wat EK RX m karna HU mms H WlfiP M ^a Si Kü BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA B1BLI0THECA REFORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOK t Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER, hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden Seminarium aldaar TIENDE DEEL 'B-GRAVENHAGK MARTINU8 NIJHOFF 1914 BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN door + Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER. . , "v**" T " van Amtterdam en aan het Doopsgezind Seminarium aldaar TIENDE DEEL: De geschriften van Dirk Phillpsz bewerkt door Dr. F. PIJPER '8-gravenha.ge martinüs NIJHOFF 1914 IN MENIORIAM S. CRAMER. Een woord van dankbare hulde mag hier gewijd worden aan den man die gedurende eene reeks van jaren mijn trouwe medewerker geweest is. Toen ik in 1901 hem mijn voornemen tot de uitgave dezer Bibliotheca reformatoria bekendmaakte en hem het „Offer des Heeren" van 1570, waarmede ik wenschte aan te vangen, ter leen vroeg, antwoordde hij, dat hij zelf dacht over eene soortgelijke uitgave van dat geschrift. Ik heb hem toen uitgenoodigd om samen te werken. Deze samenwerking werd mij op de meest loyale wijze verleend. Aan zijne volharding in het bijeenbrengen van de vereischte subsidiën was het te danken, dat Deel I in 1903 verschijnen kon. Naar de strenge regelen, voor de bewerking van dat Deel ontworpen, heeft hij zich bij de Deelen waarvoor hij de zorg op zich genomen had, bijna geheel gericht. Bij het begin dezer uitgave was coll. Cramer reeds ongeveer zestig jaren oud. Hij was predikant geweest van de Doopsgezinde gemeenten te Zijldijk (1866), Emden (1870), Enschedé (1872), Zwolle (1885). In 1885 heeft hij veel van zich doen spreken door zijn „Conservatief modernisme", waarin voor het eerst het bestaan eener belangrijke nieuwe strooming onder de vrijzinnigen duidelijk aan het licht kwam. Gewichtig in verschillende opzichten waren de groote reizen die hij ondernam naar Duitschland, met name naar West- en Oost-Pruisen, naar de Palts, naar Russisch-Polen, naar Zwitserland, tot het bezoeken van Doopsgezinde gemeenten, die daar, in weerwil van de vroegere onderdrukking en zonder onderling verband, tot heden voortbestaan. Van deze tochten heeft hij in de Doopsgezinde Bijdragen van 1885, 1886 en 1887 een verslag uitgebracht dat voor menigeen een openbaring was. In 1890 h werd hij hoogleeraar aau liet Seminarium der Algemceue Doopsgezinde Sociëteit, tevens aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam. Toen Van Toorenenbergen in 1892 aftrad, werd diens leerstoel, te voren bekleed door Moll, onvervuld gelaten. Na ernstig tegenstreven heeft Cramer zich laten welgevallen, dat hem naast de geschiedenis der Doopsgezinden de algemeene geschiedenis des Christendoms werd opgedragen. Wel sprak hij in de eerste jaren meermalen in het openbaar uit, „dat de leerstoel van Moll steeds onvervuld was". Intusschen onderwees hij de genoemde vakken met toenemend succes en slaagde hij er in aan zijne leerlingen liefde voor de geschiedenis in te boezemen. Gedurende vele jaren is hij medewerker geweest aan het Leidsche Theologisch Tijdschrift. Tot de oprichting van Teyler's Theologisch Tijdschrift heeft hij den stoot gegeven. Van de talrijke bijdragen in deze en andere tijdschriften door hem geplaatst, kan slechts in het voorbijgaan gewag gemaakt worden. Slechts één stuk moge hier worden genoemd, een der schoonste die Cramer ooit geschreven heeft: nl. het levensbericht van Sepp, den Doopsgezinden historicus, verschenen in den bundel Levensberichten der Maatschappij van Letterkunde, van het jaar 1891. Van eene waardeering van het drietal deelen dezer Bibliotheca die hij heeft bewerkt, onthoud ik mij. Zijn opvolger getuigde er van: „zij vormen het beste van al hetgeen door hem op wetenschappelijk gebied is geleverd, het werk dat zijn naam het langst zal doen voortleven". Na een leven van rustelooze werkzaamheid, waarin hem ook het lijden niet is bespaard gebleven, ging hij van ons heen, den 30 Jan. 1913. Wat de Amsterdamsche universiteit, wat de Doopsgezinde broederschap in hem hebben verloren, poog ik niet te schetsen. Voor mij persoonlijk klinke een hartelijke „Nachruf" aan den ouderen vriend, wiens trouw zich nooit verzaakte, die mij zijne kritiek op mijn werk niet onthield, maar het gaarne en dikwijls prees. Of dit laatste al dan niet verdiend was, laat ik in het midden. Maar aangemoedigd heeft het mij. Heerlijk, dat hetgeen wij samen begonnen hebben volbracht is. Helaas! dat Uwe oogen de voltooiing van Deel X niet mogen aanschouwen! F. P. INHOUD. bi*. In memoriam S. Cramer v—vi Voorbede ix—xi Inleiding 3—54 Enehirldion Oft Hantboecxken Tan de Christeljjcke Leere ende Kellgrion, in corte somma begrepen, ten dienste van alle Liefhebbers der waerheit wt der Heyliger Schrift ghemaect, nv niens gecorrigeert ende vermeerdert Door D. P. int Jaerons Heeren M. D. LXIIII 55—469 Voorreden (blz. 57 vv.). Bekentenisse onses gheloofs (blz. 60—64). Bekentenisse vander scheppinge, verlossinge, ende salichmakinghe (blz. 65—68). Vander Doope (blz. 69—111), Van dat Auontmael (blz. 111—134) blz. 57—134 Van der Menschwerdinghe ons Heeren Jesu Christi, Door D. P blz. 135—153 Vande rechte kennisse Jesu Christi, Door D. P blz. 155-178 Een A p o 1 o g i a, ofte verant woordinghe Door D. P blz. 179—203 Van der Sendinge der Predicanten oft Leeraers blz. 205—248 Lieffelijcke vermaninghe wt des Heeren woordt, hoe de Christelijcke Ghemeynte sal handelen met de ghene d i e in openbare dootlijcke wersken des vleeschs ver- uallen, Door D. F blz. 249—265 Van de warachtige Kennisse Gods, Door D. P blz. 267—277 Wtlegginghe des Tabernakels ofte der Hutten Moyai, Door D. P blz. 279-311 Van der wedergeboorte ende nieuwe Creatuere, Door D. P blz. 313—337 Vandegeesteiycke Restitutio n, DoorD.P. blz. 339—376 Bh. Vande Gemeynte Godts, Door D.P. blz. 377—414 Drie grondighe Vermaningen ofte Sendtbrieuen aen de Gemeynten Godts, Door D. P. . . blz. 415—459 Register blz. 469 Inleiding 473—479 Verantwoordinghe ende Refntation op twee Sendtbrieuen Sebas- tianl Franck, [Door] D. P 481 508 Inleiding 511 516 Sendtbrief, uyt reynder Broederlycker Liefde, aen de vier St. gheschreven, [Door] D. P. (1567) 1619 517 534 Inleiding 537 543 Cort, doch grondtllcb verhael vanden twistigen handel ende onschrifmetigen Ordeel, dat in Fr. ouer sommighen, diemen de Vlamingen noemt, ghegheuen is 545 581 Inleiding. 585 587 Een Appendix aen ons Boecxken vanden twistigen handel in Vr. tusschen die Vr. ende VI 589—613 Inleiding 62* Van die Echt der Christenen, hoe sy van Godt beuolen, ende vanden Gheloouighen na der Schrift moet ghehouden werden, door D. P., 1569 623-649 Inleiding 653—655 Naeghelaten Schrift Yan den Eaangelischen Ban ende Mgdinghe, door S. G. Dierick Philips. Wt den Fransoyschen vertaelt door C. V. M., 657—666 Inleiding 669 — 673 Brieven en Liederen van Dirk Philipsz 675 699 Lijst der aangehaalde bijbelplaatsen 701 712 Register VOORREDE. In Maart van het j. 1902 werd de eerste prospectus der Bibliotheca reformatoria verspreid. Er werd in aangekondigd, dat zij tien deelen omvatten zou. Het schenkt mij eene ware voldoening het tiende deel den lezer in handen te mogen geven. Oorspronkelijk was aan coll. Cramer opgedragen dit te bewerken. Helaas! hij is hierin door den dood verhinderd geworden. Hij schijnt zelfs niet de gelegenheid gevonden te hebben voorbereidende werkzaamheden van beteekenis te verrichten. Na overleg met den uitgever en met de hoogleeraren van het Seminarium der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit, heb ik, onder hunne goedkeuring, de torg voor Deel X op mij genomen. Ik heb mij geenszins ontveinsd, dat ik hiermede een delicate taak aanvaardde. Immers de Doopsgezinden zelf houden — en terecht! — het merkwaardige verleden hunner broederschap in liefderijke vereering; de gedenkstukken die er van getuigen raken zij slechts aan met teedere hand. De niet-Doopsgezinde heeft daarom in bijzondere mate behoefte, niet alleen aan historisch inzicht om dat verleden te verstaan, maar ook aan kieschheid, takt en fijngevoeligheid om er op bevredigende wijze over te handelen. Mochten mij die eigenschappen niet al te zeer hebben ontbroken l Ik kan verzekeren, dat de goede wil er geweest is, of liever die zekere sympathie voor het onderwerp die in de meeste gevallen noodig is om het tot zijn recht te doen komen. Voor het eerst treedt de kloeke figuur van Dirk Philipsz in het volle licht der geschiedenis. Al zijne werken worden hier herdrukt. Brengt men in rekening, dat het vEnchiridion" ontstaan is uit de samenvoeging van dertien geschriften die vroeger afzonderlijk verschenen waren, dan kan men zeggen, dat hun aantal ruim twintig bedraagt. Zij leggen een schitterend getuigenis af zoowel van zijne godgeleerde vorming als van zijn schrijverstalent. Welk eene warmte van gemoed straalt ons hier tegen! De man die deze bladzijden schreef, moet wel gegloeid hébben van geestdrift voor de zaak die in zijne oogen de zaak van Christus was. Vooral het „Enchiridion" is in zijn soort een prachtig boek. Geen tweede werk bestaat er, waarin de leeringen der oudste Doopsgezinden met zoo groote klaarheid en veelzijdigheid worden voorgedragen als hier. De schrijver zelf noemde het op den titel: „een handboeksken van de Christelijke leer en religie". Als zoodanig heeft het aan zeer vele Doopsgezinden dezelfde diensten bewezen als de „Loei communes" van Melanchthon aan de Lutherschen en ,Der Leken Wechwyser" aan de Gereformeerden. Hoevele martelaren moeten aan deze bladzijden hunne overtuiging gesterkt hebben! Wij weten, dat Joos de Tollenaar, kort voor zijnen marteldood in 1589, aan zijn li-jarig dochtertje schreef: „mijn kind Betje, als ik sterf wilde ik wel dat uwe moeder u tot een gedachtenis eenige boeken gave". Aan welke boeken denkt hij? Tusschen het Nieuwe Testament en een liedboek noemt hij: het Enchiridion van Dirk Philipsz. „Wil daarin veel lezen, want daar staan veel schoone vermaningen in". Van de levensgeschiedenis van Dirk Philipsz was tot heden al zeer weinig bekend. Alles bepaalde zich tot eenige verspreide mededeelingen. Schijn en Maatschoen, de voornaamste geschiedschrijvers der Doopsgezinden, hebben van deze levensgeschiedenis bijna niets kunnen berichten. Sedert zijn van verschillende kanten gegevens verschaft. Artikelen in de „Doopsgezinde Bijdragen", inzonderheid eenige voortreffelijke studies van De Hoop Schemer, hebben nu deze dan die periode in Dirk Philipsz' leven uit de bronnen toegelicht. Met ingenomenheid merk ik op, dat veel belangrijks te putten viel uit de werken, door coll. Cramer in Deel V en VII dezer Bibliotheca uitgegeven. Wèl is er een groot voordeel in gelegen, dat de inhoud van de „Successio anabaptistica", de „Bekentenisse Obbe Philipsz", Nicolai's inlasschingen in Bullinger's „Teghens de Wederdoopers", „Het beginsel der scheuringen" enz., door aanteekeningen verduidelijkt, door registers licht toegankelijk is gemaakt. Hierdoor werd het mogelijk van Dirk Philipsz' levensgeschiedenis althans een uitvoerige schets te geven. Daarbij werd er naar gestreefd de talrijke geschriften naar tijdsorde te rangschikken en aan elk daarvan zooveel mogelyk zijne plaats in het verloop der levensgeschiedenis aan te wijzen. Dirk Philipsz treedt ons nu tegemoet als de evenknie van Menno Simons, tevens diens trouwe bondgenoot, werkzaam op verschillend terrein voor hetzelfde doel. Beiden staan bloot aan dezelfde gevaren en gaan voor hun geloof in ballingschap. Bij de gewichtigste gebeurtenissen der Doopsgezinde geschiedenis zien wij hen telkens tezamen, hij twistgesprekken met Lutherschen, Davidjoristen, Adam Pastor, enz., ook op vergaderingen van oudsten, waar beslist wordt omtrent belangrijke geschilpunten, zooals betreffende ban en mijding, den buitentrouw e. d. Zijne houding is doorloopend gematigd; hij wil de Doopsgezinde beweging voor alle uitersten behoeden. Van den aanvang af veroordeelde hij de buitensporigheden der Munsterschen, in de overtuiging dat het koninkrijk Gods geen aardsch maar een hemelsch rijk is. Zoowel de geestdrijverij der Enthousiasten als de leer van Seb. Frank (dat men, alle ceremoniën diep verachtende, voor den schijn naar de mis kon blijven gaan), vonden in hem een bestrijder. Men gevoelt, hoe weldadig de invloed van dezen voorganger op zijnen talrijken aanhang moet gewerkt hébben. Zeer groot is de eerbied geweest dien men in de Doopsgezinde kringen zijner dagen voor hem heeft gekoesterd. Èn zijn geschriften èn zyne levensgeschiedenis maken dit begrijpelijk. Een gewichtige plaats bekleedt Dirk Philipsz in de geschiedenis van de groote scheuring tusschen Friezen en Vlamingen, die Doopsgezinden van Doopsgezinden voor eeuwen verwijderde, en hunnne broederschap dreigde tot den ondergang te voeren. Door beide partijen werd hij, de man aan wiens rechtschapenheid niemand twijfelde, als scheidsrechter begeerd. Een deel zijner geschriften heeft hierop betrekking. Een doorwrocht stuk van De Hoop Schïffeb heeft voor de bespreking dezer zaak mijnen arbeid zeer verlicht. Moge de schets die ik ten beste gaf mit de herdrukte werken den weg gebaand hebben voor eene toekomstige volledige levensbeschrijving. Heeren Directeuren van Teyler's stichting te Haarlem, Heeren Bestuurderen van het Haagsch genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst, de Directie van het Provinciaal Utrechtsch Oenootschap van Kunsten en Wetenschappen en eenige „particulieren" hebben door hunne subsidiën deze uitgave mogelijk gemaakt. Voor de waardeering van ons wetenschappelijk streven die in hunne finantieële ondersteuning opgesloten lag, zal ik steeds erkentelijk blijven. Hunne mildheid heeft aan de beoefenaars der geschiedenis van het Protestantisme een belangrijken dienst bewezen en een schoon nationaal werk helpen totstandbrengen. Zonder zucht om te pralen mag toch worden gezegd, dat een uitgave als deze nog in geen land bestaat. Ten slotte mijn dank aan Ds. D. A. Bbinkebink, Ned. Herv. predikant te Bovenkarspel, voor zijne correctie van de drukproeven en de samenstelling van het Alphabetisch register. Ds. A. Pbiesteb, Ned. Herv. predikant te Heenvliet, oud-lid van het gezelschap S. S. S., vervaardigde gedeeltelijk de Lijst der aangehaalde Bijbelplaatsen. Ditmaal werd deze Lijst echter voltooid door de hand van haar, die reeds het register op mfjn Akademisch proefschrift maakte, en die sedert in de zorgen en beslommeringen voor al wat ik publiceerde trouw heeft gedeeld. Leiden, op den sterfdag van Acquoï, 1913. F. P. Het Enchiridion van Dirk Philipsz. INLEIDING. De oudste letterkunde der Hervormingsgezinden omvat reeds eene groote verscheidenheid van geschriften. Polemische werken wisselen af met dichterlijke, stichtelijke met apologetische, historische met leerstellige. Vooral de stelselmatige uiteenzettingen van de geloofsleer mogen belangrijk geacht worden. Immers meer dan iets anders doen zij ons zien, welke de gronden waren waarom men naar hervorming verlangde, hoe men zich rekenschap gaf van den inhoud en de waarde der nieuwe geloofsleer tegenover de oude, door welke innerlijke dnjfveeren men onwederstaanbaar gedrongen werd om naar verandering in de kerkelijke en godsdienstige toestanden te streven. Dat de Hervorming niet is voortgekomen uit den drang van benarde maatschappelijke verhoudingen, zooals sommigen beweren; dat zij niet de vrucht geweest is van het geweld der heerschers, zooals anderen staande houden — wordt door deze leerstellige geschriften duidelijk openbaar. Wat hier door edeldenkende voorgangers in systematischen vorm wordt voorgedragen, behelst èn de rechtvaardiging èn de verklaring van een ommekeer, dien slechts partijdigheid kan beschouwen als veroorzaakt door willekeur of zondige hartstochten. Onder zulke vroegste dogmatische geschriften van de zijde der Protestanten bekleedt het „Enchiridion" van Dirk Philipsz eene eervolle plaats. Het bestaat eigenlijk uit eene verzameling van geschriften die in verschillende jaren voor uiteenloopende doeleinden vervaardigd zijn. Niettemin kan het, zooals ook de schrijver zelf heeft geoordeeld, als een geheel worden aangemerkt. De voornaamste hoofdstukken toch der geloofsleer worden er achtereenvolgens in behandeld, zoodat de lezer bij geen punt van eenig gewicht omtrent het gevoelen des auteurs in het onzekere wordt gelaten, terwijl de samenhang van het een met het ander volkomen opgehelderd wordt. De schrijver vermijdt geleerde, sehoolsche termen; sommige bladzijden van zijn boek zouden in een stichtelijk werk niet misplaatst zijn; doch in weerwil van de populaire inkleeding blijft het diepere theologische inzicht niet verborgen. Yoeg hierbij dat de vorm allergelukkigst kan genoemd worden, de taal zuiver, de zinbouw van eene verwonderlijke (men zou kunnen zeggen, Fransche) klaarheid, waarbij al het gewrongene, nevelachtige vermeden wordt. Ook de bezadigde toon doet weldadig aan; te midden van de hevige gisting die den tijd waarin hij leefde kenmerkt, gaat de schrijver rustig zijnen weg, om den lezer zijne weloverwogen overtuiging mede te dee- len. Is dit de overtuiging van een enkel man ? Neen, het is die van eene uitgebreide groep van Hervormingsgezinden, van de meerderheid der Doopsgezinden in de zestiende eeuw en later. Het Enchiridion mag dus op ééne lijn geplaatst worden met de voornaamste uiteenzettingen der Protestantsche geloofsleer uit het eerste tijdperk. Wat de „Loei communes" van Melanchthon waren voor de Lutherschen, de „Confession" van Beza voor de Fransche, de „Leken wechwyser" voor de Nederlandsche Gereformeerden, dat is het Enchiridion voor de Mennonieten geweest. Steeds blijft het te betreuren, dat De Hoop Scheffer zijne „Geschiedenis der kerkhervorming in Nederland" niet verder heeft voortgezet dan tot het jaar 1531. Hadde hij slechts met de hem eigen bekwame hand het vervolg behandeld, met name het tijdvak van 1531 tot 1566, het jaar waarin de Gereformeerde beweging de overhand verkreeg; — hoeveel licht ware dan ongetwijfeld over dat thans nog meerendeels weinig bekende tijdvak opgegaan! Inzonderheid had genoemde geleerde de Doopsgezinde strooming, die tientallen van jaren lang zooveel te beteekenen had, kunnen en moeten beschrijven. Gelukkig worden althans de bronnen voor deze geschiedenis meer en meer toegankelijk gemaakt. De tekstuitgaven in vorige deelen dezer „Bibliotheca" hebben stellig de taak van den toekomstigen geschiedschrijver vergemakkelijkt. De herdruk van het Enchiridion moge er toe bijdragen om nog meer bouwstoffen onder het bereik der belangstellenden te brengen. Betreffende den persoon van Dirk Philipsz en zijne levensgeschie- denis is, buiten hetgeen wij uit zijne werken kunnen opmaken, maar weinig bekend. Men neemt aan, dat hij werd geboren te Leeuwarden in 1504 '). Blesdikius en Ubbo Emmius verzekeren, dat zijn vader daar priester was 2) — wat geen verwondering behoeft te baren als men weet, dat in Friesland destijds de gehuwde staat voor de priesters regel is geweest. Volgens een particulieren brief van een tijdgenoot zou hij een tijdlang behoord hebben tot de Franciakaner monnikenorde 3). Een klooster van die orde heeft zich te Leeuwarden bevonden4). Heeft hij in dit klooster zijne eerste theologische vorming ontvangen ? Zeker is het, dat hij groote kundigheden heeft bezeten. Hijzelf spreekt weliswaar van zijne „cleyne eenvoudige gave" 5); men zou hieruit echter een zeer verkeerd denkbeeld kunnen opvatten aangaande de mate zijner ontwikkeling. Er bestond toch een hemelsbreed verschil tusschen hem en een weionderwezen man der volksklasse — zooals men er in de Nederlandsche hervormingsgeschiedenis soms op den voorgrond ziet treden. Dat hij Latijn verstond blijkt uit zijne geschriften 6). Hetzelfde geldt van het Qrieksch 7). Ook het Hebreeuwsch schijnt hem niet vreemd geweest te zijn8). Een zijner geschriften is in 1) S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland, Leeuwarden, 1X39, blz. .">7. 2) Nic. Blesdikius, Historia Daridis Georgii, Dav. 1642, p. 6; l bbo hmmius, Rervm frisicarvm historia, Lvgd. Bat. 1616, in fol., p. 892. Vergel. J. H. Ottius, Annales anabaptistiei, Basileae, 107*2, in 4"., p. 84. 3) Jochim A'ukenbiter an Jolian garthen zu Hamburg, bij A. Ritschl, Wiedertaufcr und Franziskaner, in de Zeitschrift fiir Jfirchengeschichte, Gotha, 1883, Bd. VI, S. 502. 4) [J. F. van Heussen,] Historia episcopatus Leovardiensis, p. 30; A. van Halmael. Kerken, kloosters en gasthuizen binnen Leeuwarden, in den Nieuwen Frieschen volks-almanak, Fruncker, 185.'!, blz. 106 v. 5) D. P., in het Enchiridion, fol. 98'; hierachter, blz. 182. 6) D. P., Vander Doope, in het Enchiridion, fol. 2236 r; Menschwerdinghc Iesu Christi, ald., fol. 65 r; hierachter, blz. 83, 100, 138; Een lie/felicke Vermaninghe, ald., fol. 35»; dezelfde, Een cort, doch grondtlick verhael, [1567], quat. B, bl. iiijr; dezelfde, Een appendix, quat. E, bl. ir; dezelfde, Van die kcht der Christenen, hoe sy van Godt beuolen, ende vanden gheloouighen, na der Schrift moet ghehouden werden, 1509, quat. A, fol., v v; B, fol. vi * ; G, fol. iiy r; H, fol. iiij r. 7) D. P., Bekentenisse, in het Enchiridion, fol. 6»; Menschwerdinghe Iesu Christi, ald., fol. 65 f; hierachter, blz. 63, 138. 8) I), P., Bekentenisse, in het Enchiridion, fol. 3r; Van de kennisse Iesu Christi, ald., fol. 81 ; hierachter, blz. 60, 100. de Fransche taal opgesteld >). Wijst dit heen naar een verblijf in de Zuidelijke Nederlanden, in Frankrijk of in Fransch-Zwitserlaud? 2) Uit de talrijke germanismen in een ander werk zou men kunnen opmaken, dat het oorspronkelijk in het Duitsch geschreven werd 3) — wat wegens zijn langdurig verblijf in Duitsche landstreken geen verwondering kan wekken. Heeft Dirk Philipsz eene universiteit bezocht? Misschien moet men het betwijfelen, daar volgens hem van degenen die aan eene hoogeschool gestudeerd hebben gezegd kan worden: „hoe geleerder, hoe verkeerder" 4). Maar wat bedoelt hij met zijne bestrijding van zekere godgeleerden, van wie hij zegt: „dese die laten haer van wegen des Euangeliums ende haers Leerampts noemen Meesters, Licentiaten, Doctoren, ia eerweerdige Vaders, ende Heeren in Christo"?5) Denkt hij bij het schrijven van deze regels niet aan dingen die vallen op te merken in eene universitaire omgeving? Had hij Wittenberg bezocht? Met geschriften van Luther toont hij bekend te zijn *). Ook Erasmus wordt door hem aangehaald 7). Wie ook zijne leermeesters mogen zijn geweest, zjjne talrijke geschriften zijn daar om te bewijzen, dat hij van godgeleerde onderwerpen uitstekend op de hoogte was en de gave bezat ze met groote klaarheid te behandelen. De geschiedschrijver der Doopsgezinden Schyn noemt hem dan ook „een eerwaardig en geleerd man", die onder de Mennonieten van die dagen niemand als zijn meerdere behoefde te erkennen („inter Mennonitas eo tempore nulli secundus" H)). De bekende Georgius Cassander, in het algemeen de tegenstander der 1) Naghelaten Schrift Van den Euangelischcn Ban ende Mijdinghe, door S. G. Dierick Philips. Wt den Fransoyschen vertaelt door C. V. Af. Ghedruckt tot Haerlem, Anno 1602. 2) Vcrgel. beneden, blz. 36, aant. 2. 3) Een veranticoordinghe ende Refutation op twee Sendtbrieuen Sebastiani Franck, cortelijcU uyt die heylighe Schrift vervaet D. P. [s. 1. et a.], quat. F, fol. 1 * (erdom); quat. F, fol. vit (yets wat); quat. F, lol. vij r (houdtsalich). 4) Van de Stndinghe der Predicanten, in het Enchiridion, fol. 118'; hierachter, blz. 207. f») Van de Sendinghe der Predicanten, in het Enchiridion, lol. 132»; vergel. fol. 126 v, 132 r; Van Gods Ghemeynte, ald., fol. 267 'en hierachter, bil. 225,217,224. 6) D. P., Vander Doope, in het Enchiridion, fol. 2122 r; hierachter, blz. 82 vlg. 7) D. P, Vander Doope, in het Enchiridion, fol, 36'; hierachter, blz. 100. 8) II. Schyn, Historiae Mennonitarum plenior deductio, Amstelaedami, 1729, 8U., p. 186. Doopsgezinden, laat zich als volgt over hem uit: „Zijn ijver was niet minder dan die van Menno Simons; hij muntte evenzeer uit in populaire welsprekendheid. Maar in geleerdheid en kennis van de klassieke letteren stond hij boven Menno. Dit blijkt duidelijk uit do boekjes die hij heeft uitgegeven. Men moet dus wel betreuren, dat een zoo voortreffelijke aanleg en zulke groote begaafdheden eerder dienen om de ketterij en de scheuring te vermeerderen dan om de ware kerk in stand te houden, al is hij ook beter dan de anderen van deze sekte en bestrijdt hij eenige van hunne dwalingen" '). Ook Ubbo Emmius, die overigens in zeer vijandigen toon schrijft over de Doopsgezinden, noemt Dirk Philipsz „iemand die eene meer dan gewone kennis bezat van Latijn en Grieksch", en verzekert, dat hij dientengevolge bij zijne geestverwanten een grooter naam heeft verworven en een hooger aanzien genoten dan zijn broeder 2). In den winter van het j. 1533 op 1534 heeft hij den doop op belijdenis ontvangen. Dat het in dit seizoen gebeurde, bljjkt uit de „Bekentenis van Obbe Philipsz" 3). Het jaarcijfer valt uit dezelfde bron gemakkelijk af te leiden. Immers op het bericht van dezen doop volgt daar al zeer spoedig het verhaal van de inneming van Munster door de Wederdoopers en van de vestiging van het koninkrijk Sion binnen die stad4). De heerschappij nu der Wederdoopers te Munster ving aan tegen de veertigdaagsche vasten van het j. 1534 ft). Het was Pieter Houtsagher, een apostel van Jan Mathijsz, 1) G. Cassander, De baptismo xnfantium, Praefatio, in zijne Opera omnia, Pai'. 1616, fol., p. 671 seq.: Meimonis iam vita dcfuncti partes suscepit Tlieodoricus Philippi Ubbonis .... frater, zelo non minore, pari eloquentia populari, eruditione vcró ct lilcrarum cognitione raaiore, quod libelli aliquot ab eo bis annis proximis editi declarant, vt dolendum sit tantum ingenium, tot dotibus instructum, haeresi potiüs et schismati conflrmando, quam verae Ecclesiae instaurandae seruire, quamnis caetcris huius sectae melior sit, et absurdos nonnullos suorum errores corrigat. 2) Ubbo Etnmius, Rcrvm frisicarvm historia, p. 883 : Theodoricus Philippi, Vbbonis frater, vir Latinè et Graecè non vulgariter doctus, atque ideó magnum quoque nomen et fratre maius in secté postea nactus. Vergel. Itlesdikius, 1.1., p. 6: crat graecac et latinae linguae peritus. 3) Bekentenisse Obbe Philipsz, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 191. 4) Bekentenisse Obbe Philipsz, ald., blz. 131 v. Vergel. T. Kielstra, Het Munstersche oproer, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1*88, blz. 1—17. 5) Conradus Heresbachius, Historia de factione Monasteriensi, Amst.elod. 1 • >50, in 8"., p. 34. Vergel. Lainbeitus Hortensiu», Tvmvltvvm anabaptistarvm libervnvs, Basileae, 1548, in 4°., p. 14, 17 (in de uitgave van Amstelred. 1636, in 8°., p. 15, die te Leeuwarden Dirk Philipsz doopte '). Houtsagher kwam bij die gelegenheid in groot levensgevaar, daar men de poorten der stad sloot om hem gevangen te nemen; maar voordat het zoover kwam, had hij zich gered door de vlucht2). Waarschijnlijk niet lang na zijnen doop is Dirk Philipsz „binnen den Dam" „op verlangen der broeders" leeraar geworden. Hij ontving de handoplegging van zijnen broeder Obbe Philipsz, denzelfde die ook aan Menno Simons en David Joris de handen heeft opgelegd 3). Is Dirk Philipsz tegenwoordig geweest bij de oproerige beweging der Wederdoopers in Friesland van 1535 (28 Feb.—7 Apr.)? Daarbij werd het zoogenaamde Oude Klooster bij Bolsward door hen ingenomen en gedurende eenige dagen tegen den stadhouder van Friesland verdedigd, totdat zij zich moesten overgeven, en eene ware slachting onder hen werd aangericht4). De schrijver nu der „Successio Anabaptistica", die de Wederdoopers en de Doopsgezinden met hoon overlaadt, meent te weten, dat Dirk Philipsz aan deze geschiedenis deel heeft gehad. Na eerst over een anderen voorganger gesproken te hebben, zegt bedoelde schrijver: „Van zijn medebroeder Dirk Philipszoon weten wij ook niet veel eervols, want hij is een geweest van de oproermakers, die naar Oude Klooster trokken"5). Op 17). Het jaartal 1535 op blz. 16 van de Nederlandsche vertaling: Verhaal Van de oproeren Der Wederdoopers. Te Amsterdam, Munster en in Groeninger-land, t'Amsterd. 1694, in 8"., is eene drukfout. 1) Bekentenisse Obbe Philipsz, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 128, 130. 2) Bekentenisse, ald., blz. 130. 3) Bekentenisse, ald., blz. 136; J. H. Ottius, Annales anabaptistici, Basileae, 1672, in 4"., p. 60. Zie over de bevestiging van Menno Simons door Obbe Philipsz : J. G. de Hoop Scheller, De bevestiger van Menno Simons, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1884, blz. 1—24. De Hoop Scheffer wijkt in dezen (blz. 19) af van het gevoelen van H. Schvn, Historiae Mennonitarum plenior deductio, Amstelaed. 1729, p. 56seq. (in de Nederlandsche uitgave, bezorgd door G. Maatschoen, Uitvoeriger verhandeling van de geschiedenisse der Mennoniten, Amsteld. 1744, Dl. II, blz. 109— 114) en van S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland, Leeuwarden, 183'.», blz. 15, aant.; Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Amst. 1X47, Dl. I, blz. 374—379. 4) L. Hortensius, Tvmvltvvm anabaptistarvm liber vnvs, Basil. 1548, p. 113 seq. (in de Nederlandsche vertaling: Verhaal Van de oproeren Der Wederdoopers, Amst. 1694, blz. 105 v.); vergel. M. E. van der Meulen, in Friesland en de Friezen, Leeuw. 1X77, blz. 183—188; M. Schoengen, Bescheiden betreffende Oldeklooster, in Archief aartsbisdom Utrecht, Dl. XXIX, blz. 194 vv. 5) V. P., Stccessio Anabaptistica, Col. 1603. in deze Bibliotheca. Dl. VII, blz. 46,61, welken grond deze bewering rust, blijkt niet. Zoolang geen nader bewijs wordt bijgebracht, mag zij niet waarschijnlijk heeten. Immers zij is in lijnrechten strijd met verklaringen van Obbe Philipsz in zijne „Bekentenis". Obbe heeft niets gedaan om hetgeen hijzelf of zijn broeder had verricht te bemantelen of te vergoelijken. Maar twee malen verzekert hij, dat zij beiden zich van den aanvang af krachtig tegen elk gewelddadig optreden hebben verzet. „Dat weet God, dat Dirk en ik nooit in onze harten konden bevinden, dat zulke aanslagen recht waren; wij bestreden dat ook standvastig in onze toespraken, doch het mocht ons alles niets helpen ; eene groote meerderheid was daar al te zeer geneigd toe „Van alle leeraars", zoo vervolgt hij, „was daar een tijdlang niemand die mij hielp tegen die valsche Broeders en zich met mij tegen alle oproer verzette dan Dirk Philipsz, want wij waren nooit zulke oproerige drijverij en valsche profetieën van harte toegedaan '). Dit getuigenis wordt op merkwaardige wijze bevestigd door Jochim Kukenbiter, Luthersch predikant te Schwerin, die in een brief van 1539 van Obbe en Dirk Philipsz met hunne aanhangers alle mogelijk kwaad spreekt, maar toegeeft dat zij het gezag der overheid tot op zekere hoogte erkennen en niet oproerig zijn 2). Ook volgens Ottius, die hun even vijandig gezind was, hebben Obbe en Dirk het optreden van de Wederdoopers steeds afgekeurd 3). Dit komt geheel overeen met den geest van Dirk Philipsz' geschriften. Op tal van bladzijden van zijn „Enchiridion" bestrijdt hij de geestdrijvers en enthousiasten, Schwenckfeld zoowel als Sebastiaan Franck, Rotmann en alle anderen die hetzij te Munster, hetzij te Oude Klooster, hetzij te Amsterdam of elders door hunne ergerlijke buitensporigheden aan de beweging die zij voorstonden oneer hebben aangedaan. Tijdens het beleg van Munster in het j. 1534 heeft Bernhard Rotmann, predikant aldaar1), een boekje uitgegeven onder den 1) Bekentenisse Obbe Philipsz, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 135. 2) Jochim Kukenbiter an Johan garthen, bij A. Ritschl, Wiedertiiufer und Franziskaner, in de Zeitschrift filr Kirchengcschichte, Gotha, 1883, Bd. VI, S. 502. 3) J. H. Ottius, Annales anabaplistici, p. 84. 4) Zie over hem: Hermannus a Kerssenbroick, Anabaptistici furoris Monasterium inclitam Westphaliae metropolim evertentis historica narratio, uitgegeven door H. Detmer, onder den titel: Kerssenbrochs Wiedertüufergeschichte (Geschichtsquellen des Bisthums Munster, Bd. V u. VI, Münster, 1900, (Register)); V. P. Successie Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 31, 39; Bekentenisse Obbe Philipsz., ald., blz. 132; en de Einleitung van A. Knaake, op de aanstonds te noemen uitgave. titel: „Herstelling van de rechte en gezonde leer van Christus" '). Hierin werd aan de meeningen van de uiterste partij der Wederdoopers een schoono schijn gegeven: de veelwijverij bijv. werd verdedigd 2); ook de oprichting van het koninkrijk Gods hier op aarde, m. a. w. de vestiging van het koninkrijk Sion te Munster 3). De schrijver beweerde, dat alwat van het rijk van Christus in de Schrift vermeld staat, hier op aarde te verwachten is; maar volgens hem had niemand tot dusverre de Schrift recht begrepen4). Dit werk van Ilotmann werd ijverig verbreid5). Men zond er exemplaren van naar Holland en Friesland. Men wierp ze toe aan de bisschoppelijke troepen die Munster belegerden. Ook aan Philips, landgraaf van Hessen, deed men een exemplaar geworden, in de hoop dat men hem" zou „bekeeren"6). Tegen dit geschrift van Ilotmann deed nu Dirk Philipsz zijn boekje „Van de geestelijke herstelling" verschijnen, waarin voornamelijk betoogd wordt, dat de Bjjbelsche uitspraken betreffende het Godsrijk in geestelijken zin moeten worden verstaan7). Na- 1) Bernhard Rotman», Kestitution rechter und yesundcr christlichcr Lehre (in de Neudrucke deutscher Litteraturwerke, Flugschriften aus der Re/ormationszcit, VII), Hallc a.S., 1888. Een uiltreksel uit dit geschrift in Hollandscheu tekst komt voor in Het beginsel en voortganck der geschillen onder de Doops-gcsinden, door I. II. V. P. N. [Carel van Gendt], t'Amsterd. 1650, 4"., blz. 64—73; het uitgctrokkene is het laatste hoofdstuk, hier S. 106—112. In den herdruk in deze Bibliotheca, Dl. VII, komt het voor op blz. 559 - 564. 2) B. Rotmann, Kestitution, S. 84—89. 3) B. Rotmann, a. a. O., S. 92—102. 4) B. Rotmann, a a. O., S. 93. 5) Lainbertus Hortensius, Tvmvltvvm Amibaptistarvm libcr mvs, Bas. 1518, p. II (ÏTollandsche uitgave: Verhaal lran de Oproeren der Wederdoopers, t'Amst. 1694, blz. 10). 6) Zie de Einleitung van Knaakc op Uotinann'g Bestitution, S. VIII, en de daar aangehaalde bronnen, waardoor de betrekkingen tusschen den Landgraaf en de Munsterschen worden toegelicht. Vergel. over dit laatste: L. Hortensius, 1.1., p. 97 (llollandsche uitgave, blz. 93'); Kerssenbrochs Wieder töufergeschiehte, herausg. von II. Detmer, Münster, 1899, 1900 (Register). 7) Het boekje is waarschijnlijk meermalen gedrukt. De bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam bezit er een exemplaar van met den titel: Van de yeeste-lllijcke Rest it ut ion, Dat is, hoe dat, al wat // vanden beghinne gheschiet is, in Christo // Jesu gheestelijck veruult, weder gehaelt // ende weder gebracht is, een Christelijck // ende Schriftelijclc bedencken tot ee-ljnen dienst van alle liefhebbers II der waerhujt, wt de hey-Hlighe Schrifture aengetekent. // Luc. xxiiij. // Het moet al veruult uorden wat van my // ghescreuen is in de wet ifosi, in de/! Pro- derhand heeft het eene plaats ontvangen in het „Enchiridion" '). Volgens Nic. Blesdikius waren Obbe en Dirk Philipsz met Menno Simons tegen de oproerige elementen in de Doopersche beweging machteloos, zoolang het rijk te Munster staande bleef2). Verder schrijft hij, „dat zij vooral in twee hoofdpunten van de Wederdoopers verschilden. Vooreerst, in de bepaling, wat en hoedanig het rijk van Christus is, en op welke wijze dat rijk moet worden ingericht. (De Wederdoopers wilden een wereldsch koninkrijk en door geweld van wapenen, de Doopsgezinden het tegendeel.) Voorts, in de bepaling over het huwelijk en de veelheid van vrouwen, door de Munsterschen en Batenburgers begeerd, maar door de Doopsgezinden verworpen" 3). De voorstelling, dat de drie genoemde mannen aanvankelijk machteloos waren, wordt zjjdelings bevestigd door een anderen auteur, die verzekert, dat zij eerst na den val van Munster een aanhang hebben kunnen verwerven 4). pheten, ende Psalmen. // — Zonder opgave van drukker, plaats of jaar. Letter: gothiek. Formaat: in-8". Aantal bladen: 39, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde : 30. Signatuur: A ij E v. Hoogte: 13.3 c.M.; breedte: 8.5 c.M. —Achter dit werk volgt, met doorloopende signatuur, een ander van denzelfden schrijver: Van die Ohemtynte Gods (zie beneden). Dit laatste is vervaardigd na dat Van de Sendinghe der Predicanten (quat. H, fol. 1 r; in het Enchiridion, fol. 263r), verschenen in 1559. De boven beschreven uitgave van Üe geestelijckc Restitution moet dus in 1559 of later eerst het licht gezieu hebben. Vergel. beneden, blz. 33, aant. 4. s- 1) De martelaar Jan Geertsz, in het j. 1564 levend verbrand, was in het bezit van dit boekje. Zie deze Bibliotheca, Dl. 11, blz. 407 v. 2) N. Blesdikius, Historia Davidis Georgii, Daventriae, 164'2, p. 6: quibus(scil. Ubboni et Theodorico Philippi) tandem acceasit Menno Simonis ... sed hisuishisce de Monasteriensium negocio querelis adeo nihil effecerunt quamdiu Monastcriensium res essent salvae, vt multorum in se odia concitarent et pro Regni Christi hostibus haberentur è plerisque. Bij Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Dl. I, blz. 93. 3) N. Blesdikius, Historia Davidis Georgii, p. 8: Vbbitae, qui Mennonitae hodie vocantur, docebant, nullum alium Regni Christi statum in hisce terris esse expectandum, quam qui hodie in omnium conspectu versaretur, obnoxium videlicet persecutioni. 4) J. H. Ottius, Annales Anabaptistici, p. 84: Et cüm circa an. 15:(6. Ubbo et Theodoricus Philippi, fratres. saccrdotis Leovardiani filii, decessione ab HofTmannicis, a quibus tarnen in principio anni 15'J4. episcopi essent creati, tuin Monasteriensium reliquiis, quorum institutum semper improbassent, facta, novum coetuin vel factionem constituere aggrederentur, Menno ab iisdem persuasus sacerdotio papistico resignato, passus est se hujus novae factionis Episcopum creari. Reeds in 1537 moet Dirk Philipsz als voorganger der Doopsgezinden zekere beteekenis bezeten hebben. Waarschijnlijk werd in dat jaar een twistgesprek gehouden te Hamburg tusschen Doopsgezinden en Lutherschen. De vertegenwoordiger van eerstgenoemden was Dirk Philipsz. Hij stond tegenover de Luthersche predikanten Johan Garthen en Jochim Kukenbitcr '). Dat hij spoedig tot de voornaamste aanvoerders der Doopsgezinde beweging is gerekend geworden, blijkt ook uit een merkwaardig getuigenis van het volgende jaar. In Februari toch van 1538 zat Jan van Batenburg op het slot te Vilvoorde bij Brussel gevangen. Door hem aan de folteringen der pijnbank te onderwerpen, dwong men hem de namen der „principale doopers" aan de inquisiteurs te verraden. Hij noemde nu na David Joris, Hendrik Knechtinck en Obbe Philipsz ook diens broeder Dirk 2). Blijkbaar is Dirk Philipsz meermalen getuige geweest van het martelaarschap van een zijner geloofsgenooten. Hij roemt hunne „volharding in allerlei benauwdheid, droefenis en vervolging, hunne vrijmoedigheid en standvastigheid in de waarheid" 3). Op verscheidene bladzijden van zijne geschriften schemert iets door van de gevaren waaraan hij en de zijnen blootstaan. Door de vorsten worden zij als eene Herdoopersche sekte vervolgd4). Reeds het ontvangen van den doop op belijdenis is bedenkelijk. Slechts hebben zij die zich lieten doopen zich door mandamenten en plakkaten niet laten afschrikken 5). Bang is het vooruitzicht voor hen die zich „van de wereld en van haren valschen godsdienst hebben 1) Jochim Kukenbiter an Johan garthen zu Hamburg, bij A. Ritschl, Wiedertfiufer uncl Franziskaner, in de Zeitschrift für Kirchengcschichte, Gotha, 188U, Bd. VI, S. 502. 2) J. G. de Hoop Scheller, Opmerkingen en mededeelingen betreffende Menno Simons, in de Doopsgezinde Bijdragen, Amst. 1864, bli. 13l>. Vergel. denzelfde, De bevestiger van Menno Simons, in genoemde Bijdragen, Leid. 1884, blz. 15 (op grond van een afschrift der bekentenis van Jan van Batenburg in 't Archief der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam, I, bl. 38, n". 1811) en L. Keiler, Zur Gescliichte der Witderttiufer noch dein Untergang des Miinsterschen Königreichs, in de Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst, I, iv, S. *.">2 f. 3) D. P., Een lieffelickt Vermaninghe, in het Enchiridion, fol. 24 r. 4) D. P., Vant schouwen Der Afgoderye, in het Enchiridion, fol. 97 '; hierachter, blz. 179. 5) D. P., Vanden Ban, in het Enchiridion, fol. 162'; hierachter, blz. 262. afgescheiden" '). Door Duivelsche inblazingen zoekt men heil in dwang, verplicht de geloovigen mede te doen aan de oude afgoderij en maakt er velen ontrouw, wier afval de anderen in hunnen valschen godsdienst versterkt2). De straffen die den getrouwen wachten, zijn dan ook gruwelijk. „Het is nu de tijd waarin zij de lichamen der dienaren van Jezus Christus aan de vogelen des hemels tot spijs geven, het vleesch der heiligen aan staken braden en het voor de dieren op het veld tot een roof en wildbraad gereedmaken, dat zij het onschuldig bloed vergieten als water" 3). „Prediken de leeraars in het openbaar, dan scheldt de wereld ze Swermers, oproermakers, en vervolgt ze met zwaard, water en vuur. Prediken zij in het geheim, dan heeten zij rotgeesten, winkelpredikers" 4). Deze leeraars verkeeren dagelijks in levensgevaar8). Het is waar dat de rechte leeraars door het kruis beproefd worden 6), maar velen worden afvallig 7). Heeft de vervolging ook Dirk Philipsz bedreigd? Men mag het stellig aannemen, ware het alleen omdat de inquisiteurs door de afgeperste verklaring van Van Batenburg met zijnen naam bekend waren geworden. Waarschijnlijk heeft hij, evenals anderen hebben gedaan, in diep geheim en onder het aannemen van een schuilnaam zijnen arbeid nog gedurende eenige jaren voortgezet. Het is begrijpelijk, dat uit dezen tijd geen berichten omtrent zijn wedervaren tot ons zijn gekomen. Later, als hij een weinig meer openlijk voor den dag durft treden, vinden wij hem in Oost-Friesland, in Mecklen^ burg en in Pruisen. Eene dubbele reden kon hij gehad hebben om zich derwaarts te begeven. Ten eerste boden die landstreken hem grooter veiligheid. Het is bekend, dat Oost-Friesland onder het bewind van gravin Anna van Oldenburg voor Doopsgezinden 1) D. P., Vant schouwen Der Afgoderge, in liet Enchiridion, fol. 115 >'; hierachter, blz. 202. 2) I). P., a. w., in liet Enchiridion, fol. 104'; hierachter, blz. 18X. 3) D. P., Vanden Ban, in het Enchiridion, fol. 153 r; hierachter, blz. 250 v. 4) D. P., Van de Sendinghe Der Predicanten, in het Enchiridion, lol. 143 *; hierachter, blz. 23H. 5) I). P., Vanden Ban, in het Enchiridion, fol. Ib5hierachter, blz. 253; vergel. Van Oods Ghemeynte, ald., fol. 263'. 6) I). P., Van de Sendinghe Der Predicanten, in het Enchiridion, fol. 131 ' ; hierachter, blz. 223. 7) I). P., Vande gheestelijcke Restitution, in het Enchiridion, fol. 235'. gedurende eenigen tijd een toevluchtsoord geweest is »)• Verder weet men, dat Menno Simons zich veiligheidshalve jaren lang te Wismar in het Mecklenburgsche opgehouden heeft, zij het dat hij zelfs daar nog zijne schuilplaats zooveel mogelijk verborgen moest houden 2). F,ene tweede, wellicht voornamer reden om zich naar de landen aan de Oostzee te begeven zal hierin hebben bestaan, dat daar zoovele Doopsgezinden woonden, dien hij als leeraar van dienst kon zijn. De Doopsgezinde beweging toch heeft spoedig eene groote uitbreiding verkregen. Met alleen over het tegenwoordige Friesland, Groningen en Oost-Friesland verspreidde zij zich, maar ook over Westfalen, Gelderland, Holland, Brabant en de geheele kust van de Oostzee tot aan Lijfland toe3). Doopsgezinden bevonden zich te Bremen, Hamburg, Lubeck, Wismar, Rostock, Stralsund, Brunswijk, Hannover, Luneburg en elders; op sommige van deze plaatsen bezaten zij zelfs eene volledige ge- me6nt6 Intusschen vergat Dirk Philipsz in den vreemde zijn vaderland niet. De omstandigheid dat hij zijne geschriften liet drukken in zuiver Nederlandsche taal, legt hieromtrent een duidelijk getuigenis af5). Uit het slot van het tweede gedeelte van «Een lieffelicke Yermaninghe" blijkt aan den eenen kant dat hij dit stuk buiten het vaderland heeft geschreven; aan den anderen kant, dat hij daar tijdelijk heeft vertoefd. Hij verblijdt zich, dat hij het aangezicht der broederen heeft gezien fi). In het j. 1545 is hij tegenwoordig geweest bij het twistgesprek tusschen Menno Simons en de David-Joristen te Lubeck. Naast 1) j. P. Muller, Oorzaken van de vestiging der Doopsgezinden in Oost friesland, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1881, blz. 64—77. 2) Zie 'deie Bibliotheea, Dl. IX, blz. 5, 93—96. 3) J. H. Ottius, Annales Anabaptistici, p. 84. 4) L Keiler, Ein Apostel der WitdertSufer, in de Preussi>ch* Jahrbucher, in Iierlin, 1882, Bd. 50, S. 23* f. Vergel. J. G. de Hoop Scheller, ^e^genooten in West- en Oost-Pruissen, in de Doopsgezinde Bijdragen,Leui. «884,blz. -o 135, S. Cramer, Bezoekreizen in Duitschland, in dezelfde Bijdragen, 1886, blz. 1 72, jaargang 1887, blz. 1—27. _ 5) Zie G. E. Frerichs, Menno's taal, in de Doopsyezmde Bijdragen, Leid. 1905, blz. 106 vv. ..... ,. M 6) D. P., Een lieffelicke Vermaning/ie, in het Enchtrtdwn, fol. 23 v. Menno, Gielis van Aken, Nicolaas Blesdijk en Adam Pastor nam ook hij deel aan de discussie '). Omstreeks dezen tijd kunnen een paar van zijne geschriften zijn ontstaan. Het eene, waarvan mij geen exemplaar eener afzonderlijke uitgave bekend is, heette „Bekentenisse vander doope ende van dat auontmael" 2). Het komt mij voor, dat dit werk in hoofdzaak terug te vinden is in het tweede en uitvoerigste deel van de „Corte Bekentenisse", waarover nader. Hij heeft het dan later omgewerkt, en er eene geloofsbelijdenis betreffende God, Vader, Zoon en II. Geest aan doen voorafgaan. In dezen nieuwen vorm plaatste hij het vervolgens vooraan in het „Enchiridion" 3). Een ander geschrift uit deze periode acht ik zijne „Apologia". Zij heeft een tweeledig doel. Ten eerste komt de schrijver er tegen op, dat men hem en de zijnen „Wederdoopers en sektemakers" scheldt. Ten tweede bestrijdt hij de meening van sommigen, dat „geloovigen" zonder schade kunnen deelnemen aan den „valschen godsdienst", m. a. w., dat men Doopsgezind kan zijn in stilte en tegelijkertijd voortgaan den Roomsch-Katholieken eeredienst bij te wonen 4). Een der voornaamste verdedigers van dit gevoelen is de bekende kroniekschrijver Sebastiaan Francks) geweest. Zijne opvatting is uiteengezet in een 1) Weder-antwoort Nicolaes Meymertsz. van Bleesdijck op zekeren Brief by Qellium onderteeckent. Geschreuen in 't Jaer 1545. Ghedruckt int Jaer ll<07, in 8% fol. 23 6; dezelfde, Historia vitae Davidis Georgii, Daventriae, 1612, inH»,, p. 134. 2) Dat een werk van hem onder dezen titel heeft bestaan, is te zien uit de aan-*haling daarvan in de aanstonds te noemen Apologia, quat. A, bl. iij r (in het Enchiridicm, fol. 99 r; hierachter, blz. 182). 3) D. P., Enchiridion, fol. 10—63; hierachter, blz. 69—134. 4) Een Apologia // ofte verantwoordinge, dat // wy (die tander werelt metgrooten onrecht // Anabaptisten ghescholden worden) gheen // teeederdoopers noch sectemakers en sijn: // maer dat wy een sijn met de rechte gemeen-//te Gods die van aenbeghinne gheweest is. // Daer benevens een otiderrichtinghe van // dat onderscheyt de* rechten ende valschen // Gods dienst, ende waerom een Christen voor // eenen valschen Gods dienst moet vlien. Ende // van dat gheselschap der afgoden dienaers // hem moet afsnyden. Allen liefhebbers der // waerheyt tot eenen dienst u t der hey-l/ligher Schrift, door de ghena-l/de des Heei-en te samen /,/ ghebracht. // ij. Cor. Hij. II Naedenmael wy eenen gheest des geloofs // hebben, daerom spreecken // wy, etc. 1/ j. Cor. x. // Vliet voor den dienst der // afgoden. // — Zonder aanwijzing van drukker, plaats of jaar. Formaat; in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 25, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde : 29. Signatuur : A ij—C viij. Hoogte : 13.6 c.M.; breedte: 9.2 c.M. Exemplaar inde Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 5) Zie over hem : C. A. Hase, Sebustian Franck van Word, der Schwarnigeist, tweetal gedrukte brieven, waarvan de eerste en belangrijkste gedagteekend is 4 Febr. 1541 »)• °P tel van Punten draa8t de schrijver gevoelens voor, lijnrecht indruischende tegen die van Dirk Philipsz. Hij velt bijv. een afbrekend oordeel over de Schrift. Yoor Gods getuigenis in het hart moet volgens hem het Schriftwoord wijken 2). Hij smaalt op de „evangeliepredikers", van wie er naar zijne meening niet één door God gezonden is 3). In de verwerping van de Drieëenheid gaat hij met Servet mede 4). Het mijden der gebannenen keurt hij af5). Den uitwendigen Doop, ook het Avondmaal en de voetwassching versmaadt hij 6); aan alle ceremoniën en sacramenten zou hij een einde willen maken 7). Hij noemt Doop en Avondmaal poppenwerk en kinderspel 8). Vandaar dat hij aan ieder, ook aan den geloovige, toelaat deel te nemen aan den Roomschen eeredienst 9). Hij neemt aan, dat de gemeente Gods onzichtbaar is, en verstrooid onder alle volkeren, onder Joden, heidenen en Turken zoowel als onder Christenen; hij wil, dat men ieder die God vreest voor een broeder zal houden, ook al heeft hij van den Doop nooit gehoord w). Niet terstond bij de verschij- Leipz. 1869, en de bespreking daarvan door Chr. Sepp, in de Godgeleerde Bijdragen voor 1869, Leyden, iOJe stuk. 1) Eyn Brieff van Sebastiaen Franck van Weirdt, gheschreuen ouer etlicken ia,-en int Latijn, tho synen Vriendt Johan Campaen, vnde // nv grondehck verdu,jtschet, vnde op nieuw // int licht gebracht, vnde wtgheganghen: waer-l/m hy syne meynung vnde gheuoelen des ghe-\\loofs opentlicker vnde klarer wtdrucket // vnde wtuyse', dan hy noch in eynigen sy-lfnen wercken vnde Schriften, hier to voren gedruct vnde wtge- //gangen, gedaen heeft. // Item noch eyn ander Brtef des seluighen, // gheschreuen hier to voren in Duytsch, an etlicken in der Ey feit,door begeiren van Joan Beke-jjsteyn, oick op nieut gedruckt vnde wtgegangen. // l>ie utuercoren sullen ordtylen.... — De drukker noemt zich (quat. A, lol. iij r) P. H.G. Zonder aanwijzing van plaats of jaar. Formaat: in-8«. Letter: gothiek. Aantal bladen: 16, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 29. Signatuur: A ij Bnij. Hoogte: 13.8 c.M.; breedte: 8.5 c.M. Exemplaar in de Universiteits-Bibliotheek te Leiden. - 2) Seb. Franck, Eyn Britff, quat. 1!, bl. vi'. 3) Aldaar, quat. B, bl. v». 4) Aldaar, quat. B, bl. vi 5) Aldaar, quat. B, bl. vig'. 6) Aldaar, quat. A, bl. iiij, v »; quat. B, bl. i'. 7) Aldaar, quat. A, bl. v », vi 8) Aldaar, quat. A, bl. v»; quat. B, bl. ij ". 9) Aldaar, quat. B, bl. viij'. 10) Aldaar, quat. A, bl. v ' en »; quat. B, bl. iij'. ning is dit geschrift Dirk Philipsz in handen gekomen. Eerst jaren later is het hem door zekere „oudsten en broeders" toegezonden, met verzoek er „een weinig tegen te schrijven, en er om de wille van de ongeletterden en eenvoudigen op te antwoorden". Hij heeft aan dit verlangen voldaan door het uitgeven van „Een verantwoordinghe ende Refutation" '). De beweringen van Franck worden hierin punt voor punt wederlegd 2). Men moet aannemen, dat Franck een groot aantal geestverwanten heeft gehad in verschillende landstreken. Velen hunner waren, geheel onafhankelijk van hem, tot hetzelfde gevoelen gekomen. Slechts heeft hij uitdrukking gegeven aan hetgeen er leefde in de harten van duizenden. Uit tal van bladzijden van het „Enchiridion" blijkt, dat Dirk Philipsz tegen deze in zijn oog bedenkelijke geestesrichting onophoudelijk en krachtig heeft gestreden. Nauw aan haar verwant was eene andere, waartegen hij zich verzet in zijne „Verklaring en uitlegging des Tabernakels of der Hut van Mozes" 3). De personen niet wie wij hier kennis maken, gelooven goddelijke ingevingen te ontvangen. Hun „profetische geest maakte zich niet alleen los van de Schriftletter, maar bekom- 1) Een verant-jjtcoordinghe ende Refutation op // twee Sendtbrieven Sebastiani Franck, // cortelijck uyt die heylighe // Schrift vervaet // D. P. // Philip. 3.17. H Broeders, uieest mijn naecolghers, ende neemt-/!se waer die also wandelen, ghelijck yhy ons hebt tot // een Voorbeeldt. // De eenige mij bekende uitgave is verschenen achter de editie van D. P.'s Van die Echt, Haerlem, 1602. in-8°. Men zieden herdruk hierachter. 2) I). P., Een verantwoordinghe, (over de Schrift), quat. G, bl. i v ; (over de zending der predikanten), quat. H, bl. ijr; (over de Drieëenheid), quat. F, bl. vij'; (over den ban), quat. H, bl. iiij v'; (0ver het versmaden van uitwendige» doop), quat. G, bl. iij vi v ; (over het doen eindigen van alle ceremoniën), quat. G, bl. ij '; (over het beschouwen van Doop en Avondmaal als poppenwerk), quat. G, bl.iij*'; (over deelneming aan den Roomschen eeredienst), quat. G, bl. vij r; quat. II, bl. i (over de vraag of de Godsgemeente onzichtbaar is), quat. H, bl. iy v. li) Een scer schoon // ende toaerachtighe verclaringe ende ict-Hlegyhinye dts Tabernakels oft der Hut // ten Mosi, waer in veel schoont ende noot-l/sakelijcke Figuren des Ouden Testa-l/ments verhaelt worden, ende metten Geest j/ des Nieuwen Testaments ouer een // yhebracht, tot dienst ende pro-Hfijt van alle LiefhebIers II der waerheyt, die // den Oheest // des Letters soecken // ende beghecren // te verstaen. // D. P. // An. M.D. LV1. // — Zonder aanwijzing van drukker of plaats. Formaat: in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 26, ongenummerd. Aantal regels per bladz.: 35. Signatuur: A ij — Dij. Hoogte: 13.4 c.M. ; breedte : 8.0 c.M. Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het werk is opgenomen in het Enchiridion, fol. 17Ii—199'; hierachter, blz. 279—311. X. 2 merde zich ook wezenlijk niet om den geest, dien het Schriftwoord ademt, en hier en daar maakte men zich reeds eenigszins los van Jezus Christus en plaatste men zich boven hem. Het geliefkoosd onderwerp van de meest willekeurige vergeestelijking was de Tabernakel des Ouden Yerbonds, dien men dan vereenzelvigde met den eens vervallen en nu weer op te richten Tabernakel van David (Hand. XV: 16), en waarin men eene afbeelding van het volmaakte rijk van God vond, dat zij, de Wederdoopers, nu wilden oprichten, 't Is bekend tot welke verwarde droomerijen deze geest de Wederdoopers gebracht heeft" »)• Inderdaad hadden de hier bedoelde personen aan Christus2) en de leer des evangelies3) niet genoeg, waartegenover Dirk Philipsz betoogt, dat de ware Godskennis en de volheid van alle genadegaven in Christus aan de geloovigen geschonken is4). Zijn voornaamste grief is gelegen in den geestelijken hoogmoed die hen kenmerkt en waardoor zij aan de grootste zedelijke gevaren blootstaan. In verband met den Tabernakel maken zij onderscheid tusschen de Christenen. Sommige stellen zij in den Voorhof, sommige in het Heilige, sommige in het Allerheiligste. Verder hebben zij twee namen bedacht. Degenen die zij in den Voorhof en in het Heilige zetten, noemen zij Ezau's kinderen; maar de anderen die zij in het Allerheiligste plaatsen, noemen zij Jakob's kinderen. Ezau's kinderen betitelen zij ook als strijders, ot vleeschelijke en eerstgeboren kinderen Gods. Jakobs kinderen (dat zijn zijzelf) bestempelen zij als overwinnaars, geestelijke en wedergeboren kinderen Gods®). Door hun eigen gerechtigheid meenen zij de zaligheid te verwervens). Zoo hoog meenen zij in deugd geklommen te zijn, dat zij zich boven den wezenlijken strijd verheven achten. Maar Dirk Philipsz waarschuwt tegen deze verdeeling van de Christenen in strijders en overwinnaars, alsof som- 1) S. floeltstra, Beginselen en leer der oude Doopsgezinden, Amst. 18ü3, blz. 99. 2) l). P., Wtlegghinge des Tabernakels, quat. A, bl. ij'; i« liet Enchiridion, fol. 174 »; hierachter, blz. 282. 3) D. P., Wtlegghinge des Tabernakels, quat. A, bl. iij '; in het Enchiridion, fol. 175 r; hierachter, blz. 282. 4) D. P., t.a.p. 5) D. P., Wtlegghinge des Tabernakels, quat. B, bl. iv, ijr; in het Enchiridion, fol. 182 r; hierachter, blz. 290. 6) D. P., Wtlegghinge des Tabernakels, quat. B, bl. iiijr; in het Enchiridion, fol. 184»; hierachter, blz. 293. mige Christenen altijd strijden en nimmermeer overwinnen, en sommige ganschelijk overwonnen hebben en niet meer behoeven te strijden '). Een onderwerp dat in de „Uitlegging des Tabernakels" niet geheel tot zijn recht is gekomen, wordt afzonderlijk behandeld in het boekje „Van de wedergeboorte en het nieuwe schepsel" -). De schrijver heeft het tegen degenen die zich steeds beroepen op hunne wedergeboorte, maar zonderdat zij innerlijk veranderd zijn van zin 3). Waarom versmaden zij den Doop, het Avondmaal en de Voetwassching? Naar het heet omdat alles aankomt op het inwendige4), doch in werkelijkheid willen zij slechts „meeloopeu met de wereld", „bjj de wereld eer behalen en veischoond blijven van de vervolging 5). Men ontvangt hier eenige goedgeschreven bladzijden over den waren aard der wedergeboorte 6). Verder zegt de schrijver: „Wij willen liever om dergerechtigheids wil vervolging lijden, en zalig worden, dan dat wij met de wereld zouden veinzen eii verdoemd worden' '). Uit het voorafgaande blijkt duidelijk, dat Dirk Philipsz rusteloos in de weer is om uitersten te bestrijden. Hij is afkeerig van alle buitensporigheden, van elke overdrijving, van het ziekelijke, het onberedeneerde. Men vindt hem altijd op de bres om gematigde, 1) D. P., Wtlegghinge des Tabernakels, quat. B. bl. vij '; in het Enchtrxdton, fol. 188' en hierachter, blz. 297. 2) Va,uit weder-1'geboorte ende Nieuwe Creature een cor-Hte rennaninghe ende aenwijsing-l/ghe wt de Heylighe // Schrift. // Joan. 3. // Ten sy sake dat yemant van nieus ghe-jlboren wort, so en mach hy dat // rijcke Gods niet // sten. // 2. Corinth. 5. Dat Oude is vergaen, siet het is al nieu // geworden. Daerom ist sake dat ye-Hmant in Christo Jesu is // die is een Nieuwe Creature. // - Zonder aanwijzing van plaats, jaar of drukker. Formaat: in-8". Letter: golhiek. Aantal bladen 20. Aantal regels per bladzijde: 34 a 35. Hoogte: 13.5 c.M.; breedte: 8.6 c.M. Een exemplaar bevindt *ich in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het geschriftje heeft eene plaats ontvangen in het Enchiridion, fol. 200—219; hierachter, bh. 313—337. 3) Vande wedergeboorte, quat. A, bl. ij'; in het Enchiridion, lol. 201 v; h.er- achter, blz. 315. 4) Vande wedergeboorte, quat. A, bl. viij»; quat. B, bl. i'; in het Enchirxdton, fol. 208 r; hierachter, blz. 323. 5) Vande wedergeboorte, quat. A, bl. viij v; quat. B, fol. v; in het Enchtrxdton, fol. 208', 212 v; hierachter, blz. 323, 328. 6) Vande wedergeboorte, quat. A, bl. ij'■-vij'; in het Etxhiridion, fol. 201-20G; hierachter, blz. 315—321. 7) Vande wedergeboorte, quat. B, bl. vi r; in het Enchtrulwn, lol. 213 r; hier- achter, blz. 329. weloverwogen opvattingen te verdedigen. Niet dat het hem ontbreekt aan warmte en innigheid. Maar verstand en gevoel komen bij hem beide tot hun recht. Onder de moeilijke omstandigheden waarin hij en zijne aanhangers meestal verkeeren, hoe zij ook te lijden hebben van vooroordeel en misverstand, hoe ook de vervolging hen van vele kanten bedreigt, behoudt hij zijn geestelijk evenwicht. Hij is noch verslagen noch overmoedig, hij gaat met standvastigheid zijn weg Men moet aannemen, dat zijn optreden in de Doopsgezinde wereld weldadig, gezondmakend heeft gewerkt, dat hij het inzicht heeft verhelderd van vele dwalenden en opgewonden gemoederen gestemd heeft tot vrede en vertrouwen. Inmiddels is hij gewikkeld geworden in den strijd tegen Adam Pastor, den leeraar die zich heeft doen kennen als een beslist Anti-trinitariër door zijn belangrijke werk „Vnderscheit Tusschen rechte leer vnde valsche leer" ')• De „Successio Anabaptistica" deelt hieromtrent het volgende mede (waarbij men in het oog houde, dat de schrijver Roomsch-Katholiek en jegens de Doopsgezinden zeer vijandig gezind is): „Menno Simons en Dirk Philipsz, bij elkander blijvende en het zaad der dwaling dagelijks zaaiende, hebben tusschen de jaren 1542 en 1547 nog zekere leeraars uitgezonden, nl. Adam Pastor, Hendrik van Vreen, Antonius van Keulen, Gielis van Aken en Frans Reines Kuiper. Twee hunner zijn nadat zij een tijdlang, met onderdrukking van hun geweten, hunnen dienst hadden waargenomen, begonnen met hunne leermeesters en ambtgenooten te twisten. Daarbij hielden zij op met prediking en doop. Menno en Dirk met andere personen die onder hunnen invloed stonden, hebben dit vuurtje willen blusschen. Daarom organiseerden zij een twistgesprek tegen hen, dat gehouden is te Emdeninl547. Alle hierboven genoemde hoofden der Wederdoopers waren daar bij een vergaderd, maar zij kwamen niet tot overeenstemming. De discussie was verward, terwijl men op sommige punten op onbehoorlijke wijze doordreef. Menno streed geweldig tegen de [kerkelijke leer van de] menschwording van Christus, verwierp den kinderdoop, verklaarde zich niet tegen de echtmijding en dergelijke dwalingen. Frans Kuiper en Adam Pastor waren hiertegen, en helden over naar de leer der katholieke kerk. Menno bemerkende, dat hij niets bereikt had, heeft hen beiden gebeden, dat zij zich stil zouden 1) Herdrukt in deze Bibliotheca, Dl. V, blz, HOI—516. houden ter wille van de eenheid en daarom van het gebeurde niets aan de broeders openbaren. Adam Pastor die den voet op den goeden weg had om tot de kerk terug te komen, is door den geest des ongeloofs dermate aangetast, dat hij het licht der waarheid andermaal verloren heeft en van de eene ketterij in de andere vervallen is". De schrijver verhaalt verder hoe Adam Pastor een bestrijder is geworden van de leer der Drieëenheid. Aan zijne vroegere geestverwanten gaf hij hierdoor nog grooter aanstoot dan te voren. Nog in hetzelfde jaar 1547 had in het geheim een tweede twistgesprek plaats te Goch in het land van Kleef tusschen Menno Simons en Dirk Philipsz aan den éénen kant en Adam Pastor aan den anderen. De laatste was hier vergezeld van zijnen aanhang, verdedigde lang en breed zijn gevoelen, en trachtte dat van de tegenpartij te wederleggen. Hij werd nu door Dirk Philipsz in den ban gedaan en „aan den Duivel overgegeven" »). Volgens Gerardus Nicolai is Pastor „by syne valsche leere blijuende, ende grooten aenhanck vercrjjghende, daer 11a met alle zijne Discipulen van de oude Doopers afgeweken, ende oock afgesneden, ende van hen voor een Ketter gebannen ende verdoemt" 2). In de laatste woorden ligt opgesloten, dat het uitspreken van den ban geen daad geweest is van Dirk Philipsz alleen, maar eene gezamenlijke handeling van meer personen, bijv. van zekere oudsten of van eene gemeente. Hoe dit zij, de verantwoordelijkheid voor die excommunicatie rustte volgens Pastor ook, en zelfs voornamelijk, op Menno Simons :i). Deze, de scheuring welke er uit ontstaan was zeer betreurende, heeft die verantwoordelijkheid echter afgewezen. In het j. 1550 heeft hij over dit onderwerp gehandeld, daarbij het disputeeren over zulke diepzinnige vraagstukken als de godheid van Christus en van den H. Geest afgekeurd en de verzuchting geslaakt: „De Heer rekene het hun voor geen zonde, die het tot den ban hebben doen komen !4) 1) V. P., Succeatio Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, bh. 50. Vergel. J. H. Ottius, Anmles Anabaptistici, p. 108 seq. 2) Teghens de VVederdoopers, ses boecken Henrici Bvllingeri, in Nederduytsch ouergestelt, door Qtrardum Nicolaj. Emden, 1569, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 464. 3) Disputation, achter Adam Pastor, Vnderscheit Tusschen rechte leer vnde valsche leer, in deze Bibliotheca, Dl. V, blz. 521 v. 4) Menno Simons, Een vermanende belydinge, van den Drie-Eenigen, Eeuwigen, ende waren Godt, Vader, Soon ende Heyligen Geest, Voorreden, in zijne Opera omnia, fAmsterdam, 1081, iu-fol., fol. 380 : „de Chnstelycke liefde ende vreede Heeft hij, dit schrijvende, aan Dirk Philipsz gedachtP Men mag het waarschijnlijk achten '). In het j. 1547 moet ook de vergadering van zeven leeraars hebben plaats gehad, waar besloten werd den zoogenaamden „buitentrouw" of het huwelijk van „broeder of zuster met een wereldlijk persoon" zooveel mogelijk tegen te gaan. Dirk Philipsz spreekt er over in zijn geschrift «Van die Echt der Christenen', dat hij voltooide den 7den Maart 1568 2). Hij verzekert, dat de inhoud van zijn boekje met het op de bedoelde vergadering beslotene overeenstemt, waarbij hij zich als volgt uitdrukt: „Gedurende den tijd van onzen dienst hebben wij over dit onderwerp dikwijls strijd, zwarigheid en bekommering gehad, en met zeven leeraars meer dan twintig jaren geleden, op grond van Gods woord, eendrachtig besloten zooals thans nog ons oordeel is, hetwelk wij door Gods genade hierna breedvoeriger hopen te verklaren'1 3). Mag men niet met recht veronderstellen, dat hij het oog heeft op de vergadering te Emden in 1547, waarvan boven (blz. 20) sprake is P liet boekje van Dirk Philipsz over het huwelijk is meer dan eens herdrukt, o. a. in 1602, 1634 en 16444) — wel een bewijs van de groote beteekenis die in Doopsgezinde kringen aan dit onderwerp werd gehecht 5). Zijn Menno Simons en Dirk Philipsz het niet geheel eens geweest over de vraag of de ban al dan niet op Adam Pastor moest wor- nu wel vau vier jaren her (och leyder) door veel schadelijcka gekijfs ende disputerens over de onbevindelijeke afgront des Godtheyt Christi ende des Ileyligen Geests, daer en boven oock over Engel ende Duyvels, over den Ban, etc. by sommige seer dunne ende swack geworden zjjn, gelijck plagh toe te gaen, daer alsulcke Disputatien in swange gaen, (de Heere en reken het haer voor geen sonde, die 't op de Banne gevoert hebben)". 1) Vergel, J. G. de Hoop SchelTer, Opmerkingen en mededeelingfn betreffende Menno Simons, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1894, blz. 18—23; en Crainer, in deze Bibliotheca, I>1. V, blz. 322. 2) Van die Echt der Christenen, hoe sy van Godt beuolen, ende vanden Gheloouighen na der Schrift moet ghehouden ende ghebruyct werden,... door U.P. ... Ghedruckt Anno 1569. — Zie den herdruk beneden. 3) D. P., Van die Echt, Voorreden, quat. A, bl. iij v. 4) Zie de Inleiding vóór den herdruk hierachter. 5) In het Enchiridion is het niet opgenomen. Misschien moet dit hieruit worden verklaard, dat het pas in druk verscheen in 1569, terwijl de eerste uitgave van het Enchiridion, de eenige die door den schrijver zelf bezorgd werd, reeds ten jare 1564 het licht had gezien. den toegepast, dit verschil van gevoelen heeft verder op hunne samenwerking geen nadeeligen invloed geoefend. Het verhinderde Menno althans niet in 1550 te spreken van „onzen getrouwen en zeer lieven medebroeder Dirk Philipsz" »)• Samen met Gielis van Aken hebben zij in 1553 op verlangen der gemeente Lenaert Bouwensz tot oudste of leeraar aangesteld — hoezeer Bouwensz ook huiverde zulk eene moeilijke en gevaarlijke taak te aanvaarden 2). In het j. 1554 ontmoeten wij Dirk Philipsz weder met Menno op eene vergadering ergens in Mecklenburg. De voornaamste oudsten der Doopsgezinde gemeente in dat land kwamen toen op eene geheime plaats bijeen om te handelen over de zaak van Gielis van Aken, die zich schuldig gemaakt had aan overspel. Van Aken bekende schuld, beloofde beterschap en vroeg om vergiffenis. De vergaderden hebben hem die vergiffenis geschonken 3). Nog in hetzelfde jaar 1554 had eene nieuwe vergadering van zeven leeraars plaats te Wismar, waar Menno destijds woonde ■»). Hoogstwaarschijnlijk is Dirk Philips daarbij tegenwoordig geweest»). Op deze samenkomst werd het vraagstuk van ban en mijding, dat reeds jaren lang tot moeilijkheden aanleiding had gegeven B), ernstig onder de oogen gezien. Hierbij kwamen ook een aantal andere 1) Menno Simons, Sommige Vragen Ende hoer Antwoordt, achter Een grondelieke bekentenisse, in zijne Opera umnia, t'Amsterd. 1681, fol. 475, kol. 2. Dat dit stuk uit het j. 1550 dagteekent blijkt uit het slot, fol. 478. 2) V. P., Successio Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, bli. 51; Brief van Menno Symons aan de Huysvrouw van Leendert Bouwesz, in zijne Opera omnia, fol. 454»; J. G. de Hoop Schetter, Opmerkingen en mededeelingen, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1894, blz. 31. 3) H. Timmerman, Een verklaringhe: hoe ende in wat mameren de HccreJesus zunen Jongeren inder af-zonderinge, macht gegeven heeft, Hae.lem, 1618, Voorreden, quat. A, bl. ij'; Hans Alenson, Tegen-Bericht, Op de voor-Reden vant groot» Martelaer Boeck, Haerl. 1630, bl. 132, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 23H; Teghens de VVederdoopers, ses boecken Henrici Bvllingeri, in Nederduytsch ouergestelt, door Gerardum Nicolaj, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 458; J. G. de Hoop Scheffer, Opmerkingen en mededeelingen, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1894, blz. 29. 4) V. P., Successio Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 51; G. Brandt, Historie der reformatie, Amst. 1677, Dl. I, blz. 181, 186. 5) Menno's brief aen zijne Ghemeynte te Embden, 12 Nouemb. 1556, bij Nicolai, Teghens de VVederdoopers, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 448; V.P., Successio Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 58. 6) J. G. de Hoop Schetter, Opmerkingen en mededeelingen betreffende Menno Sirnww, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1891, blz. 23—29. punten ter sprake, zooals de buitentrouw, het huwelijk van kinderen van geloovige of ongeloovige ouders, het inroepen van den wereldlijken rechter, het dragen van wapenen en de zending of ordening der leeraars. Men kwam tot een schriftelijk akkoord, vastgelegd in negen artikelen '). Het overeengekomene vertoont een gematigd karakter. Blijkbaar heeft men er naar gestreefd zoowel de strengere als de mildere partij te bevredigen. De inhoud der artikelen is dientengevolge hier en daar eenigszins onduidelijk of onzeker van bedoeling geworden. Naast vragen die werden opgelost moesten nieuwe ontstaan. Dat dit akkoord weinig vruchten heeft gedragen, is te zien aan den strijd die in 1555 te Franeker en nog in hetzelfde jaar te Emden is uitgebarsten 2). Hij eindigde hiermede, dat de mildere partij, die der zoogenaamde Franekers en Waterlanders, zich voorgoed afscheidde van de anderen. Omtrent deze nieuwe scheuring leest men in de „Successio Anabaptistica" het volgende: De aanleiding tot het geschil werd in 1555 gegeven door Swaantje Rutgers, eene Doopsgezinde vrouw te Emden, wier man om bepaalde redenen uit de gemeente gebannen was. Men verlangde van haar dat zij nu haren echtgenoot „in 't bedde ende de tafel zou mijden", doch dit wilde zij niet. Dientengevolge ontstonden er twee partijen. De eene, die van den leeraar Lenaert Bouwensz en zijne geestverwanten, wenschte ook Swaantje Rutgers, hoewel zij overigens onberispelijk van gedrag was, in den ban te doen. De andere, bestaande uit Hendrik Naeldemaker of Naeldeman, Joriaen Heins en hunnen aanhang, schreef over dit onderwerp aan Menno Simons, die antwoordde, dat hij zulke drijverij nooit zou kunnen goedkeuren en er nooit zijne toestemming toe zou verleenen3). De verdeeldheid liep zóó hoog, dat zij omtreeks 1557 eene groote scheuring veroorzaakte. Naeldeman en Heins, en nog een derde voorganger, 1) V. P., Successio Anabaptistica, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 52. Over andere uitgaven van de Artikelen zie Cramer, aldaar, Dl. VII, blz. 52, aant. 1, en J. G. de Hoop Scheller, Opmerkingen en mededeelingen, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1894, blz. 30, aant. 1. 2) Menno's brief aen de broeders te Franicker, 13 Nouemb. 1555, bij Nicolai, Teghens de VVederdooperin deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 444—448. 3) Het antwoord van Menno is gegeven in zijn Brief aen zijne Ghemeynte te Embden, 12 Nouemb. 1556, bij Nicolai, Teghens de VVederdoopers, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 448 vv. Schedemaker, hebben zich met een groot aantal volgelingen van Lenaert Bouwensz en Dirk Philipsz afgescheiden. Menno stond een tijdlang in twijfel, niet wetende aan welke zijde hij zich zou scharen. Volgens het beweren van Schedemaker, Heins en Naeldeman zou hij hunne partij wel gekozen hebben, als hij maar niet gevreesd had zelf door de partij van Lenaert Bouwensz en Dirk Philipsz in den ban gedaan te zullen worden. Ten slotte zijn na lang twisten Naeldeman, Heins en Schedemaker door Lenaert Bouwensz en Dirk Philipsz als ketters veroordeeld en met den ban getroffen. Weldra vormden zij eene afzonderlijke groep onder de Doopsgezinden met een eigen naam. „Dese verbannen van haer principaol roervinck, syn ghenaemt schedemakers ofte 1 ranikers, ende worden nu ter tyt genaemt Waterlanders" J). De beteekenis dezer namen wordt eenigszins duideljjk wanneer men weet, dat Naeldeman leeraar is geweest van de gemeente te Franeker en Schedemaker van die in De Rijp, terwijl de Doopsgezinden niet alleen op laastgenoemde plaats maar ook op tal van andere in het zoogenaamde Waterland (het Zuid-oostelijk deel van N. Holland) gemeenten bezeten hebben 2). Onder dit alles liet de beweging die door Adam Pastor was gewekt hem niet los. Wij weten door den „Leken wechwyser van Joannes Anastasius Veluanus, dat deze beweging een tijdlang zeer de aandacht heeft getrokken 3). Blijkbaar om het veld winnen van Pastor's meeningen tegen te gaan en zijn eigen aanhangers in de tegenovergestelde overtuiging te versterken, liet hij in liet j. 1557 zijne „Korte bekentenis van God, Vader, Zoon en heiligen geest, met een verklaring des Christelijken Doops, en ten laatste van het rechte gebruik des Avondmaals" verschijnen4). Het tweede, uitvoerigste gedeelte van dit werk handelt over Doop en Avond- 1> V. P., Successio Anabaptistica, in deze Bibliothtca, Dl. VII, bli. 55 v. \ergel. over de afscheiding der Waterlanders: Eene geschiedenis van de Doopsgezinden van hunne geschillen en hereenigingen, door eene Doopsgezinde in 1647. medegedeeld door J. G. de Hoop Scheffer, in de Doopsgezinde Bijdragen, Amst. 1876, bi/.. 23 vv.; H. Alenson, Tegen-Bericht in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 223 ; Nicolai, Teghens de VVederdoopers, aldaar, Dl. VII, blz. 460, 464 v., 468. 2) J. G. de Hoop Scheffer, Opmerkingen en mededeelingen betreffende Menno Sint ons, VIII, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1894, blz. 33. 3) Deze Bibliotheca, Dl. IV, blz. 333, 335. 4) Eene corte be- kentenisse ende belydinghe // vanden eenigen, almachtiglien, maal '). Waarschijnlijk is het eene omwerking van de „Bekentenisse vander doope ende van dat auentmael", die hij vroeger had uitgegeven (zie boven, blz. 15). De Doopsgezinde leer betreffende de sacramenten wordt hierin met groote klaarheid voorgedragen. 'N ooral de godsdienstig-zedelijke waarde daarvan voor den geloovige wordt in het licht gesteld. Hiermede stelt de schrijver zich echter ditmaal niet tevreden. Hij plaatst er een tweetal stukken voor. Het eene heet: „Bekentenis ons geloofs" 2), en behelst de rechtzinnige leer aangaande de Drieëenheid. Het andere heeft tot opschrift: „Onse bekentenis van der scheppinghe, vevlossinge, ende salichmakinge des menschen" 3). Het beschrijft wat den geloovige in Christus is geschonken. De bedoeling is doorzichtig. Tegenover de verwarring, door het optreden van Adam rastor gesticht, moet het inzicht der lezers in dergelijke belangrijke vraagstukken worden verhelderd. Daarnaast zal de schrijver het als een groot voordeel hebben beschouwd, voor niet-Doopsgezinden te kunnen doen uitkomen, dat hem en den zijnen onrechtzinnigheid op deze punten althans niet kon worden te laste gelegd. Men zal wel niet ver van de waarheid zijn als men aanneemt, dat nog een tweetal geschriften hun ontstaan aan den strijd over de Triniteit te danken hebben, nl. dat over de Menschwording4) en dat over „Rechte kennis van Jezus Chris- leuendigen // God, Vader, Sooit, ende heylige Geest, ende // van die scheppinghe, verlossinge // ende salich-l/makinge, des menschen, met een verclarin-Hge des Christelicken ende Apostolischen Do-Hpes, daer in dat oock neder gheleyt worden II sommige argumenten, die vanden tegenspre-l/kers der waerheyt opgeworpen of ingeuoert // worden. Ende ten laetsten van dat // rechte gebruyek des auont,,titels II onses Heeren ende salich-l/maeckers Jhesu // Christi. // 1. Johan. 4. // Ghi alderliefste en gelooft niet tenen yegef/licken gheest, maer proeft die geesten H oft sy iet Godt sijn, want het // sijn vele valsche Prophe-Hten ut gheghaen, // in die Wee-1/relt. // 1. Tessa. 5. // En blusschet den gheest niet ut, den prophe-l/tie verachtet niet, proeuet al, dat // goet is dat behout, mydet // alle bose schijn. // Aan hét slot, onder quat. K. bl. viij r, staat: An. 1557. D.P. —Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-8". Letter: gothiek. Aantal bladen: 80, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 2'.l. Signatuur: A 3—K4. Hoogte : 13.4c.M ; breedte : 9 c.M. Exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 1) D. P., Corte bekentenisse, quat. B, bl. 6 r—quat. K, bl. 8'; hierachter, blz. 69—134. Tegen dit stuk schreef i. Kimedoncius zijn Vander Doope Onses Heeren Jetu Christi, Bekentenisse door Dierick Philips, Middelb. 1589, in-4". 2) D. P., Corte bekentenisse, quat. A, bl. 5 r-quat. B, bl. 1'; hierachter, blz. 60-04. 3) D. P., Corte bekentenisse, quat. B, bl. ï'—quat. B, bl. 5 hierachter, blz. 65—68. 4) Van de mensch-i/werdinghe onses heeren Je-H»u Christi, des eengheboortn tus" ')■ Eene aanwijzing van den samenhang dezer werken ishierin gelegen, dat zij in eenzelfden omslag en met doorloopende signatuur verschenen zijn. Beide handelen over de Christologie. De aanleiding tot het schrijven van het eerste wordt in de voorrede aldus medegedeeld: „Door sommigen wordt ons te laste gelegd, dat wij niet zouden gelooven in Jezus Christus, die toch onze eenige hoop voor God den Vader is. Daarom willen wij ons geloof aangaande Christus Jezus, den eeniggeboren Zoon des levenden Gods, in beknopten vorm voordragen, opdat een iegelijk zien, lezen en hooren moge, wat wij omtrent Christus Jezus, zijne godheid en menschheid aannemen. Men zal dan gewaar worden, dat wij (hoewel ons de wereld voor ketters en Joden scheldt) geen kettersche, noch Joodsche, maar alleen Christelijke leeringen aanhangen, dat wij gelooven en belijden alwat de Schrift aangaande Christus Jezus leert en betuigt" »). De stof is verdeeld in dier voege, dat in het boekje over de „Menschwording" voornamelijk over „Christus' ware Godheid" en in dat over de „Rechte kennis van Jezus Christus" voornamelijk over zijne ware menschheid wordt gehandeld. Grooten nadruk legt Dirk Philipsz op de leer der Soons synes // eemgUn ende Ahnachtighm // vaders een corte bekentenis. // Joh. 1. Dat Woordt is Vleyscli gheworden. l/.l. Johan. 1. II Datdaer was van aenhcghin. // dat wy ghe-l'hoort, dat ,vy ,net onsen oogen g hes,en. dat wybeschouuret, ende onse handen getastet // hebben, van dat voort des leuensJ / ende datlenen is gheo-npenbaert, etc. // 1. Tim. 3. // Groot is de godsalige ghehevnenme,God // is gheopenbaert int vleyssche, «fc. // D. P. II - Zonder aanwijzi, g van drukker, plaats of jaar. Formaat: in-8». Letter: gothiek. Aantal bladen: 1!», ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 29. Signatuur: A2-C2. Hoogte: 13 c.M.; breedte: 8 9 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de liibliotl.eek der Doopsgezinde gemeente tc Amsterdam. Het werk is opgenomen in het Enchiridion, lol. 64r_77> ; h.er- achter, blz. 135—153. 1) Van die rechte // kennisse Jesu Christi. des ee-Hnighen gheboovcn Soous des almacht,gen // ende leuendighen Gods, ons Heeren ende // salichm.eckers, ende van den onbewe/Igelicken onu-anckelbaren gront // sijnder salichmakende // lecre een corte // vermaninjIge. // l,Corinth.2. // lek en heb m,j niet wtghegheuen yet II te ,reeten onder t>, dan alleen // Jesum Christum, ende // dien ghecruyst. // D. P. II - Zonder aanwijzing van drukker, plaats of jaar. Formaat: in 8». Lel ter: gothiek. Aantal bladen: 24, ongenummerd. Aantal regels per bladz.jde: 29. Signatuur' C5-F2. Hoogte: 13 c.M.; breedte: 8.9 c.M. Een exemplaar bevmdt zich ... de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het werk .s opgenom 7H r—96 >': hierachter, blz. 15o—178. II1CII 1U lick ru.v.r, —" - ' , , 2) D. P., Van de mensch,cerdinghe, quat. A, bl. 2r; in het Enchmd,on, tol.64 hierachter, blz. 137. eeuwige generatie van den Zoon, dat nl. „Christus waarachtig God is van eeuwigheid, en vóór het begin der wereld van den Vader geboren" '). Ligt hierin opgesloten eene kleine terechtwijzing van Menno Simons, die ten opzichte van dit punt zichzelf niet is gelijk gebleven?2) Hoe dit zij, zoowel ten aanzien van de godmenschheid in het algemeen als van de eeuwige generatie van den Zoon in het bijzonder hangt Dirk Philipsz het rechtzinnige gevoelen aan. Doch in één belangrijk opzicht wijkt hij er van af. In strijd toch met de orthodoxe opvatting zoowel van de RoomscbKatholieke kerk als van de Duitsche en Zwitsersche Hervormers betoogt hij, dat Jezus Christus geen aardscli maar een hemelsch lichaam gedragen heeft, dat hij zijn vleesch niet heeft ontvangen van de maagd Maria 3). Aan deze leer wordt zelfs een groot aantal bladzijden gewijd. Nergens zoo duidelijk als bij Dirk Philipsz worden wij ingelicht omtrent de groote beteekenis die genoemde leer in Doopsgezinde kringen bezeten heeft. Waaraan ontleende zij die beteekenis ? Hieraan dat zij ten nauwste samenhing met de avondmaalsen met de verlossingsleer. De teekenen des Avondmaals worden zuiver geestelijk opgevat. „Christus spreekt in Johannes van het eten van zijn vleesch en het drinken van zijn bloed. Zoo staat ons te bezien en te bedenken, hoe dat vleesch van Christus gegeten en zijn bloed gedronken zal en moet worden. Dit geschiedt hierdoor, dat wij Gods woord met een rein hart en een waarachtig geloof aannemen en bewaren. Waarom eten wij het lichaam van Christus en drinken wij zijn bloed? Daarom, omdat Gods woord vleesch is geworden, en alzoo het woord Gods en het vleesch van Christus één zijn; gelijk Christus zelf betuigt met de woorden: ik ben het levende brood, die van den hemel gekomen ben; en het brood dat ik u geven zal dat is mijn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld. — Alleen op deze wijze komt de ware geestelijke gemeenschap van den geloovige met Christus tot stand". „Hij is een rechtgeloovig Christen, die Christus naar den 1) D. P., Van de menschtcerdinghe, quat. A, bl. 4 r; in het Enchiridion, ful. 06 <; hierachter, blz. 139. 2) Zie over dit verschil van Meniio met zichzelf en inet Dirk Philipsz: Uuy de lires, La ricine, source et fondement des Anubaptistes, chez Pierre de S. André, 1595, p. HU —152, en deze Bibliotheca, Dl. Vill, blz. 487 v. 3ï li p.j Tr„,. Je mmscnwercttng hé, quat. A, bl. 4 v, 5 r; in het Enchiridion, fol, ü6"; hierachter, blz. 139 v. geest belijdt, want hij is één geest met hem. Hij verstaat ook wat eigenlijk het vleesch van Christus is, want hijzelf is vleesch van het vleesch van Christus en gebeente van zijn gebeente. Daarenboven heeft hij in den geest en in waarachtig geloof het vleesch van Christus gegeten en zijn bloed gedronken, door welke vereeniging en gemeenschap hij één wezen met Christus geworden is" '). Kortom: Christus moet een hemelsch lichaam bezeten hebben, omdat van aardsch vleesch nooit gezegd zou kunnen worden: dit is het levende brood, dat uit den hemel gekomen is 2). Evenals de avondmaalsleer hing ook die betreffende des menschen verlossing hiermede ten nauwste samen. „Ingeval Christus een natuurlijk Zaad des menschen ware, zoo zou de mensch van God door zijn eigen zaad, dat is door hemzelven, geholpen zijn. Maar dat zij verre. God heeft den gevallen en verdorven mensch niet door zijn natuurlijke zaad, maar door zijn eeuwig Woord en Zoon willen en moeten helpen; alzoo is de verlossing des menschen gelijk als zijne schepping geweest" 3). „Had Jezus een aardsch lichaam gedragen, zoo zou het onrein, door zonde besmet geweest zijn; alleen doordat hij een hemelsch, d. i. een rein lichaam bezat, kon hij door zijn kruisdood als een onbevlekt Paaschlam onze zonde wegnemen, en ons van kinderen des toorns tot kinderen Gods en erfgenamen des eeuwigen levens maken". Aldus lezen wij in het traktaat van de „Kechte kennis van Jezus Christus'4). De personen tegen wie Dirk Philipsz zich in dit laatste geschrift richt, huldigen niet alleen eene verkeerde opvatting van de godmenschheid van Jezus Christus, maar zij verkleinen hem en verwerpen zijne leer 5). Dirk Philipsz betoogt, dat de liefde des Vaders, ons in Christus betoond, moet leiden tot wederliefde en gehoorzaamheid. „Deze belijdenis is niet eene historische wetenschap van Christus, 1) D. P., Van de mensch/rerdinghe, quat. A, bl. 6'; quat. C, bl. 2V; in het Enchiridion. fol. 67 77v; hierachter, hlz. 141, '511. 2) I>. P., Van de menschwerdinghe, quat. A, bl. 5V; in het Enchiridion, fol. t'>7 < , hierachter, blz. 140. Vergel. Van die rechte kennisse Jesu Christi, quat. F, bl. 1 ' ; in het Enchiridion, fol. 95r; hierachter, blz. 176. 3) I). P , Van de menschwerdinghe, quat. B, bl. 1 >'; in het Enchiridion, fol. 70 »; hierachter, blz. 144. 4) D. P., V'in die rechte kennisse Jesu Christi, quat. D, bl. 5 r; in liet Enchiridion, lol. 86 r; hierachter, blz. 165. 5) D. P., Van die rechte kennisse Jesu Christi, quat. C, bl. 5»; in het Enchtridion, fol. "/<•»; bl* «5?. zooals velen meenen; maar een levendig en krachtig werk van God in den mensch, waardoor hij verandert, nieuw uit God geboren en met den heiligen Geest verlicht en begaafd wordt, alzoo dat hij gezind is als Christus Jezus" ')• Daarentegen laakt de schrijver hen bij wie deze levensvernieuwing uitblijft. „Wel velen", zegt hij, „roemen tegenwoordig in de verdiensten van Christus, in zijnen dood en bloed, maar weinigen worden er gevonden, die met den rechten ijver het lijden des Heeren alzoo overdenken en ter harte nemen, dat zij daardoor gebeterd worden, der zonde sterven, en der gerechtigheid leven" 2). Tegen het einde van dit boekje blijkt op wie hij het oog heeft als hij spreekt van personen die Christus verkleinen en zijne leer verwerpen. Het zijn de afvalligen, of, beter gezegd, het zijn degenen die hij als zoodanig beschouwt. Voor hen kent hij geen verschooning; geen boete is voor hen zwaar genoeg; terugkeer tot de gemeente is voor hen onmogelijk 3). Zijn gevoelen omtrent het laatste onderwerp, de bestraffing van schuldige gemeenteleden, heeft hij uiteengezet in het boekje over den ban, voltooid den 5de" Februari 15584). Zooals bekend is heeft Dirk Philipsz ten aanzien van dit onderwerp het gevoelen der strengere partij gehuldigd. De ban is volgens hem niet van toe- 1) I). P, Van die rechte kennisse Jesu Christi, quat. E, bl. 3 *; in het Enchiridion. fol. 90 »; hierachter, blz. 170 v. 2) D. I'., Van die rechte kennisse Jesu Christi, quat. E, bl. 2»; in het Enchiridion, fol. 89'; hierachter, blz. 169. 3) D. P., Van die rechte kennisse Jesu Christi. quat. E, bl. 7; in het Enchiridion. lol. 93 »; hierachter, blz. 174. 4) Een lieflicke verjjmaninghe tot des Heeren // woort, inden welcken ondersceydelic etule // ordentlick geleert ende verhaelt wort, hoe ende // in uat manieren, dat die Christelijcke ghejjmeente sal handelen met die ghene die hoer // in die gemeenschap der heyligen hebben be/lgeuen, ende als dan noch in open-//boer dootlijcke wercken des // vleyschen veruallen // ende beuon-ljden // worden. // ij. Tetsalon. tij. Wy ghebieden v lieue broeders inden naem ons Heeren // Jesu Christi dat ghy. t> ontreet van alle // broeder, die daer onordent/llijc wandelt. // 1. Corint. 5. II Ist dat yemant hem een broeder loet heeten // ende nochtans een ouersptelder is, of gierich, // oft een dienaer der afgoden, of een quaetspreijker, oft droncker, // oft roouer. met // aldusdanigen sult ghy // niet eeten. // Aan het einde, onder quat. B, bl. 8 », staat: D. P. I. R Inden Heere. Anno. 1558. Den .5. Februari. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-8u. Letter: gothiek. Aantal bladen: 16, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: '29 a 30. Signatuur: Aij — B.5. Hoogte: 14.6 c.M.; breedte: 9 c.M. Een exemplaar bevindt lich in de Bibliotneelt aer uoopsgezinue gemeente te Ainsieruaui. iiei wei* iiceii mie piuaia omvangen in het Enchiridion, fol. 152 ' —164 v; hierachter, blz. 249—265. passing op hem die zich uit menschelijke zwakheid misgrijpt, maar op de moedwillige openbare zondaars ')■ De schuldigen aan erge misdrijven (hoererij, overspel, of afgodendienst), lasteraars, dronkaards, roovers en dergelijken moet men uit de gemeente afzonderen, d. w. z. bannen2), zelfs dan wanneer zij berouw toonen en boete doen 3). Vervolgens moet men de gebannenen in het dagelijksch leven mijden. Waarom? Omdat de gemeente, bestaande uit de uitverkorenen *), rein en heilig moet zijn 5), omdat de bruid van Christus haren bruidegom niet mag verlaten en naar het vleesch gaan leven «). Wat is het doel van ban en mijding? Dit is drieledig. „Het eerste is, opdat de gemeente niet deelachtig worde aan de zonde van vreemden, en niet een weinig zuurdeesem het gansche deeg verzure. Het tweede is, opdat degene die gezondigd heeft, zich schame en in zijn vleesch gestraft worde, en de geest zalig worde, in den dag des Heeren Jezus. Het derde is, dat de gemeente Gods niet gelasterd worde wegens de boozen, en om hunnentwil geen schuld drage voor den Heer" :). Daarbij zal volgens den schrijver de waarachtig boetvaardige er vrede mede hebben, dat hem eene behoorlijke, verdiende straf vanwege den Heer en zijne gemeente opgelegd wordt H). Hij weet, dat sommigen om de strenge toepassing van ban en mijding van de gemeente afvallig worden. Voor hem is zulks slechts eene reden om de gemeente des te krachtiger tot handhaving daarvan aan te sporen "). 1) D. P.( Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. A, bl. vy > ; in het Ènchi- ridion, fol. 156 >; hierachter, blz. 255. 2) D. P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. B, bl. ijr; in het hncht- ridion, fol. 158 >, 159'; hierachter, blï. 257 v. 3) 1). P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. B, bl. 3 ' ; in het Enchi- ridion, fol. 159 v ; hierachter, blz. 259. 4) D. P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. A, bl. iiy»;in hetEncht- ridion, fol. 154»; hierachter, blz. 252. 5) D. P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. A, bl. vuj»; m het Encht- ridion, fol. 157 '; hierachter, blz. 256. 6) D. P., Lieflicke vermaninghe ( Vanden Ban), quat. B, bl. 2 > ; in het Lncht- ridion, fol. 159 v; hierachter, blz. 259. 7) D. P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. B, bl. 2r; in het Encht- ridion, fol. 159 hierachter, blz. 258. 8) D. P., Lieflicke vermaninghe (Vanden Ban), quat. B, bl. 5'; in het Enchx- ridi4^1 v! blz. 261. 9) D. P., Lieflicke vermaninghe {Vanden Ba,.), qua» fol. 8 r i ''<=t Enchtridion, fol. 164 r hierachter blz. 264. Het is trouwens niet in dit boekje alleen, dat hij over het aangegeven onderwerp heeft gehandeld. In verscheidene andere heeft hij zich hierover uitgesproken en steeds in denzelfden geest. Ik wijs, behalve op de „Restitution" ') en de „Rechte kennis van Jezus Christus" 2), op de „Vermaning van de waarachtige Godskennis" 3), een geschrift uit het j. 1558, waarin hij de zijnen vermaant: bedenkt, dat u vele zonden vergeven zijn, opdat gij niet meer zoudt zondigen; dat gij door God den hemelschen Vader in genade ontvangen zijt, opdat gij al de dagen uws levens hem zoudt dienen in heiligheid en gerechtigheid, waartoe God u uitverkoren, beroepen en aangenomen heeft in Christus Jezus ■'). In het tractaat over de „Zending der predikanten"5) uit het j. 1559 wordt geleerd, 1) D. P., Van de geestelijcke Restitution, quat. E, bl. iv; in liet Enchiridion, fol. 245 v (over het onderling mijden van gehuwden). 2) D. P., Van die rechte kennisse Jesu Christi, quat. C, bl. 6> ; in het Enchiridion, fol. 80 1 (het nieuwe en lieinelsche Jeruzalem is de Christelijke gemeente). 3) Een Schoone // vermnninyhe ende cortle // onderwi/singhe vander wa-jjrachtigher kennis-: sen Godts. // Johannis. v. // Wye mijn iroordt hoort (spreeekt // Christus) ende ghelooft hem, die mg // ghesonden heeft, die heeft dut // eeuwich leuen. // Johannis. jcoij. // Dit is dut eeuirich leuen, dat si/ v beken-/Inen, alleen warachtich Godt te // zijne ende Jhesum Christum // den welcken ghy ge-l/sonden hebt. II Ghedruct Int Jaer ons Heeren. // M.D.LVHI. — Zonder aanwijzing van plaats nf drukker. Formaat: in-W. Letter; gothiek. Aantal bladen: 10, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 31. Signatuur: A ij—B i. Hoogte : 13.2 c.M. ; breedte: 8.7 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het werkje is opgenomen in het Enchiridion, lol. 165 r—1721; hierachter, blz. 267—277. 4) D. P., Een schoone vermaninghe, quat. A, bl. ij » ; in het Enchiridion, fol. ti)6 v; hierachter, blz. 269 v. 5) Vander Sen-! dinge der Predicanten oft Lte-\\raers, te. weten, icelcke de rechte Lee-llraers zijn, die van Godt ghesonden, ende vander Chri- i stelijcker Ghemeynten recht Derewen ende gheroepen // zijn: waer bg die bekent werden, ende wat vruchten dat II si doen : Desyelijcken waer hg men de valsche Leeraers '/ sal kennen, ende hoe men haer schouwen, ende niet hoo-j'ren en mach, Een cleyn Aenwijsinghe wt der Heili-Hger Schrift, Met een verclaringhe van sommi-Hghe Tegenspruecken ende Lasterwoorden, // die teghen de rechte Dienaers des // Euangeliums, vanden Misgun-!'etigen ende Lasteraers, in-Hgheuoert, ende schim-//pigher wijse ghe- 'sproken wer-l/den. // D. P. // Joan.3. // Den welcken Godt ghesonden // heeft die spreeekt Godts // woorden. // Aan het slot, onder quat. n, bl. iij r, staat: Ghedruct int Jaer ons Heeren, M. D. LIX. D. P. - Zonder aanw^zUig van plaats of drukker. Formaat: in-8<'. I.etter: eothiek. Aantal bladen: 27, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 41. Signatuur: A ij—D ij. Hoogte: 14.5 c.M.; breedte : 9 c.M. Een exemplaar in de bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het werk is opgenomen in het Enchiridion, lol. 117'—151 » (blz.'205—248). niet alleen dat de gemeente Christus' reine bruid is '), maar ook dat zij de sleutelmacht bezit2) en de zonden vergeeft3). Ook in het boekje „Van de gemeente Gods"4) wordt haar die sleutelmacht toegekend 5). Zij heet hier de „gemeente zonder vlek of rimpel"6). En in de „Liefelijke vermaning" 7) lucht de schrijver zijn ergernis over de valsche broeders, die gemeenschap houden met gebannenen 8). De tamelijk harde beweringen van Dirk Philipsz ten opzichte van een onderwerp, waarbij zoovele belangen betrokken waren en 1) Vander Sendinge der Predieanten, quat. B, bl. viij in het Enehiridion, fol. 137 v; hierachter, blz. '231. 2) Vander Sendinge der Predieanten, quat. C, bl. i>'; in het Enehiridion, fol. 137 138 r; hierachter, blz. 231. 3) Vander Sendinge der Predieanten, quat. I!, bl. viij '; quat. C, bl.i'; in het Enehiridion, fol. 137', 138'; hierachter, blz. 230 v. 4) Van die Ghe-l/meynte Godts. hoe die vanden beginne // gheweest is, waer by die bekent, en- de van alle Secten ondersehey-Hden wert. Een corte be-Hkentenisse. // 1. Corinth. 3. // En weet ghi niet, dat den Tempel Gods // heylich is, de welcke ghg zijt ? // 2. Corinth. 6. // Ghy zijt den Tempel des le-Huendighen Godts. //1 >. P. — Zonder aanwijzing van drukker, plaats of jaar. Formaat: in-8". Letter : gothiek. Aantal bladen: 31, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 30. Signatuur: F ij—Kv. Hoogte: 13.3 c.M.; breedte 8.5 c.M. Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Het werk is opgenomen in het Enehiridion, lol. 250' 2^0v. Dat het boekje verschenen is na dat over de Zending der predikanten blijkt uit de aanhaling daarvan op quat. II, bl.i'; in het Enehiridion, fol. 263De beschreven uitgave heelt het licht gezien in één omslag met het geschrift Ion de yeestelijeke Restitution (blz. 10, aant. 7) en met doorloopende signatuur. Blijkbaar wordt hierdoor de tijd der verschijning voor geen van beide aangewezen. 5) Van die Ghemeynte Godts, quat. H, bl. viij r; m het Enehiridion, fol. 268 6) Van die Ghemeynte Godts, quat. K, bl. ij »; in het Enehiridion, fol. 277 ■" 7) Hier me // volg hen drye grondighe // Vermaninghen ofte Sendtbrieuen, gU-Hschreuen wt Broederlijeke Liefde aen de // Gemeynten Godts, tot versterekinghe ende // troost haers ghemoets, op dat zy volher-Hdich in de vrywillighe bekende aengheno-Hmene Waerheyt, in een waeraehtieh yhe-jjlooue ende vast betrouwen, met een // Vrome onbestraffelijcke Godtza-/jlighe wandelinghe, zonder aenetoot tot aen het eymle moghen // wandelen. // Door D. P. // 2. Petri. 1 c. 13. Vaerom en wil ickt — Het werk is mij alleen bekend door de uitgave in het Enehiridion. Het is daar in de eerste uitgave (tr>li*) achteraan gevoegd met afzonderlijke nummering der blrden (fol. 1—36), maar gaat vooraf aan het Register. In de volgende « . 1 - - »CJ - — I » 1 ~ .U J n n rv> m ariviir flor lftrtnl uitgaven komt uei »««• «p f,UUiSi uwv" - ® • dan door (in de editie van 1578 fol. 300 r—348'). 8) In het Enehiridion, fol. 12 >•. X. 3 dat zoovele gevoeligheden opwekte, vonden lang niet bij alle Doopsgezinden instemming. Integendeel. Wij weten, dat reeds Sebastiaan Franck het mijden afkeurde1). Misschien bezat dit geen groote beteekenis, omdat Franck ternauwernood of in het geheel niet gerekend werd tot de geestverwanten. Iets anders was het met de bestrijding van Herm. Timmerman, die tot dezelfde Doopsgezinde kringen als Dirk Philipsz behoorde. Timmerman Het in het j. 1560 eene „Verklaring" het licht zien 2), waarin het standpunt van laatstgenoemde krachtig werd aangevallen 3). De deemoedige, bijna smeekende bewoordingen, waarmede hij nu en dan Dirk Philipsz toespreekt 4), doen zien welke hooge achting deze destijds genoot. Het is waar, dat Timmerman nu en dan overgaat in den toon van waarschuwing 5) en vermaning 6). Philipsz wordt er door hem aan herinnerd, dat hij in het j. 1554 tegenover Gielis van Aken zich minder 1) Eijn Brieff van Sebastiaen Franck van Weirdt (zie boven, bh. 16, aant. 1), quat. B, bl. viy r. 2) Een verklaring )ie: // hoe ende in wat manieren de Heere // Jesus zijnen Jongeren inder af-zonderimje, // macht gegeven heeft, om die onbekeerige Overtre-l/ders zijns Goddelycken utoorts, die der yemeynten lieflijeke ver-Hmaninge niet en hooren, hare sonden hier op der aerden te binden, // die haer inden Hemel (door den sleutel der reclitveerdicheyt Gods) al gebonden sijn. Mat. 18. ende datter geen gebot der H. schrifturen // en is, ge-echte persoonen om den afval van mulcanderen te schey-//den, dan om Overspel alleen. Mat. 19. 1. Cor. 6 met oplos-//singhe der sterekste Argumenten vande Boecxkens die // M. S. ende D. P. Anno 1558. in druck hebben // laten uyt gaen vanden Ban. // Ende in dit Boecxken werdt verhaelt hoe ge-ljnadich ende barmhertich dat God de Heere is, over Ij den boetveerdigen bekeerenden Sondaer, die daerom met groo-l/ter neersticheyt altijt tot beteringe haers levens door den H. Pro-Hpheten ten eerstenmael, ende daer na door Christum Jesum, II ende zijnen H. Apostelen vermaent ende geroepen sijn. // Den verstandighen tot een, exempel, den sim-f/pelen tot een onderwijsinghe. // Eccle». 8. // En veracht een Mensche niet die hem van sonden bekeert, ghe-l/dencket dat wy alle straffe waerdich zijn. // Door H. Timmerman. // Eerst in druck uyt-ghegeven Anno 1560. // den 28 •Januarij. // Tot Haerlem. // Ghedruckt by Vincent Casteleyn, inde Boecdruckery. Anno. 1618. // — Formaat: in-8". Letter: gothiek. Aantal bladzijden : 16 ongenummerd, en 111 genummerd. Aantal regels per bladzijde : 36. Hoogte: 13.8 c.M.; breedte : 9.3 c.M. Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 3) Het boekje is ook gericht tegen Menno Simons. Het gedeelte dat daarop betrekking heeft gaan wij met stilzwijeen voorbij. 4) H. Timmerman, yerklaringhe, quat. A, bl. iij v, iiij r. 5) H. Timmerman, ald., blz. 93. 6) H. Timmerman, ald., blz. 105. streng heeft betoond i). Vooral wordt er tegen geprotesteerd, dat zelfs de boetvaardige zondaar nog uit de gemeente zou moeten worden gebannen 2). En dat de boetvaardige zondaar vrede zou hebben met de harde bejegening, die Dirk Philipsz hem wil doen ondergaan, loochent Timmerman te eenen male 3). Hoe men ook over dien'strijd vau voor- en tegenstanders van den strengen ban moge oordeelen, — wie het boekje van Timmerman gelezen heeft, zal moeten erkennen, dat bet keurig van inhoud is en een liefelijken, evangelischen geest ademt. De bestrijding heeft echter Dirk Philipsz niet van gevoelen doen veranderen, zooals te zien is aan zijn „Nagelaten geschrift" *)• Men mist in dezen bij hem die beminnelijke gematigheid, waarvan hij overigens zoo dikwijls blijken heeft gegeven. Omstreeks het j. 1561 vormde zich te Utrecht een kring van Doopsgezinden. In Februari of Maart van dat jaar werden er een tiental gedoopt door den oudste Joos Verbeek, uit Antwerpen overgekomen 51. In het laatst van December had eene vergadering plaats bij Cornelis van Voordt, die het huis Cranesteyn „bij de Viebrug" bewoonde. Ook thans ontvingen eenige personen den Doop, o. a. de huisvrouw en twee zoons van Van Voordt. Verder werd met ongeveer twintig personen het Avondmaal gevierd — natuurlijk alles in diep geheim. Reeds 's morgens om vier uur, terwijl het nog donker was, kwam men bijeen en eerst des avonds om zeven uur keerde men huiswaarts"). Wie was de oudste, die bij deze gelegenheid den Doop bediende en bij het Avondmaal voorging? Dtrk Philipsz. Het blijkt uit de akten van het proces tegen Van Voordt, 1) H. Timmerman, ald., Voor-reden, quat. A, bi. ij'. 2) H. Timmerman, ald., blz. 18. 3) H. Timmerman, ald., blz. 101. 4) Naeghelaten Schrift // Van dm HEuangeli-Hschen Ban cnde Uydtnghe, door S. G. Dierick Philips. // Wt den Fransoyaehen vertaelt // door C. V. M. // Matth 28 20 // Leertse onderhouden alle dat ick u bevolen // hebbe. // 2. Cormth. 2 11 Daerom hebbe ick oock geschreven, op dat // ick bekennen, ende proeven t0Ude, of ghy in allen stucken ghehoorsaem zijt. // Ghedruckt voor Passchier van Wes-//busch, Boeckvercooper, tot Haerlem. // Anno 1602. - Formaat: klein,in- . Het boekje is verschenen in één omslag met de uitgave van Van dte Echten 1002 (zie boven, blz. 22), en de Verantwoordinghe op twee Sendtbrteven Sebasttant Franck (boven, blz. 17) van hetzelfde jaar. De signatuur loopt in deze dnewer- k<*n door. . 5) S. Cramer, De Doopsgezinde gemeente te Utrecht van low toi 10o<, m u* Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1903, blz. 12. 6) Verhoortn van het proces tegen Cornelis van Voordt, b\j Cramer, t. a. p, in wiens woning eenige weken later eene nieuwe samenkomst door de justitie overvallen werd. Dirk Philipsz was toen al weder vertrokken. Uit de getuigenissen voor den rechter, afkomstig van personen die bij dien overval gevangengenomen werden, vernemen wij iets omtrent zijn uiterlijk. Anna, de huisvrouw van Henrick Einkens, verklaarde, dat hij een „oudt man was init een ghnjsen baert mit wit haer, een matelyck man" i). Het getuigenis van Beatris, de dienstmaagd der Yan Yoordt's, hield in, dat hij, „den dooper gecleet was int swarte met een gemeyn ronde mutse ende sprack brabants ~). Beschreef Anna Emkens hem in 1562 reeds als een oud man, het kan ons dan niet al te zeer verwonderen, dat hij in 1568 zichzelf oud noemde. „Wij zijn", aldus drukt hij zich uit, „oud, zwak en krank in het vleesch, en wachten onze verlossing van den Heer" 3). Hij heeft ook reeds een lang leven achter den rug. „Menigmaal", zegt hij, „hebben wij over dit onderwerp (nl. over het huwelijk) gehandeld, gesproken, in de vergadering ons gevoelen beleden, anderen vermaand, ook vele jaren geleden er over geschreven" 4). Nog eenmaal ontvangt dan de lezer „wat wij met groote zwarigheid in onze krankheid des lichaams geschreven hebben ). Dit heeft hem evenwel niet verhinderd nog eene tamelijk belangrijke rol te vervullen in de scheuring tusschen Friezen en Vlamingen (1565 en daarna), die voor de geheele Doopsgezinde beweging in ons vaderland zulke gewichtige gevolgen heeft gehad. De geschiedenis dezer scheuring is door De Hoop Schcffer zóó uitvoerig en tevens zóó grondig behandeld 6), dat ik moet afzien van elke poging om baar nogmaals te verhalen. Blaupot ten Cate schijnt van meening geweest te zijn, dat de oorzaak van het gebeurde voornamelijk gezocht moet worden in verschil van gevoelen over den ban en de mijding 7). 1) Verhooren, bij Cramer, t.a.p., bh. 42. Het portret van D. Philipsz bij H. Schyn, Oeschiedenisse der Mennonieten, verm. door G. Maatschoen, Amsteld. 1744, Dl. II, tegenover blz. 325. 2) Verhooren, bij Cramer, t.a.p., bit. 41. Beatris' mededeeling omtrent de taal wijst weder heen naar een verblijf van Dirk Philipsz in de Zuidelijke Nederlanden. Zie boven, blz. 0. 3) D. P., Van die Echt, in de uitgave van 1602, quat. A, bl. iiy '■ 4) D. P., Van die Echt, aldaar. 5) D. li'., ald., quat. D, ui. "J v. 6) J. G. de Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1893, blz. 1—90. 7) S. Blaupot ten Cate, Oetehiedenis der Doopsgezinden in Friesland, Leeuw. 1839, Daartegenover heeft De Hoop Scheffer getracht aan te toonen, dat de oorzaak meer gelegen was in zeker „verbond", dat omstreeks 1560 tusschen de voorgangers der Doopsgezinde gemeenten in de vier steden Harlingen, Franeker, Leeuwarden en Dokkum gesloten werd. Weliswaar is de inhoud van al de 19 artikelen waaruit het bestond, niet bekend. Maar zeker kwamen er bepalingen in voor, die de onderlinge verhouding tusschen de voorgangers (leeraars of bisschoppen, oudsten, vermaners en diakenen) aan den eenen kant en de gemeenten aan den anderen zoodanig regelden, dat men daardoor de rechten der gemeente verkort kon achten. Vandaar eene toenemende ergernis die tot het ontstaan van twee partijen leidde!). Misschien is men het dichtst bij de waarheid als men aanneemt, dat in de aanvankelijk geheime overeeukomst bepalingen voorkwamen over ban en mijding, die, toen zij bekend werden, aan sommigen hevigen aanstoot gaven. Vooral toen zulke bepalingen werden toegepast, en uit kracht daarvan zekere mannen als rechters werden aangesteld en met hun banvonnis personen troffen die volgens anderen onschuldig waren, barstte de verdeeldheid los. Deze voorstelling wordt bevestigd door een geschrift van Dirk Philipsz. Hij en de zijnen keurden sterk af, dat het bedoelde „Verbond als het ware met Gods woord werd gelijkgesteld 2). Zij wraakten de rechters, wier oordeel men op grond daarvan had ingeroepen 3), gispten dat dezen naar de bepalingen van het „Verbond" hadden recht gesproken*), en verklaarden, dat dientengevolge onschuldigen gebannen en afgezonderd waren 5). Bij de genoemde hoofdredenen voor het geschil kwamen andere. De Vlamingen, onder den druk der geloofsvervolging naar het Noorden, inzonderheid naar Friesland, uitgeweken, waren aanvankelijk vreemdelingen, en weken in kleeding en de inrichting van bij 96—103. De schrijver kon zich daarbij vooral beroepen op I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 507-564; zie o. a. blz. 633, 535, 539. . 1) J. G. de Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen. 1893, blz. 1—11. Z rj>. ?.,} Em cort, docJ- [1W7J. a. I, «"»•■ B v v- 3) [0. P.,] ald., quat. C, bl. ü '• 4) [D. P.,] ald., quat. B, bl. vi v. 5) [D. P.,] ald., quat. C, bl. Ü ». hunne woning van de Friezen af i). Verscheidenen van de Vlamingen waren van alles beroofd; dit verschafte moeilijkheden aan de armenzorg J). De verkiezing van Jeroen Tinnegieter, iemand uit de Zuidelijke Nederlanden, tot leeraar te Franeker veroorzaakte de eerste onaangenaamheden. De gemeente Ilarlingen toch keurde die benoeming sterk af en mengde zich krachtens het gesloten verhond in de zaken der gemeente Franeker. Om dit geschil te beslechten liet men eenige leeraren van elders, o. a. Dirk Philipsz, die destijds te Dantzig gevestigd was, overkomen. Het gelukte hun inderdaad eene verzoening tot stand te brengen. Bij deze gelegenheid lekte evenwel iets uit van het bestaande „Verbond", wat bij velen groote ergernis verwekte 3). Nieuwe spanning ontstond door hetgeen weldra te Emden plaats had. Toen Dirk Philipsz op de terugreis naar Dantzig daar vertoefde, vond hij de gemeente gewikkeld in hevigen strijd met haren leeraar Lenaert Bouwensz, om redenen die hier niet behoeven aangeroerd te worden. Straks werd over Bouwensz de vierschaar gespannen door Dirk Philipsz en zes andere leeraars. Zij besloten hem zijn leer- en doopsambt af te nemen, en hem voortaan te laten „rusten"4). Dit gebeurde nog in 1565 5). Onder degenen aan wie in dit geval was opgedragen recht te spreken, behoorden Hoyte Renix, leeraar te Bolsward, en Ebbe Pieters, leeraar te Harlingen. De eerste werkte nog tot de uitspraak mede, maar heeft later eene geheel andere richting ingeslagen 6). Ebbe Pieters heeft 1) I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blx. 535. Ook nog andere oorzaken van verwijdering worden daar opgesomd. 2) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, Voorgestelt in eeniglie Vraghen, vande voornaemste mishandelinghen der Vlaminghen ende F fiesett. in den twist vnn den Jare 1566. ende volgens teghen malcanderen bedreven,... tot Hoorn, 1634, in-8% Voor-reden, quat. A, bl. g r. 3) J. 0[uterman,] Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs // ut den droevighen handel, van Vr. ende Vlam. (soo genoemt) waer in vertoont wort. dat de schuit eertijts gheschiet, niet aen d'een sijde alleen, maer aen bexjde sijden gheleghen is, .... Ghedruckt int jaer.1609, s. I., in-8*., § 17, 21, 313, quat. B,bl. v», vi v ; quat. L, bl. v 4) I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, in deze Bibliotheca, I>1. VII, blz. 533. 5) Z'.ï iiet opstel van D'rV. rnuipsz ttcmei tiju . Stnd' Ugi Broederlycker Liefde aen de vier St. gheschreven, Na de Copye gliedruet Anno 1567, 't Haerlem, 1619, quat. B, bl. iij *. 6) D. P., Een Appendix, achter den Sendt-brief aen de vier St., quat. D, bl. v '. zich aan de uitspraak onttrokken i). Het allengs duidelijker aan het licht komend verschil van gevoelen over de vereischte verhouding van leeraar en gemeente was daar niet vreemd aan. Lenaert Bouwensz, die in de Friesche gemeenten zeer gezien was en ze dikwijs had bezocht, vestigde zich na zijne afzetting in Friesland, in de nabijheid van TIarlingen. Het een en ander strekte niet om ontspanning in de gemoederen te brengen. Een gevaarlijke stap werd nu gedaan door de leiders der gemeente Franeker met Jeroen Tinnegieter aan het hoofd. Zij verklaarden, dat hunne gemeente uit het Verbond der vier steden trad. Hiermede begingen zij eene eigenmachtige daad. Het bleek toch spoedig, dat zij de goedkeuring wegdroeg van slechts zeer weinig leden hunner gemeente. Hun werkelijke aanhang bestond uit niet meer dan 30 a 33 personen, terwijl de gemeente 300 broeders telde. Tevergeefs eischte de meerderheid, dat de gedane verklaring herroepen zou worden. Weldra ging ieder van de twee partijen afzonderlijk vergaderen. Dit is het begin geweest van de scheuring 2). De eene partij, die met Jeroen Tinnegieter medeging, heette die der Vlamingen. De anderen noemde men Friezen. Hun leidsman werd Ebbe Pieters van Harlingen. Beide partijen deden hun best om aanhangers te winnen in andere gemeenten, zoodat de verdeeldheid zich over verschillende gewesten uitbreidde. Pogingen tot verzoening faalden. O. a. werkte de bemiddeling van Hoyte Renix niets uit, daar de Vlamingen hem verdachten van op de hand der Friezen te zijn. De moeilijkste vraag was deze: wie bevoegd waren over het geschil te beslissen ?3) Door nieuwe quaestiën werd de zaak steeds ingewikkelder gemaakt, bijv. doordat Jeroen Tinnegieter en de zijnen Ebbe Pieters voor zich daagden om zich te verantwoorden op een zevental beschuldigingen (1 Mei 1566), — waaraan geen gevolg gegeven werd '). Sommigen, onder wie Jeroen, ver- 1) D. P., Een Appendix, quat. D. bl. vi *. 2) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. li v.; J. Outcrman, a.w., § 21, 37, quat. B, bl. V ij r; quat. C, bl. iij v. 3) J. 0[outerman,] Hechte verantwoording e ende verclaringe tegen vele onrechte beschuldingen,... voor desen door Osewalt Hendricsz in druc uytgegeven, ... Int Jaer Ghristi 1614, [aan liet slot, onder blz. 151 t' Haerlem, eedruckt hv Vincent Casteleyn, Men vintse te kuup Dy Fieter Areu'.ji .... 1C1», in-8blz. 18 v. 4) J. Ofuterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, § 95, 119, quat. E, bl. iij viij'; dezelfde, Hechte verantwoordinge tegen Osewalt Hendricsz, blz. klaarden, dat alleen redding te wachten was van het ontbieden van Dirk Philipsz, hetgeen echter vooreerst niet geschiedde '). De eene partij verklaarde de leeraars dér andere voor afgezet. Dirk Philipsz schreef nu uit Dantzig zijnen plechtigen „Zendbrief aan de vier steden", gedagteekend 19 Sept. 1566, waarin de heerschende tweedracht werd gelaakt en tot vrede werd aangespoord 1). „Ieder, die een Christen wil zijn", aldus klonk de vermaning, „is het geraden, zich te wachten voor twist en tweedracht, en zijnen Christelijken aard te betoonen met een zachtmoedigen geest en een godzalig leven. Maar met disputeeren, twisten en kijven, is tot hier toe weinig goeds uitgericht geworden, waar en wanneer zulks ook geschied zij. Bedenkt dan welke groote blijdschap en hoeveel profijt naar den geest de broederlijke liefde en eendracht medebrengt, want zoo zegt de profeet: ziet hoe liefelijk en fijn is het, waar de broeders eendrachtig bij elkander wonen"3). Het schrijven draagt, behalve de onderteekening D. P., ook nog die van twee anderen: V. B. en J. H.4). Achter den eigenlijken zendbrief volgt eene korte verhandeling over de beroeping en verkiezing der bisschoppen en leeraars 5). Welke uitwerking heeft dit schrijven gehad? Dienaangaande is niets bekend. Heeft het bijgedragen om kalmte in de gemoederen te brengen? Na lang twisten, wederkeerig bannen en vergeefsch onderhandelen is men eindelijk tot overeenstemming gekomen omtrent de scheidsrechters, aan wie het doen van eene uitspraak zou worden opgedragen. Het waren twee oudsten uit Holland, Jan "Willems en Lubbert Gerrits, beiden uit Hoorn, die zich nog tien mederechters toevoegden. Voordat zij vonnis velden, lieten zij de partijen een „compromis" onderteekenen, voornamelijk inhoudende, dat zij 41; J. Outerman, Noodtivendighe Verklarinyhe. op een Copye oft Naer-druck v). De beslissing werd gegeven te Harlingen den 1 sten Feb 1567 in eene zeer talrijke samenkomst, waarin beide partijen tegenwoordig waren. Deze vergadering leverde een aandoenlijk tafereel op. De uitspraak was, dat zoowel Friezen als Vlamingen ootmoedig voor God en hunne naasten op hunne kmeen schuld moesten bekennen. Aldus geschiedde inderdaad. Weldra stonden de Friezen op. Toen de Vlamingen dit voorbeeld volgden, werd hun beduid, dat zij (als de meest schuldigen) eerst met de hand van anderen mochten worden opgericht. Hierover onstaken zij dermate in woede, dat het verzoeningswerk voor altijd schipbreuk leed ). Als een laatste redmiddel beschouwden beide partijen het ontbieden van Dirk Philipsz uit Dantzig. Uit naam van de Friezen noodigde Hoyte Renix hem uit over te komen, in een schrijven van pri 1567 3). Met toestemming van de gemeente Dantzig begaf ij zie in gezelschap van een tweetal anderen naar Emden. Daar verlangde hij met vertegenwoordigers der Nederlandsche gemeenten te spreken. Hij verzocht den twee Hollanders Jan Willems en Lubbert Gernts uit Hoorn, die als rechters in het geschil uitspraak gedaan hadden, zich te Emden bij hem te vervoegen. Toen zij hiertoe geen toestemming van hunne gemeente konden verkrijgen <), schreef hij zoowel aan Hoyte Renix 5) als aan de Hoornsche leeraars h) brieven, ,) De bewoordingen van het stuk in de.e MMta■> • J"- * *2 . üc Hoop Schetter. Het verbond der vier steden, in Bydragen ^ Ofouterinan], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bemjs S 198-200, quat. G, hl. vij, viy; [Dirk Philipsz,] Een Appendix aen onsBoecxken va,uien twisHgen handel in Vr. tusscUen die Vr. erxde VI., quat. E, bl. i> ij'. 2) J. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, in deze Btblwtheca, D>- VH, bli r.40 v • J. 0[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, * 216 '224, quat. H, bl. iij-vr; Copye Een» Briefs, soo Jaques Outermaneertyds geschreven heeft, aen eener, ghenaemt Lambert Annens, tot onderrtchUnge van de droevighe Sake, so eertijdts tusschen diemen nu Vr.ende Vla noemt ghevallen ,s. . Door eenighe Lief-hebbers der Waerheydt, nu aen den dagh ghebracht.. .Tot Htl^\^ZVCorte aen^ngU, bl, 21 v.; [Dirk Philip».] *. «rf, doch grondtlick verhael, quat. D, bl. i r. _ r„ 4) De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. .j0-5ö. ^ ^ 5) De brief bij J. 0[uter.nanj, Onder verbeterxngne. , er<~,-«*M, § 267, 2(18, quat. I, bl. viy'-quat. K, bl. i'. - Vergel. De Hoop Schede., a. w„ h'^De'brieven in uittreksel bij [P. Verkindert,] Brief Dienende om te bewiesen, die weinig geschikt waren bedaring in de gemoederen te brengen. Eer goten zij olie in het vuur, daar hij behalve een aantal anderen de drie genoemde mannen schorste in hun ambt en bedreigde met den ban; zelfs eischte hij, dat zijn schrijven in alle gemeenten van Noord-Holland zou worden voorgelezen. Toch hebben nog negen afgevaardigden van Nederlandsche gemeenten, vier uit Noord-Holland en vijf uit Friesland, zich naar Emden begeven en herhaaldelijk met Dirk Philipsz gesproken. Hij stond op zijn eisch, dat Jan Willems en Lubbert Gerrits zelf vóór hem zouden verschijnen en in tegenwoordigheid van Vlamingen zich verantwoorden. Nadat hij nogmaals aan alle oudsten, leeraars en diakenen der Hoornsche gemeente schorsing in hun ambt had aangezegd '), had eene groote vergadering van leeraars in Noord-Holland plaats, waar besloten werd eene afvaardiging van vier mannen aan Dirk Philipsz te zenden, en wel: Jan Willems, Lubbert Gerrits, Hoyte Renix en nog iemand. Onderweg ontmoetten zij het zooeven vermelde negental, dat zich op de terugreis bevond, maar nu zich bij hen aansloot, zoodat zij gezamenlijk den tocht naar Emden maakten. Toen zij zich aldaar in gezelschap van een groot aantal anderen bij Dirk Philipsz aanmeldden, heeft deze echter geweigerd hen te ontvangen, verklarende alleen Jan Willems en Lubbert Gerrits te willen hooren 2). Van zijne geheele houding in deze geschiedenis heeft hij getracht verantwoording te geven in zijn „Kort doch grondig verhaal" 3) en den later daaraan toegevoegden Appendix *). Om haar juist te beoordeelen5), moet men gestadig in het oog houden, dat hij het Verbond der vier steden en het dat niemant in een ander behoort te straffen een üaedt, die hg tien hem selven, pooght te terschoonen Gedruct tot Haerlem, by Hans Passchiers van Wes- busch, Voor lan Albertsz. Tot Amstelredam, A°. 1634, in-8'., blz. '21 v. 1) Brief van 30 Juni 1567 in uittreksel by [P. Verkindert,] Brief Dienende om te bewiisen, blz. 22 v. 2) De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, bh. 54—08. 3) Een cort, doch grondtlick verhael vanden twiêtigen handel ende onschriftmetigen Ordeel, dat in Fr. ouer sommighen, diemen de Vlamingen noemt, ghegeuen is, [onder quat. D, bl. viij ':] D. P. Ghedruct int Jaer 1567. 4) Een Appendix aen ons Boecxken vanden twist ir/en handel in Vr. tusschen üic Vr. "»de VI. Tonder quat E, hl. vi':] D. P. 5) In de beoordeeling van deze gedragslyn var, i/irk Fniiip»r. wijk ;k cer'essin? af van De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1903, blz. 50- 69. Zie beneden. Compromis, alsook de daarop gegronde rechtspraak strijdig me de Schrift achtte en dientengevolge sterk afkeurde. Allen ie er toe hadden medegewerkt achtte hij schuldig, zonder meer Kort vóór zijnen dood liet hij nog het boven (blz. 22) besproken boekje over het huwelijk verschijnen »). Hij voltooide het op 7 Maart 1568 2). Nog ditzelfde jaar is hij gestorven in de nabijheid van Emden, op het Faldern 3). Ten slotte volge hier een laatste woord over Philipsz' schriftelijke nalatenschap en den inhoud daarvan, voorzoover dit na al het voorafgaande tot toelichting van den tekst hierachter nog noodig kan geacht worden. . Behalve in proza heeft Dirk Philipsz zich ook uitgedrukt in dichtvorm. Een tweetal liederen van hem zijn bewaard gebleven. Het eene vangt aan: „Ghy Christen Broeders te samen", het andere: „Verheucht nu en weest verblyt". Zijne overige gedrukte geschriften zijn hierboven alle in de volgorde van hun ontstaan besproken, met vermelding van de omstandigheden waaronder zij het licht zagen. In het j. 1564 heeft hij zijne werken, voorzoover zij toen gedrukt waren, tot een handboekje vereenigd, waaraan hij den naam van „Enchiridion" gaf*). Oorspronkelijk waren zij geen van alle opgesteld om te dienen als deelen van een systematisch gehee . Hieraan werd door eene oordeelkundige rangschikking tegemoetgekomen. De chronologische orde werd hierbij om de wille van den inhoud verbroken. Een beredeneerd register strekte om het overzicht te vergemakkelijken. Men verkreeg nu een weisamenhangend boek, dat als zoodanig ook in de kringen der lezers wer aanvaard. Dit blijkt uit de vrij talrijke herdrukken, waarover nader. 1) I. II. V. P. N„ Het beginsel der scheuringen ..i de*e liibliotheca, Dl. VII. blz. KM. 3) G.6 Nkou'i', ^Teghèns de V Vederdoopers, in .leze Bibliotheca Dl. ^ ^ 4) Het boekje is gedrukt in «".-formaat met gothiekc letter. Aantal bladen. 28 + 36 genummerd, 8 ongenummerd. Aantal regels per bl.dz.jde : 39. S.guatuur. a ij Mm v («specHc^U: F iij). Hoogte : H.9 c.M, breed e^ ^ rfn.L hipraci.Kjr berust op het eenige my m. wordt aangetroffen in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. De exemplaren die er nog van bestaan zijn alle bewaard gebleven in keurige bandjes van de zestiende eeuw, voorzien van koperen slootjes. Blijkbaar hebben zij inderdaad gediend voor het doel, waarvoor de schrijver ze heeft bestemd. De „Corte bekentenisse" (zie boven, blz. 25 v.), waarin eerstens gehandeld wordt over de leer aangaande God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, en vervolgens over Doop en Avondmaal, gaat voorop. Dit mag gelden als eene aanwijzing, hoe groote plaats de leer der sacramenten in de theologie van Dirk Philipsz bekleedde. In het algemeen echter kenmerkt zich deze theologie door een sterk sprekend spiritualisme. Reeds op den titel wordt 1 Thess. Y : 19 en 20 aangehaald: „Bluscht den geest niet uit; veracht de profetieën niet". „Het is onmogelijk", zegt de schrijver, „dat men tegelijk onderhouden kan, Gods en der raenschen geboden.... Daarom zijn wij niet gezind der menschen inzettingen die tegen Christus zijn, allen valschen godsdienst en afgoderij, alle ceremoniën en diensten der Rooinsche kerk met de wereld te onderhouden, maar wij begeeren in onze eenvoudigheid recht en slecht bij de leer van Jezus Christus te bljjven" '). In zijne tegenstanders laakt hij niet alleen de „valsche leer" en den „goddeloozen wandel", maar ook hunne „schandelijke afgoderij, hunne vele ceremoniën, en het oppronken hunner kerken" 2). „Niet door menschengeboden of ceremoniën toch worden wij behouden, maar door de genade van Jezus Christus. Door menschengeboden en ceremoniën worden de verdiensten van Christus verkleind 3): zij vormen een slecht voorbeeld voor de zwakken in het geloof'4). „Maar de valsche godsdienst wordt er door bevestigd ; de wereld wordt er in gesterkt en ontleent er een oorzaak aan om zich tegen de Christenen te beroemen; want dit is de aard van alle afgodendienaars, dat zij hunne afgoderij door een iegelijk geprezen en geëerd willen hebben, en de menschen daartoe dwingen, gelijk Nebukadresar de drie jongelingen dwingen wilde zijn beeld te eeren" 5). „Met de ceremoniën bezwaart men slechts de conscientiën"6). 1) Enchiridion, fol. 9 10'; hierachter, bh. 67 v. il.i _ int f>8 v; hierachl»', blï. 182. 3) Aid., fol. 102 »; hierachter, blz. 187. 4) Aid., fol. 103'; hierachter, blz. 187. 5) Aid., fol. 104 r; hierachter, blz. 188. 6) Aid., fol. 105', 118'; hierachter, blz. 189, 207. „Alwat in de Wet figuurlijk beschreven stond en bezwaarlijk was voor de conscientiën, met zoovele uitwendige ceremoniën aan bestemde dagen, tijden en plaatsen gebonden, dat heeft de geest van Christus opgelost en ontbonden; hij heeft alle vromen door het geloof daarvan bevrijd" ')• „Wat heeft schooner schijn", vraagt de schrijver, „dan de Satan in alle geveinsde en geestelooze werkheiligen, die door hun eigen werken en inzettingen de gerechtigheid zoeken, en zich met woorden en gelaat, met veel ceremoniën en kerkenpracht zoo heerlijk voordoen? 2). Reeds vernamen wij, dat de Roomsch-Katholieke kerk vereenzelvigd wordt met „de wereld". Dit is doorloopend het geval 3). Tot haar terug te keeren is „de Babylonische hoer en de wereld weder aan te hangen"4). In ruimeren zin moet hij het woord „wereld" bezigen, waar hij zegt, dat volgens hare meening Christus zijn lichaam aan Maria heeft ontleend®). Dit toch geldt ook van de Protestanten. In denzelfden zin moet hij worden verstaan, waar hij verzekert, dat door de wereld van hem en de zijnen kwaad wordt gesproken en dat zij door de geleerden zwaar beschuldigd worden 8). Daarentegen spreekt hij uitsluitend van de Roomsch-Katholieke kerk, als hij verklaart: „wij hebben ons van haar afgescheiden 7), en den staf breekt over degenen die tegen beter weten in met haar mededoen8). De gronden waarmede zij zich verdedigen verwerpt hij 9). Ilen die tot den afval aansporen brandmerkt hij als verleiders '»), waarbij hij kan gedacht hebben aan personen als Vossenhole, dien wij vroeger hebben leeren kennen ")• De biecht 12) en de beeldendienst") worden door hem bestreden. Hij deinst er met voor terug te eischen dat het huwelijk met een Roomsche zal verbroken 1) Enehiridion, fol. 111hierachter, blz. 197. 2) AU., fol. 118 r (veryel. fol. 169 ' en v); hierachter, blz. 207, 273. 3) Aid., fol. 106 v, 110 r, 114 r, 265» ; hierachter, blz. 191, 195, 200. 4) Aid., lol. 106 >■; hierachter, blz. 191. 5) Aid., fol. 66»; hierachter, blz. 140. 6) Aid., fol. 98 r; hierachter, blz. 181. 7) Aid., fol. 118 i-, 115»; hierachter, blz. 181, 203. 8) Aid. lol. 105»; hierachter, blz. 190. 9ï Aid. fol. 110 r, 110 v, 111 r en 113'; hierachter, blz. 196, 197, 200. 10) Aid., fol. 111 115 r; hierachter, blz. 1UÏ, 202 v. 11) Deze Bibliotheca, Dl. VIII, hlz. 265, 268-272, 376-379. 12) Enehiridion, fol. 268 >. 13) Aid., fol. 274'. worden '). Verwonderlijk is het dat in al zijne geschriften geen enkel woord voorkomt ten nadeele van de kloosters, eene omstandigheid die ik niet kan ophelderen. Wanneer heeft volgens Dirk Philipsz de Reformatie eenen aanvang genomen? Als hij dit onderwerp aanroert, denkt hij blijkbaar slechts aan het begin der zestiende eeuw, niet aan een vroeger tijdperk. „Het Evangelie", zegt hij, „is nu geopenbaard" 2). „Gods Woord is thans aan den dag gekomen 3). Heden wordt de gemeente Gods gebouwd op het eerste fundament, op den grond der profeten en apostelen, waarvan Christus de hoeksteen is" *). Dat de Doopsgezinde gemeenten slechts de voortzetting zouden zijn van de „oudevangelische" gemeenten die reeds vóór Luther hebben bestaan, gelijk Keiler herhaaldelijk getracht heeft aan te toonen 5); — Dirk Philipsz heeft daarvan niets geweten. Als hij over de Waldenzen spreekt doet hij eene aanhaling uit Luther 6). Wel is het hem bekend, dat „ook in den tijd van den afval" (d. i. in de middeleeuwen), „nog sommigen overbleven die den Antichrist niet gevolgd hebben ')• Ook verzekert hij: „Wij zijn één met de ware gemeente Gods die van den beginne geweest is »), één met de ware Christelijke, Apostolische en Katholieke kerk" »). Aangezien elke nadere omschrijving ontbreekt, valt hieruit omtrent het door Keiler opgeworpen vraagstuk niets te leeren. Slechts ziet men er uit, dat katholiciteit ook voor Dirk Philipsz nog een ideaal is. Verscheidene bladzijden trouwens geven te verstaan, hoezeer hem dit bekoorde 10). Volgens hem heeft de ware gemeente of kerk haren aanvang gehad in het Paradijs »), en is zij onderscheiden van alle sekten 12). Wat leert hij ons omtrent het aantal der Doopsgezinden? Vol- 1) Enchiridion, fol. 2i.j ». 2) Aid., fol. 128»; hierachter, bh. 220. 3) Aid., fol. 138 r; hierachter, blz. 231. 4) Aid., fol. 246 5) Zie o.a. L. Keiler, Johann von Staupitz uiul die Anfilnge der Beformation, Leipz. 1888, S. 81—111, 241-315. 6) Enchiridion, fol. 22'; hierachter, blz. 83. 7) Aid., fol. 244 *. 8) Aid., fol. 97 r (titel); hierachter, blz. 179. 9) Aiu., fc> 98>', 115» ; hierachter, blz. 182, 202. 10) Aid., fol. 251 r, iü5267 », 274 11) Aid., fol. 252 r. 12) Aid., fol. 251 251 gens hem is het aantal der „Christenen" slechts gering i). „Weinigen zijn het die genade in Gods oogen vinden" 2). Tot zijne lezers zegt hij: „God heeft u uit zoovele duizenden tot de gemeenschap van Christus beroepen" 3). „De geleerden bespotten zulk een arm verworpen volk, dat zich onderwindt het vervallen Jeruzalem, de gemeente van Christus, weder op te bouwen"4). Elders slaat hij een anderen toon aan. Hij juicht, dat Gods Woord vruchtbaar is in zijn vaderland; dat het kleine en verachte land bij God tot groote heerlijkheid gekomen is 5). Ook in de omliggende landen, waar men onder den Antichrist gevangen lag, is men nu vrij onder Jezus Christus b). Het is niet duidelijk, of hij hier het oog heeft alleen op Doopsgezinden dan wel op Protestanten in het algemeen. Waar hij zich verheugt dat zoovelen zich bij de gemeente hebben aangesloten7), kunnen echter alleen Doopsgezinden bedoeld zijn. Welke Doopsgezinde schrijvers worden door Dirk Philipsz in het Enchiridion aangehaald? Geen enkele. Hetzelfde geldt van Protestantsche schrijvers in het algemeen. Behalve dat de namen van Luther, Sebastiaan Franck en Erasmus ieder eenmaal genoemd worden 8), voert hij geen enkel Protestantsch geschrift aan, hetzij om het te bestrijden hetzij om eigen gevoelen er mede te bevestigen. Natuurlijk draagt dit onpersoonlijk karakter van zijn werk niet weinig bij om het geschikt te maken voor handboek. Dat Dirk Philipsz trouwens zich op niet-Doopsgezinde Protestantsche schrijvers zou beroepen, kon moeilijk van hem verwacht worden, daar de verhouding tusschen hem en de zijnen aan den eenen kant en de overige Protestanten aan den anderen, volgens het „Enchiridion" allesbehalve vriendschappelijk was. „Vooral de predikanten", zegt bij, „zijn ons vijandig" 9). „Sommigen noemen onze belijdenis betreffende het Avondmaal eene swermerie" 10). Van 1) Enchiridion, fol. 125»; hierachter, bh. 210. 2) AU., fol. 19'; hierachter, blz. 70. 3) Drye grondighe Vermaning hen, achteraan het Enchiridion, fol. 22 >. Het is niet zeker, of de schrijver geloovigen zonder meer dan wel martelaren heitnult. 4) Enchiridion, fol. 247 r. 5) Drye grondighe Vermaninghen, fol. 1i 6) Aid., fol. 14 v. 7) Aid., fol. 32 8ï Aid., fol. 21 22', 22'; hierachter, blz. 82, 83. 9) Aid., fol. * '•„ hierachter, bh 57 v. 10) Aid., fol. 02»; hierachter, blz. 133. zijn kant velt hij een ongunstig oordeel over de Proteatantsche voorgangers1). „Zij zijn rijk en „geweldig" " 2). „Wel spreken zij schoon van de Schrift en het geloof, maar in den grond zijn zij ongeloovig" 3). Toch bestond er tusschen beide partijen geen verschil ten opzichte van de grondwaarheid van het Protestantisme: de leer van de behoudenis door het geloof alleen. Dat de Doopsgezinden de zaligheid door de werken trachten te verkrijgen, wordt gebrandmerkt als laster. Zaligheid alleen door het geloof4); redding alleen door Christus' bloed 5); behoudenis alleen te verwachten van de verdiensten van Christus B) of van de eenige offerande van Christus 7), — ziedaar wat zij leeren. Zij nemen eene tegenstelling aan tusschen rede en" geloof0). Het geloof is volgens hen eene werking Gods in den mensch; het maakt hem geschikt tot alle goede werken 9). Liefelijk is Dirk Philipsz' beschrijving van de broederliefde als een teeken van het ware geloof 10). En schoon is zijne leer van de wedergeboorte "). Opmerkelijk is zijn betoog dat men ter eene zijde moet vasthouden aan Doop en Avondmaal, maar ter andere zijde tevens aan de leer der zaligheid door het geloof ,2). Hierin ontvangt het sterke spiritualisme van den schrijver meteen een correctief. Het kan echter niet geloochend worden, dat in des schrijvers geestesrichting een zeker moralisme of beter gezegd legalisme overheerscht13). Volgens hem zijn wet en evangelie naar den geest één u). Eerst moet men volgens hem de wet prediken, dan het evangelie l5). Hij laakt de valsche leeraars, die niets dan genade 1) Enchiridion, lol. 127', 13-2 r; hierachter, blz. '218, 224. 2) Aid., fol. 132 r; hierachter, blz. 224. 3) Aid., fol. 171 hierachter, blz. 275. 4) Aid., fol. 2', 183v; hierachter, blz. 58, 292. 5) Aid., fol. 45 v, 55 r, 87'; hierachter, blz. 112, 124, 167. li) Aid., fol. 168 hierachter, blz. '272 ; fol. 260'. 7) Aid., fol. 178 179', 193 r; hierachter, blz. 286, -287, 303. 8) Aid., fol. 84 r; hierachter, blz. 163. 9) Aid., fol. 8 >'; hierachter, blz. 66. 10) Aid., fol. 26» >. 11) Aid., fol. 201 <•, 204 v; hierachter, blz. 315 v, 319. 1-2) Aid., fol. 213»'; hierachter, blz. 330, (vergel. fol. 265 r). 13) Aid., lol. 101 r en ', 141 163167 r en *, 179 »; hierachter, blz. 185, 23r-, 263 v., 270 v., 287. 4 *\ jjj 177 r j hierachter, M' 28."». 15) Aid., fol. 126'; hierachter, blz. 217. prediken, ook aaii de ouboetvaurdigen '). Wel vergeeft God aan degenen die zich van harte beteren en oprechte boete doen; maar de boete van den uit de gemeente gebannene moet dan ook vruchten dragen 2). De schrijver verbiedt het zweren 3), keurt echter goed, dat de overheid een zwaard draagt4) en dat men voor haar bidt5). Liefelijk is Dirk Philipsz' prediking van verdraagzaamheid. Ten eerste verlangt hij een billijker bejegening van de Doopsgezinden. „Men behoorde meer geduld met ons te hebben", zegt hij, „en geen lichtvaardig oordeel te vellen. "Wij vereeren God alleen (geen afgoden), en dienen Jezus Christus. Hij is ons een voorbeeld der liefde" 6). Maar verder veroordeelt hij alle geloofsvervolging 7). Toch wil hij in de Christelijke gemeente zekere leertucht hebben uitgeoefend. Naar de Schrift oordeele de gemeente over de valsche broeders en de kettersche menschen, die na genoegzame vermaning zich niet beteren8). Wat verder gaat dan afscheiden, schuwen en mijden is onchristelijk. Geen heerschappij worde geoefend over de conscientiën, geen dwang 9). Eene zwakke plaats in des schrijvers standpunt is hierin gelegen dat hij worstelt met het individualisme. Aan den eenen kant roept hij den lezers toe, dat zij het geschrevene moeten vergelijken met den Bijbel 1"). Tot den toehoorder in de kerkelijke samenkomst zegt hij: als gij bemerkt dat een leeraar valsch is, hoor hem dan niet11). Aan den anderen kant heeft hij ervaren, dat de huldiging van dit individualisme de oorzaak is van veel getwist. Vandaar zijne herinnering: Christus is een heer des vredes12); en de herhaalde vermaningen: „weest vreedzaam met uwe voorstanders en 1) Enchiridion, fol. 126'; hierachter, blz. 217. 2) Aid., fol. 160'; hierachter, blz. 259 v. 3) Aid., fol. 271 '; hierachter, blz. 40i. 4) Aid. fol. 273'; hierachter, blz. 406. 5) Drye grondighe Vermaninghen, achteraan het Enchiridion, fol. 23 '. 6) Enchiridion, fol. 2'; hierachter, blz. 58. 7) Aid., fol. 131 ', 273'; hierachter, blz. 224, 405. 8) Aid., fol. 269'; hierachter, blz. 401. f;i_ 573"; hierachter, blz. 406. 10) Aid., fol. 151 '; hieracnier, blx. 5*7. 11) Aid, fol. 133'; hierachter, blz. 226. 12) Aid., fol. 174'; hierachter, blz. 281. X. 4 leeraars"!); „weest vreedzaam met de gemeente"2).; „houdt vrede en begint niets buiten 't Woord Gods"3). Ook verklaart hij: „twistmakers tegen de evangelische leer kunnen in de gemeente met geduld worden" 4). Dat soms een zeker dualisme in zijne woorden doorstraalt, mag op rekening gesteld worden van de spanning die de geloofsvervolging in de gemoederen bracht. Hoevele onschuldigen zag men lijden! Wie het bloed zag vloeien van vrienden en bekenden, mannen en vrouwen wellicht van uitmuntende vroomheid en onberispelijke zeden, moet wel moeite hebben gehad om zijn geestelijk evenwicht te bewaren. Hieraan denke men als men leest, dat Dirk Philipsz een volstrekt onderscheid maakt tusschen de Christenen en de werelds) of tusschen de wereld en Christus' discipelen 6); als hij verlangt, dat zij zich slechts stille zullen houden7), alle creaturen verlaten 8), alle aardsche dingen verachten9); als hij verzekert, dat de gedoopten de onreinheid dezer wereld ontvlucht zijn 1°). Verlossing uit deze erge wereld "), of uit het geestelijke Egypte 12), wordt dan het ideaal. Immers de afvallige engelen hebben volgens hem de wereld in 13); ja, van den aanvang af hebben twee gemeenten bestaan: Gods volk en 's Duivels volk 14); en de tegenpartij is de Duivel 15). Yan het „Enchiridion" kennen wij herdrukken van 157816), 1) Enchiridion, fol. 151 v; hierachter, blz. 247. 2) Aid., fol. 154 v; hierachter, bh. 25-2. 3) Drye grondighe Vermaninghen, achteraan het Enchiridion, fol. 22». 4) Aid., fol. 276 »; hierachter, blz. 409. 5) Aid., fol. 138*; hierachter, blz. 2:5-2. 6) Aid., fol. 142 v; hierachter, blz. 237. 7) Aid., fol. 143 r; hierachter, blz. 237. 8) Aid., fol. 171 r; hierachter, blz. 27.".. 9) Aid., fol. 264 »; hierachter, blz. 39.">. 10) Aid., fol. 163 r; hierachter, blz. 263. 11) Aid., fol. 154 r; hierachter, blz. 25-2. 12) Aid., fol. 162'; hierachter, blz. 262. I?) 4., i'oi. hierachter, blz. 381. 14) Aid., fol. 254'; hierachter, blz. 383. 15) Aid., fol. 266 r; hierachter, blz. 397. 16) Enchiridion, // Oft Handt-Uboecxkcn van de Christe-l/lijcke Leere ende Religion, in corte som-l/ma begrepen, ten dienste van alle Lief-//hebbers der waerheyt (door van 1579 *), van 1600 2), en van 1G27 3). Achter het Register is hier de „Verantwoordinge ende Rcfutation op twee Sentbrieven de II ghenaede Oodts) wt der // heyliger Schrift ghe-Hmaeckt, nu nieus // ghecorrigeert // ende vermeer//dert. // Door D. P. // Item om alle runcten ende Artieulen // des Gheloofs, midtsgaders diuersche // Spreucken ende Vermaninghen, in dit II Boecxken begrepen, lichtelijek te vinden, // so is hier achter een schoon Register aen // ghemaekt ende ghedruckt. Toch so zijn Ij de Annotacien op de ueerskens // ghestelt, alles tot groot // behulp van den j eenuuldighen Leser. //1. Tess. 5. c. 19. // Den Gheest en bluscht niet u t, de Prophecien en ver-Hacht niet. Proeuet al, etule dat goet is, dat // behoudt. Mydet alle boo-Hsen schijn, // Ghedruckt int Jaer ons Heeren, // M. D. LXXVIII. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen: 348 genummerd, en 8 ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 36. Signatuur: Aij—Xxiij. Hoogte: 13.4 c.M.; breedte: 8.3 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de universiteits-bibliotheek te Leiden en in die der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 1) Enchiridion // Oft Hant // boecxken van de Christe // lijcke Leere ende Religion, in cor // te somma legrepen. ten dienste van alle liefhebbers der waerheyt (door // de ghenade Gods) wt der // heyliger Schrift ghe-Hmaect, nv nieus ge//corrigeert ende vermeer//dert Door D. P. // Item om alle Puncten ende Articulen // des Gheloofs, midtsghaders diuersche Spruecken ende vermaninghen, In dit Boecxken begrepen, lichtelijck te vinden so is hier achter een schoon Register aen // ghemaect ende gedruct. Oock so zijn /,/ de Annotacien op de veerskens gestelt, alles tot groot // behulp van den eenuuldigen II Leser. 1. Tes. 5. c. 19. jl Den geest en bluscht niet wt, de propheti en en veracht niet. Proeuet al, ende dat goet is, dat behout. Mijt II allen boosen schijn. // Ghedruckt int Jaer ons Heeren // M. D. L.XXIX.— Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen 280 en 3U, genummerd ; 8 ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 39. Signatuur: Aij—Fiij. Hoogte: 12.6 c.M.; breedte: 7.5 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 2) Enchiridion // Oft Hantboecx- ken van de Christelijcke Leere ende II Religion in corte somma begrepen, ten dienste II van alle Liefhebbers der waerheyt (door de genade Gods) wt der Heyligher Schrift // ghemaeckt, nv nieus ghecor-l'rigeert ende ver- meerdert. II Door D. P. II Item om alle Puncten ... //1. Thess. 5. c. 19. // Den Gheest Ghedruckt int Jaer ons Heeren. / M. CCCCCC. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen. 269 genummerd, 7 ongenummerd. Aantal regels per bladzijde : 38. Signatuur A ij Mig. Hoogte: 14 c.M.; breedte: 9.3 c.M. Een exemplaar in de Biblotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 3) Enchiridion // oft Hantboexken van de Christelijcke Leere ende Religion, in corte somma begrepen, ten dienste van alle liefhebbers der waer- heyt (door de genade Gods) uyt // der H. Schrift gemaect, Door D. P. // Item, om alle Puncten ... ./ƒ 1. Thessal. 5. 19. // Den geest .. . Gedruct tot Haerlem, // By Hans Passchiers van Wesbu=-h, / Boecdrucker op 't Marckt-veldt, in den De- slagen Bybol. '.G'27. — Formaat: in-8". Letter: goiinek. Aantal bladen: 291 + 45 + 21,genummerd.Aantal regels per bladzijde: 38. Hoogte: 12.6 c.M.; breedte: 7.4 c.M. Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Sebastiani Franck" opgenomen 1). Overigens is de inhoud van het werk in de genoemde uitgaven steeds dezelfde gebleven. Het is zeer waarschijnlijk dat ook andere uitgaven het licht hebben gezien. Het boek is blijven leven; men heeft het gelezen door de eeuwen heen, zelfs in verre gewesten. In 1626 verscheen er eene Fransche vertaling van in één band met werken van Menno Sirnons en anderen 2). In plaats van met de genoemde „Verantwoording" is de oorspronkelijke inhoud in de Fransche vertaling vermeerderd met de „Naeghelaten Schrift Van den Euangelischen Ban ende Mijdinghe" 3). Eene Hoogduitsche uitgave zag het licht in Zwitserland in 1802 ^). De geheele inhoud van het bundeltje van 1602 s) is hier als toegift opgenomen 6). Deze vertaling is het werk van twee personen die zich onder het voorbericht noemen met hunne voorletters: V. A. en D. R.7). De Hoogduitsche uitgave van Lancaster (in de Vereenigde Staten van N. Amerika), 1) Achter de genoemde uitgave, in afzonderlijke nummering der bladen, fol. 1-21. Zie boven, blz. 17, en den herdruk hierachter. 2) Enchiridion // or / manvël ' De la I! religion II chrettienne.J compost' par Thcodore Philippe i Avec plusieurs autres tra,te* touehaJ^J°^ U-ine Euangelique, f.ites par Menno Sivonis et autres Autheurs. T,adu, Bas-Aleman el vulgaire Fraais, pour Vinstrue.ion et „ utilité detousAma de la verité. II Par // Virgile de Las Lionnois. Imprime! an de nostre .cdemp on et s'ilut 1626. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat m . bladzijden: 3.i6, genummerd. De Werken van Menno Simons en anderen beslaan blz. 337—562. . , , , „ „ 3) Enchiridion ov mantel, p. 171-176: Autre petit tra,té touchant l Excom- munication. Zie hierboven, blz. .15. 4) Enchiridion, Odtr Hand-Buchlein, Van der ChnstUchen Lehr und Rehgwn, in eine kurze Sun,me begriffen, den Liebhabern der Wahrheit zum Heiligen Schrifft verfasst, durch Dietrich Philip. Mit vielen Spruchen der U.Sc* tfft erlautert, zum Behülf der einfüUiyen Le ophezey rerachtet nicht. Erfahret alles, und das Gutebehaltet. Me,,det allen bosen Scht.n Auf Verlangen Heilsbegieriger Christen wieder neu aufgelegt. - Basel bey Uebrüdern von Meel,el, 1802. - Formaat: in-8». Letter: gothiek. Aantal bladzijden . VIII + 784 + 19. 5) Zie boven, blz. 35, aant. 4. „ , 6) Enchiridion, Oder Hand-büchlein, Zugaben: Verantwortung auf zween SendBnefe Sebastian Franks (S. 6*5-723), Von der Ehe der Christen (S. 72, -770), Von dem Evangelischen Bann (S 771—784). n - ,. „V.-™ Odi, Hanl M'hUh Revicht der Uebersetzer an den Leser, bey i) V' ... , , I dem ersten Druck, S. VIII. - De toevoeging „bey dem eisten Druck uoeU.e..u»i de uitgave van 1802 de eerste niet is geweest. 1811 I), schijnt, hoewel in menig opzicht met de vorige overeenstemmend, niet van dezelfde herkomst. Zij bepaalt zich tot den inhoud der Nederlandsche uitgave van 1627. De mededeeling in het ,An den Leser", dat de Schriftaanhalingen geschieden naar den Froschauer Bijbel2), doet vermoeden, dat deze uitgave berust op eene overzetting van zeer hoogen ouderdom, misschien wel uit de zestiende eeuw. In de bedoelde Schriftaanhalingen toch wordt nog geen gebruik gemaakt van de versindeeling; in plaats daarvan wordt verwezen naar de letters a, b, c, enz., die in de Bijbels der zestiende eeuw op den rand der bladzijden voorkwamen. Hetzelfde verschijnsel doet zich trouwens voor in de Hoogduitsche editie van 1802, waarvan de tekst evenzeer van hoogen ouderdom zou kunnen wezen. Nog andere Hoogduitsche uitgaven zijn in de Yereenigde Staten van N. Amerika van de pers gekomen. Die van Elkhart, Indiana, 1872 3), is eene herhaling van de uitgave van Lancaster, 1811. Slechts zijn de boekjes „Van die Echt" en de „Naeghelaten Schrift Van den Euangelischen Ban" hier als toevoegsels opgenomen. De vraag, hoe de onderlinge verhouding is van de genoemde vertalingen, hoe zij tegelijkertijd samenhangen en van elkander verschillen, verdient een nader onderzoek. De bewerker van het Tweede Deel van den catalogus der Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam (1888) heeft 1) Enchiridion, Oder Hatulbüchlein, Von der Christlichen Lehre und Religion. Zum Dienst von allen Liebhabern der Wahrheit (durch die Gnade Gottes) aus der Heiligen Schrift gtmaeht. Mit einem seliönen und fasslichen Register. Durch Dietrich I'hilip. — 1. Thess. 5, 19. Den Geist dihnpfet nicht; die Weissagung verachtet nicht; prüfet aber alles, und das Gute behaltet. Meidet allen böscn Schein.— Zuvor gedruckt zu Ilarlem, (in Holland) jezt aber auf das treueste übersezt in hochdeutsclie Sprache, durch die Liebhaber der Walirheit. — Lancaster: Gedruckt bey Joseph Ehrenfried. 1811. — Formaat: in-8°. Letter: gotliiek. Aantal bladzijden: ;>68. 2) Enchiridion, Oder Hnndbüchlein, 1811, An den Leser, achter den titel, BI. 3 r. 3) Enchiridion, oder llandbiichlein, von der Christlichen Lehre und Religion, Zum Dienst von allen Liebhabern der Wahrheit (durch die Gnade Gottes) aus der heiligen Schrift gemocht.... Durch Dietrich Philip. — 1 Thvssal. 5.19. Den Geist dampfet nicht .... — Zuvor gedruckt zu Harlem .... — Dritte Amerikanische Aullage. — Elkhart, Indiana. Gedruckt und herausgegeben von John F. Funk und Brud. 1872. — Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladzijden: 451. — Met nieuwen titel en pagineering, maar doorloopende signatuur volgt: Von der Ehe der Christen .... Nebst eine nachgelassene Schrift von dein Evangelischen Baim C.*fhrieben n de !wu. ilc\- a.v. .■'.».?,<,b.Miothek te Munchen. Een afschrift, aanwezig in de Bibliotheek der Doopsgeiinde gemeente te Amsterdam, is door mij gebruikt. enchiridion ©ft Ifoant* boecïhen van öe Cbrtste Itjcltc Xecrc enbe IRcliflton, in coitc som» ma begrepen, ten blenete van alle Xlefbebbere bet waerbelt iboot se gbenabe ®obts; wt bet besllger Sebrlft flbe= maect, nv nleue ge corrigeert enbe vermeer» bert Door ÏÏ>. 1p>. 4 Stem om alle fiunctcii enbe Httieulen bee gbeloof», mlbtsgabers Mueraebe Spruecken enbe vermaningben, In btt JSoccilscn begrepen, llcbtellje* te vlnben so t« biet aebter een acboon «egister aen gbemaeet enbe gebruct. Cocfc ao jljn be Bnnotaclen op be veetelsene gestelt, allee tot groot bebulp van ben eenuulblgen Xeser. I HC00. 5. C. 19. Den öbeeet en btuaebt niet wt, be propbeelen cn ver «ebt niet. procuet al, enbe bat goet la, bat beboubt. flDEbct alle boo« een scbijn. (I Obebruefct Int Saer ona fteeren AC. ®. XÏ3333. IJ Voorreden. Fol.2'. . _ . « 1 i 3 nu.ïnlnli'l nlrntl YYinTT — Ademael veel menscnen wt goeaer enue \suriBM»gw» ninge wel begeeren te weten wat wy geloouen, maer veel wt bitterheyt, sommige oock wt lichtueerdicheyt onse ffhelooue verspreken, ende doch grondelijck niet en weten, wat wy geloouen, maer spreken daer van, gelijck als de blinde van de verwen, daerom willen wy met de genade Gods, na de leere Petri, eenuuldich ende cortelijck » rekenschap ende getuychenis 1 retr. o. d.io geuen van onsen gelooue, van onser salicheyt, waer die van daen coemt, van de Doope, van dat Auontmael des Heeren Iesu Christi, wat wy (b na de gaue ende mate des Geests, ons van Godt gegeuen) «om. \i. a.b. daer van houden. Maer wy begeeren door de bermherticheyt Gods, ende door de liefde Iesu Christi van een yegelijck die hem des Christelijcken gheloofs ende des Euangeliums beroemt, dat hy dese onse bekentenisse onpartijch >) wil lesen, ende met de heylige Schrift, als met dat eenige Rechtsnoer, meten ende ordeelen, ende ghedencken de woorden des Apostels, die alsoo seyt: c Een knecht des Heeren 2 Tim. 2. c. 24 en sal niet kijfachtich zijn, maer Vaderlijck tegen een yegelijck, leerachtich, die den boosen verdraghen mach, die met saechtmoe- dicheyt straft den wederspannigen, oft hem Godt berou gaue, de waerheyt te bekennen, ende weder te keeren van des Duyuels strick, die van hem ghenangen 2) zijn na zijnen wille. Och, dat een yegelijck, die hem voor een Christen hout, bysonder die hem een Predicant des Godlijcken woorts beroemt te zijn, also gesint waer, sulcken Apostolischen geest, sulcken Christelijcken aert had, ende zijn verduldicheyt tegen zijne wedersprekers bewijsde, so soude de Christenbeyt beter staen, dan sy nv ter tijt doet. Maer nv en is dat cnjten ende dat lasteren, dat ordeelen ende verdoemen, mate noch eynde, ende bysonder buldert ende rumoert tegen ons de gantsche werelt, noemt ons Anabaptistas oft Herdoopers, Swermers ende Ketters, ende can openbare boosheyt, ende de verdoemeljjcke ende dootlijcke wercken des vleeschs beter verdragen 1) Onpartijch, d. i. onpartijdig. •2) Lees: gheuangen. dan onsen ghelooue. Nv dat willen wy Godt ende zijnen ordeel beuelen ende ouergeven, Maer men lastert ons dan hoemen wil, so weet doch de almachtighe Godt, die een kenner der herten, ende een ondersoecker der nieren is, voor welcken wy oock ons geloofs ende wandels rekenschap moeten geuen, dat wy niet anders en soecken noch begeeren, dan de eere Gods, ende de salicheyt onser Fol.2'. sielen, ende dat alle // door de ghenade Iesu Christi, die een salichActor.4.b.l2. maker aller gheloouigher is. En dan segghen noch sommighe, a 1 Tim. 2. a. 6. wy de salicheyt door ons eyghen wercken willen vercrijgen, het Rom. 11. a. 6. welok so verre van onsen gelooue verscheyden is, als den Ileme van der Aerden, want wy gheloouen ende bekennen, dat wy door de genade Iesu Christi salich worden, ende door zijn bloet alleen de vergeuinge der sonden hebben. Ende oft wy alschoon sulcke lieden waren, als wy van der ghenade Gods niet en zijn, ende yet wat sonder onsen weten, door menschelijcken blodicheyt ende swacheyt, feylden, soo behoorde noch een yeghelijck Christen medelijden met ons te hebben, ende den Heere voor ons te bidden, ende ghedencken dat Paulus groote droefheyt ende smerte in zijn herte ghedragen heeft, ende heeft begheert Rom. 9. a. 3. van Christo verbannen te zijn, voor zijne broeders ende vrienden, na den vleessche die om Godt ijuerden met onuerstant, ende doch Exod. 32. aen Iesum Christum niet en gheloofden. Oock soo heeft Moyses b. 11. go trouwelijck voor de Israelijten ghebeden, Iae hy woude lieuer wt dat Boeck des leuens, van Godt wtgewist zijn, dan God de kindoren Israels, na zijn voornemen, soo grouwelijck soude straffen, ende gantschelijck verwerpen. Ioan. 3 b. 15. Nv a gheloouen wy doch in Iesum Christum, ende b setten met b 1. Petr. gantschen vermogen alle onse hope op zijn ghenade. So en hebben b- oock gheen c gulden Calf ghemaeckt, noch opgherecht, noch 1 Tessal l&a aenghebeden, maer wy eeren den eenighen waerachtighen d leuen10 ' dighen God des Hemels ende der * Aerden, ende dienen zijnen eActor. 17. d. gone Iesu Christo, ende en weten van geenen f Afgodt. Daerom fr 8 5 80 ma°h ymmers een yegelijck Christen sulcke gedult aen ons wel 01 8 bewijsen, als Paulus aen de ongheloouige loden, ende Moyses aenden afgodischen ende afuallighen Israël, ghetoont hebben. Math.ll.e.29. Bouen dat alle, so is Iesus Christus een waerachtich ende wtghe1 Petr.2.c.ll. druct 8 voorbeelt der liefden, ende verduldicheyt, allen gheloouighen van Godt den Vader voorghestelt, die ons met woorden ende wercken Math.5. e.44. gheleert, ende getuycht heeft, dat wy allen menschen liefde ende h T.nr.e. 6. c.29. ij<}i»Tnhertïeheyt ="llen bewijsen, ende niemant met onrecht ' ordeelen. iMath. 7.a. 1. Daerom 8eyt" de Apostel, üaer is een j Wetgeuer, die uWn aaiich kRc°m.'l4 a.4 maken, oft verdoemen, k wie zijt ghy, die daer eenen anderen 1 Iacob.2.bl3. ordeeltP Item een 1 onbermbertich ordeel sal ouer die gaen, die geen bermherticheyt ghedaen en heeft. Ende de bermherticheyt beroemt haer tegen dat ordeel. So wiilen wy nv een yegelijck door dat lijden ons Iieeren Iesu Christi gebeden ende vermaent hebben, dat hy niet verder en ordeelt, dan hem beuolen en is. // a Want het is verschrickelijck in de Tol. 3'. handen des leuendighen Gods te vallen, ende in zijn ordeel te grijpen. Dan. ld. c. ^. Dit en segghen wy niet tot onser verschooninge, maer tot eens yeghelijcken waerschouwinghe. Want wy zijn door de ghenade des Iieeren getroost, om des Euangeliums wille te lijden, al wat ons vanden Heere opgheleyt wordt, verhopen oock aen zijnder bermherticheyt, dat hy ons cracht ende sterckheyt sal gheuen. Wy en achten oock niet, wat de werelt van ons seyt ende houdt, maer wy ondergheuen ons met aller ootmoedicheyt, dat ordeel alle rechte Christenen, voor welcken wy bekennen, ghelijck als Paulus in zijnder verantwoordinghe voor den Rechter bekende, ende sprack: ..... b Dat belijde ick v, dat ick nae desen wech, die sy een Secte Actor.24.b. noemen, alsoo diene den Godt mijnder Vaderen, dat ick ghelooue alle wat daer gheschreuen staet in de Wet ende in de Propheten. Also segghen wy ooc, dat wy na desen wech, die veel menschen Deut. UJ. voor een Ketterye houden, ende lasteren, also begheeren te dienen E^44.a.6. den c eenighen almachtighen ende leuendigen Godt, ende zijnen ^ Sone Iesu Christo, onsen Heere ende Salichmaker inder eewicheyt e eRom>9.a.5. ehebenedijt, dat wy gantschelijck gheloouen Mosi, ende de f Pro- fDeut.l8.b.l5 pheten, Christo ende zijn Apostolen, ende de gantsche heylighe Bibelsche 6 Schrift, voor goet ende waerachtich houden, ghelijck alsmen in deser nauolgender Rekenschap ons geloofs ende Bekentenisse, van beyden Sacramentelij cke Teeckenen des Heeren wel hooren sal somen anders die met een reyn onpartijch ende aendachtich herte leset, daer toe gheue de Almachtighe Godt zijn ghenade allen den ghenen, diet begheeren. AMEN .11 Fol.3'. Bekentenisse onses gheloofs. Deut. 4. f. 35. IffpSPSfEn eersten so gheloouen ende bekennen wy, Dat daer een 6' *•' 4' Swi Pil eenige » God ende Heere is, ghelijck als ouer al in der 2 8Cor a 5 Ui ÉÜl sclirift grondelijck veruatet is, ende wtdruckelijck ge12. °a. 6.a schreuen staet, "Welcke eenighe Godt is een b Schepper Ephes. 4. a. 6. aller Creatueren, een gewelthebber aller dinghen, een grootmachtich 1 Tim. 2. a. 5. Coninck, een alderhoochste Heere, een God Schadai, dat is een Eccles 1 b 6 Almachtige, ende een ghenoechsame volheyt aller goeden, een Heere Esaie. 6. a. 3. ende God c Sebaoth, dat is der Hemelscher heyrscharen, een Heere Math.11.d.15. des d Hemels ende der Aerden, een e eewich, warachtich, heylich, e Esaie. 45. c. jeUendich, bermhertich, gerechtich, lanckmoedich, goedich, ende Ioan 17 a 3 alleene f goede ende wyse God, 8 de Eerste ende de Laetste, dio lTim. l.o. 17. alle voorgaende, teghenwoordige ende toecomende dinghen weet, gEsaie.41.a.4. jje alleene een Verlosser ende Salichmaker is, in dien alleene wy Math 10 d 28 moe^en gel°ouen, dien alleene wy moeten h vreesen ende liefhebiMath.22'd.36 hen, dien alleene wy moeten > aenbidden ende alleene dienen, op Psalm.34.a.9. dien alleene wy moeten hopen ende J betrouwen, dien alleene wy kExod. 20. a.2 voor onsen k God ende Heere moeten houden ende bekennen, in Esaie.43.b.ll. dien alleene wi onse 1 salicheyt moeten setten, ende van hem alleeno mHebr. ll.b. die m vergeldinge verhopen. Hem alleene sy eewich lof ende prijs inder ecuwicheyt, Amen. // Fol- 4'- Dese eenige God ende Heere is, ende blijft een eenige God ende Heere, van eewicheyt tot inder eewicheyt, ende heeft na zijnder aert, eygenschap, ende werckinge veel Namen int Oude Testament, mit welcke hi genoemt wort, Maer int Nieuwe Testament wort hy eygentlijck van Iesu Christo seluer wtgesproken, ende ghenoemt, Math.28.c.l9. de Vader, Sone ende heylige Geest, met welcke drie namen dat gansche Godtlijcke weesen (so vele mogelijck ende den menschen begrijpelijck is) vanden Heere seluer wtgesproken wort, In welcke drie namen ooc de Heere den Apostolen de gheloouigen te doopen, KpvoIpd heeft. Waar wi olaerlijck te *orataen is, dat dese drie voorgenoemde namen, den eenigen, almachtigen ende leuendigen Godt in zijnen Godtlijcken weesen onderscheydelijck wtspreken. Den Vader bekennen wy voor den eewigen Godt ende hemel- Ephes.3.C.15. schen Vader, die daer is een selfstandich » wesen aller dinghen, 1 Cor. 8. a. 5. van welcken alle, wat daer is, zijn weesen heeft, een h Fonteyn alder goeden, van welcken alle wat ghoet is, zijn afcoemst ende iacob l.b!l8! oorspronck heeft, Iae wt welcke zijn eenigen geboren Sone Iesus Miche. 5. a. 1. Christus, van begin ende van c eewicheyt, Godlijck ende onwt- Ephes.3.c.l5. sprekelijck geboren is, ende de heylige Geest wtgaet. Daerom hy f^enes l a'3~ oock een Godt ende d Vader ouer alle is, de Eerste ende de Laetste, gPsalm. 18.a! de e alderhoochste God, de almachtighe ' Schepper, Gewelthebber, 10 g Gubernatuer, die op zijnen Throon sittet, een regerende Godt Esaie.40.b.l0. ouer allen, die daer h leeft van eewicheyt tot eewicheyt, ende zijn natuer, aert ende eyghenschap is selfstandicheyt, almachticheyt, onsterfhjcheyt, onwanckelbaerheyt, eewich Leuen, // sterckheyt, Fol. 4 cracht, » wijsheyt, waerheyt, heerlijcheyt, gerechticheyt, trouwe, lacob. 1. a. 5. j liefde, vriendelijcheyt, goetheyt, bermherticheyt, k lancmoedicheyt, saechtmoedicheyt ende alle duechde, Alsoo bekennen wy den eewigen a _ jo Godt, ende Vader in zijnen Godlijcken weesen, in zijner werckinghe, Ephes. 4. a. 6. natuere, aert, ende eygenschap. ' Den Heere Iesum Christum bekennen wy voor den eerste ge- loan. 1. b. 14. /~1 1 i 1 1 P» boren, eenige geboren, ende eygen Sone des almachtigen Vaders ^ g®* ende des leuendigen Gods, ende gheloouen, dat in den selfden ^ 2 eenighen Iesu Christo twee natueren zijn, eene Godtlijcke, ende eene menschelijcke natuere. Na der godlijcker natuere is hy dat Woort, van welcken Ioannes also schrijft: m In den beginne was loan. 1. a. 1. dat "Woort, ende dat Woort was by God, ende God was dat Woort, dat was inden beginne by God. Alle dingen zijn door dat selfde ghemaect, ende sonder dat selfde en isser niet gemaect, watter ghemaect is, etcet. Nae der selfder Godlijcker natuere is hy oock 1 Cor. 1. d.29 de n Wijsheyt Gods, de Waerheyt, ende dat ° Leuen, de eerste I°an. 14.1a. 6. geboren, ende begin der P Creatueren Godts, q een schijnsel des a 3' eewighen Lichts, een r euenbeelt des onsichtbaren Gods des Vaders, Rom g ,j 29. ende zijns weesens, een onbeulecte spiegel der godlijcker claerheyt, ende een beelt zijnder goetheyt, die in den beginne by den Vader loan. 17 a. 5. in 3 godlijcker gestalt, heerlijcheyt, ende claerheyt was. Phil. 2. a. 6. Maer met zijne menschelijcke natuere begeeft het hem also, dat dit voorgemelde woort, welcke in den beginne was by Godt, ende loan. 1. b. 14. Godt was dat Woort, dat selfde is vleysch gheworden, als Ioannes seyt. Maer hoe dit gheschiet is, beschrij-//uen ons die ander Euan- Fol. 5r. gelisten also, dat de heylige Gheest in de Ionckfrou Mariam ge- Luce. l.c. 31. comen is, ende de cracht des Alderhoochsten haer ouerschenen Math. 1. c. 19. heeft, waer door sy swanger is gewonden, ende wat in haer oplangen is, dat is vanden heyligun Geest, ende wat wt haer geboren is, dat is een Sone des Alderhoochsten genoemt, welcke is Jesus Esaie. 53. a. 1. Christus onse Heere. Ende nae dese zijne menscheljjcke natuere, so Phil. 2. a. 5. jg jjy een a knecht zijns vaders om ons te dienen totter salicheyt, ^r'2Q a-1, van den vader geseynt, onse b Apostel ende hooghe Priester, onse c Math. 23.a.7 c Meester ende d Propheet, onse Coninck ende Messias, onse e Ver- dDeut.18 b.15 losser ende Salichmaker, onse f Middelaer ende Aduocaet, onse e Col. 1. b.22. g voorbidder ende Versoener, onsen h Yredemaker ende ' genaden- f 1 lóan^2 a 1 stoel voor Go<* den Vader, de Herder ende Bisschop onser sielen. g Ioan. 17. *. Ende wat de heylige Bybelsche schrift noch meer daer van tuycht. hEph.2.C.13. go bekennen wy nv in Christo Iesu dese beyde natueren, ende Heb°rd 9& a*53 van weoen deser teyder natueren, so heeft hy ooc verscheyden j Ioan.lÓ.a.11 namen: Want op veel plaetsen der Schrift, so wel int oude als int l.Petr. 2.C.25 nieuwe Testament wort hy k Godt ende Heere genoemt, ende met Rom. 9. a. 5. andere namen meer, die niemant toe en comen, noch gegeuen 1. Ioan.5.a 1 worden, dan God alleene. Wederom na zijnder mensche- Hebr. 1. b. 8. 6 ' j i j. i_ Psalm.45. b.7. lijcker natuere, nae zijnen dienst, ampt, ende werck, soo wort hy 102. d. 24. genoemt een l mensch ende een knecht, ende heeft veel meer andere Esaie. 42. a.1. nameil) die zijne menscheyt ende knechtschap, zijn ampt ende werck Ioan 8 Daerom moeten in zijnen naem haer buygen alle knien, in den Hemel, op der Aerden, ende in der Hellen, alle tongen Psalm.97. a.7. moeten hem louen, alle volcken moeten hem prijsen, voor hem neder Ephes. l.c.20. valen 1), Ia hy wort van alle Engelen aengebeden, ende van alle Hebr. 1. b. 6. Creatueren inden Hemel ende op Aerden met Godtlijcker eere, ghelijck zijn Vader recht gheeert. Ioan. 8. c. 28. Oock isset waer in hem, dat hy een m mensch is: Ia onse n broeder, nHebr.2.c.l7. ong jn auen ghelijck, wtgenomen de sonde, ende alle sondelijcke Exod 1° a 5 aer*> Want hy is gantsch onschuldich 0 onbeulect, reyn ende heilich, p2.Cor.5.c.21 die van P geender sonde geweten en heeft, ende geen q bedroch qlPetr.2.c.22 i9 in zijn mont geuonden. Hy en is oock niet van der Aerden ende Aertsch, ghelijck als wy zijn, maer hy is vanden Hemel ende Ioan. 3. b. 11. Hemelsch, als daer geschreuen staet: Wie vander Aerden is, die is Aertsch, ende spreect vander Aerden: Maer wie van den Hemel is, die is bouen al, ende wat hy gesien ende gehoort heeft dat ICor. lö.c.47 tuyget hy. Item, de eerste mensche is vander Aerden ende Aertsch, De anderda is de Heere selue vanden Hemel. Item, lek ben dat Ioan. 6. f. 51. leuendich broot van den Hemel gecomen, Wie van desen broode eten sal, die sal leuen inder eewicheyt, Ende dat broot dat ick gheuen 1) Lees: vallen. 8al, is mijn vleesch, welcke ick gheuen sal voor dat leuen der Werelt. Item, Melchisedech de Coninck van Salem, ende een Priester des Alderhoochsten, die wort van den Apostel, in den E-//pistel Fol.6r. totten Hebreen beschreuen, te wesen sonder Yader, sonder Moeder, sonder gheslacbt, sonder begin der dagen, ende sonder eynde des leuens, ende een Priester inder eewicheyt. Welcke woorden eygentlijck niet op den figuerlijcken Melchisedech mogen beduydet worden, maer men moetse verstaen op Iesum Christum, den Soone des alderhoochsten Gods, onsen eenigen hoogen Priester, na de ordeninge Melchisedechs. "Want die is een Coninck der gerechticheyt ende des vredes, die selfde en heeft noch beghinsel der dagen, noch eynde des leuens. "Want hy is de A. ende O. dat is de Eerste ende de laetste. Oock soo en heeft hy noch Vader noch Moeder, noch geslachte op aerden, gelijc andere menschen, maer hy is van Godt wtgegaen, in der Maget Maria van den heyligen Gheeste ontfangen, ende wt haer een Sone des Alderhoochsten geboren, een wonderbaerlijck Kint, bouen aller menschen natuer ende verstant. Wie nv dese, ende diergelijcke spruecken der Schrift recht aenmerct ende verstaet, die sal lichtelijck daer wt bekennen het onderscheyt tusschen Iesum Christum ende ons, niet alleene na zijnder ^ ^ ^ ^ Godheyt, maer oock na zijnder menscheyt. bloan.uic.26 Den heyligen Geest bekennen wy voor den eewigen ende a eenigen jg. b. 7. heyligen Geest, die een Gheest beyde des b Vaders ende des Soons is, Sap. 1 a. 5. een Gheest der waerheyt, ende alder Hemelscher wijsheyt, ende ™ alles Godtlijcken verstants, een c wtdeylder des geloofs, ende alder 1 Cq' ^ ^ ^ geestelijcker gauen, een Trooster der conscientien, door welcken ioan. 15. c. 26 alle Christenen God bidden, ende roepen Abba Vader, door welcken Eom. 8.b. 15. sy Iesum Chri-//stum een Heere recht noemen, door welcken sy Fol.6'. geloouen, ende 'op haren gelooue tot eenen lijf gedoopt worden, Math.28.c.l9 met welcken sy bezeghelt zijn, ende worden, in den dach der ver- EpllCy 4[a' 4 lossinge, door welcken oock Iesus Christus noch rechteuoort in ^dor. 20.d.28 zijnder 'gemeynte regeert, van welcken de Leeraers om te prediken dat Euangelium wtgeseynt, Bisschoppen ende Herders, om de Gemeynte Gods te weyden, ingheset worden: Want die is de Paracletus, van welcken Christus tot zijn Apostolen gesproken heeft, seggende: Ioan. 14.b.l6 Ick wil den Vader bidden, ende hy sal v eenen anderen Trooster geuen, den Geest der waerheyt, welcke de werelt niet en mach ontfangen, want sy en siet hem niet, ende en kent hem niet, maer ghy kent hem, want hy blijft in v, ende sal in v zijn, Die sal v alledinck leeren, ende sal v verclaren alle net gnene, dat ick v gv*y i Wubc. Alsoo leert ende regeert de heylighe Geest, die Christelijcke Ghemeente, die daer is een gemeenschap der Heylighen, dat is der geloouigen, ende nieuwe geboren kinderen Gods, in welcke ghemeeaschap is vergeuinge der sonden (door dat bloet Iesu Christi) Ende inden ICor. 15. f. 51 a laetsten dage sullen alle menschen, die gherust zijn vanden doot, l.Tessal.4.c.l5 ^oor ,je cracht Gods verweet worden, die vroome tot den eewighen Math.24.c.31. ma(jr de boQ8e tot die eeUwighe verdoemenisse. 2Cor. 5.b. 10 AAle dit, ende wat noch meer in de heylige Bibelsche Schrift, van God den Yader, ende van zijnen eenigen gheboren Sone Iesu Christo, van zijnen heylighen Gheest, ende van die andere voorberoerde Fol.7r. Articulen ons Christelijcken gheloofs // besloten ende ghegront is (welcke hier alle to verhalen, veel te lanck waer) daer toe alle wat oyt daer van door eenigo Godvruchtighe ende Christgeloouige wt Godlijcker waerheyt recht gheleert ende besloten is, ende noch geleert ende besloten mach worden, daer zijn wy niet teghen, maer dat altemael consenteren wy, met dat alle stemmen wy, sulckes alle gheloouen wy van gantscher herten, Ia onse grootste roem ende vruechde, is die reyne ongetwijfelde kennisse Gods des \ aders, ende des Heeren Iesu Christi, die door de verlichtinge des heyligen Geests in een recht ghelooue ende verstant in onsen herten ingebeelt is: Wy verhopen oock ganschelijck, dat wy met dese onse bekentenis, so vele die articulen onses gemeynen Christelijcken geloofs aengaet, eenen yegelijcken goetwilligen ende verstandigen ghenoech doen. Daerom so en willen wi oock niet meer daer van schrijuen, Maer om dat wy van sommighe seer beschuldicht ende ghelastert worden, recht als oft wy ons seluen rechtueerdigen wouden, ende sochten onse salicheyt in eenighen wereken ende teeckenen (diemen Sacramenten noemt) so willen wy door Gods genade onse belijdinghe cortelijck doen, waer voor wy ons seluen houden, ende waer door wy verhopen salich te worden. Onse bekentenisse van- Fol. 7 •. der scheppinge, verlossinge, ende salichmakinghe des menschen. \fVI geloouen ende bekennen, dat God de almachtige Heere ende a Schepper aller Creatueren, den menschen int beginsel tot zijnen Genes. l.d.27. beelde ende na zijn geljjckenis, ia totten eewigen leuen geschapen ^ heeft, maer de mensche en is in zijnder eerster scheppinge niet sapieót 2 d gebleuen, maer hy heeft des Heeron gebot ouer getreden, waer door 23. hy met alle zijn nacomelingen inde verderuinge ende •> verdoemenisse Ephes.4.c.l2. gecomen zijn, sy zijn alle sondaers ende des sondigen aerts geworden, R°m-5. b. 12. Daerom houden wy ons, van wegen onser eerster vleeschelijcker geboorte, niet anders dan de Apostel seyt: c Wy waren wt natueren Ephes. 2. a. 3. kinderen des toorns, geljjck als de andere. Daer toe bekennen wy Rom. 3. b. 20. wt de wet Gods wat arme sondaers wy van ons seluen zijn, hoe 7.b 7. Pol S K IQ dat in onsen vleesche niet goets en woont, hoe dat wy alle onder ' ' ' den vloeck des Wets waren begrepen, onder de sonde besloten, ende Deut. 27.b.c. met onse sonden de straffe Gods wel dickmael verdient hebben. Maer daer tegen troosten wi ons der genaden Gods ende des Ephes. 2. a. 4. Heeren Iesu Christi, ende gheloouen den Euangelio, namelijck, dat Mare. l.b. 15. Godt de hemelsche Vader wt zijne grondeloose bermherticheyt, ons Co^l^b^O^ zijnen eenighen gheboren Soone Iesum Christum, tot eenen verlosser R0m. 8. a. 3. ende salichmaker ghegeuen heeft, welcke alle gherechticheyt Gods Ioan.l.a. 11. voor ons veruult, al-//le onse d sonden wech genomen, den e toorn Fol.8'.1) des Vaders gestilt, f vrede tusschen God ende ons ghemaect, den 1. Ioan.3.a.5. 8 Satan, de werelt, helle ende doot ons ten besten ouerwonnen ® ^ heeft, etc. Want hy is dat beloefde Saet, h dat der Slangen Cop Ephes 2 a 4 vertreden heeft, ' dat Saet der gebenedijdinge, in welcken gesegent g Math. 12. c. zijn ende worden alle geslachten der aerden, die in zijnen Name 29 2.Cor.5.C.19. geloouen. Hy is de warachtige Messias onse Coninck, j ende hooge l ExodVö^b P"e8ter» die met den eenigen heyligen offer zijns lijfs ende bloedts, g 2*2 Tl 8*' 17 ' zijn volck met Godt k versoent heeft. Hy is den 1 Throon der Ioan. ll.c.25. Hebr. 9. *. genaden, ons van Godt geset, daer door wy tot Godt comen, ende j Hebr.ö.a. 1. m Ephes.2 » 4 eoiitüï m tosgosck tot nein hebben in des heyügher. Ghee8*'- 1) Verbeterd uit BFol. 15." X. 5 a Leuit.25.b.9 a Hv is den Hoorn ons salicheyts, de hope onser salicheyt, ende Luc. l.f. 64. in summa onse eewighe t> leuen: Want ons en is geenen anderen Ioan. 3. c. 16. c Naem gegeuen onder den Hemel, in welcken wy mogen salich c Aetor.4-a.12 wor(Jen) dan in zijnen Naem alleen. T 1 O 4 fi Maer dat middel, waer door wy de ghenade Godts, in Chnsto 7 8 9.12 Iesu ons verschenen, die ware gerechticheyt, heylicheyt ende Mare. 16. salicheyt in hem ende door hem begrijpen ende vercrijghen, is een Rom. 3. 4.5. rechtschapen <1 geloof, dat wy van gantscher herten gheloouen, ende FTfthr 'll Wt Gods woort door den heyligen Geest dat gantsch gewis zijn, Col. 1. 'a. 4. dat Iesus Christus met alle zijn hemelsche goeden ons toecoemt, {Ephe8.2.c.l3. onse e Verlosser ende Salichmaker is, dat wy door hem f vrede Rom. 5. a. 1. m ben ooc noch noyt gehoort, ofter eenen heyligen Geest is. Ende hy sprac tot haer: Waer zijt ghi dan op gedoopt? Sy spraken: Op Ioannis doopsel. Maer Paulus sprac: Ioannes heeft ghedoopt met dat doopsel der boete, ende seyde den volcke, dat sy souden geloouen aenden genen, die na hem comen soude, dat is, aen Iesum, dat hy is Christus. Doen sy dat hoorden, lieten sy haer doopen op den name des Heeren Iesu. Item Paulus seluer doen hy opten wech vanden e Heere neder Actor. 9.C.18. geslagen was, ende tot Damasco, wt het beuel des Heeren van Anania, wat hy doen moeste, gehoort ende geleert, daer toe zijn eesicht wederom ontfangen hadde, met den heyligen Geest veruult, 1) Het Werck, d. i. de Handelingen. ende in somma een wtuercoren instrument oft werctuych Gods geworden was, soo liet hy hem doopen, ende aenriep den name des Heeren. "Wt dit altemael ist nv openbaer, hoe dat de Apostolen eerst de Marc.l6.b.l5. lieden geleert ende dat Euangelium gepredict hebben. Maer wie dat hem beterde, ende den Euangelio gheloofde, den selfden hebben sy op de bekentenisse zijns gheloofs gedoopt. Daerom so ist Fol. 13'. onwtsprekelijc, beyde nae //' der ordeninge ende insettinghe des Heeren, ende na dat gebruyck der Apostolen, dat de leere des Euangeliums voor de Doope moet gaen: Want wt de leere coemt de boete ende het gelooue. Maer dat rechte boetueerdige gelooue, moet met de Christelijcke Doope bekent *), bewesen, ende (also te spreken) besegeit worden. Maer na de Christelijcke Doope moet een stadige, goede, ende Godsalige wandel volgen. Dat is de rechte ordeninghe des Heeren Iesu Christi, ende gebruyck der Apostolen. Hier en bouen so wort dit alle vander Doope voorgemelt met de spruecken endo Schriften der Apostolen crachtelijck beweert2) ende beuesticht. Want ten eersten schrijft Paulus totten Romeynen Rom.6.a.3. also: a En weet ghy niet, dat wy, die in Christum Iesum gedoopt zjjn, dat wy in zijnen doot gedoopt zijn? so zijn wy dan ooc begrauen met hem door dat doopsel inden doot, op dat, gelijc als Christus is opgewect vanden dooden, door de heerlicheyt zijns Vaders, also sullen wy ooc in een nieuheyt des leuens wandelen. Ende ist dat wy nv met hem geplant worden tot gelijcker doot, so sullen wy oock der verrijsenisse deelachtich zijn, daer by weten wy, dat onse oude mensche met hem gecruyst is, op dat dat sondige lichaem op houdo, dat wy nv voortaen der sonden niet meer en dienen. Want wie gestoruen is, die is gerechtueerdicht vander sonde. Collos. 2.b.l2 Met dese woorden geeft ons de Apostel te kennen, wat de Christelijcke Doope den geloouigen bediet, te weten, de afsteruinge des vleeschs oft doodinge des ouden Adams, begrauinge der sonden, de Fol. 13 \ aflegginghe des sondigen lichaems, ende een // opstandinge tot een nieu leuen: Ende dat wt sulcken oorsake ende met sulcken bescheyt, Rom. 4. d. 25. dat nademael b Christus om onser sonden wille gestoruen, begrauen, ende om onser gerechticheyt wille vanden dooden op gestaen is, ende wy eerst doort gelooue hem ingelijft, ende also zijns doots, zijnder gherechticheyt, heylicheyt, ia al wat zijns is deelachtich worden, ende in deser zijnder gemeynschap, tot welcke wy wt genade van Godt beroepen zijn, in ende door de Doope beuesticht worden, daerom so moeten wy ooc om zynent wiiie de sonueu 1) Bekent, d.i. beleden. 2) Beweert, d.i. waar gemaakt (bewahrt). steruen, die begrauen, ende der gerechticheyt inden geest leuen, op dat wy zijn rechte litmaten zijn mogen. Dit betuycht ooc Paulus claerlijc totten Collossensen, ende seyt: a Ghy zijt volcomen in hem, dat is in Christo Iesu, die daer is Collos. 2.b.lU dat Hooft aller Vorstendommen ende Ouerheyt, in welcken ghy oock besneden zijt, met de besnijdinge sonder handen, door afleggingbe des sondighen lichaems inden vleessche, te weten, met de besnijdinge Christi, in dien dat ghy met hem begrauen zijt door dat doopsel, in welcken ghy oock met hem verresen zijt door dat ghelooue dat God werct, die hem op gewect heeft vanden dooden. Ende heeft v ooc met hem leuendich gemaect, doen ghy doot waert door de sonden, ende onbesnijdenisse des vleeschs. Dese woorden geuen ons ten eersten genoech te verstaen, hoe dat de wtwendige besnijdenisse niet een figuere gheweest en is op de wtwendige Doope (gelijck als de verkeerde Schriftgeleerden segghen, ende de blinde werelt meynt) maer op de besnijdinge Christi, die niet aen de voor-//huyt des vleeschs, maer des herten, *ol. 1 . niet met handen noch met eenen steen, maer sonder handen door Godts woort ende Gheest gheschiet. Daer nae soo verclaert ons de Apostel hier, wat de Doope Christi beteeckent, te weten, de aflegginghe des sondighen lichaems inden vleessche, de begrauinghe met Christo, ende de verrijsenisse door dat ghelooue tot een nieuwe wesen des gheests: b Want in Christo 4; sy haer beteren, hare sonden voor God beclagen, bekennen ende ^c^or 2.(1.38. leet daer ouer dragen: Daer na moeten sy wederom met den c Euan- Ephcs.2. a.7. gelio vertroost worden. Maer dat d Euangelium moeten sy geloouen, <1 Mare. 16. b. ende op de belijdinge haers geloofs moeten sy inden name des Heeren, door de cracht des heyligen Geests, totter • gemeynschap 1 Cor.lZ.b.id des lijfs Christi Iesu gedoopt, ende also gerechtueerdicht worden, door toeschrijuinghe ende mededeylinge zijnder gerechticheyt wt genade, op dat sy also f herboren zijnde, tot een nieuwe leuen, *j4 geschapen ende vernieut na dat beelt des Hemelschen Vaders, dat (j0n0g a a jq is, na Christum Iesum, dat oude menschelijc wesen versaken, ende in een nieu geestelijc wesen wandelen. Dat heet dan Christum Galat. 3. d. 27 Iesum aentrecken, ende met hem becleet worden. Yan dese becleedinge der geloouigen met Christo, hoe die toegaet, betuycht ooc eensdeels de Euangelische parabel vanden 6 ice. verloren soon, die zijn erfgoet schandelijck omgebrocht heeft, is ellendich ende // arm weder tot zijnen vader gecomen, ende heeft iol.lb'. met aller ootmoedicheyt genade begeert, ende zijn vader heeft hem met aller liefde ende vruechde wederom ontfangen, om zijnen twille dat gemeste Calf laten slaen 2), ende dat alderbeste cleet hem laten aendoen, etc. .. „ , Dese parabel, hoe wel sy gemeynlijck op de loden ende Heyde- 2°™jm 3'b] nen bediet wort, nochtans nademael 11 alle Schrift tot onser leennge, ^ 1) Aen de tyt, d. i. op den tgd. 2) Slaen, d.i. slachten. vermaninge, ende vertroostinge geschreuen is, so mach ooc dese parabel niet onformeljjc ') also verstaen worden, dat een yegelijck ^Pet Z'^n elleodicheyt bekent, a zijn sonden voor God wt den gront Iacob. a 7 Z1^n8 herten belijdt, waerachtich berou daer voor draecht, hem onder de crachtige hant Gods vernedert, hem seluen aller genade en der kintschap onweerdich achtet: Maer dan noch met vollen ghelooue tot God coemt, op zijn grondeloose genade ende bermherticheyt gantselijc betrout, die neemt Godt de Vader aen voor zijn kint in Christo Iesu, welcke hy voor ons inden doot gegheuen heeft, ende becleet ooc een yegelijc Christen daer mede, als met het alderbeste cleet, ende maect een verbont der genaden met hem, ende verblijt hem met alle zjjn Hemelsche Iïeyrscharen ouer de salicheyt des sondaers die verloren was, ende weder leuendich gheworden is. Galat. 3. d.27. Nademael nv alle rechte geloouige ende gedoopte Christen, Chris^um hebben aengetogen, ende Christum aentrecken, is eygentlijc e r. 3. b. II. Christi ende zijns wesens, zijnder aert, ende naturen, zijns geests, ende alles wat zijns is deelachtich worden, ende dit mach toch niet geschien dan door het gelooue, ende moet ooc gelijck een cracht F 1 1dr vruckt ^es geloofs werckelic ende beuindelic daer zijn, so waer// die Doope recht ontfangen wort, wt dit alle volcht crachtelijck, dat die Doope den boetueerdigen ende gheloouigen alleene toe behoort. Ephes. 5.C.26. Ten derden so schrijft Paulus totten Ephesien, c dat Christus zijn ghemeente salich gemaect heeft, door dat Waterbat int woort. Ende it. 3. a. 4. tot litum schrijft hy also: J Maer doen de vriendelijckheyt ende de gemeynsaemheyt Gods ons Salichmakers openbaerde 2), niet om der wercken willen der gerechticheyt die wy gedaen hebben, maer nae zijnder bermherticheyt heeft hy ons salich ghemaeckt, door dat Badt der wedergeboorte ende vernieuwinge des heyligcn Gheests, den welcken hy heeft wtgestort oueruloedelijcken ouer ons, door Christum lesum onsen Salichmaker, op dat wy door dese selfde genade rechtueerdich ende erfgenamen souden zijn des eewigen leuens na der hope. Des.e woorden Pauli, worden van sommige op de doope des geests beduyt: Nv dat sy also: Des niet te min, so mogen sy ooc met een schriftmetich verstant3) op de wtwendighe doope verstaen worden. Oorsake: De doope is een waterbat, daeromme dat sy den geloouigen met water in den naem des Heeren toeghedient ij iiieL ociurrop'.ic, d. i. zonder den zin te wijzigen. ■2) „Openbaerde heeft hier den zin van een wederkeerend werkwoord. 3) Schriftmetioh verstant, d.i. schriftuurlijke zin. wort. Maer dat daer bi staet, int woort, bewijst, dat de doope niet een slecht J) Waterbadt is, maer is den Euangelio ende het gheloof aengehangen, met sulcke belofte, dat so wie ghelooft ende ghedoopt wort, die sal salich zijn. Math. 16.b.l5 Oock is de doope een badt der wedergeboorte, daeromme dat sy Ioan. 1. c. 28. nao der ordeninge ende insettinghe des Heeren, den wedergeboren akinderen Gods, dat is den//rechten Christgeloouigen toecoemt, want Fol.1'7'. wat is die wedergeboorte anders, dan die veranderinghe ende vernieuwinghe des menscben, die God in hem werct door dat geloof in Christum Iesum, in die cracht des heyligen geests, also dat de mensch nieu wt God geschapen, wt zijnen sade a geboren, na zijnen l.Petr.l.d.23. beelt ghemaect, tot zijnder kennisse vernieut, b zijnder godlijcker natuere deelachtich wort, ende van zijnen c geest ontfangt, God Kuï te dienen in eenen nieuwen wesen des geests, d in heylicheyt ende cIoan.l4.b.l6 gerechticheyt, alle die dagen zijns leuens, Waer dat geschiet ende 16. b. 12. in swanghe gaet daer is die rechte wedergeboorte, daer is de nieuwe 11 f70 Creatuer in Christo Iesu. Ioan. 3. a. 3. Dit betuycht die Euangelist ende Apostel Ioannes ende seyt: Gal. 6.b. 18. So vele Christum aen namen, die heeft hi macht gegeuen Gods Ioan. 1. a. 12. kinderen te worden, den genen die in zijnen naem gelouen, welcke niet vanden bloede, noch vanden wille des vleesches, noch van den wille des mans, maer van God geboren zijn. Item so ghy weet 1. Ioan. 3.b.7. dat Godt gerecht, is, so bekent ooc dat so wie recht doet, die is van hem geboren. Item wie daer gelooft dat Iesus is Christus, die is van God gebooren. So zijn nv de rechte Christgeloouigen die wedergeboren kinderen Gods, Maer die dope is een Badt der wedergeboorten, dat is, daer Titum. 3.a.5. worden die wedergeboren kinderen Gods gebaeyt ende gewasschen, maer niet door die cracht des elements ofte natuerlicken waters, maer door die cracht des bloets ende geests Christi Iesu, Want l.Petr.3.C.21. die isset, als Iohannes seyt die daer comt met water ende bloet, 1. Ioan. 5. a. 6 niet met water alleen, mer met water ende bloet // Ende de Geest Fol. 17 ist, die daer tuycht, dat de Geest de waerheyt is: Want drie zijnder die daer getuychenis geuen op aerden, de Geest, dat water, ende dat bloet, ende die drie zijn by malcander: De Gheest, door welcke de mensch ghelooft, dat Water, met welcke de geloouige gedoopt wort, ende dat bloedt Christi Iesu, met welcke de geloouige ende gedoopte Christen aen der sielen ende conscientien besprengt l.l'etr. l.a.2. wort, van welcke besprenginge des bloets Iesu Christi, de Apostolen in haren schriften claerlijc betuygen. Ende daerom heeft ooc Ioan. 19. b. 34 Christus aent Cruyce zijn syde laten doer steecken, water ende 1) Slecht, d.i. eenvoudig. bloet daer wt laten loopen, tot een getuychenisse zijner warer menscheyt, ende dat hy zijn ghemeente (die wt zijnder syde genoEphes. 5.c.30. men, vleesch van zijnen vleesche, ende ghebeente van zijnen gheIoan. 4. a. 2. beente is) met zijnen bloede heeft besprengt, gewasschen ende ghereynicht van alle haer sonden, ende met het water des gheests ouergoten, van welcke de doope een Sacramentelijck teecken is. Nademael dan de goloouige van Godt wedergeboren zijn, ende Titum. 3. a. 5. de doope een a badt deser wedergeboorte is, ende de ionge kinderen zijn tot deser wedergheboorte niet gecomen, so lange als sy noch onuerstandich ende niet geloouich en zijn, daerom so en coemt haer oock de doope niet toe: Want die en behoort niemant toe, mach ooc aen niemant recht gebruyct worden dan aen den wedergeboren kinderen Gods, dat is, aenden geloouigen, die inwendich vernieut E *h°s 4°c 24 zlJn' nae ^en 'Dee^e en<^e totter geljjckenisse Gods, den ouden Col 3. a. 10. Adam versaken, op dat de nieuwe mensch, ia Christus in hem Fol. 18r. door dat gheloof leeft, ende // werckt: Sulcken coemt de ChristeMath. 16.b.l0 lijcke doope toe: Want daer is sy een Badt der wedergeboorte, Galat. 5. a. 6. ende geeft getuychnisse van de nieuwe Creatuer in Christo Iesu. 1.Petr. 3.c.20. Ten vierden so seyt de Apostel Petrus vander doope also:Doen- men eenmael verwachte de Godlijcke lancmoedicheyt inden tijden Genes. 6. a. 5. Noe, doenmen de Arcke bereyde, in welcke weynich, dat is acht sielen, behouden worden door dat water, dwelcke ons nv oock salich maect int doopsel, dat daer door beteeckent is, niet in dat afdoen der onreynicheyt des vleeschs, maer dat verbont ofte de verseeckeringhe der goeder conscientien met Godt, door de vemjsenisse Iesu Christi, etc. In dese woorden des Apostels mercken wy, hoe dat de Christelijcke Doope beteeckent ende afgebeelt is door de sentvloet, met welcke de gantsche werelt gestraft, maer Noe met den zijnen inde Arcke door dat selfde water behouden is: Gelijck als oock de Exod. 14.f.29. kinderen Israels door dat Schelpmeyr oft roode meyr met droge voeten doorgingen, ende also van haren vianden verlost worden, Maer Pharao met de Egiptenaren, die haer na iaechde, alle in dat selfde meyr verdroncken ende omquamen: Also isset met alle wercken Gods, dat den vromen dat leuen is, dat is den Godloosen 2.Cor.2.c.17. de doot, gelijck Paulus oock getuycht met dese woorden: Wy zijn Godt een goede rueck Christi, beyde onder de ghene die salich worden, ende onder de ghene die verloren worden, desen eenen rueck des doots totter doot, maer den ghenen eenen rueck des A VUV/UU VVS V UVU «WMVUl Fol. 18r. Nv om de Figuere van der Sentvloet // recht te verstaen, so moetmen aenmereken hoe dat Noe een figuer is op Christum, dat huysgesin Noe op de geloouige sielen, die Arcke op de gemeente, ende die Sentuloet op die doope, Want gelijc als Noe in zijnder tijt ia geweest een prediker der gerechticheyt, also is Christus Iesus de waerachtige prediker der gerechticheyt, ende die rechte leermeester van • Godt wtgegaen. Item ghelijc als Noe die Arcke Joan.^8. k 17. tot behoudinge zijnder ende der anderen sielen wt dat beuel Gods bereyt heeft, alsoo heeft ooc Christus Iesus een geestelijcke Arcke, dat is zijn gemeente gebout, toegerust, ende ooc door zijn Aposte- l.Cor. 3. b.10len, als wercktuygen, ende wyse timmerlieden, doen maecken ende oprechten, tot eewiger behoudinge ende salicheyt aller zijnder kinderen ende huysgenoten, van welcken hy selue seyt: siet ic, ende Epbes. 2.C.18. mijn kinderen, die my God gegeuen heeft. Item gelijck als nie- Hebr-l-c-13mandt buyten der Arcke Noe zijn leuen heeft mogen behouden, maer al wat buyten der arcke was dat is vander aerden door Genes.6.c.l4. twater omgebrocht, alsoo mach ooc niemant zijn siele behouden noch salich worden, hi si dan in die arcke Christi Iesu, Want b buyten Christo ende zijnder gemeente is geen salicheyt noch Actor. 4.a.l2. eewich leuen. c Niemant comt totten Vader dan door Christum. Ioan. 14. a. 6. In hem isset al besloten, alle * ghenadc ende waerheyt is door Ioan. 1. b. 14. hem gecomen, van zijnder volheyt ontfangen wi alle genade om genade, e Wie in hem gelooft ende in hem blijft die heeft dat Ioan. 3. e. 36. eewich leuen, maer wie in hem niet en gelooft, die is al verordelt, op hem blijft die tooren Godts, f Ende wie in hem niet en Ioan. 15. a. 6. blijuet, die is al wech geworpen als een dorre ranck, etc. // Item gelijc als die sentvloet versmoort heeft alle vleesch dat Fol. 19r. buyten der arcke was ende de arcke is door dat selfde water be- Genes.6.c.l4. houden, also moeten ooc inder Doope alle vleeschelicke lusten Rom. 6. a. 3. ondergaen ende gliedoodet worden, maer die siele wort in die Arcke Collos. 2.b.l2 Christi door die cracht zijns woorts, geests, ende bloets tot eewiger salicheyt behouden. Item gelijc als weynich menschen, naemelijc l.Petr.3.C.20. acht sielen, in de arcke bewaert ende bi dat leuen gehouden zijn, also zijn daer ooc weynich, die met Noe ghenaede voor Gods oogen vinden, also dat si recht in God geloouen, in die Christelijcke gemeente in treden, ende also inden name des Heeren gedoopt wor» den, dat sy die cracht, bediedinghe ende heymelijcheden des rechten geloofs ende der doope Christi tot afsteruinghe des vleesches, ende tot verrijsenisse totten eewighen leuen hebben ende bewaren, ghe- Math. 7.b.l3. lijck als die Heere seluer getuycht, dat daer weinich den rechten 4.Eedr. 7.a.7. ende engen wech vinden, weynich wtuercoren zijn, weynich geloo- Math.20.b.l6 uen ende salich worden. Op dip meyninge seyt Petrus dat die doope een teghenbeelt der l.Petr. 3.c.21. sentuloet ons salich maeckt of behout, niet dat afwaasciiem des onreynicheyts aent vleesch, maer dat verbont eener goeder conscientien met God, door die opstandinge Christi Iesu, Hier seyt die Apostel claerlijck, dat inder doope dat wasschen of begieten met bet wtwendige water die sake niet wtrecht, maer dat verbont eender goeder conscientien met God doer die verrijsenisse Christi. Ende dat is dat verbont eener goeder conscientien met God, dat Fol. 19God die almachtighe Heere, ende berm-//hertighe hemelsche Yader, Ephes. 2. a. 4. na zijnder eewiger liefde ende grondeloose bermherticheyt, ons genadich is, lief heeft, bem met ons verbint, dat hy onse Godt, 2.Cor.6.c.l6. onse Vader wil zijn, alle onse sonden ons vergeuen, vanden eewigen Collos. l.b.12. doot ons verlost, dat eewich leuen ons ghegeuen, ons tot a kindeEphes. 1. a 5. ren ende erfgenamen zijns rjjcx vercoren ende aenghenomen heeft door Iesum Christum, ende dat wy sulcken genadigen verbont met een vast geloof aen nemen, ons wederom God begeuen!), om hem gehoorsaem te zijn, stijf ende vast bi zijn woort te blijuen, hem Luce. l.f. 69. alle de dagen ons leuens te dienen, ende met goeder conscientien voor hem te wandelen. Ende op sulcken geloof, ende op sulcken betrouwen aen Godts ghenade ende bermherticheyt, ende op sulcken belofte des Godlijcken verbonts, behoortmen inden name des Heeren de Christel.Petr.3.C.21. lijcke doope te ontfangen, om met goeder conscientien in Godts verbont te wandelen ende indachtich te zijn, welcke genade God Esaie. 53. a. 8. ons ghetoont heeft door Christum Iesum, b die om onser sonden l.Cor. 15.a.3. wille gestoruen is, ende om onser gerechticheyt wille vanden dooden l.Petr. 2.C.21. Qp gewect j8) jaer mede ons een exempel na latende, dat wy der Ephes. 5.b.l4 sonden moeten steruen, ende der gerechticheyt leuen, dat wy vanden slaep opgewect, ende van den doot leuendich gemaect moeten worden. l.Petr.3.C.21. Nademael dan by der doope behoort, dat verbondt eener goeder conscientien met Godt door Christum Iesum, ende dat selfde eygentl.Tim. l.a.5. ljjck voor Godt ghelt, ende gheen goede conscientie en is sonder een rechtschapen gelooue (want de ghenade Gods ons in Christo Fol. 20 \ Iesu verschenen, // met warachtigen gelooue aen genomen, verBekert de conscientie, geeft vruecht int herte, ende geeft eenen Mare. 16.b.l6 goeden moet) daer wt volget dan, dat een yegelijc, die Christelijck Actor. 8.b.ll. gedoopt sal worden, die moet een oprecht geloof, een goede conl.Petr.3.c 21. 8Cientie, ende alle wat Petrus de Apostel hier byder doope set, hebben ende onderhouden, so verre als de doope sal recht zijn, ende de woorden des Apostels genoech gedaen worden. So hebben wy nv metten cortsten aengetekent, wat de doope is, hoe si van Christo Iesu beuolen ende ingeset, vanden Apostolen geleert ende gebruyet is, ende noch gebruyet ende ontfangen moet worden, ende wac sj Jou gbiuouigen bedie*- «entoont, ende indaoh- 1) God begeuen, d.». aan God overgeven. tich maect. Daer tegen willen wi nv een weynich daer van schrijuen, hoe iammerlic dese doope van sommige misbruict is ende veracht wort, de here Iesus Christus helpe ons daer toe met zijnder genade, amen. rpEn eersten so wort de doope schandeljjck misbruyct van die X Kinderdoopers, die dese doope (een teecken ende getuychenisse des warachtigen boetueerdigen gheloofs) den onuerstandigen kinderen toeschryuen, ende aen den selfden misbruycken, soo doch alle Schrift van der Doope eendrachtelijck betuycht, dat de oude, die ') dat woort Gods gehoort ende aen genomen hebben, ia wt de wet, Gods toren, strengen ende rechtueerdigen ordeel ouer de sonde bekent, ende daerom rouwe voor den Heere gedragen, wederom wt het Euangelio God den Vader in zijnder genade ende bermherticheyt, Christum Iesum den eenigen gebooren Sone Gods in zijn Ioan. 1. a. 14. verdienst, door de verlichtinge ende cracht des heyligen Geests 3. c. 16. recht bekent hebben, // ende sulcke bekentenis met een vast ghe- Ful. 20r. loof ende vertrouwen vatten ende int hert begrijpen, met den mont Rom. 10. b. 9. bekennen, hem seluen God tot eenen heyligen, leuendigen, ende wel- Bom. 12. a. 1. behaechlijcken offer begeuen, dien behoort de Doope toe, ende die sullense ontfangen, om haren geloof in Godt, haren berou der sonden, ende alle wat by der Doope is, ende daer door beteeckent wort, daer mede te bewijsen ende te betuygen. Dese ordeninge heeft Christus seluer gemaect, ingeset ende be- Math.28.c.l9. uesticht, ende die Apostolische ghemeente onderhouden, welcke Mare. 16 b 15. niemandt noch meesteren, noch straffen en can 2), hy moet dan jg^33 Iesu Christo seluer ende zijnen Apostolen teghenspreecken. Maer 19 a, 5_ van der Kinderdoope en ghetuycht de heylighe Schrift niet ghewisses 3). Iae wanneer wy oock dat gantsche Testament door ende door lasen, so en beuiaden wy niet, dat Iesus Christus (a in welcken Col. 2. a. 2. doch alle schatten der wijsheyt ende der kennisse verborgen leggen, die ons den •> volcomen wil zijns hemelschen Vaders vercondicht Ioan. 15. b. 15 heeft) een eenich wtgedruct woort vander kinderdoope gesproken heeft, oft dat de Apostolen des Heeren oyt kinderen gedoopt hebben. Daerom so en moghen wy de kinderdoope als een woort ende dienst Gods niet aen nemen. Oorsake: De heylige Godlijcke Schrift leert ons ouer al, dat wy niet en sullen aennemen noch geloouen, noch onderhouden, dan Gods woort ende gebodt alleen, ende dat Deut. 4. a. 2. wy tot Godts woort niet en sullen toe doen noch daer af nemen, -) 2:j Ji! bphcoii het „bekent (beleden) hebben", eenige regels verder. nWelcke niemandt noch meesteren, noch straffen en can" wil zeggen : waarover niemand zich gezag aanmatigen, die niemand laken kan. 3) Niet ghewisses, d.». niets zekers. Math.l5.b.l3. ende dat Godt met menschelijcke leere ende insettinghe niet en Fol. 21r. wil ghedient zijn, ende a dat alle plantinghe die Godt de // hemelsche 1. Cor. 5. b. 6. Vader niet geplant en heeft, sal wtgeroeyt worden, ende b dat een weynich suerdeechs dat gantsche deech versuert, etc. Dit hebben vele oude ende nieuwe Leeraers wel ingesien, ende daerom opentlijck geschreuen ende bekent, dat alle wat Godt niet geboden en heeft, dat selfde heeft hy oock verboden. Item, dat alle Gods dienst die niet ingeset en is met een wtgedruct woort Gods, die is valsch, oftmen schoon noch so veel daer op gloseert, oft sulcks verbloemt. Item, dat heet principalijck Afgoderie aenrechten, sonder Godts beuel wt eygen vernuft eenen Gods dienst voornemen. "Want hy wil van ons ongemeestert zijn, Hoemen hem moet dienen dat wil hy ons leeren ende voorgeuen, zijn woort sal daer zijn, dat sal ons lichten ende leyden, Ia sonder zijn woort, is het al Afgoderie ende enckel luegen, het schijnt soo heerlijck ende schoon als het ymmermeer wil, etcet. Item, een yegelijck sie toe, dat hy gewis sy, dat zijn Gods dienst door Gods woort gesticht is, ende niet wt een goetduncken geuonden, oft wel gemeent, want so wie Gods dienst pleget, ende geen ghetuychenisse en heeft, die sal weten, dat hy niet den rechten God, maer zijn eygen versierde ') Afgodt, dat is zijn eygen goetduncken, ende valsche gedachten, ende daer mede den Duyuel seluer dient. Dit heeft Martinus Lutherus in zijnder voorreden op de Propheten geschreuen, etc. Maer dat wy dit vande Leeraers aen geteeckent hebben, en is niet wt dier meyninge gheschiet, dat wy daer op staen ende bouwen, O neen, Godts woort is ons gewis, genoechsaem, ende een Fol. 21onwanckel-//baer fondament der waerheyt, maer wy hebben dit om onse wedersprekers wille gedaen, tot een getuychenisse dat wy niet die eerste en zijn, die menschen leere, geboden ende ceremonien verworpen ende voor afgoderije bekent hebben. Nadenmael dan die schrift niet gewisses vander kinderdoope Math.28.c.l9. getuycht, maer vele meer dat teghendeel, naemelijck die <= doope Mare. 16.b.l5 der ouden, boetueerdigen ende geloouigen aenwijst, ende ons van Actor. 2.d.38. qQ(j gQ j,ar(jt aue d eygen goetduncken, alle vremde leere, alle dMath 15 a 9 menschelijcke insettinge, ende ceremonien, e alle valsche Gods dienst, e l.Cor. 10.a.7 ende afgoderij verboden zijn, hoe mogen wy dan die kinderdoop voor recht houden. Wie mach ons ooc met eeniger bescheydenheit, Rotp '5 a 4 kiHicheyt ende waerheyt beschuldigen dat wy eenvoudich by der gl.Cor.6a6 ' 8Chrift blijufcii? eude bekenueu (5 eeiiac -.«tirachtigeii God enlo hEphes.4.a.5. eewigen Vader, h eenen Heere Iesum Christum, eenen heyligen 1) Versierde, d. i. verzonnen. geest, een geloof, een doope, die van Christo seluer den Euangelio, ende dat geloof aengehangen is. Maer die Antichrist wil sulcx niet lijden, die Phariseen ende schriftgeleerden setten haer teghen met macht (want sy hebben alle tijt den raet Gods versmaet, daerom oock die a Publicanen Luce. 7. c. 29 voor haer in dat hemelrijck gaen) ende soecken menigerleve helprede, om haer doope te beweeren l). Maer naedenmael sy alle aenden Toorn te Babel bouwen, b daerom heeft Godt haer spraeck Genes. ll.a.4 verwert, dat die een den anderen niet en verstaet, dat sy verre van malcander verscheyden zijn, niet eens gesint zijn inder kinderdoope, ende spreken niet eendrachtelijc wt eenen mont. Want sommige bekennen wel dat de kinde-//ren selue niet geloouen, nochtans Fol.22r. so willen si de kinderen op tgeloof der christelijcker kercke (als sy seggen) ghedoopt hebben. Die andere, gelijc Lutherus, ende zijn aenhangers seggen opentlijc dat de kinderen seluer geloouen, ende op haer eygen geloof gedoopt moeten worden, Want also schrijft In libello de hy op een plaets: Niemant wort salich door eens anders geloof orando. ofte gherechticheit, maer door zijn eygen, Daerom en mogen de sacramenten sonder geloof totter salicheyt niet ontfangen worden. Daerom die daer houdt dat die ionghe kinderen niet en geloouen, den selfden waer gantselijc beter geen kint gedoopt, dan sonder het gheloof te doopen, nadenmael beyde dat sacrament ende Gods heylighe naem te vergeefs gebruict wordt. Item hy bekijft die Waldenses, die haer kinderen doopen ende toch niet en geloouen dat sy een eygen geloof hebben, ende also Gods naem ydel noemen ende voeren. Item, die ionge kinderen worden niet op der kercken ofte vaders geloof gedoopt, maer op haer eygen, ende dat2) wt genade, niet wt der cracht der doope die sonde vergeuen wort. Item die dope helpt niemant is ooc niemant te geuen, ten sy dat hy gelooft voor hem seluen, ende men soude sonder geloof niemant doopen, nadenmael niet dat sacrament, maer dat gheloof des sacraments rechtueerdicht. Item dat kint moet seluer gelouen, of die vaders moeten liegen, wanneer si in des kints stede seggen: lek geloof. Item het waer beter nemmermeer gheen kint te doopen, dan also met Gods woort ghecken ende huychelen, etc. Die narrisse kinderen zijn geschickter tot het geloof dan de vernuftige ouden, Daer tegen willen som-//mige andere, dat die ghenade Gods, ende Fol. 22 dat gheloof het kindt eerst door die doope wort in ghegoten, leest Sebast. Fr. 3) in zijn Chronijck. i^] n.11hf1111m-1 ■ ..li. Ulv/ gvicciil'Sii üit/b tinv uuu gi.tmeen voleis m ■— 1) Beweeren, d. i. bevestigen (bewahren). 2) De zin is gebrekkig gebouwd, De bedoeling is: men leest daar ook, dat. 3) Sebastiaan Franck. kinderdoope so twistich zijn ende blijuen, daer mede betuygen sy genoech, dat sy niet ghewisses vander kinderdoope hebben, noch weeten, ende dat de kinderdoope geen gront inder schrift heeft, nadenmael sy op menigherleye wijse gheschiet ende gebruyct wordt, Want alle menschelicke leere is in hem seluen ghedeylt, is onstantuastich, ende wanckelbaer, gaet in twijfel, is vol twists ende kijfs, maer die Christelijcke ende Apostelsche leere is eenderley wt eenen l.Cor. 3.b. 11 gheest gheulooten, ende heeft een ghewisse ende blijuende gront, welcke is Christus Iesus. Ende hoewel de kinderdope geen gront inder schrift en heeft, ende onse wedersprekers inder sake niet eendrachtich en zijn, nochtans so willen sy alle gelijc de kinderdoope metter schrift beweren, een yeghelijck op zijn wijs: Want die daer seggen, dat die kinderen op dat geloof der kercken, ofte der vaders gedoopt sullen worden, die willen haer daermede beweeren dat sommige eenen gichtigen mensche voor den Heere gebrocht hebben, ende als de Heere haren geloof heeft gesien, heeft hy tot den gichtighen gheMath. 9. a. 2. seyt: Mijn sone v sonden zijn v vergheuen, Ende heeft hem gesont Math. 8. a. 5. ghemaect, Des gelijck allegeeren sy hoe die a Hooftman ende de b^M^h'lö' c' b Cananeetsche vrouwe met haren gelooue ende gebet, hulp ende 28 a ° troost by den Heere Iesu Christo voor anderen vercregen hebben. // Fol. 23r. Daer op antwoorden wy cortelijck also, dat alle dese voorsproocken den Heere Iesum Christum om gesontmakinghe der anderen gebeden hebben, ende sijn verhoort geworden, In gelijcker mate moeten wy oock met vierigher herten voor onse nacste bidden, principael om die salicheyt zijnder sielen, gelijc als Moyses voor Iirahel, voor zijn broeder Aaron, ende voor zijn suster Miriam den Heere gebeden heeft, Ende Paulus schrijft totten Romeynen, dat sijns herten wenache is, ende hy biddet God voor Israël, dat Iacob. 5. c.14. sy salich worden. Alsoo leert ons Iacobus voor onse naeste te bidden, ende seyt, Is yemant cranc, die roep tot hem de Outste vander ghemeente, ende laetse voor hem bidden, ende saluen hem met olie in den naem des Heeren, ende dat ghebet des gheloouighen sal den crancken helpen, ende die Heere sal hem oprechten, ende l.Ioan.5.c.l6. soo hy sonde gedaen heeft, sullen sy hem vergeuen worden. Ende Iohannes seyt: Siet yemandt zijn broeder sondigen een sonde niet totter dooot '), die sal bidden, ende hem dat leuen gheuen, den genen die niet totter doot en sondicht, Ia de gantse schrift leert ons oueral, dat wy die eene voor den anderen sullen bidden, ende Math. ï. a. 7. wy hebocii oock die bsluite vanden Heer oatfangen, uai ul wac wy van loan. 14. b. 13 synen hemelschen vader in zijnen naem bidden, dat sal hy ons geuen. 1) Lees : doot. Maer wy en hebben geen beuel noch exempel in de gantsche Schrift, te bidden dat de kinderen op het gheloof der kercken, ende der vaders ghedoopt sullen worden, Maer wy hebben inder schrift een ander exempel, hoemen voor // de kinderen soude bid- Fol. 23". den, te weten, dat de geloouige ouders haer kinderen tot Christum ghebrocht, ende van hem begeert hebben, dat haer kinderen door Math.l9.b.l3. oplegghinge zijnder handen gebenedijt mochten worden. Also moeten wy oock onse kinderen met onse gebeden Christo offeren, met een vast gelooue, ende met een goet betrouwen, dat sy in hem, als in Genes. 3.b.l5. dat a beloofde Saet, de gebenedijdinge totten eewigen leuen, al vercreghen hebben. Yorder, so getuycht de schrift claerlijc, h dat de rechtueerdige Abao. 8. a.^4. zijns geloofs leeft ende een yeghelijck nae zijn ghelooue sal gheor- ^mr'j c 'i7 deelt worden, ende dat niemandt een ander met zijn gheloof mach Gal. 3. b. 11. salich maken, anders hadde die vrome Loth door zijn geloof zijn Genes. 19. e. vrou wel behouden, Maer nu seyt die Heer door Ezechielem also, 26. ^ ^ ^ dat Noe, Daniël ende lob, noch soons, noch dochters, maer haer ^ eygen siele alleen door haer vromicheyt mogen verlossen, Op die i.petr.4.c.l8. meyninge seyt ooc de Apostel Petrus, dat die rechtueerdige nauwelijck behouden wort, welcke ooc daer wt wel te verstaen is, dat de wyse Maechden olye in haren lampen voor haer seluer hebben, Math. 25. a. 9. maer niet voor die andere. Daerom so isset een groot mis verstant ende gansch teghen die Math.28.c.l9. schrift, dat sommighe die kinderdoope op dat gheloof der kercken Mare. 16.b.15 ende der vaders willen gronden, ende en aenmereken niet de c orde- ^cto^ ninge ende meyninge des Heeren Iesu Christi, dat gebruyek der j'g 'g ' Apostolen, dat grondighe verstant, ende inhout aller schrift vander Rom 6. a. 3. Doope, Want dit alle ghetuycht doch eendrachtelijck, dat een yeghe- Col. 2. b. 12. lijck doopelinck op de bekentenis zijnder son-//den, ende zijns eygen Fol.24r. geloofs, in den Name des Vaders, ende des Soons, ende des heyligen Geests sal gedoopt worden, welcke ordeninge ende meyninge des Heeren Iesu Christi, het gebruyek der Apostolen, het verstant ende inhout der godlijcker scrift onuerruct ende onuerandert moet bljjuen: Want d Hemel ende aerde (seyt Christus) sullen vergaen, Math. 5. b. 18. mer mijn woorden sullen niet vergaen. Vorder, dat sommige seggen, dat de kinderen selue geloouen, dreyen op dese meyninge de schrift, te weten: e Wie niet gelooft Marc.l6.b.l5. die sal verdoemt worden. Item, f sonder geloof isset onmogelijc God fHebr.ll.b.6. te behagen, daerom moeten de kinderen gheloouen (seggen sy) oft sy mGottu verdoemt w«rden, endi er, ccnucn God niet aengenaem zijn. Antwoort: Dat is een groot onuerstant, ende daer door wort de schrift seer gebroken. Oorsake: Ten eersten, so isset tegen de schrift datmen dese voorsproken ende meer ander spruecken der schrift op de kinderen wil bedieden, Want sulcke schrift en spreect niet totten Math.1 l.b.15. kinderen, maer totten ouden ende verstandigen, a die ooren hebben om te hooren, ende een hert hebben om te verstaen. Met sulcken Math. 13. a.9. spreeckt Christus, als hy selue inden Euangelio seyt: b Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. Daer nae isset openbaer, dat de eewighe almachtighe ende alleene wijse Godt, die ordeninghe ghemaeckt heeft, dat wt dat ghehoor des Godtlijcken Woorts, door de cracht zijns Gheestes, dat ghelooue sal comen, ende ontfanghen worden, ghelijck Paulus totten RoFol. 24meynen opentlijck betuycht, ende seyt: Dat het // c geloof coemt Rom. 10. c. 17 wt dat ghehoor, maer dat gehoor is door Gods woort. Hier en bouen so is dat geloof (als de Apostel ons beschrijft) Hebr. ll.a. 1. een Beker betrouwen datmen hoept, een clare openbaringe, ia een gewisse begrijpinge der dingen die niet gesien en worden: Nademael dan het gelooue sulc een seker betrouwen ende hopinge op Collos. 3. a. 1. de genade Gods door Iesum Christum is, d ende staet altijt nae hemelsche dingen, ende soect wat daer bouen is, daer Christus sit totter rechter hant zijns Vaders, hoe connen doch de kinderen sulcken gelooue hebben? ghetuygen niet beyde de Schrift ende de experientie daer teghen P Deut. l.f. 39. Daerom besluyten wy wt dese alle eyndelijck also: dat de kinderen niet en gheloouen, e naedenmael sy noch goet noch quaet en verstaen, ende geen ooren en hebben om te hooren, ende daerom de schrift tot haer niet en spreect, ende si daer mede niet geleert en connen worden, Ende ist dat sy totter leere ongheschict zijn, hoe connen sy dan tot het gelooue gheschict zijn? Seyt doch de Rom. 10.b. 14 Apostel: f Hoe sullen sy geloouen inden genen, van welcken si niet gehoort en hebben ? So moghen wy oock wel met recht vraghen, Hoe dat de kinderen sonder verstant, sonder leere, sonder gehoor geloouen. Ia, seggen sommige: God is almachtich, ende can de kinderen het ghelooue wel geuen. Daer op antwoorden wy also: God is ymmers almachtich, ende can den kinderen het ghelooue wel gheuen, iae niet alleen het ghelooue, maer oock het verstant om dat gelooue te begrijpen, ende sprake om dat gelooue te bekennen !): Maer nv Fol. 25r. en gheeft Godt den kinderen, // noch verstant, noch sprake, veel min het geloof, dat doch sonder verstant niet en can ffeiiat, ende sonder wtsprake niet en mach bekent worden. Is nv daerom God niet almachtich ? Dat sy verre: Maer hoe wel hy almachtich is, 1) Bekennen, d. i. belijden. ende doet al wat hy wil, inden Hemel ende opter Aerden, nochtans so hout hy in alle zijn wercken een ordinantie die hem bebagelijck is. Nademael dan de almachtige ende alleene wijse Godt, door zijn Deut. 1. f. 39. eewige wijsheyt sulcx besloten, ende voor goet aengesien heeft, dat de kinderen simpel, onuerstandich, sprakeloos, ende sonder wetenschap van goet ende quaet zijn, daerom isset ymmers wel recht, dat de menschen haer daer aen laten genoegen, Want wie wil God meesteren? Wie wil zijn Raetgeuer zijn? Wie can zijn ordi- Rom.ll.d.34 nancye breken oft veranderen? Maar nv werpen ons sommige voor, dat a Ieremias in zijns moeders Ierem. 1. a. 5. lijf gheheilicht is, ende dat b Ioannes hem in zijns moeders lijf, bl.uc. 1. d. 37. Christi zijns Heeren ende Salichmakers veruruecht heeft. Antwoort: Het is met Hieremia, ende Ioanne een sonderling ende wonderbaerlijck werck Gods ende niet een gemeyne regel, ghelijc als Genes. 17. c. Isaac van Sara bouen die natuere door dat geloof ontfanghen is. gom ^ ^ 19. Ende dat is daerom geschiet, dat hy in Godtlijcken wercken, ende Hebr.ll.c.11. figueren dat beelt Iesu Christi gedragen heeft. Also isset 00c met Hieremia ende Ioanne gheschiet, te weten, nadenmael God wat hoochs ende wonderlijcks met die beyde heeft willen wtrechten, daerom zijn sy oock van // moeder lijf aen metten heyligen Gheest rol 25 \ veruult, Maer alle kinderen zijn niet als Hieremias, ende Ioannes. Iae so weynich als alle kinderen, oock van geloouigen ende godvruchtige vrouwen, bouen die ordeninghen Gods ende der natueren ontfanghen ende gheboren worden, om des willen dat het met Isaac also geschiet is, ymmers soo weynich zijn alle kinde^n (00c der gheloouighen) verstandich, ende bewijsen een cracht des Gheests, ende haers geloofs, daeromme dat God so wonderbaerlijck met Hieremia ende Iohanne gehandelt heeft, want ') een wonderbaerlijck werck ende handel Gods is niet een ghemeyne reghel, gelijc als oock een sonderlijck of speciael ghebot Gods niet en breect die generale ende die gemeyne wet, waer van wy exempelen, ende tuychenisse genoch inder schrift hebben. Daer om moegen alle kinderen inder gaue ende cracht des geests, by Heremiam ende Iohannem niet gheleken 2) worden, Ia Christus seluer getuycht van Ioanne, dat hi meer is dan een Propheet, ende dat niemant Math.1 l.b. 11, 1) Met „want" begint een nieuwe volzin. Hier zou dus eene punt moeten staan. 2) Gheleken, d.i. vergeleken. onder alle die van vrouwen geboren zijn, opgestaen is, die grooter is, dan Ioannes de dooper. Hier wt isset claerlijck te mercken, ende te verstaen, dat wt den wonde rbaerlijcken handel Gods met Hieremia ende Ioanne niet volcht, noch daer wt met eenigher waerheyt ende bescheydenIone. 4. b. 11. heyt beweert •) mach worden, a dat die kinderen geloouen, so doch Deut. l.f. 39. die heylige schrift dat tegendeel wtdruckelijck betuycht (als boouen genoch beweert ende verclaert is) ende die experientie oock veel Fol. 26'. anders aentoont, want daer door spooren ende // beuinden wy dat Hebr. 11.*. inden kinderen noch geloof noch kracht des geloofs is, Dat geloof Ephes. 2.a. 7. dat een crachtich werck Gods, ende een gaue des heylighen Gheests is, dat mach in eenen mensche niet verborgen, noch vruchteloos Gal. 5. a. 6. liggen noch slapen, als sommige fantaseren, b maer het moet na zijnder aert door die liefde wtbreken ende wercken, in een goet betrouwen der vergeldinghe Gods, ende met ghewisse begrijpinge der hemelscher dinghen, waer sulcks niet en geschiet daer en is gheen geloof. Item so de kinderen geloouen, waerom weten sy dan niet vander sonde, noch van der wet, noch vander ghenade, noch vanden Euangelio ? men moet hem doch dat eerste schoolrecht 2) der woorden Gods, ende alle articulen des Christelicken geloofs leeren als den genen die van Godt ende alle Godtlijcke saken niet weten. Ende hoe zijn si doch so onuerstandich ende ongeloouich geworden, so sy inder kintschap verstandich ende geloouich geweest zijn: Hebben sy dan alle kennisse Gods, zijns woorts ende haers geloofs so heel vergeten? Hierom so isset niet dan menschen goetduncken, al wat die schriftgeleerden, ende werltwijse, met alle haer aenhangers van dat geloof der kinderen spreken, Maer wy houden ons aen de heylige Deut. 1. f. 39. schrift, c die den kinderen gheen verstant, vele min het geloof toe schijft '), met die experientie (die so opentlick ons toonen ende betuygen dat geene kennisse Gods ende zijns woorts, geen geloof Ioan. 7. d. 38. noch d vrucht des geloofs aen den kinderen gespoort4) noch geuonden wort5)) gewisser zijn dan alle menschelijcke goetduncken, dat toch voor God niet en geit. Fol. 26'. Oock moeten wy aenmercken dat de // genade Gods ende de 1) Beweert, d.i. bevestigd, verzekerd (bewahrt). 2) Het schoolrecht" is datgene ws.' het °erst op het n'Ogrj.mraa var fc?' onderwy3 voorkomi (nl. het Onze Vader en de Tien Geboden). 3) Lees : schrijft. 4) Gespoort, d. t'. bespeurd. 5) De zin loopt niet goed af. Misschien moet achter „wort" gelezen worden „ende" en moet het sluithaakje geplaatst worden achter het volgende „geit". In de uitgave van 1^78 is deze plaats niet verbeterd. cracht des geests niet verborgen noch slaperich in Ioanne gelegen maer haer in hem geopenbaert hebben, nademael hy noch in moeder lijf besloten is geweest, ende na zijnder geboort is hy sterc inden gheest gheworden, ende heeft voor dat aensicht des Heeren ge- Lnc. l.a. 13. wandelt, inden geest ende cracht Helie, etc. Waer spoortmen toch desgelijcs aen de gemeyne kinderen. Daerom mogen si ooc oueral by Ioannem niet gelijct worden. Item die met Ieremia ende Iohanne dat geloof der kinderen ende doope willen beweren, die zijn haer seluen niet gelijc, ende sy doen teghen haer eyghen bekentenis, Want sy gelijcken de kinderen met « Ieremia ende b Iohanne, die in smoeders lijf gehey- Ierem. 1.^5. licht ende des heyligen geest deelachtich zijn geweest, van moederlijf aen, als de schrift ghetuycht. Daer wt moest ymmers onwedersprekelic volgen, dat die kinderen den heyligen geest hebben, door welcken si geheylicht zijn, waerom vermeten haer dan de kinderdoopers den onreynen geest wt de kinderen te bannen? Also en hebben se die heylige Propheten ende menschen Gods Hieremie ende Iohanni niet ghedaen, Ende waer getuycht tooh die schrift van sulcke besweeringhe des duyuels byder doope Iesu Christi? Wt dit alle is nv lichtelijck te meten '), dat sy dwalen, die daer seggen dat de kinderen seluer gheloouen, Iae het is een groot onuerstant datmen den onmondighen ende onuerstandigen kinderen het geloof toeschrijft, noch grooter onuerstant isset, datmen wt den kinderen, die men gheloouich achtet, den onreynen geest wil bannen, Want geloouen die kin-//deren, so moeten sy sonder twijfel FoJ. 27r. den heylighen gheest hebben c nadenmael niemant mach 2) ghe- LCor.2.b.l2. loouen, dan door den heylighen Gheest, ende soo isset onrecht dat men den onreynen Gheest daer wt wil bannen: <» Mer en geloouen Deut. l.f.39. si niet (gelijc als die schrift ghetuycht, ende die • experientie eIoan.4.f.45. leert) so ist onrecht datmense geloouich achtet, ende op sulcken wangeloof doopt, waer door de rechte ordeninghe des Heeren wort veracht, nadenmael die Christelijcke doope (na alle getuychenisse des Euangeliums, ende der Apostolischer schriften) f sonder gheloof Math. 28.C.19 , , i i. Mare. Ib.b.lD niet ghebruyct noch ontfangen mach worden. Actor. 2.d.38. Soo mocht dan eener dencken oft vragen: Geloouen de kinderen 8.b.ll.l6.c.33 niet, waerom zijn sy dan salich, ende God behaegeljjc: t ghe- i9 a,5, nade, antwoorden wy door Iesum Christum, die door zijn doot de Rom.5.c.l8. sonde der 8 ganscher werelt wech ghenomen heeft, alsoo dat die c' oude in haren boetueerdigen geloof, maer die kinderen inde eenaottdiohojt Gcdt betn.egken, soc lay»gko *b sy daer in blijuen. Hier 1) Meten, d. i. afmeten. 2) „Mach" heeft hier de beteekenis van „Van'\ Dent. 1. f. 39. van getuycht die Heer seluer in Deuteronomio also. Vwe kinderen daer ghy van segt, sy sullen een roof worden, ende uwe soonen die hedensdaechs noch goet noch quaet verstaen, die sullen in dat beloofde landt comen, dien wil ic dat geuen, ende sy sullen dat in nemen. Siet dat den ouden Israheliten, om haer ongheloof ende onghehoorsaemheyts willen, niet hebben moghen vercryghen, dat hebben die kinderen, die noch goet, noch quaet verstonden, van Gods gbenaede vercreghen. Alsoo vercrijghen ende beeruen nv die kinderen Fol. 27der rechter Israeliten, der Christ-//gheloouigen, dat rechte beloofde Rom. 3. c. 28. lant, te weten dat Hemelrjjck a wt ghenade, door Iesum Christum, Gralat. 3.d.29. op dat de belofte Gods, (van dat !> saet Abrahams, die kinderen der hemelscher Sara, die onder de belofte begrepen zijn) vast sy Ephes. 2. a. 7. c wt de genade ende verkiesinge Gods in de verdienst Iesu Christi, ende niet wt eenigen wercken of verdienste der menschen. Ten anderden, soo segghen onse wederspreeckers, Christus spreect Math. 19.b,14 toch inden Euangelio: d Laet die kinderen tot my comen, want sulcke behoort dat hemelrijck, Hier mede willen sy die kinderdope beweren, ende segghen, dat nadenmael den kinderen dat hemelrijck toehoort, daerom so mogen sy ooc wel ghedoopt worden, etc. Antwoort: Dat den kinderen dat hemelrijck toecomt, geloouen wy sonder twijfel wel, ghelijck wy oock bouen bekent hebben. Maer dat dese salicheyt der kinderen inder doope soude staen, ende daer aen ghebonden zijn, geloouen wy niet, ende connen sulcks niet consenteren: Want Christus heeft die kinderen aen ghenomen, ende dat rijcke der hemelen wt ghenade ende barmherticheyt haer toegeseyt, ende niet om der doope willen, Want hy heeft se niet gedoopt, noch beuolen te doopen, maer door oplegginge zijnder handen gescghent. Ooc geeft ons Christus selue genoech te kennen, waeromme dat de kinderen God behaghen, nadenmael hy ons die kinderen tot eenen exempel set, ende daer toe ') vermaent dat wy haer sullen Fol. 28r. ghelijck-//formich worden: Want alsoo spreect hy tot zijnen TonMath. 13.a. 3. geren: e Voorwaer seg ick v: Ten sy ?aeck dat ghy v omkeert, ende wordet als de kinderen, soo en sult ghy niet in dat Hemelrijck comen: Wie hem nv vernedert, als dit kint, die is de grootste int Rijck der Hemelen. Nademael nv Christus ons de kinderen tot een exempel set, ende seyt, dat wy als kinderen sullen worden, ende ons vernederen, so volcht daer wt sonder eenich tegenspreken, ten eersten, dat de 1) Daer toe, d.i. daarenboven. kinderen (so langhe als sy in der simpelhcyt zijn) onschuldich zijn, ende sonder sonde bi God gereeckent, ten anderen, dat noch al wat goets inden kinderen is (hoe wel sy der ouertredinge ende sondighe aert Adams deelachtich geworden zijn) namelijck, de eenuoudige ende nederachtige ende ootmoedige aert, in welcke sy God behagen (doch al wt louter ghenade door Iesum Christum) so lange als sy daer in blijuen, ') om welcker willen ons ooc Christus de kinderen tot een exempel set, dat wy haer daer in gelijckformich moeten worden. Maer nv disputeren vele nueswijse menschen van de salicheyt der kinderen, ende worden ouer sulcke disputatien tot sotten voor den Heere, hoe wijs ende verstandich sy oock by der werelt gheacht zijn: Want sy disputeren ende clappen veel van de salicheyt der kinderen, maer dat haer seluen aengaet, ende hier op het aldermeeste van nooden is, te weten, van den kinderen rechte eenuoudicheyt ende ootmoedicheyt te leeren, gelijc Christus ons vermaent, daer en dencken sy wel niet eens aen. Nademael dan de kinderen salich zijn, inder hant ende ghenade Godts besloten // zijn, ende » dat Hemelrijck haer toe coemt, Fol.26'. daerom isset een groot onuerstant, datmen de kinderen daerom Math. I9.b.l4 doopt, datse daer door behouden ende salich mogen worden, ende verdoemt daer beneuen de kinderen die sonder Doope steruen, welcke een openbare vercleyninge ende verlocheninge der ghenaden Gods ende des verdiensts Iesu Christi is: Want nademael de sonde Adams iae b der gantscher Werelt door Iesum Christum betaelt Ioan. l.c. 29. ende wech ghenomen is, ende den kinderen en mach toch geen sonde toe gereeckent worden, dan die van Adam coemt, hoe mogen dan de kinderen om de sonden Adams wille verdoemt w orden. Iae wie mach de kinderen beschuldigen, voor welcke Iesus Christus -mi zijn dierbare bloet vergoten heeft? Wie wil verdoemen de kinderen, dien de Heere wt zijne grondeloose genade, c dat hemelrijck toe Math. 19.b. 14 geseyt heeft? Oft wie can de heylige scrift versaken, die so wtdruckelijc getuycht, dat de sonden Adams ende der gantscher Rom. ö.c.18. werelt wech ghenomen zijn, e dat Hantschrift dat tegen ons was, e Loll.2.b.l4 wtgewischt, ende aent Cruyce gehecht is, dat de genade de ouerhant ouer de sonde ghenomen, ende dat Leuen den Doot ouerwonnen heeft, door Iesum Christum onsen Heer ende Salichmaker? Daerom so en mach niemant de ionge kinderen beschuldigen noch verdoemen van weghen der erfsonde, oft hy verlochent den doot, bloet, ende verdienst Iesu Christi: Want so ue kiuueieu door Adam, cn-c cm zijnder ouertredinge wille verdoemt moghen worden, soo is Iesus Rom. 5. c. 19. 1) Achter „blijuen" zou eene punt of kommapunt behooren te staan. Christus te vergeefs voor haer ghestoruen, so en is de schuit, van Fol. 29r. Adam op ons gecomen, door Iesum Christum niet be-//taelt, so en heeft de genade de sonde niet te bouen gegaen, so en heeft dat Leuen den Doot niet ouerwonnen door Iesum Christum. Dat sy verre: Maer vast ende onbeweechlijck staet die Schrift, ende en mach niet ghebroken worden, die so wtdruckelijck getuycht van Bom. 5. c. 18. die a groote ende salichmakende genade Godts, die hy so njckelijck Tit. 2. b. 11. ende oueruloedelijck den menschen bewesen heeft door Iesum Christum. l.Tim.2.a.6. Qewi8se ende warachtige getuygen Gods zijn de Apostolen, die soo Rom.8. a. 3. opentlijck betuyghen, b dat alle vermaledijdinge van den menschen, Galat.3. b. 13. ende die sonden der gantscher werelt door Iesum Christum wech ghenomen zijn. Soo besluyten wy nv met de Apostolen, ende met de gantsche heylige Schrift, dat de erfsonde door Iesum Christum betaelt ende wech ghenomen is, in dier mate dat de kinderen om Adams ouertredinge niet geordeelt noch verdoemt en mogen worden: Maer Genea b. a. 5. c dat de natuere der kinderen tot het quaet geneycht is, dat en 8. d. 21. verdoemt haer niet, ia dat en wort haer wt ghenade van God niet tot sonde gereeckent, maer so lange als sy eenuoudich ende sonder wetenschap van goet ende quaet zijn, so behaghen sy God, ende zijn hem aenghenaem, door Iesum Christum: Ende wat behoeuet veel woorden ? Het is een gewis ende een ongetwijfelt woort, dat de kinderen so wel als de oude, de kinderen inder eenuoudicheyt, Actor. 15. b. maer de oude int gelooue, 11 door de ghenade ons Heeren Iesu 11- Christi salich worden. Daerom isset een groote blintheyt ende onwetenheyt, ia onsinjFol. 29'. nicheyt, datmen die onnosele eenuoudige kinderen, wanneer // sy na der Papistischer insettinge ende wijse niet ghedoopt en zijn, also verdoemt, voor welcke dan noch Iesus Christus niet te vergeefs gestoruen en is: Doch het gaet daer mede toe, als de Heere door EzeEiech. 13. d. chielem ouer de valsce propheten claecht, te weten, e dat si den 19. den doot toe seggen de sielen die toch niet steruen en sullen, ende wederom dat leuen belouen de sielen die toch niet leuen en sullen, ende dat doense om een hant vol gersten, ende om een stuck broots, om des schandelijeken gewins wille. Noch so en is hier aen te mereken, dat de ionge kinderen der Deut. 1. f. 39. Israeliten inden woestijnen, hoe wel si niet en geloofden (f want sy en verstonden noch goet noch quaet) ooc geen wtwendich teecken en hadden, (want sy waren onbesneden) nochtans so waren sy Godt wt genade, inde eenuoudige onwetenheyt ende inde onbesnijdenis aengenaem, ende erfgenamen des beloefden lants: Waerom en souden dan niet der Christen kinderen Godt aengenaem zijn, ende erfgenamen zijns Rijcx, al en geloouen sy niet, ende al en hebben sy de wtwendige Doope niet ontfangen. Is dan de salicheyt der kinderen nv int nieuwe Testament aen een wtwendich teecken meer gebonden, dan int oude Testament geschiet is? Oft ist nv de bermherticheyt des Heeren vercort, dat hy der Christenen kinderen niet so genadich soude wesen, als hi der Israeliten kinderen ...» geweest is? Dat sy verre: a Want de Wet (seyt Ioannes) is door oan. Moysen gegeuen, maer de genade ende waerheyt is door Iesum Christum opgegaen, daer wt dan volcht dat de b genade nv de om. ouerhant ghenomen heeft, ende in voller cracht gaet. // p Daerom so God int oude Testament de Israeliten zijn genade 0 • so oueruloedelijck bewesen, ende haer kinderen sonder geloof ende eenich wtwendich teken, dat is inder tijt, c doen si noch goet noch ueut.i.1. . quaet en verstonden, ende onbesneden waren, tot erfgenamen des beloefden lants aengenomen heeft, soo heeft hy toch veel oueruloedelijcker zijn ghenade den Christenen ghetoont, ende haer kinderen tot erfgenamen zijns Ifemelrijcx vercoren ende aenghenomen door Iesum Christum, niet aengesien dat si niet en geloouen, noch wtwendich gedoopt en zijn, maer si zijn gedoopt, gewasschen, ende Hebr. 12. L gereynicht, met dat dierbare bloet ons Heeren Iesu Christi, Als bouen genoech verclaert is. So willen wy nv weder comen tot de voorghemelde woorden Christi: Laet de kinderen tot my comen, want sulcken behoort dat Rijck der hemelen toe: Ende laten die in haren rechten verstant onuerualscht blijuen, namelijc, dat de kinderen salich zijn, ende haer dat hemelrijc toecoemt: Maer van de doope der kinderen en is hier niet geseyt;e Want de Ouders hebben de kinderen tot a Christum gebracht, niet daerom dat sy vanden Heere gedoopt, maer geseghent mochten worden, ende Christus en heeftse ook niet gedoopt, noch beuolen te doopen, maer door oplegginge zijnder handen gesegent, daerom so en mach hier wt, de kinderdoope met beweert worden, nademael de kinderen van den Heere niet gedoopt maer gesegent zijn, daer aen laten wi ons genoegen, ende en willen allerdinge ') de woorden ende den handel Christi, ende dat exempel der schrift geen toeset doen, gelijc de blinde werelt doet, op dat wy niet ghestraft // noch luegenachtich beuonden en worden. 0 ■ Ten derden so hebben onse tegensprekers noch een hulprede, te weten, de woorden die Christus tot Nicodemum gesproken hee t, segghende: f Het en sy dan dat yemant geboren worde wt den ioan.s.a.ö. water ende gheest, die en mach int Rijcke Gods niet comen. Wt dese woorden willen èi diuytea, dit ' verhEphes.4 b.18 ^ t geweest in onsen yergtant, ende hebben van Godt niet ge- Exod 3 b 19. weten, alamen behoort te weten: Moyses die wt dat i beuel Gods Israël iExod 13 f 37 J' wt Egipten gevuert heeft, haer voorghangher, voerman gheweest Hebr. 12. a. 2. is, af beelt. ons') Ihesum Christum k den beginner ende volbrengher ons ghelooues, onsen wechbaner, die ons wt het rijcende gewelt .des duyuels verlost heeft: Dat rode meyr is een figuer op ■p 3 c 24 dat 1 bloet Iesu Christi, waer mede wy aen der sielen gedoopt,'aen ^ 6°a.3. der conscientien besprenct, van alle sonden gevrijt, gewassen ende . Hebr.l2.d.24. gereynicht zijn. Pharao ende zijn knechten 2), onse vianden, ende 2.Petr. l.a.2. veruoigijer8 die ons met ghewelt gheregeert hebben, naemelick de Hebr. 2. b. 8. duyvel, sonde doot ende helle, "» al isset ouerwonnen, verdroncken,ende te niet ghemaect, door dat bloet des cruyces Iesu Christi. Want God heeft ons quijt gelaten alle sonden, als de Apostel seyt, Coloss.2.b.l4. ende ■> wtghewischt dat Hantschrift, dat teghen ons was, wekte 1) De moderne woordvoeging zou zijn: Moyses ... beelt ons af. 2) Hier moet in gedachte aangevuld worden: zgn eene figuur van. door insettinghe stont '), ende ons // teghen was, ende heeft het Fól. 33r. midden wt ons gedaen, ende aent cruys ghehecht, ende heeft de Vorsten ende geweldigen berooft, ende heeftse opentlijck ten toon gedragen, ende een triumphe van haer gemaect door hem seluen. De wolcke beteeckent a de gaue des heyligen Gheests, die van God Actor. 2.d.38. den Hemelschen Vader rijckelijck wtghegoten wort ouer de ge- 10*c' loouige door Iesum Christum. Desghelijcken bediet dat Hemels broot, dat b waerachtighe leuendige Hemels broot vanden Hemel neder gecomen, dat is Iesum Christum, die een spijse aller geloouiger sielen is. De geestelijcken dranck, te weten, de wateren, die wt den steen, die Israël nauolchde, door dat slaen der roeden Moysi vloeyde, beteeckent de leuendige wateren des heyligen Geests, die wt den gheestelijcken steen, dat is, wt Christo Iesu, door de cracht des alderhoochsten ontspringen, ende loopen tot een vercoelinge, loan. 4. b. 10. ende verquickinge aller dorstiger sielen, die worden daer mede ^ ^7. ghelaeft int gelooue totten eewigen leuen. Dit is wel de rechte bediedinge deser figueren, somen anders 2) de Schrift wil onghebroken laten. Want soo coemt de gheest met de letter ende dat waerachtighe wesen metter figueren ouer een. Oft soo men dat een wil letterlijck, ende op een wtwendich teecken bedieden, soo moetmen dat ander ooc also verstaen. Maar nv en moetmen Egypten, Pharao, den ijseren Ouen, dat Diensthuys, dat Hemels broot, den Dranc, ende den Steen niet anders dan gheestelijck verstaen, hoe sal dat metter waerheyt ouer een comen, datmen de Doope der kinderen Israels onder Moysen, de woleken, ende dat Meyr alleen letterlijck // soude verstaen? Daer beneuen so en zijn Fól. 33'. wy oock niet principael door de wtwendige Doope verlost, c maer Rom. 3. c. 24. door dat dierbaer bloet Iesu Christi, tot wiens besprenginge wy g0^r'g ^'j' gecomen zijn door tgelooue, ende zijn also d in Iesum Christum ende in zijnen doot gedoopt, van welcke de wtwendige Doope een teecken ende getuyehenisse is. Ende oftmen noch dese Doope der Israelijten onder Mosen na de letter, op de wtwendighe Doope woude bedieden, so en machmen dan noch niet voorder dan op de e oude ende verstandige, dat is, Exod. 12.f.37 op de sesmael hondert duysent, die wt Egypten gingen, onder welcke Num. ll.c.21 geen kinderen, maer de stnjtbare mannen alleen getelt waren, verstaen ende wtleggen. Oorsake: De Apostel en seyt niet alleen, dat sy alle onder Moysen gedoopt zijn metter wolcke ende met dat Mey f maer dat sv alle eeD^erley gheestelijcke spijse eregeten, ende l.Cor. 10. a.3. eenderley geestelijcken dranc gedroncken hebben, maar aen velen 1) Gebrekkige vertaling van Koloss. II: 14. 2) „Somen anders" wil zeggen: indien men ten minste. X. 7 Num.l4.d 27* en heeft Godt geen welgeuallen gehadt, a want si zijn neder geslagen Hebr. 4. a. 2. inder woestijne. Dit en mach ynimers op de ionge kinderen niet bediet worden, maer op de ouden alleen: Want de oude, die wt Egypten gegaen zijn, die hebben ghesondicht, ende zijn daerom van God gestraft, en hebben dat beloefde Lant niet mogen innemen: Deut. 1. f. 39. Mer de kinderen die wt Egypten gecomen, ende inde woestijne geboren waren, die zijn daer in gecomen: waer wt dan volcht, dat de Apostel alleen vanden ouden spreect, gelijck als de Schrift ooc Math. 3. a. 5. aentoont, dat tot Ioannem wtgegaen is de b stadt Ierusalem, ende Mare. 1. a. 5. dat gantsche Iootsche Lant, ende alle Landen aen de Iordaen, ende Fol. 34 \ zijn doch de oude ende verstandighe alleen daer mede // ghemeynt, Mare. 1. a. 5. ghelijck de nauolgende woorden wel bewijsen, te weten, dat c sy Ioan. 1. c. 25. haer van hem lieten doopen inde Iordane, ende bekenden hare 3-26- sonden, wt welcke woorden openbaer is, dat niemant metter Doope Ioannnis ghedoopt en is, dan die ghelooft, ende zijn sonden bekent heeft, daerom en zijn oock de kinderen daer niet onder gherekent. Ende is dit also, dat Ioannes by zijn doope het volc dat van Matth. 3. a. 5. hem gedoopt geworden is, gheleert heeft d boete, bekentenisse der Mare. 1. a. 5. sonden, ende dat ghelooue in Iesum Christum, hoe veel te meer Actor. 19. a.4. behoortmen dan byder Doope Christi sulex de Doopelingen te leeren ende van haer te vorderen. Oock ist wel aen te mereken, ende te bedencken, dat sommige Actor. 19. a.4. longheren, die met de Doope Ioannis al ghedoopt waren, ende vanden heylighen Gheest niet en wisten, die heeft Paulus noch eens ghedoopt, oft beuolen te doopen, inden naem des Heeren Iesu, hoe veel te meer behooren dan die, die soo int Pausdom sonder alle kennisse oft onderscheyt van goet ende quaet, ia sonder de Ioan. 3. c. 16. rechte kennisse des almachtighen Godts, ende e zijns eenigen geboren Soons Iesu Christi, ende des heyligen Geests inder onwetenheyt na der Papistischer wijse ghedoopt zijn, haer daer aen niet te laten genoegen, mer op de reyne kennisse der heyligher Drieuuldicheyt, Math.28.c.l9. ende op de f bekentenisse haers gheloofs ordineerlijck nae des Heeren Marc.l6.b.l5. woort ende beuel de Christelijcke Doope te ontfanghen '). Yoorder dat de Apostolen sommighe huysgesinnen gedoopt hebben, Fol. 34waer wt onse wederpartij ders de kinderdoope willen // beweren, moet oock also verstaen worden als bouen geseyt is, te weten, hoe wel de Schrift seyt van huysghesinnen, so zijn doch de gheloouige alleen daer mede gemeynt. Want van dat huysgesin Stephane l.Cor. 16.C.15 ghetuycht Paulus seluer, e dat sy de eerstelingen in Achaia geweest zijn, buu» iiaer «elucr tutten dienst der heyligen verordineert hebben. Van des Stockmeesters huys schrijft Lucas int Werck der Apostolen, 1) „Te ontfanghen" hangt af van het voorafgaande „behooren dan die". a dat Paulus ende Silas dat woort des Heeren ghesproken hebben Actor.16.c.34. totten Stockmeester, ende tot alle die int huys waren, ende dat hy hem verblijt heeft, dat hy met zijnen gantschen huyse geloouich gheworden was. Hier wt machmen claerlijc verstaen, wat huysgesinnen de Apostolen gedoopt hebben, dat geen kinderen daer onder gerekent en zijn. Want die en zijn niet sulcke eerstelingen, als de Apostel seyt, te weten, die van God den Yader, door •> dat woort der waerheyt, Iacob. l.b.18. tot eerstelingen zijnder Creaturen geboren zijn, die ') en connen haer seluen niet tot eenen dienst der heyligen begeuen ende schicken, die en connen dat woort des Heeren niet prediken ende leeren, ende in somma die en geloouen niet, so langhe als si kinderen zijn, ende geen onderscheyt tusschen goet ende quaet en hebben. Deut. l.f. 39. Ten vijfsten so nemen onse wedersprekers tot een hulpreden, om hare kinderdoope te beweren, dat Paulus schrijft totten Corintheren also: c Wy alle zijn door eenen Geest tot een lichaem ge- l.Cor. 12.b.l3 doopt, ende zijn alle met eenen Geest gelaeft: hier wt argumenteren sy also, dat de Doope een inlijuiDge inder gemeynte Christi is, ende buyten dese gemeynte en is geen salicheit, daer // om so Fol. 35r. moeten de kinderen gedoopt worden, oft sy en connen de salicheyt niet vercrijghen. Antwoort. Dat de kinderen niet door de wtwendige Doope, maer door de genade Christi salich worden, hebben wy bouen genoech met clare onwedersprekelijcke getuychenisse der heyliger Schrift beweert, ende sullen door des Heeren genade hier na sulcx noch breeder verclaren. Mer dese voorscreuen spruec des Apostels, en gaet den kinderen niet aen, mer den ouden ende verstandigen. Oorsake: De Apostel schrijft hier principael van de Doope des geests, ende van de inlijuinghe metter Christelijcker ghemeynte, die door den gheest des geloofs geschiet. Want also luyden zijn woorden: Wij alle zijn door eenen geest tot een lijf gedoopt, ende zijn alle met eenen geest gelaeft, wt welcke woorden lichtelijc te meten is, dat Paulus hier principael spreect vande Doope, die daer geschiet door den geest, ende daerom den verstandigen ende geloouigen alleen meynt. Want die zijn tot sulcker Doope bequaem, ende niet de kinderen. Want wat is de Doope des geests anders, dan dat wv van God den Hfü^skcben Vadp* door CiriGtum ïesum de d gaue des hey- Actor. 2. d.38. ligen Geests ontfangen, door welcken wy Godt recht bekennen, ende 1) Dit „die" slaat op de kinderen. in Iesum Christum recht geloouen, gelijck als de Apostel ghetuycht, l.Cor. 12.a.3. ende seyt, » dat niemant Iesum Christum een Heere en mach noemen dan door den heyligen Geest, die eenen yegelijcken de gaue des geloofs, ende alle geestelijcke gauen wtdeylt na zijnen wil. Daer om is dat gelooue een gaue des heyligen Geests, door welcken alle Fol. 35geloouigen tot // een lichaem vergadert worden, ende daer op worden si gedoopt, tot een teecken ende bewijs des warachtigen inwendigen wesens, ende der geestelijcker gemeynschap, die sy met Christo ende alle heyligen hebben. Nademael dan de kinderen den gheest des geloofs niet en hebben, hoe sullen si dan door den selfden geest, met alle geloouigen tot een lichaem gedoopt worden ? oft somen ymmers (doch met onrecht ende gewelt) in den kinderen de gaue des geests ende des geloofs wil beweren, so en moeten sy oock door den selfden geest, niet alleen metten geloouigen tot een lichaem gedoopt worden, maer ooc des Auontmaels Iesu Christi genieten ende deelachtich zijn. Want alle die door eenen geest tot een lichaem gedoopt, met I.Cor. lO.c.16 eenen geest gelaeft, ende also een lichaem ende broot in II. c. 19. Christo Iesu geworden zijn, die moeten ooc na der insettinge des Heeren, ende na de Apostelsche leere dat broot met malcanderen breken. Ten laetsten is dit de meyninge, moeten de kinderen gedoopt worden, so moeten sy ooc des Heeren Auontmael houden. Want Actor. 2.c.42. de Apostolen hebben dat broot met de geloouigen ende gedoopte Christen gebroken. Ende nademael nv de kinderen tot des Heeren Auontmael niet toegelaten en worden (als ooc billick ende recht is) daer mede wort opentlijc betuycht, datmen de kinderen onuerstandich ende niet geloouich en acht, gelijc als ooc de Schrift met de experientie genoech leeren ende aentoonen. Oft achtmen de Deut. 1. f. 39. kinderen verstandich ende geloouich te zijn (doch tegen de clare woorden der Schrift) so ist onrecht datmense van dat Auontmael des Heeren hout. Want die een recht gelooue in Christum Iesum Fol. 36r. hebben, ende door // den geest tot een lijf, met alle geloouigen gedoopt zijn, die en mogen niet van dat Auontmael des Heeren gekeert worden, ia nademael dat sy een lijf ende een broot met alle geloouige zijn, so moeten sy ooc met de selue eens broots deelachtich zijn. Het schrijft oock Erasmus Roterodamus in zijnder Apologia ad Kpiscopum Hispaiiensem, uai e«u I\»uo, wét Auguc.:nc, cn~e andere gheleerden besloten hebben dat de kinderen des Sacraments des Altaers (so sy spreken) deelachtich moeten gemaect worden, gelijck als int Pausdom ooc gemeynlijck geschiet. Daer tegen houdent de andere, dat de kinderen maer gedoopt en moeten worden, achtense ooc salich, so si maer gedoopt en zijn, ende en laten se tot des ïïeeren Nachtmael niet comen, etc. Maer beyde ist valsch ende onrecht, ydele doorheit, eade onwijsheit, ende coemt alle daer her, datinen dat blinde vernuft'), ende niet de wtgedructe woorden Gods en volcht. Want so de Doope den kinderen toe quaem, billick quaem haer ooc des Heeren Nachtmael toe. So ongeschict als si nv tot des Heeren Nachtmael zijn, also ongeschict zijn By oock tot de Christelijcke Doope: Want de Doope is so wel een Sacramentlijc teecken, als dat Auontmael, daerorn al wat by een Sacrament Christi behoort, te weten,a gelooue, Actor.8. d.39. bekentenisse, ende verholentheyt des Sacraments, in eender goeder bl.Petr.3.c.21 conscientie, met nauolghende cracht ende werckinge Godts, tot alder Godsalicheyt, dat selfde behoort oock by der Doope. Ende soo weynich als het den kinderen schaeit aender salicheyt, datse niet dat Nachtmael des Heeren met de Christelijcke Gemeynte en gebruicken, so weynich // ist haer oock schadelijc, dat sy ongedoopt Fol. 36 blijuen: Alle dinc heeft zijnen tijt, na welcke men hem moet weten te houden. Ten laetsten so meynen onse wederpartijders met <= dat verbont, Genes.l5.d.l8. dat God met Abraham gemaect heeft, ende met der besnijdinge, 21*^4 die hem God tot een teecken des verbonts ghegeuen heeft, de kinderdoope te beweren, ende vergelijcken de Doope met de besnijdinge, daerom willen wy ooc cortelijck onse verstant ende bescheyt daer van aenteeckenen. God heeft zijn verbont met Abraham, dat hy zijn ende zijns zaets God woude zijn, gemaect, ende hem de besnijdinghe tot een teecken des verbonts gegeuen. Maer de besnijdinge is daer op een figuere2) geweest, dat de nieuwe geboren kinderen des waerachtigen Abrahams, te weten, des Hemelschen Vaders, aen de J voorhuyt Coloss.2. b.11. des herten metten e leuendigen steen Christo Iesu besneden moeten el.Cor.lO.a.4. worden. Also heeft oock Godt voormaels zijn verbont met Noe ghemaeckt, ende hem den fRegenboge tot een teecken des verbonts gegeuen» Gones. 9.b,13. ende door den Regenboge is ons ooc afgebeelt Iesus Christus, een recht genaden teecken, dat int Hemelsche wesen totter rechter hant Gods is, tot een 6 versoeninge ende voorbiddinge aller ge- g Ioan. 2. a, 2 loouigen tegen God den eewigen Vader. Sulcke ende dier gelijcke teeckenen ende figueren der Godlijcker ehenade zijn wel meer den geloouigtfn int oude Testament van God gegeuen, die ons alle principael wijsen op Iesum Christum, door 1) Vernuft, d.i. rede. 2) Een figuere, d.i. een tjpe, eene vóórafbeelding. Ioan. l.c. 29. welcke wy alle genade van God ontfangen. "Want hy is dat a Lam Fol. 37r. Gods, dat de sonden der werelt wech neemt: Hy is de eenighe // •> Mid1 Tim. 2. a. 5. delaer tusschen God ende de menschen, hy is de c Yersoener ende cColoss.l.b.20 Vredemaker, die met zijnen bitteren doot, ende dierbaer bloet, ons ?Petr'^.'^3' yre(^ej salicheyt, ende dat eewige leuen vorworuen heeft. Daerom so moet de figuere van Abraham, na het waerachtige wesen des geests verstaen worden op tweederley wijse, ten eersten also, dat God de Hemelsche Vader, door Abraham beteeckent is, Isaac een figuere op Iesum Christum is, ende op alle Christen, Sara op dat nieuwe Testament, de Besnijdinge des vleeschs op de Rom. 2. c. 20. besnijdinge des herten, de welcke is de d besnijdinge Christi, die Philipp. 3.a.3. inden' gheest geschiet. "Want also is de besnijdinge ouer al inder Collos8.2.b.ll. gchrift bediet en(je wtgheleyt, als wy bouen oock verclaert hebben. Daer na so moetmen desen handel Gods met Abraham also verstaen, dat God met Abraham ende zijnen zade, dat is, met allo geloouigen, een verbont ghemaect, haer met alle hare kinderen wt Ioan. 3. c. 16. genade tot erfgenamen zijns eewigen rijcks aengenomen heeft, ende Iesus Christus zijnen eenigen geboren Sone voor ons inden doot ouer gegeuen, is *) een seker teecken der Godlijcker ghenaden. "Want daer door wort principalijc bekent de liefde ende bermher- 1 Ioan. 4. b. 9 ticheyt Gods des Vaders, e dat hy zijnen eenigen Sone voor ons inden Ioan. 3. c. 16. doot gegeuen heeft, op dat een yegelijc, f die in hem ghelooft, niet 2 Cor 1 c 21. verloren en worde, maer dat eewich leuen hebbe. b. a. 5. ' Maer g dat onder Pant ende dat rechte Scgel deser genaden Ioan. 14. b. 16 Gods ende Iesu Christi, is de heylige h Gheest, die vanden Hemel}g 76, schen Vader door Christum inde herten der Geloouigen ghegoten &Fol. 37 yfoit, tot II > een getuychenisse des Godlijcken verbont, tot een Kom. 8. b. 16. j besegelinge der salicheits, ende tot een vernieuwinge des ghemoets, jEphes.l.b.13 ende der sinnen. 4*e'30- Dese genade, ende dit verbont Gods met alle gheloouige Christen, en is aen geen wtwendich teecken ghebonden, maer aan Christum Roman. 5. a.2. Iesum alleen, k die is een eenich ende waerachtich teecken der Hebre. 5. a. 3. ghenaden, ende dat gelooue alleen begrijpt sulcx door den heyligen Rom. 8. b. 16. Qeest, 1 die onsen geest versekert dat wy Gods kinderen zijn. Daerom ist èen onuerstant dat sommige niet Christum Iesum, mer de Doope principael en houden voor dat rechte ghenaden teecken, ende also de Doope toe schrijuen, dat principael Christo seluer toebehoort. Math.26.c.25. Het is wel waer dat de Doope ende dat Nachtmael des Heeren, 14. c.22 ffifickcucn rlnor welcken ons de Heere zijn genade, zijn lijden Luce. 22. '0.17 ende doot> e"n(je al wat hy by ons ghedaen heeft, voor ooghen stele l.Cor. ll.c.22 ^ jnbeelt Wftnt beyde de D00pe ende Nachtmael zijn een open- 1) Men leze alsof er stond : dit laatste is em. bare getuychenisse vander liefde Gods, ende van de weldaden ons Heeren Christi Iesu, Nochtans so is ende blijft Christus dat rechte ecnich * genaden teken, ende alle wtwendige tekenen wijsen Exod.25.c^22 ons van haer op hem, vermanen ons van haer op hem, vermanen jjej,re 5 'a 3^ ende verinneren ons aen hem, ghetuyghen van hem, ende int gbe- bruyck der selfder teeckenen, ende wort niet tot onser salicheyt wtgherecht, dan dat Christus seluer in ons werct, ende wy door tgelooue ontfanghen ende b aennemen. "Want Christus ist c die ons inwendich met den heyligen Gheest ende vier doopt, die ons in q' zijnder gemeynschap, ende tot leden zijns lichaems aen neemt, d die Hebr.9.c. 14. onse conscientie met zijn bloet // besprengt, reynicht, ende wascht Fól.38'. de sonden af, Christus ist die ons zijner int Auontmael deelachtich maect, « die ons spijst met dat rechte Hemels broot, die ons zijn Exoll6.a.5. vleesch te eten, ende zijn bloet te drincken gheeft, dat is, zijn ^ ^ ^ ghenade ist, ende zijn werck in ons, dat wy door dat gelooue, inden geest, wt der cracht zijns woorts, van zijn vleesch eenmael aent Cruys voor ons geoffert, ende van zijn f bloet voor ons vergoten, Ioan.l9.d.34 dat eewich leuen hebben. Also veruult Christus in ons wat de Sacramenten bedieden. Daerom wanneer wy de wtwendighe teeckenen der Doope ende des Nachtmaels Christi ghebruycken oft ontfanghen, soo en sien wy principael niet op de wtwendighe teeckenen, maer op Iesum Christum seluer, g van welcks volheyt wy alle ontfanghen genade om ghenade, als Ioan. 1. b. 16. Ioannes seyt. Ende gelijck als daer geschreuen staet, 11 dat God den Num. 21. b. 8. kinderen Israels inder woestijne een salichmakende teecken gegeuen heeft, ende die dat aensagen, die worden gesont, niet door dat, dat sy sagen met lichamelijcken oogen, maar door den Heere aller salichmaker. Also en helpt ons oock geen wtwendich teecken, maer de Heere Iesus Christus met zijnder genade alleen. Ende na desen reghel moetmen verstaen alle wat de schrift van de tekenen seyt, al schijntet wel na de letter somtijts anders te luyden. Voorder so heeft de doope voornamelijc so veel dat gebruyc aengaet, geen vergeljjkinge mot de besnijdinge. Want ten eersten so heeft Godt int oude Testament wtdruckelijck geboden, dat de kinderen moesten besneden worden, daer toe en heeeft') God geen leere // voor de besnijdinge geordineert, noch dat gelooue geuor- Fol. 38 dert, mer sy is als inder figueren aenden kinderen die geen verstant en hadden, geschiet oft gebruyct. Mer Christus Iesus en heeft niet een wtgedruct woort vander kinderdoope geseyt, daer toe heeft by de i leere ende dat gelooue voor de Doope ingheset ende ghe- Math.28.c.l9. uordert, ende niemant en mach met der Schrift bewijseii ut»i «ï* • 1) Lees: heeft. Doope anders gebruyct is vanden Apostoien inder Gemeynte Christi. Maer dat sommige seggen, dat gelijc als God de besnijdinge ten eersten de ouden gegeuen heeft, ende daer na is si ooc aenden kinderen gebruyct, ende meynen dat het met de Doope ooc so moet toegaen, daer op antwoorden wy cortelijc also: Abraham heeft de besnijdinge tot een segel der gerechticheyt zijns geloofs Genes.l7.b.l0. ontfangen, ende daer by heeft hem God beuolen a alle wat in zijn huys manlijc was, te besnijden. Also heeft ooc Abraham gedaen, ende niet anders. Daer na so heeft God een wtgedruct gebot van de besnijdinge der kinderen gegeuen. Mer nv heeft Christus de Doope voor de geloouigen ingeset, mer van de kinderdoope en heeft hi niet geseyt: Ende so de dinderdoope ') Godt behagelijk waer, ende de kinderen totter salicheit noodich waer (als de verkeerde werelt meynt, ende haer geleerde schoon daer van clappen) hoe waer dat mogelijc, dat Christus Iesus (die vanden Ilemel gecomen is ora Ioan. 16.C.25. ons b alle waerheyt te vercondigen, ende alle wat hy van zijnen Vader gehoort heeft, te kennen te geuen) int gantse nieuwe Testament niet so wel een wtgedruct woort ende gebot vande kinderdoope en soude gegeuen hebben, als God int oude Testament vande fol. 39r. besnijdinge der kinderen gegeuen heeft? Item // c Paulus en heeft Actor.20.d.27 on8 jen gantsen Raet Gods niet verborgen, maer te kennen gegeuen, maer vande de kinderdoope en heeft hy niet een tittel geschreuen. Daerom zijn wy dat gewis, dat Christus geen Doope vanden Mare 16 b 15 hinderen en vordert, nademael hi niet daer van geboden en hoeft, d Ia hy en vordert geen Doope van den kinderen, al eer dat sy geloouen, ende geen gelooue, al eer dat si met Gods woort geleert worden, Rom.lO.b. 14 ende e sy en mogen met Gods woort niet geleert worden, al eer dat sy verstant hebben, ende si en hebben geen verstant, so lange als si kinderen zijn, als bouen wel betuycht ende metter scrift verclaert is. De ander oorsake, waerom de besnijdinge (des gebruyex haluen) op de Doope niet en mach gebruyct worden, is dese, ora dat God Israël eneen 2) tijt, te weten, den achtsten dach, in welcken de besnijdinge soude ontfangen worden, bestemt heeft, also heeft ooc Christus eenen tijt bestemt, wanneer de Doope sal ontfangen worden, Rom. 8. d. 31. dat is f op de bekentenisse des geloofs. Gelijck als nv geen kint voor den achsten dach besneden en moeste worden, also en sal ooc in dat gheestelijcke Israël, inder Christelijcker Gemeynte, geen kint gedoopt worden, het en moet dan eer;t geloouen, ende zijn gclccuc Math.lu.b.15, tokeuiien. Wtint e de Doope is vanden Heere, op dat gelooue bestemt3), gelijc als de besnijdinge op den achsten dach. 1) Lees : kinderdoope. 2) Lees: eenen. 3) Bestemt, d.i. bepaald. De derde oorsake is, om dat de knechtkens alleen in Israël besneden worden, mer de maechdekens sonder besnijdinge, ende wtwendich teecken, nochtans Gods kinderen in zijn verbont waren, so wel als de knechtkens, wt welcken claerlijc te verstaen is, dat de besnijdinge ouer al geen figuere op de // Doope en is, ende I'ol. 39 geen gelijckinge daer mede en beeft, anders moesten de knechtkens ooc alleen gedoopt worden. Maar nv wort De Doope sonder onderscheyt der persoonen, aen de maechdekens so wel als aen de knechtkens gebruyct. Wat geljjckenisse heeft dan dat gebruyc der besnijdinge met dat ghebruyck der Christelijcker Doope? Haer dat de knechtkens alleen in Israël besneden worden, dat is na onse verstant een figure daer op, dat de geestelijcke kinderen Abrahams, dat Israël Gods, die a besneden zijn van herten, een •' mannelijcko nature, aert, ende ^ cracht des geloofs moeten hebben. ^ Item de knechtkens zijn ooc seuen dagen onbesneden gebleuen, dan noch, so wel voor als na der besnijdinge, Gods kinderen in zijn verbont geweest. Want haer salicheit en stont niet in der vleesschelijcker besnijdinge, mer inder genade, ende bermherticheit Gods, diese wt eewiger liefde vercoren ende met c Abraham een Genes. 17.b.3. verbont, dat hi zijn ende zijns zaets Godt woude zijn, ghemaect heeft. Dit wort ooc claerlijc daer wt verstaen, dat Ismael na den vleessche een sone Abrahams is geweest, ende ook besneden, so wel als Isaac: Nochtans en heeft Godt zjjn verbont niet met Ismael, maar met J Isaac gemaect. Ooc so en heeft Ismael niet geerft int huys Abrahams, maar Isaac alleen, e die door de belofte vande vrije Sara geboren ^ c' 23! is, ende beteeckent ons, dat God de Hemelsche Vader de kin- Roman. 9.b.7. deren der geestelijcker Sara, dat is, des nieuwen Testaments, Galat. 3. d.29. wt genade vercoren heeft, die zijn f kinderen der beloften, ende gjjom 3 C 24 worden voor dat zaet gerekent, ende baer fc' salicheyt staet inde Ephe8> 1. b. 7. grondeloose genade ende bermherticheyt Gods, ende inden onschul- Colloss.l.b.14. digen doot // ons Heeren ende salichmakers Iesu Christi. ï'd- 40 Somma gelijc als de besnijdenis aen de vleesschelijcke kinderen Israels ghebruyct is, so sal de Doope aenden geestelijcken Israelijten, aende nieuwe geboren kinderen Gods, te weten, aen de geloouige Christen, gebruyct worden. Item gelijc als de h besnijdinge van Genes. 17. *. Godt beuolen ende op den achsten dach bestemt is, also is ooc de Doope van Christo ingeset, ende ' op dat gelooue geordineert ende Mare.16.b.15. hpnnlan Tfom ffoliin ola inf mida Trifltflmfillt. dfi fifllifillövt döT kill" Actor. 8, .36. o-"ïi- ' # . deren principael gestaen heeft inder genade Gods, ende niet inder vleesschelijcker besnijdinge, in gelijcker maten j staet ooc nv int Rom.^3. c. 24. nieuwe Testament do salicheyt der kinderen inder bermherticheyt, ^a-a liefde ende goetheit des hemelschen Yaders, ende in de verdienste Iesu Christi, ende niet in de wtwendige Doope. Ende ton laetsten, gelijck als het de knechtkens in Israël, dat sy alle tijt seuen dagen, ende inder woestijne gantschelijc onbesneden waren, de maechdekens desgelijcken, die sulcken wtwendich teecken niet en hadden, niet schadelijc en is geweest, aender salicheit, ende si daerom buyten dat verbont ende ghemeynte Gods niet wtgesloten en zijn geweest, also en ist ooc der Christen kinderen niet hinderlijc noch schadelijck aen der salicheyt, ten sluytse ooc niet buyten tverbont ende gemeynte Godts, al en hebben sy dat teecken der Doope niet ontlPetr. l.c.19. fangen: a Want sy zijn al gewasschen ende gedoopt met dat bloet Hebr.P.b. 12. iesu Christi, dat baer siel salich maect. Mer dat teecken der Doope i2 d'i24i' sullen sy ontfangen tot bestemder tijt, op de beljjdinge haers geloofs, poca . < " na jg ordeninge ende insettinge Iesu Christi, ende na dat gebruyc der Apostolen // Fül. 40'. Nademael wy dan van dat misbruyc der Doope geschreuen hebben, so willen wy ooc een weynich daer van aen teeckenen, hoe de Doope van sommige, als een wtwendige Ceremonie, heel veracht wort, hoe wel ons sulcx niet en verwondert noch swac maect. Want wy bekennen ende weten wel, door de genade des Heeren, dat alle wat Christelijck ende Euangelisch is, dat is dorachtich ') Luce. 16.b.l5. ende spottelijc byder werelt geacht. Wederom b al wat hooch byder werelt gheacht is, dat is eenen grouwel ende doorheyt by God, als Christus seluer in den Euangelio seyt. Also zijn God ende de werelt tegen malcanderen, dat de wijsheit Gods bider werelt een sotheyt is, ende dat een natuerlijc mensche niet en smaect vanden 1.Corinth.l.c. Geest Gods, maer het is hem een c sotheyt, ende hy en cant niet 15. verstaen, want het moet geestelijc geordeelt worden. In gelijcker 2. *. maten is de wijsheyt der werelt een sotheyt voor God, als de Apostel betuycht. Daerom en ist geen wonder dat de Doope bider werelt veracht is, daer en leyt niet aen, so is sy doch Godts ordeninge, inden Euangelio grondelijc veruaet, ende wiese versmaet, die en versmaet Matb.28.c.l9. niet een menschelijcke, maer d een Godlijcke ordeninge, ia hy versmaet den naem Gods, in welcken de Christen gedoopt worden, Roman. 6.a.3. hy veracht Christum Iesum ende e zijnen doot, in welcken de geloouige gedoopt worden, ende hy is den Euangelio ongehoorsaem, Marc.l6.b.l5. nademael ons dat Euangelium leert ende aenwijst, hoe datmen f de Doope op de belijdinghe des geloofs moet ontfangen. So laten nv dc werelt, all ende en sullen zijn ordeel niet ontloopen. Maer wy dancken God den almachtigen Vader, door Iesum Enhes 4 a 5 hJffw' * T, W* ZÖDder genade een beter verstant gegeuen ' Wa"4 wy bekennen d eenen God, eenen eewigen Vader, die ons gheschapen heeft, een Heer ende Salichmaker, den eenigen Wn 14 h ir r oren_8°on des leuendigen Gods, die ons verlost heeft, dat is Iesum Christum, wy bekennen e eenen hey!i"o?? weet die — Ephes.Ya.V. reChte trooster ende leermeester is, wi bekenne°n een Ch'ristelijcke f Bom. 4. a.3* &e™eynte, een geloof, een nieuwe geboorte, een doope, die dat geloof ende de nieuwe geboorte volcht als een zegel oft getuyeenis des geloofs ende als een Badt der nieuwer geboorte. Summa, wy verhopen aen der genade Gods, dat wy geloouen ende bekennen, alle wat ons de Godlijcke schrift leert te geloouen ende te bekennen, doch menschelijcke swacheyt ende onuolcomenheyt altijt wtgenomen. Ende wy begeeren ons geloofs in stillicheyt & j te leuen, » der Ouerheyt in alle dingen, dat met tegen God en is, l Pe;r 2 b;13 gehoorsaem te zijn, vrede te soecken, ende te houden met allen Bom 12.c18 menschen, so vele als ons mogelijc is. Ten laetsten is onse mey- Hebr.12c.14. ninge ende opset, Iesum Christum door zijn genade na te yolghen Dat weet Godt <= die een kender der herten ende der nieren is, Ierem.l7.b. . dat wy niet en liegen. Nv willen wy ooc met Gods hulpe onse belijdinge van dat Auontmael des Heeren cortelijck doen. // Van dat Auontmael [Fo/. 44».] des Heeren Iesu Christi, onse Belijdinghe. jlle hooghe subtijle ende spitsuoudighe Disputatien, van dat Auontmael des Heeren en willen wy ons niet aennemen, 1 want si schaden veel meer dan sy vorderen, aen de ghe1 j i.i. : a™ Tpsh Chrifiti. aen de liefde ende a " aacnieuisac uca uuvio 7 eenicheyt, om welcker wille nochtans dat Auontmael van den Heere ingheset is, maer met eenuoudighe ende clare woorden, soo vele ons de Heere ghenade gheeft, onse verstant ende ghelooue daer van aenteeckenen. Ten eersten houden wy, datmen geloouen moet, alle wat van des Heeren Auontmael geschreuen is, principael, dat het de Heere Iesus Christus wt grooter liefde den geloouigen tot ghedachtenisse zijns doots, tot vermaninghe, vorderinge, ende beuestinge der Lnristeliicker liefde ende eenicheyt verordineert heeft, in sulckei■ maniere, dat hy dat broot in zijn handen genomen, ende nae de dancksegginghe ghebroken, zijnen Iongeren te eten gegeuen, ende geseyt heeft: Dat is mijn Lijf, dat voor v ouer ghegheuen sal worden Math.26x.25. Daer nae soo heeft hy den Kelck zijnen Iongeren ghegheuen, d Luce 22.b.l9 sy alle daer wt souden drincken, ende gheseyt: Dese Kelck is dat nieuwe Testament in mijnen bloede, dat voor v vergoten wort, tot vergeuinghe der sonden, dat doet tot mijnder gedachtenisse. Dese insettinge ende ordeninge ons Heeren Iesu Christi, sal van alle Christenen // onderhouden worden, Alsoo dat in eene Chris e- . • lijckc vcr-adcrin^p, broot ende -ij" W gestelt, ende van eenen l.Lor. ll.c.^u Dienaer des woorts,'de doot des Heeren vercondicht, ende van een yegelijc Christen grondich ter herten sal genomen worden, ende van des selfden wegen een dancksegginge sal gheschieden tot Godt, daer na sal dat broot gebroken, ende van een yegehjck Christen ontfanghen ende ghegeten, ende de wijn gedroncken worden, met een recht ghelooue, ende tot ghedachtenisse des, dat Christus Iesus zjjn Lijf voor ons gliegheuen, ende zijn bloet voor ons vergoten heeft, datmen vast moet geloouen, ende daer aen niet twijfelen: Want wy houden, datmen voor alle dinck moet geloouen, ende Ioan. 7. b. 16. dat selfde gelooue moet een yegelijck woort Godts ghelijckformich zijn: Waer dat niet en geschiet, daer moet mensclien verstant regeren, ende dat ghelooue ondergaen. So leert ons nv de heylighe Schrift by dat Auontinael des Heeren lesu Christi, te gheloouen ende ter herten te nemen principael vier Stucken oft Puncten, namelijck: Math.26.c25. Ten eersten, dat Christus dat broot gebroken, ende zjjnen Apostol.Cor. ll.c.22 len gegeuen, ende gheseyt heeft: Neemt, ende eet, dat is mijn Lijf, dat voor v gebroken wort, etc. l.Cor. lO.c.16 Ten anderden, dat Paulus totten Corintheren seyt: a De Kelc der dancsegginge, welcke wy dancseggen, is die niet de ghemeynschap des bloets Christi ? Dat broot dat wy breken, is dat niet de ghemeynschap des Lijfs Christi? Ten derden, dat dat broot ende die wijn int Auontmael een Fol, 45ghedencteecken des // lijdens ende doots Christi zijn: Want hy Luce. 22. b.19 seluer seyt: b Soo dickmael als ghy dit doet, so doetet tot mijnder l.Cor. ll.c 25 gedachtenisse. Item, Paulus seyt: c so menicbmael ghy van desen broode eet, ende van desen kelck drinct, so vercondicht ghy den doot des Heeren, so lange als hy coemt. Ten vierden, dat de Heere van den kelc des Auontmaels also Luce.22. b.20 seyt: d Dese Kelck is dat nieuwe Testament in mijnen bloede. ';C°r'VlC'2,4 Matheus ende Marcus setten alsoo: e Dat is mijn bloet des nieuwen Math.26.c.25. m * * 1 1 j. _ ü Mare. 14. c.24 le8taments, welck vergoten wort voor velen, tot vergeuinge der sonden. Dit alle gheloouen ende bekennen wy, van dat Auontmael des Heeren, sonder alle twijfel: Maer wanneer wy alle dese voorsproken woorden der schrift ondersoecken, ende ouer al wel besien, om die grondich te verstaen, ende niet meer dan eenen rechten sin ende verstant daer wt sullen nemen, die ouer al gelijc toe treft *), ende geen schrift noch dat gelooue tegen is, so en beuinden wy niet anders, dan dat de Heere Iesus Christus, wt oueruloeyende groote liefde, zijn Lijf voor ons ghegeuen, ende zijn bloet voor ons vergoten heeft, ende des tot eender gedachtenisse, so heeft hy dat Auontnmel met broot ende wijn ingeset, ende ons nae ghelaten, op dat wy by dat broot zijns lijf?, voor ons gegeuen, end? bj Je wijn zijns bloets voor ons vergoten, met dancksegginghe sullen 1) „Toe treft" is een germanisme (zutrifft). ghedencken. Ende daerom so moeten de woorden Christi int Auontmael, dat is mijn Lijf, ende dat is mijn Bloet, gheestelijck verstaen worden: Want boe mochtet anders bestaen, dat int Auontmael dat broot ende de wijn, te gelijc broot ende wijn, // dat lijf ende Fol. 46 r. bloet Christi, de gcmeynschap zijns lijfs ende bloets, een gedenckteecken zgns lijdens ende doots, een nieu Testament, oft dat bloet des nieuwen Testaments zijn, ende alle schriften genoech gedaen worden? So willen wy nv alle dese schriften ordentlijck besien ende door de ghenade des Heeren grondich verclaren. Ten eersten, so heeft de Heere Iesus Christus zijn Auontmael met broot ende wijn ingeset, ende dat coemt wel daer mede ouer een, dat hy seluer dat " leuendich broot is, vanden Hemel neder Ioan. 6.d. 33. gecomen, met welcke de siele door dat gelooue geestelijck gespijst wort totten eewighen leuen. Hy is ooc de rechte Wijnstoc van Ioan. 15. a. 1. God zijnen Yader den rechten Ackerman geplant, ende zijn woort is de clare c wijn, met welcke de geloouige siele gelaeft, ende Esaie.55. a.1. inden heyligen Geest verblijt wort. So dickwils als nv de Christenen van dat broot des Auontmaels eten, ende van den wijn drincken, so worden si hier aen vermaent ende vernieut. Daer na so heeft Christus na der dancsegginge, dat broot gebroken, zijnen Apostolen ghegheuen, ende gheseyt: Neemt, ende eet, dat is mijn lijf, dat voor v ghebroken wort, ende om welcker woorden wille vele, beyde, onder de gheleerden ende ongheleerden, ghedisputeert ende ghekeuen is. Yele houden vast daer ouer, dat Christus lijfachtich in dat broot is: Daer mede en stemmen wy niet, ende en verstaen de voorberoerde ') woorden Christi niet letterlijck, maer gheestelijck. De oorsaecken die ons hier toe beweghen, iae dwinghen, zijn vele, van welcke wy // sommige willen Fol. 46 . voorgeuen ende aenwysen. De eerste is, om dat inder schrift, eten so veele geseyt is als geloouen, also oock drincken vertrouwen,- Maer die spijs, ende die dranc, die gegeten ende gedroncken worden, is dat broot des hemels, dat woort Gods, die wateren des heyligen Geests, iae dat vleesch ende bloet Christi, Dit altemael is openbaer wt dat seste Capittel Iohannis, daer die Heere also spreect: d Ic ben dat broot des leuens, Ioan, 6. f. 51. wie tot my comt die en sal niet hongeren, ende wie in my gelooft, die en sal nemmermeer dorsten, Ende noch eens: lek ben dat leuendich broot vanden hemel neder ghecomen, Wie van desen broot eten sal, die sal inder eewicheyt leuen, ende dat broot dat ic peuen sal, i« mija vleesch, welcke ick geuen sal voor dat leuen der werelt. Ende wederom: Mijn vleysch is een rechte spyse, ende 1) „Voorberoerde" is een germanisme (vorberührte). X. 8 mijn bloet is die rechte dranck, Wie mijn vleesch eet ende mijn bloet drinckt, die blijft in my, ende ick in hem, etc. Wt welcke alle onwederspreeckelijc volcht, dat die*) principael dat vleysch Christi gegeten, ende zijn bloet ghedroncken heeft, die Iesum Christum den Sone des leuendighen Gods, voor ons gecruyst, ende gestoruen, gelooft. Ioan. 6. f. 51. Also heet somtijts eten inder schrift gelouen, a Dan Christus is dat waerachtige broot des hemels, dat ghegheten wordt, ende dat Ioan. 1. b. 14. broot des hemels is Gods woort ende dat b woort is vleesch gec Ioan. 6. d.33 worden, ende dat c vleesch Christi is voor ons geoffert endo gegeuen: Daerom wie inden gecruysten Iesum Christum ghelooft, dies siele wort gespijst met dat broot des hemels, met dat woort Gods, iae Fol.47r. met dat // vleysch ende bloet Christi, Want dese drie, te weten, dat broot des hemels, dat woort Gods, dat vleysch ende bloet Christi, worden alle gelijck een spijse des leuens ghenoemt, ende Christus seluer spreeckt inden Euangelio sonder onderscheyt vanden eenen als vanden anderen: Want ten eersten spreect hy veel van dat hemels broot, ende noemt dat een broot des leuens, daer na spreect hy in die selfde maniere ende wyse van zijnen vleesche, ende bloet, noemt zijn vleesch een rechte spijse, ende zijn bloet een rechten dranc, maer ten lesten (als sommige van zijn iongheren zijn woorden vleyschelijc verstonden, ende daerom die niet en conden geloouen noch verdraghen) soo heeft hy alle zijne woorden, die hy van dat broot des hemels, van zijn vleesch te eten, ende van zijn bloet te drincken, ghesproken heeft, verclaert, ende besluytelijc 2) Ioan. 6. g. 63. also geseyt: Dat vleesch en is niet nut, die geest maect leuendich, die woorden die ic spreecke, zijn gheest ende leuen, recht woude hy 3) seggen. Alle wat ick van dat hemels broot desgbelijcks van mijn vleesch te eten, ende van mijn bloet te drincken gesproocken hebbe, dat is ghesproocken, ghemeent ende te verstaen van mijn woorden, want die zijn geest ende leuen, ende een spyse der geloouiger sielen. Math, 26.C.25 Daerom so wie inden Heere Iesum Christum den soone des leuendighen Gods, voor ons ghecruyst ende gestoruen, ghelooft, Ioan. l.a. 1. ende op hem vertrout, die ontfangt Iesum Christum d des vaders Exod.l6.c.l5. woordt, die wort ghespijst metten hemelschen 6 Manna, ia die etet fNum.20.b.ll dat vleysch ende 1 drinct dat bloet lesu, maer geestelijck, met Fol.47'. den // mont der sielen, ende niet vleeschelijck met den mont des lijf? Want e-heesteliicke spijt» ("als dat vleeücb pi de bloet Christi zijn) moet geestelijck ontfangen worden. 1) Op „die" valt de nadruk (hy bepaaldelijk). 2) Besluytelijc, d. t. ten slotte. 3) Recht woude hy, d. i. alsof hy wilde. Hier wt mach nv claerlijck gemeten worden, dat Christus int Auontmael zijn woorden van zijn lijf te eten, ende van zijn bloet te drincken, figuerlijck gesproken, ende geestelijck geraeynt heeft. "Want wat hy hier eenmael in Ioanne van dat geestelijcke eten zijns vleesches, ende drincken zijns bloets, met vele woorden gheleert, ende zijnen Iongeren inghebeelt, daer toe dat vleeschelijck verstant van zijn natuerlijck vleesch te eten, ende zijn natuerlijck bloet te drincken (welcke sommighe wt zijnen woorden door haer onuerstant gheuat hadden) claerlijck ende wtdruckelijck neder gheleyt ende ghestraft heeft, dat selfde en heeft hy int Auontmael niet verandert (a want zijn woort en is niet wanckelbaer) noch Math.24.c.35 gebroken (want zijn woort en mach niet gebroken worden) noch Psalm. 119.m. opgheloset (want zijn woort is eewich) maer beuesticht ende Esaie 46 a 8< bestedicht. l.Petr. l.d.25. Daerom moetet sonder alle twijfel, ende wederspreken daer by blijuen, gelijc als dat Christus in Ioanne gesproken ende besloten heeft, te weten, dat broot dat hy ons gheeft te eten, welcke oock zijn vleesch is, voor dat leuen der werelt gegheuen, dat is principael dat rechte leuendich broot, vanden Hemel neder gecomen, dat is Gods woort, dat wi door dat ghelooue ontfanghen ende aennemen, dat onse siele daer mede ghespijst, verquict, ende ghesterct wort totten eewigen leuen. // Die anderde oorsaecke is, om dat Christus seluer zijn woorden Fol.48r. int Auontmael verclaert, want hy seyt: b neemt ende eet, dat is Math. 26. c. mijn lijf, dat voor v ouergegeuen of gebroken soude worden, De 25^ Uc22 leste woorden verclaren die eerste, want dat is immers gewis ende £nee 22 b.19 waerachtich, daer toe 00c onwedersprekelijc, dat niet dat broot mer dat waerachtige lijf Christi, dat metten Apostolen bi de tafel geseten 2) ende dat broot ende den wijn gegeuen, ende die woorden: Dat is mijn lijf, etc. ghesproocken heeft, dat selfde lijf ende gheen ander, is voor ons gegeuen, gebroken, ende aent cruyce gheoffert, Hoe konnen wy dan anders geloouen, dan Christus seluer seyt? te weten, dat zijn lijf, ia zijn natuerlic lijf c vanden heyligen Math. 1.c. 20. geest ontfangen, ende wt Maria der ioncfrouwe geboren, voor ons Luce- l-c> • inden doot ouergegheuen is, maer dat broot hebben de Apostolen gegeten, ende den wijn gedroncken, daer mede zijn sy met alle gheloouige versekert gheworden der verlossinge die ons Christus met zijn lijf ende bloet verworuen heeft. De derde oorsake is. om dat Iudas 00c van dat broot ghegheten, ende van den wijn gedroncken heeft, maer nochtans so en heeft hy dat vleesch ende bloet Christi niet ontfangen: Want al wat 1) Lees: 28. 2) Het „beeft" volgt achter „ghesproocken". ons God int gebruyc der Sacramenten geeft, dat ontfangt dat geloof, ende God werct in zijn wtuercoren, alleene door zijnen gheest, wat die Sacramenten wtwendich bedieden. Daeromme ist ommoghelijck sonder tgeloof, Christi ende zijnder gauen deelachtich te worden, Noch onmogelijcker ist dat de ongeloouigen, endebosen Fol.48'. (in welcke de Sathan woont) dat reyn, onbeulect // ende heylich vleesch, ende dat dierbare bloet Iesu Christi moghen ontfanghen, Maer een hongerige ende dorstighe siele (nae die gherechticheyt) wort daer meede (als met eener gheestelijcker spijsen, ende met een gheestelijcke dranck) ghespijst ende gelaeft, ia daer door in die gemeenschap Christi Iesu beuesticht ende onder houden, gelijck hy seluer seyt: Wie my eet, die sal om mijnent wille leuen. Ioan 6.f. 56. Item: wie van mijn vleesch eet, ende mijn bloet drinct, die blijft in my, ende ick in hem, Daer wt volcht onwederspreekelijck, dat die ongheloouighen ende boosen gheen deel aent vleysch ende bloet Christi en hebben, so weynich als sy seluer in Christo zijn, ende blijuen, ende Christus in haer, hoewel sy met Iuda dat broot wel moghen eeten, waer door sy des lij fs ende bloets Christi niet deelachtich, maer vele meer daer aen schuldich worden, Ende dat ist, l.Cor. ll.c.26 dat Paulus totten Corintheren schrijft, te weten, a dat soo wie onweerdich eet van dat broot, ende drinckt vanden kelck des Heeren, die is schuldich aent lijf ende bloet des Heeren, want schuldich te zijn aent lijf ende bloet des Heeren, ende deelachtich te zijn des lijfs ende bloets Christi, is niet eenderley, maer verre van malcander verscheyden, want door dat gheloof wortmen Christi, ende zijnder gauen, iae zijns vleesches ende bloets geestelijc deelachtich, maer door dat misbruyc des Auontmaels wordtmen schuldich aen dat lijf ende bloet des Heeren, eet ende drinct hem seluen dat gerichte, etc. Des hebben wy aen Iudam een exempel, want hoewel hi met Fol.49r. die Apostolen dat broot gegeten ende den wijn gedroncken//heeft, so is hem nochtans dat broot geen gemeynschap des lijfs Christi, noch die kelck gheen ghemeynschap zijns bloets (gelijck als den anderen Apostolen) gheweest, want hy is voor, in, ende na dat Auontmael inder gemeenschap des Sathans geweest ende ghebleuen, Maer die ghene die Christum eten, die zijn in zijnder ghemeenschap (gelijc hy seluer met die voorberoerde woorden betuycht) ende sy mogen inde gemeynschap des Sathans niet wesen. Daeromme l.Cor.lO.c.21. seyt Paulus: D Ghy en moecüt met gelijck drinckeu «les Heeren kelc, ende der Duyuelen kelc, Ghi moecht niet gelijck deelachtich wesen, des Heeren tafel ende der Duyuelen Tafel, mach nv des Heeren kelck met der Duyuelen kelck niet gedroncken, noch des Heeren broot met der Duyuelen offer niet gegheten worden, vele min mach des Heeren kelck ende broodt, iae dat vleysch ende bloet Christi Iesu vanden bosen (in welc de Sathan woont) gegeten ende gedroncken worden. Maer gelijck als de afuallighe Christen door haeren afual van God ende zijn woort door haere moetwillige sonde ende verachtinge der waerheyt ende des heylighen gheests, » haer seluen Hebr. 6^ a. 1. cruicen den sone Gods, ende treden hem met voeten, also worden •c< ooc die huychelaers door dat misbruyck des Auontmaels schuldich aent lijf ende bloet des Heeren. Maer nv wort Christus nief lijfachtich in zijn menschelijcke persoone gecruyst, Want hi is b een- Rom. 6. b. 10. mael om onse sonden wille ghestoruen, ende die doot sal niet meer ouer hem heerschappie hebben, maer <= hy sit persoonlijck aen die Ephes. l.c.20. rechterhant zijns Yaders int // hemelsche wesen, Ende noch lijcke- F°l- 49 "• wel wort hy vanden bosen gecruyst, als die Apostel seyt, Want sy zijn medegenooten, ende naeuolgers der bloetdorstigen Phariseen ende loden, die Christum Iesum gedoodt ende gecruyst hebben. In gelijcker maniere so wort Christus niet lijfachtich van den bosen, ende valsche Christenen gegheten: Nochtans soo worden sy (door dat misbruyck des Auontmaels) schuldich aent lijf ende bloet des Heeren, wantsy eten des Heeren broot sonder gheest, sonder gheloof, sonder de liefde tot Christum, ende tot die broeders, sonder onderscheyt des lijfs Christi, ia sy hebben boosheydt inden sin teghen den Heere ende haeren naesten, ghelijck alsmen aen haer wercken wel merckt. Daer om isset ommogelijc dat si door dat broot den Heere Iesum Christum souden ontfanghen, Maer ghelijck als den verrader Iudas ghebuert is, te weten ^ dat nae die bete Ioan. 13. d. 27 des broots (welcke hem Christus gegeuen heeft) so is de Satan in hem ghecomen (hoe wel hy te voren al in hem was) also gebuert desen oock, Maer « Christus heeft gheen deel met den Sathan, noch 2. Cor. 6.0.15. met alle kinderen des ongeloofs, in welcke die Sathan is, ende werct: Alle die, en hebben noch gemeynscap met Christo, noch Christus met haer f iae waer Christus coemt daer moet de Sathan Math.l2.c.29. wijeken, als die Euangelische Parabel ons claerlijck aentoont. Die vierde oorsaecke is, om dat die scrift dicwils figuerlijcker wijse spreect, ende veele dingen letterlick anders noemt dan sy na den geest ende dat ware wesen verstaen moghen worden: Ghelijck als II die Schrift Christum, die g duere tot den schaepstalle, een Fol.50'. rechte h wijnstock, een ' steen, ende met andere namen meer noemt, diemca ai ^esteiijc verstaen meet, ende wiléggen i i.Coï Oock isset een ghemeyne maniere van spreken inder schrift, dat sy dat teecken den naeme geeft van dat ghene dattet beteeckent. Also noemt oock Christus int Auontmael dat broot zijn lijf, ende den kelc zijn bloet, hy meent niet, dat zijn natuerlijck lijf ende bloet wesentlijck int broot ende kelc is, maer dat beyde broot ende wijn ons bedieden, ende beteyckenen, dat Christus zijn lijf voor ons ghegeuen, ende zijn bloet voor ons vergoten heeft, ende dat Hebr. 9. b 12. wy wter cracht ende vrucht zijns eenigen heyligen offers, a naeme10. a. 10. ijjc zjjn8 yleesch voor ons eenmael gheoffert, ende zijns bloets eenmael voor onse sonden vergoten, inden geest, door dat rechte geloof, dat eewich leuen hebben, Daerom als hy dat broot ende den kelck zijn iongheren gaf ende sprack tot haer, neemet ende eet, dat is mijn lijf, drincket alle daer wt, dat is mijn bloet des nieuwen Testaments, soo heeft hy daer aenghehanghen, dat voor v gegeuen of vergoten wort, daer mede hy te kennen geeft dat wy by dat broot ende kelck des Auontmaels sullen gedencken ende verseeckert worden onser verlossinghe ende versoeninghe met Godt den vader door dat offer des lijfs ende bloets Iesu Christi, ooc dat Ephes.5. c 25. ons daer door vernieut ende vermaent wort die b geestelijcke gel.Cor. lO.c.16 ineenschap die wy met Christo Iesu hebben, te weten dat hi door Fol, 50dat gelooue met zijnen geest in ons is ende wi in hem. // Ia c hy Ephes.4. b.15 onse Hooft, ende wy zijne leden, vleesch van zijnen vleesche, ende 5. c. 30. ghebeente van zijnen ghebeente zijn, ende daerom ooc deelachtich zijn alle des, dat hy door zijn offer ende bloedt vergieten, verworuen heeft, welcke is vrede met Godt, vergheuinghe der sonden, gerechticheyt, salicheyt, ende dat eewich leuen. Ende het verwondert ons seer dat de inenschen so onuerstandich zijn, ende willen Christum lijfachtich onder de elementen des broots ende wijns besluyten, ende daer aen binden, om des willen, dat hy int Auontmael dat broodt, zijn lijf, etc. noemt, ende mercken niet aen dat hy in Iohanne wel so wtdruckelijc ende veel meer van zijn vleesch te eten, ende van zijn bloet te drincken spreeckt, als int Auontmael, nochtans so heeft hy een geestelijck eten, dat is geloouen, ghemeent, hoe wel hy letterlijck ende figuerlijc daer van gesproocken heeft, welcke sy ooc wel toestaen ende bekennen, ende noch euenwel willen si daer tegen de woorden des Auondtmaels gantsch vleyschelijck verstaen, Christum int bloetlij fachtich eten zijn natuerlijc broot inden Wijn ontfangen ende drincken, recht waer Christus ghedeelt, ende tegen hemseluen, so hy toch Ioan. 14. a.6. die eenige d waerheyt is, ende alle e zijne woorden eewich, die niet ejVIath. 24. c. yergaen sullen, als hy seluer seyt. De vijfde oorsake is, om dat de schrift soo claerljjck ende rijckelijck betuycht, ende wy gheloouen ende bekennen, dat Iesus Christus Hebr. 2. c. 14. een f volcomen menschelijcke persone heeft, gelijc als wy hebben 5. a. 2. (wt ghenomen die sonde ende alle sondighe aerdt) ende met die 1) Waarschijnlijk moeten de woorden „bloet" en „broot" van plaats verwisselen. selfde nv niet op aer-//den, maer inden hemel is, totter * rechter Fol. 51 handt Gods, ende blfft daer totten iongsten dach toe, b in welcke Psalm. 110. a. hy persoonlijck vanden Hemel verschynen sal met die heerlij ckheyt ^ ^ zijns vaders, ende zijnder Enghelen, om te ordeelen die leuendigen 9_ c_ 24' ende die dooden. _ b Math. 16. d. Dit is een artikel ons Christelijcken geloofs: Dit is dat woort 27 des Heeren, dat hi tot zijnen iongeren ghesproken heeft, ^eg-®-legende: c Die armen sult ghy altijt bi v hebben, maer my en sult Math. 26.a.lÓ ghy altijt niet by v hebben. Item: d Ic ben van God wtgegaen ioan. 16.d.28 ende in die werelt ghecomen, wederom verlaet ic die werelt ende gae totten vader. Item Lucas die Euanghelist schrijft int werck der Actor. 1. b. 9. Apostolen, dat Christus int biwesen zijnder iongheren, opghenomen is oogensienlijc, ende een wolcke heeft hem opgenomen voor haren oogen, ende als sy hem na sagen ten hemel varen, siet doe stonden bi haer twee mannen in witte cleederen, welcke ooc seyden: Ghi mannen van Galileen,«) wat staet ghy, ende siet na den Hemel P Dese Iesus die van v opghenomen is ten Hemel, sal comen ghelijck als ghy hem ghesien hebt ten hemel varen. Desgelijcks betuyghen oock beyde, Petrus ende Paulus, e dat Christus sit tot der rechter- l.Petr. 3.C.22. handt des alinachtighen Gods, ende dat eewichlijc, tot dat zijn g^cbr. 1. b. 13. vyanden tot een schamel zijnder voeten gheleyt worden, maer ten 10 b 13_ andermael sal hy sonder sonden verschijnen den genen, die op hem wachten totter salicheyt. Hier en geit ooc niet dat sommige voor gheuen, hoe dat Christus lijfachtich in alle Creatueren is, daerom is hy ooc also int broot ende wijn des Auontmaels, // Maer dat is een openbaere onbe- Fol. 51'. schaemde loeghen, ende een verualschinghe der schrift, teghen die clare tuychenisse Christi, ende zijnder Apostolen, Het is waer, dat Christus met zijne Godlijcke cracht in alle dinghen is, naedenmael falie dinghen door hem bestaen, ende behouden worden, Maer Hebr. 1. a. 3^ lijfachtich, ende met zijn menschelijcker persone, so is hi met 0 °88, •a' oueral, noch in alle creatueren, noch in alle plaetsen, als die Enghel wel bekendt heeft, daer hy totten vrouwen by dat graf des Heeren staende alsoo gheseyt heeft: Vreest v niet, e Ic weet dat ghi Math.28.a.5. Iesum den gecruisten soet2), hy en is hier niet, hy is opghestaen, als hy gheseyt heeft, coemt hier, ende besiet die steede, daer de Heere ghelegen heeft, etc. Ende wat isset van noode daer veel van te schrijuen, Christus seluer seyt oueral :n den Euaugelio, dat hy totten vader ghegaen is, ende niet meer inder werelt is, welcke immers van zijn menschelijcke persoone ende niet van zijn geestelic wesen, ende Godlijcke cracht mach verstaen worden. 1) ln den druk staat een sluithaakje. 2) Lees: soect. Dese ende meer andere oorsaecken beweghen, iae dwinghen ons, dat wy niet connen gheloouen, dat Iesus Christus, die eenighe ghebooren soone des leuendigen Gods een met zijn vader, lijfachtich int broot ende kelc des Auontmaels is, maer wy gheloouen, dat hy in Godtlijcker claerheyt ende menschelijcker ghestalt, persoonlijck ende wesentlijck is tot der rechterhant Gods zijns Hemelschen Math.28.c.20 vaders, maer met zijnen geest is hy in, ende a by zijn longheren, den rechten Christenen, tot het eynde der werelt, als hy seluer seyt. // Fol. 52r. Ende hier mede is nv eensdeels verclaert, waerom wy niet en geloouen, dat Iesus Christus lijfachtich int broot ende kelck des Auontmaels is, maer die sulcx leeren, verwerpen wy als verkeerde wtleggers der heyliger schrift. Daer beneuen hebben wy genoech (na onsen duncken) metter schrift beweert, dat recht geloouen in loan. 6. f. 53. Iesum Christum, is b zijn vleesch eten ende zijn bloet drincken, maer niet vleeschelijc dan geestelijc, Ghelijck als Christus ooc een verborgen spijse hadde, van welcke zijn Iongeren niet en wisten, loan. 4. d. 32. want hy sprack tot zijnen Iongeren: c Ic hebbe een spijse, die ghy niet en weet (wat wonder isset dan, dat de blinde werelt niet en loan. 4. d. 34. weet noch en verstaet van de rechte spijse der geloouigen?) 11 Mijn spijse is, dat ic doe den wille des geens die mi gesonden heeft. Also heeft hy ons ooc beuolen, sulcke spijse te wercken. Want hy loan. 6. c. 27. seyt in den Euangelio: e Werct spijse die niet en vergaet, maer die in dat eewige leuen blijft, welcke des menschen Sone geuen sal. Gelijc het nv de spijse Christi was, te doen den wille zijns hemelschen Vaders, also ist oock de spijse die ons Godt ende des loan. 6. d. 29. menschen Sone Iesus Christus gheeft, f dat wy Gods wille doen, ende zijn werc wercken, dat is, dat wy gheloouen in lesum Christum, die hy gesonden heeft, zijn woorden aennemen ende bewaren. Want dat is Gods werck, wille, ende gebodt, alsmen in Ioanne lesen mach. Maer nv is de werelt so verblint ende verkeert, dat sy wel niet eens en gedenct sulcke spijse te wercken, oft van Christo te begeeren, maer laet haer duncken, dat wanneer sy maer wt gheFol.52'. woonheyt dat // broot, ende den wijn des altaers haers eyghen Sacraments (als sy dat noemt) eet ende drinct, daer toe met valschen gedachten, ende bygheloouighe afgodissche meyninghe, als dat sy Christum lijfachtich ontfangt, Daer mede isset alJ) wtgerecht. O neen, die sulcx meynen, sullen haer bedrooghen vinden, als sy voor den Rechterstoel Christi sullen verschijnen, ende haers geloofs rekenschap geuen: Want noch broodt, noch wijn, noch water en brenghen ons Christum int herte, noch wasschen ons van sonden, noch maken ons salich, maer dat doet Christus alleene, so wy hem 1) „Daer mede isset al" hangt af van het voorafgaande „laet haer duncken, dat". met een recht gelooue aen nemen, hem hooren, hem na volghen, ende also Gods wille doen. tn Ten anderden, so noemt Paulus dat » broot, de ghemeynschap l.Cor.lOc.16 des lijfs Christi, ende den Kelok, de ghemeynschap zijns bloets, om dit grondich te verstaen, wat de ghemeynschap Christi met de gheloouighe, ende der gheloouigen met Chnsto is, so mochtmen aenmercken, dat hem Christus der geloouigen aenneemt, hem met haer vereericht, b alsoo dat hy dat Hooft is, ende de gheloouige Ephes. 5.C.23. zijn lijf zijn, op dat hy zijn eewich leuen in haer storte, zijnen Geest haer gheue, ende alle zijn goet haer schenct, ende haer dat deelachtich maect. . . Dit is de gheestelijcke ghemeynschap Christi ende der gelooui- ] gen, die sy met malcanderen hebben, ende «= heeft ) haer begin wt der genade Godts, door dat ghelooue, te weten, dat aUe die wt ghenade van God vercoren zijn inder heylichmakinge des Geests, 2.M 2.b. ende int gelooue der waerheyt, also dat sy ln e8^m ris um geloouen, // die zijn in zijnder gemeynschap, dat is si zijn zijnder, tol. . ende alle zijnder hemelscher goeden ende gauen deelachtich. Daer nae soo wort dese ghemeyschap 2) Christi ende der geloouigen, door de Doope ende door dat Auontmael des Heeren vermeu ende beuesticht: Want alle geloouige worden - door «men Gheest l.Cor,12.b. tot een lijf gedoopt, hoe wel sy alle een lijf met Chnsto door da gelooue waren, gelijck als Paulus voor de oope van ris o a e vercoren was, ende met den heylighen Geest veruult Desgelijcken Actoi. 9.b 15. Cornelius, ende de andere, die in zijn huys de woorden des , postels aenhoorden, hadden den heyligen Geest al ontfangen, eer sy Actor. 10.e.4 gedoopt werden. Des niet te min, soo worden sy door eenen Geest, totter ghemeynschap des lijfs Christi gedoopt, at is, sy ^or en daer inne beuesticht, daer aen vermaent, ende oock in de wtwen ïge gemeynschap der Heylighen, in de Christelijcke gemeynte vergader . Dese ghemeynschap ende inlijuinghe met Cliristo, wort ooc • beuesticht ende vernieut door dat Auontmael, te weten alsoo, dat de Christenen in rechter eenicheyt des geests ende des geloofs dat broot breecken, ende den wijn drincken, waer mede haer beteecken ende vermaent wort, die ghemeynschap Christi, ende die deelachticheyt aller zijnder verdiensten, aller zijnder gherechticheyt ende heylicheyt, iae alle des geens dat zijns is, dat sy dat alle me malcanderen genieten, tot eewigher salicheyt. Want dese gemeynschap staet daer in, dat alle goeden ») Christi, eenen yegelijcken Christen mede ghedeylt ende ghemeyn worden. Daeromme seyt Paulus: f De kelck der gebenedijdiughe welcke wy ghebenedijen, Jg 1) Het onderwerp Bde gheestelüoke ghemeynschap" wordt niet herhaald. 2) Lees: ghemeynschap. 3) Goeden, d.». g°' eren. is dat niet de gemeynschap des bloets Christi? Dat broot dat wy breken, is dat niet de gemeynschap des lijfs Christi? Want wy vele zijn een lijf, ende een broot: Nademael wi alle eens broots deelachtich zijn. Dese meyninghe verclaert hy wijder met een exempel des Israelijt1 Cor. lO.c.18 schen volcx, ende seyt: a Siet aen Israël na den vleesche, welcke de offerhanden eten, ende zijn si niet in de gemeynschap des Altaers? Geljjck als nv de kinderen Aarons in de ghemeynschap des Altaers, dat is, der offerhanden des Altaers deelachtich waren. Also isset ooc met de kinderen des geestelijcken Aarons Iesu Christi, des eenigen rechten hooge Priesters, die zijn in de gemeynschap zijns Altaers, want si zijn van wegen der nieuwer gheboorte, van zijn gheslachte, ende daerom ghenieten si inden Geest, Hebr. 9. c. 13. door dat gelooue b des reynen offers Christi, dat hy voor ons op 10 a. 5. jen Altaer des Cruyces, door den heyligen geest geoffert heeft. Daer op breecken sy dat broot, ende drincken wt den Kelck, tot eender getuychenisse des, dat sy in de ghemeynschap des lijfs Christi zijn, in welcke gemeynschap sy gecomen zijn wt Gods ghenade eude verkiesinge, door dat gelooue, ende zijn daer in beuesticht door de rechte doope, in welcke ghemeynschap sy oock onderhouden ende beuesticht worden, door dat Auontmael des Heeren, door welcke gemeynschap sy oock deelachtich zijn alle des dat Christus heeft, ende zijns is, gelijck als de kinderen Aarons Fol. 54r. in de gemeynschap des Altaers, ende daerom ooc // deelachtich waren alle des, dat Aaron haren vader gegeuen ende toegedient hadde. Oock so wort door dat broot ende door den wijn des Auontmaels afgebeelt, ende betuycht de eenmoedicheyt ende ghemeynschap der gheloouigen. Maer om sulcke ghemeynschap te bedieden, soo heeft de Heere sulcke teeckenen int Auontmael genomen ende geordineert, die haer ouer al daer heen voeghen, ende met haren formen tot sulcker ghemeynschap verwecken ende beweghen: Want gelijck als wt veel coornen, te samen ghestoten ende ghemalen, dat broot ghemaect wort, ende veel coornen lijf eens broodts lijf woorden *), daer inne een yegelijck coornken zijn lijf ende ghestalt verliest, des ghelijcken de wijnbesien 2) worden met veranderinghe haerder ghestalt eens ghemeynen wijns ende drancks lijf, alsoo moeten oock alle Christenen met Christo ende met malcander vereenicht zijn. Ten eersten, met Christo, den welcken sy door dat gelooue ontfangen, ende worden met hem gespijst. Maer nv en is daer geen grooter, vaster, ende die min van malcander gescbeyden can worden, dan 1) Lees: worden. 2) Wijnbesien, d. i. druiven. de vereeninghe der spijsen met de gene die daer gespijst wort Nademael de spijse gaet, ende verandert wort in de natuere, en e wort een wesen met de ghespijsde. Also worden oock de rechte Christenen, door dat ghelooue in Iesum Chnstum, gantschelijck met hem vereenicht, hem inghelijft, iae in zijnen aert ende natuere verset ende verandert. Daerom neemt hem Christus oock haerder .1.» aen, • dat »o wie hen leedt doet, di. doetet Chmto .e .er ^ wederom wie // hen goet doet, die doetet Chnsto, als hy seluer ï'ol. . seyt: Wat ghy eenen van mijnen minsten broederen gedaen neb , dat hebt ghy my gedaen. ■. Maer door dese gemeynschap ende liefde Christi, so moe en Christenen wederom in der liefden aengesteecken worden, alsoo, dat sy aller Christen ghebreck achten gemeyn te zijn, haer ghestalt ende nootdruft aen haer nemen 0, ende alsoo ghemeyn gorden door de rechte liefde Mie een de, anderen la,t draecht, ende * 6. a. 4. also dat ghesette Christi veruullen. O dat is een groot Sacrament, een groote verholentheyt seyt ^ Paulus, dat Christus ende zijn Ghemeynte een vleesch ende gebeente zijn, dat is oock een wonderbaerlijck ende Godtsalige vereeninge, dat alle Christen een broot ende een lijf zyn in hnsto esu, sy zijn een broot e van dat goede zaet, dat de bemelsche vader u de acker deser werelt gesaeyt heeft, door dat vier der ie en backen, sy zijn een lijf van veel leden Christi, - door eenen geest 1.C«. tot een lijf ghedoopt, ende moeten nae dat voorbeelt eens natuerlijcken lijfs, een herte ende een siele zijn, ende haer onder malcanderen dienen, behulpehjck ende troostelijck zijn, gehjc als de leden eens natuerlijcken lijfs doen. Ten derden, so is dat broot ende de wijn int Auontmael een gedenckteecken des bitteren lijdens, des ontschuldigen doots ende bloetvergietens Iesu Christi, te weten, dat wy daer by gedencken, dat Christus Iesus wt grooter liefde zijn lijf voor ons ghegheuen, ende zijn bloet voor ons vergooten heeft, des heeft hy een g e- ^ ^ ^ dachtenisse ghemaect, die ghenadige // bermhertige eer^ psalm. 111>a. heeft spijse gegeuen den ghenen die hem vreesen, hy heett den g gheloouighen een Auontmael met broot ende wijn ingeset, om des wille, dat sy daer by zijns lijdens ende doots sullen ghedencken. Maer nademael dat broot ende de wijn des Auontmaels, een gedencteecken des lijdens ende doots Christi zijn, daerom so hebben ey 2) de namen, des dat daer by gedacht wort, te weten, des lijts 1) „Haer nootdruft aen haer nemen" wil zeggen : hunne nooddrult als eene ge meenschappelijke nooddruft aanvaarden. 2) Sy, nl. de wijn en het brood. ende bloets Christi, Gheljjck als dat figuerlijck Paeschlam van Godt den voorbyganck ghenoemt worde, daerom dat de voorbyganc Exod. 12.e.29 daer by soude ghedacht worden. Want om dat de Israëli ten de weldaden ende wonderhjcke wercken, die in Egypten gheschiet waren, souden ') ghedeneken, ende niet vergheten, dat de Enghel des Heeren alle eerstegheboren van Egypten in eenen nacht gheslaghen, ende haer huysen voorbyghegaen heeft (om des wille, dat de posten van haer dueren met dat bloet des Paeschlams, dat een ghenadenteecken was, bestreecken waren) daerom so gaf haer Godt een beuel, dat sy iaerlijcx een Paeschlam souden eten, ende dat selfde worde de voorbyganc genoemt, want het was een gedenckteecken des voorbygancks. Also heeft ooc Iesus Christus bi ons gedaen: Hi heeft ons wt Egypten ende wt dat gewelt des Satans verlost, daer voor is hy l.Corinth.5.b. een a rechte Paeschlam, aent Cruyce geslaclitet, ende door dat vier l Petr 1 c 19 ^ei" ^e^en ghebraden, ende door de besprenginge •> zijns bloets zijn wy gereynicht, ende ghewasschen van onsen sonden, ende bef'il.55\ waert voor den slaenden Enghel, voor //de straffe Godts, die ouer Egypten, dat is, ouer de blinde werelt sal comen. Ende dat 2) wy des niet vergeten, maer altijt gedencken sullen, soo heeft hy dat Auontmael met broot ende wijn ingheset, ende ons na gelaten, dat wy by dat brootbreecken zijns lijfs voor ons gegeuen ende gebroocken, ende by den kelck zijns bloets voor ons vergooten, met danckbaerheyt sullen ghedeneken. Ende dese ghedachtenisse des lijdens Christi is ons seer van noode, ende leert ons God vreesen, ende de sonde haten, nademael wy wt dat lijden Christi mereken ende sien den strenghen toren, ende onwanckelbaren ernst Gods ouer de sonde ende sondaers, dat hy ooc zijnen alderliefsten eenigen gheboren Sone so harde gheslaghen heeft, om der sonden wille zijns volex, als gheschreuen Esaie.53.a.6*. staet in den Propheet Esaia. Het moet een onwtsprekelijcke ondraechlijcke ernst wesen, die soo een groote, onmetelijcke, hooge persoone te weten, Gods eygen Sone, de eewige Wijsheyt des Vaders seluer tegen gaet3), ende noch so 4) en heeft hem de Vader de sondaers niet los ghegeuen, hy en dede dan eerst voor haer sulcke een sware boete, daer wt de gerechticheyt Gods mach bekent worden. Ende wy hebben ooc daer by te bedencken, dat Iesus Christus so eenen bitteren doot om onse sonden wille heeft moeten smaecken, "Want daerom isset al gheschiet. 1) Souden, d.i. moesten. 2) „Dat" heeft hier de beteekenis van „opdat". 3) Tegen gaet, d. i. tracht te verzoenen. 4) Ende noch so, d.i. toch. Wanneer nv de mensche dit recht bedenct, so wort hi daer door verschrict ende verootmoedicht, zijn herte wort ghebroken, zijn gemoet gheslagen, ende beeft voor den Heere zijnen God, voor zijn strenge // gericht, ende ernstlijcke toren ouer de sonde, ende FoK 56'. ^ denckt hoe seer dat Godt de sonden haet, ende hoe datse een oor- Esaie_53.a,1' . sake is des bitteren lijdens ende des onschuldigen doots Iesu Christi. Daerom wacht hy hem door des Ileeren ghenade voor sonden, soo vele als hem moghelijck is, ende danckt Christo voor zijne liefde ende trouwe, die hy dat menschelijcke gheslachte getoont heeft, Ende hier toe dient dat rechte ghebruyck des Auontmaels, om ons sulcks te vermanen, altijt voor oogen te setten, ende in de ghedachtenis te brenglien, op dat wy ons hertgrondich daer mede becommeren, welcke seer van nooden is, om te comen tot ons selfs kennisse, tot de' rechte ootmoedicheyt, tot de reyne vreese Godts, tot de rechte gedachtenisse des lijdens Christi, ende tot den bate der sonden. Ten vierden, so seyt Christus by den kelck des Auontmaels also: a Dat is de kelck des nieuwen Testaments in mijnen bloede, Math.26.c.25 oft dese kelck is dat nieuwe Testament in mijnen bloede. Maer Luce_ 22.b.l9 wat dat nieuwe Testament is, getuygen de Profeet Ieremias, 11_ herten door den heyligen Gheest geschreuen, ende de genade Gods, die door Christum verschenen is, tot eender leere ende verlichtrage der becommerder herten, tot vergeuinghe der sonden tot eewiger salicheyt ende troost der sielen ende conscientien: Want Godt de eewige ende barmhertighe Vader, een geuer van alle goede gauen, ende een wtdeylder aller hemelscher goeden, heeft een meu ende ghenadenrijck Testament ghemaeckt, daer inne hy zijn liefde ouer- Rom. 8. d.32. uloedelijck aen ons bewijst, a dat hy ons zijnen eenighen ghebooren Ioan. 1. b. 16. Soone, ende met hem alle dinck gheschoncken heeft, b door welcken Rom. 3.C.23*. Wy ghenade, vergheuinghe der sonden, kennisse Gods, ende alle 5. a. 1. . goede gauen ontfangen hebben. Dit nieuwe Testament (een woort der salichmakender ghenade, een ghetuychenisse der Godtlijcker liefde, een troost der conscientien, Hebr. 12. ende een eewighe salicheyt der sielen) heeft Christus Iesus, als Fol. 57r. die rechte eenige Middelaer des nieuwen // Testaments, van God zijnen Yader ontfanghen, dat selfde zijn wtuercoren Apostolen, ende allen Godureesenden vercondicht, ende met zijnen heylighen Gheest in hare herten geschreuen. Ende daerom heet dit principael een Testament, dat gelijck als dat principael een Testament is de wterste ende innerlijckste wille eens steruenden menschs, die sulcken zijnen wille ende begheerte zijn vrienden te kennen gheeft, op schrijuen laet, ende zijn goet toedicht1) na zijnen doot, de rechte Erfgenamen wt te deylen. Also heeft ook Iesus Christus gedaen: Die heeft voor zijnen doot de Apostolen, zijn lieue Vrienden, tot hem gheroepen, zijn woort haer gheopenbaert, zijnen wille haer te kennen ghegheuen, ende haer beuolen na zijnen doot zijn Euangelium (dat is, de blijde bootschap der ghenaden Gods, der verdiensten Christi, Collos8.2.b.l3. te weten, c dat hy met zijn lijden ende bloetuergieten, de sonde ende eewighe verdoemenisse te niet ghedaen, den Duyuel ende den Eom. 5. a. 1. doot ouerwonnen, ende daar teghen d de salicheyt, ende dat eewich eMatk.28.c.l9 leuen ons verworuen heeft) e alle Creatueren te prediken, ende heeft Marc.l6.b.l5. a]i6) die daer gheloouen, tot eyghendom ghegeuen alle zijn goet, dat is, alle zijn heerlijcheyt, gherechticheyt, ende salicheyt, daer mede hy ons begaeft, ende des eewigen leuens deelachtich gemaect heeft. Ende nademael een Testament sonder de doot niet vast en is, ende dat oude Testament niet sonder bloet beuesticht en is, daerom soo heeft Christus Iesus ooc dat nieuwe ende zijn Testament met zijnen onschuldigen doot ende dierbaren bloede beuesticht. Ende Fol. 57'. soo veel costelijc-//ker beseghelinghe ende beuestinghe heeft nv Exod. 24. b.8. dat nieuwe Testament, dan dat oude ghehadt heeft, dat Moyses dat oude Testament met dat bloet der Calueren besprengt, ende also beuesticht heeft. Maer Christus Iesus, de rechte Moyses ende Hertoch ons gheloofs, die ons wt Egypten door dat Meyr gheuoert, van Godt zijnen Vader een Wet des Geests, ende een ghebot des leuens ontfanghen, dat selfde de rechte Israelijten ouer gheleuert Hebre. 9.C.13. ende in haer herten ingebeelt heeft, die heeft zijn Testament met zijn eygen costelijcke bloet beuesticht ende becrachticht. 1) Toedicht, d.i. ur de bestemming van aangeeft. Ende tot eender ghetuychenisse ende ghedachtenisse dies, soo heeft hy voor zijnen doot den Apostolen ende alle gheloouighen een Auontmael met broot ende wijn ingheset, dat broot zijn lichaem, ende den kelck dat nieuwe Testament in zijn bloet genoemt, tot een waerachtich teecken, ende gedenckteecken, dat hi ons met zijn lichaem verlost, ende zijn Tessament *) met zijnen bloede beuesticht heeft. Daer na is a hy aen den derden daghe vanden dooden op ghe- Math.28. b.6. staen, den Apostolen verschenen ende b heeft die tot Dienaers des ^ 15 j 4 nieuwen Testaments, met zijnen heylighen Geest beuesticht, ende b2.Cor. 3.a.6 c haer beuolen dat Euangelium allen Creatueren te prediken, ende Math.28.c.l9. de boetueerdighen ende gheloouigen te doopen inden name des Marc.l6.b.l5. Vaders ende des Soons ende des heyligen Geests, ende te leeren jtarclg^19 onderhouden alle wat hy beuolen heeft. Actor. 1. b. 9. Ten laetsten is hy d ten Hemel gheuaren, ende heeft hem eColloss.3.a.l. geset totter e rechterhant Godts zijns Hemelschen Almachtighen /ƒ 2.Petr. 3.C.22. Vaders int Hemelsche wesen, ende sit daer persoonelijck, ende Fol. 58 . eewelijck, doch alsoo, f dat hy op Aerden by ende in den zijnen Math. 28.C.20 is met zijnen Gheest, so lange als de werelt staet, ende verwacht dat al zijn Vianden hem onderworpen worden, ende sal inden ioncksten dach vanden Hemel comen, te richten de leuendige ende de doode. Wt dit alle ist nv claerlijc te mercken, dat Christus Iesus niet lichamelijck int broot ende kelck des Auontmaele en is. Want een Testamentmaker en is niet persoonelijck in zijn Testament, maer met zijn cracht is hy daer, waer door dat Testament crachtich ende machtich is. Also is 00c Christus met zijn godlijcke cracht in zijn Testament, ende met zijnen Geest troost ende verquickt hy ouer al de herten der geloouigen, die in zijn Testament, in zijnder leere ende genade blijuen, ende zijn Auontmael tot zijnder gedachtenisse nae der Schrift houden, in welcken Auontmael sy door dat gelooue inden gecruysten sone Gods Iesum Christum, ende door de ghedachtenisse zijns doots, inder conscientien vertroost, vermaent, ende versekert worden dat si Gods kinderen, broeders, ende susters Iesu Christi zijn, ts hem ingelijft, met hem vereenicht, door hem Rom. 5. a^l. rechtueerdich, heylich, ende salich, 00c recht een 2) macht hebben, yal°rt a ^ met alle gheloouighen (met welcke sy een lichaem in Iesu Christo zijn) te gebruycken alle wat Christus Iesus verordineert ende ingeset heeft. So houden wy nv, dat Christus Iesus lichamelijck inden Hemel is, ende doch een geestelijc wesen opter Aerden heeft. Mer dat geestelijc wesen Christi verstaen wy also, dat hy door den heyli- 1) Lees: Testament. 2) Waarschijnlijk moet gelezen worden: ende. Fol.58'. gen Geest // zijn werck ende wesen heeft in alle zijne leden. Dit Math. 10.C.40 ghetuycht hy seluer met dese woorden: a Wie v aenneemt, die Luce. 9. e.48. neemt my aen, want ghy en zijt niet die daer spreeckt, maer de Ioan. 17 b. 8. Gliee8t W8 yaders die door v spreeckt. Daerom seyt Paulus: b lek Rom. 15.C.18. en dorgte niet spreken eenich dinck) aoo dat selfde Christus niet in Rom. 8. a. 9. my en wrochte. Item c wie den Gheest Christi niet en heeft, die d l.cor.3.b,16. en is niet zijns. d En weet ghy niet dat uwe lichamen de reml.Cor. 12.a.3. pelen des heyliglien Gheests zijn. Item e niemant en mach Christum Iesum een Heere noemen, dan door den heylighen Geest. Ende 1 Ioan.4.b.t3. Ioannes seyt, f dat wy daer by weten, dat wy in Christo zijn, ende hy in ons, dat hy ons van zijnen Gheest gegheuen heeft, etc. Van dit gheestelijcke wesen spreeckt Christus tot zijnen Iongeren int Auontmael, dat het voor den gheloouighen beter waer, dat hy van haer ginck, dan oft hy lichamelijck ende persoonelijck by haer Ioan. 16. a. 7. hadde ghebleuen, ende seyt alsoo: g lek segghe v de waerheyt, het is v beter dat ick wech gae, want so ic niet wech en gae, so en coemt de Trooster niet tot v: Maer so ick wech gae, wil ick hem tot v seynden. Item, Ick wil den Yader bidden ende hy sal v eenen anderen Trooster seynden, te weten, den Geest der waerheyt, die vanden Yader wt gaet, de selfde sal van my ghetuyghen, my Ioan. 15. a. 8. prijsen, •' de werelt straffen, v i vermanen ende in alle waerheyt i Ioan. 14.C.26 leyden, want hy sal dat van den mijnen nemen ende v vercondighen ende hy sal eewich by v blijuen. In sulcker wijse is Christus met den zijnen tot het eynde der FoJ. 59r. werelt, maer dat // hy lichamelijck int broot ende wijn des Auontmaels soude zijn, daer toe vanden boosen soo wel als van den vromen ghegheten ende ontfanghen worden (als de blinde verkeerde werelt meynt) dat is teghen de gantsche heylige Schrift, geest, sin ende meyninghe, teghen dat Christelijcke ghelooue, ende teghen de openbare beuindinghe ende veruaringhe'), daer toe teghen de eygenschap des natuerlijcken lichaems Iesu Christi, als bouen ghenoech verclaert is. Wanneer nv dat ghelooue van dat Auontmael des Heeren grondich gheleyt op Godts woort ghebouwet is, soo ist oock van noode, dat rechte gebruyek des Auontmaels wel te betrachten, ende ter herten te nemen. Want wat de Heere in gheset heeft, ende ons te onderhouden beuolen, dat selfde moet so wel recht gebruyekt, als recht verstaen, ghelooft, ende kekent ?) worden. Maer tot dat rechte gebruyek des Auontmaels behooren dese nauolgende puncten. 1fl Ten eersten soo moet daer wesen een Christelijcke Ghemeynte, ll!c.23 die haer inden Naem des Heeren vergadert, den doot Iesu Christi 1) Veruaringhe, d. ». ervaring. 2) Lees : bekent. vercondicht met een recht ghelooue, ende met sulcke bekentenisse, dat ghelijck als Christus Iesus den Apostolen, ende alle gheloouighen dat broot te eten, ende den wijn te drincken ghegeuen ende nagelaten heeft, also heeft hy ooc de selfde zijn lijf ende bloet tot een eewige salicheyt geschoncken. Hier by dient wel een vermaninghe ende een hertgrondighe ghedachtenisse van dat lijden ende doot des Heeren, van de ghelijckformicheyt zijns lijdens // ende doots, van de eenicheyt des Fol. 59". Geests ende des gheloofs, van de liefde Gods, ende zijns Naesten, Philipp.3.b.l0 die principael by dit Auontmael behooren. Ten anderden so houden wy dat dit Auontmael niet en sal ghehouden worden, dan alleen met de Vrienden Godts, de rechte Christenen, die dat Euangelium aenghenomen ende haer daer wt ghebetert hebben, ende op de a belijdinge haers gheloofs, inden Math.28.c.l9. naem des Vaders, ende des Soons, ende des heyligen Geests, recht ghedoopt zijn, haer int ghelooue trouwelijck becommeren, Christelijc wandelen, de gelijckformicheyt Christi, zijns lijdens ende doots, zijnder begrauinghe ende verrijsenisse vlijtich nae dencken. Somma met Christo ende met alle Heylighen een lichaem zijn, dese ende gheen andere, en sal na wtwijsinge des Euangeliums, met dit Auontmael vernieut, vermaent ende beuesticht worden, in de ghemeynschap Christi ende alder Heylighen. Ten derden so aal dit Auontmael met alle Gheloouighen (soo veel daer by malcanderen zijn) eendrachtich ghehouden worden, niet met een alleen als gemeynlijck gheschiet. Want alsoo heuet de Heere gheordineert, ende wil dat oock alsoo ghehouden hebben, daer na moeten haer alle Christenen weten te richten. Want soo dat niet recht en is, eens menschen beuesticht Testament te ver- a a • c' achten oft te veranderen, soo isset ymmers veel ombillijcker dat Testament Iesu Christi te verachten, ende zijn ordeninghe te breken. Oock soo sal de Dienaer met de Ghe-//meynte dat Auontmael tol.bUr. houden, ende dat broot sal gebroken worden. Want also heeft de Heere gedaen, ende de Apostolen hebben dat selfde onderhouden. Daer om schrijft Paulus totten Corintheren: b Dat broot dat wy 1-tor. iu.cJLb breken, etc. Ende Lucas schrijft: c Sy bleuen volstandich inder c c or- -eApostolen leere ende inder gemeynschap, ende int brootbreken, ende int gebet, ende by waren dagelijcx by malcanderen inden Tempel, ende braken dat broot hier ende daer inde huysen. Item de Iongeren zijn by malcanderen gecomen, om dat broot te breken. Daerom so moet dat broot int Auontmael gebroken, daer toe beyde deelen des Auontmaels, te weten dat broot ende den kelck ghegheuen, wtghedeylt, ende van een yegelijck Christen ontfanghen worden. Ende een yegelijo en sal niet zijn eygen bysonder broot X. 9 eten, als leyder inde werelt geschiet. Want die sulcx doet, die bewijst daer mede, dat hy zijn eyghen Auontmael hout, ende niet dat Auontmael des Heeren. l.Cor. ll.d. Ten vierden so verinaent ons Paulus, a dat een mensch hem seluen 27 '). eerst moet proeuen, al eer dat hy van dat broot des Auontmaels eet, ende van den kelc drinet. Want die niet een recht gelooue en hoeft in Iesum Christum, wie Christo niet ingelijft en is, met Christo niet en wil steruen ende leuen, wie niet een oprechte liefde tot Christum ende tot zijnen Naesten en heeft, die niet een lichaem met Christo ende met alle Heyligen en is, die en mach nemmermeer des Auontmaels (dat toch een teecken der Goddelijcker ende broederlijcker liefde ende vereeninge is) recht gebruycken, noch dat lichaem des Heeren recht onderscheyden. Want Fol.60 \ aen dat lichaem // Christi zijn principael twee dinghen te mercken: Dat Hooft ende de Leden, dat Hooft, welcke is Christus, moet aengemerckt worden, hoe dat wy alle ghenade ende dat leuen Eplies. l.c.23. daer door ontfanghen, ende dat wy dat b Hooft alleen moeten aen hanghen, oock een exempel der liefden moeten daer van nemen, ghedenckende hoe trouwelijck ons de Heere Iesus Christus ghedient heeft. Daer nae moeten wy aenmercken de Leden des Lichaems, met welcken wy een zijn, ende gedencken, hoe ons Christus met zijn gauen ghedient heeft, ende noch dient, dat wy oock alsoo met onse gauen, die wy van Godt ontfanghen hebben, sy zijn gheesteljjck oft lichamelijck, onse Leden dienen tot beteringhe ende opbouwingo des Lichaems Christi, ende dat alle inder liefden. Dat heet dan dat Lichaem Christi recht onderscheyden. Het is oock by deser proeue wel noodich aen te mercken, hoe dat de Israelijten dat figuerlijcke Paeschlam hebben gheghetcn, Exod. 12. a. 5. te weten, dat ten eersten c dat Paeschlam onbeulect, ende aent l.Corinth 5. vier gebraden moeste zjjn, ende beteeckent dat reyne d Paesclib. 6. lam Iesum Christum, die door de eewighe ende vicrige liefde voor ons aen den stamme des Cruys ghebraden is, welcken wy gheestelijck door dat ghelooue eten, ende door de besprenginghe zijns bloets bewaert ende behouden worden, voor de straffe Godts, die' ouer Egypten, dat is, ouer de boose blinde werelt, sal comen. Ten tweeden soo en hebben de Israelijten gheen Suerdeech in Fól. 01r. hare huysen inoghen hebben, als sy Paesschen hielden, // ende dat Paeschlam moeste met onghesuerden broode ghegheten worden. Dit 1. Coriiith. 5. bediet ons Paulus totten Corintheren alsoo: e Yeecht wt dat oude b. 6. deech, op dat ghy een nieuwe deech zijt, ghelijck als ghy onghesuert zijt. Want wy hebben een Paeschlam, dat is Christus, voor ons 1) Lees: 28. gedoot. Daerom laet ons Paesschen houden, niet int oude Suerdeech, oock niet in dat Suerdeech der boosheyt ende der list, maer in dat soete deech der louterheyt ende waerheyt. Ten derden soo hebben de Israelijten dat Paeschlam met a bitteren Exod. 12. b.9. Lattou moeten eten, daer door beteeckent is dat ons Paeschlam lesus Christus eeu b bedroefde Siele, die met hem lijdt ende be- Fsalm.51.b.l9 commert is, zijn ') Martelie ende doot met hertgrondighe nadeuckinghe Math. 5. a. 4. bedenckt, ende met Godlijcke truericheyt beuanghen is, soect ende 2-Cor.7.b. 11 begeert. Ten vierden soo hebben de Israelijten haer lendenen moeten opschorten, eenen stock inde hant hebben, metter haest, ende staende moeten eten, ende beteeckent ons, dat wy alsoo Paesschen moeten houden, dat wy de c lendenen ons ghemoets opschorten, den staf Luce. 12. d.35 des Goddelijcken woorts ende troosts inder hant hebben, ende met Ephes.6. b.14 Dauid seggen, d dat wy niet en vreesen, al waert dat wy oock pan^m'93^ 4.' wandelden in dat schijnsel des doots, want de Heere is met ons, zijnen stock ende staf troosten ons. Oock moeten wy met begheerighe herten Paesschen houden, hongherigh ende begheerich zijn nae Christum onse Paeschlam, ende verlangen, wt Egypten in dat beloefde, dat is, wt dese erge werelt, in dat eewich rijc Gods te comen. // Ten vijfsten soo en heeft gheen vreemdelinck, die onbesneden Fol. 61 r. was, van dat figuerlijcke Paeschlam moeten eten, dies te min en mach niemandt met Christo Paesschen houden, oft hy en moet van herten besneden zijn, een medeghenoot des verbonts, een medeghenoot Christi, ende alder geloouigen gerekent ende beuonden worden. Ten laetsten so hebben de kinderen Israels dat Paeschlam gantschelijck moeten eten, ende wat daer ouer bleef met vier verbernen, welck ons beteekent, dat wy Iesum Christum onse Paeschlam niet stuckwijs, maer gantschelijck moeten eten, dat is, wy moeten alle zijn woorden, zijn gantsche leere hooren ende bewaren, ende niet doen als sommighe, die dat een woort aennemen, ende dat ander verworpen, maer alle wat wt den mont Godts ende Christi is gecomen, dat alle moeten wy gheloouen, ende daer in moeten wy volstandich blijuen tot het eynde toe. Want e de mensch leeft by Deut. 8. a. 3. alle woorden die wt den monde Gods gaen. Item ' wie volstandich ió&c22 blijft, in Christo ende in zijnder leere, die sal salich worden. Ende 24. a. 13. nademael dat vele dingen inder schrift swaer te verstaen zijn, daerom ist van noode altijt onsen Ilemelschen Vader inden naem Iesu Christi te bidden, om de gaue des heyligen Geests, daer mede onse herten door den brant des verterenden viers totter liefden Gods 1) Zijn, nl. van Christus. aengesteken, ende tot zijnder kennisse door dat schijnsel des eewighen lichts verlicht mogen worden, tot onser salicheyt, Amen. Dit alle by dat Auontmael des Heeren recht bedocht, is seer Fol. 62r. goet: Want hoe // wel dat het principael een Figuere is, daer op, dat wy Christum Iesum onse Paeschlam, door dat ghelooue eten, 1. Corinth. 5. ende Paesschen houden in dat nieuwe wesen des Ggeests »), dies niet a. 7. £0 miiij nademael sulck geestelijc eten ende Paesschen houden in dat Auontmael ons voor ghehouden vermaent ende vernieut wort, ende wy des moeten ghedencken, daerom so moet oock dat teecken nae dat voorbeelt, ende bediedinghe des waerachtighen wesens gebruyct worden. Wanneer nv de Christenen des Auontmaels also met reynder herten, ende met een recht gelooue weerdich gebruycken, so worden Math. 18.C.20. sy (door Iesum Christum, die na zijnder belofte int midden van sulcker vergaderinge is) inder sielen verquict, inder conscientien Rom. 3. c. 24. vermaent ende versekert der genade Gods, der gemeynschap Iesu 5. *. 8. a. 1. Christi, ende alder Heyligen, ia dat2) sy met God vereenicht zijn l.Cor.3.b.l6 door Iesum Christum gerecht ende onschuldich, leden zijns lichaems b l.Ioan.2.a 1. ende a Tempelen des heyligken Geests,ende dat Christus haer Broeder, cHebr.2.c.l7. Bisschop, Middelaer, c voorspraec ende versoener is, ende met zijn 5. a. 1. verdienst haer rechtueerdigen, alle hare gebreken met zijnen eewigen offer ende stadigen gebet versoenen wil, ende haer door den heyligen Geest regeren ende voeren totter eewiger claerheyt. Kom. 12. a. 4. Ooc dat sy met malcanderen vereenicht zijn, als d leden eens l.cor. lO.c.17. lichaems, als een broot wt veel Coornen, ende eenen wijn wt veel 12. b. 12. besljen 3); enje daerom deelachtich zijn alle wat Christus in eyghender persoone, ende in alle geloouigen gewrocht heeft, ende noch werct, dat sy oock recht ende macht hebben, met alle Heylighen te^ gheFoL 62 nieten // alle Godljjcke dingen, die ons Christus tot heylichmakinghe zijns Naems, tot vorderinghe des gheloofs ende der liefden ingheset heeft. Dat verblijt ende troost dat herte eens Christens, dat het met der liefde beyde tot God ende totten Naesten aengesteken, ende vierich wort, ontspringt, ende wt breect totter dancsegginge, loeft ende prijst den Heere voor zijn genade ende weldaet, Psalm.103.a.1 Spreect metten Propheet: e Loeft den Ileere mijn siele, ende alle wat inwendich in my is, loeft zijnen heyligen Naem, loeft den Heere mijn siele, ende en vergeet niet wat hi my goets gedaen heeft, etc. 1) Lees: Geests of Gheests. 2) „Dat" hangt af van „versekert". 3) Besijen, d. i. druiven. Dit is onse belijdinge van dat Auontmael des Heeren Iesu Christi. Maer dat sommige dese onse belijdinge lasteren, ende voor een swermerie houden (om dat wy geloouen ende bekennen, dat Iesus Christus lichamelijc <* inden Hemel totter rechter hant Gods is, Mare.^16.^6. maer met zijnen Geest in alle geloouigen is ende werckt, ende ^ vanden selfden geestelijck gegeten oft ontfangen wort, daer door Het,ré.l.b.l3. dat sy in hem geloouen, ende zijn woort aennemen ende bewaren) daer in moeten wy gedult hebben. Wy en mogen ymmers tegen de schrift niet geloouen, maer wi meten onsen gelooue metter Schrift. Want •> dat ghelooue coemt wt Gods woort, ende moet dat Rom. lO.c. 17 selfde ouer al gelijcformich zijn. Nademael dan de schrift so rijckelijck ghetuycht, dat Iesus Christus lichamelijc, ende persoonelijc inden Hemel, ende geestelijck op Aerden is (als wy bouen genoech metter schrift beweert hebben) daerom geloouen wy also van gantscher herten. Ende nademael wy alsoo geloouen, ende daer beneuen de woorden // Christi, dat is mijn lichaem, etcet. ende alle wat van Fol, 63 dat Auontmael des Heeren geschreuen staet, ende bouen beroert ende verclaert is, oock gheloouen, voor recht bekennen, ende voor waerachtich houden, daer om nemen wy wt alle dese Schriften, een eenich verstant, die ouer al ghelijckformich is der waerheyt, ende gheen Schrift teghen en is. Maer sulcken verstant en connen wy niet hebben noch treffen, wy en moeten dan de woorden Christi, dat is mijn lichaem, etceter. gheestelijck verstaen, gheloouen, ende bekennen, dat Christus van een hongherighe siele ontfangen, iae zijn c vleesch ende bloet gheestelijck door dat ghelooue ghegheten Ioan. 6. ende ghedroncken wort. Soo stemmen alle Schriften daer mede, ende blijuen onghebroken. Maer verstaen wy de voorberoerde woorden Christi letterlijck, ende vleesschelijck, soo worden wy met vele Schriften gheslagen inder conscientien, iae ouertuycht ende ouerwonnen, als die alle woorden Godts niet en gheloouen, noch genoech en doen. Daer om houden wy alsoo van dat Auontmael des Heeren, als wy hier bekent hebben, ende dat wt Christelijcker eenuuldicheyt, nae den rechten sin des Gheests, nae de meyningho ende inhout der Schrift, ende nae onsen wtersten begrijp ende verstant) wt Godts woort, ende in somma, na onser van Godt ontfanghen gaue ende mate des Gheests, ende des gheloofs, ende wy en connen niet beters noch ghewissers daer van bekennen noch beuinden. De Almachtighe Godt een Vader alder bermherticheyt ende ghenade, die // vanden beghinne de Gheloouighen vercoren ende totter *ol.bó\ salicheyt voorsien heeft, die verlichte alle yuerighe ende goetwillighe herten met dat schijnsel zijns heylighen Gheests, ende ver- gadere de verstroyde Schapen in eenicheyt des rechten gheloofs, onder den eenighen goeden Herder ende Bisschop alder Gheloo uigher Sielen, dat is, onder Christo Iesu, welcke sy prijs ende eere inder eewicheyt. AMEN. * * ♦ Soli Deo Gloria. // fllHan ber AOenscbwerMngbe ons Ibceren 3cöu Cbrfstf, óea eengbeboren Soons 3tjns ee\vtgboor 2>. fl>. [Fol. 64'.] 3oannl0. 1. b. 14. f ©at woort te vleescb gbeworöen. I Joan. t. a. t. ©at Saer was van aenbcgbin, ï>at w» jbiboott, fat wv met oneen oogben gb€0ien» fcat vpe bcscbouwct, cnbc onsc banben gbctast bebben, van fat woott bea leuena, enbc bat leucn is gbeopcnbacct, etc. I Uimotb. 3. b. 15. « (Broot ie öc ©o&saltgbe verbolent= best, ©o&t (8 gbeopenbaert inöen vlecaacbe, S.c. // "Voorreden. Fól. 64 NAdemael wy van vele menschen, om ons gheloofs wille, seer ghelastert ende bespot worden, ia sommighe ons ouerlieghen, ende segghen, dat wy in Iesum Christum niet en gheloouen, om dies wille, dat wy dat oude Suerdeech der Phariseen (die so vreemde glosen op de Schrift van de Menschwerdinghe Christi dichten ende maken) niet en connen aennemen, ende worden daer ouer van sommighe versproken, als oft wy niet en gheloofden in Iesum Christum, die doch » onse eenige hope voor Godt den Vader Colloss.1 c.27. is, daerom willen wy (door de genade des Heeren) onse ghelooue L;re89al { a 3; van Christo Iesu, den eenighen gheboren Sone des leuendighen Gods, onsen Heere ende Salichmaker, cortelijc aenteeckenen, op dat een yeghelijck sien, lesen, ende hooren mach, wat wy van Christo Iesu, van zijnder Godheyt, ende Menscheyt houden, te weten, dat wy niet Kettersch noch Iodisch (hoe wel ons de werelt voor Ketters ende loden schelt) maer alleen Christisch zijn, gheloouen ende bekennen al wat de Schrift van Christo Iesu leert ende ghetuycht. Want dat is onse hope, ende vruechde voor Godt den Heere, b dat wy in Christum Iesum vast gheloouen op hem Joan :3.^16. ganschelijck hopen ende betrouwen, in zijnen naem op de belij- P • • • • dinghe ons c gheloofs ghedoopt zijn, zijn longheren (wt ghenade) Math.28.c.l9. gheworden zijn, ende begheeren te blijuen. Maer den eewighen Godt ende Vader alder bermherticheden, die ons vanden beghinne totter d salicheyt vercoren, ende dese reyne kennisse zijns eenighen 2 Tewal.2.b. gheboren Soons Iesu Christi, door do verlichtinghe zijns hey* 2.petr. l.a.2. lighen Gheests gheleert, ende in onse herten ingebeelt heeft, den selfden sy eewich lof 2. Tim. 4. c.16 ende prijs inder eewicheyt, voor zijne onwtsprekelijcke ghenade ende weldaet. Amen. *** II Fol. 65Van Christo Tesu den eenigen gheboren Soon des leuendigen Gods, ende van zijnder Menschwerdinghe onse belijdinghe. VVI geloouen ende bekennen, dat Iesus Christus onse Heere ende verlosser is, a de eerste geboren, ende eenighe gheboren Soon Ioan. 1. b. 14. ,jes eewigen alraachtigen Vaders, ende des leuendighen Gods, een Hebr 1 a2* 8C'11jnse^ zijneer heerlijcheyt, ende een b wtgedruct beelt zijn wesens, 1. Ioan. 4. b. 9 c voor dat begin der werelt, ende van eewicheyt, godlijck ende Hebr. l.a. 3. onwtsprekelijck van den Vader gheboren, een wesen met den Vader, Esaie^S bVl a'80 * een en<^e Heere zijn, d ghelijcke cracht, macht, CoIIosr l b 15 liefde? heerlijcheyt, werek ende willen eewichlijck te samen hebben. Ioan. 5. b. 19. Maer dat de sone Gods, e dat Woort (opt Griecx Logos, opt 8. b. 14.9.a.4. Latjjn Sermo oft Verbum) ghenoemt wort, en is niet also te ver14 a V 15 a f 8';aen' ^ een yeSe'Ück woort dat God spreect, Gods Soon is, 17 a. 3 ' O neen, Want do Soon en is niet een gesproken, maar een wesenteloan.l.a. 1. ljjck woort, van welcke f alle gesproken woorden Gods (welcke zijn 1.Ioan l.a. 1. (j0 heylige schrift) getuygenis geuen, Maer dat de Sone Gods dat 2. Petr. l.d.20 ■\yoort genoemt wort, heeft dese oorsake (na veler geleerden ver- stant) ende dese meyninge (so veel als wy wt der schrift begrijpen Syrae. 24. a. 1 connen) dat de Soon een g euenbeelt des Vaderlijcken gemoets, Hebr. 1 a 3. ende wt den mont des alderhoochsten wtgegaen is, wtgegaen (seggen wy) als een wesentlijck "Woort, ende als een natuerlijcke Fol. 65Soone Gods, // die eens wesens, •> gelijcker aert ende natuere met Ioan. 10. c. 25 den Vader is, Ia inden genen de vader zijn i wesen wesentlijc in13. a. 3. ghegoten ende wtdruckelijck afgebeelt heeft, waer om oock die Colloss^i b fö A-P08^el seyt, j dat God voor maels door die Propheten, daer nae Hebr. 1. a. 1. 800 heeft hi door den soon (ia door des woorts persoon) tot ons gesproocken, also, dat die soon niet een gesproocken, maer een sprekende woordt is, ende door deses woorts, dat is door des soons crachtich woort alle dinghen bestaen, ende een wesen hebben. Daerom seyt Iohannes, dat die soon dat woort des leuens sy, van 1.Ioan.l.a. 1. welcke die Apostolen k alle, wat sy ons vercondicht, gesien ende gehoort hebben. Dit selfde woort, naemelijck, dese sone Gods in *) Adam, ende zijn nacomelingen, van God wt ghenade ende liefde belooft, ende als een salichmaker toegheseyt, * daerom is hi ooc een mensch Philipp. 2.a.5. geworden, want, naedenmael hy een salichmaker der menschen, ende een middelaer tusschen God ende den menschen is, daer om 2. Tim. 2. a. 5. moet hy warachtich God ende mensch zijn, Na zijnder godheyt, so heeft hy ons eewelijc moghen helpen, ende e volcomelijc den vader versoenen, ende zijnen wille volbrenghen, iae de wille des 17 ^ 2Ó vaders is oock die wille Christi, Maer na zijnder menscheyt d heeft Ephes. 5. a. 2. hy hem seluen voor ons, als een reyne, heylige, ende welgheual- Ephe8.1.b.7. lighe offerhande moghen offeren, den vader tot eenen soeten rueck, J t a 6_ maer e ons tot eender vergeuinge, ende afwasschinge onser sonden, 2petr. l.c.18. om dat hy f onschuldich voor ons storf, ende die menschelicke fEsaie.53.a.8. natuere in hem onbeulect is, sonder sonde. 1-P,et^3;c'18' Daerom geloouen ende bekennen wi, // dat Iesus Christus Fol. 66 . onse 6 Verlosser, Salichmaker ende Middelaer, waerachtich God Galat 1. a. 4. ende mensche is. Waerachtich Godt is hy h van eewicheyt, ende ^ 5 'a'j/ voor dat begin der werelt vanden Vader geboren. Mer waerachtich mensch is hy in der laetster tijt geworden. Maer hoe zijn menschwerdinge geschiet is, beschrijuen ons de Euangelisten endeApostolen met clare ende wtghedruckte woorden. Matheus seyt, dat de Enghel tot Ioseph sprack: i En vreest niet, Mariam v wijf tot v Math.l.c.JU. te nemen, want dat in haer ontfanghen is, dat is van den heylighen Gheest. Lucas schrijft, dat de Engel tot Mariam sprac: Die heylighe Gheest sal van bouen neder comen in v, ende die cracht Luce. i. c. s». des Alderhoochsten sal v omschijnen, Daerom ooc dat heylich, dat (wt v) geboren wort, dat sal Gods soon ghenaemt worden. Ende Iohannes seyt, j dat woort was inden beginne by God, ende God Ioan. 1. a. . was dat woort ende alle dingen zijn daer door gheschapen, ende dat selfde woort is vleysch gheworden, ende is die eenige gheboren soon Gods, vol aller genade ende waerheyt. Ende noch seyt Ioannes: k Dat daer was van den beghinne, dat wy ghehoort heb- 1. Ioan. i.a.i. ben dat wy gesien hebben met onsen oogen, dat wy beschouwet hebben, ende onse handen ghetast hebben, van dat woordt des leuens, ende dat leuen is gheopenbaert, ende wy hebbent ghesien, daerom getuygen ende vercondigen wy v dat leuen, dat eewich is, welcke was bi den vader, ende is ons verschenen. ÏT^'ï'hJ' In alle dese woorden sien ende mercken wy claerlijc, dat Iesus ), I.Iom.4. • ' Christus die • eenige gheboren soon des leuendighen // Gods, met ' van eenen menschelijcken zade dat doch onreyn is) maer van lob. 4. b. 17. 1) Lees: is. — In den druk van 1578 hetielfde „in". 2) De komma moet niet hier, maar achter „Christus" staan. al.Petr.l.d.23 dat eewighe, ende a onuerganckelijcke Saedt Gods des hemelschen 1. Ioan.3.b.9 vaders, in Maria, door die cracht ende werckinghe des heylighen gheests, een mensche gheworden is. Ioan. 3. e. 31. Dit beuesticht Ioannes, ende seyt, die vander aerden is, die is aertsch, ende spreect van der Aerden, Maer die vanden hemel is (namelijck Christus Iesus) die is bouen al. Hier mede stemmet l.Corinth. 15. Paulus totten Corinthen, ende seyt: b Die eerste Adam is van der «• 45 aerden, ende aertsch, de anderde Adam is die Heere selue van den hemel, Dese woorden zijn een verclaringhe der voorberoerder woorden Iohannis, in welcken een claer onderscheyt tusschen Christum ende Adam is, te weten, dat Adam vander aerden is, maer Christus daer tegen vanden Hemel. Maer soo dat lijf Christi van Maria gemaect waer (als die werelt meynt ende so onuerstandich daer van spreect) soo waer tusschen dat lijf Christi ende Adams gheen onderscheyt. Oorsaecke. Ghelijck Matth. l.c.20. als c Christus in Maria vanden heyligen gheest ontfanghen is, also Luce. l.c. 31. is ooc d Adam van Godt ghemaect, ende en heeft gheen ander c (xenes. 1. d. va(jer ghehadt, dan Godt. Wat onderscheyt wort dan tusschen dat lijf Christi, ende dat lijf Adams? Als dat lijf Christi so wel vander aerden ghemaeckt waer, als dat lijf Adams *), Ende van der aerden moste dat lijf Christi ghemaeckt zijn, als dat van eenen menschelijcken sade ghemaeckt waer, Want alle menschen zijn des Genes. 2. b. 7. lijf8 haluen e stof ende aerde. Daer nae so waer dan noch te beFol. 67dencken, // dat Adam van reynder aerden ghemaect is van Godt, Maer daer na so is die aerde veronreynicht door die sonde, alle Kom. 3. b. 10. menschen der f vermaledijinge onderworpen, ende in haer natuer Galat. 3. b.10. verdoruen, hoe soude dan Christus een reyn lijf hebben, als het lob. 14. a. 4. van eenen menschelijcken sade (t> dat toch onreyn is) ghemaeckt Hebr. 10.a.5. waer? Dat sy verre. h Maer Godt die hemelsche vader heeft Christo Iesu zijnen eenighen ghebooren soon een lijf bereyt, maer niet van eenen onreynen menschelijcken saet, dan van zijnen onuerganckeMatth. l.c.20. lijeken sade, met welcken hi 1 Mariam, de reyne ioncfrouwe, door Luce. 2. c. 31. die cracht zijns heyligen gheestes beurucht, ende beswanghert heeft als die voorghemelde spruecken der Euangelisten ende Apostolen claèrlijck betuygen. Ioan. 3. e. 31. Daerom getuycht Christus oueral, i dat hy van bouen ende van8.b.23.15.c.22 jen hemel neder is ghecomen. Maer bisonder spreeckt hy van zijn Ioan 6 f^5 afeoemst in Ioanne also: k Ic ben dat leuendich broot, die van den hemel ghecomen ben, op dat so wie van desen broot eet, niet en sterue inder eewicheyt. Ende dat broot dat ick v gheuen sal, is mijn vleesch, welcke ic geuen sal voor dat leuen der werelt. 1) „Als dat — lijf Adams" behoort nog by het voorafgaande. Met „Ende" begint een nieuwe volzin. Is nv Christus dat broot des hemels ende is dat broot des hemels dat yleesch Christi, so ist oock onmogelijck dat Christi vleysch van den zade Maria gemaect is, nademael noch dat saet Marie, noch eenige aertsche creatuere, dat warachtighe leuendich broot, dat vanden Hemel gecomen is, aller dingen l) niet en is, noch gkenoemt mach worden. ^ ^ „ Item Christus spreect in Ioanne veel // van zijnen vleesch te ^ eeten, ende van zijn bloet te drincken, so staet ons nv te besien, 0 n' ende te bcdencken, hoe dat vleys Christi gegeten, ende zijn bloet gedroncken sal, ende moet worden, te weten, daer door, dat wy Gods woort met reynder herten, met warachtighen ghelooue aennemen, ende bewaeren. Waerom eten wy dan dat vleys Christi, ende drincken zijn bloet? Daerom dat Gods woordt vleesch is j b 14 gheworden, ende alsoo dat woort Gods ende dat vleysch Christi oaneen zijn, als Christus seluer ghetuycht met dese woorden: lek ben ^ ^ ^ dat leuendich broot, die vanden hemel ghecomen ben, ende dat oanbroot, dat ic v gheuen sal, dat is mijn vleysch, welcke ick gheuen sal voor dat leuen der werelt. Ende dat leuendich broot (welcke Christus ende zijn vleysch is) dat is sonder allen twijfel, ende wederspreecken, dat woort Gods, Daerom so yemant die woorden Gods ghelooft, ende die bewaert, die ontfangt Christum dat woort g f &3 des leuens, ende dat broot des hemels. a Ia die eet dat vleysch, ende drinct dat bloet Christi. Om des willen noemt Christus zijn vleysch een rechte spijse, ende zijn bloet een rechten dranck, so toch dat woort Gods eygentlijck die spijse der sielen is. Maer ^ ^ ^ nadenmael dat •> woort vleysch geworden is, ende daerom dat woort, ende dat vleysch Christi een zijn, daerom is ooc dat vleysch Christi een rechte spijse, ende zijn bloet een rechte dranck. Paalm. 78. c. Ten laetsten, Christus Iesus is dat leuendich broot, dat als een 25. douwe vanden hemel gecomen is. Ende die een c broot der Enghe- aP- ■ ^ • len was, die is oock een broot // der menschen geworden. Maer dat broot, dat hy seluer is, ende den menschen, te weten, de geloouigen te eten gheeft, d dat is zijn vleysch, dat hi voor dat oanleuen der werelt gegeuen heeft. Vorder so is hier aen te mereken, ende te bedencken, dat de inensch, als hy gheuallen was, so mochte hem in geenen wegen geholpen worden, dan alleene van die, ende door die, van welcken, ende door welcken hy gheschapen is. Daerom soo heeft die eewige ende almachtighe Godt (e die den eersten Adam, ende alle crea- g ®°®®'j'a'2> tueren gheschapen heeft) nae zijnder grondeloose genade ende j cor_ g. a.6. barmherticheyt, zijn eewich woordt, ende eenigen geboren soon 1) „Aller dingen" is een germanisme (allerdings). Vergel. boven fol. 30 r (blz. 93): allerdinge. Ioan. l.a. 3. (door welcken die a mensch, ende alle dinghen gheschapen zijn) Gakt' 4 a 4 ^ ®euallen ende verdoruen mensche belooft, ende 1> den selfden inder volheyt der tijt (der ghenaden) een mensch laten worden, Ioan. 3. c. 16. op dat hy door den selfden soon, door welcken hy die menschen 2. Cor. 5. c.15. geschapen heeft, die menschen wederom mochte, ende woude helpen, verlossen, ende eewelijck met hem versoenen. Daerom seyt Ioan. l.b. 14. Iohannes so wtdruckelijck: Dat woort, door welcke alle dingen geschapen zijn, dat is vleysch geworden, ende heeft onder ons Rom. 8. d. 31. gewoont. Lnde Paulus seyt: c God heeft zijn eygen soon niet ghespaert, maer voor ons ghegheuen. Item Godt heeft zijnen eyghen Ï.Tim. 3.b. 15 soon ghesonden inde ghestalte des sondighen vleyschs. Item Godt is gheopenbaert inden vleysch, gherechtueerdicht inden gheest, verschenen den Enghelen, gepredict den heydenen, ghelooft vander Philipp.2.a.5. werelt, opghenomen inder heerlicheyt. Item: J Een yegelijck sy Fol. 68 . geaint, // gelijck Christus Iesus oock was, welcke, oft hy wel in godlijcker gestalt was, en heeft hy dat niet eenen roof gheacht, God ghelijck te zijn, maer heeft hem seluen vercleynt, ende de gedaente de8 knechts aen ghenomen, ende is gheworden ghelijck als een ander mensch, ende int gelaet, als een ander mensch beuonden, heeft hem seluen vernedert, ende is gehoorsaem gheworden totter doot, iae totter doot des Cruyces. Ioan. l.a. 1. Wt dit alle verstaet een Christen wel, dat e Gods eewige floan. 3. c. 16 Woort, f Gods eygen eenigen gheboren ende eersten geboren Sone, Rom. 8. d. 31. iae God seluer, is mensch geworden, ende heeft zijn Godtlijcke ghestalt wtghetoghen, zijn heerlijckheyt verlaten, een menschelijcke Ioan. l.b. 14. ende knechtelijcke ghestalt aenghenomen. Summa, die g Godt was, MoanVa l' " mensch gheworden, ende die mensch gheworden is, die is Godt ende mensch, ende die Godt ende mensch is, die steruet als een Ioan. 20. a. 1. mensch, ende die als een mensch steruet, die >> staet op vanden dooden als Godt. Alle dit voorberoert, beuesticht de figuere van Melchisedech, van Genes. 14. d. welcken de Apostel totten Hebreen schrijft, also: i Dese Melchise- Hebr 7 a 1 WaS een ^'on^nc'£ tot Salem, een Priester Godts des Alder- hoochsten, die Abraham te ghemoet ghinck, doen hy van der Coningen slach weder quam, ende ghebenedijde hem, welcken oock Abraham gaf de thienden aller goeden. Ten eersten wort hy bediet een Coninck der gerechticheyt. Ende daer nae is hy oock een Coninck Salem, dat is, een Coninck des vredes, sonder Yader, hól. 69 . sonder Moeder, sonder gheslachte, // ende en heeft noch begin der dagen, noch eynde des leuens, maer hy is vergheleken den Soone Godts, ende blijft Priester inder eewicheyt. Dese text getuycht claerlijck van de eewighe Godtheyt, ende van de menscheyt des Soons Godts Iesu Christi. Want de Apostel seyt van de persoone Melchisedechs, dat hy noch beghin der daghen, noch eynde des leuens en heeft, daer mede vergelijct is de Sone Gods »), ende zijnder persoone, die eewich is. Want alsoo staet & ^ ^ vander persoone des Soons Gods geschreuen: a Sijnen wtganck is Egaie j ^ j van den beginne, ende van eewicheyt. Item, b hy is de stercke psalm.45.b.7. Godt, de eewige Yader. Hij is c Godt, diens stoel is van eewicheyt Hebre. l. b. 8. tot eewicheyt. J Hy hadde claerheyt by God al eer de werelt was. dluan. 17.a.5 Hy is voor allen ende alle dinck bestaet in hem. e Hy is dat gjoan j a j Woort, dat inden beginne was by Godt. In hem was dat leuen. Apocal",^ j7 f Hy is de eerste ende de leste, die leuendich is, ende was doot, ende leeft van eewicheyt tot eewicheyt. Dese ende dierghelijcke Spruecken der Schrift, zijn eygentlijck van der Godtheyt des eewighen Soons ghesproken. Want de menscheyt, dat Ampt, ende Priesterdom des Soons Godts, en zijn niet vander eewicheyt, maer de persoone des Soons Gods is 6 sonder begin by Syrac. 1. a. 1. Godt altijt geweest, Gods woort, Gods wijsheyt, Godt seluer waer- joa^'l a j achtich, ende wesentlijc, in h Godtlijcker gestalt verclaert als Godt. j Ioan.5>c.20. Maer dat de Apostel van Melchisedech seyt, dat hy sonder vader, h Ioan. 17.a.5 sonder moeder, sonder geslacht is, dat verclaert hy seluer op een Hebr. 7. a. 3. ander plaets, namelijc, // dat des Melchisedechs gheslachte onder Fol. 69'. den menschen niet ghenoemt en wort, ende dat is daerom geschiet, Hebr. 7. a. 6. dat hy des Soons Gods, des warachtighen Priesters, een beelt ende figuero was. Want men weet ymmers wel, dat Melchisedech ymmers vader ende moeder onder den menschen gehadt heeft, nademael de gantsche schrift niet en roert, dat God eenigen menschen sonder vader ende moeder geschapen heeft, dan 1 Adam ende Eua, Genes. l.d.27. Maer des Melchisedechs gheslacht is van den gheest verswegen, op dat hy rechtelijck vergheleken worde den Sone Gods, aen den genen dat alsoo waer is, dat hy op aerden, ghelijck als een mensch (ialat. l.a. 4. gewandelt, ghedient, ende 3 hem seluen geoffert heeft, ende toch Epbes ö.a.2. k niet van der aerden, maer van den hemel, des menschen Soon kióan.3.e.31. gheboren, ende toch aller menschen leuen ende Salichmaker is. ï.Corinth. 15. Ten laetsten, so is de meyninghe des Apostels, dat die war- e. 45 ae.htige Melchisedech Iesus Christus, l Godt ende mensch, Gods Esaie.^!>.S. ende des menschen Soon is, Godt ende Gods Soon van eewicheyt gaja^ 4 a> q tot inder eewicheyt. Maer een mensch, ende des menschen Soon Coloss. l.b.13. in der laetster tijt geworden, doch also, m dat hy noch vader noch l.Ioan. l.a.1. moeder, noch gheslacht onder den menschen en heeft, ende doch 2) J®kr-7 g'3. heeft, Want n Maria noemt Ioseph zijn vader, ende sy selue is j£ej,r. 7.c. 14. zijn moeder, wt dat 0 gheslachte Iuda is hy na den vleesch ghe- jiath. l.a. 3. boren. Maer hy en heeft alsoo, noch vader, noch moeder, noch Micbe. 5. a.1. I) Op de volgende bladzijde (fol. 69 >) heet Melchisedech „rechtelijck vergheleken den Sone Gods". 2) Doch, d. i. toch wel. gheslacbt onder den menschen, als dat hy van eenen menschelijcken l.Cor. 17.e.45 zade een mensch soude gheworden zijn, want a hy is de anderde Fol. 70r. Adam, de Ileere selue van // den Hemel. De selfde Heere vanden Rom. 9. a. 5. Hemel, is b waerachtich Godt ende mensch, Gods ende des menHebr. 2 c. 17. schen Soon, een Iesus Christus, onse c hoghe Priester in der 5. a. 1.8. a. 1. eewicheyt, nade ordinancie Melchisedech, onse eewige Coninck, Esaie. 9. b. 5. ende d Yorst des vredes, die e in dat huys Dauids, ende in dat eLuce. 2.1.64 geestelijcke Salem, met de f Scepter des Godlijcken woorts regeert, Psalm.45.b.7. en(je geloouige conscientien met zijnder genade vreedsaem maect, Hebr. 1. b. 8. yersekert haer der ghenaden Gods ende der eewiger salicheyt, l.Petr. 2. b.9. Iae maeckt alle zijn Christenen tot 6 Coningen ende Priesteren Apocal. l.a.6. Gode zijnen Hemelschen Yader, Dien sy eere ende prijs inder eewicheyt, Amen. Genes. 3.c. 15. Maer dat de schrift Christum een h zaet des wijfs noemt, en erghert ons niet, ende dat willen wy door Gods genade beweren, te weten also: Ten eersten, so spreect de scrift figuerlijcker wijse op veel plaetsen, ende noemt veel dinghen anders na de letter, dan sy na den geest ende ware wesen zijn, ende verstaen moghen worden. Daerom heeft oock Christus veel Namen in der Schrift, die hem na den wtwendigen wesen gheensins toe en comen, Want hy l.Cor.lO.a.4 wort eenen ' steen genoemt, eenen j wijnstock, niet dat hy wesentj Ioan. 15. a. 1 jjjck een natuerlijcke steen ende wijnstock is, maer om der b.ediedinghe wille also ghenoemt wort. In ghelijcker maten wordt hy oock een Saedt des wijfs ende een Saedt Abrahams ghenoemt, niet Genes. 3.C.15. ^ jjy Wesentlijck een natuerlijck ende vleesschelijck Saet des lGenes. 22. c. k wjjf8 en(je Abrahams is, maer om dat hy Adam ende Eua ende Galat. 3. b. 8. 1 Abraham als een toecomende Salichmaecker, die wt haer nae Fol. 70den vleesch gheboren soude // worden, beloeft is. Maer waert saec, dat Christus een natuerlijck zaet des menschen waer, so waer de mensch van God door zijn eygen zaet, dat is door hem seluen gheholpen. Maer dat sy verre, dan God en heeft den geuallen ende verdoruen mensch niet door des geuallen ende verdoruen Syrac. 1. a. 4. menschens ') natuerlijcke zaet, maer door zijn eewich m Woort ende Ioan. l.a. 1. Soon, willen ende moeten helpen, dat also de verlossinge des menschen is, ghelijck als zijne scheppinge gheweest is. Ephes.5.c.22* Daer beneuen soo weten alle Christenen wel, dat Eua een figuere op de Christelijcke gemeynte is, welcke God de eewige Yader vanden anderden Adam Christo Iesu tot zijnder bruyt gemaect heeft, want sy is vleesch van zijnen vleesche, ende gebeente van zijnen l.Petr. l.d.23 gebeente, ende haer kinderen zijn alle geloouige Christenen, die wt dat onuerganckelijcke zaet Gods herboren zijn, ende met dat 1) Lees: menschen. zaet des serpents, dat is, met alle kinderen des duyuels (die een loon. 8. d. 44 zaet der slangen zijn) een stadige viantschap hebben, ende yanden selfden met alle list aengeuochten worden, nochtans alle tijt door Christum Iesum triumpheren ende ouerwinnen. Als Paulus seyt: 2. Cor.2.«.16. a Qodt sy gedanct, die ons alle tijt dat velt helpt behouden in Christo Iesu: Ende noch eens: b Godt sy gedanct, die ons de 2.Cor.l5.f57 victorie ghegeuen heeft door Iesum Christum. Ten anderden, soo is Abraham de belofte van God gheschiet, c Dat in zijnen zade alle heydenen gebenedijt souden worden, Genes.22.c 18. daar op heeft hem God Isaac zijnen natuerlijcken soon gegeuen, «««• • • • die dat beelt des beloefden zaets, des warachtighen // Isaacx Iesu Fol. 71'. Christi, gedragen heeft. Nademael dan Isaac een natuerlijcke soon Abrahams, ende een figuere op Christum is, ende vleesch niet op vleesch bediet noch verstaen en mach worden, daerom so en mach oock Christus niet een natuerlijck zaet Abrahams zijn, maer hy is een natuerlijck zaedt des gheestelijcken Abrahams, zijns Hemelschen Vaders, d dat den Patriarch Abraham van Godt wt genade be- Genes^l7.b.8. loeft is. Rom. 4. a. 3. Daer na so verclaert Paulus de figuere van Abraham, Sara ende Qalat_ 3 b_ 8> Isaac, alsoo, dat Abraham een figuere is op God den Vader, Sara Galat.4.c.22*. op dat nieuwe Testament, ende Isaac op Christum. Iae dat met alleene Christus, maer ooc alle Christenen een zaet Abrahams zijn, ende na Isaac kinderen der beloften. Want alsoo seyt Paulus: e Het en zijn niet alle Israeliten, die van Israël zijn, oock niet Kom. 9. a. 6. alle, die van Abrahams zaet zijn, en zijn daerom ooc kinderen, maer in Isaac sal v dat zaet genoemt zijn, dat is, niet en zijn dat kinderen, die na den vleesch kinderen zijn, maer de kinderen der beloften worden voor tzaet gerekent. Want dit is een woort der beloften: Om dese tijt wil ic comen, ende Sara sal eenen soone hebben. , „ . , In dese woorden sien wy claerlijc, dat de rechte Christenen alleene * Abrahams kinderen zijn, om des wille, dat sy in Iesum gXt.'3.'a. 7^ Christum geloouen, in welcken ooc Abraham gelooft heeft. % Maer Rom '4 'c '16 die Abrahams kinderen zijn, ende in Iesum Christum gheloouen, h die zijn oock wt Godt gheboren, ende die wt God geboren zijn, l.Ioan.ö.a. . die zijn oock kinderen Godts des waerachtigen Abrahams, ende des eewighen // hemelschen Vaders, van welcke de Patriarch Fol. 71 . Abraham een figuere geweest is, Maer die in Christum Iesum niet en geloouen, die en zijn Gods noch Abrahams kinderen niet, . wan- Rom.9a.6. neer sy schoon al van Abraham naden vleesch geboren zijn, so en zijn sy nochtans onder de belofte niet begrepen, noch voor Abrahams saet gerekent. So gantsch weynich geit voor God de vleeschelijcke geboorte, die wt den vleeschelijcken zade Abrahams Rom. 9. a. 6. gheschiet, ende so ganschelijck staet de rechte a kintschap Abrabl.Petr.l.d.23 hams, in dat b onuerganckelijcke zaet Gods, wt welcke de weder- 1. loan. 3. a.1. geboorte gheschiet, ende heen coemt. Daerom wat de schrift van 5,a-1, Abraham ende zijnen zade seyt, dat heeft meer een geestelijc, dan een vleeschelijck verstant, ende moet daerom meer met gheestelijcke dan met vleeschelijcke oogen aengesien worden. Ten derden, so moeten alle die voorberoerde spruecken *) ende getuychenisse vander menschwerdinghe Iesu Christi, wtter schrift Math. l.c.25. aengetogen, te weten, <= dat de heylige Geest van bouen neder in Luce. 1. c. 31. Mariam gecomen is, ende dat in haer ontfangen is dat is vanden heyligen Geest gecomen, ende dat Heylich, dat wt haer geboren l.Ioan. l.a.1. is, dat is de Sono des Alderhoochsten, ende dat Christus datwoort des leuens, van welcke de Apostolen alle, wat sy ons vercondicht, ghesien, gehoort, geschouwet, ende met handen getast hebben, loan. 1. b. 14. d vleesch geworden is, ende « dat Christus de anderde Adam, de e 1. Corinth. Heere selue van den hemel is, ende f dat hy dat leuendige broot 15. e 45 ^ jjg Yan ,jen hemel neder gecomen is, ende dat leuendich broot loan. 6. f.51. ^ vieesch, dat hi voor dat leuen der werelt gegeuen heeft. Fol. 72r. Alle // dese sprueken ende getuychenisse der scrift (seggen wy) die alle ghelijck so claerlijck tuygen, hoe, waer van, ende waer door de menschwerdinge Iesu Christi gheschiet is, die moeten gebroken worden, ende ghewelt lijden, so men Christum Iesum voor dat natuerlijcke Saedt des Wijfs ende Abrahams hout. Daerom blijuen wy eenuoudich byde voorberoerde spruecken Math. l.c.25. ende getuychenisse der schrift, gheloouen ende bekennen, e dat Iesus Christus van den heyligen Geest ontfangen is, wt Maria de Luce, 1. c. 31. Ionckvrouwe geboren, de h heylighe Soon des Alderhoochsten, loan. 1. a. 1. j ^at woort des leuens, de anderde Adam, de Heere selue van den UoanVföl hemel, J dat leuendich broot, die van den hemel neder gecomen is, welcke leuendich broot, hy selue zijn vleesch noemt, dat hy voor dat leuen der werelt gegeuen heeft. Dit alle geloouen wi Dent. 4. a. 2. sonder alle twijfel, sonder alle toesettinge ende afbrekinge des 12. d. 32. woorts Gods, Daer niet toe geset, noch afgebroken en sal noch en Prouerb.30.a. mach worden Voorder gelijc als Christus een zaet des wijfs ende Abrahams Actor, 3.d.30. genoemt wort, in ghelijcker maniere wort hy oock een k vrucht der lendenen Dauids genoemt, als die hem van Godt beloeft, ende wt zijnen zade nae den vleesch gheboren, maer niet zijn natuer- 2.Reg.7.b.l2 lijcke soon is. Want 1 de natuerlijcke soon Dauids, ende de lijffe- 1) De apodosis komt eerst met het „Alle dese sprueken — moeten gebroken worden" hieronder. lijcke vrucht zijnder lendenen, van welcken de text der schrift Esaie. 9. b.5. nade letter ghetuycht, is eygentlijck Salomon geweest, die op den 11. a. 1. stoel zijns Yaders Dauids geseten, ende dat beelt Iesu Christi t^ia\ g^b des a vredenrijcken Salomonis, ende des eewigen Conincx, die ouer jg dat b Israël Gods regeert, gedra-//gen heeft. Maer Christus is niet F61. 72 een natuerlijcke soon des Patriarchen Dauids c maer des leuendigen Math.l6.c.l6. Gods, Daerom seyt hy seluer tot den Phariseen: d Wat dunct v d Math. 22. d. van Christo, wiens Soone is hy ? Sy spraken tot hem: Dauids, Hy 40 sprack tot haer, Hoe noempt hem dan Dauid in den geest een Heere? Daer hy seyt: e Die Heere heeft gheseyt tot mijnen Heere: Psalm. 110.a. Set v tot mijnder rechter hant, tot dat ick legge uwe vianden, tot 1. een schaemel uwer voeten. So nu Dauid hem een Heere noemt, hoe is hy dan zijn soon? Met welcke woorden Christus onwedersprekelijck betuycht, dat hy niet een natuerlijcke soon Dauids is, anders mocht hy niet een Heere Dauids zijn, ende genoemt worden, nadenmael die soon niet een Heer des vaders, maer de vader een Heere des soons is. Maer Christus Iesus is een Heer ende Godt Dauids, daerom is hy niet zijn natuerlijcke soon, als die van zijnen saet ontfanghen ende mensch gheworden, f maer die wt Rom. 1. a. 3. zijnen sade, na den vleysch gebooren, ende g wt dat geslacht Iuda ^ ^ (van welcken geslacht Dauid was) opgegaen is. Ende des sal hem & e • niemant verwonderen, die der schrift verstandich is, dat die schrift Christum een saet des wijfs ende Abrahams, ende een vrucht der lendenen Dauids ende des lijfs Marie noemt, Want nadenmael die schrift Christum, die van geender sonden weet, h sonde noemt, om Rom. 8. a. 3. des willen, dat hy een offer voor onse sonden geworden is, wat 2. Cor. 5.0.21. wonder isset dan dat die eelfde schrift Christum een saet des wijfs ende Abrahams, een vrucht der lendenen Dauids ende des lijfs Marie, om der voorberoerder oorsaec-//ken willen, noemt, hoe wel Fól. 73 hy sulcx wesentlijck noch is, noch van geenen Christen daer voor ghehouden mach worden. So werpen ons dan sommighe noch voor, dat die Apostel totten Hebreen seyt, > dat sy alle van eenen comen, beyde die daer hey- Hebr.2.b. 11. licht ende die daer gheheylicht worden, om dier saken wille so en schaemt hy hem oock niet haer broeders te heeten, ende spreect: Ic wil vercondighen uwen naem mijn broeders, ende midden inder gemeynte v lof singhen, ende noch eens: Nadenmael die kinderen ghemeenschap met vleysch ende • bloet hebben, is hy des seluen oock gelijcker maten deelachtich gheworden, daerop antwoorden wy metten cortsten also. Dat die Apostel niet geseyt noch ghemeynt heeft, dat Iesus Christus van onsen vleesch ende bloet mensch geworden is, is genoechsaem openbaer wt alle dat gene, dat van der menschwer- dinge Iesu Christi bouen gheseyt, ende wt Godtelijcker scrift aengetogen is. Want dat is immers niet recht noch billijc (als ooc sommighe geleerden seggen) dat vele spruecken der schrift een sprueck sullen wijeken, ende om eens spruecks wille, gebroken, verdrayt ende verandert sullen worden, maer een sprueck sal vele spruecken wijeken, ende na veel getuyehenisse verstaen ende wtgeleyt worden, toch alle dingen met bescheydenheyt, waerheyt ende gerechticheyt. Daer na isset gewis ende onwedersprekelijc, dat de voorgemelde woorden des Apostels also moeten verstaen worden, dat beyde Christus, die daer heylicht, ende die Christenen, die daer geheyFol. 73\ licht worden, niet van eenen Adam, maer van // eenen God den Mich. 5. a. 1. hemelschen vader zijn, van welcke Christus van a eewicheyt gheColoss.l.b.15. booren is, ende wt welcken alle Christenen door Christum Iesum Galat. 3. d.26. inden heylighen geest geboren worden, als Paulus seyt: b Ghy zijt altesamen Gods kinderen door dat gheloof in Iesum Christum, l.Petr.l.d.23. ende Petrus seyt: c Ghi zijt wedergebooren wt dat onuerganckelijcke saet, te weten, door dat woort des leuendigen Gods, Item, l.Ioan. ö.a.1. d Een yegelijc, die daer gelooft, dat Iesus is Christus, die is wt Eom. 8. d.29. God geboren, Daer om zijn alle Christenen broeders ende susters Iesu Christi, niet der vleyschelijcker, maer der gheestelijcker gheMath. 12.e.48 boorten haluen, f als Christus seluer oock inden Euangelio wel betuyeht. Hebr. 2. c. 14. g Nadenmael dan dese broeders ende susters, ia kinderen Christi, vleysch ende bloet hebben, so is oock Christus des seluen in ghelijcker maten deelachtich geworden, te weten, hi is een mensch geworden, als zijn broeders, susters, ende kinderen zijn. Maer dat hy van onsen vleysch ende bloet mensch soude geworden zijn, dat en seyt die Apostel niet, ende en is zijne meyninge ooc niet, ende dat en mach wt zijn woorden, met geender waerheyt beweert worIoan. l.d. 36. den, Want Christus is h dat onbeulecte lam gods sonder sonde, l.Petr. l.c.19. maer zjjn broeders, susters ende kinderen, zijn naden vleysch, Apocal. o.a.6. gon(.]jjc]ier aerk Iae wat in haren vleysch woont, ghetuycht Paulus Kom. 7. c. 18. wel claerlijck totten Romeynen, daer hy seyt: » Ic wete dat in my, dat is in myn vleysch, niet goets en woont, Daerom en is dat Ioan. 6. f. 55. heylich vleesch Christi, ia j dat een rechte spijse is, ende leuendich maect, niet van onsen vleesch ende bloet oorspronckelijck heen Fol. 74 r. gecomen, maer // hy (Christus) is van Godt den Hemelschen vader Esaie. 7. c. 14. wt genade, als een geschenck ende k waerteecken zijnder eewiger liefden, ende grondeloser bermherticheyt, gegeuen, ons geboren, een mensch gheworden, als wy zijn, hoe, waer door, ende waer van is bouen genoch gheseyt ende verclaert. Om dit noch grondigher te verstaen, so aenmereke een yegelijc die vergelijckinge ende gemeenschap Gods ende Christi met allen geloouigen, te weten, dat alle ghelouighen a der Godlijcker natueren deelachtich, ia 2. Petr. l.a.4. b Goden ende <= kinderen des alderhoochsten zijn, ende genoemt ctor.H,.e.28. worden, ende zijn inder werelt, ghelijck als Christus inder werelt 6 geweest is, ende sullen hem in zijnder toecomst gelijck worden, Ioan. 10. d34 Wanneer nu die mensehen der Godlijcker natueren delachtich, ia cloan. l.a.12 Goden ende kinderen des alderhoochsten, Christo op aerden ende q^.8^1^' inden hemel ghelijcformich worden, so worden sy dan noch niet j_[oaj 3 a i aent wesen, ende aender persoone selue dat Godt ende Christus is !). O neen, die creatuer wort neramermeer schepper, ende dat vleysch en wort nemmermeer die eewighe gheest selue, d welcke Godt is, Ioan. 4. c. 24. want dat is ommogelijc. Maer die geloouigen worden Goden ende kinderen des alderhoochsten door die e wedergeboorte, mededey- Ioan. 3. a. 3. linge, ende gemeenschap der Godlijcker natueren, der vromicheit, heerlijcheyt, claerheit ende des f eewigen leuens, ende worden ver- Ioan. 6^. f. 48. claert als God, lichten, als God een licht is, B leuen, als God leeft x Q0arin;h 15 eewelijck, Ende gelijck als God een Geest is, also worden sy oock c'2o geesten ende geestelijck, die na den wtwendigen corper ende wesen Syrac. 10 b. 13. h aerde ende vleysch zijn, of geweest zijn, ende totter // heer- Fol. 74 \ lijcheyt opgenomen, als God inder heerlijckheyt is. Maer die men- schen zijn daer, ende blijuen als creatueren, ende God als die schepper ende regeerder, » Nochtans zijn sy een, ende j Godt alles Ioan. 17.C.21. „ l.Cor. lö.c.28 in allen. Ghelijck als nu de gheloouigen door Christum verhoocht, in God verset2), der k godlijcker naturen deelachtich, ende Christo inder 2. Petr. l.a.4. heerlijcheyt gelijc worden, 1 also is Christus 00c om zijn broeders lPhilipp.2.a.5. willen vernedert, te weten, Nademael zijn broeders vleesch ende Hebr. 2.c. 14. bloet hebben, so is hy des selfden ghelijcker maten deelachtich geworden, ende also zijn broeders 3), inder nedericheyt, menschelijcker natuere, swacheyt, aenuechtinge, ende sterffelicheyt gelijck Hebr 5. a. 2. (n wtgenomen die sonde) geworden, is in de ° ghestalt des son- 0 Rom. 8. a. 3. dighen vleesch, verschenen, ênde op hem, als op den stereken her- Eeaie. 53. b.9. toch, p is die swackheyt aller zijnder broeders gheuallen, nochtans ^ ^ '14 int wesen is hy 1 dat woort, dat vleesch geworden is ende die r (jorinth. r anderde Adam, dat is de anderde mensch, die Heere selue van- 15. e 47 den hemel. {°Ioan'4°'b.9 Ten laetsten Christus is zijn broeders gelijc, ende zijn broeders p'gaim g2.a.6. zijn hem weder om gelijck, te weten, Christus 8 is Godt ende Gods ioan-10. d.34. soon, zijn broeders zijn vander genaden Gods door Christum Iesum, ul.Ioan.3.a.l. t Goden ende " kinderen des alderhoochsten, Ende v nadenmael si vHebr.2.c.l4. 1) NI. gelijkvormig. 2) Verset, d. i. verplaatst. 3) „Zijn broeders" staat in den derden naamval. vleysch ende bloet hebben, is Christus des selfden ghelijcker mate l.Ioan. 5.a. 5 deelachtich gheworden. Nochtans so is daer een onderscheyt tus- b Rom. 8. a. 3. 8Chen Christum ende zijn broeders, ten eersten, dat Christus ware 2 ^Tessal 2 b natuerlijck Godt ende a Gods soon is, b maer zijn broeders zijn 13 ' wtter ghenade Gods door verkiesinghe, aenneminghe, ende mede- Fól. 75deylinghe der God-//lijcker aert ende gauen, Goden ende kinderen Ioan. 1. b. 14. Gods (door Christum) geworden. Ten anderden dat Christus, c dat dMath. l.c.20 eewige woort vleesch geworden d vanden heylighen geest in Maria Luce. 2. a 7. der Ionckvrouwe ontfanghen, e ende wt haer gheboren is, daerom Actor. 2.d.31. is oock zijn vleysch reyn, onbeulect, heylich, f ende en heeft de Ioan. 6. f. 51. verderuinghe niet ghesien, g maer het is dat leuendich broot, ende Genes. 3.d.l9. gheeft die werelt dat leuen. Maer h zijn broeders comen naden l.Cor. 15.e43 vleysch vander aerden, ende keeren wederom totter aerden, » hoe ^PK°r a 8y ^n(^er toecoemst Christi met eenen onsterffelijcken ende ver- 20 PP,3-Ci daerden lijf door die cracht Gods becleet, ende also Christo gelijck- formich sullen worden ende zjjn wtter natuere quader ende son- Rom. 4. a. 5. digher aert, nochtans so wert haer sulcs van Godt i wt genade 8. a. 1. (joor Christum Iesum (soo langhe als sy in hem zijn ende bljjuen) Psalm. 32.a.l. i . . . voor geene sonden toegereeckent. So is dan nv gemeynlijck die vraghe, heeft Christus zijn vleesch ende bloet van Maria niet aengenomen, hoe heeft hy dan moeghen lijden ende steruen P Daerop is wederom onse vraghe, Is dat vleesch Christi vander aerden ende aertsch, ia van Adam ende zijn saet Rom. 5. b. 12. (k dat doch sondigher aert ende der vermaledijnghe onderworpen Ioan. 1. b. 14. is) hoe is dan 1 Gods woort vleesch gheworden? hoe heeft dan 1. Ioan. l.a.1. Christus voor onse sonden eewichlijck moegen genoech doen, ende Ioan. 1. b. 14. betalen? Daerom seyt ooc die schrift oueral, hoe dat Godt m zijn ^ eygen ende eenighen geboren soon, door welcken die werelt, ende e r' 'a' ' alle dingen gemaect zijn, voer ons inden doot ouerghegheuen heeft. Fól.75'. Ende soo yemant dan // seggen woude, is dan God ghestoruen? Antwoorden wy, dat noch die vader, noch die heylighe gheest, Ioan. l.b. 14. n maer die sone Godts mensch gheworden is, 0 ende heuet zijn 16- Godlijcke ghestalt wtghetoghen, ende een knechtelijcke ghestalt o i ïpp. .a. aen genomeil) p }8 naden vleysch ghestoruen, maer naden gheest l.Petr 3.C.18. leuéndich ghemaeckt, als Petrus seyt. Daerom seyt Paulus totten Actor.20.d.28 bisschoppen der gemeenten: 1 Neemt waer v seluen ende die cudde, ouer welcke v ghestelt heuet die heylighe Gheest, om te regeren de ghemeynte Gods, die hy met zijn bloet verworuen heeft, Aen Dent. 4. a 2. dese woorden des Apostels ghenoecht ons wel, wy willen daer 12. d. 32. niet r toe doen, noch daer af nemen, op dat wy niet ghestraft, Prouerb.30.a nQcji loghenachtich beuonden en worden, Wy schamen ons oock Actor.20d.28 niet me* Paulo opentlijck te belijden, dat Godt inden vleesch verI.Tim. 3.b.l5. schenen is, ende zijn bloet voor ons vergoten heeft. Maer so yemandt daerom wil kijuen, die en kijft niet met ons, maer met den Apostel, Iae met de gansche schrift, Daer toe ooc met vele bisschoppen ende leeraers, die eendrachtelijck teghen Nestorium den bisschop tot Constantinopolen beslooten hebben, te weten also, wy bekennen, dat Gods woordt inden vleysch gheleden heeft, ende inden vleysch ghecruyst is. Item wy seggen, a dat Christi vleesch I°an- leuendich maeckt, als dan Christus seluer zijn vleesch een spijse des leuens noemt. Nv ist ghewis ende warachtich, dat de geest Ioan. 6. g. 6 . leuendich maect, ende Gods woort gheest ende leuen is, ende alleene die siele spijst. Nadenmael dan dat vleysch Christi ooc ^ leuendich maeckt, ende een spijse // der sielen is, daerom soo moet 0 • oock dat vleesch Christi, de gheest ende dat woort Gods zijn. c Daerom noemt ooc Christus zijn vleesch dat leuendich broot joan. b. J-01- (welcke is Gods woort) ende daerom seyt Ioannes: d Dat woort is oan- vleesch gheworden. Daerom so is ten laetsten onse geloof, ende hertgrondige belijdinghe voor Godt den Heere, voor zijn Engelen, voor alle rechte Christenen, ende voor een yegelijck, e dat Iesus Christus is de 30*n'16^ eygen natuerlijcke, eenighe gheboren, eerste gheboren Soon des Rom g' d 32i leuendighen Gods, waerachtich Godt ende Gods Soon, een waer- jjebr. 1.*. achtich mensch, ende des menschen soon, God ende Gods soon, f van eewicheyt bi God, ende in God (van welcken hy gheboren Mich.&.a. 1. is) tot inder eewicheyt. Maer een mensch in der laetster tijt, nade belofte des Yaders door zijn eygen goetwillige gelatenheyt, gehoorsaemheyt, vercleyninge zijns seluen, aflegginge zijnder Godtljjcker ghestalt, ende aenneminge eender menschelijcker ende knechtelij cker ghestalt, wt oueruloeyende liefde geworden. Hierom is hy ooc e de • im- •arechte eenige Middelaer tusschen God ende den menschen. Want hy staet recht in dat middel, te weten, hy en is niet alleene God ende Gods Soon, maer hy is ooc een mensch ende des menschen Soon. h Den Yader is hy gelijck na zijnder Godheyt, maer ons ioan. ia c. du menschen is hy gelijc na zijnder menscheyt, behaluen de sonde, 1>Corinth 15ende alle sondighe ende aertsche aert onses vleeschs, Want hy is c47 de anderde Adam, de Heere selue van den Hemel. Sijn vleesch Math 27 e 44 heeft hi voor ons inden doot ouer ghegeuen, ende zijnen gheest Mare lö.a.aa. in de hant zijns Yaders beuolen. Ia ' dat de sonne in / den doot Christi verdonckert, ende toch niet vergaen en is, schijnet wel te betekenen, ende en mach niet onformelijck daer op bediet worden (nademael doch Godt in der schrift door de sonne afgebeelt, ende «a™. »*. de sonne genoemt wort) dat dat scijnsel der heerlijcheyt Gods, Sapienti5 a.6. Iesus Christus, j na den vleesch gestoruen is, ende euenwel na i.petr. 3.C.18. den geest leeft, als hy seluer seyt: k lek ben leuendich, ende was Apocal. l.d. doot, ende siet, ic ben leuendich van eewicheyt tot inder eevsicheyt. Drie yren is de sonne verdonckert geweest tegen haer aert, doch Ione. 1. c. 17. niet vergaen, a Drie dagen ende drie nachten is Ionas in de waluisch geweest, ende doch leuendich gebleuen, bouen de natuere. Alsoo is ooc Iesus Christus drie dagen doot geweest na den vleesche, l.Cor. 15.a.4. tegen zijn godlijcke natuere. b Weder om is hy aen den derden dach van den dooden opgestaen, ende na den gheest leuendich Ioan. 12. c. 24 gemaect, bouen de menschelijcke natuere. c Alsoo is dat edele Titum. 3. a. 4 weyten cornken ') Iesus Christus inder aerden geuallen, ende d heeft door zijn lijden ende doot, veel salichmakende vruchten voort Ioan. 10. a. 11 gebrocht. Also heeft de getrouwe ende eenige e goede herder Iesus Christus, na ende wt dat beuel zijns hemelschen Vaders, seluer zijn leuen van hem seluen gelaten, ende wederom tot hem genomen. Esaie,53.b.lO. Also is dat f onschuldich Lam Gods Iesus Christus, dat de sonden Ioan. 2. d. 35. der werelt wech neemt, 6 zijnen hemelschen Vader tot eenen soeten Ephes. 5. a. 2. ruec? maer on8 tot eewjger salicheyt, aent Cruys geoffert, want hy seluer ge wilt heeft. Dit is metten cortsten onse belijdinge vande Menschwerdinge Iesu Christi des Soons Gods. Daer beneuen seg- 1. Ioan.5,a.l. gen Wy 0ock, dat so wie de eewige Godheyt ende ware menscheyt Fol. 77r. jeau Christi // des Soons Gods niet en bekent, die is een Antechrist, want hy en gelooft niet in de getuychenis, die God getuycht heeft 2.Cor.5.b.l6 van zijnen Sone. Ende voort seggen wi met Paulo: h Van nv aen en kennen wy niemant na den vleesche, Ende oft wy ooc Christum gekent hebben na den vleesche, so en kennen wy hem doch nv niet meer. Daerom so yemant in Christo Iesu is, die is een nieuwe creatuer, dat oude is vergaen, siet, het is al nieu geworden. Daerom en ist niet genoech, dat wy bekennen, dat Iesus Christus de sone des leuendigen Gods, in Maria vanden heyligen gheest ontfangen, ende warachtich mensch wt haer geboren is, etc. Maer wy moeten Ioan. 1. a. 1. oock hem, als dat > eewich woort, ende een onuerganckelijc zaet ^I^trVd 23* ^0<*8 ^es eew^en Vaders, door den heyligen Geest ontfangen, l'loan 3 'b 7* bewaren, ende daer door onthouden worden: j So niet, so en helpt Math. 8. d. 29 al onse beroeminge der kennisse ende des geloofs niet: k Want Iacob. 2. c. 19. de Duyuel weet ende bekent wel, dat Iesus Christus Gods Soon is: Maer so weynich als de Duyuel sulcke wetenschap ende kennisse helpt, also weynich sal ons ooc die montlijcke belijdinge des geloofs helpen, sonder die leuendige, beuindelijcke, ende wercklijcke cracht Gods, welcker alle vrome Christenen deelachtich zijn. Ioan. 3. o. 16. Daerom seyt oock Christus: 1 Wie in my gelooft, die heeft dat 11. c. 25. eewich leuen. WaerommeP Daerom, dat hy een Godlijcke cracht, in een cracht des eewigen leuendichmakenden leuens in zijn hert ontfangen heeft, welcke so seer doordringt, reynicht, vernieut, ende 1) Weyten cornken, d. i. tarwekorrel. ten laetsten tot haren oorspronck, daer sy vandaen gesproten is, te weten, in dat eewige Godlijcke leuen, drijft, invoert, ende verset. // So nv yemant alsoo in Tesum Christum ghelooft, sulcke leuendighe FoK 77 cracht Gods ontfangen heeft, onde die ouer al aen hem gespuert wort, a die is een recht geloouich Christen, die bekent Christum Ioan. 3. c. 18. na den geest, want hy is b een gheest met hem, die verstaet oock, l.Cor.6.c.l7. wat eyghentlijck dat vleesch Christi is, want hy seluer is c vleesch Epbes.ö.c.30. van dat vleesch Christi, ende ghebeente van zijn gebeente, (1 daer d Ioan. 6. f. 54 toe so heeft hy inden geest ende warachtich geloof dat vleesch Christi ghegeten, ende zijn bloet gedroncken, door welcke vereeninge ende gemeynschap hy een wesen met Christo geworden is. e Dese Ioan. 17. a. 3. kennisse Gods ende Christi, is dat eewich leuen. Maer wat sus yemant') sonder sulcken inwendigen cracht Godts, sonder sulcke verlichtinghe des heyligen Gheests, endo sonder sulcke ghemeynschap ende mededeylinge des godlijcken zaets, der aert ende natuere Iesu Christi, van Christo Iesu spreeckt, dat is een ijdel geclap, ende een sprueck des blinden, die (na het gemeyn spreeckwoort) vander verwe (die hy niet ghesien en heeft, noch sien en can) disputeert ende ordeelt. Hierom willen wy een yegelijc, die hem een Christen beroemt, trouwelijck vermaent hebben, dat hy Iesum Christum alsoo leere kennen, also in hem ghelooue, ende also hem ontfange, dat hem Iesus Christus in den laetsten dach voor zijn f Broeder, Suster Math. 12.e.50 ende Moeder, voor God zjjnen Yader, ende voor alle wtuercoren Enghelen bekenne, ende aenneme in zijn eewich Rjjc. AMEN.// 1) Sus yemant, d. i. zoo iemand. Hlanbc yecb [Fol.78'.] te ftennisse 3esu Gbristt, bes eenfgen geboren Soons bes almacb tfgen enbe leuenbfgben (Bobs, ons t>ee« ren enöe SaKcbmafters, Enbe van ben onbeweecblljcften onwancftelbaren gront 3ijnber sallcbmaftenber leere, een corte ver» mantnge. * * * Door 2>. p. I Corfntb. 2. a. 23cfc en beb ntg niet wt= gbegeuen «et te weten onder v, ban alleen Jesum Cbrlstum enbe bfen ge cruist. // Fol. 78°. A Lle Broodera ende Susters, die a Godt vanden beginne totter Rom. 8. d. 29. salicheyt in Christo Iesu vercoren, maer nv met zijnen hey2^Tessal. 2. b. jjgen geegt en(je totter b ghemeynscliap zijns Soons door 1 Corinth. 1. dat Euangelium beroepen heeft, wunsche ick ghenade, vrede, ende a. 8. barmherticheyt van God onsen Hemelschen Yader, ende Christo Iesu, die hein seluen voor onse sonden gliegheuen heeft, op dat hy ons verlosGalat. l.a. 4. sen soude c van dese tegenwoordige erghe werelt, nae den wille Gods zijns Vaders, Welcken sy prijs van eewicheyt tot in der eewicheyt. AMEN.// Van de rechte kennisse Fo1- 79 r- Iesu Christi, des eenigen gheboren Soons Qodts, ende van zijnder salichmakender leere, een corte vermaninge. LIeue Broeders ende Susters in Christo Iesu, ende medegenooten inder genade Qodts, ende in der » ghemeynschap des Euangeliums, Philipp. l.a.5. nademael dat het nv de periculoose tijden zijn, van welcke Christus ende zijn Apostolen ghepropheteert hebben, te weten, b dat nv veel Math.24.a.4. valsche Christenen opstaen, ende vele verleyden, Daerom so worde * Tim. 4. a. 1. ic wt schuit der Christelijcker liefde ghedrongen, v een weynich 2 Petr> { door des Heeren ghenade, van die rechte kennisse Iesu Christi, inde. a. 4. ende van den onbeweechlijcken grondt zijnder salichmakender leere te schrijuen, hoe wel dat ick dat betrouwen tot v hebbe, dat ghy als kinderen des nieuwen Testaments, van God seluer geleert zijt, door de saluinge die ghy van hem ontfangen hebt. Nochtans, nademael de leden eens lijfs (<= als de Apostel seyt) niet eenerley werc- Rom. 12 a. 4. kinge en hebben, ende haer onder malcanderen dienen, een yeghelijck J Cormth. 12. lidt na zijnder aert, gaue ende werckinge, ende dat alle tot des Ephes.4.b.l6 lijfs beteringe ende bewaringe. Daerom so begeere ic mijn beminde broeders ende susters, mijne leden in Christo Iesu, met mijn cleyne gaue te dienen, Christum Iesum ende zijn woordt recht voor te stellen, aen te wijsen, ende in te beelden. Want naedemael ick sie ende hoore, dat haer vele onderwinden, Christum // Iesum te ver- Fol.79 cleynen. De eene zijn waerachtige Godtheyt verlochent. De ander zijn mcnschwerdinghe niet recht bekent. De derde zijn godsalige Leer verwerpt, ende dat also de eenige geboren Sone Gods Iesus Christus, menigerley wijs gelastert wort (gelijck als de heylige Gheest te voren gheseyt heeft, dat Christus den ongeloouigen is d eenen Esaie.28.c.l6. steen des aenstoots, eenen steen der ergenisse, ende e een teecken, g^uce 2 e%4 den welcken tegen gesproken sal worden) so dringet my de liefde mijns Heeren ende Meesters Iesu Christi, dat ick (so vele in my, zijnen armen dienaer ende onnutte knecht is) mijne bekentenis doe, ten eersten van zijne warachtige Godheyt, ten anderden van zijn heylighe menschheyt, ten derden van zijne salichmakende Leere, want mijns herten vruechde is, Christum Iesum te prijsen ende te roemen, tegen alle lasteraers ende verachters Christi, ende zijns woorts. Die wijs zijn in haer eyghen oogen, ende haer seluen verIerem. lO.a 8. standich achten, ende doch met alle haer wijsheyt a narren voor Barucli. 3. d. Godt zijn, aen welckers wijsheyt, de Phariseen ende Schriftge23. leerden, de Disputeerders deser werelt, ende de ondersoeckers der hooger onbegrijpelijcker dinghen, altijt tot narren gheworden zijn, Esaie.29.0.1-4. ende noch worden, ghelijck als geschreuen staet: b lek wil teniet l.Cor. l.c.18. maken de wijsheyt der Wijsen, ende dat verstant der Verstandigen wil ick verwerpen. Waer is de Wijse? Waer is de Schriftgeleerde ? Waer is Disputeerder deser werelt? En heeft Godt de wijsheyt deser werelt niet tot sotheyt gemaect? Fol.80r. Daerom bidde ic alle mijn Broeders // ende Susters, door de bermherticheyt Godts, ende door de liefde des Gheestes, dat ghy niet wijs en wilt zijn in v eyghen ooghen, noch by v seluen verstandich, maer dat ghy Christum Iesum alleen voor die Wijsheyt Godts houdet, bekennet, ende toestaet '), dat alle ghenade door hem gheworden, alle salicheyt door hem ghecomen is, ende dat ons Actor. 4. a. 10. c gheen ander Naem onder den Hemel ghegheuen en is, waer in wy mochten salich worden, dan in den naem ons Heeren Iesu Christi. Maer tot deser salicheyt en mach niemant comen, hy moet eerst Christum Iesum recht bekennen, Ende dat is de rechte kennisse Iesu Christi, dat wy beyde, zijn warachtige Godtheyt, ende zijn reyne onbeulecte menscheyt bekennen. Van zijn warachtighe Esaie. 9. b. 5. Godtheyt, ghetuycht de Propheet Esaias alsoo: d Ons wort een Kint geboren, ende eenen Soon gegeuen, op de schouderen sal dat Rijcke leggen, ende sal met zijnen naem genoemt worden, de wonderbaerlijcke Raetgeuer, de stereke God, de eewige Vader, de Vorst des vredes, die en sal geen eynde maken, dat Rijck ende vrede te Lnce. 1. f. '>4. vermeerderen, ende e sal op den stoel Dauids sitten in zijn Rijck, dat selfde te bereyden ende vast te maken, met billicheyt ende gerechticheyt tot inder eewicheyt. Noch seyt Esaias: Neemt waer uwe God, neemt waer, de almachtige Heere sal comen, ende zijn volck met zijnen arm regeren, ende salse, als een Herder zijn Cudde, weyden, etc. Dese Herder, van Godt den hemelschen Vader beloeft den volcke Israels, is Fól. 80 Christus Iesus, die // rechte Dauid, Coninck Israels, Vorste ende Math. 10. a. 6. Herder, f die ghecomen is te besoecken dat verloren Schaep van Ioan. lO.a. 11 dat Huys Israels. Daerom ghetuycht hy oock van hem seluen, dat 1) Toestaet, d.i. toegeeft. hy een goede Herder is, ende set zijn leuen voor zijn Schapen. Ende Petrus seyt: a Ghy waert hier voormaels als de dwalende l.Petr.2.c.25. Schapen, maer nv zijt ghy bekeert tot den Herder ende Bisschop uwer sielen. "Voort so propheteert Esaias, van dat nieuwe ende hemelsche Ilierusalem (welcke is de Christelijcke gemeynte) ende seyt: Die Esaie.54.a.5. v gemaect heeft, sal v Heer ende Man zijn, zijnen naem is, de Ileere der heyrscharen, ende v verlosser sal zijn de Heylige in Israël, de Heere der gantscher werelt. Dese prophetie betuycht ons ghenoech, de waerachtige Godheyt ende heerlijcheyt Iesu Christi. "Want oftmen schoon segghen ende voorweynden wil, dat Godt do Vader seluer de Heere ende Man zijnder ghemeynten is, alsoo wy oock bekennen ende toestaen, dan niet te min soo ist onwederspreeckelijck, dat Christus Iesus eyghentlijck int nieuwe Testament de Heere ende Bruydegom Hierusalems is, alsoo hy seluer ghetuycht met dese woorden: b Hoe connen de Bruydegoms kinderen Matt. 9.b.l5. rouwe draghen, so langhe als de Bruydegom by haer is? Maer de tijt sal comen, dat de Bruydegom van haer ghenomen wort, ende dan sullen sy vasten. Ende loannes de Dooper bekent, dat hy des Bruydegoms vrient, maer Christus de Bruydegom is, ende seyt: c Wie de Bruydt heeft, die is de Bruydegom: Maer de vrient des Ioan- 3. d. 29. Bruydegoms staet, ende hoort hem toe: Die selfde//mijn vruechde Fol.81r. is nv veruult. Hy moet wassen, maer ick moet afnemen, ende Paulus spreect totten Corintheren: d Ick heb v vertrout eenen man, 2Cor. ll.a.4 dat ick v Christo een reyne ioncfrouwe toebrachte. Ende loannes seyt inder Openbaringe: e Ic sach de heylige stadt, dat nieuwe Apocal.21.a.2. Ierusalem, van God wt den Hemel dalen, toebereyt als een Bruyt haren man, ende ick hoorde een groote stemme vanden stoel, die sprac: Siet daer een Tabernakel Godts by den menschen, ende hy sal by haer woonen, ende si sullen zijn volck zijn, ende hy selue Godt met haer, sal haer Godt zijn. Ende daer na quam een Engel tot hem, ende sprack: Coemt ick wil v de vrouwe wijsen, de Bruyt des Lams, ende voerde my inden geest, op eenen grooten ende hoogen berch, ende toonde my de groote Stadt, dat heylige Ierusalem, nederdalende van God wten Hemel, ende heeft de heerlijcheyt Gods, etc. "Wt dese woorden ist openbaer dat Christus Iesus, dat lam Gods, oock de Bruydegom ende man des nieuwen Ierusaleins is. Also is hy oock de Verlosser, die zijn Bruyt bemint ende hem seluen voor haer gegeuen heeft, als Paulus seyt, f op dat hise heylichde, ende heeftse ge- Ephes. ö.c.27. reynicht door dat waterbat int woort, op dat hy hem daer stelde een heerlijcke Gemeynte, die niet en heeft eenighe vlecke oft rimpel, oft yet dies gelijcks, maer dat sy heylich ende onstraffelijck sy. Psalm 45 b 11 Hier mede coemt ouer een, dat de Propheet Dauid seyt: Hoo dochter ende neycht uwe ooren, vergeet v volc, ende dat huys dijns vaders, so sal de Coninc lust tot uwer schoonheyt hebben, Fól 81'. want hy is v Heere, ende ghy sult hem aenbidden. // Dese Coninc Apocal 19. c. is Christus Iesus, die eenen b naem geschreuen heeft op zijn cleet 16. ende op zijn dgyen*), een Coninck alder Coningen, ende een Heere alder heeren. Daerom sal hem ooc de Bruyt, dat is, de Christelijcke gemeynte eeren ende aenbidden. Ende ooc noch so propheteert Ieremias van Cbnsto, ende seyt: Ierem 23 a.5 c Biet de dagen comen, spreect de Heere, dat ick verwecken sal de 33. c. 15. gherechte Plante Dauids, die sal regeren, ende de sake wgsselijc wtvoeren, tot zijnder tijt sal Iuda gheholpen worden, ende Israe seker woonen, ende dit is den name, met welcken hy sal genoem worden, de Heere onse gerechte. Dese naem, Heere, gelijck als hem de Propheet hier noemt ende set, is by den loden de onw sprekelijcke name, welcken sy tetragrammaton noemcn weleken naem de heylige Bibelsche Schrift niemant en geeft, dan alleen den warachtigen God ende Heere. , Daniël 2 g 45 Item daer Daniël Christum ende zijn rijck aenwijst, spreeckt hy vanden steen, die sonder handen afgheschuert is, vanden grooten Berch, ende seluer tot eenen grooten Berch geworden is, diet a veruult. Dit is een grondige Prophecie, ende een onwederspre elijcke ghetuychenisse vande waerachtighe Godheyt ons Heeren les Christi. Want dat de steen sonder handen afgeschuert is vanden grooten Berch, beteeckent ons de wonderbaerlijcke, onbegrijpelijc e Prouerb. 8. c. ende d onwtsprekelijcke geboorte des Soons Gods esu ris ï, w 22- God zijnen Hemelschen Vader, e die voor dat begin alder Crea- Aotor 8 d32.' tieren gheschiet is, daerom en connen oock alle Cre*tuere° Collos. l.b.15. selue niet begrijpen noch wtspreken, maer het is gen-oecs ,^ ^ Fol.82'. dat sonder alle twijfel weten ende vast gheloouen, dat Ie Mich. 5. a. 1. de Sone des leuendighen Gods is, ' vanden beginne ende van de daghen der eewicheyt wt Godt gheboren is, zijnen wtganck ende afcoemste van Godt heeft, also de schrift rijckelijc op veel P1**861 betuycht, waer mede dan zijn waerachtige Godheyt genoec ew sen ende betuycht is, ende ooc beuesticht. Want het is een ong Ioan. 3. b. 6. twijfelt woort, ia dat getuychenisse Iesu Christi selue gag van zijns gelijcken geboren wort, ende daerom z^n de Va , zijne eenige gheboren Sone Iesus Christus, eens Godlijcken wesens ghelijck als de groote Berch, ende de steen, die daer sonder handen afgheschuert is, eender substantien zijn, hoe wel alle Creatuersche 1) Lees: dyen, d.i. dijen, heupen. gelijckenisse al te swac zijn, om dat Goddelijcke wesen eyghentlijck af te beelden, want de onuolcomenheyt der Creatueren, en can de volcomenheyt des Scheppers niet gantschelijc wt drucken. Item dat de steen sonder handen daer af geschuert is, vanden grooten Berch, ende selue tot eenen grooten Berch geworden is, diet al veruult, dat leyt Daniël selue daer na also wt, dat de God des Hemels, zijnen Christum sal opbrengen, a die alle ge welt op Aerden, daer toe inden Hemel sal hebben, welcke eer, macht ende heerlijcheyt Godt de Vader niemant en geeft, dan alleen zijnen eenigen geboren Sone Iesu Christo, die van hem geboren, ende wtghegaen, ende daerom een met hem is, also, b dat alle wat de Vader heeft, dat selue heeft ooc de Sone, ende wat de Sone heeft, dat selue heeft oock de Vader. Alsoo Christus oock seluer op veel plaetsen zijns // Euangeliums betuycht, iae de tijt soude my te cort worden, als ick wt dat oude Testament alle de spruecken, ende getuychenisse van Christo Iesu, van zijn waerachtige Godheyt, van zijn eewich Rijck, van zijn Godlijcke eere, macht ende heerlijcheyt, ende daer toe alle de schaduwen ende figuren van c Melchisedech, van d Isaac, van Ioseph, van Simson, van Mose ende Aaron ende zijnder Roeden, die in eenen nacht gebloeyt ende Amandelen gedragen heeft, van dat e Hemels broot, ende vanden { steen, wt welcken water geuloeyt heeft, vande 6 slanghe, die Moyses tot een salichmakende teecken, in der woestijne, opgericht heeft, van Dauid ende Salomon, vanden alderheylichsten beyde der h Hutten Mosi ende des Tempels Salomonis, vanden gulden Altaer, van menigerley Offeren, vanden genaden stoel, ende wat der figueren meer is, die ons alle op Christum Iesum wijsen, hier souden verhalen ende wtlegghen. Daerom beueel ick sulcx den Christelijcken Leser, die mach de Schrift seluer daer op ondersoecken (also ooc Christus totten loden sprack, i dat sy de Schrift souden ondersoecken, want die gaf getuychenisse van hem) ende i Godt om wijsheyt bidden, hy salse hem wel geuen. Nochtans so wil ic noch sommige spruecken wt dat nieuwe Testament, tot beuestinge der warachtiger Godheyt ons Heeren Iesu Christi, metten cortsten aenteeckenen. Ten eersten soo is Christus Iesus de eerste geboren, de eenige geboren, ende eygen Soon des almachtigen, leuendigen Gods, welcke dan alleen genoech is om zijn warachtige Godheit te betuygen, als bouen geseyt is. Want nademael dat de k Soon vanden Vader natuerlijcker doch onwt-//sprekelijcker wijse geboren is (' gelijc als dat schijnsel vander Sonne, ende den schijn vanden viere natuerlijc wtgaet) daerom ia hy ooc zijnen Vader ouer al gelijc, also dat hy selue tot Philippum gheseyt heeft: m Philippe, wie my siet, die siet ooc mijnen Vader, daer van noemt hem oock de Schrift X. 11 Math.28.c.l8. Luce. 10. c. 22 Ioan. 16. b. 15 Fol. 82 Genes. 14. c. 17. d Genes. 22. a. 1. Exod.l6.d.l6. fNum.20.b.l0 Psalm. 78. b. 15 gNum.21.b.9. Sapient. 16. a. 6. Exod. 36. * Ioan. 5. d. 39. Iacob. 1. a. 5. Psalm. 2. a. 7. Hebre. l.b.5. Fol. 83 Sapient. 7. d. 25. Ioan. 14. a. 5. Sament 7 d * een Beelt des onsienlijcken Gods, een schijnsel des eewigen lichts 25 'een onbeulecte Spiegel der Godlijcker claerheyt, een schijnsel der 2. Cor. 4. a.4. eeren q0js ende een afdrucksel oft Euenbeelt zijns wesens, w Colloes l.b.15. wt dan Uchtelijck verstaen mach worden, hoe effen ) hem de Vader Hebre. l.a.3. ^ ^ ^ ende hoe gantschelijc de Sone den Vader Mnffi 11 a 27 afdruct. Daerom seyt oock Christus, b dat niemant den Sone en 1 6 ' " ' kent dan alleen de vader, ende niemant en kent den vader, dan alleen de sone, ende so wie dat de sone wil openbaren. So gantsch een zijn de soon ende de vader, ende kennen haer ooc alleen onder malcanderen, ghelijck als die eens Godlijcken wesens zijn, eenen loan 5 b 20. wille eewelijck te samen hebben c alle dinc met ™al^de^n 16. b. 14. wercken, ende alle dinc met malcanderen gemeyn hebben Dit 17. c. 22. betuvcht Ioannes int begin zijns Euangeliums, daer hy vande loan 1 a 1. warachtige Godheit Iesu Christi schrijft also: d Inden beginne was L woort, dat was inden beginne by God, etc. ende dat woort s vleesch gheworden, ende wy hebben zijne heerlijcheit gesien, als de heerlijcheyt des eenigen geboren, vanden Vader, die vol ghenade ende waerheyt is. Dit is een onwedersprekelijck getuychenis van de eewige Godheyt Iesu Christi des eenigen geboren van den vader, dewThy dat woort wa., inde» beginn, bi God., ende GodUeto Fat 83' was dut woort, eto. ƒ/ Dit beoestioht oock Chrutua «elue, daer me e Ioan 8 c 58 dat hy totten loden sprac: e Voorwaer, voorwaer segge ic v, eer Abraham geboren worde, ben ick. Ende in zijn gebet sprac hy. loan 17 a 5 f Vader verclaert my by v seluen met de claerheyt die ick by v hadde, al eer de werelt was. Ende inde Openbaringe Ioanms getuycht ende spreect Christus van hem seluen, effen op de wxjse, als God door Anocal 1 d Esaiam van hem seluen spreect. fc' Ick ben de eerste ende de laetste 17P ' item Ioannes betuycht oock in zijnen Epistel crachtelijck de Esaie.41.a 4. warachtige Godheyt Christi, daer in dat hy Christum, dat wooit 42. e. 12. , leuen8 noemt, ende oock dat eewich leuen, ende seyt: 1 Dat lVan'l al daer vanden beginne was, dat wy ghehoort hebben, dat wy met onsen oo<*en ghesien hebben, dat wy beschout hebben, ende onse handen getast hebben, van dat woort des leuens, ende dat leuen is geopenbaert, ende wv hebben gesien, ende getuyghen ende vercondighen v dat leuen, dat eewich is, welcke was by den vader, ende is ons geopenbaert. Item, i -Sc 20 1 Wv weten dat de Sone Godts gecomen is, ende heeft ons eenen sin 1. Ioan. 5.C.2U y ^ ^ bekennen 80uden den warachtigen, ende wy zijn inden waerachtigen, in zijnen Sone Iesu Chnsto, dese is e warachtighe Godt, ende dat eewich leuen. Ilier mede coemt ouei een dat Paulus seyt totten Komeynen, i van zyu vrienden na den vleessche, die van Israël zijn, den welcken de Rom. 9. a. 4. 1) Effen, d.i. nauwkeurig. kintschap toebehoort, ende de heerlijcheyt, ende dat verbont, ende de Wet, ende den dienst Godts, ende de beloften, welcke oock de Vaders zijn, wt welcken Christus is nae den vleessche, die daer is Godt ouer al ghe-//benedijt in eewicheyt. Amen. Fol. 84'. Maer dat is het vernuft ') onbegrijpelijck ende moet alleen met dat gelooue geuaet worden, dat Iesus Christus, die wt de Vaders is na den vleessche, dat de selue God is ouer al ghebenedijt in eewicheyt. Daerom seyt Paulus, a dat de Godsalighe verholentheynt2) l.Tim.3.b.l5 groot is, te weten, dat Godt geopenbaert is inden vleessche, gherechtueerdicht inden geest, verschenen den Engelen, gepredict den Ileydenen, gelooft vander werelt, opgenomen inder heerlijcheyt. Dese verholentheit en conde de Apostel Thomas ten eersten niet bekennen, mer doen hy van God door den heyligen geest verlicht, ende door de eruaringe recht geleert, ende also recht geloouich geworden was, sprac hy tot Christum: b Hjjn Heer, ende mijn Godt, welcke Ioan.20.d.28. bekentenisse Thome, niet totten Vader, maer tot Christum gesproken is, ende daerom niet op den Vader, maer op Christum moet verstaen worden. Item Paulus schrijft totten Collossensen, c dat door Christum Iesum Ioan. l.e. 3. alle dinc geschapen is (als ooc Ioannis int eerste geschreuen staet) ColloBs.l.b.16. dat inden Hemel, ende oock op Aerden is, dat sichtelijck ende onsichtelijc, het zijn Troonen oft Heerschappijen, oft Vorstendommen, oft Ouerheden, het is al door hem, ende in hem gheschapen, ende hy is voor allen, ende het bestaet al in hem. d Daer toe so Colloss. 2. a 2. ligghen in hem verborgen alle Schatten der wijsheyt ende der kennisse Godts, ia de gantsche volheyt der Godheyt woont in hem lichamelijck. Daerom so getuycht de Apostel so claerlijck totten Hebr. 1. a. 3. Hebreen, e dat de sone alle dinc behout met de woorden zijnder cracht, ende // daer na, f als hy inuoert de eerste geboren inder Fol. 84 werelt, spreeckt hy: Alle Engelen Gods sullen hem aenbidden. Hebre. l.b.6. Maer wat dit voor een aenbiddinghe is, verclaert Christus seluer in Ioanne, ende seyt, 6 dat de Vader niemant en ordeelt, maer Ioan. 5. b. 22. heeft alle oordeel den Sone gegeuen, op dat si alle den Sone eeren, gelijc als si den Vader eeren. Wie den Sone niet en eert, die en eert ooc den Vader niet, die hem gesonden heeft. Item de Apostel schrijft ooc int selfde Capittel van het onderscheyt des Soons Gods ende der Engelen, ende seyt h dat Godt zijn Hebre. l.b. 7. Engelen tot geesten maect, ende zijn Dienaers viervlammen, maer totten Sone spreect hy: > God uwen stoel duert van eewicheyt tot Psalm.45.b.7. inder eewicheyt, de scepter dijns Rijcx is een oprechte scepter, ghy hebt bemint de gerechticheyt, ende ghehaet de ongherechticheyt, daerom heeft v God gesalft uwe God met de olie der vruechden 1) Het vernuft, d. de rede. '2) Lees: verholentheyt. bouen uwe medegesellen. Ende ghy Heere hebt vanden beginne de Aerde gegront, ende de Hemelen zijn uwer handen werc, de selue sullen vergaen, maer ghy sult blijuen, etc. Daer zijn noch veel meer spruecken ende ghetuychenissen int nieuwe Testament, die Christo Iesu alle Goddelijcke eere, macht, cracht, ghewelt, heerlijcheyt ende eyghenschap toe schryuen ende toe eygenen, maer het en is niet van noode alsulcke alle hier te verhalen Want wt dese alle voorberoert ist openbaer genoech, wie Iesus Christus is, ende wat hy is, nademael hem de Proplieten ende Apostolen also wtdrucken, ende alsoo van hem ghetuyghen, Esaie 9. b. 5. te weten, * dat hy is de stercke Godt, de eewighe Vader, de almachüghe Fol.85'. Heere, de Heere der Heyrscharen, de // b Heyhghe Israels, de E8aie.40.c.25 Heere der gantscher werelt, de c gherechte Plante Damds , hoe wel i Rom. 8. a. 3. dat hy in de ghedaente des sondighen vleeschs verschenen is, Hebre. 5. a.2. j dan noch sonder alle sonde ende sondige aert was, een reyn k lichaem hadde, van Godt den Hemelschen Vader, door den hey- j Corinth.ö.b. lighen Gheest hem bereyt, ende alsoo een 1 onbeulect Paeschlam 6. was, ende onse sonden wech nam, ende wy met zijnen bloede 1 Petr. l.c.19. I) Lees: getuychenisse. bcsprenghet, oude M. 86 ■. om dat hy B^VSt aert end» nature moei,ten worden. Se?,diS eenigbe V-, *- "fë tot Ie. 17. a. 5. ' die voor dat begin da._ werelt vereta ™ I ^ Mm 2. Cor. 8.b.9. .te,ffelij. men.eh. ^ rden •J.ej« ^ u fa menKhe,ücker Philipp.2.a.5. geworden, die in godlijc g , „ D Wiishevt die voor a* - Ioan. ^"JÏJÏÏgffnne was by W —31- txrs. in;n- 6f 6" rsra ^^VSStz vrzx 8.b.23.10.d36 ghebracht heeft, die en is n wtgegaen 1 van bouen 16.a.5.17.a.5. °ergte Adam gemaect is) maer van God wtgegaen m Apocal. l.d. men ende is de Heere selue vanden Hemel. « f iè gecomen van rijn hejlige .tede om Kon te Zach. 2.b. 10. 'ende de oo, —ï-TïS sSs ss ;jr,J^rs£? 1) Gelaten, d.i. veronachtzaamd. ende a met hem alle die van hem comen, tot het eynde der werelt. Rom. 5. b. 15. Want sy comen alle van eenen dooden Adam. Daerom zijn sy oock l-C01-15 c-21 alle den doot onderworpen. Soude nv dese sonde betaelt, dese doot wech genomen, der gerechticheyt Godts genoech gedaen, ende den dooden mensche dat leuen weder gebracht worden, so moeste de b Sone des alderhoochsten Luce. 1. c. 31. verschijnen, mensoh worden, c onse sonden op hem nemen, voor ons steruen, ende door zijnen doot ende bloet triumpheren, tegen duyuel, petr 2.c.24 sonde, doot, ende Helle, ia ons d door dat eenich offer zijns lichaems 3-' c> 18'. met God zijnen Yader eewelijc versoenen. Daerom seyt Ioannes, Hebre. 10.a.l0 e dat de Sone Godts verschenen is, dat hi onse sonden soude wech 1. Ioan. 3. a.5. nemen, ende de sonde en is niet van hem. // Ende Paulus seyt, Fol. 87 f dat nademael ons Christus vanden vloeck des werelts verlost heeft, Galat. 3. b. 13 so is hy voor ons eenen vloeck gheworden. Ende noch eens: 6 Dat Rom. 8. a. 3. de Wet onmogelijc was (om datse door tvleesch gecrenct was) dat dede Godt, ende sant zijnen Sone inde gedaente des sondighen vleeschs, ende verdoemde de sonde int vleesch door de sonde, dat is, als de Apostel selue met andere woorden verclaert, te weten, h dat Godt 2.Cor. 5.c.21. den ghenen, die van gheender sonden en wiste (welcke is Christus Iesus zijne eenighe geboren Sone) voor ons tot sonde, dat is, tot eenen offer voor de sonde, gemaect heeft, op dat wy in hem worden de gerechticheyt die voor Godt ghelt. Om deser gerechticheyt wille, dat is, op dat wy mochten gerechtueerdicht worden, so heeft Christus hem seluen inden doot ouergegeucn, ende is de alder verachtste onder alle menschen gheworden, geljjck de Propheet seyt: » Hy en sal noch gedaente noch schoon- Esaie.53.a.5. heyt hebben, so wy hem aensien, en sal geen schoonheyt daer zijn, wy en sullen zijnder niet begheeren. Hy sal de alder slechtste ende verachtste zijn, ende een man, die de smerten ende crancheden wel besocht heeft. Wy sullen hem so slecht ende verworpen rekenen, dat wy oock onse aengesicht voor hem verberghen sullen. Hoe wel hy alleen onse crancheden waerlijcken wech neemt, ende onse smerten draecht. Noch soo rekenen wy hem, oft hy van Godt geslaghen, ghestraft ende geswackt is, so hy doch om onser ouertredinge gewont, ende om onser boosheyts wille gheslaghen wort. Want de boete onser straffe 1.1 etr. 2.c.24. leyt op hem, ende i door zijne // stramen worden wy gesont, etc. Fol. 88 Daerom so mocht Christus in de tijt zijns lijdens wel segghen, als Dauid van hem gepropheteert hadde: * Ic ben eenen Worm, Psalm.22.a 8. ende gheen mensch, eenen spot der lieden, ende een verachtinge des volcks, alle die my sien, spotten mijnder, sperren den mont op, ende schudden dat hooft. Ende wederom: 1 Honden hebben Psalm.22.b.l7 my omcinghelt, ende der boosen Rotte heeft hem ouer my ghe- Math.27.c.35. maeckt. m Sy hebben mijn handen ende voeten door ghegrauen, Marc.l5.c.24. ick mocht alle mijn gebeente tellen, maer sy aenschouwen my, ende sien haren lust aen my, sy deylen mijn cleederen onder haer, ende worpen dat lot ouer mijn gewaet. Daer aen is nv getoont de gherechticheyt Gods dat hy zijnen eenighen geboren Sone so seer gheslaghen ende vernedert heeft om der. sonden wille zijns volex: Want hoe seer dat God de sonden haet, is openbaer wt dat, dat hy hem ouer de ongehoorsaemheit Rom. 5. b. 15. ende ouertredinge eens menschen (» waer door wy dan alle sondaers gheworden zijn) niet en heeft laten versoenen (want zijn gerechMath. 27. *. ticheyt duert eewelijc) al eer dat hy zijnen lieuen eenighen gheloan. 19. *. boren Sone soo iammerlijck vanden Godloosen ende Heydenen heeft laten handelen, zijn cuysch ende heylich lichaem soo heeft laten doorwonden, zijn hooft met een doornen Croone soo heeft laten doorsteken, ende ten laetsten den bitteren ende alder schandeljjcsten Ioan. 3. c. 16 doot voor ons aent Cruys heeft laten ljjden. b Och wat heeft de eenighe gheboren Sone Gods Iesus Christus, onse HEERE ende Fol. 88 trouwe Salichmaker // voor ons al geleden: Die daer is de eewige wijsheyt ende waerhey t Godts, die niet liegen noch feylen en can, die hebben Ioan. 7. a. 12. si voor een c luegenaer ende bedrieger des volex ghescliolden. d Die dl.cor.l.d.29. daer j8 de gherechticheyt ende heylicheyt alder gheloouigcr, ende Ioan. 1. c. 29. dat onschuldich e Lam Gods, die van gheender sonden en weet, ia Math.27.e.37. de sonden der werelt wech neemt, f dien hebben sy onder de Mis2.Cor.5.c.19. daders gherekent. Die daer is de vrede alder Christenen, ende ede Ephes. l.b.10 versoeninghe van alle dat inden Hemel ende opter Aerden is, dien Colioss 1 b 20 hebben sy voor eenen oproerijschen Sectemaker beschuldicht ende Sapient.Y d. beclaecht. Die daer is h dat schijnsel des eewighen lichts, een 26. onbeulecte Spieghel der Godlijcker claerheyt, ende dat i Euenbeelt r ii°r 4' h \ des onsichtbaren Gods, i in welcks aenghesicht haer verblijden de HehnT'l a 3 Enghelen inden Hemel, ende in welex k claerheyt haer spieghelen j l.Petr.i.b. 1*2 alle gheloouighen opter Aerden, voor dien hebben sy haer aenk 2.Cor.3.c 18 ghesicht verborghen, ende voor Pilato gheroepen, hen wech, hen Math.27.c 22. wech, > cruyst hem. Ia die daer is de Ileere der gantscher werelt, Galat. 3. d. 27 djen hebben sy verloochent, ende voor haren Coninc niet willen Psalm.22.b.l9 aennemen< m Die alle rechte geloouighe ende ghedoopte Christenen 7°^n3g " 1 ' becleet, met dat cleet der gerechticheyt, ende met den Mantel des Apocal.22.a.l. salicheyts, dien hebben si bloot ghemaect, ende naeckt aent Cruys p Psalm. 69.d. geslagen, ende n zijn cleederen onder haer ghedeylt, ende ouer zijn Ioan 19 e 29 ghewaet dat lot gheworpen. Die 0 alle dorstighe sielen dat water °Hebre 12 a de8 leuens om niet gheeft) p dien hebben sy in zijnen dorst Azijn 2. a' te drincken ghegeuen. Ende die daer is de i Hertoch des leuens, Fol. 89r. dien hebben sy gedoot. // Ende dit altemael heeft die hemelsche vader de almachtige Godt, zijnen eenigen geboren sone IesuChristo, om onser sonden wille opgeleyt, ende wort doch sulcks (eylacy) van die ganse werelt so weynich bedocht Het roemen haer hedensdaechs wel vele menschen des verdienst Iesu Christi, zijn doots ende bloets, maer weynich worden daer gheuonden die met rechten vlijt dat lijden des Ileeren also bedencken, ende ter herten neemen, dat sy daer door gebetert worden, die sonden sternen, ende der gerechticheyt leuen. Ten anderden, a so heeft God zijnen eenighen ghebooren Soone l.Ioan.4.b.9 inder werelt ghesonden, dat wy door hem sullen leuen, h waer- Ephes. 2. a. 6. mede dat God zijnen vaderlijcken gunst, ende liefde onueruloedelijc acn ons getoont heeft, c niet om yemants goede wercken willen Tit. 3. a. 5. (want wy hadden alle ghesondicht) maer daerom, dat Godt (1 die a. daer warachtich is in zijnen woorden, zijn belofte, die hy Adam, Rom> 3. a, 4. c Abraham, Isaac, Iacob, Dauid, ende den anderen vaders gedaen eGenes. 17.c. hadde, trouwelijck heeft willen houden, 1 die rijckdommen zijnder 19 ouer ons heeft willen wtstorten, ende na zijnder barm „ \ ' 0" R herticheyt ons salich maken gelijc ris gheschreuen staet, f> Also ioan. 3. c. 16. heeft God die werelt bemint dat hy zijnen eenigen Sone ghaf. Ende Paulus totten Romeynen: is God met ons, wie wil teghen Rom.8. d.31. ons zijn, die oock zijn eygen sone niet verschoont en heeft maer heeft hem voor ons allen ghegheuen, hoe en sonde J) hi ons niet alle dinck met hem geuen. > Daer aen is nv verschenen die liefde Gods als Ioannes seyt, i.Ioan.4 b.9 dat hy zijnen eeni-//gen gebooren sone gesonden heeft in die werelt, Ful.89'. dat wy door hem sullen leuen, Daer in staet2) die liefde, niet dat wy God lief ghehadt hebben, maer hy heeft ons lief gehadt, ende heeft ghesonden zijnen eenigen sone tot een versoeninghe voor onse sonden, Ende dit heeft Godt by ons gedaen, doen wy noch zijn vianden waren, als Paulus betuycht, te weten j dat Christus, doen Rom.5. a. 6. wy noch swac waren nader tijt, voor ons godloosen gestoruen is, Ende wederom: God pryset zijne liefde tegen ons, dat Christus voor ons gestoruen is, doen wy noch sondaers waren. Daerom mogen wy met den Propheet wel seggen, k dat ons Psalm. 103. b. Godt niet ghedaen en hoeft na onse sonden, ende en heeft ons 10 niet vergouden na onser ongerechticheyt. Want dat moeten wy Ephes. 2. a. 3. alle met Paulo wel bekennen, dat wy hier voormaels onsen wandel onder die kinderen des ongeloofs hadden, met lusten ons vleysches, ende deden den wille des vleesches, ende der vernuft, ende waren 00c kinderen des toorns wt natueren, ghelijck als die anderen. Maer Godt (spreeckt die Apostel) die daer rije is van bermherticheyt, door zijn groote liefde, daer hi ons mede liefgehadt heeft, doe ghenaden 1) Lees: soude. 2) Staet, d. ». bestaat. wy noch doot waren in de sonden, heeft hy ons met Christo leuendich ghemaeckt, want wt ghenadc zijt ghy salich gheworden, ende heeft ons met hem opgewect, ende met hem in dat hemelsche wesen geset in Christo Iesu, op dat hy haer toonde inden toecocmende tijden die oueruloeyende rijcdommen zijnder genaden met zijne vrindelijcheyt ouer ons door Christum Iesum, want wt genade Fol. 90zijt ghy salich ghewor-//den, door dat gelooue, ende dat selfde niet wt v, het is Gods gaue, niet wt do wercken, op dat hem niemant beroeme. Als wy nv dese grondeloose ghonade, ende bermhertichcyt Gods des vaders, in Christo Iesu ons verschenen, recht bedencken, daer door wort die liefde Gods in onse herten aenghesteecken, want hoe souden wy sulcken ghenadighen ende barmhertighen vader niet wederom lief hebben, die ons so hartelijck lief ghehadt heeft? 1.loan.4.b.10 Daerom seyt Iohannes: Wy hebben God lief, want » hy heeft ons 5- a- eerst lief ghehadt, ende daer aen bekennen wy, dat wy Godt lief hebben, ist dat wy zijn geboden bewaren, ghelijck als Christus loan. 14. b. 15 seluer seyt tot zijnen iongheren: b Hebt ghi my lief, so hout mijn gheboden, wie mijn geboden heeft ende houtsc, die isset die my Hof heeft. Item, Wie my lief heeft die sal mijn woort houden, maer wie my niet lief en heeft, die hout mijn woort niet, Desgelijcks weten wy daer door, dat wy God lief hebben, so wy zijn kinderen, 1 Ioan.4.c.21. dat is alle rechte Christenen, liefhebben. c Want niemant en can God lief hebben, hy en moet oock lief hebben alle die wt God geboren zijn, als Iohannes betuyeht. Wt alle dit voorberoert isset nv claer, welcke die rechte kennisse Iesu Christi ons Ileeren ende salichmaeckers, beyde nae zijn wacrachtige Godheyt, ende mensheit is, ende hoe dat wy beyde die gerechticheyt, ende die liefde Gods in Christo Iesu ons vertoont, moeten bedencken, de gerechticheyt Gods ouer die sonde die aen sulcken eenen heerlijcken persoone, dat is, aenden eenighen gheFot.90'. booren sone des leuen-//dighen Godts J so hart geboe? ende ghestraft Esaie. 53. *. is, maer de liefde Gods tegen ons e dat die hemelsche vader zijn loan. 3. c. 16. eygen sone voor ons gegeuen heeft, op dat soo wie in hem gelooft, niet verloren worde, maer dat eewich leuen hebben. Dit is nv de rechte kennisse Iesu Christi, welcke oock dat eewich loan. 17. a. 3. leuen is, ghelijck Christus seluer seyt, 1 Dat is dat eewich leeuen (o Yader) dat sy v, dat ghi alleene waerachtich Godt zijt, en die ghi ghesonden hebt Iesum Christum bekennen. Maer dese bekentenis is niet een Historissche wetenschap van Christo, als vele meynen, Galat. 3. a. 5. maer een leuendich, ende e crachtich werek Gods inden menschen, hloan. l.a.13 waer door hi verandert, h nieu wt Godt ghebooren, ende met den 1. loan. 5. a.1. heyligen Geest verlicht, ende begaeft wordt, also dat hy ghesint is, als Christus Iesus, des ') Broeder, ende Medeghenoot hi wt ghenade door dat gheloof, ende nieuwe geboorte geworden is. Daerom kennen sy Christum niet al, die hem metten mont bekennen. » Maer 1. Ioan. 2. a. 3 daer door weten wy, seyt Ioannes, dat wy Christum bekent hebben, so wie zijn geboden houden. Wie daer seyt, ick heb hem bekent, ende hout zijn gheboden niet, die is een loghenaer, ende in sulcken is die waerheyt niet, Maer wie zijn woort houdet, in sulcken is die liefde Gods volcomen. Wie daer seyt, dat hy in hem blijft, die sal wandelen, ghelijck als hy ghewandelt heeft, Wt dese woorden mach lichtelijck gheraeten worden, wie Christum recht bekent oft niet. So is nv Christus Iesus de eenighe gebooren Sone des leuendighen Gods, II waerachtich Godt ende mensch, ende desen heeft ons die *<*. J1 ■ hemelsche Vader tot eenen Heere ende Meester ghegeuen, ende heuet b vanden hemel getuycht, dat hy zjjn beminde Sone is, in Math.S.b.17 welcken hy een welcbehaghen 2) heeft, dien sullen wy hooren, Alsoo g.Petr. l.d.17 heeft oock die heylighe gheest van Christo Iesu ghetuycht, eensdeels dat hy alle, wat inder schrift van Christo Iesu geschreuen staet, door die Apostolen ende e Propheten ghesproken heeft, eens- ^Petrl.d.21 deels, ■> dat hy in lijfelijcker ende sichtbaerlijcker gestalt der duyuen Math.3.b.lfl. op Christum Iesum gecomen, ende gebleuen is, ende beteyckent Ioan' j c 32. ons, dat die e volheyt des geestes wesentlijck in Christo Iesu is, eioan.i.b. 14 r want die vader heeft den Soone lief, seyt Iohannes, ende geeft ioan. 3. e. 34. hem dien Geest niet na der mate, maer het belieft hem, dat inden Sone allo volheyt is, ende woone. t Iae dat die ghansche Collow.l.b.1». volheyt der Godtheyt wesentlijck in hem woonen soude, >» ende j 5 b ll dat in hem dat eewich leeuen soude zijn, ' op dat wy alle van jioan. ï.b. 16 zijnder volheyt ontfangen genade om genade, ende dat wy dat eewich leuen door hem, van hem, ende in hem vercrijgen, na de woorden die Christus seluer tot Martham sprack: j Ick ben de Ioan. ll.c.15. verrijsenis, ende dat leuen, wie in my ghelooft die sal leuen, al waert dat hi storue, ende wie daer leeft ende in my gelooft, die en sal niet steruen inder cewicheyt. k Nadenmael dan inden sone Gods dat leuen is, 1 ende hy alle j ijebrê. l.ii.3. dinc onderhoudt, met die woorden zijnder cracht, ende alle dingen in hem bestaen, daerom soo bestaet oock die mensch in hem, ende in zijn woordt, soo langhe als hy met een recht // gelooi ende 0 . gehoorsaemheyt daer in blijft, gelijck als Christus selue ghetuycht, ende seyt: m Voorwaer, voorwaer, seg ick v, wie mijn woort hoort, Ioan. 5.c. 24. ende ghelooft hem, die mi gesonden heeft, die heeft dat eewich leuen, ende en coemt niet in de verdoemenisse, maer hy is '\anden doot doorgedrongen totten leuen. Ende wederom seyt Christus. 1) Des, d. i. wiens. 2) Lees: welbehaghen. Ioan. 8. e. 51. a Voorwaer, voorwaer, seg ick v, so yemant mijn woort sal houden, Ioan. 6. g. 63. die en sal den doot niet sien inder eewicheyt. Want *> de woorden cRom.1. b.16 Christi zijn gheest ende leuen. « Dat Euangelium (seyt Paulus) is 1.Cor. l.c.16. een cracht Godts, die daer salich maect al de gene die daer geloo8°c SS^UblO uen- d De ^eere Ie8U Christi is dat woort des hemelschen Vaders, ' de Leere des Soons, ende de getuyehenisse des heyligen Geests gaet te bouen allo de Leere der Propheten, ende daer in is begrepen, alle wat totter godtsalicheyt dient ende vordert. De wille des hemelschen Vaders en mach ooc nergens so claer beuonden noch Hebre. l.a.2, bekent worden, als inde woorden Iesu Christi, e door welcken de Vader nv inden laetsten tijden tot ons gesproken, zijnen wil ons vercondicht, ende volcomelijc wtgesproken heeft, also dat alle wat den woorden Christi tegen, oft niet gelijcformich en is, dat en is 2.Cor. 3.b.ll. niet Gods woort noch wil. f Want daer en mach geen ander fon¬ dament geleyt worden, dan datter geleyt is, welcke is Christus Iesus. Een ander Euangelium mach daer niet ghepredict worden, dan ons van Christo Iesu, ende van zijn Apostolen gepredict ende Galat. 1. b.8. na gelaten is. Ia Paulus schrijft totten Galateren: 6 So wy, oft een Engel vanden hemel v anders predicte, dan wi v gepredict Fol. 92r. hebben, die sy veruloect: Ghelijck wy v // nv gheseyt hebben, so segghen wy oock anderwerf: Ist dat yemant v predict, anders dan ghy ontfangen hebt, die sy veruloect. Dese woorden mach een yegelijck Christen wel bedencken, te weten, dat oock een Enghel van den Hemel veruloect sy, die anders leert, dan Paulus ende die ander Apostolen gheleert hebben. Daerom en ghelt nv gheen leere, die met de Leere Iesu Christi, ende zijnder Apostolen niet ouer een en coemt, ende de mensche en leeft niet van anderen woorden, Deut. 8. a. 3. wt inenschelijcken wille voort ghebracht, maer h alleene bi de Math. 4. a. 4. -woorden Gods, door Christum Iesum ende zijn Apostolen ons verIoan.6. f. 51. condicht. » Hier is dat Hemels broot, hier is dat water des leuens: Hongert yemant na der gherechticheyt, hier vint hy dat broot des leuens, ende wie daer van eet, die wort sterek ende ghesont in Christo, die wordt versaet in zijnder sielen, also dat hem niet hongheren en sal na dat suerdeech der Phariseen ende Saduceen, Dorstet yemant na zijnder salicheyt, hier sal hy vinden den alderloutersten Fonteyn, ende wie wt dese Fonteyn drinct, in hem sal Ioan. 4. b. 14. een j fonteyn des leuenden waters worden, dat daer springt int 7. d. 38. eewige leuen, also dat hem nemmermeer dorsten en sal na dat onreyne water der menschen leere. Is yemant begeerich na de Math.11.c.28. hemclsche Wijsheyt, k die coemt tot Christum, ende leert van hem, want hy is saechtmoedich, ende van herten ootmoedich, ende dan eal hy zijnder sielen een ruste inden, dan sal hy van Godt gheleert worden, ende dan sal hij de rechte wijsheyt enjghen. Want Christus Iesus is soodanighen Meester, ende // zijn woort is van sulcker Fol. 92'. aert ende cracht, dat so wie dat met geloouiger herten aenneemt ende bewaertet '), die sal in der eenuoudiger Leere Iesu Christi, den onwtsprekelijcken raet der hemelscher Wijsheyt beuinden, die sal inde a woorden des cruyces, dat int eerste aensien onnosel ende 1. Cor. 1. c.16. veracht schijnt, sien ende mercken, al veel, dat verre te bouen gaet alle menschelijcke cloeckheyt2), hoe hooch ende wonder die oock schijnen mach. Daerom seyt Paulus totten Corintheren: b lek l.Corinth.2.a. en gaf rny niet wt onder v, dat ick yet wat anders wiste, dan 2. alleene Christum Iesum, ende die gecruyst. Also moet oock een yegelijc Christen doen, ende c alle zijn lust aen dat Euangelium Psalm, l.a.2. hebben, dach ende nacht hem daer mede becommeren, daer in hem bespreecken, ende als dan sal hy soetieheyt daer in smaken, also dat hy met Dauid sal seggen: d O Heere, hoe soet is v woort Psalm. 119. n. mijnen keele, meer dan honich mijnen monde. 103 Ist saeck dat nv de Propheet sulcke soetieheyt inde Wet gesmaect heeft (ghelijck 'hy oock aen een ander plaetse seyt) e dat Psalm. 19. b. de rechten des Heeren costelijcker zijn dan gout, ende veel fijn H gouts, ende soeter dan honich ende honichseem, Soo isset ymmers recht, dat een Christen ooc sulcken soetieheyt in den Euangelio Iesu Christi (waer inne ons God alle genade ende liefde, alle vriendelij cheyt ende goetheit openbaert) smaect ende beuint. Ende heeft dat figuerlijck Hemels broot vermocht eenen yegelijcken alderley lust te geuen, ende was eenen yegelijcken euen 3) na zijnen smaeck, Sapient. 17.d. ende maecte een yegelijck daer van wat hy woude, ende als hem 20 die lust aenquam, sus ofte so te smaken, gelijck als // int Boec Fol. 93 der wijsheyt geschreuen staet, vele meer vermach dat warachtighe Hemels broot, alderley lust ende smaeck der Godlijcker soetieheyt te geuen, alle hongherige sielen, die na der gherechtieheyt hongerich ende dorstich zijn. Maer dese soetieheyt ende cracht des warachtigen hemelsclien broots can niemant te rechte smaken, dan die daer hongert ende dorst nader gerechticheyt, ende met Dauid seyt: Ghelijck als dat Psalm.42.a.l. hart begeerich is naden verschen water, so dorst mijn siel naGodt mijnen Heer, mijn siel dorst na den leuendigen God. Ende wederom: f O God, ghy zijt mijn Godt, vroech wil ick v soecken, mijn siele Psalm.G3,a.l. dorstet nae v, mijn vleesch verlangt na v, in eenen drogen ende dorren lande, daer gheen water en is. Wie nv also dorstich is na den leuendigheu Godt, hongherich na dat hemels broot, ende begheerich na dat water des leuens, die 1) Bewaertet, d.i. bewaart liet. 3) Kuen. d. i. juist. 2) Cloeckheyt, d.i. wijsheid. Math. 5. a. G. sal sonder twijfel wel versaedt worden, als Christus seyt: a Salich zjjnse, die daer hongeren ende dorsten nader gerechticheyt, want Ioan.6.d. 35. sy sullen versaet worden. Ende noch seyt Christus: ■> lek ben dat broot des leuens, wie tot iny coemt, dien en sal niet hongheren, ende wie in my ghelooft, dien en sal niet dorsten inder eewicheyt. Apocal.7.c.l4. Ende in der openbaringe loaunis staet geschreuen vande gene, die wt grooter droeffenisse ghccomen zijn, ende hebben haer cleederen wtgespreyt, ende haer ghewaet ghewasschen int bloet des Lams, daerom zijn sy voor den stoel Godts, ende dienen hem dach ende nacht in zynen Tempel, Sy en sullen niet meer hongeren noch dorsten, ende de sonne en sal niet meer op haer vallen, noch eenige Fol. 93*. hette, want dat // Lam midden inden Throon salse regeren, ende salse voeren totten leuendigen waterfonteyn, ende Godt sal alle tranen van haer oogen drogen. Dit zijnse die nv in Iesurn Christum geloouen, die by een yegelijc woort, dat wt den monde Gods gaet, leuen, ende met dat hemelsche broot gespijst worden, die en sullen hier aen de spijse des leuens geen gebreck hebben, sullen oock hier namaels eewelijc versaet worden, als God al in allen sal zijn. Hebr. 6. a. 5. Hier tegens, die nv dese soeticheyt des c Godlijcken woorts, ende de cracht der toecomender werelt ghesmaect hebben, ende des heylighen Gheests deelachtich ghe worden, ende wijeken wederom daer van af, ende sondigen moetwillich, na de bekende ende aengenomen waerheyt, verachten wt hoomoet ') Christum ende zijn woort, die en mogen, nae des Apostels woort, door boete niet vernieut worden, want sy cruycen haer seluen den Soone Gods, ende Hebr. 10. d.29 hebben haren spot daer mede. Iae d sy treden den Soone Gods met voeten, ende achten dat bloet des Testaments onreyn, waer door sy gheheylicht zijn, ende scheynden den Gheest der ghenaden. Daerom en is oock gheen offer voor haer sonden nae ghelaten, maer een streng ende verschrickeljjck vier is haer bereyt, welcke den wederspreker, dat is, die hem teghen Christum ende zijn woordt set, verteeren sal: Want onse Godt is een verteerende vier. Daerom is mijn broederlijcke vermaninge, mijn vriendelijcke bede, énde mijnen trouwen raet, die ick alle mijn beminde Broeders ende Fol. 94 r. Susters wt hertelijcke liefde // gheue, dat ghy wel acht op uwe saecke hebt, ende so veel verstants ghy van Godt ontfanghen hebt, 2. Cor. 4.b. 6. e 8o veel als Christus in v herte verschenen is, soo veel als v van God door zijnen Geest gegeuen is, soo veel als ghy van dat broot des Hemels gesmaect, ende van den water des leuens wt de Fonteyne der salicheyt ghedroncken hebt, dat ghy dat selfde trouwelijc 1) Hoomoet, d. i. hoogmoed. bewaert, daer in voortgaet, toeneemt, daer door opwast ende sterck wort aen den inwendigen mensch, op dat ghy met vruechden muecht wandelen op den wech des Heeren, na dat beloefde lant, na dat hemelsche Hierusalem, ende dat ghy doch nemmermeer wederomme lust en crijcht nae den vleesche van Egypten, nae dat a suerdeech Matk 16.a.6. der Phariseen, noch nae dat b onreyne water der menschelijcker '34*0.18. wijsheyt, maer dat alle uwen lust ende honger sy nae dat waer- achtighe Hemels broot, ende dat alle uwen dorst sy na dat water des leuens. O wat een costelijcke disch is dat, die ons Godt in de drooge ende dorre woestijne deser werelt bereyt heeft, c Den vleessche- Exod. 16.d.l6 ljjcken Israël, heeft Godt wel een figuerlijck Hemels broot te eten Hapient.i/.a. gegeuen, ende een <1 natuerlijck water wt den Steen te drincken Num2o.b.lO ghegeuen (welcke 00c sonder twijfel een groot wonder werck Godts Psalm. 78. b. was) Maer ons heeft God de hemelsche Yader te eten ghegeuen 15. dat waerachtige leuendich broodt, dat van den Hemel af ghecomen is, e 0111 alle hongherighe sielen te spijsen, Ons heeft hy te drincken Ioan. G. d. 35. ghegheuen dat water des leuens, dat wt den leuendighen Steen Christo Iesu springt, tot vercoelinge ende verquickinge // aller dor- Fol, 94 stigher sielen. Daerom sprack oock Christus totten loden: 1 Moyses Ioan. 6. d. 32. en heeft v geen broot van den hemel gegeuen, maer mijn Yader geeft v dat rechte broot vanden hemel, Want dit broot is dat broot Gods, ende geeft de werlt het leuen. Ende Paulus seyt: s Onse l.Cor. 10.a.3. vaders hebben alle eenderley geestelijcke spijse ghegeten, ende hebben alle eenderley geestelijcken dranck gedroncken, maer aen velen en heeft God geen goet behagen gehadt, want sy zijn verslaghen inder woestijne. Ende Christus Iesus seyt, h dat so wie Ioan. 6. f. 54. van hem, als van dat warachtige broot des leuens eet, die sal leuen inder eewicheyt, ende wie vanden water drinct, dat hy hem gheeft, die en sal nemmermeer dorsten, maer dat water sal in hem een Fonteyne des leuendigen waters worden, dat daer springt in dat eewige leuen. Ende noch seyt Christus: i Soo yemant dorst, die Ioan. 7. d. 37. coemt tot my ende drincket, wie in my ghelooft, als de schrift seyt, van diens lijue sullen vloeyen stromen des leuendigen mateis. Dit heeft te voren de geest Gods door Esaiam al getuycht, ende gheseyt: j O ghy dorstige, coemt totten water, ende ghy die geen Esaie. 55. a.1. ghelt en hebt, coemt ende coopt wijn ende melck, sonder geit ende ware, etc. Hier hooren wy, dat de dorstige genoodet worden te comen, maer tot wien sullen sy comen, anders, dan tot Iesum Christum? Want die verquict alle die beladen ende beswaert zijn, ende tot hem comen, Die geeft haer dat water des leuens om niet tot een vercoelinghe haerder sielen, Die schenct haer de clare wijn zijns godlijcken woorts sonder geit, tot een vruecht haerder conscien- Fol.95r. tien, ende spijstse met die // * onuerualschedo melck, dat sy daer l.Pctr. 2.a.2 door moghen opwassen. Ia dat meer is, b Hy geeft haer zijn Ioan. 6. f. 55. vleesch tot een spijse haerder sielen, gelijck hy selue in Ioanne ghetuycht, ende seyt: Voorwaer voorwaer, seg ick v: Ten sy dat ghy eet het vleesch des menschen soons, ende drinct zijn bloet, so en hebt ghy geen leuen in v. Wie van mjjn vleesch eet, ende van mijn bloet drinct, die heeft dat eewich leuen, ende ic sal hem inden iongsten Dach opwecken. Want mjjn vleesch is de rechte spijse, ende mijn bloet is de rechte dranck: Wie van mijn vleesch eet, ende drinct van mijn bloet, die blijft in my ende ick in hem. Gelijck als mi de leuendige Vader gesonden heeft, ende ick leue om des Yaders wille, also, wie van my eet, die sal ooc leuen om mijnentwille. Hoe ende in wat wijse Christus van ons ghegheten wort, namelijck, dat wy niet door wtwendich natuerlijck broot, maer door dat waerachtighe leuendich broot, dat vanden hemel af gecomen is, niet vleyschelijcker, dan geestelijcker wijse, van zijn vleesch eten ende van zijn bloet drincken, betuycht hy seluer ghenoech in Ioanne: Want als hy veel daer van gesproken hadde, dat wy van Ioan. 6. f. 54. zijnen vleesche moeten eten, ende van zijnen bloede drincken, soo heeft hy besluytelijck also geseyt: Dit is dat broot, dat van den hemel ghecomen is, niet als uwe vaders hebben hemels broot gegeten, ende zijn gestoruen, Wie van desen broode eet, die sal leuen inder eewicheyt. Ende wederom: Dat vleesch en is niet nut, de Gheest ist, die daer leuendich maeckt, De woorden die ick Fol. 95spreecke, die zijn geest ende leuen. Ende // daer voor seyt hy: Ick ben dat leuendich broot vanden hemel ghecomen, wie van desen broode eten sal, die sal leuen inder eewicheyt, Ende dat broot dat ick geuen sal is mijn vleys, welcke ick gheuen sal voor dat leeuen der werelt Hier mede verclaert Christus zijn woorden, die hy van zijnen vleesche te eten ende van zijn bloet te drincken ghesproocken heeft, te weten, dat sy niet vleyschelijc maer geestelijck te verstaen zijn, ende dat zijn vleysch dat hy ons te eten gheeft, is eyghentlijck dat warachtighe leuendich broot des Hemels, Wie nv dit broot van Christo Iesu ontfangt, ende eet, dat is, wie de woorden Christi hoort ende aenneemt, ende bewaert, ende ghelooft vast in Iesum Kom. 3. c. 25. Christum den ghecruysten, c dat hy zijn vleysch voor ons ghegeuen, Galat. l.a. 4. ende zijn bloet voor ons verghooten heeft, tot vergheuinghe onser CoHoss 1 b 20 80n<^en' die eet geestelijcker wijse vanden vleesche Iesu Christi, ende drinct gheestelijck van zijn bloet, ende wort door die cracht der gheestelijcker spyse des vleesches ende bloets Iesu Christi, als des waren hemelschen broots, ghespijst, ende ghesterckt totten eewighen leuen. Daerom mach hier een yegelijck Christen met den Propheet wel seggen: a Looft den Heere mijne siele, ende vergheet niet zijnder Psalm. 103. a. weldaet, Ende wederom: hoe sal ic den Heere vergelden alle zijne 2weldaet, die hi mi doet. Maer wie dese onwtspreckelijcke weldaet Gods veracht, Christum Iesum versmaet, ende zijn leer ouertreet, ende daerin niet en blijft, noch blijuen wil, die en sal dat ordeel Gods niet ontlopen, gelijc als geschreuen staet: b So dat woort // Hebr. 2. a. 2. vast gheworden is, dat door de Engelen gesproken is, ende een Fol. 96\ yegelijcke ouertredinge ende onghehoorsaemheyt heeft ontfanghen zijnen rechten loon, hoe willen wy dan ontuliegen, so wy oock sulcke salicheyt niet en achten, welcke na dien sy eerst ghepredict is door den Heere, is sy op ons gecomen, door die, die dat gehoort hebben, ende God heeft haer getuychenisse gegeuen, met teeckenen, wonder, ende menigerley crachten, ende met wtdeylinge des heyligen Geests, na zijnen wille. Ende op een ander plaets daer nae: c Siet Hebr.l2.d.25. toe, dat ghy v des niet en weyghertl), die met v spreect. Want so de gene niet ontulogen en zijn, die haer zijnder weygerden, doen hi op aerden sprac, veel min wy, so wy ons des weygeren, die vanden Hemel spreect, etc. Dit heeft Moyses in den Gheest wel ghesien, te weten, datmen Christum Iesum nv alleene sal hooren, ende dat de straffe Gods ouer alle verachters ende ouertreders der salichmakender Leere Iesu Christi sal comen. Daerom heeft hi tot Israël gesproken, also: d Eenen Propheet sal v Godt uwe Heere verwecken wt uwen Deut.l8.b.l5. Broederen, gelijck als my, den selfden suldy hooren, in allen wat hy v seggen sal. Ende het sal geschien, wiens siele dien Propheet niet hooren en sal, die sal wtgeroeyt worden. Dese Propheet is Iesus Christus, als Petrus ende Stephanus beyde getuygen. Wie nv desen Propheet Iesum Christum den Sone des alderhoochsten Gods hoort, in hem ghelooft, ende zijn woort bewaert, die sal salich worden. Maer e wie hem veracht ende zijn Ioan. 12. f. 48 woort niet aenneemt, die heeft al die hem ordeelt. Dat woort, // spreect Christus, welcke ick ghesproocken heb, dat sal haer ordeelen Fol. 96 in den iongsten Dach. Hierom lieue Broeders ende Susters, ende medegenoten des geloofs, ' Ick bidde v door de bermherticheyt Gods, dat ghi Rom. 12. a. 1. v vast aen Christum houdet, ende also kennet ende bekennet, gelijck als v de heylighe Bibelsche schrift leert, ende ick v een cleyne aenwijsinghe daer van wt liefde ghedaen joan ^ c gj hebbe, ende g blijft volstandich in zijnder leere, Bewaert zijn ghe- 15. a. 4. boden in rechten ghelooue, h Yolcht zjjn voetstappen nae, Dient l.Petr. 2.c.21. 1) Dat gij u niet onttrekt aan hem. X. 12 hem van gantscher herten, Bemint hem van gantscher sielen, Tit. 2. b. 13. op dat wy in » zijnder openbaringhe b2.Tim.4b8 mogen ontfangen b de Croone der eewiger heerlicheyt. De genade des Heeren Ieau Christi si met v al len. AMEN. D. P. // (I Een Hpo= logta, ofte verantwoor» blngbe, bat wu (61c van eet werelt met groeten onreebt Bnabaptieten gcecbol» Scn wotben) gbeen weberboopera nocb acctcmafcera cn ,;ljn : maer bat ws een jijn met be reebte Obemeunte öoba, ble van aenbeginne gbcwecat is. E)acr beneuen een onberriebtfnge van bat onberaebeijt bea reebten enbc valacben ffloba Menat, enbe waerom een Cbrtaten voor eenen val= aeben ffloba Mengt moet vlten. Enbe van bat gbeselscbap ber aigoben ®tenaera bcm moet afanijben : Bllen Ucfbeb* bera ter TOlacrbcït tot eenen Dicnat. vet ber be?l(gber acbrift, boot be genas be bes tjeeren te samen gbc= braebt. Door 2>. p. 2. ttortntb. 4. b. 13. 4 Babemael w>s eenen fflbeeat bes gbe« loofa bebben, baetom epre= hen ws, &e. l.dorint. tO. b. 14. IDltet voor öen ötenst ber HföoOen. // [Fol. 97']. Fol. 97'. 1. Corinth. 10. c. 20. ö Item: lek segghe, dat de Heydenen, wat sy offeren, dat offeren sy den duyuelen, ende niet Godt, Nv en wil ick niet, dat ghy in de gemeynschap der Duyuelen zijn sult, Ghy en muecht niet gelijck drincken des Heeren Kelck ende der Duyuelen Kelck, Ghy en muecht niet ghelijck deelachtich zijn des Heeren Tafel ende der Duyuelen Tafel. 2 Corinth. 6. b. 17. G Daerom gaet wt dat midden van haer, ende scheydet v van haer, ende en roert niet aen dat onreyn is, etc. // De eewige liefde Gods ons Tïemelschen Vaders, de vrede ons llceren Iesu Christi, ende de gemeynschap des heyligen Gheests sy met alle liefhebbers der waerheyt. AMEN. BEminde Broeders ende Vrienden inden Heere. Nademael dat wy van de werelt seer versproken '), vanden Gheleerden ende verkeerden swaerlijc beschuldicht, ende van de Tyrannen grouwelijo.k veruolcbt worden, als die een Herdooperse Secte zijn, ende ons met onrecht sonder oorsake, van haer afgescheyden hebben. Daerom worden wy veroorsaect ende ghedronghen, ons een weynich te verantwoorden, ende de oorsake onser afscheydinghe (dat is, waeromme dat wy ons vander werelt, van haren valschen Godts dienst, * ende van hare onuruchtbare wercken der duysternisse afgheschey- Ephes. 5.b. 10. den hebben) wt Gods woort aen te wijsen ende te verhalen. Maer dat willen wy te voren bescheyden 2), dat niemant dese onse verantwoordinghe also bedieden ende verstaen en sal, als oft wy ons seluer willen beroemen ende prijsen. Want wy weten wel, dat hem seluen veel te beroemen ende te prijsen, maer sotheyt is. Dan om dat de werelt ons so seer lastert, de Gheleerden tegen ons schrijuen, ende de Tyrannen so tegen ons rasen ende tieren, so dwingen sy ons tot dese corte ende eenuoudighe verantwoordinge, gelijc als b de valsche arbeyders, die altijt de persoone Pauli verachteden 2.Cor. ll.b.13 ende vercleynden den Apostel, // (die doch arm van geest ende 0 • • ootmoedich van herte was) daer toe gedwongen hebben dat hy hem seluen hoeft moeten verantwoorden ende prijsen. Wt sulcke oorsake spre3) wy ooc, tegens die grootspreeckers, ende beroemde geesten, die met grooter opgheblasenheyt, ende loglien, nader aert, ende werckinge des Satans, ons seer verachten, faemrouen, ende Fol. 98 2.l'or.l3.b.l3. 1) Verspreken, d.i. lioonen, kwaadspreken van iemand. 1) Bescheyden, d.i. duidelijk te kennen geven. 3) Lees: spreken. verspreecken, maer haer seluen met costeljjcke woorden voor draghen, beroemen ende prijsen als een volck Gods, ende als de rechte Christen ghemeynte, soo sy toch met hare valsche leere, met haere schandighe afgoderije, met vele ceremonien, ende ghepronck der kercken, met haren roeckeloosen leuen, ende godloosen wandel dat tegendeel wel bewysen, gelijck een yeghelijck die Godt vreest, wel merckt ende siet. Daerom soo begheeren wy nao onse cleyne gaue alle liefhebbers der waerheyt te bewysen, dat wy gheen wederdopers, noch sectemaeckers en zijn: maer dat wy een zijn met die rechte Christelijcke Apostolissche ende Catholissche kcrcke: Ende dat') wt hoghen nootwendigen ende wichtigen oorsaecken mot allen recht ons afscheyden van allen valschen Gods dienst, ende vando gemeynschap der afgoden dienaers. Ende wi zijn dat wel Ephes.l.b.13. gewis ende verseeckert door de » versegelinge des heyligen gecsts in onse consciencien, dat wy recht hebben. Ende sulckx sal ooc een yegelijck geschickt, verstandich, Godvresende leeser, wt dese onse slechte 2) verantwoordinghe wel verstaen, so hy die anders 3) te recht leest, ende ter herten neemt, dacr toe geuo die almachtige God zijn genade. AMEN. II Fol.99'. mEn eersten, so vele dat gemeyne verspreeckwoort (wederdooper) _L daer mede wi versproocken worden aen gaet, soo hebben wy in onser Bekentenisse vander doope ende van dat auontmael ons Heeren Iesu Christi onse verantwoordinge daer van ghodaen, ende crachteljjck metter schrift bewesen, dat de kinderdoop, noch van den IIccre Iesu Christo ingeset, noch vanden Apostolen geleert noch gebruyet en is, maer dat de rechte Christelijcke doop den boetueerdigen ende geloouigcn toecoemt, Daerom en ist niet van noode sulex hier te verhalen, Dan so nv yomant onse verantwoordinghe begeert te weten, die mach de voorgheroerde bekentenisso lesen, daer sal hi bescheyts genoch vanden saken vinden, waer om 2.Tessal.2.a.3. dat wi de Afgodissche kinderdoop, die ons in dat b rijeko Antil.Ioan.2.b.l8. chri8ti jnden c tempel der Afgoden, van de d Priesters Bels, inden C2dBef b 96 *9* onser onwetenscliaP» c doen wy noch Soet nocl1 1uaet en ver" eDeut. l.f.39.' stonden, met verschrickelijcke besweeringhe des duyuels, met veel afgodissche ceremonien, toegedient is, verloochent ende verworpen hebben, als die niet van God en is, ende nv in dat rjjeke Christi, inden tempel des leuendighen Gods, van den sentboden des Ileeren inder tijt dat wi van God wt genaden, door zijn woort, dat ons 1) Het onderwerp „wv" wordt niet herhaald. 2) Slecht, d.i. eenvoudig. 3) „So hy die anders" wil zeggen : indien hij die ten minste. gepredict is, ende wy ghehoort hebben, bekeert, boetueordich, ende " geloouich geworden zijn, ons inden naem des almachtigen Gods J'ath. 18'). o. des Vaders, ende des Soons, ende des heyligen geests hebben laten ^th. 3 b 15 doopen, b na dat exempel ende c gebot ons Heeren ende salich- cMath.28.c.l9 makers Iesu Christi, naeder leere ende gebruyek der Apostolen. // Marc.l6.b.l5. Ende daer mede en hebben wy geen wederdooperye aengericht, Fol. 99". ïimer wy bewysen ende gebruyeken daer mede die rechte eenige Christeljjcke doope, die voor Godt geit, die in den geest ende waerheyt geschiet, die nade scrift ghebruyct ende op de beljjdinge des geloofs Actor. 2^.4^L ontfangen wort, welcker lof niet vanden menschen, maer van God is. ^31 18a8 Somen nv hieromme ons wederdoopers hiet ende lastert, dat 22, b. 16. geschiet ymmers met onrecht ende ghewelt, Doch so heeftet vanden beghinne der werelt allen vroomen menschen gegaen, datse met luegen ende met laster woorden beschuldicht ende versproocken zijn geworden: Dacromme hebben sy 00c den Heere ghebeden, e dat hi haer siele wilde verlossen vanden logenachtigen monde, Psalm. 120. a. ende vanden valschen tongen, f dat hyse wilde bewaren voor do p^jm j4q a booso menschen, ende behoeden voor de verkeerde lieden: Die ^ boose gedachten in hare herten hebben, die dagelijcx strijt aenrichten, ende hare tongen scherpen gelijc een slange, aderen vergift is onder haren lippen, welcke tonge begheert schade te doen, ende snijdet met logen als met een scheermes. Die lieuer spreecken dat quaet dan dat goet, ende lieuer vals dan recht, die geern& spreecken al wat tot verderuen dient met valschen tongen. Nochtans so hebben sy haer daer van ghetroostet, dat een quade mont gheen gheluck op aerden en sal hebben, ende 6 dat de Heere des elenden Psalm. 140. b saken, ende des Armen recht sal wtuoeren. Des troosten ende ver- ^ blyden wy ons 00c met een vast betrouwen, ende met een leuendige hoope, op de genade Gods ende des Heeren Iesu Christi, ende willen met // verduldicheit •> den tijt verwachten, die ons sal ver- Fol. 100'. troosten, namelijc, ' als die rcchtueerdige met grooter vrijmoe- Eccles. 1 .d.29. dicheyt sal staen, teghens die, die hem verdruckt, ende zijnen Sapient.5.a.l. arbeyt verworpen hebben, ende dan van anext des Geests sullen suchten, ende spreken. Dat is den welcken wy hier voortijts voor een spot hielden ende voor een smaetreden, wi sotten hielden zijn lcucn voor onsinnich, ende zijn eynde voor een schande, hoe is hy nv gereeckent onder de kinderen Gods, ende zijn erfdeel is onder de heylighen? Daerom hebben wy den rechten wech ghemist, ende dat licht der gherechticheyt en is ons niet verschenen, ende die sonne der verstandenisse en is ons niet opgegaen, wy hebben ydele, onrechte, ende schadelijcke onwegen gewandelt, maer 1) Lees: 28. den wech des Heeren en hebben wy niet gheweten? Wat baten ons nv onse houeerdicheyt, onse rijcdom, ende onse pronckerije? Alle dese zijn doorgegaen als con scheme '), etc. Wanneer dit sal geschien, ende deso schrift veruult worden, ende dat rechtueerdich oordeel Gods ouer de werelt sal comen, so sal die werelt wel vernemen, hoe dat wy geen wederdoopcrs en zijn, ende Math.28.o,.19. a dat wy niet meer dan eenmael op de belijdinge ons eygen geloofs Marc.l6.b.l5. recht gedoopt zijn, na die insettinghe onses Heeren Tesu Christi, ende 8 10^47 na voor^ee": der leere> die wy vanden Apostolen ontfangen hebben. 16.d.31.18.a8 fPEn anderden, so hebben wy in onsen tractaet van de gemeente 22. b. 16. JL Gods geschreuon: waer by men haer sal kennen, ende van alle Seckten onderscheyden, welcke ordinancien sy moet onderhouden,// tol.100'. ende haer also bewijsen, dat sy de gemeynte des Heeren is: Maer nv mercke een yegeljjc wel daer op, by wat volck sulcx al beuonden wort, nameljjc: Een rechte bekentenisse vanden eenigen ende Matb. 3. b. 16 eewigen God den h Vader, Soon, ende heylige Geest. Rechte 28. c. 19. onderscheydelijcke leere des ghesets2), ende des Euangeliums, die Ioan. 3. a. 3. daer vrucht werct. c Rechte nieuwe geboorte. (1 Rechte Dienaers dl.Tim.3.*. dos heyligen woorts. Recbt schriftmetich ghebruyck der SacramenIoan, 13. a. 4. ten Iesu Christi. <= Rechte voetwasschinge der Heyligen. •' Rechte f Math. 18. b. Euangelissche afsonderinghe, Ende in summa, alle ordinancien ende 17j .. ^ # tekenen der gemeynten Gods. Men lese de heylige Schrift, ende aenmercke daer inne de teeckenen, in welcke ons de ghemeyntc 2.Cor. lO.c.13 afgemaelt, ende voor oogen gestelt wort, ende e mete onsnadosen recht snoer, ende proeue ons met desen proefsteen, so salmen wel sien ende beuinden, oft wy dan, oft onse wederpartijen de waerheyt alder naeste zijn. Ia oft wy dan, oft sy voor de Ohristelijcke ghemeynte ghehouden sullen worden, Soo dat Rjjcke Gods stonde in hoochschijnende woorden, in valsche, ydele beroeminge, ende l.Cor.4.c.20 niet inder h cracht ende waerheyt, in gherechticheyt, vrede, ende vruechde inden heylighen Gheest, So hadden die valsche Prophcten, l.Reg. 16.b.7 ende valsche Christenen alle tijt dat spel ghewonnen. > Maer nv siet de Heere dat herte ende dat ghelooue aen, ende en acht niet dat wtwendich gebeer 3), noch dat ghemaecte wesen. Daeronime bekent Matt. 7. b.21. hy die voor zijn longheren, j die daer doen den wille zijns hemelschen Vaders, ende die selfde heeft hy van der werelt wtuercoren, Fol.101'. ende afgescheyden, als hy seiner // seyt: k Waert ghy van der Ioan. 15. b. 19 werelt, so soude de werelt liefhebben dat haer is, maer om dat ghy niet vander werelt en zijt, ende ick v vander werelt vercoren hebbe, daer omme haet v de werelt. Ende in zijn ghebedt spreeckt 1) S' heme, rf. i. scliaduw. 3) Gebeer, d. /.'[gedrag. 2) Gliesel, d.i. wet. hy tot zijnen Vader, van zijnen Tongheren alsoo: » lek hebbe haer Ioan.l7.b.l4 v woort ghegheuen, ende de werelt haet haer, want sy en zijn niet van der werelt, ghelijck ick oock van der werelt niet en ben. Daerom seyt Paulus: b Dat Christus hein seluen voor ons gegeuen Galat. l.a. 4. heeft, op dat hy ons verlossen soude van dese tegenwoordige erge werelt, nae den wille zijns Vaders. Dese ende diergelijcko woorden, die oueruloedich inder Schrift zijn, betuyghen ons claerlijck, dat do rechte Christenen, ende Iongeren des Heeron met der werelt niet een, maer daer van verlost, vercoren, ende afghescheyden zijn, ende <= daeromme soo en moghen 2.Cor.6.c. 14 sy niet haren «1 valschen Gods dienst, ende quado wereken gheen dl.cor.10 b 14 ghemeynschap hebben, Want Godt heeft seluer zijn volck eenen fcpbes. d.d. . rechten Gods dienst gheboden, ende voorgeschreuen, ende den selfden wil hy oock also onderhouden hebben, gelijck als hy door Movsen ende de Propheten wel betuyeht. Want alsoo spreeckt Moyses totten kinderen Israels: * Ende nv hoort Israël, de seden Deut. 4. a. 1. ende rechten, die ick v leero, dat ghyse doen sult, op dat ghy leuen muecht, ende comen, ende dat landt innemen, dat v de Ileere uwer Vaderen Godt gheeft, Ghy en sult daer niet toe doen noch afdoen, dat ick v gebiede, dat ghy houdet die gheboden des Hoeren ws Gods, die ick v ghebiede. Ende // noch eens: t Alle Jol.iui. wat ick v gbebiede, dat sult ghy houden, dat ghy daer nae doet, Deut.12 d.32. ghy en sult daer niet toe doen, noch afnemen. Item, dat eerste gebodt Gods luydet also: 6 Ick ben de Heere Exod. 20. a. 2 v Godt, die v wt Egypten geleyt hebbe, Ghy en sult geen ander Goden beneuen my hebben, etcet. Item, h den Heere uwen Godt Deut. 6. c. 13. sult ghy aenbeden, ende hem alleen dienen. Item, 1 God heeft zijn . ^ ^ g ^ volc Israël beuolen, dat een yegehje soude wech werpen de grou- jgxeoh. 20.a.7. welen die voor haer zijn, ende haer niet verontreynigen aen die vreemde afgoden, Ia niet onreyns aonroeren, J maer haer afschey- G^enes. 19. d. den, ende wt dat middel der godlooscn gaen. Item, Godt heeft tot NlJm jg ^ 26 Israël geseyt: k Ghy en sult in v Ouders zeden niet wandelen, Esaie'.52.b.ll. hare rechten en sult ghy niet houden, ende v met haer Afgoden 2.Cor. 6.C.17. niet verontreynigen, Ick ben de Heere v Godt, in mijn zeden sult kEzech. 20.c. ghy wandelen, mijne rechten houden, etc. Wt dese woorden ist openbaer, dat alle wat Godt niet gheboden, ende met een wtgedruct woort der Schrift niet ingeset en heeft, dat en wil hy oock niet ghedaen hebben, daer mede en wil hy oock niet ghedient zijn, hy en wil zijn woort niet te rugge gheset, noch den menschen' tot een welbehaghen gheueynst hebben, ghelijck als men aen den handel Sauls wel claerlijck merct: Want die was onghehoorsaem den woorden Godts, ende vreesde zijn volck, x. Regum. 15. 1 ende verschoonde den Coninck ende de schoonste Beesten in a. 8. Amalek, die hy met de scorpte des sweerts soude verbannen hebben, ende woude daer van God offeren, Maer de Ileere en had // Fd.102'. gheen welbehaghen daer aen: Want also sprac Samuel tot den l.Regum. 15. Coninc Saul: a Meynt ghy, dat de Ileere lust heeft aen Offer ende Brandtoffer, als aen de ghehoorsaemheyt der stemmen des Hoeren ? Siet, ghehoorsaemheyt is beter dan offer, ende toe luysteren beter, dan dat vette vanden Boeken. Want onghehoorsaemheyt is een sonde als toouerije, ende wederspannicheyt is een laster der Afgoderijo. Deut. 4. a. 2. Daerom is dat een rechte Godsdienst, •> datmen Godt na zijn 12 (1 12 ,, ' *J Client 6 a 2 W ' eert' endc aenbidt> c vreest ende lief heeft, van son- Syrach. 4.a.l. ^en 'ac*> n'et meer onrecht en doet, d Gods woort voor oogen 33. a. 10. heeft, e weduwen ende wesen vertroost, ende hem seluen onbeulect elacob.l.c.27. van de werelt bewaert. f Daer tegen is alle offer ende werek, wt c' l3e^Um cyghcn g°°tduncken gedaen, een valsche Godts dienst ende Afgoderije, ende daer by bekent, dat Godt sulcks niet beuolen en hoeft, maer dattet van mensehen wt aendacht ende goeder meyninghe, ofte wt ander oorsaken, in de stede des Godlijcken diensts ende gebodts ingheset is, ende ghehouden wort, ghelijck de Phariseen Math. 15. a.4. deden, tot welcken Christus sprack: è' Waerom ouertreet ghy Gods gebodt, om uwer insettinghen wille? Godt heeft gheboden: Ghy sult vader ende moeder eeren, ende wie vader ende moeder vloeckt, die sal den doodt steruen. Maer ghy leert: Wie tot Vader ofte Moeder spreeckt: Wanneer ick dat offere, soo ist v nutter, die doet wel, daer door gheschietet, dat niemant zijnen Vader ofte Moeder meer en eert, ende hebt alsoo Godts ghebodt te niet ghoFol.102'. daen, om uwer insettingen wil-//le, Ende dat deden de Phariseen alsoo, recht oft sy Godt eenen dienst daer mede hadden willen doen, soot nochtans niet dan geueynstheyt en was. Daerom sprac oock Matt. 15. a. 7 Christus tot haer: •> Ghy geueynsde, wel te recht heeft Esaias Esaie. 29.b.l3 van v ghepropheteert, ende ghesproken: » Dit volck ghenaeckt my met haren monde, ende eert my met hare lippen, maer haer herte is verre van my, te vergheefs dienen sy my, naedenmael sy leeren sulcke leeringhen, die niet anders dan mensehen gheboden en zijn. Alsoo ist met alle ceremonien, gheboden, ende leeringhen der nieuwer Phariseen, Ia met alle, wat van mensehen wt eyghen goetduncken, ende voornemen nae der Phariseen aert, tot achterdeel des Godlijcken diensts ende gebodts ingheset is, of het wel met eenen geueynsden schijn (recht oftmen God daer door woude dienen) opghepronct wort, soo ist doch onrecht ende geueynstheyt voor God geacht, ende hy en wil daer mede niet gedient zijn. Daerom so moeten oock alle Christenen sulex mijden ende schouwen. De oorsaken zijn dese, als hier volcht. G De eerste is, om dat de gheboden der mensehen om des wille inffheset ziin, ende onderhouden worden, als oft men daer door Godt behaecht, die sonden af wascht, ende die gherechticheyt ver- uult, dwelck is een vercleyninghe der ghenaden ons Ileeren es aActor 4 a 10 Christi. Want dat is een onghetwijfelt woort, ende een onwanckel- 15 b>11 bare gront der waerheyt, dat wy niet door eenighe Gheboden ofte Ephes. 1. b.7. r< i™ ripp Menschen a maer door de genade Iesu Christi, 2. a. 4. Ceremonien der aienscntn, xu»ci 8 „„ Fnl 103r ende II door dat ghelooue in zijnen naem salich worden Ende nu to . ist openbaer, ende allen Godvreesenden wel bekent, dat ^e wc rel door menschen ghebooden, insettinghen ende leere die gerechticheyt ende salicheyt soect gelijck die Galateren door de besnydinghe ende door de Wet de gherechticheyt ghcsocht hebben. Daerom oock Paulus de Galateren so hardt gestraflfet, ende tot haer gheschrcuen heeft dat sy onuerstandich ende betoouert waren, ende der waer- balat, 5. a. 4. heyt 'niet en glieloofden, '> dat sy Christum verloren hadden, ende vander ghenaden gbeuallen waren, naedenmael sy wouden door de Wet rechtueerdich worden. Hoe veel te meer heeft dan de werelt Christum verloren, ende is van de ghenade geuallen? Nademael sy door menschen gheboden ende leeringhe de gherechticheyt soeckt. Ende heeft Faulus de besnijdinghe ende de figucrlijcko et verworpen, niet aenghesien, datse beyde van Godt bcuolcn ende ghegeuen zijn, om des wille, dat sy in Christo voleynt waren, ende die Galateren eucnwel dacr door gcrechtueerdicht wouden wor en, hoe veel te meer zijn dan te verwerpen de geboden, ceremonien Malt. 15 a. ó. ende leeringhe der menschen, door welcke de wcrelt salich meynt te worden? . , . a De tweede oorsake is, om dat de ceremonien ende inscttingen der menschen niet en dienen noch en vorderen tot profijt ofte stichtinghe des naesten. Naedcmael doch alle wereken der Christenen daer henen gerichtet moeten worden, maer sy zijn aenstotich, bysonder den swacken. Daerom so yemant metter werelt ^oa^en gheboden ende ceremonien ondcr-//hout, d.e bedroeft ende c ergheit ^>1103. daer mede de Ghemeynte Godts, voert eencn quaden schyn ende Mjjl...18 a. . gheeft anderen een quaet exempel, dwelck een sware sonde is. W ant daei Korn^ 14. & ^ staet gheschreuen, * dat de boose exempelen verleyden ende ver- 22 deruen eenen dat goet, ende de quade begeerte verkeert onschul- Sapient,4.a.6 dictie herten. Wie nv met zijnen quaden exempel een ander verlevdt, ende hem dat goet verderft, die sondicht swaerlijck teghen den Heere ende den naesten, ghelijck Christus seluer wel betuycht, met dese woorden: ' Wee den ghenen, door welcken deerghernisse Math.18 a 6. coemt, het .K hem bete,, d.t eenen mn.len.leen „en zonenihnk hinge ende hy verdroncken worde in der zee, daert alderdiepste is dan hy een vanden minsten ergherde, die aen my gheloouen. Dit souden sy met recht aenmereken, ende ter herten nemen, die so weynich achten de ergernisse der ghemeynten Gods, ende en bedencken niet, hoe swaerhjck dat sy sondighen, ende hoe harde 'sk"* Godt sulcx wil straffen. a Daeromme en heeft do Apostel Paulus or. . .11. ]jeuer nemmermeer vleesch willen eten, op dat hy zijnen broeder niet ergheren en soude: De oorsake seyt hy seluer, ende is dese, dat soo wie teghen zijnen Broeder sondicht, ende zjjn crancke consciëntie quetst, die sondicht tegen Christum. So dan Paulus lieuer zijn Christelijcke vrijheyt om alderley spijse te eten heeft willen ouergeuen, dan eenighen Broeder daer mede te ergeren: Waer Ioan. 8. c. 33. willen die dan blijuen, b die haer seluen oen vrijheyt maken, die l'ot.104'. haer God niet ghegeuen en heeft, ende met de selue // valsche vryheyt, die gemeynte des ïïeeren ergeren? (I De derde oorsake is, om dat door de onderhoudinge der menschen geboden ende ceremonien, die valsche Gods dienst beuesticht, do werelt, daer inno gestrect ') wort ende daer wt een oorsake des beroemens, tegen de Christenen neemt, Want dat is de aert van alle afgodissche, dat sy haer afgoderjje van een yegelijc gopresen ende geeert willen hebben, ende dwingen de lieden daer toe, Daniel.3.c.l4. c gelijck Nebucad Nezer die drie iongelingen Sydrach, Mysach, ende Abdenago daer woude toe dwingen datsc zijn beelt souden eeren, 1 .Maccab. l.c. ende zijnen God aenbidden. Desgelijcks dede Antiochus, 11 ende 2 b 15 dwanc de loden tot zijn afgoderije, ende veel consenteerden hem, 2.Maccab.6.a. maer die volstandich int geloof bleuen, ende van de wet Gods niet 1 en wouden afwijeken, e die worden gruwelijc gepijnicht ende om1 .Maccab. l.f. ghebrocht, gelijc die boecken der Machabeen wel betuyghen, Ende 2.Maccab.7* ^ '8 ' ^es ^uiuels werekinge ende drijuinge inden kinderen des Ephee. 2. a.2. ongploofs, om zjjn rijck also te beuestigen, ende te behouden, Want met zijne grousame tyrannie verschrickt hy veele, dat sy de waerheyt niet en gheloouen noch gehoorsaem en zijn, ende maeckt veele daer van afuallich, Ende wanneer dan die ongeloouige ende Afgodissche sien, dat andere die haer des Euangeliums ende des gheloofs beroemen, ende haer wesen, als Afgoderye, gestraft2), ende een tijt lanck gheschouwet hebben, nv wederomme haer toeuallen *), tgeschiet dan wt vrye wille ofte wt dwanck, soo worden sy daer door in haren valschen Gods dienst gesterct, ende laten haer Fol.104duncken dat sy recht hebben, // ende beroemen haer dat tot achterdeel des rechten Gods diensts, ende tot versmaetheyt van alle vroome Christenen. Maer wanneer si sien, dat de Christenen haer van haer afschey- 1) Lees: gesterct. 2) Gestraft, d.i. afgekeurd. 3) De schrijver handelt over vroegere geestverwanten, die tot de RoomschKatholieke kerk zijn teruggekeerd. den, 80 ist haer selsaem 1), ghelijck Petrus seyt, dat sy met haer 1. Petr.4.a.4. niet en loopen in dat voorleden bijstere ende ongodlijcke wesen, ende lasteren, ia sy versprekense, gelijc als int boec der wijsheyt gheschreuen staet: a Laet ons op den Rechtueerdigen loeren, want Sapient. 2. c. hi maect ons vele onlust, ende set hem tegen onsen bedrijf ende berispt ons dat wy teghen die wet sondighen, ende roept onse wesen wt voor sonden. Hy gheeft voor, dat hy God kendt, ende beroemt hem Godes kindt, straft al wat wy int herte hebben. Hy en is ons niet lijdelijc 2) oock aen te sien, Want zijn leuen is niet als onse leuen, ende zijn wesen is gantsch een ander wesen, hy hout ons voor onnut, ende schouwet onse leuen als van een onreyn dinck, ende geeft voor, hoe dattet die rechtueerdighe, ten laetsten goet sullen hebben, ende beroemt, dat Godt zijn Vader is, etcet. Op dat die werelt nv niet en meyne, dat die Christenen eens gesindt met haer zijn, maer weten moghen, dat sy dat teghendeel ende wederspel houden. Daer omme soo en moghen sy oock met haren Godlosen wesen, l> met hare onuruchtbare wercken der Ephes.5.b.ll. duysternisse gheen gemeynschap hebben, maer sy moeten die veele meer bestraffen, daer mede dat sy haer daer van afscheyden, ende c alsoo glietuychenisse daer van gheuen dat sy quaet zijn. Ioan.7.a. 7. q De vierde oorsaecke is, om dat door // menschen geboden tol. 105 \ ende Ceremonien, de waerheyt des Euangeliums verdonckert, ende de vryheit Iesu Christi geswact wort in deser manieren, datmen Gods woort laet varen, d met onnutte ende onnoodighe dingen de Collos8.2.c.l6. conscientien beswaert, die door Christum Iesum, door tgelooue beurijt zijn, also dat sy aen menschen geboden, aen de Elementen der werelt niet verbonden en zijn, maer aen Christum alleen, e om Luce. l.f.69. hem te dienen in gehoorsaemheyt, heylicheyt ende gerechticheyt. Want Iesus Christus is een Heere ouer de conscientien, daerom so moeten sy vry zijn van alle vreemden dienst, die niet eenen dienst Christi en is. Ooc so moetmen daer op achtinge hebben, datmen met de wercken niet en breke tgene datmen met worden 3) gebout heeft. Want daerom seyt Iesus Syrach: f Als een bout ende dat selue Syrach. . a. wederom breect, wat baet hem dan zijnen arbeyt P Daer ouer 8 heeft Paulus ooc Petrum gestraft, dat hy hem vande Galat. 2. b.ll. geloouige Heydenen afscheyde, wt vreese der broederen, die van Ierusalem gecomen waren, ende brac daer mede het gene, dat hy te voren gebout hadde, daer in dat hy de waerheyt des Euangeliums bekende, ende de Christelijcke vryheyt betuychde, dat hy 1) Selsaem, d.i. vreemd. 3) Lees : woorden. 2) Lijdelijc, d. i. verdraaglijk. hem met de Heydenen gemeynsaem maecte, ende nam de spijse met haer, dwelck na de Wet niet vry en was, ende daer nae handelde hy selue daer tegen, ende scheyde hem van de Heydenen af den loden tot een welbehagen. Also brac hy de vryheyt des Euangeliums door de afscheydinge der Heydenen, die hy te voren door zijn gemeynschap metten seluen ghebout hadde, ende rechte daer door de Wet weder op, dat hy te voren hadde afgeFd.105*. bro-//ken, daer ouer hy straffelijc ') was, als die die in dier saken niet by eenderley redenen ende wyse en bleef, ende niet en wandelde na der waerheyt des Euangeliums, ende de andere met zijn gheueynstheyt verleyde. Hoe veel te meer zijn die dan straffelijck die metten monde Gods woort bekennen, menschen gheboden ende Ceremonien ende leere verworpen, ende voor onrecht houden, ende daer en bouen Gods woort laten varen, de Sacramenten des Heeren verachten, ende menschen insettingen, om der werelt te behagen, Galat. 5.b.ll ende de erghernisse des Cruys Christi wech te nemen, onderhouden ende ghebruycken, ende ergeren veel daer mede, ende verleyden sommighe door haer geueynstheyt, waer mede willen sy doch haer ontschuldigen ? Petrus heeft doch na de Wet hem van den Heydenen afgescheyden, ende alsoo Iootscher wijse ghehandelt, ende heeftet de Broeders die van Iacobo quamen, tot een welbehagen gedaen. Noch so is hy daer ouer van Paulo bestraft, daerom dat hy niet en handelde na der Euangelischer waerheyt, ende Christelijcker vryheyt, met aenstoot der geloouiger Heydenen. Maer dese Esaie.29.b.l3. en handelen niet na der Wet, noch na dat Euangelium: a Want Matt. 15. b. 9. ai onderhouden menschen gheboden ende Ceremonien, die beyde Galat. l.b. 10 Euangelium ende de Wet, straffen, verworpen 2) ende verbieden, iae veruloecken, ende die eenen grouwel voor God zijn. Ende dat selue doen sy om de menschen te behagen, soo sy doch de menschen niet en moghen behaghen, soo verre sy knechten Christi lesu begheerden te zijn, daerom soo zijn sy immers straffelijck voor Godt ende zijn Ghemeynte. // Fol.106'. a De vijfste oorsake is, om dat de Christenen inde gemeynschap Math.26.c.25. Iesu Christi, ende alder heyligen zijn, ende daer op dat broot des Mare. 14.C.22.' Auontmaels breken, ende den kelc drincken tot een getuygemsse Luce.22.b.l9. da{. een jichaem ende broot zijn met malcanderen in Chnsto i^1 Iesu. Daerom so moeten si ooc alle valsche Gods dienst ende de gemeynschap der Afgodenje ende der Afgoden dienaers, ende de plaetsen daermen de Afgoden dient, schouwen, ende daer niet ver- 1) Straffelijc, d.i. berispelijk. _ . 2) Verworpen, d.i. verwerpen. — Het onderwerp van den zin is- dat Euangelium ende de Wet. schijnen, gelijc de woorden Pauli claerlijc mede brengen, die also 1. .or. lO.b.14 luyden: Mijn liefste vliet voor den dienst der Afgoden, als metten wijsen spreke ick, ordeelt ghy wat ick segge: De kelc der danc- segginge, met welcken wy dancseggen, en is die niet de gemeyn- schap des bloets Christi? Dat broot dat wy breken, en is dat niet de gemeynschap des lichaems Christi? Want wy vele zijn een ljjf, ende een broot, dewijle wy een broot zijn deelachtich. Siet Israël aen na den vleessche, welcke de offerhanden eten, zijn die niet inde ghemeynschap des Altaers? Wat sal ick dan nv seggen? Sal ick seggen dat de Afgodt yet wat sy ? Oft dat Afgoden offer yet wat si ? Neen, maer dat segge ick, dat de Heydenen wat sy offeren, dat offeren sy den Duyuelen, ende niet Godt. Nv en wil ick niet, dat ghy inder Duyuelen gemeynschap zijn sult. Want ghi en moecht niet gelijc drincken des Heeren kelck ende der Duyuelen kelck, also en moecht ghy niet ghelijck deelachtich zijn des Heeren Tafel ende der Duyuelen Tafel. Oft willen wy den Heere tergenP Syn wy stercker dan hy is. Ic hebbe alles ') macht, maer ten is niet al profijtelijck, etc. In dese woorden mercken wy, hoe dat de Christenen vanden dienst der Afgoden // moeten vlien, daerom dat sy inde gemeyn- Fd. 106 \ schap Iesu Christi zijn, ende een lichaem met alle geloouigen ende heyligen, dwelc sy met dat Auontmael betuygen ende beuestigen, gelijc als de Priesters ende kinderen Aarons, die in dat vleesschelijcke Israël den Altaer dienden, ende daer van leefden, die waren in de ghemeynschap des Altaers, dat is, sy waren deelachtich alle dat God den Altaer toe gedeylt ende gegeuen hadde, Aaron ende zijn kinderen. Also ist oock met haer, die metten Afgoden dienaers van haer broot eten ende van haren kelc drincken, die zijn een lichaam met haer, ende zijn also inde gemeynschap der Afgoden dienaers, ende iae der Duyuelen selue. Want de ongeloouige, Afgodissche ende Godloosen zijn eens metten Vorsten deser werelt, den welcken si dienen, ende metter a Babiloonisscher hoere, die si Apocal.l7.a.l. aenhangen, ende also een lichaem met haer zijn, ende veel gheestelijcke hoererije, dat is afgoderie, met haer bedrijuen. So nv yemant hem met sulcken vermengt, van haren Afgoden offer eet, te weten, haren valschen Gods dienst onderhout, b die is inde selue gemeyn- Apocal.l8.b.4. schap, ende moet gelijcke straffe met haer verwachten. Ia hy sal ontfangen vanden plagen, die ouer Babiion sullen comen, ende sal metten Draec c inden vierighen poel, die van vier ende solpher Apocal.21.b.8. brant (dwelc is de tweede doot) geworpen worden, so verre hy hem niet en betert, ende geen oprechte boete en doet. 1) „Alles" staat in den tweeden naamval. 2. Cor. 6.c. 16 Cl De seste oorsake ia ® om dat de Christenen eeuen Tempel 1.Cor. 3.b.l6. des leuendigen Gods zijn, als geschreuen staet: b En weet ghy 6. c. 19. niet, dat ghy den Tempel Gods zijt, ende de geest Gods in v woont? So yemant den Tempel Gods scheynt, dien sal God scheynden. // Fól.107'. Want de Tempel Gods is heylich, welcken ghy zjjt. Item c Christus Hebre. 3.a. 6. heeft zijn eygen huys als eeu soon bedient, welcke wi zijn, so wy anders ') dat betrouwen, ende den roem des hoeps tot aent eynde vast behouden. Nademael dan de rechte Christenen eenen Tempel ende een huys Gods, Christi, ende des heyligen geests zijn. Daerom so moeten si haer afscheyden vanden Tempel der Afgoden, daer men totten 3. Regum. 12. gulden d Calueren Ieroboams loopt, daermen den ° Baal dient, eS^ré nm 18 t'aermon ^en f ^raec ende den g Bel aenbidt, den Moasim 2) eert, e ^regnm. . ja 80 menigerley Afgoderije geschiet, dattet schande is om te fDraeck. a. 1. seggen, ende al te lanck om te verhalen. Daerom moet ooc een g Bel. a. 2. Christen sulcke Afgoden huysen schouwen, hem daer van reynigen 2. Cor. 6.c. 14 ende afscheyden, gelijck Paulus seyt: h En trect niet aen een vreemt ioc metten ongeloouigen. Want wat geselschap heeft de gerechticheit metter ongerechticheytP Wat ghemeynschap heeft dat licht metter duysternisse P Hoe coemt Christus ouer een met BelialP Oft wat deel heeft de geloouige metten ongelouigen? Wat gelijckenisse heeft den Tempel Gods metten Afgoden? Want ghy zijt den Tempel des leuendigen Gods, als God spreect: lek wil in haer woonen ende wandelen, ende wil haer God zijn, ende sy sullen mijn volc zijn. Daer om gaet wt dat midden van haer, ende scheydet v van haer af, spreect de Heere, ende en roert niet onreyns aen, so wil ick v aennemen, ende uwe Vader zijn, ende 1. Regnm 19 8U^ mÜn sonen ende dochteren zijn, spreect de Almachtighe c. 18. Heere. Rom. 14. a. 4. Wy hebben ooc een claer voorbeelt ende exempel, aen de Fol.107'. i vrome Israelijten, die tot de // gulde Calueren Ieroboams niet en hebben willen gaen, maer hebben haer wooninghe verlaten, zjjn wt dat Afgodische Israël gescheyden, ende hebben inde steden Iuda ende Ben Iamin ghewoont, op dat sy den Heere haren God te Ierusalem in zijnen Tempel, na zijn gebot door Mosen gegeuen, mochten eeren ende aenbeden. Tobie. l.a 6. Alao heeft oock de vrome Tobias gedaen, doen hy onder de geuangen Israelijten in Assyrien was, so en heeft hy den wech der waerheyt niet verlaten. Maer doen de andere alle totten gulden Calueren die Ieroboam de Coninck Israels ghemaect hadde, ginghen, 1) „So wy anders" wil zeggen: indien wij ten minste. 2) Zie Dan. XI :3« v. so vloot hy alleen van haer gheaelschap, ende ginck na Ierusalem inden Tempel des Heeren, ende daer aenbadt hy den Godt Israels, ende bracht daer getrouwelijck zijn eerste vruchten ende thienden, ende oft schoon alle andere van der Heydenen spijse aten, so bewaerde hy hem doch, dat hy hem met de selue spijse niet en verontreynichde. Desgelijcken so hebben de Propheten, Propheten kinderen, ende veel Godtureesende menschen Gods in Israël (wanneer sy alschoon onder den Godloosen ende Afgoden dienaers gewoont hebben, inden tijt dat Baal ende ander Afgoden der Heydenen in Israël geeert zijn Daniël.3.c. 16. geworden) haer knien, noch des herten, noch des lichaems voor geenen Afgod gebogen, maer sy hebben den God Israels, den Heere des Hemels ende der Aerden, geeert ende aengebeden, ® ende hebben 3- Regum. 18. haer voor de Coningen ende Tyrannen verborgen, ia God heeftse 3 jjegUn) 19 wronderlijck door zijn genade bewaert, gelijck hy selue tot Heliam c ig. gesproken heeft, seggende: b lek heb my seuen duysent manen1) Rom. ll.a.4. la-//ten ouerblijuen, die haer knien voor den Baal niet gebogen Fol.l08r. en hebben. Item de dappere ende Godtureesende Mathathias, en heeft niet tegen de Wet Gods wt bedwanck des Conincks Antiochi gedaen, maer als veel wt den volcke Israels, van de Wet afuallich worden, ende de Afgoden offerden, sprack hy totten boden des Conincks met luyder stemmen: c Wanneer alschoon alle die aen des Conincks l.Maccab.2.c. Hof den Coninck gehoorsaem zijn, vant gelooue, ende de insettinge 19 haers vaders afstaen, bo willen doch ick ende mijn sonen, ende mijn broeders inde wet ons vaders blijuen. Dat verbiet ons God dat wy zijn insettinge verlaten, ende de insettinge des Conincx aennemen. Wij en willen noch ter rechter noch ter slincker hant afwijeken. Item de d oude Eleazar, hoe onbewegelijck is hy by de Wet 2.Maccab. 6.c. Gods ghebleuen? hoe trouwelijck heeft hy alle gheueynstheit ende *8 quaden schijn geschout, openbaer bekent, ende gheseyt: Ic wil lieuer voor v steruen, Want het en betaemt mijn Ouderdom niet, dat ic met geueynstheyt om gaen soude, daer door veel der Ionghen meynen mochten: Eleazar, de tnegeniarige 2) man, waer nv eerst ten laetsten tot een vreemt gelooue ende gebruyc afgetreden, ende worden also om mijn geueynstheyts wille, ende om een cleyn verganckelijc leuens wille bedroghen, daer ick dan mijn Ouderdom een schande opleyde. • Want oft ick nv de pijne ende strafTe der 2.Maccab,6.d. menschen wel ontloopen mochte, so en mach ic doch dat gewelt des almachtigen, noch leuendich noch doot ontloopen. Ende daerom wil ic manlijc steruen, ende doen dat hem mijn Ouderdom//betaemt, Fol. 1) Lees: mannen. X. 2) Lees: tnegentichiarige. 13 daer mede ick den Iongen een exempel der dapperheit ende manlij cheyt achter late, so ic met toegeneychden gemoede, ende wille manlijc ende eerlijc voor de dierbare ende heylige Wet sterue. 2. Mach. 7. *. In gelijcker manieren hebben de seuen broeders met de moeder alle grouwelijcke tyrannie des Conincx met groote verduldicheit ende volstandicheit des geloofs geleden, ende en hebben niet tegen de wet Gods willen handelen, maer sy zijn vrymoedich alle daer voor gestoruen, ende hebben haer getroost der toecomender verrijsenisse ende heerlijcheyt, die haer van God beloeft ende bereyt was. Siet hoe volstandich zijn dese altesamen by de Wet Gods gebleuen, ende en hebben in geenderley wijse willen noch mogen veynsen, daer mede ons een exempel na latende, dat wy haer voetRom. 15. a. 4. stappen souden- nauolgen. a Want alle watter gescreuen is, dat is tot onser vermaninge gescreuen (seyt de Apostel) op dat wy door verduldicheit ende vertroostinghe der Schrift, hope tot Godt hebben souden. Hier toe so wort ons dese voorberoerde afscheydinge genoech Apocal.l3.b.6. bediet, hoe nootwendich sy is door de twee grouwelijcke Dieren, daer inde Openbaringe Ioannis af geschreuen staet, van welcken dat eerste zijnen mont open doet, tot lasteringhe tegen God, te lasteren zijnen heyligen naem, ende zijn Hutte, ende die daer in woonen. Ende dat Dier is gegeuen te strijden metten Heylighen, ende die te ouerwinnen, ende hem is macht gegeuen ouer alle geslachten, spraken ende tongen, ende alle die op Aerden woonen, bidden dat Dier aen, wiens namen niet geschreuen en zijn in dat Fol. 109r. leuendighe // Boeck des Lams, dat gedoot is vant beginsel der werelt. Ende dat ander Dier is opghecloinmen vander Aerden, ende heeft twee hoornen gelijck dat Lam, ende spreect als de Draeck, ende het doet alle macht des eersten Diers in zijn teghenwoordicheyt, ende maect dat de Aerde, ende die daer op woonen, aenbidden dat eerste Dier, ende welcke dat Beelt des Diers niet en aenbidden, gedoot sullen worden, ende maectese al gelijck, de cleynen ende grooten, de rjjcken ende de armen, de vrijen ende de knechten, dattet haer een merckteecken geeft aen haer hant, oft aen haer voorhooft, dat niemant coopen noch vercoopen en mach, ten sy dat hy hebbe dat mercteecken oft den naem des Diers. Hier is de wijsheyt, etc. Wie nv wijs ende verstandich ende Godvreesende is, die bedencke, ende neme ter herten, wat sulcks bediet, ende vreese daer voor: Hoort ende neemt ter herten wat de Enghel met grooter stemmen Apocal. 14.c.9. gesproken heeft, te weten, b so yemant dat Dier aenbidt, ende zijn Beelt, ende neemt zijn merckteecken aen zijn voorhooft oft aen zijn hant, die sal vande wijn des toorns Godts drincken, die ghemengt is met louter dranck, inden kelck zijns toorns, ende sal ghequelt worden met vier ende solfer, voor den heyligen Engelen ende voor dat Lam. Ende de roock haerder pijne sal op climmen van eewicheyt tot eewicheyt, ende sy en hebben gheen ruste dach noch nacht, die dat Dier hebben aenghebeden, ende zijn Beelt, ende ist dat yemant dat merckteecken zijns naems heeft aenghenomen. Hier is lijdtsaemheyt der Heylighen: Hier zijn die daer houden de ghe-//boden Fol. 109 Godts, ende dat ghelooue aen Iesum, etc. Merckt doch. Item hier is oock wel aen te mercken, dat de heylige Geest inder schrift betuyget, hoe dat de a woeste grouwel is geset inde Daniel.9.e.27. stede der Heyligen, ende dan ist tijt daer van te vlien, hoe dat Math.24.b. de b Antechrist hem soude verheffen, ende nv hem al verheuen 2.Te8sal.2.a.4. heeft ouer veel hondert laren, bouen al wat God, oft Godsdienst heet, ende gheeft hem wt voor Godt, ende heeft zijn wereken door de cracht des Duyuels, inden geenen die verloren worden, Ia c hoe Apocal.l7.a.4. dat de groote Hoere van Babel sit op een rozijnuerweden gedierte, dat is vol namen der lasteringe, ende heeft seuen hoofden ende thien hoornen. Ende dat wijf is becleet met scliaerlaken ende rozijnver we, ende verguit met gout, edel ghesteente ende peerlen, ende heeft een gulden drinckvat in haer hant, vol grouwels ende onreynicheyts haerder hoererije, aen haer voorhooft geschreuen den naem, de verholentheyt der grooter Babyion, de moeder der hoererijen, ende alder grouwelen op Aerden. Ende sy heeft alle Ileydenen droncken gemaect, metten wijn haerder hoererije, ende si selue is droncken van dat bloet der Heylighen, ende ghetuyghen Iesu, ende sy spreeckt in haer herte: d lek sitte ende ben een Coninginne, Apocal.l8.b.7. ende en sal gheen Weduwe zijn, ende en sal gheen rouwe draghen, noch leet sien. Daeromme sullen hare plaghen op eenen dach comen, de doot, leet ende hongher, ende met vier salse verbrant worden. Want sterek is Godt de Heere diese rechten sal, etc. Daerom so worden ooc alle Christenen vermaent door een stemme vanden Hemel // die also spreect: « Gaet wt van Babel mijn Fol 110'. volc, op dat ghi niet deelachtich en wort haerder sonden, ende Apocal.l8.b.4. niet en ontfangt van hare plaghen. Want haer sonden reyeken tot inden Hemel, ende Godt denct aen hare boosheyt. Wt dit alle volcht nv besluytelijck ende onwedersprekelijck, dat de rechte Christenen Godt den Heere moeten dienen, nae zijn woort alleen, ende f datse haer der werelt niet en mogen ghe- Rom-12. a. 2. lijck stellen, noch haren valschen Godtsdienst onderhouden, noch eenen g quaden schijn voeren (gelijck Paulus seyt, schouwet alle C' quade schijn) recht oft sy metter werelt eens waren om hare vrientschap (b die doch een viantschap Godts is) te hebben om 1 dat Jaeob. 4•acruys Christi (in welcke alle geloouigen haer beroemen) niet te 1 a a • dragen, ende dat tijtelijck leuen te behouden, het welcke doch onmogelijck is te doen, sonder schade ende verlies des eewigen Ioan. 12. c.25. leuens, gelijc Christus selue seyt: a Wie zijn leuen wil behouden, die salt verliesen, maer wie zijn leuen verliest om mijnent wille, die salt vinden. Hier en ghelt niet, dat sommige voorgheuen datmen wel wtwendige gemeynschap, metten valschen Gods dienst mach hebben, soo men metter herten daer aen niet en ghelooft, noch daer in en consenteert. Daer op antwoorden wy: Dat sulcke voorgeuen niet anders en is dan een erchlisticheyt, daer Iesus Syrach van seyt, Syrach. 19. b. b dat erchlisticheyt gheen wijsheyt en is, ende der Godtloosen 21. nucken gheen cloeckheyt en zijn, maer tis een boosheit ende Af- goderije, ende ydel sotheyt, ende onwijsheyt. Daerom en laet hem Fol.110'. niemant met sulcke woorden bedriegen. Want metter // c herten Rom. 10. b.10 ghelooftmen totter gherechticheyt, ende metten monde gheschiet 1. Cor. 3.b.l6. Je belijdinghe totter salicheyt. d De lichamen der Christenen, zijn 2 Cor. 6.C.16. ^ Tempelen des leuendighen Godts, ende zijns heylighen Gheests, ende haer Leden zijn de Leden Christi. Ghelijck als nv Paulus de 1.Cor.6.C.15. Apostel seyt, e datmen niet de Leden Christi en mach nemen, ende maken daer Leden der Hoeren af, nae den vleessche: Alsoo en machmen oock niet de Leden Christi na den Gheest tot Leden der Babylonisscher Hoeren, ende den Tempel Godts tot eenen 2. Cor.6.c.l7. Tempel der Afgoden maken. Daerom al wat de Schrift leert f van Ephes.ll.b.ll de afscheydinge, te weten, datmen hem van alle valsche Godts1. Teaaal. 5. c. dienst, vanden Tempel der Afgoden, van alle quaet werck ende schijn moet afscheyden ende onthouden, dat is also te verstaen, datmen sulcx metter herten inwendich moet doen, ende metten Math. 5. b. 15 wercken wtwendich bewijsen* Dat is dat i licht dat niet onder een schepel bedect, maer op eenen candelaer geset moet worden, Math. 5. b.14. dattet den anderen lichte. h Dat is de stadt, die op eenen hoogen berch leyt, ende niet verborgen en mach blijuen, maer datse van l.Cor.6.d.26 eenen yegelijcken gesien wort Dit is de verclaringhe, ' daer mede de Christenen den Heere verclaren met haren lichaem ende gheest, Math. 10.d.32 die beyde Godt toe behooren, dat is de belijdinge, j datmen Christum Mare. 8. e. 38. VOór den menschen belijt, ende moet bekennen, ende hem zjjnder Luce. 9. c. 26. en(je zjjna Euangeliums voor desen verkeerden, ongeloouigen aert, ende geslachten niet schamen. 1 Tessal 5 c ^an 'eeren en(^e voorgeuen hoe dat de Christenen vryheyt 24 hebben met der werelt te huychelen, ende eenen quaden schijn // Fol. 111'. te voeren, die liegen ende bedriegen haer seluen, ende den anderen Rom 3 c 23 ^aer 8e^oor geuen, ende de waerheyt en is niet in haer. Mer 5. a. 6. dat '8 d® heerlijcke vryheyt der kinderen Gods, k dat wy arme, l.Petr. 1.a.2. ellende, verdoruen menschen, door de cracht des bloets Christi vanden duyuel, sonde, doot ende Helle verlost, ende vry zijn voor dat aengesicht Godts, « dat de knechtschap der sondon ons is afge- Rom. 6. b. 17. nomen, dat wy door dat gelooue inden sone Gods, beurijt zijn, voor dat gerichte, voor de aenclage ende beschuldinge der sonden, b voor Hebr. 2. c. 14. des Satans gewelt, c voor den toecoraenden toorn Gods, ende d zijn cl.tessal. l.b. door gedrongen vanden doot totten eewigen leuen, e door de waor- ^ joan 5 c 24 heyt vry gemaeckt, in somma alle onse vianden zijn ouerwonnen, eRom. 6. b. 8. f door do glorieuse victorie Christi, ende g onse gelooue is de 8. a. 2. ouerwinninge der werelt. fl""1 16d33' Daer beneuen alle wat figuerlijc ende beswaerlijc der conscien- ^0jl08 2 b 14 tien, inde Wet geweest is, h met menigerley wtwendigo Ceremo- gl.Ioan.5.a.4 nien aen bestemde dagen, tijden ende plaetsen gebonden, dat alle Colloss. 2.C.16 heeft de waerheyt ende geest Christi opgeloset ende ontbonden, ende H^ebre.^8, a. 5. daer van alle Heyligen, door het gelooue beurijt, ' also dat wy nv jjom. 6. b. 14. niet en zijn onder de wet, maer onder de genade, j Want Christus R0m. 10. a. 4. is dat eynde ende veruullinge des Wets, voor ons, ende k door kActor. 15. b. zjjn genade geloouen ende verhopen wy salich te worden. H Dies niet te min, al zijn wy alsoo beurijt door Iesum Christum, 1 so zijn wy wederom knechten geworden des Heeren, ende der Rom. 6. b. 18. gerechticheyt, om in alder gelatenheit ende gehoorsaemheyt, na dat voorbeelt Iesu Christi, God onsen Hemelschen Vader // te Fol. 111 dienen tot prijs zijns heyligen naems, ende inder leere zijns soons volstandich te blijuen totten eynde. Want hy seyt selue m dat Matt. 5. b. 18. Hemel ende Aerde sullen vergaen, mer zijn woorden en sullen niet 24... 35. vergaen. " Hy is een eewich Coninc, ende zijn rijc is een eewich n Esaie. 9.b.6. rijc. Hy sal sitten opten stoel Dauids, ende regeren inden huyse Daniel.7.c.l4. Iacobs, inder eewicheyt. Waeromme wat hy ende zjjn trouwe Die- Luce. 2. naers ende Sentboden, door de cracht zijns geests geleert ende betuycht hebben, dat sal van eenen yegelijcken, die hem des naems, des Euangeliums, ende gheloofs Christi beroemt, &tijf onuerandert, ende onuerruct, 0 totten eynde der werelt gehouden worden. Welcke Math.28.c.20 vryheyt nv Christus ende zijn Dienaers geleert ende gebruyet hebben, do selue mogen haer met recht alle rechte Christenen, door des Heeren genade aennemen ende gebruyeken inde vreese Gods tot verclaringe der heerlicheyt Iesu Christi, ende tot bouwinge zijnder gemeynte. Mer daer beware hem een yegelijc voor, dat hy niet voorder en grijpe noch handele, dan hy aen Christum Iesum, ende aen zjjn trouwe nauolghers, een exempel heeft, ende de schrift ons leert, so blijft hy onbedrogen. Item dat sommige 00c voorwerpen '), dat men wt liefde, om des vreets wille metter werelt wel soude mogen veynsen, dat is recht 1) Voorwerpen, d. i. opperen. Genen. 3. a. 1. dor a ouder croininur slangen cloecheit, cnde bedricgeljjcke luegen. 2. Cor. 1 l.a.5. Want wat de rechte liefde is, leert ons Ioannes wel met dese 1 Ioan.4.c.l6. woorden. b God is de liefde, ende wie in der liefde blijft, die blijft l.Ioan. 4. b. 7 in God, ende God in hem. Item, c De liefde is van God, ende wie daer lief heeft, die is wt God gheboren. Wie niet lief en hoeft, l.Ioan.5. a.3. die en kent Godt niet. Item, •' Dat is de liefde Gods, dat wy // Fol.112'. zijn gheboden onderhouden, ende zijn geboden en zijn niet swaer. Ï.Tim, l.a.5. Ende Paulus seyt, dat e de Hooftsomma des ghebots, is liefde wt reynder herten, ende van goeder conseientien, ende van onghoueynsden ghelooue, welckcr sommighe gemist hebben, ende zjjn omghekeert tot onnutten gheclap ende fabulen, willen der Schrift Meesters zijn, ende en verstaen niet wat si seggen, oft wat sy setten. Wt dese woorden machmen de rechte liefde bekennen, ende vanden schijn der valscher liefden onderscheyden. Want waer God niet en is, ende de nieuwe gheboorte, waer de geboden des Ileeren niet onderhouden, maer veel meer veracht, ende moetwillich ouergetreden worden, waer niet een reyn herte, een goede conscientie, een oprecht ghelooue cn is, daer en is oock de liefde niet. Ende Esaie.57.c.l3. f Godt is, ende woont by den ghenen die eenen ootmoedighen 66. a. 2. Gheest hebben, die haer voor zijn woort ontsetten, ende dat selue l.Ioan.2.c.29. bewaren. Ende 8 de nieuwe gheboorte is, daermen recht doet, l.Petr. l.c.15. h daermen een heylighe wandelinge voert. Ende > een reyn herte, i Ï.Tim, l.a.5 cn(je goede conscientie, ende een oprecht j ghelooue, alle comen jRom.lO.c.17. gy wten woorde Gods. Want dat reynicht dat herte, versckert do Ioan. 15. c.26. conscientie, ende daer wt coemt dat geloue, k door de werckinge Hebre. 11.*. des heyligen Geests. Daer om siet dat ghelooue op Godt, ende op zijn woort alleen, versmaet alle druc om des Hoeren ende zijns woorts wille, ende en siet gheen Creatuere aen die sulcks wil Math.22.d,36. beletten, ia dat ghelooue dringt den mensche daer henen, > dat by Math. 16.d.24 (j0dt zjjnen Heere bouen alle Creatueren, m oock bouen zijn eygen leuen lief heeft. // Fol. 112Dit wort wel gemerct ende beuonden, aen den geloouigen AbraGenes. 22.a.l. ham, inde hooge versoeckinge, daer mede hem God versocht heeft, doen hy tot hem sprac: Neemt uwen eenigon sone Isaac, dien ghy lief hebt, ende offert my hem seluer tot eenen brantoffer op do plaetse die ick v wijsen sal. Ende Abraham heeft also gedaen, is des morgens vroech opgestaen, heeft hout geclooft totten brantoffer, hy is met zijnen soon henen gereyst, ende als sy beyde met malcanderen gingen, Abraham dat mes, ende Isaac dat hout totten brantoffer droegen, ende genaecten do plaetse des brantoffers, doen sprac Isaac tot zijnen vader Abraham: Mijn vader. Ende hy antwoorde: Hier ben ick mjjn soon. Ende Isaac sprac: Hier is hout ende vier, waer is dat lammeken totten brantoffer? Ende Abraham antwoorde: De Heere sal sien om eenen brantoffer mjjn soon. Ende als si gecomen zijn aen de plaetse daer hem God van geseyt hadde, 80 heeft Abraham door zijn gelooue, ende wt de vreese ende liefde zijns Gods, daer eenen Altaer ghebout, hout daer op geleyt, Isaac daer op gebonden, ende dat mes geuaet om Isaac zijnen soon den Heero tot eenen brantoffer te slaen. Doen heeft hom de Engel vanden Hemel aen geroepen, ende getuychenisse gegeuen, dat hy God vreesde, naderaaol hy zijnen eenigen sone niet ghespaert en hadde, noch verschoont van zjjnent weghen. Sulcken aert ende cracht des gheloofs ende der liefden Gods, wort ooc vermerct ende beuonden a aenden Leuiten, die noch des Dent. 33. b. 9. vaders, noch der moeder, noch des broeders, noch dos naesten verschoont, maer de aenbidders der Afgoden ende des gulden Calfs, na dat beuel Gods gestraft, // ende op do menschelijcke liefde niet fol. 113'. ghesicn en hebben. Also heeft oock Pinehas om God gheijuert, ende de broederlijcke liefde te rugge geset, inden val l), b doen hy den Nnm. 25. b. 8 Israelijt met de Midianitinne heeft doorsteecken, ende daer door is de plaghe ouer Israël ghestilt, ende also heeft Pinehas een eewich Priesterdom vercregen. Dit is met haer geschiet inder Figueren, na de letter des ouden ïestaments, doch tot ghetuychenisse eens waren gheloofs, ende der oprechter liefden Godts, ende c is geschreuen tot onser leeringe Rom. 15. a. 4. ende vermaninge, dat wy Godt bouen alle creatueren sullen liefhebben, gheljjck Christus Iesus ons oock leert inden Euangelio, 'i datmen om zijnent wille alle dinc moet verlaten, te weten: Vader, Math.lO.e.37. Moeder, Broeders, Susters, Vrouwe, Kinderen, daer toe zijn eygen g *e ^ leuen, zijn cruis op hem nemen, ende hem na volgen. Ende wie j^uce g c 23, yet lieuer heeft dan hem, die en is zijnder niet wcerdich (name- 14, d. 27. ljjck) Christi ende zijns Euangeliums: Want dat is dat eerste ende 17. d. 33. hoochste gebodt, beyde int oude ende nieuwe Testament, « datmen ^ b'5. Godt den Ileere moet lief hebben van gantser herten, van gantser Math 2'2.d.36 sielen, wt allen crachten, ende wt allen vermogen. Ende dese liefde wordt bekent by de onderhoudinghe der geboden Gods, gelijc Christus selue seyt: f Wie my lief heeft, die hout mijn geboden, maer wie Ioan.l4.b.21 my niet lief en heeft, die en hout mijn geboden niet. 8 Daerom l.Cor. 13.a. seyt de Apostel, dat de liefde haer niet en verblijt ouer de ongherechticheyt, maer verblijt haer metter waerheyt. Daerom soo en veynst noch en huychelt de liefde niet, ende en handelt niet bedrieghelijck, de // liefde en ouertreet de leere ende regel Christi Fol. 113 \ niet, sy schouwet alle valsche Gods dienst, alle afgoderye, ceremonien, ende insettinghen der menschen, die teghen God zijn, sy en 1) Inden val, d.i. in het geval. soect niet die vrientschap deser werelt, sy en begeert niet de menschen te behaeghen, sy bekent wel, dat alle, wat hooch byden menschen ghcacht is, dat is een grouwel voor Godt, sy en verschoont dat vleesch niet, sy en socckt niet wat tijtehjck ende verGalat. 6.b.16. ganckelijc is, sy en vreest niet dat cruyce Iesu Christi, » macr sy verblijt haer daer in. Summa die liefde bewijst haer rechtschapen, ende nader godlijckcr aert, door die cracht des heyligen geests, 1. Petr. l.d.22 beyde teghen God ende den naesten, tegen God inet b gehoorsaemloan. 14. b. 15 heyt der waerheyt, ende met vlijtiger c onderhoudinghe der gheboden Gods, ende teghen den naesten, daermede dat sy principael zijn salicheyt soect, ende begheert met vierigho ghebeden tot Godt, met goeder onderwijsinghe, straffe, ende vermaninghe, daer nae in l.loan. 3.C.16. a-Her lijffelijcker noot in aller droeffenisse, crancheyt, ende verIacob. l.c. 27. soeckinghe, trouwe, vriendelijcheyt, ende bermherticheyt bewijst, 2 C 'l> t 9 ^6S ^ee^men aen lesum Christum, aen Moysen ende Paulum, ende Rom 9 aen a^° heylighen menschen Gods, een goet voorbeelt, ende exempel. Maer nadenmael sommige deso liefde ende alle wat daer by behoort, ghemist hebben, ende noch missen, daerom hebben sy haer begheuen tot een ydel schoon gheclap vander liefde, daer sy veele van roemen, ende schrijuen, ende geuen voor, datmen wt liefden wel Fol. 114 r. van des Heeren woort mach afwijcken, Gods ghebot // ouertredcn, Rom. 12. a. 2. ende haer der werelt in haren afgodisschen ende Godloosen wesen wtwendich, dat is geueynsdelijck, gelijckformich maecken, twelck doch ijdel valsheyt ende luegen is, ende opentlijck tegen God, ende l.loan. 3.C.16 zÜn woort, ende tegen de rechte aert der Christelijcker liefde, e die Iacob. 2. b. 15 niet en staet in woorden, noch in ghebeer, maer inder waerheyt l.loan. 5.a.2 ende cracht Godts, f die haer beulijtighen de gheboden des Iieeren te onderhouden, ende den naesten trouwelijck te dienen. Waer dat niet en gheschiet, daer en is gheen liefde, maer een valsche beroeminghe vander liefde, opgeblasen wetenschap, die niet en betert, ende voor Godt een sotheyt, ende alle misverstant, ende vergrijpinghe in Godlijcke saecken. Also ist ooc met het gene dat sommige vanden vrede veel roemen, ende willen daer van een deckmantel alder geueynstheyt, afgoderije, ende ongherechticheyt makon. Daerom ist van noode, te weten, aen te mercken, ende te bedencken, welcko de rechte vrede Godts Ephes. 4. a. 1. ende Christi is, e ende hoe de Christenen met malcanderen vrede gRom,12.c.l7 moeten houden, ende hoe h verre sy den vrede met alle menschen sullen soeken, Ende dat is de vrede Godts, dat wy met Godt den Yader vrede hebben, door Iesum Christum, den rechten VredeEphes. l.b.10. maecker ende Versoener teghen Godt van alles, ' tsy inden hemel, oft opter aerden. Want also spreect Paulus tot den Romoynen: Rom. 5. a. 1. J Nv wy rechtueerdich zijn geworden door tghelooue, so hebben wy vrede met Godt, door onsen Ileere Iesum Christum, door welcken wy oock eenen toeganck hebben int ghelooue tot // deser Fvl. 114 genade, daer wy in stacn, ende beroemen ons van der hope der toecomender heerlijcheyt, die God geuen sal. Ende totden Ephesien: a Ghy die in Christo Iesu zijt, ende in voortijden verre waert, zijt Ephes.2.b.l2. nv na by ghecomen door dat bloet Christi. Want hy is onsen vrede, die wt bcyde heeft een gemaect. Ende totten Collossensen: b Het Colloss.l.b.19 is dat welbehaghcn zjjns Vaders gheweest, dat in Christo Iesu alle volheyt woonen soudc, ende dattct al door hem versoent worde tot hem seluen, Het sy opter Aerden, oft inden Hemel, daer mede dat hy vrede maecte door dat bloet aen zijn Cruyce, door hem seluen, etc. Ende dat is de rechte vrede Iesu Christi, die hy zijnen Iongeren ghegeuen heeft, als hy seyt: c Den vrede geue ick v, mijnen vrede loan. 14. c. 27 laet ick v, niet ghelijcksc de werclt geeft en gheue icksc v. Daerom en is de vrede Christi niet de vrede deser werelt, maer de vrede der conscientien, die met God, door de genade, verlossinge, versoeningo Iesu Christi, '' vrede, ende vruechde inden heyligen Geest, Rom. 11c. 17 hebben, dwelcke de werelt niet en bekent, maer haet ende lastert, also dat de vrede Iesu Christi, een viantschap der werelt is, ende wederom de vrede der werelt een viantschap Iesu Christi is, Sulcx betuycht hy ooc, daer hy seyt: c Ghy en sult niet meynen, dat Math. 10.e.34 ic gecomen ben, om vrede te senden, maer dat Sweert. Want ick ben gecomen, den mensche te verwecken teghen zijnen vader, ende de dochter tegen hacr moeder, ende des soons vrouwe tegen haer mans moeder, ende des menschen vianden sullen haer eygen huysgenooten zijn. Sulcken twist rechtet Christus aen door zijn Euange-//lium. Daeromme seyt Paulus: ' So ick den menschen noch Fol.115". behaechde, so en ware ick Christus dienaer niet. Galat. l.b. 10. Hier wt ist claerlijck te verstaen, hoe gantschelijck die verdwaelt ende verkeert zijn, die desen vrede Iesu Christi daer op willen bedieden, datmen door geueynstheyt ende ghemeynschap der booser wereken, vrede metter werelt soecken te houden, twelck verre is van alle rechte Christenen: Want die laten haer daer aen wel benoegen, ü dat sy vrede met God hebben, door Iesum Christum, Rom. 5. a. 1. ende zijn des wel getroost, dat sy om der gerechticheyt wille onvrede ende twist metter werelt hebben, h Want nademael sy Rom. 5. b. 10. metten almachtigen Godt ende Vader door dat bloedt zijns Soons versoent, ende met alle geloouigen in ' een lichaein beroepen zijn. Colloss.3.b.l5. Daerom soo soecken ende hebben sy vrede met malcanderen, gelijck Christus haer beuolen heeft, seggende: j Hebt sout in v, ende vrede Mare. 9. e. 50. onder v. Ende Paulus totten Ephesien: k Weest neerstich te hou- Ephes. 4.a.3. den de eenicheyt inden geest, door den bandt des vredes. Item, Collos8.3.b. 15. totten Collossensen: a De vrede Gods nemo de ouerhant in uwer herten, tot welcken ghy beroepen zijt in een lichaem, ende zijt Philipp. 4.a.7. dancbaer. Item totten Philippenson: b De vrede Godts, die daer te bouen gaet alle verstant, die beware uwe herten ende sinnen door lesum Christum. Oock so zijn de Christenen schuldich vrede te houden met alle Rom. 12.C.18. menschen, soo vele als in haer is, ghelijck de Apostel seyt: c lat dHebi\12.c.l4 mogelijck, hout vrede met alle menschen. Item: d Iaecht nae den vrede met alle menschen, etc. Maer dat en is niet also te verFol. 115staon, datmen in Godlijc-//kon handel, door eenige geueynstbeyt 1. Ioan. ö.c.19 oft quaden schijn vrede metter werelt (e die doch gansch inden ergen ') leyt) sal soecken. Want daer tegen getuygen beyde Petrus Actor. 4.b.l9. ende Ioannes voor de Phariseen ende Schriftgeleerden, f datmen Godt meer ghehoorsaem moet zijn, dan den menschen, etc. niet, hier hebben wy cortelijc in onser eenuoudicheyt rekenschap O gegeuon, ende de oorsaken verhaelt, waerom dat wy ons van de werelt, ende van haren valschen Gods dienst afgescheyden hebben. Oft wy nv om dcser afscheydinghe wille, vanden valschen Propheten ghelastert, ende vande tyrannen veruolcht worden, des moeten wi ons inden Heere onsen Godt troosten ende verblijden: Want wy weten doch, ende zijn dat ghewis door de genade Gods, 2.Cor. l.c.22 ende 8 verzegelinghe des heylighen Gheests in onse herten, dat Ephes. 4.C.30. w; on8 nje(; afghescheyden en hebben, noch afscheyden, van de Ephes. 4. a. 4. h rechte Christelijcke Apostolissche Kercke ofte Ghemeynte, die Genes.3c.15. van^en beginne gheweest is. Want wy geloouen inden eewigen j Gen. 9. b. 8. almachtigen eenigen God, Schepper Hemels ende der Aerden, die kGene.s.7.a 2. zjjn verbondt met » Adam, j Noe, k Abraham, Isaac, 1 Iacob, ende fGenes^S c Ine* a^° ®°dvreesende menschen gemaect, ende m zijnen eenighen 13 gheboren Soon lesum Christum haer tot eenen Messiam, Verlosser, ra Esaie.9.b 5. ende Salichmaecker beloeft ende gheschoncken heeft, in welcken Math. l.c.21. Wy 00c gheloouen, ende " door dat ghelooue in zijnen Naem verGalat' 3* b V hopen salich te worden. Begeren ooc in onser swacheyt den Heere Ephes. 2. a. 4! I°8U Christo te dienen, in zjjnder Leere volstandich te blijuen, ende 2. Ioan. b 10. 0 geen vreemde Leere inder eewicheyt aen te nemen. // Fol.116'. Ënde wy dancken den almachtigen God onser hemelschen Vader, die ons wt genaden totter ghemeynschap Iesu Christi ende der Ephes. 2.C.18. Heylighen beroepen heeft, dat wy gheen vreemdelingen en zijn, maer huysgenooten Gods, ende Borgers der Heyligen, gebouwet op den gront der Apostolen ende Propheten. Van welcken Iesus Christus Hebr. 12.C.22. de hoecsteen is, Ia P dat wy gecomen zjjn totten Berch Sion, totter Stadt des leuendigen Gods, totten hemelschen Ierusalem, totter 1) Inden ergen, d.i. in het booze. menichte veler duysent Engelen, totter Ghemeynte der eerstgeboren, die inden hemel acngeschreuen zijn, totten geesten der volcomen gerechten, tot God don Rechter ouer al, ende tot lesum den Middclaer des nieuwen Tostamonts, ende totten bloede dor besprenginghe, dat daer beter spreockt, dan dat bloet Abels. Dit is de ghemoynsehap Gods, ende der Heylighen, tot welcker wy door de versoeninge, verkiesinge, ende beroepinge Gods gecomen zijn, in welcker wy oock begheren te blijuon, ende Godt daer inne te dienen in gehoorsaemheyt ende wacrheyt, ende zijn ordeninge te houden. Daer mede en scheyden wy ons niet vande rechte gemeynte Gods, met welcke wy doch eens zijn, maer wy scheyden ons van allen sccten, van allen valschen Gods dienst, van alle Leeringe der menschen, Ceremonien ende Gheboden, die teghen Gods woort zijn, ende van allen quaden schijn, alsoo dat wy niet en begheeren de werelt tot een welbehaghen te veynsen, Ende dat en doen wy niet wt eyghen sinlijckheyt, noch wt stoutheyt, noch wreuel, noch wt cenighen anderen vleyschelijcken // oorsaken, maer tol. 116'. wy doent wt den gelooue, door de dringende liefde ons Gods, in de vreese des Heeren, om der voorberoerde oorsaecken wille: Waer ouer wy niet te schanden en sullen comen: Want wy weten, dattet also Gods ghebodt ende wille is, ende zijn versekert, a dat allo Math.l5.b.l3. plantinge, die Godt de heraelsclie Vader niet geplant en heeft, wtgeroeyt sal worden. Maer God een b Vader aller bcrmherticheyt, c die ons wt dat 2. Corinth. 1. gewclt des Satans gheurjjt, ende in dat Jtijck zijns beminden Soons ^^0Rg j a jg Iesu Christi ouergheset heeft, die beware ons daer inne, ende vergadere veel duysenden daer toe, dat sy salich mogen worden, ende stelle ons allo met malcanderen in eenen geest des geloofs, onstraffelijck voor zijn aengesicht, ende behoude ons tot zijnen hemelschen Eijcke, Hebr.t3.d.24. door de cracht zijns hoyligen geestes. Den selfden eenigen ende eewigen God sy prijs, eere, ende dancbaorheyt inder ec- wicheyt. AMEN. ƒ). P. II a Wan b e r Senfctnoe t>er preötcan ten oft lceracrs, tc weten, welclie 6e recb tc lceracra Mc van ffloS flCBor.ben, cnbe vanfet CbristcHjcher ©bcmesnten reebt vcrcoren cnbe beroepen 3!jn: wacrbv Me bekent werben, cnbe wat vruchten bat iv boen: Besabclijcfeen, waer bv men be valscbe leeraere aal kennen, cnbe bocmcn baer Bebouwen, cnbe niet booren en macb: Een clcgnc acnwffginge wt bcr beniger Scbrift, /Bet een verctarlnge van aom» mfabc Tegenepruecfeen cnbe laetcrwoor» ben, bic tegben bc reebte Bienaera beB Euangeltums, vanben /Bf»« gun«t(gben cnbe Xasteraere, intjeuoert, enbc ecbtm» pijbee wffse flbe» «prollen wor» ben. Door 2>. p. 3oan. 3. c. 34. ( S)cn wclchcn Oobt gbcsonben beeft, bic apreect ©obe woorben. // [Fol, 117'.] I ' fff 4 Fol. 117'. k Llen Godtvreesenden Liefhebbers der waerheyt,WenscheickD.P. l\ wt ghenaden een Medeghenoot dos gheloofs, ende der Christelijc-l \ ker Gheineynten, oprechte gheestelijeke Wijsheyt, ende een reyn verstant des GodtlijckenWoorts van God onsen heinelschen Vader, ende van Christo Iesu zijnen eeenighen J) gheboren Soone, onsen Heere ende Salichmaecker, door de verlichtinge des heyligen Geestes. AMEN.// 1) Lees: eenighen. H' V s. BEminde in den Heere, ghy alle die Qodt vreest, ende de waer- Fol.ll8r. heyt liefliebt, Nademael dat hem nv in deser tijt, veel twist ende tweedracht, aengaende der Sendinge, by sommigen verheft, ende daer beneuen alle Leeraers, sy zijn dan wie sy zijn, haer des Euangeliums beroemen, ende laten haer duncken, dat sy van God gesonden zijn, ende dat ooc sonder eenich twijfel nv den tijt is, a daer Christus ende zijn Apostolen van gepropheteert heb- Math. 24.a.ll ben. te weten, datter veel valsche Propheten ende valsche Christenen *2 x ïm 3 ft 1 souden comen, ende veel verleyden, daeromme so worde ic wt 2 petr 2 a. l! Broederlijcker liefde gedrongen, v vande Sendinge der rechter iU(je> a 4' Leeraers, een corte aenwijsinge te doen, op dat ghy de ware Propheten, Leeraers ende Christenen vanden valschen sout weten te onderscheyden. Want het is den aert, eygenschap ende conste des Satans, b dat hy hem in eenen Engel des lichts verandert, daer 2.Cor.ll.b.l6 mede hy zijne schalcheyt ende geueynstheyt bedect, zijn dienaers vercapt, bemantelt, ende in eenen schoonen schijn der vromicheit voor de werlt stelt. Want wat heeft schoonder schijn, dan de Satan in alle gheueynsde ende geesteloose wercheyligen, die door haer eygen wercken ende insettingen de gerechticheyt soecken, ende haer so heerlijc met woorden ende gelaet, met veel Ceremonien ende Kercken pracht, voordragen ende voorgeuenP Wie is verwaender ende vermetelijcker met hoochroemende woorden, dan de valsche bedriechlijcke ende logenachtige propheten, die daer loopen ende en zijn nochtans van den Heere niet gesonden, propheteren, maer niet door den Geest des Ileeren? Wie beroemt hem meer // des Euangeliums ende Christen- Fd. 118 r. doms, der warer Theologien ende kennisse der Heyliger schrift, dan de hoochberoemde Wijsen des werelts ende verkeerde Schriftgeleerden? die haer laten duncken, Nademael si in hooge Scholen gestudeert hebben (ende daerom na den gemeynen spreecwoorde, hoe geleerder hoe verkeerder, geworden zijn) so zijnse alleen de Leeraers ende Meesters der Schrift, ende en hebben doch selue (eylacen) dat eerste schoolrecht ') der goddelijcker woorden niet ontfangen noch geleert: Want si en zijn noch noyt inder schole 1) Eerste schoolrcclit, d.i. wat liet eerst op het schoolprogramma staat. Christi geweest, ende en hebben den rechten Leermeester, te weten, Ioan. 14. c. 26 # den Heyligen Geest, niet gehadt, ia niet gesien noch gekent, 15. c. 26. Maer sy spreken vander schrift, die sy niet en verstaen, ende oft 16. a. 7. gj gcjj00n aj waj. verstonden, so willen si doch niet daer nae doen. Dat zijn de rechte valsche Christenen ende valsche propheten, voor de welcke ons de Heere waerschout, ende haer fijn afbeeelt'), Matt. 7.b. 15. seggende: Wacht v voor de valsche Propheten, die tot v comen in schaeps clederen, maer inwendich zijn sy grijpende woluen: aen haer vruchten sult ghise kennen: Ende ten anderden seyt Christus: Niet alle, die daer seggen, Heere Heere, en sullen ingaen in dat rijc der hemelen, maer die daer doet den wille mijns Vaders die — inden hemel is, Ende daer volgt na: In dien dage, sullen der veel tot my seggen: Ileere, hebben wy niet in uwen Naem gepropheteert, ende door uwen Naem de duyuelen wtgeworpen ? Hebben wy niet door uwen Naem veel crachtige dingen gedaen ? Maer dan sal ic haer belijden ende seggen, ic en heb v noyt ghekent: Gaet van my ghy alle die quaet doet. Fol. 119r. Wt dese woorden Christi ist openbaer // dat die de valsche Christenen ende valsche Propheten zijn, die veel van Christo roemen schoon vanden Euangelio clappen, ende in heerlijcker gedaente haer seluen voordragen, ende daer beneuen na den vleesche wandelen, ende des wolfs aert hebben, om in alder manieren de Schapen Christi (waer sy connen ende mogen) te verschueren. "Voor dese heeft ons Christus trouweljjc gewaerschout: Hoe wel datter weynich zijn, die dese waerschouwinge Christi waernemen, 3.Reg.22.b.7. maer de Lieden zijn gemeynlijc gesint, c als Achab de Coninc Israels oock ghesint was, te weten, sy hebben de logen lief, ende haten de waerheyt, ende en connen niet verdragen, datter een Micheas coemt, die haer de waerheyt segghe: Daeromme en connen Syrach. 15. b. sy de waerheyt ooc niet verstaen. Want d de Sotten (seyt lesus 12 Syrach) en vinden de Wijsheyt niet, ende de Godloose en connense niet te sien crijgen. Want si is verre vanden Hoouerdigen, ende de 2. Cor. 4. a. 3. Huychelaers en weten niet van haer. Daerom seyt ooc Paulus: e Is ons Euangelium bedect, so isset bedeckt inden genen, die verloren werden, onder welcke den God van deser werelt, der Ongeloouiger siunen verblint heeft, op dat haer niet en schijiie de verlichtinge des Euangeliums vander claerheyt Christi, de welcke is dat gelijcke beelt Godts. Daer wt comtet, dat de valsche propheten altijt so grooten aensien ende gehoor by der werelt gehadt hebben, maer de goede Propheten als Yerleyders gheacht, geschent ende veruolcht zijn. Ende also gatet noch toe. Want de Sathan can de werelt also 1) Lees: afbeelt. bedriegen, dat sy den schijn voor dat wesen, de duysternisse voor dat Licht, ende de // logen voor de waerheyt aenneemt, Iae Christum Fol.119'. gansselijc verworpt, naedemael dat zijn wesen ergerlijc by der Werelt is, als de Heere door Esaiam seyt: a siet, mijn knecht sal cloecke- Esaie.53. a. 1. lijc handelen ende sal verhoocht ende seer hooch verheuen worden, datter veel om uwen twille haer verergeren sullen, om dat zijn gedaente mismaecter is, dan ander Lieden, ende zijn aensien, dan der Menschen kinderen. Ende Symeon sprac tot Mariam van Christo: Dese is geset tot eenen val ende opstaen van velen in Israël, ende Luce. 2. e. 34. tot een Teecken, den welcken wederghesproken sal worden: Ende Petrus seyt, b dat Christus Iesus den Hoecsteen van God in Syon l.Petr. 2.a. 6. geleyt, den geloouigen costelijc is, maer den ongelouigen is dien steen, die de Wercklieden verworpen hebben, ende tot eenen Hoeck- steen geworden is, eenen Steen des aenstoots, ende tot eenen steen der ergernissen, die haer stooten aen dat woort, ende en geloouen niet daer aen, daer si op geset zijn. Daerom een Geestelijc oordeel, een scherp gesichte, ende clare oogen allen Gheloouigen, besonder tot desen onsen tijden van noode zijn, waer mede sy Christum recht mogen aensien, zijne Dienaers recht bekennen, ende vanden Dienaers des Satans onderscheyden. Wt welcker oorsaken ic bewegen ben, door des Heeren genade, wt der Bijbelscher Schrift, allen Godureesenden aen te wijsen, welcke Leeraes ') van Godt gesonden zijn, waer by ende waerdoor die bekent werden: Op dat alle vrome Christenen een weynich in haren Gelooue gesterct, in hare herten getroost ende verquict, ende alle Lastermonden, die tegen de rechte Sentboden Gods, tegen de trouwe II Dienaers Christi, lasterlijc spreken, om hare huychelsche Fól.120'. aert te bedecken, gestopt mogen werden, c De eewige ende alleen Ï.Tim, l.c.17 wijse God, geue ons zijn genade daer toe, Amen. Ten eersten, so is daer tweederley roepinghe ofte sendinge (waer mede yemant van God tot eenen Ampt gheroepen, ende wtgesonden wort) inder schrift begrepen P 2) De eerste is, van God alleene. Also worde d Moses alleene van God geroepen. Desgelijcken worde Exod. 3. b. 10. e Aaron vanden Heere alleene vercoren. Also worden ooc de Pro- ^1111^12. a. 6 pheten alleene van God geroepen, ende hebben gesproken f gedre- 2.Petr. l.d.21. uen zijnde vanden heyligen Geest. Alsoo zijn oock de Apostolen van Christo Iesu alleene geroepen, wtuercoren, ende zijn Euangelium allen creaturen te prediken, wtgesonden. Dese zijn van God sonder middel van eenige menschen, om te propheteren ende te leeren, wtgesonden, ende duer zijnen Geest 1) Lees: Leeraers. 2) In plaats van een vraagteeken behoorde hier eene punt of dubbele punt te staan. X. U 2.Cor.ll.b,16. gedreuen, a Maer want *) de Sathan ooc zijn Dienaers wtseynt, ende geweldichlijc dicwils drijft, doch onder den schijn, dat si van God gesonden zijn, ende van zijnen geest ghedreuen werden, daeromme soo heeft ons de Heere een gewisse proeue na gelaten, waer by men beyde de goede ende valsehe Propheten sal bekennen, ende is dese: Ten eersten, so de Propheet yet propheteert, ende het en geschiet Deut. 18.d.l9. niet, so is hi vals. Want also seyt de Heere: b Wanneer een Propheet vermeten is te spreken in mijnen Name, dat ick hem niet geboden en hebbe te spreken, ende wie dat spreect in ander Goden Name, die selue Propheet sal steruen. Maer oft ghy in uwer herten segt: Hoe can ick gemercken, welc woort de Heere niet gesproken Fol.120'. heeft? Als de Propheet spreect // inden Naem des Heeren, ende daer en wort niet wt ende en comt niet, so ist dat woort, dat de Heere niet gesproken en heeft. De propheet heeftet wt vermetenheyt gesproken, daerom en suldy hem niet ontsien. Dit zijn de clare woorden des Heeren, waer mede alle Prophetien gemeten, ende geordeelt moeten werden: Daerom so heeft de Propheet Ieremias tot Hananiam (die valschelijc vander Verlossinge Ierem. 28.b.8. Iuda wt Babilonien propeteerde 2)) also geseyt: De Propheten, die voor ons in voorleden tijden geweest zijn, die ouer veel Landen, ende Conincrijcken, tegen oorloge, oft iammer ofte Pestilentie, ofte vrede gepropheteert hebben, werden daer in gheproeft, oftse God gewisselijck gesonden hadde wanneer dat geschiede ende quam, dat de Propheet geseyt hadde. Ten anderen, so de Propheet schoon 3) een Teecken ofte wonder geeft, ende het geschiet euen also, gelijc de Propheet te voren gheseyt heeft, ende daer beneuen leert de Propheet, datmen ander Goden sal dienen, so is de Propheet valsch: Want also seyt de Deut. 13.a. 1. Heere: c Wanneer een Propheet oft Droomer onder v opstonde, ende gheeft v een Teecken ofte Wonder, ende dat teecken ofte Wonder coemt, daer hy v van gheseyt heeft, ende spreect: Laet ons ander Goden na wandelen, die ghy niet en kent, ende hem dienen, so en sult ghy niet hooren de woorden van alsulcken Propheet, oft Dromer. Want de Heere v Godt proeft v, op dat hy verneme, oft ghy hem van geheelder herten, ende van gansscher sielen lief hebt. In dese woorden is te mercken, dat wanneer schoon een Propheet een Teecken ofte Wonder geeft, ende het comt also, als hi// Fol. 121r. gheseyt heeft. Daer mede en ist niet ghenoech zijne Sendinge te -1) „Want" beteekent hier: omdat. 2) Lees: propheteerde. 3) „So ... schoon" wil zeggen : ofschoon. beuestigen, als datae van God si, so verre als zijne leere niet onstraffelijck vruchtbaer ende heylsaem en is: Daer toe seyt oock Paulus, a Al waert dat een Engel vanden Hemel, een ander Euan- Galat. l.b. 8. gelium vercondichde, dan wy ontfangen hebben, die moet ver- uloect zijn. De ander Roepinge is van Godt ende van zijnder Gemeynten: Alsoo worden Paulus ende Barnabas eerst vanden Heere geroepen, daer nae vander Ghemeynten, duer dat mede getuygen des Heyligen Geests, inden Goddelijcken roep beuesticht, als dwerc der Apostolen J) betuycht: te weten, dat de Heylighe Gheest tot der Gemeynten sprac: •> Scheydet mi Paulum ende Barnabam wt tot Actor. 13.a.2. den wercke, daer toe ickse gheroepen hebbe. Doen vasten sy ende baden, ende leyden de Handen op haer, ende lietense gaen: c Also Actor. 14.d.23. hebben ooc Paulus ende Barnabas in allen Gemeynten Voorstanders, oft Ouders 2) (door ghemeyne stemmen) met vasten ende bidden gheordineert. Item Paulus schrijft tot Timotheum: d En ver- l.Tim.4.bl4 suymt niet de gaue, die v gegeuen is door de Prophetie, met oplegginge der Handen der Ouders. e Desgelijcken beueelt hy Tito, Tit. 1. b. 5. de Steden in Creta ouer al, met Ouders te besetten, als hy hem geordineert hadde. Ooc so heeft de Gemeynte tot Ierusalem de Actor. 6. a. 6. seuen Diaconen voor de Apostolen ghestelt, ende sy hebben gebeden, ende de Handen op haer geleyt. Wt desen ist claer, dat de Apostolen ende Ouders met der Gemeynten, door de macht Iesu Christi, ende getuygenisse des Heyligen Geests, Leeraers ende Dienaers // geroepen, vercoren ende Fol. 121 geordineert hebben: Daeromme en mach oock niemant van hem seluen sulcken Ampt aennemen, ten sy dat hy dan van Godt (ghelijck de Propheten ende Apostolen) oft vander Gemeynten Gods, met oplegginghe der Handen (als Timotheus, Titus ende meer andere, vanden Apostolen ende Ouders, met bewilliginghe ende consent der Gemeynten gheordineert zijn, ende oock anderen also geordineert hebben) gheroepen ende vercoren werden. "Want alsoo seyt de Apostel: f Hoe sullen sy predicken, als si niet gesonden Rom. 10.c. 15 en werden P Ende anderwerf: 6 Niemant en neemt hem seluen de Hebr. 5. b. 7. eere aen, maer die oock geroepen werden van God, ghelijck Aaron. Daeromme heeft oock de Heere Dathan, Chore ende Abyron met Num. 16. *. haren aenhangers, soo grouwelijcken ghestraft, dat sy haer des Priesterdoms sonder Gods verkiesinge wilden aennemen, Also verwerpt ooc de Heere alle Propheten, h die van haer seluen lopen, Jerem. 23. d. ende en zijn doch van hem niet gesonden, die in zijnen Name 21. 1) Dwerc der Apostolen, d.i. de Handelingen der Apostelen. 2) Ouders, d. oudsten, presbyters. spreken, ende nochtans van zijnen Geest niet gedreuen en werden. Daeromme so mach een yegelijck wel toesien, dat hy van hem seluen niet en lope, al eer dat hy vanden Heere, oft van zijnder Gemeynten, na de voorschreuen wijse geroepen worde. Maer nv en wert niemant vanden Heere ghesonden, noch vander Gemeynten recht vercoren, dan door den Heyligen Geest, die moet hem dat Ioan. 21.C.15. herte aenroeren, met der liefden vierich maecken, » ende om alsoo l.Petr.5.a.2. die Ghemeynte Gods vrijwillich te weyden, drijuen ende wtsenden: Fol,122r. Als van Paulo en Barnaba // geschreuen staet: b Sy ginghen Actor. 13.a.4. henen wt gesonden vanden Heyligen Geest. Ende Paulus seyt tot Actor.20.d.28 den Ouders der gemeynten: c 80 hebt nv acht op v seluen, ende op de gheheele Cudde, onder de welcke v de Heylighe Gheest ghestelt heeft tot Bisschoppen, om de Ghemeynte Godts te weyden, die hy met zijnen Bloede verworuen heeft. Maer want ') de rechte Leeraers vanden Heyligen Geest gedreuen, wtgesonden, ende ouer de Gemeynte Gods geset moeten werden, so ist wt dien alleen wel openbaer, hoe datse geschickt moeten zijn: "Want dat is gewis ende onwederspreeckelijc, dat de Heylighe Gheest gheen Dronckaerts, noch ouerspeelders, noch Gierige, noch afgoden Dienaers, noch Huychelaers, die daer huychelen om des Buycx wille, ende met Gods woort Cremerie drijuen, wt en sent. Sapient.l.a.5. Want daer staet gescreuen: d De Heylige Geest, die daer recht leert, vliet de valsche, ende wijct vanden roeckelosen. Daeromme Ioan. 14. b. 17 seyt 00c Christus e dat de Werelt den Heyligen Gheest niet en Rom. 8. a. 9. mach ontfangen, want sy en siet noch en kent hem niet: f Maer die den Geest Christi niet en hebben, die en hooren hem niet toe, Maer die Christo niet toe en hooren, hoe connen die in zijnder 1.Cor. 12.a.8. Gemeynten een Ampt hebben ende recht bedienen? De Apostel seyt, dat niemant Christum Iesum een Heer en mach noemen dan door den Heyligen Geest, veel weyniger mach hy dan Christum Iesum recht prediken, dan door den Heyligen Geest. Daer wt volcht geweldichlijc, dat de Dienaers Christi, de Leeraers Fol.122'. ende Voorstaenders in zijnder Ghemeynten, den//Heylighen Gheest moeten hebben, door welcken sy ten eersten ende voor alle dingen selue wel onderricht moeten zijn in Gods woort: Want dat ghemeyne Volck moet dolen ende in duysternissen wandelen, wanneer Matt. 5.b. 14. de Leeraers selue onuerstandich zijn, Oorsake: g Christus noemt de Leeraers een Licht der Werelt, een sout der Aerden. Hoe soude dan de Werelt recht sien, wanneer die, de welcke souden behooren een Licht der Werelt te zijn, selue gansch duysternisse zijn? Item, Hoe soude de werelt de Heylighe Schrift, ende de cracht 1) Want, d. i. omdat. Gods recht verstaen ende weten, wanneer die, de welcke behooren een Sout der Aerden te wesen, de cracht des Godlijcken woorts verloren hebben, ende selue niet en weten, wat een goet Christen behoort te weten? Item, hoe en soude de Werelt niet dolen, wanneer de gene, de welcke billick ende met recht de stadt (op eenen hogen Berge ghebout) souden wesen, ende alle dwalende den rechten wech wijsen souden, selue de Verleyders zijn? Daer om segge ick andermael, dat de Leeraers selue voor alle dinghen wel in Godts woort bericht ende geleert moeten zijn, Alsser geschreuen staet: a Des Priesters lippen sullen de Leeringe bewaren, datmen Malach.2.a.7. de Wet wt zijnen monde soecke, want hi is een Enghel des Heeren Sebaoth: Ende Paulus seyt. b Dat een Bisschop vast houden moet Titum. l.b. 9. de Leeringhe des ghetrouwen woorts, ende leeren conne, op dat hy machtich si te vermanen, duer die heylsame leeringhe, ende te straffen die wedersprekers. Daer beneuen so moeten de Leeraers Godes woort recht ende onuerualscht leeren, // als de Euangelist seyt: c de welcke God Fol. 123'. gesonden heeft, die spreect Gods woorden. Ende Paulus seyt: <1 Ic Ioan. 3. e. 34. en dorste niet spreken eenich dinc, ten ware dat Christus selue Rom.15. c.18. dat door my wrochte. Ende noch: e Wy en zijn niet ghelijck 2.Cor.2.C.19. somraighe, die dat woort Godts verualschen, maer als wt suyuer- a- 2. heyt ende wt God, voor God, spreken wy in Christo: Item, wy 2.Cor.5. c. 20 zijn Boden in Christus stede, want God vermaent door ons, So bidden wy nv in Christus stadt'), Laet v versoenen met Godt. Item: f Onse Yermaninge en is niet gheweest tot dolinge, noch l.Teseal.2.a.3. tot onreynicheyt, noch met liste, maer ghelijck als wy van God beproeft zijn, dat ons dat Euangelium toe betrout is te prediken, also spreken wy, niet als oft wy den menschen behagen wouden, maer God, die onse herten proeft. De Apostel Petrus seyt, e Ist l.Petr. 4.b.ll dat yemant spreect die spreke als Gods woort Daeromme seyt oock de Ileere door Ieremiam, h Een Propheet die eenen Droom heeft, Ierem.23.e.28. die vercondige eenen Droom, ende dien mijn woort gheopenbaert is, die vercondighe mijn woort met trouwen: Want wat gelijckenisse heeft het Caf metten Terwen, spreect de Heere. En is mijn woort niet gelijck een vier, spreeckt de Heere, ende als eenen Hamer, die de steen rootsen in stucken slaet? Wt dese ende diergelijcke woorden der Heyliger Schrift, mogen de rechte Leeraers, bysonder so vele als de rechte leere aengaet» wel lichtelijc bekent werden, te weten, So sy Gods woort recht leeren, daermede sy de eere Gods ende de salicheyt der Menschen soecken, so sy geestelijck ghesint zijn, so sy alle aertsche ende // 1) Stadt, d. i. plaats. Fol. 123'. verganckelijcke dingen afgeseyt hebben, so * sy niemant na den 2.Cor. 5. b. 16 vleessche en kennen, so sy God bouen al lief hebben, ende zijn werck sonder bedriegerie ende gheueynstheyt doen. Want sulcke Deut. 33. b.9. Dienaers wil de Heere hebben, als ooc Moyses seyt: b Wie tot zijnen Vader ende tot zijnder Moeder spreect, lek en sie v niet, ende tot zijnen Broeder ie en kenne hem niet, ende tot zijnen naesten, Ic en weet hem niet, die hebben uwe reden gehouden, ende dijn verbont bewaert: die sullen Iacob uwen Rechten leeren, Math. 10. a.6. ende Israël uwe Wet. c Daerom heeft ooc Christus sulcke Apostolen Math. 4.c. 19. vercoren ende wtgesonuen te prediken, d die eerst alle dinghen 19. d. 27. verlaten hebben, ende zijn hem nageuolcht, o ende by hem, in zijn Luc0.5.b.H. aenuechtinge gebleuen, f Dese heeft hem de vader vander werelt e Luce 22 b28 gegheuen: Ende dese heeft hy eerst zijns Vaders Name gheopenfloan. 17.a.6 baert, als hy seyt: lek heb uwen Naem den Menschen geopenbaert, die ghy my vander Werelt gegeuen hebt: Sy waren uwe, ende ghy hebtse my gegeuen, ende sy hebben v woort gehouden. Dese heeft Christus ooc selue vander Werelt vercoren ende afgescheyden, Ioan. 15.b. 16 geljjc hy seyt: g Ghy en hebt my niet vercoren, maer ick heb v vercoren, ende geset, dat ghy henen sout gaen, ende vruchten brengen, op dat uwe vrucht bljjue, Dese heeft ooc Christus zijnen Ioan. 17. b. 9. Vader beuolen, ende voor haer gebeden seggende: h Ick bidde voor haer, ende en bidde niet voor de Werelt, maer voor de gene die ghy my gegeuen hebt, want sy zijn uwe: Ende alle wat mijn is, dat is uwe, ende wat uwe is, dat is mijne, Ende ic ben in haer verclacrt, heylige Vader, bewaertse in uwen Naem die ghy my // Fol. 124 r. gegeuen hebt, dat sy eens zijn, gelijc als wy, Ick heb haer v woort ghegeuen, ende de werelt haetse, want sy vander werelt niet en zijn, gelijc ick ooc van der werelt niet en ben. Dese van God geleerde, wtuercorene, ende vander werelt afgescheydeue Iongeren Ioan. 20. c. 21 heeft Christus wtgesonden, ende tot haer geseyt: » Geljjc als my Esaie.53.a.l* de Vader gesonden heeft, also sende ic v. Maer i hoe Christus Ierem. 23.a.5. yan ,jeil Vader gesonden is, ende hoe hy alle dinghen verlaten, ^Ioan ^a V* a"e zlJn heerlijcheyt ouergegeuen, ende als een getrouwe Sentbode 3.b.ll.5.b.l9* zijns Vaders, niet zijnen eygen wille ghedaen, noch zijn eygen woort 6. d. 32. *. 'ghesproken, noch zijn eygen eere gesocht, maer gelijck hem de 7. b. 16.8.J.28 va(]er beuolen, also gesproken ende gedaen heeft, getuycht de Schrift, 12 f 49 beyde des ouden ende nieuwen Testaments soo oueruloedich, dat wy achten, het en is niet van noode, sulex hier te verhalen. Hebr. 3. a. 5. k Gelijc als nv Christus van den Vader gesonden, in zijn Ampt ende werc gansch trou geweest is, also moeten ooc alle zijn knechten, na den voorbeelde haers Heeren ende Meesters, trou zijn, alle aertsche dingen niet achten, der werelt afseggen, den Hemelschen dingen na iaghen, ende niet haer eyghen eere soecken, maer de eere Christi die haer gesonden heeft, op sulcke meyninge seyt Christus, 3 Wie van hem seluen spreect, die soect zijn eygen eere, Ioan. 7. b. 18. Maer so wie de eere soect, des ghenen die hem ghesonden heeft die is warachtich, ende geen ongerechticheyt en is in hem. Daer omme zijn die sonder twijfel van God gesonden die Gods woort recht leeren, ende van gansscher herten Gods prijs ende eere soecken, als Paulus gedaen heeft: Want // b wy en hebben (spreect hy) Fol. 124 \ noyt met smekende woorden omgegaen, (als ghi weet) noch na der l.Tessal.2.a.5. giericheyt gesteken *), God is des een getuyge: Wy en hebben ooc geenen prijs ghesocht van Menschen, noch van v, noch vanden anderen, hoe wel wy wel hadden mogen hooch gehouden willen zijn, als Apostolen Christi, maer wy zijn vriendelijc geweest midden onder v, gelijc als een voester haer kinderen voet, also hebben wy eens herten lust tot v gehadt, v mede te deylen, niet alleene dat Euangelium Gods, maer ooc onso leuen, om dat wy v lief hebben gecregen, etc. In dese woorden machmen claerlijc sien, hoe dat de Apostel Paulus gesint is geweest, ende wat hi eygentlic gesocht heeft, te weten, de eere Gods, ende de salicheyt der sielen, Maer alsoo en doen alle Huychelaers ende valsche Propheten niet, maer die soecken haer eygen eere, die staen na geit ende goet, die prediken om loon, die c dienen haren buyc, ende d zijn vianden des Cruys Christi: Rom.lö.b. 17 Daeromme so en connen si oock niet goets doen, noch leeren, alsser ^Philipp. 3.c. gescreuen staet: e Een godloose en can niet recht leeren, want het 15. b. en coemt niet van Gode: Want totter rechter leere behoort de 14 wijsheyt, so geeft God genade daer toe. Na dien dan een Godloose niet recht leeren en can, ende f die 2. Ioan. b. 9. eygentlijc een Godloose is, die daer ouertreedt, ende niet en blijft in de Leere Christi, als Ioannes seyt, daer wt volcht sonder wederspreecken, dat niemant Gods woort recht leeren en can, ten sy dat hy selue in Christo ende in zijnder Leere blijue, Maer niemant en verstaet de Leere Christi, veel weyniger can hy daer inne blijuen, dan door den // heyligen Geest, Ende niemant en heeft den hey- Fol. 125r. ligen Gheest, dan die niet meer vleesschelijck, mer geestelijc gesint is, als Paulus seyt: g Ghy en zijt niet meer vleesschelijck, maer Rom. 8. a. 9. geestelijck, ist anders dat 2) Godes geest in v woont. Want so wie Christus Gheest niet en heeft, die en behoort Christo niet toe: Maer ist dat Christus in v is, so is dat lichaem doot om der sonden wille, maer de Geest is dat leuen om der gerechticheyt wille. Daeromme, wie der sonden niet gestoruen en is, ende der gherech- 1) Gesteken, d. i. getracht. 2) „Ist anders dat" wil zeggen : indien althans. ticheyt niet en leeft, die en heeft den geest Gods niet. Maer wie den geest des Heeren niet en heeft, die en verstaet des Heeren l.Cor. 2. b. 14 woort niet, ende a en smaect niet wat gheestelijek is, Hoe soude hy dan Gods woort recht connen leeren ofte de gaue des geests recht wtdeylen? Daerom so mach een yegelijc wel toesien, dat hy hem des Leerampts niet aen en neme, hy en si dan selue eerst van God geleert, ende metten heyligen Gheest verlicht, door welcken hy Gods woort recht mach spreken. Yoorder soo getuycht de heylige scrift dat een rechte Leeraer vrucht moet doen, oft voort brengen: Want so waer Gods woort in des menschen herte ingheplant is, ende in cracht des gheests ghesproken wort, daer moetet na zijnder aert, crachtich, werckeloan. 15.b. 16 lijck *), ende vruchtbaer zijn: b Daer toe worden ooc de rechte Leeraers van Christo vercoren, ende ghestelt, dat sy henen sullen gaen, ende vrucht brengen, ende hare vrucht blijue: Maer de vrucht die alle rechte Leeraers door Godts woort ende geest moeten voortbrengen, is tweederley. Fol. 125De eerste is, dat wanneer Gods woort // door den heyligen geest Matt. 13. a. 3 gesproken wort, vrucht doet ende niet ledich en is, ghelijck als de Luce. 8. a. 4. Euangelissche parabel van den saeyer ende zijnen zade betuycht, In welcke parabel Christus ons te kennen gheeft, dat zijn woort niet sonder vrucht en is: Want hoe wel dat meeste deel des zaets in quade aerde valt, ende gheen vrucht en brengt (welcke dan niet des goeden zaets, maer der quader Aerden schuit is) nochtans so valt noch een deel in goede aerde, ende brengt veel vrucht. Daer mede ons de Heere leert tweederley: Ten eersten, datter altijt weynich Christenen op der aerden zijn, al ist datter veel den Christelijcken naem hebben, ende haer des Euangeliums beroemen, Math. 7. b. 13. als hy dan ooc Mathei aent seuende seyt: e De poorte is wijt, ende den wech breet, die ter verdoemenisse leyt, ende veel wandelen daer op: Maer de poorte, die totten eewighen leuen leyt, is enge, ende den wech is smal, ende weynich zijnder dien vinden. Ten anderen, gheeft ons Christus te kennen, hoe wel dat het meeste deel quaet blijft, dat nochtans zijn woort niet sonder vrucht en is, Daer is noch erghens eenen goeden acker, daer inne dat zaet des godlijcken woorts geworpen wort, opgaet, ende vrucht Esaie.55.c.l0. brengt. Het welcke God oock door Esaiam gheseyt heeft: d Geljjc als den reghen ende sneeu van den Hemel valt, ende derwaerts niet weder en keert, maer beuochticht de Aerde, ende maectse vruchtbaer ende wassende, dat sy zaet geeft den saeyer, endebroot te eten, Also sal ooc dat woordt, dat wt mijnen monde gaet, niet 1) Werokelijck, d. i. werkzaam. ledich weder tot my comen, maer doen dat my behaecht, ende het aal wel ge-//lucken in het gene, daer icket toe seynde. Fol.126'. Maer na dien Gods woort dat Saet is, dat van God in de herten der menschen ghesaeyt wort, ende een goede aerde wil ende moet hebben, daerora ist van noode, dat den acker des herten, door de ghenade des Heeren, recht ghebouwet, alle oncruyt daer wt ghepluct oft wtgherooyt, ende alsoo den acker des Goddelijcken Saets ontfanckelijck, ende om vrucht te brenghen, bequaem gliemaect wert, als Iacobus seyt: a Legget af alle onreynicheyt ende alle lacob. l.c.21. boosheyt, ende neemt aen dat woort, met saechtmoedicheyt, dat in v ingheplant is, welcke can uwe siele salich maken. Hier toe (te weten) om den acker des herten also te bouwen ende te bereyden, dient bysonder de Wet Gods. Daeromme moeten oock de rechte Leeraers ten eersten, ende voor alle dingen, b den Math. 3. a. 8. menschen boete vercondighen ende prediken (ghelijck Christus ende zijn Apostolen gedaen hebben) ende leerense wt de Wet, Godts Actor.24.c.25. toorn ende strenghen ordeel ouer de Sonde, maer wt den Euangelio, God den Vader in zijnder eewigher liefden, ende grondeloose bermherticheyt, Christum Iesum in zijnder ghenade ende verdienste, door medewerekinge des Heylighen Gheestes recht bekennen, op dat de herten door de Wet gheslagen ende ghebroocken, wederomme door dat Euangelium vertroost ende verquickt mogen worden. Want dat is de aert, eygenschap ende cracht des Goddelijcken woorts, daer het ordentljjck ende door des geests drijuinge gesproken wort, dat de steenachtige herten daer door geslagen, de // Ierem.25.d 22 coude daer door vierich gemaect, ende de bedroefde daer door Fol.126'. vertroost werden. Dat is ooc der rechter Leeraers ampt ende were na den beuele Christi, eerst de Wet, daer nae dat Euangelium te prediken. Maer de valsche Leeraers prediken den Lieden, oock den onboetueerdighen niet dan genade, vercondigen hen vrede, Ende als Ezechiel seyt: c Sy legghen de lieden cussens onderEzech 13.0.18. de armen, ende pueluwen onder haer hoofden, ende schouderen, daer mede sy stereken de handen der boosen, op dat hem niemant van zijnder boosheyt ende ongerechticheyt en bekeere, gelijc dngelijcx genoech beuonden ende gesien wert: Maer want ') sy niemant en bekeeren, daerom en zijnse oock van Godt niet gesonden, ende en hebben ooc Godts woort niet. Want also seyt de Heere: (1 Ic Ierera. 23. d. en hebbe de Propheten niet ghesonden, nochtans loopen sy, lek 21 en heb niet met haer gesproken, nochtans so propheteren sy, Maer indien si in mijnen Raet gebleuen waren, ende mijn woorden 1) Want, d. i. omdat. ghehoort hadden, so hadden sy mijn Yolck van haren boosen wegen, ende van haren boosen voornemen afgekeert. Dese woorden betuygen ons claerlijc, dat die Gods woort hebben, recht leeren ende spreken, die dat volck van haren roeckeloosen leuen ende boosen wandel bekeeren. Wederom, die sulcx niet en doen, die en hebben ooc Gods woort niet, Sy mogen wel de letter flebr. 4.c. 12. der schrift hebben, maer a dat leuendich, crachtich ende vierich woort Gods (dat gelijck als een tweesnijdende Sweert is, dat herten ende sielen doordringt ende doorsnijt) daten hebben sy niet, Si mogen wel veel woorden maken, maer dewijle de Heere hare lippen metten Fol. 127T. vierc // niet gereynicht (•> als de lippen des Propheten Esaie) ende zijn Esaie. 6. a. 7. woort in haren mont (c gelijc inden mont Ieremie) niet ghegeuen Ierera. 1. n. 9. en heeft, dat sy wtroeden, afbreecken ende verderuen, ende datse opbouwen ende planten, Daerom en zijnse vanden Heere niet gesonden, ende sy en richten oock niet wt, gelijc als op den dach van heden aen veel gesien ende gespuert wort, die Euangelissche Predicanten willen zijn, ende en hebben noch noyt die Afgodissche Ceremonien ende insettinge der menschen afgebroken, ende den rechten Gods dienst ende ordeninge wederom aengenomen. Maer so 4.Regnm.9.c. veel mogen wel sommige doen, dat sy d met Iehu de hoerderije 10 25 end° toouerije Iesabels haten, ende eenen ijuer tegen de Propheten ende Priesters Baals hebben, Nochtans so wandelen sy selue noch inde sonden Ieroboams, ende laten de gulden Calueren (die in de stede des Goddelijcken diensts, vanden godloosen Coninck opgerecht zijn) haer seluen tot een ordeel, maer den anderen tot aenstoot ende verderuen, noch staen ende ouer blijuen, ende also leyt de eene Math. 15.b.l4 blinde den anderen, so lange tot dat sy beyde inden gracht vallen. De ander vrucht eens rechten Leeraers is, dat hy selue een onstrafifelijcke wandelinge leyde, die den Euangelio gelijcformich l.Cor.4.c.20 is: e Want dat rijcke Godts en staet niet inde woorden, mer inder Syrach. 15. b. cracht, de wijsheyt, die den Leeraer f zijnen mont inder Ghemeyn*Sa 'e 11 4 moe* °Pen d°en> B die en coemt niet in een boosachtige siele, 8 P1 n • nocii en woont niet in een Lichaem, dat der sonden onderworpen Iacob. 3. c. 13. is. Daeromme seyt oock Iacobus: h Wie onder v wijs ende wel Fol. 127gesticht is, die toone met zijn goede // wandelinghe zijne wercken inder saechtmoedicheyt der Wijsheyt. Alsoo heeft Paulus l.Cor. 9.d.27 gedaen, als hi selue seyt: ' Ic temme mijn lichaem, ende bedwinge dat, op dat ick niet den anderen en predike, ende selue verworpe- 1. Cor. l.d.30. wor<^e- Het en is daer mede niet wt te rechten, ende ten leyt 2.Cor. ll.a. 1 daer niet aen, dat yemant veel beroemt, clapt, ende van hem Ierem. 9.d.23. seluen veel hout!): j Maar wie hem beroemen wil (seyt de Apostel) 1) „Van hem seluen veel hout" wil zeggen: zichzelf belangryk vindt. die beroeme hem des Heeren. "Want hij en is niet gepresen, die hem seluen prijst, maer dien de Heere prijst, Maer de Heere prijst de gerechtige, die hem prijsen ende eereD, gelijc hy selue seyt: a Wie my eert, l.Regum. 2.f. dien sal ick eeren, maer wie my veracht, die sal versmaet zijn. Maer 30 welcke de rechte eere Godts sy, ghetuycht Christus met dese woorden: b Daer in wort mijn Vader gepresen, dat ghy henen gaet, loan. 15. a. 8. ende veel vruchten voortbrengt, ende dat ghi mijn discipulen wort. Maer welcke de vruchten des geestes zijn, seyt Paulus totten Galateren, te weten, 0 Liefde, vruechde, vriendelicheyt, gootheyt, ge- Galat. 5. c.22. looue, sachtmoedicheit maticheyt. Item, welcke de rechte Iongeren Christi zijn, seyt hy selue, te weten, d die in zijnder redene loan. 8. c. 32. blijuen, die zijn zijne discipulen, die bekennen de waerheyt, ende de waerheyt salse vry maken. e Maer niemant en blijft in Christo 1. loan.2.a.5 ende in zijnder Lecre, dan die wandelt, gelijck ai» hy ghewandelt heeft, Maer wie also niet en wandelt, die en blijft niet in Christo, iae hy en heeft Christum niet gesien noch gekent, als Ioannes in zijn epistel wel clacrlijc getuycht. 1. loan. 3. a. 6 Daeromme so moeten de rechte Christenen, ende principalijck de Leeraers, als discipulen Christi, selue een Christelijcke // wande- 12® '• linge leyden, ende trouwelijc Christo nauolghen. Maer doense dat niet, so en heeftse Christus niet gesonden. Want hy seyt, • dat Matt. 7. b. 15. wy de valsche Propheten, al waert dat sy schoon in schaeps cleedoren quamen, aen haren vruchten sullen kennen, Ende leert ons sulcx door gelijckenisse, seggende: Canmen oock druyuen lesen van do doornen, oft vijgen van de dijstelen? Also een yegelijcke goede Boom, brenget goede vruchten, maer eenen quaden Boom brengt quade vruchten. Eenen goeden Boom en can geen quade vruchten brengen, ende eenen quaden Boom en can geen goede vruchten voortbrengen: Een yeghelijck Boom, die geen goede vruchten voort en brengt, sal afgehouwen, ende int vier gheworpen worden. Daeromme, aen haere vruchten sult ghyse kennen. In dese woorden gelijckt ') Christus een yegelijc goet Christen, maer bysonder eenen oprechten Loeraer (want hy spreect principalijc vande Leeraers) by eenen goeden Boom, ende eenen valschen Leeraer by eenen quaden Boom, Gelijc als nv eenen goeden Boom goede vruchten brengt, daer mede hy zijnen goeden aert bewijst, ende den menschen tot haerder nootdruft, ende spjjse des lichaems dient: Also brengt oock een goede Leeraer goede vruchten, daer mede hy zijnen Christelijcken aert, ende dat hy van God gesonden is, bewijst, maer den anderen (dat is) den goethertigen toehoorders, ende liefhebbers der waerheyt, dient hy also totter salicheyt, ge- 1) Gelijckt, d. i. vergelykt. Ï.Tim. 4 b 16 ljjck Paulus tot Timotheum seyt: Hebt acht op v seluen, ende op de leeringe, blijft in dese stucken: Want so ghy dat doet, so sult ghy u seluen salich maken, ende die v hooren. // Fol. 128Wederomme, ghelijck als eenen quaden Boom ghecn goede vruchten en can brengen, ende gelijck alsmen van Doornen gheen druyuen, van Dijstelen gheen vijgen lesen en can, also en can oock een valsche Propheet, niet rechts leeren noch doen. De valsche propheet can hem des Euangeliums wel beroemen, maer dat hy de leere des Euangeliums recht soude treffen oft seggen, ende de vruchten des Gheests brengen, dat en doet hy niet, bladeren zjjut ende bladeren blijuent, dat is, Een onnut geroep in schoonen schijn, alle wat hy leert, ende geueynstheyt alle wat hij doet. So dan nv door sonderlinge genade Gods, dat Euangelium (dat scherpe oogen heeft, ende en siet niet op de Schaeps cleederen, maer op den inwendigen aert, ende en vraecht oock niet na de Bladeren, maer na de vruchten des Booms) aen den dach gecomen ende ons gheopenbaert is, ende ons den Boom by zijne vruchten, wt Gods woort te kennen ghegeuen heeft, daeromme so hebbe een yegelijc achtinge daerop, ende wachte hem voor de valsche Propheten, dat hy door haer niet bedrogen en worde. Item, hoe een Leeraer sal geschiet zijn beschrijft ons Paulus seer schoon, beyde tot Timotheum ende Titum, Daer heeftmen een rechte beschrijuinge, iae een wtgedruct voorbeelt eens Euangelisl.Petr. 5.a.1. schen Leeraers, Ende Petrus seyt: a De Ouders J) die onder v zijn, vermane ick een Medeouder ende Ghetuyghe des lijdens, dat in Christo is, ende oock mede deelachtich der heerlijcheyt, die geopenbaert sa^ W0I"den, Weydet de cudde Christi, die onder v is, beo. 29 . sorchtse, niet wt bedwanc, mer gewillich, // niet om des schandelijcken gewins wille, maer wt eenen toegeneychden gemoede, niet als de gene, die daer heerschappie hebben ouer de erue, maer weest een ^ oorbeelt der Cudden, soo sult ghy (als hem openbaren sal de oucrste Herder) de onuerganckelijcke Croone der eeren ontfangen. Hier geeft Petrus allen Ouders, Voorstanders ende Leeraers, een goede leeringe, hoe dat sy geschiet sullen zijn, ende seyt onder $nder woorden, dat sy de Cudde Christi, wt eenen toegeneychden gemoede, ende niet om des schandelijcken gewins wille, sullen weyden. Want hy wiste wel, dat de Heere Christus driemael hem Ioan. 21.C.15. geuraecht hadde, segghende: b Petre, hebt ghy my lief, so weydet mijn Schapen. Also moeten ooc alle Dienaers des woorts Christi, wt rechter liefden, sonder begeerlijcheyt des schandelijcken ghe- 1) Ouders, d.i. oudsten, presbyters. niets '), Gods woort onuerualscht leeren. Want dat heet weyden inder Schrift. Maer hoe veel nemen haer nv ter tijt des Leerampts aen, die aen dese leere Petri niet en gedencken, maer het gaet elfen toe, na de woorden des Propheten, te weten, a dat de Priesters leeren Mich. 3. c. 11. om loon, de Propheten propheteren om geit, daer en bouen willen sy gesien zijn, als oft sy haer op den Heere verlieten, ende seggen: De Heere is onder ons, daer en can geen ongheluck ouer ons ghecomen. Daerom sal Sion om uwent wille, ghelijck een velt geploecht, ende Ierusalem tot eenen steenhoope, ende den Berch des Tempels tot eender wilder hoochte worden. Ooc seyt de selue Prorheet2) aen een ander plaetse, b dat so wie den valschen Pro- Mich. 3. b. 5. pheten niet wat inden mont en worpt, teghen dien // heffen sy fol. 129p. eenen strijt aen. Desgelijeken claget God door Ezechielem ouer de valsche Propheten, c die den doot vercondigen, den sielen, die doch Ezech. 13. d. niet steruen en sullen, ende seggen dat leuen toe, den sielen, die doch niet leuen en sullen, dat is, sy verdoemen den onschuldigen ende vromen, ende rechtueerdigen de Godloose, ende dat doen sy om een hantuol Gersten, ende om een stuc broots. Ende dit gesciet noch dagelijcx, ende het gaet in voller cracht. Ia d Balaam de Num. 22. b. 5 sone Bosor, die dat loon der onrechtueerdicheyt lief had, die heeft ^p^tr^c 15 nooh veel nauolghers ende medegesellen. Ende hoe wel de Heere den Esel de mont open gedaen heeft, sulcke Balamiteren te straffen, so zijnse doch so verstoet ende verblint, dat si vander giericheit niet en connen afgelaten: Ende daer en bouen willen sy noch als trouwe knechten Christi gheacht zijn, ende nemen de vrijheyt, die Christus den rechten Dienaers des Euangeliums gegeuen heeft, (te weten e dat sy vanden Euangelio mogen leuen, ende tamelijcke l.Cor.9.b. 14 nootdruft hebben) tot eenen decmantel der giericheit. Maer dat is een schandelijck dinck, datmen onder den schijn des Euangeliums (' dat doch alle tijtelijcke dingen leert versmaden) geit ende goet Math.lO.e.37. soect, Dat is oock een grouwel voor God, dat yemant hem aen neemt Gods woort te leeren, ende selue niet daer na doen en wilt. Tot alsulcken seyt de Heere: g Wat vercondicht ghi mijne Rech- Pnalm. 50. b. ten, ende neemt mijn Yerbont in uwen montP So ghy doch de *6. castijdinge haet, ende worpt mijn woorden achter v. Wanneer ghy eenen dief siet, so loopt ghi met hem, ende hebt ghemeynschap metten Ouerspeelders, etce. Ende Paulus seyt: // h Ghy vermeet tol. 130'. v te zijn een Leyder der blinden, een licht der geenre, die inder Rom.2. b. 19. duysternisse zijn, een Onderwijser der onwijsen, een Leeraer der eenuuldigen, ghy hebt de forme wat te weten, ende wat recht is 1) Gheniet, d.i. genot. 2) Lees: Propheet. in de Wet. Nv leert ghy de anderen, ende en leert v selue niet. Ghi predict, men en sal niet stelen, ende ghi steelt: Ghy spreect men sal geen ouerspel doen, ende ghy doet ouerspel. V grouwelt voor den Afgoden, ende berooft God van tzijne. Ghy beroemt v vander Wet, ende onteert God, door ouertredinge des Wets. Want om uwent wille wort Gods naem gelastert onder den Heydenen. Och dat veel (die haer des Leerampts aennemen, ende doch so gierich, houeerdich, onrechtueerdich, afgodisch zijn, ende so ongodlijc leuen) dese woorden wilden neerstelijc aenmercken, ende wel bedencken wat grooter claghe ouer al inder Schrift sy ouer de valsche Propheten ende Herders, met bewijsinge, dat des volcx verderffenisse den meesten oorspronc van haer heeft. Want de HerIoan. 21. c.15. ders behooren de Schapen te weyden, a gelijck als Christus Petro, bl.Petr.5.a.l. ende b Petrus den Ouders beuolen heeft, Maer hoe gaet het toe, Ezech.34.C.18. wanneer de Herders c de costelijcke weyde des Godlijcken woorts, met hare voeten vertreden, ende het gene dat sy met voeten vertreden hebben, den schapen teten geuen ? De Herders behooren oock water der Godlijcker leere wt de Fonteyne des salicheyts te scheppen, ende den schapen te drincken te geuen, maer hoe beclagelijc ist, wanneer de Herders Philistijnen worden, ende den spronck J) des leuendigen water, met ingeworpen Aerde verstoppen ? Actor.20.d.29 Ja wanneer sy d Woluen zijn die de Cudde niet en sparen, haer Fol. 130 seiuen ij Weyden, de Schapen veriagen ende verworgen ? Item Ozee. 6. b. 14. wanneer sy sodanige zijn, als de Propheet Ozeas seyt: De hoopen der Priesters, zijn gelijc als de Stratenroouers, die op der straten moorden, ende loeren op de lieden opten wege na Sichem: Want Ezaie.56.c.l0. sy volbrengen alle schalcheyt. Ende als Esaias seyt: Ywe Wachters zijn alle blint ende hebben geen verstant. Sy zijn alle stomme honden, die niet straffen en connen, sy zijn luy, slaperich, liggen ende snarren, het zijn onbeschaemde honden, die nemmermeer sat geworden en connen. Desgeljjcken de Herders en hebben ooc geen verstant, een yegelijc siet op zijnen wech, een yegelijc giert2) voor hem seluen, in zijnen staet. Coemt herwaerts (seggen si) laet ons wijn halen, ende ons vol suypen, ende morgen doen, gelijck als heden, ia noch veel meer. Och God, hoe zijn altijt der valscher Propheten, Priesters ende Herders so veel inder werelt gheweest, 3. Regum. 18. ende der vromen so weynich: e Tegen so veel hondert Propheten c. 22. ende Priesters Baals, en is nauwelijc. eenen Iielias te vinden: 3. Regum. 22. f Onder so veel luegenachtighe Propheten Achabs, en is nauwe a. 5. eenen Micheas te crijgen. Ooc so verdienen somtijts de sonden des volcx, dat Godt eenen geueynsden ende Afgodt, in de plaetse eens 1) Spronck, d.i. wel, bron. 2) Giert, d.i. zoekt gewin. Herders laet regeren: Want nademael de Heden so gesint zijn, dat si de goede Leere verachtelijc houden, als Paulus seyt, ende so weecke ooren hebben, dat sy meer behaechelijcke dan de vrucht- baerlijcke Leere begeeren te hooren, daerom verkiesen sy haer 2. Tim. 4. a. 3. seluen sulcke Leeraers, na welcken haer de ooren iuecken. Ende ierem. 5. d. het gaet dan toe, gelijc de Heere door den Propheet seyt: a Het 28 ') staet grouwelijc ende // veruaerlijck inden lande: De Propheten Fol.131'. leeren luegen, ende de Priesters heerschappen2) in haer officie, ende mijn volck heeftet geerne also, Hoe wilt v ten laetsten daer ouer gaenP Daerom seyt ooc Christus tot zijn Discipulen: b Wee Luce. C. e. 26. v wanneer v alle man prijst, want also hebbense gedaen den val- schen Propheten, die voor v geweest zijn. Daer tegen zijt ghy salich, wanneer v de menschen versmaden, schelden ende veruolgen, ende spreken alle quaet tegen v, liegende daer aen om mijns naems wille, verblijt ende verhuecht v, want uwen loon is groot inden Hemel, also hebben sy ooc den goeden Propheten gedaen, etc. Daerom ist ghewis, dat de rechte Leeraers met dat Cruyce beproeft moeten worden. Ende dat coemt daerom, dat sy anders willen, spreken ende doen, dan de werelt, daerom haetse de werelt, als int Boec der Wijsheyt geschreuen staet: c Laet ons op den Sapient 10. rechtueerdigen loeren, want hy en dooch 3) voor ons niet, ende settet hem tegen onsen doen, ende berispt ons, dat wy tegen de Wet sondigen, ende roept onse wesen wt voor sonde, Hy geeft voor, dat hy Godt kent, ende beroemt hem seluen Godts kint te zijn, straft so wat wy int herte hebben. Hy en is ons niet lijdelijc aen te sien, want zijn leuen en accordeert niet metten anderen, ende zijn wesen is heel een ander wesen. Hy hout ons voor ongheschict, ende mijdet onsen doen, gelijck een vuylnis, ende geeft voor, hoe dattet de rechtueerdige ten laetsten goet hebben sullen, ende roemt dat Godt zijn vader is. Also ist Christo wederuaren ende gebuert gelijck als hy selue seyt: De werelt haet my, want ick geue getuygenisse van haren // wercken, dat sy quaet zijn, Sulcx belouet hy ooc alle zijne Disci- Fol.131'. puien, ende seyt: d Ic sende v als schapen midden onder de wol- Math. lO.b.lG uen, Daerom weest voorsichtich, als de Serpenten, ende eenuoudich als de Duyuen: Seggende voort: Ghy sult van alle menschen om mijns naems wille gehaet worden, e maer so v de werelt haet, soo Ioan. 15. b. 18 weet, datse mi voor v gehaet heeft, Waert ghi van der werelt, so hadde de werelt dat hare lief: Maer om dat ghy vander werelt niet en zijt, ende ic v van der werelt vercoren hebbe, daerom haet 1) De aanhaling is: Ier. V:30, 31. 2) Heerschappen, d. heerschappij Toeren. 3) Dooch, d.i. deugt. v de werelt. Gedenct aen mijn woort, dat ic v geseyt hebbe: De knecht en is niet meerder dan zijnen Heere, hebben sy my veruolcht, sy sullen v ooc veruolgen: Hebben si mijn woorden gehouden, so sullen sy de uwe ooc houden. Maer dat alle sullen sy v doen om mijns naems wille, want sy en kennen den genen niet, die my gesonden heeft. Somma, Hoe alle goede Propheten ende rechte Laeraers van beginsel af veruolcht zijn, ende tot aent eynde der werelt veruolget sullen werden, ia gelijc de Alderhoochste Propheet ende Luce.24.c.25. meester Iesus a Christus de Sone des leuendigen Gods, heeft moeten lijden, ende also in zijn heerlijcheyt ingaen, getuycht de Schrift beyde des Ouden ende Nieuwen Testaments, so opentlijc ende rijckelijc, dattet onnoodich is, breeder daer van te verhalen ende te schrijuen. Daerom so en zijn si niet Christus Dienaers, die bi de werelt so groot ende hooge geacht zijn, die bouen aen sitten, die andere veruolgen, ende doen veruolgen, "Want dat is verre van Christo Iesu, ende van zijnen Godlijcken saechtmoedigen aert. Ooc ist verre Fol. 132r. van allen Christenen, die den sin ende // Geest Christi hebben. Math.l3.d.28. Het en is niet Christelijc, b maer Tyrannisch, de lieden te veruolgen, te veriagen ende verworgen, om des geloofs ende der Religion wille: Ende die sulcx doen, die zijn gewisselijc vanden ouergebleuen Phariseeuschen geslachte: Tot welcken Stephanus sprack: Actor. 7.f. 51. c Ghy hertneckige ende onbesneden van herten ende ooren, ghy wederstaet altijt den heyligen Geest, gelijc uwe vaders, also oock ghy, welcke Propheten en hebben uwe vaders niet veruolcht ? Ende sy doodense die daer te voren vercondichden de toecoemst des gereclitigens l), wiens verraders ende moorders ghy nv gheworden zijt, Ghy die de Wet ontfanghen hebt, door den dienst der Enghelen, ende en hebtse niet gehouden. Och hoe veel beroemen haer nv ter tijt datse dat Euangelium wt ghenaden van Godt ontfangen hebben, ende doen doch so weynich, ia niet daer na. Sy willen groote Meesters inder Schrift zijn, l.Corinth.2. Euangelissche Predicanten heeten: d Maer Christum Iesum, ende a. 2. dien gecruyst, en kennen sy niet. e M^ant Christus is selue arm Luce 9 f 58 geweest, f ende heeft ooc arme Iongeren wtuercoren, die haer l.Cor. 8.b. 9 seluen hebben moeten verloochenen, om des Heeren wille, die alle f Math. 4. c.18 dingen hebben verlaten om des Euangeliums wille, « die een gaep19. d. 27. 8pej jgj. were]t? ende een vuylnis, daer toe aller menschen wechb *9 °rin' ' worpinge geweest zijn. Maer dese zijn rijck ende gheweldich, Psalm. 73.a.6. daeromme moet oock na des Propheten woort, '• haer trotsen oft 1) „De toecoemst des gerechtigen9" wil zeggen : de naderende komst van den Rechtvaardige. hooueerdie een costelijck dinck zijn, ende haer wreetheydt moet wel ghedaen heeten. Christus heeft tot zijnen longheren gheseyt: // a Ghy en sult v niet Rabbi laten noemen: Want een is v Meester, Fol. 132». Christus. De grootste onder v, sal v dienaer zijn: Want wie hem Math. 23. a. 7 seluen verheft, die sal vernedert worden: Maer so wie hem seluen vernedert, die sal verheuen worden. Maer dese die laten haer van wegen des Euangeliums ende haers Leerampts noemen, Meesters, Licentiaten, Doctoren, ia eerweerdige Vaders, ende Heeren in Christo. Hoe fijn accordeert dat met de voorgenoemde woorden ChristiP Doch die en gelden niet by haer, die en achten sy niet, Maer b haer Persoon die blaset hem op, als de Propheet seyt: Sy Psalm. 73.a.7. doen maer wat si dencken, spreken quaet vanden vromen, lasteren de waerheyt, ende wat si seggen, dat moet van den Hemel gesproken zijn, ende wat si voorgeuen ende insetten, dat moet gelden opter Aerden, Want sy meynen ende seggen oock: c Onse tonge Tsalm. 12.a5. sal de ouerhant nemen, ons behoort te spreken, Wie ist die ons can meesteren? Maer wat na sulcken pochen, ende hoochmoet sal volgen, ende haer geschieden, dat mogen sy waernemen. De Schrift Apocal.2.c.20. getuycht claerlijck, dat Iesabel, hoe wel sy eenen tijt lanck regeert, haer Propheten costelijc spijst, ende in grooter heerlijcheyt hout, soo moet sy doch ten laetsten noch met allen haren Aenhangers tot schanden werden. Ende hoe wel de Hoere van Babel alle Heydenen metten wijn haerder hoererijen droncken gemaect heeft, ende is daerom hoochmoedich, ende spreect in haerder herten: d. Ick sitte, ende ben een Coninginne ende en sal geen Weduwe Apocal.l8.b.7. zijn, noch gheen leet sien, so sullen doch ten laetsten hare plagen op eenen dach comen. So hebben wy nv metten cortsten aenge-//teeckent, welcke Leeraers Fol. 133 van God gesonden zijn, te weten, die also geschiet zijn, gelijc als de schrift getuycht, Gods woort recht spreken, den Euenbeelde Christi ende zijne Heyligen gelijckformich zijn, ende wat haer noch gebreect, met gantschen ernste soecken, by de Fonteyn alder genaden, by Christo Iesu: Wie sodanich is, die is sonder twijfel van Godt gesonden. Wederom die anders gesint zijn, anders spreken ende doen, dan in desen voorgenoemden ende voorgestelden Spiegel der Propheten Christi, ende zijnder Apostolen, gesien wert, die en zijn ooc van God niet gesonden, sy en connen ooc niet goets leeren, noch Gods woort recht spreken, want dat moet door den heyligen Geest gesproken werden: Als Christus tot sinen Iongeren seyt: Ghi en Math. lO.c.20 zijt niet die daer spreect, mer het is de Geest ws vaders, die in v spreect. Ende Petrus seyt: e Daer en is noch noyt geen pro- 2.Petr.l.d.21. phetie wt menscelicke wille voortgebracht maer de heylige menX. I5 schen Gods hebben gesproken, gedreuen zijnde vanden heyligen Geest. Daerom alle wat de geesteloose menschen spreken, dat en 1. Cor. 13.a.l. heeft geen cracht, noch en doet geen vrucht, Ia al waert * dat sy met Engelsche tongen consten spreken, so en ist niet meer, dan een luydende Metael oft clinckende Belle. Wy bidden ende vermanen ooc eenen yegelijcken, hy sy dan Leeraer ofte Toehoorder, dat hy wel acht hier op heb. De Leeraer mach wel sien, wiens knecht hy sy, van welcken Geest hy gedreuen wort, oft Christus in hem is ende werct, oft hy oocdatleuendich woort Gods, in openbaer getuychenisse der heyliger Schrift, Fol. 133 r. den volcke voordraecht, inbeelt, vrucht daer // mede doet, en selue daer na wandelt: Den Toehoorder mach hem seluen wel waer nemen, 1. Ioan. 4. a.1. b dat hy niet een yegelijcken geest en gelooue, maer altijt den Leeraer by zijner leere ende vruchten bekenne, Ende de leere met den rechtsnoer des godlijeken woorts recht proeue ende mete: Desgelijcken de vruchten, niet alleen nae den wtwendigen aensien, ende heerlijcken schijne, maer oock nae den Geest ende ware wesen aenmereke, proeue ende ordeele: Ende welcken Leeraer hy valsch bekent ende beuint, voor dien wachte hy hem, ende en hoore hem Ierem.23.c.l6. niet, maer wijeke van hem, c Gelijc als God door Ieremiam geboMatt. 7.b.l5. den, d ende Christus inden Euangelio beuolen heeft, te weten, datmen de woorden der valscher Propheten niet en sal hooren, datmen Ioan. 10. a. 4. hem daer voor sal wachten, e dat zijn Schapen zijn stemme hooren, hem nauolghen, ende den vreemden en volgen sy niet na, maer vlien van hem, ende dat wt dier oorsake, dat der vreemder stemme hen onbekent is, iae dat alle die door Christum Iesum, als door de rechte duere inden Schaepstal niet inghegaen, maer door eenen anderen wech ingeclommen zijn, dat zijn Dieuen ende Moordenaers, die nergens om en comen, dan om te stelen, te verworgen, ende te verderuen, daerom vreesen haer de Schapen Christi voor sulcken Dieuen, Moordenaers ende Yerderuers. Maer dat sommige voorgeuen, hoe dat de schrift dat wtwendich gehoor der valscher Propheten, niet en verbiet, maer dat inwendich gehoor alleen, dat is erchlisticheyt ende Philosophie, ia een openbare verualschinge des godlijcken waerheyts, Want dat is gewis Fol. 134r. ende ongetwifelt waer, // dat daer tweederley gehoor inder schrift begrepen is, een inwendich gehoor, welck is het gelooue, dat daer coemt wt den wtwendigen gehoor des Godlijcken woorts, door medewerekinge ende verlichtinge des heyligen Geests, alsmen claerRom. 10.b.l4 lijc sien mach inde nauolgende woorden Pauli: 1 Hoe sullen sy aenroepen, inden welcken si niet en geloouen? Maer hoe sullen sy geloouen, van dien sy niet gehoort en hebben? Hoe sullen sy hooren sonder PredicantP Maer hoe sullen sy prediken, als sy niet gliesonden en zijnP Ghelijck dat geschreuen staet: a Hoe lieffelijc Esaie. 52. b.7. zijn de voeten der geenre, die den vrede vereondigen ende goede bootschap prediken. Maer sy en zijn niet alle den Euaugelio gehoorsaem, Want Esaias spreect: b Heere, wie gelooft onsen predi- Esaie. 53. a.4. ken? So c coemt dat gelooue wt den gehoor, mer dat ghehoor is cRom.lO.c.17. door dat woort Gods, Maer ick seg v: Hebben zijt niet gehoortP d Yoorwaer haer geluyt is nv in alle landen wtgegaen, ende haer Psalm. 19.a.4. woorden in alle de werelt. Hier spreect de Apostel wtdruckelijck vanden wtwendigen gehoor, waer door de Predicatie des Euangeliums, der Apostolen geluyt, ende hare woorden e by alle Creatueren onder den Hemel Marc.l6.b.l5. gehoort zijn, waer door oock veel totten gelooue gecomen zijn, Collosa. 1. a.5. doch alle wt genaden, door de inwendige werckinge Gods ende zijns heyligen Geests, Gelijc als nv God door dat wtwendich ghehoor zijns woorts, als door eenen middel, het gelooue in zijnen wtuercoren werct. Also werct ooc de Satan, door dat wtwendich gehoor zijnder valecher leere, het onghelooue in zijnen kinderen. joan 5 c 24. Daerom vermaent ons oock de heylighe Schrift, ( Godts woort te // 8.e.51.10.c.27 hooren, ende dat is also te verstaen, dat wy Gods woort met wt- Fol. 134 wendigen ooren sullen hooren, ende metter herten daer aen geloouen. Dat heet dan recht Gods woort te hooren. In gelijcker maten Ierem.23.c.l6. verbiet ons de Schrift de valsche Leeraers te hooren, ende is de Psalm, l.a.1. meyninge, dat wy tot den valschen Leeraers in dat afgoden huys, 2°Cor^6 ^16 daer si op den stoel der Pestilencie staen, ende Gods woort verualschen, niet en sullen loopen, noch hare woorden hooren, noch hen geloouen, Dat noemt de schrift de valsche Leeraers niet te hooren, g de vreemde te schouwen, ende van hen te vlieden. Op Ioan. 10. a. 5. die meyninge seyt ooc de Apostel Ioannes, h dat de valsche Leeraers 1. Ioan. 4. a. 5 vander werelt zijn, ende van der werelt spreken, ende de werelt hoortse, Maer de rechte Leeraers zijn van God, Wie God bekent, die hoortse, Maer wie Godt niet en kent, die en hoortse niet. Ende daer aen bekentmen den Geest der waerheyt ende den geest der dolinge. Ende dit is nv vande Sendinge der Leeraers metten cortsten geseyt. G Maer nv zijn hier veel wedersprekers: Ten eersten, so seggen sommige, dat niemant en mach leeren, ende den veruallen Godsdienst wederom oprechten, ten sy dan dat hy vanden Heere door een leuendige stemme vanden Hemel gheroepen worde. > Gelijc 3.Regum.18*. als Elias (seggen si) de Priesters Baals niet gestraft, noch de veruallen Gods dienst in Israël niet wederom opgerecht en heeft, voor dat hy vanden Heere een beuel ontfangen heeft, ende tot Achab gesonden is. Item, j Gelijc als Iosue de besnijdinge (die eenen tijt Iosue. 5. a. 2. lanc inder woestijnen niet ghebruyct gheweest en is) niet wederom// Fól. 135r. aengherecht, noch begonnen en heeft, voor der tijt dat het de Heere hem beuolen heeft. Antwoorde. GOdt en spreeckt nv ter tijt also niet met ons door een wtwendige stemme vanden Hemel, noch door gesichte ende droomen, als Hebre. l.a. 1. inden ouden Testament geschiede, mer a hy spreect met ons door zijnen sone Iesum Christum, mer Christus die spreect met ons door zijn woort: Ende dat woort Christi is gheest ende leuen: Wanneer Ioan. 6. g. 63. nv Christus yemant zijn leuendich woort in zijn herte geeft, ende indruckt, ende daer door roept, die is sonder eenich twijfel vanden Heere door zijn woort geroepen. Maer waer by men dat bekennen sal, dat yemant also van God door dat leuendige woort ende door den Gheest Christi geroepen sy, hebben wy bouen geseyt, te weten, Eaaie.55.c.l0. so hy Gods woort recht spreect, vrucht brengt, de eere Christi, Ioan. 3. e. 34. ende de salicheyt der sielen, met gantscher vlijte soeckt. Actor. 6. a. 1. Voorder so hebben wy bouen verhaelt, dat de Apostolen ende 13. a. 1. Ouders metter Gemeynten Gods, door de macht Iesu Christi, Leeraers ende Diaconen geroepen ende geordineert hebben. "W at nv de Christenen in dier tijt recht gedaen hebben, dat en is den Christenen in deser tijt niet verboden, noch afgeslagen, maer de Christenen moeten haer nv na dat gebruyck der eerster Kercken schicken l.Cor. 3.b.ll. ende voeghen. Oorsake: b Daer en mach geen ander Fondament geleyt worden, dan datter geleyt is, welcke is Iesus Christus. Daerom gelijc als den veruallen Tempel des Heeren binnen Ierusalem, op dat eerste Fondament wederom gebout wert, ende alle Fól. 135'. Godsdienst wederom na der // "Wet daer inne aengerecht ende Ï.Tim. 3.b.l4 gebruyct is. Aso *) moet nv ooc dat veruallen c huys Gods, te weten, Hebre. 3. a. 5. de Christelijcke Gemeynte, d op den eersten gront der Apostolen dEphes.2.c.l9. ende propheten, (van welcken Christus Iesus den hoecksteen is) wederom gebout werden, ende daer in moetmen alle dingen na der Ordinantiën Christi ende zijnder Apostolen handelen ende wtrichten. Nademael dan de Apostolen ende Ouders metter Gemeynte Gods, door Christum Voorstanders ende Dienaers vercoren, in geset ende in haer Ampt gestelt ende beuesticht hebben. Daerom so moeten ooc de Christenen in deser tijt, na den voorbeelde der Apostelscher Gemeynten, Leeraers verkiesen ende ordineren. Ende oock so eyscht de noot alsulcks: Want dat is gewis ende onwedersprekelijck, dat een Christelijcke Ghemeynte sonder rechte Leere, Ghelooue ende Doope, niet en mach gebout, opgherecht ende vergadert worden ? 2) 1) Lees: Also. 2) In plaats van een vraagteeken behoorde hier eene komma te staan. De zin loopt door met: Daer toe, <1. daarenboven. Daer toe sonder Auontmael, Vermaninghe, Straffe, Wtsluytinge oft Afsonderinge niet en can bestaen. Want so waer Gods woort niet recht gheleert, ende dat Euangelium Christi niet ghepredict en wort, hoe sullen daer de menschen geloouen? als de Apostel seyt: a Hoe sullen sy geloouen in dien, van welcken sy niet gehoort en Rom. lO.c.15. hebben? Maer soo waer dat gelooue wt den ghehoor des Godde- lijcken woorts, door medewerckinge des heylighen Gheests, inder Math.28.c.l9. herten niet geuaet en is, hoe can daer den Doop ordentlijck ghe- Marc.l6.b.l5. bruyckt ende ontfanghen worden, na b dien den Doop, vanden sTi^iVe Heere selue op den ghelooue gheboden, ingheset, ende vanden 47. Apostolen alsoo ghebruyckt is. // Maer so waer den Doop Christi Fól. 136 niet ordentlijck ghebruyck en wort, <= hoe salmen daer in Christum Rom. 6. a. 3. Iesum, in zijnen doot, ende totter gemeynschap zijns lichaems, door Colloss.2.b.l2. den heylighen Gheest ghedoopt worden? Hoe sal daer de afster- 1-C°r.l2.b.l3 uinghe des vleeschs, de begrauinge der sonden, ende de verrijse- nisse in een nieu leuen, recht bedacht ende wtgherecht worden? Item, d So waer dat Auontmael des Heeren, niet recht onderhou- Math.26c25 den en wort, hoe can daer zijn woort ende beuel (datmen by ende Marc.14 c.22. met den brootbreken zijn doot vercondigen, ende zijnder gedencke- kuce.22.b.l9 nisse houden sal) ghenoech gedaen worden? Hoe can daer de ghe- °'16' meynschap Christi, ia zijns lichaems ende bloets, wel ter herten genomen, broederlijcke liefde ende eenicheyt recht betuycht ende beuesticht worden? Item, So waer de vermaninge niet in volder cracht en gaet, daer vercout ghemeynlijc de liefde, beyde tot Godt, ende totten Naesten. Ende soo waer de straffe niet recht gebruyckt en wort, daer besondicht hem de eene metten anderen. Daerom seyt de Heere: e Ghy en sult uwen Naesten niet haten in uwer Leuit.l9.d.l7 herten, maer hem straffen, op dat ghy niet om zijnent wille schuit dragen en moet. Item, So waer de Wtsluytinghe oft Ban niet recht met den Euangelio gehouden en wort, daer verderft de een den anderen, als Paulus seyt: f Weet ghy niet, dat een weynich suer- l..Cor.5.a.5. deechs den geheelen deech versuert? Ende want de Gemeynte Godts sonder alle dese voorgenoemde stucken (ende so wat daer noch meer is, dat de Heere tot opbouwinghe ende onderhoudingho van zijnder Ghemeynten gheoordineert heeft) // niet bestaen, noch onderhouden en can gheworden, daerom Fol. 136 so moeten daer oock inder Gemeynten, Dienaers des woorts zijn: Want ten is niet allemans dinck, Gods woort te leeren, ende de Sacramenten Christi wt te deilen. Mer het staet also metter saken, Rom. 12. a. 4. als Paulus seyt: Gelijckerwijs als wy in een lichaem veel leden hebben, maer alle de leden niet eenderley werc en hebben, alsoo zijn wy veel een lichaem in Christo, maer onder malcanderen is de eene des anders lit, ende hebben menigerley gauen, na der l.Cor. 12.a. 4 genaden, die ons ghegeuen is. Item, a Daer zijn menigerley gauen, maer daer is een Geest, ende daer zijn menigherley Diensten, maer daer is een Heere, ende daer zjjn menigerley crachten, maer daer is een God, die daer werct alle dinck in allen: Maer in eenen yegelijcken bewijsen hem de gauen des Gheests tot gemeynen Ephes. 4. a. 7. profite, etc. Ende daer beneuen seyt de Apostel: b Eenen yegelijcken onder ons is gegeuen de genade, na der maten der gauen Christi, Ende hy heeft sommige tot Apostolen gheset, sommige tot Propheten, sommige tot Euangelisten, sommighe tot Herders ende Leeraers, daer de Heyligen altesamen mede geuoecht souden worden, door gemeynen dienst, te beteren het lichaem Christi, tot dat wy alle de een den anderen de hant reyekten, tot eenderley gelooue ende kennisse des soons Gods, tot eenen volcomen man te worden, die daer sy inder mate des volcomen ouderdoms Christi. Ende Petrus 1.Petr.4.b.l0 seyt: c Dient de eene den anderen, een yegelijc metter gaue, die hy ontfangen heeft, als de goede Huyshouders der menigherley Fol. 137genade Gods: So yemant spreect, dat hy // spreke als Gods woort, Soo yemant eenen Dienst heeft, dat hijt bediene, als wt der cracht, die Godt gheeft, op dat in alle dingen God ghepresen werde door Iesum Christum, welcken sy eere, ende gewelt van eewicheyt tot eewicheyt, Amen. Wt alle dese woorden ist wel te verstaen, Ten eersten, hoe dat God zijn Dienaers in zijnder Ghemeynten set, ende menigerley gauen haer wtdeelt. Ten anderen, hoe noodich de Dienaers inder Gemeynten zijn, wat haer werek ende dienst sy. Ten derden, dat de Ghemeynte (nadenmael sy een met Christo is) macht heeft, Leeraers ende Dienaers nae der Schrift te verkiesen: Maer welcke de Ghemeynte Christi is, die sulcke macht (niet alleene Leeraes '), Matb.l6.c.l9. ende Voorstanders te verkiesen, maer dat meer is, d te binden ende 18. b. 18. te ontbinden, die sonden te vergeuen, ende te behouden) van Christo Ioati. 20. c. 23 ontfangCU heeft, tuycht de Schrift claerlijc aen veel plaetsen, te weten, dat sy is een vergaderinghe der ghelouigen, dat is, der loan. 8. c. 30. leuendigher Heylighen ende wedergebooren Menschen, e die den woorde Gods gantschelijck geloouen, dat selue recht leeren, vrucht daer .mede doen, de Sacramenten Christi gheschictelijck ghebruyeken, den Ban recht onderhouden, in der Liefden wandelen, ende alle dinck nae den Euangelio handelen ende wtrechten, Iae de Gemeynte 1. Petr. l.a.2. Christi is de ghemeynschap der Heylighen, f die na de voorsieninghe 2/Tessal. 2. b. Go(j8 ^ ya(jer8> duer de ghenaede Iesu Christi, inder heylichl.Cor. 12.b.l3 makinghe des Geests, ende int gelooue der waerheyt, door de PreEphes. 4. a. 4. dicatie des Euangeliums, vergadert, ende e door eenen Gheest tot // Fol. 137'. eenen Lichaem gedoopt vereenicht ende te samen geuoecht is, 1) Lees: Leeraers. also, dat sy is dat Lichaem Christi, zijne Bruyt wt zijnder Syden ghonomen, » van zijnen vleesche ende gebeente gemaect, b ghe- Ephes. 5.c.30. wasschen in zjjnen bloede, gereynicht c door dat water bat in zijnen Colloss.l.b.14. Woorde, ende gheheylicht door zijnen Geest, Want daerom heeft c ^ es-5.c.26. hy oock d zijnen Syde aen het Cruyce laten openen oft doorsteken, Ioan. 19. d. 34 bloet ende water daer wt laten vloeyen, oft loopen, e op dat hy Ephes. 5.c.25. also zyne Gemeynte mochte verweruen, reynighen ende salich maken. Daeromme is sy oock f zijn reyne Bruyt, zijn alderliefste vriendinne, Apocal.l9.b.7. de Heylige stadt, dat nieuwe Hierusalem, van Godt wten Hemel hier ^1- a- 2. af gecomen, ende verlicht met de claerheyt Gods ende des Lams, etc. Dese gemeynte heeft macht door Christum Iesum (vanden welcken zjjt alle ') ontfanghen heeft) Voorstanders ende Dienaers te verkiesen, Ende so yemant wilde vragen, waer is dese Gemeynte? Antwoorden wy, g daer Gods woort recht gheleert, ghelooft ende bewaert Ioan. 8. c. 30. wert, Want dat zijn Discipulen Christi, die zijn woort hebben, ge- 17. a. 6. loouen ende bewaren, Waer nv alsulcke Discipulen Christi in Math. 18.C.20 zjjnen Naem vergadert zijn, daer is hy midden onder haer, Maer Luce. 24. b.14 is Christus onder haer, Soo zijnse ymmers een ghemeynte Christi. Sjjnse dan een Gemeynte Christi, soo moeten sy oock de selue macht hebben, die Christus zijn Ghemeynte ghegeuen heeft. Maer de macht die Christus zijne gemeynte ghegheuen heeft (te weten Math.l6.c,13. niet alleene Leeraers ende Dienaers des woorts te verkiesen, maer 18. b. 18. ooc te binden ende te ontbinden, de // sonde te vergeuen ende te Fol. 138r. behouden) Is bouen genoech verhaelt ende verclaert. Ioan. 20. c. 23 Daeromme sluyten wy hier also, dat naedenmael Gods woort nv aenden dach gecomen is, daeromme so moet daer ooc een Gemeynte Gods zijn: > Want Gods woort en is niet sonder vrucht, Esaie.55.c.l0. Oft soo yemant seyt, datter gheen Ghemeynte Gods en is, die moet oock segghen, datter gheen Geloouighen opter Aerden en zijn, Iae dat Gods woort nergens opter Aerden en is. Want so waer Gods woort is, daer is oock eene Gemeynte Gods, Sy sy dan cleyn oft groot, Maer de Gemeynte Gods en is niet alleene onsichtelijck) 2) gelijck sommige haer laten duncken, ende een onsienlijc Christen Volck versieren3)) Maer oock sienlijck: Want de Geloouighe kennen haer onder malcanderen, j ende voegen haer tot Syrach. 13. c. haers ghelijcke (als ooc alle Gedierte doet, nae den woorde Eccle- 20 siastici) ende beminnen haer onder malcanderen, nadenmael sy eens IIemel8chen Vaders kinderen zijn, k wt eenen God gheboren, wt Ioan. 1 a. 13. eenen ' Sade voortgebracht, eender Goddelijcker Natueren deelach- j'"jjg tich, ende met eenen Heyligen Geest begaeft. Daer wt coemt het 1) „Zijt alle" wil zeggen: zij het alles. 2) Het haakje behoorde andersom te staan. 3) Versieren, d.i. verzinnen. 2. Petr. 1. b.7. onderscheyt * tusschen Broederlijcke ende Gemeyn Liefde. Ende wt dier oorsaecke so hebben ooc de Apostolen alle haere Brieuen tot den Christenen, tot haren Broeders ende Medegenooten haers geloofs, ende niet tot der Werelt geschreuen: Het welcke niet geschiet en 'waere, so verre sy de Christenen niet gekent, noch geen onderscheyt tusschen de Christenen ende der werelt geweten en hadden. Fol. 138 ». Ia de Christelijcke gemeynte, is oock // eensdeels der werelt Grenes. 15.a.6. openbaer, gheljjck als Abraham door zijn b Ghelooue, gherechticheyt c Genes. 22. *. ende c heerlijcke Daet, nae Gods woort, der Werelt gheopenbaert Rom. 4. a. 3. ;S) d en(je ons tot eenen Exempel inder schrift naghelaten, tot leeringe 3- a- ende vermaninghe, dat wy zijne voetstappen souden na uolgen, met .c. . oprechten betrouwen ende vruchtbaerheyt der wercken, die ons Godt Math.23. a.7. ghebiet, Iae e Christus Iesus onse Heere ende Meester, onsen Hebr. 12. a.2. Wechbaender ende f Hertoge ons geloofs, heeft hem door woorden ende wercken der Werelt gheopenbaert, ende sulcx ooc zijnen Matt. 5.b. 16. Iongeren beuolen ende geseyt: g Laet v licht schijnen voor de menschen, op dat sy uwe goede wercken sien, ende prjjsen God uwen vader inden Hemel: Daer toe vermaent ooc Paulus den Geloouigen, dat sy alsulcken goeden wandelinge souden leyden, door welcke sy ooc den Ongheloouigen openbaer werden, ende spreect: Philipp. 2. b. h Doet alle dinc sonder murmureren ende verwerringe, op dat ghy 14. onberispelijck, suyuer, ende Gods kinderen zijt, onstrafFelijck mid¬ den onder dat erch ende verkeert Geslachte, onder welcke ghy lichten sult als een Licht inder Werelt, daer mede dat ghy blijft l.Petr. 4.a. 4. byden woorde des Leuens, Ende Petrus seyt: > dat ooc de Godloose ende Lasteraers, die Christenen wel kennen, wanneer sy niet met haer loopen, ghelijck als te vooren in dat woeste, ongheschicte ende Godloos wesen. Hier mede ist genoech bewesen, dat do Ghemeynte Gods niet alleene onsienlijck, maer ooc sienlijck, ende der Werelt eensdeels openbaer is. Maar sy en is niet op een bysonder stede ofte plaetse, Fol. 139r. gelijck // dat figuerlijck Ierusalem, dat nerghens en was, dan int Galat. 4. c.26. Iootsche Landt alleene, Maer dat j Hemelsche Hierusalem is ouer Apocal.21.a.2. al, k SOo waer Gods woort recht geleert, ghelooft, ende bewaert k^Math. 28. c. wef^ en(]e . Bouen dat alle so is Iesus Christus // onse Heere wten Iootschen Math.l4.b.l3. Lande geweecken, als hy hoorde, dat Herodes Ioannem inde gheuanckenisse hadde gheworpen: Heeft hem dan Elias voor Iesabel, Christus voor Herode verborgen, waerom en soude dan een recht Leeraer also oock niet mogen doen. O So seyt dan de Wederspreker, Helias heeft hem voor Achab ende 1. Regum. 18. Iesabel, ende voor gheheel Israël gheopenbaert, ende Christus en a. 1 i9 niet altijt wten Iootschen Lande gebleuen. Antwoorde. DAt Helias hem gheopenbaert heeft, dat is de wille des Ileeren geweest, Daerom is hy oock vanden Gheest des Heeren daer toe gedreuen. Als Godt oock hebben wil, dat de Leeraers sullen int openbaer comen, ende haer voor de moorderissche Iesabel niet vreesen, so sal se de Heere door zijnen geest, daer toe wel verwecken ende drijuen. at te CbrlsteUjcfte ©bemesnte «al foanbelen met Se gbene bie baer inbe gbe« inegngcbap ber Ixijligen bebben begeuen ente al» tan noeb in openbare toot» llfclic wcrclsen tca vlecsebs veruallen, ent>e beuon« ten worten. Door S>. lp. 2. Ubessalon. 3.a. 6. TOU; gbelMeben v.licuc Üroebers, in ten naem on»e» fteeren 3eau abristi, bat gbs v ontrcefet van allen broeber, bic baer onortentltje wans belt. t. Corint. 5. b. 10. 4 3st bat *>cinant bem een Mroebet lact beeten, ente nocbtans een ouerspeelber ia, oft giericb, ott een Menaer bet Bfgo» ben, oft een qu.ictsprcfccr, oft brone ftacrt, oft roouer. met albu9= banigen en «uit ijbv; niet eten. II Fol. 152 >. De ghenade Godts ons hemelschen Vaders, ende de vrede ons Heeren Iesu Christi vormeerdere hem by u, door de cracht ende werckinge des heylighen geests. Amen. BEminde Broeders ende Vrienden inden Heere: Ic dancke den almachtigen God, nademael ick hoore van uwen ghelooue, van uwer liefden tot den Heere Iesum Christum, ende tot zijnen Hey2.Tessal.l.a.4. lighen, a van uwe verduldicheyt ende volstandicheyt, in alle uwe veruolghinghe die ghy lijdt, tot een verseeckeringhe uwer salicheyt, ende tot een bewijsinghe, ende ghetuyghenisse des rechtueerdighen ordeel Godts, die uwe veruolghers sal straffen, soo verre als ey haer niet en beteren, ende gheen oprechte boete en doen. Maer v sal hy gheuen verquickinghe ende vercoelinghe, wanneer hem openbaren sal de Heere Iesus Christus, met die Enghelen zijnder macht, ende met die viervlammen, om wraecke te doen, ouer alle die Godt niet bekent en hebben, ende niet ghehoorsaem gheweest en zijn den Euangelio ons Heeren Iesu Christi, welcke sullen pijne lijden, dat is een eewighe verderuinghe van dat aenghesichte des Heeren, als hy sal comen om verclaert ') te worden in zijnen Heylighen, ende wonderbaerlijck te verschijnen in allen Gheloouighen, die nv door de cracht haers Gheloofs, de Werelt verlaoten, ende Fol. 153'. ouerwinnen, die nv om des Euangeliums willen alle ver-//gancke2. Cor. 4. b. 18 lijeke ende l> tijtelijcke dingen versmaden, ende c soecken wat daer cCollos.3.a.l. bouen is, daer Christus is sittende tot des vaders rechter hant, ende die nv om der gerechticheyt wille vanden Tyrannen ende bloetdorstigen menschen, so iammerlijc veruolcht ende gedoot worden. Psalm.79.a.l. "Want het is nv do tijt, d dat de Heydenen in dat Erfdeel des Heeren vallen, den Tempel Gods schenden, de lichamen der knechten Iesu Christi den vogelen onder den Hemel tot een spijse geuen, ende dat vleesch der Heyligen aen staken braden, ende dat selue 1) Verclaert, d.i. yerheerlijkt. den wilden dieren opten velde, tot eenen roof ende wiltbraet daer stellen, datse dat onschuldich bloet rontom Ierusalem vergieten als water, ende dat niemant de dooden en moet begrauen. Ende dat alle coemt daer henen, a dat de groote Hoere van Babel so Apocal.l7.b 6 dorstich is, na dat bloet der Heyligen, ende getuygen Iesu, ende18e-2*en can daer van niet versaet worden al eer dat sy gantsch droncken daer van geworden is, ende dat b getal der knechten Gods (die al Apocal.6.b.tl om zijns woorts wille ghedoot moeten worden) veruult is. Ende dan sal de alderhoochste God de groote Babylonische Hoere ordeelen ende straffen, daerom dat c sy een moeder aller grouwelen op Aerden, Apocal.l7.a.5 ende d dat alle rechtueerdich bloet daer in geuonden is, ende datdapocal. 18. e. sy de werelt met haren schoonen schijn (nademael sy so opge-2* pronct is e met zijde ende purper, ende verguit met gout, ende Apocal.l7.a.4. heeft den gouden beker vol alderley grouwelen inder hant, ende 18- b- 7schenct daer wt alle haer Liefhebbers ende Boelen), so bedrogen heeft, dat oock de Coningen der Aerden, met haer hoererie bedrijuen, ende sy alle Heydenen droncken maect met den wijn haerder hoererie ende // toouerie. Daerom salse Godt straffen, ende haer FrJ, 153'. plaghen sullen onuersiens comen, ende alle die haer aenhanghen, ende niet daer van en scheyden, die en sullen niet ongestraft blijuen. O Heere, hoe banghe salt dan zijn, alle den ghenen, die nv so stout den Heere lasteren, de r waerheyt geuanghen nemen, de Esaie.59.b.lt Babylonische Hoere so trouwelijck dienen, haer beschermen, ende om harent wille de rechte Christenen, met vier, water ende sweert om brengen. Wederom, hoe vrolijck sullen zijn de knechten des Heeren, die dat mercteecken des Diers niet en hebben ontfanghen noch aengenomen, maer zijn bcseghelt met dat Segel des leuendighen Godts aen haer voorhooft: Van welcken in de Openbaringhe loannis geschreuen staet, namelijck, e dat Ioannes sach een groot Aporal. 7. a getal der knechten Gods, die beseghelt waren vanden Enghelen * voor haer voorhooft, met dat Segel des leuendigen Gods, van alle geslachten der kinderen Israels. Ende daer na sach hy een groote schare, die niemant tellen en conde, wt alle Heydenen, volcken ende tongen, voor den stoel staen, ende voor dat Lam, becleet met witte cleederen, ende Palmen in haer handen, riepen met luyder stemmen, ende spraken: Salicheyt si hem, die opten stoel sit, onsen Godt ende dat Lam. Ende alle Enghelen stonden om den stoel, ende om de Ouders, ende om de vier Dieren, ende vielen voor den stoel, op haer aenghesicht, ende baden Godt aen, ende spraken, Amen. Lof, ende eere, ende wijsheyt, ende danc, ende prijs, ende cracht, ende stercheyt, sy onsen Godt van eewicheyt tot eewicheyt, Amen. Ende een vanden Ouders antwoorde // ende sprack tot my: Wie Fol. 154 r. zijn dese met witte cleederen becleet, ende van waer zijn sy ghecomen ? Ende ick sprack tot hem: Heere ghy wetet. Ende hy sprac tot my: Dit zijnse die wt grooter droeffenisse gecomen zijn, ende hebben haer cleederen ghewasschen, ende wit ghemaect in dat bloet des Lams, daerom zijn sy voor den stoel Gods, ende dienen hem dach ende nacht in zijnen Tempel, ende die opten stoel sit, sal bouen haer woonen, ende haer en sal niet hongeren noch dorsten, ooc en sal op haer niet vallen de Sonne, oft eenige hitte, want dat Lam midden inden stoel, salse weyden, ende leyden tot de Fonteyne des leuendigen waters, ende God sal alle tranen van haer oogen afwasschen. Mijn hertelijcke lieue Broeders ende vrienden, ghy die nv een spot ende byspruecke ') der ganscher werelt, om der waerheit Apocal.l3.b.5. wille, geworden zijt, ende wort van dat grouwelijcke Dier (" dat zijnen mont open gedaen heeft, te lasteren den Almachtighen God ende zijnen Tabernakel, ende die daer in woonen) ghehaet ende veruolcht tot inden doot. Vertroost v met dese, ende diergelijcke Math.l6.d.25. heerlijcke ende schoone beloften Gods ende verwacht met verRTu'2bi>17l'3' duldicheyt' de heerlijcbeyt, die aen v geopenbaert sal worden,inde toecoemst ende verschijninge ons Heeren ende Salichmakers Iesu Galat. l.a. 4. Ohristi, c die hem seluen voor ons gegeuen heeft, op dat hy ons verlossen soude, van dese teghenwoordige erge werelt, na den wille Io&n. l.a. 12. zijns Vaders, ende maken ons tot d kinderen Gods, ende ErfgeRom. 8. b. 17. namen des eewigen leuens, e so wy anders hier met hem lijden, floan.8.c.3l. f in zijnder leere volstandicb blijuen, ende met een vast gelooue 1.Petr. 2.c21 g zjjn voetstappen na volgen. // Fol.154'. Ende •' ghelouet sy God de Hemelsche Vader, de God alder 2.Corinth.l.a. genaden, die v daer toe voorsien ende vercoren heeft, ende heeft F h 1 8 V SeroePen door dat Euangelium, inder heylichmakinge des Geests, 2.Tessal.2^ b! ende gelooue der waerheyt, tot een beerlijcke eygendom ons 13 Heeren Iesu Christi, ende ' tot leden zijnder Gemeynten. Daerom 1. Petr. 5.b.l0 j weest doch altijt vreedsaem, met de Christelijcke Gemeynte, ende f Cor 12 b 1*2 ?edenct k dat onse een God des vrcets is in allen zijnen Ge- Ephes. 4. b. 7. .meyoten, ende dat Christus Iesus ' ons zijnen vrede gegeuen ende j l.Cor. l.b.9. na gelaten heeft, ende dat de Apostel ons so neerstich totten vrede kl.cor.14 e.33 vermaent, ende seyt: m De vrede Gods, die daer te bouen gaet Ioan. 14. e.27 aj]en verstant die beware uwe herten ende sinnen in Christo Iesu. hpheH. 4. a. o. _ ' , „ , Philipp.4.a.7. "em, 11 De vrede (iods neme de ouerhant in uwer herten, tot Colloss.3.b.l5. welcken ghy beroepen zijt in een lichaem, ende weest dancbaer. DOor sulcke ende diergelijcke Schriften, laet v vermanen ende leeren van den heylighen Gheest, dat ghy de rechte Christelicke 1) Byspruecke, d.i. spreekwoord, voorwerp van smaad. vrede eoect, so veel als v mogelijc is, ende siet doch wel voor v, dat geen twist ende Secterije onder v beuonden en wort, » dat l.Cor. l.b.12. niet de een Cephisch, de ander Paulisch, de derde Apollisch, de vierde Christisch sy, mer dat ghy een hert ende siele zijt met Actor. 4 <1.32. malcanderen in Christo Iesu, ende wacht v voor de lichtueerdige ende liooch beroemde gheesten, die haer seluen met hoochschijnende woorden voordragen, ende anderen verachten, daer mede sy by den onuerstandigen een aensien crijghen, van welcker ghetal die oock zijn, die by v de Gemeynte des Heeren lasteren, ende de Dienaers Christi den sotten Herders vergelijcken, van welcken de Propheet seyt, // b dat sy dat verloren niet en soecken, dat gequetste 155'. niet en verbinden, ende dat gewont is, niet en heelen, ia dat vet Ezech. 34.a.4. r/ L | 1 IA ende gemest is eten, daerom dat si de openbaer sondaers ende • vleesschelijcke menachen, met des Heeren woort, recht ende ordent- lijc vander gemeynte afsonderen. Och Godt hoe wort doch v heylich woort altijt tegen gesproken, ende die dat bekennen, voor oogen hebben, ende daer na doen, die moeten daerom lijden ende veracht worden: Die lijf ende leuen, goet ende bloet auontueren, ende te pande setten, c dagelijcx inden doot ouergegeuen worden, Psalm 44. e. ende sulcks niet aensien om Christo Iesu veel sielen te gewinnen, ^ ^ ^ die moeten noch hooren, dat si dat verloren niet en soecken. Die ^ (Joi- ïc.ll! noch gout noch siluer en begeeren, ende de schapen niet en weyden om de melc, noch om de wolle, d maer wt een toegeneycht gemoet, 1. Petr. 5.a.2. die sy so neerstich verbinden, ende plaesteren met de rechte e salue, Iaoob. 5.c. 14. met Gods woort, ende vertroostinghe des heylighen Geests, die Apocal.3.d.l8. worden versproken '), als die dat vette ende gemeste eten, recht oft sy de schapen verslonden, gelijc de valsche Profeten doen, Ia dat meer is, die seluen met sulcke lasteraers ende quaetsprekers, wt broederlijcke liefde, ende wt begheerte der Godureesende, ooc op haer eygen aensoecken, gehandelt, metter schrift so onderwesen, ende ouertuycht hebben, also dat si haerder goeder onderwijsinge bedancten, die worden nv noch vanden seluen, niet alleen met woorden, maar ooc met schriften, gelastert, ende haer woorden worden verdraeyt, verkeert ende valschelijc bediet. O bermhertige eewige God, ende Vader, ontfermt v ouer sulcke blintheyt, ist uwen heyligen wille, ende vergeeft den genen haer sonden, // ende tol. 155 lasteringe, die niet en weten wat sy doen, dat bidde ende begeere ik wten gront mijnder sielen. Maer v lieue broeders ende medegenooten ons Christelijcken geloofs, wil ic door de genade Godts, een cleyne aenwijsinge wter Schrift doen, hoe dattet Gods ordeninge van beginne geweest is, 1) Versproken, <1. i. in nadeeligen zin besproken. de quaden te straffen, de openbare ouertredere, ende verachtera des Godljjcken woorts, vander Gemeynte af te sonderen, ende hoe grooteljjck van noode dese afsonderinghe is, ende wat een rechte boete is, die voor God ghelt, ende voor zijn Ghemeynte, na der Schrift bestaen mach. Psalm.7.b,12. Ten eersten so getuycht de heylige scrift ouer al, » dat God 45 b 7 gerecht is, ende daerom de gerechticheit lief heeft, ende de ongebExod.20 a.6. rechticheyt haet, b dat hy ghenadich ende bermhertich is ouer de 34. a. 7. boetueerdigen, ende vromen, maer strenge ende toornich ouer de Num. 14.C.18. quaden, ia dat hi te huys soect, de misdaet der vaders aenden Oenter. 7.b.9. kinderen, tot in dat derde ende vierde lit, aenden genen, die hem haten, ende doet bermherticheyt aen veel duysenden, die hem lief 1. loan. 1.b.5. hebben, ende zijn geboden houden. Daerom seyt Ioannes, c dat Godt een licht is, ende in hem en is geen duysternisse: Ist dat wy seggen, dat wy gemeynschap met hem hebben, ende wandelen in duysternisse, so liegen wy, ende en doen de waerheyt niet: Maer so wy int licht wandelen, gelijc als hy int licht is, so hebben wy gemeynschap onder malcanderen, ende dat bloet zijns Soons maeckt 1. Ioan.2.a.3. ons reyn van alle sonden. Ende weder: Daer aen mercken wy, dat wy Christum Iesum gekent hebben, so wy zijn geboden houden: hol. 156'. "Wie daer seyt ick kenne hem, ende en hout // zijn geboden niet, die is een lueghenaer, ende in sulcken en is geen waerheyt: Maer wie zjjn woort hout, in sulcken is voorwaer de liefde Gods volcomen. Daer aen bekennen wy, dat wy in hem zjjn: Wie daer seyt, dat hy in hem blijft, die sal wandelen, gelijc als hy gel.Ioan.3. a.4. wandelt heeft. Item, e Wie sonde doet, die doet onrecht, ende de sonde is onrecht, ende ghy weet dat Iesus Christus verschenen is, op dat hy de sonde wechneme, ende daer en is geen sonde in hem. Wie in hem blijft, die en sondicht niet, ende wie daer sondicht, die en heeft hem noyt gesien noch gekent. Kinderkens, en laet v niemant verleyden, wie recht doet, die is gerecht, gelijck als hy gerecht is: Wie sonde doet, die is vanden Duyuel, want de Duyuel sondicht vant beginsel. Daer toe is de sone Gods verschenen, dat hy de wercken des duyuels breke: Wie wt God geboren is, die en doet geen sonde, want zijn zaet blijft bi hem, ende hy en can • niet sondigen, want hy is wt God geboren. Daer aen wortet openbaer, welcke de kinderen Gods ende de kinderen des duyuels zjjn: Wie niet recht en doet, die en is niet van Godt, ende wie sinen broeder niet lief en heeft, etc. Om dese spruecken des Apostels recht te verstaen, soo ist van noode te weten, welcke duysternisse ende sonde (die ons van Godt scheyden) Ioannes meynt, de ') openbaere wercken des vleesches, t) Met „de" begint een nieuwe volzin. die Godts woort met den doot ordeelt ende straft, dat zijn sulcke duysternissen ende sonden, ende niet de swackheyt ende vergrijpinghe, die noch alle menschen aencleeft, anders waer de Apostel hem seluen contrarie, daer hy bekendt, ende seyt: a Soo wy seg- l.Ioan l.b.8. ghen, wy en hebben // geen sonde, so verleyden wy ons seluen, Fol. 156 ende de waerheyt en is niet in ons: Maer so wy onse sonden bekennen, so is hy getrou ende rechtueerdich, dat hy ons de sonden vergeeft, ende reynicht ons van alle ongerechticheyt. So wy seggen, wy en hebben niet ghesondicht, so maken wy hem tot eenen lueghenaer, ende zijn woort en is niet in ons. Daerom moeten alle dese voorberoerde woorden onderscheydelijc verstaen worden, namelijc, dat b alle die vleesschelijc gesint zijn, Roman. 8.a.5. de wercken des vleeschs doen, ende also tegen Godt sondigen, die Galat. 5.b. 19. en hebben geen gemeynschap met hem, die en kennen Iesum Christum ^ niet, ende die en zijn niet van God, maer vanden Duyuel. Daerom 3 a 4 seyt 00c de Apostel Paulus, dat c vleesschelijc gesint te zijn, is Iacob. 4. a. 4. de doot, ende een viantschap Gods, ende die na den vleessche Roinau 8 a.6 wandelen, sullen den doot steruen. Want J dat loon der sonden Rom. 6. c. 23. is de doot. Maer e soo yemant door menschelijcke swacheit hem vergrijpt, Galat. 6. a. 3. ende met eenen val ouerijlet wort, f die en wort de sonde niet Psalm. 32.a 1. toe gerekent, maer sy is vergeuen ende bedect door de gerechticheyt q ons Heeren Iesu Christi, als gheschreuen staet, 8 dat Christus de 1. loan. 2. a.2. versoeninghe is voor onse sonden, ende dat h de mensch salich is, 4. b. 10. wiens ongerechticheyt vergeuen, ende zijn sonde bedect is, ende Psalm. 32.a.l. salich is de meusch, die God de sonden niet toe en rekent. Want ' daer en is niet verdoemelijcx inde ghene die in Christo Iesu Romau. S.a.l. zijn, die niet na den vleessche, maer na den geest wandelen. leuit 11 12 Ten anderen so heeft God sulcx alle betuycht ende beuesticht, 13 * j dat hy inde Wet voor de sonden der onwetentheyt ende ver-// Nuiu. 15.*. grijpinge, offerhanden ingeset heeft, maer de moetwillige sondaers Ful. 157 ende quaetdoenders, als dootslagers, ouerspeelders, Afgoden dienaers, Godts lasteraers, ïoouenaers, ende diergelijcke ouertreders, heeft k hi beuolen metten doot te straffen, ende also wt Israël wt te Deuter. 13. * roeden. Daer en worde niet aengesien, noch Prince, noch Richter, noch man, noch vrouwe, noch een gansche stadt, maer alle die quaet deden, voor de oogen des Heeren, des Gods Israels, ouer tredende zijn verbont, ende ander Goden dienende, oft ander sware sonden doende, 1 die moesten steruen, ende van sulcke quade men- Leuit. 20. * schen moest Israël gereynicht worden. l)eut. 17. b. 7. Daer beneuen so heeft Godt de Heere vele ende menigerley schoone figuren ons voorghestelt vande reynicheyt in Israël. Want Leuit. 11.12. sy en moesten geen onreyne spijse eten, noch yet onreyns aenroe- 13.14.*. ren, de menschen moesten reyn zijn, desgelijcx de huysen, ende Deut. 23. *. niemant en moeste den Leger Israels veronreynigen, want de Heere wandelde onder haren Leger, daerom moeste haren Leger reyn ende heylich zijn, dat geen schande daer in gesien en worde, ende dat de Heere hem van Israël niet af en keerde, ende si niet en Leuit 15 e 31. storuen in hare onreynicheyt, gelijc Godt tot Moysen ende Aaron sprac, namelijc, dat sy de kinderen Israels souden waerschouwen voor hare onreynicheyt, dat si niet en storuen in hare onreynicheit wanneer sy de wooninge des Heeren, die onder haer was, onreyn Leuit.20.a.7. maecten, ende tot Israël sprac God: » Heylicht v, ende weest heylich, want ick uwe God ben heylich, ende hout mijn insettinNumer. 12 *. gen, ende doetse, want ick ben de Heere die v heylicht. Fol.157'. Daerom so is oock Miriam, de suster // Mosi, als sy vanden Heere met lazarjje geslagen was (daerom dat sy tegen Moysen gemurmureert hadde) vande Gemeynte Israels afgesondert. Ende het en mocht ooc niet helpen, dat Moyses selue voor haer totten Heere riep, ende sprack: Ach God gheneest haer. Want de Heere antwoorde hem also: So haer vader haer in dat aengesicht gespoghen hadde, soude sy haer niet seuen dagen schamen ? laet haer besluyten seuen dagen buyten den Leger, daer na laet haer weder op nemen. Also worde Miriam seuen dagen gesloten buyten den Leger. Ende het volc en tooch niet verder tot dat Miriam opgenomen worde. etc. Ende hier door is ons afgebeelt ende te kennen gegeuen, hoe heylich ende reyn dat nv de Gemeynte des Heeren moet zijn, l.Petr.l.c.13. gelijc Petrus ons ooc vermaent, ende seyt: b Omgordet delendenen ws ghemoets, weest nuchteren, ende set uwe hope gantsch op de genade, die v aengeboden wort, door de openbaringhe Iesu Christi, als ghehoorsame kinderen, niet nauolghende de voorleden wellusticheyt uwer onwetenbeyt, maer na dien die v gheroepen heeft heylich is, weest ooc heylich in alle uwe wandelinge. Want daer Leuit. 20. a. 7. staet gescreuen: Ghi sult heylich wesen, want ic ben heylich. Hebre. 2.a. 1. Item de Apostel vermaent ons totten Hebreen, c dat wi dies te meer sullen waer nemen, des woorts, dat wy hooren, op dat wy • niet en verderuen. Want soo dat woort vast geworden is, dat door de Enghelen ghesproken is, ende een yeghelijcke ouertredinghe ende onghehoorsaemheyt heeft ontfangen haren rechten loon, hoe willen wy dan ontulieden, ist dat wy sulcke salicheyt verachten, Fol.l58r. welcke nae dat sy '/ eerst ghepredickt is, door den Heere, is sy op ons ghecomen, door die, die dat gehoort hebben, ende Godt heeft haer ghetuychenisse ghegeuen met Teeckenen ende Wonderen, ende menigherley crachten, ende met wtdeylinghe des Heylighen Hebr.I2.d.25. Gheests, nae zijnen wille. Ende weder: <1 Siet toe dat ghy v des ■ niet en weyghert »), die daer spreect. Want so de ghene niet ont- uloghen en zijn, die zijnder weygerden, doen hi op Aerden sprac veel min wy, ïst dat wy ons des weygeren, die van den Hemel spreect. Dese woorden gheuen ons genoech te kennen, dat nv de ouertreders ende verachters der Godsaliger leere, ende der salichmakende genade ons Heeren Iesu Christi, veel min de straffe Godts ontloopen sullen, dan die ontloopen zijn, die teghen de Wet Mosi ghesondicht hebben. Daer om soo en mogen oock nv, de quade ende vleesschelijcke menschen, inde Gemeynte des Heeren niet geleden «) worden, gelijck de Apostelen wtdruckelijck betuy'ghen Want also schrijft Paulus totten Corintheren: « En weet ghv niet 1 Cnri„th fi dat de onrechtueerdige, dat rijcke Gods niet en sullen beeruen P b. 9. En laet v niet verleyden, noch de Hoereniagers, noch de Afgoden dienaers noch de Ouerspeelders, noch de Weeckelingen, noch de Iongenscheynders, noch de Dieuen, noch de Ghierighe, noch de Dronckaerts, noch de Lasteraers, en sullen dat rijcke Gods beeruen Item, b Openbaer zijn de wercken des vleeschs, als daer is ouer- Galat 5 c 19 spel, hoererie, onreynicheyt, wellusticheit, afgoderie, toouerie, viantschap, gekijf, nijt, haet, toorn, tweedracht, secten, moort, suypen brassen, ende diergelijcken, // van welcken ick v te voren geseyt Fól 158' hebbe, ende segge noch te voren, dat de ghene die sulcx doen dat rijcke Gods niet en sullen beeruen. Item, c dat solt ghy weten, Ephes. 5 a 5 dat geen Hoereerder, oft onreyne, oft gierige, die daer is een Afgoden dienaer, erffenisse en heeft int rijcke Christi ende Gods. Item, d de Godloosen en sullen int ordeel niet blijuen staen, noch Psalm 1 b 6 de sondaers in de Gemeynte der recbtueerdigen. Daerom seyt ooc de heylige Geest inde Openbaringe « dat buyten dat Hemelsche Apocal 22 c Ierusalem, dat is, buyten de Gemeynte Gods, zijn de honden, ende 15. de Toouenaers, ende de Hoereniagers, ende de dootslagers, ende de Afgoden dienaers, ende alle die daer doen ende liefhebben de lueghen. Nademael nv beyde dat out ende nieu Testament, dese voorberoerde, ende diergelicke ouertreders, buyten de Gemeynte Gods set, gelijc die Godt niet toe en behooren, so lange als si in sulcke sonden leuen, ende gheen oprechte boete daer van gedaen en hebben, daerom so en mogen sy ooc inde Gemeynte niet gerekent, mer sy moeten daer van afgesondert worden, ende de verdiende straffe, op de tijt haerder beteringe ende versoeninge met Godt, ende 'met zijnder Ghemeynte dragen, gelijc als Paulus den Hoereniager tot l.Cor 5 a 3 1) „V des niet en weyghert" wil zeggen : u niet onttrekt aan hem. 2) Geleden, <ƒ.verdragen. I Corinthen so neerstich ghestraft, ende vander gemeynte, door de macht Christi, afghesondert heeft, op dat zijn vleesch daer door ghecastijt, maer zijnen gheest behouden blijue inden dach des Heeren Iesu. 1.Cor. 5.b.l0. Daer by leert hy wtdruckeljjck, dat de gheloouige niet en sullen 2.Te8sal.3.a.6. te doen hebben, met de ghene die hem een Broeder laet noemen, Fol.l59r. ende is een Hoereniagher, // oft gierige, oft een Afgoden dienaer, oft een lasteraer, oft een dronckaert, oft een roouer, met sulcken en sullen de Christenen geen gemeynschap hebben, ende ooc niet eten: Want si moetense afsonderen, ende daer na mijden, ende dat 2. Ioan.l.b.11 om drie principael oorsaken. De eerste is, op dat de Gemeynte a der 1. Cor. 5. a. 5. vremder sonden niet deelachtich en wort, ende dat niet b een weynich MCor 5 a 3 suerdeechs, dat gantsche deech en versuere. De ander is, op dat 2. Tessal. 3*. b. de gene die gesondicht heeft, schaemroot, ende in zijn vleesch ge14 straft werde, ende de geest salich werde, inden dach des Heeren Lzech.36.d.20 lesu. De derde is, op dat de Ghemeynte Gods, c van weghen der d los 7 b 20 9uadei1 gelastert en worde, d ende om haren twille voor den 1. Ioan. l.a.3. ^eere gheen schuit en drage. f Deut.13.b8. Wt dit alle volcht nv datmen de quaden ende openbare Son17. b. 7. daars van de Ghemeynte des Heeren moet afsonderen. Want e is g2 Ioan^l b 7 ^aer ghemeynschap niet met Godt, f zijn sy wt dat letterljjcke hÉphesiö.aiö! Israël ') verbannen, afgesondert ende wtgeroyt, ë kennen sy Iesum iGalat.5.c.21. Christum niet, h hebben sy gheen deel int rijcke Gods ende Christi, j l.cor.ö.b.lO. i sullen sy dat niet beeruen noch besitten, ende j sullen de Christenen rt rp. | q n v ' Hebre 3 a 1 met ^aer n'e' 'e ^oen 'ie^^en) hoe mogen sy dan in de Christelijcke Apocal.21.a.2. Gemeynte bestaen? k Heylige broeders genoemt, metten vrede Tesu mRom,12.a.4. Christi ende metten Cus der liefden gegroet worden? Ia hoe sullen 1.cor.l2.d.27. 8y ,je reyne 1 Bruyt des Lams, ende m de leden des lichaems Christi nfcor 3 b#16 ^ en weten wy niet> ^at Christenen de leden Christi, 6. c. 19. ende 11 haer lichamen de Tempelen des heyligen Geests zijn? Oft 2. Cor. 6. c. 16. sullen nv de Hoereniaghers, Ouerspeelders, Afgoden dienaers, ende Fol.159". andere quaetdocnders, voor leden Iesu Christi, ende // voor den Tempel Gods gerekent worden? Dat sy verre. Want IesusChristus 1. Cor. 6. d. 19 en heeft sulcke onreyne leden niet, ende 0 de Tempel des heyligen Gheests is heylich, iae Christus Iesus heeft zijn Gemeynte, Epbes. 5.c.30. die nv zijn Bruyt, zijn lichaem, P vleesch van zijnen vleessche, ende Ezech. 16.a.4. gebeente van zijnen gebeente is, q die te voren naect ende misOzee. l.a.3. maect lach in haren bloede, die met sout niet gewreuen, ende *Tit 3 a^5 haren nauel onbesneden was, die heeft hy r wt genade aengetl.Petr.l.c.19 nomen, ende door zijn eewige liefde voor zijn Bruyt wtuercoren, Apocal. l.a.6. s die heeft hi gereynicht door dat waterbat int woort, ' die heeft 1) Het „letterlijcke Israël" is het lsraul van het O. T. hy gewasschen van alle hare sonden, met zijnen dierbaren bloede, die heeft hy gewreuen, met a dat sout der Godlijcker wijsheyt, Matt. 5.b. 13. die heeft hy 1> besneden met zijn crachtich woort, die heeft hy c ge- b Colloss. 2. b. salft met den olie der vruechden, ende heeft haer de croone der eeren ^ joan 2c27 opgeset, d die heeft hi becleet met de schoone zijde der gerech-^p0cal j9 'b 8 ticheyt, ende metten mantel der salicheyt, e op dat sy door zijn genade xit. 3. a. 7. gerechtueerdicht, onstraffelijc ende sonder schuit by God den vader Ephes. 5.c.26. sy. Daer om ist ooc een groote ondancbaerlieit, ende grouwelijcke Colloss.l.c.22. sonde, so dese Bruyt den Ileere Iesum Christum, den lieffelijcken Bruydegom, verlaet, ende tegen hem hoererie bedrijft, dat is, de werelt lief crijcht, na den vleessche leeft, den afgoden dient, oft andere sonden doet, aen welcke de Heere eenen grouwel heeft. Dan nv seggen sommige, dat wanneer een Hoereniager, oft Ouerspeelder, oft die diergelijcke sonden gedaen heeft, hem beclaecht, berou heeft, ende beteringe beloeft, so is hem zijn sonde van God al vergeuen, ende daerom en sal hi niet afgesondert worden. // Daer op antwoorde ic metten cortsten also: f dat Gods rijc niet Fol.160'. en staet in woorden, maer inder cracht, gelijc de Apostel seyt. ï.Cor. 4.c.20 Daerom so en staet de rechte boete niet in woorden alleen, maer heeft drie eygenschappen ende teeckenen, daer byse bekent wort. De eerste is, e datmen hem voor God den Heere hertelijc beclaecht, Psalm. 32.a.5. ouer zijn sonden rouwe draecht, ende altijt daer mede becommert is, als de Propheet seyt: h Mijn misdaet is altijt voor mi. Deanderde Psalm.51.a.5. is, dat men ' wt een gebroken herte, ende geslagen gemoet, zijn Psalm. 32.a.5. sonden voor Godt bekent, om vergiffenisse bidt, met een vast be- 51.*. trouwen op de genade Gods door Iesum Christum, ende met den Propheet seyt: j God zijt mijns genadich na uwe goetheit, ende Psalm.51.a.l. wist wt mijne sonden na uwe groote bermherticheit, wast my wel van mijn misdaet, ende reynicht my wel van mijne sonden, Want ick bekenne mijn sonden, ende en verberge mijn misdaet niet. De derde is, k datmen van sonden aflaet ende gerechticheyt doet, als Ezech.l8.<1.27. de Propheet seyt. Want 1 aflaten van sonden, is eenen rechten 33. c. 34. Godsdienst, die den Heere behaecht, ende ophouden onrecht te Syrach. 35. a. doen, is dat rechte Soenoffer. Daerom en geit nv geen boete voor God, daermen niet de vruchten der boeten voort en brengt, gelijc Ioannes ooc wel bekent, daer hy seyt: m De bijle is nv aen de wortel des booms geset, Matb.3.a. 10. een yegeljjck boom die geen goede vruchten voort en brengt, wort afgehouwen, ende int vier geworpen. Maer dat Christus seyt in den Euangelio: n Sondicht v broeder Matb. 18.bel5. tegen v, so straft hem tusschen v ende hem alleen, etc. Dat en is niet gheseyt noch te verstaen, van openbare wereken des vleeschs, maer van // heymelijcke vergrijpinge, daer mede hem de eene broeder Fol. 160 aen den anderen vergrijpt. Daer Petrus oock den Heere om vraechde, ende sprac: Heere, hoe dicwils sal ie mijnen broeder vergeuenP Ist genoech aen seuenmael. Daer op antwoorde Christus: lek segghe v, niet seuenmael, maer seuen en tseuentichmael, ende so dicwils hi v om vergiffenisse bidt. NV en is daer niemant die van God geleert is, so onuerstandich hy en verstaet wel, wat sonden Christus hier meynt, te weten, sulcke feylen ende gebreken, die door menschelijcke swacheyt dickwils geschien, ende onder de wereken des vleeschs, die den doot mede brengen, niet gerekent en worden. Ioan. 8. a. 11. Item dat Christus de Ouerspeelster niet totten doot verordeelt en heeft, dat is daerom geschiet, ende heeft dit bescheit'), dat de Ouerspeelster niet en was inde gemeynte Christi, maer inde Sinagoge der loden, ende de Phariseen en wouden haer niet geordeelt hebben na den Euangelio, mer na de wet. Nv en was Christus niet gecomen, om de menschen te ordeelen, endetedooden Matt. 9. b. 13. nae de Wet, a maer om de sondaers te bekeeren ende salich te maken, door dat Euangelium, ende doort gelooue, in zijnen naem. Daerom so en heeft hi ooc sulcken Ban niet ingeset, datmen daer door de ouertreders zijns woorts sal dooden, maer datmense vander Gemeynte sal afsonderen, ende dat tot haerder beteringe, ende weder opstandinge. Ja segghen noch sommige, hoe dat de Propheet Dauid, de Apostel Petrus, ende meer andere, wel ghesondicht hebben, ende zijn euenwel inde gemeynte Gods gebleuen, ende daer van niet afghesondert. // Fol. 161Antwoort. Syrach. 33. a. Wel te recht seyt Ecclesiasticus, dat een Godloos hem niet 4 straffen en laet, maer weet hem met ander lieden exempel te be¬ helpen, in zijn voornemen. Alsoo behelpen haer de dronckaerts met Noe ende Loth, de ouerspeelders ende hoeren iagers met Dauid, welc gheen teecken is haerder boete, ende vromicheyt, maer veele meer der Godtlosicheyt ende verkeertheyt. Rom. 15. a. 4. Maer alsmen die exempelen der schrift alsoo verstaet, alsPaulus seyt, naemelijck, dat alle wat ons voorgheschreuen is, dat is tot onser leeringe geschreuen, op dat wy door verduldicheyt, ende troost der schrift, hope tot Godt hebben souden, so verstaetmense recht. Daerom so en mogen wy wt die voor beroerde exempelen der schrift gheen vryheyt, noch ruymte nemen om te sondighen, of andere in haer sonden voor te staen, maer dat sullen wy daer wt p"? Yós a8 'eeren> b ®0(^ ghenadich ende barmhertich is, lancmoedich 38801. . . grooter goetheyt, ende neemt wech die misdaet, ende 1) „Heeft dit bescheit" wil zeggen : moet aldus verstaan worden. ouertredinge, ende vergeeft de schuit alle de gene die haer van herten beteren, ende oprechte boete doen. Soo nv yemant met Dauid ende Petro sondicht, ende sulcke boete doet als die gedaen hebben, ende bewijst zijn boete voor God met die vruchten, dien sal God sonder twijfel wel genadich zijn, ende de gemeente sal ooc met hem in der liefden, ende nae Christelijcker bescheydenheyt wel handelen, Maer datmen die ghemeyne openbare sondaers ende vleyschelijcke menschen Dauid, ende Petro wil vergelijcken // oft haer van de gemeente Gods niet afsonderen, dat is Fol. 161'. opentlijc tegen de schrift, ende ordeninge des Heeren, tegen die a cracht ende efFeckt des Euangelischen Bans, als bouen ghenoech l.Cor. 5.b.l9. gheseyt is. 2.Tessal.3.a.6. Ooc sal een recht boetueerdich daermede wel te vreden zijn, dat hem zijn behoorlijcke verdiende straffe, vanden Heere ende van zijnder gemeynte opgeleyt wort, geljjck als Dauid soo verduldich was, doe hem God strafte om zijnder sonden wille, doe Simei hem 2. Regum. 16. vloecte, doe Absalon zijn soon hem veruolchde, ende na dat leuen b. 7 stonde, doe bekende Dauid, dattet Gods rechtueerdige straffe was, die ouer hem quam, ende stelde hem in alder gelatenheyt voor God weder te comen in zijn rijc, of niet weder te comen, ghelijck dat de Heere beliefde, Soude dan een die voor God gesondicht heeft, ende begeert boete te doen, daer mede niet te vreden zijn, dat hem de gemeente des Heeren, om zijnder sonden wille na des Heeren woort een weynich straft ende castijt in zijn vleysch, op dat zijn siele niet verderue noch verloren worde P Seyt doch Moyses opentlijc, *> Dat God de schuit vergeeft, maer laetse niet gans Num. 14. c. 18 ongestraft, ende die ban is een straffe der sonden van God den sondaer opgeleyt, daerom so moet hi ooc die dragen, ende tot zijnder beteringhe aen nemen. Ten laetsten is dat de meyninge, so yemant hoererie, ouerspel, ende diergelijcke sónden doet, c die wort door de sonde van Esaie. 59. a. 2. God afgescheyden, als de Propheet seyt, dat de sonde des menschen een onderscheyt maect tusschen God ende hem, ende d des tot l.Corinth.ö.a. een getuychenisse, so wort hy van de ghemeynte Gods afghedaen, 3. Wederom // so yemant oprechte boete doet, die wort weder van Fol. 162r. Godt in ghenade opghenomen, ende des tot een bewijs ende teecken, c so wort hy van de ghemeynte met vruechden weder ontfanghen, 2. Cor. 2. b.8. dat is een seeckere reghel des Godlijcken woorts, daer niemant ouer 7. b. 10. bedrogen en can worden. Hierom mijn beminde broeders ende vrienden inden Heere, mijn f medegenoten int gheloof, in dat rijcke, inder veruolginge, ende Apocal. l.b.9. inder verduldichevt Iesu Christi, Ghedenct toch dat v de etercke Exod. 14. *. Godt, door zijne geweldige hant, ende wtgestrecte arm wt dat geestelijcke Egipten verlost, ende door dat roode meyr geleyt Rom. 6. ft. 3. heeft a daer ghy ghedoopt zijt in Iesura Christum, ende in zijnen Actor.l6.d.31. <]aer ghy ontfangen hebt de gauen des heyligen gheests, daer Ephes. 2.C.13. alle uwe vianden verdroncken ende te niet gedaen zijn, b door de Collo8s.2.b.l5 gloriose ouerwinninge Iesu Christi, die door dat bloet zijns cruyces, een Triumph vanden ') Prince der werelt ende vanden Reghenten der duysternisse ghemaeckt heeft, Ghedenckt (segghe ick) welcke ghenade v de bermhertighe Godt hier inne bewesen heeft, ende Colloss. 2. a.6. c hoe ghy den Heere Iesum Christum hebt aenghenomen, doen ghi uwen knien gbeboghen 2| hebt voor den Alderhoochsten God, Ezech. 9. a. 4. ende zijt geteeckent geworden met dat teecken des Heeren, ende Apocal. 7.a.3. versegelt met e dat segel des leuendigen Gods aen uwe voorhoofden, doen heeft v gene veruolginge mogen verschricken noch beletten, die stercke mandamenten ende placaten der tyrannen hebt ghi niet geacht, den duyuel hebt ghy versaect met alle zijn wercken, den Vol. 162Antechrist hebt ghy afgheseyt, met // zijnen afgodisschen wesen l.Ioan. 5.a. 4 ende valschen Gods dienst, 1 die werelt ende alle wat daer in is, Galat. 5. c.24. hebt ghy door uwen gheloof ouer wonnen, fc' vleysch ende bloet hebt ghy gecruyst met zijn lusten ende begheerten, uwe lichamen Eom. 12. a. 1. hebt ghy Godt gheoffert tot h eenen leuendighen brantoffer, tot vier, water ende sweert hebt ghy v ouer gegeuen om de getuychenisse Iesu Christi, den Heere hebt ghy een belofte ghedaen met Math. 16.b.24 i verlocheninge ws selfs, hem te dienen in heylicheyt ende gherechticheyt alle de dagen ws leuens, den heyligen geest hebt ghy v begheuen hem ghehoorsaem te zijn, ende v van hem regeren te laten, Ende als dit geschiet is, hoe sterc is op die tij t uwe gelooue Math,16.c.l8. gheweest, dat ooc die ) poorten der hellen daer tegen niet vermocht hebben, hoe vierich zijt ghi doe inden geest gheweest, hoe heeft uwe herte doe gebrant inder liefden Gods, hop is uwe conscientie doe vertroost geworden met eenen eewigen troost der genaden Math. 18.b.l4 Godes, ende k welcke vruechde is doe geweest bi God onsen Luce. 15. a. 7. hemelschen vader, ende by zijnen engelen inden hemel, ende biden l.Tessal.l.b.9. geloouigen op aerden ouer uwe beteringe, 1 doe ghi bekeert zijt geworden, van der ongerechticheyt, totten leuendigen God, doe ghi de Babilonissche hoere verlaten hebt, ende zijt tot uwen vader l.Corinth.l a. gecomen, ende die v in genade, ia in die m ghemeynschap zijns 8. soons Iesu Christi opgenomen, » dat gemeste kalf geslagen, v met n Luc. 15.0.23 a]^erbesten cleet becleet, den rinc v aen den vinger gesteken, ende hem verblijt heeft met zjjnen hemelschen heyrscharen, dat ghy die doot waert, wederom leuendich zijt geworden, ende ghi die ver- 1) Vanden, d. i. over den. 2) Lees : glieboghen. loren waert nv wederom geuonden zijt, "Want die // » trouwe her- Feil. 163 der Iesus Christus die van den hemel gecomen is, dat verloren Ezech. 34. d. schaep te soecken, die heeft ons arme verdwaelde schapen op die 23 woestjjne gesocht, ende geuonden, •> ia heeft ons op zijne schoude- 53* V ren genomen, doen hi onse sonden gedragen heeft, met zijn lijf j petr 2 d 25 op dat houte des Cruyces, ende heeft ons also tot die cudde Israels, dat is tot die ghemeynte Gods gebrocht. So is nv mijn vriendelijcke begeerte ende broederlijcke vermaninge aen v, dat ghy toch uwe beroepinge waerneemt, ende rechtet uwe wandelinge na den Euangelio in die vrese des Heeren, ende cn hoort toch niet de valsche Propheten, daer de Apostel Petrus van schrijft also: c Dat sy fonteynen sonder water zijn, ende woleken 2.Petr.2.d.l7 van den stormwinde omme gedreuen, welcke ') behouden is een donckere duysternisse inder eewicheyt, Want sy spreken stoute woorden daer niet na en volcht, ende trecken door onreynicheyt tot wellusticheyt des vleeschs, die recht ontcomen waren, ende nv in dwalinge wandelen, ende belouen haer 2) vryheit, hoe wel si seluer knechten der verderuinghe zijn, Want waer yemant van ouerwonnen is, des knecht is hy geworden: Want so sy ontulogen zijn, de onreynicheit deser werelt, door de kennisse des Heeren ende Salichmakers Iesu Christi, ende worden in die selfde 3) weder geulochten, ende ouerwonnen, so is haer dat laetste erger geworden, dan dat eerste: Want het waer haer beter, dat sy den wech der gerechticheyt niet gekent en hadde4), dan dat sy die bekennen, ende keeren haer van dat heylige gebodt dat haer gegeuen is, Haer is gesciet dat gemeen spreecwoort: die hont eet we-//der dat hy gespogen heeft, Fol.163'. ende de soch5) wentelt haer na dat sy gewasschen is, weder in dat slijek. Dese Apostelsche leere ende getuyehnisse des heyligen geest, neemt toch wel ter herten ende wacht v voor die sonde, iae wacht v voor die sonde, als v Syrach leert ende seyt: Mijn kint hebt ghy gesondicht soo sondicht niet meer, ende bidt dat v de voorleden 00c vergeuen worden, Vliet voor de sonde als voor een slange, want so ghy haer te na coemt, so steectse v, haer tanden zijn als Leeuwen tanden, ende dooden den menschen: Een yegelijcke sonde is als een scherp sweert, ende verwont dattet niemant helen en can, Desgeljjc vermaent ons de Apostel, d dat niet in yemant van ons Hebr.3.b,12. beuonden sal worden een erch ongeloouich hert, dat daer afwijet van den leuendigen God, maer dat wi ons onder malcander sullen 1) „Welcke" staat in den derden naamval. 2) Haer, d.zich. 3) NI. in die onreinheid. 4) Lees: hadden. 5) Soch, d.i. teug. vermanen so lange als het heden heet, op dat niemant verstookt ende worde doort bedroch der sonden, want wi zijn Christi deelachtich geworden, so verre wy dat begin zijns wesens totten eynde vast behouden. Lieue broeders, nadenmael wy (eylacy) in onser blintheyt ende onwetenheyt vast veel gesondicht hebben, ende tegen onsen God ende Heere mishandelt ') hebben, also dat wi metten Propheet wel Psalm. 25.a.7. mogen seggen, * O Ileere, gedenct niet de sonden onser iuecht, noch onser onwetenheyt, maer ghedenckt onser na dijner grooter barmherticheyt, om dijner goetheyt willen, ende God heeft ons nv Collog. 2. a. 6, begenadicht in Christo Iesu, b die wy aengenomen ende c dat cHebr.3.b.l4. begin zijns wesens ontfangen hebben, so laet ons toch vruchtbaer Fol.l64r. in hem beuon-//den worden. Want hy seyt in den Euangelio: Ioan. 15. a. 2. d Een yegelijcke wijnrancke aen mi die geen vrucht voort en brengt, sal mijn vader afsnijden, ende een yegelijc die vrucht voort brengt, sal hy reynighen, op datse meer vruchten voort brenge. Ende weder: Wie in my niet en blijft, die wort wech geworpen, gelijc als een wijnrancke die verdorret, ende men vergadertse, ende werpt se int vier, ende moet verbranden, Daeromme isset verschrickelijck, datmen in Christo Iesu niet en blijft, Dat is, datmen zijne Leere ouertreedt, ende daer inne niet en blijft, als Ioannes 2. Ioan. b. 9. seyt: e Wie ouertreedt, ende en blijft niet in de Leere Christi, l.Ioan.2.c.24. die en heeft geenen Godt, ' maer wie daer inne blijft, die heeft beyde den Vader ende den Soone. Daerom laet ons vast ende onbeweechlijck in Christo Iesu ende Genes.l9.e.26. in zijnder Leere blijuen, ë ende niet omme sien met Loths huys- Luce. 17.d.32. urouwe na Sodoma, noch h lustich worden na de vleeschpotten van hEïod.l6.a.4. Ëgipten; Ende soo die andere sulcx doen, ende met die weder- spannige Israeliten, aen dat hemels broot een walginghe crjjgen, Ioan. 6. f. 52. ende met die Iongeren tot Capernaum » haer ergeren aen des Ioan. 6. g. 60. Heeren woorden (die doch geest ende leuen zijn) ende j achten de reden Iesu Christi te herde2) (die doch vol alder godlijcker Psalm. 19. b. soeticheyt, ende geestelijcke verquickinghe is) ende wijeken daerom 11* van hem af, so laet ons doch met Petro seereen: Heere waer sullen 119 n 103 wy henen gaen? ghy hebt de woorden des eewighen leuens, ende Ierem. 17. b. wy hebben gelooft ende bekent, dat ghy zijt Christus de Soone des 13. leuendighen Godte. Daermede accordeert dat Ieremias seyt: k Heere, Fol. 164 die v verlaten worden geschent, // die van v aftreden, worden inder aerden geschreuen, want sy hebben verlaten den Heere, de Fonteyn der leuendigher wateren. Daerom seyt oock Salomon, dat een mensch 1) Mishandelt, d.i. verkeerd gehandeld. 2) Te herde, d. i. te hard. die daer dwaelt van den wege der cloecheyt, die sal blijuen inde gemeynte der dooden, dat is inde gemeynte, a daer de Antechrist 2.Tes8al.2.a.7. regeert, b daer de Satanas woont, ende de anderde doot heer- Apocal.2.b.l6. schappije heeft. Maer God een c Vader aller bermherticheyt, die v vanden dooden 2. Cor. l.a.3. d leuendich gemaect, cnde dat e goede werc des geloofs in v be- dEphes.2.a.4 gonnen heeft, die moet dat selfde oock in v volbrengen, ende maken e Philipp. l.a. v vruchtbaer in aller gherechticheyt, ende stellen v onstraflfelijck voor zijn aengesicht, beware v voor alle quaet, ende behoude v tot zijnen hemelsehen Kijcke, Amen. Den seluen almachtigen eewigcn ende eenigcn God beuele ick v tot allen tijden. De f liefde Gods des Vaders, de vrede ons Heeren 2.Cor. 13.b.l3 lesu Christi, ende de vertroostinge des heyligen Geests, sy met v inder eewicheyt, Amen. CT Gheschreuen wt Broederlijcke liefde, tot dienste der Godtvreesonden. D. P. I. B. Inden Heere. Anno .1558. Den .5. Februarij. )£en S c b o o [Fol. 165'.] nc vermaniitgbe, ent»e covte onbcrwiftlngc van be w«= vacbtfge ItenniBse fflob». Boot' JD. ï>. 3eannis. 5. c. 24. IWUe mijn lUoort boort, (spreect Cbriötuö) enöe se» looft bem, we ms acsou» ï>en beeft, öfe beeft öat eewicb leuen. Soannis. 17. *. 3. 4 Bit ie Jat eewieb leuen, fat av v bc» Itcnnen alleen wavaebticb öo!> te 3i(n, en£>e 3esum Cbrietum ten wekken abt ges •onSen hebt. II Fol. 165'. De Groete. 2. Petr. 1. a. 1 beminden ende getrouwen Broeders ende Susters, die ■ I ghelijcken Ghelooue met ons ontfanghen hebben, wenschen A.y wy veel ghenade, vrede ende bermherticheyt van Gode onsen hemelschen Vader, ende van Iesu Christo, onsen eenighen Heere, Galat. 1. a. 4. Verlosser, ende Salichmaecker, » die hem seluen voor ons ghe- geuen heeft, op dat hy ons verlossede van dese teghenwoordighe boose werelt, na den wil le zijns Vaders, weleken si prijs indereewic- heyt. AMEN. Een vermaninghe van Fol. 166r. de waracbtige Kennisse Godts. ICk dancke den Heere, den alder hoochsten Godt des Hemels ende der Aerden, ende verblijde my, wt het binnenste mijnder sielen, na dien dat ick hoore a van uwen ghelooue in Godt, van uwer Colloss. l.a.3. Kennisse Christi Iesu, ende des heyligen Geests, ende van uwer 2.Tessal. l.a.3. liefden tot allen geloouigen. Ende b ick bidde God den eewigen 2. Tessal. l.b. Vader door Iesum Christum, dat hi v in warachtigen gelooue, in eenen H vierigen gheeste, ende in reynder liefden totten eynde toe bewaren wil. Dat ghy oock daer in dagelijcx moget toenemen ende opwassen, op dat ghy moecht c onstraffelijc zijn opten dach des Heeren, Colloss. l.c.22. veruult met alderley vruchten der gerechticheyt, die daer comen door Iesum Christum, ter eeren ende heerlijcheyt Gods. Ick vermane v door de liefde des geestes, dat ghy alle tjjt Godt dancket voor zijne grondeloose bermherticheyt, die hi so rijckelijck aan v bewesen heeft. Ghedenckt dat ghy hier voormaels in Egipten ('l dat is, inder duysternisse) geseten hebt, Knechten der sonden Ephes. 5. a. 8. geweest zijt, Vanden duyuel geuangen na zijnen wille: Ende hoe wonderlijc v God daer wt verlost heeft, nemet ter herten, dat ghi so vele schuldich geweest zijt, ende niet en condet betalen, ende dat God v so genadelijck alles geschoncken ende quijt gegeuen heeft, e Gedenct dat ghy met den verloren Sone langen tijt Luce. 15. b. verureemt geweest zijt van uwen hemelschen vader, Dat ghi met de hoere van Babel vele geestelijcke hoererie (dat is afgoderie) // bedreuen hebt, ende dat Godt v na zjjnder grooter goedicheyt Ful. 166 ende lancmoedicheyt so genadichlijck opgenomen, zijn eewich verbont met v ghemaeckt, Christum Iesum v geschoncken, ende hem ouer uwe bekeeringe met allen Enghelen inden Hemel verblijt heeft. Daerom so neemt v seluen wel waer, op dat ghy de ghenade 2.Corinth 6.a. Gods niet te vergeefs ontfangen en hebt, maer ghedenct dat ghy daeromme van Godt beroepen zijt, f wter duysternisse tot zijnen Ephes. 5. a. 8. wonderbaerlijcken lichte, Op dat ghy als kinderen des lichts soudet joan g a j j wandelen, Ende 6 dat v daeromme veel sonden vergeuen zjjn, op Ephes. 5. a. 1. dat ghy niet meer en sout sondigen, ende dat ghy daeromme van 1. Petr. 2.C.24 Godt den hemelsclien Vader in genaden ontfangen zijt, op dat ghy Luce. 1. f. 69. * alle de dagen ws leuena hem sout dienen in heylicheyt ende gereehticheyt, daer toe v God wtuercoren, beroepen ende aenghenomen heeft in Christo Iesu. Ende dit is v inden Euangelio wel voorgebeeldet!) met velen, die Christus gesont gemaect, ende tot haer° gbesproken heeft, dat sy souden in vrede henen gaen, ende niet meer sondighen, op dat haer niet quaders en geschiede. Wt dier oorsaken heb ick voor my genomen, v een weynich te vermanen, ende de principale hooftstucken onser salicheyt, door Gods genade, v voor te houden, Te weten: De warachtige Kennisse Gods, °Dat rechte Gelooue, De oprechte ongeuerwede Liefde, Ende Sapien . .a. ^ ie'ucndighe Hope: b Want waer geen Kennisse Gods en is, daer Hebr. ll.b. 6. is groote onwetenheyt, ende daer heeft de boosheyt de ouerhandt. Fol. 167r. c Waer geen Gelooue en is, daer en mach // men Gode niet bel.Ioan.2.b.l0. haghen. d Wie niet lief en heeft, die blijft inden doot. Ende waer 3*. b. 14. geen leuendige hope en is, tot Godt, ende tot de eewige salicheyt, 1. Ioan. 3. c20 e daer is een versaecht ghemoet, ende een onvreedtsame conscientie. Ten eersten, so moetmen God den Vader, ende zijnen Soon Iesum Ioan. 15. a. 3. Christum, ende den heyligen Geest recht bekennen, f In de Kennisse Gods des Vaders zijn voornamelijck drie dingen begrepen, te weten: datmen zijn eewighe almachtige cracht ende wijsheyt 2) (waer door hy alle dingen geschapen heeft. Sijn eewige Godlijcke gerechtieheyt, 2. Petr. 2. b. waer door hy de sonden, e beyde aenden Engelen ende menschen soo harde ghestraft heeft. Ende zijn ongrondelijcke Vaderlijcke Ioan. 3.c. 16. bermherticheydt, •' waer door hy ons Iesum Christum tot een Verlosser ende Salichmaker gegeuen heeft) recht bekennet. Psalm. 33. c. De Kennisse der almachtiger cracht, ende wijsheyt Gods, leert 16- ons, hoe wy op God alleene sullen betrouwen, hulpe, bescherminge, Psalm. 112.a. 8aijc},eyt ende alle goede gauen by hem alleene soecken, van hem bidden ende begeeren sullen, ende van gheene Creatuer, noch inden hemel, noch op der aerden, Want daer en is niemant die ons helpen can, dan die almachtige Godt alleene, die tot Abraham geseyt Genea. 17.a.l. heeft: » Ic ben de Godt Schadai, dat is, een volmachtiger ende .een een 3) genoechsame volheyt alles goeden. Die tot Israël geseyt heeft: Ick ben dijn Heere ende Salichmaker, die heylighe in Israël, de gherechtige Godt ende Heylant, ende daer en is geen ander Psalm. 7.b.l2. God dan ick. Fol. 167j De Kennisse der gerechticheyt Gods // leert ons God vreesen, Math. 3. a. 7. k oprechte boete te doen, van sonden af te laten, voor Godestooren 1) Voorgebeeldet, d.i. in voorbeelden voor oogeu gesteld. 2) De volgende lange tusschenzin werkt storend. ;j) Het tweede „een" is overtollig. ende ordeel ons te verschricken, ende na de gerechticheyt te trachten, op dat wy in de handen des leuendighen Godts niet en vallen. Want daeromine heeft God zijne gherechticheyt so opentljjck bewesen, a aen de Engelen inden hemel, die gesondicht hebben, b Aen Adam 2. Petr. 2. b.4. ende Euam int Paradijs, c Aen de steden van Sodoma ende Gomorra, b Genes. 3. * ende aen velen anderen, op dat hy een exempel zijnder eewiger c Genes l9 c gherechticheyt daer mede openbaren, ende wy daer \vt leeren souden, hem als eenen rechtueerdighen God ende Rechter, iae als een stereken zeloerschen ') Godt, ende verteerende vier, vreesen ende voor oogen houden. De Kennisse der bermherticheyt Godes leert ons God lief hebben, Ioan. 3.c. 16. naedemael dat hy ons so gelieuet, ende zijnen eenigen geboren l loau. 4.b.l0 Soon voor ons inden doot gegeuen heeft, op dat wy door hem mogen leuen eewelijck. "Want so lief heeft God de werelt ghehadt (seyt Ioannes) dat hy zijnen eenigen gebooren Soone gaf, op dat so wie in hem ghelooft, niet verloren en worde, maer dat eewich leuen hebbe. Item, daer aen is verschenen de liefde Gods, dat hy zijnen eenighen gheboren Soon voor ons ghegeuen heeft, op dat wy door hem moghen leuen. Summa, Gods liefde is vanden Hemel tegen ons gheopenbaert, dat hy sulcken dierbaren schat, zjjuen alderliefsten eenigen Soon ons geschoncken, ia met alle zijn hemelsche goederen tot eygen gegeuen heeft. In de Kennisse Iesu Christi, zijn ooc in sonderheyt drie dingen wel te beken-/nen, ende te bedencken (te weten) zijne warachtige FoL 168'. Godheyt, na welcker hy wt God gebooren is d van den beginne Mich. 5. a. 1. ende van eeuwicheyt, e een met den Vader, ende f zijn reyne Ioan. 1. a.'l.' onbeulecte menseheyt, die wt den Woorde door werckinge des hey- 6 Ioan-10-c.30 ligen Gheests gheworden is, ende niet van eenigen menschens2) vleesch ende bloedt, g Ende zijn ghenade, wijsheyt, gerechticheyt, heylicheyt, fMatk.Lc20. verlossinghe, ende salichmakinge. Luce 2. a. 7. De Kennisse der warachtiger Godtheyt Iesu Christi leert ons, jerem-23.b.6. 11 hoe dat wy hem voor onsen eenighen Verlosser ende Salichmaker i.c0r 1b 22* sullen ■*) houden, ' ende in hem, als in onsen Heere ende God geloouen. Ï.Tim.2 a 3. Op dat wy door hem mogen salich worden, want dat is den wille Ioan. 14. a. 1. des hemelschen Vaders, j dat so wie den Sone siet, ende in hem ?0, de oueruloedige rijedommen der d Ioan. 1. a l. genaden Gods, c dat hy zijnen eyghen eerstgeboren ende eenighen Fol. 168'. gheboren Soon, d zijn eeuwich almachtich Woort, // e in de ghestalt Roman. 8 a.3. des sontlijeken vleeschs gesonden ende voor ons ouergeleuert heeft, Ephes. 2.c. 13. totten alderschandeljjcksten Doodt des Cruyces, Oock verseeckert ï ipp.2.a.5. jjy. ons^ (ja(. Wy eenen vrijen toeganck tot Godt den Vader door Psalm. 32. c. hem hebben, inden heyligen Gheest, f nademael dat hy onsen 23. broeder gheworden is, ons in allen ghelijck, wt genomen de sonde, ° 12 6 °P onse trouwe booge Priester, Yersoener, ende h Middelaer gHebr. 5.a.l. by ®°dt sy, ons te hulpe come, ende medelijden liebbe met onser 8. a. 1. menschelijcker swacheyt: Want alsulcken Middelaer moeten wy hl.Tim2.a5 hebben, die beyde Godt ende mensch is, op dat hy na zijnder waerachtiger Godheyt ons volcomelijc mach helpen, ende ooc met Hebr. 2. c. 14. onsen ghebreken ghedult can hebben, ' De wijle dat hy een mensch 5- a- 2. is, in allen dingen versocht, doch sonder sonde, die hy niet gekent en heeft. De Kennisse der genaden ons Heeren Iesu Christi leert ons, Ephes. 2. a. 4. ■> dat wi niet door eenigen onse eyghen wereken, noch door eenige andere middelen salich en worden, noch de salicheyt en sullen l.Cor.l.d.29 soecken, dan door de verdiensten Iesu Christi alleene: k Want hy is onse eygen gerechticheyt, heylicheyt, ende eewich leuen, hy is Ï.Tim.2.a.5. onse Verlosser, ' Aduocaet, Versoener, Salichmaker, ende «i Throon 1. Ioan. 2. a.1. der genaden, door den gelooue in zijnen bloede, Sijn lijden is onse coiiom 2 b^H vrueckde> n ®ün Cruys is onse triumphe ende beroeminge, Sijnen 1 Cor iö o*2I d00* '9 onse leuen, 0 Sijn opweckinghe van den dooden, is onse Ioan. 17.c. 21. verrijsenisse tot de eeuwige heerljjcheyt, Sijne heineluaert is onsen 2. Petr. 1. a.4. wech totten Vader, P Sijn vereeninge met ons, is onse vereeninge Fol. 169'. met God ende i deelachticheyt der Godlijcker natue-//ren ende onsterffelijckheyt. Item, inde Kennisse des heyligeu geests zijn ooc aen te mereken Ioan. 16.b. 13 drie dingen: Ten eersten, zijn warachtich Godlijc wesen, r na welcken hi vanden Vader door den Soon wt gaet. Ten anderen, Ephes^4x.30. zijn werekinge in allen geloouigen, want hy troost, sterct ende Sapient » b 9 versegelt aenden ') dach der verlossinge, hi leert haer God 17, ' vreesen, in God gelouen, 1 recht aenroepen ende bidden, Ende l.Cor. 12.a4 in summa, hy deylt hen alle goede geestelijcke gauen wt na zijnen 1) Aenden, d. i. tot tien. wille. Ten derden » zijne straffe ouer de sonden der werelt, dat is Ioan. 16. a. 8. °uer de ongeloouen, ouer de valsche gherechticheyt, ende ouer dat onrechtueerdich ordeel dat de werelt voert, ouer die kinderen Gods, ende ouer alle Godtlijcke saken. De Kennisse der Godheyt des heyligen geests leert ons, dat wy zijnder leere ende getuygenisse sullen geloouen, de wijle hy God is b die alleen warachtich is, ende niet feylen can, c daerom alle Psalm. 116. a. wat de heylige geest door de Propheten ende Apostolen, Ia door 11 Iesum Christum selue geredet ende gesproken heeft, dat is de R°m-3-a-4eewighe ende stantachtige waerheyt, ende dat getuygenisse Gods. 21 etr * De Kennisse der cracht ende werckinge des heyligen Geests in allen geloouigen leert ons, d dat wy altjjt God den hemelschen Math. 7. a. 7. Vader door Iesum Christum bidden om den heyligen Geest, e dat Ioan. 14. c.26. die ons in alle waerheyt leyde, aller zijner geestelijcker gauen 15. d. 26. deelachtich make, ons trooste, stercke, ende behoude inder heyl- 16,a 7samer Leere Iesu Christi, in dat rechte gelooue, tot aen onsen eynde, ende helpe ons te comen in dat eewich Rijck onses hemelschen Vaders. De Kennisse der straffe des heyligen geests, leert ons het ongeloof der werelt, // hare valsche gerechticheyt, ende onrechtueerdich Fol. 169'. ordeel te bekennen, want de heylige geest straft door de kinderen Gods, door de getuygen Iesu Christi, de werelt om haers ongeloofs wille, datse in Iesum Christum niet en gelooft, nademael datse zijn woort, zijn leere, ende zijn Testament verwerpt, ende menschen leere daer voor aenneemt, gelooft ende volget. Item, die heylige gheest straft de werelt, ouer de valsce gerechticheyt, daer in datse metten loden, f haer eygen gerechticheyt Kom. 10. a. 3. soect op te rechten, door sulcke wercken ende ceremonien, die menschen geuonden, bedacht, ende ingeset hebben, ende daer om willen sy der gerechticheyt die wt den ghelooue Iesu Christi coemt, ende voor God geit, niet onderdanich wesen. Item, die heylige geest straft die werelt ouer dat ordeel, datse de Godloosen prijst, ende rechtuaerdicht, de vrome beschuldicht ende verdoemt, g datse dat goet quaet, ende dat quaet goet noemt, Esaie. 5. c. 20. datse tlicht voor duysternisse, ende de duysternis voor tlicht hout, '' dat noch Christus met zijnder vriendelicheyt ende gemeynsaemheyt, Math.ll.c.16. noch Ioannes met zijnder strengheyt, ende eensaemheyt, haer niet gcnoech doen en can: Maer datse altijt met onrecht lastert ende schelt op de vromen, richtet ende dootse als Ketters, meynende noch God eenen dienst daer aen te doen. Sulcks alle bestraft de heylige geest door zijne werckinghe, dat is door de vrome Christenen, in welcken hi zijn wercken heeft. 28% 19 ' Also moeten wy den Vader, Soon ende Heyligen geest recht 1. Ioan, 5.a 6 x- 18 bekennen, als datse zijn de warachtige leuendige Godt, behaluen Fól. 170welcken geen ander God en is, inden // Hemel ende opter Aerden. Dese God heeft ons geschapen, hy heeft ons verlost, hy heeft ons Psalm. 18.a.l. geleert ende verlicht, hy is onse a Beschermer, Noothelper, Salichmaker, ende alles, ende in hem moeten wy geloouen, Ende wat een recht gelooue is, bescrijft ons de Apostel totten Hebreen also: Hebr. 11. a. 1. b Dat gelooue is een seker betrouwen, des, dat te hopen is, ende schiet hem nae de dingen die niet gesien en worden, dat is, dat Hebr.ll.e.27. gelooue betrouwt den onsienlijcken God, ende hopet op zijne genade, ende trachtet na eewigen onsienlijcken dingen: Want dat ghelooue heeft drie eygenschappen, daer by dat bekent, ende van allen ongelooue recht onderscheyden wort. Rom. 10. c. 17 De eerste is, datmen niet anders geloouet dan Gods woort, want dat gelooue coemt wt dat ghehoor des Goddelijcken woorts, ende niet wt eeniger menschelijcker leer, dan dat ghelooue siet alleen Psalm. 116. a. op God, ende hout hem c warachtich in alle zijne woorden ende 11 beloften, ende alle menschen luegenachtich. Daerom en richtet tge- Rom. 3. a. 4. jooue nje(. na eenichs menschens woort, het schijne oock so heerlijc alst mogolijc is, maer na Gods woort alleene. De anderde is, Dat het ghelooue alle woorden Gods gelooft, ende niet wtneemt, want alle woorden Godts zijn vierich, ende eenen schilt alle den genen die daer op betrouwen. Ende God heeft so Deut. 4. a. 2. ernstehjc beuolen d datmen tot zijnen woorde niet en soude toedoen, 12. d. 32. noch daer af nemen, mer alleen doen na zijn woort ende beuel. Deut. 8. a. 3. Ende Christus seyt inden Euangelio: e Dat de mensche leeft by Math. 4. a. 4. eenen yegelijcken woorde dat wt den mont Godts gaet, daerom Fol.170'. moetmen alle woorden Gods geloouen, ende // niet sommige alleene, na onse goetduncken, ende de andere verwerpen. Colloas. 3. a.1. De derde eygenschap eens waren geloofs is, dat het ghelooue soect alleene God ende de eewige salicheyt, Trachtet nae de onsienlijcke hemelsche dingen, Settet te rugge alle wat tijtelijck ende 2. Cor.5. b.15. verganckelijck is, 1 Kennet niemant naden vleesche, Smaect niet wat menschelijc, maer wat goddelijck is, ende en siet niet op eenighe menschen wercken ende gerechticheyt, maer op Iesum Christum alleene. Rom. 4. c. 17. Sulcken gelooue heeft Abraham een vader aller geloouigen gehadt, Galat. 3. a. 6. want hy hoeft God gelooft ë bouen de natuere inde ontfanckenisse Genes 15.a.5. ende offeringe Isaacx, hy heeft ooc alle woorden Gods gelooft, niet 17. a.1.22.*. aen siende, oft het zijnen vleesche beswaerlijc was, alsmen wel mercken mach, aender besnijdinge, ende dat hy zijnen sone Isaac so goetwillich den Heere geoffert heeft, ooc so en hoeft hy niet gesien op dat tjjteljjc, mer heeft zijns vaders huys (na des Heeren Hebr. 11. b. 8. beuel) verlaten, ende heeft verwacht een ander stadt die eenen gront heeft in den hemel, welcker boumeester ende scepper God is, als de Apostel seyt. Daer wt ist openbaer, dat die een recht gelooue hebben, alle menschelijcke leere ende goetduncken verwerpen, ende op God alleene betrouwen, zijn woort alleen voor de waerheyt houden, die ooc alle woorden Gods voor recht bekennen, ende die gehoorsaem zijn, ende met gantschen vlijte de eewige hemelsche dingen soecken. Wederom, die eenige menschen leere bouen ofte gelijc Gods woort setten, eenige woorden Gods verwerpen, a eenige Matt. 6. d. 33. tijtelijcke dingen soecken, meer dan Gods rijc ende zijn gerechticheyt, die // zijn ongheloouich, al spreecken sy noch schoon vander schrift Fol. 171'. ende van den gelooue so ist maer een ydele callinge, die niet te bedieden en heeft. Wt desen gelooue coemt b de liefde, die daer Deut. 6. b. 5. is dat hoochste ende eerste gebodt, beyde in der Wet ende in den Math.22.d.35 Euangelio, te weten, dat wy Godt sullen liefhebben van ganscher herten, van ganscher sielen, wt allen onsen crachten, ende wt onsen ganschen vermogen. Ende dat ander is dien gelijc, dat wy onsen naesten sullen liefhebben, gelijc als ons seluen. Aan dese twee geboden hangen de Wet ende de Propheten, Als Christus seyt. Maer nv moet de liefde Godts voor gaen, also datmen alle creatueren, alle wat sienlijc is, c ia vader ende moeder, broeders ende Deut. 33. b. 9. susters, wijf ende kinderen, ende ons eygen leuen moeten verlaten, Luce ié d 26 om Gods wille, als ons de schrift in grooter claerheyt, met woorden ende exempelen wel aenwijst, want also wil God (d die een zeloersche Exod. 20. a. 5 God ende liefhebber is) van ons gelieuet ende bemint zijn, de wijle Deut-5-b-9hi zijn liefde tegen ons also ghepresen heeft, als Paulus seyt: e Dat Rom. 5. a. 6. Christus Iesus zijn eenige geboren Sone voor ons godloosen gestoruen is, dat hy zijnen heyligen geest ons mede gedeylt, zijn eewich rijck ons bereyt, totter kennisse zijns woorts f beroepen, ende in somma, Rom. l.a. 7. alle goet ons gedaen heeft, daer om moeten wy hem wederom lief- g hebben, bouen alle wat inden hemel ende opter aerden is, e ende ióan 14. b. 21 die liefde moeten wi bewijsen met vlijtiger onderhoudinge zijnder 15. a. 10. geboden. Als ons Christus seluer met clare woorden leert, Anders l.Ioan.5. a.2 en ist gheen liefde, maer een valsche beroeminge der liefde. Daer na moeten wy de Broeders lief // hebben, ende van dese Fol. 171'. broederljjcke liefde, leert ons de scrift, Christus ende zijn Apostolen so Ioan. 13.d.34 oueruloedich, dattet niet van noode en is meer daer van te scrijuen. 15- b. 12. ^ ^ Mer dese liefde en is niet alleen daer in gelegen, datmen de lichame- 0°™O"B 3 b i4'_ ljjcke nootdruft zijns armen broeders veruult, mer datmen in alle i,petr.4.b.8. gebeden aen de broeders ende susters gedenct, den Heere voor 2. Petr. l.b.7. haer bidt, voor hare siele sorget, ende somen yemant siet dwalen van den wech der waerheyt, dat wy hem met Gods woort ende Q.alat g. a, 3. met eenen sachtmoedigen geest onderwijsen sullen, op dat wy zijne iacob. l.c.21. siele mogen ophelpen ende gewinnen vander verderuinge. l.Ioan,ö.c.16. 1. Ioan. 4. b. 8 Waer dese liefde is daer ist al goet, Ia daer is Godt, die selfs de liefde is, daer woont Christus, daer rust de heilige geest daer Actor. 2. e.44. is de lieflijcke versamelinge der broeders ende susters, a die een 4. d. 32. hert ende een siele zijn, daer vloeyt de saluinge, de heylige vruechdentrijcke olie vanden hoofde Christi op alle zijn lidtmaten. Daer valt den dauwe der godlicker genaden, op den berch Sion, ende maect dien vruchtbaer in alle gerechticheyt ende heylicheyt, die voor God behagelic zijn, daer geeft God zijn hemelsche gebenedijdinge ende dat leuen eewelijc. Daer is hertgrondelijcke vruechde, niet des Galat. 4. c.26. vleeschs, mer des geests. Daer is dat schoone Ierusalem, dat van Apocal.21.a.2. bouen hier afi) is, dat gebout wort als een stadt, ende hem vast aen een anderen oft malcanderen hout. Daer comen de geslachten Israels om God te louen. Daer maect de heylige geest de conscientien ende herten der geloouigen gerust ende vreedsaem, in warachtigher Christelijcker liefden ende eenicheyt. Daer is ooc de leuendige hope, daermen door de genade Iesu Christi verhoept salich te worden, Fol. 172r. ia datmen // zijner salicheyt gewis ende seker is: b datmen de Rom. 8. b. 16. getuygenisse des heyligen geests voelt int herte, daer doormen versekert is der kinschap Gods, der broederschap Iesu Christi ende 2.Cor.l3.bl3. c der gemeynschap des heyligen geests. Daer door wort de mensche so vrijmoedich, so wel getroost, ende so vrolijck van herten, dat hi midden in armoede rijc is, in der benautbeyt, veruolginge, geuanckenisse, ia midden inden doot 2.Tim.l.b.12 hem verblijdet, ende met Paulo seyt: Ic wete, wien ic gelooft 2. Tim. 4. b. 8 hebbe, ende die wert 2) mijne bylage 3), dat is: e de croone der gerechticheyt, die hi mi vertrouwet, ende gegeuen heeft, wel bewaren aen genen dage. Daarmede stemmet4) dat de Propheet seyt: I'salm, 27.a.l. f De Heere is mijn Licht ende mijn salicheyt, voor wien soude ic mi vreesen: de Heere is mijns leuens cracht, voor wien soude mi Psalm. 46.a.2. grouwelen. Item: 6 God is onse toeulucht ende stercheyt, een hulpe in den groten noden, die ons geraect hebben. Daerom en vresen wy ons niet, Al waert dat de werelt onderginge, ende de bergen midden inde zee soncken: Al waert dat oock de zee stormde, ende op eenen hoop voere, ende de bergen beefden voor der seluer tempeest, so sal nochtans de stadt Gods fijn ende lustich blijuen h Fonteynen. met haren 1' bornen, daer de heylige woningen des alderhoochsten zijn: Godt is by haer daer binnen, daerom salse wel blijuen, God Psalm. 73. c. helpt haer, ende noch seyt de prophete: • O Heere, wanneer ic 25. maer v en hebbe, so en vrage ick niet na hemel noch na der aerden, 1) „Hier af" is een germanisme (herab). 2) „Wert" is een germanisme (wird). In de uitgave van 1578 dezelfde leiing. 3) Zie 2 Tim. 1:12. 4) Stemmet, d.i. komt overeen. al waert dat my ooc airede lijf ende siele versmachteden, so zijt g b 16 ghy, O God euenwel mijns herten troost, ende mijn deel. 2.Cor.l.c.21. Sulcke vrijmoedicheyt maect de leuendige hope op God, endede Ephes. 4. a.3. gewisse toeuersicht op de genade Iesu Christi, a ende de verse-//ge- Fol. 172 linge des heyligen geests, van der eewiger salicheyt. Daer door dat hert so vrolijc wort, dat de mensch oueral wel getroost is, ende een verlangen heeft hy by den Heere te comen, ende volcomelic int ware wesen te besitten, alle dat hy nv door den gelooue na der hope verwachtet, *> ende door eenen spiegel ende doncker woort l.Cor. 13.b.l2 siet ende bekennet. Hierom mijn beminde ende gewenschte vrienden inden Heere, ende van God wtuercoren in Christo Iesu: Hebt wel achtinge op de rechte kennisse Gods, blijft vast int gelooue, bemint God ende de broederschap Iesu Christi, ende hoept op zijne genade, so en sult ghy nemmermeer te schande comen: c Wacht v voor alle Matt. 7.b. 15. valsche leere, d voor alle afgoderije, e voor alle boosen schijn: dl.Cor. 10.b. f Laet v niet verschricken vanden tyrannen ende veruolgers, Vreest ^ ^ Xessal 5 niet de menschen die sterfhjc zijn, mer vreest den almachtigen c 22 leuendigen God, die v geschapen heeft, lijf ende siele gegeuen fLuce. 12.a. 4 heeft, ende tot zjjnen eewigen onuerganckelijcken Rijck beroepen heeft. 6 Gedenct aen die groote vruechde ende heerlijcheyt die aen Rom. 8.b.l7* v geopenbaert sal worden inder toecoemst ende verschijninge ons l-Petr.l.a.3. Heeren Iesu Christi: h Neemt een exempel der verduldicheyt van Iacob.ö.b.lO. alle heylige menschen Gods die van begin der werelt geweest zijn, Hebr.l2.a.l. ende geleden hebben, ende volcht haer gelooue na. Mer de God aller genaden: Ende de Vader aller bermherticheyt, die v totter eewiger heerlijcheyt wtuercoren heeft door Iesum Christum, die l.Petr.5.b.l0 stereke, beerachtige ende beuestige v in zijn eewige waerheyt, make v volcomen int ghelooue, ende in alle goede wereken, ende Hebr.l2.d.28. behoude v tot zijnen hemelschen Rijc, dat ghi dat met allen heyligen moecht beeruen, ende besitten eewelijck. Amen. // W ^ ^ ^ « [Fol. 173'.] (I Een eeer 1 scboone enöe waracbtt- gbe vcrclaringbc enbe wtleggingbe Habernaliels ofte Kt tuitten fl>osai, IClacc in veel aeboone enbe nooteaeeSe» lljclse fi.jneren bea Ouben Ueatamente verbaelt wetten, enbe metten geest See Cieuwen Cestamenta ouet een gebtaebt, "Cot bienet enbe profijt van alle lief= bebbera ter waerbctt, Mc ben abeest bea Xettere aoee« Hen enbe begbee» ten te »er= etaen. 2>oor p. fjebt. 8. a. 5. 4 S>c Uecte apraefe tot flfiese: Siet toe, fat gb? alle binefc inaeeht nae ben voot» beelbe, fat x> op ben Sergbe gbetoont ia. • . * II Fol. 173 De Groete. (I Ghenade, Vrede, ende waerachtige Kennisse des Goddelijcken woorts, Termeerdere hem by alle rechte Christenen ende Liefhebbers der eewigher Waerheyt, van Godt den hemelschen Vader, ende Iesu Christo onsen Heere ende Salichmaecker, door de cracht des heyligen Gheests, Amen. // ALle Broederen ende Medegenoten onses Christelijcken Geloofs Fol. 174 . is eensdeels wel bekent, dat nv eenen tijt lanc een seltsame ende wonderlijcke, iae vreemde Leere vander Hutte Moysi, ende vande twistige (gelijck als het na de Letter luyt ende schijnt) Spruecken der heyligher Schrift, van sommighen gheleert ende ingeuoert is: Waer wt (na onsen verstande, ende oock na de onderuindinge) geen beteringe des leuens, noch der liefden, noch des gheloofs gecomen en is, maer veel meer menigerley secten, groote dwalingen ende schadelijcke erghernissen, in ende buyten de Christelijcke Ghemeynte hebben haren oorspronck daer wt genomen : Waer door wy veroorsaect worden tegen sulcke veruoerissche leeringhe na de ghenade Gods die ons ghegeuen is, te schrijuen: niet tot onsen prijs ende beroeminghe (want a so wie dat zijn eyghen Ioan. 7. b. 18. prijs soeckt, die en is gheen Sentbode Godts noch ghetuyghe der Waerheyt) maer alleene tot den prijse Godts, ende om de Christelijcke eendrachticheyt te soecken. Want onse Heere ende Salichmaecker Iesus Christus, is een Heere des vredes, der liefden, ende eenicheyts, in alle zijne Ghemeynten, Ende heeft ons een salichmaeckende Leere wt den mont des alderhoochsten Gods zijns Hemelschen Vaders vercondicht, ende achter ghelaten, Welcke Leere is eenen b seeckeren Wech, een eewighe Waerheyt, ende Ioan. 14. a. 6 een onuerganckelijck Leuen. Ende ist dat wy alle gelijck van ganscher herten aen dese Leere geloouen, daer by blijuen, ende ^ neerstich onderhouden, so sullen wy in-//der eewicheyt niet tot Fol. schanden comen: c Ia so sal die heylighe Geest, die vanden Vader Ioan. 14.b. 16 op ons wtgestort is, by ons blijuen, in ons woonen, ende onder ons liefde, vrede ende eenicheyt wercken ende brengen: ende hy en sal van ons niet wijeken so lange als wy by Christum blijuen ende zijn leere bewaren. Want dat is dat ambacht ende werek des Heyligen Geests, Christum Iesum te verclaren, ende zijn leeringhe den menschen te vercondighen. Daerom so heeft hy ooc lust totten ghenen, die in eenen Goddelijcken vrede, in rechter eenicheyt des waerachtigen gheloofs ende der saliger leere Iesu Christi, wandelen ende daer na doen. Maer die twistich zijn met Christo ende met zijn Ghemeynte, Sapient, t .a 4. ende een Secte oft vreemde leere inbrengen, tegen dat Euangelium Iesu Christi, van sodanigen wijckt de Heylighe Geest, ende en heeft gheen ghemeenschap met haer, Daerom oock alle haer aenslaghen geenen voortganck en hebben, alle haer leeringhe is crachtePsaltn. 1. b.6. loos ende vruchteloos, « ende sy en sullen oock voor dat ordeel Godts niet staende blijuen. Daarom is oock alle onse begheerte ende suchten tot Godt, dat hy ons zijn genade wil gheuen, dat wy by Iesum Christum zijnen lieuen soone onsen Heere moghen blijuen, Esaie.40.b.ll z|jne leere bewaren, ende zijne voetstappen naeuolgen: b Hy is onse Math*10 b H Herder, ende wy de schapen zijnder weyden: c Hy is onse Heere Ioan lO.d 23 ende meester, wy zijn zijne knechten ende discipulen, om hem met cMath.23.b.9 alder gheboorsaemheyt te dienen ende zijn gheboden te onderhouden. Fol. 175Nae dien dat wy dan alle schapen Chri-//sti Iesu des eenigen goeden Herders zijn so moeten wy dan alle eenen wech wandelen, Ioan. 10. a. 4. d ende eenen Herder nauolghen: Sijn wy alle knechten ende Discipulen des eenigen Heeren ende meesters Iesu Christi: so Ioan. 14. b. 21 moeten wy zijne leere alleen hooren, ende e zijn gheboden alleen 15. a. 10. onderhouden. Want beyde zijn woort ende geboden, zijn gheest ende Bom8"' W6* 'euen' een een*ghe waerheyt ende f cracht Godts totter salicheyt 1 Cor 1 c 16. eenen yegelijcken die daer aen gelooft, ende daer zijn wandelinge na schict. Daerom moeten wy de leere Iesu Christi ganschelijck geloouen, neerstelijc zijn geboden onderhouden, ende daer beneuen niet vreemts in voeren noch aennemen, op dat alsoo den rechten vrede onder ons sy ende blijue. Want daer toe zijn wy geroepen, ia daerom heeft ons Christus met zijn dierbaer bloedt tegen God den vader Rom. 5. a. 1. versoent, 6 op dat wy vrede met God ende met malcanderen inder Ephes. 2.C.13. waerheyt ende gerechticheyt souden hebben, h Item daerom zijn l.Lor. 12.b.l3 (j0Qr eenen Qeest tot een lichaem gedoopt. Iae daerom is Ephes. 4.b.l6 » Christus onser alder hooft, ende zijnen heyligen Geest is onser alder leuen, op dat wy ons alle ghelijck vastelijc aen Christum Rom. 8. d. 29. souden houden, j hem geljjcformich worden, inden eenighen heylighen Gheest voort ghaen, door hem alleen spreken, van hem tot alle rechten vrede, tot alle volmaeckte liefde ende eenicheyt gedro' uen worden, Maer nv ter tijt zijnder vele die metten Griecken wijsheyt soecken, ende en laten haer met de Euangelische leere Colloss. 2.a.2. niet ghenoeghen, k hoewel nochtans in Christo Iesu verborgen ligFol.175 gen alle schatten der wijsheyt ende der // kennissen Gods. 1 Waerom l.Cor. 2. a.2. Paulus hem oock beroemt, niet anders te weten dan Iesum Christum ende dien ghecruyst. Wy bidden ende begeeren ooc van eenen yeghelijcken, die hem des gheloofs in Christo beroemt, dat hy met Paulo ende met allen rechten Christenen alsoo van Christo ende van zijn leeringe houden wil, dat hy schouwe alle vreemde leere die den Euangelio tegen is, al schijnt se nog so schoon, ende a iage na den vrede, niet Rom. 12.C.18. soeckende zijn eyghen eere, maer dat hy segge metten Propheet: b Niet ons, niet ons, O Heere, maer uwen Naem geeft de eere, etc. Psalm. 115. a. c Oock willen wy alle Broeders door de bermherticheyt Gods j2 a 1. ghebeden, ende door de liefde Iesu Christi vermaent hebben, dat ^ ^ sy dese onse schriften met simpele ende eenuoudige oogen willen insien, met onpartijscher herten lesen, ende metten rechtsnoer des Godlijcken woorts meten ende ordeelen, Want wy en begheeren anders niet dan dat Godt den prijs houde, de waerheyt de ouerhant neme, ende alle oogen mogen sien de heerlijcheyt Gods: welcke eewige Almachtighe, bermhertige, ende d alleene Wijse God, geue Ï.Tim, l.c.17 ons ende alle onsen broederen wijsheyt ende verstant, om de gerechticheyt van de ongherechticheyt, dat licht vande duysternisse, ende de waerheyt van de lueghen te onderscheyden, op dat wy van alle dwalinghen bewaert, ende in de salichmakende leeringe Christi onderhouden mogen worden. Ï.Tim, l.c.17 DE eewige Almachtighe ende e alleene Wijse God f heeft Mosen f Exod. 25.a.8 zijnen Dienaer eenen Tabernakel oft een hut-//te doen timmeren, tol. 176r. nae het voorbeelt dat hy gesien hadde, ende dese hutte was in drie deelen gedeelt, te weten, inden voorhof, int Heylige, ende int Alderheylichste, Ende dit is een Figuerlijcke handelinghe Gods metten Israeliten gheweest, ende is geschiet tot een afbeeldinge ende aenwijsinghe der toecomender dinghen: 6 Want de wet heeft de Hebr. 10. a. 1. schaduwe der toecomender goeden '), mer niet dat wesen der goeden selue, ghelijck de Apostel totten Hebreen seyt. Desgelijcken totten Corinthen h, dat vele dinghen den Israeliten in figuren gheschiet 1. Cor. 10. zijn, maer gheschreuen tot onser leeringhe. Also is oock sonder twijfel dese Hutte van Mose na Godts beuel getimmert, een Figure ende beeldt des warachtigen wesens, dwelcke daer door beteeckent is: Want sy en is niet te vergeefs wt Gods beuel van Mose getimmert, maer de Heere heeft al wat sonderlincx daer mede te kennen willen geuen: Ia de waerheyt des Nieuwen Testaments is daer mede beuesticht: Ende dat is dan eenen vasten ende onbeweechlijcken gront, wanneer de schaduwen ende spruecken des Wets, met de Euangelische waerheyt te samen stemmen ende ouer een comen. Daerom Christus oock seyt inden Euangelio, » dat een Math.l3.g.52. yegelijc Schriftgheleerde die tot het hemelrijck gheleert is, die is gelijc een Vader des huysghesins, die wt zijnen Schat voortbrengt, beyde Oude ende Nieuwe. Maer nv moeten de Figuren des ouden Testaments wel aenghe- 1) Goeden, d.i. goederen. 2.Petr. l.d.20 merckt ende verstaen worden, niet na menschen goetduncken, » maer _ , ShellJck al8 W yan ö°d door den hejligen Geest voortgecomen, // tol. 176'. gesproken ende gegeuen zijn, also moeten sy ooc door den seluen Geest den Christenen geopenbaert, geleert ende bediet worden. Daerom en dencken wy oock niet nieus oft vreemts vander Hutten Mosi te schrijuen: maer de Apostolische wtlegghinge is dat fondament daer wy op timmeren. Ende dat wy sommige dinghen een weynich breeder wtlegghen dan de Apostel gedaen heeft, nochtans so ist eenen gront, Maer den teghenwoordigen noot, ende dat misuerstant sommigher broederen, beweghen ende veroorsaecken ons, om de saecken breeder te verclaren. Euenwel, so is den Apostel onse Leermeester in dese saken, ende zijn wtlegginghe willen wy eygentlijck volghon, ghelijck als die wten heylighen Gheest ghecomen is, ende daer by begheeren wy simpelijck te blijuen. Ten yersten so willen wy aenteeckenen de woorden des Apostels tot den Hebreen, met welcke hy het rechte verstant des Tabernakels heeft gheopenbaert ende also geschreuen. Hebr. 9. a. 6. b Als nv dit also geordineert was, so gingen de Priesters die den dienst Gods deden inden eersten Tabernakel, Maer inden tweeden Tabernakel ghinck eenmael des iaers alleen de ouerste Priester, niet sonder bloedt, dat hy voor hem seluen ende voor des volcx onwetenheyt offerde. Waermede de heylige Gheest bediede, dat den wech der heylighen noch niet geopenbaert en was, so lange als den eersten Tabernakel noch staende bleef, die daer was een gilets ui ^ckenisse der tijdt, die doen teghenwoordich was ') in welcke gauen tol. 177r. ende sacrificiën geoffert worden, // die den ghenen diese offerden, na der conscientien, niet en connen volcomen maken. Want het en was niet meer dan spijse ende dranc, ende menigerley wasschinge ende rechtueerdichmakinge des vleeschs, die tot den tijt der verbeteringe zijn ingeset. Dese woorden geuen ons een claer verstant des Tabernakels, daerom moetense ooc wel aengemerct werden. Ten eersten so seyt de Apostel, van twee Tabernakelen, dat is, vanden heyligen ende vanden alderheylichsten: Yanden Voorhof en seyt hy niet sonderlincx "), na dien het eenen inganc des Tabernakels was. Ende hy noemt den eersten Tabernakel, een gelijckenisse des tijt9, die doen ter tijt tegenwoordich was, om ons by de twee Tabernakelen, twee tijden (te weten, den tijt des Wets ende den tijt des Euangeliums) te beteeckenen. Want gelijc als den Tabernakel van Mose, wt Gods beuel gebouwet, een Tabernakel ende een Heylichdom, euen- 1) Achter „was" behoorde eene punt of kommapunt te staan. 2) Sonderlincx, d. afzonderlijks. wel in twee deelen gedeylt was, ende een yegelijc zijn Yaten, Sacrificiën ofte Offerhanden ende zijn heerlijcheyt hadde, also zijn oock de Wet ende dat Euangelium een woort ende een waerheyt Gods, maer nochtans zijn sy ooc gedeylt: Namelijck, » de Wet Hebr. lO.a.1. heeft de schaduwe der toecomender goeden, mer dat Euangelium heeft dat wesen der dingen selue. De b Wet heeft veel Figueren Colloss.2.c.l6. ende Ceremonien, die alle in Christo voleyndicht zijn: mer dat Euangelium heeft de clare stantuastige waerheyt, die inder eewicheyt blijft. De c Wet is de letter die daer dootslaet, maer dat Euan- 2. Cor. 3. b. 7. gelium is d de geest die daer leuendich maect. Ioan. 6. g. 63. Daerom soo is dat Euangelium ende de Wet ghedeylt, so veel als de Figueren, // Schaduwen ende de Letter des Wets betreft Fol. 177 oft aengaet, die alle door dat Euangelium wechgenomen zijn. Maer ist sake datmen den geest des Wets waerneemt, (e want de Wet Rom. 7. b. 14. is ooc geestelijc, als Paulus seyt) so beuinden wy dat de bediedinge, inhout, ende het eygentlijc verstant des Wets, metten Euangelio in alder manieren accordeert ende ouer een draecht, ia een waerheyt is. Want gelijck als daer niet meer dan eenen God en is, also en is daer oock niet meer dan een waerheyt: Want God selue is de waerheyt. Maer de letter (waer in de waerheyt verborgen is) die neemt wel een eynde. Also heeft dat letterlijc gebot des Heeren vande besnijdenisse des vleeschs, een eynde ghenomen, nochtans so blijft dat gebot der geestelijcker f besnijdenisse des herten. Ia Rom. 2. c. 29. also hebben alle Figueren des Wets (die hier te lanc zijn om te Colloss.2.b.ll. verhalen) een eynde genomen de letter aengaende, nochtans soo blijft de waerachtige ende wesentlijcke bediedinge der seluer Figuren, ende comen ouer een metten Euangelio, also, dat de Apostel den Tabernakel des Heeren (die in twee deelen ghedeylt, ende nochtans eenen Tabernakel was) rechtelijc ende met allen bescheyde ') vergelijct ende bediet, op de Wet ende dat Euangelium, die twee Testamenten, nochtans inden geest een waerheyt zijn, ende aen malcanderen hanghen. Daerom oock Paulus seyt, dat de gheloouige Israeliten ende wy e eenen gheest des gheloofs hebben. 2. Cor. 4. b. 13 Oock so hebben de Apostolen, ia de Heere Iesus Christus selue dicwils ende menichmael de waerheyt des Euangeliums met de Spruecken ende ghetuychenissen des Wets ende der Pro-//pheten Fol. 178 \ beuesticht, daer mede ons te kennen geuende, dat de waerheit des Euangeliums inde Wet ende inde Propbeten besloten is. Ten anderen so seyt de Apostel dat de Priesters inden eersten Hebre. 9. a.6. Tabernakel gingen, want sy moesten den Heere dagelijcx offeren, 1) „Rechtelijc ende met allen beschejde" wil zeggen : terecht en met een juist inzicht. het welcke bediet de onuolcomenheyt des Wets, ghelijck als de Hebr.7.c. 181). Apostel inden seluen Brief seyt, a hoe dat de Wet totter volcomenheyt niet en heeft ghebracht, maer sy is een inleydinge tot op een beter hope, waer door wy Gode ghenaken. b Maer inden Alderheylichen, seyt de Apostel, so ghinck de ouerste Priester alleen des Iaers eens, ende offerde daer een offerhande 2) dat bediet ons, dat Iesus Christus een offerhande (waer mede wi tegen God versoent zijn) geoffert heeft, ende de offerhande en sal niet meer geschieden: Want sy duert eewelijck, ende is genoechsaem voor de sonden der gantscher werelt. Ende dat is daer door afgefiguereert, Exod. 3. b. 10. c dat de hooghe Priester iaerlijcx een eenighe offerhande inden Hebre. 9.a. 7. Alderheylichsten gheoffert heeft, ende dat niemant der Priesters, der Leuiten, ende des gantschen Israelitischen volcx, in dat Alderheylichste en mochten gaen, om de eenige iaerlijcksche offerhande te offeren, ende den Heere te versoenen, anders dan de hooghe Priester alleen, die van Godt daer toe geordineert was. Also en heeft ons geen mensche met God moghen versoenen, dan Iesus Psalm. 110. a. Christus alleen, de rechte hooghe Priester, gesalft van Godt den Hebre 5 b 9 ^a<^er metten heylighen Gheest, ende geordineert d na de ordinantie 7.c. 16. Melchisedechs. Hebre. 9. a. 6. Ten derden soo seyt de Apostel dat de e Priesters dagelicx in Fól. 178dat Heylige gingen // ende daer den Heere offerden: Maer in dat Alderheylichste ginc eenmael des Iaers de hooge Priester, mer niet sonder bloet, dat hy voor hem seluen ende voor des volcx onwetenheyt offerde, daer mede de heylige geest beteeckent, dat den wecli der Heylighen noch niet geopenbaert en was, so langhe als den eersten Tabernakel noch stont: Dat bediet ons, niet alleen de eenige offerhande Christi, daer bouen van geseyt is, maer ooc dat, dat so lange als de Wet Mosi in zijnder cracht was, ende in zijnen rechten loop ginc, so was de rechte Euangelische genade door Christum Iesum wel beloeft, maer inder claerheyt noch niet verschenen oft gheopenbaert. Maer doen die gheopenbaert was, doen moeste de Wet Mosi na de letter ophouden, ende in Iesu Christo een eynde . nemen: Ia als Iesus Christus de waerachtighe hooge Priester quam, Ephes. 5. a. 2. so ginck hy in dat Alderheylichste: f Ende offerde daer zijn eygen Hebr. 7.d.26. vleesch ende bloet, God den Vader tot een soet rueckwerck, voor 8> c> 14, de sonden der gantscher werelt, met welcke offerhande hy alle de gene, die aen hem geloouen, eenen nieuwen ende leuendigen wech, Rom 5 b 10 Alderheylichste (dat is, tot de verborgentheyt ende ghe- 8 a 3_ meynschap der Godlijcker ende Hemelscher goederen, ia tot den 2.Cor. 5. c.21. Hemel selue) geopent heeft. Want gelijc als hy fc' door zjjn doot 1) Lees: 19. 2) Achter „offerhande*' behoorde eene punt te staan. de doot vernielt, ende door de sonde (dat is, door zijn offer voor de sonde) de sonde verdoemt heeft, alsoo heeft hi ooc door dat decksel, dat is, door zijn vleesch, dat decksel voor den Alder- Math.27.f.50. heylichsten wech ghenomen, ende dat is claerlijck daer by te Marc.l5.d.38. mercken, * dat het decsel voor den Alderheylichsten schuerde, // Luc.23.d.44. in de doot Christi Iesu. Tot een seker teecken, dat door den Heere Fol. 179 lesum Christuin, b dat decksel dat voor dat aensicht Mosi hinck 2. Cor. 3. b.7. (daerom dat de kinderen Israels de claerheyt zijns aensicht niet en conden verdragen) wechgenomen is, ende dat zijn doot is de poorte ende inganck in dat eewige leuen, tot dat Hemelrijc, ende dat de alder costelijckste ende heerlijckste gauen van God ons daer door geschoncken ende gheopenbaert zijn, ende dat wy eenen vrijen toe- ganck tot God hebben, die tot ons spreect wt den Ghenaden stoel, dat is, door lesum Christum, die ons met Godt versoent heeft door zijn vleesch ende bloet, dat hy inden Alderheylichsten als dat waer- achtighe eenige ende alderheylichste offer gheoffert heeft: Ende c alle die in Christo gheloouen, zijn door den ghelooue in zijnen ^PetnLc.1^ naem inden heyligen Geest daer toe ghecomen. 12. c. 22. Aldus verstaen wy by de Priesters ende Leuiten, ende by dat Heylighe daer sy in dienden, Mosen en zijn Wet, ende den tijt des ouden Testaments: maer by de hooghe Priester ende by den Alderheylichsten, daer hy eenmael des Iaers inginck, ende voor zijne, ende voor des volcx sonde offerde, verstaen wy lesum Christum onsen hooghen Priester, zijn Euangelium, zijn doot ende offer,d ende ^2.b. nden tijt der genaden, die van God in Iesu Christo volcomelijc allen inenschen verschenen is, tot eenen eewighen troost ende salicheyt, aller boetueerdigher oft bekeerder ende gheloouigher sielen. Item daer was oock ghestelt een hant vat, tusschen de Tente Exod. 30.C.17 der getuygenisse ende den Altaer, ende daer was water in om te // wasschen, want Aaron, ende zijn sonen wiesschen haer handen tol. 179 ende voeten daer wt. Want sy moesten haer wasschen als sy inde Tente der ghetuychenissen gaen souden, oft totten Altaer comen, so haer de Heere gheboden hadde: Dit beteeckent ons, dat alle, die in dat huys des Heeren willen gaen, om Godt te dienen ende den Heere Sacrificie oft Offerhande te doen, die moeten haer seluen reynigen, van alle beuleckinghen des gheests, ende des vleeschs, ende "heffen heylighe banden op tot God. Ende wasschen af de boose lusten ende begheerten, die teghen de siele strijden, met de wateren des heyligen Geests. Want wie Godt wil dienen ende offeren, die moet dat doen met een reyn herte, ende met een goede conscientie, ende met een ongheuerwet ghelooue, ia inden gheest ende inder waerheyt, anders ist een onreyniclieyt ende grouwel voor den Heere. Daerom staet daer gheschrcuen: * Bewaert uwen Eccles. 5. a. 1. voet wanneer ghy gaet ten huyse Godts, ende coemt dat ghy hoort, Pronerb.lö.a. want dat is beter dan der Sotten offerhanden, a want sy werden in sonden gheoffert. Item, Der Godlooser offer is den Heere eenen 21. d. 27. grouwel. Item, Den onreynen is alle dinck onreyn, ende een Goddeloos Mensche en can niet goets spreken noch doen. Voorder soo staet te bedencken, dat in dat Heylighe was de gulden Candelaer oft Luchter, met zijn Seuen Roeden: Ende met zijn seuen lichten oft keersen, die altijt voor den Heere branden, ende niet wtghedaen en worden. Dese Candelaer is een clare Figuere Fol. 180'. op Christum Iesum, dat alder reynste gout des Can-//delaers bediedet (nae onsen verstande) de alderheylichste beyde Godtheyt ende Menscheyt Iesu Christi. De seuen Roeden des Candelaers bedieden de seuen Geesten, die op Christum rusten, van welcke de Propheet Esaie. ll.a. 1. Esaias seyt: b Daer sal een Spruyte ofte Tack vanden Stamme Iesse voort comen, ende een Schuete van zijnder wortelen wassen, op dien sal hem de Gheest des Heeren nederlaten, de Gheest der waerheyt, ende des verstants, de Gheest des raets ende der sterckte, de Gheest des wetenschaps ende der vreesen Gods, ende sal hem lieffelijck maken met de vreese Gods. Also rusten de seuen Gheesten op Christum, ende zijn door de seuen Roeden des Candelaers afgefiguereert ende beteeckent. De seuen bernende Lichten des Candelaers, bedieden de seuen crachten der seuen Gheesten Christi, ende oock de Psalm. 19.b.9. claerheyt zijns Godlijcken woorts, 0 dat daer is een eewich ende waer119. o. 105. achtich licht, als de Propheet seyt. Ende dat desen Candelaer (een figuere op Christum zijnde) nochtans inden Heylighen stont, bediet ons, dat in de Wet, Schaduwen, Beloften ende Prophetien van Christo besloten zijn. Exod. 25.C.29 Oock so d was inden eersten Tabernakel de gulden Tafel, ende op de Tafel waren de Thoonbrooden alle tijt voor den Heere, Math. 12. a. 4 e ende niemandt en mochte daer van eten, dan alleen dePriesters, Psalm.23.a.5. ende de kinderen Aarons: f Dese Tafel metten Thoonbrooden loan. 6. g. 63. bediet de heylige schrift, ende e Gods woort, dat daer is een broot des leuens ende oen spijse der sielen. Ende dat niemant vanden Thoonbrooden en mochte eten, dan alleen de Pristers ') ende // Fol. 180'. kinderen Aarons, beteeckent ons, dat Gods woort niemant toe en Apocal. l.a.6. coemt, dan de rechte Christenen, h die alle tot Coninghen ende Priesters van Christo gemaect, ende hem tot kinderen van God Esaie.8.b.10. gegeuen zijn, ghelijck als hy selue seyt: » Siet ick ende mjjn Hebre.2.0.13. kinderen die my de Heere ghegeuen heeft. Dese kinderen des gheestelijcken Aarons Iesu Christi, hebben Gods woort tot een spijse, ende de heylighe Schrift tot een Tafel Psalm. 23.a.5. vanden Heere bereyt, ghelijck als de Propheet seyt: j O Heere 1) Lees : Priesters. ghy hebt my een Tafel bereyt teghen alle mijne Yianden. Maer die niet en zijn vanden gheslachte ende zade Christi, die en hebben gheen deel aen dese Tafel, noch aen de Thoonbrooden. Waerom Christus oock tot zijnen Discipulen sprack: a V is ghegeuen de verborgentheyt Math.l2.b.l3. des rijcks Gods te weten, maer den anderen en ist niet ghegheuen. Noch so was inden eersten Tabernakel, den gulden Altaer, waer op de hooge Priester dat costelijcke ruecwerck den Heere tot eenen soeten ruec verbernde, het welc ons bediet, dat b Iesus Christus Hebre. 5. a. 1. de waerachtige hooghe Priester, c zijn dierbaer vleesch ende bloet, °* 20. voor ons God den Yader tot eenen soeten rueck, door den brant c ^ctor 20 e zijnder liefden geoffert heeft, ende dat wy wt genaden een Coninc- 28. lijck Priesterdom gheworden zijn, nae den voorbeelde Iesu Christi, Hebre. 9. b.12 d om God den Hemelschen Vader gheestelijcke ende leuendighe Rom. 12. a. 1. offerhanden te brengen, die hem door Iesum Christum aengenaem zijn. ^Pp®8' g* a" g" Alle dese Figueren zijn inden eersten Tabernakel gheweest, om de voorghe-//8chreuen oorsaken wille, te weten, om dies wille dat Fol. 181 \ ons de Wet op Christum wijst, met beelden, Beloften ende Pro- phetien, e ende is een inleydinghe op een beter hopingbe. Hebr. 7. c. 18. Maer in dat Alderheylichste was ' de Arcke van vueren houte, Exod.25.b.lO. ende metten alder fijnsten goude becleet, ende is een Figuere op de Christelijcke Ghemeynte, s gelijck als 00c de Arcke Noe. In deser Genea. 8.C.16. Arcken waren de Tafelen, daer in Godt de thien Geboden met l.Petr. 3.C.20. zijnen vingher geschreuen hadde, ende bediet ons, h dat God zijn Ierem. 31,d. Wet inde herten der Christenen ghegeuen, ende zijn gheboden daer 33. in, als in vleesschelijcke Tafelen met zijnen heylighen Gheest ge- ge^r'g^'ca'^ achreuen heeft. Noch so was inder Arcken dat Hemelsch broot, een Figuere op Christum Iesum, » dat waerachtige Hemelsche Ioan. 6. f. 51. broot, ende j dat eewige woort des Vaders, waer door onse siele j Ioan. l.a. 1. moet leuen, dat figuerlijcke Hemelsche broot was in een gulden 1-Ioan. l.a. 1. vat, dwelc ons te kennen geeft dat de herten der geloouigen, daer Gods woort in rusten aal, reyn, louter ende claer moeten zijn. Oock soo was inde Arcke, k de Roede Aarons, die onder de Numer.l7.b.7 twelf roeden der twelf geslachten Israels alleen was bloeyende, hoe Hebr. 9. a. 4. wel sy eerst dorre was, welcke ons vermaent en bediet, 1 dat Iesus Psalm. 45.b.8. Christus bouen alle zijn broeders ende medegenooten, tot eenen Hebre. 1. b. 9. hooghen Priester van God wtuercoren is, m ende dat door hem de Galat. 3.b.l3. vermaledidinghe des Wets wechgenomen, ende in een gebenedidinge verandert is, also, dat wy voor de Wet, die de menschen gantschelijck verschrickte ende veruaert maeckte, n dat troostenrijcke Rom. 3. c. 23. ende // salichmakende Euangelium ontfanghen hebben. Fol. 181 Oock so stont opter Arcken den Ghenaden stoel, die vanden 25 b 17 alderfijnsten goude ghemaeckt was, ende is een Figuere op Christum Rom. 3. c. 25. Iesum, 0 die ons van God den Vader tot eenen Ghenadenstoel Hebre. 5. a. 3. I. 19 aEphes.l.c.22 ende tot » een Hooft der Ghemeynten gheset is, gelijck als den 4. b. 15. Ghenadenstoel bouen opter Arcken stont: Ende bouen den GheColloss.l.b.18. naden tusschen beyde de Cherubinnen, was de stede, waer wt dat God door Mosen zijn geboden den Israeliten gaf, ende beteeckent Hebre. l.a.2. ons, b dat God door Iesum Christum ghesproken, ende c zijn ghecloan.ö.c. 30 boden allen Christenen door hem ghegheuen heeft, ende dat de 8 c 28 Euangelische leere inden oorspronck wt den onsichtbaren Godt door 12.f. 49. Iesum Christum ghecomen is. 14. b. 10. Noch waren daer twee Cherubinnen vanden alder fijnsten goude ghemaect, ende bedoekten den Ghenaden stoel met hare vlueghelen, ende aensaghen de eene des anderen aenghesicht, de welcke beteeckenen de twee Testamenten, die met malcanderen wel ouer een comen, ende wijsen ons eendrachtelijck op Christum, die in beyde de TesRom. 10. a. 4. tamenten besloten is, <1 een eynde des Ouden, ende een begintsel des Nieuwen Testaments. So wie nv dese Figueren ende haer bediedinghe aenmerekt, die mach daer wt claerlijck verstaen ende bekennen, dat de twee Tabernakelen, te weten, dat Heylighe ende Alderheylichste, de twee Hebre. 9. a. 1. tijden, dat is, den tijt des Wet, ende des Euangeliums, afbeelden Fol.182'. ende beteeckenen. Iae de Apostel heeft wtdruckclijck (als bo-//uen gheseyt is) e den eersten Tabernakel ende de Offerhanden, die daer inne gheoffert werden, ende onuolcomen waren (daerom sy ooc niemant en conden rechtueerdich noch volcomen maken) op den tijt des Wets bediedet. Maer de hooghe Priester, ende de Offerhande die des Iaers eenmael van hem in dat Alderheylichste geoffert worde, heeft hy op Iesum Christum ende op zijn eenighe Offerhande bediedet: waer wt dan onwedersprekelijck volcht, dat Iesus Christus zijn Offerhande in het Alderheylichste geoffert heeft: waerom oock dat Alderheylichste sonder alle twijfel den tijt der Ghenaden ende des Nieuwen Testaments beteeckent. Maer nv en hebben sommighe dese Figuren niet aenghemerct, ende sy en zijn ooc metter Apostolische wtlegginge des Tabernakels niet te vreden gheweest, maer sy hebben een vreemde wtlegginghe gheuonden ende bedacht, te weten, alsoo, dat se wt den Tabernakel een onderscheyt der Christenen maken, sommighe stellen sy inden Voorhof, sommighe int Heylighe, ende sommighe int Alderheylichste. Daer toe hebben sy twee namen bedacht, te weten, diese inden Voorhof ende in het Heylighe setten, die noemense Esaus kinderen : maer diese int Alderheylichste stellen, die noemense Iacobs kinderen: Esaus kinderen noemense strjjders, vleesschelijke ende eerste gheboren kinderen Gods. Iacobs kinderen noemen sy ouerwinners, geestelijcke ende wedergeboren kinderen Gods. Maer dese wtlegghinghe des Tabernakels, is in alder manieren de Bibelsche // Schrift contrarie, ende den Euangelio niet gelijck- Fol. 182'. formich. Want ten eersten so en is Esau geen figuere der Christenen, maer der loden oft Israeliten: Maer Iacob is een figure der Christenen geweest. Want als Rebecca van Isaac ontfangen hadde, ende de kinderen in haer lichaem tegen malcanderen stieten, ende sy daerorn bedroeft was, so sprack Godt de Heere tot haer: Tweederley Genes.25.c.22. volck is in v lichaem, ende twee volcken sullen wt v lichaem gedeylt werden, ende dat een yolck sal dat ander volck ouerwinnen, ende de grootste sal den cleynsten dienen. Dese woorden moeten wel aenghemerct worden, te weten, dat God seyt van twee volcken, ende dat de volcken ghedeylt sullen worden, ende dat het een volck dat ander sal ouerwinnen, ende ten laetsten, dat de grootste den cleynsten sal dienen. Ten eersten seyt Godt van twee volcken, daerom so en ist vanden Christenen alleen niet gheseyt. Oorsake: Want de Christenen en zjjn gheen twee volcken, » maer een heylich volck, een wtuercoren Exod. 19. a. 6. geslachte, een Conincklijck Priesterdom, b een Gemeynte die eenen 3-^28. God, eenen Heere, eenen heyligen Geest, een Christelijc ghelooue, bEphes.4.a!4] eenen doop, eenderley toesegghinghe, ende eenderley hope der salicheyt heeft. Na dien dan sulcke eenicheyt onder de rechte Christenen is, ia nae dien sy " een lichaem in Christo Iesu zijn, daerom en moghen Kom. 12. a. 4. sy in haer seluen niet ghedeylt noch twee verscheyden Volcken ^c^12.d.27. zijn. Maer de twee Volcken van welcken de Heere tot Rebecca P e • • sprac, dat zijn de Edomiten ende Israeliten, die van Esau ende // Iacob ofte Israël ghecomen zijn, die een groote crachtige viantschap Fol. 183r. met malcanderen ghehadt hebben. Daerom en coemt dat niet metter waerheyt ouer een, als datmen sommige Christenen Esaus kinderen, ende sommige Iacobs kinderen sal noemen. Ten anderen so seyde God tot Rebecca, dat twee Volcken wt haer lichaem ghedeylt souden worden. Dat is na de letter van Esau ende Iacob geseyt: Want de Edomiten zijn vianden ende veruolgers der Israeliten geweest, gelijck als de Propheet voor den Heere claecht, ende roept ouer Sodom, seggende: d O Heere, gedenct der Psalm. 137. b. kinderen Edom, inden dage Ierusalem, die daer seggen: Reyn af'), 7reyn af, tot haren fondamenten toe. Om dier oorsaken dreyget oock God de Edomiten door Abdiam, ende seyt: e Sy sullen op alle Abdie. l.b.9. Bergen Esaus door de moort wtgeroyt worden, van wegen des gewelts ende onrechts, dwelc ghy aen uwen broeder Iacob gedaen hebt. Na dien dan de sake tusschen Israël ende Edom also ghestaen heeft, hoe mach dan eenich Christen by Esau geleecken worden ? 1) Reyn af, d.i. miver (breek af). "Want de Christenen en zijn ymmers geen twee Volcken, die haer onder malcanderen haten ende veruolgen, gelijck als Esau Iacob l.Cor. 7. b. 14 ghehaet ende veruolcht heeft, » maer sy zijn van God in vreden bl.cor,12.b.l3 gheroepen, •> ia sy zijn door eenen Gheest tot een lichaem ghedoopt ende te samen geuoecht: ende soo wie niet en is een herte, siele ende gheest metten lichaem Christi, die en is gheen Christen. Ephes.2.b.l2. Hier en bouen soo heeft Christus van twee Volcken, dat is, van den loden ende Heydenen, een Volck, met sinen doot ende dierFol, 183baren bloede, gemaect. // c Hy heeft alle zijn schapen in een Ioan 10 b 16 schaeps koye vergadert: Waer wt dan lichtelijck te verstaen is, d de eenicheyt der Christenen, ende dat also gheen Christen voor Ezech.35.c.l5. een Edomijt, oft Esaus sone mach ghehouden worden. Ten derden so seyt God de Heere tot Rebecca: Dat een volc sal dat ander ouerwinnen. Dit is beyde nae de letter ende nae den geest geschiet: Want na de letter te spreken, so hebben de kinderen Iacobs de kinderen Esaus ouerwonnen, ende ouer haer geregeert, gelijckmen inde Boecken der Coningen ende der Cronijcken leest. Maer na den gheest, so hebben de kinderen Iacobs, te weten, de waerachtighe Christenen, den kinderen Esaus, dat is, den loden, te Ozee. 3. a. 4. bouen gegaen. Want e den loden is dat Conincklijcke Scepter genomen, den Tempel is verwoest, dat Priesterdom tsamen metten 4.Esdr. l.d.24 Altaer'ende Offerhanden, is al verloren. Daer toe f so is den loden, Math.21.e.43. ouermits haer onghelooue ende onghehoorsaemheyt, dat rijcke Gods Actor. 13.e.46 ghen0men, ende den Heydenen ghegheuen, die door haer ghelooue in Iesum Christum, alle gherechticheyt der loden (die sy wt de wercken des Wets gesocht hebben) ouerwonnen hebben. Want de ouer1. Ioan. 5. a. 4 winninge der Christenen teghen alle haer Vianden, is 6 een reyn hRom.3 b.21 ghelooue in Iesum Christum, 11 ende de gherechticheit die voor God geit, en coerat niet wt de wercken des Wets, maer wten gelooue in Iesum Christum. Ende die sulck een ghelooue hebben, die Roman 9 a 7 zijn de rechte kinderen Abrahe, die worden inden waerachtighen Galat. 3.c.l6* Isaac, « inden beloefden zade (dat is in Christo Iesu) gebenedijt. Fol. 184r. Die zijn een gheestelijck Israël, // die ouer haer hebben eenen Ksaie. 9. b. 5. Coninck Iesum Christum, ende i zijnen naem is wonderbaerlijck, Raetgheuer, stercke Godt, eewighe Vader, een Prince des vreets, Luce. 2. f. 64. k dien Godt zÜn Vader den 8toel Dauid8 ghegheuen heeft, ende hy sal int huys Iacobs regneren, tot inder eewicheyt, ende den l'salm.45 b.7. 1 Scepter zijns Rijcks is eenen eewighen Scepter sonder eynde. Hebre. 1. b. 8. Also hebben de Christenen de loden ouerwonnen, door haer gelooue in Iesum Christum, die een Coninck is inder eewicheyt, ende den Scepter zijns Rijcks is eenen eewigen Scepter, die niet wecli Üenes.49.b.l0 ghenomen en sal worden, '« gelijck als der loden Scepter wech ghenomen is. Ten vierden so seyt Godt tot Rebecca: De grootste sal den cleynsten dienen. Dit is Da de letter, met Iacob ende Esau, maer na den geest, met den loden ende Christenen gheschiet. Want na de letter ende Figure, a so was Esau de grootste ende de eerste gheboren, Genes.25x.24. maer Iacob was de ionckste, b nochtans soo worde Esau een knecht Genes.27.f.37. zijns broeders Iacobs, van Isaac haren vilder ghemaeckt. Alsoo ist oock metten loden ende Christenen gheschiet. Want Godt de Hemelsche Vader heeft ten eersten de loden oft de kinderen Israels totc zijnen Rom. 11. a. 2. volcke bouen alle geslachten der Aerden vercoren, d ende als een dExod. 13.a.l eerste gheboren Sone bemint, gelijck als Isaac Esau lief hadde, ende heeft haer costelijck ende heerlijok verciert (ghelijck als Esau costelijcke cleederen hadde) e ende heeft haer betrout ende geopenbaert Baruch. 4. e. zijn woort. Maer nv hebben sy de wtwendige wercken des Wets ende de letter der Propheten // aengemerct, ende gemeynt de toegeseyde Fol. 184 '. gebenedidinge Gods, door haer eygen gerechticheyt te vercrijgen, niet bekennende dat Iesus Christus dat rechte beloefde zaet is, van welcke God tot den Patriarck Abraham sprac: f In uwen GeneB.22.c l8. zade sullen alle geslachten der Aerden gebenedjjt worden. Dit e zaet Galat, 3. c. 16. is Christus, gelijc Paulus totten Galateren seyt. Desen Iesum Christum hebben de loden, door haren vleesscheljjcken verstande der Schrift, verworpen, h ende gesocht haer eygen Rom. 10. a. 3. gerechticheyt op te rechten, ende also zijn sy de waerachtighe Godlijcke gerechticheyt niet ghehoorsaem gheweest, maer sy en hebben met alle haer loopen ende iagen na de gerechticheyt des Wets, de rechte gebenedidinge niet mogen vercrijgen, gelijck als Esau met alle zijn iaghen ende wiltwerck, de eerste ghebenedidinghe van zijnen Yader niet en heeft moghen vercrijghen, maer Iacob heeftse vercreghen, ende is in de stede Esaus gecomen, dat is, de Ileydenen zijn door haer ghelooue in Iesum Christum aenghenomen, ende de rechte kinderen ende Erfgenamen Godts gheworden. Hier van seyt Godt door den Propheet: ' lek wil dat mijn volck heeten, Ozee. 2. c. 25. dat mijn volck niet en was, ende mijn beminde, die mijn beminde niet en was, ende het sal geschieden, dat in de plaetse daer tot haer geseyt wort, ghy en zijt mijn volck niet, daer sullen sy kinderen des leuendighen Gods ghenoemt worden. Item Paulus totten Romeynen: i Wat willen wy nv hier toe segghen? Dat willen wy Rom. 9.(1. 30. seggen, dat de Ileydenen die niet en hebben nae de gherechticheyt gestaen, nochtans die vercregen hebben. // (Ic spreecke van de ge- Fol. 185r. rechticheyt die wt den gelooue coemt) maer Israël stont na de wet der gerechticheyt, ende en conde daer niet toe comen. Waerom datP Om datse de gerechticheyt niet wten gelooue, maer wt de wercken des wets ghesocht hebben, etc. Dese woorden betuyghen claerlijck van de verworpinge der loden, om haers ongeloofs wille, ende van de verkiesinghe der Heydenen, door haren gelooue aen Iesum Christum. In welcken sy de ghebeneGenes. 27. d. dijdinghe van Godt den hemelschen vader vercregen hebben. a Want 27, gelijck als Isaac, wanneer hy rooc den costelijcken ende lieffelijcken rueck der cleederen, die Iacob aen hadde, hem ghebenedijde, also ooc, soo geringhe J) als God de hemelsche vader roock den soeten rueck des offers Iesu Christi (waermede de Heydenen, die hem door haren gelooue ende door den rechten doop aenghenomen ende Galat. 3. b. 9. aenghetoghen hebben, becleet ende versoent zijn) b soo heeftse God ghebenedijt, ia zijne kinderen ende erfgenamen zijns rijcx ghemaect. Wt alle dese woorden isset openbaer dat Esau een figuere der loden, maer Iacob een Figuere der Christenen is gheweest. Om dit noch claerljjcker te bekennen, soo willen wij cortelijck aenteeckenen, drie ander Figuren, die een verstant ende een bediedenisse met de Figure van Esau ende Iacob hebben. Gene». 21. *. De eerste is de Figure van Agar ende Sara tsamen met haer twee sonen Ismael ende Isaac: Yan den welcken Ismael de eerste gheboren soone Abrahams is geweest, ende Isaac is na hem gheboren. // Fol. 185Euenwel na dien Ismael vander dienst maecht gheboren is geweest, ende Isaac vander vrijen, soo heeft de outste den ioncsten moeten dienen, want Ismael is met zijn moeder Agar wten huyse Abrahams ghestooten, ende Isaac is met zijn moeder Sara daer in ghebleuen, ende de rechte erfgenaem geworden. Galat. 4. c.24. Dese Figuere bediet ons Paulus de Apostel also, dat de twee vrouwen Abrahams met haren sonen, die twee Testamenten zijn, Agar met haren sone Ismael dat Oude Testament, ende de loden, maer Sara inet haren soone Isaac, dat Nieuwe Testament ende de Christenen, Gelijc als nv Agar van Sara ouerwonnen, ende om haren twille wten huyse Abrahams is gestooten, ende gelijck als Ismael, hoewel hy een sone Abrahams is geweest, nochtans heeft hy Isaac den rechten erfgenaem moeten wijeken, also moeste ooc de Figuerlijcke Iootsche wet in Iesu Christo ophouden, ende als de Christelijcke Ghemeynte quam, doen moeste de Iootsche Sinagoghe de cleynste ende minste zijn, Gelijc alst met een dienstmaecht ende haer vrouwe toe gaet, iae also moest ooc de Sinagoge wijeken ende geheel wech gedaen worden. Genes.38.e.27 Die ander Figuere is van Phares ende Sara, die twee sonen Iude, de welcke als sy geboren souden worden, so quam Sara eerst voort, ende de Wijse oft Vroey vrouwe bandt hem eenen rooden sijden draet aen zijn handt, daer nae track hy zijn handt wederom tot 1) Soo geringhe, d. i. zoodra. hem, ende Phares quam noch eerst wt zijns moeders lijf, daerom hy ooc Phares genoemt worde, om dat hy scheyde de middelwant, die II tusschen hem ende zijn broeder was. Daer na so wort Sara Fol. 186 geboren, ende hadde eenen rooden sijden draet aen zijn hant, die hem de vroeyvrouwe aengebonden hadde. Door Sara, die inder gheboorte van de yersto de laetste worde, zijn de loden afgefigu- rcert, die van de eerste de laetste zijn geworden: Gelijc als Christus in den Euangelio ghetuycht ende seyt, a dat de eerste de laetste Mathr 19.d.30 sullen worden, ende de laetste de eerste, met welcke woorden Lnce. 13 c.28. Christus eygentlijck de loden ende heydenen gemeynt heeft, Want de loden waren de yerste, ia sy waren een wtuercoren volc Gods, Daerom sprac ooc Christus tot zijnen Apostolen inder eerster wt- sendinge, b En gaet niet op de straten der Heydenen noch in de Math. 10. a.5. steden der Samaritanen, maer gaet lieuer totten verloren schapen vanden huyse Israels. Also waren de loden de eerste, ende de ghenade Godts is haer ten eersten aengheboden: c Maer sy heb- Actor 13.e.46. ben Christum verworpen, daerom so zijn sy de laetste geworden, Ooc is dat aen te mereken, dat Sara eenen rooden sijden draet aen zijn hant hadde in zijnder geboorte, ende beteeckent ons, dat de loden een wet, die daer straft ende dootslaet, gegeuen is: Want na de wet (die veelsonden metten doot straft) soo wort veel bloets vergoten, welc bloet vergieten ende de strengicheyt des wets, door de roode sijde, die Sara aen de hant hadde, afgefigureert is. Maer door Phares worden de Christenen beteeckent, want om zijnen twille so is de middelwant, die tusschen hem ende zijn broeder was gescheyden. Daerom is ooc zijnen naem Phares genoemt. Ephes. 2.C.13. (| Also is ooc om der Christenen wille de // middelwant die tus- Fol. 186'. schen de loden ende Heydenen was wechghenomen door Iesum Christum, die heeft van twee volcken een volc gemaect. Ende geljjek als Phares, inde geboorte vanden laetsten de eerste is ghe- worden, om dat hy de middel want die tusschen haer beyden was, scheyde (want so lange als die niet ghebroken en was, so en mocht hi de eerste niet worden) in gelijcker manieren als de Heydenen Christum aennamen ende aen hem geloofden, wt God geboren ende vander Christelijcker gemeynte die een moeder alder Christenen is, gebaert worden, ende als Christus alle wat haer van Godt afscheyde, door zijn doot wechgenomen hadde, so zijn sy door de doot Christi, ende door haer gelooue in zijnen Naem van de laetste de eerste geworden. De derde Figuere is van Manasse ende Ephraim, de twee sonen Genes.48.c.l3. Iosephs, welcke als Ioseph haer voor zijnen vader Iacob brachte, om dies wille datse van hem gebenedijt souden worden, so stelde hy Manasses de Outste aen de rechte hant Iacobs, ende Ephraim aen de slincke hant. Maer Iacob heeft zijn handen cruyswijs ouer malcanderen geleyt, de rechte hant op des ioncstens hooft, ende de slincke hant op des outstens hooft. Als Ioseph dat sach, so en was hy niet wel te vreden, ende wilde de rechte hant zijns vaders, van den hoofde Ephraims, op dat hooft Manasse leggen, ende sprac tot zijnen vader, het en behoort niet also, want dese (te weten Manasse) is de eerste gheboren, legt uwe rechte hant op zijn hooft, maer Iacob antwoorde ende sprac: mijn sone, ick weet dat wel, Fol.187". dese (Manasses) sal in volc-//ken vermeerdert worden, maer zijn ioncste broeder sal grooter zijn dan hy. Dit is beyde na de letter ende na den geest geschiet: Want na de letter so heeft Ephraim Manasse ouertreft ende te bouen ghegaen, na dien tot Silo de Arcke des verbonts was, ende den Gods dienst, ende Israël daer ter plaetsen na de Wet moeste verschijnen, ende dat regiment in Israël by de rechters tijden, meest by Ephraim was, maer om der sonden wille, is Silo verdoruen, ende Ephraim verworpen, ende de stamme Iuda is vanden Ileere vercoren, ende tot Ierusalem is den Tempel ghetimmert, Also isset oock metten loden ende Heydenen, die in Christo gheloouich geworden zijn, geschiet, ghelijck bouen genoech verclaert is. Aldus so comen nv gantschelijc ouer een dese vier figuren, te weten van Ismael ende Isaac, van Esau ende Iacob, van Phares ende Sara, van Manasse ende Ephraim, Ende so wie de eene recht aen merckt ende verstaet, die verstaetse alle: Maer wy hebben dese alle daerom verhaelt, op dat de Figure van Esau ende Iacob dies te lichter verstaen mach worden. Na dien wy dan de Figure van Esau ende Iacob, na de cleyne gaue die ons gegheuen is van God, wtgheleyt hebben, so willen wy voorder een weynich daer van schrjjuen, dat sommighe (wy en weten niet wt wat schriften ende oorsaecke) de Christenen in strijders ende ouerwinners, in vleeschelijcke ende eerste gheboren kinderen Gods, in geestelijcke ende wedergeboren kinderen Gods ghedeylt hebben. Fol. 187. Ten eersten so deylen sy de Christenen // in strijders ende ouerwinners: Maer wy segghen, dat alle vrome Christenen door Gods ghenade beyde ouerwinners ende strijders zijn. De strijt der Christenen is menigerley, Want sy hebben te strijden tegen haer eygen vleesch, teghen de sonde, teghen den Sathan met zijne dienaers. Galat. 5.c.17. Van den strijt des vleesch seyt Paulus totten Galaten also: « Dat vleesch begeert al tij t tegen den Gheest, ende den Gheest teghen dat vleesch, dese strijden teghen malcanderen, so dat ghy niet en doet Hebr. 12. a. 1. tge™5 dat gfy" wi,t- Ephes.6.b.l2. Ooc so hebben de Christenen te strijden teghen de b aencleuende sonde, ende tegen de werelt, teghen den Sathan ende zijn dienaers, Van desen strijt Beyt Paulus totten Ephesien, ghelijck een yeghelijck daer lesen mach. Sulcken strijt heeft ooc Paulus gehadt, a "Want 2. Cor. 12.a. 7 hy seyt dat hem ghegeuen was een prickel des vleeschs, een bode des Sathans die hem met vuysten sloech, op dat hy hemseluen niet en soude verheffen van wegen der grooter openbaringen die hem van God vertoont waren, Ende als hy den Heere driemael gebeden hadde, dat de Sathan van hem mochte wech gaen: Soo heeft hem de Heere geantwoort: Laet v ghenoeghen aen mijnder genaden, want mijn cracht wort door swacheyt stercker. In dese woorden des Apostels mercken wy: Iloe dat God zijn heyligen van den Sathan laet aenuechten, om dies wille, dat sy haer menschelijcke swacheyt souden leeren kennen, haer vernederen onder de crachtighe hand Godts, ende op des Heeren genade betrouwen : Ende als dan worden sy vanden Heere // met zijnder Fol. 188r. genade gesterct, ende alle aenuechtinghe des Satans en schaet haer niet. Ia Iesus Christus onsen Heere ende salichmaker inder eewicheyt gebenedjjt, die heeft selue metten Sathan ghestreden, ende hem ouerwonnen. b Want als hi van Ioanne gedoopt wert, Math. 4. a. 1. so is hy van den geest in de woestijne geleyt, om daer vanden Satan getemteert te worden, de Satan is tot hem ghecomen, ende heeft hem met driederley aenuechtinghe versocht, Maer de Heere Iesus Christus heeft alle de aenuechtinghe ende listicheyt des Satans met dat Sweert des geests ouerwonnen. Dit is geschiet tot een leere ende vermaninge alder vroomer Christenen, op dat si moghen weten, hoe dat sy met Christo haer moeten laten doopen, hoe datse van den geest in de woestijne gedreuen moeten worden, ende hoe dat si met hem tegen den Satan moeten strijden, ende hem ouerwinnen, Van dese ouerwinninghe seyt oock Ioannes also: c lek hebbe v Iongelingen geschreuen, want l.Ioan.2.b.l3. ghy zijt sterek, ende hebt den boosen viant ouerwonnen. Item: d Alle wat wt God geboren is, ouerwint de werelt, ende ons gelooue l.Ioan. 5. a. 4 is de victorie dat de werelt ouerwonnen heeft, etc. Ende inde openbaringe staet geschreuen, e hoe dat de oprechte Christenen Apocal. 12. d. den Draeck ende zijn Enghelen hebben ouerwonnen door dat bloet des lams ende door dat woort haerder getuyehenisse. Daerom so heeft een yegelijc Christen goet te verstaen datmen de Christenen also niet deylen en mach in strijders ende ouerwinners, recht oft sommige Christenen altijt strijden ende nemmermeer ouer-//winnen, ende sommige gantschelijck ouerwonnen hebben, Fol. 188 ende niet meer en behoeuen te strijden. Maer de sake en begeeft haer niet also, maer strijden ende ouerwinnen behooren beyde by malcanderen. Al te vergeefs ist gestreden, alsmen niet en ouerwint, ende niemant en mach ouerwinnen, ten sy dat hy vromeljjc strijt. In somma, een yegelijc Christen heeft zijn aenuechtinge (want des menschen leuen is cenen strijt op der aerden) wt de aenuechtinge coemt den strijt, maer die mannelijck ende rechtelijck strijt, die Apocal. 2.a.7. ouerwint, ende a die ouerwint, die ontfangt de croone, ende salt b. 11. c. 17. ai bcsitten ende met Christo beeruen. Voorder, so hebben wy bouen 3.c. 12. d.21. gggey^ aj8 dat sommige de Christenen noch seer wonderlijc deylen, in geestelijcke ende vleeschelijcke kinderen Gods, de vleeschelijcke noemense de eerste geboren kinderen Gods, maer de geestelijcke noemense de wedergeboren kinderen Gods. Hier op seggen wy ten eersten, dat wy in der schrift niet en vinden noch lesen van vleescheIoan. 4. c. 24. lijcke kinderen Godts: •> Want Christus selue seyt, dat God een c Ioan. 3. b. 6. Geest is, c ende alle wat wt den gheest gheboren wort, dat is een geest. Mer nv ist openbaer, dat alle Christenen wt God (die een geest is) gheboren worden, daerom so zijn sy ooc geestelijc, ia der Godlijcker natueren deelachtich, geljjck de Apostel Petrus seyt: 2. Petr. 1. a.4 d dat ons de costelijcke ende groote beloften van God gegeuen zijn, op dat wy daer door medegenooten souden worden der Godlijcker natueren, so verre als wy vlieden de verderuinge die in de werelt is, door de begeerlijckheyt. Fol. 189r. Also zijn nv de Christenen een gheest // met God, wt welcken sy geboren zijn: Mer nv hebben hier sommighe eenen teghenworp, te weten, dat Paulus totten Corinthen (die ooc Christenen waren) l.Cor. 3. a. 1. scrijft: e lek en hebbe met v, als met geestelijcke niet mogen') spreken, maer als met vleescheljjcke, als metten kinderen in Christo Iesu: lek hebbe v met melck geuoet, ende niet met stereke spijse: Want ghy en mocht die noch niet verdragen: lae ghy en vermuechtet noch niet, want ghy zijt noch vleeschelijck, Want na dien onder v is benijdinge, twist ende seckten, zijt ghy dan niet vleeschelijc, ende wandelt na menschelijcke wijse? Wt dese woorden Pauli willen sommige beweeren, dat de swacke ende ionge Christenen die vleescheljjcke kinderen Gods zijn, ende ghenoemt sullen worden. Maer wy segghen, datmen de woorden des Apostels also niet en mach verstaen. Want dat Paulus die van Corinthen vleeschelijck noemt, dat is gheschiet om dies wille, dat si twistich ende partijsch, ende oock Iacob. 4. a. 1. eensdeels vleeschelijc gesint waren, gelijck Iacobus seyt: f Van waer coemt twist ende strijt onder v P Ist niet wt de lusten die in uwe leden strijden P Nae dien dat de begheerlijckheyt des vleeschs, ende de onwetenheyt, noch by die van Corinthen beuonden waren, ende ooc eensdeels de ouerhant bouen den Geest hadden, daerom noemtse de 1) Mogen, d.i. kunnen. Apostel vleeschelijck, nochtans soo waren sy nae de nieuwe geboorte, na dat gelooue, nae de ontfangen gaue des heyligen geests, ooc [oan 3 b. fi. geestelijck, na de voorschreuen woorden des Heeren: * Wat wten bl.Cor. 6. Geest geboren is, dat is geest. Item, •> so wie den Heere aenhangt, c-17 die is een geest met hem. Item // c ghy zijt geestelijc, ist dat den geest Christi in v woont. Item, wie den geest Christi niet en heeft, Rora. 8. a. 9. die en behoort hem niet toe. Wt desen allen, ist lichtelijck te verstaen, dat alle Christenen geestelijc zijn, hoe wel sy noch van den vleesche wel aen geuochten, ia met menschelijcke gebreecken ende vergrijpinghen wel ouerloopen ende verrast worden. Yoorder, so maken sommige (gelijck bouen verhaelt is) een onderscheyt der eerste geboren ende der wedergeboren kinderen Gods: De eerste gheboren kinderen noemen sy, die noch swack endo ionck int gelooue zijn, maer die sterck ende mannelijck int ghelooue zijn, die noemense de wedergeboren kinderen Gods. Maer wi wederspreken desen. Oorsake is dit: Want de geheele heylighe Schrift spreect van een nieuwe geboorte wt Godt, d welcke gheschiet l.Petr.l.d.23. wt dat onuergankelijcke zaet Gods, door de cracht des heyligen Geestes, ouermits dat warachtige gelooue in Iesum Christum: e Want l.Ioan.5.a.l. wie daer gelooft, dat Iesus is Christus, die is wt God geboren, gelijck Ioannes seyt. Dese nieuwe geboorte wort ooc inder schrift een wedergeboorte ghenoemt, om dat de mensche eerstmael na dat vleesch van Adam geboren, na den Geest wt Godt wedergeboren wort. Daer van comet oock, dat de Schrift beyde van eenen wtwendigen ende inwendighen mensche spreect, t den wtwendigen Colloss. 3. a.5. noemtse den vleeschelijcken, aertschen ende verganckelijcken, die van eenen verdoruen ende sondelijcken aert ende natuere is, maer i.petr. 3.a.4. den inwendigen noemt de Schrift, e den verborghen mensche, die Ephes. 4. c.24 inder herten is, h die na God // gheschapen is, in gherechticheyt, Fol. 190r. heylicheyt, ende waerheyt, ende daerom gheestelijck, hemelsch, onuerganckelijck, ' iae der Godlijcker aert ende natueren deelachtich 2. Fetr. 1. a.4. gheworden. Alsoo worden de Christenen eens wt God geboren oft wedergeboren: daer na wassen sy inder gerechticheyt, j tot dat sy man- Ephes. 4. a. 13 nen int gelooue worden, ende inde kennisse Iesu Christi des soons Gods, Gelijck als een natuerljjc kint, na zijn vleeschelijcke gheboorte opwast ende toeneemt door spijse ende dranck, ende door Gods segeninge, ende na der naturen loop: Also worden oock de Christenen eens wt God geboren, daer na wassen sy op door de spijse des leuens, ende door dat onuerualschte melck, dat is, door Gods woort, gelijck als Petrus seyt: k Legt van v alle boosheyt, 1. Petr.2. a.1. alle list, beueynstheyt, benijdinge, achterclap, ende weest begeerich na de verstandige ongeualschte melck, ghelijck de eerste ge- boren kinderen, op dat ghy door dat selfde opwassen muecht. So wassen nv de kinderen Godts, ende sy worden stercker ende manlijcker in den ghelooue, ende volcomender in de kennisse Gods, ende zijns Soons Iesu Christi, maer si en worden niet meer dan eens wt God geboren. Ende hier en bouen so en mogen de ionge ende swacke Christenen geen eerste geboren kinderen Gods ghenoemt worden. Want ist dat wy de Letter des Wets aensien ende mercken, so was de eerste gheboorte in den ouden Testament de grootste: Maer aenmercken wy den Geest des nieuwen Testaments, so zijn de Apostolen de eerste geboren kinderen Gods geweest, Fol. IVOeensdeels daeroin, want') sy eerst // van Christo vercoren, totten gelooue ende predickambacht geroepen, ende tot de ghemeynschap des Euangeliums gecomen zijn. Ende ooc eensdeels daerom, om dat si de eerste, dat is, de heerlijcste ende grootste gauen des Rom. 8. c. 23. heyligen Geests gehadt hebben, gelijc als Paulus seyt: a Wy die daer hebben de eerste vruchten des geests. Ende Iacobus seyt: Iacob. 1. b.17. b Godt die een Vader der lichten is, die heeft ons door dat woort der waerheyt gebaert, op dat wy de eerstelingen zijnder creatueren Apocal. 14.a.4. souden zijn. Item, inde openbaringe staet van c hondert ende vierenveertich duysent, die wt den menschen tot eerstelingen Gods ende des Lams gecocht zijn, ende dese eerstelingen zijn reyne ioncvrouwen oft maechden, in wiens mont geen bedroch gheuonden en is, ende sonder smette zijn 2) voor den stoel Gods. Wt alle desen ist openbaer, datmen de ionge ende swacke Christenen geen eerst- • • • « M IkT 1 1 i gebooren kinderen Godts en sal noemen, maer dien JNaem behoort meer totten stereken ende volcomenen, dan totten crancken ende onuolcomenen. Ooc so hebben sommige voorgegeuen, als dat de Apostolen nae den Pinxterdach niet meer gesondicht en hebben, iae dat sy niet en hebben mogen sondigen: ende alle die met de Apostolen den Pinxterdaechschen Geest (gelijc als sy seggen) ontfangen hebben, ende zijn tot de ouerwinninge ende wedergeboorte wt God gecomen, dat die niet meer en mogen sondighen. Daer op antwoorden wy also, dat de Schrift alle menschen onder de sonde besluyt, ende niemant (behaluen Christum Iesum alleen) gheheel vry van sonden en kendt. Want also seyt Ecclesiastes: J Daer en is // geen gerechtich mensche die goot doet, ende niet en sondicht. Item Salomon seyt: e Daer en is geen mensche die niet en sondicht. Ende Dauid seyt: f Heere en gaet niet int ordeel met uwen knecht, want voor v en sal geen leuende rechtueerdich beuonden worden. Fol. 191r. Eccles. 7.C.21. 3.Regum 6.g. 46. e Psalm. 143. a.2 1) Want, d. i. omdat. 2) NI. de maagden. Maer nv meynen sommighe, dat dese schriften alleen getuygen van de ionge ende swacke Christenen, die noch nieulingen int gelooue zijn, ende en hebben noch geenen stereken geest des geloofs ende der kennisse Iesu Christi ontfangen. Maer tegen alsulcke meyninge getuycht de hooge Propheet Gods Dauid ende seyt: » O Heere, ic Psalm. 32.a.5. heb mijn misdaet voor v gheopenbaert, ende mijn ongerechticheyt voor v niet verborghen: lek hebbe geseyt dat ick teghen my, mijn ongerechticheyt den Heere wil belijden, ende ghi hebt de boosheyt mijnder sonden vergeuen: daerom sullen v bidden alle Heyligen tot bequamer tijt. Dauid was een man Gods, met grooter wijsheyt, ia met eenen Prophetischen Geest van God begaeft, Euenwel so heeft hy gesondicht, zjjn sonden voor den Heere bekent, ende om vergeuinge zijnder sonden oft schuit gebeden, ende oock getuycht, dat alle heyligen also moeten doen. Dit selfde heeft Christus in den Euangelio beuesticht. l> Want hy heeft zijne Apostolen een Matt. 6. b. 12. gebedt geleert, waer in sy alle tijt, so dickwils als sy dat spreken, haer schuit voor Godt den Vader moesten belijden, ende hem om vergiffenisse bidden. Ende dit heeft Christus ghedaen, om alle zijn Discipulen ootmoedicheyt te leeren, ende alle valsche eygen ghe- l.Petr.5.a.5. rechticheyt wt haer herten wech te nemen. c Want God // weder- Fol. 191 staet den hooueerdigen, maer den ootmoedigen geeft hy zijn ghenade: 1. Petr. 5. a.5. d lae eenen vernederden geest ende een gebroken herte, dat om Psalm. 34. c. zijnder sonden wille bedroeuet ende vercleynt is, genade ende berm- ^ ^ ^ herticheyt by God soect, aen hemseluen twijfelt oft wanhoopt, ende op Godts ongrondelijcke goedertierenheyt ganschelijck betrout, alsoodanich een herte is voor den Heere een welbehagende ende aen- Psalm. 51. b. ghename oflferhande, ende een soet rueckwerck. Daerom so hebben alle heyligen haer voor den Heere vercleynt, ende voor sondaers bekent, Want den Geest Gods, die een Geest der wijsheyt ende der ootmoedicheyt is, die heeft haer sulex geleert ende in gegeuen. Door den Geest so riep de Propheet totten Heere ende sprack: e O Heere, wildet ghy de misdaet ofte sonde aensien, Psalm. 130. a. wie mochte dan voor v be3taen ? Door dien seluen Geest getuygen de 3Apostolen (oock nae den Pinxterdach) ghelijck Iacobus seyt: f Wy Iacob. 3. a.2. sondigen altesamen vele. Item, Paulus ghetuycht met claere woorden, vande vergrijpinge Petri (ooc na den Pinxterdach) ende seyt, e dat Galat 2. b. 14. hy niet recht en wandelde nae de waerheyt des Euangeliums, also oock dat Barnabas door zijne gheueynstheyt verleyt worde, waerom hij ooc Petrum opentlijck gestraft heeft. Item Ioannes seyt: h Ist l.Ioan. l.b.8. dat wy seggen: dat wi geen sonde en hebben, so bedriegen wy ons seluen, ende de waerheyt en is niet in ons: Maer belijden wi onse sonden, so is God ghetrouwe, ende rechtueerdich, ende vergeeft ons onse sonden, ende reynicht ons van alle boosheyt. Maer ist dat wy segghen: Fol. 192'. Wy en hebben // niet gesondicht, so maecken wy hem tot eenen luegenaer, ende zijn woort en is niet in ons. Wt dese woorden des Apostels is lichtelijck te verstaen, wat quaet dat wt de valsche ende eygen gerechticheyt coemt, namelijck, wanneer een mensche hem seluen voor gheenen sondaer en wil bekennen, die verleyt ten eersten hemseluen (na des Apostels woort) want hy hout hemseluen vromer dan hy is, ende en acht de Godlijcke genade niet. Ten anderen, so en is gheen waerheyt in hem, want hy liecht voor dat aensicht Gods, als hy seyt, dat hy gheen sonden en heeft. Ten derden, so maect hy God luegenachtich: Want die eeuwighe ende warachtige Godt heeft ghetuycht, door den mont zijnder heyligen, dat alle menschen sondaers zijn, ghelijck als de voorseyde woorden der Schrift opentlijck betuygen. Galat. 3. (122. a Also besluyt nv de Schrift alle menschen (wtgenomen Iesum Rom. 3. b. 9. Christum alleen) onder de sonde. Wederom seyt de schrift: b dat 1. Ioan.J.b. 9 ^ wj. qQ(j ge^oren js> en 80ndicht niet, want dat zaet Godts blijft in hem, ende onthout hem '), dat hy niet sondigen en can, want hy is wt God geboren. Daerom so moetmen weten, dat een Christen tweederley aert in hem heeft, eenen vleeschelijcken ende sondelijcken, die hem van Adam aengeboren is, ende eenen geestelijcken ende godlijcken, die hem van God door Iesum Christum inghegoten ende medeghedeylt is. Want de Heere Christus Iesus seyt selue, Ioan. 3. b. 6. c dat so wat wt den vleesche geboren is dat is vleesch, ende wat wt den Gheest geboren wort dat is Gheest. Fol. 192'. Nae dien nv dese beyde gheboorten // in allen Christenen geschieden, namelijck, ter wijlen sy eensdeels wt den vleesche ende ooc eensdeels wt den Geest geboren worden, daerom so moeten sy beyde eenen vleescheljjcken ende geestelijcken aert hebben. Na den wtwendigen mensche so zijn sy vleeschelijc ghesint, maer naden inwendigen mensche, so zijn sy geestelijc gesint. Door den vleeschelijcken aert vallen ende sondighen sy, maer door den Godlijcken aert, so hebben sy lust totter gherechticheyt, ende begeeren den wille Gods te volbrengen. Dien vleeschelijcken aert moet vanden Geest Gods ouerwonnen worden, nochtans so behout vleesch ende bloet zijnen aert, so langhe alst leeft. Daerom al is yemant der geestelijcker ende Godlijcker aert al deelachtich geworden, soo blijft hy nochtans ghebreckelijck ende sondelijc, want hy blijft een mensche, Rom. 7. c. 18. hy is vleesch ende bloet, d ende daer in en woont niet goets, gelijck Paulus seyt. Want het is door des eersten menschs ongehoorsaemheyt verdoruen, sondelijck en begheerich des quaets gheworden, alsoo, dat gheen mensche die daer leeft, geheel onschuldich 1) Onthout hem, d. houdt hem terug. voor den Heere en is, ende dat van weghen zijnder booser natue- ren endo der vleeschelijcker lusten, die hem aenuechten ende aen- 2. petr. l.a.4. hangen. Om dier oorsaecken wille so wordt oock de rechtueerdighe bRom.12.a4 van de Schrift noch beschuldicht. J- 12' Wederom na dien de rechtueerdighe wt God geboren, a ende Ephes Ld<23. also der Godlijcker natueren deelachtich is geworden, ia na dien cl.c0r.6.c.l7 hv b een lidtmaet Iesu Christi, ende c een gheest metten Heere is, Ephes.4.a .4. Christus in zijn herte door tgelooue woont, d de heylighe Gheest d ^Corl c.22 hem als eenen onderpant // der salicheyt van God gegeuen is, bol. . daerom so en mach hy niet beschuldicht worden, • Want wie wil Rom.8.d.33. dien beschuldighen, die eens met God is, die God tot eenen bermhertigen vader heeft, f die Iesum Christum tot eenen Voorspreker, Lloan 2.a 1 voorbidder ende 6 hooge Priester heeft, >> ende die metten Heyli- Hebr. 5. a. 1. gen geest tot aenden dach der verlossinge versekert is? Hierom h£phea4C30 so seyt Paulus, « Daer en is niet verdoemelijcx inden genen die iRom.8.a.12 in Christo Iesu zijn, die niet naden vleesche, maer na den geest wandelen. Item wie wil de wtuercoren Gods beschuldigen: Godt ist die rechueerdich maect, wie wil verdoemen? Christus ist die daer gestoruen is, ia veel meer, die op verweet is, die daer oock is totter rechter handt Gods, ende bidt voor ons. Also moetmen nv weten, dat een yegelijck Christen sonde heeft, ende hem voor eenen sondaer moet bekennen, op dat hy hem verootmoedige onder de crachtige hant Gods, ende den Heere om zijn ghenade bidde, ende also blijft de schrift warachtich ende ongebroken, die alle menschen beschuldicht ende als sondaers straft. Maer de sonde en wort den Christenen niet toe gerekent, maer sy is hem al vergeuen door de onschuldighe doot Iesu Christi, ende bedeckt met zijne eewige liefde, waer door hy hemseluen voor ons geoffert heeft, tot een eewighe versoeninge voor onse sonden, ende heeft onsen last op hem genomen, onse schuit met zijn bitter lijden betaelt, ende schenckt ons wt ghenaden al wat hy heeft, also dat hy met ons eens is ende wy met hem: waer door wy God wel behagende p8alm. 32.a.l. zijn, ia'voor Heyligen Gods gerekent worden. Waerom 00c Dauid Rom.4 a.7. seyt- i Salich zijn // sy, wiens ongerechticheden vergeuen zijn, bol. 19J . ende' hare sonden bedect zijn: Salich is de man, dien de Heere geen sonde toe en rekent. Nv is van dese sake den goethertigen, den goetwilligen ende den verstandigen genoch ontdect. Wy moeten voorder sommige Spruecken der Schrift (die daer schijnen teghen malcanderen te luyden na de letter) wtlegghen, ende metter genaden Gods verclaren, den Christenen tot een aenwijsinge, hoe datmen metter Schrift moet omme gaen, ende niet also met onghewasscben handen handelen, gelijck als sommighe doen. „ , Christus seyt inden Euangelio: k Wie tot my coemt die en sal Ioan. 6. d. 35. niet hongeren, ende wie aen my gelooft die en sal niet dorsten inder eewicheyt. In Ecclesiastico oft Iesu Syrach seyt de wijsheyt Syrach. '24. c. Gods: Wie my eet, dien sal meer na my hongeren ende wie my 25 drinct, dien dorstet meer na my. Om dese Spruecken der Schrift recht te verstaen, so moetmen mercken, dat Christus eygentlijck spreect van de versadinge ende vercoelinge, die alle Christenen door Gods woort, ende door den heylighen Gheest alle tijt hebben, ende inder eewicheyt volcomelijck sullen hebben ? ') want na dien Christus in haer is, ende de heylighe Gheest in haer rust, so hebben sy alle tijdt voor den hongher der sielen, de spijse des Ioan. 6. f. 51. leuens, ende voor den dorst de wateren des heyligen Geests, * want Christus is dat warachtich hemels broot wie van desen broode eet, dat is, die de woorden Christi gelooft ende bewaert, diens siel en sal inder eewicheyt geenen honger lijden, noch gebreck vande spijse Fol. 194 des leuens hebben. Christus geeft ooc // de wateren des leuens tot een eewighe vercoelinge, ende verweckinge der sielen, gelijc hy Ioan. 4. b. 13. totter Samaritaensche vrouwe sprac: b Wie van desen water drinct, die sal weder dorsten, maer soo wie van desen water drinct dat ick geuen sal, dien en sal niet meer dorsten in der eewicheyt, maer dat water dat ick hem gheuen sal, dat sal in hem worden een fonteyne des leuenden waters, springende in dat eewige leuen. Ende Ioan. 7. d. 38. noch eens seyt Christus: c Wie in my gelooft gelijc de scrift seyt, wt zijn lichaem sullen loopen stroomen des leuenden waters, Dit heeft hy geseyt vanden heyligen Geest (also Ioannes seyt) den welcken sy ontfangen souden, die in hem geloofden. Nae dien dan alle rechte Christenen de woorden Christi (die een spijse des leuens zijn) ende den Geest (die een water des leuens is) ontfangen, ende in haer besloten hebben, daerom soo en connen sy oock geenen honger noch dorst lijden, so langhe als de woorden ende den Gheest Christi in haer blijuen. Maer de rechte waerachtige ende volcomen versadinge ende vercoelinge en sullen sy niet vercrijgen, dan wanneer sy wt alle tribulatien verlost, ende l.Cor. 15e.28 tot den volcomen hemelschen wesen gecomen zijn, d ende God alles in allen is gelijc Paulus seyt. Ende inde Openbaringe staet Apocal. 7.a.9. geschreuen e vanden ghenen die met witte clederen gecleedt waren, dit zijn sy, die wt grooter tribulatien gecomen zijn, ende hebben haer clederen gewasschen ende ghewit int bloet des Lams, Daerom zijn sy voor den stoel Gods, ende dienen hem dach ende nacht in Fol. 194zijnen Tempel. Ende die opten stoel sit, // die sal bouen haer woonen: haer en sal niet meer hongeren noch dorsten: Ooc en sal op haer niet vallen die Sonne noch eenige hitte. Want dat Lam 1) Hier behoorde in plaats van een vraagteeken eene punt te staan. midden inden stoel sal haer weyden, ende leyden tot de leuende water fonteyne, ende God sal afwasschen alle tranen van haren oogen. Wt dese woorden ist claer ende openbaer, dat de rechte versadinge ende vercoelinge der Christenen sal comen, wanneer haer tribulatie een eynde ghenomen heeft, ende dat sy tot die eewige Tabernaculen ghecomen zijn. Yan dese versadinge seyt Christus. a Maer Ecclesiasticus seyt van eenen honger ende dorst, die noch Syrach. 24. c. blijuen in eenen Christen, wanneer dat hy Godts woort al gegeten 25 ende dat water des leuens al gedroncken heeft. Oorsaeck, Een Christen die van rechter aert is, die heeft alle tijt lust, dat hy Godts woort mach hooren, dat de gauen des heylighen geest in hem vermeerdert moghen worden, dat hy inde kennisse Gods mach toe nemen ende gerechtiger, reynder ende heyliger worden. Van sulcken honger ende dorst spreect ooc Christus in Matlieo: b Salich zijn Math. 5. a. 6. sy, die daer hongeren ende dorsten na de gerechticheyt, want sy sullen versadicht worden. Op alsulcke meyninge seyt ooc Christus c So wie dat van God is, die hoort Gods woort. Item in Apocalipsi Ioan. 8. d. 47. seyt de geest: d So wie dat gherechtich is, die worde noch ge- Apocal. 22. c. rechtiger, ende so wie dat heylich is, die worde noch heyliger. Aldus hongert eenen Christen altijt na Gods woort ende hem dorst na de gerechticheyt, want hy heeft groote soeticheyt ende vruecht rsalm. 19. b. daer in, gelijck als Dauid seyt: e De Getuychenissen des Heeren 10. zijn oprecht, sy // zijn costelijcker dan gout ende edel ghesteente, Fol. 195', sy zijn soeter dan honich ende honichseem. Noch eens seyt de selfde Propheet: f O Heere hoe soet zijn uwe reden mijnen monde, Psalm. 119,n. ia meer dan honich mijnder kelen. 103 Aldus comen nv de voorgeschreuen woorden Iesu Christi ende Iesu Syrachs oft Ecclesiastici ouer een: in dier manieren, dat Christus spreect vande eewighe versadinge, die alleenlijc inde toecomende werelt behoort, ende gheschieden sal. Maer Ecclesiasticus seyt vanden honger ende vanden dorst die de Christenen hier in dit leuen na de gherechticheyt hebben. Nv willen wi met Gods hulpe noch sommige ander Spruecken der Schrift verclaren, de welcke van sommighen seer wonderlijck ende seltsaem bediet, ende op eenen vreemden sin ghetoghen oft getrocken worden. De Patriarch Iacob seyt. g Ic hebbe den Heere van aensicht tot Genes. 32. e. aensicht ghesien. De Apostel seyt: h Niemant en heeft God oyt gesien : 28. Ten eersten soo is hier te bedencken, dat God de Heere selue per- ^oan' soonlijck den Patriarch Iacob niet verschenen en is, maer het was een Enghel des Heeren, dien hy ghesien, met weleken hy gestreden, ende van wien hy geseyt heeft: Ick hebbe den Heere van aensicht tot aensicht gesien. Ende dat is ghemeyn inder Schrift, dat de Enghelen, na dien sy Sentboden ende Dienaers Gods zijn, so staen X. 20 sy inde stede Gods, ende spreken in zijnen persoon, ende dat van wegen haers wercks ende ambachts dat sy wtrechten. Also sprac Exod. 3. a. 6. de Engel des Heeren tot Mosen by dat bosch: a lek ben de God Fol. 195uwer // Vaderen, de God Abrahams, de God Isaacs, ende de God lacobs: Dese woorden en heeft niet selue persoonlijc de IIEERE, maer den Engel in den persoon des HEEREN gesproken: Want Actor. 7.d.30. also seyt Stephanus, b dat de Enghel Mosi by den doornbosch verGalat. 3. c, 19. scheen, ende met hem op den berch Sinai gesproken heeft, c ende dat de wet door der Engelen dienst gegeuen is: Dit selfde betuycht Exod. 19.C.18. ooc Paulus: Ende nochtans seyt de schrift ^ dat de Ileere vanden hemel neder ghecomen is, in een vier op den berch Sinai, ende Exod. 20. a. 1 heeft de wet gegeuen, ende also gesproken. e Ic ben de Heere v Godt, die v wt Egipten lant wt den diensthuyse van Pharao geuoert heb. Also en is de Heere niet persoonlijck vanden hemel neder gecomen, maer eenen Engel inde stede des Heeren, ende heeft van weghen des Heeren de wet Mosy ouer geleuert. Also ist ooc Exod.33.C.11. een Engel geweest, die de Aertsch vader Iacob gesien heeft, Want Moses heeft den Heere oock van aenghesicht tot aenghesicht gesien, ende met hem gesproken, nochtans heeft hy totten Heere geseyt. Laet my uwe heerlijckheyt sieD. Maer de Heere heeft tot hem gesproken ende gheantwoort: Ghy en cont mijn aensiebt niet sien, want gheen mensche en sal my sien ende leuen: Ende de Heere Exod.33.c.21. sprack voorder, f siet daer is een plaetse by my, daer sult ghy op den steen treden. Wanneer nv mijne heerlijckheyt voorby gaet, soo sal ick v inde cloue oft splete des steens leggen, ende ic sal mijn hant op v houden tot dat ic voorby ben, ende wanneer ick mijn hant van v doe, so sult ghy my achter na sien, maer mijn Fol. 196aensicht en sal niet // gesien worden. Om dier oorsaecken seyt oock Ioannes, dat niemant God oyt gesien en heeft. Ende Paulus Ï.Tim. 6.C.18. seyt, ë dat God een Coninck alder Coninghen ia, ende een Heere alder heeren, die alleene heeft de onsterflijcheyt, ende woont in een licht, daer niemant toe comen en mach, den welcken geen mensche ghesien en heeft, noch sien en mach. Also comen nv de woorden des Patriarchen lacobs, ende des Apostels Ioannis wel ouer een, na dien dat de eene seyt dat hy den Heere, dat is, den Engel des Heeren van aengesicht tot aengesicht gesien heeft, maer de ander seyt, van den eewigen onsienlijcken Godt, wiens claerheyt ende heerlijcheyt met geenen vleeschelijcken ooghen ghesien en mach worden. Ende gelijc alst met dese voorschreuen sprueken der Schrift na de letter is, also isset ooc na den geest, namelijc, gelijc als God hier in voortijden een schijnsel zijnder onsienlijcker heerlijckheyt den menschen door zijne Engelen heeft laten schijnen, also heeft hi nv in desen laetsten tijt, zijn onsienlijck wesen, ende zijn Godtlijcke nature door Iesum Christum geopenbaert: a Want Christus is dat Schijnsel des Vader- 2. Cor. 4. a. 4 lijeken heerlijcheyts, ende een wtgedruct beelt zijns wesens: Waerom ColloM.l.b.15 hy oock tot Philippum sprack: b Wie my siet, die siet ooc mijnen Hebr. 1. a. 3. Vader. Also wort de onsienlijcke Godt door Iesum Christum zijn euenbeeldt, bekendt ende ghesien, Nochtans so worden de Christenen Ioan. 14. a. 9 door de swacheyt haers vleeschs behindert ende opghehouden, dat sy tot de volcomen kennisse des onsienlijcken Godts ende zijner heerlijckheyt niet comen en // mogen. c Want geen ooge gesien, ende Fol. 196 geen oore gehoort en heeft, ende in geens menschen herte en zijn Esaie.64.c.l7, gecomen de dingen die God zijn liefhebbers bereyt heeft. Ende int 1. Cor. 2. a. 9, Boec der wjjsheyt staet gheschreuen: Wat mensche mach den raetslach Gods weten ? Oft wie mach ghedencken wat Gods wille is: Want aller menschen gedachten zijn moeyelijck, ende alle onse wetenheyt ende voorsichticheyt zijn onseker: d Want dat dootlijc ende sterflijck Sapient. 9. b. lichaem beswaert de siele, ende de aertsche wooninge trect het 15. verstant van die vele gedachten, onder hem tot aertsche dingen. Geheel swaerlijck connen wy weten de dingen die op aerden geschieden, ende met grooten arbeyt vinden wy de dingen die wy voor ons hebben, wie sal dan de dingen die inden hemel geschieden gronderen')P etc. Waerom ooc de Apostel seyt: e O welcke een Rom. ll.d.33 diepheyt der rijekdommen, der wijsheyt ende der kennissen Gods, hoe ongrondelijck zijn zijne ordeelen, ende hoe onuindelijck zijne wegen. Daerom so seyt ooc de selue Apostel: 1 Onse kennisse en l.Cor. 13.b.9. is maer een stuckwerck, ende ons propheteren en is niet meer dan een stuckwerc, maer als dat gene dat volcomen is, comen sal, dan sal dat stuckwerc ophouden. Nv sien wy als door eenen spieghel in een doncker woort, maer dan sullen wy van aensicht tot aengesicht sien. Wt dese woorden ist claer genoech te verstaen, dat wy God in meerder claerheyt sien ende bekennen sullen dan wy nv ter tijt doen, gelijck als oock Ioannes seyt: g dat wi Christo l.Ioan. 3.a.2. in zijn verschijninge gelijc sullen worden, want wi sullen hem sien ghelijck hy is. Daerom dwalen sy ganschelijc, die wt de voorge-// noemde spruecken des Patriarch Iacobs willen inuoeren: ende daer Fol. 197 mede bewijsen, dat een mensche in dit leuen tot een volcomen kennisse Gods soude moghen comen. Ende dit willen sy met sommighe schriften beweren 2), namelijc met de woorden des Propheets Esaie: h Sy sullen alle van God geleert zijn. Item, ' Dit is mijn E®aie-54.c.l3. Testament, dat ick met haer maken sal, seyt de Heere: lek sal j^erem- 31. e. mijn Wet in haer sinnen geuen, ende in hare herten schrjjuen, Hebr.lO.b.16, 1) Gronderen, d.%. doorgronden. 2) Beweren, d. i. bevestigen (bewahren). ende ick sal haren God zijn, ende ai mijn volek. Niemant en sal zijnen naesten leeren, noch zijnen broeder, ende segghen: Bekent den Heere, Want sy sullen my alle bekennen, vanden cleynsten totten grootsten, etc. Oock brengen sy by, dat in de Openbannge Apocal. 21. d. Ioannis gheschreuen staet, a dat de Stadt, nameljjc, dat hemelsche 23. Ierusalem, geen Sonne noch Mane en behoeft, dat die haer schijnen, want de heerlijcheyt Gods verlicht haer, ende dat Lam is haer licht. Dese Schrift bedieden sy also, dat een Christen in deser tijt so verre comen can dat hy geen leere noch vermaninge en behoeft, maer Godts woort is in zijnder herten geschreuen, ende hy wort inwendich door den geest, sonder wtwendich woort geleert. Maer wy seggen, dat de Christenen altijt Godts woort moeten hooren, daermede gheleert ende vermaent worden, so lange als sy leuen, Esaie. 40. a.8. b Want Gods woort blijft inder eewicheyt allen geloouigen, tot l.Petr. l.c.25. een cracht Go(jS) ende tot de eewige salicheyt, maer allen ongeMat/öMS loouigen tot een ordeel ende getuygenisse: c Want Hemel ende 24. c!35. ' ' Aerde, seyt Christus, sullen vergaen, maer mijn woorden en sullen Fol. 197niet vergaen. // Ende Dauid seyt: <* Heere, ghy hebt uwe rechten Psalm. 119. m inder eewicheyt gegront. 89 Yoorder seggen wy, dat een Christen alle tijt genoech heeit te leeren in Gods woort: Want de Apostel seyt, dat wy moeten Ephes.4.b.l5. e wassen ende toenemen inde kennisse Gods. Item: f Ist dat hem 1. Corinth. 8. yemant laet duncken, dat hy yet is, oft dat hy yet weet, die en a- weet noch niet soomen behoort te weten, ende bedriecht hem seluen. Daerom so en moeten wy nv de voor genoemde woorden oft Schrift also niet verstaen, ia verkeeren ende verdraeyen, gelijc somEeaie.54.c.l5. mige doen. Want Christus selue bediet de eerste Spruec (si sullen alle van God geleert zijn) op alle Christgelouigen. Want die moeten alle van Godt geleert worden, sullen sy anders tot Christum comen, Ioan. 6. e. 45. ghelijck als Christus tot de loden sprack: Een yegelijck die van mijnen Vader gehoort ende geleert heeft, die coemt tot my. Ende hier op heeft Christus de spruecke wt den Propheet verhaelt, dat si alle van God geleert moeten worden. Want niemant en mach door zijn eygen verstant noch door zyn natuerlijck begrijp aen Iesum Christum gheloouen, maer hy moet van God geleert worden. Ierem. 31.d. De ander voorschreuen Spruecke, te weten, dat God seyt: Dit is 33. mijn Testament, dat ick met den huyse Israels sal maken, etc. bedieden sommighe seer wonderlijo in deser manieren, als dat de Leere des Euangeliums in deser tijt oft werelt noch sal ophouden. Maer wy verstaen dese prophetische spruecke also, dat God zijn Wet in aller vromer Christenen herten met zijnen vingher, dat is met Fol. 198'. zijnen geest, al geschreuen heeft, Iae gelijck als // God, doen hy Exod.31.e.l8. de wet door Moysen gaf, 6 bo schreef hy de geboden met zijnen vingher in de steenen Tafelen, also heeft hy dat Euangelium, dat hy ons door Iesum Christum gegeuen heeft, met zijnen heyligen geest in aller Christenen herten geschreuen, ende daer in gegeuen. Hier af seyt Paulus totten Corinthen: a Ghy zijt eenen Brief Christi, 2. Cor. 3. a. 3. door onsen dienst daer toe bereyt, die daer gheschreuen is, niet met inct, maer metten Geest des leuenden Godts, niet in steenen Tafelen, maer in vleeschelijcke Tafelen der herten. Aldus soo en sal Godt nv ter tijt zijn Wet noch niet eerst geuen in de herten der Christenen, maer hy heeftse met zijnen Geest daer al in geschreuen, doen hy haer leerde Iesum Christum kennen. Ooc so en is God der voorgaender sonden ende onwetenheyt der Christenen, niet meer ghedachtich, om den wille Iesu Christi, die den bitteren doot daer voor gheleden heeft ende zijn dierbaer bloet daer voor vergoten heeft. Oock so en is daer niemant onder de Christenen, (totten welcken de Schrift eygentljjck spreect) die God den Vader, den Soon, ende den Heylighen Gheest, voor de eenighe, warachtige ende leuendighe Godt niet en bekent, alsoo, dat niemandt in die saecke zijnen Naesten en behoeft te leeren, dat hy den Heere sal bekennen. Nochtans soo moeten de Christenen, die den Heere al bekendt hebben, haer onder malcanderen leeren ende vermanen, tot eenen goeden wandel, die den Euangelio ghelijckformich is, ghelijck als de Apostolen den menschen, niet alleen de kennisse Godts ende Iesu Christi, wt Gods woort, door de // cracht des heyligen Fol. 198 geests geleert, maer oock die selue totter liefden ende goede wercken, tot de stantuasticheyt in den gelooue vermaent ende verweckt hebben. Daerom zijn de voorgeroerde woorden des Propheets also niet te verstaen, als dat de Leere des Euangeliums in deser tijt onder de Christenen sal ophouden, b maer Gods woort sal blijuen, ende onder Math. 24.C.35 den Christenen geleert worden, totter tijt toe der verschijninge 1 Petr.l.d.25. ende toecoemste ons Heeren Iesu Christi, gelijck de gheheele Schrift dat genoechsaem betuycht. De derde spruecke wt de openbaringe bouen verhaelt, van de Apocal. 21.d. heerlijcke Stadt Ierusalem, die luyt nae dat rechte verstant van de 23. glorie ende heerlijckheyt des nieuwen hemelschen Ierusalems, ende van de claerheyt, die noch gheopenbaert sal worden: Want de Sonne, de Mane ende Sterren en sullen ymmers niet vergaen, so langhe als dese werelt staet, c maar in de wedercoemste Christi sullen si 2.Petr. 3 b.10 vergaen ende van hitte smelten. Want alle dingen moeten dan vernieut worden: Nieuwe Hemelen ende nieuwe Aerde verwachten wy, seyt Petrus, waer in Godt selue sal lichten, ende met zijn onwtspreeckelijcke claerheyt al verclaren, d ende alle gerechtige sullen Math.l3.e.43. schijnen gelijck de Sonne, gelijc den glants oft schijnsel des hemels, ende gelijck de Sterren eewichlijck. Aldus moetmen de Schrift wel waer nemen, ende waer sy van toecomende dingen getuycht, dat en moet op desen tegenwoordigen tijt niet bediet worden: want vele zijn daer door bedrogen. Iae na dien dat sy sommige Spruecken wt Esaia ende Apocalypsi op Fol. 199 \ desen tijt, ende op de tegen-//woordige Ghemeynte hebben willen bedieden, die doch eygentlijck spreken van de toecoemstige claerheyt ende heerlijcheyt des hemelschen Ierusalems, (hoe wel dat sulcx hier inden gheest begint) so zijn sy door alsulck een mis verstant so verre gecomen, dat sy den Apostolen in de wijsheyt verre hebben willen te bouen gaen, De Heere behoede ons voor alsulcken mis verstant in de Schrift, ende geue ons waerachtige gheestelijcke wijsheyt, ende een ootmoedich herte, tot zijnen prijs ende tot onser salicheyt, Amen. Ldus hebben wy nv ons verstant vande Hutte oft Tabernakel J\ Mosi geopenbaert, ooc sommige Figueren ende Spruecken der Schrift, die na de Letter teghen malcanderen schynen te luyden, eensdeels verclaert ende ouer een gebracht, so vele als ons van God gegeuen is, ende noodich is geweest van de sake te schrijuen. Ende wy verhopen, dat wy de simpele oft eenuoudige Waerheyt geraect hebben, ende niet meer geschreuen, dan metter Euangelischer ende Apostolischer schrift door de genade Gods bewijslijck is: Ende wy sagen geerne, dat een yegelijck, die hem des Euangeliums beroemt, by de salichmaeckende Leere Iesu Christi ende zijnder Apostolen onbeweechlijck bleue. Want Godts woort is seecker ende warachtich, maer des menschen verstant is bedriechlijck. Daerom so hebben ooc sommige so seer ghefaelgeert oft ghemist, om dat Fol. 199'. sy by de Apostolissche wtlegghinghe des // Tabernakels niet en zijn ghebleuen. Oock bidden wy alle Broeders door de ontfermherticheyt Godts, dat sy dese onse Schriften ten goeden willen aennemen, als die tot onser alder leeringhe ende vermaninge gheschreuen zijn. Want wy en soecken niet onse eygen eere, maer wy houden ons seluen voor arme ende onnutte knechten Iesu Christi, ende voor Broeders aller Christgeloouighen, met welcken wy gemeynschap ende eenicheyt in den heyligen Geest begeeren te houden inder eewicheyt. Ende dat wy tegen de vreemde leeringe ende wtlegginge der Hutten Mosi geschreuen hebben, dat is geschiet om alle misuerstant oft onuerstant ter neder te leggen, ende vrede onder de broeders te De Besluytinge. soecken ende te brenghen, so veel als in ons vermogen is. a Maer Ï.Tim. l.c. 17 God die alleene wijs is, b ende zijne wijsheyt den eenuoudigen ende bMath.ll.e.25 ootmoedigen openbaert, die leere, stercke, ende trooste ons met zijnen heyligen Geest, op dat wy tot aent eynde by de waerheyt des Euangeliums stantuastich moghen blijuen. AMEN. D. P. // (I in a n ber iFo1 200r-i weöcröcboorte cnöe nieuwe Creatueie ccn cottc vermanin» tje cnt>c acnwtlstnije wt fc UciJliijbc scbrift. Door H>. B>. 3oan.3.a. 3. Ccn sx; saccfcc fat ïcmant van niciia gbebo» ten wort. so cn macb bij fat IRtjc» fcc Oofs niet sten. 2. Ccttnt. 5.C.17. | ©at Oufc is rerjaen, stet. bet ts al ntcu gbcworten. ©aerom tst saecKe fat Setnant tn tfbiisto 3ceu is, fie ts een nieuwe Cre< atuere. // Fol. 200 De Groete. De eewighe almachtighe ende bermhertighe Godt gheue v zijn l.Petr. 5.b.l0 genade door Iesum Christum zijnen eenighen gheboren Soone, Ephe8.3.c.l4. onsen Heere ende Salichmaker, ende wil v stereken, becrachtighen, Titum. 3. a. 4 en(je vemieuwen aen den inwendi- gen mensche, door zijnen heylighen Gheest, tot prijse zijns naems, ende tot uwer sa- licheyt. AMEN.// Vande Wedergheboor- te ende nieuwe Creatuere een corte vermaninge. FoL 201 \ LIeue Broeders ende Susters in den Heere, daer beroemen haer nv ter tijt veel menschen van de Nieuwe geboorte, sy clappen veel van de nieuwe Creatuere, ende comen altijt met de spruecke Pauli voort, a als dat in Christo Iesu noch besnijdenisse noch onbe- Galat. 6. b. 15 snijdeniese oft voorhuyt yet ghelt, maer alleen de Nieuwe Creatuere. Maer aen weynigen wort de rechte wedergeboorte ende aert der nieuwer Creatueren beuonden, maer den erchlistigen ende bedrieghelijcken Satan, b die hem in een Engel des lichts veranderen can, 2.cor.ll.b.10. die vertoont hem met grooter macht in zijne Dienaers, die in eenen schoonen schijn voortcomen, ende spreken met hoochuliegende ende hoochmoedige woorden van Godlijcke ende geestelijcke saken (nochtans al in geueynstheyt) ende gloriëren veel van de wedergeboorte, van de nieuwe Creatuere, ende vanden waerachtigen inwendigen wesen : waer door sy by sommige een heerlijc aensien hebben, want sy betooueren ende verblinden haer de oogen met verbloemde oft vercierde woorden, ende met eenen schoonen schijn der valscher vromicheyt. Daerom so worde ic wt Christelijcker liefden ghedrongen, v voor alsulcke valsche Christenen ende Seynboden des Satans te waerschouwen, ende door Gods genade v een weynich vande wedergeboorte ende nieuwe Creatuere te schrijuen, ende dat aen te wijsen, hoe dat niet een yegelijc // die hem der wedergeboorten beroemt, Fel. 201'. ende veel van de Nieuwe Creature clapt, daer om een nieu mensch is wt God geboren, c maer wie dat der Godtlijcker aert, dat d wesen 2. Petr. l.a. 4 Iesu Christi, de cracht ende eygenschap e des heylighen Gheests dHebr.3.b.l4. deelachtich is gheworden, t hem den euenbeelde Iesu Christi ghe- ® Ioan>4-blijck stelt, in alder gelatenheyt, ghehoorsaemheyt ende gherechticheyt R0m. 8. d. 25. Godt dient, somma die een recht geloouich Christen is, die is een nieu mensche, ende een nieuwe Creature in Christo Iesu. Daerom so ist van nooden te besien, hoe dat de wedergheboorte toegaet, van waer sy coemt, waer door si geschiet, hoe crachtich dat sy is, ende wat vrucht dat sy voortbrengt. Genes. l.d.26. Ten eereten soo moetmen aenmercken, * dat Godt den eersten 5.a. l. mensche na zijnen beelde ende ghelijckenisse geschapen heeft, geljjck 2^apient. 2. d. heylige Schrift op veel plaetsen aenwijst, namelijck, dat Godt Syrach. 17.a. iQden begintsel den mensche gheschapen heeft totten eewigen leuen, 9. tot een oprecht onsterffelijck ende Godlijck wesen, iae totten beelde Iacobi. 3. b. 9. en(je ghelijckenisse zijns eenigen geboren Soons Iesu Christi. Want Sapient. 7. e. die is dat b schijnsel des eewighen lichts, een schijnsel der eeren 2®- Gods, c een euenbeelt zijns wesens, een spiegel der Godlijcker claerheyt, Colloss /b^lö' en(^e een beelt des onsienlijcken Gods. Daerom als Philippus van Hebre. l.a.3. Christo begheerde, dat hy den Yader mochte sien, so antwoorde Ioan. 14. a. 9. hem Christus ende sprac: d Hebbe ick dus langhe by v ghoweest, ende en hebt ghy my noch niet ghekent? Philippe wie my siet, die siet oock mijnen Vader. Fol. 202r. Aldus is Christus Iesus dat Beelt // Gods, na dwelcke Adam Genes. 3. a. 6. van Godt gheschapen is. e Maer de mensche en is in zijn eerste scheppinge niet ghebleuen, ende heeft Godts gebot ouerghetreden, Ephes. 2.a,4. ende is daer door inden doot ende verderuinge gecomen, f maer God die daer rijc is van bermherticheden, nae zijn groote bermherticheyt heeft hy hem ouer den veruallen ende verdoruen mensche Genes. 3.C.15. ontfermt, ende heeft hem een troostelijcke belofte gedaen, e vander vrouwen zade, van zijnen eenigen gheboren Sone Christo Iesu, als vanden toecomenden verlosser ende Salichmaker des menschelijcken Colloss.l.b 13. gheslachts: h De welcke vanden Duyuel ende alle Tyrannisschen Ioan. 3. b. 14. ghewelde, verlossen soude, » alle die in hem gheloouen. 11. c. 25. Door dese belofte, ia door dit genadenrijcke Euangelium van Christo Iesu, is de mensche wederom vertroost, ia vernieut geworden, na dat beelt Gods, ende wedergeboren totten eewigen leuen. Want Godt heeft inden begintsel eygentlijc gewilt, ende wil als noch tot deser tijt alsulcdanigen mensche hebben, die hem gelijckformich is. Daerom heeft hy ooc inden beginsel den mensche na zijnen beelde ende tot zijnder gelijckenisse geschapen, gelijck Sapient. 2. d. als gescreuen staet: j God heeft den mensche geschapen toten 23- eewigen leuen, ende tot een beelt, dat hy soude zijn gelijck als hy (te weten God) is. Na dien de mensche van God den Vader na zijn beelt ende gelijckenisse, dat is, tot een beelt ende na de gelijckenisse Christi Rom. 5. o. 18. geschapen is, k ende na zijnen val wt genade door de gehoorsaemheit ende gerechticheit des soons Gods wedergebracht is, daer om Fol. 202r. so moet oock een yegelijck mensche, // (als hy tot zijnen verstande gecomen is, ende goet ende quaet can onderscheyden) door de verlichtinge, werckinge ende verclaringe des heyligen Geests, tot een nieu Godlijck wesen, Ia tot de gemeynschap ende gelijckenisse Iesu 2. Cor. 3.C.18. Christi weder geboren, ' ende tot des seluen Beelt verclaert worden, vande eene claerheyt totter ander (nochtans al vanden Geest des Heeren) ende also wederom opt nieuwe na den Beelde Gods, ende tot zijnder gelijckenisse gheschapen worden, door Christum Iesum inden heyligen Geest. Daerom sprack Christus tot Nicodemum: » Voorwaer, voorwaer Ioan. 3. a. 3. seg ick v, ten sy sake dat yemant van nieus geboren wort, hy en mach dat Rijcke Godts niet sien. Ende noch eens: Yoorwaer, voorwaer so seg ick v, ten sy sake dat yemant geboren worde wten water ende wten Gheest, hi en mach in dat rijcke Gods niet comen. Dese woorden Christi mach een yegelijc wel ter herten nemen, na dien dat hy dat rijcke der Hemelen so opentlijc ende geheel af seyt'), allen den genen, die niet van nieus geboren en worden, dat is, die b den ouden mensche met sinen wercken niet Ephes. 4.c.22. af en leggen, ende weder aentrecken den nieuwen mensche die na Collos«.3.a.l0 God geschapen is in oprechter gerechticheyt ende waerheit, ende ooc vernieut worden tot de kennisse ende gelijckenisse van dien, die haer geschapen heeft. Maer hoe dat dese wedergheboorte ende vernieuwinge geschiet, dat getuycht de Apostel Petrus met dese woorden: c Ghy zijt l.Petr.l.d.23. wedergeboren, niet wt verganckelijcken, maer wt onuerganckelijcken zade, te weten, door dat woort des leuenden Gods. Hier mede accordeert Iacobus, ende seyt: // d Alle goede ende volcomen gauen Fol. 203r. comen van bouen neder, vanden Vader der lichten, by welcken Iacob. 1. b.17. geen veranderinge noch wisselinge des lichts ende der duysternissen is, die heeft ons na zijnen wille gebaert door dat woort der waerheyt, op dat wy souden zijn de eerstelingen zijnder Creaturen. Ende Paulus schrijft tot Titum, dat God ons salich gemaect heeft, door Tit. 3. a. 5. dat bat der wedergeboorten ende vernieuwinghe des heyligen Geests, den welcken hy rijckelijcken ouer ons wtghegoten heeft door Christum Iesum, op dat wy door zijn genade gherechtueerdicht, Erfghenamen souden worden des eewighen leuens na de hopinge. In dese voorschreuen woorden hooren wy dat de wedergeboorte des menschens door dat woort der waerheit geschiet, ende zijn vernieuwinge door den heyligen Geest, in sulcker manieren, als dat alle die wt dat ghehoor des Euangeliums, door de medewerckinge des heyligen Geests, in Christum Iesum den eenigen geboren Sone des leuendigen Gods, onsen Heere ende Salichmaker geloouen, die zijn wt God geboren, verlicht ende geleert van den heyligen Geest, ende zijn Gods kinderen, gelijc Paulus bekent met dese woorden: e Ghy zijt al te samen Gods kinderen door dat gelooue in Christum Galat. 3. d.26. Iesum. Ende Ioannes seyt: f So veel alsser Christum ontfangen Ioan. l.a. 12. 1) Af seyt, d. i. ontzegt. hebben, dien heeft hy macht gegeuen kinderen Godts te worden, den genen die in zijnen naem geloouen: Welcke niet vanden bloede, noch vanden wille des vlees, noch vanden wille eens mans, maer l.Ioan.5.a l. wt God geboren zijn. Ende noch seyt Ioannes: a Een yegelijc die Fol. 203daer gelooft dat Iesus // is Christus, die is wt God geboren. Ende noch eens: Al wat wt God geboren is, ouerwint de werelt, ende ons ghelooue is de ouerwinninge, dat de werelt ouerwonnen heeft: Wie ouerwint de werelt, dan die daer gelooft dat Iesus Gods sone is? Wt alle desen ist openbaer, dat de wedergeboorte eygentlijck dat werck Gods inden mensche is, waer door hi van nieus geboren wort wt Gods ouermits den gelooue in Iesum Christum, inden heyligen Geest. WTant de Hemelsche Yader genereert oft baert de Iacob. 1. b.18. nieuwe Creature: b Mer dat woort des Hemelschen Vaders is dat c Petr. l.d.23. c zaet, wt welcken de nieuwe Creature gebaert wort, d ende de l.Ioan. 3. b.9. heylige Geest vernieut, heilicht ende onderhoudt de nieuwe Creatuere d Tit. 3. a. 5. }n een G0(jijjck we8en. Daerom so is oock sodanighe wedergeboorte een crachtich ende vruchtbaer werc Gods, als dat daer coemt vanden Almachtigen ende Alderhoochsten God door Iesum Christum inden heyligen Gheest. Yan dese cracht ende vrucht der wedergheboorten seyt de Apostel Iacob. l.b. 17. Iacobus, te weten, dat de Christgeloouigen wt God den Yader der lichten, door zijn woort gebaert worden, tot eerstelingen zijnder Creatueren. Maer wat dat woort eerstelinck bediet, dat is ons door de Figuere des ouden Testaments, van de eerste vruchten, die den Heere gheheylicht waren, claer ghenoech afghefigureert oft afghebeelt. Want gelijck als in Israël de eerste vruchten den Heere gheheylicht waren, ende hem geoffert worden, also zijn oock de Apostolen de eerste gheweest, die van Christo Iesu totten ghelooue Fol. 204 \ ende Apostels ambacht beroepen zijn: Waerom sy // oock sonder alle twijfel de grootste ende heerlijckste gauen des heyligen Geests Rom. 8. c. 23. ghehadt hebben, ghelijck als Paulus totten Romeynen schrijft, dat niet alleen de Creatuere, maer oock wy (spreect hy) wy die des Gheests eerstelinghen oft eerste vruchten des Gheests hebben, ver* suchten by ons seluen, ende ons verlangt na de kintschap, ende Ephes. l.a.4. verwachten op de verlossinghe ons lichaems. Tit. 2. b. 14. Daer na soo zijn oock alle Christenen een sonderlinge ') volc el.Petr.l.c.19 Gods, wt alle menschen vercoren, * ghecocht met dat dierbaer l.Cor. 6.b.l2. bloet des Lams Iesu Christi, ende f gheheylicht door den heylighen Geest, Godt tot eenen soeten rueck ende welbehagenden offer: Ende daerom so worden sy ooc de eerstelingen der Creatueren 1) Sonderlinge, d. i. afzonderlijk. Gods genoemt, gelijck ooc Ioannes inde Openbaringhe ghetuycht met dese woorden: a lek sacli een Lam staen op den Berch Sion, Apocal,14.a.l. ende met hem hondert ende vierenveertich duysent, die hadden den name zijns Vaders geschreuen aen haer voorhoofden. Ende ick hoorde een stemme vanden Hemel als een stemme veelder wateren, ende ghelijck een stemme van eenen grooten donder. Ende de stemme die ic hoorde, was als de Herpenspeelders, die op haer Herpen spelen ende singhen gelijck een nieuwe liet voor den stoel Godts, ende voor de vier Dieren, ende voor dat Lam. Ende niemant en mochte dat liet leeren, dan alleen de hondert ende vier en veertich duysent, die ghecocht zijn vander Aerden: Dese zijnt, die met Vrouwen niet besmet en zijn gheweest, want sy zijn Ionckvrouwen ofte Maechden, ende volghen het Lamme nae, waer dattet henen gaet. // Dese zijn ghecocht wt den menschen tot eerste- Fol. 204». linghen God ende den Lamme, ende in haren mont en is geen valscheyt oft bedroch geuonden: Want sy zijn onstraffelijck voor den stoel Gods. Wt alle dese woorden ist claer, welcke de eerstelingen der Creatueren Gods zijn, namelijc, b die met Christo Iesu dat Lam Godts opten 4.Esdr.2.f.42. Berch Sion staen, dat is, in zijn Gemeynte zijn, geteeckent aen Heibre.l2.^22 haer voorhoofden metten naem des Hemelschen Vaders, dien sy in ^oca ' rechten gelooue bekennen, diens naem sy dragen, dien si sonder ophouden louen, ende singen een nieu liet: Want sy spreken met nieuwe tongen, ende hebben eenen nieuwen geest: Sy zijn ooc Ionckvrouwen oft Maechden, een reyne Bruyt des Lams, vanden Hemel neder ghedaelt, ende verlicht met de claerheyt Gods :<= Sy zijn 1. Petr. l.a.2. oock wt allen mensche tot een eygen ende heylich volck van God 2. b.^9. ^ ^ in Christo Iesu vercoren. In somma, sy zijn onstraffelijck voor den p stoel Gods, ende dat wt louter oft enckel ghenade, door de verdiensten ons Heeren Iesu Christi. Daerom is oock de wedergheboorte, door welcke sodanighe eerstelinghen wt God geboren worden, een crachtich ende dadich werek Gods, ende maect den mensche een nieuwe Creatuere in Christo Iesu: Om dier oorsaken so en mach sodanighe wedergeboorte d den Deut. 1. f. 39. eenuoudigen ende onuerstandigen kinderen niet toe geeygent wor- Ione. 4. b. 11. den: Hoe wel sommige sulex doen: tot welcke men met alder bescheydenheyt spreken mach, ghelijck de Heere totten Saduceen spraek: « Ghy dwaelt, ende en verstaet de Schrift niet, noch de Matb.22.c.29. cracht // Gods. Want die den onmondighen, onuerstandigen ende Fol. 205r. spraeckloosen kinderen de wedergeboorte, het ghelooue ende den Doop toe eyghenen, die en moeten ymmers niet weten, wat de wedergeboorte is, wat dat ghelooue is, wat den Doop is ende bediet, iae men mach met alle recht ende reden wel van haer scgghen, het gene dat int Boeck der Wijsheyt geschreuen staet, te weten, Sapient. 15.d. a dat si onuerstandiger ende ellendigher zijn dan een kint. Want 14 sy moeten ymmers gheheel onuerstandich zjjn, die daer op staen, Deut. 1. f. 39. dat de kinderen, b die noch goet noch quaet en verstaen, souden Ioan i^a^' g,,elooue hebben> aenghesien dat het ghelooue is de <= waerachtige kennisse Gods des Vaders ende zijns eenighen gheboren Soons Iesu Christi, vanden heylighen Gheest den menschen gheleert ende inghebeelt '), ende dat wt ghehoor des Godlijcken woorts, gelijck de Rom. lO.c.17. Apostel seyt: Dat d ghelooue coemt wt dat ghehoor, maer dat Hebre. 11 a.1. gehoor is door Gods woort: Ia dat e ghelooue (seyt de Apostel) is een seker betrouwen van het ghene dat te hopen is, een clare openbaringe, ia een seker begrijpinge der dingen die niet ghesien en worden: Dat is, het gelooue is een leuendighe hopinghe, ende seker betrouwen op Godts ghenade, ende het schickt hem 2) na onsichtbare, eewighe ende Hemelsche dinghen. Na dien nv de kinderen sonder verstant zijn, ende daerom oock met Gods woort niet gheleert en moghen worden (want de Schrift spreeckt totten genen die ooren hebben om te hooren, ende een Rom. 10.b.l4. herte om te verstaen) so vraghe ick metten Apostel: f Hoe sullen Fol. 2058y gheloouen in hem, van // welcken sy niet gehoort en hebben ? Maer en geloouen sy niet, hoe zijn sy dan sonder ghelooue wt Lphes. l.c.19. Gods woort wedergheboren ? Aengesien g dat waerachtighe gelooue 2. a. 4. jn Christo Iesu eygentlijck dat werck Godts inden mensche is, Colloss.2.b.l2.waer door hy verandert ende van nieus h wt Godt geboren wort, Philipp. l.a.6. op dat hy tot zijn eyghen kennisse ghebracht, > zijn sonde ende 2. b. 13. onrecht leere kennen, die vrij voor God bekenne, daerom rouwe 1 Ioan 5 al 6n<^e 'ee^wesen drage, om ghenade bidde, ende de genade Godts iPsalm.32.a.5 betrouwen, daer en bouen God als dat opperste ende hoochste goet Math. 3. a. 6. liefhebben, met vasten ende getrouwen opsette 3), hem voort aen, Actor 2 d*37 ^°°r ^ ®ena<^e ^es ^eeren> voor dat quaet wachten, ende dat 10 d 30 8oe' doen, daermede hy God dancbaer sy, oprechte wercken der 16. d. 30. beteringhe wercke, de liefde teghen Godt ende zijnen Naesten 20. c. 21. bewijse, ende de vruchten des Gheests voortbrenge. Dit gelooue en hebben ymmers de onuerstandige kinderen niet, gelijck een yegelijck die van God geleert is, wel weet, aenghesien Deut. 1. f. 39. dat de Schrift so claerlijc getuycht, ende de daghelijcksche onderons. 4. .11. uindinghe soo opentlijck bewijst, dat de kinderen gheen gelooue en hebben. Nochtans so zijn sy salich wt ghenade door Iesum Christum, ende behaghen Godt in haerder simpelheyt ende eenuoudich wesen, Rom. 5. a.1. j ghelijck als de oude ende verstandighe door haer ghelooue Godt 1) Ingliebeelt, d. i. ingeprent. 3) Opset, d. i, voornemen. 2) Schickt hem, d. i. richt zich. behaghen. Daerom so hebben oock beyde, Christus ende Paulus, Math. 18. a. 1 de kinderen tot een exempel ende voorbeelt geset: niet dat wy l.cor. lé.c.20. kinderen int verstant sullen zijn, maer inder boosheyt, ende mannen int verstant, alle tijt acht hebbende ende merckende op der kinderen // eenuoudicheyt ende ootmoedicheyt, op dat wy ons daer Fol. 206 r. na schicken ende voeghen moghen. Maer de wedergheboorte, die wt God den Hemelschen Yader door Christum Iesum gheschiet tot een veranderinghe ende vernieuwinge des menschen, door den heyligen Gheest, die coemt den verstandigen toe, die moeten van bouen, a die moeten wten water Ioan. 3. a. 5. ende geest, b die moeten wt dat onuerganckelijcke saet, dat is, bl.Petr. l.d. door dat woort des leuendigen Gods, wedergheboren worden, c die 23 moeten door dat Bat der wedergheboorten int woort gewasschen, Ephes 5c 26 ende door de vernieuwinge des heyligen Geests verandert worden, Titum. 3. a. 5. «J die moeten den ouden Adam afleggen ende vernieut worden Ephes. 4.C.22. inden gheest des gemoets, ende aentrecken den nieuwen mensche, Colloss.S.a.lO. Iae den Heere Iesum Christum: dwelck al te samen so veel geseyt is, dat een mensche, als hy tot zijn verstant, ende tot de kennisse van goet en quaet ghecomen is, so moet hy Gods woort hooren, e hem beteren, den Euangelio gheloouen, ' op de kennisse zijns Math. 3. a. 8. gheloofs in den naem des Heeren ghedoopt worden, de gaue des Marei. 1. a. 4. heylighen Gheests ontfanghen ende vernieut worden int ghemoet, nae dat euenbeelt Godts, dat is, nae Christum Iesum, die daer is Mare. 16.b.15 een Wtdrucksel ende Sf Euenbeelt des onsienlijcken Godts, h maer Actor. 2.d.38. een Voorbeelt alder Christenen, ende > een Beghintsel der Creatue- CoUosg.l.b.15. ren Godts, door welcken oock alle nieuwe Creatueren, dat is, alle • Apocal rechte geloouige Christenen, wt God den Hemelschen vader inden 15. heyligen Gheest gebaert worden, om dat *) sy gelijckformich souden zijn, den // euenbeelde zijns eenigen geboren Soons Iesu Christi, Fol. 206'. op dat hy sy de eerste geboren onder veel broeders. Daerom so moeten wy den gheheelen handel ende wandel Christi wel aenmereken ende bedencken, i hoe gehoorsaem dat hy zijnen Philipp.2.a.5. Vader geweest is, hoe getrouwelijc dat hy zijns Vaders wille ge- Hebre. 5. a. 2. daen, ende zijn woort gesproken heeft, ia hoe dat hi alle gherechticheyt, beyde des ouden ende des nieuwen Testaments, volcomelijck veruult heeft: k Hy is na de Wet besneden, ende inden Tempel Luce. 2.e.21. gheoffert gheworden, Ia daer en is niet een letter des wets die hy niet na den sin ende wille zijns Vaders onderhouden en heeft, ghelijck hy selue seyt: 1 Ghy en sult niet dencken, dat ick ghe- Math. 5. b. 7 comen ben, om de Wet ende de Propheten te breken, ick en ben niet ghecomen om die te breken, maer ick ben ghecomen om die te 1) „Om Jat" heeft hier de beteekenis Tan „opdat". X. •21 veruullen, want ick segge v voorwaer, soo langhe ala Hemel ende Aerde niet en vergaen, bo en sal den cleynsten tittel vande Wet niet vergaen, tot dattet al volbracht is. Daer en bouen so heeft Christus oock als een rechte Middelaer des Nieuwen Testaments, ons den wech ghebaent, dien wy wandelen sullen, namelijck, hy is tot Iohannem ghecomen, heeft hem van Math. 3. b.15. Ioanne laten doopen, ende gheseyt: a Latet nv ter tijfc alsoo gheschieden, want alsoo behoort ons alle gherechticheyt te veruullen. Maer heuet Christus betaemt, dat hy met Ioannes doopsel ghedoopt is gheworden, hoe veel te meer behooret ofte betamet ons dan, dat wy met den Doop Christi ghedoopt worden P Maer dat is den Doop Fól. 207 r. Christi, // b dat wy van Christo inwendich metten heyligen Geest Matt. 3. b. 12. ende vier, c maer wtwendich van eenen oprechten Sevntbode Christi T Q J oo cmath 28 °P kennisse van ons eyghen gelooue, inden naem des Vaders, 19 ' ' ende des Soons, ende des heyligen Geests gedoopt worden. Daerom Marc.l6.b.l5. 80 dwalen sy, ende faelgeren oft missen den rechten Middelwech, beyde die, die den inwendigen Doop alleen drijuen, ende den wtwendigen verachten, ende oock die, die op dat wtwendich Teecken alleen sien, ende dat betekende oft dat waerachtich inwendich wesen Hebr. ll.b. 6. vergeten: Want gelijck sonder dat ghelooue, sonder de weder¬ geboorte, sonder den heyligen Geest, ende sonder dat oprecht Christelijck wesen, niet met allen voor God geit, also moeten ooc de wtwendige Teeckenen (diemen Sacramenta noemt) gelijc Doop ende Auontmael, ende wat de ordeninge des Heeren meer is, in vollen gebruyc gaen, ende niet versuymt, noch cleyn geacht worden. Want de eewige wijshei t Christus Iesus en heeft niet een woort te vergeefs ghesproken, ende de d mensche leeft by eenen yegelijcken woorde, dat wt sinen monde voortgecomen is. De e eenige geboren sone des Alderhoochsten en heeft niet anders gedaen, dan hem zijn Vader beuolen heeft, ia al wat Christus Iesus geleert ende geboden heeft, dat is sonder eenich twijfel den volcomen wille ende raet Gods, namelijck, dat heeft de eewige ende alleen wijse God door Christum Iesum (f die daer is de wonderlijcke Raetgeuer) besloten, ende door zijnen heyligen Geest ons geopenbaert. Daerom so en mogen wy ooc niet anders beginnen noch voleynden, dan ons Christus Iesus geleert ende tot een voor-//beelt ghedaen heeft: Want g hy is dat beginsel ende dat eynde alder dingen: h Hy is den Hertoch ons geloofs, op welcken wy moeten sien: ' Hy is een waerachtich licht inde werelt gecomen, op dat wy hem souden nauolgen: j Hy is den eenigen wech totten Vader: k Hy is de rechte duere totten Schapen: Wie dat door hem ingaet, die coemt totten rechten schaepstal, ende vint de weyde des eewigen leuens: Maer soo wie dat door hem niet in en gaet, maer climt Deuter. 8. a.3. Matt. 4. a. 4. eloan. 3.b.ll. 7. b. 16. 8. c. 28. 12.f. 49. 14. a. 10. Esaie. 9. b. 5. Fol. 207 \ Apocal. l.b.8 22. c. 23. hHebr.l2.a.2. Ioan. 1. a. 4. 8. b. 12. 9. a. 5. 12. f. 46. j Ioan. 14. a. 6 kloan. 10.a.7 andersins in, dat is een dief ende moordenaer, gelijck Christus selue seyt: Maer die en gaen niet door Christum in, maer climmen als Dieuen ende Moordenaers door een ander plaetse in, de welcke door eenen anderen wech ende middel salich willen worden, dan door Christum Iesum alleen, oft die op een ander maniere Godt willen dienen, dan sy van Christo Iesu ende zijn Apostolen een ghebot, leere ende exempel ontfanghen hebben. Want buyten Christo Iesu en is noch wijsheit noch gherechticheyt, noch heylicheyt, noch salicheyt, noch waerheyt, noch leuen. Daerom soo seyt Ioannes, a dat soo wie den Sone heeft, die heeft dat leuen: Maer so wie Ioan. 3. d. 36. dat den Sone niet en heeft, die en heeft dat leuen niet, ende den toorn Gods blijft op hem Item, so b wie dat ouertreet ende en 2. Ioan. b. 9 blijft niet in de leere Iesu Christi, die en heeft gheenen Godt. Maer wie daer in blijft, die heeft beyde den Vader ende den Sone. Dit hebbe ick also van Christo Iesu int corte verhaelt: eensdeels mijn broeders ende susters tot een vertroostinge ende versekeringhe, dattet de waerachtighe genade Gods is, waer in ghy staet, ende den rechten // wech is, waer op dat ghi wandelt, so lange, als Fol. 208'. ghy Christum nauolcht: ende oock eensdeels om mjjn broeders ende susters te waerschouwen voor de lichtueerdige geesten, die in deser tijt opstaen, ende haer veel vande nieuwe Creatuere beroemen, ende zijn doch inden gront rechte geueynsde opgeblasen menschen, stoute verachters der woorden ende geboden Christi, die den rechten wech verlaten hebben, ende volgen nae den wech des afualligen Israels, sy dienen Baal, de hoerachtige Iesabel tot een welbehagen, ende sy huychelen oft loopen met de werelt om des buycks wille. Want den Doop, c die Christus Iesus selue ingeset heeft, ende Math 28.C.19. vanden Apostolen so neerstelijck ghebruyckt, daer toe so hooghe Mare. 16.b. 15. inde Schrift gepresen wort, dien en achten sy niet: d Dat Auont- Math 26.C.25. mael des Heeren, dat een gedenckteeken zijns lijdens ende doots, 2.cor. lO.c 16. Ia dat een geestelijcke ghemeynschap zijns lichaems ende bloets is, dat en geit by haer niet: e Dat voetwaaschen, dat de Heere Iesus Ioan. 13. a. 4. Christus selue ghedaen, ende zijne Discipulen na te doen, ende zijn exempel na te volgen, so neerstelijck beuolen ende gheboden heeft, dat is schier oft by na als sotheyt by haer gerekent oft gheacht: f Den Euangelischen Ban, sonder welcken de Gemeynte Hath.l8.b.l5 Gods niet bestaen en mach, die is haer eenen schimp ende spot. ^^Cör.5^ . ^ Ende wat sal ic meer seggen ? sy versmaden alle salichmakende ' e8sa " 'a leere ende ordinantie des Heeren Iesu Christi, ende sy zijn so wijs, soo verstandich, ende geestrijck in haer eygen oogen, ende achten haer seluen so vol van dat waerachtighe inwendige wesen, dat sy meynen ende oock ombeschaemt seggen, dat sy de wtwendige // Fol. 208Ceremonien niet en behoeuen (want also noemen sy de insettinge ende ordinantie des Heeren) te onderhouden. Sapient. 2. d. Aldusdanige dingen worpen si voor ende dwalen, want haer 21- boosheyt heeft haer verblint, also, dat sy Godts heymelijcke wijs- Syrach. 1. d. heit (a die den godloosen eenen verborgen schat is) niet en be32 kennen: ende en sien oock niet, dat sy aireede vanden Duyuel oueruallen, bedrogen, ia geheel in hooueerdicheyt, daer toe in onghelooue ende in grooter ondancbaerheyt tegen God verdroncken zijn, also, dat sy ooe des Euangeliums versadicht ende moede zijn, dat iuecken inde ooren gecregen hebben, ende zijn luysterende geworden om wat anders ende nieus te hooren, sy connen oock aireede (gelijck als sy haer laten duncken) Rechters ende Meesters zijn ouer Christum Iesum ende ouer den heyligen Geest, want sy verachten zijn leeringhe, ende beroemen haer, dat sy niet en behoeuen zijn insettinghe te onderhouden. Och waer toe zijn doch dese ellendige arme menschen gecomen, dat sy haer bouen God den Heere willen setten P wat willen sy doenP waer willen sy blijuen, als de Heere haer besoecken sal P Matt. 25. a. 1. b Sy laten haer nv wel duncken datse wijse ende cloecke Ionckvrouwen oft Maechden zijn, ende olijs ghenoech in haer Lampen hebben, maer als de Bruydegom comen sal, soo sullen sy staen als sotte Ionckvrouwen oft Maechden die geen olie en hebben, ende daerom en sullen si ooc metten Bruydegom tot zijnder hoochtijt Math.25.c.24. niet mogen ingaen. c Sy houdent nv voor groote cloecheyt (gelijct de luye ende schalcke knechten aert is) dat sy haers Heeren ghelt Fol. 209r. inde Aerde // begrauen, maer als de Heere comen sal, ende rekenschap van haer eyschen sal, soo sullen sy een sware uententie hooren, ende met grouweljjcken straffe gestraft worden, om dat sy haers Heeren geit verborgen, ende niet op woecker aengeleyt noch Apooal.3.c.l7. winninge daer mede gedaen en hebben. d Sy zijn ooc euen gelijc, als de Gemeynte tot Laodicea was, die daer sprack: lek ben rijc ende rijck gheworden, ende en behoeue niet, ende en wiste niet dat sy elendich was ende iammerlijc, arm, blint ende bloot. Daerom haer van den Heere geraden wort, datse gout van hem coopen soude, dat met vier doorviert ware, op dat sy rijc mochte worden, ende dat sy witte clederen soude aendoen, op dat de schaemte haerder blootheyt niet openbaer en soude worden, ende dat sy haer oogen soude saluen met oogen salue, op dat sy sien mochte. Dese woorden souden sy met alle recht ende redelijcheyt van geheelder herten, ende met aller neersticheyt ter herten nemen, die nv so rijc van Geeste zijn, dat sy meynen ende seggen, sy en behoeuen niet met allen, ende en bekennen haer eyghen ellende ende iammer niet. Nv souden sy noch hooren den raet des Heeren, ende coopen van hem dat reyne, ende met vier door geloutert gout zijns Goddelijcken woorts, a de edele ende dierbare peerle der Math. 13.f.45. Euangelischer waerheyt, op dat sy rijck int ghelooue mochten worden. •> Nv souden sy den ouden Adam aflegghen, c de werelt Colloss. 3. a.9. ende alle wat daer in is, door haren ghelooue ouerwinnen, op dat I°an' 5. a. 4 de Heere haer met witte clederen mochte becleeden, soo dat sy voor hem in zijnder // toecoemste niet te schanden en worden. Fol.209'. NV souden sy haer oogen te rechte saluen met ooghen salue, op Apocal.3.d.l8. dat sy mochten sien ende mercken e dat Gods rijcke niet en staet l.Cor. 4.c.20 in woorden, maer inde oracht ende daedt, ende dat daerom alle hooch pochende oft hooch schijnende woorden, ende alle schoonen clap van de Nieuwe Creatuere, ende van dat inwendige wesen voor den Heere niet en ghelt, wanneer datmen noch in dat oude wesen des vleeschs blijft ende wandelt, f De loden beroemden haer oock Ioan. 8. c. 33. teghen Christum, dat sy Abrahams saet waren, ende eenen Vader hadden, te weten God, maer watantwoorde Christus haer: Waert ghy Abrahams kinderen, so sout ghy Abrahams wercken doen, ende waer God v Yader, sou sout ghy my lief hebben, want ick ben van God wt gegaen. AIso ist ooc onnut, ia eenen grouwel voor God, dat dese verachters Christi ende zijns woorts, haer beroemen van dat inwendige wesen ende der Nieuwer geboorten, na dien sy niet willen doen, dat Christus Iesus selue gheleert, gheboden ende gedaen heeft. Daerom so is ooc haere beroeminge geheel ydel ende valsch. Want waren sy nieuwe Creatueren in Christo Iesu, 8 so souden sy dat beginsel Hebr. 3. b. 14. zijns wesens tot aent eynde toe vast behouden. Maer dat wesen Christi is den Godlijcken aert ende dat oprechte nieuwe wesen (dwelck is gherechticheyt, heylicheyt, waerheyt, ghelooue, liefde, vriendelijckheyt, ende alle goede duechden) dat de Heylige Geest in ons aenrecht, Maer dat beginsel des Christelijcken wesens in ons, Math. 3. a. 7. is, h dat wy warachtighe beteringhe des // leuens doen, oprechte Fol.210'. wercken ende vruchten der beteringe voortbrenghen, den Euangelio geloouen > ende op de kennisse ons geloofs, inden Naem des Vaders, Math.28.c,19. ende des Soons, ende des heyligen geestes gedoopt worden, j Want also heeft Christus selue begonnen te leeren ende heeft geseyt: Betert Mare 1 b 15 v, ende ghelooft den Euangelio, want dat rijcke Gods ghenaeckt: Desghelijcken heeft hy oock zijne Apostolen in zijn laetste afscheyt Math. 28.C.19 beuolen ende tot haer geseyt: My is alle macht gegeuen inden Hemel ende opter Aerden, Daerom soo gaet henen ende leert alle volcken, ende dooptse inden Naem des Vaders, ende des Soons, ende des Heyligen Geests, ende leertse onderhouden alle dat ick v beuolen hebbe. Maer na dien sy sulex niet en doen, noch doen en willen, daerom 80 en ist niet meer dan een ydel gheclap, alle wat sy vande Wedergeboorte, van de Nieuwe Creature, ende van dat inwendige wesen voorgeuen ende opwerpen. Want waren sy wt God gheboren, sy fit. 3. a. 5. en souden ooc dat * Badt der wedergeboorten niet versmaden. Waren Math. 3.b.U. 8y ooc van Christo Iesu inwendich b metten heylighen gheest ende vier gedoopt, sy en souden haer niet weygheren den wtwendighen doop nae dat exempel ende voorbeelt (daertoe oock na dat beuel Christi Iesu) te ontfangen. Actor. 9.b.l5. c Paulus de Apostel was ooc sonderlinge van God vercoren, ende metten heylighen Geest veruult, nochtans so heeft Ananias tot hem geseyt: Paule wat vertoeft ghy? Staet op ende laet v Ac^r' doopen inden Naem des Heeren, ende wascht uwe sonden af. d Item, Fol. 210'. ais Petrus int huys // Cornelij Christum predicte, so viel den Heylighen Gheest op haer allen die dat woort aenhoorden. Ende als Petrus dat sach, so sprac hy: mach oock yemant dat water keeren, datse niet ghedoopt en souden worden, die den heylighen Geest so wel ontfanghen hebben als wy? Ende beual haer te doopen inden Naem des Heeren. Wt dese ende diergelijcke Exempelen ende getuychenissen der Schrift mogen wy claerlijck mercken, hoe datmen door den heylighen Gheest (die dat Nieuwe Christelijcke wesen inden mensche aenrecht) vanden Doope des waters niet verhindert oft belet, maer in alder manieren daer toe gedreuen ende gheeyscht wort, want dat is eyghentlijck dat ambacht des Heyligen Geests, dat hy den Geloouigen in alle waerheyt ende ghehoorsaemheyt voere, ende Christum verIoan. 16. b.14 clare, als Christus selue seyt: e dat de hevlige Gheest hem sal verclaren '), want hy salt vanden zijnen nemen, ende ons vercondigen. Maer dese verclaringhe Christi door den Heylighen Gheest gheschiet eygentlijc in zijn discipulen, die zijn woorden in rechten Ioan, 17,b. 10 Ghelooue aennemen ende bewaeren, gelijck hy selue seyt: t Ick ben in haer (dat is, in mijne Discipulen) verclaert. Maer Christus wort in zijn discipulen verclaert ghelijck als de Vader in hem verclaert is, Maer de Vader is in Christo in dier manieren verclaert, dat hi zijns Vaders Naem zijnen discipulen geopenbaert, zijns Vaders Ioan. 17. a. 4. woort ghesproken, zijnen wille gedaen, ende zijn werck voleynt Fol. 211 '. heeft, gelijc hij selue seyt: g Ick // hebbe v (o Vader) op aerden verclaert ende voleynt dat werc, dat ghy my ghegeuen hebt, dat ick doen soude. Also moeten oock alle discipulen Christi zijn leere bewaren, zijnen wille doen, ende zijn werc voleynden, op dat Christus in haer verclaert worde. Maer dat is dat begintsel ende dat eynde 1) Verclaren, d.i. verheerlijken. der leere Iesu Christi (gelijck bouen ooc geseyt is) dat wy oprechte beteringe des leuens doen, dat Euangelium gheloouen, op ons Math.28.c.l9. ghelooue inden Naem der heyliger Drie Eenicheyt: dat is, inden Naem des "Vaders, ende des Soons, ende des Heyligen Geests ghedoopt worden, ende beneerstighen ons door des Heeren ghenade te onderhouden alle wat ons Christus beuolen heeft. Daerom wie dat hem weygert Christum Iesum na te volgen, ende is zijnen woorde onghehoorsaem, oft so wie op een ander maniere met de ordinantie ende waerheyt Christi omgaet, dan hy selue gedaen ende geleert heeft, » die selfde en vreest God niet, Syrach.2.c.l8. na dien dat hy zijn woort ongheloouich ende wederspannich is, ende en sal daer om dat ordeel Gods niet ontloopen, want wie dat Christum veracht, ende zijn woort niet aen en neemt, b dien sal Ioan. 12. f. 48 dat woort dat hy ghesproken heeft, oordeelen inden ioncsten dach. Maer dat sommige grootsprekers ende loose verachters hier een teghenworp oft inspreeckinge maken, ende segghen, 0 hoe dat in Galat. 6. b. 17. Christo Iesu noch Besnijdenisse noch onbesnijdenisse yet en ghelt, maer alleene een Nieuwe Creatuere, gelijck Paulus seyt, daerop antwoorde ick ten eersten, dat de Apostel dese woorden niet op die meyninge geschreuen en heeft, // om daer eenige woorden oft Fol, 211 ordinantie des Heeren mede te vercrancken oft te ontbinden, dat sy verre, maer hij wil daer mede so veel te kennen geuen, als dat nv inden Nieuwen Testamente de wtwendighe Besnijdinghe niet meer en ghelt, ende dat tusschen de Besnijdinghe ende onbesnijdinge, dat is, tusschen de loden ende de Heydenen gheen onderscheyt by God en is, ghelijck oock de Apostel Petrus getuychde, doen hy sach, dat de Gaue des Heyligen Geests van God oock op de Heydenen wtghestort werde, ende sprack: d Nv be- Actor.lO.d.34 uinde ick inder waerheyt, dat God geen aensiender der persoonen en is, maer onder alle volcken, wie hem vreest ende recht doet, die is hem aenghenaem. Dese woorden Petri hebben een verstant oft meyninge met de voorgeroerde woorden Pauli, namelijck, sy zijn loden oft Heydenen, Besneden oft onbesneden, iat saecke dat sy God vreesen, in Christum Iesum geloouen, ende recht doen, so zijn sy Gods kinderen, hem wel behagende, ende erfgenamen zijns Rijcks nae de toesegginghe die Godt Abraham ghedaen heeft, segghende: e In uwen sade GeneB.22.c.l8. (dwelck is Christus) sullen alle Heydenen gebenedijt worden. Galat. 3. c. 16. Ten anderen soo ist onrecht ende een valsche wtlegginge der voorgeroerder woorden Pauli, datmen eenige ordinantie ende insettinge des Heeren by de vleeschelijcke Besnijdinge ende onbesnijdinghe ghelijckt: Oorsake, de vleeschelijcke Besnijdinge is een Figuere der Gheestelijcker besnijdinge geweest: f Ende de onbe- Ephes.2.b,10. Fol 212'. snijdinghe beteeckende die onbesneden // ende ongeloouige heydenen, die inde heydenschap leefden. Daerom so zijn ende moesten oock beyde de besnijdinge ende onbesnijdinge des vleeschs in een geestelijcke besnijdinghe, dat is: in een besnijdinghe des herten verandert worden, de welcke sonder handen gheschiet, door Godes woort, met aflegginghe des sondehjcken lichaems int vleesch. Maer wat onse Heere Christus Iesus int Nieuwe Testament gheleert ende gheboden heeft, dat is, ende blijft de eewighe onueranderlijcke Math.24.c.35. Waerheyt. a Daerom seyt Christus selue, dat Hemel ende Aerde sullen vergaen, maer zijn woorden en sullen niet vergaen. Galat. 6. b.17. Ten derden, so verclaert Paulus zijn woorden (te weten, b dat in Christo Iesu noch besnijdinge noch onbesnijdinge yet en ghelt, maer de nieuwe Creatuere) selue ghenoechsaem, daermede, dat hy inde nauolgende woorden spreect: Ende die na desen Regel (dat is, na dien Reghel, mate ende ordinantie Iesu Christi) wandelen, vrede sy ouer dien, ende ouer dat Israël Godts. Ende in het voorGalat. 5. a. 6. gaende Capittel seyt hy: c In Christo Iesu en ghelt besnjjdinghe noch onbesnijdinghe maer dat ghelooue dat daer door de liefde l.Cor.7.c.19. werckt. Ende tot die van Corintheu seyt hy: d De Besnijdinghe en is niet, ende de onbesnijdinghe en is niet, maer de onderhoudinghe der geboden Gods: Maer ghelt by Godt de onderhoudinghe zijnder gheboden? ghelt in Christo Iesu het Ghelooue, dat door de Liefde werct? ende coemt de vrede Godts ouer dien, die na den regel Iesu Christi wandelen? waer sullen dan die blijuen, die Fol. 212 r. Gods II gheboden, ende de insettinge des Heeren Iesu Christi niet en achten? Ia doen gelijck de Phariseen deden, tot welcke Christus Math. 15. a.3. sprack: e Waerom maect ghy Gods ghebodt te niet, om v eygen insettingen wille? Alsoo ouertreden ende versmaden oock dese loose verachters alle salicbmakende leere ende ordeninghe des Heeren Iesu Christi, ende helpen verstercken de insettingen ende ceremonien der menschen, Esaie.29.b.l3. f met welcken doch God niet gedient noch geeert en wil zijn: Math 15. a. 8. Gelijck hy selue door Esaiam seyt, ende Christus in den Euangelio verhaelt ende beuesticht dat selue. Ende sulcx doen sy wt geueynstheyt, om de werlt te behaghen, daerom, want sy vianden des cruys Christi zijn, ende hebben de eere der menschen lieuer dan de eere Gods: Daer en bouen so begecken sy ons, iae houden ons voor eenen spot, ende verachtelijcke bysprake !), om dat wy van den doop, van dat Auontmael, ende van ander insettingen des Heeren recht houden, geloouen ende bekennen, ende daerom veruolginge lijden. 1) Bysprake, d.i. spreekwoord. Nv wel aen, de eenc schelt ons, de ander veruolcht ons, maer nergens anders om, (God sy gedanct) dan om onsen gelooue ende der waerheyt Iesu Christi wille. Maer wy beuelen onse saken God den rechtueerdighen Rechter, ende willen geerne van dien, die so wijs zijn in haer eygen oogen, ende so cloeck by haer seluen zijn, datse met de Phariseen den raet Godes versmaden, om Christus wille bespot worden: Wy laten een yegelijck na zijnen eyghen sin, wille ende goetduncken, » wijs ende cloeck zijn, ende hem seluen Rom. 12.C.17. verhoogen: Maer wy begeeren ons den ootmoedigen ghelijck te maken, op dat niet // ouer ons en come dat door den propheet Fol.213'. gesproken is: h Wee den genen, die wijs zijn in haer eygen ooghen, Esaie.5. c.21. ende haer seluen voor verstandich achten. Item: c Siet ghy eenen Prouerb.26.b. die hem seluen voor wijs acht, tot eenen sot is meerder hope dan '2 tot hem. Item: (| So wie dat hem seluen verhoocht, die sal ver- Luce 18.b.l4 nedert worden: Daerom so begeeren wy ons te verootmoedighen onder de crachtighe hant Gods, slecht ende recht te wandelen, wel wetende, dat wy daer in niet bedrogen en connen worden: Want daer staet gheschreuen: e So wie dat eenuoudich ende vromelijck Pronerb.lO.b. wandelt, die wandelt seecker. Daerom soo bidt de Propheet tot 9 den Heere ende seyt: 1 Slecht ende recht behoet my, want ick Psalm. 25. c. verwachte op v. Also begeeren wy ooc vanden Heere, dat hy ons 21. in warachtigher ootmoedicheyt, eenuoudicheyt ende vromicheyt, recht ende slecht beware, ende ons behoede voor eygen wijsheit ende cloecheyt, Ia geue ons sulcken sin, dat wy hier gheerne Sotten worden om Christus wille, nae dat woort Pauli: g lat sake l.Cor. 3 c.18. datter yemant is, die hem laet duncken dat hy wijs is, die worde een Sot in deser werelt, op dat hy wijs mach worden. Want de wijsheyt deser werelt is sotheyt by God. Wy willen oock lieuer om der gerechticheyts wille veruolginge lijden, ende salich worden, dan dat wy met de werelt souden Syrach. l.d. veynsen ende verdoemt worden. Want wy weten dat de gheueynsde , geen deel en hebben in dat Rijcke Gods ende Christi. Nae dien at ' 1 dat wy dan weten, dat God de Heere aen menschen gheboden ende ceremonien eenen grouwel heeft, sy schijnen dan oock soo schoone, als sy // ymmermeer mogen (' want wat hooghe byden FoL 213 menschen geacht is, dat is een grouwel voor God, gelijc Christus Luce. 16. b.15 seyt) daer om soo en willen wy met de werelt niet veynsen, wy en achten haer geboden ende Ceremonien ooc niet, ende wy en zijn oock in geender manieren gesint om die te onderhouden, oft te helpen stereken. Maer wat ons Christus Iesus de Sone des leuendigen Godts onse Heere ende Salichmaker geboden, ende met zijn onschuldige doot ende dierbaer bloedt beuesticht heeft, dat begeeren wy door zijn genade te onderhouden. Ia daer by te leuen ende te steruen. Ist sake datmen ons daerom bekijft, lastert, ende veruolcht, dies zijn wy in God onsen Salichmaker ende noothelper wel getroost. Maer hoewel wy begeeren ons te beneerstigen, gelijck arme onnutte knechten, Gods wille door zijn genade te doen, so en sal nochtans niemant meynen oft duncken, noch ons na seggen, dat wy onse salicheyt anders erghens in setten oft soecken: dan in de Actor.lö.b.ll. genade Gods, ende in de verdiensten Christi alleen: » Want wy gheloouen vastelijck ende bekennen opentlijck, dat wy door de genade ons Heeren lesu Christi salich worden, ghelijck de Apostel Petrus voor de Ghemeynte te Ierusalem bekent heeft. Daerom so l.Petr. 1 c.13. b setten wy oock, na de leere des seluen Apostels, met geheelder herten onse hope op de ghenade Gods, die ons in Christo lesu Tit. 2. b 11. verschenen is: welcke ghenade oock van Paulo c een salichmakende ghenade ghenoemt wordt, daerom, dat sy ons de eewighe salicheyt door Iesum Christum mede brengt ende werct. // Fol. 214r. Wy bekennen ende weten oock wel, hoe dat de heylige Schrift 3.Regum.8.g alle menschen onder de sonde besluyt: d Salomon seyt in zijn gebedt tot God, datter geen mensche en is die niet en sondicht. In lob. 4. b. 17. lob staet geschreuen: e Mach de mensche oock onschuldich gheordeelt worden? Mach yemant van zjjnder wercken weghen reyn ende claer bekent ende gesproken worden? Siet, hy heeft onder zijn Dienaers ontrouwe geuonden, ende onder zijn Engelen is stoute lob. 15. b. 14. ongehoorsaemheyt geweest, etc. Ende noch eens seyt hy: f Wat is doch de mensche, dat hy reyn mochte gheacht worden? Oft wat heeft dien, die van een vrouwe gheboren is, van waer hy onschuldich gehouden mochte worden? Siet onder zijn Heylighen heeft hy ontrouwe gheuonden, Iae de Hemelen en zijn niet reyn voor zijnen ooghen, hoe veel te min dan de verworpen ende snoode mensche, die de schalcheyt in hem drinct, ghelijck als water, ende Psalm. 143.a. de Propheet Dauid seyt: 8 Heere, verhoordt mijn ghebedt, ver'• neemt mijn schreyen, om uwer waerheyts wille, verhoort mi om uwer gherechticheyts wille. Ende en gaet niet int oordeel met uwen Knecht, Want voor v en is gheen leuendich mensche rechtueerdich. Daerom bekennen wy ons voor arme Sondaers ende onnutte Knechten des Heeren, ende beclaghen ons met den Propheet, dat onse sonden ouer ons hooft gaen, ende als eenen swaren last op ons geworden zijn, ia dat haerder meer zijn, dan hayren ons hoofts, ende waert dat de genade Gods de ouerhant ouer onse sonden niet Fol. 214ghenomen en hadde, ende noch // dagelijcx name door Iesum Christum, so waert met ons al verloren. Maer gelijc als int Boeck der wijsheyt gheschreuen staet, dat de kinderen Israels, doen si gesondicht hadden, ende daerom vanden Heere met fenijnigen Slangen geplaecht waren, a so hadden sy een salichmakende teecken, Num. 21. b. 8 dat haer wt genade van Godt gegeuen was, te weten, De Slange, Sapient. 16. a. die Moses na dat beuel des Heeren onder haer opgerecht heeft, jQan 3 b 14 ende die haer tot dat selue teecken keerden, die worden gesont, niet door dat, dat sy aensagen, maer door den Heere, alder menschen Salichmaecker. b Also bekennen wy ooc, dat wy van ons Roro. 5. b. 12. seluen arme sondaers zijn gheboren nae den vleesche wt Adam, die van de Slange ghebeten ende vergift is, ende alle die van hem gecomen zijn, die zijn zijnder sondelijcker aert deelachtich geworden: tegen welc vergift des Serpents ende sondelijcke aert des vleeschs, ons de bermhertige hemelsche Vader, een warachtich salichmakende Teecken ghegeuen heeft, nameljjck, u zijnen eenigen Ioan. 3. b. 14. gheboren ende lieuen Soone Iesum Christum, die vander aerden 12. d 32. verhoocht ende verheuen is, op dat so wie hem aensiet met oprechten gelooue, niet en sterue, maer eewichlijc leue. d Ende gelijc Sapient. 16 b. als geen cruyt noch plaester den Israeliten en genas, doen sy vande 12. Serpenten ghebeten waren, noch baer oock mochte genesen, maer des Heeren woort heeft haer genesen ende ghesont ghemaect, dwelcke alle dinck gheneest, dwelcke sy oock gelooft hebben: Also gheneest ende maect ons oock gesont Iesus Christus alleen, ende daer en is gheen ander middel tot de salicheyt, e ia ons en is Actor. 4.a.l2. anders gee-//nen naem onder den Hemel ghegheuen, waer in wy /'!, 215 salich moeten worden. Maer sal ons Christus Iesus gesont ende salich maken, so moeten wy hem geloouen ende gehoorsaem zijn. f Want wie niet en ge- Mare. 16.b.l6 looft, die sal verdoemt worden, ia hy is nv al geordeelt. K Ende Ioan. 3 c. 18. ongehoorsaemheyt is een sonde van toouerije, ende wederspannicheyt Regum-15is ghelijck den laster van afgoderije. Haddet sake geweest dat Noe j^e^s 7 # 8 * dat woort Gods niet gelooft, ende de areke na dat beuel des Heeren niet ghetimmert en hadde, soo moeste hy met de gheheele werelt int water vergaen hebben. Hadden de Israeliten inde woestijne dat Num. 23. b. 8. salichmakende Teecken, dat haer Godt wt genaden ghegeuen hadde, niet willen aensien, so en waren sy sonder alle twijfel niet gesont gheworden. Hadde de wtsetzige oft melaetsche Naman van Syrien, 4 Regum.ö.c. hem nae des Propheten woort, in de Iordane niet seueninael ge- 10wasschen, nemmermeer en soude hy reyn geworden hebben van zjjnder melaetscheyt, na dien dat hy des Heeren woort veracht hadde, dwelck hy moeste geloouen ende ghehoorsaem zijn, soude hy anders ghereynicht worden. Hadde do blinde niet willen gaen lonn. 9 a. 7. tot dat water Siloa, ende hem wasschen, so waer hy wel blint ghebleuen. Ende van diergeljjcke exempelen is de Schrift vol. Maer nv so en zijn alle dese niet door eenich wtwendich dinck Deut 8 a 3 &e8ont geworden, maer door Gods woort, het welcke sy gelooft Sapient 16 d h^on. Daerom so seyt oock de Heere: a Dat de mensche niet 26 alleen by dat broot en leeft, maer by eenen yeghelijcken woorde Math. 4. a. 4. dat wt den monde Gods gaet. Maer dit leuen des menschen by Fol. 215dat // woort Gods coemt wt dat gelooue, gelijck datter geschreuen Abac. 2. a 4. staet: b De gerechtige sal wt zijnen ghelooue leuen. Dacrmede Galat 3 b il accordeert 00c de Schrift, die daer seyt, c hoe dat niet de gewasc Sapient 16 8en vruchten den menschen geneeren oft voeden, maer des Heeren e 26 woort onderhoutse, die in hem gheloouen. Yan dese cracht des godlijcken woorts seyt ooc Christus inden Luce. U.c. 28 Euangelio: <1 Salich zijn sy, die Gods woort hooren, ende dat Ioan. 8. e. 51. bewaren. Item, e Voorwaer voorwaer segghe ick v: Ist dat yemant mijn woort bewaert, die en sal de doot niet sien inder eewicheyt. Ioan. 15. a. 3. Item, tot zijn Discipulen spreect hy: f Ghy zijt reyn om des woorts Rom 1. b. 16. wille dat ick tot v gesproken hebbe. Ende Paulus seyt: B Dat Euangelium is een cracht Gods, dat daer salich maect, een yegelijc lacob. 1. o. 21. die daer aen gelooft. Ende Iacobus seyt: h Legt af alle onreynicheyt ende boosheyt, ende ontfangt Gods woort met sachtmoedicheyt, ende latet v ingeplant zijn, dwelcke v siele can salich maken. Sapient. 16. e. In somma, > Gods woort onthout de menschen, maer die, die I*5 6 63 ^en ^eere betrouwen, j Gods woort is geest ende leuen, ende 15 a 3 8 maect leuendich, maer die, die daer aen gheloouen. k Godts woordt 1. Petr. I.d.22 reynicht de sielen, maer van die, die Gods woort gehoorsaem zijn. l.Cor. l.c.16. Iae 1 Godts woort is een cracht Gods, m ende maect salich, maer "luim's c 21 ^at h°oren ende bewaren. Maer so wie dat het woordt veracht, die veracht Godt selue, hy verwerpt Christum Iesum, ende wederstaet den heyligen geest die dat woort ghetuycht heeft. Nu op dat ic weder come tot mijn Propositum ende eerste voorFol. 216r. gheuen, van de weder-//geboorte ende nieuwe Creatuere, so segghe Ioan. 1. a. 12. ick tot een besluyt also: 0 Dat die de wedergheboren kinderen Gods 1.Petr.l.d.23. ende nieuwe Creatueren zijn in Christo Iesu, die wt Godt den hemelschen Vader wedergheboren zijn door Christum Iesum, ende 2. Petr. I.a4. door den heyligen Gheest vernieut ende gheheylicht zijn, P die der q Hebr.3.b. 14 godlijcker aert, q des wesens Iesu Christi, ende der eyghenschap des heylighen Gheests deelachtich geworden zijn, die de sonden afghestoruen zijn, ende noch daghelijcx meer ende meer afsteruen, Galat. 6. b. 16. ende de gherechticheyt beleuen, >' die haer nerghens in en beroemen, dan alleen in dat Cruyce des Heeren Iesu Christi: door welcken de werlt haer ghecruyst is, ende sy der werelt, die in \) Lees: onderhout (zie boven, regel 9). In de uitgave van 1578 staat echter dezelfde lezing als hier. rechten gelooue naden regel Christi wandelen, » ende zijn voet- l.Petr.l.c.21. stappen nauolgen, b die niemant na den vleesche en kennen, c die b2.Cor.5.b.l6 niet en smaecken wat menschelijck, maer wat godlijck is: Somma, cMath.I6.d.23 daer is een nieuwe Galat. 6. b. 17. Creatuere in Christo Iesu. Alsodanighe nieuwe Creatueren zijn alle heylighen Godts van den begintsel aen geweest, als ' Abel, Seth, Noah, etc. Die door Genes. 4 a. 4. haren ghelooue wt een vrijwillich herte Godt gheoffert hebben, die ^ gherechtich voor haer seluen ghewandelt hebben, die in alder ghelatenheyt ende ghehoorsaemheydt, haer teghen // Godt den Heere fol. 216». ghehouden hebben. Alsodanige nieuwe menschen zijn ooc gheweest, Abraham, Isaac, ende Iacob, die na dat beuel ende wille Gods, door haer gelooue, j haers vaders lant goetwillich verlaten hebben, sy zijn daer wt Genes. 12.a.l. getrocken, k sy hebben in hutten oft tenten ghewoont, ende haer Hebr. ll.b.9. wel laten genoegen, bekennende dat sy vreemdelingen ende gasten opter aerden waren, ende hebben een beter vaderlant begeert, namelijc een hemelsch, ende hebben gewacht op een Stadt, die eenen gront heeft, wiens Boumeester oft Timmerman ende Schepper God is. Daer om en schaemt hem Godt oock niet, ghelijck als de Apostel sey t, haer Godt gheheeten te worden, want hy heeft haer een Stadt bereyt. Desgelijcken is oock de hooghe Propheet Moyses also ghesint gheweest, de welcke doen hi groot worde, so en wilde hy niet Hebr.ll.d.24. meer heeten een sone des dochters Pharao, ende hy vercoos lieuer met dat volc Gods ongemac te lijden, dan de tijtlijcke wellust der sonden te hebben: ende ach te de versmaetheyt Christi voor grooter rijckdom, dan alle de schatten Egypti, want hy sach op de belooninge. Desen selfden aert wert ooc beuonden aen Pauluin, diet al wat hem in dat Iodendom winninghe was, om Christus wille voor schade geacht heeft: Want ic achte (spreect hy) alle dinck voor schade, Philipp. 3.a.7. tegen die oueruloedige kennisse Christi Iesu mijns Heeren: om welckers wille ick alle dinck hebbe voor schade gerekent, ende houdet voor dreck, op dat ick Christum mach winnen, ende in hem geuonden mach worden, dat ick niet en hebbe mijn ghe-//rech- Fol. 217') ticheyt, die wt de wet, maer door dat ghelooue aen Christum coemt, te weten, de gerechticheyt, die van God dat gelooue toe ghereeckent wort. Aen dese vrome ende heylighe mannen Gods, ende aen alle 1) In den druk staat: Fol. 117. vrome geloouige, die voor ons gheweest zijn, mogen wy den aert der wedergeboorten, ende de cracht des geloofs beuinden, ende opentlijck sien, hoe dat si God inden geest gekent ende gedient, hem geureest ende op hem betrout, hem bouen alle dinc bemint, de verganckelijcke dingen versmaet, ende de hemelsche dingen geSapient. 5.c socht hebben: a Want si hebben haer aen den Heere ende aen 16. zjjn ghenade wel laten genoegen, wel wetende, dat de Heere zijnder heyligen deel oft lot is, ende de Alderhoochste haren loon is, ende zijn sal, twelcke ooc de Propheet wel bekende, doen hy sprack: Psalm. 73. c. •> O Heere, wanneer ick v slechs heb, so en vrage ic niet naden 25. hemel noch na de aerde, Al waert ooc dat my terstont lijf ende siel versmachte, so blijft ghy nochtans mijns herten toeuersicht, ende mijn lot oft deel: Dat zijn woorden van eenen wedergeboren mensche, dat zijn de vruchten der nieuwer Creatueren: Daer aen sullen wy een exempel nemen, dien moeten wy door Gods genade achteruolgen, ende also gesint, ende in den Heere ghetroost zijn, ist sake dat wy wt God geboren ende nieuwe Creatueren in Christo Iesu zijn, ende ons daer af willen beroemen. Ende bouen dit alle so hebbe ick bouen geseyt oft verclaert, Hebr. 1. a. 3 ende segge noch eens, c dat Iesus Christus de eenige gheboren Rom. 8. d.29. Sone Gods, een schijnsel zijnder eeren, ende een euenbeelt zijns lol. 217wesens, d allen Christenen tot een voorbeelt van den Vader // geordineert is, op datse hem gelijckformich souden worden: Want dat Godlijcke wesen, na welcken wy ons moeten schicken, dat selfde is ons volcomelijcken in hem bewesen oft verclaert. Daerom Philipp. 2.a.5. alle die haer de wedergheboorte willen beroemen, c die selue moeten f Hebr.3.b.l4. den aert ende natuere Christi hebben, f ende dat beginsel zijns wesens tot aent eynde vast behouden. Dit zijn nv de wedergeboren kinderen Gods, wedergeboren totten eewigen leuen, ende vernieut na dat beelt Gods, ende geheylicht Esaie. 6. a 3. door den heyligen Geest. 8 Want heylich is God de hemelsche Apocal. 4.a.8. vader, daer om wil hy oock heylige kinderen hebben. Heylich is Math. 12.e.49 Iesus Christus de Sone des Alderhoochsten, •' daerom so wil hy ooc heylige broeders ende susters hebben. Heylich is de heylige l.Cor. 3.b.l6. Geest, • daerom so wil hy ooc zijnen tempel waer in hy woonen 6. c. 19. sal, heylich hebben. Daerom so seyt Paulus: j Ghelooft sy God Ephes. l.a.3. ende de yader ons Heeren Iesu Christi, die ons ghesegent heeft met alderley geestelijcker segeninghe in de hemelsche goeden door lesum Christum: gelijc hy ons dan vercoren heeft door den seluen, al eer dat des werlts gront geleyt was, dat wy heylich souden zijn ende onstraffelijc voor hem in der liefden, ende heeft ons gheordineert totter kintschap tot hem seluen door Ieaum Christum, na dat welbehagen zijns willens, tot lof zijnder heerlijcker genaden, door welcken hy ons aengenaem gemaect heeft inden beminden. In dese woorden hooren wy hoe heylich ende onstraffelijc dat de kinderen Gods moeten zijn, Daerom seyt ooc de Heere tot zijnen Lenit. 19.a.2. discipulen: a Ghy sult heylich wesen, want ic de Heere ben heylich. ï.Fetr. I.c.16. Ende // Christus seyt tot zijnen discipulen: b Ghy sult volcomen FoL 218r. wesen, gelijc uwen Yader volcomen is. Ende Ioannes seyt: c Een Math.5.c.48. yegelijck die wt God geboren is, die en sondicht niet, want zijn l.Ioan.3. b.9. zaet (wt welckeu hy geboren, ende also des aerts ende natueren des heyligen zaets deelachtich geworden is na den woorde Christi, namelijc: d wat wt den geest geboren is dat is geest) blijft in hem, Ioan. 3. b. 6. ende hy en can niet sondigen, want hy is wt God geboren. Ende noch eens: e Wy weten, so wie wt God geboren is, die en sondicht l.Ioan.5.e,18 niet, maer die wt Godt geboren is, die bewaert hemseluen, ende de boose en sal hem niet aentasten. Nochtans so moet dit met alle bescheydenheyt verstaen worden: Want dat de Christenen heylich souden zijn, gelijc als God heylich is, ende volcomen, gelijc als de Vader in den hemel volcomen is, dat en machmen alsoo niet verstaen, als dat de Christenen nv so heylich connen of mogen worden, oft ooc zijn in deser tijt, gelijck God is, maer dat sy met gheheelder neersticheyt na de heylicheyt sullen staen ghelijck als Paulus de Apostel gedaen heeft: Want hy seyt, f dat hy ganschelijck daer na gestaen heeft, om te bekennen Philipp. 3. b. Christum Iesum, ende de cracht zijnder verrijsenissen, ende de 10ghemeynschap zijns lijdens, dat hy zijnen doot gelijckformich mochte worden, oft hy ooc de opstandinge vanden dooden ontmoeten mochte: niet dat ickt airede ontfanghen hebbe (spreect hy) oft nv volcomen ben, maer ic iage daer na, oft ic dat selue grijpen mochte, daer in ick begrepen ') ben van Christo Iesu: Mijn broeders, ick en achte my seluen noch niet, als dat iet begrepen hebbe, // maer een2) t'o!. 218 segge ick: Ic vergete wat voorby is, ende strecke my tot het gene dat tegenwoordich is, ende iage na de voorgestelde mate, na den prijs, die daer voorhout de beroepinghe Godts van bouen neder in Christo Iesu: Also moeten ooc alle Christenen doen, met Paulo daer na iaghen, om Christum te leeren kennen, om hem te begrijpen, ende om hem gelijcformich te worden, oock moeten sy daer beneuens metten Apostel bekennen ende weten, dat zijt noch niet gegrepen en hebben, noch ooc niet volcomen en zijn. Item dat Ioannes seyt, £ dat een yegelijc die wt Godt geboren 1. Ioan. 3. b.9. is, niet en sondicht, noch sondigen en can, dat en moet niet alsoo verstaen worden, als dat de Christenen geheelijck geen sonde en 1) Begrepen, d.i. omvat, vastgegrepen. 2) Een, nl. één ding. — In de uitgave van 1578 dezelfde lezing als hier. l.Ioan l.b.8 hebben: Want de selue Ioannes schrijft ooc: a lat dat wy seggen, dat wi geen sonde en hebben, so bedrieghen wy ons seluen, ende de waerheyt en is niet in ons. Maer ist dat wy onse sonden bekennen, so is hy getrouwe ende rechtueerdich, dat hy ons de sonden vergeeft, ende reynicht ons van alle boosheyt, Ist dat wy seggen: wy en hebben niet gesondicht, so maken wy hem tot eenen luegenaer, ende zijn woort is niet in ons. Daeromme so zijn nv alle Christenen noch sondaers voor den Heere, ende moeten haer sonden bekennen, ende God om vergiffenisse der Psalm. 32.a.5. sonden bidden, gelijck Dauid seyt: b lek bekenne mijn sonden, ende en verberge mijn misdaet niet, Ic sprac: Ic wil den Heere mijn ouertredinge bekennen, doen vergaeft ghy my de misdaet Matt. 6. b. 12. mijnder sonden, daer voor sullen v alle Heyligen bidden ter rechter Fol.219'. tijt. Daerom so leert ons Christus aldus bidden: c Vader, ver-//geeft ons onse schuit, gelijc als wy onse schuldenaren vergeuen. Maer na dien dat de Christenen in Christo zijn, ende Christus in haer is, so en wort haer geen sonde van den Heere toegerekent, ghelijck Pualin.32.a.l. Dauid seyt: d Salich zijnse, diens ouertredinge vergeuen zijn, ende diens sonden bedect zijn: salich is de mensche, die de Heere de 6°™l3' ^ misdaet niet toe en rekent. Eph'es. 2. b. 7. Maer dese salicheyt coemt op alle die, die in Christo Iesu geloouen, eApocal 1 a.6. die hebben door hem vergeuinge der sonden, e die zijn in zijn bloet gewasschen, alle haer sonden ende gebreken, die zijn met zijn l.Cor. l.d.29. gerechticheden bedect: f Want Christus is ons van God gemaect, tot wijsheyt, gherechticheyt, heylicheyt ende verlossinge, gelijc als Colloss.l.b 21. Paulus totten Corinthen schrijft, ende totten Collossensen: ë Ghy die in voorleden tijden vreemt ende vianden waert door dat verstant in quade wereken, maer nv heeft hy v versoent met den lichaem zijns vleeschs door den doot, op dat hy v daer stellen soude heylich ende onstraffelijc sonder schuit voor hem seluen, ist anders dat ghy blijft inden gelooue, gegront oft gefondeert, vast, ende onbeweechlijc op de hope des Euangeliums dat ghy ghehoort Ioan 17. c. 19 hebt. Somma: h Christus heeft hem seluen voor de zijne geheylicht, op dat sy oock geheylicht souden zijn in der waerheyt, dat is, hy heeft eenen offer voor de sonden geoffert, dat eewich van weerden is, ende met eenen offer heeft hy inder eewicheyt volcomen gemaect die, die geheylicht worden: Daerom so en mach haer ooc niemant Rorn. 8. d.31. beschuldigen noch verdoemen, gelijc als Paulus seyt: ' Is God Fol. 219 met ons, wie wil dan tegen ons zijn ? De welcke ooc zijnen // eenighen Soon niet ghespaert en heeft, maer heeft hem voor ons allen gegeuen, hoe en soude hy ons met hem niet alle dinc schencken? Wie wil de wtuercoren Gods beschuldigen ? God ist hier, die rechtueerdich maect, wie wil verdoemen P Christus ist hier, die gestoruen is, ia veel meer die ooc opverwect is, die ooc is ter rechterhant Gods, ende bidt voor ons. Siet lieue broeders ende susters, mijn medegenoten inde genade Philipp. l.a.5. Godts ende des Heeren Iesu Christi, ende inde gemeynscap des heyligen Geests, Ic hebbe v een weynich na de cleyne gaue die my vanden Heere gegeuen is, van de wedergeboorte ende nieuwe Creatuere gheschreuen, ende voor de valsche gheesten ende verachters Iesu Christi, ende zijns woorts gewaerschout, ende begheere daerom vriendelijck, dat ghy desen mijnen cleynen arbeyt int goede wilt aennemen, ende v met geheelder neersticheyt wilt wachten voor Rom. 8. d. 29. de bedriechlijcke arbeyders, ende daer neerstelijck nae dencken, dat ghy 2 Tesaal 2 b rechte nieuwe Creatueren in Christo Iesu beuonden mocht worden. 13. Maer die, » die v vanden beghinne vercoren heeft, b mer nv door blacob.l.b.18 dat woort der waerheyt gebaert, ende c door zijnen heyligen geest c Tit. 3. a. 5. vernieut ende geheylicht heeft, ende dat altesamen na zijn ongrondelijcke ghenade ende bermherticheyt, dien seluen eewighen ende almachtigen God onsen Heere ende Salichmaker d sy lof Rom. 16.c. 26 prijs, ende eere 1. Tim. 6. c. 16 inder eewic Apocal.5.b.l4. heyt. A M E N. // X. 22 XDianbe (jee* steltfcfte IRestttution, öat ie, boe bat, al wat van ben beginne gbe« ecbiet ie, in Cbriato 3eeu gceste(ijch ver» uult, weber gebaelt en»e weber gebracht ie, een ttbrieteiijclt enbe Scbrifteiljc bebencfeen, tot eenen bienet van alle liefbebbere ber waer best, wt be heilige Scbriftuere aengeteec kent. [Fol.220'.] 2>oor D. p. luce. 24. b. 43 '). | iKt moet al veruult worben wat van ms geecbreuen ie inbe wet /Do* ei, in be propbeten, en= be pealmen. /( 1) Lees: Luce. 24. d.44. Fol. 220 c. Actor. 3. c. 21. G Christus moet den Hemel besitten, tot der tijt toe dattet al volbracht is, dat Godt ghesproken heeft door den mondt van alle zijn heylighe Propheten, die vanden beginne geweest zijn. 2. Corinth. 5. c. 17. G Dat oude is vergaen, ende alle dingen zijn nieuwe gheworden. // Voorreden. Fol. 221 AEngesien dat de heylige Godlijcke Schrift vele vermeldet oft getuyget vande Restitutie oft wederhalinge alder dingen, die van den beginne der werelt gheschiet zijn in Christo Iesu, gelijck als Petrus seyt: a Dat Christus den Hemel moet innemen, totter Actor. 3.C.21. tjjt, dat wederghebracht werde, al wat God gesproken heeft door den mont zijnder Propheten, die vanden beginne gheweest zijn, ende dat daer wt veel dolingen gecomen zijn, so dat een yegeljjc dese Restitutie na zijn goetduncken vreemdelijck bedicdet ende vleescheljjck verstaen heeft, ende vele noch doen, daerom hebbe ick voor my genomen, door de genade Gods, cortelijck te verhalen, al wat vanden beginne geschiet is, hoe dat alle in Christo ende in zijn Rijcke geestelijck is wedergebracht, op dat de eenuoudige daer door een weynich onderwesen mogen werden, ende haer niet en laten bedriegen vande valsche Propheten, die hare luegenachtige Leeringe met dat oude wesen des Letters als schaduwen ende Figueren, vercieren ende verbloemen. Want al wat sy met den —l Nieuwen Testamente niet en connen beschermen, dat willen sy met dat Oude Testament, ende met de Letter der Propheten bewijsen, ende daer af zijn veel Secten gecomen, daer wt is menigerhande valsche Gods dienst gestichtet, Ia wt die Fonteyne zijn principalijc gheuloeyt de Afgodissche Ceremonien, ende gheprael der Antichristischer Kercken, ende de beclagehjcke misgrijpinghe // van de oproerige Seckten, de welcke in onse tijden onder den Fol. 221». schijn van dat heylighe Euangelion, des gheloofs, ende derChristeljjcker Religie vele schaden gedaen ende vele ergernissen opgericht hebben. G Daerom gelijc als wy de hutte Mosi, ende de figuerlijcke dingen die daer in waren, door de hulpe des Ileeren een weynich verclaert, ende op eenen geestelijcken sin ghebracht hebben, also begheeren wy oock door de hantreyckinge des gheests Christi, dese voorgenoemde Restitution te bedieden, oft ons eenuoudich verstant daer af allen Christenen te bedencken geuen, ende also den simpelen ende eenuoudigen een cleyne aenwijsinghe te doen, om de Schrift recht te verstaen, ende alle dingen wel te bedencken, niet nae Ioan. 6. b. 15. den vleesche, maer na den geest: a Want dat rijcke Gods en is 18. e. 36. doch niet van deser werlt, b mer inwendich onder alle oprechte cRom*8 aV Christenen. c Ende vleeschelijck ghesint te zijn, is de doot, maer Ioan. 6. g. 63. gheestelijck ghesint te zijn, is dat leuen ende vrede. d Ende dat vleesch en is niet nut, maer het is den gheest die daer leuendich maect, ende de woorden Christi zijn geest ende leuen. De eewige almachtige, ende alleen wijse God, gheue ons door Iesum Christum, een oprecht ende schriftmetich verstant in alle dingen, tot zijnen prijse, tot blijschap ende verquickinghe onser conscientien, ende tot een opbouwinghe van zijnder Gemeynten. Amen. *** II Fol. 222r. / ^Hristus Iesus is de geest ende de e waerheyt van alle Figueren, Ioan. 6. g. 63. \J die voorleden zijn, f dat eynde ende volbrengen vander figuereloan. 14.a.6. ljjcker Wet, maer dat beghin van het warachtich wesen ende volEhes4°c2/ comen^eyt eewelijck. e Want in Christo Iesu (seyt de Apostel) is Colloss, 2. a.2. een oprecht wesen, h in hem zijn verborghen alle schatten der Wijsheyt ende kennisse Gods, Ia in hem woont de geheele volheyt der Godtheyt lichamelijck, ende alle Schaduwen ende Figueren Apocal. 22. d. nemen een eynde in hem. i Hy is de clare morgensterre, j de 16. Sonno der gherechticheyt, diet al verlichtet. k De claerheyt des i^Corintif^b aen8'cht8 Moysi (dwelck daer ophout, ende de Wet bediet) en is 7] ' gheen claerheyt tegen de claerheyt Iesu Christi ende zijns Euangeliums. Dat decksel voor dat aengesichte Moysi, dat welcke noch hanget voor de ooghen der loden, ende op hare herten leyt, dat si Moysen ende de Propheten niet en connen verstaen, wort door Christum wech genomen, als Paulus seyt. Daerom veranderen haer 2.Cor.5.c,17. alle dingen in Christo, worden door hem verclaert ende 1 nieuwe gemaect, dat is, wt Letter in Gheest, wt vleesch in een warachtich wesen, wt dat oude in dat nieuwe, wt de Figueren in de blijuende clare Waerheyt, ende wt dat verganckelijcke in dat eewighe ende hemelsche ghebracht. Ende dit is seer van noode te weten, op Ierem 23°a 5 datmen a"een in Christo Iesu alle waerheyt, gherechticheyt, heyEphes. l.b.8. licheyt, salicheyt, iae do m Godtlijcke wijsheyt, gauen, duechden, Colloss. 2. a.3. crachten ende werckinghe soecke, ende niet buyten hem, ende dat ") Fol. 222beschaemt moghen worden alle die in dese // laetste periculoose tijden haer so vermetelijc, ende onbescheydelijc wt grooter houer- dicheyt opgeworpen hebben, als dat sy dat rijcke souden innemen, ende alle dingen wederom te rechte brenghen, dat welcke niemant en sal doen inder eewicheyt, maer de Heere Iesus Christus, die selue de volcomen wijsheyt, waerheyt ende, gherechticheyt is, a die Philipp.2.a.9. eenen Name heeft bouen alle Namen, die ghenaemt mogen werden in dese ende in de toecomende werlt, die daer is dat Hooft van alle vorstendommen ende geweldighen '). In summa, door welcken alle dinghen gheschapen zijn ende onderhouden werden, die alle dinck met Godt werct, ende buyten welcken niet goddelijcx ge- wracht en wert. rpEn eersten so is in Christo Iesu weder gebracht de scheppinge _L des hemels ende der aerden, Want God heeft nieu 2) hemelen gemaect, naemeljjck de geloouigen, in de welcke God woont, ende bysonder de Apostolen ende rechte leeraers inden welcken schijnet Iesus Christus •> de Sonne der gherechticheyt ouer al, ende ver- Sapient.5.a.6. lichtet, Ia maeckt vruchtbaer in alderley vruchten des geestes, c de nieuwe Aerde, dat is de herten der Christenen, daer dat saet Math. 13. a.8. des goddelijcken woorts in gesaeyt is, ende die vernieut zijn door do genade Gods, ende door de cracht des heyligen Geests. Dit wert claerlic gemerct wt de woorden des Propheets die also seyt: De Hemelen vertellen de eere Gods, ende do Yasticheyt Psalm. 19.a.l. vercondicht zijnder handen werek. Eenen dach seyt het den anderen, // ende oenen nacht doetet condt den anderen. Daer en is geen Fol. 223r. sprake noch reden, daermen haer stemme niet en hoort, haer rechtsnoer gaet wt in alle landen, ende haer reden aen des werels eynde. Hij heeft der Sonnen een hutte inden seluen gemaect. Ende de selue gaet daer wt gheljjck een Bruydegom wt zijnder camer: ende verhoocht haer golijc een helt om te loopen den wech. En gaet op aent een eynde des Hemels, ende loopt wederom tot aenden selfden eynde, ende daer en blijft niet voor haer hitte verborgen. Dit is een Prophetie vanden Euangelio dat door de Apostelen wtgegaen ende gepredict is inder ganscher werelt, als Paulus betuyget. Daerom zijn dese hemelen, die daer vertellen de eere Godes ende in welcken de Sonne een hutte ofte woninge heeft, ende ouer al schijnet, >1 do Apostolen ende alle rechte Leeraers Ephes. 3. a. 5. onde Christenen, die daer vercondighen Gods woort, e ende in 1. Cor. 3.b.l6. welcke God zijn woninge heeft. 2. Cor. 6. c. 16 1) Geweldighen, d.i. machthebbers. 2) Lees: nieuwe. Hier is ooc de nieuwe maen ende lichtet in dese nieuwe hemelen, te weten, dat vaste prophetisch woort dat daer schijnt in eenen Daniël. 12. b. donckeren hoec: » Hier zijn ooc de nieuwe sterren, de gerechtige, 13, die do ander onderwijsen totter godsalicheyt, die daer schijnen als de glans des Hemels, ende als de sterren eewelijc, hier door de 1. Cor. 15.e 41 c'aerheyt des Godljjcken woorts, ende hier namaels, door de verPhilipp. 3. c. elaringe Christi in dat b hemelsche wesen. 20. Fol. 223'. T^Aerom so wort ooc de Ghemeynte // Gods beschreuen, als een Apocal.l2.b.6. U swangher ofte bevruchte vrouwe, die becleet is met de claerheyt Christi, ende zijns woorts, die by de Sonne vergelijcket ende afgebeeldet wort, ende de mane onder haer voeten heeft Want de 2. Petr. l.d.19 gemeynte staet ghefundeert op dat vast Prophetische woort, dat Moses ende de Propheten van Christo Iesu door den hoylighen Gheest getuycht hebben, ende sy hoeft een gulden Croone op haer hooft van twelf sterren, de welcke beteeckent de reyne, loutere, onvervalschte ende warachtighe leeringhe der heyliger Apostelen, daer de Ghemeynte Godes mede verciert is, Ende sy is ooc swangher ofte bevrucht van dat saet Godts, met dat woort des Hemelschen Vaders, daer sy mede besaeyt is, dat welcke si ooc met grooten Apocal. 12. c. anxt ende noot baert c ende wert daerom van de Drake crachtelijc veruolcht. ALso is de scheppinge des hemels ende der aerden in Christo gheestelijck weder gebracht, totter tijt dat de volcomen veranderinge wt dat verganckelijcke in dat eewighe ouerganckelijcke ') 2.Petr.3.b.l3. ende verclaerdo 2) geschiet, ende alle geloouige, de d nieuwe Hemelen ende nieuwe aerde (die God wil maken, ende wy verwachten, in den welcken de gherechticheyt sal woonen) sullen beeruen ende besitten inder eewicheyt. Genes. 3. a. 6. TN Christo Iesu is oock vernieut de scheppinge des menschen, J_ Want nademael dat Adam gesondicht heeft, ende also dat beelde Gods, nae dat welcke hy geschapen was, in hem verstoort is, so Fol. 224'. moeste daer een' vernieuwinge des mensohen, // Ia een Dieuwe scheppinge gheschien, ende dat door Iesum Christum, door den welcken God alle dinck werct, Maer dat beelde Gods, is dat geesteSapient. 7. d. ljjck wesen vanden onsienbaerlijcken God, zijne eewige wijsheyt, 2 Cor 4 a 4 crac^> gerechticheyt, ende eewich leuen, twelcke is Iesus Christus, Colloss.l.b.15. e ^at wesentlijcke beelt zijns Hemelschen Vaders de glans zijnder Hebr. l.a. 3. heerljjcheyt, ende een onbeulecte spiegel zijnder Goddelijcker claer- 1) Lee3 : onuerganckelycke. 2) Verclaerde, d.i. verheerlijkte. heyt, die van Abraham is gesien geweest, niet met vleeschelijcken ooghen, maer in den geest, ende also moeten alle geloouige hem sien ende bekennen. NA dit beelde Gods, zijn deerste menschen Adam ende Eua ge- Genes.l.d.27. schapen, ende tot een gelijckenisse des Godlijcken beeldes ^a;'gemaect, begaoft met hoogen verstande, ende kennisse Gods, ende 2®Pient,2< aller creatueren, daer toe ooc met groter gerechticheyt ende heylicheyt, Syrach.l7.a.9. daer si God in bemint hebben, ende voorsien waren met een God- Iacob. 3. b. 9, salich ende onsterffeljjc leuen in dat Paradijs, tot een eewich leuen in den Hemel. MAer nadenmael dat de mensche in de eerste scheppinghe niet gebleuen en is, maer heeft door zijn ongehoorsaemheyt dat Genes. 3.0.15. beelde Gods verloren, daerom so moeste de mensche nieu van i°^r.i5 c21 God geschapen werden door Iesum Christum: a Want daerom is l.Ioan.3.a. 5 de sone Gods Adam belooft, ende allen menschen verschenen, op cloan. l.o. 29 dat hy de wcrcken des duyuels te niete maken, ende dat verloren pg^°2*c 14* beelde Gods inden mensche wederom vernieuwen, dat is c dat hy R,0m. 3 c. 23! de sonden des werelts wech nemen, d den doot verslinden, dat 8. a. 3. eewigho leuen den mensche // verweruen, met zjjnder opstandige') Fol. 224 ende ouerwinninghe, ende door zijn woort ende geest e nieuwe Ioan. 3. a. 3. menschen soudc maken, hier in dit leuen f ende daer na in de Galat. 6. b.17. verschijninge zjjnder heerlijcheyt, ende inde verrjjsenisse volcomen f Philipp. 3. c. menschen te bereyden na zijn beelt, in heylicheyt ende gerechticheyt, die verclaert2) sullen worden, g ende schijnen als de Sonne int Math. 13. e.43 Rijcke haers Vaders, h gelijckformich de natuere der Enghelen, h Math. 22. d. ende der Goddelijcker claerheyt deelachtich. Ende also isser een ^0 nieuwe scheppinge, een nieuwe gheboorte des menschen, door Iesum Christum te voorschijne gecomen. DAer na so is in Iesu Christo ooc vernieut en wederom terechte Genes.2.d 21. gebracht die Echt, die by deerste ordeninge Gods in dat Paradijs met eenen man, ende met eender vrouwen, met gelijcker persoonen, dat is, die beyde na dat beelde Gods geschapen, ende van God te samen geuoecht waren, niet ghebleuen en is, maer in de eerste werelt, > van die kinderen Godts, door den verdoruen aert ende Genes. 6. a. 1. boosen lust des vleeschs, gheheelijc misbruyct, ende daer nae eensdeels, om de Figueren wille (j ghelijck met Abraham ende meer andere ge- Galat. 4.c.24. schiet is) eensdeels om de hertneckicheyt des Israelijtschen volcx, op een 1) Lees: opstandinge. 2) Verclaert, d.verheerlijkt. vremde maniere ende ghebruyck, ghecomen ende veruallen is, wt Math. 19. a.4. toelatinghe des Heeren, ende Mose zijnen knecht, a So coemt nv Christus ende wijst ons op deerste ordeninge Gods, die vanden beginne gheweest is inden lusthoue oft Paradijse, ende seyt: Hebt ghi niet gelesen dat Godt, die inden beginne gheschapen heeft, Fol. 225r. die // heeft een man ende een vrouwe geschapen ? Daerom i) sal Genes. 2. d.24 do mensche verlaten vader endo moeder, ende sal zijnder vrouwen Ephes. 5.C.31. aenhangen, ende c die twee sullen een vleesch zijn. Wat nv God te samen gheuoecht heeft, dat en sal geen mensche scheyden. Genes. 2.d 25. O O is nv daerom de Echt van Christo op deerste beginsel, ende k3 rechte godlijcke ordeninge weder ghebracht, namelijck, dat de Echt een tsamenvoeghinghe Gods is van twee persoonen, dat is, Math. 19.a.4. (1 van eenen man ende van eender vrouwen in een vleesch, ende dat sy beyde menschen moeten zijn van Godt geschapen, na zijn Ioan. 3. a. 3. beelt, te weten, c sy moeten nieuwe wt God geboren, Christo Iesu Collos's. 3Ca28 SellJckformich> ende aen dat inwendich wesen door den heyligen Apocal. 2.a.7. ^ees': vernieut zijn, sy moeten in dat f Paradijs, dat is, inde Gemeynte des Ileeren te samen, comen, ende God moetse vereenighen. Dat is dan een rechte Echt voor God, daer hy selue also mede handelt, ende die also na zijnen wille, ende in sinen name geschiet. 1. Cor. 7.d.39. Dat noemt Paulus t inden Ileere te houwelijcken. Ende op dese maniere heeft Christus de Echt weder gebracht, ende al wat daer buyten ende tegen gehandelt wert, dat is onrecht voor God, men verciere ende verbloeme ooc de sake also schoone alsmen wil ende can. Hier beneuen soo is de figuerlijcke Echt tusschen Adam ende 000 geestelijck weder ghehaelt in Christo Iesu. Want 1. cor.l5.e.45. '' hy i® de tweede ende nieuwe Adam, ende ' zijn Bruyt wt zjjni Ephes.5.c 30 der zijden genomen, vleesch van zijnen vleesche, ende ghebeente Fol. 225van sinen gebeente, is de geestelijcke Eua, // een moeder van alle geloouige Christenen, ende daer van is gecoinen ende ontsproten, l.Petr.l.d.23. een nieuwe werelt, een nieuwe geslacht, j nieuwe wedergeboren Iacol>ni M8 ^'nderen Gods, wt zijn onuerganckelijc zaet, dat is, door zijn leuende ende crachtich woort nieuwe geboren, ende van zijn Bruyt voortgebracht. MAer gelijc als onder de kinderen des eersten Adams, door de nijdicheyt, boosheyt ende lichtueerdicheit den afual is gecoGenes. 4. b. 8. men, namelijc, dat de k moortachtige Cain, den rechtueerdigen Genes. 6. a. 1. Abel verworget, 1 de boosheyt de ouerhant genomen, ende alle vleesch zijnen wech voor den Heere verdoruen heeft, de kinderen Gods op de dochteren der menschen gesien hebben, dat sy schoon van ghedaente waren, ende hebben te houwelijc genomen, die si selfs wilden. Also heuet ooc met de kinderen van den tweeden ende geestelijcken Adam toe gegaen. Want de gerechte Gods kinderen zijn verworcht van Cains zaet, dat is, van den Godloosen ende afualligen. De schoone gedaente der dochteren der menschen, de boose lust des vleeschs, dat wtwendich heerlijck schijnsel vande Afgodische gemeynten, vande a groote Hoere van Babel, ende Apocal.l7.a.l. vande b valsche Prophetissen Iesabels, heeft de kinderen Gods bApocal.2.c. bedrogen, ende tot de Afgoderie geleyt. Ende alsoo c is de werelt 2. ioan. 5.C.19 gantsch ende geheelijc in dat boose wederom geset, onder den Antechrist, ende alle dingen d zijn verwoest door dat kint der 2.Tessal.2,a.3. verderuinge, nochtans is daer noch ouer gebleuen een spruyte der gerechten Gods kinderen, die genade voor zijnen oogen geuonden hebben om met Noe inde Arcke te treden, ende haer sielen te Genes. 8.C.16. behouden eewelijck. // _6 *' *'f ' YVant in Christo Iesu is ooc weder ghebracht de handelinghe *• van Noe met de Arcke, Diluuie ende verlossinge der weyniger sielen. Want o Christus Iesus is de rechte geestelijcke Noe, de l.Petr.3.c 19. Predicant der gerechticheyt, ende f zijn huysgenooten zijn de kin- Math.l2.e.49 deren Gods, de rechte Christenen, e Hij heeft de verdoruen werelt Math-3. a 2> den toecomenden toorne Gods vercondighet, de onboetueerdighe ende ^ 2Ó. ongeloouige met dat ordeel ende verdoemenisse gedreyghet: hy 23 * heeft daer by oock een Arcke ghebouwet, dat is, de heylige Christelijcke kercke, tot een bewaringe ende behoudinge van alle gheloouighe sielen: ende h al die daer moetwillichlijcken Gods woort Ioan.5^ d. 38. veracht, de aengeboden ghenade Iesu Christi versmaet, haer ooghen voor dat Licht des Euangeliums too ghesloten hebben, ende also buyten de Arcke ghebleuen zijn, die zijn door de straffinge des Heeren verdoruen, iae ' ouer die sal comcn toornicheyt ende onghe- Roman. 2. a.8. nade vanden Hemel, opten dach als Godt de werelt sal ordeelen ioan, i. a. 12. door Iesum Christum. Maer i so veel Christum hebben aenghenomen 3. e. 36. mat een waerachtich ghelooue, ende in zijn geestelijcke Arcke getreden zijn, die sullen daer in behouden zijn totten eewigen leuen, ^ c 2g ende dat verbont Godts wert met haer vernieut ende beuesticht, 14. b. 21. door den k Reghenboghe, de welcke bediedet Christum Iesum, dat ^e"es- 9 b. 13. rechte ghenaden Teecken, inden Hemel, 1 tot do rechterhant des Almachtighen Vaders: Ende sy sullen metm Hemelsche ghebenedijnghe jjet,re { a, 3i van Godt ghebenedijt werden, om gheestelijcker wijse te wassen, (Jalat. 3. d, 26 ende te vermeerderen, n veel kinderen door dat Euangelium Iesu 4. a. 6. Actor.2.c.41. Christi te // winnen, gelijck als de Apostolen gedaen 0 ende veel Fol. 226 . 1 ?' ^2" duysenden tot Godt bekeert hebben, door de predicatie des God- 10 0^4 lijcken woorts, ende werckinghe des Heylighen Geests, wt den 16. a. 5. welcken al wederom een veruloect zaet gesproten is, door den be- Genes. 9.b.25. spotter Ham van te voren afghebeeldet, namelijck, de valsche broeders, Daniël. 11. e de Antechristen (een boos ouergebleuen zaet * Canaans) de welcke al inden tjjden der Apostolen, van de Gemeynte Gods zijn wtgegaen, Rom. 16.b.l7 b Iesum Christum veracht, vermindert»), bespot, ende den vromen iobaK b. J V6el qUaet8 ghedaen hebben. Want so waer de kinderen Gods zijn, l.Cor. ll.b.18 daer menëbet hem de Satan onder. Daerom seyt Paulus, dat c onder de Christenen secten zijn moeten, op dat de beproefde moghen openbaer werden. Also ist vanden beginne geweest, inde tijden van Adam, Noe, Loth, in dat vleescheljjcke Israël, inde Gemeynte de 2) Apostolen, ende ouer al. TN Christo Iesu is daer na weder gebracht de handelinge Gods 1 met Abraham, Isaac ende Iacob, ende met dat gheheele Israël Galat. 4.C.24. inden geest ende waerachtich wesen. Want d do geesteljjcke Abraham is Godt de Hemelsche Vader selue, met zijn twee vrouwen, de welcke zijn de twee Testamenten, onder de welcke dat eerste een lange tijt onuruchtbaer is geweest, tot op den tijt der beloften. Daer en tusschen so geeft de Dienstmaecht Agar, dat is, de letterlijcke, figuerlijcke, dienstbaerlijckc, Synagoge haer zaet ende gheslachte, fnbh%8'^ ^ namel«ck' volck, ende Leuijtsche Priesterdom, e met zlJn onuolcomen Ceremonien ende Offerhanden, de welcke niemant // Fol. 227en conden rechtueerdich noch volcomen maken. Daer na so is dat vrije kint Isaac, Iesus Christus, bouen den loop der natueren geIoan. l.b. 14. boren, f Gods woort is vleesch geworden, de eenige geboren Sone oan. . a. . vanden Vader is inde werelt gecomen, g een begin van alle nieuwe g^Apocal. 8. c. Creatueren Gods, een eerstgeboren onder alle zijn broeders, die van Galat. 4. c. 26 Vr?e ®ara' van Hemelsche h Ierusalem voortghebracht zijn, i Rom. 9. a. 8. en(^e ' Isaac, voor dat zaet der beloften gherekent werden, met welcken Ismael twistet, haer bespot, ende daerom wt gestooten wert, ende en mach niet eruen, dat is, de loden hebben Christum ende de zijne verworpen, bespot, veruolcht, ende niet willen aen Matt. 22. a. 8. nemen, daerom j is van haer oock dat Rijcke Gods ghenomen, ende °m. . . 5 ,jen Heydenen gegeuen, ende sy en moghen geen erue ontfangen, so lange als sy inde ongeloouicheyt blijuen. Genes.l4.c.l8. jlTAer tusschen Abraham ende Isaac coemt de Coninck ende Psalm. 110. a. iJX Priester des Alderhoochsten Godts k Melchisedech, een schoone Hebre 7. a 1 ^''j?ure °P Ie8um Christum, op zijn eewich Rijcke ende Priesterdom. Want Melchisedech wort vanden Apostel beschreuen een Coninck der gerechticheyt ende des vreets, een Priester des Alderhoochsten, die grooter is geweest dan Abraham ende Leui: Want hy heeft 1) Vermindert, d.vernederd. 2) Lees : der. Abraham gebenedijt, ende Leui heeft hem tiende gegeuen, Ia dewijle dat hy dat heelt Christi ghedraghen heeft, so is hy beschreuen sonder vader, sonder moeder, sonder gheslachte, sonder beghin der daghen, sonder eynde des leuens, ende is den Sone Gods verghelijckt. // Dit alle beuintmen alsoo in Christo Iesu: Want a hy is de Fol. 227 Coninck der eewiger gerechticheyt ende alles Godlijcken vreets, Psalm.45.b.8. Ia hy is de vrede ende gerechticheyt selfs van alle geloouigen, die 1-Cor. l.a.2. grooter is dan Abraham, want h hy is al eer Abraham was, die flebre^Vs' dat Leuijtsche Priesterdom wech genomen heeft, ende selue ons joan g ê 58 eenige hooge Priester geworden is, c met eenen hooghen ende Psalm, 110.a.4 dierbaren Eedt ingheset, d ende sit ter rechterhant Godts inden Hebre. 1. a. 3. Hemel. Hy en heeft ooc geen vader noch moeder, noch geslachte g op Aerden: Want e hy is van God zijnen Hemelschen Vader wt iq. b 12 gegaen, f in Maria vanden heyligen Gheest ontfangen, door de e loan. 8.e.42. omschijninge der Godlijcker cracht, een mensche gheworden, ende l^.a. 7. e een Sone des Alderhoochsten wt haer geboren, h de eerste f 20 ende de laetste, » de eerste geboren voor alle Creatueren, Ia j dat Luce. 2. b. 21. eewige leuen selfs. hApocal.l.a. 8. ITem, hier wort oock wedergehaelt, de handelinghe van k Sodoma, 6* vanden Enghelen, ende van Loth, ende zijnder huysvrouwen. Grenes. 19.a!l] Want 1 dat gheestelijcke Sodoma daer de Heere ghecruyst is, dat Apocal.ll.b.8. is de boose werelt vol aller hooueerdicheyt, aller grouwelen ende *>• onmenschelijcker onreynicheyt. Wt dese Sodoma werden gheleyt ende gheuoert vande Engelen Gods, alle die met Loth begeeren God te vreesen, die hem behagen, ende die totten eewigen leuen verordineert zijn: Maer de werelt sal vergaen met hare boose l.Ioan. 2.C.17 lusten, begeerten ende wercken, gelijck als Sodoma ende Gomorra 4.Esdr. 2.e.36 vergaen zijn. Ende de ongeloouighe, die met Loths huysvrouwe te 2'Petr-2. b.6. rugghe sien, ende daerom niet bequaem en // zijn totten Rijcke Fol. 228r. Gods, die blijuen staende, die m worden van Godt verblint, ver- Actor.28.d.27. stoet, ende in eenen verkeerden sin ouerghegeuen, dat sy de straffinge Godts niet en sullen ontloopen. Daerom seyt Christus inden Euangelio: » Gedenct aen de huysvrouwe van Loth. Luce. 17. d. 32 EN de daer na soo is in Christo Iesu oock vernieut ende veruult de figuerlijcke 0 offeringhe Isaacs, die dat hout ende vier ghe- Grenes. 22. b. draghen heeft, tot opten Berch daer hem zijn vader gheoffert heeft, 1°. opten Altaer, ende en is nochtans niet gestoruen, maer eenen Weer oft Schaepsbock is in zijn stede ghedoot ende gheoffert. Ende beteeckent ons, P dat Iesus Christus zijnen Hemelschen Vader ge- Philipp. 2.a.8. hoorsaem geweest is, tot inde doot, ende q heeft dat hout des Esaie. 53.a.7. Cruys op zijn lijf ghedraghen, door de vierige liefde, die hy tot l.Petr. 2.0.21. ons heeft gehadt, a ende is voor ons opten Altaer des Cruys ghebl.Petr. 3.c. offert, nochtans b niet ghedoot na den gheeste, maer ghestoruen na den vleesche. Ende ghelijck als Abraham, Isaac vanden Altaer Hebre. 1. a. 3. ontfanghen heeft, c als een die vanden dooden leuendich geworden was, tot een voorbeelt vander verrijsenisse: Also is Iesus Christus, Ephes. 5. a. 2. na d dat hy hem seluen voor ons God tot eenen soeten ruecke e l.cor. 15.a.4 geoffert heeft, e vanden dooden opgestaen, ende tot eenen Erfghenaem van alle de goeden ') Abrahams zijns Hemelschen Vaders met zijn lanckduerich zaet, dat is, met alle rechte Christenen ingeset ende beuesticht. ITem, In Christo wort de Figuere van Isaac ende Rebecca gheestelijck // weder ghehaelt ende weder gebracht, in sulcker forme, Crenes. 24.a.3. f gelijck als Abraham zijnen knecht besworen heeft, ende eenen eedt van hem genomen heeft, dat hy zijnen sone Isaac geen ander huysvrouwe en soude nemen, dan van zijnen gheslachte, ende also heeft de knecht ghedaen, ende heeft de ghewillighe Rebecca, tot Isaac haren Bruydegom zijnen Heere gebracht. Also ist oock met Ioan. 3. d. 29. de geestelijcke aensoeckinghe des e Bruyts Christi, door Ioannem h l.cor.1 l.a.4. den Dooper, door de h Apstolen 2), ende door meer ander getrouwe dienaers des Heeren gheschiet. Want dese getrouwe knechten des Alderhoochsten Godts, zijn daeromme wtghesonden, met eenen hooghen eedt verbonden, dat sy Christo Iesu den waerachtighen Isaac, den rechten Erfgenaem van alle goeden zijns Hemelschen Vaders, een vrijwillige Rebeccam (die van zijnen geslachte, van Actor.l7.e.28 i zijnder aert ende natueren, door dat ghelocue ende de nieuwe 2 *PetrVifl) É>ek°or'e geworden is) te soecken ende te brengen, namelijck, de Gemeynte die hy bemint heeft, ende heerlijck met gheestelijcken gauen verciert, ende met de welcke hy voortghebracht heeft de Galat. 3. d.28. kinderen des Rijcks, j wedergheboren wt Godts woort, ende daerom 2 Petr'l d 23 k Z^n broeders en(^e medeghenooten, wt ghenade door de aenkRom.8.b.l7 nemiQge inde kintschap Gods, geworden zijn. Ephes. l.b.11. Hebre.2.b,12 TTem, 1 Isaac heeft de Fonteynen der leuendiger wateren, van -L de knechten zijns vaders Abrahams ghegrauen, de welcke de Philistijnen wt benijdinghe met Aerde verstopt hadden, wederomme Fol. 229 r. van zijn knechten laten opgrauen ende // reynigen, daerom hebben getwist de Herders van Gerar, met de knechten van Isaac. Alsoo heeft Godt de Hemelsche Vader, door zijn getrouwe Sentboden, de goede Propheten, de Fonteyne der leuendiger wateren, zjjn reyne 1) Goeden, d,i. goederen. 2) Lees: Apostolen. Godlijcke woort ons gegeuen: Maer de valsche Propheten hebben die met onreyne menschelijcke leeringe ende aertsche wijsheyt Ter- stopt, ende dat louter woort Godts yerualscht. Daer ouer clagen ooc de Propheten seer, namelijc, a dat de valsche Propheten, de Ezech. 34.a.2. goede weyden daer de Schapen mede gespijst souden werden, met voeten vertreden hebben, ende dat clare water dat de Schapen souden hebben gedroncken, metten voeten onreyn gemaect hebben, also dat de Schapen hebben gegeten ende gedroncken, dat gene dat met voeten vertreden ende verontreynicht was, dat is, sy hebben aen de stede des Godlijcken woorts, een onreyne menschelijcke leere vande valsche Propheten gehoort, aenghenomen, ende zijn also joan j a 5 verleydet gheworden. 5 c '26. 8. a. 12. MAer b Christus Iesus de waerachtighe Isaac, heeft de verstopte 1()* a- 9Fonteyne der heyliger Schrift wederomme geopent, dat ver- jg' *" j!0, donckerde woort Gods wederomme aenden dach ghebracht, dat ic!d. 28. louter ende clare Euangelium, door c zijne Knechten ende Apos- 17. b. 8. tolen, ouer al laten prediken. Maer de onbesneden Philistijnen, de c 2®- cSchriftgeleerden ende Phariseen, d de onbesneden van herten, de ^rc 16 b 15 Antechristen ende valsche Leeraers, setten haer daer teghen, ende Eom. lO.cilö! twisten met de knechten Isaacs, met de dienaers Iesu Christi, om Actor. 7. f. 51. de Fonteynen der leuendiger wateren wille, // die sy voor haer Fól. 229 eyghen houden ende rekenen. Want si willen alleen de Wtleggers der Schrift zijn, ende spreken stoutelijck: e Onse tonge sal de ouer- Psalm.l2.a.5. hant nemen, ons behoort te spreken, wie is onse MeesterP Daerom 73. b. 11. is ende blijft oock den twist tusschen de knechten Iesu Christi ende de valsche Leeraers, die rechte Philistijnen zijn, Vianden des Euangeliums ende des geestelijcken Israels. DAer nae is in Christo oock wederhaelt de Patriarck Iacob met veel schoone Figuren, de welcke eensdeels in dat boexken vande Hutte Mosi verclaert zijn: "Want daer hebbe ick veel van Esau ende Iacob geschreuen. Maer dat wil ic hier int corte verhalen, { hoe dat Iacob van zijnen vader Isaac gesonden is gheweest Genes. 28.a.2. tot Laban, den broeder van zijnder moeder Rebecca, ende opten wech als nv de Sonne onder gegaen was, so vertoonde hem de Ileere te Bethel, so dat hi in slape viel ende sach inden droom een Leeder raeckende tot aenden Hemel, ende Godt stont daer op, ende sprac: s Ic ben de Heere Abrahams, ws Vaders Godt, ende Genes.28.c.l3 Isaacs Godt, dat Lant daer ghy op ligt, wil ick v ende uwen zade gheuen, ende v zaet sal worden als dat stof op Aerden, ende ghy sult wt ghebreyt werden teghent Westen, Oosten, Noorden ende Suyden, ende door v ende uwen zade sullen alle geslachten op Aerden ghebenedijt werden, ende siet, ick ben met v, ende wil v behoeden waer ghy henen reysen sult, ende wil v weder brenghen in dit Lant, want ick en wil v niet verlaten, totter tijt dat ick Fol. 230r. doen sal al wat ick v geseyt hebbe. Ende doen hy ontwaec-//te van sinen slape, so seyde hv: De Heere is sonder twijfel in dese plaetse, ende ick en wiste dat niet, ende hy verschrickte hem ') ende seyde: Hoe heylich is dese plaetse, hier en is anders niet dan een huys Gods ende een poorte des Hemels, etc. DEse Leeder bediedet Iesum Christum, die daer is den eenigen wech totten Yader ende in dat Hemelrijc, » door hem comen de geloouige tot God, hier is ooc de belofte van dat Euangelium, Luce. 2. b. 9. door de Engelen op de Leeder afgebeeldet: Want b de Engelen hebben ooc vanden Hemel dat Euangelium gepredict: Hier is de vernieuwinge des Godlijcken verbonts door Iesum Christum, die Genes.22.c.l8 daer is <= dat beloefde zaet, in het welcke gebenedijt zijn ende worden, d Galat. 3.b.9. d aHe die daer wandelen inde voetstappen des geloofs Abrahams, Rom. 4. b. 12. e niet alleen de loden, maer ooc de Heydenen die in Iesum Christum geloouen. Hier is gewisselijc de Heere midden in zijnder Ghe- 28ath,2o'a'4' meynte' hier is dat f huJ8 Godts> ende de poorte totten Hemel. 1 Tim 3 b 14 Want hier is de nieuwe ende vertroostelijcke belofte, gegeuen door Hebr 4 b 9 Iesum Chri8tum> van dat heerlijck geestelijck Rijck ende Erfdeel, Ioan 14 a 2 d® salighe ruste in dat rechte beloefde Lant Canaan, dat is, 16. c'. 22.' ' ' 8 in dat eewige onuerganckelijc rijck bi God inden Hemel, 17. c. 24. h daer de Heere Iesus Christus henen geuaren is, om ons de plaetse Hebr' n b 10 te bereyden' eenen Tabernakel> niet van dit ghebousel, maereenen Ioan. 12. f. 46 anderen> n'e' me^ handen gemaect en is, Ia ' welcx Boumeester 14. a. 2.16.a.5 ende Schepper Godt is, ende de Heere Iesus Christus, sal wederom 17. c. 24. comen, ende ons tot hem nemen, j dat wy mogen zijn daer hy is, Fol. 230'. zijn claerheyt sien, // ende der seluer oock deelachtich werden inder eewicheyt. VAn Iacob zijn geboren de twelf Patriarcken, vanden welcken gecomen zijn de twelf geslachten Israels. Dese twelf vaders Luc. 24. d. 47. beelden ons af k de twelf Apostolen, die wt den geest wederge^Cor 3 Vö k°ren zxjn, ende met de cracht van bouen aengetrocken, 1 de Galat. 2. b. 8! &ee8te^ijcke vaders, die door dat Euangelium, ende door het gelooue 4. b. 19. in Iesum Christum, dat Israël Godts voortghebracht hebben: Want 6. b. 13. m sodanige geloouige Christenen zijn de rechte Israeliten ende dat Rom.4.b. 12. zaet Abrahams: Ende die sy door Gods woort Christo ghewonnen hebben, die zijn de vaders, als de Apostolen selue wel ghetuygen: 1) Hy verschrickte hem, d. i. hij schrikte. Want a sy noemen haer seluen de vaders, ende b de geloouigen 2. Cor 3. a. 6. de kinderen, ende dat alle van Godt, die daer is de rechte vader bEphea,3.a.7. ouer al wat vader genaemt wert, inden Hemel ende opter Aerden, a.1. als Paulus seyt. VOorder so is in Christo Iesu geestelijck volbracht de Figuere van Ioseph. Want gelijc als Ioseph van zijnen vader Iacob tot zijn broeders wtghesonden is, c ende die wt grooter nijdicheit hem Genes.37.e.28. vercocht hebben, ende is also in Egypten gecomen, om zijnder vroomicheyt ende onschult wille inder gheuanckenisse geworpen, ende door Godts voorsienicheyt, om zijnder wijsheit wille, wederom daer wt verlost, voor den Coninc Pharao gestelt, ende na de bediedinge des drooms een heere ouer geheel Egypten gestelt ende verheuen is, alsoo ist oock met Christo na den gheest geschiet. Ioan. l.a. 11. d Hy is van Godt zijnen // Hemelschen Yader in deser werelt Fol. 231r. ghesonden, tot zijn broeders, dat is, e tot de loden (wt den welcken Hom. 9. a 5. hy na den vleesche geboren is) maer f sy en hebben hem niet Math.21.d 39. willen aennemen, noch toelaten, dat hi ouer haer soude heerschappie Lnc. 23. *. hebben, Ia si hebben hem gehaet, veruolcht, verraden, vercocht, gheuangen, ghecruyst ende ghedoot: Nochtans g so is hy de Heere Actor. 3.b.l5. Iesus Christus door de rechterhant Gods verhoocht, bouen allen 'i Vorstendommen, geweldigen, Throonen, Heerschappien, ende bouen Math.28.c.l8. alle namen, die genaemt mogen worden, in dese ende de toecomende ^Pjies-^ c-21* werelt, ende hem is alle gewelt ') inden Hemel ende opter Aerden pyjjpp*!} a*9 gegeuen, om de gheestelijoke goeden wt te deylen, ende hy heeft ioan. 5. c. 26. aller ordeel van zijnen Vader ontfangen, ouer de leuendige ende de dooden, op dat sy alle den Soon souden eeren, ghelijck als sy den Vader eeren, voor hem neder vallen, ende hem aenbidden: Want hy sit ter rechterhant des Almachtigen Vaders, in dat Hemelsche wesen, een Heere ouer al, met zijnen Vader ende heyligen Geest. Hier is oock aen te mercken de vernieuwinge des godlijcken verbonts met Abraham, Isaac ende Iacob gemaeckt door Iesum Christum, die daer is dat ' beloefde zaet, in het welcke gesegent Genes.22 c.18 zijn ende werden, alle die daer wandelen inde voet stappen des Galat. 3. c. 16. geloofs Abrahams, niet alleen de loden, maer oock de Heydenen, die in Iesum Christum geloouen, j de welcke oock besneden zijn, Rom. 2. b. 14. niet aen de voorhuyt des vleeschs, maer des herten, namelijc, met 4. b. 12. de besnijdinge Christi, die sonder handen gheschiet inden gheest, y a"2" door II k aflegginge des sondelijcken lichaems, door doodinge des Fol. 231 Colloss.2.b.ll. 1) Gewelt, d. i. macht (Gewalt). X. 23 Roman. 6.a.4. ouden menschens, begrauinge der sonden, » ende opstandinge tot een nieuwe leuen. T \Esen is oock de nieuwe ende troostelijcke belofte door Iesum Christum ghegeuen, van dat heerlijck gheestelijck Rjjck ende 4 b '9 10 r^ee'' 'J vaQ saüge ruste des Lants Canaan, des eewigen Ioan. 14. a. 3. onuerganckelijcken Rijcx, c by God inden Hemel, daer Christus 17. c. 24. esu8 benen gheuaren is, om ons de plaetse te bereyden, d eenen d2.C°r.ö.a.l. Tabernakel niet van dese timmeragie, maer eenen anderen, niet r- • van menschen handen ghemaeckt, e maer welcx Boumeester ende Schepper Qodt is. Ende sal wederomme coraen ende ons tot hem oan. 17. c. 24 nemen, f dat wy moghen zijn daer hy is, ende zijn claerheyt sien, ende der seluer oock deelachtich werden inder eewicheyt. Apocal. 11. b. TT Ier beneuen vintmen oock claerlijck dat gheestelijck g Egypten, -IX dat Lant der duysternissen, gelijck als te voren na den vleesche is geweest. Want gelijc als dat volck Godts, de kinderen Israels in Lxod. 3. a. 7. 11 Egypten van Pharao ende zijne knechten gheplaecht zijn gheworden, ende God de selue wonderbaerlijck door Mosen, door veel teeckenen ende wonderdaden, Iae door zijn gheweldighe hant ende wtghestreckten arm daer van verlost, door de zee ghebracht, inde woestijne des daechs door de wolcke, ende des nachts door de l.Cor. 10. a. 4 calomne des viers geleyt, i met dat Hemelsche broot gespijst, met wa^eren wten steen ghelaeft, ende ten laetsten, de ouergebleuen 0 . .in dat Beloefde Lant ghebracht // heeft, j also zijn wy oock geHebr. 4. b. 13 plaecht ghe worden met geuanckenissen der sonden, der ongerechticheyt, ende des doots, onder den Helschen Pharao den Satan, maer door Collo8'I'b 12 den Waerachtighen Mosen k Iesum Christum zijn wy verlost, ' in lRom. 5. a. 9. ?^nen gedoopt, met de roode zee ende met de wolcke, dat G. a. 3. ls' m me^ zlJn dierbaer wtgegoten bloet (met dat welcke wy be- ml.Ioan.5.a.8. sprengt zijn aen de conscientie, ende gewasschen van onse sonden) Hebrri2Ca^l " en^e me^®n ^ey^gben Gheest die van God ouer ons wtgestort is, door Christum Iesum. Maer Pharao met alle zijne knechten, l.Cor. 15.C.25 Ruyters ende wagenen, onse vianden ende veruolgers, dat is,o Duyuel, olloss.2.b.l0 Helle, sonde ende doot, sy zijn al ouerwonnen door dat p bloet des Cruys Christi, ende door ons gelooue in zijnen Naem, ende alsoo zijn wy in de Woestijne ghecomen opten wech nae dat Beloefde Lant inden Hemel. Hier wort oock in Iesu Christo weder verhaelt de Figuere van ^ dat Paeschlam, te weten, gelijc als de kinderen Israels dat Paeschlam by den viere ghebraden, hebben moeten eten, ende Exod. 12. a. 7. q met dat bloet des Paeschlams de Posten ende Dorpelen van hare dueren besprengen, op dat de slaende Engel des Heeren, als hy sage dat bloet des Paeschlams, voorby ginghe, ende die niet slaen en soude, als hy alle eerste geboren van Egypten doode. Also is ooc Iesus Christus ons Paeschlam voor ons aent hout des cruys, door zijn vierige liefde gebraden, ende a dit Paeschlam l.Cor.5.a.6. moeten wy eten gheestelijck doort ghelooue, ende met zijn bloet moeten wy aen de conscientie besprengt zijn, voor de // b toe- Ftd. 232 comende straffe Godts, die ouer de blinde werelt sal comen. So wie 1. Pètr. l.a.4. meer bescheets daer af begeert te weten, die lese onse bekentenisse 12.d.28 van dat Auontmael des Heeren. ITem in Christo is ooc veruult de Figuere van dat c Hemelsch Exod. 16. a.5. broot, daer God Israël mede gespijst heeft inde woestijne, J dat Psalm.78.b.24 welcke oock een broot der Engelen inde Schriftuere ghenaemt wert. Want e Iesus Christus is dat waerachtige leuende broot, vanden Ioan. 6. d. 31. Hemel gecomen, een broot Godts, dat de werelt het leuen geeft, f een spijse van alle hongerige sielen, Ia dat eewighe leuen, g waer Ioan. 14. a. 6. door de Engelen inden Hemel, ende de geloouige op Aerden leuen g Colloss. 1. b. ende onderhouden worden. Hebre 1 b 7 DEsghelijcx wort in Christo weder gebracht de Figure h vanden Num.20.b.ll. steen, die Israël na volchde, ende water gaf, doen Moyses met 1-Cor. lö.a. 4 de Roede, die in zijn hant was, daer op sloech. Want ' Iesus 1. Petr. 2.a.6. Christus is den costelijcken Hoecksteen van God in Sion geleyt, den leuendigen steen, j op den welcken de Gemeynte gebout is, Math.l6.c,18. wt den welcken ooc, door de cracht Gods, (die by de roede Moysi Ioan. 4. b. 11. beteeckent is) de leuendige wateren des heyligen Geests vloeyen, 7' ^ tot een vercoelinghe van alle dorstighe sielen Oc is in Christo volbracht de Figure vanden k Engel des Heeren, ^ 0 die voor Israël ginck, ende leydde haer des nachts door de 14. calomne des viers, ende des daechs door de wolcke. Want Iesus 105. e. 39. Christus is onse wechwijser, die ons inde duysternis-//8en deser Fol.233'. werelt, ' met zijn Godlijc woort den wech wijst, ende met de ver- Psalm. 118. b. coelinge ') zijns heiligen geests beschermt, vertroost ende verquict 14 voor de hitte der tribulatien, dat die ons niet verberne, ende leert ons altijt wat wy doen ende laten sullen. Daer om en mogen wy Ioan. l.a.4 ons niet onderstaen yet aen te grijpen ofte te beginnen, ten si dat b ll!; wi Iesum Christum voor ons hebben, die ons met zijn leeringe, ^ exempel ende geest leyt ende voert. 80 waer dattet anders toegaet, daer dooltmen in de duysternissen, daer mistmen den rechten wech 1) Vercoelinge, d.i. verkwikking. inde woestijne deser werelt, ende daer en canmen niet te rechte comen. Exod. 15.d.25 TJ Ier worden de bittere wateren tot Mara, dat is de wateren der Apocal.2.a.7. Jj. droefnissen, angst ende veruolginghe versoet, a door thout des leuens, dat daer is midden inden Paradijse Gods, dat is, door Math. 28.C.20 Iesum Christum ende door zijn troostenrijc Euangelium, b Want hy is by alle zijn discipulen altijt in alderley periculen die haer Psalm. 118. b. ontmoeten, c ende zijn woort is haren troost ende soeticheyt. Hier begint nv den geestelijcken strijdt tegen Amalech ende tegen alle Ephe». 6.C.11. andere omleggende vianden Israels, dat is, d hier moetmen metten eEphes. 2.a.2 harnasch Gods met de wapenen des geests e tegen de Torsten der werelt, tegen de geesten der boosheyt, tegen den Satan strijden Actor.l^.b.U. ende ouerwinnen, door de opheffinge der handen lesu f Christi, die 9 b 9 10 a 1 n'e* moe(^e worden (gelijc de handen Mosi swaer waren, waer door Rom. 8. d. 34. de swaerheyt ende e onuolmaectheyt des wets wel verstaen mach iColloss.3.a.l. werden) namelijc door dat eewich offer h ende heylige volcomen Fol.233'. gebet Christi, ' die daer sit ter rechterhandt // des Almachtighen Vaders, ende bidt voor ons, Ia hi heeft voor ons al onse vianden loan. 16. d.33 ouerwonnen, i ende ons gelooue in zijnen Name is de ouerwinninghe l.Ioan.5. a.4. der werelt, gelijck Ioannes getuycht. MAer vele die vergrijpen haer, ende sondigen tegen den Heere, daerom worden sy inde woestijne neder geslagen (ghelijck als in dat figuerlijck Israël ons tot een voorbeelt geschiet is) dat is, vele die een mael verlichtet, tot de kennisse der waerheyt gecomen, ende wt Egipten verlost zijn, werden wederom afuallich vanden Exod. 16.a.4. leuendighen Godt, ende dat gheschiet in menigerley wijse, k Want Psalm.78.b.24 sommige crijgen eenen lust na dat vleesch van Egipten, ende werden des hemelbroots sat ende verdrietich, dat is, sy worden vleeschelijck gesinnet, begheerich na valsche menschelijcke leere, na welche haer de ooren iuecken, sy verachten Gods woort, dat leuende Hemelsch broot Iesum Christum, daerom moeten sy verderuen ende van God ghestraft werden. Exod. 34. a. 1. "]lf"Aer sommige die aenbidden dat gegoten calf, ende willen sien-LtJL bare Goden hebben, ende verlaten Mosen die op den Berch l.Cor. 10. a.7 vertoeft, dat is 1 sy wijeken af van den leuendighen God, ende van den Heere lesu Christo, die ten hemel geuaren is, ende vertrect !) zijn wedercoemste gelijc sy meynen, Daerom veruallen sy op eenen vreemden Gods dienst, ende verkiesen haer seluen Afgoden 1) Vertrect, d.i. stelt uit. die sienlijc zijn, spelen ende springen also rontom dat gulden calf. Want so wie eenige creatueren lief heeft ofte eert bouen den Rom. 1. c. 23. Schepper, oft aen de // stede Gods, so wie eenighe menschen Fol. 234r. leeringe gelijc oft bouen Gods woort acht, in eenigen valschen Godsdienst, den welcken God selue met eenen wtghedructen woorde niet ingeset heeft: zijn gerechticheyt settet, oft salicheyt soect, die aenbiddet sonder twijfel dat ghegoten calf, ende is een Afgoden dienaer voor den Heere gherekent, hy proncke oft verciere dan zijn afgoderie soo heerlijck als hy wil met eenen heyligen schijn, ende noemse eenen waerachtigen Godsdienst, so ist nochtans voor Godt anders niet dan afgoderie. a Want Godt wil alleen God ende Deut. 5. a. 6. Heer zijn, ende daer voor bekent werden, b hy en wil ooc van ^*s^e42g b 9 ons niet gedient zijn na ons goetduncken, maer na zijn woort alleen. {5 a 2. MAer de sommighe c hoereren metter Moabiten dochteren, dat Nnm. 25. a. 2 is, si laten haer verleyden vande valsche Propheten ende 1*Cor'10-a'8 Afgodische gemeynten, dat sy eenen hoerachtigen gheest crijghen, in een vleeschelijc goddeloos leuen ende wereltlijc wesen veruallen, si en achten ooc niet') met Simri 2), dat de gemeynte ouer sulcke sonden ende grouwelen truert ende leetwesen voor den Heere draecht, maer si gaen moetwillich voort in hare boosheyt, daerom werden sy oock vanden Heere gestraft, ende wt de ghemeynte Gods wech gedaen, op dat niet om haren wille dat geheel Israël Gods geplaecht werde. DE nieuwe Balamiters zijn ooc al in de tijden der Apostelen ijoan^.b.lS. ende haest daerna geweest, ende zijn noch heden op desen 2 Petr.2.C.16 dach voorhanden, de valsce Leeraers die dat loon der ongerech- Iude. b. 11. ticheyt liefheb-//ben, ende daerom niet sien connen den (l Engel Fol. 234 des Heeren inden wech staen, met dat vyerige sweert, ende en Num. 22. d.22 laten haer niet keeren noch straffen vanden Esel, wiens mont God open ghedaen heeft, dat is, sy en nemen de straffinge des Heeren niet aen van de eenuoudigen ende slechten, door de welcken Godt spreect ende werct, maer sy varen voort, ende wouden Israël geerne vermaledijen, maer God en wilse niet hooren, ende ghebenedijt zijn volck dies te meer, dat ooc de vianden haer moeten verwonderen ouer de heerlijcke wooningen Iacobs, ende ouer den leger Israels. OOmmige worpen haer ooc op met Dathan, Abiran ende Corach ^um' kj tegen Mosen ende Aaron, ende werden daerom leuendich van- 1) En achten niet, d.i. letten er niet op. 2) Zie Num. XXV: 1*. der aerden verslonden, dat is, si worden twistmakers, in de Ghemoynte Gods, moetwillige verachters, bespotters ende ouertreders van de Godsalige leeringe Iesu Christi, si rechten moeyte ende Secten aen, si grijpen in eenen dienst die haer niet beuolen en is, ende worden daerom grouwelijck vanden Heere geordeelt, Ia sy comen wt dat eewige leuen inden eewigen doot, wt dat rijcke Gods in de helle, ten sy dat sy haer beteren, daer si somwijlen swaerlijck connen Titum.3.b.ll. toecomen, a want een kettersch mensch, seyt de Apostel, is verkeert, ende sondicht als die hemseluen geordeelt heeft, Ia vele Hebr. 6. a. 5. cruycen haer seluen den Sone Gods, spotten met hem, b sy achten 10. c. 26. dat bloedt des Testainents onreyn, waer door dat sy geheylicht waren, ende sy scheynden den geest der ghenaden, dat welcke nv (eylacen) aen sommige wel bemerct wort. // Fol.235'. ClOmmige die c murmureren tegen den Heere, sy zijn ongeduldich l.Cor. lO.c.lO kJ inde versoeckinge, die haer gesciet, daer si nochtans met rechte den Num. 20. a 3 Heere voor souden louen, ende worden daerom vanden d verderuer verdoruen, Mer somige die versoeken Christum, ende worden daerom vander slange gebeten, met doodelijcke sonden vergiftiget, daer sy den doot aen moeten steruen, ist dat sy niet oprechte boete en doen, Ioan 3. b. 14. ende dat salich Teecken der ghenaeden, dat is Iesum e Christum, metten oogen des geloofs niet wederom aen en sien: Want de figuerlijcke metalen slange, is ooc geestelijc weder gebracht in Christo Iesu, want gelijck als de metalen slange inde woestijne, Sapient. 16. a. de gedaente der slangen, maer niet dat fenijn gehadt heeft,f maer tis een salich teecken geweest, also, dat al die dat aensagen, gesont Rom. 8. a 3. werden door den Heere die alder salichmaker is. B Also is ooc lesus Christus, inde gedaente des sondelijcken vleeschs van God Ioan. 1. c. 29. ghesonden, nochtans en heeft hy de sonde niet gekent, h maer hy 1. Ioan. 2. a. 2 j8 dat onbeulecte ende onschuldich Lam Gods, dat de sonden der Ioan. 3. b. 15. werelt wech neemt: ' Hy is dat rechte salige teecken aller genaden ende des eewighen leuens, ende is daerom aent cruys vander aerden verheuen, op dat so wie in hem gelooft, van den bete der helscher slangen genesen werde, ende eewelijc in Godt mach leuen. Num.l3.a.l7. TTem hier is te bedencken, j hoe dat twelf mannen van Mose _L wtgesonden zijn om dat Lant te bespien, ende alle die zijn cleynmoedich geworden, ende zijn verschrict geweest voor dat stercke Fol. 235volc des // Lants, voor de kinderen Enacks, ende voor de hooge mueren der steden, wtgenomen Iosue ende Caleb, die vrijmoedich inden Heere zijn gebleuen, ende hebben de ghemeynte Israels vertroost. Daerom seyden de andere dat mense steeningen soude: ende de Heere wert thoornich ouer de Gemeynte, ende seyde, Dat niemant van alle die, die hem gelastert hadden, zijn woort ongelouich ende onghehoorsaem waren geweest, dat goede landt souden innemen, behaluen Iosue ende Caleb, die volstandich int gelooue zijn ge- bleuen. Door dese bespieders, zijn eyghentlijck afghebeelt de Leeraers ende Voorstanders der Ghemeynten, van de welcke (och lacy) vele afuallich werden, ende en betrouwen den Heere niet, maer sy vreesen haer voor de menschen, ende maken dandere ooc cleyn moedich. Daer tegen setten haer de God vruchtige dienaers, ende troosten de Gemeynte met Gods woort, ende moeten daeromme dickmael van haer eygen broeders vele lijden, Nochtans weet de Heere de zijne wt de versoeckinge te verlossen, mer de afuallige, de ongehoorsame ende ongheloouighen te straffen, ghelijck als hy aen Israël ons tot een voorbeelt wel bewesen heeft. Daerom seyt de Apostel: a Ouer welcke is de Heere vertoornt geweest veertich Hebr.3.b. 17. iaer lanc. Ist niet ouer die die daer sondichden, ende haer lichamen 4.a 5.8. b. 9. veruielen inde woestijne: Mer wien swoer hy doch, dat si niet tot 10, a' zijnder ruste souden comen, dan den ongheloouighen? Ende wy sien datse niet hebben moghen in comen om haers ongeloofs wille, b So laet ons nv vreesen, dat wy de belofte, om in te comen tot Hebr. 4. a. 1. zijnder ruste, niet en verlaten, // ende van ons niet yemant ge- Fol.236r. uonden en werde, die buyten blijue, Want het is ons vercondicht gelijck als haer, Maer dat woordt der predicatien en heeft haer niet geholpen, doen tghelooue daer niet toe ghedaen en wert vanden ghenen die dat hoorden, Maer wy die daer geloouen, gaen in tot zijnder ruste. ITem, de geheele handelinge Godts met Moses vanden Tabernakel ende zijnder bereydinge, gereetschap ende vercieringe, is al figuerlijck geweest op de tijt des wets, die doen tegenwoordich was, ende op de toecomende tijt der ghenaden ende waerheyt, die dooltuin Christum opgegaen is, c ghelijck alsmen inden Brief totten Hebr. 7. *.8.*. Hebreen, ende in ons Boecxken van de Hutte Mosi lesen mach. Hier is oock wel aen te mercken, dat beyde (1 Moses ende e Aaron Deut. 34. a 5. inde woestijne gestoruen zijn, ende en hebben dat beloefde lant eNum.20.d.28 niet mogen innemen, om datse haer aen den Heere misgrepen hebben, f maer Iosue heeft dat volck moeten inleyden, ende dat Deut. 34. b. 9 lant wtdeylen, ende beteeckent ons, dat beyde de 6 wet ende dat Hebr. 8. a. 6. Leuijtsche Priesterdom, met alle haer ceremonien ophouden, ende een a- *• eynde nemen in Christo Iesu, ende niemant totter volmaectheyt conden brengen, noch de sonde wech nemen, noch de gerechticheyt geuen, noch salich maken: Mer de geestelijcke Iosue Iesus Christus, h de Hertoge ons geloofs, ende volbrenger onser salicheyt, brengt Hebr. 12. a. 2. ons in dat 'rechte beloefde lant, in dat eewige rijc Godts, hier in r 'r-ir, deD ge68t' in.de cracht der wedergeboorte, ende geestelijcker goede0' ' ren oueruloedicheyt // ende hier na inde a eewige hemelsche claerApocal.2.b.ll. heyt ende besittinge aller onuerganckelijcker dingen, als wy Christo l!loan.3. a.2. 8U^en Selijck zijn, ende hem sien van aensicht tot aensicht in dat 1. Cor. 15.f 49 toecomende volcomen wesen. DAer na staet hier oock te bedencken hoe dat beloefde lant ende de b ruste in genomen wert, namelijc, datmen door de Iordane moet gaen, daer de bouen wateren hooghe staen, ende verschrickeActor.l4.d.21. lijck zijn om aen te sien, ende beteeckent ons, c dat wy door veel -dcucx ende lijdens, ende door den tijtlijcken doot in dat Kijcke Gods moeten ingaen, Want de gherechtighe moeten hier veel lijden, Psalm.44.c.23.d ende dagelijcx gedoot worden, dwelcke de menschelijcke natuere losue. 3. d.17.' 8eer verschrict- e Maer daer voor staen de Priesters midden in de Iordane, met de Arcke Godts, die ons troosten met den HeylichPsalm.23.a.2. dom, dat is, met des Heeren woort. f Want dat is onse troost, Matt. 7. a. 11. ende 0118 leuens cracht, midden inden doot, tot dat wy wt deser werelt comen, aen den Oeuer des hemelschen Lants, in de salighe Apocal.14 a.4. ruste, g daer wy met Godt sullen rusten van alle onse wercken, arbeyt ende moeyte in der eewicheyt. ALsoo coemtmen eerst wt Egypten, door dat meyr in de woes- neor . h alamen vande duysternisse bekeert wort tot dat licht, neDr. z. c. lö. ai8men wt (jat rjjck yan gatan verioat) van 80nje) he]ie en(]e ,]0()t Math. 7. b.14. beurijt, 1 ende op den rechten wech, die daer leyt tot dat eewige Hebr. 4. b. 9. leuen, ghestelt wort, ende daer na coemtmen door de Iordane in Apocal.14.a.4. dat beloofde lant, als wy wt deser werelt scheyden, j ende tot de Fol 237r. salighe ruste comen. Maer // dat losue de ionghe Israeliten die in losue. 5. a. 3. de woestijne gheboren ende onbesneden waren, k wt dat beuel Gods met steenen messen besneden heeft, al eer sy dat lant eygentlijck mochten in nemen ende besitten, dat bediet ons, dat alle warachtige Israeliten aen de voorhuyt des herten besneden moeten worden met de besnydinghe Christi, door aflegginghe des sondelijcken lichaems in dat vleesch, al eer dat sy tot de eewige salicheyt int rijcke des hemelschen Vaders mogen comen. 7Uf 91 r-f' l dwelck al in Christo Iesu geestelijck wedergebracht Hebr. 2. b. 9. i®) m Want hy is de gloriose strijder ende n ouerwinner, die zijn Rom.5. b.11. volck van alle vianden verlost, ° ende vrede inde conscientien ghe- maect heeft, ende is nv de rechtueerdige Richter in zijn gemeynte met zijn woort ende geest, a ende inden laetsten dach sal hy dat aActor. 17. e. ordeel houden, b ouer de leuendige ende de dooden. 31 6 1. Tim. 6. c. 14 ITem, in Christo is oock verhaelt de figuere van Simsom, c de ƒ a'^" welcke een Nazareus Gods, ende een Rechter Israels geweest ig. a.i. is, die een dochter der Philistijnen tot eender huysurouwen ghe- Num. 12. nomen heeft, twelcke zijn vader ende moeder niet en verstonden noch wisten, dattet vanden Heere was, die den iongen leeuwe verworget, d met dat kinnebacken des Ezels duysent Philistijnen ver- Iudie. 15.C.14. slagen, de poorten der stadt Gasar op zijn schouderen gheleyt, // ende op den berch Hebron gedragen heeft, hy heeft oock andere Fol. 237r. wtlantsche ende Ileydensche vrouwen lief gecregen, ende heeft om haren twille zijn cracht verloren, hy is zijne vianden inde hant geuallen, die hem de oogen hebben wtgesteken, ende met hem gespot, tot dat zijn hayr wederom gewassen is, ende hy zijne cracht weder gecregen heeft, ende als de Vorsten der Philistijnen te samen waren gecomen, om haren Afgodt Dagon eenen grooten offer te brengen, ende haer te verblijden, dat Simson haren viant geuangen was, ende voor haer moeste spelen, doen aengreep hy de colomnen, op de welcke dat huys gheset was, de eene in zijn rechterhandt, de ander in zijnder slincker hant, ende booch de selfde crachtelijck, soo dat dat huys neder viel, ende dat hy in zijnen doot meer ombracht, dan binnen zijnen leuen. Dit is geesteljjc veruult in Christo, want hy is de rechte e Nazareus, de heylige Soae des Alderhoochsten, ende de Matt. 2.d 23. Rechter ouer dat Israël Gods, die de heydenen tot hem heeft ge- ^uce. c- 28. nomen, ende een gemeynte daer wt vercoren, ' ende door de Osee. 2. a. 1. predicatie des Euangeliums vergadert, door dat gelooue hem getrout, Bom. 11. d. 25 twelc de loden niet en verstonden, f> dattet also van den Heere ,e voorsien ende geordineert was. Den iongen Leeu, h den weder- g (jaiat. 2 b.8. spreker der Christenen, dat is, ' den Satan heeft hy ouerwonnen, l. Petr.5. b.8. wt welcke ouerwinninge alle soeticheyt der Godlijcker genaden, iHebr.2.b.8. alle vertroostinge ende verquickinge der sielen gecomen is: Met i.Cor. l.d.26. een ezels kinnebacken, dat is, j met zijn ongeleerde Apostolen, die 3. c. 19. als ezels by de werelt gerekent waren, heeft hy de // onbesneden Fol. 238 van herten, de werelt wijse ende k Schriftgeleerde, de vianden des Actor. 7.f. 54. Euangeliums neder geleyt, ende wt dat slecht woort des Cruyces, geeft God alle warachtige aenbidders, ' dat leuendich water des heyligen loan. 4. b. 11. Geests, door dat gelooue, om de dorstige siele daer mede te vercoelen. 38. DE Poorten der Hellen heeft by verstoort, m ende de geuancke- loan. 1. c. 29. nisse geuangen genomen, de sonden der werelt heeft hy op Ephes. 4. a. 8. 1. Ioan. 2.a.2 dat hout des Cruyces, » met zijn lijf ghedragen, zijn Godljjcke geIoan. 13. b. 15 daente heeft hy wtgetogen, b zijn eewige claerheit heeft hi afgefhPefr>22a^l *lem se'uen hy te buyten gegaen door de liefde die hi Ösee.2.a.l. ons heidenen (die in alderley afgoderie wandelen) gehadt heeft, l.Petr. l.c.28 ende is also na de voorsieninge zijns hemelschen vaders, om onser 4. a. 1. salicheyt wille, zijn vianden, den Vorsten der Philistinen Annas Math. 26.f.56 ende Caiphas met de Phariseen ende loden, ende de vergaderinge Luce 22 d 52 ^er ^eydenen, 'n(^e 'iaQden geuallen, die hem geuangen, verblint, beschimpt ende gheplaecht hebben, ende sy zijn vrolijc ouer zijn lijden geweest. Nochtans soo heeft hy, de Heere Iesus Christus, Hebr. 2. b 8. de ghetrouwe Saliehmaecker, hem aen zijne vianden ghewroken, door zijn lijden ende steruen haer alle ouerwonnen, den Duyuel zijn macht genomen, de doot verslonden, dat leuen ende de eewige salicheyt ons wedergebracht ende verworuen, ia hy is den doot een Oaee. 13. b. 14 doot, c ende een ouerwinninge der hellen geworden, d Maer de dMath 22 a 5* ^0(*en n'e' en hebben gewilt, dat de Heere Iesus Christus 23. e. 34. ouer haer soude heerschen, heeft hy gestraft, haren staet verwoest, haer onder de heyden verstroyt, ende sy moeten noch dragen de J'ol. 238r. schuit ende wrake // des onschuldighen ende rechtueerdigen bloets, dat sy vergoten hebben. 1. Regura. 16. T\Aer na so coemt dat figuerlijc rijck Dauids, des soons Isai, die e. 13 JJ daer was de cleynste onder zijne broederen, ende de Herder der schapen zijns vaders, die vander cudden genomen, ende tot eenen Coninck ouer Israël van den Propheet Samuel gesalft is, l.Kegum. 17. e die den Leeu ende Beyr verworcht, dat verloren schaep verlost, ^ ende den grooten Goliath, een Helt der Philistijnen, een viant, een bespotter ende lasteraer Israels met zijn eygen sweert ghedoot heeft, waer door groote blijschap in Israël gecomen is, dat haer 1. Kegum. 18. meeste viant verslagen was: f Daer voor heeftmen God geloeft k ^ met herpen, trommen ende plsalteren '). Daer na is Dauid van Saul wt afgunsticheyt ende nijdicheyt veruolcht, ende heeft langhe tijt moeten ouer al reysen, hier ende daer hem verberghen, nochtans is hy ten laetsten een geweldich Coninc ouer dat geheele Israël gheworden, het welcke altemael gheestelijck in Christo Iesu weder Esaie. 11. a.1. gehaelt is. g Want die is de rechte wortel Iesse, h de spruyte hApocal.22.c. Dauids, de plante der gerechticheyt, de minste int aensien onder Ierem.23.a 5 ^er men8C^en kinderen, de ' eenige trouwe Herder der schapen Ezech.32.a.l. zijns hemelschen Vaders, die dat verloren scaep des menschelijcken Ioan. 10 a 11 geslachts wt den mont des Leeus, j ende wt de clauwen des Beyrs l.Petr. 2.c.24. verlost heeft, die van God gesalft is met de Olie des blijschaps, 1) Lees: psalteren. Psalm. 44.a.6. bouen alle zijne medegenoten, die den grooten a Goliath, te weten, aHebr. l.b.8. den Satan, b met zijnen doot ende bloet des Cruyces ouerwonnen H^r^if b ^ ^ee^) c daerom verblijt hem dat Israël Gods, // dat de grootste Ful. 239r. viant der Christenen, den helschen Satan, de wederpartie der kinderen Gods ouerwonnen is, door onsen gheestelijcken d Dauid Iesum l.Petr.5.a.4. Christum, die met zijnder godtlijcker gerechticheyt e de sonde wt- 2.Cor. 5.C.19. gedaen heeft, met zjjn eewich leuen den doot verslonden, ende met zijn salichmakende ghenade de verdoemenisse wech genomen heeft, f Dat is een vruechdenrijc Euangelium vol alles troosts, daer de Ioan. 1. b. 14. heylige geest alle boetueerdighe, bedroefde ende becommerdo herten 14. a. 6. mede vertroost, daer voor so danctmen God, e men singet ende Ephes. 5.b.20. speelt den Heere int herte van grooter blijschap des geests. Colloss.IVb.lö. ITem, h Christus is ooc van de godtloose ende ongeloouige loden, l.uce 4. d.29. van de verkeerde Phariseen ende Schriftgeleerden veruolcht, ende I°an- & e. 59. heeft dickwils wt Iudea moeten wijeken, in de woestijne hem ver- ^ bergen, ende also hare handen ontgaen, nochtans heeft hy zijn Rijck 7 a>4. ingenomen, ende is een geweldich Coninc ende > Heere op den Psalm. 2. a. 6. Berch Sion, van Godt zijnen Vader ingheset, ende beuesticht, ende God heeft hem ghegeuen, den stoel Dauids, j ende hy sal regneren Luee. 2. c. 28. in dat huys Iacobs in der eewicheyt, ende zijn Rijck en sal gheen eynde hebben. EXde hi is ooc als de vreedsame Salomon voor getreden, onsen vrede ende hope voor God den Vader, ende heeft door zijn Apostolen k die opten Pinxterdach met de cracht wt der hoochtc Actor. 2. a. 1. aengedaen waren, den Tempel binnen Ierusalem gebout, te weten, de Christelijcke Gemeynte, ende heeft die met menigherley gheestelijcke II gauen verciert, gelijc als dat claerlijc aen de Apostelsche Fol. 239 Gemeynte verschenen is, ende de Schrift in grooter claerheyt wel Actor. 2. a. 4. aenwijst, 1 dat de belofte van Salomon op Christum van den Apostel ^ 31. geallegeert wert. "Want dat God Dauid heeft beloeft m dat de ^{^ ^32^ vrucht zijnder lendenen op zijnen stoel na hem soude sitten, dat n is na de letter veruult, doen Salomon in zijns vaders stede Coninc ouer Israël geworden is, ghelijckmen wt de Schrift claerlijck mach mereken, n ende Salomon selfs ghetuyget. Maer na den gheest so 3.Regum 8.b. ist te verstaen vanden warachtigen Salomon Iesu Christo, 0 die ^ ^ eenen Stoel heeft, die daer blijft inder eewicheyt, ende hy is de pie'b™ 1 b 8 Coninck ouer zijn Ghemeynte, ouer dat gheheele geestelijcke Israël. ITem, dat de figuerhjeke Tempel Salomons binnen Ierusalem ghewijet is, beteecként ons, dat de Gemeynte des Heeren geheylicht is van God, door Iesum Christum met den heyligen Gheest, ende 1. Cor. 3.b.l7. is daorom een heylighe a Tempel, een huys des leuendigen Godts, 1 Tim 3 b 14 680 Pilaer enc*e Fundament der waerheyt. •> In desen tempel wil b Ioan. 4. c. 23 aangebeden zijn inden geest ende inder waerheyt: Hier wil Hebr. 3. a. 1. God geoffert hebben: c Hier zijn de rechte Priesters endeLeuiten, 5. b. 4.8.a. 1. de kinderen ende nacomelingen des geestelijcken Aarons, onses Ioan 3 e 36 ee,"Sen hoogen Priesters Iesu Christi: Hier is dat Heylichdom ons Rom. 3. c. 24. de Arcke des verbonts, dat reyne ende heylighe woort des 5.a.6.8.b.ll. Euangeliums, met alle ghenadenrijcke beloften Godts van de ver10. b. 11. geuinge der sonden, vande versoeninghe met Godt, ende van dat Fül. 440r. eewige leuen door // Iesum Christum: Hier is de godsalighe verMath. 26. f.54 borghentheyt der Sacramentelijcker teeckenen des Doops, ende des Mare 14 c 24 •^uon'mae'8 des Heeren, die van Christo allen geloouigen na ge16. b.' löl ' laten zlJnLuce. 22. b.19 24. c. 25. l.Cor.lO.c.16 «POt desen Tempel moeten wy comen om den Heere geestelijck U.o.23. _L te houden dat Feeste van Paesschen, dat Feeste van Pinxten, ende dat feeste der Loouerhutten. Dat Feeste van Paesschen houden wy, als wy Iesum Christum, ons Paeschlam voor ons geoffert, prediken, in hem gheloouen, dat oude suerdeech der schalcheyt Ioan. 6. d. 35. ende boosheyt wt vaghen, Nde dit is hier wel te bedencken, dat al de loden ende kindeJ ren Israels, die f Heydensche vrouwen genomen hadden tegen de wet Gods, die wederom moesten verlaten, ende haer daer af scheyden, op dat si vande grouwelen der Heydenen gereynicht mochten werden, twelc ons twee dingen bediet ende leert. Ten eersten dat alle rechte Christenen haer ouer al moeten ontrecken, van alle Babiloonsche afgoderie ende gemeynschap, ende hen reyni- 2. Cor. 6.c.17. gen van alle beuleckinge des geests ende des vleesch, op dat si Apocal.l8.a.4. een 11 heylich volc des Heeren mogen zijn, ende bequaem om God Leuit. 19.a.2. te dienen, dat niet en can geschien, ten sy datmen eerst alle 1-Petr. 2. b.9. grouwelen der Heydenen ende Babylons verlaet. Ten tweeden, dat de Echt tusschen Gods volc ende de Heydensche wijuen, tegen de wet aengenomen, voor den Heere niet en mochte bestaen, Ende is daerom van Esdras weder om b gebroken, ende dat is daerom ge- 1. Esdr. 10. c. schiet, om dat sulcke echt onreyn voor den Heere was, Ia scherpe- 11 ljjc c van God aen zijn kinderen inde eerste werelt gestraft, d ende ü-enes. 7.d.23. daer na door Mosen so neerstelijc verboden. Nv aengesien dat sulcke feut. 7. a. 2. onreynen Echt ende vermenginge der kinderen Gods metten onge- loouigen in de tijt der onuolmaectheyt // onder de wet niet en Fol. 246 r. heeft mogen bestaen, hoe soude sy dan nv in den tijt des volcomen Christelijcken wesens, nae dat Euangelium, voor den Heere ende voor zijn gemeynte bestaen ? Dat mach elck van herten bedencken ende ouerleggen. VOort soo wort nv den Tempel des Heeren, ende de Stadt des leuendigen Gods wederom opgetimmert, ende gelijc alst inde andere opbouwinge des figuerlijcken Tempels ende Ierusalems geschiet is wtwendich, also gatet nv in den geest toe. Want doen wert den Tempel op de eerste forma, ende op dat eerste Fondament ghebout, e Doen wilden de wederpartijders Iuda ende Ben 1. Esdr. 4.a.2. Iamin, met Sorobabel ende de andere timmeren. Maer Sorobabel ende de ander Ouerste in Israël antwoorden haer also: Het en betaemt ons niet, met v dat Huys ons Gods te timmeren, maer wy willen den Heere den Godt van Israël alleenc bouwen, gelijc als Cyrus de Coninck geboden heeft. Item, de Heydenen bespotten Nehemiam ende zijne broeders, ouer de opbouwinghe der Stadt, f ende wilden haer oock sulcks met ghewelt weeren, ende de Nehem.2.d.lO mueren der Stadt omwerpen. Daer tegen heeft hem opgemaect 4 a 2Nehemias met alle de andere loden, ende arbeyden al euenwel aen de mueren der Stadt, sommige hielden de wachte, sommighe arbeyden, ende hadden dat sweert aen de zijde, ende waren al ghereet totten strijt. Dit geschiet nv altemael in den geest, Want nv wort den Tempel des Heeren, de gemeynte Godts ghebout op dat // eerste g fon- Fol. 246\ dament, h op den gront der Propheten ende Apostolen, vanden l.Cor. 3.b.ll. welcken Christus den hoecsteen is: Nv worden de leuende Steenen, hKphes.2 c.19 die hier ende daer verstroyt liggen, wederom te samen gelesen l.Petr. 2. a. 1. eude aen dat Huys des Heeren geuoecht, Nv heeftmen rechte Math. 3. a. 4. dienaers des heyligen woorts, rechte a Predicanten des Euangelium s Hebr. 6. a. 3. je8u Christi, b Nv wort alle godlijcke ordinantie ende Apostelsche bloan.17. .17 jeere) mej. een gron(jelij cke wederhalinghe ende vernieuwinge van l.Ioan. 2. a.1. een oprechte c boete, des geloofs in God, der warachtiger kennisse Math. 26.C.25 Iesu Christi, ende des heyligen Geests, des Christelijcken «1 Doop28. c. 10. sei8) <]e8 rechten Auontmaels des Heeren, des godsaligen leuens, KMa 15 °22 ^er Broederlijcke liefde ende trouwe onder alle Heyligben, der Math.l8.b.l8. Euangelischer Afsonderinge ofte e Ban, ende van alle insettingen Gods, door de cracht des geestes wedergebracht ende wtgerecht, Ephes. 4. b.19 f Nv singtmen den Heere int herte wt grooter blijschap des geests, Collos8.3.b.l6. Nv werden den Heere geoffert de leuende, heylige ende aenghename 1. Petr. 2. a.5. offerhanden, g dwelc is den redelijcken Godsdienst, daer de Godt Kom. 12. a. 1. jes Hemels mede gedient wort, Nv brengtmen den Heere h de Psalm. 134. a. yjerjge gebeden, tot eenen soeten rueck, ende de opheffinge der l!Tim.2.b.8. beyliger handen tot een AuontofFer. Ende also staet nv den Tempel Hebr.ll.b.10. des Heeren, dat huys des leuendigen Gods ' op dat eerste fondament, ende inde eerste forma, ghedaente, ende heerlijcheyt. DE wederpartijen Iuda ende Ben-Jamin, die aen dat huys des Heeren met Sorobabel, willen timmeren, zijn de ghene die haer Fol. 247 r. des Euangeliums // valschelijc beroemen, ende stellen haer aen in eenen geueynsden schijn, ghelijck als oft sy Godt oock wilden dienen, maer haer herte is dubbelt, ende sy en zijn niet de rechte timmerlieden ende medehulpers Israels, daerom en willen ooc de vrome Christenen met haer niet bouwen, Want niemant en is tot sulck een werck bequame, ten sy dat hy een Iode oft Israelijt is, 2. Oor. 3.b. 16 van dat geslachte Abrahams, Isaacx, ende Iacobs, dat is, j hy moet een nieu geboren mensche Gods wesen, wt den hemelschen l.Petr.l.d.23. Vader k nieu geboren, door Iesum Christum inden heyligen Geest. OOck comen de Heydenen, ende spotten met de Ouders ouer dese opbouwinge der heyliger Stadt Ierusalems '), achten haer Actor,17.c,18. daer toe veel te cleyn, sy spreken ' schimpelijck, ende lasteren l.Cor. l.c.21. seer. Want het is den Ouersten van deser Werelt, den Gheleerden ende den verkeerden gheheel eenen spot, dat sulck een arm verworpen volck, hem onderstaet dat veruallen Ierusalem, de Gemeynte Christi, wederom op te bouwen, ende de mueren te repareren: l.Cor. 2. a.1. rn Sy en ghedencken niet, dat Christus zijn Ghemeynte door de simpele, ongheleerde Apostolen gebouwet, ende tot sulcker heerlijck- 1) Zie Nehem. IV : 2. heyt ghebracht heeft. Sy en mercken oock niet, dat Christus in dat Euangelie seyt: » lek dancke v, o Vader, die daer zijt een Math.ll.d.25. Heere des Hemels ende der Aerden, dat ghy de verholentheyt des Euangeliums verborgen hebt den Wijsen ende verstandighen, maer hebtse gheopenbaert den cleynen ende eenuoudigen, Ia Vader, alsoo j £or j heuet v behaecht. Item Paulus totten Corinthen: b De wijsheyt // lob 5 b 12 van deser werelt is sotheyt voor Godt, ende dat heeft Godt door fi'ol 247 Esaiam ghetuycht met dese woorden: lek wil te niete doen de wijsheyt der wijsen, ende dat verstant der verstandigen wil ick verwerpen, <= Waer is de wijseP waer is de schrift ghelerde? waer Esaie.33.c.l8. is de disputeerder deser wereltP Heeft God niet de wijsheyt van l.Cor. l.V.23. deser werelt tot sotheyt ghemaect ? Ende aen een ander plaetse: Siet ghy spotters verwondert v, ende wort tot niet, want ick Actor.l3.d.41. wereke een werek in uwe dagen, seyt de Heere, twelc ghy niet en sult gelouen, al ist dat v yemant dat sal vertellen. ENde als dese bespotters Israels dan sien, dat hare bespottinge niet gheacht en wert, ende dat werek des Heeren de opbouwinghe vander heyligher Stadt niet te min voort en gaet, so worden sy geheel toornich, e sy maken een verbondt met malcanderen, tegen Nehem. 4.b.8. den Heere ende zijne ghemeynte, ende willen sulex weeren, dat Ierusalem niet weder ghebout en werde. De Tyrannen met hare stereke Mandamenten ende Placaten, met water, vier ende sweert. De geleerde met hare Philosophie, arghelisticheyt, ende scherpsinnicheyt, om de Schrift te verdraeyen met schrijuen ende prediken, met verweckinghe aen de Ouerheyt, datmen de Timmerlieden vander Stadt Ierusalem soude veriagen, verworgen ende dooden, op dat des Heeren werc belet mochte werden. MAer daer teghen wapent hem dat volck des Heeren, niet met vleeschelijcke wapenen, ghelijck als (eylacen) in // de mis- Fol.248\ grjjpinge door een misuerstant by de sommighe gheschiet is *), maer met dat harnasch Godts, met de wapenen der gererechticheit2) f ter rechter ende ter slincker hant, 6 metten creeft3) der salicheyt, 2. Cor. 6. b. 8. metten schilt des geloofs, daer si alle de vierige pijlen des Satans Ephes. 6.b.ll. mede connen wtblusschen, met dat crachtighe J1 tweesnijdende woort Hebr. 4. c. 12. Gods, ende met christelijcke ' lijtsaomheyt, daer sy haere sielen i Luc.ll.b.11. mede besitten, ende also alle haere vianden ouerwinnen, ende 1) Oordeel over de Munsterschen. 3) Creeft, d. i. helm. 2) Lees: gerechticheit. Hebr. 12.c.22. bouwen de mueren a Ilierusalems, met sulcker crijchs rustinghe, met sulcken onuersaechden ofte manlij ck herte, ende vertroosten haer daer op, dat de Godt des Hemels haren noothulper is, ende dat de hant zijns Christi met haer is, ende dat de Heydenen (die doch gheen deel en hebben aen dat huys des Heeren, noch inde stadt Ierusalem) met alle hare macht niet weeren en connen, dat beyde de stadt, ende den Tempel niet souden gebout werden, want de Heere is met zijn volc, ende helpt zijn Dienaers ghetrouwelijck. Amen. ITem, ghelijck als de tweede figuerlijcke Tempel ende wedergheboude Stadt Ierusalem, op de eerste toecomste Christi zijn staende gebleuen. Ende daer en tusschen so hebben de loden vele aenuechtinghen ende veruolginghen gheleden, ende zijn iammerlijck vanden Antiocho ende andere Tyrannen geplaecht ende ghedoot, om dat sy de wet Godts niet en hebben willen verlaten, noch de 1 Jtfaccab.6 c. ^fg0(}en jer Heydenen niet en hebben willen eeren noch aenbid7. a. 5. den. b Ooc so zijnder vele afgeuallen, ende hebben den Godloo- Fol. 248sen // Tyrannen ende Heeren, om te behaghen ghehuychelt, ende de selfde zijn dickwils de archste vianden, verraders, ende veruolgers van de Godtvruchtighe loden 'gheworden, ghelijok alsmen mach lesen ouer al in de Boecken der Machabeen, ende gelijckmen daer van menige schoone Historie heeft. ALso sal oock dese tweede geestelijcke Tempel, ende de Heylighe Stadt Ierusalem staende blijuen, tot de wedercoemste ende de openbaringe ons Heeren Iesu Christi. Want den volcke Godts onder Daniël. 7.d. 27. den Hemel is een eewich njcke gegeuen, c ende dat Rij cke Christi Luce. 2. c. 29. en heeft geen eynde. d Maer dies niet te min, so moeten alle die d 2. Tim. 3. b (Jodtsalichlijck willen leuen in Christo Iesu, veruolginghe lijden. De Christenen worden berooft, hare huysen worden verbrant, si Psalm.44.c.23 zijn den Heydenen een spot, hare gebueren een versmaetheyt, sy Sapient.5.a.3. worden voor onwijs gherekent, haer leuen wort voor raserie gheacht, de lichamen der knechten Gods worden den voghelen des Hemels tot een spijse ghegeuen, ende dat vleesch der Heylighen den ghedierten des Aertrijcx. Dat onschuldich bloet wort vergoten als water, ende daer en is niemant die de dooden begraeft. In somma, Antiochus is gansch rasende, ende bouen de mate ontsinnich teghen de vromen, die dat Euangelium gheloouen, ende daer nae Daniël. 12 a.4. begheeren te leuen. e Maer die zijnen Maosim, den onbekenden afgodt, den nieuwen valschen bedachten Godsdienst, eeren ende voorstaen, die maeckt hy heerlijc, ende begaeftse rijckelijc, gelijcmen dagelij cx wel siet ende merct. // YVt alle desen ist nv openbaer, hoe dat alle dingen weder ge- Fol.249". bracht zijn, ende wederhaelt sullen werden, geestelij ck in Christo Iesu, ende in de tijt zijns Regiments, tot op a zijnder Actor. 3. c.20. toecoemste ende verschijninghe, als de Apostel Petrus seyt. Daerom 1. Petr. l.a.5. en mogen wy geen andere Restitution *) oft wederhalinge yan alle dingen verwachten, dan gheestelijcker wijse in Christo Iesu, die daer is dat b Alpha ende O, dat begintsel van alle Creatueren, Apocal. 1. a.8 ende de perfectie ofte volcomenheyt van alle wereken Gods, nv 12. c. 13. hier inden geest, ende hier namaels in dat c volcomen wesen, als I.cor.l3.b.l0. dat nieuwe ende wedergebrachte, in dat eewich verandert ende verclaert sal werden, tot een laetste belooninge ende heerschappie van alle geloouigen ende heyligen, op de plaetse, daer Godt de ioant 14, a. 2. Vader, ende de Heere Iesus Christus, metten heyligen Geest, met 17. c. 24. alle Engelen zijn sullen altijt ende inder eewicheyt. Ende al wat 1. Tessal. 4. c. de Propheten van de wederoprechtinge der Hutten Dauids, van den d rijeke Christi ende zijnder heerlijcheyt, van de e wrake Gods Actor. 9.b.l5. ouer Babiion, vande opbouwinge des Tempels ende der stadt Ieru- elerem.50.a.2. salem, gepropheteert ende gesproken hebben. In somma, de gheheele Restitution, moet na desen regel verstaen, ende wt de letter inden geest verandert werden. Ende daer mede wort den gront van onsen alderheylichsten ende Christelijcken ghelooue seer beuesticht, als wy opentlijck slen ende verstaen, dat al wat wy gheloouen ende bekennen, eerst van Godt door veel schoone Figueren afgebeeldet, ende daer na door de eewighe waerheyt selfs, dat is, door Iesum loan. l.a 4. Christum, verclaert, betuycht ende beuesticht is. // 14. a. 6. MAer de eewighe Almachtige God, die vandon beginne alle dingen Fol. 249 voor sien ende gewracht heeft, eerst inder figueren, daer na int waerachtige wesen, door f zijn eewich woort, door 8 zijnen eenigen loan. l.a. 1. gheboren Sone Iesum Christum, die beware ons in zijne waerheyt, gColloss. l.b. door zijne grondeloose bermherticheyt, die vernieuwe ons aenden j a - inwendigen mensche, ende beware ons in een oprecht wesen tot aen onsen eynde, op dat wy met blijschappen gestelt mogen worden voor den rechterstoel Iesu Christi, als hy comen sal met de Engelen zijnder cracht, met de viervlammen, •> om wrake te doen, ouer 2.Te8sal.l.b.8. alle de gene, die God niet gekent en hebben, ende die niet Math.l3.d.36. ghehoorsaem geweest en hebben den Euangelio, ende verclaert ^c- 26 te werden in zijnen Heyligen, ende wonderlijck te verschijnen philipp. 3. b. in allen gheloouigen, » in de verrijsenisse ende openbaringhe 11. 1) Tegen Rotmann. Zie de Inleiding (boven, blz. 10). der Hemelscher claerheyt, met de welcke sy becleet sullen werden door de cracht Christi, op dat sy met hem, de eewige onuerganckelijcke heerlijckheyt, in dat volcomen wesen mogen in nemen ende besitten inder eewicheyt. AMEN. Soli Sapienti Deo Gloria. Hl a n b e (3c^ [FoL 250 r-i mesnte <5oöts, boe Me vanben begblnne gbewce»t <•, watt 6? Me bchcnt, enbe van alle Secten onber«cbe£ben werst, Een corte Kelten* tenftee. Door 2). B>. 1. Corlnt. 3. b. 16. | En weet gb£ niet, bat ten Cem= pel Oobts bcslicb t», be welcfoe gbï jift. psalm. ge. a.4. iSroote enbe bccrltjcKe bingben wot« ben van v gbc9c\;t, ® gby; Stabt öobt». 2. llorint.(5. c. 16. ( öbv; jijt ben Tempel be« leuen= bigben Oobts. II Fol.250'. 1. Timoth. 3. b. 14. Q Dit schrijue ick v, op dat ghy wetet hoe dat ghy sult wandelen in dat huys Gods, het welcke is de Ghemeynte des leuendigen Gods, een Pilaer ende Fondament der waerheyt. Ephes. 1. c. 22. Cl Christus is ouer alle dingen van God zijnen Vader gheset, een Hooft zijnder Kercken (dat is, zijnder Ghemeynten en de Yergaderinghe) die daer is zijn lichaem, ende volheyt des ghenen, die daer al in allen veruult. * * * 1. Corinth. 3. c. 17. G Ist dat yemant den Tempel (dat is, de Ghemeynte) Gods scheyndet, dien sal Godt scheynden. *** II Den Christelijcken Le- Fol.251'. ser wensche ick D. P. wt ghenaden een medegenoot des geloofs in Iesum Christum, ende een litmaet der Christelijcker gemeynten, vele wijsheyt, verstant, a vrede ende bermherticheyt, van Godt onsen He- 2. loan. a. 3. melschen Vader, ende van Iesu Christo, den eenigen gheboren Sone Gods, inder liefde ende waerheyt, inder eewicheyt ghebenedijt. Amen. ~m~T'Ademael dat ic na mijn cleyne gaue, een corte geestelijcke \ Restitution verhaelt, mijn meyninghe daer van geschreuen, 1 1 ende daer mede den goethertigen Leser een cleyne aenwysinge gedaen hebbe, om de sake breeder, na de ontfanghen mate zijns geests ende geloofs nae te dencken, ende te beneerstigen, hoe b dat in Christo Iesu alle dinghen wederom vernieut, te rechte 2. Cor. 5.b.l7. gebracht, ia dat warachtige wesen begonnen, c de gemeynte Gods ColJoss. 2. b.9. vergadert, opgerecht, ende tot grooter heerlijcheyt gebracht is, daerom so moet ic ooc een weynich vande Gemeynte Gods schrijnen, hoe die vanden beginne gheweest, waer door dat sy gebout, ende wt alle volcken te samen ghecomen is, waer by die bekent, ende van alle Secten onderscheyden wort, wat ordinantiën Gods datse heeft, hoe de Dienaers moeten geschiet zijn, hoe een yegelijck daer in moet wandelen, hoe schoon ende heerlijc dat sy is. Want na dien dat alle menschen genoodicht worden totter Gemeynte Godts, ende een yeghelijck seyt: // d Hier is Christus, e hier is den Fol. 251 Tempel des Heeren, ende alle Secten willen de Gemeynte Christi Math.24.c.23 zijn ende genaemt werden, so ist alle Liefhebbers der waerheyt e Ierem.7.a 4. van noode te weten, welck de rechte Christelijcke Kercke ofte Ghemeynte is, ende hoe dat sy haer tot de selue Ghemeynte ^ ^ moeten begeuen, also verre als sy hopen oft meynen salich te ' werden: "Want die in desen tijt de aengheboden genade Godts ver- 23, a 12. smaden, f geen boete en doen, den Euangelio niet en geloouen, fMarc. l.a.4. noch gehoorsaem en zijn, de ordinantiën Gods verachten, ende tot Luce. 3. a. 4. de gemeynschap des lichaems Iesu Christi, haer niet en willen bel.Cor. 12.a.3. geuen, die sullen swaerlijck dat a ordeel Qodts connen ontloopen, Ioan. 14. a. 7. nademael dat Christus selfs seyt: •> Dat niemant totten Vader en coemt, dan door hem: Ende so c wie in hem blijft, die brengt veel vruchten, maer wie in hem niet en blijft, die is als een dorre Ioan. 15. a. 6. rancke. Ende so d wie in hem niet en gelooft, die is nv al geor10°dD38 6 36 deelt,etc. Daerom moet een yegelijck tot Christum loopen, totten Berch 1.Ioan. 5.a. 10. ®'on> en<^e tot dat W8 des leuendigen Gods gaen, om te hooren de Wet des Heeren, ende dat Euangelium, op dat hy alsoo Christo ingheplantet, ende zijn siele behouden mach worden tot de eewighe salicheyt. AMEN.// Fol. 252r. yan (je Ghemeyn- te Godts. 1 \E Gemeynte Gods is eerst begonnen van God inden Hemel Psalm. 104.a.4 met de Engelen, die van Godt ghesohapen zijn tot gheesten Hebre. l.b.7. ende viervlammen, dat sy voor den Stoel Godts souden staen, Godt Apocal.22.b.9. louen ende dienen, ende dat sy oock e Dienaers ende Medeknechten der Gheloouighen souden zijn. Want hoe wel dat sy sulcke edele ende hooghe Creatueren Godts zijn, nochtans zijn sy altemael dienstbare geesten, ghelijck de Apostel seyt, die van Godt wtghesonden worden om te dienen, den genen, die de salicheyt Gods sullen Pnalm. 34.a.8. beeruen. Want sy f bewaren de kinderen Gods, sy legheren haer Exod. 14.d.l9 rontom den Legher der Godturuchtighen, g sy gaen voor Israël 16 1 * ' henen, h sy leyden Loth wt Sodoma. In somma, • si dienen de i Psalm.19.a.7 heyligen ende wtuercoren menschen Gods, sy bewaren die in alle Math.l8.b.l0. hare wegen, ende j sien nochtans altijt dat aensicht des Vaders inden Hemel. Ende also is de Ghemeynte Gods eerst metten Engelen inden Hemel begonnen. DAer nae soo is de Ghemeynte Godes in het Paradijs begonnen ^ met k Adam ende Eua, die nae dat beelt Godes gheschapen, 9 a 6 en<^e ^ zÜnder ghelijckenisse ghemaect zijn, ' oprechte, goede, 1 Sapient. 2. d. en(*e reyne Creatueren Godts, onuerderfifelijck ende onsterffeljjc, in 23. den welc den ') een oprechte vrome natuere ende Godkelijcke 2) 1) Lees: welcken. 2) Lees: Goddelijcke. Syraoh. 16. d. aert, een waerachtighe kennisse, vreese, a ende liefde Godts ghe- 25. weest is, // soo langhe als sy in de eerste Scheppinghe ende Ordi- Fol. 252 Iacob. 3 a. . nantje Q0dtg ghebleuen zijn, ende dat beelde Godts ghedraghen hebben. DAeromme is de Ghemeynte Gods een Ghemeynte der Heylighen, te weten, der Enghelen inden Hemel, ende der Gheloouighen weder gheboren menschen op Aerden, die nae dat beelde Godts vernieutwetJ) zijn. Dese b zijn al te samen gheuoecht door Iesum Epkes. 3. a. 6. Christum, ghelijck als Paulus in zijnen Brieuen wel verclaert, Colloss.l.c.27. principalijck totten Hebreen, daer hy alsoo schrijft: c Ghy zijt Hebr. 12. c.22 ghecomen totten Berch Sion, tot de Stadt des leuendighen Godts, tot dat Hemelsche Ierusalem, tot de menichte van veel duysent Enghelen, tot de ghemeynte der eerstegeborenen die inden Hemel geschreuen zijn, tot God den Rechter ouer al, tot de geesten der volcomen gherechticheyt, totten Middelaer des Nieuwen Testaments Iesum, ende tot dat bloet der besprenginghe, dat daer beter spreeckt, dan dat bloet Abels. YVt dese woorden machmen wel claerlijck verstaen, dat de menichte van velen duysent Enghelen, de Ghemeynte der eerstegheborenen, die inden Hemel aengheschreuen zijn, ende de gheesten der volcomen gherechten, met alle gheloouigen, die daer toe 2) gecomen zijn, dese alle met malcanderen, zijn de Ghemeynte Gods, d daer Godt de rechtueerdighe Rechter ouer regeert, e daer Hebr. 12.d.23 Christus dat hooft van is, ende daer de •' heylige Gheest by woont.//e^Q^8g'£'^g' 6. c. 19. MAer den eersten afual van Godt in zijnder Ghemeynte, is ghe- Foh 253 \ schiet onder de s Enghelen inden Hemel, die ghesondicht lob. 4. d. 38. hebben, ende haren Schepper onghetrou gheweest zijn, ende daerom wten Hemel zijn ghestooten, met ketenen der duysternissen ghebonden, dat sy niet meer doen en connen, dan God haer toe en Luce. 9. a. 2. laet, hoe wel dat sy boose ' gheesten ende Enghelen zijn, die nv Ephes. 2. a. 2. in de Locht regeren, j de Christenen beuechten, hare verderuinghe j Math. 4. a. 2. soecken, in den kinderen des ongheloofs wercken, ende de werelt l.Petr.5. b.8. in hebben, maer sy worden bewaert tot opten dach des ordeels, Iac°k a- 7tot eewighe pijne ende verdoemenisse, Iae k tot dat Helsche vier, Math 25.C.30. dat nemmermeer wtgebluscht en sal werden. 2. Petr. 2. a. 4. DEn tweeden afual van Godt in de Gemeynte is gheschiet, door 1 Adam ende Euam in dat Paradijs, die door de listicheyt der Genes. 3 a. 6. 1) Lees: vernieuwet. 2) Daer toe, d. i. daarbij. Slanghen verleydet, door de sonde verdomen zijn, ende alsoo dat beelt Godts, der reynen gheschapen natueren heylicheyt ende hooch Rom. 5. b. 12. treffelijck verstant, a vol alder wijsheyt ende kennissen Godts, ende l.Cor.l5.c.21 auer Creatueren, het welck vierich was in de liefde ende ghehoorsaemheyt tot Godt, verloren hebben, Iae wt de gherechticheyt in de ongerechticheyt, wt dat onsterffelijck wesen in de verderuinghe ende verdoemenisse, ende wt dat eewighe leuen inden eewighen doot zijn ghecomen. DE eerste oprechtinghe des verdoruen menschens, de vernieuwinghe des Goddelijcken beelts in hem, ende // de weder opbouwinghe der veruallen Kercken Godts, is gheschiet door de Belofte van dat (ienes. 3.C.15. toecomende b zaet der Vrouwen, dat de Slanghe zijn hooft soude vertreden. Dit zaet is principalijck Iesus Christus, ende wordet daeromme der Vrouwen zaet ghenoemt, om dat hy van Godt Adam Math l.c.25. ende Eua beloeft, <= ende nae den vleesche wt eender Vrouwen Luce. 2. a. 7. gheboren is. Want hoe wel dat Maria, als een reyne Maecht, hem van den Heylighen Gheest ontfanghen ende voortghebracht heeft, Luce. 2. a. 5. soo d is sy nochtans een Vrouwe in de Schrift genaemt, ende nae Oalat.' 4. a. 4. die wijse heet Christus oock haer zaet, ende de Vrucht haers Ioan. 16. d. 87 lichaems. Ende dese 6 Iesus Christus is de rechte Vertreder ende Rom. 5. a. 1. Ouerwinner van de oude cromme Slanghe, die met zijnen doot dat Colloss l.c.20. Menschelijcke Gheslachte van alle Tyrannische gewelt des Satans, Hebre. 2.C.13. ^ son(jen ende des eewigen doots verlost heeft. Ioan. 3. d. 36. T\It is de eerste f Predicatie des Euangeliums van Iesu Christo l.Ti'm. 2. a.4. JJ den eenighen Verlosser ende Salichmaker des Werelts, door den welcken Adam ende Eua weder opgherechtet zijn, ende dat verloren beelt Godts weder ghecreghen hebben. Wandt sy zijn nieuwe van GODT gheschapen, nieuwe wt hem gheboren, naedemael dat sy de ghenadenrijcke Beloefte des Euangeliums, door de cracht ende verlichtinghe des Heylighen Gheestes met een waerachtich Ghelooue aenghenoomen hebben. // Fol. 254 r. TTAn desen B Adam ende Eua zijn Huysvrouwe zijn ghecomen üenes 4. a. 1. V Abel ende Cain twee Ghebroeders, die eene Oprecht, de andere Goddeloos, Abel een kindt GODTS ende eene Lidtmaet der Chnste1.Ioan.3.b.12 lijcker Kercken: Maer h Cain een kindt des Duyuels, ende in zijnder ghemeynschappe begrepen. De Vroome ende Rechtueerdighe is vanden Boosen ende Moordadighen Cain ghehaet, ende wt Math 23.e.34. nijdicheydt zijns boosachtighen hertens vermoort. Ende dit is eene clare afbeeldinghe ende ghetuyghenisse, dat van die tijt aen, tweederley Volck, tweederley Kinderen, tweederley Ghemeynten op Aerden gheweest zijn, namelijck, dat Volck Godts ende des Ioan. 8. d. 44. Duyuels Yolck, Godts Kinderen ende des Duyuels kinderen, Gods l.Ioan. 3. a.1. Gemeynte ende de Synagoghe ofte Vergaderinghe des Sathans, Apocal.2.b.9. ende dat de kinderen Godts van den kinderen des Duyuels moeten veruolginghe lijden, ende de Ghemeynte Christi van de Antechris- tische Yergaderinghe, verdruckt, veriaghet ende ghedoodt moet werden. Het welck Godt oock daer door wel te kennen heeft ghe- gheuen, dat hy viantschap gheset heeft tusschen der Slanghen zaet ende der Vrouwen Saet, ende dat der Slanghen Saet, dat Saet der Vrouwen soude laghen legghen, oft in de hielen bijten. "Want al Genes. 3.C.15. is Christus Iesus dat rechte Beloefde zaet der Vrouwen, als bouen gheseyt is, (ende ick segghet noch eens van een beloefde Saet, maer niet van een natuerlijck Saet, anders so moeste der Slanghen ('ojjoJ^Vao' zaet oock natuerlijck wesen, ende al » is hy de eenighe Ouer-// Hebr. 2. c. 15 winner des Duyuels, soo zijn oock daer beneuen alle Gheloouighe Fol. 254 een zaet der gheestelijcker Eua, ghelijck als de ongheloouighe een zaet der ouder crommer Slanghen zijn, ende dat al op een gheeste- lijcke wijse. Ende b tusschen dese kinderen der voorghenoemder Genen. 3.C.15, Eua ende der Slanghen, is een eewighe viantschap van Godt ghe- stelt, soo dat de kinderen des Duyuels de kinderen Godts altijt haten, benijden ende veruolghen, ende wederomme de kinderen Godts de Slanghe ende haer zaet, de Werelt ende al wat daer in is, « ouerwinnen door dat bloet des Lams, door haer ghelooue in Apocal.7.c.l4. lesum Christum, door de belijdinghe ende getuychenisse der waer- 12. b. 22. heyt, ende door hare stantuasticheyt in Gods woort tot in de doot. l*Ioan. 5.a. 4 YOort soo heeft Godt Adam ende Eua, in de plaetse van Abel, eenen anderen Sone ghegheuen, den Godturuchtighen «1 Seth, Gene8.4 d.25. ende van hem zijn andere vroome ghecomen tot op Noe, die ghenade voor den Heere gheuonden heeft, in die tijt als Godt de kinderen der Menschen, met de kinderen Godts die haer met die vermengt ende also misgrepen hebben, met de Diluuie ghestraft, e ende alle vleesch dat zijnen wech verdoruen hadde, heeft wech Genes.8.b. 12. ghenomen ende wtgheroyt, wtghenomen Noe, ende wat met hem in de Arcke was. Maer wat dese Figuere bediedet, hebben wy in onse Bekentenisse van dat Doopsel, ende bouen in de gheestelijcke Iiestitution verclaert. // MEt f Noe ende zijne twee Sonen Sem ende Iaphet heeft God Fol. 255r. zijn verbont ghemaeckt, ofte wederom vernieut, ende die zijn Genes. 9. b.8. op die tijt zijn Ghemeynte gheweest, maer Ham de derde sone van Noe, die oock inde Arcke was, ende met de andere daer wt ghinck, een Bespotter zijns Vaders, ende daerom van hem ver- uloect, die is in de stede van Cain ghecomen, een nieuwe beghintsel der Ghemeynten des Sathans op Aerden, de Vader Canaans ende Daniël ll.e. zijns zaets, der boosachtigher kinderen, a die altijt de kinderen 33. Godts gheplaecht, bespottet, ende teghen Godt ghestreden hebben. VAn Sem is nae de linie ') Abraham voortgecomen, een Vader van alle Gheloouighen, b metten welcken Godt zijn verbont 17. a.1. vernieut, beuesticht, ende hem de Belofte ghedaen heeft, dat hy 22. c. 16. z|jn ende zijns zaets Godt wilde zijn (ende daer mede zijn alle Gheloouigen, met hare kinderen in Godts verbont begrepen) ende Galat. 5. c.16. dat in zijn c zaet (dwelcke is Christus Iesus, de gheestelijcke Isaac, Syracb. 24. b. dat Beloefde zaet der ghebenedijdinghe, «I van Godt zijnen Hemelschen 13. Vader wt ghegaen, voort ghecomen, ende den « Patriarck Abraham Genes. 17.a.1. jjoloeft1)) ghebenedijt souden werden alle Gheslachten der Aerden, ende dat Abraham een Vader der Gheloouigen soude zijn, niet alleen van de ghene die nae den vleesche van hem gheboren ende beRom. 4. b. 12. sneden zijn gheweest, maer oock f van de Heydenen, die in de voorhuyt waren, ende nochtans in de voetstappen des gheloofs Fol. 255'. Abrahams // ghewandelt hebben, ende noch wandelen. Wandt die Rom. 9. a. 7. worden voor dat £ zaet ghereeckent, ghelijck als de Apostel ghetuycht. DAer nae so is dat Verbont Godts, met alle ghenadenrijcke Beloften van Abraham ghecomen op Isaac ende Iacob, op de twelf Patriarcken, daer nae op Moysen ende Aaron, op Dauid, ende op alle Godturuchtighe, die met hem ende nae hem gheweest zijn, ende in dat oprechte ghelooue Godt ghedient hebben. By desen Ephes.2.b,ll. is de Ghemeynte Godes gheweest, dat Borgherschap Israels, de Tempel des Heeren, dat Testament ende Heylichdom des AlderSyracb. 24. b. hoochsten. Hier heeft de Wijsheyt hare wooninghe ghehadt in Iacob, 12. ende haer Erfdeel in Israël, tot op de tijt Christi, inde welcke oock veel aendachtighe ende Goduruchtighe int Iootsche Volck te Ierusalem ende in Iudea gheweest zijn, als Sacharias ende Elizabeth, Ioseph ende Maria, de oude Simeon ende Anna de Weduwe, etcet. DAer beneuen so zijnder noch veel wt de Heydenen Godturuchtighe gheweest, als > Melchisedech, de Coninc tot Salem, een Priester 19. a. 2. ,jeg Alderhoochsten, wiens gheslachte, vanden geest versweghen is, (?enes20a3 j Abimelech de Coninck tot Gerar, k lob een Idumeer, zijn Vrienden, klob. l.a 1. eQde veel andere. Daerom seyt Paulus, 1 dat de Heydenen die de Rom. 2. b. 14. Wet niet en hebben, ende nochtans van natueren doen des Wets 1) Nae de linie, d. i. in rechte lijn. 2) Lees: beloeft. werck, die selue, hoe wel sy de "Wet niet en hebben, so zijn sy haer seluen // eene Wet, daer mede sy bewijsen dat des Wets werck Fól.256'. in hare herten gheschreuen is, aenghesien dat hare conscientie haer ghetuycht, daer toe oock de ghedachten die haer onder malcanderen beschuldighen ende ontschuldighen, op dien dach, inden welcken Godt dat verborghen des herten ordeelen sal door Iesum Christum, nae inhout mijns Euangeliums. Item » ist dat de voorhuyt dat Rom. 2. c. 26. recht in de Wet hout '), meynt ghy niet, dat zijne voorhuyt wort voor een besnijdinghe ghereeckent, ende wert2) alsoo dat van natueren een voorhuyt is, ende de Wet volbrengt, v ordeelen, ghy die onder de letter ende Besnjjdighe daer zijt een Ouertreder des Wets. Want dat en is gheen Iode, die wtwendich een Iode is, ende dat en is oock gheen Besnijdinghe, die wtwendich in het vleesch geschiet, maer dat is een Iode, die inwendich verborghen is, ende de Besnijdinge des herten is een besnijdinghe, die inden gheest ende niet in de Letter gheechiet, welcks lof niet en is wt den menschen, maer wt Godt. Hier en bouen soo is de Belofte van Godt Abraham gheschiet, dat alle volcken in zijn zaet ghebenedijt, ende hy een vader yeneg i5.a.5. van alle volcken ende Heydenen soude werden. Ende daerom is 17. a. 5. zijnen naem van Godt verandert, dat hy niet meer Abram, maer 22- c-18. Abraham soude heeten. Desgelijcs so zijnder ooc veel Prophetien 2.^iegnm. 22. ouer al in Mose, in de Psalmen, ende in de Propheten, van de Psalm. 17.d.44 Heydenen, hoe dat sy noch geroepen souden worden, door Iesum Rom. ll.d.25 Christum tot de Cudde Israels, ende // vele in God souden ghe- Fól. 256 loouen, ende den Euangelio gehoorsaem zijn. DAerom en machmen de loden ende Israeliten niet alleen voor de Ghemeynte Godts reeckenen, maer alle die Godt recht bekent, gheureest, gheeert, nae zijnen wille wt de Wet der natueren, van Godt in hare herten ingheschreuen, gheleeft hebben, b ende alle die wt de Heydenen in Iesum Christum gheloouich Rom. 2.c. 26. zjjn gheworden, die zijn in de voorhuyt haers vleeschs, ende in de Ileydenschap 3) voor een gheestelijck zaet Abrahams ende der beloften gerekent. Ende alsoo volcht daer wt, dat sy Godts ende Christi Galat. 3. c. 16. gheweest zijn. t) Als de onbesnedene de wet gehoorzaamt. 2) „Werf is een germanisme (wird). In de uitgave van 1578 luidt deze geheele plaats evenals hier. 3) Terwijl zy nog onder de heidenen verkeerden. X. 2a ALsoo heeft de Ghemeynte Godts vanden bcghinne bestaen op Christum, door den welcken alle dingen vernieuwet zijn, Iae Colloss.l.b.19. a in een lichaem vereenicht, al wat inden Ilemel ende op Aerden is, ende vanden welcken de Gemeynte Godts noch heerlijcker gheRorn. 10. a. 4. bout ende oock vermeerdert is: Want doen hebben do Figueren Colloss. 2. b.9. een eynde ghenomen, maer dat waerachtighe wesen is voort geIoan. 1. b. 14. comen. j)e ghenade ende waerheyt is op ghegaen door Iesum Matt. 10.a.6. Christum: Doen zijn ghesocht gheworden de c verloren Schapen, van dat huys Israels, ende door Christum inden rechten Schaepstal Esaie. 2. a. 3. gheleydet. Doen zijn de Heydenen wt allen Landen totten d Bercli Esai 54 a 1 Sion ghecomen, om te leeren de Wet Godts, ende te hooren dat Galat. 4. c.27. Euangelium Iesu Christi, ende in de weghen des Ileeren te wandelen. Fol. 257r. Doen e is de Prophetie veruult, dat de // verlatene soudo vertroost werden, de versmaetheyt ende verachtinghe der onuruchtbaerheyt vergeten, Want diese geschapen heeft is haren man geworden, zijnen name is Heere Sebaoth, de verlosser ende Salichmaker Israels, de Heere ende Godt des geheelen werelts, Doen is Ierusalem opgeEsai. 61. a. 1. staen ende blinckende geworden, f want haer licht is gecomen, ende de heerlijcheyt des Ileeren heeftse verlicht, ende zijn schijnsel heeft ouer haer geschenen, so dat de Heydenen in haer licht gewandelt hebben, ende de volcken in de claerheyt die ouer haer opgegaen is, Doen zijn den geloouigen, door de kennisse Iesu 1. Petr. l.a.5. Christi, van God ghegeuen 6 de alder costeljjckste beloften, dat sy door die selue, der Goddelijcker natueren deelachtich werden, ist dat sy vlieden den verganckelijcken wellust deser werelt, In summa, doen is de warachtige kennisse Gods ende Christi, voort ghecomen, Apocal. 22. e. h als een clare morgensterre, doen is ghenade wtgheuloeyt, » als 16. een leuende waterstroom wt den Paradijse Gods, i doen is den Apocal.22.a.l. jjgyjjggj, gheest rijckelijck van Godt wtghegoten ouer zijne sonen Aitor 2 b 17 en<^e d°chteren, doen is dat nieuwe Testament vanden Heere vol eyndt, met dat huys Israels ende Iuda, nae zijn belofte door Ieremiam den Propheet, Iae doen is de ghemeynte wtghebreyt, Math.28.o.l9. ende dat rijcke Gods vermeerdert ouer k de gheheele werelt, door Mare. 16»b.l5 de rechte 1 Sentboden des Heeren, ende met alderley costbaerlijcke ^Colloss. 1. c. beloften ende ordinantiën veruaet ende begaeft, ende alsoo een heerlijck huys des leuendigen Gods geworden. // Fol. 257^1 f Aer hoe dit toegegaen heeft, ende hoe dese opbouwinge der 1tJ_ gemeynten Iesu Christi gheschiet is, aenwijst ons de scrift in grooter claerheit, namelijc door de rechte leere des goddelijcken woorts, ende door dat ghelooue, dat wt het ghehoor des Godlijcken Kom. 10. c. 18 woorts, m ouermits de verlichtinghe des heylighen Gheests coemt, want in dat rijcke Gods, in dat hemelsche Ierusalem, dat is in de gemeynte Iesu Christi en mach niemant in gaen a ten sy dat hi Math. 3. a. 8. hem van herten betert, oprechte boete doet, ende den Euangelio Galat. 4. &. 7. gelooft. Ia geljjck Godt zijn gemeynte op aerden in het b Paradijs, Genes. 2.b.8. met reyne ende heylige menschen, die na zijn beeldt geschapen ende na zijn gelijckenisse ghemaect waren, begonnen heeft, Also wil hy noch sulcke menschen die na Iesnm Christum geschapen, ende door den heylighen gheest vernieut zijn, in zijn gemeynte hebben, want al is de beloefde salicheyt den menschen verworuen dooi den c salichmaker Iesum Christum, al is dat verloren leuen Tit. 2. b. 13. weder gbecocht door dat <1 bloet des eenigen offers, ende wort allen dHebr.2.a.3. menschen in dat Euangelion aengeboden, so en genieten nochtans 5. c. 12.8.a.2, die selue eewige salicheyt ende dat eewich leuen niet alle menschen, c' maer alleen de ghene die wedergeboren werden hier in dit leuen e door dat woort Iesu Christi, die haer laten soecken ende vinden, l.Petr.l.d.23. met dat licht des godlijcken woorts, f ende volgen de stemme Iacob. l.b. 18 haers Herders, die verlicht werden met de warachtighe kennisse I°an- 3- a. 3. Gods ende zijns willens, ende met een oprecht ghelooue de ghe- 8c-32-12f-46 rechticheyt Christi aen nemen. // T\It ghetuycht Christus tot Nicodemum, ende seyt also: Voorwaer, Fól.258'. U voor waer segge ick v, ten sy dat yemant van bouen gheboren loan. 3. a. 3. werde, soo en can hy dat rijeke Gods niet sien. Hier wort dat rijeke Gods geheelijck vanden Heere selfs afgheseyt '), allen den ghenen, die niet nieuwe wt Godt geboren, ende na zijn beelt aen dat inwendich wesen niet nieuwe van hem geschapen werden. Uaerom moeten sy also wedergeboren werden (ick spreke vanden verstandigen) die daer begeeren in dat rijeke Gods te comen. "PvEse wedergeboorte en geschiet niet wtwendich, maer int ver- \J stant, sin ende herte des menschen, In dat verstant ende den sin also, dat de mensche den eewigen, warachtigen ende genadigen Godt leert kennen in Christo Iesu, g die daer is dat eewige beelt 2. Cor. 4. a. 4. des vaders, ende het schijnsel des godlijcken wesens. Int herte Colloes.l.b. 15. also, dat den mensche den seluigen Almachtigen ende leuendigen Uebr" h a" 3- God lief heeft, vreest, eert ende in hem gelooft, op zijn belofte hem \erlaet, twelck altemael niet en can geschieden sonder de cracht des heyligen geests, die dat herte ontsteken moet met de godlijcke cracht, dat 2) gelooue, vreese, h met de liefde, hope ende 2. Cor. 13.a.l. alle goede duechden Gods geuen. 1) Afgheseyt, d.i. ontzegd. 2) Men vei sta dit alsof er stond: die (nl. de cracht des heyligen geests» ooc uat gelooue etc. moet geuen. rry en worden ooc niet wedergeboren wt vleesch ende bloet, noch wt eenige verganckelijcke dingen, a maer gelijck als ïaoob. l.b.18. petrus ende Iacobus getuygen, te weten wt dat woort des leuendighen Gods, gelijc als wy in ons boecxken van de wedergeboorte Fol.258'. ende nieuwe creatuere // geschreuen hebben, ende gelijck een yegelijc diet belieft daer lesen mach, Mer dat woort Gods is tweederley, te weten, de Wet ende dat Euangelium. Exod. 19.C.16 T \E wet is dat gebiedende woort van Godt door Mosen gegeuen, 20 a. 1. J_7 op den berch Sinai, met sulcke verschrickelijcke stemmen, Hebr. 12.C.19. met 8Uicken onweder, donder ende blixem, so dat de kinderen Israels, dat niet verdragen en conden, maer sy seyden tot Mosen: Spreect ghy metten Heere, ende en laet de Heere niet met ons spreken, op dat wy niet en steruen, Ia Moses is seluer beureest geweest, ende heeft hem verschrickt, dwelc beteeckent de stranRom 4. c. 15. gicheyt des wets, Want sy wijst ons aen de sonde ende verdoemeDeut. 6. a. 4. nisse, nadenmael dat sy eyscht van alle menschen een b volcomen Math. 29.c gerechticheyt des inwendigen menschens, der geheelder natueren 21 ')• geschapen heylicheyt ende dat hoogc verstant, vol van de waracli- tighe kennisse Gods, daer toe oock een heylich reyn herte, dat vierich is in de liefde tot God. ÜAer na soo verdoemt de wet de inwendighe onreynicheyt der natueren, te weten, de schade ende dat verlies van de c ge12. schapen wijsheyt ende kennisse Gods, ende der ingegeuen gerech- Ephes. 2. a. 1. ticheyt ende heylicheyt des herten, d Item sy verdoemt de quade Rom 3. c. 20. begeerte ende genegentheyt tegen de wet Gods. So wie de wet 2. Cor. 3.c.l6. leest met een e opbedect2) aensicht, f die moet voor Godts toorfÊxod.20.c.l9 nicheyt verscricken ende verootmoedicht werden, ghelijck als met Hebr,12.c.l9. jBrael) jae met Moyse selfs ons afghebeeldt is. // Fol. 259r. T?Nde daerom is de wet van God gegeuen, niet om datse den Tj mensche de volcomen ghcrcchticheyt, salicheyt, ende dat eewighe Rom. 3.b. 20. leuen soude mede brenghen, (g want wt de wercken des wets en Galat. 2. c. 17. mach geen vleesch gherechtueerdicht werden) maer datse door de openbaringe der sonden, den mensche soude leeren Godt vreesen, l.Petr.5 a.6. hemseluen kennen, h hem onder de crachtige hant Gods verootliTim 2.a.6. moedigen, » ende also bereyt werden, om met een boetueerdich iEphes.2.c.l3 ^erte Iesum Christum den eenigen j Salichmaker aen te nemen, Ac^.U.,14. ende door z.jne ghenade ende verdiensten alleen de aalicheyt te soecken ende te verhopen. 1) Bedoeld is: Matth. XXII:37. 2) Opbedect, d. i. gesluierd. NAdenmael dat nv de wet leert de kennisse der sonden, ende Rom. 7. b. 7. dat wt sulcke kennisse de vreese des HEEREN coemt, dat begin van alle wijsheyt, sonder de welcke niemant en can ghe- Eccles. l.c.16. rechtueerdicht werden, ende wt de vreese des Heeren coemt een gebroken, » verslagen ende vernedert herte, twelck Qode aenghe- rsalm. 51. b naem is, daerom so dient de wet eensdeels tot de nieuwe geboorte, '9. aengesien dat niemant weder geboren noch leuendich gemaeckt can werden, ende niemant den Euangelio can geloouen, hy moet eerst oprechte boete doen, gheljjck als de Heere Iesus Christus selue getuycht: b want hy leert dat volck eerst boete, ende daer Matk. 3. a. 2. na dat gelooue, c ende also heeft hy ooc zijn Apostolen beuolen Luc. 24. d. 46 te doen. MAer dat Euangelium is dat woort der genaden, de vruechdenrijcke bootschap van Christo Iesu, den eengheboren Soone Gods, den eenighen verlosser ende // d salichmaker, die hemseluen Fol. 259 '. voor ons gegeuen heeft, e op dat hy ons soude verlossen van de l.Tim.2.a. 3. macht des Satans, der sonden, ende des eewighen doodts, ende Tit. 2. b. 13. maeckte ons t tot kinderen ende erfgenamen onses Hemelschen e Gakt. la.4. Vaders, g tot een Coninclijc Priesterdom, tot een heylich volc, tot Rom' 8 b 14. een wtuercoren geslachte, ende tot een eygendom Gods inden geest, Ephes. l.a. 5. Daerom seyt hy ooc also int Euangelium: h Coemt hier tot my gl.Petr.2.b.9 alle die daer beladen zijt, ick wil v verquicken, Leert van my, Mathll-e-28want ick ben ootmoedich ende sachtmoedich van herten: neemt mijn ioc op v, Want mijn last is licht, ende mijn ioc issoet. Item, ' Yoor waer, voorwaer, ick segge v, so wie mijn woort hoort, ende Ioan. 5. c. 24. bewaert, die is salich, die en sal in dat ordeel niet comen, maer hi is door gegaen vanden doot in dat eewige leuen. Item: j Ic Ioan.ll.c.25. ben de verrijsenisse, ende dat leuen: so wie in my ghelooft, al waert dat hy storue, so sal hy nochtans leuen, ende wie daer leeft, ende in my gelooft die en sal niet steruen inder eewicheyt. Item: So lief heeft God de werelt gehadt dat hy zijnen eenigen geboren sone gaf, op dat so wie in hem gelooft, niet verloren en worde, maer dat eewich leuen hebbe, Want k Godt en heeft zijnen Sone Ioan. 3. c. 17. niet gesonden, om de werelt te ordeelen, maer om dat de werelt door hem salich werde, so wie in hem ghelooft, die en wort niet geordelt. etc. Dit is dat rechte Euangelium, de reyne leere ons Gods, vol genaden ende barmherticheyt, vol troosts, salicheyt ende des eewigen leuens, die ons van Godt, wt ghenade, sonder onse verdiensten ende // wercken des wets gegheuen is, om des eenigen Fol. 260'. ende coatelijcken Salichmaeckers Iesu Christi willen, die hem seluen voor ons onder de Wet gegeuen heeft, endc voor allen gheloouigen de veruullinghe des Wets gheworden totter eewigher salicheyt, ist dat wy dat met een waerachtich ghelooue aen nemen. Esftie. 9. b. 5. IN dese leere wort ons van den Hemelschen Yader geschoncken, 1 Iesus Christus, met alle zijn gheestelijcke gauen, met alle zijn Ierem. 23.b.6. a wijsheyt, gherechticheyt, heylicheyt, waerheyt, ende eewighe l.Cor. l.d 29 ieUen, ia met al wat Gods ende Christi is, gelijck daer gheschreuen Rom. 8. d.32. staet: b I8 Godt voor ons, wie wil dan teghen ons zijn? Die oock zijnen eenigen Sone niet ghespaert en heeft, maer voor ons in den doot ghegeuen, hoe ist moghelijck, dat hy ons met den seluen niet l.Cor.3.C.23. alle dinghen en soude gheuen, etc. Ende wederom: c Tis al uwe, ende ghy zijt Christi, ende Christus is Gods. Ende Christus seyt Ioan. 17. c 22 in zijn ghebedt totten Vader, d dat hy zijn Iongeren gegheuen heeft de woorden die hy van den Yader heeft ontfangen, daer toe de claerheyt '), die hem vanden Yader gegeuen is, op dat si een zijn, Christus in hacr, ende de Vader in Christo, op dat sy volcomelijc een zijn, ende de werelt bekenne, dat de Vader haer bemint heeft, gelijck als Christus haer bemint heeft, ende de Vader Christum liefghehadt heeft. Math 3 a 8 A Lle dic nv wt de leerG deS WGt8 G°de leGreD vreesen' de SOnde Mare. 1. a. 4 A bekennen, e oprechte boete doen, van haer sondelijcke leuen Fol. 260ende Godloos wesen afstaen, ende /'/ met een boetueerdich herte Luce. 3.b. 8. den f Euangelio gheloouen, Iesum Christum voor haren Salichl.Petr. l.d.23 maker aen nemen, die zijn nieuwe wt Godt gheboren B door zijn Iacob. l.b.18. eewich woort, in do cracht zijns heyligen Gheestes, daer sy mede Ephes 4.C.30 vernieut ende oock l» verzeghelt worden inden dach der verlossinghe, i Hebr. 5. a.3. ende hebben eenen ' vrijen toeganck tot Godt, ende tot den j Throon jRom. 3.C.15. der ghenaden, int ghelooue Iesu Christi. Hier swijcht nv de Wet, Exod. 19.C.16 die te vooren verdoemde. Hier zijn ghestilt de donderslaghen, de aertbeuinghe, dat onweder, ende dat verschrickelijcke aenghesichte Ioan. 3. c. 9. des Berchs Sinai. k Hier schijnt een helder Licht des Euangeliums, 12. f. *46. l ende de Sonne der gherechticheyt inde gheloouige herten. Hier 1 Sapient. 5.a. ia gejjeei een nieuwe mensche, een nieuwe herte, sin ende ghemoet, 6" een kint Gods, ende erfghenaem des hemelrijcks, met God ver¬ bonden, nieuwe wt Godt gheboren, ghesterekt met zjjnder cracht, ende bereyt tot dat eewige leuen. l.Petr.l.d.23. Ti>Nde dat is de gheestelijcke m wederghoboorte wt Gods woort, Iacob.l.b.18. Jjj daer in wy vercrijgen ofte ontfanghen dat verloren beelt der 1) Claerheyt, d.i. de heerlijkheid. kennissen Godts, zijns willens, ende dat beelt der Godlijcker Ioan. 3. b. 15. gerechticheyt, daer wi mede voor God connen bestaen door Christum. Ende dat is de wille Gods, ende de rechte ordeninghe des Heeren dat wy also nieu geboren werden wt dat woort Gods, b ende'Ephes. 4. b. 15 dageljjcks wassen inde kcnnisse Godts, in dat ghelooue, inde liefde, ende in alle gehoorsaemheyt des Godljjcken woorts voortgaen, tot den prijs des Hoeren, ende tot onser salicheyt. // mOt deser wedergeboorte is ooc van noode de reyne kennisse des Fol. 261 X ecnigen Gods, e do welcke is de Vader, ende de Sone, ende Math. 28.C.19 de heylige Geest. De Vader is de springende Fontoyne van alles 1-Ioan. 5. a. 8 goedes, een wesen aller dingen, een Schepper aller Creatueren, de tl Exod-3-a-6 eewighe onsienlijckc Godt, e die daer woont in een licht (seyt de l.Tim.6.c,16 Apostel) daer niemant toe en mach comen, welcken oock niemant en heeft gesien, noch f Moses op den Berch Sinai, noch g Ioannes Exod. 20. d.2. Baptista by de lordane, noch de h Apostolon op den Berch Tha- Matt. 3.b. 16. bor, noch > Paulus inden derden Hemel. Alleenlijck met aendach- kMath.n.a.5. tighe ende Godtvruchtige gedachten hebben de gholoouige altijt ' ' or l2-a'2 God gliesien, ende bekent in Christo Iesu, die daer is dat j Beelde 2. Cor. 4. a.4. des onsienlijcken Gods, het schijnsel zijnder heerlijcheyt, een Colloss.l.b.15. spieghel zijnder Godlijcker claerheyt, de eenige geboren vanden ^eb.r' 1-3" Vader, dat woort k door welcken alle dingen gemaect zijn, in og1*1011*'' ' welcken dat leuen is, ende dat leuen is der raenschen licht, ende Ioan. l.a. 3. dat licht is inde werelt ghecomen, ende schijnt in de duysternisse, maer de duysternissen en hebben dat licht niet begrepen. Dat woort Math. 1. e. 18. is vleesch geworden, inde maget ' Maria van den heyligen Geest m Ij.uc- 2'a-7ontfangen, ™ ende wt haer een Soone des Alderhoochsten gheboren. o i^ruch V5 Maer de werelt en heeft de groote verborghentheyt niet bekent, 59. 11 dat Godt int vleesch geopenbaert is, ° dat de wijsheyt opaerden pl.Ioan.l.a.2. verschenen is, P ende dat woort des leuens een mensche is gewor- ^Tim.2. a. 5. den, ende nochtans dat woort des leuens is gebleuen. Want nade- ^phes' 2' bl mael dat hy do 1 Middelaer tusschen Godt ende den mensche soude Colloss.l.b.20. zijn, >• ende alsoo de // versoeninge maken tusschen ons ende den Fol. 261'. Vader, so moeste hy beyde God ende mensche zijn in een persoone. Item, nae dien hy de sondon der werelt soude wech nemen, met zijnder gerechticheyt alle ongerechticheyt te niete maken, ende Ioan. l.c. 29. de doot verslinden, so moeste hy de gherechticheyt, dat eewich l.Ioan. 2. a. 1 leuen, s Cnde de salicheyt selfs zijn. Item, dewijle dat hy zjjn vlesch j^el)r- 2.c.15. soude gheuen voor dat leuen der werelt, soo moeste zijn vleesch ioa^H^e leuendich inaken. Wt die oorsaecke noemt Christus selfs zijn vleesch l.Cor. l.d.29 dat ' broot des leuens, dat vanden Hemel af gecomen is, daerom I°an' d. 33. en ist niet vander aerden, noch van eenich sterffelijck menschens vleesch ende bloet. IN dit hooge werck der verlossinge, daer God dat verloren menachelijcke geslachte mede verlost heeft, is ons verthoont ende voor oogen gestelt dat beelde der Godlijcker Maiesteyt, wijsheyt, gerechticheyt, bermherticheyt, ende vriendelij cheyt, te weten, daer Philipp.2.a.6. in, dat God zijnen eenigen geboren Sone, a die in Godlijcker ghedaente was, in de ghedaente des sondelijcken vleeschs gesonden, Galat. 4. a. 4. b onder de wet gegeuen, c tot sonde gemaect, ende den d vloeck ° ^C0"1 58'c21 onderworpen heeft. Ende !) die onsterffelijck was, e Iae die alle dGalat3bl3 dinghen met zijn crachtich woort regeert, dat die swack ende eHebr.l.a.3. sterffelijck gheworden is, nochtans f van den doodt wederom opRom. 4. d. 25. ghestaen is, ende door zijn Goddelijcke cracht alle zijn vianden l.Cor.l5.c.25 ^eeft ouerwonnen. DAt en is niet des werlts wijsheit, noch ooc der Engelen in den hemel, // maer tis Godts s wijsheyt inde heymelijcheyt verbor1 .Corinth 2.a. gen, die van den Apostolen gepredict is, niet met woorden der 6- menschelicker cloecheit, mer met sulcke woorden, die de heylige Esaie. 53. b.9. Gheest haer heeft geleert. h Dat is ooc een strenge, hooghe ende 1. Petr. 2.C.24 dappere, ia eewige gerechticheyt Gods, ' dat hy onse sonden (die door geen ander middel betaelt noch wech ghenomen en conde Galat. 1. a. 4. werden) j so harde aen zijn evghen beminde Sone gestraft ende geboet heeft. Ende dat en is oock gheen menschelijcke liefde ende bermherticheyt, maer tis Gods eewige liefde, Gods grondeloose ghenadicheyt ende bermherticheyt, dat lesus Christus voor ons Rom. 5. a. 8. gestoruen is, k doen wy sondaers, Goddeloosen ende vianden Gods 1. Tim.3.b.l5 waren. 1 Dit is de Godsalige verholentheyt, die groot ende wonderbaerlijc is, daer Paulus af scrijft, de welcke niet begrepen noch l.Cor.2.b. 10 verstaen en can werden, dan door den heyligen Gheest, m die alle Ioan.14. b. 17 dinghen ondersoect, ooc de diepheyt Godes. n Ende nademael dat de werlt den heyligen Geest niet en mach ontfangen (gelijc Christus selue seyt, want si en siet hem niet, ende en kent hem niet) daerom en verstaetse ooc dese verborghentheyt Godts niet inder cracht, sy en kent Iesum Christum niet te rechte, gelooft in hem niet, gheljjck de Schrift ghetuycht, maer de sommighe verloan. 7. c. 27. lochenen zijn warachtighe 0 Godtheyt, de sommighe wederspreken pl.Ioan.2.c22 zijnder heylige onbeulecte P menscheyt, sommige die verwerpen zijn Godtsalighe Leeringhe, etc. Math.28.c.l9. T\E heylighe Geest is de 1 derde name, persoone, cracht, ende Fol.262". V werckinghe // inder Godheyt, eens godlijcken wesens r met l.Ioan. 5.a.8 den Vader ende den Soone, Want hy gaet wt van den Vader, door 1) Het vervolg hangt nog af van „te weten''. den Sone, ende heeft ooc met haer inde scheppinge ghewracht, ende is een » Gheest der waerheyt, een Trooster der conscientien, een loan. 16. b. 13 b Wtdeylder van alle geestelijcke gauen, die van God den Vader l.Cor,12.a.ll. door Iesum Christum in de herten der geloouigen wtgestort c ende Titum 3. a. 6 inghegoten worden, door den welcken sy verlicht, vernieut ende geheylicht worden, tot een e eygendom Gods, tot t nieuwe l.Cor.6.b.ll. Creatueren in Christo, ende bewaert tot den eewighen leuen, sonder eEphes.l.b.14 den welcken niemant God en kent, noch in Christum Iesum en £2\C?r;5:c',o6 1 | Pi 11 J 1 vTcllclt . O, D. ÏO. gneioott, maer g alle goede gauen comen van den eewighen Vader, l.Cor. 12.a.4 door Iesum Christum, ende worden ons h van den heylighen Gheest Iacob. 1. b.17. wt ghedeylt. Matt. 7. a. 11. ALso is de Yader, Soone, ende heylighe Gheest, « de eenighe Esaie.40 d.28 waerachtighe leuendighe Godt ende Ileere, buyten welcken 42. a. 5. gheen ander God en is, noch in den Hemel noch opter Aerden, j de eerste ende de laetste, de alleene eewighe, wijse ende ghe-Apocal.l.d.17. rechtighe Godt, verlosser ende Salichmaker. Ende dese kennisse 22. c. 13. Godts moet by de nieuwe geboorte wesen, in een goede conscientie, k met een warachtich ghelooue wt Godts woort, door de ver- loan. 3. e. 36. lichtinghe des heylighen Gheests geuaet'), van den welcken wy op andere plaetsen breeder gheschreuen hebben. Ende van sulcke wedergeboren menschen endo nieuwe Creatueren heeft Christus Iesus zijn Ghemeynte vergadert, ende den seluen heeft bi sommige ordinantiën ingeset, ende sommige // ghcboden gegeuen, die sy Fol.263'. moeten onderhouden, ende daer by voor zijn Ghemeynte bekent werden. DE eerste ordinantie is, dat de Ghemeynte voor alle dingen moet hebben de reyne onuerualschte leere des godlijcken woorts, ende daer by rechte 1 Dienaers, die beyde vanden Heere endo Math.28.c.l9. vande Ghemeynte des Heeren ordineerlijc geroepen ende vercoren zijn. Maer welck dat dat reyne clare woort Gods is, ende hoe dat selfde tweederley is, te weten, Wet ende Euangelium, dat hebben wi bouen geseyt. Desgelijcx hoe de m roepinge, verkiesinge ende Math. 10. a. 1. ordeninge der rechter Dienaers gheschiet, leert ons de Schrift wel claerlijck, met de beroepinghe der Propheten van God, n met de I°an- 20. c.21 wtsendinge der ° Apostolen van Christo Iesu, ende met de ordinantie °]^Thn'3*a 2* der p Ouderen2) van den heylighen Gheeste, ende vande Christe- Titum'l.b!c! lijcke gemeynte door geljjcke 3) stemmen, q ouer de Cudde Godts, Actor.20.d.28 1) Geuaet, d.i. begrepen. '2) Ouderen, d.i. oudsten, presbyters. 3) Qelijcke, d.eenparige. om die te weydcn ende te besorghen. Ende wy hebben in ons Boecxken, van de Sendinghe der Predicanten dat eensdeels wel verclaert, ende segghen int corte wederomme also, dat de rechte Dienaers des Godtljjcken woordts wel te kennen zijn by do salichmakende leeringe Iesu Christi, by den Godtsaligen wandel, endo by do vruchten die sy voortbrenghen, daer toe oock by de veruolginghe dio sy lijden om do waerheyt ende gherechticheyt wille. Ioan. 3. e. 34. a Want so wie Gods woort spreect, die is van God ghesonden, l.Ioan.2.c.29. >> ende wie recht doet, die is wt God gheboren, c ende wie do lerem. 23.a.4. menschen bekeert van der ongherechticheyt totten leuendigen Godt,// Fol.263'. dio blijft in den raet Godts, ende vcrcondicbt den volcke des Heeren woort, Ende soo wie veruolcht wordt om dat hy de waerheyt leert Matt. 5. a. 11. ende ghetuycht, •' dien gatet cuen na de Schrift, ende ghelijck alst 12 b 15 a"G ®oe^e ^>r°P'10'en en<^c Apostolen, e Ia den Heero selfs ghegaen is. 21. c. 46.' eIoan.15.bl8 I Tem, hoe de Dienaers van God verordineert werden, ende geschiet 1. moeten zijn, dat is wt de Figuere des Ouden Testamcnts van Aaron ende zijn kinderen wel te vernemen ende te mercken. Want als die tot Priesters des Ileeren geordineert souden worden, so moeste Moyses haere lichamen eerst mot reynen water wasschen, Exod.29.c.20. voor haer offeren, f ende met dat bloet des vollenoffers, dat rechter oore, den duyme aen de rechter hant, ende den grooten teen aenden rechter voet bestrijcken, ende hy dede haer die lijnen rocken aen, ende gordese daer ouer, ende settese huyuen op haer hoofden, ende hy nam do salfolie, ende dat bloet des Altaers, ende sprengde dat op Aaron ende zijne cleedcren, op zijn sonen ende hare cleederen, ende wijede also Aaron ende zijne cleederen, zijn sonen ende hare cleederen: Maer Aaron trock hy den zijden rock aen, ende gordde hem om den ljjfroc, ende dede hem dat plaetken ofte den borstlap aen, ende daer in Vrim ende Thumim, dat is Licht ende Recht, ende sette hem den hoedt op zijn hooft, ende settede bouen aen den hoedt aen zijn voorhooft dat gulden Bladt der heyligher Croonen, etc. Dit is alsoo met Aaron ende zijne kinderen indcr figueren geschiet, tot een // aenwijsinge van een warachtich wesen, op Hebr. 2.c. 17. de Leeraers in de Ghemeynte Gods, bysonder also vele als den 5. b. 7. 8. a. 1. kinderen van Aaron aengaet: Want Aaron is eygentljjc een figuere 10. b. 11. Qp jegum Christum onsen eenigen hoogen Priester: Nochtans aengesien dat Christus zijn dienaers seynt, gelijc als hem de Yader Ioan. 20 c. 21 gesonden heeft, so volcht daer wt, dat de dienaers Iesu Christi, Bom. 8. d. 29. ende zijns heyligen woorts, e zijn euenbeelt gelijckformich moeten zijn, ende daerom so mach dese figuere van Aaron ende zijne kinderen wel met recht na den gheest also verstaen worden, dat de Dienaers Christi, die zijn woort prediken, ende zijn Euangelium vercondigen, die moeten gewasschen zijn met reyn water des heyligen geestes, ende » besprengt met dat dierbare bloet des onbe- Hebr. 10. c.22. ulecten b lams Iesu Christi, die hem seluen voor ons geoffert heeft, bloan.l.c.29 ten eersten aen dat rechter oore, op dat haer de ooren des ver- l.Petr. l.c.26. stants geopent mogen worden, om te hooren wat Godt met haer spreect. Ten tweeden aenden duyme des rechterhants, op dat sy Hebr.t2.b.l2. reyne ende c heylige handen tot God mogen opheffen. Ende ten i.Tim.2.b.8. derden, aen den grooten teen des rechter voets, op dat si oprecht mogen wandelen voor den Ileere, op den wech der gerechticheyt. Sy moeten de heylige cleederen aen hebben, dat is, si moeten met ^ 13 b 14 Christo Iesu d becleet zijn, om gegort metten bant der liefden ende 3 27. der waerheyt, ende met c de zijde der gerechticheyt verciert. Dat Ephes. 5. a. 5. schildeken met Yrim ende Thumim, ende met de twelf edele ge- 6. b. 11. steenten moet haer aengehangen werden, dat is, si moeten den eApocal.l9.b. schat des godlijcken woorts int herte hebben, f want si zijn de Qajat g i, dienaers des Heoren ouer dat glieestelijcke Israël, 6 om Iacob //güeut.33.b 10 te leeren de wet Gods, ende Israël zijn rechten. Den Hoetmetdat Fol.264'. gulden Blat der heyliger croonen is op haer hooft, dat is, sy hebben Godts woort met goet onderscheyt h des Ouden ende Nieuwen Matli.l3.g.52. Testaments, des letters ende des geests, ende met een reyn verstant 1 Tim. 3. b. 9. der godlijcker ' verborgentheyt. j Oock hebben sy een leuendige i Ephes.6.c.l9 hope totter salicheyt, ende haer is bygheleyt de croone der ge- j 2. Tim. 4 b8 rechticheyt in dien daghe. Sy gaen in dat heylichdom Gods, k ende Rom. 12. a. 1. offeren de leuendighe offerhanden, voor de ghemeynte des Ileeren, 1. Petr. 2.a.5. ende hare ghebeden clincken ende worden ghehoort by den Alderhoochsten, op dat hy aen zijnder ghemeynte ghedencke. De Salfolie is ouer haer wtgestort, want sy hebben 1 de saluinghe ont- l.Ioan 2.C.27. fanghen van dien, die heylich is, ende sy zijn daer door gheheylicht. SYlcke dienaers heeft Christus vercoren ende wtgesonden zijn woort te vercondighen, te prediken "> boete ende vergeuinge der 24. d 46 sonden, allen den genen, die den Euangelio geloouen ende gehoor- ioan. 20. c. 23 saem zijn. Maer het ghelooue moet oprecht zijn, dat is, van sulcker Deut. 4. a. 2. aert ende cracht, ende is daer aen te bekennen, datmen alle de a 3 woorden Gods ghelooft, " alle menscheljjcke leere verwerpt, met Hebr.ll.b.l'o! ganscher herten alle zijn hope op de 0 ghenade Iesu Christi settet, Colloss. 3. a.2. alle aertsche dinghen verachtet, hem seluen versaecket, P met gan- Philipp. 3. b. scher vlijt na hemelsche dingen staet, wt reynder vreese des Heeren 2^or 4 b 18 de sonde hatet, en<^e te beuestigen. Als ten eersten met den doop,c waer Math. 3.'b. 11. *n ^y selue inwendich doopt, ende de sondaers in ghenade aen Ioan. 3. a 5. neemt, vergeeftse alle hare sonden, d reynichtse met zjjnen bloede, Apocal. 1. a.6. e schenct haer alle zijn gereehticheyt, ende de veruullinghe des Math°r26 e 23 ^e*s> en(*e heylichtse met zijnen geeste. Ten tweeden, int AuontMarc. 14.C.22 mael) welck betuycht de waerheyt der Goddelijcker toesegginghe Luc. 22. b. 19. ende verlossinghe door IESVM CHRISTVM, namelijck, dat alle |{0m 4' j 2^ S^e^oou'ëhe herten, die om hare sonden wille becommert zijn, ende 8 a *3 ' den * Ghenaedenstoel Christum Iesum loopen, geloouen ende hGalat.3.b,13 bekennen, dat de Sone Gods voor ons gestoruen is, 6 ende zijn Ephes. l.b. 7. bloet vergoten heeft, die hebben h vergeuinge der sonden, verFol.265'. lossinge van der Wet, eewighe gherechticheyt, // ende salicheyt Kom. 1 l.a 6. ' wt genade, sonder verdiensten der wereken, door Iesum Christum. "DEyde dese Teeckenen zijn ons oock daeromme vanden Heere na Rom. 16.C.18. JJ ghelaten, om datse ons souden vermanen tot eenen j GodkColloss.3.a.5. salighen wandel, k tot afsteruinghe des vleeschs, begrauinge der sonden, opstandinghe tot een nieuwe leuen, tot dancksegginghe voor Math.26.c.25. de groote weldaden, die ons van Godt ghegeuen zijn, tot ' gheMarc.l4.c.23. dachtenisse des bitteren lijdens ende doodts Christi, tot vernieul ^CoMOc n w'n§he en^e beuestinghe der broederlijcker liefden, eenicheyt, ende 21. c. 25. ghemeynschap. Item dat sy de Gemeynte GODTS sullen onderscheyden van allen anderen Secten, die den rechten Schriftmatighen ghebruyck der Sacramentelijcken Teeckenen des IIEEREN Iesu Christi niet en hebben, hoewel sy den schijn daer af voeren, In rechter huyehelie vele daer af roemen, ende schandelijcke Afgoderie daer mede doen en wtrichten, Want sy en ghebruyeken de Sacramenten Iesu Christi niet nae zijnen woorde, noch nae zijn beuel ende exempel, noch ooc nae der Apostelen leere ende gebruyek, maer nae des werelts insettinghe ende goet duncken der menschen. Hier en bouen so blijuen sy in dat oude sondelijcke leuen onboedt- ueerdich, vol alder ongherechticheydt, ghiericheydt, onsuyuerheydt, hooueerdicheyt, nijdicheydt, achterclap, ende alderley boosheyt, twelcke een ghewisse ghetuygenisse is, dat sy dat reyne woort Godts, ende dat warachtighe gelooue, nietten rechten gebruyc des Hebr. 6. a. 3. a Doopsels ende des Auontmaels Iesu Christi, // nae de Schrift Fol. 266r. niet en hebben, Want eo waer dat Euangelium met soo hooghe Genes.l5.d.l8 eeden Godts betuyghet, c met dat dierbare bloedt Iesu beuestighet, 17.a.7.22.c.l7 ende metten Heylighen Gheest verseghelt, recht gheleert ende ge- 5°^'43' °' 16' looft wert, ende daerop de Sacramenten des Heeren met een warachtich gelooue ordineerlijck, met hertgrondelijcker aendacht ende ouerdenckinge der verholentheden die daer onder verborgen zijn, ontfangen werden, gelijc alst behoort te geschien, <1 daer coemt de Actor. 2.e.47. geest Gods in dat herte, e die vernieut dagelijcx dat verloren beelt Tit. 3. a. 5. Godts, hy gheeft de kennisse des Vaders, in Christo zijn f euen- Ephes. 4.c.23. beelt, hy vermeerdert dat ë geloue, de hope, h liefde lijdtsaemheyt Rom. 3. c. 24. ende alle dueehden Gods. Item hy troost de conscientien, hy rey- hloan.l5.b,10 niget de herten, ende maect die vruchbaer inde kennisse Gods ende Christi, ende begaeftse met alderley i geestelijcke wijsheyt Colloss.l.a.9. eude verstant in hemelsche dingen: j Ily geeft 00c eenen vrijmoe- Rom. 8. a. 15. digen gheest om Godt aen te roepen, ende de hooghe Maiesteyt Galat- 4- a- 5Gods te noemen, Abba lieue Vader, k Hy leert warachtige oot- Galat. 5. c.22. moedicheyt, saechtmoedicheyt, lancmoedicheyt, vriendelijcheyt, ende brengt de vrede Gods inde conscientien, 1 Hier moet alsdan de Jacob. 4. a. 7. wederpartije de duyuel wijeken, m Hier wert dat vleesch ge- m Galat. 6. b. cruyst met zijne lusten ende begheerten, n Hier leyt alsdan de 16. werlt onder de voeten getreden, door de cracht des geloofs in I°an»5.a.4. Iesum Christum, Ende so waer sulex niet en geschiet noch vernomen wert, daer en is noch Godt, noch Christus, noch heylige geest noch Euangelium, noch ghelooue, noch warachtich doopsel noch auontmael des Heeren, somma geen Gemeynte Gods. // DE derde ordinantie is, 0 de voetwassinge der Heyligen, die Fol. 266'. Iesus Christus zijn Iongeren heeft beuolen, ende dat om ioan-13 a- 5 tweederley oorsaken. De eerste is, om ons te kennen te geuen, dat hy selue ons moet reynigen aenden inwendigen mensche, ende wy ons van hem de P aencleuende sonde, de beuleckinge des Hebr. 12. a. 1. vleeschs ende des geests moeten laten afwasschen, op dat wy van dage te dage reynder mogen werden, gelijc alsser geschreuen staet: 9 So wie reyn is die werde noch reynder, wie heylich is, die werde Apocal. 22. c. noch heyligher, ende wie gerecht is die werde noch gerechter, 11. Ende dit is van noode, Ia het moet geschien, so wy anders salich sullen werden, Daer om seyde Christus tot Petro: Ist dat ick v niet en wassche, so en sult ghy met my geen deel hebben. Doen antwoorde Petrus: Heere niet alleen de voeten, maer ooc de handen ende dat hooft. Daer op antwoorde Christus: so wie gewasschen is, die en behoeuet niet meer, dan datmen hem de voeten wassche, ende hi is geheel reyn. Daer mede geeft hy wel te kennen, dat de voetwassinge (daer Christus ons mede wasschet) seer van noode is, ende wat si bediet, nademael die geen deel met hem sullen hebben, die hi niet en wascht. Ende dat, die van hem gewasschen zijn, niet meer en behoeuen dan dat haer de voeten Rom. 3. b.22. ghewasschen werden, ende sy zijn gheheel reyn: Want Christus Eplies. 1. a. 4. die ons moet wasschen van onse sonden met zijn bloet, ende Colloss. 3 a.5. gQ wje ^aer me(je besprengt ende a gewasschen is, die en behoeft IpoTaU a.6*. niet meer» dan dat hem de aertsche litmaten, de boose lusten ende bRom.8. b.13 begeerten des vleesclis b door den geest gedoot ende ouerwonnen Fól.267'. werden, so is // hy geheel reyn wt genaden, ende hem en wert geen sonde toegereekent. DE tweede oorsake, waerom Christus de voetwasschinge, ingeset. heeft, is, om dat wy ons souden c vernederen onder malcanPkilipp. 2.a.3. deren, ende houden de medeghenooten ons geloofs in grooter t i^i o eerweerdicheyt, om dies wille, d dat si de heyligen Gods, ende d Rom 12. b. de litmaten Iesu Christi zijn, ende dat * de heylige geest in haer 10. woont. Dit leert ons Christus met dese woorden: f Ghy heet my Collos8.3 b.13. Heere ende Meester, ende ghy segt oock recht daer aen, want ick el.Cor^3 b.16 ben(.. SoQ ick dan y Heer ende Meester uwe voeten ghewasschen oan' ' ' hebbe, soo sult ghy oock malcanderen de voeten wasschen. Ick hebbe v een Exempel ghegheuen, op dat ghy doet gelijck als ie v ghedaen hebbe. Yoorwaer, voorwaer ick segghe v, De knecht en is niet grooter dan zijn Heere, noch de Apostel en is niet meerder dan die hem gesonden heeft. Ist dat ghy dit wetet, salich zijt ghylieden ist dat ghy dat doet. Sijn nv die salich die sulcx weten ende doen, hoe onsalich zijn sy dan, die haer beroemen Apostelen oft Seyntboden des Heeren te wesen, ende dit niet en weten, oft weten sy dat, dat sy dat niet en doen, noch den anderen loeren te doen, maer haer herte is al te hoouerdich ende opgheblasen, dat sy nae dat beuel ende exempel Christi, haer alsoo souden verootmoedigen, l.Cor.l.c.19. des1) schamen sy haer, oft dat is haer een sotheyt (6 ghelijck alle 3.c. 19. goddelijcke wijsheyt, altijt by de werelt voor een dwaesheyt gereeckent is) maer sy hebben veel lieuer de eere vanden menschen, Fol. 267sy zijn geerne genaemt Doctoren, // Meesters ende heeren, dan de Ioan. 5. d. 44. eere die van God coemt, die door een oprecht gelooue ende heyligen wandel vercregen wert, en soecken sy niet. Ende noch willen sy 1) bü „des" (d.w.z. daarvoor) begint een nieuwe volzin. de kercke Christi zijn ende heeten, Ia alleen daer voor gehouden werden, Maer a Godt die den hoouerdigen wederstaet ende den 2. Petr.5.b.6. ootmoedigen zijn genade geeft, die kentse wel, ende aalt ten ioncsten lacob. 4. b.10. dage wel openbaren wat sy voor een vergaderinge oft gemeynte (Ia ick mocht met rechte wel seggen een Secte) geweest zijn. DE vierde ordinantie is, de Euangelische afsonderinge, sonder de welcke de ghemeynte Godts niet bestaen en mach. b Want ist Ioan. 15. a. C. dat de onuruchtbare rancken vanden wijnstoc niet gesneden en worden, so schaden sy den goeden ende vruchbaren rancken. Ist datmen de ergerlijcke litmaten niet af en hout, so moet dat geheel Matt. 5. d. 30. lichaem verderuen, dat is, ist damen ') openbare sondaers, ouer- 18. b. 17. treders ende ongeordineerde niet wt en sluyt, <= so wort de gehele l.Cor.5. b.10 gemeynte veronreinicht. Ende ist datmen de valsche broeders inhout2), 1- Tessal. 5.b. d so wert men haerder sonden deelachtich, ende hier af hebben 2^ioan i b 11 wy vele exempelen ende getuygenissen inder Scrift. IN Iosue hebben wy dat verschrickelijc exempel van e Achan, Iosu. 7. a. 1. die vande verbande goeden in Iericho ghestolen, ende in zijn hutte verborgen heeft. De Heere is daerom so toornich ouer Israël geworden, dat hy sommige in Israël heeft laten verslaen inden strijdt, ende tot Iosue onder andere woorden also gheseyt: De kinderen Israels en moghen niet staen voor hare // vianden, maer Fol. 268r. sy moeten haren vianden den rugge keeren, want sy zijn inden ban, Ic en sal van nv voortaen niet meer met v zijn, ist dat ghi den ban wt v niet wech en doet, Daerom wert oock Achan met al wat hem toebehoorde verdaen, ende wt Israël wtgheroeyt. Ende Iosue sprack tot hem: Aenghesien dat ghi ons becommert hebt, soo moet v de Heere op dosen dach bedroeuen, etc. T\Esgelijcken hebben wy in Numero een merckelijck Exempel U van f Dathan, Abyram ende Corah, die haer stelden teghen Numer. 16. e. Moysen ende Aaron, ende vele vande voornaemste oft gheachtste 11. in Israël stonden haer by. Maer Moses sprac tot de Gemeynte des Ileeren: Wijct vande Tenten oft Hutten van dese Goddeloose men- schen, ende en roerdt niet aen wat haer toe behoordt, op dat ghy misschien niet en vergaet in eenige van hare sonden. YVt sulcke ende diergeljjcke Historiën ende Exempelen der heyliger Schrift is wel te mereken ende te verstaen, hoe dat geen gemeynte oft vergaderinge voor Godt en mach bestaen, die den 1) Lees: datmen. 2) Inliout, <1. i. in de gemeente houdt. ban ofte afscheydinge, na dat beuel Christi, na de leeringhe ende voorbeelt der Apostolen niet ordentljjck noch neerstelijck en ghebruyct, maer daer gatet recht ') toe, na dat ghemeyne spreeckl.Cor. 5. a.5. woort, a dat een weynich suerdeechs dat gheheele deech versuert, ende een schorftachtich schaep de gheheele cudde onreyn maect. Osee. 6. b. 14. b ia gelijck de Priester oft Propheet is, also is oock dat volck. // Fol.268'. r\Ock moet de afscheydinge daerom gebruyct werden, op dat de 1.C'orinth.ö.a. \7 gene die gesondicht heeft, <= int vleesch gecastijt ende bescaemt 3* gemaect werde, hem also mach beteren, ende behouden mach blij- uen inden dach lesu, dwelck de hoochste liefde is, ende de alderbeste meesterie oft medecijne voor zijn arme siele, gelijck als aen den Corintschen hoereerder wel gemerct wort. De noot eyscht oock sulcs, datmen de afuallighe ende boose sal af scheyden, op dat den Psalm. 50. b. d Name Gods, dat Euangelium lesu Christi, ende de ghemeynte Ezêch 36 d 20 ^eS ^eeren om ^arent wiUe niet gelastert en werden. Bom. 2. c. 24. MAer welck de sonden zijn, die metten ban moeten gestraft werden, betuygen ons de * Euangelisten ende Apostelen met Rom. 16. b.16 wtgedructe woorden, ende wy hebben in onse bekentenisse van 1 Tessal 5 b° ^en ®uangelischen Ban dat ooc wel verclaert. Ende wat de gemeynte 25 ' des Heeren met zijn woort also ordeelt, dat is voor God gherich- 2. Tim.3.a.5. tet2). Want daerom heeft Christus zijn gemeynte de f sluetelen Titum.3.b.l9. des hemelrijcs gegeuen, op dat sy de boose sal straffen, wtsluyten Math^èc \ 9 en(^e van ^aer wec^ doen, en('e de boetueerdige ende gheloouighe op nemen, Ende wat de ghemeynte also bindet op aerden, dat sal ghebonden zijn inden Hemel, Wederom wat sy ontbindet op der Aerden, dat sal ontbonden zijn in den Hemel, dwelc niet also te verstaen en is, dat de menschen macht hebben de sonden te vergeuen ende te behouden, gelijck sommige meynen ende haer dies aen nemen, ende daerom met de biechte ende Absolution handelen, Fol. 269r. ghelijc met een cramerie. Maer geen dienaer // Christi en sal sulcks doen, ende de gemeynte des Heeren en sal oock sulcke Simonie Actor. 8. b.21. niet toe laten, Want geen Propheet noch g Apostel op Aerden en heeft hem aengenomen de sonden te vergheuen, de biechte te hooren, ende de lieden te absolueren, hoe wel dat Christus tot loan. 20.r.23 zijnen discipulen geseyt heeft: h Ontfangt den heylighen Gheest, wien ghy de sonden vergeeft, dien sullen sy vergheuen zijn, ende wien ghy de sonden ophout, dien sullen sy behouden zijn. Want de beylige menschen Gods en hebben haer de Qodtlijcke eere niet 1) Recht, d.i. juist, precies. 2) Dat oordeel wordt door Uod bevestigd. aenghenomen, maer door de ingeuinge des heyligen gheests wel bekent, a dat God alleen de sonden vergeeft, gelijck als de Schrift Esaie.43.d.25 eendrachtelijck betuycht. Maer de gemeynte heeft van Christo ont- Math. 9. a. 6. fangen den heyligen gheest ende dat Euangelium, in het welcke Pflalm- 51.a.4. vercondicht ende beloeft wort vergeuinge der sonden, versoeninge met God ende dat eewighe leuen, alle den ghenen die oprechte boete doen, ende in Iesum Christum gheloouen. Wederom ongenade, toornicheyt ende verdoemenisse wort gedreycht ende toegeseyt allen ongeloouigen onghehoorsamen ende verkeerden. Dit woort, i» tsamen metten heyligen Geest, is een rechter inde 1. Cor. 5. a. 3. gemeynte c ouer alle valsche broeders, d ouer alle kettersche Hom. 10. b. 16 menschen, die nae ghenoechsame vermaninghe haer niet en beteren, j Tit^™ b* 19* e ouer de ongheordineerde ende ongehoorsame. Ende ten Iongsten j Tessal 5 c' Daghe en sal gheen ander ordeel ghehouden worden, als de Heere 26 selue seyt, Ende dit woort heeft de gemeynte van Godt ontfan- I°an' 12. gen, // door het welcke sy inden name lesu Christi, ende in de Fol. 269 cracht des heiligen Gheests getuycht, ordeelt, opneemt, ende afscheyt. Ende wat sy alsoo op aerden hier met des Heeren woordt ende Gheest bindet ofte ontbindt, dat is ghebonden oft ontbonden inden Hemel. DE vijfste ordinantie, is dat ghebodt der liefden, dat Christus zijnen Iongeren gegeuen heeft, seggende: f lek geue v een Ioan. 13. d. 34 nien gebodt, dat ghy malcanderen lief hebt, gelijck als ick v lief 15- b. 12. gehadt hebbe. Ende daer by sullen de menschen bekennen, dat ghy mijn Iongeren zijt, ist dat ghy malcanderen liefhebt, gelijck als ick v liefghehadt hebbe. Hier wt ist goet te verstaen, dat de reyne broederlijcke liefde een verseeckert Teecken des rechten gheloofs ende des warachtigen Christendoms is. g Maer dat is de Galat. 6. a. 3. rechte Broederlijcke liefde, dat wy principalijck malcanders h salicheyt 2. Tessal. l.b. soecken, ' met onse vierige ghebeden tot Godt, met schriftelijcke 5 c jg onderwijsinge, vermaninge ende straffinge, daer mede wy den ghenen i Galat. 6^ a 3.' die met eenen val ouerijlet wert, onderwijsen, om zijn siele te win- l.Ioan.5.c,16. nen, ende met ') Christelijcker ghedult, waer door wy de swacke lacob. 5. c. 19. verdragen, ende niet een welbehagen aen ons seluen en hebben. DAer na so wert de broederlijcke liefde daer mede betuycht, dat wy ons onder malcanderen dienen met goetwillige hantreyekinge, niet alleen van geestelijcke, maer 00c van tijtelijcke gauen, die wy van God ontfangen hebben, dat wy ons aen nemen de j nootdruf- Kom. 12. b.13 1) Dit „met" hangt nog af van „malcanders salicheyt soecken". X' 26 . Fol. 270ticheyt // der heyligen rijckelijck gheuen, nae ons vermuegen, Ia Exod. 16.d.l8 dattet onder ons toegaet gelijck alst onder dat letterlijc a Israël 2.Cor. 8 b. 15 geschiet is, namelijc, die vele hemels broot vergaderden, dien en bleef niet ouer, ende die weynich vergaderden, dien en ghebraek niet. Also sullen oock de rijcke, die vele tijtlijcke goederen van den Rom. 15.d.27 Ileere ontfangen hebben, b den armen daer mede dienen, ende haer 2. Cor. 8.b. 10 ghebreck veruullen, op dat de armen haer wederom te hulpe comen als sy des behoeuen. Daerom seyt Christus in den Euangelio: Maect Luce. 16. b. 9. v vrienden vanden onrechtueerdigen c Mammon, op dat sy v ontfangen in die eewige Tabernaculen, als ghi sult behoeuen. Ende Paulus 1.Tim.6.b.l9 schrijft tot Timotheum also: d Den rijcken van deser werelt ghebiedt, dat sy niet opgeblasen van herten en zijn, dat si niet en hopen op de onsekere rijcdommen maer op den leuendighen Godt, die ons alle dingen rijckelijc geeft om te gebruycken, dat sy gemeynsaem zijn, gheerne geuen, op dat sy eenen schat vergaderen op dat toecomende, ende datse vercrijghen dat eewighe leuen. Item Ioannes schrijft in 1. Ioan.3.C.16 zijn Epistel: e Daer aen bekennen wy de liefde, dat ghelijck als Christus zijn leuen voor ons ghelaten heeft, also sullen wy oock dat leuen voor de broederen laten. Ist dat yemant de goederen van deser werelt heeft, ende siet zijnen broeder ghebreck lijden, ende sluyt zijn herte voor hem toe, hoe can doch de liefde by hem blijuen? Kinderkens, en laet ons niet liefhebben met woorden noch metter tongen, maer metter daet ende waerheyt. Item, hoe seere de liefde van nooden is, bewijsen ons de AposFol. 270'. tolen ouer al in hare scriften, // principalijcken Paulus tot die van l.Cor. 13.*. Corinthen, daer hy also schrijft: ' Al waert dat ick met menschen ende Engelen tonghen spraecke, ende en hadde de liefde niet, soo waer ick een luydende metael, oft clinckende belle, ende al waert dat ic propheteren, oft toecomende dingen conde vercondigen, ende wiste alle verborgentheyt ende kennisse, ende hadde alle gelooue, dat ick berghen conde versetten, ende en hadde de liefde niet, so en waer ick niet, Ende al waert dat ick al mijn goet den armen gaue, ende liet mijn lichaem verbranden, ende en hadde de liefde niet, soo en waert my niet nut. Hier wt mach nv lichtelijck gemerct worden, hoe verre dat die van het rechte gelooue ende Christendom verscheyden zijn, die haer onder malcanderen niet lief en hebben, de liefde metten wercken aen malcanderen niet en bewijsen, maer laten hare armen I)eut. 15. a. 4. ghebreck lijden, broot bidden openbaer, e tegen des Heeren geRom. 12.b.l3 foodt, tegen alle Christelijcke aert, ende teghen alle Broederlijcke Galat G a 8^ ^'e^e en<^e getrouwicheyt. Ende dat meer is, sy vercorten, haten, benijden, achterclappen, diffameren, schelden, lasteren, veruolghen, ! verworghen, ende dooden haer onder malcanderen, ghelijckmen voor oogen siet, ende gelijc hare wercken wel daer af ghetuygenisse geuen. Ende hoewel sy sulcx doen, noch en willen sy niet te min Christen heeten, ende een gemeynte Gods genoemt worden: Maer ist dat sy geen boete en doen, so sullen sy wel beuinden in dien daghe, voor den Rechterstoel Iesu Christi, hoe fijne Christenen dat si geweest zijn, Want // a so waer de liefde niet en is, Fol. 271 \ daer en is God niet, aengesien dat God de liefde is als Ioannes l.Ioan.4.b.8. seyt, Ende b wie in der liefde blijft, die blijft in God, ende Godt l.Ioan.4.c,16. in hem. Maer wie in der liefde niet en blijft, die blijft inden doot, <^ende wandelt in de duysternisse, ende de duysternissen hebben l.Ioan.2.b.ll zijn oogen verblint. T\E seste ordinantie, die Christus Iesus in zijn gemeynte geset U heeft, is d de onderhoudinghe van alle zijn gheboden, Want Math.28.c.20 hy eyscht van alle zijn Iongeren een e Godsalich leuen, t een l.Cor.7.c.l9. wandelinge die den Euangelio weerdich is, een vrijmoedige g be- fphilipp. 1. d. kentenisse der waerheyt voor den menschen, h een verlocheninghe V tll zijns selfs, een ghetrouwe i nauolginge zijnder voetstappen, een h Math 16 d vrijwilhghe opneminghe zijns cruys, een j verlatinghe van alle 25 dingen, een neerstige soeckinghe na dat rijeke Gods ende zijn ge-il Petr'2-b.l2 rechticheyt, na de onsienhjeke k Hemelsche goederen, ende na dat «1!'«' b'Jo etwige leuen: Hij leert ooc zijn Iongeren ' armoede des geests, Math. 5. a. 3. godljjcke truericheyt, sachtmoedicheyt, reynicheyt des herten, bermherticheyt, vredemakinge, verduldicheyt inde m veruolginge om Matt. 5. b. 11 de gherechticheyt wille, ende blijschap der conscientien, inde 11 ver- Luc 9 c 23 achtinge ende versmaetheyt om zijns naems wille. Hi beeldt oock 17. d. 33. de zijne in, de waerachtighe ootmoedicheyt, ende waerschoutse trouwelijc voor alle hooueerdicheyt des geests ende des vleeschs. Lllce*8- b. 15. Hy hout haer voor, hoe dat sy o Gods woort moeten hooren ende 41' bewaren, P hongheren ende dorsten nae der gerechticheyt, q voor qMath l^a.6 de valsche Propheten hen wachten, den huerlingen niet // na vol- Fol. 271 \ gen, r ende de vreemde vlieden. Item hoe dat si sullen » vasten Ioan. 10. b.12 ende altijt bidden, hoe dat sy haer sullen wachten voor oueruloe- Math. 6. a. 5. dicheyt der spijsen, voor dronckenschap, ende t sorge der tijtelijcker Luce.21 d31 neeringe, hoe dat sy u waken moeten, ende haer bereyden sullen u Math. 24. d. op zijn toecoemste, hoe dat sy haer sullen v wachten voor den 32 suerdeech der Phariseen, dwelck is geueynstheyt, op dat sy niet in ^ } J haer eygen wercken en glorieren, ende een valsche gherechticheyt l6-a-6daer in soecken, oft op dat caf niet en sien w in eens anders ooge, Matth. 7. a. 3. ende den balck in haer eyghen ooghen niet en vernemen, * ende Math.23.c.23. dt Muggen niet en klensen ende den Kaïneel verslinden. Ia hy schrijft den zijnen eenen regel der volcomenheyt voor, hoe dat sy Math. 5.e.48. a hare vianden moeten liefhebben, goet doen den genen die haer Math. 5. e. 44. quaet doen, bidden voor hare veruolgers, b gebenedijden den ghenen Math.18.d.35. die haer vermaledijden, ° vergheuen van herten haren schuldenaers, ghelijck als sy van Godt vergheuinge haerder schuit begheeren, Rom. 12.0.19. d haer seluen niet wreecken, maer Godt de wrake ouer geuen. ITein, dat sy haer niet alleen voor de boose openbare wercken des vleeschs als dootslaen, ouerspel, valsch sweeren, ende dierMath.5.c.22. gelijcken, e maer ooc voor toornicheyt, schamper woorden, onbehoorlijcke begeerlijcheyt des herten, ende voor alderhande sweeren haer moeten wachten, ende sulcks in gheender manieren doen, by de straffe des helschen viers, gelijckmen in Mattheo mach lesen. Desghelijcx leeren de Apostolen in hare brieuen, hoe dat de ChrisFól. 272r. tenen in allen dingen haer moeten // bewijsen als ghehoorsame Colloss.3.b.l2. kinderen des hemelschen Vaders, als de f wtuercoren ende geroepen l.Petr. l.a.1. heyligen Gods, als de « Dienaars des Heeren Iesu Christi, als de 1 p^ifbV in8trumenten dea heyligen geests, als een h Coninclijc Pristerdom, iÊphes 5 c 26. als een wtuercoren geslachte, als een ' volc des eygendoms, twelck Titum.2.b.l4. ijuerich is na goede wercken, als de kinderen des lichts, die niet meer inde duysternisse, maer in dat licht moeten wandelen, die daerom geroepen zijn wt de duysternisse tot dat wonderbaerlijck licht, om te vercondighen de cracht Gods, ende zijn daerom vertuce. 2. f. 70. lost van der handt haerder vianden, j om Godt te dienen in heylicheyt ende gerechticheyt alle de dagen haers leuens. I^Nde dit is de Hemelsche Philosophie, die Iesus Christus de Soone Gods van zijnen Yader ontfangen, wt den Hemel gheActor.20.d.27 bracht, ende zijn Iongeren geleert heeft: Dit is den k raet, ende de wille Gods, de Godtsalighe leeringe Iesu Christi, ende dat getuychenisse des heyligen gheests: Ende in alle dese soo is de Heere Math. 3.b.l7. Iesus Christus den zijnen een Meester van God gesonden, > den 17. a. 5. welcken sy moeten hooren, een voorganger m dien si moeten nam l.Petr.2.c. uoigen) ende n een voorbcolt den welcken sy moeten gelijckformich nRom 8 d 29. wesen, Ende dit is den Reghel der Christenheyt, van den welcken Galat. 6.V.18! Paulus schrijft, ° dat alle die daer na wandelen, vrede sy ouer haer ende bermherticheyt, ende ouer dat Israël Gods: Maer die nae desen Reghel niet en wandelen, en zijn oock geen Christenen, sy beroemen haer so hooch als sy willen. // Fol, 272t\E seuende ordinantie is, dat alle Christenen moeten lijden ende JJ veruolcht werden, gelijc Christus haer beloeft ende also geseyt Ioan. 16.d.33 heeft: P De werelt sal haer verblijden, ende ghy sult trueren, mer Math.24.a.9. uwe droeffenisse sal in blijschap verandert werden. Item: q Ghy sult van een yeghelijck ghehaet worden, om mijns Naems wille. Item: » Den tijt sal comen dat so wie v doodet, die sal meynen, Ioan. 16. a. 2. dat hy God daer mede eenen dienst doet. Daer mede accordeert oock Paulus, seggende: b Ist dat wy met Christo lijden, dat wy Rom. 8. b. 17. dan oock met hem sullen verblijden, ende ons Hemelschen Vaders 2. Tim.2.b.l2 rijcke beeruen. Item: c Alle die Godtsalich willen leuen in Christo 2.Tim.3.b.12 Iesu, die sullen veruolginghe lijden. Item: Paulus ende Barnabas hebben in alle gemeynten getuycht, d dat sy moeten door veel Actor.l3.e.50. drucx ende lijdens ingaen in dat rijcke der Hemelen. Summa, de gantsche heylighe Schrift getuycht, dat de rechtueerdige moet lijden, e ende zijn siele met lijdsaemheyt besitten. Ende dat en Luce.21.b.l7 mist niet, so waer een vrome f Abel is, daer tegen is eenen boosen Genes. 4. a. 1. Cain: So waer een wtuercoren ë Dauid is, daer is eenen verworpen gl.Regum.18. Saul, die hem veruolcht: Waer h Christus geboren wort, daer is c' 10 een Herodes, die hem nae dat leuen staet: Waer dat hy openbaer Math. 2. c. predict ende werckt, daer comen te samen Annas ende Caiphas Math. 26. a. 3. met de bloetdorstige loden, ende houden eenen raet teghen hem, Mare. 14. a. 1. Sy en connen niet ophouden, totter tijt datse hem ghedoot heb- ^u®e- 22,a" ben, ende dwinghen Pilatum daer toe dat hy haren wille moet • • • doen. // AL800 moeten de rechte Christenen, hier om de waerheyt ende Fol. 273 r. gherechticheyt wille veruolcht worden, maer sy en veruolghen niemant om zijns gheloofs wille. Want ' Christus seynt doch Math, 10.b.l6 zijn longheren als de Lammeren onder de Woluen. Maer nv en verworcht dat Lam den Wolf niet, maer de Wolf dat Lam. Daerom en mogen si nemmermeer voor een Gemeynte des Heeren bestaen noch gherekent worden, die andere om haers gheloofs wille veruolgen. Want ten eersten so heeft God de Hemelsche Vader Ioan. 5. b. 22. Christo Iesu alle ordeel gegeuen, dat hy ouer de sielen ende conscientien der menschen soude een Rechter zijn, ende in de Gemeynte metten j Scepter zijns woorts regeren inder eewicheyt. Luce. 2. c. 29. Ten tweeden, so ist dat officie ofte werek des heyligen Gheests, Ioan. 16. a. 8. de werelt ouer de sonde des ongheloofs te straffen. Ende nv ist openbaer, dat de heylighe Gheest sulcke straffinge door de Apostolen ende door alle vrome ghetuyghen der waerheyt niet met ghewelt noch met eenich wtwendich sweert, maer met Gods woort ende cracht wtgherecht heeft. Ten derden, so heeft de Heere Iesus Christus zijn k Ghemeynte de macht ghegheuen, ende de orde-Rom. 16. b. 16 ninghe ghestelt, datse de valsche Broeders, de ongeordineerde ende 1-Cor. 5. b. 10 onghehoorsame, de Twistmakers ende Kettersche menschen, Ia al J^e8sa^ die binnen de Ghemeynte boos gheuonden worden, sal afscheyden, xit 3. b 19 schouwen ende mijden, als bouen gheseyt is: Wat daer bouen ghe- schiet, dat en is niet Christelijck, noch Euangelijsch, noch Apostolisch. Ten vierden, so bewijst ons de Parabel des Heeren in dat Fol. 273Euangelio claerlijc, // a dat hy zijn knechten niet toe en laet, nv Math.l3.d.29. dat oncruyt wt te trecken, op datse misschien de terwe oock niet wt en roeyen, maer sy sullen de terwe ende dat oncruyt met malcanderen tsamen laten opwassen inde werelt, tot dat de Heere zijn Maeyers, dat is, zijn Enghelen sal beuelen, de terwe inde schuere te vergaderen, ende dat oncruyt int vier te worpen. Hier wt ist openbaer, dat gheen Ghemeynte des Heeren met dat wtwendige sweert ouer de conscientien der menschen mach heerschappie hebben, oft de ongheloouighe met ghewelt totten ghelooue dwinghen, noch de valsche Propheten met sweert ende vier dooden, maer sy moet al die binnen de Gemeynte zijn, ende boos beuonden worden, met des Heeren woort rechten ende wtsluyten. Al wat daer bouen gheschiet, dat en is niet Christelijck, noch Euangelisch, noch Apostolisch. Ende oft yemant wilde seggen, dat Rom. 13. a. 1. de Ouerheyt dat sweert niet te vergeefs ontfanghen en heeft, ende Dent. 13. a. 5. dat Godt door Mosen gheboden heeft, b de valsche Propheten te dooden. Daer op gheue ick met corten woorden dese antwoorde, dat de Ouerheyt dat sweert van Godt ontfanghen heeft, niet om l.Cor.2.b.l3. daer mede ouer geestelijcke saken te ordeelen (want die moeten van de gheestelijcke alleene gheestelijck ghericht worden) maer om haer ondersaten in goeder Policie ende vrede te houden, de vromen te beschermen, ende om de boose te straffen. Ende dat Godt door Moysen gheboden heeft de valsche Propheten te dooden, dat is een Fol. 274 r. ghebot des ouden ende niet des nieuwen Testaments. // Daer teghen hebben wy een ander ghebot van don 1IEERE ontfanghen, dat Math. 7.b.l5. c wy ons voor de valsche Propheten sullen wachten, d die niet dloan 10.a.5. hooren, dat e wy eenen Ketterschen mensche sullen schouwen, ende e Pit. 3. b 10. me{je sullen wy haer dat ordeel GODT8 beuelen. Ende moestemen nv de valsche Propheten nae dat ghebot des Ouden Testaments dooden, soo moeste dan sulcks eerst gheschien aen de ghene, die met recht, van allen Goduruchtighen ende verstandigen, Iae by nae van de gheheele werelt voor valsche Propheten ende Antechristen ghehouden worden. Ooc en moeste de Ouerheyt alsdan niet alleen Dent. 13. a. 5. de f valsche Propheten dooden, maer oock alle g Aenbidders der gExod.22.c.l8 Beelden, ende Afgoden dienaers, ende die ander menschen totter Afgoderie raden, ende alle Ouerspeelders, al die den Naem des Exod.20. b. 7. Heeren lasteren, ende >> valschelijck daer by sweeren, » al die il)eut27.c.l7 Vader ende moeder vloecken, ende den Sabbaeh ontheylighen. Want die zijn altemael also wel door de Wet totten doot verwesen, als de valsche Propheten. DAerom en ist anders niet dan vijghebladeren te samen vlechten, om zijn schande daer mede te bedecken, dat sommige hare Tyrannie metter Schrift willen vercieren, ende werpen voor, dat se gheen Christenen, maer Ketters dooden, ende dat Godt sulcks '^2g' door Moysen gheboden heeft. Iae de werelt hout wel de vroomste j[att. 5. a. 'll! Christenen voor de alder booste Ketters, gelijc als alle goede Propheten 23. d. 30. altijt byde werelt voor luegenaers a oproerders, ontsinnighe menschen, aActor.6.b.l4 ende // bedrieghers gehouden zijn. Ende b Christus Iesus selfs is Fol.274". onder de quaetdoenders gerekent. Ende de Apostolen zijn als de Math. 26.f.58. alder minste voor gestelt, als den doot ouerghegheuen, c als een Psalm.44.c.23 vloeck der werelt, ende een veechoffer ') geacht. Ende na die wijse Cor. 4. b. 9. gaet het noch allen oprechten Christenen, nochtans zijn sy hier in wel ghetroost: "Want sy verlaten haer opten Heere haren Godt, ende troosten haer met de heerlijcke beloften, die haer van God gegheuen zijn, te weten, datse salich zijn, dattet Rijcke der Hemelen haer toe cnemt, ende de Gheest Gods op haer rust, als si om de gherechticheyt wille veruolcht werden, d wanneer de menschen Math. 5. a. 1. alderley quaet van haer segghen, ende daer aen lieghen, om des 2. Petr. 4.C.14 naems Christi wille, als si deelachtich zijn des lijdens Christi, ende om ziinent wille versmaet worden, daer by sy weten, e datse zijnder Rom. 8. b.17. 9 |li o V\ 1 o heerlicheit 00c deelachtich sullen worden. • A «VI *1 I J _ 1 — — _ «.!• AXAA AIV AVt rl A TTAW- (J nebbe ick ny met corren wooraen aengutHtwujkeiib cuuü haelt, wat de Ghemeynte Gods is, hoe ende waer door sy ghe- bout, met wat ordinantiën sy begrepen, met wat Teeckenen sy afgheschildert, waer by datse te kennen, ende van alle Secten te onderscheyden is. Want by allen valschen ende Antechristischen Ghemeynten en wort sulcks niet beuonden, te weten, geen waerachtige nieuwe gheboorte, gheen rechte onderscheydende leere des Wets ende des Euangeliums, die daer vrucht voortbrengt, ende Math. 3. a. 8. waer door de menschen f oprechte boete doen, ende vander onghe- Luce. 3. b. 8. rechticheyt totten leuendighen Godt bekeert worden, gheen // waer- Ful. 275 \ achtighe kennisse des eewigen ende eenigen Gods, die daer is dat 6 eewige leuen, volcomen wijsheyt ende h gerechticheyt, ende die Ioa.n. 17. a. 3. met de onderhoudinghen der gheboden Christi betuycht werdt, 8 ^apient. 15. gheen waerachtige belijdinge vande reyne, heylige ende onbeulecte ' menscheyt Iesu Christi, geen vruchtbaer gelooue, geen schriftmetich Ioan. 1. c. 19. Doopsel, noch Auontmael des Heeren, gheen Christelijcke Voetwasschinghe der Heylighen inde verholentheyt wt waerachtighe ootmoedicheyt, gheen Sluetelen des Hemelrijcks, geen Enangelische Ban ofte Afscheydinghe, gheen vermijdinghe der Tempelen der 1) In de uitgave van 1578 dezelfde lezing. Afgoden, noch des valschen Godsdienst», gheen ongheuerwede Broederlijcke liefde, gheen Godturucbtich leuen noch onderhoudinghe der gheboden Christi, geen veruolghinghe om der gherechticheyt wille. Alle dese Ordinantiën ende getuychenissen eens waerachtighen Christendoms, en worden by gheen Antichristische Gemeynten in rechter forma beuonden, maer ouer al dat wederspel ende tegendeel, ghelijck alsmen hedensdaechs wel claerlijck siet, Matt. 13. a. 9. datmen anders ooghen heeft om te sien, » ooren om te hooren, Apocal. 2. a.7. ende herten om te verstaen. 3. a. 6. VOorder, so is de Gemeynte des Heeren wel te kennen, wt hare beschrjjuinge, namelijc, datse is de heylige stadt, b dat nieuwe Ierusalem, van God wten Hemel gecomen, toe bereyt als een vercierde Bruyt haren man, ende heeft de heerlijcheyt Gods, ende haer licht is gelijc den alder edelsten steen, den Christallijnen Iaspis, Fol. 275'. ende heeft hooghe ende groote mueren, ende // twelf poorten, ende op de poorten twelf Enghelen, ende namen gheschreuen, twelc zijn de twelf geslachten der kinderen Israels, ende dat bouwerck van haer mueren is van Iaspis, ende de stadt van louteren goude, ghelijck als dat reyne glas, ende den gront der mueren ende der stadt is verciert met alderley edele gesteenten, ende de poorten zijn twelf peerlen, ende een yeghelijcke poorte is een peerle, ende de straten der stadt zijn louter, als een doorluchtich glas, ende geen Tempel en is daer in, maer de Heere de almachtige God is haren Tempel, ende dat Lam. Ende de Stadt en behoeft geen Sonne noch Mane, om in haer te schijnen, want de heerlijcheyt Gods verlichtse, ende dat Lam, ende de Ileydenen die daer salich werden, wandelen in dat selue licht. Ende de poorten van deser Apocal.22.a.5. stadt en worden des daechs niet ghesloten, c ende daer en is noch en sal geenen nacht zijn: Ende een louter waterstroom, claer gelijc Christallijn, gaet vanden stoel Gods ende des Lams, midden op haer straten, ende aen beyde zijden des strooms staet dat hout des leuens, dat alle maenden zijn vruchten geeft, ende de bladeren des houts dienen totter gesontheyt der Heydenen. Ende den stoel Gods ende des Lams is daer inne, Iae de Hutte Godts by den menschen, ende hy woont by haer, ende sy zijn zijn volck, ende hy selue God met haer is haer Godt. Ende de heerlijckheyt ende eere der Heydenen sal in de selue Stadt gebracht worden, ende daer en mach niet onreyns in gaen, ende dat daer grouwel ende lueghen doet, maer die gheschreuen zijn in dat leuendighe Boeck des Lams, Fol. 276 r. ende zijne knechten dienen hem daer in, // ende zijnen naem is aen haer voorhooft, ende sy sullen zijn aensichte sien, ende regeren inder eewicheyt. Dit is een beschrijuinghe oft leuendige conterfeytinge der Christelijcker Ghemeynten, hoe dattet hier eerst in den gheest daer in toe gaet, ende hier namaels sal zijn in dat Hemelsche wesen volcomelijck. Want ten eersten so is de Ghemeynte de heylige Stadt, welckers a Borghers zijn de Christgeloouigen ende Huysghe- Ephes.2 b.il. nooten Gods, ende wort daerom een Stadt ghenaemt, om dat, gelijck een Stadt eendrachtich moet wesen, de Borgers haer vast aen malcanderen moeten houden, nae eenderley policie, recht ende statuyten leuen ende wandelen, soo verre als de stadt wil staende blijuen: Also moetet oock inde Ghemeynte toegaen: Daer b moet l.Cor. l.a. 9. eenicheyt wesen inden gheest ende gelooue, daer moetmen na een- 12'b 16 derley regel des Godlijcken woorts wandelen, daer moetmen de Godlijcke Policie, die dese stadt van God ontfangen heeft, eendrachtelijck onderhouden. Daerom seyt ooc de Propheet, c dat Psalm. 125. a. Ierusalem gebout wort, als een stadt wiens Borghers eens zijn, 3> waer mede ons afgebeelt is de d eenicheyt der Ghemeynten Gods, Ephes. 4. a. 3. daer de Schrift veel van ghetuycht. s o 28* Ioan. 17. b.11. rpEn tweeden, soo is de Ghemeynte dat e nieuwe Ierusalem: Want Apocal.21.a.2. _L alle dinghen zijn f nieuwe ghemaect door Iesum Christum, dat fRom. 7. a. 6. oude wesen des letters ende des vleeschs is vergaen, ende een op- 2-Cor.5.b. 17 recht nieuwe wesen is door Iesum Christum voortgecomen. Ende Ierusalem is // also veel geseyt, als een gesichte des vredes, ende Fol. 276 daerom is de Gemeynte des Heeren, dat rechte Ierusalem, want 6 sy heeft vrede met God door Iesum Christum, ende vrede is Rom. 5. a. 1. binnen hare mueren, ende gheen h Twistmakers teghen de Euan- R°mgelische leere en mogen daer in blijuen noch gheleden worden: '14 ,j 33 Want Godt is een Godt des vreets, in alle zijne Gemeynten, Chris- joan' 15' a. 6. tus is i de Vorst des vreets, ende heeft ons zijnen vrede gegeuen Rom. 14. a. 8. ende achter gelaten. De heylige Gheest gheeft vrede ende blijschap inde conscientien der gheloouighen. Ende de Apostolen vermanen 12 b 15 ons in alle hare Brieuen tot desen j vrede, dat die in onse herten philipp.4.a.l. de ouerhant neme. mEn derden, so is dit nieuwe Ierusalem vanden Hemel af geX comen: Want de Christenen en zijn niet vander werelt k ge- Ioan. 17.b. 14 lijck oock Christus van deser werelt niet en is, ' maer sy zijn 1 Ioan. 3. a. 6. nieu van bouen af geboren, daeromme en zijnse ooc niet vleeschelijck, maer "> gheestelijck gesint, ende soecken door dat ghelooue, Rom. 8. a. 5. de dingen, die daer bouen zijn, n daer Christus sit ter rechterhant ^ebr^lf a 2 des Vaders. Sy zijn te 0 vreden met Abraham, Isaac, ende Iacob, 0 l.Petr.i.a.1. in Hutten te woonen, ende hier op Aerden Vreemdelinghen te 2. b. 11. zijne, p want sy soecken een ander Stadt, die eenen gront heuet, Hebr.ll.b.11. welcks Boumcester ende Schepper Godt is: Die alsoo ghesint zijn n,u A 9C d°°r ,de Shonado de8 Heeren, ende door de cracht haers gheloofs, • • .26. die zijn de Ghemeynte Gods, dat a Ierusalem dat daer bouen is, van het welcke Paulus totten Galateren schrijft. // Fol. 277rrEn vierden, so is de Gemeynte toe bereyt als een vercierde 2 Cor' l i i' T", Uyt haren man: WaDt 8y is Christo Iesu vertr°ut, door dat • ghelooue, ende is de heerlijcke schoone Bruyt des Lams, verciert met menigherley duechden Godts, ende gauen des heylighen Ghecsts. „ , _ Jlier if de &roote verholentheyt, van Christo ende zijn Ghemeynte, Ephes f 'd'22 • Ü tIUS t0tten EPhesien van schrijft, naemelijck, b dat Christus pnes. l.d.22. dat Hooft Qomeynten> ^ gy ^ ^ z„nen vicesche, ende ghebeente van zijnen ghebeente, daerom heeft hyse bemint, ende hem seluen voor haer ghegheuen, op dat hy hem daer soude stellen een heerlijcke Gemeynte, ende heeftse gereynicht door dat waterbat int woort, op datse niet en hebbe eenighe vlecke, 9 P ♦ , , f!m1pel'T oft yet diesgelljcks, maer op datse heylich sy, ende onstraffe• er.l.a.4. lijck, Iae c der Goddelijcker natueren deelachtich, ist dat sy dat rr 1 „ , ,. ghin des wesens Christi totten eynde toe vastelijcken hout. DaerÏÏÏ'in H' °Te/ m°et °°ck de GemeJnte Christum wederom lief hebben, fmath 16d 24 T'5 ^ ^eeUjcken ouer gheuen, . om zijnen 1. Cor. 6. d.'l8 CWÏ8 a, VG ' [ ende hem alleene aenhanghen, alle geestelijcke gl.cor.10.bl4 oerdenje, dat is, Afgoderije, gheheelijck vermijden, ende daer vooren vlieden. rpEn vijfsten, so heeft dese heylighe Stadt de heerlijcheyt Godts -L ende sy en behoeft de Sonne noch Mane niet, om haer te schijnen, want de heerlijcheyt Gods verlichtse, ende haer licht is jti / 977, den flder edel8ten steen, den Christallijnen Iaspis ghelijck, ende de n • i'tj ' . ^ en d*e saüch // sullen worden, die wandelen in dat selue i»aniel.7.d.27. licht, dat ia, de gemeynte is een h rjjc des Alderhoochsten, verheuen bouen alle Conincrijcken der Aerden, int welcke de Hey1. loan. 5. a. 4 lighen geestelijcke heerschappie hebben, ende » zijn de ouerwinders der gheheelder werelt, door haer ghelooue. Ende Christus Iesus ^Sapient: 7.e. dat schijnsel des eewighen lichts, ende een j Euenbeelt des GodHebre. l.a.3. 'jcken wesens, is dat licht zjjnder Ghemeynten, die door zijn toecoemste, ia met de claerheyt zijns woorts alle verlicht, also datmen ge° j ander I'0*1* en behoeft. Ende de Heydenen die salich sullen . etr- 2-b 9. werden k zijn wt der duysternissen tot dit licht geroepen, ende t n v™ndelen ^ dat selue licht, als de kinderen des lichts, 1 ende 15 FF- • • schijnen als een licht inder werelt, daer mede dat sy haer vasteljjck t u- i o t °uden aen dat woort des leuens. Daerom seyde oock Tobias in Tobie.l3.b. 11. zijnen Lofsanck: m O Ierusalem, ghy stadt Gods, ghy sult als een claer schijnsel lichten, ende in allen eynden der Aerden salmen v eeren. rpEn sesten, so heeft dese stadt Ierusalem groote ende hooghe JL mueren, ende dat ghebousel der mueren is van laspis ende den gront der mueren ende der Stadt is verciert met alderley edel gesteenten, ende dit beteeckent ons, dat de Qhemeynte ghebont is opten costelijcken gront der Apostolen ende Propheten, van a welcken Iesus Christus den Hoecksteen is, ende de selue Ghe- Ephes. 2.C.19. meynte heeft vanden beginne veel heerlijcke b Dienaers gehadt, l.Cor. 3. a.5. de Leeraers der gherechticheyt, met hooghe gauen des Gheests 1.1'etr. 5.a. 1. verciert, die als een muer zijn rontom de Stadt öodts, // om die Fól.278r. voor de Vianden te bewaren, ende «als eenen Tuyn rondom den Wijngaert des Heeren, om der cleyner vossen wille, dat is, de incruy- Esaie. 5. a. 2. pende valsche Propheten daer wt te keeren, datse den wijngaert Cantic. 2.C.15. des Ileeren niet en verderuen. rilEn seuensten, so zijnder twelf poorten aen dese Stadt Ierusalem, _L ende twelf Enghelen, ende hare namen geschreuen, twelck daer zijn de twelf gheslachten der kinderen Israels, ende beteeckenen ons, dat de Gemeynte des Heeren heeft de Leeringhe der Apostolen, die daer leydet in dat Hemelsche Ierusalem. Ende men mach door gheenen anderen weoh daer in comen. Want c de Apostolen hebben Gralat. 1. b. 9. ons dat rechte Euangelium vercondicht, ende behaluen dat en mach geen ander gepredict worden. Ende sullen wy inde Gemeynte des Heeren ingaen, so moeten wy door dese 11 poorte indringhen: Luce. 13.C.22. Want Christus lesus is de eenige wech totten Yader, ende de eenige e duere totten schaepstal, dat is, de eenighe inganck inde Ioan. 10. a. 7. Ghemeynte, ende in dat Eijcke Godts. Ende aengesien dat de 14. a. 7. Apostolen Christuin gepredickt, dat Euangelium vercondicht, ende also de menschen tot Christum gebracht hebben, daerom so worden sy oock poorten glienoemt, door de welcke men in de heylige Stadt gaet, sy zijn oock f Enghelen des Heeren, de Seyntboden des Alder- Malach. 3.a.l. hoochsten, de verseghelde knechten Godts, ende de namen der twelf 103. c. gheslachten der kinderen Israels zijn by haer geschreuen: Want tot die zijnse eerst van Christo gesonden, ende die zijn eerst geroepen tot de ghemeynachap des Euangeliums, // ende sy hebben Fol.278". den voorganc, ende wt haer zijn de Apostolen des Heeren voortgecomen. rpEn achtsten, so is de voorgenoemde Stadt van louteren goude, 1 ghelijck den reynen glase, ende daer en is geenen Tempel in, want de Alderhoochste Godt is haren Tempel, ende dat Lam, dwelck ons te kennen gheeft dat de Gemeynte des Heeren reyn ende louter is, doorloutert door veel tribulatien, gheljjck als de Schrift ons wel SsniL3t26' 8CnwlJ8t'. " dat Godt zÜn Heylighen proeft als gout in dat vier, 5 as .a. niet menigherley versoeckinghe, op dat de beproeuinge haers geloofs veel costelijcker beuonden worde dan het verganckelijcke gout. Oock Actor. 7.f. 48 en behoeft de Ghemeynte gheenen wtvvendighen b Tempel, die 7-d 24. met handen ghemaeckt is, ende voor Godt niet en ghelt, ende daeromme en wort daer oock gheen in de Ghemeynte beuonden, Psalm 47.a.9. maer de Tlutte Godts is by haer, ende de c wooninghen des Alder^poca.21.d. hoochsten zijn daer binnen. Ende wederomme, so is de Ghemeynte selfs den Tempel des leuendighen Godts, ghelijck daer gheschreuen 1.Cor.3.b.16. staet: Ic wil in haer woonen, ende in haer wandelen, ende sy or.6.c.l6. sullen mijn volck zijn, ende ick wil haer God zijn, seyt de Almach- tighe Heere. rpEn negensten, so en worden de poorten der Stadt niet gheJ. sloten des daechs, ende daer en is gheenen nacht, dat is, den 2. Cor. 6. a. 2. inganc inde Gemeynte Gods is altjjt e open voor de boetueer- dighen ende gheloouighen, dien staet altijt de duere der ghenaden Fol. 279open, voor de selue // schijnt altijts den dach der salicheyt, ende daer en is geen duysternisse. Want God die daer woont in een eewich licht, ende bi den welcken geen veranderinge en is, noch wisselinghe des lichts noch der duysternissen, die is in zijn Ghemeynte, ende verlichtse met zijnder Godlijcker claerheyt hier int herte door zijn woort ende Geest, met een waerachtich ghelooue aengenomen, ende hier namaels in dat onuerganckelijck Itijck, in welcke de Rechtueerdighe sullen blincken als de Sonne inder eewicheyt. rpEn thienden, so gater eenen leuendigen waterstroom claer als 1 Christalijn, vanden stoel Gods ende des Lams, midden op de strate des Ilemelschen Ierusalems, ende aen beyde zjjden des strooms staet hout des leuens, dat alle Maenden zijn vrucht geeft, ende zjjn bladeren dienen totter ghesontheyt der Heydenen. Dcsen Ioan. lö.c.26 claren leuendigen waterstroom, beteeckent den heyligen 1 Geest, die vanden eewigen Almachtighen Godt ende Vader, door den Sone wtgaet, ende is een geest des Vaders ende des Soons, ende l.Petr.l.b.11. die is in de Gemeynte, hy verquict ende vertroost de gheloouige Ioan. 16. b. 13 sielen, ë metten eewighen troost der Goddelijcker ghenaden, ende l.Cor. 2. b.10 door den seluen h Geest wort Iesus Christus verclaert, dat woort des leuens, dat troostenrijck Euangelium vercondicht, het welc vruchtbaer is in de herten der geloouigen, dienstelijck ende profitelijck totter eewiger salicheyt allen den genen, die daer door wt de Heydenschap totten Almachtighen God bekeert, ende in zijnder Ghemeynte in gheleyt werden. // TEn elfsten, so wort in de heylighe Stadt ghebracht de heerliclieyt Fol. 279 ende eere der Ileydenen, ende daer en mach niet onreyns Apocal. 21. d. ingaen, noch dat daer grouwelen ende lueghenen doet, maer die 26 gheschreuen zijn in dat leuendige Boeck des Lams, dat is, de Heydenen, die wt dat ghehoor des Euangeliums, dat by haer ghepredict is, door de cracht ende werckinge des heylighen Gheests, gheloouich zijn gheworden, a die hebben God ghepresen (ghelijck l)eut. c.3.f.43. als de Propheten in veel plaetsen daer af getuygen) ende hebben Kom. 15. a. 9. de Gemeynte Gods heerlijck ghemaeckt, nademael datter veel duysent wt de Heydenen tot de Ghemeynte gedaen zijn. Maer de onreyne, de lueghenaers, ende die grouwelen doen, en moghen in dese heylighe Stadt niet ingaen. Want de Godloosen (seyt de Propheet) en sullen in het ordeel niet staende blijuen, noch de Sondaers in de Gemeyynte *) der Rechtueerdigen, Ia haer deel sal zijn metten Draken inden vierigen Poel, gelijck als daer gheschreuen staet: b Den beureesden, den ongeloouigen, den Afgodischen, Apocal.21.b.8. den grouweljjcken, den dootslaghers ende lueghenaers, haer deel sal zijn inden vierighen poel, die daer bernt van viere ende solpher, het welcke is de tweede doot. O Heere waer sullen sy dan blijuen, die nv met so stoute ende hoochmoedighe woorden, haar beroemen de Ghemeynte des Heeren te zijn, ende zijn gheheelijck in vleeschelijcke lusten verdroncken, ende zijn openbare Afgoden dienaers ende luegenaers, tegen alle waerheit, ende doen alderley grouwelen voor den Heere. // rpEn laetsten, so dienen de knechten des Heeren in dese heylighe -L Stadt den Alderhoochsten, ende zijnen Naem is aen haer voorhooft, ende si sullen zijn aensichte sien ende regeeren van eewicheyt tot eewicheyt. Dese knechten zijn de rechte Christenen die den Heere in zijnder Ghemeynte getrouwelijcken dienen, c die hare litinaten 2) begheuen totten dienst der gherechticheyt, datse moghen heylich zijn, ende d dat eynde daer af brenghen 3), de salicheyt der Sielen. Dese zijn gheteeckent aen haer voorhooft, metten Naem haers Gods, sy bekennen vrymoedich de waerheyt, als de gene die metten heylighen Gheest beseghelt zijn, sy verblijden haer ouer de bermherticheyt des Heeren, ende en schamen haer zijns lofs niet, sy doen wat God haer beuolen heeft, met een oprecht be- Fol. 280 \ Rom. 6. c. 19. l.Petr. l.b.8. Syrach. 51. d. 27. 1) I.ees: Gemeynte. 2) Litmaten, d.i. ledematen, lichaamsdeelen. 3) „Daer at brenghen" wil zeggen: behalen, bereiken. trouwen Daerom salse Godt verghelden tot zijnder tijt, ende de t«. 19 j o« 6erewe8US Chri9tus saIse verclaren, ende sy sullen hem ghelijck Ioan.12.d_28 Zljn: Want si a 8Uilen hem sien van aengeSichte tot aenghesichte, l.Cor. 13.b.l2 m , verrijsenis8e der Gherechtighen, ende met hem regeeren van Philipp.3.c.21. eewicheyt tot eewicheyt. A Ls0, h®ef? .Je heyHge Gheest ons de gemeynte Iesu Christi, j j ®clmftuere afghebeelt, waer wt wy verstaen mogen, hoe dat de Ghemeynte hier moet gheschickt zijn, hoe heerlxjck datse is, ende hoe datse zijn sal in dat Hemelsche wesen eewelijck, daer dit al te mael in volder cracht ende heerlijcheyt sal gheschieden, vi oen r ^dG vol1bracht werden- Ende b7 ^at Ghemeynte dit nv also inden Pol. . gheest begonnen is, ende daer aen ghemerct, ende daer // by be- uonden wort, dat is de rechte Ghemeynte des Heeren, de Stadt des leuendigen Godts, dat nieuwe Ierusalem, dat van bouen neder Apocal. 22. c. ghedaelt is. b Salich zijn de ghene die daer bewaren de gheboden des Heeren, op dat hare macht sy aen dat hout des leuens, ende dat sy door de Poorten mogen inde Stadt gaen: Want daer buyten zijn de Honden, de Toouenaers, de Afgodischen, ende alle die lief hebben ende doen de lueghenen. Maer Godt een Vader alder bermherticheyt, die ons wt genaden tot deser Ghemeynten zijn Soons gheroepen heeft, die beware ons daer in, ende becrachtighe ons tot zijnen Hemelschen Rijcke door lesum Christum. AMEN. * * * Deus csi, qui operatur omnc qnod bonum est in omnibus. // G 1foiev nae [Follr-] volgbett örte (jronMgbe Vermaningen ofte Senbtbrieuen, gbc= BCbreuen wt JSroeSerlifefee ItcfSc aen Sc ©cmcïntcn ©o&ts, tot veratercfeinjbe enSe troost bacrs gemoets, op Sat e. fl>. 2. petr. 1. c. 13. 4 ®aerom en wil ickt niet laten, v aitijt sulchs te vermanen, boe wei bat gbi(t weet, enfce gesteretiijt in 6er tegenwoor»i« ger waerbeït, IClant ie aebtet reebt te jijn, so langbe ais lek in Be» ser butte ben. v te ver* weefcen, enbe te vermanen. * . * II Fol. 1 \ De Groete. 2.Corinth.l.a. T^e a grondeloose genade, liefde, ende bermherticheyt Godts ons E he 2 4 hemelschen Vaders, De vrede, gherechticheyt ende heylicheyt 1 Cor l a 3' ons ^eeren ^esu Christi, des Soons des almachtigen ende leuendigen Eom. 14.C.17. Gods, de troost, f> vruechde ende cracht des heyligen Gheests, de Ephes. 1. a. 3. ghemeynschap deses eenigen ende eewigen Gods, c met alle zijne geestelijcke gauen ende gebenedijdinghe, daer mede hy alle rechte Christenen die in zijnen Naem gheloouen, hem vreesen ende liefhebben, begaeft ende ghebenedijt, sy altij t met v allen, Amen. *** II a Een lieffelij cke Ver- Fol. 2r. maniuge ofte Sendtbrief, aen de Ghemeynte Godts. BEminde Vrienden inden Heere, hertelijcke lieue Broeders ende Susters na den Gheeste, mijne Medeghenooten in der gheuade Gods, in der ghemeynschap des Euangeliums, int ghelooue, int lijden, int Rijcke, ende inder verduldicheyt Iesu Christi, a lek 2. Tessal. 2. b. dancke den Heere mijnen Godt, met den Apostel Paulo, dat hy v vanden beginne tot zijne kinderen voorsien, ende totter salicheyt vercoren heeft, in de heylichmaeckinghe des Gheestes, ende in het ghelooue der waerheyt, daer hy v in beroepen heeft, b door de Tit. 2. b. 11. leere des Euangeliums, tot een Eygendom der heerlijckheyt ons Heeren Iesu Christi. O wat een gheuade is v van Godt verschenen ? c O wat een liefde heeft de Hemelsche Vader v bewesen in Christo l.Ioan. 3.a. 1. Iesu? d O wat eenen Schat is v van Godt ghegheuen? O hoe Math. 13.f.44. costelijck is de Peerle, die ghy gheuonden hebt, ende is wel weerdich, datmen om haren twille alle dinghen vercoopt, ende verlaet. Nv muecht ghy met den Propheet segghen: e O Israël, Barucb. 3. e. Hoe salich zijn wy, dat ons Godt zijn Woordt gheopenbaert heeft. 42f Ghedenckt doch in wat onwetenheyt, blintheydt, ende duyster- 1. Petr. 4. a.3. nisse ghy ghewandelt hebt, In hoe grooter boosheydt, ongherechticheyt, ende schandelijcke Afgoderien ghy gheleeft hebt, hoe uwen loop was na der eewiger verdoemenisse, ende de wech, dien ghy // ginckt, totter Hellen afgront leyde '), ende hoe ghenadelijck de berm- Fol. 2 hertige Vader K de tijt uwer onwetenheyt ouersien 2) heeft, h v Ai tor.l7.e.30. wt der duysternisse tot zijnen wonderlijcken lichte beroepen, vanden 1 Petr 2.b.9 doot leuendich gemaect, van der hellen verlost, in dat hemelsche wesen gheset, ende also rijckelijck uwer ontfermt heeft in Christo Iesu, ' dien hy v voorgestelt heeft tot eenen Ghenadenstoel in der Hom. 3. c. 25. eewicheyt, door het gelooue j in zijnen bloede, daer mede hy uwe Apocal. l.a.6. sonde afgewasschen heeft, uwe siele gesont gemaect, ende alle uwe 1. Petr. 2.c.24 crancheden gedragen heeft, k met zijn lichaem op het hout des 1. Ioan.4.b.l0 1) Lees: leydt. X. •2) Ouersien, d.i. voorbijgezien, kwijtgescholden. 27 cruys, ende noch dagelijcx op hem neemt, ende voor den Yader Hebr. 9. b. 12. versoent *» met den offer zijns vleeschs ende bloets, ende met zijn 10. b. 11. stadich ghebet, die uwe siele altijt spijst ende versadicht met zijnen woorde, door het gelooue, ende vernieut v aenden inwendigen mensche, Ioan. 3. a. 3. door de cracht zijns Gheestes, alsoo, dat ghy b nieu wt Godt gec2.Petr. l.a.4 boren, '• der Godiijcker natueren deelachtich gheworden, in dat Ioan. 3. c. 16. onsterflijcke hemelsche wesen verandert, li ende totten eewigen 8ie.5Urc.25 ,eU6n geCOmen 12. f. 50. Daeromme danct den Heere voor zijne onwtsprekelijcke ghenade, ende bedenct doch waer toe dat ghy van Godt beroepen zijt, Waer op v Christus Iesus voor zijne Iongeren aengenomen ende vercoren Rom. 8. b. 17. heeft, nainelijck, « dat ghy met hem sout lijden ende steruen, op 2. im. 2.b.l2 ^at gjjy mej. jjem vercjaer(. moecht worden. Ende nv ist de tijt, als ick hoore, dat uwe ghelooue ondersocht, uwe liefde gheprobeert, l.Cor.3.b.l6. uwe lijdtsaemheyt openbaer, ende beweert moet worden. 1 Nv ist de dach der versoeckinghe, die eens yeghehjcx werck openbaer // tol. 3'. maect, die dat gout, siluer ende edel gesteente louter ende claer maect, dat hoy, stroo ende stoppelen verbernt. Nv ist den tijt der Math.5.a.11. vruechden, dat alle de ghene, g die nv ter tijt veruolginge ende Luce. 6. c. 22. versmaetheyt lijden, om dat woort Gods, ende om dat ghetuychenisse Iesu Christi, haer in den Gheest moghen verblijden, dat sy weerdich zijn om des Heeren wille te lijden, Want haren loon is Math. 5.a.l0. groot in den Hemel. Nv ist de dach der salioheyt, l> in welcken wt genade salich zijn, alle die om der gerechticheyt wille veruolcht 4. Esdr. 16. g. worden, in welcken openbaer worden de wtuercoren Gods, ' ende 74 die worden gepurgeert als gout int vier. Nv gaetet v na des Heeren woort, na zijn belofte ende Prophetie, Want hy seyt tot zijne Math. 10.b.l6 longheren: j Ick seynde v als schapen onder de woluen. Item: Ghi sult om mijns Naems wille van alle menschen gehaet worden. Ioan. 16. a. 1 Item: k Sulcx hebbe ick tot v ghesproken, op dat ghy v niet en verergert, Sy sullen v inden ban doen. Ende de tijt coemt, dat so wie v doodet, sal meynen dat hy Godt eenen dienst daer aen doet. Ende sulcx sullen sy v daerom doen, dat si noch mijnen Vader noch my niet ghekendt en hebben. Nv ist de tijt, daer Christus Ioan. 16.c. 20 tot zijne longheren van seyt: ' Voorwaer, voorwaer segghe ick v: Ghy sult weenen ende huylen, maer de Werelt sal haer verblijden, ende ghy sult droeuich zijn, Nochtans sal uwe droefheyt in blijschappe verandert worden, Want wie hier met Christo lijdet, die sal eewelijck met hem verblijden '). Wie hier zijn leuen verliest om des Heeren wille, die sal het inder eewicheydt vinden. // Fól.3Och mijn beminde inden Heere, weest doch wel getroost, ende 1) „Verblgden" heeft hier de beteekenis van een wederkeerend werkwoord. gedenct aen de troostelicke woorden, daer mede God zijn yolc troostet, ende seyt: •"> Ende ghi mijn knecht Israël, Iacob mijn Esaie 41 b8 wtuercoren zaet Abrahams mijns beminden, dien ic vanden eynde der Aerden wtuercoren, ende van haren geweldigen l) geroepen hebbe ende tot v gesproken: Ghy sult mijn knecht zijn, ick heb v wtuercoren, ende en sal v niet verwerpen: En vreest niet, want ick wil by v zijn. En wijckt niet af, want ick wil v Godt zijn, die v sterckt, die v helpt, die v met mijnder rechter hant onderhout. Siet, alle die haer teghen v setten, sullen tot versmaetheyt ende schande comen, ende uwe wedersprekers sullen vergaen, ende te niet worden, dat so wie hen soecken sal, die en salse niet vinden. Ywe verderuers sullen te niet werden, also oock die haer ouderstaen v te bestrijden. Want ick uwe Heere ende God, sal uwe rechterhant stereken, die ooc tot v segge: En vreest v niet, ick wil v helpen. En verschrickt v niet ghy wormken Iacobs, ende ghy verachtede Israël, want ick wil v helpen, spreect de Heere, ende de Heylige Israels, uwe wreker. Ende wederom: b de Heere, £saie 43 a x die v gheschapen heeft O Iacob, ende die v gemaect heeft O Israël heeft alsoo ghesproken: En vreest v niet, Want ick wil v beschermen. Ic heb v met uwen naem geroepen, dat ghy mijn waert, wanneer ghy int water ginct, wilde ick by v zijn, dat v de waterstroomen niet en verdroncken. Als ghy int vier wandelde, dat ghy v niet en verbernde, ende de vlamme v niet en ontstake. Want ick ben de Heere uwe Godt, de Heylighe in Israël, uwe // Salich- Fol. 4 maker. Ende dat ist dat de propheet seyt: c De gerechtige moet Psalm. 34. e. veel lijden, mer de Heere helpt hem wt dien allen. Hy bewaert 20. hem alle zijne gebeente, datter niet een af ghebroken en werde. d Want dat lichaem, dat hier in oneeren, in verachtinghe ende l.Cor. 15.e.43 pijne ghesaeyt wort, dat sal in sulcker claerheyt onuerganckelijc weder opstaen, ende den verclaerden lichaem Christi gehjckformich worden. Daerom seyt oock Christus inden Euangelio, e dat de Math.l3.e.43. Rechtueerdighe inde verrijsenisse sullen blincken, als de Sonne int Rijcke Gods. Ende in de Openbaringhe Ioannis staet geschreuen, f datse met witte cleederen gecleet zijn, die wt groote droeffenisse Apocal 7.c.l4. ghecomen zijn, ende hebben haer cleederen gewasschen, ende hebben die wit gemaect int bloet des Lams, Daerom zijn sy voor den stoel Gods, ende dienen hem dach ende nacht in zijnen Tempel: Ende die op den stoel sit, sal bouen haer woonen. Haer en sal niet meer hongheren noch dorsten, oock en sal niet op haer vallen de Sonne, oft eenighe hitte: Want dat Lam midden inden Stoele salse weyden, 1) „Geweldigen" zijn machthebbers. ende leyden tot de leuende waterfonteynen, ende Godt sal af wasschen alle tranen van haren ooghen. Met sulcke ende diergelijcke troostelijcke Spruecken der heyliger 1.Te8sal.2.a.l. schrift, troost ende vermaent v onder malcanderen, ende a en laet v doch niet verschricken van de tyrannen ende veruolgers, maer Philipp 1. d. gedenct dat woort des Apostels, b dat v van God gegeuen is, niet 29. alleen in Christum Iesum te geloouen, mer ooc om zijnent wille te lijden, ende dat ghy den seluen strijt moet hebben, dien de heere Fol.4 \ ende alle zijn nauolgers gehat hebben. // Wanneer ghy nv siet op dat lijden ons Salichmakers Iesu Christi, ao en is uwe lijden daer 2. Cor. 8. b. 9. by noch niet te gelijcken. 0 Want hy was rijck (als de Apostel Math. 8. c. 20. seyt) ende is om onsent wille arm geworden, d dat hy min ghehadt Luce. 9. f. 58. heeft, dan de voghelen des Hemels, ende de Vossen der Aei'den, op dat wy door zijn armoede rijck mochten worden. Wat wonder ist dan, oft ') wi om zijnent wille alle dinck verlaten, ende de tijtlijcke goeden verliesen, dewijle wy een beter goet inden Hemel Philipp.2.a.6. hebben? e Christus was in Godlijcker gedaente, ende heeft hem seluen vercleynt, de ghedaente eens knechts aengenomen, ende is geworden de alder verachtste, heeft hem verootmoedicht, ende is den vader gehoorsaem geworden, totten doot des Cruys toe, hoe souden dan zijne longheren anders gesint zijn, ende zijnen voorSapient. 7. (1. beelde niet gelijckformich werden? f Christus was verclaert by 26. zijnen Vader, als een schijnsel des eewigen lichts, een euenbeelt Hebr. 1. a. 3. Vaderlijcken wesens, een schijnsel der heerlijcheyt Godts, ende een onbeulecte spiegel der godlijcker claerheyt, ende is tot sulcker vernederinge ende verachtinge gecomen, dat de Propheet door den Psalm. 22.a.7. geest, in zjjn persone also claecht ende spreect: g lek ben een worm, ende gheen mensch, een spot der lieden, ende een verachtinge des volcx. Alle die my sien, spotten mijns, sperren den mont op ende schudden dat hooft ouer my. Ende Esaias propheteert van Esaie. 53.a.5. hem: I' Wy sullen hem so veracht reeckenen, dat wy onse aensicht voor hem verbergen sullen, etc Hoe soude dan de werelt zijne Iongeren hooch achten? Oft hoe souden zijne Iongeren de F.ol. 5r. eere der menschen soecken ende // begheeren? ' Christus is den Ephes. 2.C.13. vrede alder Christenen, j de wijsheyt alder Godureesenden, de gel.Cor. l.c.22. rechticheyt, verlossinge ende salicheyt alder geloouigen, k noch Math.12 c.24. hebben hem datse fonteynen zijn sonder water, ende 2. Petr. 2.d.l7 woleken vanden winde omgedreuen, welcken behouden is, een donckere duy-//8ternisse inder eewicheyt, want sy spreken stoute woorden, daer Fol. 12 niet na en volget, ende locken door ontucht tot vleeschelijcke lust, de gene, die recht ontcomen waren, ende nv in dolinge wandelen, ende belouen haer vryheyt, hoe wel si selue knechten der verder- uinge zijn. Ia dat zijn wanckelmoedige ende afuallige Israeliten, c die op beyde de scouderen willen dragen, ende manc gaen, die 3. Uegum. 18. eensdeels God, ende eensdeels Baal willen dienen. Ende also worden °2' si veruoert vanden schoonen schijn, ende hoerachtigen geeste der Prophetissen Iesabels, die maect hen wijs dat sonde geen sonde, ende ongerechticheyt geen ongerechticheyt en is. Maer een yegelijc Apocal.2.e.20. sie dat hy hem weet voor deser Prophetissen lesabel te wachten, niemant en late hem van haer bedriegen. Want de Heere wil haer, met allen den genen, die met haer hoererije bedrijuen, inde alder grootste pijne werpen, so verre als sy geen boete en doen, ende alle Gemeynten sullen bekennen, dat hy de Heere is, die eenen yegeljjcken betaelt na zijne wereken. Daerom neemt v wel waer inde vrese des Heeren vvs Gods, dat ghi geen vleeschelijcke vryheit, in het kereken gaen ende gehoor der valscher Leeraers en bewillicht ende aenneemt. De veruoerische gheesten sullen v met grooter erchlisticheyt ende opgeblasenheyt wel aen comen, bysonder in dese benaude ende periculose tijt, d om v af te trecken van der eenuuldicheyt, die in Christo lesu 2. Cor. 11 a.5. is, Maer siet wel voor v, soo lief als ghy Godt ende uwer Sielen Salicheyt hebt. Oock soo mereket wel op de gene, die daer twist Rom. lG.b.16 ende tweedracht aenrechten, teghen de Leeringhe Christi ende FoJ.12'. zijnder Apostolen, van den // ban, ende en willen de afuallige valsche broeders ende susters, niet recht na der schrift schouwen, maer hebben noch wtwendige gemeynschap daer mede. Maer ick betuyge v dat door den Heere, wt zijne clare wtgedructe woorden, die hy selue, ende door den mont zijnder Apostelen, ende trouwe Sentboden, mits die cracht, werckinge, ende drijuinge zijns heyligen Geests gesproken heeft, datmen de gene, die na genoechsame Schriftelijcke vermaninghe vander Gemeynte Gods, door de macht Iesu Christi, met zijn woort, afgesondert ende inden Ban gedaen zijn, die moet ghy schouwen, hare personen mijden, in eten ende drincken, in handelinge ende wandelinge. Ende so yemant anders doet, ende Iosue. 7. d. 20 sulcken gebodt Gods versmaet, die spiegele hem aen * Achan, die een weynich van het verbande goet te Iericho heymelijck genomen heeft, hoe dattet hem daer ouer vergaen is, ende en denct niet eens dat hy der straffe Godts, het geschiede dan hier oft hier naemaels, ontloopen sal. Want is Achan so hert gestraft om een weynich van het verbande goet, dat hy hem ^euonden is, wat wil dan ouercomen den moetwilligen verachters der Godtlijcker ordeninghe, die met de verbande ') personen bouen de schrift handelen ? Een verbannen persoone en is ymmers niet min eenen grouwel voor God, als dat verbannen goet. Daerom met een verbannen persone, bouen den regel des godlijcken woorts, te handelen, en is niet min, maer meer tegen God sondigen, dan Achan gesondicht 2. Ioan. b. 11. heeft, die van het verbannen goet gestolen heeft. Ende wie sulcx I' ol. 13'. doet, b die maect hem der vreemder sonden deel-//achtich, ende heeft gemeynschap metten boosen wercken der afualligen, Ia besmet de gansche Ghemeynte, na het exempel van Achan, ende na het 1. Cor. 5. a. 5. woort Pauli, namelijc dat een weynich suerdeech dat ghantsche deech versuert. Ist dat ghi nv Christum, zijne Ghemeynte, ende uwe salicheyt liefhebt, so wacht v voor den verbannen afualligen valschen Broeders ende Susters, ontslaet v haerder ghemeynschap, ende beueeltse den Heere, tot op de tijt haerder beteringe. G Dit weynich heb ick v wt Broederlijcke liefde geschreuen, nademael ghy mijne Broeders ende Susters inden Heere zijt, ende wy een \ aderlant beyde inden hemel ende opter aerden hebben, ende ick v hertelijck, liefhebbe in Christo Iesu. Ic verhope ooc, 2A etr. 1 c.12. dat ghy my mijne vermaninge inder liefden sult afnemen, c hoe wel ghi selue van God geleert, ende inder tegenwoordiger l.Petr. 5b.l0 waerheyt van God beuesticht zijt. d Maer de God alder ghenaden, veruulle v met alderley gheestelijcke wijsheyt ende 1) Verbant, d. i. geëxcommuniceerd. voorsichticheyt, ende beware v voor alle quaet, a dat ghy vrucht- Colloss. 1 a.6. baer in alle goede wercken muecht zijn, ende sonder aenstoot wandelen, ende also aen den iongsten dach muecht verschijnen voor den Rechterstoel Iesu Christi. De Heere sy altijt met v allen. AMEN.// a Dit is de tweede Yermaninghe ofte Sendtbrief, gheschreuen wt Broederlijcke liefde aen de Gerneynte Gods, door D. P. Ghenaede ende vrede van God onsen heinelscben Vader ende van Iesu Christo zijnen eenigen geboren Sone onsen Heere ende Salichmaker, vermeerdere haer by v, door de cracht des heyligen Geests, Amen. 2. Cor. l.a. 1. aEbenedijt sy God ende de Vader alder bermherticheyt, dat b2.Te8sal.2.b. f _ hy 11a zjjn grondeloose genade ende eewige liefde v vanden Rom.8. d. 19. beginne totter salicheyt voorsien, c tot dat eewige leuen gheordineert, ende nv in dese laetste tijden, J wt de duysternisse Ephes. 1. a 4. tot zijnen wonderlijcken lichte geroepen, ia tot zijne kinderen wte Tit.a. 5 uercoreu, c ende tot erfgenamen van alle zijne goeden aenghenomen heeft in Iesu Christo, waer mede de bermhertighe Godt zijn Vaderlijcke liefde so rijckelijc aen v bewesen heeft, ende ghy alsulcke weldaden van hem ontfangen hebt, dat ghy met den Prophete wel muecht seggen: Wat sullen wy den Heere weder geuen voor al het goet dat hy ons gedaen heeft. Ende de wijle dat ic daer by v was, so heb ic groote vruecht gehadt, ende mijn siele heeft haer in den Heere verquict, als ick ghesien hebbe uwe viericheyt ende volstandicheyt inden gelooue, uwe liefde tot Godt ende tot zijnder waerheyt, uwen Christelijcken vrede, uwe Broederlijcke eenicheyt, Fol.14eude die goede ordinantie die by // v ghehouden wort, ende dat Gods woort daer so vruchtbaer is, ende soo vele den Ghemeynten van den Heere toeghedaen werden, so dat my dunct, datter een sonderlinge segenirige van God ouer mijn vaderlant gecomen si, Apocal.21.22. wie soude hier voortijden gedacht hebben ende gemeynt, f dat Ierusalem, twelc Ioannes inden geest heeft gesien vanden hemel neder dalen, hem ') aldaer ontrent 2) soude geset hebben, dat de 1) Ilein, d.i. zich. 2) Aldaer ontrent, d.i. in die omgeving. hutte Gods by den menschen, ende den tabernakel des Heeren aldaer souden opgericht zijn? a Ia dat gelijck als Bethlehem die Mich. 5. a. 1. cleyne stadt in Iuda so heerlije geworden is, om dat die Hertoge Math. 2.a. 6. in Israël daer in geboren is, ende daer wt gecomen, also is oock dat cleyne verachte landt '), van een cleyn aensien by die groote Conincrijcken ende Vorstendommen te rekenen, voor God tot grooter genaden ende heerlijcheyt gecomen, om de wtuercoren wille, die daer in zijn, Daerom dancke ic den almachtigen Godt voor v lieden, ghy beminde inden Heere ende verblijde 2) ouer mijn vaderlant, verhuege my daer ouer wt den gront mijns herten, om de rijcke gebenedijinge Gods inde hemelsche goederen, b namelijc, dat daer Cantic.2.b.l3. de edele vruchten der gerechticheit wassen, dat daer de wijngaert des Heeren bloeyt, ende eenen lieffelijcken ruecke geeft, die rosen inden dale ontspruyten, de lelie staet soo schoon onder de doornen, den honich ende de melc vande ongeualste waerheyt vloeyt daer, In somma, dat daer is alle planteyt3) van alderley vruchten des Gheests, Iae niet alleene daer, maer oock in de omliggende landen, O hoe groot een segeninge van Godt, O wat een veranderinghe ende wisselinge, dat van een dorre woestijne // sulck een vrucht- Fol.14'. baer lant, sulck een ghebenedijt aertrijc, ia sulck een lusthof des Heeren ende een paradijs Gods geworden is, u Daer te voren gheen Esaie. 44. a 3. water en was, daer vloeyen nv die leuendige waterstromen, die daer springen in dat eewige leuen, daermen te voren van God niet en wiste daer ist nv vol van die reyne kennisse Godes, d daermen l.Tessal.l.b.9. te voren totten stommen afgoden liep, daer dientmen nv den leuen- digen God, den Heere des hemels ende der aerden. Daermen eerst onder Antichrist geuangen lach, daer ismen nv vry onder Iesum Christum, e Daermen te voren van de valsche Herders ghedreuen Ezech. 34. a 2. was, dat men eten ende drincken moeste dat met voeten ghetreden ende onreyn ghemaect was, f daer weydet nv de eenige goede Ioan. lO.a. 11 herder Iesus Christus selue zijn schapen, ende leytse tot de Fon- teyne der leuendiger wateren, g daermen te voren wt den grou-Apocal.l8.a.3. welijcken Kelc der Babylonisscher hoeren, die vol is van alle hoerderie ende toouerie moeste drincken, h daer schenct Iesus Christus den Ioan 4. b. 10. dorstigen den claren wijn zijns goddelijcken woorts, ende dat water Apocal.22.a.l. des leuens om niet. Daerom segge ick noch eens, dat ick den alder- hoochsten God dancke voor zijn onwtsprekelijcke gaue ende bidde hem met alle ootmoedicheyt inden Name Iesu Christi, dat hy zijne gebenedijdinghe noch oueruloediger ouer v wtstorte, ende ver- 1) De Nederlanden. 2) „Verblijden" heelt hier de beteekenis van een wederkeerend werkwoord, li) Planteyt, d.i. overvloed. 28 meerdere uwen wasdom inder gerechticheyt, tot den prijs zijns heyligen naems, ende tot uwer sielen salicheyt. Ende hoewel dat ick dat aen de bermherticheyt Gods verhope, ende alle goet betrouwen van v lieden hebbe, so en can ick nochtans sulcx niet Fol. 15achter laten wt schuit ende broeder-//lijcke liefde, die ick tot v hebbe, v lieden een weynich te schrijuen ende te vermanen, waer by ghy mijn toegeneycht ghemoet tegens v lieden muecht bekennen, want Godt weet hoe dat ghy in mijn herte besloten zijt, ende dat ick om v lieden gedencke in mijn ghebeden tot Godt, ende en wil niet ophouden door des Heeren genade in mjjnder swackheyt voor 1. Tessal. 5. b. v te bidden, dat de bermhertige eewige Yader •'« v lieden wil be¬ waren voor alle quaet, ende beware v in dat rechte gelooue, ende behoude v tot zijn hemelsche rjjc. Ick ben sorchuuldich ouer v lieden met godtljjcke sorchuuldicheyt, Want ic hebbe in vele laren 2.Cor. 1 l.b.15 wel gesien ende eruaren, dat is geproeft, l> hoe dat de boose Satanas so veel neersticheyt daerom doet, om de ghemeynte Gods te verstroyen ende te verderuen, door menigerley valsche Leere ende Collcss.2.c.l8. Secterie, die hy voortbrengt ende opricht, ende dat al onder eenen schoonen schijn der eygen wtuercoren geesteljjcheyt, die hy met verdraeyde schriften op pronct, want dat is zijn aert, const, ende eygenschap, Godts woort te verualschen, ende zijn luegen daer onder 2. Cor. 11. * te bedecken. c Hy en coemt niet als een Satan in zijn Sentboden 12. b. 16. ende dienaers, maer als een Engel des lichts, met wtwendige valsche vroomheyt ende vercierde aendacht ') vercapt. Hy seynt zijn Math. 7. b.15. 11 Propheten wt in schaeps cleederen, maer inwendich zjjnse grijpende woluen, ende en soecken doch anders niet dan de schaepkens Iesu Christi te verschueren. Daerom comen sy daer henen met hare hooch moedige woorden, ende laten haer duncken dat sy soo vol gheestes zijn, dat alle waerachtighe Christenen die Fol. 15 '. van Godt // geleert zijn, ende haer tegenstaen, maer letterknechten Tobie. 3. b.10. en zijn, « so versmoort zijnse inde geesteljjcke hoouerdie, die doch een oorspronc ende begin is van alle verderuinge, ende ic hoore, datse by de sommige noch ghehoor hebben ende schade doen, ende dat is mjjnder sielen so een pjjne ende smerte, dat ick v dat niet schrjjuen en can. Wat mogen doch die ellendige menschen beHebr.3. b. 15. dencken, f die haer so iammerljjc vanden Duyuel laten bedriegen, datse vanden leuendigen God afwjjcken, dat si den wech der waerMatb. 7. b. 14. heyt verlaten, 8 om dat hy smal ende een wech des cruyces is, ende treden opten ruymen ende breeden wech, die totter verdoemenisse leydet. Ende en nemen niet eens ter herten dat daer gescreuen staet: Daer is een wech, die den mensche dunct goet te 1) Vercierde aendacht, d.i. gehuichelde vroomheid. wesen, maer zijn eynde strect totten afgront der hellen. Item: Een mensche die daer wijct ende verdwaelt van den weghe der cloeckheyt, die aal blijuen inder dooden gemeynte, Nv weet ick wel, dat alle Seckten noch willen recht hebben, ende de Schrift meesterlijck nae de aert des Satans connen draeyen, om hare bose sake te verblincken, ende hare schalcheyt te bewimpelen, ende en mercken niet aen, door de blintheyt haers herten, daer sy van Godt mede gheslaghen zijn, dat sy doch de bekende ende aenghenomen waerheyt ver- lochenen, dat sy den onueranderlijcken raet Godts door Iesum Christum inden Euangelio geopenbaert, ende door den heyligen geest betuycht, versmaden ende veranderen, » dat sy der werelt Iacob. 1. a. 4 vrientschap, die nochtans een viantschap Gods is, gebeelijc soecken, b dat sy dat tijtelijc leuen willen behouden, ende daerom na des Ioan. 12. c.25. Heeren // eygen woort, dat eewighe leuen moeten verliesen, c dat Fol. 16r. sy met Esau de eerste gheboorte om een spijse wille vercopen, ende Hebr. 12.C.1G. byauontueren nemmerineer en sullen mogen vercrijghen, d Ia datse Apocal. l.a.fi. inde voorgaende onreynicheyt, daer Iesus Christus haer af ghe- Ephes. 5.C.26. wasschen heeft, door zijn bloet, ende door dat waterbadt int woort, nv wederom geulochten worden, e ende dat gemeyne spreecwoort 2.Petr. 2.d.22 gebuert haer: De hont keert hem weder tottet gene dat hy wtgespo- gen heeft, ende de soch wentelt haer weder inden dreck, daer sy van ghewasschen is. Och het ware veel beter dat sy den wech des Heeren niet bekent en hadden, datse inder onwetenheyt gebleuen waren, datse totter kennisse der waerheyt niet gecomen en waren. Maer nv zijnse daer toe gecomen, nv zijnse verlicht geweest nv is de onreyne geest daer wt geweken, ende nademael hy dat gereynicht huys nochtans ledich geuonden heeft (ledich seg ic vanden rechten gelooue, vande warachtige liefde Gods, vande reyne vreese des Heeren, ende van andere duechden meer, daer dat huys mede soude verciert hebben geweest) so is hij wederom daer in gecomen met seuen andere boose geesten, ende dat laetste des menschen is erger geworden dan dat eerste was. f Daerom buyge ick mijn knien voor God den Vader, Colloss. 1. a.3. ende voor den throon der genaden, biddende ende smekende voor v, gelijc de Apostel voor de Collossensen ende voor alle Christenen gedaen heeft, dat ghy veruult muecht worden met alle geestelijcke wijsheyt ende verstant, op dat ghi proeuen ende weten muecht welc Rom. 12. a. 3. daer sy de goede, de heylige ende volcomen wille Godts, ende dat ghy bestandich in der waerheyt des Euangeliums // muecht blijuen, Fol. 16". ende wacht v voor de grootsprekers ende roemrijcken geesten, door de welcke de hooge Maigsteyt Gods gelastert wort, want so wie de heylsame leere Iesu Christi door zijn vleeschelijcke gesint- heyt ende menschelijcke wijsheyt (g die voor God sotheyt is) 1. Cor. 1. c.18. tegenspreect, ende zijn ordinantie veracht, die veracht God selfs, Math. 10.e.40 gelijck als Christus seyt: a "Wie mi veracht, die veracht den Vader, die my ghesonden heeft. Wederom: 80 wie mv ontfangt, die ontIoan. 16. b. 14 fangt oock den Vader, die my ghesonden heeft. Item: b De Heylighe Gheest, seyt Christus, sal van my ghetuygen. want hy aalt van den mijnen nemen, ende v vercondighen. Daer wt volcht nv gheweldelijcken J), dat hy Godt verachtet, Iesum Christum versmadet, ende wederstaet den heyligen geest, die eenige godlijcke ordinantie breect, verandert ende daer tegen handelt, Daerom seyt 2. Ioan. b. 9. 00c Ioannes in zijn Epistel: c 80 wie ouertredet, ende en blijft niet in der Leere Iesu Christi, die en heeft geenen God, mer wie daer in blijft, die heeft beyde den Vader ende den Sone, Merct ende verstaet welck een grouwel ende Godtloos wesen dattet voor Godt is, de Leere Iesu Christi ouer te treden, ende daer niet in te blijuen. Daerom neemt v seluen wel waer, dat ghi metten lichtueerdigen, wanckelmoedigen ende afualligen niet beweecht en 2.Petr. 3.e.l6. wort, ende valt also wt uwer vasticheyt, maer wast inde ghenade ende kennisse ons Heeren ende Salichmakers Iesu Christi. Ende Galat. 7. b. 8. gedenct dat de Apostel totten Galateren scrijft: J Al quame een Engel wt den hemel oft ic selue, ende vercondichde v een ander Fol. 17 r. Euangelium, dan ghy ontfangen hebt, so moet hy // doch ver1. Cor. 3.b.l2. uloeckt zijn. Item, e Een ander Fondament en mach daer niet geleyt worden, dan datter geleyt is, welcker is Iesus Christus, op dit Fondament zijt ghy lieden getimmert, op desen gront zijt ghi ghebout. Siet nv toe dat ghy inden dach der versoeckinge niet hoy, stroo, ende stoppelen, maer veel meer siluer, gout ende edel ghesteente beuonden moecht worden, gelijck als ick van uwent wegen aen de genade des Heeren verhope. Ephes. 4. a. 2. Ten tweeden soo vermane ick v metten Apostel Paulo, f dat ghy wandelt gelijck als uwe beroepinge betaemt, den Ileere altijt behagende, ende dat ghy in alle goede wercken vruchtbaer zijt, want dat betaemt den genen die van Godt verlicht zijn, ende tot de waerachtige kennisse ons Heeren Iesu Christi geroepen, datse Hebr. 3. a. 1. wandelen weerdelijck den Euangelio, ende P den Hemelschen beroep, ende bedencken dat de geloouige, gelijc de Apostel Petrus l.Petr l.a 2. schrijft, 11 van God den Vader voorsien, ende vanden heyligen Geest verlicht zijn, om gehoorsaem te zijne ende besprengt te werden metten bloede Iesu Christi. Also schrijft oock de lieue l.Cor.6.bll. Paulus totten Corinthen: Ghy zijt gewasschen, ghy zijt gereynicht, ghy zijt geheylicht door den naem ons Heeren Iesu Christi, ende door den geest onses Gods. Nademael dan dat ghy tot dese genade gecomen zijt, so siet toe dat ghi die niet te vergeefs ontfangen en 1) Gheweldelijcken, d. i. onverbiddelijk. hebt. Gedenct aen des Apostels woorden, » dat de Aerde die Hebr. 6. b. 7. dicwils den reghen ontfangt ende brengt den Ackerman goede vruchten voort, die wort van God gebenedijt, maer die dijstelen ende doornen voortbrengt, die is verworpelijc, die is vermaledijt, ende die sal ten laetsten // verbrant worden. Daerom neemt de Fol. 17'. genade Gods waer, ende de gauen des heyligen Geests, die ghi ontfangen hebt, ende nemet wel ter herten dat daer gescreuen staet, b hoe dat in Iesu Christo niet en geit dan de onderhoudinge l.Cor. 7.c.19. der geboden Gods, c dan dat gelooue dat door de liefde werckt, Galat. 5. a. 6. ende een nieuwe Creature, die alle aertsche dingen versmaet, ende b.17. alleen de Hemelsche dingen soect, d die met Paulo alle wat inder Philipp.3.a.7. werelt is voor schade rekent, tegen de reyne kennisse ons Heeren Iesu Christi, e die met Mose alle pracht ende heerlicheit van Hebr 11.d.26. Egipten versmaet, ende lieuer met dat volc Gods ongemac lijdet: Want ' een nieu Creature, een wedergeboren mensche Gods, die Ephes4.c. 24 vernieut ende geschapen is door den heyligen geest inden geloue, ColloBs.3.a.ll. na dat beelt ende totter gelijckenisse Godts, die is geestelijc gesint, die is een met God, ende zijnder naturen deelachtich geworden, daerom en sondicht hy oock niet, gelijck Ioannes ooc seyt: S So l.loan 3 b.7. wie recht doet, die is wt God gheboren, wie sonde doet, die is vanden duyuel, want de duyuel sondicht vanden beghinne: Daer toe is de sone Gods geopenbaert, dat hy de wercken des Duyuels soude te niete doen. Wie wt God geboren is, die en sondicht niet, om des wille dattet zaet Gods by hem blijft, ende daerom en can hy niet sondigen, om dat hy wt God geboren is. Daer aen zijn openbaer de kinderen Godts ende de kinderen des duyuels. Wt dese woorden ist wel te verstaen welcke de rechte Christenen zijn' te weten, die recht doen, die zijn gloouich, die zijn wt Godt geboren, die en sondigen niet, want die zijn na den inwendigen mensche in God, ende worden h vanden geest des Heeren geregeert, Rom. 8. b. 19. ia in // alle waerheyt ende gehoorsaemheyt geleyt ende daerom Fol. 18r. ' haten si alle ongerechticheyt, als i Ioseph in Egypten dat ouer- Ioan. 16. b. 13 spel, de k drie Iongelingen ende Daniël in Babilonien de Afgoderie, j^Genes. 39. b. ia alle Godureesende hebben ghehaet ende geschout de wercken ^ f)an;ei 3 c des vleeschs, ende alle wat teghen Godts woort is niet alleen 27. metter herten, maer ooc metten lichame: Want een Christen en 6. b. 10. mach niet alleen een Christen zijn inwendich, maer hy moet hem ooc wtwendich ende ouer al als een Christen bewijsen, 1 eens l.Cor.3.c.23. Christens lichaem is den Tempel des heyligen Geests, eens Christens litmaten zijn de litmaten Christi Iesu, een Christen is m een geest Ioan. 3. b. 7. wten geeste geboren ende met God die een gheest is vereenicht: Daerom is n zijn aert als Gods aert, hy bemint dat Godt bemint, 2. Petr l.a2. ende hy haet al dat God haet, want hy en is zijns selfs niet 2 Cor 5 b 15 machtich, maer hy is een eygendom Godts, a hy leeft zijnen Godt, Ephes. 1. a. i. en^e n'ct hem seluen : Hy bedencket ende nemet ter herten, b hoe 1.Petr. l.c.16. heylich, hoe gherecht ende Godsalich datmen moet leuen in dese erghe werelt, ende wachten op de toecoemste ons Heeren Iesu Tit 2. b. 12 Christi, c die hem seluen voor ons ghegeuen heeft, op dat hy onse soude verlossen van alle ongherechticheyt, ende reynighen ons hem seluen tot een Volck des cyghendoms, dat daer ijuerich Colloss. 3. a.7. is nae goede wereken, d dat op Hemelsehe dinghen ghesint is, e Math.6.d.33 c dat Godts Rijcke ende zijn gherechticheyt voor alle dinghen Esaie 6 a 3 8oeckt en(^e hedenckt hoe dat alle Christenen een heylich leuen Kom. l.a. 19. moeten leyden, naedemael sy haer beroemen van den heylighen Fol. 18Godt ende na hem de Heyligen genoemt worden. // Daeromme Apocal 22. c. sey* de Engel tot Ioannem: f Wie rechtueerdich is, die worde 12 noch rechtuerdiger, ende wie heylich is, die worde noch heyliger: Want hoe soude in dat nieuwe Ierusalem dat so schoon is, daer Apocal. 21. d de straten een reyn gout zijn, de mueren ende de poorten van 21 edele ghesteenten, daer den stoel Gods is, daer de Alderhoochste 22. a. 1. ,je gtadt met zjjnder claerheyt verlicht, daer den leuendigen waterstroom claer als een Cristallijn vloeyt vanden stoel Gods, hoe soude (segge ick) wat onreyns hier in mogen gaen, veel min daer in 2. Cor. 7. a. 1. blijuen, geljjck oock Ioannes opentlijck betuyeht. g Daerom een yegelijc reynige hemseluen van alle beuleckinghe des gheests ende des vleeschs by de Fonteyne die den huyse Dauids ende den BorZachar.l3.a.l. gers te Ierusalem open staet, h ende bereyt is teghen alle onreynicheyt, om die daer mede af te wasschen ende den Heere een aenghenaem volck te zijn, daer zijne hoochgeloefde Name door gepresen mach worden. Ten derden, soo en ist niet alleen mijn trouwe vermaninge aen Colloss. 1. n.9. v, maer ooc mijn hertgrondelijcke bede ende wenschen voor God dat ghi sterc zijt inden geest, door de crachtige werkinge Gods, tot alle verduldicheyt ende lancmoedicheyt met vruechde, want stercheyt ende cracht des geloofs is allen vromen Christenen wel Apocal 20.a,3. van noode in dese periculoose tijt, inden welcken ' de Satan los gelaten is (alst schijnt) om de gantsche werelt te verleyden, ende de godureesende te plaghen, hy vergadert alle Heydenen om te Daniël. 3. b.6. strijden tegen de heylige stadt, ende die te verderuen, geen i Nebucad Nezar en mach herder gedrongen hebben, om zijn Beelt aen te Fol. 19". doen bidden, gheen // •< Antiochus en is wreeder tegen de loden ghe2.machab.6 b. weest die int gelooue bestandich bleuen, gheen 1 Babiloniers ende 10 Egyptenaers en hebben ongenadelijcker metten Volcke Gods ge- Exod. 4.5.6.7. handelt, dan nv sommige Tyrannen met veruolginge ende met alderley grouwelijcke tormenten tegen de Christenen eenen tijt lanc hebben geraest ende noch rasen, also datmen metten Propheet wel mach seggen: » Helpt Heere de Heydenen zijn in v erfdeel Psalm. 79.a.l. geuallen, sy geuen de lichamen uwer knechten den vogelen onder den Hemel tot eender spijsen, ende den dieren opten velde geuen sy dat vleesclis uwer Heyligen: Sy vergieten onschuldich bloet als water, de steenen des Heylichdoms worden hier ende daer verstroyt. De b Princersse') ouer alle volcken moet trueren ende haer Trenor. 1. a.1. kinderen beweenen. De Priesters ende Leuiten die inden Tempel den rechten Godsdienst doen, dat Buecwerc voor den Heere ontsteken, de Offeranden bereyden ende opten Altaer offeren, die worden geuangen ende gedoot. De Gemeynte wort berooft van hare getrouwe dienaers. Och Heere God ontfermet v doch daer ouer ende sterct uwe knechten, gaet voor uwe Hutte2) henen, ende leyt v volc door dese wilde woestijne, dat alle die v vreesen ende op v betrouwen c tot de salige ruste mogen comen. Ende Hebr. 4. c. 11. ghi mijn alder liefsten inden Heere, bidt den Almaclitighen Godt trouwelijck voor alle lieue broeders ende medegenooten onsers alderheylichsten geloofs, datse God becrachtighe met zijnen heylighen Gheest, ende lijtsaemheyt geue inden tijt des lijdens, want lijt- Hebr.lO.d.36. saemheyt is van nooden (seyt de Apostel) op datmen de belofte ontfange, alsmen den wille Gods gedaen heeft: Want ouer//eenen Fol.19'. cleynen tijt sal de Heere comen, ende de gherechtige sal wt zjjn gelooue leuen, ende ist dat hy wijckt, so en sal mijn siele gheen welbehagen daer in hebben, wy en zijn niet die daer wijeken totter verdoemenisse, maer wy blijuen int gelooue om de siele te behouden. Kom. 8. c. 18. Het is een groote genade hier met Iesu Christo een weynich te lijden, verduldich ende volherdich daer in te blijuen, op datmen na A deser tijt zijn eewighe vruechde ende heerlicheyt mach deel- l.Petr.4.C.13. achtich wesen: Daerom is dat e cruys Iesu Christi een beroeminge Rom. 8. c. 17. aller Christenen, die metten Apostel seggen: Dat sy 1 verre van Galat.6.b.16. ons dat wy ons in eenige dingen souden roemen, dan in dat Cruys ons Heeren Iesu Christi, door den welcken ons de werelt gecruyst is, ende wy der werelt. Ende al ist dat dat cruys ouer al niet gelijcke hert nv ter tijt en is, soo cant nae den wille Gods haest comen: Ende daerom is mijn vermaninge aen v al te samen, R die Math.ll.c.29. uwen hals onder dat soete iock Iesu Christi gebogen hebt, dat ghy v altjjt tot lijden bereyt, ende uwe siele met lijdtsaemheyt besit: Want het en sal niemant gelucken h Iesum van Nazareth in zijn Actor. 9. a. 5. litmaten te veruolgen, ende tegen desen prickel te stooten, weest ghy slechs sterc ende wel getroost in den Heere, ende ' en laet v Ephes. 6. b.14 ooc niet verschricken vande tegensprekers ende afualligen, maer 1) Princersse, d.i. vorstin. Bedoeld wordt: Jeruzalem, 2) Hutte, d. i. tabernakel. staet daer manhjc tegen, gelijck de ghene die wel ghewapent zijn met dat hernasch Gods, want sy en connen doch niet wtrechten. 2. Paralip. 13. Wat vermochte de godloose Ieroboam met zijn groote afschueringe b- 9 ende Afgodische menichte tegen den Coninck Abiam ende Iuda. l'ol.20'. a Ghy denckt v (seyde Abia onder andere woorden tot//Ieroboam ende Israël) teghen dat Rijck des Heeren te setten, om dat ghy eenen grooten hoop zijt, ende hebt gulden Calueren, die v Ieroboam tot Goden gemaect heeft, en hebdy niet de Priesters des Heeren, de kinderen Aarons ende de Leuiten, wtgestooten, ende hebt v eyghen Priesters ghemaeckt, gelijck de volcken inden Lande: Maer met ons is de Heere onse God, dien wy niet en verlaten, ende ') de Priesters die den Heere dienen, de kinderen Aarons ende de Leuiten in haren werck, ende ontsteken den Heere alle morghen Brantoffer, ende alle auont daer toe dat goede Rueckwerck, ende bereyden brooden op reyne Tafelen, endo den gulden Candelaer met zijnen Lampen, datse alle auont ontsteken souden worden, Want wy bewaren de bewaringhe des Heeren onses Gods, maer ghy hebt hem verlaten: Siet God onse Vorst is met ons int Heyr, ende zijn Priesters, ende de trompet, om te trompetten, datmen tegen v trompette: Ghy kinderen Israels en strijt niet tegen den Heere, uwer vaderen Godt: Want ten sal v niet gelucken. Also mogen wy ons oock tegen alle Secten beroemen inden Heere, namelijck, dat by ons is dat loutere ende reyne Euangelium Iesu Christi, dat rechte Priesterdom met zijnen waerachtighen Godtsdienst, de rechte Ordinantie Godts, ghelijck als die Math.3. b.17. vanden Hemel af is ghecomen, •> van Godt den Vader ghegheuen, van Iesu Christo gheleert ende beuolen, vanden heylighen Gheest betuycht ende beuesticht, ende van den Apostolen ghebruyckt ende Apocal. 3. *. verclaert is: c Maer by onsen Wederpartijders ende by den Afualo. 20 . lighen zijn de // gulden Calueren van Ieroboam ende zjjn Priesters, die hy tegen de ordinantie Gods gemaect heeft, daer offertmen op Apocal.2.c.l4. de hoochte, daer d dientmen den Baal, daer regeert de prophetersse Iesabel met hare valsche leere, daer volchtmen de leere ende den um. 25. b.5. wech Balaams, e die een ergernisse oprichte voor de kinderen Israels, datse metter Moabiten dochteren hoereerden, ende den Baal Peor dienden: Also doen ooc de nieuwe Balamiters, die daer huychelen om de werelt te behagen 2) andere ooc verleyden, ende alle neersticheyt doen om de Gemeynte Gods te verderuen. Daerom laet ons eendrachtich trompetten, ende de basuyne Gods blasen, so sullen haer de vianden verschricken, als sy dat geluyt der 1) „Ende". Versta: evenmin als 2) Achter „behagen" behoorde eene komma te staan. basuynen Gods hooren, ia so » sal dat toegemaect gersten broot de Iudic. 7. f. 20. Tenten der Midianiten oueruallen ende verstooren '), ist dat wy trompetten ende de aerden cruycken in stucken slaen, eude ons licht laten lichten ende manlijc voor de waerheyt Gods strijden, sy moeten doch te schande comen, alle die der waerheyt tegen stacn oft daer van afuallen, ende de Gemeynte des Heeren becommeren ende beswaren. Want b om dat Pharao de kinderen Israels Exod.l4.c23. verdruete, so is hy inde zee versmoort: Om dat c Iannes ende 2. Tim. 3. a. 8 Iambres Mosi wederstonden, daerom zijnse tot schanden gecomen. Ende hoe veel Tyrannen hebbender van God gestraft geweest, om datse ouer zijn volc getyranniseert hebben ? Ende hoe veel valsche Propheten, die haer tegen de rechte Propheten gcset hebben, zjjn beschaemt gheworden? Want sy en sullent doch niet volbrengen Psalm. 128. a. (seyt de Apostel) maer hare dwaesheyt sal een yegelijck openbaer worden. Wederom: '' Sy sullen haer verblijden in //der eewicheyt, Fol.21r. alle die nv de waerheyt geloouen, onuerandert daer by blijuen, ende de Gemeynte Gods lief hebben. Want om dat de Arcke des ver- 2.Regum.6b. bonts is geweest in Obed Edoms huys, so heeft God hem ende zijn '() geheele huys gesegent. Daerom seyt de Propheet: e Groet Ierusalem Psalm 122 b. vriendelijc, het moet hen wel gaen, die v lief hebben. fi- Ten vierden, so vermane ick v tot een Christelijcke dancsegginge, daer ghy God mede sult dancken voor zijn onwtsprekelijcke gaue, die hy v ghegeuen heeft. Ten eersten, f dat hy v bequaem gemaect Colloss. 1 a 3 heeft, tot de erffenisse der Heyligen, in dat eewige licht, Ia K dat 1. Petr.2.b.lO ghy (segge ic metten Apostel) die te voren geen volck en waert, nv Gods volc geworden zijt, die te voren geen bermherticheyt en hadt, nv bermherticheyt hebt vercreghen, ende kinderen des leuendighen Gods heet: Also dat ghy met loanne wel moecht seggen: h Siet welck een liefde ons de Vader ghegeuen heeft, dat wy zijn I.Io;\n.3 a.1. kinderen ghenoemt worden : Daerom en kent ons de werelt niet, want sy en kent Godt niet, Wy zjjn nv Godts kinderen, maer noch en ist niet openbaer wat wy worden sullen: Maer dat weten wi als hy hem openbaren sal, so sullen wy hem gelijc zjjn, want wy sullen hem sien gelijc als hy is. Daerom seyt ooc Paulus, ' dat do Colloss. 3. a.3. Christenen nv gestoruen zijn, ende haer leuen is verborgen met Christo in God, ende wanneer hem Christus, die v leuen is, openbaren sal, so suldy ooc met hem inder heerlijcheyt geopenbaert worden: So danct nv altijt metten Patriarc Iacob den almachtigen God, j dat hy uwen wtganc ende inganc beware, ende voor de Genes.32.b.8. hant van Esau bescherme, daer toe dat hy v rijckelijck gesegent // heeft in alle Hemelsche goederen door Iesum Christum, ende en Vol. 21 1) Richt. VII .13. vergeet dese weldaet ws Gods nemmermeer. Segt nv als do Propheet Psalm. 103. a. seyt: » Loeft den Ileere mijn siele, ende al wat inwendich in my is loue zijnen heylighen Naem. Loeft den Heere mijn siele, ende en vergeet niet wat hy my goets ghedaen heeft, die alle uwe sonden vergeeft, ende gheneest alle uwe crancheden, die v leuen vander verderuinghe verlost, die v met genade ende bermherticheyt croont, Rora.3.5 8.*. die uwen mont versadicht met goederen, ende vernieut uwe ioncheyt gelijc als des Arents, dit alle heeft God aen v gedaen, uwe sonden Math. 9. b.13. heeft hy v vergheuen, b uwe siele heeft hy ghesont ghemaect met zjjn Ilemelsche medicijne, van der eewiger verderuinge heeft hy v R°t:/Y' 2fi verlost\ C dat. eewiSe leuen heeft hy v ghegeuen, de Croone der gercchticheyt ja v foereyt, uwe spijse is de bloeme vanden Terwe, Ioan. 6. f. 51. d dat leuendich broot vanden Hemel dat vol alder godlijcker Sapient. 16 c. soeticheyt is, dat e een spijse der Enghelen is, ende dat leuen van alle geloouigen, uwe ioncheyt is vernieut inder wedergeboorte, dat oude wesen des vleeschs is wech ghedaen, ende een nieu wesen des geests is in v gecomen, daer in de Epistel totten Hebreen van Hebr. 3. b. 14. geschreuen stoet: f Ghy zijt Christi deelachtich gheworden, ist dat ghy dat beginsel zijns wesens, tot aen dat eynde toe vast behout, l.Cor. 12.b.l.t dat is, e ghy zijt Iesu Christo ingelijft, als litmaten zijns lichaems, hloan. 15. a.5 h als rancken aenden wijnstock, ende hebt van zijnen gheest ontfanghen, ende zijn wesen (twelck daer is heylicheyt, gherechticheyt, godtsalicheyt, liefde, vrede, lijdtsaemheyt, goetheyt, bermherticheit, J'ol.22r. ende // alle duechden Godts) is in v begonnen, doen ghy wten gehoor van Gods woort door de cracht ende verliclitinge des heylighen Gheests, gheloouich zijt geworden, ist dat ghy nv hier Rom. 10. b.lü in volstandich blijft, so behoort ghy Christum toe, ' ghy zijt oock Christi deelachtich geworden, ende alle zijn Hemolsche goederen, zijnder genade ende waerheyt, zijn eewich leuen ende onuerganckeS?'t>eir'1 ? t' jÜcke wesenj j zijnder godlijcker natueren ende claerheyt, k hier c 23 ' gheest door het ghelooue, ende ' hier namaels inder verrijse- 11 cor.15f.53 nisse ende vernieuwinghe van alle dingen, m sult ghy noch van Math.13.e.43. alle dat volcomelijck deelachtich worden, » want onse conuersatie ^Philipp. 3. c. is inden Hemel, vanden welcken wy Iesum Christum verwachten, die ons veracht lichaem sal verclaren, ende zijnen glorieusen lichame ghelijck maken, door zijn cracht, met welcke hy hem can alle dingen onderdanich maken. Siet, also zijn de geloouige Iesu Christi deelachtich geworden, ende sullen hem gelijc zijn, ende met hem inder heerlicheyt verschijnen, so verre als sy nv in hem blijuen, als litmaten zijns lichaems, als rancken aenden wijnstock, ende doort onghelooue ende den afual van Gods woort, daer van niet gesneden worden: So neemt nv waer de vermaninge des Apostels, Colloss. 2. a.6. namelijc, 0 dat gelijc als ghy den Heere Iesum Christum hebt aengenomen, also wandelt ooc in hem, ende weest in hem inge- wortelt ende op hem gebout, ende inden ghelooue (gelijck ghy gheleert zijt) beuesticht, ende oueruloeyt met dancksegghinghe, Godt altijt danckende met den Propheet, dat hy v soo wonderlijck heeft gemaeckt, van moeders lichaem bewaert, ende noch wonder- lijcker in // dese perieulose tijden, a van dese boose werelt verlost, F<'1 22 ende wt so veel duysenden tot de gemeynschap Iesu Christi be- Galat. l a. 4. roepen heeft, zijn vaderlijcke liefde aen v bewijsende, Ia de b ouer- Eplies. 2. a. 6. uloedighe rijckdommen zijnder ghenaden ouer v wtstortende, zijnen Naem sy daer voor gheloeft inder eewicheyt, Amen. Ten laetsten, so bidde ende vermane ic v mijne seer beminde ende gewenschte inden Heere, door den gecruysten Iesum Christum, e die ons inet God versoent, een eewige vrede by zijnen vader Epbes 2.c 15. verworuen heeft, ende d den scluen ons na gelaten heeft. Ic bidde Ioan. 20. c. 20 ende vermane v (segge ic) dat ghy doch vreetsaem met malcanderen zijt in Iesu Christo, ende gcdenct dat ghy kinderen eens Hemelschen vaders zijt, e de welcke is Godt, de rechte Vader Ephes. 3.C.15. ouer al, ende ' van eender moeder die dacr is de geestelijcke Sara, f Galat.4.c.22. dat nieuwe Ierusalem, de Bruyt des Lams. Daerom laet doch dese wedergeboorte crachtich in v zijn, ende beneersticht v om te houden Eplies 4. a. 3 de eenicheyt des geests door den bant des vreets, ende en begint Esaie. 30.a.2. doch niet buyten twoort Gods, noch sonder den raet des heyligen geests, 6 en acht v seluen niet al te wijs, noch al te verstandich, Rom. 12. a. 3. maer vreest Godt, ende bidt hem om de rechte wijshoyt, ondersoect neerstelijc de schrift, verstaetse recht, metet af alle dingen met dat rechtsnoer des Euangeliums, proeft alle geesten met de aert, natuere ende gheest Christi, so suldy lichtelijck bekennen, welcker gheest van Godt is, ende so en suldy nemmermeer twisten, Want Ioan. 1. a. 14. tis onmogelijck, dat so waer de nieuwe gheboorte, die wt Gods 1. Ioan. 5. a. 2 woort door dat gelooue gheschiet, plaetse heeft, waermen door dese etr 'a' geboorte der Godlijcker naturen // deelachtich is geworden, waer Ful. 23 •' de vreese des Iieeren, een beghin der wijsheyt, int herte geuaet Eccles. 2. a. 7. is, ende waer de ongeuerwede broederlijcke liefde is, dat daer eenighe vleeschelijcke twist ende partie mach beuonden worden, daerom i bewijset met uwen Christelijcken vrede, met uwe broeder- Ioan. 15. a. 9. lijcke liefde ende eenicheyt, dat ghy Christenen zijt, so sal de God 1-lofti-4. b. 6 des vreets, die selue de liefde is, met v zijn inder eewicheyt, Amen. Dit heb ick v wt reynder liefden, als bouen gemelt is, geschreuen, tot een vriendelijcke groete ende gedachtenisse, daer ghi bi moecht weten, hoe dat mijn herte ende gemoet tot v allen, als tot mijne hertgrondelijcke lieue broeders ende susters, ende tot mijn vaderlant, geneycht is, ia tot allen die God vreesen, ende conde ic v meer doen, so kent Godt mijn herte daer in, ghy zijt doch mijn wtuercoren, ia alderliefsten met alle andere Godureesenden in Christo lesu, ick soude ooc wel specialijc aen sommige bysonder persoonen wat schrijuen, maer sy moeten noch wat patientie hebben, want mijn becommeringe is groot, mijn arbeit inder Gemeynten en is v niet onbekent. Druc ende lijden, angst ende noot en bljjuen ooc niet achter, God sy gedanct dat hi my des weerdich acht, inwendich ist moeyte ende sorge, wtwendich ist strijt ende veruolginghe vander werelt ende van mijn vianden, also dat ick metten Propheet Psalm. 3. a 2. wel mach seggen: Och Heere hoe veel zijn mijn vianden, die haer tegen my setten, veel seggen tot mijnder sielen, sy en heeft geen hulpe by God. Ende noch eenmael: Heere siet doch aen dat mijnder vianden so veel is, ende haten mi wt moetwillicheyt, dat is, wt wreetheyt boosheyt ende nijdicheyt haers herten. Daerom // Tol. 23 \ begeere ic vriendelijc aen v dat ghi doch mijnder ende aller Dienaren in v gebet tot God wilt gedencken, dat God ons genadelijc 2. Tim. 4. a. 5 aensie, stercke ende trooste met zijnen heyligen Geest, » dat wy ridderlijck voor de waerheyt mogen campen, onsen loop inde vreese 4. Esdr. 2.f.43 des Heeren voleynden, dat gelooue bewaren, ende de croone der gherechticheyt vanden sone Godts opten berch Sion, mit alle vrome 2. Tim.2.a. 1. belijders ende ouerwinners mogen ontfangen: b Bidt ooc voor de Ouericbeyt ende alle menschen, datse God na zijnen goeden wille ontferme ende verlichte, dat si tot de kennisse der waerheyt mogen comen ende salich worden. Hier mede beuele ic v al te samen den almachtigen eewigen God, die moet v ende my, ende alle diet van herten begeeren in zijnder waerheyt becrachtigen, in alle goede wercken vruchtbaer maken ende behouden tot zijnen Hemelschen rijcke, Amen. Ende gelijc ic in mijnen brief aende gemeynte in H. ') geschreuen hebbe, also schrijue ick ooc aen v, namelijck, ist dat my de Heere wter tijt neemt, ende wt de boose werelt verlost, (waer in zijnen heyligen wille moet geschien) so neme ic hier mede eenen Christelijcken Adieu van v allen, ende verblijde my dat ic uwe aensichte gesien hebbe, ick verhope v wederom met vruechden te sien, in dat rijcke van onsen Hemelschen Vader, Maer ist dat de Heere voecht, dat wy in dit leuen noch te samen comen, so moetet gheschien inden naem ons Heeren lesu Christi, tot zijnen prijs ende tot onser alder blijschap ende verquickinghe inden Heere. Alle de Ouders onser Gemeynten groeten v metten vrede Gods, ende mijn Mede gheselle, die v wel bekent is. De gbenade lesu Christi sy met v allen, Amen. // 1) Holland ? of Harlingen ? In de uitgave van 1578 dezelfde verkorting. (I Dit is de derde verma Foi. 24r. ninghe oft Sentbrief, gheschreueu aen de Ghemeynte Gods Door D. P. Ghenade, vrede, bermherticheyt, Christelijcke wijsheyt, een warachtich verstant des godlijcken woorts, een ongeuerwet gelooue ende bestandich gemoet inder waerheyt, wensche ick allen Godureesenden ende geloouigen, den wtuercoren Heyligen, onse beminde broeders, vrienden ende medegenooten, van God onsen Henielschen Vader, ende lesu Christo onsen Heere ende Salichmaker, die inder eewicheyt ghebenedijt is. Amen. IC » dancke metten Apostel Paulo den Heere mijnen God, dewijle 2.Tessal.1 a.'2. ick van uwen gelooue in God, ende inden Heere Iesum Christum, van uwer liefden tot allen Heyligen, van uwer verduldicheyt in alderley benautheyt, droeffenisse ende veruolginghe, die v ouercoemt, om des Euangeliums wille, ende van uwer vrjjmoedicheyt ende bestandicheyt in der waerheyt, niet alleen gheboort, maer dit alle tegenwoordich gesien bebbe. De eewige almachtige God sy geloeft, ende zijnen heyligen naem gepresen, dat hy v also begaeft heeft door Iesum Christum, metter cracht des heyligen Geests, ende b dat Philipp l.a.G. goede werc in v begonnen heeft, ic verhope aen zijn grondeloose 2^ ghenade, dat hy dat selue in v sal volbrenghen, tot zijnen prijse ende uwer eewigher Salicheyt: Dit is de volle begheerte mijnes herten // voor God, dattet also moet gheschieden. Ende nademael 24 <■. dattet nv so c periculose tijden zijn, so veel valsche Propheten ende Math. 24.a.l2 Antechristen opstaen, so veel Grootsprekers ende roemrijcke Geesten 23 a } op de bane zijn, die stoutelijc tegen de heylige Schrift spreken, die 2. Petr. 2.a. 1. Iesum Christum den eenigen geboren Soon des leuendigen Gods 3. a. versaken, dat is, zijn eewige waerheyt wedersproken, zijn Godlijcke ludic. 1. c. 18. Ordinantiën breken ende veranderen, ende beneuen hare valsche ende lasterlijcke leere, een vleeschelijcke vrijheyt inuoeren, daerom 80 en cap ic dat niet achter wegen gelaten, wt schuit der Christelijcker liefden, ende wt een toegeneycht gemoet, v voor alsulcke opgheblaseue Geesten te waerschouwen, ende met des Heeren woort een weynich te vermanen, hoe wel ick dat betrouwen tot v hebbe, dat ghy selue van Qodt gheleert zijt, vast ende onbeweechlijc inder salichmakender leere Iesu Christi ende zijnder Apostolen staet ende gefondeert zijt, doch so moet ick v na de cleyne gaue, die my van Godt gegeuen is, een weynich vernieuwen, aen den gront ons Christelijcken gheloofs, aen het verbont Gods, ende hoe dat wy een godsalige wandelinge daer in sullen ') voeren, tot des Heeren prijs, loan. 1. ii. 12. ende tot eender getuychenisse ende bewijsinge, ■"> dat wy geloouich Galat d ^ ende nieu wt God geboren zijn, door tgelooue in Iesum Christum, I loan 5 a 1 'n<^er cracht des heyligen Geests. Want dat is mijn meeste vruechde, dat ick hoore ende sie, dat de Gemeynte des Heeren wel staet, in een warachtige kennisse Iesu Christi, ende zijn waerheyt recht Aetor.4. a.12. bekent, dewijle b ons geenen anderen naem onder den Hemel geFul.25'. geuen en is, in welcken wy moghen salich // worden, dan in zijnen Naem alleen. Also en is daer ooc geen ander waerheyt, dan die loan.17. c. 17. Iesus Christus wt den Hemel ghebracht, « ende zijnen Vader daerom ghebeden heeft, dat zijn Iongeren daer in gheheylicht mochten werden. Wt dier oorsaken is ten eersten mijn trouwe ende ernstelijcke verinaninge aen v, wt het binnenste mijn der sielen, Rom. 12. a. 1. «l ende bidde v door de bermherticheyt Gods, dat ghy v niet en lude. l.d. 20. laet bewegen oft afweynden van onsen e alderheylichsten gelooue, door yemants stoute ende hoochprachtige woorden, mer gelooft der Pnalm. 116. a. Schrift, ende gedenct, dat daer gesehreuen staet, dat f God (van II 3 welcken de heylige Schrift inghegeuen ende henen gecomen is) alleen warachtich is, ende alle menschen (die van haer seluen, ende niet dat woort des Heeren door zijnen geest spreken) luegenachtich loan. 3. a. 16. zijn. Ende nademael de warachtige God ë zjjnen eenigen geboren Kom. 8. d. 32. Soone Iesum Christum ons tot eenen Heere ende Meester, Verlosser ende Salichmaker gegeuen :), tot een voorbeelt gestelt, van hem Matt. 17. a. 5. getuycht ende geseyt, dat hy zijn beminde Soone is, aen welcken hy een welbehagen heeft, ende dat wy hem souden hooren, Daeromme en denct niet dat een Christen anders sal geloouen ende doen, dan Iesus Christus geleert, Ia wt den Hemel van zijnen Vader, in de cracht des heyligen Gheests gebracht, ende selue geIoan. 14. a. 6. daen heeft. Hy is ende blijft de eenige ' wech totten Vader, ende de eenige waerheyt, door welcke alle gheloouighe van God geheylicht worden. Want ghelijck als dat de eere Godts des Vaders 1) Sullen, d.i. moeten (sollen). 2) „Heeft" is weggelaten. is, a dat hy is een eewich, almachtich ende selfstandich wesen, een Exod. 3. c. 23. sprinckfonteyne // ende Coelader alles goeden, b van welcken alle Fol. 25r. wat goet is, zijnen oorspronck ende wesen heeft, ende heruloeyt '), Iacnb.l.b. 17. c dat hy is een eewich licht ende een Vader alles lichts, van Math 19.C.17. welcken alle goede gauen henen comen ende gegeuen werden. Also 1 loan-1- b 5. is dat de eere Iesu Christi, d dat hy is dat woort, de wijsheyt, loan. l.a. 1 ende de e cracht Gods, de waerheyt ende dat leuen, f een Euen- Bom. l.b. 16. beelt des onsienlijcken Gods, een Afdrucksel zijns wesens, een J\ schijnsel des eewigen lichts, een onbeuleckte spieghel der God- lijcker claerheyt, K die vanden beginne ende van eewicheyt zijnen Mich. 5. a. 1. wtganc wt Gód den Vader heeft, een eenige geboren sone des Alderhoochsten ende leuendigen Gods: b Daer om hy oock vauden Ephes. I.c21. Vader ontfanghen heeft eenen Naem bouen alle namen, die genoemt Philipp. 2.a.9. mogen worden, niet alleen inder teghenwoordigher, maer oock inder toecomender werelt. Want zijnen naem is Gods woort, namelijck dat woort, daer Ioannes af schrijft: « Inden beginne was dat woort, loan l.a. 1. ende dat woort was by God, ende Godt was dat woort: Daer wt Apocal. 19. c. volcht dan onwedersprekelijc, dat Iesus Christus, de eenige geboren 14 Sone des Almachtigen Gods, met zijnen vader een, ende onuer- scheyden in het godlijcke wesen is, ende j daerom moeten haer in Philipp. 2. a. zijnen naem alle knien buygen, alle tonghen moeten hem louen, *0- alle volcken moeten hem prijsen, voor hem neder vallen, 11 Ia hy llebr. 1. b. 6. wort van allen Enghelen aenghebeden, ende van allen Creatueren, die onder den Hemel zijn, 1 met Godlijcker eere, gelijc zijn Vader, loan 5. b. 21. recht geeert. Ende >*> daer in wort hi recht geeert, ende ooc zijn loan. 15. a. 8. Hemelsche vader gepresen, dat wy zijn Iongeren wer-//den, Ende Fol. 26r. 11 die zijn zijne Iongeren, die in zijnder leere blijuen, die haer loan. H. c 31. seluen versaecken, haer cruys op haer nemen, ende den Heere nauolghen, in der wedergeboorte, met een waerachtich ghelooue, door welcken sy de beloefde salicheydt ontfanghen ende vercrijgen. Want dat is des geloofs eygenschap ende cracht, datmen van gant- scher herten ghelooft, ende dies versekert is wt Gods woort ende belofte, door de versegelinghe des Gheests, 0 dat Iesus Christus Philipp. 2.a.5. doen hy in Godtljjcker ghedaente was, rijck ende verclaert by den Vader, voor het begintsel der werelt, P die is nae de voorsieninghe l.Petr l.c.20. des Vaders, door werckinghe zijns heylighen Gheests, q in Maria Math. l.c.20. de Ionckvrouwe een mensch gheworden, ende een Sone des Alder- Luce. 2. a. 7. hoochsten wt haer gheboren, ende daerom is hy een Hemelsch mensch, ende niet van der Aerden, Iae r hy is dat leuendighe loan. 6. f. 51. broot (als hy selue seyt) vanden Hemel ghecomen, ende is dat broot Gods, ende gheeft de werelt het leuen: Want hy seyt in 1) Heruloeyt, d.i. uitvloeit. Ioanne: Dat broot dat ick v sal gheuen, is mijn Vleesch, dat iek voor dat leuen der werelt sal gheueu, O wat een heylich ende Hemelsch, Iae Godtlijck ende leuendichmakende vleesch, is dat vleesch Iesu Christi, des Soons Godts, ende dat daeromme, dattet wt den Woorde oorspronckelijck gheworden is, als de Euangelist loan 1. b. 14. betuycht, ende seyt: a Dat woordt is vleesch gheworden. Dese ghetuychenisse Ioannis beuestighet Christus met die voorghemelde woorden, naemelijck, dat hy seyt, lloe dat hy dat leuendich Broodt Fol.26'. is, II vanden hemel neder gecoinen. Nv ist ymmers sonder twijfel waer, dat Godts woort dit leuendich hemels broot is, dat gheestelijck Manna, dat Godt van den Hemel heeft laten comen, tot een loan. 6. d. 32. spijse aller gheloouigher Sielen, Yan den Hemel (segghe ick) •> is dit Manna ende Broot, (dat Iesus Christus zijn vleesch noemt) ende Exod. 2f> b.22 niet van der Aerden, Ghelijck als den Ghenadenstoel, die op de Arcke des verbonts stont, was van louter gout, Maer de Arcke was van vueren hout, ende ouerguldet. Dat de Arcke een Figuere is op de Ghemeynte, weten alle de ghene wel, die van God gheleert zijn. Dat vueren hout beteeckent de menschelijcke swacheyt, daer mede de Ghemeynte (de wijle sy oock vleesch ende bloet vanden sondelijcken Adam heeft) beuanghen is. Dat gout bediedet dat doorloutert woort Gods, ende de cracht des heylighen Gheests, met welcke de Gemeynte, door de nieuwe gheboorte wt Godt verloan. 3. b. 6. ciert, ende wt der hoochte aenghetogen is. c Want wat wt den Gheest gheboren is, dat is Geest, als Christus selue seyt, Ende l.Cor. ö.c.17. Paulus seyt, J dat soo yemant den Heere aenhangt, die is een Gheest, verstaet metten Heere. Also is de Arcke, dat is, de Lade des Verbonts, van tweederley substantie geweest, tot een voorbeelt loan. 3. a. 5. dat de Ghemeynte oock van twee verscheyden materien is, e dat l.Cor. 15.e.43 j8) 8y j8 Vander Aerden door de geboorte van Adam, ende sy is ('antóc 2 a II vanden Hemel door de anderde gheboorte wt Godt, sy is swack ende ghebreckelijck van haer seluen, ende sy is heerlijck ende schoon door de ghenade Iesu Christi. Maer also en ist metten // Fol. 27 r. Genadenstoel niet, die is van eender substantie des louteren gouts, Rorn. 3. c. 25. ende Iesus Christus, dat Hooft zjjnder Gemeynte, den warachtighen Hebr. 5. a. 3. Ghenadenstoel ons vanden Vader voor ghestelt, ouermits ') het ghelooue in zijnen bloede, als de Apostel seyt, door welcken Godt loan. 1. a. 1. tot ons spreeckt, f die is dat reyne woort Gods inwendich ende 8. d. 40. wtwendich, door en door, ende daerom soo en heeft zijn vleesch de verderuinghe niet moghen sien noch lijden. Dit bekent oock 1. loan. 1.a.1. Ioannes in zijn Epistel wtdruckelijck, ende seyt: ü Dat daer van den beginne was, dat wy ghehoort hebben, dat wy ghesien, met 1) Ouermits, d.i. wegens. onsen ooghen aengheschout, ende met onsen handen getast hebben, van den woorde des leuens, ende dat leuen is gheopenbaert, ende wy vercondighen v dat eewich leuen, dat by den Vader was, ende is ons gheopenbaert,. In ghelijcker manieren de Metalen Slanghe, a die Christus selue op hem (als die figure op dat warachtighe Ioan. 3 b. 14. wesen, ende als de letter op den gheest) bediet ende wtleyt, die was van eender materien, een Salichmakende teecken der ghenaden Gods: Wie mach nv metter waerheyt daer teghen spreken P Iae wie mach daer aen twijfelen, nae dien dattet wt sulcke ende dierghelijcke misterien, figueren, ende clare woorden soo openbaer is, dat lesus Christus, een eenighe Christus, een onghedeylde Soone Gods is, niet half Hemelsch, ende half aerts, niet half van Godt, ende half van Adam, Iae niet half heylich ende half sondelijck, als sommighe gheleerde (ick mach wel seggen verkeerde) hebben onbeschaemt voorge-//gheuen ende gheloghen, b Maer hy is gheheel Fol. 27». Hemelsch, geheel van God, geheel heylich, c die oock door de Ioan. 3. b. 13. eenige offerhande zijns onbeulecten vleesch ende dierbaren bloets 6. g. 62. (alle die in zijnen Name gheloouen) gheheylicht ende volcomen Hebr.lO.b.14. ghemaect heeft, d Want het betaemde alsoo, dat die, die alle schuit Rom. 5. a. 1. van den ouertreder Adam, met zijnder onschult soude betalen, alle onse ongherechticheyt met zijnder gherechticheyt soude te niete doen, den doodt met zijn leuen verslinden, als dat eenighe onschuldighe e Lam Gods, de sonden der werelt wech nemen, ende dat Ioan. 1 0.26. wonderlijck werck onser verlossinghe volbrengen, dat die een Godt- 1. Ioan. 2.a.l. lijck mensch, Iae waerachtich God ende Mensch in eender persoonen moeste wesen: Want met zijnder Godtheyt so conde hy ons helpen, ende nae zijnder menscheyt soo conde hy als f de eenighe hooghe Hebr. 5. a. 1. Priester van Godt ghesalft ende ingheset, nae de ordinantie Melchi- 9.b.ll.l0.b.ll sedechs, hem seluen voor ons door den Heylighen Gheest offeren, ende dat costelijck Rueckwerck, met dat vier zijnder ongrondelijcker liefden tot ons, op den Altaer des Cruys aensteecken, den Vader Ephes. 5. a. 1. e tot eenen soeten rueck, ende ons tot eender versoeninghe met Godt, ende tot eender vergeuinghe onser sonden. Desghelijcx h die Ioan. 14. a 10 ons den wtersten wille ende gheheelen Raedt Godts soude openbaren, de Schatcamer der Godtlijcker verborghentheden ontsluyten, ende den wech totten Alderheylichsten bereyden, i In dien moesten Colloss. 2. a.2. verborghen ligghen alle Schatten der Wijsheyt ende kennissen Godts, Iae in hem moeste de // gheheele ) volheyt der Godtheyt lichame- Fol. 28 lijck woonen, op dat hy wt de volheyt zijnder Ghenaden ende Ioan. 1. b. 16. Waerheyt conde mededeylen, allen den ghenen, die sulcks by hem Colloss.l.b.19. soecken, ende van hem begheeren. Daeromme is het beyde aen hem ^ ^ wel te mercken, namelijck, ten eersten, k dat hy is de Verlosser Math. l.c. 21. des Menschelijcken gheslachts, onsen Versoener teghen Godt, onse 1.Ioan.2.a.2 X. 29 Gherechticheyt, Heylicheyt, ende Yrede, onsen Middelaer ende Hebr. 5. a. 1. Aduocaet, a onsen hooge Priester by den Vader, ons eenen Throon 7. d. 22.8. a.1. der ghenaden, den Hoorn onser Salicheyt, ende de hope onses leuens: 'i'aii'fa'l' Daer nae soo is hy b de rechte Leermeester der Waerheyt, een Ghetuyghe der Hemelscher dinghen, die hy van zijnen Vader Hebr. 1. a. 3 ghesien ende ghehoordt heeft, c een leuendich Exemplaer der natueren ende aerdt zijns Vaders, in alle zijne woorden ende Ioan. 1. b. 16. wercken : d Met zijne Ghenade dient hy ons tot der Salicheyt,e ende Rom. 8. d.32. met zijne Waerheydt wijst hy ons den Wech tot den eewighen e Ioan. 14. a. 6 Leuen- Ende ghelijck als die veruloeckt zjjn, die op haer Wercken, Verdiensten, ende valsche Gherechticheyt bouwen, ende haer verGalat. 1. b. 8. troosten, f also zijn si ooc vermaledijt ende verbannen, alle die een ander Euangelium predicken, ofte aennemen, dan onse Heere Iesus Christus wt den Hemel ghebracht, ende met zijnen Bloede bezeghelt heeft. Dit alle ghetuyghet die Schrift in grooter claerEphes. 2. b. 8. heydt, ende het Ghelooue begrijpet oock dit alle, g Welcke Ghelooue een Werck Godts in den Mensche is, Waer door hy nieuwe Fol. 28v. wt Godt // geboren wort, als geschreuen staet: h Een yeghelijck 1. Ioan. 5. a.1. die daer gelooft, dat Iesus is Christus ende de Soone Godts, die is Ioan. 3. b. 6. wt God geboren, ' Ende wie wt Godt gheboren is, die is een Ephes. 3.C.17. Gheest met Godt, Iae God is in hem, ende hy is in God, j Iesus Christus woont door het gelooue in zijn herte, ende hy is verzegelt metten heyligen Gheest: Ende daerom is hy vrolijck ouer sulcke ghenade ende bermherticheyt Godes, die hy int gelooue bekent, ende zijn herte wort aenghesteecken met Godlijcker ende Ioan. 3. c. 16. Broederlijcker liefden, dewijle hy bedenct ende betrachtet, dat God ons 80 lief heeft gehadt, ende zijnen eenigen Sone voor ons inden doot ghegeuen heeft, op dat wy door hem souden leuen, ende Hebr.lO.b.11. dat k Iesus Christus hem seluen voor ons gheoffert heeft, op Ioan. 17. c.17. dat wy door zijn eenighe OfFerhande gheheylicht mogen worden inder eewicheyt, daer door, segghe ick noch eens, wort eens Christens herte beroert, om Godt wederom lief te hebben, de wijle hy ons so hertelijck lief gehadt heeft, ende oock den Naesten te dienen, geGalat. 5. a. 6. lijck als Iesus Christus ons gedient heeft. 1 Ende dat is een warachtich gelooue, dat altijt vruchtbaer, dadich ende werckende is inder liefden, beyde tot God ende den Naesten: Anders en ist gheen ghelooue. Hier by behooren nv de gheboden ende insettingen des Heeren, want sy betuyghen ende beuestighen het ghelooue. Nochtans so siet het ghelooue op Iesum Christum alleen, vertroost hem zijnder J) ghenaden ende verdiensten. Want dat is een onget wij feit ende warachtich woort, dat niet vergaen en sal, dat is de 1) „Vertroost hem lynder" wil zeggen: vertroost zich wegens zyne. vaste gront Godts, die inder eewicheyt // sal staende blijuen, dat Fol. 29r. is ooc alder Christenen hoochste troost, blijschap, ende toeuerlaet, a dat sy wt ghenade salich worden, b ende dat Iesus Christus Ephes. 2. a. 5. onsen Salichmaker is, c ende dat ons gheenen anderen Naem onder bMath.l.c.21. den Hemel ghegeuen is, in welcken wy sullen salich worden, ende Actor' 4al2, >1 dat hy onse Wechwijser is, e de eenige goede Herder ende Bis- Ioan. 14. a 6. schop onser Sielen, diens stemme wy moeten hooren, ende zijne eloan. 10. a. 1 voetstappen nauolgen. Wie dat niet en wil gheloouen ende doen, ^>e^r* ^-c.25. die en sal nemmermeer tot Godt comen. Dit is mijn ghelooueende bekentenisse voor den almachtighen God, ende voor Iesu Christo, voor zijn Enghelen, ende voor allen menschen op Aerden, bysonder voor de ghene, die Godt van herten begheeren te vreesen, ende in zijne weghen te wandelen. VOorder so moet ick v van dat f verbont Gods, in welcken alle Genes. 17.a.2. geloouigen begrepen zijn (daer in ons de ghenade Gods des Vaders, ende zijns eenigen geboren Soons vertoonet 1), gelooue, liefde, vreese des Heeren, ghehoorsaemheyt zijns woorts, Ia ooc de onderhoudinge der geboden Gods, van ons gheuordert ende geeyscht) een weynich scrjjuen, om dier oorsaken wille, dat de godtlijcke Bybelsche Schrift veel daer af seyt, ende allen Godtvreesenden voor ooghen stelt, wat eygentlijck Gods verbont is, ende daerom ist allen Christenen van noode te weten, wat dat verbont Gods is, namelijc, dat hem Godt met ons verbindet ende vereenicht, beloeft ons alle goet, dat hy onse Godt ende Vader wil zijn, en wy sullen // zijn Volck zijn, zijn Soonen ende Dochteren, de Schapen Fól.29*. zijnder weyden, ende van hem de ghebenedijdinghe door Iesum Christum vercrijghen. Ende dit verbondt is beghonnen, doen Godt totter Slanghen sprack: g Ick wil viantschap setten tusschen v Genes. 3. c.15. ende der vrouwen, tusschen uwen Sade ende der vrouwen Sade, dat selue sal v dat Hooft vertreden. Daer nae soo is dit Verbont van Godt vernieut ende beuesticht met Noe den Patriarck, ende met zijne Soonen, tot welcken Godt sprack: h Ick rechte mijn Genes.9.b.ll. verbont op met v. Voorder so heeft God dit verbont verhaelt') ende beuesticht, met Abraham, tot welcken Godt sprack: ' Ick Genes 17.a.l. ben de God Schadai, dat is, een Almachtighe ende een oueruloedighe ghenoechsame volheyt alles goeden, wandelt voor my, ende weest vast ende ghetrouwe aen my: Ick wil mijn Verbondt tusschen my ende v maecken. Ende God spreect voorder met Abraham: Ick bent, ende hebbe mijn Verbont met v ghemaect, ende sult 1) „Wort" is weggelaten. In de uitgave van 1578 dezelfde lezing. 2) Verhaelt, d. i. herhaald. een Vader veeier volcken worden. Item: lek wil oprechten mijn Verbondt tusschen my ende v, ende uwen Sade nae v. Hier by behooren alle beloften Gods van zijn ghenade, liefdetrouwe, bermCralat. 3. b. 9. herticheyt, goedertierenheyt, ende van Iesu Christo onsen Heere tphes.l.a.3. Verlosser, ende Salichmaeeker, door welcken ons de ghebenedij' dinghe (in de gbeestelijcke ende Hemelsche goeden) de vergheuinghe der sonden, ende de eewighe salicheyt toe gheseyt is. Ende dat is het eerste Artijckel in het Verbondt Godts, dat Godt aengaet ende is begrepen in de Beloften Godts. Die andere A rtiickel Fól, 30\ daer /mne, gaet ons aen, te weten, Dat wy de aengheboden ghenade Godts door het ghelooue aennemen, dat wy Godt vreesen ende liefhebben, eeren ende aenbidden, hem dienen ende ghehoorsaem zijn, vast ende stijf ons aen zijn woort houden, met goet opset daer by te blijuen, ende met der hulpe Godts daer nae te wandelen: l.Petr.3.c.21. Ende dat is dan dat a verbont eender goeder Conscientien met Godt door lesum Christum. Ende hier toe dienen alle gheboden Gods, die ons leeren ende ghebieden, hoe dat wy ons teghen Godt sullen houden ende bewijsen. Hier toe zijn oock beyde de teeckenen des Heeren, als Doope ende Auontmael, ingheset, om dit Verbondt te betuyghen, ende Ioan. 3. b. 14. ons daer aen te vermanen: Want hoe wel dat b rechte, waerachtighe, ende salichmaeckende Teecken van het gbenadenr'ijcke Verl-W.b.13. bondt Godts, is Iesus Christus, c ende de Heylighe Gheest de Ephes. 4.c.30. bezeghelinghe aller Beloften Godts is, nochtans soo heeft die Almachtighe Godt altijt zijn Verbondt oock met wtwendighe Teeckenen betuycht ende beuestighet. Want als Godt Adam ende Euam vertroostede, met de Belofte vanden toecomenden Salichmaker ende Genes. 3.d.21. Ouerwinner der Slanghen, d soo heeft hy haer rocken van vellen ghegheuen, ende haer daer mede becleedt (ende dat bediedet soo J?e ' dat Iesus Christus dat Cleedt der gherechticheyt, ende de n i i i ?uaDt!1 d6r fH,Cheyt i8' met welcken alle geloouige ende gedoopte Galat. 3. b.24. Christenen becleet ende hare sonden toeghedect worden) e op dat r 7 o/i */<. df,r rfe"aden ende beloften Gods versekert souden zijn : Want Fol.30'. dat // God hare naectheyt, ende schaemte noch becleede, doen sy ghesondicht hadden, dat was een seker teecken, ende daer mede bewees God opentlijc, dat hy zijn vaderlijc herte van haer niet en hadde ghekeert, maer hy geneerde •) ende besorchdese noch door zijn grondeloose bermherticheyt ende liefde, ooc met lichamelijcke a okio ® eedlDge' ,°P dat 81 immers tot alsulcken genadigen God een c i'ïl a 8ekerutoeuerlaet souden hebben, f Desgelijcx so heeft God Noe den Genes. 17.b.9. regenboge, g ende Abraham de Besnijdinghe, als Teeckenen zijns 1) Geneerde, d.i. onderhield. Verbonts gegheuen, ende beyde die teeckenen afbeelden ons Iesum Christum, a die een teecken ons vreedts is inden Hemel, tot zijns Ephes. 2.C.13. vaders rechter hant, ende zijn besnijdinge is de rechte besnijdinge CollosB.2.b.ll. die sonder handen geschiet, met het steenen mes des godlijcken woorts, aen de voorhuyt des herten, door aflegginghe des sondigen vleesch, dat is, aller booser lusten, begeerten ende wercken, die wten vleesche comen. Daerom seyt Paulus, b dat die geen Iode en Rom. 2. c. 28. is, die wtwendich een Iode is. Ooc en is dat geen besnijdinghe die wtwendich in den vleesche gheschiet, maer dat is een Iode, die inwendich verborgen is, ende dat is de besnijdinge, de besnijdinge des herten, die inden geest, ende niet in de letter en gheschiet, welcx lof niet en is wt den menschen, maer wt Godt. In gelijcker wij se so heeft de Almachtige God ons Christenen de Doope ende dat Auontmael ingheset, ghegheuen ende nagelaten, op dat wy daer by ende daer door vermaent souden worden des godlijcken verbonts, ende onser schuit, die wy Godt wederom schuldich zijn: Want dat Euange-//lium, dat ons voor de Doope Fol.31'. gheleert wort, dat hout ons voor, ende daer in wort ons ingebeelt *) de oueruloedige genade Gods, ende den doot Iesu Christi, te weten, c dat Godt ons tot zijnen kinderen wtuercoren, ende d genadelijck Ephes. 1. a. 4. alle onse sonden ons vergheuen heeft door Iesum Christum, e met ^ Rom. 3.C.23 5 & 1 8 & 1 welcx bloet hy ons aen de conscientie besprengt, gewasschen ende i'petriolV gereynicht heeft. Ende dit wort ons inden Euangelio vercondicht, Hebr. 9. b. 12. om dat 2) wy ons beteren souden, van sonden aflaten, die voor God 12. a. 2. bekennen, den Euangelio geloouen, op de bekentenisse ons geloofs gedoopt werden, niet alleen inwendich van Iesu Christo selue metten heyligen Gheest ende viere, maer oock wtwendich van eenen Dienaer des Heeren in zijn Gemeynte met wrater, f inden naem Math.28.c.l9. des Vaders, ende des Soons, ende des heyligen geests, als inden naem des eenigen Gods ende Heere, tot een getuychenisse, dat wy dan aengescreuen ende gerekent worden int getal ende in het geselschap alder heyligen ende saligen, e die God de Vader voor zijn Rom. 8. b. 16. kinderen aengenomen heeft, h die Iesus Christus met zijnen on- jf schuldigen doot verlost, met zijnen dierbaren bloede gecocht, ende de heylige Geest verlicht, ende tot de eewige salicheyt gebracht heeft. Ende daerom sullen wy, als de wtuercoren kinderen des Hemelschen Vaders, als de ' heylige broeders ende Medegenooten Hebr. 3. a. 1. Iesu Christi, als die metten heyligen Geest besegeit, ende metten Cor.^3.b.l6. Teecken des leuendigen Gods geteeckent zijn, van die tijt aen, dat wy de doope, in den hoochloouelijcken ende aenbedelijcken Naem 1) Ingebeelt, d.i. ingeprent. 2) „Oin dat" beteekent hier: opdat. l.Petr. 3.C.21. Gods, ontfangen hebben, door des Heeren ghenade a in zijn verbont Fol. 31met // goeder conscientien, God dienen, de sonden afsteruen, den ouden Adam begrauen, ende in een nieu leuen voortgaen. Ende dat meynt de Apostel ooc, daer hy totten Romeynen also schrijft: Rom. 6. a. 3. b En weet ghy niet, dat ghy, die in Iesum Christum gedoopt zjjt, dat ghy in zijnen Naem zijt gedoopt? De meyninge des Apostels is, dat de geloouigen ende boetueerdigen ghedoopt worden tot de gemeynschap des dooots Iesu Christi, ten eersten daer in, datse zjjns lijdens ende steruens ende alles wat hi daer mede by God zijnen Yader gewrocht, ende tot onser salicheyt wtgerecht heeft, deelachtich werden, ende dies ghenieten, daer na, datse met hem steruen, ende zijn lijden gelijckformich worden, ende in een nieu geestelijck ende Christelijck wesen wandelen. Math.26.c.25. Also is ooc dat c Auontmael des Heeren, een waerteecken der liefden Gods tot ons, ende een gedachtenisse des lijdens ende doots Iesu Christi, ende vermaent ons aen de ouer groote liefde ende aen de oueruloedige rijckdommen der genaden Gods des Vaders, Ioan. 3. c. 16. d dat hy zijnen eenigen geboren Soon heeft gegeuen tot een verf-V;» soeninge onser sonden: Het beelt ons oock in, dat bitter onschuldich lijden, den versmaden doot, ende pijnelijcke Martelie Iesu Christi, met vermaninge ende inbeeldinghe dat wy God onsen Hemelschen Yader ende zijnen Sone Iesum Christum wederom souden liefhebben, ende voor allen weldaden danckbaer zjjn, Daer by worden wy oock in het Auontmael vermaent aen de broederlijcke liefde, trouwe ende eenicheit, ende hoe dat wy in Godts Yerbont, in de Ghemeynte des Heeren, met alle rechte gelouige Christenen, eendrachtich, Fol. 32r. vreed-//saem, lieffelijck ende vriendelijck moeten zijn, ons onder malcanderen dienen ende liefhebben, als Iesus Christus ons ghedient ende lief ghehadt heeft. Dit hebbe ick v voorgehouden, als ic daer by v was ende heb mi seer verblijt in den geest, als ick gesien hebbe, dat so vele der Gemeynten Gods toegedaen zijn geworden, ende dat ghy in sulcker Christelijcker eenioheit dat broot des Heeren met ons gebroken hebt. De Yader alder bermherticheyt, ende de God alder Genaden, moet v allen becrachtigen, door zijnen heyligen Geest, in het goede voort te gaen, ende volstandich daer in te blijuen totten eynde Apocal. 2.a.4. toe. Ende « gedenct doch altijt aen de eerste liefde ende viericheyt 3. c. 15. ws herten, hoe dat de liefde tot Godt ende tot zijn ghemeynte in v ghebrant heeft, hoe vierich ghy inden gheest waert, doen ghy v in dat verbont Godts hebt begeuen, metten Heere ende met zijn ghemeynte v vereenicht, ende daer den alderhoochsten Godt een 1) Lees : doots. belofte gedaen, met gebogen knien ws herten ende lichaems, ende met volle belijdinge ws monts wtgesproken, dat ghy den Heere uwen God sout dienen in zijn gemeynte, met alle Christenen in Ephes. 4. a. 3. vrede ende in eenen geest des geloofs, na eenderley regel des god- Galat. 6. b. 18. lijeken woorts recht wandelen, gelijc als allen wedergeboren Godes kinderen betaemt. Ende wt sulcker oorsake hebbe ick dit van het verbont Gods verhaelt, op dat ghy altijt sout ghedencken aen de onwtspreeckelijcke liefde Godes, door welcke hy v tot zijne kinderen wtuercoren, ende tot erfgenamen gemaect heeft in zijnen beminden Ephes. 1. a. 5. sone Iesu Christo, ende heeft v van de beloefde salicheyt, dat // onderpant zijns geests in uwe herten gegeuen, ende hoe dat ghy Fol. 32 God wederom sult dancken voor sulcke heerlijcke gauen ende wel- 2.Cor. 1. c.22. daden, ende met alle Godtureesende in Godtlijcke eenicheyt wandelen ende leuen. Daerom mijn Alderliefste, na dien ghi van God tot de warachtige kennisse ende gemeynschap zijns Soons Iesu Christi beroepen, ende verbontgenooten Gods wt genade geworden zijt, so bidde ende vermane ic v, door de bermherticheyt Gods, dat ghy v beneerstiget, in allen dingen v te bewijsen, a als het uwen roep Ephes. 4. a. 1. betaemt, ende gedenct hoe trouweljjc de Apostolen des Heeren, Phüipp. 1- d. alle Christenen tot een Godsalige wandelinge, die den Euangelio 27gelijc formich ende weerdich is, vermanen, ende seggen: b Ghy Hebr. 3. a. 7. heylige Broeders, ghy die mede beroepen zijt, door der Hemelscher beroepinghe, neemt waer des ') Apostels ende hoogen Priesters, dien wy bekennen, Iesu Christi, die daer getrou is, dien, die hem geordineert heeft 2). Item. Ic Paulus een geuangen inden Heere Ephes. 4. a. 1. vermane v, dat ghy wandelt gelijck als uwen roep behoort, met alle ootmoedicheyt, ende saechtmoedicheyt, met verduldicheyt, ende verdraecht de eene den anderen inder liefden, ende weest neerstich te houden de eenicheyt inden geest, door den bant des vreets. Item, c "Wandelt weerdelijck den Euangelio Iesu Christi, op dat, oft ick Philipp. 1. d. quame ende v sie, oft in mijn afwesen van v hoore, dat ghy staet ^ in eenen geest ende in eender sielen ende met ons strijdet voor het gelooue des Euangeliums. Item de Apostel Petrus, als hy eerst verhaelt heeft de weldaden Godts, die na zijnder grooter // berm- Fol. 33". herticheyt ons wedergebaert heeft tot een leuende hope, door de verrijsenisse ons Heeren Iesu Christi vanden dooden, daer na so vermaent hy ons met dese woorden: d Daerom soo omgordet de l.Petr. l.c.13. lendenen ws gemoets, weest nuchteren, ende settet uwe hope geheel op de genade, die v aengeboden wort, door de openbaringe Iesu 1) „Neemt waer des" wil zeggen: gedenkt dus. 2) NI. God. Christi, als gehoorsame kinderen, ende en stelt v niet gelijc als te voren, doen ghy in onwetentheyt na de lusten leefde: Maer na dien, die v beroepen heeft, heylich is, soo weest oock ghy heylich in alle uwe wandelinge. Want daer geschreuen staet: Ghy sult heylich zijn, want ick ben heylich. Desgelijcx soo vermaent ons de l.Ioan.l.b.5. Apostel Ioannes, ende seyt: » Dat is de bootschap, die wi van hem gehoort hebben, ende v vercondigen, dat Godt een licht is, ende in hem en is geen duysternisse: Ist dat wij segghen, dat wy ghemeynschap met hem hebben, ende wandelen in duysternis so liegen wy, ende doen de waerheyt niet. Maer ist dat wy int licht wandelen, als ') hy een licht is, so hebben wy gemeynschap onder malcanderen, ende dat bloet zijns Soons Iesu Christi maeckt ons reyn van alle sonden. Ende alsoo vermaent ons de geheele heylige l.Cor.4. c. 20 schrift tot een Godsalich leuen, ende betuycht ons b dat Gods rijc niet en staet in woorden, maer inder cracht, ende dat die, die 2) alleen geloouen3) Christenen zijn, ende salich sullen worden die den wille Gods doen, als Iesus Christus selue wtdruckelijck inden Euangelio betuycht. Daerom mijn hertgrondel ij cke lieue broeders ende susters inden Fol.33\ TIeere, ick bidde ende vermane v noch eens door de berm-//herticheyt Gods, dat ghy dese ende diergelijcke vermaningen der Apostolen met neersticheyt waerneemt, op dat ghy int verbont Gods, als l.Petr. 3.C.21. rechtgelouige ende gedoopte Christenen, c raet goeder conscientien, moecht wandelen, in Christelijcken vrede, ende in broedelijcker eendrachticheyt, ende gedenct altijt aen de woorden des Apostels Iacob.3.c. 13. Iacobi, die also seyt: d Wie is wijs ende verstandich onder v, die bewijse met zijne goede wandelinghe, zijne wercken in der saechtmoedicheyt ende wijsheyt. Maer hebdy bitteren nijt ende haet in uwer herten, soo en beroemet v niet, ende en liecht niet teghen de waerheyt, want dese wijsheyt en is niet van bouen neder ghedaelt, maer sy is aertsch, vleeschelijck ende duyuels. Want waer nijt ende twist is, daer is ongestadicheyt ende ydel boos dinck. Maer de wijsheyt die van bouen coemt, die is ten eersten reyn oft cuysch, daer na vreedtsaem, vriendelijck, sy laet haer geseggen, is vol bermherticheyt, ende goeder vruchten, onpartijch, sonder gheueynstheyt. Maer de vrucht der gerechticheyt wort in vreden gesaeyt, den genen die den vrede houden. Den vrede Gods (meynt de Apostel) ende niet den vrede deser werelt. Daerom wacht v voor allen wanckelmoedigen ende lichtueerdigen Geesten, die tegen de Euan- 1) Als, d. gelijk. 2) Het tweede „die" met de voorafgaande komma is overtollig. — In de uitgave van 1578 dezelfde lezing als hier. 3) Achter „geloouen" behoorde eene komma te ataan gelische ende Apostolische vermaningen, Ia tegen de gantsche Godt- lijcke waerheyt, den vleesche vryheyt ende ruymte geuen, ende met eenen geueynsden schijn inder werelt vrede soecken, wacht v voor alsulcken, » want si zijn vianden des cruys Iesu Christi, sy Philipp. 3.c. dienen haren buyc, ende zijn op aertsche dingen gesint?1) Maer// 18- spiegelt ghy v aen alle heylige menschen Gods, die vanden beginne Fol. 34 r. geweest zijn, ende siet, hoe dat sy allen valschen Godtsdienst, alle ge ueynstheyt ende boosen schijn, ende het geselschap der Afgoden dienaers, geschout hebben. Hier aen denct, dat beherticht, aenmerct der vromen Hebr. 13.a. 7. ende Godureesenden menschen wtganc, ende volcht haer gelooue na, so sal de God aller genaden met v zijn inder eewicheyt. Amen. Ten laetsten mijn beminde inden Heere, nadenmael dat ick gehoort hebbe, hoe dat daer na onsen afscheyt, veruolginge, ende benautheyt op sommighe plaetsen ouer de Christenen gecomen is, so en can ick dat niet achter weghen laten, v een weynich daer af te scrijuen, dat ghy doch wel ghetroost zijt inden Heere, ende sterck door de cracht Gods, die hy aen v bewesen heeft, doen hy v vanden dooden Ephou. l.a. 3. opuerweckte, leuendich maeckte, ende in dat Hemelsche wesen settede door Iesum Christum. Bewijst nv, dat ghy vast ghegront zijt, b als Psalm. 124. a. den Berch Sion, ende daerom inder eewicheyt c Van de gront der L Apostelen ende Propheten niet beweecht en sout worden. Denct EPhes-2 c-19nv aen de woorden Iesu Christi, <1 dat ghy niet en sout vreesen Math. lO.d 28 de menschen, die dat lichaem moghen dooden, ende de siele niet dooden en connen, Maer dat ghy dien sult vreesen, die macht heeft niet alleen dat lichaem, maer oock de siele te dooden ende inde Helle te worpen, ghy weet doch wel, ende en zijt niet alleen door de schrift, mer ooc door de eruaringe van God daerin geleert T® dat alle die godsalich willen leuen in Iesu Christo, die moeten f Actor. 14 d veruolginge lijden, f dat wy door veel tribulatien moeten ingaen 22. in // dat rijc Gods, ende dat de Vader castjjt alle zijne kinderen, Fol. 34 die hy lief heeft, ende di hi in zijne armen ontfangt, ende die sonder Hebr. 12 a. 6. castijdinge z(jn, welcker alle warachtige kinderen Gods deelachtich zijn geworden, die zijn Bastaerden, ende geen kinderen. Daerom sal een yegelijc Christen goetwillich dat Cruys Iesu Christi op hem nemen, ende metten goeden wille Gods te vreden zijn, ende bedencken, hoe dat alle veruolginge den Christenen onuersiens toe coemt, e mer door den onwanckelbaren raet Gods daer toe wt enckel Actor. 4.C.28. genade ende liefde van God toe gheuoecht ende opgheleyt wert, ende dat alle godloose Tyranneu den godtureesenden h Van haer Math. 6. d. 27. seluen niet 2) en mogen doen. > Want de Satanas en mochte den .10 d 28Yromen ende eenuoudigen lob niet aentasten, de Heere en moeste 'l Iob' U * 1) Het vraagteeken is misplaatst. Toch komt het ook in de uitgave vau 1578 voor. 2) „Niet heeft hier de beteekenis van het hedendaagsche „niets". Ioan. 19. a. 11 hem dat toelaten. Christus sprack tot Pilatum, a dat hy gheen macht over hem en hadde, sy en waer hem dan eerst van bouen gegeuen. Hoe dickwils heeft God dit aen zijnen heylighen bewesen, die hy wt des doots ge welt ende wt der Tyrannen hant verlost Daniel.3.d 23. heeft, als b de drie Iongelingen wten vierigen Ouen in Babylonien, c, Daniël. 6. d. c Danielem wter leeuwen cuyl, d Susannam inder wterste noot 'susan c 44 van^er 8C^an<^e ende doot, e de stadt Bethulien vanden hooch Iudith 12* moedigen Holoferne door de aendachtige Iudith, f De loden van13*. den godloosen Haman door Hester, ende Ierusalem van Sinnacherib Hesther.6*.7*. door den Enghel, die in eender nacht soo veel duysent Assyriers sloech, Ende dat meynt de Propheet Dauid, daer hy seyt: De Heere maect te niet den raet der Heydenen, ende wendet de geFol. 35 r. dachten der volcken, maer den raet des Hee-//ren blijft eewelijck, ende zijns herten voornemen altijt, De Syphiten ') vermelden den onschuldigen Dauid wel by Saul, daer mede sy den Coninc eenen hoefdienst mogen doen, maer de Heere geeft al een wtcomen. Daerom so vertroost ooc de heylige Schrift alle Godsaligen, die Psalm. 37. b. hier veruolginge lijden, ende seyt, ë dat de godloose den rechtueerdigen dreygen, ende bijten de tanden te samen ouer hem, datse dat sweert wttrecken, den boge spannen, vergiftige pijlen daer op leggen om de vromen heymelijck te schieten, maer hare sweert Psalm. 3. a. 8. sal in haer eygen herte gaen, haren boge sal breken, h de Heere i Psalm .37. b. sal der godloosen tanden in stucken slaen, ende ' het is noch om een cleyne tijt te doen, so en is de godlose niet meer, ende zijn Psalm. 92. b. stede en sal nergens geuonden worden, maer de rechtueerdige sullen in der eewicheyt leuen, si sullen groeyen als de palmboomen, ende staen als olijfboomen inde voorhouen des Heeren. Siet mijn wtuercorene vrienden, hoe troostelijc is Gods woort allen godureesenden, ende hoe geheel niet 2) zijn alle aenslaghen ende veruolgingen der Tyrannischer menschen, die tegen de gemeynte Esaie. 43. a. 1. Gods versiert ende aengerecht worden, j sy moeten doch ten laetsten te schande comen, ende te niet worden, alle die tegen des Heeren wille strijden, die toornich daer op zijn, ende hen leet Zachar. 2. b.8. doen, k si sullen eenmael sien ende beuinden, wien sy veruolcht, in welcken sy gesteken, ende in wiens Oochappel sy getast hebApocal. l.b.9. ben. ' Maer ghy mijn lieue broeders ende medegenooten aent ghelooue, aen dat Rijcke ende verduldicheyt Iesu Christi, weest wel gemoet, en wijct ende en wanckelt niet, want uwe verlossinge is Fol. 35na by // gecomen, dat ghy 3), die nv in menigerley manieren verApocal.7.c.l4. socht wort ende veel moet lijden, Daerom, m dat ghy uwe cleederen 1) Ps. LIV:2. 2) Het hedendaagsche „niets". 3) Hierin bestaande, dat gij. gewit ende v gewaet inden bloede des lams gewasschen hebt, Ia dat ghy metten Teecken des leuendigen Gods aen uwe voorhoofden geteeckent zijt, ende daerom dat grouwelijcke beest niet en moecht aenbidden, noch zijn mercteecken ontfanghen, dat ghy '), segge ick, wt alder droeffenisse sult verlost worden, ende comen tot de eewige blijschappe, daer v niet en sal hongeren noch dorsten, ende dat Lam dat midden inden Throon is sal v weyden, ende tot de leuendighe Fonteynen der wateren leyden, ende God sal alle tranen van uwen oogen afdrogen. Hier mede vertroost v onder malcanderen, op dat niemant cleyn moedich en wert noch en versage, ende » dat Apocal.2.d.25. niemant en verliese, tgene dat hy heeft, ende een ander uwe croone ^ ümochte ontfangen, Ende nv beuele ick v altesamen den Heere, ende den woorden zijnder genaden, ende groete v alle metten vrede Iesu Christi, wt volder begeerte mijns herten, b dat ghi den vrede Ephes. 4. a. 3. behoudet, ende die altijt in uwer herten de ouerhant neme, ende ColJoss.3b.15. dat ghy int gelooue, inder liefde, ende in allen duechden moecht toenemen ende opwassen, tot Godes prijs ende eere, ende tot uwer sielen salicheyt. Geschreuen wt reynder broederlijcker liefden, ende tot eenen Yalete oft Christelijcken Adieu gegeuen, oft2) ic v in desen vleesche niet wederom en sage, so wil ic hier mede eenen Godsaligen afscheyt van v allen wt deser werelt nemen, ende verhope v met blijschappe te sien, ende te vinden inde verrijsenisse der gerechtigen, totter rechterhant ons Heeren ende c eenigen goe-// Ioan. 10. a. 11 den Herders Iesu Christi, d als de Schapen van eender Cudden: Fol.36r. Maer ist Gods wille, dat wy noch eens in desen leuen te samen Math.25.c.32. comen sullen, so verhope ic aen de genade des Heeren, dat ghy my also sult beuinden, gelijck als ic v wt Gods woort voorgehouden hebbe, na mijne cleyne eenuoudige gaue, ende dat ick v also sal beuinden, gelijck als ghy in onser tegenwoordicheyt waert, namelijck, dat ghy van geheelder herten begeert God te vreesen in eenen Geest, in een herte, ende in eender sielen met ons staen, ende helpen ons strijden voor de waerheyt des Euangeliums, ende en laet v niet verschricken vanden wederpartijders, als ick v oock toe betrouwe. De Heere Iesus Chri stus sy met uwen gees te. AMEN.// 1) Dit „dat ghy" hangt af van „uwe verlossinge is na by gecomen" (blz. 458). 2) Oft, d.»'. roor het geval dat. [Ful. 36-.] a Een gerieffelijck ende profijtelijck Register, waer by de Leeser sonder vele moeyte ende lichtelijck vinden can, alle verscheyden Boecxkens die in dit voorgaende Boec begrepen zijn, met noch het principaelste inhout van het gene daer een yegelijck Boecxken van tracterende is, met de Folia ofte Bladeren, daer die verscheyden boecxkens met die principaelste ofte vernaemste leeringhen op beginnende zijn. Tgeloofboec a Ten eersten dat Boeck, twelck hier voormaels genoemt is geweest, dat Geloofboeck, begint, Fol. 1. Item, de Articulen daer dat Gheloofboec van tracterende is, zijn dese: Ten eersten, een Voorreden. Fol. 2. Van God. Ten tweeden, ons gelooue ende geuoelen van God, Vader, Soon VinnedendÏeP' ende Ghee8t FoL 3* verfossilig^. Ten derden, onse bekentenisse vande scheppinge, verlossinge ende Van dedoope salichmakinge des menschen. Fol. 7. Tmisbruyck fen vierden, vander doope. Fol. 10. ySn^00Ps' Hoe die Kinderdoopers den Doope schandelijck misbruycken. duncken. Fol. 20. Vande strij- Hoe dat vele oude ende nieuwe Schrijuers dat goetduncken sonder dende Articu- gchrift geacht ende ingesien hebben. Fol. 21. Vanvalsche Item van de strijdende Articulen der Kinderdoopers, die de argumenten, kinderen elck op haer manier begheeren ghedoopt te hebben. Fol. 22. [ Fol. 37 '.] Item, veel valsche argumenten ende ver-//draeyde scriften worden beantwoort. fol. 24. Besluyt. Fen besluytreden vander doope. fol. 43. Vant Nacht Ten vijfsten, een seer schoone leeringe ende grondighe verclaringe mael. vant Nachtmael ons Heeren ende Salichmakers Iesu Christi. Fol. 44. Dat. 2. Boecx- <1 Item dat tweede boecxken tracteert vande menschwerdinghe ken vande ons Heeren ende Salichmakers Iesu Christi. Fol. 64. Item dit naeuolghende zijn de principaelste leeringen oft gron- Menschwerdichste materien, daer dit boecxken van tracterende is. dinge Iesu Ten eersten, onse confession ofte belijdinge van Christo Iesu, hoe Christi. dat wy die houden, belijden ende bekennen te zijn, de eerste ge- beliïdfnge1 borene ende eenige geborene Sone des almachtigen vaders ende des Fol 65. leuendigen Gods, Ende dat Iesus Christus onse verlosser, Salichmaker ende Middelaer, warachtich God ende mensehe is, hoe ende in wat manieren hy sulcx is, ende geworden is. Item, hoe dat het vleesch Christi niet van Maria en is, gelijck Hoe Christus de werelt hout ende meynt, maer dat hy dat leuende broot is, dat vleesch niet vanden Hemel ghecomen is, het welcke Christus selue zijn vleesch -va° ^a?'a en noemt. Fol. 66. 1S' FoL 66 Item, dat den mensch in geender manieren, noch door geenen middelen geholpen mochte worden, dan alleen door dien daer hy (te weten de mensch) door geschapen was, Fol. 68. Item, hoe Gods eygen eenige geboren ende eerste geboren Sone, Iae Godt seluer een mensehe gheworden is, ende nochtans oock God gebleuen is, met de figuere van Melchisedech afgebeeldet. Fol. 69. Item, hoe, waerom, ende in wat manie-//ren dat Christus een saet [Fol. 37 '.] des wijfs, ooc Abrahams, ende een vrucht der lendenen Dauids genoemt wort, Fol. 70. Item, een antwoort op een vrage, Fol. 75. Item, die voorgaende belijdinghe int corte weder verhaelt, Fol. 76. Hier mede neemt dit boecxken een eynde. G Item, nv volcht dat derde boecxken ende tracteert van de rechte kennisse Iesu Christi, twelcke begint, Fol. 78. Item, dit zijn de vernaemste puncten ende articulen, hier in dit boecxken begrepen zijnde. Item, na de groete wort de oorsake des schrijuens verclaert, Fol. 79. Item, hoemen Christum recht moet bekennen, beyde na zijnder eewiger Godtheyt ende heylighe menscheyt, Van zijnder Godtheyt leest, Fol. 80. Van zijn heylige menscheyt. Fol. 86. Item, van den onbeweechlijcken ende onwanckelbaren gront der heylsamer Leere Iesu Christi, Fol. 91. Ende hier mede wort dit boecxken voleynt. G Item, dat vierde Boecxken is genaemt een Apologia ofte ver- Dat vierde antwoordinge, dat wy (die met grooter onrecht vander werelt boexken, Een Anabaptisten ghescholden worden) gheen Wederdoopers noch Secte- ■^P°'°8ia • verantwoor- maeckers en zijn, maer dat wy eens zijn met de rechte Ghemeynte dinge. fol. 97. Godts, die van aenbeginne geweest is, ende het begint, Fol. 97. Daer beneuen wort int selfde Boecxken verhaelt ende gheleert Onderseher een onderscheyt des rechten ende valschen Godsdients ende waer- van rechtee: omme dat een vroom Christen voor een valsche Godtsdienst moet II ?,e Ta'e.c'le rpj qq i v,„j. i—:„l ü„i 1 ac (jods diens: ^ W», VV .j T1IOU, l^UUC UCl UCglLItj X' UI. 1UJ. j Qg Exempelen. Item, Pol. 107. vint ghy sommige exempelen der vromer Israeliten, hoe ernstelijck dat sy de Afgoderie ghemijdet ende gheschouwet Van de. 2. hebben, ende tot meerder beuestinghe van deser mijdinghe wort grouwelijcke yerhaelt van die twee grouwelijcke dieren, daermen in Apocalypsi JSgrn. »f lee". Fo1' 108 P»S- 2- 2«- wel. Fol. 108. Als ^an hebt ghy daer vanden woesten grouwel inde Heylighe stede, Fol. 109. Pag. 2. Reg. 3. Oplosinge Item, dan volget een oplosinge van sommighe valsche schoon der valscher vercierde inreden ofte tegenwerpinghe, die also luydende zijn, recht FoTlTo 6n °^tet metter conscientie wel bestaen mochte, datmen wtwendighe ghemeynschap hielden met de Afgoderie als ment metter herten niet aen en cleefden, Hier af leest, Fol. 110. Pag. 1. Reg. 4. met een verhael, wat de rechte liefde sy. Besloyt, Fol. Ten laetsten, een besluytelijc verhael der voorgaender Articulen deses boecx, fol. 115. Dat vijfste Q Item, dat vijfste boecxken van de sendinge der Predicanten de^endin V Leeraers, te weten welc de rechte Leeraers zijn, die van God derPredican- &esonden, ende van de Christelijcke gemeynte recht vercoren ende ten Fol. 117. beroepen zijn, Fol. 117. Van valsche Item, waer by men de valsche propheten kennen sal, Fol. 120. prophetente pag. 1. Reg. 31. Item, hoe de beroepinge der rechter Leeraers van God ende zijn gemeynte geschiet, Fol. 121. Een nederleg- Item, van twederley vruchten der rechter leeraers, de j. fol. 125. gmge sommi- ^ J 1 J ger argumen- de ü- fL 127. pa. 1. re. 28 ten. Fol. 135. Item, een verclaringe oft nederlegginge op sommige spitsuoudige [Fol. 38".] tegenwerpen, die vande voorgenoemde lasteraers opgeworpen // ende ingeuoert worden, Van den welcken den eersten begint, Fol. 135. De ij. Fol. 139. De iij. Fol. 142. Met noch sommige tegensprueken ende beantwoordinghen, tot aent eynde deses Boecks. Dat. 6. boecx- G Item, nv volcht dat seste Boecxken twelck is een lieflijcke ken. Een ver- Vermaninge ofte Sendtbrief aen de Gemeynte Gods, inhoudende SenTbr1ef°Fol en<*e aenwÜsende, boe ende in wat manieren dat de Christelijcke 151 Ghemeynte sal handelen met de ghene die haer in de gemeynschap der heyligen begeuen hebben, ende als dan noch in openbare wercken des vleeschs ende leelijcke grouwelen beuonden worden. Fol. 151. Ten eersten vint ghy daer een dancksegginge totten almachtigen Dancsegginge Godt, van den Auctuer, ouermits hy gehoort hadde van der (Je- tot Godt, hoe meynten gelooue, ende liefde tot Godt ende zijnen heyligen, Oock !,n(je waero>" mede van haer verduldicheyt ende volstandicheyt, in alderley druck ° ende tribulatie, ende vermaent derhaluen de selfde ghemeynte met vele schoone ende troostelijcke reden ende schriften om stantuastich tot aent eynde daer bi te blijuen, Dit geduert tot Fol. 154. Daer wort dan de gemeynte vermaent totten Christelijcken vrede ende Godlijcke eenicheyt, ende ernstelijc gewaerschout, dat sy haer Vermaninge voor alle onnutte twist soude wachten, want hy mercte, datter toteenicheyt twistmaeckers by haer op de bane waren, den welcken de Dienaers ®"('e vr®de. des Goddelijcken woorts voor sotte Herders scholden, die dat ver- win ervoor loren niet en sochten, ende dat ghequetste niet en verbonden, etc. twist. Ende dat om // anders geen oorsake, dan om dat sy de leelijcke open- [Fol. 39'.] bare schentuleckers, grouweldoenders, ende vleeschelijcke menschen Ooraaecke in de gemeynschap der heyligen niet toe en lieten om daer in ge- waerom de leden te worden, mer begheerden die met des Heeren woordt daer dienaerB des buyten te stellen, ter tijt toe dat sy waerachtighe boete bewesen, voorste ^ ende wt sulcker oorsake vint ghy daer veele schone leeringen wt Herders gedie heylige bybelsche schrift beyde des ouden ende nieuwen testaments scholden worvoorghestelt, met welcker ghenoechsaem wort bewesen datmen gheen ^en' van sulcke voorbenoemde sondaers, schantuleckers ende grouweldoenders behoort in die gemeynschap der heyligen toe te laten, dese materie duert tot fol. 159. Valscheargu- Ende van daer voort worden sommige argumenten (die met ver- 'nen'en wor" bloemde reden ende verdraeyde schriften schoon verciert ende woort^Fol opgeproncket zijn, om den onboetueerdighen in haerder boosheyt 159. mede te verstercken ende also in haren ongheluck te vertroosten) ^em van beantwoort ende ter neder geleyt, geduerende tot fol. 162. wacht116 Ende van daer voort tot aent eynde van dit boecxken toe vint Dat ï'^oecxghy een lieflicke vermaninge ende broederlicke waerschouwinge om ken, Een vervan alle sonden ende ongerechticheden te wachten. maningeoft Sentbrief van Q Item nv volghet dat seuende boecxken ende is mede een G-ods, fol, 165 lieflijcke vermaninge oft sendtbrief, inden welcken met corte Wat inde woorden seer grondich verclaert, aengewesen ende geleert wort die rechte kenniawarachtighe kennisse Gods, ende begint fol. 165. aenmerken'ie Item fol. 167. vint ghy als datter in die kennisse Gods des Vaders Fol. 167^ drie din-//ghen seer nodich zijn om te aenmercken, dit geduert tot [Fol. 39'.] Fol. 168. Daer vint ghy dan, als datter inde kennisse Iesu Christi ende in de kennisse des heyligen geests ooc drie dingen noodich zijn te aenmercken, Dit begint Fol. 168. ende duert tot aent eynde van dit boecxken. O Item, nv volcht dat achtste boecxken ende is een schoone Dat achtute ende warachtige verclaringe ofte wtlegginge des Tabernakels ofte boecxkenvan- (jer Hutten Moysi, waer in vele schoone ende nootsaeckelijcke RjCj,"l ^3 " figueren des ouden ende nieuwen ïestaments verhaelt worden, ende Van de op- metten geest des nieuwen Testaments ouer een gebracht worden, rechtinge der begint, Fol. 173. hutte Fol. Item, Fol. 175. vint ghy ten eersten, hoe dat de almachtige God Wtlegginghe ^°y8en een Hutte oft tabernakel heeft doen oprechten. der hutte. Fol. Item, de wtlegginghe hier af begint, Fol. 176. ende eyndicht, 176. Fol. 179. ^cha^ende66' Daer vint ghy dan van de gereetschap die in de Tabernakel was liaer wtleg- me* wtlegginge daer by, seer schoon ende leerachtich, geduert ginge. Fol. tot Fol. 182. 179. Ende van daer voort tot aent eynde van dit Boecxken toe, wordt Een nederleg- mej. crac}jt t]es Godlijeken woorts ter neder erelevt een valsche verginge vaneen ,. , . J ,. , , i. . . , , valsche wt- leydische wtlegginge, die met dat Voorhof ende Heylighe tweederley legginge, fol. Christenen invoeren ende bedieden wil, ende gebruyet daer toe Esau 182 en(]e Iacob, ende diergelijcke figueren meer. Dat ix. boexken van do nieuCreatuer. G Item, nv volcht dat negende boecxken van de wedergeboorte Fol. 200 oft nieuwe creatuer, inden welcken wort seer grondich verclaert de [Fol. 40'.] rechte cracht, aert, ende eygenschap // der wedergeboorte, met veel schoone leeringen ende onderwijsingen, in der manieren als hier na volcht, ende begint, fol. 200. Van des Item, fol. 201. verhaelt den Auctuer de oorsake die hem tottet sohryuers oor- 8Chrijuen van dit boecxken gemoueert heeft, ende hoe dat God den Hoe de mensrhmensc^ eers*; na zlJns se^8 beelt gescapen heeft, hoe hy veruallen naGodtsbeelt en^e weder opgerecht is, ende door wien, namelijck door Christum, gescapen ver- ende na dien de mensch also wt louter genade weder opgerecht uallen ende jjy ooc a]s ,jan ai8 tot zijn verstant gecomen is, wederom rechUs ende behoort vernieut. verandert, herboren, ende totten beelde Godts verdoor wien claert te worden, gelijck Christus tot Nicodemum sprac, dit duert fol. 202.' tot fol. 204. pag. 2. reg. 27 Datmen den Item, hoe dat alsulcken cracht der wedergeboorte den iongen kinderen de onmondigen ende onuerstandigen kinderen niet en mach toe gheeywedergeboor- gent wor(Jen, maer alleen den verstandigen, ende die moeten Gods mach toeeyge- woort eerat hooren, aennemen ende geloouen, ende op de bekentenen. fol. 204. nisse haers geloofs » inden Naem des Heeren gedoopt worden, gefol. 206. ijjck Christus daer selue een voorbeelt af geweest is. Item, hoe dat si seer dwalen ende faelgeren, beyde, die den inwendigen doop alleen drijuen, end den wtwendigen verachten, ende ooc die, die op dat wtwendige teecken alleene sien, ende dat beteeckende oft warachtighe inwendich wesen vergeten, Fol. 207. Item, een ernstige waerschouwinghe voor sulcke valsche geesten, die alle Christelijcke ordinantie verachten, ende voor een kinderspel oft spot houden, Fol. 208. Item, een argument die van sommige grootsprekers voortgebracht wort, den welcken met cracht der Schrift wort ter neder geleyt, Fol. 211. // Item, hoe dat wy van sommighe veracht ende bespot, ende van sommighe veruolcht worden, ende de oorsake daer by, waerom dat sulcx geschiet, Fol. 212. Item, waer in, ende door wien wy onae salicheyt soecken, ende wat wy van ons seluen houden. Fol. 213. Daer vint ghi gestelt een exempel der vooruaders. Fol. 216. Ende als dan ten laetsten wordt weder verclaert ende ons allen voor oogen ghestelt, hoe dat Christus de Sone des Almachtigen Vaders ende leuendigen Gods een recht exempel ende voorbeelt is, daer alle Christgheloouighe, wederglieborene van gront haers herten moeten naeuolghen ende gelijckmetich zijn, met vele onderscheyt, hoe ende in wat manieren, Ende daermede neemt dit Boecxken een eynde. Een waersconwinge voor verleydische geesten fol. 208 Een valsch argument wort ter neder geleyt. fol. 211. [Fol, 40'.] Hoe wy veracht, bespot, ende veruolcht worden. Fol. 212. Door wien wy onse salicheyt soecken. Fol. 213. Van Christo alder geloouigen exempel ende voorbeelt. Fol. 217. Scheppinge des menschen Fol 223. Van de Echt Fol. 224. Tan Noe. Cl Item, nv volcht dat thiende Boecxken van de gheestelijcke Restitution, dat is, hoe dat alle wat vanden beginne gheschiet is, in Christo Iesu geesteljjck veruult, wedergehaelt ende wedergebracht is, in der maniere als hier na volcht, Ende het begint. Fol. 220. Item, hoe dat ten eersten in Christo Iesu weder ghebracht is de scheppinge des hemels ende der aerden. Fol. 222. Item, hoe dat in Christo Iesu ooc vernieut is de scheppinghe des Menschen. Fol. 223. Pag. 2. Item, hoe dat in Christo Iesu ooc weder veruieut ende te rechte ghebracht is de Echt. Fol. 224. Daer na de handelinge van Noe. fol. 226 Daer na so is in Christo Iesu ooc weder // gebracht de handelinge Gods met Abraham, Isaac ende Iacob, met dat geheele Israël inden geest ende waerachtighe wesen. Hier af leest van Fol. 226. tot Fol. 232. Daer na begint de figure van dat Paesch lam, ooc van dat Hemelsch broot, vanden steen die Israël na volchde. Ooc mede van den Engel des Heeren die Israël voorginc, tot Fol. 233. Daer na vint ghi vande bittere wateren die versoet worden. Oock van de aenbidders des Calfs, vande hoereerders metten Moabiten x 30 Dat. 10. boecxken van de gheestelijcke Restitntion. Fol. 220. Van de scheppinge des hemels ende der aerden. Fol. 222. [Fol.. 41 r.] Van Abraham Isaac, ende Iacob. Fol. 226. Vant Paesch lam. Fol. 232. Vant Hemels broot. etcet. dochteren, vande Balamiters oock mede Dathan, Abiran, ende van de murmureerders. Yant beloefde Item vant beloefde Lant, hoe datter 12. mannen wtgesonden lanthoedat- worden, om dat te bespien. Fol. 235. ter 12. man- item vant figUerlijcke regiment der Rechteren, ende oock van Figüerê, als Simson. Fol. 237. van rechteren, Daer na vant Figuerlijcke Rijc Dauids ende vanden figuerlijcken Simson, Da- Tempel Salomonis, Oock van dat Pingster ende Loouerhutten nid.etc. Feest FoL 23g- Yant Rijc en- Van dat Rjjcke ende heerlijcheyt Salomonis, dat oock alle in Sokmonis^1" k"8*0 Iesu gee8telijck wederhaelt ende wedergebracht is, met Fol°24o' noch daer by dat hooge liet Salomonis vanden Coninc ende zijn bruyt. Fol. 240 Vanden afual Item vandon afual des rijcx Solomonis door Ieroboain. Fol. 243. zijns Rijcks. Hoe Israël tweenmel geuangen ende twee mael verlost is geweest. Fol. 243. Fol> 245 Yande bouwinge des Tempels ende stadt des leuendigen Gods, Opbonwinge daer de vianden der waerheyt mede begeeren aen te bouwen, twelc der,et^d.t haer niet en betaemt, dit wort metten figuerlijcken Tempel afgegoas. ioi. beeU Fol U6 Hier mede wort dit boecxken voleynt. // [Fol. 41'.] a Item nv volcbt dat elfste boecxken van de Gemeynte Gods, Dat ll.boecx- hoe dat die vanden beginne geweest is ende waer by die bekent ken vande eiide van alle Secten onderscheyden wort, Fol. 250. GodsFol.250. ^tem nauolgende zijn de puncten ende articulen die in dit boecxken begrepen zijn. Hoe de Ghe- Ten 1. hoe dat de Gemeynte Gods vanden beginne gheweest is, meynte Gods ende eerstmael begoat ende aengeuangen is met de Engelen inden gfnn^ghe- 1 lemel, ende daer na met Adam ende Eua, ende dat den eersten weestis.Fol. mede onder de Engelen geschiet ia, ende de anderde door 252. Adam ende Eua, ooc mede vanhaer weder oprechtinge, hier af De eerste af- leest van Fol. 252. tot Fol. 254. len. Itetvfee- *tem ^aer v'n' a'8l^an) ^oe Godt Adam ende Eua twee aonen Van Abelen' de door Adam tfl weten, Abel ende Cain. Abel een litmaet der Christelijcker ^ a'n wat. endeEuam. Kercken, ende Cain een litmaet oft kint dea Duyuels, metten welcken daer mede »f fol. 253. Wort gefigureert ende afgebeelt, als datter van die tijt aen altijt f^i.^54*'" tweederley volck oft Gemeynten geweest zijn. Hoe God zijn Item daer na Fol. 255. vindy, hoe God zijn verbont opgerecht recht'metNoe heeft met N°e ende met ZIJn twee sonen. Oock met Abraham, ende zijn 2 °G ^saac en(^e lacob. Ooc mede datter veel vrome geweest zijn wten sonen.fol.255. Heydenen, dit duert tot Fol. 258. weder ge- Item daer vindy alsdan van de wedergeboorte, waer door dat die geschiet, namelic, door Gods woort, ende hoe dat woort tweederley boorteende is, als Wet ende Euangelium, dit duert tot Fol. 261. waer door, Hoe by de we- Item daer vindy alsdan, hoe dat by de wedergeboorte is van dergheboorte noode de reyne kennisse des eenigen, eewigen ende almachtigen Qr(jjnantje behoort de Gods, welcke is de vader, soon ende heilige geest. derGemeyn- Xs efol'S Item daer nae vindy van de ordinantiën der Ghemeynten Gods, ten. fol. 263. 26i waer by men de // Ghemeynte bekennen, ende van alle Secten [Fol. 42'.] ondersclieyden sal, van welcker de eerste begint Fol. 263. De eerste or- De tweede Fol. 265. dinantie. De derde Fol. 267. {]e ij- De vierde Fol. 267. Pag. 2. De vijfste Fol. 269. Pag. 2. De 5. De seste Fol. 271. D06- De seuenste Fol. 272. Pag. 2. DtfdeGhe- Item Fol. 275. vint ghy alsdan, hoe dat de Gemeynte Gods wel meynte de te kennen is wt hare beschrijuinge, namelijck, datse is de heylige heyligestadt Stadt, dat nieuwe Ierusalem, van God wten Hemel gecomen, toe- dat Hemelbereyt als een Bruyt haren man, etc. lemgenoemt Hier mede wort dit boecxken voleynt, ende tlaetste Folium is wort 280. Ende tgbene dat daer nae volcht, en is hier voormaels noch fol. 275. noyt in druck wtghegaen, dus begint de Signatuer, ende ooc het folium weder op hem seluen. (J Item hier na volghen drie grondige vermaninghen oft Sentbrieuen, tot diuersche tijden gesonden aen de Gemeynte Godts, van Del.Sendtwelcke de eerste beghint Fol. 1. brief. fol. 1. Item een verclaringe vanden principaelsten gront oft inhout des eersten briefs. hout des eer Ten eersten, een Euangelischen ende Apostolische groete, daer 8ten briefs. na een dancsegginge totten almachtigen God, etc. Hoe God den Item hoe genadelijck dat God den tijt der onwetentheyt ouer- tijt der onwe- eesien heeft, daer om wort de Ghemeynte vermaent tot danck- tenheytouer , . i i.. < i i ] i gesien heett. segginghe voor dese groote onwtsprekelycke ghenade ende berm- j0[ 2, herticheyt. ende datse sullen bedencken, waer toe datse van GODT Nota. beroepen zijn, ende // waer op datse Christus voor zijn Iongeren [Fol. 42".] vercoren ende aengenomen heeft. Fol. 2. Item veel lieffelijcke reden ende troostelijcke schriften, die voor Hoe God zijn alle benaude kinderen Gods seer noodich zijn om te bedencken, volcaltyt ge- hoe getrouwelijc dat God zijn wtuercoren vanden beginne altijt by gestaen ende in haer tribulatie getroost ende gesterct heeft. fol. 3. p0j ^ Item hoe cort dat den tijt van des menschen leuen is, met een Datdesmen- leerachtich leuendich exempel vander dapperheyt ende vroomheyt schen lenen des ouden ende welbedaechden Eleazars, de welcke om een cleyne cor' 'S- Yan Eleazars tijt des tijtlijcken leuens, niet en begeerde te veynsen, met vele dapperheit. schoone leeringhen tot desen propoost dienende. Fol. 7. Waerschou- Item een waerschouwinge voor valsche Propheten, die tvolc saechte winge voor dingen prediken, daer door sy tvolc verleyden ende leeren een valsche valsche Pro- vryheyt, met een schoon onderwijs wat do rechte vrijheyt der pheten. Fol. 9. Christenen is. fol. 9 Yander Chri- Item hoe datse seer grouwelijc dwalen die de Christelijcke vrij- stenen vry- heyt daer henen bedieden, datmen wel inde Tempelen ende Afgoden heit. rol. 1U. u , , . . . . * _ nuysen gaen mach om haer valsche leennge met haer versierde a Fol. 11. Afgoderie wtwendich te sien ende hooren, alsmen die maer metter herten niet en ghelooft oft aen en hangt, dit duert tot Fol. 12. Waerschou- Ten laetsten een getrouwe waerschouwinge voor de twistmakers twitdmakers d'6 twist en(le erSernis8e aenrechten neuen de leere Christi, ende Fol 12. en de verkeerde afuallighe menschen niet schouwen nochte mijden, Met dese materie wordt desen eersten Brief voleyndt. O Hier volcht de tweede Sentbrief, ende beghint Fol. 13. // [Fol. 43r.] Een cort tractaet waer af desen Brief tracteert. Item na de groete ende dancsegginge verhaelt de Autuer de groote blijschap ende vruechde die by int versoecken der Ghemeynten in zijn vaderlant gehadt heeft, hoe ende waerom. etc. Item een sorchuuldich gebet voor der Gemeynte om volherdicheit inder waerheyt, wanter veel grootsprekers ende roemrijcke geesten beuonden worden, om te verwerren ende te verkeeren. Fol. 15. Item hoe datter veel de waerheyt verlaten ende met Esau haer eerste geboorte om een schotel spijsen vercoopen. Fol. 16. Item een ernstige bede ende ootmoedige begeerte om getrouwelijc aFol. 17. inder waerheit » te wandelen, ouermits dat de Satan nv los gelaten is, om de werelt te verleyden, ende tegon allen wtuercoren te strijden met menigerley tyrannie ende hoemen hem duer tegen moet wapenen. Fol. 18. 4 Een lieffelijcke bede om te staen na de Christeljjcke vrede ende broederlijcke eenicheyt. Fol. 22. Item een verhael wt wat hertgrondeljjcker liefden desen voorgaenden Brief geschreuen is. Fol. 23. De 3. Sendt- G De derde Sentbrief begint. Fol. 24. brief. lol. 24. Item dit nauolghende zjjn de puncten ende articulen daer dese Sentbrief af tracteert. Ten eersten de Euangelische groete met een dancsegginge totten Almachtigen God voor der Gemeynten gelooue aen God den Vader ende zijnen sone Iesum Christum, ende voor de liefde diese onder [Fol. 43".] malcanderen hadden, het welcke de Autuer niet alleen van haer gehoort, maer selue by haer gecomen zijnde, also beuonden hadde, met noch een wensche om getrou tot aent eynde volherdich also voort te wandelen, dewijle dattet periculoose tijden zijn, datter veel valsche Propheten ende Antechristen opstaen ende veel grootsprekers ende roemrijcke geesten op de bane zijn, die de leere Iesu Christi tegenspreken, zijn ordinantie breken ende verachten. Hier door is de Autuer gedrongen geweest om dit tot waerschouwinge te schrijuen, om de Gemeynte te infirmeren ') vanden gront des rechten Christelijcken gbeloofs, ende van dat verbont Gods, hoe wy oen godsalige wandelinge daer in behooren te voeren tot des Heeren prijs, soect elck op zijn Folium. Vanden rechten gront des Christelijcken gheloofs, een scer grondich Vant gelooue. onderwijs, ende begint Fol. 25. Item vant verbont Gods. Fol. 29. Yant verbont Item hoe dat beyde teeckenen, als doop ende Auontmael, ons Gods. fol. 29. daerom vanden Ileere zijn ingheset, om dit Verbont te betuyghen. ^Auontmael I ol. 30. wat_ etc. Hoe de Doop ende dat Auontmael allen Christenen aenwijst om te gedencken dat verbont Gods ende schuit der liefden, die wy God weder schuldicli zijn. Fol. 30. Een schoon onderwijs tot een Christelijcke ende godsaligbe wandelinge, gelijck der Christenen roep betaemt. Fol. 32. Ten laetsten veel troostelijcke reden ende grondige schriften, tracterende van druc ende veruolginge. Fol. 34. l/Veet lieue Leser, hoe dat wy de Annotatien op de veers\ kens ghestelt ende met verscheyden Teeckens, elck op zijn materie daerse op behooren, afgeteeckent hebben, Ende dat eerste Cijfer ghetal dat na de aenwijsinge volcht, beteeckent dat Capittel daert op wijst, ende dat anderde Cijfer ghetal dat nae de letter volcht, die tusschen beyden staet, beteeckent dat veers, Ende alsser na dat eerste Cijfer ghetal een aldusdanighen a volcht, dat beteeckent dattet gheheele Capittel van de selue materie tracteert. (I Eynde des Registers. // Cl Totten Leser. [Fol. 44'.] * II 1) Lees: informeren (zooals ook in da uitgive van 1378 staat). Verantwoordinghe ende Refutation op twee Sendtbrieven Sebastiani Franck. INLEIDING. Sebastiaan Franck heeft voor de kringen der Nederlandsche Hervormingsgezinden geen geringe beteekenis bezeten. Zeer velen hebben hem gaarne gelezen. Hoe omvangrijk zijne werken ook waren, zij zijn toch bijna alle in Nederduitsche vertaling gedrukt, zooals zijne wereldkroniek '), zijne beschrijving der geheele aarde2), de gulden ark3) en het met zeven zegelen gesloten 1) Chronica, Tytboeck ende gheschiet // bibel, van aenbcgin // Tot inditteghenwoordich M.D.XXXVI. Jaer ■ ■ // Door Sebastianum Franck van Word,....// An. M.D.LVIII, zonder aanwijzing van plaats of drukker. In fol. — Latere uitgaven zijn : Chronica, Tytboeck ende gheschiet bibel, van aenbegin der Werelt, tot den Jare M.D.XXXVI., Int Jaer M.D.LXXXtU. [Aan het slot, onder quat. Vvvv viij *:] Ghedruckt tot Delll, by Aelbert Heyndricsz Anno 1583. — ln fol. — En: Chronica, Tytboeck ende gheschiet bibel, van aenbegin der Werelt tot den Jare M.D.XXXVI., Int Jaer M.D.LXXXXV. [Aan liet slot, onder quat. Vvvvvijv:] In s'Gravenhaghe, By Aelbrecht Heyndricszoon, 1595. — In fol.—Eene Nederlandsche uitgave van 1563 wordt vermeld in den Catalogus van de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam, Amst. 1888, Dl. II, ilz. 23. 2) VVerelt-Boeck, Spieghel ende Beeltenme des gheheelen Aerdtbodems, van Scbastiaen Franck van Word in vier Boecken (te ureten, in Asiam, Aphricam, Europan, ende Americam) ghestelt ende afghedeylt. ... Ghedruckt tot Delft, by Aelbert Heyndricxz ... Anno M.I'.LXXXIll. — In fol. In één band met de Chronica van dat jaar. — Eene latere uitgave was; VVerelt-boeck, Spieghel ende Iieeltenisse des gheheelen Aerdtbodcns, van Sebastiaen Franck van Word in vier Boecken In sGravenhage, By Aelbrecht Heyndricks zoon. 1595. — In fol. In één band met de Chronica vau dat jaar. 3) Die Gulden Arcke // waer in de keern ende beste hooftsprueken // der Heyliger Seri ft, der ouder Leeracrs ende Vaders der Kereken: oock // der verlichte Hegdenen ende Philosophen (daer oen den knoop ende steek // onser salicheyt leyt:) Ende daer in der Christenen gelooue, als in eenen // angel gaet) gedragen, veruaet ende ingelijft zijn. Seer nut // voor alle menschen. Door Sebastianum Franck // boek '). Van enkele zijner geschriften is zelfs alleen do Nederduitsche vertaling bewaard gebleven. Dit is bijv. het geval met het boek „Van het rycke Christi" en met de verhandeling „Vande beloftenissen des nieuwen Testamen ts"J). Van de brieven van Franck, waarvan de inhoud in het hierachter herdrukte werk van Dirk Philipsz bestreden wordt, geldt hetzelfde 3). Tot de Nederlanders die Sebastiaan Franck ijverig gelezen hebben behoort Dirck Volckertszoon Coornhert4). Ook met de geschriften van Dirk Philipsz is deze goed bekend geweest5). Hij verhaalt, dat hij in het schip op eene eenzame plaats zich onderhield met het „Enchiridion", toen er een man uit West-Friesland van degenen die zich broeders of vrienden noemen (d. w. z. een Doopsgezinde) naast hem kwam zitten. Er ontspon zich een gesprek, waarin Coornhert gelegenheid vond doorloopend eene afkeurende kritiek te doen hooren over Dirk Philipsz' verhandeling „Van de zending der predikanten"fi). Daarentegen is hij een groot bewonderaar van van Word, 'tsamen ghestelt // .... An. M.D.LX. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. — In-fo!. 1) Concordantie // Sebastiani Franck, // Ofte het // Verseghelde met seucn Seghelen be-l/sloten Boeck, dat rechts niemandt op doen, verstaen ofte le-l/sen kan. dan het Lam, ende die met het Teecken Thau geteykent sijn Ende nu eerst- mael in Nederduyts vertacld door D. W. C. ... //. Tot Haerlem, By Fran?oys Beyts, Anno 1618. — In fol. 2) Van het rycke // Christi, // Een stichtelijck Trac-l/taet, allen eenvoudighen Christenen // tot onderwijsinghe, ende den Gheestelijcken verlich-l/teden Menschen, te oordeelen int Licht ghegheren, // door den verlichteden ende van Godt-gheleerden Se-l/bastiaen Franck van Werdt, Ter Goude, // By Jasper Tournay. Anno 1611. Formaat: in-4°. Letter: gothiek. Aantal bladen: 77. Achteraan geplaatst op fol. 78—81: Vande beloftenissen des nieuwen Testaments ende van het Rijcke Christi. — Vergel. A. Ilegler, Scbastian Franck, in de Realencyclopridic filr protestantische Theologie, Leipz. 18911, Bd. VI, S. 142—150. 3) F. Lateudorf, Seb istiun Franck's erste namenlose Sprichw Srtersammlung, Pacsnek, 1876, S. .'^65. 4) J. H. Maronier, Het inwendig woord, Amst. 1890, blz. 307 vv. 5) D. V. Coirnhert, Consistorie, Handelende van 't niet hanteren des Nacht maels, in zijne Wercken, T Amst. 1630, in fol., Dl. I, fol. 3(30 6) Ü. V. Coornhert, Vande Sendinghc, G hesp fake Tusschen Vrunt ende Coornhert, in de Wercken, Dl. I, fol. 377 3-t3 Goornhert's bestrijding van Dirk Philipsz heeft hem niet belet op te merken, dat de Doopsgezinde gemeenten in zijne dagen al de andere in aantal overtroffen: zij „zijn in menighten ald'anderkereken ouer thooft ghewmen: z>o dit elck drop bloedt* der siluer schijnt een hontdertvoudigh zaet te zijn gheweest van ander Doopsghezinden". Aldus in z(jn Proces Van't Ketter-dooden, ende dieinjh der Comcicnticn, inde Wercken, Dl. II, fol. Lvnj *. Franck. Een aantal zijner geschriften doen gevoelen, dat hij diens invloed in ruime mate heeft ondergaan. Wat hij in de zooeven aangeroerde samenspraak te berde brengt, komt neder op de bewering van Franck, dat in de gegeven omstandigheden geen enkele leeraar van welke kerk ook zich er op beroemen kan op wettige wijze van Godswege tot zijn ambt geroepen te zijn. Wel kunnen sommigen verklaren, dat Gods gemeente hen verkozen heeft; maar welke gemeente zich terecht de gemeente Gods mag noemen, is niet uitgemaakt '). Ook daar waar hij betoogt, dat men wel handelt met in geen enkele gemeente deel te nemen aan het Avondmaal2), of dat ook de heidenen kunnen zalig worden 3), of dat men Christus kan bezitten zonder iets van zijn naam of geschiedenis te weten 4), spreekt hij geheel in den geest van Franck. Marnix van St. Aldegonde heeft over Franck een buitengewoon ongunstig oordeel geveld en hem in zijne „Wederlegging van de leer der geestdrijvers" eene felle bestrijding doen ten deel vallen. Franck's geschriften stelde hij op ééne lijn met die van David Joris5). Van zijne gevoelens geeft hij de volgende voorstelling: „dat de Bijbelsche Schrift, beide des Ouden en Nieuwen Testaments, niet is het woord Gods, maar slechts eene schaduw des woords, eene kribbe van Christus, een monstrans, ark, scheede, lantaren, getuigenis, slot en gesloten boek; ja enkel dood en eeuwige duisternis, en de deur van alle ketterijen: het zwaard en de stoel des Duivels, waarmede Christus en alle godzaligen worden doodgeslagen; dat niets ter wereld minder voor het woord Gods te achten is dan juist de Schrift, indien men haar naar het uitwendige verstaat, gelijk zij naar de letter luidt, wijl zij is eene eeuwige allegorie, dat is te zeggen, dat zij een verborgen zin heeft, het tegenovergestelde van de letter; ja, men zou schier van Ovidius'De arte amandi, een boek 1) D. V. Coornhert, Vande Sendinghe, t. a. p., fol. 377 ». 2) D. V. Coornhert, Consistorie, Handelende van 't niet hanteren des Nachtmaels, met verclaringe vanden oorsaken van dien, in de Wercken, Dl. I, fol. 353 r—364». 3) D. V. Coornhert, Verseheyden t'samcn-spraken, in de Wercken, Dl. I. fol. 158'. 4) D. V. Coornhert, aldaar, fol. 459 ». F) Ondersoeckinge // ende grondelijcke \tcederlcgginge // der Geestdrijuische Leere, aengaende // het geschreuene Woirt Godes // Door // Ph. de Marnix, Heere van S. Aldegonde. // In s Gravenhage, // By Aelbrecht Heyndrickg zoon. // 1597, in-8". bl. 3'; in den herdruk bij J. 1. van Toorenenbergen, Philips van Marnix van St. Aldegonde, Godsdienstige en kerkelijke geschriften, 's-Gravenh. 1873, Dl. 11, blz. 4 v. vol schandelijke onzedelijkheid, wel zoo gemakkelijk verantwoording kunnen geven als van de Schrift, wanneer men haar letterlijk wilde verstaan" *). Ook Caspar Coolhaes, de bekende predikant, heeft zich met Sebastiaan Franck beziggehouden. Tegen Marnix heeft hij het krachtig voor Franck opgenomen, en hem in een tamelijk uitvoerig boek verdedigd ?). Coolhaes beweert, dat hij in de geschriften van Franck nooit zulke leelijke en grove stukken gevonden heeft, maar juist het tegendeel. "Volgens hem heeft Marnix Franck's meeningen verdraaid en hem ten 'onrechte beschuldigd 3). Tot de vroegste bestrijders van Franck behoort Dirk Philipsz. In meer dan één geschrift heeft hij diens standpunt aangevallen. In de verhandeling „Over het schuwen der afgoderij" spreekt hij een afkeurend oordeel uit over degenen die, na tot beter inzicht gekomen te zijn, toch voor de wereld aan de Roomsch-Katholieke kerk getrouw blijven. Hierbij heeft hij voornamelijk het oog op Franck en de zijnen. Na gewaagd te hebben van het afkeurenswaardig gedrag van den apostel Petrus te Antiochië, die, uit vrees voor de Jeruzalemsche broeders, zich afscheidde van de geloovige heidenen, gaat hij voort: „Hoeveel te meer zijn zij dan te laken, die met den mond Gods woord belijden, menschengeboden en ceremoniën verwerpen, en tegelijkertijd menscheninzettingen onderhouden, om de wereld te behagen en de ergernis van het kruis van Christus weg te nemen! Velen ergeren zij daarmede, en sommigen worden door hunne geveinsdheid verleid". In ditzelfde verband 1) Ph. de Marnix van St. Aldegonde, Weierlegginge der Geestdrijuische Leert, II. 7'en'; in den herdruk bij V. Toorenenbergen, b!z. 12 v. 2) Veranfwoordinghe // Van Sebastiaen // Franck. jegens de onwaerach-//tighe beschuldinghe, hem (onder meer // andere) nv lange Jaren naer zijn doof, // opghedicht, by Philips van Marnicx, Heere van // St. Aldegonde, in zijn boecxken, ghenaemt, // Ondersoeckinghe ende gronielijcke we-//derlegyinghc vande gheestdrij-11uische Leere. // Met naeckt bewijs. // Dat de wtghegheuen schriften van Sebastiaen Franc, // niet en strecken tot oproer teghen de Ouerhey-l/den: noch tot wechneminghe van liet wroegen // der conscientien : nochte onck tot verachtinghe // der H. Hybelsclie schrift. // Prouerb. 25.18. // Wie teghen synen tiaestcn valsche ghetuychr-l/nisae spreeckt, die is een piesse, sweert // ende scherpen pijl. // Zonder aanwyzing van plaats of drukker. Verschenen na 30 Sept. 1596 (bl. 05 *). Dat C. Coolhaes de schrijver was, is hekend. Zie H. C. Rogge, Caspar Janszoon Coolhaes, Arast. 1X58, Dl. II, blz. 75. 3) [C. Coolhaes,] Verantwoordinghe, bl. 7 0 gispt hij, dat Franck en de zijnen „Gods woord ter zijde stellen en de Sacramenten des Heeren verachten" '). Behalve de sacramenten versmaden zij de voetwassching en den ban. Daarom acht hij zich verplicht in het boekje „Van de wedergeboorte en de nieuwe creatuur" te waarschuwen tegen de lichtvaardige geesten, die in dezen tijd opstaan, zich veelvuldig beroemen op de nieuwe creatuur, en toch in den grond door en door geveinsde opgeblazen menschen zijn, stoute verachters der woorden en geboden van Christus, die den rechten weg verlaten hebben, maar de richting volgen van het afvallige Israël. Zij dienen Baal, de hoerachtige Jezabel tot een welbehagen, en zij huichelen of loopen met de wereld om des buiks wille. Want den Doop, dien Christus Jezus zelf ingesteld heeft, die door de Apostelen zoo ijverig in praktijk is gebracht en in de Schrift zoo hoogelijk geprezen wordt, achten zij niet. Het Avondmaal des Heeren, dat een gedenkteeken is van zijn lijden en dood, ja eene geestelijke gemeenschap van zijn lichaam en bloed, geldt bij hen niet. De voetwassching die de Heer Jezus zelf heeft verricht en die hij aan de Apostelen geboden heeft na te volgen, wordt bij hen voor weinig anders dan eene dwaasheid gerekend. De evangelische ban, zonder welken de gemeente Gods niet kan bestaan, is hun slechts een voorwerp van schimp en spot" 2). Ook in liet traktaat „Van de zending der predikanten" is meer dan ééne bladzijde tegen Franck en zijne geestverwanten gericht, bijv. waar hij staande houdt, dat de ware gemeente niet alleen onzichtbaar, maar ook zichtbaar 3), gedeeltelijk zelfs aan de wereld openbaar is 4); of waar bij opkomt tegen hen die aan alle leeraars van welke kerk ook de bevoegdheid tot de prediking ontzeggen, en beweren, dat niemand als leeraar zou mogen optreden, tenzij hij van den Heer door eene levendige stem uit den hemel geroepen werd s), alsmede, dat de leeraars ook tegenwoordig nog hunne zending met teekenen en wonderen zouden moeten bevestigen 6). Geen andere dingen bestrijdt Dirk Philipsz in „Een verantwoordinghe ende Refutation op twee Sendtbrieven Sebastiani 1) ln het Enchiridion, fol. 105 % hierboven, blz. 190. 2) In het Enchiridion. fol. 208'; hierboven, blz. 323. 3) In het Enchiridion, fol. 138'; hierboven, blz. 231. 4) In het Enchiridion, fol. 138»; hierboven, blz. 232. 5) In het Enchiridion, fol. 131» ; hierboven, blz. 227. 6) In het Enchiridion, fol. 139 '—14'2»; hierboven, blz. 233—236. Franck '). Boven (blz. 6) is de onderstelling geopperd, dat hij dit boekje oorspronkeljjk in de Duitsche taal geschreven zal hebben. Aan de daar opgegeven germanismen kunnen verscheidene andere worden toegevoegd -). Neemt men aan, dat wij slechts eene vertaling vóór ons hebben, dan is meteen opgehelderd hoe het komt, dat de stijl zooveel gebrekkiger is dan in de overige werken van den schrijver. Zijn zinbouw, elders zoo keurig en duidelijk, is hier dikwijls leelijk en gewrongen 3). De brieven van Franck, tegen welker inhoud hij opkomt, zijn boven (blz. 15 vv.) reeds kortelijk besproken. Het zijn er maar twee. De eerste, tevens de uitvoerigste en gedagteekend: „Straatsburg, 4 Febr. 1541", is gericht tot „synen Vriendt Johan Campaen" 4). Het adres van den tweeden is: „Aen etlicken in der Eyfelt, door bidden Johan Bekelsteyn" 5). Waarschijnlijk is de geringe omvang van dezen laatsten de reden waarom op den titel slechts van „Eyn Brieff" gewag wordt gemaakt. Het eenige mij bekende exemplaar, behoorende aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, is gebonden in éénzelfden band met vijf zeldzame geschriften van D. V. Coornhert. Dit is zeker geen toeval. Bevat het eene aanwijzing, dat Coornhert ook de vertaler is geweest? De gevoelens van Franck zijn niet alleen buitensporig, maar in zeker opzicht ook troosteloos. Hij is overtuigd, „dat alle uitwendige dingen in de gemeente der Apostelen ter zijde gesteld en weggenomen zijn, en dat men daarvan niets opnieuw behoort aan te nemen of op te richten, hoevelen ook de vervallen sacramenten weder in ■1) Verantuoordinghe ende Refutatiou, quat. F, LI. i> (hercomen) ; bl. ij ' (rijtenden); bl. iij r (de zin: Daerom so); bl. iiij r (voorghesloten [verschlossen]); bl. iifj» (aen vele plaetsen); bl. v' (llaer met stemt [stimrnt]); bl. vv (her af); bl. vij v (ghebeeldet); hierachter, blz. 485, 486, 487, 488, 4*9, 490. 2) Het boekje is gedrukt in 8ü.-formaat. Letter: gothiek. Aantal bladen: 27, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 29. Signatuur: F ij—H v. Hoogte: 9.2 c.M.; breedte: 7 e.M. Het is verschenen in één bandje met het werk : Van die Echt der Christenen en ile Naeghelaeten Schrift Van den Ban, beide in de uitgave van 1602. Het bekleedt daarin de laatste plaats. De signatuur loopt door van het eerste werkje tot het derde. 3) Zie bijv. Verantwoordinyhe ende Refutatiou, quat. F, bl. i'env; hierachter, blz. 485. 4) Eyn Brieff van Sebaatiaen Franck, quat. A, bl. iij «—quat. B, bl. vij 5) Eyn Brieff van Sebastiaen Franck, quat. B, bl. vij v—viij ». — „Door bidden" wil zeggen : op verzoek van. eere willen herstellen. Want de gemeente zal verstrooid blijven tot het einde" '). Smalend spreekt hij van „God Ambrosius, Augustinus, Hieronymus, Gregorius, van welke nochtans niet één den Heer gekend heeft, niet één tot de Christenen kan gerekend worden" 2). „Omdat nu de uitwendige diensten en sacramenten, door den Antichrist die alles verderft, na den tijd der Apostelen, niet geheel opgehouden hebben maar misbruikt en verontreinigd zijn: zoo heeft God aangevangen door den geest, in de waarheid, met zijne geestelijke kerk alles uit te richten wat de voorgaande en door den Heer ingestelde teekenen alleen vooraf beduid hadden. Wijders heeft Hij den uitwendigen Duivel toegelaten met de uitwendige en misbruikte sacramenten zijnen wil te doen" 3). Hij acht het „aan geen mensch geoorloofd, zonder uitdrukkelijk daartoe van God gezonden te zijn, de verstrooide gemeente te vergaderen" 4). Allen die na de Apostelen nog de sacramenten bediend hebben, beschouwt hij als „apostelen van den Antichrist" 5). Men zal het verklaarbaar vinden, dat Dirk Philipsz zich geroepen heeft gevoeld tegen meeningen als deze in verzet te komen. Hij heeft getracht hierdoor zijne geestverwanten te behoeden voor uitersten, en te waken voor de zaak der Hervorming, die door de verkondiging van zulke leeringen slechts schade kon lijden. 1) Eyn Brieff, quat. A, bl. v », vi'. 2) Eyn Brieff, quat. A, bl. vi' en 3) Eyn Brieff, quat. A, bl. vijviij r. 4) Eyn Brieff, quat. A, bl. viij r. 5) Eyn Brieff, quat. B, bl. iv. (i lEen verant* [Evjr^ woorMngbe enöe IRefutation op twee Senbtbrieven Sebastiani tfranck, cortelifel! uït Me betligbe Scbrlft vervaet H>. p. pbilip. 3.17. JBrocbets, wccst mijn naevolgbers, enbe neemt» se waer bic also wanbclen, ijbeUjch gbj ons bebt tot een Uoorbeelbt, want vele wanbelen, van ben welc» den telt u Mcfcwils tjbcscst bebbe, macv nu set) ictit ooeh met weenen: Me v^anSen bes eru^s «Xbrieti. Sec welcher esnbe is Me verboemenisse, enbe Men ben Kuvch baren ffloM is, enbe baer eere tot eebanbe wort, ber gbener bie opt Hertscbe gbcsint jlfn. 2. Uim. 3.8. (3bell|checwijs als Jannes enbe Jambres tooy si weberstonben, also wetiecstaen bcee ooc bie waer« bevt. Het jijn menscben van gebroken sinnen, onbe» quaem tot ben (Beloove. /Bacr ii en gultent niet volegnbcn, want bare bwaesbegt sal allen /Benscben openbaer wor« ben, alst oocfe was van ben voorsetben. // Voorreden tot den Christe- [E vij \J lijeken Leser. D. P. WT ghenaden een medeghenoot des G-heloofs aen Iesum Christuin, wenschet allen aendachtigen Lesers ende liefhebbers der waerheyt, vrede, barmherticheyt, ende een Gheestelijck gesicht in des HEEren Woort, van Godt den Yader: Door Iesum Christum in der cracht ende verlichtinghe des heylighen Gheests, Amen. Ick can mijnen geliefden Broederen, ende allen Godtvruchtighen niet verberghen, dat my tot handen comen is, een Boecxken van Sebastiano Franck, over etlijcke laren gheschreven, ende tselve Boecxken is my van sommighe Outsten ende Broederen uyt sulcke oorsake, ende meyninghe toe gheschickt, dat ick daer teghen, door Gods ghenade, een weynich schrijven soude, ende om den simpelen ende eenvoudighen wille daer op antwoorden. Derbalven hoe wel ick tot suicken arbeyt mijner swackheyt, ende veler occupatien halven, niet wel gheschickt ben, Daer be-//neven in anderen [E vij mijnen schriften, ende besonder in der Apollogia '), ofte verantwoordinghe (mijnes bedunckens) claer verantwoordet, ende de oorsaken aenghetoghen hebbe, waerom datmen van allen valschen Gods dienst, ende huychelschen wesen sich afscheyden moet, ende alleen onderhouden soo wat2) de Heere bevolen heeft, Ghelijck wel3) tot verclaringhe ende bevestinge sulckes alles, ende tot aenwijsinghe aller goethertighen, die soecken recht na te dencken, so begeer ick wel uyt aenghevinge mijns herts lieve ende uytvercorne vrienden, als boven verhaelt is, uyt dit boecxken cortelijck te antwoorden, so veel my Godt daer toe ghenade verleent. AMEN.// 1) Zie hierboven, blz. 15. 2) Soo wat, d.i. datgene dat. 3) Ghelijck wel, d. evenwel. [Eviij'.] Een verantwoordinge op twee Sendtbrieven Sebastiani Franck, door D. P. IN den eersten, soo heeft de Drucker een Vooiitde op dat boecxken ghemaeckt, ende verhaelt daer in, hoe dat in dese ghevaerlijcke periculoose tijden, die gaven des heyligen Gheesta, Esaie. 11. Esaie. 11. (Te weten, wijsheyt, verstant, raedt, sterckheyt, const ofte wetenheyt, ende die vreese des Heeren) eenen yeghelijcken Christen van nooden zijn, die verscheyden ende inenigherleye opiniones ende meyninghen in der Leere ende Religioen te onderscheyden 1). Dat selve bekenne ick met den Drucker, doch met sulcken bescheyt, dat Esaias eyghentlijck van Iesu Christo den eenighen gheboren Soon Gods, ghesproken heeft, dan 2) zijne woorEsaie. 11.1. den die luyden alsoo: Daer sal een roede opgaen van den stamme Iesse, ende een spruyte uyt zijner wortel sal vrucht voortbrenghen, [Eviij".] Op den welcken rusten // sal den Gheest des Heeren, den Gheest der wijsheyt ende des verstants, den Gheest des raedts ende der sterckheyt, den Gheest der kennissen ende der vreesen des Heeren, die sal hem doen rijcken in de vreese des Heeren, op dat hy niet 2. TheHs. 2. en oordeele nae den ghesichte der ooghen, noch en straffe nae dat 8. ghene dat die ooren hooren: Maer hy en sal met gherechticheyt oordeelen die onnoosele, ende met gherechticheyt straffen die armen in den Lande, Ende hy sal met den staf zijns mondts dat Aertrijck slaen, ende metten adem zijner lippen de Godtloose dooden. Dat dese Prophecije gheheel op Christum luydt, daer aen can niemant twijfelen, die van Godt gheleert is, Niet des te weynigher moeten die Christen oock den selven Geest des Heeren hebben, dan dewijle alle gaven des heyligen Geests volcomelijck op Iesum matt. 3.16. Christum rusten, welcke oock daer met afghebeelt is, dat die heylighe Gheest in lijflijcker ghestalt der Duyven op hem ghecomen ende ghebleven is, ende de vreuchdenrijcke olie over dat hooft des 1) Eyn Brie ff van Sebastiaen Franck van Weirdt tho Johan Campaen, Der Drucker weynscht den Oodfruchtigen Lener genade vnd vrede, quat. A, bl. i 2) Dan, d. i. immers. gheestelijcken Aarons onses eenigben hoogen Priesters van Godt den Yader soo rijckelijck uyt ghestort is, dat hy ghevloten is op zijnen baert ende // cleederen, so is daer wt lichtelijck te verstaen, Fjr. dat die Gheest des Heeren, die op Iesum Christum sonder mate ende volcomelijck in aller Godlijckheyt gantsch rustet, die selve comt oock op alle zijne Christen, ende nae dier maten, eerst op zijne Dienaers, door welcke hy spreeckt, ende zijn woordt is in haren mont, doch daer na volghen alle zijne lidtmaten, die den hooft aenhanghen, dan den selvighen deelet die heylighe Gheest zijne gaven uyt na zijnen wille. Maer die gaven des heylighen Gheests, daer van Esaias spreect: zijn boven ghemelt, daer van begheere ick allen Godtvreesenden door Gods ghenade een cleyne aenwijsinghe te doen. Die eerste gave is wijsheyt uyt Gods vreese gecomen, die onder- Eccles. I. schcyt dat goet vant quaet, dat soete vnnt suere, dat licht van der Prov. 1. duysternis, Ia die selve leert Iesum Christum recht erkennen ende Coloss. 2. te begrijpen, dat in hem verborghen ligghen alle schatten der wijsheyt, ende de erkentenisse Gods, dat in hem woont de gheheele Godtheyt, lichamelijck, ofte wesentlijck, dat wy van zijne volheyt ontfanghen ghenade ende waerheyt, daer door wy dat eeuwighe Ioan. 1. Licht, ende Godt selver erkennen, ende daerom alle weereltlijcke, // ende menschelijcke wijsheyt, Philosophi') vernuft2) ende goet- Fj\ duncken enwech setten3), ende voor geckheyt achten, teghen 4) die l.Cor. 1. Godtlijcke wijsheyt, die ons leert Iesum Christum den eengeboren Soon des Vaders alsoo erkennen, dat hy ons van Godt gheworden l.Cor. 1. is tot wijsheyt (dat is, dat wy Godt zijne cracht ende waerheyt erkennen, welcke erkentenisse is volcomene wijsheyt) tot gerechticheyt (dat is, dat wy door den gheloove aen zijnen naem ghe- Rom. 3. rechtveerdicht worden) tot verlossinge (dat is, dat wy door hem verlost ende gevrijet zjjn van zonde, Helle, Duyvel, ende eeuwighe doot) ende tot heylichmakinghe, dat is, dat hy ons ghewasschen Luce. 2. heeft door dat Waterbadt int woordt, ende heeft ons gheheylicht Ephes. 5. door zijnen Gheest: dat is die rechte wijsheyt, die Godt door Iesum Christum in den heylighen Gheest allen waren Christen toedient. Die andere gave des heyligen Gheests is, verstant, uyt die vreese ende wijsheyt Gods hercomen, datmen op des Heeren woort acht heeft, ende die indruekinge oft inbeeldinghe des Godtlijcken willens door den H. Gheest neerstich waerneemt, op dat gheen erdom noch 2. Cor. 11. bedroch neven de waerheyt inbreke. Dan de Satan ean // hem F ij "• 1) „Philosophi", schrgfwjjze voor „philosophie". 2) Vernuft, d.i. rede. 3) Enwech setten, d. i. ter tgde stellen. 4) Teghen, d.i. tegenover, in vergelijking van. veranderen in een Enghel des lichts, ende zijne Dienaers hebben oock die const ende meesterschap van hem gheleert, dat sy in gheMatt. 7. stalte der Apostolischer Sendtboden comen, ende die wolf met schaeps cleederen hem bedeckt, op dat hy des te beter ende beApocal. 3. hendigher, zijnen boosen rijtenden *) aert, aen de onnoosele schapen ende Lammer Iesu Chriati mach bewijsen ende uytrichten. Daeiom is allen Christenen van nooden, dat sy in Gods woordt verstandich zijn, die listen des Satans bekennen, den sin Iesu Christi weten, ende hare verstant alle tijdt onder den sin ende ghehoorsaemheyt des Heeren, in aller gelatenheyt ghevanghen gheven, so blijven sy — onbedroghen. Van dese beyde gaven des Heylighen Gheests, schrijft oock die Coloss. 1. Apostel Paulus tot den Colossensen, op die wijse ende meyninghe, dat hy sonder ophouden tot Godt voor haer ghebeden heeft, op dat sy vervult mochten worden met alderley gheestelijcke wijsheyt ende verstandt, daer uyt wel claerlijck afghebeeldet is, dat wijsheyt ende verstant by den anderen behooren, hoe wel sy een weynich Eccles. 18. verscheyden zijn, want wijsheyt is Godt recht erkennen ende van F ij', herten vreesen, // maer die vreese des Heeren, seyt Iesus Syrach, maket, datmen wijslijck doet in allen saken, ende Gods ghebodt leert cloeckelijck wandelen in allen handel. Arghelisticheyt is gheen wijsheyt, ende der Godtloosen ijdelheyt en is gbeene cloeckheyt, dan het is een boosheyt ende Afgoderije, ende ij dele dwaesheyt, ende gheen wijsheyt, verstandt2) datmen die van Godt ontfangene Matt. 25 wijsheyt recht aenlegghe, ende met des Heeren pondt te wercke ende te gewin stelle, daer over datmen een verstandich ende trouwe knecht van den Heere ghenoemt wort. Hierenteghen weereltlijcke wijsheyt ende verstandt is onwetenheyt ofte sotheyt, stoutheyt, ende verachtinghe tegben Gods woordt, van sulcken wijsen ende verstandighen spreeckt Christus in zijner matt. 11.25 dancksegginghe, daer met hy zijnen Vader den Heere des Hemels ende der Aerden dancksegt, dat hy die verborgentheden des gelooves, ende die waerheyt des Euangeliums den wijsen ende verstandighen verborghen, ende nae zijnen Godtlijcken wille ende welghevallen den cleynen ende simpelen geopenbaert heeft, dan die zijn door Gods ghenade daer toe bequaem te leeren wijsheyt ende tucht, Fivj". ver-//8tant, cloeckheyt, gherechticheyt, recht ende slecht, ghelijck Prov. 4. Salomon in die Voorrede zijner spreuck 3) seyt, die laten haer oock raden (verstaet met Gods woort) dat sy vernemen die spreucken 1) Rijtenden, d.i. verscheurenden. 2) Gheen wijsheyt, verstandt, d. i. geen wijsheid in dier voege. 3) Met „spreuck" is het Spreukenboek bedoeld. ende hare uytlegginghe, die leere der wïjsen ende hare teghendeel. Daerom so volghet daer op die derde gave des heylighen Gheests, ende is raetsaem, te weten, dat die wijsen ende verstandighen vernuftich ende voorsichtich zijn, in alle saken, voornementlijcken met Godt raet vraghen, ende buyten zijnen Godtlijcken raet niet doen, hier van hebben wy vele schoone Figueren ende Exempelen int Oude Testament, hoe die Godtvruchtige Vaders, wanneer sy yet bysonders aenvanghen, ende doen wouden, soo hebben sy eerst den Exod. 37. Heere raet ghevraecht, daer toe was oock der ghenaden stoel van Godt verordineert, ende iu dat Alderheylichste gheset, dat Godt daer selver spreken ende antwoorden soude. So is nu Iesus Christus onser ghenaden stoel van den Vader ons daer ghestelt in dat Alder- Colos'8 3 heylichste, dat is, in der tijt der ghenaden, Ia in den Hemel selver i. petr. 3. ter rechter handt der Maiesteyt Gods, die door hem tot ons ghe- Esaie. 9. sproken heeft, ende hem eenen Naem // gegeven, die heet wonder- Fiij'. baer, raedt, ofte raedtghever, stercke Godt, eeuwighe Vader, Vorst des vredes. Dat nu de Naem des Soons ons van den Vader gheghe- Prov.8. ven, oock raet ofte raetghever ') is, beduydet, dat die wijsheyt met Godt in der scheppinghe aller creatueren ende verordeninghe aller dinghen gheraetslaeclit, ende Godt door zijn wijsheyt alles wel ghemaeckt ende gheordineert heeft, daerom is ymmers billijc ende recht, dat alle die Godt vreesen, ende die gerechticheyt ende waerheyt lief hebben, dat sy haer met dese wijsheyt oock beraden, ende dat sy niet aennemen, dan dat dese wijsheyt (welc is Iesus Christus) gheleert ende bevolen heeft, dan in hem is alles besloten, ende dat is des Vaders welghevallen, dat in hem alle volheyt woonen, ende dat niemandt tot Godt comen soude, dan door hem, wie dat recht bedenckt, die heeft sich met Godt in Iesu Christo door inghevinghe des heylighen Gheests wel beraden ende bedacht, wie anders doet, dien salt gaen, gelijck als de wijsheyt spreeckt, den ghenen diese verachten alsoo dreyghet2), te weten, wanneer over haer comt als een storm, datse vreesen, ende haer verderven als een onghestuyr water invallen sal, wanneer haer angst // ende noot aencomt, dan Fiiij'. sullen sy (spreeckt de wijsheyt) my aenroepen, maer ic en salse niet verhooren, sy sullen my vroech soecken ende niet vinden, dan sy hebben die leere gehaet, ende des Heeren vreese heeft by haer niet gegolden, zijnen raedt hebben sy niet willen aennemen, ende zijn straffe hebben sy veracht, daerom sullen sy oock eten van den vruchten haers wesens, ende harer eygener raedtslaghen satt werden. Hier uyt is lichtelijck te verstaen, hoe dat het den verachter der 1) Naar Jez. IX. „ 2) Met hot „alsoo" gaat de schryver over tot de aanhaling : „wanneer over haer , enz. wijsheyt qualijck gaen sal, ende hoe sy totter eeuwigher schande comen, hoe wel sy wijs zijn in hare eyghen ooghen, ende by haer selfs verstandich, daer en leyt niet aen, soo zijnse doch, ende besonder alle die, die de waerheyt eenmael bekent ende aengenomen hebben, by de dwase ende onwijse Iofferen (die Lampen sonder Olie hebben) te ghelijcken, die daer meynen souden in te gaen, verstaet door de deure der genaden, soo sal haer die voorghesloten zijn, daerom dat sy de ghenade des Heeren versuymt, ofie vergheefs ontfanghen hebben. Die vierde gave des heylighen Gheests is, stercheyt, dat is, datFiiij'. men met die cracht Gods ghesterckt worde aen den inwen-//dighen Mensche, van welcker sterckheyt die heylige Schrift aen vele plaetsen verhaelt, ende betuyghet beyde in de Figuere, ende ware wesen. In de Figuer ist menigherley afghemaelt, bysonder in den voorExod. 16. beelde der kinderen Israels, ende des Propheten Helie, Dan gheljjck ') als die kinderen van Israël door dat Figuerlijck Hemels broodt zijn ghespijst gheworden veel laren in der Woestijne, ende daer voor ghestercket om in dat beloofde Lant te comen, Ende de 3. Reg. 19. Propheet Helias in cracht der spijse (van den Enghel hem toeghebracht) wandelde door die "Woestijne veertich daghen ende nachten, Ioan. 6. tot dat hy quam tot den berch Gods Horeb, Alsoo worden ooc die rechte Israeliten door dat leuendighe Hemels broodt, ende door dat ghebacken broot, dat die Enghel des Heeren by dat hooft Helie ghelecht had, ende door die waterkruycke, dat is, door dat Euangelium Iesu Christi (dat eens cleynen aensiens, Ia by den eyghensinnighen ende hoochwijsen deser weerelt veracht is) ende door de cracht des heylighen Gheests ghesterckt om in te comen Hebr. 4. in die beloofde salighe ruste des Rij eken Gods. Hier by dient wel aen te mereken die Figuere van de tsestich F vr. stereken, die ront-//om dat Bedde van Salomon stonden, van die Cantic. 3. 7. stereke in Israël, ende yeder hadt zijn sweerdt op zijn sijde, om der vreesen wille in der nacht, welcke beduydet soo veel, dat om de Ghemeynte des Heeren Iesu Christi staen de stereken int gheloove, die aenghetoghen zijn met dat harnas Gods, om de Ghemeynte door de hulpe Gods te bewaren voor allen grouwelen der nacht, dat is, voor alle dwalinghe ende gheesten der duysternisse die heymelijck daerom uyt zijn, om die eenvoudighe te bedrieghen. Ioan. 2. Voorder is noodich hier aen te mereken, ende te bedencken hoe dat drie staten in der gheestelijcke nieuwe gheboorte zijn, te weten, kintsheyt, Ieughet, ende manlij eke Ouderdom, die kintsheyt, beteeckent de Christelijcke eenvoudicheyt, daer van Iesus Christus 1) De „apodosis" volgt met „Alsoo worden", enï. in den Euangelio seyt, ende tot zijnen Discipulen alsoo spreeckt: Voorwaer, voorwaer segghe ick u, ten zy dat ghy u om keert Matt. 18. ende wort ghelijck kinderkens, soo en sult ghy int Rijcke der Hemelen niet comen. Daer met stemt ') dat Paulus tot den Corin- i cor. 14. theren schrijft, Lieve Broeders en zijt gheen kinderen int verstant, 20. maer in der boosheyt. Ende de Apostel Petrus noemt // die Chris- Fv'. ten, die eerste gheboren kinderen Gods, die daer begeerlijck zijn souden nae het verstandighe onghevalschede Melck, dat sy daer door moghen opwassen. Die Ionckheydt beduydet die cracht des ghelooves, hoe de Apostel Iohannes seyt: Ick en hebbe u Ionghelinghen gheschreven, dan ghy zijt sterck, ende dat Woordt Gods blijft in u, ende ghy hebt den boosen overwonnen, dat Manlijcke Ioan. 1. ouderdom, beteeckent die ervarene sinnen, die gheneycht zijn te erkennen, ende te proeven goet ende quaet, daer van die Epistel Pauli tot den Corintheren ende Hebreen vermeit ende betuycht. Soo moeten nu dese drie gradus ofte staten in der Christenheyt, Hebr. 5. ende by eenen yeghelijcken Christen bevonden werden, dat is, Ephes. 5. kindtlijcke eenvoudicheyt tot den boosen 2), cracht der Ionghelinghen int gheloove der waerheyt, ende Manlijcke oude cloeckheyt ende ervaringhe, alles onderscheydentlijck te erkennen, ende te oordeelen. Die vijfste gave des Heylighen Gheestes is, const, ofte erkentenisse, namentlijck, datmen bekenne ende wete, hoe dat alle goede gaven van boven her af//comen, dat is, van den Yader des eeuwighen [Fvjr.] Lichts, door Iesum Christum in den Heylighen Gheest, Ende der- Iacob. 1. hal ven in hare eersten oorspronck: Iae tot die Fonteynen aller goeden, dat is, tot den eeuwighen ende eenighen Godt wederghe- Ierem. 2.17 bracht, ende hem alleen toegheeyghent moeten worden, dat is soo veel geseyt ende ghemeynt, die const des gheests staet daer inne, datmen Godt alleen de eere gheve, ende geen Creatuere haer yets wat aenneemt buyten Godt, ende dat woordt zijner ghenaden, maer datmen alle tijdt met den Propheet seyt: Niet ons Heere, niet ons, maer uwen Name gheeft die eere, Oock is dat die rechte const Psalm, 115. des heylighen Gheests, datmen Godt in zjjner eeuwigher wijsheyt ende ordeninghe door oppositum ofte teghendeel, dat is, door teghensettinghe erkennet, te weten, so men goet teghen dat quaet, den Gheest teghen dat vleesch, de gerechticheyt tegen die ongherech- 2. Cor. 6. ticheyt, dat Licht tegen die duysternisse, dat gheloove tegen dat ongheloove, Christum teghen Belial, ende den Tempel Gods teghen die Afgoden settet, alles wel onderscheydet, ende dat is van nooden insonderheyt in dese vaerlijcke a) periculoose tijden, dewijle nu 1) Versta : daarmede stemt overeen (damit stimmt). 2) Tot den boosen, d. in het kwade. 3) Vaerlijcke, d.i. gevaarlijke. [Ft)/".] soo II veel dwalende gheesten op die baen zijn, die alles onder een anderen werpen ende vermenghen, sonder verstant ende onderscheyt, daerom soo can een Christen niet beter doen, dan dat hyt alle op dat gout ghewichte der Heyligher Schrift legghe, ende proeve wat recht oft onrecht, der waerheyt ghelijckformich oft teghen is, soo blijft hy in zijne eenvoudicheyt onverandert. Die seste gave des heylighen Geests, is die vreese des Heeren, Eccles. 2. van welcke de heylighe Schrift veel betuyeht, Insonderheyt so schrijft Ecclesiasticus in zijnen Boeck veel daer van, ende dat alle mach in een corte summa alsoo vervatet worden. De vreese des Heeren ist beghin der wijsheyt, ende is in den gront des herten alleen by den gherechtighen ende gheloovighcn. Die vreese des Heeren is die rechte Gods dienst, sy bewaert ende maeckt dat herte vroom ende vrolijck, gherjft vreuchde ende den zeghen eewichlijck. Godt vreesen is de wijsheyt die daer rijcke maeckt, ende brenghet alles goets met hem, sy vervult dat gantsche huys met hare gaven, ende alle cameren met haren schatten. Die vreese des Heeren is [Fvy''.] een croone der wijsheyt, ende gheeft rjjcke-//lijck vrede ende salicheyt, dese wijsheyt maeckt rechte cloecke lieden, Den Heere te vreesen is die rechte wortel der wijsheyt, ende haer tacken groeyen ofte bloeyen eeuwichlijc, die vreese des Heeren drijft de zonde uyt, maer wie sonder die vreese is, die behaghet Godt niet. Rom. 22. Maer dat is nu de rechte vreese des Heeren, een ernstich navraghen, naedencken ende trachten nae den goeden, heylighen ende volcomen wille Gods, ende dat de Mensche hem selfs neerstich waerneemt in allen zijnen ghedachten, Woorden ende wercken, op dat hy zijnen Godt behaghe, want de vreese des Heeren aert ende eyghenschap ') is dat quaet te mijden, ende den goeden naecomen, sulcke vreese des Heeren brenghet de reyne ende loutere pure erkentenisse des eenighen ende eeuwighen Alraaehtighen Gods, ende zijnes Godtlijcken wesens, dat is, datmen Godt den Vader ende zijnen eenighen gheboren Soon Iesum Christuin onsen Heere ende zjjnen heylighen Gheest in den namen, crachten, ampten, ende werckinghen recht erkennet, ende uyt sulcke erkentenisse comt dat ghelooue, te weten, dat houdtsalicb, lieffelijck ende vast [F vij'.] betrouwen op Godt ende op zijn woort, // een ghewisse begrijpingho Hebr. 11. der Hemelscher ende onsichtbare dinghen, door welcken gheloove Galat. 3. Wy Gods kinderen na hem ghebeeldet 2) door Iesum Christum in Ephes. 4. ^en heylighen Gheest ende der Godtlijcker natueren deelachtich 1) „De vreese des Heeren aert ende eyghenschap" wordt verstaanbaar door omzetting: „de aerl ende eyghenschap der vreesen des Heeren". 2) „Ghebeeldet" is waarschgnlgk de vertaling van „gebildet". werden, ende wanneer wy dan also met Godt vereenicht zijn so Deut. 6. moeten wy hem als dat hoochste goet lief hebben, in ghewisser j j' toeversicht ende levendighe hope, dat Godt een verghelder is alle den ghenen, die hem in der waerheyt soecken. Daerom is die vreese des Heeren wel te recht eenen aenvanck Pi'ov. 1. der wijsheydt ende leert den Menschen haer selven verloochenen, - a tmet kindtlijcker reverentie, eerbiedinghe ende gehoorsaemheyt, Godt dienen in heylicheyt ende gherechticheyt, die voor hem aenghenaem Luce. 1. is, ende in aller ghelatenheyt zijn gantsche hope op den levendighen • etr Godt setten, ende met lijdtsaemheyt verwachten wat Godt wil doen eude wercken. Ghelijck Abraham heeft ghedaen, doen hy zijnen Soon den Heere gheofFert uyt de vreese Gods door zijnen gheloove ^enes. 22. in onghetwijffelder hope, dat hy om de belofte Gods wille hem wederom soude ontfanghen'), daerom is hy hem oock van Godt tot eenen voor-//beelde der verrijsenisse weder ghegheven, met sulcke L v,\) *J ghetuychenisse, dat hy ghewisselijck den Heere vreesde, dewijle hy zijnen eenighen Sone niet ghespaert en heeft om des Heeren wille. Wt desen allen ist nu lichtelljck te mercken, hoe veel goets die vreese des Heeren werckt. Welcker Mensche nu dese voorgenoemde gaven des heylighen or> 12. Gheests heeft, die is allentbalven gheestelijck ghesint, ende can daerom met Gods woort ende Gheest alles oordeelen, alsoo dat de oude cromme Slanghe, hoe listich datse is, hem niet bedrieghen noch afweynden en can, van de eenvoudicheyt die daer is in Christo Iesu, dan waer het alsoo toegaet, daer is het Woordt Gods met zijnen vingher in die tafel des herten gheschreven, ende met den heylighen Gheest daer in ghedruckt, daer is dat licht ontsteken, Matt. 5. ende op den candelaer geset, ende voor zijne claerbeyt moeten de Matt. 13. 3 duysternissen wijeken, dat Mostaertkorentken is daer in den gaerde ofte hof gheset, ende also opgewassen, dat oock de voghelen des Hemels onder op zijne tacken nestelen, ende seker woonen, daer is de costelijcke Peerle ghekoft met verlies ende verlatinghe aller tijdelijcker dingen, so canse ooc daerom niet we-//der over ghe- L "ö •] gheven werden, daer is de costelijcke schat in den acker verborghen, Matt.^. ^ onder dat zaet Gods, dat den wedergheboren Menschen voor allen ^ pe^r ^ quaet bewaert, In summa, daer is de Mensche met Godt vereenicht, 23. van Godt gheleert, tot Iesum Christum comen J) als tot den eenigben 1. Petr. 2. Herder ende Bisschop onser sielen, diens stem hy wel kent, ende 10van der vreemdelinghen stem, Ia vant huylen des wolfs can onderscheyden, lek meyne die valsche Scribenten, Leeraers ende Dichters, 1) Abraham heeft gehoopt, dat hg ignen zoon wederontvangen iou. 2) Comen, d. i. gekomen. sy heeten hoe sy heeten, die met hoochprachtighe verbloemde woorden hare saken opsmucken, ende met donckeren woorden verdraeyen, daerom so can noch Sebastianus Franck, noch eenighe andere spitsvindighe Gheesten eenen rechten Christen lichtelijcken vervoeren '), dan zijn vertrouwen staet op Godt, hy sittet onder den scherm des Alderhoochsten, ende rustet onder die schatten des Psalm. 91. Almachtighen, die waerheyt is zijn schilt, alsoo dat hem niet en grouwelt voor die vreese der nacht, voor die pijlen die des daeghs vlieghen, noch voor die pestilentie, die int doncker sluypt, oock niet voor den schaden die by den helderen claren dach verderft, 1 '• ofte voor den Duyvel, dat is, voor // den eyghenen uytvercorenen Gheestelijckheyt2), ende aenghenomener ghestalt der heylicheyt, die uytwendich schoon schijnt, ende is doch voor Godt een grouwel. Soo veel heb ickin Christelijcke welmeyninghe deneenvoudighen ende goethertighen Leser van die Voorrede des Boecxkens willen aenwijsen, tot inleydinghe om dat naevolghende des te beter te verstaen, daer toe gheve Godt zjjne ghenade, Amen. // 1) „Vervoeren", is waarschgnlylt de vertaling van „verführen" (verleiden). 2) Versta : voor den hoogmoed dergenen die zich by uitnemendheid spiritueel achten. — Dat het woord „spiritualitas" reeds lang in den bedoelden lin werd gebezigd, blijkt uit de uittreksels van Stephanus de Borbone, De septem donis spiritus sancti, bij C. du Plessis d'Argentré, Colleelio judiciorum, Lut. Par. 1724, Tom. I, p. 89, col. 1. Antwoort op de twee brieven Sebastiani Franck. MAer eer ick aenvanghe op dese Boecxkens te Antwoorden, soo ist (na mijn verstant) seer van nooden datmen eenen rechten proefsteen heeft om alles te proeven, een rechtsnoer l.Gor. 1. daer nae alles te meten, Ia eenen goeden gront legghen, daer op alles wel ghebouwet, ende ghegrondeert mach worden. Maer de eenighe proefsteen ende dat eenich rechtsnoer is Gods woort, ende Cor. 3. de eenighe gront is Iesus Christus, daer om is voor eenen mensche, die zijn salicheyt soeckt ende lief heeft niet beters noch sekers, dan te bekennen ende te ghelooven uyt Gods woort, dat door Ioan. 1. Iesum Christum die heylsame ghenade, die bestendighe onwanckel- "• bare waerheyt, een rechtschapen ende volcomen wesen opgheganghen ende hercomen is, ende dat gheene weghes ') eenighe veranderinghe g daer in gheschien mach, dan zijn woort2), zijn gheest ende leven. joan> 15 Ende Godt de Hemelsche Yader heeft daer door zijne innerlijcke Actor. 20. wille ende gantschen raedt ons gheopenbaert, ende het en sal // Galat. 1. in eeuwicheyt noch door Enghel, noch door Menschen yet wat @ V ■ anders (dat die Leere Iesu Christi teghen ofte niet ghelijckformich is) voorghebracht moghen worden, ofte het sal vervloeckt zijn, als Paulus uytdruckelijcken seyt, daerbeneven oock, so can gheen misbruyc des Heeren ordeninge gantschelijck hen wech nemen 3), ende doen ophouden, want Hemel ende Aerde (seyt de Heere selve int Euangelio) sullen vergaen, maer mijn woort en sal niet vergaen. Daerom ist onrecht ende valsch, dat Sebastianus Franck voorgheeft, te weten, Na dien de eerste ende Apostolische Kercke vervallen is, ende die Antechrist alles verdorven ende in een misbruyc verkeert heeft, soo sullen nu alle ordeninghen des Heeren (die Sebastianus Franc ceremonien ofte Sacramenten noemti), ophouden, ende zijn niet te achten. Daer op antwoorde ic in Christelijcke 1) „Gheene weghes" is waarschynlyk de vertaling van het Duitsche „keineswegs". 2) Versta: immers het is Zyn woord. 3) Hen wech nemen, d.ter zijde stellen (hinwegnehmen). 4) Hier behoorde een haakje te staan. eenvoudicheyt, Dat ick sulcke stoute Lasterwoordt Sebastiam Franck met recht veel weynigher achte, dan hy met onrecht, Iae door opgbeblasen eyghen wijsheyt, de ordeninghen des Heeren lesu Matt.5.18 Christi verwerpt ende verachtet, ende met des Heeren eüde hy van aenbegin geweest is, ende alles door hem bestaet, dat hy een Salichmaker zijn lichaems, ende een Ioan. 1. volbrengher onser salicheyt is, daer mede hy te kennen gheeft, 1iP?r' }• dat noch Enghelen, noch Menschen, noch eenighe Creat-iere yet Hebr. 1. wat zijn ende vermoghen teghen den Sone Gods, des Almachtighen Vaders Woordt, Wijsheyt ende Cracht: want alles is door den Sone gheschapen, hy is het beginsol, als boven verhaelt is, hy regeert ende bewaert alles met zijn crachtighe woort, daerom en is gheen wijsheyt, noch waerheyt, noch gherechticheyt, noch hulpe, noch G v . troost tot der salicheyt, buyten hem te soecken, // veel weynigher ') te vinden. Ioan. 16. Dese Iesus Christus seyt oock selver, dat hy de wech, de waerheyt, ende dat leven is, ende dat niemant tot den Vader comt, dan alleen door hem, daer uyt dan volcht, dat niemandt tot Godt mach comen, noch salich worden, hy moet den Heere Iesum Christum aennemen, in hem gelooven, ende zijne voetstappen naevolgen, want hy is de wech met zijnen heylighen leven ende voorbeelde, ons aenwijsende, dat wy zijn naevolghers zijn souden *). Die waerheydt is hy met zijner heylsamer leere, die hy ons uyten Hemel van Ioan. 17. zijnen Vader ghebracht heeft. Dat leven is hy met *ijne ghenade, E°hes' l' m6t Z*?ne verdien8ten' Iae met zlJnea onschuldighen doot (dat ons Ioan. l' ^even '8) ende met zijnen dierbaren bloede, daer door wy verghevinge der zonden hebben vercreghen. Ende daer met ist ghenoech bewesen ende betuyclit, dat Sebastianus Franck als een onbedachter ende sinnelooser mensche de teeckenen ende Sacramenten des Heeren Poppen werck ende kinderspel noemet, ende boven dien so schrijft hy, dat nae dien die uytwendighe diensten ende Sacramenten (door den Antichrist diet al verderft) O v . nae den Apostelen niet // gantsch opghehouden hebben, dan mis- 1) Veel weynigher, d. i. veel minder (viel weniger). 2) Souden, d. i. moesten (sollten). bruyckt ende verontreynicht zijn, so heeft Godt door den Gheest in der waerheyt met zijner Gheestelijcker Kercken aengevanghen alles te richten, welcke de voorgaende, ende van den Heere inghesette teeckenen alleen beduydet hebben, Ende heeft den uytwendighen Duyvel toeghelaten met den uytwendighen ende misbruyckten Sacramenten zijnen wille te doen 1). Antwoort. Hoe heeft oyt eenighe Godtvruchtighe Mensche, die van Godt gheleert is, ende de salvinghe van hem ontfanghen heeft, soo schempelijck ende lasterlijck van den heylighen gheboden ende insettinghe des Heeren ghesproken ende gheschreven, als dese Sebastianus Franck alhier doet, oft hoe heeft Godt oyt den uytwendighen Duyvel toeghelaten, met den uytwendighen ende misbruyckten Sacramenten zijn moetwille te volbrengen, oft hoe heeft Godt oyt verwillicht, dat naedemael zijn ordeninghe door den Anti- ^ ^ g christ verontreynicht ende mis bruyckt zijn, dat daerom een Christen (jaiat 5 sulcken onreynen misbruyck soude moghen handthaven, ofte daer Apocal. 11.8. met ghemeynschap hebben, wat seyt // de schrift van den Afgodi- [G vj \] schen ende hinckenden, die daer huychelen om des buycx wille, sal haer deel niet zijn in den vyerighen Poel, die van Yyer ende Solpher brandt? welcker is de tweede doot, ende nu weet ick gewisselijck dat ick over veel laren eenen brief van Sebastiano Franc (aen eenen zijnen besonderen ende specialen Yriendt gheschreven) ghesien ende gelesen, wel verstaen heb, in welcken hy de kinderdoop ende alle huychelije met de weerelt vry stelt, ende dat altemael uyt vreese der Menschen, dat is, om met de weerelt vrede te houden, soo het doch onmoghelijck is, beyde ghelijck Godt ende den Menschen te ghevallen2), den vrede Iesu Christi ende die weerelt te behouden, als Christus selve tot zijn Discipulen seyt: Mijne vrede gheve ick u, mijne vrede late ick u, niet ghelijck als Matt. 12. de weerelt gheve ick u dien. Ende op een ander plaetse seyt Ioan. 12. hy tot zijn Discipulen: In my hebt ghy vrede, in de weerelt hebt ghy ancxt, ende de Apostel Iacobus betuyghet met uytghedruckte Iacob. 4. 4. woorden, dat de vriendtschap des weerelts een vyandtscbap Gods is, ende wie der weerelt vriendt wil zijn, die moet Gods vyandt worden. Maer dit is gheheel teghen dat ghe-//voelen des smekelijcken3) [6? vj".] Sebastiani Franc, die den lieden peuluwen onder hare hoofden, eccl. 13. 18 1) Eyn Brieft van Sebastiaen Franck tho Johan Catnpaen, quat. A, bl. vij », viij r. De aanhaling is zoo goed als woordelijk. 2) Ghevallen, d. i. behagen (gefallenV 3) Smekelijck, d.i. vleierig, toegefelijk voor verkeerde neigingen (sehmeichleriseh). X. 32 ende cussenen onder haer armen steken ofte legghen, hy sterckt die handen der boosen, op dat sich niemandt van zijn ongherechIerem. 6. 14. ticheyt bekeere, hy vercondiget den vrede den ghenen, die doch Ezech. 13.10 gheen vrede en hebben, ende seyt hen dat leven toe, die doch niet sullen leven, soo verre sy gheen oprechte boete doen voor hare Ephe8.6. Afgoderije, glijsenerie '), ende ande onvruchtbare wercken der duysternis die sy ghedaen hebben. Hy leert den Menschen eenen wijden ende breeden wech, ende selve is hy de wechbaner ende voorgangher des selven, dat bevalt dat vleesch wel, daerom heeft hy so veel aenhanghers, Lesers ende Leerionghers, die welcke die ooren nae sulcke valsche vryheyt ieucken, ende de weyde nae den vleesch soecken. Maer wat seyt Salomon: Het is eenen wech die de menschen dunckt goet te zijn, maer zijn eynde leydt tot den afgront. Die 2) betuyghen oock beyde Ecclesiasticus ende de Heere Iesus Christus selver, ende wijders seyt Salomon: Het is een aert ofte gheslachte, dat sich laet duncken reyn te zijn, ende is doch van zijner onreynicheyt niet gewas-// [G vij'.] schen, dit zijn die valsche Propheten, van welcken Petrus de 2. Petr. 2. Apostel schrijft, die hoochprachtighe ende opgheblasen woorden 18.19. spreken, daer niet nae en volght, die anderen vryheyt beloven ende selfs knechten der verdervinghe zijn, ende trecken oft locken tot 2. Petr. 2. hen de lichtveerdighen, die eenmael de onsuyverheyt der weerelt 20. ontloopen waren, ende worden wederom in de selve ghevlochten ende verwonnen, alsoo dat het haer nae dat gliemeyn spreeckwoort prov. 16.18 gaet: De hondt eet weder dat hy ghespoghen heeft, ende de Socli syr. 30. 31. die wentelt haer weder int slijck, als sy ghewasschen is. Och hoe veel des (leyder) by onsen tijden wedervaren. Maer nu comt de argeliste Slanghe, ende gheeft voor, om dat wellustich ghemackelijcke leven met verbloemde woorden te bedecken, ende dat cruysvluchtich vleesch te verschoonen, dat Godt de uytwendighe dinghen niet en bederf3), maer richtet nu alles uyt in den gheest ende waerheyt, Doopet ende spijset alles met gheest ende woorde, ende den kinde en is niet ghenomen, dan de Poppe, daer mede nu langhe ghenoech ghespeelt is 4). Antwoort. [(rvij'.] Ick bekenne wel dat Godt een Gheest // is, ende so yemant hem dienen wil, die moet dat in den Gheest ende waerheyt doen. Maer daer op is de vraghe, oft de woorden Iesu Christi niet Gheest 1) Glijsenerie, d.i. veinzerij (Gleisnerei). 2) Lees: Dit. 3) Bederf, d.i. behoeft. 4> Eyn Brieft' van Sebastiaen Franck tho Johari Campatu, quat. 13, bl. ijrenr. ende leven zijn: Is nu dat woort des Heeren Gheest ende waerheyt, soo volcht daer uyt, dat het alles gheestelijck ende waerachtich is, so wat dat woort Iesu Christi leert, ende daer na recht Ioan. 5. gehandelt ende ghedaen wort, dan ') wat van den Gheest hercomt, dat moet ymmers Gheestelijck zijn, ende dat de waerheyt des nieuwen ïestaments voorbrengt, dat is waerachtich ende bestandich. Luce. 12. Item, de voorlooper ende sendtbode Ioannes de dooper, is hy niet van Moeders lichaem aen met den heyligen Geest begaeft ende vervult geweest? Heeft hy niet ghewandelt in den Geest ende cracht Helie? op dat hyt alle te recht brenghen, des Heeren weghen slichten, die herten bekeeren, om dat hy den Heere een aengenaem Actor. 1. 19. volck toebereyden soude? Oock so 2) is hy noch van Godt ghesonden te doopen met water tot boete, ende te leeren den gheloove Matt. 3. aen den Heere Iesum, Iae de Heere Iesus Christus is hy niet selfs van Ioanne ghedoopt, ende zijn Apostelen insghelijcken, welcke de Matt. 28. Heere oock so ernstlijck bevolen heeft, den boetveerdigen ende ge- Mare. 16. loo-/ vigen te doopen, ende de ghedoopten te leeren onderhouden [Gr viijr.] wat hy bevolen heeft ? Is de Heere Iesus Christus doe ter tijt, de Luce. 3. Leeraer, dooper, spijser, ende alles, in, ende by den gheloovighen niet so wel geweest, als hy nu is, oft tot eenigher tijdt zijn mocht? Actor. 8. 19. hebben de Apostelen niet de handen op den geloovighen ende gedoopten geleyt, ende hebben ontfangen den heylighen Gheest ? heeft niet de Apostel Paulus weder bevolen te doopen, de welcke soo van Ioanne ghedoopt waren? ende doch den heylighen Gheest niet bekent3) noch ontfanghen hadden, op dat sy na aenghenomener doope door oplegginghe der banden de gaven des heylighen Gheests ontfanghen mochten, als de Apostel Petrus betuycht, Ende wat Actor. 2. behoeftmen veel woorden, nademael de Heere Iesus Christus selve, in welcken die volheyt des Gheests woont, ende zijne sentboden, ^om g~' welcke die*) eerstlijck den Gheest ontfanghen hebben, ende zijn lacob. 1. met grooter cracht uyt der hoochte aenghetogben, die hebben de Actor. 2. Sacramentlijcke teeckenen des Heeren ontfanghen, ghebruyekt, ende den gheloovighen te gebruyeken bevolen. Daerom so ist een onverdraghelijcker Gods laster, dat Sebastianus Franck // een spotter Gods, ende zijnder ordeninghen, uyt [G viij».] vermetenheyt zijns herten schrijft, dat den kinde niet meer ghenomen en is, dan de Poppe, achtet de eerste Apostolische Kercke als kinders, die met Poppen ghespeelt hebben, maer hy mist hem selver tot Mannelijcker wijsheyt, dapperheyt ende volcomenheyt, 1) Dan, d. i. immers. 2) Oock so, d. i. desalniettemin. 3) Bekent, d.i. erkend, beleden. *) „Die" is overtollig. als ware noch by loanne, noch by Iesu Christo self, noch by zijne Apostelen, noch by de eerste Apostolische Ghemeynte eenich Gheest der waerheyt gheweest, daerom dat sy die uytwendighe teeckenen ghebruyckt hebben. Zijn dan des Heeren teeckenen so niets ende crachteloos, dat noch Gheest ofte "Waerheyt daer by en is, soo verre sy recht met waren gheloove, ende met alles wat daer by behoort, ghebruyckt worden, wat grouwelijcke opgheblasenheyt, vermetenheyt ende blintheyt is dat, wat laet sich stof ende assche duncken? Die gheloovighe ende vrome Abraham vreesde sick ') met den Heere gebedes ende smeeckens wijse te spreken, dewijl liy zijn eygen nieticheyt teghen die alderhoochste Godlijcke Maiesteyt wel bekende, Maer dese Sebastianus Franck is in zijn eyghen ooghe wijs, doch voor Godt ende allen rechtverstandighen onwijs, ende jij r die alle // man straft, maer zijn eyghen ghebreken niet en siet noch kent, die vreest sick niet te wederspreken den Heere Iesu Christo, ende zijn ordeninghe te verwerpen, ofte als kinderspel te achten, O stoute vermetenheyt, Iae onsinnicheyt des herten. Yoorder soo vermeldet dat Boecxken Sebastiani Franck, dat de Ghemeynte des Heeren, terstont nae der Apostelen tijden vervallen is, ende dat daer door den Antechrist alles verdorven heeft, doch sal niemant onderstaen den vervallene Godsdienst wederom aen te richten, hy most dan eenen bysonderen beroep van Godt daer toe hebben, ende dewijl dan niemant (zijns bedenckens) sulcken beroep Matt. 24. heeft, daerom so sal het by den Antechristischen ende Afgodischen 2. Petr. 2. misbruyck der teeckenen blijven, ende de Duyvel mach daer met Ï.Tim. 4. zjjnen wille doen2). Hec ille. Antwoort. Dat die Ghemeynte des Heeren nae der Apostelen tijdt vervallen 2. Tim. 3. }B) bekenne ick wel, dan de heylighe Schrift tuvghet dat aen vele \ Patsen: Maer dat men daerom by den valschen Gods dienst sal Actor. 20. blijven ende die hanthaven, dat is onrecht ende een wortel der H jAfgoderije. Die oorsake is dese, wat Godt bevolen heeft, dat // wil Psalm. 118. hy ghehouden hebben, als geschreven staet, dat Godt de ordeninghe Deut. 4.12 zijner gbeboden vast bevolen heeft, ende datmen den woorde Gods niet toe doen oft afnemen soude. Daer uyt dan volget, dat Godt gheen mis bruyck zijner ordeninghe toelaet, ende dat gheen Christen Prov. 30. eenighe gemeynschap daer met hebben mach, dewijle dat mis bruyck Ephes. 5. den woort ende ghebodt Gods entegen 3) is, dat is van den boosen. Matt. 12. \yje njet me^ my en j8) spreeckt de Heere int Euangelio, die is •I) „Vreesde sick" is de vertaling van het Duitsche „fürchtete sich". 2) Kyn Brieft' van Sebastiaen Franck tho Johan C'anipaen, quat. A, bl. vij viij 3) „Entegen" is de vertaling van liet Duitsche „entgegen". teghen my, ende wie niet by my en blijft, die verstroyt. Item, Niemant en can twee Heeren dienen, hy moest den eenen liefheb- Matt. 15. ben, ende den anderen haten, hy moest den eenen aenhangen, ende den anderen versmaden. Item, te vergheefs dienen ') Godt met de leere ende der Menschen gheboden, Iae tis voor den Heere een Luce. 18. grouwel, want wat by den Menschen hooch gheacht is, dat ia voor Godt een grouwel. Nu zijn ooc der Menschen leere ende gheboden hooch by de weerelt gheacht, dan om harent wille [ ]?) wort dat ghebodt Gods te rugghe gestelt, ghelijck de Heere den Phariseen Matt. 15. voorgehouden heeft: Ergo soo zijn sy oock een grouwel voor Godt. Die Historie van Saul ende meer andere Bybelsche ende // Schriftlijcke Historiën betuyghen sulcx wel claerlijck, daerom is H ijr. niet noodich veel daer van te schrijven. 1. Reg. 15. Volgens3) so veel den Godlijcken beroep belangt, soo is dit op4) Sebastiani Franck voorgheven, mijn eenvoudighe antwoort, dat daer by bekent5) ende waerghenomen worden moet, ofte een Leeraer van Godt ghesonden is, ofte niet, soo 6) hy ordentlijck van zijner Ghemeynte beroepen is, so hy met Ieremia ende Paulo door drijvinghe des heylighen Ghecsts vyerich is in die liefde, ende niet swijghen can, so hy Godes woort recht leert, vrucht daer mede schaft, ende selfs in zijne swackheyt door des Heeren ghenade daer na wandelt. Als ick in mijn Boecxken van der seyndinghe der Predicanten 7) uyt Gods woort met die hulpe Gods des Almachtighen ghenoechsaem bewesen hebbe, daerom wil ick hét daer by blijven laten, dan die verstandighe zijn met die slechte 8) waerheyt wel te vreden, Maer den twistighen, den eyghensinnighen ende verwendighen canmen niet te pas maken 9). Daerom laet ickse varen, ende segghe met den Propheet: wat sterven wil, dat sterve, ende als in die openbaringhe Ioannis gheschreven staot: wie schadet, die schadet// Apocal. 12.10 noch, ende wie vuyl is, die worde noch meer vuyl. H ij Item, Helias wort van Sebastiano Franck etlijcke mael in zijne 1) Het woordje „sy" is weggevallen. 2) Een onleesbaar woord. Waarschijnlijk staat er: soo. 3) Volgens, d. i. vervolgens. 4) In plaats van „dit op" leze men: op dit. 5) Bekent, d.i. erkend. t>) Of een leeraar door God gezonden is, wordt opgemaakt uit de volgende dingen: of hij op ordelijke wijze door zijne gemeente beroepen is, of hymetJeremia en Paulus. enz. 7) In het Enchiridion ; hierboven, blz. 205—248. 8) Slechte, d.i. eenvoudige, 9) „Canmen niet te pas maken" wil zeggen . men kan niets beweren daar zy mede instemmen. Schriften vermeit, als dat hy den vervallene Godsdienst in Israël niet weder opghericht heeft sonder een bysonder bevel Gods. Daer 3. Reg. op gheantwoort wort: Dat Helias niet meer ghedaen en hadde, dan dat hy den afvallighen Israël betuyghet ende aenghewesen heeft dat Godt die Heere is, aenghewesen, te weten, die Godt Abrahams, Isaacx, ende Iacobs, ende datse hem alleen behooren te dienen ghelijck als hy bevolen heeft, nu waer ') het in den tijden Ilelie met uytwendighen offerhanden te doen, die tot eener Figueren des waerachtighen wesens van Godt ingheset zijn, den selvighen Gods dienst richtet Helias wederom op, ende gheenen anderen, ende betuyghet alsoo Israël dat de Godt Abrahams, Isaacx [ende Iacobs] 2) die eenich, waerachtich, levendighe Godt ende Heere is, ende dat Baal een Afgodt is, Alle zijne Propheten, ende Priesters valsch zijn. Alle die nu den Exempel ende voorbeeldt Helie uyt Godtlijcken Hiijr. ijver ende beroep naevolgen, soecken de eere Gods // ende die salicheyt der sielen. "Wie can yemandts 3) met eenigher schriftelijcker bescheydenheyt4) ende waerheyt die5) anders oordeelen ende houden, dan dat sy van Godt daer toe ghesent, ende van zijnen Gheest daer toe ghedreven zijn? Isset ooc van aenvanck der weerelt ghehoort ofte bevonden in der waerheyt, dat een valsche Matt. 7. Propheet, die van sick selfs gheloopen, recht gheleert ende die eere Gods daer met recht ghesocht heeft P ghelijcket niet de Heere die valsche Propheten by den verscheurende wolven die in schaeps cleederen comen, dat is, onder eenen heylighen schijn, ende soecken loan. 10. doch anders niet dan de schapen te verscheuren. Want een Dief, seyt de Heere (dat is, een valsch Propheet) comt niet dan om te stelen, te worghen, ende te ombrenghen. Somma, dat dat voornemen eens valschen Propheten is ende blijft altijt, dat volck van den levendighen Godt af te brenghen, ende tot6) die Afgoderije toe leyden. Hier teghen so zijn die rechte Propheten ghesint, af te Ierem. 1. breken ende uyt te rijten, alle plantinge die Godt die Vader niet Matt. 15. gheplant en heeft, ende wederom te bouwen, ende te planten alles wat Godt bevolen heeft. Hiij'. Ten lesten, soo wil hy de Ghemeynte // Gods onsichtbaer hebben onder alle volcken, dat is, onder den naem Christen, loden, Hey- 1) Waer, d. i. was. 2) Twee moeilijk leesbare woorden. 3) Wie can yemandts, d. i. hoe kan iemand. 4) „Met eenigher schriftelijcker bescheydenheyt" wil zeggen: met eenig inzicht in de Schrift. 5) Die, nl. die mannen. 6) Het woord is moeilijk leesbaar. den ende Tuercken verstroyt, ende vermaent den Campanum '), ende die in der Eyfel 2), dat sy onder alle volcken eenen yeder die Godt vreest, voor eenen Broeder sullen houden, hoe wel hy oock den name der Doope niet ghehoort, Iae wanneer hy ooc van geen Histori oft schrift van den Heere Iesu Christo wiste. Een yeghelijck die wil, mach die woorden Sebastiani Franck selver lesen, want het verdriet my die te verhalen 3), nademael sy voor my eenen grouwel zijn, ende ick antwoorde met corts daer op also. Die Ghemeynte des Heeren, hoe wel sy in den gheest ende waerheyt ghelegen is, so is die nochtans oock sichtbaer, als ic ooc in dat Boecxken van der seyndinghe der Predicanten bekent hebbe, ende noch bekenne, de oorsaken zijn dese, als navolght. Ten eersten, Eccles. 1. soo bewijst die naein der Geweynte, dat sy niet alleen onsichtbaer, Tim. 3. maer oock sichtbaer is, want sy [ ]4) ecclesia, dat is, een vergadcringhe, ofte versamelinghe, ende die tot der versamelinghe spreeckt, die heet Ecclesiastes, daerom is oock Salomon Ecclesiastes genoemt, dewijle hy tot der vergaderinge oft gemeyn-//te Israels H «y "• ghesproken heeft. Nu ist doch gewis ende onwedersprekelijck, dat ghelijck als Salomon die Prediker sichtbaer gheweest is, also is de Ghemeynte oock sichtbaer geweest, tot welcker hy ghesproken heeft. Ten anderen, soo heeft Christus Iesus selfs zijne Apostelen loan. 15.17 ende longheren vercoren, ende als een Gemeynte vergadert, ende hy is ymmers niet onsichtbaer te Ierusalem ende in Iudea gheweest. Ten derden, soo hebben de Apostelen nae des Heeren bevel uyt allen volcken door die Predicatie des Euangeliums int geloove Matt. 28 der waerheyt, ende door die rechte Christelijcke Doope, cracht ^arc- leende eenicheyt des heylighen Geests een Ghemeynte vergadert, die en is niet onsichtbaer gheweest, want sy en hebben hare brieven niet in genere, ofte int ghemeyn, tot allen volckeren ghesonden, noch daer aen gheschreven, maer in specie, ofte naemcundich 5) aen de gheloovighen ende Godtvreesenden, ende hebben de plaetsen bestemt6), ende veel persoonen met namen ghenoemt, hoe ist dan mogheljjck dat het alles onsichtbaer gheweest soude zijn. Voorder so betuygen 7) alles wat voorgeseght is etlijcke Euange- Matt. 13 lische Parabolen, te weten, van de zeghen, ofte netten, die // in H ÜÜ '• de Zee geworpen worden, ende allerley gadinghe van visch daer 1) Eyn Brieff viin Sebastiaen Franck tho Johan Campaen, quat. B, bl. iy 2) Eyn Brief S. Franck an etliekcn in der Eyfelt, quat. B, bl. viij r. 3) Verhalen, rf. herhalen. 4) Een onleesbaar woord. 5) Naemcundich, d.i. met vermelding van hunnen naam. 6) Bestemt, d.i. bepaald. 7) Betuygen, d.i. bevestigen. Matt. 22. inne ghevangen worden. Item, van den Coninck die zijnen Soon een Bruyloft toebereyde, ende zijne knechten uytghesonden, so vele volcx (Iae die goede ende quade) te roepen, op dat zijn huys verMatt. 25. vult werde. Item, van den Edelen die in verre landen reysde, riep zijne knechten, ende heeft haer zijn goet ghegheven, sprekende: Handelt daer met, ofte stellet te werck, tot ter tijdt ick weder come, doch de een knecht was luy oft traghe, end een schalck, Matt. 25. verborch zijns Heeren geit in de Aerde. Item, van de thien Maechden, van welcke vijf wijse, ende vijf onwijse waren. Naedemael nu de Heere Iesus Christus selve dat Hemelrijck, dat is, die Predicatie des Euangeliums, de Ghemeynte, ende de vertroude ghenade Gods by den voorghemelden Parabolen verghelijckt, ofte daer door uytspreeckt ende beduydt, soo volght daer uyt Psalm. 12. onwedersprekelijcken, dat niet alleen die vromen, maer oock die 1. Cor. 5. quaden in der Ghemeynte zijn ende bevonden worden, Maer sy en Matt. 25. sullen daer in niet staende blijven, dan hier op Aerden door Gods Hvr. "Woordt daer van afghescheyden ende uytgesloten worden, // soo veel de Ghemeynte uytrichten can, ende hier naemaels salt in der volcomenheyt gheschieden, wanneer die schapen staen sullen aen die rechter hant, ende die boeken aen de luchter oft slincker hant, ende de Sententie ofte dat oordeel hooren, die verre van een ander verscheyden zijn, Daerom can de Ghemeynte des Heeren niet onsichtbaer zijn, dewijle de boose oft quaden daer van afghescheyden worden, ende de vromen daer inne blijven. Over dit alles ') so heeft die Almachtighe Godt zijnen eenighen Ioan. 3. gheboren Soon Iesum Christum in de Weeielt gesonden, op dat l.Ioan. 3.6 wje aen hem ghelooft, salich worde, ende dat eeuwighe leven hebbe: maer wie in hem niet en ghelooft, die is al gherichtet, ende sal dat leven niet sien, dan die tooren Gods blijft op hem. Men leest2) hier op den Euangelist Ioannem, Iae de gantsche Hebr. 11. Heylighe Schrift des Nieuwen Testaments, welcker alles te ver1 Ioan'3 ^alen te lanck ware, soo salmen bevinden, dat niemandt tot Godt mach comen ende salich worden, dan door Iesum Christum, dat is, door eenen waren gheloove aen zijnen Naem. Daer uyt volght dan, dat het niet dan onsinnicheyt en is, dat Hv'. Sebastianus // Franck voorgheeft ende radet, datmen de Heyden, Turcken, loden, ende oock die gheen History noch schrift van den Heere Iesu Christo weten, voor Broeders bekennen sal, so verre die Godt vreesden: Ia lieve Leser, hoe sal doch yemandt Godt vreesen, dien hy niet en kent, ofte hoe can yemant Godt den 1) Over dit alles, d. i. daarenboven. 2) Versta : men leze. Vader vreesen ende bekennen, die niet geloovet aen Iesum Christum, den welcken de Vader tot eenen Heylant ende versoener heeft? Ioan. 1. Oft hoe sal yemant uyt Godt geboren worden, dan door den ge- 1. Ioan. 5. loove aen Iesum Christum, oft hoe sal yemant onsen Broeder ende gelitmaet in Christo Iesu worden, die uyt Godt niet gheboren Ioan. 2. is, welcke geboorte niet anders gheschien en can, dan als voorghe- melt is, te weten, dat so veel harer dat woordt, ende dat licht Iesum Christum aenghenomen hebben, dien heeft hy macht ghe- 1. Ioan. 5. gheven Gods kinderen te worden, ende andermael: Een yeder die daer gelooft dat Iesus is Christus, ende de Soon Gods, die is uyt Godt gheboren. Wt desen allen is lichtelijc te verstaen, dat die tweede Sendtbrief2) Sebastiani Franck, niet dan lasterschriften en zijn, dewaerheyt ende den gheloove geheel entegen 3), vol dootlijcx vergifts, ende van ve-//len archlistigen ende spitsvindigen Turcken te samen [H vj r.] gevlochten uyt eenen hoochvlieghenden gheest die over alle anderen daer her sweven wil. Entlijck so de Somma ende meyninge alles dat gheseyt is, Ten l.Cor. 1.5 eersten, Soo is dat Euangelium Iesu Christi die rechte waerheyt, ende de eenighe gront, daer op alles ghebouwet ofte ghetimmert worden moet, behalven de waerheyt ende ooc desen gront is niet dat4) voor den Heere bestaen mach. Ten anderen, soo is dat de gheloove ende de rechte erkentenisse Ioan. 17. Gods ende Iesu Christi, datmen zijne gheboden onderhoude, ende I°anwandele als hy ghewandelt heeft, ende datmen in zijne leere blijft, ' oan' want wie overtreet, ende niet en blijft in die leere Iesu Christi, die en heeft gheen Godt. Ten derden, so is Iesus Christus met zijn leere, leven ende Toan. 14. voorbeeldt onser leermeester, voorgangher, ende wechbaner, den *5. selven moeten wy hooren ende navolghen, hy is dat ware Licht j?*®" jg. in de weerelt gecomen, wie hem navolght die en sal niet wandelen in die duysternissen, maer sal hebben dat licht des eeuwighen levens. Ten vierden, soo zijn de woorden des // Heeren Iesu Christi [U vj".] Gheest ende leven, daerom bewijsen sy oock haren aerdt in alle Ioan. 6. gheloovighen, brenghen den Heylighen Gheest in dat herte, ende gheven dat eeuwighe leven, want de Gheest maeckt levendich, ende in dat woort is dat leven, ende dat leven is des Menschen licht Ioan. 6. ende salicheyt. Soo nu yemandt dat woort aenneemt, die wort van 1) Gelitmaet, d.i. lidmaat (Gliedmasz). 2) Misschien moet men lezen : twee Sendtbrieven. 3) „Entegen" is de vertaling van het Duitsche „entgegen". 4) Achter „moet" zou eene punt of puntkomma behooren te staan. De schrijver wil zeggen : buiten de waarheid en den genoemden grond is er niets dat, enz. Godt daer door verlicht, die is salich, endo eon orfgenaem des eeuwighen levens. Ten vijfsten, so is die Ghemeynte een vergaderinghe der boetveerdighen, Godvruchtighen, gheloovighen, ende wedergeboren Men1. Cor. 12. schon Gods, die den Euangelio ghehoorsaem zijn, ende door cenen Genes. 3. (Jheest tot een lijf ghedoopt zijn, de Gheestelijcke Eva van den Hemelschen Adam, die vrije Sara, die van Godt den Vader den Rom. 5. 8. waren Abraham dat saet dos Godtlijcken woorts ontfanghet, daer Galat. 3. Uyt de eekinderen ') gheboren worden door een recht geloove aen Iesum Christum, sonder welcke gheloove niemandt Godt gevallen 2) mach, noch salich worden, dat is ghewisseljjck ende waerachtich. Hier met bevele ick alle Godtvruclitighe Lesers rnjjn lieve Broe[// vijr.] dcrs ende Vrienden in den Heere Iesu Christo, ende // begeero vriendelijck, dat sy mijne eenvoudighe antwoort op de twee lasterbrieven Sebastiani Franck in goeder welmeeninghe willen afnemen, met aendachtighen herten lesen, met des Heeren woordt 1. Petr. 5. ende Gheest alles oordeelen. Die Godt aller ghenaden, ende die 1. Tim. I. alleene wjjse Godt, gheve wijsheyt ende verstant in alle God- lijcke saken alle den ghenen die het van herten begheeren, AMEN. D. P. II 1) De eekinderen, d.i. de kinderen uit het huweljjk geboren. '2) Gevallen, d.i. behagen (gefallen). OP die grouwehjcke bittere Lasteringe etlijcker (oock Voornamen) [H vij'.] Sch. Broeder 1). Daer sy den ernstachtigen Apostolischen bevel van dor Mijdinghe (gelijc die in haer selfs eygen cracht by ons gevoert) een onmenscheljjcken grousamen ende Tyrannischen Ban (80 ooc eenicbsins de sinnen der Menschen beroert hebben) noch heden tegen menighen uytroepen ende schelden, Ia met ongemetener lasteringhe ende verachtinge. (Doch leyder tot haerder selfs alder grootster schandeii ende verderven 2. Petr. 2. Iude. 1.) Slechts alleen daerom, Dewijle men uyt de reyne vreese Gods niet geljjck met hem op dat vleesch saeyen wil. Galat. Vltim. Noch haer mede hier in voor boulieden bekennen connen, 1. Esdr. 4. Een geheel cort sommarisch wttrecsel, uyt een ander, ooc dierghelijcke schriften, by haer selfs der Sch. Broederen (mede Overlanderen) ooc geheel Van D. P. in Merhen 2), wel voor 18. laren, in goet claer hoochduytsch ge- beschreven, schreven ghevonden. Daer uyt [ ] 3) goethertich ende wel- AmNfmet°X gesinde lichteljjcken met den cortsten afnemen can. Hoe Tyran- Menno. nichlijck ende oninenscbelijck, etc. Onse Ban ende Mijdinghe is. Oft doch sulcke eenichsins wilden // schaemroot werden, ende [Hviijr.\ Gods gherechtighe Qherichte beter leerden vreesen. Ende Sauls geest met Davids Herpe een weynich mochte ghestillet worden, ende entlijck bekennen, dat de Heere David dat Rijcke ghegheven hadde, ende sulck een Rijck des lleeren is Abdi. 1. Oock bedencken, wat den verkeerden hoochmoedighen Hofmeester Heliodoro gheschiet is, 2. Mach. 3. Die doen noch evenwel nae ghenoechsamer gheesselinghe tot zijnen Coninc ende uytseynder seyde, Hebt ghy yewers eenen vyandt, oft die uwen Rijcke teghen is, dien schicket daer, so sal hy u daer ghenoech gheslaghen werden, het slage dan noch so wel dat hy by tleven blijve: Want op die plaetse is onghetwijfelt een 1) Wat de schrijver met dit naschrift bedoelt, is uiet duidelijk. Behoort het wel bij het voorafgaande? Met „Sch. Broeder" schijnen Zwitsersche Doopsgezinden bedoeld te wezen. Zij hebben zich in afkeurenden zin uitgelaten over Dirk Philipsz' gevoelen betreffende ban en mijding. De schryver komt daar in scherpe bewoordingen tegen op. 2) Merhen, d.Moravië. 3) Een onleesbaar woord. sonderlinge cracht ende werckinghe Gods, want die in den Hemel zjjn wooninghe heeft, die is een Opsiender ende beschermer deses plaetses, ende straft alle die gene die daer comen quaet te doen '). F I N I 8. Ij 1) Vertaling van 2 Makk. 111:33, 1)9. De bedoeling is, dat hij die den ban niet eerbiedigt eene straf van den hemel te verwachten heeft. D. P. Sendtbrief aen de vier Steden. INLEIDING. Het geschil tusschen Friezen en Vlamingen is allengs grooter geworden. De vragen waarover getwist werd vermeerderden zich, en persoonlijke grieven kwamen er bij om de zaak te verergeren. „Naast het oorspronkelijk geschil over de geldigheid en schriftmatigheid van het Verbond der vier steden had zich gaandeweg een veel scherper twist opgedaan over de vraag: wie bevoegd waren dit te beoordeelen en wie als rechters in dezen gewraakt moesten worden?" 2) De Vlamingen te Franeker, geleid door den leeraar Jeroen Tinnegieter, hadden hevige grieven tegen Ebbe Pieters, leeraar deigemeente Harlingen. Laatstgenoemde gemeente had tegen Jeroen's aanstelling verzet aangeteekend, wat de aanleiding was geworden van de verdere tweespalt. Er was echter meer. In eene nachtelijke vergadering te Franeker, in het vroege voorjaar van 1566, hebben Jeroen en zijn aanhang de zes kcrkeraadsleden aldaar, die aan het Verbond der vier steden wilden vasthouden, in hun ambt geschorst (niet: hen afgezet). Men heeft zich voorgenomen deze handeling voor degenen die er niet onmiddellijk bij betrokken waren geheim te houden. Zij lekte echter terstond uit. Reeds den volgenden morgen toch reisde Ebbe Pieters met de Leeuwarder trekschuit door Franeker, vernam daar het gebeurde van een Doopsgezinde die aan de schuit kwam en gaf er na aankomst te Leeuwarden ruchtbaarheid aan. De Vlamingen brachten nu twee ernstige beschuldi- 1) Zie boven, blz. 37 v. 2) J. G. de Hoop Scheller, Het verbond tier vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 189.'i, blz. 2:J. gingen tegen hem in: 1°. dat hij gelogen had; immers hij had het voorgesteld alsof de zes kerkeraadsleden niet alleen geschorst, maar zelfs uit de gemeente gebannen waren; en 2°. dat hij twist en oneenigheid had verwekt '). Deze beschuldigingen werden Ebbe Pieters den 13den Mei 1566 schriftelijk bekend gemaakt2), nadat hij was gedagvaard om te verschijnen voor Jeroen en de zijnen, d. i. voor de kleine schaar der Vlamingen te Franeker, en zich te verantwoorden 3). Na allerlei onderhandelingen verklaarde Ebbe zich bereid te komen. Hoyte Eenix van Bolsward zou het geding leiden en met eenige dienaars uitspraak doen 4). Hierbij dient in het oog gehouden te worden, dat Hoyte Renix tot deze taak geen opdracht had van zijne gemeente 5), hetgeen aan het gezag van zijn optreden moest schaden. Eene vergadering van veertig personen, ten deele uit Franeker, ten deele uit andere plaatsen, hoorde de verantwoording van Ebbe Pieters aan. Met 25 tegen 15 stemmen verklaarde zij hem voor onschuldig. Intusschen was Jeroen Tinnegieter, ziende aankomen dat dit geding een anderen uitslag zou hebben dan hij wenschte, tijdelijk naar Henegouwen vertrokken0). Van de gemeente der Vlamingen te Franeker waren slechts weinigen in de vergadering verschenen 7). Weldra keerde Jeroen terug. Met zijnen 1) I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, blz. 25; in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 537 v.; Jaques Outerman, Noodtwendighe Verklaringhe, op een Copi/eoft Naer-druck van tenen Brief, geschreuen aen Lambert Annes, 1596, Ilaerlem, 1634, blz. 15 v.; dezellde, Onder verbeteringhe. Vercluringhe met bewijs, uit den droevig hen handel, van Vr. ende Vlam., z. p!., 1609, § 95, 99, 100, 119 (quat. E, bl.iijrenl; quat. E, bl. iiij', bl. viij '); dezellde, Reehte Verantwoordinge ende verelaringe tegen vele onrechte beschuldingen, i. pl., 1614, blz. 41 ; [Syvaert Pieters,] Coi'tt: aenwijsinghe, Voorgestelt in eenighe Vraghen, vande voor/minste mishandelinghen der Vlatninghen ende Vriesen, in 1566, Hoorn, 1631, blz. 12—15. 2) J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Vercluringhe met bewijs, § 95 (quat. E, bl. iij *)• 3) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. 7 ; J. Outerman, Onder verbeteringhe. Vercluringhe met bewijs, § 95 (quat. E, bl. iij r). 4) J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Vercluringhe met bewijs, §120—124 (quat. E, bl. viij r—F, bl. i'); [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. 9. 5) J. 0.[uterman], a. w., § 124 (quat. F, bl. ir)- 6) J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, § 125,126 (quat. F, fol. i v, y r); dezelfde, Noodtwendighe Verklaringhe, op een Copi/e oft Naer-druck van eenen Brief, blz, 24. 7) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. 9; brief van Ebbe Pieters, bij P. Verkindert, Brief Dienende om te bewijsen, dat niemant in een ander behoort te straffen een Daedt, ... Amstelred. 1634, blz. 9; J. Outerman, Noodtwendighe Ver- aanhang spande hij alle krachten in om eene herziening van het gevelde vonnis uit te lokken. Had Ebbe Pieters vroeger verklaard slechts voor zijne gemeente te Harlingen terecht te willen staan '), Jeroen en de zijnen maakten nu inderdaad een geding tegen hem bij die gemeente aanhangig. Zij werden hierbij geholpen door Michiel Jans, een kerkeraadslid te Harlingen, die naar de partij der \ lamingen overhelde. Tegen den wensch der overige kerkeraadsleden zegde deze den 7Jen Aug. 1566 aan de geheele gemeente aan, dat over den leeraar Ebbe Pieters de vierschaar zou gespannen worden2). Niet meer dan dertig personen kwamen op van eene gemeente van 400 broeders. Nadat Ebbe de vergadering verlaten had, hebben zij hem nog denzelfden nacht in den ban gedaan. Zes mannen werden aangewezen om hem dien aan te zeggen. Reeds des morgens in de vroegte hebben zij zich van hunne taak gekweten, zich naar zijn huis begeven, hem van het bed geklopt en „alsulcken Ban ende afscheyt onder zijne oogen verkondight" 3). Als in antwoord hierop werden door de Friesche partij eenige aanhangers der andere, zoowel te Harlingen als te Franeker, uit de gemeente gesloten *). Men zou zich sterk vergissen, indien men meende dat de strijd voornamelijk van persoonlijken aard was. De vijanden van het Verbond der vier steden stonden in dezen voortdurend tegenover de verdedigers daarvan. Tot de laatsten behoorde Ebbe Pieters. Door het genoemde Verbond was vooral de vraag naar de rechte verhouding tusschen leeraar en gemeente aan de orde gekomen. Hoe nu deze vraag de gemoederen bezig hield ziet men ten duidelijkste in het gebeurde met Leenaert Bouwensz, oudste klaring}^ op een Copye, blz. 24; Bespreek binnen Hoorn tusschen Jan Lues van d,e Vlaemsche mennichte, ende Peter Jansen Twisck van die Oude Vriesen, 1622 ( 111 hel Archlef der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam), § 156—161. J. 0.[uterman], O,uier verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, g 119(quat E bl. Vlij '). "> 2) Extract uyt een Brief, van de Vriesen in-gheleyt, bij [P. Verkindert,] Brief, Dtenende om te bewijsen, blz. 6vv.; Een ander Extract uyt een brief van Ebbe Tij"" ? 12' J" °Uterman' Xoodttcendighe Verklaringhe, op een Copye oft Naer-druck van eenen Brief, blz. 25. Vlf H:J" P' N" Uet be9initl d<* scheuringen, blz. 26; in deze Bibliotheca, Dl. VII blz 538; [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. 12; J. Outerman, Noodt. uiendxghe V erklartnghe, op een Copye oft Naer-druck, blz. 26. 4) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, blz. 20 v.; J. O.futerman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, § 138 (qu.it. F, bl. iv »). 33 te Emden, een warm vriend van Ebbe. Leenaert is met zijne gemeente te Emden in de hevigste onaangenaamheden gewikkeld, omdat hij op eigen gezag en zonder hare toestemming zich telkens verwijderde om de gemeenten in Friesland te bezoeken. Hij vertoefde daar gaarne en liet zich er goed onthalen. Toen nu de gemeente te Emden hierop aanmerking ging maken en trachtte hem eenigszins aan banden te leggen, onderwierp hij zich niet. Hij verklaarde ronduit aan de dienaren, dat hij naar Friesland wilde reizen, zoo dikwijls hij derwaarts werd uitgenoodigd, of zij 't goedvonden of niet'). Hij koesterde blijkbaar eene opvatting van de verhouding tusschen leeraar en gemeente die door anderen niet werd gedeeld. Dit was de reden waarom eene vergadering van zeven leeraars (onder wie Dirk Philipsz), in 156o te Emden bijeengekomen, hem het leer- en doopambt afnam. e gehoorzaamde hij hieraan, maar teekenachtig is de bijzonderheid, dat hij Emden verliet, zich metterwoon vestigde bij Harlingen, d. w. z. in de onmiddellijke nabijheid van zijnen vriend Ebbe Pieters en daar, ofschoon ambteloos levende, een belangrijken aanhang verwierf2). Terwijl nu de strijd door allerlei bijomstandigheden die wij laten rusten steeds ingewikkelder werd, de verdeeldheid steeds hooger klom en de eene uitbanning op de andere volgde, zond Dirk Philipsz zijn echt stichtelijken „Zendbrief, uit reine broederlijke liefde aan de vier steden geschreven, om de twistenden tot den Christelijken vrede en een godzalig leven te vermanen" 3). De toon van het stuk doet weldadig aan. Hoe bescheiden treedt deze man aan wiens woord zooveel gewicht wordt gehecht, op! Menigmaal heeft hij gezonnen op de beste middelen om eenige verbetering te bewerken. Hij zou de broeders in Friesland wel willen smeeken 1) I. H..V. P. N., Het beginsel der scheuringen, blz. 21; in deze Bibliotheca, 2) I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, blz. 21 v.; in deze Bibholheca, Dl. VII, blz. 533 v. 3) T)e eerste druk van 1567 schijnt verloren gegaan te zijn. Het werk is mij slechts bekend in de uitgave van 1619, die ten grondslag ligt aan Jen herdruk hiernchter. Het lormaat dezer uitgave L: in-8«. Letter: gothiek. Aantal bladen: 15, ongenummerd. Aantal regels per bladzüde: 30. Signatuur: A y- B v. Hoogte: 14.5 c.M.; breedte : 9.2 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. om met elkander vrede te maken 1). Vroeger heeft men het vaderland geroemd wegens den wasdom der gemeenten, „dat men aldaar onder den wijnstok Jezus Christus gezeten heeft, dat men de vijgen, olijven en granaatappelen heeft genoten, wij meenen de geestelijke gaven, namelijk dat de zoetigheid des goddelijken Woords daar gevloeid heeft, dat men de schoone gaven des Heiligen Geestes ontvangen heeft, met de bloeme des meels gespijzigd en verzadigd is. Maar nu maken wij ons beducht, zoo deze twist niet bijgelegd wordt, dat men het tegendeel zou moeten hooren, tot groote droefenis veler vromen" 2). Aan zijnen Zendbrief heeft Dirk Philipsz een officieel stuk toegevoegd. Het is de gemeenschappelijke verklaring, onderteekend door al de leeraars die in 1565 te Emden deelgenomen hebben aan de uitspraak in de zaak van Leenaert Bouwensz. Zij handelt over de beroeping en verkiezing van de dienaars en leeraars. Deze is tweeërlei: „De eerste en voornaamste is van God, door zijn woord en Geest, door welken hij als de vader des huisgezins zijne knechten uitzendt, en drijft ze in zijnen oogst, dat zij de tarwe in zijne schuur vergaderen". „De tweede beroeping en verkiezing der leeraars en dienaars geschiedt van de gemeente, door Gods ingeving en bevel, met eenparige stemmen der gemeente, ook met vasten en bidden. Zulke gekozen dienaars worden door de oudsten met oplegging der handen bevestigd" 3). Verder wordt betoogd, dat ieder dienaar eene eigen plaats en gemeente moet hebben. Evenwel is het geoorloofd, dat hij ook andere gemeenten verzorgt, mits met raadpleging en toestemming van de gemeente die hem verkozen heeft, en bij welke hij woont; die gemeente behoort hem dan uit te zenden4). Dat bierbij moet gedacht zijn aan den hevigen twist, door het optreden van Leenaert Bouwensz gewekt, is duidelijk. Eene poging werd gedaan om het vraagstuk der rechte verhouding tusschen leeraar en gemeente, door het Verbond der vier steden van dringend belang geworden, nader tot oplossing te brengen. Heeft zij veel gebaat ? Donker was het voorgevoel van Dirk Philipsz, dat de inwendige verdeeldheid eene ramp zou worden voor de Doopsgezinde beweging. 1) Eenen Sendtbrief, quat. A, bl. iiy'; hierachter, blz. 522. 2) Aldaar, quat. B, bl. i» ; hierachter, blz. 527 v. 3} Aldaar, quat. B, bl. iiy' en v'; hierachter, blz. 532, 533. 4) Aldaar, quat. B, bl. vir; hierachter, blz. 533 v. Is het niet door de uitkomst bevestigd? De Hoop Scheffer stelde in het licht, dat de snelle opkomst der Gereformeerde kerk in ons vaderland in 1566 samenvalt met de heftigste scheuring die ooit de Doopsgezinde broederschap heeft verdeeld '). Van de Harlinger Vlamingen is het bekend, dat sommigen hunner de gemeente verlaten en zich bij de Gereformeerden aangesloten hebben 2). Waarschijnlijk is iets dergelijks ook op andere plaatsen gebeurd. 1) J. G. de Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdrugen, Leid. 1893, bli. 90. 2) [Syvaert Pieters,] Corte aenwyainyhe, blz. 68; De Hoop Sclieffer, t. a. p. Benen SenbU brief, ugt regnöer 3Broeöevl?cfter Xleföe, aen öe vlet St. öbescbreven, om öen Swletigben tot öen Cbrlste» Igcften vreöe enöe ©oösalfgben leven te vermanen- dBar. 9. t>ebt Sout in u, enöe preöe onöer u, eegt öe t>eere tot 3snen5onflberen. Enöe nocb eenmael: flMjnen vreöe flbeve teft u, mijnen vreöe laet ieft u. 3oan. 20. ■fcebre. 12. Jaeebt naer ben vreöe, enöe naer öer ■fcegUcbmaecWngbe, eonöer welcfte nte» manöt Ooöt 3fen en aal, Enöe nlemanöt vereugme öe gbenaöe Ooöa, laet gbeen wortel öer bltterbesöt onöer u op wassen, öaer öoor vele verontregnlcbt woröen, etc. 2>. 1>. (Ra öe Copge gbeöruct Bnno 1567. 'tHaerlem, ©eÖrUCt bg Vincent Kasteleyn, aen 't dBarcftt*velöt (n Öe JBoecft» örucherg. anno 1019. D e n C h r i s t e 1 i c- A. ijr. ken Leser, Saluyt. Ghenade ende vrede. YVy en konnen u, lieve Leser, in goeder welmeyninge niet verberghen, hoe dat wy eenen tijt lanck groote droefenisse eDde zwaricheyt gehadt hebben, van wegen des ellendigen ende jamerlycken twists, die in Yr. !) hem in der Ge.2) verheven, ende seer veel quaets gedaen heeft, gelyc de ervaringe wel leert ende bewijst: Ooc seyt de Apostel Iacobus, dat so waer twist, be- Iacob. 3. nijdinge ende tweedracht is, daer is ongestadicheyt ende alle boose handelinge. "Wederom, so waer de vrede liefde ende eenicheyt in Iesu Christo sijn den voortganc ende d' overhant nemen 3), daer gatet wel toe, daer is bestandicheyt int geloove, ende alle Christelyck wesen, ia daer dientmen God in heylicheyt ende gerechticheyt die voor hem behagelyc is: daer bedenctmen dat onse Godt een Luc. 2. God des vreden is in sijnder Gemeynte, dat hy ons oock in vrede beroepen heeft, ende dat wy vanden Heere Iesu Christo selve, Ioan. 20. daer toe 4) van zijnen Apostelen, so hertgrontlyc daer toe vermaent Coloss. 3. worden: // Daerom hebben wy int voorleden iaer, uyt reyner Christe- A ij lycker liefde, desen brief aen de vier St. geschreven, daer in een yegelyc mach lesen ende mercken ons toegheneyghde gemoet tot onse vaderlant, onse trouwe ende Broederlycke vermaninge ende waerschouwinge an de godvreesende, om hem voor allen twist ende ergernisse te wachten, protesteren ende betuygen hier mede voor alle onpartijsche broeders ende medegenoten onses Geloofs, dat wy altijt den vrede gesocht ende daer nae gearbeyt hebben, ende dat wy ontschuldich zijn van allen desen onvrede, Scheuringe ende vor- 1) Vr., d. i. Friesland. 2) Ge., i. t. gemeente. 3) Achter „syn" zou men eene komma verwachten. De schrijver bezigt een climax : sijn, den voortganc r.eraen, d'overhant nemen. 4) Daer toe, d.i. en ook. woestinge der Ghemeynten, maer dat wy liever in onser swacheyt, door des Heeren genade, den Tempel ende de vervallen mueren Ierusalems, wilden gheerne repareren, beteren ende opbouwen, bidden ende suchten dagelycx tot God, inden Name Iesu Christi dat hy sijn volck ghenadelyc wil aensien, de ellendicheyt, droeffenisse ende becommeringhe Sions ter herten wil nemen, iae dat hy de gevangen wil verlossen, die gevallen sijn, oprechten: de verdwaelde op den rechten wech brengen, ende die in sijne ghenade ende waerheydt staen, daer in wil bewaren tot eenen Godsalighen eynde. De vrede Godes zy met u. Amen. a Allen Crodtvruchtigen Medeghenooten onses Christe- Anjr. licken Geloofs, tot H. F. L. D. ') den geliefden in den Heere, om der waerheydt wille, wensche ick D. P. uwer aller B.2) ende Dienaer inden Evangelio, ende de geringste onder de Heyligen, desgelijcken de Broeders die met my zijn, vele Genade ende vrede, vele wijsheyt ende verstant, vele demoedicheyt, sachtmoedicheyt ende ghedult, vele voorsichticheyt, cloecheyt ende eenvoudicheyt, Ia een Godsalige wtcoemste in aller versoeckinge ende aenvechtinghe, die u over coemt, tot eender beproevinge ws geloofs: Dit alle ende noch meer van den anderen deuchden Gods, wenschen l.Petr. 1. wy u van God den Hemelschen Yader ende Iesu Christo zynen 2. Fetr. 1. Eengeboren Sone onsen Heere ende Salichmaker, door de cracht des Heyligen Gheests, Amen. HErtgrondelicke lieve Broeders, onse ghelievede inden Heere, Philipp. 1. ende inder ghemeynschap des Evangeliums, wy dancken den Almachtigen God, ende verblijden ons van herten daer 1. Petr. 2. in, als wy gedencken, daer mede ghy van Godt wt de duysternisse tot synen wonderbaerlicken Licht geroepen sijt, Ia dat ghy wt // Egypten verlost, ende door dat Meyr ghegaen zijt, gedoopt in A iij Iesum Christum, ende in zynen Doot, aengetogen met der cracht l.Cor. 10. Gods, ende hebbet vande geestelicke Spijse gegeten, ende vanden geestelicken dranck gedroncken, de vrucht wt den beloefden Lande, dat is, wt den Hemelrijcke, vanden warachtigen Wijnstoc, door loan. 15. de voorgaende Figueren des Olden Testaments 3), ende na volgende waerheyt des Evangeliums u toegebracht, gesmaecH) ende bevonden hebbet, hoe vriendelic dat de Heere is, ende hoe salich de Mensche is, die op hem hoopt: Ende den vollen wensch onses 2.Cor. 6. herten voor God is, dat ghi dese onwtsprekelicke liefde Gods, ende de genade Iesu Christi waer neemt, bewaert, ende bevlytiget 1) H. F. L. D., d.i. Harlingen, Franeker, Leeuwarden, Dokkum. 2) B., d. i. broeder. 3) Wat in het Oude Testament figuurlijk is afgebeeld (en in het Nieuwe werkelijkheid is gewordeiO. 4) „Gesmaect", enz. hangt nog af van het voorafgaande „Ia dat ghy". u, dat ghy vande Broederlicke Liefde ende eenicheyt, vande christelicke eenvoudicheyt ende waerheyt niet yerrucket ') werdet, ia dat u do wateren tot Mara 2) niet te bitter en sijn, dattet hemels broot syne soeticheyt niet en verliese, noch de Amalekiten de overhant crijgen3), noch eenige murmuratie tegen Mosen ende l.Cor. 10. Aaron geschiede, dat geen gulden Calf opgerichtet werde, oft dat niemant door de schoonheyt der Moabitische dochteren hem late bedriegen 4): Dat wenschen wy u allen, ooc ons selven, wt gront ■Aiiijr. on8 herten. Want ghy sijt nu ooc, als wy hooren // inde proeve Coloss. 2. gestelt. Daeromme hoewel wy met den lichaem op dese tij t niet tegenwoordich by u en syn, so is doch onse hert by u, ende gedencken uwer in onse Yergaderinge, Yermaninge ende Gebedt, rom, 3. biddende ende smeeckende tot God, voor den Throon der Genaden, Hebr. 5. hy u ende ons met malcanderen in het rechte Geloove ende rom. 15. vrede beware, dat hy alle twist ende tweedracht verre van ons laet l.Cor. 7. 8jjn) so hy Joch eenen God des vredes is in allen synen Gemeynten. Daeromme so becommert ons so hertelicken, dat wy hooren ende verstaen, datter groote droeffenisse by u is, dat de een Broeder tegen den anderen suchtet, dat de liefde in velen vercoudet, dat de vrede gebroken wert, de oneenicheyt als eene Watervloot inne breect. Ia dat Ierusalem daer van geschreven staet, dat God hare Psalm. 147. Sloten of grendelen haerder poorten vast maeckt, dat hy hare Frontiere of Grenze tot vrede settet ende dat op hare straten Tob. 14. Haleluia gesongen wert, dat Ierusalem meynen wy, schijnt nu by sommigen te wancken, ende van zijnder vasticheydt beweecht te psalm. 47. werden. Daer is onvrede ende clagen binnen hare mueren, daer en wert nu by velen dat vrolijcke Haleluia niet ghehoort, De barmbertighe God ontferme hem daer over, ende betere het na Aiiij'. den rijcdom zijn-//der genade: Och hoe hertelic sjjn wy bedroeft ende becommert over den twist, die daer by u is P Hoe menichmael zijn wy daerinne bedacht geweest, hoe datmen op de beste wijse daerinne mochte handelen, Wy sijn allenthalven gedrongen, benout, ende beswaert in onser conscientien, oft wy wat schryven, ia veel meer suppliceren zouden, op dat ghy met malcanderen vrede mocht maken: Want dat ghy twistich, spaltich 5) ende tweedrachtich onder u sijt, dat is ons een groot hertenleedt, ende conden wy door Gods genade wat goets doen, dat tot den vrede dient, hoe gantsch goetwillich zijn wy daer toe bereydt. Wt die oorsake soo hebben wy 1) Verrucket, d.i. afgetrokken, afgeleid. 2) De schryver denkt aan Exod. XV: 23. 3) Exod. XVII: 11. 4) Num. XXV : 1. 5) Denk aan het woord „tweespalt". ten lesten, als wy ons met den Heere door bidden ende suchten, ia met tranen beraetvraecht, ende met sommigen Godvreesenden oock besproken hadden, ons verstout, hebben eenen moet gegrepen, ende hebbent inden name des Heeren gewaecht, uyt grooter droeffenisse onses herten, ende wt de reyne ongevalschte liefde, een weynich te schryven, in goeder welmeyninge ende hopinge, dat onsen Rom. 12. geringen arbeyt u aengenaem ende dienstelic mochte sijn: Daer toe geve ons GODT zijne genade, Amen. rpEn eersten, so bedenct wel dat beginsel ws gheloofs '), namelyc, Av. JL met welcker aendacht2), viericheyt des Gheests ende blijtschap des herten, ghy dat woort aengenomen hebt, hoe dat ghy in l.Tessal. 1. 't Verbondt Gods ghecomen zijt, wat ghy den Heere daer belooft l.Petr. 3. hebt, om uwen God te dienen in heylicheyt ende gerechticheyt, de Luc. 2. dagen ws levens, om met goeder conscientien voor hem te wandelen, om u selven niet meer te leven, maer den Heere ende sijnder Ge- Rom. 14. meynte, Ia alle wat uwe Hemelsche beroepinghe u leert ende mede Galat 2. brenght, dat neemt ter herten, ende daer toe vermanen wy u met den Apostel also: Ghelyck als ghy den Heere Iesum Christum aen- Coloss. 2. ghenomen hebt, also wandelt oock in hem, ende weest in hem ghewortelt, ende op hem ghebouwet, ghelyck als ghy gheleert zijt door 't gheloove, ende weest in den selvigen gheloove overvloedich met dancsegginghe: Siet toe dat u niemant en beroove, door de Philosophie3) ende verleydinghe na der menschen leere, na der weerelt insettinge, ende niet na Iesu Christo: Daer mede stemmet4), dat Ioannis schrijft: wat ghy vanden beginne ghehoort hebt, dat 1. Ioan 2. laet by u blyven, soo dat by u blijft, dat ghy vanden beghinne ghehoort hebt, soo sult ghy by den Vader ende by synen Soone // Iesu Christo blyven. Ende dat is de belofte die hy ons ghegeven Av'. heeft, dat eeuwighe leven, met sulcken bescheyt5), so wy inder 1. Ioan. 1 leere sijns Soons blyven: Want die daer niet in en blyft, maer die overtreet, die en heeft gheenen God: Maer die daer inne blijft, die heeft beyde den Vader ende den Sone. Ende nu is dat de principale leere ende dat hoochste ghebodt onses Heeren Iesu Christi, dat wy Ioan 15. ons onder malcanderen sullen liefhebben ghelyc als hy ons lief ghehad heeft. Ende dese liefd'en is niet alleen in woorden, maer 1. Ioan 3. in der kracht ende waerheyt gheleghen, ende moet met der daet 1) De schrijver zinspeelt op hunnen Doop. 2) Aendacht, d.i. vroomheid. 3) Aanhaling van Koloss. II: 8. 4) Stemmet, d.i. stemt overeen. 5) „Met sulcken bescheyt" wil zeggen : met dien verstande, onder deze voorwaarde. 1. Ioan. 4. bewesen worden, want de wyle dat God de liefde is, als Ioannis seyt, so is sy crachtich, ende na Salomons woort, stercker als de Cantic. 8. doodt, ende vaster dan de Helle, want zy is vierich ende een vlamme des Heeren, dat ooc de wateren de Liefde niet en konnen wtblussen, l.Cor. 1. noch de stroomen die verdrincken: Ende al wilde yemant alle zijn goet voor de Liefde geven, so en can hyse daer mede niet koopen, want zy is een gave des Heeren, ende een bysondere cracht Gods, rom. 5. zy komt in dat herte des gheloovighen, door de H. Gheest: Ende buyten de Liefde en gheldet alles niet, wat een mensche doet, so [A vir.] weynich als yet wat buyten God soude mogen gelden. Daer-//om 1.Cor. 13. en betuycht ooc de Schriftuere, dat so wie sijnen Broeder niet lief 1 Ioan. 2. en heeft, die bly vet inden doot, ende hy wandelt inde duysternisse, ende zijn ooghen zijn verblint, ende hy en weet niet waer hy henen 2. petr. 1. gaet, Hy heeft ooc de reynichmakinghe ende afwassinghe zijnder sonden vergheten, Item, so yemant sijnen Broeders ') haet, die is een Dootslagher, ende en heeft dat leven niet in hem blyvende, Ioan. 15 *). item, Wat den Heere Iesus Christus ooc so dicwils inden Evangelio vander liefde verhaelt, ende hoe overvloedich de Apostelen in haer rom. 11. brieven daer van schrijven, hoe hertgrondelyck zy ons daer toe *4 vermanen, dat mach een yeghelyck, die sijn Siele lief heeft wel Coloss 3 bedencken ende betrachten. 1. petr. 3. rpEn anderen, so aenmercket met neersticheyt, hoe schaedelyc de X twist ende tweedracht is, want als ghy de Exempelen der Schrifture aenmerct, so bevint ghy wat grooter schade ende verdervinge uyt twist ende spalt3) ghecomen is, dat letterlyck ende figuerlyc Israël4), is wel een leerachtich5) ende verschrickelyc Num. 16. Exempel daer af, spiegelt u daer aen, op dat ghy daerinne niet en Iudic. 11. vervait ende alsulcken lieden niet ghelyc en wort. item, so gy daer Hebr. 4. achtinge op hebt wat tot onsen tyden geschiet is, so mach men voor twist ende tweedracht wel groulen*) //De Historiën daer van te verhalen, is onnoodich, want sy sijn wel bekent, ende sulcx Iacob. 4. alle comt daer wt, als Iacobus seyt: van waer comter strijt ende twist onder u? isset niet uyt uwe wellusten die daer strijden in uwe Ledematen? Ghy zijt begeerlyck 7), ende en verkrijght daer niet mede. Ghy benijt ende haet, ende en kont niet verkrijghen, Ghy kijft ende strijdt, ende en hebt niet, ghy bid ende en onfanght niet, daer omme dat ghy qualyck bid, te weten, op dat ghy dat 1) Lees: Broeder. 2) Bodoeld is : 1 Joh. III: 15. 3) Spalt, d.i. tweespalt. Vergel. hierboven, blz. 522: spaltich. 4) Israël zoowel in letterlijken als in overdrachtelijken zin. 5) Leerachtich, d.i. leerzaam. 6) Groulen, d.i. gruwen. 7) Begeerlyck, d. i. begeerig. in uwe wellusten verteert, aenmerct, van waer den twist onder de broeders komt, ende hoe schadelyck dat hy is: daerom so vermaent oock de selfde Apostel alle Christenen, ende seydt: Weest Gode Ioan. 8. onderdanich, ende wederstaet den Duyvel (want die is een twistmaker) so vlied hy van u: Naeckt u ') tot God, so naect hem God tot u. Reynigt uwe handen ghy sondaers, ende maeckt uwe herten suyver ghy wanckelmoedighe. Ende noch eenmael: Wie is wjjs Iacob. 3. ende verstandich onder u? die bewyse syne goede wercken, met sachtmoedicheyt ende wijsheyt: Maer hebt ghy bitteren nijt ende twist in uwen herten, soo en beroemt u niet, ende en liecht niet tegen de waerlieyt, want dat en is de wijsheyt niet die van boven afkomt, maer die wyshedt2) is aertsch, Menschelyck ende Duyvelsch //: want waer nijd ende twist is, daer is een onordenlyck [-A vij'.] wesen, ende allen quaden handel: Maer de wijsheyt die van boven is, die is ten eersten cuysch, daer na vreedsaem, vriendlyc, manierlyc, laet haer wel segghen 3), zy is vol barmharticheyt ende goeder vruchten, sonder partijen) ende gheveynstheyt. Want de vrucht der Gherechticheyt werd in vrede ghesaeyd, dien, die den vrede houden. Dese woorden des Apostels betuygen ons klaerlycken, waermede dat een Christen zijnen Christendom ende Goddelycke wijsheyt sal bewijsen, ende hoe veel quaeds uyt partijscher handelinge komt, Ia dat niet dan alle ongheschicktheyt, vergrijpinghe, lieghen tegen de waerheyt, ende valsche beroeminghe daer bevonden worden, Daeromme so ist eenen yegelicken, die een Christen wil sijn, geraden, dat hy hem voor twist ende tweedracht wachte, ende bewyse synen Christelijcken aert met eenen sachtmoedigen Gheest ende Godsaligen leven. Maer met disputeeren, twisten ende kyven, is weynich goeds tot hier toe uytgericht gheworden, tot allen tijden, ende op allen plaetsen daer sulcks gheschied is. rpEn derden, so behertiget wat grooter blijtschap ende profijt na X den Gheest, de Broederlycke Liefde ende eenicheyt mede // brengt, want so seyt de Propheet: ziet hoe lieffelick ende fijn ist, [Avij'.] daer de Broeders een drachtelijck by malkanderen woonen. Ghelyck als den costelicken Balsem is?5) die vanden hoofde Aarons af vloeyt, in zynen geheelen baert, die neder vloeyt in syn cleet, Ghelyck als den Dauwe afvloeyt van Hermon op den Berch Sion. Want daer belooft God de Heere selve dat leven ende de seghinge 1) Naeckt u, d.i. nadert. 2) Lees: wysheydt. 3) Laet haer wel segghen, d. i. zij laat zich gezeggen. ■i) Partije, d. i. partijdigheid. 5) In plaats van een vraagteeken behoorde hier eene komma te staan. inder eewicheyt. Siet ende merckt, hoe dat de gebenedijnge Gods over een vreedsame Gemeynte koemt, ende God selve lust heeft daer te woonen, Daer om de Heere Iesus Christus ooc de VredeMatt. 5. makers salich prijst, want die sullen Godes kinderen heeten. Contrarie so moeten de Twistmakers onsalich zijn, ende kinderen des Ioan. 8. Boosen, die alle tjjt een Twistmaker gheweest is. Item: hoe eenich ende eendraehtich de gemeynte Gods behoord te zijn, betuygen de woorden des Heeren, namelick dat hy bidt voor alle de gene, die door syn woort ende der Apostelen dienst, Ioan. 17. aen hem souden geloven op dat sijt eens sijn, gelijc als de Vader in hem, ende hy in den Vader is, op dat sy volcomen een zijn, ende die werelt bekenne dat God sulcke Christenen also lief heeft, ghelyc als hy sijnen soon Iesum Christum lief gehat heeft, ende [A viijr.] noch lief heeft // inder eewicheyt. Sulcke eenicheyt inder gemeynte Gods behoort alletijt bevonden te worden, gelijc als tusschen God den Vader ende sijnen Sone, een volcomen eenicheyt inden heyligen Geest is. Tot dese eenigheyt vermaent ons de Apostel Paulus ende seyt: Ic vermane u, dat gy Wandelt als uwe beroepinge betaemt, daer gy in beroepen zijt, met alder ootmoedicheyt ende saechtmoedicheyt, met lijdtsaemheyt, ende verdraecht die een den anderen inder liefde ende weest neerstich om te houden de eenicheyt inden Geest, door den bant des vreden, Een Lichaem ende een Geest, ghelijc als ghy ooc beroepen sijt in eenderley hopinghe uwer beroepinge : Een Heere, een Geloove, eenen Doop, een God ende Vader onser aller, die daer is over u allen, door alle, ende in u l.Petr.2')■ allen, Ende noch een mael: Alle bitterheyt, grimmicheyt, toornicheyt, geschrey ende lasteringe, sy verre van u, met alder boosheyt. Maer weest onder malkanderen vriendlyck, hertgrondelyc, ende vergheeft de een den anderen, gelyc als u God in Iesu Christo vergeven heeft: Ende noch leerd ons de selfde Apostel, ende seyd: coloss. 3. Treckt aen als de uytvercoren Gods ende ghelievede, hertelycke bermherticheyt, vriendlycheyt, ootmoedicheyt, yerduldicheyt, en:) [A viij'.] de een verdra-//ghe den anderen, ende verghevet u onder malkanderen, so yemand eenige klachte teghen den anderen heeft, ghelyc als u Christus vergeven heeft, also ghy oock. Maer boven dat alle, so treckt an de liefde, die daer is den band der volcomenPhilipp. 4. heyt. Ende de vrede Godes neme de overhand in uwer herten, tot welcken ghy beroepen zijt in eenen Lichame, ende weest danckbaer. Boven dat alle, so heeft de Heere Iesu synen Iongeren die met malcanderen twisteden ende disputeerden, wie de grootste in het 1) De aanhaling is verkeerd. Bedoeld is : Efez. IV: 31 v. 2) Lees: ende. Hemelrijck sijn soude, ghestraft ') ende geseyd also: Voor waer voor waer segghe ick u, ten zy sake, dat ghy u omme keerd, ende Matt. 18. wort als de kinderen, so en sult ghy in dat Hemelrijck niet komen : Wie hem nu vernedert als dit kind (dat hy int midden van zynen Discipulen geset hadde) die is de grootste in het Hemelrycke, Ende wie alsulcken kind aen-neemt in mynen Name, die neemt my an, Want so yemand eenen van desen alderminsten die aen my gelooven verergert, 'tware hem beter datter eenen Meulensteen an synen hals ghebonden, ende hy verdroncken worde int diepste vander Zee. Wee der weereld van ergernisse, daer moet ergernisse komen, maer wee den mensche door welcken de erger-//nisse comt: Leest dit met B tr. verstant, wat des Heeren meyninge is. Item: Doe de Moeder der kinderen Zebedei, van den Heere begeerden, dat hare twee Sonen Matt. 20. by hem in zijnen Rijcke mochte sitten, die een aen de rechter, ende die ander aen de slinker hant, ende als de thien Discipulen dat hoorden, werden sy onwillich 2) op haer. Doe riepse Iesus tot hem ende sprac: Qy wetet, dat de Wereltlicke Vorsten heerschen, Luc. 22. ende de Overheeren hebben gewelt, Maer so en salt onder u niet zijn, sonder 3) soo yemant onder u de grootste wil syn, die sy uwe Dienaer, Ende wie de voornaemste wil syn, die sy uwe knecht, Ghelijck als de Menschen Sone niet ghekomen en is om gedient te worden, maer dat hy diene, ende, gheve zyn leven tot eender verlossinghe voor velen. Och dat alle dese woorden van eenen yelycken 4) Christen altijt wel bedacht werden, het soude wel beter toe gaen. I^En vierden, so legghet wel over5) ende laet het u ter herten . gaen, wat grooter droeffenisse ende ergernisse uyt uwen twist ende tweedracht comt, ende noch comen mach, Ia dat ghy niet daer 6) alleene, maer ooc alle Ghemeynten daer door bemoeyt werden: Want het gaet ymmers by allen rechten Christenen also toe, gelyck als de // Apostel seyt: Wie wert geswact, ende ick en werde niet Bi'. geswact? Wie ergert hem, ende ic en berne niet7)P Daeromme soo bedencket wel, wat moeyte ende droeffenisse uyt uwen twist allenthalven onder de godvreesende is. Yoor desen tijt so heeftmen vele van onse Vaderlant gheroemt, vanden wasdom der Gemeynten Gods, ia dat Honich ende Melck daer in vloeyde, datmen aldaer onder den Wijnstock Iesum Christum gheseten heeft, datmen de Yygen, Olyven ende Granaetappelen ghenooten heeft, Wy meynen de 1) Ghestraft, d.i berispt. 2) Onwillich, d.i. verstoord. 3) „Sonder" is een germanisme (sondern). 4) Yelycken, hetzelfde als: yegelyeken. 5) Legget over, d. i. overlegt, bedenkt. 6) Dit „daer" is overtollig. 7) Aanhaling van 2 Kor. XI: 29. Psalm. 19. gheestelyke gaven, namelijc dat de soeticheyt des Godlycken Psalm. 118. Woorts daer gevloeyt heeft, datmen de schoone gaven des Heylighen Geests ontfanghen heeft, met de bloeme des Meels ghespjjst ende versadicht is: Maer nu bevreesen wy ons, so desen twist niet neder geleyt en wordt datmen dat tegendeel soude moeten hooren, tot eender grooter droeffenisse veelder vromen, ende aendachtiger ') herten. Daer beneven tot eender blijschap ende gloriatie deiGalat. 4. Vyanden ende Wederpartijers der waerheyt, die als Isinael den Isaac bespotten, ende als Esau den Iacob haten, ende na der verdervinge der gemeynten Gods wenschen, ende geerne sien, dat de B ijr. fondamenten Ierusalems uytgeroeyt mochten werden. Doch // wy verhoopen aen2) der genade Gods, dat hy zyne Ghemeynte zal bewaren, ende van allen prijckelen verlossen, ende alle quade aenPsalm. 51. slagen te niete maken. So bidden wy u, ende vermanen u door de Barmharticheydt Godts, Kom. 18 3). ende door de liefde des Heeren Iesu Christi, die met zynen onschulRom. 3. 8. dighen doodt ende dierbaren bloede Yrede by Godt synen Yader ^Colóas' 1 on8 g^emaeckt ende verkreghen heeft, wy bidden ende vermanen u, ende zegghen met den Apostel besluytelyck 4) also: Is nu by u eenige vermaninge in Iesu Christo is daer eenige troost der Liefde, is daer ghemeynschap des Geests, is daer hertgrontlycke liefde ende barmherticheyt, so vervullet mijn vruechde daerin, dat ghy eens sins zijt, ghelycke liefde hebbet, eendrachtich ende eens zijt, niet doen5) door twist ende ydele eere, maer door die demoedicheydt achte de een den anderen hooger, als hem selven. Niemant soecke, wat zijns is, maer wat dat eens anderen profijt is, een yeghelyck zy ghesint, als Iesus Christus oock ghesindt was etc. So ghy nu desen gekruysten 1ESUM CHRISTUM aenmerckt, ende bevlijtighet u hem ghelyckformich te worden, soo verhopen wy B ijaen der Ghe-//nade des Heeren, dat hy noch een goede uytcomste l.Cor. 11. geven sal. Noch eenmael bidden ende vermanen wy u ten hoochsten, door de Liefde des geests, dat ghy dit alle dat vermeldt is, ende wat de H. Schriftuyre noch meer so overvloedich daer van ghetuygt, behertighen ende bedencken wilt, ons eenvoudich schryven ten besten nemen, want wy hebbent wt reynder ongevalschter 1) Aendachtich, d. i. vroom. 2) Verhoopen aen, d.i. vertrouwen op. 3) Lees: Rom. 12. Deze verbetering is aangegeven in de „Errata ofte lauten" aan het slot van den Appendix, het laatste van de drie geschriften (Sendtbrief\ Cort verhael en Appendix) die hier in één bandje zijn uitgegeven. 4) Besluytelyck, d. i. ten slotte. 5) Lees: doet. De aanhaling is uit Filipp. 11:1—5. Liefden geschreven, dat weet de Heere die alle herten kent. Ende psalm. 7. konden wy u in eeniger manieren tot den vrede, tot de beteringe lerem. 17. ende opbouwinge der gemeynten Gods dienen, hoe goetwillich wilden wy (soo vele als God ons genade gave, ende ons belangt) sulcx doen ende volbrengen. Hier mede bevelen wy u den Almachtigen Godt ende den Heere Iesu Christo, die machtich is u te leeren, te vermanen, ende u zynen vrede te gheven, de Liefde in u te vermeerderen, ende u te bewaren tot zynen Hemelschen Rijcke, Amen. Het groeten u vele Godvreesende die by ons sijn : Och dat ghy u oock onder malkanderen te rechte mochtet groeten met den Heyligen Cus des vredes. De genade onses Heeren Iesu Christi, ende den vrede Gods sy met u allen, die den vrede soecken ende lief hebben. Geschreven uyt groo-/'/ter weemoedicheyt ende benaut- [B iij'.] heyt des herten. Anno. 1566. den negentiensten Septembris. Wy begeeren dat ghy desen Brief tot H. ]) leest, ende dan terstont voort schicken na Fr. L. D. 2) dat den Brief daer oock ghelesen worde. d. p. y. b. I. H. 1) H., d. Harlingen. 2) Fr. L. D., d. i. Franeker, Leeuwarden, Dokkum. 34 [B iij'.] Den Christely ei¬ ken Leser, Ghenade ende vrede. NAdemael nu (eylacen) inde Ghemeynte de8 Heeren, vele twist ende tweedracht gecomen is, ende sommige hen aengenomen hebben, over die Gemeynte Gods te heerschen, ende tegen haer eyghen Bespreek, accoort ende besluyt met allen L. ') ghemacckt, Matt. 24. te handelen, beroemen hen noch van grooter macht ende authoriteyt, die zy meynen te hebben, doch na des Heeren Parabel, so ist hen alles genomen, ende den trouwen knechten ghegeven, daerom so werden wy veroorsaect int Licht te brengen, onse besluyt, dat alle L. op die tijt, Anno 1565. uyt Gods woort, eendrachtelyck besloten hebben, daer wt een yegelyc verstaen mach, hoe dat een L. tegen de Ghemeyte 2) die hem bevolen is, ende de Gemeynte haren L. sal handelen, dat welcke wy door Gods hulpe, t' sijner tijt noch wyder verhopen te verklaren, daerom soo zetten wy maer eenvoudich, so veel als de L. met eendrachticheyt besloten, voor die Gemeynte gelesen ende approbeert hebben. // 1) L., d. Leeraers. 2) Leeg: Ghemcynle. 1. Timoth. 3. B iiij Dit schrijve ic u, op dat ghy weet, hoe dat ghy wandelen sult int huys Gods, dat welcke is, de Gemeynte des levendigen Gods, eenen Pilare ende grontsteen der waerheydt. 2. Timoth. 2. Beneersticht, dat ghy u selven bewijst Gode eenen beproefden arbeyder te weseu, die hem niet schamen derf, die daer recht snijdet dat woort der Waerheyt. li iiij . k Engaende de Beroepinghe ende Verkiesinghe der Bisschoppen J\ ende Leeraers, bekennen wy D. >) ende Olden 2) voor den ■XJL. Heere ende alle Ghemeynten, dat de Beroepinghe ende Verkiesinghe der D. ende Leeraers tweederley is. De eerste ende principaelste is van God, door zijn woort ende Gheest, door welcken hy als de vader des Iluysgesins zijn Knechten uytsent, ende drijftse in zynen Oogst, datse de ïerwe in zijn Schuere vergaderen. Item, de Parabole des Evangeliums vanden Visschers, Nette ende alderley Visschen die daer in ghevanghen worden, van den Edelinck die wech reysden, ende zynen Knechten geit gaf datse daer mede souden woekeren, ende vanden getrouwen knecht, die de Heere over sijn ghesint ende huysghenooten gheset heeft, om haer de spijse ter rechter tijt te geven: Alle dese Parabolen betuyghen ons klaerlyc, dat de Heere de rechte ende principael wtsender is, die nae zyne voorsieninghe zijn knechten met zynen Gheest begaeft, ende zijn Woordt in haren mont leyt, door haer spreect, leert, vermaent ende werckt hy. Daeromme soo dienen de L. 3) eygentlyc wt de cracht Gods, ghelyck als d'Apostel Petrus zeyt: Soo // H v r. yemant dient, die diene uyt der kracht, die God verleent. 1. petr. 4. Dit wert bevesticht Actor. xiij. want daer staet gheschreven, dat Actor. 13. de H. Gheest tot de Ghemeynte te Antiochia sprack: Scheyt my uyt Paulum ende Barnabam, tot dat werc daer icse toe vercoren hebbe. Ende als zy ghevast, ghebeden, eude handen op haer gheleyt hadden, zijn zy ghereyst, ende ginghen uytghesonden vanden Heylighen Gheest. Item, Actor. xx. sprack Paulus tot den Oltsten der gemeynten: Actor. 12 4). hebt wel achtinghe op u selven, ende op de gheheele kudde, waer over u de Heylighe Gheest gheset heeft, om te weyden de Ge- 1) D., d. i. Dienaers. 2) Olden, d. i. oudsten. 3) L., d. Leeraers. 4) Lees: Actor. 20. De verbetering wordt aan de hand gedaan door de „Errata ofte fauten" achter den Appendix, het laatste van de drie geschriften (Sendtbrief, Cort verhael en Appendix), die in één bandje verschenen zijn. meynte Gods, die hy met zynen bloede verworven heeft, Daer wt ist openbaer, dat de principaelste wtsendinge der rechter Leeraers van God is, die der menschen herten door sy- ') Gheest bereydt ende verweckt, ende maecktse vierich ende bequaem tot zynen dienst ende werck. De andere beroepinge ende verkiesinge der L. ende D. 2) gheschiet vander Gemeynte, door Gods inghevinge ende bevel, met ghelycke stemmen 3) der ghemeynten, oock met vasten ende bidden. Ende de selvige vercoren Dienaers werden vanden Outsten door Actor. 14. oplegginge der handen bevesticht // Want also staet daer geschreven: B v . dat Paulus ende Barnabas in allen Gemeynten Outsten gheset, als zy ghevast ende ghebeden hebben. Item: de Apostel schrijft aen Titum, Daeromme hebbe ick u in Creta gelaten dat gyt zult voleynden, daer ick het gelaten hebbe, namelyck, dat ghy alle steden met Oudtsten besettet, hy heeft oock Titum. 1. de Oudtsten afghemaeldt ende beschreven, hoe dat zy gheschickt zullen wesen. Dese tweederley Beroepinghe ende verkiesinge begrijpt Paulus inden woorden, die hy aen Timotheum schrijft, te weten dat hy niet versuymen soude de gave, die hem gegeven was, door de Prophetie (dat is door Gods Ghenade ende Gheest die Schrift te verstaen) met oplegghinglie der handen, van den Oudtsten. Wt dien alle volghet klaerlijc, dat een rechte Dienaer dese beyde beroepinge ende verkiesinge moet hebben, dat is de Beroepinge van God, ende de ordentlycke verkiesinghe der Ghemeynten des Heeren, Na die eerste verkiesinge ende Godlijcke Beroepinge, so is hy een schuldenaer der gantseher Gemeynten. Na die andere verkiesinge is hy een Dienaer der Gemeynten die hem verkoren heeft, ende in welcke hy verordineert is, Also beeft de Gemeynte // te Philippen \Bvir.] Bisschoppen ende Diaken gehadt Ende een yeghelycke ghemeynte in Philipp. 1. Asia heeft ooc eenen Bisschop ofte Sentbode, dat is Leeraer ghehadt. Apocal. 2. 3. Item, Paulus ende Barnabas, sijn met Cephas Iacobus ende Galat. 2. loannus over een gecomen, dat dese dry onder de loden, de andere twee onder de Heydenen, dat Apostel ampt souden bedienen, alleene dat sy der Armen souden bedencken, daerom behoort een Dienaer eene bysondere plaetse ende ghemeynte te hebben, daer hy synen loop heeft ende dient, doch altijdt met zulcken bescheyt, dat die gantsche kudde besorgt, die Ghemeynte allenthalven lohan. 10. bediendt dat gantsch Lijf des Heeren ghebout ende ghebetert Actor. 20. werde, Ende sulcx alle moet met vrede ende inder Liefde met P 1) Zoo staat op het einde van een regel. Lees: synen. i) L. ende D., d. Leeraers ende Dienaers. 3) Met eenparige stemmen (niet bij meerderheid van stemmen). raet ende consent der gemeynten, die hem vercoren heeft, ende daer hy by woont, geschieden, want dat oock de ghemeynte eenen Dienaer, inden vrede sal wtschicken, dat is daer wt openbaer dat Actor. 8. d'Apostlen, als sy gehoort hadden, dat Samaria dat Evangelium aenghenomen hadde, so hebben sy daer henen gesent Petrum ende Iohannem, dat sy voor de Samaritanen zouden bidden, ende de handen op haer legghen, dat zy den H. Gheest mochten ontfanghen. [B vi".] Item Paulus ende Barnabas, hoewel // zy vanden Heyligen Geest ghe-eyscht ende uytghesonden waren, so zijn sy evenwel bander ') Actor. 13. Gemeynte tot Antiochia geordineert ende afgeveerdicht: Daer toe so heeft de Gemeynte te Ierusalem mannen met Paulo ende Barnaba uytghesonden, dat welcke wel te verstaen is, dattet noch also behoort te geschieden, op dattet alles ordentlyc ende Schriftmatich mach toegaen, ende niemant buyten der Ghemeynten verkiesinge ende Ordinantie, van hem selven, lichtveerdich loope. Dit alle is nog claerlicken te bewijsen, daer wt, dat de Apostel Paulus tot den Corinten schrijft: Wy hebben Titum vermaent dat hy vrywillich tot u ghecomen is, ende hebben met hen ghesonden eenen broeder, de welcke, behalven dat hy int werc des Evangeliums, door alle gemeynten gepresen wert, so is hy door der Gemeynten stemmen, een Medegeselle in onser Eeyse geordineert, in deser weldaet, die van ons bedient sal worden, tot der eeren Gods, ende tot uwer blijtschap. Desen gront settet de Apostel tot den Ephesien also, dat de Heere Ephes. 4. zommige tot Apostelen geset heeft, sommige tot Propheten, sommige tot Evangelisten, sommige tot Herders ende Leeraers, daer door de [B vij'.] Heyligen tsamen gevoecht werden, door // gemeynten dienst, om te beteren dat lichaem Christi, tot dat wy alle komen tot eenderley gheloove des Soons Gods, ende een volkomen Man worden, die daer zy inde Mate des volkomen ouderdoms Iesu Christi. Ende volghende zeydt de Apostel, dat wy rechtschapen inde Liefde sullen zijn, dat is, dat wy dat recht is, te samen indie Liefde zouden houden, ende wassen in allen stucken, aen dien, die dat Hooft is, Christus, uyt welcken dat gheheele Lichaem te samen ghevoecht wort, ende het een Lidtmaet aen dat ander hanght, door alle t'zamenvoeghinghe, daer door dat d'een den anderen handt-reyckinghe doet, dat het Lichaem wasset tot zijns zelfs beteringe, ende dat alle inder Liefde. Daerom zoo waer de Liefde niet krachtich en is, daer en kan gheenen dienst noch werck des Heeren in zijnen rechten zwanghe gaen. Dit is nu kortelyck onse Bekentenisse van der beroepinghe ende verkiesinghe der Bisschoppen ende Leeraers. Datum vt supra. 1) Lees: vander. Gort, doch grondtlick verhael vanden twistigen handel ende onschriftmetigen Ordeel, in Fr. ouer sommighen, diemen de Vlamingen noemt, ghegeuen. INLEIDING. Hoedanig is de figuur die ons in den schrijver van dit „Cort, doch grondtlick verhael" tegemoettreedt ? Doet Dirk Philipsz zich hier kennen als iemand van hooge, edele gevoelens, als een goed leidsman en voorganger? Neemt hij in den hevigen strijd die de Doopsgezinden verdeelt, de waardige houding aan, die men van een man van zoo hoog gezag en daarom van zoo groote verantwoordelijkheid verwachten mag? Door enkelen is deze vraag ontkennend beantwoord. Dat de pogingen tot verzoening, ingesteld na de mislukte verbroederingssamenkomst van Friezen en Vlamingen op 1 Febr. 1567 te Harlingen, schipbreuk leden, wordt aan het optreden van Dirk Philipsz geweten. Men heeft hem afgeschilderd als iemand die zich spoedig door zijnen ijver vervoeren liet, wien het moeilijk viel onpartijdig te handelen. Bij zijn laatste verblijf te Emden, waar hij de vertegenwoordigers der beide partijen afwachtte, heeft hij, zoo meent men, de vermaning tot gematigdheid, hem uit Dantzig medegegeven, veronachtzaamd. Men noemt hem prikkelbaar en onverzettelijk. Het komt mij voor dat overtuigende gronden voor dit afkeurend oordeel niet aanwezig zijn. Rekening houdende met de onvolmaaktheid die alle menschenwerk aankleeft, erkennende dat zijne houding in dezen geen bewondering kan wekken, meen ik, dat het „Cort, doch grondtlick verhael" niet alleen zijne verdediging, maar ook zijne rechtvaardiging bevat '). 1) De uitgave waarop de herdruk berust is gedrukt in 80,-loimaat, met gothieke letter. Aantal bladen: 32, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 30. Aanwyzing van plaats en drukker ontbreekt. (Aan het einde:) Ghedruct int laer 1567.— Signatuur: Aij—D v. Hoogte: 14.ÖC.M.; breedte: 9.1 c.M. — Een exemplaar in Philipsz' droefheid over den gang van zaken is ongeveinsd. „Wij hebben", zegt hij, „onze ziele in des Heeren handen gesteld, en ons deswege getroost, dat onze vrienden onze vjjanden worden, daarom dat wij de waarheid zeggen" *). „Het ware ons ook beter en liever, met Elia ons naar de woestijn te begeven, en van den Heer te wenschen, dat onze ziele mocht sterven, dan dat wij moesten zien, dat de profetes Iezabel in de gemeente alzoo zou overheerschen en de knechten des Heeren verleiden" 2). Waarom schrijft hij ? Nog vóór zijn dood wil hij de zijnen opwekken om toch vooral het Bijbelsch standpunt dat men onder de Doopsgezinden tot dusverre heeft aangenomen niet te verlaten. „Dewijl wij dan oud cn weibedaagd zijn, en onze oplossing te allen tijde verwachten, begeeren wij nog vóór ons einde alle Godvreezenden te waarschuwen voor alle inzetting van menschen. Daarenboven begeeren wij een iegelijk in onze eenvoudigheid te vermanen, dat hij zich vasthoude aan Jezus Christus, in wien alle schatten der wijsheid en der kennisse Gods verborgen liggen" 3). Even bitter als de smart van Samuel over Saul was die van Dirk Philipsz over de leeraars Jan Willems en Lubbert Gerrits, die hijzelf in den dienst bevestigd had, maar die reeds spoedig door de wederopneming van een afvallige getoond hadden het met de gestelde eischen licht op te nemen 4). de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. — Er bestaat ook eene uitgave, geplaatst tusschen Eenen Sendtbrief, aen de vier St. ghesclireven, Haerlem, 1619, en Een Appendix aen ons Boecxken vanden twistigen handel in Vr., onder den titel: Een cort, doch // grondeltjc verhael vanden twisti-Hghen handel, ende onschriftmatighen Oor-//deel dat in Fr. over sommigen diemen de // Vlamingen noemt, ghegeven is: Met een fj klare Bekentenisse vanden eenighen Ver-l/hondt ende tvoort Gods, ende daer bg een Re-l/futatie ende Teghensprekinghe, dat een // Menschelyck Verbondt ende Com-Hpromis voor Godt niet en geit, // Iae eenen grouwel // voor hem is. // Gene. 17. // God sprac tot Abraham: Sara u Wijf // sal u eenen Soone baren, dien sult ghy Isaac // heeten, want met hem wil ick een eentcich // Verbondt maken, ende met zijnen Zade // nae hem, In Isaac sal u dat zaet genoemt // worden, ende Sara is onser aller Moeder, // Roma. 9. Gala. 4. // Ioan. 12. II Dat Woordt dat ick ghesproken hebbe, // dat sal richten inden laetstcn daghe. // [Aan het slot, onder quat. I>, bl. viy r:] D. P. Eerst ghedruckt Anno 15li7. Ende nu tot Haerlem, by Vincent Ca-//steleyn, Anno 1619. — Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen : 32, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde : 30. Signatuur: A ij—D viy. Hoogte: 14.5 c.M.; breedte: 9.1 c.M. 1) Cort, doch grondtlick verhael. quat. C, bl. iy r; hierachter, blz. .">66. 2) Aldaar, quat. C, bl. iiij v; hierachter, blz. 568. 3) Aldaar, quat. A, bl. iiy r en '; hierachter, blz. 549. 4) Aldaar, quat. C, bl. iiy r; hierachter, blz. 567 v. Hoe is het gelegen met de betrouwbaarheid van hetgeen hij hier verhaalt? Daarop valt niets af te dingen. Ofschoon hijzelf bij het gebeurde ten nauwste betrokken is, kan men hem niet verwijten dat hij eene onjuiste voorstelling geeft van feiten. Verschillende anderen hebben over dezelfde stof gehandeld: de schrijver der „Successio Anabaptistica" '); die van het „Beginsel der geschillen" 2); Jaques Outerman3); Syvaert Pieters4); P. Yerkindert5); enz.6). Door de talrijke bijzonderheden die zij mededeelen wordt echter het verhaal van Dirk Philipsz wel aangevuld, maar niet wederlegd. Met welk doel heeft hij zich naar Einden begeven? „ Wij waren", zegt hij, „niet gekomen om te richten, maar om vrede te maken, 1) Svecessio Anabaptistica. Dat is Babel der Wederdopers, (loer V. P., Colon. M. DC. III, herdrukt in deze Bibliotheca, Hl. VII, blz. 15—87 (inzonderheid blz. 62—6ii). 2) Het beginsel en voortganck der geschillen, scheuringen, en verdeeltheden onder de gene die Doops-gesinden Genoemt worden, door I. H. V. P. N., t' Amsterdam, 1658. 3) Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, tot den droevighen handel, ran Vr. ende Vlam. (soo genoemt) waer in vertoont wort, dat de schuit eertijts gheschiet, niet aen d' een sijde alleen, mier aen beyde sijden gheleghcn is .... Ghestelt door J. O. met behulp van andere. WOU, z. pl., in-8".; Rechte verantwoordinge ende terclaringe tegen vele onrechte beschuldingen, quade beduydingen, ende crachteloose verantwoordingen: voor desen door Osewalt Hendricsz in druc uytgegeven, ... Door I. O., 1614, z. j., in-8».; Copye Eens brieft, soo Jaques Outerman eertijds geschreuen heeft, aen eener, ghenaemt Lambert Annens, tot onderrichtinge van de droevighe Sake. so eertijdts tusschen diemen nu Vr. ende Vla. noemt, ghevallen is. ... Door eenighe Lief-hebbers der Wacrheydt, aen den dagh ghebracht, Haarlem, 1034, in-80.; Noodtwendighe Verklaringhe, op een Copge oft Naer-druck van eentn Brief, geschreuen by Jaques Outerman aen Lambert Altnes, Anno 1596, door Jaques Outerman, ende sijne medehulpers, Haerlem, 1634, in-8«. 4) Corte aenwijsinghe, Voorgestelt in ecnighe Vraghen, vande voornaemste mishandelinghen der Vlaminghen ende Vriesen, in den twist van den Jare 1566, Met twee Vreden-presentatien over den selvighen twist, Hoorn, 1634, in-8". 5) Brief, Dienende om te bcwijsen, dat niemant in een ander behoort te straffen een üaedt, die hg aen hem selven, ofte aen den sijnen, pooght te oerschoonen, Haerlem, 1634. Aan het einde, onder blz. 46, staat: P. V. IC. — In-8». 6) Gewezen kan nog worden op het; Protocol. Dath ts, Alle liandeltnge des Gespreeks tho Embden in Oistfrieszlandt mit den Wedderdöperen, de sick Flaminge nomen, geholden, 157S, Embden, 157!), groot in-8"., fol. 374 "—375 *; hetzelfde in vertaling: Protocol. Dat is, Alle handeltnge des Gespreeks tot Embden in Oost' vrieslant met den Wederdooperen, die hen Vlamingen noemen, gehouden, 1578, Embden, 1572, groot in-8"., fol. 371 >—372r; Bespreek binnen Hoorn tusschen Jan Lues met zijnen hulpers van die Vlaemsche mennichte, ter ener zijden, ende Peter Jansen Twisck met zgnen hulpers van die Oude Vriezen, ofte Jan Evers Volck ter anderen zyden, 1622 (HS. in het Archief der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam). zooveel ons dit door des Heeren genade mogelijk was. Daarom hebben wij hen met alle Christelijk geduld gedragen, en hunne betering gewacht, gelijk het aan Christenen betaamt. Om die reden hebben wij ook alle lankmoedigheid aan de kwaadwilligen en wederspannigen bewezen, opdat wij hun de maat vol zouden meten. Maar zij hebben hunnen boozen en verkeerden aard niet langer kunnen verbergen" J). Is hij als particulier te Emden verschenen? Geenszins. Door zijne gemeente is hij afgevaardigd met eene welomschreven opdracht. Hij was dus verplicht daarnaar te handelen. Zijn plicht bracht mede om beide partijen te gelijk te hooren. „De gemeente in Pruisen is bedroefd en bekommerd geworden, dewijl zij brieven en smeekschriften ontvangen heeft, waaruit zij gemakkelijk heeft kunnen bemerken, welke ellendige nood tegenwoordig aan alle kanten in de gemeenten bestaat. Daardoor is zij bewogen geworden ons uit te zenden, ten einde beide partijen te verhooren, en te onderzoeken, welke partij gelijk had. Wat recht en waarachtig is moesten wij aannemen en handhaven. Wijl wij dan om die reden door onze broeders afgevaardigd, ja, krachtens de zending die wij van God, krachtens de beroeping die wij van de gemeente ontvangen hebben, derhalve slechts wegens onzen schuldigen dienst hier gekomen zijn, hebben wij met allen ijver getracht beide partijen bij elkander te krijgen, opdat men grondige inlichtingen omtrent de twistzaak zou kunnen vernemen 2). Zijne weigering om de (tweede) deputatie van Hollanders en Friezen buiten de tegenwoordigheid der Vlamingen te hooren wordt hierdoor genoegzaam verklaard ;|), waarbij in het oog dient gehouden te worden, dat de Friezen niet te bewegen waren om aan zulk eene wederzijdsche verantwoording deel ie nemen'1). Men begrijpt dat hij na allerlei vergeefsche pogingen tot bemiddeling verder „alle besprek, boodschap en ouderhandeling heeft afgeslagen, zoolang beide partijen niet op ordelijke wijze met elkander gesproken, hare onderlinge beschuldigingen geuit en aan elkander uitlegging en verantwoording verschaft hadden" s). 1) Cort, doch (jro)idtlick verhael, quat. C, bl. vij * • hierachter, blz. 57'2. 2) Aldaar, quat. A, bl. v; hierachter, blz. 550. 3) Aldaar, quat. A, bl. vt; quat. C, bl. v; hierachter, blz. 550, 56S v. 4) Aldaar, quat. A, bl. v r, vir; quat. C, bl. vi»; hierachter, blz. 550, 551, 570 v. 5) Aldaar, quat. C, bl. vi»; hierachter, blz. 570 v. Hevig was zijne afkeuring van de kerkelijke procedure, die geleid had tot de uitspraak van 1 Febr. 1567. Maar op zijn standpunt had hij daarvoor goede gronden. Naar zijne meening was het vonnis door onwaardige rechters gewezen '). Terwijl zijzelven allesbehalve vlekkeloos waren — den sluier verder op te lichten vindt hij niet noodig —, hebben zij vele onschuldigen buiten de gemeente gesloten, en hierdoor vele vrome harten bedroefd 2). Waarom veroordeelt hij zoo sterk het Verbond der vier steden ? Waarom vergelijkt hij het met het Gouden Kalf, dat de Israëlieten in de woestijn aangebeden hebben3)? Omdat hij zich wil vasthouden aan de algenoegzaamheid der Schrift4) — een beginsel, dat onder Protestanten algemeen gehuldigd is. Maar het bedoelde Verbond, ofschoon van menschelijken oorsprong, wordt onder den schijn van Gods woord ingevoerd5). Zijn verzet daartegen belet hem niet waardeering te koesteren voor „alle goede ordinantie der gemeente Gods, die in de Schrift vervat en gegrond is, en die met Gods woord en het geloof overeenstemt". „Elke goede ordinantie des Heeren evenwel is allerwegen bij zijne gemeente geldig, niet bij vier steden alleen" fi). Ouder hetzelfde oordeel valt het „Compromis", dat op het Verbond gevolgd is, en waardoor beide partijen zich verbonden zich onvoorwaardelijk aan de uitspraak der rechters te zullen onderwerpen 7). De schrijver noemt dit het tweede Gouden Kalf dat men heeft opgericht 8). Onduldbaar acht hij het, dat men dit Compromis in de plaats van Gods woord heeft gesteld en daarnaar uitspraak gedaan9). Was men in het Compromis ook niet wat ver gegaan? Het eerste artikel luidde: „dat wij alle tweespalt, die onder ons voorgekomen is, zoowel om zaken en quaestiën waarover reeds onderhandeld als waarover nog niet onderhandeld werd, vrijwillig, met een rein hart gansch en al opdragen en overgeven in handen van onze lieve broeders en dienaren, als Jan Willems en Lubbert 1) Cort, doch grondtlick verhul, quat. B, bl. ij'; hierachter, blz. 557. 2) Aldaar, quat. C, bl. ij»; hierachter, blz. 565v. 3) Aldaar, quat. B, bl. v'; hierachter, blz. 560. 4) Aldaar, quat. B, bl. viijr; hierachter, blz. 563. 5) Aldaar, quat. B, bl. v»; hierachter, blz. 660. 6) Aldaar, quat. B, bl. vi'en»; hierachter, blz. 560 v. 7) Zie boven, blz. 41. 8) Cort, doch grondtlick verhael, quat. B, bl. vi»; hierachter, blz. 561. 9) Aldaar, quat. B, bl. i v, vi»; hierachter, blz. 556, 561, Gerrits, met hun gezelschap, en van degenen die zij zich toevoegen. En verbinden ons, mits dezen, gelijk aan Christenen, ja, aan mannen van eer en geloof betaamt, om dat alles onverkort na te komen en te gehoorzamen, zonder eenige tegenspraak, hoe en op welke manier zij dat ook aanvatten, hoe zij ook de behandeling van onzen twist of onze quaestie leiden of er uitspraak over doen, belovende daarmede geheel tevreden te zijn, en ons daarin over te geven" '). Dirk Philipsz vond dat eene dergelijke volledige overgave aan het gezag van menschen bezwarend kon worden voor het geweten. \\ at te doen wanneer de stem van het geweten tegen de uitspraak in opstand kwam? Waren daarenboven èn Verbond èn Compromis niet de oorzaak geworden van alle beroeringen? Wel had hij dus reden voor de klacht: „Men spreekt nu bij velen weinig van het geloof, dat door de liefde werkt, van de wedergeboorte tot God, en van de nieuwe creature, die in Christus Jezus is, maar men spreekt en roerat veelvoudig van een menschelijk Verbond en Compromis, welke toch voor God niet gelden, want de belofte van een zegen is daaraan door God niet verknocht" 2). Het Verbond en het Compromis strekken slechts „tot schade van het Goddelijke woord, tot bezwaring der conscientiën, en tot verstoring der gemeente Gods, die tot vrede geroepen is"3). „Wij zijn", zegt hij, „hier (d. i. te Emden) niet gekomen om het Compromis of de uitspraak die op grond daarvan gegeven is te handhaven, maar wij houden ons aan Gods woord: dat is onze Rechter"4). „Laat ons toezien, dat wij in deze gevaarlijke en kwade tijden een vasten grond des geloofs leggen, steeds Gods woord overdenken, elkander onderling vermanen van het geloof, van de gehoorzaamheid des evangelies, van den Christelijken vrede, van de goddelijke en broederlijke liefde, en van de nieuwe geboorte uit God. Want daaraan is het gelegen, maar niet aan een menschelijk Verbond en Compromis" 5). Velt hij niet hier en daar een hard oordeel over de Friezen? 1) Vit is idt Compromis, afgedrukt achter: Protocol. Dath is, Alle handelinge des Gespreeks tho Embden, fol. 374r; in de Nederlandsche vertaling: Protocol. Dat is Alle handelinge des Gespreeks tot Embden, fol. 371», 372'; ook in de Svccessic Anabaptistica, in deze Bibliotheca. Dl. VII, blz. 02 v. 2) Cort, doch grondtlick verhael, quat. B, bl. iiyr; hierachter, blz. 558. 3) Aldaar, quat. B, bl. vyr; hierachter, blz. 562. 4) Aldaar, quat. C, bl. viy r; hierachter, blz. 572 v. 5) Aldaar, quat. D, bl. ig »; hierachter, blz. 57C. Doet hij hun geen grievende verwijten1)? Wegens hunne weigering om zich in tegenwoordigheid van de Vlamingen te verantwoorden, hield hij zich overtuigd van hunne schuld 2). „Zooveel hebben wij niet kunnen verkrijgen", aldus zijne klacht, „dat men zich voor zijne aanklagers en beschuldigers heeft willen verantwoorden; zooveel billijkheid, bescheidenheid, ja, vreeze des Heeren, Christelijke aard en broederliefde is bij hen niet gevonden" 3). Het is waar, dat latere schrijvers zooals Jaques Outerman en Syvaert Pieters beide partijen ongeveer even schuldig hebben geacht. Men bedenke echter, dat Dirk Philipsz over de vertegenwoordigers der Friescbe partij wel zeer ontstemd moest zijn. Want hij zag in hen drijvers, die zijn levenswerk dreigden te verstoren en den bloei der Doopsgezinde gemeenten te verwoesten. Zij toch waren in zijn oog de vredebrekers, met hun Verbond der vier steden, hun Compromis en hunne rechterlijke uitspraak te Harlingen, die zooveel teleurstelling baarde. „Ende iniddeler tijt", aldus kon hij met recht verklaren, „80 hebben wy in goeden vrede by onser ghemeynte ona gehouden, ende zijn buyten den twist gebleuen" 4). Ziedaar de tragiek der geschiedenis. Dirk Philipsz wordt in het laatst van zyn leven het slachtoffer van eene botsing die niet te vermijden viel. In hoeverre kan naast den Bijbel gezag worden toegekend aan eenig ander geschrift, hetzij kerkelijke wet hetzij liturgie of geloofsregel ? Het was een vraagstuk, dat niet alleen in de Doopsgezinde, maar in de geheele Protestantsche wereld de grootste moeilijkheden heeft doen ontstaan. 1) Cort, doch grondtlick verhael, quat. A, bl. iij»; quat. B, bl. ijr; quat. C, bl. vigr; quat. D, bl.i»; hierachter, blz. 548 v., 556, 572, 574. 2) Aldaar, quat. A, bl. v», vi'; hierachter, blz. 550 v. 3) Aldaar, quat. B, bl. ij r; hierachter, blz. 556. 4) Aldaar, quat. C, bl. viij »; hierachter, blz. 573. J£en cort, bocb öronötUck verbael panöen tw(0tigen banöelenöe oiwcbrifmetlgen ©r« öeel, öat In jfr. ouer sommlflben, Ölemen öe tttlamlngen noemt, gbegeuen (0: Meteen clareaSehententeóevanöeneenlgenlDerbont enöe TOoort ©000, enöe öaer be een Hetw tatle enöe ÏTegenspreftingbe, öat een rtftenocbeücft IDerbonöt enöe Com= promis voor ®oöt niet en öbelt, Ja eenen grou= wel voor bem (0. (Bene0. 17. ®oöt 0prac tot Sbrabam: Sara v wijf, 0al v eenen $one baren, öien 0ult gbe Soaac bee ten, want met bem wil tcf? een eewlcb Der* bonöt maken, enöe met 3ljnen iZaöe na bem, 3n 30aac 0al vöat3aetgbenoemtweröen, Enöe Sara 10 on0er aller/fcoeöer, 1Rom.9. ®ala. 4. Joan. 12. ©at TOoort öat lek geoproken bebbe, öat sal rlcbten inöen laetsten öagbe- x. 35 [4,-..] 1. Cor. 3. De Heere begrijpt de cloecke in hare cloecheyt ende loosheyt, want daer en is geen cloecheyt, gheenen raedt, gheen sterckheyt tegen den Heere. 1. Cor. 4. Dat Rijoke Godta en staet niet in woorden, maer inder cracht. Matth. 15. "Waerom ouertreedt ghy Gods ghebot, om uwer insettinghen wille? Dierick Philips Wt genade een Medenoot ') des gheloofs aen A ij \ Icsum Christum, ende een Dienaer zijnder Ghemeynte, ontbiedet zijne Broederlicke, Christelicke ende vriendelicke groetenisse oft salutatie, allen Godtfruchtighen hier ende daer woonachtich, ver- l.Petr. 2. stroeyt ende Pelgrimmen op Aerden, om de ghetuychenisse der waerheyt, na de voorsieninghe Gods des Vaders, inder heylichmakinge des Gheests, tot de gehoorsaemheyt des Euangeliums, l.Petr. 1. ende besprenginge des Bloets Iesu Christi. Ghenade, vrede ende bermherticheyt van Godt den Vader ende Iesu Christo onsen Rom. 1. Heere, vermeerdere hem 2) by v allen, door de cracht des heyligen Gheests. Amen. HErtgrondelicke lieue Broeders ende Vrienden, Mededeelachtich der ghenaden Godts, in der ghedult, ende in den Rijcke Iesu Apooal. 1. Christi: Wy dancken den Almachtighen Godt ende Vader door Iesum Christum, dat ghy tot de Erkentenisse der waerheyt, van hem beroepen, ende tot der Salicheyt vercoren zijt, ende wy 2. Thess. 2. bidden den Almachtigen Godt, dat hy v in zijnder ghenade beware eewichlick, op dat ghy dat eynde ws geloofs daer van brengt3),// de salicheyt uwer Sielen. Daer beneffens so bidden ende vermanen A ij r. wy alle Godtfruchtigen, de welcke dese onsen Brief, dese onse Be- l.Petr. 1. kentenisse vanden ellendighen ende beclaecblicken handel inVrieslandt (daermede alle Ghemeynten becommert zijn gheworden) voorcoemt ende behandet wert 4), datse dit alle met reynen onpartjjschen herten willen lesen, wel verstaen, ende met den rechten Proefsteen, dat is, met Gods woort proberen5): So dat gheschiet, soo verhopen wy, dat veler Menschen oogen, door Gods ghenade gheopent 1) Medenoot, d.i. medegenoot. 2) Hem, d. i. zich. 3) „Daer van brengt" wil zeggen: behaalt (davonbringt). 4) Behandet wert, d. ». in handen komt. 5) Proberen, d. i. beproeven. sullen werden, datse mogen sien de blindtheyt die „ecomen is, ende dat vele in verkeerde sinnen van Godt oueighe 2 Thess 2 .reuen zijn, daeromme, datse inder waerheyt niet en hebben gewan2. Thess. i. geuen^ ^ ^ ^ ^ na deQ de ö ds t gheiaecht en hebben, ende na der heylicheyt ende ghereehtieheyt Hebre. 12. Lder welcke niemandt Godt sien en sal datse de, ghenade God versuymt, ende te vergheefs ontfangen hebben, ende zijn eenbitter Wortel gheworden, waer door vele verontreynicht zijn, ende noch nLer verontreynicht moghen werden. Dit scryuen wy, door de tegenwoordige daet ende noot, namelick, dat de ongereehticheyt Matt.24. de ouerhant neemt, daerom de Liefde in Aiij'. giftighe ende valsche tonghen vele // quaets doen, ende ^treedt samen onrustich maken, dat faemroouen, oorblasen, heghen ende bedrieghen by sommigen inden vollen swanghe gaet ende gantsch tx rasa —£sr i r^'^Xt.k':rX = spreecKi , , j-v Hppre wolde doch wtroeden huvchelen wt een oneenich herte. De neere wome alle -eueynstheyt, ende de tonge die daer stoudt spreeckt. Die daer segghen, onse ïonge sal de ouerhant hebben, ons behoort t spreken wie ist die ons wil meesteren, oft wie i. onse Heere P Dewiile dan de Ellendigen verstoort werden, ende de Armen such- ten wil ick my opmaken, seyt de Heere, lek wil een hulpe be- schicken datme'n v'rijmoedich leeren sal. De Redene des Heeren s louteJ, ghelijck als doorgheloutert Siluer in Aerdenen degel beproeft seuenmael, O Heere wilt haer doch bewaren ende ons behoeden voor dit gheslachte eewichlick. Want het wert allentha uen vol godtloosen! waer suleke loose lieden onder de menschen Anj' heDHbsTetmen claerlick, dattet noch heden daechs also toegaet gel ij c als de Propheet gesproken heeft, Desgelijc so hee Actor 20 Apostel Paulus eulcx inden Gheest te voren gesien ende tot de Oudtsten der Ghemeynten geseyt also: Hebt wel achtinghe op seluen ende op de Cudde, ouer welcke v de heylighe Gheest ghese heeft,'om te weyden de Ghemeynte Gods, die hy me zijnen Bloede verworuen oft verchregen heeft, Want ick wete dat na mijn Af- 1) Verruckt, d.i. afgerukt, afgeleid. 2) Degel, d.i. «meltkroes. scheyt onder v sullen comen verschuerende Woluen, die de Cudden niet en sullen verschoonen, noch sparen, ende wt v sullen Mannen opstaen, die verkeerde dinghen sullen spreken, om de Discipulen af te trecken ende tot haer te brengen. Ende Ioannes seyt, dat l.Ioan. 2. tot zijnder tijt al Antichristen waren op der bane, ende vander Ghemeynte wtgegaen, maer sy en waren niet van ons, seyt Ioannes. Want waren sy van ons gheweest, sy souden by ons wel ghebleuen zijn, Maer op dat sy openbaer werden, dat sy niet alle van ons en zijn. Daerom en ist gheen wonder, dat sulcx nu ter tijt noch gheschiet, dat sware grijpende Woluen onder de schapen comen (doch Matth. 7. sy comen in Schaeps cleederen) dat verkeerde Mannen inder Ghemeynte opstaen (doch sy geuen haer voor als Enghelen des Lichts) dat Antechristen van der Ghemeynte wtgaen (ende nochtans al // Christenen willen heeten) die den Heere lesum Christum versaken, Ai/ij'. daer mede datse in zijn Leere, in zjjnder Liefde ende in zijnen 2. Cor. 10. vrede niet en blijuen. Want wie ouertreedt, seyt Ioannes, ende en l.Ioan. 2. blijft niet inde Leere Iesu Christi, die en heeft gheenen Godt, maer wie daer in blijft, die heeft beyde den Vader ende den Soon. 2. Ioan. 1. Ende noch eenmael: Wat ghy van aenbegin ghehoort hebt, dat laet by v blijuen: Soot by v blijft dat ghy van aenbeghin ghehoort hebt, soo sult ghy by den Vader ende by zijnen Sone Iesu Christo 1. Ioan. 2. blijuen: Ende dat is de beloefte die hy ons ghegheuen heeft, dat eewich Leuen. Hier wt ist lichtelijck te verstaen, hoe datmen inde hevlsame oft salichmakende Leere onses Heeren Iesu Christi, ende in het ghelooue, dat ons eenmael van Godt gegeuen is, volherdich Iud. 1. moet blijuen. Dewijle wy dan oudt ende wel bedaecht zijn, ende onse oplossinge alletijt verwachten, daerom soo begheeren wy noch voor onsen eynde, allen Godtvreesenden voor alle Philosophie, voor alle insettinge der Coloss. 2. menschen, ende loose verleydinge te waerschouwen. Daer beneuen 80 begeeren wy een yegelick in onser eenuoudicheyt te vermanen, dat hy hem vast houde aen lesum Christum, in welcken alle schatten der wijsheyt ende der Erkentenisse // Gods verborgen A tiij'. liggen, Ia in welcken de gantsche volheyt der Godthevt lichamelick woont, op dat wy van zijnder volheyt ontfangen ghenade om ghe- Ioan. 1. nade, ende alle wat ons tot der salicheyt onser Sielen van nooden is. Dit is de oorsake onses scrijuens. De eewige ende alleen wijse Godt geue ons wijsheydt ende verstandt daer toe, op dat zijnen hoochgeloofden Name gepresen, de benaude ende verstricte conscientien ontbonden, ghevrijdt, ende de wtvercorenen voor allen quaet bewaert, ghetroost ende gesterckt mogen werden, Amen. Rekenschap ende ver claringhe van onser Reyse, namelick, waerom dat wy wt P. J) ghereyst, van onser Ghemeynte afgheverdiget, ende met des Heeren hulpe hier 2) ghecomen zijn. TTVy en connen in goeder welmeyninghe v niet verberghen, \/ hoe dat wy eenen tijt lanck groote droeffenisse in onser ▼ herten, ouer de verstooringhe ende verwoestinge der ghemeynten Gods, ghehadt hebben, Ia niet alleen wy, maer de GheAv'. meynte iu P. ») heeft haer daer mede be-//moeyt, » daer ouer bedroeft ende becommert gheworden, dewijle sy Brieuen ende Supplicatien ontfanghen heeft, daer wt sy den ellendigen tegenwoordigen noot, die allenthaluen in der Ghemeynten is, lichtehck heeft connen mercken ende verstaen, Daerom soo is sy oock beweecht gheworden, om ons wt te seynden, om beyde Partijen te verhooren, te ondersoecken ende te vernemen, waer dat Recht ware, ende waer dat beuonden worde, met dien souden wy stemmen, dat Recht ende warachtich is, souden wy aennemen ende hanthauen. Nadenmaele wy dan wt sulcker oorsake van onsen Br0^e" afgeverdicht, Ia wt de cracht onser Sendinghe, die wy van Godt hebben, wt plicht onser beroepinghe, die wy vander Ghemeynte hebben, ende wt schuit onses diensts hier ghecomen zijn, so hebben wy oock alle neersticheyt ghedaen, om beyde Partijen by malcanderen te krijghen op datmen de twistighe sake eenmael grondelick mochte hooren ende verstaen: Maer wy en hebbent daer toe niet connen brenghen. Want de Vlamingen (somen die noemt) zijn daer toe wel bereydt geweest, Ia sy hebben een verlangen daer na ghehadt, dat haer sake eenmael te rechte aen den dach mochte comen: Maer de Vriesen (soomen die heet) wilden dat also niet Av\ doen, die en hebben onse // billicke, vriendelicke ende Christelicke eysschinghe ende begheerte niet willen aennemen, dat welcke ons seer bedroeft, dat sulcke onbillicheyt, ongherechticheyt ende stouten moedt, sonder alle bescheydenheyt byden Lieden beuonden is geworden. Want dewijle sy soo veel ende menigerley wijse van velen beschuldicht werden, so waren sy schuldich voor alle haer Aenclagers ende Beschuldigers, haer te purgeren ende te verantwoorden, ende latent 3) alle met Godts Woort richten, Maer de Vr. 4) en 1) P., d.i. Pruisen (Dantzig). 3) Latent, d.i. laten het. 2) Hier, d. i. te Emden. 4) Vr., d.». Frieien. hebben dat niet willen doen, dat weleke een seker teecken is, dat sy onrecht hebben. Want so seyt de Heere inden Euangelio: Wie Ioan. 3. quaet doet, die haet dat Licht ende en coeint niet by dat Licht, op dat zjjne wercken niet ghestraft en werden: Maer wie de waerheyt doet, die coemt aen dat Licht, op dat zijne wercken openbaer werden, want sy zijn in Godt gedaen. Hier af hebben wy een claer exempel inder Bibelscher Scrift, te weten, dat Moses twee Hebreische Exod. 2. mannen heeft twistich ende kijfachtich ghesien, ende sprac tot den ongerechten: Waerom alaedy uwen Naesten? Maer hy sprac: WTie heeft v tot eenen Ouersten oft Rechter ouer ons gesetP Wilt ghy my oock verworgen, ghelijck ghy den Egyptenaer veiworcht hebt? Ende bracht also de verborgen sake van Mose aen den dach, dat het voor Pharao quam, die // sochte Mosen te dooden, daeromme [A. vir.] Moses wt Egypten moeste vlieden. Merct, hoe dat de onschuldighe Mosen alsoo niet aensprac, sonder ') de ongerechte en wilde van Mose niet gestraft noch gerichtet zijn. Also gatet noch toe: Die onderghedruct zijn ende werden, die begeeren ende soecken hulpe, maer de ongerechtighe, die Godt niet en vreesen, die haren Naesten onrecht ende gewelt doen, die en willen voor dat Recht niet verschijnen, noch haer tot verantwoordinge stellen, sonder sy willen lieuer trotsich ende met stoutheyt allen haer Aenclagers, Tegensprekers ende Bestraffers onder de ooghen staen, ende noch wel meer doen, gelijc als ons ende meer anderen dicwils van sulcken Lieden wederuaren is. Ende oft yemaudt wilde segghen, dat den twistigen handel tusschen de Vr. ende VI.2) al gherichtet is1), soo antwoorden wy daer op also: Dewijle wy beyde Partijen by malcanderen niet en hebben connen crijgen, ende de Schuit is eygentlick by de Vr. den welcken wy meer dan ghenoech ghepresenteert, aengheboden, ghesmeect, ende door den ghecruysten Iesum Christum gebeden hebben, dat sy voor haer W cderpartije in onser tegenwoordiclieyt hen wilden verantwoorden, (doch wy hebbense daer toe niet connen bewilligen) daerom so moeten wy nu ouse conscientie voor God beurijen, ende alle Godvreesenden // onsen bedencken4), ouer dat Ordeel in Vr.5) van sommighen be- [.4 vi'.] sloten ende wtghesproken b), openbaren ende te kennen geuen, dat wy in dat Ordeel niet en consenteren, noch «onder meer besclieedts wt Gods woort, niet connen aenneinen, want wy en verstaen dat 11 „Sonder'' is een germanisme (sondern). '2) VI., d.i. Vlamingen. 3) Daarover is reeds uitspraak gedaan. 'O Oiise bedencken, d.i. ons bezwaar. :>) Vr., d.i. Friesland. 6) l)e uitspraak in de samenkomst te Harlin^en, 1 Febr. 1567. Zie boven, bli. 537, 541, niet, het laet hem oock also niet aensien, dat het ordentlick na de heylighe Schrift, na de Godtlicke waerheyt ende gherechticheyt, maer veel meer na dat tegendeel gheordeelt is. De oorsaken waerom wy sulcken insien daerin hebben, zijn dese als volcht. Bescheyt, waerom wy dat Ordeel suspect houden. ri 'En eersten, so heeft Ho. R.') de Leeraers2) int voorgangen L Iare, als sy eerst in Yr.3) quamen, willecoem gheheeten, vriendelick ontfangen: Maer als hy mercte, dat de Leeraers hem niet conden consenteren, dat de Dienaers der Steden, de Competenten oft behoorlicke Richters tusschen de Pr.4) ende hare Wederpartijen mochten zijn5), (soo sy oock in het Menschelicke Verbondt6), daer wt den twist ghecomen is, so wel als de andere begrepen waren) daeromme so zijn de Leeraers buyten dat Gherichte, dat Ho. R.7) met zijnen Bysitters tot Fr. 8) gegeuen heeft, ghehouden ende wtgesloten, Ia sy zijn ooc van wegen haerder toecoemst 9) beschul[A vij'.] dicht geworden, so doch haer toecoemst recht ende // Euangelisch was: want sy waren gecomen in den Name des Heeren, wt cracht haerder beroepinghe van Godt, van weghen haers diensts, van haer Ghemeynte wt Broederlicke liefde wtghesonden, om den vrede tusschen beyde Partijen te soecken, ende na den twist te vernemen, by wien dat de schuit ware. Noch werden sy beschuldicht, ende als partijch 1u) te rugge gheset. Merct de groote ongeschictheyt, ende dat onrecht datmen den Mannen ghedaen heeft, want men beroemt hem, dat sy met schande wt den Lande wech ghereyst zijn: Oock so heeft Ho. R. u) gheseyt, ende dat is bewijselick n), dat hy dat niet voor goet in en sage 13), datmen ons verscrijuen oft ontbieden soude, hy wilde lieuer middelen soecken ende gebruycken, om ons te beletten, oft te waerschouwen: Ende soo wy euenwel quamen, so souden wy so weynich als de andere ontfangen 1) Ho. R., d.i. Hoyte Renix, leeraar der Doopsgezinden te Bolsward. 2) NI. Hans Bouwens Busschaert uit Antwerpen, en Nette Lipkes, waarsohijnlijk vooral in Overijsel werkzaam. Zie J. G. de Hoop Scheller, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1893, blz. 12. 3) Vr., d.i. Friesland. 4) Fr., d.i. Franekers. 5) Wat Dirk Philipsz hier verhaalt wordt bevestigd door J. O.futerman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, wt den droevighen handel, van Vr. ende Vlam., 1609, § 83 (quat. D, bl. vy'). 6) Het Verbond der vier steden Harlingen, Franeker, Leeuwarden en Dokkum. Zie boven, blz. 513 v., 541 v. 7) Ho. R., d. i. Hoyte Renix. 8) Fr., d. i. Franeker. 9) Toecoemst, d. i. opkomst, bijeenkomst. 10) Partjjch, d.i. partijdig. 11) Ho. R., d.i. Hoyte Renix. 12) „Dat is benyselick" w'' zeggen: dit kan bewezen worden. 13) Dat hy er geen goeds van verwachtte. werden, waer wt opentlick te mercken in, dat hy op die tijt niet goets inden sin en hadde, ende met de moeyte al swangher ghinck, die hy na der tijt ghebaert heeft. rpEn tweeden, so de L. ende D. ') merckten, dat sy in Yr. niet _L voorderen conden, maer alletjjdt van H. R. 2) in haer goet voornemen verhindert werden, soo hebben sy haer gheschict om te reysen, ende voor haer afscheyt, so hebben sy H. R. 2) vermaent ende ge waer-//schout, dat hy gheen scherpheyt en soude V'J '•] gebruycken, want sy en consenteerden «lat niet, maer sy wilden aen ons scrjjuen, ende begeerden van hem, dat hy oock alsoo doen soude, maer hy heeft dat afgeslagen, ende gesproken als bouen verhaelt is, ende is euenwel in zijnen moetwille voortgheuaren. Bouen dat so is H. R. tot Fr. 3) met Banwerdige sake vande Broeders voor Nette4) onsen lieuen B. die in den Heere ontslapen is5), beschuldieht geworden, ende daer af en heeft hy hem niet ghepurgeert, noch willen purgeren, nochtans so heeft hy gerichtet, dwelc een claer bewijs zijnder vermetenhoyt ende verkeertheyt is, dat hy der Leraers woort niet en achte, dat hy eenen anderen wilde richten, so hy selfs straffelick ende velicht6) den Heere veel Matt. 18. meer schuldich was, dan die, met welcke hy so strangelick gehandelt heeft, na dat Exempel des schalcken knechts, daerom so heeft oock dat rechtuerdich Ordeel Gods hem gheraect. rpEn derden, so waren de Ho. mannen 7) al veronreynicht door J_ een onschriftmetige handelinge ende opneminge van eenen ontuchtigen mensche, welcke opneminge gants tegen Gods woort is, ooc tegen de bewilginge onser Ghemeynte, daerin de misdaet begonnen ende ten deele gheschiet is8). Men heeft aen ons om raet gescreuen, ende al eer dat onse antwoort quam, so was de afuallige al op 9)//genomen. Daerom so hebben wy ooc daer na aen A viij'. 1) L. ende D , d.i Leeraers en Dienaars (Hans bouwens Busschaert uit Antwer¬ pen en Nette Lipkes). 2) Ho. R., d. i. Hoyte Renix. 3) Fr., d. i. Franeker. 4) D. i. Nette Lipkes. 5) Over Nette's dood zie De Hoop Scheller, Het verband der vier steden, blz. 44> aant. 6. 6) Velicht, d. i. wellicht. 7) De „Ho.[llandscheJ mannen" 7.yn Jan Willems en Lubbert Gerrits, leeraars deiDoopsgezinden te Hoorn, geroepen om in het geschil als reohters op te treden. Vergel. De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. 87, 39. 8) Dit slaat op zekeren Jasper Cooinen, die te Dantzig buiten de gemeente gesloten en daarna naar Hoorn verhuisd was. Zie Bespreek binnen Hoorn tusschen Jan Lues ende Peter Jansen Twisck, 1622 (HS. in het Archief der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam), § 29—33, en l)e Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. 55. 9) Hier ontbreekt een blad. Wij vullen dit aan met het overeenkomstige blad in de uitgave achter Eenen Sendtbrief aen de vier Steden, Haerl. 1610, datkennelijk met dezelfde woorden begint en eindigt; zie aldaar quat. A, bl. vijj. de Versamelinge tot H. ') geschreven 2) dat onse ende veler Godtvresender Sielen in die opneminge niet connen consenteren, veler oorsaken halven, die wy daer in hebben, ende die tot H. wetent ooc wel, want het is haer bescheydelick genoch geschreven, Sy mogen toesien wat sy gedaen hebben, ende wat sy noch hanthaven, Nura. 7 *). oft sy niet inden Ban en zyn, gelyc als Israël inden Ban was om Achams wille, ende dat niet een weynich suerdeechs het gantsche deech al versuert heeft. rpEn vierden, zo zyn daer Broeders die willen I. W. 4) bewysen, X ende met ghenoechsame getuygenissen overbrengen dat hy een leugenaer was5), al eer dat hy ende syn Medegesellen in Vr. 6) reysden, ende dat ghericht aen namen. Hy is ooc hier ter plaetsen 7) bescheyden 8), om hem inde tegenwoordigheyt sjjnder wederpartye, voor de mannen die hem de leugen overtuygen willen, te verantwoorden, maer hy en heeft dat niet gedaen, wy vermoeden ooc wel, dat hy dat nimmermeer doen en sal, noch en can: waer wt dan lichtelick te verstaen is, hoe dat sijn Gericht mach bestaen, Eccles. 34 na dat woort Ecclesiastici: Wat sal vanden onreynen gereynicht, Aviij'. ende vande leugenachtigen waer geseyt werden: // rpEn vijfsten, so zyn de vijf Leeraers ") met haren medehulpers in 1 Decembri10) voorleden, wederom in Vr. gecomen, ende syn ten anderen mael bnyten dat ghericht gehouden, ende beschuldicht na als voor, met ghelycken onrecht, over hare toekomst. Maer men heft twee de ioncste Leeraers u) tot Rechters geset, die wel haer leefdage op geen sware handelinge mochten voor die tijt gheweest syn. Ende de wyle sy tot Mederechters mochten nemen, welcke sy wilden, 1) H., d.i. Hoorn. 2) Waarschijnlijk bedoelt hij den brief die in uittreksel voorkomt bij P. Ver- kindert, Brief, Dienende om te betvijsen, dut niemant in een ander behoort te straffen een Daedt, die hy aen hem selven pooght te verschoonen, Haerlern, 1634, blï- 21. 3) Lees: los. 7. 4) 1. VV , d.i. Jan Willerns, leeraar te Hoorn. 5) Waarop deze beschuldiging rust is onbekend. Zie L)e Hoop Schefler, Het verbond der vier steden, blz. 56. 6) Vr., d.i. Friesland. 7) NI. te Emden. 8) Waarschijnlijk heeft de schrijver het oog op zijn brief van 30 Juni 1567, gericht tot Jan Willerns en Lubbert Gerrits, in uittreksel te vinden bjj P. Ver- kindert, a. w., bli 22 v. Vergel. Bespreek tusschen Jan Lues en Peter Jansen Tu/isck ' ij r. ende biddens, met grooter gedult ende lancinoedicheyt, so vele niet connen vercrijgen, datmen voor zijne Aenclagers ende Beschuldigers hem heeft willen verautwoorden, so veel billicheyts, bescheydenheyt 4), Ia vreese des Heeren, Christelicke aert, ende Broederlicke liefde en is by den lieden niet geuonden, datse dat souden willen gedaen hebben, dies wy ons voor Godt den Heere ende Richter Hebr. 12. ouer al, voor zijne Enghelen ende voor alle verstandighe ende onpartijsche Broeders ende Vrienden, met recht beclagen, ende beclagen sullen, so langhe als de wederspannighe ende hertneckighe gheen boete daer af en doen, daerse (onses bedenckens) swaerlicken sullen toe comen: Want het is te vermoeden ende oock te besor2. Petr. I. gen, datse al verstockt zijn, ende datse Godt met blindtheyt al ghe1. Ioan 1. 8lagen, ende in verkeerde sinnen ouergegeuen heeft, daeromme 2. Thews. 2. datge moetwiUich tegen Gods Woort haer setten, ende met gewelt daer tegen streuen. Siet lieue Broeders, ghy die de gherechticheyt liefhebt, ende dat ongodlicke wesen hatet, met v spreken wy voor Godt, ende v belijden wy, dat dese oorsaken, die bouen verhaelt zijn, ende noch meer andere, die hier te lanck zijn te schrijuen, ons beweghen, Ia dwinghen, dat wy dat Ordeel oft ghericht voor H ijonrecht houden, als dat van onuerstandigen, partijschen // ende 1) Daer na, d.i. daarnaar, naar hetwelk. 2) Bevruchten wy ons, d.i. wij vreezen (befürchten). 3) Bewysen, d. i. staven. 4) Men jou hier „bescheydenheyts" verwachten. gecorrumpeerden Richters, die na der Schrift inder gestalte ') gheen Richters mochten zijn, gegeuen ende wtgesproken is, Godt beware alle vrome ende eenvuldighe herten daer voor, Amen. Wijder, nadenmael desen voorberoerden 2) twist oorspronckelick wt een Menschelick Verbondt gecomen is, daerom soo werden wy door de liefde des Gheests, die wy tot de Broederschap des Ileeren Iesu Christi hebben, gedrongen, ende connen dat niet na laten, wy moeten ons ghemoet ende verstant den rechten Christenen openbaren: ten eersten, wat wy van het eenich Verbont Gods houden, daer na wat wy van het Menschelijck Verbondt gheuoelen, verstaen ende bekennen. Van het Verbont GODS. DAt Verbondt Godts is, dat Godt hemseluen met ons verbint, dat is, ons beloeft ende toeseyt, dat hy onse Godt ende Vader wil zijn, ghelijc als Godt tot Abraham sprac: lek ben de (ïenes. 17. Godt Schadai, dat is, een volmachtige, ende een oueruloedige genoechsame volheyt alles goeden, Wandelt voor my, ende weest stijf ende getrouwe aen my: Ende ick wil mijn Verbont // tus- H iij schen my ende v maken, ende wil v vast vermeerderen. Dese woorden Godts verstaen wy also, dat Godt hem met Abraham ende met zijnen Zade, dat is, met den gheloouigen, verplichtet 3) ende hen4) beloeft heeft, dat hy haer Godt ende Vader, haer Beschermer ende Behoeder wil zijn, want by hem is volcomen Almachticheyt, alsoo, dat hem niemant mach 5) wederstaen, noch wt zijnder Deut, 33. handt wat nemen. Bij hem is de volheyt ende oueruloedicheyt van ^sa10 40allen goede. By hem is de Fonteyne des leuens, waer wt de dor- 1()^n l0 stighe Sielen sullen drincken, ende niet wt een onreyne Cisterne ierera 2. 17 oft moddercuyl, Hy spijst zijn volck met de bloeme des meels, Psaim. 19 ende versadichtse met den honich ende honich seem, dat is, met P-alm. 118. zijn Godtlick Woort. In somma, de Bontgenooten Gods, die en hebben gheen ghebreck aen eenich goet. Want sy seggen met den Propheet: O Heere, wanneer wy slechs v hebben, soo en vraghen Ptalm.33. wy niet na den Hemel noch na der Aerden, Ia wanneer ons oock Psalm. 73. Lijf ende Siele versmachtede, so zijt ghy euenwel onses herten troost ende onse Deel. Ende dat is het eerste stuck van het Verbondt Godts, want 1) „Inder gestalte" is een germanisme. Versta: in dier voege. 2) Voorberoert, d.i. in het voorafgaande aangeroerd (berührt). 3) Verplichtet, d.i. eene overeenkomst aangegaan. 4) Hen, d. i. hun. 5) Mach, d. i, kan. hoewel het Verbondt Gods, een eenich ') verbont is, so zijn euenwel twee stucken daer in begrepen: Dat eerste gaet Godt aen, Biij\ ende daer van is nu geseyt. // Dat ander gaet den gheloouigen (leiies. 17. aen, ende staet2) daerin, dat Godt tot Abraham sprack: Wandelt voor my, hout v stijf ende getrouwe aan my, daer mede werden alle Bondtgenooten Gods ende rechte Abrahams kinderen van Godt selue vermaent, datse een godtsalighe wandelinge souden 3) leyden, Luc. 2. den Heere in heylicheyt ende gerechticheyt dienen, vast ende on('oloss. 2. beweechlick by zijn woort bljjuen. Deae kinderen Abrahams ende Math. 24 Bontgenooten Gods, moeten oock dat Teecken des Verbonts hebben, dat is, sy moeten besneden zijn aen de voorhuyt des herten, Coloss. 2. met de geestelicke besnijdinge Iesu Christi, door aflegginge des l)eut. 30. 8ondtlicken lichaems ende der vleeschelicker lusten: Sy moeten oock met hem begrauen zijn door den Doop, ende oock met hem Roman. 6. opgestaen zijn, tot een nieu leuen, door het ghelooue dat Godt in l'oloss. 3. hen werct. Och, datse alle die nu ter tijdt van Godt met Abraham wt Chaldea, tot dat rechte beloefde Lant Canaan, dat is, van de ongeloouige ende Afgodische werelt, tot dat Rijeke Gods, tot dat nieuwe Ierusalem beroepen, doch alst schijnt na des Heeren Woort, weynich wtvercoren zijn, haer beroepinghe wel waer namen, ende haer op de wtwendighe Teeckenen so veel niet vertroosteden. Want in Christo Iesu en ghelt noch Besnijdinghe noch Voorhuyt, maer liiiij'. de onderhoudinghe /'/ der gheboden Gods. Nu is de hooftsomina l.Cor. 7. des ghebodts, als de Apostel seyt, de Liefde wt reynder herten, 1. Timoth. 1. wt goeder Conscientien, ende wt een ongheverwede ghelooue, van welcken [a quibus, nempe a charitate, cordi puro, bona Conscientia et fide non simulata] sommighe afghedwaelt zijn, soo hebben sy haer seluen tot een onnutte clapperie begheuen, also, datse der Schrift, oft der Wet Leeraers ende Meesters willen zijn, ende en weten niet watse voorgeuen, affirmeren ende beuestighen. Euen alsoo gaet het nu met velen toe: Want men spreect nu by velen weynich van het ghelooue, dat door de Liefde werct, ende van de Wedergheboorte wt Godt, van de nieuwe Creature, die in Christo Iesu is: Maer men spreeckt ende glorieert vele van een Menschelick Verbondt ende Compromis, die doch voor Godt niet en ghelden, Want de ghebenedijdinghe en is daer door van Godt niet beloeft, Galat. 3. Maer die is van Godt, wt zijnder eewiger Liefde ende grondeloose barmherticheyt allen rechten Christenen toe gheseyt in Christo 1) Lees: eewich ende eenich. Zie het „Erratum" aan het slot (quat. D, bl. viy', onderaan). 2) Staet, d i. bestaat. 3) Souden, d. i. moesten, behoorden (sollten). Iesu, den welcken Godt de Vader tot eenen Heere, Verlosser ende 1. loan. 4. Salichmaker ons ghegeuen heeft, die vol genaden ende waerheyt is, ende van zijnder volheyt ontfangen wy alles, also, dat wy volcomen in hem zijn, etc. // Daerinne staet nu het Verbondt Gods, dat wy zijne kinderen li Hij ende erfgenamen aller zijner Hemelscher goederen zijn, door het ghelooue aen Iesum Christum. Door dit Verbondt zijn wy met Godt vereenicht, daerin ende daer door heeft Godt ons aengenomen, ende tot der Salicheyt inder heylichmakinge des Gheests ende int ghelooue der waerheyt vercoren heeft '), op dat wy daerin souden wandelen, ende hem dienen inden Gheest ende waerheyt. Dit Verbont leert ons oock, hoe dat wy na den vrede sullen iaghen, dat wy liefde ende eenicheyt inden heylighen Gheest, met alle rechte Christenen souden houden, ende betalen Godt de beloefte, die wy hem inden Doop hebben gedaen. Dat is dan het Verbondt der goeder Conscientien met Godt, door de vemjsenisse ons Heeren Iesu Christi. Dit is een eewich, eenich, crachtich ende onueranderlick Verbondt Godts, dat de Almachtighe Godt selue ghemaect heeft, ende gheen Mensche, dat welcke Godt met allen Rechtgheloouigen, ende den gheloouigen met Godt verbindt ende vereenicht. In somma, ghelijc als daer niet meer dan een Euangelium ende een Nieuwe Testament en is, (in welcke dat Verbondt Gods begrepen staet) also is ende geldet in de ghemeynte Godts niet meer dan dat eenich Verbondt Godts, daer // van nu een weynich ver- li vr. haelt is. Dit Verbondt souden 2) wy lief hebben ende houden, als de Heere door de Propheten seyt: Versamelt my mijne Heyligen, die dat verbondt lieuer hebben dan Offerhande. Ende noch eenmael: De ghenade des Heeren waret3) ofte duert van eewicheyt tot eewicheyt, ende zijn gherechticheyt op kints kinderen, by dien, die zijn verbondt houden, ende ghedencken aen zijne gheboden, datse daer na doen. Daerom so souden de Christenen met dit verbondt Gods haer becommeren, hier inne alle tijt haer betrachten 4) ende bespreken, hier aen gedencken, hoe datse met goeder conscientien Godt in zijn verbondt souden dienen ende voor hem wandelen. Maer voor het Menschelick verbondt, wachte hem een yegelick, die zijn Siele lief heeft, want dat en heeft gheenen grondt in Gods woort, dat heeft veel moeyten, ergernisse ende tweedracht 1) Dit „heeft" is overtollig. 2) Souden, d.i. moesten, behoorden (sollten). 3) Waret, d. i. duurt (wShret). 4) Hier inne haer betrachten, d. i. in den spiegel van dat Verbond zichzelf beschouwen. gemaect ende te wege ghebracht. Daerom macht ') wel eenen Exod. 32. grouwel ende Afgodt ghenoemt, ende by het gulden Calf, dat Aaron eerst, ende na zijn voorbeeldt Hieroboam daer na maecte ende tot Beth El stelde, vergheleken werden, welck gulden Calf in de plaetse van Gods woort ende dienst ghesettet worde: Nochtans alsmen dat Calf soude eeren, aenbidden, ende vruechde daer Ho'• voor bewijsen, so moeste het // heeten des Heeren Feest, ende datmen den Godt Israels aengebeden hadde 2), want die hadde Israël wt Egypten gheuoert ende verlost. Ende Israël beroemde hem 3) alletijt van dien Godt, hoe vele Afgoden sy wtwendich ende inwendich daer beneffens hadden. Alsoo gaet het noch toe: Want men beroemt hem wel van het Verbondt Gods, van den Euangelio ende Nieuwen Testament, maer daer by is dat Menschelick Verbondt, ende wert onder den schijn van Gods Woort ingeuoert. Ende hoe veel quaets dat daer wt ghecomen is, soo moet het noch heeten een goede Ordinantie*) (dat is, eenen nieuwen Name) ende de gherechticheyt der vier Steden (daer by behoort te staen, een Menschelicke gherechticheyt die voor Godt niet gheacht en is) Ia Rom. 3. 4. ongherechticheyt machmen met recht seggen, Want is daer eenighe Galat. 3. gerechticheyt anders, dan die van Godt ende wt het ghelooue coemt? Waer heeft nu Godt met zijn Woort sulcken Verbondt ingheset oft beuolen te maken? Waer is dat Woort Gods, daer wt dat ghelooue sal comen, datmen dat Menschelick Verbondt voor goet sal moeten bekennen, ende dat het eeniglie gherechticheyt ende cracht heeft, sal moeten toe staen 5)? Daeromme seggen wy andermael, dat het gheen gherechticheyt, maer niet dan onghe[ li vj'.] rechticheyt en is. Daer toe 6) bekennen // wy, dat ghelijck als de Exod. 32. Aenbidders des gulden Calfs, wt het beuel ues Heeren, door Mosen Deut. 33. ,jen Leuiten gegeuen, vanden seluigen ghestraft ') zijn, alsoo zijn oock de Eruinders H), Oprechters ende Hanthauers des bedriechliken Menschelick Verbont, door dat Sweert des Gheests, vanden rechten Leuiten, die haer totten dienst Gods begheuen hebben, verslagen, ende hebben gheen cracht meer, dan pochen ende grootspreken, Ia lieghen ende bedrieghen, ouermoet ende bannen, dit zijn de wapenen van haren Strijdt, ende daer mede moeten sy haer behelpen, 1) Macht, d. i. mag het. 2) De aanbidders van het Gouden Kalf gaven er een valschen schijn aan en beweerden, dat zij slechts den Heer aanbaden. 3) Hem, d.». zich. 4) De naam „Ordinantie" werd gegeven aan het Verbond der vier steden. 5) Toe staen, d. i. toestemmen (til. dat het bedoelde Verbond van kracht is). 6) Daer toe, d. i. daarenboven. 7) Ghestratt, d. berispt. 8) Eruinder. d. i. uitvinder (Erfinder). doch eyndtlick tot schande comen, ghelijck aireede gheschiet is, Ende so wy verstaen, so wilmen hem oock van ons roemen, ofte vele meer daer mede ons schantvlecken, als souden wy eerdaechs ') in onsen Sendtbrief aen de G. in Yr.2) dat Menschelick Verbondt gepresen, ende voor een goede Ordinantie bekent hebben, daer op seggen wy also, dat wy in onse Schriften allewegen (onses wetens) vanden Godtliken, ende niet vanden Menschelicken Yerbonde, gheschreuen hebben, Dies niet te weynigher, soo prijsen wy alle goede Ordinantie der ghemeynte Godts, die inder Schrift veruaet ende ghegront is, die met Gods Woort ende met het ghelooue Coloss. 2. ouer een coemt ende stemt, daer Paulus in zijne Epistelen oock 2. Thess. 4. vele van verhaelt, // die oock aen gheen bysonder plaetse gebonden [B vj *.] en is, maer ghelijc als dat Rijcke Gods ende zijn gerechticheyt by allen rechten Christenen is, alsoo is oock alle goede Ordinantie des Heeren by zijn Ghemeynte allenthaluen, ende niet by vier Steden alleen, maer men weet wel, watmen met het Menschelick Verbondt inden sin ghehadt heeft, ende het sal noch wel voorder wtbreken, etc. Vant Compromis. IN ghelijcker mate, so heeftmen noch een ander gulden Calf opgericht, namelick dat argelistich Compromis, ende dit gulden 1. Keg. 12. Calf is tot Dan gheset geworden, want daer na heeftmen gherichtet, daer op heeftmen dat Yolck ghewesen, daer onder heeftmen de Broeders als onder een knechtischen Iock verknoopt3) ende geuangen genomen. Wy hebben daer bouen gheseyt, dat Gods woort alleen de Richter is, ende dattet alles daer mede gerichtet moet werden: Isset dan niet wel te beclaghen, datmen Gods woort te rugghe gheset, ende na eenen Afgodischen Compromis gerichtet heeft P Wat is dat anders ghedaen, dan de Phariseen deden, die Gods ghebodt te niet maecten om haerder Insettinghen wille? Want Godt hadde be-//uolen: Eert Vader ende Moeder, op dattet v wel [Bvijr.] ga, ende ghy langhe leeft inden Lande dat v de Heere uwe Godt geuen sal. Maer de Phariseen leerden dat volck anders, namelick, Matth. 15 datmen tot Vader ende Moeder soude seggen, Corban, dat is, watmen v geuen soude, dat is Godt gegeuen, ende also maecten sy Gods ghebodt te niet om haerder Insettingen wille. Daerom so 1) „Eerdaechs'' heeft hier de beteekenis van „vroeger". 2) Met den „Sendtbrief aen de G.[hemeynten] in Vr.[ieslandt]" is bedoeld ; Eenen Sendtbrief, uyt reynder Broederlycker Liefde, aen de vier St.[eden] geschreven, herdrukt hierboven, bh. 517—529. 3) Verknoopt, d. i. vastgebonden (verknüpft). X. 36 heeftse de Heere voor Hypocriten ghescholden: Lieue, wat heeftmen anders met het verboudt ende Compromis ghedaen? Maer nu mochte velicht x) yemant seggen oft dencken, dat wy lasteren, daerom, dat wy dat verbondt ende Compromis by de twee gulden Calueren verghelijcken ende Afgoden noemen: Daer opantwoorden wy also, dat wy daer mede niet en lasteren, maer wy seggen ende betuygen de waerheyt. Want alle wat van menschen wt eygener aendacht *), goetdunckenheyt, ende (alsmen seyt) wt goeder meyninghe ingeset, aengenomen ende ghehouden wert, tot achterdeel3) des Godlicken woorts, tot beswaringhe der Conscientien, ende tot verstooringe der gemeynte Gods, die in vrede beroepen is, dat is eenen Afgodt, dat is een loose beuindinge ende verderui'nghe der Sielen, het schijne so schoon, so aendachtich ende soo heylich alst moghelick is, want daer door wert Gods woort ende [B vy'.] ge-//bodt te niete ghemaect. Ende soo yemandt wilde vragen, waer in datmen Gods woort ende ghebodt, door dat Verbondt ende Compromis te niet ghemaect heeft? Daer op antwoorden wy, dat het bouen ghenoechsaem verclaert ende betuycht is. Ende tot meerloan. 15. der verclaringhe seggen wy noch eenmael, datmen Godts Woort Col. 3! ende ghebodt van der Liefde ende van den vrede daer door ouerEph. 5.4. getreden, de Conscientien daer mede verstrict, groote oneenicheyt 1 lloan 2 ende deylinge inder ghemeynte des Heeren, daermede aenghericht 3. 4. 5. ' heeft. Daerom ist eenen grouwel voor den Heere also te handelen. Maer wy verhopen eenuoudich by dat Woort te blijuen, dat Math. 12. Iesus Christus inden Euangelio seyt: Wie niet met my en is, die is tegen my, Ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt. Daer wt ist lichtelick te verstaen, datmen met Christo moet zijn, ende met hem vergaderen, Oft men moet tegen Cbristum, dat is, een Antichrist zijn, ende van hem verstroyen: Met Christo vergadert men door zijn Woort: Van Christo verstroyt men met Menschen Math. 12. leere, insettinge ende gheboden. Daerom seyt Christus inden Euangelio: Sedt den boom goet, ende zijn vrucht sal goedt zijn, Oft set den boom quaet, ende zijn vrucht sal quaet zijn, want den [Bviij'.] boom wort aen zijne vrucht bekent. Daer wt is // openbaer, dattet alles in tween ghedeylt is, ende dat een is teghen dat ander, Dat goedt is teghen dat quaet, Ia Christus tegen Belial, dat Licht teghen de duysternisse, de gherechticheyt teghen de ongherechticheyt, de waerheyt tegen de luegen, dat gelooue tegen dat ongelooue, de Tempel Gods teghen de Afgoden: Wat dat een is, dat mach4) 1) Velicht, d. wellioht. 2) Aendacht, d.i. vroomheyt (Andacht). 3) Achterdeel, d.». nadeel. 4) „Mach" heeft hier de beteekenis van „kan". dat ander ende dat tegendeel niet zijn, Also ist ooc met Gods woort ende het Compromis. Want Gods woort is de waerheyt, ende dat moet richten, daer toe en behoeftmen geen Compromis: Want datmen een Compromis maect dat is een seker teecken, datmen na Gods woort niet begeert te richten noch te handelen. Hier is ooc wel aen te mercken, dat Godt alleen de Heere ende Meester wil zijn, daerom en wil hy tot zijn Woort niet ghedaen, noch daer af glienomen hebben: Hy en wil niet, datmen daer af Deut.4. 12 tot der rechterhant, oft tot der slinckerhant sal afwijcken, Tot der Deut. 15. rechterhandt wijeken af, alle die tot Godts Woort wat doen, recht oft dat Euangeliuin niet ghenoechsaem tot onser salicheyt en ware, soo het doch een cracht Godts is, ende maect de gheloouighe salich. Tot der slinckerhandt wijeken af, die van Gods Woort wat af l.Corinth. 1. nemen, die alle woorden ende gheboden Gods niet onderhouden, die haer vrijheyt maken om te doen dat Godt verbiedt. // Beyde [Bviijr.] isset onrecht, ende die sulex doen, die zijn al te samen luegen. Prouerb. 20. achtich. Ende tot meer beuestinghe van desen, namelick dat gheen Menschelicke deuotie, aendacht ende goetdunckenheyt voor Godt en gheldet, so leert ons sulex dat Exempel Gideons wel: Want als dat volck tot Gideon sprack, dat hy ende zijn soon een heere ouer Iudic. 8. hen soude zijn, dewijle hyse van der Midianiten handt verlost hadde, so sprack hy: lek en sal gheen heere ouer v zijn, noch mijn sone en sal heere ouer v zijn, maer de Heere sal Heere ouer v zijn. Maer een dinck begheere ick van v, dat ghy my de Oorringen oft hooftspanselen geeft, die ghy vanden Midianiten oft Ismaeliten gherooft hebt. Ende sy gaven hem de Oorringen, ende hy maeckte eenen Lijfrock daer van, ende sette dien in zijnder Stadt Ephra, Ende dat gantsche Israël bedreef hoerderie daer mede. Ende liet werdt Gideon ende zijnen huyse tot erghernisse. Want nademael dattet Godt niet beuolen en hadde, daerom so en wast gheenen Gods dienst, maer Afgoderie. Ia wanneer Godt selve al wat gheboden oft een teecken gegeuen heeft, ende het wert misbruyet, so can daer eenen Afgodt wt werden: Ende dat is daer wt openbaer, dat Godt Mosi beuolen heeft Nnm. 21. een metalen Slange in der woestijne op te richten, tot een Teecken // der ghesontmakinge der Israeliten, die van den vyerigen Slangen C ir. gebeten waren, welcke Slange beduyt Iesum Christum, als ]) hy Ioan. 3. selue dat Teecken op hem duydet. Nochtans doe de kinderen Israels haer roockten ende Nehustam noemden, soo worde sy van den Coninc Ezechia gebroken ende te niete ghemaect: Hoe veel te 2. Reg. 18. 1) Als, d. i. gelijk. meer en soude •) dat Menschelick Yerbondt ende Compromis ganselick te niet ghemaect werden, dewijle so veel onvreedts, twist ende inishandelinge, daer toe 2) partij e ende scueringe daer wt gecomen is, dewijle so vele Godtvreesende mannen iammerlick daer door bedrogen zijn, ooc groote lasteringe by den Tegensprekers3) daer wt genomen is. Dat is ons Bekentenisse van het Yerbondt ende Woort Gods, daer na van het Menscbelick Yerbondt ende Compromis, daer by wy met des Heeren hulpe verhopen te leuen ende te steruen, ende voor den Richterstoel Iesu Christi daer mede te verschijnen ende te bestaen, doch alles door de ghenade des Heeren. Yerantwoordinge onser Brieuen aan H. R. 4) I. W. ende L. G. 5) gescreuen. AEngaende onse Brieuen 6), so hooren wy, datse op dat alder erchste ende vergiftichste wtgheleyt ende beduyt werden, ghelijck als der verkeerden herten // ende valscher tongen aert is. Maer wy bekennen opentlick voor Godt ende yederman, dat wy de Brieuen aen de voorghenoemde Mannen gescreuen hebben, Ende de oorsaken waerom wy also gescreuen hebben, zijn vele, van welcken wy sommige willen verhalen, als volcht. Ten eersten, so hebben wy bouen7) genoech bewesen, dat de drie principale Rechters») met meer anderen haerder Bysitters onbequaem daer toe waren, dewijle sy selue onreyn waren, ende inden stoel des Gherichts met recht niet mochten sitten. Daer toe so wert hen na geseyt, ende dat heeftmen hen willen bewijsen, datse by het Compromis veel beloeft hebben, hoe datse alles met Gods woort souden richten, alsoo, dat gheen Ghemeynten daer mede bemoeyt9) souden werden, ende sy en hebben niet lu) daer af gehouden. Sy hadden oock geen Commissie van haer Ghemeynte, 1) „Soude" heeft hier de beteekenis van „moest" (sollte). 2) Daer toe, d. i. daarenboven. 3) Met de „Tegensprekers" zijn niet-Doopsgezinden bedoeld. 4) H. R., d.i. Hoyte Renix, leeraar te Bolsward. 5) I. W. en L. G. zgn Jan Willems en Lubbert Gerrits, leeraren te Hoorn. 6) Bedoeld zijn de brieven aan Hoyte Renix, de gemeente te Hoorn, Jan Willems en Lubbert Gerrits, afgedrukt door J. 0.[uterman], Onderverbeteringhe.Vtrclarinyhe met bewijs, wt den droevighen handel tan Vr. ende Vlam., 1609, § 267, •268, 272 (quat. 1, bl. vij ' en 1; quat. K, bl. i r en ', bl. g r), en door fP. Verkiudert,] Brief, Dienende om te bewijsen, Amstelred. 1634, blz. 21—23. 7) Zie boven, blz. 552 v., 556 v. 8) NI. Hoyte Renix, Jan Willems en Lubbert Gerrits. Vergel. De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. 39, aant. 1. 9) Bemoeyt, d.i. bezwaard. 10) „Niet" is hier hetzelfde als het hedendaagsche „niets". om in Vr. l) scherpheyt te gebruycken, maer sy hadden een contrarie beuel, sulox niet te doen buyten ons, Ia sy zijn door den Heere Iesum Cbristum van onsen L. B. G. S. 2) vermaent ende gebeden, dat zijt niet souden doen, want sy souden rekenschap daer af moeten gheuen, Maer sy hebbent euenwel gedaen, ende niet gheacht, hoe veel mense gewaerschout, vermaent ende gebeden heeft, O stoute vermetenheyt, ende hoochmoet, die nimmermeer // goet doet, ende daer niet dan wat quaets wt en can wassen. Dewijle C ij r. dit alle ende noch veel meer hen ouerseyt wort, ende haer tot verantwoordinge voor hare Aenclagers ende beschuldigers gheeyscht, doch niet gecomeu en zijn, hen niet 3) en hebben willen oft connen verantwoorden, daerom en mogense noch voor Dienaers noch voor Br.4) inde gemeynte des Heeren bestaen, so lange als dat niet geschiet is, dat is, so lange sy hen niet verantwoort hebben. rpEn tweeden, so hebben de twee H. M. 5) wel geweten, dat niet L alleene Broeders, maer vele Ghemeynten ouer haren handel ende Ordeel bedroeft waren, nochtans so hebben sy dat Broot (maer wy segghen niet des Heeren Broot) hier ende daer gebroken. Nu seyt de Heere inden Euangelio: So ghi dijn gaue brengt byden Matth. 5. Altaer Gods, ende werdet daer gedachtich, dat v broeder wat tegen v heeft, so verlaet v gaue by den Altaer, ende versoent v met uwen broeder, ende dan offert uwe gaue, Merct, hoe dat voor allen dingen, den twist ende tweedracht tusschen de Br.6) nedergeleyt, vrede ende versoeninge moet gemaect werden, sullen sy anders7) Godt dienen ende den vrede vercondigen. Hadden dese mannen ooc also gedaen, so mochtense ooc gheoffert hebben: maer nademael dat sulcx niet geschiet is, so en hebbense niet connen offeren, hoewel sy inden schijn geoffert hebben, maer gewislick // soo en C ij heuet Godt niet behaecht. rpEn derden, so zijn de Rechters, ende op die tijdt L. 8) ghenoemt, JL den Apostelschen Exemplaer 9), hoe dat een Bisschop sal ghe- 1. Tim. 3. schict zijn, geheel ongelijc, daer mede is onse meyninge ghenoech Tit. 1. 1) Vr., d.i. Friesland. 2) L. B. G. S. beteekent: Lieue Broeder Gillis Schiijuer. Hij had het Compromis onderteekend en als rechter medegewerkt tot de uitspraak van Harlingen van 1 Febr. 1567, maar heeft alles wat hij in het twistgeding had verricht herroepen. Zie De Hoop Scheller, t. a. p., blz. 39, 51. 3) Hen niet. Versta: dewijl zij zich daarenboven niet. i) Br., d. i. Broeders. 5) H. M., d. H illandsche mannen (de leeraars Jan Willemsen Lubbert Gerritsi. 6) Br., d. i. Broeders. 7) „Sullen sy anders" wil zeggen : indien zij ten minste zullen. 8) L., d. i. Leeraers. 0) Den Apostelschen Exemplaer, d. i. aan het apostolische voorbeeld. wtgesproken, ende dat te seggen, daer hebben wy oorsake genoech toe: Maer dat wy de oorsaken verswijgen, dat doen wy wt beleeftheyt. Wy soudense anders met haer eygen verwe wel afmalen, dat yegelijc haer so wel moehto leeren bekennen, als wyse nu wel kennen, namelick als die, die eenen cleynen tijt inder Ghemeynte gedient, ende met hare schuit so veel aendachtige ') herten bedroeft, ende gheen boete noch daer voor ghedaen en hebben, Ia sy hebbent also ghemaect door haer opgeblasenheyt, datse voor gheen verstandige ende redelicke Lieden hen oonnen verantwoorden, sy mogen haer beroemen so hooch ende so veel als sy willen, Godt kentse wel. TEn vierden, so hebbense vele onschuldighe gherichtet, gebannen ende afgesondert, daer wy bescheyts ghenoech af weten, Ta sy hebben so gehandelt, dat het een Christelick hert mach wee doen, datmen de vrome, de Godtvreesende, ende die by Gods woort alleen begeeren te blijuen, so lichtuerdich ordeelt ende verwerpt. Daerom als wy sulcx ghemerckt hebben, so hebben wy onse // C ")r* Siele in des Heeren handen geset, ende ons dies ghetroost, dat onse Vrienden onse Yianden werden, daerom dat wy de waerheyt seggen: Doch wy hebbent inden Name des Heeren ghewaecht, dat Recht in Israël weder op te richten, (dat niemant na zijn eygen goetduncken, maer alleen na Gods woort soude handelen) de bedroefde herten te vertroosten, de becommerde Conscientien met den Euangelio te verquicken, den gheuangen de verlossinge, den benauden ende suchtenden den vrede te vercondigen, ende te segghen van een aengenaem Iaer des Heeren, dat de ongherechticbeyt gestraft, den onvrede wechghenomen, de gerechticheyt ende den vrede weder om gheplant souden werden, groeyen ende bloeyen tot des Heeren prijs, ende veler sielen salicheyt. Gheschiet het niet byden verkeerden, afvalligen ende moetwilligen, die henseluen Roman. 11. gherichtet hebben, so salt doch gheschieden by den wtvercoren, by dien, die wt ghenade ouergebleuen zijn, by de cleyne Cudde Luc. 12. der eenvuldiger Schaepkens Iesu Christi, die haren Herder kennen, . Ioan. 10 zijn stemme hooren ende hem -\a volgen, Daerom geeft hy hen ooc dat eewige leuen, ende niemant en machse wt zijnder handt scheuren, Hy salse voor de grijpende Woluen wel bewaren, Hy sal de Cantic. 2. insluypende Vossen wel keeren, datse in zijnen wijngaert niet en Ciij". comen noch dien ver-//deruen. Wy hebben ooc gedacht aen de sprueke Salomons, die also luyt: Erredde 2) die, so men dooden wil, ende ontreet v niet van dien, diemen verworgen wil. Spreect ghi: 1) Aendachtich, d.i. vroom. 2) Spreuk. XXIV: li. — „Erredde" is een germanisme (errette). Wy en verstaent niet, Meyndy niet, die de herten weet, merckt dat, ende die op de Sielen acht heeft, die kent dat ? Ende vergeldet eenen mensche na zijne wercken. Na dese Sprueck hebben wy ons, Prouerb. 24. met des Hoeren hulpe gherichtet, ende zijn daer ouer wel ghemoet, oft druck ende lijden, smaetheyt ende verachtinghe, van den afual- ligen daerom ons ouercoerat, wy hebben dies veel in der tijt onses Gheloofs ende Diensts moeten verdragen, ende door Gods genade ouerwonnen, wy en twijfelen oock daer niet aen, de Almachtige Godt is met ons, die sal ons helpen, ende de ouerwinninge geuen, door onsen Heere Tesum Christum, Amen. Siet lieue Br. ') ende Vrienden, hier hebben wy cortelick verhaelt sommighe oorsaken, waerom dat wy sulcke Brieuen aan H. R. ende de H. M. 2) gescreuen hebben, ende dat en rouwet ons niet, maer dat moehte ons rouwen, dat wy gheswegen, de Mannen in haer onrecht ende moetwille niet tegen gestaen noch gestraft3) hadden. Want wy hebben dat claerlick gesien ende gemerct, dattet ons met den beyden Hollanschen mannen gegaen heeft, ghelijc alst den Heere met Saul ghinck, na- ' melick, dat Saul haest vanden C Hijr. Heere afweke, bouen ende tegen Gods woort hem onderstonde te offeren, dat hem niet beuolen was, sonder 4) hy dede dat wt vreese, dattet Yolck van hem soude afwijcken, ende verwachtede den Pro- l.sam. 13. pheet Samuel niet, daeromme dat Rijck al van hem op die tijt ghenomen worde, de wij le hy sottelick gedaen hadde. Ende het roude den Heere, dat hy Saul tot eenen Coninc gemaect hadde, 1. Hain. 15. Also macht 5) ons wel berouwen, dat wy de twee H. M. 6) inden dienst bestedicht') hebben, dewjjle sy inden beginne haers diensts, so haest met vreemt vyer gheoffert, eenen godtloosen ende afualligen opgenomen, ende dat verbande in Israël gebracht hebbens), wt vreese des Volcx, dat murmureerde, ende den afualligen opgenomen woude hebben, daer van bouen oock geseyt is. Aenmerct hoe euen dattet met den Exempel Sauls ouer een coemt, ghelijck als dat ander Exempel vanden Amalekiten gantselick met den 1. samuel. 31. handel in Vr.s) oock stemt l0), Daerom soo zijn sy, na dat Voorbeelt van Saul, door dat rechtuerdich ordeel Gods, in haer eyghen 1) Br., d.i. Broeders. 2) „H. R. ende de H. M." wil zeggen : Hoyte Renix en de Hollandsche mannen (Jan Willeins en Lubbert Gerrits). 3) Gestraft, d. i. berispt. 4.) „Sonder" is een germanisme (sondern). 5) Macht, d. i. mag het. 6) H. M., d i. Hollandsche mannen (Jan Willems en Lubbert Gerrits). 7) Bestedicht, d.i. aangesteld, bevestigd. 8) Zy hebben den te Dantzig gebatinene te lichtvaardig in de gemeente toege¬ laten. Zie boven, blz. 553. 9) Vr., d.i. Friesland. 10) „Stemt" is een germanisme (stimmt). Sweert gheuallen ende alsoo vergaen, ghelijck als de Propheet ooc Psalm. 37 seyt: De Godtlosen trecken dat sweert wt, ende spannen denboge, datse den Yromen inden Lande mogen schieten: Maer haer sweert sal in haer eygen hert gaen ende haren hoge sal breken. // Ciiij'. Het ware ons oock beter ende lieuer, met Helia in de woestijne l.Reg. 19. ons te begeuen, ende van den Heere te wenschen, dat onse Siele mocht steruen, dan dat wy souden sien, dat de Prophetisse Iesabel in de gemeynte des Heeren also soude domineren, ende de knechten des Heeren verleyden. Voor de boose Iezabel, al is sy geblancket, opgepronct, ende met valsche verwe schoon aengestreken, sal ons de Heere bewaren, ende schicken ons toe, in onse droefheyt ende eensaemheyt, dat asschen broot ende de waterkruycke, daer door wy gesterct mogen werden, om te wandelen den wech des Heeren, door de woestijne deser Werelt, tot dat wy comen tot den Berch l.Reg. 17. Gods Horeb, Die seluige Godt sal ons ooc met Helia by de weduwe Luc. 4. in Sareptha onderhouden, door een weynich meels ende olye, inden dieren tijt, niet van het natuerlick broot, maer van Godes woort, dat vele sullen soecken, ende niet vinden, Ia sy sullen suerdeech voor soet broot, Verekens draf voor de bloeme des meels moeten eten, ende dat onreyn water, dat van menschen voeten veronreynicht is, moeten drincken. Ende dat doen haer Herders, die leydense also: maer de Heere sal hem ouer dat slecht eenuoldich volck, sonder allen twijfel ontfermen, ende zijn schapen selue versorgen, ende van alle valsche Herders verlossen, Amen. // Cv'. Verclaringhe daer van, dat wy beschuldicht werden, als dat wy met den Vr. ende Ho. ') niet hebben willen spreken. ÜEwijle wy oock mereken, hooren ende verstaen, dat wy beschuldicht ende getadelt J) werden, als souden wy met de Vr. ende H. niet hebben willen spreken, So seggen wy ten eersten daer op, dat de Propheet wel te recht van sulcken lieden seyt: Het is wt gront mijns herten van der godtlosen weghen gePsalm. 36. sproken, dat gheen vreese Gods by hen en is, Sy vercieren haerseluen onder malcanderen, datse haer boose sake voorderen, ende andere veronglimpen 3) oft verachten. Alle haer leere is schadelick ende gelogen, sy en laten haer niet onderwijsen, datse wat goets 1) Met „Vr. ende Ho." zyn de Friesche en Hollandsohe leeraars bedoeld die in 1567 naar Einden togen om met Dirk Philipsz te spreken. Zie de Inleiding op het Enchiridion. hierboven, bh. 41 ; De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, bli. 52—72. 2) Een germanisme. 3) Veronglimpen, d.i. eigens kwaad van spreken (veruiigliinpfen). deden, Sy dencken op haren leger na schade, ende staen vaat op den boosen wech, ende en schouwen gheen arch J). Dese woorden mogen onse wederpartjjers wel bedencken ende ouer leggen. Maer op de voorgemelde beschuldiginge antwoorden wy met der waerheyt also, dat wy sesmael op diuerse tijden met den Sendtboden wt Yr. ende H. 2) gesproken, ende alletjjt begeert hebben, na luydt van Gods woort, ende na onse Commissie van ouser ghemeynte, dat beyde Partijen die twistich waren, bv malcanderen mochten comen, de Rechters hen voor hare Aenclagers ende Beschuldigers mochten ter verantwoordinghe stel-//len, Maer als dicwils verhaelt & v • is, wy en hebben niet eenmael antwoort connen crijgen, datse dat doen wilden. Daer beneuen so moeten wy den Godtvreesenden te kennen geueu, hoe dat wy de twee II. M.3) dicwils verscreuen *) ende ontboden hebben, datse eenmael by ons souden comen, Maer sy hebben op onse verscrijuinghe ende begeerte niet willen comen: maer daer na so zijn sy met eenen grooten hoop5) ghecomen. Als wy dat vernomen hebben, soo zijn onse beyde broeders H. S. ende G. H.#) henen gegaen, om de twee mannen by ons te voorderen, maer sy en hebbent niet te weten connen crijgen, noch van I. S.7) noch van yemant anders, waer sy inder herberghe waren: hoewel datse tweemael dat versocht hebben: Wy swijgen dan, datse op onse begheerte, met ons souden hebben willen spreken. Bouen dat alle 8), so moeten wy dat ooc verhalen, dat vier Mannen wt N. H. gecomen zijn, ende hebben ons eenen brief gebracht, die hadde de seluige inhoudt ende meyninge, namelick, dat de D. in N.9) niet wilden consenteren, dat I. W. ende L. G.I0) tot ons 1) Ps. XXXVI: 5. 2) De schrijver bedoelt de vijt afgevaai digden uit Friesland en de vier afgevaardigden uit Noord-Holland, die te Emden kwamen. Zie de Inleiding op het Enchiridion, hierboven, blz. 42, en De Hoop Schetter, Het verbond der vier steden, blz. 60. 3) Met de „twee H.[ollandsche] M.fannen]" zyn Jan Willems en Lubbert Gerrits bedoeld. 4) Verschreuen, d. i. aangeschreven. 5) De zooeven aangeduide negen afgevaardigden trollen op hunne terugreis van Emden te Appingedam eene nieuwe afvaardiging uit Noord-Holland aan. I laartoe behoorden Jan Willems en Lubbert Gerrits, de Hoornsche leeraars. De beide commissies vereenigden zich en het geheele gezelschap, waarbij zich waarschijnlijk nog verscheidene anderen aansloten, begaf zich naar Emden. Zie de Inleiding op het Enchiridion, hierboven, blz. 42, en De Hoop Schetter, Het verbond der vier steden, blz. 03- 6) H. S„ d.i. Hans Sikken. Van G. H. weten wy alleen, dat hy Geert H. heetteBeiden waren door de gemeente Dantzig afgevaardigd om Uirk Philipsz naar Emden te vergezellen. Zie J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs. 1609, § 2(i9, 279 (quat. K, bl. iiiy '); en De Hoop Schetter, a. w., blz. 54, aant. 1. ") Wie raet I. S. bedoeld wordt heh ik niet kunnen vinden. 8) De schrijver treedt terug naar hetgeen er plaats had vóór zijne ontmoetingen met de afgevaardigden uit Holland en Friesland te Emden. 9) D.i. de dienaren in Noord-Holland. 10) D.i. Jan Willems en Lubbert Gerrit». souden comen, maer sy hebben begheert ende gheeyscht, na als voor, dat wy tot H. ') souden comen 2). Desghelicken soo quamen daer op die tijdt vijf Mannen wt Vr. 3) die begeerden dat wy in [C vj'.] Vr. souden comen4), Ende sy haddent // met malcanderen al besloten, datse tot ons souden reysen, als de tegheawoordige Daet bewesen heeft, Is dat na de waerheyt ghesproken, ende na de Christelicke aert gehandelt, dat geuen wy den Godtvreesenden Leser te bedencken. Daer na so wy ghemerct hebben, datse by ons niet wilden comen, soo hebben wy gheseyt, dat wy lieuer den H. M.5) ouer de Ems wilden int ghemoet comen, op dat onse bycoemstc ende bespreek daeromme niet na en bleue, Op die wijse ende raeyninghe hebben wy ghesproken, waer op de Vr. ende H. 6) gheantwoort hebben, sy wilden alle neersticheit doen, om de Mannen, die voor glienoemt zijn, te bewilligen, datse ons souden beyegenen, het ware tot D. *) ofte tot C. oft tot Gr. 8) oft in den D. 9) oft ten ketsten tot E. ,0). Ende als de negen Mannen ende Sentboden wt Vr. ende No. n) die tot ons ghecomen waren, van ons afscheydeden, ende souden daer na arbeyden, als bouen gheseyt is, soo waren de Vr. ende de H. ,2) al op de Reyse, Ia velichte al inden D. 13) ghecomen, ende verwachteden de Sendtboden daer. Is dat redelick ghehandelt alsmen behoort te handelen, dat en connen wy niet verstaen, maer wy weten wel, waer voor dat wy sulcken handel aensien, etc. // [C vj'.] Nademael wy nu dit alle geweten ende eruaren hebben, met welcke archlisticheyt dat men met ons handelde ende omginck, so hebben wy met allen recht, allen bespreek, bootschap ende hande linge afgeslagen, so lange, als beyde twistige Partijen, na opgemelder forma met malcanderen niet gesproken, hen onder malcan- 1) H„ d. i. Hoorn. 2) De brief met dezen eisch bereikte Dirk Philips/, in Juni 15(57. Zie J. O [uterman], Onder ver betering he, Verclaringhe met bewijs, 1609, § '271. 272 (quat. K, bl. i ij r); De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. 59. 3) Vr , d. i. Friesland. 4) [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, Voorgestelt in eenighe vrag hen, Hoorn, 1634, blz. 21; De Hoop Scheffer, a. w., blz. 52 v., 60; hierboven, blz. 41 v. 5) Hollandsche Mannen. 6) De Friezen en Hollanders. 7) Dokkum ? 8) Groningen. 9) Appingedain. 10) Emden. 11) Uit Friesland en Noord-Holland. 12) De Friezen en Hollanders, nl. de tweede afvaardiging uit Noord-Holland, waarbij zich eenige Friezen voegden. Zie boven, blz. 569, aant. 10. Behalve Jan Wil- leins en Lubbert Gerrits waren Pieter Willeins Bogaert, leeraar te Monnikendam, en Hoyte Renix er bij. Vergel. [Syvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, Hoorn, 1634, blz. 23; J. 0.[uterman], Onder verbeUringhe, Verclaringhe met bewijs, 1600, § 276. 277 (quat. I, bl. ig ' en'); De Hoop Scheffer, a. w., blz. 60 v. 13) Appingedam. deren beschuldicht M, verantwoort ende alles verclaert2) hadden, Want het was doch (so wy seyden) onmogelick wat goets in de sake te vorderen ende wt te richten, so lange als dat niet geschiet en was, Daerom so moeten wy 3) hen veltvluchtighen heeten, als schaemden wy ons aenden dach te comen, so wy doch dicwils eenen openbaren handel in der gestalt4), als bouen genoech verhaelt is, begeert hebben, ende het is ons altijt gheweygert ende niet geconsenteert: Noch wilmen ons vermanen, dat wy souden 5) bedencken, wat wy hier voormaels aen onsen L. B. M. S. B) goeder gedachtenisse gescreuen hebben, Audi alterain partem. Ende daerom dat wy sulcx met gantschen ernst noch begeeren, ende daer ouer als ouer dat Recht houden7), zijn8) noch onuerandert in ons ghemoet, achtent voor billick ende recht, dattet also geschie, so worden wy nu ten hoochsten beschuldicht, ende moeten de veltvluchtige gescholden werden: Doch Godt weet, welcke de veltvluchtige zijn, ende die dat licht haten, daerom, dat hare wercken // quaet zijn. [Ct>yr.] Ende so wy immers vanden stouten Ephramiten, die hen op hare Bogen, op haer stercheit ende menichte verlaten (want den naem Ephraim brengt dat mede) als de veltvluchtige Gileaditer moeten Iudie. 11. gescholden werden, so vertroosten wy ons daer tegen, met het Exempel der Bibelscher Scrift, namelick, dat God dat hoochmoedich Ephraim ghestraft, ende de verachtede Gileaditer verhoocht heeft, na de Spruecke: Godt wederstaet den hoouerdigen, ende geeft den ootmoedigen zijn ghenade, Amen. Als nu de Vr. ende H.9) gemerct hebben datse met onse Propositie oft voorgeuen geuangen waren (want seyden sy, datse hen purgeren wilden, so beuonden sy haer beswaert, als sy selfs beleden hebben, want sy wisten wel datse niet bestaen en conden : Ende seyden sy, dat zijt niet doen en wilden, soo dachtense wel, datse voor alle Godtvreesende ende verstandighe te schande moesten comen) daerom so hebbense den Raet Achitophels voortgebracht (Achitophel heet een afuallige Broeder) ende hebben ons willen 2. sam.17. onderdrucken. Maer de genadige Godt hadde door den Chusai, al wat beters met ons voorsien: Want daermede dat sy ons hebben willen richten, so hebbense hen seluen ghericht, ghelijc als Absalon 1) Eene regelmatige procedure had, ineent de schrijver, gevolgd moeten zijn. 2) Verclaert, d. i. opgehelderd. 3) Waarschijnlijk is „by'' weggevallen. 4) Een germanisme. 5) Souden, d.i. moesten (sollten). 6) L. B. M. S., d. i. Lieuen Broeder Menno Siinons. 7) „Daer ouer als ouer dat Recht houden" wil zeggen : dit als recht beschouwen. 8) „Z\jn" hangt ook nog af van het voorafgaande „daerom dat". Het „wy" wordt niet herhaald. 9) De Friezen en Hollanders. zijnen Vader Dauid wilde slaen, ende selfs aenden Eyckenboom [C vij'.] met zijn schoon hayr hangen bleef, // also zijn dese Lieden oock in baer hoouerdie ghestort, ende als Petrus seyt, in haer worgen om comen, hebben haerseluen vanden Iïeere ende van zijnderGhemeynte afghescheyden, ghelijck als wy beyde schriftelijck ende mondelick haer ghenoeehsaem geseyt ende betuycht hebben. Dit verhalen wi daerom, dat een yegelick Godtvreesende mach weten, hoe dat dese Lieden henseluen gheordeelt hebben, ende niet wy eygentlick. Want wy waren niet ghecomen om te richten, raaer om vrede te maken, soo vele ons, door des Heeren ghenade inoghelick ware. Daeromme so hebben wy met alder Christelicker ghedult haer ghedraghen, ende hare beteringhe verwacht, ghelijc alst den Christenen betaemt: Wt die oorsake so hebben wy oock alle lanckinoedicheyt aen den quaetwillighen ende wederspannighen bewesen, op dat wy met volder mate hen souden meten: Maer sy en hebben haren boosen ende verkeerden aert niet langer connen verbergen, sonder ') sy hebben ons willen richten, ende daer mede hebben sy haerseluen ghericht, als bouen geseyt is: Ende wy houdense voor afvallige ende afgedeylde Menschen, diemen na des Tit. 3. Apostels woort schouwen moet, wel wetende, datse verkeert zijn, ende sondigen, als die haerseluen gheordeelt hebben, Wy en twijfelen [C oiijr.] daer ooc niet aen, // haer eyghen Conscientie (so sy anders noch eenige Conscientie hebben ende gheuoelen) beschuldichtse wel, datse ullenthaluen niet recht ghehandelt hebben: Maer het schijnt, datse vander aert zijn, daer Syrach van seyt, namelick, dat menich mensche lieuer dat alder erchste doet, dan dat hy zijn eere soude verlieseu, ende doet sulcx om der godtlooser Lieden wille. Wy verstaen oock, dat wy seer gelastert werden, daerom dat wy tegenspreken ende verworpen, dat so vele bewillicht, aengenomen, Ia onderteeckent hebben, ende zijn daer op van malcanderen in vreden gescheyden. Daer op antwoorden wy alsoo: Wy bekennen wel, dat wy dat Compromis niet hebben willen aennemen ende voor recht bekennen, al waert van velen honderden, Ia duysenden bewillicht ende onderteeckent. Want wat wy daer van houden, dat is bouen gheseyt, ende dat hebben wy in P.2) al bekent. Wy en zijn oock hier3) niet gecomen, om dat Compromis, oft dat Ordeel, dat daer na gegeuen is, te consenteren ende te hanthauen, (men moeste ons dat eerst met der waerheit bewesen hebben) i) „Sonder" is een germanisme (sondern). '2) P., d.i. Pruisen (nl. toen hij nog te Dantzig wn«). 3) Hier, d, i. Emden. maer wy houden ons aen Gods woort, dat is onse Rechter, ende wy verhopen met des Heeren hulpe te doen, als Moses ons leert Exod. 23. ende seyt: Ghy sult een valsche // Aenclage niet gheloouen, dat [Cviij'.] ghy eenen godlosen bystant doet, ende een valsche tonge zjjt:Ghy en sult niet volgen der veelheyt totten boosen, ende niet antwoorden voort Ghericht, dat ghy der veelheyt (nauolgende) vanden rechten afwijct. Ende Iesus Syrach seyt: Yerlaet v niet op de Eeelen. 7. menichte, daermede ghy onrecht doet, maer vreest den Heere. Laet v niet eenen yegeliken windt bewegen, ende volcht niet eenen yegeliken wech, gelijc als de onbestendige herten doen. Daerom begeeren wy ons hier na te richten, ende van niemant ons laten verschricken (door Gods genade) noch beweghen van onser vasticheyt, 2. Petr. 3. die daer is in Christo Iesu. Daer na so scheltmen ons voor twistmakers, vredebrekers ende verderuers der gheraeynten Gods. Daer op wy antwoorden, dat wy de Lieden niet en zijn, maer sy selue hebben ouer eenen tijt lanck, de ghemeynte des Heeren, niet weynich verstoort ende verdoruen, nu met haer menschelick Verbondt, nu met haer Compromis ende Ordeel. Ende middeler tijt so hebben wy in goeden vrede by onser ghemeynte ons gehouden, ende zijn buyten den twist gebleuen. Noch willen sy de vredemakers heeten, ende schelden ons voor Vredebrekers, ende dat daerom, dat wy dat Menschelick verbondt, dat Compromis ende Ordeel niet connen consenteren noch aenne-// men : Maer soo wy dat hadden willen doen, so waren wy de liefste T) ir. Vrienden geweest, so presenteerde men ons met onse gantsche Familia, als eenen ouden Vader te versorghen ons leefdage '). Dat is dat Broot, datmen met der eender handt ons vertoont heeft: Maer nu wy dat wt de vreese des Heeren, ende van wegen onser conscientien niet connen doen, so werden wy voor de archste Vianden gherekent, ende op dat grouwelickste geschantvlect. Dat zijn de steenen daer mede men ons nu werpt, ende niet en bedenct, dat so wie eenen steen inde hoochte werpt, dien sal hy op den Prouerb.^28. cop vallen. Maer wy willen door des Heeren ghenade, met den 'co es' ouden Eleazaro noch lieuer voor de waerheyt eerlick steruen, dan wy om yemandts wille souden huychelen, ende also in gheueynstheyt ende schande leuen, Sal ons dan droefheyt ende ellendieheyt ouercomen, ende daerom ons beiegenen, so weten wy waerom dat wy aulcx lijden, ende dattet ons vanden verkeerden, afualligen 1) Ongeveer aldus had Hoyte Renix zich uitgedrukt in zijnen brief aan Dirk Philipsz van 17 April 1565. Met dien brief hoopte men laatstgenoemde over te halen om naar Friesland te komen. Een uittreksel er van i» te vinden by [Svvaert 1'ieters,j Corte aenwijainghe, Vooryestelt in eenight Vrayhtti, Hoorn, 1634 blz. 21 v. ende godtloosen wederuaert, ghelijck als wy aen H. R. *) oock gescreuen hebben. Maer datse ons schelden ende lasteren, lijden ende verdriet (so veel sy connen) aendoen, dat bedroeft ons wel om haren twille, maer onsent haluen, so dancken wy Godt, dat wy vande verkeerde ende arghe menschen verlost zijn, dewijle datse hen niet beteren Di'. en willen, // op dattet Woort Gods recht mach loopen. Wij heb2. TheBS. 3. ben dat dicwils wt eenvuldiger herten gebeden, ende met den Propheet geseyt: Verlost ons Heere van de boose menschen, behoedt ons vande wreuele Lieden, die boosheyt dencken in hare herten, daghelicx strijdt aen richten, Sy scherpen haer tonghe als een Slanghe, Aderen vergift is onder hare lippen, De hoouerdighe leggen den vromen stricken, ende breyden Netten, stellen vallen lesiae. 59. aen den weghe, sy grauen cuylen ende vallen selue daer in, Sy weuen Spinne webben, ende broeden op Slanghen eyeren, Maer Godt heeft ons daer voor bewaert, dat sy ons niet gheuangen, ende wy van hare eyeren niet ghegheten hebben, Want soo men daer van eet, so moetmen steruen, Daerom hebben wy lieuer, met des Heeren hulpe, daer op willen treden, ons niet ghevreest2), al coemter een Basiliscus wt, Want als sy op dat vergiftichste blasen, ende op dat grouwelickste schelden, so troosten wy ons daer mede, dat de Heere den godtloosen zijn begheerte niet sal laten, ende stereken zijnen moetwille niet, sy mochten hen dies verheffen, Ende dat eenen verkeerden mont geen gheluck en sal hebben op Aerden, een wreuelich quaet Mensche sal veriaecht ende gestortet3) werden: Want wy weten, dat de Heere der Ellender sake, ende D ijder armen recht sal // wt voeren: Oock sullen de Recbtueerdighe Psalm. 140 den Name des Heeren dancken, ende de Vrome voor zijn AenghePsalm. 120 sicht blijuen. Item, wat is een boose Tonge, ende wat canse wtrichten? Sy is ghelijck als vyer in het Geneuerhout, dat eerst om der vetticheyt wille hooghe op brant, maer haest daer na verlesschet4) ende wtgaet: Also sal oock alle hare lasteringhe vergaen, ende met schande in haer seluen versmelten ende versteruen: Maer de waerheyt sal triumpheren, ende de Gherechtighe sullen blijuen, Psalm 52. als Olijfboomen inden huyse des Heeren, ende verlaten sick op zijne goedicheyt eewichlick. Item, datmen roemt van vele Ghemeynten in Vr. ende N. °) dat en is niet meer dan een ijdele beroeminghe. Wanneer roemen 1) H. R„ d.i. Hoyte Renix. 2) Een germanisme. 3) „Gestortet" is een germanisme (gestürzt). 4) „Verlesschet" is een germanisme (verlüschet). 5) Friesland en Noord-Holland. soude ghelden, so wilden wy ons oock wel met der waerheyt, ende in den Heere roemen. Maer nu willen wy lieuer met den Propheet seggen: Ach Heere, hoe is onser Vianden so vele, ende so vele setten hen tegen ons, ende segghen van onser sielen, datse Psalm. 3. gheen hulpe by Godt heeft: Maer ghy Heere zijt de Schilt voor ons, die ons ter eeren settet, die ons gebenedjjt, als ons de Bileamiters willen vermaledijen, Daeroin en vreesen wy ons niet voor vele hondert duysent, die liaer allesins tegen ons setten: Want de Heere slaet alle onse Viauden op de kinnebacken, ende breect // in stucken der godtlosen tanden. By den Heere is hulpe, ende zijn Dij'. segeninge ouer zijn volck De Apostel Paulus seyt, dat in zijnder eerster verantwoordinge niemant by hem gestaen heeft, dan alleen Ï.Tim. G. de Heere, dat Phigellus ende Hermogenes, met allen die in Asia 2. Tim. 1. waren, hen van hem afgewent hebben, dat de Galaten vanden Euangelio ende ooc van Paulo afgeuallen zijn, dat Hymeneus ende Gal. 1.3. 4 Philetus van den ghelooue afgeweken zijn, ende ooc sommiger menschen gelooue verkeerden, dat Alexander de copersmit hem herdt wederstont, ende veel quaets dede. Diotrephes regeerde ooc met gewelt ouer de gemeynte, ende snaterde veel ouer Ioannem, als sommige noch den aert van Diotrephes hebben. Item, in de 2. loan. I. Openbaringe leestmen van veel valsche Leere ende secterie, Ia dat wel by gantsche ghemeynten niet veel goets geuonden worde, als by de gemeynte tot Sardis ende tot Laodicea: De een was leuen- Apocal. 2. 3. dich doot, de ander was noch cout noch werm, maer lauwe: Nochtans so waren daer noch weynich Namen te Sardis, die haer cleederen niet bevlect hadden, die met den Here in witte cleederen sullen wandelen, want sy zijnt weerdich, wy verhopen, dat sulcke namen noch vele sullen geuonden werden, die haer cleederen Matth. 22 niet sullen willen besmetten, maer dat recht bruylofts cleet aen hebben ende bewaren. // Besluytreden, met een vermaninghe Diij'. aen de Godtvreesende. YVy hebben nu onse Bekentenisse vanden twistigen handel in Yr. ') daer so veel quaets wtgecomen is, met der cortheyt verhaelt, so als wy voor den Heere daer mede in zijnder genade verhopen te bestaen. Daer beneffens so begeeren wy, dat een yegelijc die zijn siele begeert te behouden, de vermaninge des Apostels waerneemt ende beherticht, namelick, dat wy de genade Godes niet te vergeefs souden ontfangen hebben, noch versuymen, Hebr. 3. 12 1) Vr., d. i. Friesland. dat niet in yemanden van ons geuonden wert een arch ongeloouich hert, dat daer afwijct vanden leuendigen Godt, maer dat wy ons onder malcanderen daghelicx vermanen, op dat wy niet veruoert werden door de bedriegerie der sonden: want wy zijn Christi deelachticb geworden, so verre wy den aenuanck zijns wesens tot aen dat eynde vast behouden. Dat wesen Christi is een rechtschapen Eph. 4. wesen, een gheestelicke gesintheit, een Godtlicke nature, ende der seluer zijn alle gheloouige deelachtich geworden, door de belofte des Vaders, inder wedergeboorte, soo verre sy vlieden de vergancke2. Petr. 1. licke lusten deser werelt, maer sulcke Christenen werden daer Ioan. 3. weynich geuonden, na getuychenisse der Scrift ende der EuangeliDiy'. scher Parabolen, die ons claerlick aenwij-//sen, datse niet alle Matt. 13. Christenen en zijn, die den Name van Christo hebben, ende van 22. 25. des Heeren Teeckenen hen roemen. So laet ons nu toesien, dat wy in dese periculose ende quade tijden, eenen vasten gront des gheloofs leggen, ende becommeringhe Psalm. 1. alletijdt in Gods woort hebben, ons onder malcanderen vermanen, Psalm. 118. vanden ghelooue, vander gehoorsaemheyt des Euangeliums, vanden Christelicken vrede, vander Godtlicke ende broederlicke Liefde, ende vander nieuwe geboorte tot Godt, Want daer aen ist ghelegen, ende niet aen een Menschelick Yerbondt ende Compromis: Daer af laten wy de Stoute spreken, ende de roemrijcke Gheesten, die nu inder Ghemeynte opstaen, die cloecker willen zijn, dan Gods Woort leert, Daerom sy vanden Heere al verworpen, ende vanden stoel ghestoo1 aam. 2. ten zijn, ende de ootmoedighe sullen aen haer plaetse sitten, Want Luc. 2. wy mercken, dat het nu alsoo wil toe gaen, ghelijc als de Heere door den Propheet seyt: Siet, lek wil mijne handt keeren totten cleynen, Ende het sal gheschien, dat in welcken Lande (spreect de Heere) twee deelen zijn, die sullen wtgeroeyt werden ende ondergaen, Ende dat derde deel sal daerinne ouerblijuen, Ende ick Zach. 13. wil dat selue derde deel door dat vyer leyden ende louteren, gheD Hijr. lijck als men dat Siluer loutert, ende probeert'), ghelijck // als men dat Goudt probeert, Die sullen dan mijnen Naem aenroepen, ende ick wilse verhooren, Ick wil seggen: Het is mijn Yolck, Ende sy sullen segghen, Heere mijn Godt. Oock seyt de Heere door eenen anderen Propheet, dat hy de stoute Heyligen wil wech nemen, datse niet meer hen sullen verheffen om zijns heylighen Zeph. 3. Berchs wille, Maer hy wil een arm, slecht2) Volck laten ouerblijuen, dat op den Heere betrout. De ouergebleuen in Israël en sullen gheen boosheyt doen noch luegenen spreken, ende men sal in haren 1) Probeert, d. i. beproeft. 2) Slecht, d. i. eenvoudig. mont gheen bedriechlicke Tonghe vinden, maer sy sullen weyden ende rusten sonder alle vreese. Lieue Broeders ende vrienden, aenmerct dese ende dier ghelijcke Spruecken der heyliger Schrift, die seer troostelick zijn, ende bedenct, welcke dese stoute Heyligen zijn, namelick die, die haer laten duncken, dat alle wat sy voorgeuen, dat moet vanden Hemel heraf ghecomen zijn, die haer beroemen van grooter wijsheyt, van Psalm. 73. grooter macht, autoriteyt ende beroepinghe van de vier Steden, tot den vollen dienst, doch niet aengenomen '), (merct een ijdele lichtuerdige beroeminge) Ia sy spreken, als die van Godt niet en weten, Want ghelijck eener die Godt van herten vreest, ende zijn Woort ghelooft, die wetet alles (watmen weten sal, ende noodich // is tot der Salicheyt) die vermach alles, door den Heere Iesum Diiij'. Christum, die is aller woorden ende wercken Meester ende Richter: Philipp. 4. na dat woort Pauli: De Gheestelicke rechtet alles, ende wert van l.Corinth. 2. niemanden gericht. Also wederom, wie den Heere niet hertelick en vreest, ende dat quaet niet en mijdt (want dat is een beginsel der wijsheyt, ende dat rechte verstant in Gods woort) wie hoouerdich ende opgeblasen is, die en weet niet, die vermach niet, die Prouerb. 1. en can niet, die en heeft niet, hoewel dat hy meynt dat hy veel Eccles. 1. 2. heeft, ende njc gheworden is, ende niemandt en behoeft, soo ist l.Corinth. 8. hem doch alles genomen, ende den getrouwen knechten gegeuen. Hatt. 24. Daerom so hebben de stoute ende hoochmoedige gheesten niet Apocal. 3. van de aert ende nature Iesu Christi, maer wat sy nebben, weten ende spreken, dat is van dien, die als eenen blixem vanden Hemel heraf geuallen is, dat hy stout ende ontrouwe teghen zjjnen Schep- Luc. 9. per was, ende inder waerheyt niet gebleuen, maer daer van afgeweken is, een Vader der luegenen, een wederpartijer Gods, een Ioan. 8. Tegenspreker zijns Godtlicken woorts, een verleyder der menschen, een Apollion 2), dat is, verderuer ende dootslager der sielen, Die ooc zijn dienaers wtseynt onder eenen hypocritischen schijn, die 2. Corinth. 10 wel de gedaente van de godtsalicheyt hebben, maer zijn cracht ver- 2- Timoth. 3 saken sy, haer woor-//den zijn somtijts gladder ende saechter dan D vr. olye ende boter, ende zijn doch bloote sweerden, pijlen ende gla- Psalm. 55 uien3). Voer sulcke Gheesten moetmen hem wachten, ende en 1) De schrijver schijnt hier te denken aan den leeraar Egbert Cuyper, die door de gemeente van Harlingen tot oudste was aangesteld, maar door Dirk Philipsz niet was erkend. Hij heeft zich in 1567 bij de Hollandsche en Friesche afgevaardigden te Einden bevonden, en heeft het eerst aan Dirk Philipsz doen weten dat men hem in den ban deed. Zie den brief van laatstgenoemde aan Hoyte Renix, bij J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, 1609, § '268 tquat. I, bl. vigv; K, bl. i'); het bericht aldaar, § 278 (quat. K, bl, iiij O; De Hoop Schetter, a. w., blz. 54 v., 65. '2) Openb. IX: 11. 3) Glauien, d.i. zwaarden. X. 37 laten hem daer van niet verschricken, maer daer tegen moetmen sick rusten ende wapenen met het harnasch Gods, dat is, met den Ephes. 6 pansier der gherechticheyt, met den Helm der salieheyt, met eenen Euangelischen, vreedtsamen ende Godtsaligen wandel, met den schilt des gheloofs, ende met den Sweerde des Gheests, daer toe '), met een vyerich ghebedt tot Godt: Tegen sulcke Ridders Iesu 2. Corinth. 10 Christi, vermogen alle hoouerdige gheesten niet. Want de wapenen deser Ridderschap zijn crachtich door God, als de Apostel seyt, om alle hoocheyt te breken, die haer verheft tegen de Erkentenisse Iesu Christi, ende alle ongehoorsaeinheyt te straffen met de scherpheyt des Godtlicken woorts, sonder aensien der personen, niet achtende, dat de werelt, de Afuallighe ende Sectemakers daer tegen zijn, want dewijle datse rasen ende lasteren, ende haren mondt des vloeckens soo vol is, dat sy de Scrift niet connen allegeren oft aenteeckenen, so Bitten wy (als de Propheet seyt) onder de bescherminge des Alderhoochsten, ende blijuen onder de schaduwe Psalm. 91 des Almachtigen: Wy seggen tot den Heere, onse toeuersicht, onse D v Borcht, onse Godt, op dien wy hopen, // want hy verlost ons vanden strick des lagers, ende voor de schadelicke Pestilentie: Hy sal ons met zijne vederen bedecken, onse toeuersicht sal zijn onder zijne vloghelen, zijn Waerheyt is Schilt ende Bescherminghe, Dat wy niet verschricken moeten voor den grouwel des nachts, voor de pijlen die des daechs vliegen, voor de Pestilentie, die int doncker cruypt, voor de Siecte die inden Middach verderft, Wanneer duysent vallen tot onser 8 ij den, ende thien duysent tot onser rechter handt, soo sal het doch ons niet treffen, Ia wy sullen met onsen oogheu onsen lust sien, ende aenschouwen, hoe dat het den godtlooseu vergolden werdt. Want de Heere is onse toeuersicht, de Hoochste is ons Toevlucht, ons en sal gheen quaet wederuaren, ende gheen Plage tot onser Hutten genaken, Ia de Heere is onse Herder, ons Ps»lm. 23 en sal niet ontbreken. Hy weydet ons op een costelicke Landouwe, ende voert ons ten verschen watere. Hy verquickt onse Siele, Hy voert ons op de rechte strate, om zijns Naems wille, Ende wanneer wy ooc wandelden in duysteren dale, so en vreesen wy doch gheen ongeluck, Want ghy Heere zijt by ons, uwen stock ende staf troosten ons, Ghy bereydt voor ons eenen Disch, tegen alle onse Vianden, Ghy salft ons hooft met Olye, ende schencket ons vol [Dvjr.] in, Dat goetheyt ende // barmherticheyt sullen ons volgen ons leefdaghe, ende wy sullen in den huyse des Heeren blijuen eewichlick. So weest nu wel ghetroost inden Heere, lieue Broeders, want de 1) Daer toe, d.i. daarenboven. Almachtige Godt is onse Sterckheyt ende hulpe in aller aenuech- Psalm. 22. tinghe ende noodt. Iesus Christus is met zijner heylsamer leere Roman. 8. ons eenich Fondament, daer op wy ghebouwet zijn, onse eenighe Wijsheyt, gerechticheyt, verloasinghe, heylicheyt, versoeninge ende 1. Cor. 3. salicheyt, ende buyten hem en zijn wy niet, De H. Gheest is onse !• Corinth. 1. Trooster ende Leermeester, die ons in alle waerheyt leydet, ende Ioan. 15. troost ons met eenen eewigen troost ende goede hopeninghe door I°an- *6. ghenade: De Engelen Gods, met de Apostelen, zijn onse getuygen 2. Thess. 2. ende Medeknechten, die ons dat Euangelium vercondicht ende na 1. Petr. 1. ghelaten hebben, daer aen wy gheloouen, ende begheeren met des '-uc- 24. Heeren hulpe daerby te blijuen inder eewicheyt. De Almachtighe Godt stercke ende beerachtige ons daer inne, dat wy vast aen dat Woort der waerheyt moghen houden, ende vergeten niet in allen Rom. 12. gebeden tot Godt voor malcanderen te bidden, want de rechte 1-Cor. 10. Christenen zijn doch een Lichaem in Christo Iesu, een ghemeynte g j^g 4 Gods, die eenen Godt ende Vader heeft, die eenen Heere Iesum Christum den Eengheboren Soon van den Vader recht // erkennet, [D vj r.] die met eenen Gheest des geloofs, begaeft, met eenen schat ghe- Ioan. 17 cocht, ende met den bandt der volcomenheyt, dat is, met de 2. Corinth. 4 onghevarwede ') liefde te samen ghebonden zijn. " Ende oft nu al door Hieroboam, vele afwijcken vanden huyse Dauids, ende een afuallich Israël werden, dat en swacket ons niet2), Want sy zijn vanden leuendigen Godt afgeweken, Sy strijden voor l.Reg. 12 dat menschelick Verbont ende Compromis, dat by hen is, daerom twisten sy, daer mede hebben sy de Schueringe ende deylinge gemaect, ende sulcke ergernisse aengericht, dat sonder allen twijfel de woorden des Heeren, inden Euangelio, van hem ghesproken, ouer die, door welcke ergernisse coemt, sulcke Lieden herde treffen, Matth. 18 sy mogent bedencken ende behertigen, hoe datse willen. Maer by ons is dat eenich ende eewich Verbont Gods, ende dat woort des 2. Paralip. 13 Heeren, een Richter ouer al, By ons is de Arcke des Verbondts, met den Ghenadenstoel, Cherubinnen ende Altaer, om te offeren Brandtoffer ende gheheelen Offer, den leuendigen Godt. By ons zijn do Priesters ende de Leuiten, Ia by ons is onse Coninck Iesus Psalm. 51 Christus, die alle onse Vianden sal verslaen met den Sweerde zijns Iesaie. 11 monts, ende met den adem zijnder lippen: Wy en twijfelen oock Apocal. 19 daer niet aen, dat alle die // Godt van herten vreesen ende mey- [D vij r.] nen, die sullen dat afuallich Israël verlaten, die sullen voor de 1. Reg. 12 gulden Calueren Hieroboams niet willen aenbidden, maer die sullen 1) Onghevarwet, d.i. ongeveinsd. 2) „Swacket ons niet" wil zeggen : vermindert onze sterkte niet. op trecken na Hierusalem, om daer inden Tempel aen te bidden, Tob. 1. ende haer Offerhande den Heere te brenghen. Hier mede willen 2. Paralip. 12 Wy onse schrijuen af corten, ende inden Name des Heeren eyndigen. Wy verhopen, dat door Gods ghenade noch wel meer bescheydts van desen Handel, ende van de Lasterbrieuen ende schandelicke lueghenen, die onse Wederpartijen hier ende daer stroeyen, tot zijnder tijdt aenden dach ghebracht sal werden. Maer dit weynich hebben wy met der haest wt getrouwer herten, ende wt Christelicker medelijden, die wy met den eenuoudigen hebben, den Beluigen ten goede, ende tot eender aenwijsinghe ghescreven, ende daer mede verhopen wy voor den Heere in zijnen grooten dach te bestaen. Daer mede betuygen wy oock eenen yegelijcken, dat wy van allen desen twist onschuldich zijn, dat wy niet dan Gods eere, der Sielen salicheyt, ende der Ghemeynten weluaert ghesocht hebben, dat wy onueranderlick in de Leere des Euangeliums, ende in het ghelooue der waerheyt zijn, Godt sy ghedanckt, ende wy houden ouer dat recht'), daeromme worden wy Yianden der ongerechten, [D vij r.] die met hare we-//reltlicke Statuten, ende Menschelicke cloecheyt mishandelt 2) hebben, haerseluen tot eender eewigher schande by alle Godtvreesenden ende Verstandighen (so verre als sy hen niet en beteren, dat seer swaerlick na ons bedencken sal gheschieden) ende tot grooter droeffenisse, ergernisse ende beswaringe veler Ghe2 Tim. 2. meynten Gods: Doch de Heere sal de zijne wel redden, ende den vasten grondt Godts blijft alletijdt staende, ende heeft desen Segel: Godt kent de zijne. Maer so yemandt onse trouwe ende Broederlicke vermaninge ende waerschouwinge niet en wil aennemen, maer is hartneckich, ongheloouich ende wederspannich, ende wil hemseluen Actor. 2. niet laten helpen vanden quaden geslachte, van dies bloedt zijn wy onschuldich, ende gaen reyn van hem tot onse lieue Broeders ende Medegenooten des geloofs, met welcken wy in goeden vrede ende eenicheyt des Gheests, ons leefdage begeeren te wandelen, ende met Psalm. 55. den Propheet te seggen: Siet hoe fijn ende lieflick ist dat Broeders by malcanderen woonen, ghelijck als de costelicke Salue, die op het hooft Aarons wtghestort wert, die nedervloeyt op zijnen baert ende cleederen, ghelijck den Dauwe die neder valt op Psalm. 133. den Berch Hermon, ende maect den Berch Sion vruchtbaer, want aldaer heeft Godt de Heere beuolen de segeninge ende dat [D viij'.] le-//uen inder eewicheyt: Merckt, soo waer de Broederlicke Liefde ende eendrachticheyt is, daer is de segeninghe Gods 1) „Wy houden ouer dat recht" wil zeggen: wij komen op voor het recht. 2) Mishandelt, d.i. verkeerd gehandeld. ende dat eewich Leuen, dat welcke allen Godtvruchtighen geue Godt de Vader, door Iesum Christum inder cracht zijns heylighen Gheests, Amen. De genade des Heeren sy met ons allen, Amen. D. P. Ghedruct int Iaer 1567. In de B'iij inden 8. Regel van onder opwaerts, leest een eewich ende eenich, etc. [D. P.J Een Appendix aen ons Boecxken vanden twistigen handel tusschen die Vr. ende VI INLEIDING. De aankomst te Emden van de tweede afvaardiging van Hollandsche en Friesche leeraars, waarbij zich Jan Willems en Lubbert Gerrits uit Hoorn, Pieter Willems Bogaert uit Monnikendam en Hoyte Renix uit Bolsward bevonden J), heeft weinig verandering ten goede gebracht. Zij slaagde er niet in Dirk Philipsz zijne houding te doen wijzigen. Hij bleef bij zijnen eisch, dat beide partijen zich in elkanders tegenwoordigheid voor hem zouden verantwoorden. De Friezen en Hollanders volhardden bij hunne weigering om daarin te treden. Het gevolg was dat men elkander wederkeerig de broederschap ontzegde2). Een plechtig banvonnis over Dirk Philipsz en de twee leeraars uit Dantzig die hem vergezelden, Hans Sikken en Geert H. s), werd hun op schrift toegezonden 4). Hiertoe bepaalde men zich niet. Van de gedane uitspraak werd in eene statige „Epistola'' aan de gemeenten te Groningen en Appingedam bericht gezonden. De inhoud was zeer beleedigend voor Dirk Philipsz en de Vlamingen. In hoofdzaak is deze inhoud bekend, omdat de brief is voorgelezen bij het twistgesprek te Hoorn in 1622 5). Het verslag daarvan vermeldt het volgende: 1) Zie boven, blz. 42, 540, 570, en De Hoop Scheller, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen, 1893, blz. 62 v. 2) J. O.futerman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, 1609, § 278,287 (quat. K, bl. ii\jvij >•); De Hoop Scheller, a. w., blz. 64—67. 3) 'sMans volledige naam is niet bekend. Zie boven, blz. 41, 569, aant. 6, en De Hoop Scheffer, a. w., blz. 54. 4) Het stuk by J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, § 285, 343 (quat. K, bl. vv—vi v j quat. M, bl. v »); en by De Hoop Scheffer, a. w., blz. 66 v. 5) Zie hierboven, blz. 512, aant. 7, en blz. 539, aant. 6. § 59. Item die epistel van Groningen, den 12 Julij 1567, geeft er oock getugenis van, daer in sy selver bekennen, dat die oordeelen, soo Hoyte over die Vlamingen gegeven heeft, byj haer (verstaet die rechters) voor goet gekent zijn, die nochtans bij diej Vlamingen gepresenteert waren te bewysen, dat zy nae Heydensche noch Evangelische Waarheijt niet bestaen konnen etc. o —v i — "v —i o— —— — bewysen, dat zy nae Heydensche noch Evangelische Waarheijt niet bestaen konnen etc. § 64. Noch is gelesen die gronwelicke epistel an die van Gronningen ende den Dam geschreven in dato den 12 July 1567 van Lubbert Gerrits, Jan Willems, Pieter Willems ende Hoijte Reinckx onderteeckent, etc. § 65. Daer in sij die Vlamingen soo grouweliek schelden en lasteren, ende noemense eerlose geloftelose vredebreeckers ende oproerige menschen, die tegens alle recht, redelicheijt ende waerheijt, tegen haer eijgen hant en mont, belofte, verdrach overgegeven, ende ackoort, besluijten ende in vryheyt stellen, om die afgesonderden niet te myden, ende schenden alsoo der gemeenten diensten, sackrementen ende gebruicken. § 66. In somrae schrijven zij in die selve epistel, dat zij met noch meer lasten beladen zijn. § 67. Noch in denselven schryven zij over Derrick Phylijps, doch honder bewijs, de oorsaecke waeroin hij sijn afacheyt becomen heeft, dat is om syn opproer ende stoute afdolinge, laster ende schantvlecke-wille, als ener die der gemeinte dienste verwerpt, die dieners met stoltheit, sonder oordeel, recht ende bescheyt overvalt, overlasticbt en soeckt onder te drucken, die haer eere, naem ende faem seer by alle menschen schendt ende verschantvleckt, etc. § 68. Die Godts H: Sackrementen ende gebrucken sonder oordeel ende ondersoeck scheldet, die de goddelicke ordinantie lastert, etc." '). Nadat het banvonnis2) en deze brief3) hem bekend geworden waren, schreef Dirk Philipsz „Een Appendix aen ons Boecxken vanden twistigen handel in Vr. tusschen die Vr ende VI."4) Dagelijks werd hij overstelpt met verzoeken, ja eischen van de tegenpartij om alsnog een twistgesprek te houden. Hij was niet bereid 1) Over dezen brief handelt [Sy vaert Pieters,] Corte aenwijsinglie vandt mishandelinghen der Vlaminghen ende Vriesen in 1566, Hoorn, 1634, bh. 26 v. *2) Een Appendix aen ons Boecxken, quat. C, bl. iiy r, v »; hierachter, blz. 593, 594 v. 3) Aldaar, quat. C, bl. vy r; hierachter, bh. 596. Vergel. De Hoop Scheller, a. w., bh. 67. 4) De Appendix komt in de eenige uitgave die m\j ten dienste staat voor in betzelfde bundeltje als de Sendtbrief aen de vier Steden, en het Cort, doch grondeli/c verhael, in | de editie van 1619 (zie boven, bh. 538, in de aanteekening). De Appendix is gedrukt met gothieke ietter in «".-formaat. Signatuur: C ir—E vjHoogte : 14.5 c.M.; breedte: 9.1 c.M. Aantal bladen: 2'2, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 30. dien weg in te slaan. Wel wilde hij gevolg geven aan den wensch van vele vromen, dat hij opnieuw verantwoording zou geven van zijne houding '). Hij Btelde dan nogmaals in het licht, welke goede, inzonderheid schriftuurlijke gronden hij had om verdere samensprekingen met de tegenpartij te weigeren 2). Hjj deed dit tegen zijn zin. Want hij betreurde de heerschende twisten diep3), en verklaarde dat hij volgaarne zijn bloed had willen offeren om de scheuring te voorkomen4). Dat hij evenwel aan de weigering om nog verder samen te spreken geen volstrekt en onveranderlijk karakter toegekend wilde zien blijkt tegen het einde van zijn geschrift. Hij verklaart zich daar bereid alsnog de verantwoording der Friezen aan te hooren op twee voorwaarden. Ten eerste moeten zij het banvonnis intrekken. Ten tweede moet voldaan worden aan den eisch, waarvan hij nooit is afgeweken, dat beide partijen te gelijk moeten gehoord worden5). Ook dit geschrift doet zien, dat Dirk Philipsz de oorzaak van alle ellende die over de Doopsgezinde wereld gekomen was zocht in het Verbond der vier steden en in het daarop gevolgde Compromis, daar zij gesteld waren in de plaats van Gods woord 8). Treffend is de klacht, dat in den brief aan de gemeenten te Groningen en Appingedam, van 12 Juli 1567, waarschijnlijk in druk verspreid, verscheidene namen voluit geschreven zijn. Welke gevaren lagen daarin niet voor vele vromen en godvreezenden opgesloten! Hijzelf heeft in zijn „Cort, doch grondtlick verhael" eenige namen met beginletters aangeduid. Dat was onvermijdelijk om misverstand te voorkomen. Het verwijt dat hij ze daardoor aan de overheid in handen zou hebben gespeeld wijst hij verre van zich. Maar met namen die voluit worden medegedeeld is dit een ander geval7). 1) Aldaar, quat. C, bl. ïiij r; hierachter, blz. 593. 2) Een Appendix oen ons Boecxken, quat. C, bl. vi'; hierachter, blz. 595. 3) Aldaar, quat. C, bl. jj r, ijjr; hierachter, blz. 591 v., 592. 4) Aldaar, quat. D, bl. \j *; hierachter, blz. 599 v. 5) Aldaar, quat. E, bl. \j »; hierachter, blz. 608. 6) Aldaar, quat. C, bl. vi r; quat. D, bl. iivjr; quat. E, bl. iiyren1; hierachter, blz. 595, 6. Heeren hulpe zoude // sterven, dan sulcken last op hem laden. rpEn derden, so moetmen dat Compromis bewillighen, ende dat J_ voor recht bekenen 6), welck Compromis inde plaetse des Goddelycken woorts gheset is, ende is daerom eenen grouwel voor den Heere, als wy in ons Boecxken bekent ende verklaert hebben. Want in twistighe zaken, die inde ghemeynte hen verheffen, die behoortmen met Godes Woordt te richten. Dat is dat eenige Rechtsnoer, daer het alles mede moet ghemeten worden, Daerom soo heeftmen den Alderhoochsten God groote oneere gedaen, Ia men heeft in Godes Gerichte ghetastet, nademale datmen niet na des Ioh. 12. Heeren woort, dat alleene rechter is, maer na een Compromis (dat na der weereld wijse, ende niet na den Reghel der Ghemeynten Godts ghemaeckt is) gheoordeeld heeft. IlEn vierden, so moetmen op hem nemen ende laden alle de zwaricheydt, die uyt den Oordeel, naer dat Compromis ghe- 1) Zie Een corl, doch grondtlick verhael, quat. C, bl. Ü * (hierboven, bit. 566); brief van Dirk Philipst aan Hoyte Remt, 8 Juni 1567, btf J. O.futerman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, § 268 (quat. K, alif; Bespreek tuschen Jan Lues ende Peter Jansen Ttcisck, 1622 (HS.), § 49; De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, bit. 54 r. 8) Lees: nemen. 3) Dit geldt van degenen die in het voorafgaande bedoeld t\jn met „Alle die nu met tulcken lieden hen vereenigen". 4) St, d.Steden. 5) Lees : namelic. 6) Lees : bekennen. gheven, gekomen is, dat welcke een Godvruchtighe Conscientie zeer zwaer is omme te doen, somen anders de sake recht bedencket: Want oftmen selfs een onrecht veerdich oordeel gheeft, oft daerin konsen-//teert, ende dat hanthaeft, wat onderscheyt is E v r. tusschen dien beyden? Daerom soo en konnen wy dat niet onderwegen laten, onse consciente voor God teghen iederman te vrijen, ende willen hier mede ons voor den Heere ontschuldighen, dat wy van eens yederen verderven reyn zijn, soo hem yemandt ymmers verderven wilt2), ende en begeert niet geholpen te worden. Want de Heere wetet Hebr. 1 •). dat wy om den vrede te soecken ende te voorderen, alle wat ons Philipp. 4. moghelyck gheweest is, door des Heeren Ghenade ghedaen hebben. Maer nu het alles by velen op dese tijdt niet helpen, en kan, Ia ons noch qualyck afghenomen ende nae gheduyt wort, soo zegghen wy met den Propheet: Wat sterven wil, dat sterve: ende dat ver- Sachar. 11. loren wilt werden, dat werde verloren, hoe wel dattet Gods wille is, dat alle Menschen zalich worden, ende tot de Bekentenisse der Ezech. 11 4). waerheyt komen, ghelyck als daer gheschreven staet. Oock zeyt 2- Petr*3de Heere tot Israël: Waerom wilt ghy sterven, ghy vanden Huyse Ierem. 8. Israels? Bekeert u tot my, so wil ick my tot u keeren, ende ws ghenadich zijn, zeyt de almachtige Heere. Maer het laet hem also aensien dattet mach verschuldicht ende verdient sijn (God wetet, waer door, ende waer mede) // dat God Herders verweet inden E v. Landen, die dat verloren niet en soecken, ende naer dat verdwaelde niet en vragen, die dat verwonde niet en heelen, ende dat gesonde niet versorghen en souden, maer die der vetsten Schapen vleesch eten, ende haer klauwen afscheuren zouden. Maer zulcke Herders hebben dat waer te nemen, dat daer gheschreven staet. O Pastor Sachar. 11. et IduV5), O ghy onnutte, dwase Herders, dat Sweert sal op uwen rechten Arm komen, ende op uwer rechter Ooghe, alsoo, dat uwen Arm sal verdorren, ende uwe rechter ooghe moet verdonckert worden. Want ghelyck als Godt in zijnder Goddelycker Aert ende Natuyre is, soo handelt hy oock met den Menschen, dat is: Met den goeden is hy goet, met den Heyligen is hy Heylich: Ende met den Yerkeerden handelt hy oock nae hare verkeertheyt, dat 1) „Somen anders" wil zeggen: indien men ten minste. 2) „Soo hem yemandt ymmers verderven wilt" beteekent: indien er ten minste iemand is die zich in het verderf wil storten. 3) Lees: Hebr. 12. Zie de „Errata" aan het slot. 4) Lees: Ezech. 18. Zie de „Errata" aan het slot. 3) Zachar. XI: 17, naar de Vulgata: O pastor, et idolum, derelinquens gregem : gladius super brachium ejus, etc. l.Thessal. 2. is, hy geeftse in verkeerde sinnen over, daeromme dat zy der Waerheyt niet en ghelooven, maer veel meer de ongherechticheit prijsen, want een van beyden moet gheschieden, datmen gewinnet ofte verlieset, nae de Parabole des Evangheliums. Ende noch zeyt Apocal. 21. de Gheest der Prophetien: "Wie schade doet, die schade noch meer: Ende wie onreyn is, die worde noch onreynder. Maer wie recht[F vj'.] veerdich is die worde noch meer rechtveerdi-//gher, ende wie heyl.Tetr. 5. lich is, die werde noch meer gheheylicht. De God aller ghenade, ende 2. cor. 1. de Vader aller barmharticheyt, gheve u al te samen dat ghy eens ghesint Kom. 15. zijt in Christo Iesu, op dat ghy eendrachtich God moghen prijsen, ende in vreden met malkanderen moghet wandelen, tot prijs zijns Heyligben Naems, ende te zijner eeuwigher heerlycheyt, ende tot uwer salicheyt. De ghenade onses Heeren Iesu Christi, zy met u allen. AMEN. D. P. Errata ofte fauten. Inde Sentbrief aende vier St. Letter Bij. staet Rom. 18. leest Rom. 12. Letter B v. staet Act. 12. leest Act. 20. In 't kort Yerhael ') Letter A, pag. 4. staet 2. Pet. 1. leest 1. Pet. 1. Let. A. iij regel 19. staet ellengen, leest ellendigen. Int bescheyt waerom het oordeel suspect is. Letter B. regel 4. van boven staet gekomen, leest genomen. Letter B pag. 2. inde Aenwysinge staet Mat 18. leest 28. Inde verantwoordinge op onse Brieven aen H. R. I. W. ende L. G. Letter C. pag. 4. in d'aenwysinge staet Tit. 2 leest Tit. 1. Let. C. iij. regel 2. van onder staet danse, leest datse. Inde verclaringe op de Beschuldinge Letter D. pag. 2. regel 11. van onder op staet wy, leest zy. Inde besluytreden met een vermaninge. Letter D. pag. 6. regel 10. van onder op staet dat het nu alsoo toegaet, leest dat het nu alsoo wil toegaen. Int Apendicx Lett. E. v. in margine staet Heb. 1. leest 12. Ende Ezech. 11. leest 18. 1) De „Errata" in het Cort, doch grondtlick Verhael, die hier worden vermeld, komen voor in de boven beschreven uitgave van 1619, die tusschen Eenen Sendtbrief en Een Appendix aen ons Boecxken instaat. In den tekst van de editie die hierboven herdrukt is worden zij niet aangetroffen. D. P, Van die Echt der Christenen. INLEIDING. Het boekje „Van die Echt der Christenen" is het laatste dat Dirk Philipsz geschreven heeft. Het wordt ons verzekerd door den auteur van „Het beginsel der scheuringen". Deze deelt het een en ander mede van de gestrenge opvattingen betreffende het huwelijk, die onder de Doopsgezinden heerschen. „Geen broeder of zuster mag buiten de gemeente huwen. Doet iemand het toch, dan, hoe vroom, geloovig en godzalig de aangehuwde partij ook wezen moge, moet hij toch buiten den Heer getrouwd heeten. Als men daarentegen maar binnen de gemeente trouwt, dan is zulk een huwelijk ongetwijfeld in den Heer gesloten. Wie hiermede in strijd handelt, wordt met den ban gestraft en kan nooit weder tot vergiffenis en wederaanneming in de gemeente geraken, hoezeer zulks ook met tranen, weeklagen en kermen verzocht, gebeden en begeerd worde, tenzij de buiten-getrouwde partij sterve of de gebannene haar tot de gemeente brenge". Dit alles is, „gelijck dan Dirck Philipsz. korts voor zijnen doot in een Boeckxken vande Echt der Christenen, als zijn laatste Juweel, het selve alsoo gestatueert ende beschreven, geleert ende nagelaten heeft" '). Bedoelde auteur heeft voor zulke gestrenge opvatting niets dan afkeuring en bespotting over. Uit het werk van Dirk Philipsz zelf blijkt, dat sommigen onder de Doopsgezinden ten opzichte van dit onderwerp in gevoelen zeer van hem verschilden. Er waren er niet alleen die den buitentrouw verdedigden 2), maar ook die dienovereenkomstig 1) I. H. V. P. N., Het beginsel der scheuringen, in deze Bibliotheca, Dl. VII, blz. 531 v. 2) D, P., Van die Echt der Christenen, quat. B, bl. vy viij r; hierachter, blz. 638. handelden '). Hoewel oud en krank 2) heeft Philipsz zich aan het werk gezet om hiertegen op te komen, en de gronden voor zijn eigen gevoelen nog eens duidelijk in het licht te stellen. Het is niet de eerste en eenige keer dat hij over dit onderwerp handelt. „Wij hebben", zegt hjj, „menigmaal over dit punt gehandeld, gesproken, in de vergadering getuigd, vermaand, ook reeds vele jaren geleden daarover geschreven, zoodat niemand ons kan verdenken als hadden wij dit gevoelen eerst kort geleden aangenomen en voorgegeven" 3). Behalve op de vergadering van zeven leeraars van het j. 1547, waarvan hjj ia het voorafgaande gewag heeft gemaakt4), kan hij hier o. a. het oog hebben op het geschrevene in de „Geestelijcke Restitution"5). De beginselen die daar in beknopten vorm worden voorgedragen stemmen met hetgeen hier meer uitvoerig wordt uiteengezet geheel overeen. Ook in de „Naeghelaten Schrift van Ban ende Mijdinghe" worden er eenige bladzijden aan gewijd, in hoofdzaak in denzelfden geest6). De hoofdzaak komt neder op eene krasse veroordeeling van den buitentrouw7), als eene ernstige zonde8). Wat is de buitentrouw? Hij bestaat hierin dat iemand „een Broeder ofte Suster genoemt, eene ongheloouige Persone inder Werelt" ten huwelijk neemt9); dat men, „buyten der Ghemeynte Gods, na ongheloovige Personen omme siet"10); dat hij, die den naam van een Christen heeft, tegen Gods uitgedrukte Woord zich verbindt met eene vreemde ongeloovige persoon11). Hierbij is voor den schrijver ongeloovig hetzelfde 1) D. P., Van die Echt der Christenen, quat. B, bl. y v; hierachter, bli. 633. 2) Aldaar, quat. A, bl. ii\jr; quat. I), bl. i'; hierachter, blz. 627, 647. 3) Aldaar, quat. A, bl. iiy r; hierachter, blz. 627. 4) Aldaar, quat A, bl. i\j"; hierachter, blz. 626 v.; en boven, blz. 20, 22. 5) D. P., Van de geestelijcke Restitution, in het Enchiridion, fol. 245; hierboven, blz. 370 v. 6) D. P., Naeghelaten Schrift van Ban ende Mijdinghe, quat. E, bl ij r, iij r, v hierachter, blz. 662 vv., 65 v. 7) D. P., Van die Echt der Christenen, quat. A, bl. iy 1; hierachter, blz. 626 v. 8) Aldaar, quat. B, bl. y »; hierachter, blz. 633. Hy brandmerkt de zaak als enkel een dienen van het vleesch (quat. B, bl. iij v ; hierachter, blz. 634), eene louter vleeschelijke samenvoeging (quat. C, bl. i»; hierachter, blz. 640). 9) Aldaar, quat. A, bl. v\jf; hierachter, blz. 630. 10) Aldaar, quat. A, bl. vij»; hierachter, blz. 630. 11) Aldaar, quat. A, bl vijj»; hierachter, blz. 631. als heidensch l). Hij wil dus over den buitentrouw hetzelfde oordeel geveld hebben als Ezra velde over het huwelijk van Israëlieten met vreemde, heidensche vrouwen 2). Hoedanig is dan het huwelijk dat de schrijver verlangt? Het is, zegt hij, Gods wil, dat de echt na zijne ordinantie en inzetting gesloten zal worden in zjjne vreeze, en in den geloove, tusschen twee personen wier zin eenpariglijk gericht is op Jezus Christus 3). Het heeft zijne volle instemming dat de overtreder in dezen met den ban wordt gestraft. Hij kan alleen weder tot de gemeente worden toegelaten „na eene openbare oprechte belijdenis zijner zonde voor God, bidden en zuchten voor den troon der genade, met een waarachtig geloof, om vergeving van zonden, en met een vast betrouwen op Gods grondelooze barmhartigheid. Doch vóór alles moet er wezen een goed en vast voornemen, niet meer te zondigen, maar van de zonde af te laten" 4). Dirk Philipsz deinst er niet voor terug het te laten aankomen op eene echtscheiding. De schuldige toch, die een waar berouw toont, kan volgens hem met de gemeente verzoend worden, op voorwaarde dat hij of zij de andere partij verlaat en voor haar onderhoud zoo noodig zorg draagt. Hertrouwen is evenwel in dit geval niet geoorloofd. Men kan hem „de opneming niet weigeren; nochtans met dien verstande dat hij de persoon, die hij tegen God en zijn "Woord genomen heeft, zal verlaten, zichzelf om de wille van het koninkrijk der hemelen besnijden, geen vrijheid zal hebben om zich met eene andere te verbinden, in de nooddruft der verlaten persoon zal voorzien, en God vromelijk voor haar bidden, of God bijgeval eenmaal haar de oogen des verstands mocht openen, en zij zich bekeere" 5). Is dan een huwelijk tusschen een geloovige en ongeloovige (versta: tusschen een Doopsgezinde en een niet-Doopsgezinde) volstrekt onbestaanbaar? Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het mogelijk is: wanneer bijv. het huwelijk tot stand kwam terwijl beiden nog ongeloovig waren, en een van de twee partijen heeft zich naderhand bekeerd en is gedoopt. In dit geval behoeft de 1) D. P., Van die Echt der Christenen, quat. A, bl. vij »; hierachter, blz. 30. 2) Aldaar, quat. A, bl. viij quat. B, bl. i r; hierachter, blz. 631. 3) Aldaar, quat, A, bl. viij v; hierachter, blz. 631. 4) Aldaar, quat. B, bl. vi»; hierachter, blz. 637. 5) Aldaar, quat. C, bl. viij ren*'; hierachter, bh.646. echt niet ontbonden te worden, mits de ongeloovige niet over het geloof van de andere partij wil heerschen. Die concessie berust voor een deel op de hoop, dat ook de ongeloovige partij tot het geloof zal komen '). De tegenwerping dat voor deze in het algemeen zeer strenge opvatting slechts argumenten uit het Oude Testament kunnen worden bijgebracht wijst de schrijver af; ook uit het Nieuwe voert hij zijne gronden aan 2). Het is wel opmerkelijk, hoe volstrekt hij zich ook bij dit onderwerp plaatst (of althans meent te plaatsen) op Bijbelsch standpunt, met veronachtzaming van alle uitspraken van oude kerkvaders of conciliën. Een beroep op Tertullianus bijv. zou toch zoo voor de hand hebben gelegen. Nog moge gewezen worden op de bladzijde, waar de schrijver aangeeft, hoe een regel of gedragslijn voor de behandeling van ernstige aangelegenheden der gemeente moet worden vastgesteld. Als eene nieuwe zaak aan de orde komt, is het niet gepast dat sommige broeders, zonder eenigen leeraar, haar op zichzelf, naar hun eigen goeddunken afdoen. Men beginne met hulp, raad en troost bij God te zoeken; vervolgens brenge men de zaak in discussie in eene samenkomst van alle leeraars, oudsten en dienaars, zooveel als men er bijeen kan krijgen, accordeere en besluite op grond van Gods Woord, hoe men in die zaak handelen zal 3). Het boekje is herhaaldelijk gedrukt. De tekst heeft hierbij geen verandering ondergaan Mij zijn, behalve de uitgave van 15694), die hierachter wordt wedergegeven, drukken bekend van 16025), 1) D. P., Van die Echt der Christenen, quat. C, bl. ij'; quat. D, bl. ij'; hierachter, blz. 640, 2) Aldaar, quat. B, bl. ir; hierachter, blz. 632. 3) Aldaar, quat. C, bl. vg * ; hierachter, blz. 646. 4) Zij is gedrukt in Hl-formaat, met gothieke letter. Aantal bladen : 27, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 30.Signatuur : A g—D'iij. Hoogte : 13.2 c.M.; breedte: 9 c.M. — Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 5) Van die Echt // der Christenen, hoe sy van Godt // bevolen, ende van den Gheloovighen // nae der Schrift moet ghehouden ende ghe-jlbruyckt teerden, een Schriftuerlijck be-j>wij», ten dienste aller Gheloovighen: // Teghen alle wedersprekers der II waerheyt gheschreven, // door D. P. // Met noch een Boecxken van den selven Au-//theur, te vooren niet gheiruckt. // 1. Corinth.6.15. Broeders, en weet ghy niet dat uwe Lichamen // leien Christi zijn ? SjiI ick dan nemen de Ie-//den Christi, ende makense leden een-I /der Hoeren? Dat zy verre // van ons. // l.Co. van 1634 ') en van 1644 2). Het is zeer wel mogelijk, dat nog andere edities aan het licht zullen komen. Het behandelde onderwerp was van ingrijpenden aard voor het familie-leven. De teederste belangen hingen er mede samen. Geen wonder dat men dit geschrift veelvuldig gelezen heeft. rinth.7.39. Een Wijf is ghebonden aen de Wet, alsoo // langhe als haren Man leeft: Maer ist // dat haer Man ontslaept, soo is sy // vry te trouuen, wien sy wil, alleen, dat het in den // Heere geschiede. // Ghedruckt voor Passchier van Wesbusch, // Boeckvercooper, tot Haerlem. 1602. — Formaat: in-8°. Letter : gothiek. Aantal bladen : 28, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde : 29. Signatuur : A ij— D iiij. Hoogte: 9.2 c.M.; breedte: 7 c.M. Gedrukt in één bandje met doorloopende signatuur met de Naeghelaten Schrift van Ban ende Mijding li e en Een verantwoordinghe op twee Sendtbrieven Sebastiani Franck ^boven, blz. 481—508). — Exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 1) Van die // Echt der Christenen, // hoe sy van Godt bevolen, ende van // den Gheloovigen na der Schrift moet gehou-flden ende ghebruyckt werden, een Schriftuerlick // bewijs, ten dienste aller Geloovigen: Tegen // alle wedersprekers der waerheydt, ghe-l/schreven door V. P. // 1. Corinth. 6.b. 15. // Broeders, enweetghy niet dat uwe Lichamen leden // Christi zijn ? Sal ick dan nemen de Leden Chri-l/sti, ende makense leden eender 'Hoeren ? // Dat zy verre van ons. //1. Corinth. 7. d. 39. // Een Wi)f is gehouden aen de Wet, also lange als haren // Man leeft: Maer ist dat haer Man ontslaept, so is // sy vry te trouwen, wien sy teil, alleen dattet // inden Heere gheschiede. // Tot Haerlem. // Ghedruckt by Hans Passehiers van Wesbusch, Boeck-//drucker op 't Marckt-veldt in den beslagen Bybel, // by de Vleys-hall. Anno 1634. — Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen: 23, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 34. Signatuur: A 2— C5. Hoogte: 13.6 c.M.; breedte: 9.1 c.M. — Exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 2) Van die // Echt der Christenen // hoe sy van Godt bevolen, ende van // den Oeloovighen nae der Schrift moet ghe-//houden ende gebruyckt werden, een Schriftuer //lick bewijs, ten dienste aller Geloovigen: // Tegen alle wedersprekers der // waerheyt, geschreuen // door D. P. // Met ten // Appendix, In desen tijt daer achter by gevoeght, // door een Liefhebber der Waerheyt. // 1. Corinth. 6. b. 15. // Broeders, en weet ghy niet dat uwe Lichamen leden // Christi zijn ? Sal ick dan nemen de Leden Chri-//sti, ende makense leeden eender Hoeren ? // Dat zy verre van ons. // 1. Corinth. 7. d. 39. // Een wijf is gebonden aen de Wet, also lange als ha-Uren Man leeft: Maer ist dat haer Man ontslaept, // so is sy vry te trouwen, wien sy wil, alleen dat-! tet in den Heere geschiede. H Men vintse te koop tot Rotterdam, by Gerrit // Anthonisz van Bueren, M. in 't Hang, 1644. — Formaat: in-8°. Letter: gothiek. Aantal bladen (buiten den Appendix): 23, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 34. Signatuur: A 2— Cf>. — Exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. TH a n b \ c Êcbt ber Christenen, boe s? van ©oöt beuolen, enöe vanben öbelooul* gben na öer Scbrift moet gbebouöett enöe flbcbrugct weröen, een Scbrlftuerllcfc bewijs, ten ölenete aller <3beloo= uigen: ttegen alle weöerepre» hete öer waerbegt ge» ecbreuen öoor ©. p. i. Corlntb. 6. b. 15. 3Broeöers, en weet flbB niet öat uweXlcba» men leöen Cbrlötl 3ljn ? Sal lel? öan ne« men öe leöen Cbrlstl, enöe ma» ftenae leöen eenöer tioeren? ©at 3B verre van ons ï. Corlntb. 7. Ö. 39. Ben XClljf tó gbebonöen aen öeXiUet.also langbe als baren flfcan leett: ABaer let öat baer rt&an ontalaept, so la öb vrij te trou* wen, wlen öb wil, alleen, öattet ln« öen fjeere flbescbteöe. ©beörucht anno 1569. Voorreden. a ij \ Allen Gheloouigen ende Godtfruchtighen die in Iesu R0m. 16. Christo zijn, onsen hertgrondelijcken lieuen Broeders ende Vrienden inden Heere, Medegenooten onses Christelicken Gheloofs, ende mede deelachtich inder Gemeynschap des Euan- l.Thessal. 1. geliums, wenschen wy vele Ghenade, Vrede, Barmherticheyt, l.Cor. 1. een gheestelick Ghesicht in Godes Woordt, ooren om te hooren, een verstandich Herte om te verstaen wat Godes wille zy, Matth. 13. ende dat alle') van Godt den Hemelschen Vader, van welcken alle goede gauen her comen, ende Iacobi. 1. van Iesu Christo onsen Heere, die Ioan. 1. des Vaders Woort, Wijsheyt 1. Cor. 1. ende Waerheydt is, door Ioan. 14. die cracht des heyligen Gheestes, Amen. dancken den Almachtighen Godt voor v, lieue I B rr ®roe<^er8 en(^e Vrienden: Want wy verhopen, dat ghy Ij nae die voorsieninghe Godes des Vaders, tot die erken- Rom. 8. tenisse synes Eengheboren Soons Iesu Christi gecomen 2. Thessal. 2. zijt. Bidden ooc den eewigen Godt voor v, ende voor allen Gheloouighen, dat // ghy te samen met malcanderen, daerinne volher- A ij". dich moecht blijuen, ende dat de Alderhoochste Godt, in desen Matth. 24. periculosen tijden, v voor alle quaet, in sonderheyt aender Sielen, wil bewaren, ende v behouden in zijner Ghenade ende Waerheydt eewichlick. Want het schijnt, ende laet hem also aensien, dat des twistens ende haderens 2), des verloopens ende afwijckens van Godes Woordt, tot beyden sijden, dat is, tot der rechteren ende slinckeren hant, noch mate noch eynde en is, Ia dat nv de woorden Iesu Christi in haren vollen swange gaen, namelick, Soo het moghelick Matth. 24. ware, dat oock de Wtuercorene in dwalinghe souden geuoert werden. Item: Wanneer de Sone des Menschen comen sal (vraecht Luc. 18. 1) Dat alle, d. i. dit alles. 2) Haderen, d. i. oneenigheid hebben. X. 40 ITy selue) oft hy oock Ghelooue op Aorden sal vinden? Men siet het ende eruaret oock wel daghelicx, dattet also gheschiet, Dat daer wel vele geroepen, maer het is seer te besorghen, dat na des Matth. 22. Heeren eyghen woorden, weynich wtuercoren zijn, ende salich 1. Corinth. 4. sullen werden. Want dat Rijcke Gods staet niet in woorden, maer Roman. 14. inder cracht, inder gerechticheyt, vrede ende blijschap des heyligen Geestes, Die daer door Godt dienet, die is hem aengenaem. Maer vele beroemen haer wel van den Rijcke Godes, weten nochtans A tijr. weynich daer van. Yele laten haer duncken, dat // sy God met ernste dienen, maer het staet te besorgen, dat daer vele van dien luyden zijn, van welcken de Heere int Euangelie seyt: namelick, Lnce. 13. Die daer sullen arbeyden om door die enghe Poorte in te gaen, ende en sullen doch niet moghen daer in comen, daerom dat sy op die rechte wijse niet en beginnen, vele weyniger connen voleynden ende volbrenghen. Want wie tot den Heere Iesum Christum wil comen, die moet eerst van Godt den Vader hooren ende leeren, Ioannis. 6. die moet hongherich ende dorstich na der gherechticheyt zijn, niet Matthei. 5. anders soeckende, dan Godes prijs, ende zijner Sielen salicheyt. Die alsoo tot den Heere coemt, dien sal hy wel aennemen, ende door Ioan. 10. die rechte Deure inden Schaepstal brenghen, wt ende inleyden, dat hy die Weyde des eewigen Leuendes ') vindet, dat is, dat loutere onuerualschede Woort des Euangeliums, door dat Gelooue, 1. Corinth. 1. inder cracht des heyligen Gheestes aenghenomen, dat welcke syne salicheyt ende eewich leuen is. Och datse alle soo gesinnet waren, die haer Christenen beroemen te zijn, hoewel soudet inder Ghemeynte des Heeren toe gaen? Maer het is te vermoeden, dat vele Philipp 2. nv so wel, als inder tijt Pauli, haer seluen meer soecken, dan Iesum Christum, ende datse hare eygene eere lieuer hebben, dan A iijdie eere Godts, ende syner Ghemeyn-//ten weluaert, beteringe ende opbouwinge. Want sy wilden gheerne eene vremde valsche vrijheyt, vanden buyten hylijcken, in die Gemeynte inuoeren, ende wanneer dat voortginghe, so moeste die Ghemeynte inden gront verderuen ende vergaen. Daeromme soo en connen wy dat niet onder weghen laten, wy moeten onsen innerlijcksten verstant daer van, Soo een Broeder ofte Suster, eene Wereltliuke Persone neemt, allen goethertighen Liefhebbers der waerheydt openbaren ende te kennen gheuen. Want wy hebben inder tijdt onses Dienstes, dickwils groote aenuechtinghe, swaricheyt ende becommeringhe daer ouer gehadt, ende met seuen Leeraers, meer dan ouer twintich laren, wt Godes Woordt eendrachtelijck besloten 2), ghelijck als 1) Des Leuendes, d. des levens. 2) Dit slaat op de vergadering te Emden in 1547. Zie boven, bh. 20, 22. noch onse verstant is, endo wy door Godes Genade, hier na noch wijder verhopen te verclaren. Bidden ende vermanen oodtmoedichlijck allen Godtvruchtighen, door den Heere Iesum Christum, ende door die liefde des Gheests, dat ghy onse slecht ende eenuoudich Bchrijuen, ten besten wilt nemen, verstaen ende duyden, na die Rom. 12. onuerualschede Liefde, ende Schriftelijcke waerheyt, alle Menschelicke goetduncken, vernuft ende spitsfondicheyt wtghesloten, ende alieene met Godes Woordt gheraedt-//slaghet, ghelijck als wy op Aiiij'. alle goethertighen, die den Heere vreesen, vertrouwen. Want Godt wetet, dat wy dit wt reynen herten, ende wt benautheyt der Conscientien geschreuen hebben, dewijle wy sien, dat bij sommigen die ongerechticheyt de ouerhant nemet, dat welcke wy gheerne Matth. 24. wilden met des Heeren hulpe beletten, ende de gerechticheyt verdedigen. Daer beneuen, soo zijn wy oudt, swack ende cranck inden vleesche, verwachten onse verlossinghe vanden Heere, dat wy tot die salige ruste mogen comen: Ende hebben menichmael van desen Gront gehandelt, gesproken, inder Yergaderinghe bekent *), vermaent, oock daer van ouer vele laren geschreuen 2), dat niemandt ons verdencke, als hadden wy dit cortelick eerst aengenomen ende voorghegeuen. Daerom begeeren wy, isset de wille Gods, ende wil hy ons so vele verstant, sterckheyt ende cracht geuen, dat3) wy voor onsen doot, noch eenmael ende grondelick, die voorseyde sake aenden dach moghen brengen, om onse Ghemoet voor Godt, tegen alle Conscientien te openbaren, te bevrijen, ende die waerheyt te betuygen, daer mede wy begheeren voor den Richtstoel Iesu Christi Matth. 16. te verschijnen, ende en twijffelen daer niet aen, wy sullen daer mede in syner Ghenade wel bestaen: Want Godt wetet, dat wy anders // niet en soecken, dan zijnen prijs, ende syner Ghemeynten A iiij salicheyt. Daer toe helpe ons de Allerhoochste ende alieene wijse 2. Corinth. 5. Godt, door Iesum Christum, met der cracht zijns heylighen Gheestes, AMEN. Yan die Echt der Christenen. [RSSSlEn Eersten, So is dat wel aen te mercken, hoe (HÉ afflM dat God selfs, die Echte met twee Personen inden Para- Genesis. 2. NÉS lifil rïÜ8e ingeset heeft, namelick, met eenen Man ende met LMK^j eener Vrouwen, die beyde na dat Beelde Gods ghescha- 1) Bekent, d. i. getuigd, beleden. 2) Bijv. in de Geestelijcke Restitution, in het Enchiridion, fol. "245 *; hierboven, blz. 370 v. 3) „Dat" hangt al van „begeeren wy". pen waren: die heeft Godt te samen gevoecht, ghebenedijt ende vruchtbaer ghemaect: het is oock zijnen wille noch op den huydigen daghe, Ia also langhe als kinderen Godes op Aerden zijn, dat by den seluen, die Echte na desen Yoorbeelde begonnen, ende alsoo Matth. 15. ghehouden soude werden. Want Godt en wil niet, Ia het is een Grouwel voor hem, datmen door eenighe vleeschelicke ghesintheyt, Avr. zijne Ordinantie breke ofte verande-//re. Ende dat meynt Godt daer Deut. 4.12. mede, dat hy door Mosen, ende op meer ander plaetsen seydt, Pronerb 30 Datmen tot zijnen Woorde, niet sal doen, noch daer af nemen, maer men sal alleene onderhouden, alle wat hy geboden heeft, op datmen niet ghestrafifet noch logenachtich beuonden en werde. Daeromme is dat seer van nooden, dat by eene Ordinantie dos Heeren, dese nauolgende Puncten wel aanghemerckt ende behertiget werden: ten eersten, Wie de Autheur ende Insetter der Ordinantiën is: daer na, Wat die Ordinantie in hemseluen is: ende ten laetsten, Waeromme Godt die Ordinantie gemaeckt heeft. Daer by moetet dan blijuen, ende daer en mach gheene veranderinghe in Matth. 15. gheschien, Want het is eene rechte Phariseesche aert, Godes Insettinghe, Ordinantie ende Ghebodt te veranderen, ende op eene vremde wijse te setten, Daer en kan niet dan wat quaets wt comen, want door sulcke veranderinghe, so wert dat goet, int quaet, dat licht in duysternisse, dat Godtlick in Menschelick, ende dat Gheestelick in Yleeschelick verandert, ende alsoo misbruycket: Ende Misbruyck verderft alle wat goet is. Merckt dit aen andere Ordinantiën des Heeren, waer toe die door den misbruyck gecomen zijn, A v'. Ia wat grouwelicke Afgoderie daer mede bedreuen is, en-//de noch bedreuen wert. Daerom neme een yeghelick waer, ende bedencke, dat die Almachtighe ende eewighe Godt, van niemandt en wil ghemeestert zijn, noch syne Ordinantie ghebroken noch verandert Ï.Tim. 1. hebben, want hy is alleene Wijs, Leermeester ende Richter. Ende WJ die seluighe Godt is de Autheur deser Ordinantiën van die Echte, daer wy van spreken. Die Ordinantie is, die Godtlicke tsamenl.loan. 2.5. uoeghinghe tweer Personen, die reyn ende heylich wt Godt den Galat. 3. Vader, door dat Ghelooue aen Iesum Christum, inden heyligen Ioan. 3. (jijgggt geboren zijn. Die oorsake, Causa et effectus deser OrdinanGenesis. 2. tien is, de wasdom ende vermeeringhe door die segheninghe des HEEren. Dat is dan eene rechte Christelicke Echte, die voor den HEEre in zijner Ghemeynte bestaen mach, want alsoo is sy inden beghinne van Godt selfs inden Paradijse ingheset, maer dat na der Genesis. 6. tijt dese goede Godtlicke Ordinantie in eenen grooten misbruyck ghecomen is, dat heeft vleesch ende bloedt ghedaen, als hier na volcht. rpEn tweeden, So is dat Misbruyck der Ordinantiën Gods 1 van der Echte, daer wt ghecomen, dat die Kinderen Gods, sagen op die Doch-//teren der Menschen, datse schoon ende wel M rJ '•] ghestelt waren, ende namen tot Wjjuen, welcke sy wilden, ende Genesis. 6. en merckten niet op die eerate Ordinantie Godes, met Adam ende Eua inden Paradijse gemaeckt, maer sy saghen veel meer op die schoonheyt der Menschen Dochteren, want sy waren alle verdoruen, ende vleesch gheworden, daerom volchden sy oock den moetwille haers boosen vleeschs. Als nv Godt dat sach, soo sprack hy: Mijnen Gheest en sal niet altijt Richter zijn onder de Menschen, Genesis. 6. want sy vleesch zijn, lek wil hen respijt gheuen hondert ende twintich laren. Ende noch eenmael: Als de Ileere sach, dat der Menschen quaetheyt groot was op Aerden, ende alle opset ende ghedachten haers herten, altijdt tot den quaden gheneycht waren, so beroudet hem, dat hy den Mensche ghemaeckt hadde op Aerden, ende het becommerde hem in zijner herten, ende sprack: lek wil den Menschen die ick gheschapen hebbe, verdelghen, ofte te niete doen vander Aerden, vanden Menschen aen, tot den Beesten toe, ende tot dat Ghewormte, ende tot den Vogelen onder den Hemel, Want my berout dat ickse ghemaeckt hebbe. Maer Noah vandt ghenade voor den HEEre. Daer wt isset openbaer, welcke een grouwel dat het voor den Heere is, zijne Ordinantie te bre-//ken [A «'ƒ".] ende daer teghen te handelen. Ende het is seer te verwonderen, datmen !) sulcke openbare, treffeljjcke ende verschrickelijcke Exempelen ende ghetuyghenissen der heyligher Schrift, van Godes thoorn ende onghenade ouer de Ouertreders zijner Godlicker Ordinantiën, wetet ende voor oogen heeft, dat noch yemandt, die hem een Christen roemet, dat alles niet achtet, maer teghen Godt ende zijn Woordt moetwillichlick, stoutelick ende wreuentlick 2), wt booser begheerlickheyt zijns eyghenwilligen vleesches, derf handelen, sulcke ergernisse aenrichten, die Ghemeynte des Ileeren soo bedroeuen ende becommeren, dat welcke een recht Godtvruchtich Christen, om alle dat onder den Ilemel is, niet en soude willen doen, maer hy soude lieuer met des Iieeren hulpe steruen, ende bedencken, hoe grouwelick dat het is, by 3) zijner schuit in die Gemeynte Matth. 18. Godes erghernisse aen te richten. Daerom datmen wel segghen mach, dat de mensche die sulex doet, van Godt verre ghenoech verloopen ende vervremdet is, Ia datmen ouer soodanigen, wel mach claghen ende suchten, met sulcken ende dierghelijcke woorden: Waer is uwe vreese Godts? Waer is uwe Ghelooue aen Iesum 1) Versta: terwijl men. 2) Wreuentlick, d.i. met boos opzet. 3) By, d. i. door. Christum? Waer blijft de belofte die ghy hem gedaen hebt? Waer IA vij '.] is uwe liefde // tot die Ghemeynte des Heeren, met welcke ghy v vereenicht ende toegheseyt hebt, in vrede, liefde ende eenicheyt des Gheests de daghen uwes leuens daer mede te wandelen ? Waer is v sorghe voor uwe eyghene siele ende salicheydt ? Hoe schandeHebr. 12. lick vercoopt ghy met den vleeschelijcken Esau, uwe eerste geboorte, om eene gheringhe spijse? Wanneer dit ende desgelijcken meer, wel bedacht ende behertighet worde, het en soude nemmermeer daer toe comen, dat yemandt, een Broeder ofte Suster genoemt, eene ongheloouige Persone inder Werelt soude nemen, soo verre als eenich bedencken om salich te werden, by die menschen die sulcx doen, ware ende bevonden mochte werden. TEn derden, Soo heeft God, van desen allen voor veihaelt, zijn heylighe Godtlijcke wille noch wijder gheopenbaert ende bevesticht, door zijnen trouwen Knecht Mosen, die wt dat Deuter. 7. beuel des Heeren tot Israël gesproken heeft alsoo: Ghy en sult niet gheuen uwe Dochteren haren Soons (verstaet de Ileydenen ende inwooners des Landts Canaan) ende hare Dochteren sult ghy [Avijv.] niet nemen uwen Soons, want sy souden uwe Sonen verley-//den, ende dan soude des Heeren thoorn vergrammen ouer v, ende hy soude v te niete doen. Wt dese woorden is het ymmers claerlick te mercken, welcke eene groote sonde ende perjjckel der sielen daerinne gheleghen is dat eene Gheloouighe, eene Heydensche, dat is, ongheloouige Persone aenneemt. Want hier seyt God selfs door Mosen wtdruckelick, Dat die Ongheloouigen, de Gheloouigen, die eenmael de waerheyt bekent ende aengenomen hebben, ende int Ghetal der Heylighen aengeschreuen zijn, die souden de Heydensche Dochteren ouerwinnen, verleyden ende veruoeren, datse vandon Leuendighen Godt, tot den Afgoden afghewendet souden werden. Dit is ooc daer wt openbaer, dat de Moabijtische Wijuen, de kinderen Israels daer toe ghebracht hebben, datse den Baal Peor dienNum. 25. den, offerden, ende haer hem onderwierpen, tot een bewijs, dat sy met den Moabitinnen, een Yleesch, een Yolck waren, ende eenen Godes dienst hadden. Ende dat is ten tweeden mael wel een verschrickelijck Exempel, voor de ghene, die buyten der Ghemeynte Gods, na ongheloouige Personen omme sien, ende die soo vleeschelijck aennemen, die moghen haer hier aen wel spieghelen, etc. // [A viijr.] rilEn vierden, Soo werdt dit alle, dat voor geseyt is, noch l.Esr. 9. -L meer bevesticht, daer mede, dat Esras, als hy vanden Ouersten hoorde, dat het Volck Israels, vanden Grouwelen der Heydenen niet afghesondert en was. Want sy hadden der seluighen Dochteren, haer seluen ende haren Soons, ende hebben alsoo dat heylighe Saet ghemeyn ghemaect, met den Volckeren inden Lande etc. so verscheurde hy zijne cleederen, pluckede dat hayr van zijnen hoofde ende wt zijnen baert, claechde ende weende iammerlick voor den Heere, badt ende sprack onder vele anderen, oock dese navolghende woorden: Wat sullen wy segghen na desen, O Heere onse Godt? dat wy dyne Gebodt verlaten hebben, dat ghy door dynen Knecht, de Propheten ghegheuen ende gheseyt hebt: Dat Landt, daerinne Deut. 7. ghy coernt te beeruen, is een onreyn Lant, door die onreynicheyt der Yolcken inden Lande, daer mede sy dat Landt hier ende daer verontreynicht hebben: 800 en sult ghy uwe Dochteren niet gheuen haren Soons, ende hare Dochteren sult ghy uwen Soons niet nemen, ende en soect gheen vrede met hen, etc. Hier mach men sien, mercken ende hooren, hoe dattet den vromen ende Godtvruch-//tighen ter herten ghegaen ende verdroten [A viij'.] heeft, dat yemant, die hem des Geloouens roemet, ofte den name van eenen Christen heeft, eene vremde ongheloouighe Persone teghen Godes wtghedruckte Woordt nemet. Want dat is eene openbare verachtinge der Ordinantiën Gods, ende eene ouertredinghe zijns heylighen Ghebodts. Ende hoe dat sommighe hooch beroemde ende aensienlicke Personen daer door bedroghen, ende van Godt afgheweken zijn, dat mach een yeghelick wel bedencken. So hebben wy nv desen onsen grondt van den buyten vrijen, wt den Ouden Testamente daer ghesettet, ende crachtelick met der Schrift bewesen, hoe dat God selue die Echte inden Paradijse Genesis. 2. ingheset heeft, ende is noch zjjnen wille, dat die Echte, na zijner Ordinantie ende Insettinghe, in zijner vruchte, ende int Gelooue, met twee Personen, die eens gesinnet na Iesum Christum, begost sal werden, na dat voorbeelt van Adam ende Eua, dat welcke Godt selue ons inden Paradijse voorghestelt heeft. Daerna so hebben wy Genesis. 8. betuyghet, hoe harde Godt de Ouertreders zijner Ordinantiën ghestraft heeft. Item: Hoe dat Godt zijne Ordinantie, met een wtge- Den ter. 7. druckt Gebodt, door Mosen bevesticht heeft, daer ouer Esras soo 1. Esr. 9. claechde, dat de kinderen // Israels, dit Ghebodt des Heeren had- B i \ den ouerghetreden, ende Heydensche Wijuen genomen. Hier by dient wel te bedencken, dat leerachtich exempel van Tobias ende Tobie. 3. Sara, die oock onder die Wet stonden, ende zijn noch heden sdaechs een clare Spieghel allen Echteluyden, hoe datse die Echte sullen beghinnen, ende oock onderhouden. Daer beneuen, so is oock dat wel te behertighen, wat Godt den seuen Mannen, die Sara wt booser wel- lust begeerden, ende God wt haren herten hadden besloten, heeft laten ouercomen, ende welcken ghewelt die Asmodeus daer ouer gehadt heeft. Dat mach een yeghelick, die syne salicheyt lief heeft, wel bedencken. Ende dat is wel ten derdenmael eeu verschrickelick Exempel, voor die, die sulcken sonde met den buyten trouwen, doen ende gedaen hebben. Ende die dat handthauen, en sullen oock niet onghestraft blijuen. Nv op dat niemant en meyne, dat wy desen voorseyden Grondt, alleenlijck met den Ouden Testamente beweeren wilden, ende anders gheen bewijs der Schrift en hadden, so verhopen wy oock wt den Nieuwen Testamente, dese sake met Gods hulpe te bewijsen ende te betuygen. TEn vijfsten, Soo heeft onse HEEre Iesus Christus inden // Euangelio, op die eerste Scheppinge eens Mans ende eener VrouGenesis. 2. wen, die van God te samen ghevoecht zijn, ons ghewesen tot eener gewisser getuychenisse, dat wy altijt op dat Voorbeelt moeten sien, ende dat die Echte, nv by den Gheloouighen niet anders begonnen mach werden, dan sy van Godt selue begonnen ende ingheset is. Hebr. 8.10. Daer beneuen, so is daer by wel te bedencken, dat soo sulckes inden Ouden Testamente, dat doch onuolcomen was, voor Godt niet en mochte bestaen, veel weyniger can het nv, inder tijt des EuanMatth. 6. geliums, voor Godt bestaen. Want dat Euangelium ons Heeren 2. Tim. 3. Iesu Christi, leert ons alle perfectie ende volcomenheyt, Op dat de Mensche Gods zy volcomen, tot allen goeden wercken geschiet. Nademael dan de Heere Iesus Christus, die Echte, op die eerste forme, soo als die vanden eewigen Godt, zijnen Hemelschen Vader, inden Paradjjse ghemaeckt is, weder gheset') ende gereformeert heeft, daerom so en moet oock vanden Gheloouigen, nv gheene andere Echte aenghenomen werden, dan na die eerste Echte, die van Godt eerst inden Paradijse ingeset, ende daer na van zijnen Genesis. 2. Sone Iesu Christo, vernieut ende beuesticht is, dat is met eenen Matth. 19. Man, ende met eener Vrouwen, met twee gheloouige Personen, die B ijr. Godt selue te samen voecht. // Dat is eene rechte Echte, ende daer wt mach dan een yegelick die Godt vreest, verstaen, hoe onbillick, hoe onrecht, Ia hoe gantsch Godtloos dat het is, datmen tegen die reyne, goede ende heylige Ordinantie des Heeren, dat is, des eewighen Hemelschen Vaders, ende zijns Eenigen gheboren Soons Iesu Christi, soo stoutelick ende wreuentlick, wt vleesch ende bloet, derf handelen: Ende alst gheschiet is, so wil men noch die groote sonde ende schande met een Vjjgeblat bedecken, dat is, die 1) Weder gheset, d. ». hersteld. leelijcke Sake met verdraeyder Schrift op proncken ende verbloemen. Daer moet dan cloecheyt, archlisticheyt, ende spitsfondicheyt gebruyckt werden, ende en can doch niets wtrichten. Want die Waerheyt triumpheert doch ') ouer al. Het moet al reyn wesen, Ephes. 5. wat voor Godt in zijner Ghemeynte sal bestaen, Want daer en sal Coloss. 1. niet onreyns, noch logenachtichs, noch grouwelicks in dat Nieuwe Ierusalem ingaen, maer die geschreuen zijn inden Boecke des Leuens. Ende by den eewigen ende verteerenden Yyere mach niemandt Eaaje 5g woonen, dan die den Heere van herten vreest, zijn Woordt voor 57 6g ooghen heeft, ende eenen ootmoedighen Gheest heeft. Daer op lese Psalm. 15. men den Psalmistam, den Propheet Micheam, ende meer andere Mich. 6. heylighe Schriften. Het en ghelt niet, met Godt schimpe-//lick te B ij '• handelen, want hy is een Richter ende Wreker daer ouer, in desen leuen, ofte hier namaels eewichlick. Ende daer na, so mach een yeghelick hem weten te schicken. Wat hy nu saeyt, (so de Apostel Galat. 6. seyt) dat sal hy oock maeyen. Ist dat hy door den vleesche saeyt, so sal hy vanden vleesche de verderuinghe maeyen. Maer ist dat hy door den Gheest saeyt, so sal hy vanden Gheeste dat eewich leuen maeyen. Door dat vleesch saeyen ymmers alle die, die vleeschelick gesint zijn, ende na den vleesche leuen. Ende door den Gheest saeyen die, die Gheestelick ghesint zijn, ende door den Gheest dat Rom. 8. vleesch cruycighen ende dooden, met alle boose begheerlickheyt, ^ap^'r^2 die teghen die siele strijden, etc. rrEn sesten, So allegeren wy dat woort Pauli totten -L Romeynen, namelick, Dat die Yrouwe ghebonden is aen die Rom. 7. wet des Mans, so lange als hy leeft. Maer so de Man sterft, soo is sy vrij van die wet des Mans, om te trouwen, ende haer in die Echte te begheuen, met welcken sy wil, alleene dattet inden Heere 1. Cor. 7. geschiede. Dit Apostolisch woort setten wy daer, als eenen ghewissen gront van onse 'voorseyde sake, Ia wy settent als eene on-// wedersprekelicke ghetuychenisse der waerheyt, daer ouer wy hou- B iijr. den 2), ende als een onouerwinnelick Argument tegen alle onse Wedersprekers. De oorsake is dese: De Apostel stelt den vrijen ongebonden Personen, die vrijheyt wel om hen te veranderen, met dien bescheyde, dattet in den Heere gheschiede. Wat nv inden Heere gheschiet, dat en can teghen zijn woort ende wille niet ghedaen werden. Hier by dienen wel de woorden Pauli tot den 2. Cor. 6. Corinthen, aengemerct ende behertighet, namelick, Datmen aen 1) Doch, d.i. toch. 2) „Daer ouer wy houden" wil zeggen : waarop wg blijven staan, dat wij handhaven. eenen vremden Iock metten Ongeloouigen niet en sal trecken, etc. Leest den Text, ende verstaet dien wel. Desghelijcx so vermaent hy ons tot den Ephesen, daer hy onder anderen woorden also Ephes. 5. schrijft: Laet v niemandt veruoeren met onnutten woorden, Want om derseluighen [laster] willen, so coemt de thoorn Gods ouer de kinderen des Ongeloofs, daerom en weest niet haer medeghenooten, Want ghy waert in voortijden duysternisse, maer nv zijt ghy een licht inden Heere gheworden, Wandelt als die kinderen des Lichts (want die vrucht des Geests is allerley goetheyt, gherechticheyt, ende waerheyt) ende en hebt geen gemeynschap metten onvruchtbaren wercken der Duysternisse, maer straftse vele meer, etc. Daer Blij', mede stemmet, dat de Apostel oock tot den Ro-//meynen schrijft: Rom. 13. Die Nacht is vergaen, ende den Dach is aengecomen, Soo laet ons af legghen die wercken der Duysternisse, ende aentrecken die wapenen des Lichts. Laet ons eerbaerlick wandelen, als inden Daghe, niet in brassen ende suypen, niet in cameren ende oneerbaerheyt, niet in kijuinghe ende benijdinghe, maer treckt aen den HEEre Iesura Christum, ende en doet niet na des vleeschs cloecheyt, om syne lusten te boeten. Nv bedencke een yegelick Godtvreesende, die Gods eere, die weluaert ende beteringe syner Ghemeynte soeckt ende lief heeft, hoe opentlick ende moetwillichlick tegen dese ende diergelijcke meer anderen trouwen vermaningen 1. Thessal. 4. ende waerschouwingen der Apostelen, met den buyten trouwen gehandelt wert. Ende alsmen die waerheyt recht wil belijden, wat wert met den buyten trouwen anders gesocht, ende wat is daer anders in gelegen, dan datmen den boosen moetwilligen vleesche (dat den Gheeste niet en wil gehoorsaem zijn, daerom dat het niet genoech getuchticht, maer veel meer te wellustich ghehouden wert) ruymte gheeft, syne boose ende onbehoorlicke lusten te volbrenghen ? Ende wat can daer wt comen, dan erghernisse ende boose exempelen? Nv seyt de Heere int Euangelie, Dat soo yeraant eenen vanB iiij'. den minsten // die in hem geloouen, ergert, dien waert beter dat Mattli. 18. een Molensteen aen synen hals gebonden, ende dat hy int diepste L^nc. 17. der zee versoncken ofte verdroncken worde. Daer wt is dit te mereken: Is het sulck een grouwelicke ende strafweerdige Sonde, eenen der cleynsten Christgeloouigen te ergeren, hoe veel meer is dat dan een grouwel, datmen met den buyten trouwen, niet eenen, maer so vele Godtvruchtige herten ergert, bedroeft ende tot inden Sapient. 4. doot becommert? Daer beneuen so seyt die Schrift, dat boose Exempelen verderuen dat goet is, ende verkeeren die onschuldighe herten. Wanneer nu de Broeders ende Susters, die eenen tijt lanck int ghelooue geweest zijn, sulex doen, ende haer der ongeloouigen, buyten Godt ende syner Ghemeynte aennemen, is niet daer mede den iongen Broeders ende Suaters, duere ende venster open gedaen, om sulcke sonde oock voor den IIEEre te bedrijuen? Dat bedacht de oude Eleazarus wel, daerom en wilde hy niet veynsen, maer 2. Mach. 6. hy wilde lieuer steruen, dan dat hy de ionge Broeders soude ergeren, ende den nacomelingen een quaet Exempel achter laten. Een yegelick bedencke dit wel. Ende dat is eygentlick de meyninghe, Dat by den Christenen gheen vrjjheyt om die Echte aen te grijpen l.Cor. 7. en is, dan als Paulus seyt, Dat het inden // Heere gheschie. Wat Biiij'. nv inden Heere gheschiet, dat gheschiet ende moet geschien, na synen Godlicken wille. Wederomme wat buyten den Heere geschiet, dat is onrecht. Ende alle onrecht is Sonde, ende die is vanden l.Ioan. 3. Duyuel, Want die sondicht van aenbeginne. Maer die Sone Gods is geopenbaert om die Sonde wech te nemen, ende die Sonde en is niet van hem. Wie in hem blijft, die en sondicht niet. Wie daer sondicht, die en heeft hem niet gesien noch gekent, als Ioannes claerlick belijdt. TPEn seuensten, So setten \vy dit oock als eenen onbeX weechlicken gront der waerheyt, dat de Apostel seyt: Weet ghy niet dat uwe Lichamen zijn Tempelen des heyligen Geests, l.Cor.3. welcke ghy van Godt ontfangen hebt, ende ghy en zijt ws selfs niet machtich? Ende noch eenmael: Weet ghy niet dat uwe leden, l.Cor 6. de Leden Iesu Christi zijn? Daer "wt volcht dan crachtelick, dat een Christen ouer zijn eygen lichaem geen macht en heeft, om dat den Heere te nemen, ende eenen ongeloouigen te geuen. Want dewjjle eens Christen lichaem den Heere toebehoort, ende een Tempel des heyligen Geests is, hoe can dan dat eenen Ongeloouigen, buyten Iesu Christo, // buyten zijn woort ende wille, ende Bvr. buyten syner Ghemeynte gegeuen werden? Ende dat eens Christen lichaem, des Heeren Iesu Christi Lichaem is, dat betuygen de voorseyde woorden des Apostels claerlick, ende is oock daer wt bewijslick, ende openbaer, dattet met den Heere, door het Ghelooue vereenicht ende vertrout is, gelijck als vele schoone Historiën, Figuren ende Spruecken beyder Testamenten, in grooter claerheyt verhalen ende betuyghen. Ende wat behoeuet vele woorden ? De Hosee. 2. Ghemeynte is generalick *) die Ionckfrouwe, die den Man vertrout is, die Bruyt ende Vrouwe des Lams, Also is een yegelick vroom Christen spetialick. Nv en heeft een vertroude Ioncfrouwe, Bruyt ende Vrouwe, geen macht, haer lichaem eenen anderen te geuen •" Want sy en is, na de woorden Pauli, haers lichaems niet machtich, 1. Cor. 7. 1) „Generalick" (in het algemeen) staat tegenover „spetialick" (in het bijzonder). maer de Man. Hoe veel weyniger is dan een Christen zijns lichaems Ephes. 1. machtich, maer de Heere is des machtich? Want een Christen is l.Cor.7. des Heeren Eygendom, ende coemt den Ileere toe, met alle wat hy van Godt ontfangen heeft, Want de Heere Iesus heeft hem wt Apocal. 3. genade aenghenomen, doe hy ellendich, naeckt, blint, ende arm Ezech. 7. was, die heeft den Mantel syner Gherechticheyt ende Salicheyt B p ouer hem wtgespreyt, doe hy inden bloede zijner son-//den lach, Hosee. 2. die heeft hem ghetrout int Ghelooue, Ia verlost, gecocht, ende 1.Petr. 1. van alle ongerechticheyt deser Werelt gheholpen, na den wille ^>°hes 5 Zl''n8 ^a<^er8' en<^e hemseluen als eene wtuercorene Bruyt toege- p ' ' uoecht. Daerom so en heeft die Bruyt geene macht, teghen den wille haers Bruydegoms haer seluen ofte haer lichaem, eenen vremden ongeloouigen te geven. Want wie den Heere neemt dat zijne is, die doet hem gewelt ende onrecht. So men eenen mensche dat syne gheweldichlick neemt, dat wort voor ghewelt gherekent ende ghestraft, hoe veel te meer is dat straffens weerdich, datmen Iesu Christo neemt dat syne is, ende eenen vremden, Ia Heyden gheeft? Dit mach een yeghelick wel bedencken. Maer een Gheloouighe, mach wel een Gheloouige, in die vreese des Heeren tot eenen Echteghenoot aennemen, ende zijn lichaem hem schencken. Want die Gheestelicke Echte tusschen Iesum Christum ende syner Bruyt, en neemt die vrijheyt tusschen twee Geloouige Personen niet wech om Eelick te werden, maer laet dat in eener Christelicker vrijheyt blijuen. Maer die vleeschelicke ende moetwillige gesintheyt om na eenen vremden vleesche om te sien, verbiet sy so harde, dat het niet harder verboden en mach werden. // [B vj r.] jnNde tot meerder verclaringe ende beuestinghe van allen Jj wat gheseyt ende verhaelt is, so setten wy dit oock als een onwedersprekelick Argument onser Saken, van het buyten trouwen, dat het in hemseluen soo onrecht ende onreyn is, dattet met den Ban gestraft wert. Ende waerom werdet met den Ban ghestraft? Ist niet om die ouertredinge des Godtlicken Ghebots? Waerin leyt 2. Esr. 9. nv die ouertredinge? Isset niet daerinne, dat die geloouige hem met den ongheloouigen verbindt, ende een vleesch, tegen Gods Ordinantie, daer mede wert? Soo langhe nv de Ouertreder een vleesch met de Ongeloouighe is, daer mede handelt, als ware sy syne rechte echte huysvrouwe, van God hem ghegeuen, so doch Godt niet daer mede te doen en heeft, hoe sal hy dan boete connen doen, dowijle hy noch inder sonde ende ouertredinghe blijft ligghen, daeromme hy van Godt ende zijner Ghemeynten rechtelick Num. 12. metter Afsonderinge ghestraft is? Moohte Myriam oock weder tot den Heyrleger Israels comen, ende toegelaten werden, dan als sy eerst van hare Lazarie gereynicht was? Ende oft men ons dan woude voorwerpen, dat de Ouertreder door die boete door zijn leetwesen, beclagen ende belijdinge syner // schuit, al ghereynicht [B vir]. is, Soo antwoorden wy daer op, Dat niemandt boete doen en can, ende noch in sonden leuen. Oorsake is dese: Die oprechte boete Rom. 16. heeft altijt by haer dese nauolghende Puncten, Eyghenschappen Ezech. 18. (diemen Proprietates noemt) ende en can daer van niet ghescheyden worden, namelick, een oprecht berou ende leedtwesen van die voorleaene Sonde: Daer na eene openbare rechte bekentenisse der Matth. 3. Sonden, voor Godt, bidden ende suchten voor den Throon der Psalm^33. Genaden, met een warachtich Ghelooue, om vergheuinge der Son- g « den, ende met een vast betrouwen op Gods grondeloose barmherticheyt. Maer voor alles moet daer wesen een goet ende vast voornemen, niet meer te sondighen, maer van die sonde af te laten. Dat is dan een rechte boete, die voor Godt gheldet, datmen af laet van sonde, Ia dat is die rechte Godsdienst die den Heere Eccles. 35. behaecht. Ende datmen ophoudt van ongerechticheyt, dat is dat rechte Soenoffer. Daer wt sluyten wy also: Is die ouertredinge vanden buyten trouwen, niet soo groot, datse den Ban weerdich is, soo en machmen den Ouertreder oock niet afsonderen: Maer ist een Banweerdige sake (ghelijck alle Godtvruchtige herten bekennen ende toestaen) so is het onmoghelick, dat die Afuallige wederomme tot die Ghe-'/meynte Gods mach comen, so verre hy [Bvijr.\ in syner onreynicheyt, daeromme hy ghebannen is, noch blijft, ende daer van niet ghereynicht en is. Slet lieue Broeders, Vrienden ende Medeghenooten in Christo Iesu, ghy die Godt vreest, ende de Waerheyt lief hebt, hier hebt ghy ons wterste verstant'), hertgrondelicke meyninghe ende openbare bekentenisse vanden buyten vrijen, ende daer by begheeren wij in des Heeren Ghenade te leuen ende te steruen, ende verhopen sonder alle twijffel, in den grooten ende verschrickelicken Dach des Heeren, met syner hulpe daer mede te bestaen. Nv willen wy oock die Argumenten ende teghenspruecken ofte teghenworpinge verhalen, daer setten, ende so vele God de ghenade gheeft, beantwoorden. TEn Eersten, So geuen onse Wedersprekers voor, Hoe dat die Kinderen Gods, die Dochteren der Menschen, om harer Genesis. 6. 1) „Ons wterste verstant" beteekent: ons inzicht, zoo nauwkeurig mogelijk medegedeeld. schoonheyt wille tot Wijuen ghenomen hebben, welcke sy wilden. Luc. 17. Daer by allegeren sy, dat de Heere seyt inden Euangelie, Dat de Menschen inden tijden van Noah aten, droncken, trou-//den, ende lieten haer trouwen, etc. Hier wt willen sy concluderen ende besluyten, Dat so een Broeder eene ongeloouige Persone tot zijnen Wijue neemt (hoewel tegen Gods wille ende ordinantie) soo isset euenwel zijn echte Wijf, ende willen dat bewijsen met den voorseyden spruecken der Schrift, Dat die twee verscheydene Personen, een Gheloouige ende een Ongheloouige, die inder ongherechticheyt te samen ghecomen zijn, by malcanderen moeten blijuen, want sy zijn Echte luyden: troosten de luyden alsoo in harer ongherechticheyt, ende stereken also die handen der Godtloosen, Ezech. 13. dat hem niemant van syner boosheyt en bekeert. Daer op is dit onse eenuoudige antwoorde: Dewijle onse Wedersprekers selue soo opentlick bekennen, datter een onrechte ende onreyne Echte is, so verwondert ons seer, dat sy een onrechte Sake, die oock onreyn is, tot harer beweeringe !) nemen, daer ouer sy doch te schande moeten comen. Want ist onrecht, soo en mach het niet bestaen Psalm. 7. Y00r den Rechtueerdigen Godt, die alle Godtloose wesen haet, ende ^Hebr^l a^er ongherechticheyt Yyant is. Daerom schrijft oock de Apostel l.Ioan. 2. Ioannes: So ghy weet dat Godt gerecht is, so weet oock, dat so l.Ioan. 2. wie recht doet, die is wt God geboren: maer so wie Sonde doet, [£ viijr.] die is vanden Duyuel. Item: Ist onreyn, // so en mach het inde Gemeynte des Heeren niet bestaen, noch toegelaten, noch ingeuoert Ephes. 5. werden. Want de Ghemeynte is reyn ende heylich. Daerom ist ons een groote verwonderinghe, datter Broeders beuonden werden, die alle archlisticheyt, cloecheyt ende spitsfondicheyt daer toe soecken ende ghebruyeken, om die leelicke Sake te verglimpen, Ja dat onrecht tot recht, ende dat onreyn, reyn te maken. Dat is, Sy Genesis. 6. geuen voor, dat de Kinderen Gods, die Dochteren der Menschen namen tot Wijuen, welcke sy slechs wilden. Daer wt willen sy segghen, Dat sulckes noch een Trouwe, eerst van Mose, daer na Luc. 17. vanden Heere Iesu Christo ghenoemt wert. Daerom ist een Trouwe ende Echte, ende moet also blijuen. O Heere, wat dat voor een Trouwe gheweest is, bewijst dat verschrickelick Exempel, ende de harde straffe des Heeren wel, die ouer alle vleesch gecomen is, ende dat verdelcht heeft. Hadde die Trouwe voor den Heere moghen bestaen, sy en ware van Godt soo harde niet ghestraft. Maer nv is sy ghestraft vanden Heere, daerom dat sy een grouwel voor hem Luc. 17. is. Ende dat de Heere Iesus inden Euangelio dat Yoorbeelt vanden tijden Noe allegeert, van trouwen ende haer trouwen te laten, dat 1) „Tot harer beweeringe" beteekent: tot bevestiging van hetgeen zij zeggen. heeft die meyninghe: Dat ghelijck de Werelt inden tijden Noe // verdoruen was, ende weynich vrome ouergebleuen waren, die in [B viij'.] de Arcke behouden worden, alsoo sal oock die Werelt verdoruen Luc. 17. zijn, in aller manieren, in die toecoemste des Menschen Soons, l.Petr. 3. Ende weynich Gerechtige sullen dan beuonden werden. ^oc.18. I?Nde oft men ouer dat woort, Trouwe, noch so hardt J woude houden J), doch met onbescbeyt ende onrecht, So setten Grenee. 26. wy daer teghen, dat Esau die Hetijtische Dochteren ooc nam tot Wijuen, ende die beyde waren Isaac ende Rebecca onghehoorsaem, also dat Rebecca tot Isaac sprac: My verdriet te leuen, om Heths Genea. 27. Dochteren: Ist dat Iacob een Wijf neemt vanden Dochtercn Heths, die welcke zijn, ghelijck de Dochteren des Lants, wat sal my dan dat leuen baten? Hier hoort ende verstaet een yegelick wel, dat Esau die Hetijtsche Dochteren voor syne Wijuen ghenomen heeft, Maer wat het voor een Echte was, ende waer op Esau wel een Voorbeeldt is, betuycht die Epistel totten Hebreen wel, daer also Hebr. 12. gheschreuen staet: Iaecht na den vrede ende na der heylichmakinge, sonder welcke niemant Godt sien en sal, ende niemandt en versuyme die Ghenade Godts, laet niet een wortel der bitterheyt onder v //' opwassen, daer door vele verontreynicht werden, ende Cir. niemandt zy een Hoereerder oft ongeestelicke, gelijck als Esau was, die om eener cleyner spijsen wille zijn eerste geboorte vercocht, ende doe hy die met tranen wederom socht, niet gheuonden en heeft. Hier wt is claerlick te verstaen, welck een Trouwe dat het voor Godt, voor Isaac ende Rebecca gheweest is, dat Esau Hetitische Dochteren genomen heeft. Item, datmen ons voorgeeft van Herodias, de huysvrouwe Philippi, dat Ioannes de Dooper, Herodem daerom gestraft, ende tot hem geseyt heeft: Het en Matth. 14. betaemt v niet dijns broeders huysvrouwe te hebben, dat en is niet tegen ons, ende wy en hebben daer ooc niet tegen. Want wy laten die Echte deser Werelt daer by blijuen, so Paulus totten Corinthen daer van geschreuen heeft. Maer wy en handelen nv l.Cor. 7. daer niet van, maer wy handelen daer van, Hoe datmen doen sal met dien, die inder tijt haers Geloofs ende harer Broederschap, eene ongeloouige Persone inder Werelt nemen, ende haer daer mede vereenigen: wat Boete die behooren te doen, etc. TEn Tweeden, So werpen onse Wedersprekers ons voor, (hoewel met alle onverstant) daer // mede sy die onrechte ende Ci'. 1) „Ouer dat woort, Trouwe, ... hardt houden" wil zeggen: op het woord „trouw" grooten nadruk leggen, er zich aan vastklampen. onreyne Echte (na hare eygen bekentenisse) willen verdedighen, dat de HEEre Iesus Christus int Euangelie seyt: Dat God vanden Genesis. 2. beginne eenen Man ende een Vrouwe gheschapen heeft, ende dat Matth. 19. ,j0 Mensche vader ende moeder sal verlaten, ende syner Huysvrouwen aenhanghen, die twee sullen een vleesch zijn, etc. Antwoort. Wy bekennen dat alle voor recht ende voor die waerheyt, Maer dat verdriet ons van herten, datmen die heylighe Ordinantie Gods, by eene gants vleeschelicke ende ongoddelicke handelinghe settet. Ist niet een lasteringe Gods, dat mach een yegelick wel bedencken. Want de Heere Iesus seyt byden voorseyden woorden: Matth. 19. Wat Godt te samen gevoecht heeft, dat en sal de Mensche niet scheyden. Wil nv yemandt seggen, dat dese vleeschelicke handelinghe, (namelick, Dat een Geloouige eene Ongeloouighe aenneemt) een tsamcnvoeginghe Gods is, die mach voor treden, ende dat verantwoorden. Maer wy dencken, Ia wy weten ghewislick wel, dat niemant metter waerheyt dat doen en can. Maer wy bakennen opentlick voor Godt, ende allen Godtvruchtigen, dattet gheene tsamenvoeginge Gods en is, maer een vleeschelicke tsamenvoeginge ende vereeninge, daer Godt niet mede te doen en heeft. Want het Cij". is een // grouwel voor hem, ghelijck hy inde eerste Werelt met die straffe der Sendtvloet bewesen heeft. Daer beneuen, so is dat wel te bedencken, dat de Apostel totten l.Cor. 7. Corinthen schrijft: Den ghehouweden gebiede niet ick, maer de Heere, dat de Vrouwe haer niet en sal laten scheyden vanden Man, ende so sy haer scheyden laet, datse alleene blijue, ofte haer metten Man versoene, ende die Man en sal de Vrouwe niet verlaten. Daer wt ist lichtelick te verstaen, dat de Heere van twee Geloouige Personen spreect. Ende datmen dit daer op wil allegeren, ende daer by vergelijcken, So een Geloouige, eene Ongeloouige neemt, dat de voorseyde woorden des Heei'en, dien souden aengaen, want *) die en zijn niet voorder ghesproken, dan van twee Gheloouigen: Ende datmen die woorden op eenen Afvalligen ende Ongeloouigen duydet, dat is een groot misverstant. Godt geue dat het gheene moetwillighe verkeertheyt beuonden en werde tot eenigher tijt. Item, datmen die Echte, die inder tijt des Ongeloofs ende der onwetenheyt tusschen twee Ongheloouighe, na der Werelt wijse gemaect is, daer by wil vergelijcken, Dat een, die hem een Broeder laet noemen, eene Wereltlicke Persone neemt, dat is de Schrift Cij'. gewelt gedaen. Want men can wt // den gantschen Nieuwen 1) De woorden „want — twee Gheloouigen" zouden tusschen haakjes geplaatst kunnen worden. Testamente, met eenen woorde niet bewijsen, dat daer meer is, dan de Echte tusschen twee Gheloouighen, daer de Heere van seyt: Ende de Echte die int Onghelooue, van twee Ongeloouigen, Wereltlicker wijse ghemaect is, ende na der tijt een van beyden totten Ghelooue coemt, dat de Gheloouige dan by den Ongheloouigen (want Paulus bekennet voor een Echte) mach blijuen ende woonen, doch met sulcker conditie als de Apostel daer by verclaert. Maer van sulcken Echte, dat een Gheloouige eene Ongeloouige l.Cor. 7. neemt, en seyt dat gantsche Nieuwe Testament niet, ende het en is niet dan menschelicke goetdunckenheyt, spitsfondicheyt, ende een openbare verdraeyinge der Godlicker Schrift, ende wy en verhopen de dagen ons leuens daer in niet te bewillighen. TEn Derden, So is onser Wedersprekers woort, dat alleene de Belofte ') eyghentlick de Echte maeckt, ende willen dat bewijsen met Mose, namelick: So yemant eene vertroude ofte be- Num. 22. loefde Persone beslaept, dat die als een Eebreker gestraft wert. Matth. 1. Daer na is dat ooc hare bewijs, Dat Maria de Ioncfrouwe, Ioseph Luc. 2. beloeft was, ende nochtans wordet // voor eene Echte gerekent. C iijr. Antwoort. Wy en spreken daer niet tegen, connen ooc met rechte niet: Maer dat is wel aen te mercken, dat niet de bloote Trouwe alleen de Echte maeckt, ende so vast bindt, want daer connen verborgen dingen liggen, die sulcke trouwe ende belofte crachteloos maken. Maer dat bekennen wy wel, dat de Echte principalijck daer in staet, dat de herten beyder Personen daer toe geneycht ende gesint zijn, ende als sy tot Godt met vasten ende aendacht gebeden hebben, haer niet voorder ouergheuen, dan so verre, so het den Heere ende syner Ghemeynte belieft, so zijnse aen beyde sijden te vreden, doch met dien bescheyde, dat sy middeler tijt, ende voor hare vereeninge ende tsamenvoeginghe van Godt, in Christelicker gelatenheyt staen. Om dit noch beter te verstaen, so aenmercke men dese gelijckenisse: Een Aencomelinck, die hem tot de Ghemeynte Gods begheert ende verhoept te begeuen, ende daer mede te vereenighen, die en mach anders niet doen noch handelen, in allen wat tegen Gods woort ende dat Gelooue is, dan oft hy aireede opgenomen ware, Also en mach oock een Persone, die verloeft ofte vertrout is, niet anders doen, dan oft die Echte met haer ende haren toecoemstigen Bruydegom al gants bevesticht ware. Ende ghelijck nv nochtans een Aencome-//linck voor gheen C iij Medeghenoot des Gheloofs, noch voor geen Lidtmaet des Lichaems 1) Belofte, d.i. verloving. X. 41 ■ volcomelick gerekent en wort, hy en moet eerst des Heeren Teecken ontfanghen, van de Gemeynte ordentlick voor eenen Bontgenoot metter hant ende met den Cus des Yredes ende der Liefde aengonomen werden: Also maect oock die Belofte eensdeels wel die Echte, ende is een beginsel daer van, ende sonder die en wert de Echt niet bevesticht: Maer een volcomene Echte is eygentlick, die bewilliginge beyder Personen, wt gront des herten, met belofte, op Conditie, als bouen gheseyt is, ende dat met handt trouwe bevesticht, daer toe met allen wat de Heere daer by gesettet, ende om welckers wille die Ordinantie der Echte gemaect heeft. Daerom is dat woort sonder cracht, datmen seyt, Die Trouwe ofte Belofte maect de Echte. Ende so dat also al ware, ende wy dat toe stonden '), soo en zijn doch onse Wedersprekers niet daer mede gheholpen. "Want dat sy allegeren, dat was in Israël ende Iuda, dat is, inder Ghemeynte Gods, ende en roert daeromme den Heydenschen Dochteren niet. Wat ghelijckenisse heeft dan die allegatie, by dese sake daer van Prouerb. 18. geseyt is? Doch Salomon seyt: Dat soo wie hem af sondert, die soect wat hem gelust, ende stelt hem tegen al wat goet is. Maer C iiijr. wie slecht2) wandelt, die // wandelt seker. Want alsmen tegen Gods woort wat gehandelt heeft, so geschiedet gemeynlick alsoo Eccles. 20. ghelijck Syrach seyt: Sommighe doen lieuer dat alder archste, dan sy haer eere souden verliesen, ende doen sulcx om Godlooser lieden wille. Daerom mach een yegelick wel toesicn, dat hy door Gods ghenade altijt recht handele, soo en derf hy den Godtloosen ende Afvallighen niet ten welgheualle huychelen, etc. TEn Vierden, Soo allegeren onse Wedersprekers, dat Paulus totten Corinthen toelaet, Dat een Gheloouighe, wel by eenen Ongeloouigen mach woonen, so verre de Ongeloouige bewillicht, by den Geloouigen in vrede te woonen, dat is, dat die Conscientie des Gheloouighen onbeswaert blijue. Ende dat de Ongeloouige, geheylicht is door den Geloouigen. Hier by willen sy dat verghelijcken, Soo een Broeder ofte Suster eenen Ongheloouighen neemt, ende hem daer mede vereenicht, so sal de Ongheloouighe, door sodanighen Afvalligen, die soo moetwillich teghen Gods woort ende teghen de Ghemeynte gehandelt heeft, daer na hem beclaecht, berou bewijst, ende beteringhe beloeft, etc. oock Ciiij'. gheheylicht zijn. // Dit wederspreken wy, voor eenen valschen gront, ende dat met dit bescheydt ende bewijs, Dat de Apostel niet wijder geschreuen en heeft, dan daer van: So twee Personen, 1) Toe stonden, d.i. toegaven. 2) Slecht, d. i. eenvoudig. een Man ende een Vrouwe, inder tijt der onwetenheyt onde des ongeloofs te samen gecomen waren, trouwe malcanderen toegheseyt, ende als Echte luyden by malcanderen ghewoont hadden, dat die om des Euangeliums ende des Gheloofs willen, niet en sullen scheyden, noch de belofte breken, de welcke sy, die eene den anderen, hoe wel inden ongelooue, gedaen hebben, doch altijt met de voorseyde conditie. Maer dat yemant die hem een Broeder oft Suster in der Ghemeynte des Heeren laet noemen, eene ongeloouighe Persone in de Werelt aenneemt, dat is van des Apostels Pauli voorseyde woorden ende meyninghe wijdt verscheyden. Want wat inder onwetenheyt geschiet, dat rekent Godt der onwetenheyt toe: Maer dat na die bekende ende aengenomene waerheyt, moetwillich daer tegen mishandelt *) ende ghesondicht wert, dat is een grouwel voor hem. Wy meynen dat niemant so onverstandich en is, die dat niet en verstaet ende weet, soo hy anders niet moetwillich teghen des Heeren woort, teghen dat openbare recht, ende teghen zijn eygen Conscientie en wil spreken ofte han-//delen. Daer Cv. wt concluderen ende sluyten wy, Dattet een onrechte ende onschiiftmetighe Comparatie is, datmen sulckes, als voor gheseyt is, by malcander wil verghelijcken. Ende dat de Ongheloouige, door den Gheloouighen gheheylicht werdt, dat en is niet wijder te verstaen, dan soo vele der Eelicker conuersatie ende handelinghe aengaet, als alle Godtvruchtighe oock wel weten, ende daerinne van Godt wel gheleert zijn, ende en mach nemmermeer daer op gheduydet werden, Dat so eene ongheloouighe Persone, van eenen ghenoemden Broeder oft Suster inder "Werelt aenghenomen wert, dat die dan, die so opentlijck dat werek teghen Gods woort gehandelt heeft, soude reyn ende heylich in dier ghestalte zijn. "Want wy en hebben inden gantschen Nieuwen Testamente niet meer dan tweederley Echte, namelick, van twee Geloouighe Personen, die Matth. 19. Godt te samen voecht, ende twee Personen die int onghelooue te 1. Cor. 7. samen gecomen zijn, ende een van beyden totten Gelooue coemt, hoe dat die sake inder Ghemeynte sal bestaen, ende die trouwe om des Gheloofs wille niet en sal ghebroken, maer ghehouden werden, doch altijt met sulcken bescheyde, als die Apostel schrijft. Eyndelick, so is dat de meyninghe, Dat so weynich als een afvallighe Vrouwe // eenen Broeder die hare Echte man is, reyn ende Cv'. vrij is om haers afvals willen 2), ymmers so weynich is een ongeloouige Weretlijcke 3) Persone niet reyn ende vrij, dien, die haer 1) Mishandelt, d. i. verkeerd gehandeld. 2) Het „om haers afvals willen" is de redengevende toevoeging, waarom zij voor hem niet als rein en vrij kan gelden. 3) Lees: Wereltlycke. inder tijt zijns Gheloofs ghenomen heeft. Ende so hy boete wil doen, soo moet hy voor alles vanden onrechte, dat is, van dat, dat tegen Gods woort van hem begonnen ende gedaen is, af laten, ende niet meer sondigen: Want wat niet recht inden Heere begonnen en wort, dat can swaerljjck tot goeden eynde comen, ende ghebracht werden. OOck so wort van sommighen voorghegheuen, datse een bedencken daer in hebben, namelick, So yemant inder tijt zijns afvals, hem noch wijder verloopt, eene Wereltlijcke Persone neemt, dat en sal niet vergheleken moghen werden daer by, dat inden tijt des Gheloofs geschiet. Antwoort: Datmen inder tijt des afvals noch meer sondicht, dat en onschuldicht den Afvallighen niet, maer het beswaert zijnen afval des te meer. Oorsake: De eene Sonde en can de andere niet verlichten noch verbeteren, maer sy maect die des te argher. Want Ecclesiasticus seyt, Dat eenmael te son[Cvir.] dighen, is vele, dewijle die Sonde gedaen wert teghen den Alder-// Psalm. 7. hoochsten ende Rechtueerdigen God, dien alle Godtloos wesen niet en behaecht, die alle ongherechticheyt haet, ende de gerechPsalm. 44. ticheyt lief heeft. Daerom is de Sonde van den beghinne een Hebr. 1. grouwel voor hem gheweest, harde ghestraft, beyde inden Hemel 2. Petr. 2. onder de Enghelen, ende by den menschen op Aerden, hoe wel sy Genesis. 2. na zijnen Beelde van hem gheschapen waren. Maer tweemael te sondighen, is noch swaerder. Ende ten derdenmael te sondighen, Eccles. 23. brengt de straffe met hem. Daer wt sal een Christen bedencken, ende dat wel ter herten nemen, dat den afval van Godt ende zijnen Woorde, een groote ende verschrickelicke grouwel is: ende datmen inden tijt des afvals, noch meer sonde doet, dat is noch grouwelicker. Dit is aen dat Figuerlijck Israël claerlijck te mercken, want dat was Godt soo menichmael onghehoorsaem ende wederspannich. Exod. 32. Nv dat sy een Gulden Calf wilden hebben, Nv dat het Hemelsch Num. 16. Broot een lichte spijse was, Nv datse der Godloosen Rotte Korach Nnm. 14. aenhinghen, Nv datse Iosua ende Caleb wilden steenighen, om dies wille dat sy teghen de andere Verspieders stonden, ende inden Exod. 16.17. Heere wel ghetroost waren. Nv dat sy teghen Mosen ende Aaron Nnm. 11. murmureerden, ende desghelijcken vele meer deden, dat onnoodich [C vi".] is te verhalen. Maer // als sy bouen dat alle, die Moabitische dochteNum. 25. ren aennamen, ende die besliepen, doe deden sy noch soo vele meer quaets daer toe voor den Heere, dat sy harder van hem ghestraft werden. Als Bileam die Gheschencken des Conincx Balack lief hadde, ende daeromme mede reisde na der Moabiten Lant, ende quaet inden sinne hadde, doe was zijnen wech al verkeert, ende zijn herte van Godt al afghewent: Maer als Godt zijnen [te weten] des Bileams boosen aenslach belettede, zijnen Vloeck die hy inden Num. 22. sin hadde, in eene Ghebenedijdinge veranderde, doe gaf hy noch 24-31in zijnen afscheydt den valschen raedt, hoe Moab Israël soude bedrieghen, daeromme hy oock moeste steruen, ende wt des HEEren beuel door Mosen, van Israël ghedoot werden. Daer wt te mercken is, dat syne laetste misdaet niet cleynder, maer (onses bedenckens) grooter is, dan de eerste te voren was. Saul de eerste Coninck ouer Israël, was van God al gheweken tot Gilgal, daer 1. Sam. 13. hy offerde, wt vreese dat het volck van hem soude afwijcken, ende hy en vertoefde niet op den Propheet Samuelem, dat was een beginsel zijns afvals. Daer na so weeck hy noch wijder van Godt af, dat hy des HEEren woort, aen de Amalekiten, niet wt en 1. Sam. 15. richtede: Ende dat was noch wel so swaer, dat // hy voor Samuel [C vij']. huychelde, ende gheerne zijne eere by den volcke woude ghehouden hebben. Ende dierghelijcke Exempelen mochten wy wel vele meer verhalen: waer wt lichtelick te verstaen is, dat wt den afval van Godt, alle quaet, ende niet goets en coemt, ende dat de eene sonde die andere volcht, ghelijck als oock de experientie ende daghelicxsche eruaringhe ons wel leert. NV is daer noch een inreden ') van onsen Teghensprekers, namelick, Soo yemant hem alsoo vergrijpt, dat hy inder tjjt zijns Gheloofs, eene Wereltlicke Persone neemt, ende hy coemt na der tijt tot berou ende leedtwesen, begheert hem van herten te beteren, ende hy en can de Ongheloouige niet bewegen, noch tot de Ghemeynte brengen, wat raet dan voor sulck eenen Boetueerdigen ende Afvallighen is. Antwoort: Wy bekennen voor God, ende hebben dat opentlick voor deser tijt meniclimael bekent, dat by onser tijt int Gelooue ende in onsen Dienst, met onsen weten ende consent, niemandt, die inder Werelt hem also verloopen heeft, dat hy in die tijt dat hy byder Gemeynte was, eene ongheloouighe Wereltlicke Persone heeft ghenomen, dat die wederomme tot // de [C vij'.] Ghemeynte Gods gecomen ende daer inne opghenomen is, die Ongheloouighe heeft hem eerst bekeert, is gheloouich gheworden, ende voor eenen Christen ende Medeghenoot des Gheloofs ontfangen. Dewijle wy niet anders inder Gemeynte Gods ghesien en hebben, soo hadden wy wel recht ende oorsake, sulcken onnutten vraghe af te slaen. Maer wat daer mede ghesocht ende ghemeynt wert, dat weet de Heere, ende de Godtvruchtighe mercken dat 1) Inreden, d. i. tegenwerping. oock wel. Het ware tijt ghenoech daer van te spreken, als die sake voorhanden ware, ende schorten die op, tot datmen hulpe, raet ende troost by Godt gesocht heeft, daer na een generael Bespreek met allen Leeraers, Oudtsten ende Dienaers (soo vele men becomen can) houde, accordere ende besluyte wt Gods woort, hoe datmen in dier saken handelen sal: Ende niet dat sommige Broeders, sonder eenighen Leeraer, dat by haerseluen na haren goetduncken wtvoeren. Dat en heeft gantschelick gheen ghelijckenisse metter Schrift, maer het laet hem veel meer aensien voor stoutheyt, Denter. 17. opgeblasenheyt ende neuswijsheyt. Soo langhe als die Ghemeynte Gods soo handelde, als bouen gheseyt is, na den Yoorbeelde in Actor. 15. Israël ons vertoont, ende na dat Exempel der Apostolischer Ge[C viij'.] meynten, so ginck // het wel redelick toe, doe was daer tamelick goeden vrede: Maer als eene, ofte sommighe Ghemeynten, haer verstout hebben, eenighe sware Saken te handelen buyten den Leeraers, Oudtsten, Dienaers ende anderen Ghemeynten, soo is alle erghernisse ende droeffenisse daer wt ghecomen, Ia verstooringe, deylinghe ende verderuinge der Ghemeynten Gods, gelijck alsmen heden sdaechs met droeuighen oogen mach aensien, dat so vele daer ouer te cort ghecomen zijn, dat het noch wel hooch tijt ware, hem te bedencken, ende daer aen te spieghelen. Nv willen wy tot dat voorige propoost weder comen, namelick, tot die Vraghe onser Wedersprekers, welcke is dese: Soo de Ongheloouighe hardtneckich is, ende den Boetueerdigen niet volghen en wil, of dan die Boetueerdige daeromme altijt buyten der Ghemeynten sal blijuenP Of syne Boete aenden Ongheloouighen sal ghebonden staen? etc. Antwoort: Daer mach sulcke warachtige, lanckduerighe ende bestandighe Boete by dien, die hem alsoo vergrepen heeft, bevonden werden, datmen hem die opneminghe, met bescheydenheyt, niet en can weygheren noch af slaen: nochtans altijt met dien bescheyde, dat hy de Persone, die hy teghen Godt ende zijn Woort ghenomen heeft, sal verlaten, hemseluen om dat // [C viij'.] Hemelrjjck besnijde, geen vryheyt tot een andere en sal hebben, die verlatene Persone sal versorghen, aengaende harer noodtdruft, ende God trouwelick ende aendachtelick voor haer bidden, oft by auontueren Godt eenmael haer die ooghen des Verstants open dede, 2. Tim. 2. ende datse die waerheyt mochte bekennen, ende tot den leuendigen Godt haer bekeeren. Ende of yemant ons hier inne woude begrijpen, ende segghen, dat wy hier mede bekennen, dattet eene Echte is, die welcke die twee Personen, dat is, dat een Broeder oft Suster also genoemt, ende eene ongheloouighe Persone also ghemaect hebben. So antwoorden wy daer op alsoo: Dat dit bouen genoechsaem verantwoort ende verclaert is: Ende dewijle onse eyghen Teghensprekers selfs bekennen, dattet eene onrechte ende onreyne Echte is, soo laten wy dat daer by blijuen: Maer wil yemant spitsfondich zijn, die bedencke, dat alle Menschelicke wijsheyt ende spitsfondicheyt, voor Godt eene dwaesheyt oft sotheyt is. Laethem l.Cor. 1. yemandt duncken dat hy wat weet, die bedencke des Apostels 1. Cor. 8 woort, dat hy noch niet en weet, alsmen dat behoort te weten. Wil yemandt hooch opvaren, soo begheeren wy ons den oodtmoe- Galat. 4. dighen ende nederigen ghelijck te stellen, ende met Paulo te seg- Rom. 12. ghen: Dat wy // ons niet en beroemen wat anders te weten, dan D ir. Iesum Christum, ende dien ghecruycicht, diens voetstappen wy begeeren na te volghen, ende na die sekere reghel zijns Godlicken l.Cor.2. Woorts te wandelen. In summa, Heeft yemant lust te twisten, die sal weten, dat wy die wijse ') niet en hebben, noch de Ghemeynte l.Cor. 11. Gods oock niet. 8Iet, Dit zijn de principale Argumenten (soo vele wy onthouden hebben,) daer mede onse Teghensprekers inder voorseyder Saken, haren Gront, van dien, Datmen buyten den Heere ende zijner Ghemeynten, eenen Ongheloouighen aenneemt, willen beweeren. Maer wy verhopen, dat wy door die genade des Heeren, die Sake so claer geset hebben, metter Godtlicker Schrift bewesen, oock die Argumenten der Tegensprekers so verantwoort hebben, dat een yegelijck Godtvruchtige daer mede wel te vreden sal wesen. Doch wat wy nv by auontueren niet so perfect en hebben connen doen, ouermidts de crancheyt onses vleeschs, dat can de Almachtige God tot syner tijt noch meer clarer geuen, het zy door ons oft door anderen, hoewel wy verhopen, dat wy allen Godtvruchtigen liefhebbers der waer-//heyt ende Medeghenooten onses Christe- Di'. lijeken Gheloofs hier mede vol ghedaen hebben. TEn laetsten, Soo is dat de Summa ende Besluytreden, van dien dat daer gheseyt is, Dat die Echte een reyne, goede ende heylighe Ordinantie Gods is, ende by den Gheloouighen niet Genes. 2.5. anders en mach begonnen, aenghenomen ende gehouden werden, dan na dat wtghedructe woort des Heeren, na die ghetuyghenisse der heyligher Schrift, Ia na dat Voorbeeldt Iesu Christi, die gheene Rom. 7. Bruyt aen en neemt, dan die Gheloouich, Ia Yleesch ende Ghe- Ephes. 5. beente inden Gheest van hem is. Alsoo en mach oock een Broeder anders gheenen Persone aennemen, dan die met hem een Lidtmaet Iesu Christi is, syne ghelijcke Suster na den Gheeste, int Ghelooue, 1. Cor. 6.12. met hem eens ghesinnet inder-waerheyt: Ende gelijck als hy wt Ephes. 5. 1) Wyse, d. i. manier. ghenade een Sone Gods, door die aönneminghe des eewighen Vaders in die kennisse zijns Soons Iesu Christi gheworden is, Alsoo moet hy oock eenc Godtvruchtighe Suster, die eene Dochter des Almachtigen Hemelschen Vaders is, tot syner Vrouwen in die vreese des Dij'. HEEren aennemen. Dat // heet dan inden Heere ghedaen ende ghetrout. Anders soo en is daer gheene Echte, die voor Godt geit, behaluen dat de Apostel Paulus die Echte deser Werelt (dat twee ongeloouige Personen, int ongelooue te samen ghecomen zijn) toe l.Cor. 7. laet, ende eene Echte laet blijuen, met sulcker Conditiën, Soo de Ongheloouige hem bewillicht, in vrede by den Gheloouigen te woonen, niet ouer zijn Ghelooue, dwelck Godt in hem ghewrocht heeft, wil heerschen, daerinne hem onbemoeyt, onbecommert ende onuerhindert wil laten, so mach sulcke bywooninge wel gheschien: want de Ongeloouige is den Gheloouigen dan reyn ende heylich, so vele der Eelijcker conuersatie aengaet, ende aen sulcken Ongeloouigen, die hem in sulcker bescheydenheyt laet vinden, is noch hope, dat hy door Gods ghenade, totten Gelooue mach comen. Maer niet een Spruecke en salmen ons int Nieuwe Testament voortbringen, daer mede dese derde Echte, (also belieuet onsen Tegensprekers, dat sy eene Echte genoemt sal werden) voor vrij, reyn, ende op sulcke wij se, als die Echt tusschen eenen Gheloouigen ende Ongeloouigen, die int onghelooue te samen gecomen zijn, gerekent 1. Cor. 7. ende gheset wert. Ende datmen de woorden Pauli totten Corinthen, D ijso wil verdraeyen, dat is der Schrift opent-//lijck ghewelt gedaen, ende en heeft niet meer crachts, dan dat de Poedobaptisten ofte Kinderdoopers allegeren, dat vanden Apostelen Huysghesinnen gliedoopt zijn, daer wt sy nemen te bewijsen, dat daer oock kinderen geweest ende gedoopt zijn. Maer nv is dat een crachteloos bewjjs, van de valsche gront der Kinderdoop, teghen die vaste Gront der "Waerheyt, van die rechte Doope der Boetueerdighen ende Gheloouighen: Immers soo crachteloos isset, datmen wt die woorden Pauli totten Corinthen, Van die Echte tusschen eenen Gheloouighen ende eenen Ongheloouigen, die int onghelooue te samen gecomen zijn, wil bewijsen, Dat soo eene Gheloouighe, eene Wereltlicke Persone aenneemt, dat die bywooninge ende Eelicke ghemeynschap sal reyn zijn. Neen nemmermeer. Maer wil de Afvallighe, die door syne ouertredinghe van Godt ende zijner Ghemeynte afghesondert is, boete doen ende bewijsen, so moet hy voor alles af laten van dien, dat hy tegen Gods woort ende wille gedaen heeft, als bouen oock verclaert is. Ende tot meerder verclaringe van desen alle, so aenmercke een yeghelijck dat wel, dat dese sake van den buyten trouwen, in haerseluen so ongerecht- so onreyn ende so Godloos D iij r. is, datse vander Ghemeynte des Heeren met den // Ban ghestraft wort, hoe sal dan de Ouertreder boete connen doen, so langhe als hy inder sonde ende ouertredinge blijft, daerom hy van Qodt ende van syner Gemeynte met der afsonderinge gestraft is? Heeft niet die oprechte Boete, dese navolgende Eyghenschappen P nameljjck, een oprecht berou ende leedtwesen van de voorledene Sonde, daer Matth. 3. na een rechte bekentenisse der Sonden voor Qodt, bidden ende Actor. 2. suchten voor den Throon der Ghenaden, om vergheuinghe der Psalm. 33. Sonden, met een vast vertrouwen op Gods barmherticheyt, ende met een goet voornemen niet meer te sondighen, maer daer van af te laten. "Want dat is een rechte Boete ende Godsdienst, datmen af laet van sonden, ende ophoudt onrecht te doen. Daer wt volcht Eccles. 35. dan onwedersprekelijck: Is die ouertredinge ende mishandelinge vanden buyten trouwen in hemseluen so groot, dat sy den Ban weerdich is, so ist onmogelick '), dat onreyne, dat Godtloose ende verbande moet eerst wechgedaen werden, al eer datmen rechte boete can bewijsen, ende die Afvallige wederom tot der Gemeynte mach comen, als hy in syner onreynicheyt ende sonde noch blijft. Daer beneuen bedencke een yegelijck de woorden Pauli, Datmen l.Cor. 7. niet trouwen en mach, dan inden Heere: Ende dat een Christen l.Cor. 3. 6. zijns lichaems niet mach-//tich en is, maer de Heere. Die woorden D iij "• legghe een yegelick wel in syner herten ouer, ende daer mede sluyten wy op dese tijt onse Schrijuen, van deser Materie ende Sake, ende vermanen den Godtvruchtighen Leser, dat hy alles dat wy met grooter swaricheyt in onser cranckheyt des lichaems, door Gods ghenade gheschreuen hebben, aendachtelijck wil lesen, wel behertighen, op die Goutwage des Godtlicken woorts legghen, alsoo weghen, proeuen ende ondersoecken, of het niet die eenuoudige waerheyt, ende de sekerste wech en is om te wandelen, ende te comen tot eenen Godsaligen eynde. Want daer is wel eenen Wech, Prouerb. 14. die de menachen dunckt goet te zijn, maer zijn eynde leydet totter Hellen Afgront. Wederom so is daer eene slechte ende gebaende Prouerb. 10. Strate, ende wie die wandelt, die wandelt sekerljjck. Die Almachtighe Godt ende Heere gheue v, ende ons allen, verstant ende wijsheyt, na zijnen Godtlijcken wille altijt te doen, wat voor zijnen ooghen behaghelijck is. Gheschreuen ende voleyndt den seuensten Martij, Anno 1568. D. P. 1) „So ist onmogelick" wil zeggen : zoo kan het niet missen of. Dierick Philips, Naeghelaten Schrift van Ban ende Mijdinghe. INLEIDING. De tekst die hierachter wordt herdrukt ') is blijkens den titel en de voorrede uit het Fransch overgebracht. Wegens des schrijvers bekwaamheid om in het Fransch te stellen, zou men geneigd zijn alwat sommige schrijvers beweerd hebben omtrent zijne Friesche afkomst in twijfel te trekken. Was hij misschien uit de Zuidelijke Nederlanden, en heeft de dienstmaagd die getuigde dat hij Brabantsch sprak gelijk gehad? Misschien kunnen alle berichten, dat hij te Leeuwarden het levenslicht heeft aanschouwd, herleid worden tot eén enkel, dat van Nic. Blesdikius 2), die door de anderen kan zijn nageschreven. Hoe dit zij, de vraag vanwaar Dirk Philipsz afkomstig was verdient m. i. nader onderzoek. Zijn vader zou overeenkomstig het verhaal van Blesdikius priester te Leeuwarden kunnen geweest zijn, maar bjjv. derwaarts eerst zijn overgeplaatst nadat zijn zoon zekeren leeftijd had bereikt. Wijkt de inhoud van dit stuk af van dien der verhandeling over 1) De Naeghelaten Schrift is gedrukt in octavo-formaat, met gothieke letter. Aantal bladen: 9, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 29. Signatuur: E[i]-Ev. Hoogte: 9.2 c.M.; breedte: 7 c.M. - Het boekje is gedrukt in één bandje met doorloopende signatuur met: Van die Echt der Christenen en Een verantwoordinghe typ twee Sendtbrieven Sebastiani (Franck zie boven, blz. 481—508). 2) Nic. Blesdikius, Historia Davidis Georgii, Nunc primum prodit in lueem ex Musaeo lacobi Revii, Daventriae, 1642, p. 6: Inter hos fuit quidam eiimius Vbbo appellatus, homo Frisius Leowerdiensis. Habuit et fratrem Theodoricum sibi consentientem ; p. 135: Vbbo et Theodoricus Philippi fratres sacerdotis Lewardiani filii. — Ubbo Emmius heeft een exemplaar van dit werk in handschrift gekend (Jacobus Revius in de Epistola dedicatoria, quat (.-.), fol. 3»), Waarschijnlijk hebben Ottius e. a. slechts Ubbo Emmius nagevolgd. „Den Ban", die eene plaats gevonden heeft in het „Enchiridion" P ') Behalve dat de „Naeghelaten Schrift" een geringeren omvang heeft, is de strekking vrijwel dezelfde. Slechts op een paar verschilpunten kan gewezen worden. In de verhandeling over „Den Ban wordt uitdrukkelijk betoogd, dat de ban niet toepasselijk is op hen die zich uit menschelijke zwakheid vergrijpen, maar op de moedwillige openbare zondaars 2). In de „Naeghelaten Schrift" wordt dit onderwerp niet behandeld. Volgens het traktaat over „Den Ban" moet de straf der uitsluiting in al hare gestrengheid zelfs op den boetvaardigen zondaar worden toegepast; het gevoelen van hen, die zeggen, dat wie berouw heeft en beterschap belooft reeds vergeving van God heeft wordt bestreden 3). Ook dit onderwerp wordt in de „Naeghelaten Schrift" niet aangeroerd. Bespeuren wij hier den invloed van Herman Timmerman, die tegen Dirk Philipsz' leeringen in dezen verzet heeft aangeteekend en getracht heeft hem tot ander inzicht te brengen?4) Overigens heerscht er tusscben beide geschriften overeenstemming. Waartoe dient de afzondering of de ban? Het eerste doel is, dat de gemeente of de vergadering des Heeren door de onrechtvaardigen niet verontreinigd zal worden. Want de Heer wil niet, dat de ongezonde ruige schapen in zijne kooi zullen blijven, opdat de geheels kudde niet verdorven worde. Ten tweede dient de afzondering hiertoe, dat de zondaar of overtreder beschaamd worde, zich verootmoedige, tot bekentenis kome, en zich betere5). Zij strekt dus om erger kwaad te voorkomen. Maar zij heeft ook een positief nut, hetgeen de schrijver aldus uitdrukt: „Eerstelijck, om dies wille dat door desen middel, de Ghemeente des Heeren reyn gehouden wort. Ten tweeden, op dat den sondaer die boete doen wille, hem mach daer door tot beteringhe begheven" 6). Is de schrijver gewonnen voor eene minder strenge toepassing van den ban? Men zou het kunnen vermoeden als men hem het volgende hoort verzekeren: „De afzondering dient als eene medicijn, die zeer sterk en bijtend is, om te genezen de vervuilde wonden, 1) Boven, bli. 249—265. 2) Enchiridion, fol. 156», 157', 159'; hierboven, blz. 255 v., 258. 3) Enchiridion, fol. 159», 160'; hierboven, blz. 258 v. 4) Zie boven, blz. 34 v. 5) Naeghelaten Schrift, quat. D, bl. vtf' en »; hierachter, blz. 660. 6) Aldaar, quat. D, bl. v\j '; hierachter, blz. 660. die door zachte pleisters niet genezen kunnen worden. Evenwel is het een vereischte, dat deze medicjjn vermengd worde met zoodanige zoetheid en andere toevoegselen, als ons de Heilige Schrift leert. "Want anders mocht zij meer schade dan nut aanbrengen" '). Weidt de schrijver nu verder over die zoetheid uitP Helaas, neen. Hij zegt slechts: „waarom dat men acht zal hebben op den regel die ons door Gods woord is gegeven" 2). En alsof hij de verlangde zoetheid geheel vergeten ware, gaat hij voort met te handelen over de noodzakelijkheid, dat de gebannene ook volstrekt zal gemeden worden. Men mag niet met hem spreken, evenmin met hem eten of drinken. Slechts in zóóverre is het geoorloofd hem toe te spreken, dat men hem met Schriftwoorden mag vermanen 3). Kortom, Philipsz' gevoelen omtrent de mijding is nog even hard als vroeger. Alleen mag men volgens hem den afvallige of gebannene die in nood verkeert hulp bewijzen 4). Maar ten opzichte van de mijding kent hij zelfs voor gehuwde personen geen erbarming5). De man moet elk verkeer met de uit de gemeente gesloten vrouw vermijden, en omgekeerd. Aan de vrouw die afvallig geworden is moet de man zich geheel onttrekken. Moet het huwelijk verbroken worden P Voor den eisch der echtscheiding is de schrijver vroeger niet teruggedeinsd 6). Thans stelt hij zich echter voor, dat de scheiding tijdelijk is, dat de man wacht op de bekeering der vrouw, niet hertrouwt, en straks de boetvaardige weder tot zich neemt7). 1) Naeg hela ten Schrift, qu»t. D, bl. vij »; hierachter, blz. 660 v. 2) Aldaar, quat. D, bl. vtf », vigr; hierachter, blz. 661. 3) Aldaar, quat. D, bl. viy v; hierachter, blz. 661. i) Aldaar, quat. E, bl. i'; hierachter, blz. 662. 5) Aldaar, quat. E, bl. ij'; hierachter, blz. 663. 6) D P., Vande geestelijclce Restitution, in het Enchiridion, fol. 245; hierboven, blz. 370 v. 7) Naeghelaten Schrift, quat. E, bl. iy r, v r; hierachter, blz. 664, 665 v. ffiaegbelaten Scbritt Dan öen a JEuangelts: scben 3Ban enöe AMjMngbe, öoor S. 0. DiericK pbfUpe- Wit öen jFransogscben vertaelt öoor C. li). /IB. iKattb. 28. 20. leertae onïerbouïen alle bat ick u bevalen bebbe. 2. Cortntb. 2.11. ©aecom bebbe ick oock gbesebreven. op bat ick bekennen, enbe proeven soute, of flbï in allen studiën gbebooraaem jijt. (Bbeörucftt poot paeacbiet van HElee* buacb, Soeckvercoopec, tot tjaedem. Bnno 1 6 0 2. 42 X. [Dv.] Den vertaelder tot den waerheyt lievenden Leser. DAt de waerheyt stadich ') veel strijdt lijdt, dat het wellust beminnende vleesch des Heeren soete Iock vyandt is, ende tot den ruymen wech genegen, dat oock in weynigen ernstighe liefde tot der waerheyt is, blijckt eylaes, in desen laetsten tijdt al t' overvloedich. Des Heeren gheboden worden verkeert, gelastert, ende de Menschen daer aen twijfelachtich gemaeckt: onder ander wat den heylighen Geest leert van der afsonderinge, ende mijdinge des sondaren, daer is tvleesch teghen ter weer met zijn vernuft: Want het hem smertende swaer te lijden is om zijn aenclevende zonde ghestraft te wesen, ende schaemte te dragen. Om dan deshalven goet onderscheyt te leeren, Docht my niet onnut dit van so vromen voorganger naghelaten, te vertalen, ende int licht te laten comen. So mach yeghelijck sien zijn verstant uyt der Schrift2), ende bekennen datter onderscheyt is tusschen ongheloovige, ende afvallighe, die onghelijck in des Heeren woort zijn uytghebeeldt. Mijn begheerte is slechs dat desen mijnen goetwillighen dienst allen liefhebbers der waerheyt aenghenaem ende voorderlijck 9) mocht wesen. C. V. M. 1) Stadich, d.i. voortdurend. 2) Zoo kan ieder zien, hoe hij de Schrift verstaat. 3) Voorderlijck, d.i. dienstig. Naghelaten Schrift, ende handelinghe van saligher gedach- [D vir.] tenis. D P. Aengaende den Euangelischen Ban ende Mijdinghe. upggPaiE Christelijcke Gemeynte behoeft vhjtich in acht IJ BUPSl ende altijdts voor ooghen te hebben het Woordt Gods, I iltyJ °P dat in alle dinghen wat sy oordeelt na den selven fniiiiimiirffifll w00r(je ghericht ende ghedaen worde, twelck in der afsonderinghe ') oock moet geschieden, ende waer men de selve oeffenen moet, sullen te vooren de zonden in der heylighe Schriftuere claerlijck aenghewesen worden. Eerstelijck seght Christus: Ist dat dijn Broeder teghen u sondicht, matth. 18.15 gaet ende straft hem tusschen hem ende u alleen. Hoort hy u, so hebdy uwen Broeder ghewonnen. Maer hoort hy u niet, so neemt # ^ noch een of twee tot u, * Op dat alle sake in den mont van twee n of drye ghetuyghen staen mach. Hoort hy die niet, so segget der ioan. 8.17. Gemeynte. Hoort hy de Ghemeynte niet, so houdt hem als een 2. cor. 13.1 Tollenaer. Desghelijcx // schrijft den Apostel tot den Romeynen [Dvi'.\ op deser wijse. Ick bidde u lieve Broeders, dat ghy mereken wilt, Rom. 16.17 op die ghene die tweedracht ende erghernis maken neffens die leeringhe, die ghy gheleert hebt, ende scheydt u van haer. Het l.tim. 6. 6 selve leert hy aen Timotheum ende Titum. Soo doet oock Ioannes 2- tim 3.5. in zijnen brief. Wederom den heyligen Paulus schrijvende aen den 2i foa'n> '3, Corintheren vermaent hen, seggende: Ist dat yemant hem een ï.cor. 5.10 Broeder laet heeten, ende nochtans een overspeelder is, oft gierich, oft een dienaer der Afgoden, oft quaetspreker, oft dronckaert, oft roover, met aldus danighe en suldy t'selfs niet eten. Oock tot den Thessalonicensen 2) wy ghebieden u lieve Broeders 2. these. 3.6 in den Naem ons Heeren Iesu Christi, dat ghy u ontreckt van alle Broeder, die daer onbehoorlijck wandelt, ende niet nae der insettinghe, die hy van ons ontfanghen heeft, Ende isser yemant die niet ghehoorsaem en is onse woorden, die teeckent aen door eenen brief ende en hebt met hem niet te doen, op dat hy be- 1) In der afsonderinghe, d.i. bij de uitsluiting uit de gemeente. 2) Voeg in: schrijft hy. schaemt worde. Nochtans en houdt hem niet als eenen vyandt, maer vermaent hem als eenen Broeder. Dit is eenen claren ende gemeenen Keghel in de heylighe Schriftuere, na den welcken sich // [D oij %] de Christenen moeten schicken ende voeghen, sonder daer tegen te doen: want het is van den Heere ende door zijn Apostelen een ghegheven gebodt, daer veel by is belanghende, ghelijck als in de voorgaende woorden claerlijck is te mercken, Daerom het van alle gheloovighe Christenen moet onderhouden ende waer ghenomen worden, midts datter ') oock wichtighe redenen ende oorsaken zijn, waerom dese afsonderinghe onder de gheloovighe moet gheoeffent ende onderhouden wesen. In den eersten, op dat de Ghemeente oft vergaderinghe des Heeren door d'onrechtveerdige niet verontreynicht en soude worden, want de Heere wilt niet dat d'onghesonde ruyghe schapen in zijn koye sullen blijven, op dat het gheheele kudde niet verdorven soude worden, van welcke wy een claer voorbeeldt hebben int Iosu. 7. Boec Iosua ende Numeri. Van gelijcken in Pauli brief tot den Corinthen: Weet ghy niet dat een weynich suerdeech t' geheele deech versuert? Yan gheljjcken vermaent den Apostel Ioannes de 2. Ioan. 10. gheloovigen, seggende: Ist dat yemant tot u comt, ende en brenght dese leeringhe niet, dien en neemt niet in huys, ende en groet [D vij'.] hem QQgk nje^ want soo wie hem groet, die heeft ghe-//meenschap met zijn quade wercken. Ten tweeden, op dat den sondaer oft overtreder beschaemt worde, hem 2) verootmoedicht, tot bekentenis come, ende hem betere, ge1. Cor. 5. lijck Paulus leert in den eersten brief totten Corinthen, ende den 2. These. 3 tweeden totten Thessalonicensen. Dese Euangelische afsonderinghe aldus oprechtelijck gheoeffent ende onderhouden wesende, is seer nut ende nootwendich, ende dat in tweederley manieren: Eerstelijck, om dies wille dat door desen middel, de Ghemeente des Heeren reyn gehouden wort. Ten tweeden, op dat den sondaer die boete doen wille, hem mach daer door tot beteringhe begheven. Het is oock een Medecijne die seer sterck ende inbijtende is, om te ghenesen de vervuylde wonden, die door sachte plaesters niet ghenesen moghen worden, maer door haer vuylheyt tgantsche lichaem mochten verderven, en waerder met dese harde stercke Artzseny oft Medecijne niet3) in versien: Doch behoeftse vermenght te wesen met sulcke soetheyt ende menghinghe4), als ons de 1) „Midts dat" wil zeggen: dewijl, omdat. 2) Hem, d.i. zich. 3) „En waerder niet" wil zeggen: voor het geval dat er niet ware. 4) Aan de medicyn moet iets worden toegevoegd. heylighe Schriftuere leert, want anders mochtese meer schade als nut in hrenghen, waerom datmen acht sal hebben op den regel, die ons // door Gods woort is ghegheven. [Dviij'.] Iesus Christus instellende de afsonderinghe, wilt datmen d'afgesonderde houde ghelijck als Heydenen ende Tollenaren. Nu hebben de loden dese in sulcker voeghen gemijdt, als datse met hen noch en aten, noch en droncken, ia oock in haer huysen niet en quamen, ghelijck in de heylighe Schriftuere genoech te sien is, want syse oock achteden te wesen den honden ghelijck, also sy oock waren, alsoo langhe als sy in haer ongheloove bleven, want Christus seyde tot de Cananeetsche vrouwe, dat het niet goet en was den matth. 15.26. kinderen het broodt te nemen ende den honden te gheven, met Apocal. 22. welcke kinderen den Heere heeft willen te kennen gheven den loden, ende met den honden de Heydenen. Desgelijcx noemt den heylighen Gheest oock honden, de ghene, die buyten de Christe- Ioan. 4.9 lijcke Ghemeente zijn. Oock de Samaritaensche Yrouwe seyde tot Iesum Christum: Hoe begeert ghy, die een Iode zijt, te drincken van my, die een Samaritaensche Yrouwe ben? want de loden hebben niet te doen met den Samaritanen. Nu verclaren ons d'Apostelen opentlijck genoech '), de voor verhaelde woorden Iesu Christi, aengaende der afsonderinghe, als // sy ons leeren ende uytdrucke- [Dviij'.] lijck ghebieden, ons te ontrecken van allen broeder die ongeschickt- 2. thess. 3. 6 lijcken wandelt, met hem niet te eten, hem niet in huys t'ontfangen, i' j'oan 10 geen ghemeenschap met hem te hebben, noch hem niet te groeten. Yolghens welcke leeringhe wy ons hebben te schicken, sonder langer oft corter wech te gaen, oft den last swaerder oft lichter te maken, als ons te vooren gheleert is. Hier op segghen eenighe, datmen uyt vrientlijekheyt, ende liefde Yraghe. wel mach handelen, spreken, eten, ende drincken, met een afvallich oft afgesonderde, ende dat op dat hy mocht comen tot boete. Waer op wy antwoorden, Dat wy wel toestaen ende daer in over een antwoort. comen, datmen met hem sal spreken, ende hem vermanen met den woorde Gods, want alsulcx leert het den Apostel door den Geest Gods, maer met hem te handelen, eten ende drincken, dat en staen 2. Thess. 3. wy niet toe, om datter niet een eenich woort en is in de de ') heylighe Schriftuere, door welck het ons bewesen can worden, want den Apostel seght, dat wy met sulcke geen gemeenschap souden hebben, noch selfs met hen eten, seght noch daerenboven, dat het Rijcke Gods niet en is eten noch drincken, maer gherechticheyt, vrede // ende blijdtschap in den heylighen Gheest. Van ghelijcken Ei'. bestaet de Christelijcke liefde niet in eten ende drincken, dan in Rom. 14. 17. 1) „Genoech" is een gallicisme (assez). 2) Dit „de" staat overtollig. 1. ioan. 3.18 der daet ende waerheyt: noch d'afvallige worden niet beweecht 2. cor. 7.10 tot boete door eten ende drincken, dan door een waerachtich mis- haghen, ende droefheyt over haer zonden, welcke in haer brengt een recht leedtwesen, door het wroeghen der Conscientie, de welcke onderwesen wort ende ghestraft met den woorde Gods. Waerom den Apostel seght, vermaent hem als een Broeder, ende en seght niet, eet ende drinct met hem, so en isset dan maer menschelijc goetduncken ende vernuft. Ia sulcke liefde moet maer valsch geacht zijn, niet met de waerheyt over een comende, ende tegen de Euangelische afsonderinghe wesende, Wie dan begheert te wandelen in de liefde Gods ende zijns Naesten, die mercke op des Heeren woort ende soecke zijns Naesten salicheyt. Dan sal hy wel sien dat het een ghebodt Gods is, van zijn Ghemeynte wech te doen d'ongherechtige oft quade, Dat oock de liefde Gods bestaet int onderhouden zijner gheboden, ende de waerachtige Broederlijcke liefde eygentlijck, in te soecken ende te vorderen in alles na verEi'. moghen de behoedinghe ende // salicheyt zijner Broederen. Nusoo dient dan d'afsonderinghe, den sondaer tot beschaemtheyt te brenghen, ende sich selven te bekennen1): waer toe van gelijcken dient de aenwijsinghe die hem ghedaen wort uyt den woorde Gods, tot vermakinghe 2) zijner sielen, de welcke niet vertroost en wort door Vraghe. eten noch drincken. Yoorder wort gevraecht, of men eenen Broeder die afvallich wordt, ende van der Ghemeente afghesondert is, soo hy by geval noot oft gebreck heeft, geen hulp oft bystant mach antwoort. doen. Waer op wy antwoorden, nae tverstant dat ons Godt de Heere ghegheven heeft door zijn heylich woort, dat d'afsonderinghe door Christum Iesum bevolen, niet is inghestelt tot verdervinghe, 2. oor. 10.8 maer tot beteringhe. Waerom de Christenen d'afsonderinghe niet matth. 12.10 gebruycken moeten, ghelijck als voortijts de loden pleghen te doen matth. 2.403). den Sabbath, welcke eer een mensche hadden laten vergaen, dan hem op sulcken dach helpen, want wy dienen niet meer in d'outheyt der letteren, Hoe wel datse voormaels om haer eyghen schade t'ontcomen den Sabbat hebben ghebroken. So en breken daerom de Christenen d' afsonderinghe niet, die van Christo is inghestelt, Eij'. wanneerse bystandicheyt doen // de afghesonderde in haer ghebreken, want de liefde in barmherticheyt bewijsen, oft weldaet aen den armen te doen, is niet verboden, maer in veel plaetsen der Schrift goet gheacht ende bevolen, cort af, indien yemant met een Broeder van der Ghemeente afghesneden wesende, in den tijdt zijns noots ghemeenschapt, ghelijck den Samaritaen dede, met die 1) „Sich selven te bekennen" wil zeggen : tot zelfkennis te komen. 2) Vermakinghe, d.i. verandering, vernieuwing. 3) Misschien moet gelezen worden: matth. 24. 20. onder den Moorders ghevallen was, wij verhopen dat sulcx Gode Lnc. 10 30 behaghen sal. Dus hebben wy veel liever barmherticheyt te bewijsen tot den armen met den Samaritaen, dan voor by te gaen met den offer Priester ') oft Levijt. Weder wort ghevraecht, indien twee Vraghe. gheloovigbe waren versaemt in den Echten staet, ende een van beyden wort afvallich, ende door sulcx van der Gemeente afghesondert, of de Eegade die bestandich is2), sich daer van moet onttrecken ende mijden. Daer op antwoorden wy, dat d'afsonderinghe antwoort. is eenen ghemeenen reghel, welcken men recht ghebruycken moet, sonder aensien oft uytnemen der Persoonen, Also dat Vader, Sone, Moeder, Dochter, Man ende Vrouwe oordeel teghen malcanderen gheven, want een Christen niet en heeft te sien op het vleesch, Vraghe. noch niemant hier in te verschoonen. Soo dit yemandt // weder- Eij'. spreeckt, doch wel toestaet, dat den Man oordeel gheeft3) van zijner sijde met den woorde Gods teghen zijn strafweerdige Vrouwe, ende haer helpt stellen buyten de Christelijcke vergaderinge: Maer wil daer beneffens dat hy niet tegenstaende mach met haer noch omgaen ende gemeensaem zijn als met zijn wijf ghelijck voor henen. Hier op dese antwoorde, Die gemeente snijdt af met de macht antwoort. die haer Iesus Christus heeft ghegeven, de Suster die gesondicht heeft oft afvallich worden is, Ende dat op sulcker voeghen datmen oock geen uyterlijcke ghemeenschap met haer sal hebben, tot der tijt datse door beteringhe ende leedtschap weder in die gemeente aenghenomen is. Desgelijcx moet oock gheschieden met den Man, aenghesien dat hy zijns selfs niet en is, maer Godes ende zijns 1. Cor. 6. 9 Gemeenten, welcke hy meer moet toeghedaen wesen, ende meer 23liefde draghen, als tot zijn eyghen Vrouwe. So men daer op seght, Vraghe. dat den Man is ghebonden ende vereenicht door den Echt met zijner Vrouwe, wesende met haer een lijf ende vleesch, het welck hy metter Gemeente niet en is. Antwoorde, Indien den gheloo- antwoort. vighen Man door het houwelijck met zijn Vrouwe is vereenicht, So is hy 1/ oock geestelijc vereenicht met Christum, die den waer- Eiijr. achtighen Bruydegom der Gemeenten is. Daerenboven dewijle den gheloovigen is een lichaem ende een vleesch met de Ghemeente Iesu Christi, soo is ende moet de gheestelijcke vereeninghe vaster Ephea. 5. 3 ende bondigher wesen als de vleeschelijcke. Van ghelijcken soo Vraghe. men segghen wil, dat den Man wel met Christum mach zijn vereenicht, ende bljjven by zijn huysvrouwe, hoe wel sy van der 1) Men leze alsof er stond: offerpriester. 2) „Die bestandich is" wil zeggen : die bij het geloof blyft. 3) De schryver neemt aan dat de man op Bybelsche gronden medewerkt tot het vonnis over zijne vrouw. antwoort. waerheyt afgevallen is. D'antwoorde is, dat sulcx niet gheschieden mach, ghemerckt dat het is tegen des Heeren ende zijner Apostelen leeringhe, dewijle hy so doende, d'afsonderinghe niet en onderhoudt also sy inghestelt is, want van waer soude hem dese vryheyt comen ? soudt wesen om dies wille dat het zijn huysvrouwe is? Neen wis, want ghelijck wy verhaelt hebben, de vleeschelijcke vermenginge en mach niet te niet maken d'Euangelische afsonderinghe. Maer Vraghe. yemandt mocht segghen, dat d'afsonderinghe niet ghebroken wort, dewijle den Man zijn Vrouwe voor zijn Vrouwe houdt, ende niet voor Suster in de Ghemeente, al ist dat hy met haer woont. Waer antwoort. op men antwoort, Dat by aldien, d'afsonderinge der persoonen niet Eiij'. dan geestlij ck') // ende de uyterlijcke gemeenschap niet verbode, men mocht sulcx wel toestaen, maer wy hebben het tegendeel beVraghe. wesen. So yemant seght, dat d'afsonderinghe nae den gheest hier ghenoechsaem is, Ende dat de lichamelijcke ghemeenschap des Echts niet vereyscht noch toe en laat d'uyterlijcke ontreckinghe, Antwoorde, antwoort. Door de vleeschelijcke vermenginghe mach niet toeghelaten worden te breken d'Euangelische afsonderinghe, als voor verhaelt is, want dit ghebodt der afsonderinghe, is meerder dan dat van den Echt, gemerckt d' een den Mensche ende t'ander Gode aengaet: Ende hier in wort gheproeft, wat gheloof ende liefde men heeft tot Godt den Heere, als wy om zijns woorts ende geboden wille ons van Af onse huysvrouwen ontrecken, want het is een uytghedruckt ghe- de overtreders Gemeente moet van haer wech doen ende afsnijden, der leeringhe, alle afvallighe ende overtreders der waerheyt, sonder aensien der en hebben Persoonen, waer voor t'ghebodt ende t' vermenghen des Echts moet gheenen (jod^t. wjjc^en. \yaer van Wy een ciaer voorbeeldt oft ghetuygenis hebDeut. 17.6 ben in de heylighe Schriftuere, dewijle Godt den Israeliten geboodt Deut. 13.9 te steenighen haer Vrouwen, die haer noodichden oft verweckE iüjr. ten 2) // te gaen aenbidden de vreemde Goden, ia datse oock niet mochten ghespaert wesen van haer eyghen Mannen, maer moesten self den eersten steen op haer werpen, waer door wy bevinden, dat den Echt ende vleeschelijcke vereeninge niet en heeft moghen plaetse houden teghen de Figuerlijcke afsonderinghe. D' Israeliten hebben oock niet moghen met d' instellinghe van des Echts vereeninge haer Vrouwen verontschuldighen noch verlossen: Maer sy moestense self aenbrengen, beschuldighen, ende oordeelen nae der Wet. Van ghelijcken moeten oock de Christenen onderhouden de Euangelische afsonderinghe: Te weten, haer Vrouwen te mijden voor eenen tijdt, te weten, tot datse weder ghecomen zijn tot boete 1) Voeg in : ware. 2) „Verwecken" beteekent: opwekken, de oorzaak ergens van zijn. ende leedtwesen. Welcke straffe veel lichter is te dragen, dan die in de Wet Moysi was inghestelt. Daerenboven moeten wy aenmercken, dat Godt heeft gheboden te eeren Yader ende Moeder, exod. 20.12. nochtans moet dat ghehodt wijeken voor het ander woort oft ghebodt, segghende: dat den Mensche sal verlaten Yader ende Moeder Genes. 2. 24. om hem te voeghen met zijner Vrouwe, ende sy twee sullen een vleesch wesen. Gemerckt nu dese vereeninghe hooger ende nouwer Matth. 19.5 was, II so moet oock de liefde tot de Vrouwe, ende de vereeninghe Eiiij'. des Echts wijeken, ende plaetse gheven de liefde Christi ende des Euangelijs. So yemant dit wederseght, segghende, dat den Man Vraghe. zijn huysvrouwe niet oprecht en verlaet om den Naem Gods, om de liefde Christi ende des Euangelijs, wanneer hy hem maer en ontreckt van haer om der afsonderinge, dan alleen wanneer hy is veriaecht, vervolght, oft ghevanghen om het gheloove. Antwoorde, antwoort. En isset niet het woort Gods ende zijn bevel, te houden ghelijck Heydenen ende Tollenaers, de ghene die afghesondert, ende van der Ghemeente zijn afghesneden? Ende datmen met sulcke geen verkeeringe noch ghemeenschap hebben, selfs mede eten en sal? Wanneer hem dan ter deser oorsaeck een Christen ontreckt van cor. 5. II1). zijner huysvrouwe, en doet hy dat niet om de liefde Gods ende des Euangelijs P Alsoo wel als wanneer hyse verlaet, om dat hy niet en wil leven in Afgoderij e? oft overtreden eenich gebodt des Heeren? de voorgaende woorden Iesu Christi ende zijner Apostelen, zijnse oock niet ghehouden voor t' woort Gods ende de heylighe Schriftuere, oft zijnse onwaerachtich? Soo men daer op weder Vraghe. voeght2), dat Christus ver-//boden heeft zijn huysvrouwe te ver- Evr. laten, dan alleen om overspel. Antwoorde, neemt acht hoe dat antwoort. Christus daer mede heeft willen verbieden de scheydinghe ende verwerpinghe die de loden met haer Vrouwen ghebruyekten, om alderley oorsaeck die hen goet docht oft beliefde, ende dat om een ander te trouwen, twelck hen nochtans de Heer hadde toeghelaten Deut. 24.1 om de hardicheyt haers herten: Ende om dat sulcke afscheydinghe niet en was inghestelt noch toeghelaten van den beginne, Soo heeft den Heere ghewilt ende gheboden, datment niet meer en soude doen, dan om het stuck van overspel, welck is de eenige ende Genes. 2.24 ware oorsaeck, om welcke den Man mach verlaten oft verwerpen Matth. 19. zijn huysvrouwe, ende een ander nemen: Nu misdoen de gheloovighe matth. 5. 32. niet teghen dit ghebodt Iesu Christi, als sy om d' afsonderinge haer ontrecken van hare Vrouwen, want ten is niet om een ander te nemen, gelijck als de loden deden, om haers herten hardicheyt, maer verwachten verduldich met gebeden vastende ende sucbtende 1) Bedoeld is 1 Kor. V:11. 2) Voeght, d.i. inbrengt. tot Godt om de gave der onthoudentheyt, tot der tijt dat haer Eegade van der Ghemeynte afghesneden wesende, weder ghecomen Ev'. ia tot leetwesen, ende beterin-//ghe, ende weder daer aenghenomen is gheworden. Dan wortse weder van haren gheloovighen Man oft Eegade ontfanghen, ende also en wort den Echt ghebroken noch gheschent, gheduerende den tijt der afsonderinghe, van welcke den geloovighen niet en is oorsaeck noch breuckich, Dan de ghene die ghemeensaem is met der zonde oft overtredinge, om welcke sy is gheweest afghesneden, tot reyn houdinghe der Ghemeynte, tot vreese van ander, ende om na ghenoechsame beteringhe, als dan wederom num. 12.14 aen te nemen in de Ghemeente des Heeren. Eyndt. 1. Cor. 2. 14. Een natuerlijck Mensche en smaeckt niet dat van den Geest des Heeren comt: maer die Gheestelijck is, oordeelt alle dinghen Gheestelijck, ende en wort van niemant gheoordeelt. Brieven en Liederen van Dirk Philipsz. INLEIDING. Drie algemeene „Zendbrieven aan de gemeenten Gods" hebben eene plaats gevonden achterin het „Enchiridion" (zie boven, blz. 415—459). De „Zendbrief aan de vier Steden" is boven (blz. 517—529) herdrukt. Yerder is er sprake van een zestal andere brieven '). Eén hiervan is de aandoenlijke „Sendtbrief aen die huysvrouwe van I. den S. die welcke tot Antwerpen gheuanghen lach" 2), van wie men wist dat zij spoedig den marteldood zou sterven 3). Treffend zijn de bewoordingen waarin Dirk Philipsz deze vrouw en moeder4) aanspoort om ten einde toe te volharden en blijmoedig zich op te offeren voor de waarheid. Vier andere die in druk bewaard bleven, zijn alle geschreven te Emden in het j. 1) Bespreek binnen Hoorn tuschen Jan Lues ende Peter Jansen Twisek, 1622 (HS.), § 26, 28. 2) Herdrukt hierachter, blz. 675—688, naar de uitgave van 1579, de eenige die my bekend is. Het werkje is gedrukt in een bundeltje met doorloopende signatuur en nummering der bladen. Voorop gaat Thomas van Imbroeck's Confessio. Een schoone Bekentenisse, enz., Ghedruckt 1579 (fol. 1—108). Dan volgt: Een nieuwe Liedeken van eenen Drucker gheselle Thomas Imbroeck (fol. 109—112); cn verder: Een seer schoon Boecxken van die Verrijsenisse des Lichaems, 1579 (fol. 113—124). Op onzen Sendtbrief volgen nog Van gheboden, ofte Insettinghen der Menschen, en : Een Nieu Liedeken van twee vrienden (de laatste twee zonder nummering der bladen). De Sendtbrief aen die Huysvrouwe van I. den S. beslaat (ol. 125—139. — Het boekje is gedrukt met gothieke letter in ootavo-formaat. Signatuur: N fi]—N v. Aantal regels per bladzijde: 31. Hoogte: 13.5 c.M.; breedte: 7.7 c.M. Een exemplaar in de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Dr. Boekenoogen heeft mjjne aandacht hierop gevestigd. 3) Sendtbrief.\ fol. 138 r; hierachter, blz. 687. 4) Sendtbrief, fol. 136 »; hierachter, blz. 685. 1567, in den tijd toen de spanning in de gemoederen, gewekt door den strijd tusschen Friezen en Vlamingen, het hoogst geklommen was. Twee zijn opgenomen door J. Outerman in zijne „Verklaring met bewijs" '), twee door P. Verkindert in zijnen „Brief, dienende om te bewijzen" 2). Een brief van 8 Juni 1567 is gericht aan Hoyte Renix, leeraar te Bolsward (hierachter, blz. 689 v.). Hij is ten deele een antwoord op een zuurzoet schrijven van laatstgenoemde aan Dirk Philipsz. Na de bekende samenkomst te Franeker van 1 Febr. 1567, waarop de uitspraak van Jan Willems, Lubbert Gerrits en hunne mederechters was bekend gemaakt en de poging tot verzoening tusschen Friezen en Vlamingen zoo jammerlijk mislukte, was een verwarde toestand geboren. Mede uit naam van anderen noodigde Hoyte, die zoo goed als zeker een van de rechters geweest was, in ieder geval aan de geheele geschiedenis een groot aandeel had gehad, Dirk Philipsz uit om over te komen, ten einde het geschil te beslechten. Hoyte gaf te verstaan, dat hij zeer welkom zou wezen als hij zich meegaand betoonde: dan, zoo schreef hij, „begeeren wij u van heeler harte, dat gij met uwe gansche familie tot ons komt, als Jacob in Egypte, en willen u alhier in uw vaderland, bij ons, als een lieven ouden vader verzorgen en dienen ons leven lang". Maar nam hij het op voor de onderliggende partij, dan, zoo ging Hoyte voort, „zouden wij u niet alleen niet begeeren, gij zoudt ons onnut zjjn ' ^). Dirk Philipsz was van dit schrijven geenszins de dupe. Hij verstond er uit, dat men goedkeuring van hem verlangde van het Verbond der vier steden, het Compromis en het daarop gegronde vonnis van de twaalf rechters. „Zoo wij dat hadden willen doen , zegt hij, „dan waren wij de liefste vrienden 1) J. 0.[utermanj, Onder verbeteringhe. Verdaringhe met bewijs, wt den droevighen handel, van Vr. ende Vlam. (soo genoemt), z. pl., 1609, 267, 268, 272 (quat. I, bl. viij r—quat. K, bl. i'; quat. K, bl. i», ij r). 2) [P. Verkindert,] Brief, Dienende om te betcijsen, dat niemant in een ander behoort te straffen een Daedt, die hy aen hem selven pooght te verschoonen, Haerlem, 1634, blz. 21 v. — De tweede brief bij Outerman (§ 272) komt met orthographische veranderingen, weglatingen en toevoegingen ook voor bij Verkindert (blz. 22 v.). 3) Uittreksel uit dezen brief bij ISyvaert Pieters,] Corte aenwijsinghe, Voorgestelt in eenighe Vraghen, vande voornaemste mishandelinghen der Vlaming/mn ende Vriesen, in 1566, Hoorn, 1634, blz. 21. geweest" '). Daar hij Verbond, Compromis en vonnis als strijdig met de Schrift sterk veroordeelde, was geheel iets anders van hem te verwachten. Zijn brief aan Hoyte Renix houdt daarom in, dat deze moet afstaan van zijnen dienst, totdat hij zich „voor den Heer, voor ons, en met anderen, in tegenwoordigheid zijner aanklagers en beschuldigers gezuiverd en verantwoord heeft" 2). Chronologisch volgen nu de twee brieven bij Yerkindert. Dirk Philipsz heeft de beide oudsten der gemeente te Hoorn, Jan Willems en Lubbert Qerrits, verzocht naar Emden te komen, „want hy noodich met haer te spreecken hadde, van Goddelicke saecken" 3). In bedoelde twee brieven wendt hij zich tot de gemeente Hoorn (hierachter, blz. 691 v.), alsmede tot Jan Willems en Lubbert Gerrits in het bijzonder (hierachter, blz. 692), om te melden, dat deze twee als geschorst in hun ambt moeten worden beschouwd, (dat zij moeten „stille houden"), totdat hunne schuld of onschuld zal zijn uitgemaakt. De reden lag ook hier weder in het door Dirk Philipsz gewraakte Yerbond der vier steden (dat zij wel niet hadden tot stand gebracht, maar erkend), het Compromis (dat op hun verlangen was opgesteld) en het vonnis (dat voornamelijk hun werk was geweest). Dirk Philipsz heeft bericht ontvangen dat de Hoornsche oudsten zich niet naar Emden zouden begeven, wijl zij hiertoe geen verlof konden verkrijgen van hunne gemeente; daarentegen werd er op aangedrongen dat hij bij hen zou komen4). Hierop heeft hij den vierden brief geschreven (hierachter, blz. 692; bij Outerman is dit de tweede). Ter juiste beoordeeling van de brieven dient men drie dingen wel in acht te nemen. Ten eerste bedenke men, dat zij slechts in uittreksel zijn bewaard gebleven. Kenden wij ze volledig, dan zou de indruk dien zij wekken eene wijziging kunnen ondergaan. Ten tweede zij opgemerkt, dat de schorsing (of het geëischte „stille houden") telkens slechts voorwaardelijk wordt aangezegd. (Dit is 1) D. P„ Een cort, doch grondtlick verhael, quat. D, bl. i r; in den herdruk hierboven, blz. 573. 2) Dirk Philipsz aan Hoyte Renix; hierachter, blz. 689. 3) Bespreek tuschen Jan Lues ende Peter Jansen Twisck, 1622 (HS.), § 26. 4) Men weet dat de oudsten uit Hoorn later toch nog te Emden verschenen zijn. Zie boven, blz. 42. trouwens in zulk soort van stukken gebruikelijk.) De schorsing zal alleen ingaan, als de persoon die er mede bedreigd wordt blijft weigeren om te voldoen aan hetgeen van hem wordt verlangd. Ten derde: Dirk Philipsz handelt in dezen niet enkel op grond van zijne bevoegdheid als oudste, maar ook en vooral krachtens de lastgeving, die aan hem en twee andere leeraars uit Dantzig door de gemeente aldaar is verstrekt. Volledigheidshalve heb ik gemeend ook de twee liederen van Dirk Philipsz (de eenige die men kent) te moeten opnemen, ofschoon zij reeds herdrukt zijn door Blaupot ten Cate '). Bij het eerste heb ik den tekst gevolgd van „Sommighe Leerachtighe Gheestelijcke Liedekens" 2). Blaupot ten Cate heeft er eene uitgave van gebruikt waarin dit lied tot opschrift draagt: „Is ghemaeckt (nae 't getuychenisse der Oude) door Dierick Philipsz, (wesende een Leeraar en Oudste der Ghemeente Iesu Christi) teghen de doolinghe van Adam Pastoor" 3). Het tweede (hierachter, blz. 697 vv.), ontleend aan „Sommighe Stichtelijcke Liedekens" 4), is kennelijk een kerstlied. Men weet dat uit de middeleeuwen een groot aantal kerstliederen en leisen zijn overgeleverd4). Ook onder Protestanten is het voorgekomen 1) S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland, Leeuwarden, 1839, blz. 263—268. 2) Sommighe Leerachtighe Gheestelijcke Liedekens, ghemaeckt uyt den Ouden ende Nieuwen Testamente, met oock eenighc Psalmen Davids, uyt verscheyden Boecken hy een vergadert, om inde vergaderinge der geloovigen ghesonghen te worden, Vermeerdert met eenighe nieuwe Liedekens, Door P. G., Haerlem, 1628, kl. in-80., blz. 168—173. — In eene volgende uitgave, met overeenkoinstigen titel, te Hoorn, 1629, op blz. 168—173. 3) Blaupot ten Cate, a. w., blz. 263. Hij heeft het lied en het opschrift te voorschijn gebracht uit een bundeltje: Hier volghen ses stichtelycke Liedekens, by diversche persoonen ghemaeckt (blz. 13 v.), gedrukt achter de aanstonds te noemen Sommighe Stichtelijcke Liedekens van 1618. 4) Sommighe Stichtelijcke Liedekens, By diverse Persoonen gemaeckt. Van welcken, voor desen, eenige niet meer ghedruckt en zijn, Collos. 3. vers. 16. Laet dat woort Christi...., Hoorn, 1618, kl. in-80., blz. 82—85. Dit boekje is gedrukt als aanhangsel van Een geestelijck Liedt-boecxken, Inhoudende veele stichtelijcke Liedekens, ghetoghen uyt den ouden ende nieuwen Testamente, door een blinde dochter, ghenaemt Soetjen Gerrits van Rotterdam, Hoorn, 1618. 5) 1. G. R. Acquoy, Kerstliederen en Leisen, in het Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis, 's-Gravenb. 1897, Dl. VI, blz. 217—272. dat men zulke liederen vervaardigde en in de gemeente zong '). Het lied van Dirk Philipsz is er een voorbeeld van. Het refrein (aan het slot van iedere strophe): ,In desen nieuwen Iare" komt overeen met den eersten regel van een kerstlied waarvan Acquoy een gedeelte heeft afgedrukt 2). 1) Acquoy, a. w., blz. 263 v. 2) Bij Acquoy, a. w., blz. '228: Met deaen nieuwen iare so wort ons openbare hoe dat een maghet vruchtbare die werelt al verblyt enz. X. 43 Eenen seer sehoonen troosteltfcfcen cnöe Cbrtste» lijcften $enbtbriet, abescbreuen enbe gbesonöen, aen £>te tjugsvrou» we van 5. ben S. bie welcfte tot Snt* werpen gbeuangben lacb.enbe beeft baer naer om tSbetuecbenisse der ïMaerbeet al* öaer baer Xeuen gbelaten ©bescbreuen door Dierlcft Pblips. 1>ebr. 3. b. 13. enbe 10. c- 25. mermaent malcanberen alle bagbe alao Iangbe alst beben gbenoemt is, enbe bat 00 veel te meer bat gbs stet bat ben bacb naecfet. paal-125. a. 1. Die Inben fjeere bopen, bie en sullen niet vallen, maer eewicb bliluen öbeltjcft ben bercb Sion. dbalacb- 3. b. 16. Die ©oöt vreeeen, bie troosten baer onöer malcanberen. Nv eerst in Druck wtghegheuen. Anno. 1 5 7 9. [fol.125'.] Die groete. a Exod. 6. T\Ie eeuwighe a almachtighe God ende Heere een God al- 10. b. 8 \j (jer b bermherticheyt ende een Godt alder ghenaden, die b^Esaiè ^54 a^een helpen en(3e troosten can die vertrooste v mijn seer a 7 Sai6 lieue Suster, die ic wt den gront mijns herten lief hebbe om 2. Cor. 1. der waerheydt wille, Deur Iesum Christum met den eenighen a. 3. troost zijns c Heylighen Gheestes ende helpe v strijden voor Sapient. 15. die gherechticheyt ende te ouer- *"c ioan. 15. c winnen tot sijnen prijse ende 26. tot uwer salicheyt. 16. a. 8 Amen. Apocal. 2. a 7 HErtgrondige, ende wtuercoren, Iae wt dat binnenste mijnder Sielen, beminde Suster inden Heere, ende in der Ghemeyna. 1 schap zijns Euangeliums ende nv een gheuanghene Iesu Christi, Sapient. 4. nademale ic hoore dat die Almachtighe Godt deur sijn Yaderlijcke a. 4. liefde v thuys soecket, ende ghy in die handen uwer vyanden ge- comen zijt, so dringet my die broederlijcke liefde, ende eensdeels d Esaie 54 wer<^e i°k wt plicht mijnes diensts, ende wt uwer eyghen begheerte, b. 13. als ick verstae ooc veroorsaket v een weynich te scriuen, hoe wel fol. 126r. ick dat vertrouwen tot v hebbe d dat ghy van Godt seluer // gheleerdt Ierem. 31 ende ghetroost zijdt, ende mijns schrijuens niet sonderlincx van noode f. 34. en hebt, nochtans soo can ick om der voorgeroerder oorsaken wil- hebr. 8. b. 10 ien jat niet onder wegen laten v met eenen brief te begroeten, daer by ghy mijnen toegheneychden ghemoet tot v meucht bekennen ende weten, dat wy wt Christelijcke medelijden ende trouwe e Hebr. 13. uwer « banden ghedencken ende begheeren, oock met onsen swacken a. 3 f ghebet v te hulpen comen, soo vele ons Godt ghenade gheeft, f. roman. 15. g0Q jj00ret nv en(je nemet ter herten mijne eenuuldighe aenwij2 Cor. 1 b singhe die ick wt die Heylighe Schrift, v te bedencken gheue. 11. " Ten eersten, so isset een onwtsprekelijcke groote genade ende 1. Petr. 2. a. gaue des alderhoochsten Godts, dat hy v beroepen heeft wt der 9. duysternissen tot sijnen wonderbaerlijcken lichte, Iae tot die erkente- Sapient. 15. nisse, ende gemeynschap zijns Soons Iesu Christi, want Christum a. 3. Iesum te kennen is volcomen wijsheyt ende met hem vereenicht te zijn, is een wortel der onsterffelijckheyt, daerom bedenckt doch die groote ende oueruloedighe liefde die Godt daerin aen v bewesen heeft, dat ghy tot sulcker orkentenisse ende gemeynschap zijns // Soons Iesu Christi ghecomen zijdt, dat die eeuwighe ende berm- fol. 126». hertighe Yader v tot sjjne a kindt wtuercoren die heere Iesu 2. Cor. 6. b Christi voor sine lieue b suster ende Bruydt aenghenomen die 50^ c Heylighe Gheest v gheleert begaeft ende inder schatcamer der ƒ 50 ' ' godlijcker wijsheyt gheleydt dat d geseghelde Boeck v open ghe- c' joan- ig, daen ende die e verholentheyt des Hemelrijcx v te bekennen ghe- b 13. gheuen heeft, in somma die eewighe leuende ende eenighe Godt, ^ MatM3 & ^ heeft die rijckdommen zijnder liefden, alsoo ouer v wt ghestort g jq ' dat ghy meucht spreken ende in den Heere v des roemen, dat ghy in eenen salighen tijt ghenadelijck van Godt gheschapen ende aenghesien zijt daerom mijn seer gheliefde suster, die wijle ghy deelachtich gheworden zijt der ghenaden Godts met alle Heylighen in dat Rijcke inder ghedult ende heerlijckheyt Iesu Christi, behertiget doch dese Goddelijcke Liefde, deur welcke ghy also van Gods ghenade versien ende wtuercoren zijt totter salicheyt inder heylichmakinghe des Gheests ende ende ') in den ghelooue der waerheyt f Matt. 5. a om welcker waerheyts wille ghy nv f lijdet tot prijse des Euan- 10. geliums tot eenen exempel alder ge-//loouigeu ende tot eender fol. 127r. g getuychnisse dat v God in sonderheyt lief heeft ghehadt, die g Matt. 10. wijle hy v deur zijn eewighe liefde also h thuys soeckt daer by 1®* 4 ghy immers bekennen meucht dat ghy zijn dochter ende eene a ^ ' suster sijns Soons Iesu Christ sijt, want die Schrift getuycht 2. Cor. 6. b claerlijck, dat God castijdet straft ende beproeft menigherley wijse 18. zijne kinderen, die hy lief heeft, ende die hy in zijn armen be- j^att-12-fgheert te ontfanghen, daer benefifens soo ist die voorsinnighe raet ^ ^ pr0uerb. 3. Godts, dat alle vrome Christenen moeten lijden ende deur veel b. 11. j druckx ende lijdens in dat Rijcke der hemelen moeten ingaen, Hebr. 12. a. want Iesus Christus 00c wt voorsinnige ende voorbedachten raet ^ den Ioetschen volcke ouerghegeuen is ende Pylatus ende Herodes, % Matt. 27. Anna8, ende Cayphas met hare methelperen hebben soo veel aen j Actor. 14. ^han 19 ^em ge^aen, als die handt ende raet Godts besloten hadde dat 22. | Die leest heel gheschieden moeste, daer toe soo spreeckt dye Heere oock in den deur. Euangelio, datter nyet een Mussche oft een cleyn Yoghelken by Matt. 10. d Godt vergheten, noch vanden Hemel en valt, buyten des Hemel- Luce 12 d 8C^en vaders wille, hoe vele weymgher wordt dan een Christen 6 gheuangen sonder die toelatinge gods want // Godt beschermt doch fol. 127'. zijn Volck onder die schaduwe sijnder vleughelen, Iae hy bewaert zach. 2. b. 8. sijne kinderen voor alle quaet, gelijck zijnen oogenappel hy ghe- 1) Dit „ende" staat overtollig. Esaie. 49. c. denckt daer aen meer, als een moeder aen haer kindt, ende aen 15. die vrucht haeres lyuens hy erbarmet hem daer ouer, als een vader, agenes 17. want hy is die a Godt Scaday, dat is een Yolmachtighe ende een a. 1. almachtighe ende een oueruloedighe volheyt alles goeden als hy tot onsen Yader Abraham gesproken heeft, daerom twijfel ic niet Daer aen het is den goeden wille ende versieninge Godes uwes hemelschen vaders ende zijnen raedt, dien hy by hem selfs na zijnder eewigher wijsheyt besloten heeft, dat ghy uwen vyanden den veruolghers der waerheyt ouerghegheuen zijt, dat si nv die handt aen v gheleydt hebben ende v ontmoetet in dier saken, Matt. 26 f. ghelijck die Heere Iesus tot den Ioeden sprack, ghy zijdt tot my 56. wt ghegaen als tot eenen moordenaer met lanteernen ende fackelen ^Marc. 14. e en)je g^ken, 8oo ick doch daghelijcx inden Tempel by v gheleert Luce 22 f en^e gheweest hebbe, ende ghy en hebt v handen aen my niet 52. gheslaghen ofte ghesteeken, maer dit is uwe macht, ende die vre fol. 128der duysternissen, alsoo gaet het met v // oock toe, wandt ghy hebt eenen tijdt lanck midden onder uwe vyanden gegaen ende *gen. 19. c ghestaen, ende si en hebben gheene macht ouer v ghehadt, want 11. Godt en heeft het haer op die tijt niet toegelaten, mer nv is haer 40 ^ ^°r ^ 4 mac^ van boiien ghegheuen, nv ist die vre der duysternissen 2* Petr 1 a met haer, dat sy als die ontsinnighe Godtloosen ende die met 9. b blintheyt des herten van Godt gheslaghen zijn teghen een on- c Rom. 12 noosel schaepken raetslaghen, hoe sy dat moghen slachten den heere ^ *d Matt 10 eenen aenghenaem c offer tot eenen gantschen offer, ende tot a is. eenen soeten reuck, maer haer selfs tot een d ordeel ende bewij- e Ierem. 26. singhe datse e onschuldich Bloet op aerden vergoten hebben, Iae c. 25. 8j ,jie rechte lief hebbers beschermers ende lidtmaten der Ba- 'ftj* 3?' bylonischer Hoeren zijn f die droncken gheworden is van den ' g' Lu'ce.' 2 i. Bloede der Heylighen, ende getuyghen Iesu Christi, van welcken b. 17. ghetuyghen ghy nv eene zijt, daerom mijn hertgrondelijcke seer h 2. Cor. 1. jjeue gU8ter, begeuet v tot 6 verduldicheyt ende weset van herten * Tllebr 12 we^ vre^en me* ^en g°eden wiNe Godts, uwes eewighen ende b ig, h bermhertighen vaders, die v om uwer > salicheyts wille castijdet •fol. 128". ende spieghelt v aen die lijdt-//saemheyt aller Heyligen J Prolob 1 c. 21 pheten k Apostelen ende ghetuyghen der waerheyt voornamelijck j Matt. 23. aen die lijdtsaemheydt ende ghedult ons Heeren Iesu Christi, die b-186* ^ ^ als een 1 onschuldich Lam totter slachtbanck gheuoert ende stemme3 12V3 8 ^oos voor zÜDen soheerder geweest is, so die Propheet seyt, ende 16 c. 23. ghy oock een Schaepken vander kudden des eenighen goeden Her1 Esaie. 53. ders Iesu Christi die eenen tijt lanc op sine m costelijcke weyde k*.1®" . eheuoert ende die claere wateren wt die fontevne zijnder ehenade mEzech. 34 enc*e waerteyt te drincken ghegeuen heeft, daer deur uwe siele n Malach.4 » c. 18. na minder onghetwijfelde hope wel ende vet n gemestet is deur 3. sulcke geestelijcke spijse ende dranc, weset doch a verduldich ende a Rom, 12. vrymoedich in uwe Lijden dat v ouercoempt om der b Gherech- b *2. ticheydt wile ende soo ghy tot eenighen tijdt totter Slachtbanck bjnatt. 5.a. gheuoerdt wordt, soo ghedenckt aen uwen eenighen goeden ghetrouwen herder Iesum Christum die c v yoor ghegaen heeft v een c 1. Petr. 2. exempel na gelaten dat ghy zijn voetstappen na volgen sout, want c. 21. het gaet met den Christenen toe ghelijck die Propheet seyt d O gg ' ' ° Heere om uwen wille worden wy dagelijcx gedoot ende zijn ghelijc Rom. 8. d. 36. als Slacht8cha-//pen ghereckent, maer in dien alle ouerwinnen wy fol. 129 seyt die Apostel, deur dien die ons lief ghehadt heeft. Ten anderen soo hebt ghy een vry Conscientie voor Godt, dat ghy om der waerheyts wille Iesu Christi geuanghen zijt, wandt daer en is immers gheen ander Euangelium dan ghy ontfanghen hebt, daer en is geen ander e wech tot den eewighen Leuen dan e Matt. 7. b. ghy aengenomen hebt, daer en is gheen ander f waerheydt dan ^an 17 Godts Woort, dat welcke ghy gheloouet hebt, ende daer en is b 17"' gheen ander ghemeynte, dan die tot welcken ghy beroepen zijt, * Hebr. 12. c. daerom hatet v nv die werelt, dat ghy van haer afghescheyden 22. zijt, ende dat rechte Euangelium aenghenomen hebt op den rechten Ioan-15, *>•8wech ghetreden zijt der waerheyt ghehoorsaem geworden zijt, ende tot die rechte ghemeente des Heeren v begheuen hebdt, doen ghy noch met der "Werelt eens 6 ghesinnet waert, ende Ongherech- ()l.Petr.4.a.3. ticheydt, ende Afgoderie bemindet, doen hadde die Werelt v lief, h 19bl5 maer nv ghy deur die ghenade des Heeren ende deur uwen ghe- ierem.50.a8. loue in Iesum Christum wt den h grouwelijcken Babel wt dat Rijcke 2.Cor.6.bl7. van Antichrist gegaen zijt, nv ghy wt den // kelck der Hoerderie fol. 129'. ende Touerie, niet meer drincken wilt, daerom soo hatet v die Apocal.l8.a.4. ouerdagne ende Bloetdorstighe Hoere van Babel, ende soecket v te dooden, dan verblijdet v inden Heere dat ghy ' weerdich zijdt om iActor.4.e.43. zijns naems wille te lijden ende te veruullen dat ghetal der Heylighen Sielen die onder den outaer ligghen, ende verwachten dat noch meer sielen der gerechten, by haer comen ende ten laetsten ()Apocal.5.b9. haer bloet ghewroken worde aen die ghene die dat opter aerden vergoten hebben, ghy weet doch mijn hertgrondelijcke lieueSuster, dat ghy van dit ghetal eene zijt, wanneer ghy om die waerheydt des Euangeliums alleen gheuangen zijt, ende daer mede zijdt ghy immers versekert, dat ghy Salich zijdt ende die Gheest Godts op v rustet, die een Gheest der ghenaden is, wat ie nv troostelijcker l.Petr.4.b.l4. voor eenen Christen, dan sulcke versekeringe der Salicheyt in zijne conscientien, wt des Heeren woort met eenen rechten gelooue aen- j eplieg j b ghenomen i deur den heylighen *) Gheest, die daer ie dat onderpant 14. 1) Verbeterd uit „hey- (op het einde van een regel) ghen". a 2 Cor 1 onses erfdeels, ende die versegelinghen der beloften Godts den b. 12. Apostel Paulus heeft hem daer wel aen laten ghenoeghen ende fol. 130r. sijne a beroe-//minghe was dat ghetuychnisse zijnder conscientien, 2. cor. 1. b 12. dat hy met louterheyt dat is inder waerheyt in eenen Godsalighen ende rechtschapen wesen inder werelt gewandelt heeft, also verhope bRom.8.b.l7. ick oock aen der ghenade Gods dat v die b heylighe Gheest in uwen herten versekert, dat ghy in uwe swacheyt den Heere uwen Godt geureeset ende lief ghehadt hebt van der tijt aen dat v Godt ghegheuen heeft te gheloouen in Iesum Christum, om welcker ghelooue wille ghy nv lijdet ende gheuanghen zijt, want die Werelt c2.Cor. 4 a. 4. nadenmael sy van den Sathan, die een c vorst der werelt is geregeert wort so can sy niet anders doen, dan sy die rechte Christenen plaecht ende pijnicht, ende daer met bewijst dat sy vander d genes. 4.b.8. aert d Cayms is, ende vanden saet des veruloeckten e Hams ende egenes.9.c22. een ouerghebleuen ' Phariseus geslacht dat die waerheyt haetet, fLuce.21.c.29. en(je na 0nschuldich bloet dorstet, salich is die Mensche die van alsulcken quaden gheselschap zijn afscheyt ghenomen heeft, ende gHebr.12.c22. is in die g ghemeynte Gods sijnder heyligher Enghelen ende alder Rom. 14. a 8. Godturuchtighen gecomen, hy h leuet oft steruet so is hy doch fol. 130eewelijck salich, ende daerom dancket hy zijnen // Godt van gantscher herten, ende is vroeljjck inden Gheest, dat hy oock met den i Psalm. 23. Propheet seyt, i wanneer ick schoon wandele mydden in dye schaam 4. duwe des doots, so vreese ick my voor gheen ongheluck, want die () Psalm. 56 heere is met my, sijnen stock ende stafF troosten my, ende noch b. 11 eens die heere is mijn licht ende mijn salicheydt, voor wie soude Hebr. 13. a. 6. my gFOuwelen, dye Heere is mijns Leuens cracht, voor wie soude ick my vreesen, wandt die Heere is met my (om my te helpen) Psalm. 46.a.3. wat soude my een Mensche doen. Item Godt is onse toeulucht geworden, een hulpe in den grooten noodt die ons gheraeckt hebben, daerom vreesen wy ons niet, wanneer al schoon die Aerde beefde, ende die Berghen midden in die Zee soncken, wanneer al schoon die Zee raesde ende wentelde, dat van hare tempeest die Bergen in vielen, nochtans sal die stadt Gods fijn ende lustich j Psalm. 3. blijuen met haren fonteynen. Item ick en j vreese my niet al waer a. 7. 8. ick schoon van hondert duysent omsinghelt, wandt die Heere helpet my, hy slaet alle mijn vyanden op die Kinnebacken, ende breeckt der Godtloosen tanden ontwee by den Heere is hulpe ende zijn fol. 131'. segheninge // is ouer zijn volck, alsoo is een Christen ghetroost, k 2.Cor. l.a.4. die wijle hem Godt sulcken eewighen k troost ende een goede hopinge deur zijn ghenade gegheuen heeft, als die Apostel seyt, Ia een Christen is na den spreucke Salomonis oock vrymoedich tot inden doot, want hy gelooft wel, dat hy niet ateruen en sal al wort hy hier schoon ghedoodet, so vertroost hy hem dies, dat hy eewelijck sal leuen, ghelijck Christus hem belooft heeft: segghende. Yoorwaer segghe ick v, wie mijn woorden hoort ende ghelooft, * dien die my ghesonden heeft die sal in dat oordeel niet comen, aIoan.5c.24. sonder hy is van den doot door gedronghen in dat leuen ende op een ander plaetse b ick ben die verrijsenisse ende dat leuen, wie bloan. 11. in my ghelooft die sal leuen, al waert dat hy oock storue, ende c- 25. wie dat leeft, ende in my gelooft die en sal nimmermeer steruen. Daer mede accordeert dat in dat Boeck der wijsheyt gheschreuen staet dat die c sielen der rechtueerdigen zijn in Gods hant ende Sapient. 3.a.8. die pijne des doots en salse niet meer aenroeren voor die oogen der onwijsen schijnen si oft sy storuen, mer si zijn van gewisser hopen datse nemmermeer steruen en sullen en weynich sijn zy ghequelt, maer in // veel sullen sy gheloont worden, want die fol. 131 Heere heeftse beproeuet ende beuonden, dat si zijnder weerdich zijn, hy heeftse gheproeft als gout int vier ende hy salse ont- fanghen, als eenen aenghenamen offer, sy sullen d blincken ghelijck dSapient.3.a.8. als voncken int riedt, ende ouer die volcken heerschen, ende sullen eewelijck met den Heere triumpheeren. Ten derden so bedenckt hoe gants cort ende onseker des Men- Eccles. 18. schen Leuen is hier op aerden, Iae niet tegen die tijt der eewicheyt, aghelijck Iesus Syrach seyt, daerom so heeft ons ooc Iesus Christus onse Heere gheleert, dat wy dit cort tjjdtelijcke ende vergancke- Matt. 19. c28. lijck leuen sullen versaken ooc ons seluen onse cruys op ons nemen ende hem naeruolghen in die wedergheboorte, ende noch eens. Yoorwaer, voorwaer segghe ick v, so dat Taruwen Coorentken niet I°an- 12 c 24. inder Aerden en valle ende steruet, so blijft het alleen, maer so het inder aerden versteruet, so brenghet veel vruchten voort, wie zijn leuen wil behouden, die sal dat verliesen, maer wie zijn leuen Matt. 10.e.39. verliest om mijnen wille, die sal het inder eewicheyt vinden, wie my dienen wil, die volghen my na, ende waer ick ben, // daer fol. 132r. sal mijn dienaer oock zijn, ende soo yemant my dienet, die sal oock mijnen Vader verclaren, wt sulcken ende dier ghelijcke spreucken der Schrift, ist openbaer, dat wy dat tijtelijcke ende naturelijcke leuen, dat doch cort ende onseker is niet sullen achten sonder dat goetwillich willen veriaeten ende ouergeuen, so wy dat willen behouden, so moeten wy dat eewich Leuen verliesen, ende Luce. 17 d33. wederom verliesen wy dat tijttelijck leuen om des Heeren wille, so sullen wy dat eewich ghewisselijcke vinden, hoe soude een Christen niet goetwillich lijden ende geerne steruen, voornemelijck voor die waerheyt, op dat hy met Godt in sijn Rijck mach leuen eewelijck. Want daer beneffens soo isset seer periculeus voor een Christen in dese Werelt, langhe te leuen om der menichuuldiger aenuech- Eccles. 2. a. I ftene8.19 e.26. tinge wille die hem ontmoeten, ende wy sien wel dat vele die wt Matt. 24.b 11. Sodoma, deur den Engelen geleyt zijn met Loths huysvrou wederom ^Pet 2^c&15 ruS8'ie sien, Iae in veele vercoudet die liefde, gelijck ons Christus 'te vooren gheseydt heeft, sommighe volghen nae die Leere Balams, Apocal.2.b.l 4. die daer leerden deur Balack een ergenisse aen te richten voor fol. 132 \ den kin-//deren Israhels, sommighe laten dat wijf Ieaabel leeren, Apocal.2.b.20. die daer seyt dat si een Propheteersse is, ende alsoo die knechten Godts verleyt, ende daerom en blijuen vele niet bestandich inder waerheyt die sy eenmael bekendt ende aenghenomen hebben, soo coemt nv die bermhertighe Godt die voor sijne Kinderen sorcht Sapient.4.a.4. ende neemt sommighe met der haest wt der werelt, dye wyle sy noch eenuuldich ende in den eersten yuer zijn ende bewaertse voor den boosen, ghelijck daer gheschreuen staet, die rechtueerdige worden wech gheruckt ende niemant en acht daer op, ende die vroome lieden worden wech ghenomen, ende niemant en neemt dat ter herten, want die vroome worden wech gheruckt voor dat ongeluck, ende die recht ghewandelt hebben, die comen totten vrede ende rusten in hare cameren ende int Boeck der wijsheyt staet also, die rechtueerdighe oft hy al schoon te tijttelijcke sterft, so is hy nochtans in die ruste, want den ouderdom is eerelijck, maer niet die langhe leeft ofte veel laren heeft, cloecheyt onder die Mensch is dat rechte grauwe hayr, en een onbeuleckt leuen dat is den rechten ouderdom, want hy behaecht Godt, daerom wort // fol. 133 <■. hy wech ghenomen wt den leuen der Sondaren, hy wort wech geruckt op dat die boosheyt zijn verstant niet en soude omweynden, ende die valscbe Leere zijn siele niet en soude bedrieghen, want die loose exempelen verleyden ende verderuen eenen dat goede ende die quade lusten verkeeren onschuldighe herten, die gherechtighe is haest volcomen geworden ende heeft veel laren veruult, wandt sijn siele behaghet Godt, daerom haest hy met hem wt den boosen leuen, dan die menschen die dat sien, die en achtens niet ende nemens niet ter herten, namelijck dai; die Heylighen Godts Luce. 18. a. 7. in ghenaden, ende bermherticheyt zijn, ende dat hy een opsicht l.Petr.3.b.l2. heeft op zijn wtuercoren, want die gestoruen rechtueerdige verdoemt die leuende godtloose, ende een Ionghelinck die haest volcomen is, is dat langhe leuen des ongherechtighen, sy sien wel des wijsen eynde, dan sy en mercken niet wat die Heere ouer haer bedenckt, ende waerom hy hem bewaret, siet mijn lieue Schaep, also handelt Godt met sijne Kinderen die hy lief heeft ende verlost haer wt vele periculen die den vroomen in deser Wereldt ontmoeten. // fol. 133 *. Bouen dat alle soo en sterft gheen Christen voor sijnder tijt die Eccles.37.d35. hem van God bestemmet is, want die Schrift seyt opentlijck dat Godt onse daghen gemeten ende eenmael gestelt heeft, daer ouer wy niet moghen comen, daerom so isset een sonderlinge ghenade Psalm. 131. ende gaue Gods, datmen dat corte ende verganckelijcke leuen, dat- b. 16. men doch verlieaen moet omme des Heeren wille, ouergheeft ende voor die waerheydt eerelijcke steruet, by der Wereldt ist wel een schande, dan by Godt isset een groote eere, want daer staet gheschreuen, dat die Doot der Heyligen costelijck is by Godt, den Psalm. 6. c. 5 Apostel Petrus moeste Christum Iesum met sinen Doot verclaren, Psalm. 9.b.l3. dat is prijsen ende heerlijck maken, alsoo doen oock alle Christe- Ioan. 21. d 18. nen die om der gherechticheyt wille veruolcht worden, ende ghedoodt worden, die Heere wordt daer deur gheeert dat sijne kinderen soo volstandich voor zijn woort lijden, ende steruen ende dat isset Matt. lO.e 22. dat Paulus seyt, dat dye Christenen lijden voor den Euangelio, tot eender bewijsinghe des gherechten oordeels Gods dat is dat Godt iCor. 11. sine vrome gehoorsame kinderen met recht sal loonen, dan die d. 31. werelt straffen ende verdoemen, daerom dat // se sine kinderen fol. 134r. met onrecht ende ghewelt gedoot heeft, oock so sal een steruende mensch hem vertroosten op die toecoemstige verrijsenisse, dat hy niet alleen na den gheest in God sal leuen dan dat zijn verganckelick lichaem wederom sal leuendich worden, ende wt den stof der aerden wederom sal opstaen tot der eewigher salicheyt ende claer- lob. 17. b. 16. heyt, want gelijc wy nv dragen dat beelt des eersten ende ertssen Adams, also sullen wy ooc in der opstandinge dragen dat beelt des i,Cor.l5 e49. anderen ende hemelschen Adams Iesu Christi die onse sterffelicke Philipp.3.c.21. lichaem veranderen sal, ende sinen verclaerden lichaem sal gelijc maken deur zijn godlicke cracht, dan sullen die rechtuerdige schijnen gelijc de sonne in dat rijck haers vaders, dan sullen si blincken als die sterren, en gelijc den glans des hemels eewelijc, dan sullen Matt. 13.e.43. si met lijf, siel, ende gheest volcomelijc salich worden dan sullen wy met Abraham Isaac, ende Iacob aen der tafelen sitten in dat rijcke Gods, ende sien dat die ongelouige wt gesloten sullen wer- Luee. 13.c27. den dan sal geschieden dat Ioan. schrijft, siet wat een liefde heeft 1. Ioan. 3. a.1. ons die vader gegeuen, dat wy zijn kinderen zijn ende genoemt worden daer om so en kennet ons die Werelt niet, wandt si en kendt Godt niet, wy zijn nv alle Kinderen Gods gheworden, // dan het en is noch niet gheopenbaert wat wy zijn, sullen dan dat fol. 134 weten wy als hem die Heere Iesus openbaren sal, soo sullen wy hem ghelijck zijn, want wy sullen hem sien, also hy is, dat is van aenghesichte tot aenghesichte in sijnder Goddelijcker heerelijckheyt, sullen wy ons dan spiegelen inder eewigher claerheydt ende ons verheugen in zijnder hooger Maiesteyt met welcke lust ende a vruechde des herten sullen wy daer onsen Vader ende sijnen a Ioan,16.c.22. Soone Ihesu Christi beschouwen, hoe sullen wy ons dan te recht Apocal. 4.e.l. inden Gheest verblijden met den Enghelen, ende met haer neder- en ouer al. uallen voor den stoele Godts ende voor den Troon der ghenaden met grooter eerbiedinghe ende reuerentie ende met Gheestelijcke ApocaL.14.a.l. Lofsanghen onsen Godt louen a ende singhen dat Liet met den Hemelschen heyrscharen heylich, heylich, heylich is Godt die heere Zebaoth, Hemel ende aerde sijn van sijnder eeren vol, O mijn Matt. 9. a. 1. hertgrondelijcke lieue suster, so sullen wy spreken als Petrus op den Berch Thabor sprack inder verclaringhe Christi hier ist goet Ioan. 14.b.l8. zijn, ten vierden soo vertroost v daermede dat die Almachtige fol. 135r. Godt by v is inder geuanckenisse // in alder noot ende ancxst ende nemet uwer waer met alderley troost, ghelijc hy door Esaias Esaie. 41. a 8. seyt, O Israël mijn knecht Iacob die ick gewonnen hebbe O ghy saedt Abrahams mijns beminden, dien ick van den eynden der aerden wtuercoren hebbe ende tot v gesproken, ghy sult mijn knecht zijn, ick hebbe v wtuercoren ende en sal v niet verworpen en vreest niet, want ick wil by v zijn en wijckt niet af, want ic wil uwe Godt zijn, die v sterckt die v helpt, die v met mijnder rechter handt onderhout, siet alle die haer teghen v setten sullen tot versmaetheyt ende schande comen ende uwe wederspreekers sullen vergaen ende te niet worden, dat so wie hem soecken sal, die en salse niet vinden, want ick uwe heere ende God sal uwe rechte handt stereken die oock tot v segghe en vreest v niet ick wil v helpen, en verschrickt v niet ghy wormken Iacobs want ick Esaie. 43. al. wil v helpen, ick hebbe v met uwen naem gheroepen, dat ghy mijn waert, wanneer ghy int water ginckt so wilde ick by v zijn, dat v die waterstroomen niet en verdroncken, als ghy int vier wandelden, dat ghy v niet en verbrande ende die vlamme v niet en ontstake verstaget lieue suster na den gheest, want ick die fol. 135'. Heere dijn God // dye Heylighe in Israhel ben v verlosser. Item Esaie. 51. b.7. hoort na my, ghy die de gherechticheydt weet O mijn volck, dat mijn Wet in uwer herten heeft, verslaet v niet wanneer v die Menschen versmaden, weest niet verschrict wanneer sy v lasteren, want die motten sullese eten als een cleedt, ende ghelijck die Wormen dat laken verteeren, maer mijn gherechticheydt blijft eewelijck ende mijn salicheydt van nv aen tot inder eewicheyt, alsoo moeten die rechtueerdighe vele lijden, ghelijck die Propheet Dauidt seyt, maer die Heere helpt hem wt dien alle hy bewaert Psalm. 34. c alle zijne ghebeente, datter niet een van ghebroken en wort. Item 20- die rechtueerdighe sal tot my roepen, ende ick sal hem verhooren, ick ben met hem inder droeffenisse ende hem daer wt verlossen, ick sal hem veruullen met eenen langen leuen, Iae met eenen eewighen Leuen, ende sal hem mijn Salicheydt vertoonen. Item Christus seydt in den Euangelio en vreest niet ghy cleyne verLuce. 12.C.32. gaderinghe want het is ws Vaders welbehagen v te gheuen sijn Rijck. Item inden Ioncxsten dach sal hy spreken tot den genen oock die aen zijn slincker hant sullen staen, gaet van my ghy ver-//maledijde in dat eeuwighe Vier, dat den Duyuelen ende sijnen fol. 136T. Enghelen bereyt is, want ick ben gheuanghen gheweest, namelijck Matt. 25 d 42. in mijn lidtmaten ende ghy en hebt my niet besocht waer sullen die dan blijuen. Die Iesum seluer gheuanghen hebben, wee dan Matt. 26.e46. alle onboetueerdigen ende bloetdorstighe tyrannen, hoe sal dan dat Malach. 4.a.l onschuldich Bloet aen haer gewroken worden, wederom hoeSalich, Esaie. 34. b.8. heerelij ck ende verheucht sullen dan worden die gheloouighen ende Godtsalighen die wt grooter droeffenissen gecomen zijn, ende heb- Apocal.7.c.l5. ben hare cleederen ghewassen ende wit ghemaeckt in dat bloet des Lams, daerom zijnse voor den stoel Godts, ende dienen hem dach ende nacht in sijnen heyligen tempel si en sullen niet meer hongeren of dorsten, noch die sonne en sal niet meer op haer vallen, want dat lam midden in den troone salse leyden tot die leuende waterfonteynen ende God sal alle tranen van hare ooghen afwassen. So ghy dan nv mijne hertgrondelicke lieue Suster na der voorsienige Gods om der waerheyt wille in die handen des bloetdorstigen menschen geuallen zijt, ende den Heere met v is, soo weset sterck inden Heere, ende bedencket // wat die oude Simeon seyde doen f0l. 136 hy dat kindt Iesum in sijnen arm hadde O heere nv laet uwen Luce. 3. e. 28. knecht in vreden henen varen, want mijn ooghen hebben ghen ') uwe salicheyt die ghy bereyt hebt voor dat aensicht alder volcken tot een licht der Heydenen ende tot prijse dijns volcx Israhels alsoo oock ghy mijn lieue suster ghy hebt Ihesum Christum in die armen uwer sielen ontfanghen, daerom spreeckt nv van gantscher herten, O heere laet nv uwe dienstmaecht in vrede gaen tot der saligher ruste laet nv mijn siele met der sielen des armen Lazarus Luce. 16. c 22. gebracht worden van den Enghelen in Abrahams schoot, want met mijn ooghen mijns gheloofs hebbe ick gesien mijnen verlosser ende salichmaker Iesum Christum, uwen hertgrondelijcken lieuen man ende mijnen gewensten lieuen broeder, dien ick lief hebbe wt den gront mijns herten, dien beueelt den heere Iesu Christi die machtich is hem te bewaren voor alle quaet ende sonder aenstoodt te stellen voor dat aensicht zijns vaders ende tot sijnen eewighen rijck Actor. 20. e te behouden uwe lieue kinderen die v Godt ghegeuen heeft soo die noch leuen beueeldt den rechten Vader ende schepper alder // creaturen die hem lijf ende siele ghegeuen heeft die een recht fol. 137r. voorstaender alder onnoselder weesen is die salse wel bewaren uwe gen. 2. a. 6. lichamen, bereyt den Heere tot eenen leuendighen brantoffer uwe 2- ch- 7Gheest beueelt inde handt Ihesu Christi, segghet nv met Paulus 1) Lees: ghesien. loan. 14.li.18. Christus is mijn leuen ende steruen mijn ghewin. Item wat mach Bom. 12.al. 0ns scheyden van die liefde Godts, druck oft anxst, Iae ick ben Ph^ Yc^l ^es ShewiB noc^ leueni no°h doot, noch Enghelen, noch vorstenRom 8 d 35 dom men, noch gheweldighen, noch hoocheydt, noch diepte, noch tegenwoordighe, noch toecomende dinghen, noch eenighe ander creature ons can scheyden van die liefde Gods, die daer is in Christo Iesu dat selue heeft oock die Propheet wel bedacht, daer hy seyt, P8alm.73.c 25.0 heere als ick maer slechs v en hebbe, so en vraghe ick niet na Hemel oft aerde, wanneer my oock schoon lijf en siele versmachte soo zijt ghy doch mijns herten troost ende toeuerlaet, mijn hertelijcke lieue Suster, weest ghy oock also gesinnet ende spreeckt alsoo met den Propheet, ende Apostel laetet van v ny also gehoort Matt. 22.d.36. worden, ende met der waerheydt ghesien ende beuonden worden, fol. 137dat ghy uwen Godt lief hebt bouen alle // dat op aerden is, beMatt. 7. c. 14. wijst nv dat ghy v huys op den rechten eenighen hoec steen ghebouwet hebt, ende niet op eenen drif sant, Iae dat ghy als een 1. Cor. 3.b.l2. edel Peearle '), als een louter a Goudt ende siluer, op dat eenighe fondament ghetimmert zijdt, dien dach der beproeuinghe is nv daer, dat dat werck mach beproeft worden, betoont nv dat ghy een werck inden Heere zijdt een Ackerwerck, ende een Bouwerck Godts ende dat sy niet te vergheefs aen v gearbeyt, noch om uwen wille geloopen hebben die v met den woorde des Heeren ghedient hebben, laetet nv openbaer worden uwe gheloof in Christum Iesum, ende Rom. 6. a. 3. dat ghy te recht in zijnen b Doot gedoopt zijt, om met hem te Hebr. 12. a. 2. leuen ende te steruen, gedenckt nu aen uwen voorgangher ende Hertoghe des gheloofs Ihesum Christum, wat hy om onser alder wille gedaen heeft ende gheleden heeft, hoe dat hy wt den Hemel, loan. 6 16 d. Iae wt den schoot zijns Vaders in dese Werelt ghecomen is, ende 20. na vele pijne ende versmaetheydt die hem die Godtloosen hebben Matt. 27.d33. aenghedaen, ten ketsten aen dat cruyce ghecomen is, daer is onse Paeslam voor ons gheoffert, daer is hy deur zijne vierighe liefde fol. 138r. aen den Houte // des Cruyce 2) ghebraden een Gheestelijck offer lam, 1. Cor. 5. b.6. ende spijse alder geloouigher sielen geworden die hem gheesteljjck loan. 6. f. 50. eten, deur den ghelooue ende Paesschen houden met onghesuerden broode der louterheyt ende waerheyt o welcke een schoussel is, Matt. 26. f.58. die Heere Iesus Christus daer voor die werelt gheweest die Schriftgheleerden ende Phariseen zijn zijne aenclaghers gheweest voor der wereltscher ouerheyt, also doen sy noch huyden daechs allen sijne nauolghers des Keysers officiers hebben hem bespottet ende ten Esaie.53.b.l5. laetsten ten doot ghecondamneert, die Heyden ende crychsknechten Gal. 3. b. 13 hebben haren lust aen hem gecoelt onder die moordenaers is hy 1) Lees: Peerle. 2) Lees: Cruyces. gerekent, eenen vloeck is hy geworden voor ons daer is uwe alderliefste bruydegom Iesus Christus die geestelicke Isaac op den altaer des cruyces geslachtet nv heeft Godt belieft dat ghy ooc mijn lieue S. uwe offerande sult doen so bereyt v vrywillich daer toe deur die genade des heeren op dat ghy met Paulus mocht segghen, ick werde nv gheoffert ende die tijdt mijnder verscheydinghe is na by, ick hebbe eenen goeden strijdt gestreden, ic hebbe mijnen 2. Tim. 4. a. 6. loop voleynt ick hebbe dat Ghelooue behouden, // ende nv is my fol. 138 bereyt die croone der rechtueerdicheyt, welcke my die heere gheuen sal aen ghenen daghe, inden welcken die rechtueerdighe met Christo Iesu den schoonen Ionghelinck den Soone Gods die si inde werelt 4. Esdr.2.f 42. beleden hebben op den Berch Syon sullen staen, ende ontfanghen die croone op haren hoofde, ende die Palmen inder handt tot eender bewijsinghe der glorioser ouerwinninghe, dat sy die Wereldt ll.Ioan 5. ende alle wat daer in is, Ia den draeck seluer ouerwonnen hebben, a ^ )• deur dat Bloet des Lams, deur dat woort der waerheyt dat si betuycht hebben, ende hebben haer sielen niet ghesocht te behouden sonder die met vroelijcker conscientien inden Doodt ouerghegheuen Apocal. 12. hebben ende den Hemelschen Vader beuolen als den ghetrouwen ^ ^ c jg schepper met eenen bestandighen gelooue ende met godtsaligher lijdtsaemheyt O mijn wtuercoren suster die alderhoochste Godt helpe v oock tot sulcken ouerwinninghe, ghelijck ick zijnder ghenaden toe vertrouwe ende dat vertrouwen hebbe,2) ick oock tot v, ick soude v wel meer hier van schrijuen, dan het is mijns be- l.Ioan.2.c 20. denckens niet van noode na dien ghy die saluinghe ont-//fanghen fol-139r. hebt van die die alleen Heylich is, Warachtich ende een Godt, 2. Cor. 1. a. 3. alles troosts, welcke saluinghe v ghenoech can troosten, vermanen ende leeren, dan dit weynich hebbe ick wt Broederlijcke liefde op uwe begeerte van herten goetwillich gheschreuen, als bouen verhaelt is, ende nv beuele ick v den eewighen ende bermhertighen Hemelschen Vader ende den Heere Iesu Christi, die stercke ende beerachtige v in den Woorde der waerheyt, ende in den rechten gelooue tot den eynde toe ende deur die cracht sijns Heylighen Gheestes. Amen. O mijn heïtgrondelijcke lieue Suster strijdt nv voor die waer- Eccles.4.d.35. heydt tot inden doodt, soo sal die Heere voor v strijden, ende hier van malcanderen ghescheyden worden na den vleesche so verhopen wy ons te sien in dat hemelsche Ierusalem in dat ghesichte des eewigen vreedts int onuerganckelijcke rijck onses Gods, dat welcke Matt. 26.d.34| wy alle ghelijc met onsen Heere Iesu Christi sullen beeruen ende Kom. 8. c. 17. 1) Waarschijnlijk is bedoeld Openb. XII: 11. 2) Deze komma staat overtollig. besitten eewelijck bo wy hier met hem lijden op dat wy met hem tot heerlijckheydt moghen comen. Die Almachtighe Godt beware v die Heere Ihesus Christus fel. 139stae y by // ter rechter, ende ter slincker handt, die Heylighe Gheest leyde v inde eewighe Hemelsche glorye ende claerheydt. Ioan. b 4. Amen. Het groeten v hertelijcken veele Godturuchtighen inden Heere, dye hier zijnt bysonder D. dan ende zijn huysvrouwe D. Ianssoon, ende zijn huysvrouwe com. P. ende zijn Huysvrouwe Ian B. ende zijn Huysvrouwe Anthony, ende Arent Dad ende hare Huysvrouwen, ende meer andere die v lief hebben inder Waerheydt, groet uwe medeRom. 16.b 15. gheuanghen met den cus l.Petr.5.b l4. des vreedts. Amen. Ywen Broeder ende die- naer inden Heere Dierick P. F I N I S. 1) De komma behoorde achter „Huysvrouwe" te staan. I. Dirk Philipsz aan Hoyte Renix, 8 Juni, 1567 '). (J. 0.[uterman], Onder verbeteringhe. Verclaringhe met bewijs, 1609, § 267, 268) T vEwijle ghy dan soo moetwillich handelt, (schrijft Dirck Phli.) 267 [Iviijr.] V ende alst schijnt nae ons niet en vraecht, oock by u des rechtens ende des bannens soo veel geschiet, dat veel vrome herten daer over suchten ende claghen, derhalven dringt ons den teghenwoordigen noot daer toe, dat wy eerst vrien-//delijck bidden, ende [Iviij'.] broederlijck van u begeeren, door die barmherticheyt Gods, ende door de liefde des Geestes, dat ghy stille houdet in uwen dienst, om des vreeds wille, om alle erghernisse ende droeffenisse te vermijden, dan soo onse vriendelijcke bede, ende broederlijcke begeerte by u niet gheldet noch ghehoort is, ende ghy die niet aenneemt 2), soo segghen wy u inden naem des Heeren, ende door die macht die hy zijnder Gmt.3) ende my ghegeven heeft, dat ghy sult stille staen, ophouden, met uwen dienst u niet onderstaen eenighe handelinghe der Gmt. aen te nemen, met dienen, opnemen, of afsonderen, tot dat ghy u voor den Heere, voor ons, ende met anderen, inde tegen woordicheyt uwer aenclaghers ende beschuldigers ghepurgeert ende verantwoort hebt, wy verhopen oock (en 4) de Heere wil ende wy leven) nae die ghelegentheyt tijdt ende plaetse te bestemmen, ende u dat te ontbieden 5), wanneer ende waer wy t'samen sullen comen, dan soo ghy dit van ons niet aen en neemt, ende niet en achtet, ende gaet in uwen dienst voort, so sult ghy weten dat wy dat van geender weerden houden, ende en zijn met u niet te vreden, ende bekennen u niet voor eenen Brd.6) dan segghen u onse broederschap af, op die conditie als verhaelt is, doch wy hopen dattet beter gelucken sal, hoewel wy alsoo schrijven, ende dat ghy 1) De dagteekening van dezen brief valt af te leiden uit het protokol van het Bespreek tuschen Jan Lues ende Peter Jansen Twigck, 1622 (HS.), § 48. 2) De schorsing in den dienst is dus voorwaardelijk. 3) Gmt., d. i. Gemeente. 4) Waarschijnlijk moet voor „en" gelezen worden : soo. 5) „U dat te ontbieden" wil zeggen : u daartoe op te roepen. 6) Brd., d. i. Broeder. X. 44 u wel sult bedencken, ende u ter verantwoordinghe stellen, ende strijden niet moetwilligh teghen den stroom. 268 in ghelijcker maten soo en consenteren wy noch niet, in d'orR ir. dinantie van Egbert // Cuyper J), sonder 2) houden die voor onordentlijc ende crachteloos, ende en bekennen hem niet voor eenen medehulper inden dienst des Euangeliums, desghelijcx so u yemant daer in wilden stereken 3) dat ghy hier op niet soudt passen, sonderlijckewel 4) in uwen dienst en werc voortvaren, die segghen ende bevelen wy ooc so wel als u stille te houden, hy is wie dat hy is, ende woone by u, ofte op andere plaetsen, wy en staen den selvighen gheenen handel toe inder Gmt. tot dat ghy u gepurgeert hebt, ende hy oock daer van, dat hy u niet belet heeft, noch doen stille houden, sonder heeft u veel meer gestyvet ende ghestereket, dan dat eenvuldighe volck, dat recht ende slecht is, Godt vreest ende dat quaet vermijdet, dat wort hier mede niet ghemeent. II. Dirk Philipsz aan Jan Willems en Lubbert Gerrits, 30 Juni, 1567. (J. 0.[uterman], a. w., § 272). Ki'. 272 Maer als de Hol. mannen5) door Dirck Phl. versoeckinghe niet 6) tot Emden en zijn getrocken, maer met haere Brn.7) aenghehouden hebben dat Dirck Phl. selve by haer comen sonde, ende elck zijn versoec vast met redenen ofte oorsaken becleet hadden, soo heeft Dirck Phl. noch gheschreven, lnydende aldus. Kij'. Wyder can ick u niet verbergen hoe dat noch // onse broederlijcke bede ende begeerte is 8), daer en boven vermanen ende verinderen 9) 1) Egbert Cuyper was volgens Dirk Philipsz op onregelmatige wijze door de gemeente te Harlingen tot oudste aangesteld. Zie zijn: Appendix tot ons boeexken vanden twistigen handel tusschen die Vr. ende VI., quat. E, bl. ij In het Bespreek tuschen Jan Lues ende Peter Jansen Ttoisck, 162*2 (HS.), leest men hieromtrent, § 49: Oock beklaecht hy hem seer in den zeiven brief, dat zy Egbert Cuper, tegen zynen wille, in den vollen dienst bestedeget hadden, daer sij wisten, dat hy op te seggen hadde, dat bij zyn weten van geen trouwer diener gedaen was in de gemeente, als breder in den zeiven brief te zien is. — Vergel. De Hoop Scheller, Het verbond der vier steden, in de Doopsgezinde Bijdragen, Leid. 1893, blz. 54 v., 65,79. 2) Sonder, d.i. maar. 3) De schorsing is dus voorwaardelijk. 4) Sonderlijekewel, d. i. inzonderheid. 5) Hol. mannen, d.i. Hollandsche mannen (Jan Willems, Lubbert Gerrits, en de hunnen). 6) „Door Dirck Phl. versoeckinghe niet" wil zeggen : niet op Dirk Philipsz' verzoek. 7) Brn., d. i. Broederen. 8) Hier worde ingevoegd wat gelezen wordt by P. V.ferkindert]: aen u; dat gy by ons willen comen, als bovengeschreven is. 9) Verinderen, d. i. herinneren. wy u ten andermael, dat ghy u naer onse schrijven aengaende uwen dienst weten te richten, u niet onderstaen te dienen, noch met opnemen, noch met afsonderen, tot dat ghy u gepurgeert hebt, soo ghy averst dat niet en doet, en u noch eenighen dienst aennemet, ofte onse afschrijvinghe niet achten, soo gedenckt dat daer geschreven staet, een vermetelijck mensche gatet ten lesten qualijck, een *) vermetelijck mensche maect hem selven veel onghelucx, ende rechtet den eenen iammer na den anderen aen, want hoochmoet doet nemmermeer goet, ende daer can niet dan wat quaets wtspruyten, want dat laten wy u aanseggen, so ghy u noch den dienst de2) Gmten.3) aennemen, soo segghen wy u inden name des Heeren de broederschap af 4), want met alsulcken begeeren wy niet te dienen noch broederschap te hebben, dat is d' innerlijcxste meeninge onses herten. Hier5) mede den Heere bevolen, ende wetet u hier naer te richten eer dat grooter droefenisse en straffe vanden Heere u over compt. De vrede Godts sy met allen die den Heere Iesum Christum lief hebben wt reynder herten, Amen. Anno 1567. den dertichsten Iucy. Onder stondt, Dirck Phlips. Wy bevelen oock inden name des Heeren Iesu Christi alle uwe Dienaers, Oudtsten ende Brs.6) dat sy stille houden, ende haer niet en onderstaen yemandt af te sonderen, ofte aen te nemen, tot dat ghy soo wel als sy, ende sy soo wel als ghy, u allen ghepurgeert hebt7). III. Dirk Philipsz aan de gemeente Hoorn. (P. V.[erkindert], Brief, Dienende om te bewijsen, blz. 21) Komende nu tot het tweede, namelijc dat Dirck Philips de Dienaers Blz. die beschuldight waren, heeft bevolen stille te holden, totter tgt toe dat sy haer gepurgeert souden hebben: ende so sy dat niet wilden doen, heeft hy haer in zijn eygen naem sonder Gremeente gebannen: Als by de drie volgende Extracten, uyt syne brieven blijckt. 1) De woorden „een vermetelijck mensche maect hem — wtspruyten zijn b^j P. V.[erkindert] weggelaten. 2) Lees: der. 3) Gmten., d.i. Gemeenten. 4) Het ontzeggen van de broederschap geschiedt voorwaardelijk. 5) Bij P. V.[erkindert] ontbreken de woorden „Hier mede den Heere bevolen — Iuny. Onder stondt, Dirck Phlips". 6) Misschien moet gelezen worden: Lrs., d.Leeraers. 7) By P. V.[erkindert] volgt nog: Und alle wat ghy hier boven ende daer tegens doen, dat holden wy van niet ende van geenen weerden. 8) Zie over dezen brief De Hoop Scheffer, Het verbond der vier steden, blz. 58 v. Extract uyt den Brief van Dirck Philips, aen de Gemeente van Hoorn geschreven. TCk hebbe oock juvven Dienders ende Oldesten, und allen rsroedeL ren geschreven und bevolen: Dat sie stille holden, ende niemandt af-sonderen, beth') op die tijdt dat sie sick purgeert hebben: Dat is die beyde Mannen I. W.') ende L. G.3) die Dienders und Broeders sick alle voor God und ons ende meer ander purgeert hebben; begeere oock, jae bevele juvv durch den Heere Iesum Christum, dat ghy desen Brief in Noort-Hollandt, in alle Ghemeenten laten lesen, etc. IV Dirk Philipsz aan Jan Willems en Lubbert Gerrits. (P. V.[erkindert], a. w., blz. 21 v.) *). Noch schrijft hy aen Ian Willemsz. ende Lubbert Gerritsz. als volgt: Extract. DAeromme konnen wy dat niet ondervvege laten, juvv te bidden ende vermanen, dat ghy met uwen Dienst stille hout, tot dat ?7» 22. ehv u II eepurgeert hebt; op dat daer gheen meerder droeffems ' uyt en kome. Dan soo5) ghy om onse vriendlijck bidden ende vermanen, sulcx niet en wilt doen: So bevelen wy juvv door de macht die ons Christus Iesus gegeven heeft, door vvelke macht wy u inden Dienst hebben bestedighet, dat ghy stille houdet: Want is de Heere krachtigh geweest, in ons op die tijt, door siinen Geest, om juw inden Dienst te bevestigen6): die is noch krachtig in ons: (want wy sijn noch door sijn genade onverandert) iuw doen stille te houden, tot die tijt toe, dat gy reyn, of onreyn; onschuldig oft schuldigh voor God ende zijnder Gemeente na de waerheyt bekent wordt. etc. De brief waarvan hier ook nog een uittreksel volgt, is dezelfde als die van 30 Juni 1567, hierboven (blz. 690), ontleend aan Outerman, § 272. WYder kan ic u niet verbergen, hoe dat noch mijn broederlijke bede ende begeerte is aen u; dat gy by ons willen comen, als bovengeschreven is. Daer te boven vermane ende verinnere u 1) Lees: tot. 2) I. W., d.i. Jan Willems, leeraar te Hoorn. 3) L. G., d. i. Lubbert Gerrits, leeraar te Hoorn. 4) Zie over dezen brief De Hoop Schelïer, Het verbond der vier steden, bl>.. 9 v. 5) De schorsing is voorwaardelijk. 6) Dirk Philipsz had beiden als leeraars bevestigd. ten anderen male, dat ghy u naer onse schrijven, aengaende uwen dienst, weten te rechten: U niet onderstaen te dienen, noch met opnemen, noch met afsonderen, tot dat ghy juw ghepurgeert hebt. Woe ghy averst dat niet doen, ende u noch eenige dienst aennemen, ofte onse afschrijven niet achten: so gedenct datter geschreven staet: Een vermetelijc mensche gatet ten lesten qualijc, etc. Want dat laten wy u aenseggen: So gy u noch den Dienst der Gem. aennemen; so seggen wy u inden name des Heeren de Broederschap af. Want met alsulcken begeeren wy niet te dienen, noch Broederschap te hebben; dat is de innerlijckste // meyninge Blz. 23. onses herten, etc. Ende daer onder: Wy bevelen oock alle uwe Dienders, Oldtsten ende Broeders, dat sy stille holden, ende sick niet onderstaen yemandt af te sonderen, noch op te nemen, totter tijdt sy soo wal als ghy, juw alle gepurgeert hebben, etc. Und alle wat ghy hier boven ende daer tegens doen, dat holden wy van niet ende van geenen weerden. Dus verre Dirck Philips. Nae de wijse: Helpt Godt my magh ghelinghen. (Sommighe Leerachtighe Gheestelijcke Liedekens, Haerlem, 1628, blz. 168—173). Singt met aendacht. f} Hy Christen broeders te samen, 1 j Wilt aenhooren een Liedeken recht, Vol hoogh-prijselijcke namen, Yan den Sone Gods gheseght, Aenschouwt de Schrift al nae den gheest, Dat ghy recht meught bekennen » Dat hy van 't beghin is gheweest. 2 b In den eersten wilt aenmercken, Hoe Christus is dat Goddelxjck woordt, c Daer door den Yader ginck we reken, d in den beghin, soo wy hebben ghehoort, Als Godt Hemel end' Aerde fondeerde reyn, e Soo was dit Woordt by hem verheven, Een met den Yader ghemeyn. 3 Wy bekennen, nae Schrifts belijden, Elck een met ooren hoort, f Hy was van eeuwigen tijden, g Wie kan vertellen sijn gheboort? h Hy is Gods even-beeldt alleyn, Dat schijnsel sijnder heerlijckheyt, Blz. 168. a Mich 5. 1 b Ioan. 1.1 c Ephes. 3. 9 Coloss. 1.16 d Genes. 1.1 e Ioan 10. 30 ende 14. 9. f Mich. 5. 7 g Esaie. 53.11 hSapient.7.25 ende 26. Coloss. 1/15 Hebr. 1. 3. i Syrach.24.4 k Ioan. 1.1 Bh. 169. 1 Genes. 3. 6 m Genes. 3.15 n Psalm. 89.5 o Esaie. 11/1. p Matt. 1. 1 q ezech. 37.24 r Genes. 21/3 s Ioan. 8. 58 t ezech. 37.24 v Apocal. 5.5. ende 22. 16. xPsalm. 110,1 Bh. 170. y Psalm. 2. 8. z Esaie 59.20 a Esaie. 7.15 ende 8.2. b Esaie. 9. 5. Philipp. 4. 9. Een spieghel sijns wesens reyn. 4 > Wt den mont des Alderhooghsten verheven Is dat Woordt van eeuwigheyt, k End' dat Woordt was Gode beneven, // En God was dat Woordt, so Ioannes seyt Hy is alleen die Wijsheydt Godes groot, Gheboren vanden Yader, Om ons te verlossen vander doodt. 5 1 Als de mensch Gods gebodt hadde ghebroken, Door des listigen duyvels raet, Soo heeft Godt tot hem ghesproken, Ende hem belovet een zaet, m Dat ons soude verlossen van svyants nijt En breken sijn hooft in stucken, Hierom zijn wy verblijdt. 6 Dit zaedt vol alder eeren, n Werdt Gods Bruydt hier toegheseydt, Yan 't begin te genereren, ° Door de beloften, hoort dit bescheydt, Yan geslacht tot geslacht, so Mattheus verklaert, p Nae der beloften in figueren Is de Sone gheopenbaert. 7 q Dit zaet, wilt het recht aenschouwen, Wt den gheloove nae den gheest vry, ' Als eenen waren Isaac vol trouwen, s Nochtans voor Abraham was hy: Hy is die wij se Salomon pertinent, Van den rechten David ghekomen t Nae der beloften bekent. 8 Hy werdt oock David gheheeten, Als een wortel en rechte stam, v David noemde hem een Heer vermeten, * Eer hy op aerden quam: Alle Koninghen waren van hem een figuer, // y Dat hy eeuwelijck soude regneren Met sijnen Scepter puer. 9 z Dese Roede was in Zyon gheseten, Als een plantinghe des Heeren wel, Hoogh edel boven alle Propheten, a Die gherechte Emanuel. Hy is dat woordt der gherechtigheydt, b Eenen rechten Vorst des vreden, Als Esaias heeft gheseyt. 10 c Desen Soon vol alder eeren, cloan. 1.14 Die in Godlij cke ghedaente was, Die ginck hem selven verneeren d Philipp. 2.6 Na des Vaders wille te pas, Die ghedaente eens knechts nam hy aen, e Om ons een exempel te wesen e 1 Petr. 2.21 Sijn voet stappen nae te gaen. fEsaie. 7.15 11 f Een reyne Maeght ghepresen, Yan Godt voorsien en hoogh gheaeht, Als sy consenteerde in desen, 6 Ontfinckt sy door des Gheests kracht, gLuc. 1. 34 h Sy gheloofde Gods woordt, ende ons is h matt. 1. 25 > Een kindt uyt haer gheboren, i Esaie. 9. 5 Ons tot een Soon ghegheven ghewis. Matt. 1/25 12 k Desen Soon hoogh van waerden, k Ioan. 3.13. Yanden Hemel hemelsch, soomen bevint, 1 De ander Adam op aerden, ll.Cor. 15. Nochtans en was hy niet aerdtsch ghesint, 47. m Al vander aerden en was hy niet, m I°an< 8- n Dat woordt is vleesch gheworden, n ^oan- '• Als ons Ioannes bediedt. // 13 Als hy hem op die werelt verklaerde Blz. 171. ° Heeft hy ghetoont zijn Godlijcke macht, P Sijn Vader hem openbaerde, o Matt. 8 Als syn beminden Sone gheaeht I°an- 5- °- 1 Dit is het broot vanden Hemel ghedaelt P matt. 3. 17 r Hiin vleesch is ons een sniise Mare. 1. 11 Onse schuldt heeft hy betaelt. 1Ioan- 6' 51r 14 Al dat hy van sijnen Vader hoorde s End' wat hy te voren hadde ghesien Dat selve hy verantwoorde Noyt sulck wonder en sachmen gheschien, 1 Daer en had noyt mensch Godt aenschout Dan die eenighe soon des Vaders Wel hem die op hem betrout. 15 De dooden gaf hy dat leven, v En de blinden haer ghesicht, Die sonde mocht hy vergheven, * Dees wereken vielen hem licht, Hy is de poort en de rechte baen, y Niemant en komt tot den Vader TT , , , c y Ioan. 10.9 7. I-I tt on tt»nor nnnr non Snno opapti. ^ XI. T V/ U UIVVV UWV1 uvu T 4 . n . „ , z Ioan. 14.6. lts uese isone macn ons leeren, r Esaie. 53. 2 b Ioan. 3. 32 t Ioan. 1.18 v matt. 11.5 Lnc. 7. 22. x matt. 9. 9. a Ioan. 14. 6. bIoan.10 c Matt. II 29. d Esaie. 55.1 e Esaie. 53. 9 Blz. 172. f Apocal. 13.9 g Esaie. 53.15 h Ephes. 2.13 Coloss. 1.20 i Esaie. 52.10 k Coloss. 2.9. 11 Ioan. 5.20 m Ioan. 16 n Matt. 18 20. o Ioan. 4. p Ioan. 20. 28 q matt. 10.1. Mare. 3.15. Luc. 9.1. r Matt. 28. 19. mare. 16. 16 Blz. 173. ■ Bom. 9. 5 a Want hy selfs die waerheydt is pleyn b Sijn schaepkens gaet hy informeren, Door sjjnen gheest een vertrooster alleyn, c Wilt draghen zijn last so hy ons ghebiedt, Hy is een fonteyne des levens, d Sijn gracy gheeft hy om niet. 17 e Onse zonden heeft hy ghedraghen, Veel smerten met grooter noot, // f Al van 't beghin der daghen Is dat Lammeken ghedoodt, g Voor ons overtreding heeft hy ghebeen, Doen wy Gods vyanden waren h Stelde hy sijnen Vader te vreen. 18 Dit 's onse salighmaecker waerachtigh ' Een rechte arm van sijnen Vaer, In hem soo woont lijfachtigh k Die volle Godheydt eenpaer, 1 Ioannes noemt hem waerachtigh Godt, m Daer toe dat eeuwigh leven, Dit is de sommighe een spot. 19 n Laet ons den vader door Christum bidden Ende vergaderen in sijnen naem, 0 So is hy by ons int midden, Die hem inden geest aenroepen bequaem, Tot prijs zijns Vaders altijdt voorwaer, P Soo hem Thomas heeft beleden, Bekennen wy Christum klaer. 20 Desen sone vol van ghenaden, Gaf sijn discipulen de macht, Sy deden veel wonderdaden, Door sijnen Name gheaeht, Hy bevalse te doopen in sijnen Naem, Alle die hier aen ghelooven Die zijn daer oock toe bequaem. 21 Al dat daer meer staet gheschreven Van desen Soon excellent, Bekennen wy al beneven, Dat Oud ende Nieuwe Testament, // s Hy is Godt over al in eeuwicheydt Int neghenste tot den Romeynen Heeft het Paulus uytgheleyt. 22 Ten heeft my niet verdroten Al om te dichten dit liedt Om mijn rechte medeghenoten, Soo is het uyt liefden gheschiedt En neemt ten besten dit cort ghesanck, Soud' ment al van Christo verhalen Mijn liet viel veel te lanck. Het 25. Liedeken, Blz. 82. Na de wyse: Verheucht v Christenen alle. Door D. P. (Sommighe Stichtelijcke Liedekens, Hoorn, 1618, blz. 82—85). YErheucht nu en weest verblijt, Och vrienden, wie dat ghy zijt, Die Godt hier dienen met vlijt, Aensiet Goods liefde reyn, Die hy ons al ghemeyn, 1. Ioan. 2. 2 Bewijst in 't aerdtsche pleyn, Rom. 3. 24 Want wy doch al, door Adams val, rom. 5.16. 18 Gheheel verloren waren: 4 esdr. 7. 48 Maer Godt door zijn ghenade groot Rom. 3. 24 Heeft ons verlost, uyt liefden bloot ioan- 1. 9. 29 In desen nieuwen iare. 2 Godt heeft eenen Enghel ghesent Lnce. 1. 22 Tot Maria de Maghet excelent, m&tt. 1.18 En sprack, met woorden bekent: Zijt ghegroet, vol gratiën fijn, Ghy sult baren een kindekijn, // Diens Naem sal Iesus zijn: Ble. 83. Maria, men leest „sy was bevreest Van dese nieuwe mare, En sprack: hoe sal dat moghen toegaen, "Want ick bekenne ghenen man, In desen nieuwen iare. 3 Goods Gheest van boven, seer fijn, Luce 1.31 Sal u omschynen, hoort mijn, matt. 1. 20 Daerom dat van u gheboren sal zijn, Sal Goods Sone heeten, excelent, Hy sal Davids zijns Vaders stoele ient, Psalm. 45. 7 T.H Iacobs huys regeren, sonder ent: Ioan. 23. 5 Maria, hoort reen, sy was te vreen Hebre. 1. 8 Door des Enghels verklaren, En sprack: hier is u dienstmaecht bereyt, My geschiede ghelijck als ghy hebt gheseyt, In desen nieuwen iare. Matt. 2. 1 4 Aenmerckt doch, vrienden, alghemeen, Luce 2.4. rji0 Bethlehem binnen der steen, 15, Heeft sy haer baringhe gheleen, Soo de Enghelen hebben vertelt, De Herderkens op het velt, Soo de Schriftuere vermeit, Sy waren verblijt „met vrolijck iolijt, Loofden Godt in 't openbare, , En zijn met vreuchden, nae Bethlehem ghetreen, Daer vonden sy de Moeder met haer Kindeken kleen, In desen nieuwen iare. // Blz. 84. 5 De Wysen uyt Oosten landt, Matt. 2. 2 Die kreghen oock dit verstant, Num. 24.17 Door een Ster die haer werde bekant, Zy quamen te Ierusalem ghegaen, En hebben daer neerstich onderstaen, Waer Christus gheboorte soud' toe gaen, Matt. 2. 3 Herodes dit hoort „was seer verstoort Van dese nieuwe mare, Hy dede roepen zijn Wyse te gaer, En ondersocht seer neerstich van haer, In desen nieuwen iare. Matt. 2.5 6 Sy spraken, te Bethlehem, hoort mijn, Mich.5.1 Nae des Propheten prophecijn, Herodes riep de Wysen seer fijn, En sprack, wilt derwaerts gaen, En als ghy hem hebt ghebeden aen, Soo willet my oock laten verstaen, Op dat ick, hoort reen „mach komen aenbeen, Het Kindt wild' hy beswaren, De Wyse zijn van Ierusalem ghegaen, Nae Bethlehem, soo de Schrift doet vermaen, In desen nieuwen iare. 7 Te Bethlehem nae Schrifts belijt, matt 2.10 Daer vonden sy de Moeder subijt, Psalm. 72.10 Met haer Kindt, en waren verblijt, Esaie. 60. 6 Sy openden haer schatten soet, En offerden met blyden moet, Gout, Wieroock ende Myrrhe seer soet, 8y waren verheucht „met grooter vreucht, // Ble. 85. Loofden Godt in 't openbare, En aenbaden het Kindt by zijn Moeder reen Doen zijn sy met vreuchden weer om getreen, In desen nieuwen iare. 8 Oorlof Prince, vrienden eerbaer, Laet ons dit nieuwe iaer, Te recht wel nemen waer, Op dat wy Goods ghenade, merckt aen, Doch niet te vergheefs en ontfaen, Want hy heeft seer veel voor ons ghedaen, Den bitteren doot „met pyne groot, Leet hy uyt liefden klare, Dus looft den Heere met alle herten bly, En doet doch gheen afgodery, In desen nieuwen iare. 2. Corinth.6.1 Hebre. 12. 15 Rom. 5. 8 2. Cor. 5. 15 1 thess. 5.10 loan. 3. 16 1 ioan. 5. 20 LIJST DER AANGEHAALDE BIJBELPLAATSEN. OUDE TESTAMENT. (De cursieve cijfers wijzen de bladzijden aan). Genesis I 141; 1, 60, 61, 693 ; 26, 316; 27, 65, 140, 143, 345; II 494, 627, 628, 631, 632, 640, 644. 647 ; 6, 685 ; 7, 65, 140, 380 ; 8, 387; 16, 166; 17, 166; 21, 345 ; 24, 346, 665 ; 25 (foutief III : 26), 74, 346; III 271, 494, 506; 1, 165, 198; 6, 74, 166, 316, 344, 381, 694 ; 7,74 ; 15, 65, 85, 744, 202, 316, 345, 382, 383, 457, 694; 19, 150; 21, 452; IV: 1, 382, 405; 4, 333 ; 8, 246, 346, 680 ; 25, 383; V:1, 316, 345 ; 1 en 2, 647; 2, 380; VI 628; 1, 345, 346 ; 2, 629, 637, 638 ; 3, 629; 5, 78; 5-8, 629 ; 9, 333; 14, 79; VII 331; 2, 202 ; 23, 371; VIII 331, 631; 12, 383; 16, 289, 347; 21, 92; IX: 6, 380 ; 8. 202, 383; 11, 451; 12, 452; 13, 101, 347; 22, 680 ; 25, 348; XI:4, 83; XII: 1, 333; 3, 65; XIV: 17, 161; 18, 142, 348, 384; XV: 2, 384 ; 5, 274, 385 ; 6, 232; 18,101, 397; XVII 105, 494; 1, 270,274,384,558, 678; 1 en 2, 451, 557; 2, 451; 3. 105; 5, 385; 6, 452 ; 7, 397, 452 ; 8, 145; 9, 452; 10, 101, 104, 108; 17, 87; 19, 169, 538, 545; XIX:1, 349; 2, 384; 11, 678; 15, 185, 679; 16, 380 ; 24, 271; 26. 85, 264, 682; XX : 3, 384 ; XXI 294 ; 2, 105 ; 3, 694 ; 4, 101; XXII 198, 232, 274, 491; 1, 161; 10, 349; 15, 202; 16, 169, 384; 17, 397; 18, 65, 144, 145, 293, 327, 352, 353, 385; XXIV: 3, 350; XXV: 23 (foutief 22), 291; 24, 293; XXVI: 34 en 35, 639; XXVII: 27, 294; 37,293 ; 46, 639; XXVIII: 2, 351; 13, 202; 13 en 14, 351; 15-17, 352; XXXII: 8, 441; 30 (foutief 28), 305; XXX VII: 28,353; XXXVIII: 27, 294; XXXIX : 10, 437; XLVII1:13, 295; XLIX: 10, 292. Exodus 11:13-15, 551; III 96; 6, 306, 391; 7, 354; 10, 209, 286; 14, 61; 19, 96; 23, 447; IV—VII 438; IV : 24.108; VI 676; VII: 11, 235; X:8, 676; 21, 96; XII: 3, 165; 5, 74, 130; 7, 354; 9, 131 ; 29, 124 ; 37, 97; XIII: 1,293; 21, 95,355; 37, 96; XIV 261; 19, 380 ; 22, 95; 23, 441; 29, 78; XV: 23, 522 ; 25, 356; XVI 488, 644 ; 4, 264, 356 ; 5, 103, 355; 15, 114; 16, 161, 175; XVII 644; 6, 96; 11, 522; XIX: 6, 291; 16, 234, 388, 390; 18, 306, 402; XX :1, 388 ; 1 en 2,306; 2,60, 391; 2 en 3, 185; 5, 275 ; 6, 254; 7, 406'; 12, 665; 19, 388; XXII: 18, 406; XXIII : 1 en 2, 573; XXIV : 6,234; 8.126; XXV; 8, 283; 10, 289; 17, 65,289 ; 22,103,448; 29, 288; XXIX: 20,394; XXX: 17,287; XXXI: 18, 308; XXXII560,644;4,58; 11, 58; 31—35 (foutief XXXI), 599; XXXIII: 11, 306; 18, 306 ; 20, 306 ; 21—23, 306; XXXIV: 1, 356; 7, 254; XXXVI 161; XXXVII 487. Leviticus XI 255; XII 255; XIII 255 ; XIV 255; XV: 31, 256; XIX: 2,335, 371; 17, 229; XX 255 ; 7, 256; XXVI: 9, 233. Numeri XI 644 ; 21, 97; XII 256, 361; 6, 209; 14, 636, 666 ; XIII: 17, 358; XIV 644; 18, 254, 260, 261; 27, 98; 36, 96; XV 255; XVI 211, 524, 644, 660; 11, 399; 26, 185, 399 ; 31, 357; XVII: 7,259; XX: 3, 358-, 10, 96, 161, 175; 11,114, 355; 28, 359 ; XXI: 8, 103, 331-, 8 en 9, 563 ; 9, 161; XXII 645 ; 5, 221; 22, 357; XXIII 221-, 1, 682; 8, 331; XXIV 221, 645; 17, 698; XXV 630, 644; 1, 522; 2, 357 ; 5, 440; 8, 199 ; 14, 357; XXXI 645. Deuteroaomium 1: 39, 86, 87,88, 89, 90, 92, 93, 98, 99, 100, 182, 319,320; II 200; 111:43, 413; IV 563; 1 en 2,185; 2, 70, 81, 146, 150, 186, 274, 395, 628; 12, 500 ; 20, 96 ; 35, 59, 60; V : 6,96,357 ; 9, 275; VI 491; 2, 186; i, 60, 388; 5, 199, 275; 13, 185 ; VII : 2, 371; 3 en 4, 630, 631; 9, 254; VIII: 3, 108, 131, 274, 322, 332; 5, 172; XII 563; 4, 357 ; 32, 146, 150, 185, 186, 274, 395, 628; XIII 255; 1—3, 210 ; 5, 406; 8, 258 ; 9, 664; XV 563; 4, 402; XVII 555, 646; 6 (foutief 11), 659; 6, 664; 1,255, 258; 17,406; XVIII: 15, 59, 62, 177; 20 (foutief 19), 210; XIX : 19,258; (foutief Numeri) XXII: 22—24, 641; XXIII 256; XXIV: 1,665; XXVII: 15 v.v., 65; XXVIII 594; XXX 558; XXXII: 40, 61; XXXIII 557,560; 9, 199, 275 ; 9 en tO, 214; 10,395; XXXIV : 5, 359; 9, 359. Jozua 111:17, 360; V:2,227 ; 3,360; (foutief Numeri) VII 554, 660; 1, 399; 12, 399 ; 20, 258, 430; 25, 399; XXIV: 22, 185. Richteren I 591; 18, 445; VI: 14, 360; VII: 13, 441; 20, 441; 21, 360; VIII! 22—27, 563; XI 524, 571; XIII: 24, 360; XIV 1, 361; XV: 14, 361; XVI: 1, 361. 1 Samuel 11:30, 219; XIII 567,645; XV 501, 567, 645 ; 8, 185; 11, 567; 13, . 186; 22, 186 ; 23,331; XVI: 7,184; XVII: 34, 362; XVIII: 7, 362 ; 10,405; XIX : 18, 192; XXVIII 605; XXXI 567. 2 Samuel 11 576; VI : 10, 441; VII: 12, 146; XVI: 7, 261; 13, 362; XVII571; XXII: 44, 385. 1 Koningen 1:39, 365; 111:1, 366; VIII (foutief VI): 4(1, 300 ; 20, 363 ; 46, 330; XII 555, 561, 579 ; 16, 368 ;M, 192; XVII 502, 568 ; 9, 242; XVIII227; 1,240; 13, 193; 21, 429 ; 22, 222 ; 26, 192 XIX 488, 568 ; 3, 240; 18, 193 ; XXII: 5, 222; 7, 208 ; 20, 246. 2 Koningen V: 10, 331; IX : 22,218; X : 25, 218; XVII: 7, 368; 22, 369; XVIII : 4, 563; XXII: 8, 234. 2 Kronieken XII 580; XIII: 8—12, 440 ; XIII: 10 en 11, 579. E z r a IV 507 ; 2 en 3, 371; IX 631; X 11 (foutief 45), 370, 371. Nehemia II: 10,371; IV : 2,371,372; 8, 373; IX 636. Esther VI 458; VII 458. Job I 457; 1, 384, 598 ; 6 348 ; 21, 678; IV: 17, 139; 17 en 18, 330; 38,381; V: 12, 373; XIV : 4,140; XV : 14—16, 330; XVII: 16, 683. Psalm I 576, 609; 1,227 ; 2, 173; 3, 366 ; 6, 257, 282; 11:6, 363, 367 ; 7,161 ; 8, 694; III 575; 2 en 3, 444 ; 7—9, 680; 8, 458; VI: 5, 683; VII 638, 644 ; 10,529; 12, 254, 270; IX: 5, 254; 13, 683; XII 504, 548 ; 5, 225, 351; 7, 365; XV 633; XVII :8, 599; XVIII 600; 1, 274; 10,61; XIX 528 ; 2-7 (foutief: 1), 343 ; 4, 227; 7, 380 ; 9, 288; 10 en 11, 305; 11, 173, 264, 557; XXII 579; 7 en 8, 167, 420; 17, 167; 18 en 19, 168; 19, 168; XXIII 578; 2, 360 ; 4, 131, 680 ; 5, 288; XXV: 7, 264; 21, 329; (foutief Psalm XXXV), 598; XXVII :1, 276, 424; XXXI: 12-16, 423; XXXII : 1, 150, 255 ; 1 en 2, 303, 336 ; 5, 259, 320, 259; 5 en 6, 301, 336 ; 23, 272; XXXIII 557, 637, 649; 10 en 11, 458; 16, 270; 19, 242; XXXIV: 8, 380; 9, 60; 11, 242; 19, 301; 20 en 21, 419, 684; XXXVI: 2—4, 568; 5, 569; XXXVII: 10, 458; 12, 244, 423, 458; 14 en 15, 568; XLII: 2 (foutief 1), 173; XL1V 638, 644 ; 6, 363; 7, 367; 8, 395 ; 23, 253, 360, 374, 407, 679 ;XLV: 7, 143, 144, 163, 164, 254, 292, 363, 697; 7 en 8, 62; 8, 289, 349, 366; 11 en 12, 160; 12,367; XLVI: 2—5, 680; 2 -6,276; XLVII 522 ; 9, 412; L:5, 559; 16—18, 221; 21, 400; LI 259, 528, 578; 1, 259; 4, 401; 5, 259; 6, 110; 12, 388; 19, 131, 301, 389; LU: 10, 574; LIV :2, 458; LV 580 ; 22,577; LVI: 5, 600; 11,680; LVIII: 2 (foutief 1), 173; LXIX : 22, 168; LXXII: 10, 698; LXXIII 577; 25 en 26,557,686; 1, 360; 6, 224 ; 7, 225; 11, 351; 25,276; 25 en 26, 334; 26, 277, 424 ; LXXVIII: 14, 355; 15, 161, 175 , 24, 355, 356; 25, Ul\ LXXIX :1, 250; 1—3, 439; LXXXII: 6, 149; LXXXIV: 12, 151; LXXXVI : 4, 377 i LXXXIX : 5, 694; XCI 492 ; 1—10, 578; 5, 367; XCIIM3, 458-, XCIV-.15, 245 ; 20, 243; XCVII: 7, 62, *64 ; CIII : 1 en 2, 132; 1—5, 442 ; 2, 177; 3, 260; 7, 244; 10, 6/, *69; 17 en 18, 559; 20,411; CIV : 4, 380; CV: 39, 355; CVII 600 ;CX: 1, **9, 147. 694; 4, 286, 348, 349 - CXI: 3, 123; CXII: 1, 270; CXV:1, 283, 489-, CXVI: 11, 110, 169, 273, 274, 446 -, 12, 177; CXVI II 500, 528, 557, 576-, 6, 600; 14, 355; 16, 356; CXIX : 89,115, 308; 103, 173, 264, 305; 105, 288; CXX 574; 2,183; CXXII: 6, 441; CXXIV : 1, 457-, \-3,423; CXXV : 1, 675 ; 3, 409-, CXXVIII:4, 441; CXXX : 3, 301; CXXXI: 16, 683 ; CXXXII: 11, 363; CXXXII1 525,580-, 1, 40; CXXXIV: 2, 372 ; CXXXVII: 7, 29* ; CXL 574; 2 (foutief 1), 183; 4, *83; 14, *83; CXLIII: 1 en 2, 330 ; 2,300; CXLVII 522; 19,244. Spreuken I 485, 491, 577; 7, 490; III: 11, 42*, 677; IV 486; VIII 487 ; 22, *60, *64, *66 ; IX : 8, 24* ; X : 9, 329, 649; XII: 18, 594; XIV: 12, 649 ; 32, 680; XV: 5, 288; XVII: 11, 594; 12, 595; XVIII: I, 595, 642 ; XX 563; XXI: 27,288; XXIV: II, 566; 12, 567; XXV: 11, 60*; 18,476; XXVI: 11, 605; (foutief XVI: 18), 498-, 12, 329 ; 20, 596 : 27 (foutief XXVIII), 573; XXX 500; 6, 146, 150. 628. Prediker I 485, 503; 16, 389; II 490; 5, 4*2; 7, 443; 111:1, 60*; 7, 60*; IV : 17 (foutief V: 1), 287; VII: 20 (foutief 21), 300. Hooglied I 366; II 366; 1, 448; 12 en 13, 367; 13, 433; 15, 411,566 -, 111:7, 367; 7 en 8, 488; VIII: 6 en 7, 524. Jesaja 1:16, 365; 22,*09; 11:3,386; 111:11, 693; V:2, 4**; 20, 273 ; 21,246, 329, 595; VI: 3, 60, 334, 438; 7,2*8; 13, 367; VII : 14, *48; 15, 694, 695; VIII: 2, 694; 10, 288; IX 487 ; 5, *43, *44, *47, 164, 202, 292, 322, 390, 694, 695 ; 5 en 6, *58; 6, *97; XI: 1, *47, 362, 694 ;1 en 2, 288; 1—4, 484; 2, 484 ; 4, 579; XXVIII: 9, 357; 16, *57; XXIX: 13,186-, 190,328-, 14, *58; XXX:2, 443; 9—11, 246; 15 (foutief XVIII), 593; XXXIII: 18, 373; XXXIV: 8, 685; XL 557 ; 6, 424; 8, 70, 308; 10, 6*; 10 en 11, *58; 11, 282 ; 25, *64 ; 28, 393 ; XLI :4, 60, *62 ; 8—14, 4*9, 684; XLII: 1, 62; 5, 393; 12, *62; XLIII: 1, 458; 1—3, 4*9, 684; 2, 424; 11, 60; 25, 40*; XLIV 557; 3, 433; 4, 6*; 6,59, 60, *62 ; 24, 6*; XLV:21, 60; XLVI: 8, **5; XLIX : 15, 678; LI: 7 en 8, 684; Lil: 7, 227; 10, 696; 11, *85; LI1I 170, 633-, 1, 209, 214, (foutief 4), 227 ; 2, 62, 695; 5, 167, 420 -, 6, 124-,1,125,263,349-, 8, 80, 139, 167 ; 9, 149, 392, 696; 10, *52, 678; 11, 138, 160, 693; 15, 686, 696; LIV : 1, 386 ; 5, 159, *64; 7, 676; 13,307,676; 15, 308; LV: 1, 113, 175, 366, 696; 10, 228, 23*; 10 en 11, 2*6; LVI: IC, 222; 11 en 12, 222; LV1I 633; 13, *98, 30*; LIX 574, 597; 2, 261-, 14 en 15,596; 15, 25*; 20, 694; LX: 6, 698; LXI:1, 386; LXIV : 2, *98; 17, 307; LXVI 633. Jeremia I 502 ; 5, 87, 89-, 9, 218; 18, 609; II 557; 10, *75; 17,489; IV : 14, 365; V: 30 en 31, 223, 598; VI: 14, 498; VII: 4, 379; IX : 23, 2*8; X : 8, *58; XI: 21, 407; XIII: 16, 245; 23,596; XVII557 ; 8, 366; 10, ***, 529; 13, 264; XX 609; XXU1:4, 394; 5, *64, 2*4, 342,362,367; 5 en 6, *60; 6, 27*, 390, 39*; 16, 226, 227 ; 21, 2**, 2*7; 28 en 29, 2*3; XXV: 22, 2*7; XXVI: 25, 678; XXVIII: 8 en 9, 2*0; 16, 247; XXXI: 31 -34,125; 33,289, 308; 33 en 34 (foutief 31), 307 ; 34,676; XXXIII: 15, *60, *64; L:8, 679; 20,375; LI: 6, 370. Klaagliederen 1:1, 439; 11:13 en 14, 247; IV :1, *09. Ezechiël VU 636; IX : 4, 262; XIII 594 ; 10, 498; 18, 2*7 ; 19, 92, 221; 22, 638; XIV: 9 en 10, 246; 14, 85; XVI : 4, 258; XVIII 637; (loutief XI), 6**; 23,243; 27, 259; 331, 611; XX: 7, *85; 18, *85; XXII: 18, *09: XXXII:1, 362; XXXIII: 34, 259; XXXIV 282 ; 2, 351,433; i, 253; 15, 2*4; 18, *75,222,678; 23, 263; XXXV: 15, 292; XXXVI: 20, 258, 400; XXXVII: 24, 694; 27, 233. Daniël II: 45, 160; III: 6, 438; 14, *88; 16, *93; 23, 458 ; 27, 437; VI: 10, *93, 437; 19, 458; VII: 14, *97; 27, 374, 4*0; IX: 27, *95; XI: 33, 384 ; 34, 348; XII: 4, 374; 13, 344, 366, Hozea 1:3, 258; II 635, 636;1,36*, 271, 433, 447, 693, 698 ; 7, 693; V£ 633. H a b a k u k II: 4, 85, 332. Zefanja 111:11—13,575. 362, 410; III: 4, 292; IV: 6-9, 598; VI: 9 (foutief 14), 222-, 14,400 -, XIII: 14,362. J o ë 1 II: 28, 69, 386. A m o s II: 9, 407. O bad ja 9 en 10, 291. Jona 1:17, 152; IV: 11, 88, 319, 320. Micha 111:5, 221; 11 en 12, 221; V: 1, 61, 138, 139, 143, 148, 151, 160, Zacharia 11:8, 458, 677; 10, 166-, XI: 9, 501, 611; 10, 253; 17, 611; XIII: 1, 438-, 7-9, 576. Maleachi 11:7, 213-, 111:1, 411; 16 675; IV :1, 685; 3, 678. NIEUWE TESTAMENT. Mattheu9 I 641; 1, 694 ; 3, 143 ; 18, 61, 391, 697 ; 20, 115, 139, 140, 150, 165, 271, 349, 447, 697; 21, 202, 449, 451,1b, 146, 382, 695; 11:1, 698 ; 2, 698 ; 3,698; 6,433; 10, 698; 16, 405 ; 23,361;\U499, 637, 649 ; 2, 347, 379, 389; 4, 372; ö,98; 6, 320 ; 7, 270, 325 ; 8, 217, 321,387,390, 407; 10, 259; 11, 69, 73, 103, 326; 12, 322; 13, 107; 15, 183, 322; 16, 171, 184, 273, 391, 396, 484; 17, 109, 171,404,440, 495, 695; IV: 1, 297 ; 2, 381; 4, 108, 131, 172, 274, 322, 332 ; 10, 185; 17,325, 347; 18, 224; 19, 214 ; V 491; 1,407; 3, 403; 4, 131; 6, 174, 305,403,626 ; 9, 526, 592 ; 10, 238, 418, 677, 679; 11, 394,403, 407, 418; 13, 259 ; 14, 196, 212; 15,196; 16, 232; 17 (foutief 7), 321; 18, 85, 197, 308, 322, 494 ; 22, 404; 23 en 24, 565; 30, 399 ; 32, 665 ; 44, 58, 404 ; 48, 335, 404; VI 632 ; 5, 403; 12, 301, 336; 16, 403 ; 20, 403 ; 24, 68, 501; 27, 457; 33, 275, 438; VII 502; \. 58; 3, 403, 604 ; 6, 243 ; 7, 84, 273 ; 11, 360, 393; 13, 79, 679; 13 en 14, 216; 14, 360, 434, 686; 15, 226, 277, 406, 434, 486, 549; 15 en 16, 208; 15—20, 219; 21, 184; 21—23, 208 ; 22 en 23, 67; VIII: 5, 84; 12, 425; 19, 224 ; 20, 420 ; 29, 152; IX: 1, 684 ; 2, 84; 6, 401; 9, 695; 13, 260, 442; 15, 159; X : 1, 393, 696; 5 en 6, 295; 6, 158, 214, 238, 386; 11, 282; 16, 223, 238, 405, 418, 677; 18, 678 ; 20, 225 ; 22, 131, 418, 683 ; 23, 245, 394 ; 28, 60, 457; 29, 677; 32, 196, 403 ; 34-1)6, 201; 37, 199, 221, 275, 410 ; 39, 422, 681; 40,128, 436; XI: 5, 695; 11, 87; 15, 60, 86; 16, 273; 16-19, 237; (foutief XII), 597; 20, 347; 24, 199 ; 25, 311, 486; 25 en 26, 244, 373; 27, 162 ; 28, 172 ; 28-30, 389 ; 29, 58, 439, 696; XII 497, 594 ; 3, 123; 4, 288; 10, 662; 15, 394; 24, 420 ; 29, 65, 117; 30, 500, 562; 33,562; 38 en 39,233; 39, 235; 48, 148; 49, 334, 347 ; 50, 153, 677; XIII 491, 503, 576 ; 3, 216, 491; 8, 343, 366 ; 9, 86, 95, 408, 625; 10,244; 11, 243, 244; (foutief XII: 13), 289 ; 28, 224 ; 29, 406 ; 36, 375 ; 43, 309, 345, 419, 442, 683 ; 44, 417; 45, 325 ; 52, 283.395; XIV 594 ; 3 en 4, 639; 13, 240; XV ">01, 502, 505, 561, 594, 628 ; 2, 357 ; 2 en 3, 67, 68; 3, 109, 187, 328, 546 ; 3-9, 186; 8, 328 ; 9, 82, 190, 501; 13,82,203; 14, 218; 24, 238; 26, 661; 28, 84; XVI 491, 607, 627 ; 6, 175, 403; 10, 78; 13, 231; 15, 104 ; 16, 138, 147, 164; 18, 262, 355; 19, 230, 400 ; 23, 333 ; 24, 198, 262, 410 ; 25, 252, 403 ; 27, 119; XVII: 4, 352 ; 5, 109, 171, 391, 404, 446 ; XVIII: 1,321; 3,489; 3—7, 527 ; 6, 187, 634; 7, 579, 629-, 10, 380; 14, 262; 15, 259, 323, 400; 15-17, 659; 17, 184, 399; 18, 34. 230, 231, 373 ; 20, 132, 231, 696 ; 21 en 22, 260 ; 23—35, 553; 35, 404; XIX 632 ; 4 en 5,640; 4—6, 346 ; 5, 665 ; 6, 640, 643; 9, 34; 13, 85, 93; 14, 90, 91; 17, 447 ; 27, 214, 224 ; 28, 681; 30, 295; XX: 16, 79; 20 en 21, 527; 24-28, 527; XXI :46, 394 ; 39, 353 ; 43, 246, 292; XXII 491, 504, 576 ; 2, 365; 2-10, 599; 5,362; 7,379 ; 8,348; 11—13, 575; 13, 425; 14, 626 ; 29, 319; 30, 345; 35, 275; 36, 198, 199, 686; 36 en 37, 60; 37, 388; 42-45 (foutief 40), 147-, XXIII 347 ; 3, 187; 7, 232 ; 8, 62; (foutief 7), 225 ; 9, 282; 11 en 12, 225; 12, 379; 23, 403 ; 24, 604 ; 30, 407 ; 34, 362,382 ; 36, 678 ; 37 (foutief III), 599; XXIX 500,548, 558, 577, 591, 625, 627 ; 4, 157; 9, 238, 404 ; 11, 207, 235, 682; 12, 445; 13,131; 15, 195 ; 20, 662 ; 23, 379 ; 24, 625 ; 31, 64; 32, 403 ; 35, 115, 118, 197, 232, 308, 309, 328 ; 51, 329, 425 ; XXV 486, 504, 576, 592, 607; 1, 324 ; 9, 85; 13, 403; 14-30 (foutief XXIV), 530 ; 24, 324 ; 30, 381; 32, 459; 34, 248, 687 ; 41—43, 685; 42, 424, 425; 45, 123; XXVI : 3, 405; 11 (foutief 10), 119; 23, 396 ; 25, 102, 111, 112, 114, 125, 190, 229, 232, 323, 372, 396, 454 ; 26 -28, 118 ; 28, 115; 46, 685 ; 54, 364 ; 55, (foutief 56), 678 ; 56, 362; 58, 407, 686; XXVII 168, 677 ; 22, 168; 33, 686 ; 35, 167 ; 37, 168 ; 44, 151; 50, 287; XXVIII 499, 503; (foutief XVIII), 613; 5 en 6, 119; 6, 127; 10, 372; 16, 232, 236, 239; 18, 161, 325,353,367,556; 19, 35, 60, 62, 63, 69, 70, 75, 81, 82, 85, 89, 98, 103, 104, 106, 107, 126, 127, 129, 137, 183, 184, 229; (foutief 20), 235, 273, 321, 322, 323, 325, 327, 351, 364, 365, 386, 391, 392, 393, 396, 453, (foutief 20), 657, 696 ; 20, 120, 127, 197, 352, 356, 403. M a r c u s 1:4, 75, 321, 379, 390; 5, 98, 320 ; 8, 69; 9, 396; 11, 695; 15, 65,325; 111:15, 696; IV: 10, 244; VIII: 34, 199; 35, 422 ; 38, 119, 196; IX: 41, 187; 42, 634 ; 50, 201, 517; X 676 ; 15 (foutief Mattheus XIII:3), 90; XI: 29, 69; XIV:1, 405 ; 22, 102, 111, 115, 125, 190,229,232, 372, 396 ; 23, 396 ; 24, 112, 364; 46,362; 48 en 49 (foutief 40), 678; XV 677 ; 24, 167: 33, 151; 38, 287 ; XVI: 66,499,503; 6, 127, 133 ; 15, 69, 75, 81, 82, 85,89,98, 103, 104, 105, 106, 107, 126, 127, 137, 183, 184, 227, 229, 232, 236, 239, 321, 322, 323, 325, 351, 364, 365, 372, 386, 396; 15 en 16, 70, 72; 16, 69, (foutief Mattlieus XVI: 15), 77, 80, 331, 696; 17 en 18, 236; 19, 127. Lu kas I 491; 13,89; 22, 697; 31, 61, 115, 140, 146, 166 , 167, 697 ; 34, 695; 35, 61, (foutief 11:31), 139; 37, 87, 89; 64, 147, 158 ; 69, 80, 189, 270 ; II 485, 519, 523, 558, 576, 641; 4, 698 ; 5, 382; X. 7, 150, 165, 271, 382, 391, 447 ; 9, 352; 15, 698 ; 21, 321, 349 ; 27, 494; 28, 361, 363, (foutief III): 28—32, 685; 29, 374, 405 ; 34, 157, 209 ; 47, 143 ; 64, 144,197, 292 ; III 499; 3, 321; 4, 379; 8, 390,407 i 16, 69; 21, 171; IV 568 ; 25 en 26, 242; 29, 363; 30, 238; V : 11, 214; VI: 22, 418; 22 en 23, 223 ; 26, 223 ; 29, 58 ; VII: 6 en 7 , 233 ; 9, 84; 22, 695; 29, 83 ; 31 — 85, 237; VIII: 4, 216; 15, 403 ; 21, 332; IX :1, 696; 2, 381 ; 23, 199, 403; 26,119, 196 ; 48, 128; 58, 224, 420; X: 12 (foutief Johannes XII), 595; 18 (foutief IX), 577; 21, 244 ; 22, 161; 30, 663; XI: 11, 373 ; 28, 332, 365; XII 499, 505, 566 ; 4, 277 ; 4-9, 422 ; 6, 677 ; 32, 684; 35,131 ; XIII: 22, 411; 24, 626; 27, 683 ; 28,295; XIV: 26, 275 ; 27, 199; XV 269; 7, 262; 11 v.v., 75; 23, 262; XVI: 9, 402; 13, 6»; 15, 68, 106, 329, 501; 22, 685; 23—25, 425 ; 27—30, 233; 31, 234; XVII : 1, 187; 2, 634 ; 21, 34'i; 26 en 27, 638; 27, 639; 30, 639 ; 32, 264, 349 ; 33, 199, 403, 681; XVIII 501, 639 ; 7, 682; 8, 625; 14, 329; 28, 214; XXI: 17, 405, 678 ; 29, 680 ; 31, 403; XXII 527; 1, 405; 17, 102; 19,111, 112, 115, 125, 190, 229, 232, 364, 396; 20, H2, 396 ; 28, 214; 52, 362; 52 en 53, 678; XXIII 353 ; 44, 287; XXIV 579; 14, 231; 25, 224, 364 ; 44, 10, 339; 46, 389, 395; 47, 352. Johannes I 66, 485, 489, 493, 495, 496, 505, 559; 1, 114, 138, 142, 143, 144, 146, 152, 162, 164, 166, 214, 271, 272, 289, 375, 447, 448, 693, 694; 1—3, 61, 139; 3, 142, 163, 164, 391, 499 ; 4, 322, 355, 375; 5, 351; 9, 70, 697; 11, 65,103, 353; 12, 73, 149, 252, 317, 320, 332, 347, 446; 12 en 13, 77; 13, 170, 231,318; 14, 27, 61, 79, 81, 114, 135, 138, 139, 141, 142, 146, 149, 150, 151, 162, 165, 171, 272, 348, 363, 386, 443, 448, 496, 625, 695; 16, 103, 126, 449, 450, 549; 17, 93, 164; 18, 305, 306, 695 ; 19, 407; 25, 98; 26, 449 ; 28, 77 ; 29, 74, 89, 91, 102, 168, 345, 358, 361, 391, 395, 697 ; 32, 171; 36, 148; II 488, 505 ; 2, 101; 24, 238 ; 33, 322 ; 35, 152; III 66, 494 , 504, 576, 628; 2, 70, 4*0; 3, 19, 73, 75, 77, 94, 149, 184, 313, 317, 333, 345, 346,387,387,418, 446; 5, 77, 93, 317, 321, 396, 448 ; 5-8, 95; 6, 160, 298, 299, 302, 335, 448, 450 ; 7, 437; 9, 335, 390; 11, 214,322; 13,449, 695; 14, 316, 331, 358, 449, 452,563; 15 45 58, 358, 391; 16, 65, 66, 67, 81, 98, 102, 137, 142, 149, 150, 151, 152, 168, 169, 170, 270, 271, 272, 397, 418, 446, 450, 454, 699; 16-18, 389-, 17, 89; 18, 153, 164, 331; 20 en 21, 241, 551; 26, 98; 29, 350; 29 en 30, 159; 31, 140, 143, 166'; 31 en 32 (foutief 11), 62; 32, 695; 34, 32, 171, 205, 213, 228, 394 -, 35, 271 ; 36, 79, 164, 323, 347, 364, 380, 382, 393; IV 66, 696; 2, 78; 9, 661; 10, 97, 168, 433; 11, 355, 361; 13 en 14, 304; 14, 172, 175; 23, 364; 24, 149, 298; 32, 120 ; 34, 120; 45, 89; 48, 233; V 164, 499, 556; 8, 695; 11, 171: 19, 138, 214; 20, 162; 21, 447; 2'2, 405; 22 en 23, 163; 24, 32, 171, 197, 227, 267, 389, 418, 681;-26,351, 353 ; 28, 64; 30, 290 ; 38, 347 ; 39, 161; 43, 236, 397 ; 44, 398: VI 66, 488, 493, 505, 594, 628; 15, 342; 20, 108 ; 27,120; 29, 120 ; 31, 97, 355 ; 32, 103, 214, 448; 32 en 33, 175; 33, 113, 114, 391; 35,113, 174, 175, 303, 364, 366 ; 40, 418; 45,308; 46, 271; 47, 347; 48, 149 ; 50, 141, 686; 51, 28, 62, 113, 114, 140, 141, 146, 150, 151, 166, 172, 176, 289, 304, 442, 447, 695 ; 52, 264 ; 53, 120, 141; 53-57, 176; 54, 133, 153, 175 ; 55, 113, 148, 151; 56, 114, 116; 58 (foutief 34), 176; 60, 264; 62, 133, 449 ; 63, 114, 151, 172, 176, 228, 285, 288, 332, 342 ; 65, 626 ; 66, 599; 68 en 69, 264 ; 69, 164; VII 66'; 3 en 4,237; 6 en 7, 237; 7, 189; 12, 168; 16, 112, 125, 172, 214, 290, 322; 18, 215,281; 27, 392; 28, 168 ; 37, 97 ; 37 en 38, 95, 175; 38, 88, 172, 304, 355, 361; VIII 66, 525; 11, 260, 269; 12, 107, 322, 351, 355; 14, 138 ; 17, 659; 18 (foutief 17), 79; 23,140, 166, 695; 24, 347 ; 28, 62, 172, 214, 290, 322 ; 30, 230, 231, 31, 177, 252,347,447; 31 en 32, 426; 32, 197, 219, 387 ; 33, 188, 325 ; 39, 145, 325 ; 40, 448 ; 42, 325, 349; 44, 145, 383, 526, 577; M, 305,403; 48, 420; 51, 172, 227, 332, 418 ; 58, 162, 349, 694; 59, 363; IX 66; 4, 138 ; 5,322 ; 7, 331; X 491, 502, 533, 557, 566, 598, 696; 1, 451; 4, 226, 227,282 ; 5,227,406; 7, 117, 322, 411; 9, 351, 626, 695;\\,62, 152, 158, 263, 362, 433, 459; 12,403; 14, 214; 16, 292 ; 17, 138, 139; 20, 420; 23, 282; 25, 138 ; 27, 227, 247 ; 30, 151, 271, 693 ; 31, 363; 34, 149; 36, 166; 38, 380; XI: 25, 65, 152, 316, 418 : 25 en 26 (foutief 15), 171, 389, 681; 26, 347; XII 66, 401, 497, 594 ; 24, 152; 2't—26, 681; 25, 196, 199, 422, 435 ; 26, 375 ; 28, 414; 32, 331 • 43, 626 ; 46, 322, 352, 355,387,390 ; 47, 421; 47 en 48, 555 ; 48, 177, 327, 538 545, 610 ; 49, 214, 290, 322 ; 49 en 50 '556; 50, 418; XIII: 3, 138; 4, 184, 323 ; 5, 397 ; 8, 397 ; 9 en 10, 398; 13- 17, 398; 15, 362; 27, 117; 34, 275; 34 en 35, 401; XIV 108, 495, 504, 505; 1, 164 165, 271; 2, 352, 365, 375 ; 3, 149, 354; 6, 61, 79, 118, 281, 322, 342, 349, 352, 355, 363, 375,391,446, 450,451,(foutief XVI), 496, 625, 695, 696; 1,138,349, 380 411; 9. 62, (foutief 5), 161, 271,307, 316,' 693; 10, 172, 290, 322, 351, 449; 12, 235; 13, 84; 15, 170, 200; 16, 77; 102, 110, 128, 281; 16 en 17,63; 17.212, 392 ; 18, 684, 686 ; 21, 199, 233, 275, 282,347-, 21 en 22, 244 ; 21, 23 en 24, 67; 23,233; 23 en 24, 170; 24, 79; 26, 63, 128, 208, 273; 27, 201, 252, 497, (foutief XX), 517; XV 493, 521, 523, 524, 562, 579; 1, 113, 117, 138, 144; 2, 264, 367 ; 3, 270, 332; 4, 177; 5, 351, 442 ; 6, 79, 264, 380, 399, 409; 8, 128, 219, 447, 679 ; 9, 443; 10, 275, 282, 397; 12, 275, 401; 15, 70; 81; 16, 214, 216; 17, 503; 18, 238, 394; 18 en 19, 223; 19, 184; 20 en 21, 224 ; 22, 140; 26, 63, 102, 110, 198, 208, 412,676 ; 27, 239 ; 28, 273; XVI 579, 696; 1-3, 418; 2, 405 ; 5, 79, 140, 166, 352 ; 7, 63, 102, 110, 128, 208, 273 ; 8, 273, 405, 676; 12, 77; 13, 272, 393, 412, 437, 677; 14, 162, 326, 436; 15, 161; 20, 418, 686 ; 22, 352, 683 ; 25, 104; 27, 349; 28, 119, 351; 29, 70; 33, 197. 356, 360 ' 404; 37, 382; XVII 62, 496,505, 579; 3, 32, 60, 138, 153, 170, 267, 320, 407; 4, 326 ; 5, 61, 140, 143, 162, 166, 414; 6, 214, 231; 8, 128, 235,351 ;9—11, 214; 10, 326; 11, 409; 14, 185, 214,409 ; 17, 372, 446, 450, 679; 19, 336 ; 20, 139; 20 en 21, 526; 21, 149, 271,272 162; 22 en 23, 390; 24, 352, 354,375 ; 25,271; XVIll 505 ; 6, 238; 16, 138; 36,342; XIX 168, 677; 11, 458; 29, 168 ; 31, 77, 103, 231; XX 519; 28, 696; 1, 142; 19, 24/; 20, 443; 21, 214, 393, 394 ; 22, 69; 22 en 23 400 ; 23, 77, 230, 231, 395 ; 28, 163, 271; XXI: 15, 212, 220, 222; 18, 683. Handelingen 1:4, 69; 5,69 ; 8, 69; 9 127, 133 ; 9-11, 119; 13, 241,352; 19, 499 ; 22, 239; 11 499, 649; 1, 69; 363; 4, 239, 363; 11, 82; 14, 367; 17, 386; 30, 363 ; 31, 150; 33, 367 ; 37, 76, 320; 38, 69, 70, 71, 75, 81, 82, 85, 89, 94, 95, 97, 99, 321, 365, 396 ; 40, 580-, 41, 69, 184, 229, 347; 42, 100, 129 ; 44, 276 ; 46, 129, 241; 47, 397; III: 11, 396; 15,353; '20,375; 21, 340, 341; 30, 146 ; IV: 3, 678; 6,405 ; 10, 158, 187-, 12, 58, 66,79,331,446,451 ; 19, 202 ; 28, 457; 31, 363 ; 32, 253, 276, 347; 33, 365 ; 43, 679; V : 18, 239 ;V 1:1, 228 ; 6, 211; 14, 407; VII: 30, 306; 48. 412-, 51, 351; 51—53, 224; 54, 361; 60, 686; VIII: 11, 85, 89, 347, 396; (foutief III) : 11—12, 70; 12 Joutief 11), 69, (foutief 11), 70, 80, (foutief 11), 81; 14—17,534; 19, 499; 21, 400; 31, 678 ; 32, 160 ; 35, 229 ; 36, 105, 184 ; 36—38, 71; 39, 101; IX: 5, 123, 439; 15, 121, 326, 375; 17 en 18, 71; 25, 239-, X:30, 320 ; 34 en 35, 327; 44, 69, 97, 121, 326, 347, 361; 47, 184, 229 ; 47 en 48, 71, 326 ; 48, 85,396; XII: 3, 678 ; 7, 239; XIII 534; 1, 228-, 2, 393 ; 2 en 3, 211; 2- 4, 532; 4, 212; 41, 373 ; 46, 292, 295; 50, 405 ; XIV: 14,388; 21, 360 ; 22, 457, 677; 23, 211, 533; XV 646 ; 5, 369 ; 8, 388; 11, 92,187,197,202, 330, 356-, 14, 361; 16, 18; XVI: 5, 347-, 6, 244 ; 15, 396-, 23, 678 ; 25, 239 ; 30, 320 ; 31, 184, 262 ; 32 34, 71; 33,70,81, 85, 89 ; 34, 99; XVII : 9, 245; 18, 372 ; 24, 58, 412; 28, 149, 350 ; 30, 417; 31, 361; XVIII: 8, 184, 396; 14, 245; XIX: 2—5, 71; 4, 98; 5, 81, 89; 30, 240; XX 493, 500, 533, (foutief XII), 613, 685 ; 7, 241; 21, 320 ; 27, 104, 404 ; 28, 63, 150, 212, 239, 289, 393, 532 ; 28 en 29, 548; 29, 222 ; 30, 548; XXI: 38, 237; XXII: 16, 184, 396; XX111-.22, 245; XXIV: 14, 59; 25, 217; XXVI: 24, 237; XXVIII 27, 349. Romeinen 1 547; 3, 147; 7, 275, 591; 8, 364; 16, 110, 172, 282, 332, 447 ; 17, 85, 332; 19, 438; 23, 357; II 494 ; 8, 347; 14, 353, 384; 15 en 16, 385; 19 en 20, 221; 20, 102 ; 21—24, 222 ; 24, 258, 400 ; 26, 385 ; 26—29, 385 ; 28 en 29,453; 29, 105, 285; III 66, 442, 487, 522, 528, 560, 637; 1, 108; 3, 110 ; 4, 169, 273, 274, 446 ; 9, 302; 10, 140 ; 15, 390; 16, 108; 19, 75; 20, 65, 369, 388 ; 21, 67, 292 ; 22, 336, 398 ; 23, 126, 196, 289, 345, 453; 24, 96, 97, 105, 108, 132, 363, 364, 397, 485, 697 ; 25, 66, 103, 176, 272, 289, 396, 417, 448 ; 28, 90 ; IV 66, 560; 3,110, 145, 232 ; 5, 150; 7, 255, 303; 11, 108; 12, 352, 353, 384; 15, 388; 16, 145 ; 17, 274; 19, 87; 25, 72, 392, 396 ; V 66,132, 442, 524; 1, 65, 66, 75, 105, 108, 126, 127, 200, 201, 282. 320, 336. 382, 409, 449, 453; 2, 102, 201; 6, 169, 196, 275, 364 ; 8, 169, 392, 495, 506, 699 ; 9, 354 ; 10. 165, 201, 286; 11, 360; 12, 65, 75, 150, 331, 382; 15, 93, 167, 168; 16, 697; 18. 89, 91, 92, 316, 345, 346, 697; 19, 91 ; VI 558; I, 73; 3, 7.9, 85, 96, 97,106, 229, 262, 354, 454, 686 : 3 en 4, 73; 3—1,72 ; 4, 354; 8, 197; 10, 117; 11, 367;14,iö9, 197, 427 ; 16, 428; 17, 197; 18, 197; 19, 413; 23, 255, 442; Vil 593, 647 ; 2, 633; 4, 363; 6, 109, 409 ; 7, 65, 388, 389; 14, 285; 18, 148, 302; VIII 442, 499, 528, 579, 625, 633; 1, 67, 108, 121, 132, 150, 255, 255, 303, 453 ; 2, 197, 353, 364 ; 3, 65, 92, 142, 147, 149, '150, 165, 167, 272,286, 345, 3.58, 392, 396; 5, 255, 409 ; 6, 255, 342 ; 9, 128, 212, 299 ; 9 en 10, 215 ; 10, 73 ; 11, 364 ; 12, 303; 13, 398; 14, 149, 333, 389; 15, 63 , 397; 16, 66, 102, 276, 277, 453; 17, 252, 277, 350, 405,407,418, 427, 439, 680, 687; 18, 426, 439; 19,432, 437; 23, 300, 318 ; 25, 315; 26, 272; 29, 61, 106, 148, 156, 166, 282, 321, 334, 337, 394, 404 ; 31 en 32, 169, 390 ; 31-34, 336; 32, 61, 126. (foutief 31), 142, 151, 272, 446, 450, 454 ; 33 en 34, 303; 34. 356 ; 35, 686 ; 35—39, 424 ; 36, 104, 253, 360 ; 36 en 37, 679 ; 38 en 3';», 686; IX 200 ; 3, 58; 3 en 4, 599; 4, 162; 5, 59, 62, 142, 144, 147, 163, 353, 696 ; 6, 146 ;U-9, 145; 7, 105 ; 292,384, 427, 538, 545 ; 8, 348; 30—32,293 ; X: 3, 273 ; 4, 197, 234, 290, 342, 386, 427 ; 9, 81; 10, 196, 428, 442 ; 11, 364; 14, 86, 104, (foutief 15), 229, 320; 14 en 15, 226; 15, 211, 351; 16, 401; 17, 86, 133, 198, 227, 274, 320 ; 18, 386; XI 524,566; 2, 293; 4, 193; 6, 58, 105, 396; 17, 74 ; 22, 108; 25, 361, 348, 367, 385 ; 33, 307, 364 ; 34, 87; XII 523, (foutief XXII),490, (foutief XVIII), 528, 579, (foutief XVIII), 613, 627; 1, 81, 177, 262, 283, 289, 372, 395, 446, 686; 2, 195, 200, 678 ; 3. 63, 435, 443 ; 4, 132, 157, 252, 258, 291,303 ; 4- 6, 229 ; 6, 57; 9, 275; 10,398; 11, 237; 12, 679; 13, 401, 402 ; 16, 409,647; 17, 200, 329; 18, 111, 202, 283; 19, 404, 409; XIII: 1, UI, 406; 8, 67; 12 en 13, 241; 12—14, 634; 14, 395 ; XIV 523; 4, 58, 192; 8, 409, 680; 13, 181; 15, 188; 17, 201, 366, 368, 416, 661; 17 en 18, 626; XV 522; 4, 59, 75, 82, 194,199,242, 260 ; 5 en 0, 612 ; 9, 283, 413 ; 18, 128, 213-, 27, 402; 30, 676-, XVI 657; 1, 676; 15, 688; 16, 400, 405, 409, 429; 17, 215, 348, 659; 17 en 18, 589; 18,396 ; 24-27, 625 ; 26, 337. 1 K o r i n t h e I 308, 485,493, 496, 524, 563, 579; 1, 236, 253; 2,275,349; 3, 625; 5, 505 ; 8, 156, 263 ; 9, 252, 409; 15,106; 16, 172, 173, 282, 332; 18, 435, 626; 19, 70, (foutief 18), 158, 398 ; 20, 647; 21, 342, 372 ; 22, 164, 271, 420 ; 22-24 (foutief 20), 234 ; 23, 373 ; 26, 361; 29, 168, 272, 365, 390, 391; 30. 61, 218, (foutiel 29), 336, 485, 625; II 106; 1, 125, 372; 2, 27, 155, 173, 224, 282, 647 ; 6, 392; 9, 307; 10, 63, 392, 412; 12, 89; 13, 406; 14, 216; 14 en 15, 666; 15, 577; III 493, 579, 649; 1—3, 298; 3, 416; 5,352,411; 10. 79; 11, 84, 228, 371; 11 en 12, 436; 12, 686; 16, 128, 132, 196, 258, 334, 343, 377, 381, 398, 412, 418, 428, 453, 635; 16 en 17, 33, 192 ; 17, 364, 378; 18 en 19, 329; 19, 361, 398, 546, 647 ; 23, 390, 396, 437, 663; IV 600 ; 3-5, 600 ; 4,168; 9, 79, 224, 407 ; 20, 184, 218, 259, 325, 456, 546, 626; V 184, 323, 504, 660,664; 3, 257, 258, 261, 400, 401; 5, 258, 400; 6, 82, 124, 130, 165, (foutief 5), 229, 355, 364, (foutief 5), 430, 609, (foutief 5), 660, 686 ; 7, 132; 10, 249, 258, 399, 400, 405; 11, 30, (foutief 10), 659, 665; 19, 261; VI 485, 497, 647, 649 ; 9, 663; 9 en 10,257; II, 393, 436; 12, 318; 15, 196, 429, 620, 621, 623, 635; 17, 153, 299, 303, 448; 18, 34, 410, 437; 19, 192, 258, 334, 381, 429, 453 ; 20, 428; 26, 196; VII 522, 558,633, 636, 639, 641, 643 ; 4, 635; 10 en 11,640; 12 en 13, 642; 12—17, 648; 14, 292; 19, 328, 403, 437 ; 39, 346, 621,623, 635,649 ; VIII 577 ; 2, 308, 647; 5, 58, 61; 5 en 6 60; 6, 82, 141; 9, 224; II, 188; IX : 14, 221; 19,428; 27, 218; X 283,521,522,579, 661; 1, 95; 3, 97; 3—5, 175; 4, 101, III, 144, 175, 354, 355 ; 7, 82; 8, 357; 10, 358; 13 (foutief 1 KorintheXl), 596; 14, 15, 68, 179, 185. 410; 14-23, 191; 15, 277; 16, 100, 112, 118, 121, 128, 129, 190, 229, 364; 17, 122, 132, 396; 18,122; 20 en 21, 180; 21, 116, 409; 32 en 33, 428 ; 34, 238; XI 528, 647; 4, 350; 19, 100; 20, 111; 22, 102, 112, 125,232,229; 23, 128, 190, 364 ; 24, 112, 113; 25, 112; 27 (foutief 26), 116; 28, 130 ; 31, 683; XII 491, 506, 579, 647; 3, 63, 89, 100, 128, (toutief 8), 212, 380; 4, 63,272,393; 4—7, 230 , 5, 239; 1 (foutief 2) Korinthe XII: 6, 60; II, 393; 12, 132,157,252; 13, 63, 75, 99, 121, 123, 127, 229, 230, 282, 292, 442; 27, 258, 291, 303 ; 29,236; XIII 524; 1, 226; 1-3, 402 ; 5, 600 ; 6, 199; 9 en 10, 307; 10, 375; 12, 277, 307,414; XIV: 20, 321, 489; 33, 252,409 ; XV 608; 3, 80; 4, 127, 152, 350 ; 20, 149; 21,167, 272, 345, 382 ; 25, 354, 392 ; 28,149,304 ; 41, 344; 43, 150, 419, 448; 45, 143, 146, 346 ; 47, 62, (foutief 45), 140, (foutief XVII: 45), 144,149,151 (foutief 2 Korinthe XV: 17), 166, 695 ; 49, 360, 365, 683 ; 51, 64; 53, 442 ; 54, 345,362 ; 1 (foutief 2) Korinthe XV: 57, 145; XVI: 15, 98. 2 Korinthe 1:1, 432; 2, 416; 2 en 3, 612; 3, 203, 247, 265, 676, 678, 687; 4, 680 ; 5, 252; 11, 676; 12, «80; 16, 447 | 21, 102, 277 ; 22, 94, 202, 303, 455; II: 8, 261; 9, 35, (foutief 11), 657; 14 (foutief 16), 145; 15 en 16 (foutief 17), 78; 17 (loutief 19), 213; 111:3, 289, 309 ; 6,127, 353 ; 7, 285, 287, 342; 11, 172; 16, 78, 372, 388; 18, 168, 316, 427; IV 579; 2, 213; 3 en 4, 208; 4, 138, 162, 307, 316, 344, 387, 391, 680 ; 6, 174; 11, 253; 13, 15, 179, 285; 16-18, 422 ; 18, 250, 395; 40, 678; V 607; 1, 150, 352, 354, 365; 5, 102; 10, 64, 627; 15, 142, 274, 438, 699; 16, 214, 333, 393, 555; 16 en 17, 152; 17, 19, 313, 340, 342, 379, 409 ; 19, 65, 168, 363 ; 20, 213; 21, 62, 147, 167, 286, 392; VI 489, 521; 1, 269, 699; 2, 412; 4, 404 ; 8, 373; 14, 185, 368, 633; 14- 18, 192; 2 (foutief 1) Korinthe VI: 14— .8, 609; 15, 68, 117; 16, 33, 80,182, 192, 196, 227, 233, 258, 343, 364, 377, 412, 428; 17, 180, 185, 1.96, 370, 371, 679; 18, 453, 677; VII : 1, 438 ; 10, 261, 662; 11, 131; VIII: 9, 166, 420; 10, 402; 14, 402; 15, 402; 16-19, 534; X 549, 577; 4, 365 ; 4 en 5, 578 ; 7, 356; 8, 662; 13, 184; 16, 323; XI 434, 548; I, 218; 2 (foutief 4), 159; 4, 366', 410; 5, 198, 429; 10, 315; 13, 181; 14 (foutief 16), 207, 485; 15, 434; 16, 210, 236; 18, 348 ; 29, 527; XIi:1, 387; 2, 391; 7—9, 297; 16, 434 ; XIII : 1, 659; 13, 181, 265, 276. Galaten I 493, 575 ; 3, 591; 4, 139, 143, 156, 166; 176, 185, 252, 268, 389, 392, 443 ; 8, 70, 211, 245, (foutief VII): 8, 1 436, 450; 8 en 9, 172; 9,234,411; 10,68, 190, 201; II 523; 8, 352, 361-, 9 en 10, 533; 11, 189; 14, 301-, 16, 369; 17, 388-, III 66, 490, 506, 558, 560, 575, 606, 628; 5. 170, 364; 6, 232. 274, 450-, 7, «5; 8, 144, 145-, 9, 202, 294, 352, 452; 10, 140; 11, 85, 332; 13, 65, 92, 767, 289, 392, 396, 686; 16, 292, 293, 327, 353,385] 19, 306 ; 20, 234 ; 21, 127; 22, 302, 446 ; 24, 452; 26, 148, 317, 347 ; 26 en 27, 74; 27, 75, 76, 168, 395; 28, 291, 350, 409; 29, 90, 105; IV 528, 575, 598; 1, 647 ; 4,142, 382, 392 ; 5, 397; 6, 143, 149,347 ;1,350, 387; 15, 129; 19, 352 ; 22, 145, 427,443; 23, 105; 24, 294, 345, 348 ; 26, 232, 276, 348, 410, 538, 545 ; 27, 386 ; 31, 427; V 66, 497, 633; 1, 427 ; 4, 187; 6, 67, 73, 78, 88, 328, 437 ; 9, 258, 609; 11, 190; 13, 428; 16, 384; 17, 296; 19, 255; 19— 21, 257; 21, 258; 22, 219; 24,262; VI: 2, 396; 3, 255, 275, 401; 4, 123; 7 en 8, 633 ; 8, 395, 402; 13, 352; 15(foutief 17), 73, 315; 15 en 16 (foutief 17), 328; 16, 195, 200, 332, 397, 439; 17,327,333,345, 437; 18, 77, 147, 3,93, 404, 455. Efeze I 496, 528, 636 ; 3, 150, 252, 347, 416, 452, 457 ; 3—6, 334 ; 4, 66, 318, 337, 398, 432, 438, 453 ; 5, 80, 389, 455; 7, 105, 139, 187, 364, 369, 396 ; 8, 342; 10, 168, 200; 11, 350; 13, 102, 182; 14, 393, 679; 19, 320 ; 20, 62, 117 ; 21, 353, 447; 22, 290, 367, 381, 410 ; 22 en 23, 378 ; 23, 130, 291, 303; II 494,52867, 388; 2, 96, 188, 356, 364, 365, 381; 3, 65; 3 en 4, 169; 4, 65, 80, 139,187,202, 265, 272, 316, 320, 416; 4-10, 66; 5,451; 5—9, 170; 6, 169, 272, 443 ; 7, 75, 88, 90, 137, 336 ; 8, 450; 10, 327; 11, 384, 409; 12, 292; 13, 62, 66', 102, 168, 176, 262, 272, 282, 295, 349, 354, 365, 388, 391, 420, 453, 696; 13 en 14 (foutief 12), 201; 15, 165, 360, 443; 18, 79, 202; 19, 68, 228, 371, 411, 457; III 591; 5, 343 ; 6, 381; 7, 320, 353 ; 9, 693; 14, 314; 15,60, 61, 443; 17, 450; IV 490, 524, 533, 576, 579, 592, 597; 1, 200, 455; 1 en 2, 436; 1—3, 455; 1—6, 526'; 3, 105, 201, 252, 277, 409, 443, 455, 459 ; 4, 63, 110, 202, 230, 258, 291, 303, 409 ; 5, 82, 110; 6, 60, 61; 7, 230, 252 ; 8, 361; 10, 364; 11—13, 230, 534; 13, 299; 15, 118, 290,308, 391; 15 en 16, 534; 16, 157, 282; 18, 96; 19, 372; 21, 342 ; 22, 317, 321; 23, 346,397; 24, 75, 77, 78, 299, 437 ; 29, 245; 29 en 30, 244 ; 30, 94, 102, 202, 272, 303, 390, 452; 31 en 32, 526; IV en V 562 ;V 485, 489, 500, 579, 633, 636, 638, 647; 1, 269, 449; 2, 139, 143, 152, 286, 289, 350 ; 3, 663 ; 5, 255, 257, 258, 395 ; 6—11, 634; 8, 269, 448 ; 9, 410; 10,181; 11,185,189 ; (foutief XI): 11, 196; 12,242; 14, 80, 364 ; 18, 237; 19, 366 ; 20, 363 ; 22, 144; 23, 121, 410; 25, 118, 231; 26, 76, 231, 258, 259, 321, 404, 435 ; 27, 159 ; 30, 78, 118, 123, 153, 231, 258, 346, 350 ; 31, 346; VI 498; 11, 356, 373, 395; 12, 296; 13,365 ; 13-18, 578; 14, 131, 367, 439; 19, 395. Filippenzen I 521, 533 ; 5, 157, 337 ; 6, 265, 320, 445 ; 21, 686 ; 27, 403, 455 ; 29, 420; II 626; 1—5, 528 ; 3, 398 ; 5, 62, 139, 149, 166, 272, 321, 333, 334, 362, 447 ; 5-8, 62, 142; 6, 61, 150, 392, 420, 695 ; 7—9, 333 ; 8, 349 ; 9, 164, 343, 353, 447; 10, 62, 447; 11, 375; 13, 320, 445; 14—16, 232; 15, 410; 111:3, 102; 7, 437; 10, 129; 10—14, 3i'5; 17,17,238 ; 17-19, 481; 18, 215, 457 ; 20, 150, 344, 395, 442 ; 21, 345, 414, 683; IV 577,597, 611; 1, 409; 7, 202, 252, 526 ; 9, 694. Colossenzen I 495, 496, 528, 633; 3, 269, 435, 438, 441; 4, 66; 5, 227 ; 6, 239, 431; 9, 397, 486 ; 9—13, 591; 12, 80; 12—14, 427; 13, 61, 143, 203, 316, 360; 14, 105, 231, 369, 375; 15, 61, 138, 148, 160, 162, 168, 307, 316, 321, 344, 349, 387, 391, 694 ; 16, 164, 353, 693; 16 en 17, 163; 17, 355; 18, 290; 19, 171, 386, 449, 496; 19 en 20, 201; 20, 65,102, 168, 176, 382, 383, 391, 696; 21—23,336; 22, 62, 259, 269 ; 24, 365 ; 26 en 27, 244 ; 27, 137, 381; 28, 386; II 499, 522, 523, 558, 559, 561; 2, 119, 164, 282, 342, 449; 3 (foutief 2), 81, (foutief 2), 163,342,485, 549 ; 6, 262, 264, 442 ; 8, 523 ; 8 en 9, 549; 9, 163, 164, 171, 379, 386, 449, 485, 496, 696; 10, 354; 10-13, 73; 11, 101, 102, 259, 285, 353, 453; 12, 72, 79, 85, 229, 320, 354; 13, 65, 126; 14, 62,91,96, 197, 272, 363; 15, 262, 16. 189, 197; III 487, 519, 524, 558, 562, 597; 1, 86, 119, 127, 250, 274, 356, 367, 409 ; 2, 395 ; 3 en 4, 441; 5, 299, 396, 398 ; 7, 438 ; 8, 346 ; 9, 325; 10, 75, 77, 78, 317, 321 ;U, 437; 12, 404; 12—15, 526; 13, 398; 14, 275; 15, 201, 202, 252, 459; 16, 285,363, 366, 372, 409. 1 Thess&lonieenzen I 523, 625; 3, 137; 9, 58, 262, 433-, 10, 59, 197, 364 ; 11, 401; II 612; 1, 420; 3 en 4, 213; 5—8, 215; III 601; IV 603, 634; 15, 64 ; 18, 375; V : 5—7, 241; 10, 699; 12, 247 ; 14, 399; 15, 400, 405; 19 en 20, 44; 19— 22, 26, 51, 52, 53, 55 ; 22, 187, 195, 196, 277 ; 23, 434, 442 ; 24, 196; 26, 401. 2 Thessalonicenzen I 592; 2, 445 ; 3, 269; 4, 250 ; 8, 375 ; 11, 269; II 547, 548, 556, 579 ; 3, 182, 347, 368,369; 4, 195; 7, 265 ; 8, 484 ; 9, 235 , 13, 121, 137, 150, 156, 230, 252, 337, 417,432; III 625, 660, 661; 2, 574 ; 6, 30, 249, 258, 261, 323, 659, 661; 14, 258, 659; 15,660, 662-, IV 561. 1 Timotheus I 506,628; 1,137; 5, 67, 80, 198 ; 5 -7, 198, 558; 15, 391; 17, 60, 209, 283, 311; 11:3, 271, 389 ; 4, 243, 382 ; 5, 60, 62, 102, 139, 151, 272, 391; 6, 58, 92; 388 ; 8, 372, 395 -,111184, 503, 565, 591; 1, 236 ; 2, 393 ; 8, 366 ; 9, 395 ; 14, 228, 352, 364, 378, 533; 14 en 15, 531; 15, 135, 150, 166, 392; 16, 27, (foutief 15), 142, (foutief 15), 163 ; IV 500 ; 1, 157, 207, 368, 369, 445 ; 14, 211; 16, 220; VI 600 ; 5 (foutief 6), 659; 14, 361; 15 en 16 (foutief 18), 306; 16, 337, 391; 17—19, 402. 2 Timotheus I 592; 12, 276; 15, 575 ; 11:1, 401, 444, 445 ; 5, 139 j 12, 405, 407, 418; 15, 247, 531; 16 en 17, 590; 17, 575; 19, 580; 24—26, 57; 25, 646 ; 26, 96; III 500, 577, 594, 632; 1, 157, 207; 26, 677 ; 3, 445 ; 5, 400,659 ; 8, 235, 441; 8 en 9, 481; 12, 374, 405,457; 15, 66; 16, 59, 75; IV 600 ; 3, 223 ; 5, 444 ; 6—8, 687 ; 8, 178, 276,395; 14,575; 16, 137; 2 Timotheus IV : 16 en 17 (foutief 1 Timotheus VI), 575. Titus I 533; 565, 608, (foutief II), 613 ; 5, 211, 236 ; 6, 393 ; 9, 213; 15 en 16, 67; II 493; 11, 92, 287, 330, 417; 12, 438; 13, 178, 252, 387, 389; 14, 143,318, 404 ; III 494, 572; 2, 659; 4,152, 287,314 ; 4-7, 76; 5, 77, 78, 94, 169, 258, 318, 321, 326, 337, 397, 432 ; 5 -7, 317, 592; 6, 393, 442 ; 7, 259 ; 9, 97 ; 10 (foutief 19), 405, 406; 10 en 11, 590, 595; 11, 358; 12, 409; 19, 400, 401. H e b r e ë n I 151, 495, 496, 638, 644; 1, 138, 150, 228 ; 2, 61, 138, 142, 164, 172, 290 ; 3, 61, 119, 138, 162, 163, 168, 171, 307, 316, 334, 344, 347, 349, 350, 387, 391, 39'i, 410, 420, 447, 450, 694; 5, 161, 375; 6, 62, 163, 164, 447 ; 7, 355, 380 ; 7-11, 163; 8, 62, 143,144,164,292, 349, 363, 697 ; 9, 289, 366, 395; 13, 79, 119, 133 ; II: 1-4, 256 ; 2-4,177 ; 3,387; 8, 96, 361, 362, 363 ; 9, 349,360; 11,147 ; 12, 147, 272, 350; 13, 288, 382; 14, 118, 147, 148, 149, 197, 272, 345, 426;\5,360, 383, 389, 391; 17, 62, 132, 144, 394; III 575; 1, 62, 258, 364, 436, 453 ; 5, 214, 228 ; 6, 192; 7, 455 ; 12, 263 ; 13, 349, 675; 13 en 14, 264; 14, 66, 74, 76, 264, 315,325,332,334; 14.410,442; 15,434 ; 17, 359; 18, 354; IV 488, 524 ; 1,359; 2, 98 ; 5, 359; 9, 352, 354, 360, 365 ; 11,439; 12, 218, 241, 366, 367, 373; 13, 354 ; V 487, 489, 522, 637 ; 1, 65, 132, 144, 272, 289, 303, 449, 450 ; 2, 62, 118, 149, 165, 272, 321; 3, 102, 103, 289, 390, 397, 448 ; 4 (foutief 7), 211, 364; 7, 209, 394; 9, 286; 12, 387; VI :1, 117 ; 3, 372 ; 5,174, 358 ; 7 en 8, 437; 20, 62, 289, 303 ; VII 359; 1, 142, 348, 384; 1 en 3,63; 3,143 ; 6, 143; 11, 109, 234; 14, 143, 147; 16, 286; 18, 289 -, 19, 286 ; 22, 450; 26, 286 ; VIII 359, 632; 1, 144, 272, 289, 364, 394, 450; 2, 387 ; 5, 197, 279; 6, 356, 359 ; 7, 348 ; 8, 125; 9, 359; 10, 289, 676; 14, 286; IX 65; 1, 290 ; 4, 289; 5, 62; 6, 285, 286 ; 6—10, 284 ; 7, 286; 9, 356; 11, 65, 449, 450; 12, 106, 118, 289, 418,453 ; 13, 122, 126, 234, 235; 14, 103 ; 24, 119 ; X 632; 1, 197, 283, 285, 356, 359 ; 2, 364; 5, 122, 140, 165 ; 9, 348 ; 10, 118, 167; 11, 394, 418, 449, 450; 12, 349 ; 13, 119; 14, 139, 449; 16, 307; 19, 287, 364; 22, 395; 25, 675 ; 26, 117, 358 ; 29, 174; 31, 424 ; 36, 439; 38, 85; XI 66, 88, 198, 490, 491, 504; 1, 86, 274, 320 ; 2, 409; 6, 60, 85, 165, 270, 272, 322 ; 8, 274 ; 9 en 10, 333; 10, 352, 354, 372, 395; 11, 87, 409; 13, 333; 16, 333 ; 24-26, 333 ; 26, 437; 27, 274; 35 -38, 421; XII 126, 548, 556, 575, 603, 611, (foutief I), 613, 628; 1, 277, 296, 354, 397 ; 1-3, 421; 2, 96, 168, 232, 322, 359, 360, 453, 686 ; 5, 421; 6, 457, 677; 7, 421; 11, 422; 12, 395; 14, 111, 202; 14 en 15,517; 14—17, 639; 15, 409, 699; 16, 630, 678; 18, 435 ; 19, 388, 388; 22, 202, 233, 287, 319, 365, 374, 679, 680 ; 22—24, 381; 24, 93, 96, 106, 234 ; 25, 177, 256 ; 28, 277, 355 ; 29, 174; XIII: 3, 676 ; 6, 680; 7, 457; 8,495; 14, 365; 15, 364 ; 24, 203. Jakobus I 499-, 4, 435; 5, 61, 161; 10 424; 17, 364, 393, 447, 489, 625; 17 en' 18, 94, 300, 317, 318; 18, 61, 99, 318, 321, 337, 346, 387, 388, 390; 21,217,235, 275, 332 ; 27, 186, 200; II: 13,58; 14, 67; 15 200; 19, 152; 23, 232; III 591; 2, 301, 381; 9, 316, 345; 13, 218; 13-18, 456, 525; 16, 519; IV: 1, 298; 1—3,524; 4, 68, 195, 255, 497 ; 6, 571; 7, 76, 381, 397; 10, 277, 398, 399; 12, 58; V: 14, 253; 14 en 15, 84; 19, 401. 1 Petrus I 491, 521, 547, 562, 579, 594, 1 (foutief 2) Petrus I 613, 636; 1, 365, 404, 409; 2, 77, 93, 97, 196, 230, 319, 364, 436; 3, 102, 277, 395 ; 4, 355; 5, 375, 386 ; 8, 413; 11, 412; 12,168; 13, 58, 131, 330, 455; 13—16, 256; 14—16, 456; 15, 198; 16, 335, 438; 18, 287,453; 19, 65, 74, 106, 124, 148, 165, 258, 318, 354; 20, 284, 447; 21, 333; 22, 200,332; 23, 77, 94, 140, 144, 146, 148, 152, 231, 299, 317, 318, 321, 332, 346, 372, 388, 390, 491; 25, 70, 94, 115, 308, 309 ; 26, 395; 28, 362; II 491, 521, 547, 598, 633; 1, 371; 1 en 2, 299; 2, 176, 489 ; 4,381; 5, 289, 372, 395 ; 6, 157, 355; 6-8, 209; 9, 144, 291, 319, 366, 371, 389, 404, 410, 417, 592, 676; 10, 441; 11, 58, 365, 409; 12, 403; 13, 111; 15 en 16,427; 16,357; 17-22, 263 ; 21, 68, 80, 177, 252, 362, 679, 695 ; 22, 62; 24, 125, 149, 167, 269, 362, 392, 417 ; 25, 62, 159, 167, 247, 263, 404, 451; III 487, 523, 524, 562, 591; 4, 299; 9, 243, 347; 12, 682; 13, 344; 15, 57; 18, 139, 150, 151, 167, 350; 19, 347; 20, 79, 289, 347, 639 ; 20 en 21, 78; 21, 77, 79, 80, 101, 454, 456 ; 22, 119, 164; IV:!, 362; 3, 417, 679; 4, 189, 232 ; 5, 361; 8, 275; 10 en 11, 230; 11, 532; 13, 439; 1 (foutief 2) Petrus IV: 14,407, 679; 18,85,213; 19, 687; V 301, 506,593; 1, 222, 411; 1-4, 220; 2, 212, 253; 4, 247,363-, 5, 398, 1 (foutief 2) Petrus V: 5 (foutief 6), 399; 6, 76, 388 ; 8, 361, 381; 10, 247, 252, 277, 314, 430, 612; 14, 688. 2 P e t r u s I 521, 524, 556,576; 1,268; 2, 96, 137, 437; 4, 66, 77, 149, 166, 272, 298, 299, 303, 315, 332, 410, 418, 442, 443; 7, 232, 275; 9, 678; 12, 430; 12 en 13, 415; 13, 33; 17, 171; 18, 139; 19, 344; 20, 138 ; 21, 171, 209, 225 ; 23, 350, 387; II 270, 500, 507; 1. 157, 207 ; i, 271, 644-, 6, 349 ; 9, 350; 15, 221, 682; 17- 19, 429; 18—20, 498; 21, 273, 350 ; 22, 435, 498, 605; lil 573 ; 9, 611; 10, 309; 16, 436; 21, 452; 22, 127. 1 Johannes I 523, 556, 594, 664; 1, 125; 135, 138, 143, 146, 150, 152, 289, 348, 448; 1 en 2, 27, 139, 162 ; 2, 391, 449; 3, 258; 5, 70, 254, 447 ; 5—7, 456; 6, 255; 7, 398; 8-10, 255, 301, 336; 11, 171; 15, 171; 11 505, 523, 524, 628, 638; 1, 62, 132, 272, 303, 353, 372, 391, 449; 2, 255, 358, 362, 449, 697; 11—V 562 ; 3, 254; 3—6, 171; 4, 500; 5, 219; 10, 270; 11, 403; 13, 297; 14, 489; 15, 68; 17, 349; 18, 182, 357, 369; 18 en 19, 549; 20, 687 ; 22, 392 ; 24, 264 ; 24 en 25, 549; 1 (foutief 2) Johannes 11:27, 259, 367, 395 ; 29. 198, 333, 394; III 523; 1, 146, 149, 383, 417; 1 en 2, 441, 683 ; 2, 307, 360 ; 3, 66; 4, 255, 635 ; 4—10, 254; 5, 65, 166, 167, 345 ; 6, 219, 409, 504, 635; 7, 77, 152; 7-10, 437; 8, 635 ; 8 en 9, 638 ; 9, 140, 302, 318, 335, 491; 12, 382; 14, 270; 15, 524; 16, 200, 454; 16-18, 402; 18, 246, 662 ; 20, 270 ; 23, 164; IV 524, 559; 1, 26, 226 ; 5, 227; 6, 443 ; 7 en 8, 198; 8, 276, 403 ; 9, 102, 138, 139, 149, 169, 9 (foutief 10), 271; 9 en 10, 169; 10, 170, 255, 417; 13, 128, 315, 452; 16, 61, 67, 198, 403; 19, 67; 21, 170; V 494, 505, 628; 1, 62, 77, 142, 145, 146, 148, 152, 170, 231, 299, 318, 320, 346, 446, 450 ; 2, 200, 275, 443 ; 3, 170, 198, 282 ; 4, 197, 262, 292, 297, 325, 356, 368, 383, 397, 410 ; 4 en 5, 318; 5, 150; 6, 77, 273 ; 8, 77, 354, 391, 392; 10, 164, 271, 380; 11 en 12, 165; 16, 84, 275, 401; 18, 335; 19, 202; 1 (foutief 2) Johannes V: 19, 347; 20, 143,162, 696, 699. 2 Johannes 505 ; 3, 379, 659 ; 7, 258 ; 9, 215, 264, 323, 436, (foutief 1), 549; 10, 202, 400, 661; 10 en 11, 660; 11, 258, 399, 430. 3 Johannes 9, 348, (foutief 2 Johannes 1), 575. Judas 507; 1, 549; 4, i57, 207; 11, 357; 13, 605 ; 20, 446. Openbaring I 547, 636 ; 6, 106, 139, 144, 258, 288, 336, 396, 398, 417, 435 ; 8, 322, 349, 375-, 9,261, 458-, 1" 143, 162, 166, 393-, 18, 151; II 533, 57 594; 4, 454; 7, 298, 346, 356, 408, 42o, 676-, 9, 383; 11, 360; 14, 440, 6'82; 16, 265; 17, 425; 20, 225, 347, 429, 682-, 25, 459; 26—28, 426; III «0, 486, 533, 575, 577, 594, 636; 4, 360; 5, 426; 6, 408; 11, 459; 12,298,426; 14,348; 15,321, 454 ; 17, 243, 324; 18, 253, 325-, 21, 164,298,426; 1, 683 ; 8, 334; V: 5, 677, 694 ; 6, 148; 8—10, 427-, 9, 319, 679; 14, 337; VI : 11, 251-, VII: 3, 251, 262 ; 9, 304, 319 ; 9—12, 251; 13, 251; 14, 383, 458; 14-17, 174, 252, 419, 685; IX: 2, 495; H, 577; XI: 8, 349, 354, 497; 17, 298; XII 594 ; 6, 344 ; 10, 344, 687; 11 (foutief 16), 297, 687; 13, 375; 22, 383; XIII: 5, 252; 6, 194; 9, 696; XIV: 1, 369,684; 1—5,319 ; 4, 300, 360, 364 ; 9 en 10, 194; 9—12, 425 ; 11 en 12, 195; XV; 2, 369; XVI : 9, 349; 33, 383; XVII: 1, 191, 347; 3,370 ; 3-6, 195; 4, 251; 5, 251; 6, 251, 678; 8, 369; XVIII: 3, 433, 678 ; 4, 191, 370, 371, 679 ; 4 en 5, 195; 5, 370 ; 7, 225, 251; 7 en 8, 195 ; 24, 251; XIX 579, 594 ; 7, 231-, 8, 395 ; 9, 369; 14, 164, 447 ; 16, 160; XX: 3, 438; 4, 369; XXI: 2, 231, ' 232, 233, 258, 276, (foutief 1), 408, 409 ; 2 en 3, 159; 7, 369 ; 8, 191, 259, 413, 424 ; 9 en 10, 159; 11 en 12, 408; 18en 19, 408; 21, 432, 438 ; 21—25, 408 ; 22, 412; 23, 308. 309 ; 26, 413; XXII 594; I, 168, 386, 433, 438; 1-5, 408; 9, 380; II, 305, 397, (foutief 12), 438, (foutief 10), 501, (foutief XXI), 11, 612; 13, 393; 14 en 15, 414; 15, 257, 661; 16,342,362, 386, 694 ; 23, 322. APOKRï jTE BOEKEN. J u d i t h Xll 458; XIII 458. Wijsheid van Salomo I 495 ; 4, 218. 282 ; 5, 63. 212; II 494; 12—16 (foutief 10), 189, (foutief X), 223; 21, 324; 23, 65, 74, 316, 345, 380; 111:1, 368 ; 6, 412; 8, 681; IV 598, 634 ; 4, 676, 677, 682 ; 6, 187; V:l, 183; 3, 374 ; 6, 151, 342, 343, 390; 16, 334; 16 en 17, 426; VII: 25, 161, 162 ; 25 en 26, 693;1(S,168, 316, 344, 391, 410, 420 ; IX : 13—15, 307; 17, 272; XV: 1, 676 ; 3, 270, 407, 676; 14, 320; XVI: 6, 161, 331, 358; 12, 331; 20, 103, 141, 442 ; 26, 332; XVII: 20, 173, 175. Tobia I 580 ; 6, 192, 36'S; III 631; 10, 434 ; XIII; 11, 410; XIV 522. Jezus Si i'ach I 577, 598; 1, 143; 2, 141; 4,144 ; 29, 183; 32,324 ; 36, 329; II 577, 681; 14, 429; 18, 327; IV 593, 606; i, 186 ; 35, 687; VII 573; VIII: 6, 34 ; 13 en 14, 596; X:11, 424; 13, 149 ; XII 597; XIII: 18, 497 ; 20,231; XIV : 15, 424 ; XV: 10, 218; 12, 208; 14,215; XVI: 25, 381; XVII: 9, 316, 345; XVIII 486, 598 ; 8 (foutief 13), 423; 13, 681; XIX: 21, 196; XX 642; 2 en 3,601; XXlil 644 ; 20, 590; XXIV : 1, 138, 143 ; 4, 694; 12, 384; 13, 384; 25, 304, 305; XXVII 573; XXX: 31, 498; XXXII:6, 243, 601; XXXIII: 4, 260; XXXIV : 4, 554; XXXV 637, 649; 6, 18,9; 12, 259; XXXVII : 35, 682; XXXVIII: 10, 186; LI: 27, 413. Baruch 111:23, 158 ; 38, 166; 42, 417; 59, 391; IV: 37, 293. 1 Makkabeën 1:53, 188 ; 60,188; 11:15, 188; 19—22, 193 ; VI: 24 , 374; VII: 5, 374. 2 Makkabeën III 507; 38 en 39, 508: VI 635; 1, 188; 10, 438; 18-28, 193; 24—28, 423; VII 188, 194; 22, 685. 4 E s d r a s 1: 24, 292; II: 36, 349; 42, 319, 687; 43, 444 ; VI: 54, 65; VII: 7, 79; 48, 697; IX: 9, 425; XVI; 74, 418. Suzanna 44, 458. ALPHABETISCH REGISTER. een De getallen verwyzen naar de bladzyden. Staat rechts hoven een getal n klein r.iifer fof een eet al in het kleinï. dan duidt zulks aan He nn ~— — -v— v o — /i - — l_l _ J_" J. 1 J 4. 1. : !,•«. R7A 19—kl ~ K rrr\ a. 1 o umuzyutj vuurnuiueiiuü ctaui.ee ncuiiig , uciuanc u»u"— uis. utvy aam. 14.— Titels van geschriften worden met cursieve letters opgegeven; wordt achter dergelyke titels geen naam van den schrijver vermeld, dan heeft men te doen met geschriften van Dirk Philipsz. — Het telkens voorkomende „D. P." = Dirk Philipsz. A. Acquoy, J. G. R. 673. Adam Pastor. Zyn strijd tegen D. P., 20—26 (passim); is een beslist anti-trinitariër, 20, 21; wordt door D. P. in den ban gedaan, 21. „Adam Pastorisch", benaming voor een volgeling van Adam Pastor, 54 de aanteekening. A k e n , G i e 1 i s v a n. 15, 20,23,34. Ambrosius. 479. Anastasius Yeluanns, J. 25. Anna, huisvrouw van H. Emkens. 36. Anna van Oldenburg, gravin van Oost-Friesland. 13. Antonius van Keulen. 20. Apologia ad Episcopum Hiapaliensem (van D. Erasmus). 100. Augustinus. 100, 479. Arent Dad. 688. Avondmaal. 111 — 134; Seb. Franck's oordeel daarover, 16 (weerlegd J door D. P., 4951; door som¬ migen eene „swermerie" genoemd, 47, 133. — Zie verder en Avondmaal. B. Doop B., Ian, 688. Ban en mijding. 30—32; het vraagstuk in 1554 te Wismar ernstig onder de oogen gezien, 24 v.; daarover koestert D. P. aanvankelijk strenge gevoelens, 30, 264 (doch vergel. 654 v.); van toepassing op moedwillige openbare zondaars, 255, 258 v., 654; schuldigen aan zware misdrijven moeten uit de gemeente afgezonderd worden (257 v.), zelfs wanneer zij berouw toonen en boete doen (259); afzondering eene medicyn, 654, 660; gebannenen in het dagetijksch leven te mijden, 252, 256, 259, 655, 661; ergernis over valsche broeders die gemeenschap houden met gebannenen, 33, 430; drieledig doel van ban en mijding, 258; de waarachtig boetvaardige hebbe er vrede mede dat hem vanwege God en de gemeente straf wordt opgelegd, 261; sommigen worden om strenge toepassing van ban en myding afvallig, 264; aan in nood verkeerende afvalligen of gebannenen mag men hulp bieden, 655, 662 ; mijding ten opzichte van gehuwde personen, 619, 637, 655, 663. — Zie verder Mijding der gebannenen en Naeghelaten Schrift van den Ban ende Mijdinghe. Batenburg, J. van. 12, 13. Batenburgers. 11. Beeldendienst. Bestreden, 45, 406. Behoudenis alleen te verwachten van de verdiensten van Christus of van de eenige offerande van Chriitus. 48, 272, 286, 287, S03, 389 v. Bekelsteyn, J. 478. heketitenisse (van O. Philipsz) 7, 9. Bekentenisse oases gheloofs. Is het eerste stuk van de „Corte bekentenisse", 26; behelst de rechtzinnige leer aangaande de Drieëenheid, 26; afgedrukt, 60 — 64. B e z a , Th. 4. Bidden voor de overheid. Goedgekeurd, 49, 444. Biecht. Bestreden. 45, 400. Blaupotten Cate, S. 672. Blesdikius.N. Zie Blesdij k. Blesdijk (Blesdikius), N. 5, 11, 15, 653. Bogaert, P. Willems, leeraar te Monnikendam. 57012, 585. B o u w e n s , L., leeraar te Emden. 23, 24, 38 v., 513, 514, 515, 602, 6033, 604. Brief van D. P. aan J. Willems en L. Gerrits. 5548. Brieven van D. P.: a. Drie zendbrieven aan de gemeenten Gods. Zie Enchiridion (onder „Inhoud"; aldaar, hen Heffelijcke Vermaninge). b. Zendbrief aan de vier steden. Zie Eetien Sendtbrief, enz. e. Sendtbrief aen die huysvrouwe van I. den S. 669; treffende aansporing daarin tot geloofsvolharding, 685 (vergel. 686 v.); exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 6692; herdrukt, 675 — 688. d. Vier brieven van 1567 en te Emden geschreven. 669 v.; aanleiding, 570—572; slechts in uittreksels bewaard gebleven, 671; exemplaren die aan den herdruk ten grondslag liggen, 670 ', 670 2; herdrukt, 689-690, 690-691 (vergel. 692-693), 691-692, 692. Broederliefde. Beschrijving als een teeken van het ware geloof, 48, 401. Buitentrouw. Waarin hij bestaat, 618, 630, 631; wordt door sommigen verdedigd (617, 638), maar door D. P. kras veroordeeld (618, 619, 626, 631, 632 v., 634, 640); moet soms met den ban worden gestraft, 636 v., 648 v.; is met andere punten (ban en mijding, zending of ordening der leeraars, enz.) ter sprake gekomen in 1554 te Wismar, 23 v. Busschaert,HansBouwens, leeraar te Antwerpen. 552 2, 554 « C. Campaen, J. 478. Cassander, G. Zijn oordeel over D. P., 6 v. Ceremoniën en sacramenten. Denkbeelden daaromtrent van Seb. Franck (16) en van D. P. (493 v.). Christologie. 26 — 30. Zie ook Christus. Christus. Is een voorbeeld der liefde (49, 58) en een heer des vredes (49, 281); over Christus' ware Godheid wordt voornamelyk gehandeld in „Van der Menschwerdinghe ons Heeren Iesu Christi" (135 — 153) en over Christus' ware raenschheid in „Vande rechte kennisse Iesu Christi" (155—178), 27 ; Christus waarachtig God, 27 v., 139; heeft een hemelsch lichaam bezeten en zijn vleesch niet ontvangen van de maagd Maria, 28, 29, 139 v. (vergel. 176), 165. — Zie ook Christologie. Chroniea (van Seb. Franck). 83, 473. Compromis. 40v., 607; door D F. afgekeurd, 42 v.; genoemd door hem het tweede Gouden Kalf uit de woestijnreis der Israëlieten, 541, 561; „Vant Compromis", 561—564. Concordantie (van Seb. Franck). 473. Confession (van Th. Beza). 4. Coolhaes, C. 476. Coomen, Jasper. 553 8. Coornhert, D. Volkerts z. Is met de geschriften van D. P. goed bekend geweest, 474; heeft Seb. Franck bewonderd (474 v.) en waarschijnlijk zyne brieven vertaald (478). Cranesteyn, huis „bij de Viebrug". 35. C u (y) p e r (of Kuyper), E., leeraar te Harlingen. 577 l, 608, 690. C. V. M., initialen van den vertaler van de „Naeghelaten Schrift van den Ban ende Mijdinghe". 657, 658. D. l)ad, Anthony. 688. Dad, Arent. 688. Dan, D. 688 David Joris. 8, 12, 475 (zijne geschriften op ééne lijn gesteld met die van Seb. Franck). David-Jo risten. 14. De arte amandi (van Ovidius). 475. De arte poëtica (van Horatius). 607. Den Dam (= Appingedam). 8, 570, 586, 596. D. Ianssoon 688. Die Gulden Arcke (van Seb. Franck). 473. Doop. 69—111; versmaad door Seb. Franck, 16 (door I). P. weerlegd, 495). — Zie verder Doop en Avondmaal. Doop en Avondmaal. 69 — 134; door Seb. Franck als poppenwerk en kinderspel beschouwd, 16 (weerlegd door D. P., 495, 496); men moet aan beide vasthouden en tevens aan de leer der zaligheid door het geloof, 48, 329 v., 396. Doopsgezinden. Hunne groote uitbreiding in en buiten Nederland, 14 (vergel 474 6); blootgesteld aan vervolging, 12-14, 50; schimpnamen aan hunne leeraars gegeven, 13, 238 (vergel. 600); aantal Doopsgezinden volgens D. P., 46 v., 79, 216, 372, 433, 454; hunne voornaamste leerstukken, 48. Dragen van het zwaard door de overheid. Goedgekeurd, 49, 406. „Drickisch", benaming voor een volgeling van D. P., 54 de aanteekening. Drieëenheid. Verworpen door Seb. Franck. 16 (weerlegd door D. P., 490); maakt van de „Bekentenisse onses gheloofs" (60—64) den hoofdinhoud uit, 26; Adam Pastor anti-trinitariër, 20, 21; aan den strijd van dezen tegen D. P. over de Triniteit danken hun ontstaan de geschriften „Van der Menschwerdinghe ons Heeren Iesu Christi" (135-153) en „Vande rechte kennisse Iesu Christi" (155 — 178), 26 v. Echtscheiding. 370 v., 655. Een Appendix aen ons Boecxken. Algemeen karakter, 42; wanneer en onder welke omstandigheden geschreven, 586 v.; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 586 4; herdrukt, 589—613. Een cort, doch grondtlick verhael. Bespreekt de houding van D. P. in de scheuring (ten jare 1565 en daarna) tusschen Friezen en Vlamingen, 42 v.; bevat des schry vers verdedigingen rechtvaardiging, 537; is geschreven tegen het einde van diens leven, 538, 549; betrouwbaarheid van het „Verhael", 539; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 537 de aanteekening; herdrukt, 545—581- Eenen Sendtbrief,... aen de v'er gheschreven. Waar geschreven, 40 ; met welk doel geschreven, 40, 429, 514, 522, 527 v.; uitwerking van den brief, 40 v.; dagteekening en onderteekening 40, 529; toon in het schrijven aangeslagen, 514 v.; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 5143; herdruk van den eigenlijken brief (517 — 529) en van het toegevoegde officieele stuk „Vande beroepinghe ende Verkiesinghe der Bisschoppen ende Leeraers" (530—534). Een verantwoordinghe ende Refutation. Gericht tegen de beweringen van Seb. Franck, 17, 477 v. ; waarschijnlijk oorspronkelyk in het Duitsch geschreven, 6, 478; de vertaling gebrekkig van styl, 478 (voorbeeld daarvan, 485); exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 174782; afgedrukt, 481-508. Een verklaritighe (van H. Timmerman). Gericht tegen D. P. en Menno Simons, 34; de geest dien het geschrift ademt en zijne uitwerking, 35. „Eerste s c h o o 1 r e c h t". 88; verklaard, 88 2. E m d e n. Strijd in 1555 aldaar, 24 v.; vergadering teu jare 1565 daar gehouden, 514; D. P. begeeft er zich henen, 539 v., 550—552, 572; tweede afvaardiging derwaarts van Hollandsche en Friesche leeraars, 42, 540, 585. Zie ook Twistgesprekken. E m k e n s , H. 36. Emmius, U. 5; zijn getuigenis aangaande D. P., 7. Enchiridion. Algemeen karakter, 3—4; daarin ingenomen theologisch standpunt, 44—50; in 1564 het eerst gedrukt, 22 5 43, 55; herdrukken en vertalingen, 50—54; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 43 4; herdrukt, 55 — 469. Inhoud: a. Corte bekentenisse, enz. Is eene omwerking van de „Bekentenisse vander Doope ende van dat Auontmael" (dit heeft als afzonderlijk werk bestaan, 152, 26, 182; geschrift daartegen van J. Kimedoncius, 26 1), 15, 26; tyd van vervaardiging, 15, 25 v.; karakter, 26; afgedrukt, 55—134. b. Van der Menschwerdinghe om Heeren Iesn Christi. 26—30 (daarin andere punten behandeld dan in „Vande rechte kennisse Iesu Christi"); afgedrukt, 135—153. c. Vatuie rechte kennisse Iesu Christi. 26-30 (over andere punten dan in „Van der Menschwerdinghe", enz.); afgedrukt, 155—178. d. Een Apologia („Apollogia", 483). Tijd van vervaardiging, 15; haar tweeledig doel, t5 (vergel. 476 v., 483); afgedrukt, 179—203 (boven de bladzijden: „Vantschouwen der afgoderije"; „Over het schuwen der afgoderij", 476). e. Van der Sendinge der Predi- ranten oft Leeraars. Wanneer geschreven, 32; afkeurende kritiek daarop van D. Volkertsz. Coornhert, 474 ; afgedrukt, 205—248. f. Een lieffelijcke vermaninghe (Vanden Ban) Wanneer voltooid, 30, 265; afgedrukt, 249—265. g. Een schoont vermaninghe, ende corte onderwijsinge van de warachtige kennisse Gods. Wanneer vervaardigd, 32; afgedrukt, 267—277. h. Een seer schoone ende warach• tighe verclaringhe ende wtlegginghe des Tabernakels ofte der Hutten Mnysi. Inhoud, 17—19; afgedrukt, 279—311. i. Van der wedergeboorte ende nieuwe Creatuere. 19, 477; afgedrukt, 313-337. j. Vande geestelijcke Restitution. Waartegen gericht, 10; uitgave van 1559 of later, 107 (vergel 33*); opgenomen in het „Enchiridion", 10 v.; afgedrukt, 339—376. k. Vande Oemeynte Godts. 33; afgedrukt, 377—414. 1. Een lieffelijike Vermaninge (Drie grondighe Vermaningen ofte Sentbrieuen). 14; afgedrukt, 415— 431, 432—444 (geschreven buiten Nederland, 14, 443 v.), 445—459. m. Register. Afgedrukt, 460—469. Epimenides. 608. Epistola, gericht aan Groningen en Appingedam (dato 12 .luli 1567). 585, 586, 596, 607. Eitsmns, D. 6, 47, 100. F. F a 1 d e r n. Zie Het F a 1 d e r n. Franck, S e b. Literatuur, 155; diens opvattingen (in het algemeen, 478 — 479; in zijnen 4 Febr. 1541 gedagteekenden brief, 15 v.); hoofd¬ werken, 473 — 474 (vergel. 83); ■ deze hier te lande bewonderd door D. Volkertsz. Coornhert (474 — 475), verdedigd door C. Coolhaes (476), ongunstig beoordeeld door Marnix van St. Aldegonde (475—476) en door D. P. fel bestreden (476 — 478 ; vergel. 17); zijne twee brieven, 15—17, 474, 478 (de eerste [zie boven; dd. 4 Febr. 1541] de belangrijkste, 16; misschien door D. Volkertsz. Coornhert vertaald, 478). Franeker. Strijd in 1555 aldaar, 24. F r a n e k e r s. 24, 25 („Franikers"), Franikers (= Franekers). Zie Schedemakers. Freeriks, Jacob, leeraar te Harlingen. 607. Friezen. Hard oordeel over hen geveld door D. P., 542—543, 548 v., 550 v., 556, 572, 573 („twistmakers, v redebrekers ende verderuers der ghemeynten Gods"), 574. Friezen enVlamingen.Scheuring tusschen hen (in 1565 en daarna) en hare geschiedenis, 36 — 43, 511 — 514; die scheuring eene ramp voor de Doopsgezinde beweging (515 v.) en voor D. P. eene bron van droefheid (538, 566, 567 v., 568, 587, 591 v., 592, 599 v.); samenkomst van Friezen en Vlamingen op 1 Febr. 1567 te Harlingen, 41, 537, 541 (vergel. 551); de daar gedane uitspraak door D. P. afgekeurd, 541, 552-557. Froschauer Bijbel. 53. e. Garthen, J., Luthersch predikant. 12. Geert H. Zie G. H. G e e r t z , J., martelaar. 11'. G e 11 i u s F a b e r. 54 Geloof. Is eene werking Gods in den mensch, 48, 66; broederliefde een teeken van het ware geloof, 48, 401. Geloofsvervolging. Veroordeeld, 49, 223 v., 405. Gemeente Gods. Onzichtbaar volgens Seb. Franck, 16; dit gevoelen door D. P. weerlegd, 502 v.; de Christelijke gemeente het nieuwe en hemelsche Jeruzalem, 32, 159. Gerrits, L., leeraar te Hoorn. 40, 41, 42, 538, 541 v., 553 7, 554», 554 9, 55411, 5551, 564, 565 5, 567 2, 567 6 569, 569 3, 569 5, 57012, 585, 586, 603 2, 670, 671, 690 5, 692; brieven aan hem en J. Willems van D. P., 671 (in uittreksels herdrukt, 690 — 691 [vergel. 692-693], 692) Gerrits, Soetjen (van Kotterdam). 672 4. Geschiedenis der kerkhervorming in Nederland (van J. G. de Hoop Schefler). 4. G. H. (= Geert H.). 569, 585. Ohy Christen broeders te santen. 43, 672; waaraan de herdruk ontleend is, 672 2; herdrukt, 693 — 697. Gillis Schrijver. 555\ 565, 603 '. Gregorius I. 479. H. He in 8, Joriaen. 24, 25. Hendrik van Arnhem, leeraar te Antwerpen. 554 9. Hendriks, J., leeraar te Schiedam. 555 '. Het beginsel en voortganck der geschillen (door I. H. V. P. N.). 539, 617. Het Faldern (bij Emden). 43. Hieronyrous. 479, 606. HoopScheffer,.). G. de. Heeft de geschiedenis der scheuring tusHchen Friezen en Vlamingen (in 1565 en daarna) beschreven, 36; welke zijns inziens de oorzaak van de scheuring is geweest, 37. Hoorn. Twistgesprek ter stede, 585 ; brief van D. P. aan de gemeente aldaar, 671 (herdrukt in uittreksel, 691—692). H o r a t i u s. 607. Houtsagher, P. 7, 8 H u w e 1 ij k. Groote beteekenis in Doopsgezinde kringen aan dat onderwerp gehecht, 22, 621; strenge opvattingen bij vele Doopsgezinden, 617; het onderwerp dikwijls door D. P. behandeld, *818, 627 (vergel. 22, 626 v. [op de vergadering van 1547 te Emden], 23 v. [vermoedelijk op die van 1554 te Wismar], 370 v. [in de „Geeeteüjcke Restitution"], 662 vv. en 665 v. [in de „Naeghelaten Schrift van den Ban ende Mijdingho"]); schoone bladzijden over het huwelijk, 627 v., 632, 647 v.; huwelijk met een Roomsche moet verbroken worden, 45 v., 370 v. I. I a n B. 688. Ianssoon, D. 688. I. den S. Zie Sendtbrief oen die huysvrouwe van I. den S. (onder „Brieven van D. P."). I. H., mede-onderteekening onder D. P.'s „Zendbrief aan de vier steden". 40, 529. I. S. 569. J. •lans, M., kerkeraadslid te Harlingen. 513. Jansen, Job, martelaar. 603 K. Katholiciteit. Is voor D. P. een ideaal geweest, 46, 379 v., 380, 396, 398 v., 407. Keiler, L. Heeft getracht aan te toonen dat de Doopsgezinde ge • meenten de voortzetting zijn van de „oud-evangelische" gemeenten die reeds vóór Ltither hebben be- staan, 46. Kerkhervorming. Waaruit zij niet is voortgekomen, 3; wanneer zij volgens D. P. een aanvang heeft genomen, 46, 220, 231, 371. Kerkvaders. Smalend over hen gesproken (door Seb. Franck), 479. Kerstliederen en leisen. 672 v. Kimedoncius, J. Zyn geschrift tegen de „Bekentenisse vander Doope ende van dat Auontmael" van D. P., 26 '. K i n d e r d o o pe r s. Zie „Poedobaptiste n". Kloosters. Franciskaner klooster te Leeuwarden, 5; Oude Klooster by Bolsward, 8, 9. — Nergens in de geschriften van D. P. een enkel woord ten nadeele van de kloosters, 46. Knecht i nek, H. 12. Kuiper, Fr. R. 20. Kukenbiter, J., Luthersch predikant te Schwerin. 9, 12. Kuyper, E. Zie Cu (y) p e r. L. Leer der sacramenten. Bekleedt in de theologie van D. P. eene voorname plaats, 44. Leertucht. Niet veroordeeld, 49, 401. Legalisme in de geestesrichting van D. P. 48 v., 185, 235, 263 v., 270 v., 287 ; wet en evangelie zijn naar den geest één, 285; eerst moet men de wet prediken en dan het evangelie, 217. Leken wechwyser (van J. Anastasius Veluanus). 4, 25. Libellus de orando (van M. Luther). 83. Liederen van D. P. 43, 672 — 673; exemplaren die aan den herdrnk ten grondslag liggen, 6722, 672 4; herdrukt, 693—697, 697— 699. Lipkes, Nette, leeraar in Overijsel. 552 2, 553 (Bin den Heere ontslapen"), 554 9. Loei communes (van Ph. Melanchthon). 4. Luther, M. 6, 46, 47, 82, 83. M. Marnix van S t. Aldegonde. Seb. Franck's geschriften door hem op ééne lijn gesteld met die van David Joris, 475; heeft volgens C. Coolhaes Franck's meeningen verdraaid en hem ten onrechte beschuldigd, 476. Hathysz,J. 7. Melanchthon, Ph. 4. Menander. 608. „M e n n 0 n i s c h" , benaming voor een volgeling van Menno Simons, 54 de aanteekening. Menno Simons. Staat in geleerdheid en kennis van de klassieke letteren beneden D. P., 7; door Obbe Philipsz tot leeraar bevestigd, 8; is tegenwoordig bij het twistgesprek van 1545 te Lubeck (14) en by dat van 1547 te Goch(21); bevindt zich in 1554 op eene vergadering ergens in Mecklenburg, 23; woont in datzelfde jaar te Wismar, 23. Munsterschen. 11. M y d i n g dergebannenen. Opvattingen hieromtrent van Seb. Franck (16, 34), H. Timmerman (34 v.) en D. P. (35, 504). — Zie verder Naeghelalen Schrift van den Ban ende Mijdinghu en Ban en m ij d i n g. N. Naeghelalen Schrift van den Ban ende Mijdinghe. Uit hot Fransch vertaald, 5 v., 653, 657, 658; verschil en overeenkomst inet de verhandeling over „Den Ban", 653—654; in het geschrift voorkomende milde opvattingen van den ban (654 v., 660 v.) en harde gevoelens omtrent de mijding (655, 663); exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 653 '; herdrukt, 657—666. N ae 1 dem a k e r, H. Zie Naeld e m a n. Naeldeman, H. (of H. Naeldeinaker), leeraar te Franeker. 24, 25. Negen artikelen (van Wismar), 24; uitgave en literatuur, 241. JN icolai, G. 21. O. O b b i e t e n. 113 („ Vbbitae"), 54 de aanteekening („Obbisch"). Onderling mijden van gehuwden. 32, 370 v. Ondersoeckinge ende grondelijcke wederleg ging e der Geestdrijuische Leere (vanMarnix van St. Aldegonde). 475. Ongeloovig. Hetzelfde als heidensch, 618 v., 630. Onse bekentenisse vander scheppinge, verlossinge, ende salichmukinghedes menschen. Is het tweede stuk van de „Corte bekentenisse", 26; beschrijft wat den geloovige in Christus is geschonken, 26; afgedrukt, 65—68. Oproermakers, schimpnaam voor Doopsgezinde leeraars. 13, 238 („Oproerers"). Outerman, J. 539, 543. O v i diu s. 475. P. Philips, landgraaf van Hessen. 10. Philipsz, Dirk („Derrick Phijlijps", 586; „Dirck Phli.", 689; „Dirck Phl.", 690; „Dirck Phlips", 691). Geboortejaar, 5; vermoedelijke geboorteplaats, 5, 653; afkomst, 653 (vergel. 5); zijn vader, 5, 114, 653 1; ia monnik geweest, 5; theologische vorming, 5, 6; zijne kundigheden (bekendheid met het Latijn, 5, 7, 83, 100, 138, 459, 558, 571, 593, 606, 608, 611,628, 637; met het Grieksch, 5, 7, 63, 138; met het Fransch, 5 v., 653; met het Duitsch, 6, 478); of hij eene universiteit heeft bezocht, 6, 207 (doch vergel. 217, 224, 225); gedoopt door P. Houtsagher, 7 v.; leeraar te Appingedam („binnen den Dam '), 8; aldaar door zijnen broeder Obbe bevestigd, 8; heeft waarschijnlijk geen deel genomen aan de oproerige beweging der Wederdoopers van 1535 in Friesland, 8 v.; het door hem ingenomen standpunt tegenover de Wederdoopersen hunne geestverwanten, 9—11; i8 een der „principale doopers", 12; aandeel in de twistgesprekken te Hamburg (12), te Lubeck (14 v.), te Emden (20) en te Goch (21); gevaren waaraan hij en de zijnen hebben blootgestaan, 12 v. (vergel. 50); verblijf in Oost-Friesland, Mecklenburg en Pruisen, 13 v.; optreden tegen A. Pastor, 20—26 (passim); besteding van H. Timmerman, 34 v.; werkzaamheid te Utrecht, 35; gissing omtrent een verblijf in de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk of Fransch Zwitserland, 6, 36 2 (vergel. 653); rol door hem gespeeld in de scheuring tusschen Friezen en Vlamingen, 36 — 43 (passim), 511—516 (passim), 537 — 543 (passim), 585—587 (passim); banvonnis (8 Juli 1567) over hem uitgesproken, 585 v., 593, 594; sterft in de nabijheid van Emden, 43; 's mans uiterlijk (36) en berichten uit 1568 over zijn gezondheidstoestand (36, 618, 627, 647); portret, 361; loffelijke getuigenissen aangaande hem (van H. Schyn, 6; van Gr. Cassander, 6 v.; van U. Emmius, 7); belangstelling die zyne geschriften verdienen en beteekenis die hijzelf heeft onder de Nederlandsche voorstanders der Hervorming, 54; zijne bescheidenheid, 5, 182; schriftelijke nalatenschap, 43; theologisch standpunt door hem ingenomen (vooral in het „Enchiridion"), 44—50; Christologie (met name in „Van der Menschwerdinghe ons Heeren Iesu Christi" en in „Vande rechte kennisse Iesu Christi"), 26—30. Philipsz, Obbe, broeder van Dirk. 8, 114, 653 2; heeft D. P. tot leeraar bevestigd (ook Menno Simons en David Joris), 8; het optreden der Wederdoopers door hem afgekeurd, 9, 11; een der „principale doopers", 12. P., com, 688. P h 1., D i r c k. Zie Dirk Philipsz. Phli., Dirck. Zie Dirk Philipsz. Phlips, Dirck. Zie Dirk Philipsz. P hij lijps, Der riek. Zie Dirk Philipsz. Pieters, Ebbe, leeraar te Harlingen. 38, 39, 511—514 (passim), 604. Pieters, Syvaert. 539, 543. „Po e d o b a p t i s t e n" (=- kinderdoopers). 648 „Principale doopers". 12. Protestantsche leeraars. Ongunstig oordeel over hen geveld, 47 v., 218, 224; zij zijn „rijk en geweldig" (48, 224) en hoewel schoon sprekende over de Schrift en het geloof toch „ongeloovig" (48, 275). R. Redding alleen door Christus' bloed. 48, 112, 124, 167. Reinckx, Ho ij te. Zie R e n i x. Renix, Hoyte („Hoijte Reinckx", 586), leeraar te Bolsward. 38, 41, 512, 552, 553, 5551, 564, 567, 57012, 573 de aanteekening, 574, 585, 602, 604, 670, 671 ; brief (8 Juni 1567) van D. P. aan H. Renix, 670 v. (in uittreksel herdrukt, 689 — 690). Restitution rechter und gesunder christlicher Lehre (van R. Rotmann). 9 v. Roomsche eerediens t. Denkbeelden daaromtrent van Seb. Franck (16) en van D P. (498, 500). R o o m s c h - K a t h o 1 i e k e kerk. Vereenzelvigd met „de wereld", 45, 191, 195, 200. Rosevel(d)t, H. 5551, 6031. Rotgeesten, schimpnaam voor Doopsgezinde leeraars 13, 238. Rotmann, B., predikant te Munster. Literatuur, 94; zijne „Restitution rechter und gesunder christlicher Lehre", 9v.; D. P.'s „Vande geestelijcke Restitution" hiertegen gericht, 10 v. Rutger8,Sw., Doopsgezinde vrouw te Emden. 24. S. Schedemaker, Jacob J., leeraar te De Rijp. 25. Schedemakers („ofte F ranikers"). 25. Schriftgezag. Volgens Seb. Franck (16) en volgens D P. (493). Schwenckfeld, C. 9. Schyn, H. Diens lofspraak op 1). P„ 6. Servet, M. 16. Sikken, H. 569, 585. Spiritualisme. Treedt sterk op den voorgrond in de theologie van D. P., 44—45; voorbeelden daarvan in het „Enchiridion", 55, 67 v., 182, 187, 188, 189, 197,207,273. Spiritualitas. 492 2. Suvcessio Anabaptintica (van V. P.) 8, 20, 24, 539. Swermerie. Zie Avondmaal. Swermers, schimpnaam voor Doopsgezinde leeraars. 13, 238. T. Tegensprekers, benaming vo >r „niet-Doopsgezinden". 564. Tegenstelling tnsschen geloof en rede. 48, 163. Tertullianus. 620. Timmerman, H. 654; zyne bestrijding van D. P., 34 v. Tinnegieter, Jeroen. Zijne verkiezing tot leeraar te Franeker, 38, 39, 511, 512. Twistgesprekken. Te Emden, 20, 22, 618, 626 v.; te Goch, 21; te Hamburg, 12; te Hoorn, 585; te Lubeek, 14. U. Universitaire opleiding. Oordeel van l). P. dienaangaande, 6, 207 (vergel. 217, 224, 225). V. Vande beloftenissen des nieuwen Testaments (van Seb. Franck). Alleen in Nederduitsche vertaling bewaard gebleven, 474. Vande beroepinghe ende Verkiesinghe der Bisschoppen ende Leeraers. Zie Eenen Sendtbrief, enz. Van die Echt der Christenen. Is het laatste der door D. P. geschreven boekjes, 617 (vergel. 43, 618,627, 647); „zyn laatste Juweel" volgens den auteur van „Het beginsel der scheuringen", 617; aanleiding tot de vervaardiging, 617 v.; karakter en inhoud, 618—620; voltooiing, 22, 43, 649; niet in het „Enchiridion" opgenomen, 22»; het eerst ten jare 1569 in druk verschenen, 22 5, 620; verschillende drukken, 22, 620 v.; het boekje veelvuldig gelezen, 621; exemplaar dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 620 4; herdrukt, 623—649. Van het rycke Christi (van Seb. Franck). Alleen in Nederdnitsche vertaling bewaard gebleven, 474, Vant schouwen der afqoderije. Zie Een Apologia (onder „Enchiridion"). V. B., mede-onderteekening onder D. P.'s „Zendbrief aan de vier steden", 40, 529. V b b i t a e. Zie O b b i e t e n. Veelwyverij. 10, 11. Vnderscheit Tnsschen rechte leer vnde valsche leer (van A. Pastor). 20. Verbeek, Joos. 35. Verbond der vier steden (Harlingen, Franeker, Leeuwarden en Dokkum). Omstreeks 1560 gesloten, 37; sterk afgekeurd door D. P., 37, 541: door hem vergeleken met het Gouden Kalf uit de woestynreis der Israëlieten, 541, 560. Verbond der viersteden en Compromis. Volgens D. P. oorzaak van alle beroeringen in de Doopsgezinde wereld (541, 562, 587) en beide in de plaats van Gods woord tredende menschelijke instellingen (587, 595, 601, 610). Verbond Gods. 557 —561 (tegenover het „Verbond der vier steden" als een menschelijk verbond). Verdraagzaamheid. 49, 58 (vergel. 223 v., 405). Verheucht nu en weest verblijf. 43, 672—673; kennelyk een kerstlied, 672; waaraan de herdruk is ontleend, 672 4; herdrukt, 697—699. Verkindert, P. 539. V i e b r u g. 35. Vilvoorde, slot bij Brussel. 12. Voorilt, C. van. 35. Vossenholen, A. 45. V r e e n , H. van. 20. V Verelt-Boeck (van Seb. Franck). 473. W. VV a 1 d e n z e d. 46 (vergel. 83). Waterland (zuidoostelijk deel van Noord-Holland). 25. Waterlanders. 24, 25. W ederdoopers. Hunne heerschappy te Munster in 1534 aangevangen, 7; D. P. heeft waarschijnlijk geen deel genomen aan hunne oproerige beweging ten jare 1535 in Friesland, 8 v.; hun optreden afgekeurd door D. P. en zijnen broeder Obbe, 9—11; „Wederdoopers en sektemakers", schimpnaam aan 1). P. en de zijnen gegeven, 15, 179. Wedergeboorte. 48; goedge¬ schreven bladzyden over den waren aard daarvan, 315—321. Willems, J., leeraar te Hoorn. 40, 41, 42, 538, 541, 553 7, 554, 554», 5549 55411, 555564> 565 5, 567 2, 567 6, 569, 569 3, 569 5, 570 12, 585, 586, 593, 603 2, 670, 671, 690 5, 692; brieven van D. P. aan hem en L Gerrits, 671 (in uittreksels herdrukt, 690—691 [vergel. 692—693], 692). Willems, G. 586. Winkelpredikers, schimpnaam voor Doopsgezinde leeraars. 13,238 (vergel. 600). W i s m a r. Vergadering in 1554 aldaar van zeven leeraars, 23. Z. Zaligheid alleen door het geloof. 48, 58, 292. Zending der predikanten. Seb. Franck's gevoelen daaromtrent door D. P. weerlegd, 501. — Zie ook Buitentrouw. Zwaard dragen door de overheid. 49, 406. Zweren. Verboden, 49, 404,