwaamheden 3). Jean Ribit (Joannes Ribittus) had zijnen naam beroemd gemaakt door de eerste volledige uitgave der werken van Lucianus in het Grieksch, welke uitgave berustte op zorgvuldige vergelijking van handschriften en geleerde recensiën 4). De voorrede, in het keurigste Latijn vervat, is gericht tot de „jongelingschap die begeerig is nader met de Grieken kennis te maken". Zij doet zien, dat Ribit de afwezigheid van godsdienstigen zin bij Lucianus geenszins goedkeurt. Toch beveelt hij de lezing van 's mans werken aan, o. a. omdat men goed Grieksch van hem kan leeren5); ook omdat hij dikwijls uitmuntende zedelessen geeft, omdat zijne bespotting van bijgeloof en afgoderij hare goede zijde heeft, enz. De lezer die volgens Ribit terecht betreurt, dat Lucianus zijne schitterende talenten niet op de beste wijze heeft besteed, moet, hierdoor geprikkeld, zich er op toeleggen om de gaven die hem geschonken zijn 1) Den lOden Januari 1562 is in de woning van De Bres te Doornik eene huiszoeking gedaan. In het ofïicieele rapport, daarover uitgebracht, wordt gezegd : „et trouvons que ledit Guy a faict le commenchement de ses erreurs a Lozane et Genève". Bij Van Langeraad, blz. 23. 2) Procedvres tenves, quat. a, fol. vi r; hierachter, blz. 497. 3) Zie het hoofdstuk : L'académie de Lausanne, bij Ch. Borgeaud, Histoire de l'université de Genève, Genève, 1900, p. 38—42, inzonderheid p. 39. Over deze hoogeschool hebben gehandeld: H. Vuilleumier, L'Académie de Lausanne, Lausanne, 1891, en Friedr. Schaerer, Geschichte der öffentlichen Unterrichts-Anstaltendesdeutschen Theils des Kantons Bern, Bern, 1829 (geschriften die mij niet ten dienste staan). 4) Luciani Samosatensis opera, qvae graece extant,'omnia, Basileae, 154\ 2 tom., 8». 5) Ioan. Ribittus ><3ïv adolescentibvs (voorrede vóór Luciani opera), quat. a, fol. 2 r. tot verheerlijking van God aan te wenden '). Op Nieuw-Testamentisch terrein heeft Ribit zich bewogen in zijne verhandeling over de vraag of Judas, de verrader, deelgenomen heeft aan 's Heeren Avondmaal en in zijne uitlegging van Hebr. VII: 19: „de wet heeft niets volmaakt"2). Deze uitlegging doet zien dat hij de opvattingen van Luther en Calvijn omtrent de verhouding van wet en genade en de allesbeheerschende beteekenis der offerande van Christus volkomen huldigt3). Van Merlin, den professor in het Hebreeuwsch, bestaat een uitvoerig boekje, bevattende eene uitlegging en verklaring van de Tien Geboden 4). Merkwaardig is des schrijvers bespreking van de omstandigheid, dat vele teksten der II. Schrift duister zijn, ten gevolge waarvan de vertalingen en uitleggingen zeer verschillen. Die duisterheid moet naar zijne meening de geloovigen prikkelen om met des te meer ijver de ware beteekenis van zulke teksten na te vorschen, ofschoon hij erkent, dat sommige geheel onvertaalbaar zijn5). Alles komt volgens Merlin aan op het opsporen van den letterlijken zin der Schriftfi). Drie middelen zijn er om daartoe te geraken. Ten eerste moet men de eene Schriftuurplaats verklaren door de andere. Immers de H. Geest kan zich zelf niet tegenspreken. De verklaring van een tekst dus die in strijd zou komen met andere teksten, of, wat voor Merlin hetzelfde is, met de voornaamste geloofsartikelen, is verwerpelijk, len tweede moet men nauwkeurig letten op de grammaticale beteekenis der woorden en zinswendingen. Ten derde moet men in het oog houden het verband der rede, de omstandigheden van tijd en plaats, het verschil in de personen van wie gesproken wordt, 1) Ioan. Ribittus, ibid., quat. a, fol. 4 v, 5 r. 2) Diapvta tio, an Ivdas prodi- tor Coenae Dominicae / interfuerit, // Item // Explanatio lo ci Heb. VII. // Le.c nihil perfieit. // loanne Ribitto // authore. // Basileae. // — In 8 . De voorrede is gedateerd: Lausannae, 1555 (p. 4). 3) Ioan. Ribittus, Dispvtatio, p. seq. 4) Les dij- II commando-; mens de la loy Dieu, translate; d'Hebrieu en // Franrois et exposez Par Ithan Reymond Merlin / natif de Romans en Dau- reueus par Uty-mesme. La patje suyuante monstre le contenu dc I ce present traité. [Vignet. Daaromheen de woorden :] La coignée est ia rnise a la raeine des arbres: parquoy, tout arbre • voor eene Epistrc eshortatoire de Toques de Lo, enuoyee a Guy de Bres, en laquelle il l'admonneste de son deuotr et office enuers le troupeau de Christ. In de uitgave van Benoit, Toulouse 1889, T. III, p. 80-92. 6) Het gebeurde te Doornik is uitvoerig beschreven en met uittreksels uit officieele bescheiden toegelicht door. Van Langeraad, blz. 25-50. 7) De brief is afgedrukt door R. C. Bakhuizen van den Brink, Het huwelijk 1566 bereikte hem het beroep naar Antwerpen. Nauwelijks bevond hij zich hier, of Peregrin de la Grange, de jeugdige predikant van Valenciennes '), verzocht hem naar deze stad te komen en de Gereformeerde gemeente aldaar, die hij sedert lang kende, opnieuw te dienen. De la Grange 2) was ten vorigen jare ingevolge een verzoek van genoemde gemeente door den kerkeraad van Genève als predikant tot haar uitgezonden. Met vurigen ijver heeft hij zijne taak aanvaard, weldra met Guido de Bres samengewerkt, hem in den tijd der grootste moeilijkheden trouw ter zijde gestaan en straks gedeeld in zijn martelaarschap. Na de sluiting van het Verbond der Edelen en de indiening van hun verzoekschrift aan de Landvoogdes (5 April 1566) is De la Grange begonnen met het houden van openbare preeken buiten de stad (7 Juli 1566)3). Toen De Bres den 9de« Augustus te Valenciennes was aangekomen, zijn beiden hiermede ijverig voortgegaan4). Om de beteekenis van dit optreden juist te kunnen beoordeelen, dient in het oog te worden gehouden, dat onmiddellijk na de indiening van het bedoelde verzoekschrift der Edelen de plakkaten tegen de Hervormingsgezinden veel minder streng waren toegepast geworden 5). Vanwege de Verbonden Edelen had men aan zekere kerkeraden laten weten, „dat zij de openbare prediking toestonden", welk nieuws deze kerkeraden van Willem van Oranje met Anna van Saksen, Amst. 1853, Bijlage E, blz. 156 vv.; herhaald door Van Langeraad, Bijlage A. 1) Eene voorname bron voor de merkwaardige geschiedenis van deze stad is: Ch. Paillard, Histoire des troubles religieux de Valenciennes, 1560—1567, publie'e d'apris des documents inédits, Brux.-La Haye, 1874—1876, 4 torn. (in deCollection de mémoires relatifs a l'histoire de Belgique). 2) Hij was geboortig van Chate bij Saint-Marcellin in Dauphiné. Over hem wordt gehandeld door Crespin, Histoire des vrays Tesmoins de la verite, [Genève], 1570, fol. 690 r— 694 v; in den Recueil général du besoigne des Commissaires ordonnez a Vallenciennes sur les troubles passes, bij Van Langeraad, a. w., Bijlage D (blz. X.vVIlI XXX en elders); en in de Procedvres tenves, quat. a, lol. v', en p. 17, 353, 391, 392 (hierachter, blz. 496, 198, 623, 638). 3) Recueil gênéral du besoigne des Commissaires, bij Van Langeraad, Bijlage D (blz. XXXIII); Ch. Paillard, Les grands prêches Calvinistes de Valenciennes, in den Bulletin historique de la société de l'histoire du protestantisme francais, Par. 1877, Tom. XXVI, p. 33—43, 73—90, 121-133. 4) Van Langeraad, blz. 64—68; Procedvres tenves, quat. a, bl. ij ' (hierachter blz. 493). 5) Procedvres tenves, quat. a, bl. ii'; hierachter, blz. 493. verder hadden verbreid 1). Den 24sten Augustus had te Valenciennes de beeldenstorm plaats 2). De Bres en De la Grange gingen nu preeken in bepaalde kerken van de stad, nl. in de St.-Janskerk en in de kerk van het Begijnhof3). De hevige beroering, door den beeldenstorm alom in den lande gewekt, bracht de Landvoogdes er toe aan de Hervormingsgezinden belangrijke concessiën te doen: zij zouden zelfs kerken mogen bouwen, hier binnen, ginds buiten de stad; en zoowel de Hervormde als de Roomsch-katholieke godsdienst zouden de bescherming der overheid genieten. Het is waar, dat zij in hare proclamatie van 23 Augustus 1566 over deze concessies heengleed en verklaarde te verwachten, dat men „geen Hervormde preeken zou toelaten, waar deze vroeger niet gehouden waren". Maar aan de Edelen had zij iets anders te verstaan gegeven. Slechts had zij in het schriftelijke stuk, om Filips II te ontzien, zich zoo voorzichtig mogelijk uitgelaten4). Den 26s'e» Augustus werd men te Valenciennes door eenige Edelen, uit Brussel derwaarts gekomen, met den inhoud der proclamatie van den 23sten bekend gemaakt. De Gereformeerden waren hierover zeer misnoegd, en eischten van De Noircarmes, den gouverneur van het gewest Henegouwen, waarbinnen Valenciennes gelegen was, dat hun in de stad geschikte plaatsen zouden worden afgestaan om daar hunne samenkomsten te houden5). Aanvankelijk betoonde hij zich niet ongenegen aan hunnen wensch te voldoen. Te dien einde liet hij (Oct. 1566) zelfs een voorloopig contrakt opmaken met de predikanten, ouderlingen en diakenen, als vertegenwoordigende de gereformeerde kerk van Valenciennes; hy beloofde in de stad te zullen komen om het voorgoed af te sluiten. Maar hij voldeed hieraan niet. In November nam hij eene geheel andere, en wel eene zeer dreigende houding aan. Den omtrek der stad liep hij met krijgsvolk af, waarbij alle kooplieden en boeren die daar te 1) Recueil général du besoigne _ des Commissaires, bij Van Langeraad, Bijlage D (blz. XXX). '2) Eene nauwkeurige^ beschrijving van '—vi»; de eerste brief van De Bres, p. 17—42. Zie hierachter, blz. 496- 497, 498—507. meerden op den grondslag der „Wittenbergsche Concordia" ten doel hadden. Men wilde dit beproeven „affin de rompre entièrement la force du Pape; car nous estantz tous uniz en doctrine, on ne nous pourroit toucher sans offence, quant et quant toute rAllemaigne". Aldus heeft De Bres geschreven aan den kerkeraad eener plaats, waarvan de naam onbekend is — waarschijnlijk was het Antwerpen. Een broeder van den Prins was met dit plan uit Duitschland gekomen, en ook de hertog van Bouillon, in wiens dienst De Bres zich bevond, werkte er toe mede. Laatstgenoemde wilde in concessies aan de Lutherschen zoo ver mogelijk gaan 1). Dat Valenciennes tegen den gouverneur De Noircarmes en tegen de Landvoogdes in verzet heeft durven komen, moet worden toegeschreven aan invloeden van buiten. Naar de prins van Oranje en verscheidenen der Verbonden Edelen, graaf Lodewijk van Nassau, Hendrik van Brederode en de graven van Egmond, Hoorne en Hoogstraten haar hadden voorgespiegeld, zouden zij niet gedoogen dat de stad werd belegerd. En toen het beleg een aanvang had genomen, hebben zij ernstig middelen beraamd om haar met de wapenen te verlossen. De tusschenpersonen tusschen de genoemde staatslieden en de burgers van Valenciennes waren de predikanten Guido de Bres en Peregrin de la Grange2). Tijdens het beleg stelden zij in hunne preeken de bevolking gerust, en baden voor den heer van Brederode, hunnen beschermer, en voor anderen der Verbonden Edelen; door te zeggen dat dezen de stad zoo noodig zouden te hulp komen, deden zij haar volhouden in haar verzet3). 1) Guy de Brés au consistoire d'(Anvers ?), bij R. C. Bakhuizen van den Brink, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen, Amst. 1853, Bijlage E, blz. 156 v. 2) Procés de Jean Cateux, uitgegeven door Ch. Paillard, in den Bulletin historique de la socu'té de l'histoire du protestantisme francais, Par. 1879, T. XXVIII, p. 349; protokollen van verhooren en bekentenissen bij Van Langeraad, Bijlage D (blz. LXXVII—LXXXII); Le prévost Morillon au cardinal de Granvelle,\0 Juli 1567, in de Correspondance du cardinal Granvelle, 1565 -1586, Brux. 1880 (in de Collection de Chroniques Beiges ine'dites), p. 522; Mémoires de Pontus Payen, avec annotations par A Henne, La Haye, 1861 (Collection de mémoires relatifs a l'histoire de Belgique), T. 1, p. 275 s.; Correspondance de Philippe II, publ. par Gachard, Brux. 1848, T. I, p. 492, 493. Deze getuigenissen zijn in extenso te vinden bij Van Langeraad, blz. 72, de aanteekening. Zie ook bij denzelfde in Bijlage D (blz. ;LXIII, L1V en LXXIII). 3) Recueil général du besoigne des Commissaires ordonnez a Vallenciennes, bij Van Langeraad, Bijlage D (blz. LXIX). De Raad der stad had in die dagen vrij wel de leiding der zaken verloren ; de Gereformeerde kerkeraad met de predikanten aan het hoofd ') had de macht in handen. Telkens wanneer de Raad bjjeenkwam, verscheen ook de kerkeraad, nam kennis van ieder gedaan voorstel, en verwijderde zich daarop om afzonderlijk te vergaderen en vast te stellen, hoe gehandeld moest worden. Het te nemen besluit werd gewoonlijk door een der predikanten geformuleerd 2). Geen wonder dat men De Bres en De la Grange na hunne gevangenneming ook „politieke verhooren" heeft laten ondergaan. De protokollen daarvan zijn bewaard gebleven 3); de inhoud dezer stukken is zeer leerzaam voor de kennis der betrekkingen tusschen de boven (blz. 476) genoemde staatslieden en de beide predikanten. Van de gedrukte geschriften van De Bres is de „Baston de la foy" reeds genoemd. Hij heeft getracht hiermede een tegenwicht te leveren tegen het werk van een Fransch schrijver, Nicole Grenier, getiteld: „Le bovclier de la foy", verschenen in 1547 4). Het doel van Grenier is geweest aan zjjne lezers bruikbare argumenten te verschaffen bij de bestrijding van de aanhangers der Hervorming. Zij toch werden in zijne dagen steeds talrijker. Overal ontmoette men ze 5). Naar Grenier's oordeel zijn het meest 1) Er waren er drie: De Bres, De la Grange, en Jean Cateux. Zie boven, blz. 47'. eenvoudige en onwetende lieden, die behoefte hebben aan terechtwijzing '). De inkleeding van zijn werk is hiermede in overeenstemming. Het heeft namelijk den vorm van een gesprek tusschen een „goed Christen" en een „ketter" 2), of tusschen „den man die op den goeden" en „den man die op den verkeerden weg is". Deze laatste nu is de onwetende, die altijddoor onderwezen wordt; telkens als een onderwerp is afgehandeld, betuigt hij zijne instemming met het gehoorde 3); hij geeft zich ten laatste geheel gowonnen en eindigt als „de bekeerde" 4). (Men zou kunnen vragen, of van de Ilervormingsgezinden, als zij inderdaad zoo onwetend waren, veel te vreezen was). Maar volgens Grenier zijn de ketters vooral gevaarlijk om hun goed leven en omdat zij schijnbaar het ware geloof voorstaan 5). Hatelijker klinkt, dat zij, onder voorwendsel van de geloofsvrijheid en het evangelie te verdedigen, den teugel vieren aan de zinnelijke lusten van het vleesch, zonder eenigszins te willen gehoorzamen aan de voorschriften en inzettingen deikerk °). Dit laatste, de gehoorzaamheid aan de kerk, legt blijkbaar bij den schrijver het allergrootste gewicht in de schaal. Aanvankelijk zou men verwachten, dat hij zich wil plaatsen op den grondslag der Schrift. Hij wil, zegt hij, te werk gaan met de ploegschaar der II. Schrift, die door God bestemd is om de ketters uit te roeien 7). Hij zegt te hopen, dat koning Hendrik II eene hervorming zal teweegbrengen van de misbruiken die in de kerk bestaan 8). En Christus is voor hem de hechte en vaste steenrots 9). Wanneer hij echter verzekert in de harten van goede en eenvoudige christenen het geloof te willen bevestigen, dan spreekt hij van „het geloof van Jezus Christus en van zijne kerk" l0). De hedendaagsche leeringen, beweert hij, zijn in strijd met „het katholieke geloof en met de gebruiken der algemeene kerk" n). Bescheidenlek 1) Grenier, Le bovclier de la foy, quat. a, fol. 3'. '2) Grenier, 1. c., quat. a, fol. 7 r. 3) Grenier, 1. c., fol. 54r, 90 r, 95 r. I) Grenier, 1. c., fol. 291 (le converty). 5) Grenier, 1. c., quat. a, fol. 6 6) Grenier, 1. c., quat, a, fol. 5 7) Grpnior, 1. c., quat. a, fol. ij !-•) Grenier, 1. c., quat. a, fol, 4 r. ■I) Grenier, 1. c., quat. a, fol. 3 '. 10) Ibidem. 11) Grenier. 1. e., quat. a, fol. 5r. verklaart hij: de stof waaruit ik dit boekje heb samengesteld, is niet van mij, „car la penurie de mon esprit est par trop grande"; maar gelijk Ruth, de Moabietische, aren las achter de maaiers van Boaz, zoo heb ik achter de geleerden geplukt en gelezen, en op het veld der H. Schrift en der oude kerkvaders citaten en gezaghebbende uitspraken verzameld'). Voortdurend vloeien in zijn boek de bewijsvoeringen uit de eene en uit de andere bron in elkander over2). Alles komt aan op de rechte uitlegging der Schrift. Men moet niet alleen zich houden aan de uitlegging der Schrift door de kerkvaders, maar men moet ook weten, hoe de kerkvaders behooren verstaan te worden 3). Dit laatste weet alleen de kerk 4). De verdeeling der stof is niet stelselmatig. De schrijver daalt al spoedig in bijzonderheden af en komt tot de verdediging van alle bestaande gebruiken, tot in kleinigheden. Hij vangt aan met eene uitvoerige behandeling der leer van den vrijen wil, de genade en de uitverkiezing 5). Hij kent den mensch een geheel vrijen wil (liberum arbitrium) toe 6). De vrije wil werkt, meent hij, met de genade Gods samen om verdienstelijke daden te volbrengen "). De vereering der heiligen vormt het volgende onderwerp der besprekingR). Hierop volgt terstond eene verdediging van de zeven getijden, van het tellen der gebeden 9), en van het bidden in het Latijn, ook al verstaat mon de taal niet lü). De eenvoudigen mogen volgens Grenier den Bjjbel niet lezen ll). Bijbelvertalingen zijn te veroordeelen 12). Hij verdedigt het gedwongen celibaat13) en betoogt, dat een vagevuur bestaat '4), dat de boeken der Makkabeën canonieke boeken zijn '5), en dat de werken, die op naam staan van Dionysius Areopagita, inderdaad door een leerling van Paulus zijn geschreven 1G). Hij voert argumenten aan voor de handhaving van het bidden voor de dooden, hunne herdenking in de mis, het branden van kaarsen bij begrafenissen 17). Dat de Heer het eerst de mis heeft gecelebreerd 18), 1) Grenier, Le bovclier de la foy, qunt. a, fol. 3'. 2) Grenier, 1. c„ fol. 96r en elders. 3) Grenier, 1. c., quat. a, fol. 7 r. 4) Grenier, 1. c., fol. 99 r_lo7. 5) Grenier, 1. c., fol. 1—54. 6) Grenier, 1. c., fol. 1 7) Grenier, 1. c., fol. 42 g) Grenier, 1. c., fol. 55—90. 9) Grenier, 1. c., fol. 91, 92. 10) Grenier, 1. c., fol. 93, 94. 11) Grenier, 1. e., fol. 95 v_98 v. ,2) Grenier, 1. c., fol. 100', 101'. 13) Grenier. 1. c., fol. 109-115. !i) Grenier, 1. c., fol. 118. 15) Grenier, 1. c, fol. 122-123. 16) Grenier, 1. c., fol. 124. 17) Grenier, 1. c., fol. 132—135. 18) Grenier, 1. c., fol. 136. dat de mis eene offerande ia '), dat alle Christenen die geen priester zijn het avondmaal slechts onder ééne gestalte mogen nuttigen 2); — voor deze en vele andere, men kan zeggen voor alle, in de RoomschKatholieke kerk geldende geloofsartikelen, leeringen, instellingen en gebruiken heeft hij gronden en verdediging. Hiertegenover nu stelde De Bres zijn „Baston de la foy" op, met het doel de argumenten van den Roomschgezinden schrijver te ontzenuwen en den aanhanger der Hervorming in staat te stellen zijn standpunt krachtig te verdedigen. Het boek wil dus een soort van tuighuis zijn, waaruit wapens van verschillenden aard kunnen worden te voorschijn gehaald. Tal van stukken der Gereformeerde leer worden achtereenvolgens met bijbelteksten, uitspraken van kerkvaders en concilie-besluiten bevestigd. De eerste uitgave verscheen in het j. 1555 3). Dat Guido de Bres de schrijver is, staat niet op den titel, maar wij weten dit door andere berichten 4). Eene tweede, herziene en vermeerderde editie, blijkbaar door den schrijver zeiven bewerkt, zag het licht in het j. 1562 5). Ofschoon de aard 1) Grenier, Le bovclier de la foy, fol. 145—150. 2) Grenier, 1. c., fol. 154—157. 3) Le II baston de // la foy chrestienne, // Liure tresutile a tous Chrestiens,pour // s'armer contre les ennemys de"H l'Euangile: et pour aussi cog';noistre l'aneienneté de noljstre saincte foy, et de // la vraye E-\glise. // Recueilly et amassè des liures des anciens j\ docteurs de l'Eglise et des Coneiles, et de //plusieurs autres Docteurs, les noms // desquelz voyras en la page ,'ƒ suiuante. // Auec vne Table,pour trouuer // tout ce que tu voudras, con'jtenu au liure. // Vestèz toute l'armeure de Dieu, afin que II puissis resister contre les assautz // du Diable. Ephe. 6. // A Lyon. //Anno. 1555. — Formaat: in-8u. Aantal bladen: 16 ongenummerd (het 16* ook onbedrukt), 205 genummerd, en nog 15 ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 26. Signatuur: 2—Dd 5. Hoogte: 14 c.M.; breedte: 9.1 c.M. —Het exemplaar dat behoord heeft aan ds. W. F. Trip yan Zoudtlandt te Hattem en aan prof. J. J. Doedes (zie diens Collectie van Eariora, Utr. [1892J, |blz. 32) is mij ter leen verschaft door ds. H. van Druten te Rijnsburg. 4) Procedvres tenves, quat. a, fol. vi v (hierachter, blz. 497); lean Crespin, Histoire des vrays Tesmoins de la verite, [Genève]. 1570, fol. 691 r; in de uitgave van D. Benoit. Histoire des martyrs persecutez et mis a mort pour la verite del'evangile, Toulouse, 1889, T. III, p. 581. 5) Le Baston // de la foy // chrestienne, II propre // Pour rembarrer les ennemis II de l'Euangile: par lequel // om peut aussi connoitre // l'aneienneté de nostre /' Foy, et de la vraye Eglise, // Recueilli de l'Escriture Sainte, et /l des liures des anciens Docteurs // de l'Eglise, et des Coneiles, et / de plusieurs autres Auteurs // Reueu et augmenté. // Imprimé a Lyon, // 1562. // — Formaat: kl. in-8». Aantal bladzijden : 32 ongenummerd, 562 genummerd, en nog 38 ongenummerd. Aantal regels van het werk dezelfde is gebleven '), verschillen deze beide edities onderling zeer. Niet alleen is het aantal onderwerpen in de tweede uitgave aanmerkelijk vermeerderd, maar de behandeling van ieder onderwerp is ook veel uitgebreider geworden, zoodat men moeite heeft den inhoud van den eersten druk in den tweeden terug te vinden. In den laatsten zijn bovendien alle vraagstukken scherper belijnd. Duidelijke opschriften toch boven de verschillende onderdeelen geven hier telkens aan, wat de volgende citaten uit den Bijbel en de kerkvaders moeten bewijzen. Stellig heeft zulks gestrekt om den Hervormingsgezinde die zich van dit boek goed wist te bedienen meer slagvaardig te maken. Blijkbaar heeft de schrijver er ernstig naar gestreefd zijn arbeid te volmaken. Bij de opmerkingen die thans volgen willen wij ons daarom aan de uitgave van 1562 houden. In het algemeen valt eene zekere mildheid aan dit werk niet te ontzeggen. Natuurlijk staat de volmaaktheid der Schrift voor den auteur vast. Zij is de bron der wijsheid (p. 369). Ook wil hij dat allen de Schrift zullen lezen (p. 390)2). Het goed recht der Bijbelvertalingen wordt daarom door hem verdedigd (p. 414). En men mag aan de Schrift niets toevoegen, m. a. w. het gezag der traditie wordt door hem verworpen (p. 386). Dat de paus de macht zou hebben om de leer der apostelen ter zijde te stellen en voorschriften te geven in strijd met het evangelie, bestempelt hij als onwaar (p. 389). Evenwel acht hij het volkomen geoorloofd, ja gewenscht zich ter verdediging van de ware leer op kerkvaders en andere oude schrijvers te beroepen. Hij noemt hen zelfs den stok, waarmede men den tegenstander moet verslaan (quat. a, fol. 2 v). Er zijn er die de Ouden geheel verwerpen en zich alleen aan de Schrift houden, maar zij dwalen volgens De Bres (quat. a, fol. 31' s.). Hij acht het juist noodig zich te richten tegen den schrijver per bladzijde: 29. Signatuur: a2—R 4. Hoogte: 12 c.M.; breedte: 7.8 c.M. — Door Ollier, Ouy de Bres, Laigle, 1883, p. 168, wordt nog eene andere uitgave van het j. 1562 vermeld en eene uitgave van 1565. Vergel. Van Langeraad, blz. 89, de aanteekening. 1) De lijst der aangehaalde kerkvaders en conciliën, in de eerste editie op quat. &TJ-, fol. 2'—fol. 3», is dezeltde als die in de tweede editie (zie beneden, blz. 482, aant. 2). 2) De Bres wil dat geburen zullen samenkomen om gemeenschappelijk de Schrift te lezen (p. 399). Iets dergelijks wordt door loannes Anastasius Veluanus aanbevolen. Zie deze Bibliotlieca, Dl. IV, blz. 299. VIII. 31 van „Le bovclier de la foy", die de kerkvaders zeer partijdig vertaalt in het voordeel der Roomsch-Katholieke leer en gebruiken, wat te gevaarlijker is daar hij bij velen groot aanzien geniet (quat. a, fol. v v, vi'). De Bres houdt echter hieraan vast, dat men de Ouden mag tegenspreken wanneer hun gevoelen in strijd is met de waarheid (p. 383). Waartoe moet nu de kennis van de geschriften der kerkvaders voornamelijk dienen? Om te bewijzen, dat de leer die de schrijver en de zijnen aanhangen dezelfde is als die der Ouden (quat. a, fol. 7 r, 8 v). Op de eerste 182 bladzjjden geeft hij slechts aanhalingen uit den Bijbel ton beste, welke de strekking hebben de ware leer ten opzichte van zekere punten in het licht te stellen. Verderop worden Bijbelteksten met aanhalingen uit oude schrijvers afgewisseld, steeds met hetzelfde oogmerk. Ontelbare malen vindt men hier een citaat uit Augustinus. Voornamelijk kerkvaders uit de eerste zes eeuwen worden aangehaald, bijv. Dionysius Areopagita — wiens werken dus nog als echt worden beschouwd — (p. 347), Irenaeus (344), Lactantius (380), Eusebius (430), Ililarius (249), Ambrosius (222), Chrysostomus (248), Hieronymus (247), Epiplianius (464), Prosper (340), Theodoretus (423), Primasius (395). Doch ook uit latere schrijvers wordt geput, zooals Beda venerabilis (p. 348), Druthmar (349), Udalricus (432), Bernard van Clairveaux (253), Thomas van Aquino (350), Gerson (304). Heeft hij de werken van al deze mannen in het oorspronkelijke gekend? Voorzoover zij in het Latijn geschreven waren, waarschijnlijk wel; de Grieksche zullen hem in Latijnsche vertaling toegankelijk zijn geweest J). Bij sommige schrijvers wordt vermeld, dat zij aangehaald worden naar het „Decretum" van Gratianus, Cyprianus (p. 280), paus Gelasius (344) en paus Joliannes VIII (303). Ook uit de besluiten van eenige conciliën wordt geciteerd 2). Het kan ons niet ontgaan, dat een Gereformeerd theoloog, die zoo groote waarde toont te hechten aan de getuigenissen van kerkvaders, een ruimeren blik moet bezeten hebben dan sommigen zijner toenmalige geestverwanten. In dit opzicht bestaat er eenige overeenkomst tusschen „Le baston de la foy" en een werkje van Johannes Venator, dat in druk bezorgd is door diens broeder, den 1) Vergel. boven, blz. 469 en beneden, blz. 487. 2) Men zie de lijst daarvan op p. 4, in Le cataloyve Hes Docteurs et Caiiciles, desquela ce present Liure o esti' recueilli. lateren Remonstrantschen predikant Adolphus Tectander Venator '). Stellig heeft De Bres met dezen „baston" aan velen zijner medestanders in het debat met Roomschgezinden bruikbare middelen van verweer in de handen gegeven. Hij heeft gelegenheid gevonden verscheidene geloofsartikelen te behandelen; bij ieder daarvan verschaft hij den Hervormingsgezinden lezer teksten die tot staving van zijn gevoelen kunnen dienen. Men vindt hier betoogd, dat de pausen (p. 307) en conciliën (311) kunnen dwalen; dat het onmogelijk is Gods geboden te volbrengen (183); dat de kerk bestaat uit de uitverkorenen (276); dat er tweeërlei kerk is, nl. die welke voor God bestaat en waartoe de ware Godskinderen, de leden van Christus, behooren, en — de kerk op aarde, kenbaar aan de belijdenis van Jezus Christus, de prediking des Woords en de sacramenten (295); dat er slechts twee sacramenten zijn (367); dat bij het sacrament het geloof (335) en de prediking (351) onmisbaar zijn; dat het avondmaal eene gedachtenisviering, geen offerande is (359— 367); dat het geestelijk wordt genoten (332); dat de zichtbare teekenen eenen figuurlijken zin hebben (336 s., 340 s.); dat de Heer slechts op ééne plaats kan wezen (353); dat het avondmaal moet gebruikt worden onder twee gestalten (357). De kinderdoop wordt verdedigd (321), het verplichte celibaat en de geloften worden bestreden (427, 433); dit laatste geldt ook van het onderscheid der spjjzen (443), de aanbidding der heiligen (455) en de aanwezigheid van beelden in de kerken (470). Het vagevuur wordt verworpen (492) en geleerd wordt, dat men zijne zonden niet aan priesters belijden moet (325). Vluchten voor de geloofsvervolging is volgens De Bres plicht (534 s.). Hij verzekert, dat men de ketters alleen doodt om hunne verwerping van de transsubstantiatie en de beelden (quat. a, fol. 7 v, 8 ■•)• Men mag volgens hem niemand dwingen om te gelooven: hiermede is niet gezegd, dat overtuigde ketters door de overheid niet gestraft zouden moeten worden; toch wil De Bres in de verdraagzaamheid zeer ver gaan (522, 540). Eene zware verantwoordelijkheid heeft hij op zich geluden door op te wekken tot het aanvaarden van het martelaarschap (quat. a, 1) Bedoeld is: Johannes Venator, Knchiridion Controversiarum praecipuarum nostri temporis circa Reliyionem, Alcmariae, 1605. Dit geschrilt is besproken door J. Lindeboom, Johannes Venator, in den bundel Uit den Hervormingstijd 's-Gravenh. l!K)6. blz. 1—13. fol. 8 V; quat. b, fol. 3 ••). Alsof hij een voorgevoel had van het lot dat hem wachtte, schreef hij, dat men hem verbranden zou, wanneer hij dit boek als zijne geloofsbelijdenis indiende (quat. a, fol. 7). Ook in een ander opzicht is dit woord profetisch geweest. De Bres toch heeft naderhand de Nederlandsche geloofsbelijdenis opgesteld. Van Langeraad heeft uitvoerig beschreven, op welke wijze dit belangrijke stuk is tot stand gekomen'); verder heeft hjj overtuigend aangetoond, dat De Bres er de steller van geweest is 2). De Fransche tekst verscheen het eerst in druk in het j. 1561 3), de Nederduitsche vertaling in 1562 4). Eene gewijzigde 1) Van Langeraad, blz. 92—155. 2) Van Langeraad, blz. 117, 159. 3) Confession // de foy, / Faicle d'vn commun aceord par les // fidele* quiconuersent és pays bas, // lesquel» desirent viure selou la pu reté de VEuangile de nostre Sei- rjmur Iesus Christ. // [Vignet met randschrift: Onmin, veterascent. Dominvs. avtem. remanebit. Psal. 102.] I Pier. III. Soyez tousiours appareillez ft respondre h cha■ cun qui vous demamle raison de Vesperance quiest envous-H M.D.LXI. // Zonder naam of woonplaats des drukkers. Formaat: kl. in-8°. Aantal bladzijden: 2-2 ongenummerd, 32 genummerd, 14 ongenummerd. Aantal ■ egels per bladzijde: 33, buiten den hoofdregel. Signatuur: §. ii—d. iiij. Hoogte: I3.8 c.M.; breedte: 9.2 c.M. Exemplaar in de Kon. bibliotheek te 's-Gravenhage. — Naar dit exemplaar werd de facsimile-uitgave van 1855 vervaardigd. De herkomst daarvan blijkt alleen door hetgeen tegenover den titel gedrukt staat: „Réimprimé textueliement par Jules-Guillaume Fick. Genève. MDCCCLV". - Het formaat is hetzelfde als van het origineel. De drukletters zijn zoo goed mogelijk met dezelfde soort drukletters nagemaakt. De gelijkenis is slechts approximatief. Inderdaad zijn de letters, zelfs op den titel, geheel andere. — De tekst dezer eerste uitgave is met een nauwkeurig facsimile van den titel herdrukt door J. J. van Toorenenbergen, Eene bladzijde uit de geschiedenis der Nederlandsche geloofsbelijdenis 's-Gravenh. 1861, blz. I—LVI. 1) Van Langeraad, blz. 95 v. De titel luidt: Belyde- nisse des ghe- loofs. // Gheniaeckt met een ghemegn accoort // door de gheloouighe, die in de Ne-/derlaiulen ouer al verstroyt zijn, // de welcke na de swjverheyt des Ileyli- ght.n Euangeliums ons Heeren Iesn Christi begheeren / te leuen. // 1. Petr. iij. /' Sijt altijts bereydt ter verantwoordin- ghe eene,, yeghelicken die daer /, rekenschap begheert van .// der hope die in // v is Ghedruckt inden Iaer ons Heeren / Iesu Christi: M.D. // ende LXij. // — Zonder naam ol' woonplaats van den drukker. Formaat: kl. in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 39. genummerd. Aantal regels per bladzijde: 36, buiten den hoofdregel. Signatuur: A ij—D v. Hoogte: 13.2 c.M.; breedte: 8.4 c.m! Exemplaar in de Kon. bibliotheek te 's-Gravenhage. - In hel oorspronkelijke formaat en met overeenkomstige drukletters is dit boekje herdrukt onder den titel: De nederlandsche Geloofsbelijdenis. Naar den oorspronkelijke» mderlandschen druk van 1562 uitgegeven door dr. A. van der Linde. Tweede druk. Nijmegen Adolf Blomhert. 1865. ' redactie heeft in 1566 het licht gezien J). De beschikbare ruimte laat niet toe over de geschiedenis van dit uiterst gewichtige document, welks beteekenis tot in het heden reikt, hier breeder uit te weiden. Men veroorlove mij naar de literatuur over het onderwerp te verwijzen 2). Het uitvoerigste werk van De Bres is dat tegen de Doopsgezinden. De eerste uitgave moet in het j. 1565 verschenen zijn 3). Er wordt ook eene uitgave vermeld van 1589 te Straatsburg 4). Mij heeft de uitgave van 1595 ten dienste gestaan 5). Eene Nederlandsche vertaling is in verschillende edities verschenen, het eerst in 1570 6). De volgende uitgave, die van 1589, is aan het slot voorzien 1) De Fransche tekst dezer uitgave van 1566 is herdrukt door H. E. Vinke, Libri symbolici ecclesiae reformatae Nederlandicae, Traiecti a. R. 1846, blz. 1—56. 2) A. Thysius, Leere ende order der Nederlausche, sou Duytsche als Walsche, Ghereformeerder Kercken, 't Amsterdam, 1615, in-4".; M. Schoockius, De bonis vulgo Ecelesiasticis die fis, Gron. 1651, iu-4°., p. 519- 522; Is. Le Long, Kort historisch verhaal, ran den eersten oorsprong der Nederlandschen Gereformeerden kerken onder 't kruys, Amst. 1751, in 4°., blz. 82—110; W. te Water, Tweede eeuwgetijde van de geloofs-belydenisse der Gereformeerde kerken van Nederlant, Middelb. 1762, in-8°.; aanteekeningen van. N. C. Kist, bij zijne uitgave van De synoden der Ned. Hervormde kerken onder het kruis, 1563—1577,, in het Nederlandsch archief voor kerkelijke geschiedenis, Leid. 1849, Dl. IX, blz. 13."), 152; J. J. Doedes, De Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Heidelbergsche Catechismus, Utr. 1880, Dl. 1; J. J. van Toorenenbergen, De symbolische schriften der Nederlandsche Hervormde kerk in zuiveren kritisch bewerkten tekst, Utr. 1895; F. S. Knipseheer, De invoering der Gereformeerde belijdenisschriften in Nederland vóór 1618, Leid. 1907 ; F. J. Los, Geschiedenis der Nederlandsche geloofsbelijdenis (in het Tijdschrift Troffel en Zwaard, verschijnende te Leiden, jaarg. 1905 en volgende jaargangen). 3) Doedes heeft hiervan een exemplaar bezeten, hetwelk hij in zijne Collectie van Rariora, Utr. [1892], blz. 32, als volgt heeft beschreven: La Racine, jl Source et II Fondement des // Anabaptistes ov // rebaptisez de nostre temps. // Avec tresample refu- tation des arguments principaux, par lesquels // ils ont accoustumé de troubler VEglise de no-l stre Seigneur Iesus Christ, et seduire les sim Iples. Le tout reduict en trois liures, par Guy de Bres. (Drukkers merk) Chez Abel Clemence. 1565'. Z. pl. fr. b. kl. in-8°. 4) Van Langeraad, blz. 162, aant. 1. 5) La racine, source et // fondement des // Anabaptistes // ov rebaptisez // de nostre temps. Ij Auec tresample refv- tation des) argument* principaux, par lesquels II ils ont accoustumé de troubler l'Eglise de // nostre Seigneur Iesus Christ, et seduire les // simples. / Le ' tout reduit en trois liures, par // Gvy de Bres. // [Vignet] Chez Pierre de S. André. M.D.XCV. // Formaat: kl. in-8". Aantal bladzyden: 16 ongenummerd, 903 genummerd, 1 ongenummerd. Aantal regelspel bladzijde: 34. Signatuur: a ij—mm iy. Hoogte: 13:9 c.M.; breedte: 9.5 c.M. 6) De wortel, // den oor-jjSpronck ende het // fondament der VVederdooperen, van inhoudsopgave, alfabetisch register en lijst van aangehaalde bijbelplaatsen '). Niet alleen telt de eigenlijke tekst precies evenveel bladzijden als in de voorgaande editie, maar op iedere bladzjjde afzonderlijk staat in de beide edities precies hetzelfde, behoudens kleine orthographische verschillen. Geheel anders is dit in de volgende editie, die van 1608 2). Inhoudsopgave, register en lijst van bijbelplaatsen uit de vorige editie keeren hier terug. oft Herdoo- peren van onsen tijde. Met oueruluedige wederlegging/ie der sonder!ine*te // argumenten, door de wélcke sy jhewoon zijn de // Gemeynte onnes Heeren Iesu Christi te beroeren, // emle de eenuuldige te verlegden. // [Vignet met het randschrift: Siet de leevu- wt den geslachte Ivda de wortel Davids heeft overwonnen Apo 5] Alles in drie Boecken (samen ghestelt ende verga-! derf door Gvy de Bres. II Anno 1565. // Ende nv wt der Franchogscher talen in onser Nederduytscher spraken eerst oueryheset. ƒ; Door I. D. R. / Ghedruckt Anno 1570. — Zonder aanwijzing van den naain of de woonplaats des drukkers. Formaat: in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 388, genummerd. Aantal regels per bladzijde: 48, buiten den hoofdregel. Hoogte: 15.2 c.M.; breedte: 9 c.M. —Een exemplaar is mij geleend uit de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam. 1) De Wortel, // Den Oorspronck, // Ende het Fundament der / Wederdooperen, oft Herdooperen // van onsen tijde. Met ouervloedighe wederlegginge der sonderlingste Argumenten, door de weleke sy yhewoone zijn de Ghenieynte onses Heeren / Iesu Christi te beroeren, ende de eenvuldiglie te verlegden. .'/ Alles in drie Boecken t'samrn ghestelt etule vergadert, door Guy do de Bres, Anno 1565. // Wt der Fransoyscher talen in onser Nederduytscher spraken // eerst oueryheset, door I. D. R. Ende nu wederom ouersien, ende met drie bequame Ij Tafels verrijekt. II [Vignet met het randschrift: (Jvae devs pvrgavit tv ne pollvito. Actor. 10. 15.] t'Amstelredam, By lan Euertz. Cloppenburgh, Boeckvercooper,//woonende in de Chronijcke van Hollandt, Anno 1589. ƒ/ Formaat: in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 388 genummerd, 1Ü ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 48. Signatuur: A ij—Udd v. Hoogte: 15.1 c.M.; breedte: 14.'2 c.M. — Een exemplaar is mij geleend uit de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam. 2) De Wortel, II Den Oorspronck, Ende Ij het Fundament der Weder-dooperen, // oft Herdooperen van onsen tijde. // \Met overvloedighe wederleyginghe der son-liderlingste Argumenten, door de weleke sy gewoone // zijn de Ghemeynte onses Heeren Iesu Christi te beroe- ren, ende de eenvuldighe te verleyden. II Alles in drie Boecken t'samen ghestelt ende ver-f g.idert, Door Guydo de Bres, Anno 1565. // Wt der Fransoyscher talen in onser Nederduytscher spra- ken eerst overgheset, Door I. D. li. 'I Alles van nieus oversien, met verscheyden Annotatien ende // bequame Registers verrijekt. // [Vignet met randschrift: En loet het boeck deser wet van owen monde niet comen. Iosu 1.] t'Amsterdam, // By lan Evertsz. Cloppenburch, Boeck-vercooper, woonende 7 opt water, inden vergulden Bijbel. Anno 1608. II — Formaat: groot in-8". Gedrukt in 2 kolommen, met gothieke letter. Aantal bladen. 356 genummerd, 10 ongenummerd Aantal regels per bladzijde : 15. Signatuur: A 2—Yy 3. Hoogte: 19 c.M.; breedte: 14 c.M.. — Een exemplaar is mij geleend uit de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam Uit dit werk blijkt nu, dat De Bres Grieksch (p. 200) ') en Ilebreeuwsch heeft verstaan (p. 201). In afwijking van den „Baston de la foy" en van de debatten, door hem gevoerd in de gevangenis2), haalt De Bres in dit geschrift nergens kerkvaders aan. Hij put zijne argumenten uitsluitend uit den Bijbel. Geschiedt dit, omdat een strijd tusschen Protestanten onderling slechts op Bijbetachen grondslag kan gevoerd worden, maar bij een strijd met Roomsch-Katholieke tegenstandera andere regels gelden, andere getuigenissen als gezaghebbend mogen worden erkend ? Waarschijnlijk is de verklaring hierin te zoeken. De Bres acht de Anabaptisten eene pest voor de Nederlanden. Het bedenkelijkste is naar zijne meening, dat de kettervervolgers alle Ilervormingszinden als Anabaptisten beschouwen. Daarom vervaardigde hij dit geschrift; de Anabaptisten kunnen nu weten, zegt hij, „dat zij geen grooter vijanden hebben dan ons" (quat. a, fol. ijr). Van hetgeen er omgaat onder de Doopsgezinden is hij redelijk goed op de hoogte. Het is hem bijv. bekend, dat de Franekers zich enkele dagen geleden van de Mennonieten hebben afgescheiden (p. 66). Hij verwijt aan de Anabaptisten hunne onderlinge verdeelheid (p. 65), verzekerende dat er onder hen vijftien verschillende soorten zijn (p. 66). Hierbij schijnt hij geen oogenblik te bedenken, dat tegen de Protestanten in het algemeen dezelfde grief pleegt te worden ingebracht. Eene ernstige fout van zijn werk is, dat hij de aanhangers van verschillende richtingen te zeer over één kam scheert. De Bres beweert, dat Menno de Munsterschen als broeders en zusters erkent (p. 24), eene bewering, waarop blijkens Menno's Fundamentboeck 3) heel wat valt af te dingen. Hij vereenzelvigt de Anabaptisten met Thomas Münzer (p. 6, 7, 16), maakt geen onderscheid tusschen de verschillende onder hen bestaande schakeeringen ter eene zijde en de Munsterschen ter andere zijde (p. 30, 53 s.), en stelt Menno, Dirk Philips, Adam Pastor, Leonard Bauwens en de Zwitsersche Wederdoopers allen op ééne lijn (p. 53—60). Wel is het hem bekend, dat de Mennonieten Münzer's leer van den H. Geest verwerpen (p. 91) en dat Menno 1) Dit valt ook af te leiden uit zijn gebruik van de uitgave van Theodoretus in het oorspronkelijke. Zie de Procedvres tenves, p. 72; beneden, blz. 518. 2) Zie de Procedvres tenves, passim. 3) Dat Fundament des christelycken leers Doer Menno Simons, Anno 1539, quat. L, bl. viijr; quat. R, bl. iij—S; inzonderheid quat. R, bl. iiy >. Simons en Dirk Philips geenszins hetzelfde leeren ten opzichte van de eeuwige generatie van den Zoon (p. 149, 152). Dit brengt echter geen verandering in de gedragslijn die hij tegenover allen te zamen aanneemt Het gebeurde te Amsterdam bijv. in het j. 1535 wordt aan allen gelijkelijk verweten (p. 55 s.). Hij keurt zeer in Münzer af, dat hij zich op het terrein der staatkunde begeven heeft, „senateur" en „conseiller" geworden is, den stadsraad van Mühlhausen uit Anabaptisten heeft doen bestaan, en zich in 1525 aan het hoofd der gewapende boeren heeft gesteld om tegen de vorsten ten strijde te trekken (p. 6 s., 9). Misschien heeft hij bij het schrijven dezer bladzijden niet vermoed, hoe spoedig hij zelf door den maalstroom der politiek zou worden medegesleept. Wat de bronnen van zijn werk aangaat, — hij heeft een ijverig gebruik gemaakt van hetgeen Calvijn, A Lasco, Bullinger en Micronius tegen de Wederdoopers geschreven hebben (quat. a, fol. jj *). Het boven besproken omvangrijke werk van Vossenhole ') schijnt hij niet onder de oogen gehad te hebben. De kennis van het gebeurde te Munster put hij uit de werken van Seb. Frank, Sleidanus, Hortensius en Hendrik Dorpius (p. 17 s.). Van Menno Simons' dien hij uitvoerig bestrijdt, moet hij eenige geschriften gelezen hebben (p. 130, 132-135, 137 s., 144, 146 s., 149, 151, 154, 341). Dat vele Wederdoopers uitmunten door eenen reinen levenswandel, geeft hij toe. Hierdoor wordt echter zijn oordeel over hun streven in het geheel niet gewijzigd. Men kan toch, meent hij, de waarheid van iemands leer niet naar zjjnen levenswandel afmeten (quat. a, fol. iijj r). Immers de leer gaat boven het leven (p. 68). Al waren de Anabaptisten zoo heilig als engelen, Paulus vervloekt ze, wijl zij de ware god-menschheid van Jezus Christus niet leeren (quat. a, fol. v v). Zelfs hun martelaarschap bezit niet de minste waarde (quat. a, fol. vi, vij r). Een onaangenamen indruk maakt, dat hij de o\erheden aanspoort om tegen de Wederdoopers te waken „afin que dilegemment ils facent bon guet contra ces loups rauissans et pleins de fraude: et qu'en temps et lieu et de bonne heure ils s'opposent a leurs meschantes menees, deuant que la doctrine pernitieuse des Anabaptistes ait prins racine" (p. 17). Een beteren indruk wekt, wat hij elders zegt: men moest niet zooveel brandstapels voor 1) Zie boven, blz. 271. de Anabaptisten oprichten, maar liever openlijk de ware apostolische leer laten prediken en hierdoor, alsmede door twistgesprekken, trachten hen te bekeeren (quat. a, fol. vir). Leerzaam is wat hij schrijft over de gevolgen der gestrenge echtmijding bij de Anabaptisten (p. 104, 124). Ook andere liefelijke of leerzame bladzijden komen bij hem voor; bijv. waar hij handelt over de vraag, of de menschen ook lichtzinnig worden door de prediking der zaligheid door het geloof alleen (p. 102), en over de extase bij de Anabaptisten (p. 123). Dat vroolijkheid en opgeruimdheid den Christen beter passen dan de geveinsde zuchten en de strakke gezichten der huichelaars, hierover leest men bij De Bres gezonde woorden (p. 119 s.). Niet zonder beteekenis mag het genoemd worden, dat volgens hem het Anabaptisme eerst met de Hervorming is opgekomen en nog niet ouder is dan dertig jaren (quat. a, fol. vij r; p. 31). Eene duidelijke uiteenzetting geeft hij van de Gereformeerde leer omtrent de roeping of verkiezing, uitzending, ordening en handoplegging der predikanten (p. 71, 76—78). Over De Bres' vertaling van de „Historie ende ghesciedenisse Christophori Fabritij ende Oliuerij Bockij" is boven (blz. 277—279) gehandeld '). Naar Van Langeraad's oordeel zal De Bres een belangrijk aandeel gehad hebben in hot „Vertoog" (Remonstrance), door de Gereformeerde kerk te Valenciennes gericht tot de Landvoogdes, na hare verklaring dat de stad in opstand was tegen den Koning 2). Het is eene bekende zaak, dat De Bres gegevens omtrent Nederlandscho martelaren beeft verschaft aan Jean Crespin voor diens martelaarsboek3). Dikwijls heeft hij anderen aangevuurd om als het moest het martelaarschap moedig te aanvaarden. Toen hij te Valenciennes in de gevangenis zat, is hij zich bewust geweest dat het er thans op aankwam in beoefening te brengen wat hij anderen had voorgehouden 4). Men kan getuigen dat èn De Bres èn Peregrin 1) Vergel. Van Langeraad, blz. 16'2 —165. '2) Remonstrance et svpplication de ceus de l'Eglise reformée de la ville de Valencenes. Svr le Mandement de son Altesse, fait contre eus le 14. jour de Dccembre, 1566... . Iinprime en 1'an MOLXVII. — Het stuk is in zijn geheel herdrukt bij Van Langeraad, Bijlage, F b. 3) Van Langeraad, blz. 46, 50, 61. 4) Procedvres tenves, p. 362. de la Grange met onovertroffen fierheid den dood zijn tegemoet gegaan. Slechts worde gewezen op de treffende mededeeling van hetgeen De la Grange deed op den morgen vóór zijne terechtstelling '): »I1 demanda des escouuettes (qui sont au langage du pays, des vergettes) pour nettoyer sa cappe et son saye, fit noircir ses souliers, donnant raison pourquoy il faisoit cela, D'autant, disoit-il, que ie suis conuié aux nopces, et que ie m'en vay au banquet eternel de 1'Agneau" 2). 1) Procedvres tenves, p. 392. 2) Het boekje waarvan thans de herdruk volgt is gedrukt in 8°.-formaat. Aantal bladzijden: 404. Aantal regels per bladzijde: 26. Hoogte : 14 4 c.M.; breedte : 9.3 c.M. Signatuur: a.ii,—C. ii. Een exemplaar bevindt zich in de universiteits-bibliotheek te Leiden en in de bibliotheek der Waalsche kerken aldaar. PROCEDVRES TENVES A L'ENDROIT DE CEVX DE LA RELIGION D V PAIS BAS. Avsqvelles EST AMPLEvient dcduit commc Gvy dv Bres & Peregrin de La GranG E fidcles ministres a Vallencienncs, ojit signépar leur sangnon sculcmcnt la doctrine de PEuangilc par cuxpurement annoncec; mais aussi les derniers assauts, & disputes soustenues eontrc eertains Apostats & ennemis de la croix & verite du Fils DE DIEV A VEC L'lSSVE 1IEVREVSE D'AVtres notables personnages, qui pour vne mesmc verité de foy ont souffert la mort. M. D. LX VIII. ' BREVE " endura grandes calamitez, non seulement au dehors mais aussi au dedans, se trouuant desgarnie de plusieurs choses necessaires & soustenir vn tel siege au milieu de tant d'ennemis et de villes contraires. Car Douay fit tous ses efforts de la greuer, voire et de persecuter et bannir ses propres Bourgeois suspects de fauoriserau parti de 1'Euangile. Cambray auec son gros Archeuesque aiguisoit de plus en plus les Capitaines & cruautez nouuelles: iusques è, faire mourir corame seditieux ceux qui demandoyent par requeste d'auoir (comme en vne ville qui se dit Imperiale) la liberté de la Confession d'Ausbourg. Et qui voudroit faire estat des extorsions des autres villes, il auroit pleine matiere d'en deduire vne histoire qui seroit esmerueillable tl nostre posterité. Et ce pendant la poure ville de Vallenciennes estant battue au veu et sceu des plus Grans, qui sembloyent fauoriser è, ceste cause, et promettoyent qu'ils auroyent secours de iour en iour: finalement apres auoir enduré toute extrea. v.' mité de misere durant le siege, fut contrain-//te de se rendre, le xxiii. de Mars m.d.lxvii. On peut, penser si ce n'estoit apres les Ministres et les plus notables de ceste ville gaignee qu'on ordonna la premiere recerche. Pour venir donc sommairement & ce que principalement est deduit en ceste histoire, lesdits Guy, et De la Grange ministres de 1'eglise reformee de ladite ville, tomberent apres quelques iours entre les mains des ennemis auec Michel Herlin le ieune, qui ne les voulut oncques abandonner: desquels le martyre sera ci apres recité. Quant est de M. Peregrin de la Grange natif du Dauphiné, depuis auoir esté enuoyé par legitime vocation et election aux fideles de Vallenciennes, il s'est si fidelement porté en son ministere que finalement Dieu a voulu qu'il 1'ait publiquement testifié et heureusement seellé par sa mort, en la mesme ville a laquelle il auoit esté enuoyé: comme il sera veu h la fin de ce Recueil. De Guy Du-bres natif de Mons en Haynaut, ville extremement adonnee è. superstitieuse cruauté, non seulement les Eglises de 1'Isle, Vallenciennes, Tournay et bourgades alenuiron, (lesquelles passé seize ans il auoit reduites au Seigneur au milieu des feuz allumez) en peuuent tesmoigner, mais aussi celles de [«. vi.r] Dieppe, Mondidier et // Amiens, ausquels il aida et subueint au temps que les persecutions extremes du Pais-bas ne luy permetGuy deraamlé toyent continuer sa charge. Le Duc de Bouillon obtint de le faire BouülC- 25 laquelle mon Dieu me donne, me fait dormir, manger, et boire Constance et mieux a mon aise que tous ceux qui me veulent mal: et quant a sainctcourage ma chaine et a mes liens, tant s'en faut qu'ils m'espouuantent, ne Chrestien qu'ils me soyent en horreur pour troubler mon repos: qu'au contraire ie m'y delecte et glorifie, et les estime plus precieux que les chaines et les agneaux d'or et autres semblables ioyaux precieux : car ils me sont plus profitables, et quand i'oy le son de mes chaines, il me semble que i'oy quelque doux instrument de musique sonner en mes oreilles: non pas que cela procédé da naturel de tels liens: mais de la cause pour laquelle ie me voy ainsi traité, qui est la saincte parole de Dieu. La Dame me dit aussi qu'elle auoit entendu que ie deschiroye fort le seruice diuin de 1'eglise Romaine en mes presches. Sur quoy ie respondi que i'en parloye selon que mon texte le reque-//roit p• 26 et non autrement: et quand la doctrine que ie prescheroye le requerroit, que ie ne m'y feindroye pas: d'autant que selon ma charge il faloit aduertir le peuple des abus et idolatries qui meinent les poures ames k perdition. Ceste Dame enuoya quelque lot de vin a mon compagnon, luy mandant que s'il vouloit retourner en 1'eglise Romaine, elle luy en donneroit tous les iours autant. Ie pense qu'elle en eust bien voulu faire vn catholique de vin '): mais elle perdoit temps. II y eut aussi vn certain personnage lequel me parlant du purgatoire m'allega ce que Vergile a escrit aux Eneides, des champs Jb'able Elisez, et d'vn Tantalus, lequel estoit en 1'eau iusques au menton, Poëtique et quand il pensoit boire, 1'eau se retiroit en arriere: et estoit ainsi puni pour ses excez. les autres estoyent pendus au vent pour les purger, etc. Mais pour luy coupper broche ie luy di en vn mot, Monsieur, e'est vne fable de vieille: il faut amener les authori-//tez p. 27 des diuins escrits si on veut que nous croyons quelque chose. Lors il me dit, Ie pensoye bien que me respondriez cela. II vint encores d'autres damoiselles desquelles plusieurs estoyent ieunes et brauement attifees. Lors quelque vieille dit, Yoicy assez pour tenter monsieur Guy de voir tant de belles filles. Adonc ie luy di, Madtimoiselle, gardez les destentations de vos prestres et moines: 1) D. i. geen katholiek van overtuiging, maar iemand wiens overtuiging beheerscht werd door den wijn. car vous sauez qu'ils sont hazardeux en telle marchandise. Yn autre ïour vne grand' compagnie mo vint voir, entre lesquels y en auoit plusieurs qui faisoyent semblant d'estre fort sauans. Nous traitasmes des accidens sans substance, a sgauoir s'ils pouuoyent subsister sans leur subiet, et a s?auoir si les accidens sans substance auoyent P° ^ vn me dit fort et ferme qu'ouy: deux autres de sa compagnie luy nioyent. Accordez-vous, leur di-ie, par ensemble, et puis » 2fi D°T acheiuerons- Leur ayant dit cela, i' adioustay: Puis qu'il ne 1- reste que les accidens sans substance au 8a-//crement qu'est-ce qui y poise. est-ce le mesme poids qui pesoit deuant la consecration ? on ne peut dire que ce soit la substance du pain: car on dit qu'elle ny est plus: ce ne sont pas aussi les accidens, a sgauoir rondeur, Diancüeur, grandeur, sans leur substance: encores moins le corps de Umst: car yn corps aussi grand et aussi gros qu'il pendit en ia croix, poise plus que ne fait la substance de si peu de pain. U>m °y^ns ces propos s en allerent confus sans rien respondre sinon qu lis n estoyent pas Theologiens: mais ie leur di, Or-bien messieurs, faites venir vos Theologiens et vous nous orrez s'il vous plaist. Apres que i'eu esté lè, detenu dix ou onze iours, il y eut vn grand debat entre les seigneurs pour nous: les vns nous vouloyent rauoir a Yalenciennes: ceux de Tournay ne vous vouloyent rendre. disans que nous auions esté pris sur le Tournesy, et le debat monta v 29 1 kT Tn mon8iour du Reu et monsieur de Quatreuaux, qu'ils P 8G batl™nt // presque 1'vn I'autre, et fut-on bien tard cn la nuict empesche pour les appointer. Monsieur du Reu qui ne nous vouoi laisser aller, print le lendemain la posto et s'en alla k Bruxelles pour parler a ma Dame, laquelle luy commanda de nous rendre ux Valenciennois. Le lendemain do son arriuee, bien matin on in ire qu il me faloit partir: les vns disoyent que c'estoit pour me mener a Bruxelles, les autres a Valenciennes. ou ain voicy arriuer aupres de moy monsieur de Moulbay, heutenant du chasteau, 1'vn des Commissaires, et plusieurs Capiaines: lesquels me parierent de 1'inuocation de la vierge Marie, siruin6 aincts- ^l11 cc ie ïour di que nous ne deuons inuoquer J.1 A h18U * par nostre Seigneur Iesus Christ, qui est nostre Aduocat et Intercesseur comme 1'Escriture nous enseigne: et P 30 commeTf f""0* ^ Mariö' 'l8 °nt 8erU' k leur temP8' Actesl3. que Dau d ^ *** b°UChe 11 de 8ainct Paul' disant 1,1 q ?rGS aU°,r 8erui a aoü teraP8 a C8té recueilli avcc ses • j ,1 on® P°uuoit encore seruire a nostre temps et nous Galat 6 1'ArWrn8 ' manioro de parler seroit vaine et superfiuë. D'auantage Galat. 6. 1 Apostre escr.uant aux saincts de 1'Eglise des Galatiens, dit: Cepen- que vous auez le temps faites bien a tous. Sur cela 1'vn me i dit, C'est mal argumenté k vous de dire, cependant que vous estes a Tournay faites du bien: sensuit-il que ie n'en pourray faire quand ie seray en vne autre ville? Monsieur, di-ie, mon argument, qui est celuy de 1'Apostre, n'est pas fondé sur le lieu: mais sur le temps et temps, a sgauoir qu'au temps present nous-nous pouuons aider 1'vn 1'autre, mais qu'apres ceste vie nous n'auons plus le moyen: mesme, leur di-ie, les saincts trespassez ne sauent rien de nos affaires. Et pour prouuer cela i'amenoye 1'exemple du Roy Ezechias, auquel le Seigneur dit que pour son bien il le retireroit de ceste vie a fin que // ses yeux ne vissent la vengeance qu'il p. 31 feroit de Ierusalem. Et semblablement Moyse, lequel dit è, Dieu, Si i'ay trouué Nomb. 11. grace deuant toy, tuë-moy, a fin que mes yeux ne voyent pas mon mal. entendant la ruine du peuple. Lors il me dit que cela se deuoit entendre des yeux charnels ou autrement. Et a ce propos i'allegay sainct Augustin au liure de aura pro mortuis agenda, Augu. au liure la oü il debat tout a propos de ceste matiere parlant de sa mere decurapro Monica, femme saincte «Sb vertueuse, laquelle estoit trespassee. (IQCHuU Parlant donc de sa mere, il dit, Si les saincts trespassez sauoyent nos affaires et nous pouuoyent aider: ma mere qui m'a tousiours suiui en mes voyages, et qui ne me pouuoit voir faschó, ne me laisseroit pas a present. Mais c'est-ce qui est escrit au Pseaume 27. Pseau. 27, Mon pere et ma mere m'ont abandonnez, mais le Seigneur me verset 10. regoit, etc. Et en Esaic, Tu es nostre Dieu seigneur, Abraham Esaie 63 nostre pere ne nous a point cognu, et Is-//rael ne nous a point sceu. p. 32 lis me demanderent puis apres, si ie croyoye que la Vierge soit demeuree vierge apres 1'enfantement. Ie respondi qu'ouy: d'autant qu'en nostre simbole nous disons qu'il est né de la Yierge, et que ie la tenoye pour la plus heureuse entre toutes les femmes comme Luc 7. 1'Ange luy dit, et aussi Elisabet sa cousine: et qu'elle estoit la mere du Fils de Dieu: 1'ayant enfanté vray Dieu et vray homme. Or comme ie leur tenoye ces propos, ils se regardoyent 1'vn 1'autre comme s'ils eussent eu autre opinion de moy. Puis monsieur de Moulbay me dit, que ie ne croioye pas qu'il fut vn purgatoire: auquel ie respondis, Pardonnez-moy, Monsieur, ie ne suis pas de ceux qui nient qu'il y ait vn purgatoire. car ie tiens le sang du Fils de Dieu pour le purgatoire des pechez de ceux qui se repen- 2. Cor. 5. tent et embrachent ce benefice par foy: mais ie ne cognoy pas Eph. 1, les forneaux et rotisseries des ames, comme les fables des prestres Coloss. 1. oon-//tiennent. Lors il repliqua contre moy en colere, disant p. 33 que ie pouuoye bie:i aussi nier 1'enfer; mais ie luy di que ie tenoye qu'il y auoit vn enfer pour les iniques et meschans, Matth. 25 ainsi que la parole de Dieu nous enseigne, mais que ie ne Luc 13. tiens pas vn tel purgatoire que les prestres ont forgé, pource que 1'Escrituro ne nous en enseigne rien. Lors il me dit que ie sauroye s'il y a vn enfer, quand ie seroye damné. Sur quoy luy respondis que i'auoye mon Iuge au ciel qui en iugera tout autre- ment: et que de cela i'en estoye bien certain par sa parole. En ces entrefaits voicy arriuer monsieur de Tramery, Capitaine, qui nous deuoit ramener iusques a S. Amand. Or iceluy me portoit vn tresmauuais coeur pour les propos que i'auoye eu auec luy et auec son prestre, comme i'ay dit ci dessus. II s'en vint donc a moy bien rudement, et me dit, Marche, marche: puis me fit monter sur vn chariot sans paille n'aucun soulagement, sinon, que pour m'aftli-// p. 34 ger d'auantage me fit enferrer les deux iambes de deux tres-gros fers: puis me fit lier les deux mains d'vne grosse corde qui me causa vne grande angoisse tout le chemin, etoutre ce me fit encore lier d'vne autre corde par derriere. Cependant Dieu me faisoit ceste grace que ie disoye, Mon Dieu ie te louë et te remercie de ta bonté enuers moy, tu me consoles et me fortifies: et en iettant ma veuë sur ledit personnage ie Iaques 2. lui dy ce que dit S. Iaques: Iugement sans misericorde sera fait a celuy qui ne fait point misericorde: puis en telles destresses i'esleuoye mes yeux au ciel inuoquant mon Dieu, & ce qu'il me consolast et fortifiast de plus en plus: ce qu'aussi il a fait. Car comme i'estoye la estendu, lié, et enchainé comme vne poure brebis destinee a la boucherie: voila mon Dieu qui toucha le cceur d'vn des Com- missaires, lequel me fit donner de la paille pour me soulager, se monstrant fort humain enuers moy. Ie prie le Seigneur qu'il luy p. 35 soit propi-//ce: et luy doint trouuer grace deuant sa face. Or voila comme on nous mena auec grand' compagnie de soldats tout au trauers de Tournay, oü les poures fideles estoyent nous regardans en pitié: et n'osans sonner mot. Finalement nous arriuasmes a S. Amand, endurans grand' froidure, et la estoyent venus deux cents soldats de Yalenciennes qui nous attendoyent. On nous changea de chariot pour nous amener en ceste ville de Valenciennes, en laquelle on m'a logé en la plus estrange prison qui soit, et oü on Prison fort in- n'auoit point accoustumé de mettre personne. Ceste prison est vn humaine en ijeu fort obscur, lequel pour son obscurité est appele Brunain, laquelle est ^ j'ajr yne treille de fer, sur vn petit puant trou oü mise et enfer- , ,, , . meevne poure tombent les immondicitez et ordures d vne autre maison: mesmes brebis de Ie- les yurongnes (sauf 1'honneur des gens de bien) vrinent droit sus Christ. contre ma fenestre, qui me donne grande puanteur: mais Dieu p. 36 me fait ceste grace que ie passé et endure // le tout alaigrement quand ie considere que c'est pour Iesus Christ, et pour sa saincte Parole. I'ay aussi les fers aux pieds et aux mains, attendant mon Seigneur Iesus Christ lequel i'espere deuoir venir a ma redemp- tion quoy que le monde en iuge autrement. Yous sauez aussi, L'integrité et mes bons freres et amis, en quelle rondeur et simplicité i'ay che- deuoir d'vn miné entre vous: de cela vous me serez tousiours tesmoins, et sem- ,?a.stieur PI lil 1 Tl 1 flr|*o blablement ma conscience deuant Dieu et ses Anges. Si plusieurs mal-appris eussent souuent voulu faire ce que ie conseilloye: ie croy (iueleplus que nous-nous en fussions mieux portez. mais quoy? le plus grand grand nombre nombre n'esj; pas tousiours la plus saine partie, et faut que les ne soit pas «. . , » .. , . 1 tousiours la paisibles souttrent la folie de ceux qui sont mal-aduisez. II est meilleure par- notoire a tous le bon deuoir que i'ay fait pour induire les contretie, on le peut disans a raison, et quand les hommes le voudront ignorer, mon deNoéüenese ^'eu c°gnoit ^ssez: de sorte que toute la recerche qu'on me 0. etdeLoth Peut fa're> c'est d'a-//uoir annoncé 1'Euangile, et instruit le peuple V-37 habitanten en la cognoissance du Fils de Dieu, pour laquelle doctrine coufirkodome, mer 8j i'auoye cent mille vies, ie les oseroye et voudroye toutes exposer k la mort. Parquoy, mes freres, ie vous ay bien voulu exposer au long nostre emprisonnement et les choses qui me sont aduenues durant iceluy: et le tout pour vostre consolation, combien que ie confesse qu'il y a beaucoup de choses qui ne valent 1'escrire. Cependant i'espere que verrez cy apres choses plus graues, et de plus grande edification. car i'ay disputé le sezieme et dixseptieme du present mois d'Auril auec le Cordelier et plusieurs gens d'apparence, touchant la primauté du Pape: mais Dieu aidant ie vous escriray le discours vne autre fois: et mesine i'attens tous f °^e d'vif"5'" les iours 1'Euesque d'Arras, pour quoy faire vous le sauez: or vray Ministro Dieu aidant ie vous communiqueray le tout pour vostre edification. de la Parole Car mes bons freres, ie n'ay soin que de vostre salut, et que // ^ Dieu. vous demeuriez fermes en la doctrine laquelle nous vous auons p. 38 preschee: d'autant qu'il n'y a point de doctrine salutaire en ce Lapredicamonde, sinon celle-la: parquoy prenez-nous pour patron de patience, t'on et qu'il ne soit point grief aux brebis de suiure leur pasteur. Car ge^e'^doctrine par la grace de nostre bon Dieu (auquel appartient tout honneur qUi apporte et gloire) i'ensuy les pas de mon bon Seigneur et maistre Iesus salut au Christ au plus pres qu'il m'est possible. croyant. Ne regardez-pas a ceux qui se reuoltent de la verité iournellement, desquels le nombre (comme i'entens) est fort grand. Ils sont do ceux desquels Christ a dit, qu'ils re^oyuent la semence de la parole de Dieu en terre pierreuse: soudain que persecution et affliction aduiennent pour la parole de Dieu, ils sont scandalisez, et Matth. 13 abandonnent la tout. Or que tels sachent qu'ils n'ont pas ainsi apprins Christ: voire s'il leur souuient comme nous leur auons presché. // Phil. 3. Les vns auront d'ores en auant ') leurs ventres pour leurs dieux, p. 39 1) D'ores en auant" is hetzelfde als het hedendaagsche „dorénavant". les autres les idoles, et les autros deuiendront Atheistes: c'est & dire gens sans dieu. Car les iustes iugemens de Dieu sont et seTristesse, et ront desployez sur tcls contempteurs. Ie di ceci, mes freres, en regret qui est pleurant a chaudes larmes. Ilelas, helas! et cent mille fois helas! selon Dieu. p0Ure peuple de Valeneiennes: quand il me faut ouyr les reuoltements et apostasie de tant de gens, et cependant ce n'est cncore rien: mon cceur est transpercé de douleurs. Ilelas ie voy auenir ce que plusieurs fois ie vous ay dit en mes presches. Que si telles apostasies et reuoltemens sont aduenus en la primi- Si en l'Eglise tiue Eglise et du tomps des Apostres: ce n'est chose nouuelle si pi'imitiue tant de nostre temps nous oyons ou voyons le semblable. Pource 1'Apostre rei'glee d^6 ^ sainct Pierre parlant par 1'Esprit de Dieu de tels reuoltez apostats, temps des dit qu'il vaudroit mieux qu'ils n'eussent iamais cognu la verité, Apostres sont p. 40 qu'apres 1'auoir cognue se destoumer du sainct // mandement. Mais at'uenu?s ce qu'on dit par vn vray prouerbe leur est aduenu, Le chien est reuoHemens- retourné a son propre vomissement, et la truye lauee est retour- il ne faut pas nee au veautrement du bourbier '). que perdions I'hil. 4 Au reste, messieurs mes bons freres, ma ioye, et ma couronne, Matt. 11 soyez fermes en la vertu de nostre Dieu: et ne soyez pas comme et8efaitde Ephes. 4 je r08eau branlant a tous vents, mais estans enracinez, fermes et nostre temps. stables, soustenez constamment l'espreuue et examen du Seigneur. Prou. 26 Si vous cheminez en la crainte de Dieu, il retournera sa face vers vous et vous deliurera, renuersant vos ennemis (qui sont les siens) et vous donnera plus grande liberté pour le seruir que iamais. Amourmu- Qr comme ainsi soit que ie vous-aye tousiours porto vne amitié tuel et reci- trcscordiale en mon cceur, et qu'aussi de vostre costé i'aye senti proquedu Pasteur et des mesme en beaucoup d endroits (dont ie vous reincrcie) d autant brebis. que maintenant il me semble quo mon Dieu me veut retirer de p. 41 ceste poure vie pour me mettre en son // repos, vous n'aurez Ia nes I ^US moyon continuer vers moy vostre-dite amitic. ie vous la Keligi'on P"e e' auPPÜe de 'a continuer enuers ma poure femme et mes pure et sans petits enfans. Car pour le Fils de Dieu et pour vostre seruice, elle inacule enuers est priuee de son rnari, et les enfans do leur pere en leur tendre Dieu et lePere ieune88C_ jje faites pas vers eux comme i'ay veu faire enuers plu- nar i|a VlSllftl* les'orphelins 8'eurs autres vefues, les laissans-la sans s'en soucier. Et ne vous et les vefues: attendez pas les vns aux autres, mais assistez la poure vefue et ses lesquels dili- petits enfans en ce qu'elle aura besoin de vous. Que si vous vsez geminent sont d'ingratitude, et qu'apres mon trespas me mescognoissiez en ma recommandez , .. -i ^ par la Parole posterite: le Seigneur luste ïuge le verra et s en souuiendra. Or de Dieu mes bien-aymez, ce que ie parle ainsi, n'est pas que ie me deffie 1) Uitbreiding van Spreuk. XXVI : 4. — La truye — bourbier, d.i. liet gewasschen zwijn gaat zich opnieuw wentelen in den modderpoel. de vous, ne qu'aucunement i'cn doute: car ie say et m'asseure quc mesmes vous ferez plus que ie ne requiers de vous. Et d'autant qu'il me faut escrire d'autres choses qui vous profiteront d'auantage, ie feray icy la//fin de la presente. Priant raon Dieu qu'il luy p. 42 plaise vous fortifier en la cognoissance do sa parole iusqu'è, la fin, Amen, Amen, bon peuple de Valenciennes. Des prisons de Valenciennes en mon trou nommé Brunain, ce 18. d'Auril, m.d.lxvii. A Dieu mes brebiettes, bien vous soit. VoBtre frere et fidele Pasteur prisonnier pour Iesus Christ, Guy de Bres, Montois. A TOVS MES CHERS FRERES ET SOEVRS F I D files de 1'eglise reformee de la ville de Valenciennes, Guy de Bres, vostre Ministre et Pasteur, vous desire grace et misericorde de Dieu nostre bon Pere: et vn accroissement et augmentation en la science et cognoissance de nostre Sauuour Iesus Christ, Amen. rilRes-chers et tresbien-aymez freres et sceurs en nostre Sei- gneur Iesus: pource qu'en mon empri-//sonnement plusieurs me p. 43 viennent visiter, les vns pour voir ma face par curiosité: les autres pour m'ouyr parler, a cause qu'ils ont ouy parler de moy: Ie voy Argniuena qu'ils insistent quasi tous sur 1'antiquité, et sur le long temps que maigres, et de1'Eglise Romaine a tenu la doctrine qu'elle enseigne. II y a kilea desquels (disent-ils) plus de quinze cents ans. Et principalement (commo ils disent) elle a tousiours senti ainsi du Sacrement de la Cene, elle Vsent ordinaia tous les Docteurs anciens pour elle: elle a le consentemeut vni- remeut, pour uersel de tant de siecles, de tant de peuples, et nations. Or ie |ua'ujfiy.r. veux bien vous escrire ce que ie respons, et ce que ie sens de tout UU1 lU 'S1011cela: a fin de tousiours vous edifier de plus en plus en la cognoissance de la vraye doctrine, laquelle ie vous ay presché et enseigne. Et notamraent ie vous veux escrire du poinct de la ^creme'nTde saincte Cene: pource que c'est la principalement que tous s'arres- pa;x etd'amitent, et que de la Satan prent occasion de conuertir le Sacrement tié. de paix et d'amitié, en oc-//casion de trouble et d'effusion de sang, p. 41 comme il en aduient ordinairement en toutes leurs disputes. Pre- Sommaire et mieremont donc ie veux monstrer que le consentement et accord briefuc de- duquel ils se vantent, est faux: et n'est qu'vn babil de paroles scr|P^°®d®ce . , ' , . , T. . . quiltmta. pour esblouir les yeux des simples. Puis ie monstreray que les anciens Docteurs leur sont du tout contraires, et ainsi nous traite- rons de toutes les parties de ce sainct Sacrement selon que mon Dieu m'en fcra la grace en mes liens, et en ceste obscurité oü le i I iour ne me donne gueres de clarté. Yous supporterez s'il vous pluist ce que vous trouuerez n'estre couché en si bon ordre que le desire, ne si bien poli qu'il est requis. Ie feray donc comme ie pourray: et non comme ie voudray. Or pour venir au poinct, les aduersaires de la vraye Doctrine disent, que 1'eglise Romaine auec tous scs docteurs a tousiours tenu d'vn mesme accord que la consecration du pain et du vin au p. 45 Sacrement, se faisoit par ces pa-//roles du canon de leur Messe, a savoir, Hoe est enim corpus meum, et qu'aussi le vin estoit consacré par ces paroles de leur mesme canon, Hic est enim calix sanguinis mei noui et cetemi testamenti, mysterium fidei, qui pro vóbis et pro multis cffundetur in remissionem peccatorum: c'est a dire, car ce est le calice de mon sang du nouueau et eternel testament, le mystere de la foy, qui sera espandu pour vous et pour plusieurs en remission des pechez. Or voila les propres mots desquels ils vsent pour conuertir le pain et le vin au corps et au sang de Iesus Christ. Et si vne syllabe de ces paroles defailloit (disent-ils) il n'y auroit pas de transsubstantiation. Ie vous prie ouurez vos yeux, mes freres, et voyez comme ils accordent auec Iesus Christ en ces paroles: voicy les paroles de Iesus Christ, Ce est mon corps, etc. Ce calice est le nouueau testament en mon sang, qui Luc 22 sera espandu pour vous. Conferez les paroles du Canon de leur p. 46 Messe, auec les paroles de Christ: et vous ver-//rez comme ils ont Out.recnidan- esté si outrecuidez et presomptueux d'adiouster a la consecration ce et presomp- ,ju pajn jeur Enim, c'est k dire car: lequel mot ne se trouue en blTdé^Roma nu' ^cs Euangelistes ny en sainct Paul: et cependant plusieurs en nistes. font si grand cas qu'ils osent bien affermer que sans ce mot d'Enim, Le grand ere- la consecration seroit imparfaite, et que le corps de Christ ne seroit dit attribué nullement en la Messe. Tuaine^mut Mais ie vous prie quelle impudence desesperee est-cela, que les Enim, lequel hommes mortels, voire des menteurs pour tout pottage '), osent signifie seule- adiouster, diminuer, et changer les paroles du Pils de Dieu, attendu ment, car. qUe je gejgneur a defendu fort estroitement de ce faire ? Car voicy comme le Seigneur parle, Tu n'adiousteras, et ne diminueras rien Deut. 4 a ma Parole. Item, Tu n'adiousteras rien aux paroles du Prou. 30 Seugneur et n'en diminueras rien, a fin que tu ne sois reprins et trouué menteur. Mais si leur Enim qu'ils ont adiousté aux p. 47 paroles de Iesus Christ est tant necessaire que le // corps de Christ n'est pas au Sacrement sans la pronontiation d'iceluy: il faudroit donc dire que Christ auroit esté mal-aduisé de ne 1'auoir prononcé en sa Cene. Et faut bien dire que les Apostres qui ont Humble et modeste excuse 1) „Pour tout pottage'' wil zeggen: alles en alles, alles welbeschouwd. receu ce Sacrement consacré sans Enirn, n'ont pas receu Christ. Ce qui seroit du tout meschant k dire et k penser. Ils ont donc adiousté Enitn, et ont retranché le principal des paroles du Seigneur en quoy consiste tout nostre salut, a sauoir, Quod pro vóbis datur: c'est a dire, qui est donné pour vous. Qui est celuy qui ne sache bien, que iagoit que !) le corps de Christ ait esté liuré ü la mort, Esaye 53 qu'il ait esté desployé et nauré pour nous de toutes pars: que neantmoins il ne nous profite de rien, si par vraye et viue foy appuyee sur les promesses de Dieu nous ne croyons fermement qu'il nous est donné, et que tout ce qu'il a fait est pour nostre salut? Ie di donc que c'est vn sacrilege abominable d'ainsi accoustrer 2) la Parole du Fils de Dieu. Ils disent que nous // prenons la p. 48 parole de Dieu par lopins 3) et que nous la brouillons: mais les Fausse calom- petis enfans en peuuent iuger. Regardez aussi les paroles qu'ils nie des aduer- prononcent pour consacrer le vin, comme ie les ay recitees cy saireH- dessus: et les conferez auec celles de Christ, et vous verrez qu'clles sont toutes diuerses, brouillees, et plaines d'additions. Appartient-il Genese 3 k 1'homme qui n'est que cendre et putrefaction d'adiouster & la Parole de Christ qui est la sapience Eternelle de Dieu: et auquel, CoIorr. 2 comme dit sainct Paul, sont cachez tous les thresors de la Sapience et Science de Dieu? Si quelcun entreprenoit d'adiouster ou diminuer quelque chose au testament de quelque homme mortel, vn tel ne seroit-il point rendu infame a tout iamais et indigne d'estre creu? En quelle estime donc aurons-nous ceux qui osent entreprendre d'adiouster ou diminuer k leur plaisir au testament eternel du Fils de Dieu^ lequel Testament n'est pas signé et seellé4) par // cire n'encre, p. 4'J mais par le sang precieux du Seigneur Iesus nostre Sauueur. Le sacrilege que commettent ceux qui ainsi brouillent les ordonnances d'vn si grand Seigneur ne se peut assez exprimer par langue humaine. Vous voyés, mes freres, comment les docteurs de 1'eglise Romaine sont vnis, consacrans autrement le pain et le vin que les paroles du Seigneur Iesus ne portent: ce qu'on peut voir par les paroles mesmes de Scholasticus, lequel a fait le canon, et qui Vn quidam viuoit enuiron le temps de Gregoire. nommé Sclio- En apres, voyons comme ils sont vnis. Ils disent qu'on a ait tousiours consacré par les mesmes paroles desquelles ils vsent pour consacrer: ce que totalement ie leur nie estre veritable, par leurs propree autheurs et docteurs. 1) „lagoit que" is zooveel als het hedendaagsche „quoique, bien que". 2) Accoustrer, d.i. opsmukken. 3) „Lopins" zijn brokken. De tegenstanders beweren dat G. de Bres en de zijnen Schriftwoorden uit hun verband rukken. 4) Verzegeld. Yoila Innocent, et 1'Escot, qui disent que la consecration se fait L'opinion par ce mot (Bcnedixit) pource qu'il est dit que Iesus Christ print du pain et le benit. ^ chant la con- p. 50 Lombardus, & Pierre Comestor e-//stimoit qu'elle se fait par secration. Lombard et les paroles du canon de la Messe: è sauoir, lube hcec pcrferri, etc. Comestor sont et ces paroles (si i'ai bonne memoire) se disent en la Messe apres contraires & leg parones qU'i]8 apellent Sacramentales. Qu'on lise la Liturgie de 1'EscoT1 6t 1 Chrysostome, et de Basille, et on verra que le ministro entent Chrysostome. consacrer par priere. Pareillement sainct Cyprien au sermon de la Basille. Cene, recitant les paroles par lesquelles on consacroit de son temps, Cyprien. ne pa9i ceCy est mon corps, mais cecy est ma cbair. II est OpiniondeS. vray que le corps est bien la chair: et la chair le corps. Et S. Ierosme. Ierosme sur Sophonie (si bien ie me recorde) reprent les prestres qui pensoyent consacrer le corps du Seigneur par priere seulement, de Gregoire. et leur dit que la bonne vie y est ausBi requise. S. Gregoire aussi en ses dialogues chap. 36. dit que du temps des Apostres on consacroit simplement par 1'oraison dominicale. II ne dit pas, et par Hoe est enini corpus meum. Et toutesfois on voit combien obstinép. 51 ment ceux de 1'eglise Romaine deba-//tent pour la prononciation de ces paroles et de leurs syllabes. Si ie vouloye icy reciter tout ce qu'on pourroit produire des anciens touchant ce poinct: ie n'auroye iamais fait, seulement ie les prie qu ils voyent comment ils sont vnis, et comment ils prouueront qu'on a tousiours consacré par Hoe est enim corpus meum. Qu'ils accordent ces flutes ensemble, et puis ie leur demanderay, d'oü ils viennent imaginer que la consecration soit faite iustement par ces cinq parolles. Si la consecration se faisoit par le recit de ces paroles, pourquoy les escriroyent diuersement les Euangelistes P Vray est que quant aux parolles que Christ profera rompant et distribuant le pain, qu'ils s'accordent: car tous disent, Cecy est mon corps (combien qu'en Grec soit autrement escrit, k sauoir: Ce est ce mien corps) mais quant & celles qu'il pronon?a presentant la couppe, ou le calice, Matth 26 i'8 recitent icelles diuersement, d autant que 1 vn dit, Cecy est mon p. 52 sang du nouueau Ij testament: 1'autre dit, Ceste couppe est le Lnc22 nouueau testament en mon sang: mesme qui plus est, Sainct Mare Mare 14 dit que Iesus Christ prononga les paroles de la couppe apres qu'ils eurent beu le vin. Par quelles paroles donc fut transsubstantié le vin, puis que sans la prononciation des paroles le vin n'est que vin P ie demande par quelles paroles ceste couppe fut consacree. Erasmeaplus Erasme demeure lè, tout court en ses Annotations, et y apperyoit cognudela quelque chose plus qu'il n'a osé dire. venté, qn u ^ donc . ne yoit bjen l'Eglise Romaine se n en a voiuu ^ 1 * . , ... eserire. vante en vain de son vnité, que 1 on a tousiours tenu ce qu elle tient des Sacremens? En apres, oyons cominent plusieurs des docteurs de la-dite eglise parient de la transsubstantiation, de laquelle on fait si grand cas, voire si grand, que si vn Chrestien tient et croit entierement tout ce que Dieu a commandé en sa parole, et il ne croit la transsubstantiation, ils ne le peuuent recognoistre // pour Chrestien, voire sera iugé pour heretique digne d'estre bruslé. P- 53 Les nouueaux Theologiens de ceste nouuelle eglise disent, que la transsubstantiation est de la parole de Dieu. Alencontre de ceste opinion, i'oppose leurs propres docteurs, & fin qu'ils voyent com- ment ils sont d'accord, ie ne di pas auec la Parole de Dieu, mais mesmes auec leurs propres Peres et docteurs. En premier lieu, voila Ioannes Scotus leur docteur subtil, in scntentia n. lib. 4. qucest. 3. lequel manifestement confesse que 1'article de la transsubstantiation n'cst pas du Symbole des Apostres, n'y és subsequens Symboles: mais que eest article a esté finalement declaré et defini par 1'Eglise, Combien il y (il parle ainsi entendant par ce mot d'eglise 1'eglise Romaine) sous a que la trans- Ie Pape Innocent troisieme au concile de Latran, 1'an m.cc.xv. In ^8^nt'a" dccrctis, de summa trinitate et fidc catholica, cap. jinnitcr: II semble estéinuentee dit-il, qu'on doit estre esmeu & receuoir ceste sentence, principale- et par qui. ment // pource qu'on doit tenir des Sacremens comme la saincte «. 54 eglise Romaine. Or icelle tient que le pain est transsubstantié au corps de Christ, L'Escot Doet le vin en son sang: et ainsi ce plaisant et subtil docteur apres cteurparan- qu'il a confesse que la transsubstantiation n'est comprinse és som- ?,on,'\^es . , , „ , . i> ,• x. • tordeliera, est maires de la foy, dit qu il en faut croire comme 1 eglise Romaine tant subtil en a determiné: comme si la foy ne deuoit pas vcnir par la parole qu'il prefere de Dieu, (comme parle sainct Paul) et non pas par les ordonnances les ordonnan- et constitutions des hommes. Puis apres voicy encores vn autre tfon^deshom GabrielBiel de leurs docteurs, nommé Gabriel Biel: in canonc missw, lect. 40. mes &la Pa- dch^onnr" ('ce'uy est ^es P'us oxce"ents entre les docteurs Scliolastiques) il roledeDieu, en la qiwran- dit ainsi: (">n doit notcr 1ue ia?oit 1U'^ 2) soit expressément demonstré ^ actieles de tiesme legon par 1'Escriture que le corps de Christ est vrayement contenu sous Ro^y'10 les especes du pain, et est receu des fideles: cependant de pouuoir dire ou cognoistre comment le corps de Christ y est, ü sauoir s'il y est // par la mutation de quelque chose en soy, ou si la le corps p. 55 de Christ commence si estre auec le pain, y demeurant la substance et les accidens du pain, on ne le trouue point expressément en la Bible: toutesfois d'autant qu'il faut tenir des Sacremens comme la saincte eglise Romaine en tient, comme il est contenu Dc hcereticis, 1) Model. 2) Zie boven, blz. 509, aant. I. cap. ad abolendum '), maintenant icelle eglise tient et a determiné que le pain est transsubstantié au corps de Christ, et le vin en son sang. Cameracensis Item vn autre docteur de leur-dite eglise, nommé Cameracensis, tresa^ro"^ ^isputant ces c^oses) dit, qu'il est plus probable et mieux accor- oonsciencff16 ^ant a "a verité si nous affermons qu'en l'eucharistie demeure vray prefere 1'egli- pain et vray vin, et non pas les accidens: n'estoit que 1'eglise, seRomainea c'est h sauoir Romainc, en a determiné le contraire. Yoilaledire Les aduersai- la verité. (je ceg c]octeurs de 1'eglise catholique Romaine. Et loué soit Dieu Joctrfn'eVont6 p. 56 qu'ib sont contraints de confesser que c'est vne nouuelle doctri-//ne contrains de f'orgee par Innocent troisieme de ce nom: laquelle les eglises confesser, qne orientales (qui sont celles desquelles la lumiere est paruenue ius- 'a transsub- t i . stantiation ques a nous) ïamais n ont voulu receuoir. (forgee par In- Et qu'ainsi soit, il appert par la finesse et ruze du Pape Eugene nocent 3 de ce 4. au Concile de Florence (lequel fut assemblé pour vnir et accorder nom) est vne ensemble 1'eglise Grecque auec 1'eglise Latine, touchant le different doctrine nou- du sainct Esprit) estans les Grecs et Latins accordez sur ce poinct, Ruse et finesse le Pape auec les siens fit tous ses efforts d'amener les Grecs k '^dtfr^le0111' receuo'r 1'article de la transsubstantiation du pain et du vin de paysdeGrecc "'Eucharistie au corps et sang naturel de Christ: lequel article In- a receuoir sa nocent 3. auoit parauant adiousté et cousu auec les douze articles doctrine. de la foy au Symbole des Apostres, eii faisant treze articles. Mais les Grecs ne peurcnt iamais estre attirez a la receuoir ne par rai- sons, ne par aucuns argumens: tant ceste transsubstantiation leur p. 57 sembloit nouuelle, estrange, et du // tout contraire aux escrits Prudence, fer- Apostoliques, aux anciens Peres, et contre toute raison, attirant vn meté, et con- monde d'absurditez apres soy. Et comme les Grecs estoyent d'acsta,DC6 (le 1 e* • • glise de G-rece 00 auec ' e8''se Latine touchant d'oü procédé le sainct Esprit, ils reiettantla prindrent de pres garde, qu'on ne meslast parmi la lettre de leur doctrine Pa- accord, aucune chose de ceste transsubstantiation: comme il appert Pa'e- par la bulle du Pape Eugene qui se commence, Exultent cceli et Icetetur terra. Or il appert par cecy, que les Grecs, ensemble toutes les eglises d'Orient, n'ont point voulu recognoistre ceste nouuelle doctrine, laquelle ils n'eussent refusé si la parole de Dieu 1'eust enseigné et les Anciens. On doit icy noter que le Pape ne reiette pas les Grecs comme heretiques pour ne vouloir receuoir eest article, mais se conioint auec eux: et de ioye qu'il a d'estre accordez touchant le different du S. Esprit, il crie que les cieux se resiouissent et que la terre p. 58 meine liesse 2), etc. Et auiourd'huy tous ceux // qui ne veulent 1) Dedoeld is in de Uecretalen van Gregorius IX: c. 9. X. de haeret. (5.7); in de uitgave van Friedberg, Corpus iuris canonici, P. II, col. 780. •2) „Meine liesse" wil zeggen: vreugde bedrijve. Moyen fort clair et facile pour inger et cognoistre quelle est 1'ancienne on nouuelle doctrine. croire ceste nouuelle doctrine, on les tient pires que chiens, dignes Ilapperticy du feu et du sribet: et ceste doctrine est raaintenue par force et qu'autresfois ° . , , . reglise Papaio tyranme contre tout droit et raison. _ n-a° tant faci- Yous pouuez donc, mes treschers freres, facilement apperceuoir iement perseque c'est de 1'eglise Romaine et de sa doctrine. Elle a beau en- cutéceuxqui tonner et auoir tousiours en la bouche ces gros mots, L'ancienne n'ontvoulu Religion, VEglise Catholique et Romainr: elle n'en sera pas d'vn Joctrhi'e comiour plus ancienne ne meilleure. me au- En apres, pource que nous ne voulons croire comme eux que le iourd'huy pain et le vin sont vrayement transsubstantiez au propre corps et sang de Iesus Christ, de sorte que la, le pain n'est plus pain, ni f^pB6 ea le vin n'est plus vin, ils nous condamnent: mais voyez, mes freres, lesquels de nous deux tiennent l'ancienne doctrine touchant ce poinct. Ils afferment de leur cerueau, qu'apres leurs cinq paroles le pain n'est plus, le vin n'est plus. Or ie prouue le contraire par II la parole de Dieu, et par les anciens Docteurs. p. 59 Premierement il est tout euident que les Euangelistes disent que Iesus Christ print du pain, le rompit et le donna & ses disciples. Matth. 2G S. Paul par cinq fois 1'appelle pain: Le pain, dit-il, i. Cor. 10. Mare 14 que nous rompons, n'est-ce pas la communion du corps de Christ? ^uc ^ Item, Nous plusieurs qui auons mangé d'vn pain, sommes vn pain et vn corps au Seigneur. Item i. Cor. 11. Toutes les fois que vous mangerez de ce pain vous annoncerez la mort du Seigneur iusques è, ce qu'il vienne. Item, Quiconque mangera de ce pain, et beuura la couppe du Seigneur indignement, sera coulpable du corps et du sang du Seigneur. Finalement que 1'homme s'espreuue soy-mesme, et ainsi qu'il mange de ce pain et boiue de ceste couppe. Et sainct Actes2 Luc aux Actes, dit, Que les disciples perseueroyent en la doctrine des Apostres, en la fraction du pain, en la ccmmunion et en Actes 20 oraison. Et aux mesmes Actes, il // dit, Vn iour du Sabbath, p, SO les disciples estans assemblez pour rompre le pain, etc. Qu est-ce que sainct Luc et sainct Paul appellent li rompre le pain? nous ne deuons pas estimer que 1'Escriture saincte parle ainsi clairement pour nous deceuoir et trompor. II est donc euident que c'est pain naturel: et ces paroles sont si fermes que si vn Apostre, voire vn Ange du ciel annongoit autrement, sainct Paul ose pro- G-alat. 1. noncer qu'il soit maudit, c'est &. dire execrable, abominable et Lesaduersai. interdit. res ne pou- Or contre ceste tant claire et manifeste verité, les aduersaires uansnierla s'osent bien dresser pour la brouiller par leurs songes. et voici comment: C'est qu'ils repliquent en ceste maniere, Le corps de la broniuer Christ est lf\ appelé pain, pource que deuant la consecration c'estoit j)ar gubtilitez du pain: et pour eest' occasion (disent ils) le nom de pain luy sophistiques. VIII. 33 demeure, comme Adam de terre estant conuerti en chair, est encore Genese 3 appelé terre, ainsi qu'il luy fut dit: Tu es terre, et en terre tu // p. 61 retourneras: et cependant on vit qu'il n'estoit plus terre mais vraye chair. et Eue pareillement pource qu'elle a esté prise de la chair Genese 2 et des os d'Adam, elle est, disent ils, appelee os de ses os et chair de sa chair. Exode 4 Ils alleguent aussi que la verge d'Aaron a esté conuertie en ser¬ pent, et cependant 1'Escriture 1'appelle encore du nom de verge, combien qu'elle soit conuertie en serpent. Mais cela n'a point de nez '): car nous oyons que 1'Escriture dit, que'Eue a esté faite des Docte respon- os et de la chair d'Adam. Quant a la verge d'Aaron laquelle fut 8re'ourrefu" conuertie en 8erPent: ie 'eur prie qu'ils nous monstrent Escriture ter lessophie- oil 11 soit dit <ïue le Pain est conuerti au corps de Christ, et le vin tes. au sang d'iceluy: et puis quand ils nous auront monstré cela par lean 6 1'Escriture saincte, ie leur accorderay leur similitude. Or quand 1'Escriture appelle Adam terre, on voyoit k 1'ceil que c'estoit vraye chair: autant en est-il d'Eue: autant de la verge d'Aaron: on p. 62 voyoit qu'elle n'e-//stoit plus verge, mais serpent, ioint aussi qu'elle deuoit bien tost apres retourner en son premier estat de verge. Quelle apparence y a-il d'alleguer telles similitudes? Or apres qu'ils ont parlé du pain, ils n'oublient pas aussi d'amener vne similitude de la bouteille, et du vin qui sera dedans. voila, disent-ils, vous m'auez baillé 2) vne bouteille pleine de vin: il aduiendra que le-dit vin sera conuerti en vinaigre. quand ie le vous rendray, ie vous diray, Voila vostre vin: et cependant ce n'est point vin, mais vinaigre: ainsi, disent-ils, en prent-il du Sacrement. il est appellé de son premier nom, k sauoir de pain, etc. Mais cela est tant set, qu'il ne merite aucune response que par le sens du goust 3). Sur ce 4) aucuns d'entre eux pensent bien vuider ceste difficulté, quand ils disent que S. Paul parle non pas du pain materiel, mais du ean 6 corps de Christ, comme Iesus Christ mesme appelle son corps pain, p. 63 disant en sainct lean, Ie suis le pain vif, etc. Et voila, di-//sent-ils, la cause pourquoy sainct Paul dit, Qui mangera de ce pain, voulant monstrer qu il est autre que materiel. mais telle sophisterie . t'or. 10 ne peut auoir lieu. Yoila S. Paul qui dit, Le pain que nous rompons nest-ce pas la communion du corps de Christ F Estre rompu et brisé est chose qui ne peut conuenir au corps de Christ: attendu 1) „Cela n'a point de nez" wil zeggen: dat heeft geen zin, houdt geen steek. '2) Gegeven. 3) „Le sens du goust" is het zintuig van den smaak. De schrijver gebruikt bedekte termen om minachting, afkeer uit te spreken. 4) Het woord „sujet" wordt stilzwijgend weggelaten. qu'il est escrit de luy, Vous ne romprez nul de ses os. Ils repli- Exod. 12 quent, qu'on rompt seulement les accidens et non pas le corps. Iean 19 Mais puis qu'ils sont si presomptueux d'affermer qu'il n'y a 1& plus de pain ne de vin, quand ils ont soufflé dessus, d'oü vient que leurs hosties consacrees se corrompent dedans leurs boettesP Les accidens sans substance ne se peuuent corrompre: et quand les vers s'y engendrent, de quelle substance sont-ils engendrez? car ils sont substantiels, c'est è, dire qu'ils ont substance. Ils n'osent dire que ce soit de la substance du corps de Iesus Christ: de dire aussi que ce soit des accidens, ils se contrediroyent. De quel-//le p■ 64 substance donc sont engendrez ces vers? La dessus ils disent qu'il se fait vn miracle: c'est, que le corps de Christ s'esuanouit, et la substance du pain retourne apres que le corps de Christ s'est deffait. Mais qui leur a reuelé ce beau miracle fait k la haste, et tant subitement? Qu'ils me disent vn peu, Quand les rats, les souris, les araignes (comme parle leur cautelle de la Messe) viennent & le manger: mangent-ils le corps de Christ? le Seigneur dit, Qui mange ma chair et boit mon sang il a la vie eternelle. si les Iean 6 bestes le mangent, elles auront la vie eternelle. Ils disent qu'elles mangent seulement les accidens, & sauoir grandeur, blancheur et espesseur sans substance. Mais ie di que les bestes s'en nourrissent. et quand quelques fois on brusle le reste du Sacrement au feu, les cendres qui sont substantielles, sont elles cendres du corps de Christ: ou des accidens sans substance? Ne voit-on pas euidemment vne bestise plus que brutale? mais qui veut // voir 1'experience p. 65 de leur belle doctrine, qu'on baille ') vn lot de vin ou plus è, consacrer è, vn prestre, ce ne sera plus de vin, car tout sera conuerti au propre sang de Iesus Christ: puis, que ce prestre le boiue, et on verra s'il en sera yure. Ie demande: si les accidens sans substance peuuent enyurer. II est certain que non: on ne s'enyure pas aussi de sang: il faut donc que ce soit de vray vin naturel apres la consecration: puis qu'il peut enyurer. Ie suis contraint de parler ainsi grossierement, pource que 1'opinion de ceux qui tiennent le contraire est si grossiere et lourde: et toutesfois ils ne m'ont iamais sceu donner aucune response sur ccla, passans la chose par risee. Quand ie leur ay dit que Victorius 2) euesque de Rome a esté empoisonné en receuant le sacrement: comme aussi pareillement 1'empereur Henry fut empoisonné de la sorte 3): aussi peu m'ont- t) Geve. 2) De Bres heeft het oog op hetgeen Platina schrijft over den dood van paus Victor III. Zie zijn De Vitis ac Gestis Summorum pontificum, s. 1., 1GG4, p. 337. 3) Zie boven, blz. 412. ils respondu. Mais reueDons k la pure et simple parole de Dieu, p. 66 qui dit que c'-//est pain, et qui appelle ce qui estoit en la couppe II faut plus- fruict de vigne, et croyons plustost a icelle qui vn tas de sophiste- foylla°pure rieS et badinaSe9 ^ ameinent. Nous auons pareillement les et veritable ancifns Docteurs (ie di mesme tous les plus anciens) lesquels ont parolede 8enti comme nous, è, sauoir qu'en ce Sacrement le pain materiel inuentinna«U,Xt nu ^ ^ demeureni En 1uoy tous ceux qui se disent estre doctrine des ChrestJens peuuent facilement iuger que l'eglise Romaine se vante C'est k faux hommes men- en vain de 80n antiquité, en tant qu'elle tient vne doctrine toute titreetenvain teurs. nouuelle, laquelle a esté incognue aux plus doctes et anciens quel'eglise Docteurs. Et qu'ainsi soit, nous en produirons quelques vns. vaivtfi'T^ I3remierement voila vn tres-ancien Docteur, a sauoir Irenee, tiquité.'6 ™ fort ancien°n' eues9ue do Lyon> prochain du temps des Apostres, lequel escriuant docteur. contre les heresies liu. 4. chap. 34. dit, Le pain par lequel graces sont rendues, combien qu'il soit de la terre, receuant la vocation de p. 67 Dieu, il n'est alors pain commun, mais eucharistie consistant jj en deux choses, terrestre, et celeste. Notez qu'il dit qu'apres que le pain torrestre a receu sa vocation du Seigneur (c'est & dire ordonné depar le Seigneur pour signifier et representer son corps) alors ce n est plus pain, ains c'est 1'eucharistie, c'est k dire pain d'action de graces- Nous ne disons pas aussi que le pain de la Cene soit l.Cor. 11 vn pain commun, ou profane, ains auec S. Paul nous 1'appelons le pain du Seigneur, pain sanctifié, et eucharistie. Le mesme Irenee dit d auantage, que nos corps receuans 1'eucharistie ne sont pas corruptibles, ayans esperance de la resurrection: par lesquelles paroles il met vn changement k nos corps, et 1'esgale au changement de eucharistie, disant, comme ce pain commun, aussi nos corps ne sont plus corruptibles. Et combien que ce Docteur parle si clairement, toutefois nos aduersaires ü tort et k trauers veulent de ce passage d Irenee tirer leur transsubstantiation, pource qu'il dit que p. >8 e pain terrien est fait eucharistie: mais // en cela ils monstrent ien qu ils n ont entendu ny n'entendent le dire et intention de ce octeur, lequel n'a iamais pensé parler de leur transsubstantiation: ains seulement (par son dire) fait le changement de nos corps esgaement è, celuy du pain. II n'y a celuy qui ne sache bien ') que nous ne sommes pas transsubstantiez, mais que nous demeurons tousiours ce que nous estions estans seulement changez de qualité: et ainsi se doit entendre le changement du pain. II demeure terrestre (ce qu'il ostoit auparauant) mais il est mué en vn autre qualité, k sauoir en pain d'action de graces: ce qu'il n'estoit pas auparauant. V n11 n'y a celuy qui ne sache bien' wil zeggen : iedereen weet zeer wel. Oyons Origene, qui est aussi des plus anciens, il dit sur sainct Origene. Matthieu chapitre quinzieme: Si tout ce qui entre par la bouche descend au ventre, et est ietté au retrait, ceste viande qui est sanctifiee par la Parole de Dieu et par Oraison, sélon ce qiCélle a dematiere, descend au ventre, et est iettee au retrait, ma is selon la priere qui y est ad-l/ioustee, elle est faite vtile, pour proportionner la foy, faisant p. 69 que Ventendement deuient plus clair-voyant, regardant & ce qui est vtile: et ce n'est pas la matiere du pain qui prof te, mais la parole qui y est prononcee, h celuy qui wc le mange indignement au Seigneur. Nous voyons qu'il met tout le profit en la parole: et non en la matiere du pain. Et a fin qu'on entende qu'il ne parle lè, d'autre viande que du Sacrement de la Cene, il adiouste, Cecy soit dit du corps mystique et symbolique. Or nous deuons noter qu'il ne kes aduersai- • r0H 86 VOVftDS dit pas, les accidens descendent par ^digestion au ventre et sortent j)r£ns par ies par bas: il ne dit pas aussi que le corps de Christ descende la: e8critsdes mais il dit, que c'est la viande selon qu'elle a de materiel qui Docteursan descend par bas. Parquoy on voit que la matiere et nature du pain ciens, n ont • antrp PHPniïi- demeurent. Les aduersaires m'ont dit, qu'Origene peut bien auoir patoire (1„'e de erré en cela aussi bien qu'en d'autres choses. mais qui est celuy dire qu'ils ont qui ne voye bien que ce qu'ils disent n'est qu'escbappatoire? Car erré. nous sauons qu'Epipha-//nius, et S. Ierosme, et autres ont diligem- p. 70 ment noté ses erreurs, et cependant ne font aucune mention qu il ait mal senti de la Cene. Ils ont bien remarqué de plus petites choses sans comparaison, tellement qu'il n'est vraysemblable qu'ils 1'eussent oublié. Oyons aussi ce que dit Theodoretus en son premier Dialogue Theodoret en intitulé lmmuable, en la huitieme page. II propose la 1'IIeretique ses dialogues et le Fidele parlans 1'vn apres 1'autre. Le Fidele dit, que nostre Seigneur luy-mesme a changé le nom des signes, et a donné le nom du signe è, son corps: et au signe le nom de son corps. En ceste mesme fagon s'estant appelé soy-mesme vigne, il a mesme nommé le signe sang. Puis 1'Heretique demande, Ie voudroye bien sauoir la cause pourquoy les noms sont changez: le Fidele respond, Le but est euidemment proposé k tous ceux qui sont appelez a ce mystere. Car il a voulu que ceux qui sont appelez a la participation des mysteres sacrez, ne s'ar-//restent point & la nature des p. 71 choses qui se voyent: mais que par la mutation et changement des noms ils croyent a la transmutation qui est faite par grace. Car celuy qui 'appelle son corps naturel, froment et pain: le mesme aussi s'est nommé la vigne. Luy-mesme aussi a fait eest honneur Iean 15 aux signes qui apparoissent deuant les yeux, de les appeler son corps et son sang: non pas qu'ils ayent changé de nature, mais ayant adiousté sa grace & la nature. Puis au mesme lieu il dit encore, Les signes mystiques, cipres la sanctification ne sortent pns de leur nature: car ils demenrent en leur premiere suhstance, figure, et forme, et se peuuent voir el toucher comme auparauant. II ne dit pas en la premiere sentence que le pain et le yin sont transsubstantiez: mais que le pain et le vin sont muez et changez quant aux noms. Ils sont appelez corps et sang de Iesus Christ, ce qu'ils n'estoyent pas auparauant nornmez. II dit aussi que la nature du p. 72 pain n'est pas changee, ains // que la grace est adioustee a la nature. Cela demonstre clairement que le pain demeure au Sacrament, pain: et semblablement le vin, vin. Ce docteur Theodoretus, euesque de Cypre, homme de grand sauoir et saincteté, estoit du temps de Cyrille, et a esté auec luy au Concile d'Ephese et de Calcedoine, et le liure lequel il a escrit de ceste matiere-cy, a estc imprimé k Eome !). Chrysostome Escoutez aussi comme parlo Chrysostome de ceste matiere, escrithfeu au81 uan' >d Gesar moine, Deuant la sanctification (du pain) nous Vappechap. 26 lons pain: mais quand la grace diuinc Va sanctifié par le moyen du prestre, il est alors deliuré de Vappeïlation du nom de pain, et est esleué h Vappeïlation du nom du corps du Seigneur, encore que la nature du pain y demeure. Notez qu'il dit que la nature du pain demeure apres la sanctification. Escoutez aussi ce que ledit Chrysostome dit: Quand Christ donna ce mystere, il donna du vin: p. 73 semblablement apres sa resurrection en la table nue des my-/jsteres, il a vsé de dons: il a vsé, dit-il, de la generation de la vigne, laquelle produit du vin et non pas de Veau. Cyrille sur S. Cyrille sur sainct Iean, liu. 4. cha. 14, Christ a donné a ses chap^U64' disciples des Pieces (ou morceaux) de pain, disant, Prenez et mangez: cecy est mon corps. II dit que ce que le Seigneur donna estoyent des pieces de pain. mais il ne dit pas que ces pieces de pain frisse Cyprien en sent le corps de Christ. Sainct Cyprien escriuant ad Magnium liu. de^es8 esc rits Epis.t- 6' Le Se'Sneur appelle le pain (lequel est amassé et fait Corinth. '8 P^us'eur8 grains) son corps, et le vin (lequel est pressé de plusieurs raisins et reduit en vin) son sang. II dit que le pain fait de plusieurs grains est appelé le corps du Seigneur, il ne dit pas qu'il le soit a la verité: mais par appellation. Le mesme Docteur au sermon de la Cene du Seigneur, Le pain sanctifié, dit-il, est entrê en la bonche politie, il ne dit pas le pain transsubstantié, ou ce qui p. 74 estoit pain, ou les accidens sans substance: mais // il dit, le pain sanctifié. Le mesme, au sermon des pecheurs repentans dit, Le 1) De Bres bedoelt: Theodoriti episcopi Cyri Dialogi tres contra quasdam Haereses, Romae, 1547, in 4"., fol. 8' en ' (deze uitgave bevat alleen den Griekschen tekst zonder Latijnsche vertaling). breuuage sanctifié au sang du Seigneur, est sorti des entrailles pollues. il dit cecy a raison d'vne certaine fille qui auoit vomi le Sacrement. Or il dit notamment le breuuage sanctifié au sang: il ne dit point le sang. Sainct Hilaire dist. 2. dit, Le corps de Christ lequel on prent S. Hilaire de 1'autel: c'est vne figure quand exterieurement on voit le pain et le vin: la verité, quand interieurement on croit le corps et le sang de Christ en verité. II ne dit pas qu'on voit exterieurement les accidens, mais le pain et le vin. Sainct Augustin sur S. lean. homel. 26. Approche toy hardiment (dit-il) c'est du pain et non pas du venin. Le mesme au sermon qu'il fait aux enfans: Ce que vous auez eest pain: et le calice aussi c'est ce que vos yeux vous demonstrent, mais ce que vostre foy demande c'est d'estre instruite: le pain est le corps de Christ, et le calice son // sang: puis apres il adiouste: Christ esleua son p. 75 corps au ciel a la dextre de Dieu. Comment donc est le pain son corps, et le calice (ou ce qui est contenu au calice) comment est-ce son sang ? Mes freres, ces choses-cy pourautant sont dites Sacrement, pource qu'en icelles est veuë vne chose: et vne autre entendue. Notez qu'il dit apertement du Sacrement que c'est pain: et que ce qui est dedans la couppe, c'est du vin naturel, et non pas des accidens sans substance. Puis il dit que c'est vn mystere, d autant qu'vne chose y est veuë et vne autre entendue: la chose qui y est veuë, c'est le pain et le vin: et la chose entendue, est le corps et le sang de Iesus Christ. Gelase euesque de Rome, contre Eutyches, et Nestorius, dit: Les Sacremens du corps et du sang du Seigneur Iesus Christ que nous prenons, ce sont choses diuines: parquoy par iceux nous sommes 2.Pierrot faits participans de la nature diuine, et cependant la substan-//ce p. 76 et la nature du pain ne laissent pas d'y estre: et certes 1 image et la similitude du corps et du sang de Christ sont celebrez en 1'action des mysteres. Cest euesque de Rome dit ouertement que la substance et nature du pain et du vin demeurent aux Sacramens, encore qu'ils soyent choses diuines, et outre ce, il dit que la similitude et image du corps de Christ et >) celebree en 1'action. Mesme et2) Gelase en ce lieu deduit son argument contre Eutyches, de la conionction du pain auec le corps de Iesus Christ: Et pour cela, dit-il, les natures ne laissent pas de demeurer en leur entier, tout ainsi comme les deux natures coniointes et vnies en Christ, a sauoir la nature diuine et humaine, y demeurent. La nature humaine pour 1) Voor „et" moet „est" gelezen worden. 2) Voor „Mesme et" leze men : Et mesme. estre coniointe a la nature diuine, ne laisse pas de demeurer en sa propre substance, et n'est pas conuertie ne transsubstantiee en la nature diuine: ainsi, dit-il, demeurent les natures et substances p. 77 du // pain et du vin comme ils estoyent auparauant. II veut dire que comme la nature diuine et humaine estans coniointes demeurent en leur estre, et 1'vne n'est conuertie en 1'autre: ainsi au Sacrement, les natures du pain et du vin, et le corps et le sang do Ad Caecilium Christ demeureut en leur estre: Et suyuant ce propos, S. Cyprien lib. 2. epist. 3 dit ainsi, C'estoit vin ce que le Seigneur auoit dit estre son sang. Que pouuoit-on dire plus clair que cela? II dit aussi au mesme lieu, L'eau ne peut pas exprimer le sang de Christ. Item encore au mesme, Nous voyons que le peuple est entendu par F eau, et que le sang de Iesus Christ est demonstré au vin. II veut dire et monstrer que comme le peuple estoit entendu par l'eau qu'on auoit accoustumé de mesier auec le vin, en son temps, ainsi le sang de Christ estoit demonstré au vin ou par le vin. Or qui est celuy qui ne sache bien que l'eau n'estoit pas transsubstantiee au peuple ? p. 78 ainsi en est-il du vin au sang, a sauoir que la demeure // le vin pour representer et figurer le sang du Seigneur. Decorporeet Bertramus dit, Si ce vin qui est sanctifié par Voffice des Miminpme D° nistres est conuerti corporellement au sang de Christ, il est necessaire de prendre aussi spirituellement cc qui est dit du sang de Christ au vin. Yoila vne sentence tant claire et tant manifeste, qu'elle n'a besoin de declaration, Hesichius, sur le Leuitique liu. 2. chap. 8. Pour ceste cause dit-il, il a commandé de manger les chairs auec les pains, h fin que nous entendions ccla estre dit de ce mystere qui est ensemble pain et chair. II met deux choses au Sacrement, le pain et la chair du Seigneur figuree par le pain, il ne dit pas les accidens du pain: mais le pain. Si ie me vouloye arrestera produire et mettre en auant tous les tesmoignages des anciens qui disent que le pain et le vin demeurent au Sacrement, ie n'auroye iamais fait. Parquoy qu'il vous suffise,mes bons freres, de ceux que i'ay cy dessus Les tesmoip. 79 fidelement amene et recite de mot a mot, // comme ils sontescrits gnages des auen leurs liures, et ce que i'ay escrit vous serue pour vous confir- fiens comme mer et corroborer en la vraye foy de ce S. Sacrement: cognoissans ^ [eurVliur's que toute la parole de Dieu fait pour nous sur ce poinct comme sontTcy de'^ cy dessus ie I'ay monstré: pour nous aussi est toute 1'Eglise an- motamotficienne comme vous oyez. Parquoy il appert que ceux de 1'eglise delement Eomaine auec leur nouuelle doctrine de la transsubstantiation se ^amTe"1 vantent en vain de 1'antiquité, veu que ceste doctrine, comme cy confirmation dessus i ay dit, a esté decretee au concile de Latran par le pape d® nostre foy. Innocent troisieme, 1'an mil deux eens et quinze. Quant et quant ') notez que la douceur de ce Saerement nous est ostee par ceste transsubstantiation, S, sauoir, que comme le pain nourrit et fortifie le corps de 1'homme et entretient sa vie terrestre, aussi veritablement le corps propre du Fils de Dieu nourrit et fortifie en vie eternelle, la vie spirituelle de nos esprits. Ie di le mesme ff du vin et du sang: de sorte que la verité du pain et du 80 vin nous rendent asseurez qu'en ce Saerement Dieu ne nous veut pas amener apres des ombres vaines qui s'esuanouissent: mais pour estre participans de son vray et propre corps naturel, et de son propre sang. Or ceste asseurance se perd si nous n'auons que les accidens sans substance, et ceste transsubstantiation est contraire & la nature de tout Saerement. Yoila, au Saerement du Baptesme 1'eau naturelle demeure la, et n'est pas transsubstantiee selon la doctrine de ceux mesme de 1'eglise Komaine: et ceste eau est la figure du sang de Clirist, et nos ames n'y sont pas moins veritablement lauees et nettoyees de pêché par le propre et naturel sang de Christ, qu'elles sont entretenues en la Cene du sang d'iceluy, comme dit sainct Pierre, i. Pier. 1, Que les Chrestiens sont arrousez du sang de Iesus Christ. Ce sang-la duquel il parle, est le mesme duquel les // fideles sont participans au Saerement du lauement )'• 81 que nous auons au sang du Seigneur: ainsi disons-nous que le pain et le vin vrais et naturels demeurent au Saerement de la Cene: et ne faut pas repliquer que Christ n'a pas dit de 1'eau, Cecy est mon sang, comme il a dit du pain et du vin, Cecy est mon corps, cecy est mon sang. Car ie respondy a ceux qui m'obiectoyent cela, qu'au Baptesme 1'eau n'est pas moins Saerement du sang que le vin: ioint aussi que 1'Apostre conioint ces deux Sacremens ensemble quand il dit, Nous sommes tous baptisez l.Cor. 12 en vn mesme Esprit, et auons esté abbreuuez par vn mesme esprit. II les conioint volontiers ensemble, a cause que les fruicts se rencontrent, et se ressemblent: 1'vn laue spirituellement, et 1'autre abreuue spirituellement. Quant au nom (üt sauoir de 1'eau du Tite 3 Baptesme) 1'Esprit de Dieu 1'a appelé le bain de regeneration. Le mesme Galat 8 Esprit dit par sainct Paul, que nous y vestons Christ. Faudra-il // pourtant dire que 1'eau soit transsubstantiee en nostre regeneration, V- 82 ou au corps de Christ? il n'y a nulle raison. Parquoy ie di, que comme 1'eau n'est pas transsubstantiee au sang de Christ duquel elle est Saerement: ainsi le pain et le vin, Saerement du corps et du sang du Seigneur, demeurent en leur propre nature et substance. Venons maintenant & 1'intelligence des paroles des Iesus Christ 1) „Quant et quant'' wil zeggen : tegelijkertijd. qui a dit, Cecy est raon corps, etc. Ceux de 1'eglise Romaine, qui sont les plus grans glosateurs dos Escritures sainctes, et mesme qui veulent attirer les hommes a croire ce qui n'est point en 1'Escriture, demeurent icy attachez a trois ou quatre petits mots, sans y vouloir admettre ou receuoir aucune exposition: et maintiennent leur opinion par fer et feu: se vantans aussi faussement (comme desia nous auons dit) de 1'antiquité en eest endroit. Or nous deuons noter en premier lieu, que nos aduersaires disent que nostre Seil>. 83 gneur // a dit, Le pain que ie donneray, c'est ma chair, laquelle Iean 6 ie donneray pour la vie du monde. Ils disent la dessus, que le Seigneur promet de donner du pain, et dit que ce pain est sa chair: Quand (disent-ils) il a donné du pain, n'a-ce pas esté en sa Cene, lors qu'il a dit du pain qu'il donnoit, que c'estoit son corps? Mais les bonnes gens se trompent tresgrandement en ce qu'ils ne considerent pas les paroles. C'est chose claire qu'il appelle sa chair pain en ce passage: et veut dire qu'il la donnera a la mort pour la vie du monde, or que ce passage ne se peut rapporter au Sacrement, il est manifeste. Premierement il dit, Le pain que ie donneray, c'est ma chair. II vse d'vn verbe (a sauoir, est) du temps present, S'il eust parlé de sa Cene, il eust vsé du verbe futur, et eust dit, Le pain que ie donneray, cc sern ma chair: mais puis qu'il vse d'vn verbe et mot lequel denote le temps futur, ainsi que feroit ce mot, Sera: et outre, ce qu'il est tout certain par le recit p. 84 des quatre // Euangelistes, que Iesus Christ n'a institué la Cene sinon vn peu deuant sa mort: il est tout seur que ces paroles du chap. 6. de sainct Iean ne se peuuent aucunement entendre de la Cene, aius seulement de la mort et passion. Youlant donc lors Iesus Christ donner a entendre, que comme par le pain materiel la vie du corps est entretenue, qu'aussi par sa mort et passion (en laquelle sa chair souffriroit pour nous) la vie eternelle nous seroit donnee et maintetenue, il dit que sa chair est comme le pain: Le pain, dit-il, que ie donneray c'est ma chair: monstrant qu'il donne le nom de pain a sa chair, non pas qu'elle soit transsubstantiee en pain. Ainsi pareillement en sa Cene il change le nom du pain, et luy donne le nom de son corps: en quoy il n'y a non plus de transsubstantiation. Et d'auantage chacun sait bien aussi que le pain de la Cene n'est pas donné pour la vie du monde. p. 85 En apres, il est tout euident qu'-//en ce passage il n'est parlé de la Cene par ce qui est lè, dit, Qui ne mange ma chair, ct boit mon sang, il riaura point la vie eternelle. II s'ensuyuroit que tous ceux qui n'auroyent fait la Cene seroient damnez: ce que nos aduersaires ne veulent dire: mais il n'est la question que de sa chair, qu'il appelle du nom du pain, et du breuuage de son sang, qu'il donnoit dés lors pour la vie des hommes. Depuis en sa Cene il a adiousté a ceste manducation spirituelle le pain et le vin, pour asseurer les hommes, qu'aussi vrayement qu'ils regoyuent ce pain et ce vin, aussi le manger de sa chair et le breuuage de son sang leur est donné. Et pour ce tout ainsi qu'au troisieme chap. de S. Iean, il n'est parlé du Sacrement du Baptesme, mais de la verité du Baptesme: ainsi au sixieme de 8. Iean, il n'est pas parlé de 1'institution de la Cene, ains de la verité d'icelle. Or le debat de nos aduersaires auec nous est pour ces paroles, Cecy est mon corps. Nous les re-//cognoissons vrayes paroles de Christ: mais p. 86 nous disons qu'il faut entendre ce qu'il veut dire, veu que luy- mesme a commandé disant, Qui Ut Ventende. Et nous disons sem- Sentence no- blablement auec S. Augustin au liure de la doctrine Chrestienne, table de S. qu'il ne faut point exposer vn passage pour le faire contredire a Ang' beaucoup d'autres: mais il le faut tdlement interprater, qu'il s'ac- corde auec plusieurs autres. Et S. Paul baille ceste regie en l'epistre aux Romains, cha. 12. parlant de 1'interpretation des Escritures, laquelle doit estre faite selon 1'analogie de la foy, c'est a dire L'analogiede proportion accordante auec la foy. Et ne faut pas s'arrester aux la foy. paroles, mais au sens: comme aussi il se faut bien donner garde de dire, Les lettres sont ainsi couchees '): autrement si vn heretique Anthropomorphite disputoit contre nous, disant que Dieu a vn corps Genese 2 humain, d'autant qu'il escrit, Faisons Vhomme h nostre image et sem- blance. que dirons-nous s'il nous dit, Yoila 1'Escriture toute claire? Ne luy dirions-nous // pas que ceste image et semblance de Dieu p. 87 en 1'homme, n'est pas au corps, mais en 1'esprit qui estoit creé en iustice, innocence, et saincteté: et que Dieu est esprit, et qu'vn Iean 4 esprit n'a ny chair ny os? Et ainsi nous interpretons vn passage par d'autres. Si vn heretique Arrian nous vouloit prouuer par ce passage de S. Iean, Mon Pere est plus grand que moy, que Christ Iean 14 est moindre que le Pere en sa diuinité: n'alleguerions-nous pas d'autres passages pour monstrer que cela se rapporte a son huma- nité? Et ainsi consequemment de toute autre Escriture qu'on amenera repugnante a la foy. II faut bien considerer et bien poiser 2) les paroles du Fils de Dieu: car a il dit, Les paroles que Iean 6 ie vous di, sont esprit et vie. Nicodeme, comme il est escrit en sainct Iean, chap. 3, oyant la parole de Christ, disant, En verité, en verité, ie te di, si aucun n'est nay derechef, il ne peut voir le Royaume des cieux. La dessus Nico- 1) „Coucher" beteekent hier: nederschrijven. „Les lettres sont ainsi couchees'' wil zeggen : aldus staat letterlijk geschreven. 2) Wegen. p. 88 deme Docteur de la Loy, prond les paro-//roles charnellement: et dit, Comment pourra l'homme qui est desia ancien r'entrer derechef au ventre de sa mere, et naistre de nouueau? II n'entendoit point qu'il parloit d'vne natiuité spirituelle: il demeure la offensé en ceste lourde et grossiere opinion. La Samaritaine oyant que Christ Iean4 luy promettoit de l'eau viue: elle entendoit que ce deust estre de Mat. 16, l'eau du puits. Iesus Christ disoit a ses Apostres, Donnes-vous garde Lucia' ^u ^euain des Pharisiens: eux entendoyent qu'il disoit cela, pource qu'ils n'auoyent prins des pains materiels: mais 1'Euangeliste dit, qu'il parloit de la doctrine des Pharisiens. Iesus Christ disoit aux Iean2, Iuifs, Destruises ce temple-cy, et en trois iours ie le redifieray. Les 27^'ilarfi Iuifs entendans le dire de Christ du temple materiel qu'auoit fait 14] faire Salomon, s'en moquoyent: et toutesfois sainct Iean adiouste Iean 11 que Iesus Christ disoit cela du temple de son corps. Item il disoit, Lazare nostre amy dort: les disciples entendans mal ces paroles, p. 8'J disoyent, S'il // dort, il sera gueri. Item, Celuy qui gardera ma Iean 5 Parole, dit Iesus Christ, ne verra point la mort eternellement. Les Iuifs entendoyent qu'il parloit de la mort corporelle: mais il entendoit de la mort spirituelle. Parquoy il se faut bien donner garde de prendre les paroles du Seigneur par les cheueux, comme on dit, et dire ii la volee *), sans iugement ny discretion, Cela est escrit, Ce fidele Mi- jj est clair: mais il faut prudemment regarder a ce qu'il veut dire. sa mort s'est lusques icy, mes freres bien aymez, (tant pour le zele de vostre efforcéde salut, que pour 1'amitié que ie vous porte, et porteray tant qu'il laire enten- plaira au Seigneur me conseruer la vie) ie me suis efforcé, selon Wg6 le'I su6" mesure Srace 9ue i'ay receu d'enhaut, de vous faire entendre, Christ levray tant Par Paro'e de ^ieu . 92 sont appelez Christ, ny du nom du corps de Iesus Christ. et la raison en est claire par ce que les Sacremens anciens estoyent sans comparaison plus obscurs et ombrageux que les nostres du nouueau Testament: et principalement en 1'appellation du nom, et en plus grande facilité. Or ie retourne a mon propos, Nostre Seigneur voyant que les hommes estoyent difficilement attirez a luy par beaucoup de benefices, estans tousiours incredules en leur naturel, Bonté de Dieu a voulu donner des signes visibles pour supporter leur debilité: a supportant ce que (par maniere de parler) il rendist visible par le signe n°storiideiwe visible, ce qu'il leur proinettoit. Yoila la cause pourquoy le Seigneur ayant espandu son sang pour lauer nos ames, il a donné le signe de cc lavement en eau materielle, comme cy dessus i'ay dit: et Apocal. 1 donnant son corps et son sang pour la nourriture de nos ames, il a 1) Over dezen bisschop van Atrecht, Franpois Richardot, die in de tragische geschiedenis van De Rres herhaaldelijk voorkomt (p. 190, 212, 225, 277, 390), bestaat eene uitvoerige monographie van L. Duflot, Un orateur du XVI« siècle, F. Richardot, Arras, 4898. Ook wordt over hem gehandeld in de Biographie nationale de. Belgique, Brux. 1907. T. XIX, p. 29—273. In zijne jeugd is hij monnik geweest, heeft zich van zijne gelofte laten ontslaan, is evenals Calvijn de gast geweest van de bekende Renée de France, hertogin van Ferrara, en heelt met den Geneefschen kerkhervormer in betrekking gestaan. Later, in 1556, werd hij de rechterhand van Granvelle, bisschop van Atrecht, dien hij in 1561 opvolgde. Hij heeft de lijkrede gehouden op Karei V: Le sermon fimebre, fait devant le rog, par messire Francois Richardot, Euesque de Nicople, et Suffragant d'Arras: Aus obseques du Tresgrand Empereur Charles cinquiéme, Anvers, 1559, in fol. Karei V wordt hier (fol. 11 v, 12 r) verheerlijkt als bevorderaar van de eenheid der kerk, als haar beschermer, vooral in de Nederlanden. donné du pain et du vin, les appelant du nom de son corps et de p. 93 son sang: pour // nous asseurer qu'aussi veritablement que nostre Pseau. 114 corps est nourri et substanté du pain et du vin, ainsi veritablement Deux vies, le corps et le sang de Christ receus par foy, nourrissent et viui1'vne terre- fient nostre esprit. Or sur cecy il faut tousiours bien retenir que ^'rtient au* ' homme a deux parties, a sauoir le corps et l'esprit, et qu'il y a corps, 1'autre deux vies en luy, a sauoir la vie terrestre et corporelle, laquelle il spirituelle et apporte en ce monde: et Ia vie spirituelle qui est donnee a l'esprit celeste, qui par regeneration spirituelle. Ces deux vies ont leur nourriture, reHpri"6 0le ierrflSlre a le Pain et v'n egj. ja C0u8tume de 1'Escriture de donner au signe le nom de la chose signifiee par vne figure nommee metonhnie. Aucunefois 1'Escriture parlant d'vne partie comprend le tout par vne figure appelee Sinecdoché, a sauoir le tout pour vne partie, ou vne partie pour le tout Et quand nous declarons ainsi 1'Escriture, ceux de 1'Eglise Romaine disent que c'est ouurir la porte aux heresies: car, disent-ils, les heretiques voudront interpreter 1'Escriture a leur fan- Poureuiter tasie. Mais au contraire, ie di que si nous n'admcttons quelque t(?U8 inconue" _ ... . 1 . ,. ii • x - niens et er- p. 95 exposition, nous ouurons la porte aux heretiques // pour mamtemr reurg et fieu_ leurs erreurs: car soudain qu'ils rencontrent quelque passage diffi- rementexpo- cile de 1'Escriture, ils diront, Voila 1'Escriture, il se faut la arrester, ser 1'Ecriture: Pour euiter donc tous inconueniens, il faut regarder que 1'Escri- j t'est rein ture (comme cy dessus i'ay dit) admet des figures: et souuent terpretépar appelle le signe, du nom de la chose signifiee: et qu'ainsi soit, ie vn autre de l.Cor. 10 vous prie, S. Paul n'appelle il point la 1'iene Christ '. II est vray 1'Escriture que les aduersaires pensent eschapper, disans que 1'Apostre le mesme- restraint a la pinre spirituelle, qui est Christ a la verité et non par figure: mais ie leur oppose Origene et sainct Augustin, lesquels 1'ont ainsi entendu, disans qw la pier re siyuifioit Christ: et non point quelle fut Christ a la verité. D'auantage, si tous les peres qui estoyent au desert auoyent beu d'vn mesme breuuage spirituel comme nous, comment seroit vray ce que dit Christ, Vos peres Iean 6 ont mnngé la manne au dcscrl ct sont morts: mais qui mangera le pain que ie donneray ne mourra // point eternellement. Ceux qui p. 96 auoyent mangé la manne et ceux qui auoyent le corps de Christ, tant les vns que les autres mouroyent de la mort corporelle: mais on doit entendre qu'il parle de la mort spirituelle, 1'opposant a la vie spirituelle, que receuoyent ceux qui mangeoyent par foy le corps du Seigneur. Ainsi ie di, que ce manger et ce boire spirituel des Peres, duquel sainct Paul parle, ne se doit seulement rapporter ii Christ, mais aussi a la pierre qui en estoit le signe, et laquelle mesmement (comme ia nous auons dit) 1'Apostre appelle Christ. II 1. Cor. 10 est possible que les eaux decoulantes de ce rocher suiuoyent les enfans d'Israel: et ceste eau de la Pierre, d'autant que c'estoit vn Sacrement, estoit ditr. spiritutlle: comme nous appelons viande Matth. 21 celeste et spirituelle le pain et le vin de la Cene, et comme le baptesme d'eau que Iean donnoit, est dit estre du ciel. Et a fin qu'on ne trouue mauuaise 1'exposition que nous donnons // aux p. 97 paroles, Cecy est mon corps, on doit sauoir que 1'Escriture parle ordinairement ainsi: Dieu dit a Abraham, Mon allianceseraengrauee Gen. 17 en vostre chair, etc. et cependant la Circoncision n'estoit pas 1'alliance, mais c'en estoit le signe, comme i'ay dit. Et en Genese, il Gen. 33 est dit que Iacob edifia vn autel, lequel il appela le puissant Dim d'Israel: et toutesfois il est certain que eest autel n'estoit pas Dieu, encores qu'il fust ainsi appelé. Moyse ayant obtenu la Exode 17 victoire contre les Amalecites, il edifia vn autel, et appela son nom lehoua-Nissi, le Seigneur est mon exaltation ou ma banniere. Et Ieremie disoit de la cité, qu'il la faloit appeler VEterncl nostre iustice. L'Arche de 1'alliance qui n'estoit qu'vn coffre, estoit appelé du nom du Dieu des armees. Et la raison de ces noms est, qu'ils jj. ^ expriment ct representent la presence de la maiesté de Dieu. Sem- jjuc 3 blablement aussi sainct Iean Baptiste appelle la colombe qui apparut Iean 1 au Baptesme du // nom de 1'Esprit: et cependant il n'y a si simple p. 98 qui n'entende bien, et qui ne sache aussi que ce n'estoit pas la le S. Esprit: car vn esprit n'a ne chair ny os: mais pour ce que ceste colombe estoit vn signe certain du sainct Esprit, pour ceste cause est-il appelé du nom de la chose signifiee. Nous disons le semblable du pain et du vin de la Cene: c'est que pourautant qu'ils sont les signes certains et indubitables du corps et sang de Christ, pour cela sont-ils appelez du nom du corps et du sang. I l est aussi dit en la Loy qu'il ne faloit prendre 1'vne des Deut. 24 pierres du moulin du prochain en gage: et rendant la raison pourquoy il ne faloit faire cela, il adiouste, Car c'est sa vie: c'est a dire, ce dequoy il gagne sa vie. Iesus Christ dit aussi que Iean Iean 6 estoit vne lanterne luisante: il dit que Iudas estoit vn diable. Que M*tt. 5 les Apostres sont le sel de la terre. Iean Baptiste est Helie. Que ^ p. 99 Christ est 1'Agneau: il est le // pain: il est l'huis •): il est la [g*" q vigne. Yous estes vn pain: Yous estes nostre Epistre, dit sainct Iean 10 Paul. Et sainct Iaques dit que la langue est vn feu, et vn monde ^ean d'iniquité. En Genese les sept vaches sont sept ans. Mais si ie ^or' ?° vouloye icy amener toutes les manieres de parler qui sont a ce propos Gen'^l' par la parolle de Dieu, ie n'auroye iamais fait. Ie me deporte d'en plus alleguer, a fin de venir a la declaration des paroles de Iesus Christ. Les Euangelistes disent qu'il print du pain, qu'il rompit du pain, et qu'il donna du pain, et dit, Cecy est mon corps, etc. La dessus ie demande que demonstre ce pronom demonstratif, Hoe, c'est a dire, Cecy ? De dire qu'il monstre le corps, cela est faux, voire selon leur propre doctrine: car ils disent que le corps n'y est pas iusques a ce que toutes les paroles soyent prononcees. or il n'y en a encor qu'vne prononcee. Cependant ils ne peuuent nier que le p>. 100 propre de ceste diction // Hoe, est de monstrer quelque chose. Ie demande donc que c'est qu'il demonstre, puis que le corps n'y est pas encore. II faut donc que ce Hoe, demonstre du pain rompu qu'il tenoit entre ses mains et Ie donnoit a ses Apostres. Apres Hoe, il met vn verbe substantif, a sauoir, Est. II dit donc que ce pain qu'il demonstre, est. Ie demande quelle chose il est: est il le corps ? ils ne le peuuent dire, car les paroles ne sont toutes prononcees: il n'y en a que deux, qui sont, Hoe est. Qu'est-ce donc? Or ils se treuuent bien empeschez sur cecy. Car selon leur doctrine, il faudroit que Christ eust dit, Cecy sera mon corps, a sauoir apres la prononciation de toutes mes paroles: mais deuaut que toutes les paroles soyent recitees il dit, Cecy est, etc. Ie di donc que Christ appelle le pain qu'il tenoit son corps: et si le pain qu'il tenoit est son corps, il faut donc que le pain demeure pain: autrep. 101 ment qu'est-ce qu'on pourra dire estre le corps de Christ ? // De dire, Le corps que ie vous demonstre est mon corps, il n'y a ordre de parler ainsi: mais quand on dit, Le pain est le corps de Christ, on donne a entendre que le pain demeure, et que ce qu'il est le corps de Christ, est par signification sacramentalement. Ces choses sont claires, et faciles a entendre: si ce n'est qu'on se vueille endurcir contre la verité de Dieu. Et quand Christ parle de la couppe Luc. 22, en sainct Luc, il dit, Ceste eouppc est la nouuelle allianee en mon l.Cor. 11 sang. Yous oyez qu'il appelle la couppe, ou ce qu'elle contient du nom d'alliance: forgera-on la vne transsubstantiation de la couppe 1) „L'huis", d. i. de deur. ou de ce qu'elle contient en 1'alliance? il n'y a nulle apparence. Ioint aussi qu'il dit, Faites cecy en mcmoire de moy: et sainct Paul dit, Yous annoncerez la mort du Seigneur iusques a ce qu'il vienne. Quand il dit, En memoire de moy, il donne bien clairement a entendre par telles paroles qu'il nous a voulu recommander vn memorial de soy en ce Sa-//crement. Et sainct Paul est vn fidele p. 102 expositeur de ces paroles en la premiere des Corinthiens chapitre l.Cor. 10 dixieme, quand il dit, La couppe de benediction laquelle nous benissons, n'est-ce pas la communion du sang de Christ? et le pain de benediction lequel nous rompons, n'est-ce pas la communion du corps de Christ ? II dit notamment que le pain est rompu: et ne dit pas le corps ne les accidens du pain, mais expressóment le pain rompu est la communication au corps de Christ: parquoy on voit que le pain est vne chose a part, et le corps vne autre. Et suiuant cecy, Tertulian qui estoit tresprochain du temps des Exposition de Apostres, exposant les paroles de Christ selon 1'intelligence de Tertulian. l'eglise de son temps, dit ainsi, escriuant contre Marcion liu. 1. Christ ria point reprotiué le pain par lequel il a representê son corps. Ce mot est digne d'estre noté, quand iceluy Tertulian dit que par le pain Christ // represente son corps. Ce mesme Docteur au 4. p. 103 liure contre ledit Marcion, dit, Christ ayant prins le pain, et Vayant distribué a ses diciples, le fit son corps en disanf, Ce est mon corps, c'est h dire, le signe de mon corps. Pourroit-on trouuer touchant 1'exposition des paroles de Christ, plus ancienne, et plus fidele exposition que ceste-cy de Tertulian ? Et puis, voicy sainct Augustin, qui nous monstre aussi comment 1'Eglise de son temps s, Augustin. a senti de ce Sacrement. Escriuant sur le troisieme Pseaume, dit: Le Seigneur a receu ludas au conuiue auquel il donna h ses disciples la figure de son corps et de son sang. Le mesme Docteur escriuant contre Adimantus disciple de Manicheen en 1'epistre douzieme, Le Seigneur, dit-il, n'a point fait difficulti de dire, Cecy est mon corps, quand il donnoit le signe de son corps. Ne voila pas vne exposition expresse que sainct Augustin donne sur les paroles du Seigneur, et laquelle est conforme & la parole du Seigneur et de Tertulian tresancien Docteur? Le // mesme escriuant a Bonifaco p. 104 en 1'epistre 23. dit, Nous parions souuent ainsi: quand nous voyons la Pasque approcher, nous disons, Demain ou apres demain est la passion du Seigneur, combien qu'il y ait ia plusieurs ans passez qu'il a enduré: et de fait ceste passion n'a esté faite qu'vne seule fois. Et nous disons du iour du Seigneur qui est le Dimanche, Auiourd'huy le Seigneur est ressuscité, combien que depuis le iour qu il est ressuscité tant d'annees soyent passees. D'oü vient cela qu'il ne se trouue pas des gens si ineptes qui nous reprennent de Vlll. 34 mensonge, quand nous parions ainsi? Nous les appelons ainsi selon la similitude des iours ausquels ces choses ont esté faites: de sorte que ce iour-la est dit le iour mesme, lequel toutesfois ne 1'est pas, mais seulement est semblable par reuolution des temps. Et pour la celebration du Sacrement, on dit qu'il se fait en ce iour-la: ce qui ne s y fait pas, ains qui a esté fait le temps passé. Christ p. 105 u a.j] jj pa8 ggjg offert f0jg en goy-mesme P et toutesfois en Sacrement non seulement par toutes les solennitez des Pasques, mais tous les iours il est immolé du peuple: et celuy (estant interrogué) qui dira, II est immolé, ne ment pas. Car si les Sacremens n auoyent quelque similitude auec les choses desquelles ils sont Sacremens, ne seroyent nullement Sacremens. Or ils prennent souuent les noms des choses mesmes, pour raison de ceste similitude, etc. Ce sainct personnage dit fort bien, que les iours qui ressemblent a ceux ausquels Christ a soufFert, sont dits estre les mesmes iours: non qu ils le soyent sinon par ressemblance: et puis apres il vient dire que tous les iours Christ est immolé, combien qu'il n ait esté immole qu'vne seule fois: il est immolé par memoire, comme luy-mesine dit autre part. Le mesme S. August, sur le ^ Leuitique ch. 17. quest. 67. La chose qui signifie, dit il, est appelee (jen.41 (Ju nom • 108 est fait la chair du Seigneur. Et puis exposant son dire, il dit, C'est donc le Sacrement de sa chair. puis apres il dit, qu'apres la consecration le corps de Christ est signifiê. Le mesme dit encor au liure des Sacremens, liure 4. chap. 4. Comme au Baptesme tu as receu la similitude de mort: ainsi pareillement as-tu beu en 1'Eucharistie, Similitudinem preciosi sanguinis bibis, c'est a dire, la similitude du precieux sang. Eusebe en 1'histoire Ecclesiastique, liu. 9. chap. 9. Ia?oit que ') Eusebe. 1'Empereur Constantin fust entré en 1'Eglise de Christ, neantmoins il ne receut pas incontinent le signe de la mort du Seigneur. Sainct Cyprian ad Magnum liu. 1. chap. 6 2). Le Seigneur appelle S.Cyprian. le pain son corps, lequel est fait de plusieurs grains: et appelle le vin son sang, lequel est pressé de plusieurs raisins et reduits en vn. Le mesme Cyprian fidele martyr de Christ, ad Ccecilium lib. 2. Epist. 3 3). C'estoit vin ce que le Seigneur auoit dit // estre son sang. p. 109 Au mesme, L'eau ne peut opprimer le sany de Christ. Et derechef au mesme lieu, nous voyons que le peuple est entendu par l'eau, et que le sang de Christ est demonstré au vin. Le mesme Cyprian, De Ccena Domini, Le pain sanctifié est entré en la bouche souillee. Le mesme in sermone de Lapsis, Le breuuage sanctifié au sang du Seigneur est sorti des entrailles pollues. S. Hilaire en la distinction deuxieme, au chap. Corpus 4). dit Dire ), Si par negligence, dit-il, il decoulle quelque chose en terre du sang, qu'on la lesche auec la langue, et que la table soit rasee. La glose dit la dessus (De sanguine) c'est h dire, du Sacrement du sang: car le sang de Christ ne peut estre separé du corps de Christ, ergo il ne peut distiller n'estre espandu. Item encore au mesme Decret, distinction deuxieme (qlosa in cap. hoe est quod -)) le pain ne signifie pas le sang, ne le vin ne signifie pas la chair. Le Sacrement celeste qui est a 1'autel, est dit p. 121 improprement le corps de Christ (les // mots sont, lmpropriè dicitur corpus Christi) comme le Baptesine est dit improprement la foy. II ne dit pas, Les accidens signifient le corps et le sang: mais dit, Le pain et le vin. Durand. Durandus Rationalis diuinorum officiorum lib. 4. Le pain signifie le corps, non le sang: le vin signifie le sang et non le corps. S. Bernard de sancto Martino, dit, Iusques auiourdhuy la mesme chair nous est presentee, mais c'est spirituellement et non charnellement. Le mesme S. Bernard (in sermone de Ccena Domini) Sacrement est dit vn signe sacré, ou vn secret sacré. II y a beaucoup de choses qui se font seulement pour elles-mesmcs: il y en a d'autres qui se font pour designer autres choses, ct icelles sont dites Signes, et le sont. Or afin que nous prenions exemple des choses vsitees, on donne vn anneau a quelcun seulement pour vn anneau: et en cela il n'y a nulle signification. On le donne a p. 122 quelqu'vn pour le mettre en posses-' sion d'vn heritage: lors 1'anneau est vn signe, de sorte que celuy qui le regoit peut desia bien dire, L anneau n est pas de valeur, mais c'est 1'heritagc lequel ie cerA quelle tin choye. En ceste fa§on, quand la passion du Seigneur approchoit, le°8nSacre°nneZ & . °U 8°in de reue®tir les siens de 8a grace: afin qu'a la grace mens. inuisible, vn signe visible fust adiousté, et a ces fins sont adioustez tous les Sacremens: a cela sert la reception de 1'Eucharistie. S.Augustin Augustin au troisieme liure De la doctrine Chrestienne, dit: 11 1) Bedoeld is: c. 27. i). 2. de consecratione, in de uitgave van Friedberg, col. 1323. 2) Bedoeld is de glosse op c. 48. D. 2. de consecratione. semble que Christ commande chose illicite ou vn crime: c'est donc figure, commandant qu'il faut communiquer h la passion du Seigneur: ct doucement et vtilement mettre en mcmoire que la chair d'iceluy a estê naurce et crucifiee pour nous. Item le mesme au sermon des Sacremens en la seconde ferie de Pasque, dit: Et pour ceste cause (comme aussi les hommes de Dieu Vont entendu deuant nous) nostre Seigneur lesus Christ a recomniandé son corps et son sang és choses qui sont reduites a vne de plusieurs grappes. Qui mange ma // chair p. 123 et boit mon sang, il demeure en moy et moy tn luy. Donc manger ceste viande et boire ce bruuage, c'est demeurer en Christ et 1'auoir demeurant en luy. Et par ainsi qui ne demeure pas en Christ, et auquel Christ ne demeure pas, sans doute il ne mange pas la chair, et ne boit pas le sang, combien qu'il mange et boiue le Sacrement de si grand' chose a son iugement. 11 dit notamment que ceste doctrine a esté enseignee deuant luy par les saincts hommes: puis dit que les meschans ne refoyuent la chair et le sang, encore qu'ils regoyuent le Sacrement. Ce qu'ils receuroyent necessairement, s'il y auoit transsubstantiation. Derechef, sainct Augustin au sermon fait aux enfans du Sacrement en 1'autel, dit, Nous sauons bien d'oü nostre Seigneur lesus Christ a prins sa Luc 1 chair, a sauoir de la vierge Marie, il fut alaité en son enfance, il fut nourri et deuint grand, et vint iusques a 1'aage d'adolescence: il a souffert persecution par les Iuifs, il a // esté pendu au bois, p, 124 et est mort au bois, et fut enseueli, et ressuscita au tiers iour, et {jal. 3, monta au ciel au iour qu'il voulut, la esleua son corps: et de la 1. i'ier. 2, il doit venir pour iuger les vifs et les morts: la il est maintenant assis a la dextre du Pere: comment donc est le pain son corps, jjarc ie et le calice ou ce que contient le calice, commentest-ce son sang? Mes frercs, dit sainct Augustin, pourlant sont ces choses cy dites Sacremens, pourcc qu'en icelles est veue vne chose, et vne autre entendue. Ce qu'on voit, a espece corporelle, mais ce qu'on entend h ') vn fruict spirituel. Puis encore, iceluy Augustin contre Maximinin liu. 3. chap. 22. escrit ainsi, Aux Sacremens il ne faut pas considerer ce qu'ils sont, mais ce qu'ils signifient: car ils sont signes des choses, estans vne chose, et en signifiant vne autre. Et au liure de la doctrine Chrestienne liu. 3. chap. 9. Nostre Seigneur a donné petit nombre de signes au lieu de beaucoup, et iceux tresfaciles a faire, d'intelligence aisee, et d'obser-//uation treschaste: comme p. 125 sont le Sacrement de Baptesme, et la celebration du corps et sang du Seigneur a quoy lesdites choses se doiuent rapporter, celui qui est instruit, les cognoit quand il les regoit: de sorte 1) Lees: a (zonder acceut grave). qu'il les honore, non pas d'vne seruitude charnelle, mais plustost d'vne liberté spirituelle. Comme donc c'est vne infirmité seruile, suiure la lettre et prcndre les signes pour les choses signifiees: ainsi c'est vn erreur pernicieux d'interpreter les signes pour choses inutilcs. Puis encore Augustin (ad Quoduult deum) dit, II nous faut bien donner gardo do croire qu'aucune chose de la nature ou du Pere, ou du Fils, ou du S. Esprit, soit muable ou conuer- Marc'i3 tïble: 0t CGCi De D0US doit e8mouuoir' qu'aucunefois la chose qui Luc™ ' signifie, prend le nom de la chose signifiee. II est dit que le S. Iean 1 Esprit est descendu en espece corporelle comme vne colombe, et 1 Cor. 10 est deineuré sur Christ. Car ainsi la pierre est dite Christ, pource l>. 126 qu elle signifie Christ. // Et ne faut pas estimer que Christ soit Rmo 6. vne pierre sensible. En 1'Epist. aux Romains et aux Colossiens, Nous Coloss. 2 sommes dits estre enseuelis auec Christ en sa mort par le Baptcsme. II ne dit pas, par le Baptesme nous sommes enseuelis auec luy. Augustin de trinitate, lib. 3. cap. 4. dit encor, Iagoit que le Seigneur lesus soit presché par langue, par Epistre, et par le Sacrement de son corps et de son sang: cependant ne la langue, ne les parchemins, ne 1'encre, ne les sons signifians procedans de la langue, ne les signes des lettres escrites és peaux '): nous ne disons pas (di-ie) que ce soit le corps et le sang de Christ, mais seulement ce qui est prins des fruits de la terre, et qui est consacré par prieres mystiques: nous le receuons par ordre au salut spirituel, en memoire de la passion du Seigneur pour nous. II dit que ce qui est le fruict de la terre, assauoir le pain sanctifié par prieres, est pris pour memoire de la mort et passion du Seigneur. p. 127 Et sur le Pseaume 33. dit enco-//re Augustin, Christ se portoit entre ses mains. comment se portoit-il entre ses mains? Par ce que recommandant son corps et son sang, il print entre ses mains ce que cognoissent les fideles: et iceluy se portoit selon vne certaine fagon ou mode (c'est a sauoir sacramentelle) quand il disoit, Cecy est mon corps. II veut dire que le pain qu'il tenoit, estoit appelé son corps, et que ce pain ainsi appelé, estoit porté entre ses mains: pourtant il dit que cela ce2) faisoit par vne certaine fagon: ce qu'il n'eust pas fait, s'il 1'eust porté charnellement. S. Auguntin. Le mesme au sermon des paroles de 1'Apostre, dit, Si vous ne Iean (> mangez ma chair et si vous ne beuuez mon sang, vous n'aurez point vie en vous. Les disciples en furent scandalisez, non point tous vrayement, mais plusieurs, disant en eux-mesmes, Ceste parole est dure, qui est celuy qui la peut ouyr? Que signifie cecy? ceste parole vous scandalise-elle P auez-vous ceste estime, que de ce corps-cy 1) Peaux, d. i. perkamenten. 2) Lees: se. que II vous voyez, i'en doiue faire des parties, et que ie mette en p. 128 pieces mes membres pour les vous donner? Que sera-ce donc si vous voyez Ie Fils de 1'homme monter oü il cstoit auparauant ? Certainement celuy qui est monté tout entier ne peut estre consumé. qu'est-ce boire ceste chose sinon viure? mange la vie, boy la vie, tu auras la vie: et alors cecy sera, c'est a dire que le corps et sang de Iesus Christ sera la vie d'vn chacun: car nous auons ouy le mesme Seigneur, disant, C'est 1'Esprit qui viuifie, la chair ne profite do rien: les paroles que ie vous dy, sont esprit et vie. Et sur sainct Iean, hoinelie 26. dit, Celuy qui en aura mangé S. Augustin. ne mourra point: mais i'entens celuy qui aura la verité du Sacrement, et non pas le Sacrement visible: qui 1'aura mangé au dcdaus, et non pas au dehors: qui 1'aura mangé de coeur, et non point masché des dents. Item au liure de 1'vtilité de faire penitence, il escrit: // Les Pcres fideles do 1'ancien Testament ont mangé vne p. 129 mesme viande spirituelle. Qu'est-ce u dire, vne mesme, sinon ceste-la mesme laquelle nous mangeons? etc. II suffisoit de dire, lis ont mangé vne viande spirituelle: vne mesme, dit-il: ie ne trouue pas comment ie pourray entendre vne mesme, si ce n'est la mesme laquelle nous mangeons. Gregoire Nazianzene, soyons fais participans de la Pasque: toutes- In oratione de fois encore figuratiuement: (Figuraliter tarnen adhuc) iagoit que Pascha. ceste Pasque soit plus manifeste qu'en 1'ancien Testament. Et quant a la Pasque do la Loy, i'ose dire hardimcnt que la figure de la figure ') estoit plus obscure, mais vn peu apres cecy nous en iouirons plus parfaictement et manifestemont, quand le Fils, qui est la parole mesme, le boira auec nous nouueau au royaume de son Pere, reuelant et enseignant les choses lesquelles il demonstre petitement a present. // Bertramus de corpore et sanguine Domini dit co qui s'ensuit: p. 130 Christ est en ce Sacrement, pource que c'est le corps de Christ. Bertramus Ce n'est donc pas vne viande corporelle, mais spirituelle. Puis il adiouste encore des paroles d'Ambroise: Car c'est le corps de Christ. Tu le leues, et dis, etc. Yoicy qu'il confesse manifestement ce pain et ce bruuage estre le corps de Christ: commenT mais pren garde comment il adiouste, Ce n'est donc pas vne viande apres S. Am- corporelle, mais spirituelle. N'apporte donc pas le sens de la broise ce chair, car on ne peut rien ici cognoistre par iceluy: c'est bien le ^octeur ^er" • * trRm i)iri6 corps, mais non pas corporel, ains spirituel: il no faut donc ici purementde rien sentir de corporel, mais spirituellement. C'est le corps de laCene. 1) „La figure de la figure" is de Oud-Testamentische voorafschaduwing van het sacrament in zijne figuurlijke beteekenis. Christ, mais non corporellement. Pais plus auant il dit, Nous sommes enseignez par 1'authorité de ce tresdocte homme (Ambroise) que par grand' difference sont separez le corps auquel Christ a p. 131 souffert et le sang lequel il a espandu // de son costé estant pendu en croix: et le corps qui est iournellement celebré par les fideles au mystere de la passion, et ce sang aussi qui est receu de la bouche des fideles: de sorte qu'il est mystere de ce sang, par lequel tout le monde a esté racheté. De laquelle chose en son Commentaire de 1'Epistre sainct Paul aux Ephesiens, escrit ainsi: II entend en deux sortes le sang de Christ et la chair: car, ou il entend ceste chair spirituelle et diuine, de laquelle iceluy dit, Ma chair est vrayement viande, et mon sang vrayement breuuage: ou il entend de la chair qui a esté crucifiee, et du sang qui a esté espandu de la lance du soldat. Ce docteur icy ne fait pas petite difference du corps et du sang de Christ en faisant distinction: car quant a la chair et au sang, lesquels sont receus iournellement des fideles, il dit qu'ils sont spirituels: mais quant a la chair qui a esté crucifiee, et le sang qui a esté respandu par la lance du p. 132 gendarme, // ils ne sont pas dits spirituels ne diuins. II monstre euidemment qu'ils sont autant differens 1'vn de 1'autre, que les chosea spirituelles sont differentes des corporelles, les visibles des inuisibles, les diuines des humaines. II faut inaintenant que ie recite ici vne obiection, laquelle nous font nos aduersaires, disans que sainct Paul a dit, Que celuy qui mange indignement de ce pain, et boit de ceste coupe indignement, mango et boit son iugement, ne discerncint point le corps du Seigneur. II faut donc (disent-ils) que cela soit le corps, puis qu'il le faut discerner, car on ne peut discerner ce qui est absent. Ie respon premierement, que sainct Paul ne dit pas, Qui mangera de ce corps: mais il dit notamment, Qui mangera de ce pain: car on ne peut receuoir le corps du Seigneur en condamnation, lean 6 tesmoin Iesus Christ qui dit ainsi, Qui mango ma chair et boit mon sang, il a la vie eternelle. // p. 133 On mange donc bien de ce pain a sa condamnation: pource que ce Sacrement estant irreueremment receu, renuoye 1'outragc sur le Maistre qui 1'a institué. Voila pourquoy aussi il dit, De ce pain: de cestuy, dit-il, qui est ordonné pour estre Sacrement du corps du Seigneur. Et par cela on voit qu'il distingue ce pain d'auec 1'autre qui nest point sacrement. En apres, on eait bien que Similitude fa- celuy qui a la charge de la garde-robe du Roy, et qui manie los millere et bien robes d'iceluy: on sait bien (di-ie) que ce gardien des robes du propre. R0y peut bien traitter lesdites robes autrement quand le Roy ne les vest point, que quand il les vest. Car quand le Roy s'en sert, et en est vestu, si ledit seruiteur frappoit sur ce vestement duquel le Roy est vestu, puis disoit que ce n'est que sur le vestement qu il touche, vne telle excuse seroit-elle de mise? seroit-elle receuable? ie ne le pense point. Ainsi en prend-il du pain et du vin: estans en leur estat commun, nous en // pouuons donner aux bestes: mais p. 134 quand le Roy des Rois s'en sert pour se communiquer a son peuple (ce qu'il fait en la Cene) le deshonneur et 1'outrage qu'on fait a 1'endroit du Sacrement, redonde sur le Fils de Dieu: et voila pourquoy 1'Apostre prononce vne si dure sentence contre telle sorte de gens. II dit, Qu'en tel mange et boit son iugement. Faudra-il pourtant entendre que le Sacrement du corps et du sang soit transsubstantié en iugement et condamnation ? cependant les paroles sonnent ainsi. En outre, nous deuons sauoir qu'il y a vne telle conionc- Quelle contion entre les signes, et les choses signifiees, que si on faitquelque J.a outrage au signe, le tout redonde a la cbose signifiee. Sainct Paul gne8)etie8Choparle ainsi quand il dit, 1'Homme faisant oraison, ou prophetisant 8es signifiees. ayant la teste couuerte, fait deshonneur a son chef. Or il dit la, l.Cor. 11. que Christ est le chef de 1'homme. Ainsi la teste de 1'homme est com-//me vne figure de Christ: et monstre euidemment que ce qui }>. 135 est fait en debordement a 1'entour du chef de 1'homme, redonde au deshonneur de Iesus Christ: d'autant que 1'homme est la fignre de Christ. C'est vne chose certaine et asseuree que nostre Seigneur presente son vray corps et sang a tous ceux qui se presentent a la Cene, et en cela se monstre fidele en sa promesse qu'il fait en ce Sacrement : tant y a neantmoins que par 1'incredulité des hommes, ce Q,ue c est que que le Seigneur presente, est reietté comme chose profane. Et voila ^ (jene, je pourquoy sainct Paul apres auoir tant de fois parle du pain, il corps du adiouste finalement le nom de corps, pour aggrauer la faute de Seigneur, ceux qui participoyent au pain indignement. Discerner donc le corps du Seigneur, c'est receuoir ce Sacrement qui est appelé Corps du Seigneur, d'vne autre sorte qu'on ne re?oit les viandes communes : et ce, pour-autant que le Seigneur nous y // presente son p. 136 corps et son sang. Parquoy on voit que ceste obiection ne fait rien contre nous. mais i'en obiecte vne autre a 1'encontre, a sauoir ce que dit sainct 1, Cor. 10 Paul, Nos peres ont tous mangé d'vne mesme viande spirituelle, et ont tous beu d'vn mesme breuuage spirituel, et cependant ils n a- Exode 16 uoyent point de Transsubstantiation. La pierre d'oü 1'eau sortoit, Nombr. 20 et la manne n'estoyent aucunement transsubstantiez: et par aiosi ^ranssubpuis qu'en nos Sacremens nous mangeons vne mesme viande spiri- ^>jnnocent tuelle comme les Peres, nous n'auons non plus besoin en nos Sa- B>en aine d0nc cremens de Transsubstantiation qu'eux. auecluy II est vray que nos aduersaires nient cela, et disent que les Sacremens du nouueau Testament sont differens aux anciens en beaucoup de sortes: ce que nous confessons quant aux signes, aux temps, et autres proprietez semblables: mais nous disons que quant p. 137 a la verité du Sacrement, ils // ont mangé Christ en leurs Sacremens, comrae nous aux nostres. Et qu'il soit ainsi, qu'on regarde 1'intention de 1'Apostre, et on verra ce que ie dy euidemment. II yeut rabatre la vaine confiance et sotte presomption des Corinthiens, lesquels se glorifioyent orgueilleusement du don des langues, et autres priuileges a eux donnez. Et singulierement il leur sembloit aduis ') quand sainct Paul leur parloit de la vengeance que Dieu auoit fait des peres anciens qui 1'auoyent offensé, que cela ne leur touchoit de rien, pource qu'ils auoyent des graces plus singulieres qu'eux n'auoyent eu, et notamment des Sacremens. Mais 1'Apostre rabat toute ceste vantise, et leur monstre qu'ils ne seront point espargnez, et qu'ils se trompent se preferans aux Peres anciens, et leurs Sacremens, aux Sacremens anciens. Car (dit-il) ie ne veux pas, ö Corinthiens, que vous ignoriez que nos Peres ont 138 tous mangé d'vne mesme viande spirituelle, et ont tous // beu d'vn mesme breuuage spirituel: car ils beuuoyent de la pierre spirituelle qui les suyuoit: or la pierre estoit Christ. Par la mesme viande, il entend vne mesme viande comme nous. Ainsi donc que deuiendra la transsubstantiation du pain au corps? que deuiendra ceste manducation, puis que la chair de Christ que nous mangeons au Sacrement, est vn manger et vne viande spirituelle, comme les Peres mangeoyent spirituellement Christ en leur Sacrement? Sainct Augustin au liure de 1'vtilité de faire penitence, 1'entend ainsi: Ils ont (dit-il) mangé vne mesme viande spirituelle. Qu'est-ce vne mesme, sinon ceste-la mesme que nous mangeons? etc. II suffisoit de dire, Ils ont mangé vne viande spirituelle: mais vne mesme, dit-il. Ie ne trouue pas comment ie puis entendre vne mesme, sinon celle-la mesme que nous mangeons. Et le mesme Augustin p. 139 sur sainct Iean, traitté vingtsixieme, dit, // Les Sacremens de Tanden Testament ont esté diuers quant aux signes. mais ils sont semblables quant a la verité qui y est signifiee. Et soudain apres il adiouste: Ceste mesme viande, ce mesme breuuage est donné, mais c'est aux croyans, et ceux qui ont intelligence. Mais a ceux qui n'ont point vne vraye foy et intelligence, ceste manne leur est seulement baillee et ceste eau, et non autre chose. Et les croyans et fideles auoyent cela mesme que nous auons auiourd'huy, car le 1) „II leur sembloit aduis" wil zeggen: hun dacht, zy waren van meening. Pils de Dieu estoit lors a venir, maintenant ils est venu, et ce Les anciens qui s'ensuit. Chris?"1 uf le Parquoy ie conclu que ceux qui enseignent vne manducation e V" et' chamelle au Sacrement, errent grandement, et ne se contentent nouscroyons point de manger vne mesme viande spirituelle comme les Peres, enChristqui ainsi qu'en parle 1'Apostre, ains en forgent vne toute nouuelle qui est venu. est corporelle et incognue a 1'ancienne Eglise. Et qu'ils // regardent p. 140 bien toute l'Escriture, ils ne trouueront pas qu'il y ait deux man- Comme il n'y ducations du corps de Christ, ains seulement vne spirituelle, de laquelle parle Iesus Christ, aux sixieme chapitre de sainct Iean, n'yaiiq'vne et sainct Paul en la premiere Epistre aux Corinth. dixieme cha- manducation pitre. Mesmes Christ voyant que les Capernaites entendoyent du corps d'icemanger charnellement et corporellement son corps, les voulant '"7retirer de eest erreur, leur dit que son corps monteroit au ciel, afin qu'ils ne pensassent point a ceste manducation charnelle. Cest argument est ferme, et nos aduersaires ne s'en peuuent depestrer ') aucunement. Par ainsi, mes freres, fortifiez-vous en ceste saincte doctrine: vous voyez la parole de Dieu, tous les anciens Docteurs de 1'Eglise, ensemble la raison du tout contraire 2) et repugnante a la nouuelle doctrine de 1'eglise Romaine. II est bien vray qu'ils alleguent // quelques anciens contre nous, lesquels semblent fauoriser a la Trans- p. 141 substantiation: mais quand ils parient du changement du pain et du vin, au corps et sang de Christ, ils entendent d'vn changement et mutation non de substance, mais de qualité, a sauoir que le pain et le vin sont muez et changez de pain et de vin commun, en Sacrement du corps et du sang de Christ: ce que parauant ils n'estoyent pas. Et cela doit seruir de reigle generale quand ils alleguent les Peres. Car iamais on ne trouuera aux Anciens ce mot de Transsubstantiation, mais bien mutation, changement, lequel se fait, comme i'ay dit, en changement de 1'vsage commun et vulgaire, en Sacrement. Maintenant ie monstreray que Iesus Christ est vrayement en la Cene, a fin que nul n'estime que nous en facions vne action nue. Cependant nous orrons 3) en quelle sorte il y est. Premierement nos aduersaires confessent auec nous que Iesus Christ a // esté conceu par 1'operation du sainct Esprit au ventre p. 142 de la vierge Marie, et que la il a prins vraye nature humaine Luc 1 1) Losmaken. 2) De Schrift en de kerkvaders leveren samen het bewijs van het tegenovergestelde der Roomsche leer. 3) Nous orrons, d. i. wy zullen hooren. formee en vn corps humain, auec lequel a souffert la mort: qu'il est ressuscité, et monté aux cieux, et que la il se sied a la dextre de Dieu le Pere, et d'oü il viendra pour iuger le monde: et cependant ils renuersent entierement cesto confession saincte pour maintenir les erreurs qu'ils out forgez de leur cerueau. Et sont bien si outrecuidez ') de dire et se vanter que par la vertu de quelques paroles prononcees (qu'ils appellent consecration) ils font descendre le propre corps naturel de Christ, des hauts cieux entre Ontrecuidan- leurs doigts. Et mesmes sont si forcenez a blasphemer, que pour ceexcessiue ce respect ils se disent plus dignes que la vierge Marie. Car, teurs qui'sont ^isent-ils, vierge Marie la conceu par la vertu de huict paroles, en 1'eglise Pa- * sauoir, Ecce ancilla Domini: fiat mihi secundum verbum tuum, pale. c'est a dire, Yoicy la seruante du Seigneur: il me soit fait // p. 143 solon ta parole: mais quant a nous, disent les prestres, nous le faisons par la vertu de cinq paroles, a sauoir, Iloc est enim corpus meum. Ie suis certes esbahy comment la terre soustient tels blasphemateurs. Voila vn poure miserable ver de terre, qui a le ventre farci de fiente et ordure quasi iusques au col, qui ne sauroit faire vn pied de mousche: et cependant se vante de faire et creer son Createur: car ainsi sont appelez les prestres, Creatores creatoris, createurs du Createur. Les cheueux me dressent en la teste d'ouyr Pourquoy ius- tels propos, et cependant nous persecutent iusques a la mort, pource ques a la mort que nou8 ne vouiong souscrire a tels blasphemes: Mais ce n'est tezle^poure's Pas encore toiit: car apres qu'ils ont mis la saincte Vierge mere fideles. du Fils de Dieu sous leurs pieds, s'esleuans en dignité par dessus elle, ils se monstrent aussi bien accordans que les deux vieillars de Susanne. Les vns disent qu'ils font descendre Iesus Christ du p. 144 ciel, en chair et en os, aussi // grand et gros qu'il pendit en la croix: les autres dieent qu'il ne descend pas du ciel, mais que de la substance du pain ils en font le corps de Christ. Accordez-moy ses flutes ensemble. Et puis ayant ce corps, non seulement ils disent qu'ils le touchent auec leurs doigts: mais aussi disent qu'ils le rompent, qu'ils le brisent auec leurs dents, qu'ils le mangent, l'engloutissent, et le deuorent. Ce sont les paroles du Pape Nicolas en Tarnende honnorable de Berengarius2). Mais telles paroles sont toutes nouuelles, et n'ont iamais esté ouyes en 1'eglise primi- 1) Verwaand, vermetel. '2) De geheele verklaring is te vinden in mijn Middeleeuwsch Christendom, De vereering der H. Hostie, 's-Gravenh. 1007, blz. 15 v. ; in het oorspronkelijke bij Lanlranc, Liber de eorpore et sanguine domini, c. 2, in zijne Opera omnia, ed. i. A. Giles, Oxon. 1844, Su., Vol. II, p. lf>0seq. De Bres heeft haar gekend uit het Decretum van Gratianus, c. 4'2. d. 2. de consecr., in de uitgave van Friedberg, col. 132* seq. Zie beneden, p. 185 (blz. 559). tiue, car elles sont du tout repugnantes a la vraye foy catholique. L'Escriture saincte et sacree ne dit-elle pas apertement par tout, que Christ a delaissé et abandonné le monde selon sa presence corporelle, et qu'il a penetré les cieux, et qu'il est assis a la dextre de la maiesté de Dieu és lieux hauts, oü il vit, regne, et triomphe, priant et intercedant tousiours pour nous? et puis, qu'il ne vien-//dra p. 145 d'autre lieu que de la, quand il viendra iuger le monde? Voila sainct Pierre aux Actes qui dit, II faut que le ciel le regoiue ius- Actes 3 ques au temps de la restauration de toutes choses, desquelles Dieu a parlé par la bouche de tous ses saincts Prophetes dés le commencement du monde. Le pain et le vin donc de la Cene sont pour estre Symbole et Sacrement du corps et du sang de Christ absent (selon la chair) mais present d'Esprit, vertu, et grace diuine. Et sainct Paul demonstre pleinement cecy en la premiere aux Corinthiens chapitre onzieme, quand il dit, Toutes les fois que vous mangerez de ce pain, et boirez de ceste coupe, vous annoncerez la mort du Seigneur iusques a ce qu'il vienne, assauoir en iugement. Or Theodoretus dit sur ce passage, II ne sera plus besoin lorsde symboles et de signes quand son corps apparoistra, et par ainsi il est bien dit iusques & ce qu'il vienne. Quelle apparence donc y a-il de // nous vouloir faire croire que Christ est encore icy cor- p. 146 porellement, se pourmenant d'autel en autel, se cachant en boitte et armoire, et sous des accidens? Oyons plustost comme luymesme en a prononcé. En sainct Luc, cinquieme chapitre il a dit, Quand 1'Espoux leur sera osté ils iusneront (assauoir ses disciples). et en sainct Iean septieme chapitre, Ie suis encor vn peu de temps auec vous. puis, Ie m'en vay a celuy qui m'a enuoyé. Iean 12. il dit, Vous aurez tousiours les poures auec vous, mais vous ne m'aurez pas tousiours. Iean 13. Mes petis enfans ie suis encore vn petit de temps auec vous, vous me cercherez: et comme ï'ay dit aux Iuifs, la oü ie vay vous ne pouuez venir. Item Iean 14, Ie m'en vay vous preparer le lieu, ie retourneray derechef a vous: et vous receuray a moy-mesme, afin que vous soyez la oü ie suis. Iean sixieme chapitre, Ie suis issu de mon Pere, et suis venu au monde, derechef ie delaisse le monde, // et m'en vay a mon Pere. p. 147 Ie vous dy la verité, il vous est expedient que ie m'en aille: car si ie ne m'en vay, le Consolateur ne viendra point: et si ie m en vay, ie le vous enuoyeray. Item, Ie m'en vay a celuy qui m a enuoyé, et nul de vous ne m'interrogue, Oü vas-tu? Mais pource que ie vous ay dit ces choses, tristesse a rempli vostre cceur, mais ie vous ay dit la verité: il vous est expedient que ie m'en aille Iean 20, Voicy ie monte a mon Pere, et a vostre Pere: a mon Dieu, et a vostre Dieu. Matthieu 24. Alors si aucun vous VIll. 35 dit, Icy est Christ, ou 1&, ne le croyez point. Car il se leuera des faux-prophetes, et feront grans signes et prodiges, de sorte que les eleus seront induits a erreur, s'il estoit possible. Voicy ie le vous ay predit. Si donc on vous dit: Yoicy, il est au desert, n'y allez point: il est au cabinet ou en 1'armoire') (car le mot Grec qui est lè mis signifie aussi armoire) ne le croyez point. En sainct p. 148 Mare 16. Et apres que le Seigneur eut // parlé a eux, il fut receu au ciel, et est assis a la dextre de Dieu. Et aduint qu'en les benissant il se retira d eux, et fut esleué au ciel, Luc yingt et quatrieme chapitre. Item aux Actes 1. Nous auons parlé de toutes les choses que Iesus a fait et enseigné iusques au iour qu'il a esté receu en haut. Puis encore en ce mesme chapitre: Et comme il eut dit ces choses il fut esleué en haut, eux le voyant, et vne nuee 1 osta de deuant leurs yeux: et comme ils le regardoyent aller au ciel, voicy deux hommes se presenterent en vestemens blancs, lesquels dirent, Hommes de Galilee, pourquoy vous arrestez-vous regardans au ciel? cestuy-la, assauoir Iesus, qui a esté esleué en haut d auec vous, viendra ainsi que vous 1'auez veu aller au ciel. Sainct Paul au huitieme chap. des Eomains, dit: Christ est celuy qui est mort, voire 2) et qui est ressuscité, et qui est aussi a la dextre de Dieu, intercedant pour nous. Ephesiens 1. Dieu p. 149 a ressuscité Christ des // des 3) morts, et 1'a fait soir a sa dextre es lieux celestes par dessus toutes les principautez, et puissances, et v ertus et dominations. Colossiens 3, Si vous estes ressuscitez auec Christ, cerchez les choses qui sont d'enhaut, oü Christ est seant a la dextre de Dieu. 1. Thessaloniciens 4: Le Seigneur descendra du ciel au cry et a la voix de 1'Archange, &t a la trompette de Dieu. 1. Tim. 3, Dieu est manifesté en chair, iustifié en esprit, veu des Anges, presché aux Gentils, creu au monde, et receu en gloire. Hebr. 1. Christ ayant fait par soy-mesme la purgation de nos peschez, est assis a la dextre de la Maiesté és lieux hauts. Hebr. 8. Si Christ estoit sur la terre, il ne seroit point souuerain Sacrificateur. Item Philippiens 3: Nostre conuersation est aux cieux, d'oü aussi nous attendons le Sauueur nostre Seigneur Iesus Christ. Hebr. 9. Iesus n'est point entré és lieux saincts faits de main, qui estoyent figures correspondantes aux vrayes, ains est p. 150 entré // au ciel mesme, pour maintenant comparoir pour nous deuant la face de Dieu. Hebr. 10: Christ ayant offert vn sacrifice pour les pechez, est assis eternellement a la dextre de Dieu, attendant 1) De Bres doelt op lv ro7( tuntloit in Matth. XXIV: 26. 2) „Voire" beteekent hier: zelfs, ja zelfs. Het tweede „des" is overtollig. !ce qui reste, iusques a ce que ses ennemis soyent mis pour le marchepied de ses pieds. Hebrieux douzieme chapitre, Regardez au conducteur de la foy, et au consommateur Iesus, lequel pour la ioye a luy proposee, endura la croix en meprisant confusion, et est puis assis a la dextre du siege de Dieu. aussi S. Pierre en sa 1. Epist. ch. 3. Iesus Christ (dit-il) est a la dextre de Dieu, estant allé au ciel, ayant assuietti a soy les Anges, les puissances, et les vertus. Ne voyons-nous donc pas maintenant, que c'est la parole du Dieu viuant, qui nous demonstre tresclairement que Christ s'est retiré des hommes corporellement ? Ie dy, voire tellement clairement, que les Apostres oyans leur Maistre parler, et dire qu'il se deuoit retirer, ils dirent, Tu parles claire-//ment et sans parabole. Quoy donc? Aimerez-vous mieux croirc aux sophisteries et fan- p. 151 tasies des hommes, qu'a vne tant claire veritó de Dieu? Non, non, mes bons freres et soeurs, appuyez-vous, arrestez-vous, reposez-vous sur la verité infallible de Dieu. Apprenez de moy, dit Iesus Christ, et vous trouuerez repos a vos ames. C'est de luy et de sa parole Matth. 11 que nous deuons dependre: car S. Paul dit, Que si vn Apostre, ou vn Ange du ciel nous euangelize autre chose que ce qu'il a Galat. 1 enseigné, il soit en execration. Nous voyons clairement par tant de sentences et tesmoignages de 1'Escriture diuine, que la presence corporelle de Christ n'est pas en la Cene, ne sous les especes du pain et du vin, ne sous, auec, ou dedans le pain ne le vin, et que les diuins oracles tesmoignent que le corps est seulement contenu au ciel. Ceste doctrine semble du tout monstrueuse a nos aduersaires, pource qu'elle est du tout contraire a leur // nouuelle doctrine: et p. 152 pource qu'ils n'ont moyen de la maintenir par raison, ils la maintiennent par glaiue, feu, et gibets. II est bien vray que nos aduer- La Cene n'est saires et nous, confessons que nous receuons en la Cene le vray P01nt nne ac~ corps et Bang de nostre Seigneur: mais nous sommes fort differens ™car en la maniere et fagon de le receuoir. Eux disent que Christ Christ y est est la present en leur Sacrement (c'est a dire, en leur Messe faite veritablede plusieurs pieces) corporellement, et qu'on le regoit par la bouche pas le mangeant charnellement. Et quant a nous, nous disons que Christ mentnj!0mme est present en sa Cene diuinement et spirituellement: et qu'on ne maintient le regoit par la bouche pour le mascher des dents, ains qu'il est 1'eglise Roreceu des fideles, de 1'entendement et de 1'ame. Et a fin qu'on et voye que le tesmoignage de 1'ancienne eglise et de tous les fideles 8pirituelleJeiftence'de Docteurs fait pour nous, ie reciteray icy quelques tesmoignages. ment sainct Am- S. Ambroise au liure 10. sur sainct // Luc: Nous ne le deuons p. 153 broise pas cercher sur la terre, ny en la terre, ne selon la chair, si nous > le voulons trouuer: car nous ne cognoissons pas maintenant Iesus Christ selon la chair. Estienne iie la pas cerché sur la terre, qui 1'a yeu a la dextre de Dieu: mais Marie qui le cerchoit sur la terre ne la peu touIean 20 cher. Estienne 1'a touché, car il 1'a cerché au ciel. Cyrille sur sainct Iean li ure 6. chap. 14. Ia^oit que ') Christ ait retiré d'ici la presence de son corps, cependant par la maiesté de sa diuinité il est tousiours present, comme iceluy auoit promis a ses diciples quand il s en alloit: Voicy ie suis auec vous tous les iours iusqu'a la consommation du monde. Augustin sur le Pseaume. 54. dit, Iusques a ce que le ciel soit fini, le Seigneur sera tousiours en baut: mais aussi la verité du Seigneur est icy auec nous: car il faut que le corps auquel il est ressuscite soit en vn certain lieu, mais sa verité est espandue par p. 154 tout. Et escriuant // ad Dardanum en 1'epistre 67, Ne doute pas, dit-il, que Iesus Christ comme homme ne soit la, d'oü nous 1'attendons: et qu il te souuienne de ce que nous confessons au Symbole, Qu'il est ressuscité, monté aux cieux, et qu'il viendra de la Actes 1 et non point d'ailleurs pour iuger les vifs et les morts, et viendra selon le tesmoignage de 1'Ange, comme on 1'a veu monter, en ceste mesme forme visible et en la mesme substance a laquelle il a donné immortalité, mais il ne luy a pas osté sa nature. Selon ceste forme et substance de son corps, il ne faut point penser qu'il soit espandu par tout: car il nous faut garder de tellement establir sa diuinité, que nous ne detruisions ou aneantissions sa nature humaine: partant il ne s'ensuit pas que tout ce qui est en Dieu, soit Dieu. Augustin sur sainct Iean, traité 30. dit, le corps de Christ est ressuscité des morts, et faut qu'il soit en vn lieu. Derechef le 155 mesme Augustin sur sainct // Iean, traité 50. dit, Selon sa maiesté, selon sa prouidence, selon sa grace ineffable et inuisible, est accompli ce qui est dit de luy, \ oicy ie suis auec vous tous les iours iusques a la consommation du monde: mais selon la chair laquelle la parole a prins, selon ce qu'il est né de la Vierge, selon ce qu'il a esté apprehendé des Iuifs, qu'il a esté pendu au bois, qu'il a esté osté de la croix, qu'il a esté enuelopé de linges, qu'il a esté mis au sepulchre, qu'il s est manifesté par la resurrection: vous ne Actes 1 m'aurez pas tousiours auec vous. Parquoy apres qu'il eut conuersé Luc24 auec 8e8 disciples par 40. iours selon la presence de son corps, il les mena dehors: eux le voyans et suyuans il monta au ciel, et n'est point icy, car il est assis a la dextre de Dieu le Pere. Et il 1) »Iajoit que" is zooveel als het hedendaagsche „quoique, bien que". est icy, car il n'est pas departi de nous par la presence de sa maiesté. Autrement selon la presence de sa maieste nous auons tousiours Christ: selon la presence de la chair il a esté dit aux disciples, Yous ne // m'aurez pas tousiours: car selon la presence p. 156 de sa chair, 1'Eglise 1'a eu peu de iours auec elle: maintenant elle le tient par foy, ne le voyant point de 1'ceil. Le mesme au traité 102. II a delaissé le monde par vn departement corporel, il est allé au Pere par vne ascension d'homme, il n'a pas delaissé le monde par le gouuernement de sa presence spirituelle et diuine. Sainct Ierome sur sainct Matthieu, chap. 26. Pourquoy est-ce que le Seigneur apres sa resurrection a dit a ses disciples, Voicy ie suis auec yous tous les iours iusques a la consommation du monde: et maintenant il dit, Yous ne m'aurez pas tousiours? Mais il me semble qu'il soit parlé en ce lieu la de la presence corporelle, par laquelle il ne deuoit plus estre auec eux apres sa resurrection, comme il s'estoit monstré a eux en toute familiarite: de laquelle chose sainct Paul estant memoratif, 2. Corinth. 5 dit, Ia§oit que nous ayons cogneu Iesus Christ selon la chair, // main- p• 157 tenant nous ne le cognoissons plus. Gregoire en 1'homelie de Pasque dit, Christ n'est pas icy par la presence de la chair, lequel toutefois ne defaut nulle part par la presence de sa maiesté. Si ie vouloye icy amener beaucoup de semblables tesmoignages des Peres anciens, le temps me defaudroit. Et aussi il me semble que ce que nous auons amené tant de la parole de Dieu que des anciens, doit estre suffisant pour contenter les esprits de ceux qui cerchent la verité et le salut de leurs ames: il n'y a rien icy de desguisé et de glosé, mais tout y est simplement recité, comme on peut voir par les propres liures des anciens. Nonobstant toutesfois, toutes choses cy dessus escrites, nos aduersaires voulans tousiours regimber contre 1'aiguillon '), et resister a la verité, donnent ce priuilege au corps glorieux de Christ, apres la resurrection, d'estre en plusieurs lieux. Ie leur demande comment le corps du Seigneur estoit en diuers lieux, quand // il fit la Cene, car il p. 158 n'estoit encore ressuscité: et par consequent n estoit encore glorifié, comme il est dit en S. Iean. Quand Christ rompit le pain par pieces, Iean7 sauoir si son corps n'estant lors glorifié, pouuoit estre en autant de pieces ? Si cela peut estre, ils n'ont que faire de tant parler de la proprieté d'vn corps glorieux, veu qu'ils attribuent le mesme a son corps non glorifié, faisant la Cene. En apres, ils disent que le corps du Seigneur a passé parmi les murailles, et s'est trouué auec 1) „Regimber contre 1'aiguillon" wil zeggen: tegenstribbelen. De uitdrukking is ontleend aan Hand. IX : 5. lean 20 ses disciples, les portes estant fermees. Ie respon qu'il n'est pas dit, qu il ait passé parmi les murailles, ains bien qu'il s'y est trouuó: comme cela s'est fait, nous n'en sauons rien: tant y a que lors son corps estoit glorifié, ce qu'il n'estoit quand la Cene se fit. Et cela ne sert rien pour faire le corps de Christ estre en diuers lieux. Car quand üs disent qu'il passa parmi la muraille, c'est donc signe qu'il n'y estoit point, d'autant qu'on ne passé pas sinon la oü on n'est pas. p. 159 Par-//quoy on voit bien que tout cela ne fait rien pour la doctrine de 1'eglise Romaine, mesmes ils entrent en des inconueniens fort lourds. Mais maintenant, puis qu'ils font descendre Christ entre leurs doigts, ie demande, quand il remonte aux cieux: car il ne peut plusieurs fois descendre qu'il ne remonte. Yoila vn prestre qui le tient sur vn autel, selon leur dire, il le fait descendre: et cependant ne la pas encore mangé. Yn autre prestre pareillement sera d'vn autre costé qui le va encore faire descendre '), toutesfois le premier qu'a fait descendre ce premier prestre, n'est pas encore remonté: ie voudroye bien sauoir d'oü descendra ce second. Puis ie demande quand il remonte au ciel, estant mangé. Les vns respondent qu'il remonte soudain qu'il vient en la gorge: les autres disent qu'il descend en 1'estomac, et que de cela s'engendre quelque flegme: les autres disent que tout se conuertit en sueur, et sort p. 160 par les pores du corps en // matiere subtile. O Dieu quels propos monstrueux! combien irreueremment parlent-ils du corps precieux du Fils de Dieu! S'il remonte tous les iours, il y aura plusieurs ascensions: et toutefois 1'Escriture ne parle que d'vne seule. Et pource qu'ils ne peuuent satisfaire aux absurditez qui procedent de ceste doctrine, ils prennent le manteau de la foy pour couurir tout cela, disans qu'il faut croire qu'il y est simplement en chair et en os. Mais si ainsi est, et si leur dire est vray (ce que ie n'accorde) pourquoy donc commandent-ils en leur Messe (Sursum corda) c'est a dire, Esleuez vos cceurs en haut? S'il descend entre les mains des prestres, il n'est besoin d'esleuer le coeur en haut: mais plustost, s'il est en haut. il le faut rabaisser entre les mains de ce que tient Ie prestre2). Et pourquoy bruslent-ils les gens qui font ce qu ils commandent, assauoir, qui esleuent leur coeur en haut pour p. 161 la cercher Christ par dessus tous les cieux, pour le cercher (di-//ie) par foy? Ils disent que Christ descend de telle sorte qu'il n'est pas localement au Sacrement, c'est a dire, qu'il ne tient point de 1) NI. de mis celebreerende bij een ander altaar, 2) In dezen volzin schijnt eene misstelling te zijn ingeslopen. De bedoeling is : men rnoet alsdan het hart laten zinken tot hetgeen de priester in de handen houdt. lieu. Mais s'il vient oü il n'estoit point auparauant, il s'ensuit qu'il occupe lieu et place: ce qu'eux-mesmes ne peuuent nier: car ils disent qu'il est dedans 1'hostie, et qu'il repose la sur 1'autel et en 1'armoire. Et mesme deuant 1'armoire oü il est logó, on y escrit, Hic Benin adora: Adore icy Dieu. Certes ie suis estonnó comment ils n'ont honte de parler si sottement. Christ, disent-ils, vient entre les doigts du prestre, oü parauant il n'estoit point: et n'y tient point de place, encore qu'il soit aussi grand et gros qu'il fut iamais. A cela ie respon que ce mot de Venir, signifie passer d'vn lieu en vn autre. Iesus Christ donc venant du ciel, vient en vn autre lieu, a sauoir entre les doigts du prestre. En apres i'argumente ainsi contre eux, II est escrit en 1'Apocalypse, que les Apoc. 14 saincts et fideles qui sont au ciel, suyuent Christ l'A-//gneau p. 162 par tout oü il va: or il descend du ciel (selon leur dire) dedans 1'hostie, ergo donc tous les saincts de Paradis sont aussi dedans 1'hostie. Qu'ils me desnouent (s'ils peuuent) ce noeud a belles dents. En outre, voila vne hostie consacróe, c'est (selon leur fantasie et opinion) le propre corps qui y est lè, descendu, et ce n'est qu'vn corps: puis si ie pren ceste hostie qui n'est qu'vn corps, et ie la romps en d'autres petites pieces, ie demande si la piece que i'ay rompue du corps premier que ie tenoye, si c'est aussi le corps: et ainsi, si autant de pieces que ie rompray du premier corps, seront autant d'autres corps, seulement par la fraction. Ils m'ont respondu qu'il falloit entendre ce mystere comme d'vn miroir, et ont proposé leur reponse en ceste sorte: Voila, en vn miroir vous n'y voyez qu'vne faee: rompez-le en diuerses pieces, et en chacune piece vous y verrez vostre face: s'ensuiura-il pourtant que vous aurez plusieurs corps? // La dessus ie respondy, p. 163 C'est bien dit, et bien a propos. Mon corps ne fut onc dedans le miroir, et n'y peut estre, mais bien quelque figure passant. Ainsi donc, comme ie suis dedans le miroir, Christ est en 1'hostie: il sensuiura qu'il n'y est pas charnellement, car ie ne suis pas au miroir. Et pour faire fin a ce propos, ie ne m'y veux pas arrester dauantage. Seulement retenons tousiours, que Christ est vrayement receu spirituellement par foy en la Cene, comme luy-mesme auoit promis au sixiesme de sainct Iean: et que la nous mangeons le propre corps, et beuuons son propre sang en nostre esprit: et quil n'est besoin pour se communiquer a nous qu'il descende du ciel, veu que le Soleil qui n'est qu'vne simple creature, se communiqué bien a nous sans bouger ny descendre du ciel. Combien plus donc le pourra faire Christ, le vray soleil de iustice? Or ceste doctrine laquelle vous auez ouye, est celle-la mesme // qui p. 164 a esté enseignée par les Apostres, et contenue en 1'Eglise primi- Fidelité et tiue: puis seellée ') et ratifiée par Ie sang de tous les Martyrs. Et constance s'ii plaist a Dieu de me mener a ce point, ie ne feray aucuue noiTmerce111 ^ifficultó de 'a 8eeHer Par mon propre sang. Regardez donc quelle naire. doctrine ie tous ay enseignee. Car la doctrine des aduersaires n'est pas telle: qui est aussi cause qu'ils se gardent bien d'endurer, ie ne diray point la mort, mais la moindre fascherie qui soit, pour soustenir leur nouuelle doctrine. Que si cela aduenoit, nous pourrions bien dire que ce seroit vne chose du tout nouuelle, et non ouye. En outre, ceste doctrine Eomaine a fait qu'on ne peut receuoir le Sacrement de la main, mais de la bouche, pource (disent-ils) que c'est le corps de Christ. Ils ont aussi defendu de ne toucher mesme leur calice de la main. Cependant ils permettent bien le p. 165 toucher auecques vn gant, qui sera, possible, fait de la // peau d'vn chien, et la peau d'vn Chrestien ne le pourra toucher, estimans la peau d'vn chien plus digne que la peau d'vn Chrestien. Mais ie voudroye bien sauoir, si la peau de la bouche est plus digne que le peau de la main. II me semble que c'est tout vn, exceptó que la bouche et la langue offensent plus Dieu que la main. Ils ont dauantage defendu au Concile de Rouan de le prendre a la main, contre ce que nostre Seigneur Iesus Christ dit, Prenez, mangez. Item de la coupe, Prenez, et le departissez entre vous. L'histoire Tripartite, liure neufieme chapitre trentieme, monstre qu'anciennement on bailloit le Sacrement a la main. II est la dit par sainct Ambroise, parlant a 1'Empereur Theodose, qui auoit fait occir sept mille Thessaloniciens, Comment, dit-il, estendras-tu la main pour recouoir le sainct corps du Seigneur? de quelle harp. 166 diesse receuras-tu de ta bouche la // coupe du precieux sang ? et ce qui s'ensuit. S. Augustin sur sainct Iean, traittó vingtsixieme, Aussi2) grand soin que nous prenons garde quand le corps de Christ nous est administré, que rien d'iceluy ne tombe de nostre main en terre, d'aussi grand soin deuons-nous prendre garde, que quand on nous donne la parolle de Dieu, rien ne s'en perde de nous, par aucunes cogitations, ou quand nous parions. Car cestuy-la ne sera pas moins coulpable, qui escoutera negligemment la parole de Dieu, que celuy qui laissera tomber en terre le corps du Seigneur par sa negligence. II appelle le Sacrement, le corps, d'autant qu'il en est 1) Seellée, d.i. verzegeld. 2) Uit de aanstonds volgende herhaling der uitdrukking blijkt dat men hier zou inogen verwachten: D'aussi. le signe: car le corps ne peut tomber en terre. Nous auons parlé de cela cy dessus. Chrysostome sur 1'Epistre aux Ephesiens chapitre premier, Sermon troisieme, Comment comparoistras-tu deuant le tribunal de Christ, toy // qui oses toucher de tes mains et leures pollues son p. 167 corps? Qu'on lise aussi Eusebe liure sixieme, chapitre trente et troisieme. II est la monstró que du temps de Nouatus, 1'Eucharistie estoit donnée en la main de ceux qu'on appelle Laics. Puis de plusieurs maux, on est venu encore a plus grand nombre d'autres: VUUJ XL&Vy 1VU VXXVU1U UVJUV UVIUVUVVU IViV 1V1 U11VO jiu U 1 giUUUVUlVUV "W multiplier. Ils sont venus iusques la, qu'ils ont defendu la coupe mencesfert au peuple, commandans de se contenter seulement du Sacrement du corps: et ceste belle ordonnance a esté faite au Concile de Constance, celebré 1'an 1415. en la session trezieme. On ne peut nier que cela ne soit vn sacrilege abominable, veu qu'il est escrit en S. Matth. 19, et Mare dixieme chapitre, Ce que Dieu a conioint, 1 homme ne le separe point. II est vray qu'il parle la du Mariage: mais tant y a que Dieu a conioint ces deux // choses ensemble, assauoir le pain et le vin. V• 168 Qu'on dise donc ce qu'on voudra, on a beau alleguer, L'Eglise a trouué bon de le faire ainsi, pour plusieurs inconueniens suruenans. Car voicy les inconueniens qu'ils mettent en auant: Le vin (disent-ils) ne se peut garder: il se peut espandre en le portant: il se peut tourner en vinaigre: plusieurs ne peuuent boire du vin ou par maladie ou autrement: et aussi il faut qu'on face quelque difference entre les gens laics et sacrificateurs. Mais a quoy seruent cent mille semblables excuses qu'ils ameneront? Yeulent-ils estre plus sages et aduisez que la sapience de Dieu mesme qui est Christ le Maistre, lequel le Pere a commandé d'escouter? Iesus Christ ne sauoit-il pas bien les inconueniens que ces gens-cy Matth 17 alleguent? Certes il les sauoit bien, et neantmoins en faisant sa Cene, il dit, Beuuez-en tous, comme preuoyant // qu'on deuoit p. 169 oster la coupe au peuple. Car parlant du pain, il n'a pas dit, Prenez-en tous: ou, Mangez-en tous: ce que toutefois il a dit de la coupe. Et pource en sainct Matthieu vingtsixieme chapitre, et en sainct Mare quatorzieme chapitre, il est dit, Et ils en beurent tous. Et sainct Paul monstrant comment l'Eglise de son temps en a vsé, il dit, Toutes les fois que vous mangerez ce pain, et beurez ceste coupe, etc. Puis vn peu apres, il dit encore, Parquoy quiconque mangera le pain, et beura la coupe du Seigneur indignement, il sera coulpable du corps et du sang du Seigneur. Puis encore vn peu apres il dit, Que 1'homme s'espreuue soy-mesme, et ainsi mange de ce pain, et boiue de ceste coupe: car qui boit et mange indignement, etc. Et en la premiere Epistre aux Corinthiens chapitre dixieme, La coupe de benediction laquelle nous benissons, n'est-ce pas la communion du sang de Christ? il met la p. 170 coupe deuant // que parler du pain. II semble comme i'ay dit, que le sainct Esprit preuoyoit qu'on la deuoit rauir au peuple. Or voila la simple ordonnance et institution du Seigneur, laquelle eet prattiquee par sainct Paul entre les Corinthiens. Nous oyons Co que Christ d'vn costó Christ qui crie haut et clair, Beuuez-en tous, Et le Pape com mande le au Concile de Constance crie, N'en beuuez pas tous. Auquel faudra-il ape e e en 0|,ejrp certainement c'est au Fils de Dieu, attendu que le Pere Matth. 17 commande de 1'escouter. Quelcun dira qu'on baille bien le vin en la Cene de 1'óglise Romaine. Ie le confesse: mais ils ne le baillent pas pour Sacrement: mais bien pour recinser (autremcnt lauer) les dents, a cause que ce qu'on mange s'attache au palais: donc pour le faire desloger, se sont aduisez d'adiouster ce vin. Or on ne peut nullement excuser ceste abomination execrable: car a tout ce qu'on voudra dire, la dessus i'opposeray tousiours 1'ordonp. 171 nance de Christ, et la sapience de Dieu. Mais // voyons aussi les Denis Areo- tesraoignages des peres anciens sur ceste matiere. Denis Areopagite, pagite. j)e ccclesiast. hiërarch, dit, Que le ministre venerable brise le pain en pieces, et depart a tous le calice pour accroistre 1'vnité. Tesmoignages Cyprian ad Cornelium epistre 2. Comment enseignerons-nous ou des Anciens, prouoquerons-nous ceux-la a espandre leur sang pour la confession s'administroit du nom de Christ> si hataillans nous leur denions le sang de Christ ? entiere. ou comment les ferons nous idoines a receuoir la palme de martyre, si de droit nous ne les admettons a la communication pour boire premier en 1'Eglise la coupe du Seigneur? Sainct Ambroise sur la 1. aux Corinthiens 11. chapitre, La chair, dit il, est offerte pour le corps, et le sang pour 1'ame: mais cependant se regoit sous les deux especes, ce qui vaut a tous les deux: car sous les deux iceluy Christ est receu tout entier: mais p. 172 si on re$oit seulement 1'vne des especes, elle profite-//roit pas aux deux parties (a sauoir au corps et a 1'ame.) Sainct Ierome sur le prophete Sophonie, chap. 3. Les prestres qui administrent PEucharistie, et ne departissent au peuple le sang du Seigneur, ils font meschamment contre la Loy de Christ, estimans de faire 1'Eucharistie par paroles d'oraisons, et non par la vie. Chrysostome sur la 2. aux Corinthiens chap. 8. homelie 18. Ce n est pas, dit-il, comme en la Loy ancienne, oü le Sacrificateur mangeoit sa part et le peuple la sienne: mais vn mesme corps est proposé a tous, et vne mesme coupe: les choses qui sont en 1'Eucbaristie sont toutes communes entre le prestre et le peuple. Prosper aux sentences qu'il a escrites, Quand on brise 1'hostie, quand on espand le Bang du calice en la bouche des fideles, qu'est-ce qu'on designe autre chose que le corps du Seigneur qui a estó immolé en croix, et eon sang qui a esté espandu de son costó? // Augustin de consecratione dist. 2. chap. Quipassi. ') dit ainsi, vous p. 173 autres apres les ieusnes, apres les labeurs, apres 1'humilitó et correction a present au nom de Christ, vous estes venus comme au calice de Christ: et la vous estes a la table, et estes admis au calice auec nous: car nous le receuons ensemble, et nous viuons ensemble. Thomas d'Aquin dit, Combien que Christ soit tout entier sous chacune des especes, cependant ce n'est pas en vain qu'on 1'administre sous les deux especes. Car c'est le vray vsage du Sacrement, qu'on administre a part le corps de Christ en viande aux fideles, et le sang en breuuage: car ce corps est donné pour le salut du corps, et le sang pour le salut de 1'ame. Gelasius pape de Rome, De consecratione dist. 2. cap. Comperimus autem 2), dit, Nous auons trouuó qu'aucuns receuans seulement le 8nmption du corps du Seigneur, s'abstiennent du calice du sang: lesquels d'autant pain et du vin. qu'ils pechent par su-//perstition, doiuent estre contraints de rece- p. 174 uoir ce Sacrement entier, ou qu'on les en reiette du tout: car la diuision de ce mystere ne peut estre sans grand sacrilege. Yoila les propres paroles du Pape: et la glose dit la dessus, Ce n'est pas en vain qu'on le re§oit sous les deux especes: car 1'espece du pain se refere a la chair, et 1'espece du vin a 1'ame, attendu que le Sacrement du sang est vn en quoy est le siege de 1'ame. Et a present il se re$oit sous les deux especes, pour signifier que Christ a prins les deux, a sauoir la chair et 1'ame. Et ceste participation est valable tant au corps qu'a 1'ame. Que si on le re§oit tant seulement sous 1'vne des especes, on signifieroit qu'elle ne profiteroit sinon a 1'vne des parties de 1'homme. Gregoire en 1'homelie de Pascha, Le sang de Christ n'est point espandu en la main des fideles, mais en leur bouche. Au decret de consecratione dist. 2. Si les // pechez de quelcun p. 175 ne sont si grands que pour iceux il doiue estre excommunié, il ne se doit pas separer de la medecine du corps et du sang du Seigneur. Au mesme Decret, Ceux qui mangent et boiuent, il mangent et boiuent la vie: manger iceluy, c'est estre refocilé: boire iceluy, 1) De aanhaling is, waarschijnlijk ten gevolge van eene drukfout, onnauwkeurig. Pedoeld is in het Decretum van Gratianus, c. 30. D. 2. de consecr., in de editie van Friedberg, col. 1326 (beginnende aldus: Quia passus). 2) In het Decretum van Gratianus, c. 12. D. 2. de consecr., in de uitgave van Friedberg, col. 1318, c'est viure '). La glose adiouste, c'est a dire, en espece de pain et de vin. Lombardus libro 4. dist. 12. Christ, dit-il, se regoit sous les deux especes, a fin de monstrer qu'il a prins toute la nature humaine & soy, a fin qu'entierement il la rachetast: le pain se rapporte a Ia chair, et le vin a 1'ame, pource que le vin fait le sang, en quoy gist le siege de 1'ame, comme disent les Physiciens: et pourtant il est celebré en deux especes, etc. Nonobstant toutefois tant de tesmoignages des anciens Docteurs, auec lesquels accorde le Pape Gelase, et mesme commande qu'on vse des deux especes, a sauoir p. 176 du pain et du vin: nonobstant, dy-ie, cela, le // Concile de Constance celebré en 1'an 1415, le 15. iour de Iuin, en la session 13. defend ceste communion sous les deux especes. comme nous auons dit cy deuant. Gabriel Biel. Gabriel Biel in canonem missce lect. 84. fait ceste question: a sauoir si le peuple fidelle est tenu et obligo de participer a 1'Eucharistie sous les deux especes. Respondant luy-mesme a ceste question, Cela, dit-il, pouuoit estre en doute: mais maintenant apres la determination du Concile de Constance, determinant la verité de la foy catholique, disant que si aucun dit que la communion sous les deux especes est necessaire a salut aux fideles, c'est heresie, et au mesme concile publiquement condamnee 2). Mais ce plaisant Docteur se monstre bien subtil et ingenieux, quand il dit que le Concile a determiné de la foy catholique: comme si la foy venoit du Concile, et non de la parole de Dieu, comme aussi 1'enseigne p. 177 S. Paul en 1'epistre aux // Romains chapitre dixieme. Mais ie vous prie, quelle hardiesse diabolique est-ce la, d'oser appeler heresie, la communion sous les deux especes? Voila lesus Christ qui dit, Beuuez-en tous. Sur ceci ie demande maintenant, si faire ce que Christ commande, est heresie: ouy bien, selon leur dire. Mais puis que c'est heresie, pourquoy donc 1'a permis le Concile de Basle aux Bohemiens en la session trentieme, comme on peut voir par les lettres du Concile, et par les Annales ? Mesme voila leur pape Iulle, lequel selon le nombre et ordre des Papes, a estó le trentesixieme, escriuant aux Euesques d'Egypte, pource qu'on ne donnoit pas la coupe, mais on trempoit le Sacrement du corps dans le vin, il leur defend entierement ceste fa^on de faire, et leur enseigne qu'il faut prendre a part le calice selon 1'institution du Seigneur. 1) Aanhaling uit c. 58. D. 2. de consecratione, in de uitgave van Friedberg, col. 1336. 2) Verbeterd uit „candamnee". Et selon Theodoret en 1'histoire // ecclesiastique liure cinquieme, p, 17H chap. dixhuit, sainct Ambroise parle ainsi a I'Empereur, O Empereur et prince, il y a vn seul Seigneur de tous, Roy et Createur de tous: de quels yeux regarderas-tu le temple commun du Seigneur ? Comment estendras-tu ta main de laquelle encore le sang iniustement espandu decoule? (car il auoit faut occir sept mille hommes Thessaloniciens) Comment receuras-tu de telles mains le sainct corps du Seigneur P De quelle temerité receuras-tu de ta bouche la coupe du sang precieux? Tous ces tesmoignages monstrent ouuertement que l'Eglise ancienne et catholique a tousiours participé au Sacrement sous les deux especes, iusques a 1'an 1415. que ce beau Concile traistre et desloyal de Constance a determinó le contraire: en faussant la foy promise a Iean Hus, et a Ierome de Prague, les faisant brusler. Or maintenant qu'on iuge sur cecy si nous tenons vne doctrine nou-//uelle, en ensuiuant ce que Christ le Maistre de tous nous a p, 179 commandé, les Apostres 1'ont enseignó et 1'exemple de l'Eglise ancienne nous 1'a monstró. N'est-ce pas 1'eglise Romaine qui tient la doctrine nouuelle, encor qu'elle se couure du titre de 1'ancienne foy catholique ? Que si les hommes ne veulent rien voir et cognoistre de ce que ie dy, les bestes le pourront apperceuoir. *| En apres, ie leur demande de quelle antiquité ils gardent le pain dedans 1'armoire: le pourront-il bien auoir apprins de ce que Iesus Christ dit, Prenez, mangez ? Mais cela n'est pas a dire, Enfermez-le en vne boitte et en vne armoire. Ils ont donc ordonné cela nouuellement, selon 1'ordonnance du pape Innocent 3. lequel a ordonné d'enserrer ce nouueau dieu auec belle clef, de peur que ce puissant dieu-cy fait tout a la haste, en cinq coups de paroles, ne soit maltraité de quelque maluueillant. Et notamment, il est enserré, non pour crainte // qu'on ait qu'il s'enfuye hors du p. 180 temple (car il n'a nul pieds) mais afin que les rats, souris, araignes, et autres semblables bestioles, ne cognoissans pas ce nouueau createur de paste, ne soit emportó par elles, mangé, deuoré, et deschiré. II y a quelque canon du concile de Tours, qui commande de garder 1'Eucharistie sous 1'autel, et non pas comme auiourdhuy on le garde en des chapelles propres. II s'ensuit audit canon, Qu'il soit tousiours enserré sous Vautel, 4 cause des souris, et des meschans hommes. Or on ne le gardoit lors si long temps comme on fait auiourdhuy: car il s'ensuit au mesme canon, Et de 7. iours en 7. iours il sera tousiours (changé) c'est a dire qu'il soit mangé du prestre: et 1'autre qui sera consacré en ce iour, sera mis au lieu du premier, de peur que possible estant gardé trop long temps il ne soit moizy '): ce que n'aduienne. Et de peur que ce Dieu nouueau ne se fasche d'estre enclos et p. 181 enserró, // Honorius pape de Rome, fit vn decret, par lequel il ordonna non seulement qu'il fust bien enserró, mais adiousta qu'on luy deuoit faire honneur et 1'adorer: et qu'on le porteroit iouer par les rues. Que si on eust fait cela deuant luy, il n'estoit besoin d'en faire ordonnance. Ce qui monstre bien 1'antiquitó de leur doctrine, c'est a dire en bon Fran^ois, que cela donne bien a cognoistre que leur doctrine est bien nouuelle. Mais on faisoit bien autrement en la tresancienne Eglise: Quand il restoit quelque pain de la Cene, il estoit distribué aux poures et souffreteux. Et du temps d'Origene, et de Hesychius, comme on peut voir In Commeniar. in Leuit. capite octauo: Le pain qui restoit de la Cene du Seigneur estoit brusló en cendre. II appert par cecy que ceste Eglise tant ancienne ne cognoissoit pas ceste reseruation du Sacrement. Mais elle a estó nouuellement inuentee par Innocent troip. 182 sieme, 1'an mille deux eens // et cinq. Et a estó tousiours depuis confirmee par le poure monde aueuglé, lequel aime tousiours mieux Iean 3 mensonge que veritó, et les tenebres mieux que la lumiere. Or escoutons ce que disent les Anciens de ceste reseruation du Sacrement. Yoila, Clement en 1'Epistre seconde, Autant d'holocauste soit offert a 1'autel, ce qu'il suffira au peuple: que s'il en demeure quelque reste, on ne le doit garder iusques au lendemain: mais par la diligence des clercs auec crainte et tremeur doit estre receu et mangé. Origene sur Ie Leuitique, Homelie cinquieme, chapitre septieme, dit ainsi, Le Seigneur n'a ordonné ne commandó que le pain fust gardé iusques au lendemain, lequel il donnoit a ses disciples: ains leur disoit, Prenez et mangez. Et en cela on voit qu'il ne commande porter le pain par les voyes: peut estre que par cela est p. 183 contenu cecy (de mystere) assauoir que tous // les iours tu dois produire et proferer les pains nouueaux de la parole de Dieu, que tu portes dedans toy. Et pour ceste cause ont estó condamnez les öabaonites a porter 1'eau et le bois, d'autant qu'ils auoyent portó anciennement des pains aux enfans d'Israel. Sainct Augustin au troisieme liure de la Trinité, chapitre dixieme, Le pain qui est fait & cela est consumé, le receuant au Sacrement. Sainct Ierome sur Ia premiere aux Corinth. chapitre dixieme: Apres la communion (dit-il) ce qui reste du sacrifice, est la pareillement consumó, le mangeant en 1'Eglise par vne Cene commune. 1) Beschimmeld. Euagrius en 1'histoire Ecclesiastique, liure quatrieme, chapitre trentesixieme: L'ancienne coustume (dit-il) a obtenu lieu entre nous, que quand il demeure et reste plusieurs sainctes parties du corps immaculó de Christ nostre Dieu, on appele quelques ieu-//nes enfans p. 184 qui vont a 1'escole, lesquels mangent ce qui reste. Par lespieces du corps, il entend du Sacrement qui est appelé ainsi. Paschasius en la distinction seconde de consecratione J): Christ (dit-il) n'a pas donné son corps a ses disciples, afin qu'ils le gardassent honorablement, mais il le leur a donné pour leur vsage, disant, Prenez et mangez. Yoila des tesmoignages clairs et ouuers, qui demonstrent que 1'Eglise ancienne ne gardoit pas le Sacrement, comme on fait auiourdhuy, en commettant vne idolatrie du tout execrable a 1'endroit d'iceluy, auec torches et chandelles, sonnettes, orgues, encensemens, fleurs, senteurs 2), ornemens d'or et d'argent, et de toute sorte: de fayon que c'est vne idolatrie du tout desplaisante a Dieu, et incognue aux Anciens. En outre, apres auoir introduit vne infinitó de nouueautez, ils afferment que non seulement les fideles mangent charnellement le corps de // Christ, et le maschent auec leurs dents: (De consecra- p. 185 tione, distinct. secunda, Ego Berengarius) 3) voire mesme qu'il est mangó et receu des meschans, ie ne dy pas des rats et des souris, comme disent leurs liures. Or que cela soit du tout faux et meschant, et plein d'heresie, on le peut cognoistre par les paroles de Christ, disant, Qui mange ma chair, et boit mon sang, il a la vie Iean6 eternelle: et ie le ressusciteray (de la terre) au dernier iour. Ma chair est vrayement viande et mon sang est vrayement breuuage, Qui mange ma chair, et boit mon sang, il demeure en moy, et moy en luy. Comme le Pere viuant m'a enuoyé, et ie vy a cause de mon Pere: ainsy celuy qui me mange, viura aussi a cause de moy. Ces paroles de Iesus Christ, qui est la veritó infalible, monstrent assez clairement que les meschans ne mangent pas la chair, et ne boiuent le sang de Christ, car ils auroyent la vie, ils demeureroyent en Christ, et Christ en eux: voire sans // foy ils pour- p. 186 royent estre sauuez, seulement en mangeant. Et toutefois il est impossible de plaire a Dieu sans foy. Que si on ne plait a Dieu, 1) De Bres schijnt uit het geheugen te citeeren. In c. 71. 72. D. II. deconsecr. (in de uitgave van Fiiedberg, col. 1341 sqq.), de twee eenige stukken die aan Paschasius Radbertus plegen te worden toegekend, komt het in den tekst aangehaalde niet voor. Het is echter mogelijk dat de uitgave die De Bres gebruikte in dezen afweek van de onze. 2) Reukwerken. 3) In het Decretum van Gratianus, c. li. D. 2. de consecr., bij Friedberg, col 13-28 seq. comment sera-on sauué? Puis sainct Paul en la seconde Epistre des Corinthiens demande quelle conionction le fidele a auec 1'infidele. 8i 1'infidele a la vie etemelle, s'il est conioint a Christ par le manger de la chair de Christ, s'il est ressuscité en gloire au iour dernier, s'il regoit vn mesme corps, il a vne mesme communication auec le fidele en tout cela, selon le conté de ces gens-cy: mais 1'Apostre dit bien que non, comme aussi auec 1'Apostre s'accordent les Anciens, et qu'ainsi soit, escoutons sur cela leurs tesmoignages. Yoila, Origene sur sainct Matthieu chapitre quinzieme: La Parole (dit-il) est faite chair et la vraye viande, laquelle estant mangee de quelqu'vn, il viura eternellement: laquelle viande nul meschant ne peut manger, etc. p. 187 S. Ierome sur Esaie chapitre soixan-//te et sixieme: Tous ceux (dit-il) qui sont plus amateurs de voluptez que de Dieu, ne mangent pas la chair de Iesus, et ne boiuent pas son sang, dequoy icelui parle, Qui mange ma chair et boit mon sang, il a la vie eternelle. Le mesme sur Ieremie, chapitre vingt et deuxieme: Les heretiques ne mangent (dit-il) la chair de Iesus, duquel la chair est la viande des croyans. Sainct Augustin au quatrieme liure de la Trinitó, Celuy qui discorde de Christ ne mange pas sa chair et ne boit pas son sang, encore qu'il regoiue le Sacrement de si grand'chose tous les iours, au iugement de sa condamnation. Derechef il dit sur sainct Iean traitté cinquante et neufieme, Les Apostres mangeoyent le pain qui estoit le Seigneur. Iudas a mangó le pain du Seigneur contre le Seigneur: Les apostres 1'ont mangé a vie, et iceluy a sa condamnation. Prosper in Sententiis dit, Celuy reyoit la viande de vie, et regoit p. 188 le breuuage // d'eternitó qui demeure en Christ, et en qui Christ habite: car celuy qui discorde de Christ, ne mange et ne boit la chair et le sang de Christ, encore que tous les iours indifferemment il re?oiue le Sacrement de si grand' chose a son iugement. De consecratione dist. 2. cap. Credere. la glose ') dit, Comme au Baptesme on vest Christ (cependant Sacramentalement) ainsi quant a la sanctification de vie, la premiere fagon est commune aux bons et aux mauuais, mais la seconde est propre aux bons. Ainsi Christ est mangó par les meschans seulement sacramentalement, mais par les bons et par les croyans il est mangó sacramentalement, et spirituellement. Sainct Hilaire au liure 8. de la Trinité dit, Le pain qui est descendu du ciel, n'est receu sinon de celuy qui a le Seigneur, et qui est membre d'iceluy. 1) De glosse op c. 59. d. 2. de consecratione. Sainct Augustin sur sainct Iean en 1'homelie 26. dit, Nous auons bien auiourd'huy receu tous la viande visible, // mais c'est autre p. 189 chose du Sacrement, et autre chose de la vertu d'iceluy. D'oü yient cela que plusieurs viennent a 1'autel, et prenent a leur condamnation ce qu'ils re§oiuent? Car le morceau de pain que donna nostre Seigneur a Iudas, luy fut poison: non pas qu'il fut mauuais en soy, mais d'autant que l'homme qui estoit mauuais le prenoit mal. En apres il dit. Celuy qui en aura mangó ne mourra point, mais i'enten celuy qui aura la veritó du Sacrement, et non pas le Sacrement visible. Innocent au 3. liure de 1'autel sacré chap. 4. 13. et 14. Iudas a mangó le pain du Seigneur: mais il n'a point mangó le pain qui estoit le Seigneur. Toutes ces sentences nous monstrent clairement que les infideles en participant au Sacrement, ne regoiuent que les signes et Sacremens, et non la veritó et la chose signifiee, qui est Christ. Combien que Dieu leur presente ce qu'il presente a ses fideles: mais la cau-//se pourquoy ils n'en iouissent pas, est leur p. 190 incredulitó. Dieu ne se mocque de personne en ses Sacremens: mais de sa part il tend la main a tous, n'estoit que les hommes luy ferment le passage. DE LA MESSE. ^Sgg|SS|IÏ il est temps de parler de la Messe. Monsieur 1'euesque I Hrll d Arras auec le Cordelier et beaucoup d'autres se sont trouuez vers moy le dixhuictieme de ce mois d Auril, ' ' pour confei-er auec moy amiablement (comme ils disoyent) par ainsi on me mena deuant eux en la salie. Et apres que ie les eus saluez, ledit Euesque me fit vne harengue, tendant a me monstrer qu'il auoit bonne opinion de moy, et qu'il auoit entendu que ie n'estoye-pas colere, mais raisonnable: ce qui me persuade, disoit-il, que vous auez vn zele de Dieu, et vn soin de vostre salut. Et la dessus me pria de ne les point auoir en horreur, pource qu'ils estoyent d'autre profession que la mienne: et qu'-//aussi pour cela p. 191 ie ne prinse occasion de reietter les remonstrances qu'il me feroit. M'ayant fait ces remonstrances et autres semblables, la dessus ie respondi, que 1'opinion qu il auoit de moy estoit vraye, et que de fait i'auoye le zele de Dieu, selon qu'il men auoit fait la grace. Tesmoins en sont tous mes trauaux, peines, et perils esquels i'ay cheminó par longue espace de temps. Et quant est de mon salut, i'ose bien dire que i'en suis autant studieux qu'homme qui soit: et pour ceste occasion, i'ay esprouuó toutes les diuersitez des sectes et doctrines qui sont en la Chrestientó, au moins que i'ay peu cognoistre, passant et repassant d'vn des pays ft VIII. 36 lautre. Cependant ie n'ay pas trouué aucune doctrine plus certaine et solide (selon mon iugement) que celle que ie tiens a present. Toutesfois ie ne suis et ne voudroye pas estre opiniastre, si vous, monsieur, voire vn enfant, me peut monstrer meilleure, plus p. 1M seure et // plus certaine, que celle que ie tien, et que i'ay enseignee au peuple: ie suis prest de desister et retourner auec vous autres: pourueu que cela me soit monstró par 1'Escriture saincte, qui est Dieu^rave6 & parole de Dieu infalible et la vraye pierre de touche, pour pierre de esprouuer les doctrines, comme nous ont donnó exemple ceux do touche. Thessalonique, lesquels ayans ouy prescher Paul, cerchoyent iournellement et soigneusement les Escritures, pour voir si ce qu'il disoit estoit vray. Actes 17. Au reste ie leur dy que quant a auoir leurs personnes en horreur, que ie ne les y auoye pas, et que si ie leur pouuoye monstrer en leur faisant seruice et amitié, que ie le feroye de bon coeur. Or cela se passa. Puis il me dit, Vous plaist-il pas que nous entrions en propos de quelque poinct de la ReligionP Ouy, dy-ie, monsieur, s'il vous plaist. II me demanda sur quel poinct nous voulions entrer. Ie luy dy, Sur celuy qu'il luy plairoit: et p. 193 quant a moy, ce // m'estoit tout vn. Lors il dit que nous parienons du sacrifice de la Messe. Ie luy di que i'en estoye bien daduis '). Or la dessus il voulut entrer a refuter quelque passage de 1 epistre aux Hebrieux, disant, Ie pense que vous auez accoustuinó d alleguer ^ contre le sacrifice de la Messe ce que dit 1'Apostre aux Hebrieux, chapitre 10. Si nous pechons volontairement apres la cognoissance de veritó, il ne reste plus de sacrifice pour les pechez. L'Apostre (dit-il) parle en ce lieu du pechó irremissible, par lequel il dit n'y auoir de sacrifice. Cependant, dit-il, vous confessez bien que le sacrifice de Christ est tousiours valable pour les autres pechez. Oyant qu'il commengoit par lil pour parler de la messe, et qu'il mettoit, et vouloit encore mettre en auant beaucoup de semblables propos (mal a propos) ie dy, Monsieur, s'il V°US commen5ons par la premiere institution de la Messe. p. 1V4 pour sauoir qui 1'a ordonnee, et quand. Car quant // a moy, monsieur, ie n'en puis rien trouuer aux lettres Diuines. I'ay bien leu que sainct Luc, qui a estó compagnon ós voyages de sainct Paul, et qui a couchó par escrit2) les faits des Apostres, i'ay bien leu, dy-ie, qu'au second chap. des Actes et faits d'iceux Apostres, sainct Luc faict vne belle description de Pexercice de 1'eglise primitiue, 1) Que i'en estoye bien d'aduis, d. i. dat ik mij hiermede wel kon verinigen. 2) Couché par escrit, d. i. op schrift gebracht. disant qu'ils perseueroyent en la doctrine des Apostres, en la com- Exercicesde munication, en la fraction du pain, et en oraison. On aait quelle l'eglise du est Ia doctrine des Apostres: sainct Luc le monstre par les ser- temP8des mons qu'il en a couché par escrit. Vray est que ce qu'il en a Ap08tresescrit est comme des sommaires de toutes ') leur doctrine. La communication sont les aumosnes, comme 1'Apostre les appele, disant aux Hebrieux, N'oubliez la beneficence de la communication, etc. Hebr. 13 Par la fraction du pain, il entend la saincte Cene: et par 1'oraison il entend les prieres. Or la dessus ie dy que ie m'esmerueilloye grandement, // comment sainct Luc qui auoit entreprins d'escrire p. 195 les faits et les oeuures des Apostres, pourroit auoir oublié a toucher vn petit mot, c'est a sauoir que les Apostres ont chantó Messe: car si la Messe estoit en ce temps-la, sainct Luc ne s'en deuoit taire, et principalement veu que c'est vn sacrifice profitant (comme dit l'eglise Romaine) aux vifs et aux morts. Cela n'eust pas gueres coustó d'escrire a sainct Luc. II a bien escrit de plusieurs choses sans comparaison moins necessaires que la messe, voire si elle est autant saincte et valable comme on dit. L'Euesque me dit sur cela, que la Messe ne laissoit pas d'estre alors, car c'estoit la Cene: et les Apostres ne 1'ont voulu appeler du nom de Sacrifice, de peur qu'on ne pensast qu'ils eussent encore voulu retenir le peuple 6b sacrifices anciens de la Loy: mais que pour cela, la Cene ne laissoit pas d'estre sacrifice. La dessus ie luy dy, Monsieur, si pour ce respect les Apo-/<'stre8 n'ont osó p. 196 appeler la Cene Sacrifice, pourquoy a sainct Paul donné le nom Colos. 2 de la Circoncision au Baptesme? Et en la premiere des Corinthiens, chap. 5. sainct Paul appelle la viande de nostre Cene du l.Cor.6') nom de Pasque ancienno: Les fideles sont appelez du nom de ternple de Dieu: 1'Eglise est appelee du nom de 1'ancienne Ieru- 2. Cor. 6 salem, de Sion. Christ est appeló nostre Autel. Et tant s'en faut Hebr. 13 que la Cene estant appelee du nom des Sacrifices anciens, eust fait quelque retardement aux fideles, que c'eust plustost estó quelque moyen pour les attirer, quand ils eussent ouy sonner en leurs oreilles, ce nom de Sacrifice, lequel leur estoit fort plaisant: ie dy tant aux Iuifs qu'aux Gentils. Parquoy ie ne voy pas que ce soit vne raison valable, de dire que les Apostres ont differó de donner le nom de Sacrifice a la Cene, de peur d'offenser le peuple: ioint aussi que S. Paul apres Iesus Christ dit, I'ay receu du Seigneur 1. Cor. 11 ce qu'aussi ie // vous ay baillé. Puis il dit que Christ print du p. 197 pain, rendit graces a Dieu: le rompit, puis le donna. II ne dit pas le sacrifia, mais le donna disant, Prenez, mangez. II ne dit pas, 1) Lees: toute. 2) Lees: 1 Cor. 5. Yous au tres mes Apostres, ie vous ordonne Sacrificateurs: prenez cecy et le sacrifiez: mais il dit simplement, Prenez et mangez. et puis, Faites cecy en memoire de moy. Pourquoy les gur ce monsieur 1'Euesque me dit que les anciens tresprochains anciens ont temps des Apostres, auoyent appeló la Cene Sacrifice. Ie dy Sacrifice. 1ue sauoye bien: mais que c'estoit a cause du sacrifice d'ac- tion de graces qui s'y faisoit: a cause aussi des aumosnes: ioint aussi que les fideles s'offroyent eux-mesmes en sacrifice a Dieu, Rom. 12 selon qu'a ce faire les exhorte 1'Apostre S. Paul en 1'epistre aux Romains. Pour ces choses donc, la Cene estoit appelee Sacrifice par les Anciens. Et quant a moy, ie n'auoye iamais leu en aucuns p. 198 Anciens qui ayent esté prochains du temps des A-//postres, qu'ils ayent vs6 de ce9 mots, Nous sacrifions le propte corps de Christ, et Voffrons & Dieu, pour appliquer aux viuans et aux morts le merite de la passion du Seigneur. Ie n'ay, dy-ie, iamais leu cela en aucuns anciens qui estoyent prochains du temps des Apostres. Parquoy, monsieur, si vous en auez veu quelque chose, ie vous prie de le me dire. Lors il me dit que quand nous faisions la Cene, en nos prieres nous offrions Iesus Christ et le merite de sa passion a Dieu le Pere, pour recompense de toutes nos fautes. Ie respondy: Monsieur, nous faisons ordinairement ceste priere a Dieu, et non pas seulement en la Cene. Mais quant a vous, monsieur, et a ceux de vostre eglise Romaine, n'offrez-vous pas autrement Christ en la MesseP Si vous ne 1'offrez autrement, pourquoy donc dit-on qu'on 1'y offre en chair et en os, aussi grand et gros qu'il fut iamais? Quand nous demandons a Dieu en nos prieres p. 199 qu'il ne regarde pas en nous, mais en la face de // son Christ, acceptant le merite de sa mort et passion pour recompense de toutes nos fautes, cela n'est pas a dire que nous offrions le corps de Christ et son sang, comme aussi ne nous ne tout le monde n'auons pas la puissance de 1'offrir: ioint aussi qu'apres que luymesme c'est offert vne fois, il n'est plus besoin qu'il soit offert, comme bien amplement deduit ce propos 1'Apostre en 1'epistre aux Hebrieux. L'Euesque lors me respondit qu'ils n'offroyent rien autre chose sinon le mesme sacrifice que le Fils de Dieu auoit fait, et que cestuy-la mesme estoit offert par eux. Adonc ie luy dy, C'est donc vne chose sanglante que vous offrez: car Christ au sacrifice qu'il a fait en la croix, a espandu son sang, et vous offrez, dites vous, ce mesme sacrifice : il sensuit qu'il est sanglant: ou autrement ce n'est pas le mesme. Que deuiendra donc ceste distinction, ou ce distinguo, entre Sacrificiuni cruentum et incruentum, c'est a dire, 1) Lees: s'ost. sanglant et non sanglant ? I'enten // bien que vous dites que le p. 200 sang n'est respandu par vous od la Messe: mais aussi i'enten bien que vous dites que vous offrez ce mesme sacrifice que Christ a offert en croix. Ie dy la dessus, que si vous offrez le mesme sacrifice que Christ a offert, qu'il est sanglant: que si vous 1'offrez non sanglant, c'est vn autre. L'Euesque demeura la dessus assez court, et dit qu'ils offroyent le propre corps et sang de Christ. Si le corps et le sang sont offerts en la Messe, c'est donc, dy-ie, vn sacrifice sanglant. Et quant les Anciens ont parló d'vne hostie sans sang, ils entendoyent que c'estoit vn Sacrement, vne figure de 1'hostie sanglante qui auoit estó offerte en la croix. En apres ie demanday s'il appeloit proprement la Cene, Sacrifice. II ne me respondit rien. I'insistay assez long temps, pour sauoir si le nom de sacrifice estoit donnó proprement a la Cene. Si c'est proprement, sacrifier est tuer, comme Genese 22 il appert au sacrifice d'Abraham. II luy est commandó // de sacri- p. 201 fier Isaac. Abraham entend qu'il le faut tuer: comme aussi Iephtó faisant veu au Seigneur, que s'il luy donnoit en main les enfans d'Ammon, qu'il sacrifieroit et offriroit au Seigneur en holocauste, le premier qu'il rencontreroit. Si la Cene est proprement appelee Sacrifice, il s'ensuyura que Christ y sera occis. Or puis que Christ n'y est point occis, c'est improprement qu'on 1'appelle Sacrifice, comme le Baptesme est improprement appeló Circoncision, aux Colossiens 2. La dessus ils se trouuerent bien empeschez. Et eux ne pouuans satisfaire, rompans ce propros, entrerent en vn autre. C'est que monsieur 1'Euesque me paria beaucoup de la parole de Dieu escrite, et non escrite: et dit que toutes les Epistres des Apostres ne sont pas trouuees, et qu'il est vray-semblable que les Apostres en ont escrit dauantage que nous n'auons a present, esquelles ils peuuent auoir escrit d'autres cho-//ses. Ie luy respondy que ie ne p. 202 trouuoye qu'vne Epistre de sainct Paul perdue, assauoir celle qu'il escriuoit aux Laodiciens: de laquelle il est parló aux Colossiens 4. II est vray (dy-ie) qu'il s'en treuue vne de ce titre, mais elle est supposee. Puis luy demanday s'il auoit leu aux Anciens, que les Apostres eussent escrit dauantage que ce que nous auons. II 2. Pierre 1 respondit que non. Alors ie di, qu'encore qu'ils eussent plus escrit que ce que nous auons, tant y a qu'il faut que tout ce qu'on dira estre procédé d'eux, s'accorde auec ce qu'ils ont escrit: autrement Act. 10 et si on met en auant quelque chose qui soit discordante a ce qu'ils 11 ont escrit, ü qui fera-on accroire que cela soit des Apostres P Le sainct Esprit par lequel ils ont parló, ne se peut contredire, d'autant qu'il n'est pas de courte memoire. En outre (dy-ie) nous voyons comme sainct Luc a estó tresdiligent au liure des Actes, de reduire en bref sommaire toute la substance de la predication p.203 des // Apostres. Et quand 1'Ange eut commandó a Corneille centemer, d'enuoyer en Ioppe querir Simon Pierre, et qu'il luy diroit des paroles par lesquelles il seroit sauué luy et toute sa famile: en toutes ces paroles, il ne luy paria aucunenient de la Messe, ne d'autre sacrifice que de ce grand sacrifice que le Seigneur Iesus auoit vne fois fait en la croix. II ne luy paria point d'application sinon par foy. Ie prie qu'on note bien le sommaire de ce Sermon, lequel fera d'autant mieux a propos que Corneille n'estoit pas encore pleinement resolu en la cognoissance de Dieu. II voyoit plusieurs opinions diuerses outre la Rcligion de ses ancestres. II P"e Dieu, « ce qu'il luy enseigne ce qu'il doit tenir, comme on peut voir par la response de 1'Ange, disant, Tes prieres sont exaucees: enuoye querir Simon Pierre, et il te dira des paroles par lesquelles tu seras sauuó, toy et toute ta famile. Or qu'on regarde p. 204 diligemment si en ce Sorinon // aucune mention de Messe, ou de sacrifice y est faite, et on trouuera que non: et par ainsi ie conclu qu on peut estre sauuö sans Messe. Car puis que sainct Pierre a dit des paroles pour estre sauuó, et que nous les auons, et qu'icelles ne contiennent rien de la Messe, ne toute 1'Escriture saincte n'en fait pas vn poure mot de mention: il s'ensuit infaliblement que la Messe n'est point necessaire a salut. Sur ce me parierent beaucoup que la Messe estoit vn sacrifice d'application: et que comme en la Loy les sacrifices appliquoyent le merite de Christ aux hommes, ainsi estoit-il de la Messe. Ie leur respondy que Dieu nous applique le benefice de la mort et passion de son Fils, par la foy et par les moyens qu'il a ordonnó en sa Parole, comme par le Baptesme et sa saincte Cene: mais qu'il faudroit monstrer par 1 Escriture saincte, le semblable do la Messe: assauoir, pre__ pierement qu'elle ait estó instituee et commandee de Dieu: et p.20o puis // qu'icelle sert a mesme vsage, que fait le Baptesme et la Cene : ce que iamais on ne monstrera, d'autant qu'il est plus que certain que la Messe est vne fausse inuention mis>.) en auant pour maintenii toutes superstitions et idolatries, comme 1'experience le demonstre. Mais suiuant ce propos, qui est touchant ce que le Cordelier me dit, Que comme le sacrifice de la Loy Mosaique seruoit pour appliquer la mort de Christ aux hommes: qu'ainsi le sacrifice de la Messe seruoit pour appliquer la mort du Fils de Dieu aux gens. Ie luy respondy que cela n'estoit pas argurnenter de choses semblables. Les sacrifices do la Loy estoyent ordonnez par Ia parole de Dieu, lesquels cependant ne pouuoyent oster les pechez. la Messe ne se trouue nulle part au vieil ny au nouueau Testament. Comment donc nous pourra-elle appliquer la mort de rist 1 faudroit (comme i'ay ia dit) monstrer premier qu'elle est ordonnee de Dieu: ce qu'on ne pour-//ra iamais. Or i' argu- p. 206 inente ainsi: Si les sacrifices lesquels Dieu a ordonnez en sa parole ne peuuent oster les pechez, comment le pourra faire la Messe qui nest ordonnee que par les hommes? Dauantage ils argumentent du signe a la verité. Les sacrifices anciens estoyent figures de Christ: ils disent qu'en la Messe ils sacri ent non pas vne figure, mais le vray et propre corps de Par application. Mais ie respon qu'il suffit que par le Baptesme le sang de Christ nous est appliqué pour nous lauer de nos pechez, non seulement vn iour ou deux, mais tout le temps de nostre vie. Semblablement la saincte Cene est ordonnee pour vn Sacrement, & ce que le corps et le sang, et les merites du sacrifice de Christ nous soyent appliquez en viande et nourriture spirituelle de nos ames par foy, et non pas en le monstrant par dehors. Ne voila pas de bonnes applications ? En faut-il encore d'autres ? Certes ces choses nous doiuent bien suffire: // et si cela ne nous suffit, p. 207 cent milhons de Messes ne nous pourront suffire. II vaut bien mieux se tenir k ce qui est certain et clair par la parole de Dieu, que de s'arrester k vn tas de fanfreluches que les hommes forgent de leur cerueau: ioint auesi que les sacrifices de la Loy n'appliquoyent Christ sinon spirituellement et par foy. Et en la Messe ils y tiennent (comme ils disent) Christ en chair et en os. Ces choses ne se rencontrent nullement. L Euesque met dit puis apres, qu'il est escrit que les Apostres Actes 13 vsoyent de liturgies, et que les Grecs appellent la Messe Liturgie. Ie luy dy que cela estoit escrit aux Actes des Apostres, oü il est dit, Que les Prophetes et Docteurs de 1'Eglise d'Antioche ministroyent au Seigneur, et iusnoyent. Ie luy demanday s'il entendoit que lk il fust parlé du sacrifice de la Messe. Le Cordelier me respondit qu'Erasme 1'auoit ainsi traduit. Comment (dy-ie) pour sacrifice de la Messe? II respondit, pour sacrifice. Or ie commengay lors è. dire en ceste // sorte, monsieur, vous p. 208 sauez que ce mot Grec de Liturgie, se prend ordinairement pour Liturgie, Administration, de quelque sorte que ce soit, comme on voit en 1'Epistre aux Romains treizieme chapitre, oü il est parlé du Magistrat, lè, il est dit qu'il est ministro de Dieu: ce mesme mot duquel vse sainct Luc aux Actes, est aussi escrit en ceste dite Epistre aux Eom. Item en celle escrite aux Hebrieux premier chapitre, 1 Apostre vse de ce mesme mot de Liturgie, quand il dit que les Anges sont esprits administrateurs: dira-on pourtant que le Magistrat doiue chanter la Messe, et les Anges pareillement P II Lnc 1 n'y a nulle raison. Ie say bien que ce nom est donné au pere de Iean Baptiste, lequel estoit sacrificateur: mais il faudroit prouuer que les Apostres estoyent sacrificateurs, deuant qu'on les puisse tirer et admettre & eest office. Or on ne les prouuera iamais tels, car Christ ne leur auoit pas commandé (quand il les enuoya) d'aller p. 209 chanter // la Messe: mais, Allez, preschez PEuangile. Parquoy Matth. 28 on voit que 1'administration des Apostres estoit de prescher, et non sacrifier. Et ainsi ce mot de Liturgie, qui est la couché, doit estre prins pour la charge et administration des Apostres, qui estoit de prescher, faire prieres. etc. et non pas sacrifier. et mesme les paroles du texte le monstrent assez clairement. Yoila comme sainct Paul en parle en la premiere Epistre aux Corinthiens 4. chap. disant, Que les hommes estiment de nous comme de ministres de Christ, et dispensateurs des secrets de Dieu. II ne dit pas sacrificateurs. Ie demanday derechef a 1'Euesque s'il estimoit que les Apostres eussent la chanté quelque Messe: il me dit que non: mais qu'il estimoit qu'ils faisoyent 1& la Cene, etc. Or cela co passa auec beaucoup de semblables propos: et tout se passa fort amiablement sans aucune colere. L'Euesque me monstra grande amitié, me prop. 210 mettant de me venir encore visiter. Ie luy di que ie le // remercioye treshumblement de la peine qu'il prenoit de me visiter: et qu'il sera tousiours le bien venu toutes les fois qu'il luy plaira y venir. sur cela on se partit les vns des autres: i' atten son retour a toute heure, et prie que ce soit a la gloire de mon Dieu. *| Or d'autant qu'il me faut prendre le temps comme ie le peux auoir en cesto mienne prison obscure et tenebreuse, et que ie desire d'acheuer ceste presente matiere de la Messe, et des sacrificateurs d'icelle: Premierement, ie voudroye bien sauoir des prestres de La sacrificatu- 1'eglise Romaine, selon quel ordre de Sacrificateurs ils sont faits, re des prestres a88auojr cj c'e8t selon 1'ordre de la sacrificature Leuitique, ou selon la sacrificature de Melchisedeh. II n'y a que ces deux ordres en toute 1'Escriture. De dire qu'ils soyent sacrificateurs selon la Loy Leuitique, il n'y a ordre: car 1'Apostre aux Hebrieux prouue qu'icelle est abolie. II me souuient qu'vne fois le Cordelier me p. 211 respondit, qu'ils estoyent sacrificateurs // selon 1'ordre de Melchisedech: mais qui fut bien estonné ce fut inoy. Lors ie luy di que 1'Apostre aux Hebrieux, septieme chapitre, monstre fort euidemment qu'il n'y a qu'vn Sacrificateur selon 1'ordre de Melchisedech, lequel est Christ. L'Apostre escrit qu'il est sans genealogie, afin qu'on ne pense pas qu'il y ait des succeaseurs apres luy, comme les Leuites qui vcnoyent par genealogie et par race. Or il dit qu'il n'est pas ainsi de Christ. 11 dit que plusieurs ont esté constituez sacrificateurs, pource que par la mort ils estoyent empeschez de demeurer en vie: mais cestuy-ci (assauoir Christ) pource qu'il demeure eternellement, il a eternel office de Sacrificateur. Par quoy aussi il peut sauuer a perpctuité ceux qui s'approchent de Dieu par lui, tousiours viuant pour interceder pour nous, etc. Or sommo toute, iamais ils ne prouueront qu'ils soyent de ces deux sacrificatures: il faut donc qu'il soyent d'vne // autre troi- p-212 sieme sorte, de laquelle 1'Escriture ne sonne mot. II est vray que 1'Euesque en vn sien petit traitté, fait sur les propos tenus par luy auec vn certain prisonnier de Douay (et ce pour 1'Euangile) dit en la page vingt et vnieme de ce petit traité: Le grand prestre de la Loy pouuoit-il porter le nom de souuerain Sacrificateur, s'il n'y eust eu d'autres sacrificateurs sous luy? Ie croy que vous direz que non. Aussi comraent pourroit estre nostre Seigneur appelé souuerain Sacrificateur, s'il n'en auoit d'autres moindres que luy, qui seroyent ses inferieurs? Sainct Paul (disoit lors 1'Euesque a ce prisonnier) en 1'Epistre aux Hebrieux 1'appelle principal Sacrificateur: qu'est-ce a dire Principal, sinon au regard d'autres qui sont moindres? II est force (dit 1'Euesque k ce poure prisonnier) que confessiez que trop legerement vous-vous estes laissé transporter par vne vaine apparence, laquelle vous auez pensé estre la verité, et non est. // Voila les propres paroles de 1'Euesque, lesquelles i'ay tirees de p. 213 son proprc liure mot k mot. Et lè, dessus on crie ville-gagnee, comme si ce qu'a escrit 1'Euesque, estoit vn escrit irrefragable, et auquel on ne peust respondre. Mais ie m'esbahy grandement comment il met si peu de chose en auant pour prouuer si grand fait, veu que cela se peut facilement refuter. Premierement 1'Escriture dit ouuertement qu'il y auoit vn souuerain Sacrificateur, et qu'il y en auoit d'autres moindres: on trouue bien d'vn souuerain Sacrificateur au nouueau Testament: mais on ne lit pas qu'il y en ait d'autres moindres: mesme on y trouue tout le contraire, comme i'ay dit cy dessus. En apres il faut noter a qui 1'Apostro a escrit laditc Epistre. II est certain qu'il parle aux Iuifs et Hebrieux, lesquels auoyent des sacrificateurs, et vn souuerain sacrificateur par dessus tous les autres. Or 1'Apostre estant Iuif, comme les autres, leur disoit, // Nous auons vn souuerain p. 214 Sacrificateur qui est Christ, lequel vit a tousiours, et n'est pas comme les autres qui sont suiets a quiter leur office par la mort, etc. II dit donc aux Iuifs, et peuple Ilebrieu, qu'ils auoyent vn souuerain Sacrificateur Iesus. Et cela disoit-il, afin de les retirer de ceste grande troupe de Sacrificateurs Leuitiques, pour les amener chrS'est apa Iesus Christ, lequel il appelle Souuerain, d'autant qu'il est le pelésouuerain Seigneur do tous: et qu'il estoit ordonné pour accomplir parfaite- Sacrificateur. ment en soy-mesme, tout ce que les autrea faysoyent en figure. Or voila la raison pourquoy 1'Apostre appelle Iesus Christ (auquel comme il est escrit en S. Matth. 28. Toute puissance est donnee au ciel et en la terre) souuerain Sacrificateur. Cependant il ne s ensuit pas de cela, qu'on doiue auoir des Sacrificateurs moindres en la Chrestienté, en laquelle il n'en y a pas esté ordonné do Dieu, comme entre les Iuifs. Dauantage, c'est mal argumenté de dire, p. 215 Christ est le // souuerain Sacrificateur, ergo il y a de moindres Sacrificateurs. Nous appelons Dieu nostre souuerain Dieu: s'ensuit-il de la que nous auons des petits dieux qui soyent moindres? non, car cela ne s'ensuit pas. Ainsi donc ie dy, que ce que Christ est appelé du nom de souuerain Sacrificateur, n'est pas a fin qu'il y ait d'autres petits sacrificateurs en 1'Eglise Chrestienne. Mais cela s'est fait (comme ledit euesque d'Arras monstre en son liure, page 9.) d'autant que la chose signifiee porte le nom du signe. <| Le grand et souuerain Sacrificateur en la Loy signifioit et figuroit Christ. Et Ican l Iesus Christ est appelé du nom de la figure qui lo representoit, comme il a esté figuré par 1'agneau. II me semble que cela est assez liquide. Ie les prie donc qu'ils nous monstrent par 1'Escriture saincte quelque passage, par lequel ils facent apparoistre qu'ils ont este ordonnez sacrificateurs au nouueau Testament. p. 216 Aux Hebrieux 5. chap. est escrit, que // Christ ne s'est point insinué soy-mesme a 1'office de Sacrificateur', mais qu'il y a esté appelé de Dieu, comme Aaron. Quant aux prestres de 1'eglise Papale, ils disent assez, Nous offrons le propre corps de Christ: mais il faut sauoir qui leur a commandé, et quand ils ont esté instituez de Dieu a ceste charge. Ie confesse tres-volontiers que les anciens Docteurs ont souuent vsé de ces mots: Nous offrons, nous sacrifions, mais il faut entendre ce qu'ils veulent dire. Et a ce propos ie veux ici reciter quelques sentences des Anciens, afin qu'on voye et entende leur intention. S. Augustin contra Faustum lib. 20. cnp. 18. dit: Les Hebrieux en offrant les bestes a Dieu, celebroyent (comme la chose est digne) en plusieurs et diuerses fa^ons la prophetie de 1'hostie aduenir '), que Christ a esté offert. Et maintenant les'Chrestiens en la sacree oblation et participation du corps et du sang de Iesus Christ, p. 217 ce-//lebrent la memoire du sacrifice desia fait. Le mesme Augustin, au liure de la foy, a Pierre Diacre, chap. 18. dit, En ces sacrifices charnels, il y auoit figure de la chair de Christ, laquelle il deuoit offrir pour nos pechez, luy qui estoit sans pêché, et de son sang, lequel il deuoit offrir pour la remission de 1) L'hostie aduenir, d. i. de toekomstige hostie. nos pechez. En ce sacrifice-cy il y a action de graces et commemoration de la chair de Christ, laquelle il a offert pour nous: et du sang, lequel le mesme Dieu a espandu pour nous. II dit qu'és sacrifices de la Loy, il y auoit figure du sacrifice de Christ: et qu'en la Ccne, il y a action de graces et commemoration de ce que Christ a fait en son sacrifice. Mais il ne dit pas qu'il y a sacrifice du corps et sang du Seigneur, lequel nous sacrifions pour les pechez, ains seulement il y a, dit-il, commemoration. Chacun fait bien que c est a dire commemoration, La chose ne peut estre memoire de soy-mesme, et par ainsi s'ils offrent ce-//la mesme qui a esté offert p. 218 en la croix, ce ne peut estre vne memoire, car la Commemoration se fait des choses passees et absentes. Sainct Ambroise sur 1'epistre aux Hebr. dit, En Christ a esté vne fois offerte 1'hostie puissante pour le salut eternel. Quoydonc? que faisons-nous nous autres? N'offrons-nous pas par chacun iour? ouy, nous offrons: mais c'est en recordation de sa mort. Notez tousiours que les Anciens entendent par ce mot d'Offrir: C'est vne recordation et commemoration du sacrifice que Christ a fait en la croix: laquelle souuenance et recordation qui se fait spirituellement, est presentee et offerte a Dieu par foy. Sainct Augustin au dixsieme liure de la cité de Dieu chapitre 5. Le sacrifice visible c'est le Testament, c'est a dire, le signe sacré du sacrifice inuisible. II appele le sacrifice visible, la Cene: et puis s'exposant soy-mesme dit que c'est le signe sacré du sacrifice // inuisible. « 219 Chrysostome sur les Hebrieux en 1'homelie 17. dit, N'offronsnous pas par chacun iour? Nous offrons voirement: mais nous le faisons en recordation de la mort d'iceluy, et ceste hostie est vne et non pas plusieurs: et pource que ceste hostie a esté offerte vne seule fois, elle a esté offerte au lieu tressainct. Ce sacrifice-cy, est 1'exemplaire d'iceluy. Nous offrons tousiours cela mesme, et non pas auiourd'huy vn, et demain vn autre: mais nous offrons tous les iours le mesme, parquoy ce sacrifice est vn: autrement, comment pourroit-il estre offert en plusieurs lieux? Y a-il plusieurs Christs? non: mais par tout est vn mesme Christ, estant icy pleinement, et la pareillement: car comme celuy qui est offert par tout, est vn corps, et n'a pas plusieurs corps: ainsi il u'y a aussi qu'vn sacrifice. Nostre sacrificateur donc est celuy qui nous a offert hostie nette: Nous offrons ceste la mesme qui a // esté offerte p. 220 alors, et ne peut estre consumee. Ce donc que nous faisons, nous le faisons en commemoration de co qu'il a fait: car il a dit, Faites cecy en memoire de moy. Nous ne faisons pas vn autre sacrifice, comme le sacrificateur: mais nous faisons tousiours le mesme, ou pour mieux dire, Nous faisons la recordation du sacrifice. Vous voyez qu'apres que Chrysostome a dit et repeté par plusieurs fois ces paroles: Nous offrons tousiours le mesme sacrifice, finalement il adiouste par forine d'exposition, que c'est la momoire et recordatiou du sacrifice qu'il a fait. Puis donc que ce n'est pas le mesme, mais c'est seulement la memoire du mesme: il sensuit par cela, que c'est chose fausse de dire qu'en la Messe on offre le propre corps et le propre sang de Christ. Theodoretus sur le 8. chapitre aux Hebrieux, dit, Si donc la sacrificature qui estoit selon la Loy a prins fin, et que le Sacrifip. 221 cateur qui est selon l'or-//dre de Melchi-sedech a offert son sacrifice, et a fait que les autres sacrifices ne sont necessaires: pourquoy donc font les prestres du nouueau Testament la liturgie mystique, ou le sacrifice? Mais cela est clair a ceux qui sont instruits és choses Diuines, que nous n'offrons pas vn autre sacrifice: ains que nous faisons la memoire salutaire de ce seul sacrifice qu'il a fait. Car le Seigneur nous a commandé luy-mesme cela, disant, Faites cecy en memoire de moy: a fin que par la contemplation des figures, nous ayons recordation des souffrances qu'il a enduré pour nous, et que nous conseruions la beneuolence de nostre bienfaicteur, en attendant la reception des biens futurs. Theophylacte sur le 10 chap. aux Hebrieux dit, Nous auons vne oblation et non pas plusieurs, attendu que Christ n'a esté offert qu'vne fois, cependant nous offrons tousiours le mesme: mais, pour p. 222 ') mieux dire, nous faisons la me-//moire de son sacrifice, comme si en ce temps il estoit sacrifié: parquoy il appert que nostre sacrifice est vn, mais qu'il y a plusieurs sacrifices lesquels aussi s'offroyent souuentefois, a fin qu'ils profitassent beaucoup et a plusieurs: mais le nostre est vnique et vne fois offert. Au decret du Pape, de Consecratione dist. 2. cap. Semel2), il est escrit. Christ a 3) esté offert vne fois en soy-mesme, et toutesfois il est tous les iours offert au sacrement. La glose dit 1& dessus: II est immolé, c'est a dire, on represento 1'immolation d'iceluy: et fait-on la memoire de la passion de Christ. Ce n'est donc sinon vne memoire et representation, et non pas les mesmes choses. Pareillement aussi vn autre Pape 4) nommé Paschasius en la mesme distinction dit, Pource que tous les iours nous tresbuchons, 1) Er staat foutief: 1X6. 2) Bedoeld is: c. 52. L). 2. de consecratione, hij Friedberg, col. 1333. 3) Lees: a (zonder accent grave). 4) De Bres vergist zich. De bedoelde uitspraak is van Paschasius Radbertus, c. 71. D. 2. de consecratione, bij Friedberg, col. 1341. Christ est tous les iours immolé mystiquement pour nous: et la passion de Christ est baillee en mystere. La glose dit 1& dessus, L'im-//molation de Christ faite pour nous, est representation du p. 223 corps et du sang d'iceluy. Prosper en ses sentences dit, L'immolation de la chair de Christ, laquelle se fait par les mains du prestre, est dite la mort, la passion et le crucificment de Christ (Ncn rei vcritatc, scd significante, mysfcrioy) c'est k dire, non pas h la verité, mais par signification de mystere. Ie ne say comment on pourroit parler plus ouuertement. Chrysostome sur le 8. de S. Matth. homelie 26. dit ainsi, Ces mysteres reuerens et salutaires que nous celebrons en toute la congregation de 1'Eglise, sont appelez Eucharistie, c'est è, dire action de graces. Car ce sont la memoire de plusieurs beneficcs: et monstrent le mesme chef de la diuine charité enuers nous, et nous font tousiours rendre graces a Dieu. Irenee au 4. liure contre les heresies, chap. 32. 33. et 34. dit, II a voulu que nous offrions souuent le don a l'-//autel, et sans p. 224 intermission. L'autel donc est au ciel, car lè, nos prieres et oblations sont adressees: et au temple, comme dit sainct Iean en son Apocalypse, Et le temple de Dieu fut ouuert et le tabernacle, car voicy le tabernacle de Dieu auquel i' habiteray auec les hommes. Lombard us Sententinrum 4. dist. 13. dit, Ce qui est offert et consacré par le prestre, est appelé sacrifice et oblation, car c'est la memoire et representation du vray sacrifice et de la saincte immolation faite sur l'autel de la croix: et Christ est vnefois mort en la croix, et lik il a esté immolé en soy-mesme: mais tous les iours il est offert en Sacrement. Car au Sacrement il se fait la recordation de celuy qui a esté fait vne fois. La Glose ordinaire sur l'epistre aux Hebrieux dit, En l'autel il ne se fait pas de reiteration de sacrifice : mais il se fait iournellement la commemoration de ce sacrifice vnique vne fois offert en la croix, selon les paroles de Christ, Fnites cecy en memoire de // moy. Cela donc demeure resolu que p. 225 les Anciens ont appelé la Cene, sacrifice, non pas (comme il appert manifestement par leurs escrits) qu'on y offre Christ, ainsi que disent ceux de 1'eglise Romaine: mais c'est d'autant qu'on fait la memoire du grand sacrifice que Christ a vne fois fait en la croix pour nous. II ne faut pas icy brouiller comme ils ont de coustume. Et & fin que i'vse des propres mots, lesquels 1'euesque d'Arras en la page 21. de son liure a escrit contre le prisonnier de Douay (duquel i'ay parlé cy dessus) il dit, Afin que ceste offrande que Christ a fait de soy-mesme soit tousiours valable, nous en faisons la commemoration, presentans h Dieu la mesme hostie que Christ a offert, et sacrifié, non point de la mesme sorte qu'il a fait ny en mesme qualité, mais comme ministres et prestres du nouueau Testament. Par lesquelles paroles il dit ouuertement qu'il presente p. 226 k Dieu la mesme hostie que Christ a offert et sa-//crifié. *| Ie ne say donc quelle difference il y aura entre le sacrifice Leuitique, et celuy de Christ. Si le sacrifice de Christ est parfait (comme il Ponrquoy est & la verité) qu'est-il besoin de le faire tant de fois? Les sacri1 Apostro a gceg anciens 80nt dits imparfaits par 1'Apostre, A cause, dit-il, que faite les* sacri- 'e verificateur assiste tous les iours, offrant souuentesfois les fices anciens. mesmes sacrifices, lesquels ne peuuent oster les pechez. Par ces paroles 1'Apostre enseigne que les sacrificateurs offroyent tousiours les mesmes sacrifices: et cependant & cause qu'il les falloit sacrifier tant de fois, il prouue par cela qu'ils ne pouuoyent oster les pechez, et qu'ils estoyent imparfaits, k cause de ceste reiteration. Si on offre aussi tous les iours la mesme hostie qui a esté offerte flebr. 10 en la croix, il s'ensuit, selon 1'argument de 1'Apostre, que ce sera vn sacrifice imparfait. Et par ainsi s'ils offrent tous les iours Iesus p. 227 Christ, au sacrifice de leur Messe, il s'ensuiura que ce sera d'-//vne fagon imparfaite. *| Si c'est vn sacrifice parfait, qu'est-il besoin d'vn miliers de tels sacrifices pour vn mesme homme? Certes s'ils faisoyent vn sacrifice real, entier et parfait, il ne seroit ia besoin d'en auoir par centeines et par miliers. II y a quelque Ancien qui dit sur 1'epistre aux Hebrieux, parlant de ceste reiteration, Les choses corruptibles sont multipliees, mais les incorruptibles ne sont pas multipliees: Le sacrifice de Christ est incorruptible: ergo il n'est et ne peut estre multiplié. Et Zacharie 3 quand le Seigneur parloit par le prophete Zacharie, disant du Messias, I'osteray, dit-il, 1'iniquité de ceste terre en vn iour: par cela on voit qu'il n'y faut point retourner. Et 1'Apostre au 10. des Hebrieux dit que Christ est venu pour faire la volonté de Dieu, par laquelle volonté nous sommes sanctifiez par 1'oblation vne fois faite du corps de Christ: vne fois faite, dit-il, elle nous sanctifie. p. 228 Item tout sacrificateur // (dit 1'Apostre) assistoit chacun iour, administrant et offrant souuentefois les mesmes sacrifices, lesquels ne pouuoyent iamais oster les pechez: mais cestuy-cy, a sauoir Christ, ayant offert vn seul sacrifice pour les pechez, est assis eternellement k la dextre de Dieu. Puis apres alleguant la nouvelle alliance, è, sauoir que Dieu n'auroit plus souuenance de nos pechez et iniquitez, il dit, Lil oü il y a remission des pechez et iniquitez il n'y a plus d'oblation pour iceux. L'Apostre veut dire, Puis que nous auons maintenant la iouissance des choses promises au nouueau Testament, k sauoir la remission des pechez par le sacrifice de Christ, il ne reste plus d'oblation et sacrifice pour les abolir. Et è, fin qu'on ne die point que c'est cestuy-la mesme que Christ a offert que nous offrons, 1'Apostre aux Heb. 9. chapitre dit au contraire, Que Iesus n'est pas entró aux sanctuaires fait des // mains figures des vrayes '), mais au ciel mesme, & fin que />. 229 maintenant il apparoisse pour nous deuant la face de Dieu. Pour quoy faire? n'est-ce pas & ce que son sacrifice soit tousiours de valeur. Puis a fin qu'on ne pense que cela soit fait par reiteration de son sacrifice, il dit: Non point qu'il s'offre souuentesfois soy-mesme. Ce donc que Christ nous profite, c'est par ce qu'il se presente deuant la face de Dieu, non pas que cela soit par sacrifice de soy-mesme: autrement, dit-il, il luy eust falu souuentesfois souffrir depuis le commencement du monde. Derechef 1'Apostre au mesme chapitre 9. Maintenant en la consommation des siecles, Christ est apparu vne fois par son sacrifice pour la destruction des pechez. II ne dit pas par les sacrifices qui seroyent faits de son corps, mais par son sacrifice, parlant d'vn seul: et par ce seul et vnique sacrifice il a destruit le pêché. Si le pechó est destruit par le sacrifice que Christ a vne fois // fait, qu'est-il besoin de le p. 230 sacrifier tous les iours? Sacrifier vaut autant è, dire que tuer. Si les prestres sacrifient Iesus Christ en leurs Messes, il faut donc dire qu'ils le tuent: ou autrement il faut qu'ils confessent que c'est improprement qu'ils appellent leur Messe sacrifice. Or qu'ils 1'appellent proprement ou improprement leur Messe comme ils voudront, tant y a que 1'Apostre demonstre en la fin de ce chapitre 9. de l'epistre aux Ilebr. Que le pechó est tellement aboli par ce seul sacrifice vne fois fait du corps du Seigneur, qu'il est d'efficace 2) iusques k la fin du monde: et que lors il apparoistra sans pechó a tous ceux qui l'attendent & salut. C'est è, dire, quand Christ viendra ceux qui l'attendent seront trouuez sans pechó: d'autant que leurs pechez sont destruits et abolis par le seul sacrifice d'iceluy. A quoy donc sert le sacrifice de la Messe? Certes il est non seulement inutile au salut, mais grandement, voire totalement // repugnant au sacrifice de Iesus Christ. p. 231 Escoutez encore ce que dit le mesme Apostre, Christ ayant offert vn sacrifice pour les pechez, est assis eternellement k la dextre de Dieu, attendant ce qui reste, iusques k ce que ses ennemis soyent mis sous ses pieds. Car par vne oblation il a parfait & 1) Hebr. IX : 2i. 2) „Efïicace" is hier zelfstandig naamwoord en beteekent hetzelfde als «efficacité". perpetuite, ou eternellement les sanctifiez '). II n'est donc besoin de repeter et renouueler le mesme. II ne dit pas qu'il parfait par chacun iour les fideles par 1'oblation du corps et du sang du Seigneur: mais il vse du temps passé, disant, II a parfait: k fin qu'on ne cerche pas de reiteration de sacrifiee. Or en la sentence de 1'Apostre il y a singulierement trois mots entre les autres qui doiuent bien estre poisez. Le premier est, T n sacrifice: le second Par faire: et 1 autre, a Perpetuitê, ou eternellement2) Si le sacrifiee de Christ vne fois fait, nous a pleinement parfaits 3), voire pour tousiours et eterp. 232 nellement, que faut-il plus sinon qu'on soit k repos et con-//tent, attendaut la venue du Seigneur, lequel viendra et trouuera les fideles purgez et sans peche par la vertu de ce seul sacrifiee? Et c est la cause pourquoy 1'Apostre dit que Christ ayant fait ce seul sacrifiee, est assis è, la dextre de Dieu. Ceste assiete *) demonstre qu'il a parfaitement ouuró en ce sacrifice, et qu'il n'y faut plus retourner, et qu'il n'attend plus rien sinon que tous ses ennemis soyent mis sous ses pieds. II ne dit pas qu'il attend iusques k ce qu'on ait entierement aboly et effacó les pechez des hommes, par le sacrifice de la Messe. Hebr. 10 Iamais, dit 1'Apostre, par ces mesmes sacrifices qu'offroyent tous les ans les Sacrificateurs sans cesser, ils n'ont peu faire parfaits ceux qui en approchoyent: autrement ils eussent cessé d'estre offerts, pource que les sacrifians (et ceux pour lesquels ils estoyent faits et presentez) estans nettoyez vne fois n'auoyent plus aucun p. 233 rernors de // pechez. Ie dy aussi suyuant le sainct Esprit qui a parlé par 1'Apostre, que si par le sacrifice de la Messe on auoit remission des pechez, il sufïiroit qu'il fust faict vne fois: mais puis qu ils le repetent tous les iours, ceste repetition monstre 1'insuffisance: car les consciences ne laissent de sentir le remors, et ne sont pas en repos. Et voila pourquoy il faut tant de fois faire et refaire ce sacrifice de la Messe. Et pource qu'ils le font et refont, il appert, selon 1'Apostre, qu'vn tel sacrifice (i'vse du langage Romaniste) n oste point les pechez. Et c'est aussi la cause pourquoy auec ce sacrifice de la Messe on y adiouste pour la remission des pechez, vn peu d'eau benite, vne Confession auriculaire, et mille semblables choses. Et finalement ne pour tant de sacrifices de Messes, ne de Confessions, on ne peut estre ét repos. Car encore que iamais on n'eust fait autre chose qu'ouir Messe, et se confesser p. 234 tous les iours, si est-ce neantmoins qu'üt la fin quand // il faut desloger de ce pays pour aller en vn autre: nous voyons que 1) Hebr. X:14. 2) Men zou hier eene punt verwacht hebben. 3) Lees: nous a pleinement faits parfaits (of: nous a pleinement parfait). i) Ceste assiete, d. i. dit zitten, deze toestand. toutes les Messes, eau benite, confessions, confrairies, pelerinages, et autres infinies inuentions des hommes, inuentees et receuës contre la parole de Dieu, n'ont point eu telle efficace et vertu, qu'encore apres tout cela, il faut puis apres (selon la nouuelle doctrine Romanisque et Papale) pour aller au Royaume celeste, passer par vn lieu bien chaut, nommé Le feu de Purgatoire, afin d'estre lè plus rudement purgé, qu'on n'a esté par la Messe, combien qu'on soit autant purgé par 1'vn que par 1'autre: car tels propos sont fables inuentees, par faute qu'on ne s'est arresté k ce que dit et enseigne la parole de Dieu. Et voila pourquoi ie di que tout cela (c'est & dire tant de Messes chantees, Confessions, eau benite, etc.) monstre bien que la Messe n'oste point les pechez: et par consequent qu'icelle n'est point vn sacrifice parfait: autrement s'il e-//stoit parfait, il cesseroit d'estre offert, apres auoir esté V• <235 offert yne fois. Item au chapitre neufieme de 1'Epistre aux Hebrieux, Christ (dit l'Apostre) estant Sacrificateur des biens k venir, est venu comparoistre par vn plus grand et plus parfait Tabernacle, non point fait de la main (c'est è. dire de ceste edification) et non point par le sang des boucs ou des veaux, mais par son propre sang est entré vne fois és lieux saincts, ayant obtenu vne redemption eternelle. Car si le sang des boucs sanctifie les souillez quant k la pureté de la chair, combien plus le sang de Christ, qui par 1'Esprit eternel s'est offert k Dieu soy-mesme sans nulle tache, nettoyera-il vostre conscience des ceuures mortes de pêché pour seruir au Dieu viuant? Et au 8. de ladite Epistre, traittant de quelle nature est la sacrificature de Christ, de laquelle les prestres de 1'eglise Romaine se glorifient d'estre sacrificateurs, dit que la sacrificature de Christ est vne chose // celeste, et que le tabernacle qui estoit en p. 236 ') la Loy, auoit esté fait sur le vray tabernacle qui fut monstre k Moyse en la montagne: et monstre que Christ est entré en ce tabernacle celeste, pour 1& faire office de souuerain Sacrificateur. Or puis que la sacrificature de Christ est vne chose du tout celeste, et les prestres de 1'eglise Romaine se disent estre de ceste sacrificature, il faudroit qu'ils ne fussent pas sur la terre, pour estre sacrificateurs selon eest ordre, comme dit l'Apostre. Puis apres il dit au septieme chapitre de ceste-dite Epistre, Que plusieurs ont esté faits sacrificateurs, pource que par la mort ils estoyent empeschez de demeurer, mais cestuy-cy (assauoir Christ) pource qu'il demeure eternellement, il a eternel office de Sacrificature. Parquoy aussi il peut sauuer & perpetuité ceux qui s'approchent de Dieu 1) Er staat foutief: 336. VIII. 37 097 1\ ^ar lu^' viuant tousiourfl Pour interceder pour nous: car il estoit p. ) conuenable que nous eussions vn tel Sacrificateur, sainct, inno-//cent, sans macule, separé des autres pecheurs et plus haut esleué que tous les cieux: lequel n'a point necessité (comme les souuerains ChriLL sacnficateurs) d'offrir tous les iours sacrifices: premierement, pour ofiert vnefoia 8CS Pechez'. Puls aPres P0"r ceux du peuple: car il a fait cecy pour nos pour vno fois, s est&nt offert soy-niesin©. pechez. Puis au dixieme chapitre de ceste Epistre aux Hebrieux, voulant retirer les hommes du mal, il dit, que s'ils pechent volontairement, apres auoir receu la cognoissance de verité, il ne nous est plus laissé de sacrifice pour les pechez. II ne dit pas, Excepté le sacrifice de la Messe: mais nous n'auons plus de sacrifices (sinon sacrifices d'action de graces) d'autant que Christ par son sacrifice a aboh tous autres sacrifices. Et mesme nous voyons que les Iuifs et les Gentils auoyent force sacrifices deuant la venue de Christ: mais quand la verité de tous p.^8 ces sacrifices a esté // offerte, toutes les nations de la terre ont quitté leurs sacrifices, encore qu'ils fussent la principale partie de leur seruice diuin. Voire ils les ont quittez sans y penser, c'est h e sans auoir esgard a la venue de Iesus Christ. Cela donc s'est fait par la seule prouidence de Dieu, de sorte qu'è present il n'y a pas de sacrifice sinon en 1'eglise Romaine. Ils parient beaucoup du sacrifice qu'ils appollent cruentum et incruentum, c'est k dire sanglant et sans sang. Ils disent que le sacrifice sanglant a esté fait vne seule fois en la croix: mais qu'en la Messe il s'y fait vn sacrifice sans sang. Ie confesse bien que quelques Anciens ont dit qu'au Sacrement vne hostie sans sang y estoit offerte: mais cela ne conuient pas fort bien que le vraysang corporel soit contenu en ceste hostie. Ils repliquent (mais mal k ooo P™1!08) q,U® Ce8te hostie eet dite estre 8ans sang, d'autant que Iesus p. Christ n y est pas occis, et que son sang n'y est // espandu. Mais encore cela ne les peut aider, d'autant qu'ils offrent (comme ils disent) le propre corps et le propre sang de Christ. Quand donc les Anciens ont parlé d'vne hostie sans sang, ils ont voulu donner k entendre et reduire en memoire la vraye hostie, et la reception spintuelle d'icelle qui est faite par foy. En apres, puis qu'ils disent qu en leur Messe n'y a point d'effusion de sang, selon 1'Apostre il n'y peut aussi auoir remission des pechez. Car aux Heb. 9. Sans effusion de sang, dit-il, il ne se fait point de remission: il n'y a point d'effusion de sang en la Messe, ergo il n'y a pas remission des pechez. Et cela est vray, comme aussi ie 1'ay ia demonstré cy 1) Er staat foutief: 337. dessus. Ie conclu donc auec le sainct Esprit, qui a parlé par la bouche de 1'Apostre, que nous sommes sanctifiez par 1'oblation vne Hebr. 10 fois faite du corps de Christ, de laquelle oblatiou les fideles celebrent la memoire toutesfois qu'ils celebrent la sainete Cene de nostre Seigneur // selon son ordonnance: suyuant ce qu'il com- p. 240J) mande, Faites cecy en memoire de moy. Oyons maintenant sur cela les tesmoignages des anciens Docteurs. Chrysostome sur les Hebrieux chapitre septieme, homelie 13. dit: Quand tu ois parler d'iceluy Sacrificateur, n'estime pas qu'il face tousiours office de sacrificateur, il a vne fois fait eest office seulement, et è, present il est assis: afin que tu n'estimes qu'il soit debout en haut, estant seruiteur, parquoy on peut voir que la chose a esté faite par dispensation: car comme il a esté fait seruiteur, ainsi a-il esté fait Sacrificateur et Ministre. Mais comme estant fait seruiteur, il n'est deoieuré seruiteur: ainsi estant fait Ministre, il n'est pas demeuré ministre: car ce n'est pas le propre du Ministre d'estre assis, mais de se tenir debout. Par cela donc il demonstre la grandeur du sacrifice, signifiant qu'il suffit, combien qu'il ne soit qu'vn, et qu'il n'a esté offert qu'vne fois, cepen-//dant p. 241 est de telle valeur, qu'il surmonte entierement tous les autres. Au mesme lieu, II n'y a point, dit Chrysostome d'autre Sacrifice, vn seul nous a purgé: apres iceluy est le feu et la gehenne. Et comme reuirant tout2), haut et bas, il dit: Yn Sacrificateur, vn Le sacrifice de sacrifice: è. fin que luI ne s'addonne a pechez sans crainte, estimant Christretire qu'il y ait plusieurs sacrifices. Si la messe estoit vn sacrifice ^ Meagj' n°D pour les pechez, cela repugneroit au dire de ce sainct personnage. Et mesme on voit que les hommes ne peuuent estre retirez de mal faire, se fians sur le sacrifice de la Messe 3). Damasus Pape en 1'histoire tripartite, liure 9. Car Christ, dit-il, Le fils de Dieu nostre Seigneur a donné par sa propre passion, Plein salut plein salut au genre humain: de sorte qu'il a deliuré de tous P" la mort de pechez 1'homme qui estoit entierement detenu. Christ. Leon Pape au sermon 7. dit, L'effusion du sang Iuste pour les iniustes, a // esté tant puissant pour priuilege, tant riche pour p. 242 pris 4), que si tous les captifs croyoyent en leur redemption, ils ne L'excellente seroyent detenus par aucuns liens tyranniques. et valeur du Theophylacte sur 1'epistre aux Hebrieux chap. 10. dit, Nous auons qjJ1? t® vne oblation et non pas plusieurs, laquelle est Christ immolé vne fois. 1) Er staat foutief: 340. 2) Reuirant tout, d. eene geheel andere wending nemende. 3) Guido de Bres heeft bij dit laatste het oog op de tijdgenooten. 4) Hetzelfde als het hedendaagsche „prix". De bedoeling is: de betaalde losprijs is zóó groot, dat geen zondaar zich buitengesloten behoeft te achten. t Bernard sur les Cantiques, dit, Ta passion Seigneur Iesus est le refuge supreme, le singulier remede, c'est la sapience de celuy qui defaut J), c'est la iustice de celuy qui n'a suffisance, c'est la saincteté de celuy qui tresbusche, en ses demerites icelle le secourt. quand ma vertu defaudra, ie ne seray pas troublé, ie ne me defie pomt: ie say que ie feray: ie prendray le calice salutaire, et inuoqueray le nom du Seigneur. Haymo sur les Hebrieux, chap. 7. L'Apostre demonstre la grandeur du sacrifice de Christ, lequel estant offert vne fois a esté vn p. 243 et a esté vne seule // fois offert, et suffit eternellement pour oster' tous les pechez des croyans. V • J U, . 0r COmbien 9ue ces tesmoignages soyent tant clairs que rien phème 3" ' neantm01D8 ,es P^stres tonsurez n'ont pas de honte de dire ouuertement qu'en la Messe se fait vn sacrifice parfait, entier et accompli pour les viuans et pour les trespassez: voire pour les deliurer de peme et de coulpe, et que le sacrifice que Christ a fait en la croix, n'a esté sinon pour le pêché originel, et pour oster la coulpe, mais non pas la peine. O blasphcmiam intolernnihm. üt è fin que tels blasphemateurs abominables, indignes que la terre les porte, et que le soleil luise sur eux, ne pensent quenous ayons inuenté de nous-mesmes cecy: ie mets en auant Thomas d Aqum ), souuerain docteur des Iacopins, lequel en vn liure intitulé, De venerabili Sacramento nltaris, dit ainsi: La canse de institution du Sacrement de 1'autel, est iceluy sacrifice de 1'autel p. 244 contre quelque delict de // nos rapines quotidiennes, k fin qué comme le corps du Seigneur a esté vne fois offert en la croix pour la dette originelle: ainsi il soit offert continuellement en lautel pour les pechez que nous commettons iournellement, et g.e en cela a 80n present pour appaiser Dieu 3) enuers elle precieux et acceptable par dessus tous les sacrifices de la Loy Voila' Thomasd'A- ce qua escrit ce venerable docteur Angelique (ainsi le nomment ) lequel guarentit ta vie de la fosse, lequel te couronne de benignité et de compassion. II dit, Tous tes pechez, toutes tes iniquitez. Et en Esaie, Ezechias roy vrayement fidele, dit, Tu as ietté derriere Esaie 38 ton dos tous mes pechez. Christ seul (tesmoin sainct Iean baptiste) est le seul Agneau de Iean 1 Dieu, qui oste les pechez du monde. Qui oste (dit sainct Iean) non pas qui a oste, comme si seulement il auoit ce fait pour les pechez passez. II ne dit pas aussi qui ostera, comme a 1'aduenir: mais Qui oste, comme au temps present, de sorte que si vous lisez tous les iours ceste sentence de S. Iean, vous orrez3) qu'il vous dira qu'il oste tous les iours vos pechez. Par le nom de pêché, il n'entend pas vn pêché seul, mais tous les pechez: et par le monde il entend tous hommes qui le regoyuent par foy en vraye repentance: Iean 2 comme sainct Iean testifie en sa premiere epistre, disant, Mes petis enfans ie vous escri ces cho-//ses, a fin que ne pechiez point: toutes- p. 247 f°is 8' aucun de vous a pêché, nous auons vn Aduocat enuers le Christ seul Pere, a sauoir Iesus Christ le iuste: iceluy est la propitiation pour Aduocat. nos pechez, et non seulement pour les nostres, mais aussi pour ceux de tout le monde. II ne dit pas, si aucun a pêché, nous auons le sacrifice de la Messe pour effacer les pechez: mais il nous renuoye & Christ mediateur entre Dieu et les hommes. Puis sainct Paul dit en 1'epistre aux Colossiens, Christ est le Colos. 1 1) Lees: ladre, d.i. melaatsch. 2) Er staat foutief: 214. 3) Vous orrez, d. i. gij zult hooren. seul Fils de Dieu bien aimé, par lequel nous auons redemption par le 8anS d'iceluy, eest a sauoir reinission des pechez. Escriuant Tite 2 aussi k Tite, dit que Iesus Christ s'est donné soy-mesme pour nous, k fin qu'il nous rachetast de toute iniquité. Et en la premiere dè • ean 8amct iean, Le sang de son Fils Iesus Christ nous nettoye de tout pêché. Le 8aDg d.G Cfl"8t a esté espandu au sacrifice de la croix: et p. les prestres disent qu'ils ne respandent pas le aang // de Christ au sacrifice de la Messe, il s'ensuit donc que les pechez ne sont point nettoyez en la Messe: et par consequent que le dire de Thomas d Aquin est faux, quand il dit que Christ est mort pour le pêché originel, et qu'au sacrifice de la Messe il y a remission de tous autres pechez. Theophylacte sur sainct Iean chapitre premier, Christ est dit 1 Agneau de Dieu, soit que Dieu ait receu la mort de Iesus Christ pour nostre salut, soit qu'il 1'ait liuré pour nous a la mort: comme iean ö nous soulons >) dire, Ce sacrifice est de luy, c'est a dire, il a offert ce sacrifice. Ainsi donc nostre Seigneur Iesus Christ est dit 1 Agneau de Dieu, pource que Dieu le pere par sa charité enuers nous, la donné a la mort, etc. Et vn peu apres il dit, Les agneaux qui estoyent immolez en la Loy ancienne, n'abolissoyent aucunement le pêché, mais cestuy-cy oste et abolit du milieu tout le pêché du monde. // p. 249 II y a encor vn autre erreur, que les prestres mettent en auant, tlrevn'autre *S8aU°lr 10 8acrifice de leur Messe est profitable, non seulement erreur. f CGUX "lul.80ut P^sens, mais aussi aux absens: et principalement ceux qui donnent 1'argent, lesquels sont autant bien sanctifiez comme s ils auoyent eux-mesmes receu le Sacrement de la Cene le prestre le receuant pour eux. Or contre vn tel erreur toute 1'Escriture bataille 2). Le Prophete Abacuc chapitre second (et apres luy l'Apostre sainct Paul au 3) Roniains 1. chap.) dit, Le iuste viura de sa foy, et non pas de la toy dautruy. Et en la seconde Epistre aux Corinthiens cinquieme chapitre, il est escrit qu'il nous faut tous comparoistre deuant le siege ïudicial de Christ, afin qu'vn chacun reporte les choses faites par son corps, selon qu'il a fait, soit bien, soit mal. II nest donc pas la question de ce que les autres auront fait pour nous, mais de co que nous aurons fait, soit bien, soit mal. // p. 250 En l'Epistre aux Romains chap. 14. Vn chacun de nous rendra conté a Dieu de soy-mesme. Et aux Galat. 6. Chacun portera son 1) „Nous soulons" wil zeggen : wij plegen. 2) Batailler, d. i. strijden. 3) Lees: aux. fardeau, chacun receura salaire selon ses labeurs. U ne dit pas selon les oeuures du prestre, mais selon ses oeuures. Puis aussi en 1'Apocalypse 14. chap. il est escrit, que les fideles se reposent de leurs labeurs, et que leurs oeuures les suyuent. II ne dit pas les oeuures d'autruy: car tout ainsi qu'aucun ne peut estre nourri Similitude de ce qu'vn autre mange, mais faut que luy-mesme mange: aussi propre. nul ne peut receuoir profit des Sacremens, quand vn autre les receuroit pour luy et en son nom. Tout ainsi donc que nul ne peut receuoir le Baptesme pour autruy: aussi nul ne peut receuoir la Cene pour vn autre. Et cependant voicy messieurs nos Ecclesiastiques qui disent que leur Messe est la Cene de Iesus Christ: combien que Iesus Christ n'ait pas mangé tout seul, ains 1'a distribué è, tous: mais // ceux-cy p. 251 mangent tous seuls pour les autres. Ie demande, Quand vn autre auroit disné pour nous, serions-nous pas bien nez ? ') Et pour donner lustre 2) k leur fa$on de manger seuls en leur Messe, ils alleguent les determinations de leur eglise Romaine: qu'il faut tenir tout ce qu'elle ordonne. Elle a determiné (disent-ils) et ordonné, que le prestre mange et boiue tout seul en la Messe pour ceux qui sont presens et absens, voire qu'il mange et boiue aussi pour ceux qui sont trespassez. Mais combien qu'ils facent grand cas de telles determinations ecclesiastiques: ie ne croy pas qu'ils vousissent faire grand cas si on leur venoit dire, Messieurs les reuerens peres du Concile ont determiné que vous ne mangerez par an sinon trois fois, mais il y aura quelque prestre qui mangera pour vous, tous les iours: et cela vous profitera autant que si vous mangiez vous-mesmes. Certes ie ne pense pas qu'ils voulussent garder vne telle ordonnance: et cependant il ne seroit question que de viande corruptible. // Combien est plus chere et pretieuse la viande que Dieu nous p. 252 presente en ce sainct Sacrement, pour approuuer ceste belle fagon de faire, assauoir de receuoir le Sacrement par procureur? Que cela soit vne chose du tout repugnante ét 1'institution de la II n'y a aucusaincte Cene de Iesus Christ, qui est celuy qui ne le voye bien ? La ne conuenanMesse ressemble aussi bien a la Cene de Iesus Christ, qu'vne lan- (" J* terne a vne coignee •'). Ie suis certes esbahy, et ne peux assez Messe. m'esbahir comment ceux de 1'eglise Romaine n'ont honte d'appeler leur Messe, la Cene: ils sauent bien que Iesus Christ n'a pas fait Ia Cene comme ils chantent leur Messe. 1) De gewone beteekenis van „bien né" is: van goeden huize, van deftige familie. Hier ironisch (voor : schraal gespijzigd). 2) Glans, luister. 3) Coignee (het hedendaagsche „cognée"), d. i. bgl. Chnst dit, Prencz, mangez: Beuuez tous de ce. II ne dit pas, iren, mange, et boy: corame commandant k vndoprendre, manger, et boire eest le conuiue ') commun du Seigneur, lequel il presente « va ! n°,D Pa8 k VD 8euI pour tous- Et 4 ce propos dit fort bien // p.253 I Apostre en la premiere Epistre aux Corinthiens, chapitre onzieme Quand vous conuenez ensemble pour manger la Cene du Seigneur, attendez 1 vn lautre: car celuy qui mange et boit sa Cene en particulier, il mange sa propre Cene, et non pas celle du Seigneur. v i Ar *D ?' ! anciens Docteurs, voire tous ceux qui a bon droit lepleSe' 1° ^ AnCien8' ne ParIent n«»ement de receuoir la Cene passé de luy- par Procureur» comme fait le prestre en sa Messe, s'establissant me') procura- Pr°cureur pour receuoir pour tous: tant s'en faut que les Docteurs iTr1'0™6" i j ainsi 1ue le8 Pre8tres> qu'au contraire ils disent tous qUJD CUn d0lt receu0ir la Cene p°ur soy-mesme. M en premier lieu nous produirons lustin Martyr en sa seconde Apologie: iceluy est des premiers et des plus anciens apres les Apostres: Apres, dit-il, que celuy qui preside a rendu graces, et a P 254 dnnL rl PeuPIe: ceux qui entre nous sont appelez Diacres, p.254 donnent * vn chacun de ceux qui sont pre-//sens le pain et le vin et leau, lesquels sont consacrez par actions de graces. et les portent a ceux qui sont absens. Or ainsi que pour le iourdhuy font les prestres en l'eglise Romaine, il est manifeste que le prestre ne donne rien k ceux qui sont presens, mais mange pour tous. Escoutons puis apres Chrysostome, sur la premiere aux Corinthiens chap 11 homelie 27. Pource que c'est la Cene Dominicale (dit-il) eest k dire du Seigneur, elle doit estre commune: car les choses qui sont au Seigneur, elles ne sont pas a co seruiteur-ci, ou k vn autre: maïs sont communes k tous. Car si elle est a ton serui eur, comme certes elle est, tu ne la dois pas receuoir comme particuliere a toy: ams comme choses du Seigneur les proposer en commun a tous: et cela est vne chose Dominicale. Or maintenant ne laisses la chose estre dominicale, quand tu ne la laisses estre „ ZT1^ ma18 -qUe/M la mmgeS h part toy- 11 8'ensuit 8elon ceste p. 255 ) sentence, que si // la Messe est la Cene, que ce n'est pas la Cene du Seigneur, PU1S que ,e prestre la re?oit tout seul. Anaclet'pa a ^Pe> en 1'epistre seconde, Qu'on offre autant d'hosties AnacletPa a autel qu',1 suffira pour le peuple. II appelle offrir, presenter: t les hosties, le pain que regoiuent les communians. Anaclet Pape de consecrat. dist. 1. *). La consecration estant acheuee que tous 1) Conuiue, d.i maal 2) Lees : luy-mesme. o) Er staat foutief: 225. 4) Bedoeld is: c. 59. D. i. de consecratione, bij Friedberg, col. 1310. communient: ceux qui ne le voudront faire qu'ils s'abstiennent des bornes, et des limites Ecclesiastiques: car ainsi auBsi les Apostres 1 ont ordonné, et la saincte eglise Romaine le tient. Or & present 1 eglise Romaine s est abastardie de ceste ordonnance Apostolique, et le prestre besongne pour tous. Item aux Canons attribuez aux Apostres: Tous les fideles qui entrent en 1 eglise, et oyent les Escritures, et cependant ne perseuereront en oraison, et ne regoiuent la saincte communion, coinme perturbans 1 eglise, il conuient les priuer de la communion. // Durandus au rational des offices dinins, liure quatrieme dit, En p. 256 1 Eglise primitiue tous ceux qui estoyent presens és celebrations des Messes, souloyent ') communier par chacun iour, pource que les Apostres auoyent tous beu au calice, le Seigneur disant, lieuucz tous de ce. Car ils offroyent vn grand pain suffisant pour tous: ce qu encore auiourdhuy on dit que les Grecs obseruent. II appelle les Messes de la primitiue Eglise, L'administration de la Cene, du nom vsité en son temps. On voit aussi que lors on n'vsoit pas de petites oubliettes rondes, et qu'aussi le prestre ne pouuoit pas manger ce grand pain qui estoit offert, c'est è. dire presenté pour estre distribué k tous. Le Mesme Durand au mesme liure dit, Par cy deuant tous les fideles communioyent par chacun iour auec le prestre au corps et sang de Christ: mais auiourdhuy le prestre mange toutes les parties de 1'hostie: cependant en aucunes eglises le prestre n'en mange // que 1'vne des parties: et 1'autre de 1'Eu- }>• 257 charistie, estant diuisee en deux, est mise en la platine 2) et receue des ministres, a sauoir diacres et sousdiacres. Nous sauons aussi que les Anciens ont appelé la Cene du Seigneur Synaxin, qui est vn mot Grec, lequel signifie communion dcplusieurs. Mais c'est bien le plus beau et le plus plaisant, qu'ils n'ont point de honte d appeler du nom de la saincte Cene leurs Messes priuees et particulieres, ou bien Messes basses et seches, comme ils les appelent. Voila, vn prestre, qui s'en ira retirer en vn coin, ou en quelque carré du temple, se separant de tous, estant seulement accompagne de quelque petit enfant pour estre respondant de ce qu il dira et fera: et 1& monsieur le prestre iouera son personnage a part nonobstant que Christ ait dit, Faites cecy, et non pas, Eay cecy. Qui est celuy, ie vous prie, qui ne dira que le prestre so ioue auec ce petit gargon ? tantost il parle au petit // gargon en langage p. 258 1) „Souloyent" (van souloir) beteekent: pleegden. Vergel. boven, bh. 582, aant. 1. 2) „Platine" beteekent: patena. Zie F. Godefroy, Dictionnaire de l'ancienne langue francaise, Par. 1889, T. VI, p. 269, col. 2. qu'il n'eatend pas, tantost il salue les parois et les marmousets '), disant, Dominus vobiscum: Le Seigneur soit auec vous. Puis Oratc pro mc fratres et sororcs: Priez pour moy freres et soeurs: et cependant il n'y aura le plus du temps que le prestre et le petit gar?on qui luy aide k iouer la farse, laquelle ne se peut iouer qua deux personnages pour le moins, sinon d'auenture que le prestre ne fust le prestre Martin, qui chantast et respondist luymesme, ainsi qu'entr'eux ils disent cela en prouerbe commun. Or telle fagon de faire est vne pure moquerie et toute euidente: moquerie, dy-ie, des ordonnances du Fils de Dieu. Auant le pape Gregoire il n'estoit aucune mention des Messes priuees: encor auiourd'huy les Grecs ne font point de Messes priuees, mais vne Messe publique, et seulement les Dimanches et les iours de festes: et en ceste Messe le prestre et le peuple communient tous ensemble, voire sous les deux especes. p. 259 Or ceste Messe est bien differente // k celle des Latins: outre ce qu'ils ne croyent pas le pain et le vin estre transsubstantiez, et n'y sacrifient pas le corps de Christ aussi grand et gros, pour les pechez des viuans et des morts comme on fait en ceste nouuelle eglise Romaine. Or ces erreure, desquels iusques icy i'ay parlé, ont eu de telle fagon la vogue, qu'en bien peu de iours ils ont esté receus par tout le monde, non pas seulement des simples gens, mais des plus doctes, et des Roix, et Princes de Ia terre. Et tout cela c'est2) fait par la force et resplendeur des delices et richesses de celle, de laquelle parle sainct Iean en 1'Apocalypse chapitre 18. disant, Que tous les marchans de la terre ont esté enrichis de ses delices et porapes. C'est 1'amorse 3) par laquelle elle attire k soy en ses flatteries et mignardises tous les peuples de la terre: elle esblouit les yeux du simple peuple, par force d'or et d'argent, pierres pretieuses, velours, soye, draps d'or et d'argent, linges p. 260 fins II et magnifiques, son de cloches, et d'orgues, chants de musique, odeurs et perfums, et autres semblables choses desquelles ils vsent en leurs Messes, Matines et Yespres, pour y attirer hommes et femmes, petits et grands: car tout cela se trouue fort beau aux yeux d'iceux, et plasaint a leurs oreilles, encore que Iesus Christ ait dit, Luc 17 Que ce qui est haut et excellent deuant les hommes, est abomination' deuant Dieu. Ce n'est pas encore tout, car mesme ceste eglise Romaine, n a point honte d'appliquor sa Messe comme vn emplastre La Messe em- a toutes maladies et plusieurs autres: et non seulement aux maladies tes maiadies" dCS hommes' mais des bestes auasi- Et outro ce, elle dit qu'elle a vne Messe de la couronne d'espines, vne autre des trois cloux, vne 1) „Marmousets" zijn beeldjes. 2) Lees: s'est. 3) Aroorse (het hedendaagsche „amorce"), d. i. lokaas. autre de la lance, des cinq playes, de la croix, voire et du prepuce, etc. Maintenant si selon leur dire on appele leur Mesae la Cene, il faudra aussi appeler telles Messes (dont ie vien de parler) // Cenes, p. 261 et dira-on, Cene de la couronne d'espines, des trois cloux, et ainsi des autres. Ils diront possible que cela est abus. Mais pourquoy 1 endurent-ils ? et pourquoy les maintiennent-ils par force et tyrannie? Mais laissons cela, et venons a ce que le prestre se vante d'appliquer la Cene aux morts, quand il dit qu'en sa Messe, et par sa Messe il deliure les poures aines des trespassez du feu trenchant ') de Purgatoire. Or cela est semblablement vn erreur tresabominable et repugnant a toute 1 Escriture. Car certes la Cene appar- . tient autant au 2) morts que le Baptesme. Qu'on regarde si on veut Zarhar 9 approuuer que quelcun soit baptisé pour vn trespassé qui ne 1'aura Ephes. 1 pas esté3). II y a mesrae raison de receuoir la Cene pour les Colos. l morts. L Escriture dit par tout, que tous les pechez des hommes * sont effacez par le precieux sang de Christ. La Messe du prestre j p/erre \ d autant qu elle est ordonnance des hommes, ne peut purger ne les Apocal. 1 viuans ne // les morts. Et les trespassez sont en telle condition, p.262 qu ils n ont pas necessité de nous: car ou ils sont morts en foy, ou sans foy. Sils sont morts en foy ils sont sauuez, et sont desia passez de la mort k la vie, Iean 5. S'ils sont morts sans foy, ils iean 3 sont ia condamnez, dit 1'Escriture. Et de cecy 1'exemple est en Mare 16 Lazare, et au riche: 1'vn est porté au sein d'Abraham en ioye: •'jUC et 1 autre fut porté en enfer pour estre tourmenté. L'exemple aussi Luc 23 en est semblablement aux deux brigans executez pour leurs forfaits. L vn mourant s en va droit en paradis ceste iournee-la, et toutesfois si iamais homme auoit desserui d'estre purgé par le Purgatoire Papal (voiro s il en estoit vn) on peut dire que cestuy y deuoit bien passer pour y estre purgé, car il auoit fait beaucoup de maux: ce neantmoins il n'y passé point et n'est point purgé par autre purgatoire que par le sang de 1'Agneau immaculé lesus Christ, qui est le vray et seul Purgatoire, par lequel depuis A-//dam y. 263 iusques au dernier homme qui sera au monde, sont, ont esté, et seront purgez tous ceux qui entreront au Royaume celeste. *! Oü est donc la rotisserie du Purgatoire, qu'afferme pour son profit 1'eglise Romaine? Ou il faut qu'il ne fust pas alors charpenté et basti, ou il faloit (comme i'ay ia dit) que ce poure homme y allast: car de dire qu'il a endure la mort pour ses pechez, cela n' est rien dit. II faudroit aussi dire que tous ceux qui meurent par iustice, ne vont point en ce Purgatoire: Mais d'autant qu'il n'y a nulle n^renchant' is hetzelfde als het hedendaagsche „tranchant". 2) Lees: aux. 3) NI. niet gedoopt. raison en tout cela, ie me deporteroye d'en parler d'auantage, si ce n estoit que la saincte Messe est fondee sur ce Purgatoire Et pource qu'ils disent qu'icelle Messe a telle vertu qu'elle retire de ce Purgatoire ceux qui y sont, et les en deliure, il sera bon d'en dire icy quelque mot: et puis ferons la fin. Voyons quel accord il y a entre les Anciens touchant ce Purgatoire. S. Augustin en son p. 261 Enchyridion a Laurent, chap. 66. dit qu'au-//cuns croyent que ceux qui n auront point fait penitence pour effacer leurs pechez, et cependant (estans de 1'eglise) soat surprins par la mort, qu'iceux seront sauuez par le feu. Mais il me semble, dit-il, que ceux qui croyent cecy, combien qu'ils soyent catboliques, sont deceus par vne beneuolence humaine: car 1'Escriture diuine, si on s'en enquiert, respond autre chose. S. Cyprian, et apres luy le Maistre des sentences, dist. 4. chap. 4. qui se commence, Sunt, Quand toutes les morts, et tous les tourmens que tous les hommes, les Patriarches, les Prophetes, et Apostres, Martyrs et Confesseurs iamais endureroyent, seroyent ensemble, ils ne seroyent point suffisans pour effacer le moindre pêché du monde. Epiphanius liu. 2 her es. 59. 11 n'y a ieusnc, n aumosne, ne penitence, ne iusticc, ne bien ne mal, qui profite ou nuise apres la mort. S. Augustin en 1'epistre 24. è, Macedonian dit, 11 n'y a point d autre lieu pour corriger les mceurs qu'en ceste vie: car apres ccste '• 265 v,e vn chtcun aura cc qu'il aura icy acquis. // II adiouste, En ce siecle, la misericorde de Dieu subuient h ceux qui font penitence : Mais aux siecles h venir, penitence ne profite point: ains nous faudra rendre raison de nostre ceuure. Liberté de penitence nous est seulement donnee en ceste vie: apres la mort il n'y a point de licence de correction: maintenant est le temps de misericorde, apres sera le temps de iugement. Sainct Cyprian contre Demetrian au premier traitté dit, Quand on sera parti d'icy, il n'y aura plus de lieu de penitence, ne plus effect de satisfaction. Icy est la vie perdue ou gagnee: icy est h. 18 conquesté le salut eternel par la veneration de Dieu, et par le fruict de la foy: et tandis qu'on demeure en vie, nulle penitence nest trop tardiue. Chrysostome au second sermon de Lazare dit, Tout le temps que nous sommes icy, nous auons tresbelle et reluisante esperance: mais quand nous serons decedez et trespassez, nous ne nous pouuons plus repentir ne faire penitence, ou lauer et nettoyer les 266 pe-//chez commis. Apres il dit, Certes celuy qui en ceste vie presente n aura laué ses pechez, en 1'autre vie ne trouuera aucune consolation. S. Cyprian au Sermon de la mortalité dit, Tel que Dieu te trouue quand il t'appelle, il te iuge pareillement tel. S. Augustin ad Hesychium Epist. 80. dit, En 1'estat auquel le iour dernier prendra 1'homme, en iceluy le iour dernier du monde le tiendra: car tel qu'en ce iour-la aucun meurt, tel sera il iugé au dernier iour. Si la Messe pouuoit aider aux trespassez, ils ne seroyent pas iugez tels qu'ils sont morts. Sainct Ambroise de bono mortis, libro secundo, dit, Dauid se hastoit comme estranger, pour aller au pays commun de tous les Saincts, priant pour les souilleures de sa demeurance, que ses pechez luy fussent remis deuant qu'il se departist de ceste vie. Car celuy qui n'aura pas receu icy la remission des pechez, il ne 1'aura pas en 1'autre vie: et ne 1'aura point, car il ne pourra par-//uenir è, p. 267 la vie eternelle: pource que la vie eternelle est la remission des pechez. Et pourtant il dit, Pardonne-moy, afin que ie soye Pseau. 40 rafraischi auant que ie m'en aille, et que ie ne soye plus. Sainct Augustin au liure cinquieme Hyponost. dit: Premierement la foy catholique croit par 1'authorité Diuine, qu'il y a vn Royaume des cieux, oü ceux qui sont baptisez sont receus. Secondement la gehenne, oü tous les apostats et estrangers de la foy de Christ receuront les tormens. Nous ignorons entierement vn troisieme lieu, mesme nous trouuons par les Escritures Diuines qu'il n'y en a point. Vbi ergo purgatorium? Ie vous prie, notez bien ceste sentence, car elle en est bien digne. Le mesme de verbis Apostoli, Sermone 18. II y a seulement deux habitations, 1'vne au feu eternel: 1'autre au Royaume eternel. Et notamment le memento du prestre selon qu'il est en la Messe, monstre bien que la Messe ne // se dit pas pour ceux qui sont p. 268 au feu, ou en quelque peine: car il dit qu'il prie pour ceux qui dorment au somne de paix, et qui nous ont precedez auec le signe de la foy. Or ie vous prie, comment pourra-on entendre que ceste Messe soit pour ceux qui sont en peine, veu qu'ils dorment, voire en somne de paix? Celuy qui dort, encore qu'il soit en peine, il ne sent plus ses maux: et c'est bien plus quand le prestre appelle ce repos, repos de paix. II ne peut rapporter ce dormir au corps: car s'il prie pour le corps endormi au cimetiere par la mort, il pert ses peines: il retournera en poudre apres auoir esté mangé des vers. II faut donc que ce dormir de paix se rapporte a 1'esprit. Et ainsi selon leur Messe mesme, ceux pour lesquels ils prient et disent qu'ils sont bruslans au feu de purgatoire, le memento dit qu'ils dorment au somne de paix. Or toutes ces choses bien entendues, nous monstrent assez euidemment que le sacrifice de la Messe ne profite // ny aux viuans, p. 269 ny aux morts, et qu'icelle n'est pas la Cene du Seigneur: car Iesus Christ n'a pas fait comme le prestre. Ce n'est pas aussi vn sncrifice d application, comme ila disent, sinon pour appliquer & eux toutes les richesses du monde, comme on voit. Ie recognoy bien le Baptesme et le saincte Cene, pour instrumens establis du Seigneur, pour nous appliquer k la verité, ce qui nous y est signifié, assauoir le corps, et le sang, et le merite de nostre Seigneur Iesus Christ. Et ainsi, ie dy que ceste Messe de laquelle les prestres ont fait vn sacrifice, ne profite ny aux viuans ny aux morts: et que si elle eust esté ordonnee de Christ, ou des Apostres, ils ne s'en fussent Pa® teus' non P'us qu'üs ne se sont teus d'autres petites choses qu ils ont escrit. Cependant S. Paul ose dire qu'il a annoncé tout le conseil de Dieu, voire qu'il est de telle sorte asseuré qu'il a annoncé vne doctrine parfaite, contenante tout ce qu'il faut sauoir p.*70 et croire pour le salut: qu'il ose // dire que si vn Ange du ciel annongoit autre chose que ca qu'il a annoncé, qu'il soit maudit et execrable. Or il est tout certain que 1'Apostre n'a iamais enseigné le sacrifice de la Messe. Mais comme Platine tesmoigne en la vie de Sixte pape premier de ce nom, les Papes ont fait et composé la Messe: 1 un y a adiousté vne piece, et 1'autre vn morceau. Et tout cela a esté cousu tout ensemble long temps apres les Apostres. Polydorus Vn tel et semblable tesmoignage que celuy de Platine, rend de rerum ïnuen- Ia. Messe Po,ydore Vergile au liure 5. qu'il a composé de ceux toribus, lib. 5. ^U1 ont inuenté plusieurs choses. cap. 10. Autres y a qui disent que sainct Iaques et sainct Basile ont chanté la premiere Messe: cependant ils ont esté plus de trois eens ans 1 vn apres 1 autre: 1'autre dit que 5'a esté S. Pierre en Antioche: 1 autre dit que §'a esté Iesus Christ. Accordez tout cela P-2/1 ensemble: car si ainsi estoit que Iesus Christ, ou // quelque autre eut chanté la Messe, les Apostres eussent esté bien paresseux et nonchalans s ils n en eussent escrit quelque chose. Qu'ils aillent donc vendre leurs coquilles k d'autres qu'fl nous, et facent accroire cela aux bestes, et non pas aux hommes. II y a de leurs liures qui disent que Iean euesque de Portuense a chanté la premiere Messe Latine: mais nous auons les oeuures de lustin Martyr, d'Irenee, d'Origene, et de Tertullian, qui ont osté soudain apres les Apostres: on ne voit point en toutes leurs oeuures qu ils ayent dit ny escrit vn seul mot de la Messe, non plus que les Apostres: qui est vn poinct qui demonstre bien que Ia ^ Messe est vne doctrine nouuelle. II est vray qu'ils disent bien, qu en la Cene on y sacrifie: mais ils s'exposent soudain, disans (et notamment Irenee liure 4. chap. 33.) Or nous offrons k Dieu, non pas comme & quelqu' vn qui est indigent, mais rendans graces p. 272 k sa domination, et sanctifians la creature. // Ils monstrent assez par ces paroles quel sacrifice ils faisoyent, disant que c'estoit action de graces: comme souuent l'Escriture 1'appelle sacrifice de louange. Mais iamais ne font mention de ce qu'on fait en la Messe: car la chose est venue long temps apres eux. Et s'il fust resté quelque sacrifice real et actuel du corps de Christ en 1'eglise Chrestienne, S. 1 aul ne s en fust pas teu aux Bomains douzieme chapitre r car d'autant que les Iuifs disoyent que le vray et pur seruice de Dieu gisoit en leurs sacrifices, et les Gentils disoyent au contraire que c'estoit en leurs manieres de sacrifices, sainct Paul les rameine de tous sacrifices actuels au sacrifice d'eux-mesmes, disant qu'ils s'offris- Les Sacrifices sent eux-mesmes en sacrifices viuans, saincts, plaisans, et agreables desChres- a Dieu. Et voila, dit-il, vn seruice diuin qui est agreable & Dieu: tiens' et par ce moyen 1'Apostre tasche d'appaiaer les differens pour les sacrifices. Si le sacrifice de la Messe eust esté // lors il leur eust dit, Ne p. 273 vous troublez pas pour vos sacrifices des bestes: 1'eglise a maintenant le sacrifice real du corps et du sang de Christ en la Messe, et c'est lk le seruice diuin qui est raisonnable. Mais il ne dit rien de tout cela, ains il leur dit qu'ils se doyuent sacrifier eux-mesmes, leur corps, dy-ie, et non pas le corps de Christ. Parquoy il appert que la Messe est vne chose nouuelle, ignoree des Apostres, et incognue aux Anciens qui sont venus apres eux. Qu'ils se glorifient donc tant qu'ils voudront de tenir la doctrine ancienne et catholique, cela demeurera tousiours faux. Et ce que nous tenons et croyons, est cela mesme que les Apostres et 1'Eglise primitiue ont enseigné, comme nous auons prouué par leurs escrits. Pourtant, mes freres et sceurs, peuple de Valenciennes, ie proteste deuant Dieu et ses Anges, et tout le monde que ie vous ay presché et anoncé la pure verité de Dieu, 1'Euangile de vostre salut: pour lequel Euangile ie suis persecuté et detenu és liens. Cependant ie suis net du sang de vous tous: que si aucun de // vous perit, i'en p. 274 pourray porter mes mains nettes deuant le throne iudicial de Christ. Parquoy ie vous admonneste de tout mon coeur, de cheminer en ceste saincte doctrine laquelle ie vous ay preschee. Et qu'ils vous souuienne que ie vous ay souuentesfois exhortez et admonnestez de ce faire publiquement, auec larmes et pleurs. Et vous sauez comme ie vous ay predit les reuoltemens et apostasies d'vn grand nombre de personnes, lesquels ont fait profession de la vraye doctrine et communiqué auec nous au sainct Sacrement du corps et du sang du Seigneur. Ils se disoyent de Christ lors que tout prosperoit: mais au temps d'affliction ils luy ont tourné le dos, le renon?ant iournellement tout en riant, craignans plus les hommes mortels que Dieu. O qu'il leur eust esté bon de n'auoir iamais veu la lumiere du iour, pour se reuolter si meschamment du Fils de Dieu pour les afflictions corporelles! Tels deuroyent penser et repenser que renoncans si pourement Iesus Christ pour crainte des afflictions p. 275 corporelles, les-//quelles toutesfois ne peuuent durer qu'vn peu de temps, et ne touchent que le corps: ils s'obligent aux afflictions eternelles, oü il y aura pleur et grincement de dents. Que tels donc considerent bien ce que Iesus Christ nostre Sauueur a dit, k sauoir qu il reniera deuant son Pere qui est és cieux, celuy qui le reniera deuant les hommes. Matth. 10. Mes brebiettes, pensez, ie vous prie, que c'est chose horrible de tomber és mains du Dieu viuant. Hebr. 10. Au reste faites yostre profit de ces choses et de toute la doctrine que ie vous ay preschee, la reduisant souuent en vostre entendement. Priez Dieu sans cesse pour vostre perseuerance, et pour la fortification des infirmes et debiles en la foy. Et notamment ne m'oubliez pas en vos prieres tant que ie seray en ce combat: car c'est pour vous et pour vostre foy que ie bataille, et pour laquelle (si le Seigneur le veut) volontiers despendray et seray despendu '). Et quant è, moy ie ne vous oublieray iamais, tant que ie seray V- 276 en ce bas mon-//de. Ie vous ay escrit assez au long de ceste matiere de la Cene et de la Messe, d autant que ce sont les poincts principaux sur lesquels k present ceux de 1'eglise Romaine insistent. Et cela ay-ie fait pour le soin que i'ay de vostre salut. Ie vous prie de receuoir ce petit present d'aussi bon coeur que ie le vous presente. Or mes treschers freres et soeurs de Valenciennos, ie vous recommande k Dieu, et k la parole de sa grace: laquelle est puissante de vous edifier et donner heritage entre tous les sanctifiez. Bien vous soit. Ce de May, 1567. Vostre frere et fidele Ministre de 1'Euangile, Guy de Bres, prisonnier et enferré pour le Fils de Dieu, en ma prison nommee Brunain dedans Valenciennes. // 1) „te despendray et seray despendu" wil zeggen: ik zal mij opofferen en zal opgeofferd worden. LES disputes tenues le 22. iour de May de la presente annee p. 277 m.d.lxvii. en la salie des prisons de Valenciennes entre l'euesque d'Arras nommê Richardot, et Guy de Bres natif de Mons en Haynaut, detenu et enferré prisonnier pour la doctrine du Fils de Dieu, en la mesme ville. Jj^g&^NviRON les huit heures du matin du susdit iour, arriua | cZügM pour la seconde fois vers moy l'euesque d'Arras, accompagné de grand nombre de prestres, et de gens qu'on appele Ecclesiastiques et autres, vers lesquels ie fu mené: et apres la salutation faite d'vne part et d'autre, ledit Euesque me fit approcher pres de la table, et me fit asseoir vis è, vis de luy: et tous les autres estoyent assis a 1'entour de ladite salie: et eusmes beaucoup de propos de la Messe et de la Cene. En toutes procedures qu'ils tiennent i'apperfoy qu'il ont vn tresgrand desir de m'attirer k eux, et me faire approuuer leur doctrine, pour puis apres triompher, et esbranler les infirmes en la foy, pour leur faire abandonner la vraye et ancienne doctrine, laquelle ie // leur ay preschee. Or les p. 278 propos d'eux furent tels. L'Euesque, Et bien, monsieur Guy. depuis que nous pariasmes dernierement ensemble, comment vous estesvous trouué? Estes-vous tousiours en vn mesme estat et en vne mesme dispositionp N'auez-vous pas pensé aux propos que nous eusmes dernierement ensemble? Guy, Monsieur, ie louë mon Dieu et Pere de ce qu'il luy plaist espandre sa misericorde paternelle sur moy, me consolant et fortifiant d'vne merueilleuse fagon en mes liens et afflictions: en quoy i'apperyoy & 1'ceil et touche k la main la fermeté et fidelité de ses promesses: dont ie le remercie de tout mon coeur, luy priant de continuer iusques k la fin de ma vie: et au reste ie me sens touiours de mesme, et d'vn mesme estat. L'Euesque, Comment? ie vous pensoye trouuer du tout changé, selon 1'esperance que i'en conceu dernierement, Vous voulez-vous clorre ') et serrer è. 1'encontre de la verité? O monsieur Guy, mon frere et amy, ie vous prie de ne vous point opiniastrer en vostre sens, et ne point preferer vostre iu-//gement au iugement de toute 1'eglise, p. 279 1) Clorre (tiet hedendaagsche „clore"), d.i. toesluiten. VIII. 38 et de tant de sauans personnages qui ont esté deuant nous. <| Nous traitasmes dernierement du sacrifice du corps et du sang du Seigneur Iesu3 Christ en la Messe, lequel les Anciens disent auoir esté en vsage du temps des Apostres, disans souuent, Nous offrons, parlans de l'Eucharistie. C'est merueille comment vous aimez mieux croire & vne doctrine qui a commencé depuis 40. ans ou enuiron, k sauoir produite et mise en auant par OEcolampade et Carolostade' qui en ont esté les premiers autheurs. Certes il me semble qu'on doit plustost croire aux Anciens qui disent que l'Eucharistie est sacrifice, qu 'k vous autres disans le contraire. Ie say bien quelle chose vous me respondrez, que sainct Paul aux Hebr. dit que Christ s est offert vne seule fois: mais ie vous respondray, que ce que nous faisons en la Messe nest pas vn autre sacrifice que celuy qu'il a desia fait: nous n'en faisons point auiourd'huy vn et demain vn autre: c'est tousiours le mesme lequel nous offrons p. 280 non pas com-//me il s'est offert en la croix. car la il s'est offert par prestation de merites: mais nous I'offrons comme ministres et executeurs de son Testament par application dudit merite. Et m'esbahi comment vous trouuez cela tant estrange. Nous disons que nous offrons Iesus Christ k Dieu le Pere pour nos pechez: en vostre Cene, ne presentez-vous pas Iesus Christ è, Dieu pour vos pechez? ne luy priez-vous pas qu'il vous applique les merites de la mort et passion de son Fils? Monsieur Guy, mon frere et amy, ie vous prie de ne vous point clorre et serrer. Ie cerche vostre salut et vostre bien: ie vous desire tous biens: ie ne suis point sanguinaire, mais suis celuy qui desire proceder auec vous en toute douceur et modestie. Guy, Monsieur, ie ne say quelle esperance vous auiez dernierement conceu de moy, si vous auez pensé de me gaigner k vostre religion, ie n'en sauroye que faire: tant y a que ie ne pense pas vous en auoir donné occasion: si ce n'est que vous 1'ayez ainsi pensé, de ce que i'ay dit (et encore le dy p. 281 k present) a sauoir que ie n'-//ay iamais esté opiniastre pour me clorre et fermer contre droit et raison. Mais que si on me peut monstrer par la parole de Dieu que ie soye en erreur, ie suis tout prest de quiter. Or iusques è, present ie n'ay encore rien apperceu de tout ce que i'ay ouy qui soit solide et ferme pour m'arrester 1& dessus, et quitter le certain pour 1'incertain. sur quoy a bon droit ie suis encore au mesme estat que i'ay esté iusques k ce que par vifs tesmoignages de la parole de Dieu, vous m'ayez fait apparoistre le contraire. Comme i'ay dit, ie ne suis pas opiniastre: et ne prefere pas mon iugement au iugement de 1'Eglise. Mais bien ie prefere k bon droit et k iuste cause 1'Eglise ancienne et primitiue, en laquelle les Apostres auoyent dressé toutes choses selon lordonnance de Christ: è, 1'eglise de nostre temps laquelle est chargee vne infinite de traditions humaines, et laquelle s'est abastardie d vne merueilleuse fa?on de ceste ancienne Eglise: a bon droit, j-ie, ie me tiens k ce que la premiere a receu par les Apostres. Car Ieaus Christ en 1'Apoc. chap. 2. // dit k ceux de Thyatire, p. 282 qui disoyent ne cognoistre les tromperies profondes de Satan, pour se pouuoir garder de la fausse doctrine: Ie n'enuoyeray pas sur vous autres charges •): seulement ce que vous auez, tenez-le iusques k ce que ie vienne. II n'eust pas ainsi parié, s'il eust falu receuoir toute la nouueauté que 1'eglise Romaine a forgé, et met iournellement pour charge diuine en auant. Certes i'ay apprins d'honnorer grandement les personnages saincts et doctes qui nous ont precedé, mais singulierement les Apostres et Prophetes, et que leur tesmoignage est certain et indubitable. Au surplus, quant est du sacrifice de la Messe, que les Anciens, (selon vostre dire) disent auoir esté en vsage du temps des Apostres, • ay leu les Anciens voire ceux qui estoyent les plus proches au temps des Apostres: mais ie n'ay pas memoire d'y auoir iamais eu ce que vous dites: ie vous prie, monsieur, men nommer vn seul qui ait dit ce que vous dites, et vous me donnerez matiere d y penser. Ie say bien qu'Irene euesque de Lyon qui est // des p. 283 plus anciens apres les Apostres, au liure 4. chap. 34. dit que nous offrons è, Dieu les choses qui sont a luy, preschans continuellement la communication et vnité de la chair et de l'esprit. Car quand au pain qui est de la terre precede la vocation de Dieu, ce n'estalors plus ^ pain commun, mais Eucharistie consistant en deux choses, è, sauoir terrienne et celeste, ainsi nos corps receuans 1'Eucharistie ne sont plus desia corruptibles, ayans 1'esperance de la resurrection. Or nous luy offrons non pas comme a aucun qui est indigent, mais rendans graces & sa domination, et sanctifians la creature. Voila les propos d'Irenee, lequel appele le pain de la Cene Eucharistie, c est & dire action de graces, combien que se soit improprement, car ce n est pas 1'action de graces, mais Tinstrument par lequel nous rendons graces. Ainsi d'autant que c'est vn Sacrement^ pour rendre graces a Dieu pour ces benefices, comme Christ 1 a fait, nous donnant 1'exemple et le commandement de ce faire, les Anciens 1'ont appelé de ce nom, pour figurer que ce // Sacrement est institué, non pas pour y offrir et sacrifier le corps p. 284 et le sang de lesus Christ, k Dieu le Pere pour la remission des pechez: mais ce sainct Sacrement est ordonné pour rendre graces k Dieu du sacrifice qu'il en a desia fait en la croix vne seule fois. 1) Openb. II : 24. Ainsi Irenee dit expressément que nous offrons & Dieu en ce sacrement, non pas comme luy presentans quelque chose de nous, (ains adioustans pour opposition) mais nous luy rendons grace de ses dons. Par cela il demonstre clairement qu'il n'entend pas que ce Sacrement soit vn sacrifice auquel nous offrons le corps et le sang du Seigneur pour la remission de nos pechez: ains que c'est seulement vn sacrifice de louange, lequel fait pour la reception de tous les benefices de Dieu. et le nom d'Eucharistie qui est action de graces donné au pain, monstre bien quel sacrifice on en faisoit. Et de fait la Cene nest pas ordonnee pour y offrir le corps et le sang de Iesus Christ k Dieu le Pere, mais k fin que le corps et le sang ^ du Fils de Dieu nous soit offert en nourriture et breuuage de // p. 285 nos ames. Et puis, que pour vn tel bien nous sacrifions sacrifice de louange et action de graces. Car on ne se' presente pas k ceste saincte table pour presenter et donner quelque chose & Dieu lequel n a faute de rien: ains nous poures et indigens, venons pour prendre et receuoir ce que Dieu nous y presente et offre. Puis il re^oit pour aggreable le sacrifice de louange que nous luy presentons. Voila bien ce que dit ce sainct personnage Irenee. mais que fait cela pour la messe? rien certes, ains est du tout contraire. Partant, monsieur, si vous auez quelcun des Anciens qui ayt vescu prochain des Apostres qui ait dit que les Apostres sacrifioyent le corps de Christ, ou, nous sacrifions le corps du Seigneur pour la remission des pechez en la Cene, vous me ferez vn singulier bien de le me mettre en auant: car i'ay leu diligement Irenee, lustin, Tertullian, et Origene qui sont les plus anciens. Mais ie n'ay rien leu de ce que vous dites: puis apres vous dites que ie me tiens plustost è, vn OEcolampade, ou Carolostade, qui ont vescu il y a p. 280 enuiron 40. // ans. I'en cognoy bien vn pour vn grand seruiteur de Dieu, ó, sauoir le premier, lequel ne doit estre noté d'auoir mis en auant vno nouuelle doctrine, en enseignant de faire toutes choses en 1 Eglise comme les Apostres 1'auoyent enseigné en 1'eglise primitiue, et de quitter toutes les nouueautez que les hommes auoyent inuenté: vn tel, dy-ie, ne doit estre noté comme autheur de nouuelle doctrine, non plus que les Prophetes, les Rois, comme Ioas, Ezechias et les autres qui ont abatu les idolatries et ont remis 1 ancienne doctrine en auant. Quant a ce que vous dites qu'on doit plus tost croire aux Anciens qu'è, nous autres qui sommes venus tant de centaines d annees apres eux: ie le confesse de bon coeur qu'on doit plustost croire k eux qu'4 vous autres. Nostre debat proprement est en cela, que ie di que ie me tiens è, 1'ancienne fagon de doctrine qui estoit receue en 1 Eglise primitiue: et vous dites au contraire que ie doy croire les docteurs qui sont venus tant de centaines d'anneés apres los Apostres, lesquels ont enseigné vne do-//ctrine toute nou- p. 287 uelle et incognue aux Apostres: comme la Transsubstantiation laquelle a esté decretee au concile de Latran par le pape Innocent troisieme, et par luy adioustee au Symbole des Apostres pour le treizieme article de foy, il n'y qu'enuiron trois eens ans: et autres semblables nouueautez. Vous dites que vous offrez Iesus Christ en la Messe comme ministre do Dieu, et par application de merite. Ie vous respondray tantost en lieu propre, seulement ie vous di sur ce dernier point de vostre harengue, qui est, que vous demandez si nous n'offrons pas Iesus Christ en nostre Cene. Certes nous ne 1'offrons pas, mais Dieu nous 1'offre pour nostre nourriture spirituelle. Parquoy, monsieur, derechef ie vous prie, si vous auez quelque tesmoignage que les Apostres ayent appelé la Cene sacrifice, ou qu'ils ayent dit, Nous offrons Christ a Dieu son Pere, ou que quelcun des plus anciens Docteurs ayent ainsi parlé, que me le mettiez en auant. L'Euesque, Ie n'ay pas fort bon loisir de fueilleter les liuros des An-//ciens, tant y a neantmoins qu'il se p. 288 trouuera qu'ils ont appelé la Cene, sacrifice, et entre autres Chrysostome. Quant aux Apostres ie ne trouue pas qu'ils 1'ayent nommée sacrifice, de peur de scandaliser les Chrestiens, et qu'on eust pensé qu'il eussent voulu mesier les sacrifices de la Loy parmi 1'Euangile. Yoila, ce me semble la cause pourquoy ils ont fait difficulté de la nommer de ce nom, combien que S.Paul aux Hebr. chap. 13. appele la table de la Cene du nom Grec Tisiastirion qui signifie autel. Et certes il me semble que ce seroit en vain que les Anciens eussent appelé les ministres de 1'eglise, de ce nom, Sacerdotes, qui vaut autant que sacrificateur, s'ils n'estoyent quelque chose en 1'eglise. Guy, Ie say fort bien, monsieur, qu'aucuns des Anciens ont appelé la Cene du nom de sacrifice, mais c'est en la signifieation dessusdite, a sauoir ü cause qu'on y offre action de graces, et aussi a cause qu'en receuant le pain et le vin qui sont Sacrement du corps et du sang du Seigneur, on y faisoit memoire et recordation du sacrifice qui auoit vne // fois esté fait en la croix: p. 289 et de cela ie peux produire plusieurs Anciens, entre autres ceux-cy, a sauoir, lustin Martyr, lequel est tresancien. L'oblation, dit-il, laquelle est baillee a fin quelle soit offerte pour celuy qui est netoyé de la lepre, a esté figure du pain de 1'Eucharistie, lequel nostre Seigneur Iesus Christ a commandé faire en memoire et commemoration de sa passion, laquelle il a souffert pour purger les hommes en leurs ames de tous vices, a fin qu'ensemble nous eucharistissions, c'est k dire que nous rendions graces a Dieu, tant a cause qu'il a creé le monde auec toutes les choses qui sont en iceluy pour 1'homme, et a cause qu'il nous a deliuré de nos vices et pechez esquels nous estions, et que par vne parfaite destruction il a destruit les principautez et les puissances par celuy qui a esté fait passible ^ selon son conseil. Yoila ce tresancien personnages ») qui dit que 1 oblation du ladre nettoyé, estoit figure du pain de la oan leqU01 16 8ei&neur a commandé receuoir et prendre en la p. MO memoire et commemoration du sacrifice qui a // esté offert pour nous purger de nos pechez, et pourtant il dit, Nous Eucharistissons c est a dire nous rendons graces a Dieu. II ne dit pas, Nous offrons lesus Christ au Pere pour nos pechez. Sainct Augustin escriuant contra Faus/um liure 20. chap. 18. dit, Les Hebrieux sacrifians les bestes brutes s'exergoyent en la prophetie. L'hostie que lesus Christ a offert, et inaintenant les Chrestiens en 1'oblation et communion du corps de lesus Christ celebrent Ia memoire du sacrifice desia parfait. II ne dit pas qu'ils offrent realement lesus Christ a Dieu pour les pechez: mais que seulement en la communion il sy fait memoire du sacrifice desia parfait. Puis apres le mesme Augustin contra Faustum liure 20. chapitre 21. dit. La chair et le sang de ce sacrifice estoyent promis deuant 1 adueneinent par les victimes des similitudes: en la passion de Christ ils ont esté rendus par la verité mesme: apres l'ascension jr Christ on les celebre par le Sacrement de memoire. Puis qu'il p.Ml dit que cela se celebre par le Sacrement de memoire, il mon- stre clairement que la vraye chair et le vray sang du Seigneur est espandu a la verité en la croix: mais qu'en la Cene cela se fait par memoire et non pas realement. Ceste sentence me semble fort claire. Quant a Chrysostome la sentence que vous voulez alleguer d'iceluy est escrite en 1 homelie 17. sur l'epist. aux Heb. oü il dit ainsi' Noffrons-nous pas par chacun iour? et certes nous offrons, mais' nous le faisons en recordation de sa mort: et ceste hostie est vne, et non ^ plusieurs: et pource que ceste hostie a esté offerte vne' seule fois, elle a esté offerte au lieu tressainct. Or ce sacrifice-cy est exemplaire et figure d'iceluy. et vn peu apres il dit, Nostre grand Sacrificateur est celuy qui nous a offert l'hostie mundifiante et ïcelle est offerte par nous qui fut lors offerte, et qui ne se peut consumer. Ce donc que nous faisons est fait en recordation de ce qui a esté fait, car il dit, Faites cecy en memoire de moy: nous 909 ^sons Pas vn autre sacrifice comme le sacrificateur, ains nous p.JJJ faisons tousiours cestuy-la mesme: et pour mieux di-//re nous faisons la memoire du sacrifice qui a esté fait. Theophylacte sur le 10. chapitre des Hebr. en dit autant, Nous auons vne oblation et non plusieurs, combien que ce soit icelle mesme qui a esté 1) Lees: personnage. offerte vne fois. Nous offrons tousiours icelle mesme, ou plustost nous faisons memoire de son oblation, comme si maintenant il estoit immolé au temps present: par oü il appert que nostre sacrifice est vn, et qu'en la Loy il y en auoit plusieurs, qui s'offroyent souuent, a fin qu'ils profitassent') plus et a plusieurs: mais le nostre est vnique et vne fois offert. S. Cyprian fait aussi pour nous, liu. 2. Epist. 3. a Cecile, disant que c'est la passion de Iesus Christ que nous offrons. Ie vous prie qui est 1'homme tant ignorant qui ne sache bien que la passion du Seigneur n'est pas la presente dedans les mains du ministre? II y a long temps qu'il a enduré, mais c'est la memoire et la recordation qui en est faite. Puis action de graces sont rendues2) pour le grand benefice. Et Prosper in sententiis dit, Le pain celeste qui est la chair de Christ, selon sa fa§on et mode est appelé le corps de Christ, combien // qu'a la p. 293 verité ce soit le Sacrement du corps de Christ. Et ce qui se fait par les mains du prestre est appelé icelle immolation de la chair, et passion, la mort et le crucifiement de Christ, non pas a la verité, mais par mysteres signifians. ïoutes les sentences des docteurs de 1'Eglise ancienne sont tresclairs, et n'ont besoin d'explication, ainsi faisons-nous en nostre Cene. Nous receuons le Sacrement du corps et du sang, en faisant memoire et commemoration du sacrifice qui a esté vne fois fait en la croix: et par ce moyen nous est appliqué non seulement le corps et le sang du Seigneur, mais aussi les merites de sa mort et passion. Considerez donc si nous ne faisons pas comme Christ a commandé, disant de sa Cene, Faitcs cecy en memoire de moy, et non pas, sacrifiez cecy pour vos pechez, et si nous n'ensuiuons pas entierement 1'ancienne Eglise pas a pas. Voila comment les anciens sont appelé la Cene, sacrifice, qui est bien differente a ce que fait 1'eglise Romaine auiourd'huy, disant, Nous offrons le propre corps et sang de Christ en chair et en os // realement pour la remission des pechez. Puis apres, quant a 1'ex- p. 294 cuse que vous donnez de ce que les Apostres n'ont appelé la Cene sacrifice, de peur d'offenser les fideles, et qu'ils n'eusent pensé qu'ils vouloyent mesier les sacrifices de la Loy parmi 1'Euangilo: ie ne voy aucune raison en cela: veu que sainct Paul ne fait pas difficulté d'appeler le Baptesme du nom de Circoncision, a cause qu'il est entré en la place d'icelle: et il le fait tout expres pour retenir les Colossiens en la foy. tant s'en faut qu'il ait craint de les offenser aucunement. Les faux-Apostres leurs 3) disoyent qu'ils ne pouuoyent estre sauuez s'ils n'estoyent circoncis: au contraire sainct 1) Verbeterd uit „profitatassent". 2) Voor „sont rendues" zou behooren te staan : est rendue. 3) Lees: leur. Paul leur disoit qu'ils estoyent circoncis d'vne circoncision faite wans main, qui est la circoncision de Christ et non de Moyse, et que la le prepuce de la chair n'est pas coupé, ains le corps de pêché y est despouillé. Le nom de la Circoncision donné au Baptesme a grandement serui aux Colossiens: et combien plus eust serui le nom de sacrifice donné a la Cene, si de fait c'eust esté p. 295 vn sacrifice real // du corps de Christ, et selon le commandement d iceluy ? Ce nom de sacrifice estoit vsité entre les luifs et entre les Gentils: car leur seruice diuin consistoit en sacrifices, et le nom leur estoit fort plaisant et agreable. Parquoy il nest nullement vray-semblable que les Apostres ayent fait difficulté d'appeler la Cene, sacrifice, pour crainte d'offenser aucun par le nom. Mais eux cognoissans que la Cene n'estoit pas sacrifice, entant que leur Maistre leur auoit dit, Prenez, manges, et non pas, Prenez, et sacrifiez, ils ne luy ont aussi voulu donner ce nom: car il n est nullement croyable que les Apostres eussent iamais sacrifié lesus Christ, d'autant qu'ils n'estoyent sacrificateurs, et qu'ils n'auoyent aucun commandement n'exemple de ce faire. Et s'ils 1 auoyent fait, ils n eussent pas oublié de coucher par escrit vne si grande ceuure tant profitable et necessaire a salut, comme on 1 a dit auiourd huy. Ie confesse bien que 1'Apostre aux Hebr. 13. dit, Que nous auons vn autel duquel n'ont point puissance de p. 296 manger ceux qui seruent aux // tabernacles: mais ie ne voy nulles raisons de prendre eest autel pour la table de la Cene: et mesme cela contredit a vostre coniecture, que vous dites que les Apostres n ont osé appeler la Cene, sacrifice, craignans d'offenser aucuns. Y eust-il eu plus de danger de 1'appeler sacrifice, que d'appeler la tabla, autel, sur laquelle elle estoit celebree ? certes cela bataille ') du tout contre soy-mesme. Mais quant a moy, il me semble que 1'Apostre au passage preallegué ne parle pas de la Cene: ains par l autel, il entend tout le seruice que nous faisons a Christ, auquel seruice ceux qui sont detenus sous les ceremonies de la Loy n'ont nulle part. Et que ce soit le vray sens, ce qui suit apres le demonstre. Car comme il auoit vsé du nom d'autel par metaphore, il monstre de quel seruice il entend parler: a fin qu'on n'entende pas qu'il parle d'vn seruice charnel. Nous offrons donc (dit-il) par luy sacrifice de louange tousiours a Dieu, c'est a dire, le fruit des leures confessantes son nom. II nomme aussi apres les aumosnes, p. 297 sacrifices: et voila // ce qu'il entend par l'autel, et non pas qu'on offre et sacrifie lesus Christ sur iceluy. Comme le sacrifice de louange est vne chose spirituelle: ainsi faut-il prendre 1'autel. Et 1) „Batailler" beteckent: strijden. f quant a ce qu'aucuns Anciens ont appelé les ministres de 1'Eglise Sacerdoles, c'est ü dire, sacrificateurs, ie croy qu'ils 1'ont fait de mesme raison, comme ils ont appelé la Cene, sacrifice, et la Table, autel, a sauoir improprement. L'eucsqur, Mais la sentence de Chrysostome doit bien estre notee: car il n'eust point dit, Nous offrons iournellement, s'il n'y eust eu quelque sacrifice real auquel 1'Eglise se fust iournellement exercee. Guy, Ie confesse que Chrysostome parle ainsi en sa sentence: mais considerez, ie vous prie, comme il se corrige puis apres. II dit que le sacrifice qu'ils faisoyent estoit l'excmplaire et la ftgure de celuy que Iesus Christ auoit vne fois fait: et puis il dit que nous offrons le mesine qui a esté vne fois fait pous nous: ce donc que nous faisons, dit-il, est fait en rccordation de ce qui a esté fait: car il dit, Faites cecy en memoire de moy: nous ne faisons pas vn // autre sacrifice comme p. 298 le sacrificateur, ains nous faisons tousiours cestuy-la mesme: puis apres il adiouste pour exposition de ses hyperboles, c'est a dire, manieres de parler excessiues: Et pour mieux dire, Nous faisons la memoire du sacrifice qui a esté fait. Et a la verité, en nostre Cene nous y offrons vne telle sorte de sacrifice, a sauoir nous faisons la memoire et recordation du sacrifice que Iesus Christ a ') fait en la croix pour nous, comme il nous a commandé, Faites cecy en memoire de moy, c'est a dire, en mangeant et beuuant nous le faisons en sa memoire. Tout cela ne peut seruir au sacrifice de la Messe: car d'autant qu'on dit que ce n'est pas vne figure, mais le vray Seigneur Iesus Christ, comment peut-on offrir Iesus Christ en memoire et recordation de Iesus Christ et de sa mort? C'est autre chose de la memoire 2) recordation d'vne chose, entre celle de laquelle on fait memoire. Si selon Chrysostome vous oifrez le mesme sacrifice en la Messe, vostre sacrifice seroit sanglant, qui seroit du tout contraire a la // distinction que vous faites de p. 299 sacrificium cruentum et incruentum, c'est a dire, de sacrifice sanglant et sans sang. Vous dites que le sacrifice qui a esté fait en la croix estoit sanglant, mais que celuy que vous faites en la Messe est sans sang: et vous oyez que Chrysostome dit qu'ils offroyent le mesme sacrifice qui a esté vne fois fait c'est donc celuy qui est sanglant. Et puis monstrant clairement son intention il dit, Ou pour mieux dire, nous en faisons la memoire et recordation en la communion. Et Prosper en ses sentences, dit que ce que le prestre fait est appelé Immolation de la chair, la passion, la mort et crucifiement 1) Lees: a (zonder accent grave). 2) liet woordje „et" is weggevallen. De zin is: Er bestaat verschil tusschen de gedachtenis van een ding, en het ding waarvan de gedachtenis gevierd wordt. de Christ, mais non pas a la verité, ains par mystere signifiant: il sensuit que la prestrise est de mesme. Et par ainsi ie dy que 1 Eglise a son sacrifice pour s'exercer, a sauoir le Sacrement du corps et du sang du Seigneur en la reception duquel on fait memoire du sacrifice qu il a vne fois fait. Ioint aussi, monsieur, que vous sauez que les Anciens ont vsé du mot d'offrir pour presenter, p. 300 comme S. Cyprian au sermon de Lapsis, dit que le Diacre // commencera k offrir le calice au peuple qui estoit present. Et Sainct Augustin en 1 epistre a Ianuarius epistre 118. dit, qu'aucuns ont prins plaisir a vne certaine apparento raison, qu'vn certain iour de Tan, auquel le Seigneur a fait la Cene, il fust loisible que le corps et sang du Seigneur fussent offerts et receus apres souper pour vne plus notable commemoration. Offrir se prend la pour presenter et donner au peuple. Et de ciuitate Dei lib. 10. tesmoigne que toutes operations par lesquelles nous sommes conioints et associez auec Dieu, est appelé sacrifice és eglises. Voila comment les anciens ont encor vsé du mot Offrir, pour presenter au peuple, et non pas offrir a Dieu: et mesme ie ne pense pas que vous preniez le mot de sacrifice en vostre Messe en sa propre signification. L'euetque, Ie confesse que les Anciens ont appelé sacrifice toutes operations par lesquelles nous sommes conioints a Dieu: mais cela n'empesche pas que 1 Eglise n'ait vn sacrifice real du corps du Seigneur, non p, 301 pas que le mot de sacri-//fice soit prins en sa propro signification : car il signifie tuer: or nous ne tuons pas Iesus Christ en la Messe: et c est la cause pourquoy les Anciens ont appelé nostre sacrifice, sacrifice sans sang. Gut/, II est bien certain que les Anciens ont parlé d'vn sacrifice sans sang, mais il faut sauoir leur intention. Hs ont ainsi parle voulans demonstrer la nature des Sacremens: et n ont fait difficulte de dire qu'vne hostie sans sang estoit icy offerte en sacrifice, pour distinguer le signe de la verité. Comment pourra-on accorder a cela ce que dit 1'eglise RomaineP a sauoir qu'en son hostie le vray sang naturel et corporel est contenu. Ie say bien qu on respond que 1 hostie est dite estre sans sang, a raison que Iesus Christ n y est point mis a mort, et que son sang n'y est pas espandu: tant y a neantmoins que vous tuez ce que vous sacrifiez, et vn sacrifice ne se fait pas sans sang. Car vous dites qu'en 1'hostie le sang y est contenu corporellement auec le corps: ergo ce n'est pas vne hostie sans sang. En outre vous dites que vous ne prenez p. 302 le mot de sacri-//fice en sa prope signification en la Messe, d'autant, dites-vous, que sacrifier est tuer. Or la dessus i'argumente ainsi: Le mot de sacrifice signifie tuer: en la Messe vous sacrifiez Iesus Christ a Dieu son Pere: ergo il s'ensuit que vous le tuez en la Messe. Or vous respondez que vous ne le tuez pas. Et la dessus ie dy auec vous que sacrifier est tuer. vous ne tuez pas Iesus Christ en la Messe: ergo vous ne faites pas de sacrifice. L'Euesque, C'est merueille comment vous trouuez mauuaise vne si saincte oeuure tant louable et profitable a 1'eglise. Quand ie celebre la Messe, ie prie Dieu qu'il luy plaise receuoir le corps et le sang de son Fils, lequel ie luy offre la a 1'autel, et qu'il le recoyue pour toua nos pechez. Nous serions tresmal logez si nous ne faisions ainsi en presentant le Fils bien aimé au Pere. Pourquoy trouuez-vous cela mauuais? Guy, Ie ne sauroye iamais trouuer que tressainct et tresbon de faire ainsi qüe vous faites, si Dieu nous 1'auoit commandé: mais de faire des choses a nostre fantasie, quand il est question // du soruice de Dieu, cela n'est p. 303 pas sainct, mais vne profanation des saincts Sacremens, comme il fut tresbien dit a Saul, 1, Samuel. 15. lequel vouloit faire sacrifice de ce que Dieu ne luy auoit commandé. Samuel luy dit, Cuides-tu ') que le Seigneur prenne plaisir aux holocaustes et sacrifices comme d'obeir a sa voix? Voila, obeissance vaut mieux que sacrifice, et escouter vaut mieux que graisse de moutons: car rebellion est comme le pêché des deuins, et transgression est iniquité et idolatrie 2). C'est a dire, suiure son sens et son aduis contre la parole de Dieu, n'est pas moindre pêché, que le pêché des idolatres et deuins. Or en la Cene voila Christ le Maistre qui commandé, disant, Prenez, mangez: et on trouue meilleur de faire autrement, a sauoir le prendre et le sacrifier sans aucune ordonnance de Dieu. Ce qui fut dit a Saul a icy lieu, contre tous ceux qui font autrement que Christ n'a fait et commandé. Yous dites qu'en la Messe vous priez a Dieu qu'il reyoiue Iesus Christ, lequel vous luy offrez pour les pe-//chez des hommes. Nous serions tantost d'accord si vous me p. 304 pouuiez monstrer que vous auez charge et commandement de ce faire. Iusques a present vous presupposez tousiours estre vray, ce que nous n'auons pas encore debatu, a sauoir que ce que le prestre tient et olfre en la Messe, est le vray corps real et naturel de Christ. Car quant a moy, ie tiens que le pain et le vin de la Cene demeurent. En apres il sensuit, puis que vous offrez et sacrifiez, que vous estes sacrificateurs: et ie voudroye bien sauoir selon quel ordre vous Testes. Car en 1'Escriture tant du vieil que du nouueau Testament ie n'y trouue que deux sortes de sacrificateurs, a sauoir de Melchisedech, et de Leui. Dites-moy, ie vous prie, si vous Testes de 1'vne de ces deux sortes-la, ou d'vne autre troisieme de laquelle mention n'est faite en 1'Escriture. Outreplus, puis 1) „Cuider" beteekent: meenen, wanen. 2) 1 Sam. XV: 22, 23. que vous dites que la Messe est la Cene du Seigneur Iesus Christ, 'e youdroye bien sauoir pourquoj le prestre fait autrement que y.305 Lhrist na fait et commandé de faire. Christ estoit assis a ta-//ble auec ses disciples: il presche et admonneste de la parole de Dieu: il nest point desguisé d'accoustrement comme le prestre: il ne parle pas en langue ineognue: il prend le pain, et apres auoir rendu graces a Dieu, il le rompt et le distribue a ses disciples: et pareillement la couppe, disant, Beuuez-en tous. II n'a point d'autel, mais vne table: il ne sacrifie pas, mais mange et commandé de manger. Ie vous prie, de me donner response sur ces trois poincts. v Euesque, Vous proposez icy trois questions ausquelles ie vous respon ray. Premierement, soit que vous teniez que le pain et le vin emeurent: cependant ie ne croy pas que vous soyez d'opinion que ce soyent signes nuds, ains qu'ils ont auec eux ce qu'ils signinent: et par ainsi on ne laissera pas d'offrir le corps et sang ^ e Iesus Christ, d'autant que le signe n'est pas separé de sa verite. Laissons lè, la transsubstantiation sans y entrer. Quant au second, vous demandez de quelle sacrificature nous sommes: onr ie, VOllf dy que ce n'est l)as selon 1,ordre de Melchisedech, ne p.306 selon lorde de Leui, qui est a-//boly. Car en 1'ordre de Melchi- se ec 1, Iesus Christ y est seul entré, et deuant luy et apres uy nul n y est entré. II est seul sacrificateur selon 1'ordre de Melchisedech, comme Dieu luy iure au Pseaume 110. Et pourtant dit sainct Paul aux Hebrieux 7. qu'il est sans pere, sans mere, et sans genealogie, sans commencement de iours ne fin de vie. Ceste sacrificature ne vient point par succession ne par generation comme celle de Leui. II est seul en ceste sacrificature: combien que Hosius dit qu'il est entré de Leui semblablement. Mais i ne luy desplaira point: et sauf son sauoir, ceste opinion est a reietter. mais au surplus nous sommes ministres des choses sainctes ). Et ie vous prie, prestez-moy 1'oreille, et entendez ce que ie veux dire. Ne sauez-vous pas bien que sainct Paul appele Iesus Christ en Grec Archicreus, qui est a dire, prince des prestres e souuerain sacrificateur? Or ne peut-il estre souuerain Sacri- 3rt7 2\ n y en <ïes autres sous luy qui soyent moindres eneurs a luy: car le mot de grand, princi-//pal et souuerain presuppose qu il y en a d'autres sous luy. Ie vous prie qui sont ces sacrificateurs qui sont sous Christ, et desquels Christ est le souuerain ? Certes il faut bien dire que ce sont les ministres de eg ïse. Quant au troisieme poinct de vostre proposition, ie dy que ce ser0lt vne cho8e grandement Iouable, que toutes les fois que la 2) Er'staat'foutief1- 303 Perik°°P iets we^evnllen Zle P- 309; beneden, blz. 605. Messe se dit, que la communion se fist: ie le desireroye bien. Et si quelcun la demandoit, on ne luy refuseroit pas. Mais faudra-il que le prestre qui a deuotion de celebrer, soit frustré de ce bien, pource qu'il n'y a nuls communians? il n'y auroit point de raison. Et certes vous estes grandement a condamner de cruauté et inhumanité. Pardonnez-moy que ie parle ainsi de ce que vous refusez le sacrement aux poures malades, qui est vne chose du tout repugnante a charité fraternelle, et a la fagon ancienne de 1'eglise, qui le donnoit pour porter aux malades. Yoila ce que ie vouloye dire. Guy, Monsieur, vous plaist-il me donner congé de parler et audience P VEuesque, Ouy, c'est raison: parlez, ie // vous orray. Guy, Pre- p. 308 mierement vous dites qu'encore que ie croye que le pain demeure pain, et le vin, vin: neantmoins puis que ie ne tien les signes pour signes nuds, mais qu'ils ont leur verité coniointe auec eux, on a Iesus Christ qui est la verité du Sacrement en main pour le sacrifier. Ie confesse que les signes des Sacremens ne sont point nuds, mais que Dieu nous exhibe et donne a la verité, ce que par eux il nous signifie et represente. Mais cependant, comme ie ne suis point du nombre des transsubstantiateurs, ainsi ne suis-ie pas du nombre des consubstantiateurs: ains ie croy que comme le corps et sang de Christ demeurent vray corps et vray sang en toutes leurs proprietez, aussi demeurent le pain et le vin, non que sous le pain, dedans le pain, ou auec le pain le corps soit la enclos, attaché ou caché, pour estre leué, haussé, rabaissé, ou pour entrer dedans nous par la bouche. Mais le corps de Christ sans bouger du ciel oü il est, se communiqué a nous pour nous estre en nourriture spirituelle de nos ames, comme le pain nourrit nostre corps. // Et quand mesme le corps seroit au pain, il ne s'ensuiuroit pas p. 309 pourtant qu'il y seroit pour le sacrifier: car il n'y a exemple ne commandement de ce faire. Quant au second poinct que ie demande, assauoir selon quel ordre vous estes sacrificateurs, vous respondez que ce n'est point selon 1'ordre de Melchisedech, d'autant que Iesus Christ v est seul entré: et que ce n'est pas aussi selon 1'ordre de Leui, d'autant qu'a la venue de Iesus Christ elle a esté abolie. Mais que vous estes ministres de Dieu et des choses sainctes. Et puis, vous dites que Iesus Christ est appelé souuerain ou nostre grand Sacrificateur, et dela vous inferez qu'il y doit auoir des sacrificateurs qui soyent moindres: autrement que Christ ne seroit point souuerain ou grand pontife. Mais ie respon qu'il ne s'ensuit pas pourtant qu'il y ait des moindres sacrificateurs. Comme, pour exemple, nous disons que Dieu est nostre souuerain Dieu: s'ensuitil pourtant que nous ayons des petits dieux et moindres que luy? Nenny. p. 310 D'auantage nous deuons nuter u qui 1'Apostre ea-//crit 1'epistre aux Hebrieux. II est certain qu'il escrit aux Iuifs, lesquels auoyent vn souuerain sacrificateur, et d'autres sacrificateurs moindres, lesquels faisoyent leurs sacrifices. Et 1'Apostre les voulant retirer de leur souuerain Sacrificateur et de leurs sacrifices, il leur monstre que Iesus Christ est leur souuerain sacrificateur, et qu'ils ne doiuent faire diificulté de quitter la figure pour prendre la verité. Ainsi donc 1'Apostre parle de souuerain sacrificateur au regard des Iuifs qui en auoyent vn, comme il parle aussi de leurs sacrifices. Mais on ne peut de la iuger que nous autres qui sommes Gentils, et qui n'auions rien des choses que les Iuifs auoyent, nous ayons a present des petits sacrificateurs: cela estoit propre aux Iuifs ausquels il escrit. Mais en cecy il me semble qu'il y a grande contradiction en vos paroles: car vous auez dit qu'en la sacrificature de Melchisedech, en laquelle Iesus Christ est entré, il y est entré luy seul, et n'y a personne de ceste sacrificature, n'y aussi de 1'ordre p. 311 de Leui, laquelle vous dites estre abo-//lie. Et cependant de 1'ordre de Melchisedech, en laquelle Christ est seul entré, on n'y peut trouuer de souuerain sacrificateur, selon vostre dire, d'autant qu'il est seul: et que grand et souuerain sacrificateur presuppose ') qu'il en doit auoir des moindres sous iceluy. Le souuerain Sacrificateur en la Loy estoit de 1'ordre Leuitique, et Christ n'est pas de eest ordre ny les prestres. Aussi ie voudroye bien sauoir comment Christ est selon 1'ordre de Melchisedech, et que vous autres n'en soyez point: et cependant vous estes sacrificateurs sous luy. Cela certes ne peut nullement rencontrer. Ioint aussi que 1'offrande que Christ a fait de soy-mesme, a esté faite en la sacrificature selon 1'ordre de Melchisedech. Pour offrir en la Messe 1'ofFrande que Iesus Christ a offert en eest ordre, il faudroit que vous fussiez sacrificateurs selon 1'ordre de Melchisedech, de laquelle vous vous niez d'estre: car ceste offrande n'appartient qu'a ceste sacrificature. II est vray que vous dites que vous estes ministres de Dieu et des p. 312 choses sainctes. Sainct Paul // en la 1. aux Corinthiens 4. parle quasi en ceste sorte, disant, Que 1'homme estime de nous comme de ministres de Christ et dispensateurs des secrets de Dieu. Mais deuant que cela vous peust seruir, il vous faudroit prouuer que Ministre de Christ soit a dire estre sacrificateur: ce que iamais on ne pourra prouuer. Car sainct Paul ne dit pas, Que 1'homme estime de nous comme de sacrificateurs de Christ et dispensateurs des secrets de Dieu. rien de tout cela. Partant cela 1) De Bres wil zeggen : dat de uitdrukking „grand et souuerain sacrificateur" onderstelt. ne yous sert de rien. Et vous ne trouuerez pas ce mot sacerdos, c'est a dire, sacrificateur, en tout le nouueau testament. Ainsi a bon droit ie desire de sauoir selon quel ordre vous estes sacrificateurs, a fin que ie puisse auoir certitude de vostre vocation. Yous dites que vous ne Testes pas selon 1'ordre de Melchisedech, ny selon 1'ordre de Leui. Et il n'est parlé que de ces deux ordres en toute 1'Escriture tant du vieil que du nouueau Testament: il s'ensuit donc que vostre ordre n'est point ordonné de Dieu, et n'a point de tesmoignage par les Escritures diuines. // Mais que c'est />■ 313 vn troisieme ordre inuenté des hommes hors 1'Escriture saincte. quelle certitude auez-vous donc de vostre vocation? vous faites ce a quoy vous n'estes point appelez de Dieu. Que si vous estes ministre de Dieu du nouueau Testament, vous sauez que eest office n'est pas de sacrifier, mais d'administrer la parolle de Dieu fidelement, et les saincts Sacremens en pureté sans rien adiouster ne diminuer, faire prieres et oraisons. Et voila la charge d'vn Ministre selon les Escritures sainctes. Et faisant ainsi on applique les merites de Christ au peuple qui regoit les Sacremens, quand il les regoit en foy. Quant au 3. poinct, que est, que le prestre fait tout autrement en sa Messe que Christ n'a fait en la Cene, vous dites que ce seroit vne chose louable que la communion se fist quand la Messe se dit, et que le peuple receust le sacrement auec le prestre. II n'est pas question si cela seroit louable ou non, ne si vous le distribuez bien. Mais la question est, s'il est loisible de le faire ainsi: car il est certain que quand Christ a dit en faisant sa // Cene, Faites cecy, qu'il ne faisoit pas ce que V• 314 le prestre fait, mais chose entierement contraire, comme desia i'ay dit. Christ en la table de la Cene offre et presente son corps et son sang a ses disciples pour leur nourriture spirituelle: et le prestre a son autel offre et presente a Dieu le corps et le sang de Christ, comme il dit, pour la remission des pechez: ce qui est du tout repugnant a 1'intention du Maistre. Et certes en ce que le prestre mange tout seul en sa Messe, c'est vne chose non seulement indecente, mais du tout derogante a la nature de ce sainct Sacrement. Sainct Paul 1'appele Communion. 1. Cor. 10. Or ce ne peut estre communion la oü il n'en y a qu'vn seul qui communiqué. Iesus Christ crie haut et clair, Prenez, mangez. II ne dit pas Pr en et mange pour tous les autres. Les Anciens ont appelé la Cene Synaxin en Grec, qui est a dire communion de plusieurs. Et sainct Paul escriuant aux Corinthiens les reprend de ce qu'ils n'attendoyent point 1'vn 1'autre, ains vn chacun mangeoit sa Cene en particu-//lier. Et la p- 315 dessus 1'Apostre dit, Ce n'est pas la Cene du seigneur: et les rameine a Ia premiere ordonnance du Maistre, disant, Quant a moy, i'ay receu du Seigneur ce qu'aussi ie vous ay baillé. Et les Grecs encore auiourd'huy ne font point de Messe que les Dimanches et les festes: et lors tout le peuple communiqué au Sacrement sous les deux especes auec le Ministre. Auiourd'huy tout cela est renuersé, le peuple regoit le Sacrement par procureur, entant que le prestre mange et boit a 1'autel pour le peuple qui est present. Et comme le prestre ne peut receuoir le Sacrement du Baptesme pour vn autre, aussi ne peut-il receuoir la Cene pour vn autre. Je ne puis pas viure de ce qu'vn autre mangera pour moy, aussi ne puis-ie receuoir aucun profit de ce qu'vn autre receura le Sacrement pour moy. Et ie vous prie, combien est la chose exorbitante de voir la vingt ou trentre prestres en vn temple, et chacun fera sa Cene a part (voire s'il la faut ainsi appelerj et chacun enclos en sa chapelle mangera tout seul? Que diroit // p. 316 sainct Paul s il voyoit cela, luy qui en a reprins si grandement les Corinthiens de manger a part? Et la corruption est venue si auant que la Messe parociale en laquelle par cy deuant le peuple communioit, n est quasi differente aux Messes priuees qui ont commence du temps de Gregoire. Et vous auez beau dire qu'il ne faut pas que le prestre soit empesché de communier en sa Messe tout seul, combien que le peuple ne s'approche pour communiquer: car 1'intention du Seigneur Iesus Christ condamne tout cela, comme tresbien sainct Cyprian Docteur tresancien et martyr de Christ enseigne en la troisieme epistre liure 2. ad Cecilium, Si, dit-il, au sacrifice de Christ, il ne faut suiure que Christ, pour certain il nous faut ouyr et faire ce que Christ a fait et commandé de faire: veu qu il dit en son Euangile, Si vous faites ce que ie vous commande, ie ne yous appeleray plus mes seruiteurs, ains mes amis. Et que Iesus Christ doyue estre seul ouy, le Pere mesme en a rendu temoignage du ciel, disant, Cestuy est mon Fils bien aimé, auquel i'ay prins // p. 317 mon bon plaisir: escoutez-le. Parquoy si Christ doit estre seul ouy, nous ne deuons point regarder a ce qu'vn autre aura persé deuant nous estre bon de faire: mais a ce que celuy qui est deuant tous, a sauoir Christ, a fait le premier. Car il ne faut pas suiure la coustume d'vn homme, mais la verité de Dieu: veu qu'il dit par son Prophete Esaie, lis m'honorent en vain, enseignans ordonnances et doctrines des hommes. Et le Seigneur repete icy mesme en 1 Euangile disant, Yous reiettez le commandement de Dieu pour establir vostre ordonnance et tradition. Mais encore il a dit en vn autre lieu, Qui a rompu vn de ces trespetits commandemens, et aura ainsi enseigné les hommes, il sera trespetit au royaume des cieux. Que s'il n'est point licite de rompre le plus petit de tous les commandemens de Dieu: combien moins sera-il licite d'enfreindre ceux-cy tous tant grands, tant excellens, et tant proprement appartenans aux Sacremens, raesme de la passion du Seigneur et de nostre redemption, ou les changer par or-//donnance et tradition p. 318 numaine, a vne autre chose qu'a celle a laquelle ils ont estó diuineinent mstituez. Voila comme ce bon personnage parle eontre ceux qui corrompoyent 1'institution de ce S. Sacrement. Et iamais on ne pourroit excuser cecy. et pour corriger tous ces abus il faudroit faire comme sainct Paul, lequel voulant corriger les Corinthiens en 1'abus de co Sacrement, il leur dit, I'ay receu du Seigneur ce qu'aussi ie vous ay baillé: et les ') reforme selon la premiere institution du sacrement. 1. Cor. 11. comme aussi Christ voulant corriger 1'abus du mariage touchant les diuorces qui se donnoyent, il dit, Au commencement il n'estoit point ainsi. Ne leustes-vous iamais que celuy qui crea 1'homme au commencement, crea !e masle et la femelle? Et aussi pour reformer les abus de a Messe, il faudroit mettre en auant 1'ordonnance de la Cene, comme Christ et ses Apostres nous ont enseignó. Quant a ce que vous nous notez d'inhumanité de ce que nous ne donnons le Sa,crement aux malades, ie confesse qu'on en a vsó // quelque p. 319 ois par cy deuant. Mais a sauoir si cela est louable: ie n'y voy pas grand raison, suiuant ce que ie vien de dire, que ce n'est pas vn Sacrement pour donner a vn, entant que c'est vne communion de plusieurs que le doiuent receuoir, et non pas d'vn seul. Cependant ie ne seray tant rigoureux si quelque fidele estant malade requeroit de receuoir ce Sacrement, et que la plusieurs fussent disposez pour le receuoir auec ledit requerant, et que ceste eglise eust ceste coustume: ie ne voudroye, dy-ie, condamner vne telle coustume. L'Euesqtie, Sur nostre premier poinct vous dites que vous ne pouuez admettre la transsubstantiation. Et certes ie vous veux bien confesser cela, que si ie vouloye croire a mon iugement et a ma raison, ie ne la croiroye pas. Et semble bien que ceux qui ne la croyent pas, approchent de plus pres co qui est vray, et rencontre inieux 1'Escriture saincte. Mais quoy? puis que l'eglise 1'a ainsi determinó et arrestó, on le doit croire simplement. Et certes i'ay plus trauailló tout le temps de ma vie a captiuer mes sens a croire et tenir ce que // l'eglise Romaine p. 320 croit, qu a mille autres estudes. Et sur vostre second poinct, ie confesse volontiers que le nom de Sacerdos, qui est sacrificateur ou prestre n est pas en tout le nouueau Testament. Mais il ne s ensuit pas pourtant que nous ne deuons pas sacrifier le corps et le 1) De Bres grijpt terug naar het voorafgaande „abus" in het meervoud. VIII. sang de Iesus Christ. Yous demandez qui nous a commandó de ce faire. Mais ie vous demanderay, si vous ne m'accorderez pas volontiera, que nostre Seigneur Iesus Christ nous a ordonnó et commandó de faire le mesme qu'il a fait en 1'institution de ce sainct Sacrement, ei ie vous monstre qu'il ait offert quand il 1'institua. Guy, Certes, monsieur, vous me ferez vn singulier bien, et m'accorderay facilement auec vous, et seray des vostres. Ie vous prie donc, monsieur, me le monstrer. Ueuesque, Ie le vous monstreray: entendez. Vous sauez bien que les Anciens Peres auoyent de coustume de ne faire iamais aucun banquet solennel, signamraent en choses religieuses, que premier deuant qu'y toucher, la premiere part p. 321 d'-//iceluy estoit offerte a Diou. Cecy se peut monstrer par vne infinité de passages de 1'Escriture. Ie vous allegueray le festin de ce bon personnage lob, qu'il faisoit avec ses enfans: il ne le faisoit sans sacrifier pour eux. Le congé et 1'adieu de Iacob d'auec son beau-pere Laban, ne se fit point sans sacrifice. Quand Moyse et Iethro son beau-pere se festoyerent: fut-ce sans faire sacrifice P Voila la coustume des Anciens en leurs banquets. Ie pense que vous n'oserez nier que Melchisedech n'ait fait le mesmes, quand il vint au deuant d'Abraham et de ses gens auec pain et vin. Ie ne debatray pas de la signification du verbe Hebraique Ilosi, duquel 1'Escriture vse la, lequel verbe signifie offrir et presenter. II n'est pas a croire que Melchisedech en vn acte tant religieux ait oublié son deuoir et office d'offrir. Cela, dy-ie, ne se peut nier sans vne lourde opiniastreté, mesinement veu que l'Escriture 1'appele sacrificateur du tresbaut Dieu, pour monstrer qu'il fit lors office non p. 322 de viuandier, panetier, ou bouteiller, mais de sa-//crificateur. Et qu'Abraham ne les siens ne prindrent leur refection de ce qu'il leur fut apporté, que premierement Dieu n'en fust serui par le ministere de ce grand sacrificateur, tant par oblation, benediction qu action de graces. Ie tien que ce sainct sacrificateur a fait son oblation par action de graces et par sa benediction, recognoissant ce pain et ce vin comme dons de Dieu, et inuoquant son sainct nom dessus pour estre profitable a tous ceux qui en receuroyent auec louange et gratitude. Autrement comment auroit-il fait office de prestre en ceste production de pain et de vin? Et pourquoy luy auroit Abraham baillé la decime de toute despouille qu'ils auoyent rapporté, si ne le recognoissoit pour souuerain prestre de Dieu, et s'il ne recognoissoit ce qu'il faisoit pour ceuure sacerdotale, en laquelle Abraham prophetiquement recoignoissoit la sacrificature de Iesus Christ nostre vray Melchisedech, et 1'oblation de son corps et de son sang sous les especes de pain et de vin? Or comme Melchisedec fust au pa-//triarche Abraham comme gage p. 323 et seureté de la sacrificature de Iesus Christ, et que luy-mesme s'appelle sacrificateur selon 1'ordre de Melchisedech: certes c'est trop peu sentir de la dignité sacerdotale de nostre redempteur Iesus Christ, si nous ne croyons qu'en 1'institution de ce sainct sacré banquet, lequel il instituoit pour toute son eglise, il ait fait le mesme qu'ii ') fait ce grand prestre Melchisedech. Tellement que quand nous n'aurions nuls argumens des Escritures, pour croire que Iesus Christ, comme nostre grand prestre et sacrificateur, ait, auant toutes choses, en 1'institution de ce Sacrement offert ü Dieu ce qu'il vouloit departir2) ü ses disciples: si3) est-il plus que raisonnable que nous tenions certainement qu'il a en chose tant excellente et auguste, gardé 1'ordre et 1'vsance des saiucts Peres: voire qu'il ait fait le mesme en ce sacrement qui se faisoit en 1'agneau Pascal, lequel on immoloit premierenient que le manger. Et ne doute que par ces paroles desquelles ysent les Euangelistes, qui sont actions de graces, // benedictions et fractions du pain, ne p. 324 soit entendu oblation qu'il faisoit a Dieu de son corps et de son sang, le vouant et baillant a la souffrance de la mort pour victime en la remission des pechez. Et pourtant il dit, Voici mon corps, qui est pour vous liuré. II commen^a lors la saincte action sacerdotale, et 1'oblation de son corps et de son sang, lequel il accomplit en sa mort. Et au reste sur le troisieme point vous dites que le prestre mangeant tout seul le Sacrement, le peuple regoit le Sacrement par procureur: ce que ie nie, car il y communiqué par foy. Gvy, Monsieur, ie suis ioyeux d'entendre de vous sur nostre premier poinct, que vostre sens et iugement repugne a la Transsubstantiation, et que ceux qui ne la croyent pas semblent de plus pres suiure 1'Escriture, et ce qui est veritable: mais vous dites qu'il la faut croire simplement, d'autant que l'eglise en a ainsi determiné. Ie say qu'il y 4) plusieurs de vos docteurs qui parient ainsi. Et certes ie m'estonne grandement d'ouyr ainsi parler. Vous confessez que la trans-/7substantiation ne se peut prouuer par p. 325 1'Escriture saincte, ny par raisons humaines: mais que cependant il la faut croire simplement, d'autant que l'eglise en a ainsi determiné. Sainct Paul Rom. 10. m'a apprins que la foy vient par 1'ouye de la parole de Dieu: et vous dites qu'il la faut croire simplement a cause du decret de l'eglise: il s'ensuiuroit que la 1) Lees: a (zonder accent grave). 2) Departir, d. i. uitdeelen. 3) „Si" beteekent hier: toch, nochtans. i) Voor „il y" leze men : il y a. foy viendroit du decret et ordonnance de 1'eglise. Or ie dy que 1'eglise ne peut rien determiner, quant a la foy, sans l'Escriture saincte. Or ceste doctrine de la transsubstantiation est toute nouuelle, ordonnee par le Pape Innocent 3. au concile de Latran, il y a enuiron trois eens ans: et 1'a adioustee aux douze articles de la foy pour le trezieme article, chose certainement du tout repugnante a l'Escriture saincte et aux Anciens docteurs de 1'eglise. Yoila les Euangelistes qui disent tous d'vn commun accord, que coinme ils mangeoyent Iesus print du pain, et apres auoir rendu graces le rompit, et le donna a ses disciples, et dit, Prenez, mangez: erry p. 326 est mon corps. II ne fait pas de men-//tion qUe le pain fust transsubstantié au corps naturel de Christ. Et de la couppe l'Escriture dit, que Christ appele encore generation de vigne, ce que les Apostres auoyent beu, disant, Ie ne beuuray plus d'oresenauant ') de ceste generation de vigne. Actes 2. il est dit que les disciples perseueroyent en la doctrine des Apostres, en la communication, et fraction du pain, et en oraison. Nous oyons que l'Escriture dit que c'est pain, que c'est vin. Actes 20. Yn iour de Sabbath nous estions assemblez pour rompre le pain. Et Paul dit, l,Cor. 10. Le pain que nous rompons, n'est-ce pas la communion au corps de Christ? Nous qui auons mangé d'vn pain, sommes vn pain et vn corps au Seigneur. Et 1. Cor. 11. par trois fois 1'appele pain. l'Escriture parlant ainsi ne nous veut point tromper, disant que c'est pain, et ce n'en seroit point. Et les anciens docteurs en bon langage disent, que c'est pain et vin apres la consecration. Yoila Origene qui est des plus proches du temps des Apostres sur le p. 327 15. chapit. de sainct Matthieu, exposant // ces paroles, Tout ce qui entre en la bouche s'en va au ventre, et sort hors par bas, dit ainsi, Ceste viande qui est sanctifiee par la parole de Dieu, et par priere, selon ce qu'elle a de materiel, entre dedans le ventre, et est iettée hors par bas. Et soudain apres il dit, Ce n'est pas la matiere du pain qui profite, mais c'est la parole qui est recitee dessus. Et a fin qu'on n'entende ces paroles estre dites d'autre pain, que celuy de la Cene, il dit, Cecy soit dit du corps mystique et symbolique. Iamais Origene n'a estó notó d'auoir mal senti de la Cene. Partant il en parle selon qu'en tenoit 1'Eglise de son temps. Ceste sentence nous monstre tresclairement que la substance et matiere du pain demeure en la Cene selon la doctrine de 1'aneienne Eglise. Tertulian aussi tresancien au 1. liurecontre Marcion dit, Christ n'a point reprouuó le pain par lequel il a presenté son corps. Et au 4. liure contre ledit heretique, il dit 1) „D'oregenauant" betcekent: voortaan. qu'il a prins le pain et 1'a distribuó a ces disciples, le faisant son corps en disant, Cecy est mon corps, c'est a dire, le si-//gne de p- 328 mon corps. Ce ne peut estre vne figure, s'il n'y a vn corps de veritó ou vray. En outre vne chose vuide et vaine, qui est vn fantosme, ne peut receuoir aucune figure. Sainct Cyprian martyr de Christ en la 3. Epistre liure 2. a Cecilian, dit que le sang du Seigneur est demonstré au vin. Item au mesme lieu, C'estoit vin ce que le seigneur disoit estre son sang. Ie vous prie, monsieur, notez bien cela. Item encore, L'eau ne peut exprimer le sang de Christ. Item nous voyons que le peuple est entendu par l'eau, et que le sang de Christ est demonstré au vin: il s'ensuit que le vin demeure, puis qu'il sert pour exprimer et demonstrer le sang. Et Bertramus parlant quasi en semblable sentence, dit au liure du corps et du sang du Seigneur: Si ce vin la qui est sanctifió par 1'office du Ministre, est conuerti corporellement au sang de Iesus Christ, il est necessaire aussi que l'eau, qui est meslee, pareillement soit conuertie corporellement au sang du peuple croyant. Car la oü il n'y a qu'vne sanctification, il ne s'ensuit qu'vne opera-//tion: et li oü il y a pareille raison, il s'ensuit aussi pareil p. 329 inystere. Or nous voyons qu'en l'eau il n'y a rien de conuerti selon le corps, consequemment donc il n'y est rien de monstró au vin corporellement. Ce qui est signifié du corps du peuple en l'eau, se prend spirituellement: il est donc necessaire de prendre spirituellement ce qui est demonstré du sang de Christ au vin. ') Quoy ? que dites-vous ? S. Cyprian dit-il tout ce que vous dites icy? Guy, Non pas, monsieur. Mais ie dy que Bertramus traite ces paroles de S. Cyprian, et les expose ainsi mot a mot, comme ie les ay recitees. Mais S. Cyprian dit bien d'auantage contre les Aquaristes, que si le vin defaut2) d'estre au calice, que le sang de Christ n'y peut estre veu, et n'y peut estre entendu. Si le vin est transsubstantié, il delaisse d'estre vin. Et par ainsi selon sainct Cyprian, le sang de Christ n'y peut estre entendu. Le mesme docteur au sernion de Ccena Domini, dit que le pain sanctifió est entré en la bouche pollue. Item in sermone de Lapsis, dit, partant de la ieu-//ne fille qui avoit vomi le sacrement, le p. 330 breuuage sanctifió au sang du Seigneur est sorti des entrailles pollues. II ne dit pas, le pain et le breuuage transsubstantiez, mais le pain et le vin sanctifiez au corps et au sang du Seigneur. Et semblablement Theodoretus qui viuoit du temps de Cyrille, et qui fut auec luy au concile d'Ephese et de Calcedone, honime tresdocte, 1) Hier is uitgevallen: L'euesque. 2) Ontbreekt, ophoudt. Ie liure duquel a estó imprimö a Rome en Grec, dit ainsi au premier dialogue, proposant deux personnages le fidele et 1'heretique: le fidele dit, Nostre Sauueur luy-mesino a changó les noms du pain et du vin, et a donnó le nom du signe a son corps, et au signe le nom do son corps, en ceste mesme fa^on s'estant appeló soy-mesme vigne, il a mesme nommó le signe sang. Puis 1'heretique demande: Mais ie voudroye bien sauoir la cause pourquoy les noms sont changez. Le fidele respond, Le but est proposó euidemment a tous ceux qui sont appelez au mystere. Car il a voulu que ceux qui sont appelez a la participation des mysteres ». 331 ') sacrez, ne s'arrestas-//sent point a la nature des choses qui se voyent: mais que par la mutation ou changement des noms, il croyent a la trausmutation qui est faite par grace. Car celuy qui appele son corps froment et pain, le mesme aussi s'est nommó la vignc: luy-mesme aussi a fait c'est 2) honneur aux signes qui apparoissent deuant les yeux, de les appeler son corps et son sang, non pas qu'il ait changó la nature, mais ayant adioustó sa grace a la nature. Puis au mesme lieu il dit encore, Les signes mystiques apres la sanctification ne sortent pas de leur nature. Car ils demeurent en leur premiere substance, figure et forme, et se peuuent voir et toucher comme auparauant. II ne dit pas en la premiere sentence, que le pain et Ie vin sont transsubstantiez: mais que Ie pain et le vin sont muez et changez quant aux noms. Ils sont appelez corps et sang de Christ, ce qu'ils n'estoyent pas auparauant nommez: et dit que la nature du pain n'est pas changee, ains que la grace est adioustee a la nature. Cela demonstre clairement comme le iour, 332 3) que le pain demeu-//re au Sacrement et semblablement le vin. Dispute tenue entre vn certain Cordelier, lacopins et Carmes, et Guy de Bres ministre de la parole de Dieu a Valenciennes prisonaier et enferré audit lieu pour la doctrine du Fils de Dieu. K5- 338 charge sinon de l'Euesché de Rome. Le Cordelier, Ce passage de sainct Iean que ie vous ay allegué est tant clair que rien plus pour prouuer mon dire, mesme les Anciens 1'exposent ainsi. Gut/, Ie vous ay desia monstró que ce passage ne fait du tout rien pour vous. Et quant aux Anciens que dites auoir ainsi exposé ce passage, ie vous prie de m'en nommer vn. Ie say bien que le Pape et autres ont anciennement voulu prouuer ceste primautó Papaio: mais ils ne sont pas seruis de ce passage tant clair comme vous le faites. Quand le pape Anacletus a voulu prouuer que sainct Pierre estoit chef, il 1'a prouuó par le premier chapitre de sainct Iean, Tu es Simon fils de Iona: tu seras appeló Cephas: Cephas, dit-il, signifie chef en Grec. Mais le poure Pape se trompoit lourdement, n'ayant pas bien ouy ce que dit sainct Iean, Tu seras appelé Cephas qui signifie Pierre: 1'exposition de 1'Euangeliste vaut mieux que celle du Pape, car Cephas n'est pas vn mot Grec, mais Syriaque. Et quand du temps // de sainct Augustin trois Papes 1'vn apres p. 339 1'autre ont voulu tirer les eglises d'Afrique sous leur pattes, et les assuiettir a eux, il n'ont p;is allegué vn poure tesmoignage de 1'Escriture saincte pour persuader les AfiFricains de se submettre a eux: ce que ces trois Papes et leur conseil n'eussent iamais oublié de faire, s'ils eussent enteudu que ceste primautó estoit de droit diuin. Ils n'ont pas aussi allegué 1'Escriture: mais voyans qu'elle ne faisoit du tout rien a propos pour prouuer ceste primautó Papale, ils eurent recours a tromperies et fallaces, en falsifiant les decrets du concile de Nicene, disans qu'il auoit esté ordonnó audit Concile que 1'euesque de Rome seroit chef et superieur sur toutes les eglises, et qu'il faloit que les causes d'importance se rapportassent a luy. Mais le concile de Carthage oü presidoit sainct Augustin, oyant ce que 1'euesque de Rome demandoit, trouua la chose tant estrange et nouuelle, que non seulement il ne cognoissoit cela appartenir au Pape, comme au lieutenant de sainct Pierre, par droit diuin, que mes-//me ne croyoit pas que cela p. 340 luy appartenoit de droit humain: comme il appert par ce que ledit concile de Carthage enuoya cercher sur le lieu les anciens originaux des decrets dudit concile de Nicene: et estans apportez on trouua tout le contraire de ce que disoit 1'euesque de Rome. On trouua qu'il estoit mis au nombre des autres metropolitains, n'estant en rien plus grand que les autres. Surquoy ledit concile de Carthage renuoya les Ambassadeurs du Pape, leur monstrant la fausseté et tromperie de leur maistre. Tout cela monstre claire- ment comment les Anciens qui auoyent estó au concile de Nicene, n ont iamais entendu que la primautó ait estó -donnee n'a 8. Pierre ny au Pape par Iesus Christ. car s'ils 1'eussent cognu, ils n'eussent ait 1 euesque de Rome de pareille authoritó que les autres metropolitains. Et cependant ces saincts pcrsonnages n'ont pas fait cela comme gens ignorans, car ils estoyent tous sauans aux sainctes ettres. Or si vous auez tesmoignage plus clair, ie 1'orray volontiers. // p. 341 Le Cordclier, II n'y en a pas de plus clair que celuy que ie vous ay produit du 21. do S. Iean. Mais ie m'esmerueille grandement que vous trouuez tant estrange ceste primautó, veu qu'en tout ordre et police bien dressee, il faut qu'il y ait vn chef et superieur par dessus vous. Yous 1'endurez bien en tous estats, et accordez qu'en vn pays il y ait vn Roy, et en vostre familie vn chef. pourquoy donc ne pouuez-vous endurer vn chef en l'eglise de Dieu? Guy, Puis que vous n'auez passage plus clair que costuy-Ia, qui ne fait du tout a propos, il s'ensuit que tous les autres qu on pourroit produire, font encore moins a propos. Ie confesse qu il faut qu'il y ait vn Roy en vn royaume qui soit chef de son peuple, vn pere de familie chef en sa familie, et ainsi des autres estats: pource que l'Escriture establit le roy a tel vsage, et le pere de familie comme en choses ciuiles et temporollcs: mais on ne lit point en toute l'Escriture que le Pape soit ordonnó chef en l'eglise, comme on lit des Rois ordonnez sur p. 342 leurs peuples. Cependant, ce seroit poure // chose si 1'Eglise estoit sans chef, car ce seroit vn corps sans teste, lequel ne pourroit auoir vie: mais comme ie ne coguoy qu'vne seule Eglise, aussi ne cognoy'-ie qu'vn seul chef qui est Iesus Christ le Pils de Dieu. Et comme vn corps ayant deux testes seroit monstrueux, ainsi 1'Eglise ayant Iesus Christ et le Pape pour chef, seroit du tout monBtrueuse. loint que ce n est pas a faire aux hommes d'ordonner et establir vn chef en 1'Eglise: car si Dieu eust trouuó bon d'establir vn autre que Iesus Christ, il nous en eust aduertis par sa parole. On lit bien qu en la Loy il y auoit vn souuerain sacrificateur, lequel estoit figure de Iesus Christ: or nous trouuons par l'Escriture que Dieu 1 auoit ordonnó, et qu'a la venue de Christ cela a estó aboli. Mais nous ne trouuons nulle part que le Pape soit ordonnó souuerain et chef en 1'Eglise, ains seulement Iesus Christ, lequel est appeló, aux ITebrieux nostrc souuerain Sacrificateur: et faut que tout soit iugó par la voix de sa bouche. En outre, comme vous p. 343 trouuez bon d establir vn chef en 1'Eglise, a 1'exemple des // Rois, amsi les Apostres ont estó menez pour quelque temps de mesme opinion. Ils ont debatu par trois fois entre eux, pour sauoir qui 8eroit le premier et le plus grand, et qui tiendroit la primautó. Cela faisoyent-ils (ce semble) par bonne consideration: ils oyent leur maistre qui parloit de s'en aller, et se retirer d'eux par la mort, et la dessus ils demandent qui sera le premier de leur compagnie, pour estre comrae lieutenant du maistre absent. Mais que leur fut-il respondu? Certes le Seigneur ne leur dit pas, Yous debatez icy qui sera le plus grand et le premier d'entre vous? n'auezvous pas ouy que i'ay donnö cela a Pierre, quand ie luy ay dit, Ie te donne les clefs du Royaume des cieux? et autre chose semblable: il ne parle pas ainsi. Et les Apostres auoyent bien ouy tout ce que leur Maistre auoit dit a Pierre: et neantmoins ils ne tiennent pas S. Pierre pour leur chef, ny pour celuy auquel la primautó appartenoit. Et si Iesus Christ eust entendu 1'auoir donnee a S. Pierre, il eust dit en vn mot, C'est a Pierre a qui cela appartient: // Mais il respond bien tout autrement, Les Rois des p. 344 peuples ont domination sur eux, et ont puissance sur iceux, et sont nommez bienfaiteurs, mais il ne sera point ainsi de vous. Puis que le Maistre a dit qu'il ne seroit pas ainsi entre les Apostres qu'vn d'iceux seroit le chef et primat d'eux tous, comme les Rois le sont de leurs peuples, pourquoy veut-on establir S. Pierre et le Pape en ce degró contre 1'Escriture? Le Pape ne domine pas comme vn roy: mais comme s'il estoit dieu et roy, il domine par ces loix sur les corps et sur les ames, chose a quoy iamais sainct Pierre ne pensa. Et si sainct Paul eust entendu que Christ eust ordonnó sainct Pierre pour estre chef de 1'Eglise, iamais il ne se fust osó esgaler a luy et a son Apostolat, comme il fait, disant, Que celuy qui a besongnó en Pierre a 1'office d'Apostre enuers les circoncis, a aussi besongnó en moy entre les Gentils. Quand Iaques, Pierre et Iean qui estoyent estimez les colomncs de 1'Eglise. II ne dit pas, quand Pierre qui estoit le chef, et Iaques et Iean qui estoyent // les colomnes, eurent veu la grace p. 345 qui m'estoit donnee: mais il nomme premier Iaques, et puis apres Pierre, et dit, qui estoyent estimez estre les colomnes. Et quand sainct Paul dit que 1'Euangile de Circoncision, c'est a dire des Gentils, luy estoit commise, comme de la circoncision a Pierre, il dit notamment vne chose qui denote egalitó. Si Pierre estoit chef entre les Iuifs, entre lesquels il estoit Apostre, sainct Paul 1'eust estó pareillement entre les Gentils. Puis apres, sainct Pierre faillant a estó suiet aux censures, a estó reprins de sainct Paul. Et quand les Apostres qui estoyent en Ierusalem eurent ouy que Samarie auoit receu la parolle de Dieu, ils enuoyerent Pierre et Iean. Si les Apostres eussent recognu Pierre pour leur chef et de toute 1'Eglise, iamais ils ne 1'eussent enuoyé auec sainct Iean, ils eussent estó plus songneux de garder son droit, encore mesme que par humilitó il y eust voulu aller. Or il eet dit expressóment qu'ü a estó enuoyó, et qu'il y est alló. En quoy il est monstró, p. 346 qu'il n'a pas estó recognu pour // leur chef auquel appartient d'enuoyer les autres et commander. ce n'est pas le deuoir des seruiteurs d'enuoyer leurs maistres. Et quand sainct Pierre escrit il dit, Ie prie les prestres qui sont entre vous, moy prestre auec eux, et tesmoin des afflictions de Christ. II ne dit pas, Ie commande aux prestres qui sont entre vous, inoy qui suis le chef et prince des prestres, ains tout au contraire, il se niet au mesme dogró, et s'appele prestre auec les prestres et tesmoin des souffrances, vsant de priere et non de commandement. Vous dites qu'il parle ainsi par humilitó, mais cela ne peut seruir de rien. Car tousiours faloit-il garder et maintenir ce que Christ luy auoit donnó, selon vostre conté, et ce qui derogue ft 1'ordonDance de Christ, ne peut estre nommó humilitó. En outre, quand sainct Paul escriuant aux Ephesiens fait denombrement des estats que Christ auoit ordonnez en 1'eglise, il dit, II en a donnó aucuns Apostres, les autres Prophetes, les autres Euangelistes, et les autres p. 347 Pasteurs et Docteurs. II ne fait aucune mention//de chef ministrant: ce qu'il n'eust iamais oublió. Parquoy ie dy a bon droit qu'il n y a que Iesus Christ seul qui est chef et fondement de 1'Eglise, suyuant ce que dit sainct Paul, Nul ne peut mettre autre fondement que celuy qui est mis, lequel est Iejus Christ. Le Cordelier, Vous ne recognoissez qu'vn seul fondement en 1'Eglise: et toutesfois vous sauez que sainct Iean en son Apocalypse met douze fondemens qui sont les douze Apostres: ce qui est contraire a ce que vous dites. Crwy, Ce passage de 1'Apocalipse ne fait rien contre ce que i'ay dit, mais fait contre vous qui voulez faire sainct Pierre fondement de 1'eglise: car vous luy baillez tous les autres Apostres auec luy pour fondement: combien que 1'Escriture ne dit pas que les douze fondemens estoyent les J) douze Apostres, ains qu'ós douze fondemens les noms des douze Apostres de 1'Agneau y estoyent. Car ceste sentence de S. Paul 1. Cor. 3. demeure ferme et stable a iamais: Nul ne peut mettre . 348 2) autre fondement que celuy qui y est mis, // c'est Iesus Christ. Et monstre encore clairement cecy disant, Ephes. 2. Vous estes citoyens auec les saincts et domestiques de Dieu, edifiez sur le fondement des Apostres et des Prophetes, dont Iesus Christ mesme est la maistresse pierre angulaire, auquel toute edification liee ensemble, croist en vn temple sainct au Seigneur. Et sainct Pierre en sa 1. 1) Verbeterd uit „lss". 2) Er staat foutieï: 347. chap. 2. dit que Christ est la pierre viue, qui a estó reprouuee des hommes, mais esleuë et preciouse enuers Dieu: vous aussi comme pierres viues edifiez vne maison spirituelle sur elle. II ne dit pas sur moy qui suis le fondement. Et Auguetin sur S. Iean au traittó 114. dit, Et pourtant aussi le Seigneur dit, Sur ceste pierre i'edifieray mon eglise: la pierre estoit Christ Sur lequel fondement aussi pierre mesme a esté edifió. Et certainement nul ne peut mettre autre fondement, etc. Sainct Hilaire au liure de la Trinitó dit, Le Pere a reueló u Pierre de dire, Tu es le Fils de Dieu: parquoy 1'edification de 1'Eglise est sur ceste pierre de confession: ceste foy est le fondement de l'E-//glise, et ceste foy a les clcfs du royaume celeste. II p. 349 est donc dit qu'il y auoit douze fondemens, a cause que les douze Apostres ont preschó par tout le monde, edifians 1'Eglise, et mettans chacun pour fondement la seule pierre fondamentale qui est Christ. Le Cordelier, Ie suis certes esinerueillé comment vous osez contredire a vne chose qui a estó tenue en 1'eglise passé tant d'annees, que 1'eglise tient, que le Pape est Euesque vniuersel, et elle le tient pour tel, selon le passage que desia ie vous ay allegué. Guy, Si vous vouliez entondre ce que ie vous ay dit, vous auriez matiere de vous contenter, car tout ce passage ne vous sert non plus que d'alleguer magnificat a matines pour preuue. Et mesme sainct Gregoire, qui aussi a esté Pape, vous contredit entierement, disant que celuy qui s'appelle euesque vniuersel, est en orgueil 1'auant-coureur de 1'Antechrist. Encore Ie mesme Euesque escriuant a Zelocus euesque d'Alexandrie liure 1. epistre 3. dit, Yoicy que vous m'auez escrit: vous auez mis ce mot d'orgueil, en m'appel-/71ant Pape vniuersel: ce que ie prie a vostre saincteté de p. 350 ne le plus faire cy apres: car tout ce qui est donnó a vn autre outre la raison, vous est osté. De moy, ie ne repute point pour honneur ce en quoy ie voy 1'honneur de mes freres amoindry: car mon honneur est que 1'estat de rEglise vniuerselle et de mes freres soit maintenu en leur dignité. Si vostre saincteté m'appele Pape vniuersel, c'est confesser que vous n'estes point en partie ce que vous n'attribuez pour le tout. Et sainct Ierosme escriuant ii Zenagius, dit que tous les Euesques sont d'vne mesme dignité, soit 1'euesque d'Eugube, de Constantinoble ou de Rome: parquoy ie vous prie si vous auez quelque chose a produire et mettre en auant, outre ce que vous auez dit, ie 1'orray tres-volontiers. Le Cordelier, Ce que sainct Gregoire dit, il le dit par humilité. Ie vous viendray encore reuoir quelque iour: et ie vous rescriray en papier les Anciens qui font pour nous. II faut que ie me retire a present. Guy, Cela n'est point respondre // a sainct Gregoire, p. 351 quttnd vous dites qu'il parle ainsi par humilitó: car a'il cognoist que Iesus Christ 1'a establi pour estre Euesque vniuersel, il ne faut pas que par humilitó il reiette cela et qu'il ait en detestation, comme portant preiudice a 1'Eglise vniuerselle et a 1'honneur des autres Euesques. Et quant a ce que dites coucher par escrit les lieux des anciens Docteurs faisans pour vous, i'aimeroye bien xnieux voir le liure mesme, ii fin d'euiter toute soup$on mauuaise. Et la dessus la compagnie se leua, et nous departismes 1'vn de 1'autre amiablement: et taschoyent fort de m'amener a croire ce que si leur eglise tient, 1'exaltans par dessus 1'authoritó de la parole. mais ie dy que si vn Ange du ciel m'enseignoit quelque chose autre que ce que desia les Apostres ont enseignó, ie ne le voudroye ouyr. Autant en dy-ie de 1'Eglise: car il faut que 1'Escriture saincte soit par dessus 1'Eglise, et par dessus les Anges mesmes: leur disant tousiours, que s'il me pouuoit prouuer par 1'Escriture saincte la doctrine que i'ay preschee p. 352 estre faus-//se que i'estoye prest de la quitter. Et la dessus i'ay entendu qu'ils ont crió victoire deuant Ia bataille, c'est a dire, ils ont conceu esperance de me gagner: les autres ont dit que ie m'estoye accordó, mentans hardiment. Mais quoy qu'ils ayent semó faussement de moy, ils se sont tant bien trouuez auec moy, i'enten le premier auec le Cordelier, encore mesme qu'ils me 1'eussent promis. Toutesfois c'est la coustume de retourner volontiers oü on s'est bien trouuó '). Mes propos finis ie retournay en ma prison: et ainsi fismes la fin pour ceste heure-la. II ne sera impertinent de reciter ioy en bref certain propos qni fut tenu auec le Cordelier en la inaison de Madame de la tour en la ville de Valenciennes, luy estant en habit seculier (comme ils parient) peu de ionrs apres la fraction des images: lesquels propos ont esté tenns en la presence de 10. oa 12. personnages de ladite ville, gens dignes de foy, & fin qu'on entende qui est ce Cordelier, duquel 1'eglise Romaine fait tant de cas, quelle foy et assenrance il y a en luy, et quel il est. B*=gj^Remierement le Cordelier auoit mandó mon compagnon p. 353 fl fewwJJ monsieur // De la Grange, pour traiter auec luy ne say a y quelle intention: car il disoit a ceux a qui il donna charge, Amenez-moy le petit, amenez-moy le petit, ministre: ce qui fut fait. Mais comme ils estoyent la eux deux ensemble, quelque bonne espace de temps, et par son babil ne vouloit donner audience a mon compagnon, abusant de sa douceur et modestie, quelqu'vn de nos freres me vint prier d'y venir: ce que ie fis promptement. Estant 1) De laatste twee volzinnen kunnen voor de oorspronkelijke lezers duidelijk geweest zijn. Voor ons zyn zij dit niet meer. arriuó audit lieu, i'entray et plusieurs auec moy. Ie les trouuay disputans de la Cene. Mon compagnon me laissa parler, et apres que beaucoup de propos furent dits, qui seroyent trop longs a reciter, il confessa haut et clair librement, qu'il ne sauoit comment et en quelle sorte le corps de Christ estoit en la Cene, s'il y estoit corporellement ou charnellement. Surquoi 1'vn des Bourgeois luy dit, Comment, monsieur, est-il possible cela? Ie vous ay plusieurs fois ouy prescher, qu'il faloit croire qu'il y estoit corporellement, charnellement, aussi grand, aussi gros qu'il fut pendu en la croix: et // qu'il le faloit croire ainsi sur peine de damnation P• 354 eternelle: mesme, s'il vous plaist, ie vous monstreray quelque lettre de vostre propre main escrite a vne certaine femme de la ville, en laquelle vous luy escriuez qu'elle le doit ainsi croire et y mourir. ce qui m'estonne grandement a present. Ledit Cordelier respondit, II faut entendre ce qu'on presche et ce qu'on escrit. Ie ne l'enten pas ainsi. Ledit bourgeois luy dit, Cependant le poure peuple qui vous a ainsi ouy prescher, dit qu'il veut viure et mourir en ceste foy: comme vous leur auez presche, vous leur deuiez donc auoir dit vostre intention ouuertement, comme vous le dites icy, que vous ne sauez pas comment il y est, a fin qu'ils 1'apprinsent de ceux qui le sauent mieux. En outre, parlant de la Messe ie luy demanday s il estoit sacrificateur. II ne respondit rien. Et faisoit quelque difficultó de dire ouy. Ie luy dy qu'il pariast hardiment et sans crainte, et qu'il n'y auoit aucun danger ne peril. Lors dit qu'il estoit sacrificateur. Ie luy demanday selon quel // ordre il estoit, p. 355 s'il estoit selon 1'ordre de Leui, ou selon 1'ordre de Melchisedech. car en toute 1'Escriture saincte il n'est parló que de ces deux ordres. II me respondit qu'il estoit sacrificateur selon 1'ordre de Melchisedech. Qui fut bien estonnó a ceste response, ce fut moy: car ie n'attendoye rien moins que cela. Ie luy dy que 1'Apostre aux Ilebrieux nous monstre qu'il n'y a que Iesus Christ seul qui soit entró en eest ordre: et monstre euideininent que ceste sacrificature n'est pas comme celle de Leui, laquelle estoit par pere, par mere, et par genealogie, dont les sacrificateurs auoyent commencement de iours et fin de vie. Mais en la sacrificature de Melchisedech en laquelle Christ est entró, il n'y a point de genealogie, c'est a dire, on n'y entre pas par succession, d'autant que Christ qui y est seul entré vit eternellement: et ayant acquis redemption, est viuant a tousiours, ayant puissance de sauuer tous ceux qui s'approchent de Dieu par luy. Parquoy puis qu'il vit a tousiours, vous vous trompez tresgrandement de penser estre de ce-//ste «. 356 sacrificature: car il n'est pas comme le souuerain Sacrificateur de la Loy, lequel attiroit vne grande troupe de sacrificateurs: luy seul est plus que suffisant pour faire parfaitement nostre salut par le seul sacrifice de sa mort en la croix, sans qu'on face encore le mesme. LA grace et misericordc de nostre bon Dieu et Pere celesfe, et In dilection de son Fds nostre Seigneur Iesus Christ, soit auec vostre esprit, ma bien-aimee. |gp||||Atherine Ramon, ma chere et bien aimee espouse et 80BUr en nostre SeiRneur Iesus Christ, vostre angoisse et douleur perturbant aucunement ma ioye, et la liesse ') de mon coeur, cause que ie vous escri la presente, tant pour vostre consolation que pour la inienne: ie dy notamment pour vostre consolation, d'autant que m'auez tousiours aimé d'vne affection tresardente, et qua present il plaist au Seigneur que la separation se face de nous deux: pour laquelle separation ie sens ^ vostre amertume plus que la mienne. Et vous prie autant que l>. 357 ie ,// puis de ne vous troubler outre mesure, craignant d'offenser Dieu. Vous sauez assez que quand vous m'auez espousé, vous auez prins vn mary mortel, lequel estoit incertaiu de viure vne minute de temps: et cependant il a pleu a nostre bon Dieu nous laisser viure ensemble 1'espace d'enuiron sept ans, nous donnant cinq enfans. Si le Seigneur eust voulu nous laisser viure plus long temps ensemble, il en auoit bien le moyen. Mais il ne luy plaist pas: parquoy son bon plaisir soit fait, et vous soit pour toute raison. D'autrepart considerez que ie ne suis pas tombé entre les mains de mes aduersaires par cas fortuit, mais par la prouidence de mon Dieu, laquelle conduit et gouuerne toutes choses tant petites que grandes, comme il appert par ce que Christ dit, Ne craignez point: vos cheueux sont noinbrez. Ne sont pas vendus deux passereaux vne maille? et vn d'iceux ne cherra 2) point sur la terre sans la volonté de vostre Pere. Ne craignez point donc. Vous estes plus excellents que beaucoup de passereaux, Qu'y a-il // p 358 qui soit estimé de nous moindre qu'vn cheueu: et cependant voila la bouche de la sapience diuine qui dit que Dieu tient enregistré le nombre de mes cheueux. Comment pourra donc mal et aduersité aduenir a ma personne, sans 1'oi'donnance et prouidence de Dieu P cela ne peut nullement estre, si on ne veut dire que Dieu ne soit plus Dieu. Et voila pourquoy le Prophete dit, II n'y a aduersité en la cité que le Seigneur n'ait fait. Et en ceste doctrine 1) Vreugde. 2) Cherra (van „choir"), d. i. zal vallen. nous voyons que tous les saincts personnages qui ont esté deuant nous, se sont consolez en toutes leurs afflictions et tribulations. Ioseph estant vendu par ses freres pour estre mené en Egypte dit, Vous auez fait vne mauuaise oeuure, mais Dieu 1'a conuertie ü vostre bien: Dieu m'a enuoyé deuant vous en Egypte pour vostre profit. Gen. 50. Autant en a fait Dauid a 1'endroit de Semei qui le maudissoit. Le mesme a fait lob: et ainsi consequemment tous les autres. Et c'est la cause pourquoy les Euangelistes traittans si diligemment des souffrances et de la mort // de nostre p. 359 Seigneur Iesus Christ, adioustent, Et cecy a esté fait, a fin que fust accompli ce qui estoit escrit de luy. Le mesme doit estro rapporté a tous les membres d'iceluy. II est bien vray que la raison humaine bataille contre ceste doctrine, et y resiste tant qu'elle peut, et ie 1'ay tresfort experimenté. Lors que ie fu apprehendé ie disoye en moy-mesme, Nous auons mal fait de cheminer si grande troupe ensemble: nous auons esté descouuers par vn tel et par vn tel: nous ne deuions arrester nulle part. et sous telles cogitations ie demeuray la tout accablé en mes pensees, iusques a ce que i'eu esleué mon esprit plus haut a la meditation de la prouidence de Dieu. Adonc ') mon cceur commenga a sentir vn merueilleux repos: ie commengay lors a dire, Mon Dieu, tu m'as fais naistre au temps et a 1'heure que tu auois ordonné: et durant tout ce temps de ma vie, tu m'as gardé et preserué en des merueilleux dangers, et m'en as deliuré du tout: et si & present mon heure est venue que ie doy passer de ceste vie fl toy, ta // bonne p. 360 volonté soit faite: ie ne puis eschapper de tes mains. Et quand ie pourroye ie ne voudroye, d'autant que c'est toute ma felicité de moy conformer a ta volonté. Toutes ces considerations ont rendu et rendent encore mon cceur trcsalaigre et dispos. Et ie vous prie, ma chere compagne et fidele, de vous en resiouir auec moy, et remercier ce bon Dieu de ce qu'il fait. Car il ne fait rien qui ne soit iuste et tresequitable: et principalement vous vous en deuez resiouir, d'autant que c'est pour mon bien et pour mon repos. Vous auez assez apperceu et resenti mes labeurs, croix, persecutions et afflictions, lesquelles i'ay enduró: et mesmes en auez estó participante quand vous m'auez fait compagnie en mes voyages durant le temps de mon exil. et voicy a present mon Dieu qui me veut tendre la main pour me recueillir en son Royaume bien-heureux. Ie m'en voy deuant vous: et quand il plaira au Seigneur vous me suyurez. ce ne sera point pour tout temps que la separation se fera. Le Seigneur vous recueillira aussi // pour nous conioindre ensemble a nostre p. 361 1) Adonc, d.i. toen. VIII. 40 chef Iesus Christ. Ce n'est pas icy le lieu de nostre habitation, il est au ciel: c'est icy le lieu de nostre peregrination. Parquoy aspirons apres nostre vray pays qui est le ciel, et desirons surtout d'estre receus en la maison de nostre Pere celeste, pour voir nostre Frere, Chef, et Sauueur Iesus Christ, pour voir la tresnoble compagnie des Patriarches, Prophetes, Apostres et tant de milliers de Martyrs, en la compagnie desquels i'espere estre recueilli quand i'auray acheué le cours de 1'administration, laquelle i'ay receue de mon Seigneur Iesus. Ie vous prie donc, ma chere aimee, que vous vous consoliez en la meditation de ces choses. Considerez a bon escient ') 1'honneur que Dieu vous fait, de vous auoir donné vn mary qui soit non seulement ministre du Fils de Dieu, mais aussi qui est tant estimó et prisé de Dieu, qu'il le daigne faire participant de la couronne des Martyrs. C'est vn tel honneur que Dieu n'en fait pas vn sembable a ses Anges. Ie suis ioyeux, mon coeur est . 362 alaigre: il // ne me defaut2) rien en mes afflictions. Ie suis rempli de 1'abondance des richesses de mon Dieu. voire ie suis tellement consolé que i'en ay assez pour moy et pour tous ceux ausquels ie pourroye parler. Pour laquelle chose ie prie mon Dieu qu'il continue enuers moy son prisonnier sa bonté et benignitó: ce qu'aussi i'espere qu'il fera: car ie sens bien par experience qu'il n'abandonne iamais ceux qui esperent en luy. Ie n'eusse iamais pensé que Dieu eust esté tant debonnaire enuers vne si poure creature que ie suis. Ie sens a present la fidelitó de mon Seigneur Iesus Christ. Ie pratique a present ce que i'ay tant presché aux autres. Et certes il faut que ie confesse cela, a sauoir que quand i'ay presché, ie parloye comme vn aueugle des couleurs, au regard de ce que ie sens a present par patrique. I'ay plus profitó et apprins depuis que ie suis prisonnier que ie n'ay fait toute ma vie: ie suis en vne tresbonne escole: i'ay le sainct Esprit qui m'inspire continuellement, et qui m'enseigne a manier les armes en ce combat. 363 D'autre // costé Satan 1'aduersaire de tous les enfans de Dieu, qui est comme vn lyon bruyant et rugissant, me circuit de toutes pars pour me naurer. Mais celuy qui m'a dit, Ne crain point, i'ay vaincu le monde, me rend victorieux. Et desia ie voy que le Seigneur brise Satan dessous mes pieds: et sens la puissance de Dieu parfaite en mon infirmité. Nostre Seigneur me fait sentir d vn costé mon infirmité et ma petitesse que ie ne suis qu'un poure vaisseau de terre, fragile au possible, a fin que ie m'humilie, et que toute la gloire de la victoire luy soit donnee. De 1'autre costé il me fortifie et me console d'vne fajon incroyable: mesme ie suis mieux a mon aise que les ennemis de 1'Euangile. Ie mange, boy, I) A bon escient" beteekent: opzettelijk, ernstig. 2) Ontbreekt. et repose mieux qu'eux. Ie suis logé en la plus forte prison et la plus meschante qui soit, obscure et tenebreuse, laquelle pour son obscuritó on nomme Brunain: et n'ay 1'air que par vn petit trou puant, la ou J) on iette les infections: i'ay des fers aux pieds et mains, gros et pesans, qui me seruent, d'vne gehenne continuelle, me cauans // iusques dedans mes poures os, apres le Preuost des p. 364 mareschaux vient visiter mes fers deux ou trois fois le iour, craignant que ie n'eschappe: et d'abondant ils ont mis trois gardes de 40. hommes, deuant la porte de la prison. I'ay aussi les visitations de monsieur de Hamaide, lequel me vient voir, pour me consoler et exhorter a patience, comme il dit: mais il vient volontiers apres disner, apres qu'il a le vin en la teste et le ventre farcy. Yous pouuez penser quelles sont ces consolations. II me donne force menaces, et m'a dit que si ie fay le moindre signe du monde de vouloir eschapper, qu'il me fera enchainer par le col, le corps et les iambes, de sorte que ie ne pourray mouuoir vn doigt: et beaucoup d'autres semblables propos. Mais pour tout cela mon Dieu ne laisse pas de tenir sa promesse et consoler mon coeur, me donnant tresgrand contentement. Veu donc que les choses sont telles, ma bonne soeur et fidele espouse, ie vous prie de vous consoler au Seigneur en vos afflictions, et remettre en luy et vous et vos affaires: il // est le mary des vefues fideles, et le pere p. 365 des poures orphelins: il ne vous delaissera iamais. et de cela ie vous asseure. Portez-vous tousiours comme vne femme Chrestienne et fidele en la crainte de Dieu, comme tousiours vous auez fait, et honnorez, entant qu'en vous sera, par vostre bonne vie et conuersation la doctrine du Fils de Dieu, laquelle vostre mary a preschó: et comme tousiours vous m'auez aimó tressaffectueusement, ie vous prie de la continuer enuers nos petits enfans: instruisezles en la cognoissance du vray Dieu et de son Fils Iesus Christ. Soyez leur pere et mere, et regardez qu'ils soyent traittez honnestement du peu que Dieu vous a donnó. Si Dieu vous fait la grace de viure apres mon trespas, en viduitó auec vos petits enfans, vous ferez fort bien. Si vous ne pouuez, et que les moyens vous defaillent, regardez que vous-vous alliez a quelque homme de bien, fidele et craignant Dieu, duquel on ait bon tesmoignage. Et quand i'auray les moyens i'escriray a nos amis qu'ils ayent soin de // vous, p. 366 comme ie croy qu'ils ne vous defaudront point. Vous vous pourrez remettre en votre premier train, apres que le Seigneur m'aura retiró. Yous auez nostre fille Sarra, qui sera tantost esleuee: elle vous pourra tenir compagnie, et vous assister en vos afHictions, et 1) Lees: oü. vous consoler en vos tribulations: et le Seigneur sera tousiours auec vous. Saluez tous nos bons amis en inon nom, et qu'ils prient Dieu pour moy, a ce qu'il me donne force, bouche, et sapience telle pour maintenir la veritó du Fils de Dieu iusques a la fin et iusques au dernier souspir de ma vie. A-dieu Catherine ma tresbonne amie. Ie prie mon Dieu qu'il vous vueille consoler et donner contentement de sa bonne volonté. I'espere que Dieu me fera la grace de vous escrire d'auantage, s'il luy plaist, pour vous consoler tant que ie seray en ce poure monde, et gardez ma lettre pour souuenance de moy: elle est bien mal escrite, mais c'est comme ie puis, et non pas comme ie veux. Ie vous prie de p. 367 me recommander a ma bonne mere. I'espere de // luy escrire quelque consolation, s'il plaist a Dieu. Saluez aussi ma bonne scBur, et qu'elle prenne de Dieu son affliction. Bien vous soit. Des prisons le 12. d'Auril m. d. l x v i i. Yostre fidele mary Guy de Bres ministre de la Parole de Dieu, a Yalenciennes, et a present prisonnier pour le Fils de Dieu audit lieu. LA grace et misericorde de Dieu le Pere, et la dilection de son Fils nostre Seigneur lesus Christ, vous soit pour salut eternel. MA bonne et bien-aimee mere, quand ie considere a part moy, combien mon emprisonnement vous est grief, et difficile a porter, a cause de la grande affection maternelle que m'auez tousiours portó: il ne se peut faire que mon coeur ne soit transpercó de douleur, et que mes entrailles n'en soyent grandement esmeues. Et certes ie puis a present bien dire par experience, que c'est vne dure departie de la mere et de son enfaDt. Mais quoy? p. 368 quand ie considere que la departie est sans comparaison // plus dure, quand il faut que 1'homme departe de son Dieu, et quitte la felicité eternelle. Ie me sens aucunement releué de ma peine, pour regarder a ma vocation, et a la cause du Fils de Dieu, laquelle il faut que ie maintienne deuant les hommes. II me semble que i'oy lesus Christ mon Maistre, parlant de viue voix, et me disant, Quiconque aimera son pere et sa mere plus que moy, il n'est point digne d'estre des miens, Matth. 10. Puis il me dit, Ie vous dy en verité il n'y a nul qui ait delaissé sa maison, ou parens, ou freres, ou enfans pour le royaume de Dieu, qu'il n'en regoiue beaucoup plus en ce temps-cy, et au siecle aduenir la vie eternelle, Matth. 19. Telles paroles certes me font mettre toutes choses en arriere, et me font bondir le coeur de ioye en mes entrailles. Quand ie pense a la fermeté et verité de celui qui parle ainsi a moy. Ie dy douc hardiment auec sainct Paul, Festinne toutes choses comme fiente, et les repute pour dommage, pour 1'excellence de la cognoissance de mon Seigneur lesus Christ. Vous// aussi ma bien-aimee, surmontez vos douleurs par la consideration p. 369 du bon vouloir de Dieu, lequel veut ainsi disposer de ma personne pour estre glorifié en moy poure vaisseau fragile. Reduisez en vostre entendement comme il a pleu a Dieu de m'appeler a son seruice contre toute esperance humaine: voire et quand i'estoye encore porté en vostre ventre vous couriez par la ville de Mons apres vn certain Iesuiste ') Italien, lequel preschoit par les rues. Yous dites lors en priant Dieu, mon Dieu que ne m'as-tu donné vn tel enfant? Et que n'est 1'enfant que ie porte en mon ventre, vn enfant pour prescher ta parole? Yous le dites, et Dieu vous exau§a: voire selon qu'il est riche en misericorde, et qu'il peut faire toutes choses plus abondainment que nous n'oserions demander, il vous a donné plus que ne luy demandiez. Yous demandiez que 1'enfant que vous portiez fust tel que ce Iesuiste: il 1'a bien fait Iesuiste, mais non pas de ces sectes nouuelles qu'on appelle Iesuistes. Ains me faisant estre vray imitateur de lesus // Fils de Dieu m'a appelé au sainct p. 370 ministere, non point pour prescher la doctrine des hommes, mais la pure et simple Parole de lesus et de ses Apostres: ce que i'ay fait iusques a present en bonne et seine conscience, ne cerchant autre chose que le salut des hommes, non pas ma gloire, ne mon profit particulier. Tesmoin le zele de Dieu qui a esté en moy, accompagné de beaucoup de croix, afflictions et trauaux, et non par vn petit nombre de iours, mais par beaucoup d'annees. Toutes ces choses vous doyuent retourner au deuant pour vostre consolation, et2) vous reputer bien heureuse de ce que Dieu vous fait 1'honneur d'auoir porté, nourri, et esleué vn de ses seruiteurs, lequel il regoit a la couronne et gloire de martyre. Qu'il ne vous soit point grief, si mon Dieu me veut a present receuoir en sacrifice de bon odeur, et confermer par ma mort le peuple qu'il a 3) esleu. Ie suis ioyeux quand a moy: et vous prie de vous en resiouir auec moy, sachant que cela tournera a mon grand bien et salut. Ie me submets a tout ce // qu'il luy plaira faire de moy, sachant p. 371 qu'il ne veut rien faire qui ne soit iuste et raisonnable. II est mon Dieu et mon pere, n'ayant point faute de bonne volonté enuers moy, et de puissance pour me deliurer, s'il le trouue bon: partant ie me repose du tout en luy. Que s'il trouue bon de me retirer a present de ceste poure vie tant caduque et laborieuse, il me 1) Een Jezuïet kan dit niet geweest zijn, daar de Jezuïeten-orde destijds nog niet bestond. Zie Van Langeraad, Guido de Bray, blz. 10 v.; vergel. boven, blz. 463. 2) Verzwegen wordt: vous deuez. 3) Lees: a (zonder accent grave). retirera en la fleur de mon aage, ayant beaucoup labouré et semé en 1'Eglise de son Fils: voire, et m'ayant desia fait voir de mes yeux le fruit de mes labeurs et trauaux, ayant benit et rendu grandement fructueux mon ministere, de sorte que 1'Eglise s'en ressentira longues annees apres ma mort. Ie ne puis moins que de me tenir content et rassasié d'auoir veu ce que mon Dieu m'a fait voir. II y a encore beaucoup de bonne semence, laquelle i'ay semee, qui est a present coinme enseuelie en la terre. Mais estant arrousee de mon sang, elle croistra et se manifestera a merueilles. Que doy-ie donc maintenant desirer, sinon que la volonté de mon p. 372 Dieu se fa-//ce, et que ie m'appreste a moissonner au ciel en gloire et incorruption le fruict de ce que i'ay semé fa bas en terre auec larmes aux yeux? Et certes i'espere que le grand peuple que i'ay gaigné a mon Seigneur Iesus par 1'Euangile, sera ma gloire et ma couronne au iour dernier. Ie m'en vay donc et marche par le chemin estroit et difficile qui mene a la vie. Ie m'en vay le chemin par oü ont passé tous les Prophetes, et les Apostres, voire le propre Fils de Dieu nostre Seigneur Iesus Clirist, et tant de inilliers de Martyrs qui ont espandu leur sang pour le tesmoignage de 1'Euangile. C'est la voye de laquelle Christ a parlé, disant, Entrez par la porte estroitte: car ie vous dy que plusicurs tascheront d'entrer, et n'entreront point. C'est le chemin tresestroit duquel parle Esdras, lequel n'est qu'vn pas de large, et dessous ceste planche il y a vn grand fleuue, et vn feu lequel deuore ceux qui choppent ') et tresbuchent. Cependant ceste planche mene a la cité remplie de tous biens, qui est la vie bien-heureuse, oü les enfans de Dieu p. 373 n'auront faute de rien. Que me profiteroit de // cheminer auec le monde par la voye large et spatieuse pour tresbucher a la fin en ruine et perdition eternelle? Ie say bien que si ie vouloye renoncer mon bon Seigneur Iesus, et retourner en mon immondicité et souillure de ceste vie, le monde m'embrasseroit, et feroit estime de ma personne. Mais ia a Dieu ne plaise que ie renonce mon Sauueur, pour mettre des idoles en sa place, et des choses profanes au lieu de son sang pretieux. Ie luy ay desia serui plus de vingt ans, et iamais il ne m'a defailli en aucune chose: ains m'a tousiours monstré vne dilection, surmontant tout entendement des hommes: outre ce grand benefice, qu'il s'est donnó a la mort ignominieuse de la croix, pour me donner la vie eternelle. Quoy donc? delaisseroy'-ie le viuant pour auoir refuge aux morts? Laisseroy' ie le ciel pour prendre la terre? les choses eternelles pour les temporelles ? Abandonneroy'-ie la vraye vie pour la mort corporelle? 1) „Chopper" beteekent: bijna struikelen. Celuy qui seul est ma force et mon rocher, m'en vueille garder, et se monstre au besoin estre mon//garent, mon bouclier et p. 374 defenseur, et la force de ma vie en ma petitesse et infirmité. Ie puis dire auec S. Pierre, quand Christ luy demanda, apres que grand nombre de ses disciples 1'auoyent abandonné et s'estoyent reuoltez de luy, Et vous, dit-il, vous-en voulez-vous pas aussi aller comme les autres ? Pierre respondit, Seigneur, a qui irions-nous ? car deuers toy sont les paroles de vie eternelle. Le Seigneur mon Dieu ne me laisse pas venir iusques la, que ie quitte auec le monde les fonteines d'eau viue, pour fouir et cauer des cisternes qui ne contiennent point d'eau: comme Dieu a bon droit se complaint par son prophete Ieremie de son peuple d'Israel. Or ie croy fermement que ie ne suis pas fils de subtraction pour aller a perdition, ains de foy en acquisition de 1'ame. Quant a moy, ie dy hardiment auec Moyse, que i'ayme mieux estre affligé auec le peuple de Dieu, que de iouir pour vn temps des delices de pêché, estimant 1'opprobre de Christ plus grandes richesses que tous les thresors du monde: car // ie regarde a la remuneration, et i'esperc p. 375 que la vertil de la foy ne sera point vaine en moy au besoin. Car desia par icelle ie surmonte le monde et tous mes aduersaires: comme 1'Apostre me monstre et enseigne, que les fideles de Tanden testament, ayans la mesme foy ont surmonté en leurs afflictions, disant qu'aucuns ont esté estendus comme tabourins, ne tenans conté d'estre deliurez, a fin qu'ils trouuassent vne meilleure resurrection: et les autres ont esté moquez et batus: en outre ont esté liez et mis en prison: ils ont esté lapidez: ils ont esté sciez: ils ont esté tentez: ils ont esté mis a mort par occision de glaiue: ils ont cheminé $a et la vestus de peau de brebis et de chieures: en indigence, en angoisse, oppressez et affligez, desquels le monde n'estoit pas digne, errans aux deserts, aux montagnes, fosses et cauernes de la terre '). Tous ces saincts personnages ont vaincu le monde par foy en mourant, et estans comme veincus etexterminez des hommes. Que diray-ie donc maintenant quand mon Dieu me // propose deuant les yeux vne si grande nuee de tesmoins et p. 376 vaillans champions? Certes ie reiette loin de moy, tant que ie puis, le fardeau de pêché qui m'enuironne, pour estre plus alaigre a la luitte, et que ie coure par patience au combat qui mest proposé, regardant au chef de la foy et consummateur Iesus: lequel quand la gloire et la croix luy ont esté proposees, a choisi et esleu plustost la croix, en meprisant confusion: et est assis a la dextre du siege de Dieu. Et pense et repense a celuy qui a souffert telle 1) Yergel. Hebr. XI: 35—38. contradiction des pecheurs contro soy-mesme, a fin que ie ne soye ennuyé pour defaillir en mon courage. Ie considere que ie n'ay pas encore resisté contre le pêché iusques au sang. II doit suffire (dit lesus Christ) quand le seruiteur est aussi bien traité que son maistre: car lc seruiteur n est pas plus grand que son seigneur. I ay bien matiore de me resiouir grandement, que ie voy que inon Maistre lesus Christ me fait 1'honneur de me faire seoir auec luy a ^ sa table, ino faisant ma souppe de son mesme pain, et me P- 77 faisant // boire a sa propre couppe et en son hanap ') Est-ce la peu de chose de suyure vn tel Seigneur? C'est luy qui a fait le ciel et la terre do rien par sa parole vertueuse. C'est luy deuant la face duquel les Anges et Archanges couurent leurs faces et trerablent deuaut luy: et voicy moy vn poure ver do terre onuironné d infirinite, il luy plaist m'appeler son amy et non pas seruiteur. O quel honneur! II ne fait pas mesme eest honneur a ses Anges de les admettre a souffrir pour son nom. Et qui suis-ie moy pour receuoir vn tel honneur de mon Dieu? Certes ie suis raui au ciel, quand ie considere ces choses. Et comme si c estoit peu de tout cola, il me console sans cesse en mes combats, il est icy prisonnier auec moy: i'enten lesus Christ mon Maistre. Ie le voy, par maniere de dire, enclos et enferré en mes fers et liens. Ie le voy des yeux de mon esprit enclos en ma prison obscure et tenebreuse, comme il m'a promis par sa parole tresueritable d estre auec moy tous les iours iusques a la fin. II dit 378 que quand 1 vn de ses plus petits di-//sciples est prisonnier, que c est luy-mesme, disant, I'ay esté prisonnier, et vous m'auez visité. II disoit a Saul, Saul, Saul, pourquoy me persecutes-tu ? et cependant il ne persecutoit sinon les poures fideles. Mais Christ dit que c est a luy qu il s'attachoit. II a dit par son prophete Zacharie, Qui vous touche, il touche la prunelle de mon oeil. Qu'y a-il de plus pretieux et de plus pres gardé que 1'ocil P et cependant voila mon Seigneur qui dit, que le mal et les afflictions qu'on me fait luy redondent droit en la prunelle de 1'oeil, O quel Maistre, ó quel Seigneur mon Dieu m a fait trouuer! Trouuera-on beaucoup de maistres qui parleront ainsi de leurs seruiteurs? ie ne le croy pas. II est icy auec moy auec vne infinité dAnges, me consolant et fortifiant, et fa sant sonner ceste tant douce melodie des paroles de 8a bouche en mes oreilles, me disant, Ie donneray a celuy qui veincra, a manger de 1 arbre de vie, lequel est au milieu u paradis de mon Dieu. Item ie cognoy ta tribulation et ta p. 9 poureté, mais tu es riche. Tu es blasmé // de ceux qui se 1) „Hanap'' beteekent: drinkkom. disent estre Iuifs et ne le sont point: mais sont la synagogue de Satan. Ne crain les choses que tu as a souffrir: voicy le diable doit enuoyer aucuns de vous en prison. Puis il me dit, Sois fidele iusques a la mort, et ie te donneray la couronne de vie'). O quelle consolation! Mon coeur bondit dedans mes entrailles, quand ces paroles sonnent a mes aureilles. Ce n'est pas vn mentcur ou trompeur qui parle ainsi: mais c'est le Fils de Dieu, la bouche sans fraude, la verité infaillible. Estant donc ainsi consolé, fortifió, et disposé par la consolation diuine, ie combats en mes liens, me tenant mille fois bien-heureux d'auoir part et communion aux souffrances et afflictions de Christ: sachant bien que ie ne souffre point pour auoir fait tort et extorsion a personne» I'ay procuró le salut de tous hommes, entant qu'en moy a esté: i'ay annoncé la paix a tous. Et ne souffre pour autre chose, sinon pour auoir presché Iesus Christ crucifié pour le salut des hommes. Et de cela i'en appele en tesraoignage la conscience de // ceux qui p. 380 me tiennent icy enferré comme mal-faicteur, Partant a bon droit ie me resiouy de souffrir pour Christ, pour la verité, pour iustice, sachant, comme dit sainct Picrre, que 1'Esprit de la gloire de Christ repose sur moy: ie suis content: ie suis rempli de biens. Ie n'ay faute de rien, tant bien le Seigneur me remplit de ses biens. Que diray-ie donc? puis que mon Dieu m a fait voir le royaume de son Fils florir en la terre de ma natiuité, et que maintenant il m'appelle au repos, certes ie dy de bon coeur auec Simeon le bon vieillart, embrassant Iesus Christ comme nouueau nay entre mes bras, disant, Or' laisses, Createur, en paix ton seruiteur, ensuyuaut ta promesse 2). Ie suis content de departir de ceste vie mortelle, pour entrer au repos de mon Dieu. Ainsi donc, ma bonne merc, puis que vous me voyez ainsi bien dispos et alaigre, soyez contente, et vous resiouissez auec moy de 1'honneur que Dieu vous fait. Dieu vous a donné vu fils prescheur de sa parole, encore que vous entendiez demander vn qui preschast les doctrines // humai- l>. 381 nes. Et comme les croix et persecutions accompagnent volontiers la parole de Dieu, i'en suis fait participant. Ne trouuez pas cela estrange: car soit moy, soit qui que ce soit, quiconque voudra viure fidelement en Iesus Christ, souffrira persecution, comme sainct Paul tesmoigne a tous. 1. Timothee 3. Soyez donc contente: Dieu vous a fait voir tous vos enfans mariez: et auez veu leurs lignees. Vous auez vescu en bonne vieillesse: et selon le cours de nature vous ne pouuez pas long temps viure apres moy. Ie men vay deuant, et vous me suiurez apres que vous aurez accompli vos iours. II 1) Vergel. Openb, II: 7—10. •2) Luk. 11:29. ne faut pas s'arrester aux souffrances de la ') vie presente, pour demeurer Ia tout coy en les contemplant: tout cela ne fait que tirer larmes des yeux, et estonner les personnes. Mais il faut considerer que tout ce passera hastiuement, et la ioye qui suyura puis apres sera eternelle et permanente. Et les persecuteurs ne feront autre chose sinon amasser sur eux 1 ire 2) de Dieu qui les ruinera p. 382 et accablera a la fin. Ne voyez-vous pas bien // qu'vne generation passé, et vne autre vient? et ainsi tout passé legerement comine le vent et comme la fumee, sans que rien soit de duree. L'vn meurt auiourd'huy et 1'autre demain: l'vn d'vne sorte, et 1'autre d'vne autre. II n'y a nul bien-heureux en ceste varietó et inconstance de ce siecle, sinon ceux qui sont appuyez sur le ferme fondement qui est Iesus Christ. Proposez-vous deuant vos yeux 1'exemple de ceste vertueuse mere dont il est parló au 2. liu. des Machabees chap. 7 laquelle voyant martyrizer ses sept fils en vne iournee, voire les voyant mourir d'vne trcscruelle mort, la langue couppee la teste escorchee, les bras et les iambes couppez, puis estre rostis dedans vne paelle 3) sur le feu: elle voyant ce piteux spectacle deuant ces yeux, monstra vn coeur vrayement virile, consolant et fortifiant ces propres enfans, pour endurer la mort pour la Loy de Dieu. Et oü le plus ieune estoit comme esbranló par les promesses du tyran, elle le roncouragea a souflrir constamment, et a marcher le chemin p. 383 de ses freres, luy disant qu'il don-//nast volontiers sa vie et son corps pour la Loy de Dieu, et qu'il luy seroit rendu en la resurrection. II me souuient aussi d'auoir leu aux histoires Ecclesiastiques, que du temps des grandes persecutions qui se faisoyent iadis, Les poures Chrestiens s'estoyent assemblez hors de quelque ville, pour la ouyr la parolle de Dieu II y eut vn certain gouuerneur qui fut enuoyó pour aller mettre a mort tous ces poures fideles. Or comme ce gouuerneur marchoit pour executer sa meschante commission, le bruit en paruint iusques aux oreilles d'vne bonne femme fidelle et vrayement Chrestienne, laquelle se hasta bien viste de courir en ladite assemblee, prenant son petit enfant entre ses bras. Or comme elle approcha de la trouppe des tyrans, elle se fourra au trauers d'eux 4) par violence pour se faire passage. Ledit gouuerneur la voyant ainsi courir et eschauffee, la fit appeler, et luy demanda oü elle couroit tant hastiment5). Elle respondit promptement, qu'elle s'en alloit en 1'assemblee des Chrestiens. Lors il luy p. 384 dit, N'as-tu pas //' entendu la charge et la commission qui mest 1) Lees: la (zonder accent grave). '2) Toorn. 3) Ketel. 4) „Elle se lourra au trauers d'eux" beteekent: zij drong door hon heen. 5) Lees: hastiuement. donnee de mettre tout a mort? Elle respondit, Si ay '): et c'est pour cela que ie cour tant vistement, a fin d'estre si heureuse que de souffrir auec les autres. Puis il luy demanda, Et que veux-tu faire de ce petit enfant ? Ie le porte auec moy, dit-elle, a fin qu il soit participant de la couronne de martyre auec les autres. Le tyran ayant le coeur nauré des paroles de ceste femme, retourna a son maistre, sans executer son entreprinse. ^ oila certes vn cceur merueilleusement enfiambé de zele de 1'amour de Dieu: eest vn coeur digne d'estre proposé a toutes femmes. il me souuient encore d vne autre mere et de son fils, du temps que Romain fut martyrizé. On vouloit qu'il adorast quelques images, il dit haut et clair au lieu publique, qu'il n'adoroit qu'vn seul Dieu par Iesus Christ son Fils, et que ceste doctrine estoit tant certaine et vraye, que si on luy proposoit vn petit enfant de sept ans qui nest encore preoccupfi d'affection particuliere, et il luy demandast de ces choses, il en respondroit. Ain-//si lors on p. 385 print quelque petit enfant d'enuiron sept sans, lequel estantmisen publique, Romain luy demanda, disant, Yien ga mon fils, faut-il adorer plusieurs dieux, ou s'il faut adorer vn seul Dieu par Iesus Christ. L'enfant luy respondit, Entre nous petits enfans, nous ne cognoissons qu'vn seul Dieu. Lors le tyran fit apperhender la mere, et deschirer de verges le petit enfant en la presence de sa mere. L enfant demanda a boire a sa mere. Laquelle luy respondit, Ilelas mon enfant, ie n ay point dequoy te donner a boire. Mais va mon fils, boy au calice de martyre auec les petits enfans qu'Herodes fit occir2). Puis 1 enfant fus decolló. Tels exemples sont dignes d estre mis deuant vos yeux, et de toutes meres fideles. et ne faut pas qu'elles resseinblent a la mere des fils de Zebedee, laquelle presentoit bien ses deux fils a Christ, mais c'estoit pour les faire grands selon le monde: Ie veux, Seigneur, disoit-elle, que mes deux fils soyent assis 1'vn a ta dextre, et 1'autre a ta senestre en ton royaume. or elle entendoit vn royaume terrien. Mais Iesus // Christ les renuoye bien tost a la croix, disant, Pouuee-vous boire la p. 386 couppe laquelle ie beuuray? donnant a entendre, que pour entrer en son Royaume, la croix et les souffrances seruent comme d'eschelles: comme Christ a souffert, et ainsi est entró en sa gloire: et par beaucoup de tribulations il nous faut entrer au royaume des cieux. Au reste, ma bonne mere, ie vous prie de vous monstrer femme vertueuse en vostre afHiction, et porter ceste espreuue que Dieu vous enuoye patiemment et alaigrement, cognoissant que c'est le bon plaisir de Dieu contre lequel il ne faut nullement resister, 1) „Si ay" wil zeggen: ja, dat heb ik. 2) „Occir" beteekent: dooden. encore mesme qu'on le peut faire. Viuez le reste de vos iours en la crainte de Dieu, vous souuenant de moy, et comme ie sers a mon Dieu iusques a la mort. Ie vous recommande tousiours ma poure femme et mes petits enfans tant que vous viurez en ce monde. Ils perdent leur pere en leur tendre ieunesse. Ie prie le Seigneur mon Dieu de tout mon coeur qu'il leur soit pere pitoyable p. 387 et misericordieux, qu'il leur donne son sainct // Esprit dés leur enfance, et les face cheminer en sa crainte tout le temps de leur vie. Ie luy demande sans cesse qu'il me face ce bien, et qu'il se declare mary de ma poure vefue, Ia benissant et luy estant fauorable a tousiours. Ie suis ioyeux qu'elle est retiree auec ses enfans ii Sedan: ce m'est vn petit soulas et repos. Et combien qu'elle soit eslongnee de vous et de mes freres, ie vous prie tous de ne 1'oublier iamais: mais d'en porter le soiri, et de mes petits. Ie prie le Seigneur mon Dieu qu'il luy plaise vous remplir de toutes ses graces et benedictions celestes, et rendre de plus en plus vostre vieillesse honorable, vous confermant en tous biens, iusques a ce qu'il vous recueille en son royaume bien-heureux auec tous ses vrays enfans. Ie vous recommande a Dieu et a la parole de sa grace, laquelle est puissante de vous edifier et donner heritage entre tous les sanctifiez. A-dieu ma mere, a-dieu ma bonne mere: le Seigneur vous vueille consoler en vostre tribulation. Ce 19. de May 1567. Par vostre fils, lequel vous aime p. 388 trescordia-//lement, Guy de Bres prisonnier et enferró pour Iesus Christ le Fils de Dieu. LA MOKT de ces deux seruiteurs de Dieu ministres de I'Eglise reformee de Vallenciennes, a sauoir M. Gruy, et M. De la Grange, et autres prisonniers excecutez en vn mesme iour pour vne mesme cause: comme le tout a esté fidelement mis par escrit en l'Epistre qui s'ensuit. I veseheI-s freres, nous vous auons bien voulu aduertir de PSy Lm!| l'issue heureusc de nos deux freres et ministres, a sauoir BJtI ^res et Peregrin De la Grange: lesquels 'MsbbSMI apres auoir estó tenus prisonniers depuis 1'onzieme d'Apuril, 1567. iusques au dernier de May dudit an, ont estó finalement condamnez a la mort, a sauoir d'estre pendus sur le marché deuant la maison de la ville. *| Tout le temps de leur emprisonnement s'estans portez allegres en leurs liens, aussi ne changerent nullement a la fin. car comme le samedy dernier de May le Preuost des bandes leur vint dire, enuiron les trois heures du matin, qu'ils se preparassent a la mort pour les six heures ou enuiron, ces seruiteurs de 1'Euangile commencerent a louer Dieu p. 389 et remercier le Preuost des bonnes nouuelles qu'il leur // appor- toit. Peu apres qu'ils furcnt descoucliez, M. Guy entra en la cour de deuant, pour donner le bon iour a tous les autres prisonniers: et en leur testifiant sa ioye paria a eux en ceste sorte: Mes freres ie suis auiourd'huy condeinnó a la mort pour la doctrine du Fils de Dieu: louó en soit-il: i'en suis fort ioyeux. Ie n'eusse iamais pensó que Dieu m'eust fait vn tel honneur. Ie sens ma face s'enfler de la grace que Dieu decoule en moy de plus en plus; et suis fortifió de minute en minute: et mon cceur bondit de ioye dedans moy. Pvis exhortant les prisonniers d'auoir bon courage il leur declara que ce n'estoit rien de la mort: et fit du passage de 1'Apocalipse vne exclamation, O que bien-beureux sont les morts qui meurent au Seigneur! ouy dit 1'Esprit, car ils se reposent dós maintenant de leurs labeurs. II pria lesdits prisonniers de demeurer fermes et constans en la doctrine du Fils de Dieu laquelle il leur auoit preschee, protestant que c'estoit la pure verité de Dieu, Comme aussi, dit-il, ie 1'ay maintenue en la // presence p. 390 de 1 euesque d'Arras, et plusieurs autres: et i'en respondray deuant la face de mon Dieu. Gardez-vous bien de faire chose contre vostre consciense: car ie preuoy que les ennemis de 1'Euangile exerceront leur furie sur nous autres, pour vous esbranler puis apres, a fin de vous diuertir, et vous faire faire des choses contre vostre conscience: donnez-vous en garde, car vous auriez puis apres vn bourreau que vous nourririez en vos poures consciences, qui vous seroit vne gehenne continuelle. O mes freres que c'est chose bonne de nourrir vne bonne conscience. Sur cela aucun des prisonniers luy demanda s'il auoit acheué certain escrit qu'il auoit commencé: il respondit que non, et qu'il ne trauailleroit plus, d'autant qu'il s'en alloit reposer au ciel. Le temps, dit-il, de mon departement est venu, ie m'en vay moissonner au ciel ce que i'ay semó en terre. i'ay bataillé vn bon combat, i'ay acheuó ma course, gardant la foy a mon capitaine: quant au reste la couronne de gloire m'est gardee, laquelle le Seigneur iuste Iuge me donnera. II // me semble p. 391 (ce disoit-il d'vne face ioyeuse et riante) que mon esprit ait des aisles pour voler au ciel, estant auiourd'huy conuió aux nopces de mon Seigneur le Fils de mon Dieu. Et comme il parloit le Preuost des bandes entra dedans ladite court: et mettant la main a son chapeau le salua. Et Guy derechef le remercia des bonnes nouuellea qu'il luy auoit apportees. Le Preuost respondit, II me desplaist que la chose est ainsi aduenue. A quoy ioyeusement Guy luy dit, Vous estes mon ami, ie vous aime de bon cceur. Puis prenant congó des prisonniers se retira en la salette '). 1) „Salette" beteekent: kamertje. Pjsv de temps apres, monsieur De la Grange entra dedans ladite court: et comme en tout son emprisonnement on ne 1'auoit iamais veu que ioyeux, aussi lors a sa fagon accoustumee commenga d'vne face la plus ioyeuse qu'il est possible donner le bon iour aux prisonniers, parlant a eux et les encourageant en ceste sorte, Mes freres, ie suis auiourd'huy condamné k la mort pour la doctrine du Fils de Dieu: ie m'en vay donc a la vie eternelle, car mon p. 392 nom est escrit au liure de vie, et // n'en peut estro effacó d'autant que les dons et vocation du Seigneur sont sans repentance. II protesta aussi que de sa part il auoit annoncé la pure verité de 1'Euangile: et que la doctrine des Papistes menoit les ames a perdition. Sur quoy il exhorta les prisonniers de s'en separer et adherer du tout a la pure parole de Dieu laquelle il leur auoit enseignee. Ainsi se retirant en la place de deuant, print congé de tous. II demanda des escouuettes (qui sont au langage du pays, des vergettes) pour nettoyer sa cappe et son saye '), fit noircir ses souliers, donnant raison pourquoy il faisoit cela, D'autant, disoit-il, que ie suis conuié aux nopces, et que ie m'en vay au banquet eternel de 1'Agneau. De li se retirant, autres prisonniers vindrent vers luy: et le trouuans assis deuant sa prison ayant deuant soy sur vne escabelle du pain et du vin qu'on luy auoit apporté pour prendre sa refection, demanderent s'il seroit menó au supplice auec ses fers au 2) iambes. II respondit et dit, Ie le desireroye bien, voire qu'ils p. 393 m'enterrassent auec iceux, a fin qu'ils fussent tesmoins // de leur inhumanité aussi bien que ses liens pour le Fils de Dieu. Et comme lesdits freres le consoloyent, il leur dit, qu'il sentoit vne telle ioye en son cceur qu'il n'auoit pcint de bouche ny de langue pour 1'exprimer: et que Dieu luy faisoit trop plus grand' grace mille fois de le retirer ainsi de ceste vie caduque, que do 1'appeler sur son liet par maladie, et qu'en mourant ainsi il trespassoit en bon sens et entendement: priant Dieu iusques a la fin d'auoir misericorde de luy. II insista fort de monstrer qu'on deuoit bien recognoistre ce grand benefice de Dieu qui leur auoit donnó la cognoissance de son Fils Iesus Christ: et que ceste grace n'estoit pas faite a tous, etc. Sur cela chacun se retira prenant congé de luy. <| Peu apres ces deux seruiteurs de Dieu furent menez en Ia maison de la ville pour receuoir sentence de mort, a sauoir d'estre pendus et estranglez pour auoir contreuenu au commandement de la Eegente, c'est a sauoir d'auoir celebré la Cene de Iesus Christ p. 394 contre son mandement, sana autrement toucher a // la doctrine laquelle ils auoyent preschee: ny que pour icelle auoir constam- 1) „Saye" beteekent: mantel. 2) Lees: aux. ment maintenue, ils fussent condamnez. Bref tous deux sont demeurez victorieux et ont triomphó de leurs ennemis au milieu de la mort comme on peut voir par leurs escrits. Ainsi que monsieur De-Lagrange fut mené au supplice, estant sur l'eschelle, quelque grand bruit que fissent les soldats enuironnans le gibet, il protesta a haute voix qu'il ne mouroit pour autre cause que pour auoir annoncó et maintenu la pure veritó de Dieu au peuple: et de cela il en prenoit le ciel et la terre en tesmoignage. Ainsi passa ce fidele seruiteur de Dieu de ceste vie a la vie eternelle. Peu apres on amena M. Guy, lequel estant arriuó au supplice se prosterna voulant faire sa priere au pied de l'eschelle, mais on ne luy laissa acheuer, car le releuans le firent soudain monter. Estant sur l'eschelle, ayant mis les pieds entre les eschellons, il exhorta premiereraent le peuple a porter reuerence au Magistrat, remonstrant qu'aucuns ne s'estoyent ac-//'quitez en ce p. 395 de leur deuoir. Puis les pria de vouloir perseuerer en la doctrine laquelle il leur auoit annoncó: protestant qu'il n'auoit presché que la pure verité de Dieu. II n'acheua pas du tout son propos, d'autant que les Commis firent signe a 1'Officier de se haster. ce qu'il fit. Mais incontinent que ce bon personnage fut mis ius '), aduint vn tel trouble entre les soldats qui estoyent tous en armes sur ledit marchó, qu'ils se prindrent incontinent a courir par la ville, delaschans leurs harqubuzes sur ceux qu'ils roncontroyent tant Papistes qu'autres, voire s'entretuans eux-mesmes: tellement que depuis a esté rapporté fidelement que iusques au nombre de douze y ont esté que tuez, que demeurez sur le champ, a sauoir ceux qui ayans estó blessez sont morts depuis entre plusieurs autres naurez. Et s'estoyent ainsi esmeus sans occasion quelconque: de sorte que les Capitaines ne pouuoyent retirer, n'empescher sans grande difficultó ceux qui se mettoyent a piller les boutiques. Dequoy nous ne pouuions autre chose // penser, sinon que Dieu p. 396 leur auoit enuoyé eest espouuantement pour vn signe de son iuste iugement. Car ils estoyent tellement saisis de frayeur qu'ils pensoyent estre accablez sans toutefois rien voir. L'ISSVE des deux Michels Herlins pere et fils, et Iean Mahieu, honorables Bourgeois de Vallenciennes. :i ^68 frer6S' preaons coura?e' ce n'est «en de mort. Et incita lesdits prisonniers // a chanter quelques Pseau- n 399 mes, pour rendre louange au Seigneur: tellement qu on nauoit pas veu ledit personnage en toute sa vie plus constant. Et prenant congé es prisonniers s en alla bien allaigrement a la mort. Estant paruenu au lieu du supplice, se mit a genoux, et leuant les yeux au ciel, fit sa priere a Dieu sur le bout de 1'eschaffaut: laquelle acheuee se presenta volontairement ó, la mort. rien P/eS luy .fut m.ené Michel Herlin le ieune) ^quel ne sachant e co qui estoit aduenu a son pere, dit, ainsi comme on le muioi on pere est-il a Dieu? Deuant qu'on le vint querir s'en a a e a maison du Preuost >) en la prison prendre congó de tous es prisonniers, et les embrassant 1'vn apres l autre, dit:Nousnous en a ons deuant, et vous nous suyurez quand il plaira a Dieu. Laqué e chose estoit la plus pitoyable qu'on sauroit dire: car il n'v auoit si dur qui ne pleurast, mais Herlin leur disoit, Ne pleurez pas car vous me contristez, vous voyant pleurer. Et estoit tellemen /; constant qu il n'y auoit nul des prisonniers qui ne desirast « 400 de mourir auec tous ces bons seruiteurs de Dieu, voyans leur merueilleuse constance, et leurs faces si ioyeuses. Et dit encore e ï personnage par plusieurs fois, Yoicy, voicy la iournee heureuse e pai moy tant de fois desiree, a sauoir: de mourir auec ces' ons seruiteurs de Dieu: parlant des Ministres. car il les aimoit e ou e affection: comme aussi il 1'auoit bien monstró quand il fut prins auec eux: car il eust bien eu le moyen de se sauuer, mais il ne es voulut ïamais abandonner. II dit aussi en la prison deuant le arrk- Plus'eurs prisonniers, II est vray que nous sommes auiourd huy condemnez des hommes, mais il faudra que ceux qui nous ont condamnez, comparoissent deuant la face de nostre ieu. t ainsi il marcha fort constamment iusques au lieu du supp ice. ou estant paruenu, dit a haute voix, en monstrant les uges, oila ceux qui nous ont condamnez, dont ie prie Dieu leur vou oir pardonner. Estant sur 1'eschaffaut mon-//stroit telle dm constance que chacun en estoit raui en admiration. Entre autres parolles qui luy procedoyent de cceur allegre, il dit, Voici la louinee heureuse, et par moy plusieurs fois desiree, k sgauoir de voi;iovooP-r;ebrhthrskwara haien ua het huis van den pr°v°°st'waarheen VIII. 41 mourir auec ces bons seruiteurs de Dieu, parlant des Ministres: les ayant aimez detelle affection, qu'il ne les auoit voulu aucunement abandonner: ayant eu neantmoins moyen de se sauuer lors qu'ils furent ensemble constituez prisonniers par le grand Maire de saint-Amand. Sa sentence (ou calenge, comme ils la nomment) luy estant leuë sur 1'eschaffaut, a sgauoir qu'il auroit la teste trenchee, et que tous ses biens seroyent confisquez, etc. a ce dernier il dit proinptement, Yoila la sausse du poisson: donnant assez a entendre que c'estoit a 1'occasion des biens qu'on demandoit leur mort. Puis se mettan t a genoux fit sa priere èt Dieu, leuant la face et les mains au ciel d'vne affection ardante. II n'y auoit p. 402 si dur cceur qui ne fust es-//meu a compassion, iusques au Bourreau mesme qui escoutoit a genoux les prieres qu'il faisoit. En ceste disposition il finit heureusement ses iours a la gloire du Seigneur, et edification de plusieurs qui estoyent presents a sa mort. Apres cela on laissa les corps quelque temps en spectacle, a sgauoir les deux corps des deux Ministres pendants au bois, et les corps des autres, mis aux Halles au drap, iusques a 1'apresdisné bien tard. Ainsi qu'on deuoit mener tous les cinq au Montd'azin (qui est le lieu du gibbet hors de la ville) quelcun s'aduisa de demander au sieur de Hamet et aux Commis executeurs en ceste partie, que les corps des deux Herlins fussent enseuelis. Ce que lesdits Hamet et Commis ottroyerent, Moyennant (dirent ils) que ce ne soit point en terre saincte, par ce qu'ils sont morts comme heretiques. Les corps de M. Guy et M. De la Grange et de Iean p. 403 Mahieu furent menez audit Mont-d'azin, auquel lieu on en-//terra les corps de Guy et Mahieu si peu auant en terre, qu'aux bestes des champs (selon le recit qu'on en a fait) ilz ont estó en proye: qui n'est pas chose nouuelle aux seruiteurs de Dieu, comme il est escrit au Pseaum. lxxix. Le corps de M. De la Grange, fut rependu et mis au gibet dudit Mont-d'azin par grand opprobre, et tiré d harquebusades par les soldats: et ce pour 1'opinion qu'on auoit de luy d'auoir le plus empeschó et retardé la reddition et des temples et de la ville. Telle ') a estó Tissue de ces cinq personnages: apres lesquels quelques autres ont estó pour vne mesme cause executez en ladite ville de Vallenciennes, a sgauoir Simon Fouueaux bruslé vif, Matthieu De la haye, Pierre De le rue, Roland Le bouc, Iean Tieullie» et autres dont la memoire sera benite a iamais en 1'Eglise du 1) Het nu volgende stuk is met eenige uitbreiding opgenomen door Crespin. Hierbij heeft hij echter de namen van Simon Fouveaux en van André Bardelots weggelaten. Zie zyne Histoire des vrays Tesmoins de la verite, 1570, fol. 696; in de uitgave van Benoit, 1889, T. III, p. 588 s. Seieneur. Et qui pourroit reciter les cruautez barbares commises contre les poures fideles, non seulement en // ladite yille de Val- p. 404 lenciennes mais aussi en Cambray, et Chasteau en Cambresy, Tournay Lisle, Audenarde, Gand, Bruxelles et autres villes et bour^ades du Pais-bas? Les tourmens que la trouppe cruelle a fait endurer a M. Andró Bardelots de Hontscot, ministre, lequel fut pendu & Alost P A 51. Iean Le sur d'Arras, ministre de Chasteau en Cambresi? a M. Iean Catteu, ministre en SaintAmand et tant d'autres que le susdit Archeuesque de Cambray a tourmenté iusques au bout ? LIJST DER AANGEHAALDE BIJBELPLAATSEN. OUDE TESTAMENT. (De cursieve cijfers wijzen de bladzijden aan). Genesis 1:1, 317; 2, 323; (foutief II): 26, 523; 27, 200-, 28 (foutief 29). 343; 31, 343; II: 9, 525; 17, 226-, 23,514; 24, 310, 315; 25, 343-, III : 4,378,446'; 5 (foutief 4), «9; 14, 509, 5i4; 15, 195, 236, 433-, 19, 457; 22, 243; IV : 4, 5, 94; 8, 435, 453 ; 9, 10, 400; 10, 252, 336; (foutief XIV): 10, 128; 13, 128-, VI: 5, 505; 14, 453; VII 129 , 7, 453; 17, 293 ; 23, 434; IX :6. 200; 13, 525; XII: 1, 435; 4, 441; XV: 6, 3i5; XV11:1, 3*6; 10, 527; 11, 226, 312, 313, 525 ; 25, 313; XVIII: 20, 505 ; 27 (foutief 28), 451; XIX : 17, 298 ; 24, 293, 350 ; 25, 293; 26, 204, 205; XXI: 33, 447 ; XXII: 2, 565; 8,456; 9, 435 ; 18,196,236 ; 33, 316 ; XXV (foutief XXVII): 33, 339 ; XXVI: 4,196 ; XXVIII: 9, 435; XXXI: 27—29, 293; XXXIII: 20, J 527; XXXVII 435; XXXIX 435; XLI: I 26, 528, 530; XLIV—XLVII 293;XLV:5, 297, 317; L: 20, 297, 625. Exodus I 131; 10, 435 ; W, 341, 426; | 20, 295; 11:2, 435 ; 12, 299; 111:8, 454; IV: 3, 514 ; 12, 379; VI • 4, 448; VII, VIII 1 287; VII: 11, 224, 378; VIII: 32, 342; I IX: fi, 297; X:21, 223; XII: 11, 226;27, 314; 43, 525 ; 46, 514; XIV 129,438; XV: 2, 354 ; 18, 447 ; X VI: 15, 541; XVII: 15, 527; XVIII: 8,439; XX : 3 (foutief 30), 324 ; 4, 222, 317 ; 5, 285; 7, 325; XXII: | 22, 344,345; XXIII: 2, 48; XXXII: 6,225; j XXXIII: 20, 317; XXXIV: 6, 316, 447. Numeri XI: 15, 503; XVI 435; XX : | K, 541; XXII 371; XXII-XXIV 224; XXXI: 13, 435. Deuteron omium 1:16, 286, 372 ; 11:16, 374 ; 20, 334; IV: 2, 199, 508; 12, 317; 24, 130, 285 ; 28, 85 ;V ■.8,317,324; VI: 4, 316; VIII: 2, 448, 456; 3, 325; 18, 317 ; IX: 3, 448; X : 2,370; 17,370; XIII: 3, 415; XVII: 19, 250; XVIII: 15, 311, 318; XXI: 23, 101; XXIV : 6, 527; XXVII: 26. 318; XXX: 19,331; XXXI: 6,417 ; XXXII: 7, 48; 39, 52; XXXIII: 3, 437. Jozua 1:5, 417 ; 8, 250. Richteren VII 136; XVI:30,128, 341; 30, 31, 355. 1 Samuel 111:18, 365; IV en V315; VIII: 4, 412; XIV: 45, 437; XV 289 ; 22, 23. 603; XVII: 40, 354 ; 51,133,134 ; XVIII: 3, 363, 413; 11,12, 435; XX : 8, 413; XXIII 435; 16, 413 ; XXIV: 16, 333. 2 Samuel VI: 6, 7, 289; VII: 12,196; 16, 236 ; XIV 435; XXII: 29, 433; XXIII: 10—12, 439; XXIV: 14, 348. 1 Koningen XIII 313; XVIII 313; 17, 403, 406; 21, 398; XIX: 3, 435. 2 Koningen 1:9, 438; VII 439; XVIII: 17, 131. 1 Kronieken XVII: 11, 196; XXX : 16, 446. 2 K r o n i e k e n XIX: 6, 373; XX : 24, 439 -, XXXII: 31, 448. E s t h e r VII: 5, 439. Job 1:12, 132; 21 (foutief 22), 3S8; 21 (foutief 12), 358; 111:20, 446; IV: 6, 7, 283; 19, 381; V:17, 284, 298.433,446, 447; VII: 1, 294; VIII:9,446; IX:5,317; X: 1, 362; XII:IV, 446; XIV:1, 2, 446; 5, 297, 456; XIX : 25, 399 ; 28, 413; XXI: 12, 283, 429; XXII: 13, 317; XXIV: 30, 412 ; XXX : 9, 434 ; XXXII1113 ; XXXIV: 19, 370; XLII: 12, 298. Psalm I (foutief II) 250; 1, 251,338; i-a, ïdö; II 173; 1, 345,426; 1-3,295, 399 ; 1, 2, 426; 2, 242 ; 3, 322; 4, 345, 443 ; 6, 318; 7, 317; 8, 168; 9, 335, 438, 449; 10—12, 252; 12, 152, 293, 335, 341, 375, 399, 400 ; 111:2, 3 (foutief 1,2), 348; 3, 283, 377 ; 7, 451; 9,445 ; V: 1—3,344; 5, 6, 285, 370 ; 7, 295, 399, 400; (foutief XV): 10, 340; VI ;9,382; VII: 10, 448; VIII: 3, 70; IX : 11, 451; 12, 344; X: 7, 340; 17, 370 ; 18, 344 ; XII: 5, 456; XIV : 6, 451; XV: 5 (foutief 6), 447; XVI: 10, 321; XVII :3, 448 ; 4, 45; 15,363; XVIII 168, 173; XIX: 2 (foutief 1), 447; 11,294; 12, 433; XXII 318; 1, 318; XXII: 25, 370; XXIII: 4, 330, 451; XXVII: 1, 438; 10, 503; 13 (foutief 12),444; XXX: 6,451; XXXI: 2, 377; XXXII: 1,175 ; XXXIII: 1, 297; 17, 297; XXXIV: 4, 438; 7, 456; 7, 8, 451; 8:346, 437, 438, 448 ; 9,294 ; XXXVI: 2 (foutief 9), 340; XXXVII: 5, 454; 13, 345, 443 ; 24, 354; XXXIX (foutief XL): 14, 589; XL : 5, 346.451; XLII: 1, 390 ; 3 (foutief 2), 363; XL1V:4, 448; 14, 434 ; 23, 262, 296. 335. 365. 373. 379. 392, 434, 439, 498; XLV:8,285; 11,366; XLV1:1, 339 ; XLIX : 7, 434; L:3, 399; 4, 370; 6, 355, 447 ; 15, 344 ; LI 207 ; 4, 334; LIII: 6, 361; LVI: 12, 354; LIX: 9, 443; LX: 11, 451; LXVI:10, 433,448, 456 ; LXVIII: 19, 322; LX1X:13, 434 ; LXXI: 1, 356; LXXV : 8 (foutief 7), 456; 9, 454; LXXIX : 1, 297; 3, 295; 4, 292, 396, 457; 12, 296, 370, 400; 13, 297; LXXXII: 1, 2, 250 ; 3, 374; LXXXIII:3, 345; LXXX1V : 1, 339 ; 3 (foutief 2), 363; 11, 208, 390. 444 ; XC: 6, 451; XCI: 2, 3, 346; 9, 437, 457; 13, 71; 14,15,3^:15, 330; 15, 16, 398, 450 ; XCIV : 5, 6, 372; 7, 317; XCV:7,297,342; CI11:1, 315; 2—4, 581; 8, 316; 15, 451; 17-19 (foutief 27-29), 456; 19, 317; CIV: 28, 451; CVI 127; 1, 128; 2, 418; CVII: 16, 31, 418; CVIII : 8, 9, 355; 13,354; CX:1, 354; 1 (foutief 17),448; 4,311, 318;CXll: 6, 346: 7, 438, 444 ; CXIV 526; 4, 446; CXV: 1, 418; 2, 283; 4—7, 290 ; 9, 10, 417; CXVI : 10, 414; 11, 85; 15,191,365, 377,445; CXV11:1 (foutief CXVI: 30), 345 ; CXVIII (foutief CXV1I): 6, 354; 8, 346, 347, 451; 14, 354; 22, 97,294 ; CX1X: 24, 417 ; 75, 418; 103, 294; 105, 433; CXX : 5, 390 -, CXXI: 1, 445 ; 1, 2, 367 ; 4, 438; 4, 5, 398 ; 4, 5 (foutief 45), 450 ; CXXIII : 2, 3, 451; CXXIV : 8, 367, 445; CXXV:1, 134, 448, 454 ; 1—3, 450; 2, 438,454; CXXVI: 5, 339, 451; 5, 6, 299; 6, 441; CXXVIII: 3- 6, 325; GXXX 207; CXXXII: 11, 196; CXXXVI 447; 4, 418; 25, 456; CXL : 4, 340; CXLI: 8—9, 346; CXLV: 8, 447; 14, 354; 16, 451; 17, 418; CXLVI: 3, 132, 355; 3, 4, 451. Spreuken 1:11,340; 16, 400 ; 26, 443; 11:6, 447; 111:11, 284,298,454; 12, 453; '24, 438; VI: 23, 433; X : 10,454 ; XVI: 3, 454; XVI 1. 3, 448, 456 ; 15, 370 ; XVIII: 12, 447; XXI:1, 95, 131, 438; XXVI: 4, 109; 11, 298, 506 ; XXVIII:!, 361; XXX: 6, 199, 508. Prediker VII: 1 (foutief2),389; XII: 1, 359. Hooglied 1:1, 346 ; 3,361; VIII: 6, 113. Jesaja I 512; 11, 334; 15, 400; 16, 334, 400 ; 21, 401; 23, 370; 28, 401; II: 4, 441; 8, 290; 19, 355, 400, 443; 111:4 (foutief 3), 412; 8, 444; V : 1,361; 4,361; 12, 349; 20, 370 ; VI: 3, 418; 7, 379; VII: 14, 196; IX: 1, 372 ; 5, 321, 337; XI: 1, 196; 4, 329, 330, 355 ; 9,79; XII: 2,354; XIII: 8, 335; 19, 350; XIV : 27, 365; XXI : 9, 324 ; XXIII: 7, 447 ; XXV: 8, 127, 298, 380, 385, 440, 441, 447, 452, 454; (foutief XXVI): 8, 452; XXVI: 12, 447 ; 17, 434; 17 (foutief 18), 336; 18,299; XXVIII : 16, 329, 344, 348, 417, 439; XXIX; 13, 107; 14, 153 , XXX: 5, 457 ; 14, 438 ; 18, 447 ; 24—28, 443; XXXIII: 7, 452; 32, 434; XXXV: 10 (foutief 11), 449; XXXVI: 6, 134; XXXVIII: 17,581; XXXIX : 8,365; XL:6, 364, 446, 451; 7, 129; 8, 52, 451; 8 (foutief 6), 341; 26, 317; XU:4. 317; 4 (foutief 7), 447; 11, 364; 12, 434; 14, 292, 364, 369, 427 ; 22, 23,592; XLII: 23, 447; XLIII: 1, 369 ; 2, 364, 448; 10,447; XL1V: 5, 447 ; 6, 317; XLV: 1, 2, 131; 17, 439; XLVI: 5, 242 ; 7, 447; XLVH : 8, 338; XLVIIl: 10 (foutief 12), 433; 17, 323; XLIX : 2, 440; 7, 292, 427, 434; 8, 414; 15, 346, 444, 458; 15, 16, 417; 1(5, 418; 23, 375, 400, 412; L: 7, 437; LI: 7, 369, 443, 451, 454; 8, 364 ; II, 12, 449; 19, 292, 434 ; 20, 427; LU : 5, 414; 7, 292, 324 ; 11, 326, 330. 338, 405 ; LI1I 207, 318, 509 ; 4—6, 580; 5, 337, 587 ; 5 (foutief 15), 448 ; 7, 322 ; 8, 321, 337 ; 9,202, 240, 456; L1V:7, 8, 52; 13, 79; 14,441; LV:1, 51, 239 ; 7, 447; LVI: 10,11,349; LVIII 374; 0, 372; LiX: 7, 400; 15, 372, 417; LXI: 1, 398 ; 2, 324; 3, 283; I.XII: 11, 322; LXI11: 8, 242; 16, 503; LXIV : 4, 128, 164, 454 ; 4 (foutief 17), 298; LXV: 12, 283; 12-14, 449; 14, 299,399 ; 24, 79; LXV1:3, 334 ; 24, 128, 338,356. Jereraia 1:8, 443 ; 9, 369, 379; II: 13 (foutief 111:10), 317 ; 19, 371; IV: 22, 96; VII: 3, 6, 372 -, 4, 334 ; 11, 324, 401; IX: 2-2, 23, 355; XI: 19, 337; XIV: 12, 444 ; 15, 447 ; 21, 458; XVII: 5, 133-, 13, ölV; l*, t>a; A.vili:w (toutiei /;,«/; 19, 361; XX: 7, 434 ; XXIII 417; 5, 202; 16, 415; 21,22,397; XXV : 15,454; XXIX : 8, 407; XXXI :33, 218; 34, 79; XXXII: 16, 316; XXXIII: 6, 527; XL1V 190; L: 40, 350; LI: 6, 338 ; 7, 326. Klaagliederen 1:18, 316; III: 27, 359. Ezechiël III: 18, 417; XII: 12, 372; XIII: 9, 378; 18, 342; 19, 342; 19-21, 326; XVI: 62, 447; XVIII 588 ; 21, 105; XXII: 12, 370; XXXIII: 3, 357 ; 6, 417; 10, 357; 14, 447; XXXIV 417; 10, 289; 23, 398; XXXVI: 20, 414 ; XXXVIII: 21, 436. Daniël 11:34 (foutief 33), 335; III 132; 17 (foutief 91), 346; 18, 406; 26 (foutief 61), 438; VI (foutief XIV) 132; VI (foutief III): 23, 369; 23 (foutief 21), 433 ; 23 (foutief 22), 414, 435; VII: 11, 443 . 21, 400 ; VIII: 19, 330 ; IX : 7, 316, 418; 27, 324; XI: 38, 242, 243, 244 : XII: 3, 445 ; 3 (foutief XIII: 13), 297. Hosea 1:10,433; 11:22 (foutief 23), 433; X : 8, 355,400,443; XI: 8, 350; XIII: 14, 362, 385. Joel 11:1, 361; 28, 381; 28, 29, 81; 32, 50, 346. Amos IV: 11, 350; V:13, 416; 22, 334 ; VI: 1, 449; 8,283,429; VII: 10,404; 11, 403. Micha 111:4, 285 ; 5, 378; IV: 10,11, 449; V: 2, 317 ; VII: 6, 291; 19, 581; 23, 436. Habakuk 11:4, 101, 315, 582. Zacharias 1:17,418; 11:8,364,418, 443, 632; 111:9, 574; IX 587 ; 9,318,322; XI: 12 (foutief 10), 309; XIII: 7, 369 ; 9, 353; 17, 330. M a 1 e a c h i IV : 1, 3, 454 ; 3, 444. NIEUWE TESTAMENT. M at t heus 1:19, 203 ; 20, 202 ; 21, 198. 318, 398 ; 22, 311; 23, 311. 318; 25, 199, 236; 11:1, 236 ; 20, 435 ; 23, 237; 111:7, 345, 378 ; 8, 342; 10, 340; 16,237, 316, 323, 527, 538; 17, 321; IV: 2, 237; 9, 446; 10, 111, 499, 524 ; 10 (foutief 17), 372; 19, 98; 23, 237 ; 24, 238 ; V:2,237; 4, 283, 387 ; 6, 357 ; 8, 284; 9, 292; 10, 190, 281, 283, 285, 296, 329, 343, 355, 364, 389, 427, 439, 447, 449, 457; 10—\ 0«V/1 « . . ' itt, oo>5, o/o; zu, aso, a/U, 1-W; 21, 436; 21 (foutief 6), 291; 22, 291, 442,446 ; 24, 290, 373, 375, 453, 632 ; 25, 332, 436 ; 26, 27, 110; 20-28, 428 ; 27, 406; 28, 45,113, 132, 357, 364, 376, 399, 429, 437, 454 ; 29, 297, 335, 388, 413, 414, 428, 430 ; 29, 30, oz, 1-4Ö, bZ4; au, 346, 418, 456 ; 32, 81, 296, 297, 332, 373, 376, 428, 444,454; 33, 592 ; 34, 332 ; 37, 284, 413, 628 ; 37 (foutief 27), 366; 37 (foutief IX : 29), 366; 37— 39, 388; 38, 243, 290, 292, 330, 332; 39, 432, 445; 40, 312; 41, 292 ; 48, 436; XI 238 ; 2, 212; 5, 242 ; 7, 506; 12, 442 ; 14, 528; 19, 353, 435 ; 21, 22, 401; 25, 70, 284 ; 28, 111, 183, 237, 239, 446, 447; 29, 334, 547 ; 29, 30, 323; 30 (foutief 50), 357; XII: 20 (foutief 29), 437; 29,330 ; 30,167; 32, 71; 33, 95 ; 33—35, 286 ; 34, 96 , 39, aio; w, ZiO; 41, 371; 45, 340;\IU220; 5, 294 ; 21, 505 ; 23, 333 ; 31, 426; 32, 295 ; 33, 134 ; 42, 400; 43, 297; 45, 445; 46, 299; XIV: 3, 435 ; XIV (foutief IX); 30, 130; XV: 7—9, 107; 8,9,153; 13,96; 14, 224; 17, 517, 612; 30, 238; XVI: 6, 524; 13, 317; 16, 318, 337, 398; 17, 284, 361, 417; 18, 97, 294, 323, 330, 384 ; 24, 290, 330, 332, 362; 26, 45 ; 27, 236, 443 -, XVII: 2, 234, 238 ; 5, 321, 553, 554, 608; 20, 130 ; 24, 25, 112; 27, 98,238; 27 (foutief 17), 407; XVIII: 3, 294 ; 15, 40, 80, 81. 105, 324; 17, 104; 18, 80, 82, 175; 19, 82; 20, 243 ; 21, 22, 98; 35,340 ; XIX: 5, 310, 315, 343 ; 6, 343, 553; 12, 159; 14, 313; 28, 371, 440 ; 29, 284, 298. 335 366, 398, 628; XX : 20-22, 635 : 22, 454; XX (loutief XII): 23, 129 ; 25, 76; XXI: 5, 318, 322; 12, 225, 239; 13, 324, 401; 19, 286 ; 25, 527 ; 33, 361; 42, 97; 44,45, 335; XXII: 3 (foutief XI: 22), 357; 11, 334; 13, 400, 443, 445 ; 18, 443 ; 21, 76, 112, 164, 407; 44, 448; XXIII 220;% 88; 2, 3, 75; 4, 239 ; 8, 433 ; 15, 411; 26, 293; 27, 288; 30, 399; 31, 399 ; 33. 378; 34, 401, 435 ; 34—37, 401; 35, 128, 252, 399; 37 (foutief XXII: 36), 438; XXIV 252; 4, 329, 369 ; 5, 214; 5, 11, 24, 288 ; 9, 430, 436; 13, 291, 379, 436, 442. 446; 14,295, 427; 15, 324 ; 23, 231, 429, 545 ; 21 (foutief 4), 415; 26, 241, 323 ; 30, 244, 449; 32, 296 ; 33, 236; 33 (foutief 35), 382; 38, (foutief XIV: 37), 453 ; 43, 244, 334 ; 44, 334 ; 45, 334 ; 46, 334 ; 51, 356, 400, '443, 445, 446; XXV: 1—12, 225; 10—12,106; 21, 334. 366 ; 27, 335 ; 30, 371, 400, 443, 445 ; 31, 373, 380 ; 33, 35, 298 ; 34, 443, 454 ; 36, 632 ; 36 (foutief 27), 455; 41, 503; 41 (foutief 42), 335, 356, 400 ; 42, 335; 46 (foutief 42), 356; XXVI 240: 11.237- 13, 327; 15, 239, 309 ; 20, 325 ; 24, 340; 26, 90, 107, 227, 314, 325, 513; (foutief XXXVI): 20, 324 ; 26 (foutief 20), 313; 26-28, 84, 220, 231; 27, 553; 28, 510; 29, 227; 30, 325. 330 ; 31, 369 ; 37, 237; 37, 38, 98; 38, 387; 39, 358 ; 39 (foutief 38), 344, 380 ; 40, 41, 99 ; 41, 364, 365, 381, 428, 442 ; 41 (foutief 61), 385; 42 (foutief 24), 445; 52, ,99; 57, 239 ; 01, 524; 64, 380, 443; XXVII 375; 2, 239, 498; 4, 45; 20, 21, 373 ; 24 (foutief 25), 371; 35.' 239-. 38 (foutief 37), 436, 448 ; 43, 377; 46, 318; 51, 319; 60, 240 ; 63,112 ; XXVIII: 6, 240; 18, 570; 19, 93, 313, 323, 324, 325, 344, 568 ; 20, 97, 244, 297, 330, 358, 367, 457, 548, 632 ; 20 (foutief 19), 436. Ma reus 1:4, 312. 10. 538i 15.324- 111:27, 330 ; IV: 20, 333 ; 30, 426 ; 31, 295 ; 35 (foutief 34), 453 ; 38 (foutief 24), 434; 40 (foutief 34), 437; VI: 11,337; 18, 435; VIII : 2, 237; 12, 345 ; (foutief V): 15, 524 ; 29, 398 ; 29 (foutief 20),3iS;31, 317; 34, 330 ; 35, 362, 432. 445; (foutief Matth ) VIII: 35, 366; 38, 244, 296. 332, 373, 376, 428, 444, 454; (foutiel IX): 38, 251; IX: 23, 109; 44, 128; 16, 338 ; 47 (foutief 41), 450; 48 (foutief 47), 356,372; X:9, 553; 11, 313; 29, 441; 39, 360; 42, 76; XI: 25, 340; XII:29, 316; XIII: 11, 436; 13 298 ; 28 (foutief 18), 336; 29 (foutief 28), 383 ; 37, 334 ; XIV, XV 375 ; 22, 107, 220, 324, 325, 513; (foutief XXIV): 22, 313 ; 23, 553 ; 24. 510; 26, 325 ; 33, 34, 98 ; 34 , 387 ; 37, 38, 99 ; 58,524; XV: 27, 448 ; 33, 319 ; XVI: 6, 239, 240; 15, 313-, 16, 69, 83, 90, 587; 17, 338; 19,241, 312, 335, 381, 537, 546. Lucas 1:5, 568; 31, 311, 318, 543; (foutief II): 31, 198; 32, 317; 33, 376; 35, 202, 203, 311, 316, 323, 537; 38,544; (foutief VII) : 38, 503; 42, 236, 318 ; 42, 43, 199-, 49, 447-, 55, 312; II 112; 1,236, 311-, 10, 324; 11, 172; 21, 236, 398 ; 29, 633 ; 48, 199 ; 51, 237 ; 52, 236; 111:3, 312; 19, 435 ; 22, 237, 527, 538 ; 23, 237, IV: 18, 398; 10, 324; V:10, 98; 35,545; VI: 21, 283, 284, 285 ; 22, 283, 449 ; 22 (foutief 21), 457; 23, 283 ; 24, 283 ; 25, 449 ; 36, 447 ; 40, 290, 332, 373, 375, 434; 45, 286; VII : 22, 238 ; 50, 109; VIII: 16, 333 ; 23 (foutief 22), 434 ; 25 (foutief 22), 437 ; 45, 238; IX: 5, 337 ; 20, 398 ; 20 (foutief 26), 318; 23, 330, 433 ; 24, 362, 366, 388, 432 ; 24 (foutief 23), 445; 20,81, 296, 298, 332, 373, 376, 428, 444, 454 ; 62, 292; X: 3, 401, 434; 11 (foutief 19), 337 ; 16, 75, 312; XI: 2,108; 2 (foutief 34), 445; 22 , 330 ; 28, 296; 33, 210, 333; 46, 239; 51, 252; XII: 1, 524 ; 4, 437, 443, 451; 8, 332, 373, 376, 428, 444, 454 ; 11, 244,376, 379, 436; 32, 243, 292, 369 ; 50, 360,380; 51, 332, 436; XIII: 1,283 ; 3, 340; 19, 295; 19 (foutief 18), 426; 24, 442, 630; 24 (foutief VI: 31), 336 ; 26, 297; 28,400, 443, 445, 503; XIV: 18, 357 ; 26,113,284, 298, 330, 366, 413 ; 26, 27, 290, 373 ; 27, 284, 332 ; 27 (foutief 23), 433; 30,31,294; 33, 292; XVI: 13, 446; 15, 239; (foutief XVII): 15, 586; 17, 329; 19, 125,283; 19—31, 587 ; 25, 449; XVII: 9, 338; 19, 350 ; 26, 453-, 30, 244 ; 33, 366, 432 ; 33 (foutief 18), 445 ; XVIII :1, 131; 15, 313; XIX (foutief XII), 335; 14, 322; 19, 324; 41, 237, 387; XX 375; XXI: 12 (foutief 11), 436; 14, 379; 14 (foutief 11), 436; 15, 459 ; 18, 437; 19, 53, 136, 453; 19 (foutief XI: 16), 332 ; 23, 444 ; 24, 428 ; 28, 296; 28 (foutief 29), 383 ; 30 (foutief 27), 336; 32, 334 ; 34, 157, 389; XXII: 9, 325; 14, 513; 17, 218; 19, 107, 217, 231, 313,324, 508; 19, 20, 220 ; 20, 227, 314, 510, 528; 25, 76; 26, 238 ; 30, 440 ; 31, 32, 98 ; 37, 436; 39, 325 ; 41, 358, 380 ; 44, 237,387; 45, 46, 99; XXIII 375 ; 5, 403, 404; 15 (foutief 21), 371; 29, 400; 30 (foutief III: 29), 443; 31 (foutief 32), 448; 33,292 ; 33 (foutief 34), 345 ; 34, 250; 42 (foutief 41), 448 ; 43, 587; 45, 319 ; 46, 214; 47, 252; VIII. 51, 251; XXIV 190; 26, 27, 373-,11,105; 31, 233 ; 39, 237, 241; 45, 286; 40, 291; 47, 324 ; 49 (foutief 48), 450 ; 50,312; 51, 546, 548. Johannes 1:1, 311, 317; 1—3, 235; 3, 337 ; 4, 535 ; 5, 303 ; 9, 244; 11, 242; 12 (foutief 13), 338; 14,204, 205, 236,317, 338; 16, 311, 312, 337; 18, 317, 318; 29, 321, 570, 581; (foutief III): 20, 582; 32, 527, 538; 36, 528 ; 39, 337; 43, 97, 617; II 204; 14, 239; 14—16, 224 ; 19, 524; 111:2, 237 ; 4:523; 5 -.523 ; 5 (foutief V: 3), 323; 16, 418; 17, 398; 18, 69, 587; 19, 372, 558; 19 (foutief 21),335 ; 21,2.92; 21, 22, 248 ; 22, 523 ; 23, 312; 29, 361; 33, 316, 355 ; 35, 313 ; 36, 337,338; (foutief II): 36 (foutief 20), 315; IV: 2, 313; 6, 237; 10, 524; 14,239; 10,303 ; 21,406; 23, 242 ; 2i, 108, 317, 523, 524 ; 25, 318, 405; V : 1, 338; 17, 297, 317; 18, 237; 21, 242 ; 24, 315, 358, 359 ; 28, 399 ; VI: 19, 237 ; 29, 448; 35, 218-, 38, 206 ; 40, 315; 45, 79 ; 49, 527 ; 50, 313; 51, 231, 514, 522, 528 ; 53, 538, 540, 551; 53—58,231; 54, 514, 515, 523, 540 ; 54—57, 559 ; 56, 315; 63, 230, 523 ; 65, 230; 68, 449,631; 69, 318, 337 ; 60 (foutief 7), 398; 70,528; VII 549; 24, 246, 286 ; 33, 545; 37, 238, 23.9, 242 ; 38, 286 ; 43, 251; VIII: 12,244; 15—17, 355; 32, 375 ; 36, 101; 39, 334; 48, 435; (foutief V):51, 524 ; 58, 243; IX 83; 5, 244; 9, 456; 31, 285 ; 41, 371; X: 1, 318; 1. 8, 397 ; 4, 365 ; 4 (foutief 47), 361; 7, 311, 312, 528; 9, 311, 384; 11, 368, 369, 384, 392, 398 ; 14, 445 ; 10, 401; 18, 240, 448 ; 23, 237 ; 24, 332 ; 25, 30, 237, 238 ; 28, 346, 353, 369 ; 28, 29, 316; 29, 297, 332; XI 238 ; 27, 398; 35 (foutief 30), 387; XII: 8, 545; 15, 322 ; 24, 295, 355 ; 25, 362, 366, 433 ; 27, 387 ; 34, 242; 35, 244 ; 43, 251; XIII: 1, 2,448; 13,433; 13, 14, ,98; 16, 290, 332; 16 (foutief 13), 456; 20, 312; 33, 545; XIV: 2, 214, 384; 3, 436, 545 ; 6, 72, 153, 286,295,311,312, 337; 17 (foutief 18), 345; 18, 344, 359, 367, 436 ; 19, 243 ; 26, 436; 28, 382, 523; XV :1, 517, 528 ; 2, 361; 2—5, 312 \ 5, 312, 315; 6, 331, 337; 10, 454; 13, 14, 240; 14, 297; 15, 430; 16, 242; 18, 19, 456; 18—20, 332, 433; 19, 291, 334,434 ; 20, 137, 290, 332, 373, 375, 447,453,456; XVI :1, 291; 1, 2 , 326 ; 2, 190, 215, 250, 430, 434-, 2 (foutief 3), 396 ; 2 -4,373 ; 3, 433, 434 ; 4, 373 ; 7, 230; 10,230; 12,93; 41* I 13, 244; (foutief XIX): 16, 244; 20, 129, 283, 299, 336, 385, 387,429,440,446,452-, 20, 33, 243 ; 21, 296, 336, 388, 434 ; 23, 79, 111; 27, 28, 382 ; 28, 545 ; 33, 132, 330, 343, 382, 434, 437, 453, 457, 626; XVII: 3, 311; 12, 448; 14, 434 ; 24, 232, 339; XVIII: 22, 71; XVIII, XIX 375; XIX: 11, 113; 12, 374-, 17—18, 436; 18, 448; 33, 240 ; 36, 514; (foutief XVIII): 36,238; XX 548; 17, 233, 382, 545 ; 22, 80, 81, 82, 175, 242 ; 23, 40; 27, 241; 31, 398, 405; XXI: 15, 78, 361, 616; 15—17, 99; 17, 75; 18, 387; 18—21, 99; 22, 98. Handelingen 1:9, 241, 312, 318, 537, 546, 548; 11, 244, 548; 14, 338; 19, 230; II 81; 9, 324; 17, 381; 20, 318; 21, 50, 346 ; 22, 238; 24, 131, 318; 30, 196; 30, 31, 318; 31, 240, 321; 33, 447 ; 39, 324; (foutief III) : 38, 312; 39, 312, 313; 40, 326, 330, 338 ; 41, 324; 42, 513, 612; 44—47, 562; III: 13—15, 250; 15, 291; 21, 230, 231, 241, 440, 545 ; 22, 311,318; 25, 312; IV: 1—3, 427; 2, 324; 11, 294; 12, 169, 311, 312, 318, 329, 331, 398; 19, 374 ; 25, 345, 426 ; 32, 323; V: 3, 4, 323; 17, 18, 427 ; 18, 435; 19,439; 28, 29,114; 29, 48 ; 29 (foutief 31), 374; 41, 47, 93, 208, 283,376,439; 41 (foutief VI: 42), 373; VI: 9, 427; 10, 373 ; VII 427; 2, 435 ; 20, 406; 51, 378; 52, 399 ; 55, 56, 367 ; 56, 335, 454, 548; 56 (foutief 36), 390 ; 56 (foutief 65), 448 ; 57, 435; 58, 371; 59, 130; 60, 252, 292 ; 60 (foutief 6), 345; VIII: 20, 225 ; 21, 340 ; 32, 322 ; 35, 286; 37, 324; IX 215, 342; 1, 2, 427; 4, 632 ; 5, 335, 341; 5, 6, 399; 15, 398; X en XI 565; X : 42, 244; 43, 312, 324, 329, 331; XII 130; 1, 414, 427; 5, 348, 354 ; 1,130, 439 ; 11, 414; 11 (foutief 22), 369; 12,406; XIII: 2, 567 ; 6, 360 ; 8, 427; 10, 378; 15,360; 36, 502 ; 39, 337 ; 43, 443; XIV: 4, 551; 22, 190, 299, 336, 393, 433, 434, 456 ; 22 (foutief 20), 397 ; 23, 442; XV153 ;6,85; 29, 153 ; XVI: 13, 406; 15, 313; 20 (foutief 26), 404; 39, 381; XVII 562; 6,404; 6, 20, 403; 13, 291; 18,427; 25-28,456; 28, 311, 312, 339; XVIII: 8, 313, 330; 28, 398; XX: 7, 513, 612 ; 20, 368, 590 ; 24, 48, 328; 28, 290, 297, 323, 361, 364,417; 30, 364; 31, 336 ; 32, 333, 360 ; 33, 336, 369; XXI: 13, 328, 372; XXII215; XXIV : 1, 2, 427; 5, 404; XXVIII 212. Romeinen 1:3, 233, 318, 323; 3, 4, 198, 311, 312, 317; 4, 311, 323 ; 7, 433; 8, 333 ; 9, 167, 329, 340, 345, 368; 9, 10, 333; 16, 293, 294, 368, 373; 17, 101,315, 582; 18,350; 20 (foutief 19), 447; 23,317; 24, 88 ; 25, 317, 345, 350, 418 ; 26, 350; 28, 289, 350, 372 ; 29, 415; II :2, 286 ; 5, 370, 371; 5, 6, 374; 11, 370; 13, 334; 24 (foutief 14), 414; 28, 334; 111:3, 316; 4, 447; 5, 358; 13, 340, 360; 15, 400 ; 21, 315; 24, 169; 28, 337; IV: 3, 315; 10, 312; 11, 324, 525; 23, 444 ; 25, 321; V: 1, 321; 2, 79; 2, 3, 341, 458 ; 3,283,440; 3, 4, 441; 13, 318, 337, 338; 11, 321; 13, 284; VI: 4, 328, 538; 9, 233, 241; 10,11, 333; 12, 103, 334 ; 23, 292, 341; 36,498; Vil 207; 15 (foutief 16), 353, 356; 23, 284, 442 ; 24, 356, 362, 379 ; 24 (foutief 25), 344, 346; VIII: 1, 137, 356 ; 3, 398; 5, 284; 7, 284, 428; 9, 315; 9, 10, 546; 12, 334; 13, 291, 334, 335, 353; 15, 321, 323, 451; 16, 356, 377, 413; 17, 125,296, 335, 361, 380, 458; 18, 283, 440,447,451, 454, 457, 458; 19, 295 ; 22, 362; 23, 296, 363 ; 23—25, 452 ; 24, 102 ; 28. 125, 209, 343, 346, 358, 359 ; 29, 284, 354, 384, 453, 458 ; 30, 354, 355 ; 31, 332, 357 ; 32,418, 444 ; 33, 292 ; 34, 312, 335; 35, 316, 357, 439, 448; 35—39, 377, 454 ; 35,365, 373, 379, 433, 434 ; 36 (foutief 29), 296; 36 (foutief 26), 335 ; 37, 448; 38, 385, 439, 458; IX :1, 368; 5, 198, 235,311,312, 345; (foutief XIX): 5, 311; 7, 334; 11, 439; 15, 343, 447; 19, 358, 365,384,415; 26 (foutief 16), 433; X : 2,249,289; 2 (foutief 12), 380 ; 3, 428; 10, 414 ; 11, 344, 398, 417; 13, 50, 346 ; 15, 292, 324; 17, 511, 611; XI: 1, 329; 33, 317; 36 (foutief 35), 317; XII 564: 1, 351, 433 ; 2, 229, 284, 291, 334, 591 ; 3, 384 ; 5, 315 ; 7, 523; 10, 330, 332; 14—17, 292; 15, 424, 455; 21, 339; XIII :1, 215, 251, 407, 567 ; 2, 112; 3, 250; 4, 374 ; 4 (foutief 14), 374; 4-7, 69; 7, 76. 77, 163; II, 428 ; 12,291; 14, 330, 333; XIV : 8, 329, 344, 357, 389, 445; 8 (foutief 9), 365; 10, 371, 373; 11, 439; 12, 582 ; 23,286; 23 (foutief 24), 338; X V : 4, 444 ; 5, 188; 11, 345 ; 30,361,362; XVI: 17, 339, 342, 415; 18, 288, 369 ; 27, 418. 1 Korinthe I 70; 2, 440 ; 5, 6,333; 7, 447 ; 8, 447; 8—10, 442 ; 14, 313; 17, 383; 18, 283, 294, 442 ; 18—21, 428; 19, 443 ; 26, 243, 296 ; 26, 27, 295 ; 30, 312; 30 (foutief 29), 321; II :8,250,434; 9,164, 298, 454-, (foutief IV): 9, 128; 14, 284, 296; 15, 70; 111:7, 331; 11, 97,294,311, 312, 384, 392, 620; 12, 329; 15, 168: 16, 315, 323 ; 23,389; IV : 1, 94, 568, 606; 9, 292, 365, 373, 379. 434, 439 ; 9-13, 429; 13, 292, 457; 16, 364; V 127; 1-5, 82; 3, 324, 331, 345; VI: 10, 335; 11, 312, 330; 15, 315, 330; 19, 563 ; 20, 338; VII 157; 2, 310; 5, 159; 14, 313; 20, 359, 418; 23, 297, 338 ; 29, 335 ; 29—31, 451; 31, 334; VIII: 6, 317, 337 ; 7, 398; 18, 441; IX: 25, 335, 366, 385, 413, 455, 458 ; 25, 26, 450; 26, 298; X 334; 1, 542; 3, 541,543; 226i 231> 294, 314, 525, 526, 527, 538; 5, 334 ; 7, 330; 12, 50; 1 .'i, 126,343, 418, 430, 439, 447, 453; 14 (foutief 11), 405 ; 16, 218, 221, 227, 314, 315,513,514, 529, 554, 607. 612 ■ 91 iaa. OQ 9!>/7 . O4 384; XI 516, 553; 1, 325, 364, 392: 3, 71, 541; 19, 209; 23, 231, 324, 325, 313,513, o63 e08, 609; 23-26, 106, 107, 154,220, 221 612; 24, 84, 217, 325 ; 25, 218,528; 26, 218, 232, 325, 545 ; 28, 326 ; 32, 219: 584' XII:12, 323; 13, 521; 26, 49, 455; 27, 315; XIII ; 12, 339; 12, 13, 363; , ' : 330'• 23, 222, 325 ; 24, 247 ; 26, 108; 3a, 249 ; 40, 247, 248; XV 324,429; 19' 457' 23, 206; 25,354,447; ,J' 444x 36> 555 i 42, 244, 432 ; 43—45, fft' ' M°' 45 ~47> 205 > 51. Ü5; 52, 41d' ™ 5?A 362; (foutief 54), 385; 57, 434, XVI: 13, 375, 380 ; 20, 331. 2 K o r i n t h o r • q «?*/? oo/i * 0,10 K A ~ oov; 000: ,' f' 380< 457; 20, 296, 361; 21, 22, ii Ja '32S' 391' 23> 329, 333,368,383; " 82'' 15 (foutief 14), 442; 17, 368; III: . ' ; „ 5' 96 '•5'6'337; •'V: 2,369; 2 (fou- 9*' 38r' x83u\f7' 396 ' 7' 381' 413'S' .'J ' U> 429! 1°. ^96; 11,373,434, 39'' 3 414 > 16- 103) 10, 17, 446; 17, 339 38o, 440, 447, 454, 458; 17 (foutief 7), 451; 18, 336, 432; V: 1, 379, 381, 382, HV °356 ' 5' 3S1' 413' 6> 390 ;7' 315> l 3''*' S52< 38I> 3S2; 9, 447; 10, 251, f3'fff: l5' 333 i 16, 243, 549; 17,292; r!' ff; • 338'• 19 Coutief 9), 321; 21, 7 poo , ; VI :1' 450 ï 2> 3, .94; '338'> 8' 329 • 9-12, 296; 14, 223, 291, 303, 330, 338, 405, 560; 15, 398,446; 16, Ha t15' i?' 326• VII:1' 406 • 239; X : 4, 366, 449; 17, 366; XI: 2, 326; .7 378' 4- 2!)0, 329; 14, 290; 15, 287; XII: 9. f43; 14, 36»; XIII: 12, 331; 13 (fout'ef 12), 316. Galaten 1:3, 433; 6, 331; 7, 2SS, 345; 7, 8, 290; 8, 46, S5, 329, 513, 547; lü, 284,357, 368; 10 (foutief 16), 334 ; 15, 384, 392; 16, 294, 417, 428; 17, 368; II: 16, 101; 21), 315, 382 ; 21, 103, 333, 338; 111:1, 287, 340, 448; 6, 315; 10, 318; 13, 101, 204, 537; 19 (foutief 9), 311; 27, 521; IV 499 ; 4, 198, 236, 311, 318, 398, 413; 6, 321, 355, 356; 11, 336; 29, 433; V: 2, 3, 320; 2—4, 338 ; 6, 102, 315, 337, 338; 16, 334, 369; 17, 284, 353, 356, 442; 19 (foutief IV: 24), 335 ; 21, 335, 383 ; 24, 103, 292; VI: 2, 49, 323 ; 5, 582 ; 7, 286; 9, 330 ; 9 (foutief 11), 334; 10, 410, 502; 10 (foutief 12), 342; 14, 341. E f e z e 11 I 206 ; 3, 361; 4,296, 384; 5, 418; 7, 587; 10, 503 ; 12, 322; 13,381, 413; 20, 447, 546; 20 (foutief 10). 381 ■ 21. 311, 312; 22, 323; 11:4, 447; 8, 311; 9, 333; 12, 289; 12 (foutief II),356; 13,33#; 14 (foutief 13), 321; 18,321; 19, 284,294, 620; 19, 20, 97; 20, 329, 384 ; 20 (foutief 19), 392; III:3-!), 432; 13, 337;U,315, 333; IV: 1, 292, 333, 369, 418 ; 3,330 ; 5, 311, 313; 6, 506; 8, 318, 322, 330, 381; 10, 206; 11, 312, 620; 11—15, 417; 12, 424; 13, 230, 298, 313, 456; 19, 349 ; 22, 291; 22, 23, 191; 22 -24, 330 ; 23, 333; 29, 136 ; 30, 323, 381, 413 ; V:1, 297; 1, 2, 330 ; 2, 190, 311, 318, 332 ; 5, 335 ; 6, 329 ; 9, 292; 11, 247, 249, 291, 326, 330, 338; 12, 350; 15, 339; 16, 416; 19, 20, 345; 22, 360; 23, 311, 312,322,323 ; 23— 25, 324 ; 24, 361; 25, 360 ; 25 -27. 323-. 26, 312, 328 ; 21, 290, 30, 315; 31, 343; 31 (foutief 32), 343; VI: 4, 344; 12,427; 13, 294, 335, 366; 14, 448; 14-17, 133 ; 17, 167; 18, 332; 19, 329 ; 24, 332. Philip pensen 1:4, 345 ; 6, 413, 450 ; 21, 381; 21 (foutief 24), 362; 22, 346; 23, 339, 352, 363, 390, 458; 23 (foutief 13), 361, 383; 27 (foutief Phil. 27), 418; 28, 458 ; 29, 296,338, 344, 384,414,430,433 ; 11:2, 188; 5, 136; 7, 236, 311, 312 ; 8, 338, 456; 10, 241, 318, 371; 439; 13, 337, 450; 15, 132, 369 ; 15, 16, 357 ; 29, 417 ; III 207, 230, 231; 2, 3, 288 ; 3, 334; 4, 445; 7, 8, 389 ; 8, 364, 629 ; 9, 315; 12, 331; 13, 365; 14, 298, 431; 18, 359,398; 19, 377, 505 ; 20, 241, 315, 335, 339, 366, 382, 546 ; 21, 234, 244, 364, 399; IV: 1, 335, 506 ; 3, 377; 13, 377. Colossensen 1:4, 333; 10, 418; 13, 14, 581; 14, 321, 587; 15—17, 311; 15—18, 458; 16, 333; 17, 235; 18, 206, 311, 312; (foutief XI): 18, 322; 20, 437, 503 ; 24, 283, 337; 11:3, 220, 509; 4, 345 ; 5, 331; 8, 369, 415; 8 (foutief 18), 339; 10, 311, 312; 11, 312; 11, 12, 563, 565; 12, 538; 13, 338; 15, 318, 321, 330, 427, 457; 17, 319, 437; 18, 159, 329 ; 23,286; III: 1, 230, 231, 241, 312, 318, 335, 366, 381, 546 ; 2, 445 ; 3, 382, 445,458; 5,292, 335 ; 9, 10, 191; 10, 291, 333; 18, 360; IV : 3, 329, 331; 6,* 136; 10, 565; 18, 433. 1 ThessaTonicensen 1:9, 342; 11:5, 369; 15, 399,"; 16, 152; 111:3, 433; IV : 13, 365, 441; 16, 546 ; 16 (foutief 1 Tim. IV: 16), 382; V : 2, 244, 334; 11,369; 12, 337, 417; 17, 131; 19, 450; 19—20, 247, 249; 21, 39, 70; 22, 292, 330 ; 24, 447, 450; 24 (foutief 25), 442; 24 (foutief 52,4), 447 ; 25, 406 ; 37, 333; 28, 433. 2 Thessalonicensen 1:4, 441; 5, 370; 6, 443 ; 6—8, 296, 429 ; 7, 318; 7, 8, 380; 8, 9, 399 ; 9, 251; 10, 418; II: 2 (foutief 24), 369; 4, 324, 330 ; 8, 355; 10—12, 289,'; 11, 219, 372; 12, 235, 329; 111:1, 329, 331; 14, 161; 18, 433. 1 Timotheus 1:3, 333 ; 3—6, 194; 7, 451; 13, 215, 250, 447; 16, 342; 17, 316, 418; 20, 378; II: 1, 292, 329; 2,407; 5, 311, 317, 318, 320, 405 ; 6,242; 8,331; 12, 247; (foutief V): 12, 80; 19, 448; III 243 ; 2, 86, 369 ; 6,378; 16, 546; IV : 1—3, 156; 2, 351; 3, 351; 10, 405; V:8, 378; 17, 110, 337,417; 20,378 ; 21,331; 21 (foutief 2 Th. V), 383; 22, 91; 23, 353 ; 24, 350; VI: 10, 251; 13, 14, 375; 15, 311; 15 (foutief 16), 371; 16, 326; 17,457; 20, 194. 2 Timotheus 1:4, 383; 6, 451; 7, 428; 12, 360; 14, 398; 15,378; II: 1, 450; 2, 375 ; 3, 428 ; 4, 296, 431; 5, 366, 388, 429, 442, 450, 452, 458 ; 8, 233 ; 9, 331, 332, 426; 10, 337; 11, 444; 12, 296,297, 332, 335, 376, 380, 428,444,454,457,458; 13, 289, 333, 366; 16, 194; 17, 378; 19, 353 ; 24—26, 340; 111:1, 417; 3, 431; 5, 28S; 6, 326 ; 8, 378; 8, 9, 151; 11, 456; 12, 125, 137, 190, 285, 335, 417, 429,433, 434, 453, 633; IV : 1, 329 ; 2, 357, 361; 6, 362; 6, 7, 383 ; 7, 299, 332, 366, 382; 7, 8. 458. 637 ; 7 en 8 (foutief 78), 452; 8, 332, 335. 343, 450; (foutief VII) : 8, 429; 18, 418. Titus 1:5, 78; 6, 86; 7, 243; 12(foutief Tim. 1, 2), 351; 16, 288 ;.II: 14,582; 15, 333; 111:1, 407; 5, 226,312,328,521; 5—7, 323 ; 6, 381; 10, 104. Hebreen 1:1, 2, 368 ; 2, 311; 2, 3, 317; 3, 241, 297, 381, 418, 546, 587 ; 4, 447; 8, 235; 12, 242; 13, 448; 11:14, 200, 236, 385, 567; 14-16, 199; 14—17, 311, 312; 16, 200, 201; 17, 236, 311; 18, 201, 237; III 206; 5, 377 ; 7,342; 13,369; IV :1, 458 ; 5, 311, 312; 14, 242; 15,237; V: 1, 79, 318; 5, 570; 6, 318; 7, 237; 11, 369; VI: 1, 298 ; 5, 298; 6, 320; 11,375; 18, 326: 19, 458; VII 623; 11, 338, 568; 12, 319; 18, 19, 319; 23-27,577; 26, 242, 56.9; 27, 233, 240, 564, 594 ; 28, 240; VIII 577; 3, 311, 546; 4, 230; 8,218 ; 13, 319; IX: 8, 311, 337; 10, 319; 11, 230, 241; 11, 12, 577; 12,240,447; 14,318; 15,311; 22, 578 ; 24, 546, 575; 27 (foutief 28),365; 28, 230, 240, 244, 575; X 218; 1, 319; 1—3, 576 ; 9, 240 ; 9—11, 574; 10, 242; 11, 574; 12, 546; 12, 13, 447; 14, 79,233, 240, 576; 19—22, 321; 22, 312; 25, 369; 26, 562, 578 ; 29, 288, 320 ; 31, 252, 592; 34, 283, 294, 430 ; 35, 339, 458; 37, 336; 38, 101, 315; XI 190; 1, 102; 3, 447; 6, 332, 338; 10, 382 ; 24 (foutief 8), 441; 25, 208, 299, 631; 25 (foutief 23), 441; 26,298, 369, 429, 432; 26, 27, 435 ; 27, 447; 34— 38, 430 ; 36, 435; 36—38, 429; 37, 437; 27, 38, 454; 38, 406 299,339, 380, 429; 1, 2, 124, 453 ; 2, 291, 330,385,456, 547 ; 3, 446; 5, 298, 453; 6, 454; 6, 10, 433; 8, 454; 9, 317, 355; 12, 428, 431; 12, 13, 334; 16, 339; 22, 379; 22-24, 321; 23, 379; 24, 400 ; 24 (foutief 25), 336; 29, 130, 285; XIII: 1,330, 332; 3,331,424, 455; 4, 159, 351; 5, 359, 398, 446; 5 (foutief 15), 417; 6, 354, 377 ; 7, 336; 8,206, 242, 243, 289, 329, 333 ; 9, 345; 10, 563, 597; 14, 366, 382; 16, 563; 17, 361,417; 18 (foutief 17), 336. J a c o b u s I 506; 5, 188; 5 (foutief 6), 447; 10, 129, 451; 12, 335, 387, 429, 450, 458; 13, 504; 17, 253 ; 21, 294, 329 ; 23, 334; 11:13, 400; 14, 337; 14-18, 369; (foutief I): 23, 315; 111:2, 343; 6, 528; 15, 428; 17, 188; IV: 4, 284, 291,334 ; 7, 335 ; 8, 51; 9, 449; 11, 440; V: 1, 449; 1, 5, 283-, 5, 429-, 8, 452-, 8, 9, 429; 14, 15, 94; 16, 329; 17, 453. 1 P e t r u s 1:2, 312, 330, 521; 2 (foutief 1), 433; 3, 323 ; 4, 298 ; 6, 441, 448; 7, 126, 352, 353, 376, 393, 426, 456; (foutief XVI): 7,336; (foutief 2 Petr.) 1: 7, 433; 8, 449; 9, 341; l i, «7; 18, 33*; 18, 19, 224; 19, 297, 361, 368, 447, 587 ; 20,337; (foutief XI): 22, 332 ; 24, 129, 446, 451; 25, 52, 329, 341; II: 2, 298; 4,97, 294; 4, 5, 621; 5, 79, 98; 6, 329 ; 9, 89, 290, 297, 323; 10, 433; 11, 339; 12, 215, 332; 13, 69, 70, 71, 76, 112, 407 ; 14, 296,374; 19, 296, 373, 427; 19, 20, 354, 457; 20, 283, 285, 343, 346, 439, 449 ; 21, 284,290,296, 336, 353, 355, 436 ; 22, 202,291,299,456; 24, 239, 240, 321, 337, 447, 537 ; 25, 369; 111:4, 333 ; 7, 360, 11, 334 ; 12, 316; 14, 343, 427, 449; (foutief 11): 14, 439; 18, 79, 205; 20, 453; 21, 328 ; 22, 547; IV: 1,205 ; 2, 3, 333 ; 8, 291, 335; 7, 334,451; 12, 331, 372, 393, 430, 456; 13, 330,364, 439; 13, 14, 457; 14, 122, 123, 283, 284, 285, 343, 355, 427, 439, 449; 15,346,359, 373, 453; 15, 16, 457; 15-17, 124, 187; 16, 285, 433, 439, 453 ; 17, 66, 454; (foutief I) :19, 364; V : 2, 78, 290, 297, 361, 369; 2, 3, 364 ; 4, 332, 357,444,450,458; 4 (foutief 5), 335 ; 4 (foutief 14), 455; 6, 358, 454 ; 7, 359, 364 ; 8, 71, 330, 347; 9, 335; 10, 455, 459. 2 P e t r u s I 565; 10, 69, 337; 14, 360, 362, 380, 383, 519; 16, 368, 383; H, 323; II 251; 1, 287, 288, 320, 415 ; 3,224,379; 9, 343, 418, 439, 442, 451; 11, 378 ; 14, 349; 15, 371; 18, 378 ; 20, 298, 340,378; III: 3, 244; 10, 334. 1 Johannes 1:7, 312, 321, 447, 582, 587 ; 9, 366; 9 (foutief 29), 447; 11:1, 318, 320, 405; 1, 2, 202; (foutief Joh.) II: 1, 2, 581; 6, 369, 436; (foutief 2 Joh.) II: 13, 444; 15, 334, 389; 16, 284, 291, 401; 16—17, 366; 17, 334 ; 22, 331; III 206; 2, 440, 445, 451, 458 ; 2 (foutief 3), 346, 363 ; 5, 456 ; 8, 195; 13, 433; 16, 443, 445 ; 18, 369; IV : 1, 39, 70, 71, 329,415; 2, 286 ; 3, 288, 331; 4, 332; 6, 324; V: 1, 398 ; 3, 454 ; 4, 434, 453; (foutief XV): 130 ; 7, 316, 323 ; 8, 235; 20, 311; 21, 330. 2 Johannes 7, 288, 331. 3 Johannes 1 en 5, 291. Judas 1, 7, 8, 349; 4, 379, 415. Openbaring 1:5, 297, 312,330,447, 525, 587 ; 7, 399 ; 8, 317; II : 7, 442, 443, 446; 7—17, 429; 9, 294, 326, 632; 9, 10, 632; 10, 295, 296, 335, 343, 414,433,457, 458; 10, 11, 450; 11, 458; 14, 371; 21, 22, 449; 24, 595; 25, 446 ; 27, 335, 438; 27 (foutief 37), 449; 111:3, 334 ; 5, 217, 377, 441, 457; 11, 455; 12, 400; 15,376; 16, 433; 19, 298, 446, 453, 454; V: 5, 337; 6, 341; 9 (foutief 10), 447; VI: 10, 336, 315, 400, 444 ; 11, 296, 341,345,365, 414, 440; 12, 438; 16, 335, 400,443; VII 440; 1, 299; 9, 341; 9, 10, 452; 10, 365, 366; 12, 339; 14, 356; 17, 127, 298, 380, 452, 456; 17 (foutief 7), 447; 18 (foutief 17), 444; IX: 6, 128, 355, 444; 16, 400; X: 19, 294; XI: 7, 400; XII: 1,296 ; 2, 336, 388, 434 ; 4, 433 ; 5, 438; XIII: 1,2, 329; 5, 360 ; 7, 335, 355, 400 ; 8, 337; 17, 18, 292; XIV 299, 440 ; 1, 400 ; 3 (foutief 14), 365 ; 4, 440; 8, 324, 338 ; 9, 89, 292; 10, 454; 10, 11, 399; 11, 338; 13, 106, 281, 299, 365, 380,445, 458,583,637; 13 (foutief 14), 399,455; XVII: 2—5,570; 4, 341; 5, 326 ; 8, 329, 341, 356; 14,341; 14, 311, 371; 16, 132; 26, 457; XVIII 586 ; 2, 324, 401; 2-8, 341; 3, 370 ; 4, 326, 330, 338 ; 6, 7, 370 ; 8,338,341,356; 9—11, 400; 19, 356; XIX: 2, 371, 400; 7, 297, 334, 346; 12, 440; 15, 438, 449; 20, 335, 356, 360, 443, 450 ; XX: 10, 335, 343; 10, 11, 450 , XXI: 2, 326, 361; 2— 10, 400 ; 3, 4, 452 ; 4, 127, 380, 440, 441, 447, 452 ; 4 (foutief 14), 298; 4, 5, 454; 5, 452; XXII: 15, 335; 16, 337. APOCRIEFE BOEKEN. Wijsheid van Salomo II: 11,443; III 447; 1, 329, 355, 437 ; 2, 296, 437; 5, 45J, 452, 456, 458; 4-6, 455; 6,433; 7, 353, 445-, 8, 440; 10, 429, 444; IV : 12, 443, 447; V 214, 42.9, 444; 1, 340, 37i, 400, 429, 445 ; 2, 3, 400; 3,283,355, 437, 444; 4—6, 296; 7, 335, 356'; 8—10, 370; 17, 458; VI 429; 6, 7, 370, 400 ; 8, 370. Tobith 1:10, 359; 20,294; II: 8, 374; 10, 344. Jezus Sirach 11:1, 291, 335; 5, 448; 12, 356; III: 15, 456; XIV: 1 \451; 18, 451; XXXIV : 16, 438. Baruch 1:11, 407; VI 317. 2 Maccaliecn VI: 16, 406; 18—31, 46 ; VII 634. 3 Maccabeën IV: 152, 438. 2 E s t h e r IV: 5, 438. 3 Ezra IV: 35—38, 427; 41, 113. 4 Ezra II: 27—30, 449; 42, 345, 440, 452; 43, 458 ; 43—45, 297; 45, 450; 46, 365, 366, 397; IV: 28, 437; V:2, 436'; VII: 5, 442 ; 7, 338; 14, 311; IX:f>, 291; 10, 449; 15, 442 XV : 10, 365; 21, 440. ALPHABETISCH REGISTER. De getallen verwijzen naar de bi klein cijfer of getal, dan duidt dit aanteekening; dus 15 ' = blz. 15, aa A. Aanbidding des broods. Het eerst voorgeschreven door paus Honorius III, 228. Aequoy, J. G. R. 10. Adriaan VI, paus. Heeft in de harde bestraffing zijner landgenooten de hand gehad, 5, 15 Adrianns. Zie Hadrianus. Aegidius de Roma. Zie Egidi ns. Aeneas Sylvius (=. paus Pius II). 61. Anabaptisten. Zie Wederdoop e r s. Anna van Saksen, gemalin van prins Willem van (Jranje. SJ70. Antoninus Pius, keizer. 406 5, 410 („Antonius Pius"). A n t o n i n s, monnik en heilige. 31', 52. Antwerpe rijck, enz, (lied in de „Hist. ende ghescied. Chr. Fabritij ende O. Bockij"). Afgedrukt, 418—423; komt ook voor in het Geuzenliedboek, 274. Apologia (van A. van Vossenhole). 269. Aquarii. 613 („ Aquaristes"). dzyden. Staat bovenaan een getal een aan de op de bladzijde voorkomende ;. 1. Aquino, Th. van. Wordt genoemd „souuerain docteur des Iacopins", 580. Arianen. 406 3, 533. Arras, J. Ie sur d'. 643. Artickel der Doctorn von Louen, u. s. w. De artikelen zelve, 166 v.; het antwoord daarop, 167—171. — Zie ook Bugenhagen en Van Zwolle. Articuli asserti. Hoe in het bezit gekomen van den auteur der „Hist. de dvob. Avgvstinensibus", 8 v., 25; strikt genomen hebben zij betrekking op H. Vos (39), doch geven weer het gevoelen zoowel van hem als van J. van den Esschen (25); vertoonen overeenkomst met de lijst van dwalingen waarover A. Merula door P. Sonnius is ter verantwoording geroepen, 25; door wie opgesteld, 26; bevatten niets over heiligen-vereering, 28; afgedrukt, 39—43. Augustinus. Ontelbare malen geciteerd in „Le baston de la foy", 482. Avondmaal. 27, 28; 40, 41, 42, 84 v., 88 v., 92, 104 v., 109 v. [n. 18, 22, 28, 43, 53, 54]; 155 v.; 166, 169 v. [in de Leuv. artt. en antwoorden]; „Eenuoldeghe verclaringe vanden Sacramente des Nachtmaels" (van M. Mikron), 216— 246; 274', 308, 313—315, 347 V. [in de „Hist. ende ghescied. Chr. Fabritij ende O. Bockij"]; ingeven van vergift bij het avondmaal, 412, 515; opvatting in „Le bovclier de la foy" (480) en in „Le baston de la foy" (483); brief van G. de Bres aan de gemeente te Valenciennes, 507—561; leer van Oecolampadius en Karlstadt, 594, 596. B. B a c k e r e , P. d e (of P. Pistoris). 183, 185 ', 211 Bakker, J. de. In 1525 te 's-Gravenhage ter dood veroordeeld, 144. Bardelots, A. 642 643. Bauwens, L. 487. Beda venerabilis. 482, 532. Beeldenstorm. 257, 493 v.; 474, 622 [te Valenciennes]. Beeldenvereering. Onvoorwaardelijk afgekeurd, 471. — Zie ook Heiligen. Beichle fur Gott (van W. van Zwolle). Zie Biecht. Bekentnis des Ghristlichen glaubens (van W. van Zwolle). Zie Geloof. B e n n o , bisschop. 5. Beraldus, F. Zie Berauld. B e r a n 1 d , F. (of F. Beraldns), hoogleeraar te Lausanne. 469, 471. Berengarius van Tours. 544, 559. Bernard van Clairveaux. 482, 536. Bevelschrift. Te Antwerpen 5 October 1564 uitgevaardigd, 402. B e z a, Th., hoogleeraar te Lausanne. 348, 469, 471, 472. Bidden. Het bidden in het Latyn en het tellen der gebeden, 479; gebeden voor afgestorvenen: twijfel aan hunne uitwerking, 28 ; 42,105 v. [n°. 45]; verdediging er van, 479. Biecht. 28, 29; 40, 41, 80-82, 91 v., 95 [n°. 13-15, 27, 33]; W. van Zwolle's opvatting, 170; diens „Beichte fur Gott", 145, 174 v.; oorbiecht, 326. Bisdommen (nieuwe). Ingesteld door Filips II, 279, 408. B o c k i u s, O., hoogleeraar te Heidelberg. 263 v., 267 v., 281, 301, 303—311 (passim), 411—415 (verhaal van zyne vrijlating), 425. Boete. 27; 41, 92 [n°. 28], Bouc, E. le, martelaar te Valenciennes. 642. Br-aeker, H. de, drukker te Wesel. 122. Brederode, H. van, heer van Vianen. 275. Bres, Chr. de, broeder van Guido. 465. Bres, G. de. Literatuur, 464 1; persoonlijkheid, 463; persoonsbeschrijving, 464 5; spelling van den naam, 464 2; afkomst, 464, 496; zijne moeder, 463, 629, 633 [haar gebed], 464 v., 628—636 (brief aan haar); familieleden, 464 v., 628 („ma bonne sceur"), 636 („mesfreres"); hij gaat omstreeks 1547 tot de Hervorming over, 465, 630; theologische vorming, 465—472 (passim), 497 ; verblijf in Engeland, 465—467 (passim); terugkeer naar Nederland, 468 (vergel. 496); verblijf te Frankfort aan den Main en te Lausanne, 468—472; werkzaamheid te Gent (467), te Doornik (huiszoeking aldaar, 469 ', 472) en te Rijssel en Valenciennes [467 v., 472, 496]; huwelijk, 472; zijne vrouw, 472, 624 — 628 (brief aan haar), 636; zijne kinderen, 472,624, 627 v., 636; werkzaamheid in Frankrijk, 467 v., 496 [te Dieppe, Mondidier en Amiens], 468, 472, 496 [te Se- dan]; verblijf te Antwerpen, 468, 472 v., 496 v.; werkzaamheid te Valenciennes in vereeniging met P. de la Wrange, 473—477; beider gevangenschap en marteldood, 475, 496 v., 498 —507, 636—639 (vergel. 489 v.); hun doodvonnis, 638; loffelijk getuigenis aangaande beiden,407. Geschriften : a. Le baston de la foy. Geschreven te Gent, 467 (vergel. 480, 497); met welk doel geschreven, 477, 480; Protestantsch karakter van het werk, 481—484; het is een tuighuis waaruit wapens van verschillenden aard kunnen worden te voorschijn ge¬ naaid (430j, een uittreksel uit de oude kerkvaders (467), „vn Becueil des Anciens Docteurs" (497); uitgaven, 480 v. b. Confession de foy. Hare wordingsgeschiedenis uitvoerig medegedeeld en de vraag met betrekking tot het auteurschap afdoende beantwoord door dr. L. A. van Langeraad, 484; Fransche tekst, 484 (vergel. 485 Nederduitsche vertaling, 484; gewyzigde redactie, 484 v.; literatuur, 485 *. c. La racine, source et fondement des Anabaptistes (geschrift tegen de Wederdoopers), 469, 497 ; bron¬ nen van net werk, 488; uitgaven en vertalingen, 485 v.; algemeen karakter van het boek, 487—489. d. Brieven. Brief ,van 1565 uit Sedan, 472; afgedrukte brieven van 1567 uit de gevangenis te Valenciennes, 498—507 (vergel. 475 5), 507—561 (over het avondmaal), 561—592 (over de mis), 624—628 (aan zijne vrouw), 628—636 (aan zijne moeder; vergeJ. 464 v.). e. Vertaling van de „Hist. ende ghescied. Chr. FaLritij ende O. Bockij". 277—279, 489 f. Disputen met verschillende per¬ sonen. 505 ; afgedrukt, 593—614, 614—622, 622—624 (verkort), g. Overige letterkundige arbeid. 489. Bres, J. de, broeder van Guido. 465. Bres, J. de, vader van Guido. 464. Bres, S. de, dochter van Guido. 627 v. („Sarra"). Broeder Balten. 376, Brugge, A. van, suffragaanbisschop van Kamerijk. 16 *. B r u n a i n, gevangenis te Valenciennes. 504, 507, 592, 627; beschrijving, 504 v., 627 (vergel. 632). Brussel, R. van, raadsheer te Mechelen. 145. Bugenhagen, J., predikant te Wittenberg. Literatuur, 146 3; bezorgt in 1530 de uitgave van W. van Zwolle's schriftelijke verantwoording naar aanleiding van enkele artikelen der Leuvensche hoogleeraren, 146, 176. Bullinger, H. Heeft tegen de Wederdoopers geschreven, 488. Bijbel. Die van Deux-Aes, 192 *, 375 3; een Bijbel door Chr. Fabritius gebruikt en een in eigendom aan hem toebehoorende (de Fransche vertaling van Faber Stapulensis), 264 '. By bellezen. Aan eenvondigen verboden, 479; aan allen aanbevolen, 481. Bijbelvertalingen. Veroordeeld, 479; haar goed recht verdedigd, 481. C. C a 1 v ij n , J. Wordt gelasterd, 328, 348. Canirivus. Zie Hondebeke. Carnuten. Zie „Die Corona t e". Cateaux, J., predikant te Valen- ciennes. 476 ', 477. Catharine, O. vander. Zie Kately ne. Catteu, J. 643. Celibaat (gedwongen). 471, 479, 483. Christus. Zyne werking in en door de menschen, 27; 41, 95 y. fn°. 34]; tegenstellingen van den waren Christus en den valschen niischristns der Roomsche kerk, 235—246; Christus „de hechte en vaste steenrots", 478; heeft het eerst de mis gecelebreerd, 479. Clarenbach, A. Zie R u d o 1p h u s. Conciliën. Zij kunnen dwalen, 483. Cotifession de foy. Zie Gr. de Bres. C o p p i n , N., deken te Leuven, in 1528 tevens rector der universiteit aldaar. 143, 144, 167 Ctematius. Zie Van derErven. D. Damman, W., predikant. 260 Decretum Gratiani. 73, 482, 531 4 en elders. De cura pro mor tuis agenda (van Augustinus). 503. Delenus,(x., predikant te Londen. 466. Den Propheet Baruch. Waar dit geschrift herdrukt is, 122 Dor actvs vnd handluny, u. s. w. (of Verprennung der Cristlichen dreyen Rüter vnd merterer zu Brussel M.D.xxiij). De uitgave die aan den herdruk ten grondslag ligt (andere uitgaven worden tevens daar beschreven), 11; herdrukt, 13—19. D e u z e , D. de la, zwager van Gr. de Bres. 465. De venerabili Sacramenfo al/aris (van Th. van Aquino). 580. Dialogvs (van A. van Yossenhole). 271. Die Artickel warutnb der rector u. s. w. Zie Reckenkofer. „Die Corona te" (of Carnuten). 160. Dionysius Areopagita. Zijne werken als echt beschouwd in „Le baston de la foy", 479, 482. Disputen. Over het avondmaal tusschen Chr. Fabritius en pastoor Symon te Antwerpen, 305 v. — Zie ook Gr. de Bres. Doop. 27; 41, 92 [n°. 28]. Doopsgezinden. Toespelingen op hen, 194 v., 197, 204, 205, 206, 285 v., 288 v., 290 v. Doornik. Vervolging tenjare 1561 aldaar, 472 (vergel. 469 '). Dorpius, H. 488. Driedo, J., van Turnhout, 143. Druthmar. 482. Dyu Histori, zo zwen Augustiner Ordens u. s. w. Zie Reckenhofer. E. Eduard VI, koning van Enge land. 181, 193, 208, 465, 467. Een claer bewijs van het recht gebruyck des Nuchtmaels Christi, enz. (van M. Mikron). 185 v. Ken vvaerachteghe Historie (van M. Mikron). Waarscliynlijk in 1555 gedrukt, 186, 188; reeds in 1558 op den Index der verboden boeken van Filips II geplaatst, 186; inhoudsopgave, 189 ; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, Ken waerachtigh verhaal der t'zamensprekinghen tusschen Menno Simons ende Martinus Mikron (van M Mikron). 186. E g i d i u s (— Aegidius de Roma). 71. Egmond, N. van, hoogleeraar te Leuven. 8, 37, 38, 113, 114. Ein lied von den zween Merterern Christi (van Luther). 4. Eek, J., hoogleeraar te Ingolstadt. 57, 62. Epistoln docti cuiusdam viri. Hare verwantschap met de „Expostnlatio", 29 v. Epistolae (in de „Hist. de dvob. Avgvstinensibus"). Karakter en inhoud, 23 v.; door wie geschreven, 24; aan wien geadresseerd, 24 v.; afgedrukt, 35—38. E r a s ra u s , B. Zijne sympathie voor H. Vos en J. van den Esschen, 24 (vergel. 5); wat hij aangaande het met hen op den brandstapel gebeurde verhaalt, 9, 24; de Erasmiaansche term 30, 46. Erven, G. van d e r (of Ctema- tins), uitgever te Emden. 186. Esschen, J, van den. Spelling van den naam, 6. — Zie ook Vos, Etall, klooster. 62. Eugenius IV, paus. 512. Expostulatio (in de „Hist. de dvob. Avgvstinensibus"). Hare verwantschap met de „Epistola docti cuiusdam viri", 29 v.; ademt hier en daar een Erasmiaanschen geest, 30; aan wien geadresseerd, 30 v.; door wien opgesteld, 31; hoofdstrekking, 81; afgedrukt, 44—54; niet vertaald door M. Reckenhofer, 58. Kxultent cceli et loetetur terra (bul van paus Eugenius IV). 512. Eyn bricff an die Christen ym Nidderland (van Luther). 3 v. F. E a b e r , C h r. (-— Chr. Fabritius). 259, 304. Faber Stapulensis. Zie Bijbel, iabritius, Chr. Literatuur, 257 *; bronnen voor de kennis van zijn leven, 258 v. (hoofdbron, 258); levensbijzonderheden (ook aangaan¬ de O. Bockius), 259—272; 303 311, 347—353, 369—379,' 380— 384, 389 399, 401—423 [passim]; karakterteekening, 397—399 (vergel. 299 v.); sonnetten ter nagedachtenis van den martelaar, 282 (vergel. 278, 301 '); deze genoemd een „héréticque dogmatiseur", 275 v. Geschriften: a. Gedeelten van brieven. Afgedrukt, 352, 352 v., 377. b. Brieven in hun geheel. 258 (afgedrukt, 327—329, 329—340, 340-342, 342-347, 353-358, 358 v., 359 v., 360—365, 368 v ) 265—267. c. Geloofsbelijdenissen. 258 (afgedrukt, 311—316, 316—327). Feestdagen 27; 41, 95 [n°. 33]. Florence. Concilie aldaar, 512. Fouveaux, S., martelaar te Valenciennes. 642. Irance, R. de, hertogin van Ferrara. 525 '. iranciskaners. Twee hunner in eene kloosterkerk levend begraven, 349. Franekers. 487. Frank, Seb. 488. F red er ik III, keurvorst van den Palts. Heeft de vrijlating bewerkt van O. Bockius, 267 v., 411 v. Fulgentius Ruspensis. 314. Fundament/weck (van Menno Siinons). 487. G. Gebeden. Zie Bidden. Geestelijken. Ongunstig oordeel over hen, 63, 77, 82, 83, 85 v., 87, 90, 100, 114; hunne onkunde, 107 v., 500. Geloften. Zij n in tegenspraak met de Christelijke vrijheid, 27; 41, 100 v. [n°. 36, 37]; worden bestreden, 483 ; inzonderheid over de gelofte der kuischheid, 157—161; 166, 171 [in de Leuv. artt. en antwoorden]. Gr e 1 o o f. Is zonder de liefde dood, 2 7; 42, 101 v. [n°. 38]; heet een geschenk der genade, 121, 137; „Bekentnis des Christl. glaubens" (van ^ W. van Zwolle), 145, 172—174. Geloovigen. 121; zij worden genoemd „heiligen" (135), „kinderen Gods" (127), „uitverkorenen" (127, 128). Genade. Is alles in het werk van s menschen behoudenis, 27; wordt medegedeeld aan wie de ware sacramenten geloovig ontvangt, 27; 41, 92 [nu. 28]. Gr é n a r d , P. Zijne proces-akten en andere officieele bescheiden met be^ trekking tot Chr. Fabritius, 259. Grerson. 482. Gr et ij den. 27; 42, 107—109 [n°. 49, 50]; verdediging van de zeven getijden, 479. Geuzenliedboek, 274. Greweten. Beroep daarop, 27, 31; 39, 40, 75—77, 85 [n°. 8, 9,'19]; 48 (in de „Expostulatio"). Grodsdienstijver. Proeven daarvan bij drie moeders, 634 v. Grrange, P. de la. Afkomst en literatuur, 473 mededeelingen in