t :è * DE SCHOONHEID VAN DE VROUW DOOR D*. C. H. STRATZ AMSTERDAM SCHELTEMA 5c HOLKEMArS BOEKHANDEL SEMARANG. G, C. T. VAN DORP k Co, DE SCHOONHEID VAN DE VROUW. [ÏEDRUKT BIJ MOUTON & Cf». 'g-OBAVENHAGE DE SCHOONHEID VAN DE VROUW DOOR DR. C. H. STRATZ. MET 130 AFBEELDINGEN IN DEN TEKST. AMSTERDAM, SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL SEMARANG, G. C. T. VAN DORP & Co. üS11! M31-! VOORREDE. Dit boek is geschreven voor beoefenaars der beeldende kunsten, voor geneeskundigen en voor moeders. Aanvankelijk achtte ik, in verband niet de hooge eischen der techniek en de groote kosten verbonden aan een werk met zoo talrijke illustraties, alleen een uitgave in een der wereldtalen mogelijk. Immers slechts in een groot taalgebied had het werk kans een voldoend debiet te verwerven. Deze verwachting nu werd niet beschaamd en ik mag met gepaste voldoening vaststellen, dat de uitgaaf in het Hoogduitsch een groote verspreiding verkreeg en daarbij ook waardeering mocht vinden. De uitgevers van mijne „Vrouwen op Java' en van mijne „ Voordrachten over vrouwen kleed ing" betreurden het, dat het boek niet eveneens in het Nederlandsch was verschenen. Toen zij mij daarna uitnoodigden een geheel nieuwe bewerking in het Nederlandsch voor te bereiden, met nieuwe reproductiën naar de oorspronkelijke afbeeldingen, hel) ik dit voorstel gaarne aangenomen. Zelfs is hot aantal illustraties in dit bock grooter dan in de Duitsche uitgaaf, terwijl do technische uitvoering daarbij zeker niet achter staat. Gelijk vader Cats begin ik niet deze opdracht: Ghij, Venus lantgenoten, W ant \ enus is wel eer ook uijter zee gesproten Ghij, die niet Venus hebt het eigen Vaderlandt, Het eigen geestig oogli, en minnelijk verstant, Aan L komt dit geschenk. C. H. STRATZ. 's-Gravenhage, 18 Januari 1900. INHOUD. I?t.AI>Z. Inleiding 1 I. Het moderne Schoonheidsbegrip 5 II. Vrouwelijke Schoonheid in de Beeldende Kunst 14 III. Vrouwelijke Schoonheid in de Literatuur 27 IV. De Leer der Proporties en de Canon. V. De Invloed der Ontwikkeling. Voeding en Leefwijze op het Lichaam 49 VI. De Invloed van Geslacht. Ouderdom en Erfelijkheid 57 VII. De Invloed van Ziekten op den Lichaamsvorm 66 VIII. De Invloed der Kleeding op den Lichaamsvorm 77 IX. Iioordeeling van het Lichaam in het algemeen 87 X. Beoordeeling van de afzonderlijke Lichaamsdeelen 99 a) Het Hoofd 100 b) De Komp 11:! De Romp in zijn geheel 114 De onderdeelen van den Romp 119 De Borat 119 De Buik 130 De Rug 137 De Verbindingen van den Romp met het Hoofd en de Ledematen 144 De Hals 244 De Schouders De Heupen en het Zitvlak 151 De bovenste Ledematen J57 De Hand 20^ De onderste Ledematen De Voet j-j XI. De voorwaarden voor den normalen Lichaamsbouw 175 Secundaire Vrouwelijke Geslachtskenmerken I7(j XII. 1 lactische toepassing van het wetenschappelijk begrip van vrouwelijk schoon XIII. Toepassing in de Kunst en de Kunstkritiek. Modellen 194 XI\. \ oorschriften tot behoud en bevordering van Vrouwelijke Schoonheid 203 X\. De Schoonheid der Vrouw bij verschillende Rassen 209 LIJST DER AFBEELDINGEN. lfl.AH/. Fig. 1. Vaticaansche Venus 11 „ 2. La danseuse van Falguière 12 „ 3a en 3. Aphrodite diadoemene van het Esquilin 17, 18 „ 4. Alma Tadema: Het model van den beeldhouwer 19 „ 5. 15-jarig Jodenmeisje uit Weenen 20 „ 6. Venus van Sandro Uotticelli 23 „ 7. Jeanne d'Arragon (Louvre Parijs) 35 „ 8. Canon van G. Fritsch en Merkel's normaalfiguur 42 „ 9. Vrouwelijke normaalfiguur van Richer 45 „ 10. Proporties van Sarpi • 45 „ 11. Normaalfiguur van Hay 47 „ 12. Normaalfiguur van Thomson 47 „ 13. Hoofd van een embryo uit de zesde week, volgens Gegenbauer en Haeckel 49 „ 14. Jonge Parijsche vrouw met schoon gevormden mond .... 51 „ 15. Meisje met X-beenen 52 „ 16. Infantilismus der vrouw volgens Meige 58 „ 17. Meisje uit München van 121'-. jaar 58 „ 18. Schoonheids-curve 61 „ 19. Meisje met duidelijke teekenen van doorgestane Rhachitis . . 08 „ 20. Meisje met sporen van doorgestane Rhachitis 69 „ 21. Myopathie primitive progressive volgens Londe en Meige . . 70 „ 22. Meisje van 26 jaar met krachtig ontwikkeld spierstelsel (Berljjn) . 71 „ 23. Twintig-jarig meisje met habitus phtisicus 74 „ 24. Javaansch meisje, dat nimmer een corset heeft gedragen . . 78 lil.ADZ. Hg. 25. Afgietsel van het lijk eener jeugdige zelfmoordenaros. . . 79 „ 26. Meisje zonder teekenen van rijgen (uit Weenen 80 „ 27. Meisje met duidelijke teekenen van rijgen 81 ,, 28. Meisje met zeer sterke insnoering 8:! „ 29. Misvorming der kuiten door kousebanden 84 „ 30. Symmetrische houding 87 „ 81. Mannelijk normaalfiguur volgens Merkel 90 „ 32. Vrouwelijk normaalfiguur volgens Merkel 90 ,, 33. Mannelijk normaalfiguur van achter gezien, volgens Merkel . 91 „ 34. Vrouwelijk normaalfiguur van achter gezien, volgens Merkel . 91 „ 35. Profiel van een mannelijke en vrouwelijke romp.volgens Thompson 93 „ 36. Vrouwelijke en mannelijke schedel. Gewijzigd volgens Keker . 100 » 37. Hoofd van een embryo uit de zesde week volgens Gegenbauer en Haeckel 102 „ 38. Schedel van een pasgeborene 102 „ 39. Schedel van eene vrouw met smalle en lange bovenkaak . . 103 „ 40. Schedel van eene vrouw met korte en breede bovenkaak . . 103 „ 41. Meisje van 15 jaren uit Weenen met mooi hoofdhaar, kuiltje in de kin en mooien vyrm van het gezicht 108 „ 42. Vrouwelijk hoofd met goede proporties en goed gevormd oog (Parijs) 111 „ 43. Goed gevormd oor (volgens Langen 112 " 44. Geraamte van een 25-jarig meisje, door rijgen misvormd (volgens Riidinger) 115 „ 45. Spierstelsel van den vrouwelijken romp aan de voorvlakte. . 116 „ 46. Spierstelsel van den vrouwelijken rug 117 „ 47. Rug van man en vrouw, volgens Richer. Verdeeling van het vet. 118 „ 48. Goed gevormde vrouwelijke romp 119 „ 49. Veertienjarig meisje met duidelijke afscheiding der borst van de voorste grens van den oksel. (Oostenrijk) 123 „ 50. Goed gevormde borst 126 „ 51. Slecht gevormde borst 127 „ 52. Ten volle ontwikkelde borst eener Beauté du Diable. . . . 128 „ 53. Vrouwelijk bekken 131 „ 54. Golvend proviel van den vrouwelijken romp 133 „ 55. Vrouwelichaam met schoone grenslijnen tusschen romp en dijen 1;{6 „ 56. Ronde rug volgens Hoft'a 138 „ 57. Lage stand van den rechterschouder bij beginnende verkromming van den ruggegraat 139 „ 58. Schoon gebouwde rug van een 18-jarig Javaausch meisje . . 141 „ 59. Door rijgen misvormde rug 142 „ 60. Normale rug met mooie kuiltjes in het kruis (Scheveningsch meisje) 143 „ 61. Vrouwelijke hals en schouder in profiel 145 Bi.adz. Fig. 62. Huidplooien boven de (rechter) heup bij schuinen stand . . 152 „ 63. Goed gevormde heujien 154 „ 64. Breede heupen bij een mager meisje 155 „ 65. Invloed van vermagering op den rug en de borsten .... 156 „ 66. Puntige elleboog (photographie door Pr. G. Klein) .... 159 „ 67. As van den arm in pronatie en supinatie 160 „ 68. Mooie arm (meisje uit Mflnchen) 162 „ 69. Krachtige, vrouwelijk gevormde armen 16:! „ 70. Krachtige armen en regelmatig gevormde handen van een model uit Weenen (Heid) 164 „ 71. Lijn van Mikulicz 168 „ 72. Lijn van Brücke 169 „ 73. Mooie kuiten en voeten (meisje uit Weenen) 170 „ 74. Afdruk van normale en van platvoeten, volgens Volkman. . 171 „ 75. Meisje uit Weenen van 17 jaar (photographie van O. Schmidt). 184 „ 76. Proporties van tig. 75, bepaald naar hoofdlengten 185 „ 77. Proporties van fig. 75, volgens den Canon van Fritsch . . . 186 „ 78. Meisje uit Berlijn van 17 jaar (photographie van Professor G. Fritsch) 188 „ 79. Dezelfde van achteren 189 „ 80. Proporties van Margareta (tig. 78.) volgens Fritsch .... 191 „ 81. Proporties van Margareta naar hoofdlengten 192 „ 82. Jong meisje. (Algraphie van Cornelia Paczka) 195 „ 83. Jong meisje van achteren (Algraphie van Cornelia Paczka) . 197 „ 84. Meisje met hond. (Opname van Recknagel) 201 „ 85. Japansch meisje in het bad 210 „ 86. Satidja, meisje van 20 jaren van Java 211 „ 87. Meisje van Sainoa 212 88. Meisje van Samoa, met bloemen gekleed 213 „ 89. Meisje uit Kaïro (Plüschow) 216 „ 90. Perzisch meisje van 14 jaren 218 „ 91. Perzisch meisje van 22 jaren 219 „ 92. Kurdische vrouwen 220 „ 93. Moorsch meisje van 20 jaren 221 „ 94. 22-jarig meisje uit Schevenir.gen 224 „ 95. Dezelfde ontkleed 225 „ 96. Canon van het meisje uit Scheveningen 226 „ 97. Meisje uit Brussel 228 „ 98. Canon van het Brusselsche meisje, volgens hoofdlengten . . 229 „ 99. Meisje uit Barcelona 230 „ 100. Canon van het Spaansche meisje (tig. 99) naar hoofdlengten. 231 „ 101. Meisje uit Sevilla 234 „ 102. Dame uit Valencia 235 „ 103. Canon van Clara de Chimay 236 „ 104. Meisje uit Parijs van 20 jaren 237 Bladz. Fig. 105. Canon van tig. 104 238 „ 106. Meisje uit Mttnchen van 10 jaar 240 „ 107. Meisje uit Münehen van 17 jaren (Recknagell 241 „ 108. Meisje uit de Rijnstreek van 20 jaren 242 „ 109. Proporties van fig. 108 243 „ 110. Meisje uit de Rijnstreek, van achteren gezien 244 „ 111. Meisje uit Weenen van 17 jaren. (Heid.) 245 „ 112. Meisje uit Weenen van achteren. (Heid.) 246 „ 113. Meisje uit Weenen in profiel. (Heid.) 247 „ 114. Proporties van fig. 111—113 248 „ 115. Oostenrijksch meisje. (O. Schniidt) 249 „ 116. Hoofd van het meisje fig. 75, 3 jaren later. (O. Schniidt) . . 250 „ 117. Meisje uit Rome van 16 jaren, (von Pliisehow) 252 „ 118. Proporties van fig. 117 253 „ 119. Meisje uit Rome van 13 jaren (von Pliisehow) 254 „ 120. Meisje uit Milaan 255 „ 121. Proporties van fig. 120 256 „ 122. Meisje uit St. Petersburg 259 „ 123. Donker meisje uit Denemarken 260 ,, 124. Proporties van fig. 123 261 „ 125. Deenscli meisje met rood haar 262 „ 126. 18-jarig meisje van Chineesch-Maleische af komst. (Opname van Hagen) 263 „ 127. 17-jarig meisje uit Singapore van Tamil-Maleische afkomst. (Opname van Hagen) 264 „ 128. Fig. 127 van achteren gezien 265 , 129. Nouna van Java 266 „ 130. 23-jarig meisje van Nederlandsch-Fransche afkomst .... 267 KOUT OVERZICHT. Om de schoonheid van hot vrouwelijk lichaam te beoordeelen, moet men den negatieven weg volgen : de gebreken afscheiden. Alsdan ontwaart men, dat schoonheid de hoogste graad van gezondheid is (Inleiding). Tot heden beoordeelde men slechts gelaat en handen naar het leven, het overige van het lichaam naar voorstellingen van de beeldende kunsten (Hoofdst. I). Voorstelling van het vrouwelijk lichaam in de kunst is traditioneel. bepaald door mode en kunstbegrippen, en daarom geen zuivere maatstaf (Hoofdst. II). Voorstelling der vrouwelijke schoonheid in de literatuur heelt slechts historische waarde, met uitzondering van het pogen, om zekere wetten in de verhoudingen aan te toonen (Hoofdst. III). Bij de beoordeeling van het levend vrouwelijk lichaam hebben wij de gebreken uit te sluiten, ontstaan door: 1°. Onjuiste afmetingen (Hoofdst. IV); Gebrekkige ontwikkeling, slechte voeding en ondoelmatige levenswijze (Hoofdst. V); 3°. Gebrekkige kenmerken van het geslacht; ouderdom en erfelijkheid (Hoofdst. VI); 4°. Ziekten (Hoofdst. VII): 5°. Kleeding (Hoofdst. VIIIi; Passen wij dezen maatstaf toe in algemeenen (Hoofdst. IX) en in bijzonderen zin (Hoofdst. X), dan treffen wij eene reeks verschijnselen aan, welker aanwezigheid een gebrek, welker afwezigheid een schoonheid is. Individualiteit wordt bepaald door kleine afwijkingen binnen de wettelijke grenzen. Op dezen maatstaf is te letten bij de beoordeeling van het vrouwelijk lichaam (Hoofdst. XII) en evenzeer van kunstwerken (Hoofdst. XIII). Hij kan tot richtsnoer strekken bij opvoeding en levenswijze der vrouw, daar de hoogste graad van gezondheid en schoonheid met elkander in het nauwste verband staan (Hoofdst. XIV). Langs denzelfden weg, door uitsluiting van gebrekkige individuen, kan men ook tot de bepaling geraken van vrouwelijke schoonheid bij verschillende rassen (Hoofdst. XV). ] N L K ID I N G. Sedert menschengeheugen hebben duizenden dichters, schilders en beeldhouwers de schoonheid der vrouw in woord en beeld verheerlijkt; zelfs ernstige geleerden hebben het uiet onder zich geacht, theorieën over het ideaal van vrouwelijke schoonheid te verkondigen; en het publiek bewondert en aanbidt hunne werken. Daarbij vergeet het echter, dat de almachtige natuur in hare onuitputtelijke kracht eiken dag vrouwelijke wezens doet ontstaan, welke veel schooner zijn dan alles, wat kunst en wetenschap ooit voortgebracht hebben en welke de ineesten voorbijgaan zonder ze op te merken, omdat er geen deskundige is, die hun toeroept: Ziet hier de ware schoonheid in vleesch en bloed. „Bestudeer daarom de natuur vlijtig", schrijft AlbrechtDürer ') in den aanvang der zestiende eeuw, richt U daarnaar en keerU niet van haar af naar Uw goeddunken, in de meening dat gij uit l zeiven beter kunt vinden, want dan zijt gij op een dwaalspoor. Immers, de kunst is in waarheid in de natuur te vinden: liij, die ze daaruit weet te halen, is er meester van. Begrijpt gij haar goed, dan zal zij U in Uw werk tegen vele fouten vrijwaren. Hoe meer Uw werk het leven nabij komt, des te beter zal ') Proportionnlehre, III. Theil. 152:5. Des Weiben Leili ixt ein Geilicht, I>a« (Jott der Herr geschrieben lus grosse Stnnimbuch der Natur. Als ihn der Geist getrieben. (Heine). het blijken te zijn. En omdat dit waar is, moet gij U nimmer inbeelden, iets beters te kunnen of te willen voortbrengen, dan waartoe God kracht heeft verleend aan den mensch die iets wil scheppen: want Uw vermogen is krachteloos tegenover de scheppende macht van God." Dank zij de photographie en de verbeteringen in de techniek van graphische kunsten, zijn wij tlians in staat, althans de uiterlijke vormen van levende schoonheid met wetenschappelijke nauwkeurigheid terug te geven. Brücke i) was de eerste, die zich van dit middel bediende, en Thomson 2) volgde hem' na. Kichkr, :t) die teekeningen, welke groote kunstwaarde bezitten, naar het levend model zelf vervaardigde, heeft die insgelijks door photographische opname wetenschappelijk bepaald. Bij deze en allo zoodanige werken van ouderen en nieuwere» tijd, die zich op meer wetenschappelijke wijze met de schoonheid der vrouw bezig houden, zijn mij intusschen twee feiten, of laat ik liever zeggen tekortkomingen, opgevallen. In de eerste plaats houden zij zich niet met het schoone lichaam bezig om der wille van het lichaam zelf, maar in verband tot zijne reproductie door de kunst • vervolgens worden dan wel zeer zorgvuldig alle anatomische feiten behandeld, doch de pathologische veranderingen, de door ziekten en ondoelmatige levenswijze veroorzaakte wijzigingen van het lichaam worden slechts zeer vluchtig aangeduid. Ik heb beproefd een nieuwen weg ter beoordeeling der menschelijke schoonheid te volgen, door naast het standpunt van den kunstenaar en den anatoom dat van den arts te plaatsen, door mijne waarnemingen, in plaats van op beelden en lijken, op levende lichamen te doen, en deze als de hoofdzaak en niet als liet object van de kunst te beschouwen. Dat ik mij daarbij alleen tot vrouwelijke lichamen bepaalde, is het gevolg der omstandigheid, dat mij als gynacoloog geen omvangrijk mannelijk materiaal ten dienste stond. Talrijke geschriften van anderen, namelijk die van antliropologen, kwamen mij te stade bij mijne onderzoekingen, welke mij i) Schönheit uml Fehler der menschlichen Gestuit. 1890. ") Handfoook of' anatomy for art students. 1896. 3) Anatomie artistiqne. 1890. na eenen arbeid van vijftien jaren tot de gevolgtrekking geleid hebben, dat wij niet anders dan langs negatieven neg, d. i. door uitsluiting van ziektemakende invloeden, van alle door ondoelmatige kleeding, erfelijkheid, niet passende voeding en onoordeelkundige levenswijze voortgebrachte wanstaltigheden deslichaams, tot een normalen vorm, tot een schoonheidsideaal geraken kunnen, dat dan wel individueel zeer verschillend kan zijn, maar immer aan onveranderlijke wetten gebonden is; want volmaakte schoonheid staat niet volkomen gezondheid in het nauwste verhand. Daardoor alleen verkrijgen wij een vasten, op feiten berustenden grondslag, welke wij, onafhankelijk van individueele, op geen vaste gronden steunende opvattingen, kunnen toepassen. Bovendien hebben, naar ik meen, mijne onderzoekingen ook eene zekere practische waarde, dewijl daaruit blijkt, dat wij zeer goed in staat zijn, althans bij de aankomende jeugd, met de gezondheid tevens ook' de schoonheid van het lichaam te verhoogen en te veredelen. Voor ik er echter toe overga de bekende feiten, door eigen waarnemingen vermeerderd, van dat nieuwe standpunt te bezien, moet ik tot beter begrip, in groote trekken, de onderscheidene wegen bespreken, waarop men tot heden getracht heeft, het ideaal van schoonheid te bereiken en vóór alles het moderne schoonheidsbegrip en de omstandigheden, die tot zijne vorming bijgedragen hebben, kritisch toelichten. I. HET MODEHNE S('IK)<)NHEIDSHEGH11\ Po hedendaagsehe Europeaan woel van hot vrouw blijk lichaam zoo goed als niets. Hij ziet slechts gelaat en handen, hij feestelijke gelegenheden armen en schouders, eene enkele of eeuige weinige vrouwen ziet hij ontkleed, en deze nog meest onder omstandigheden, die hem een nuchter onbevangen oordeel onmogelijk maken of ten minste belemmeren ; want de liefde is blind. Ten aanzien van gelaat en handen kan hij zich ongetwijfeld een zelfstandig oordeel vormen; wat hij van het overige van het lichaam weet, is de totaalindruk van hetgeen hij zich van afbeeldsels herinnert: waarnemingen op de levende vrouw spelen daarbij eene geheel ondergeschikte rol. Gevolgelijk steunt liet schoonheidsideaal van den hedendaagschen Europeaan grootendeels op door de kunst opgewekte indrukken. Eene uitzondeling hieiop maken de kunstenaar en de geneesheer. Gokthe, de groote physioloog, heeft treffend den induik geschetst van het eerste aanschouwen van een naakt vrouwelijk lichaam: J) „Daarop bracht zij mij in een klein smaakvol gemeubeld vertrek; een net tapijt bedekte den vloer, in eene soort van nis stond een zeer zindelijk bed, naast liet hoofdeinde een toilet met een spiegel er op en aan het voeteneinde een guéridon met eene driearmige kandelaar, waarop kaaisen zeer helder brandden. Gok op het toilet waren twee lichten i Briefe au* der Schweiz. Einte AMheilung. C'nttii 4. i>. 4fl. ontstoken. Een haardvuur, dat nn uit was, had het vertrek geheel verwarmd. De oude vrouw wees mij een stoel aan l»ij den haard tegenover het bed en verwijderde- zich. Kort daarna kwam door de deur aan eene andere zijde eene rijzige, prachtig gevormde, schoone vrouw binnen; hare kleeding verschilde niet van de gewone. Zij scheen mij niet op te merken, deed haar zwarten mantel af en ging voor het toilet zitten. Zij nam eene groote kap, die haar gelaat bedekt had, van het hoofd: het was mooi en regelmatig gevormd, weelderige bruine lokken vielen op hare schouders. Zij begon zich te ontkleeden. Welk een wonderlijke gewaarwording, toen liet eene kleedingstuk na liet andere van haar lichaam viel, en de natuur, van hare omhulselen ontdaan, mij als iets ongekends voorkwam, ja, bijna zou ik zeggen, op mij een ijzingwekkenden indruk maakte. Ach, vriend, is het niet evenzoo met onze inzichten, vooroordeelen, regelingen, wetten en luimen? Verschrikken wij niet, wanneer ons een dier ons niet. passende, onnoodige, onware omhullingen ontnomen wordt en een of ander deel van onze ware natuur ontbloot moet worden! Wij huiveren, wij schamen ons. Moet ik het U bekennen, ik wist niet recht wat ik ondervond, toen de laatste omhulsels van het heerlijk schoon lichaam afvielen. Wat zien wij aan de vrouwen? A\ elk soort van vrouwen valt in onzen smaak en hoe verwarren wij alle begrippen? Een kleine schoen ziet er goed uit en wij roepen: welk een mooie kleine \oet! Een nauw corset geeft iets elegants en wij prijzen de fraaie taille. Ik schrijf L mijne opmerkingen, dewijl ik U met woorden de reeks van betooverende beelden, welke liet schoone meisje met bevalligheid en bekoring deed zien, niet kan teruggeven. Alle bewegingen volgden elkaar zeer natuurlijk op en toch scheen het alsof ze eenigszins bestudeerd waren. Verrukkelijk was zij, terwijl zij zich ontkleedde, schoon, heerlijk schoon, toen het laatste kleedingstuk viel - zij stond gelijk Minerva voor Paris gestaan moet hebben " Hetzelfde gevoel van ijzing, dat Goethe zoo terecht vermeldt, een mengsel van schrik over den ongewonen aanblik en eene zekere zinnelijke opwelling, ondervindt ook de geneesheer bij zijn eerste vrouwelijke patiente, de kunstenaar bij zijn eerste m'ouwelijk model. Het verdwijnt, zoodra de kunstenaar slechts het schoone, de geneesheer slechts liet menschelijke ziet; en het verdwijnt spoedig geheel door de gewoonte, het naakte te zien. In onzen tijd, waarin zelfs de vertegenwoordigers van het Duitsche volk zich niet ontzagen, het beeld der waarheid uit hun midden te verbannen, omdat het naakt was l), is menigeen licht geneigd, naaktheid en onzedelijkheid voor hetzelfde te houden. Dat is echter eene groote dwaling. Niet het naakt is onzedelijk maar de oogen van den toeschouwer zijn het. Hij, die in naakte lichamen slechts de vrouw ziet, die den eersten zinnelijken indruk niet weet te beheerschen en zich daardoor laat overmeesteren, is onzedelijk en brengt zijne eigen tekortkomingen over op het voorwerp dat hij beschouwt. De bedekking heeft met de zedelijkheid niets te maken, alleen met de welvoegelijkheid, niet de mode. Het ontblooten van sommige lichaamsdeelen, volgens de mode, wordt nooit als onzedelijk aangemerkt. v Hij, die gelegenheid gehad heeft, onder volkeren te leven, die geheel of gedeeltelijk naakt loopen, ontwaart weldra, dat de kleeding met de zedelijkheid in geenerlei verband staat, en merkt al heel spoedig, dat ook hij zijne bekrompene Europeesche begrippen voor ruimere heeft doen plaats maken. Zeer treffend beschrijft von den Steixen zijne te dezer zake in Amerika opgedane indrukken. Toen ik in 18JM) door de binnenlanden van Java reisde, ontmoette ik eens bij Singaparna vroeg in den ochtend eene groote schaar oudere en jongere vrouwen, die tot liet middel ontbloot, ter markt gingen. De eerste indruk was dezelfde door Goethe beschreven gewaarwording van ijzing, veroorzaakt door het aanschouwen van vrouwelijke naaktheid in eene voor mij nieuwe omgeving en in zoo groote massa. Spoedig echter kreeg, in weerwil van vele werkelijk klassiek schoon gebouwde meisjesbusten, de afschuw van het vele afzichtelijks, dat hier in alle onschuld werd vertoond, de overhand, en begreep ik in eens waarom de meeste vrouwen zich liever bedekken wanneer de mode zulks toelaat. ') Hij de opening van tiet nieuwe gebouw van den Rijksdag, anno domini 1894. 2) Unter den Naturvolkern Centra lbrasiliens. 1894. Eigenaardig zijn de wijzigingen, die liet gevoel van welvoegelijkheid onder den drang der omstandigheden ondergaan kan. Ken Europeesch meisje bloost, wanneer men haar in eene nachtjapon verrast, maar zij vertoont zich gedecolleteerd op elk bal. Eene vrouw in eene donkere japon voelt zich te midden van baltoiletten niet op haar gemak, evenmin als een heer en toilette de ville tusschen gerokte heeren. Ie Batavia, waar alle dames met kleine met goud gestikte slofjes aan hare bloote voeten rondloopen, vond men het zeer ongepast, toen eens eene dame zich in een hotel vertoonde met blauw zijden kousen aan, en juist door die bedekking der beenen de aandacht op dit deel van haar lichaam vestigde. Een kind bloost niet, als men het naakt ziet, wel echter als het op eene leugen betrapt wordt. Een welopgevoed jong meisje zal niet licht om eene leugen blozen, wel als een deel van haar lichaam ontbloot wordt. De zoogenaamde beschaving heeft liet gevoel van schaamte van de ziel op het lichaam overgebracht. Ik meen dat het overbodig is, de aangehaalde voorbeelden nog met andere te vermeerderen *), en meen ik de gevolgtrekking te mogen maken, dat het gevoel van zedelijkheid ons is aangeboren, dat daarentegen ons gevoel van welvoeglijkheid afhankelijk is van in onze omgeving heerschende gewoonten en gebruiken. In de natuur veroordeelen wij, Europeanen, onbewust het naakte : in de kunst evenwel beschouwen wij de voorstelling er van als geoorloofd en hebben het steeds voor oogen. Daarom passen wij, de natuur niet kennende, op de schoonheid van liet vrouwelijk lichaam den maatstaf toe, die ons door de kunstwerken tot gewoonte is geworden: daarbij geven wij ons echter weder geen rekenschap van het feit, dat ook het begrip van vrouwelijk schoon in de kunst in zekeren zin van mode, van traditie afhankelijk is, welke met het schoonheidsbegrip in geenerlei verband staat en niet op liet leven kan worden overgebracht. W ij vinden de Venus van Milo schoon, zooals zij is. Indien zij echter volgens de tegenwoordige mode gekleed was, zouden wij hare figuur afschuwelijk vinden, want onder de kleederen zoude de taille van Venus nog aanzienlijk in omvang toenemen. ') Viile Ploss-Bartels, Das Weib. 1897. I. j>. 395 en v. Wanneer wij nu eenerzijds de Venus van Milo, anderzijds eene fine taille schoon vinden, dan moet daaruit volgen, dat alle slanke vrouwen, ontkleed, afzichtelijk moeten zijn, dewijl zij de volmaaktheid van Venus niet bezitten. Dit is echter geenszins het geval, zooals de ervaring leert, daaruit volgt dus, dat iemand, die de Venus van Milo geheel van buiten kent, daarom toch niet in staat of gerechtigd is, daaruit eenige gevolgtrekking ten aanzien van het lichaam eener levende gekleede vrouw te maken. Maar er is meer; wij nemen zelfs, zonder liet te weten, oud-Grieksche modes tot maatstaf van beoordeeling van moderne kunstwerken en ook van levende individuen, indien wij die naakt zien. Slechts twee voorbeelden: In de geheele klassieke kunst, voor zooverre wij ze kennen, vinden wij slechts twee beelden van een naakten man met een knevel, namelijk den stervenden Galliër en den Galliër in de groep Arria en Paetus. Alle overige figuren zijn met een vollen baard of zonder dezen voorgesteld. Noch bij Grieken, noch bij Romeinen was het mode, een knevel te dragen; in de bovenbedoelde beelden is juist daardoor de Barbaar gekenmerkt. Ofschoon bij ons in het dagelijksch leven duizenden niet knevels worden aangetroffen, vinden wij ze, behalve bij portretbeelden, uiterst schaars in de kunst. Wanneer wij ze tegelijk met een naakt lichaam aantreffen, doen zij ons gevoel wonderlijk aan; wij zien niet den naakten, maar den ontkleeden man, omdat — de oud-Grieksche mode den knevel veroordeelde. Een ander voorbeeld geeft de voorstelling, van het naakte vrouwelijk lichaam in de kunst. Men teekent ze altijd zonder eenigen haargroei op het lichaam. Omdat het leelijk staat? Volstrekt niet, maar omdat het bij de oude Grieken en Romeinen, evenzeer als nog heden ten dage bij alle Oostersche volken, gewoonte was, dat de vrouwen de haren van haar lichaam kunstmatig verwijderden. Dit blijkt duidelijk uit de bekende plaatsen in Martialis II en Ovidius 1 ars amatoria. Een ander bewijs hiervan vindt men in het 10-'5e gezang van Bilitis '), waarin als ') Beiin, Bilitis' sünnntliche Lieiler, 1894; Louys, Les chansons ile Bilitis. eene bijzonderheid van de priesteressen van Astarte gezegd wordt: rZij trekken zich nimmer de haren uit, opdat de zwarte driehoek der Godin haar onderlijf teekene gelijk een tempel." Ofschoon de mode van hot ontharen sedert eeuwen bij ons niet meer bestaat, is ze in de kunst toch behouden gebleven en daardoor op het schoonheidsideaal van den hedendaagschen mensch overgebracht. Hoezeer niet alleen de enkele mensch maar ook de geheele zoogenaamde „publieke opinie" door den uiterlijken schijn onoordeelkundig beheerscht wordt, blijkt ons liet duidelijkst uit eene vergelijking van fig. 1 en fig. 2. Fig. 1 is de reproductie van de uit haar omhulsel van blik ontdane \ atikaansche Venus *), fig. 2 Falguière's bekend, naar het leven uitgevoerd, beeld van Cléo de Mérode, die als eene der schoonste thans levende vrouwen gehuldigd wordt. Het beeld van A enus beantwoordt aan alle eischen, die wij aan een normaal vrouwelijk lichaam kunnen stellen. Hij de danseuse merkt men op: hare kunstmatig door kleeding saamgedrukte taille, foutieve plaatsing der borsten, scheeven stand der knieen, te zwaar enkelgewricht -). Het moderne schoonheidsbegrip is dus: eene door dagelijksche oefening verkregen kennis van het hoofd, de handen en de armen, met betrekking tot het overige lichaam, een begrip, aan de reproductie der naakte vrouw in de kunst ontleend. Het algemeen oordeel over vrouwenschoonheid berust derhalve niet op kennis van zaken, maar is indirekt, door eene onnatuurlijke wedergave van het lichaam door de kunst en door corsetten, schoenen en kleeding op een dwaalspoor gebracht, 1897. \elen houden ..les Chansons de Militis ' voor eene mystificatie. Ik onthoud mij van een oordeel daarover: of' ze echt zijn of niet. in allen gevalle getuigen zij van eene nauwkeurige bekendheid van den schrijver met de klassieke zeden. ]) Het is de groote verdienste van Michaëlis. dat zjj in dezen toestand aan het publiek bekend is geworden. Het Kensington museum bezit een gipsafgietsel naar het origineel. Vgl. Bruckmann: „Denkmaler griechischer und römischer Plastik." en Springer's Kunstgeschichte, Bd. I. 4. Auflage 1895. — Prof. \\ . Michaëlis schrijft mij: Een. naar bericht wordt, veel schooner exemplaar bevindt zich nog in de Vatikaansche magazijnen, een afgietsel daarvan in brons te Parijs. Vgl. L. Pfeiffer. Angewandte Anatomie 1899. Fijj. 1. Vnticaansclie Venna. en maakt zich valsche en onnatuurlijke voorstellingen. tij»". '2. La danseuse van Falguière. Xaar eene Photographie van Braun. Clément & Cie. in Dornach i. E.. Parijs en Xew-Vork Al wat tot hiertoe gezegd is, heeft voornamelijk betrekking op do schoonheid van den vorm. Dat het nog veel moeilijker is, zich een objectief oordeel van de kleur te vormen, weet iedereen, die zich eenigszins met de leer der kleuren en de functie van het menschelijk oog heeft bezig gehouden. Niemand weet het beter dan de vrouwen zelve, die door eene juiste keuze van kleuren, waarmede zij zich tooien, instinktmatig hare aantrekkelijkheden weten te verhoogen en hare gebreken te verbergen. Nog moeilijker is het, de schoonheid der bewegingen te ontleden, aangezien de meeste daarvan door de kleeding verborgen worden. Doch wij moeten nog een verdere beperking aanwijzen. Zelfs het weinige, dat men dagelijks van vrouwelijke lichamen zien kan. wordt door liet meerendeel niet met de noodige aandacht waargenomen, omdat de blik niet geoefend is. Men hale zich voor den geest de gelaatstrekken, de haren, de handen van afwezige personen, met wie men dagelijks verkeert. Van de meesten is men niet bij machte, de kleur van het haar en de oogen, den vorm van den neus en den mond in het geheugen terug te roepen, of zij moeten door een sterk in het oog loopenden vorm een meer dan gewonen indruk gemaakt hebben. Ook de (toren, die toch veel tot de uitdrukking van het gelaat bijdragen, worden meesttijds slechts zeer oppervlakkig waargenomen; met betrekking tot den vorm der handen, bericht ons Maxtagazza '), dat zelfs schilders niet wisten, of hun tweede vinger langer of korter was dan de vierde. Ofschoon wij dagelijks in de gelegenheid zijn. hoofd, gelaat en hand in grooten getale waar te nemen, wordt dus toch in het algemeen zelfs over deze lichaamsdeelen een oppervlakkig oordeel geveld. Met betrekking tot de overige kan slechts een geoefend waarnemer uit gang en houding juiste gevolgtrekkingen maken; meestal echter vergenoegt men zich met eene oppervlakkige waarneming, uit de eveneens oppervlakkige beschouwing van kunstwerken afgeleid. Ten einde te voldoen aan dit element der moderne opvatting, zijn wij verplicht, de voorstelling van de vrouwelijke schoonheid door de beeldende kunsten te analyseeren. 1) 1'hvsiologit» des WeiliOH. I)cutsc*h von lVusoher. 1*1)4. ]». -j'J. VROUWELIJKE SCHOONHEID IN DE BEELDENDE Kl'NST. De bloeitijd der Grieksche kunst heeft een zoo sterken invloed <»]> liet moderne schoonheidsideaal uitgeoefend, dat zelfs de mode van dien tijd onbewust werd overgenomen. Ontegenzeggelijk had de beeldhouwkunst ten tijde van Phidias, Polykletus en Praxiteles haren hoogsten top bereikt, en het is nog de vraag, of zij ooit deze hoogte zal kunnen evenaren. Het is daarom ook zeer natuurlijk, dat de oud-Grieksche kunst in alle latere perioden op de kunst als een niet te bereiken ideaal invloed heeft uitgeoefend. Behalve de Grieksche kunst, waarop een stilstand van eenige eeuwen volgde, is liet in de eerste plaats de Renaissance, welke wij hier te bespreken hebben. Alle oostersche indrukken, waarop in de geschiedenis der kunst gelet moet worden, hebben met de afbeelding van het vrouwelijk lichaam niets te maken. Evenmin heelt zich de Japansche invloed op de kunst in die mate doen gelden, dat zij in dit opzicht verdient besproken te worden. De oud-Grieksche kunst putte hare voorbeelden onmiddellijk uit liet leven. Noch ruw weder, noch lichaamsgebreken waren voor de bevolking van Griekenland van dien tijd eene aanleiding, 0111 hunne schoone gestalten in kleederen te hullen, en daardoor was de eerste en voornaamste voorwaarde voor den scheppenden kunstenaar gegeven: dagelijksche studie en de vergelijking der onderscheidene vormen van het naakte lichaam in zijne grootste volmaaktheid. Door voortdurende oefening van het oog kon zich de toemalige kunstenaar langs dien weg een ideaalbeeld scheppen, tot welks verwezenlijking hem de schoonste modellen in de meest rijke keuze ten dienste stonden. Maar ook het geheele menschdom zag toen dagelijks het naakte lichaam en kende het nauwkeurig, zoodat van de kunst veel meer geeischt kon worden en zij meer waardeering bij deskundigen ondervond, dan thans hot geval is tegenover een publiek, dat het menschelijke lichaam niet kent. Op zeer scherpzinnige wijze heeft Richer ') korten tijd geleden aangetoond, in welke mate de kunstenaarsblik der oud Grieksche kunstenaars dien van de Epigonen overtrof. Wanneer hij van de voorstelling der beweging spreekt, en de aandacht vestigt op het feit, dat wij. dank zij de moderne wetenschap. in di' gelegenheid zijn, door instantanés elke afzonderlijke phase der beweging terug te geven, doet hij uitkomen dat de meeste kunstenaars van lateien tijd, onbewust eene traditie volgend, waarvan zij zich geen rekenschap gaven, nooit gaande of loopende, doch slechts zwevende of vallende figuren teekenden. Alle Grieksche figuren daarentegen, van af Hannodios tot aan de dansende faun, doen zich voor als juiste reproducties van geheel aan de natuur ontleende standen. Behalve de geoefende kunstenaarsblik, en het groote getal schoone modellen, stond den Grieken nog een derde middel ten dienste, 0111 hunne afbeeldsels der natuur getrouw te doen zijn, namelijk: liet (jipsafgietael naar liet leven. Na Pliniüs-) was Lysikrates de eerste, die dit hulpmiddel in de beeldhouwkunst invoerde. Anatomie was den Griekschen kunstenaars tot aan de Alexandrijnsche school onbekend, zooals Cukkkau en Lan<;kr 4) overtuigend hebben aangetoond. Langer doet uitkomen, dat de beste antieke beelden diegene zijn, welke een rustigen stand vertoonen, „welker spiermechanisme niet in het oog valt . „Daarentegen vindt men aan beelden, die eene beweging voorstellen, veel af te keuren, veel dat foutief is en men niet begrijpt. De spierbuiken zijn dikwijls onjuist gegroepeerd. soms ook dooreen gemengd en zonder ondeis et 4. -) Hij Langer aangehaald. •') 1 lietionnaire enevclopédique des Sciences médicalen. ') Anatomie der iiusseren Formen «les mensclilichen Knr]lers. Iss4. ji. .10 tl. Met andere woorden wil Langer daarmede misschien wel te kennen geven, dat in weerwil van ondergeschikte anatomische fouten de totaal-indruk van bewogen figuren steeds natuurlijk is; Richer heeft dit. zooals gezegd is, door controle met instantané's aangetoond. Dewijl echter figuren in actie liet moeilijkst te vervaardigen zijn, omdat men niet in staat is, een model in den verlangden stand te houden, is deze gelijkluidende erkenning door verschillende beoordeelaars weder een nieuw bewijs voor de buitengewone scherpzinnigheid, waarmede de antieke kunstenaars hebben waargenomen '). Al maakt de goed geschoolde kunstenaarsblik der antieke meesters en het groote aantal schoone modellen het hun, ondanks hun gemis aan anatomische kennis, mogelijk, de schoonste scheppingen tot stand te brengen, was toch eene volstrekt der natuur getrouwe reproductie van de menschelijke gestalte in geenen deele het einddoel hunner kunst. Wij mogen niet vergeten, dat bij de Grieken de kunst hunnen godsdienst ten dienste stond, welke hun, nog in grootere mate dan bij den christelijken godsdienst de grond-denkbeelden voor hun werk voorschreef. De Grieksche kunstenaar, die goden in beeld bracht, was daardoor gedwongen, zijne figuren te idealiseeren en dus van de natuur aftewijken. Dat daarbij het model volstrekt geen ondergeschikte rol speelde, bewijst het voorbeeld van Pkaxitei.es, die in den tempel te Thespiae naast het beeld van Aphrodite uit dankbaarheid het naakte beeld van Phryne ten toon stelde. Aan den anderen kant bewijst juist dit voorbeeld, dat het hier niet te doen was om eene der natuur getrouwe reproductie zelfs van het schoonste model, want dan was deze geweide handeling van den grooten kunstenaar om het beeld der godin tegenover dat van de vrouw te stellen, niet wel te verklaren. Het doel van den Griekschen kunstenaar was, den Typus 1 Het is in ij opgevallen, dat ook Japansehe kunstenaars veel scherper opmerken, dan de onze. en wij met hen. Op Kuropeesche schilderstukken vindt men altijd zwevende, nooit vliegende vogels. Japansche voorstellingen van vliegende vogels, die ons op den eersten aanblik onnatuurlijk toeschijnen, 'dijken hij vergelijking instantané's volkomen juist te zijn. der godheid zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de natuur. Maar niet alleen het religieuse doel van het kunstwerk, ook de daarvoor bestemde plaatsdwong den kunstenaar, van de natuur af te wijken. Een opeen verheven voetstuk staand beeld, in natuurlijke verhouding uitgevoerd, komt hein, die het beschouwt, gedrongen en klein voor; iets waarvan wij ons ten allen tijde kunnen overtuigen, wanneer wij menschen van beneden af waarnemen. In zulke gevallen moet de kunstenaar de afmetingen in de lengte ten koste van die in de breedte, onnatuur- Fij,. Aphrodite diadoemene van het Esquilin. lijk en ongelijkmatig vergrooten. Van voren gezien moeten alle nabijliggende deelen in verhouding kleiner genomen, alle verderafliggende vergroot worden. Ook daarvan kunnen wij ons gemakkelijk overtuigen, wanneer wij op de fouten letten, welke zich hij onjuist ingestelde i>lioto- graphische opnamen kunnen voordoen. Bi j de plaatsing in den tempel eindelijk moet het beeld met de omgeving architectonisch overeenkomen en is men dientengevolge aan tal van wetten gebonden, die op den vorm op de meest verschillende wijze van invloed kunnen zijn. Om zich naar al deze gegevens te kunnen richten had men veel oefening en kennis noodig. Zij gaf aanleiding tot eene stelselmatige behandeling der proporties van de lichaamsdeelen onderling, eene leer der proportiën, die dan ook, gelijk te verwachten was, en door talrijke metingen van lateren tijd bevestigd werd, volstrekt niet altijd met de afmetingen van den levenden mensch overeenkomt. In alle antieke beeldwerken is dus de eeuwig menschelijke schoonheid 3. Aphrodite diadoemene, van het Esquilin. voorgesteld, gewijzigd door traditie, standplaats en karakter van den voorgestelden persoon. Slechts één voorbeeld: Fig. X stelt de Aphrodite diadoemene van het Esquilin voor, Fig. I Alma Tadeina's bekend model van den beeldhouwer, Fig. 5 een 15 jarig jodinnetje, dat vrij normaal gebouwd is Bij liet eerste bewijzen de in verhouding tot den romp te lange beenen, dat het beeld bestemd was om op een voetstuk geplaatst te worden; het naar achteren gebogen bovenlijf is in vergelijking met de meer naar voren komende buik en lendenstreek zwaarder gewerkt, het hoofd geeft duidelijk het archaïstische type terug en is betrekkelijk grooter dan bij andere antieke beelden. De algemeene indruk der geheele figuur is die van een jong meisje, half kind, half vrouw, in den eersten bloeitijd van eene nog niet geheel geopenden knop. Alma Tadenia, die het model, dat voor de Esquilinische Yenus gediend had, in zijn beeld terug wilde geven, heelt de geheele figuur uitgerekt en het conventioneele daaruit weggelaten. I)e verhouding van borst Fig. 4. Alma Tudema: CI1 onderlijf komt meer Het model van den beeldhouwer, niet die van eene vol¬ wassene overeen; de navel staat dieper, de borsten /.ij11 meel ontwikkeld, het hoofd is kleiner; het meisje is over het geheel ouder en slanker geworden, doch heeft een niindei goed ontwikkeld spierstelsel en eene niet zoo schoon gevormde 1'ig. 5. 15-jarig Jodenmeisje uit AVeenen. borstkas als het beeld. Bij de jonge jodin daarentegen treft men min of meer dezelfde vormen aan, op liet menschelijke overgebracht, met dit verschil nochthans, dat zij hier meer door vetafzetting en niet door spierontwikkeling gevormd zijn. De verhouding tusschen het hoofd en het overige lichaam komt meer overeen met het beeld dan met de figuur van Tadema. Afgezien van de bevalligheid van de schilderij moeten wij toch erkennen, dat de Grieksche meester niet Tadema's model nimmer zijn beeld had kunnen maken; de vergelijking met het levend meisje leert ons, dat bij een dergelijk half ontwikkeld individu tot model gehad heeft, echter met breedere borstkas en krachtiger ontwikkeld spierstelsel, een dier ineengedrongen doch volmaakt gezonde jonge meisjes, welke zich tot de schoonste vrouwengestalten ontwikkelen. < *ok de, in tegenstelling met de traditie, bovenmatige giootte \an het hoofd spreekt voor den zeer jeugdigen leeftijd %an het beeld, dat ik daarom ook niet eene Aphrodite zoude noemen; moet liet eene godin voorstellen, dan is het eene Psyche en wel een zeer jeugdige. Den 14™ Augustus 1485 werd door werklieden op de Via Appia eene marineren doodkist uitgegraven, welke het gebalsemd lijk van een jong meisje bevatte. Zij was verwonderlijk schoon en zoo goed geconserveerd dat zij scheen te leven.') De toeloop van volk was zoo groot, dat Paus Innocent ius A 111 het lijk heimelijk liet wegnemen en begraven, omdat hij vreesde voor concurrentie, die dit heidenkind zijnen Heiligen zou kunnen aandoen. „Mais", voegt Vachox hieraan toe: 5) -la papauté eut beau faire enfuir profondément dans la terre cette chair de femme, a demi vivante, jeter au ruisseau cette éphémère fleur humaine, éclose de nouveau pendant quelques heures aux rayons du soleil, après une nuit de plusieurs siécles: 1'antiquité était ressuscitée pour toujours dans 1 éclatante renaissance de 1'Art, qui avait su arracher aux ruines et aux tombeaux le secret de la Grace et de la Beauté". Op de bouwvallen der Grieksche kunst verhief zich het Gebouw der Renaissance; hetgeen van vroegere grootheid overbleef, werd eene openbaring voor een nieuwen bloeitijd der kunst. Echter heeft niet één der werken van dien tijd de klassieke schoonheid evenaard en in geen geval overtroffen, wijl voor den nazaat de rijkste bron, waaruit de Ouden putten, niet meer vloeide: het dagelijksch aanschouwen van liet naakte lichaam in duizenderlei standen en den daardoor geoefenden kunstenaarsblik. Natuurlijk begrepen de beste der latere meesters dit zeer goed en zochten aan dit gemis te gemoet te komen, doordien zij voor de instinktmatige nabootsing van schoone vormen wetenschappelijk onderzoek en anatomische studiën in de plaats stelden. I)u val en Bical 3) hebben met kritische nauwkeurigheid de anatomische studiën, welke de meeste kunstenaars gemeenschappelijk met geneesheeren maakten, bijeengebracht en niet 1) Lettre de Bartholomaeus Font ius a Franceseo Kllachette. traduite et analysée par Hubert Janitseheek. 1'Art. Tome l\ . 2) La Femme dans 1'Art 1. lil s. 3) IA na torn ie des Maitres. Histoire de 1 Anatomie plastique. 1890. uitstekende afbeeldingen verduidelijkt. Onder de kunstenaars treft men aan Leoxardo da Vinci, Michel Angelo, Raphael, Banihnelli, Cellini, Titiaax, Carracci, Rubens, Rembrandt, Dürer en vele anderen. Indien al dc vermeerdering hunner kennis het deu grooten kunstenaars mogelijk maakte, foutieve modellen in hunne werken te verbeteren, zoo liepen zij toch anderzijds het gevaar, dat menigeen, juist door deze kennis verlokt, 111 zijne figuren meer bracht, dan daarin wezenlijk te zien was, in zekeren zin de natuur overdreef, zonder die te verfraaien. Aan dit gevaar zijn zelfs groote meesters niet ontsnapt.J) Zochten zij door trouwe navolging der natuur zich er tegen te \ rijw aren, dan werd het mogelijk, dat zij, onbewust, gebreken van liet model in hunne werken opnamen; en dit vooral, wanneer het hun niet gehikte, volkomen schoone modellen te vinden. Maar niet alleen de kunstenaars, doch ook het publiek was het dagelijksch gezicht van het naakte ontwend; en zoo is het te verklaren, dat beiden, zoowel de kunstenaars als liet publiek, minder kieskeurig werden, en zich ook met het minder schoone, waar het zich voordeed, vergenoegde. Meer en meer treedt de persoonlijkheid van den kunstenaar op den voorgrond en groote vorderingen in de techniek of in de opvatting zijn in staat, geheele geslachten voor de waarneming van meer of minder duidelijke gebreken van anderen aard blind te maken. Het ligt niet in mijn plan, eene uitvoerige kritiek van de kunst en de kunstgeschiedenis der Renaissance te schrijven, voor mijn doel kan ik volstaan, met een enkel voorbeeld aan te halen, hoe zelfs kenners zich door de bestaande richting tot onjuiste opvattingen kunnen laten verleiden. Ik kies daartoe de Horentijnsche \ enus van Sandro Botticelli, die juist in den laatsten tijd der Praeraphaelieten met onverdeelde bewondering ten troon werd verheven. Brücke had reeds op eenige anatomische fouten van deze Venus de aandacht gevestigd, (1. c. p. 25, 62, 81.) Ullman, een 1 Vgl. Henke. die Mensehen des Michel Angelo imVergleieh mit der Anti ke. 1892. is, en bespreekt de mogelijkheid of Simonetta Catanea, de geliefde van Giuliano di Medici, als model voor deze Venus kan gediend hebben. Hij ontkent dit, daar het eenige bestaande authentieke afbeeldsel van Simonetta niet het gelaat van Venus niet geheel overeenkomt. ') Men vergelijke hiermede de ontboezeming van Ernst Steinmann -): „Frau Schönheit ist's, Von deren Lobgexang Noch zittert Herz mul Ha ml. Die du so oft erkannt Am flie<;eml goldnen Haar Am flatternden Gewand." „Met deze regelen uit eene hymne aan de schoonheid van Rosetti, kan nien de dichterlijke bekoring, welke de geboorte der uit het schuim der zee ontsprotene Aphrodite omzweeft, wellicht op de beste wijze uitdrukken. Licht kabbelend spelen de golfj es om de kantelende schelp, op J) Ullman. Botticelli p. 102. s) Kiinstler Monognii>hien von 1 Fig. (>. Venus van Sandro Botticelli. melker rand de bekoorlijke godin lackfuxs. -I- 1s''". der beste onder de levensbeschrijvers van Botticelli, geeft toe dat die fouten inderdaad bestaan. Hij haalt de verzen van Poliziano aan, naar aanleiding waarvan dit beeld waarschijnlijk ontworpen (Ier liefde staat, hare borst en schoot op kuische wijze bedekkende. Een overvloed van goudblond haar omgeeft de goddelijke gestalte. Men heeft deze terecht als het schoonste Venusbeeld der latere kunst geprezen, toch kan men het wel met de slapende Venus van Giorgione vergelijken, bij welker beschouwing ons evenzeer de reinheid der ziel verrukt, welke in het kuische omhulsel van eene volmaakt schoone vrouw huizen moet. Als eene legende uit de gulden eeuw, welke Marsilio Ficixo in zijne brieven met zoo levendige kleuren heeft geschetst, spreekt het beeld ons loe, en voelt de aanschouwer daartegenover zich weldra als eene onpartijdige getuige van een dier groote geheimen, welke de natuur in het groote boek liarer wonderen verborgen houdt. Met zooveel waarheid is deze gedachte in beeld gebracht, een zoo levendigen indruk maakt de maagdelijke bekoorlijkheid, die van de als bezielde godin uitgaat, etc." Deze geheele ontboezeming, waarin ik nog alles wegliet, dat niet rechtstreeks op Venus betrekking heeft, wordt door het daarbij gevoegde beeld nog overbodiger. Schrijft men zoo Kunstgeschiedenis? Ik geloof van niet. Ik wensch tegenover die tirade het volgende te stellen. Het beeld van Venus, door Sandro Botticelli, is vol van teedere, aandoenlijke bekoorlijkheid, welke een diepen indruk maakt. Beschouwt men de figuur meer nauwkeurig, dan vindt men in den langen dunnen hals, de sterk afhangende schouders, de smalle, ingezonken borstkas, den daardoor veroorzaakten lagen stand der borsten, het type der teringlijderes, welke, zoowel in leven als in beeld door zijne dieptreurige schoonheid liet innig medelijden van den beschouwer opwekt. Wanneer wij bedenken, dat Simonetta Cataxea in het jaar 1453 geboren is, en, nadat zij met Marco Vespucci in het huwelijk was getreden, reeds in 147(5, nog geen drie en twintig jaren oud, aan tering overleed, dan is het meer dan waarschijnlijk, dat zij. zooals eenige schrijvers aannemen, werkelijk als model voor Botticelli's Venus geposeerd heeft, en dat de kunstenaar. om zeer begrijpelijke redenen, alleen het gelaat eenigs/.ins veranderd heeft.J) Botticelli heeft dus liet type van eeue schoone teringlijdcrrs tot zijn ideaal gemaakt, zonder dat hij dat wist. Zijne bewonderaars en volgelingen wisten dat evenmin, en. trachtende zijn ideaal na te streven, drukten zij op hunne gezonde modellen den stempel der tering en schiepen dus figuren van een ontvaar gemengd type. Bij Burxe Jones, een der grootste praeraphaeliten is deze tegenstelling bijzonder duidelijk. In zijne aktstudies vindt men gezonde menschen2), op zijne schilderstukken zijn die allen min of meer teringachtig geworden. Dit enkele voorbeeld moge volstaan om aan te toonen, hoe in werken van lateren tijd natuur en kunst met elkander verward zijn. Om een kunstenaar goed te begrijpen, moet men niet alleen zijn werken, maar ook zijn leven en den tijd, waarin hij leefde, uiterst zorgvuldig analyseeren, en slechts zelden zal het gelukken daaruit een wezenlijk schoonheidsideaal voor den dag te brengen. Hoe meer wij in staat zijn, levende gestalten te vinden, welke met de kunstgewrochten overeenkomen, des te waarschijnlijker is het, dat de kunstenaar zich geheel aan schoone modellen gehouden heeft; en in dat opzicht staan de naakte vrouwelijke beeltenissen van Titiaan, Giorgione, Palma Vecchio en van Dijck boven aan. Rembrandt en Rubens staan met hen in natuurwaarheid op gelijke lijn, doch hebben zij niet naar zulke schoone modellen gewerkt. Wij kunnen den invloed van de groote kunstenaars op het moderne schoonheidsideaal bepalen door te vragen: Welke werken zijn in den meest uitgebreiden kring bekend geworden? Dat zijn ontegenzeggelijk de Venus van Milo, de Venus van ') Ook op het afbeeld.se! van Simonetta van Pollajuolo in de collectie van den Hertog van Aninale ontwaart men op liet tot onder de borsten ontbloot bovenlijf, in weerwil van zijne groote schoonheid, alle kenmerken van tering (ets van de Mare in de ici, de Sixtijnsche Madonna1) en de Madonna della Sedia. "\Y ij zien, dat wat het lichaam aangaat, de klassieke kunst ook nog heden ten dage de overwinning heeft behaald, en dat van alle kunstenaars van lateren tijd Raphael de eenige was, die het aanminnige gelaat zijner madonna's tot algemeen erkend ideaal wist te verheffen. Anderzijds zien wij daaruit ook, dat -het publiek" een streng en bevoegd rechter is en zeer juist het wezenlijk schoone uit tallooze producten van minder en middelmatig gehalte weet te onderscheiden. Ook hier is. in de kunst evenals in de geschiedenis, de beste, onbevooroordeelde rechter het nageslacht. !) Jelinck (Monographie: Madonna Sixtina 1899) heeft de echtheid der Dresdensche Sixtina op goede gronden betwijfeld. 1» dat juist, dan bewijst dit slechts voor de groote macht van het origineel, dat zelfs in eene gebrekkige copie nog een zoo diepen indruk kon teweeg brengen. III. VROUWELIJKE SCHOONHEID IN DE LITERATUUR. De omschrijving der vrouwelijke schoonheid in de literatuur kan men beschouwen zoowel uit een kunstenaars- als uit een zuiver wetenschappelijk standpunt. Het eerste werd door Lessing in zijn Laokoon ingenomen, waar hij de grenzen der uitvoerbaarheid in de schilderkunst en de poëzie aangeeft.x) Homerus zegt van Helena alleen, dat zij blanke armen en schoon haar gehad heeft. Hij kenmerkt hare schoonheid dooiden indruk te schetsen, dien zij op de Trojaansche grijsaards maakte. Zeüxis schilderde haar zelfs, zijne schilderij vertoonde niets anders dan de figuur van Helena, geheel naakt. Volgens de opvatting van Lessing moet de dichter in plaats van de oogen en den mond den blik en den glimlach tot onderwerp nemen, in plaats van slanke ledematen de bewegingen beschrijven, in plaats van lichamelijke schoonheid, den indruk dien deze maakt. Wil hij ons het schoon van een lichaam voor den geest brengen, dan moet hij ons niet dat lichaam zelf schetsen, maar de handeling van het ontkleeden, die ons haar onthult, of den indruk dien het op den beschouwer maakt. Als voorbeeld diene de hier boven gegeven beschrijving van het zich ontkleedeiule meisje door Goethe. Hij zegt niets van haar lichaam, dan dat haar gelaat schoon en regelmatig gevormd was en dat het bruine haar in vele en dikke lokken op hare schouders neerviel; van de overige lichaamsdeelen wordt in het geheel geen melding gemaakt. Dat zij schoon zijn, blijkt ons uit ') Lessing'» gesammelte Werke. Cotta 1886. II. p. 620 en vat/.. de bewondering van den aanschouwer gedurende liet ontkleeden. De taak van een schilder zoude hier niet zijn 0111 den onthutsten jongeling, maar zooals Zeuxis deed, de onthulde schoonheid op het doek te brengen. Een ander interessant voorbeeld, dat door twee dichters behandeld is, levert de bekende geschiedenis der schoone Ginevra. Bij Boccaccio ') stijgt Ambrogiuolo in de slaapkamer van Ginevra uit zijn kist en slaat een blik in het rond: .Daarop naderde hij het bed en zag, dat de dame en hare jeugdige dienares in diepen slaap waren gedompeld. Hij trok het beddelaken van haar af en bevond, dat zij naakt even schoon was als gekleed. Hij zocht op haar lichaam naar een teeken en vond onder de linkerborst eene kleine vlek, door eenige goudblonde haren omgeven; en ofschoon hem bij het aanschouwen van hare schoonheid eene onweerstaanbare lust bekroop haar te kussen en zich in hare liefde te vermeien, dekte hij haar zorgzaam weder toe, daar hij haar toorn vreesde, etc." In „Cymbeline" -) heeft Shakespeare een dergelijk tooneel bewerkt: Imogeen slaapt en Jachimo komt op: O, Cytherea, Wat leent ge uw bed bekoorlijk! Gij, lelie. Frisch, blanker, dan het linnen.' Mocht ik slechts U even streelen, en een kus. een enk'len U drukken op die heerlijke robijnen. Tot kussen als gevormd! — Het is haar aden). Die hier de lucht doorgeurt. Zie. hoe de vlam Zich glurend buigt om onder 't licht die sterren Te zien. verscholen achter valgordijnen. Van wit met blauw dooraderd, met een tint Als van 't azuur des hemels! Maar mijn doel! Hoe is de kamer! Alles schrijf' ik op: — Zoo, zoo het schilderwerk; — daar 't venster; — zoo De siersels van haar bed: — de wandtapijten Met die en die figuren, — wat het voorstelt. -— Goed! maar het een of ander lichaamsteeken! Meer dan tienduizend teekens van het huisraad ') Deeamerone, 2 dag. nov. 1. s> Act II. sc. 2, vertaling van Dr. L. A. J. Burgersdijk. Zou dit mijn lijst verrijken, 't waar' bewijs, O. slaap, jfij beeld des doods, druk zwaar op haar! Maak haar gevoel als van een steenen beeld In grafgesteenten! — Hier. gij hier. gij hier! (Hij duet huur den armband af.) 'tGlipt los; geen Gordeaansche knoop voorwaar! 't Is mjjn! 'k zal de getuig'nis laten geven. En overtuiging wekken in zijn borst. Dat haar gemaal er dol van wordt. — En zie. Daar, op haar linkerborst, een vreemde vlek, Vijfhoekig als de purp'ren drup in 't hart Der primula; een onbedrieg'lijk teeken. Zoo sterk als nimmer 't recht zou vord'ren: Boccaccio beschrijft uitsluitend den indruk der schoonheid. Alleen uit de goudblonde haartjes om de vlek kan de lezer besluiten, dat Ginevra blond was. Bij Shakespeare wordt slechts van de lelieblanke huid, van den robijnenmond en van de blauwgetinte oogleden gesproken. Beide zijn nog soberder dan Göthe bij de beschrijving van liet lichaam, doch sterker in de teekening van de hartstochten, welke den aanblik der ongesluierde schoonheid opwekt. Met veel smaak is eene ontkleedingsscène in de liederen van Bilitis behandeld, waarbij van een anderen kunstgreep gebruik is gemaakt. Vrij vertaald luidt het (132e) gezang als volgt: Bloemendans. Anthis, de Lydische danseres, Is in zeven sluiers gehuld. Den gelen sluier slaat zij terug. En 't zwarte haar ontkrult. De rose sluier glijdt van 't gelaat. De witte ontdekt haren arm, Den rooden sluier knoopt zij los. Toont den boezem, jeugdig en warm. De groene valt van de heupen af. Van de schouders de blauwe ter neder. Den laatsten, doorschijnenden houdt zij vast Om haar lijf. zoo wit en teeder. Men smeekt haar, zij weigert ile dringende beê. Doch als men de Syrinx hoort schallen. Verscheurt zij dien sluier stuk voor stuk Laat ook dien laatsten vallen. Dan, zingend en dansend plukt zij at' De bloesems van 't lichaam, dat God haar gaf'. Wat is mijn ontluikende roos? mijne borst, Viooltjes? mijne oogen vol liefdedorst; De roode anjelier? Is mijn kussende mond. De lelie? mijne leden, zoo bloeiend en rond 0! plukt toch. alvorens zij dood Mijn bloemetjes, blauw, wit en rood.' Ook hier wordt van de afzonderlijke lichaamsdeelen niets gezegd dan dat het haar zwart is en de borsten klein zijn. Dat het oog blauw en de mond rood is, blijkt ons uit eene vergelijking met viooltjes en anjelieren. De overige lichaamsdeelen worden alleen genoemd, niet beschreven. Ik ben overtuigd, dat het door Lessing ingenomen standpunt het ware is, en moet met hem tot de slotsom komen, dat juist de beste literarische producten het meest op de phantasie van den lezer werken, en daarom het minst geschikt zijn, ons een beeld te geven, dat wij direct met het werkelijke leven kunnen vergelijken: het doel van den dichter is, dat elke lezer in het beeld der geprezene schoonheid dat van zijne eigene geliefde ziet of van die vrouw, welker lichamelijke schoonheid op hem den diepsten indruk heeft achtergelaten. Hier moeten wij het standpunt van den kunstenaar terzijde laten. Plaatsen wij ons op een zuiver wetenschappelijk standpunt, stellen wij de literarische waarde geheel ter zijde en bepalen wij ons tot het vaststellen der feiten, dan hebben sommige, zelfs minder verdienstelijke dichterlijke gewrochten juist voor ons doel eene zekere waarde, doordat zij een blik geven op de eischen, die, ten tijde dat zij geschreven werden, aan vrouwelijke schoonheid werden gesteld, of doordat zij tot leiddraad zijn geworden voor den toen heerschenden kunstsmaak. Zulk een onderzoek krijgt een nog hoogere waarde, omdat de mode, welke zooals de ervaring leert, de literatuur beheerscht, zich steeds op gelijke wijze op de beeldende kunsten doet gelden. Wij kunnen daarom dan ook het schoonheidsideaal van elke periode in woord en beeld te zamen terug vinden. Martialis vordert, dat de vrouwelijke borst zoodanig moet zijn, „ut capiat nostra tegatque manus", wij kunnen daaruit besluiten, dat te zijner tijd groote borsten niet voor schoon doorgingen. In overeenstemming daarmede vinden wij op alle klassieke vrouwenbeelden kleine borsten voorgesteld. Wij zullen nooit een meisje met een wezenlijken zwanenhals en eene werkelijke wespentaille schoon vinden; het gebruik van deze vergelijkingen leert ons intussclien, dat een lange hals en een dun middeltje als attributen van het schoonheidsideaal opgevat werden en in zekeren zin nog worden. Een blik op familieportretten uit de eerste helft van onze eeuw of op de fraaie teekeningen van Gavarni leert ons verder, dat de beeldende kunsten diezelfde opvatting huldigen. Houdoy ') heeft in een uitmuntend werk, het schoonheidsideaal van de twaalfde tot de zestiende eeuw op deze wijze wetenschappelijk ontleed. Bij hem sluiten zich Vachox 2), Ploss-Bartels '), Mantegazza *), Schaeffer 5) en vele anderen aan. De kunst en de literatuur van alle volken leveren bouwstoffen genoeg, om, evenals Houdoy het voor het einde der middeleeuwen heeft gedaan, het schoonheidsideaal der beschaafde wereld met alle wijzigingen, die tijd en smaak daarin gebracht hebben, te beschrijven. Een zoodanige arbeid zou evenwel de grenzen van dit boek ver overschrijden. Ik verwijs hier naar de aangehaalde schrijvers en vergenoeg mij te constateeren, dat zoowel in de literatuur als in de beeldende kunsten het schoonheidsideaal berust op i) La Beauté des Feinmes dans la Littérature et dans 1 Art du XI le au XI Ve siècle, 187C>. ~) La Femme dans 1'Art. 3) Das weibliche Schönheitsideal. in: das Weib. I li. *) Physiologie des Weibes. &) Dit» Frau in «Ier Venezianischen Malerei. Briickmann 1899. waarneming van liet leven, hetwelk echter steeds aan door mode en kunstenaarsopvatting voortgebrachte veranderingen onderhevig is. Dat daarentegen literarische werken invloed op het heerschend begrip van vrouwelijke schoonheid kunnen uitoefenen, bewijst onder anderen liet voorbeeld van Rousseau, die doorzijn „Emile" vele zijner vrouwelijke tijdgenooten er toe bracht, hare kinderen zeiven te zogen, waardoor het mode werd, gevulde borsten schoon te vinden. Van de (luizende beschrijvingen van vrouwelijke schoonheid in de literatuur, wil ik slechts één vermelden, die ik aan het boek van Houdoy ontleen. Ik kies deze, omdat daarnevens een beeld van het origineel bestaat, èn omdat men daarin eene maatstaf ter beoordeeling van vrouwelijke schoonheid vindt, waarop wij tot hiertoe nog geen acht geslagen hebben en die ons onmerkbaar tot de verdere ontwikkeling van ons onderwerp voert. Het is de door Niphus gegevene beschrijving van Johanna van Aragon, wier beeltenis door Raphael, of meer waarschijnlijk door Giulio Romano geschilderd '), in de Louvre te Parijs hangt. Houdoy geeft eene uitstekende vertaling in het Fransch naast den oorspronkelijken Latijnschen text van Niphus. „De edele Johanna is voor ons het bewijs, dat de wezenlijke schoonheid slechts in de natuur bestaat, want zij vereenigt de volmaakte schoonheid van het lichaam niet die der ziel. Hare ziel paart zedelijken heldenmoed aan zachtaardigheid (en hierin ligt juist de schoonheid der ziel), zoodat zij niet van aardschen, maar van goddelijken oorsprong schijnt te zijn. Hare lichaamsvormen zijn van zulk eene uitnemende schoonheid, dat zelfs Zeuxis, die voor de schildering van Helena de onderscheidene bekoorlijkheden van de schoonste meisjes van Kroton moest vereenigen, zich met Johanna als eenig model vergenoegd zoude hebben, wanneer het hem gegeven ware geweest, haar te aanschouwen en hare voortreffelijkheid te kennen. Zij is van middelmatige lengte, recht en bevallig, met eene onberispelijke evenredigheid van de afmetingen harer lede- ]) Gruyer (Gazette des Heaux-Arts, XXII. p. 4fi.r>) toont op grond van historische bescheiden aan, dat Raphael Johanna nooit gezien kan hebben en het werk dus aan Romano moet worden toegeschreven. maten; noch te gezet, noch te mager, maar van jeugdige volheid (succulenta); hare huidkleur is niet bleek, maar speelt tusschen wit en rood, haar lang haar glinstert als goud. Hare ooren zijn klein en rond, de mond is daarmede in overeenstemming. r) Donkerbruine, niet te dicht bijeenstaande haartjes welven zicli in een balven cirkel en vormen de wenkbrauwen; hare blauwe oogen schitteren helderder dan de sterren onder de zwarte rechtuitstaande wimpers en verspreiden lieftalligheid en opgewektheid om zich heen; tusschen de wenkbrauwen daalt de gelijkmatig en schoon gevormde neus recht naar beneden, allerliefst gevormd is liet geultje, dat de neus van de bovenlip scheidt. De kleine, lieflachende mond lokt meer tot kussen uit dan de magneet het ijzer aantrekt; zachte lippen, honigzoet en rood als koraal, omgeven dien. De tanden zijn klein, glinsterend als ivoor en regelmatig geplant, de adem is welriekend in hooge mate. Haar goddelijk stemgeluid heeft niets menschelijks. Een klein kuiltje versiert de kin. Op de wangen is de kleur der rozen vermengd met de blankheid der sneeuw. De omtrek van het gelaat is rond en heeft iets krachtigs. De rechte, gestrekte hals verheft zich vol en blank tusschen de gladde, goed gewelfde schouders, welke op hare breede oppervlakten geene beenderen te zien geven. De borsten van matigen omvang zijn gelijkmatig rond en doen denken aan perzikken, wier geur zij uitwazemen. De zachte handen zijn van buiten wit als sneeuw, van binnen als ivoor en juist zoo lang als het gelaat; de mollige ronde vingers zijn niet te kort en van fijne gewelfde nagels van teedere' kleur voorzien. Het bovenlijf heeft in zijn geheel den vorm van eene omgekeerde, eenigszins afgeplatte peer, waarvan bet naar beneden gekeerde uiteinde een kleinen omvang en eene ronde doorsnede heeft, terwijl het breede gedeelte zich naar boven in bewonderenswaardige lijnen 011 vlakten bij het begin van den hals aansluit. Het onderlijf is zacht gewelfd en in goede verhouding tot de heupen en de lendenen. !) Volgens Agrippa moesten de ooren. aan elkander gevoegd, eeu kling vormen, die met de grootte van den mond overeenkwam. 4 De dijen zijn krachtig en volkomen rond; de dij verhoudt zich tot de kuit, de kuit tot den opperarm in de juiste maat van drie tot twee.!) De armen zijn in volkomen overeenstemming met de overige lichaamsdeelen. De voeten zijn sierlijk en eindigen in buitengewoon fraai gevormde teenen. Hare evenredigheid en hare schoonheid zijn van dien aard, dat men haar met recht tot de onsterfelijken kan rekenen. Wanneer nu de geestelijke gaven, de bevalligheid en de schoonheid van deze vorstin zóó groot zijn, kan men daaruit liet besluit trekken, dat het waarlijk schoon slechts in de natuur te vinden is, en dat niets de schoonheid van het menschelijk lichaam overtreft." Beter dan deze beschrijving overtuigt ons in een oogwenk de meer sobere beeltenis van Jeanne d'Arragon in het Louvre van hare lichamelijke bekoorlijkheden. Of de oude Niphus deze niet alleen theoretisch maar ook practisch kon bestudeeren, is voor ons bijzaak. 2) De hoofdzaak is, dat hij trachtte ons van de schoonheid van Johanna te overtuigen, niet alleen door het opsommen en de beschrijving der lichaamsdeelen afzonderlijk, maar ook door vergelijking met eene vaste maat, door de onderlinge verhouding der deelen. Hierdoor wordt de overgang gevormd van de opvatting van den dichter tot die van den wijsgeer, welke niet alleen den indruk wil te weeg brengen, maar ook de gronden aangeven, waarop hij steunen moet. De theoretische bespiegelingen, die zulke mannen, zonder kennis van het leven, in hunne studeervertrekken uitwerken, hebben voor ons eene uiterst geringe waarde. Wanneer Sciioi-kxjiauek spreekt van het nietig geslacht, met smalle schouders, breede heupen en korte beenen, dat men het sclioone geslacht noemt, dan bewijst hij alleen, dat hij weinige en treurige ervaringen !) D. w. z. de omtrek der dij: lVs maal den omtrek der kuit; de omtrek der kuit: IV2 maal den omtrek van den bovenarm. 2) Guyon (Diverses Leyons III) toont aan dat Niphus als geneesheer dikwijls gelegenheid had. het liehnam der vorstin te zien. bR Fiff. 7. Jennne (l'Arragon (Louvre. Parijs.) opgedaan en geen van vooroordeel vrije studiën gemaakt heeft. Het heeft niet aan pogingen ontbroken, om de verschillende vormen van vrouwelijke schoonheid systematisch te rangschikken. Kunstenaars, wijsgeeren en aesthetici hebben daarin gewedijverd. A. Walker '), onderscheidt locomotive, nutritive, mental beauty, en noemt als type van de eerste Diana, van de tweede \ enus, van de derde Minerva. Lairesse 2) schrijft: „De schoonheid van een naakt vrouwenbeeld bestaat hierin, dat de ledematen goed gevormd zijn, dat zij eene schoone, vrije en gemakkelijke beweginge hebbe; en eindelijk, eene gezonde en frissche kouleur." Anderen weer maken onderscheid tusschen verhevene en bevallige, tusschen zedige en zinnelijke schoonheid, tusschen schoonheid van blondines en van brunetten. Met al deze indeelingen is het bij eene poging gebleven en is het niet gelukt, ze algemeen ingang te doen vinden. Het eenige nut, dat daaruit voortvloeide, is het streven, eene vaste wet te ontdekken in den vorm en in de verhoudingen van de grootte der afzonderlijke deelen, de leer der proporties. Analysis and classiflcation of Beauty in Women. London 1852. •) Groot schilderboek. Amsterdam 1710. IV. DE LEER DER PROPORTIES EN DE CANON. Wij hebben in bet vorig hoofdstuk gezien, dat Niphus do schoonheid van Johanna van Arragon voor een gedeelte naar vaste verhoudingen beoordeelde: de ooren zijn, te zamen genomen, van dezelfde grootte als de mond, de hand komt nauwkeurig overeen met de lengte van bet gelaat, de dij, de kuit en de opperarm zijn in de verhouding van 3 tot 2 enz. Evenals Niphus hebben zich reeds van den tijd der Egyptenaren af tot in onze dagen een tal van uitstekende mannen bezig gehouden, met het uitvorschen van eene wet der proporties van het menschelijk lichaam. Sommigen deden dit uitsluitend met het bescheiden en loffelijk doel, den kunstenaars daardoor een hulpmiddel tot af beelding van menschelijke figuren aan de band te doen. anderen lieten zich daarentegen verleiden uit oogenschijnlijk vaste verhoudingen van de door hen genomen maten eene theorie ter bepaling van het schoonheidsbegrip saam te stellen. Eerst in den allerlaatsten tijd werden van elkander onafhankelijke pogingen gedaan, om uit een groot aantal metingen het gemiddelde, en daardoor, wel niet het schoonheidsideaal, maar toch de normaalgestalte te bepalen. De zorgvuldige onderzoekingen van Ch. Blanc ') hebben aangetoond, dat de oude Egyptenaren als vaste maat de lengte van den middelvinger aannamen, die volgens hen negentienmaal in de lengte van het lichaam begrepen is. Eene, nauwkeurig volgens deze regelen geconstrueerde figuur heet canon, de haar bepalende vaste maat wordt modulus genoemd. Het schijnt dat de Egyptische canon ten deele in de Grieksche kunst werd overgenomen, doch dat daarnaast ook nog andere b Gazette des Beaux-Arts, VII. canons bestonden, waarbij de lengte der hand, van den voet of van het hoofd den modulus aangaf. De meest bekende is die van Polycletus, welke velen in den Speerdrager van Napels meenen terug te vinden. ') \ itritviüs, Galenus en Plinius doen over den Canon van Polycletus niededeelingen. Volgens deze is bet gelaat een tiende, het hoofd een achtste van de geheele lengte van het lichaam, bet hoofd met den hals een zesde en gelijk aan de lengte van den voet. Het gelaat wordt in drie gelijke deelen verdeeld, van de kin tot den benedenrand van den neus, van daar tot den bovenland en van dezen tot aan het begin van den behaarden schedel. -') Oudheidkundigen en geschiedkundigen zullen moeten uitmaken, of hiermede werkelijk de canon van Polycletus door overlevering is bewaard gebleven. ") 1) Guillaunie houdt dezen voor eene copie, omdat het origineel vermoedelijk in brons is geweest. J) Ygl. L. van Sybell: Weltgeschichte der Kunst. 1888, p. 1 93. 3) „Wij. oudheidkundigen, schrijft mij Professor Michaelis, nemen aan. dat ook Polycletus zijn Canon verkregen heeft, door uit een groot aantal metingen van goed gevormde jongelingen het gemiddelde te trekken. Dat zijn canon in den Napelschen Speerdrager terug te vinden zoude zijn. is niet slechts het gevoelen van velen, maar zelfs na Friedreich s betoog in het jaar 1863 algemeen aangenomen; maar het is even zeker dat de Napelsche. even als alle andere voor ons behouden gebleven exemplaren Romeinsche, marmerkopieën vervaardigd zijn naar het origineel van Polycletus. De door dezen verschafte standaardmaten zijn alleen bij Vitrivius overgebracht, doch zonder vermelding van den naam van Polycletus, en het is immer aan twijfel onderhevig gebleven, of het werkelijk de verhoudingen van Polycletus zijn. Professor A. Kolkmann te Berlijn heeft ze in zijne verhandeling: „De Verhoudingen van het Gelaat in de ({rieksche Kunst, Berlijn 1S1M, p. 4- e. ». aan Euphanor toegeschreven, welke de Polycletische verhoudingen opzettelijk wijzigde, zooals Plinius, 35, 128 vermeldt. De verhoudingen, zoowel die van liet lichaam in zijn geheel als die van het gelaat, doen in het algemeen in het verloop der Grieksche kunstontwikkeling de grootste verscheidenheden zien. welke slechts ten deele aan eenen gelijkmatiger! voorgang kunnen worden toegeschreven, doch voor een groot deel het gevolg zijn van individueelle opvattingen van enkele toongevende kunstenaars of richtingen, (ieen oudheidkundige zal de bedoelde Vitruvische maten voor de Grieksche kunst als algemeen geldig erkennen. Leonardo neemt ze tot uitganspunt. maar komt door zonder twijfel zeer talrijke metingen tot gedeeltelijk afwijkende resultaten. Ik heb daarover in het journal of Hellenic studies van 1883 eene verhandeling geschreven.' \ oor ons is slechts van belang' het feit, dat deze maten tot op onzen tijd als maatstaf van menschelijke schoonheid gegolden hebben, ofschoon zij, zooals Langer ') heeft aangetoond, zelfs bij tallooze klassieke beeldwerken niet altijd aangetroffen worden. Toen met de Renaissance de belangstelling in het menschelijk lichaam weder ontwaakte, zijn Leonardo da Vinci, Albrecht Diïrkr en Agrippa de eersten geweest, die zich weder met de verhoudingen van het menschelijk lichaam bezig hielden; de twee eersten plaatsen zich uitsluitend op het standpunt van den kunstenaar om het afbeelden te vergemakkelijken, de laatste heeft een geheel stelsel opgebouwd, waardoor niet alleen de menschelijke mikrokosmos, maar ook elke andere geometrische figuur, zelfs de sterrenhemel, volgens een vast systeem wordt bepaald. -) Hij. die belang stelt in de geschiedkundige ontwikkeling der verschillende stelsels, vindt een vrij volledig overzicht in den nauwkeurigen arbeid van Zeising :i). In dat werk worden 78 philosophen, kunstenaars, anatomen en physiologen opgesomd; daarbij komt de door Zeising niet vermelde Agrippa en Zeising zelf met zijne leer van de gulden snede; zoodat wij tot het jaar 1854 niet minder dan 80 schrijvers hebben, die ieder hierover eene persoonlijke opvatting hebben. De meesten bepalen de afmetingen naar lengte van hoofd en gelaat, Hay j) neemt voor zijn stelsel het muzikaal accoord aan en bepaalt den afstand der verschillende lichaamsdeelen naar tertsen, quinten, octaven enz. Zeising bedient, zich van de leer der gulden snede, volgens welke eene lijn zoodanig verdeeld wordt, dat het geheel zich tot het grooter deel verhoudt, als dit tot het kleiner; zoo verhoudt zich volgens hem de geheele lichaamslengte tot de hoogte van den navel, gelijk deze tot den afstand tusschen den navel en den schedel. Gelijk Langer ) terecht opmerkt, heeft deze indeeling reeds ') !. e. p. 60. - Agrippa de Philosophia ocenlta. l.Vil. Neue Lehre von den 1'roportionen des nienschliehen Körpers 1SÖ4 ■*) The geometrie Beauty of the hnman Figiire detined 1851. 5) 1. c. j). 56. daarom geen waarde, omdat de hoogte van den navel zeer veranderlijk is; niettemin erkent hij, dat bij de taille eener gekleede vrouw de indeeling van Zeising uitkomt. Hier zij nog vermeld, dat onder alle schrijvers Cenino Cenxini ' ) de eenige is, die zegt. dat in het algemeen vrouwen niet normaal gebouwd zijn, en hij daarom zicli slechts met mannelijke lichamen bezig houdt. De eerste zuiver wetenschappelijke arbeid over proporties is geleverd door Quetelet 2), die uit de bij dertig jonge mannen gevonden maten gemiddelde proporties samenstelde. Hij betreedt daarmede den modernen, door anthropologen meer en meer gevolgden weg, door uit de vergelijking van een zoo groot mogelijk getal afzonderlijke maten eene gemiddelde normaalmaat te construeeren, welke voor elk ras, iederen leeftijd en elk geslacht verschillend is. Topinari» 3) heeft beproefd, uit de metingen, die hem ten dienste stonden, dergelijke normaalmaten voor Europeanen vast te stellen, doch stuitte op een groot bezwaar, doordien hij in Europa geen voldoend aantal individuen van volstrekt zuiver ras vinden kon. Het is bekend, dat in den laatsten tijd Bertii.lon op gelijke wijze trachtte de identiteit van misdadigers te bepalen. In Duitschland heeft Schadow in zijn bekenden „Polyklet" eene geheele reeks van waarnemingen en zorgvuldige metingen met voortreffelijke teekeningen opgenomen; een schoon materiaal, dat G. Fritsch 4) naar waarde wist te schatten. In Amerika heeft Sargent 5) meer dan tweeduizend jongelingen en meisjes van omstreeks 20-jarigen leeftijd gemeten en volgens de gemiddelde maten twee modellen van klei vervaardigd, welke te Chicago werden ten toon gesteld. Richer') heeft evenals Sargent een Canon der verhoudingen van het menschelijk lichaam geconstrueerd, naar de lengte van het hoofd bepaald, en daarnaar ') Liibke. Italienische Malerei; geciteerd bij Langer p. 62. bij Zeising niet vermeld. ») Des Proportions du Corps humain. Bulletin de 1'Académie royale des Sciences, Lettres et Beaux-Arts de Belgique X\ . a) Geciteerd bij Richer, Anatomie artistique 1890, p. '2.»8. i Fritsch Harless. Die Gestuit des Menschen. 1899. ®) Scribner s Magazine, 1898, vol. X1 \ . n". 79. i»j Richer, Canon des Proportions du corps humain, 189-!. een beeld ontworpen. Op het vrouwelijk lichaam heeft hij helaas slechts terloops de aandacht gevestigd. De vergelijking der door verschillende onderzoekingen verkregen resultaten wordt bemoeilijkt door de omstandigheid, dat men tot heden nog geen algemeen erkende methode gevolgd heeft. Hoewel wij dus nog niet in staat zijn, vaste normaalmaten voor liet menschelijk lichaam te geven, kunnen wij toch niet groote voldoening er op wijzen, dat over het geheel genomen, in weerwil van de verschillende methodes, de eindresultaten van betrouwbare waarnemers met elkander overeenkomen, en buitendien, dat de door kunstenaars vastgestelde ideaalgestalte niet de wetenschappelijk bepaalde normaalfiguur samen valt. Wij zullen uitgaan van de door Fritsch ') verbeterde graphische methode ter bepaling der menschelijke afmetingen, welke door C. Schmidt 2) en C. Carus 3) is bepleit. tig. 8 vertoont de vrouwelijke normaalfiguur van Merkel, welke op een tiende der natuurlijke grootte geteekend is, overeenkomende met eene lengte in het geheel van 155 cM. Daarnaast staat de Canon voor deze figuur volgens Fritsch geconstrueerd en duidelijkheidshalve met gepunteerde lijnen op de figuur zelve overgebracht. Als modulus van den canon van Schmidt en Fritsch dient de lengte der wervelkolom, gemeten van den ondersten rand van den neus tot aan den bovenrand der Svmphisis in gestrekte houding := ab. Deze modulus als grondslag genomen is voldoende om alle andere maten te bepalen. Vooreerst wordt hij in vier gelijke deelen: ae, ef, fN en Nb verdeeld; van deze ondermoduli = '/4 modulus, wordt er een ae in de verlenging van ab bijgevoegd, om de hoogte ca» den schedel te bepalen; twee ondermoduli bij e, eS en eS, bepalen den afstand der schoudergewrichten SS,, twee halve ondermoduli bij b, bil en bil, geven den afstand der heni>genrichten HH, aan. ') Verhandelingen der Berl. Anthropologischen Gesellsrhaft. 16 Felir. 18U5. Die Gestalt des Menschen ]>. 1H(5 f f. Proportionsschliissel. Stut ga rt ]K4!t. •') Die Poportionslehrê der menschlichen (testalt. 18A4. 4) Handluich der topographischen Anatomie. 1S46. II. p. 2-Vi. Verbindt men het schoudergewricht niet het heupgewricht der andere zijde, dan snijden de verbindingslijnen SH| en S,H elkander op de hoogte van den navel. Irekt men van de schoudergewrichten lijnen door a, dan vornien de verlengstukken Fifr. 8. Canon van G. Fritsch en Merkel's normaalfiguur. van Sad, en S,ad met de uit c aan deze evenwijdig getrokken lijnen cd en cd( een vierhoek, welks diagonaal dd, de breedte van den schedel aangeeft Eene aan aS evenwijdige van uit e getrokken lijn snijdt de lijn SU, op de hoogte van den borsttepel B, welke op gelijke lijn staat met den linkerborsttepel B,. Men kan nu de lengte der ledematen volgender wijze bepalen: Bovenste lidmaat. SB, rechter schoudergewricht tot den linker borsttepel = SK opperarm. B|X linker horsttepel tot den navel = EM roorarm. XH navel tot heupgewricht = MP hand. Onderste lidmaat. UB) rechter heupgewricht tot den linker borsttepel = HK de dij. B|H| heupgewricht tot den borsttepel der zelfde zijde = K.F. onderbeen. De hoogte van den voet is (ongeveer) een tuilve ondennodulns. De lengte van het i/eheele lichaam ch is gelijk aan lO'/a—10'/» ondermoduli. Fritsch neemt als de hoogte van den voet aan, het bovenste gedeelte der lijn eB. hetgeen niet een halven of derden ondermodulus overeenkomt. Ik ben tot hetzelfde resultaat gekomen, door op de middellijn cb vijf andere ondermoduli = bg. en een derde ondermodulus = gh. over te brengen en daarmede tevens de lichaanishoogte ch te bepalen. Merkel deelt niet mede, langs welken weg hij tot zijne vrouwelijke normaalgestalte gekomen is; in geen geval heeft hij van de methode van Fritsch gebruik gemaakt, want dan had hij zulks ongetwijfeld vermeld. Des te meer trekt het de aandacht, dat hij langs een anderen weg bijna tot dezelfde resultaten komt als Fhitsch, want wij zien uit de afbeelding, dat de figuur van Merkel, op kleine afwijkingen van eenige millimeters na, met de maten van Fritsch overeenkomt. (De maten der armen stemmen geheel overeen, wanneer men de schouders laat afzakken). Froriep heeft bij zijne anatomie voor kunstenaars ') acht proportietafels gevoegd, die ten deele volgens Liharzik geconstrueerd, bovendien ook naar hoofdlengten berekend zijn. De achtste tafel stelt eene volwassene vrouw van 25 jaren voor. Past men daarop de constructie van Fritsch toe, dan blijkt het, dat ook hier de maten bijna geheel overeenkomen; bij Froriei' is echter de breedte van den schedel 1 cM. meer en staan de borsttepels lager. Deze dubbele overeenkomst pleit zeer beslist voor de bruik- ') Tweede druk 1890. baarheid van den Canon van Fritsch, welke behalve de uiterst eenvoudige constructie nog liet voordeel aanbiedt, dat ook door eenvoudige berekening zonder constructie een gedeelte der maten kan bepaald worden. Is de modulus b.v. = 60. dan is de ondermodulus = 15, gevolgelijk SS| (Fig.) 8) = 30, HH, = 15, dd, = 15, eh = 155. Tot eene vergelijkende berekening naar hoofdlengten dient, dat de afstand der borsttepels BB| ongeveer gelijk is aan de lengte van het hoofd. Berekent men de geheele lichaamslengte op V;* hoofdlengten, dan verhoudt zich eene hoofdlengte tot een ondermodulus als Vj., tot lO'/n. dus ongeveer als 3 tot 4; in het gegeven geval 3 hoofdlengten (BBj = 20) tot 20 = 4 ondermoduli tot 15 = 60. Richer ') heeft de afmetingen uitsluitend volgens hoofdlengten bepaald. I)e vrouwelijke normaalfiguur van Richer (Fig. 9) komt zoo nauwkeurig mogelijk overeen met den Canon van 1 ritsch, twee kleine afwijkingen uitgezonderd: de longte-as van den schedel is bij Richer iets kleiner en de lengte van den voorarm iets grooter (op de teekening schijnt het verschil nog grooter, daar de bovenste maat-uiteinden hooger liggen dan de eenigszins lager staande schoudergewrichten). In allen gevalle is Richer langs een anderen weg, tot bijna dezelfde norniaalfiguur gekomen als Fritsch, Merkel en ï roriep. Deze overeenkomst is te meer opvallend omdat Richer, zooals hij mij mededeelde, deze vrouwenfiguur uit het hoofd teekende, zooals hij meende, dat zij het best geproportioneerd zoude zijn. Ter vergelijking van den Canon met de proporties aan het levend lichaam, heb ik een goed gebouwd Javaansch meisje, Sarpi, gekozen, welker omtrekken nauwkeurig naar de photographie geteekend zijn (Fig. 10) Door de voorovergebogen houding van het hoofd valt het bovenste uiteinde van den Modulus a b iets hooger dan de onderste rand van den neus. Met uitzondering van het te groote hoofd, dat aan het Javaansche ras eigen is, komen de maten tot op millimeters nauwkeurig overeen. De borsten zijn, doordien zij de armen in de hoogte houdt, naar boven en naar buiten ') Anatomie artistique; 1890. p. 169 en 252. verplaatst, doch vallen, bij hangende armen, juist in de punten 1} B, (Fig. 8) waarvan ik mij bij eene andere opname kon overtuigen. Langer ') heeft met rechtstreeksche metingen aan levenden een lineairschema ontworpen. Fig. I). Vrouwelijke normaalfiguur Fig. 10. Proporties van Surpi. van Richer. Daar hij evenals Schmidt en Fritsch de gewrichten en het beenstelsel als grondslag voor zijne metingen gebruikt, komen die met de eerste, voor zooverre den romp betreft, volkomen overeen. ') 1. c. p. 48. Bij de extremiteiten vindt Langer, in afwijking van I kitsch, opper- en voorarm, dij en onderbeen van gelijke lengte 1), de einduitkomsten zijn echter dezelfde, in weerwil van deze afwijkingen, welke slechts het gevolg zijn van een verschil in het bepalen der meetpunten. Langer heeft, behalve levende menschen, een groot aantal antieke beelden gemeten en daarbij bevonden, dat o. a. de beelden van het Parthenon volkomen met de normaalproporties van levende menschen overeenstemmen. Wij hebben derhalve het volgende geleerd: Door nauwkeurige vergelijkende metingen van goed gebouwde individuen geraakt men tot normaalmateu, die in weerwil der onderscheidene methoden van meten, steeds dezelfde zijn. Van alle methoden geven diegene de meest betrouwbare resultaten, welke zich aan onveranderlijk vaste, door het beenstelsel en de gewrichten bepaalde punten houden. Die van Schmidt en Fritsch verdient daarvan de voorkeur, omdat zij eene eenvoudige constructie en gemakkelijke berekening aan eene nauwkeurige meting paart en daardoor als maatstaf ter beoordeeling van gegeven figuren bijzonder geschikt is. Wij hebben gezien, «lat deze verhoudingen zoowel aan andere Canons als aan normale exemplaren van levenden teruggevonden worden en evenzeer aan afbeeldingen van ideale menschelijke gestalten. Thans willen wij beproeven de opgedane ervaring aan eene kritiek te onderwerpen tot ontdekking van fouten in eene gegevene figuur. Als voorbeeld kies ik vooreerst de bovenvermelde vrouwelijke normaalfiguur van Hay, die volgens muzikale accoorden is geconstrueerd (Fig. 11). Passen wij daarop toe den modulus van 1* kitsch, a b. en construeeren de noodige lijnen, dan blijkt dat de beenen veel 1) Dit verschil wordt verklaard door de methode van Langer. De lengte van het onderbeen berekent hij naar den ondersten rand van den bnitenenkel: deze ligt echter lager dan het gewricht ; den voorarm berekent hij vanaf de as van het elleboogsgewricht, die in het opperarmbeen ligt. tot aan het midden van het (dubbele) handgewricht, waardoor de voorarm ten koste van den opperarm en de hand eenige centimeters verlengd wordt. te kort zijn, en ilat deze fout hoofdzakelijk het gevolg is van eene sterke verkorting van het onderbeen, eene fout, die bij de arbeidende klasse veelvuldig wordt aangetroffen. Fig. 11. Normaaltiguur van Hav. F'ig. 12. Normaaltiguur van Thomson. De schijnbare evenredigheid der figuur wordt evenwel hersteld door eene tweede fout, namelijk door eene opvallende verkleining van het hoofd, welke als eene eigenschap van bevoorrechte geslachten geldt. Derhalve worden in zekeren zin plebeërsbeenen door een aristokratisch hoofd gedekt, en daardoor ontstaat eene gestalte, die men wel eens aantreffen kan, maar die in ieder geval geen ideaal is. Nog sterker zijn de fouten in de normaalfiguur van Thomson merkbaar (Fig. 12). Hier zijn de onderbeenen nog korter en is het hoofd nog meer buiten proportie, terwijl het gelaat in verhouding tot den schedel grooter is dan bij Hay. Verdere voorbeelden vindt men in de bovenvermelde werken van Fritsch. Wij bezitten dus eene vrij nauwkeurige, wetenschappelijke methode tot bepaling der juiste proporties van het lichaam in het algemeen; dat hetzelfde met de onderdeelen het geval is, zullen wij later zien. De eenige moeielijkheid bij de toepassing dezer methode bestaat in de toegankelijkheid van de punten van meting, welke voornamelijk bij goed gevoede individuen door spieren en vet bedekt zijn. Doch ook deze ongunstige momenten kunnen thans, zoo noodig. door het gebruik van Röntgenstralen opgeheven worden. Wanneer wij nu al, volgens de wetten van de proporties, in staat zijn eene geheele reeks lichamen als minder schoon of leelijk uit te sluiten, dan is toch ook weder het geval denkbaar, dat een lichaam met volkomen zuivere proporties leelijk kan zijn; men behoeft slechts te bedenken, dat een lichaam, in weerwil der meest afschrikwekkende magerheid, trots de meest onaesthetische zwaarlijvigheid, toch goede lengte-afmetingen kan hebben. Goede proporties zijn dus slechts een der verschillende vereischten, waarvan de lichaamsschoonheid afhankelijk is; de overige zullen het onderwerp van een volgend hoofdstuk uitmaken. V. I)E INVLOED DER ONTWIKKELING, VOEDING EN LEEFWIJZE OP HET LICHAAM. Reeds vóór de geboorte kunnen zich invloeden voordoen, die op het normale verloop der ontwikkeling storend inwerken. Hij. die zich met de ontwikkelingsgeschiedenis bezighoudt, verbaast zich hoe langer hoe meer over de ontzaggelijke kracht der natuur, die uit microscopische elementen haar schoonste gedaante, den mensch, laat ontstaan en slechts bij uitzondering hare taak niet glansrijk ten uitvoer brengt. Hückel heeft op populaire wijze de ontwikkelingsgeschiedenis beschreven. ') Gelijk in het verloop van duizendtallen van jaren zich uit het protoplasma de wormen, uit de wormen de amphibieën, uit deze na oneindig lange tijden de menschengeslachten hebben ontwikkeld, maakt ook ieder inenschelijk individu in het verloop van weinige maanden den grooten ontwikkelingsgang van cel tot worm en van dezen tot een gevormd mensch door. De geringste stoornis in dit ontwikkelingsproces kan de harmonische vorming van het lichaam verijdelen. Fig. 13. Hoofd van een embryo uit de zesde week volgens Gegenbauer en Haeckel. nm middelste neusuitsteeksel. nl zijdelingsche neusuitsteeksels. m s bovenkaakuitsteeksels. m ionderkaakuitsteeksels. 0 ton g. *) Anthropogenie. Ie Aufluge Leipzi# 1874, Kn^elmann. Beschouwen wij bij voorbeeld de ontwikkeling van het menschelijk gelaat. In de zesde week van liet bestaan vertoont het hoofd van de vrucht eene gelijkmatige weeke massa (Fig. 13). Van het voorhoofd groeien een middelst breeder en twee zijdelingsche smallere neus-uitsteeksels (nm, nl, 111) naar beneden uit, de reukgroeven tusschen zich vattende. Aan de buitenzijde daarvan liggen de kiemen der oogen. Onder deze strekken zich naar binnen en onder uit de twee bovenkaaksuitsteeksels (nis, 111 s). Deze vijf uitsteeksels vormen te zanien de bovenste grens der mondholte, welke naar onderen door de reeds vereenigde onderkaaksbogen (111 i) begrensd wordt. I11 de diepte ligt de kiem der tong (g). I11 het verdere verloop der ontwikkeling vergroeien de vijf' bovenste uitsteeksels meer en meer, totdat ten slotte de beide bovenkaaksuitsteeksels met een gedeelte van liet middelste neusuitsteeksel te zamen de bovenlip vormen. Wanneer die vereeniging niet volledig tot stand komt, blijft in meerdere of mindere mate eene „hazenlip*' bestaan. Bij gelijkmatige en goede ontwikkeling van alle deelen moet niet alleen de bovenlip geheel vereenigd zijn. maar moet zich ook liet groefje tusschen neus en mond duidelijk en scherp afteekenen; de roodgekleurde lippen moeten in het midden met een licht naar beneden convexen boog samenvloeien. Aan deze eischen voldoet ten volle de schoone mond eener in Fitr. 14 afgebeelde jonge I'atijsche vrouw. I usschen deze beide uitersten bestaan talrijke overgangen. Met is bekend, dat l>ij de Engelschen dikwijls te korte bovenlippen gevonden worden. I>ij de Negers daarentegen bovenlippen, die den normalen graad van ontwikkeling aan de zijden overschrijden. Deze laatste eigenschap is meest een gevolg van te sterke ontwikkeling der bovenkaak in haar geheel, en gaat derhalve samen met uitstekende jukbeenderen. In hoeverre de erfelijkheid op de gelaatstrekken van invloed kan zijn, is boven reeds besproken. Evenals aan liet gelaat kan men ook aan andere lichaarosdeelen voorkomende afwijkingen op ontwikkelingsstoornissen 111 het vruchtleven terugbrengen, ja, zelfs neemt men aan, dat van vele later zich voordoende ziekten, zooals bijv. de meeste gezwellen, de kiemen reeds mede ter wereld worden gebracht (kankertheorie van Cohxiieim). Wanneer wij een strengen maatstaf toepassen, dan moeten wij eisclien, dat de ontwikkeling des lichaams volkomen syin- Fig. 14. Jon«^e Parijsche vrouw met schoongevormden mond. metrisch is, d. w. dat de eene lichaamshelft als het ware de andere weerkaatst. Aan dezen eisch voldoet echter liijna geen levend wezen; wij moeten derhalve, om met de natuur in overeenstemming te geraken, eene lichte asymmetrie als eene individneele Fifjf. 15. Meisje met X-beenen. afwijking beschouwen, doch eene meer in't oog vallende afwijking als een gebrek. Geringe ontwikkelingsgebreken kunnen in den aanvang zelfs aan het nauwkeurigst onderzoek ontsnappen en eerst bij den groei van liet lichaam duidelijker zichtbaar worden. Zoo vindt men in de weinig sprekende trekken van liet gelaat van een kind geen spoor van de adelaarsneus van den vader, die toch in de kiem reeds aanwezig is. In eene mij bekende familie, die door de Natuur uitsluitend met linkerbeenen scheen begiftigd te zijn, vertoonde zich deze familie-eigenschap bij de kinderen eerst later in gang en houding. Bij de verdere ontwikkeling van kind tot vrouw, treden de invloeden van voeding en leefwijze zoozeer op den voorgrond, dat het bijna niet mogelijk is, deze verschillende invloeden in één op zich zelf staand geval scherp uit elkander te houden. In vele gevallen zijn zelfs de gevoelens verdeeld over de vraag of men zekere abnormiteiten als ontwikkelingsstoornis of als gevolgen van ziekte moet aanmerken. Zoo heeft Mfkulicz door nauwgezette onderzoekingen vastgesteld, dat alle vormen van zoogenaamde X- of bakkersbeenen, welke zich door binnenwaartsche verkromming der beenen in het kniegewricht kenmerken, het gevolg zijn van engelsche ziekte. Hoffa en anderen nemen weder aan, dat eene zoodanige verkromming in het kniegewricht even goed zonder rhachitis, door eene, in verhouding der weeke beenderen te zware belasting bij het staan, kan worden te voorschijn geroepen. In het eerste geval dus ziekte, in het tweede niet passende leefwijze in de ontwikkelingsjaren (bakkersbeenen. Fig. 15). Op gelijke wijze schrijft Ruitrecht alle skolioses (verkrommingen van den wervelkolom) aan rhachitis toe, terwijl Hoffa ook hierbij zuiver statische invloeden (bijv. de houding der schoolkinderen bij het schrijven) laat gelden, wel te verstaan bij „abnormale weekheid der beenderen." Rhachitis besprekende, vestigt Vierordt er de aandacht op, dat gebrek aan lucht en licht, benevens slechte voeding momenten van zeer groote beteekenis zijn, dus ook hier de invloed deivoeding op den ziektetoestand. Wat hiervan zij, wij kunnen voor ons doel uit al deze tegenstrijdige meeningen de gevolgtrekking maken, dat niet alleen ziekten, maar ook voeding en leefwijze op de ontwikkeling des lichaams een nadeeligen in voed kunnen uitoefenen. Bij normale ontwikkeling is het lichaam in de eerste levensjaren gevuld, omstreeks het zesde jaar begint liet allengs langer en slanker te worden, en meer en meer teekenen zich de kenmerken van het geslacht, welke zich hij meisjes meestal vroeger voordoen dan hij jongens. Eerst niet de geslachtsrijpheid verkrijgt het lichaam zijne volle ontwikkeling. In de ontwikkelingsperiode werken, bij de nog gevoelige organen schadelijke invloeden natuurlijk nog veel meer belemmerend dan later. Krachtig, eiwithoudend voedsel is voor het lichaam in den wasdom eene behoefte. Vleesch, eieren en melk zijn de beste en meest aanbevelingswaardige voedingsmiddelen; bij de meer behoeftige klasse treden daarvoor minder doelmatige, als aardappelen, brood en peulvruchten in de plaats. Van deze zijn grooter hoeveelheden noodig 0111 dezelfde voedingswaarde te vertegenwoordigen. Zelfs bij voldoende voeding wordt steeds bij de assimilatie dezer voedingsmiddelen van mindere waarde meer arbeid van het lichaam gevergd; meestal echter is niet alleen de kwaliteit maar ook de kwantiteit van het voedsel te gering om aan alle eischen van het lichaam tegemoet te komen. Wij zien, dat bij ruime vleesch- en melkvoeding onder overigens gelijke verhoudingen, alle weefsels van het lichaam, vooral echter de spieren, krachtiger en harder worden, de vetvorming niet bijzonder toeneemt en de huid elastisch is. Hij ruime voeding met aardappelen en brood blijven de spieren zwakker, wordt er meer vet afgezet, het onderlijf is opgezet, de huid slap. Het volume moge in het laatste geval grooter zijn dan in het eerste, het gehalte in het weerstandsvermogen van het lichaam is in liet eerste geval oneindig beter. Van eene juiste wijze van voeding van het lichaam kan men zich het best overtuigen door liet gewicht. Volgens Vierordt bepaalt men liet door de volgende formule: = K. d. w. z.: L = lichaamslengte, in centimeters, vermenigvuldigd met B = omvang der borst, over de tepels genieten in centimeters, gedeeld door 240, geeft K — het lichaamsgewicht in kilogrammen. Dewijl Vierordt zijne formule uit talrijke metingen van gezonde individuen berekend heeft, hebben wij daardoor een vrij nauwkeurigen maatstaf verkregen. Is bijv. de lichaamslengte 168.88 168 cM., de borstomvang S8, dan moet liet gewicht 0 — 61.6 K.G. zijn. Bij ondoelmatige voeding kan de vetvorming te gering of te ruim zijn. In beide gevallen heeft men soms vermoedelijk ook met eene aangeboren aanleg voor magerheid of zwaarlijvigheid te doen. Een niet alleen onder de Boschjesmannen, maar ook bij Europeesche vrouwen waargenomen gebrek, waarop Hichkr het eerst de aandacht gevestigd heeft, is eene abnormale ophooping van vet in de bekkenstreek en het bovenste derde gedeelte der dij. Fig. 1!> vertoont dit zeer duidelijk. Terwijl bij normale gestalten het onderhuidsche vet liet lichaam afrondt, zonder daarom de daaronder liggende vormen der spieren, gewrichten en beenderen geheel aan het gezicht te onttrekken, komen al deze deelen bij een mager lichaam te veel voor den dag en wordt de gestalte hoekig. Bij te sterke ophooping van vet worden de dieper gelegen deelen van het lichaam onduidelijk; aan de buiging der ledematen, onder de borsten en aan de kin, vormen zich wrongen en plooien, de bevallige vorm der gestalte verdwijnt. Op plaatsen, waar de spanning der lederhuid te sterk wordt, ontstaan witte, getande strepen, die op zoogenaamde zwangerschapsstrepen gelijken. Wanneer zulk een gevuld lichaam weder mager wordt, krijgt de huid slechts eenigermate de oorspronkelijke elasticiteit terug; gebeurt dat niet, dan hangt zij slap op hare onderliggende deelen en vormt plooien en rimpels. Aan deze teekenen, evenals aan de strepen, welke zich voornamelijk aan den Imik, op de dijen en aan het zitvlak bevinden, kan men een vermagerd lichaam van een mager onderscheiden. Onder de magere vrouwen zijn er velen, die eerst haren vollen bloei bereiken op een tijdstip, waarop anderen, die zwaarlijvig zijn, dien reeds weder verliezen. De leefwijze kan, in weerwil van goede voeding, een nadeeligen invloed op de harmonische ontwikkeling van het lichaam uitoefenen. Waar het beroep dit medebrengt, wordt eene spiergroep veelvuldiger en meer aanhoudend in gebruik gesteld dan een ander. Tengevolge daarvan ontwikkelen deze spieren zich sterker, worden dikker en steken meer uit dan andere. Bij smeden zijn de armen schouderspieren veel krachtiger dan de beenspieren, bij balletdanseressen zijn de beenen in verhouding tot de armen te sterk ontwikkeld. In het algemeen worden bij vrouwen uit de hoogere standen de spieren niet voldoende geoefend, voornamelijk die der armen en schouders. Bij de meer behoeftige klassen daarentegen wordt vroegtijdige en inspannende arbeid van de beenen gevergd, zoodat deze wel is waar onder overigens normale omstandigheden krachtig en ineengedrongen, doch in den groei der beenderen in de lengte belemmerd en daardoor in verhouding tot het lichaam te kort worden. Komt hierbij nog slechte voeding en rhachitis, dan worden zij bovendien nog krom en plomp in de gewrichten. Door dikwijls herhaalde ongelijkmatige belasting der wervelkolom kan eene blijvende verkromming van deze ontstaan, zooals zich dikwijls bij vele schoolkinderen door de houding bij het schrijven werkelijk voordoet. Bijna algemeen treft men eene sterkere ontwikkeling van de rechter borsthelft en den schouder in verhouding tot de linker. Dit verschijnsel is afhankelijk van het feit, dat de meeste menschen rechts zijn en kan daarom nauwelijks als een gebrek worden beschouwd, tenzij liet verschil te veel uitkomt. Bij vele vrouwen worden sommige lichaamsdeelen door veelvuldige bevallingen misvormd,op anderen hebbendezebijnageen invloed. Hieroj) komen wij later nog terug. Het komt mij overbodig voor, de aangehaalde voorbeelden hier nog te vermeerderen. Wij hebben dus als verdere punten ter beoordeeling van het normaal vrouwelijk lichaam: de symmetrische ontwikkeling der beide lichaamshelften, overeenkomende met de wetten der ontwikkelingsgeschiedenis, 1 a 11 für (i ia kol ogi c, 1898, p. oSi) e. v. I )e tot lieden bekende feiten zijn niet voldoende 0111 te beslissen, in hoeverre in zulke gevallen eene gebrekkige ontwikkeling der geslachtsdeelen daarbij van invloed is. De belangrijkste secundaire geslachtskenmerken der vrouwzijn: fijner beenstelsel, ronde vormen, borsten, breede heupen, langweelderig hoofdhaar en het ontbreken van haar op de overige deelen van het lichaam, behalve in de okselholte en op den scliaamheuvel. Wanneer wij volgens deze gegevens de normaalgestalte deivrouw willen bepalen, moeten wij al diegenen uitsluiten, welke een grof beenstelsel, hoekige vormen, geen borsten, smalle heupen, kort en dun hoofdhaar, een baard, haar tusschen de borsten en op den buik hebben. Al is ook het duidelijke type van de virago, van het manwijf, gemakkelijk te herkennen, zoo eischt toch de juiste bepaling van mannelijke vormen in vele gevallen een zeer zorgvuldig onderzoek. ja zelfs bevestiging door meetwerktuigen. Oj) de andere secundaire ge¬ slachtskenmerken komen wij later Ki„. ir Meisje uit Mün(.lien hij de bespreking van de afzon- van I2i/S jaar. derlijke lichaamsdeelen terug. Moeilijker nog dan de bepaling der mannelijke vormen is die der zoogenaamde infantiele vorming van het vrouwelijke lichaam, wanneer ze niet goed uitgedrukt is Meige heeft een zeer schoon exemplaar van vrouwelijk infantilisinus beschreven. ') Het meisje in kwestie is 30 jaren oud en heeft het uiterlijk van een twaalfjarig kind. Zij leed aan livsterie; de genitaliën waren normaal, doch, evenals het geheele lichaam, achterlijk in ontwikkeling. Hit lichaam vertoont een opvallend kinderlijken bouw, zonder eenig secundair geslachtskenmerk (Fig. 1(>). De borsten ontbreken, het lichaam is geheel onbehaard, heupen noch dijen, armen noch beenen vertoonen de vetlaag der zich ontwikkelende of ontwikkelde vrouw; de romp is gelijkmatig cylmdrisch, niet dunner aan de taille; liet bekken is smal, de buik is gewelfd en gaat zonder scherpe grens in den schaaiiiheuvel over. In figuur 17 is een kind uit Mönchen van 121'» jaar met \olkomen normaal lichaam afgebeeld; de overeenstemming in de ontwikkeling springt duidelijk in het oog. Zoo sterk uitgedrukte vormen van infantilisme vindt men even zelden als uitgedrukt virilisme. Voor het laatste pleit reeds de omstandigheid, dat vrouwen met baarden in tenten op de kermissen ten toon worden gesteld. Lichtere graden van beide phenomenen zijn niet zoo bijzonder zeldzaam. < )nder honderd in dit opzicht onderzochte vrouwen, vond ik er vier met meer mannelijken, twee met meer kinderlijken habitus. Derhalve wordt de schijnbaar ongerijmde stelling, dat het geslacht bij de beoordeeling van het vrouwelijk lichaam van invloed kan zijn, volgenderwijze verklaard: hoe zuiverder de secundaire geslachtskenmerken op het vrouwelijk lichaam uitgediukt zijn, des te meer kan het als normaal worden beschouwd. Het klinkt misschien paradox, wanneer nog in het bijzonder op den voorgrond wordt gesteld, dat de leeftijd invloed op den habitus uitoefent, want iedereen weet, dat een klein meisje en eene oude vrouw er anders uitzien dan eene vrouw in den bloei harer jaren. Ik wensch hier te constateeren, dat juist deze bloei l>ij de eene vroeger, bij de andere later intreedt, dat daarin eene groote individueele schommeling voorkomt. hlke vrouw bereikt in den loop van haar leven een tijdperk >) Nouvelle Iconographie de la Salpêtrière, 1895. p. 218. van hoogste» bloei, die graphisch voorgesteld, het hoogste punt vormt eener curve, welke in de jeugd stijgende, op lateren leeftijd dalende wordt. Deze schoonheidscurve kan in sommige gevallen zeer snel stijgen, om even spoedig weder te dalen en dan hebben wij voor ons de zoogenaamde beauté du diable, eene uitdrukking, die slechts in de Fransche taal bestaat. In andere gevallen daarentegen klimt de curve zeer langzaam, om even langzaam weder te dalen; het hoogste punt dezer curve wordt later bereikt, doch komt absoluut hooger te liggen flif. 1PS. dan in bet eerste geval, de dalende curve gaat langzamer naar beneden (Fig. 18). De ouderdom, waarop het hoogste punt bereikt wordt, is zeer verschillend. Bij zuidelijke volken is het reeds op liet 14'' of 15e jaar, bij Germaansche stammen, Duitsche, Hollandsche, Scandinavische en Engelsche vrouwen, meest op het 20' levensjaar of nog later. Ik ken gevallen, dat eerst op het 30'' of 35e jaar de volle bloei bereikt werd. Eene geestige kunstenares maakte mij eens de volgende opmerking: Het doel van de vrouw is om moeder te worden; de vrouw heeft dus haren hoogsten bloei bereikt, wanneer zij zwanger is; derhalve moet eene schoone vrouw liet schoonst zijn. wanneer zij zwanger is. Ik zeide haar. dat zulks inderdaad het geval is. wanneer namelijk het tijdstip van den hoogsten bloei met de eerste maand van de zwangerschap samenvalt. Want bij het intreden deizwangerschap wordt, zooals eiken geneesheer bekend is, de stofwisseling verhoogd, alle weefsels zijn sterker gevuld, de huidkleur is zachter en levendiger, de borsten worden meer gespannen en hard. Daardoor wordt de bekoorlijkheid van den vollen bloei verhoogd tot het oogenblik, waarop de uitzetting van het lichaam in het verdere verloop der zwangerschap de harmonie deivormen bederft. Het op blz. 58 afgebeeld 30-jarig meisje (Fig. 10) is een sprekend bewijs, hoe moeilijk het is den leeftijd eener vrouw aan hare uiterlijke vormen te herkennen. In hetzelfde klassieke werk, waarin dit beeld voorkomt, hebben Souques en Chakcot onder den naam van Géromorphisnie cutané de 21-jarige Amandine beschreven, welke in weerwil van haren jeugdigen leeftijd met haar gerimpeld lichaam den indruk geeft eener 60-jarige oude vrouw. Ik laat de reproductie van de sprekende, doch niet bijzonder sympathieke photographie achterwege en verwijs den nieuwsgierigen lezer naar het origineel Afgezien van dergelijke uitersten is er toch eene geheele reeks van moeilijk te beoordeelen gevallen, die niet zoo duidelijk uitgedrukt zijn. Iedereen kan zich lichtelijk daarvan overtuigen, wanneer hij vrouwen van gelijken leeftijd uit zijne omgeving met elkander vergelijkt. Hij zal daardoor tot de overtuiging komen, dat het oogenblik van den hoogsten bloei bij onderscheidene vrouwen zeer verschillend en volstrekt aan geen bepaalden leeftijd gebonden is. In hoeverre opvoeding en leefwijze op de ontwikkeling en het behoud van schoonheid van invloed kunnen zijn, hebben wij reeds besproken. Hier zij nog herinnerd, dat vrouwen van den zoogeiiaamden goeden stand in het algemeen later den vollen bloei bereiken en langer hare schoonheid behouden dan vrouwen uit de arbeidende klasse, behoudens enkele uitzonderingen. x) Iconographie de Ia saljiêtrière ls'.H. ]». 170. fc.ii zoo komen wij tot don derden factor, die op de normaalgestalte van invloed is, namelijk de erfelijkheid, of liever, de teeltkeuze. Ik gebruik hier liet woord teelt meer in den zin zooals men •lat — men moge mij dit vergeven — van paarden en honden gebruikt, wanneer men ze „ras"' toekent. De waarde van den hond of het paard wordt bepaald naaiden stamboom, altijd wanneer de gewenschte edele lichaamseigensehappen daarmede gepaard gaan. Hij menschen, voornamelijk mannen, heeft de afstamming van oude geslachten eene zekere waarde op de huwelijksmarkt, onafgescheiden van de goede of slechte licliaamseigenschappen. Het wezenlijke ras, in nat uurgeschiedkundigen zin is niet uitsluitend dat, hetwelk in de Almanac de Gotha vermeld is. maar het komt toe aan alle die geslachten, welke gedurende eene reeks generatiën onder bijzonder gunstige levensvoorwaarden gebloeid en zich slechts vermengd hebben met onder dezelfde omstandigheden verkeerenden. Eene zoodanige gedurende eeuwen voortgezette teeltkeus moet goede resultaten geven. Men vindt ze evenzoo bij den adel als bij den oiivermengden boerenstand en oude burgerfamilies. 1 it eigen ervaring kan ik constateeren, dat bijv. in liet zeer conservatieve Holland dergelijke voorbeelden van voortreffelijke lichaamsvorming in oude families, bij mannen zoowel als bij vrouwen, veelvuldig worden aangetroffen. Daarentegen is het een bekend feit, dat onder de joden, in weerwil van het weerstandsvermogen van dat volk, tengevolge van eeuwen lange onderdrukking, veel meer lichamelijk abnormale individuen voorkomen, dan bij eenig ander volk der wereld. De gevolgen eener rassenteelt zullen des te gunstiger zijn, naarmate de huwelijken uit individuen bestaan, die lichamelijk bevoorrecht zijn. Zoo kan de vereeniging van een edelman met eene boerendochter, van een Italiaan met eene Oostenrijksche, tot \ oredeling van een ras bijdragen, aangenomen, dat de bedoelden volkomen gezond en normaal zijn. De ervaring heeft geleerd, dat de afstammelingen van twee individuen van „ras te krachtiger zijn, naar mate de families zelve minder met elkander verwant zijn; dat daarentegen door menigvuldige huwelijken in de families zelve, het geslacht meer en meer ontaardt, in het eerst psychisch, maar daarna ook lichamelijk. De verklaring van dit feit is eenvoudig genoeg: Geen enkel mensch is volkomen normaal. Vereenigen zich nu twee menschen van verschillende families, dan is met groote waarschijnlijkheid aan te nemen, dat één der betrokkenen andere gebreken heeft dan de andere. De kinderen kunnen nu even goed de goede eigenschappen als de gebreken van de ouders erven, en kunnen de gebreken van het eene individu door de goede eigenschappen van het andere herstellen. Doch vereenigen zich twee individuen van dezelfde familie, welke naast diezelfde goede eigenschappen ook dezelfde gebreken hebben, dan zullen de kinderen de gebreken zoowel als de goede eigenschappen der ouders in dubbele mate bezitten. Hoe veelvuldiger dergelijke vereenigingen in eene familie voorkomen, des te sterker zullen bij de nakomelingen de gebreken zoowel als de deugden uitgedrukt zijn. Aangezien de menschen in het algemeen geneigd zijn, eerder op de gebreken dan op de goede eigenschappen hunner medemenschen te letten, wordt onder herediteit of erfelijkheid meest de overerving van gebreken, niet die van deugden verstaan; en wanneer men spreekt van een erfelijk belast mensch, verstaat men daaronder meest het erfdeel van gebreken, die hij aan zijne voorvaderen te danken heeft. Welken invloed de erfelijkheid uitoefent, is vooral duidelijk merkbaar aan de zoogenaamde familiegelijkenis. Daar echter de meeste pasgeboren kinderen op elkaar gelijken, kan men pas in de latere ontwikkeling de familiegelijkenis bespeuren, en daarbij is het eigenaardig, dat men zeer dikwijls, als de kinderen grooter worden, bij hen niet de gelaatstrekken der ouders, maar die deigrootouders terugvindt. Daarom is trouwlustigen jongelingen aan te raden, bij de keuze van een meisje niet slechts de moeder maar ook de beide grootmoeders goed op te nemen. Nog merkwaardiger is het wederkeeren van een vroegeren vorm bij een later geslacht, zooals bijv. de gelijkenis van de jongste dochter met eene slechts in beeld bekende vrouw uit het voorgeslacht. De erfelijkheid in dezen meer uitgestrekten zin, atavismus. leverde Paul Bourget de stof voor zijn roman Kosmopolis. Hij toont daarin aan, dat in weerwil van het streven der zoogenaamde „wereld , om niet te behooren tot een bijzonder volk, toch de oorspronkelijke type zich in enkele karaktertrekken weder openbaart. Op deze wijze beschouwd, begrijpen wij dan ook de onsterfelijkheid van ziel en lichaam, dewijl bij ieder mensch de eigensc happen zijner voorvaderen, evenals de zijne weder in zijne nakomelingen voortleven. De strijd om het bestaan heeft echter zijne rechten en laat slechts de telkens beste individuen door lange reeksen van geslachten hunne eigenschappen overerven, terwijl de minder goed geconditionneerden verdwijnen. W ij zouden dus in het menschelijk geslacht een steeds schooner en krachtiger ras zich zien ontwikkelen, wanneer de tegenwoordige strijd om het bestaan niet meer psychische dan lichamelijke eigenschappen vereischte. De gunstige of ongunstige invloed der erfelijkheid op den lii hiianisv 01 m laat zich door algenieene regelen niet bepalen. In een gegeven geval zal men echter wel in staat zijn, dien aan te toonen. Wanneer wij dus het geslacht, den leeftijd en de erfelijkheid ter beoordeeling van liet vrouwelijk lichaam in het geding betiekken, dan hebben wij te letten op: duidelijk uitgedrukte geslai htskennierken, liet tijdperk van den lioogsten bloei en den gunstigen of eventueel ongunstigen invloed van vroegere geslachten. 6 VII. DE INVLOED VAN ZIEKTEN OP DEN LICHAAMSVORM. Vele ziekten kunnen ontstaan en weder verdwijnen zonder eenige verandering in den lichaamsvorm teweeg te brengen; andere weer veranderen dien zoodanig, dat zelfs leeken het opmerken; in sommige gevallen heeft de ziekte gebreken ten gevolge, welke niet aanstonds in het oog vallen en dikwijls zelfs door deskundigen niet dan met moeite ontdekt kunnen worden. Met de eerste groep van ziekten, waartoe o. a. de acute infectieziekten, als typhus, roodvonk, mazelen enz. behooren, hebben wij hier niets te maken. Evenmin niet de tweede groep; want een bult, een ingevallen neus, leepoogen, eene kippenborst of een te kort been zal iedereen gemakkelijk herkennen en aan de daarmee behepten eene normale lichaamsgestalte onvoorwaardelijk ontzeggen. De derde groep daarentegen, welke kleine afwijkingen van den normalen toestand bevat, vereischt onze geheele aandacht. Dewijl de uitwendige vorm van het lichaam voornamelijk afhankelijk is van het skelet, van de spieren, van de huid en van de vetlaag, zijn het hoofdzakelijk ziekten dezer deelen, die besproken moeten worden; daarna komen eerst in aanmerking ziekten van inwendige organen, in zooverre die op den uitwendigen vorm van het lichaam van invloed zijn. Onder al deze ziekten zijn weder diegene het meest van belang, welke het lichaam in zijne ontwikkelingsperiode doorstaat, omdat zij in dien tijd op de teêre, in wording zijnde vormen met grooter kracht kunnen inwerken. Van de ziekten die vooral op het skelet van invloed zijn, is de meest verspreide en meest bekende, de zoogenaamde Engelsche ziekte, de Rhachitis. Zij vertoont zich meestal in het 1' tot het -4° levensjaar, zelden later. Haar voornaamste symptoom is eene eigenaardige stoornis in den groei der beenderen '), die door te geringe kalkafzetting week blijven en aan de gewrichtsuiteinden dikker worden. De zachte beenderen geven toe aan de trekking, welke de spieren er op uitoefenen en aan den druk van het lichaamsgewicht; er ontstaan verkrommingen, die vooral aan de beenen zeer sterk kunnen zijn wanneer de kinderen gedwongen worden te loopen. Als de genezing intreedt volgt daarna eene sterke kalkafzetting, waarbij verkromming van de ledematen en verdikking van de gewrichts-uiteinden blijven bestaan. Over de verspreiding van rhachitis zijn de meeningen zeer verdeeld, omdat, zooals Vierordt beweert, „verschillende waarnemers het begrij) van rhachitis min of meer ruim opvatten en dus het oordeel over het veelvuldig voorkomen van rhachitis niet op gelijksoortige gezichtspunten berust." Daarbij komt, dat een groot aantal gevallen van rhachitis van lichteren aard, in het geheel niet geneeskundig behandeld wordt. Toen ik in de Schroeder'sche polikliniek te Berlijn werkte, lette ik op dit feit en vond in bijna elk huisgezin van de arbeidende klasse een of meer kinderen, die rhachitis hadden of gehad hadden en die nooit geneeskundig waren behandeld. A\ ij hebben hier niets te maken met de meerdere of mindere hevigheid van de ziekte, maar alleen met de blijvende veranderingen, waaronder de verkrommingen der onderste ledematen de eerste plaats innemen. Daarom geloof ik, dat wij het door Senator en Ritchie gevonden hoogste percentage van .'{<) als minimum van de wezenlijke ver- 1) Vgl. Vierordt. Rhachitis und Osteomahicie 1896. Hölder. houding kunnen beschouwen, de lichtste gevallen medegerekend. Het meest vindt men de ziekte hij den werkenden stand in grootere steden, dus juist in die klasse der bevolking, welke den kunstenaars het meest modellen levert. Wij kunnen aannemen dat er onder honderd meisjes uit het volk, minstens dertig zijn, die stellig aan rhachitis hebben geleden. Aan hoeveel gevaar zich de kunstenaar blootstelt, die op deze omstandigheid geen acht slaat, blijkt uit het voorbeeld van Kleix. Deze schilder heeft een „ oordeel van Paris" ') geschilderd, waarbij uit de verdikte hand- en voetgewrichten en de verkrommingen deionderste ledematen ten duidelijkste blijkt, dat alle drie godinnen Engelsche ziekte heb- Fiff. li). Meisje met duidelijke teekenen van foen gehad; Aplirodite doorgestane Rhachitis. . i ,, , .... , . behaalt blijkbaar den prijs, omdat bij haar de symptomen liet best zichtbaar zijn. !) Gepubliceerd door liet Berlijnsch photographisch Genootschap. Ook de bekende Eva van Stück moet in hare jeugd eene niet onbeduidende rhachitis hebben doorstaan. Volgens Vierordt zijn gebrek aan licht, lucht en zindelijkheid, benevens slechte voeding, van groote beteekenis voor de ontwikkeling van rhachitis. Dat is dan ook de reden, waarom men ze veel zeldzamer in de kringen der welgestelden aantreft. De meest voorkomende veranderingen, die rhachitis teweegbrengt, zijn dus: Verdikking van het handgewricht, voornamelijk aan de zijde van de pink (hoofdje van de ellepijp); Verkromming van den voorarm en scheeve stand tegen den opperarm; Verkromming van wervelkolom en borstkas; Veranderingen van het bekken, dat minder ruim wordt en daardoor op zijne beurt tot een meerderen of minderen «raad van hangbuik aanleiding kan geven; \ erdikking van de beenderen en gewrichtsuiteinden aan de knie; Verkromming van dij- en onderbeen, o-beenen, sabelbeenen, x-beenen, platvoeten. De meer belangrijke gevolgen van rhachitis, zooals totale mis¬ vorming der extremiteiten, veranderingen der schedelbeenderen, Fig. 20. Meisje met sporen van doorgestane Rhachitis. en de rhachitische rozenkrans (zwelling van de uiteinden dor ribben aan het borstbeen) zal ik hier slechts terloops aanduiden. Al deze afwijkingen kunnen bij de verdere ontwikkeling geringer worden en zelfs geheel verdwijnen, doch meestal blijft de verdikking der gewrichten levenslang bestaan. Ter verduidelijking mogen de volgende voorbeelden dienen. Fig. 1!> stelt een meisje voor, bij hetwelk nog duidelijke kenmerken van vroeger doorgestane rhachitis te zien zijn. Aan den linker arm ziet men de sterke welving van het uiteinde van de ellepijp boven het gewricht tusschen middelhandsbeen en pink, alsmede eene geringe verkromming van den voorarm. Aan het linkerbeen vindt men de karakteristieke, boven den binnenenkel duidelijk zichtbare verkromming van het onderbeen. Het voetgewricht zelf is verdikt en grof. Bij een ander meisje (Fig. 20) zien wij slechts geringe sporen van genezen rhachitis; aan het linkerhandgewricht weder de welving van het gewrichtsuiteinde van den voorarm; aan het rechtervoetgewricht eene geringe verdikking der enkels. Over gebreken van anderen aard zullen wij hieronder nog verder hebben te spreken. * Naast de rhachitis zijn alle andere ziekten die het beenderenstelsel betreffen, van ondergeschikten aard, daar zij meestal zulke diep ingrijpende veranderingen jMg*. 21. Myopathie primitive progressive volgens Lon jaren met krachtig ontwikkeld spierstelsel (Berlijn). ') Charcot. Kévision nosographique des atropine» musculaire*, pogr. medic., 7 :? 1885. ') Erb. Dystrophia muscularis progressiva. Leipzig 1891. gesloten en de verschillende ziektebeelden onder den naam: „Dystrophia muscularis progressiva" (ongeveer: voortschrijdende spiertering) samengevat. Afgescheiden van de functioneele stoornis oefent deze ziekte, naar de streek waarin zij voorkomt, een sterken invloed uit op den vorm en de houding van het lichaam. Bij den eenen vorm bijv. worden de spieren van den romp en den schouder aangedaan, voornamelijk die, welke zich van voren en van achteren aan den schouder vasthechten (pectoralis, cucullaris, serratus anticus major, rhomboideus, sacrolumbalis en latissimus dorsi), terwijl de van boven komende spieren (deltoideus, supraspinatus, infraspinatus enz.) normaal blijven. Het gevolg hiervan is voorover neigen van het hoofd en van den hals, afwijken der schouderbladeren van den romp en afplatting van de bovenste borststreek. Aan de onderste extremiteiten zijn het voornamelijk de groote bilspieren (glutaei) en de strekspieren van de dij (quadriceps), welke het eerst door de ziekte aangetast worden. Hiervan is het gevolg eene te sterke afplatting deivoorzijde van de dij en eene zwaardere plooi tusschen bil en dij. Beide boven beschreven toestanden zijn in hun eerste stadium reeds duidelijk te zien in Fig. 21, welke aan de monographie van Londe en Meige ') ontleend is. Men vergelijke hiermede Fig. 22, een omstreeks 26-jarig meisje uit Berlijn, met bijzonder goed ontwikkeld spierstelsel. Met haren krachtig gevormden rug, de goede welving van borst en dij, alsmede den stompen hoek tusschen bil en dij, vormt zij eene sprekende tegenstelling met de ongeveer even oude Pauline C. L. (Fig. 21). Ziekten van de huid hebben bijna geen invloed op den algemeenen lichaamsvorm, wel kunnen achtergebleven litteekens de effenheid en de kleur der huidoppervlakte wijzigen. Men denke slechts aan de gevolgen der pokken, welke gelukkig tegenwoordig veel zeldzamer voorkomen dan eenige tientallen jaren geleden. Moedervlekken kunnen eveneens zeer misstaan en van het standpunt van den geneesheer moet men ook die kleine zwarte 'j Iconographie de la Salpétrière, tonie VII plauche XIX 1894 p. 442. \ lekken als abnormaliteiten beschouwen, welke den naam hebben van schoonheidsvlekken of grains de beauté. Ziekten, die uitsluitend het onder de huid liggend vetweefsel aantasten, zijn er zeer weinige. De abnormaal sterke of te geringe vorming van vet is meest een gevolg van ondoelmatige voeding en leefwijze. Algenieene vetzucht tast het geheele lichaam aan en misvormt het zoodanig, dat het daardoor geheel van den normalen vorm afwijkt. Afgezien van de vermelde ziekten, welke op beenderen, spieren en huid een rechtstreekschen invloed uitoefenen, is er nog eene geheele reeks inwendige ziekten, welke op deze deelen gemeenschappelijk en daarom ook op den algemeenen lichaamsvorm haren invloed doen gelden. Deze alle op te noemen zoude gelijk staan met een leeiboek over phvsische diagnostiek te schrijven. Wie ze volledig wenscht te kennen, verwijs ik naar liet bekende boek van Vierordt !). De meest voorkomende en belangrijkste is de tering, aan welke ziekte volgens Strumi-eli, een zevende, d. i. 15 pCt. van het menschdom ten onder gaat. Strumi'ell beschrijft den zoogenaamden habitus phthisiciis 2), d. \\. z. het voorkomen van het lichaam dat tot aanleg voor tering doet besluiten, volgendenvijze. De kenteekenen van „habitus phthisicus" zijn: Een tenger, daarbij dikwijls lang opgeschoten lichaam, zwak ontwikkeld spierstelsel; dunne vetlaag; bleeke, veelal zeer teedere, min of meer blauw doorschijnende huid; dikwijls een omschreven blosje op de wangen; lange, tengere, smalle borstkas; smalle en magere handen enz. De borstkas kenmerkt zich in het algemeen door hare lengte, maar is bovendien eng en vlak. De lengte van de borstkas heeft ten gevolge, dat de tusschenribsruimten breed zijn en de hoek in den maagkuil scherp is. Het borstbeen is eveneens lang en smal. de hoek tusschen 'l Vierordt Diiifjuostik der imieren Krankheiten I.eipzif*. Voffel. ) Stiiimpell, .Speeielle Pathologie und Therapie der inneren Krankheiten, lSilG I p. 3(51!. het handvat en het lichaam dikwijls sterk uitgedrukt; de boven en ondersleutelbeensgroeven, evenals de keelgroeve ingezonken, de schouderbladeren van de borstkas uitstekende." Fig. 23 stelt een jong meisje met beginnende tering voor, bij hetwelk deze verschijnselen duidelijk zichtbaar zijn. Nog duidelijker zijn de uitwendige teekenen van tering bij de bovenvermelde Aphrodite van Botticelli uitgedrukt. Dezelfde type vindt men in de naakte figuur .de Lente", in de Primavera van denzelfden meester. Terwijl bij het laatste beeld de tot een spoedigen ondergang gedoemde bloeitijd door de bekoring eener teringlijderes voortreffelijk uitgedrukt is, schijnt mij deze type bij eene Venus minder gelukkig gekozen. Aan de tering na verwant en evenals deze waarschijnlijk door vergiftiging van het lichaam met Fig. U3. Twintigjarig meisje met habitus tuberkelbacillen ontstaan, phthisirus. is de ziekte die men Scrophulose noemt. Die naam is afkomstig van Scrofa, zwijn, en wordt verklaard, doordien het gelaat door de zwelling der halsklieren, van den neus en de bovenlippen, eene uitdrukking krijgt welke aan die van liet zwijn herinnert. Men onderscheidt twee vormen : De eene, de zoogenaamde torpide vorm, kenmerkt zich door een gezwollen gelaat, dikken neus en dikke vooruitstekende lippen, met dikwijls eene snuitvormige verlenging van de bovenlip; zwelling en opzetting der halsklieren, vuilbleeke huidkleur; zwakke spierontwikkeling, bij relatief sterke ontwikkeling van het onderhuidsvetweefsel: dikke buik, dunne ledematen en veelal ontstoken oogleden. De tweede vorm, de erethische scrophulose, kenmerkt zich door eene lichtroode huidkleur en magere licliaamsvormen, niet eene sterke neiging tot verettering der gezwollen klieren; liet algemeen voorkomen herinnert aan den habitus phtliisicus. Hij dezen vorm van scrophulose vindt men, evenals bij teringachtigen, meestal opvallend diepe, glanzende oogen, met meest donker gekleurde wimpers, welke er veel toe bijdragen, de weemoedige schoonheid van liet zieke lichaam te verhoogen. De scrophulose treedt meest op tegen het einde van den kinderlijken leeftijd; van alle verschijnselen blijft naast de zwelling der halsklieren de verdikking van de bovenlip het langst bestaan. Eene vriendelijke kunstenares liet mij voor eenigeu tijd eene jeugdige Psyche zien, die zij getrouw naar het levend model bewerkt had. I it de zwelling van de bovenlip meende ik te kunnen opmaken, dat het model scrophuleus was en de kunstenares deelde mij dan ook mede, dat inderdaad het meisje dikwijls verkouden was geweest en aan zwelling van de halsklieren en oogontsteking geleden had. Ex ungue leonem. Een andere, den geneesheer welbekende lichaamstoestand, is de zoogenaamde habitus apoplecticus en ewphyscnuiticus, liet voorkomen van tot apoplexie en asthma voorbeschikte personen: korte hals, gedrongen lichaam, opgezet en rood gelaat, tonvormige borstkas. Dit uiterlijk treft men echter meest op meer gevorderden leeftijd aan en bij mannen meer dan bij vrouwen, zoodat het voor ons verder hier niet van belang is. \ an alle hier genoemde ziekten zijn rhachitis en tering de meest belangrijke. Gelijk boven vermeld is, lijden minstens 30 pCt. van het menschdom aan Engelsche ziekte, de lichtere gevallen, die niet geneeskundig behandeld worden, uitgesloten; en sterven 15 pCt. aan tering. Te zamen dus 45 pCt., welke aan Engelsche ziekte en aan tering lijden, derhalve bijna de helft van het thans levende geslacht. Wel kunnen ongetwijfeld beide ziekten dikwijls bij eenzelfde individu tegelijk voorkomen, waardoor de procentsgewijze verhouding der gezonden feitelijk gunstiger wordt, doch daar staat tegenover, dat eensdeels de lichtere gevallen van rhachitis, anderdeels de gevallen van genezen teringlijders in deze berekening niet zijn opgenomen, beide omstandigheden, waardoor de verhouding inderdaad nog ongunstiger wordt. Voor ons doel is het voldoende te constateeren, dat wij bij de bepaling der normale gestalte, met groote nauwkeurigheid op de teekenen van deze beide ziekten hebben te letten, en dat wij daaraan lijdende vrouwen de anatomisch schoone, d. i. de normale gestalte, moeten ontzeggen. Nochtans mogen wij hierbij niet vergeten, dat er een groot aantal gevallen zijn, bij welke de beide ziekten genezen zijn. zonder eenig spoor te hebben nagelaten. VIII. DE INVLOED I>EH KLEEDING 01» DEN LICHAAMSVORM. Hot is moeilijk, soms onmogelijk, om bij eene gekleede vrouw het wezen van den schijn te onderscheiden. De mode is er veel minder op berekend de schoonheid te verhoogen, dan schoonheden na te bootsen en gebreken te verbergen en daarom zal al het ijveren tegen zoogenaamde modedwaasheden ten eeuwigen dage nutteloos blijven. Schoone lichamen zullen onder elke bedekking schoon zijn; het schoonst natuurlijk zonder kleederen; voor deze zijn geen modekunsten noodig. Zulke vrouwen zijn echter in de minderheid en worden gedrongen om te wijken voor de overmacht van hare veel talrijker zusters, wier streven het is zich voordeeliger voor te doen dan waartoe de natuur ze in staat stelt. Ter bereiking van dit doel zijn natuurlijk die middelen het meest geliefd en verspreid. welke het grootste aantal vrouwen van nut kunnen zijn. Heeft de mode eenmaal dit streven tot wet gemaakt, dan poogt elke vrouw bare zusters de loef af te steken en op die wijze ontstaat overdrijving, waardoor men zich hoe langer hoe meer van liet normale verwijdert, de grenzen van het schoon overschrijdt, maar tevens ook door ondoelmatigheid der kleeding een duurzaam nadeel aan het normaal gevormde lichaam kan toebrengen. Onder alle schoonheden van liet vrouwelijk lichaam rekent men als een der belangrijkste een dun middeltje, en om dat te verkrijgen bedient men zich van het rijglijf in alle mogelijke vormen.') ') Vffl. Witkowsky, Les Seins et 1'Allaitement, Mnlaine 1SS>8. Ohap IV 1'Histoire du Oorset. Van Hippocrates tot Sommering hebben vele geleerde mannen tegen het corset geijverd en velen zullen het nog na hen doen, maar allen zonder eenig gevolg. Diegenen onder de vrouwen welke aan een corset behoefte hebben, hielden het steeds in eere en zullen het behouden zoolang de aarde bestaat. Ik ben geen tegenstander van het corset, wel van het misbruik dat men er van maakt. Slecht gebouwde vrouwen het corset af te raden is hopeloos. Ik heb mij vergenoegd en zulks met goed gevolg, om welgemaakte vrouwen voor de schadelijke invloeden te waarschuwen, als het nog tijd was. Om de moreele waarde van het corset te begrijpen, moeten wij ons duidelijk maken, wat eene taille is en wat men gewoon is daaronder te verstaan. Fig. 24. Juvaansch meisje. ij een laag corset, dat slechts als een gordel het middel omgeeft. Het is ten slotte overigens ]• i«j\ ^8. Meisje met zeer sterke insnoering. duidelijk, dat de drukking in gelijke mate wordt verhoogd, naarmate sterker geregen wordt. Evenwel hebben anatomische onderzoekingen ') aangetoond, dat boerenvrouwen die in het geheel geen corset dragen, dikwijls veel diepere striemen van insnoering vertoonen dan sterk geregen dames en wel, omdat zij te veel de rokhanden aanhalen, welke *) Zie Mcinert 1. c. dan, op eene kleiner oppervlakte inwerkende, zooveel meer kracht kunnen uitoefenen. Mon mag hieruit geen argument putten ten gunste van een geregen eorset; wel echter kan men er de gevolgtrekking uit maken, dat het corset als steunpunt voor de kleederen geheel gewettigd is, doch dat men het corset ten andere niet mag misbruiken om eene kunstmatige „fine taille" te vormen. Na de slanke taille komt de kleine voet, die elke vrouw gaarne heeft en om der wille waarvan zij de natuurlijke schoonheid van dat lichaamsdeel door ondoelmatig schoeisel bederft. Eene kunstenares klaagde mij eens haar nood, dat zij nog nooit in haar leven een onberispelijk gevormden, ongeschoeiden vrouwenvoet gezien had. Zij was nog jong, maar ook ik moet erkennen, dat er onder de talrijke vrouwenvoeten, die ik gezien heb, slechts weinige waren die eene strenge kritiek konden doorstaan. ï ïg.29. Misvormii»g der kuiten door kousebanden. Voornamelijk door het buitenwaarts draaien van den grooten teen on door de klauwvormige verkromming van de overige teenen, wordt de voet misvormt. In de derde plaats moet onder de reeks van misbruiken bij de moderne vrouwenkleeding, nog melding worden gemaakt van de konseband, welke naar den smaak der draagster, hetzij den vorm van de kuit of dien van de knie bederft. De modellen van Kembrandt gaven aan het eerste de voorkeur. \ olgens Lücke !) geeft het vastmaken van de kousen aan het lijfje, zooals dit tegenwoordig bij kinderen reeds wordt toegepast, aanleiding tot verkromming van de beenen. Men heeft aldus de keus tusschen striemen aan de knie of aan ile kuit óf kromme beenen, tenzij men goed vindt, sokken te dragen, of zeer lange, tot op het midden van de dij reikende kousen. Misvorming van de kuit door kousebanden toont lig. 21) duidelijk aan. "W ij hebben thans de drie belangrijkste onderdeelen der vrouwenkleeding, welke op de schoonheid van het lichaam van invloed kunnen zijn, besproken. Behalve op de reeds genoemde eischen, heeft men dus met het oog op de kleeding te letten: op misvorming van den romp door het rijgen, op misvorming van de voeten door drukkend schoeisel, op die van knieën en kuiten door knellende kousebanden. Aangehaald bij Hoffa, Orthopadiscbe Chirurgie 1894 p. 112. IX. — BEOORDEELING VAN HET LICHAAM IN HET ALGEMEEN. De schoonheid van het vrouwelijk lichaam is, zooals wij hebben aangetoond, afhankelijk van zekere min of meer duidelijk omschreven wetten, welke deels langs empirischen en statistischen weg opgebouwd zijn, deels op nauwkeurige waarneming en vergelijking berusten. Bij de toepassing dezer wetten moeten wij echter het natuurwetenschappelijk standpunt in zooverre in acht nemen, dat wij in weerwil van de bestaande wetten, oordeelkundig individualiseeren en niet blindelings volgen. Dit gevaar is voornamelijk te vreezen bij de feiten welke langs empirischen en statistischen weg werden gevonden. Indien wij bij vergelijking van een groot aantal individuen een zeker cijfer gevonden hebben, dan is dat een middencijfer, hetwelk hoogstens als laagste grens van het normale cijfer, geenszins als maatstaf voor liet „normale individu" kan gelden. Zoo heeft K. von Lakisch (Der Schönheitsfehler des Weibes, Miincheu 1M96) beweert, dat de vrouwen te korte beenen zouden hebben en als bewijs 100 door hem verrichte metingen van modellen geleverd. Deze metingen van Lakisch bewijzen slechts, dat er vele vrouwen niet korte beenen zijn en vooral onder modellen; dit is echter bjj mannen evenzeer het geval en berust bij beiden bijna altijd o]> rhachitis. Willen wij een normaal cijfer bepalen, dan geeft niet het aantal, maar de keus der personen de maatstaf. \\ ij moeten beginnen niet alle individuen uit te sluiten, die om de eene of andere reden niet op een normaal lichaam mogen bogen. Normaal in dien zin is echter gelijkluidend met schoon, zooals blijken zal. Ik heb getracht, dezen grondregel zoo getrouw mogelijk te volgen. Zoowel de kunstenaarsblik als de doordringende blik van den geneesheer is aangeboren. Men behoeft noch geneesheer noch kunstenaar te zijn om beide te bezitten. Er bestaan niet alleen kleurenblinden, maar ook vornienblinden, die beide in meerdere of mindere mate missen; en onder dezen zijn helaas zoowel geneesheeren als kunstenaars. De kunstenaar zoowel als de geneesheer scherpt zijn blik door oefening en, ten einde zich van deszelfs juistheid te overtuigen, zijn beiden genoodzaakt zich van zekere technische hulpmiddelen te bedienen, welke het mogelijk maken, de door het gezicht verkregen indrukken met vaste maten te vergelijken. Gelijk de arts pleegt te doen bij een lijder, moeten wij, alvorens tot de beoordeeling der afzonderlijke deelen over te gaan, eerst het lichaam in zijn geheel beschouwen. Het is van belang, dat men begint met het geheel ontkleede lichaam een zoodanigen stand te geven, dat het volle licht er op valt, dus tegenover het raam. Bij slechte verlichting is het moeilijk de beide lichaamshelften met elkaar te vergelijken. De waarnemer plaatst zich op eenigen afstand, met den rug naar het raam, recht tegenover de te beoordeelen persoon. De houding van het lichaam moet de rechte militaire houding Fig. 30. Symmetrische houding. zijn, echter zóódanig, dat de voeten in hunne geheele lengte tegen elkander staan (Fig. 30). In dezen stand kan men het best over de proporties, de verhouding der afzonderlijke lichaanisdeelen tot elkander en tot het geheel oordeelen en, zoo noodig, het oog niet passer en maat ter hulp komen. Aan streng wetenschappelijke eischen voldoet het best het meet-apparaat van Zander. Om zich spoedig te oriënteeren, is het voldoende eenige maten te nemen, waarop het 't meest aankomt en welke door vergelijkende metingen van goed gebouwde lichamen vastgesteld zijn: A. Lengtematen. 1. De lichaamslengte is 7'/2 tot 73/4 maal die van het hoofd; in zeer zeldzame gevallen is de verhouding 1 :8. De lengte van Europeesche vrouwen is gemiddeld 158 (volgens Quetelet). 2. Het midden van liet lichaam (Fig. 30x) is gelijk aan de helft der geheele lengte; het ligt bij de vrouw ongeveer vlak boven het (haar van den schaamheuvel. De minste verplaatsing naar boven duidt op een gebrek van de onderste extremiteiten. 3. Bij juiste lengte der armen moet het elleboogsgewricht op de hoogte der taille, het handgewricht op de hoogte van den schaamheuvel komen, wanneer de arm rustig naar beneden hangt. 4. De lengte der beenen is reeds bepaald door het punt waarop zich het midden van het lichaam bevindt. Wanneer de beenen geheel recht en goed gevormd zijn, dan moeten zij elkaar in de aangegeven houding op vier punten raken, namelijk aan het bovenste derde van de dij, aan de knie, aan de kuit en aan het voetgewricht. Bij jeugdige individuën met nog niet geheel ontwikkelde kuiten, kan het derde aanrakingspunt ontijreken, zonder dat daarom nog de beenen slecht gevormd behoeven te zijn. Raken de knieën hij tegen elkander staande enkels elkaar niet. dan zijn de beenen naar buiten krom (o-beenen), raken de enkels bij gesloten knieën elkander niet, dan zijn de beenen krom naar binnen (x-beenen). Het bovenste aanrakingspunt is afhankelijk van den omvang van de dij. B. Breedtematen. 1. De breedte der schouders is, Dij vrouwelijke zoowel als bij mannelijke lichamen, de allergrootste van alle maten in de breedte; de nauwkeurige meting wordt bemoeilijkt door de groote beweeglijkheid en den veranderlijken stand der schouders. Het zekerst gaat men, door te meten van boven van den buitensten rand van het schouderblad, het acromion (breedte der schoudergewrichten). 2. De breedte der taille is de kleinste diameter van den romp aan den ondersten rand der ribben. 3. De breedte der heupen is het grootst ter hoogte van de van buiten voelbare groote draaiers (trochanteres,) en zelfs ook daaronder. Ter bepaling van deze maat is het aan te bevelen, door de huid heen deze beenknobbels te betasten en van deze af te meten. I)e breedte der heupgewrichten is moeilijker te bepalen, door de ontoegankelijkheid van het heupgewricht; zij bedraagt de helft der breedte van de schoudergewrichten. Uit de verhouding van deze drie maten volgt de karakteristieke vorm van den goed gebouwden vrouwelijken romp. Bij 25 goed gebouwde vrouwen vond ik de volgende verhoudingen : Lichaamslengte 155—170 Breedte der schouders 35—40 , taille 1U—24 , , heupen 31—36 Geheel onafhankelijk van de lichaamslengte, moet altijd de breedte der heupen 4 c.M., die der taille 1G cM. minder zijn dan die der schouders. Buitendien kan men gebruik maken van de indeeling van Richer in hoofdlengten en van de methode van Fritsch of die van Langer. De boven aangegeven maten voldoen echter ter beoordeeling van de proporties. Bovendien heeft men met de breedtematen reeds een der gewichtigste secundaire geslachtskenmerken, den vrouwelijken vorm van den romp, bepaald. De secundaire geslachtskenmerken zijn duidelijk te zien uit I'ig. 31— 34 '), de mannelijke en de vrouwelijke normale gestalte. 1) Zie Merkel: Handbuch der topographischen Anatomie. Vieweg 1896. Bd. II p. 182 en 256. De schrijver en de uitgever waren zoo vriendelijk, de reproductie der voortreffelijke figuren toe te staan. De verhouding der reproductie tot het origineel is 138, 165, de origineelen zijn '/io dt'i' natuurlijke grootte. J'ig. 31. Mannelijke normaal* Fig-. 32. Vrouwelijke normaal figuur volgens Merkel. figuur volgen? Merkel. Afgezien van de grootte der maten oj> zich zeil' blijkt, dat het verschil tusschen de breedte van de heupen en die van de Voor den romp zijn de maten bij de normaalfiguren van Merkel Man. Vrouw. Lichaamslengte 165.5 158 Breedte van de schouders ... 45 37 , , taille 25 23 „ , „ heupen .... 32.5 34 schouders bij den man 12.5, bij de vrouw slechts 3 c.M. bedraagt. De meerdere breedte der heupen bij de vrouw in verhouding tot de schouders is het belangrijkste van de secundaire geslachtskenmerken. Verder ziet men uit deze figuur den meer sierlijken tig". 33. Mannelijke normaal figuur van ^ig. 34. Vrouwelijke normaal figuur van achter gezien, volgens Merkel. achter gezien, volgens Merkel. bouw van liet skelet en de grootere breedte van liet bekken, alsook het door de ontwikkeling der borstklieren gewijzigde voorkomen van liet bovenlijf en de rondere vormen van de vrouw. Algemeen werd tot heden aangenomen, dat bij de vrouw het lendengedeelte van de wervelkolom grooter is dan dat bij den man. Merkel heeft aangetoond, dat dit inderdaad het geval is wanneer men de voorzijde der lendenwervels meet, doch dat men juist eene omgekeerde verhouding vindt bij vergelijking van de rugzijde, want daar zijn zij bij den man grooter. Hieruit volgt, dat de vrouwelijke wervelkolom in het lendengedeelte sterker gebogen is dan de mannelijke, een feit, dat door de grootere helling van het vrouwenbekken wordt verklaard. Wat den uiterlijken vorm van het lichaam betreft, volgt uit deze waarneming, als een ander geslachtskenmerk, dat het kruis bij de vrouw meer naar binnen gebogen en de ruglijn in profiel sterker gekromd is dan bij den man. Dit verschil is duidelijk te zien in Fig. 35. Wanneer men zich op deze wijze van de proporties en van de vrouwelijke geslachtskenmerken in het algemeen heeft vergewist, dan moet men verder de symmetrische ontwikkeling van het lichaam bepalen. Dit is in zekere mate ook reeds mogelijk bij de beschouwing der figuur van voren, in de bovenbeschreven houding. Beter is het, de te onderzoeken persoon tot dit doeleinde in gestrekte houding op den rug te doen liggen, achter het hoofd te gaan staan en vandaar uit, de rechter lichaamshelft met de linker in het verkort te vergelijken. Onregelmatigheden komen op deze wijze het duidelijkst voor den dag. In twijfelachtige gevallen, welker aantal bij eenige oefening spoedig minder wordt, moet de directe meting beslissen. De voedingstoestand wordt bepaald door het lichaamsgewicht. Dit wordt, als boven gezegd volgens de formule van Yierordt, berekend uit de lichaamslengte en den omtrek der borst, gemeten over de tepels. Het normale gewicht eener vrouw beweegt zich tusschen 52 en 60 KG. Een belangrijk teeken ter beoordeeling van de voeding is het voorkomen der huid, hare elasticiteit, haren glans en hare kleur. Eene gezonde huid legt zich glad en zonder plooien tegen de oppervlakte van het lichaam aan; de natuurlijke plooien aan de buigvlakken verdwijnen bij het rekken der ledematen. Vooral bij de vrouw worden alle uitspringende deelen van liet skelet door de vetlaag bedekt; op plaatsen waar de huid op daaronder liggende deelen is vastgehecht, vormen zich kuiltjes, bijv. aan de kin, in de wangen, op de schouders, aan de ellebogen, in het kruis. Wanneer men eene huidplooi met de vingers oplicht, dan Fig*. 'J5. Profiel van een mannel ijken en een vrouwelijken romp volgens Thomson. valt zij, losgelaten, weder in haar vlak terug. Hoven is reeds vermeld, dat de elasticiteit der huid door sterke vermagering vermindert. Wanneer de veerkracht met den leeftijd verdwijnt, vormen zich rimpels, welke zich het eerst aan de oogen voordoen (ganzenpootjes). De huid heeft een doffen, fluweelachtigen glans en is zacht en glad. Dichters vergelijken haar met ivoor, albast en marmer, de kunstenaar echter weet boe moeilijk het is, aan marmer en ivoor het aanzien van de huid te geven. De oppervlakte is niet gelijkmatig glad. doch niet talrijke kleine spleetjes bezet, door welke een samengesteld, zeer fijn netwerk gevormd wordt en de huid een licht gekorreld aanzien krijgt. Hoe kleiner de korrel is, des te zachter is de matte glans van de huid. Bij slechte voeding, bij ziekten wordt de huid dor en groezelig, bij te sterke vetafscheiding krijgt zij een vettigen, spiegelenden glans. Het is even moeilijk, de kleur der huid te beschrijven als ze op het doek te brengen. Zij wordt met rozen en lelies, melk en bloed, was en sneeuw, zelfs met de kleur van lammeren vergeleken; de schilder heeft behalve wit, vermillioen, kobalt en gele oker, alle kleuren van zijn palet noodig, om de nuances van de mensehelijke huid terug te geven. De bovenste lagen der huid zijn mat doorschijnend, zoodat alle daaronder liggende deelen naar mate van hunne dikte, de huid min of meer hunne kleur mededeelen en zoo de onderscheidene nuances te voorschijn roepen. De donkerroode aderen schijnen blauw door; het teint eener brunette is het gevolg van de sterke ophooping van pigment in de lederhuid, welke min of meer bruin doorschemert. Hoe dunner de huid is, des te levendiger is de kleur. De niet bedekte gedeelten van de huid zijn door den invloed van koude en licht krachtiger getint. Die zich veel in de open lucht ophoudt, krijgt een rood gelaat; menschen, die hun leven in besloten lokalen doorbrengen, worden bleek. Dat de wangen steeds eene hooger roode kleur hebben dan het overige van liet gelaat, wordt verklaard door het feit, dat op die gedeelten de arterieele bloedsaandrang bet grootst en de huid het dunst is. De roode kleur der wangen blijft bij algemeene bleekheid nog lang bestaan. Verschillend van de gezonde roode kleur, is de zoogenaamde hectische roode kleur, eene scherp omlijnde roodheid op de koonen. Bij goede voeding is de huid over het geheel wit met eene rose tint; eene gele of blauwe verkleuring duidt op ziekten, doch ouk op eene slechte voeding met gebrek aan eiwit. Evenals de huid, is ook de onder haar liggende vetlaag op verschillende gedeelten van het lichaam van ongelijke dikte. Hoe het vet verdeeld is, wordt hieronder nog besproken; men kan echter aannemen, dat bij de vrouw over het algemeen de huid dunner en de vetlaag dikker is dan bij den man. Daarom vindt men bij de vrouw ook nimmer de scherp afgeteekende, door gleuven begrensde spieren, welke men bij mannelijke arbeiders aantreft. Sterke spierwerking misvormt daarom bij eene vrouw bijna nooit de schoonheid der uiterlijke vormen, zooals ik meermalen bij paardrijdsters en vrouwelijke acrobaten gelegenheid had op te merken. Boven is reeds vermeld, dat door een te sterk en uitsluitend gebruik van eene bepaalde spiergroep de harmonische indruk van het geheel lijden kan. Om dat te kunnen beoordeelen, is een meer nauwkeurig onderzoek der spieren noodig. Voor dit doel laat men de te onderzoeken persoon bewegingen uitvoeren, waarbij zich de afzonderlijke spieren duidelijker vertoonen. Op de spieren en haar uitwerking op den vorm van sommige deelen van het lichaam, komen wij nog terug. Bij eenige oefening zal men spoedig in staat zijn, zich met één oogopslag van de gelijkmatige ontwikkeling der spieren te overtuigen. Schouderen borstspieren beoordeelt men het best, door de armen langzaam te laten optillen en weder te laten vallen; voor de buik- en rugspieren door buigen en strekken van het bovenlijf; voor de spieren der beenen door het laten loopen. Wanneer de ronde vorm hoofdzakelijk een gevolg van vet is, bemerkt men bij al deze bewegingen weinig verandering in den lichaamsvorm; bij een goed ontwikkeld spierstelsel echter, komen de door spieren gevormde nuances in het oppervlak duidelijk voor den dag. Behalve de voeding en de ontwikkeling oefent ook de levenswijze en de erfelijkheid een grooten invloed op den uitwendigen lichaamsvorm uit, een invloed waarbij men niet altijd met juistheid kan uitmaken, in hoeverre de eene of de andere der genoemde factoren in het spel is. Door de beide laatste, leefwijze en erfelijkheid, wordt voornamelijk bepaald de individualiteit, d. i. die afwijkingen van het algemeen schema, tvelke aan het individu het karakteristieke verleenen. Men kan, zooals Langer !) aanhaalt, uit een groot getal individualiteiten wederom grootere groepen met gemeenschappelijke kenteekenen samenstellen, en bijv. lange, middelmatige en ') Anatomie der Aeusseren Fornien p. Ti). kleine, slanke en gedrongen gestalten onderscheiden. Langer bevond daarbij, dat ook deze groepen aan bepaalde wetten onderworpen zijn. zoodat meestal lang en slank, klein en gedrongen samengaat. Dit zijn echter individueele verschillen, welke op de proporties tusschen de lengte- en breedtematen terug gebracht kunnen worden. Het individu, om het even of het lang of klein, slank of gedrongen is, kan slechts dan als normaal beschouwd worden, wanneer zijne afmetingen aan «le boven vermelde wetten voldoen. Het komt mij voor, dat algemeen toepasselijke wetten ter beoordeeling van de individualiteit voorloopig niet te ontwerpen zijn, dat het echter eene vereischte is, de individualiteit in een gegeven geval streng in het oog te houden. Ik geloof, dat zelfs een Apelles niet in staat zoude zijn geweest, door vereeniging der schoonheden van de 12 schoonste meisjes van Croton, een levensvatbaar lichaam, al ware het slechts in beeld, te scheppen, omdat daarbij de harmonische vorm van het individu niet meer tot zijn recht kon komen. Juist omdat ons de wetten, volgens welke elk lichaam als mikrokosmus zich ontwikkelt, slechts ten deele bekend zijn, zal ook de scheppende kunstenaar, wanneer hij van zijn model afwijkt, gevaar loopen fouten te begaan tegen de natuur. Y\ ij kunnen ons hier tot de bepaling van de individualiteit met het aannemen der volgende stelling vergenoegen: Elke vrouw heeft hare eigen individualiteit, welke haar van alle andere individuen van dezelfde soort onderscheidt. Deze individualiteit steunt op zekere afwijkingen van de algemeene regelen. Deze afwijkingen geven het lichaam zijn persoonlijken stempel en zijn geen gebreken, zoolang zij blijven binnen de u-ettelijke grenzen van proportie, si/in metrische ontwikkeling, gelijkmatige bouw en secundaire geslachtskenmerken. Zoo kan bijv. een te scherp uitgedrukte familietrek als de van den vader geërfde haviksneus, in het gelaat der dochter de harmonie der vormen bederven, terwijl hij bij den zoon de energie der gelaatstrekken verhoogt. Hebben wij ons op deze wijze op de hoogte gesteld van de juiste proporties, van de voeding en de symmetrische ontwikkeling, van de duidelijke vorming der secundaire geslachtskenmerken en van de individualiteit, dan blijft ons nog over, het tijdstip van den hoogsten bloei te bepalen, voordat wij overgaan tot de afzonderlijke lichaamsdeelen. Door een enkel onderzoek is soms moeielijk te bepalen of eene vrouw haren hoogsten bloeitijd bereikt of reeds overschreden heeft. Men neemt in het algemeen aan, dat het vrouwelijk lichaam op het 2.5' jaar volwassen is. doch boven is er reeds op gewezen, dat de leeftijd te dezen opzichte aan groote schommelingen is onderworpen. Grooter zekerheid biedt nog het intreden der eerste menstruatie aan. Hoe later deze zich vertoond, zooveel te waarschijnlijker is het, dat ook het tijdstip van den hoogsten bloei later in zal treden. Een ander uitgangspunt 0111 de meerdere of mindere ontwikkeling van het lichaam te beoordeelen, hebben wij in de proporties. Bij pasgeboren meisjes is het hoofd betrekkelijk het grootst, zijn de ledematen het kleinst. Om de volle ontwikkeling te bereiken moet het geheele lichaam ruim driemaal grooter worden; daarbij groeit het hoofd tot tweemaal, de romp tot driemaal, de beenen tot viermaal de oorspronkelijke afmeting. Het hoofd heeft meestal reeds tegen het 13e levensjaar zijn blijvende lengte bereikt, de romp eveneens, de beenen bekomen die echter veel later. Daar nu echter het midden van het lichaam steeds lager komt te liggen naarmate de beenen langer worden, moet ook de laagste stand daarvan met den voleinden bloei samenvallen. Hoe lager dus het midden van het lichaam staat, zooveel te waarschijnlijker is het, dat men met een volwassen lichaam te doen heeft. Die laagste stand blijft echter bestaan op een tijdstip, waarop reeds de hoogste bloei verstreken is en daarom kunnen de verhoudingen ons hoogstens dienen 0111 het niet volwassen lichaam van het volwassene te onderscheiden, echter niet van dat, hetwelk dat tijdperk heeft overschreden. Het meest zekere punt ter beslissing in deze zijn de borsten. De hoogste bloeitijd der borsten, en dus ook van het lichaam, is bereikt op het tijdstip dat de vaste omtrek daarvan door de harde klierzelve, doch niet door vetafzetting, den hoogsten top heeft bereikt. 8 Uit het voorafgaande is duidelijk, dat wij gedwongen zijn, aan de te onderzoeken persoon eenige vragen te doen. De ouderdom, het intreden der eerste menstruatie, de aard der bezigheden, de leefwijze en de familieomstandigheden, kunnen voor ons belangrijke steunpunten zijn, om individualiteit, hoogsten liloei etc. juist te bepalen. Wij zijn dus in zekere mate gedwongen, eene „Anamnese" op te maken en ons oordeel te steunen op mededeelingen, welke wij van liet voorwerp van ons onderzoek zelf hebben ontvangen. Daarbij dient men echter in het oog te houden, dat deze anamnese op zich zelve en voor den geneesheer slechts eene subjectieve waarde heeft, d. w. z. dat wij ze eerst dan geloofwaardig mogen achten, wanneer ze met ons objectief onderzoek overeenstemt. Dit is een wetenschappelijke eisch en volstrekt geen bewijs van wantrouwen voor de vrouwen in het algemeen of voor de te onderzoeken persoon in liet bijzonder. X. beoohdeeijng van de afzondehm.ike I'ICI lAAMSDEEIiEN. Gelijk wij bij het ziekenonderzoek, na de algenieene inspectie van het lichaam, de organen aan een nader onderzoek onderwerpen. moeten wij ons ook hier van de afzonderlijke lichaamsdeelen door een nader onderzoek op de hoogte stellen. Dat onderzoek is moeilijker, onulat I»ij een zieke het doel is, bestaande gebreken te ontleden, hier echter om mogelijke gebreken te ontdekken. Hoe gunstiger de uitslag is, te eer kunnen wij met zekeren ouden genei aal uitroepen; >jlk /i^ weder velen, die op het appèl mankeeren!" terwijl wij bij de beschouwing van het lichaam in het algemeen, er op gewezen hebben, dat het van belang is, het licht vol en gelijkmatig van voren oj» het lichaam te laten vallen, is het tot eene juiste beoordeeling van de oiiderdeelen dikwijls wenschelijk, ze bij zijdelingsche belichting of met half licht te beschouwen, onulat daardoor de bijzonderheden van den vorm duidelijker voor den dag komen (vgl. Fig. 22). Bovendien zijn wij nog dikwijls verplicht, de afzonderlijke lichaamsdeelen in verschillende houdingen te brengen. Bij het hoofd is het voldoende, 0111 het en profil en en face te bekijken, bij den romp en meer nog hij de ledematen zal het blijken, dat we daarmede soms niet kunnen volstaan. (i. Het Hoofd. De vorm van het hoofd, in zijn geheel beschouwd, is afhankelijk van de gedaante van den schedel. Daar nu echter van 100 kinderen 07 in hoofdligging worden geboren, waarbij het bij de geboorte naar achteren liggend gedeelte van het schedelgewelf min of meer wordt afgeplat en zelden weder geheel terecht komt, wordt in verreweg de meeste gevallen de schedel asymmetrisch. Meestal echter is deze afwijking zoo gering, dat wij daarmede geen rekening behoeven te honden. De secundaire geslachtskenmerken zijn aan den schedel duidelijk uitgedrukt (Fig. .'50). Vooreerst is de grootte en de inhoud van het hersengedeelte bij de vrouw geringer, en evenzeer de grootte van liet aangezichtsdeel, vergeleken met het hersendeel. De welving van het schedeldak is bij den man sterker en gelijkmatiger; bij de vrouw is de schedel platter en vertoont, in profiel gezien, aan voor- en achterhoofd een hoek. Daardoor wordt bij de vrouw liet voorhoofd horter en verloopt meer loodrecht dan bij den man. Van voren gezien is het roorlioofd der vrouw gel ijk mat i. 11(,( e. v. Indogermaan en zijne afstammelingen daarop de meeste aanspraak hebben. Het meest afdoende bewijs is, dat dit ras niet alleen in Europa zelf, maar ook in alle overige werelddeelen de andere allengs verdringt en uitroeit. In Amerika kan men de Roodhuiden nu reeds tellen en over eenige eeuwen zal men met huivering in oude verhalen lezen, dat er menschen hebben geleefd die eene geheel zwarte huid hadden. Wanneer wij dus aan den Indogermaan, op grond van zijne overwinning in den strijd 0111 het bestaan de eerste plaats in de natuurwetenschappelijke reeks inruimen, dan kunnen wij verder zeggen, dat onder de Indogermaansche stammen diegenen liet hoogst staan, die zich het verst van de kenmerken, aan andere lassen eigen en dus ook van meer dierlijke vormen, verwijderd hebben. Daar nu echter eene breede, korte en vooruitstekende bovenkaak liet kenmerk van het negertype en evenzeer van het apentype is, zal ook de aangezichtsvorm te volkomener zijn. hoe smaller, langer en rechter de bovenkaak is en hoe smaller hare bovenste uitloopers zijn. De gevolgen van een zoodanigen bouw zijn: een smalle rit teelde neus, een loodrecht verloop der zijdelingsclieneusgedeelteti naar de bovenlip toe, loodrechte stand der tanden van de bovenkaak, weinig uitstekende jukbeenderen. Behalve deze aan het ras verbonden schoonheden, komen ook nog de secundaire geslachtskenmerken van het beenig aangezicht in aanmerking. Ten eerste heeft men de geringe afmeting van het aangezicht in verhouding tot die van den schedel; ten tweede de oogholten van het vrouwelijk skelet, welke f/rooter zijn dan die bij den man. Den gelijkmatig ronden vorm van het vrouwelijk aangezicht hei kent men reeds aan liet skelet. Hiertoe dragen twee verdere secundaire geslachtskenmerken ten zeerste bij. Schaafhausk.v ') vond, dat bij alle rassen de middelste snijtanden der vrouwen absoluut grooter zijn dan die der mannen. Dewijl nu de middelste snijtanden overeenkomen niet liet tusschen- !) Aangehaald lnj 1'lossHartels, Das Weil>, 1897 j>. 25. kaaksbeen (op Fig. 39 en 40 met eene gestippelde lijn aangeduid) kan men de breedte van het tusschenkaaksbeen en dus ook van de middelste snijtanden, als schoonheden van het vrouwelijk lichaam beschouwen. Hieruit volgt bij vrouwen eene grootere breedte van het aangezicht beneden de jukbeenderen in dc middelste gedeelten. Eindelijk heeft Morselli ' ) door vergelijkende metingen en door wegen uitgemaakt, dat de onderkaak bij de vrouw kleiner en lichter is dan bij den man. Wij kunnen dus als eene andere schoonheid in de vrouwelijke vorming vermelden: de smalle onderkaak met schuin naar buiten uitloopende gen richtsuiteinden. Daaruit spruit wederom voort een smaller worden van het aangezicht van het midden af naar de kin. Samenvattende komen wij tot den slotsom, dat de beenige onderlaag van het vrouwelijk aangezicht, bij den ondersten rand der oogholte het breedst is en van daar af naar onderen sterk en gelijkmatig naar de kin toe smaller wordt. De verhoudingen van den gelijkmatig ontwikkelden schedel moeten, volgens overeenkomende metingen aan talrijke goed gebouwde individuen, zoodanig zijn, dat de lengte-as in drie gelijke deelen is te onderscheiden, namelijk van het voorhoofd tot den bovenrand van liet oog. van daar tot den onderkant van den neus, en van dezen tot de kin: de grootste breedte-afmeting moet staan tot de lengte-as van den schedel als 2 : 3. Bovendien moet natuurlijk ook de linkerhelft met de rechter volkomen symmetrisch zijn. Uit dit alles blijkt, dat de hoofdvormen van het aangezicht door de beenige onderlaag bepaald worden, maar op eene wijze, welke eene groote speelruimte laat voor individueele verschillen binnen normale grenzen. Van beide geslachten kan men eischen, dat de tanden gelijk geplaatst, wit en glad zijn; bij de vrouw bovendien eene grootere breedte van de middelste boven-snijtanden. Nog meer wordt de individualiteit genuanceerd door de spieren. De schijnbare onregelmatigheid van deze wordt verklaard (Merkel), wanneer men bedenkt, dat al de spieren welke de openingen !) Sul peso del cranio e della inandibola in rapporto col sesso. Firenze 1876 van hot aangezicht, de oogen, de ooren, den neus en den mond omgeven, sluit- of openingsspieren zijn. De sluitspieren leggen zich in een kringvorm om de opening; de openingsspieren zijn straalsgewijze op den rand geplaatst. Echter zijn die verschillende spieren weder dooreen gemengd en onderscheiden zich bovendien van de overige spieren van liet lichaam, doordat niet alleen de spier in haar geheel, doch ook elke afzonderlijke spierbundel tot eene zelfstandige beweging in staat is. Zoo ontstaan bijv. de kuiltjes in de wangen, door de geïsoleerde werking van eenen in de huid zelve eindigenden spierbundel, die zich bij het lachen samentrekt. Eene uitstekende beschrijving van de aangezichtsspieren vindt men bij Merkel ]) en bij Langer De spieren dragen het meest tot de individualiteit bij en hebben als zoodanig hier slechts een ondergeschikt belang, tenzij men het kunstige. wisselende spel (Ier gelaatsuitdrukkingen als een attribuut van vrouwelijke volmaaktheid wil beschouwen. Het zou de grenzen van dit boek overschrijden, de uitdrukkingen van het gelaat, den spiegel der ziel, hier uitvoerig te behandelen. Eéne eigenaardigheid der aangezichtsspieren echter, op welke Langer vooral gewezen heeft, verdient onze geheele aandacht. Op sommige plaatsen van het aangezicht planten zich namelijk de uiteinden van eenige spieren in de huid en wel aan het voorhoofd, aan de neusvleugels, in de lippen en aan de kin. De grenzen dezer inplantingen zijn de wenkbrauwen en de dwarse plooi tusschen kin en onderlip, voorts twee plooien ter weerszijden, waarvan de een van den neusvleugel naar den buitenrand van den mond, de andere van den buitenrand van den mond naar de kin afdaalt; deze laatste vereenigt zich dikwijls onder de kin met die der andere zijde. Deze spierontwikkeling is van invloed op de verdeeling der vetlaag van het aangezicht. Binnen de grenzen der vaste aanhechtingspunten van de spieren kan het vet zich niet ontwikkelen: wij zien dan ook bij sterke ophooping van vet in de wangen, de bedoelde plooien hoe langer hoe scherper te voorschijn komen. Aan de kin vormen ') Merkel, Topographische Anatomie I p. 100. 2) Anatomie der ausseren Formen. ]>. 169. zich eene of meerdere wrongen van vet onder de vereenigde lijnen, die van den mond naar de kin afdalen; zoo ontstaat de „onderkin". Daar nu ronde vormen eigen zijn aan de vrouw, maar eene Fi«\ 41. Meisje van 15 jaren uit Weenen niet mooi hoofdhaar, kuiltje in de kin en mooie vorm van liet aangezicht. te groote gezetheid onbevallig is, kunnen wij als voorwaarde van eene juiste ontwikkeling bij de vrouw vaststellen, dat de genoemde grenslijnen aangegeven moeten zijn, zonder te scherp uit te komen (Fig. 42). Hot kuilt je aan de kin, een sieraad van liet vrouwelijk geslacht, wordt evenals een kuiltje in de wangen, voortgebracht door het samentrekken van de in de huid verloopende spieren. In Oostenrijk, waar liet „Grüberl im Kinn" in vele liederen en gezangen verheerlijkt wordt, treft men het veel meer aan dan in andere landen. „Chacun prêche pour sa paroisse!" Een 15-jarig meisje uit \\ eenen (fig. 41) vertoont dit sieraad schoon uitgedrukt. Het vet waarmede de wangen gevuld zijn, maakt den ronden vorm van het aangezicht tot een regelmatig ovaal, tot „een langwerpig eirond", maar alleen zoo lang als de veerkracht van de huid behouden blijft. Verslapt deze, dan beginnen de wangen te hangen. Het is derhalve een goed, hoewel niet steeds geoorloofd middel voor oudere hoeren, om zich van de gezondheid van jonge meisjes te overtuigen, door ze in de wangen te knijpen. Over de huid van het aangezicht spraken wij reeds. Zij is op do wangen het zachtst en bij gezonde menschen daar ter plaatse lichtrood, omdat liet bloed er sterker doorschijnt. Een scherp omlijnd, kringvormig, levendig rood op de jukbeenderen, is een teeken van tering en dus niet normaal. De oogbal heeft met het 8e levensjaar hare blijvende grootte bereikt en is bij alle menschen van gelijke afmeting. Het schijnbare veisilul licingt alleen af van de grootere of kleinere oogspleet en van de diepere of meer oppervlakkige ligging in de oogholte. Behalve dat donkere oogen iets grooter schijnen dan lichtgekleurde, hangt de indruk van de grootte van het oog geheel af van zijne omgeving. De wenkbrauwen liggen op de grens van de oogholte en het \ ooi hoofd. Daar groote oogholton een secundair vrouwelijk geslachtskenmerk uitmaken, zijn de wenkbrauwen zooveel schooner naai mate zij eene hoogere bocht vormen. Daar voorts zware wenkbiauwen don man en den hoogeren leeftijd eigen zijn. kan men smalle en gelijk verloopende wenkbrauwen als eene vrouwelijke schoonheid aanmerken. Men noemt hot schoon, als de wenkbrauwen ter zijde lang en sp'ts uitloopen; leelijk, wanneer zij in het midden saamgegroeid zijn. Een bevredigenden grond voor deze opvatting is niet aan te wijzen. Dat echter het geheel ontbreken der wenkbrauwen als iets leelijks wordt aangezien, bewijst onder anderen liet in Japan bestaande gebruik, dat getrouwde vrouwen, ter geruststelling harer jaloersche echtgenooten, niet slechts hare tanden zwart moeten verven, maar ook de wenkbrauwen afscheren. ') De ooghoeken moeten wanneer de oogen gesloten zijn, in eene horizontale lijn liggen; bij geopende oogen staat de binnenste ooghoek, met de traanzaksgroeve rond uitloopende, iets lager dan de buitenste scherpe ooghoek. Een hoogere stand van den buitensten ooghoek is eene eigenschap van het Mongoolsche ras, en daarom bij Indogermanen een fout, zoowel bij het mannelijk als bij het vrouwelijk geslacht. De plaatsing der oogwimpers op het ooglidskraakbeen moet recht en regelmatig zijn, want eene schaarsche en onregelmatige inplanting der haartjes duidt op ziekten, voornamelijk op scrophuleuse oogontsteking. Ook dit geldt voor beide seksen. Twee andere eischen voor den vorm van het oog kunnen eveneens als schoonheden bij beide geslachten gelden. Anatomisch echter leent de bouw van het vrouwelijk oog zich daartoe meer dan het mannelijke. Vooreerst de grootte van de oogspleet en verder de vorm van de huidplooi, welke zich over het bovenste ooglid heen legt. Hoe hooger de oogholte is, des te minder zal de huidplooi over het ooglid heen hangen en in des te zachtere kromming uitloopen naar de slaap. Eene grootere oogspleet doet het oog en dus ook de oogholte grooter schijnen. Daar echter eene groote oogholte een secundair vrouwelijk geslachtskenmerk is, kunnen eene ruime oogspleet en eene hoog boren het bovenste ooglid duurs verloopende huidplooi als uitnemende vrouwelijke schoonheidsattributen worden beschouwd. Fig. 42 geeft een en ander, alsook den schoonen vorm der wenkbrauwen goed te zien, terwijl in Fig. 20 het bovenste ooglid door de huidplooi volkomen bedekt wordt. De vorm van den neus wordt voornamelijk bepaald door het geraamte en het neus-kraakbeen. Daaruit volgt, dat men den vorm van den neus goed noemt, wanneer hij smal is, iets wat voornamelijk in den smallen en gestrekten rug van den ') Ik was in de gelegenheid, mij eenige jaren geleden in Japan zelf te overtuigen, dat deze gewoonte meer en meer afneemt. neus te zien is. Of hij recht of gebogen is, is slechts eene individueele afwijking binnen de normale grenzen. Ten aanzien van den vorm van den mond is reeds gezegd, dat eene goed ontwikkelde bovenlip zoodanig is, dat de twee Fig. 4*2. Vrouwelijk hoofd met goede proporties en goed gevormd oog (Parijs). buitenste randen in zacht klimmende lijn naar het midden stijgen, en het middelste gedeelte zich scherp afteekent (Fig. 14). Voorts moet bij eene regelmatige vorming, het rood der lippen nauwkeurig tot onder aan den gebogen rand der lippen reiken en naar buiten smaller worden. De onderlip legt zich in een lichten, in het midden breeder wordenden boog tegen de bovenlip aan. Bij een goed gevormden mond moet de bovenlip iets meer vooruit steken dan de onderlip. Terwijl de andere schoonheden aan beide geslachten gemeen zijn, is het laatste eene bijzondere schoonheid van het vrouwelijk geslacht, daar die met de mindere grootte van de onderkaak in verband staat. De breedte der mondspleet staat tot die van het oog in eene verhouding van 3:2, de oogen staan zoo ver van elkander als een oog breed is, zoodat de buitenste ooghoeken tweemaal ver van elkander staan als de mondhoeken. Het oor komt in het embryonale leven eerst zeer laat tot ontwikkeling en vertoont in het latere leven buitengewoon sterk individueele verscheidenheden, waarop door de meesten nauwelijks acht geslagen wordt. De antieke beeldhouwers kenden ze intusschen (Winkelmann) zeer nauwkeurig en in lateren tijd heeft Bertillon den karakteristieken vorm van het oor toegepast bij het vaststellen van de identiteit van misdadigers. Bij goede en regelmatige ontwikkeling heeft volgens Langer de oorschelp de volgende gedaante (Fig. 43). Aan den buitensten gehoorgang staan de bok T en de tegenbok A van ongeveer gelijke grootte tegenover elkander, evenzoo aan het bovenste gedeelte der oorschelp, de zoom (H) en de tegen/oom (A). De eerste omgeeft het oor aan de buitenzijde in eene lange lijn; de andere is in het midden hooger en verdeelt zich naar voren in tweeën, terwijl het naar achteren vlakker wordende gedeelte zich met de eerste vereenigt en in den tegenbok (At) eindigt. De oorlel hangt vrij naar beneden. Eene fout, welke vooral bij het oor der vrouw hindert, bestaat in eene te sterke ontwikkeling en grootte van de oorschelp. De plaatsing van den uitwendigen gehoorgang, welke met de hersenbasis op gelijke hoogte staat, is bestendig; door te sterke ontwikkeling van het bovenste gedeelte van de losse oorschelp, wordt de vorm bedorven. Fig. 4'3. Goed gevormd oor (volgens Langer). T = bok (Tragus) A T — tegenbok. (Antitragus) II = zoom (Helix) A = tegenzoom (Anthelix). Bij rechten stand van het hoofd moet de uitwendige gehoorgang op gelijke hoogte liggen met den neusvleugel, en de bovenste rand van de oorschelp mag niet hooger staan dan de bovenste rand der oogholte. Ook moet nog worden gesproken over de kleur van haren, oogwimpers en oogen. Daar sterke pigment-ophooping een kenmerk is van lager staande rassen, kan men in het algemeen blond haar als eene schoonheid beschouwen, inzonderheid echter bij de vrouw, omdat bij haar, door de zwakkere tegenstelling van blond en wit, het harmonische en het teêre van den bouw wordt verhoogd. Bij de wenkbrauwen echter verdient de donkere kleur de voorkeur, omdat daardoor de grootte der oogholten nog meer uitkomt. De kleur der oogen hangt alleen af van de verdeeling van liet pigment; wanneer dit zich uitsluitend achter het regenboogvlies bevindt, schijnt het oog blauw, dringt het meer in het vlies, dan lijkt bet oog bruin of zwart. De kleur der oogen is dus iets zuiver individueels. b. De Romp. Men onderscheidt aan den romp: van voren de borst (in ruimeren zin) en den buik; van achteren den mg. De verbindingen met het hoofd en de ledematen zijn de hals, de schouders en de heupen. Oogenschijnlijk spreekt deze verdeeling van zelve, maar toch stuit men op moeilijkheden wanneer men deze deelen juist wil begrenzen. Nog moeilijker wordt dit, wanneer men wil spreken van den nek, de lendenen, het kruis, de heupen, de liezen enz. Ieder geneesheer weet, dat de meeste menschen slechts een vaag begrip hebben omtrent de plaats, waar die deelen gelegen zijn. Eene vrouw bijv., «lie over pijn in het kruis klaagt, wijst altijd op de lendenen als de pijnlijke plaats; — wanneer er sprake is van rundvleesch, weet zij het achterstuk uitstekend van het haasje te onderscheiden, doch zij is nauwelijks in staat, de ligging der daarmede overeenkomende deelen bij haar eigen lichaam aan te geven. Doch zelfs mannen van het vak zijn dikwijls niet bij machte, alle afzonderlijke deelen van den romp met volkomen zekerheid van 9 elkander te onderscheiden. Dit is te verontschuldigen omdat er over het geheel geen vaste, onveranderlijke grenzen bestaan en de overgangen geleidelijk zijn. ') Wij doen dus het beste, eerst den roinp in zijn geheel en daarna zijne afzonderlijke deelen met hunne meer of minder scherpe grenzen te bespreken. De Komp in zijn geheel. De romp onderscheidt zich hierin van het hoofd, dat de zachte deelen ter bepaling van den uitwendigen vorm eene veel grootere rol spelen. Hot geraamte van den romp wordt gevormd door de wervelkolom, de borstkas, de schoudergordel en het bekken. De verhouding van het skelet tot de oppervlakte van het lichaam blijkt uit de figuren 31 34, welke tevens de secundaire geslachtskenmerken duidelijk doen uitkomen. De wervelkolom moet bij een symmetrische verhouding volkomen recht verloopen. Afwijkingen hiervan duiden op rliachitis, ongelijkmatige ontwikkeling, tuberculose en ziekten van de longen. Van den loodrechten stand overtuigt men zich in twijfelachtige gevallen, door de persoon in kwestie in gebukte houding te laten staan en dj» de rugzijde de doornvormige uitsteeksels der wervels te betasten en zwart te kleuren. De op die wijze aangegeven punten moeten in eene rechte lijn liggen. Eenvoudiger nog is de manier, om van het doornvormig uitsteeksel van den zevenden halswervel die in den nek liet meest uitsteekt, een schietlood naar beneden te trekken, hetwelk dan bij een goed gebouwd lichaam tusschen de billen moet komen hangen. De lengte van de wervelkolom, — welke overeenkomt met den afstand van den onderkant van de neus tot den bovenrand van het schaambeen, — is eene vaste maat, die door Fritsch, Carus en Schmidt als modulus ter bepaling der proporties is toegepast, gelijk boven werd medegedeeld. Ook is reeds vermeld, dat het lendengedeelte van de wervelkolom bij de vrouw, het kruis, holler is dan dat van den man (vgl. lig. 35). De borstkas wordt gevormd door de ribben, het borstbeen en het borstgedeelte van de wervelkolom. ') Vgl. Merkel, Topographisehe Anatomie II p. 180 e. v. Wanneer zij goed gevormd is, moet de borstkas sterk gewelfd zijn, zoodat de ribben aan den rug bijna horizontaal, aan de zijden slechts weinig naar beneden loopen. De vorm van de borst hangt geheel af van zijn breedte en diepte, zooals wij hieronder zullen zien. Bij de vrouw is de borstkas over het algemeen smaller en langer dan bij den man; zij moet echter altijd zóó gebouwd zijn, dat de hoek. gevormd dooiden ondersten rand der ribben, bijna een rechte hoek is. Die hoek is grooter bij de tonvormige borstkas van asthmatische personen, dikwijls veel kleiner bij lieden met een teringachtig voorkomen en bij misvorming door te sterk rijgen. De daardoor voortgebrachte misvormingen van den romp zijn reeds in beeld gebracht. Nog duidelijker is de misvorming van het skelet in fig. 44. Hier is aan beide zijden tusschen de zwevende ribben slechts eene nauwe spleet met een zeer scherpen hoek te zien. Een blik ter vergelijking met fig. 32 is voldoende om liet verschil op te merken. De schouderstreek is niet _ lM«»\ 44. Geraamte van een (le borstkas illleeil in de keel- 25-jarig* meisje, door rijgen misvormd groeve door de gewrichten (volgens Rudinger). der beide sleutelbeenen verbonden. Deze en het borstbeen zijn de eenige beenderen, die in hunne volle lengte vlak onder de huid liggen. Aan het ondereinde is de wervelkolom door liet heiligbeen niet het bekken verbonden. Het heiligbeen is bij de vrouw breeder en tevens korter dan bij den man. Het vrouwelijk bekken vertoont belangrijke secundaire geslachtskenmerken. Het is ruimer, de schaamboog is minder scherp, de darmbeenderen zijn vlakker en breeder uitloopend dan bij den man. Daardoor is bij het vrouwelijk skelet de bekkenstreek zwaarder dan de borstkas, terwijl de grootste schouderbreedte bij de vrouw de grootste bekkenbreedte slechts zeer weinig, bij den man echter zeer aanzienlijk overtreft. De kammen der darmbeenderen van het bekken liggen ter weerszijden dicht onder de huid. De beenderen van den romp zijn door de huid heen te voelen en doen aldus een middel aan de hand, ter bepaling van de grenzen van sommige der onderdeelen. De rand van liet sleutelbeen vormt de grens tusschen hals en borst; de onderste rand der ribben die tusschen borst en buik; de kam der darmbeenderen die tusschen buik en heupen. Terwijl wij aan het lijk. de beenderen die den schouder vormen, liet lendengedeelte van de wervelkolom en het heiligbeen, duidelijk kunnen bepalen, zijn Fig. 45. Spierstelsel van den vrouwelijken romp aan de voorvlakte. hunne grenzen door de weeke deelen, welke ze bedekken, bij het levend lichaam moeilijk te voelen. Echter hebben wij toch door het skelet eene reeks vaste punten, die ons ter beoordeeling van den uitwendigenvorm te stade komen. Behalve het beenderenstel zijn het de spieren en verder de vetlaag onder de huid, die den vorm van den romp bepalen. Fig. 45 vertoont de spieren van den vrouwelijken romp van voren gezien. Daaruit blijkt, dat de bovenste spierlaag in drie groepen verdeeld is. Vooreerst die spieren, welke te samen den buik van voren en ter zijde afsluiten ; dan diegene, welke van voren en van achteren, van boven en van onderen naar den schouder toe trekken; en ten slotte de spieren der heupen. Van deze drie groepen vormt de eerste de verbinding tusschen de borstkas en liet bekken. Terwijl de tweede alle v. „ . . , , , •' riff. 4o. spierstelsel van clen vrouwe- scherpe omtrekken tus- üjken rug. schen de schouders, de borst en den rug aanvult en verbindt en de grenzen van den romp niet zachte lijnen in de bovenste ledematen doet overgaan, zijn de spieren van de heup, ter zijde en van achteren door de kammen der dannbeenderen, van voren door den liesstreng scherp van den overigen romp gescheiden. De spieren zijn bij beide geslachten dezelfde, doch bij de vrouw zwakker. Minder goede ontwikkeling kan zoowel het vrouwelijk als het mannelijk lichaam ontsieren. Bij ziekelijke storingen in de spieren worden, gelijk boven is vermeld, voor- Fig. 47. Rng van man en vrouw, volgens Richer. Verdeeling van het vet. namelijk de spieren van den schouder en de heup getroffen. Bij goede voeding moeten ook bij de vrouw, in weerwil van de zeer ontwikkelde vetlaag, de buikspieren goed te zien zijn. Behalve dat zich bij de vrouw in het algemeen meer vet vormt dan bij den man, vindt men bij de eerste in de navelstreek, op de heupen en aan liet laagste gedeelte van den rug, eene zwaardere en voor liaar karakteristieke vetlaag. (Fig. 47). Bij den romp in zijn geheel hebben wij dus voornamelijk te letten op: eene gelijkmatige en symmetrische ontwikkeling van het skelet, voor zooverre dat voor het oog en voor meting toegankelijk is; op grootere afmetingen van buik- en bekkenstreek in verhouding tot het bovenlijf, volgens de wetten der proportieleer; en op den invloed van het rijgen. Een voorbeeld van een goed ontwikkelden vrouwelijken romp geeft Fig. 48. De Ondekdeelen van den Romp. De Borst. De borst in ruimeren zin is het gedeelte van den romp, dat van boven door de sleutelbeenderen, van onderen door den rand der ribben wordt besrrensd. i,.. , l i." fig. ik. Bil de vrouw draagt zn ,, . , .. . «' c» .1 Uoed gevormde vrouwelijke romp. twee verhevenheden, de zwellende melkklieren, de borsten in engeren zin, de schoonste der secundaire vrouwelijke geslachtskenmerken. I'il hare gesteldheid kan men gewichtige gevolgtrekkingen maken, niet slechts ten aanzien van de borst, maar ook van het geheele lichaam. De onderlaag van de borst is de borstkas. Aan eene normaal gevormde borstkas kan men de volgende eischen stellen, wier ontbreken anatomische gebreken zijn. 1. Het borstgedeelte der wervelkolom moet, van voren gezien, volkomen recht en in de middellijn van het lichaam verloopen; in profiel vormt het in de bovenste helft een lichten, naar achteren convexen boog. 2. De ribben verloopen symmetrisch in een gelijkmatigen boog, liggen van .achteren bijna horizontaal, dalen terzijde een weinig, liggen in de tepellijn weder horizontaal en stijgen van daar, zonder merkbare bocht, tot aan het borstbeen. 3. Het borstbeen ligt iets dieper dan de voorste ribbeneinden, doch sluit zich overigens gelijkmatig aan hunne bocht aan. De hoek tusschen het handvat en het lichaam, ter hoogte der tweede rib (angulus Ludovici) mag niet te sterk uitgedrukt zijn. 4. De welving der borstkas in zijn geheel is in het bovenste gedeelte (tot aan de vierde rib) naar voren gericht en eerst in het onderste gedeelte iets naar beneden. De welving moet geheel gelijkmatig zijn, zoowel en profiel als en face. 5. De onderste ribbenrand vormt in de maagkuil een hoek van bijna 90°. Als een gevolg van al deze verhoudingen te samen, komen de sleutelbeenderen en het schouderblad plat tegen de borstkas aanliggen. De voorname oorzaken voor gebrekkige vorming zijn : rhachitis, aanleg tot tering en te sterk rijgen. Rhachitis geeft aanleiding tot verkrommingen der wervelkolom en daardoor tot niet-symmetrische ontwikkeling, ongelijkmatige welving der ribben, welke bij hare buigzaamheid door trekken en drukken misvormd worden, uitbuigen van het borstbeen tusschen handvat en lichaam (kippenborst), zwelling der uiteinden van de ribben, waardoor eene verdikking en sterk invallen der borstkas binnen de borsttepellijnen ontstaat (rozenkrans). Door de sterkere inbuiging der ribben wordt de borstkas over het geheel platter en breeder, voornamelijk ter hoogte harer bovenste welving; de lagere gedeelten worden eveneens vlakker. De aanleg tot tering herkent men aan eene lange en smalle borstkas. Vergeleken met eene normaal gevormde borstkas ver- toont die van een teringlijder dus wijder uiteenstaande ribben, die in haar geheele verloop meer naar beneden neigen en waaruit weder eene mindere welving der bovenste gedeelten met eene te geringe uitzetting in de breedte voortspruit. Dit heeft ten gevolge, dat de sleutelbeenderen sterker gebogen zijn, dat ze meer vooruit komen en evenals de schouderbladen uitsteken. Onder de sleutelbeenderen vormen zich diepe groeven. De onderste rand der ribben vormt een veel scherperen hoek. Door het rijgen wordt de borstkas in hare onderste gedeelten sterk vernauwd en voornamelijk in hare middelste gedeelten ingedrukt, zoodat van de vierde rib af de welving in plaats van naar voren, meer naar beneden gericht is. De onderste ribbenrand vormt een scherpe hoek. Al deze drie oorzaken, hebben te samen de misvorming ten gevolge, welke Fig. 44 duidelijk aantoont. Longziekten, vooral borstvliesontstekingen in de jeugd, kunnen door vergroeiingen een gedeelte der borstkas in hare ontwikkeling ten zeerste belemmeren. Men vindt dan op de vroeger aangedane plaatsen inzakking of uitzetting, welke de symmetrie verstoren. Bij de levende vrouw kan men de borstkas slechts door de zachte deelen heen voelen. Of zij goed gebouwd is, kan men opmaken uit eene gelijkmatige rijzing en daling bij de ademhaling en ook uit den vorm der zachte deelen, welke van den bouw der borstkas afhankelijk is. Van de meer omvangrijke zachte deelen zijn het voornamelijk de groote borstspieren (pectoralis major en minor), welke op den vorm der borst van invloed zijn (Fig. 45). Deze bundels ontspringen aan de geheele voorvlakte der borst van de onderste randen der ribben, den rand van het borstbeen en de binnenhelft van liet sleutelbeen en vereenigen zich tot een sterken spier, welker pezen zich aan het opperarmbeen vasthechten. De onderste rand van de groote borstspier vormt de voorste grens der okselholte, die dus bij het naar beneden brengen van den arm dieper wordt, bij liet opheffen verdwijnt. Hoe sterker deze spier ontwikkeld is, zooveel te meer komt deze grenslijn uit en zooveel te gelijkmatiger gaat de bovenste welving der borst in den schouder over. Is deze spier weinig ontwikkeld, dan steken de schouders uit en ontstaat er eene diepe groeve tusschen schouder en borst onder het sleutelbeen tot aan den oksel (vgl. Fig. 21). Op de groote borstspieren, een weinig over den ondersten rand uitstekende, liggen de borsten (vgl. Fig. 45), ter hoogte van de derde tot de zesde rib. Dientengevolge moeten zoowel de borstkas als de borstspier een groot en invloed hebben op den vorm van de borst in engeren zin. De huid is aan de borsttepels dun en zacht; in het midden naar het borstbeen wordt zij iets dikker on hecht zich stevig aan de beenige onderlaag, waar zij onmiddellijk op ligt. Naar de oksels toe wordt zij eveneens dikker en ligt iets vaster tegen den ondersten rand van de onder haar liggende borstspier aan. Tevens ontwikkelt zich hier echter eene sterkere vetlaag, die de okselholte opvult, zich tusschen de borstspier en de borstkas inschuift en zich aan den ondersten rand van de spier allengs naar voren verliest. Tusschen huid en spier lint, op de vierde rib, onder den tepel, bi j het kind de kiem van de iiielkktier, welke bij den jongen niet tot ontwikkeling komt, bij meisjes echter ongeveer van het tiende jaar af begint te groeien en ten slotte de ruimte van de derde tot de zesde rib inneemt. De melkklier is aanvankelijk een plat, schijfvormig lichaam, waarvan de afvoerbuizen in den tepel uitloopen. De tepels zijn met hunne as naar buiten gericht. Later ontstaan twee halfronde verhevenheden, die in haren geheelen omvang op de groote borstspier gelegen zijn. Hoe grooter de klieren worden, des te meer spannen zij de huid in haren omtrek en schuiven zich tusschen deze en de daaronder liggende deelen in. Daar nu de huid zich aan het borstbeen vasthecht, wordt de lossere huid uit de okselstreek sterker uitgerekt, terwijl op het borstbeen tusschen de groeiende borsten eene kleine inzinking, de boezem, blijft bestaan. Tevens draaien zich dan de assen der borsttepels iets meer naar voren. In liet tijdperk der puberteit groeit het lichaam van de borstklier over den buitensten rand der borstspier heen (Fig. 45), zoodat de halfronde borst een kleinen hoek vormt met de huidplooi, welke di' borstspier bevat en de okselholte van voren begrenst (Fig. 48, vgl. ook Fig. 5). Om de groeiende klier heen neemt ook de vetlaag min of meer toe. waardoor de vorm van de klier meer afgerond en de l'"in\ 49. Veertienjarig meisje met duidelijke afscheiding' der borst van de voorste «-rens van den oksel. (Oostenrijk). overgang naar de omringende deelen zachter wordt. I loe kracht iger de klier ontwikkeld is. des te veerkrachtiger en harder is de horst, terwijl bij eone sterkere ontwikkeling van de vetlaag de borst grooter en weeker is. Hoe vaster het elastisch celweefsel van de onderhuid in elkander zit, des te moeilijker wordt daarin vet afgezet en daarom gaat ook eene hoofdzakelijk uit klierweefsel bestaande borst meest gepaard met eene harde en veerkrachtige huid; om dezelfde roden is zij met de huid evenals ook met de daaronder liggende borstspier veel vaster en inniger verbonden. Door de veerkracht van de huid en de sterke aanhechting wordt tevens de grooter wordende borst belet om te dalen en krijgt den \ 01111 \an eene schijf of van een halven kogel, welke zich bij gelijkmatige spanning der huid met zachte lijnen uit de omgeving verheft. Neiging tot vetafzetting gaat meestal gepaard met mindere vorming van bindweefsel en mindere veerkracht der huid. Ten gevolge daarvan zullen ook voornamelijk uit vet bestaande borsten minder vast zijn, verzakken en lager staan, terwijl aan haren ondersten rand de huid eene plooi vormt. De natuurwetenschappelijke waarde der borst hangt echter af \an de ontwikkeling van het klierweefsel. Uit dit oogpunt kunnen wij dus den eisch stellen, dat de borst hard en veerkrachtig zij, niet te groot, schijfvormig of halfkogelvormig; dat zij aan de onder haar liggende deelen en aan de huid is vastgehecht: dat zij ligt tusschen de derde en de zesde rib: dat de tepel niet lager staat dan de vierde rib en dat onder de borst geen huidplooi is. Bovendien moet de tepel goed en gelijkmatig ontwikkeld zijn en een weinig boven den tepelkring uitsteken. Men kan den afstand der tepels door meting bepalen. Jlcze mag bij goed ontwikkelde borsten niet minder zijn dan 20 cM. Ook de kunst, vooral de (Jrieksche, heeft dezen maatstaf gesteld en zoo komt ook hier weder het normale met het schoone overeen. Daar wij niet een lagen stand der borsten tevens het begrip \an „hangborst verbinden, houden wij eene hooge plaatsing voor schoon. Deze opvatting vindt haar natuurwetenschappelijke verklaring in het feit, dat bij eene goed gewelfde borstkas de ribben dicht bij elkaar staan en meer horizontaal verloopen, en dat daaroor het bovenste gedeelte van de borstkas aan de borsten eenegrootere oppervlakte aanbiedt, welke door eene sterk ontwikkelde borstspier nog vergroot en afgerond wordt. Zoo hangen eene liooge plaatsing der borsten en eene goede ontwikkeling van borstkas en borstspier wederkeerig van elkander af. Bij de borstkas van eene vrouw niet teringachtigen aanleg staan de borsten lager, dewijl al de ribben, en dus ook de vierde op welker hoogte de tepel ligt, schuin naar beneden verloopen en wijder uit elkander staan. Bovendien echter volgen de borsten de wet der zwaartekracht en dit te meer daar de borstkas meer afbelt en het weefsel meer meegeeft. Om dezelfde reden vormt zich onder de borsten eene lmidp]/>oi (Vgl. Venus van Botticelli fig. (5). Ken voorbeeld van eene goed gebouwde borst geeft fig. 50. De borstkas is goed en gelijkmatig gewelfd, de sleutelbeenderen steken niet uit; onder deze vormt de borstkas eene gelijkmatige, breede oppervlakte, de ribben zijn niet zichtbaar. De krachtige ontwikkeling van de borstspier is, behalve aan de gelijkmatige welving, ook kenbaar aan de zich duidelijk afteekenende voorste oksellijn. I)e borsten zijn half kogelvormig, hoog geplaatst, liggen grootendeels op de borstspier zonder huidplooi er onder. Dat zij niet de onderliggende deelen vergroeid zijn, is te zien aan de rechter borst, welke te zamen met den rechterschouder en de borstspier gerezen is. De onderste rand der ribben vormt in de maagkuil een rechten hoek. Dezelfde verhouding vertoont Fig. 40 bij kleine borsten en Hg. '2C> bij iets mindere ontwikkeling van de borstspier en sterkere ophooping van vet. Als voorbeeld eener slecht gebouwde borst dient Fig. 51, het teringachtig type. De borstkas is plat, smal en weinig gewelfd, de sleutelbeenderen en de schouders steken sterk uit. De tweede en de aanhechting der derde rib zijn rechts, bij belichting van terzijde, duidelijk te zien. De borstspier is zwak ontwikkeld, zoodat de voorste oksellijn nauwelijks zichtbaar is. De borsten zijn gedaald en hebben de huid mede naar beneden getrokken, waardoor van het borstbeen af naar buiten eene schuine lijn is ontstaan, welke onder de borst in eene huidplooi uitloopt. De borsttepel staat tusschen de vijfde en de zesde rib. Wanneer men in weerwil van al deze gebreken, aan deze gestalte eene zekere jeugdige bevalligheid niet kan ontzeggen, beb ik slechts te herinneren aan de Venus van Botticelli, die heft/elfde type te zien geeft. Ook liet ziekelijke kan zijne bekoorlijkheid hebben, maar schoon is het- niet. Fig*. 50. Goed gevormde borst. Wij hebben aangetoond, dat de vorm der borsten, behalve van de klieren zelf, afhankelijk is van den vorm der borstkas, van de ontwikkeling der spieren en de veerkracht der huid en dat een gebrek aan een dezer deelen ook steeds eene misvorming der borsten ten gevolge heeft. Over de borstkas en de spieren is reeds gesproken, van de huid is slechts ter loops vermeld, dat grootere neiging tut vetvorming niet mindere veerkracht samengaat. Bovendien echter kan vermindering der veerkracht den oorspronkelijke schoonen vorm der horsten tijdelijk of voortdurend misvormen. Vermindering der veerkracht doet zich voor, wanneer op sterkere uitrekking verslapping volgt of wanneer de grenzen der uitzetbaarheid worden overschreden. Het eerste is het geval bij sterke vermagering en zwangerschap, het laatste liij neiging tot vetvorming. Sterke vermagering ten gevolge van acute ziekte of inspannende levenswijze, kan door rust en goede voeding gemakkelijk weder opgeheven worden; ook de door de zwangerschap veroorzaakte tijdelijke zwelling der borsten kan verdwijnen zonder blijvende misvorming en inderdaad is zulks bij eene deskundige behandeling veel vaker liet geval dan in het algemeen wordt aangenomen Eene patiente van mij, die zesmaal bevallen was, vertoonde noch aan de borst en, noch aan eenig ander deel van haar lichaam liet geringste teeken van doorstane zwangerschap. Neiging tot vetvorming daarentegen bederft den vorm der borsten meest voor altijd en te eerder, wanneer zij met ondoelmatige voeding gepaard gaat. Fig. 51. Slecht gevormde borst. Dit is een gebrek, dat de borsten van verreweg de meeste schildersmodellen in zeer korten tijd voor den kunstenaar onbruikbaar maakt. Deze meisjes, die meest tot de meer behoeftige klasse behooren, groeien bij eene onvoldoende vleeschvoeding met een tenger lichaam op. In den tijd der puberteit hebben zij door rijkelijke vetvormingeenezekere volheid van vormen, welke echter, bij ki'oL' non vooi1. Vl\ 11(111 » vvt - kracht der huid, slechts van uiterst korten duur is. Fig. 52 vertoont zulk eene vergankelijke schoonheid. De gestalte heeft gedrongen, doch bevallige vormen, de rondheid daarvan is echter niet veroorzaakt door krachtige spieren, maar door vetophooping, welke aan den jeugdigen bloeitijd eigen Fig. ï)2. Ten volle ontwikkelde borst eener Beauté IS. De borsten Zljll du Diabie. rond, goed gevuld en elastisch; toch mist men hier de duidelijke teekening der voorste grens van den oksel, het bewijs van een krachtige borstspier. De schuine lijn welke van het borstbeen af naar buiten en naar onderen loopt en de rechterborst van de boezeniglooiing scheidt, bewijst, dat de borst door hare zwaarte de huid reeds naar beneden heeft getrokken. Hij de minste gewichtsvermeerdering wordt die onderste grens der borst eene plooi, en dat oogenblik breekt aan, wanneer de jeugdige gezetheid door inspannende levenswijze of na zwangerschap verdwijnt. De hoogste bloei is bereikt, misschien reeds overschreden; op de eene of andere wijze moet zij verdwijnen: beauté du diable. Eene anecdote daaromtrent wordt, naar ik meen, van Cabanel verhaald. Hij had een zeer schoon meisje voor veel geld tot model genomen onder voorwaarde, dat zij een streng ingetogen leven zoude leiden. üp een zekeren dag vond hij haar veranderd en zond haar weg. Den nacht te voren was het meisje voor het eerst van de voorgeschreven levenswijze afgeweken. Fig. 52 kan tevens als voorbeeld dienen voor de bovenvermelde bewering, dat de toestand der borsten een der beste middelen is ter bepaling van den hoogsten bloeitijd der vrouw. In het algemeen kan men zeggen, dat elke vermindering van eene eenmaal verkregen gezetheid op het lichaam nadeelig inwerkt en dat de minste vermagering aan de borsten het eerst en het duidelijkst zichtbaar wordt. ^ óór het tijdperk van hoogsten bloei neemt de ronde vorm dei- lichaamsdeelen steeds toe. Daarna treedt vermagering in of eene overmatige gezetheid, welke met eene abnormale spanning van de huid gepaard gaat. Gedurende het tijdperk van den hoogsten bloei moet dus de vorm der borsten een zoodanige zijn, dat de minste vermeerdering of vermindering van haren omvang op dien vorm invloed heeft. Beide gevallen worden hierdoor gekenmerkt, dat het bovenste gedeelte der borsten platter, het benedendeel ronder wordt, waarbij tegelijk de as der borsttepels naar boven gericht is. Lit dit alles blijkt, dat de hoogste bloei zooveel langer duurt, hoe meer de borst door klier- en bindweefsel gevormd wordt; zooveel te korter, hoe meer zij haren vorm aan vetweefsel te danken heeft. 10 Kleine, platte, hooggeplaatste borsten met een goed gewelfde borstkas en sterk ontwikkelde borstspieren houden zich dus het langst goed. De leeftijd heeft weinig met de schoonheid van den boezem te maken; ik heb een meisje van 15 jaren met hangende borsten «ezien en daarentegen ook eene dame van GO, die dank zij koud water en lichaamsoefening, in weerwil van herhaalde kraambedden, volmaakt schoon gevormde borsten behouden had. De Buik. De buik wordt van boven begrensd door den onderkant van de ribben, van onder door de darmbeenskammen en de liesstrengen. Zijn vorm is geheel afhankelijk van het spierbekleedsel en van de beenige deelen welke hem, boven en beneden, begrenzen. De reeds vermelde voorwaarden voor den ondersten rand deiribben zijn ook geldig voor den vorm van den buik. De onderste rand van de borstkas moet bij het borstbeen in een nagenoeg rechten hoek uitloopen om aan de buikspieren een breed aanhechtingsvlak aan te bieden. Het bekken (vgl. Fig. 32) ligt grootendeels in het lichaam verborgen; dicht onder de huid vindt men alleen de darmbeenskammen en de schaambeensvereeniging. Hij een normaal vrouwenbekken moet de grootste onderlinge afstand der darmbeenskammen (cristae) minstens 28 cM. bedragen, terwijl de voorste eindpunten, de darmbeensdoorns (spinae), ten minste 2G cM- van elkander af moeten staan. Van nog grooter gewicht dan deze maten zelf is het onderling verschil, dat gemiddeld 3 cM. en nooit minder dan 2 cM. bedragen mag. Eene derde breedtemaat is de afstand tusschen de heupen, gerekend over de groote draaiers (troclianteres); deze moet minstens 31 bedragen, dus 2—3 cM. meer dan de afstand tusschen de darmbeenskammen onderling. (Fig. 53). Deze drie maten bepalen den vorm van het bekken en zijn dus van groot gewicht voor den verloskundige. Hoe grooter deze maten zijn en hoe grooter het onderling verschil, des te beter is het bekken gewelfd en des te ruimer de bekkenholte. De normale, door talrijke afmetingen bepaalde gemiddelde maten zijn: afstand der darmbeensdoorns '26; afstand der darmbeenskammen 29; afstand der heupen 31.5 (verschil 3 en 2.5). Het breede bekken is een natuurwetenschappelijk bewijs voor de geschiktheid van haar, die het bezit, voor de voortplanting en dus het meest gewichtige secundaire geslachtskenmerk. Eveneens wordt het ook door kunstenaars als eene schoonheid beschouwd. Dus ook hier weder een sprekend bewijs, dat het „normale" en het „schoone" onbewust aan dezelfde wetten moeten gehoorzamen. Hoe geringer de welving der darmbeenderen is, des te meer moeten de darmbeensdoorns naar buiten staan, totdat zij ten slotte even ver van elkander liggen als de darmbeenskammen op hun grootsten afstand; ja. het kan zelfs voorkomen, dat de afstand der darmbeensdoorns den afstand der darmbeenskammen in de breedte overschrijdt. De ervaring heeft geleerd, dat in zoodanig geval de bekkenholte zeer vernauwd is en dat zulke gebreken geval de bekkenholte Fig. 53. Vrouwelijk Bekken. zeer vernauwd is en dat zulke gebreken in de ontwikkeling van het bekken in verreweg de meeste gevallen liet gevolg zijn van rhachitis. Met de mindere welving der darmbeenderen gaat echter eene mindere welving gepaard van den van dezen ontspringenden spierachtigen buikwand. Deze heeft door den minderen omvang van de beenige basis een grooteren last te dragen. Is hij daartegen niet bestand, dan ontstaat er verzakking, m. a. w. een hangbuik. De schaambeensvereeniging ligt achter den schaamheuvel, zóódanig, dat hare bovenste grens ongeveer met die der schaamharen van boven samenvalt. Hij de staande houding ligt haar voorste punt ongeveer in hetzelfde loodrechte vlak als de darmbeensdoorns. (Vgl. Fig. 35). Van haar af gaat ter weerszijden de liesstreng naar de spinae en vormt, in vaste verbinding niet de beenderen, de onderste grens van den buik De voorste buikwand bestaat uitsluitend uit spieren en huid. Van de spieren zijn de meest belangrijke de rechte buikspieren (Fig. 45), welke van het midden van den ondersten ribbenrand naar het schaambeen afdalen. Als zij goed ontwikkeld zijn, moet men rechts en links van haar twee gleuven aantreffen. Wanneer deze ontbreken is dit een teeken van onvoldoende ontwikkeling. De overige buikspieren liggen ter zijde over de kammen en vormen de flanken, welke naar achteren in de lendenen overgaan; ook deze moeten goed ontwikkeld zijn, daar zij aan den buik terzijde den noodigen steun verleenen. Fig. -15 vertoont de ligging der spieren, welke bij goede ontwikkeling evenveel verhevenheden op de oppervlakte van den buik moeten vormen, n.1. twee langere in het midden en twee kortere terzijde. Eenigennate wordt dit aanzien gewijzigd door de verdeeling van de vetlaag, welke zich bij de vrouw in de streek om den navel en op den schaamheuvel sterk ophoopt. Daar vetvorming een secundair vrouwelijk geslachtskenmerk is, moeten deze ophoopingen onder normale omstandigheden duidelijk uitgedrukt zijn. Wanneer wij nu verder in liet oog houden, dat het onderlijf door van boven en van terzijde liggende spierbundels vlak "■emaakt en teruggedrongen moet worden, voor zooverre het onder die spieren gelegen is (dus niet in de navelstreek), kan men van een goed gevorniden buik het volgende vaststellen: De buik is eene gewelfde vlakte, in de middellijn en ter weerszijden op eene handbreedte afstand cjedeeld door twee gleuven, die ziel) allengs in de het meest uitstekende navetstreek verliezen, doch daaronder n eder iets meer voor den dag komen. I)e navet ligt in eene diepe groeve (door vetojihoojiing gevormd.) Aan de buitenzijde der zijdelingsclie gleuven welven de /tanken zich buitenwaarts. De overgang van at deze gleuven en verhevenheden moet geleidelijk zijn. Tnsschen de navelstreek en den schaamheuvel vormt de omtrek in pro/iel eene licht golvende Ign, waaruit de schaamheuvel zich opheft (vgl. jig. ö-t.) Elke afwijking van dezen vorm is een gebrek, veroorzaakt door slechte voeding, slechte beenvorming ten gevolge van rhachitis, enz , onjuiste vetverdeeling, onvoldoende ontwikkeling der vrouwelijke geslachtskenmerken en ten slotte door rijgen. Met deze gebreken treden de gevolgen daarvan meer en meer op den voorgrond. Bij slechte voeding, d. w. z. bij onvoldoende vleeschvoeding, is het volume van het vereischte voedsel grooter, de darmen worden meer uitgezet, zoodat de spanning van den buik toeneemt zonder dat de spieren krachtiger worden, de buikwand wordt dunner, welft zich sterk vooruit en verliest het modelé; er ontstaat een puntbuik. Bij eene te sterk ontwikkelde en gelijkmatig over den geheelen buik verdeelde vetlaag ontstaat de gelijkmatig ronde kikvorschenbuik, waarbij geen enkele plooi de vormloosheid verbreekt. Een goed exemplaar van deze soort vertoont Fisj. 19. Bij eene smalle borstkas loopt de buikwand naar het hekken breed uit, voornamelijk echter zijn bij mindere breedte van boven de rechte buikspieren in hun werking belemmerd. Bij onvoldoende welving van het bekken, zooals zich vooral dikwijls bij rhachitis voordoet, is door het naar buiten staan der darmbeensdoorns eene soortgelijke verhouding ontstaan, welke nog toeneemt indien hiermede eene nauwe Fig. 54. Golvend profiel van den vrouwelijken romp. é borstkas gepaard gaat. Hot geheele gewicht van de buikingewanden rust dan op het onderste gedeelte van den reeds op zich zeiven in ongunstigen toestand verkeerenden spierwand, welke meer en meer naar beneden zakt; zoo ontstaat een hangbuik. Een zeer belangrijke oorzaak voor dergelijke misvorming is het misbruik van liet corset. Wanneer men het middel inrijgt, wordt in de eerste plaats het onderste ronde gedeelte van de borstkas vernauwd, zoodat alle spieren op elkander gedrongen worden. De rechte buikspieren. van welker ontwikkeling de schoone vorm van het onderlijf voornamelijk afhankelijk is, kunnen zich niet samentrekken, daar de persing dwars over haar heen loopt; hare bovenste gedeelten zijn tot werkeloosheid veroordeeld, terwijl de onderste het geheele gewicht der benedenwaarts geperste ingewanden hebben te dragen. Terzijde worden de flanken ingesnoerd; ook daar verzakken de spieren en het vet wordt eveneens naar beneden geperst. Eene enkele bevalling is voldoende om alle deze van haar weerstandsvermogen beroofde deelen voor het geheele leven in een slappen hangzak te veranderen, na eerst aan de lijderes veel meer lijden te hebben bezorgd, dan der vrouw ooit dooiden vloek, die op de zonde volgde, werd toegedacht. Zwangerschappen onder normale omstandigheden laten alleen dan blijvende sporen achter, wanneer zij zeer talrijk zijn en spoedig op elkaar volgen. Bij een geregen lijf is daarentegen de volgorde: wespentaille, puntbuik, moeilijke bevalling, hangbuik, tweede zware verlossing, hangbuik met plooien. Nog spoediger gaat de schoonheid van den buik te loor, wanneer het sterke rijgen gedurende de zwangerschap geschiedt, daarentegen wordt zij behouden door krachtig insnoeren na de verlossing. De zwangerschapsstrepen verdwijnen bij voldoende elasticiteit van de huid zoo niet geheel, dan toch grootendeels. In de liesstreek gaat de buik met zachte lijnen in de dijen over, in het midden zet hij zich voort in den schaamheuvel. Het dwarse, dieper liggende gedeelte daarboven valt samen met de bovenste grens der schaamharen. Bij den man groeien de haren hooger; maar bij de vrouw is hoogere groei als een gebrek aan te merken. Reeds vroeger is er op gewezen, dat de leek, misleid door traditie» der beeldende kunsten, geneigd is de haren op den schaaruheuvel als minder schoon te beschouwen. De geneesheer, aan liet gezicht daarvan gewoon, vindt ze natuurlijk en daarom niet leelijk bij matigen groei; te sterke ontwikkeling echter is een gebrek, omdat zulks aan het dierlijke en aan het mannelijke doet denken en dus het vrouwelijk geslachtskarakter benadeelt Brücke ') heeft de grenslijnen tusschen den buik en de dijen uitvoerig behandeld. Hij onderscheidt hoofdzakelijk twee gevallen ; in het eene komen de grenslijnen tusschen het schaamdeel en de dijen in een scherpen hoek samen, loopen recht naar boven en vereenigen zich met de van de spinae afdalende bekkenlijn; in het andere geval vormen zij meer een stompen hoek, loopen recht benedenwaarts naar de dijen, terwijl de van de spinae afkomende bekkenlijn opwaarts in de glooiing tusschen den schaainheuvel en de naveelstreek uitloopt. De eerste vorm is het gevolg van mindere helling van het bekken, hoog uitstekende darmbeenderen en dichter bij elkander staande spinae; de andere van meerdere helling van het bekken, breede darmbeenderen en wijd uit elkander staande spinae. Dewijl nu eene sterkere helling van het bekken (vgl. fig. 35), evenals een breed bekken kenmerkend is voor het vrouwelijk geslacht, moet men onvoorwaardelijk aan den tweeden vorm den voorrang geven. Daar in dit geval, bij sterkere helling van het bekken, de schaamspleet meer naar onderen en naar achteren valt, zoo volgt hieruit verder, dat het voorkomen van den buik normaler en schooner is, naarmate bij het rechtop staan, van de schaamspleet minder is te zien. Een voorbeeld van den eersten vorm biedt Fig. 49 aan, waar het bekken zijne volle ontwikkeling nog niet heeft bereikt. Een voortreffelijk beeld van den tweeden vorm geeft Fig. 55, hetwelk tevens een romp te zien geeft, die ook overigens geheel vrij is van gebreken. Eene derde, tusschen den navel en den schaamheuvel iets i) Unieke: Schöiiheit und Fehler der menschlichen Gestuit, p. III en volgen»®- Fi<*. 55. Vrouwenlichaam met schoone jrrenslijnen tusschen romp en dijen. hooger dwars loopende lijn beschouwd Richer ') als kenmerkend voor het vrouwelijk geslacht. Ik ben dat met hem eens, doch houd deze lijn voor eene kunstmatige, dewijl ik ze te samen met andere gevolgen van sterk inrijgen heb waargenomen (vgl. Brücke 1. c. pag. 87). De tweede, tusschen den navel en den schaainheuvel loopende lijn, mag, zooals ook Langer 2) aanhaalt. slechts aan de zijden duidelijk zichtbaar zijn en naar de middellijn in eene ondiepe gleuf uitloopen. Eerst bij overmatige vetvorming komt zij duidelijker uit. De navel kan groot en klein, vlak of ingetrokken, hooger of lager gelegen zijn. Daar een groote navel het gevolg is van eene onvoldoende sluiting van den navelring, moet een kleine navel 1) Anatomie artistique, p. 188. s) Anatomie, der iinsseren Fornien p. 209. voor schoon worden gehouden, omdat hij het gevolg is van eene betere ontwikkeling. En daar bij de vrouw eene sterke vetophooping om den navel, waardoor deze tevens dieper komt te liggen, tot de secundaire geslachtskenmerken behoort, verdient een ingetrokken navel de voorkeur. Bij het kind staat de navel het laagst en komt bij voortgaande ontwikkeling van het lichaam bij beide geslachten meer en meer naar boven; een liooge stand van den navel is dus een teeken van betere ontwikkeling. Als gebrek van den navel der vrouw kunnen wij het dus aanmerken, als hij groot, vlak is en laag staat; als eene schoonheid als hij klein, ingetrokken is en hoog staat. Van de schaamdeelen ziet men bij goede helling van het bekken en in den rechten stand, aan de voorzijde slechts het voorste derde gedeelte. Bij goede ontwikkeling vormen de schaamlippen twee elastische, van voren naar achteren loopende wrongen, welke zelfs bij wijdbeens staan, aan de schaamspleet tegen elkander liggen en de daaronder liggende deelen bedekken. Bij sterk wijdbeenschen stand ziet men de kleine schaamlippen als zachtrood gekleurde, op hanenkammen gelijkende deelen in de diepte. Een gebrek is het openstaan van de schaamspleet en het uitsteken van de kleine schaamlippen vóór de groote. Het laatste komt ook in Europa veelvoudig voor. De kleine schaamlippen nemen dan eene bruine kleur aan. Onder de vrouwen der Hottentotten is dit gebrek zeer algemeen en sterk uitgedrukt; het wordt als „Hottentottenschort" beschreven. De R11 g. De rug in zijn geheel vormt de tegengestelde zijde van borst en buik te samen; zijn schoone vorm hangt in de eerste plaats af van den normalen bouw van de beenige onderlaag en op deze zijn de bovenvermelde eischen van toepassing. De wervelkolom moet van achteren gezien, geheel recht verloopen. Door rhaehitis, door ondoelmatige levenswijze, voornamelijk bovenmatige inspanning in de jeugd, met of zonder rhaehitis, door tuberkuleuse aandoeningen van de wervels, kunnen verkrommingen ontstaan die als even zoovele gebreken zijn aan te nierken. In profiel moet de wervelkolom en haar bovenste gedeelte iets naar achteren, in het lendengedeelte naar voren gebogen zijn, waardoor eene lichte welving in de schouderstreek en eene inzinking in het kruis ontstaat; deze laatste moet bij de vrouw bijzonder duidelijk uitgedrukt zijn, omdat zij te samen niet de meerdere helling van het bekken een secundair geslachtskenmerk vormt. Eene te groote welving van het bovenste gedeelte van den rug, een ronde rug, is een gebrek. Dit kan niet bestaan zonder dat tevens de borstkas zeer naar achteren staat, dus de borst plat wordt en de schouders naar voren vallen. Het is bekend ')> dat zulk eene houding in sommige geslachten erfelijk is en vooral veelvuldig bij Joden wordt aangetroffen. Fig. 50, ontleend aan liet boek van Hoffa, stelt den tvpischen ronden rug voor. Hoffa meent, dat eene dergelijke ingezakte houding voornamelijk het gevolg is van gebrek aan wilskracht. Een vergelijkende blik op Fig. 21 leert echter, dat gebrekkige spierontwikkeling denzelfden invloed moet uitoefenen. In het eerste geval moest dus het gebrek door spierwerking opgeheven kunnen worden, in het tweede niet. Het te veel invallen van het lendengedeelte, de holle rug, is eveneens een gebrek dat wederom een sterk naar voren uitsteken van den buik en van het zitvlak naar achteren ten gevolge moet hebben. Het komt phvsiologisch voor in den laatsten tijd der zwangerschap, wanneer liet overwicht van den sterk uitgezetten buik door het naar achteren vallen van het bovenlijf wordt geneutraliseerd; men trett het echter aan ook bij eene te groote helling van het bekken, zooals dat bij heupgewrichtsontsteking voorkomt. Een holle rug gaat gepaard met eene te zwakke ontwikkeling van de rugspieren Fig. 56. Ronde rug volgens Hoffa. Ygl. Hoffa, Orthopiidisehe Chirurgie, ]>. 221. Als normaal kunnen wij de kromming beschouwen, van welke Fig. 35 een profiel te zien geeft. < )p den ruggegraat zijn de doornvormige uitsteeksels der wervels duidelijk dooide huid te voelen, ten deele ook zichtbaar, het meest aan den nek bij den zevenden halswervel. Zijdelingsche verkrommingen van de wervelkolom hebben altijd ook eene gebrekkige vorming der borstkas ten gevolge. De borstkas moet van achteren ook symmetrisch gebouwd en goed gewelfd zijn. Wanneer zij bij eene platte borst te veel gewelfd is, steken de schouderbladen te zeer uit en vallen de schouders naar voren. Is zij, zooals bij aanleg tot tering, te lang en te smal, dan dalen de schouders en staat de onderste hoek van het schouderblad naar buiten. Wanneer zij ongelijkmatig ontwikkeld is, staat het eene schouderblad hooger dan het andere en een der hoeken meer naar buiten of schuiner oj) de middellijn dan het andere. Kleine gebreken van de wervelkolom, evenals die van de borstkas, kan men dus het best beoordeelen naar den stand van het schouderblad. Fiff. 57. L;«fre stand van den rechter schouder bij beginnende verkromming- van den ruggegraat. Zoo vertoont Fig. 57 een lagen stand van het rechter schouderblad niet te veel uitspringen van tien ondersten rand; het is liet eerste teeken van eene beginnende ruggegraatsverkromniing naar links, met meerdere welving van de rechter helft der borstkas. Dat een te smal bekken liet voorkomen van den rug bederven moet, blijkt reeds hieruit, dat voor dat deel dezelfde verhouding tusschen schouder-, taille- en heupbreedte moet bestaan als aan de voorzijde van den romp; en dat de vermindering der heupbreedte het vrouwelijk geslachtskenmerk doet verdwijnen. Van bijzonder gewicht echter is het heiligbeen, «lat bij de vrouw breeder is dan bij den man en tot den vorm van den rug te meer bijdraagt, omdat hot dicht onder de huid gelegen is. Rechts en links daarvan liggen de achterste darmbeensdoorns, welker onderlinge afstand tevens de bovenste breedte-afmeting van het heiligbeen aangeeft en minstens 1(1 cM. moet bedragen. Hoe gelijkmatiger de welving van de darmbeenskammen is, des te beter wordt die van den rug in de lendenen, welke met de achter-onderste welving der ribben overeen moet komen, om eene gelijkmatige werking van de daaraan bevestigde spieren mogelijk te maken. Terwijl de dieper liggende rugspieren bijna alle met de wervelkolom evenwijdig loopen en de onderdeelen van het skelet verbinden, afronden en hunne overgangen gelijk maken, zijn de meer aan de oppervlakte gelegen spieren, dus juist die, welke het relief aan het rugvlak geven, alle naar den schouder gericht. (Fig 46). Om het juiste relief van de rugspieren te kunnen begrijpen, is eene nauwkeurige kennis van deze een eerste vereischte; voor ons doel is het genoeg er de aandacht op te vestigen, dat de meeste spieren naar het schouderblad gaan, dat de groote moiinikkapsspier en de breede rugspier daarover heen loopen, zoodat aan deze, behalve hare eigen bewegingen, ook die der onder haar liggende schouderbladsspieren, meer of minder duidelijk zichtbaar zijn. Dewijl de spieren van het midden uit naar rechts en links verloopen, moet zich tusschen de spierverdikkingen bij goede ontwikkeling eene gleuf vormen, welke dieper wordt naarmate de schouders meer naar achteren worden gebracht. In liet kruis verliest zich die gleuf, omdat hier de been-ge onderlaag vlak onder de huid ligt. De vorm van den rug wordt volmaakt door de huid met hare vetlaag. Over de verdeeling van het vet aan de schouders spreken wij later nog; voor het overige van den rug is het van belang, dat bij de vrouw eene meer ontwikkelde vetlaag van de heupen over de darmbeenskammen naar hoven gaat, zich terzijde en boven het kruis in de lendenen sterk ophoopt en deze zoo afrondt, dat zij in gelijkmatige welving naar de heupen afdalen. Richer heeft op deze omstandigheid in het bijzonder de aandacht gevestigd en het daardoor veroorzaakte verschil in den vorm der geslachten in beeld voorgesteld (vgl. Fig. 47). Hij den man blijft de darmbeenskam altijd duidelijk zichtbaar. In het kruis hecht zich de huid meer aan de beenige onderlaag, het meest echter in de streek der achterste darmbeensdoorns, waar zij bij voldoende vetvorming twee kuiltjes, de kruiskuiltjes, vormen. Deze zijn bij zijdelingsche belichting goed te zien en vormen een karakteristiek teeken van een schoongebouwd vrouwelijk lichaam. (Fig. 58). Karakteristiek voor de goed- Fig*. 58. Schoon gebouwde ru«r van een 18 jarig Javaansch meisje. gebouwde vrouw is dus, dat de afstand tusschen deze kuiltjes minstens 10 c.M. moet bedragen (breedte van liet heiligbeen), dat zij gelijkmatig rond en niet langwerpig zijn (lireede welving Fig\ üü. Door rijgen misvormde rug. van het heupbeen) en dat hare verbinding met het boveneinde van de bitplooi een hoek van 00° maakt, (korter heiligbeen dan bij den man). Een zoodanige vorm van rug, bij welken men den invloed van het corset geheel met zekerheid kan uitsluiten, biedt het Javaansch meisje Moeakidja aan. (Fig. 58.) Het rijgen misvormt den rug weliswaar minder en later dan de borst en den buik, maar oefent niettemin toch een langzaam toenemenden invloed uit, voornamelijk op ontwikkeling en vorming van de lange rugspieren. Dit getuigt de klacht over pijnen in den rug bij vrouwen, die aan het corset gewoon zijn. wanneer zij het nu en dan afleggen. Uitwendig is die invloed duidelijk te zien aan de minder ontwikkelde flanken en aan het verdwijnen van de middelste gleuf in den rug; later wordt de geheele rug platter, de spierverhe venheden verdwijnen geheel en al, de schouderbladen steken uit en het kruis Wordt hol. tiU' -Nonm,le ruff "'l'1 kuiltjes in het TT . . , .. kruis (Sclieveninc-sch meisje.) Het eerste stadium bij J nog goed bewaarde welving vertoont eene jonge Parisienne (Figuur 59). Behalve aan het kruis hecht zich de huid over den geheelen loop der wervelkolom vaster aan de doornvormige uitsteeksels, zelfs in die mate, dat zich in enkele gevallen ook hier ondiepe kuiltjes vormen. Hoe gelijkmatiger deze aanhechting is, des te duidelijker teekent zich de middelste ruggleuf, welke dus eenerzijds afhankelijk is van eene goede aanhechting der huid, anderzijds van eene krachtige spierontwikkeling en van eene goede welving der borstkas. Een zeer schoone vorm van rug in het algemeen en van de middengleuf in het bijzonder toont Fig. 00. Ook de kruiskuiltjes zijn schoon en duidelijk te zien. In Fig. 63, de in Fig. 55 afgebeelde persoon van terzijde gezien, is de middelste ruggleuf bijzonder goed uitgedrukt. ^ ij zien hiei tevens hoe de schoonheid van den rug met die van borst en buik gepaard gaat, daar de schoonheid van al deze deelen in hun geheel van dezelfde voorwaarden athangt. De Verbindingen van den Homp met het Hoofd en de Ledematen. In afwijking van de gewone volgorde, behandelde ik eerst liet hoofd en den romp en zal nu den hals als verbinding van deze lichaamsdeelen behandelen. Al kun ik hierdoor liet ge\a.u om in herhalingen te vallen niet geheel ontgaan, evenmin als later bij de schouders, geloof ik echter daardoor aan duidelijkheid te winnen. Een scherpe afscheiding te maken wordt bij de onzekere begrenzing bemoeilijkt. De Hals. Onder den hals verstaat men het gedeelte tusschen hoofd en romp, aan de voorzijde van het lichaam, terwijl het tegenovergestelde gedeelte met den naam van nek wordt aangeduid. De begrippen zijn ook hier eenigszins verward; anatomisch en het meest doelmatig schijnt het, de verbinding in haar geheel als hals te betitelen, de achterste, tot aan het schouderblad loopende helft den nek, de voorste, door de sleutelbeenderen begrensde helft de buste te noemen. In liet dagelijksch leven verstaat men onder deze beide benamingen meest grootere gedeelten, in de karikatuur op vrouwelijke modes strekt zich de luiste zelfs tot den navel uit. De beenige onderlaag van den hals wordt gevormd door het imir5Qtuv,cii/C Ut*l V>CI vcmuiuillj die bij alle menschen op eenige millimeters 11a van gelijke lengte is. Zij vormt een naar voren convexen boog. De bovenste grens van den hals is van voren de onderkaak, van achteren de basis van den schedel; de onderste grens van voren de sleutelbeenderen, in het midden het borstbeen, van achteren de eerste borstwervel met de zich daarmede verbindende lp rib en het schouderblad. Men kan zich bij vergelijking van Fig. 29 en 31 gemakkelijk overtuigen, dat de achterste grenzen hooger gelegen zijn dan de voorste, zoodat de hals in zijn geheel, dus van boven zoowel als van onderen, door twee schuin naar voren afloopende vlakken begrensd wordt. Hieruit blijkt alleen reeds, dat bij de altijd gelijke lengte van het halsgedeelte der wervelkolom, de schijnbare lengte van den hals uitsluitend afhankelijk is van de configuratie der bo- .. . i ï i Fig*. ül. Vrouwelijke hals en schouder in profiel: I. II. III. IV, eerste tot vierde rib. K. sleutelbeentepel-spier (sterno eleido mastoideus.) M. Monnikkapsspier. TA Cl -1. ... 1 , , if. öcnouuersiuer. venste en onderste grenzen. Hij zal korter schijnen, wanneer de onderkaak lager staat, of wanneer de sleutelbeenderen en de borstkas, en terzijde de schouders, eene hoogere plaats innemen. Jig. rechterarm). , , Wanneer wij de linkerhand op den rechterschouder leggen, dan voelen wij aan den voorarm een scherpen rand die van den elleboog naar de pink loopt. Het is de buitenste ram \a» de ellepijp (ulna). Aan dit been herkent men de rhachitis eveneens door grooteren omvang der gewrichtsuitemden. Het boveneinde loopt uit in een ronden knop (olecranon), welke bij gestrekten arm in het opperarmbeen inzakt. Bij eene goede vorming ziet men in de huid van den elleboog een kuiltje, bij verdikking van het olecranon echter door verschuiving van de huid eene of meer plooien. Dat de kogelvormige verdikking van het hoofdje van de ellepijp (capitulum) aan do ulnairzijde van het handgewricht, door rhachitis wordt veroorzaakt, is reeds boven vermeld (vgl. Hg. 11)? linkerarm; eveneens Fig. 20). Het andere been van den voorarm, het spaakbeen (radius), wordt in zijn lengte door de spieren bedekt, doch aan het handgewricht legt zich het breede uiteinde ervan tegen het 1. ~ .. J'J' l ï uuoitije uer inim aan en geett bij rhachitis aan het handgewricht een plomp en breed aanzien. Als gebreken welke door rhachitis worden veroorzaakt, kunnen wij dus vermelden: Toeneming in omvang van het handgewricht niet kogelvormig uitstekend hoofdje van de ellepijp. Toeneming in omvang van het olecranon met vorming van l>Iooien aan den achterkant van den elleboog bij strekking, en puntig uitsteken van dezen bij het buigen. De puntige elleboog (Fig. 60, linkerarm) kan behalve door rhachitis, ook door eene vergrooting van het olecranon op andere wijze, bijv. door te sterke oefening der spieren in de vroege jeugd ontstaan, doch in het algemeen en ook in zulke gevallen is het niet met zeker¬ heid uit te maken, in hoeverre de weekheid der beenderen in de jeugd en in welke mate de rhachitis daaraan schuld hebben. I)e eenvoudigste verklaring, welke ook Vierordt is toegedaan, is misschien deze, dat juist lichtere vormen van rhachitis veel meer voorkomen dan men in het algemeen geneigd is te gelooven. < hu de juiste ligging der beenderen, die den arm vormen, ten opzichte van elkander te bepalen, laat men den arm gestrekt '' ifi*. 06. Puntige elleboog* «loor Dr. G. Klein. (Photographie.) hangen en de hand zóó draaien, dat het holle van de hand naar voren is gekeerd (supinatie). In die houding moet het verlengde van een rechte lijn, getrokken van het midden van het schoudernaar het cllcboogsgewricht, tusschen den vierden en den vijfden vinger doorgaan (Fig 07, supinatie). Brücke, Richer e. a. nemen aan, dat voornamelijk bij den 1 • i man. de verlenging aezer lijn in het algemeen bet handgewricht niet snijdt, zoodat volgens hen de scheeve aanhechting van den voorarm normaal is. Het schijnt inderdaad, dat bij den man, in den regel, misschien ten gevolge van sterkere spierwerking, de voorarm met een grooteren hoek afwijkt dan bij de vrouw. Ik heb mij echter kunnen overtuigen, dat de door Merkel aangenomen configuratie bij goed gebouwde vrouwen dikwijls genoeg voorkomt. Wanneer in denzelfden stand de rug van de hand naar voren wordt gekeerd (pronatie), draaien ellepijp As van den arm in pronatie en supinatie. eil spaakbeen oiu elkaar heen, doch zoodanig, dat de onderste rand van het spaakbeen meer naar binnen verplaatst wordt dan de ellepijp naar buiten. In die houding loopt het verlengde van den bovenbedoelden lijn in den wijsvinger uit (Fig. 07, pronatie). Te geringe ontwikkeling van het olecranon heeft ten gevolge dat bij strekking van den arm de voorarm te sterk naar achteren uitwijkt, hetgeen ook als een dikwijls voorkomend gebrek moet beschouwd worden (Brücke). Behalve door de beenderen wordt de vorm van den arm dooide spieren bepaald. Aan den bovenarm is het voornamelijk de groote schouderspier, welke zich zijwaarts inschuift tusschen de van voren loopende buigers en de strekkers der achterzijde. I)e spieren van den voorarm vormen gezamenlijk een regelmatigen kegel, welke liet meest ontwikkeld is vlak onderden elleboog en naar het handgewricht toe in dunnere pezen smal uitloopt. Wanneer de spieren goed ontwikkeld zijn, moet zich dus eene gelijkmatige zijdelingsche ronding van den schouder, eene voorste en achterste ronding van den opperarm voordoen; de voorarm als een cylinder, die naar beneden smal toeloopt. 1 erwijl te zeer ontwikkelde spieren en het uitkomen van enkele spierbundels aan een mannelijk voorkomen herinneren en daarom bij vrouwen een gebrek zijn, zoo moet anderzijds eene zwakke vorming der spieren van den arm, welke helaas! maar al te dikwijls wordt aangetroffen, als een teeken van ongelijkmatige ontwikkeling van het lichaam eveneens als een gebrek beschouwd worden (vgl. Fig 04). De huid, voornamelijk van den opperarm, is bij de vrouw zachter dan bij den man; de vetlaag is meer ontwikkeld, waardoor de arm een ronderen vorm heeft. Daar echter meer ophooping van vet aan den opperarm en den schouder een teeken is van meer gevorderden leeftijd, is een ronde vroutvenarm slechts dan schoon, wanneer men onder de huid de spieren kan herkennen. Aan den elleboog en een weinig daarbeneden is de huid iets vaster aan de beenige onderlaag bevestigd, waardoor aan den voorarm daar ter plaatse eene geringe afplatting, aan den elleboog een kuiltje ontstaat dat bij gestrekten arm dieper wordt. Een schoonen vorm toont de linkerarm van Fig. (>8. Fig. kan als voorbeeld dienen van een schoon gebouwden arm met krachtig ontwikkelde en toch zachte, echt vrouwelijke vormen. bene kleine hand wordt als een teeken van schoonheid beschouwd. Van een anatomisch standpunt echter verlangen wij slechts, dat zij een negende van de lichaamslengte bedraagt. De hand zal bij de vrouw in verhouding tot de lichaamslengte en den bouw van het skelet altijd kleiner en sierlijker zijn dan bij den man. hangen en de hand zóó draaien, dat het holle van de hand naar voren is gekeerd (supinatie). In die houding moet het verlengde van een rechte lijn, getrokken van het midden van het schoudeinaar het elleboogsgewricht, tusschen den vierden en den vijfden vinger doorgaan (Fig 7, supinatie). Bkücke, Richer e. a. nemen aan, dat voornamelijk bij den man, de verlenging dezer lijn in het algemeen het handgewricht niet snijdt, zoodat volgens hen de scheeve aanhechting van den voorarm normaal is. Het schijnt inderdaad, dat bij den man, in den regel, misschien ten gevolge van sterkere spierwerking, de voorarm met een grooteren hoek afwijkt dan bij do vrouw. Ik heb mij echter kunnen overtuigen, dat de door Merkel aangenomen configuratie bij goed gebouwde vrouwen dikwijls genoeg voorkomt. Wanneer in denzelfden stand de rug van de hand n.mr voren wordt srekeerd configuratie bij goed gebouwde vrouwen dikwijls genoeg voorkomt. Wanneer in denzelfden stand de rug van de hand naar voren wordt gekeerd (pronatie), draaien ellepijp en spaakbeen om elkaar heen, doch zoodanig, dat de onderste rand van het spaakbeen meer naar binnen verplaatst wordt dan de ellepijp naar buiten. In die houding loopt het verlengde van den bovenbedoelden lijn in den wijsvingei uit (Fig. (57, pronatie). Te geringe ontwikkeling van het olecranon heeft ten gevolge dat hij strekking van den arm de voorarm te sterk naar achteren uitwijkt, hetgeen ook als een dikwijls voorkomend gebrek moet beschouwd worden (Bkücke). Fig*. 07. As van den arm in pronatie en supinatie. Behalve door de beenderen wordt de vorm van den arm dooide spieren bepaald. Aan den bovenarm is het voornamelijk de groote schouderspier, welke zich zijwaarts inschuift tusschen de van voren loopende buigers en de strekkers der achterzijde. De spieren van den voorarm vormen gezamenlijk een regelmatigen kegel, welke het meest ontwikkeld is vlak onderden elle»oog en naar het handgewricht toe in dunnere pezen smal uitloopt. Wanneer de spieren goed ontwikkeld zijn, moet zich dus cene gelijkmatige zijdelingsche ronding van den schouder, eene voorste en achterste ronding van den opperarm voordoen; de voorarm als een cylinder, die naar beneden smal toeloopt. lerwijl te zeer ontwikkelde spieren en het uitkomen van enkele spierbundels aan ecu mannelijk voorkomen herinneren en daarom bij vrouwen een gebrek zijn, zoo moet anderzijds eene zwakke vorming der spieren van den arm, welke helaas! maar itl te dikwijls wordt aangetroffen, als een teeken van ongelijkmatige ontwikkeling van het lichaam eveneens als een gebrek beschouwd worden (vgl. Fig 64). De huid, voornamelijk van den opperarm, is bij de vrouw zachter dan bij den man; de vetlaag is meer ontwikkeld, waardoor de arm een ronderen vorm heeft. Daar echter meer ophooping van vet aan dei. opperarm en den schouder een teeken is van meer gevorderden leeftijd is een ronde vrouwenarm slechts dan schoon, wanneer men onder 'Ie huid de spieren kan herkennen. Aan den elleboog en een weinig daarbeneden is de huid iets vaster aan de beenige onderlaag bevestigd, waardoor aan den voorarm daar ter plaatse eene geringe afplatting, aan den elleboog een kuiltje ontstaat dat bij gestrekten arm dieper wordt. Een schoonen vorm toont de linkerarm van Fig. <58. Fig. 69 kan als voorbeeld dienen van een schoon gebouwden arm met krachtig ontwikkelde en toch zachte, echt vrouwelijke vormen. Eene kleine hand wordt als een teeken van schoonheid beschouwd. Van een anatomisch standpunt echter verlangen wij slechts, dat zij een negende van de lichaamslengte bedraagt. I)ê hand zal bij de vrouw in verhouding tot de lichaamslengte en den bouw van liet skelet altijd kleiner en sierlijker zijn dan bij den man. Gebreken zijn breede, plompe handen, dikke, korte, en kromme vingers, te veel uitsteken van knokkels en gewrichten. Al deze gebreken kan men als rhachitische misvormingen be- Fig*. 68. Mooie arm (meisje uit München). schouwen en ik ben geneigd, in verreweg de meeste gevallen ze daarvoor te houden. Hoe breeder de eindgeledingen zijn, des te breeder, korter en vlakker moeten ook de nagels zijn. De spieren komen aan de hand weinig uit, daarentegen is de zachte, door vetophooping gevulde hand een te recht hoog Fi«r. (jt). Krachtige, vrouwelijk gevormde armen. geschat vrouwelijk geslachtskenmerk, dat hij voldoende veerkracht van de huid tot de vorming van kuiltjes boven de gewrichten aanleiding geeft. Schoon zijn dus: eene smalle, zachte, ronde hand met kuiltjes op de genrichtsvlakten; rechte spits toeloopende vingers, gebogen nagels, welker éJ éJ —é/ lengte de breedte overtreft. Krachtige, doch tevens vrouwelijk afgeronde armen vertoont eenWeener meisje (Fig. 70). Aan de linkerhand zijn de kuiltjes boven de vingergeledingen zeer schoon te zien; de overgang van den arm met den schouder is vooral rechts volmaakt goed. Verschillende geleerden hebben er over getwist of de menschelijke wijsvinger langer is dan de ringvinger en zoo ja, hoe dikwijls dit voorkomt. Daar namelijk bij de apen de tweede vinger altijd korter is dan de vierde, kan de meerdere lengte van den wijsvinger als een teeken van hoogere ontwikkeling worden beschouwd. fionimn MAXTK- ... . .. , Casanova, Mante- I1 ig. 4Ü. Krachtige armen en regelmatig- gevormde 7 handen van een model uit Weenen (Heid.) GAZZA, e. a. beroemen zich op hunne ontdekkingen en houden de grootere lengte van den wijsvinger voor eene schoonheid, die zelden voorkomt. Mantegazza heeft in zijne „Physiologie der vrouw", van 1894, ook dat standpunt ingenomen. Het schijnt hem dus niet bekend te zijn dat jjHaune 1) reeds in het jaar 1874 door talrijke metingen heeft aangetoond, dat de schijnbare verkorting van den tweeden vinger meestal berust op zijn scheeven stand op het middelliandsbeen en dat bij gemiddeld 70 °/o der door hem gemeten menschen, de tweede vinger inderdaad langer was dan de vierde. n allen gevalle blijft hot een onbetwistbaar feit, dat dit teeken van hoogere ontwikkeling" oneindig vaker wordt aangetroffen 'Jij de vrouw dan bij den man. De onderste Ledematen. Bij de beoordeeling van de lengte «Ier boenen, wordt dikwijls eene fout gemaakt, omdat niet op de volle lengte der beenen wordt gelet. ï W'J Zag6n' reikt de romP Iaoer dan het midden van t hchaam, terwijl de beenen schuin naar boven in de heupen o\ orgaan. Rekent men volgens Richer de lichaamslengte gelijk aan , ' , maal die van het hoofd, dan is de lengte van den romp mot het hoofd, in de middellijn gemeten, tot aan de schaamspleet gelijk aan vier hoofdlengten; de lengte der beenen, genieten tot aan het heupgewricht, eveneens vier hoofdlengten. De beenen o\ertreffen dus de halve lichaamslengte met één vierde hoofdlengte en reiken dus zooveel hooger dan het midden van net lichaam. Dit is bij den man juist hetzelfde als bij de vrouw. Het verschil tusschen beiden spruit echter voort uit verhoudingen die een gevolg zijn van den vorm van het bekken. Dij den man' is het smal en hoog. zoodat het middelste gedeelte van den romp, dat zich tusschen de beenen inschuift, in een scherpen hoek dieper naar beneden reikt, waardoor het midden van liet '„ am schijnbaar eene lagere plaats inneemt aan den romp H.J de vrouw daarentegen is liet bekken breed en plat, het midden van den romp dat tusschen de beenen ligt, valt in een stompen hoek niet zoo laag en daardoor schijnt het midden van het lichaam hooger te liggen dan bij den man. ') ïestgabe fiir Carl Ludwig. Verlag von Vogel, Leijwig 1874. De indruk dat een man langere beenen heeft dan de vrouw, wordt nog verhoogd, doordien zich liet uiteinde van het been in de heupen voortzet, welke door do steile en hoogopgaande darmbeenderen bij den man smaller en langer schijnen. De lengte der beenen bedraagt volgens Richer vier hoofdlengten; volgens Fritsch -Schmidt is de lengte van de dij gelijk aan den afstand van het heupgewricht tot aan den borsttepel der andere, de lengte van het onderbeen gelijk aan den afstand tot den borsttepel aan dezelfde zijde. De lengte van de dij is ongeveer gelijk aan die van het onderbeen niet den voet. Men nam vroeger aan, dat bij de vrouw de hals van het dijbeen meer horizontaal op liet dijbeenhoofd staat dan bij den man. Langer ]) heeft er op gewezen, dat dit onjuist is en dat het meer of minder horizontaal verloop van den hals van het dijbeen niets met het geslacht heeft te maken. Hoogst waarschijnlijk is de horizontale stand van den hals en de daardoor veroorzaakte verkorting van de dij in de meeste gevallen, bij den man zoowel als bij de vrouw, het gevolg van den druk van het lichaamsgewicht bij bestaande rhachitis. Van de beenen geldt met betrekking tot het beenderenstelsel hetzelfde als van de armen. Wij hebben als door rhachitis ontstane gebreken: grootere omvang van het benedengewrichtseinde van het dijbeen (femur), voornamelijk aan de binnenzijde, en dien ten gevolge: Grootere omvang van het kniegewricht en scheeven stand van het onderbeen op de dij. Verdikking der beenderen, aan de knie en aan de enkels, dus een plomp, dik enkelgewricht en scheeven stand van den vost op het enkelgewricht. Daarbij komt voor de beenen echter nog de druk van het lichaamsgewicht en daardoor sterkere verkromming van het middenstuk der pijpbeenderen. Een gezamenlijk gevolg van al deze ziekelijke veranderingen is verkorting van het geheele been -). ') 1. c. j>. '229. 5) Zeer leerrijk is eene waarneming van E. Duliois (Archiv für Anthropologie. XXV Heft 4). Hij vond, dat liet hersengewicht altijd in eene vaste verhouding staat tot de lengte van den mensch in zittende houding, doch Naarmate bedrijf, beroep, meerdere of mindere licliaamsdruk medegewerkt hebben, verkrijgt men de verschillende vormen van ziekelijk verkromde beenen; de X-beenen, de O-beenen, de sabel- beenen enz ; hij de voeten den meer of minder uitgedrukten platvoet. («rove gebreken van dien aard zijn gemakkelijk te herkennen. Hier komt liet er voornamelijk op aan, ook mindere graden van dergelijke afwijkingen te kunnen beoordeelen. Boven is reeds gezegd, dat men zich van den goeden vorm der onderste ledematen het best kan overtuigen, doordat in de •' J' '»• •!0 aangegeven houding de beenen elkaar op vier plaatsen moeten raken: aan liet bovenste derde gedeelte van de dij, aan de knie, aan de kuit en aan den binnenenkel. Bij vrouwen kunnen de rondingen van de dijen over de geheele lonkte tegen elkander liggen, zonder dat dit een fout is. Een ander, door Mikülicz aangegeven middel is, zich door meting te overtuigen, dat de tweede teen, het midden van het enkelgewricht, het nudden van de knie en het midden van het heupgewricht in eene rechte lijn liggen (Fig. 71). Dewijl het heupgewricht zelfs bij levenden dikwijls moeilijk te bepalen is, kan men in plaats daarvan liet midden van de hesstreiig aannemen. Staat de knieschijf binnen de bedoelde "ju, dan ziet men x-beenen, een bij vrouwen zeer dikwijls voorkomend gebrek, dat in lichten graad, evenals de scheeve stand van den voorarm, door sommigen als normaal beschouwd wordt alleen omdat het zoo buitengewoon dikwijls wordt aangetroffen.' - en mag echter eene door buiging veroorzaakte, binnenwaartsche draaiing van de knie, zooals Fig. 1 te zien geeft niet met x-beenen verwarren. Aan het andere been dezer figUUr kan men zien, dat dit volkomen recht is. Onwillekeurig beschouwt men echter de wezenlijke x-beenen met meer toegevendheid, daar zij aan de terecht gewaardeerde met in staande houding. Daaruit kan men besluiten, dat het ontbreken dier verhouding het laatste geval „iet door stoornis i„ " ontstaat, maar het gevolg is van ziekelijke, meest door rhachiti. veroorzaakte voorkomen!" ^ ,edematen' e" dat deze dus buitengewoon dikwijls houding herinneren, welke het schaamtegevoel der vrouw kenmerkt. Om dezelfde redenen wordt de afwijking van de knie naar buiten, de O-beenen, bij de vrouw zooveel te leelijker gevonden. Schijnbaar in overeenstemming met de rechte lijn van Miki licz, is eene vereeniging van een X-been met een sabelbeen, zooals Fig. 19 toont. Het wijken van de knie binnenwaarts wordt opgeheven door de verkromming van het onderbeen, dat in eene bocht eerst naar buiten en daarna weer naar binnen afwijkt, zoodat voetgewricht, knie en heupgewricht in eene rechte lijn liggen. Wanneer het been van voren gezien goed gevormd is, moet dit aan de achterzijde evenzeer het geval zijn. Van terzijde gezien daarentegen kan, door rhachitische verkromming, zoowel als door gebreken der banden van het kniegewriclit (Brücke), zich eene afwijking voordoen, welke men volgens Brücke kan controleeren door eene lijn, die van den grooten draaier naar den buitenenkel getrokken wordt. (Fig. 72). Die lijn moet de knie in het midden van hare breedte-afmeting treffen, wanneer het been goed gestrekt is. Komt zij meer naar voren, dan bestaat er te groote strekking of afwijking van het onderbeen naar achteren, met rekking der banden van het kniegewricht; ligt zij meer naar achteren, dan is de knie te veel naar voren doorgebogen. Daar eenerzijds de spieren bij den man meer ontwikkeld zijn dan bij de vrouw, anderzijds echter eene dikkere dij reeds bij aankomende meisjes een belangrijk secundair geslachtskenmerk vormt, moet de omvang van de vrouwelijke dij voornamelijk op rekening van de vetlaag gesteld worden en moeten dus de vormen der spieren veel minder uitkomen dan bij den man. Daarom is eene platte dij, die, — overeenkomstig het van Fig. 71. Lijn van Mikulicz. voren en van achteren sterker ontwikkeld spierstelsel, liet been van voren smaller, van ter zijde breeder doet voorkomen, den man eigen; der vrouw daarentegen eene ronde dij. welke van alle kanten eenzelfden gelijkmatigen vorm toont. Het spierstelsel speelt bij de vrouw slechts in zooverre eene rol, dat de dij aan het bovenste derde gedeelte, dus onder de draaiers, den grootsten omvang heeft door de aldaar gelegen spiermassa. Een gebrek is. wanneer het vet daar zoo sterk is opgehoopt, dat de omtrek van de heup af, in eene rechte of zelfs in een inspringende lijn naar de knie afloopt. Ook van de knie der vrouw worden de omtrekken door grootere vetophooping zachter, echter moet de knie een geringen omvang hebben, daar zij anders op rhachitische misvorming wijst. Van de kuit der vrouw geldt hetzelfde als voor de dij; terwijl men aan de kuit van den man de spieren moet kunnen zien, zijn deze bij de vrouw door eene sterk ontwikkelde vetlaag tot een gelijkmatig rond vereenigd, dat aan het bovenst derde gedeelte, door de aldaar in de diepte liggende spierbundels, den grootsten omvang heeft. Zooals boven reeds herinnerd werd, wordt haar vorm door ondoelmatige kousenbanden dikwijls bedorven. Ken fijne enkel is eene schoonheid, omdat hij samengaat met een teederen lichaamsbouw, een secundair vrouwelijk geslachtskenmerk vormt en tevens een der voornaamste teekenen is, dat rhachitis kan worden uitgesloten. Een fijn handgewricht en fijne enkels zijn, evenals de fijne Fig. 12. Lijn van lirucke. kooten bij liet paard, de meest kenmerkende teekenen van een goed ras. De voet is, na de taille, het lichaamsdeel dat door ondoelmatige bekleeding het meest van misvorming heeft te lijden. Wat zijne grootte betreft, geldt voor den voet hetzelfde wat reeds van de hand is gezegd. Hij moet in eene bepaalde ver- Fifi-. *3. Mooie kuiten en voeten (meisje uit Weenen). houding tot de lichaamslengte staan en wel, volgens Quetelkt, zes of hoogstens zeven maal daarin begrepen zijn. De lengte van den voet overtreft dus die van het hoofd. Volgens een ouden regel is de lengte van den voet gelijk aan den omvang der gebalde vuist. Van alle gebreken van den voet in zijn geheel komt het meest voor de platvoet, die gewoonlijk op rliachitis berust. 1 erwijl bij een goed gevormden voet zijne holte zoodanig moet zijn, dat een vogeltje, al is het slechts een zeer klein, daarin zitten kan, zinkt zij bij den platvoet weg en ligt de voetzool niet eene giootere vlakte op den bodem. Van een minderen of meerderen graad van platvoet kan men zich overtuigen, wanneer men den met water bevochtigden voet op den grond afdrukt (Fig. 74). Met de goede welving komt overeen eene hooge wreef, ij hebben dus als schoonheden voor den voet te eischen: de goede welving en de hooge wreef. Fifr. *4. (ff) Normale voet (i. c. ) het volkomen rechte beloop met zekerheid kunnen bepalen. In het algemeen kan men dus zeggen, dat het lichaam goede proporties beeft en dat de lengte der beenen de normale middelmaat niet onbelangrijk overschrijdt. Ter vergelijking heb ik in de schets van eene andere opname van hetzelfde meisje (Fig. 77) de constructie van Fkitsch geteekend. Hier kan men de lijn van den neus tot het schaainbeon, in weerwil van de niet symmetrische houding, toch met eenige zekerheid bepalen. De grootere breedte tusschen de schouders boven de overige breedte-afmetingen komt hier nog duidelijker uit. Construeert men de figuur van Fkitsch, dan valt die samen met de kruinhoogte. Hetzelfde is het geval niet den linkerschouder en de borst. De rechterschouder is met de borst een weinig naar beneden verplaatst en staat dus lager. Deze lagere stand is echter slechts het gevolg van de houding; de navel en de heupgewrichten liggen op de juiste hoogte. De lengte van de armen is juist; want zoodra de lagere Fig. 70. Proporties van 75. >»epaal"> cM.) Breedte der heupen ."52 cM. (omtrek 90 cM.) Onderlinge afstand van de borsttepels 19.95 cM. Afstand van de kruin tot de schaamdeelen 87 cM. Bekken: Onderlinge afstand van de voorste darmbeensdoorns 2.r5 cM. Onderlinge afstand van de darmbeenskanunen 27.25 cM. Breedte der heupen .'51 cM. Onderlinge afstand der achterste darmbeensdoorns 11 cM. Hieruit volgt dat de hoofdlengte 7.2 maal in de lichaamslengte begrepen en het hoofd dus buiten verhouding groot is. Het midden van liet lichaam ligt even onder de bovenste grens der schaamharen. Het verschil tusschen schouders en taille is 15.6, tusschen heupen en taille 9.6; dus 0.4 en 2.4 cM. te klein. De schouders overtreffen de heupen met 0 in plaats van met 4 cM. Hieruit kunnen wij besluiten, dat de schouderstreek sterk de overhand heeft, hetgeen aan een meer mannelijken vorm of aan eene te geringe ontwikkeling van het bekken doet denken. De bekkenmaten wijzen een verschil aan van 4.25 en 3.75 cM. en zijn in het algemeen klein; wij hebben dus hier een typisch vrouwelijk gevormd bekken, dat echter in verhouding tot de grootte van het lichaam niet bijzonder ontwikkeld is. Daar de onderlinge afstand der achterste darmbeensdoorns 11 cM., dus 1 cM. boven de gewone maat bedraagt, kan men daaruit het besluit trekken, dat het bekken zelf vrouwelijk gevormd is, maar dat de darmbeenderen te weinig ontwikkeld zijn. Wat de overige maten betreft, trekt het de aandacht, dat in weerwil van de te korte beenen het midden van het lichaam nog onder de bovenste Ir Maurier's „Trilby" (p. 95.) „She was equally unconscious of herself with her clothes on or without; she could be naked and unashamed." Dat is hetzelfde gevoel, dat wij bij een onbedorven kind aantreffen; de eerste opwelling der liefde doodt het, zooals dan ook bij Trilbv het geval is. De hoogste opvatting heb ik slechts bij één enkelen schrijver gevonden en wel bij den Nederlandsclien auteur Vosmaer. In zijne „Amazone" wil de schoone Marciana eerst dan zich tot model leenen van den kunstenaar, nadat zij zich overtuigd heeft, dat hij haar niet bemint. Ziehier eene vrouw, die weet dat zij schoon is en die zich uit zuivere liefde voor de kunst ontkleedt; echter niet voor den man, maar voor den kunstenaar en wel voor den r/rootrii kunstenaar. Ken zelfde geest bezielde de schoone Charlotte Fossetta. het model van Dannecker's beroemde Ariadne. Zij bood zichzelve den kunstenaar, bij wien zij aan huis kwam, aan met de woorden: „Denkt gij dat mijne lichamelijke vormen aan de bevordering van uwe kunst dienstbaar kunnen zijn? Welnu, dan beschik over mij, wanneer gij meent, iets nieuws, iets geniaals te kunnen voortbrengen '). Vrouwen als Charlotte Fossetta. Agnes Sorel, Paola Borghese, Diane de Poitiers, Lady Digby e. a. zijn er echter maar weinig. Veel grooter is liet aantal van haar, die zich als model aan den kunstenaar leenen uit liefde. Men denke slechts aan de echtgenooten van Rubens, de vrouw van Van der Werft', e. a. Verreweg de meeste kunstenaars moeten zich met betaalde modellen behelpen, die meest uit de arme, slecht gevoede klassen voortkomen, zoodat men onder haar alleen bij uitzondering schoone gestalten aantreft. Onder de honderd lichtbeelden in de bekende „Akt" van Koch en Rieth heeft geen een dezer kunstenaarsmodellen een normaal lichaam, evenmin in de "><) „Freilichstudiën" van Koch. In de „Kinderakt" van Max Peisek vindt men slechts een enkel meisje (plaat 41), dat normaal gebouwd is. Dus slechts éóne onder 200, die van het poseeren een beroep maken. Alleen bij uitzondering vindt men in de talrijke verzamelingen van photographische ..Aktstudies" opnamen, die een artistieken indruk maken en getuigen van eene juiste opvatting van het model. Meestal wordt het model niet gunstig geplaatst, of de indruk door eene smakelooze stoffage bedorven. Daarvan onderscheiden zich gunstig de helaas eenigszins verouderde Wecner ..Akten" van Heid, eenige Weener opnamen van O. Schmidt, alsook eene serie uit Miinchen van Recknaoei,. aan welke wezenlijk artistiek gevoel niet kan worden ontzegd. Fig. S4 is een model uit Miinchen van 17 jaar: verlichting en groepeering zijn harmonisch gekozen, de tegenstelling van het slanke, gladde meisjeslichaam en den harigen hond komt goed uit; alle schoonheden van het bijna onberispelijk model zijn juist weergegeven, de gebreken met verstand bedekt. Het geheel maakt een zuiver artistieken indruk, om het even of men het: „Nvinphe van Diana" of „meisje met hond" wil noemen. Wanneer de kunstenaar zich wil behelpen, door zooals veelal gebruikelijk is, van het eene model dit, van een ander ('. Beijer. Dsinnecker's Ariadue. Zritschrift fürl>il weken. Elke dag van verzuim schaadt. In Engeland krijgt een meisje bij haar huwelijk een band mede, welke nauwkeurig om den vorm van het maagdelijk lichaam aansluit. Deze wordt onmiddellijk na de geboorte van het kind der vrouw aangelegd; hij drukt den eersten en tweeden dag wel min of meer, doch werkt dan weldadig door den steun dien hij verschaft en doet zijne bezitster den jeugdigen vorm van den buik behouden. De Indische vrouwen, wier voorbeeld thans door vele Hollandsche dames gevolgd wordt, binden het onderlijf na de geboorte van het kind stevig in. Duitschland, Frankrijk en andere beschaafde landen zijn de bakermat van hangbuiken. Gelijk voor de moeder nauwe kleederen, zijn voor het kind wijde kleederen een vereischte. Hoe vrijer het zich bewegen kan, des te beter kunnen de ledematen en de borstkas zich ontwikkelen en uitzetten. Daarom luidt de tweede gulden regel voor het groeiende kind: ruime kleederen en vrije beweging. En dit geldt niet alleen voor den zuigeling, maar ook voor de geheele groei-periode. Hoe natuurlijk dit schijne, wordt er toch veelvuldig tegen gezondigd. Vooral wordt de vrije beweging dikwijls verkeerd begrepen. Het spelen der kinderen, dat hen is aangeboren. bevordert hunne ontwikkeling veel meer dan systematisch uitgevoerde gymnastiek, waarbij van allen hetzelfde geëischt wordt, zonder dat men let op meerdere of mindere lichaamskracht. Te vroege pogingen om het kind te laten loopen, zijn schadelijk. Wanneer het de noodige kracht bezit, zal het dit uit zichzelf wel doen. Dwingt men het te vroeg, dan worden de nog zwakke beentjes krom. Luie kinderen zijn meest ook zwakke kinderen. Als een kind groeit, heeft het meer behoefte aan rust dan een volwassene. Kinderen vermanen om rechtop te zitten, is goed; hun echter ondoelmatige stoelen zonder rugsteun te geven, om hen tot recht zitten te dwingen, is eene fout die het kind, groot geworden, met een krommen rug moet boeten. De derde gulden regel is: krachtige voeding, frissclie lucht en veel slapen. Deze voorwaarden zijn voor de darmen, de longen en de zenuwen, wat losse kleederen en vrije beweging voor de beenderen en de spieren zijn. Daar ecliter ook deze lichaamsdeelen invloed op den lichaamsvorm uitoefenen, moeten zij gelijkelijk worden verzorgd. Als vierde gulden regel komt in aanmerking: de zorg voor de huid en daarbij is water en zeep, in ruime mate dagelijks gebruikt, een nog lang niet naar waarde geschat middel voor de bevordering van vrouwelijke schoonheid. Vuile kinderen kunnen ook wel een schoon lichaam hebben, doch dit getuigt slechts voor de taaiheid der menschelijke natuur en is geen argument tegen den raad, om door de zorgvuldigste zindelijkheid de doorstraling van de huid en daarmede de schoonheid te verhoogen. Wie weet hoeveel schooner Murillo's „Zigeunerknapen" geweest zouden zijn, als zij zich geregeld hadden gewasschen. Wanneer het meisje tot jongejuffrouw is opgegroeid, valt zij in de termen om het corset te dragen en wel te eerder, hoe minder „figuur" zij bezit. Brücke !) heeft er reeds op gewezen, dat juist de aankomende meisjes met gedrongen vormen „tot de schoonste gestalten opgroeien", zoodra zij „uitschieten". Hoe vroeger men een corset draagt, zooveel te meer bederft J) 1. c. p. 71. ine» het figuur en belet de volledige ontwikkeling der lichaamsvormen. Ik heb hoven reeds op de nadeelige gevolgen van het corset de aandacht gevestigd. Hier zij alleen nogmaals vermeld, dat ik het corset als zoodanig volstrekt niet afkeur, maar wel het misbruik dat men er van maakt. Het corset is een uitmuntende steun voor het gewicht der kleederen, welke het onderste gedeelte van het lichaam bedekken en dient om den druk daarvan over eene grootere oppervlakte te verdeelen. Om aan dat doel te beantwoorden, moet het aan drie voorwaarden voldoen: 1. Het moet op de heupen rusten, opdat het de zachte deelen niet te zeer drukke. 2. Het moet los zitten, ten einde noch de bewegingen van het lichaam te belemmeren, noch de inwendige organen, de maag, de lever en darmen, saam te drukken. 3. Het mag niet te hoog reiken, om noch de ademhaling te hinderen, noch de rugspieren in hare beweging en werking te belemmeren. Daarbij komt nog ten slotte, dat het gewicht der onderkleederen zoo gering mogelijk moet zijn. Hoe minder en hoe lichtere onderkleederen gedragen worden, des te gemakkelijker is de taak van het corset. \ an alle mij bekende modellen is het corset ceinture, evenals een door madame Gaches-Sarraute, docteur en médicine te l'arijs. geleverd model (ook voor zwaarlijvige vrouwen), het beste en het meest met de natuur overeenkomende. De vraag wanneer een corset gedragen moet worden, is even moeilijk te beantwoorden als het bepalen van het tijdstip van den hoogsten bloei. Vóór dien tijd is het nadeelig, gedurende en na dien tijd aan te bevelen. Daar dit tijdstip echter, zooals ik reeds uiteenzette, nu eens oj> het 15e, dan weder op het 30e jaar en nog later intreedt, is hier eene uitspraak alleen individueel mogelijk! In elk geval kan men zeggen, dat het corset niet eerder mag worden gedragen, dan wanneer de heupen zoo breed zijn, «lat zij steun verleenen zonder rijgen. Ln zult gij nu l w corset afleggen, geachte mevrouw? Neen, zeker niet. Maar wees dan zoo goed en ontferm LT ten minste over l we onschuldige dochter en verhoed, dat zij haar lichaam te vroeg misvorme. Later zal zij het wel uit eigen beweging doen, maar dan hebt gij l zelf althans niets te verwijten. Een ander veel mishandeld lichaamsdeel is de voet. Mevrouw Paczka verzekerde mij, dat zij nog nooit een fraai gevormden vrouwenvoet had gezien. Ik was gelukkiger, maar niet dikwijls. Ook de voeten worden meest in de jeugd bedorven en niet alleen in liet hemelsche rijk. 1 alrijk zijn de zusters van Asschepoester, voor wie geen offers te groot zijn om hare groote voeten in kleine schoenen te wringen. Dit misbruik zoude slechts dan ophouden wanneer men wedei begon met op bloote voeten of op sandalen te loopen. De talrijke vertegenwoordigsters van het schoone geslacht, die hare voeten niet meer kunnen vertoonen, zorgen echter wel. dat dit niet plaats heeft. Slechts weinigen zullen den moed hebben, den kleinen schoen ter wille van een mooien voet prijs te geven. Doelmatige kousenbanden worden thans meer aangetroffen dan eenige jaren geleden; toch is in dit opzicht nog veel voor verbetering vatbaar. Voor kinderen en jonge meisjes is het beste, in het geheel geen kousenbanden te dragen, maar sokken die liet been nergens drukken. Eene zeer uitvoerige bespreking, voornamelijk over de vervaardiging van kleederen, vindt men wetenschappelijk en toch zeer populair behandeld in het Haiidbucli der angewandten Anatomie van Ij. Pfeiffer 1895). Spamei, Leipzig. Wanneer ik mij ten slotte veroorloof, den raad te geven, dat men den gynaecoloog bijtijds in «le gelegenheid stelle, menige zorgvuldig verborgen gehouden kwaal in «le kiem te verstikken, daif geloof ik in groote trekken alles vermeld te hebben, wat tot heil en welzijn van «le vrouw en van haren groei kan worden gedaan. De toekomst zal leeren of ik voor doove ooien heb gepreekt. Eéne zaak echter is zeker, dat de schoonheid van het vrouwelijk lichaam niets anders is dan de hoogste gezondheid. En de schoonheid der ziel? Gelukkig hij, die eene schoone vrouwenziel tot in haar diepste diepte heeft leeren kennen. Maar daarover schrijven is zonde, want dat moet men gevoelen in het diepst van zijn hart. XV. DE SCHOONHEID DER VROUW DIJ VERSCHILLENDE RASSEN. Bij de beschrijving van het gelaat (blz. 104 en 5) heb ik terloops betoogd, dat wij gerechtigd zijn het Indogermaansche ras als iet hoogst staande van alle thans levende menschenrassen te beschouwen, en dat dientengevolge: het Indogermaansche ideaal van vrouwelijke schoonheid lot maatstaf moet worden genomen voor alle rassen. Dat deze meening ook door hooger ontwikkelde leden van lager staande rassen gedeeld wordt, heb ik op mijne reizen herhaalde malen kunnen opmerken. Toen ik in het jaar 1892 in Japan reisde, vond ik overal lichtdrukken van de „Schoonste Japansclie meisjes". Mijn dragoman Jnu-Suka, een Japanner van lagere afkomst, koos daartoe uitgenoodïgd, als de schoonste, die portretten uit,wel ke het Japansclie type, met de scheefstaande oogen en den breeden neus, het best voorstelden. Ik deed dezelfde vraag aan den Japanschen photo-raaf r arsari in Yokohama, een die zich verwaand „artist" noemde, trouwens werkelijk artistiek gevoel had en dientengevolge grootei' rekeningen schreef als ,1e anderen. Farsari zocht onder zijne talrijke photographieën diegene uit, welke ook in Europa voor schoon zouden kunnen gelden. Een zeer schoon gevormd lichaam, tevens een naar Europeesche 15 begrippen bevallig gelaat vertoont Fig. 85, eene Japansclie Venus in het bad. Volgens hetzelfde beginsel heb ik te Soerabaya onder meer dan 000 Javaansche meisjes diegene uitgezocht, welke het meest met het Europeesche schoonheidsideaal overeenstemden — twee van deze zijn in 1' ïg. -4 en 58, eene andere in Fig. 80 weergegeven —; ik had daarbij de voldoening, dat de aanwezige Doctors Djawa mijne opvatting deelden. Maar alleen de hooger ontwikkelde personen oordeelen in dien geest, de groote massa zal steeds de vrouwen van het eigen ras voor de schoonste houden en een hoogere opvatting niet kunnen begrijpen. Bij ons is het hetzelfde: gewoonte, overlevering is alles, een zelfstandig oordeel vindt men zelden en hervormers die met de traditie breken, worden eerst door latere geslachten naar waarde Fig. 85. geschat. Ik herinner hier Japansch meisje in het bad. slechts aail de groote hervormers der muziek, Beethoven en Wagner. Wij moeten echter een groot verschil maken tusschen rnssclitype en rassen schoonheid. Als rassentype kan elk individu gelden, dat de aan lietraseigene kenmerken bezit, rassenschoonlieid echter moet worden toegekend aan een lichaam, waarbij de kenmerken van het ras in zooverre zijn gewijzigd, dat zij de grenzen van schoonheid niet overschrijden. Het zou dus zeer gemakkelijk zijn. liet rassentype ten grondslag nemende, telkens de schoonste individuen uit te zoeken. Dat is echter niet zoo eenvoudig als het schijnt. „Hetgeen in boeken dikwijls als grondtype van de neger-physionomie wordt voorgesteld." — schrijft de zendeling Kölle, ') — „zou door de negers als een karikatuur of hoogstens als eene stamverwantschap worden aangezien, welke echter wat schoonheid aangaat, bij het grootste deel der negerstammen zoude ten achter staan." Onze anthropologische kennis is in de laatste tientallen van jaren buitengewoon vermeerderd; door talrijke photographische opnamen zijn wij met den lichaamsvorm van volkeren buiten Europa, bijna nog meer vertrouwd geworden dan met onze eigene, doch de meeste navorschers hebben zich tevreden sresteld of tevreden moeten stellen met eenige weinige Aangehaald bij Plons-Bartel*, „Das Weib" 1 i>. fi4. Fi. 5. In de „lllustrirte Zeitung v. 16 Nov. 1899 No. 2942. p. 685 wordt dezelfde donkere schoonheid aangetroffen met het onderschrift: „Samoaner Miidchen." Volg Dr. Thilenius te .Straatsburg is het inderdaad een meisje van Samoa. dat hijzelf daar heeft ontmoet. ' ***• Meisje van 8nmoa. met bloemen gekleed. mot het onderschrift „Nigra sum sed formosa' de photographie van een negermeisje bekend maakt, dat in schoonheid alle tot heden bekende typen verre overtreft. (Big- 87). Ook Selenka heeft eenige bijzonder schoone typen van uitheemsche vrouwenschoonheid bekend gemaakt onder welke voornamelijk een Basoeto-meisje en twee meisjes van Samoamoeten worden genoemd. Naast volkomen evenredigheid van lichaamsvormen vindt men bij alle drie een ook naar onze begrippen niet onbevallig gelaat; een bewijs, dat men schoonheid ook bij andere volkeren vinden kan, als men ze maar wil zoeken. Bijzonder mooi van lichaam is een Samoaansch meisje (I ig. 88), schilderachtig uitgedost in een gewaad, dat geheel uit bloemen is vervaardigd. Zij is in staat om met haar natuurlijken eenvoud al de phantastische scheppingen van Rochegrosse te overtreffen. In de literatuur zijn schoone typen slechts bij uitzondei ing bekend gemaakt. Buitendien zijn ook de geleerden het nog lang niet eens over de verdeeling en de karakteristieke kenteekenen der afzonderlijke menschenrassen. Juiste gegevens over vrouwelijke schoonheid bij verschillende rassen in het algemeen zouden slechts mogelijk zijn. als men een groot aantal uitgezochte individuen met elkander kon vergelijken, wier aan het ras eigene kenmerken nauwkeurig bekend zijn. Die mogelijkheid evenwel bestaat op liet oogenblik niet. Het dichtst bij het Indogermaansch ideaal staan, onder de niet-Europeesche volken, de Javanen, de Chineezen, de Japanners, de bewoners van de Samoa- en van ile Sandwich-eilanden, alsmede eenige Afrikaansche stammen. Onder Hindoesche. Javaansche, Japansche en Chineesche vrouwen, alsook bij eenige Negerinnen en bij de zeer gemengde bewoonsters van Egypte, heb ik dikwijls volmaakt schoone lichamen aangetroffen, doch evenmin als Castellani, zeer zelden een naar onze begrippen schoon geleidt. Hit kwam daarentegen \-) regelmatige gelaatstrekken en fraaie handen en voeten. In Noord-Afrika zijn onder de Mooren veel mooie vrouwen te vinden. Het 20-jarig meisje uit Kaïro (Fig. 93) geeft daarvan een sprekend voorbeeld.Naar mij verteld werd, is zij èn door 1, aarschoonlieid èn door haar vriendelijkheid in hare woonplaats zeer vermaard. Voorloopig moet ik volstaan met deze onvolledige gegevens over vrouwelijk schoon buiten Europa. SÖ. M iurscli meisje van 20 jaren. Maar ook in Ruropa zeil ben ik niet tot een eindresultaat kunnen komen. De schuld daarvan ligt ten deele aan «le richting van onzen tijd, die alles gelijkmaakt en de rassen meer en meer vermengt. ^ erder ook aan de moeilijkheid, om juist van de schoonste vertegenwoordigsters van het vrouwelijk geslacht een voldoend getal maten en photographieën te hekomen. Ik vergenoeg mij met de vermelding van datgene wat ik gevonden heb en onthoud mij van algemeene gevolgtrekkingen, ïn de hoop, meer onderzoekingen in denzelfden geest te kunnen uitlokken, laat ik voorafgaan de beschrijving van de metlio e, welke mij het meest geschikt is gebleken. Methode van Onderzoek. Waar het mogelijk was, nam ik aan het levende lichaam de volgende maten met centimeter en passer: 1. Lichaamslengte: van den kruin tot de hielen. 2. Middenlengte: kruin tot schaamdeelen. 3. Lengte van het hoofd: kruin tot kin. 4. Lengte der beenen: heupgewricht (midden der liesplooi tot den hiel). 5 Lengte van neus tot schaambeen (van den ondersten neusrand tot den bovenrand der schaambeensvereeniging = hoogte van de heupgewrichten). .. G. Schouderbreedte: van de uiteinden van het acromion bij hangende armen. , , 7. Kleinste breedte der taille, in den rechten stand met gestrekte armen. , , , 8. Grootste breedte der heupen, in den rechten stand met de beenen gesloten. Onderlinge afstand van de borsttepels. 10. Lengte van de voeten, genieten aan do voetzolen. 11. Omtrek van de borst (ter hoogte der borsttepels). 12. Onderlinge afstand der achterste darmbeensdoorns (afstand der kuiltjes) bij zijdelingsche belichting in den rechten stand. Bovendien mat ik de onderlinge afstanden van spinae. cnstae en draaiers, welke laatste meest met de breedte der heupen overeenkomt. Op de meting volgde eene photographische opname, naar welke men de gevonden maten met den Canon van 1 kitsch kon vergelijken. Eene berekening naar hoofdlengten volgde uit de maten zelf. Wanneer ik alleen photographieën te mijner beschikking had, moest ik mij vergenoegen met het teekenen van den Canon in liet dioptrische beeld; bij niet symmetrische houding of sterke optische verkorting van enkele ledematen, kon ik alleen eene berekening naar hoofdlengten maken; vele opnamen gedoogden in het geheel geen meting. Van de talrijke objecten onderwierp ik alle, welke mij op het oog maar geschikt voorkwamen, aan eene nauwkeurige meting. Onder deze gemeten objecten koos ik weder diegene uit, welke de normale maten het meest nabij kwamen, en daaronder weder dezulken, die behalve normale maten ook in andere opzichten de meeste lichamelijke schoonheden vertoonden. Het getal metingen vermeld ik slechts terloops. Het is van ondergeschikte beteekenis; grootere reeksen kunnen hoogstens het bewijs leveren, dat het eene volk gemiddeld meer schoonheden bezit dan het andere. Tot zulk een bewijsvoering zijn mijne getallen echter te klein. Nederland. Bij een 22-jarig meisje uit Scheveningen, dat eenige weinige kunstenaars tot model dient, vond ik van de normale slechts zeer weinig afwijkende maten. Zij wordt als het beste beroepsmodel beschouwd. Fig. 04 vertoont haar in Scheveningsche kleederdracht, Fig. ï>5 in dezelfde houding ontkleed, om het verschil in de taille aan te toonen. Deze komt bij de gekleede figuur een weinig hoogden verdeelt die ongeveer in eene verhouding van 1: 2. hetgeen ten naastenbij de verdeeling in de Gulden Snede is. Het meisje heeft nimmer een corset gedragen. I)e maten zijn: 1. Lichaamslengte 152 cM. 2. Middenlengte maal begrepen. De beenen zijn langer dan 4 hoofdlengten; (i.0 voetlengten komen overeen met de lengte des lichaams. Een gebrek is het, dat de taille 2 cM. te breed is. Passen wij op deze figuur Fis- 7, kan als voor¬ beeld vaneenegoede Iw.^i i ***• Canon van het ftrusselsche meisje, volgens opname beschouwd , J ' * 1 nooidlengten. worden. Het model staat op eene verhooging, uit de perspectievische verkorting der omgeving kan men opmaken, dat het apparaat nauwkeurig op bet midden van het lichaam werd ingesteld, waardoor eene juiste vergelijking der proporties van het lichaam mogelijk wordt. Gelijk in Nederland het blonde, is in België het brunette type, hetwelk dit meisje vertegenwoordigt, overheerschend. Dit wordt o. a. gekenmerkt door de sterke pigmenteering van de borsttepels, de donkere kleur der oogen en van het haar. Aan den hals komt de rechter tepelsleutel beenspier sterk uit, door de wending van het hoofd naar links. De eenigszins magere hals evenals de teêre borsten, geven te kennen, dat de volkomen wasdom van dit lichaam nog niet is bereikt. Spanje. Onder de talrijke pliotograpbieön van vrouwen en meisjes, welke uit het noordon van Spanje voornamelijk uit Barcelona afkomstig zijn, trof ik naast eenige volkomen normaal gebouwde gestalten een bijzondere, steeds weder¬ keeremie eigenaardige type Fis- "• aan, welke in zijne propor- Meisje uit Barcelona. i* „ .1,. J ties van de wetten eenigs- zins afwijkt. Een voorbeeld van dit type is een blijkbaar nog zeer jong meisje, dat proporties vertoont, zooals zij door Hay en Thomson (Fig. 11 en 12) «als normaal worden aangegeven. Daar het meisje op een piëdestal staat en het phoens op het midden van het lichaam gericht is, mogen wij de proporties beschouwen als met de werkelijkheid overeenstemmende. Reeds bij de photographie (Fig. 99) schijnt de romp bijzonder lang; op de dioptrische teekening kan men door meting bepalen, dat de hoogte van de schaamspleet van boven 17, van onderen 12 van 29deelen dergeheele lichaamslengte bedraagt. Het midden van het lichaam staat dus in plaats van 2 tot -t, minstens 10 cM. boven het ondereinde van den romp, en belangrijk liooger dan de schaamspleet en de bovenste grens der schaamharen. De onderste extremiteiten vertoonen wel is waar verkorting, doch zijn volstrekt niet krom, zoodat niet aan rhachitische invloeden kan worden gedacht. In weerwil van de verkorting der beenen is de geheele hoosrte S hoofdlenirten. Wij hebben dus bier het merkwaardig verschijnsel, dat zooals ik het vroeger uitdrukte, het aristocratisch hoofd de plebeïsche beenen vergoedt. Afgescheiden van deze wanverhouding in de lengtematen, is Fi#. 100. Canon van het Spaan£i"he meisje. (Fig*. 99) naar hoofdlenji-ten. op dit lichaam niet veel aan te merken; de breedtematen zijn integendeel bijzonder schoon uitgedrukt. Meten wij aan de linker, niet verkorte lichaamshelft, de schouder-, taille- en heupbreedten, dan krijgen wij eene verhouding als van 3,(5: 2: 4, of wanneer wij de in dit geval zeer slanke taille op 18 cM. rekenen: 32.4 cM. schouderbreedte, 18 cM. taille en 30 cM. heupbreedte. In allen gevalle zijn hier de heupen niet alleen zeer sterk ontwikkeld, doch overtreffen ook de breedte der schouders stellig met eenige centimeters. In het bijzonder zijn als schoonheden aan te wijzen: de kleine goed gevormde voet, de rechte arm, de schoongevormde mond, het groote oog met de schoonheidsplooi daarboven, de liooge plaatsing cn de goede vorm der borsten, waarvan de geringe omvang, evenals de voor eene brunette zeer lichte kleuring van den tepel, op rekening komen van den jeugdigen leeftijd. A\ ij hebben een lichaam voor ons, dat in zijne details slechts schoonheden vertoont; en dat in zijn geheel beschouwd, de fouten in de lengte-afmetingen weder goed maakt door bijzonder sterk uitgedrukte juistheden in de breedte. Het zoude als voorbeeld kunnen dienen van eene poging der natuur, om het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende proporties, (het stelsel der architectonische maatcerdeeling van Larisch) wanneer dergelijke gestalten dikwijls werden aangetroffen. Poch zijn in Catalonië zulke gestalten niet zoo zeldzaam. Bij verdere ontwikkeling komt hierbij de uit den bouw van dit lichaam voortvloeiende vorm van de borsten. Deze bereiken meestal eene zeer belangrijke grootte; daarbij komen zij ten gevolge der goede welving van de borstkas sterk naar voren, zoodat de borsttepels ver van elkander staan en de assen der borsten met elkander een zeer stompen hoek vormen. De krachtige ontwikkeling van de borsten, geven, vereenigd met de opvallend breede heupen, in tegenstelling met de slanke taille, aan het lichaam een zoo men wil, overdreven vrouwelijk karakter met een maximum van vrouwelijke geslachtskenmerken. Dergelijke gestalten, zooals Goja o.a. ze op zijne schoone doeken voorstelt, geven in hunne zuidelijke kleuren, met het lichtgele teint, het blauwzwarte haar en de glinsterende oogen eene betooverende schilderachtige bekoorlijkheid, de vormen echter zijn zeer vergankelijk en verleenen aan deze vrouwen slechts den zeer korten bloeitijd van de beauté du diable. Wij kunnen dit type als het Catalonische beschouwen in tegenstelling van het Zuid-Spaansche type. Mooie vrouwen met onberispelijke vormen vindt men in het Zuiden van Spanje, hoofdzakelijk in Andalusië en Castilië. Dezelfde schoone tinten als in liet Noorden, daarbij echter slankere, zachtere vormen; de beenen zijn van de juiste lengte, de gewrichten en de enkels van den zuiversten vorm. De kleine voeten der Andalusische vrouwen met de hooge wreef zijn beroemd. Wellicht is deze in het oog vallende schoonheid der Zuid-Spaansche vrouwen het gevolg van eene vroegere vermenging met Moorsch bloed. Eene eigenaardigheid van vele Spaansche vrouwen is een bijzonder sterke haargroei op het lichaam, waarmede vroeger of later eene donkere schaduw op de bovenlip gepaard gaat. Velen houden dit voor eene bekoorlijkheid te meer; ik kan daarin niets zien dan eene toenadering tot het mannelijke type en dus een gebrek. Onder de meisjes van Barcelona vond ik er slechts één, dat bij 73/4 hoofdlengten volkomen normale afmetingen en daarbij onberispelijke vormen te zien gaf; de lengte der beenen bedroeg 41 , hoofdlengten, de borsten waren goed ontwikkeld en hoog geplaatst. Arm- en been-assen liepen volkomen recht. Bij twee vrouwen uit Zuid-Spanje, die ik de gelegenheid had te nieten, waren de verhoudingen eveneens geheel normaal. Eene dezer, eene kunstrijdster, muntte uit door eene zeldzaam schoone spierontwikkeling van armen en beenen, die in weerwil van hunne kracht de vrouwelijke bevalligheid van vormen hadden behouden. Jammer genoeg ontbreken van beiden de photographieën en daarmede de controle niet den Canon van Fritsch. Van bevriende zijde ontving ik eene reeks zeer fraaie opnamen van schoonheden uit Zuid-Spanje. Een meisje uit Sevilla (Fig. 101) en eene dame uit Valencia (Fig. 10*2) bezitten uit deze verzameling de meest regelmatige ontwikkeling van liet gelaat. Beiden hebben de schoonheidsplooi boven de groote donkere oogen, hoogstaande, smalle en scherp geteekende wenkbrauwen, een smallen neus en een regelmatigen, goed gewelfden mond inet schoon uitkomend gleufje tusschen neus en bovenlip. Bij beiden is de streek van den mond van gelijke grootte als de neus en het voorhoofd, bij beiden is hot gelaat onder de oogen het breedst. De schoone, naar de onderkaak smaller wordende omtrek der wangen komt hij de Sevillana bijzonder schoon uit aan de zijde, die door de mantilla onbedekt is gebleven. I)e krachtig gebouwde adelaarsneus, die met de oogen aan liet gelaat de karakteristieke uitdrukking geeft, zou de symmetrie storen als hij niet zoo smal was. Hij vertoont de grootst mogelijke afmeting binnen de voor vrouwelijke schoonheid bepaalde grenzen. Fig\ 101. Meisje uit Sevilla. De grootte der oogspleten, te /.amen met het sterk naar voren komen van tien ooghal doet hij de dame uit Valencia de oogen nog grooter schijnen. Dit is echter een voor de bezitster gevaarlijk voorrecht: ontsteking komt bij zulke oogen dikwijls voor, geeft ze een rood aanzien en verandert daardoor die schoonheid in een zeer misvormend gebrek. Frankrijk. In Frankrijk houdt men Arles voor de bakermat der schoone vrouwen. In Marseille trok het mijne aandacht, dat men bij het volk dikwijls schoone vrouwengestalten aantreft, groot en slank met kleine, hooggewelfde voeten. Van de vrouwen uit Parijs wordt beweerd, dat zij klein en meer elegant dan schoon zijn. Door persoonlijke waarneming kan ik zeggen, dat ik onder Fransche patiënten van den gegoeden stand zeer schoone vrouwen gezien heb en dat bijna allen zich door kleine voeten en nog kleinere handen onderscheidden. Metingen heb ik niet verricht. Photographieën heb ik tot dusver alleen uit Parijs gekregen. Men moet echter ten aanzien van dergelijke centra, waarin alles samenstroomt, zeer voorzichtig zijn. Onder alle schoonheden van beroep, die in de „poses plastiques' het groote publiek trachten te verrukken, is er geen enkele, die Fig. lOi Diiine uit Valencia. een normaal lichaam bezit. De hooggeroemde Clara i>e Chimay, de eerste dezer categorie, bereikt slechts 6.6 hoofdlengten; armen en beenen zijn in verhouding tot den romp te kort, de knieën staan naar binnen, de navel en de bor¬ sten te laag; bovendien is de vorm van den romp door een onder het tricot aangebracht corset van zijne natuurlijke lijnen beroofd. Fig. 103 geeft eene vergelijking met den canon van Fritsch. Zij vertegenwoordigt een type overeenkomend met het type, dat onder paardenkenners als „Brabantsche kop" bekend is. Gelukkig evenwel is de bewuste dame geen Fransche; hare talrijke navolgsters van Fransche afkomst zijn intusschen niet veel beter. Dat echter onder de bewoonsters van Parijs zeer schoone gestalten voorkomen, bewijzen reeds de figuren (Fig. 14 en 42). Van de eerste, eene bekende tooneelspeelster, kon ik aan een portret in costuum met eenige zekerheid juiste proporties. althans normale lengte der beenen, constateeren. Onder een aantal ,,Akt"studies uit Parijs waren vele zeer goed gebouwde vrouwengestalten te vinden; bij de meeste echter laat de gekozen houding geen controle door meting toe. Eene der beste figuren bezit een twintigjarig kunstenaarsmodel uit Parijs (Fig. 104), welker proporties in Fig. 105 zijn geteekend. De lichaamslengte bedraagt bijna 8, de lengte der beenen 4.2 hoofdlengten. Met den sleutel van Fritsch berekend, vindt men eene geringe verkorting van het onderbeen, voorliet overige zijn de verhoudingen van het lichaam volkomen normaal, de as van Mikulicz loopt geheel recht (linkerbeen). Het midden Kiy. 103. Canon van Clani de Chimay. vindt men eene geringe van liet lichaam ligt onder de bovenste grens der .schaamharen. Het lichaam van het meisje maakt al aanstonds den indruk van jeugd in al zijne vormen; de teedere afronding van het gelaat, de dunne armen, de in verhouding tot de taille weinig uitkomende heupen, doen aan iets kinderlijks denken, terwijl daarentegen de borsten krachtig ontwikkeld zijn. Als bi jzondere schoonheden van deze figuur zijn aan te merken, de schoongevormde oogen met de diepe plooi daarboven, de hoogstaande navel, de rechte beenen en voornamelijk de bij uitstek zuivere vorm der voeten met langeren tweeden en zeer kleinen vijfden teen. Het weelderig hoofdhaar in tegenstelling met het weinige haar in de okselholte (links) verdient evenzeer opmerking. Een hoofdgebrek is eene, zij het ook zeer geringe ver(lihkini/ van den buitenenkel en van den voorarm boven het handgewricht, hetgeen wellicht als een overblijfsel van een lichten graad van rachitis is te beschouwen. Deze gestalte is het type van hetgeen de Franschen „une fausse maigre" noemen, de vertegenwoordigster der bevallige Fransche grisettes, half kind, half vrouw, zooals Gavakxi, Grkvix, Fijf. 104. Meisje uit Parijs van '20 jaren. Boutet e. a. ze door de kunst hebben verheerlijkt. In kleederen schijnen zij halfvolwassen jongens en eerst bij het ontkleeden wordt niet verrassing de goedontwikkelde boezem ontdekt, een kunstgreep, waarvan vele Fransche romanschrijvers zich gaarne bedienen. r . 105. Canon van Fig1. 104. Bij gebrek aan beter moet ik mij met dit voorbeeld van Fransche vrouwenschoonheid vergenoegen. Eenige iw/ meer volkomen lichamen zijn helaas door hunne houding of door slecht gekozen staffage niet geschikt voor reproductie. Niet altijd is de photograaf tevens kunstenaar genoeg om het schoon als zoodanig te begrijpen en zich met de schoonheid alleen tevreden te stellen. Als grootste schoonheid van de Parijsche vrouw beschouwt men sedert lang den kleinen voet, en wanneer in het bekende couplet van den „Bettelstudent", de Poolsche vrouw „derWeiber Schönste" genoemd wordt, dan moot zij toch, 0111 aan het ideaal te beantwoorden, de voetjes hebben van de Parisienne. Inderdaad vindt men in Parijs evenals in Zuid-Frankrijk niet alleen kleine en elegante vrouwenlaarsjes en schoenen, maar daarin ook kleine en fraai gevormde voeten. Deze schoonheid hebben de Fransche vrouwen echter met de Spaansche gemeen. Duitschland. In Duitschland zijn het voornamelijk de Zuidelijke streken, die er zich op kunnen beroemen, schoone vrouwen te bezitten. Augsburg, München, Ulm, alsook de Rijnlanden strijden hierin 0111 den voorrang. Dat er ook in Saksen „schone Madchen wachsen" kan wel juist zijn, zooals ik uit eigen ervaring kan bevestigen; doch bij de Saksische vrouwen vindt men bij kleine lichaamslengte, meer bevalligheid en aardigheid: wezenlijke lichaamsschoonheid echter zeer zelden. Vooral onder de mindere klassen van het volk in Noord-Duitsehland is, zooals Bkücke heeft uiteengezet, schoonheid eene groote zeldzaamheid. Het heeft mij daarom niet verwonderd, dat ik onder een groot aantal Berlijnsche modellen geen enkele normale of schoone gestalte gevonden heb. München is in dit opzicht beter bedeeld. Fig. 1(M) is een l()-jarig model uit München, dat zich van hare Berlijnsche beroepszusters door rechte, goed gevormde beenen onderscheidt; het rechter uitgestrekte been komt niet de eischen der assen van Mikulicz overeen. De romp vertoont kinderlijke vormen; de breedte van het bekken en de vorm der borsten hebben de hoogste ontwikkeling nog niet bereikt en daarom schijnt de taille wat breed en eenigszius vormeloos. De rechter uitgestrekte arm heeft eene rechte as, de navel is hoog geplaatst, de voorste okselplooi is, in weerwil van de slappe houding, goed zichtbaar. De voeten schijnen, tengevolge van den nog niet voleinden groei van het lichaam, in verhouding te groot. Een gebrek is de naar binnen gerichte groote teen, als gevolg van ondoelmatig schoeisel. Teekenen van tering en rhachitis zijn niet waar te nemen. De houding der figuur staat de controle met den sleutel van Fritsch in den weg. Interessant is het, dit lichaam met dat van een meisje van 17 jaar uit München te vergelijken. Zij is dezelfde, die met een hond (Fig. 84) is afgebeeld. Hier heeft de romp zijne volle lengte bereikt; de breedtematen: J54 de schouders, 18 de taille, 30 de heupen, komen geheel met de normale eischen overeen. De lengte van het lichaam bedraagt 7.7 hoofdlengten, de lengte der beenen meer dan 4. Met den sleutel van Fritsch verkrijgt men proporties, die weinig van de normale afwijken; alleen bestaat er eene geringe verkorting van liet onderbeen en van den voorarm van 1 cM. De photographie Fijj. loc. vertoont als schoonheden: een Muisje uit Munchen van 16 jaar. jegelmatigen vorm van het gelaat, voornamelijk van den mond; goed gewelfde borstkas niet hooggeplaatste, kleine borsten: zeer goede vorming der voorste grens van den oksel met (vooral ter linkerzijde) zeer sterk ontwikkelde groote borstspier; een kleinen, Fi^f. 107. Meisje uit München van 17 jaren. (Reeknagel). diepen doch niet te laag; staanden navel; in weerwil van magerheid, bevallige, zeer jeugdige vormen. Als gebreken van liet bovenlijf zijn aan te merken: liet ontbreken van de 17 Fig-. 108. Meisje uit de Rijnstreek van "20 jaren. schaamspleet, dus hijzonder laag. In de opname van voren vindt men alle hoven Ipag. 17G v.v.) vermelde schoonheden terug, zoodat ik deze dus niet één voor één behoef te noemen. Alleen valt plooi boven de oogen en eene te geringe ronding van den arm. Terwijl dus het bovenlijf vrij onberispelijk is, hebben de onderste ledematen tamelijk vele gebreken: binnenwaarts staande, te dikke kniegewrichten, hoekige dijen, zeer plompe en door schoeisel misvormde voetgewrichten, platvoeten met naar binnen gedraaiden grooten teen. De as van Mikulicz snijdt de linkerknie in liet uiterste derde gedeelte. De bovenvermelde photographie (Fig. 84) bewijst evenwel, dat liet in weerwil van deze gebreken toch mogelijk is, 0111 met een zoodanig model een bruikbaar resultaat te bereiken. Een volkomen onberispelijk lichaam vertoont een 20-jarig meisje uit de Rijnstreek, dat voor 12 jaren te Carlsruhe liet beroep van model uitoefende. De lichaamshoogte komt overeen met 7:i/4 hoofdlengten en de proporties stemmen met den sleutel van Fritsch geheel overeen. (Fig. 109). Het midden van het lichaam staat 2 cM. liooger dan de In de opname van voren vindt nog te vermelden, dat men hier, bij weelderig hoofdhaar hijzonder weinig haar op het lichaam aantreft, in de okselholte in het geheel niet, aan den schaamheuvel zeer weinig; en dat de wijs¬ vinger en de tweede teen de lengte van den vierden vinger en van den vierden teen overtreffen. Aan de rugzijde (Fig. 110) is het bovenste gedeelte van den romp, in verhouding tot de onderste helft te groot, omdat er bij het instellen van het Fig. 10!). Proporties van Fig. 108. Een land dat zooals Oostenrijk uit vele heterogene elementen is samengesteld, bezit meer dan eenig ander land een groot aantal typen van verschillende rassen, die elk hunne eigen schoonheid hehben. InWeenen, de hoofdstad, stroomt alles bijeen en wie kan beslissen, of een meisje dat aldaar gephotographeerd worm, eene uosienrijKscne Fig. uo. in de engere beteekenis van Meisje uit het portret van 3 jaren later, dus op 20-jarigen leeftijd. Men ziet, dat de meerdere ontwikkeling van het lichaam geenszins nadeel heeft gedaan aan de schoonheid, zooals bij de regelmatigheid van de trekken wel was te verwachten. Het herinnert aan de Fornarina van Rafaël; vooral is de mooie vorm der oogen op deze photographie goed weergegeven. Uit Hongarije, dat den naam heeft bijzonder schoone vrouwen te bezitten, heb ik geen authentieke photographieën kunnen machtig worden. Italië. Italië was en is nog steeds het Dorado, waar de kunstenaars heentrekken, om te genieten door de aanschouwing van doode en levende schoonheid. Duitsche zoowel als Fransche schilders zochten de openbaring der schoonheid in Rome en hunne schilderstukken getuigen van hetgeen zij hebben gevonden. \ an de Duitsche schilders van onzen tijd heeft geen één reiner vorm van vrouwelijke schoonheid gevonden of op het doek gein-acht dan de zoozeer miskende Anselm Feuerbach. De beide naakte vrouwenfiguren in zijn „Oordeel van Paris" hebben acht hoofdlengten en beantwoorden tot in de kleinste bijzonderheden aan den Canon van Fritsch. Zulke kunstwerken spreken meer tot ons dan de bezielde schil¬ deringen van reizigers, die, vervuld van schoonheidsgevoel slechts korten tijd in Italië verwijlen en overal alleen het schoone willen zien. Met recht vestigt Booumil Goi.z er de aandacht op, dat bij langer verblijf weldra een ontnuchtering volgt en liet vroeger beneveld oog dan ook het leelijke waarneemt. In Italië vindt men evenmin als elders het schoone overal voor de hand, men moet liet zoeken en daarbij zijn geduld niet verliezen. Ongetwijfeld bezit Italië veel meer schoons dan de meeste andere landen; volmaakte schoonheid is echter hier evenals elders eenegrootezeldzaamheid. Volkmann ]) vond in Rome weinig schoone vrouwen, veel meer in Napels en Venetië. Ik heb bij mijn verbliif in Italië den indruk gekregen, dat over het algemeen in Zuid-Italië vrouwelijke schoonheid uiterst zeldzaam *) Historisch-kritische Nachrichten von ltalien. Finr. 117. Meisje uit Rome van lfi jaren, (von Pluschow). is, doch dat zij veel meer voorkomt in het Noorden. De schoonste vrouwengestalten zag ik in Florence en Milaan en wel in grooter getale dan ergens anders Bij zonsondergang vereenigt zich de beau monde te Florence op de Cascine. Ik raad iedereen aan. zich daarheen te voet en niet in een rijtuig te begeven, want de vrouwelijke „beau monde" vindt men veelvuldiger onder de voetgangsters dan in de elegante rijtuigen van het Corso. Kijr. lilt. Meisje uit Rmne van 13 jaren, (vun Pluschow). Van Italiaansche „AkC'-studies zijn de meest bekende die van Von Gi.okof.n in Sicilië, Plüschow in Rome en de Milaansche serie. Onder de eerste vindt men zeer schoone mannen- en jongelingsgestalten, doch slechts weinige en niet bijzonder mooie Kip. 1*20. Meisje uit Milaan. vrouwen. Dit komt overeen met de waarnemingen van Voi.kmanx, Pi.(>ss en mij, nl. dat in de zuidelijke streken van Italië vrouwelijke schoonheid moeilijk is te vinden. Onder eenige honderden opnamen van 1'i.üschow vond ik verschillende goedgebouwde lichamen, voornamelijk van hall- volwassen meisjes; onder volwassen vrouwen slechts ééne, wier houding evenwel geen nauwkeurige meting toeliet. Fig. 117 is eene photographie van de Hl-jarige J. \ iti, Fig. 118 geeft de proporties naar hoofdlengten en volgens Fkitsch. welke heide in eene andere opname zijn geteekend. Het lichaam meet (5.75 hoofdlengten, handen en voeten zijn wel zeer goed gevormd, doch huiten verhouding groot; de ledematen zijn kleiner dan met den Canon overeenkomt. Deze af- metingen doen, in verband niet de kleine, maagdelijke borsten, liet mager bovenlijf en den geringen haargroei het aankomend meisje kennen. Het lichaam munt uit door de rechte assen der ledematen, een goeden vorm van het ruime bekken, hooge plaatsing van de borsten in weerwil van magere, teedere vormen, zeer regelmatig gevormde handen en voeten en een goed geproportioneerd gelaat. Zelfs wanneer wij (in Fig. 118) den linkerschouder laten zakken, ligt de borsttepel nog hooger dan de Canon bepaalt. Het is dus aan te nemen, dat dit lichaam na voleinden groei geheel aan de eischen van den Canon zal voldoen. Het aanminnig gelaat op Fig. 119 behoort aaneen meisje van nog jeugdigen leeftijd, van ongeveer 13 jaren. Zeer schoon is op deze afbeelding de zuivere vorm van den mond, de fraaie bouw der oogen met die zwaarmoedige uitdrukking, en de têere omtrek van het kinderlijk gelaat. Bij vergelijking met de twee Spaansche vrouwen (Fig. 101 en 102) valt het op. dat de kleine Italiaansche eenen in verhouding breederen neusrug, doch tevens een kleineren neus heeft dan de twee andere. Ook zij blijft binnen de grenzen, aan liet individueel schoone gesteld. Een eenigszins breedere of iets grootere neus zou de symmetrie van het gelaat bederven. In de Milaansche serie vond ik onder 200 modellen 12 met slechts geringe gebreken, dus % haast onberispelijke onder de modellen van beroep, — tot dusverre verreweg de gunstigste verhouding. De schoonste der Milaansche vrouwen is hier (Fig. 120) afgebeeld. Fig. 121 geeft de proporties. De gestalte heeft acht hoofdlengten. Hij de berekening naar den Canon van Fritsch zijn de beenen 0.008 van de geheele lengte, dus ongeveer 1.5 cM. te kort; aan de bovenste ledematen zijn de handen iets of wat te klein. De schouderbreedte is eveneens 1 cM. te kort. Alle overige maten komen tot op 1 , cM. nauwkeurig overeen; de navel staat zelfs nog iets hooger dan noodig is. Schouder-, taille- en heupbreedte staan tot elkander als 12: 7: 11 en zouden dientengevolge bij eene taille van 21 cM. de maten 36 : 21: 33 geven; de taille zou dus 12 cM. smaller zijn dan de heupen, en 15 in plaats van 10 cM. smaller dan de schouders. Dit komt overeen niet de volgens den Canon gemaakte berekening. Het midden van het lichaam valt samen met de bovenste grens der schaamharen, welke ten gevolge van de weinige ontwikkeling van die haren zeer laag staat. Als bijzondere schoonheden der figuur zijn te vermelden: weelderig hoofdhaar, groote oogholten, smalle, scherp geteekende wenkbrauwen, de schoonheidsplooi boven de oogen, wijde oogspleten, goed gevormde mond, kleine onderkaak, smal handgewricht, hooggeplaatste borsten, kleine hoogstaande navel, zachte overgang van de heupen tot de dijen, lage grens der schaamharen, weinig haar op het lichaam, rechte beenassen, goed gevormde voet met grooteren tweeden en zeer kleinen vijfden teen. enz. Kun land. Uit Rusland heb ik tot dusverre slechts ééne photographie kunnen krijgen (Fig. 122) waarbij de houding eene nauwkeurige controle door meting helaas onmogelijk maakt. Men kan echter wel door meting bepalen, dat het gestrekte rechterbeen langer is dan vier hoofdlengten. De voeten zijn bijzonder goed gevormd, met eene hooge wreef, fijne enkels en langen tweeden teen. Het op de photographie sterk verkort bovenlijf laat niet toe, meer gevolgtrekkingen te maken dan dat de borstkas gelijkmatig en goed gewelfd is. Denemarken. De Deensche vrouwen doen zich kennen, evenals de Skandinavische, door eene in het oog vallende blanke huidskleur en teeder coloriet, zoomede door een meest zeer regelmatigen bouw der extremiteiten. Professor Leopold Meijer was zoo vriendelijk, eenige photographieën te mijner beschikking te stellen, welke door Dr. KühnFaber genomen zijn. De eerste (Fig. 123), van een meisje uit Kopenhagen met zwart haar, vertoont deze schoonheden in hooge mate. Armen en beenen zijn geheel recht, de ledematen zijn goed gespierd en krachtig, maar hebben daarbij fijne, scherp omschreven gewrichten. Vooral aan het rechter been is de vorm van de knie onberispelijk. Bij eene lichaamslengte van 7a/4 hoofdlengten ligt het midden van het lichaam onder de bovenste grens der schaam¬ haren. de beenen meten iets minder dan 4 hoofdlengten. Het aangezicht vertoont evenals dat van de andere Deensche vrouw, eenigszins uitstekende jukbeenderen, een tusschen de Fig. 122. Meisje uit St. Petersburg Fig. 1*^3. Donker meisje uit Denemarken. kleine oogen liclit ingedrukten, daarbij echter smallen neusrug en eene tamelijk krachtig gevormde onderkaak. Aan den romp valt evenals aan de ledematen, de krachtige en toch sierlijke vorm van het skelet, alsmede die van het spierstelsel, in het oog. De breedte van het bekken staat achter bij de zeer breede en bijna mannelijk gewelfde borstkas. De breedte-maten van den romp staan in verhouding van 3,5 : 2 : 3 : In overeenstemming daarmede moet de scliouderbreedte 35, de taille 20, de breedte der heupen 30 bedragen. Deze proporties geven te zamen met de goed gevormde doch zeer kleine borsten, aan de gestalte een over het geheel zeer jeugdig, jongensachtig voorkomen, zooals wij dat bij amazonenbeelden aantreffen. Past men hier den sleutel van Fritsch toe, dan blijkt het, dat de beenen te kort zijn. De proporties van deze figuur zijn precies gelijk aan die, welke Fritsch 'J bij de beelden van Thorwaldskx heeft gevonden. i) Fritsch Harless, ilie Gestalt des Menschen, Tafel XXV, tig. 4. Behalve de vermelde, zijn nog als bijzondere schoonheden van deze figuur op te merken, de goed gewelfde kleine voet met langen tweeden teen, de kleine, hooggeplaatste en diepe navel, de schoone overgang van den schouder tot den arm: als gebreken: de te overvloedige haargroei op den schaamheuvel en de in een te scherpen boek samenkomende grenslijnen tusschen romp en dijen. De tweede photographie, van een meisje uit Kopenhagen met rood haar, vertoont over het geheel dezelfde proporties als de eerste, doch bij dit meisje is het vrouwelijk karakter der breedtematen van den romp sterker uitgedrukt, heeft het haar op bet lichaam het volmaakt vrouwelijke type, liggen de oogen dieper en bezitten de schoonheidsplooi. De knie en de ietwat platte voet zijn minder zuiver gevormd. De beenen zijn ook hier, gemeten met den sleutel van Fritsch, ongeveer een centimeter te kort. Om de schoonheid dezer ,i. i i 1 11„ ..„„Ut iroc <1 i> h 11.1; i i \ r ' i . . •• • Fin» 121. Proporties van Figr. 123. te doen komen, zou zij 111 kleuren voorgesteld moeten zijn, daar de photographie liet zachte spel van wit en rood slechts onvolledig wedergeeft. Opmerkelijk is bet, dat deze beide Deensche vrouwen misschien bij toeval nauwkeurig dezelfde proporties bezitten als de ideale figuren van Thokwai.dsen. Daarom kwam het vei- Fig-. 125. Deensch meisje met rood haar. moeden in mij op. dat den grooten Deen, al heeft hij waarschijnlijk Italiaansche modellen gehad, toch eene Deensche vrouw als ideaal voor den geest heeft gezweefd. Gemengde Kassen. Volgens Bartels ') wordt door vermenging van rassen de schoonheid meestal verhoogd, en terecht zegt hij. dat bij rassen buiten Europa, de vermenging niet Europeeseh bloed van vaderszijde meest als veredeling moet worden aangemerkt. Van de rassen buiten ons werelddeel worden vele, onder anderen alle Maleische rassen, door verschillende anthropologen op zich zelf reeds als vermengd beschouwd. De betere elementen kunnen bij de Maleiers door Hindoesch bloed geleverd zijn. In hoeverre dit liij lichamelijk bevoorrechte stammen onder de Maleische volken, zooals de bewoners der Hawaï- en Samoa-eilanden, van invloed is geweest, zal wel moeilijk te beslissen zijn. In allen gevalle geldt voor al deze volken hetgeen reeds vermeld werd, n.1. dat onder hen dikwijls goed gevormde lichamen, doch uiterst zelden schoone aangezichten worden gevonden. Zeer rijk aan schoone individuen zijn desbetreffende photographieën, voor zooverre mij bekend is, niet. In eene groote verzameling, welke Hagen in ') Plass-BarteU, Das Weib, 18517, [>. 58. Fig. 12B. 18-jiirifr meisje van Chineesrh-Maleische afkomst. (Opname van Hag-en). Fig. 1*27. 17-jaripf meisje uit Singapore van Tamil-Maleische afkomst. (Opname van Hagen). zijn anthropologischen atlas van Oost-Aziatische en Australische volken x) verzamelde, is liet opmerkelijk, dat juist de beste gestalten voorkomen onder de individuen van gemengd ras. Een 18-jarig meisje van Chineesch-Maleische afkomst (Fig. 120) vertoont bij eene lichaamslengte van slechts (5.5 hoofdlengten, met den sleutel van Fritsch, tamelijk normale proporties, rechte assen aan alle ledematen, zonder in het oog vallende gebreken; daarbij echter een hoofd, dat naar Europeesehe begrippen in geenen deele schoon kan worden genoemd. Volkomen zuivere verhoudingen volgens Fritsch, bij eene lichaamslengte van 7.5 hoofdlengten, bezit een 17jarig meisje uit Singapore, dat van een Tainil-vader en eene Maleische moeder afstamt (Fig. 127). Dat de lengte der beenen (4 hoofdlengten) normaal is, trekt des te meer de aandacht, daar aan de onderbeenen eene licht rliacliitische verkromming te zien is, gepaard aan eene eveneens rhachitische verdikking van Wiesbaileii. Kreiclel's Verlag. 1898. de enkel- en handgewrichten (links). In weerwil van de zuivere proporties is deze gestalte, ook afgezien van de onregelmatige gelaatstrekken en het in verhouding tot den schedel veel te groot aangezicht. niet schoon te noemen. De borstkas is weliswaar breed, maar plat, waardoor eene lichte daling der jeugdige, volle borsten tot stand komt. Armen en beenen zijn te mager en hebben de volkomen ontwikkeling nog niet bereikt op een tijdstip, waarop de borsten haren nauwelijks bereikten vollen bloei reeds weder gaan verliezen. . Veel voordeeliger komt dat lichaam uit van achteren (Fig. 128), en op den rug is weinig aan te merken. Of en in hoeverre de bloedmenging in zoodanige gevallen op den lichaamsvorm invloed heeft uitgeoefend, is hier even moeilijk uit te maken als bij de Maleische stammen in het algemeen. Al deze individuen van gemengd ras, staan echter in alle opzichten achter bij diegenen, welke meest van vaderszijde, Indogermaansch bloed in hunne aderen hebben. Een voorbeeld van een meisje van gemengd ras, waarhij zelfs het gezicht door Europeeschen invloed een beteren vorm heeft gekregen, levert eene mooie nonna (Fig. 12!)) wier vader een Europeaan en wier moeder eene Javaansche vrouw was. Fig. 128. Fig. 1*27 van achteren gezien. Bij gemengde huwelijken tnsschen Enro|»eesche rassen, kan men wel aannemen, dat lichamelijke schoonheden van eene of van beide zijden de eerste en ook wel de eenige Fig. 129. Nonna van Java. aanleiding tot kruising der rassen hebben gegeven. In de meeste gevallen is het echter moeilijk, den invloed van de verschillende rassen van vaders- of moederszijde aan te toonen. ü'. 19). 29-jarig meisje van Bïederlandsch Fr.insclu' afkomst. Hij een 2.'$-jarig meisje (Fig. 1550) kon Jiicn de vermenging van Ilollandscli bloed van vaderszijde niet Fransch bloed van den kant der moeder, niet zekerheid vaststellen. I let resultaat der vermenging was in dit geval nog al gunstig. I)e maten zijn: Lichaamslengte 159 centimeter. I looldlengte 2< l .~> cM. Lengte van den romp 85 cM. .Modules (50 cJI. Lengte der beenen «5.5 cM. Breedte der schouders 35.5 cM. Taille 20 cM. Breedte «Ier heupen 21.75 cM. < hiderlinge afstand der borsttepels "21.75 cM. Onderlinge afstand der achterste darmbeensdoorns 10.5 cM. Lengte van den voet 2.5 cM. Lengte van de band 11» c.M. • hnvang van de borst «0 cM. jichaainsgewicht 51 l\(i. Het midden van het lichaam staat laag, onder de bovenste grens der schaamharen. Bij constructie van den ( anon van Fritsch komen de maten geheel overeen, slechts de handen zijn te lang. Dat de borsttepels en de navel te laag staan, wordt verklaard door de omstandigheid, dat het model een hijzonder hol kruis (Lordose) had. waardoor de welving \an de borst, alsmede de helling van het bekken, van voren gezien, de proporties dier deelen gewijzigd heeft. De arm- en beenassen loopen tamelijk recht. De beenen raken elkander aan de vier voorgeschreven punten, de as van Mikulicz snijdt den tweeden teen. Naar verhouding tot den leeftijd is de borst niet sterk ontwikkeld en toont door eene lichte daling, dat de hoogste bloeitijd reeds voorbij is, eene bloem gelijk, die half ontloken, reeds weder verwelkt. De verklaring daarvan vind ik in het vermoeiend beroep van het meisje (als model) als ook in een licht chronisch lijden van inwendige organen, dat zijn invloed ook op de uiterlijke vormen van het lichaam doet gelden. Bovendien zijn als gebreken aan dit lichaam aan te merken: eene lichte verkromming van het been boven den enkel en eene verdikking en verkromming aan het handgewricht, welke vooral links duidelijk voor den dag komt. Beide zijn teekenen van vroeger doorgestane rhachitis. Van Griekenland en Zwitserland heb ik slechts gebrekkige, van Polen, Engeland, Noorwegen, Zweden en Portugal in het geheel geen photographieën kunnen bekomen. Uit vele voortreffelijke ,Akt"-studies door kunstenaars uit die landen blijkt echter genoegzaam, dat in Engeland, in Noorwegen en elders goede modellen zijn te vinden; hetzelfde zal trouwens ook wel het geval zijn met andere, tot dusverre niet besproken landen. Uit mijne waarnemingen blijkt, dat ik tien Nederlandsche, ééne Belgische, drie Spaansche, één Duitsche, zes Oostenrijksche vrouwen (waaronder twee Weensclie en eene Boheemsche) met onberispelijke proporties heb gevonden, en dat bij eene Fransclie vrouw met groote waarschijnlijkheid eveneens onberispelijke proporties aanwezig zijn. Verder vertoonen, onder alle tot heden gemeten vrouwen, de Milaansche het grootste procentgehalte van lichamelijke schoonheid, in het algemeen en in het bijzonder. Toch blijft er nog veel te onderzoeken. Voornamelijk zal bij meer materiaal de noodzakelijkheid blijken, bij de groote Europeesche volkeren meer en meer de verschillende, in hen vereenigde elementen te onderscheiden. „Het bepalen der kenmerken van de rassen," — schrijft mij Professor G. Fritsch uit Kaïro, — „is inderdaad uit gebrek aan materiaal tot nu toe onopgelost gebleven en zal nog wel in langen tijd niet opgelost kunnen worden." Ik doe het verzoek, dit laatste gedeelte van mijn werk als eene poging in de bedoelde richting te beschouwen; ik hoop op den ingeslagen weg verder voort te gaan en het mijne te kunnen bijbrengen om de vraag tot oplossing te brengen. Ik eindig met een verzoek aan alle lezers en lezeressen 0111 vriendelijken steun tot vervulling van deze taak. E R R ATA. 'agina 1. Ie regel van boven. 9. 6e * 10, 2e , „ onderen * 14. 5e „ , boven. » 16, 4e „ „ onderen, „ 19. 12e „ „ boven, „ 28, 16e , , onderen, „ 30, 11e , „ boven, , 33. 12e , » •'«' 13e , „ onderen. * 33- 4e - . ;«• 12e - , . „ 38. (mui!) 8e regel v. onderen. - 38- , 7e , , , - 38. , 3e , . , » 63, 14a „ „ boven, • 63. 13e „ , onderen. lees: sedert inenscheuheugenis. die zich de Venus van Milo in haar geheel goed voor den geest kan stellen. . wedergave, lees: teruggave. top. lees: trap. . geweide, lees: gewijde. gewerkt, lees: bewerkt. . bekoorlijk, lees: bekoorlijkheid. alvorens zij dood. lees: nog voor haren dood. lieflachende, lees: lief lachende. perzikken. lees: perziken. vlakten, lees: vlakken. uitwazemen, lees: uitwasemen. voorgang, lees: voortgang. individueelle, lees: individueele. door zonder twijfel, lees: door zijne zonder twijfel. Almanae. lees: Almanach. joden, lees: Joden. Bij de Uitgevers dezes is mede verschenen : OVER VROUWENKLEEDING Twee deeltjes met 78 Illustratiën. Prijs ƒ 3.— INHOUD: ie deeltje: A. De ontwikkeling en het doel der Vrouwenkleeding; B. Het Nationaal Kostuum. INHOL D: 2e deeltje: A. De mode in de laatste 500 jaren; B. De invloed van de kleeding op het vrouwelijk lichaam, Het corset, Reformkleeding; C. De verbetering van de Vrouwenkleeding. Besprekingen : Na volgende uittreksels van eenige besprekingen mogen tot nadere kennismaking met dit boek opwekken. Dr. SI HAT Z heeft zich in zijn voordracht niet bepaald tot de bespreking van sommige hangende kwesties. Hij heeft de zaak veel breeder opgevat en zich van den oorsprong der kleeding rekenschap trachten te geven. Zijn voordracht werd daardoor een boeiend stukje cultuur-historie, door een aantal fraaie photogr.-.phiën, meest uit het Ethnographisch Museum te Leiden afkomstig toegelicht. Dr. CATHARINE VAN TUSSCHENBROEK. Weekbl. Ned. lijdschr. v. Geneesk. 10 Febr. 1900. Een groot getal keurig uitgevoerde plaatjes i.lustreeren den met heldere letter op stevig papier gedrukten tekst. Menigeen zal met verlangen naar het vervolg uitzien en, ofschoon wij van nabij weten met hoevele moeilijkheden de geachte auteur hierbij heeft te kampen, wij wenschen dat dit vervolg met "bekwamen spoed" het licht moge zien en, evenals dit eerste gedeelte, in handen van zeer vele lezers en lezeressen zal komen. Geneesk. Courant 26 Febr. 1900. Met ,.og eenige zeer doelmatige voorschriften voor het wijzigen der hedendaagsche vrouwenkleeding eindigt de schrijver zijne schoone, nuttige voordracht met de volgende woorden: «Aan de vrouw is nog zooveel te verbeteren, dat eene verbetering van «Ie vrouwenkleeding niet denkbaar is zonder de verbetering van de vrouw zelve." /Geneesk leer ƒ 3.90. Besprekingen: «Het is wat de woorden betreft zoo volledig als men van een dergelijk boek maar verlangen kan, vollediger dan nagenoeg al zijn voorgangers, en ook beter dan het meerendcel van deze: deheerMAYEK bewijst beide talen te kennen. I)e typografische uitvoering is voortreftelijk." Indische (i i d s.