EP lm*} ^0 \ ■ -^25 SCHOOL TOT OPLEIDING VAN INL. ARTSEN. LEERBOEK DER GERECHTELIJKE GENEESKUNDE DOOR DR H. F. ROLL, OUD-DIRECTEUR DER SCHOOL, OUD-LEERAAR IN ZIEKTEKUNDIGE ONTLEEDKUNDE EN GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. INL ARTSEN. III,,E DEEL, KWETSUREN EN SLAGEN; ONTMANNING; AFDRIJVING VAN DE VRUCHT; VERVALSCHING VAN LEVENS- EN GENOTMIDDELEN; OPENBARE SCHENDING DER EERBAARHEID; VERKRACHTING EN ANDERE AANRANDING DER EERBAARHEID. 'S GRAVENHAGE - ALGÉMEENE LANIittDRÜKKKRIJ - 1912. ' I N 11 O U ü. BLADZ. 4. Kwetsuren en slagen j Mishandelingen Kwetsuur, slag, ziekte " Onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid Verminking, dift'ormiteit, verlies van een zintuig Visum et repertum bi) mishandeling '2 1. Traumatische neurosen Begrip Verschijnselen der traumatische neurose s. ^ Herkenning * Trognose Wezen *2. Traumatische psychosen Acute primaire traumatische psychosen Traumatische reflex-psychosen Secundaire traumatische psychosen Delirium tremens na trauma ^ 3. Herkenning van simulatie ^ a. Gesimuleerde, inwendige ziekten b. Simulatie van chirurgische ziekten c. Simulatie van zenuwziekten ™ d. Simulatie van krankzinnigheid ^ 5. Ontmanning (5. Afdrijving van de vrucht Definitie Afdrijvingsmiddel Abortus provocatus en miskraam a. Chemische abortiva Werking door het opwekken van weeën Caustica, irritantia; drastica, purgantia Laxantia ^ Werking door het dooden van de vrucht 'u b. Physische afdrijvingsmiddelen ^ Voortdurende omsnoering van den buik "j Kneden en drukken van den uterus Traumata « Coïtus BLADZ. Inbrengen van een bougie e.d. in den uterus 38 Intra-uteriene injectie 38 Doorprikken van de eivliezen 38 A. De verdachte vrouw leeft 40 1. Heeft N.N. onlangs een miskraam gehad'! 40 Ouderdom van het embryum óf van den foetus 50 2. Welke is de oorzaak van de miskraam? 54 Oorzaken van miskraam 54 Chronische, diffuze endometritis hyperplastica en z.g. chronische met rit is 55 Gonorrlioïsche aandoeningen van baarmoeder en adnexen .... 56 Intramurale myomen 56 Gefixeerde retroflexio uteri 56 Syphilis 56 Longtering 58 Malaria - 58 Croupeuze pneumonie, typhus abdominalis, acute nephritis .... 59 Traumata 59 Toucher, coïtus 60 Mola hydatidosa 61 Uitgebreide, zg. witte infarcten van de placenta 62 Omstrengeling, torsie van de navelstreng 62 1. De vrouw (de omgeving) weet geen oorzaak voor de miskraam . . 63 2. De vrouw (de omgeving) schrijft de miskraam toe aan een val, een schrik, e.d 67 3. De vrouw heeft iets ingenomen 68 Aard van het middel 69 Andol2-kevers 70 Fijngestampt glas 70 Sap van onrijpe ananassen 70 Abortiva (en emmenagoga) met scherp beginsel 71 Purgantia; abortiva (en emmenagoga) met purgeerende werking. 73 Saponienen bevattende abortiva (en emmenagoga) 80 Andere abortiva (en emmenagoga) 85 Saffraan 87 Chinine 88 Moederkoorn 91 4. De vrouw (de omgeving) erkent, dat er iets met haar is gebeurd . 94 Anamnese 95 Status praesens 96 Laesies 96 Massage van den uterus 97 Voortdurende omsnoering van den buik 97 Losmaken en doorprikken van het ei 97 Infectieuze processen als gevolg hiervan 99 Onmiddellijke gevolgen van een physisch afdrijvingsmiddel . . . 104 Bloeding, weeën 104 Beschuldiging van deskundigen 106 3. Lijfde d> r nicht op lut oogenblik, dat het afdrijvingsmiddel werd toegepast'.' 108 4. Heeft het verstoren van de zwangerschap aanleiding gegeven tot ziekte of/en onbekwaamheid tut prrsoonlijken arbeid rail meer dan 20 dagen, of run korter duur? 111 BLADZ. . . 111 B. De vrouw is overleden 1. Welke is de doodsoorzaak? Hartverlamming (inhibitie, synkope, paralysis cordis) ^ , Luchtembolie ' Embolie van de a. pulmonalis ^ Acute intoxikatie Kraamvrouwenkoorts Verbloeding Hartverlamming , ,1 ii< Embolie Tetanus 2. Hangt de doodsoorzaak samen met de geboorte van een vrucht of zoo < >■ vrome zwanger was, af van eenig ingrijpen tot verstoring der zwangerschap - «. De vrouw is onlangs bevallen. Hangt de doodsoorzaak samen me ^ de geboorte van een vrucht? ^ Status puerperalis ^ Uterus puerperalis I'laats waar de placenta zat j1^ Corpus luteum Deciduale woekeringen T\jdstip, waarop de zwangerschap werd afgebroken Kraamvrouwenkoorts Acute intoxikatie Verbloedingsdood Hartverlamming (paralysis cordis) " Dood door embolie ' Malaria, pneumonie, typhus, phthisis pulmonum, enz. . . b. De vrouw was zwanger (of barende). Hangt de doodsoorzaak af van eenig ingrijpen tot verstoring der zwangerschap? Hartverlamming ' Verbloeding, luchtembolie, embolie -• Acute intoxikatie " Acuut infectieus proces ' Tijdstip, waarop de zwangerschap eindigde Ektopisclie graviditeit ' Spontane uterus-ruptuur ' 3. Trad de baring door een natuurlijke dan wel door een gewelddadige ^ oorzaak op? Acute gastro-enteritis Circulaire, oppervlakkige nekrose van de buikhuid • Bloedingen in de buikhuid, onder het perimetrium, in de ligg. lata . 133 Ontsteking van vagina en van portio vaginalis uteri j-™ Verbranding (Verbrühung) van de geslachtsdeelen . j Kneuzingen en verscheuringen van het cervicale slijmvlies.... Verwondingen van den baarmoederwand Steekkanalen, trechtervormige defecten Veretterde ovula Nabothii Lymphangioïtis en thrombophlebitis purulenta Verwondingen van de vagina Doorboringen van den baarmoederwand !;■>> Uitkrabben van de baarmoeder 4. Leefde de vrucht op het oogenblik, dat het afdrijvings middel werd toegepast ! 139 BLADZ. 7. Vervalsching van levens- en genotmiddelen 140 A. Vergiftige en voor de gezondheid schadelijke stoffen 142 Bederfwerende middelen 144 Kleurstoffen 145 Andere stoften 147 B. Vervalschte eet- en drinkwaren 147 C. Bedorven eet- en drinkwaren 148 a. Bedorven dierlijke voedingsmiddelen 149 1. Bedorven vleesch, bedorven versche waar en bedorven vleeschwaren 149 a. Rot vleesch, rotte versche waar en rotte vleeschwaren 150 Kenmerken van rot vleesch en van rotte versche waar 151 Idem van rotte vleeschwaren 154 Idem van rotte worst 154 Idem van bedorven vleeschconserven (in blik) ... 154 b. Bedorven vleesch, enz., zonder dat van rotting sprake is 155 Eigenschappen van goed. versch vleesch 157 Eigenschappen van goede versche waar (oesoes) . . 158 Eigenschappen van goede vleeschwaren (worst) . . 159 u. Gevolgen van het eten van rot vleesch e.d 163 Entero-saprogone intoxikatie 167 Herkenning 167 b. Ziekte door bedorven, niet-rot vleesch e.d. (botulisme) . 168 Vleesch van vermoeide en doodgejaagde dieren. . . 170 Vleesch van vergiftigde dieren 171 2. Bedorven visch en bedorven vischconserven 173 Kenmerken van rotte visch 173 Kenmerken van bedorven vischwaren 173 Kenmerken van goede versche visch 174 Kenmerken van goede vischwaren 174 Gevolgen van het eten van bedorven visch ...... 174 Ichthyismus gastro-intestinalis 175 Ichthyismus exanthematicus 176 Ichthyismus neuroticus 176 Giftige visschen 177 Vergiftigde visschen 179 Zieke visch 179 3. Bedorven schaal- en bedorven weekdieren 180 Kenmerken hiervan 182 Kenmerken van ziek-zijn ervan 182 Kenmerken van versche schaal- en weekdieren .... 183 Gevolgen van het eten van bedorven schaal- en weekdieren. 183 Mytilismus paralyticus 184 4. Bedorven kaas en bedorven eieren 185 Bedorven kaas 185 Ivaasintoxikatie 186 Bedorven versche eieren 186 Bedorven tëlor asin 186 Kenmerken van versche eieren 187 Kenmerken van oude eieren 187 Kenmerken van bebroede eieren 187 Kenmerken van goede tëlor asin 187 BLADZ. Intoxikatie door bedorven eieren 187 b. Bedorven plantaardig voedsel 187 1. Bedorven tempé, ontjom e. d 188 Intoxikatie door tempé boengrek kêlapa 188 2. Bedorven versche en bedorven verduurzaamde groenten . . 189 Intoxikatie door bedorven versche en verduurzaamde groenten 189 Kenmerken van bedorven verduurzaamde groenten ... 191 Kenmerken van bedorven ingemaakte groenten .... 191 Kenmerken van bedorven versche groenten 192 Bederf van geconserveerde groenten door tinzouten . . . 192 Giftige paddenstoelen 19^ Intoxikatie hierdoor 19* Herkenning ervan 197 D. Melk van zieke beesten en schadelijke melk 19" 1. Melk van ziek vee (pathologische melk) 198 a. Algemeene ziekten van het vee 199 Septichaemie, pyaemie, septico-pyaemie (kalfziekte) 199 Mond- en klauwzeer (tongblaar) 20° Tongblaar bjj den mensch 200 Miltvuur 201 Miltvuur b\j den mensch (anthrax intestinalis) 202 Tuberculose 203 Uiertuberculose 203 Besmettelijke longziekte 204 Boutvuur, pokken, lyssa 205 b. Locale ziekten 20o Uierziekte 205 Enteritis, septische endometritis (kalfziekte), uitvloed uit de genitaliën 207 2. Schadelijke melk 207 Eigenschappen van normale versche melk 207 Primair schadelijke melk • 208 1. Biest . . . . . '208 2. Waterige melk 209 3. Ziltige melk 210 4. Roode (bloedige) melk 210 5. Zanderige melk 210 6. Slijmige melk 210 7. Bittere melk 210 8. Zure melk 211 Secundair schadelijke melk (melkziekten) 211 Zuur-worden van de melk 212 Ander bederf van melk 214 1. Sl\jmige melk 215 3. Bittere melk 215 3. Gekleurde melk 215 a. Zg. blauwe melk 216 b. Zg. roode melk 216 c. Zg. gele melk 211 Bedorven blikmelk 218 Intoxikatie door \js, taartjes e.d 218 E. Vleesch van wegens ziekte geslacht en op natuurlijke wijze gestorven vee 220 BLADZ. 1. Vleesch van wegens ziekte geslacht vee; noodslachting 220 a. Noodslachting wegens verwonding 221 b. Noodslachting wegens ziekte 222 1. Noodslachting bij epizoötieën en sporadische ziekten, excl. de septische en pyaemische 222 Miltvuur, kwade droes, dolheid 223 Gevolgen van het eten van het vleesch hierbij .... 224 Tuberculose 224 Veepest, septicliaemia epizoötica, mond en klauwzeer, surra, Texaskoorts 225 Boutvuur, longziekte, vlekziekte, varkenspest 225 2. Noodslachting bij septische en pyaemische ziekten 226 Baringsparese (paralytische vorm van kalfziekte) 227 Septische kalfziekte 228 Septische en pyaemische kalververlamming 228 Enteritis septica, kalverdiarrhee 228 Endokarditis valvularis ulcerosa; infectieuze pleuritis, peritonitis en perikarditis 228 Osteomyelitis haemorrhagica en purulenta; septische processen na varkenspest; infectieuze pneumonie, abscessen, verwonding 229 Zg. vleeschvergiftigers 229 Bact.enteritidis 230 Bact.paratyphi 232 Kenmerken van vleesch van wegens ziekte geslachte beesten 233 Acute febriele ziekten 233 Chronische uitputtende ziekten 234 Gevolgen van het eten van dergelijk vleesch 234 a. Gastro-intestinale vorm 238 Herkenning 239 b. Typhoïede vorm (paratyplius) 239 Herkenning 240 2. Vleesch van op natuurlijke wijze gestorven dieren 241 Gevolgen van het eten van dergelijk vleesch 242 Herkenning van deze gevallen 242 Vleesch van doodgeboren dieren 242 8. Openbare schending der eerbaarheid 243 Geslachtsdrift 244 A. Zeer sterke geslachtsdrift 245 Dementia paralytica, periodieke waanzin, epilepsie, dementia senilis 245 Idioten 246 B. Abnormale geslachtsdrift 246 1. Inversie van de geslachtsdrift 246 Contraire geslachtsdrift, homosexualiteit 246 2. Perversiteit van de geslachtsdrift 247 Flagellanten, masochisme, sadisme, nekrophilie, fetischisme . 248 Exhibitionisten 249 1. Paederastie 249 a. Teekenen van actieve paederastie 250 b. Teekenen van passieve paederastie 250 2. Sodomie (bestialiteit) 255 3. Onanie 256 ni.ADZ. 4. Exhibitionisme 9. Verkrachting en andere aanranding der eerbaarheid 258 A. Verkrachting 258 1. Is de bijslaap uitgeoefend geworden, of is getracht dit te doen'. . . '259 1. De anatomische veranderingen van de vrouwelijke geslachts- deelen door den coïtus 260 a. De normale uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen . 261 1. Hymenes van regelmatigen vorm en met een gaven rand 264 Hymen annularis 264 Hymen semilunaris 265 Hoefijzervormig maagdevlies 265 Hymen labiiformis 265 2. Hymenes van regelmatigen vorm, doch met een onregelmatigen rand 265 Hymen lobatus, li. dentatus 265 Hymen fimbriatus, h. corolliformis 266 8. Hymenes van onregelmatigen vorm en met regelmatigen gaven en met een onregelmatigen rand 266 Hymen imperforatus, h. bipartitus s. septus, h. cribrosum; hymen partim septus, h. multiplex s. corolliformis 266 b. De veranderingen, welke aan de uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen bij en door den eersten coïtus kunnen ontstaan 266 Inkervingen, verscheuringen 268 a. Verkrachting van kleine meisies 269 Verscheuring van den hymen door een trauma en onanie; vernietiging door uloereuze processen 270 b. Verkrachting van een volwassen maagd 271 C. Verkrachting van een vrouw, die reeds is gedefloreerd. . 276 2. Het aantoonen van sperma 2 < < 2. Is de coïtus met geweld volvoerd of gepoogd'' 281 Uitoefenen ervan zonder physiek geweld 283 Defloratie tijdens den slaap 284 Defloratie tijdens bedwelming 284 Defloratie tijdens chloroformeering 284 Defloratie na toediening van een aphrodisiacum 285 Defloratie tijdens hypnose 285 Is de vrouw een hysterica? 286 Is de vrouw vatbaar voor hypnose? 287 1. Hypnotische lethargie 288 2. Hypnotische katalepsie 288 3. Hypnotisch somnambulisme 289 4. Intermediaire hypnotische toestanden 291 3. Welke zijn de gevolgen geweest 292 a. Genitale infectie 292 1. Vulvitis en vulvo-vaginitis 293 a. Vulvitis en vulvo-vaginitis spontanea 294 b. Vulvitis en vulvo-vaginitis traumatica .... 290 c. Vulvitis en vulvo-vaginitis blennorrhagica . . . 297 Herkenning van den gonococcus 300 BLADZ. 2. Syphilitisclie infectie 302 Onderzoek op het Treponema pallidum 304 1. Ulcus durum 304 2. Pigment-induratie 305 3. Induratief of sklerotisch oedeem 305 4. Entpapel 305 5. Gemengde chanker 305 6. Syphilis d'emblée 305 3. Venerische helkose 306 b. Zwangerschap 306 C. Andere gevolgen 306 B. Andere aanranding der eerbaarheid 307 C. Maakt het kind den indruk van minder dan 15 jaar te zijn? .... 309 ERRATA, deel III. BI. 185, regel 10 v.o. staat: vermenigvuldigen, lees: ontwikkelen. BI. 306, laatste regel staat: noot 2, bl. 259. lees: noot 2, bl. 283. 4. KWETSUREN EN SLAGEN. De niet-doodelijke verwondingen, in het gewone leven mishandelingen genoemd, moeten worden beoordeeld, rekening houdende met de volgende strafwetartikelen: S. R. I. art. 225. Ieder, die kwetsuren of slagen toe- S. R. E. art. 224. brengt wordt, zoo deze gewelddadigheden eene ziekte of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen ten gevolge hebben, gestraft met dwangarbeid buiten den ketting | gevangenisstraf van twee tot v\jf jaren. S. R. I. art. 227. Wanneer de kwetsuren geen ziekte S. R. E. art. 226. of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen ten gevolge hebben, wordt de schuldige gestraft niet dwangarbeid buiten den ketting | gevangenisstraf van een maand tot twee jaren en geldboete van acht tot honderd gulden. In geval van voorbedachten rade of geleiderlage is de straf dwangarbeid buiten den ketting | gevangenisstraf van twee tot vijfjaren en geldboete van vijf en twintig tot twee honderd vijftig gulden ('). S. R. I. art. 230. Slagen, die geenerlei ziekte of onbe- S. R. E. art. 228a. kwaamheid tot persoonlijken arbeid en geene of slechts onbeduidende kwetsuren ten gevolge hebben, worden gestraft: met ter arbeidstelling aan de publieke werken voor de kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden of geldboete van ten hoogste een honderd gulden. Uit deze artikelen volgt, dat men bij het opmaken van zijn visum et repertum moet onderscheiden: 1°. kwetsuren en slagen, welke ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan 20 dagen ten gevolge hebben; met gevangenis van zes dagen tot ane maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. (ij Terwijl de strafwet onderscheid maakt tusschen doodslag en moord (dl. I, bl. 56). wordt bij de kwetsuren en slagen eveneens het toebrengen met voorbedachten rade of geleiderlage zwaarder gestraft, dan wanneer dit niet het geval is (S. R, I. art. 226 en S. R. E. art. 225), doch een aparte nomenclatuur is voor die gevallen niet ingevoerd. 2°. kwetsuren en slagen, welke ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van 20 dagen en minder ten gevolge hebben en 3°. slagen, welke geenerlei ziekte of' onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid en geene of slechts onbeduidende kwetsuren ten gevolge hebben. Dit geschiedt natuurlijk op grond van de afwijkingen, welke de status praesens aantoont en op hetgeen de klinische ervaring leert over het verloop van de geconstateerde laesies. Over het onderzoek van den persoon werd reeds een en ander in dl. I (bl. 21) gezegd en daarbij den nadruk gelegd op het non nocere (daarom nooit sondeeren, tenzij er een therapeutische indicatie voor bestaat (')], zoodat hier ter plaatse slechts wordt vereischt de toelichting, wat de strafrechter verstaat onder een kwetsuur, een slag, ziekte en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid, omdat men in zijn conclusies deze nomenclatuur moet gebruiken, o. a. met het oog op de redactie van het requisitoir van dagvaarding of van de acte van verwijzing (dl. I, bl. 8) (2). Een kwetsuur is strafrechtelijk iedere verwonding, in den meest uitgebreiden zin van het woord, ontstaan door een mechanisch trauma. Een slag is in de strafwet elk mechanisch trauma, dat iemand opzettelijk, tegen zijn wil treft en dat geen aanleiding geeft tot verwonding. Onder slagen vallen derhalve niet alleen hetgeen men er in het dagelijksch leven onder verstaat, doch als van zelf ook duwen, schoppen en stooten (3). Ziekte is elke stoornis in de gezondheid, veroorzaakt door lichamelijk (») Zie ter zake de polimiek in het Geneesk. Tydsehr. v. N.-I., dl. XLV (1905), bl. 640 en dl. XLVI (1906), bl. 37, handelende over een concreet geval. (2) Ook met oog op de in dl. I, bl. 88, noot 1, genoemde strafwetartikelen [S. R. I. art. 165 en S. R. E. art. 164 (*)] zijn deze nadere definities noodig; in het le lid van die artikelen is sprake van bloedstorting, kwetsing of ziekte. Onder bloedstorting verstaat men een bloeding (uitwendige of inwendige), terwijl kwetsing dezelfde beteekenis heeft als kwetsuur. De in S. R. I. art. 163 en S. R. E. art. 162, waarnaar wordt verwezen, gebruikte uitdrukking verwonding behoeft geen toelichting; z(j heeft de gewone beteekenis. (3) Strafrechtelijk rekent men er zelfs het spuwen in het gelaat en het zonder toestemming afknippen van iemands hoofdhaar toe. O S. R. I. art. 165. Zoo de gewelddadigheden, vermeld in de artt. S. R. E. art. 164. 163 en 1 64 | 162 en 163 bloedstorting, kwetsing of ziekte veroorzaken, is de straf, ingeval zy gepleegd worden tegen de magistraatspersoon vermeld in art. 163, dwangarbeid in den ketting van | vermeld in art. 162, tuchthuisstraf van vyf tot tien vyf tot tien jaren en, ingeval zy gepleegd worden jaren en, ingeval zy gepleegd worden tegen de pertegen de personen, omschreven in art. 164, dwang- sonen, omschreven in art. 163, gevangenisstraf van arbeid buiten den ketting van twee tot vyf jaren. | twee tot vyf jaren. Zoo die gewelddadigheden binnen veertig dagen den dood tengevolge hebben, wordt de schuldige gestraft met den dood. De poging tot de in dit artikel vermeldde gewelddadigheden tegen de personen omschreven in art. 164 I art. 163 is strafbaar. letsel, d. i. door uiterlijke of innerlijke lichaamsbeleediging, terwijl onder gezondheid de toestand van den mensch moet worden verstaan, waarbij zijn organen en apparaten op een dusdanige wijze harmonisch samenwerken. dat hunne functien zich niet op een voor hem onaangename wijze uiten. Is dit wèl zoo, dan gevoelt men zich „onlekker" of „ziek", al naar gelang men het hoofd niet of wel spoedig laat hangen. Ziekte, d. i. het gevoel van ziek zijn, is derhalve iets individueels, waarover door den gewonde, den medicus en den rechter verschillend kan worden geoordeeld. 'Daarom moet men in zijn rapport zeggen, waarom men onderstelt, dat ). De dader is in het algemeen aansprakelijk voor alle gevolgen van zijn daad, zooals dit ook reeds in dl. I op hl. 58, bij de algemeene bespreking van doodslag (moord), werd gezegd; hetgeen daar werd vermeld, geldt ook hier. ^ an veel gewicht zijn dan ook de toevallige omstandigheden, welke m de verwonding, onafhankelijk van den dader, tot inwerking komen en liet verloop van de verwonding beïnvloeden. Zij kunnen afhankelijk zijn van de nalatigheid of roekeloosheid van den verwonde (zich niet laten behandelen; zelf een beetje knoeien aan de wond; afnemen van het verband; te vroeg gaan werken), dan wel de schuld van den geneesheer zijn (slechte behandeling). Dit is in den regel een kwestie van strafmaat, waartoe men ook de noodige gegevens moet verschaffen door ze na te gaan en in het rapport te vermelden. Soms zijn de kwetsuren op zich zelf betrekkelijk licht en genezen zij in enkele dagen, doch laten zij een toestand achter, welke voorloopig den persoon nog ziek of/en onbekwaam tot persoonlijken arbeid maakt. Dit is b.v. het geval, waar een kleine verwonding tot belangrijk bloedverlies aanleiding gaf, zooals dit bij verwondingen van de weeke schedelbekleedselen nog al eens voorkomt. De subjectieve klachten van duizeligheid, flikkeren voor de oogen, enz. zijn dan in overeenstemming met de objectief te constateeren bleekheid der slijmvliezen, enz. Om verband tusschen beide te mogen aannemen, moet men weten, dat de persoon vóór de verwonding niet anaemisch en vrij van deze klachten was, of moet men zich een oordeel over de belangrijkheid van het geleden bloedverlies hebben kunnen vormen uit de bezoedeling der kleeren met bloed e. d. Moeilijker is het waar, bv. na een slag op het hoofd, de persoon over hoofdpijn en duizeligheid blijft klagen en zegt daarom zijn beroep of ambt nog niet weder te kunnen opvatten. In zulk een geval moet men in zijn rapport duidelijk doen uitkomen wat de lijder zegt en wat men er zelf van denkt. (') Iemand, aan wien een schedelwond was toegebracht, weigerde zich te rechter tyd te onderwerpen aan een operatieve, de waarschijnlijkheid van levensbehoud in hooge mate vermeerderende behandeling, niettegenstaande door zjjn geneesheer daarop met klem was aangedrongen; de wond veroorzaakte een algemeene bloedvergiftiging, waaraan de gewonde stierf. De rechter besliste, dat de aansprakelijkheid des daders voor die algemeene bloedvergiftiging, waarin de door de verwonding ontstane plaatselijke infectie was ontaard en welke den dood ten gevolge had, was opgeheven. Hij werd alleen aansprakelijk gesteld voor de mishandeling, welke wèl ziekte en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid tengevolge had gehad, doch waarvan de dpn beklaagde toe te rekenen duur niet kon worden vastgesteld [Arr. Hoog Gerechtshof van 14 October 1908; Het Recht in N. L, dl. 91 (1908), bl. 230]. In andere gevallen is het niet de verwonding als zoodanig, doch een complicatie, bv. een er zich bij aansluitende lymphangioltis of lymphadenitis, welke den persoon niet geschikt tot persoonlijken arbeid maakt. Men zal dan in zijn conclusie, ter voorlichting van den rechter, naast elkaar plaatsen den vermoedelijken gang van zaken onder normale omstandigheden, afhankelijk van tijd en plaats (mogelijkheid van het inroepen van geneeskundige hulp e. d.) en dien onder de gegeven omstandigheden. Ook kan het zijn, dat een reeds van te voren bestaande diabetes mellitus e. d. de genezing tegenwerkt; dan moet men handelen, zooals in de voorafgaande alinea werd aangegeven en het volle licht laten vallen op den invloed van het ziek zijn op het verloop van de kwetsuur. Hierdoor wordt het den rechter mogelijk met groote juistheid het geval te bestraften. In gevallen van mishandeling moet men nimmer verzuimen in de anamnese te informeeren naar de omstandigheden, waaronder de mishandeling plaats greep, waarmede zij geschiedde en welke de onmiddellijke gevolgen waren (commotio cerebri!). Men heeft zich de volgende % ragen voor te leggen en in zijn conclusie te beantwoorden: 1. Heeft men te maken met een kwetsuur of slag (kwetsuren of slagen), u-elke ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen of minder, dan wel geenerlei ziekte noch onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid ten gevolge heeft (hebben) gehad? 2. Op welke wijze is de kwetsuur of slag (of zijn de kwetsuren of slagen) ontstaan't 3. Laat zij blijvende ongeschiktheid tot persoonlijken arbeid of verminking achter of niet? Na al hetgeen hiervoor reeds werd gezegd, vereischen deze Magen geen nadere toelichting. De beoordeeling van de wijze, waarop de verwonding is ontstaan, geschiedt aan de hand van hetgeen in dl. I op bi. 90—128 werd geleerd. Alleen moeten de z.g. traumatische neurose en de traumatische psychosen en het herkennen van eventueele simulatie, ook met het oog op een zich mogelijkerwijze later voordoende civiele actie tot schadevergoeding, in het kort worden besproken. 1. TRAUMATISCHE NEUROSEN. Dat door een trauma bepaalde ziekten van het centraal zenuwstelsel kunnen ontstaan, weet ieder; als zoodanig zijn b.v. bekend: hysterie, tabes dorsalis en paralysis agitans. Yeelvuldiger echter ziet men na een trauma, gepaard gaande met hevige emotie, iets anders optreden en wel algemeene functioneele neurosen, ziekten, bekend onder den naam %an traumatische neurosen (Oppenheim, 1889). In het algemeen treden de traumatische neurosen op na mishandelingen (ongelukken - i nfal!neurosen), gepaard gaande met hevigen angst of schrik, zelfs daar, waar slechts lichte contusies werden opgeloopen (,Schreck-neurosen). Door velen wordt ook invloed toegekend aan den angst van den persoon van niet beter te zullen worden, met al de gevolgen van dien voor zijn gezin, enz.; deze factor zal bij den Inlander met zijn eigenaardig fatalisme zeker al heel klein zijn. Aanvankelijk en sedert lang (1866) was de aandacht gevallen op eigenaardige verschijnselen, welke optraden bij personen, die een spooiwegongeluk medemaakten; hieraan gaven Engelsche en Amerikaansche schrijvers den naam van railway-spine, welke later, toen men de oorzaak 'niet meer in het ruggemerg, doch in den cortex cerebri zocht, werd veranderd in railway-brain (Eisenbahnlühmung). Dezelfde symptomen ziet men echter ook na andere ongelukken optreden, zooals na een ongeluk met een rijtuig, na een val uit groote hoogte, na een ontploffing, na het instorten van een huis, na een heftig trauma capitis. Zoo goed als nooit echter ziet men dit complex van verschijnselen na een verwonding met snijdende of stekende wapens, of wel met vuurwapens. Gewoonlijk treft men de traumatische neurosen aan bij personen, bij wie geen lieriditaire praedispositie voor zenuwlijden is aan te toonen; wel bestaat raak een verworven dispositie, b.v. door lues of door alcoholisme, door een slechten algemeenen voedingstoestand van het lichaam, door surmenaqe in zijn verschillende vormen, enz. I»' verschijnselen der traumatische neurosen zijn zeer verschillend, doch meestal treden psychische symptomen op den voorgrond, welke alle bü andere ziekten zijn terug te vinden, hetzij bij hysterie, hetzij bij neurasthenie, hetzij bij hypochondrie, zoodat er vele schrijvers zijn, die den naam traumatische neurosen niet meer gebruiken, omdat zij voor hen niets specifieks hebben, doch steeds spreken van traumatische hysterie, enz., al naar gelang van de symptomen, welke in liet ziektebeeld het meest op den voorgrond treden. Niet in den aard der verschijnselen ligt echter het eigenaardige, doch in de oorzaak ervan (trauma). In het algemeen kan men zeggen, dat eenigen tijd na het trauma langzamerhand optreden en geleidelijk in hevigheid toenemen, zoowel somatische als psychische symptomen. De eerste zijn meer in het bijzonder verlammingen, de tweede hebben een hypochondrisch karakter en leiden tot progressieve dementie ('), zoodat eenigszins het beeld der dementia paralytica of der multipele sklerose ontstaat. . ()Pe,r^ntv: noemt men de verkregen zwakte van geestvermogens, welke öf primair optieedt als een functioneele psychose, èf secundair zich aansluit aan organische hersenziekten of aan een of anderen vorm van krankzinnigheid (dit wordt vooral bij melancholie, manie en paranoia gezien). De z.g. TRAUMATISCHE NEUROSE s.s. vertoont in het algemeen verschijnselen, welke overeenkomst vertoonen met hysterische (somatische) en neurasthenische (psychische) symptomen ('). Zij bestaan in hoofdpijn, slapeloosheid, nachtmerrie, accomodatieve asthenopie, vermindering van het intellect en eigenaardige veranderingen van het zieleleven, waardoor een ziekelijke toestand ontstaat, waarbij aanvallen van verergering der symptomen optreden; deze paroxysmen doen zich soms meermalen per dag voor. Zeer zelden ontbreken de psychische verschijnselen, ofschoon zij niet zeer in het oogvallend behoeven te zijn; in de meerderheid der gevallen zijn zij duidelijk en in sterke mate aanwezig. Elke inspanning van den geest is bijzonder onaangenaam en slechts voor korten tijd mogelijk. Het geheugen is zwak-, vooral de herinneringsbeelden van den laatsten tijd zijn verbleekt, zelfs zóó, dat voor sommige punten amnesie bestaat. Zoo vergeet een tot nog toe flink en actief man van zaken na de mishandeling een gemaakte afspraak, ter bespreking van soms zeer gewichtige zaken, iets dat hem vroeger nooit zou overkomen; hij doet een zelfde bestelling aan verschillende leveranciers; een sadokoetsier kent den weg niet meer in de plaats, waar hij jaren lang heeft gereden; een huisvrouw vergeet geheel en al te zorgen, dat het eten op tijd klaar is, terwijl zij hierop vroeger steeds uit was; anderen kunnen geen boek meer lezen, omdat zij, aan het einde van een bladzijde gekomen, vergeten zijn, hetgeen zij in het begin ervan lazen. Ook het karakter is geheel veranderd; de lijders zijn alle droevig gestemd en zien er somber uit; zij zijn stilzwijgend en trekken zich terug uit hunne omgeving; zij zijn zeer gevoelig geworden, huilen om de minste reden; soms echter zijn zij zeer prikkelbaar en verdragen niet de minste tegenspraak. Zoo goed als nimmer ziet men echter deliriën of hallucinaties. Een bijna constant symptoom is de accomodatieve asthenopie: inspanning van de accomodatie, bij schrijven en lezen, leidt zeer spoedig tot vermindering van het gezichtsvermogen, tot hoofdpijn en tot een exacerbatie van de overige verschijnselen. Deze aanrallen van verergering der verschijnselen treden soms zonder eenige bekende aanleiding op, b.v. tijdens den slaap. Gewoonlijk echter ontstaan zij door lichamelijke vermoeienis, door inspanning van den geest, door het geraas buitenshuis, door het voeren van een opgewekt gesprek, enz. Zij beginnen met dofheid in het hoofd, met oorsuizen en sterke verergering van de hoofdpijn; daarop volgt een gevoel van hevigen angst, een gevoel of een groot ongeluk den lijder moet overkomen. De pols wordt (') Deze beschrijving is in hoofdzaak ontleent! aan Vibebt (Précis de médecine légale, 1911, bl. 333), die van deze ziekte een speciale scudie heeft gemaakt. Op bl. 339 geeft hy de voornaamste litteratuur op. Kunert beschreef eenige gevallen, na een geschoten wond, in het Geneesk. T\jdschr. v. N.-I., dl. 37 (1897), bl. 84. klein, irregulair en inaequaal. Zeldzaam is het, dat de aanval eindigt met volkomen verlies van bewustzijn; nog zeldzamer doet hij dit met een krampaanval. De duur wisselt tusschen eenige secunden en een halfuur of langer. Er zijn zieken, die in 24 uur een tiental van dergelijke aanvallen doormaken. Het meerendeel der lijders vertoont bovendien andere verschijnselen. Zeer vaak ziet men dyspepsie in den vorm van anorexie, opzetting van de maag door gassen en afwisselend diarrhee en constipatie. Eveneens, is de icervelzuil dikwijls zeer pijnlijk bij druk en bij beweging, waardoor de zieken een eigenaardige stijve houding vertoonen. De polsfrequentie is toegenomen (het aantal slagen bedraagt voortdurend 1(J0—130); de pols is ook wel eens onregelmatig en inaequaal. Over hartkloppingen wordt veelvuldig geklaagd. Ook treft men niet zelden een zekere beklemming op de borst aan, zonder dat er aantoonbare veranderingen aan het respiratie- of circulatieapparaat bestaan. De grove spierkracht kan belangrijk verminderd zijn, zonder dat spieratrophie bestaat. De peesreflexen zijn nu eens toegenomen, dan eens verminderd of verdwenen. Fihrillaire contracties der spieren ziet men vrij veelvuldig, vooral in de gelaatspieren, wanneer de zieke aandachtig luistert of aan een gemoedsaandoening onderhevig is. Stoornissen in de sensibiliteit kunnen voorkomen en een zeer verschillend karakter hebben; over het algemeen worden zij zelden gezien; zoowel paraesthesie (mierenkruipen) als hyperaesthesie (vooral van het gelaat en van het behaarde hoofd) als anaesthesie (van onregelmatig begrensde huidgedeelten) zijn waargenomen. Yan de zintuigen vertoonen het gezicht en het gehoor de meeste afwijkingen; naast de, bijna constant voorkomende, accomodatieve asthenopie treft men nu en dan het slecht zien van kleuren en een gelijkmatige, concentrische verkleining van het gezichtsveld aan. Over oormizen wordt veelvuldig geklaagd; ook vermindering (doch eveneens verscherping) van het gehoor komt voor. Vermindering van de geslachtsdrift en impotentia coëundi treden gewoonlijk reeds vroeg bij mannelijke lijders op. In sommige gevallen ziet men, dat één der opgesomde symptomen het ziektebeeld beheerscht, zoodat men spreken kan van een cardialen, een dyspeptischen, een spinalen vorm, enz., al naar gelang van de meest opvallende symptomen, doch steeds zal men andere verschijnselen der traumatische neurose er naast aantreffen. Gewoonlijk duurt het eenige weken, vóór dat de verschijnselen der traumatische neurose duidelijk beginnen op te treden; het duurt echter gewoonlijk meerdere maanden, soms zelfs langer dan een jaar, vóórdat het ziektebeeld volkomen is ontwikkeld. Direct na het trauma kunnen reeds nerveuze verschijnselen optreden, welkt; echter nog niet tot de traumatische neurose als zoodanig mogen worden gerekend. De eerste dagen na het ongeluk ziet men niet zelden bestaan: excitatie, slapeloosheid, hoofdpijn, agitatie, bevingen, enz. Minder dikwijls ziet men, dat direct na het ongeluk een droomtoestand ontstaat, waarin de lijder op een automaat gelijkt, d. w. z. nog wel allerlei gecompliceerde bewegingen uitvoert, doch slechts zulke, waarbij niet nagedacht behoeft te worden; hij zal bv. na de mishandeling naar huis gaan, zich uitkleeden en naar bed gaan, zonder één woord tot zijn omgeving te zeggen. Dit alles kan in den loop van een paar dagen volledig verdwijnen en behoeft niet per se door het uitbreken van de traumatische neurose te worden gevolgd. Eenmaal tut ontwikkeliaij (jekomen, vertoont deze ziekte echter een scherp ontschreven ziektebeeld, zoodot men van te voren met vrij groote zekerheid weet, welke kladden na elkaar zullen worden (jeuit. Dit is zeer belangrijk met het oog op het aantoonen van simulatie, welk bedrog niet zelden wordt gepleegd, om te trachten een schadeloosstelling toegewezen te krijgen; gelukt dit, dan verdwijnen soms in eens alle klachten. Dit is echter nog geen bewijs, dat simulatie in het spel was, daar met de rechterlijke beslissing ook de psyche tot rust kan komen en daardoor het denken aan het ongeluk kan verdwijnen. Soms echter treedt onder deze omstandigheden allesbehalve genezing in; integendeel, men ziet af en toe, dat de lijder van af dat oogenblik achteruit gaat en na een paar jaar aan kachexie bezwijkt. In de allerlichtste gevallen vertoont de zieke slechts geringe psychische afwijkingen, zóó gering, dat hij nog in staat is zijn werk te verrichten, zonder echter geheel de oude van vroeger te zijn. Hij heett minder lust in zijn werk, is minder goed gehumeurd, is wat zenuwachtig, onrustig, dioefgeestig en prikkelbaar; hij gevoelt zich ongelukkig en is tot op zekeie hoogte een last voor zijn omgeving. In ernstiger gevallen en wanneer het beeld volledig is ontwikkeld en alle, of althans de meeste der opgesomde, verschijnselen aanwezig zijn. heeft men beslist met een minderwaardig individu te maken, dat niet meer in staat is goed zijn gewone werkzaamheden te verrichten en zijn plichten naar behooren te betrachten. Het volgende, door Moebuis (1882) medegedeelde, geval kan als typisch voorbeeld dienen. Een tot nog toe volkomen gezonde, krachtige, 40-jarige man werd bij een spoorwegongeluk van de bank geslingerd, zonder dat h\j hierdoor echter z\jn bewustzijn verloor. Eenige stations verder begon hij zich onwel te gevoelen en brak zijn reis af. Den llden dag na het ongeluk was zijn houding stijf, zÜn voorzichtig, bestond stijfheid van den nek en van de wervelzuil en pijnlijkheid van de borstwervels, waarbij spoedig paresen kwamen, zoodat h\j zijn werk moest opgeven. Drie jaren later constateerde Moebuis: alle bewegingen geschieden moeilijk, vooral liet opheffen der armen, liet strekken van de onderbeenen en het buigen van de wervelzuil. H\j loopt voorzichtig, onzeker. Het onderbeen geraakt in trekkingen door liet bekloppen van het lig. patellae. I'ijngevoel en dat voor den elektrischen stroom, evenals de tastzin, sterk verminderd. Symptoom van Romberu aanwezig. Pijnlijke drukpunten aan schedel en wervelzuil, gordelgevoel, een gevoel van doofheid in handen en voeten. Snel optredende vermoeienis. Matige vermindering der gehoorscherpte; prikkelbaar karakter: snel optredende vermoeidheid van den geest en toenemende zwakte van het denkvermogen. Een jaar later was de toestand duidelijk nog iets ongunstiger geworden. Over de herkenning het volgende. Simulatie (J), althans aggravatie, komt voor; volgens sommigen zelfs zóó veelvuldig, dat zij aan het bestaan van een echte traumatische neurose twijfelen. Om haar van de onvolkomen ontwikkelde traumatische neurose (fonne fruste) te kunnen onderscheiden, moet men zijn aandacht speciaal wijden aan het constateeren van: 1° anaesthestén (of zeldzamer: hyperaesthesiên), 2° concentrische verkleining van het gezichtsveld, 3° polsversnelling en 4° psychische afwijkingen en bovendien trachten den zieke met zich zelf in tegenspraak te brengen, door hem b.v. lang aan den praat te houden (indien hij zegt niet in staat te zijn tot den minsten geestelijken arbeid), hem uit te doen rekenen hoeveel roegi hij nu wel heeft geleden (wanneer hij zegt niet meer te kunnen rekenen), enz. Men zal zich bij zijn onderzoek in het algemeen hebben te richten naar hetgeen later over de herkenning van simulatie zal worden gezegd, doch hier wenschen wij er in het bijzonder op te wijzen, dat het niet is geoorloofd het voorkomen van anaesthetische plekken te controleeren door faradisatie met een sterken stroom, omdat hierdoor bij lichte gevallen (en dat zijn juist die, waarbij men het meest is geneigd aan simulatie te denken) somtijds zware hysterische toevallen en ernstige psychosen kunnen ontstaan. Het non nocere mag ook bij personen, die van simulatie worden verdacht, niet uit het oog worden verloren. Hyperaesthesie is op onschuldige wijze te controleeren, door op een normaal gedeelte van de huid een sterken stroom te laten werken, welke bij een ander duidelijk onaangenaam is en daarna een uiterst zwakken, onvoelbaren op de z.g. hyperaesthetische plek te doen inwerken. Een simulant zal er op de allerheftigste, alleroverdrevenste manier op reageeren. omdat hij onderstelt meer te moeten voelen dan op de z.g. gezonde plekken. Zeer veelvuldig komt bij de traumatische neurose alimentaire glykosurie voor, zoodat het bestaan hiervan pleit tegen simulatie; bij de functioneele neurosen wordt zij veel minder vaak ontmoet. Om het bestaan er van na te gaan, geeft men den lijder 100 g. glykose, opgelost in 500 cM3. water en onderzoekt de urine gedurende de eerst volgende 6 uur eenige (') Simulatie is de bewuste misleiding, waarbij öf over niet-bestaande verschijnselen wordt geklaagd öf deze ten onrechte met een zekere gebeurtenis in verband worden gebracht, terwijl zij reeds vóór dien bestonden. Zeer vaak echter geschiedt dit alles onbewust en dan mag men niet van simulatie spreken. malen op glykose; natuurlijk mag in dien tusschentijd niets anders worden gegeten. Daar posttraumatische diabetes mellitus eveneens voorkomt (dl. I, bl. 131), moet men zeker zijn, dat de urine niet reeds vóór de proef glykose bevat. De prognose laat zich in den beginne niet met eenige zekerheid stellen; eerst moeten eenige maanden verloopen zijn, vóór dat men met eenige zekerheid een oordeel kan vellen. Zijn na dien tijd de verschijnselen niet ernstig, langen tijd hetzelfde gebleven of reeds aan het verminderen, of zijn er geen nieuwe bijgekomen, dan is nog genezing mogelijk, ofschoon zij meer dan een jaar op zich kan doen wachten. Nemen de symptomen echter dan nog toe, dan is genezing, zelfs op den langen duur, onwaarschijnlijk. In het algemeen wordt genezing zelden gezien. Charcot dacht zich de traumatische neurose als een functioneele, psychogene stoornis van de hersenschors, als een combinatie van door het psychisch trauma (schrik, angst) en auto-suggestie opgewekte neurasthenie en hysterie, een meening nu nog door vele Fransche medici voorgestaan. Het gelukte Charcot, door gehypnotiseerde personen een lichten slag te geven, paralysen te verwekken, welke, door de ze begeleidende stoornissen in de sensibiliteit, geleken op hetgeen men spontaan na een trauma af en toe ziet optreden. In andere landen echter vat men veelal de traumatische neurose als een afzonderlijke ziekte op, welke van neurasthenie en hysterie wel moet worden onderscheiden, te meer daar niet altijd een combinatie van hysterische en neurasthenische symptomen erbij wordt waargenomen en er aan den anderen kant allerlei overgangsvormen voorkomen tusschen echte hysterie en echte neurasthenie eenerzijds en de traumatische neurose anderzijds. Als gerechtelijk-geneeskundige kan men zich op het standpunt plaatsen, «lat de traumatische neurose een afzonderlijke ziekte is, staande naast de traumatische hysterie en de traumatische neurasthenie. Soms ziet men, naast de opgesomde verschijnselen, duidelijke haardsymptomen (b.v. atropine van den n. opticus, reflectorische stijfheid van de pupil) en dan bestaan naast elkaar: traumatische neurose èn locale afwijkingen in de hersenen, ten gevolge van het trauma capitis, waarvan de eerste zich dan gewoonlijk in haar zwaren vorm voordoet. Op grond hiervan nemen sommigen aan, dat het ziektebeeld der traumatische neurose zich nu eens ontwikkelt op den bodem van laesies der hersenschors en andere gedeelten van het centraal zenuwstelsel, dan weer en dit in de meerderheid der gevallen, als zuivere neurose optreedt, dat is: zonder dat er, althans nog op dit oogenblik, aantoonbare anatomische afwijkingen bestaan. In beide gevallen zouden de verschijnselen dezelfde zijn, doch in hevigheid verschillen. 2. TRAUMATISCHE PSYCHOSEN. Daar gerechtelijke psychiatrie niet op het eindexamen wordt gevraagd en er ook in de klinische lessen weinig gelegenheid is iets over psychiatrie mede te deelen, kan hetgeen hier erover wordt gezegd uit den aard deizaak slechts oppervlakkig zijn. Na een trauma van het hoofd ziet men af en toe een duidelijke stoornis in het geestesleven optreden, welke nu eens volgt nadat de verschijnselen der verwonding zijn verdwenen (secundaire traumatische psychose), dan weder direct in aansluiting aan het trauma zich uit en voorkomt naast de verschijnselen der verwonding als zoodanig (primaire traumatische psychose). Zeer vaak, doch niet altijd, bestaat in die gevallen praedispositie ervoor, hetzij dat deze aangeboren dan wel op later leeftijd is verkregen. Verschijnselen van verwonding kunnen geheel ontbreken, terwijl direct na het trauma en zonder dat gewone nerveuze verschijnselen voorafgaan, toch een acute primaire traumatische psychose optreedt, waarvan de prognose vrij gunstig is. Het bewustzijn keert in zulke gevallen, nadat in den regel gedurende korteren of langeren tijd, ten gevolge van een depressie, een basis-fractuur of een andere ernstige laesie van den schedel, verschijnselen van commotio cerebri bestonden, tijdelijk terug, doch dan volgt weder spoedig som nolent ie resp. sopor, waaruit de zieke vrij regelmatig 's avonds ontwaakt met allerlei, gewoonlijk angstwekkende hallucinaties, welke hem zelfs af en toe gevaarlijk voor zich zelf en voor zijn omgeving maken. Geleidelijk wordt, na 2—3 weken, de zieke rustiger, doch nog lang blijft hij over hoofdpijn en allerlei zenuwstoornissen klagen, om ten slotte te genezen; slechts langzamerhand verdwijnen de defecten in de herinneringsbeelden, welke plegen voor te komen en mogelijker wijze nog bestaande somatische verschijnselen. Soms ziet men, dat het verloop niet zoo gunstig is, doch dat zich direct na het trauma een primaire dementie ontwikkelt, welke zoo goed als nooit geneest. Zij en haar samenhang met het trauma capitis zijn niet moeilijk te herkennen. Er komen verder gevallen voor, waarin het acute stadium voorbijgaat, doch wordt gevolgd door z.g. secundaire dementie, waardoor het geheele ziektebeeld ten zeerste op dementia paralytica (J) kan gelijken. Soms ook heeft de secundaire dementie geen progressief karakter, doch blijft zij op een bepaald punt staan, zoodat de lijder slechts een defect in liet intellect vertoont (zwak combinatie-vermogen, geen begrip voor abstracte zaken, e.d.). Er komen ook schijnbare gevallen van acute traumatische psychose voor na trauma capitis, welke in 3—4 weken niet den dood eindigen, doch deze berusten op een slepend verloopende, etterige, traumatische leptomeningitis, waarbij de psychische symptomen op den voorgrond treden; zij kunnen niet tot de echte traumatische psychosen worden gerekend. (') Zie Tjjdsc hr. v. Inl. Geneesk., XI (1903), bi. ÏW). Naast de traumatische psychose staat als bijzondere, zeldzame vorm de z.g. traumatische reflex-psychose; zij ontstaat bij gepraedisponeerde individuen na een trauma, dat een peripheer deel van het lichaam treft, soms eerst vele jaren later. De ontstane laesie is soms uiterst gering en bestaat b.v. in een onbeduidende verwonding van de weeke deelen van een arm. Deze speciale ondervorm van de traumatische psychose kan zoowel een geëxalteerd als een gedeprimeerd karakter hebben, terwijl men af en toe in het verloop der ziekte en, viU/aande van de getroffen plaats (litteeken), aanvallen van pijnen ziet optreden en dan hallucinaties, steeds voorafgegaan door, van de getroffen plaats uitstralende, gevoelens van onlust. Tusschen de aanvallen in komen aanvankelijk perioden van korten duur voor, welke geleidelijk langer worden. Tijdens den aanval kan het tot volkomen amentie komen. Het verband tusschen liet trauma en deze reflexpsychose blijkt uit de, van uit de getroffen plaats uitgaande, aura; uit de volkomen genezing, welke volgt op het uitsnijden van het litteeken; uit het altijd op de getroffen lichaamshelft veel sterker zijn der symptomen (o.a. paresen, sensibele en sensorische afwijkingen) en uit het samengaan van de aanvallen met hemi-anaesthesie en van de luciede perioden met normale sensibiliteit. Een trauma capitis behoeft niet eens tot ernstige laesies van het cerebrum aanleiding te geven, om te kunnen worden gevolgd door een primaire acute traumatische psychose; in het algemeen is echter de kans erop grooter wanneer de schedel is gelaedeerd, dan wanneer alleen de weeke schedelbekleedselen worden beleedigd. Vooral laesies van den cortex der frontale kwabben, zooals zoo vaak bij contusio cerebri worden gezien (dl. I. bl. lOti), hebben natuurlijk in dit opzicht een kwaden naam; verder zijn gevreesd: intermeningeale bloedingen en schedelfracturen, welke met depressie der beenstukken genezen. Treedt de psychose niet direct na het trauma en zonder het voorafgaan van nerveuze verschijnselen, doch eerst later, na maanden, zelfs eerst na jaren, op, dan gaan hieraan in den regel allerlei nerveuze symptomen vooraf en wordt de zaak voor den expert moeilijker (secundaire traumatische psychose). Hij moet dan trachten aan te toonen, dat in dien tusschentijd toch reeds allerlei lichte verschijnselen van den kant van de hersenen bestonden en «lat zij kort na het trauma zijn opgetreden en geleidelijk in hevigheid toenamen, totdat de psychose zich vertoonde. Als zoodanig zijn te noemen: hyperaesthesie van het gezichtszintuig, oorsuizen, hardhoorigheid, duizeligheid, hoofdpijn, neiging tot hersencongesties, groote gevoeligheid voor alcoholische dranken, verandering van het karakter, prikkelbaarheid en c.q. het blijven bestaan of erger worden van verlammingen en anaesthesiën (haardsymptomen door, tengevolge van het trauma opgetreden, organische hersenafwijkingen), zoodat het geheel eenigszins op dementia paralytica kan gelijken. Verder blijven voorkomen (soms met vrije tusschenruimten) apo- plectiforme of epileptiforme insulten; daarnaast en geleidelijk in hevigheid toenemende, vertoont de lijder bovendien: moeilijk denken, spoedige vermoeidheid van den geest, een veranderd, prikkelbaar karakter en een veranderden gemoedstoestand (1). De laatstgenoemde verschijnselen van de psyche hebben een groote beteekenis voor de diagnose; zij kunnen te zamen het beeld van mond insanity (moralisches Irresein) geven (2). Door vergelijking van het gemoedsleven en het karakter van den persoon vóór en na de mishandeling (ongeluk) kan men den toestand gewoonlijk gemakkelijk in zijn waren aard herkennen. Nadat weken of maanden deze verschijnselen hebben bestaan, welke als prodromi der psychose zijn op te vatten, komt het spontaan of onder invloed van een of meer schadelijke momenten (b.v. een hevige gemoedsbeweging) en dan soms eerst na maanden of jaren, tot het uitbreken deipsychose als zoodanig, met een in den regel ongunstige prognose, daar zij op progressieve secundaire dementie pleegt uit te loopen. Het trauma heeft hier den bodem gelegd voor de psychose; het leidde tot een neuro-psychopathische constitutie, zóó, dat door eenige schadelijkheid, welke op een normaal mensch geen vat heeft, hier een psychose ontstaat. Het is vooral in de pathogenese van het delirium acutum (3), dat een voorafgegaan trauma deze rol speelt. De secundaire traumatische psychose kan een verschillend karakter hebben en zelfs na een zeer gering trauma optreden, beginnend met een zoodanig onduidelijk symptomencomplex, dat men aan simulatie denkt en (') Een hierop betrekking hebbend geval werd door ons gememoreerd in het Geneesk. T\jdschr. v. N.-I., dl. 35 (1895), bl. 512. ('") Moral insanity is een uiterst gewichtig symptomencomplex, dat den lijder al heel licht met den strafrechter in aanraking brengt. De toestand is gekenmerkt door een z.g. ethisch defect, d. w. z. dat de persoon bij zijn normale rasgenoten van denzelfden stand, 'leeftijd, enz. achterstaat ten opzichte van de hoogste psychische functies, welke den mensch van het dier onderscheiden. Dit defect uit zich in een onweerstaanbaren aandrang tot liet doen van verkeerde (of in het nalaten van goede, op een gegeven oogenblik geboden) daden, welke een onzedelijk of misdadig karakter hebben. Gewoonlijk bestaan geen gewone intellectueele defecten, heeft de lijder een goed verstand en is hjj een afstammeling van krankzinnige, epileptische of drankzuchtige ouders. Bij de leer van de misdrijven tegen de zeden zullen wij op dezen toestand dan ook nog moeten terugkomen; de lijders hieraan lijden toch in mindere of meerdere mate aan zedelijke verdorvenheid. (3; Delirium acutum is een zware vorm van manie ("), welke met hyperthermie, angsttoestanden, onophoudelijk spreken (onsamenhangende woorden en lettergrepen), het weigeren van spijs en vooral van drank, snel verval van krachten, enz. verloopt en meestal met den dood, zelden met genezing of overgang in een chronische psychose eindigt. (') Manie (Tobmiclil, razernij) is een. met min of meer ernstige beneveling van het bewustzijn gepaard gaande, drang tot gewelddadigheden, gericht tegen zich zei ven of tegen anderen. de zaak dan ook geheel verkeerd inziet, totdat het verdere verloop de vergissing voor den dag doet komen, b.v. door liet optreden van onmiskenbare teekenen van paranoia ('). Somtijds is van den beginne af liet hoofdsymptoom progressiere dementie; in andere gevallen ziet men melancholie of paranoia, de laatste meer in het bijzonder als rerrolyingsicaanzin, doch het meest gewone is een tijdelijke, in aanvallen voorkomende psychose en wel de epileptische waanzin (epileptisches Irresein), waarvan de aanvallen zijn gekenmerkt doordat zij gewoonlijk (niet altijd) worden voorafgegaan door een soort van aura en worden gevolgd door epileptiforme krampen (•). De vervolgingswaan kan door het optreden van reuk- en smaakhallucinaties het karakter van cergiftigingsicaan aannemen (dl. II, hl. 177). Hierbij zet de zieke een geheel en wel doordacht, als het ware practisch, verdedigingssysteem op, mogelijk omdat zijn intellect overigens nog ongeschonden is en hij de zaken logisch opvat, voor zoover zij geen direct verband houden met het primaire waandenkbeeld. Hij sluit zich op, doet zijn eten chemisch onderzoeken, wisselt telkens van lëngganan, roept de hulp der politie in, enz. Deze vorm kan eenige overeenkomst hebben met chronische melancholie (5), welke zich 11a liet klimakterium ontwikkelt; de lijderessen vertoonen geen belangstelling in de omgeving en krijgen een gevoel van niet of niets te zijn (kleinlteidmaan), dat wordt uitgebreid op haar omgeving of familie. Zij vinden zich zelf niet waard eten te krijgen, enz. Hierbij is echter het waanidee niet van buiten afkomstig en vindt men vaak, dat de lijderessen 's morgens helderder en 's avonds doffer zijn. In gevallen van traumatische psychosen moet men nagaan of er, behalve het trauma, ook andere momenten te vinden zijn, welke het uitbreken der psychose kunnen verklaren en of er praedispositie voor ziels- (') Paranoia (partielle Verriicktheit, waanzin) is gekenmerkt door liet primair optreden van waandenkbeelden (b.v. als vervolgingswaan of als grootheidswaan), terwijl het intellect en het herinneringsvermogen, aanvankelijk althans, weinig gestoord zijn. Treden hallucinaties (zinsbegoochelingen) op den voorgrond dan spreekt men van een paranoia hnlhicinatoria, anders van paranoia simplex. Paranoia treedt op bij erfelijk belaste individuen en verraadt zich reeds vroeg, in de jeugd, door allerlei eigenaardigheden in liet karakter en gemoedsleven ("). (s) Zie Tydschr. v. tnl. Geneesk., XII (1904), bl. 1. (:l) Melancholie (Schwerwuth, Triibsinn) is gekenmerkt door ziekelijke treurigheid en ziekelijke verlangzaming van de associatie, waardoor eensdeels hevige aanvallen van grooten angst optreden, waardoor de zieke rusteloos heen en weer loopt \nielancholia agitans: hierdoor kan hjj gaan dwalen (iwlawhoHa errahunda) of vervolgingswaan krijgen (melanrhotia persecutionis)], dan wel door pijnigende waandenkbeelden en hallucinaties uitermate gedeprimeerd wordt, zoodat h(j dagen en weken in één zelfde houding blijft zitten, zonder één woord te spreken, met verslapte of gespannen spieren (nulanehotia chm 8tupore). Dit zjjn de twee hoofdvormen. (') Zie Tljilschr. v. Im. Geneesk., XI (1903), lil. 1 ">4. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. '2 lijden bij den persoon bestaat; een zeer nauwkeurige anamnese is derhalve dringend noodig. In liet laatste geval, wanneer de persoon neuro- of psychopathisch is belast, is de prognose in den regel ongunstig. In het algemeen zal men echter veel beter doen met den lastgever in overweging te geven het advies van een krankzinnigen-arts in te roepen of deze althans aan zich toe te doen voegen, dan met zijn onvoldoende psychiatrische kennis te trachten zelf een rapport samen te stellen. Een enkel woord moge hier plaats vinden over delirium tremens (l) na een trauma (dl. I, bl. 131), dat bij de toenemende verbreiding van het alcoholgebruik en -misbruik in den Archipel niet geheel stilzwijgend mag worden voorbijgegaan. Het uitbreken na een mishandeling van delirium tremens moet, met al zijn gevolgen, op rekening worden gesteld van den dader; het is een ziekte, welke uitbreekt na de mishandeling, op den bodem van een bestaande praedispositie, evenals de traumatische pneumonie, de traumatische tuberculose, e.d. (dl. 1, bl. 181). Bij het opleggen van de straf zal de rechter hiermede rekening hebben te houden en verzachtende omstandigheden kunnen aannemen; het is de plicht van den gerechtel\jk-geneeskundige op een en ander in zijn rapport het noodige licht te doen vallen. Tijdens het delirium tremens is echter, op grond van S. R. I„ art. 33, resp. S. R. E.. art. 30 (dl. II, bl. 103), de dader niet-toerekenbaar voor de daden van geweld, welke hij tegenover zijn omgeving mocht plegen. B\j personen, die sedert lang misbruik maken van alcohol, kan het uitbreken van delirium tremens (Saufer-wahnsinn) worden veroorzaakt: a. doordat zij op een gegeven oogenblik meer alcohol drinken dan z\j gewend zijn; dan kan het delirium ook 2—3 dagen na het exces uitbreken; b. doordat zij omgekeerd niet hun gewone dosis alcohol binnen krijgen >-); c. door het krijgen van een koortsaanval, een verwonding, een heftige emotie, door groote geestelijke inspanning en d. ook zonder dat eenige bijzondere aanleiding voor het uitbreken van het delirium schijnt te bestaan. De gevallen, sub c en d genoemd, treden des te gemakkelijker op, naar mate reeds aanvallen van delirium tremens voorafgingen. Gewoonlijk gaan, gedurende 1—2 dagen, prodomi vooraf, in den vorm van slapeloosheid, algemeene malaise, hoofdpijn en gastrische stoornissen/ op het optreden van deze symptomen moet men derhalve terdege letten. Het delirium, dat onder zulke omstandigheden ontstaat, bestaat in aanvallen van groote opgewondenheid of angst, welke 2—8 dagen duren en vertoont speciale eigenschappen, terwijl de gewone verschijnselen van het chronische alcoholisme, met name de tremoren, exacerbeeren. Het wordt niet alleen voorafgegaan, doch ook vergezeld en gevolgd door slapeloosheid (insomnie); het is 's nachts sterker dan over dag en treedt soms alleen dan op. Het is altijd begeleid door gezichtshallucinaties (visioenen), welke het ziektebeeld beheerschen. Deze hallucinaties verwekken altijd angst of een ander gevoel van onlust; zij hebben altijd een wisselend, vluchtig karakter, volgen elkaar snel op, verdringen elkaar en de lijder reageert er heftig op, zoodat hij met alle energie (') Zie Tijdschr. v. Inl. Geneesk., XII, (190-4), bl. 15. («) Daarom geve men drinkebroers bij ziekte en verwonding een potio met cognac, whisky e. d. te velde trekt tegen de gevaren en onaangenaamheden, welke hem in zijn waandenkbeeld bedreigen, waardoor hij zeer onrustig wordt en tracht te ontvluchten, zelfmoord pleegt, zijn verplegers te lijf gaat, enz. Verder gaat het delirium tremens altijd vergezeld van sterke tremoren. Tijdens het delirium is het bewustzijn niet geheel verdwenen, zoodat op luid toespreken soms nog voor korten tijd een juist antwoord gegeven wordt. Veelal, doch niet altijd, bestaat later amnesie voor hetgeen tijdens den aanval met den lijder gebeurde. De lichaamstemperatuur is een enkele maal verhoogd (door de onrust). De opgesomde verschijnselen zijn wel altijd aanwezig, doch niet altijd in dezelfde mate. Soms bepaalt het delirium zich tot nachtelijke excitatie; in andere gevallen bestaan niet voortdurend hallucinaties, betwijfelt de zieke tot op zekere hoogte hun werkelijk bestaan en is in staat op zijn gewone wijze voort te leven, doch het gebeurt ook, dat te midden van dit kalme verloop plotseling de zaak verandert en de lijder overgaat tot het begaan van een daad van geweld. 3. HERKENNING VAN SIMULATIE. Herhaaldelijk heeft de gerechtelijk-geneeskundige in gevallen van mishandeling en ongelukken met simulatie {veratelite of vorgeschiltzte Krankheiten) en nog meer met overdrijving (aggravatie) te maken. \ aak vindt men beide, naast elkaar, aanwezig; eenige der symptomen worden overdreven, andere worden erbij gelogen. De uit een mishandeling (of ongeluk) voortgekomen ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid worden zeer vaak, omdat het slachtoffer weet, dat de zwaarte der op te leggen straf (de uit te betalen vergoeding) hiervan afhangt, langer voorgewend dan zij werkelijk bestaan; geringe klachten worden overdreven: van oorsuizen maakt men doofheid, van beperkte bewegelijkheid: stijfheid, van spierzwakte: totale verlammingen, enz. De gerechtelijk-geneeskundige moet door toepassing van de verschillende methoden van klinisch onderzoek in al die gevallen aangeven, welke objectieve afwijkingen er te vinden en welke hare werkelijke gevolgen zijn. Hij moet den persoon herhaaldelijk, en liefst onverwachts en onmiddellijk na elkaar, een paar keer onderzoeken. Thuis zittende „zieken" kan men dan vaak verrassen bij het verrichten van bezigheden, welke zij niet heeten te kunnen doen. Bij in een ziekenhuis opgenomenen kan soms de oppasser allernuttigste inlichtingen geven over de wijze, waarop de personen zich gedragen als de onderzoeker niet aanwezig is. Hetgeen in de noot op bl. 12 gezegd werd over het bewust en onbewust simuleeren en aggraveeren, moet men in het oog vatten om het rapport naar behooren, d. i. tot juiste voorlichting van den rechter, te kunnen uitbrengen. Op simulatie, aggravatie en zelfs op dissimulatie moet de gerechtelijkgeneeskundige steeds bedacht zijn. Oefening en ervaring moeten de leidsters van den gerechtsarts ook op dit gebied zijn. Simulanten stellen de gevolgen run kleine, aanwezige afwijkingen overdreven voor. Bij een klein wondje aan den voet hinken zij, alsof de geheele voetzool één wond was, of beweren zij zelfs in het geheel niet te kunnen loopen. Bestaat ergens een lichte zwelling of een kleine bloeduitstorting, dan doen zij alsof zij bij de lichtste aanraking de allerhevigste pijn hebben. Is een gewricht nog wat gezwollen, dan zeggen zij het actief in het geheel niet te kunnen bewegen en spannen bij passieve beweging hun spieren ter dege in, om het gewricht onbewegelijk te doen schijnen, enz. Hun klachten passen niet in het kader der verschillende ziektebeelden, zooals wij die kennen in gevallen, dat van eenige reden tot simulatie of aggravatie geen sprake is. Zij overdrijven echter, door onkunde, altijd slechts enkele der symptomen; verschillende andere, waarover in dit geval zou moeten worden geklaagd, ontbreken vaak geheel in hun relaas; een goed klinicus ontdekt door deze incongruentie der verschijnselen direct de simulatie. Doch ook komt het voor, dat de simulanten over zóóveel verschillende verschijnselen te klagen hebben als nooit in gewone gevallen, bij dezelfde objectieve symptomen, vernomen worden; zij doen het voorkomen, alsof zij geen enkel gezond orgaan meer bezitten en hebben duizend en een klachten, welke in de zwartste kleuren worden afgeschilderd. Desniettegenstaande bemerkt men direct niet met een geval van hysterie te doen te hebben. Het geschilderde ziekteverloop komt niet overeen met hetgeen men anders in een dergelijk geval gewoon is te zien. Door hun onkunde met het werkelijke ziekteverloop kan men hen, door naar niet in het ziektebeeld passende symptomen te vragen, deze ook als aanwezig hooren vermelden, al zijn zij nog zoo dwaas, b.v. over paraesthesiën in beide duimen, over bloeding uit het linker oor, enz. Ook kan het zijn nut hebben nadrukkelijk juist naar de omgekeerde symptomen te vragen dan die, waarover wordt geklaagd; zoodoende geraken de simulanten in de war, daar zij denken verkeerde symptomen op den voorgrond te plaatsen. Soms ook worden altijd dezelfde verschijnselen vermeld (pijn op dezelfde plaats en altijd van dezelfde hevigheid), waar zij, bv. bij neuralgiën en rheumatoïde pijnen, welke in het spel zouden kunnen zijn, behooren te wisselen. Terwijl toch een chronische ziekte altijd met remissies en exaeerbaties verloopt en nooit altijd tot dezelfde klachten aanleiding geeft, klagen simulanten maar altijd door over hetzelfde en geven zij nooit eens eenige verbetering en verandering aan. Op simulatie moet men derhalve steeds bedacht zijn. Men moet de subjectieve klachten steeds zeer skeptisch beoordeelen en den nadruk leggen op de objectief aantoonbare afwijkingen en hare gevolgen. Daartoe is een nauwkeurig onderzoek van den lijder absoluut noodig. Na deze algemeene opmerkingen te hebben gemaakt, zullen wij nog op enkele meer in het bijzonder de aandacht vestigen. A. GESIMULEERDE, INWENDIGE ZIEKTEN. Gewoonlijk worden rheumatische pijnen, steken in de borst, koorts, een gevoel van warmte, pijn in den buik en maag-, darm- en hartziekten gesimuleerd. Herhaaldelijk worden haemoptysis, door zuigen op het tandvleesch, en aphonie, door het willekeurig niet voldoende spannen der stembanden, nagebootst. Zeer veelvuldig wordt de duur der reconvalescentie na echte ziekten opzettelijk verlengd door honger te lijden of bekende schadelijke stoffen in te nemen, soms zelfs bepaalde vergiften, waardoor de gezondheid, voor den verderen duur van het leven, blijvend kan worden benadeeld. De ontmaskering van den simulant in dergelijke gevallen vereischt een zorgvuldige observatie, een nauwkeurig en volledig onderzoek en vergelijking van de verkregen uitkomsten met hetgeen de kliniek leert. Goed doet men den simulant te doen gelooven, dat men hem vertrouwt en aan geen bedrog denkt; daardoor wordt hij vaak tot allerlei onmogelijke dingen verleid, in de verwachting daardoor den medicus absoluut zeker een rad voor de oogen te zullen draaien. Simulatie wordt gediagnostiseerd door te letten: 1°. op de duistere aetiologie, 2°. op de incongruentie van het gesimuleerde beeld met dat van bekende ziekten en 3°. op het atypisch verloop van elk symptoom op zich zeil. B. SIMULATIE VAN CHIRURGISCHE ZIEKTEN. Simulatie van gestoorde motiliteit en van pijn in een gewricht woidt nog al eens na mishandeling waargenomen, om den termijn van ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid tot langer dan 20 dagen te rekken. Nadat een werkelijk door het trauma ontstane fractuur of een gesneden wond e. d. reeds genezen is, verklaart de persoon nog steeds zijn arm of been niet te kunnen gebruiken, zijn gewricht nog niet te kunnen buigen, enz. Afgezien van de hierboven sub A genoemde 3 punten heeft men in zulke gevallen ter herkenning van simulatie nog te letten: 1°. op den voedingstoestand van de gelaedeerde extremiteit; duidelijke atrophie pleit er voor, dat de patiënt waarheid spreekt; ontbrekende atrophie pleit er tegen; 2°. op de verhouding van de objectief te constateeren veranderingen tot de voorgewende functio laesa. Een op de onderlaag verschuifbaar litteeken boven een gewricht, leidt niet tot beperkte bewegelijkheid in dat gewricht; contractuur door actieve spanning en een willekeurig veroorzaakte abnormale stand van een gewricht zijn gemakkelijk genoeg te herkennen; 3". een pijnlijk gewricht is, door reflectorische spierspanning, gefixeerd; een vrij bewegelijk gewricht is niet pijnlijk; 4". bij druk op een pijnlijke plaats neemt de pols frequentie zoo goed als altijd met 20—30 slagen per minuut toe; men moet den druk onverwachts uitoefenen; 5°. van een bestaande verlamming blijkt vaak niets meer, wanneer men den patiënt zich laat uitkleeden en hem onder de hand aan den praat houdt; dit is bij simulatie nog meer het geval, tijdens het zich weder aankleeden, wanneer men de aandacht behoorlijk afleidt. Nog een enkel woord over de volgende afwijkingen in het bijzonder. Moeilijk te onderscheiden van simulatie zijn gevallen van traumatische gewrichtsneurosen. welke werkelijke voorkomen. Zy ontwikkelen zich eenigen tijd na het trauma; de symptomen kunnen geheel overeenkomen met die, welke door synovitis ontstaan. De herkenning als neurose baseert zich op: 1°. het gelijktijdig bestaan van eigenaardige (hysterische) stoornissen van de sensibiliteit en van vasomotorische stoornissen; 2°. de fixatie van het gewricht in gestrekten stand; 3°. bij het schoudergewricht bestaat een drukpunt in het trigonum deltoïdeopectorale (niet in den sulcus intertubercularis); 4°. de gewone middelen, welke bij synovitis snel verbetering geven, hebben hier geen effect; 5°. er bestaat een groot contrast tusschen hetgeen objectief is te vinden en waarover wordt geklaagd (overeenkomst met simulatie), terwijl 6°. in narkose het gewricht volkomen vrij blijkt te z.jjn (dit is natuurlijk ook het geval bij simulatie, doch tot de narkose zal een simulant niet licht toestemming geven en de andere wel; zij moet worden gevraagd en is in dit geval geoorloofd met het oog op de in te stellen therapie). Een hernia ontstaat hoogst zelden in eens, door een trauma; is dit het geval dan treden tegelijkertijd zware incarceratieverschijnselen op. Vindt men derhalve in het geval, dat iemand een breuk heeft en deze aan een zeer onlangs plaats gehad hebbende mishandeling (ongeluk) wil toeschrijven, een reponiebele of weinig pijnlijke hernia inguinalis of cruralis, dan kan men zonder meer zeggen, dat zij niet ontstaan kan zijn door een kort te voren plaats gehad hebbend trauma. Had de mishandeling eenigen tijd geleden plaats, dan kan men hetzelfde beweren zoo in de anamnese ontbreekt ieder, spontaan medegedeeld, symptoom van incarceratie. Geheel hetzelfde geldt voor prolapsus vaginae en uteri; ook zy ontstaan langzamerhand en waar zy, bij hooge uitzondering, door een trauma zijn veroorzaakt, moeten ook hier andere teekenen van laesie te vinden zijn. C. SIMULATIE VAN ZENUWZIEKTEN. J erlammingen leiden op den duur tot atrophie en ontaardingsreactie (zie echter het slot van noot 2 op bl. 258, dl. II); hierdoor is simulatie gemakkelijk te herkennen. Neuralgiën kunnen door personen, die er vroeger wel eens aan geleden hebben, zóó goed gesimuleerd worden, dat herkenning hiervan onmogelijk is. Is dit niet het geval, dan geven zij de drukpunten, enz. verkeerd aan en zijn zij gemakkelijk te ontmaskeren. Anaesthesie kan'bij een vasten wil langen tijd gesimuleerd worden, doch onderzoekt men zoowel den tast- als den plaats- en den temperatuurszm, dan stuit men bij simulanten al heel gauw op tegenstrijdigheden of op zulke overdrijving, dat de simulatie duidelijk is. Op het niet geoorloofd zijn van toepassing van sterke faradische stroomen werd reeds gewezen (bl. 12). Hvperaesthesie is op de op bl. 12 aangegeven wijze te ontmaskeren. Epilepsie wordt nog al eens gesimuleerd; herkenning der simulatie is alléén mogelijk door het bijwonen van een aanval. De lijkbleekheid van het gelaat in het begin van den aanval, de harde pols tijdens het tonische, de weeke en volle pols tijdens het klonische stadium, het heviger zijn der krampen aan één lichaamshelft, het volgen op den krampaanval van een soporeus stadium met wijde, niet reageerende pupillen, ongevoeligheid deizintuigen. anaesthesie en verdwenen reflexen kunnen niet gesimuleerd worden. Daardoor is de simulant, zoodra men een aanval bijwoont, al heel gemakkelijk te ontmaskeren. Bij lichte gevallen van traumatische neurose wordt ook wel gesimuleerd, of althans worden de verschijnselen overdreven. Een langdurige, zorg\ uldige observatie, liefst door een zenuwarts, is ter ontmaskering noodig; het progressieve in het verloop, dat niet licht goed nagebootst wordt, moet vooral in het oog gevat worden. Overigens verwijzen wij naar hetgeen reeds op bl. 12 ter zake gezegd werd. Op de herkenning van de hysterie zullen wij bij de misdiij\en tegen de zeden terugkomen; overdrijving en bedrog zijn bij deze ziekte schering en inslag. Blind- en doofheid worden herhaaldelijk voorgewend; de herkenning hiervan kan zeer gemakkelijk, doch ook zeer moeilijk zijn en zelfs het gebruik van speciale instrumenten vereischen; daarom zullen wij niet verder erop ingaan. L>. SIMULATIE VAN KRANKZINNIGHEID ('). Ofschoon simulatie van krankzinnigheid niet voorkomt na mishandelingen en er derhalve geen directie aanleiding bestaat om ook hierover een enkele opmerking te maken, wenschen wij er toch even de aandacht op te vestigen. Deze vorm van simulatie komt speciaal voor bij misdadigers. Eensdeels simuleeren zij krankzinnigheid in de hoop in een krankzinnigengesticht te worden geplaatst, waaruit zij gemakkelijker kunnen ontvluchten dan uit (ij Zie Scholten: Geneesk. Tijdsehr. v. N.-I., dl. 49 (1909), bl. 68ö. de gevangenis, anderdeels om op die wijze aan de doodstraf te ontkomen; het zijn vooral Europeanen en Indo-europeanen. die dit doen. De Inlanders en Vreemde Oosterlingen zijn in het algemeen te onverschillig voor veroordeeling tot dwangarbeid of tot de doodstraf om op deze wijze te trachten zich eraan te onttrekken. Bij misdadigers komt het echter ook voor, dat zij werkelijk bestaande psychische afwijkingen dissimuleeren, zooals ook krankzinnigen dit wel met groote geslepenheid doen (om uit het gesticht te worden ontslagen; om de oppassers in slaap te wiegen en op een gegeven oogenblik zelfmoord te plegen, enz.). Dissimulatie komt meer in het bijzonder bij recidivisten voor, die zich liever tot een vrijheidsstraf van korten dan tot opsluiting in een gesticht van onbepaalden duur zien veroordeeld. Dissimulatie van psychische afwijkingen is veel moeilijker te herkennen dan simulatie ervan; zelfs en aren krankzinnigen-artsen worden af en toe nog door hun patiënten om den tuin geleid. Over het algemeen is daarentegen de simulant van krankzinnigheid door een krankzinnigen-arts gemakkelijk te ontmaskeren, omdat hij eigenlijk niet weet, welke verschijnselen hij moet voorwenden. Het meest gewone is, dat hij zich „als een gek aanstelt", n.1. zóó als de leek over het algemeen gelooft, dat een krankzinnige doet, d.w.z. hij slaat alles in zijn cel kort en klein, scheurt zich de kleeren van het lijf, begint, zoodra hij ontwaakt, te razen en te tieren, weigert te eten, enz. Een enkele maal wordt ook wel stompzinnigheid en verlies van het herinneringsvermogen gesimuleerd en bij hooge uitzondering ook wel het bestaan van hallucinaties. illusies, e.d. Over het algemeen is de ontmaskering echter gemakkelijk, daar het beeld niet beantwoordt aan dat, hetwelk men gewoon is te zien Slechts ervaren krankzinnigen-oppassers kunnen den medicus lang om den tuin leiden, doch is deze op simulatie bedacht, dan zal op den langen duur ook hier de simulant zich zelf ontmaskeren, omdat het de grootste wilskracht kost bij voortduring en op een juiste wijze krankzinnigheid voor te wenden. Opneming in een hospitaal, ter observatie, is altijd aan te raden, vooral omdat vele psychiaters de leer verkondigen, dat simulatie op zichzelf reeds een symptoom is van krankzinnigheid en b.v. berust op een tot nog toe niet bemerkte paranoia, dementie, enz.; er zijn zelfs krankzinnigenai tsen, die beweren, dat een simulant per se niet normaal van geest is. Met het oog hierop onthoude de gewone arts zich van een oordeel uit te spreken, doch late het aan de krankzinnigen-artsen over om een bepaald geval te beoordeelen. 5. ONTMANNING. Bij de moedwillige kwetsuren en slagen en andere moedwillige misdrijven wordt in S. R. I. art. 231 en S. R. E. art. 229 afzonderlijk genoemd het misdrijf van ontmanning. S. R. I. art. 231. Ieder die zich schuldig maakt aan liet S. R. E. art. 229. misdrijf van ontmanning, wordt gestraft met dwangarbeid in den ketting | tuchthuisstraf van vjjf tot twintig jaren. Zoo de dood er uit volgt, binnen veertig dagen na het plegen van het misdrijf, wordt de schuldige gestraft met den dood. Veel behoeft over dit misdrijf niet gezegd te worden. Ofschoon voor den medicus het geslacht wordt bepaald door den aard der geslachtsklieren en ontmanning derhalve medice is het uitsnijden of verbrijzelen van beide testiculi (castreeren). verstaat de strafrechter er ook onder het afsnijden van den penis of van een stuk van den penis, zoodat het uitoefenen van den bijslaap een onmogelijkheid wordt (J). Dat het afsnijden van den penis al heel licht tot verbloeding uit de corpora cavernosa en vasa dorsalia leidt moge even gememoreerd worden: er zijn echter ook gevallen bekend, waarbij de bloeding niet veel te beteekenen had. In de noot op bl. 218 van dl. I werd reeds aangegeven in welke gevallen dit misdrijf wordt gepleegd. Bij gerechtelijk-geneeskundig onderzoek van dergelijke gevallen heeft men de mutilatie nauwkeurig te beschrijven en, waar slechts de penis of een stuk ervan werd afgesneden, tevens na te gaan en te vermelden in hoever dit het uitoefenen van den coïtus onmogelijk maakt. In gevallen, waarop het 2® lid der aangevoerde strafwetartikelen van toepassing is, heeft men natuurlijk, aan de hand van hetgeen in dl. 1, bl. 59 e.v. werd geleerd, de doodsoorzaak vast te stellen en bovendien het causale verband tusschen haar en de mutilatie. O Of op een vrouw ook liet misdrijf van ontmanning kan worden gepleegd, b.v. door verwonding van de vulva of van de vagina, waardoor later immissio penis onmogelijk wordt, is een zuiver juridische en geen medische kwestie; de medische beoordeeling van zulk een geval zal echter nooit moeilijkheden baren. 6. AFDRIJVING VAN DE VRUCHT. S. R. 1. art. 232 en S. R. E. art. 230 bedreigen straf tegen ieder, die, op welke wijze ook, afdrijving der vrucht hij een vrouw veroorzaakt, onverschillig of dit met of zonder hare goedkeuring geschiedt. Verder bedreigen zij straf tegen de vrouw, die bij zich zelve de afdrijving veroorzaakt of laat veroorzaken. Geneesheeren en apothekers, die de middelen hiertoe aanwijzen of toedienen, kunnen zwaarder gestraft worden (1). Afdrijving van de vrucht is het, door welk middel ook. opzettelijk, vóór het natuurlijk einde der zwangerschap, uitdrijven of verwijderen uit den moederschoot van de, op het oogenblik van ingrijpen levende, vrucht (2). Het oogmerk om afdrijving te veroorzaken moet bestaan; is dit niet het geval en is het ontijdig afbreken van de zwangerschap het gevolg van het toebrengen van kwetsuren en slagen, zooals af en toe voorkomt, dan moet het geval als zoodanig worden berecht. S. R. I. art. 232. Ieder, die door spijzen, dranken, artse- S. R. E. art. 230. nu'en, geweld of eenig ander middel de afdrijving der vrucht by een zwangere vrouw veroorzaakt, wordt, onverschillig of dit met of zonder hare goedkeuring geschiedt, gestraft met dwangarbeid in den ketting | tuchthuisstraf van vjjf tot tien jaren. Dezelfde straf wordt toegepast op de vrouw, die zich zelve de afdrijving veroorzaakt, of die toestemt gebruik te maken van de middelen haar rot dit einde aangewezen of toegediend, indien de afdrijving der vrucht werkelijk is gevolgd. De geneesheeren, heelmeesters en apothekers, die deze middelen aanwijzen of toedienen, worden, als de afdrijving der vrucht werkelijk is gevolgd, gestraft met dwangarbeid in den ketting | tuchthuisstraf van vjjf tot vijftien jaren. (') Vroedvrouwen, die zich aan dit misdrijf schuldig maken, kunnen niet zwaarder worden gestraft, omdat zij in dit artikel niet afzonderlijk worden genoemd, zooals wel het geval is in art. 296 S. R. I. en S. R. E. (dl. I, bl. 36), waarin straf wordt bedreigd tegen schending van den beroepseed. (2) Derhalve vallen de zeldzame gevallen van buitenbaarmoederlijke zwangerschap, waarin met misdadig opzet de zwangere tuba tot bersting wordt gebracht, ook onder deze artikelen. Dat de vrucht moet leven op bet tijdstip, dat het middel, dat de afdrijving tengevolge heeft, werd toegepast, volgt uit het 2e lid van deze artikelen: de bescherming van een doode vrucht tegenover haai moeder zou geen zin hebben. Het afbreken van de zwangerschap op medische indicaties valt eveneens onder de bovenstaande artikelen, omdat het tegendeel niet is bepaald. Toch leert de ondervinding, dat het O.M. zich in die gevallen van vervolging onthoudt, omdat van met een misdadig doel afbreken der zwangerschap geen sprake is; het feit geschiedt dan ook niet in het geniep. Mocht het echter ooit er toe komen, dan kan veroordeeling niet uitblijven, tenzij de rechter een beroep op het in zulke gevallen bestaan van een z.g. noodtoestand accepteert. Bij veroordeeling zal men echter, indien de afdrijving werkelijk op een goed gegrondveste, medische indicatie is geschied, naar alle waarschijnlijkheid slechts zich de lichtst mogelijke straf opgelegd zien. met alle kans op gratie, zooals ook te verwachten is bij het schenden van zijn beroepseed uit moreele overtuiging Cdl. I, bl. 43). In ieder geval doet men goed nooit in zijn eentje tot het afbreken der zwangerschap over te gaan, doch dit steeds te doen na consult met en in tegenwoordigheid van minstens één collega; aan dit principe houde men zich steeds. Onder noodtoestand, welke niet in de strafwet als reden van straffeloosheid afzonderlijk wordt genoemd, doch krachtens de algemeene strafrechtbeginselen de strafbaarheid uitsluit, verstaat men een toestand, waarbij het recht van den een slechts kan worden gered door opoffering van dat van een ander. Het leven der moeder gaat uit een medisch oogpunt voor en mag niet opgeofferd worden aan dat van het kind, zoodat de vrucht mag en moet worden gedood ter wille van het leven der moeder (Margadant). Gewoonlijk komt bij afdrijving de vrucht dood ter wereld of sterft zij zeer spoedig na de geboorte, omdat het misdrijf pleegt te geschieden op een tijdstip, dat de vrucht nog niet in staat is zelfstandig, buiten het moederlichaam, voort te leven (dl. II, bl. 29) ('j. Komt de vrucht levend ter wereld en wordt zij daarna gedood, dan heeft men met het dubbele misdrijf van afdrijving der vrucht en kindermoord te maken, zoodat onder bepaalde omstandigheden ook de doodsoorzaak van de vrucht moet worden vastgesteld (dl. II, bl. 29 e. v.). Werd de afdrijving door een ander veroorzaakt en was de vrouw door (') Gewoonlijk toch grijpt het misdrijf plaats in de eerste helft der zwangerschap, meer speciaal in de '2e—4e maand. Dit is begrijpelijk, omdat de vrouw zich pas ernstig ongerust begint te maken, wanneer de menstruatie voor de tweede maal is uitgebleven (de eerste maal wordt aan een ot' andere, gewone oorzaak toegeschreven); dan grijpt z(j eerst naar allerlei inwendige middelen, welke als abortiva te boek staan, doch welke het gewenschte resultaat zoo goed als nimmer hebben, om vervolgens de hulp van een doekoen of vroedvrouw in te roepen, die gewoonlijk direct de z.g. mechanische middelen toepast, waarna de uitstooting der vrucht niet lang op zich laat wachten. Dit is de meest gewone gang van zaken. Soms echter wordt direct van de mechanische middelen gebruik gemaakt, speciaal waar het niet voor de eerste maal is, dat de vrouw zich aan dit misdrijf schuldig maakt. de gevolgen der afdrijving ziek of/en onbekwaam tot persoonlijken arbeid gedurende meer dan 20 dagen of korter, dan kunnen artt. 225 en 227 S. R. 1., artt. 224 en 226 S. R. E. (bl. 1) en, indien zij aan de gevolgen ervan stierf, S. R. I. art. 211, S. R. E. art. 210 (dl. I, bl. 56) worden toegepast op den afdrijver. Soms, wanneer de afdrijving niet is te bewijzen, is het alleen op deze wijze mogelijk den persoon, waarvan de rechter de moreele overtuiging heeft, dat hij zich aan dit misdrijf heeft schuldig gemaakt, zonder dat hem dit wettig kan worden bewezen, te treffen; zoo ook, wanneer de afdrijving mislukte, doch de vrouw wel ziek of/en onbekwaam tot persoonlijken arbeid werd door de aangewende poging. Elk middel, dat wordt toegepast met het oogmerk afdrijving te veroorzaken en deze werkelijk heeft teweeggebracht, is een afdrijvingsmiddel in den zin der strafwet. Om het als zoodanig te mogen aanmerken, wordt vereischt, dat liet werkelijk heeft geleid tot ontijdig eindigen van de zwangerschap (>). In die gevallen spreekt men in foro van abortus of van abortus provocatus, in tegenstelling met de gevallen, waarin het ontijdig afbreken der zwangerschap een natuurlijke oorzaak iieeft en welke door de rechtsgeleerden met den naam miskraam worden aangeduid. Wij zullen dit gebruik hier volgen en derhalve in het algemeen de uitdrukking miskraam gebruiken en slechts waar uit door den medicus te constateeren feiten blijkt, dat de zwangerschap op gewelddadige wijze werd verstoord, van abortus. In het algemeen moet een abortivum (s) of in staat zijn weeën op te wekken of den dood van de vrucht kunnen veroorzaken; anders kan het niet tot uitdrijving van de vrucht leiden. Weeën en de dood der vrucht kunnen op verschillende wijzen worden veroorzaakt; al naar gelang hiervan verdeelt men de abortiva in chemische en in physische; de eerste werken door chemische energie, de laatste thermisch, elektrisch of, wat in de practijk vrijwel uitsluitend voorkomt, mechanisch. De chemische middelen hebben effect door locale of door verwijderde (resorptieve) werking, terwijl dat van de physische berust op hun plaatselijken invloed op de inwendige geslachtsorganen. (') Extractie van de vrucht geschiedt slechts hoogst zelden, zóó zelden, dat wjj verder alleen de gewone gevallen van afdrijving, waarin de vrucht wordt uitgedreven, in het oog zullen vatten. Uithaling van de vrucht, b.v. door curettage, geschiedt feitelijk alléén door medici. (2) De vruchtafdrijvende middelen heeten in het algemeen abortiva of ckboUca; deze namen worden echter meer in het bijzonder voor de chemische gebruikt. Etnmenagoga z(jn middelen, welke de menstruatie doen optreden of versterken; bij gevoelige vrouwen kunnen zjj ook afdrijving van de vrucht veroorzaken. A. CHEMISCHE ABORTIVA. Deze worden gewoonlijk C1) per os genomen of toegediend en heeten daarom ook wel inwendige afdrijvingsmiddelen. Daar vele werken door het veroorzaken van een duidelijke, acute intoxikatie van de moeder, woiden zij ook wel toxische abortiva genoemd; komt het in die gevallen tot uitdrijving der vrucht, dan geschiedt dit in den regel, wanneer de intoxikatie haar akmes heeft bereikt of kort hierna; dit is een punt van belang voor de herkenning van de afdrijving door op deze wijze werkende abortiva. De chemische abortiva werken, hetzij door het opwekken van weeën, hetzij door het in utero dooden van de vrucht. Zij spelen in de Inlandsche en in de Indo-europeesche maatschappij een groote rol; menig geval van duister darmlijden berust vermoedelijk op het uitgebreide gebruik, dat van deze middelen wordt gemaakt. Er zijn vele vrouwen, die iederen keer, dat de periode een paar dagen op zich laat wachten, een of andere obat innemen; soms nemen zij zelfs regelmatig tegen het tijdstip, dat de menstruatie wordt vernacht, een of andere djainoe in. Daar een werkelijk regelmatige menstruatie een betrekkelijke zeldzaamheid is (3) en zij niet zelden af en toe wat langer uitblijft, zonder dat hiervoor altijd een reden is aan te geven, wordt al heel licht aan elk middel, zelfs het meest onschuldige, een stondendrijvende of afdrijvende werking toegeschreven; ook zonder het middel ingenomen te hebben zou de menstruatie vermoedelijk in menig geval verschenen zijn. De invloed van eenig middel op het veroorzaken van de menstruatie, resp. ran afdrijving moet zeer skeptisch beoordeeld worden. Na dit vooropgesteld te hebben, zullen wij de chemische 'abortiva aan een algemeene bespreking onderwerpen; later zullen wij meer in liet bijzonder er op terugkomen. Het staat vast, dat er op het oogenblik nog geen middel bekend is, dat in staat is in de overgroote meerderheid der gevallen, laat staan onder alle omstandigheden, met zekerheid alléén de zwangerschap af te breken, zonder tegelijkertijd ook andere verschijnselen te veroorzaken. Een werkelijk specifiek en betrouwbaar abortivum, dat in niet-toxische dosis, het gewenschte effect heeft, is onbekend. Waar dit schijnbaai wel het ge\al is, moet men derhalve in foro altijd aannemen, dat er bijzondere omstandigheden bestonden, waardoor de miskraam spontaan is opgetreden, al kan men ze niet nader aangeven; op dit punt zullen wij eveneens later terugkomen en het dan motiveeren. (') Plantendeelen e.d. worden ook wel tot locale prikkeling van den uterus aangewend, door ze als een soort tampon in de vagina te stoppen (Stratz, De Vrouwen op Java, 1897, bl. 42); hierop zullen wij later terugkomen. (2) Forster nam. door onderzoek van 56 gezonde vrouwen, die beweerden haar periode steeds op tijd te hebben, waar, dat de intermenstruale periode van éénzelfde, gezonde vrouw kan schommelen tusschen 28 en 46 dagen. E> is geen zelfstandigheid bekend, welke in staat is na eenigen tijd te leiden tot het optreden van bloeding uit den uterus of tot weeën, gevolgd door miskraam, zonder dat tegelijkertijd ook min of meer ernstige symptomen van den kant van andere organen optreden. Waar door het gebruik van eenig middel miskraam volgt, geschiedt dit nooit, zonder dat tegelijkertijd de vrome er min of meer ernstig ziek door wordt; soms bekoopt zij de uitdrijving van de vrucht zelfs niet den dood of sterft zij vóór dat het zoover is gekomen. Ontbraken verschijnselen van den kant van andere organen en zijn physisehe afdrijvingmiddelen uitgesloten, dan neme men in foro een miskraam uit een natuurlijke oorzaak aan, wat de vrouw ook moge hebben ingenomen. De middelen, welke bij inwendig gebruik in staat zijn, naast andere symptomen, miskraam te verwekken, doen dat allerminst in de overgroote meerderheid der gevallen, waarin zij worden toegepast, doch slechts af en toe. Om in die uitzonderingsgevallen ontijdig afbreken van de zwangerschap te kunnen veroorzaken, moeten zij, zooals reeds gezegd is, in staat zijn weeën op te wekken of wel in staat zijn de vrucht in utero te dooden; m het eerste geval zal in principe de vrucht levend en in het tweede altijd dood geboren worden. De middelen, welke werken door het opwekken van weeën, worden het meest gebruikt. A\ eeën kunnen langs verschillende wegen worden opgewekt, zoowel door directe prikkeling van de uterusspiercellen en van de centra (periphere en centrale), van welke de samentrekking afhankelijk is. als door reflectorische prikkeling hiervan, of door stoornis in hun voeding. Niet altijd zijn deze \ erschillende oorzaken uit elkaar te houden, daar b.v. middelen, welke het mvometrium tot contractie brengen, tevens kunnen en vaak ook zullen leiden tot spasmotische ischaemie van den uteruswand en van de andere weefsels, waarin deze centra liggen, v. Hofmann houdt deze laatste wijze \ an ontstaan der weeën zelfs voor die, welke liet meest voorkomt. Reflectorisch kunnen zij ontstaan bij hevige prikkeling van het slijmvlies \an het maagdarmkanaal, van het slijmvlies der urine-wegen, enz.; vandaar dat alle caustica en irritantia miskraam kunnen verwekken en hiertoe kunnen worden gebruikt. Verder is hiertoe in staat de groep der drastica. d.z. die middelen, welke zeer krachtig werken en onder heftige pijnen, soms zelfs onder duidelijke verschijnselen van een acute gastro-enteritis, zeer snel, meermalen herhaalde dunne ontlasting veroorzaken. Ook de purgantia, welke in principe minder snel en minder krachtig werken dan de drastica, maar toch altijd min of meer pijn in den buik en een ovenloedige dunne ontlasting veroorzaken, hebben algemeen als abortiva < en zekeren naam en zijn ongetwijfeld in staat bij gevoelige vrouwen de zwangerschap te doen eindigen, vooral in de allereerste maanden. Dit kunnen bij zeer gevoelige vrouwen zelfs de gewone laxantia doen, welke als regel geen of nauwelijks buikpijn verwekken, maar wel snel dunvloeibare ontlasting te weeg brengen. Deze middelen zijn alle meer in het bijzonder in staat tot miskraam te leiden, zoo zij gebruikt worden op liet tijdstip, dat de menstruatie weder had moeten optreden; dan is de uterus gevoeliger voor prikkels, zooals de ervaring leert. Het is niet ondenkbaar, dat ook emetica reflectorisch af en toe aanleiding moeten kunnen geven tot miskraam. In foro zal men echter verstandig doen deze mogelijkheid niet aan te nemen, omdat juist de hyperemesis gravidarum geldt als indicatie voor liet afbreken der zwangerschap en hieruit blijkt, dat zelfs zeer ernstig en zeer langdurig braken over het algemeen niet in staat is tot miskraam te leiden. De dood van de vrucht kan eveneens een verschillende oorzaak hebben, doch gewoonlijk is zij te zoeken in het optreden van dusdanige veranderingen in de eivliezen, resp. in de placenta, dat de voeding en gaswisseling van de vrucht onvoldoende worden. Dergelijke veranderingen zijn b.v. de bloedingen, welke in en tusschen de eivliezen optreden, wanneer het gebruikte abortivum aanleiding geeft tot het ontstaan van een haemorrhagische diathese, zooals in de acute gevallen van waranganintoxikatie het geval kan zijn; de afdrijvende werking van het warangan berust hierop naar alle waarschijnlijkheid, daar het in dergelijke gevallen niet gelukt is, noch in de practijk noch in het dierexperiment, As in den foetus aan te toonen. Ten gevolge van de haemorrhagische diathese kan bij As303-intoxikatie een dusdanige hevige bloeding uit den uterus optreden, dat de dreigende miskraam het geheele ziektebeeld beheerscht en de intoxikatie als zoodanig over het hoofd wordt gezien. Haberda nam zulk een ge\ ai waar; de ziekte duurde een week en eerst op de lijktafel werd de werkelijke aard van het geval (vergiftiging) herkend ('). Een sterke stoornis in de voeding van de vrucht komt verder voor. waar, ten gevolge van de resorptieve werking van liet abortivum, de bloeddruk bij de vrouw in eens sterk daalt (-), verder waar zij door de acute intoxikatie, welke het afdrijvingsmiddel veroorzaakt, ernstig lijdt lanaemie), of wel waar kachexie het gevolg ervan is (toxische inanitie dooi warangan, dl. II, bl. 243). Wanneer het middel bij uitzondering aanleiding mocht geven tot hyperthermie. kan de dood van de vrucht ook hieidooi optreden, zooals er ook weeën door opgewekt kunnen worden; hierop komen wij later nog terug. Voor Indië van veel belang zijn de proeven van Heinz (1902). welke aantoonden, dat haemolytische stoffen ook van uit het moederbloed kunnen (') Habebda in: Schmidmann's Handb. d. gerichtl. Medizin, dl. I (1005), bl. 406. Middelen, welke een haemorrhagische dispositie van den uterus alléén geven, zjjn onbekend. (') Experimenteel is het niet gelukt bloedingen in en tusschen de eivliezen te verwekken door verhooging van den arterieelen bloeddruk. overgaan op dat van de vrucht; hij zag echter bij de vrucht slechts haemolyse, zoo de zwangerschap in haar tweede helft was. Dit feit is van belang, omdat in vele Inlandsche abortiva en eminenagoga met zekerheid, of niet groote waarschijnlijkheid, saponienen (') voorkomen, welke, naast een locale prikkeling en bloeddrukverlaging, ook haemolyse veroorzaken. Later zullen wij uitvoerig nagaan wat in dit opzicht van de Inlandsche abortiva bekend is. Theoretisch is liet ook denkbaar, dat liet werkzame bestanddeel van het abortivum van uit het moederlijke bloed op de vrucht overgaat en deze doodt; een dergelijke overgang is toch voor vele indifferente stoffen experimenteel aangetoond. Echter heeft men haar in werkelijke gevallen van afdrijving van de vrucht niet kunnen aantoonen (2). De werking van een vergif op de vrucht in utero hangt van zóóvele factoren af, waaronder geheel onbekende, dat men er in foro geen rekening mede kan houden. Zoo weet men niet, welke de gevoeligheid van vruchten tegenover de verschillende vergilten is; vermoedelijk is zjj kleiner dan van jonggeboren kinderen en veel geringer dan van den volwassen mensch. Maar verder moet de overgang per osmosin van het vergif op de vrucht worden beheerscht door het imbibitievermogen, door de diffusiesnelheid, door de affiniteit van het vergif tot eiwit (fixatie en eliminatie: sterke fixatie van metalen, snelle eliminatie van alkaloïden), door de omzettingen, welke het in het moederlijk organisme ondergaat, enz., enz. Maar ook hiervan weten wij nog niets met eenige zekerheid. (') Saponienen zijn N-vrjje glykosieden, welke in talrijke planten voorkomen, b.v. in vele sapindaceeën en caryophyllaceeën. In reinen staat zijn het witte, amorphe, scherp smakende poeders, wier stof niezen en profuse secretie veroorzaakt; bij schudden niet water 1 : 1000, schuimen zjj als zeepwater; hierop berust het gebruik van de boewah lërak (Sapindus l{nral;) e. d. De meeste saponienen reageeren neutraal; zjj worden in de bladeren gevormd en overal in de plant afgezet. De gezonden mensch verdraagt in verdunden staat, inwendig gebruikt, saponienen een tijd lang, zonder er eenig nadeel van te ondervinden, zelfs zoo zij in groote hoeveelheid worden gebruikt. In niet sterke verdunning veroorzaken zjj kriebelen in de l;eel en mliratie, met hyperaemie van het inondslijtnrlies en een voortdurende neiging om z.g. de keel te schrapen. ^ erder treden vaak einesis en dian'liee op. De saponienen hebben echter niet alleen een plaatselijke, sterk prikkelende werking, waardoor reflectorisch hoesten en vermeerderde sUjmafscheiding volgen (hierop berust de b.v. werking van den radix Senegae), doch werken bovendien, na resorptie, haentolytisch en depritneeretid op het centrale zenuwstelsel, waardoor de bloeddruk belangrijk daalt. Het effect als abortivum van saponienen-bevattende plantendeelen kan derhalve op verschillende oorzaken berusten. De saponienen vertoonen in dierproeven een incubatie van 4—6 dagen. Gedood met de kleinst mogelijke dosis, behoeven de dieren geen lakkleurig bloed (wijzende op haemolyse) te vertoonen, daar de saponienen veel sterker op de gangliëncellen inwerken dan op de roode bloedlichaampjes. De mate, waarin de plantendeelen aanleiding geven tot haemolyse, is, tot op zekere hoogte, een maat voor hun giftigheid (Nederl. Tjjdsehr. v. Geneesk., 1909, II, bl. 1940). (s) Habkrda, I. c., bl. 405, refereert een geval van Filomusi-Guelfi uit 1888, waarin in den foetus, \an de met As,03 vergiftigde vrouw, geen As kon worden aangetoond; het gelukte hem ook niet in opzettelijke dierproeven. B. PHYSISCHE AFDRIJVINGSMIDDELEN. In het algemeen zijn dit de middelen, welke in de verloskunde worden gebruikt, waar de zwangerschap, ter wille van de moeder, ontijdig moet worden afgebroken. Zij werken alle door het optrekken ran treeën, hetgeen, al naar gelang van de prikkelbaarheid van de baarmoeder, nu eens gemakkelijk en dan eens moeilijk gelukt, In het algemeen kan men van deze middelen zeggen, dat, zoo zij met voldoende kennis van zaken worden toegepast en zoo zij effect hebben, dit optreedt zekeren tijd na de aanwending ervan en zonder dat de vrouw eenig verschijnsel vertoont van den kant van andere organen. Het geheele verloop van den abortus gelijkt dan ook in deze gevallen vaak op dat van een gewone miskraam. Absoluut zeker werkt ook geen dezer middelen. Een af en toe gebruikt wordend middel, dat werkt door thermische energie, is de, stelselmatig eenige malen per «lag toegepaste, inspuiting oan flink irarm water. Sommige vrouwen gelukt het werkelijk zoo de vrucht af te drijven; 7.00 is ons een blijkbaar zeer vruchtbare dame bekend, wie het, na 4-maal een voldragen kind gebaard te hebben, 14-maal gelukte op deze wijze zich in de 2e en 3e zwangerschapsmaand een abortus te bezorgen en wel door zich 6-maal daags met flink warm water te irrigeeren; met 1—2 weken trad de abortus op. De 15e maal liet dit middel haar in den steek, waarop zij zich zelf een bougie inbracht, waardoor de abortus ook dezen keer gelukte, doch zij tevens aan den rand van het graf kwam; dit was haar een les, zoodat zjj overging tot het gebruik van een pessarium occlusivum. Waar het effect optreedt na één enkele of hoogstens na een paar warme irrigaties moet men aannemen, dat de vloeistof den uterus binnendrong en daardoor feitelijk een intra-uteriene injectie werd gemaakt, welke over het algemeen in veel meer gevallen tot uitdrijving van de vrucht leidt dan de warme vagina-douche. Door te warme inspuitingen kan het komen tot een aanvankelijk thermische en later infectieuze kolpitis acuta; zelfs verbranding in den 3den graad (witte eschara's) heeft men er door zien optreden. Ook de elektrische energie is af en toe tot afdrijving gebruikt; in het algemeen is er slechts effect van te verwachten, wanneer één pool in den uterus wordt gebracht, voorbij l^t oriflcium internum en de andere ergens op het lichaam wordt geplaatst (buik, kruis). De meest gewone physische middelen zijn de mechanisch werkende, hetzij door directe, mechanische prikkeling van den uteruswand, hetzij door rerkleining van den itteruxinhoud. Een zeer bijzonder mechanisch middel is het stijf ontsnoeren ran den buik met een oedit e. d. Mechanische prikkeling van den uteruswand kan geschieden ran buiten af dan wel ran binnen uit. Op de eerste wijze werkt het kneden ran de baarmoeder, het geliefkoosde middel der doekoen; op de tweede het brengen van een vreemd lichaam tusschen uteruswand en eivliezen, zooals de int routenette applicatie van een bougie of van ander vreemd lichaam en de iu tra-u teriene injectie. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. >) O Door verkleining van den uterus-inhoud, zooals optreedt na het doorprikken van de eicliezen, worden eveneens weeën opgewekt. Voortdurende omsnoering van den buik geldt wel als een middel tot afdrijving der vrucht, doch wordt blijkbaar niet vaak aangewend. In het eenige geval, dat door René, Alquié en Dumas i 18(54) werd beschreven, nam de vrouw eerst op drie achtereenvolgende morgens tevergeefs een aftreksel van Sabina, kamille en salpeter in. Op het einde van de 3e maand der zwangerschap deed zij een speciale, nauwe, van sterke baleinen voorziene ceintuur om den onderbuik, doch verdroeg deze niet langer dan één middag en een gedeelte van den erop volgenden nacht. Daarop omsnoerde zij zich den buik, pal boven de cristae iliacae, met een opgevouwen zakdoek, welke zij 's nachts wat losmaakte en welke 's morgens door een ander weer vast werd aangehaald. Hierdoor ontstonden op den buikwand roode vlekken en korsten (druknekrose ?) in het geheele verloop van den zakdoek. In de 7e maand beviel zij van een doode vrucht. Toen zij spoedig daarna op nieuw zwanger werd, hond zij zich in de 5e maand weder een zakdoek stijf om den buik, evenals den vorigen keer. Op het einde van de 8e maand beviel zij van een doode vrucht ('). Een dergelijke invloed moet een van den vroegen morgen tot den laten avond gedragen nauw cornet kunnen uitoefenen. Brouardel acht het, met vele verloskundigen, niet aan twijfel onderhevig, dat vooral bij jonge vrouwen, die zich sterk inprenten, op deze wijze herhaaldelijk miskraam wordt veroorzaakt (2). Reeds in de oudheid (Rome) was het dragen van een nauwsluitenden gordel als abortivum bekend en daarom verboden. Ofschoon men a priori geneigd is te meenen, dat van een kneden en drukken van den uterus, door den buikwand heen, niet wel sprake kan zijn vóórdat de baarmoeder boven de symphysis uitsteekt (4de maand) en, waar dit niet zoo is, althans de buikwand zeer slap moet zijn (multiparae), kan men toch niet ontkennen, dat het mogelijk moet zijn, zelfs bij primiparae en in den eersten tijd der zwangerschap, op deze wijze den uterus mechanisch te bewerken, want de doekoen zijn in staat om door uitwendige handgrepen een retroflexie, zelfs van den virginalen uterus, te veroorzaken (angkat përoet) en haar op dezelfde wijze weder op te heffen (3). Wel is het echter voor ons de vraag of deze methode van afdrijving zóó veelvuldig tot het gewenschte doel leidt, als in de Inlandsche en Indo-europeesche maatschappij wordt geloofd, omdat ook hier schijnbaar succes kan berusten op wisselingen in de intermenstruale periode. (') Tardieu, Etude médico-légale sur 1'avortement, 1868, bl. 183, obs. LXXI. (2) Brouardel. L'avortement, 1901, bl. 124. (J) Stratz, 1. <•., lil. 43 en 2e alinea van noot 1 op bl. 56 van dit deel; Godefkoy, vergadering van de Vereeniging tot Bevordering der geneeskundige Wetenschappen in N.-I. van 25 December 181)0 [Geneesk. T\jdschr. v. N. I., dl. 31 (1891), bl. 142], In onze Indische litteratuur zijn geen gevallen van liet opwekken van abortus door massage van den uterus beschreven; alleen Stratz vermeldt het veroorzaken van miskraam door verscheidene dagen achtereen herhaalde massage en wel als voorbereiding tot het angkat përoet (*). v. Hofmann acht het ongetwijfeld mogelijk op deze wijze abortus op te wekken, omdat de uterus er door tot contractie kan worden gebracht; de massage moet echter systematisch en voldoende lang worden voortgezet (2j. Omdat bovendien de ondervinding aan Stratz en aan v. Buüren heeft geleerd, dat het angkat përoet tot ernstige laesies, zelfs tot den dood kan leiden (:ij, is het zeer waarschijnlijk, dat door het z.g. masseeren van de baarmoeder het teere ei kan worden vernietigd, waardoor het tot uitdrijving ervan komen moet, ook zonder dat weeën door de massage worden opgewekt. Afgezien van de oude mededeeling van Wistrand (4) hebben wij slechts één geval uit Bombar/ (1884) gevonden bij Lyon en één bij Hedbén, uit Zweden, welke gevallen echter niet wel op één lijn kunnen worden gesteld met de wijze, waarop, althans volgens de in omloop zijnde verhalen, dooide doekoen afdrijving wordt veroorzaakt. Meerdere schrijvers zijn, met v. Hofmann, van meening, dat systematische, langdurige, mechanische prikkeling van den uterus in staat is miskraam te verwekken; dit moet zeker het geval zijn bij vrouwen met een zeer prikkelbare baarmoeder. (•) Stratz, 1. c., bl. 44. (*) v. Hofmann-Kolisko, Lehrb. <1. gerichtl. Medicin, 1903, bl. 239. (s) Stratz, 1. c., bl. 45. (<) Wistrand: Henke's Zeitschrift f. Staatsarzneikunde, dl. 85 (1803), bl. 122. Hij deelt 2 gevallen mede, waarvan alleen liet eerste voor ons van gewicht is en het tweede niet, omdat dit naar alle waarschijnlijkheid door hem verkeerd werd geïnterpreteerd en niets anders was dan een geval van afdrijving van de vrucht door phosphor, zooals o. i. terecht door v. Hofmann-Kolisko (*) en Haberda (**i is opgemerkt geworden, ofschoon het chemisch onderzoek geen P aantoonde. Het blijkt echter niet, dat hier naar is gezocht; er wordt alleen gesproken van het niet vinden van As of Pb of een ander metallisch vergif noch van eenig plantaardig vergif, terwijl er wel veel Fe en, met groote waarschijnlijkheid, ook aloë werd gevonden. P is, althans was, het abortivum in Zweden. De in dit geval overal in de buikholte voorkomende, subsereuze bloedingen, waren door den obducent opgevat als te zjjn öf stuwings-bloedingen door druk op de v. cava inf., hetzy door omsnoeren van den buik, hetzij door druk van de zwangere baarmoeder öf wel traumatische bloedingen, door liggen op den buik of door uitwendigen druk op den buik. De bloedingen in het maagslijm vlies en de bruinzwarte inhoud van de maag en van het begin van den dunnen darm schroef hij toe aan het innemen van staaldruppels en aloë. Veel ongedwongener laat zich dit alles en de pijn in de maagstreek, in verband met den lichten ikterus en het slappe rechter hart, verklaren door het aannemem van een P-intoxikatie. Hedrén, die de gevallen van abortus, in Zweden van 1851 —1903 voorgekomen, bewerkte, vond slechts één geval, waarin de buik was bewerkt ; dit geval volgt eveneens hieronder in den tekst. (*) v. Hofmann-Kousko, I. c.. hl. (**) Habehpa. l.c., bl. 490. Wistrand schrijft, dat het meisje op het einde van November 1859 werd bevrucht. Zij nam eerst Sabina e. d. in en, toen deze middelen niets uitwerkten, werd een man geroepen, die door druk op den buik trachtte de vrucht te dooden. Op 25 Maart en 2'/2 week vóór de miskraam paste hij zijn middel toe. Toen echter ieder gevolg uitbleef' begon de verwekker van de vrucht 8 dagen vóór de miskraam dezelfde behandeling toe te passen en wel tot 7 Mei driemaal; de vrouw lag daarbij op den grond, terwijl de man met zijn handen den buik samendrukte (') en met zijn vingers den buik indrukte, hetgeen de vrouw veel pijn deed. Ten gevolge van de pijn en van vermoeidheid, moest zij naar bed. Den 8sten Mei wilde de man zijn bewerking herhalen, doch toen was de buik zóó pijnlijk, dat de vrouw het bij de eerste poging uitgilde van de pijn en zij werd gestaakt; 's middags om 4—5 uur beviel de vrouw van een levend, onvoldragen kind, dat spoedig stierf, omdat zij te zwak was het naar behooren te verplegen. De vrouw bleef nog meerdere weken lijdende. Lyon zegt, dat de politie hoorde gillen en het huis binnendrong, waaruit het gegil kwam. Zij vond een vrouw, die een miskraam had gehad en vertelde, dat zij eerst was gedwongen geworden zekere obat in te nemen (vermoedelijk operment met calomel), waarop zij braakte en met twee uur pijn in den buik kreeg. Zoodra deze erger werd, hield de man, die haar de medicijn had ingegeven, haar handen en voeten vast en begon zijn vrouw haar buik te drukken met het gevolg, dat de vrucht naar buiten kwam (3). Hedrén verhaalt, dat een 30-jarige vrouw, die drie maanden zwanger was, op 5 Februari ongeveer 80 cM8. innam van een mengsel van aeth. Sabinae, liq. acetat. ammoniaci pyroleosi en pyrol. petraeum, waarvan zij onlekker werd en er daarom niet meer van gebruikte. Daarop liet zij een afdrij ver komen, die op 25 Maart en op 25 April haar den buik drukte en kneedde; den 30sten April werd dit herhaald en op den 7den Mei nogmaals; dien laatsten dag driemaal, waardoor de vrouw zulk een pijn kreeg en zoo op was, dat zij naar bed moest. Toen den 8sten Mei het kneden van den buik herhaald werd, kreeg zij zulk een pijn, dat men er mede moest uitscheiden. Den avond van dien dag werd een levende foetus van 7 maanden geboren, die na een half uur stierf (3). In aansluiting aan het bovenstaande een enkel woord over den invloed op den zwangeren uterus van traumata, welke het lichaam treffen, hetzij toevallig, hetzij (') Compressie van den buik der liggende vrouw door het bewerken met de voeten van de op haar staande doekoen, een der wijzen van pidjët, wordt ook wel als afdrijvingsmiddel toegepast. (2) Lyon, Medical jurisprudence for India, 1904, bl. 294, casa CXLY. (3) Hedrén, Viertel.jahrs. f. gericht. Med., 3e F., dl. 29, suppl. (1905), bl. 04. Wjj vermoeden, dat dit geval hetzelfde is als het eerste, dat Wistkand mededeelde (1. c., bl. 124). met opzet om afdrijving te veroorzaken; een zeer veelvuldig beproefd middel is l>.v. het woest rijden in een tweewielig rijtuig op een slechten weg. Nergens doet het verschil in prikkelbaarheid van de baarmoeder bij verschillende vrouwen (bl. 33) zich zóó gevoelen als hier. Terwijl er voorbeelden in de litteratuui te vinden zijn, dat na de zwaarste traumata de zwangerschap ongestoord haar gang ging (zie dl. I, bl. 235), zoo z\jn er ook gevallen te vinden, waarin een zeer licht trauma werd gevolgd door uitdrijving van . Leefde de vrucht op het oogenblik, dat het middel ter afdrijving werd toegepast (') ? en 4. Heeft het afdrijven van de vracht aanleiding gegeven tot ziekte of jen onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan 20 dagen of van korter duur? In het tweede geval kunnen de vragen in het algemeen als volgt worden geformuleerd: 1. Welke is de doodsoorzaak '! Hangt zij samen met de geboorte van een vrucht of zoo de vrouw zwanger was, af van eenig ingrijpen tot verstoring der zwangerschap ? 3. Trad de baring door een natuurlijke dan wel door een gewelddadige oorzaak op? en is dit laatste het geval: 4. Leefde de vrucht op het oogenblik, dat het middel ter afdrijving werd toegepast? Achtereenvolgens zullen deze vragen worden besproken, waarbij gelegenheid is voldoende licht te laten vallen op die punten, welke onder bijzondere omstandigheden beantwoord moeten worden en welke hier, waar de zaak uit een algemeen oogpunt wordt beschouwd, niet gesteld kunnen worden. A. De verdachte vrouw leeft. 1. HEEFT N. X. ONLANGS EEN MISKRAAM GEHAD? Op deze vraag is, zelfs in gevallen, dat werkelijk afdrijving der vrucht heeft plaats gehad, zelden een bevestigend antwoord te geven; dit komt door de ongunstige omstandigheden, waaronder de expertise gewoonlijk in i li'i gelijke ge\ allen plaats vindt. Als regel toch geschiedt de afdrijving in een der eerste zwangerschapsmaanden en verloopen er weken vóór een onderzoek van de verdachte vrouw wordt gelast; daardoor moet hetonder- I ) Uit de definitie van afdrijving van de vrucht bjj een zwangere vrouw op bl. 26 blijkt, dat een element van het misdrijf is, dat de vrucht leefde op het oogenblik, dat Int atdijj\ingsmiddel werd toegepast. Deze eisch moet worden gesteld, niettegenstaande hij maakt, dat hierdoor van vervolging, laat staan van veroordeeling. zoo goed als nooit sprake kan zijn, omdat zoo goed als nooit door het O. M. kan worden bewezen, dat de vrucht op dat tijdstip leefde. Dit zal later blijken. Wij willen er hier op wijzen, dat de Fransche strafwetgeving op dit punt met de Indische overeenkomt en dat in de Fransche leerboeken over gerechtelijke geneeskunde deze vraag niet wordt gesteld: ook geen van de commentatoren van den Code pénal eischt dit element. Onder de reeks van vragen, welke Brouakdel opgeeft**) als af en toe in gevallen van vermoedelijke vruchtafdrijving ter sprake te komen, komt zij evenmin voor, noch in een van de rapporten over abortus, welke h\j en andere Fransche schrijvers hebben gepubliceerd; ook in liet eenige Indische geval werd z\j niet gesteld***). Toch hebben wij gemeend het leven der vrucht als element van het misdrijf te moeten aannemen, omdat het 2e lid van de desbetreffende artikelen (bl. 26) o.i. geen andere op\atting toelaat en de medicus derhalve ook op deze vraag bedacht moet zjjn. (*) Broi ardei., L'avortement, 1901, bl. 236—242. (**) Indisch Weekblad van het Regt, n°. 227 (1867), bl. 175. zoek noodwendig bijna steeds een negatief'resultaat hebben, zooals hieronder zal blijken; het is goed dit voorop te stellen. In dergelijke gevallen fonnuleere men zijn conclusie aldus: Het onderzoek heeft geen feiten opgeleverd, waaruit mug worden besloten, dat N. N. voor korten tijd een miskraam heeft gehad. Slechts bij uitzondering zal men met zekerheid kunnen verklaren, dat de onderzochte vrouw eenigen tijd geleden een miskraam heeft gehad; dit is voornamelijk te verwachten in gevallen, dat de miskraam spontaan optrad en niet opzettelijk werd veroorzaakt, omdat de spontane miskraam veel meer in een latere periode der zwangerschap voorkomt, dan abortus. In de overgroote meerderheid der gevallen heeft men alléén de vrouw tot zijn beschikking; slechts bij hooge uitzondering is beslag gelegd op de (vermeende) miskraam zelve en kan ook deze worden onderzocht; doch vaak is zij in dergelijke gevallen te rot om er nog iets aan te hebben. Over de veranderingen, welke na miskraam aan de vrouw te constateeren kunnen zijn, zullen wij het dan ook in de eerste plaats hebben. Tot het onderzoek dwingen mag men de vrouw niet ('). Waar een dergelijk onderzoek wordt opgedragen, heeft men ter beantwoording van de gestelde vraag, uit te maken of de vrouw teekenen vertoont van (kort geleden) zwanger te zijn geweest en, zoo ja, of de graviditeit op een miskraam uitliep, d. w. z. vóór het einde van de 10e maand werd afgebroken. Daarbij blijkt soms en het is goed hierop de aandacht te vestigen, dat de verdachte vrouw de kenteekenen draagt van nog maagd te zijn of dat zij op het oogenblik van het onderzoek zwanger is en de zwangerschap dateert van vóór het tijdstip, waarop de vermeende afdrijving zou hebben plaats gehad (2); in beide gevallen vervalt in eens iedere aan- (') Er bestaat geen enkel wettig voorschrift, op grond waarvan de vrouw kan worden gedwongen zich aan het onderzoek te onderwerpen; weigert z\J het en is zij niet voor overreding vatbaar, dan rapporteert men dit aan zijn lastgever (dl. I, bl. 21). Alleen in liet geval, dat een vrouw is ter dood veroordeeld, eischt de wet een onderzoek, daar een zwangere niet mag worden geëxecuteerd en de voltrekking der straf eerst na haar bevalling mag plaats vinden (I. R. art. 403, 2e en 3e lid; S. V. art. 400, 2e en 3e lid). In zulk een geval kan de vrouw worden gedwongen het onderzoek toe te laten, hetzij dat zij zich op een bestaande zwangerschap beroept, hetzij dat men het bestaan ervan vermoedt. I. R. art. 403 S. V. alt. 401». Evenmin kan eenigo scliavotstraf ton uitvoer worden gelogd tegen eene zwangere vrouw. In liet eerste goval woidt de uitvoering der scliavotstraf geschorst tot na de herstelling van den krankzinnige, en in het laatste geval tot na de bevalling van de zwangere vrouw. ("■) De mogelijkheid van gemellaire zwangerschap, met uitdrijving van één der vruchten, laten w;j buiten beschouwing; zij kan voorkomen bij een uterus bilocularis en zelfs bij een gewone tweelingszwangerschap, daar de uitdrijving van de 2e vrucht kan plaats vinden weken na die van de le. leiding tot verdere instructie der zaak. A priori kan men dergelijke verrassingen nooit uitsluiten, zelfs niet in gevallen, waarin de vrouw in confesso is een miskraam te hebben gehad of' zelfs abortus te hebben laten opwekken; dit leert de ondervinding f1). Juist in dergelijke omstandigheden ligt de groote moeilijkheid voor den gerechtsarts; zijn taak is veel moeilijker dan die van den gewonen verloskundige, omdat hij rekening heeft te houden met de mogelijkheid van simulatie en dissimulatie, welke soms op doortrapte wijze worden gepleegd. De verloskunde is over het algemeen een gemakkelijk vak; dit geldt echter in geenen deele voor de gerechtelijke verloskunde. Ook in verloskundige gevallen zijn voor den gerechtsarts allerlei kleinigheden van gewicht, welke voor den gewonen prakticus geen belang hebben; ook de gerechtelijke verloskunde is een vak apart (dl. I, bl. 20). Over de diagnose van de maagdelijkheid zullen wij het later hebben, bij de misdrijven tegen de zeden; hier merken wij slechts op, dat een vrouw meerdere malen kan hebben gecohabiteerd en zelfs zwanger kan zijn geweest, zonder dat dit aan haar lichaam te zien behoeft te zijn. Dit laatste zal blijken uit hetgeen hieronder volgt. Het ontbreken van anatomische kenmerken, dat de vrouw den bijslaap heeft uitgeoefend en ran die, tcelke op een doorgemaakte zwangerschap wijzen, bewijst niet. dat zij per se geen miskraam heeft gehad. Het bewijs, dat dit wel zoo is, is in zulke gevallen niet te leveren. In de eerste plaats derhalve een enkel woord over de waarde der teekenen, welke op een korten tijd zwanger zijn geweest, resp. zwanger zijn, wijzen. Daarover werd reeds in dl. II op bl. 94 e. v. een en ander gezegd, dat ook hier zijn volle waarde heeft; meer echter komt het er thans op aan aan te geven, wanneer de verschillende symptomen, van waarde voor de herkenning der zwangerschap, beginnen op te treden. Over de „zekere teekenen" der verloskunde behoeven wij het hier natuurlijk niet te hebben; zij hebben een absolute waarde, doch zullen in de gevallen, welke wij op het oog hebben, zeer zelden zijn te constateeren, daar zij eerst later optreden. Dat het mogelijk is, dat ook zij worden miskend of verkeerd worden opgevat, merken wij hier even op; of dit altijd een gevolg is van slordig of onvolledig onderzoek blijve in het midden gelaten. Slechts zeer in het algemeen kan men iets over de andere teekenen zeggen, daar zij bij alle vrouwen niet op denzelfden tijd en in even sterke mate optreden; hun waarde is hierdoor een zeer relatieve en daardoor in foro geen groote. Brouardel ontzegt zelfs aan de „vermoedelijke" en „waarschijnlijke" teekenen alle waarde; toch kunnen wij ze niet geheel stilzwijgend voorbijgaan. P) Ook simulator eau abortus komt voor; dan wordt veelal een bepaald persoon, uit wraakzucht, valsch beschuldigd van de vrucht te hebben afgedreven. Zicelling van de borsten, door het uitgroeien van het klierweefsel, met pigmentatie van de arealen en papillen en de afscheiding van een waterachtig roclit (door druk aantoonbaar) treden gewoonlijk reeds in de 2e maand op. Striae lividae ontstaan in den regel eerst na de 4e maand, terwijl de pigmentatie van de lijn tnsschen navel en symphym ook op dien tijd pleegt op te treden. Over de mogelijkheid van het zwellen der borsten met secretie en over het ontstaan van striae door andere oorzaken dan zwangerschap, zie dl. II, bl. 97 en 98. De zg. linea fusca heeft men wel bij jonge maagden waargenomen, die nog niet eens de puberteit hadden bereikt. Nog vaker dan in de gewone praktijk zal men in de medico-forensische zijn oordeel over de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap dan ook moeten opschorten; dit is altijd aangewezen, waar men ook maar eenigszins twijfelt. Dan stelt men aan zijn lastgever, onder opgaaf van redenen, voor het onderzoek over een maand nogmaals te herhalen en eerst dan zijn conclusie te geven. Hiertegen kan nimmer bezwaar bestaan en hierdoor wordt het maken van fouten voorkomen. In de gerechtelijk-geneeskundige practijk zal men herhaaldelijk tot het uitstellen van zijn conclusie moeten overgaan, omdat in de allereerste maanden van zwangerschap de objectieve symptomen volkomen kunnen overeenkomen met die eener onlangs plaats gehad hebbende miskraam; door af te wachten worden zij bij zwangerschap duidelijker of komen er nieuwe bij, terwijl bij een miskraam alles geleidelijk tot de norm terugkeert. Een vergroote, wat minder vaste uterus, welke het HEGAR'sche symptoom vertoont en tijdens het onderzoek wellicht door contractie vaster wordt, komt toch bij beide voor; onregelmatigheid van vorm, welke bij zwangerschap veelvuldig voorkomt in de eerste 3 maanden, ontbreekt na een miskraam, zoodat zij voor de eerste pleit. De moeilijkheid van het herkennen van zwangerschap in haar eerste maanden, maakt het ook moeilijk uit te maken of de vrouw in die periode een miskraam heeft gehad; dit is vooral het geval, omdat in den eersten tijd der zwangerschap de baring weinig of geen blijvende teekenen achterlaat, dit althans slechts bij hooge uitzondering doet. Bij multiparae kan men door objectief onderzoek nimmer uitmaken, dat de laatste zwangerschap ontijdig is geëindigd, tenzij zij zeer kort erna worden onderzocht. Bij primiparae kan men in het algemeen uit liet aanwezig zijn van veranderingen, welke op een doorgemaakte zwangerschap en uit het afwezig zijn van afwijkingen, welke op een plaats gehad hebbende baring wijzen, besluiten tot het plaats hebben gehad van een miskraam. Dat dit echter niet altijd opgaat moet worden toegegeven; het geval van Strohl, in dl. II op bl. 96 gememoreerd, is echter een hooge uitzondering. Hier teekenen wij ten slotte nog aan, dat de inscheuringen van het oriflcium externum uteri eerst met 4—5 dagen te voelen zijn; daarvóór is de portio vaginalis cervicis te week om ze op te merken bij het toucher. Bij het onderzoek naar het plaats hebben gehad van een miskraam moet de conclusie in het bijzonder worden gebaseerd op de gegevens, welke door het opnemen van den status praesens worden verkregen; de anamnestische gegevens hebben hoogstens een ondersteunende waarde, daar hierbij simulatie of dissimulatie in het spel kan zijn, al naar gelang de vrouw het in haar belang acht. Men denke, wat dit punt betreft, aan haar verklaringen omtrent het niet-uitgebleven zijn der menstruatie, het nietopgetreden zijn van emesis, enz. Dat de menstruatie af en toe niet continu, doch intermittent verloopt, teekenen wij hier nog even aan. Van hetgeen men anamnestisch verneemt, zal men in zijn visum et repertum slechts opnemen, hetgeen strict noodig is tot goed begrip deizaak; alle onnoodige, intieme mededeelingen late men weg. Het ligt niet op den weg van den medicus deze in zijn rapport vast te leggen; dit is c. q. de taak van den ambtenaar, belast met de instructie der zaak. De anamnese moet dan ook steeds met de noodige kieschheid worden opgenomen, zelfs waar een vrouw uit de heffe des volks wordt onderzocht. Het „non nocere" (dl. I, bl. 21) moet ook op psychisch gebied worden toegepast. Zegt de vrouw een miskraam te hebben gehad, dan lichte men zijn vragen naar de mogelijke oorzaak, naar het verloop en den afloop; de vragen mogen niet suggestief worden gesteld. Omdat zij omstandigheden kan vertellen, welke voor haar of een ander bezwarend zijn en men deze in het rapport moet vernielden, zoo dit voor een juiste beoordeeling van het geval noodig is, verzuime men niet van te voren te zeggen, dat men alles in zijn rapport moet zetten, wat zij vertelt, zoodat zij weet, dat zij niet haar hart kan uitstorten in de meening, dat alles geheim zal blijven door den beroepseed. Het is niet de taak van den gerechtsarts aan de vrouw een bekentenis te ontlokken, doch het is wel zijn plicht c. q. ervan mededeeling te doen in zijn rapport, zoo het geval dit uit een medisch oogpunt wenschelijk maakt. De status praesens worde opgenomen door de vrouw van top tot teen te onderzoeken; een onderzoek van de genitaliën en borsten alléén is absoluut onvoldoende. Zij moet derhalve als een gewone zieke worden onderzocht, doch bovendien gynaekologisch-verloskundig. Wat men in een gegeven geval zal vinden hangt, voorop gesteld, dat de vrouw werkelijk een miskraam heeft gehad, af van drie momenten: 1. van den duur der zwangerschap tot op het oogenblik, dat zij werd afgebroken; 2. van den tijd, verloopen sedert dit geschiedde en 8. van het verhop der miskraam (glad, met uitstooting van het geheele ei en decidua vera — volkomen miskraam; geprotaheerd, met het blijven zitten van stukken der eivliezen of van de decidua vera — onvolkomen miskraam; niet of wel gecompliceerd door infectie). Afhankelijk van deze drie factoren zal men nu eens korten tijd na de miskraam niets meer ervan kunnen bemerken, dan weer na langen tijd nog wel afwijkingen aantreffen, welke erop wijzen. De invloed der beide eerstgenoemde factoren is betrekkelijk gemakkelijk in het algemeen aan te geven, die van den derden niet. Slechts kan men zeggen, dat in bet algemeen een geprotraheerd verloop en opgetreden infectie de involutie van de baarmoeder zullen vertragen en zullen maken, dat nog langen tijd de miskraam kan worden herkend. In het algemeen verloopt echter een miskraam in de eerste drie maanden der zwangerschap glad en wordt zij niet vaak door infectie gecompliceerd, omdat in dien tijd de uitstooting van het ei vrijwel regelmatig geschiedt in zijn geheel en geen decidua vera achterblijft, met al de gevolgen van dien. Dit geldt in hoofdzaak ook voor den abortus, zoodat in gevallen van gerechtelijkgeneeskundigen aard de invloed van dezen derden tactor in het algemeen niet groot zal zijn. In de eerste 2 maanden vormt zelfs de decidua vera de hoofdmassa van het uitgestooten ei; zij kan echter ook in haar geheel blijven zitten. De invloed van het bereikte tijdperk der zwangerschap uit zich in drie richtingen, daar 1°. de verschillende objectieve teekenen ervan niet op denzelfden tijd optreden, 2°. de involutie van de baarmoeder des te sneller verloopt, naarmate de zwangerschap minder ver heen was (bij miskraam zijn voor volledige involutie toch altijd meerdere weken noodig) en 3°. de baring van een vrucht, jonger dan 6 maanden, geen verscheuring van het orificium externum uteri en van het orificium vaginae pleegt te geven (dl. II, bl. 99). Wat het eerste punt betreft verwijzen wij naar hetgeen reeds hierover op bl. 48 e.v. werd gezegd. Ten opzichte \an het tweede punt kunnen geen détails worden gegeven en bij het derde merken wij op, dat bij hooge uitzondering deze veranderingen zijn geconstateerd bij piimipaiae na een miskraam van 4, zelfs van 3 maanden (Olshausen & Veit), alsmede, dat ook door een baring op dusdanig vroeg tijdperk de hymenlappen zóo gelaedeerd kunnen worden, dat zij grootendeels nekrotiseeren en in carunculae hymenales veranderen. De tijd, verloopen sedert de miskraam optrad, bepaalt of al of niet de involutie op het tijdstip van het onderzoek is voleindigd en er geen afscheiding meer is; veider of de striae lividae reeds zullen zijn veranderd in striae albae (na eenige weken; dl. II, bl. 98) en of de melksecretie post partum al of niet weder heeft opgehouden. De afscheiding, welke, al naar gelang van het bereikte tijdstip, min of meer op den gewonen kraamvloed na een baring a terme gelijkt (over de kenmerken der lochiën zie dl. II, bl. 95, noot 2 en 3) is bij een miskraam in de eerste maanden zeer spaarzaam en houdt bij glad verloop niet lang aan, slechts enkele dagen; bij het achtergebleven zijn van eiresten houdt zij aan tot deze zijn verwijderd, hetgeen soms weken duurt. Melksecretie na een miskraam wordt voornamelijk bij multiparae gezien en indien de zwangerschap verder dan 3 maanden heen was; zij is echter ook wel waargenomen na een miskraam van B weken en treedt gewoonlijk een paar dagen na de baring op. Uit den aard der zaak hondt zij slechts meerdere dagen aan, omdat niet wordt gezoogd (dl. II, bl. 97); soms gelukt het echter, zelfs bij primiparae, nog na maanden een druppeltje dikvloeibare, gele melk uit de borsten te drukken. Omdat, volgens de ervaring, abortus meestal wordt opgewekt in de allereerste maanden van de graviditeit, zullen wij het eerst zulke gevallen nader beschouwen, wat betreft den invloed van de hierboven genoemde factoren. Latere perioden worden meer gezien, waar een miskraam uiteen natuurlijke oorzaak aanleiding gaf tot een valsche beschuldiging van afdrijving van de vrucht, doch natuurlijk niet uitsluitend, daar, zij het bij hooge uitzondering, afdrijving ook wel eerst zoo laat kan gelukken, doordat aanvankelijk veel tijd werd verloren met het gebruik van niet-doeltreffende middelen. Na een miskraam van hoogstens 3 maanden ('), welke glad verliep, is de uterus, ook bij primiparae, met enkele dagen, hoogstens met een week, weer tot zijn normalen toestand teruggekeerd en is, zeker met 2 3 weken, aan niets meer te bemerken, dat er een miskraam heeft plaats gehad. Hoogstens zullen de borsten opvallend sterk zijn ontwikkeld, opvallend sterk gepigmenteerde areolen en papillen hebben en wordt er nog wat bloederig slijm uit den uterus afgescheiden. Alle locale verschijnselen kunnen zelfs op een nog vroeger tijdstip zijn verdwenen, zoodat soms na 1—2 dagen van een miskraam niets meer is te bemerken; Montgomeky zag dit bij een miskraam van 2 maanden reeds met 24 uur het geval zijn. In het algemeen kan men zeggen, dat bij een miskraam van hoogstens drie maanden met een paar dagen de uterus zich zal voordoen als een tijdens de menstruatie, d. w. z. dat de baarmoeder wat grooter en wat minder vast is dan normaliter, dat het orificium externum uteri even gaapt, dat de lippen ervan wat minder vast zijn dan onder gewone omstandigheden en dat er een geringe, bloedige secretie is uit den uterus. Enkele duiten na een miskraam van 3 maanden, of eau korter zwangerschapsdmir, gelijkt de baarmoeder geheel op een tijdens de menstruatie. In de eerste drie maanden if, een miskraam alléén te herkennen door het ei, of deelen ervan, aan te toonen in hetgeen de vrouw kwijtraakt. Anders zijn de verhoudingen, wanneer de miskraam niet glad verliep, doch er stukken van de membranae deciduae in den uterus bleven zitten; (l) De tijdsbepaling is altijd zeer onnauwkeurig, daar men vrijwel nooit weet, wanneer de bevruchting heeft plaatsgehad. Met de gebruikte uitdi ukking wordt bedoeld! dat de menses een- tot driemaal zijn uitgebleven (zie noot 2, bl. ."Mt). vooral van de decidua vera blijven soms lang stukken achter (langdurige bloedingen en kans op infectie). Dan keert de baarmoeder niet alleen niet zoo snel tot haar normalen toestand terug, doch heeft men kans, dat nog weken lang stukjes decidua worden kwijtgeraakt en tot de diagnose kunnen leiden. Niet alle flarden (in de min of meer bloederige afscheiding) zijn echter per se stukjes decidua, daar er ook gevallen van dysmenorrhoea membranacea voorkomen, waarin makroskopische flarden worden kwijtgeraakt, welke aan de eene zijde glad en aan de andere vlokkig zijn (terwijl bij de normale menstruatie de inucosa uteri in slechts mikroskopisch kleine flarden wordt uitgestooten); dit is speciaal het geval, waar de dysmenorrhee berust op endometritis exfoliativa (')• Mikroskopisch onderzoek ran de kwijtgeraakte flarden is bij een onderzoek naar miskraam derhalve altijd noodtij, om de zaak met zekerheid tot klaarheid te brengen; hiertoe moeten de flarden in spiritus fortior of in een 4 % fonnaldehijde-oplossing worden bewaard en opgezonden. Het is niet geoorloofd door excochleatie te trachten zich materiaal voor mikroskopisch onderzoek te verschaften, tenzij men tevens als behandelend medicus heeft op te treden en uitkrabbing uit een therapeutisch oogpunt is geïndiceerd. Wel mag men door uitspoelen van de uterusholte trachten deciduaresten tot zijn beschikking te krijgen, zoo de vrouw er zich ten minste niet tegen verzet. (ij gij tiyttntenorfhoea Htenthranaven worden min of meer groote flarden onder weeën, vaak met vrij hevige bloeding en soms na verlenging van de intermenstruale periode, uitgestooten. Het geheel gelijkt klinisch dan ook af en toe op een miskiaani, zoodat de mogelijkheid van verwisseling wel degelijk bestaat. De kwijt geraakte vlokken bestaan bij dysmenorrhee soms uit fibrine en z(jn dan onmiddellijk als zoodanig te herkennen, doch soms bestaan zij uit de min of meer volledig afgestooten mucosa uteri. Het onderscheid tusschen deze decidua menstriialis bij endometritis exfoliativa en de decidua graviditatis (vera en capmilaris) is in de practjjk niet altijd even gemakkelijk; de differentiale diagnose vereischt kennis op dit speciale gebied en kan niet door iederen arts worden gemaakt. In het algemeen kan men zeggen, dat in de decidua menstrualis in het interglaudulaire weefsel slechts hier en daar kleine groepjes epitheloïde cellen voorkomen met een groot, bleek cellijf en een relatief kleine, zich weinig sterk kleurende kern. terwijl deze in de decidua graviditatis de hoofdmassa vormen (z.g. decidncHxllen); verder dat het epithelium aan de oppervlakte en het klierepithelium tijdens de menstruatie normaal van vorm zjjn (d. i. hoogcylindrisch), terwijl zij tijdens de graviditeit veranderen in een kubisch, zelfs in een plat epitheel (behalve in de fundi der klieren), zelfs zóó, dat de klieren kunnen worden verwisseld met lymphspleten. De decidua basalis. resp. de placenta is, evenals het chorion zelve, gekenmerkt dooide aanwezigheid van de typische chorionvlokketij bekleed met htyii \v;}ai\;\n de buitenste zich als een syncytium voordoet; bevatten de villi raten, dan was de zwangerschap minstens 3 maanden ver heen. De histologische bouw van het amnion is niet van dien aard, dat het met zekerheid als zoodanig is te herkennen: de enkele laag plavei-epithelium, waarmede liet is bekleed, gaat bovendien al zeer gemakkelijk verloren. Het vinden ran typische chorionclokkm in uit den aard der zaak bewijzend voor hel jtlaats hebben gehad ran een mixkraam. Was de zwangerschap verder dan 3 maanden heen dan gelijkt de miskraam op een gewone bevalling en miniature en wel des te meer naar mate de zwangerschap verder was gevorderd; zoo goed als altijd wordt hierbij het eerst de vrucht uitgedreven en, uren tot dagen, later pas de placenta met de vliezen. Daardoor zullen in dergelijke gevallen bij primiparae niet alleen de verschijnselen van een doorgemaakte zwangerschap in grooter aantal of duidelijker aanwezig zijn. doch zullen tevens de veranderingen, welke de partus als zoodanig verwekt, langer zijn terug te vinden en, voor zoover zij van hlijvenden aard zijn, ook duidelijker zijn. Dan geldt mutatis mutandis dus alles, wat in dl. II, bl. 94 e. v. werd gezegd. Het is echter onmogelijk te zeggen hoe voor elk tijdstip die wijzigingen zijn; slechts zeer in het algemeen laat zich hierover iets zeggen, daar alles binnen te wijde grenzen schommelt. Zoo heeft men bv. na een baring a terme gezien, dat met 5 dagen alles weer vrijwel tot den normalen toestand was teruggekeerd. Dit is natuurlijk een zeldzaam geval, doch het bewijst hoe uitermate voorzichtig men in zijn appreciatie der al of niet gevonden afwijkingen moet zijn, te meer waar Stratz schrijft verscheidene malen bij Inlandsche vrouwen op den 4en dag na de baring (a terme) den uterus bijna geheel geïnvolveerd te hebben gevonden, overeenkomende met den toestand, welke men in Europa gewoon is op den 14en—20en dag post partum aan te treffen (J). Zeer in het algemeen geldt dan ook slechts het volgende. Bij een miskraam van 4 maanden zal na 2 weken gewoonlijk slechts alleen worden aangetroffen: abnormaal sterke pigmentatie van de areolen en tepels, zoodat niet kan worden verklaard, dat de vrouw zwanger is geweest en korten tijd geleden een miskraam heeft gehad; men kan hoogstens de mogelijkheid ervan toegeven en zeggen, dat er niets tegen pleit. In een ander geval van miskraam van 3—4 maanden kan echter nog maanden lang secreet uit de borsten te drukken zijn, zonder dat ook hieraan bewijskracht kan worden toegekend, zelfs niet bij primiparae (dl. II, bl. 97). Veelal zal, wanneer de vrouw niet te laat tot onderzoek komt, het gelukken in den uitvloed, zoo hij nog bestaat, deciduaresten aan te toonen. De lochiën zijn niet als zoodanig door mikroskopisch onderzoek te herkennen; ook op den reuk, ofschoon deze vrij typisch kan zijn, mag men in foro niet de diagnose van kraamzuivering stellen. Op het aantoonen van decidua-resten komt het derhalve aan. Waar het niet gelukt eiresten aan te toonen, komt het aan op het juist en, in onderling verband, naar waarde schatten van hetgeen bij objectief onderzoek wordt gevonden, in verband met hetgeen anamnestisch werd medegedeeld. Het laatste moet echter zeer skeptisch worden beoordeeld; ook tegenover de objectieve teekenen moet men zeer kritisch in zijn oordeel zijn. gelet op hetgeen hierover werd gezegd. (') Stratz, 1. e., bl. 30. Waar men in de gewone praktijk zich gerechtigd zon achten een miskraam aan te nemen, mag men dit raak in foro niet doen. Baar moet men zeker zijn van zijn diagnose. Men late zich nooit overheden om op onvoldoende gegevens een rapport af te geren; op a nam nest ische gegevens alléén diagnostiseere men nooit zwangerschap of miskraam. De mogelijkheid van zwangerschap, eindigende met miskraam, bestaat, wanneer door het onderzoek van de politie of van de justitie is vastgesteld, dat, na het optreden van bloeding en pijnen, de verschijnselen, welke op zwangerschap schenen te wijzen, verdwenen zijn en de menstruatie daarna weder op regelmatige wijze is teruggekeerd, maar zekerheid heeft men hieromtrent met. Het is derhalve in de gerechtelijk-geneeskundige practijk veelal onmogelijk met voldoende zekerheid uit te maken of de verdachte vrouw kort geleden werkelijk een miskraam heeft gehad of' dat zij er geen heeft gehad. Het is vrijwel altijd onmogelijk te zeggen hoe lang geleden zij c.q. heeft plaats gehad, terwijl men, wat het tijdperk betreft, waarop de zwangerschap werd afgebroken, slechts in een gegeven geval kan zeggen: dat de miskraam jonger was dan 3 maanden, dat zij 3—G maanden oud was, dan wel dat de vrucht ouder was dan 6 maanden. Het eerste is het geval, wanneer er geen objectieve teekenen aan de vrouw te vinden zijn, dat zij zwanger is geweest, laat staan, dat zij is bevallen, maar het gelukte decidua in den uitvlood aan te toonen. Het tweede kan men zeggen, wanneer er wel teekenen van een doorgemaakte zwangerschap bestaan, doch niet die van een partus, terwijl de derde conclusie zich baseert op het aanwezig zijn van teekenen van een doorgemaakte zwangerschap en van een doorgemaakte bevalling. Heeft echter de ambtenaar, belast met de instructie van strafzaken, beslag gelegd op de vermoedelijke miskraam en is deze niet al te rot, dan laat zich door het onderzoek hiervan echter met zekerheid een antwoord geven op de vraag of de vrouw een miskraam heeft gehad en, zoo ja, tevens met waarschijnlijkheid hoe ver de zwangerschap was gevorderd. De vrouw heeft met beslistheid een miskraam gehad, wanneer men kan aantoonen, dat zij öf een geheel ei öf eivliezen, resp. een placenta of een vrucht is kwijt geraakt. Dit is al heel gemakkelijk, waar het uitgestooten ei in toto of de vrucht alleen in beslag werd genomen en eischt een nader onderzoek, waar slechts de eivliezen, resp. de placenta in hun geheel of voor een deel tot onderzoek komen. De diagnose van placenta en eivliezen moet n.1. altijd mikroskopisch worden gecontroleerd, zoodat zij voor nader onderzoek door een bevoegd onderzoeker moeten worden bewaard; allerlei is reeds makroskopisch voor placenta-weefsel aangezien, zonder dit te zijn. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 4 Waar men tot de diagnose komt, dat er een miskraam heeft plaats gehad, kan het voor de verdere instructie waarde hebben te weten hoe ver de zwangerschap was gevorderd, toen de miskraam optrad. Zoo mogelijk moet de gerechtelijk-geneeskundige dan ook hiertoe de noodige gegevens verschaffen; deze ontleent hij het best aan een nauwkeurig onderzoek van het uitgestooten vruchtje. Bij het bepalen van den waarschijnlijken ouderdom van het embryum of van den foetus i1). heeft ook hier de lengte de meeste waarde; men bepaalt haar door, bij het (gekromde) embryo, te meten den rechten afstand tusschen de nek-knikking en de stuit, bij den (gestrekten) foetus dien tusschen de kruin en de stuit (2). Daartoe legt men het embryo, resp. den foetus op een duimstok. Naast de lengte staan als maten voor den ouderdom de uitwendige lichaamsvormen; bij zeer kleine objecten gebruikt; men bij het onderzoek hiervan een loupe. I)e lengte van de vrucht is alcclits een maat voor den ouderdom, indien zij in overeenstemming is met de vorm ontwikkeling op dat tijdstip. Het gewicht van ). (2) Een hoogst enkele maal zal de sarong, het hemd e. d. in beslag zijn genomen, welke werden gedragen op het oogenblik, dat de miskraam plaats greep. Vlekken erin zal men moeten doen nagaan op de aanwezigheid van mekonium en vernix caseosa; de kenmerken hiervan zijn te vinden in noot 1, bl. '26 en noot 1, bl. 42 van dl. II. In de 4e maand treedt lanugo op en vindt men geel mekonium in den dunnen darm; in een vroegere periode van zwangerschap zal men ze derhalve niet, in vlekken in een sarong of hemd, kunnen verwachten. Het ontbreken ervan bewijst niet, dat geen miskraam van hoogstens 3 maanden heeft plaats gehad. De placenta is 12 cM. lang, 2 cM. dik en weegt gemiddeld 275 g.; de navelstreng is 40 eM. lang. Einde zevende maand. De lengte der vrucht bedraagt ongeveer 42 cM., het gewicht 1250 g. Zij ziet er, door de sterk rimpelige huid en de magerheid, uit als een oud mannetje of vrouwtje. Het hoofdhaar is 5—6 cM. lang; de oogen staan half open; de pupillen zijn vrij. De nageltjes bedekken de vingertoppen geheel. De testicidi bevinden zich in het lieskanaal, doch nog niet in het scrotum. Na de geboorte opent de vrucht de oogen en huilt met zwakke stem; met eenige uren sterft zij. De placenta is 13 cM. lang, 2'/s cM. dik en weegt 375 g.; de navelstreng is 45 cM. lang. II. WELKE IS I)E OORZAAK VAN DE MISKRAAM? Volgens algemeen gevoelen komt miskraam zéér veelvuldig voor; men kan wel zeggen, dat van iedere 5 zwangere vrouwen er 1 ontijdig bevalt, zonder dat van afdrijving sprake is. Zeer veelvuldig zijn miskramen in de allereerste weken van de zwangerschap, doch ook later, in de 3de—4de maand en nog later, komen zij voor. Eenige oorzaken ervoor kennen wij, doch het is niet in elk concreet geval mogelijk de oorzaak aan te geven. Herhaaldelijk komt het voor, dat men in een geval, dat misdrijf met zekerheid is buitengesloten, niet kan zeggen waardoor de miskraam is veroorzaakt. Dit maakt, dat men niet alleen zijn onderzoek in een geval van vermoedelijke afdrijving van de vrucht moet richten op het zoeken naar een natuurlijke oorzaak voor de miskraam, doch ook op het aantoonen, dat de miskraam is veroorzaakt door een niet-natuurlijke oorzaak en dat men in foro slechts daar mag aannemen, dat zij opzettelijk werd veroorzaakt, waar men dit met zekerheid kan aantoonen. In alle andere gevallen moet men een natuurlijke oorzaak aannemen, zij het eene, welke men niet nader kan aanduiden. Een miskraam is slechts dan opzettelijk verwekt, wanneer men dit met zekerheid kan aantoonen. Om de vraag naar de oorzaak der miskraam te kunnen beantwoorden moet men derhalve rekening houden met de oorzaken, waardoor zij spontaan optreedt. Deze moeten derhalve eerst aan een nadere bespreking worden onderworpen. OORZAKEN VAN MISKRAAM. De vrucht kan in de eerste plaats door verschillende oorzaken spontaan sterven; is zij eenmaal dood, dan geschiedt noodwendig vroeg of laat de uitdrijving, (dl. II, bl. 64). In de tweede plaats kunnen ziekelijke toestanden en afwijkingen maken, dat het tot uitstooting van de vrucht komt (hetzij levend, hetzij dood), omdat de verbinding tusschen ei en uteruswand zóó los werd, dat het ei als een vreemd lichaam werkt en daarom wordt uitgedreven. Deze twee theoretische groepen van oorzaken tot miskraam zijn echtei practisch niet in ieder geval uit elkaar te houden, zoodat wij deze verdeeling niet zullen doorvoeren. Om dezelfde reden zullen wij de oorzaken niet, zooals veelal gebruikelijk is, verdeelen in die, welke afhankelijk zijn van de moeder en die, welke van het ei, resp. van de vrucht af hangen ('). Wij wenschen verder slechts die oorzaken te behandelen, welke als zoodanig door onderzoek van de moeder, of van de uitgestooten vrucht, herkend kunnen worden; dit standpunt vereischt natuurlijk geen nadere toelichting. Bij allerlei ziekten van de moeder kan het tot miskraam komen, zonder dat daarbij altijd de vrucht in utero behoeft te sterven. Voor ons zijn natuurlijk slechts die ziekten van belang, welke het vermoeden \an afdrijving kunnen verwekken, hetzij, doordat de vrouw tijdens haai ziekte blijft rondloopen en niet ziek schijnt, hetzij, dat de ziekte, welke tot miskraam leidt, verloopt onder symptomen, welke aan afdrijving door het innemen van een of ander middel kunnen doen denken. In gevallen, dat de vrouw werkelijk ziek is, zooals bij pokken en cholera, zal het niet licht tot het vermoeden van afdrijving komen; absoluut ondenkbaar is het echter niet, daar de ondervinding heeft geleerd, dat ook bij de lichte gevallen van pokken (varioloïs) miskraam veelvuldig voorkomt en een sporadisch geval van cholera bij een zwangere kan doen denken aan het innemen van warangan tot afdrijving van de vrucht. Daar in dergelijke gevallen echter zoo goed als altijd de vrouw sterft, kunnen wij ze hier verder laten rusten en is het voldoende even de aandacht erop te hebben gevestigd. De meeste kans om verdenking van afdrijving te wekken hebben uit den aard der zaak de chronische zichten van de moeder, terwijl de acute op den achtergrond staan; tot de eerste rekenen wij eenvoudigheidshalve ook de chronische ontstekingen en gezwellen van de baarmoeder en van liaar aanhangselen, benevens de liggingsveranderingen van den uterus. In de eerste plaats moeten de chronische, diffuze endometritis hyperplastica, resp. de z.g. chronische metritis worden genoemd. Zij komen, zeer (') Ook de vertrekker kan de oorzaak zijn van liet sterven der vrucht; vruchten verwekt door oude, zwakke en zieke mannen, zouden vaak in nteio sterven. Afgezien van de moeilijkheid, welke in de meeste gevallen zal bestaan, om juridisch vast te stellen, dat een bepaalde man de verwekker is van een bepaalde vrucht (onderzoek naar het vaderschap is verboden: le lid art. 287, B. W.), weten wij van dezen invloed nog te weinig om er in foro rekening mede te kunnen houden. Tegen het aannemen van een paterne, germinatieve infectie met het treponema pallidum verheffen zich tegenwoordig stemmen (Blaisch & Trinchese). veelvuldig voor, door de groote uitbreiding, welke de gonorrhee in de Inlandsche maatschappij heeft (dl. II, bl. 450), terwijl naar alle waarschijnlijkheid een groot gedeelte van de z.g. habitueele miskramen op gonorrhoïsche aandoeningen van den uterus en van zijn adnexen berust, zoodat men in een geval van vermoedelijke vruchtafdrijving meer kans heeft deze aandoeningen aan te treffen dan lues, waarbij miskraam na de 4e maand pleegt op te treden. Naast deze oorzaken van miskraam moeten de intramurale uterusmyomen, welke ook tamelijk veelvuldig voorkomen, worden geplaatst, terwijl de (gefixeerde) retroflexio uteri en andere veranderingen in ligging van de baarmoeder, zelfs de gefixeerde, ondanks haai hooge frequentie, van geen groote practische beteekenis zijn ten opzichte van het optreden van miskraam, omdat de ondervinding heeft geleerd, dat de geleidelijk grooter wordende uterus de adhaesies zóó langzaam rekt, dat zij slechts bij uitzondering een beletsel voor de regelmatig toenemende uitzetting van de baarmoeder en voor het opstijgen uit het kleine bekken zijn t1). Men, schat dat door deze oorzaken te zamen 1/4 van alle miskramen ontstaat. Yan de chronische ziekten, welke in staat zijn de zwangerschap ontijdig af te breken, moet in de allereerste plaats genoemd worden de syphilis: op de 10-maal, dat een syphilitische vrouw zwanger is en niet wordt behandeld (hetgeen in de Inlandsche maatschappij regel is) wordt 9-maal de vrucht ontijdig uitgestooten. Maar en dit dient hier speciaal in het licht gesteld te worden, zelden geeft lues aanleiding tot miskraam in de eerste maanden der zwangerschap. Volgens Raischig (1!>11) treedt zij op: in 0,78 °/0 der gevallen in de 3de en 4de maand, „ 28,6 „ „ „ „ „ 5de, 6de en 7de maand, „ 65,2 „ „ „ „ „ 8ste en 9de maand, terwijl „ 5,3 „ „ de zwangerschap a terme eindigt. (') Sthatz, 1. c., bl. 24 vond op 1750 Inlandsche vrouwen (prostituees) 378-niaal verdikte tubae en 25-maal een andere aandoening van de adnexen; verder 164 gezwellen van het ovarium en 106-maal flbro-myomen; bij 976 van die vrouwen bestond een retroflexio (retroversio) uteri. In zij n geheele Indische loopbaan behandelde hij 1052 gevallen van retroflexio (retroversie), waarvan er 214 waren gefixeerd; in 172 van deze 214 gevallen was vrij zeker de vrouw bij haar huwelijk gonorrhoïsch geïnfecteerd, terwijl zij 164-maal zeker door angkat pêroet was veroorzaakt, vermoedelijk echter nog ontelbare malen meer (1. c., bl. 61 e. v.). Howitz (1874) zag, dat 19 vrouwen met anteflesio uteri in het geheel slechts 30-maal levende kinderen hadden gebaard, terwijl 98-maal de zwangerschap ontijdig was geëindigd (waaronder 9-maal vóór de 5e maand). 15 vrouwen met retroflexio uteri hadden 15-maal levende kinderen ter wereld gebracht en 37-maal een miskraam gehad (*). Het is echter zeer de vraag of het veelvuldig voorkomen van miskraam wel geheel op rekening van de dislocatie van de baarmoeder mag worden gesteld. (*) v. Hofmann—Kolisko, 1. c., bl. 218. In verband hiermede is het van belang te weten, dat op 100 luetische, te vroeg geboren vruchten het treponema pallidum werd aangetroffen: 1-maal bij een vrucht van 5 maanden, "" n rt n n n ® » n n n n n ' n 34 8 n » n n n n 20- „ „ „ „ „ 9 „ en 10- „ „ „ „ „ 10 „ (*)• Op gron.i van 250 onderzochte gevallen van congenitale lues meent Trinchese, dat syphilis nooit aanleiding geeft tot miskraam in de eerste 4 maanden der zwangerschap; het gelukte hem ten minste nooit, trots nauwkeurig onderzoek, het treponema pallidum in vruchten uit de -1 eerste maanden te vinden, ook niet, waar de moeder serologisch met zekerheid aan syphilis leed (2). Het is echter niet ondenkbaar, «Jat de vrucht in dien tijd door toxienen-werking gedood kan worden, vóórdat de congenitale lues zich uit in den vorm van een spirillose (treponema-septichaemie), zooals daarna regelmatig het geval blijkt te zijn. Daar echter dergelijke vruchten niet als antigeen zijn te gebruiken, omdat ook met waterige extracten van normale organen een positieve WASSERMANN'sche reactie kan worden opgewekt, moet deze zaak voorloopig onopgehelderd blijven; toch hebben wij gemeend onze opmerking te moeten maken. (') De zeer zorgvuldige onderzoekingen van Blaisch & Trinchese (*) leerden liet volgende; de eerste onderzocht de moeders serologisch, de tweede onderwierp haar vruchten aan een bacterioskopisch onderzoek. In 80 van de 100 vermoedelijke gevallen van lues kon met zekerheid het treponema pallidum in de vrucht worden aangetoond, in 10 slechts met waarschijnlijkheid (door de sterke maceratie, welke een goede verzilvering volgens Levaditi belette) en in 10 was het onderzoek volkomen negatief. Bij 75 van 102 moeders bestonden geen klinische verschijnselen van lues, maar viel niet alleen de WASSERMANN'sche reactie met haar serum positief uit, doch bevatte bovendien de placenta materna het treponema pallidum, zoowel in de vlokken als in de intervilleuze ruimten. Deze laatste vondst is van groot belang, omdat o. a. Grüfexhero [1909 (")] het slechts in de placenta foetalis had gevonden; deze laatste onderzoeker toonde het ook aan in een vrucht van 4 maanden; in jongere vruchten is het tot nog toe niet gehikt het te vinden. In 12 van de in het geheel onderzochte 140 gevallen viel bij de moeders de WAssERMANs'sche reactie negatief uit en had het onderzoek van vrucht en placenta op het treponema toch een positief resultaat; dit zijn juist de 10°/o, waarin, volgens Wassermann zelf (*"), b(j floriede syphilis z;jn methode in den steek laat. In een reeks van miskramen in de 2e, 3e en 4e maand en in 3 gevallen van habitueele miskraam werd steeds een negatieve WAssERMANN'sche reactie van het serum der moeder gevonden; hierop vestigen w\j in het bijzonder de aandacht. (2) Schriftelijke mededeeling over de verdere, nog niet gepubliceerde, in de Universitats-Frauenkliniek te München verrichte serologische en bacterioskopische onderzoekingen op dit punt. (*) Münclin. mod. Wochenschrift, 1901*, II, bl. 1929 011 ibidem, 1910, I, bl. 570. (**) Archiv f. Gynaekologie, dl. 87 (ltKK»), bl. 190. (♦*♦) Borl. klin. Wochenschrift, 1908, bl. 899. Men rekent (in Europa), dat 1/3—2/5 van alle miskramen op lues berusten ; geheel betrouwbaar zijn deze cijfers echter niet, omdat zij niet zijn gebaseerd op serologische en bacterioskopische onderzoekingen; ook de zeer recente cijfers van Raischig zijn gegrond op gewone, anamnestische en klinische gegevens. Terwijl aanvankelijk de zwangerschap in een vroeg stadium wordt afgebroken, treden in den regel de volgende miskramen later en later op, zoodat de vrouw eerst eenige miskramen heeft, in de gewone beteekenis van het woord, dan eenige malen doode, ontijdig geboren kinderen ter wereld brengt, vervolgens kinderen, die wel lévend worden geboren, doch spoedig na de geboorte sterven en eindelijk kinderen, die in leven blijven. De z.g. habitueele miskraam in de eerste maanden der zwangerschap berust echter niet op lues van de moeder, zooals men tot voor korten tijd aannam (bl. 56). Verder teekenen wij nog aan, dat een vrouw, huwende met een luetischen man, niet dadelijk behoeft te worden geïnfecteerd, doch dit eerst na jaren kan geschieden, zoodat zij eerst een of meer gezonde kinderen ter wereld kan brengen en eerst daarna miskraam op miskraam kan krijgen. Naast deze beide hoofdoorzaken staan de chronische long-, nier• en hartziekten-, van de deze is vooral de longtering van belang, omdat zij zich meer en meer vertoont onder de Inlandsche bevolking (>) en omdat, waar zwangerschap onder deze conditie (anaemie, kachexie) optreedt, zij in 1 van de 6 gevallen op miskraam uitloopt. De chronische nier- en hartziekten hebben een geringere beteekenis, vooral de laatste; toch teekenen wij even aan, dat de zwangerschap, in gevallen van mitralis-insufficiëntie, in de helft der gevallen ontijdig wordt afgebroken. Van de acute ziekten, welke eveneens een ondergeschikt belang hebben, is het vooral de malaria, welke genoemd moet worden, omdat het bij de enorme verbreiding van deze ziekte in den Archipel zeer veelvuldig zal voorkomen, dat een vrouw tijdens de graviditeit een of meer acute aanvallen, resp. exacerbaties zal hebben te doorstaan en de hyperthermie als zoodanig aanleiding kan geven tot het optreden van weeCn en ook den dood van de vrucht kan veroorzaken (bl. 31). Góth nam meerdere malen waar, dat in de 2e helft der zwangerschap met den 2en of 3en koortsaanval de vrouwen over pijn in het kruis klaagden en dat dan objectief uteruscontracties waren waar te nemen (2). (') De toeneming der longtering blijkt o. a. hieruit, dat wjj vroeger soms in een cursus geen gelegenheid hadden deze ziekte aan de ljjktafel voldoende te demonstreeren, terw\jl in latere jaren meer dan voldoende materiaal aanwezig is. (2) (tóth [Zeitschr. f. Geburtshiife u. Gynaecologie, dl. VI (1881), hl. 17], nam in 6 jaar, op een materiaal van 881 zwangeren, 46 vrouwen waar, welke tijdens de zwanger- Naast malaria plaatsen wij den ambulanten vorm van de croupeuze pneumonie en van den typhus abdominalis (dl. II, bl. 422); in gewone gevallen wordt bij longontsteking in de heli't der gevallen de zwangerschap ontijdig afgebroken en bij typhus zelfs in 60—80 % der gevallen ('). Ten slotte noemen wij de acute nephritis. omdat deze bij gravidae vaak verloopt met uraemie, eklampsie en miskraam, waardoor al heel licht aan afdrijving gedacht kan worden (dl. II, bl. 450). Onder de oorzaken van miskraam moeten verder worden genoemd allerlei traumata, welke in het dagelijksch leven, zonder boos opzet, niet zoo zelden tot het ontijdig eindigen van de zwangerschap leiden; zij kunnen zoowel van mechanischen als van psychisclien aard zijn. Traumata, welke, hetzij direct hetzij indirect, den uterus treffen, kunnen er toe leiden. Als zoodanig zijn te noemen een val, dansen, paardrijden, rijden in een schokkend rijtuig, doch ook hevig braken en hoesten. schap gedurende korteren of langeren tijd malaria hadden. Bij 19 trad ontijdige baring op (in ruim 41 °/0 der gevallen) en wel 1-maal in de 4e zwangerschapsmaand, 1' n n n n n n » n n n n 'e » 9" n n Ti ^ n i zoodat vooral in de tweede helft der zwangerschap de miskraam voorkomt. Of in alle 46 gevallen de vrouwen werklijk aan malaria leden staat niet absoluut vast; de waarschijnlijkheid is echter groot, dat althans de meerderheid eraan leed, daar malaria te Klausenburg zeer veelvuldig voorkwam en vaak als typische intermittens. Dat in 2/s van de gevallen, malaria de zwangerschap ontijdig zou doen eindigen, is echter, naar wij meenen, niet in overeenstemming met hetgeen in de tropen, o. a. hier te lande, wordt waargenomen. Maar de litteratuur geeft ter zake geen uitsluitsel. Het op de publicatie van Góth betrekking hebbende referaat bij v. Hofmann-Kolisko, (1. c., bl. 224, noot) is niet geheel juist; Góth liet zich niet uit over den invloed van, zelfs groote giften, chinine op de vrucht, doch op den zuigeling. Over den invloed van chinine op de weeën spreekt hij met geen enkel woord. ('j Bij alle acute, febriele ziekten kan de hypeiihermie als zoodanig leiden tot miskraam, door verhooging van de prikkelbaarheid van de baarmoeder (dan wordt in principe een levende vrucht geboren), doch bovendien doordat de vrucht erdoor kan sterven (geboorte van een doode vrucht). Bij de acute infectie-ziekten ziet men het laatste ook wel doordat de toxienen, van uit het moederlijk bloed in dat van den foetus oveigaan of in het lichaam van de vrucht zelve worden gevormd (*); in deze gevallen wordt eveneens een doode vrucht geboren. Aan deze oorzaak heeft men b\j den ambulanten vorm dezer ziekten te denken. De verhooging van de prikkelbaarheid van den uterus door de hyperthermie, leidende tot geringe weeën, kan maken, dat het door een anderen prikkel komt tot miskraam; bjj malaria is zij b.v. vrjj zeker af en toe toe te schrijven aan de gebruikte chinine, welke als regel niet in staat is weeën op te wekken, doch wel ze te versterken. Wy komen hierop nog terug. Over den invloed van pneumonie, typhus en pokken op de graviditeit, zie ook O(uwehand): Tijdschr. v. Inl. Geneesk., XIII (1905), bl. 92. O Nauwerck & Flinzek (1908) gelukte het uit de organen van een neonatus hot bact. paratyphi B te kwecken. Er zijn vrouwen, wier uterus zóó gevoelig is, dat hij door zeer lichte prikkels in contracties geraakt, terwijl bij andere de zwaarste traumata hiertoe niet in staat zijn (bl. 37). Bij de eerste groep van vrouwen kan een van de reeds genoemde (bl. 30) inwendige middelen betrekkelijk gemakkelijk tot miskraam leiden, bij de tweede blijft zij zelfs uit na toepassing van de mechanische middelen (bl. 38). Als uiterste kan men noemen die zeldzame gevallen, waarin een met deskundige hand en zeer voorzichtig uitgevoerd toucher tot miskraam leidt ('), terwijl na een ongeluk, dat multipele beenbreuken veroorzaakt, de zwangerschap ongestoord verder gaat. Daar tusschen in liggen allerlei overgangen. Hetzelfde geldt voor de psychische traumata; terwijl de eene vrouw door angst, schrik of verdriet een miskraam krijgt, geschiedt dit niet bij een andere, die aan de grootste emoties en aan de grootste misère bloot staat (2). Sommige vrouwen zijn als het vare voorbeschikt om door de geringste aanleiding een miskraam te krijgen; zelfs met de grootst mogelijke zorg kan het optreden ervan soms niet worden voorkomen. In het algemeen kan men zeggen, dat dit het meest voorkomt bij vrouwen, lijdende aan hysterie en andere nerveuze toestanden. Zij hebben een zeer prikkelbaren uterus, welke, vooral op de tijden, dat de menstruatie had moeten verschijnen, op geringe prikkels met weeën reageert [bl. 31 (3)]. Als zoodanig staat te boek de coïtus; volgens sommigen berusten vele der zoo herhaaldelijk in de allereerste weken der zwangerschap voorkomende miskramen hierop. Deze worden het meest gezien bij jonggehuwden en bij (') Brouardel, L'avortement, 1901, bl. 114 deelt hiervan twee gevallen mede, ontleend aan Tarnier. Dezen overkwam het, dat een jonge vrouw, die op zijn spreekuur kwam om zich op zwangerschap te doen onderzoeken, den avond na het onderzoek, dat alleen in een zeer voorzichtig toucher had bestaan, een miskraam kreeg. In het tweede geval traden reeds bij het verlaten van de spreekkamer weeën op, maar de vrouw kon toch nog de trap afgaan; beneden gekomen, werd zij echter zóó onwel, dat Tarnieh werd geroepen, die een dreigende miskraam constateerde. Brouardel ttekent hierbij aan, dat Tarnier vermoedde, dat dit accident meer voorkomt dan men wel weet. Elders (1. c. bl. 269) vermeldt Brouardel het, voor den gerechtsarts eveneens lioogstbelangrtjke, feit, dat in het begin der zwangerschap het toucher kan leiden tot liet optreden van bloeding, zonder dat nochtans miskraam volgt. (2) Liman onderzocht een vrouw, die 6 dagen, nadat zij door roovers overvallen en bjj de keel was gegrepen, een miskraam kreeg. Baudelocque werd, na het in de lucht vliegen van een buskruitmolen, binnen één week bjj 62 vrouwen in de buurt geroepen wegens dreigende miskraam. Na de ramp van Messina (1908) hadden daarentegen slechts 2 van de 25 vrouwen een miskraam. Men heeft in die gevallen te denken aan vasomotorische stoornissen, met secundaire bloeding in en tusschen de eivliezen. (s) v. Hofmann-Kolisko, 1. c., bl. 224. v. Hoemann nam waar, dat verschillende individuen van één zelfde diersoort een verschillend prikkelbaren uterus hebben en dat de prikkelbaarheid in den bronstijd grooter is dan er buiten. Het dierexperiment klopt in dit opzicht geheel met de ondervinding, b\j de vrouw opgedaan. I T jonge prostituees, doch zijn slechts door een opzettelijk onderzoek als zoodanig te herkennen en worden dan ook meestal als anomaliën van de menstruatie opgevat (•). Bij zulke gevoelige vrouwen kan het braken, dat vrij regelmatig in den eersten tijd der graviditeit voorkomt, dan ook een oorzaak tot miskraam worden. Dit zal natuurlijk liooge uitzondering zijn, want anders zou hyperemesis gravidarum geen indicatie zijn om onder sommige omstandigheden het afbreken van de zwangerschap te rechtvaardigen uit een medisch oogpunt (bl. 31). In het algemeen kan men zeggen, dat de miskraam 4—'j dagen na liet trauma optreedt (Brouardkl). Ten slotte moeten nog enkele, over het algemeen zeer zeldzame, oorzaken van miskraam worden genoemd. In de eerste plaats een, welke meer in het bijzonder bij jonge vrouwen zeer zeldzaam wordt gezien en nog het meest voorkomt, wanneer de zwangerschap tegen den tijd van het kltnaikterium optreedt (2j. Wij bedoelen de ontwikkeling uit de bevruchte eicel van een z.g. mola hydatidosa (Blasen- of Traubenmole). welke zelden tot het normale einde van de zwangerschap in utero blijft, doch vrijwel altijd, 1111 eens vroeger en dan eens later, ontijdig wordt geboren (3). (') Brouardel, L'avortement, 1901, bl. 112. In de eerste maanden komt niet alleen spontane miskraam, doch ook afdrijving, door de teere verbindingen tusschen ei en uteruswand, lichter voor dan later, 0111 tegen het einde van de zwangerschap weder wat gemakkelijker te geschieden, wijl dan de baarmoeder blijkbaar gevoeliger voor prikkels is. hkorén (1905) gaf een overzicht van 1553 gevallen van abortus, waarin het tot ingrijpen van de justitie kwam; Ulo der vrouwen stierven, blijkbaar omdat in '/ia der gevallen phosphor was ingenomen. Slechts 10 van de 1408 vrouwen, die phosphor innamen, stierven niet; in iets meer dan de helft der gevallen werd de zwangerschap afgebroken enkele uren vóór den dood. In 1018 gevallen was bekend op welk tijdstip van de zwangerschap de afdrijving had plaats gehad; z\j gelukte 594-maal. In de 1''—2'" zwangerschapsmaand gelukte de afdrijving in 81,88°/0 van de 160 gevallen „ „ 3e—41' „ n n u d 62,54 „ „ „ 291 „ „ „ 5l'—6'' „ n n n n 51,28 „ „ „ 349 „ „ „ 7®—8" „ „ 44,44 „ jj „ 171 „ en „ „ 9"—10" „ „ » n n 55,31 „ „ „ 47 „ (). (2) Soewardjo beschreef een geval bij een jonge Inlandsche vrouw [T|jdschr. Inl. Geneesk., IV (1890), bl. 47]. ('■>) Onder mola Hinit/iiiiioleiita en mola varnosa verstaat men iets geheel anders, nl. een ei, waarbij in, tusschen en soms ook binnen de eivliezen min of meer veranderde bloedingen bestaan; zijn zij gesubstitueerd, dan is de geheele massa meer vleeschachtig en draagt zij den tweeden naam. De bloed-, resp. vleeschmola is niet een oorzaak tot miskraam (zooals veelal wordt gezegd), doch is een miskraam, waarbij het uitgestooten ei een eigenaardig adspect heeft; zij treedt op, nadat de vrucht primair is gestorven. De vleeschmola wordt veel zeldzamer gezien dan de bloedmola, omdat de uitdrijving gewoonlijk te spoedig geschiedt om de substitutie der extrava- (•) Hedkén, 1. c., bl. G5 en 48. Als andere, iets minder zeldzame oorzaken zijn nog te noemen uitgebreide, z.g. witte infarcten van de placenta, welke bij endometritis en nephritis van de moeder voorkomen en berusten op circumscripte nekrose, met stolling van het bloed in de intervilleuze ruimten. Omstrengeling van den hals met en torsie van de navelstreng leiden, naar inen meent, hoogst zelden tot den dood van de vruchten zijn, waar zij aangetroffen mochten worden, in de meeste gevallen zeker na den dood van de vrucht ontstaan. saten in eenigszins belangrijken graad te kunnen doen plaats grijpen, waarvoor maanden noodig zijn. Doch ook de bloedmola wordt betrekkelijk zelden gezien, minder nog dan de blaasmola. Nadat liet embryum in de eerste weken van zijn bestaan is gestorven, groeien chorion en amnion nog eenigen tijd door: zij worden nl. nog een tijd lang voldoende per osmosin van uit de decidua gevoed. Het ei kan daarbij eendeneigroot worden, sterk ontwikkelde vlokken en zelfs dan aanleg van de placenta vertoonen. Tijdens dit doorgroeien, na den dood van liet embryo, treden (als begin van het uitstootingsproces van de doode vrucht?) bloedingen op in de decidua basalis, welke de vera gedeeltelijk lospellen en zich uitbreiden tussclien het chorion en de decidua capsularis; er ontstaan z.(j. suMmriaie bloedingen, welke, bij uitzondering, zelfs tot in de eiholte en tussclien de decidua capsularis en vera kunnen doordringen. In dit stadium spreekt men bij uitdrijving van een bloedmola. Deze ziet er eigenaardig uit; zij is regelmatig bedekt met de decidua basalis en capsularis, terwijl er gewoonlijk, zooals bjj ieder vroegtijdig uitgestooten ei, ook flarden vera aan vast zitten; deze laatste zijn vrij dik en van buiten oneffen en bloederig. Op doorsnede blijkt de eiholte, begrensd door het gladde amnion, te zijn verdrongen naar de zijde van de decidua capsularis; de decidua basalis is zeer dik en puilt in de eiholte uit. De eiholte bevat slechts weinig vloeistof en gewoonlijk nog liet embryum, dat echter vaak zóó klein is, dat men het slechts met moeite kan vinden; het kan echter ook geresorbeerd zijn. Tussclien chorion en amnion zitten bloedingen, welke als donkerblauwe lijsten in de eiholte uitpuilen. Zij vormen vaak de hoofdmassa van de geheele miskraam en hebben een zwartroode kleur; ten deele echter hebben zij een bruine bijtint (afhankelijk van den ouderdom; dl. I, bl. 100); de meeste bloedingen zitten in de decidua basalis, doch ook elders treft men overal grootere en kleinere extravasaten aan, zelfs in de decidua vera. Duurt het lang vóórdat de dood van de vrucht door uitdrijving van het ei wordt gevolgd (liet kan maanden duren, zelfs zóólang, dat de gewone duur van zwangerschap wordt overschreden), dan worden de extravasaten langzamerhand lichter van kleur (geelrood) en worden zij op de gewone wijze, als een thrombus, gesubstitueerd; dan noemt men het uitgestooten ei een vleeschmola. Door incrustatie kan zij zelfs in een steenmola veranderen: dit geschiedt echter bij uitstek zelden. Stierf de vrucht niet in de allereerste weken van het vruchtleven, doch eerst later, met 2—3 maanden, dan ondergaat het ei soms ook de beschreven veranderingen, doch dan vindt men in de eiholte gewoonlijk een min of meer verweekt vruchtje, dat echter door resorptie ook geheel verdwenen kan zijn; alles is een kwestie van tijd. Geheel ten onrechte geeft men den naam vleeschmola ook wel aan fibrineuze klompen, welke af en toe worden geboren onder verschijnselen van een miskraam en welke zich hebben ontwikkeld uit achtergebleven stukken placenta, door appositie van gestold bloed en substitutie hiervan. Hun juiste naam is placentaire polypen, naar hun afkomst en hun vorm. Thans kan worden overgegaan tot de bespreking van de wijze, waarop de vraag naar de oorzaak der miskraam moet worden beantwoord, na aan het principe van bl. 54 te hebben herinnerd, dat overal, waar niet met zekerheid kan worden aangetoond, dat de miskraam een niet-natuurlijke oorzaak had, men een natuurlijke moet aannemen. In den regel kan men zijn meening alleen baseeren op hetgeen de vrouw (de omgeving) over het optreden en het verloop van de miskraam wenscht los te laten; dit zal natuurlijk zoo weinig mogelijk zijn en is nooit heel erg te vertrouwen. Het objectieve onderzoek van de vrouw heeft toch een zeer betrekkelijke waarde, omdat het gewoonlijk vrij laat na de miskraam plaats vindt en slechts bij hooge, hooge uitzondering de vrucht of placenta kan worden onderzocht. In de practijk vormen derhalve de anamnestische gegevens vaak de eenige basis voor het rapport omtrent de oorzaak van de miskraam, zoodat de conclusies met groote reserve moeten worden gesteld, ten ware het verhaal der vrouw of van haar omgeving een zóó duidelijk beeld van de waargenomen symptomen geeft en deze zóó sprekend zijn, dat men zich hiertoe niet gedwongen acht. Gewoonlijk zegt de vrouw, zelfs in gevallen van werkelijken abortus, dat zij geen oorzaak voor de miskraam kan opgeven of schrijft zij haar toe aan een schrik, een val e. d. Men moet dan nagaan in hoever haar verhaal vertrouwen verdient en met de verhooren klopt. Zegt zij de miskraam opzettelijk te hebben verwekt of dit te hebben laten doen, dan komt het erop aan na te gaan of het aangewende middel in oorzakelijk verband gebracht kan en moet worden met de miskraam. De moeilijkheid ligt in het laatste, want ontelbare oorzaken kunnen de zwangerschap verstoren. Men kan derhalve voor zeer verschillende gevallen komen te staan; daarom zullen wij de beantwoording der gestelde vraag splitsen. 1. DE VROUW (DE OMGEVING) WEET GEEN OORZAAK VOOR DE MISKRAAM. In dit geval en wanneer de anamnese wijst op een spontane miskraam (c.q. habitueele miskraam), omdat zij optrad zonder eenige aanleiding en verliep zonder dat andere verschijnselen voorafgingen (') dan wel haar begeleidden, hebben wij na te gaan of door objectief onderzoek van de vrouw het bestaan van een mogelijke oorzaak voor de miskraam kan worden aangetoond. Is dit het geval en ontbreekt iedere aanwijzing voor een misdadig verwekt zijn van de miskraam, dan neme men een miskraam uit een natuurlijke oorzaak aan (bl. 54) en zegge verder, dat er niets aan (') Er kunnen ook verschijnselen voorafgegaan zijn l>jj oen spontane miskraam, zoo deze b.v. ontstond door incareeratio uteri gravidi. Dan zullen moeilijke urineloozing (druppelpis!), moeilijke defaecatie, soms zelfs ileus-symptomen zijn opgetreden, wier duiding geen moeilijkheden zal geven. het licht is gekomen, dat op afdrijving wijst. Hetzelfde doet men 7.00 er geen natuurlijke oorzaak is te vinden en iedere zekere aanwijzing voor afdrijving ontbreekt. Stuit men in de anamnese of bij het opnemen van den status praesens op eenig verdacht verschijnsel, dan moet de zaak worden beoordeeld naar hetgeen hierna, sub 3 en 4, zal worden geleerd. In verband met hetgeen over de natuurlijke oorzaken van miskraam werd gezegd, heeft men, indien de zwangerschap in de eerste 4 maanden werd afgebroken (liet meest gewone) vooral te zoeken naar de aanresp. de afwezigheid van afwijkingen van de inwendige geslachtsorganen en, zoo de miskraam na de 4de maand optrad, naar de teekenen van syphitis. Door bimanueel onderzoek heeft men zich een oordeel te vormen over de grootte, den vorm, de consistentie, de bewegelijk- en gevoeligheid van den uterus en zijne aanhangselen; na bezichtiging van de portio vaginalis cervicis uterinae onderzoeke men het endometrium met de sonde. Op die wijze kan men een mogelijkerwijze bestaande chronische metritis (endoinetritis), adnex-aandoeningen, enz., op het spoor komen. Acht men zich niet in staat dit onderzoek naar behooren te verrichten, dan geve men zijn lastgever in overweging zijn bevindingen te doen controleeren en aanvullen door een arts, die meer dan een ander werk heeft gemaakt van de ziekten der inwendige vrouwelijke geslachtsorganen. Een vergroote (dikke!), gevoelige baarmoeder en een gevoelig, licht bloedend endometrium wijzen op oen z.g. chronische metritis, resp. op een chronische endometritis, enz. Op de gynaekologische diagnostiek kan hier echter niet verder worden ingegaan, omdat enkele korte opmerkingen niet in staat zijn om een medicus tot een betrouwbaar onderzoeker op dit gebied te maken, indien hij in deze materie niet voldoende is onderlegd. De herkenning van een floriede lues is nooit moeilijk; waar men mocht twijfelen, kan door een, na eenigen tijd, herhaald onderzoek gewoonlijk volle zekerheid worden verkregen of kan men in dekglaspraeparaten van het secreet der cervix uterina naar het treponema pallidum zoeken of doen zoeken. Zoowel in het levende, ongekleurde als in het volgens Giemsa gekleurde praeparaat gelukte liet toch Gr&fenberg het in 4 gevallen van floriede lues aan te toonen, terwijl dit in 5 gevallen van behandelde, ten deele symptoomlooze lues, niet gelukte (!). De groote moeilijkheid zit dan ook elders en wel daarin, dat in 3/4 van de gevallen, dat lues de oorzaak van miskraam is, de moeder geen teekenen van floriede syphilis vertoont (noot 1 op bl. 57); een algemeene lymphklierzwelling heeft, met het oog op de mogelijkheid van een vroegere framboesia tropica, geen beteekenis. Daarom is het in alle gevallen, dat de miskraam na de 4de maand en schijnbaar spontaan optrad en de moeder geen (') (ilii'U'ENBERO, l.c., bl. 20"). palpabele oorzaak ervoor vertoont, aangewezen het serum van de moeder, volgens de complementbindingsmethode van Wassermann, te doen onderzoeken in het Geneeskundig Laboratorium te Bataria. De gerechtelijkgeneeskundige heeft hiertoe het initiatief te nemen en de benoodigde hoeveelheid bloed te ontlasten (>). Men kan hiertoe de vrouw alweer niet dwingen; mocht zij er zich tegen verzetten, dan rust op den medicus de plicht haar met klem er op te wijzen, dat het onderzoek van haar bloed in haar eigen belang is. Blijft zij bij haar weigering volharden, dan vermelde men dit in zijn rapport en releveere men het nadeel, dat hier het gevolg van is. In alle gevallen van miskraam, na de 4de maand opgetreden, waarin de vrucht (de placenta) in beslag werd genomen, zij niet al te rot (gemacereerd) is en waarin de vrouw geen teekenen van floriede lues vertoont, moet de miskraam op de aanwezigheid van het treponema païlidum worden onderzocht. Waar de vrucht (placenta) niet beschikbaar is, moet het bloedserum der vrome volgens de "Wassermann'sche methode worden onderzocht. Een positieve reactie van Wassermann moet in foro als een bewijs run syphilis worden opgevat C2): een negatieve reactie sluit haar echter niet uit (noot 1 op bl. 57). Suphilis als oorzaak van de miskraam kan alléén worden uitgesloten, wanneer het serum ran de moeder een negatieve Wassermann 'sche reactie geeft én in de vrucht (placenta) het treponema païlidum niet werd aangetroffen. In cle practijk zal het derhalve zelden of nooit mogelijk zijn syphilis als oorzaak van de miskraam uit te sluiten, omdat de vrucht (placenta) zoo uiterst zelden kan worden onderzocht. In de tweede plaats komt het erop aan na te gaan of objectieve teekenen aanwezig zijn, dat de vrouw, op het oogenblik, dat de miskraam optrad, kan hebben geleden aan een acute infectie-ziekte. O Men vange op steriele wijze 2—3 cM3. bloed op iri een klein, uitgekookt reageerbuisje en late liet schuin stollen; het buisje sluite men goed met een geparaffineerde kurk. Op deze w\jze wordt er een voldoende hoeveelheid serum verkregen om de wassekmann'sche en tevens de Widal'scIib reactie te kunnen doen. Het best verkrijgt men deze hoeveelheid bloed door een kleine venaesectie, omdat men, vooral bij Inlandsche vrouwen, zelfs na een flinken prik met een vaccinostyle in een vingertop (duim; radicale zijde!) of oorlel zelden meer dan een enkel druppeltje bloed verkrijgt. Is b\j uitzondering beslag gelegd op de vrucht of op de placenta, dan kan men deze op het treponema pallidum doen onderzoeken. Van de vrucht moeten eenige praeparaatjes van het schraapsel der bijnieren worden onderzocht (volgens Giemsa), waarin bij lues het treponema in 97,5 0 „ der gevallen voorkomt, of hiervan coupes worden gemaakt (volgens Levaditi). Van den funiculus umbilicalis, make men coupes van een stukje pal bij den navel, waarin het treponema, in gevallen van lues, vrij constant wordt gevonden (in de tunica media der v.umbil.!); van de placenta neme men stukjes van de pars materna. (2) Dit kan nooit in het nadeel der verdachte of beschuldigde zijn en is gebaseerd op het: in dubiïs pro reo. Een positieve WAssEBMANN'sche reactie kan voorkomen, zonder dat de vrouw lues heeft. gerechtelijke geneeskunde. 5 Voor malaria pleit «Ie mededeeling, dat zij haar miskraam kreeg tijdens of kort na een koortsaanval l1) en het vinden van een groote, vaste milt. Wanneer het bovendien gelukt in het bloed gameten aan te toonen of' hierin veel melaniene voorkomt, kan men, bij afwezigheid van andere oorzaken, welke haar kunnen verklaren, zeggen, «lat de miskraam werd veroorzaakt door malaria en dat er geen feiten aan het licht zijn gekomen, welke op afdrijving wijzen. Voor typhm pleit, dat het serum van de vrouw een positieve WiDAL'sche reactie geeft. Bij de groote frequentie van deze ziekte is het aangewezen, wanneer de miskraam optrad tijdens, of kort nadat, de vrouw gedurende meerdere dagen koorts heeft gehad, naast de WASSERMANN'sche, ook deze reactie door het Geneeskundig Laboratorium te laten doen. Omdat in de practijk het zoo zelden tot instructie komt van een geval van vermoedelijke afdrijving, kan er, met het oog op de overigens drukke werkzaamheden aan die instelling, geen bezwaar tegen bestaan dit standpunt in te nemen. Voor pneumonie pleit het vinden van geringe, meestal unilaterale, percutorische afwijkingen (demping; beneden-achter), omdat het lang (weken) duurt alvorens, na een pneumonie, de long weer geheel normaal is geworden. Het bestaan van longtering en van een acute nepliritis parencliumatosa kan blijken door het gewone, klinische onderzoek der vrouw. Vindt men een van deze afwijkingen, bestaat er een duidelijke anaemie, resp. kachexie en geen andere aantoonbare oorzaak voor de miskraam en ontbreekt alles, wat op abortus wijst, dan neme men de gevonden afwijking als oorzaak van de miskraam aan. Miskraam, doordat het bevruchte ei was veranderd in een mola hydatidosa, mag slechts met zekerheid worden aangenomen, indien zij door een tot oorcleelen bevoegd persoon werd gezien, of wel vaststaat, dat de vrouw vóór de miskraam blaasjes is kwijtgeraakt. Omdat, waar geen afdrijving in het spel is, de vrouw haar miskraam niet behoeft te verbergen, bestaat er kans, dat een eventueel uitgestooten mola aan een geneeskundige werd vertoond. Wij teekenen hierbij aan, dat de mola vaak wordt geboren, omgeven door de decidua capsularis en vera, zoodat zij dan in een dik omhulsel zit, dat slechts hier of daar is verscheurd en den eigenaardigen bouw doet te voorschijn komen. Waarschijnlijk was de molazwangerschap, wanneer de anamnese, door spontane mededeeling, heeft geleerd, dat de zwangerschap die eigenaardigheden heeft vertoond, welke, volgens de ervaring, hierbij plegen voor te komen. Zij zijn echter zelden alle aanwezig en kunnen ook geheel ontbreken. (l) De prikkelbaarheid van Je baarmoeder blijft nog eenigen tijd verhoogd, nadat de hyperthermie reeds is verdwenen (Runoe 1877). Een typische molazwangerschap is gekenmerkt door een onevenredig sterke uitzetting van den buik, zoodat de vrouw reeds vroeg den indruk maakt van hoogzwanger te zijn. Daarna treden reeds vroeg, soms reeds met 1 y2 maand, bij herhaling niet zeer lievige bloedingen op, met soms tusschenin het afvloeien van bloederig vocht. Dit duurt totdat de mola is uitgestooten, hetgeen meestal in de 3e—5e maand geschiedt, doch ook meer dan een jaar op zich kan doen wachten. Bovendien voelt de vrouw, zoo de zwangerschap zoo ver komt, geen leven, zelfs niet, waar bij de geboorte in de mola een levende vrucht zit, zooals bij uitzondering voorkomt. Door de herhaalde bloedingen wordt de vrouw op den duur anaemisch. krijgt zij hydrops anasarka van de beenen, van de genitaliën en van den buikwand; zeer vaak lijdt zij aan hyperemesis en dvspnee. Onwaarschijnlijk is een molazwangerschap, wanneer geen van deze verschijnselen zich voordeden; dan zal men c. q. moeten verklaren, dat uit niets de mogelijkheid blijkt, dat de vrouw een mola is kwijtgeraakt. Ofschoon een bloedmola nog minder voorkomt dan een blaasmola. willen wjj tocli ook hierover een enkel woord zeggen. In gevallen, dat het ei vroeg afsterft en in een mola sanguinolenta wordt veranderd, is de buik opvallend weinig uitgezet en veel kleiner dan met den tijd overeenkomt, dat de menstruatie is uitgebleven. Dit heeft echter slechts een zeer relatieve waarde, daar de uitzetting van den buik, zelfs op het einde van de graviditeit, een zeer geringe kan zijn en men zou denken, dat de vrouw nog lang niet zoo ver is. Zekerheid heeft men ook hier slechts waar het product door een deskundige is gezien. Wanneer korten tijd te voren afdrijving werd beproefd, mag men aannemen, dat op dat tijdstip de vrucht reeds was overleden en dat er derhalve van abortus geen sprake kan zijn. Waarschijnlijk raakte de vrouw een bloedmola kwijt, wanneer, ook in de latere periode der zwangerschap, van deze niets meer te bemerken was en het figuur deivrouw niet in overeenstemming was met den tijd, dat de menses wegbleven. Onwaarschijnlijk is een bloedmola, wanneer juist de uitzetting van den buik aan de omgeving is opgevallen. 2. DE VROUW (DE OMGEVING) SCHRIJFT DE MISKRAAM TOE AAN EEN VAL, EEN SCHRIK, E. D. Wanneer de anamnese leert, dat de miskraam verloopen is zonder dat verschijnselen van den kant van andere organen haar begeleidden of voorafgingen, dan heeft men in de allereerste plaats op de wijze, sub 1 aangegeven, zooveel mogelijk een aantoonbare natuurlijke oorzaak uit te sluiten. Vindt men er een, dan doet men het verstandigst haar als oorzaak aan te nemen en slechts aan een toevallige coïncidentie met het trauma te denken. Vindt men geen dezer oorzaken, dan geve men de mogelijkheid toe, dat de miskraam werkelijk door een mechanisch of psychisch trauma is opgetreden, wanneer ieder bewijs voor liet misdadig opgewekt zijn ontbreekt en zij binnen 5 dagen post trauma optrad (bl. (51). Verband tusschen beide neme men slechts aan. wanneer spoedig na liet trauma, b.v. met enkele uren of den volgenden dag, bloeding en weefn (pijn in het kruis, in den onderbuik, in den uterus) optraden en onafgebroken voortduurden, totdat de miskraam was opgetreden; wanneer de bloeding of de weePn in die periode niet altijd even sterk waren, pleit dit niet tegen het verband tusschen trauma en miskraam, mits zij slechts onafgebroken voortduurden. In den regel komt de vrouw zóó laat tot onderzoek, dat eventueel door het trauma ontstane laesies (onderhuidsche bloedingen, enz.) niet meer bestaan. Komt zij bij uitzondering vroeg tot onderzoek dan heeft men hiernaar te zoeken, om te controleeren of het verhaal van de vrouw door objectief te constateeren afwijkingen wordt gesteund of dat dit niet zoo is. Het ontbreken van traumatische laesies pleit echter in dergelijke gevallen niet met beslistheid tegen de waarheidsliefde der vrouw, daar herhaaldelijk is gezien, dat een mechanisch trauma aanleiding gaf tot miskraam, zonder dat laesies bij de vrouw (en bij de vrucht) ontstonden. 3. DE VROUW HEEFT IETS INGENOMEN. Wanneer de vrouw zegt iets te hebben ingenomen of dit uit de voorloopige instructie blijkt, heeft men na te gaan of het ingenomen middel en de miskraam met elkaar in oorzakelijk verband gebracht kunnen en moeten worden. Daarbij heeft men voor oogen te houden, hetgeen reeds vroeger, in het algemeene gedeelte over de chemische abortiva, werd gezegd (bl. 29). Alles hangt bij de inwendige abortiva af van de gevoeligheid deivrouw, docli hiermede heeft men niet in liet bijzonder rekening te houden; alleen op het resultaat heeft men te letten. Wanneer in een gegeven geval miskraam door de toediening van eenig middel is gevolgd, heeft men met afdrijving te maken, zoo het middel werd ingenomen met het oogmerk om de zwangerschap te verstoren (bl. 28). Ter beoordeeling van een concreet geval doet het er niets toe of in de overgroote meerderheid der gevallen hetzelfde middel, in dezelfde hoeveelheid aangewend, niet tot ontijdig afbreken der zwangerschap leidt. Omdat het effect geheel afhangt van de individueele gevoeligheid (prikkelbaarheid van de baarmoeder in het algemeen; idiosynkrasie tegenover liet gebruikte middel in het bijzonder), kan men van geen enkel middel zeggen, dat het niet in staat is, onder bepaalde omstandigheden, als afdrijvingsmiddel dienst te doen. Hierdoor is het begrijpelijk, dat b.v. het geliefd, doch over het algemeen onwerkzaam, afdrijvingsmiddel: een mengsel van ascli, zout en tamarinde (asam djawa), in een gegeven geval wel degelijk tot afdrijving kan leiden (bl. 31). Omdat poging tot afdrijving niet wordt gestraft, doch alleen liet voltooide; misdrijf, waarbij uitdrijving van de vrucht is gevolgd, heeft men zich in foro niet uit te spreken over de al of niet deugdelijkheid van het middel in abstracta, doch alleen over die in concreto (>). Vast moet staan, dat er miskraam heeft plaats gehad door het gebruikte middel; of zij optrad doordat de vrouw er bijzonder gevoelig voor was, doet er niet toe. Een mogelijkerwijs bestaande idiosynkrasie blijve ook hier buiten het debat, zooals dit bij vergiftiging moet geschieden (dl. II, bl. 185, sub 3). Ook hier komt het slechts op den opzet en op het effect aan. Er is fjecn zelfstandigheid bekend, welke, bij imcenilig gebruik in een bepaalde hoeveelheid, steeds en immer miskraam verwekt, doch evenmin een, welke niet in staat is, onder bepaalde omstandigheden, hiertoe wel te leiden. Alles hangt af van de gevoeligheid der vrouw. Geen middel veroorzaakt echter miskraam, zonder tevens andere verschijnselen te doen optreden. Heeft men een geval te beoordeelen. waarin miskraam is opgetreden en door de vrouw kort te voren iets is ingenomen, dan komt het in de eerste plaats aan op den AARD VAN HET MIDDEL: de hoeveelheid kan huiten beschouwing blijven, als zijnde de invloed hiervan geheel afhankelijk van de individueele gevoeligheid. De aard van het middel is van belang, omdat het in een concreet geval veel waard is van het gebruikte middel te weten, dat het, op grond van algemeen als waar erkende pharmakodynamische gegevens, in staat moet worden geacht miskraam te kunnen geven. Is in dezen zin niets bekend en dit geldt voor vele der Inlandsche abortiva, dan zal het verband tusschen middel en miskraam veel moeilijker zijn vast te stellen, dan wanneer dit wel het geval is. Bovendien is het voor den rechter van belang te weten, dat het gebruikte middel een bekend abortivum is, omdat het gebruik hiervan voor het misdadig opzet van de vrouw pleit. Men heeft dus na te gaan: 1°. wat werd ingenomen, 2°. welke verschijnselen (bij voldoende dosis) hiervan in de overgroote meerderheid der gevallen het gevolg zijn, 3°. of die symptomen in het gegeven geval, den gebruikelijken tijd na het innemen van die bepaalde zelfstandigheid, zijn opgetreden en, zoo ja, 4°. te overwegen of, gegeven die verschijnselen, de miskraam hiermede in verband kan staan, resp. staat (-j. (') Theoretisch zou ook ae poging onuer sommige umswuiuiguoucu gestraft, op grond van het bepaalde in art. 3,1. R. en S. V. (dl. II, bl. 182, noot), doch in de practyk doet men dit niet, rekening houdende met het feit, dat de moeder en geneesheeren, heelmeesters en apothekers slechts mogen worden gestraft, indien de afdrijving werkelijk is gevolgd (bl. 26) en dat het derhalve onbillijk zou zijn anderen te straften, indien de vrucht niet wordt uitgedreven. (2j Omdat de vrouw als regel eerst vrij 'aat kan worden onderzocht, staat men voor een geheel ander geval dan bij een van vermoedelijke intoxikatie en is het niet mogelijk door onderzoek van braaksel, ontlasting en urine het ingenomen (toegediend) zijn van een bepaalde zelfstandigheid aan te toonen. Slechts waar het geval snel op den dood uitliep kan van een dergelijk onderzoek sprake zijn en treedt dit natuurlijk zelfs op den voorgrond; daarom zullen wij sub B erop terugkomen. In de eerste plaats is derhalve een overzicht noodig van den aard der stoften, welke in staat zijn om, onder bepaalde omstandigheden, tot miskraam te leiden en van de symptomen, welke zij veroorzaken. In dl. II werd. bij de leer der vergiftiging, reeds van enkele zelfstandigheden gezegd, dat zij af en toe als abortiva worden gebruikt; het zijn alle irritcudia of caustica. Wanneer het innemen ervan heeft geleid tot een duidelijke acute intoxikatie met een min of meer hevige gastro-enteritis en de miskraam optrad tijdens de verschijnselen op zijn hevigst waren, of kort daarna, dan kan men met een gerust geweten een oorzakelijk verband tusschen het ingenomen middel en de miskraam aannemen (bl. 29j. Dit kan voorkomen bij intoxikatie metwarangan (dl. II, lil. 226),sublimaat(]) (dl. II. lil. 301), tjoeka bibit (dl. II. bl. 320) en andol-'-kevers [dl. II, lil. 331 (2)], doch wij kunnen in zulk een geval niet uitmaken of de vrouw het middel heeft ingenomen tot zelfmoord (uit angst voor de schande bij het bekend worden van haar zwangerschap), dan wel tot afdrijving. Dit is het werk van den rechter; wij kunnen hem slechts voorlichten of liet gebruikte middel als abortivum algemeen is bekend of niet. Dit is met de eerste drie der zoo even genoemde middelen niet het geval; iedereen weet wel, dat het vergiften zijn. doch als afdrijvingsmiddelen staan zij niet zoo zeer te boek. Wanneer dan ook in zulk een geval de vrouw beweert, dat zij het middel heeft ingenomen om zelfmoord te plegen, verdient dit alle geloof en kan de vrouw derhalve niet wegens afdrijving worden vervolgd, ten ware zij zich tegenover anderen over de bedoeling van het innemen van het vergif heeft uitgelaten, dan wel het vergif in kleine hoeveelheid meerdere dagen achtereen heeft ingenomen, want dit laatste is geen gebruikelijke manier om zelfmoord te plegen. Andols-kevers (cantharides, e. d.) zijn echter niet zoo zeer als vergif bekend dan wel als aphrodisiacum en als abortivum, zoodat het gebruik hiervan meer wijst op afdrijving dan op een poging tot zelfmoord. Hetzelfde geldt voor fijngestampt glas, dat bij hooge uitzondering een acute gastro-enteritis en daardoor miskraam kan verwekken (dl. II, bl. 396); het gebruik van deze stof, b.v. in een mengsel met arak en lada hitam, wijst op afdrijving. Dit is niet zeker het geval bij het gebruik van het sap van onrijpe ananassen, omdat dit ook wordt ingenomen als emmenagogum. Het is niet ondenkbaar, dat de talrijke erin voorkomende raphieden in een bepaald geval op dezelfde wijze als glasgruis tot miskraam kunnen leiden [dl. II, bl. 401 (»)]. (') In de litteratuur is geen zuiver geval beschreven, waarin door eenig kwikpraeparaat de afdrijving is gelukt, zonder tevens den dood der vrouw te veroorzaken; waar de vrouw in leven bleef, leed zij aan syphilis. (2) Abortiva en EMMENAGOGA zullen met de hier voor deze woorden gebruikte lettersoort worden aangeduid, zoodat zij direct in het oog vallen. (3) Pehsenaibe, Over Indische abortiva [Geneesk. Tijdschr. v. N. I., dl. LI (1911), bl. 234] zag een geval met choleriforme verschijnselen; het was echter cholera-tjjd. Deze beide middelen worden ook in Voor-In» lif', op Malaka en in "NV estIndie tot afdrijving gebruikt; vooral bij zwakke vrouwen zouden zij werken. Naast de gememoreerde middelen van dl. II kunnen wij ge\oeglijk dit algemeen bekende abortiva plaatsen, welke een scherp beginsel be\atten, dat in staat is een acute gastro-enteritis te verwekken en welke daardoor, bij gevoelige vrouwen, aanleiding kunnen geven tot miskraam. Enkele ervan worden ook wel tot bepaalde geneeskundige doeleinden gebruikt; dit zal dan ook afzonderlijk worden vermeld, omdat het een feit is van gewicht i'). Heeft de vrouw toch een dergelijk middel ingenomen en zegt zij dit gedaan te hebben, niet om haar vrucht af te drijven, doch tegen die en die ziekte, dan moet de rechter uitmaken of dit waar is of niet. Hij kan dit echter niet doen zonder voorlichting van den medicus; deze heeft na te gaan of uit de verklaringen van de vrouw blijkt, dat zij symptomen heeft vertoond, welke haar verhaal geloofwaardig maken of niet. Akar binasa (sêntagi; Plumbago rosea). waarvan de fijngemaakte wortel wordt ingenomen, ook echter als koortswerend middel. Hij is in staat op de huid blaren te verwekken, door zijn gehalte aan liet scherpe plumbagiene (*). Kapas bësar (Gossypium arboreum) en kapas djawa (G. herbaceum). waarvan een afkooksel van de binnenbast van den wortel als abortivum en emmenagogon wordt ingenomen. De wortel van deze heesters is in Amerika ollicineel en een extract, fluïdum ervan wordt gebruikt als haemostaticum bij metrorrhagie en als emmenagogon; in Duitschland is hij aanbevolen als surrogaat voor Secale, bij primaire en secundaire weeënzwakte, enz. en wordt ook wel tot dit doel hier te lande gebruikt. Bij het gebruik van de katoenzaadkoeken als veevoeder is gebleken, dat, indien gedurende langen tijd kleine hoeveelheden hiervan worden gevoederd, vele dieren aan toxische inanitie bezwijken en een ernstige parenchymateuze nephritis vertonnen. Door groote hoeveelheden ontstaat vrij snel een haemorrhagische gustro-enteritis met bloeddiarrhee, albuminune, haematurie en vrij vaak ook ikterw, bovendien ziet men sufheid, pareten en paralgsen en, bij drachtige dieren, ontijdig werpen. (>) De purgeermiddelen, waaronder vele abortiva en emmenagoga, zullen wy afzonderlijk bespreken, al bevatten zij in het algemeen alle een scherp, werkend bestanddeel. , . .... Zooveel mogelijk hebben wjj «le Maleische namen en, voor de wetensclmppe IjKe, het Nieuw plantkundig Woordenboek voor N.-I. van de Clehuq gebruikt: de Inlandsche namen hebben wij een enkele maal wat anders gespeld, in overeenstemming met de orthographie van Klinkekt en van Pijnappel. (2, De akar binasa en de poksor (Plumbago scylauicd), welke ook het scherpe plumbagiene bevat, worden in Voor-Indië niet alleen ingenomen, doch ook als tampon gebruikt- v n Burg (1. c., III. bl. 104) noemt voor hier te lande alleen het gebruik per vaginam. Bovendien worden daar hun takken in utero geapplieeerd (bl. 38); hierdoor kan een doodelijke peritonitis ontstaan. De eerste plant heet zeer kenmerkend: O. I. cantharfcdenkruid. Ofschoon het niet is bekend, dat do wortel hetzelfde scherpe, nog onbekende bestanddeel bevat als de zaden, hebben wij toch gemeend dit abortiviun hier te moeten bespreken, omdat de kans zeer groot is, dat. ook de wortel hetzelfde principe bevat als de zaden. Lada hitam (Piper nigrum) met een scherpe aetherische olie. De gewone pepei wordt ook in Voor-Indiê, in Egypte en bij de Kaffers als abortiviun gebruikt (x). Alle aetherische oliën bezitten een locale, prikkelende werking; resorptieve verschijnselen uiten zich herhaaldelijk en leiden, bij groote intensiteit, tot den dood. Zij verwekken alle een ernstige gastro-enteritis, met een ernstige acute parenchijmateuze nephritis, zelfs wel van haemorrhagischen aard, waardoor anurie kan ontstaan; geringe prikkelings- en later rei hnnmingssymptomen van het centraal zenuwstelsel komen eveneens voor (duizeligheid, krampen, roes; koma. dood). Op het constateeren van deze symptomen komt het derhalve aan in een geval, dat de afdrijving geschiedde door een middel met een aetherische olie als werkzaam bestanddeel, b.v. door boenga lawang ib. tjéngkeh), afgetrokken op brandewijn of door minjak kajoe poetih (2j. Lëgoendi (Vitex trifolia): de bladeren, welke een scherpe aetherische olie bevatten, worden uitgeperst en het sap gebruikt, ook als diaphoreticum en als diureticum. Hetzelfde doet men met een aftreksel ervan, dat ook als emmenagogum dienst doet. Mangga batjang (mangga koewéni; Mangifera oderata en ook M. foetida); een koud aftreksel van onrijpe vruchten en van de bast wordt als abortiviun gebruikt; de eerste bevatten in de schil het scherpe carclol, dat op de huid bijt (dl. II, 1)1. 191) en, ingenomen, een hevige gastro-enteritis en, resorptief, verlammingen en stoornissen in de ademhaling verwekt. Mèroenggai (kelor. Moringa pterygosperma). wier, alsabortivum gebruikte, wortel in de bast een saponiene en een scherpe aetherische olie bevat, welke in staat is de huid in ontsteking te doen geraken; de wortel zou ook strangurie veroorzaken. Ook de fijngewreven bladeren worden als abortivum gebruikt. Dit middel wordt ook in Voor-Indië toegepast. De zaden van den z.g. mosterdboom geven emesis en diarrhee. (') De lada hitara, welke veel minder scherp is dan de tjabai, wordt in allerlei mengsels gebruikt, b.v. als een mengsel van fijngestampt glas, arak en lada hitam, als sterke koffie met goela djawa en lada hitam of als bëram tapai met lada hitam, met pala (bl. 82), met de gedroogde, gepoederde bast van mëroenggai, e. d. Sterke koffie is, evenals sterke tliee, geen onschuldig middel, door haar gehalte aan looizuur; door dit laatste zou, volgens Ebben (*), zelfs een acute intoxikatie, leidende tot miskraam, kunnen ontstaan. (2) Portengen zag een ernstige intoxikatie bjj een dame, die 100 g. minjak kajoe poetih als abortivum had ingenomen; zjj bereikte haar doel niet [Naschrift op mededeeling van Terburgh over een poging tot suicidium met deze olie: Geneesk Tiidschr v. N.-I., dl. XXXII (1892), bl. 881). (*) Ebben, Handb. d. ürztl. Sachverstandigen-Tatigheit, VII, I, 2e helft (1910), bl. 278. Séri gading (Nyctanthes Arbor-tristis): de bloemen en zaden van dezen heester worden gebruikt als abortivum en als emmenagogum. Moens zag indertijd een geval van miskraam met belangrijke verbloeding na het gebruik van deze bloemen (]); men gebruikt een warm infuus van 15 bloemen, waarin een aetherische olie zit. Tjabai (lada tjina; Capsicum annuum en C. longum) met het scherpe capsaïciene; het sap der versche bladeren dient om weeën op te wekken. In vele leden van het geslacht Capsicum heeft men solaniene aangetoond (bl. 81). Tjêkoer (Kaempferia rotunda). wier wortelstok tot abortus, doch ook tegen leukorrhee wordt gebruikt en een, de huid rood makende, scherpe, nog onbekende stof bevat. Tjëmpaka iMichelia Champaca); het poeder van de wortelbast wordt als abortivum en als emmenagogon gebruikt; in de bast zit een scherpe, bittere hars en een aetherische olie. Wanneer korten tijd na het gebruik van een dezer middelen bij een, tot nog toe gezonde, vrouw een acute gastro-enteritis optrad met hevige buikpijn en tegelijkertijd weeën en bloeding optraden, welke aanhielden tot miskraam was gevolgd, dan heeft men een oorzakelijk verband tussclien het middel en de miskraam aan te nemen. Het verband tusschen de ingenomen zelfstandigheid en de gevolgde miskraam ligt eveneens voor de hand, wanneer de vrouw korten tijd na het innemen van een purgeermiddel (in algemeenen zin bedoeld) onder hevige buikpijn en diarrhee een miskraam kreeg. Hier staat men echter voor de moeilijkheid, dat de vrouw haar misdadigen opzet kan verbergen achter het voorgewende gebruik van het middel als purgans tegen een, zoo vaak tijdens de zwangerschap bestaande, constipatie. Het is derhalve niet alleen gewichtig de lnlandsche purgeermiddelen te kennen, doch tevens om te weten, welke ervan als abortiva en emmenagoga bekend staan. Het uitsluitend gebruik van deze, meer in het bijzonder van meerdere van ze achter elkaar, pleit voor het misdadige doel der vrouw. De lnlandsche purgeermiddelen zijn vrij talrijk; meerdere drastische behooren tot de familie der euphovbiaceeën en der cncurbitaceeëii, terwijl vele purgantia (in pharmakodynamischen zin) tot de couvohndaceeën en vele laxantia tot de hyiimhuwn behooren. Met de vertegenwoordigsters van deze 4 families zullen wij beginnen, om de overige in alphabetische volgorde op te sommen. Van de eufhorbiaceeën werken in liet algemeen alle deelen drastisch, doch vooral is dit liet geval met de zaden van sommige soorten. Vele bezitten een tulurp mlksap, met duidelijk drastische eigenschappen. Het heeft vermoedelijk bij alle dezelfde chemische samenstelling en veroorzaakt, b\j inwendig gebruik, een min of meer lievige (') v. i). Bueg, l.c., III, bl. 504. zwelling en roodheid van het slijmvlies van de mondholte en van de keel (vooral 1 »ü het kauwen van plantendeelen), braken, diarrhee en, als resorptieve symptomen, wyde pupillen, duizeligheid, trekkingen, polsversnelling en collaps; indien genezing volgt treden hyperthermie en profuze zweetsecretie op. Post mortem vindt men een, vaak haemorrhagische, gastro-enteritis en meer in het bijzonder een haemorrhagisch-ulcereuze colitis, zoodat men b.v. van crotondysenterie spreekt, waar pitten van djarak pagar werden ingenomen. Het melksap van de volgende heesters wordt tot het opwekken van ontlast ing gebruikt. Daoen soedoe* (Euphorhia neriifolia); een 20-tal druppels, welke, vaak niet een ei gemengd, worden ingenomen, gelden als therapeutische dosis (1,200 g.); ook een aftreksel van de bladeren en van de zaden wordt gebruikt. Het wordt in \ oor-Indië locaal, op het orificium externum uteri, als abortivum geappliceerd en zou met 12 24 uur abortus kunnen verwekken ('). Patah toelang (E. Tirucalli); van het op de huid bijtende melksap zijn 4 druppels voldoende om ontlasting te veroorzaken; ook de wortel en het jonge loof werken purgeerend. Het melksap wordt ook als abortivum ingenomen en verwekt niet alleen diarrhee, tloch ook braken (-). Van de volgende euphorbiaeeeën wordt niet alleen het melksap als zoodanig gebruikt, doch nog meer een waterige oplossing ervan, verkregen door at koken of niacereeren van de bladeren, stengels of takken. Boeta,' (kajoe koeda; Excoecarüi Agallocha), waarvan het sap niet op de huid b(jt (zooals algemeen wordt geloofd), doch wel op slijmvliezen (s); ook de tot poeder gebrachte schors wordt gebruikt, niet alleen als purgans, doch ook als braakmiddel. Boentoet koetjing (Acalypha hispida); men gebruikt een afkooksel van dezei, heester als zacht laxans. Gêndjé [?(*)] (Theretia neriifolia): de bast wordt als purgans gebruikt; zie, voor de intoxikatie-symptomen, noot 2 op bl. 891, dl. II. Kandria (Bridelia tonientooa); aan kraamvrouwen geeft men als purgans o.a. het sap van dezen boomheester, doch slechts éénmaal. Kêtoepoek (Claoxylon indkum); een afkooksel van de bladeren van dezen boomheester is in gebruik als purgans. (') Het melksap van den polion merah (E. pidrherriiiM) is niet scherp en geeft, inwendig genomen, (by dieren) geen verschijnselen; de zaden hebben echter een scherpen smaak en zijn misschien niet onschuldig. In verband met de beweerde giftigheid van deze euphorbiacee [zie o. a. het relaas in de noot op bl. 23 van Grf.shoff, Indische Vergiftrapporten (1902)], deelen wü bovenstaande bevindingen van \V. G. Boorsma mede. (*) in Voor-Indië wordt ook het sap van de patah toelang als tampon gebruikt, waardoor, soms reeds met 12—24 uur, de abortus volgt; deze methode kan tot het ontstaan van een doodeiyke peritonitis leiden. (3) B(j Gheshoff, 1. c., wordt onder nos. 47, 88, 181. 208 205, 243, 2.4 en 2(57 vermeld, dat liet melksap van liet Wind-hout ook tot vergiftiging wordt gebruikt; het zou een doodelijke bloeddiarrhee veroorzaken. Het helderroode melksap van de naverwante daoen mbrang darah (E. bkolor), dat overigens dezelfde eigenschappen heeft als dat van het blindhout, wordt gebruikt bi) menorrhagie. (4) Gandja, gêndjé is feitel\jk Cannabis satica. var. indica, uit wier knoppen en bladeren de bedwelmende bang (hasjisj) wordt bereid (*). (*) Zie Tydschr. v. Inl. Geneesk. XII (1904), bl. 19. Mèmaniran tPhyllanthus Urinariai en mëmaniran merah iP. Niruri); een afkooksel van de bladeren dezer planten wordt niet alleen als purgans, doch ook als abortivum gebruikt en bevat de bitterstof plujUanthiene. Poeding (Codiaeum variërjatum); van dezen heester wordt de wortel gebruikt; hg en de bast bevatten een scherp bestanddeel. Gekweekte C.-soorten worden veelal, doch ten onrechte, Croton genoemd. Tjamin- (tjtrhnê; Pliyllanthus disticha*), waarvan het versche wortelsap zoowel braken als diarrhee met hevige buikpijn verwekt (dl. 11, noot 8 op bl. 336); ook de zaden van dezen boom werken sterk purgeerend. Van de volgende euphorbiaceeën worden meer in het bijzonder de zaden gebruikt, welke gewoonlijk met een paar uur reeds hun werking ontvouwen en een min of meer ernstige gastro-enteritis verwekken. In groote dosis geven zij choleriforme symptomen, gevolgd door nerveuze verschijnselen en, indien de dood niet volgt, later hyperthermie en profuze zweetsecretie. Deze zaden bevatten een vette olie met het triglyceriede van een bepaald zuur, dat in den darm door liet pancreassap eruit wordt vrijgemaakt en drastisch werkt, doch bovendien bevatten zij een eigenaardig giftig toxalbumiene, waarvan in dl. II, bij de bespreking der riciene-intoxikatie, reeds werd gesproken. Als drastische zaden worden gebruikt die van: Djitrak pwjar (dl. II, noot op bl. 341; ook Jatropha mitUifida heet djarak tjina en wordt op dezelfde wijze gebruikt als de J. Curcas)', de olie (met vurenite), uit de zaden bereid, wordt als drasticum gebruikt (10—15 druppels), evenals de bladeren (3 stuks); zij veroorzaken niet alleen diarrhee, doch ook braken. De gastro-enteritis is echter minder lievig dan die bij de riciene-intoxikatie werd beschreven, n.1. niet van haemorrhagischen aard. DJARAK (SAPI) (dl. II, bl. 388); de zaden en de olie van dezen boomheester doen als purgans dienst, een afkooksel van de bladeren als emmenagogum. Djëmakijan (adal-; Croton Tiglium); bevat in de olie crotonolzxur en crotiene f1); de zaden van dit boompje werken het sterkst, zoodat men er dan ook, in geroosterden staat, hoogstens één van inneemt; door een te groote dosis kunnen cholera-achtige verschijnselen en de dood optreden; de exitus volgt gewoonlijk binnen 12 uur. Van de olie uit de zaden werkt reeds één druppel; zij is het sterkst bekende drasticum. Ook een aftreksel van de bladeren, van den wortel en van het hout wordt als purgans gebruikt; de zaden en de wortel doen ook dienst als abortivum (2). Pokok koesta (ko. Buk<; (1. c„ dl. Til, bl. 768), dat het sterk weeënopwekkend is. (•'') Kobert. Lehrb. d. Intoxikationen. dl. II (1906), bl. 525. apiol teekenen wij aan, dat Bhouardel in 1880 in foio de meening heeft geuit, dat apiol, dat als emmenagogon een zekeren naam heeft en in een dosis van 2—3g. (10—15 van de in den handel zijnde capsules) wel lichte hersenverschijnselen geeft als chinine (duizeligheid, oorsuizen), doch dat hem geen geval was bekend, waarin het door het gebruik tot miskraam was gekomen ('). Toch is dit niet bepaald onmogelijk, omdat na het gebruik van 0,600—0,800 g. apiol niet alleen primaire verlamming van het centraal zenuwstelsel, doch ook gastro-enteritis en hyperthermie kunnen optreden l2). Niettegenstaande dit is de gewone dosis bij amenorrhee 1 g., 2-maal daags. (') Brouardel, L'avortement, 1901, bl. 255. O Erben, 1. c., VII, 1, 2e helft (1910), bl. 296. Vibert (1. c., noot op bl. 451) en Brouardel (L'avortement, 1901, bl. 139) refereeren het volgende geval. Bij een gezonde vrouw van 40 jaar bleven de regels uit en daar zwangerschap onwaarschijnlijk was, kreeg zij als emmenagogon eerst gedurende 5 dagen alle 4 uur een lepel van een aftreksel van Sabina en Ruta graveolens (*) met kaneelstroop. Daarop werden, gedurende 10 «lagen, dagelijks 2 capsules, elk met 0,100 g. apiol, ingenomen. Dit alles greep plaats in het begin van October. Op 6 December traden weeën op en werd zwangerschap gediagnostiseerd; het liquor amnii liep af, doch eerst op 29 December. 4l/s maand na de conceptie, werd een vrucht uitgestooten, tegelijkertijd met de vliezen en de placenta; de vliezen waren gebroken en vertoonden overal talrijke, kleine bloedingen, waardoor de vrucht gestorven zou zijn. Zij zien in dit geval een bewijs, dat er stoffen zijn. welke in staat zijn tot miskraam te leiden, zonder dat eenig ander symptoom optreedt. Dit is o. i. niet geoorloofd. Uit de oorspronkelijke mededeeling (") bl ijkt n.1., dat de zaak zich eenigszins anders heeft toegedragen; door meerdere tegenstrijdigheden, welke erin voorkomen, is de appreciatie ervan echter niet gemakkelijk. Afdrijving achten wij niet uitgesloten. Op 8 December dreigde miskiaam en liep het vruchtwater af, doch onder een doelmatige behandeling ging de ontsluiting terug, hielden de weeën op, enz. Den 10-en kon niet meer worden aangetoond, dat de vrucht leefde; den 29-en werd zij geboren met teekenen van reeds geruimen tijd dood te zijn (hersenen zoo goed als verdwenen, buikorganen veranderd in een dikke brij, doch, merkwaardig genoeg, had de opperhuid nergens losgelaten). De vrucht was lang 18 cM., hetgeen vrijwel overeenkomt met den stand van den fundus uteri op 6 December (3 vingers onder den navel), zoodat mag worden aangenomen, dat in het begin van December de zwangerschap ongeveer 4l/a maand ver heen was en dat de vrucht toen stierf. Derhalve is de vrucht gestorven bijna 2 maanden, nadat de emmenagoga werden ingenomen en kan dit niet worden toegeschreven aan de bloedingen, ontstaan onder het gebruik van de stondendrijvende middelen en is omgekeerd niet bewezen, dat de bloedingen werkelijk hierdoor ontstonden. Wat dit laatste punt betreft is het van gewicht te weten, dat de vrouw, vanaf het afloopen van het vruchtwater tot de miskraam, ernstig ziek was en erna geleidelijk beter werd. In dien tusschentjjd had zij liooge koorts met zeer hevige hoofdpijn, leed zij aan slapeloosheid, had zij herhaalde malen een neusbloeding en klaagde zij vooral over een zeei droge keel, over een vuilen smaak en over gebrek aan eetlust. In foro zou men derhalve geen verband tusschen de emmenagoga en «Ie miskraam hebben mogen aannemen. <*) Sahina en Ruta bevatten een olie, dicht staande hij de minjak poko, met een gelijkwerkend principe. Ofschoon liuta graveolens overal op de wereld als emmenagogum en abortivum wordt gebruikt, is dit in Indië niet het geval, ten minste w(j hebben niets ervan vermeld gevonden; bier heet zy pokuk inggoe (aroetla). (**) Mahtix-Saixt-Anoe. Iconographie patlmlogique du lWuf humain tV-ooml»'1 (lssr»>. bl. 1is8.. Bonn, 1S92. hl. 19. (***) Khause Die kttnstliclie Frü li gehort. ls.v>. hl. :{4r». van ergotinisme en 2°. dat, in gevallen van afdrijving, veel grootere hoeveelheden moeten worden ingenomen dan in gewone medische gevallen, omdat in de eerste helft der zwangerschap de uterus in het algemeen niet gevoelig is voor doses, welke in de tweede helft wel effect hebben, zoodat de kans op het ontstaan van een acute intoxikatie groot is. Zelfs voor het Secale, met zijn werkelijk specifieke werking op de uterus-spiercellen, houden wij dan ook voor de rechtspraak vast aan het standpunt, dat afdrijving niet mogelijk is zonder tevens andere symptomen te veroorzaken (bl. 69 en 84). Al zijn er in de litteratuur slechts een paar gevallen te vinden, dat afdrijving in de eerste helft der zwangerschap is gelukt en de vrouw in het leven bleef ('). zoo achten wij het derhalve toch noodig hier ter plaatse even de verschijnselen der acute Secale-intoxikatie te memoreeren. Men heeft acute intoxikaties waargenomen, welke in meerdere uren. zelfs in weinige, met den dood eindigden. Het moederkoorn kan derhalve wel degelijk een hevige werking ontvouwen, al weten wij niet onder welke omstandigheden dit geschiedt, want herhaaldelijk heeft men kolossale hoeveelheden toegediend, zonder dat eenig verschijnsel optrad; naast overgevoelige komen, blijkens de ervaring, ook zeer ongevoelige vrouwen voor. Welke die omstandigheden zijn, komt er echter in foro niet op aan; alleen met het effect heeft men rekening te houden (bl. 68). De verschijnselen van een acute Secale-intoxikatie zijn: misselijkheid, kokhalzen, braken, onleschbare dorst, kolieken en diarrhee, zoodat het volkomen begrijpelijk is, wanneer hierbij reflectorisch weeën optreden en men de, werkelijk specifieke, werking van het Secale op de uterus-spiercellen hiervoor zelfs niet aansprakelijk behoeft te stellen. Doch ook kan alles eenvoudiger verloopen en het, onder het optreden van koliek alléén, komen tot bloeding en miskraam. Verder kunnen nog allerlei andere, min of meer ernstige symptomen voorkomen, waarvan alleen vermelding verdienen de polsrertraying (met 12—18 slagen per minuut) en de wijde pupillen. Onder collaps en koma kan het ten slotte tot den exitus lethalis komen; dan wordt de pols klein, frequent en filiforni. 4. DE VROUW (DE OMGEVING) ERKENT, DAT ER IETS MET HAAR IS GEBEURD. Dezelfde opmerkingen, als op bl. 68 werden gemaakt, over den invloed van de prikkelbaarheid van de baarmoeder op het effect van de toediening (l) Een geval, dat wij echter niet in originali hebben kunnen nalezen, werd gememoreerd door Hendetkx [1890 (*)]; het pleit voor het door ons ingenomen standpunt, evenals het hiervóór vermelde geval van v. Huevki. (noot 2. 2<* alin.. bl. 93). (*) Hahfkha. I. <•.. I»l. 42Ü. van een chemisch abortivum, gelden ook voor de physische afdrijvingsmiddelen. Ook hier heeft men niet het toegepaste middel in abstracto, doch in eoncreto te beoordeelen. Het is b.v. voor de gerechtelijk-geneeskundige beoordeeling van een geval, waarin het heet, dat slechts gewone irrigaties werden verricht, niet van het minste belang, dat in de overgroote meerderheid der gevallen dergelijke inspuitingen volkomen onschadelijk zijn en zij dan ook in abstracto als een niet-werkzaam middel moeten worden betiteld. Wanneer de miskraam in zulk een geval is gevolgd onder dusdanige omstandigheden (zie hierna), dat samenhang tusschen inspuiting en miskraam moet worden aangenomen, heeft men met afdrijving te maken, zoo opzet in het spel was. Dat de afdrijving misschien alleen is gelukt doordat wat vloeistof in de baarmoeder drong en er derhalve feitelijk een intra-uteriene injectie werd gemaakt, «loet er niets toe. Op het opzet en op het effect komt het slechts aan. Bij het opnemen van de anamnese zal men altijd zoo nauwkeurig mogelijk moeten vaststellen, wat er met de vrouw is gebeurd. Waar massage van den uterus werd toegepast zal de vrouw uit den aard der zaak den medicus volkomen kunnen inlichten omtrent hetgeen met haar is voorgevallen, doch wanneer een mechanisch middel inwendig werd aangewend, is dit zelden het geval en verdient het verhaal der vrouw nooit veel vertrouwen. In de eerste plaats is de afdrijfster(afdrijver) erop bedacht zich zoo weinig mogelijk bloot te geven, waartoe zij zoo weinig mogelijk laat zien welk instrument wordt gebruikt, terwijl in de tweede plaats de gevoelswaaraeming van uit de vrouwelijke geslachtsorganen weinig scherp en daardoor niet betrouwbaar is. De genitaliën zijn. met uitzondering van het orificium vaginae, weinig gevoelig, speciaal voor aanraking; de vrouw is met name niet in staat te onderscheiden hoever een voorwerp in de geslachtsdeelen wordt gestoken (derhalve kan zij niet uitmaken of het alleen in de vagina of ook in den uterus wordt gebracht); bovendien kan zij niet onderscheiden of het dik of dun is, enz. Terwijl onder gewone omstandigheden het slijmvlies van het orificium internum uteri gewoonlijk wel gevoelig is voor aanraking en het passeeren van den knop van een sonde e.d. dan ook wordt waargenomen als een min of meer pijnlijk gevoel in den onderbuik, is de gevoeligheid van deze plaats tijdens de zwangerschap (en vaak zelfs reeds in de allereerste maanden) herhaaldelijk belangrijk verminderd, zoodat dan het passeeren van het orificium internum met een voorwerp in den regel niet wordt gevoeld. Nerveuze vrouwen kunnen echter bij het gewone, voorzichtig uitgevoerde toucher, de aanraking van den vagina-wand met den vinger soms als een prik of steek met een voorwerp percipiëeren, waardoor bij haar een geheel verkeerde voorstelling kan ontstaan, omtrent hetgeen met haar is gebeurd; de emotie, verbonden aan «Ie afdrijving, zal hiertoe ook kunnen leiden f1). Om beide redenen verdient het verhaal der vrouw, omtrent hetgeen zij bij de afdrijving heeft gevoeld, dan ook geen vertrouwen. Aangeteekend moge hier verder nog worden, dat de eivliezen ongevoelig zijn en het aanraken en doorprikken ervan derhalve niet kan worden gevoeld. Aan het r er haal der vrouw omtrent hetgeen zij tijdenó- de afdrijving na t een uitvi nding mechanisch middel heeft gevoeld, mag in foro geen waarde worden toegekend. Beboer (1882) en Calman (1897) hebben de vrouwelijke geslachtsdeelen op hun gevoeligheid onderzocht; deze onderzoekingen hebben ook groote waarde voor de leer van de misdrijven tegen de zeden. Hierbij is gebleken, dat vrouwen niet kunnen voelen of een voorwerp in de urethra dan wel in de vagina wordt gestoken; of urine dan wel voc ht uit de genitaliën (vruchtwater) afloopt, ten minste het eerste wordt slechts duidelijk als zoodanig gepercipieerd zoo de blaas sterk is uitgezet. Door openhouden van het orificium vaginae kan een voorwerp in de scheede worden gedeponeerd, zonder dat de vrouw iets ervan bemerkt. Dat de pijngewaarwording van de inwendige vrouwelijke geslachtsdeelen gering is, moge ook even worden gememoreerd; hierdoor behoeft verwonding niet eens dooide vrouw te worden bemerkt. By het onderzoek van een jonge Europeesclie primigravida, met zeer nauwe vagina, zagen w\j het slijmvlies inscheuren, toen het speculum wórd opengeschroefd, zonder dat de vrouw iets ervan voelde. Wij zagen eens een speculum bij een Inlandsche prostituee indrukken naast de vagina (op de grens van labium majus en minus sin.), terwijl de vrouw glimlachte over de moeite, welke het kostte om het instrument in te voeren. Terwijl de anamnestische gegevens over de wijze, waarop de afdrijving werd verricht (ten minste zoo deze door een inwendig mechanisch middel werd bewerkstelligd) derhalve over het algemeen slechts een zeer geringe waarde hebben, geven ook de feiten, welke bij het opnemen van den status praesens aan het licht komen zelden of nooit een aanwijzing, laat staan een bewijs, dat physische middelen zijn toegepast. Dit komt omdat slechts bij uitzondering laesies ontstaan en, waar dit het geval mocht zijn geweest, deze op het tijdstip, dat de vrouw wordt onderzocht, in den regel reeds zijn genezen en hoogstens nog slechts de resten van erbij opgetreden infectie zijn te vinden, welke echter niet zijn te onderscheiden van die, welke na spontane infectie achterblijven, d.w.z. zonder dat van afdrijving sprake is. Op dit laatste punt zullen wij nog terugkomen. (') Hierdoor kan de vrouw het uitschreeuwen van de pijn, ofschoon de operatie in werkelijkheid geen pijn doet en kunnen ook algemeene verschijnselen optreden, zooals een Injaterixclw aanvat en een lipothymie. Deze laatste behoeft niet op het oogenblik deiafdrijving op te treden, doch kan nog een half uur, een uur later volgen. Zeer dicht bij de lipothymie staat de, somtijds bij een poging tot afdrijving waargenomen, dood door inhibitie, resp. aynhope en door pavulynis cordin. Hierop zullen wij sub B terugkomen, ofschoon zulk een geval als doodslag, doch niet als afdrijving (met doodelijken afloop) zal worden bestraft, omdat uitdrijving van de vrucht niet optreedt. Dat massage van den uterus, met zachte hand uitgevoerd (wellicht het meest veelvuldig toegepaste physische afdrijvingsmiddel, al dan niet voorafgegaan door het gebruik van chemische abortiva), geen tastbare gevolgen nalaat, is natuurlijk. Mochten er, door hardhandig optreden van de doekoen, gevoeligheid van en bloedingen in den buikwand [boven den mons Yeneris en boven de liezen (')], of gevoeligheid van de baarmoeder zijn ontstaan en nog bestaan op het oogenblik van onderzoek, dan zal men niet kunnen uitmaken, dat zij niet door een toevallig trauma, dat den onderbuik trof, zijn ontstaan, zooals de vrouw allicht zal vertellen, wanneer zij niet heeft erkend, dat zij door pidjêt de vrucht heeft doen afdrijven. Maar vertelt zij van een dergelijk trauma niets, dan bewijzen de genoemde verschijnselen, dat er iets met haar is gebeurd. Vindt men wat, dan noteert men het en geeft de mogelijke waarde ervan aan in zijn rapport. Voortdurende omsnoering run den buik zal hoogstens aanleiding geven tot het ontstaan van een circulaire druknekrose van de huid (min of meer compleet), welke nog langen tijd te herkennen zal zijn aan de donkerder kleur van de huid op die plaats en, bij personen van het Kaukasische ras, aan de roodheid (dl. 1. lil. 144). Dergelijke afwijkingen wijzen natuurlijk met groote zekerheid op den bepaalden aard van het aangewende afdrijvingsmiddel. Mocht hot bij afdrijving door liet losmaken van het ei (*) bij uitzondering tot laesie van de vrouw zijn gekomen, dan is het meest gewone dat of de (') Soeria darma beschreef indertijd de wijze, waarop de doekoen afdrijving en angkat përoet bewerkstelligen [Tijds. v. Inl. Geneesk., [V (1896), lil. 11]; hij zegt. dat de buikwand zóó ver wordt ingedrukt, dat de achterwand van het bekken soms wordt bereikt. Zie ook Stratz t. a. p. (noot 3 op bl. 34) over de methode van het angkat përoet. (2) De hier het meest door de vroedvrouwen toegepaste methode van afdrijving is. voor zoover wij weten, het loswoelen van het ei door, zoo dikwijls als noodig is, desnoods meerdere dagen achter elkaar, een uterussonde of een dergelijk voorwerp in de baarmoeder te brengen en te trachten daarmede het ei los te maken (Amsterdamsche methode; Lehmann, 1848). De operatie is gelukt, zoodra er wat bloed voor den dag komt; dan is blijkbaar de decidua basalis over een gedeelte losgemaakt en wacht do afdr\jfster den verderen loop der dingen verder kalm af. Zoo noodig wordt de bewerking later nog eens herhaald. Worden de decidua capsularis en de eivliezen bij uitzondering doorgeprikt, hetgeen zelden geschiedt, omdat zjj in de eerste maanden zeer taai zijn en veel eerder voor de sonde uitwijken dan er door te worden doorboord, dan wordt het afvloeien van het liquor amnii niet altijd bemerkt, omdat de hoeveelheid aanvankelijk gering is. Over het maken van hitï(t-itt) leert, welke nu wel een unicum is, doch daarom niet minder moet worden gekend. Een dame liet zich de vrucht afdrijven door het inbrengen van een bougie: toen GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. i vrouw eraan sterft (zie sub Bi óf dat de verwonding snol geneest: slechts bij uitzondering geeft zij aanleiding tot stoornis van de gezondheid van voorbijgaanden aard. Alles hangt af van de voorzorgen, genomen om infectie te voorkomen en van de anatomische kennis en vaardigheid van de afdrijfster. Bij dislocatie van den uterus (chronische parametritis) zullen laesies al zeer gemakkelijk ontstaan. Yan belang is het te weten, dat oppervlakkige laesies en prikken in het vaginale slijmvlies in den regel reeds den volgenden dag met moeite zijn terug te vinden, terwijl ernstige verwondingen in enkele dagen kunnen genezen. Zoo kunnen de wonden, veroorzaakt door het doorscheuren van een MuzEüx'sche tang e. d.. in puerperio in -1 dagen zijn genezen, zonder eenig spoor achter te laten (onder gewone omstandigheden vaak eerst met 12 dagen). Haberda had een geval te onderzoeken, waarin een vingerbreede scheur was ontstaan in den achtersten cervix-wand (door het inboren van den vinger), welke verliep van af het orificium externum tot 21/, cM. boven het orificium internum en waarvan met 3 weken niets meer was te bespeuren; in dit geval had een saprophytische invasie van achtergebleven eiresten, welke met hooge temperatuur verliep, zelfs curottage noodig gemaakt f1). Dit geval halen wij aan om te laten zien hoe snel laesies wel genezen en om te doen uitkomen, dat bij het onderzoek der vrouw zelden of nooit laesies zullen worden aangetroffen, ook waar zij bij de afdrijving ontstonden. Dit maakt de herkenning van afdrijving door het losmaken van het ei, in gevallen, dat de vrouw in leven blijft en laat wordt onderzocht, derhalve in de overgroote meerderheid der gevallen, vrijwel tot een onmogelijkheid. men haar eruit wilde halen, vond men in de vagina nog slechts het ivoren knopje; de bougie zelf was verdwenen. Achttien maanden later opende Harwei,r, een grooten absces bjj de heup en voelde een week later de bougie in de excavatio recto-uterina. Zij werd later per rectum ontlast, na '20 maanden in de buikholte te hebben gelegen: met 6 weken was volkomen genezing ingetreden (*). Door met kracht uitgevoerde injecties heeft men in enkele gevallen ruptuur van de baarmoeder gezien, doch dan was de wand op de plaats van verscheuring ziek. Afdrijving door het maken van icaniit inspuitingen kan. door te hooge temperatuur van het water, leiden tot ontsteking van het slijmvlies der srheede (bl. 83), welke echter spoedig niet meer in haar waren aard zal zijn te herkennen. Door water van minder dan 44° C. kan reeds (witte) nekrose van het slijmvlies optreden. (') Haberda, 1. c., bl. 436. Bjj Treub Tak (Lp., bl. 155—171) komt een tabellarisch overzicht voor van de tot dien tijd beschreven verwondingen bij afdrijving, met korte aanteekeningen over het verloop en den afloop ervan, benevens algemeene opmerkingen van hun hand bij de verschillende rubrieken, waarin zij de gevallen hebben verdeeld. (*) v. Hofmaxn-Koi.isko. I.c.. lil. 2-">0: Bkouardel, L'avortement ilOül». bi. 100. Het origineel hebben w(j niet kunnen nalezen. Ofschoon de verwondingen, door afdrijving veroorzaakt, liet meest voorkomen in den uterus (in de eerti.c, dicht onder het orificium internum; hierboven in den achterwand; in den fimdits), zijn voor de kwestie, welke ons hier bezighoudt, uit den aard der zaak slechts die van belang, welke in de vagina voorkomen en door onderzoek met den vinger en met het speculum zijn te ontdekken; hier zetelen zij natuurlijk het meest in den fomix vaginae. Dat zelfs op de ernstigste laesies, noodwendig gepaard gaande met infectie, niet altijd de dood van de vrouw volgt, ligt voor de hand. Toch achten wij het nuttig een enkel voorbeeld hiervan aan te halen. Graves (1869) nam een vrouw waar, die zich in de 4-e maand de vrucht afdreef, door met een breinaald de vliezen door te prikken; tijdens de uitdrijving van de vrucht kwamen faeces en askarieden uit het orificium externum uteri te voorschijn; blijkbaar was derhalve niet alleen de baarmoeder, doch ook de darm doorboord met de naald. Een ernstige peritonitis volgde, waarvan de vrouw met een half jaar hersteld was, terwijl zij later nog tweemaal gewoon baarde. Dat ondanks verwonding en ernstige infectie de uitdrijving van de vrucht op zich kan doen wachten, blijkt uit een geval van Lesser, waarin, niettegenstaande een groote perforatie van de cervix uterina den 6-en dag tot phlegmone van de uitwendige geslachtsdeelen en van den voorsten buikwand had geleid, eerst den 19-en dag de abortus optrad. De prikkelbaarheid van de baarmoeder was bij deze vrouw blijkbaar al heel gering. Het voorkomen van zulke gevallen moet den gerechtelij k-geneeskundige eveneens bekend zijn. Zulke laesies kunnen, zooals reeds werd gezegd, door gepaard te gaan met, of te worden gevolgd door infectie, ook de vrouw voorbijgaand ziek maken (acute paranietritis; acute peri metritis, resp. pelveoperitonitis). Hierdoor is een bespreking der vraag noodig of, in gevallen, dat de vrouw ontkent dat er iets met haar is gebeurd, uit het opgetreden zijn van een dergelijk infectieus proces in foro mag worden besloten tot het misdadig veroorzaakt zijn van de miskraam. Hoewel deze vraag zich niet zal voordoen in het geval, dat ons hier bezig houdt en waarin de vrouw, of haar omgeving, heeft erkend, dat er een mechanisch middel inwendig werd toegepast, dient zij toch besproken te worden, omdat het mogelijk is, dat men in de gevallen, sub 1 en 2 behandeld, hetzij in de anamnese, hetzij bij het opnemen van den status praesens, stuit op gegevens, welke op een doorgemaakte para- of perimetritis wijzen en daar naar de besprekingen hier werd verwezen. Daar bij afdrijving de infectie ook kan uitgaan van de binnenvlakte van den puerperalen uterus, derhalve zonder dat van verwonding sprake is (puerperale endometritis en puerperole metritis, al of niet gecompliceerd met secundaire peri- of met para metritis en phlecpnasia alhn dolens), doordat bij de afdrijving pathogone mikroben in de baarmoeder werden geënt, moet de zaak ook van dezen kant worden bekeken. In het algemeen luidt derhalve de vraag of infectieuze processen (kraamvrouwenkoorts; kraambeen), welke bij een miskraam optreden, per se wijzen op misdadig ingrijpen of dat dit niet het geval is. Het zijn voorgekomen van een dergelijk proces kan uit het verhaal der vrouw (uit de verhooren van andere personen) blijken. Wanneer zij tot aan de miskraam gezond was, met name geen klachten had over den onderbuik, doch een paai- dagen na de miskraam ziek werd met koorts, koude rillingen en pijn in den onderbuik, resp. met koorts, koude rillingen en het zeer stinkend, wankleurig en gering worden van den kraamvloed, dan wel een dik. pijnlijk been kreeg, heeft zij hoogstwaarschijnlijk geleden aan een der hierboven genoemde processen. Daar het exsudaat na para- en na perimetritis weken tot maanden noodig heeft om geheel te verdwijnen, bestaat er in zulke gevallen kans, dat het later bij het onderzoek der vrouw nog is te vinden (parametraan, doch ook wel boven het lig. inguïnale: retro-uteriene), waardoor dan met vrij groote zekerheid de diagnose kan worden gesteld op het in aansluiting aan de miskraam doorgemaakt zijn van genitale infectie. Hetzelfde geldt voor de nog langen tijd bestaande zwelling na een kraambeen. Zekerheid van misdadig ingrijpen verschaffen deze afwijkingen echter in geenen deele en wel om de volgende redenen. Ofschoon ongetwijfeld een ernstige infectie bij een miskraam, krachtens de ervaring, zoo goed als uitsluitend wordt gezien, waar door misdadig ingrijpen pathogone mikroben werden geënt in de inwendige geslachtsdeelen. zoo komt zij ook voor door andere oorzaken, zij het dan ook bij uitzondering. Maar niet zoo zeer de ernstige, als wel de meer goedaardige infecties moeten in den aangegeven zin hier worden besproken, juist de lichte ge\allen, daar de zware nog al eens op den dood uitloopen (acute, (liffitze peritonitis; xeptichannic, resp. wptico-pyacniir) en zij derhalve sub B nader ter sprake zullen komen. In de eerste plaats kan de vrouw worden geïnfecteerd door het doormaken \ an de miskraam op een vuile saroeng, bij de reiniging erna aan de put, door het zich reinigen na defaecatie of mictie (tjebok), door het dragen van een vuile saroeng na de miskraam, enz., alles gevallen van spontane infectie, welke niet veelvuldig voorkomen, want anders zou in liet algemeen een miskraam de Inlandsche vrouwen veel meer moeten aangrijpen, dan blijkens de ervaring wel het geval is. Maar toch moet met al deze mogelijkheden van infectie in foro ter dege rekening worden gehouden. In de tweede plaats kan infectie optreden door de hulp, welke een doekoen verleent, of doordat de vrouw zich zelve een tampon van daoendaoenan e.d. inbrengt, derhalve zonder dat eenig misdadig opzet in liet spel is; dit behoeft natuurlijk geen nadere toelichting. Deze bron van infectie kan men tot op zekere hoogte anamnestisch vaststellen en zal uit den aard der zaak vrij veelvuldig voorkomen. In de derde plaats komt het zeer vaak voor en dit feit is van groot gewicht voor een land, waar de gonorrhee zoo verbreid is (dl. II. bl. 450), dat de baring bij een vrouw, lijdende aan een sluimerende gonorrhoïsche aandoening der inwendige genitaliën lehronischen cervix-katarrh!), kan leiden tot het optreden van een acute gonorrhoïsche endometritis (salpingitis; perimetritis, resp. pelveoperitonitis of diffuze peritonitis; parametritis), welke geheel als een gewone puerperale infectie kan verloopen, behalve dat zij niet in de allereerste dagen van het kraambed, doch wat later optreedt (einde 1-e week of nog later). Bij uitzondering kan zij zelfs nog na weken het hoofd opsteken, doch kan dan natuurlijk niet tot verwisseling aanleiding geven. Ook tijdens de zwangerschap kan een exacerbatie van het lijden voorkomen, in den vorm van een acute perinietritis, resp. pelveoperitonitis, waardoor het tot miskraam komt (bl. 56). Waar de tubae in een bepaald geval duidelijk verdikt zijn, heeft men derhalve niet deze mogelijkht id rekening te houden. In de vierde plaats is het mogelijk, dat de normaliter in de vagina voorkomende mikroben aanleiding geven tot een ascendeerende ontsteking. Terwijl het zure vaginaal secreet dei' gezonde vrouw geen gelegenheid biedt tot pullulatie van pathogone mikroben, wordt dit in puerperio anders. Door den kraamvloed wordt het secreet alcalisch en is daardoor reeds den 3-en dag post partum infectieus, zelfs bij een gezonde kraamvrouw. Terwijl het cavum uteri in normaal verloopende gevallen den eersten tijd van het kraambed, althans de 1-e week, vrij van mikroben is, bevat het. zelfs bij volkomen afebriel verloop van het kraambed, later vaak wel mikroben. Deze kunnen nu. onder niet nader aan te geven omstandigheden, leiden tot ziekte van de vrouw ('», hetzij van uit slijmvliesscheurtjes, ontstaan bij de baring der vrucht, hetzij van uit de binnenvlakte van den puerperalen uterus. Dit wordt nog het meest gezien na miskraam in twee tempi (bl. 106), waarbij het zelfs vrij veelvuldig voorkomt; regelmatig treedt het op bij het niet kunnen afvloeien van de lochiën (lochiometra). Maar ook na miskraam en bloc komt dit proces voor en kan het zelfs de lijderes in enkele dagen dooden (z.g. foudroyante kraamvrouwenkoorts). (') Het onderscheid tusschen putviede intoxikatie en infectie behoeft hier niet te worden gemaakt; het heeft in t'oro geen practische lieteekenis. Evenmin is dit het geval met de speciale nomenclatuur voor alle mogelijke gevallen van infectie in het kraambed ingevoerd, althans voorgeslagen. Putriede intoxikatie berust op de aanwezigheid in utero van saprogone mikroben (Bact. vuigare, Bact. pyocyaneum, Sarcina tetragena, e. a.), met productie en resorptie van toxienen (ptomatienen). Infectie berust op het in het weefsel van de baarmoeder indringen van virulente mikroben (Streptococcus pyogenes, Micrococcus gonorrhoeae, e. d.), met productie en resorptie van toxienen (ektotoxienen). In de vijfde plaats is het mogelijk, dat een endometritis puerperalis ontstaat langs haematogenen weg, b.v. l>ij het toevallig lijden van de kraamvrouw aan een angina follicularis; deze mogelijkheid is tot op zekere hoogte uit de anamnese af te leiden. Ten slotte is er nog een bron van vergissing. Er komt n.1. tijdens de zwangerschap af en toe voor een latent verloopende, infectieuze endometi itis deciduae, welke op een gegeven oogenblik kan leiden tot hyperthermie, koude lillingen en miskraam. Zoodra de laatste is opgetreden verdwijnen de andere verschijnselen snel (!). Er bestaan derhalve meerdere redenen, waardoor een vrouw kort vóór, tijdens en koit na een miskraam kan gaan lijden aan een febriel proces met klachten, gelocaliseerd in den onderbuik. Zonder meer mag dan ook niet eruit worden besloten tot enting van mikroben in de inwendige genitaliën vóór de miskraam, d. i. tot het misdadig verwekt zijn ervan. Wanneer bij een gezonde vrouw de anamnese leert, dat zij nooit te klagen heeft gehad over de organen van den onderbuik (2) en vóór of kort na het begin ran de miskraam koorts en verschijnselen van genitale infectie optiaden, is vermoedelijk een mechanisch afdrijvingsmiddel inwendig toegepast. 1 eekenen ran infectie van het genitaal apparaat (endometritis poerperalis; parametritis; perimetritis, resp. pelveoperitomtis, acute diffuze peritonitis; septichaemie, resp. septico-pyaemie), opgetreden vóór of kort na het begin van de miskraam, pleiten derhalve wel voor abortus, doch bewijzen dezen allerminst. Deze mag in foro slechts worden aangenomen, wanneer verwondingen van de inwendige geslachtsorganen worden aangetoond, een vreemd lichaam in de baarmoeder wordt aangetroffen (of wel vaststaat, dat dit na de geboorte der vrucht werd uitgedreven) of wanneer het lichaam der vrucht eigenaai dige, tijdens het leven toegebrachte verwondingen vertoont. I indt men 2—3 weken of nog later, nadat de miskraam heeft plaats C) Deze werd aangetoond door Albert (1901), Marschneb (1902) en Aiilfeld (1904), terwijl Walthard (1902) wees op het voorkomen van een zuiver toxische endometritis deciduae, verwekt door mikroben. Zie ook de noot op bl. 106. (2) Dit zal bij de enorme verbreiding der gonorrhee niet vaak voorkomen. Deze behoeft niet te beginnen als een acute urethritis en vulvo-vaginitis, doch kan ook zeer •sluipend beginnen en zeer slepend verloopen. De vrouwen beginnen over doffe pijn in ''en onderbuik en in het kruis te klagen, zonder dat zjj kunnen aangeven, wanneer dit is begonnen. Vooral door inspanning (hard weiken), door de cohabitatie en vóór en tijdens de menstruatie neemt z(j toe. De regels zijn in den regel niet sterk, treden met groote tusschenpoozen op en worden gedurende eenige dagen voorafgegaan door koliekachtige pijnen in den onderbuik; na de periode bestaat gewoonlijk nog eenige dagen een slijmerig-etterige afscheiding. De aanvallen van meer pijn, b.v. na het uitoefenen van den bijslaap, kunnen soms scheipei gelocaliseerd zijn en wel midden in de liezen worden gevoeld, zeer hevig zjjn en met misselijkheid gepaard gaan. Zonder bepaald ziek en bedlegerig te zijn gevoelen de vrouwen zicli toch slap; het «eiken \alt haar moeilijk en zjj blijven sukkelen zoolang zjj inenstnieeren. Vaak Ijjden zij aan clnonische obstipatie, doch kunnen ook door langdurige diarrhee worden verzwakt. gehad, verwondingen van de i nwendige (jeuktchtsdeclcn, dun pleiten deze niet voor afdrijving. Een afebriel verloop der miskraam en hel niet aanwezig zijn van verwondingen .sluit de aanwending van een inwendig, mechanisch afdrjvingsmiddel allerminst uit; zelf* de meerderheid van die gevallen verloopt zoo. Niet-verdacht is het geval, wanneer vóór de miskraam lichte verschijnselen optraden, welke erna snel verdwenen. Een bewjjs voor liet hebben plaats gehad van afdrijving door een inwendig, mechanisch middel is natuurlijk c.q. het vinden van een vreemd lichaam in de baarmoeder of het vastgesteld zijn, dat dit, nadat liet ei (de vrucht) was nitgestooten, is tevoorschijn gekomen. . Hetzelfde geldt voor liet vinden van bepaalde, intraritale laesie* run de cruclit (prikken; in het hoofd), welke echter slechts bij hooge uitzondering schijnen te ontstaan, althans in de litteratuur zijn slechts enkele gevallen hiervan te vinden. Het moet, om bewijskracht eraan te mogen toekennen, uit de verhooren vast staan, dat zij niet in utero kunnen zijn ontstaan, door behandeling van de miskraam met uitkrabbing e. d. en ook, dat zij niet na de geboorte zijn toegebracht. Over toevallige intra-uteriene laesies van de vrucht en afwijkingen, welke hienooi kunnen worden gehouden, zie dl. II, bl. 90. Dat gemacereerde vruchten bij de baring kunnen barsten, moet men weten; daarbij kunnen scheuren ontstaan, welke, afgezien van het ontbreken van de kenmerken, dat zij intravitaal ontstonden, zich voordoen als werkelijke verwondingen. Bonkaibe (1902) toonde dit experimenteel aan, nadat o.a. v. Hofman.n reeds vroeger op dit feit had gewezen. Naar de teekenen van het intravitaal opgetreden zijn van de verwonding (dl. I. bl. 67) moet dan ook in dergelijke gevallen steeds worden gezocht. Uit het bovenstaande volgt, dat men bij de beoordeeling van die gevallen van vermoedelijke afdrijving, waarin de vrouw erkent, dat er iets met haar is gebeurd, vrijwel geheel is aangewezen op het verhaal deivrouw (van de omgeving) over de wijze, waarop de afdrijving werd verricht en op hetgeen zij over de onmiddellijke gevolgen en het verdere verloop ervan wenscht los te laten. Over de geringe waarde van het verhaal der vrouw ten opzichte \ an de wijze, waarop de afdrijving werd verricht en van hetgeen zij daarbij voelde, werd reeds gesproken. Zoo ook over het feit, dat slechts hoogst zelden laesies bij de vrouw zijn te vinden, waardoor de afdrijving wordt bewezen. Er blijven derhalve feitelijk slechts over de mededeelingen omtrent het verloop en den afloop der miskraam. Natuurlijk maakt dit de zaak voor den expert niet gemakkelijk en zal hij hierdoor zelden een scherp geformuleerde conclusie kunnen geven, doch veelal erop zijn aangewezen te zeggen, dat niets er tegen pleit, dat op die of die wijze afdrijving is geschied, doch dat het werkelijk plaats hebben gehad ervan niet is aan te toonen. Meer kan men niet verklaren, doch dit maakt, dat zoo goed als steeds de zaak moet worden gedeponeerd. Over de onmiddellijke gevolgen van de toepassing van een physisch afdrijvingsmiddel kan niet veel positiefs worden gezegd; ook hier wordt toch alles beheerscht door den onbekenden factor, de prikkelbaarheid van de baarmoeder. Dit maakt, dat men slechts kan aangeven hetgeen voor de overgroote meerderheid der gevallen geldt en waarop derhalve uitzonderingen kunnen en zelfs moeten voorkomen. Het volgende geldt meer in het bijzonder \oor gevallen van afdrijving door massage van den buik en door het losmaken van het ei met een] sonde e.d. Men kan zeggen, dat gewoonlijk meerdere uren, nadat het op de een of andere wijze is gelukt het ei over een grooter of kleiner gedeelte van den uteruswand los te maken, het komt tot het optreden van bloeding en van w eeën, welke laatste niet zoo zeer bet karakter hebben van gewone weeën, doch meer worden gevoeld als een min of meer doffe pijn in den onderbuik. uitstralende naar liet kruis en naar de dijen 0). Deze symptomen nemen geleidelijk in hevigheid toe, totdat het ei (de vrucht) is uitgedreven doch zij behoeven niet aldoor even sterk te zijn, zoodat perioden van geringere vloeiing en van mindere pijn kunnen voorkomen. Zij kunnen zeer hevig zijn, erger dan bij een baring a ter-me. Terwijl derhalve gewoonlijk meerdere ((5—8) uren na liet gelukken van de operatie bloeding en weeën beginnen op te treden, kan dit ook veel \lugger, bijna onmiddellijk erna. doch ook veel later eerst gebeuren. Men kan zeggen.* dat gewoonlijk binnen 24 uur de uitstooting van het ei (de vracht) begint, resp. afloopt, hoewel zij ook 2-3 dagen op zich kan laten wachten; zelden duurt het 4-5 dagen (*). Bij uitzondering kan het nog langer duren, zelfs 1—2 weken of nog langer (zooals in de kliniek blijkt bij het op medische indicatie afbreken van de zwangerschap), doch dan kan men in foro geen verband tusschen ingreep en uitstooting van het ei (de vrucht) aannemen, tenzij de bloeding en de weeën kort na het misdadig ingrijpen optraden en voortduurden tot alles was afgeloopen. Traden zij echter eerst na zulk een langen termijn op, dan kan men geen verband aannemen. In zulke gevallen zal men als van zelf op de vroeger aange- ('1 Werkelijke weeën treden eigenlijk alleen op by multiparae, die verder dan 5 maanden heen zijn; in de eerste maanden slechts b« incomplete miskraam,wanneer eivliesresten zyn achtergebleven in de baarmoeder. In liet algemeen zijn de weeën bij een vroege miskraam wisselend in sterkte en ' frequentie en hebben daardoor een geheel ander karakter dan by een baring a terme nei . geleidelijk in intensiteit en in frequentie toenemende). Zij treden vaak op met groote usschenruimten ZUn uren lang zeer sterk om dan weer uren lang afwezig te znn, uitdrijven e6rSt na verlooi) van da£en> blijven aanhouden en de vrucht (*) Wanneer het ei uit den uterus is gestooten houden de weeën en de bloeding m vf1' , * 1,1 de Vagina Hgt' kan door de vrouw als iets vreemds worden ge\ oeld, b.v. als aandrang om de faeces te deponeeren. Is het niet groot, dan wordt het niet bemerkt en kan onbemerkt afgaan bü het urineeren of bij het hebben van ontlasting. Dat de vrouw haar ei ia kwijtgeraakt behoeft zij niet te hebben gevoeld. geven wijze moeten trachten een eventueele, natuurlijke oorzaak voor de miskraam aan te toonen, doch, waar lues in den Archipel zeer is verbreid en zoo goed als nooit is uit te sluiten (bl. (>5), zal men als van zelf zelden ut' nooit deze oorzaak voor miskraam kunnen elimineeren en, waar dan ieder bewijs ontbreekt voor het veroorzaakt zijn van de miskraam door de ingreep, moet men wel een natuurlijk oorzaak aannemen (bl. o4). Wanneer een gezonde vrouw zonder eetiige («inleiding en zonder dot er ren mogelijke oorzaak roor in te vinden, ren miskraam krijgt, bataat de mogelijkheid, dat zij door torpassing ran een phgsisch afdvijvingsmiddel irrrd veroorzaakt. Afdrijving op deze wijze laat zelden tastbare gevolgen na. waardoor zij als zoodanig in te herkennen; het afwezig zijn van afwijkingen, welke op misdadig ingrijpen wijzen, pleit jj een miskraam uit misdadig opzet tegenwoordig. Evenmin kan uit den graad van inaceratie (') een besluit worden getrokken over den tjjd, verloopen sedert het sterven van de vrucht (dl. II, noot op bl. 65). Vast staat toch, dat vruchten, welke met zekerheid korten tjjd voor de geboorte nog leefden, in sterk gemacereerden toestand kunnen worden geboren (Olshausen & Veit, 1902); met 8 dagen kunnen zelfs alle weeke deelen zijn verdwenen en slechts het skelet overblijven [Hartog, 1904 (*)]. De mikro&kopische ieranderiiigen, welke na den dood van de vrucht aan de placenta optreden, zijn nog te onvoldoende bekend, speciaal wat den tjjd van hun optreden belieft, om er in foro wat aan te hebben. Terwijl toch Gottschalk (1903) verkondigt, dat, wanneer de vaten van de chorionvlokken tegelijkertijd leeg en nauw zjjn of ten deele () Het is nog zeei de vraag of inaceratie voorkomt bjj zulke jonge vruchten als waarmede men in gevallen van afdrijving gewoonlijk te doen heeft. Volgens sommigen komt zij toch niet voor bij vruchten, jonger dan 4 maanden ; deze worden vaak geresorbeerd (bl. 51), Joch kunnen ook. zoo zij voldoende lang in den moederschoot verblijven mumificeeren. (*) Hartoo. Müneh. med. Wochens.. 1904, bl. 1744: de vrucht was 5 maanden oud. reeds zijn verdwenen en tusschen de aanwending van liet afdrtjvingsmiddel en de uitstooting van de vrucht hoogstens 0 weken liggen, de vrucht reeds dood was op het oogenblik der afdrijving, ontkent Fehroni (1904), dar, uit den aard dier veranderingen eenig besluit over het tijdstip van den vruchtdood kan worden getrokken. 4. HEEFT HET VERSTOREN VAN DE ZWANGERSCHAP AANLEIDING GEGEVEN TOT ZIEKTE OF/EN ONBEKWAAMHEID TOT PERSOONLIJKEN ARBEID VAN MEER DAN 20 DAGEN OF VAN KORTER DUUR? Deze vraag vereischt geen nadere toelichting; zij moet worden beantwoord volgens de beginselen, ontwikkeld bij de leer van de kwetsuren en slagen (bl. 1). Zij heeft sjieciaal beteekenis voor die gevallen, waarin de afdrijving als zoodanig niet wettig is te bewijzen, b.v. doordat de vorige vraag niet bevestigend kan worden beantwoord (bl. 28). Ook hier is de dader aansprakelijk voor alle, derhalve ook voor de nietgewilde, gevolgen van zijn daad (dl. I, bl. 58). Of derhalve de vrouw ziek is geworden doordat zij bij de verstoring der zwangerschap werd geïnfecteerd, dan wel dat dit geschiedde door de verloskundige hulp van een doekoen, enz., doet er in principe voor de schuldvraag van de afdrijfster niet toe. Deze maakte de vrouw tot een kraamvrouw en is daardoor aansprakelijk voor alle gevaren, welke deze toestand biedt. Men heeft derhalve voor de schuldvraag c.q. vast te stellen, dat de vrouw lijdt (leed) aan eenige ziekelijke afwijking of toestand (parametritis, maagdarmkatarrh, enz.) en dat deze is opgetreden door het verstoren van de zwangerschap of door een poging hiertoe. Daar het echter voor de straftoemeting wel voor den rechter van belang is te weten in hoever de geconstateerde ziekte of/en onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid een direct of een indirect gevolg is van de misdadige handeling, heeft men. voor zoover men hiertoe in staat is. aan te geven hoe de ziekte, resp. de onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid ontstond. Dit heeft men slechts te doen voor zoo ver men het met medische zekerheid kan bepalen; over allerlei mogelijkheden (bl. 100) zwijge men en antwoorde eventueel den verdediger op dit punt met te zeggen, dat men niet in staat is te zeggen hoe de infectie is opgetreden. B. De vrouw is overleden. 1. WELKE IS DE DOODSOORZAAK? De beantwoording van deze vraag moet natuurlijk geschieden op grond van de uitkomsten van het onderzoek van het lijk (')• Het is derhalve (') B\j de gerechtelijke obductie van l\jken van vrouwelijke personen moet men, zoo de vrouw in den bloeitijd van het leven was, altijd aan de mogelijkheid van dood door afdrijving denken en zijn bijzondere aandacht aan de inwendige genitaliën en aan het maagdarmkanaal wijden. Bij li.jken van meisjes denke men steeds aan de mogelijk- noodig, in aansluiting aan hetgeen in dl. 1 over «le directe en over de indirecte doodsoorzaken na verwonding werd gezegd (dl. 1. lil. 59, resp. bl. ti:-!). hier aan te geven welke doodsoorzaken in een geval van doodelijk verloopen afdrijving kunnen voorkomen ('). Dat men in een verdacht geval met een mort imprévue te doen kan hebben, werd reeds in dl. II. bl. 450, gereleveerd. Daar werd er o. a. op gewezen, dat een secundaire perforatie-peritonitis (b.\. bij een chronische appendicitis meteen sluimerenden periappendiculairen absces of bij een pyosalpinx) en acute uraemie (bij chronische induratieve neplnitis) \ooi dood door afdrijving, resp. door een poging tot afdrijving, kunnen imponeeren. De eerste zal kunnen doen denken aan een mechanisch en de laatste aan een chemisch afdrijvingsmiddel. De doodsoorzaak is in gevallen, dat werkelijk afdrijving werd beproefd of plaats greep, velschillend, al naar gelang de dood tijdens de toepassing van liet afdrijvingsmiddel of eerst later, na den abortus, optrad. AVij zullen beginnen met de eerste mogelijkheid te bespreken, niettegenstaande zij relatief zeer zelden en dan nog alleen bij de physische middelen, voorkomt, omdat het minst hierover behoeft te worden gezegd. Wanneer de vrouw sterft tijdens de toepassing van een phvsisch afdiij\ ingsmiddel, iets dat een enkele maal voorkomt, geschiedt dit gewoonlijk plotxelimj door inhibitie, resp. door synkope; veel zeldzamer duurt het langer en treedt de dood op door paralysis cordis. In deze gevallen heeft men juridisch natuurlijk niet met afdrijving te maken (omdat het niet tot uitdrijving van de vrucht kwam), doch met doodslag [bl. 28 (-)]. Toch moeten zij hier worden besproken, omdat zij medisch hier thuis behooren: voor den rechter etiquetteert men ze eenvoudig als dood door hartverlamming. een voor hem begrijpelijke uitdrukking. • Hei den dood door inhibitie, resp. door synkope en door paralysis cordis en over de herkenning ervan aan de lijktafel behoeft, na al hetgeen in beid van verkrachting, geleid hebbende tot den dood of gevolgd door doodslag: nauwkeurig onderzoek van de uitwendige genitaliën is hier van bijzonder veel belang. Op de veranderingen, door afdrijving aan de genitaliën ontstaan, zullen wij hier nader ingaan, voor zoo ver dit, na hetgeen op bl. 99 werd gezegd, nog noodig is; op >lie door verkrachting, zullen wjj later, by de leer van dit misdrijf, uitvoerig handelen. (') Daar in doodelijk verloopen gevallen van afdrijving de dood in de overgroote meerderheid der gevallen berust op infectie, uitgaande van de wonde binnenvlakte van den uterus puerperalis of van bij de afdrijving ontstane verwondingen, kunnen wjj ons hier aansluiten aan hetgeen vroeger over de doodsoorzaken der doodelijke verwondingen werd gezegd. (2) Hoewel de afdrijving is gericht tegen de vrucht en wordt beproefd deze letsel toe te brengen, zal ongetwijfeld in een geval, dat de moeder aan de afdrijving sterft, de bedoeling van de afdr\jfster, om .le vrucht te schaden, door den rechter worden overgebracht op de moeder en worden aangenomen, dat de bedoeling voorzat haar geweld aan te doen. Daarmede valt het misdrijf onder doodslag, zoodra het geweld den dood ten gevolge bad (dl. I. bl. 56). dl. I, op bl. 60 en «2, en in dl. II, op bl. 447 en 412, hierover werd geleerd, niet veel meer te worden gezegd. Alleen vestigen wij hier nogmaals de aandacht erop, dat het niet-vinden van eenige laesie van de inwendige geslachtsorganen hierbij vrijwel regel is. Indien men laesies, achtergelaten door het afdrijvingsmiddel, in het lijk heeft geconstateerd (speciaal verwonding van het slijmvlies van den canalis cervicis u te rij zegge men gerust, wanneer een andere tastbare oorzaak voor den dood ontbreekt, dat de vrouw stierf' door hartverlamming ten gevolge van een poging tot afdrijving. Dood door hartverlamming heeft men waargenomen bij pogingen tot het loswoelen van het ei, bij het maken van een intra-uteriene injectie, zelfs bij het maken van een vaginale injectie (dl. II, bl. 451). Dat hij ook kan voorkomen bij het toucher (dl. II, bl. 451) en bij cauterisatie van een erosie aan de portio vaginalis uteri, verdient hier nogmaals vermelding. Al heel licht wordt de vroedvrouw of medicus, die dit overkomt, beschuldigd van een poging tot afdrijving. Bij dood door hartverlamming behoeft men in de baarmoeder geen bevrucht ei te vinden, daar de vrouw, wegens het wat laat verschijnen van de regels, gedacht kan hebben zwanger te zijn en zich daardoor tot een afdrijfster heeft gewend, die direct, vaak alleen uit winstbejag, eenig physisch middel toepaste. Over den dood door luchtembolie in een dergelijk geval meenen wij kort te kannen zijn, daar hij, naar ons gevoelen, geen practische beteekenis heeft. In de eerste plaats geschiedt, voor zoo ver wij weten, afdrijving hier hoogst zelden door het maken van injecties en zijn de venen van den uteruswand in de eerste maanden van de zwangerschap nog niet wijd en niet in grooten getale aanwezig, terwijl in de tweede plaats o. i. hierbij zelden of nooit zóóveel lucht zal worden ingespoten, dat de dood door luchtembolie kan optreden. Daarvoor moet te veel lucht in liet veneuze stelsel worden geperst, zooals dierproeven leeren. VergeUjkender wijs moet, bij den volwassen mensch, zeker veel meer dan 150 cMs. worden ingeblazen (') om voldoende lucht in het rechter hart terecht te doen komen en daardoor de contracties van de rechter kamer zonder effect op de circulatie te doen zijn. In de derde plaats kan er van het herkennen van den dood door luchtembolie, voor zoo ver dit al aan de lijktafel mogelijk is (dl. I, bl. 62), slechts sprake zijn bij een zeer versch Hjk, zooals in de practijk nooit tot onderzoek komt. Zoodra rotting is opgetreden (en deze begint het eerst in het bloed) is dit onmogelijk. Wij gelooven dan ook, dat meerdere gevallen van z.g. dood door luchtembolie feitelijk een andere doodsoorzaak hadden. Toch achten wij het noodig, dat men c. q. zijn sectietechniek op het aantoonen van gas in het rechter hart inricht en derhalve niet het eerst den schedel opent, enz., doch handelt zooals ter zake, in de lessen over diagnostiek aan de lijktafel, wordt geleerd. Luchtembolie is natuurlijk niet mogelijk zonder dat een of meer aderen zijn geopend, hetzij van de zwangere baarmoeder (placenta), hetzij van het parametrium; feitelijk moet als eerste eisch, om dood door luchtembolie te mogen aannemen, dan ook worden gesteld, dat men heeft kunnen aantoonen langs welk vat (welke vaten) (') Lubarsch, Die allgemeine Pathologie, dl. I, le ged. (1905), bl. 262. UKKECUTKl.I.IKK OKNKKSKUNDE. 8 de lucht binnendrong. 'N indt men geen laesie, waarbij dit mogelijk is, is de vrouw niet zwanger of, zoo zij zwanger was, was het ei nergens van den baarmoederwand losgemaakt ('), dan mag men nooit van luchtembolie spreken, al zijn de omstandigheden ook verder nog zoo verdacht. Dat er geen geval bekend is, waarin zij spontaan tijdens de zwangerschap optrad, verdient ten slotte nog even te worden vermeld, evenals het feit, dat bij placenta praevia, volgens Olshausen, nog al eens dood door luchtembolie voorkomt. Een dergelijk geval zal al heel licht voor een poging tot afdrijving imponeeren, door de voorafgaande bloedingen en den onverwachten dood. Dood door luchtembolie van het slagadertje, dat de vaguskernen of de intracardiale ganglia van bloed voorziet (noot 4. 2-e alinea, bl. 428, dl. II) is natuurlijk zeer goed mogelijk, zelfs bij inspuiting van een zeer geringe hoeveelheid lucht, doch dit geval is niet als zoodanig te herkennen en is iets geheel anders dan hetgeen men gewoonlijk onder luchtembolie verstaat. Dood door embolie van de a. pulmonalis kan, zonder voorafgaande ziekte en miskraam, optreden, wanneer afdrijving is beproefd door het maken van irrigaties met heet watei. Daarbij kan het niet alleen tot verbranding van de in- en van de uitwendige genitaliën komen, doch ook tot stolling van het bloed in de bekkenaderen. Losgeraakte bloedstolsels kunnen dan als emboli door den bloedstroom in de longen geraken. Voor de herkenning van deze doodsoorzaak wordt verwezen naar dl. II, bl. 432. Wanneer de vrouw is gestorven eenigen tijd nadat een afdrijvingsmiddel werd geappliceerd, kan men ook te maken hebben met verschillende doodsoorzaken, welke alle van ile toepassing van liet. middel afhangen en welke verschillend zijn naar gelang een chemisch dan wel een physisch middel werd gebruikt. Verder kan de vrouw overleden zijn door een oorzaak, waardoor ook bij een gewone miskraam (uit een natuurlijke oorzaak) de exitus lethalis kan voorkomen, zooals verbloeding en infectie (kraamvrouwenkoorts); op deze doodsoorzaken zullen wij hieronder nader neerkomen. Ook hier kan de vrouw niet of wel zwanger zijn geweest op het oogenblik van den dood dan wel kort tevoren zijn bevallen, omdat afdrijving soms wordt beproefd bij een niet-zwangere en zij bij een zwangere niet altijd gelukt. Juridisch heeft men natuurlijk niet met afdrijving te maken, doch met doodslag, indien de vrouw niet zwanger was dan wel miskraam uitbleef, doch bewezen kan worden, dat de dood in oorzakelijk verband staat met het toegepaste middel. Werd een cliemisrh abortivum ingenomen, dan zal de exitus kunnen zijn opgetreden ten gevolge van een acute intoxikatie. Anatomisch zal men dan in de overgroote meerderheid der gevallen vinden een hevigen neuten iiKKifidmmkfitari'h, dan wel een acute parenchi/niateme nepliritis, e. d. In liet algemeen geldt hier dan ook alles wat bij de leer der vergiftiging i1) In een enkel geval vond men schuimend bloed tusschen een gedeelte van het ei en den uteruswand en kon men dit ook in de venen van den uterus, van het bekken, enz. tot in het rechter hart aantoonen: in zulk een geval ismen natuurlijk bjj een versch lijk volkomen gerechtigd den dood aan luchtembolie toe te schrijven. in dl. II werd geleerd over de diagnostiek van intoxikatie aan de lijktafel; dezelfde eischen moeten natuurlijk ook hier worden gesteld (dl. II, bl. 121, 171 en 188 e. v.). waarbij het medegedeelde op bl. 70—95 te pas komt. Werd een physisch (imrendig mechanisch) middel toegepast en kwam de vrouw hierdoor te sterven, dan vindt men in de overgroote meerderheid der gevallen als doodsoorzaak een of ander infediens proces (kraamvrouwenkoorts); veel zeldzamer treedt de dood op door verbloeding en hoogst zelden door embolie van de art. pulmonalis. Al deze doodsoorzaken kunnen ook, zooals reeds werd opgemerkt, bij een gewone miskraam voorkomen, iets waarop wij sub 3 nader moeten ingaan. Hier, ter beantwoording van de 1-e vraag, doet het er niet toe of de doodsoorzaak afhankelijk is van de oorzaak van de miskraam of niet. Over de herkenning aan de lijktafel van dood door een of anderen vorm van kraamvrouwenkoorts (de voor den rechter begrijpelijke uitdrukking) een enkel woord, in aansluiting aan hetgeen in de lessen over diagnostiek aan de lijktafel over de herkenning van de puerperale infecties werd geleerd. Het meest zal men als doodsoorzaak aantreffen een endometritis en metritis puerperalis, met secundaire acute diffuse peritonitis of met secundaire septic/iaemie of pyaemie, resp. septico-pyaemie. Yeel zeldzamer treedt de dood in door primaire septichaemie (septico-pyaemie), zonder dat makroskopisch aan de inwendige genitaliën duidelijke afwijkingen bestaan. Ook een puridente parametritis met uitbreiding op het losse retroperitonaeale bindweefsel (perinephritis purulenta, enz.) kan den dood veroorzaken. Moestal is de acute endometritis, welke in het lijk van kraamvrouwen wordt aangetroffen, zoo niet overal dan toch op de aanhechtingsplaats deiplacenta, van pseudomembraneuzen en wel van diphtlierisclien aard. De grijswitte tot grijsgele vlekken op de binnenvlakte van den uterus zijn niet met den waterstraal weg te spoelen on op doorsnede vertoont het slijmvlies min of meer diep (1—meerdere inM.) dezelfde kleur (nekrose). Hierdoor onderscheiden zij zich van decidua-resten. welke bij oppervlakkige beschouwing ermede kunnen worden verwisseld, doch knnnen worden weggespoeld, terwijl het slijmvlies eronder normaal is. Het meest gewone beeld is, dat op de plaats, waar de placenta heeft gezeten en veelal ook op het er mede in aanraking zijnde gedeelte van den er tegenover gelegen wand, de ontsteking is van nekrotiseerenden en, van het overige deel van de binnenvlakte van het corpus uteri, van suppuratieven aard. Het geheel vormt een zeer karakteristiek pathologisch-anatomisch beeld. Ook de rtigae vaginales kunnen genekrotiseerd zijn. Minder vaak ziet men een gangraeneuze endometritis; de diagnose wordt echter nog al eens ten onrechte gesteld, door niet voldoende te letten op de kenmerken van gangraen: stank, wankleur en vervloeiing (flarden bij opgieten van water). Zij wordt nog het meest gezien, waar de afdrijving gepaard ging met verwonding. Waar men op een min of meer uitgebreide acute peritonitis stuit, welke liet hevigst is in het kleine bekken, verzuime men niet te trachten den weg te vinden, volgens welken het proces zich van de binnenvlakte van den uterus op liet peritonaeum uitbreidde. Door het in de lengterichting maken van multipele insnijdingen in den baarmoederwand, speciaal op de plaats, waar de placenta heeft gezeten en in de ligamenta lata uteri (hierin evenwijdig aan den uterus), zoeke men naar lymphangioïtische, phlegmoneuze en thrombophlebitische processen in het myo- en in het parametrium. De herkenning ervan is niet moeilijk, wanneer men let op de kenmerken, welke ervoor in do lessen over pathologische anatomie worden opgegeven; bij de purulente lymphangioïtis ziet men onder de serosa hier en daar gele, paarlsnoervormige lymphvaten verloopen. welke direct in het oog vallen. Bij peracuut verloop kunnen de afwijkingen aan het peritonaeum zeer gering zijn en slechts bestaan in roodheid en in verlies van den glans. Exsudaat vindt men in een dergelijk geval niet; het wordt geresorbeerd naar mate het ontstaat. Op de herkenning van dezen vorm, c. q. door mikroskopisch onderzoek van een stukje uitgesneden en uitgespeld peritonaeum, wordt in de lessen over diagnostiek aan de lijktafel voldoende geleerd om er hierover verder te kunnen zwijgen (zie noot 1 op bl. 122). ^ 001 de herkenning der septicluiemie (sep ti co -pi/aan ie) verwijzen wij naar dl. I, bl. (53. Hier teekenen wij slechts aan. dat zij zich kan aansluiten aan een acute infectieuze endometritis, welke makroskopisch niet gemakkelijk te herkennen is. omdat de uterus niet veel meer vertoont dan de teekenen van den status puerperalis en, zoo de zwangerschap niet verder was gevorderd dan 3 maanden, zelfs kan imponeeren voor een uterus menstrualis. Op het verschil tusschen beide toestanden zullen wij sub 2 terugkomen; hier vermelden wij slechts, dat in gevallen van septichaemie (septico-pyaemie) en een dergelijken uterus het mikroskopisch onderzoek van den uteruswand in staat is licht te verspreiden, zoodat derhalve stukjes ervan op de gewone wijze moeten worden geconserveerd voor nader onderzoek. Dit kan zelfs noodig zijn waar het lijden meerdere dagen duurde. Dat van een herkenning van de septichaemie, enz. slechts sprake kan zijn, wanneer de vrouw nog niet lang dood is, behoeft nauwelijks te worden gereleveerd. Bij oiule ljjken hoede men zich ervoor een gasphlegmone (dl. I, bl. 65) te diagnostiseeren op grond van liet vinden van emphyseem van den uterus, van het parametrium. enz. Wanneer de andere organen de eigenschappen van schuimorganen vertoonen. zooals met 24—48 uur regelmatig het geval is, kan men aan deze bevinding geen waarde toekennen, al is liet waar, dat de uterus in liet algemeen zeer laat in rotting overgaat en lang zijn eigenschappen blijft behouden ('). (') Dat in een versch Ijjk en dus niet onder invloed van de rotting, de baarmoeder in vervloeiing kan worden gevonden, verdient te worden vermeld; dit komt voor in gevallen van infectie met zeer virulente mikroben, waardoor de dood peracuut wordt veroorzaakt (z. haalt Bhouakdei. het volgende geval van fuiidroijautr Voor de diagnose van den dood dooi verbloeding kan worden verwezen naar dl. 1, hl. 59. Bjj deze relatief zeer zeldzame doodsoorzaak, welke nog het meest voorkomt bij miskraam in de 2-e—3'/s-e maand, teekenen wij alleen aan, dat men in een dergelijk geval een uterus puerperalis zal vinden zonder teekenen van infectieuze ontsteking (iets, dat anders niet licht voorkomt) en veelal ook nog stukken der eivliezen of van de placenta, omdat verbloeding juist bij incomplete miskraam het meest voorkomt. Dood door hartverlamming, in den vorm van parahjxis cordia, tengevolge van uitputting door den langen duur der baring, komt niet zoo zelden voor bij een baring a terme, doch wordt zoo goed als nooit gezien by miskraam. Over de herkenning ervan werd voldoende gezegd in dl. I, bl. 61 en in dl. II, bl. 412; als oorzaak van de uitputting van het hart zal in een dergelijk geval de status puerperalis worden gevonden. De diagnose wordt versterkt, indien uit de verhooren blijkt, dat de baring zeer lang heeft geduurd en zeer moeilijk was. Ook over de herkenning van den dood dooi' embolie behoeft hier eveneens niets meer te worden gezegd, daar hierover in dl. II, bl. 432 reeds genoeg werd geleerd. Alleen merken wjj hier nog op, dat men uit den aard der zaak in een dergelijk geval niet alleen de teekenen van een acute parametritis met thrombophlebitis van den plexus utero-vaginalis zal vinden, doch soms ook een kraambeen kan aantreffen en dat, omdat de embolie gewoonlijk eerst in de 2-e—3-e week na het ontstaan van de thrombose optreedt, de involutie van de baarmoeder reeds tamelijk ver zal zijn gevorderd, waardoor het gewicht en de afmetingen ervan vrijwel normaal kunnen worden gevonden, indien de zwangerschap vroegtijdig eindigde. Dit zal natuurlijk niet het geval zijn waar embolie optreedt, doordat injecties met heet water zijn gemaakt en het bloed in de bekkenaderen is gestold (bl. 114). Een hoogst enkele maal wordt een kraamvrouw met tetanusbacillen (-sporen) geïnfecteerd en sterft zij aan tetanus. Voor de herkenning van zulk een geval, zie dl. I. bl. 64 en dl. II, bl. 361. 2. HANGT DE DOODSOORZAAK SAMEN MET DE GEBOORTE VAN EEN VRUCHT OF. ZOO DE VROUW ZWANGER WAS, AF VAN EENIG INGRIJPEN TOT VERSTORING DER ZWANGERSCHAP? Het zal herhaaldelijk voorkomen, dat in een geval van verdenking van dood door afdrijving, resp. door een poging tot afdrijving, de lijkopening sepsis aan, zooals dergelijke gevallen ook wel worden genoemd. Een meisje werd 's morgens om 8 uur nog op straat gezien, terwijl het water haalde; 's middags om 2 uur overleed het onder deliriën. Bij de obductie, welke 27 uur post mortem geschiedde, vertoonde het lijk een sterk rottingsemphyseem en rottingsbleinen en, terwijl er geen teekenen van peritonitis bestonden, was het bovenste gedeelte van den uterus geheel vervloeid (colliquatie-nekrose), zoodat de hand in de vagina kwam; de vrucht was, door de rottingsgassen in den buik. buiten het lichaam gedreven (z.g. bevalling na den dood). Iets dergelijks neemt men in Midden-Europa in gewone gevallen nooit waar; de uterus blijft daar nog maanden lang vrijwel onveranderd. Men moet wel aannemen, dat in dit geval (en de medicus, door wien dit geval werd waargenomen, zag er in enkele maanden drie) zeer virulente mikroben in den uterus zijn geënt bjj een poging tot afdrijving. Op de plaats van enting kwam het tot een, op nekrose uitloopende, ontsteking van de baarmoeder. aan liet licht brengt, dat de dood een natuurlijke oorzaak had |niort iniprévue; in dit opzicht vestigen wij even de aandacht op de bersting van de zwangere tuba, welke onder zeer verdachte verschijnselen kan optreden (dl. II, bl. 448)] en dat de vrouw niet zwanger was óf dat de vrouw wel onlangs was bevallen, doch dat er een natuurlijke oorzaak voor de miskraam en voor den dood' was aan te wijzen. Dergelijke bevindingen hebben voor de justitie een groote practische beteekenis, omdat zij er toe leiden de zaak verder te deponeeren. anneer echter de vrouw pas was bevallen of' nog zwanger was, resp. tijdens de baring was overleden en een der hiervóór, sub 1, besproken doodsoorzaken werd gevonden, dan is de gestelde vraag op haar plaats. A. DE VROUW IS ONLANGS BEVALLEN. HANGT DE DOODSOORZAAK SAMEN MET DE GEBOORTE VAN EEN VRUCHT? De diagnose, dat men met het lijk van een kraamvrouw te doen heeft, steunt op de bij de lijkschouwing en -opening te vinden kenmerken voor het kraambed. Deze moeten derhalve hier in de eerste plaats even de revue passeeren, speciaal in verband met het vaststellen van het tijdstip, w aarop de baring plaats greep, omdat, zoo de baring optrad vóór het einde van de 10-e zwangerschapsmaand, de mogelijkheid van doodelijk verloopen afdrijving bestaat en dan vraag 3 aan de orde is. De herkenning van den status puerperalis is alleen moeilijk, indiende zwangerschap in de allereerste weken eindigde of wanneer de vrouw verder heen was en eerst meerdere weken na de bevalling overleed. De diagnose baseert zich op het aanwezig zijn van de teekenen van recente zwangerschap en van een onlangs doorgemaakte baring; deze hangen alle ten nauwste samen met het bereikte tijdstip der zwangerschap, zooals dit vroeger reeds werd aangetoond. Die, welke na een baring a tenue en bij de levende vrouw, derhalve ook op de lijktafel, kunnen worden geconstateerd, zijn reeds in dl. II, bl. 94, opgesomd, die in vroegere tijdperken hiervóór (bl. 42). Aan de lijktafel kan men echter andere, van nog grootere waarde, vaststellen, zoodat de herkenning van het feit, dat de overleden vrouw kort tevoren is bevallen, in het algemeen toch niet moeilijk is. Daarvoor is meer in het bijzonder van waarde hetgeen het anatomisch onderzoek van de baarmoeder, van de eierstokken en van het buikrlies oplevert. De herkenning aan de lijktafel van den uterus puerperalis, welke niet alleen grooter, zwaarder en bloedrijker is dan de baarmoeder onder normale omstandigheden, doch bovendien een geringere consistentie vertoont, is korten tijd na de baring gemakkelijk, indien de zwangerschap verder dan 3 maanden heen was, omdat de aanhechtingsplaats van de placenta gedurende de eerste 8—10 dagen post partum een typisch adspect vertoont. "Wanneer een puerpeiale endometritis bestaat, is dit echter in veel mindere mate het geval en kan de hei kenning van deze plaats met het bloote oog zelfs een onmoge- lijkheid "zijn. Daar de ontsteking in dergelijke gevallen echter gewoonlijk van diphtherischen of van gangraeneuzen aard is en deze ontstekingsvormen zoo goed als uitsluitend in het kraambed worden waargenomen, kan men uit hun voorkomen omgekeerd tot den status puerperalis besluiten, indien er andere bevindingen worden aangetroffen, welke op een onlangs voorafgegane baring wijzen, dan wel op een versche zwangerschap. W elke deze kenmerken zijn, zal hieronder blijken. Het meest typische van den uterus puerperalis is derhalve de plaats, waar de placenta heeft gezeten. Zij is min of' meer rond. puilt in het cavum uteri uit en zetelt gewoonlijk aan den voor- of aan den achterwand; zij vertoont, als kenmerkende bijzonderheid, talrijke ie ratachtiye (fijngranulaire) verhevenheden. Mochten deze niet duidelijk met het bloote oog zijn te zien, dan kan men den raad van Brouardel volgen en den uterus eenige dagen in, eenige malen te verwisselen, alcohol absolutus bewaren (spiritus fortior is ook goed), waarna zij duidelijk moeten zijn waar te nemen (')• Op doorsnede vertoont deze plaats bovendien meer en wijdere vaten (venen) dan elders in den baarmoederwand worden aangetroffen, zoodat zij over liet algemeen in den eersten tijd na de baring gemakkelijk genoeg is te herkennen. Verder vertoont de baarmoeder in de eerste 2-1 uur na een baring a tenne nog de volgende eigenschappen. De geheele binnenvlakte van het corpus uteri is bloederig en bloedrijk, eenigszins flardig, doch over het algemeen vrij glad (behalve op de placentaplaats, waar zij wratachtig is) en is bedekt met een roode, weeke laag decidua vera en basalis; door afschrapen met het mes komt de gladde muscularis voor den dag. Het cervicale slijmvlies is normaal of vertoont hoogstens oppervlakkige scheurtjes en soms eigenaardige oranjegele vlekken: het orificium internum is wijd en liet externum vertoont versche inscheuringen (met coagula, doch geen granulaties). Met enkele dagen is het adspect van de binnenvlakte van den normalen puerperalen uterus a tenne eenigszins anders, omdat dan de afstooting der achtergebleven decidua begint, waardoor de meer blauwroode binnenvlakte hier en daar is bedekt met grauwgele (nu eens meer grauwe, dan eens meer gele) flarden der decidua, welke door afschrapen en door een krachtigen waterstraal gemakkelijk kunnen worden verwijderd (onderscheid met serofi- brineuze exsudaten, bl. 115). Zelden treft men echter op de lijktafel een normalen uterus puerperalis aan, omdat gewoonlijk de dood in het kraambed wordt veroorzaakt door genitale infectie en alle gevolgen van dien. zoodat men niet vaak het boven- (■) Eigen ondervinding hebben wij op dit punt niet. Wel zagen wij indertijd bjj Brocardei. op alcohol bewaarde uteri puerperales, waarin de placenta-plaats zeei gemakkelijk was te herkennen, docli wij weten niet hoe dit was vóór zü in den alcohol werden bewaard. beschreven beeld te zien zal krijgen. De puerperale endometritis en metritis veranderen toch niet alleen de afmetingen, het gewicht en de consistentie der baarmoeder, doch ook het adspect van de binnenvlakte. Daardoor hebben ook de hieronder op te geven gemiddelden slechts een zeer relatieve waarde; in het algemeen nemen onder invloed van ontsteking de maten en het gewicht toe en de consistentie af. Met deze restrictie, zal men in het algemeen het beschreven beeld van den uterus puerperalis aantreffen, onafhankelijk van den tijd, waarop de zwangerschap eindigde. Naarmate zij vroeger werd afgebroken zullen de afmetingen, het gewicht en de grootte van de placenta-plaats kleiner zijn, terwijl, indien de miskraam vóór de 6-e maand optrad, het cervicale slijmen het orificium externum geen laesies zullen vertoonen en bij miskraam vóór de 3-e maand geen placenta-plaats zal zijn te zien. De herkenning van den status puerperalis in de eerste 3 maanden deizwangerschap is veel moeilijker, omdat er dan geen placenta-plaats met hare eigenaardige kenmerken en absolute bewijskracht, bestaat. De herkenning is natuurlijk des te moeilijker naar mate de zwangerschap vroeger eindigde en het bloedgehalte grooter is; bloedrijk is de baarmoeder in het bijzonder op den tijd, dat de menstruatie had moeten verschijnen Omdat in de overgroote meerderheid der gevallen de dood wordt veroorzaakt door een infectieus ontstekingsproces van de baarmoeder en van hare aanhangselen, ontmoet men in dergelijke gevallen gewoonlijk een beeld, dat in het algemeen makroskopisch niet is te onderscheiden van dat tijdens de menstruatie bij een multipara (>), ten ware het ontstekingsproces van pseudomembraneuzen of van gangraeneuzen aard is. Dan is het beeld natuurlijk geheel anders dan tijdens de menstruatie en bij een spontane (d. i. bij 'een niet van een misdadig ingrijpen afhankelijke) endometritis en wijst zonder meer met groote zekerheid op den dood in het kraambed. Absolute zekerheid is te verkrijgen door mikroskopisch onderzoek van den uteiuswand, waartoe in dergelijke gevallen stukjes van de baarmoeder in de gewone fonnaldehyde-oplossing moeten worden bewaard om, eensdeels naar de structuur van den wand, anderdeels naar de aanwezigheid van mikroben in de buitenste lagen ervan, een onderzoek te doen verrichten in het Geneeskundig Laboratorium of aan de School te Weltevreden. Het anatomisch onderzoek van de ovariën is meer speciaal van belang voor het herkennen van den status puerperalis in de eerste 3 maanden (') Tijdens de menstruatie kan de uterus o.a. zóó in grootte toenemen, dat hij met zijn fundus boven de symphysis uitsteekt; tijdens de menstruatie en in puerperio is de baarmoeder zeer bloedrijk, vertoont een geringe consistentie, enz. Wanneer de vrouw na meerdere weken komt te overlijden, kan de uterus na een baring a terne, eveneens imponeeren voor een tijdens de menstruatie. Dan vindt men echter een klein corpus luteum en gein corpus haemorrhagicum (zie bl. 121). der zwangerschap en in gevallen. dat door ontsteking «le binnenvlakte van de baarmoeder niet het typische adspect vertoont. In het algemeen pleit n.1. een groot corpus luteum voor zwangerschap en is dit teeken reeds aanwezig vóór de mammae, enz. veranderingen vertoonen, welke erop wijzen (bl. 43). Toch heeft het vinden van een groot corpus luteum slechts een relatieve beteekenis, omdat ook na de menstruatie, zij het dan ook bij uitzondering, een dergelijk groot product kan worden aangetroffen. Daardoor kan het onderzoek van de eierstokken, op de aanwezigheid van een corpus luteum, nooit het mikroskopisch onderzoek van den uteruswand vervangen (bl. 120); dit laatste moet dan ook altijd worden verricht, indien er vermoeden van miskraam bestaat en men door het gewone lijkonderzoek hieromtrent geen voldoende zekerheid kan krijgen. Uit een gebarsten folliculus oöphorus vesiculosus ontwikkelt zich, wanneer het vrijgekomen ovulum niet wordt bevrucht, een corpus luteum spurium, dat, in den loop van 2—3 weken, de grootte van een katjang bogor bereikt, doch gewoonlijk veel kleiner is en op doorsnede een smallen goudgelen zoom bezit, om een centraal, min of meer van kleur veranderd, coagulum. Het wordt daarna, onder het geplooid worden van den gelen zoom, geleidelijk kleiner en kleiner, om met 4—6 weken geheel te zijn verdwenen. Bij uitzondering kan het coipus luteum spurium de grootte van een djambêlanvrucht bereiken. Wordt het ovulum wel bevrucht, dan ontwikkelt zich een corpu-s luteum eerum, dat in de 3-e—4-e zwangerschapsmaand zijn grootste afmetingen bereikt (afmetingen en vorm als een djambêlanvrucht of nog grooter) en een breeden goudgelen zoom vertoont, om een centraal, meer bruinrood coagulum. Daarna begint het eveneens geleidelijk te verdwijnen en is tegen het einde van de (normale) zwangerschap wat kleiner dan een corpus luteum spurium op zijn grootst; 2—3 maanden post partum (a terme) is het eerst geheel verdwenen. Bij miskraam in de 2-e—4-e maand zal men derhalve, indien de dood spoedig erna optreedt, in de overgroote meerderheid der gevallen een corpus luteum vinden, zóó groot als slechts bij uitzondering bij het niet-bevrucht worden van het ovulum ontstaat. Een groot corpus luteum (djambelangrootte en grooter) in een der ovariën pleit slechts cour den status pnerperalis, wanneer in geen der beide eierstokken een onlangs gebarsten folliculus wordt aangetroffen (corpus haemorrhagicum, zonder gelen zoom). Een groot corpus luteum, met een corpus haemorrhagicum in hetzelfde of in het andere ovarium, wijst op den status menstrualis. Aan het peritonaeum komen, van af de 3-e maand en constant in de 2-e helft der zwangerschap, eigenaardige deeiduale woekeringen voor, welke kenmerkend zijn voor graviditeit. Op het eerste oog kunnen zij. door de aanwezigheid van hyperaemie en van matheid, resp. van een serofibrineus exsudaat (ook in gevallen, waarin van een puerperale peritonitis geen sprake is) aan een circumscripte tuberculosis peritonaeï dan wel aan een acute, tuberculeuze peritonitis doen denken. Daar echter geen der knobbeltjes een \eikaasd (geel) centrum heeft, is vergissing buitengesloten, zelfs waar toevalligerwijs een tuberculeuze salpingitis of endometritis mocht bestaan. ^Naar men mocht twijfelen geeft het mikroskopisch en bacterioskopisch onderzoek volledig uitsluitsel, zoodat men in zulk een geval een stukje van het peritonaeum met de eigenaardige knobbeltjes, welke ook tot granulaire bloembedachtige verhevenheden kunnen zijn geconflueerd, heeft uitte snijden en in uitgespelden toestand moet conserveeren voor nader onderzoek (]). lot in de 8-e maand nemen deze woekeringen in grootte toe, om daarna zeer langzaam te verdwijnen; nog jaren later zijn zij als zoodanig te hei kennen aan de serosa van de eierstokken. Zij komen vooral vooraan d< o\aiia (waai zij echter vaak niet met het bloote oog zijn te zien), doch ook in de excavatio recto-uterina (aan uterus en rectum) en, waar adhaesies met den uterus ot zijne adnexen bestaan, aan de «larmserosa. Ook aan de ligg. lata zijn zij gezien en een enkele maal ook aan de voorvlakte van de baarmoeder. De bepaling van het tijdstip, waarop de zwangerschap werd afgebroken, is slechts bij benadering mogelijk en nog maar alleen, wanneer de dood niet te lang na de baring optrad. Wel kent men cijfers voor de involutie na een baiing a terme, doch niet voor die op vroegere tijdstippen van zwangerschap. Bovendien komen er zulke groote individueele verschillen voor in de snelheid, waarmede de involutie post partum optreedt (bl. 48), dat de cijfers, welke het gemiddeld verband uitdrukken tusschen de grootte en het gewicht van den uterus eenerzijds en den tijd. verloopen sedert den partus, anderzijds, ter beoordeeling van een concreet geval zeer weinigwaarde hebben (2). In het algemeen zijn voor de herkenning van het tijdstip, waarop de O Het uitspelden geschiede liefst op een stuk kurk: hout en bordpapier zijn niet zeer geschikt, omdat -/.ij te veel kleurstof bevatten. Wanneer men als conservatie-vloeistof alcohol gebruikt, kan men gewone spelden nemen, doch bij formaldehyde-oplossing moet men uitgetrokken glazen buisjes als spelden gebruiken. Een zeer goede en eenvoudige methode, bruikbaar voor beide soorten van conservatie-vloeistof, is het uitspreiden van het buikvlies op een objectglas en het aan elkaar vastnaaien der randen op de achterzijde. O Hansen" (188t'j ging, door onderzoek met de sonde, na op welke wijze de puerperale involutie van de baarmoeder (na baring a terme) verloopt. Daarbij kwamen zeer groote verschillen voor den dag. Zoo werd 10 dagen post partum een minimum cavumlengte gevonden van 8 cM., terwijl 9 weken post partum (') hetzelfde als maximum werd gevonden Een cavum-lengte van 8 cM. kan derhalve voorkomen 10 dagen en 0 weken post partum. Ymo kan verder de minimum-lengte na 3 weken (7,5 cM.) overeenkomen met de maximale na 10, zelfs na 12 weken, enz. (') Gemiddelde van de door hem opgegeven maxima voor de 8ste en lode week post partum. /wangerschap eindigde, te gebruiken de gegevens van bl. 4(->, betrekking hebbende op het onderzoek van de levende vrouw. Deze, gevoegd bij het al of niet aanwezig zijn van een placenta-plaats op de binnenvlakte van de baarmoeder, van scheurtjes in het slijmvlies van het cervicaal kanaal, enz., laten toe dit tijdstip eenigszins te bepalen. Theoretisch zou het mogelijk moeten zijn om uit de afmetingen en uit het gewicht van de baarmoeder tot een nauwkeuriger tijdsbepaling te komen, doch practisch is dit niet het geval. Dit komt, omdat de afmetingen en het gewicht van den puerperalen uterus niet alleen worden bepaald door het tijdstip, waartoe de graviditeit was gevorderd, toen zij werd afgebroken, doch ook omdat zij onder den invloed staan van verschillende factoren, welke wel bekend zijn, doch wier invloed zich niet met eenige zekerheid in cijfers laat uitdrukken. Als zoodanig noemen wij in de eerste plaats de puerperale ontstekingsprocessen met hun vertragenden invloed op de involutie, waardoor relatie! te hooge cijfers zullen worden gevonden. In de tweede plaats den tijd, verloopen sedert den partus. In de derde plaats den invloed van het verloop van de miskraam op de involutie, in zooverre zij langzamer geschiedt naar mate het langer duurde vóór dat achtergebleven stukken der eivliezen ot van de placenta zijn uitgestooten; waar de placenta of stukken ervan in de baarmoeder zijn achtergebleven, zijn de afmetingen grooter dan in leegen toestand. Ten slotte wordt het gewicht van het orgaan beïnvloed door den tijd sedert den dood en de maten door den toestand ervan op het oogenblik, dat de exitus optrad; atonie sub finem vitae maakt, dat de baarmoeder zeer groot (en slap) in het lijk wordt aangetroffen. Alles en alles bij elkaar genomen, heeft men derhalve in de practijk zeer weinig houvast aan de resultaten van de lijkopening, ter nauwkeurige bepaling van het tijdstip, waarop de zwangerschap eindigde. Te minder, omdat de gemiddelden voor de afmetingen en voor het gewicht van de baarmoeder weinig nauwkeurig en slechts bekend zijn voor den allereersten tijd na een baring a terme. Gemiddelden voor de grootte en voor liet gewicht van den puerperalen uterus in de verschillende zwangerschapsmaanden zijn niet gepubliceerd; wij hebben tevergeefs getracht ze te verzamelen uit de dooide verschillende schrijvers beschreven gevallen ('). Alleen kan men zeggen, dat de wanddikte van den puerperalen uterus in de 3%-e—4-e maand ongeveer 2 cM. is. Wel kent men, en dit is niet van belang ontbloot, de gemiddelden voor de niet-zwangere baarmoeder bij volwassen meisjes, bij vrouwen, die (i) De cijfers door Habehda (1. c., bl. 899) hiervoor opgegeven en ontleend aan Waldeyer (189!)), hebben, in tegenstelling niet hetgeen li\j zegt, betrekking op ij afdrijving en zijn dan gewoonlijk gezeteld in den fundus, doch zij kunnen ook elders voorkomen. Ten gevolge van de weekheid van de portio vaginalis uteri en van de vrij sterke anteflexie van de baarmoeder, zooals die in het begin van de zwangerschap voorkomen, kunnen de portio èn de fornix vaginae worden doorboord; ook is het niet onmogelijk, dat b.v. de achterwand van de cervix èn de fornix vaginae worden geperforeerd. De traumatische aard is niet te miskennen, indien niet alleen «Ie baarmoeder, doch ook andere bekkenorganen zijn doorboord, b.v. een lus van den darm of, zooals hierboven werd aangehaald, de fornix vaginae, de a. iliaca communis (bl. 129), enz. Is alleen de baarmoeder geperforeerd, dan is de zaak eveneens gemakkelijk. indien de vrouw spoedig na de verwonding is bezweken en het steekkanaal in den uteruswand nog met gestold bloed is opgevuld. Dat dan de bevinding echter niet altijd zoo is, leeren de gevallen in de noot op bl. llti gerefereerd; infectie met zeer virulente mikroben kan een zich snel uitbreidende colliquatie-nekrose van den uteruswand doen ontstaan, met vernietiging van den geheelen fundus. In die gevallen is de rand van het defect flardig en kan men zelfs met foudroyant gangraen van de baarmoeder van doen hebben. Wanneer de vrouw eerst na meerdere dagen overleed en het voorwerp, waarmede de verwonding werd toegebracht, bezoedeld was met pyogone mikroben of er een endometritis puerperalis optreedt, verandert het adspect van het wondkanaal geheel. Dan vindt men een min of meer groot gat in de baarmoeder, met etterenden wand en min of meer ronden, rafeligen (') rand; de opening is soms aan de serosa grooter dan aan de binnenvlakte van den uteruswand. Op deze wijze kan liet, bij multipele perforaties, door con¬ tinentie komen tot een zeer groot, onregelmatig, etterend defect van den fundus. Dergelijke etterende defecten, met vrij scherpen rand, mogen echter in foro niet als een bewijs voor het hebben plaats gehad van verwonding van den uterus, d. i. van afdrijving, worden aangezien, omdat zij ook spontaan, (') Dit rafelig zijn ligt in den eigenaardigen, vezeligen bouw van den uterus; ook na isehaemische nekrose wordt dit gezien. Zoo is het b.v. zeer duidelijk zichtbaar b\j het opgieten van water op den eervixstoinp (boven de ligatuur) na partieele exstirpatie van de baarmoeder, indien de vrouw na een paar dagen overleed; de rafels zyn hier echter zeer fijn, omdat in niet-zwangeren toestand de uterusspiercellen dun zijn. Fijr. 4. Multipele perforaties van den fundus uteri met quatie-nekrose van de randen en daardoor vergroot ing en continentie van de openingen. onafhankelijk van eenig ingrijpen, kunnen voorkomen. Dit is met zekerheid bekend voor gevallen, waarin de zwangerschap a terme, of bijna a terme, eindigde. Dan heeft men af en toe circumscripte coagnlatie- en colliqnatienekrose rem den baarmoederwand gezien, zonder dat er een oorzaak voor was aan te wijzen; soms zat de nekrose op de plaats, waar een stukje placenta was achtergebleven. Waar een gedeelte van den uteruswand door coagulatie-nekrose wordt vernietigd, wordt het door een disseceerende ontsteking losgemaakt en afgestooten, met al de gevolgen van dien (contiguïteits- of perforatie-peritonitis). Vaak echter komt het niet zoo ver, omdat de vrouw vóór dien tijd reeds bezwijkt aan peritonitis acuta. Al staat het niet vast, dat een dergelijk spontaan perforatie-proces ook voorkomt na miskraam, speciaal in een vroeg stadium der zwangerschap (er is ten minste geen geval van beschreven; Thoinot & Paul, 1907), zoo moet het toch mogelijk worden geacht. Daarom achten wij het in torn niet geoorloofd, zelfs waar de anamnese leert, dat het geheele proces met 24—26 uur op tien dood uitliep (bij de spontane perforatie zou hij een week of langer op zich doen wachten), dergelijke etterende defecten of een partieele nekrose van den uteruswand terug te brengen tot verwonding van de baarmoeder, d. i. tot afdrijving, evenmin als dit in het algemeen met genitale infectie mag geschieden (bl. 100). Alléén steekkanalen in den baarmoederwand, opgevuld met gestold bloed, zijn, wanneer therapeutisch ingrijpen is buitengesloten, bewijzend voor een poging tot afdrijving, resp. voor afdrijring. Is de dood opgetreden ten gevolge van de verwonding, dan heeft men ook hier natuurlijk niet de vraag te overwegen of de baring het gevolg was van de poging tot afdrijving als zoodanig, dan wel van de daarbij gevolgde infecte. De schuldige is in beide gevallen strafbaar wegens doodslag. Door uitkrabben van de baarmoeder kunnen eigenaardige defecten en zelfs perforatie van den uterus ontstaan. Overkomt het laatste een medicus en heeft h\j niet onmiddellijk alle maatregelen genomen om een optredende peritonitis tegen te houden (bedrust; ;js op den buik. enz.) dan is hij aansprakelijk voor een eventueelen doodelijken afloop, niet indien deze optrad ondanks al zijn voorzorgen en maatregelen, mits het uitkrabben een therapeutisch en geen misdadig doel had. Dergelijke, door uitkrabben ontstane defecten, doen zich voor als trechtervormige holten; wanneer ettering is opgetreden zijn zij derhalve niet te onderscheiden van die defecten, welke zich uit laesies van den baarmoederwand b\j afdrijving ontwikkelen. Daarom moet men in een dergelijk geval altijd aan de mogelijkheid denken, dat dergelijke defecten zijn ontstaan door behandeling van de miskraam en niet de oorzaak ervan zijn; vandaar het standpunt op bl. 136 ingenomen. Perforaties met .le curette veroorzaakt, gelijken, indien ettering is opgetreden, op die bü afdrijving, doch in verschen staat zullen zij zich, door hun trechtervorm, onderscheiden van de crimineele perforaties met een uterussonde of een dergelijk voorwerp, welke kanaalvormig zijn. B;j de beoordeeling van verwondingen en doorboringen van de baarmoeder moet dan ook anamnestisch een mogelijk therapeutisch ingrijpen worden buitengesloten, om aan lmn voorkomen waaide te mogen toekennen ter herkenning van afdrijving, resp. van een poging tot afdrijving. Is het lijk afkomstig run een ironie, dir tijdens liet leven werd geenretteerd, dan schrijve turn eventueel gevonden laesies niet to<: aan een poging tot afdrijving. Ten slotte wijzen wij nog op het feit, dat corpora aliëna, in den uterus aangetroffen (bl. 103), wijzen op misdadige handelingen; dit is aan geen twijfel onderhevig. 4. LEEFDE DE VRUCHT OP HET OOGENBLIK, DAT HET AFDRIJVINGSMIDDEL WERD TOEGEPAST? Voor de beantwoording van deze viaag worde verwezen naar hetgeen erover werd gezegd voor het geval een levende vrouw wordt onderzocht (bl. 108). Uit de resultaten van de lijkopening van de moeder is het gevraagde bewijs nooit te leveren; uit het anatomisch onderzoek van de vrucht slechts bij uitzondering (bl. 103). Deze vraag heeft alleen reden van bestaan, wanneer kan worden bewezen, dat de zwangerschap werd afgebroken ten gevolge van misdadig handelen en dat de dood niet het gevolg van de afdrijving noch van de baring was. 7. VERVALSCHING VAN LEVENS- EN GENOTMIDDELEN (>). In artt. 233, 234 en 235 S. R. I., artt. 231, 232 en 233 S. R. E. en in art. 2, n°. 17, P. R. I. en art. 4, n°. 17. P. R. E. wordt straf bedreigd tegen het maken, verkoopen, enz. van gevaarlijke, schadelijke, ondeugdelijke en vervalschte levens- en genotmiddelen, alsmede tegen het verkoopen of' verschaffen van tot vermenging onder eet- of drinkwaren bestemde vergiftige stoffen. Deze artikelen zullen slechts worden behandeld voor zoo ver dit uit een medisch oogpunt noodig is. S. R. I. art. 233. Ieder, die onder tot verkoop of tot uit- Art. '231, S. R.E. deeling bestemd brood, eetwaren, dranken of bestanddeelen van deze, mengt of doet mengen zwavelzuur-koper (blauwe vitriool of kopergroen), zwavelzuur-zink (witte vitriool) of andere giftige stoffen, wordt gestraft met dwangarbeid buiten den ketting | gevangenisstraf van twee tot vjjf .jaren en geldboete van twee honderd tot vijfhonderd gulden. S. R. I. art. 234. Met gelijke straffen wordt gestraft ieder, Art. 232, S. R. E. die tot verkoop of ter uitdeeling bestemd brood, eetwaren, dranken, bestanddeelen van deze, met de in het vorige artikel bedoelde vergiftige stoffen vermengd, met voorkennis van zoodanige vermenging, verkoopt, vertiert of uitdeelt, of poogt te verkoopen, te vertieren of uit te deelen, of te doen uitdeelen; en ieder, die de vergiftige stoffen verkoopt of verschaft, wetende dat deze tot het misdrijf zouden dienen. S. R. 1. art. 236. Ieder, die tot verkoop of ter uitdeeling Art. 233, S. R. E. bestemd brood, eet- of drinkwaren of bestanddeelen van deze met voor de gezondheid schadelijke stoffen vermengt, doet vermengen, of eenige dier eetwaren, drinkwaren of bestanddeelen van deze, met voorkennis van zoodanige vermenging, verkoopt, vertiert of uitdeelt, of poogt te verkoopen te vertieren of uit te deelen of te doen uitdeelen, wordt gestraft met dwangarbeid buiten den ketting | gevangenisstraf van zes dagen tot twee jaren en geldboete van acht tot tweehonderd gulden. P. R. I. art. 2. Met geldboete van zestien tot vijf en twintig Art. 4, 1'. R. E. gulden wordt gestraft: N°. 17. Die vervalschte of bedorven eetwaren of dranken, dan wel N". 17. melk, die van zieke beesten afkomstig is of voor de gezondheid schadelijk kan zijn, en die zonder vergunning van het hoofd van plaatselijk bestuur vleesch van vee, dat wegens ziekte geslacht of op natuurlijke wijze gestorven is, te koop stelt of verkoopt. Onder vee worden in de eerste alinea verstaan alle eenhoevige dieren, herkauwers en varkens. (') De titel van dit hoofdstuk is niet geheel juist, omdat niet alles, wat erin wordt behandeld, kan worden gebracht tot hetgeen men onder vervalsching ' erstaat. Wij Niettegenstaande bij de toepassing van deze strafwetartikelen natuurlijk liet meest het advies van den scheikundige (apotheker) en van den veearts (militairen paardenarts) zal worden gevraagd, zal de rechter toch ook af en toe voorlichting van den geneesheer noodig hebben, o. a. ten opzichte van de vraag of een bepaalde, door den scheikundigen expert aangetoonde, stof als een vergiftige of als een voor de gezondheid schadelijke zelfstandigheid moet worden aangemerkt, dan wel noch tot de eene noch tot de andere groep behoort. De opleiding van den apotheker en van den veearts biedt minder waarborgen voor een juiste beantwoording van deze vraag; daarop zal men eventueel de bevoegde autoriteit hebben te wijzen (J). Doch afgezien hiervan is bespreking van deze artikelen noodig, omdat de arts de personen krijgt te behandelen, die door het nuttigen van dergelijke waren ziek zijn geworden (waardoor vaak de aandacht op de zaak valt !v en hij derhalve den rechter zal hebben voor te lichten omtrent de bij hen waargenomen verschijnselen en omtrent het verband, dat tusschen deze en de genoten spijs of drank bestaat. Bovendien is een juiste herkenning van de oorzaak van zulke symptomen noodig voor een goede therapie, o. a. ter onderscheiding van gewone intoxikaties, zooals bij de leer van de vergiftiging op meerdere plaatsen in het licht wenl gesteld. Juist in verband met het laatste is de kennis van de voedselintoxikaties van zulk een groot belang (-). kozen hem echter eenvoudigheidshalve, zooals ook Mabgadant deze artikelen, in zijn Verklaring der N.-I. Strafwetboeken (1895), onder het opschrift „Vervalsching van Levensmiddelen" bespreekt. In verband niet de opmerking, gemaakt op bl. 3. dl. I, vestigen wij hier speciaal de aandacht erop, dat ook de gewestelijke en de locale raden, bij reglementen en keuren van politie, strafbepalingen kunnen vaststellen, resp. reeds hebben vastgesteld, tegen den verkoop, enz. van, bij openbare kennisgeving, schadelijk voor de gezondheid verklaarde eetwaren of dranken. Ook op grond van deze bepalingen kan het advies van den geneesheer worden ingewonnen, die zich daarbij eveneens zal hebben te richten naar hetgeen in dit hoofdstuk wordt geleerd. Het opsporen en vervolgen van vervalsching van levens- en genotmiddelen en van alles, wat verder tot de zorg van de overheid in deze materie behoort, staat hier te lande nog in de kinderschoenen. Daarom is er van de hier te lande voorkomende vervalschingen, enz. nog zoo goed als niets bekend en kunnen wij ter zake zeer kort zijn, hoe belangrijk overigens dit onderdeel van de gerechtelijke geneeskunde uit een practisch hygiënisch oogpunt ook is. (') Dat in vele gevallen een bacteriologisch onderzoek noodig is, hetgeen in het algemeen zoowel tot de competentie van den medicus als van den veearts behoort, zal later blijken. Een dergelijk onderzoek vereischt echter speciale kennis en ervaring en behoort te geschieden hetzij 111 het Geneeskundig Laboratorium te Wvltecreden, hetzij in het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitvnzory; daarom wordt deze mogelijkheid van medische expertise hier buiten beschouwing gelaten. (2) De ziekten, welke ontstaan door het nuttigen van schadelijke en bedorven eetwaren en dranken, zijn terug te brengen tot infertv-, tot into.rikutu- of tot iutoxikatieinfrcti . Vooral de kennis van de roedselintusikatiex is. zooals bij de leer van de vergiftiging is gebleken (dl. li, bl. 121 en elders), van belang voor den gerechtelijk- Uit den aard der zaak is derhalve bespreking noodig van de vraag wat de strafwet verstaat onder vergiftige en wat onder voor de gezondheid schadelijke Moffen, wat onder vervalschte en wat onder bedorven eetwaren; de gevolgen moeten worden besproken, welke het nuttigen ervan kan hebben. Verder moeten worden aangegeven de veeziekten, waarbij en de andere omstandigheden, waaronder melk schadelijk kan zijn en de gevolgen, welke het gebruik ervan na zich kan slepen. Ten slotte moeten in het licht worden gesteld de kenmerken van vleesch van wegens ziekte geslachte en den natuurlijken dood gestorven dieren en de nadeelige of gevaarlijke gevolgen, welke het gebruik ervan kan hebben. A. VERGIFTIGE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE STOFFEN. De artikelen, waarin van deze stoffen sprake is, zijn vrijwel gelijkluidend met de Nederlandsche strafwetbepalingen van 1829. Hierdoor komt het, dat zij een scherp onderscheid maken tusschen deze twee groepen, welke door den geneeskundigen expert niet kan worden erkend als te zijn in overeenstemming met den tegenwoordigen stand van de medische wetenschap. Dit maakt, dat hij, als wetenschappelijk man, niet kan zeggen of een bepaalde, door den scheikundige gevonden, stof, behoort tot de eene of tot de andere groep. Een zelfde stof is toch, al naar gelang van de hoeveelheid, welke tot inwerking komt, in de overgroote meerderheid deigevallen voor het leven gevaarlijk, voor de gezondheid schadelijk dan wel geheel onschadelijk. Ook hier geldt de uitspraak van dl. II, bl. 110, dat absolute vergiften (en evenzoo absolute voor de gezondheid schadelijke en onschadelijke stoffen) niet bestaan; alles hangt af van de hoeveelheid, welke wordt binnengekregen, de omstandigheden, waaronder dit geschiedt, enz. Zoo is zelfs het keukenzout, dat in alle landen, welke in deze materie meer gedetailleerde wettelijke bepalingen bezitten, zonder eenige beperking tot conservatie van voedingsmiddelen mag worden gebruikt, in zeer groote dosis schadelijk voor de gezondheid en zelfs gevaarlijk voor het leven. Lersch heeft een geval beschreven, waarin een dame stierf door het innemen van 250 g., onder teekenen van algemeene verlamming; ook Taylor moet iets dergelijks hebben waargenomen ('). geneeskundige, zoodat wij dit onderdeel uitvoerig zullen behandelen. Over de infectieuze voedsel ziekten zullen wij kort zijn, omdat de kennis hiervan veel minder urgent is en zij in hun verloop en afloop geheel gelijken op (feitelijk: gelijk zijn aan) de spontane ziekten, waarover in de lessen over speciale pathologie en therapie en in de kliniek genoeg wordt geleerd (paratyphus!). O Kobeht, Lehrbuch der Intoxikationen, dl. II (1900), bl. 109. Ook bij huisdieren heeft men dergelijke feiten waargenomen (pekelintoxikaties, dl. II, bl. 119, noot 2). Bij deze nam men waar: sterken dorst, gebrek aan eetlust, kokhalzen, braken, koliek, diarrhee, polyurie, spierzwakte met tuimelenden gang, verlamming van de achterpooten, ja van liet geheele lichaam, amaurose, hartzwakte Met (ie hoeveelheid van de stof en niet de andere factoren van giftigheid (schadelijkheid voor de gezondheid) mag echter geen rekening worden gehouden, want de gevaarlijk-, resp. de schadelijkheid van het ontstane mengsel moet niet worden beoordeeld, doch slechts die van de zelfstandigheid, welke onder het levens- of genotmiddel werd gemengd. Dit standpunt werd ingenomen, omdat het in de practijk alleen mogelijk is alle gevaar, dat kan ontstaan door toevoeging van vreemde bestanddeelen aan eet- en drinkwaren, te voorkomen door alle inmenging, waardoor het leven in gevaar gebracht of de gezondheid geschaad kan worden, kategorisch strafbaar te stellen. De toenmalige Nederlandsche wetgever meende bovendien echter, dat het gemakkelijk is van een bepaalde zelfstandigheid te zeggen of zij, door haar aard, een vergif dan wel een schadelijke stof is (]). Al is het niet moeilijk te zeggen, wat men theoretisch, volgens de bedoeling van de strafwet, in het algemeen onder vergiftige en wat onder voor de gezondheid schadelijke stoffen heeft te verstaan (2), is het toch en dyspnee. Bij de obductie vond men teekenen van een acute gastro-enteritis en van een acute nephritis en was liet bloed opvallend helderrood en vertoonde het weinig neiging tot stolling: bij langzaam verloop heeft men, bij runderen, ook wel een croupeuze enteritis gevonden. De zoutwerking uit zich, krachtens ervaring en experiment, door ernstige stoornissen in de functie van de groote apparaten in hersenen en ruggemerg, in de allereerste plaats van de motorische apparaten, dan van het respiratorische centrum, van elimineerende organen als de nieren, enz., waarnaast optreden verschijnselen afkomstig van de plaats, waar bet zout is ingebracht en z(jn prikkelenden of weefselvernietigenden invloed heeft doen gelden (*). (') In de practijk moet in sommige gevallen echter wel degelijk met de hoeveelheid van het vreemde bestanddeel rekening worden gehouden, omdat verontreiniging met bepaalde stoffen, welke technisch niet is te voorkomen en opzettelijke vermenging, welke door alle soliede fabrikanten en verkoopers noodig en geoorloofd wordt beschouwd, natuurlijk niet onder de strafwet behooren te vallen. Zoo is soms een kwantitatieve bepaling noodig bij het vinden van boorzuur, omdat keukenzout vrijwel altijd sporen ervan bevat en in vele planten, meer in het bijzonder in sommige vruchten (citroenen!), het eveneens als natuuilijk bestanddeel voorkomt. Salkylzuur komt eveneens in vele vruchten voor (aardbeien!) en kan derhalve in allerlei jams worden gevonden, zonder dat aan opzettelijke toevoeging behoeft te worden gedacht. In al die gevallen is de gevonden hoeveelheid beslissend. Op het voorkomen van koper in brood en meel en van aluminium in brood, als verontreiniging, zullen wij later terugkomen. (2) Vergiften zijn stoffen, welke éénmaal in kleine, of by herhaling in zeer kleine, hoeveelheid gebruikt, door hun scheikundige verwantschap tot het protoplasma van bepaalde celsoorten, in de overgroote meerderheid der gevallen het leven vernietigen. Voor de gezondheid schadelijke stoffen zijn zulke, welke éénmaal in betrekkelijk groote, of bij herhaling in betrekkelijk kleine, hoeveelheid ingenomen, in de overgroote meerderheid der gevallen, door hun chemische afliniteit tot het levende eiwit van bepaalde cellen, de harmonische samenwerking der verschillende organen en apparaten en daardoor de gezondheid verstoren (bl. 3 ). (»i Stokvis. Voordracht*» over (itwrsmUldt'lloer, dl. II ilS!>:ip. 1.1. 11:5. in concreto vaak zeer moeilijk, zoo niet ondoenlijk, te zeggen of een zelfstandigheid tot de eene of tot de andere groep van lichamen moet worden gerekend, te meer omdat de wetgever cuprisulphaat en zinksulphaat als voorbeelden van vergiftige stoffen uitdrukkelijk noemt en deze stoffen niet onder de algemeene definitie van een vergif vallen, omdat zij, in kleine hoeveelheid gebruikt, in de overgroote meerderheid der gevallen niet den dood veroorzaken, ja dit zelfs, bij gebruik in vrij groote hoeveelheid, slechts bij hooge uitzondering doen (dl. II, hl. 271—301 en noot 1 op hl. 271). Zelfs wanneer men kende de hoeveelheid der vreemde stof, welke in een gewone portie van het levens- of genotmiddel zat en men hiermede rekening mocht houden, zou deze onderscheiding in vele gevallen toch niet zijn te maken, omdat: 1". men de dosis lethalis en de dosis toxica van allerlei, hier in aanmerking komende, stoffen niet kent, 2°. men niet scherp kan aangeven bij welke hoeveelheden men van een vergiftige en bij welke van een schadelijke stof moet spreken en 3°. omdat de toxische inanitie (dl. II, hl. 126) niet als zoodanig is te herkennen en liet verband tusschen de binnengekregen stof en een langzame slooping van het lichaam derhalve in foro niet kan worden bewezen. Toch moet men in een gegeven geval de bevoegde autoriteit naar zijn beste weten van advies dienen, opdat de bestaande straf bepalingen kunnen worden toegepast en geen doode letter zijn, zooals het algemeen maatschappelijk belang eischt. Onder beding, dat men de hierboven gehouden beschouwing (over het niet in overeenstemming zijn van deze strafwetartikelen met de tegenwoordige wetenschap) ter kennis brengt van zijn lastgever, raden wij het volgende standpunt aan. rekening houdende met de ervaring in andere landen opgedaan en met de aldaar vigeerende, moderne bepalingen ('). De toevoeging van vergiftige en voor «ie gezondheid schadelijke stoffen aan eet- en drinkwaren (vleeschwaren, melk, boter, wijn, enz.), geschiedt voornamelijk ter consemUic, d. i. tot het tegengaan, althans tot liet tegenhouden, van bederf. In de eerste jilaats moet derhalve van de in de industrie gebruikelijke BEDERFWERENDE MIDDELEN worden aangegeven tot welke van de beide groepen zij behooren. Omdat bij voortduring nieuwe stoffen worden bereid en gebruikt, is het natuurlijk onmogelijk een lijst te geven, welke up to date is en blijft, maar aan de hand van de hier gegeven opsomming zal het niet moeilijk zijn ook in andere gevallen uit te maken tut welke groep van stoffen men een nieuw middel zal hebben (') Mocht men twijfelen of de gevonden stof wel tot een der beide groepen behoort, dan belioett de zaak toch niet onvervolgd te bljiven. omdat zij dan als vervalsching (met een onschadelijke stof) kan worden berecht. Aan den rechter staat liet b(j slot van rekening om uit te maken of hjj zich bij onze zienswijze kan aansluiten of niet en om naar zijn eigen overtuiging recht te spreken. te brengen, om den rechter in staat te stellen de strafwet zoo juist mogelijk toe te passen ('j. Als vergiftige stoffen moeten gelden: Ar8enigzuuranhydriede (As203) en andere arsenikverbindingen (2), Cyact n water stof zuur [poetjoeng; dl. II, bl. 325 (s)] en zijne verbindingen. Als schadelijk voor de gezondheid dienen te worden aangemerkt de volgende conserveeringsmiddelen: Benzoëzuur en zijne zouten, Boorzuur en zijn zouten (barmeniete, aseptiene, sel de conserve, poudre conservatrice, enz.), Carbonaten van de alkaliën (Na, K) en van de aardalkaliën (Ca, Sr, Ba), Chloorzure zouten (chloraten), Fluor water stof zuur en zijne zouten (remarcol, enz.), Formaldehyde (formol), benevens alle verbindingen, waaruit formaldehyde ontstaat (cariene, sterilisol, enz.), Hydroxyden van alkaliën en aardalkaliën, Salicylzuur en zijne verbindingen, Thiosulpliaten (onderzwaveligzure zouten) en Zxcaveligzuur en zijne zouten (sulphieten: Praservesalz, orysol, apertol, enz.). In de tweede plaats moeten de KLEURSTOFFEN de revue passeeren, omdat men herhaaldelijk hiermede tracht eet- en drinkwaren een smakelijker uiterlijk, of wel bedorven waren het voorkomen van deugdelijke te geven. Het laatste wordt bij vleeschwaren ook wel beproefd met enkele der bederfwerende middelen, b. v. met sulphieten, doch geoorloofd is alléén het gebruik van salpeter (sendawa, NO.,K), waarvan een toevoeging van 3—4 °/0 voldoende is (*). Men kan zeggen, dat wanneer alcohol, glycerine of NH.,-bevattende (') Vele van de hier te noemen stoffen worden ook wel met een andere bedoeling dan tot conserveering onder eet- eri drinkwaren gemengd. Dit doet natuurlijk aan hun groepeering als zoodanig niets af, zoodat men deze in ieder voorkomend geval kan gebruiken en wij dergelijke stoffen dan ook slechts eenmaal in de lijst hebben opgenomen. Dit geldt ook voor de beide andere groepen van stoffen, waarin wij, om een overzicht gemakkelijk te maken, de verschillende stoffen, waarmede men in de practyk van het leven rekening moet houden, hebben verdeeld. (2) De boeren wrijven de kazen wel eens hiermede in om de mijt eruit te houden. (3) Vorderman' wees indertijd erop, dat de versche, fijngehakte zaadkernen van den kêpajangboom in Bantam worden gebruikt om versche zeevisch gedurende meerdere dagen tegen bederf te bewaren en dat de Alfoeren op Noord-Celebes vleesehspijzen in bamboekokers conserveeren door ze met fijngehakte bladeren van dezen boom te bewaren [Geneesk. Tijdschr. v. N.-I., dl. 39 (1899), bl. 179j. (4) Salpeter heeft tevens een zekere antiseptische werking (waarop natuurlijk het gebruik van alle conserveerende middelen neerkomt), zoodat men het veelal aan het gewone zout toevoegt, o. a. bij de bereiding van de gezouten en gedroogde Preanger karbau-tongen. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 10 alcohol rood worden gekleurd door eenig levensmiddel, er aanleiding bestaat om het aan een deskundig onderzoek te doen onderwerpen. Als vergiftige stoffen moeten worden opgevat: De kleurstoffen, welke bevatten: Cu en Zn ('), As, Hg (gin tsoe, dl. II, bl. 311), Ba (behalve S04Ba), Pb, Cr, gnttegom en pikrinezuur. Schadelijk voor de gezondheid zijn: Kleurstoffen, waarin voorkomt Sl>, Cd, U en Sn (ook in den vorm van musiefgoud, stannisulphiede, S2Sn); verder vele teer- (aniliene)-kleurstoffen (het grootste aantal wordt echter gevormd door de onschadelijke azokleurstoffen), nitro- en diazokleurstoffen. Tot de schadelijke teerkleurstoffen behooren: fuchsiene (sëpoelian merah: dl. II, bl. 268, noot), methyleen- en aethyleen-blauw, aniliene-blauw, anilienegeel, phenolphthcileïene, fluoresciene, eosiene, erythrosiene, metaniel-geel, orange II, auriene en koralliene (2). De voornaamste schadelijke nitrokleurstoffen zijn: Martius-geel, Victoriageel, safraniene en aurantia, terwijl tot de schadelijke diazokleurstoffen behooren tropaeöliene en xylidiene (3). (') Deze stoffen worden hier geplaatst, omdat de strafwet ze uitdrukkelijk als vergiftige stoffen noemt (bl. 140 en 144». Volgens de letter der wet valt het even opkoken in een slappe cuprisulphaatoplossing van te verduurzamen doperwten, spercieboontjes, enz. vóór de sterilisatie en liet bewust verkoopen ervan, ook onder de strafwet. Deze zg. reverdissage of Kupferung geschiedt om de groente een mooie groene kleur te geven, doordat het koper als een zeer moeilijk oplosbare eiwit- of chloropliylverbinding in de epidermis wordt neergeslagen. Hiervoor is 0,020—0,030 g. S04Cu per KG. groente voldoende; 0,200—0,250 g. maakt de groenten oneetbaar, door den leelijken kopersmaak. Intoxikatie door dergelijke, kunstmatig groengemaakte blikgroenten is in de medische annalen niet opgeteekend ('), ^oodat dan ook in Duitschland Kupferung mag geschieden, alsmede in Frankrijk, welk land echter vermelding van de reverdissage eischt op de etiquette; in Oostenrijk is 0,055 g. per KG. toegestaan. Op deze feiten zal men eventueel den rechter hebben te wijzen, wanneer bv. enkele personen ziek zijn geworden na het eten van groente, waarin de scheikundige Cu heeft aangetoond. Zooals reeds in dl. II, bl. 278, werd opgemerkt voor de z.g. vaatwerkintoxikatie, heeft men ook hier in dergelijke gevallen zoo goed als steeds te doen met een vleesch-intoxikatie en niet met een door Cu. Men zij derhalve zeer voorzichtig in zijn conclusie en wachte hiermede tot de resultaten van het bacteriologisch onderzoek zijn bekend geworden. De Nederlandsche fabrieken passen geen reverdissage toe dan voor export naar landen, waar men op een mooie groene kleur let (Frankrijk, Engeland); de groenten, welke bestemd zijn voor de consumptie in Nederland en in Indië, worden niet aan dit procédé onderworpen. (s) Chemisch zuiver zijn deze kleurstoffen onschadelijk; daar in de techniek echter gewoonlijk onzuivere, As-bevattende worden gebruikt, heeft men in Frankrijk het gebruik van de hier opgesomde verboden. (3) In Frankrijk mogen in bonbons, ijs, likeuren e.d. worden gebruikt de volgende kleurstoffen, waarvan maar een spoor noodig is om het oog aangenaam te streelen: (*) Gutekunst, Vierteljahrs. f. gerichtl. Medezin, N. F., dl. 38 (1909), bl. 264. Ten slotte moeten nog enkele stoffen worden genoemd, welke niet tot de bederfwerende noch tot de kleurstoffen behooren, maar welke desniettegenstaande toch af en toe tot vervalsching aan eet- en drinkwaren worden toegevoegd. Vergiftige stoffen zijn: Alkaloïeden en haar zouten en plantend velen, waarin deze voorkomen ('), Amylalcohol (in den vorm van onzuiveren spiritus), Bitteramandelolie en haar surrogaat nitrobenzol (2), Methylalcohol (als amylalcohol; men denke aan de vele intoxikatiPn erdoor in het laatst van 1911 te Berlijn voorgekomen) en O.malzuur (3). Schadelijk voor de gezondheid zijn: Dextrose in onzuiveren vorm (amyliene, gallisiene, enz.) (3), Gips (<), Glyceriene (6), Saponienen en saponienenbevattende plantendeelen (6), Saechariene en haar zouten (sucrol, sucriene, zuckerine, dulciene, cristallose, enz.) (5) en Zouten van Sr, Al en Mg (3). B. VERVALSCHTE EET- EN DRINKWAREN. Onder vervalsching verstaat men het, uit winstbejag, opzettelijk en zonder vermelding ervan, veranderen van de normale samenstelling van voedings- en genotmiddelen, waardoor zij ondeugdelijk of minderwaardig worden en de voedings- en marktwaarde wordt verminderd. eosiene, rose Beugale, erythrosiene, ploxiene, ponceau, Bordeauxrood, zure fiiclisiene (mits bereid volgens het procédé van Coupier en daardoor vrij van As), suiir geel (jaune acide), Parijsch en Lyonsch blauw, lichtblauw (bleu Lumière), Coupiek's blauw, malachielgroen, Parijsch violet en methylanüiene-vMet. (') Strychniene en pikrotoxiene zijn b.v. wel gebruikt tot vervalsching van bier. (2) Worden in plaats van bittere amandelen gebruikt in marsepein en bitterkoekjes. (3) Mag o. a. niet in wijn worden aangetroffen. (4) Tot platreeren van zuren wijn gebruikt; toegestaan is een bepaald gehalte in de landen, waar speciale voorschriften tegen vervalsching van den wijn bestaan. (5) Glyceriene en sacchariene worden als verzoetingsmiddel tot vervalsching gebruikt; de glyceriene uit den handel is altijd verontreinigd met akroleTnezuur, terwijl sacchariene schadelijk werkt op de spijsvertering en op de stofwisseling (*). Verzoetingsmiddel is iedere stof, welke in plaats van suiker wordt gebruikt, doch de voedingswaarde hiervan mist. (®) Gebruikt by vervalsching van limonaden, om het mengsel te doen schuimen. (*) Deze uitspraak omtrent sacchariene baseeren wjj op het rapport van Brouardel, Poüchet & Ogier uit 1888 [Brouardel, Empoisonnements (1902), pièce n°. 28, bi. 504] en op de onderzoekingen van van Spanje (Nederl. Tjjdschr. v. Geneesk. 1908, I, bi. 823). Voor een volledig overzicht van de zaak zie men verder de polemiek tusschen Greshoff aan de eene en Heijermans en Hamburger aan de andere z(jde in het Nederl. Tydschr. v. Geneesk. 1900, I, bi. 762, 1373, 1473 en 1560 en ibidem II, bl. 192, waarin ook de, in de litteratuur voorkomende, gevallen van letliale sacchariene-intoxikatie worden besproken. Vervalsching geschiedt op verschillende wijzen, in liet algemeen door toevoeging van vreemde (goedkoope) bestanddeelen of wel door geheele of gedeeltelijke onttrekking van normale. De eerste wijze van vervalsching interesseert natuurlijk den geneesheer meer dan de tweede en wel meer bijzonder in het geval, dat giftige of schadelijke stoften ter vervalsching worden gebruikt, in welk geval artt. 233—235 S. R. I., resp. artt. 231—233 S. R. E. moeten worden toegepast. Voor den gerechtelijk-geneeskundige zijn dan ook feitelijk alleen die vervalschingen van belang, welke uit een hygiënisch oogpunt zijn te verwerpen en welke onder de zooeven aangehaalde artikelen vallen ('). De herkenning van vervalsching behoort in hoofdzaak thuis bij den scheikundige. De gerechtsarts heeft alleen aan te geven of de tot vervalsching gebruikte stof behoort tot de vergiftige of tot de voor de gezondheid schadelijke stoften (zie sub A), dan wel of bepaalde, bij zekere personen waargenomen, verschijnselen mogen worden toegeschreven aan het gebruik van met een bepaalde zelfstandigheid vervalschte eet- en drinkwaren. Bij de beoordeeling van het laatste punt heeft men zich te houden aan hetgeen bij de leer van de vergiftiging werd gezegd over de diagnose in foro van intoxikatie (dl. II, bl. 170). De eischen, waaraan de verschillende eet- en drinkwaren in onvervalschten staat moeten voldoen om als vol- of als minderwaardig te moeten worden aangemerkt, zijn, resp. worden voor Nederland vastgelegd in den Codex alimentarius; uit den aard der zaak hebben echter alle aangegeven cijfers slechts een relatieve waarde, daar altijd zekere willekeur bij de vaststelling van grensgetallen in het spel is. Voor N.-I. zullen bovendien hier en daar correcties moeten worden aangebracht, naarmate het stelselmatig onderzoek \an de Indische voedings- en genotmiddelen en de vervalschingen ervan vordert (2). Voorloopig heeft men, gelet op het allereerste begin, waarin dit onderzoek nog verkeert, zich te richten naar den Codex alimentarius en naar de verbodsbepalingen op dit gebied, welke in de geordende staten van Europa bestaan; vooral de Duitsche en Zwitsersche voorschriften hebben groote waarde, omdat in Duitschland en Zwitserland deze materie, voor het oogenblik althans, het best is geregeld. C. BEDORVEN EET- EN DRINKWAREN. Bedorven zijn voedings- en genotmiddelen, wanneer zij spontaan abnormale veranderingen hebben ondergaan, waardoor zij de eigenschappen van gezonde (1) Bovendien valt onder vervalsching het kunstmatig vervaardigen van eet- en drinkwaren uit vreemde grondbestanddeelen, benevens de vervanging in zijn geheel door iets van denzelfden aard, doch van mindere handels- of voedingswaarde. (2) In de „Samenstelling van Indische Voedingsmiddelen" van Quintus Bosz (Bulletin n". 40 van het Koloniaal Museum, Maart 1911) komen, naast vele analyses, welke inet Indische voedingsmiddelen niets van doen hebben, talrijke voor, betrekking hebbende op de hoofdbestanddeelen van de voornaamste Indische voedings- en genotmiddelen. en smakelijke voedingsmiddelen hebben verloren en waardoor zij schadelijk voor de gezondheid of gevaarlijk voor het leven, dan wel minderwaardig zijn geworden (>). Voor den gerechtelijk-geneeskundige zijn natuurlijk alleen de eerste van belang. Het bederf kan zijn opgetreden tijdens de toebereiding of, hetgeen meer voorkomt, erna; het meest wordt bederf nog gezien aan kliekjes van den vorigen dag en bij die, welke nog langer worden bewaard. Hier ter plaatse willen wij reeds erop wijzen, dat bedorven levensmiddelen veel minder belangrijk zijn uit een hygiënisch oogpunt, dan die, welke afkomstig zijn van zieke of van een natuurlijken dood gestorven dieren. Later zullen wij dan ook op deze bron van ziekte en dood met nadruk de aandacht vestigen; bedorven levensmiddelen nemen in dit opzicht een veel minder belangrijke plaats in, maar eischen toch een bijzondere bespreking, omdat de strafwet afzonderlijk ervan spreekt. Zeer vaak, doch volstrekt niet altijd, worden door het bederf het uiterlijk, de reuk en de smaak abnormaal en meer in het bijzonder walgingwekkend, en zijn bedorven waren daardoor als zoodanig te herkennen (2). In vele gevallen blijkt het bedorven geweest zijn eerst uit de gevolgen, welke het nuttigen ervan in die gevallen heeft. Hoofdzaak zijn de bedorven eetwaren en meer in het bijzonder die, welke afkomstig zijn uit het dierenrijk (bedorven vleescli, bedorven versche waar en bedorven vleeschwaren; bedorven visch en bedorven vischwaren; bedorven schaal- en bedorven weekdieren ; bedorven kaas en bedorven eieren). In de tweede plaats komt bedorven voedsel van plantaardigen oorsprong (bedorven tempé; bedorven groenten en bedorven blikgroenten). A. BEDORVEN DIERLIJKE VOEDINGSMIDDELEN. 1. BEDORVEN VLEESCH, BEDORVEN VERSCHE WAAR EN BEDORVEN VLEESCHWAREN. Zoowel versch als verduurzaamd kunnen vleescli en vleeschwaren bederven. Het bederf kan in deze gevallen en bij versche waar óf als zoodanig (') Volgens het gewone Europeesehe spraakgebruik (en daarmede heeft men rekening te houden om de bedoeling van den wetgever te begrijpen) is iets bedorven, wanneer het is beschimmeld (tenzij dit zoo behoort, als bjj tempé), is aangewretm, doorgewreten of bewoond door maden, wurmen of kepers, het de eieren en drekstoffen hiervan bevat, dan wel muf is of stinkt, d. w. z. abnormaal stinkt (zie noot 2, hieronder). (2) Deze walging verwekkende eigenschappen kunnen echter niet worden aangenomen als kriteria voor het al of niet bedorven zijn, daar zij niet altijd aanwezig zijn en het begrip walgelijk afhangt van landaard, beschaving, enz. Alles wat stinkt en min of meer volledig een ontbindings- of rottingsproces heeft doorgemaakt, is bovendien nog niet bedorven in dien zin, dat het per se schadelijk voor de gezondheid of gevaarlijk voor het leven is. Dit geldt b.v. voor tërasi (bëlatjan) en voor de Jnlandsche worstsoorten bëkamal en këtemoes (*), welke als zoodanig bij volbloed Europeanen walging verwekken, maar in de Inlandsche huishouding in hoog aanzien staan. (*) Vohdkrman: Geneeskundig Tijdschrift van N.-I., dl. 39 (1899), lil. 147 en 148. direct opvallen, doordat het op rotting berust öf niet; het laatste is het gevaarlijkst en komt bijna uitsluitend voor bij vleesch en vleeschwaren in verduurzaamden staat. De ondervinding heeft geleerd, dat ernstige gevolgen van het nuttigen van bedorven verduurzaamd vleesch en van bedorven verduurzaamde vleeschwaren zoo goed als uitsluitend (ofschoon relatief toch zeer zelden), worden gezien in gevallen, dat het bedorven zijn zich door niets aan den kooper en den verbruiker verraadde. Bij de verdere behandeling zullen wij dan ook de gevallen splitsen in die, waarbij het bederf berust op de ontwikkeling van de gewone rottingsrnïkroben en in die, waarbij het optreedt door een andere, specifieke oorzaak Cdoor de ontwikkeling van den Bacillus botulinus) en niet als zoodanig opvalt. Ofschoon de z.g. conserven slechts een betrekkelijk klein afzetgebied hebben in Indië, gelet op de groote massa, welke nooit gebruik ervan maakt en zij tegenwoordig in de groote fahrieken op een dusdanige wijze en onder een dusdanige controle op de grondstoffen worden gemaakt, dat zij als geheel onschadelijk kunnen worden beschouwd, moet hier toch eenige aandacht eraan wrorden geschonken. Zij het dan ook in kleinen kring, zoo dreigen er toch gevaren door, nl. wanneer conserven niet dadelijk in haar geheel worden gebruikt, doch als kliekjes worden bewaard of wel, dat men in den winkel uit een groot blik het artikel „uitweegt", waarbij er allerlei ongerechtigheden mede kunnen gebeuren. Geconserveerde levensmiddelen zijn toch een uitmuntende voedingsbodem voor mikroben, welke toevalliger wijze erop of erin mochten geraken. „Lekke" bussen zijn hierdoor gevaarlijk; zij verraden zich door het ontwijken van gasbelletjes, bij het (ongeopend) opwarmen in water. a. Rot vleesch, rotte versche waar en rotte vleeschwaren (*). Het vleesch en de organen (z.g. versche waar) van gezonde dieren rotten minder snel dan die van zeer jonge en van zieke dieren. Hoe warmer en hoe vochtiger de atmospheer is en hoe meer bloed het vleesch of de organen bevatten, m. a. w. hoe slechter het dier is uitgebloed, des te sneller gaan zij in rotting over. Dit is ook het geval naar mate het watergehalte ervan grooter is; van daar dat, onder overigens gelijke omstandigheden, het snelst in rotting overgaan de hersenen, de lever en de milt en geitenen varkensvleesch sneller rotten dan rundvleesch (vooral goed te zien aan de deelen om het bekken gelegen). Vleesch en organen zijn uit den aard der zaak een gunstige voedingsbodem voor mikroben en sporen (ook van schimmels), welke erop ge- (') Over de kenmerken van bedorven wild en bedorven gevogelte behoeft niets te worden gezegd, daar wild geen handelsartikel is en alle gevogelte levend wordt verkocht en korten tyd vóór het gebruik door den verbruiker zelf, resp. door z\jn bediende wordt geslacht. raken f1). "Wanneer men bedenkt, dat slechts op zeer enkele plaatsen abattoirs in gebruik zijn, doch overal elders het slachten, afhakken, enz. geschiedt niet verwaarloozing van alle, of vrijwel alle, hygiënische eischen, waarop bij het slachten en verkoopen moet worden gelet, begrijpt men, dat de gelegenheid tot contact-infectie met de overal verspreide rottingsmikroben in ruime mate voorhanden is. Alle vleesch en alle organen, welke op den pasar worden verkocht, zijn, practisch gesproken, dan ook min of meer rot, althans met de kiemen van bederf besmet. Is het zeer rot, dan is het bedekt met een kleverige schimmellaag, waarin vliegenmaden voorkomen; dan is geen twijfel over het bedorven zijn mogelijk. De meest gewone rottingsmikrobe is het Bacterium vulgare, dat aëroob en anaëroob even goed groeit, ook bij lage temperatuur [ijskist, waarin het op de wanden zelfs als korsten kan voorkomen (Levy, 1894)]. Het vormt onder sommige omstandigheden zeer heftig werkende ektotoxienen (bl. 164). Over de kenmerken van rot vleesch en van rotte versche waar kunnen wij kort zijn. Het constateeren ervan berust bij de keurmeesters (voor zoover zij zijn aangesteld) en slechts bij uitzondering zal de geneesheer in zijn kwaliteit van gerechtelijk-geneeskundige zich hierover hebben uit te spreken (2). In het algemeen uit rotting zich door de volgende kenmerken: 1. Vermindering van de vastheid (consistentie) en van den samenhang (cohaesie), zoodat het vleesch, dat aanvankelijk in het algemeen vast en van grooten samenhang is en weerstand biedt aan vingerdruk, bij rotting slap en week wordt en gemakkelijk tusschen de vingers kan worden fijngewreven. Bij organen met veel bindweefsel of met veel elastisch weefsel is dit verschijnsel niet aanwezig. (') Beschimmeld vleesch kan nadeelig zijn; in verschillende schimnielsoorten heeft men een phlogogoon proteïede aangetoond (Leber, 1898). B\j paarden en runderen zijn intoxikatiën door beschimmeld brood e. d. waargenomen. De oppervlakte van vleesch kan ook, door de ontwikkeling van chromogone mikroben, roode (Bacterium prodigiosum) en, doch veel zeldzamer wordt dit gezien, blauwe vlekken vertoonen (Bact,. pyocyaneum en Bact. syncyaneum). Het Bact. prodigiosum produceert giftige stofwisselings-producten, welke echter niet in de diepte doordringen. Een enkele maai ziet men, door de aanwezigheid van pliotogene mikroben, op versch vleesch zwakgroen lichtende, onregelmatige, van vorm veranderende strepen; het lichten, dat alleen in het duister is te zien, houdt op bjj het optreden der rotting en is daardoor nooit lang waar te nemen (zie ook dl. 11, bl. 156, noot). Of beschimmeld vleesch en vleesch bezaaid met chromogone of pliotogene mikroben, als bedorven in den zin der strafwet moet worden opgevat, heeft de rechter uit te maken; wy kunnen alleen verklaren, dat men nog nooit nadeelen erdoor zag optreden, wanneer ten minste de beschimmelde, gekleurde of lichtende plekken worden weggesneden, zooals men blijkbaar altjjd doet. (2) Meer komt het voor, dat de medicus af en toe vleesch en andere voedingsmiddelen ambtshalve heeft te keuren, b.v. waar hy is belast met het toezicht op de voeding in een ziekenhuis, een gevangenis e. d. Om dien keuringsdienst goed te kunnen verrichten, moet men speciale kennis bezitten, waarop de opleiding van den geneesheer eclner niet is berekend. Mikroskopisch blijkt de fraaie dwarse streping van de normale spier verdwenen of onduidelijk te zijn. Bij rotting kan men dan ook gemakkelijk een vuilroode, kleverige vloeistof uit het vleesch of uit de versche waar drukken, welke, bij eenigszins gevorderden staat van rotting, schuimt. Dit sap wemelt van mikroben, doch in hoofdzaak bevat het het Bacterium vulgare, dat een slank dun staafje is, dat vaak lange draden vormt, welke soms spiraalvormig zijn; het vertoont een levendige eigenbeweging; ontkleuring volgens Gkam gelukt niet altijd t1). Ten slotte gaat de vermindering in samenhang zóó ver, dat het weefsel vervloeit. 2. Verlies van den glans, zoodat het vleesch en de parenchymateuze organen (lever, nieren, hart; op het sneêvlak), door het optreden van postmortale troebeling van het protoplasma der parenchymcellen (cadaveröse Trübung), er troebel, als gekookt, uitzien (2). Bovendien verliezen de organen, welke deze bezitten, hun normale teekening (lever, nieren). 3. Optreden van wankleur (groene bijtint), welke in het tropisch strandklimaat reeds met enkele uren na de aflevering van het vleesch (in den morgen; daags te voren, tegen het vallen van den avond, geslacht) kan optreden, vooral bij bewaring in een gewone ijskist, waarin de lucht derhalve wel afgekoeld, doch niet tevens van haar waterdamp wordt bevrijd. De groene bijtint treedt het eerst op in de omgeving der beenderen, omdat het bloedrijke beenmerg snel in rotting overgaat. Zij is het duidelijkst aan het bindweefsel te zien, dat tegelijkertijd vochtig en later zelfs slijmerig wordt. 4. Optreden van rottingsstank, hetgeen veelal tegelijkertijd geschiedt met het optreden van de wankleur. Groote beteekenis voor het objectief (') Bacterioskopisch onderzoek van het vleesch, enz. en van het vleeschsap op het daarin voorkomen van mikroben heeft, ter herkenning van het bedorven zijn, dan ook waarde en dient t. g. t. dan ook te geschieden, al kan men alleen door bacteriologisch laboratorium-onderzoek den aard van de mikroben herkennen. Van het sap maakt men praeparaatjes, terwijl men van het vleesch of de vleesehwaar een klein stukje ontvet in een mengsel van gelijke deelen alcohol absol. en aether, het daarna afspoelt en er strijkpraeparaten van maakt, welke b.v. met een slappe fuchsieneoplossing worden gekleurd. Het vinden van mikroben in vleesch bewijst Int bedorven zijn, immers in het vleesch (de organen) van gezonde dieren komen geen mikroben voor. Dat de gevonden mikroben afkomstig kunnen zijn van ieder/' van deugdelijk vleesch, enz. dan teel erin voorkomen, omdat het vleesch (de organen) afkomstig is run een ziek dier, dat uit nood werd geslacht of van een kreng, doet praktisch niets ertoe af. In het algemeen dringen de rottingsmikroben langzaam in de diepte door en bewijst derhalve liet vinden van mikroben in de diepte, terwijl de oppervlakte nog niet sterk rot is, dat het vleesch afkomstig is van een ziek dier. (2) De cadavereuze troebeling onderscheidt zich, zooals in de algemeene pathologie wordt geleerd, van de z.g. parenchymateuze troebeling, doordat b(j de eerste het volume van het orgaan niet en b(j de tweede wel is toegenomen (troebele zwelling). aantoonen van het werkelijk bestaan van rotting moet worden toegekend aan het feit, dat bij rotting van dierlijke producten vrije NH3 en SH2 ontstaan. Kan men een van deze gassen aantoonen ('), dan verkeert het vleesch e.d. zeker in een dusdanigen graad van rotting, dat het valt onder de bewoording: bederf van de strafwet. Aan het onderzoek naar de aanwezigheid van deze gassen moet dan ook, uit een practisch oogpunt, groote waarde worden toegekend, omdat de appreciatie van „rottingsstank" individueel nog al verschilt; in de Inlandsche maatschappij wordt heel wat vleesch en versche waar met smaak verorberd, welke den Europeaan met walging vervullen en volgens hem bepaald bedorven zijn (2). 5. Optreden van alkalische reactie, welke met meerdere uren reeds duidelijk kan zijn; het blauw worden van een rood lakmoespapiertje door uitgeperst sap bewijst rotting. Men kan ook het, met gedestilleerd water bevochtigde, papiertje met een glazen staaf aandrukken en 10 minuten laten liggen (3). 6. Onder invloed van de rotting wordt het vet wankleurig en week en riekt ranzig. Dit treedt ook het eerst op aan het intermusculaire vet in de nabijheid van de beenderen. Groote stukken vleescli moeten door diepe insnijdingen voor onderzoek toegankelijk worden gemaakt. (') NH:l wordt aangetoond volgens de methode van Eber (1895); zij geschiedt als volgt. In een reageerbuisje giet men, 1 cM. hoog, een mengsel van 1 dl. geconcentreerd C1H, 1 dl. aether en 3 dln. alcohol, schudt het buisje éénmaal om, zoodat de wanden goed vochtig worden en brengt dan, op een glazen staafje gekleefd, een stukje van het te onderzoeken vleesch (worst, enz.) snel tot 1 cM. van den vloeistofspiegel, zonder den wand van het buisje aan te raken. Bij aanwezigheid van vrij NH:, ontstaan dampen van NH4C1, welke zich, in den vorm van een fijnen, witten aanslag, op den wand afzetten. Men doet de proef, bij negatief resultaat, minstens met 5 stukjes (*). SH2 wordt aangetoond door het vleesch e. d. in een goed gereinigde flesch te doen en, geklemd tusschen stop en hals, erboven een vochtig loodacetaatpapiertje op te hangen; een bruine verkleuring (met 5—10 min.) hiervan bewijst de aanwezigheid van SH2. Getukt het op bovenstaande teijzen de aanwezigheid van XH3 of van SHt aan tetoonen, dan is het vleesch e.d. bedorven. Meer gecompliceerd is het chemisch herkennen van rotting door het aantoonen van skalol, indol en aromatische oxysuren. (2) Zie noot 2 op bl. 149. (3) Onmiddellijk na den dood is, evenals tijdens het leven, de reactie van het vleesch en van de organen alkalisch (**). Bij het besterven, dat als autolyse kan worden gedefinieerd en een maceratie is door het vleeschmelkzuur, dat na den dood, o.a. uit het aanwezige glykogeen, ontstaat, slaat de reactie om, zoodat blauw lakmoespapier rood wordt. Ten deele berust dit echter (*) Trimethylamiene geeft ook deze reactie; daardoor kan deze methode niet worden toegepast bij gemarineerde visch. By pekelvleesch e. d. kan zy evenmin worden gebruikt tot herkenning van opgetreden rotting. (**) Juister gezegd is de reactie amphoteer, echter met een ietwat sterkere werking op rood lakmoespapier dan op blauw. De levende spier heeft tegenover lakmoïd (gezuiverd lakmoes) een alkalische en tegenover bruin curcuma-papier een zure reactie; de doode spier reageert zuur of, beter gezegd, de zuurgraad tegenover curcuma neemt by het besterven toe, de graad van alkaliciteit tegenover lakmoïd af. Vleeschwaren moeten in het algemeen volgens dezelfde principes worden beoordeeld als versch vleesch en versche waar; alleen het aantoonen van NH.S is bij gezouten waren niet te gebruiken, zooals reeds werd aangeteekend in de noot * van de vorige bladzijde. Worst moet zoowel uit- als inwendig worden onderzocht; tot het laatste wordt zij in de lengterichting doorgesneden, zoodat men een zoo groot mogelijk sneevlak krijgt. Rotte worst riekt min of meer ranzig, is minder vast dan zij, in haar soort, behoort te zijn en wordt ten slotte zelfs week, zelfs waar zij eerst zeer vast was. Onder het vel ziet men soms gasblazen. De doorsnede is min of meer sponsachtig, door de ontwikkeling van rottingsgassen, dof en over het algemeen vuilrood, met hier en daar meer grijsbruine gedeelten ('), terwijl de stukjes vet geelgroen zijn en de mozaïkteekening onduidelijk is. De reuzel om de worst is vervloeid en troebel. Wordt de worst met groenten en aardappelen gekookt, dan is de ranzige lucht zeer opvallend, een verschijnsel, dat ook bij rot pekelvleesch wordt waargenomen. Bij vleeschconserven in blik is het soms mogelijk het bedorven zijn van den inhoud van het blikje te vermoeden vóór de opening ervan; dit geldt zeer zeker ook op de omzetting van het kaliumdiphosphaat in -monophosphaat, hetgeen onder den invloed van het melkzuur geschiedt. Het omslaan der reactie valt samen met het optreden van de lijkstijfheid, waardoor het vleesch zijn eigenaardige vastheid en samenhang verkrijgt. Bij het optreden van de rotting wordt de zure reactie, door het ontstaan van NHa, geleidelijk weder alkalisch; dan verdwijnt tevens geleidelijk de lijkstijfheid en daarmede de eigenaardige vastheid. Dit kan echter ook geschieden door het toenemen van den zuurgraad, met oplossing van het gestolde myosiene (adellyk worden). Het vleesch behoort te worden gegeten bij zure reactie, nadat het goed is bestorven en wel liefst na het verdwijnen van den rigor, doch vóór de rotting zich door wankleur en stank openbaart. De zure reactie maakt nl. het vleesch gemakkelijker verteerbaar, doordat het bindweefsel tusschen de spierflbnllen in lijm wordt omgezet en het vleesch daardoor z.g. kort wordt. In dien toestand kan het gemakkelijker door het maagsap worden opgelost. Adellijk vleesch (wild, g vogelte) verkeert niet in rotting, doch in eenvoudige zure gisting en is een, onder eigenaardige omstandigheden opgetreden, wat vergevorderde graad van autolyse, waarbij eigenaardige producten ontstaan, o.a. sporen SH2, welke den door liefhebbers zoo gewaardeerden „haut goüt" eraan geven. Het vleesch is dan ook in dien toestand kort en gemakkelijk verteerbaar. Adellijk worden ziet men aan het vleesch van slachtdieren slechts bij groote stukken vleesch, welke in een droge omgeving worden bewaard, zoodat de oppervlakte ervan niet vochtig is; veel gemakkelijker gaat het bij geschoten wild en gevogelte. Er zijn in de litteratuur geen gevallen beschreven, waarin het nuttigen van adellijk vleesch (wild, gevogelte) ernstige schadelijke gevolgen had; bij uitzondering zag men een lichte ongesteldheid erdoor optreden, doch dan was het vermoedelijk niet zoo zeer adellijk dan wel rot. (') Grauwe dekken in worst hebben niet per se beteekenis; zij kunnen toch berusten op een verschillend gehalte aan zout van de verschillende deelen. zoowel voor de gevallen van gewone rotting als voor die, waarin de inhoud niet in echte putrificatie is overgegaan, maar toch mikroben bevat, welke bij hun stofwisseling gassen produceeren. Bevat het blikje gassen, dan is een van de beide platte grensvlakken gebombeerd. Wanneer men door flinken vingerdruk het uitpuilen aan de eene zijde opheft, treedt zij aan de andere op; dit laatste gebeurt niet, wanneer het uitpuilen berust op een iets te groot zijn van den deksel (bodem), waarbij bovendien het indrukken gemakkelijk kan geschieden. Gassen kunnen ook erin ontstaan zonder dat van bederf sprake is; bij slechte vertinning kan bombage optreden door H„, dat uit het Fe ontstaat door inwerking van organische zuren [Pfuhl, Wintgen (1905)]. Maakt men een dergelijk blikje open en is de inhoud bedorven, dan kan hij duidelijke teekenen ervan vertoonen, in hoofdzaak door abnormale kleur en abnormale consistentie. De jus, welke het vleesch omgeeft ('), is niet alleen vloeibaar, doch bovendien troebel en bruin; het vleesch ziet er uitgewaterd, grijs of donker zalmkleurig uit, is slap en riekt vreemd, eenigszins ranzig, soms zelfs visschig en het vet is vervloeid; de smaak van het vleesch is flauw, wrang of zuur. Vertoont de inhoud van een blik deze kenmerken, dan kan men zonder nader onderzoek verklaren, dat de inhoud is bedorven in den zin van de strafwet. b. Bedorven vleesch, enz., zonder dat van rotting sprake is. Zooals reeds werd gezegd, is deze vorm van bederf practisch van het grootste belang, ondanks het feit, dat zij slechts zelden voorkomt en wel omdat het gebruik van dergelijke levens- en genotmiddelen zonder uitzondering tot ernstige ziekte en niet zoo zelden tot den dood leidt; V*-7» der lijders sterft. Zooals eveneens reeds werd opgemerkt ontstaat deze vorm van bederf (waarbij derhalve de gewone verschijnselen van rotting ontbreken en hoogstens een ietwat zure, ranzige lucht ontstaat, eenigszins gelijkende op die van bedorven kaas, het vleesch wat minder vast dan normaliter en wat verkleurd is en wat scherp en ranzig smaakt), onder invloed van het zich in de massa (t) Om den inhoud heen vindt men jus, welke bij de sterilisatie eruit is geloopen, doch ook wel reuzel of bouillon, waarmede het blik vóór het sluiten en stoomen wordt volgegoten. Een enkele maal bestaat de vulling uit een werkelijke soort gelei, gemaakt van gelatine, afkooksel van zwoord en kruiden; het smeltpunt hiervan is laag, ongeveer 15°, zoodat zij in Indië altijd vloeibaar is. Of dus het vet van de jus, resp. de reuzel zal zijn gesmolten onder invloed van de hooge tropentemperatuur, zal derhalve afhangen van den aard van den inhoud van het blikje. In het algemeen kan worden gezegd, dat goede reuzel bij die temperatuur is zalfachtig en de overige vetten vast, omdat het smeltpunt, waarbij het vet vloeibaar wordt, is: voor reuzel 36°, voor kalfsvet 42°, voor rundervet 4ü° en voor schapenvet 52°; vast zijn deze vetten resp. bij 32°, 35°5, 36° en 37°. ontwikkelen van den Bacillus botulinns ('). Het vleesch, enz. kan afkomstig zijn (en is zelfs gewoonlijk afkomstig) van geheel gezonde dieren; de besmetting met dezen bacil is een geheel toevallige en zeldzame; in vroegere tijden kwam zij blijkbaar veelvuldiger voor. De Bacillus botulinns is een sporenvonnende, obligaat anaërobe mikrobe, welke in 1895 door van Ebmengem (Gent) werd ontdekt in een geval van intoxikatie door het gebruik vam ham, welke geen teekenen van bederf vertoonde en afkomstig was van een volkomen gezond dier; z(j had op den bodem van het pekelvat gelegen en zij alleen was volkomen ondergedompeld geweest. Tot nog toe is in gevallen van voedselintoxikatie deze mikrobe echter slechts enkele malen bacteriologisch aangetoond en verder slechts éénmaal uit pekelvleesch en éénmaal uit varkensmest geïsoleerd. In Nederland en in Indië is zij, voor zoover w(j weten, nog nooit gevonden. üe sporen z{jn ovaal en meestal eindstandig; de bacillen zijn krachtige staafjes, welke een zwakke eigenbeweging vertoonen en het best gedijen bij 18°—25°, derhalve bij een temperatuur zooals in de tropen slechts betrekkelijk hoog in de bergen heerscht. Temperaturen boven het optimum beperken de productie van giftige stofwisselingsproducten ten zeerste, ook een feit voor de tropen van het grootste belang. Deze bacil is zeer gevoelig voor zuren; meer dan 6 % keukenzout verhindert zyn ontwikkeling, zoodat bij goed pekelen de vorming van de giftige stofwisselingsproducten uitblijft; zijn sporen zijn weinig resistent en worden reeds gedood door verhitting gedurende ys uur op 80°. Zijn ektotoxienen verdragen de inwerking van zuren, niet van alkaliën; door kortdurende verhitting op 100° worden z\j ontleed, eveneens snel dooide inwerking van licht en lucht (waardoor vaak alléén de centrale gedeelten giftig zijn). Hij is een echte saprophyt, welke zich dan ook in het levende weefsel niet vermenigvuldigt, zoodat infectie ermede niet kan voorkomen. Als saprophyt produceert hij echter uiterst giftige ektotoxienen, waarvoor de mensch, de aap en de muis zeer gevoelig zijn; iveinig of niet gevoelig ervoor zijn katten, honden, kippen en varkens, feiten, waarop wjj speciaal de aandacht vestigen, in verband met hetgeen in dl. II, bl. 157, werd gezegd, over het gebruiken van gegevens, afkomstig van huisdieren, tot het stellen van de diagnose: intoxikatie. Het botulotoxiene wordt gelukkig ontleed en onschadelijk gemaakt door koken, braden en bakken, ook al een reden, waarom het botulisme zoo zelden voorkomt. De bacillen en hunne toxienen worden reeds bij 60° vernietigd. Intoxikatie door het gebruik van door de pullulatie van dezen bacil bedorven voedsel komt voor, wanneer het, door lang bewaren, een voldoende hoeveelheid van diens stofwisselings- en afvalproducten bevat; dan treden bepaalde intoxikatieverschijnselen op, welke later zullen worden behandeld bij de bespreking van het botulisme (2). (') Ook is bederf mogelijk door toevallige besmetting met andere mikroben, verwanten van het Bacterium coli, welke b.v. door onreine handen (na defaecatie: tjebok) op het vleesch worden gebracht. Daar deze echter in hoofdzaak liet vleesch ondeugdelijk maken door het slachtvee te infecteeren, deze intravitale besmetting van het vleesch niet wel is te onderscheiden van de postmortale en de eerste de belangrijkste is, zullen wij hier niet nader op dit bederf ingaan, doch het behandelen bij vleesch, enz., ondeugdelijk doordat het afkomstig is van ziek vee. (2) Wij zullen ons uitsluitend van deze uitdrukking bedienen en niet spreken van worstcergiftiging, ofschoon in het gewone medische spraakgebruik beide uitdrukkingen synoniem zijn. Wij reserveeren de uitdrukking botulismus voor dien uiterst zeldzamen, zeer b\jzonderen vorm van voedselintoxikatie, welke wordt veroorzaakt door intoxikatie Het in bederf zijn overgegaan van vieesch, enz. is natuurlijk des te gemakkelijker te herkennen naarmate de opgetreden veranderingen duidelijker zijn, des te moeilijker naarmate zij geringer zijn. Dan is het vooral van belang de eischen te kennen, waaraan goed vieesch. enz. behooren te voldoen; daarom zullen wij deze hieronder in het kort opsommen. 1. EIGENSCHAPPEN VAN GOED, VERSCH VLEESCH. I'ersch, bestorren cleesch (ook het sap ervan) moet in het algemeen rood zijn en een zure reactie bezitten (noot 3, bl. 153) en, behoudens enkele uitzonderingen, cast zijn. Het vieesch van geslachte, goed uitgebloede dieren is bloedarm ('); de draad is fijner naar mate de kwaliteit beter is. Het vieesch der verschillende diersoorten verschilt echter onderling in menig opzicht, niet alleen in uiterlijk (waarom het hier gaat), doch ook in samenstelling en in voedingswaarde. Het meest opvallend is het verschil in kleur, afhankelijk van het in de enkelbrekende lagen van den spiervezel opgeloste spierrood, dat niet volkomen identisch is met haemoglobiene; in het algemeen onderscheidt men van elkaar rood cleesch (rund, paard) en wit cleescli (geit, varken). De kleur hangt echter niet alleen af van de diersoort, doch ook van den ouderdom van het dier, van zijn voedingstoestand en van het genoten voedsel. Pasgeboren en jonge, zuigende dieren hebben zeer bleek vieesch, dat na het spenen geleidelijk donkerder wordt, om ten slotte de normale kleur te verkrijgen (s). Ook het vet heeft niet bü alle diersoorten en op iederen leeftijd dezelfde kleur, dezelfde consistentie, hetzelfde smeltpunt, enz., omdat de chemische samenstelling verschilt al naar gelang van de soort, van den leeftijd en van nog andere factoren, iets waarop voor den mensch werd gewezen in de lessen over diagnostiek aan de ïyktafel. met de ektotoxienen van den Bacillus botulinus. Dit doen wij, omdat deze specifieke voedselintoxikatie volstrekt niet alleen voorkomt door het gebruik van bedorven worst, doch ook is waargenomen na het gebruik van bedorven ander dierlijk voedsel, o. a. van rookvleesch, van gezouten visch, zelfs na dat van bedorven plantaaidig voedsel. De naam worstvergiftiging is in de wereld gekomen, omdat de het eerst beschreven gevallen (Kerner, 1821) van dit eigenaardige klinische ziektebeeld werden waargenomen na het gebruik van bedorven worst (bloed- en leverworst); later zijn zeer vele gevallen van voedselintoxikatie ten onrechte van deze etiquette voorzien, zoodat in de litteratuur nog al verwarring lieerschte tót v. Ermengem licht bracht. (') Wild en gevogelte (het laatste voor zoover het niet, gelijk de kippen, wordt geslacht) hebben natuurlijk bloedrijk vieesch, omdat zij niet behoorlijk zijn uitgebloed door ruime opening van de halsslagaderen. Belangrijk is het feit dat Genareu e.a. personen ernstig ziek zagen worden door het eten van het vieesch van zieke vogels en dat Bernardini een vrij ernstige gastio-enteritis, met terugwerking op het geheele organisme, zag optreden bij een familie, waarin in den loop van 10 dagen alle kippen van een toom, welke aan vogelpest leden, geleidelijk werden geslacht en opgegeten [Ann. d'Hygiène publ. et de Méd. lég. dl. 49, (1903), bl. 475]. (8) Het vieesch van nuchtere kalveren maakt den mensch nog al eens ziek, omdat het gewoonlijk afkomstig is van door infectie (thrombophlebitis umbilicalis met metastatische, purulente ontsteking van verschillende gewrichten) gestorven dieren. Het vieesch van gezonde nuchtere kalveren is kleurloos, hoogstens lichtrose; het is vochtig en slap, zoodat het tussclien de vingers kan worden fijngedrukt. Het bevat geen vet en is van spleten voorzien. Het vet om de nieren is geel of lichtrood en vochtig. Het beenmerg en het tandvleesch is levendig rood. 1. Geitexvleesch. Het vieesch van de kambing djawa riekt eigenaardig en wel zeer sterk, het is helderrood (van oude dieren donkerrood), matig vast en zeer weinig met vet doorregen. Het vet is wit en vast; het komt in noemenswaarde hoeveelheid alléén voor om de nieren ('). 2. Karbauvleesch. Het vieesch is donkerrood, met een lichte bruine bijtint en is grof van vezel; het riekt ietwat naar muskus. Het vet is donkergeel en slechts spaarzaam voorhanden. 3. Sapivleesch. De kleur wisselt naar de soort, doch is in het algemeen min of meer donkerrood, met wat bruine bijtint; het is vast en heeft op doorsnede een gelijkmatigen glans; van stieren en van oude koeien is het donkerder en taai. De reuk is eigenaardig en niet nader aan te geven; het vieesch van Madoereesche en van Balineesche sapi riekt eenigszins naar muskus. Afhankelijk van den voedingstoestand is het min of meer doorregen met vet; goed gevoede dieren hebben goed doorregen vieesch. Het vet is wit tot geelwit en vast; bij oude dieren is het donkergeel. 4. Varkensvleesch. Dit is sappig en over het algemeen zeer blank (lichtrose met gele of grijze bijtint), doch enkele gedeelten zijn altijd wat donkerder. Het vet is wit of lichtgeel en in groote hoeveelheid aanwezig, vooral subcutaan (spek) en subperitonaeaal (2). Het spek moet zijn vast en compact. 5. Paardenvleesch. Het vieesch van het paard is grof van vezel en donkerbruinrood; het wordt aan de lucht nog donkerder (3) en krijgt dan een blauwen gloed. Het is weinig vast, zoodat kleine stukjes tusschen de vingers kunnen worden fijngewreven. Het vet is geel en week. Versch paardenvleesch riekt naar den stal; deze eigenaardige lucht wordt gewoonlijk zeer duidelijk, wanneer men geconcentreerd S04H2 erop giet. 6. Hondenvleesch. Dit is donkerbruinrood, matig vast en iets kleverig. Het vet is wit of geelachtig wit, week en riekt eigenaardig; het vieesch zelf is weinig of niet doorregen met vet. 2. EIGENSCHAPPEN VAN GOEDE VERSCHE WAAR (OESOES). De organen van de verschillende slachtdieren vormen eveneens een belangrijk voedingsmiddel; de Inlanders en Vreemde Oosterlingen en ook vele Indo-europeanen eten zoowat alles en trekken voor geen enkel orgaan hun neus op. De reactie van alle organen is zuur. De consistentie en de kleur hangen af van den aard van het orgaan; bij de beoordeeling hiervan kan men zich in het algemeen houden aan hetgeen in de lessen over (') Schapenvleesch, van de kambing wolanda, gelijkt veel op geitenvleesch; het riekt echter minder sterk. (2) Het vieesch van het wilde varken heeft dezelfde eigenschappen als dat van het tamme, alleen is het zeer arm aan vet en bloedrijk (niet geslacht en uitgebloed), waardoor het veel eerder in rotting overgaat dan het gewone varkensvleesch. Dat van het strandvarken is wat bleeker en slapper en riekt naar visch, vooral in gekookten staat; het vet riekt dan tranig. (3) Bij het drogen van vieesch in de zon, zooals dit bij de bereiding van dcndeng geschiedt, wordt vieesch zeer vast en zeer donker van kleur, zwartachtig. Onvoldoende gedroogd of bewaard op een vochtige plaats, gaat dendeng betrekkelijk spoedig in bederf over; zy schimmelt, wordt week en rans en stinkt ten zeerste. diagnostiek aan de lijktafel voor verschillende menschelyke organen werd aangegeven, met dien verstande, dat de bloedcomponent van de kleur zeer weinig is uitgedrukt, omdat geslachte dieren aan verbloeding zijn gestorven. De reuk is in het algemeen afhankelijk van de diersoort, waarvan de organen afkomstig z\jn; al is de lucht somtijds ook onaangenaam (voor den Europeaan althans), bepaald stinken doen zij niet. 3. EIGENSCHAPPEN VAN GOEDE VLEESCHWAREN. De verschillende vleeschwaren hebben eigenschappen, afhankelijk van hun aarden van de wyze van conserveeren ('). Bjj de groote verscheidenheid van deze handels- (>) Onschadelijke wijzen van verduurzaming zijn alléén: steriliseeren (z.g. stoomen) in den autoclave, inzouten (z.g.pekelen), drogen en rooken; de beide laatste procédés geschieden altijd na voorafgaand inzouten. Van minder belang zijn het inmaken (in azijn, brandewijn, suikeroplossing) en liet confijten (met suiker) in gebruik voor vruchten, enz. Het stoomen geschiedt nadat de blikken zijn gesloten (door velsen) en, al naar gelang van den inhoud en van de grootte van het blik, gedurende een bepaalden tijd bij 100°—115°. Gerookte viseh- en sommige gerookte vleeschwaren worden niet gestoomd na het rooken, doch men pompt met een olieluchtpomp de blikjes gedeeltelijk leeg, waardoor een zekere mate van uitdroging van den inhoud optreedt. Dergelijke blikjes (o.a. saucisse de Boulogne, rauwe cervelaatworst en rauwe tafelworst) vertoonen aaneen der eindvlakken een opgesoldeerd kegeltje of dopje, waaronder de dichtgeknepen en op het blikje vastgesoldeerde looden buis zit, welke de verbinding vormde tusschen blikje en pomp. Sommige artikelen worden eerst afgekookt, alvorens zü in de gesloten blikken worden gesteriliseerd, terwijl bij andere de gesloten bussen worden „voorgewarmd" en, wanneer de deksel bol staat, deze wordt doorgeprikt, waarop de eigenlijke sterilisatie volgt; na afloop hiervan wordt het gaatje dichtgesoldeerd en vertoonen dergelijke blikjes derhalve een soldeersel op een der eindvlakken. Dit laten ontsnappen van minder welriekende gassen, noemt men „spuien"; gespuid worden: roode biet, vruchten, appelpent en niet-gerookte vischspijzen, behalve stokvisch, welke eerst wordt afgekookt. Wanneer blikken met anderen inhoud een soldeersel vertoonen kan men te maken hebben met bedorven blikken, waaruit men de gassen heeft laten ontsnappen en, na ze opnieuw te hebben gestoomd, het gemaakte gaatje heeft dichtgesoldeerd. Zulke blikken moet men derhalve altijd wantrouwen. Tegenwoordig worden alle blikken gevelsd; alléén de zijnaad wordt, aan de buitenzijde, bovendien gesoldeerd; deksel en bodem sluiten, door een ingelegd gummi-ringetje luchtdicht. Dat soldeer in den inhoud van het blikje zou overgaan is derhalve uitgesloten; liet kan alleen nog voorkomen bij uitgepompte en bij gespuide blikken, doch dit heeft geen practische beteekenis door de geringe hoeveelheid soldeersel, welke met den inhoud in aanraking komt (*). ,1 De toevoeging van ieder antisepticum, behalve van zout en salpeter (bl. 14o) en de hierboven opgesomde (azijn, brandewijn, suiker) is af te keuren; onschadelijke kruiden, zooals bij het inmaken worden gebruikt, mogen natuurlijk wel worden toegevoegd. Eensdeels heeft men door ervaring, anderdeels door dierproeven vastgesteld, dat het gebruik van met antiseptica verduurzaamde levens- en genotmiddelen op den duur schadelijk en zelfs gevaarlijk kan zijn, zelfs voor den gezonden mensch; zwakken en zieken (nierlijders!), benevens zwangeren en haar vruchten en a fortiori zuigelingen en kinderen, staan natuurlijk nog meer aan de nadeelige gevolgen ervan bloot. Dat tastbare nadeelen zoo vaak uitblijven, doet niets af aan de verplichting van (*) De gegevens over het verduurzamen van levensmiddelen en over conserven werden verzameld in de fabriek van Tiei-eman & Dros te Leiden. waren, speciaal van de Europeesche, is het onmogelijk ze hier alle afzonderlijk te bespreken, terwijl hot betrekkelijk kleine afzetgebied ervan liet bovendien onnoodig maakt. Slechts over de verschillende worstsoorten zullen wjj iets zeggen, omdat zij in een kwaden reuk staan ten opzichte van de schadelijke gevolgen, welke het gebruik ervan zoo vaak zou hebben, welke zich o. a. uit in den naam „worstvergiftiging", welke, doch geheel ten onrechte (zie noot 2 op bl. 156), nog veelvuldig wordt gebruikt als algemeenen naam voor intoxikatie door bedorven vleesch en door bedorven vleeschwaren. Ook over bevroren vleesch zullen wij enkele opmerkingen maken, niettegenstaande het gebruik hiervan nog veel meer is beperkt dan van de gewone verduurzaamde vleeschwaren. Het worstdeeg wordt gemaakt van varkensvleesch, van varkens- en rundvleesch, enz. enz, dat met varkensvet wordt fijngehakt en, onder toevoeging van zout, salpeter en verschillende specerijen, goed wordt dooreengemengd. Het worstdeeg wordt gestopt in verschillende omhulsels, welke in verreweg de meeste gevallen bestaan uit de ingezouten tunica serosa van den darm van een of andere diersoort. Alle worstdeeg wordt gezouten; het bevat ongeveer 2l/s % zout, niet genoeg om als zoodanig een conserveerende werking uit te oefenen. In dit opzicht staat toch vast, dat eerst een 5°/0-oplossing van CINa de ontwikkeling van obligaat-anaërobe mikroben belet, terwijl een oplossing sterker dan 5 % alleen wordt verdragen door aërobe en facultatief-anaërobe mikroben en een oplossing van 10—15 °/0 de ontwikkeling van de gewone rottingsmikroben tegengaat; in het algemeen bieden coccen meer weerstand dan bacteriën. Op pathogone mikroben is de invloed van het keukenzout een nog geringere; maandenlang blijven culturen ervan, bestrooid met keukenzout, in leven (Fokster). Het zouten van het worstdeeg heeft derhalve geen andere beteekenis, dan dat het den smaak van de worst verhoogt. Goede worst is zwaar, heeft overal dezelfde consistentie, ruikt alleen naar kruiden, resp. naar den rook; de doorsnede is glad, droog, glanzend, frisch van kleur (licht- tot donkerrood) en vertoont nergens holligheden; de stukjes vet zijn wit of lichtgeel. De reactie is duidelijk zuur (]). Versche worst en versche saucijsjes (d. w. z. verscli bereid, niet gekookt noch gerookt) worden in Indië wel af en toe tot eigen gebruik gemaakt, doch komen niet als zoodanig in den handel voor; wel geconserveerd in een 10 %-zoutoplossing ais z.g. pekelworst en pekelsaucijsjes. Gekookte worst komt in verschillende soorten en onder verschillende namen voor in den handel. De meest bekende soorten zijn: leverworst, tongenworst, tru/felworst, en Presskopf; minder bekende soorten zijn bloedworst, galantineworst, Hessische zult en roode het openbaar gezag om levens- en genotmiddelen, welke, door de toevoeging van bederfwerende middelen, gevaarlijk kunnen zijn, uit den handel te weren, o. a. door toepassing van de strafwet. Dit is noodig, omdat men op een eventueele intoxikatie door een conservatiemiddel in de praktijk niet is bedacht (zooals wel het geval is, wanneer men iemand met heroïsche middelen behandelt) en de slepend en sluipend optredende, vaak slecht gedefinieerde verschijnselen ervan dan ook vaak niet in hun waren aard worden erkend vóór het te laat is (*). Bovendien stellen de antiseptica de knoeiers in staat om bedorven waar weer het uiterlijk van deugdelijke te geven en wordt daardoor niet alleen de beurs, doch ook de gezondheid, resp. het leven van den kooper bedreigd op een voor hem onnaspeurlijke wijze, iets waartegen het openbaar gezag eveneens heeft te waken. (') De reactie van alle geconserveerde vleeschwaren, van vleesch met groenten, van vleesch met groenten en aardappelen, van soepen, van gebakken en gestoofde visch, enz., in onbedorven toestand, is duidelijk zuur (v. Itallie). (*) Zie dl. II, hl. ?48, noot 1, waaruit blijkt hoelang het kan duren vóór de ware aard van een toevallige As-Massenintoxikatie wordt ontdekt. >vorst. Deze soorten zijn niet alleen gedurende 15 minuten gekookt in den gewonen, culinairen zin van het woord, doch worden, na sluiting van het blik, ook gesteriliseerd. Bloed- en tongenworst komen ook in anderen vorm ten verkoop, nl. droog in zg. uitgepompte blikjes en in gelatine-verpakking, waaronder men verstaat, dat zij na de bereiding eenigen tijd worden bewaard (om wat in te drogen) en daarna even worden gedompeld in gesmolten parafïïene en daarna in een kokende oplossing van „Jela", dat na afdruipen en bekoeling een omhulsel vormt, dat de worst niet alleen voor verdere uitdroging, doch tevens voor besmetting met kiemen van bederf behoedt. Zoolang het Jela-omhulsel ongeschonden is, blijft de worst goed. Gekookte worst bevat in het algemeen weinig levende mikroben; na behoorlijk stoomen komen zij niet erin voor, evenmin als levende sporen. Gerookte icorst wordt gemaakt door de versche worst eenige dagen bij 35°—40°, of wel by (0° 80° of zelfs by 100°, bloot te stellen aan de inwerking van den rook van bepaalde houtsoorten (beuk, eik, berk, jeneverboom). Naast de desïnfecteerende werking van kreosoot, phenol, kresol en azijnzuur, aanwezig in den rook, staat de uitdrogende werking van het rooken. Rooken alléén is niet in staat de rotting van vleeschwaren tegen te houden; het is noodig, dat het worstdeeg een bepaalde hoeveelheid keukenzout bevat, om dit door het rookingsproces te bereiken; de ondervinding leert, dat in dit opzicht een toevoeging van 2»/, %, zooals in de practyk geschiedt, voldoende is, zonder dat nochtans de worst werkelijk steriel wordt. Sommige soorten worden na het rooken gedurende + 15 minuten gekookt; voor zoo ver zij gestoomd (in blik) in den handel komen, maakt dit uit een hygiënisch oogpunt geen verschil, doch dit is wel liet geval by de soorten, welke als zoodanig droog (in Jela of in uitgepompt blikje) worden verkocht. De kans, dat zij levende mikroben bevatten, is bij de laatste grooter, wanneer zij na het rooken niet worden gekookt, dan wanneer dit wel geschiedt. Alléén gerookt zijn: saucisse de Boulogne, de z.g. rauwe eer relaat worst en ramde tafelworst in blik en de z.g. Salami worst in gelatineverpakking; gerookt en daarna gekookt (en gestoomd) zijn o. a. de gestoonule eerrelaatworst, metworst, gestoomde rookworst, Salamiworst (in blik) en boterham m»a worst \ Frankfurter en Weent r braadworstjes worden na het rooken gebraden en daarna in het blik gesteriliseerd. Gestoomde worst (in blik) is altijd te verkiezen boven worst, welke droog in blik (uitgepompt) of droog in gelatine-omliulsel wordt verkocht ('), omdat goede sterilisatie, zooals die by vertrouwde firma's geschiedt, absolute zekerheid geeft, dat de worst geen levende mikroben noch levende sporen bevat. Een waarborg voor absolute onschadelijkheid is goede sterilisatie echter niet, omdat de vergiftige stofwisselingsproducten, in het worstdeeg vóór de sterilisatie ontstaan door toevalligerwijze erin geraakte mikroben, in het algemeen niet door het stoomen worden ontleed en onschadelijk gemaakt. Deze laatste opmerking geldt natuurlijk ook voor alle andere conserven. Droge ivorst (uitgepompt blik; gelatine-omliulsel), vooral als zij' eerst is gekookt, is echter toch in het algemeen eveneens een goed praeparaat, omdat door de uitdroging het aantal levende mikroben belangrijk vermindert en de worst daardoor (in het verloop van enkele weken) zelfs steriel kan worden; dit geldt eveneens voor rookvleesch in blik (uitgepompt). Aanvankelijk bevat eenvoudig gerookte en ingedroogde worst altijd een grooter of (') Rookworst wordt in den winkel ook wel droog verkocht; zij wordt echter in pekel of gestoomd (in blik) in Indië geïmporteerd. GERECI1TEUJKK OENEESKUNDE. 1 1 kleiner aantal levende sporen en levende mikroben; op hun aantal komt het echter niet aan, wel op haar soort (>). Over de reeds in noot 2 op bl. 149 even genoemde Inlandsclie worstsoorten, welke volgens Vorderman alleen in de afdeeling Banjoewangi voorkomen, het volgende. De bëkamal wordt gemaakt van fijngehakte, versche sapilever, waaronder zout en goela djawa worden gemengd; met dit worstdeeg vult men den verschen, hoogst oppervlakkig gereinigden dikken darm van het dier. De einden van den darm worden dichtgebonden en daarna het geheel in den feilen zonneschijn gedroogd, waardoor echter de rotting niet wordt tegengehouden. Boven houtvuur gerookt, heet zij mêndoeng. Këteinoes wordt op dezelfde wijze gemaakt als bëkamal, doch van grof gehakt rundvleescli, gemengd met eenige kruiderijen. Ook deze worstsoort gaat in rotting over, ondanks de droging: de daarby ontstaande rottingsgassen doet men ontwijken, door in de worst te prikken op de plaatsen waar men gasbellen ziet zitten. Over bevroren vleesch (wild en gevogelte), dat op de hoofdkustplaatsen uit Australië, wordt ingevoerd, een enkel woord. Wanneer vleesch slechts enkele dagen behoeft te worden geconserveerd, is afkoeling tot 2°—4° voldoende, doch voor langere verduurzaming moet de temperateur bepaald onder 0° zijn; gewoonlijk gebruikt men —2°, omdat bij lagere temperatuur het spieren vetweefsel veranderingen ondergaan, welke het vleesch ongeschikt maken voor de consumptie. Het besterven geschiedt veel langzamer, met 2—4 weken. De invloed van de lage temperatuur op mogelijk aanwezige mikroben is practisch gelijk 0; de meeste mikroben blijven in leven bij een veel lagere temperatuur dan in de koelkamers heerscht, terwijl de meest gewone pathogone mikroben van het vee nog bij —8°- —9° zich vermenigvuldigen. Na in het voorafgaande de kenmerken te hebben besproken van bedorven vleesch, bedorven versche waar en bedorven vleeschconserven, kan thans worden overgegaan tot het aangeven van de gevolgen, welke het gebruik ervan met zich kan brengen. Ook hierbij zullen wij een splitsing maken tusschen de gevallen, waarin de gevolgen afhankelijk zijn van het feit, dat de levensmiddelen in rotting zijn overgegaan en in die, waarbij van rotting geen sprake is, doch het bederf op de ontwikkeling van den Bacillus botulinus berust. Het ziektebeeld is toch in beide gevallen geheel verschillend. Hier zij reeds opgemerkt, dat bedorven vleesch en bedorven vleeschgerechten betrekkelijk zelden de oorzaak zijn van ziekte; in 4/6 deigevallen van ziekten, door het nuttigen van dierlijk voedsel ontstaan, is de oorzaak te zoeken in liet feit, dat het vleesch (de organen) afkomstig was van een ziek dier. Daarom zullen wij hierover later uitvoerig spreken. (') In het algemeen heeft liet voorkomen van coccuceeën geen en van bacteriaceeën wel beteekenis; komt slechts één coccensoort erin voor, dan heeft men hieraan echter veel waarde te hechten (vleesch van ziek dier!). Het Bacterium roli behoeft, ondanks het feit, dat de vulling in darm-serosa plaats heeft, bjj voldoende reinheid bjj de bereiding, niet in worst voor te komen; hierop vestigen wjj even de aandacht, omdat het Bact. coli bij mensch en dier altijd in den darm aanwezig is. a. Gevolgen van het eten van rot vleesch, enz. Rot vleesch, rotte versche waar en rotte vleeschvvaren geven hoogst zelden aanleiding tot ziekte; vele volken voeden zich zelfs bijna uitsluitend met rottend dierlijk voedsel, of wel beschouwen het als een groote lekkernij. Blijkbaar zijn de ptomatienen, welke bij de rotting ervan ontstaan, in het stadium van rotting, waarin liet voedsel wordt gebruikt, in den regel per os niet giftig voor den gezonden mensch. Zij kunnen n.1. op verschillende wijzen door het gezonde organisme onschadelijk worden gemaakt, o. a. door de enzymen van de verteringssappen, welke ze ontleden als alle andere eiwitachtige lichamen of, na resorptie, door de lever, terwijl zij vermoedelijk bovendien snel langs de nieren worden uitgescheiden en hierdoor nooit veel ervan tegelijk in het bloed circuleert en in de ervoor gevoelige organen kan worden vastgelegd ('). Tot dit besluit moet men wel komen, omdat de ervaring leert, «lat men zeer zelden nadeelige gevolgen door het gebruik van min of meer rot dierlijk voedsel ziet optreden en omdat zelfs opgegraven krengen gewoonlijk zonder schade worden gebruikt. Dan bestaat zelfs de waarschijnlijkheid, dat de nadeelige gevolgen, waar zij optreden, het gevolg zijn van het binnenkrijgen van de mikrobe der ziekte, waaraan het bezweken of afgemaakte dier leed en van hare stofwisselings- en afvalproducten, waardoor dezelfde klinische verschijnselen kunnen optreden als door ptomatienen. Gehakt (fricadel) biedt uit den aard der zaak de meeste kans op verontreiniging en is bovendien een zeer gunstige voedingsbodem voor de rottingsmikroben, zoodat erin veel ptomatienen kunnen voorkomen, wanneer het bij het aanmaken werd geïnfecteerd en lang blijft liggen vóór het wordt gebraden en gebruikt en vooral, wanneer het niet of slechts oppervlakkig gebraden wordt genuttigd. Zoo heeft men gezien, dat een half theelepeltje rauw gehakt, gemaakt van het vleesch van een gezond paard, aanleiding heeft gegeven tot een ernstige intoxikatie. Wanneer de verdedigingsmiddelen van het organisme defect zijn, komt het natuurlijk veel eerder tot intoxikatie met de door de rottingsmikroben geproduceerde en in het vleesch opgehoopte ptomatienen. Alles, wat bij de leer van de vergiftiging in dit opzicht werd vermeld (dl. II. bl. llt> e. v.), 0) Ptomatienen worden niet door liet gewone koken der spijzen ontleed en a fortiori niet door braden; sommige verdragen 100°, zelfs l'/s uur, alvorens uiteen te vallen. Daar slechts hoogst zelden iets blijkt van een schadelijke werking van rot vleesch, [op 6000 gevallen van vleeschintoxikatie slechts 5-maal door rotting (v. Ermenghem)], moet het mogelijk worden geacht, dat de enkele (schijnbare) gevallen, welke voorkomen, feitelijk behooren tot die, waarin liet vleesch schadelijk was, omdat het afkomstig was van een ziek dier. Het rot zijn als zoodanig zou dan geen beteekenis hebben, doch een onschuldige complicatie zijn. Het is echter ook mogelijk, dat in dergelijke gevallen de rotting niet op de gewone wijze is verloopen, doordat de mikroben zich onder andere dan de gewone omstandigheden hebben ontwikkeld, b.v. anaëroob in een blikje en dat zij hierdoor schadelijke stofwisseling*- en afvalproducten hebben geleverd (bl. 164). geldt ook voor de voedselintoxikaties; ook hierbij is vooral een slepend nier- en leverlijden voor liet tot stand komen ervan van het allergrootste gewicht C1). Al geeft derhalve, blijkens de ervaring, het nuttigen van rot vleesch en rotte organen zelden aanleiding tot het ontstaan van (per os) giftige ptomatienen, zoo is de mogelijkheid hiervan niet uitgesloten, omdat het Bacterium vulgare [bl. 151 (2)) onder bepaalde omstandigheden, b.v. bij anaëroben groei (vleesch in blik), giftiger en resistenter ektotoxienen levert dan onder gewone, aërobe omstandigheden, o.a. het zeer giftige sepsiene (3). Het beeld, dat experimenteel, door intraveneuze injectie hiervan, bij dieren (') Hoe belangrijk de func tie van de normale lever is bjj liet tegengaan van voedselintoxikaties blijkt uit liet volgende. Soms gelukt het honden, bij welke een EcK'sche fistel is aangelegd, gedurende langen tjjd in leven te houden. Alles gaat goed zoolang Ai met melk en brood worden gevoederd. Zoodra men ze echter vleesch geeft, worden zij ernstig ziek, omdat de giftige producten, welke uit het vleesch in den darm ontstaan, niet meer, zooals bjj normale honden, door de lever onschadelijk worden gemaakt. Men kan verwachten, dat een zieke lever haar ontgiftende functie, ten opzichte van abnormale giftige verbindingen, in den darm ontstaan 1 >|j de decompositie van eiwit, minder goed zal verrichten dan een normale lever, waardoor liet is te begrijpen dat een persoon, lijdende aan een leverziekte, eerder een voeselintoxikatie zal krjjgen door het nuttigen van rot vleesch dan een normaal mensch met een gezonde lever. (2) Het Bad. vulgare wordt vaak met andere namen benoemd: Proteus vulgaris, Proteus Hauseri, Proteus, Bacillus vulgaris, Bac. proteus vulgaris, Bac. albus cadaveris, Urobacillus liquefaciens septicus, Bacillus foetidus ozaenae. De Franschen gebruiken nog wel eens den ouden naam, waaronder Cohn deze mikrobe het eerst beschreef: Bacterium termo. (3) Sepsiene werd het eerst uit rottende biergist afgezonderd (1868) ; het kan derhalve ook in rottende, niet-dierlijke stoffen voorkomen, evenals het zeer giftige nenriene en het weinig giftige choliene. Het sepsiene geeft met de drie meest gewone alkaloïdreagentia geen neerslag (*). In dierexperimenten is gebleken, dat men (door intraveneuze injectie met sepsiene) de dieren ertegen kan innnuniseeren, een feit dat vermoedelijk het ongestraft nuttigen van uitsluitend rottend dierlijk voedsel, zooals dat bij sommige volkeren voorkomt, kan verklaren. Sepsiene geeft in dierproeven diffuse liyperaemie van de buikingewanden en ekchyumsen in het nlijmrlies van het maagdarmkananl, met secundaire ulcera, doch zonder zwelling van liet lymphoïde apparaat van den darm; bij kleine dosis zijn de hyperaemie en de ekchymosen beperkt tot de pars pylorica van de maag, tot het duodenum en tot het rectum. Terwijl het ineerendeel der ptomatienen geen anatomische afwijkingen geeft, doet sepsiene dit derhalve wel. Gebleken is verder, dat de ongezuiverde extracten van rottende dierlijke stoffen, door de aanwezigheid van andere, meer samengestelde eiwitachtige lichamen, veel giftiger werken dan de chemisch zuiver afgescheiden ptomatienen; daarom moet met een zuiver product worden geëxperimenteerd (dl. II, bl. 150). Dit feit is ook gewichtig ten opzichte van de „levende vergiften" van Sumatra (dl. II, bl. 347, noot 2); in foro zal echter, gelet op de mogelijkheid van voedselintoxikatie, welke practiscli altijd bestaat, (*) Deze •'( reagentia zijn: kaliumkwikjodiede, phosphorwolfraam- en -molybdeenzuur. W(j vestigen hierop de aandacht, met het oog op het kritisch kunnen beoordeelen van het rapport van den scheikundigen expert (dl. II, bl. mal). kan worden verwekt f1), heeft men af en toe bij den mensch waargenomen na het nuttigen van rot vleesch. Volgens het tegenwoordig standpunt deiwetenschap kan men dan ook zeggen, dat in gevallen, dat rot vleesch ziekte veroorzaakt in den vorm van een min of meer hevige acute gastroenteritis, deze naar alle waarschijnlijkheid berust op intoxikatie met de stofwisselingsproducten van Bact. vulgare en vermoedelijk alleen op de werking van sepsiene. In Europa heeft men in gevallen van vleeschintoxikatie deze mikrobe werkelijk af en toe gevonden in het vleesch, dat de personen ziek maakte en in de organen van eraan overleden personen. Klinisch uit zich deze intoxikatie natuurlijk op verschillende wijzen, afhankelijk van den aard en van de hoeveelheid van de in het organisme geraakte ptomatienen en van den toestand van zijn verweermiddelen. Terwijl zij dan ook in het eene geval optreedt in den vorm van een of ander exantlieem (urticaria!) of van een lichten, aciiten afebriden maagkatarrh met braken en een lichte diarrhee, verloopt zij in een ander als een duidelijke, acute febriele lantentuin, XXV (18!I8), bl. 138. i**i (ïoneesk. Tydschr. voor N.-I., dl. 28 (ÏHKS), bl. 311. (***) Lyon, I. c., bl. 516, case CCLI. 2. BEDORVEN VISCH EN BEDORVEN VISCHCONSERVEN. Visch en vischconserven (ikan kering, i. pêda, i. salai, tëlor têroeboek; têrasi, enz.; visch in blik, kaviaar, enz.), welke een zoo belangrijke rol in de Inlandsche huishouding spelen, gaan nog gemakkelijker in bederf over dan vleesch, versche waar en vleeschwaren. Ook bij hen kan men onderscheiden een vorm van bederf, welke als zoodanig opvalt en een, welke zich door niets aan den kooper en verbruiker verraadt. De eerste vorm komt natuurlijk meer in het bijzonder voor bij visch, welke in niet-levenden toestand wordt verkocht, doordat tusschen de vangst en den verkoop te veel tijd verloopt, zonder dat de visch in ijs wordt goedgehouden (J). De tweede vorm is ook hier do gevaarlijkste; hij kan, blijkens de ervaring in Europa opgedaan, berusten op de ontwikkeling van den Bac. botulinus; een nadere bespreking vereischt hij echter niet, na hetgeen over deze mikrobe (bl. 156) en over liet botulisme (bl. 168) reeds is medegedeeld. In het algemeen geldt ook hier hetgeen op bl. 151 e. v. over de kenmerken van rot vleesch werd gezegd; alle daar opgesomde kenmerken treft men, mutatis mutandis, ook bij rotte visch aan. Meer in het bijzonder vallen, bij door de ontwikkeling van rottingsmikroben in bederf overgegane visch, volgende bijzonderheden op. De schabben zijn dof en laten gemakkelijk los; de buik is opgezet en vertoont, meer in het bijzonder bij platvisschen (ikan sabëlah; i. lidah), blauiegroene dekken. De oogen liggen diep, de cornea is ondoorschijnend en dof; de anus staat open. De kieuwen zijn geel- tot grijsroocl, opvallend droog 6f laten een wankleurig vocht uitdruipen. De visch is slap en week, zoodat zij, horizontaal op de hand gelegd, met kop en staart naar beneden hangt; vingerindrukken blijven staan. In gewoon water geworpen drijft zij. De reuk is niet die van versche visch, doch onaangenaam. soms zelfs duidelijk ammonictkanl. Op doorsnede is het vleesch vuilrood, langs de graat met een zwarte bijtint: het laat gemakkelijk van de graat los. is dof en voddig; de reactie is alcalisch; eventueel is vrije ammoniak op de op bl. 153, noot 1, aangegeven wijze aan te toonen. Over de kenmerken van bedorven vischconserven, voor zoover het bederf zonder meer is te bespeuren, laat zich in het algemeen niet veel meer zeggen dan dat reuk, kleur, consistentie, enz. afwijken van de normale; een gedetailleerde opsomming is onmogelijk, gelet op de groote verscheidenheid van Inlandsche en Europeesche vischconserven. Wij herinneren dan ook alleen aan de opmerkingen, gemaakt in noot 2 van bl. 149 en noot * van bl. 153. ('j Ikan goeramie b.v., welke wordt gekweekt en levend wordt verkocht, zal daardoor niet in bedorven toestand worden verkocht; zij kan echter ziek en dan gevaarlijk zijn, hetgeen op hetzelfde neerkomt (zie bl. 179). In het algemeen wordt riviervisch levend en zeevisch dood verkocht. Gevaar dreigt dan ook in hoofdzaak b\j de laatste, te meer waar zij bij den afslag gewoonlijk reeds is gestorven en er tot de toebereiding van de, in het klein verkochte, visch nog al wat tijd pleegt te verloopen, waarbij de visch aan de tropenhitte is blootgesteld. Goede versche Tlsch heeft glanzende, vastzittende schubben, heeft overal een raste consistentie, de oogen hebben een doorzichtige, glinsterende cornea, puilen uit en zijn vast. De anus is stevig gesloten. De kieuwen zijn helderrood. Het vleesch is op doorsnede wit of lichtrood en glanzend, van zee visch min of meer droog. De reactie ervan is zuur. De visch ligt vlak op de hand en zinkt in water. Zij heeft de echte vischgeur. Goede visehwaren moeten, wat adspect, reuk. consistentie en reactie betreft, beantwoorden aan de eischen, welke in verband met de wijze van conservatie mogen worden gesteld. Voor de velerlei soorten kunnen deze niet gedétailleerd worden aangegeven; alleen teekenen w\j aan, dat ook de reactie van gebakken en gestoofde visch in blik duidelijk zuur moet zijn. Ofschoon er volksstammen bestaan, welke bij praeferentie en zonder ooit nadeel ervan te ondervinden rotte visch eten en aan het genot hiervan derhalve in het algemeen geen groote gevaren voor de gezondheid en voor het leven verbonden kunnen zijn, zijn er toch in de litteratuur vele gevallen van intoxikatie door bedorven vischconserven te vinden, waaronder meerdere met een lethaal verloop. Waar het nuttigen van bedorven visch schadelijke gevolgen heeft, zijn deze in het algemeen ernstiger dan na dat van bedorven vleesch van zoogdieren. Dit feit vindt een verklaring hierin, dat opzettelijk onderzoek heeft geleerd, dat door de gewone rottingsmikroben uit liet vleesch van zoogdieren over het algemeen minder giftige ptomatienen worden gevormd dan uit dat van visch. Zoo heeft men uit rotte visch geïsoleerd het zeer giftige ptomcitomuskariene en het op ongeveer dezelfde wijze, doch zwakker werkende neuriene, liet weinig giftige mydatoxiene, met een zwakke curare-achtige werking en het uiterst giftige ptowatropiene ('). Koken vernietigt in de meeste gevallen deze ptomatienen niet. Verder heeft men gezien, dat het Bact. vxdgare en het Bact. coli uitmuntend op visch gedijen en dan ook vermoedelijk voor de productie der giftige ptomatienen aansprakelijk moeten worden gesteld; herhaaldelijk heeft men bij vischintoxikatie liet eerste gevonden. Uit den aard der zaak zijn zij in het lichaam van, zelfs versche, zoetwatervisch al heel licht aanwezig; misschien is dit wel altijd het geval. In liet algemeen ziet men na het gebruik van bedorven visch nog het meest een min of meer hevige, acute gastro-enteritis, den z.g. ichthyismus (•) Het lijkmuskariene (dl. II, bl. 364, noot 4) werkt als het echte muskariene, dat in sommige soorten van giftige paddenstoelen voorkomt; het geeft een beeld, dat het tegengestelde is van dat van een atropiene-intoxikatie en dat bestaat in vagusprikkeling (bradykardie), prikkeling van alle secretorische zenuwen (salivatie, enz.), en in prikkeling van den n. oculomotorius (accomadatiekramp en maximaal vernauwde pupillen). Het ptoinatropiene (dl. II, bl. 377; dl. III, noot op bl. 166) werkt, zooals de naam aanduidt, ongeveer als atropiene (dl. II, noot op bl. 369) en veroorzaakt: mydriasis, verlamming van de accomodatie, diplopie, ptosis, verminderde secretie van speeksel en slijm, arterieele hyperaemie en zwelling van het slijmvlies van mondkeelholte, kramp van de pharynxspieren, gestoorde digestie en angstgevoel. De mydriasis berust op centrale verlamming; indruppeling in het oog veroorzaakt haar niet. gastro-intestinalis (]). Deze vorm van vischintoxikatie verloopt als volgt. Enkele (3—4) uren na het eten treden braken en diarrhee op, met persingen, gevoeligheid van den buik en verhooging van de lichaamstemperatuur (tot 40°) met relatief langzamen pols. Het geheele ziekteproces duurt gewoonlijk een paar dagen, soms een paar weken; het eindigt lytisch en vertoont vaak een initiale horripilatie, terwijl ook later koude rillingen zich kunnen voordoen. De ontlasting is in het algemeen stinkend, vaak bloederig en gelijkt slechts zelden op rijstwater; dan kunnen echter ook andere cholera-achtige verschijnselen optreden en kan de dood in een algiede stadium intreden. Uitslag komt af en toe voor. Een lethaal verloop wordt niet vaak gezien; waar de exitus optreedt geschiedt dit nog het meest bij die gevallen, waarin symptomen van een haemorrhagische enteritis bestaan. Wy zijn in de Indische litteratuur geen gevallen tegengekomen, welke met zekerheid tot deze groep van ziekten beliooren. Vermoedelijk echter kunnen de volgende ertoe worden gebracht; de gegevens zjjn niet voldoende om het oordeel anders te kunnen formuleeren. Het is dan ook slechts met het doel de aandacht op deze zaak te vestigen en tot publicatie door den Inlandsclien arts aan te sporen van de gevallen, welke h\j eventueel in zijn praktijk mocht tegenkomen, dat wij het ondervolgende hier vermelden. Sedert 1903 worden in het Geneeskundig Tijdschrift voor N.-I. eenige gegevens gepubliceerd, ontleend aan de verslagen van den civiel-geneeskundigen dienst; daaruit wordt het volgende gereleveerd. In het verslag over 1903 wordt voor de PreangerRegentscliappen medegedeeld, dat in dat jaar werd gehandhaafd het verbod van verkoop van gezouten visch in tjoewé-vorm, welke voor de gezondheid nadeelig was bevonden (2). In het verslag over 1904 wordt gezegd, dat dit verbod, afkomstig uit 1901, werd gehandhaafd (3). In dat over 1907 komt de mededeeling voor, dat ter afdeelingshoofdplaats Soemedang 6 gevallen van intoxikatie door pindang voorkwamen, waarvan 1 een lethaal verloop had en dat te Tjimahi een rottingsproces in de ingelegde vischjes werd aangetoond [hoe, wordt niet vermeld (4)]. Wat 1908 betreft, wordt gezegd, dat de opheffing van bovenaangeduid verbod ten gevolge had, dat meerdere menschen door het eten van pindang (tjoewé) ziek werden en enkele onder verschijnselen van intoxikatie stierven (5). In het verslag over 1909 komt voor. dat in Februari van dat jaar in de desa Tjiparai 23 gevallen van pindang-intoxikatie voorkwamen bij 8 kinderen en 15 vol wassenen; 4 kinderen stierven eraan (6). In October van dat jaar kwamen op het erfpachtperceel Tjikëmbang verscheidene gevallen van buikziekte voor, met 20 sterf- (') Gewoonlijk noemt men dezen vorm ichthyismus choleriformis. Wij praefereeren den meer indifterenten naam i. gastro-intestinalis, om niet het denkbeeld te wekken, dat de meest gewone vorm van intoxikatie door bedorven visch verloopt als een cholera-achtige ziekte, omdat dit juist uitzondering is. ('-) Geneeskundig Tijdschrift voor N.-I., dl. 44 (1904), bl. 173. (3) Ibidem, dl. 45 (1905), 1)1. 273. (4) Ibidem, dl. 48 (1908), bl. 722. (5) Ibidem, dl. 50 (1910), bl. 44. (•) Ibidem, dl. 51 (1911), bl. 15. gevallen; vermoedelijk had men hier met een enkele dagen durende vischintoxikatie van doen, heet het in het verslag ('). Dit is te vinden over de gevolgen van het eten van bedorven pindang. In dezelfde reeks gegevens treft men ook nog aan, dat jaarlijks in de Westerafdeeling van Borneo gevallen van buikziekte met doodelijken afloop voorkomen, welke hoogstwaarschijnlijk als vischintoxikatie moeten worden opgevat (*), terwijl elders wordt gezegd, dat te Muntok gevallen van buikziekte voorkomen, door het gebruik van slecht water en van half bedorven visch (3). Naast dezen meest gewonen vorm van vischintoxikatie onderscheidt men nog het exantheinatische en het neurotische ichthyisnie, waarvan het eerste meer in het bijzonder gewichtig is, omdat het vooral wordt gezien bij personen, die een idiosynkrasie bezitten tegenover visch in het algemeen dan wel tegenover bepaalde vischsoorten (b.v. tegenover ikan talang, een makroolsoort, Chorinemus-soorten), terwijl het tweede, dat na het gebruik van bedorven vischconserven wordt waargenomen, van belang is omdat het een groote mortaliteit vertoont (35°/0)- Bovendien heeft men een enkele maal nog een vierden vorm van vischintoxikatie waargenomen, waarvan wij alleen vermelden, dat het ziektebeeld geleek op een muskariene-intoxikatie (noot 1, bl. 174) en de lijders een roesachtigen toestand vertoonden. De iehthylsmus exantheinaticus wordt zoo genoemd naar het optreden van een uitslag, welke gewoonlijk zich als urticaria voordoet, doch ook een erysipelateus of een scarlatineus karakter kan hebben. De uitslag begint en eindigt met sterken jeuk. Hij kan gepaard gaan met lichte verschijnselen van een acute gastro-enteritis, hoofdpijn, duizeligheid en, hetgeen gelet op de verschijnselen van een acute warangan-intoxikatie van belang is, met paraesthesiën in handen en roeten, oedeem van liet gelaat (speciaal van de oogleden), met branden in den mond en met coujunctimtis en conjza. Ook hyperthermie en tachykardie kunnen erbij optreden. Waar men derhalve een dergelijk ziektebeeld ontmoet behoeft men niet uitsluitend aan een warangan-intoxikatie te denken (dl. II, bl. 245 e.v.) en verzuime men nooit de mogelijkheid van vischintoxikatie te overwegen en anamnestisch op idiosynkrasie te letten; in dergelijke gevallen is natuurlijk altijd het onderzoek van dl. II, bl. 167 en 263 e.v. aangewezen. De Iehthylsmus neuroticus s. paralyticus imponeert geheel voor een ptomatropierteintoxikatie (noot 1, bl. 174) en herinnert ten zeerste aan het botulisme, zoodat een gedétailleerde beschrijving ervan zelfs achterwege kan blijven. Slechts op de verschillen tusschen beide behoeven wij te wijzen. De verschijnselen wijken, waar genezing intreedt, si tel, hetgeen een groote tegenstelling is met de langdurende reconvalescentie bij het botulisme. De symptomen treden ook veel vroeger op dan bij het botulisme wordt gezien en wel één tot enkele uren (1—5) na het nuttigen van de bedorven visch; zelden beginnen zij later, na 10—28 uur. Zelden treedt peracuut de dood in, doch meestal eerst met 2—5 dagen, terwijl in lichte gevallen met eenige dagen (1—7) alle leed weder is vergeten. Zelden woidt braken en diarrhee gezien, wel vaak hevige kolieken (zoodat de lijder van de pijn op den buik gaat liggen) en een brandend gevoel in mond en keel, dat zeer hevig kan zijn. De typische bulbaire symptomen ecarteeren echter ieder idee aan een warangan-intoxikatie. Het beeld van het nerveuze ichthyisme is vooral goed bekend uit Rusland, waar (') Geneesk. Tijdsclir. voor N.-I., dl. 51 (1911), bl. 9; op bl. 12 wordt echter gesproken van 181ethale gevallen op de ondernemingen Tjikêmbung en Mandalang en de intoxikatie aan visch-intoxikatie toegeschreven (niet: vermoedelijk). (») Ibidem, dl. 43 (1903), bl. 770. O Ibidem, dl. 49 (1909), bl. 523. veel gezouten steur wordt gegeten ('). Daar heeft men uit de bedorven visch, welke aanleiding tot intoxikatie gaf, herhaaldelijk het ptomatropiene afgescheiden, alsmede uit de organen van erdoor gestorven menschen (v. Anrep, 1884). Als aanhangsel over ziekte door bedorven visch en bedorven vischconserven, dient een enkel woord te worden gezegd over ziekte door het nuttigen van giftige, van vergiftigde visschen en van zieke visnchen. Giftige visschen. Het is een bekend feit, dat sommige vischsoorten tijdens den rijtijd giftige eigenschappen bezitten en dat dan het gebruik ervan aanleiding kan geven tot hevige diarrhee en soms tot veel ernstiger verschijnselen. Hiertoe zullen wel de volgende gevallen zijn te rekenen. Kats nam in 1868 op Nias een belangrijke Massenintoxikation door het nuttigen van visch waar, welke den dood van 9 personen, van 11 katten en van 27 eenden en kippen veroorzaakte; de dieren stierven alle verlamd, evenals de menschen. Hij had gelegenheid 20 lijders te zien. Van 23 Niassers, die de visch (ikan taniban, een haringsoort: Spratella kowala) niet schoongemaakt nuttigden, werden er 17 ziek en stierven er 9, terwijl van 195Maleiers en Chineezen, die eveneens de visch aten, doch schoongemaakt, d. i. ontdaan van de ingewanden, er slechts 57 ziek werden en geen enkele stierf. Dit was natuurlijk een opvallend verschil, dat direct de aandacht vestigde op de ingewanden; niet ziek werden een Europeaan en eenige Javaansche soldaten, die goed schoongemaakte visch hadden genuttigd. Alle dieren, welke stierven, hadden ingewanden opgevreten. De eerste verschijnselen traden meestal op na 15—20 uur, doch soms veel vroeger, met 4—5 uur, zelfs in enkele gevallen reeds met 1 uur. De symptomen waren in hoofdzaak die van narkose; maagdarm verschijnselen kwamen niet voor of, waar zij optraden, waren zij niet sterk; de personen, die braakten, werden hierdoor opgelucht. De verschijnselen waren gevoel- en bewegingloosheid in de ledematen, duizeligheid, hevige dorst met een drogen mond en keil en obstipatie', de pols was nauwelijks voelbaar, de ademhaling frequent; de pupillen waren normaal wijd en reageerden normaal. Bij sectie van de gestorven katten, bleek het slijmvlies van den dunnen darm rood te zijn. (s) In Juli en Augustus 1870 kwamen wederom te Goenoeng Sitoli en omgeving vele dergelijke gevallen voor; oorzaak was ook hier het gebruik van ikan tamban. Eenige personen stierven; drie, die werden behandeld, genazen. Een ervan, een vrouw, had op het oogenblik van het nuttigen van de visch, een gevoel van kitteling in mond en keel gevoeld, waarop zij de visch uitspuwde, hetgeen niet belette, dat zij eenige oogenblikken later ziek werd. Een kat, welke het uitgespuwde opvrat, werd dadelijk ziek. was spoedig geheel verlamd en stierf met 7 uur, niettegenstaande zij op een braakmiddel overvloedig had gebraakt. Bij de sectie bleek het slijmvlies van het geheele maagdarmkanaal, doch vooral van den dunnen darm, met een bloedig exsudaat te zijn (1) De bekende lekkernij kaviaar, is de gezouten kuit van den steur. Ook zij wordt geacht in bedorven toestand aanleiding te kunnen geven tot ptomatropinisme, doch een zuiver geval hebben wij niet in de litteratuur aangetroffen (*). In verband met het feit, dat kaviaar op geen Europeesch diner ontbreekt, vestigen wij echter de aandacht erop. (2) Geneesk. Tijdschr. voor N.-I., dl. XIII (1869), bl. 441. (*) Zoo verwijst men naar de publicatie van Fkeobrarhexsky [Deutsche Zeitschrift f. Nervenheilkunde, Bil. 10 (1H00), bl. 456] over 2 gevallen van ptomatiene-paralyse, doch moeder en zoon hadden niet alleen kaviaar, doch ook bokking, zalm en worst gegeten: het bwld herinnerde aan een enrare-intoxikatie. GERECHTELIJKE GENEESKUXDE. 11 bedekt; op sommige plaatsen was het epitheel afgestooten; liet darmscheil was bloedrijk, evenals de lever; de milt was normaal. Ook in de andere gevallen werd bij het gebruik een gevoel van kitteling in mond en keel waargenomen, korten tijd erna gevolgd door een gevoel van drukking in de maagkuil en braakneiging. Verder traden op: duizeligheid, zeer frequente en kleine puls, 'versnelde ademhaling en pijn in de maagstreek, niet toenemend bij druk. De huid was kond. In de gevallen, welke in behandeling kwamen, had de toediening van een braakmiddel (sulplias zincicus) een snel en gunstig gevolg ; de lijders bleven echter nog lang een sterk gevoel van afmatting behouden. Genoteerd wordt in deze mededeeling, dat de ikan tamban alléén giftig is in Juni, Juli en Augustus en dat de intoxikatie optrad door het gebruik van de schoongemaakte viscli [zonder ingewanden (')]. Naast de visschen, welke slechts in een zekere periode giftig zijn. kunnen wij die plaatsen, welke altijd giftig zijn en dan ook in het algemeen door de Inlanders niet worden gegeten. Hiertoe behooren «le z.g. egelvischen (-): ikan boentêl of ikan boentak in zijn verschillende ondersoorten. Deze egel visschen (Tetrodon-soorten) bevatten een eigenaardig, allerhevigst werkend vergif, waarvan men weet, dat het noch een alkaloïed, noch een eiwit noch een enzym is; het doet den bloeddruk, door verlamming van het vasomotorisch centrum, sterk dalen, verlamt de ademhaling en de uiteinden van de motorische zenuwen, terwijl ook de liartactie zeer erdoor lijdt. Het wordt door koken niet ontleed en staat bekend onder den (Japanschen) naam van foegoe-gif. Het vleesch van den visch is, mits niet verontreinigd door gal, niet giftig, wel de ingewanden; de kuit is zeer giftig, ook de hom (3). Intoxikatie door het nuttigen van ikan boentêl zijn de volgende. E(isinc.er) zag in 1848 in het Stadsverband te Bataria drie personen, die, ongeacht de waarschuwingen van hun kameraden, de ingewanden van dezen visch uit de kali hadden opgevischt en verorberd; twee stierven onder de hand, de derde eerst na 4 uur in het Stadverband te zijn opgenomen. Deze was geheel verlamd, had wijde pupillen, looze brakingen, een iets opgezetten buik, welke niet gevoelig was voor druk ; de pols was klein en snel, de huid droog; uit den mond vloeide taai speeksel. De lijder was incompos en antwoordde met onverstaanbare gezegden. In de lijken van hen, die onmiddellijk stierven, was het slijmvlies van de maagen van den dunnen darm hyperaemisch; in het lijk van hem, die nog eenige uren leefde, waren de buikingewanden bijna zwart en de galblaas tot berstens toe gevuld (4). Een tiental jaren later, nam men het volgende geval bij een militair waar, die de kuit van een ikan boentêl doeri had opgegeten. Terstond na het eten traden afgematheid, misselijkheid, duizeligheid, hoofdpijn en beginnende verlamming op. Eenige uren later in het hospitaal opgenomen, vertoonde hij hevige pijn in de maagstreek, braakneiging, een gezwollen en stijve tong, verlamming van de beenen, een erythemateuzen uitslag aan de extremiteiten, een snellen, trillenden pols, koud zweet op het gelaat en doodsangst. Het bewustzijn bleef tot den dood ongestoord; de exitus trad op met 3 uur. Bij de obductie werd een lichte gastro-enteritis gevonden (5). (') Geneesk. Tijdsclir. voor N.-I., dl. XIV (1870), bl. 592. (2) De inlanders eten niet: hoornvisschen (ikan pangontor), naaldvisscfan (ikan koeda, e. d.), kogel visschen (ikan boentêl) en koffervisschen. (3) Greshoff vermeldt in zijn Vergiftrapporten, 2e druk, het gebruik van de gal van ikan boentak tot vergiftiging onder n°. 90 en van den naverwanten ikan bèloetak onder n°. 110. In Japan wordt het foegoe-gif tot zelfmoord gebruikt. (4) Geneesk. Tijdschr. voor N.-I. dl. II (1855?), bl. 320. (5) Ibidem, dl. XII (1868), bl. 466. Westhoff deed, op de vergadering van de Geneeskundige Vereeniging van 25 April 1878 te Batavia, mededeeling omtrent 3 gevallen van doodelyke intoxikatie door het eten van ikan boentak; een der personen trof hij nog levend aan; deze was zeer cyanotiach, braakte schuim en bloed, was koud en gevoelde zich dronken ('). Bij dezelfde gelegenheid memoreerde Vorderman een door hem gezien geval van intoxikatie door het eten van de kuit; de symptomen waren dronkenschap en dubbelzien; de lijder genas. Verder deelde de Oude mede, dat h\j te Makasser vele dergelijke gevallen zag; gewoonlijk genazen zij met 3—4 dagen en kregen de lijders daarna een sterk jeukend uitslag, dat op mazelen geleek (2). De verschillende afloop van deze gevallen zal wel moeten worden toegeschreven aan het feit, dat niet alle soorten van den ikan boentêl even giftig zijn; sommige zijn, blijkens de ervaring, vooral in Japan opgedaan, zóó giftig, dat de dood reeds kan optreden onder het nuttigen van de ingewanden, terwijl als ander uiterste er soorten bekend bestaan, welke zoo goed als onschadelijk zijn. Ten slotte vestigen wij de aandacht erop, dat visschen afkomstig uit koraalzeeën en uit moerassen, aanleiding kunnen geven tot hooge koorts, gepaard gaande met koude rillingen (:l) en dat het bloed van sommige visschen giftig is (4). Vergiftigde visschen. Ofschoon wij in de litteratuur geen gevallen zijn tegengekomen van intoxikatie door het gebruik van met toeba gevangen visschen, is a priori de mogelijkheid niet te ontkennen, dat het nuttigen van op deze wijze gevangen visch, vooral als de soort veel toeba noodig heeft om bedwelmd te worden, aanleiding kan geven tot intoxikatie. Terwijl op Java een uitgebreid gebruik van vischvergif niet meer voorkomt, moet dit wel het geval zijn op de Buitenbezittingen. In gebruik zjjn vooral toeba piêron (dl. II, bl. 390), akar toeba (ibidem, noot 5), saponiene-bevattende planten (bl. 80) en ook kêpajang (poetjoeng, dl. II, bl. 324). In verband met het laatste wijzen wij hier nogmaals op bet gevaar, dat dreigt door het conserveeren van levensmiddelen met poetjoeng (ibidem, bl. 325), op welke wijze door Vordekman, voor Bantam, het eerst werd gewezen (5). Zeevisch wordt daar schoongemaakt en gevuld met de versclie, fijngehakte zaadkernen dezer plant en daarop in een mand gedaan, afwisselend een laag visch en een laag poetjoeng, waardoor de visch minstens 6 dagen goed blijft, terwijl Vorderman, het z\j in parenthesi even opgemerkt, in Noord-Celebes vleeschspijzen zag worden bewaard door ze in bamboekokers met de fijngesneden bladeren dezer plant te omgeven (noot 3. bl. 145). Zieke visch. Terwijl in de strafwet geen bepalingen voorkomen tegen den verkoop van zieke visch, zooals wel liet geval is tegen den verkoop van het vleesch van wegens ziekte (') Geneesk. Tijdschr. voor N.-I., dl. XXIV (1884). bl. 100. (a) Ibidem, bl. 101. (■") Erben, Handbuch der aerztlichen Sachverstandigen-Tiitigkeit, band VII. dl. I. 2e helft (1910), bl. 878. (4) Zoo is, in Europa althans, het palingbloed giftig, doch per os slechts in groote hoeveelheid; het bloed bevat in het plasma een toxalbumiene, khthyotoxikon geheeten. Een man, die het bloed van 640 g. Italiaansche aal opdronk, in 200 c.M3. wjjn, kreeg een hevige gastro-en teritis met stertoreuze ademhaling en facies Hippokratica. Het bloed van enkele Scomber-soorten (ikan kêmboeng en ikan tjèkalan) staat als giftig te boek. Greshoff (l.c., n°. 234 en n°. 243) vermeldt het gebruik ervan tot vergiftiging; daar toxalbumienen echter zeer gevoelig zijn voor verwarming, is de giftigheid in den daar aangegeven vorm in hooge mate twijfelachtig. (5) Tijdschrift Teysmannia, dl. II (1891), bl. 369: Geneesk. Tjjdschr. v. N.-I., dl. 39 (1899). bl. 179. en van den natuurlijken clood gestorven vee. meenen w« over zieke visch niet geheel te mogen zwijgen, wegens de aan liet gebruik ervan verbonden gevaren. Zy moet worden opgevat als bedorven in den zin van de strafwet. Schneider ( ) veimeldt, in 1881 dat eenige jaren te voren zich een algemeene sterfte onder de visschen aan de zuidkust van Java vertoonde; blijkbaar had men derhalve met een infectieuze ziekte te doen. Onder de visch, gekweekt in sawah en tainbak, kunnen infectieuze ziek en voorkomen- reeds meerdere malen heeft men (in Europa) uit zieke visch het Bacti uigare en het'Boef. coli gekweekt, welke uit den aard der zaak al heel licht in het vischhchaam kunnen geraken. Het eerste hebben Poels & Dho.nt zelfs gevonden in gebakken schol welke bi, personen, die 24 uur na het bakken ervan hadden gegeten, aanleiding had gegeven tot braken en diarrhee met buikpijn; de mikrobe kweekten z« van onder de huid a Het is daarom noodig te weten waaraan men in het algemeen zieke visch kan herkennen Verdacht zijn altijd abnormale vlekken (vaak bloedingen) en putsten op de ÏSTÏÏL op de kielen, een sterk oplette luik en een .lij.uig oppervlak b« visch Se van nature niet slijmig is: zulk een süjmige laag vindt men dan vooral aan den snoet en op de rugvin. Visch met dergelijke kenmerken moet m staat worden geacht den mensch ziek te kunnen maken; h« kan onder cliolera-achtige verschijnselen bezw«ken, 7oodat aan een warangan-intoxikatie kan worden gedacht. ' Visschen kunnen ziek zijn, door infectie mei het Bact. vulgare, zonder dat men liet ze kan aanzien en toch aanleiding geven tot ernstige intoxikatie van den mensch; koken maakt de giftige stoffen niet onwerkzaam. 3. BEDORVEN SCHAAL- EN BEDORVEN WEEKDIEREN (a). Schaal- en weekdieren komen ten deele rerscli, tendeele verduurzaamd (gedroogd, gezouten; in blik) in den handel; tot de rubriek van de verduurzaamde levensmiddelen van dezen aard rekenen wij ook de eigenaanlige ervan gemaakte conserven als b.v. pëtis, kêroepoek en dendeng, gemaakt \an ^ïnSikatie door deze groep van voedingsmiddelen heet nog al eens voor te komen, meer in het bijzonder door versche, toebereide garnalen (kreeften) en door rauwe oesters (mosselen). Toch is in de Indische litteratuur hierover zoo goed als niets te vinden en is geen enkel, wetenschappelijk volledig onderzocht geval beschreven. Van elders weten wij, dat zij in het algemeen niet (!) Sc heider, 1. c., bi. 106. . (10n0i , , (», Basenau, Vleeschvergiftiging, haar oorzaak en haar bedding (1898), bl. 44 Opmerking verdient het feit, dat men in gevallen van vischintoxikatie, veroorzaakt door liet Bact. vuig., deze mikrobe de eerste dagen in groote hoeveelheid in de ontlasting kan vinden waarna z« wordt vervangen doormikroben met andere eigenschappen, oa. die van het Bact. enteritidis. Een wat laat ingesteld bacteriologisch onderzoek kan derhalve, evenals wel in andere gevallen is gezien, tot een verkeerde conclussie leiden (») Wij laten intoxikatie door het gebruik van bedorven dekelhuuhgen en Iwltedvren geheel buiten bespreking, omdat de gegevens te onvoldoende zijn om ook maar een oppervlakkige bespreking mogelijk te maken. Men vindt in de litteratuur slechts opgeteekend (*). dat het eten van têripamj aanleiding kan geven tot intoxikatie verloopende met tachykardie en een scarlatineuzen uitslag: in verband hiermede is het van belang Zn te teekpnen, ftt «U. »"■ W. ™> «ipawort» t.r ver- giftiging van honden vermeldt. I») v. D. Bcbo, IK' Geneesheer in N. I., I (1884). lil. l'l- zeer veelvuldig voorkomt, nog minder door schelp- dan door schaaldieren. Intoxikatie door het gebruik van schaal- en weekdieren behoeft niet per se op bederf ervan te berusten, daar zij ook kan optreden doordat het dier als zoodanig giftig is (*), doordat giftige stoffen in zijn lichaam door pathogone mikroben zijn gevormd of wel dat het, zooals is aangetoond dat schelpdieren kunnen doen, uit het water giftige stoften in zijn lichaam heeft vastgelegd-, in het laatste geval heeft het dier in vervuild water geleefd. Deze verschillende mogelijkheden kan men in de practijk niet wel uit elkaar houden, hetgeen een systematische behandeling van dit hoofdstuk ten zeerste in den weg staat; hoofdzaak is echter, blijkens de ervaring, het bederf door postmortale besmetting met rottingsmikroben. In een geval van intoxikatie door schaal- of weekdieren kan men ook te maken hebben met idiosynkrasie, meer in het bijzonder wanneer de verschijnselen slechts bij één persoon worden geconstateerd, doch ook is het in zulk een geval mogelijk, dat zij een wat vroeger dan de andere dieren gestorven en daardoor in bederf overgegaan exemplaar verorberde of wel, waar zij ziek werd na het eten van een garnalengerecht, toevalligerwijze een ongepeld dier binnenkreeg (-). Idiosynkrasie tegenover garnalen uit zich door zwelling en jeuk van het mondslijmvlies en van de lippen, doch ook wel door aanvallen van hoest (3). Op het laatste vestigen wij speciaal de aandacht, met het oog op de verhalen omtrent de gevolgen van het heimelijk toedienen van gongso (dl. II, bl. 273). Idiosynkrasie tegenover mosselen uit zich door het optreden van urticaria. Het feit, dat schaaldieren (hoedang, rendjoeng; kêpiting, këtam) en naakte weekdieren (soentoeng; tjoemi2) buiten hun element meer of min snel sterven en dan spoedig in rotting overgaan, sneller nog dan visch, is natuurlijk van het grootste belang; vooral bij zeedieren wordt dit gezien. (') Als zeer giftig staat b.v. te boek de krab, bekend als këtam sêmpada; de këtam batoe (en de h. herdoen ? Greshoff, 1. c, nus. 33 en 210) heet, evenals de Mangkas (mimi, Molulcsche kreeft), tot vergiftiging te worden gebruikt; van de laatste zouden slechts de ingewanden en hun inhoud giftig zijn (Greshoff, 1. c., nos. 323 en 143;. Van uit Europa is het bekend, dat schelpdieren tot lichte intoxikatie aanleiding kunnen geven, wanneer zjj worden gevangen in de periode, dat de eieren of larven in de mantelholte, tusschen de kieuwen, leven. Dan zien de kieuwen melkachtig, resp. leigrijs en is het vleesch blauwachtig, week, vochtig en bevat een melkachtig vocht; al zeer gemakkelijk treedt li ierhij rotting op. Het is duidelijk, dat intoxikatie door deze oorzaak .slechts op bepaalde tijden van het jaar wordt gezien. (*) Van sommige garnalen schijnt alleen de kop giftig te zijn. zoodat zij slecht gepeld of ongepeld tot intoxikatie aanleiding kunnen geven; dit is b.v. het geval met de hoedang satang, welke onder deze omstandigheid kan leiden tot liet optreden van een acute gastro-enteritis (*). (3) v. d. Burg, 1. c., dl. I (1884), bl. 170. (*) Vorderman, Gcnoeskundig Tijdschrift voor N.-I., (II. 38 (180!»), lil. ltH, Koken ontleedt niet de erbij gevormde ptomatienen; in een geval van intoxikatie door bedorven kreeft, waardoor 9 personen ziek werden en 2 stierven, bleek een hond ongevoelig ervoor te zijn (rapin, Lausanne, 1877). Schelpdieren (tiram, koepang) kunnen geruimen tijd buiten het water in leven blijven, doordat de gesloten schelp ze beschut; na den dood echter wordt deze geopend (door de werking van den slotband) en dan treedt nog spoediger rotting op dan bij de schaaldieren, wier chitiene-, ïesp. kalkpantser nog een zekere beschutting tegen het indringen van mikroben vormt. Van belang is in dit opzicht het feit, dat men in Europa herhaaldelijk in levende schelpdieren Bact. coli en Bact. vulgare heeft ge\onden, welke na den dood natuurlijk het vleesch van het dier in rotting doen overgaan, ook zonder dat postmortale besmetting met rottingsmikroben is opgetreden (*). Dat kreeft in blik na het openen spoedig in bederf overgaat en dan schadelijk is, heeft men herhaaldelijk waargenomen; vooral kreeftenmayonnaise, welke niet dadelijk wordt genuttigd, heeft in deze een slechten naam (2). Over de kenmerken van bederf van schaal- en weekdieren het volgende. Hoedang, vóór het koken reeds gestorven, hebben een niet sterk vent raai gekromd achterlijf; bij dieren, welke levend worden gekookt, ligt het stijf tegen het kopborststuk; dit kenmerk geldt natuurlijk niet voor kêpitingen këtamsoorten. Onder invloed van reeds opgetreden bederf is het vleesch, ook van krabben, na koken grauwwit en week, terwijl het bovendien vreemd riekt en smaakt. Schelpdieren, welke gestorven zijn, hebben een gapende schelp, terwijl, zoodra bederf is ingetreden, het vleesch er wankleurig uitziet en stinkt, Over de kenmerken van ziek zijn vonden wij alleen iets genoteerd voor de schelpdieren. Het vleesch ervan heeft soms een eigenaardige kleur, is grijsgroen of okerkleurig (als boreh. boerat) en riekt eigenaardig (amis, naar bawang poetih of zelfs naar SH2). De mantelholte is gevuld met een stinkend vocht en de schelp is aangevreten, zoodat tusschen schelp en mantel holten zijn, gevuld met stinkend vocht. De schelp is in andere gevallen over het algemeen dunner, doorschijnender, lichter van kleur, duidelijker radair gestreept en broozer dan zij normaliter bij de soort ]'leegt te zijn. Lichaam en mantel zien, zoowel in rauwen als in gekookten toestand, geel tot oranjegeel. Het water, waarin zij worden afgekookt is blauwachtig (normaliter (ij Enkele malen is liet gelukt andere pathogone mikroben eruit te kweeken, b.v. liet Bact. typhi en Bact. enteritidis (paratyplii B), hetgeen verklaart hoe een lichte intoxikatie kan worden gevolgd door een typheuze ziekte, zooals herhaaldelijk is waargenomen. , (2) Kreeft in blik reageert alcalisch en is derhalve een uitmuntende voedingsbodem voor mikroben. Dp alcalisclie reactie maakt bovendien, dat zeer veel tin in oplossing kan overgaan (zie bl. 198). helder; en wordt door NOsH in de warmte geel- tot grasgroen (blijft normaliter bijna kleurloos). Versehe schaaldieren leven: gekookt, is de schaal, al naar gelang van de soort, rose tot steenrood, ook het vleesch van buiten af gezien: van binnen is het zachtrose. Versehe schelpdieren hebben een stevig gesloten schelp, welke helder water bevat; na het openbreken ervan is het vleesch vast en grijsrose, de kieuwen zijn bruin en de baard (mantelrand) is zwart en regelmatig geplooid of van regelmatige franje voorzien. De kieuwen kunnen, als geheel normaal verschijnsel, groen zijn, door phagoeytair door liet bedekkend epitheel opgenomen diatomeeön. Versehe inktvissehen (andere naakte weekdieren rneenen wij buiten beschouwing te kunnen laten) hebben een doorzichtige, glanzende cornea, zijn matig vast en rieken naar de zee. De gevolgen van het eten van bedorven schaal- en weekdieren zijn in het algemeen gelijk aan die, welke na het eten van bedorven visch worden waargenomen. De intoxikatie verloopt ook hier in de overgroots meerderheid der gevallen als een acute, licht-febriele gastro-enteritis (]), welke vroeg optreedt (met 3—5 uur, zelden later) en welke na 24 uur weer voorbij is. Niet zoo zelden doet zij zich voor als choleriene (-') en soms gelijkt zij meer op een acute dysenterie; een cholera-achtig beeld wordt zelden gezien, evenals ptomatropinisme (noot op lil. 17-1). Een doodelijk verloop van de intoxikatie vindt niet vaak plaats. In Europa heeft men geconstateerd, dat vooral mosselen tot deze, soms iedere therapie trotseerende, verschijnselen aanleiding geven, terwijl oesters meer eenvoudig drastisch werken, o. a. wanneer zij uit sterk verontreinigd water afkomstig zijn en niet behoorlijk worden gespeend. Ook hier kent men bovendien een exanthcmatischen vorm van intoxikatie en een parah/tischen. De eerste herinnert ten zeerste aan den ichthyismus exanthematicus en is ook hier alleen als zoodanig van idiosynkrasie te onderscheiden, wanneer meerdere personen tegelijkertijd hetzelfde ziektebeeld vertoonen. De tweede vorm berust niet op bederf in den gewone beteekenis van het woord, zooals blijken zal; toch moeten schelpdieren, welke tot het ontstaan van dezen vorm van intoxikatie aanleiding geven, als bedorven in den zin van de strafwet worden opgevat. In Europa heeft men deze beide vormen, practisch gesproken, nooit bij intoxikatie door oesters, doch alleen door mosselen geconstateerd; een zeker geval van den exan- (') W;j vermijden ook hier het gebruik van de geijkte termen garnalen- en oester cholera, om dezelfde reden als in noot 1 op bl. 175 werd aangevoerd. (2) v. d. Burg, De Geneesheer in N.-i., dl. II (1887), bl. 243 en Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. 18 (1878), bl. 411, waar hij 4 gevallen memoreert, in één gezin voorgekomen door het gebruik van bami, bereid met kreeften, oesters en garnalen. In de reeds vermelde verslagen van den civiel-geneeskundigen dienst vindt men vermeld, dat te Patjitan in 1907 (*) en in 1909 (**) een doodelijke intoxikatie door kreeft werd waargenomen, terwijl in 1909 te Menado '2 gevallen van intoxikatie door krabben voorkwamen, welke onder hevige buikverschijnselen, doodelijk verliepen (***). (*) Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. 48 (1908), bl. 7ö, <**) Ibidem, dl. 51 (1911), bl. 34. (***) Ibidem, bl. 375, thematischen vorm van oesterintoxikatie is nog niet beschreven en slechts een paar gevallen van den paralytischen. De paralytische vorm van mosKclintoxikatie (iiiytilismtis paralyticus), waarbij centrale symptomen op den voorgrond treden, is hoogst interessant en reeds van oudsher kekend- (1799). Hij berust op intoxikatie met imjülotoxiene, dat als curare (') werkt en doodt door verlamming van de motorische centra. Mytilotoxiene ontstaat niet by rotting van mosselen, doch wordt erin gevormd door bepaalde mikroben (Salkowski, 1885) of wel het wordt door ze uit het water, waarin zij leven, opgenomen en in hun lichaam vastgelegd [Thesen, 1901 (*>]. Overgebracht in versch water geven zjj het hieraan in ongeveer een week volkomen af, zoodat zij ongiftig worden. Het mytilotoxiene kan door alcohol worden uitgetrokken; deze wordt erdoor goudgeel gekleurd, welke klembij verhitting met N03H grasgroen wordt; niet-giftige mosselen kleuren den alcohol niet noemenswaard, terwijl hjj bij verhitting met N03H eveneens bijna kleurloos blijft. Men heeft gezien, dat 5—6 mosselen voldoende mytilotoxiene kunnen bevatten om met een uur, zelfs met een kwartiei, een persoon te kunnen dooden. Bekend is vooral de in 1885te Wilhelmshaven waargenomenintoxikatie doorgekookte mosselen van 19 personen, waarvan er 5 stierven, welke door Vibchow en Schmidtmann werd onderzocht en waarin voornamelijk deze vorm werd gezien (3); Thesen nam een reeks van 8 gevallen te Christiania waar in 1901. De spoedig na het eten (met eenige uren) optredende symptomen waren: constrictiegevoel in de keel, gevoel van stomp worden van de tanden, paraesthesiën in de handen en later ook in de voeten, duizeligheid zonder hoofdpijn, lichte roes met motorische excitatie en dwang om zich te bewegen, een licht benauwd en angstig gevoel, mydriasis (stijve niet-reageerende pupillen), moeilijk en stootend spreken, parese en ataxie van armen en beenen, niet kunnen staan en bovendien misselijkheid met voortdurend braken, doch zonder buikpijn noch diarrhee. Van de zieken vertoonden zij, die de intoxikatie met den dood bekochten, toenemende hypothermie en verlamming van het geheele lichaam, teiwijl zü kalm insliepen. De exitus trad soms reeds met weinige uren op, zoodat deze gevallen door een peracuut verloop waren gekenmerkt. Thesen zag behouden blijven van het bewustzijn bij psychische excitatie, gevolgd door ataxie en periphere verlammingen. Bij de obductie werden te Wilhel nishaven gevonden: een acute gastro-enteritis en degeneratie van de parenchymateuze organen, sterke hypermegalie van de milt en soms een z.g. hepatitis haemorrhagica: te Christiania vond men een acute gastroenteritis met zwelling van liet lymphoïde apparaat van den darm. Blijkbaar heeft men niet altijd met hetzelfde schadelijke agens te maken; Brieger (1885) scheidde dan ook uit de mosselen meerdere giftige stoffen af, o.a. mytilotoxiene. Mytilotoxiene doodt ook honden, hitten en kippen; per os is lift veel giftiger dan bij subcutane injectie; een kat, welke een bord aflikte, waarop giftige mosselen hadden gelegen, werd ernstig ziek, zóó gevoelig is dit dier ervoor. (') Curarine, het werkzame bestanddeel van het curare, is geen voor Indië belangrijk alkaloïede. Curare wordt verkregen uit enkele bepaalde, weinig verbreide Strychnossoorten, welke in Indië niet voorkomen. Voor zoo ver wjj weten is curariene in geen enkele Indische plant noch in eenig Indisch pijlvergif aangetoond; het curare wordt nl. in Zuid-Amerika, het land dezer Strychnos-soorten, als pijl vergif gebruikt. (2) Zeer opvallend is het, dat, onder geheel dezelfde omstandigheden, niet alle mosselen van dezelfde bank giftig worden en dat niet alle even giftig zijn. Dit pleit meer voor de opvatting, dat men met zieke mosselen heeft te maken dan met mosselen, giftig door het vastleggen van een giftige stof in hun lichaam (lever). Niet alleen mosselen, doch ook andere weekdieren kunnen tot dezelfden vorm van intoxikatie aanleiding geven, doordat] ook zij mytilotoxiene kunnen bevatten. (') In een gedeelte der gevallen werd urticaria met angina en dyspnee, in een andei choleriene gezien. Het mytilotoxiene is een alkaloïedachtig ptouiatiene; liet wordt niet ontleed door eenvoudig koken, maar wel door koken in alcalisclie oplossing (ontgiftend werkt het afkoken der mosselen in water, dat per L. 4 g. natriumbicarbonaat bevat; na het koken neutraliseere men met azijn). De intoxikatie is dan ook waargenomen zoowel na het gebruik van rauwe als van gekookte mosselen. 4. BEDORVEN KAAS EN BEDORVEN EIEREN. Kaas bevat steeds mikroben [zooals streptococcen (*)], waaronder altijd gewone rottingsmikroben, o.a. het Bact. coli, voorkomen, zoodat bederf, waar het optreedt, moet berusten op de ontwikkeling van andere mikroben. Deze kunnen zeer giftige stofwisselings- en afvalproducten produceeren, zoodat de verbruiker ziek wordt. Intoxikatie door bedorven kaas wordt tegenwoordig echter zelden meer waargenomen, doordat de fabriekmatige kaasbereiding onder de noodige voorzorgen, ter voorkoming van besmetting, geschiedt en de kaas zorgvuldig wordt gesorteerd, terwijl zij rijpt. Kaas vertoont niet zoo zelden op doorsnede kleine gaatjes, kleine roode, blauwe of zwarte (2) vlekjes en smaakt nog al eens wat bitter en soms zelfs wat rans, zonder dat dit nog het recht geeft haar bedorven te noemen, niettegenstaande dit alles op de ontwikkeling van bijzondere mikroben berust. Een wat bittere smaak is echter altijd verdacht; verschillende mikroben, welke proteolytische enzymen afscheiden, zijn in staat uit eiwit bittere stoffen te vormen. In hoofdzaak wordt bederf waargenomen bij de weeke kaassoorten, waartoe o. a. behooren Limburgsche kaas, Brie, Camenbert e. d. In goed rijpen toestand aan de lucht blootgesteld, treedt met eenige dagen duidelijk merkbare ammoniakale gisting op; dan wemelt de kaas van mikroben en is ongetwijfeld als bedorven aan te merken. Opmerkelijk is het echter, dat in Frankrijk, het land der weeke kaassoorten, intoxikatie door bedorven kaas zoo goed als onbekend is Bederf, dat aanleiding geeft tot intoxikatie, komt, blijkens de ervaring, vooral voor (') De eigenaardige smaak en reuk van de verschillende kaassoorten berusten op de pullulatie van bepaalde mikroben en schimmels, welke bij de fabriekmatige bereiding in reine cultuur worden aangewend: sommige soorten vormen sporen en ontwikkelen C02 en H2 (gaten in de kaas). Een enkele maal heeft men uit kaas een niet-pathogonen, in zijne culturen volkomen op den Vibrio cholerae gelijkenden, vibrio kunnen kweeken (Vibrio tyrogenes). (s) Bruine en zwarte pigmenten worden door vele mikroben gevormd; zij zijn verwant aan, of identiscli met, oxydatieproducten van het tyrosiene, dat normaliter in kaas voorkomt. (3) De niet in blik of in glas verduurzaamde kaas schimmelt van buiten, zonder dat hieraan gewicht is te hechten en zonder dat dit als bederf kan worden aangemerkt (*). Oude weeke kaas kan tot woonplaats dienen van de jnaden van een klein zwart vliegje, welke in den darm van den mensch zich kunnen vermenigvuldigen en tot hevige koliekaanvallen kunnen leiden (myiasis intestinalis), terwijl in de korst van oude kaas zeer vaak de kleine kaas mijt leeft, welke aan de kaas een eigenaardigen, door sommige lekkerbekken zeer gewaardeerden, smaak geeft. De maden zijn wit, glanzend en 8 m.M. lang; zij bewegen zich sprongswijs. De mijten zijn '/» m.M. Kaas met talrijke maden is als bedorven aan te merken. Dat, van uit de melk, pathogone mikroben in de kaas kunnen voorkomen, o.a. het Bact. coli, teekenen wij hier nog even aan. Bij het maken van kaas worden deze mikroben, evenmin als de normaliter erin voorkomende, gedood; de temperatuur, waarbij het proces plaats vindt, is ervoor te laag. <*) De Roquefort is normaliter door 011 door beschimmeld; de reactie van deze kaassoort is een alcalische. zonder dat udspect, reuk en smaak zijn veranderd : rotte kaas is walgingwekkend, wordt daarom zelden of nooit gegeten en geeft dan ook geen aanleiding tot het optreden van intoxikatie. Waar deze werd waargenomen heeft men in sommige gevallen op doorsnede kleine, troebele, zuur reageerende druppeltjes aangetroffen ('), waaruit bepaalde mikroben, doch ook wel verwanten van het Bact. coli, zijn gekweekt en waaruit het zeer giftige tyrotoxikon (Vaughan, 1884) en tyrotoxkne zijn afgescheiden. Het eerste is een kristallijne stof, welke op de tong brandt, droogheid van mond en keel en een gevoel van dichtsnoeren van de keel veroorzaakt, welke verschijnselen worden gevolgd door braken en diarrhee. Ook in melk heeft men wel tyrotoxikon gevonden (o. a. bij intoxikatie door melk in Voor-Indië; Fihth, 1887). Na het nuttigen van bedorven kaas heeft men meerdere malen een min of meer ernstige, acute, febriele gastro-enteritis, met lichte algemeene verschijnselen, waargenomen, soms zelfs met doodelijken afloop. In den regel traden de verschijnselen op met 1—2 uur, doch ook wel reeds met '/« uur. In enkele gevallen heeft men, naast gastro-intestinale symptomen, de verschijnselen van het ptomatropinisme gezien. In dergelijke gevallen had men te maken met echte kaasintoxikatie (zie ook noot 2 op bl. 213). Gewichtig is het feit, dat honden en katten niet gevoelig zijn voor het kaasvergif, dat deze verschijnselen bij den mensch verwekt. In onze Indische litteratuur is één geval van kaasintoxikatie beschreven door Alken, die verscheidene onderofficieren te Padang zag ziek worden na het gebruik van zoetemelksche kaas. Zij klaagden over een droge keel, gepaard aan een gevoel van dichtsnoeren ervan, over duizeligheid, nausea, emesis, een onleschbaren dorst, krampen in den buik en diarrhee; de ontlasting liep sommigen onwillekeurig af. Bovendien vertoonden zjj een profnze afscheiding van koud zweet en verlies van elasticiteit van de huid (staanblijven van een huidplooi). Scheikundig onderzoek toonde de afwezigheid van eenig anorganisch gif aan (2). Versche eieren gaan zeer gemakkelijk in bederf over, omdat de poreuze schaal mikroben doorlaat ; aërobe mikroben vinden natuurlijk erin een uitmuntenden voedingsbodem en komen regelmatig erin voor, zoodra de eieren wat oud zijn. De eieren kunnen in gewone rotting overgaan, doch ook bederven zonder dat de eigenaardige groene rottingskleur en de eigenaardige rottingsstank optreden. Verschillende mikroben zijn ertoe in staat, doch steeds geven bepaalde soorten rotting en andere den tweeden vorm van bederf. Rotte, eieren vertoonen een dun, troebel, grijs tot grijsgroen eiwit en een dooier, welke aanvankelijk okerkleurig is, doch ten slotte leigrijs wordt (s); dan vloeien wit en geel door elkaar en vormen een grijsgroene massa, welke duidelijk naar SH2 stinkt. Dat volkomen hardgekookte eieren een wat groen verkleurd wit en een oppervlakkig groen gekleurden dooier hebben en normaliter naar SU» rieken, teekenen wij even aan. Bij den anderen vorm van bederf vloeien wit en geel nog eerder dooreen en ontstaat ten slotte een dikke, faeculent riekende brij. Bedorven têlor asin hebben een zwartachtige schaal: het wit is bruingeel, de dooier zwartachtig en niet olieachtig; zij stinken erg, doch niet bepaald naar SH2. (') Goede kaas reagegrt alcalisch; enkele soorten reageeren echter zuur, b.v. de z.g. Gruyère kaas en de Parmazaansche kaas. De eerste vertoont op doorsnede groote gaten, waarin een spoortje zoutachtig, helder vocht; de laatste komt geraspt in flesschen in den handel voor en riekt altijd eenigszins rans. (s) Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. IX (1862), bl. 423. (3) De kleur van den dooier van kippeneieren wisselt, al naar gelang van het genoten voeder, onder gewone omstandigheden van stroogeel tot oranje: hij kan zelfs bloedrood zijn. Echte bloedstrepen kunnen in eieren voorkomen bij ziekten van het ovarium; voorzichtigheidshalve gebruike men dergelijke eieren niet, Vermoedelijk worden niet zoo zelden bedorven eieren gebruikt 0111 ervan tëlor asin te maken; ten minste uit Singapore worden er vele ingevoerd, welke uitermate stinken en geheel bedorven zijn, doch desniettegenstaande een lekkernij zijn voor Chineesche koeli. Dat zjj tot intoxikatie aanleiding kunnen geven is ons niet bekend. (»oede versehe eieren zijn zwaar, maken by schudden den indruk van vol te zyn en zinken in lU°/0*keukenzoutoplossing. Z\j zyn doorschijnend; het wit gelijkmatig, terwyl de dooier als een homogene vlek in het midden is te zien, welke, by beweging van het ei om zyn lengteas, in tegengestelde richting draait. Zijn de eieren wat oud. dan zweven zy in de zoutoplossing; dan is bovendien de luchtkamer, zooals by doorvallend licht is te zien, groot. Oude eieren vertoonen een uitgezakten dooier, wanneer zij tenminste niet regelmatig worden gekeerd; op één plaats i9 dan de schaal verkleurd, eerst geel, later zwart Bij stukslaan vloeien wit en dooier dooreen. Bebroede eieren en eieren, welke lunir in de zon lairen, vertoonen by doorvallend licht een troebel, weinig doorschijnend wit. Goede gezouten eendeneieren hebben een witte, lichtblauwe of lichtgroene schaal; het wit is blauwwit en glanzig en de dooier donkergoel en olieachtig. Bedorven eieren kunnen tot een zeer gevaarlijke intoxikatie aanleiding geven. Zoo beschreef Cameron (1895) een intoxikatie bij 74 nonnen in een klooster te Limerick, die een vla nuttigden, waarvoor een bedorven ei was gebruikt; alle werden ziek, terwijl er 4 stierven. Het medegedeelde in dl. II, bl. 119, noot 1, is hierbij van belang. Vooral gevaarlijk is het wit van eieren, dat wordt bewaard en b.v. eerst den volgenden dag, of nog later, wordt gebruikt om ervan dadar e.d. te maken; meerdere doodelijke intoxikaties zijn ervan beschreven. De oorzaak ligt natuurlijk daarin, dat het eiwit zulk een bijzonder gunstige voedingsbodem is en b(j de ontleding van eiwitten zeer giftige stoften kunnen ontstaan. Misschien behooren hiertoe de choleriforme gevallen van intoxikatie door Inlandsch gebak, in 1907 te Bavjoemas en Poerwokerto waargenomen p). Hier vestigen wjj nog even de aandacht op het hoogst interessante feit, reeds vroeger vermeld (dl. II, bl. 119), dat idiosynkrasie ook tegenover kippeneiwit voorkomt; tevens vermelden wij hier als even gewichtig feit, dat men op den duur eraan kan wennen en derhalve de persoon niet bij voortduring de idiosynkrasie behoeft te blijven vertoonen (Schofield, 1908). B. BEDORVEN PLANTAARDIG VOEDSEL. Bedorven plantaardig voedsel geeft slechts zelden aanleiding tot intoxikatie, althans slechts weinige gevallen ervan zijn beschreven. Men heeft haar gezien, zoowel door bedorven versch toebereide, als door bedorven geconserveerde groenten. In verband met het bederf van versche groenten is het belangrijk de aandacht te vestigen op het feit, dat het Bact. coli de oorzaak kan zijn van plantenziekten (3). (') Geneesk. Tjidschrilt voor N.-l., dl. 48 (1908), bl. 741. ('-) Op het feit, dat mikroben uit den bodem in de planten overgaan en op deze wijze infectieuze voedselziekten kunnen ontstaan, wanneer de mikroben niet bij de toebereiding worden gedood, willen wij even de aandacht vestigen, zonder verder erop in te gaan, omdat de voedselinfecties (noot 2, bl. 141) door plantaardige levens- en genotmiddelen geen bijzondere behandeling vereischen. Dat door toevallige besmetting, 0. a. door schijnbaar gezonde personen, meel en brood de dragers kunnen worden van Bact. typhi, Bact. enteritidis (paratyphi B) en van den Vibrio cholerae is begrijpelijk; volgens de strafwet zijn zjj dan bedorven. Meel met water is een gunstige voedingsbodem voor het Bact. coli; de zuurvorming in gistend deeg berust ten deele op de pullulatie van deze algemeen verbreide mikrobe. "\\ ij zullen beginnen met hetgeen hier te lande omtrent dit punt is bekend geworden, ofschoon men hier met een zeer bijzonderen vorm van bederf te maken heeft. 1. BEDORVEN TEMPÉ, ONTJOM e. d. Tempé blijft slechts eenige dagen goed; dan gaat zij in bederf over, waarbij allerlei omzettingen erin plaats hebben en allicht giftige stoffen worden gevormd, zooals geschiedt, wanneer het schimmelproces langer dan '2 dagen duurt ('). Het is echter niet bekend, dat door te oude tempé intoxikatie is voorgekomen, ofschoon de mogelijkheid ervan allerminst is uitgesloten. Gelet op den stand van het vraagstuk van de hieronder te bespreken tempé-intoxikatie, welke nog niet op afdoende wijze is onderzocht, wat betreft de voorwaarden, waaronder zij optreedt, is intoxikatie door gewoon bederf, voor het oogenblik althans, niet scherp te scheiden van de volgende. Herhaaldelijk heeft men gevallen waargenomen van intoxikatie door tempé, waarvan niet vaststaat, dat zij te lang had doorgeschimmeld of te lang was bewaard, ofschoon zij toch blijkbaar was bedorven uit een hygiënisch en strafrechtelijk oogpunt. Men moet wel aannemen, dat in die gevallen (hetzij bij de bereiding zelve, derhalve vóórdat het eigenlijke schimmelproces begint, hetzij later, terwijl het aan den gang is) andere schimmels of bepaalde mikroben erin of erop geraken en zich erin ontwikkelen naast de specifieke soort, welke voor de bereiding noodig is en opzettelijk eraan wordt toegevoegd, dan wel tijdens het proces regelmatig spontaan uit de lucht erop geraakt. Intoxikatie waarbij men deze oorzaak moet aannemen, heeft men gezien zoowel bij de gewone tempé, bereid uit de katjang kêdêlai (Glycine Soja) als bij de z.g. ontjom, gemaakt van de perskoek van de katjang tanah (Arachis hypogaea) als bij het product, bereid van hampas njioer (ampas kêlapa) en bekend als tempé boenr/rek kêlapa (2). Over intoxikatie door tempé boengrek kêlapa in de residenties Ban.joemas en Kediri berichtte Vorderman (3): op 340 gevallen, welke van 1895 tot in het begin van 1901 b\j het bestuur werden gerapporteerd, werden 199 letliale geboekt. Niet altijd was de mortaliteit evengroot, blijkbaar omdat niet altyd hetzelfde mikroörganisme de oorzaak ervan was. Bij deze gevallen traden nerveuze symptomen op den voorgrond; betrekkelijk zelden werden gastro-intestinale gezien. Na voorafgaande lichte alyrwene verschijnselen trad plotseling verergering in, met kornet, cyanose, krampen enproftize ziveetafscheiding; na eenige 0) Boorsma, Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. XL (19Ü0), bl. '255. Bij dezen onderzoeker (l.c., bl. 253 en 264) en bij Vorderman [ibidem, dl. XLII (1902), bl. 411, 418, e. v.], vindt men allerlei bijzonderheden omtrent de biologie en chemie van het tempé-proces. (-) Vorder man, Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. XLII (1902), bl. 42T. (3) Idem, Tijdschrift voor Inlandsche Geneeskundigen, jaargang 9 (1901), 1)1. IJ. uren (meestal een 5-tal) trad onder het optreden van ikterus en oedeina pulmonum de cxitus IrAhalis in. De pupillen waren meestal nauw, reageerden ukt op licht; de temperatuur was normaal of subnormaal. Waar genezing intrad, duurde de reconvalescentie lamj. In één geval werd sectie verricht en werden bloedingen onder het endokard, in het myokard en in den maagwand gevonden, benevens zwelling van het lymphoïede apparaat van den darm en van de mesenteriale klieren. Op grond van het herhaaldelijk voorkomen van dergelijke gevallen van intoxikatie door tempé boengrek kêlapa, werden de aanmaak en de verkoop van deze lekkernij verboden in de residentie Banjoemas. Toch werd nog in de verslagen van den civielgeneeskundigen dienst over 1906 medegedeeld, dat in de afd. Banjoemas eenige personen eraan stierven, onder verschijnselen van trismus en tetanus, hooge kniepeesreflexen, niet-reageerende pupillen, terwijl bloedig slijm uit den mond liep ('). In het verslag over 1907 wordt vermeld (2), dat in dat jaar 38 gevallen (met 23 dooden) waren voorgekomen in de desa Poerwosari (afdeeling Poerwokerto). In verband met het bovenstaande willen wij niet onvermeld laten, dat boengkilperskoeken in Mecklenburg herhaaldelijk bij huisdieren verschijnselen hebben veroorzaakt van z.g. lupinose en dat duizenden schapen (zelden werd de ziekte bij geiten geconstateerd), paarden, runderen, zwijnen en damherten erdoor zjjn gecreveerd. De verschijnselen waren: sterke ikterus, vergrooting van de lever, somnolentie, koorts, af en toe krampen en verlammingen, terwijl de pis eiwit en galbestanddeelen bevatte. De dood trad in óf zeer snel öf zeer laat. Bij deze gevallen heeft men in de veekoeken noch een glykosiednoch een alkaloïedachtig lichaam kunnen aantoonen, nocli een ptomatiene, doch wel een eiwitstof, welke op sommige bloedsoorten agglutineerend inwerkte (:l). Men spreekt in dergelijke gevallen van lupinose. omdat dergelijke verschijnselen veelvuldig zijn gezien bij het voederen met lupienen (vermoedelijk zieke lupienen), een papilionacee, welke in Indië niet voorkomt. Sommige onderzoekers meenen hierbij een bepaalde giftige stof te hebben gevonden, beschreven als iktrogeen en ook als lupinotoxiene (4). 2. BEDORVEN VERSCHE EN BEDORVEN VERDUURZAAMDE GROENTEN. In de Europeesche litteratuur zijn slechts een paar gevallen beschreven van ziekte door bedorven versche groenten en slechts enkele door bedorven ingemaakte. De kennis van het voorkomen van dergelijke intoxikaties is van het meeste belang, zoodat wij die enkele gevallen in het kort willen memoreeren, ofschoon zij uit een nosologisch oogpunt niet zoo heel belangrijk zijn. In Indië is iets dergelijks nog niet waargenomen, althans niet gepubliceerd. (') Geneesk. Tijdschrift voor N.-I.. dl. 47 (1907), bl. 731. In hetzelfde verslag wordt (bl. 726) vermeld, dat in de afd. Koeion Progo kort na elkaar 13 personen stierven onder symptomen, welke aan tetanus deden denken en welke aan intoxikatie door tempé, bereid uit kêkara (bëngoek, Mucuna capitata), werden toegeschreven. (2) Ibidem, dl. LI (1911), bl. 45. (;l) Kobert, l.c., dl. II (1906), bl. 594. Uit de katjang tanah wordt de Delftsche slaolie gemaakt; de daarbij overblijvende perskoeken worden als veevoeder verkocht (dl. II, bl. 286, noot 3). Greshoff vermeldt (1. c., n°. 247) het gebruik van den fijngemaakten wortel van de katjang tanah tot vergiftiging; hij wordt daartoe geruimen tijd heimelijk toegediend. (4) Koberi, l.c., dl. TI (1906), bl. 587 en 586. Vibert nam in 1893 te Parijs een gezin waar, waarin het tot intoxikatie was gekomen door liet nuttigen van bedorven sn^boonen (haricots); chemisch en bacteriologisch onderzoek schijnt niet te zijn verricht, maar de omstandigheden waren van dien aard, dat de oorzaak in de snyboonen moest worden gezocht. De boonen waren den vorigen dag, zonder eenig nadeel, in een familie gegeten en het overschot in een vuilnisvat geworpen, waaruit het den volgenden dag werd opgevischt en, wat toebereid met afgekloven beentjes, als gerecht werd verkocht aan een arme familie. De ouders en een paar der kinderen, die eraan smulden, werden ziek; een der kinderen stierf. Bij allen ontwikkelde zich een min of meer hevige acute gastroenteritis, welke bij de vrouw een dysenterie-achtig karakter aannam en haar lang ziek deed blijven. De boontjes smaakten wat bitter en scherp, doch niet zóó, dat het gebruik ervan bepaald onaangenaam was; zij waren wat vettig, ofschoon geen olie aan het gerecht was toegevoegd ('). In 1903 werd te Wiirsburg bij vele personen tegelijk een intoxikatie waargenomen door de toxienen van het Bad. vulgare, welks aanwezigheid bacteriologisch werd aangetoond; in dierproeven verwekten de toxienen ervan hetzelfde ziektebeeld, als bij de zieken was waargenomen. Het gerecht was gemaakt van aardappelen, welke den vorigen dag gekookt en aan schijfjes gesneden en tot den volgenden dag (bij warm weer) waren bewaard. De smaak van de aardappelensalade was goed, doch de schijfjes aardappel waren wat weeker dan gewoonlijk. De verschijnselen traden met een paar uur op en bestonden in hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, hevig en herhaald braken en min of meer sterken collaps, terwijl verder hevige buikpijn en bjj vele lijders ook hevige krampen in de beenen (kuiten) werden waargenomen. De lijders klaagden alle over groote koude. De temperatuur was normaal, de pols zwak en versneld; de pupillen waren normaal wijd. doch reageerden traag.Met enkele uren tot dagen herstelden alle zieken ('-'). Te Darmstadt werd in 1904 geconstateerd, dat de Bac. botulinus zich ook kan ontwikkelen in plantaardig voedsel (noot 2, bl. bl. 156); door bacteriologisch onderzoek werd de aanwezigheid met absolute zekerheid vastgesteld. Van ingemaakte slaboontjes, welke week als boter waren en dan ook niet werden gekookt, werd een salade gemaakt. Van de 2+ personen, die ervan aten, werden er 21 ziek; 11 van hen stierven met 2—11 dagen. De eerste klachten traden op met 28—48 uur en geleidelijk ontwikkelde zich het beeld van het botulisme, doch niet het klassieke; daarom is het positieve resultaat van het bacteriologisch onderzoek juist van zooveel belang en vermelden wij het uitdrukkelijk. In het ziektebeeld ontbraken nl. de verschijnselen van verlamming van de secretie (over het algemeen was de speeksel-, slijm- en zweetafscheiding zelfs iets toegenomen); de pupillen waren nimmer maximaal wijd noch ongevoelig voor licht. Wel ontwikkelde zich geleidelijk een volkomen verlamming in het verdei e gebied van de nn. III, van de nn. VI en XII en van vele andere zenuwen (3). O Vibert, Précis de toxicolozie (1900), bl. 897, Obs. XXXIII. (2) Dieudoxné, Deutsche med. Wochenschrift, 1905, I, bl. 191. De aardappelen bevatten slechts 0,021 g. solaniene per K.G., een hoeveelheid te gering om de intoxikatie te kunnen verklaren (noot op bl. 81). De schrijver oppert zelfs de mogelijkheid, dat de tot nog toe beschreven gevallen van z.g. solaniene-intoxikatie misschien alle zouden zijn intoxikaties met de toxienen van het Bact. vulgare. (3) Fischer, Zeitschrift f. klin. Medizin, Bd. 59 (1906), bl. 58. Het eigenaardige beeld, dat hier werd gezien, bewijst hoe scherp omschreven het botulotoxiene nekrobiose in de grijze stof kan verwekken, resp. hoe het scherp omschreven gebieden kan vrijlaten. Alle zieken vertoonden lichte gastrische verschijnselen (niet van gastro-enteritis): het verloop was afebriel en het sensorium bleef tot den dood toe vrjj. De boontjes waren aangemaakt met room en azijn; er ontwikkelde zich geleidelijk de reuk van Parmazaansche kaas, zoodat ten slotte het bederf duidelijk waarneembaar was. Door verwarming werd het vergif ontleed; een heer, die toevalligerwijs de sla had gekookt, kreeg slechts lichte gastrische verschijnselen en een ander, die de sla had opgewarmd, werd eerst veel later ziek dan de andere. Fischeb vermoedt, dat de boontjes den Bac.botulinus bevatten van uit tien grond (varkensmest; zie noot 2, bl. 187 en bl. 1,56). In 1906 werden 250 bedienden van een warenhuis te Leipziy ziek door het nuttigen van verduurzaamde snijboonen. Met eenige uren ontwikkelde zich bij hen een acute maagdarmkatarrh, waarvan zij met 2 4 dagen waren hersteld. Uit de boonen werden het Bact. roti en het Bart. paratyphi B gekweekt. Het tweede vormde een thermostabiel toxiene, zoodat hieraan de intoxikatie moest worden toegeschreven, waarmede de uitkomsten van de dierproeven geheel in overeenstemming waren; de blikken waren slechts opgewarmd in water van 80°, omdat de snijboonen week waren en bij koken tot moes zouden worden. Diarrhee ontbrak bij weinige, braken daarentegen slechts in enkele gevallen. Het onderzoek van het restant snijboonen ving aan 20 uur na de verstrekking van het maal; mikroskopisch krioelden zij van staafjes. Het chemisch onderzoek leverde niets op. Uit de ontlasting der patiënten kon het Bact. paratyphi niet worden verkregen, zoodat blijkbaar slechts weinig levende exemplaren werden binnengekregen, doch in hoofdzaak de toxienen ervan i1). Practisch komen blikjes met bedorven inhoud (speciaal met groenten) niet in den handel voor, daar zij nauwkeurig worden gesorteerd en de gebombeerde worden uitgezocht en vernietigd. De aanmaakkosten zijn zóó gering, dat het geldelijk verlies hiervan niet opweegt tegen het nadeel, dat de fabrikant in zijn goeden naam zou lijden, wanneer hij de risico op zich nam blikjes met bedorven, d. i. gevaarlijken, inhoud af te leveren. In de bovenaangehaalde gevallen had men dan ook te maken met in het klein en niet in een fabriek ingemaakte boonen, behalve in het laatste geval. Wat de kenmerken van bedorven verduurzaamde groenten betreft, meenen wij hier ter plaatse speciaal de aandacht te moeten vestigen op het feit, dat de reactie van alle blikgroenten, volksspiis e. d. is duidelijk zwakzuur tegenover lakmoespapier. Een alcalische reactie duidt derhalve op bederf. Daarnaast staan eventueel afwijkingen in ach peet. consistentie, smaak en reuk, zooals die in de aangehaalde gevallen ook voor den dag kwamen. Wat de kenmerken betreft van bedorven ingemaakte groenten, zooals zuurkool en snijboonen uit het vat (zooals die op de hoofdplaatsen te krijgen zijn (') Rolly, Müncher med. Wochenschrift, 1906, II, bl. 1798. Nog enkele andere gevallen van intoxikatie door bedorven groenten, waaruit liet Bact. paratyphi B en het Bact. enteritidis werden gekweekt, z\jn beschreven, o. a. dooide Jong (Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1912, II. bl. 1766) uit spinazie en andijvie. en welke een melkzure gisting doormaken), valt mede te deelen, dat ook hierbij de reactie van neutraal, of zuur, bij bederf omslaat in een alcalisclie. De pekel reageert aanvankelijk neutraal of' zuur, smaakt zout en riekt ziltig; later wordt zij troebel, met schuim bedekt en kan, waar bederf optreedt, zelfs duidelijk ammoniakaal rieken en alcalisch reageeren. Zij schimmelt periodiek en ondergaat hierdoor de genoemde veranderingen ('j. Ingemaakte zuurkool e. d. blijven in Europa, waar zij in den kelder worden bewaard, ongeveer een jaar goed. Zóólang houden zij liet in tropische landen, zonder bijzondere voorzorgen, niet uit. Op den duur wordt de pekel slapper (door wateropneming uit de lucht) en gaat zij meer eiwit bevatten, zoodat de kans op bederf met den ouderdom toeneemt. Bedorven versche groenten zijn verlept, slap en rieken bovendien abnormaal, zijn veranderd van consistentie, enz. Bedorven in den zin van de strafwet kunnen blikgroenten (en in het algemeen alle in blik verduurzaamde levens- en genotmiddelen) ook zijn, wanneer tinzoutcn in den inhoud zijn overgegaan. Ook hierop is echter de kans tegenwoordig al heel gering, daar de Nederlandsche fabrieken alle uitmuntend Engelsch blik gebruiken en geen groenten in blik verduurzamen, waarvan de ondervinding of de wetenschap hebben geleerd, dat zij het vertinsel van het blik kunnen aantasten. Dit geschiedt door eventueel aanwezig calciumoxalaat, doch men vermoedt, dat het slechts mogelijk is bij fouten in het vertinsel, waartegen het bedekken met een laagje vernis op den duur niet helpt, zoodat het tegenwoordig dan ook achterwege wordt gelaten. De inwerking van het genoemde zout geschiedt vermoedelijk slechts op plaatsen, waar de tinlaag niet innig met het ijzer samenhangt. Dergelijke fouten komen bij het dure Engelsche blik niet voor, of slechts bij hooge uitzondering; deze bliksoort heeft bovendien het voordeel, dat zij slechts sporen Pb bevat, zoodat de overgang van Pb in den inhoud practisch is uitgesloten, te meer waar de inhoud niet met soldeersel in aanraking kan komen. Wel bevat het gewone soldeer altijd groote hoeveelheden Pb, doch de blikken worden meer gevelsd dan gesoldeerd (noot op bl. 159). Calciumoxalaat komt voornamelijk voor in postelein en in zuring (2) (') De pekel, waarin vleeschwaren worden ingemaakt, riekt en smaakt aanvankelijk ongeveer als bouillon; reeds spoedig wordt zij troebel, dry ven stukjes vet erop en is zü rood door uitgeloogd bloedrood. In bedorven toestand reageert v.\) alcalisch en kan dan eveneens duidelijk naar NH3 rieken en de EisEu'sehe reactie geven. Een oplossing van zuiver CINa reageert neutraal; de reactie van den pekel hangt natuurlijk ook af van de zuiverheid van het zout. (2) Ottow onderzocht indertijd een restant suring in blik, dat 0,46°/o Sn bevatte, een zeer groote hoeveelheid; het blik was van binnen bedekt met een roestbruine laag;de zuring had aanleiding gegeven tot een acute gastro-enteritis (*). (*) (ronecsk. Tijdschrift voor N.I., til. 36 (1890). hl. 114. en, doch in mindere mate, in spinazie-, dergelijke groenten worden tegenwoordig dan ook niet meer in blik verduurzaamd, doch in glas of in aardewerk. Al is derhalve tegenwoordig het gevaar voor overgang van plantenzure tinzouten in den inhoud der blikjes met verduurzaamde groeten vrijwel nul, zoo meenen wij toch over de eventueele gevaren ervan iets te moeten zeggen. Er heerschen n.1. in de leekenwereld nog altijd verkeerde ideeën op dit punt, zoodat het kan voorkomen, dat de rechter in dit opzicht een verkeerd standpunt inneemt, waartegen de gerechtelijk-geneeskundige c.q. positie heeft te nemen. Yan de plantenzuren lost wijnsteenzuur het meest Sn op, minder appel- en azijnzuur; ook sterkere zout- en salpeteroplossingen enalcalische vloeistoften kunnen het vertinsel aantasten. Van daar, dat niet alleen bepaalde groenten, doch ook vruchten, erwten (]) en vleeschgerechten (kreeft in blik, noot 2, bl. 182) Sn in den inhoud van het blikje kunnen doen overgaan; bij vleeschgerechten in geringen graad, omdat deze het blik vettig maken. Toch schijnen zekere gevallen van acute Sn-intoxikatie door het gebruik van gewone, verduurzaamde levensmiddelen nog niet te zijn gezien (2); zoo wordt tegenwoordig o. a. betwijfeld of de 270 officieren en minderen, die in 1887 in een kamp aan de Grebbe-linie acuut ziek werden, na het eten van andijvie met aardappelen en vleesch uit blik en een acute gastroenteritis bekwamen, wel een acute Sn-intoxikatie doormaakten [de blikken bevatten 19—72 mg. Sn, als appelzuurzout, per K.G. inhoud (3)]. Volgens Lehmann berusten dergelijke acute intoxikaties op bederf van den inhoud van het blik, meer in het bijzonder die gevallen, waarin ernstige symptomen worden waargenomen, met snel verval van krachten, somnolentie en verlammingen. Volgens hem is in die gevallen zeker niet alleen het Sn de schuldige; dergelijke gevallen kunnen dan ook niet door chemisch onderzoek alléén voldoende worden opgehelderd, doch vereischen tevens een deskundig bacteriologisch onderzoek. Acute Sn-intoxikaties zijn, afgezien van een enkel geval, waarin een apotheker bij vergissing Sn02 afleverde, in de laatste halve eeuw niet bekend geworden. Uit den ouden tijd, toen tinzouten als inwendig medicament bij vele ziekten werden gebruikt in een dosis, zooals door het gebruik van blikgroenten wel nooit wordt binnengekregen [daarvoor smaakt (>) Leguminosen maken het blik van binnen vaak zwart, vermoedelijk door de vorming van FeS of misschien ook door die van SnS; FeS is bruin-, SnS blauwzwart. De S is afkomstig uit het planteneiwit, doch soms ook uit de gummi-ringetjes (bl. 150, noot). (2) Möbius, Vierteljahrss. f. ger. Med., 3°. F., dl. 43, le. suppl. (1912), bl. 185, iemand, die de giftigheid van Sn nog al hoog aanslaat, zegt o. a. geen zekere gevallen van intoxikatie „en masse" te kennen. (3) Verslag van de Werkzaamheden van het Congres voor Nijverheidshygiëne en Reddingswezen (Amsterdam, September 1890), dl. II, bl. 141. gerechtelijke geneeskunde. 13 de inhoud van een dergelijk blik te slecht (>)], zijn slechts enkele gevallen van lichte acute Sn-intoxikatie bekend en slechts één enkel doodelijk geval (2). Zooals ook dierlijk voedsel, zonder dat bederf in liet spel is, tot intoxikatie kan leiden, doordat het dier als zoodanig giftig is (van huis uit of door toevallige omstandigheden), zoo komt ook intoxikatie voor door van nature giftige planten. Het is natuurlijk ondoenlijk alle gifplanten, waarvan liet bekend is, dat zij wel eens tot intoxikatie hebben geleid, doordat zij uit onbekendheid met haar giftigheid werden genuttigd, hier op te sommen. Nog meer is ilit het geval met de overige gifplanten, wier gebruik zou kunnen leiden tot intoxikatie. Alleen over de giftige paddenstoelen (3) meenen wij niet geheel te mogen zwijgen (omdat zij zeer verdachte verschijnselen kunnen verwekken) en dit niettegenstaande de Indische champignons nog nietwetenschappelijk zijn onderzocht en slechts enkele soorten, waaronder eenige, welke tot vergiftiging heeten te worden gebruikt (4), zijn gedetermineerd. Paddenstoelen gaan zeer gemakkelijk in bederf over, zoodat door bewaren (ook door uitdroging), niet-giftige soorten schadelijk kunnen worden. Dit is in Europa bekend voor sommige soorten van de, ook in Indië voorkomende, overigens onschadelijke geslachten Clavaria (tjmdauan samangkok) en Polyporus (o.a. behooren tot dit geslacht de tjënclawan merali en de soesoe rimau; de eerste noemt Greshoff, l.c., onder n°. 120). Enkele gevallen van intoxikatie door paddenstoelen zijn beschreven, waaruit blijkt, dat het ziektebeeld overeenkomt met hetgeen van elders hieromtrent is bekend (J). Dat men in Europa een geval heeft waar- (') Lehmann, Müncher med. Wochenschrift, 1905, bl. 2348. Groenten lossen, per L. inhoud, op 100—150 mg. Sn, vleesch e. d. 50—100 mg.; men heeft natuurlijk ook wel eens meer gevonden. Vruchten op suiker lossen geen Sn op, omdat de suiker het 02, dat in het blik aanwezig mocht zijn en bjj de vorming van het oplosbaar tinzout een groote rol speelt, bindt. Proeven hebben dan ook geleerd, dat hermetische sluiting van de blikken (zooals tegenwoordig geschiedt, bl. 159, noot), de oplossing van het Sn ten zeerste tegenwerkt. (2) Kobert, 1. c., dl. II (1906), bl. 389. Het geval van Günthf.r (1898), waarin haring, in wijnsaus, uit het blik werd gegeten, werd o. a. ook alléén chemisch onderzocht (*). (3) Paddenstoelen (Pilze. Schwaiinne; champignons) zijn de vruchtlichamen van bepaalde soorten van saprophytisch levende basidio- en askomyceten. De overgroote meerderheid der Europeesche paddenstoelen is niet giftig. (4) Greshoff, 1. c. n°. 89; het is niet duidelijk of ook n°» 13, 14 en 64 tot vergiftiging heeten te worden gebruikt. (*) Deutsche merl. Wochenschrift. 1911, I. bl. 70n. genomen, waarin men As203 onder champignons had gemengd om iemand te vergiftigen en aan een toevallige intoxikatie door giftige paddenstoelen te doen denken, teekenen wij terloops aan. Het is goed dergelijke schurkenstreken te kennen, om in een gegeven geval erop bedacht te zijn. Blijkens de medegedeelde gevallen verloopt de intoxikatie, welke optreedt met een uur of nog later (met enkele uren, doch soms eerst met 8—12 en een enkele maal zelfs eerst met 24—48 uur) en peracuut of acuut kan dooden, niet altijd op dezelfde wijze. Men kan van elkaar onderscheiden gevallen, waarin, door een drastisch werkende stof, verschijnselen van acute gastro-enteritis op den voorgrond treden en zulke, waarbij dit centrale symptomen doen. Bij de eerste heeft men te maken met een eenvoudigen maagdarmkatarrh of met een dysenterieachtige ziekte, terwijl niet zoo zelden het ziektebeeld als choleriene en soms als cholera-achtig kan worden gedefinieerd. Bij de tweede reeks gelijkt het beeld in de overgroote meerderheid der gevallen op een acute atropieneintoxikatie (niet op eene door kêtjoeboeng), terwijl het bij uitzondering gelijkt op een muskariene-intoxikatie. Bij choleriforme gevallen treedt, wanneer de dood niet te snel volgt, niet zoo zelden den 3-en of 4-en dag een sterke ïkterus op, ten gevolge van een haemolytische werking van de giftige stof, resp. van de giftige stoffen. Het geheel kan daardoor klinisch soms den naam ikterus gravis verdienen en aan een acute gele leveratrophie doen denken, doch ook gelijken op een acute warangan-intoxikatie (dl. II, bl. 242). In Europa heeft men in de schuldige paddenstoelen, in de gevallen van de eerste reeks, scherpe zuren en scherpe harsen aangetoond (o. a. een (') De gevaarlijke Europeesche soorten behooren tot de geslachten: Agaricus, Amanita, Hypholenia, Russula, Lactarim (alle plaatzwammeri), Boktus (een p\jpzwam) en Helvella (een askomyceet). Het voorkomen van «leze geslachten in Indië is nog niet aangetoond, zij worden althans niet vermeld in het Niéuw-Plantkundig Woordenboek voor N.I. van de Clercq (1909) : in Voor-Indië heeft men echter wel Agaricus- (*) en Boletussoorten gedetermineerd, zoodat hun aanwezigheid bij ons allerminst is uitgesloten. Het geslacht Lactarius ontleent zijn naam aan het bezit van een scherp, als peper op de tong brandend melksap. In Europa heeft men het volgende vastgesteld, hetgeen vermoedelijk ook voor Indië geldt. Van hetzelfde geslacht zjjn sommige soorten giftig en andere niet; een bepaalde soort is echter niet overal en altijd even giftig; zelfs is dit niet liet geval met exemplaren, welke in eikaars onmiddellijke nabijheid groeien. De tijd van het jaar en de ouderdom van de plant zijn van invloed op haar giftigheid. Van groot practisch belang is het te weten, dat sommige paddenstoelvergiften worden ontleed door koken, dat andere in het water overgaan (dus de champignons door koken kunnen worden ontgift) en dat andere bij het koken vervluchtigen. De toebereiding is derhalve van groot belang en moet in een bepaald geval, waarin men meent met een champignon-intoxikatie van doen te hebben, altijd worden vastgesteld. (*) Filet, Plantkundig WoordtMiboek voor N.-I. (1888) vermeldt een 3-tal soorten van Agaricus. zooals in guttegom voorkomt, bl. 79) en in de tweede het z.g. Pilzatropin ('), resp. muskariene (2), terwijl in enkele gevallen het sterk haemolytisch werkende phalliene is gevonden. Daar meerdere van deze stoffen naast elkaar kunnen voorkomen en eikaars werking kunnen ondersteunen, doch ook opheffen (beter gezegd: maskeeren), kan het beeld van een intoxikatie door paddenstoelen nog al uiteenloopen en afwijken van de hierboven genoemde grondtypen. Gepubliceerd werden de volgende gevallen. Te Sibolga werd een man, 3 uur na het eten van een paddenstoel, ernstig ziek. Hij vertoonde de verschijnselen van een hevige acute maagdarmontsteking, met krampen in den buik en braken; hij klaagde over een gevoel van hitte in den buik. Twee personen, die van hetzelfde gerecht weinig aten, vertoonden alleen misselijkheid en een voorbijgaand gevoel van onwel zijn. De man, die het ergst ziek was, had dunne, gele ontlasting, terwijl het braaksel later bloederig werd. De huid was warm, met klam zweet bedekt; de pols was klein, de pupillen waren normaal wijd. Hü klaagde over hevige buikpijn en een brandend gevoel in epigastrio. De temperatuur was 38°5. Een uur later waren de verschijnselen reeds wat verminderd: de ingestelde therapie bestond in toediening van eiwit, tanniene en opium. In den loop van eenige dagen verminderden de symptomen geleidelijk; den 5-en dag werd hij hersteld ontslagen (3). Te Amoentai werd een soldaat kort na het gebruiken van een grooten paddenstoel ziek, met misselijkheid en hevig braken, zoodat hij zich ziek meldde. Een uur later had het braken opgehouden, doch was hij zeer duizelig en klaagde h\j over paraesthesieën in de onderste ledenmaten, hevige pijn in de maag en benauwdheid; het denkvermogen was verward. De huid was koud, de pols klein en snel en de ademhaling oppervlakkig en frequent; de tong was droog en rood. Onophoudelijk greep de lijder naar zijn beenen en zijn voornaamste klacht was, dat liü zulk een eigenaardig gevoel erin had. Hij liep alsof hij dronken was. Onder veel drinken (h\j had grooten dorst) begon h\j spoedig te zweeten, waarna hij in slaap viel. Den volgenden morgen had hij brijachtige ontlasting en was zoogoed als hersteld, ofschoon hij nog eenige dagen over zekere gevoeligheid van de maag klaagde (4). Soemodirdjo deelde zijn ervaring mede omtrent 13 gevallen van paddenstoelintoxikatie, waarvan 6 doodelijk verliepen en welke hij waarnam in de afdeeling Man- (!) Pilzatropin. zoo genoemd om haar atropien-achtige werking, is geen tropeïene, zooals het gewone atropiene en geen isomeer ervan. De intoxikatie erdoor verloopt met wijde pupillen, furibunde deliriën, afgewisseld door koma en met krampen (vergelijk noot op bl. 369, dl. II). (2) Het echte muskariene is, zooals reeds werd gezegd (noot 1 op bl. 174), afkomstig van paddenstoelen; men kent meerdere isomeeren ervan (o.a. het l\jkmuskariene), welke echter niet alle dezelfde werking hebben. De intoxikatie met champignons, welke dit alkaloïed bevatten, verloopt met nauwe pupillen, salivatie, langzamen pols, diarrhee en collaps. Bij alle gewervelde dieren is atropiene de antagonist van muskariene; een eventueele intoxikatie ermede worde derhalve bestreden door de subcutane inspuiting van 1 mg. atropienesulphaat. (3) Geneeskundig Tijdschrift voor N.-I., dl. XV (1875), bl. 054. (4) Ibidem, bl. 666. goenredja. Hij zegt ervan, dat liet eerst optraden braken en diarrhee, spoedig gevolgd door verschijnselen van collaps; de pupillen waren aanvankelijk nauw, later (dit zal wel zjjn geweest tegen het intreden van den dood) wijd. Doodeiyk verliepen meer in het bijzonder de gevallen, waargenomen bij jonge kinderen en bjj oude menschen. De verschijnselen traden met 2 uur en de dood met 5 uur op ('). In de verslagen van den civiel-geneeskundigen dienst vonden wij nog opgeteekend, dat in 1907 te Soenwdang (!) en te Patjitan (:l) (hier 6 gevallen) intoxikatie door champignons voorkwam, welke gevallen alle met genezing eindigden, terwijl in 190!) in de laatste plaats 3 gevallen met doodelijk verloop werden gerapporteerd (4). De herkenning van dergelijke gevallen is alléén mogelijk door botanisch onderzoek van het braaksel en van de ontlasting, resp. van den inhoud van het maagdarmkanaal. Wat verdacht is, moet worden bewaard en opgezonden naar 's Lands Plantentuin, voor zoover het niet groot genoeg is om als zoodanig te worden herkend. Mikroskopisch kan men nl. het eigenaardige weefsel van het vruchtlichaam en de sporen van de paddenstoelen herkennen en allicht zelfs de soort aangeven, waarmede de intoxikatie plaats greep. Chemisch onderzoek kan geen voldoende licht verspreiden, zeker niet in lethaal verloopen gevallen, omdat in de lijkdeelen ptomatropiene en lijkmuskariene kunnen voorkomen. Wij teekenen ten slotte nog aan, dat champignons in het algemeen moeielijk zijn te verteren, zoodat personen met een zwakke maag (bl. 167) allicht op het nuttigen ervan reageeren met een indigestie, welke in een dergelijk geval allerminst op giftigheid als zoodanig behoeft te wijzen. De moeielijke verteerbaarheid maakt ook, dat paddenstoelen, ondanks hun vrij hoog eiwitgehalte, geen groote voedingswaarde hebben; de Ausnützung ervan is gering. D. MELK VAN ZIEKE BEESTEN EN SCHADELIJKE MELK. Terwijl de gemeente- en gouvernementsveeartsen, resp. de militaire paardenartsen de personen zijn, die ziekten bij het vee hebben te constateeren en te diagnostiseeren, heeft de medicus eventueel tot taak zich uit te spreken over de vraag, of bij een bepaalde veeziekte de melk gevaarlijk of schadelijk is, of kan zijn, voor den mensch en of een bepaalde, bij den (') Tijdschrift voor Inlandsche Geneeskundigen, jaargang XIII (1905), bl. 117. Soemodirdjo geeft daarin een lijst van de in die streek als eetbaar en als giftig te boek staande paddenstoelen; het is ons niet gelukt de door hem, op ons verzoek, verzamelde specimina dezer soorten gedetermineerd te krijgen. Bij Filet (1. c.) noch bij de Clercq (1. c.) vindt men soorten vermeld, welke bij de bevolking als giftig te boek staan; dit is alleen het geval b\j Greshoff (1.c., nos 13,14, 64, 89, 120, 136 a t./m. ij, 189 en 230 1 t./m. 3). (2) Geneesk. Tijdschrift voor N.-I., dl. 48 (1908), bl. 719. (3) Ibidem, bl. 756. (<) Ibidem, dl. 51 (1911), bl. 34. mensch waargenomen, ziekte terug kan, resp. moet worden gebracht tot het gebruik van melk, afkomstig van vee, lijdende aan een bepaalde ziekte of wel tot het gebruik van melk, welke, door andere omstandigheden, schadelijk moet worden genoemd (*). Melk kan nl. niet alleen tot ziekte van den gebruiker leiden doordat zij afkomstig is van ziek vee (pathologische melk), doch ook doordat het melkbedrijf niet voldoende hygiënisch is ingericht (schadelijke melk). Deze twee mogelijkheden zijn ook in de strafwet terug te vinden (bl. 140); wij zullen ze dan ook afzonderlijk behandelen. Gelet op het feit, dat thans nog slechts op enkele groote plaatsen keuren op de melkerijen bestaan en deze behoorlijk onder deskundige controle van veearts en arts zijn gesteld (eenerzijds wat betreft den veestapel, den stal, enz. en anderzijds wat betreft het personeel), doch overal elders vrijwel iedere controle ontbreekt op de melkleveranciers van verschillenden landaard, is het begrijpelijk, dat melk van ziek vee en schadelijke melk nog al eens wordt afgeleverd. Dit maakt, dat de geneesheer in aanraking kan komen met ziektegevallen, ontstaan door het gebruik van zulke melk en dat hij ook in deze materie door de politie als deskundige kan worden gehoord. De toenemende decentralisatie van bestuur en de toenemende zorg \an de gemeenteraden voor de plaatselijke hygiëne maken, dat in de toekomst vervolging wegens overtreding van art. 2, n°. 17, P. R. I.. resp. art. 4, n°. 17, P. R. E., meer en meer zal voorkomen, waarmede wij in dit leerboek rekening hebben te houden. Van daar, dat wij dit hoofdstuk eenigszins uitvoerig zullen behandelen. 1. MELK VAN ZIEKE BEESTEN (PATHOLOGISCHE MELK). De verkoop van melk van ziek vee is imperatief verboden. Dit is te verdedigen op grond van het feit, dat de melk niet alleen gevaarlijk is, wanneer de mensch gevoelig is voor de ziekteoorzaak en deze langs de zogklier wordt geëlimineerd, zooals bij vele ziekten geschiedt, doch ook met het oog op het feit, dat bij ziekte van het vee de samenstelling \an de melk zoo vaak een abnormale is, waardoor zij schadelijk kan O Wij zullen alleen de koeimlk behandelen en de geitenmelk buiten beschouwing laten; hetgeen wordt gezegd over koemelk, geldt in het algemeen ook voor karhutny.Jk. Noor de physische en chemische eigenschappen van deze melksoorten, zie Wetselaer & Gieben [Geneesk. Tijds. voor N.-I., dl. 41 (1901), bl. 270], die t. a. p. ook de herkenning van de liet meest voorkomende vervalschingen van melk behandelen. Onderzoek van de melk van de Voor-Indische karbau, uit het Park van Hagenbeok te Hamburg, heeft geleerd, dat ztf neutraal reageert, geen mikroben bevat en dan ook veel later bederft dan koemelk; in een open flesch bewaard, was zij na 3 dagen nog goed (*). ^ (*) Veeartsenykundige Bladen voor N.-i., dj. 24 (1912), bl. 107. zijn (meer in het bijzonder natuurlijk voor zuigelingen en jonge kinderen). De samenstelling kan als zoodanig zijn veranderd, in de onderlinge verhouding en hoeveelheid van de normale samenstellende deelen, doch vooral in dien zin, dat met de melk vaak allerlei stofwisselings- en afvalproducten van de ziektemakende oorzaak en van de zieke weefsels uit het lichaam van het zieke dier worden verwijderd. Zoo kan b.v. bij runderpest de melksuiker geheel ontbreken (Monin) en kan het eiwitgehalte zijn toe- en het vetgehalte zijn afgenomen (Husson). Bij tuberculose is de melk toxisch ook in die gevallen, dat de uier gezond is en de melk niet het Mycobact. tuberculosis bevat; als voedsel gegeven aan jonge konijntjes of onder de huid gespoten bij caviae, doet zij betrekkelijk spoedig de dieren kachektisch worden en sterven (Pasq. de Michele). De giftige stof(fen), welke zij blijkbaar bevat, wordt (worden) niet door koken vernietigd (Michelazzi), zoodat zelfs melk van tuberculeus vee in gesteriliseerden toestand, per os aan proefdieren toegediend, in staat is een chronische intoxikatie te verwekken. In het algemeen is derhalve melk van ziek vee als gevaarlijk of schadelijk te beschouwen en moet zij uit den handel worden geweerd. Toch kan, blijkens de ervaring in de practijk van het leven opgedaan, met een minder strenge opvatting worden volstaan, omdat zij heeft geleerd, dat niet bij alle ziekten de melk gevaarlijke of schadelijke eigenschappen verkrijgt. Daarom is de verkoop van melk van ziek vee in landen, welke op dit punt een meer gedetailleerde wetgeving hebben, slechts verboden bij bepaalde ziekten en niet bij alle. Aan de hand van deze bepalingen zullen wij, omdat zij uit een sociaal-oeconomisch oogpunt van zulk een groot belang zijn, waarmede de moderne rechtspraak (derhalve ook de gerechts-arts), voor zoo veel mogelijk, rekening heeft te houden, die bepaalde ziekten van het vee aan een bespreking onderwerpen. Wij zullen ze, ter vergemakkelijking van het overzicht, verdeelen in algemeene en locale ziekten. a. Algemeene ziekten van het vee. Het gevaar, dat de melk infectieuze of toxische stoffen bevat, bestaat in principe natuurlijk bij alle algemeene infectie-ziekten. In het eerste geval zal de mensch, wanneer hij voor het virus gevoelig is en de melk, niet behoorlijk gekookt, drinkt, in het algemeen dezelfde ziekte kunnen krijgen als het vee, waarvan de melk afkomstig is. In het tweede geval zal hij een intoxikatie krijgen, welke in de overgroote meerderheid der gevallen verloopt als een min of meer hevige acute gastro-enteritis. In de practijk is dan ook de verkoop te verbieden en te bestraffen van alle melk, afkomstig van vee, lijdende aan een febriele ziekte en aan ziekten, gepaard gaande met ikterus (haemolyse). Hieronder vallen meer in het bijzonder septichaemie (welke vaak kryptogenetisch optreedt) en pyaemie, welke niet zoo zelden in puerperale infectie haar oorsprong vinden kalfziekte f1)]. Op enkele andere algemeene infectie-ziekten moeten wij verder nog de aandacht vestigen. Lettende op het veelvuldig voorkomen van de ziekte en op het feit, dat de melk hierbij regelmatig het virus bevat, plaatsen wij bovenaan liet mond- en klauwzeer [de tongblaar (*)]. De mensch, die de melk van tongblaarzieke koeien ongekookt of slecht gekookt (:ij gebruikt, kan gaan lijden aan dezelfde ziekte, al wordt dit niet vaak gezien, blijkbaar, omdat de mensch niet zeer gevoelig is voor het virus van het mond- en klauwzeer. Het meest gevoelig ervoor zijn zuigelingen en, in wat minderen graad, jonge kinderen. De melk van tongblaarzieke koeien is dun, blauwachtig en vetarm (zoodat zich geen of slechts een dunne roomlaag erop vormt) en, zoodra de uier is aangetast, wordt zij geelachtig en slijmerig, heeft zij een onaangenamen reuk en smaak (ietwat rans); zij schift bij het koken. Mikroskopisch blijkt zij opvallend veel leukocyten te bevatten; wat het laatste punt betreft vergelijke men echter noot 1 op bl. 20ti. De tongblaar (stomatitis aphthosaj verloopt bij den mensch als volgt, Zij begint met koorts, horripilaties, nausea en hevige diarrhee, waarop volgen de verschijnselen van een min of meer hevige stomatitis. Gewoonlijk gaat de laatste gepaard met het opschieten van blaasjes (ter grootte van een katjang hidjoe) aan het slijmvlies van de tong, van de lippen, enz. In zeldzame gevallen vertoont zij een veel ernstiger karakter en kan het geheele beeld zelfs voor diphtherie imponeeren, tot bacteriologisch onderzoek het volkomen ontbreken van het Corynebact. diphtheriae aantoont. (») De puerperale processen bij de koe berusten hoofdzakelijk op infectie met streptococcen, met mikrococcen en met het Bad. coli en zijn verwanten. Hierop zullen wy later nog terugkomen en dan tevens nader op de septico-pyaemische processen van het rund ingaan. (2) Het virus van de aphthae cpizoöticae s. pecorinae is nog onbekend; het komt voor in den inhoud van de blazen en, in het begin van het koortsstadium, ook in het bloed. Het vee vertoont koorts, waarop blaaruitslag in de mondholte, tusschen de klauwen en aan den uier volgt. Betrekkelijk spoedig neemt de melksecretie af en is de melk in samenstelling veranderd, zooals uit het schiften van de versche melk bij het kuken blijkt. Dat z;j, afgezien van infectie, dan ook aanleiding kan geven tot toxische maagen darm stoornissen behoeft niet te verwonderen. Koken heft de toxische weiking van tongblaarmelk niet op, terwijl het tongblaarvirus wel erdoor wordt gedood. Niet alleen het rund, doch ook de karbau de geit, het schaap en het varken worden door tongblaar aangetast; paarden, honden en katten zjjn weinig gevoelig ervoor. (3) Omdat men nooit zeker is, dat de melk geen pathogone mikroben bevat, moet z(j steeds voor het gebruik worden gekookt en wel dadelijk, nadat men haar ontvangt. Al worden in laboratorium-proeven de pathogone mikroben reeds gedood door verhitting gedurende 2-5 minuten op 85°, zoo moet in de practijk van het huishouden toch als eisch worden gesteld koken (onder opborrelen) gedurende 3—5 minuten. Deze eisch moet worden gesteld, omdat anders de temperatuur in de bovenste lagen, meer in het bijzonder in het schuim en het vlies, welke op de melk bjj het koken ontstaan, niet hoog genoeg wordt en omdat zi.j te laag blijft in de druppeltjes, welke, boven het' melkniveau, aan den wand van de pan zitten. Blaasjes kunnen ook optreden aan de conjunctivae, aan de vingers en aan de teenen; zij worden bij kleine kinderen en bij zuigelingen ook aan de genitaliën gezien, waar zij met een duidelijke regionaire lymphklierzwelling gepaard gaan, zooals ook bij de andere localisaties wordt gezien en waardoor juist het denken aan diphtherie eventueel wordt in de hand gewerkt. De herkenning van de tongblaar bij den mensch is zeer moeielijk, daar stomatitis door allerlei oorzaken kan ontstaan, welke ten deele nog onbekend zijn, terwijl aan den anderen kant, bij de onbekendheid van het virus, een aetiologische diagnose onmogelijk is. Alléén wanneer meerdere personen tegelijkertijd worden aangetast, niet alleen in den mond doch ook elders blaasjes voorkomen en de melk rauw wordt gedronken, mag men deze diagnose maken en den melkleverancier aan vervolging blootstellen. Het uitbreken van mond- en klauwzeer onder het vee wordt door de eigenaars vaak niet aangegeven; zij blijven bovendien de melk verkoopen, alsof er niets aan de hand is. Daarop moet de medicus steeds bedacht zijn ('). In de tweede plaats vestigen wij de aandacht op het miltvuur, nu niet zoo zeer om het veelvuldig voorkomen van deze uiterst moorddadige epizoötie, dan wel om den ernst van het lijden, wanneer de mensch per os met miltvuur wordt besmet. Gelukkig verloopt het miltvuur bij het vee zeer acuut (zelfs wel apoplectiform) en wordt de koe spoedig droog, hetgeen het gevaar van besmetting door de melk beperkt. De mogelijkheid bestaat echter, dat het zieke vee de melk van het gezonde besmet en zoo de ziekte wordt verspreid, een mogelijkheid, welke altijd bestaat en maakt, dat, uit een veterinair oogpunt, de verkoop van melk bij alle besmettelijke veeziekten moet worden verboden, resp. bestraft. Hiertegen richt zich ook de strafwet, doch de appreciatie ervan berust in dit opzicht niet bij den arts, doch bij den veearts, zoodat wij geen rekening ermede behoeven te houden. Bij miltvuur (3) kan de melk miltvuurbacillen bevatten, welke worden (') Zeer lezenswaard z\jn de opstellen van Droogleever Fortuyn en van Smits in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneesk., 1912, II, bl. 978 en 980. (s) Miltvuur komt voor by rund en karbati, b\j geit en schaap en bü het paard; zeer weinig gevoelig ervoor zijn hond en varken. De infectie geschiedt per os, doordat het voer miltvuursporen bevat; z\j verloopt als een septichaemie, zoodat de bacil in grooten getale in het bloed is te vinden. Sporen worden nooit gevormd in het levende dier en in het niet-geopende cadaver (behalve in de longen); zij verdragen gewoonlijk 2—5 minuten, doch soms zelfs wel gedurende 7—12 minuten 100° (kokend water; stroomenden waterdamp). De miltvuurbacil gelijkt eenigszins op den Bac. subtilis (den z.g. hooibacil) en op den Bac. vulgatus (den z.g. aardappelbacil), welke steeds in gewone melk voorkomen (zie sub 2, bl. 211); daarom moet men ook de kenmerken van deze beide mikroben kennen. De Bac. subtilis is veel korter dan de miltvuurbacil, heeft ronde einden en vormt veelal lange draden, zonder scherpe scheiding tusschen de verschillende individuen. Hij vormt gemakkelijk ovale, middenstandige sporen, vertoont levendige beweging in den gedood door het koken van de melk en door het maagsap. Tot sporen\ orming komt het in melk niet, omdat deze wordt gebruikt vóór liet zoo ver is; onder de meest gunstige voorwaarden vereischt zij n.1. nog 18—20 uur. \ oor zoo ver er nog van melksecretie sprake is, is de melk yclic) en bloederig-, zij bederft snel. Eventueel erin aanwezige bacillen zijn gemakkelijk als zoodanig te herkennen (dl. II, bl. 220, noot 1); zij komen erin door embolie van de uiercapillairen (de emboli bestaan uit miltvuurbacillen). Door het gebruik van rauwe melk met miltvuurbacillen kan de mensch anthrax intestlnalls krijgen, waarover reeds een en ander werd gezegd (dl. II til. 220; bl. 203 en 207). Hier vermelden wij nog, dat de ziekte in net algemeen verloopt met ernstige algemeene symptomen; zij begint in eens, soms met koude rillingen, met een algemeen gevoel van ziek-zijn met hoofdpijn, pijn in de ledematen, gevolgd door braken, buikpijn (hevige kolieken) en een matige, pijnlooze diarrhee, waarbij de ontlasting niet zelden bloederig is. Spoedig komt het tot hartzwakte met cyanose en collaps. Is liet verloop minder stormachtig, dan kan liet gebeuren, dat in de huid kleine pustula maligna, phlegmonen of ook wel alleen bloedingen optreden, waardooi men allicht op het goede spoor ter herkenning van de ziekte wordt gebiacht en de anthraxbacillen in het bloed zoekt. Hyperthermie kan in sterken graad aanwezig zijn (40° en hooger), doch gewoonlijk is de lichaamstemperatuur slechts weinig verhoogd; soms is zij zelfs normaal. De dood is de meest gewone afloop; hij treedt in met enkele uren, hoogstens met een week. Wanneer men obductie heeft te verrichten van het lijk van een persoon, waarvan men vermoedt, dat. hij aan anthrax is gestorven, dan moet men de grootste voorzichtigheid betra. hten. Bu de sectie gebruike men zooveel mogelijk scherpe haken en pincetten M de obductie reinige men zich ter dege en onderzoeke men. door zijn handen te wasschen in een slap zuur (b.v. in de gebruikelijke 10% wijnsteenzuur-oplossing) of "!T,Z1f \ , 'e, geschaafd of yerwond. Zulke plaatsen moeten grondig worden g i esmfecteerd met rood rookend NO,ii of, nog beter, met Pacquelin. Dit is noodig omdat men, bij eenmaal opgetreden infectie, zoo goed als zeker verloren is ('). hangenden druppel en wordt niet ontkleurd door toepassing van de zg GüAM'sclie methode. De Bac. vulgatm is half zoo lang als en iets smaller dan de miltvuurbacil, heeft ietwat ronde einden, vormt eveneens draden en rondovale, middenstandige sporen is bewegelijk en wordt eveneens niet volgens Gram ontkleurd. Zijn sporen znn zeer resistent en verdragen uren lang koken, soms wel 17 uur. Hij veroorzaakt, onder het optreden van een alcalische reactie, in melkculturen een langzamerhand optredende s lemming; het stolsel wordt later opgelost, onder vorming van bittere, schadelijk werkende stoffen. Dat derhalve gekookte melk ook op deze wijze kan bederven en schadelijk worden, ligt voor de hand. (') < utane infectie met miltvuurvirus (pustula nialirjna, carbunket) openbaart zich met 1 l 1 week. Op de plaats van infectie ontstaat een klein blaasje, dat snelgrooter wordt en berst; de zieke plek ziet er gewoonlijk eigenaardig donkerblauw tot zwart ui . De omgeving zwelt diffuus en wordt rood; soms ontstaan in de ontstoken zóne secundaire, kleine blaasjes, met eenzelfde verloop. De zwelling breidt zich meer en De tuberculose noemen wij eerst in de derde plaats, omdat deze ziekte tot nog toe weinig onder het vee is geconstateerd en omdat zij zich daarbij in hoofdzaak als lymphkliertuberculose voordeed, met weinig neiging om de longen aan te tasten. Dit laatste feit is van groot belang, omdat de ondervinding heeft geleerd, dat bij open longtuberculose het virus tuberculosum in het stalvuil en hiermede in de melk geraakt. Dat de tuberculose voornamelijk is aangetroffen bij melkvee, ingevoerd van uit Nederland en Australië, staat hier echter als keerzijde tegenover. Bij de karbau is deze ziekte tot nog toe slechts zeer weinig aangetroffen. Wij zelf zagen haar op vele tientallen van obducties van buffels nooit. In den regel bevat de melk van tuberculeus vee het virus dezer ziekte niet, tenzij de uier is aangetast. Toch is de mogelijkheid ervan allerminst uitgesloten in gevallen, dat de uier normaal is; zoo vond Ernest (1890), dat bij 27 % der door hem onderzochte tuberculeuze koeien, zonder uierof tepeltuberculose, de melk het Mycobact. tuberculosis bevatte. Op het voorkomen van toxische stoffen in de melk van tuberculeus vee werd reeds gewezen (bl. 199). Bij uiertuberculose wordt de melk op den duur dunner en dunner, zoodat ten slotte slechts een sereuze vloeistof wordt afgescheiden; tegelijkertijd neemt de zuurcomponent af, zoodat de hypoaciditeit meer en meer toeneemt. Op het ziektebeeld, verwekt door het gebruik van melk van tuberculeus vee, behoeft niet nader te worden ingegaan. Alléén releveeren wij, dat de lange tijd, welke noodwendig verloopt tusschen het binnenkrijgen van het virus tuberculosum en het uitbreken van de eerste duidelijke symptomen, liet in de practijk onmogelijk maakt in een gegeven geval het bewijs te leveren van den samenhang tusschen ziekte en melkgebruik. Dit is alleen mogelijk door een onderzoek, dat valt buiten de strafrechtelijke practijk (]). meer uit, terwijl zich lymphangioïtis met ïegionaire lymphad^nitis en soms ook thrombophlebitis eraan aansluiten. Dat het geheel gepaard gaat met hooge temperatuur en ernstige algemeene symptomen, behoeft geen nader betoog. Onder het toenemen van deze kan reeds met enkele dagen de exitus lethalis volgen. In gunstig verloopende gevallen vermindert de zwelling geleidelijk, komt het tot een dissisceerende ontsteking, met afstooting van het nekrotische gedeelte van de huid en treedt ten slotte genezing met litteekenvorming op. (') Dat de gevaren, verbonden aan het gebruik van de melk van tuberculeus vee, in de practijk echter niet zoo groot zijn als wel wordt beweerd, blijkt uit de volgende cijfers, van Januari 1905 tot April 1909 in een O-tal staten van Duitschland officieel met de grootste zorg verzameld en zeer nauwkeurig bewerkt. Zij bewijzen, dat Fluegge en Ostermann geljjk hebben, die leeren, dat het besmettingsgevaar voor den mensch gering is; besmetting vereischt niet alleen een langdurig gebruik, doch tevens een dusdanige hoeveelheid tuberculeus virus als in de melk, gelijk zij wordt verkocht (gemengde melk!), niet voorkomt. Sterk besmette melk is, bij langdurig gebruik, alleen nog maar gevaarlijk voor jonge kinderen. Bedoeld onderzoek, waarvan de resultaten door Weber in 1910 werden gepubliceerd, leerde, dat in de genoemde periode van 4 jaar de melk afkomstig van 09 koeien met Jen slotte vestigen wij de aandacht op de (besmettelijke) longziekte, welke tot nog toe slechts een paar keer bij, uit Australië geïmporteerd, vee werd geconstateerd f1). Melk van longziek vee kan, volgens de verschillende hand- en leerboeken, bij den volwassen mensch leiden tot braken en bij kinderen tot pneumonie; gewoonlijk zou zij echter onschadelijk zijn. De melk is bij longziekte dik, vlokkig en geel; soms bevat zij gasbelletjes; zij bederft snel. De schadelijkheid ervan wordt blijkbaar afgeleid uit een mededeeling \an Lécuieb & Dupré [1885, (2j], die voor het eerst erop wezen, doch wier mededeeling aanleiding gaf tot veel discussie en nog al aan kritiek bloot stond. In de discussie werd ook gememoreerd een waarneming uit VóórIndiê, in 187o gedaan bij een paar Inlandsche regimenten, gelegerd in een streek waar veel longziekte voorkwam (3); bewijzend zijn ook deze gevallen niet voor de schadelijkheid van de melk van longziek vee. uieituberculose, ongekookt was gebruikt door 300 personen, waaronder 151 kinderenen .) personen, wier leeftijd niet nader was opgegeven. Slechts bjj 2 kinderen werd kliertuberculose (met boviene mikroben) ontdekt, bij liet eene van één halslymphklier, bjj het andere van een reeks klieren achter den m. sternocl. mast. Beide kinderen, tot verschillende families behoorende (bestaande uit de 4 ouders en 8 kinderen van 3—12 .jaar, waarvan zij de jongste waren), waren gedurende lVt, resp. 1 jaar gevoed met melk \an een koe met zware uiertuberculose; hoelang deze reeds bestond was in het eene ge\al niet meer na te gaan, doch in het andere was de melk zeker nog 3 maanden gebruikt, nadat de uiertuberculose werd gediagnostiseerd. In het eerste geval was de melk nu eens rauw en dan weer gekookt gebruikt, in liet tweede altijd rauw: zij was in beide gevallen steeds vermengd met de melk van slechts één andere koe. Naast deze 2 gevallen van boviene kliertuberculose, werden nog enkele dubieuze ge\allen van boviene besmetting waargenomen, welke geen afbreuk doen aan de opvatting, dat de melk van koeien met uiertuberculose slechts onder zeer bijzondere omstandigheden voor den mensch gevaarlijk is. (') De longziekte (Luiigenscuche) treedt op als een sleepend verloopende pleuropneumonie en wordt veroorzaakt door een uiterst kleine mikrobe. Aanvankelijk schijnen de dieren nog volkomen gezond en hoesten z(j alleen af en toe wat; later hoesten zij zeer sterk en vermageren meer en meer. Deze ziekte komt alleen b(j het rund voor. (2) Annales d'Hygiène publique et de Méd. légale, 3-e serie, dl. 14 (1885), bl. 87 en 352. De een behandelde een jongetje, de ander een meisje uit dezelfde melkboerfamilie, welke achter elkaar ziek werden en stierven. Z(j leden aan een pneumonie en hadden steeds de melk van longzieke koeien rauw gedronken. Een 3e kind van dezelfde familie had alleen bronchitis en dronk nooit melk van de zieke beesten. ':i' Maart 1875 werd een epidemie van pneumonie waargenomen in de Punjaub bij soldaten, die werden verplaatst van Dera Ghasi Khan naar Abbotabad e. o., terwijl in het eerste district longziekte onder de runderen heerschte. Bjj de lijders bestond een dubbelzijdige pneumonie, waarbij het vaak snel tot de vorming van een longabsces en zelfs tot longgangraen kwam; bij vele ontstond tevens een sero-haemorrhagische pleuritis; het ziektebeeld had een typhoïed karakter. Bij de gehuwde soldaten werden achtereenvolgens de verschillende leden van de familie ziek. In enkele weken werden \.in het eene regiment 550 soldaten ziek, waarvan er 30—40 stierven; van het andere ïegiment stierven 60 man. Meerdere gevallen werden waargenomen onder de lijders aan andere ziekten, die in hetzelfde hospitaal werden verpleegd, onder liet hospitaalpersoneel, dat de lijders verpleegde, terwijl ook een der geneesheeren erdoor werd aangetast, Ook de melk bij bout- of bilvuur, pokken en lyssa staat op de zwarte lijst in de landen, waar de ziekten van het vee, welke tot verbod van melkverkoop leiden, nader zijn aangegeven. Wij achten het echter niet noodig op deze ziekten nader in te gaan (]). b. Locale ziekten. Hier hebben wij in de eerste plaats den nadruk te leggen op de zeer veelvuldig voorkomende ziekelijke aandoeningen van den uier, welke uit den aard van de zaak van het allergrootste belang zijn, om haar invloed op de melkafscheiding, welke niet alleen kwantitatief, doch ook kwalitatief erdoor wordt veranderd. Bij de bespreking ervan kunnen wij afzien van de uiertubercidose, omdat de beteekenis hiervan reeds voldoende sub « in het licht werd gesteld; dat zij de kans op het voorkomen van het Mycobact. tuberculosis in de melk aanmerkelijk verhoogt, is zonder meer duidelijk. Wel moet nader worden besproken de zeer veelvuldig voorkomende uierziekte, welke als een chronische mastitis kan worden gedefinieerd; gewoonlijk is hierbij slechts één kwartier aangetast, zelden alle vier. In de overgroote meerderheid der gevallen wordt de uierziekte door coccaceeën, meer in het bijzonder door den Streptococcus agalactiae (2) ver- zoodat de indruk werd gewekt, dat men met een infectieuze pneumonie van doen had. In enkele gevallen kon obductie geschieden en werden gewoonlijk multipele abscessen in de longen gevonden en vaak gangraen. De ziekte verdween snel, nadat de soldaten in tenten werden ondergebracht (*). 0) Boutvuur (Rauschbrand) treedt op door infectie van huid- en slijmvlieswondjes met den Bacillus Ghaiwoei, waardoor een gasphlegmone ontstaat, gepaard met hyperthermie, zwelling van de regionaire lympklieren, enz. Deze bacil is een anaëroob groeiend, zich bewegend, eindstandige sporen vormend staafje, dat niet wordt ontkleurd volgens Geam; de sporen zijn zeer resistent. De bacillen komen steeds voor in de gal en daardoor ook in de ontlasting. Ook geiten en schapen worden erdoor aangetast. Pokken komen voor b\j rund, geit en schaap; bij het schaap als een ziekte sui generis (oviene), by de andere dieren vermoedelijk door infectie met het inenschenpokkenvirus. B(j de koe treedt de ziekte op als een febriele ziekte, met localisatie aan den uier (vacciene). Melk van een dergelijk dier, welke regelmatig het vacciene-virus bevat, kan vacciene-puisten doen ontstaan aan de lippen, enz. en bij jonge kinderen tot intestinale infectie leiden. Lyssa kan by alle zoogdieren voorkomen. Het virus wordt langs de zogklieren uitgescheiden; het wordt gedood door koken van de melk en ook door het maagsap. Toch vindt men in de oude litteratuur gevallen van besmetting door melk medegedeeld (natuurlijk met doodelijken afloop), zoowel bij dieren als bij mensehen. Geheele families zouden erdoor zijn bezweken (**). (*) De Streptococcus agalactiae is een verwant van den St rep toe. pyogenes; hij vormt nu eens kortere, dan weer langere ketens. In den regel wordt hij niet ontkleurd volgens Gram. De virulentie ervan kan nog al verschillend zijn. (*) Costello, Some remarks on the types of pneumonia wliich are met witli in Northern India and in Western Afghanistan, etc., Lancet, 1881, bl. 171. (**) Stadelmaxn, VierMjahrssihrift f. gerichtl. Medicin, dl. ii (1862). lil. 839. oorzaakt; zij treedt vaak als complicatie op, o. a. bij het mond- en klauwzeer; zij i.s daarbij een eliminatieverschijnsel. Bij uierziekte bevat de melk talrijke leukocyten (') en vele roode bloedlichaampjes (-), welke in het uitzaksel, of in het praecipitaat na centrifugeeren (hetgeen bij melk behoort te worden voorafgegaan door kortdurende verhitting tot 70°), alsmede lange slieren streptococcen (:t). Al deze cellige bestanddeelen liggen in een fijn net van slijm- of fibrienedraden. Bij etterige ontsteking van den uier en doorbraak van een absces naai de melkhuizen komen pus en bloed, in makroskopisch zichtbaren vorm, in de melk voor; de melk is dan duidelijk geel en rose of vertoont roode strepen en vlekken en zelfs bloedcoagnla, welke in liet bezinksel zijn terug te vinden. De melkafscheiding is over het algemeen bij uierziekte aanvankelijk nog gewoon, doch spoedig wordt zij reeds gering en wordt de melk dun, slijmerig, wat bruin en vlokkig; slijmerige melk is zelfs het meest gewone symptoom van uierziekte. Bestaat zij reeds lang, dan reageert de melk (dadelijk na het melken) zuur of wordt ten minste spoedig zuur, spoediger dan normale rauwe melk. Vermengd met goede melk, wordt het geheele mengsel erdoor ondeugdelijk. De melk van uierzieke koeien is natuurlijk voor jonge kinderen het gevaarlijkst; bij den mensch kan zij een inaagdarmkatarrh, doch ook tonsillitis doen ontstaan. Zoo werd in 1905 in een der Londensche voorsteden gedacht aan besmetting door mastitis-melk, toen bij 500 personen deze ziekteverschijnselen werden waargenomen. Na een incubatie van 24 uur zag men bij hen een angina optreden, met zwelling van de halslymphklieren; meestal was de temperatuur hoog en waren de zieken zeer soporeus; de genezing trad langzaam in; dikwijls veretterden de klieren (Rexwood). Holst (1895) dronk 200 cM8. van een cultuur van een in een dergelijk ge\al geïsoleeiden streptococcus en kreeg koliek en diarrhee. Naast de uierziekte moeten worden geplaatst eenige andere ziekelijke toestanden, welke ten deele ook sub a kunnen worden ondergebracht, omdat (•) Melk bevat altijd talrijke leukocyten, omdat deze bij het secretieproces een belangrijke ïol spelen; hun aantal wisselt sterk bij verschillende dieren en zelf by één zelfde koe. Per cM». kan normale melk 35000 -4500000 leukocyten bevatten, een grens zóo ruim, dat de toename ervan bij ziekelijke processen zich aan de waarneming onttrekt. Bovendien weet men, dat bjj uierziekte het aantal leukocyten (welke, het zij hier tevens opgemerkt, niet van etterlichaampjes zijn te onderscheiden) ook kan afnemen (Rcssell & Hoffmaxn, 19071. Het aantal leukocyten in melk leert dan ook niets omtrent den toestand van den uier. (2) Bloederige melk kan verschillende oorzaken hebben; zoo kan zij ontstaan door het eten van planten met scherpe bestanddeelen en, tegelijkertijd met bloedwateren, voorkomen bij ziekelijke processen, welke een haemorrhagische dispositie, resp. diathese doen ontstaan. (:) Ook streptococcen komen in normale melk steeds in grooten getale voor, zoodat de aanwezigheid ervan als zoodanig niets bewijst voor het bestaan van uierziekte. scheiding van locale en algemeene ziekten niet altijd streng kan worden doorgevoerd. Uit een didaktisch oogpunt bespreken wij ze liever hier. Bij enteritis, welke soms een dysenterie-achtig karakter heeft (runderpest), septische endometritis (kalfziektei en uitvloed uit de genitaliën, zooals voorkomt bij kalfkoeien, waarbij de placenta geheel of gedeeltelijk is blijven zitten, dreigt natuurlijk in liooge mate het gevaar, dat de ziekeli jke producten den uier bezoedelen en in de melk geraken. Daarom moet dr verkoop van melk in deze gevallen vallen onder de strafwetbepaling, welke het onderwerp van dit hoofdstuk is. Melk, afkomstig van ree, lijd/ tule aan febriele en ikterisclie ziekten en aan nier aandoeningen, moet worden aangemerkt als melk, afkomstig van ziek ree in strafrechtelijken zin. Meer in het bijzonder is dit het geval met melk, afkomstig van dieren, lijdende aan septiehaemie, pyaemie, kalfziekte, mond en klauwzeer, miltvuur, tuberculose, longziekte, houtvuur, pokken, lyssa, nierziekte, enteritis, septische endometritis en uitrloed uit de genitaliën. 2. SCHADELIJKE MELK. Het aangeven van de omstandigheden, waaronder melk schadelijk kan zijn, behoort geheel tot de competentie van den geneesheer. Om in een gegeven geval de politie behoorlijk te kunnen voorlichten, moet hij echter eenige bijzonderheden kennen, welke wij in het volgende, aan de hand van de bepalingen, welke elders deze materie beheerschen, zullen behandelen. Voorop plaatsen wij echter de opmerking, dat het niet altijd mogelijk is een scherp onderscheid te maken tusschen „bedorven" en „schadelijke" melk. In het algemeen echter zal bedorven melk ook steeds schadelijk kunnen zijn en derhalve als zoodanig moeten worden aangeduid. Dat melk schadelijk kan zijn, zonder dat zij opvallende eigenschappen vertoont, is boven eiken twijfel verheven. Toch zijn dit uitzonderingsgevallen, welke wel van groot hygiënisch belang zijn, doch welke geen groote strafrechtelijke beteekenis hebben, omdat van een bewust verkoopen van dergelijke melk wel nooit sprake zal zijn, resp. het bewijs ervan niet is te leveren. Hoofdzaak zijn voor ons dan ook die gevallen, waarin de melk wel abnormale physische eigenschappen vertoont. Om deze eventueel te kunnen constateeren, dient men de eigenschappen van normale, versche melk te kennen, zooals die door gezonde en goed gevoerde dieren wordt geleverd. Zulke melk is ondoorschijnend, wit of geelwit fin dunne laag blauwwit), niet vlokkig noch slijmerig, reageert (tegenover lakmoes) amphoteer 0), riekt eigenaardig (eenigszins naar koeien), smaakt (') De amphotere reactie ontstaat, doordat normale, versche, rauwe melk een zuurreageerenden en een alcalisch-reageerenden component bevat, n.1. :.cj. neutraal dkaliphosphaat en basisch alcali-phosphaat. Tegenover phenolphthaleïene is de reactie zuur (door de aanwezigheid van C02, zure phosphaten en de calcium-caseïene-verhinding). lekker zoet en schift niet bij het koken. Bij rustig staan vormt zich een roomlaag erop. De schadelijke melk kan men verdeelen in twee groepen, al naar gelang zij reeds dadelijk (d. i. reeds onmiddellijk na het melken) abnormale eigenschappen vertoont, of wel, dat zij aanvankelijk zich geheel voordoet als deugdelijke melk, doch geleidelijk abnormale eigenschappen verkrijgt. De eerste groep berust op abnormale secretie. De tweede groep vindt haar oorzaak in de pullulatie van bepaalde mikroben, welke in normale melk niet thuis behooren; men vat de verschillende gevallen in het algemeen samen onder den naam meUcziekten. In de practijk zal men nog het meest met de eerste groep te maken krijgen, omdat de voorwaarden, noodig voor het tot stand komen van de afwijkingen van de tweede groep, in het dagelijksch leven zelden of nooit aanwezig zullen zijn. Niet alleen toch is het gewoonte de melk onmiddellijk na ontvangst te koken (waardoor de mikroben, welke de melkziekten verwekken, veelal worden gedood), doch bovendien wordt de melk nooit lang genoeg bewaard, zelfs niet in gekookten toestand, om deze secundaire veranderingen te kunnen doen optreden, terwijl ten slotte gewoonlijk ook de temperatuur niet erg geschikt ervoor is. Toch komt men ook met de eerste groep niet vaak in aanraking, omdat in de practijk steeds een mengsel wordt afgeleverd en zelden „melk van één koe". De abnormale eigenschappen, aanwezig bij de melk van een der koeien, moeten al zeer sprekend zijn, om in het mengsel op te vallen. Omdat echter „melk van één koe" speciaal als zuigelingvoedsel wordt verkocht en de zuigeling uiterst gevoelig is voor een minder goede samenstelling van de voor hem heterologe koemelk, mag de eerste groep niet onbesproken blijven. Natuurlijk zullen hierbij vaak verschillende afwijkingen van de melk tegelijkertijd voorkomen; wij zullen de verschillende soorten bespreken naar de meest opvallende eigenschap ervan en uit den aard van de zaak op gevallen stuiten, welke samenvallen met (berusten op) ziekte van het vee. Tot de eerste groep (primair schadelijke melk) behooren de volgende soorten van melk. 1. Biest. Biest is de melk, welke wordt afgescheiden van eenige dagen vóór het kalven tot eenige dagen erna ('); zij komt overeen met het kolostrum, zooals wij dat bij de vrouw kennen. Dat biest een andere samenstelling heeft dan gewone melk bewijzen het eigenaardig adspect (dik, geelachtig, slijmig), de zure reactie en de eigenaardige zoutachtige smaak, welke voor de meerderheid van de menschen een onaangename is. Verder uit het Cl De lactatieperiode van de koe bedraagt ongeveer 300 dagen; daarop volgt een periode van gemiddeld 6 weken, waarin zij droog is. feit, dat zij gemakkelijk bederft, vlugger dan gewone melk en dat zij bij het koken schift; door toevoeging van NH4OH wordt zij draadtrekkend. Biest bezit natuurlijk kolostrum-achtige eigenschappen en is dan ook, zelfs waar zij onder gewone melk is vermengd, te herkennen aan de erin voorkomende klompen vetbolletjes (van zeer ongelijke grootte), de vele vetdruppeltjesceUen en de betrekkelijk spaarzaam aanwezige leukocyten. Dat geleidelijk, gewoonlijk met 2—3 weken, de biest in gewone melk verandert, behoeft wel niet nader te worden vermeld. Kalfziekte en andere ziekelijke toestanden werken hierop echter vertragend, zoodat de melk nog lang de laxeerende eigenschappen en moeielijke verteerbaarheid van de biest kan behouden. Daar men heeft vastgesteld, dat het gebruik van biest bij gevoelige menschen (jonge kinderen) kan leiden tot dyspepsie en tot diarrhee met koliek, waaraan haar groot gehalte aan opgeloste zouten wel niet vreemd zal zijn, is in vele landen de verkoop en het mengen van biest onder de melk van andere koeien verboden. Men heeft hiervoor een zekere periode vastgesteld, vanaf eenige dagen vóór het verwachte tijdstip van het kalven tot een a twee weken erna; voor Duitschland is de duur gesteld tot 6 dagen na het kalven, in New-York duurt zij tot 1-i dagen post partum ('). 2. Waterige melk. De kleur ervan is blauwachtig, terwijl bij staan zich slechts een dunne roomlaag erop vormt. Zulke melk wordt nooit geleverd door normale, goed gevoede dieren, doch treedt op bij slecht, onvoldoend voer (2), bij gastrische stoornissen en bij het toclitig-zijn van de koe. (') Biest vertoont, meer nog dan gewone rauwe melk, een eigenaardige agglutineerende werking op de erin voorkomende mikroben, waaraan ook de pathogone (doch vaak slechts enkele soorten) zijn onderworpen. Deze eigenaardige werking op de mikroben houdt bij 37° gedurende 8—10 uren aan. Bactericiede en phagocytaire werking kan men niet aansprakelijk stellen voor het feit, dat in cultuurproeven het aantal mikroben aanvankelijk schijnt af te nemen: dit berust op een samenklonteren van de mikroben, waardoor de uitgroeiing wordt tegengewerkt. Van daar, dat schudden van de melk erop van invloed is en het aantal koloniën, dat opkomt, grooter maakt. Het gelijkmatig wiegen van de flesschen, b(j het rondbrengen van de melk met den pikoelan, zal op het uiteenvallen van de saamgeklonterde mikroben wel niet groot zijn, hetgeen natuurlijk zal maken, dat de mikroben zich minder snel kunnen vermenigvuldigen. Deze eigenaardige, agglutineerende eigenschap van melk en de sterkere van biest wordt opgeheven door verhitting tot 80°, doch tegenover de verschillende mikroben ligt de temperatuur niet evenhoog; voor sommige soorten ligt zij lager. Nog teekenen wij aan, dat deze eigenschap niet bij alle dieren even sterk is en b(j hetzelfde dier ook wisselingen in intensiteit vertoont. (2) Slecht voer treft natuurlijk gewoonlijk alle dieren van den stal, zoodat dan ook de gemengde melk, zonder opzettelijk te zijn verdund, waterig is. Haar voedingswaarde is gering en zij staat hierdoor op één lijn met vervalschte melk. Gastrische stoornissen kunnen eveneens bij den geheelen veestapel voorkomen, wanneer de oorzaak ligt in ondoelmatig voedsel, dat b.v. scherpe stoffen bevat. Zij kunnen ook een symptoom zijn van een algemeene ziekte en tot een of meer koeien zijn beperkt; dan is de melk gewoonlijk niet alleen waterig, doch ook bitter en bederft zij spoedig. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. H In de beide eerste gevallen kan de melk bovendien zwak zuur reageeren. De melk van bronstige koeien heeft een scherpen reuk, is bovendien ziltig en bitter; zij bederft snel en geeft bij jonge dieren gastro-enteritis (Le Blanc, 1901). 3. Ziltige melk. De meest gewone oorzaak hiervoor is nierziekte (bl. 205), zoodat dan ook veelal niet de melk van alle kwartieren deze eigenschap vertoont; ook is niet al de melk uit één kwartier in haar geheel even zout, doch de eerste portie het sterkst. Hierdoor kan de smaak van de melk, welke bovendien gewoonlijk hooggeel en dik is (zij kan zelfs aan etter herinneren), wisselen van ziltig tot bremzout (*). 4. Roode (bloedige) melk. Reeds op bl. 206 werd gezegd, dat bij uierontsteking de melk bloederig kan zijn; dit is ook het geval bij nierontsteking. Hier behoeft dan ook slechts te worden vermeld, dat scherpe stoffen, met het voedsel opgenomen, eveneens de melk bloederig kunnen maken. In Europa heeft men dit o.a. gezien door het eten van dennennaalden (op meer dan 1000 M. hoogte groeit de O.-I. den, kajoe toesam). Melk kan ook secundair rood worden (bl. 216). 5. Zanderige melk. Een zanderig bezinksel komt voor bij mastitis met concrementvorming in de tepelbuizen; hier is natuurlijk de proef van Renk (bl. 214) eerst recht op haar plaats (2). 6. Siyinige melk. Bedorven voedsel (rotte oebi e.d.) en gastrische stoornissen zijn aanleiding tot het ontstaan van deze primaire verandering, waarbij de melk tusschen vinger en duim draadtrekkend is. Melk kan ook secundair slijmig worden (zie bl. 215). 7. Bittere melk. Dat zij afhankelijk kan zijn van het eten van bepaalde planten, met bittere bestanddeelen, ligt voor de hand (3); toch komt dit niet vaak voor. (') Wij kochten jaren geleden een Hollandsche melkkoe van een der mailbooten; de melk was bremzout, ondrinkbaar, hooggeel en dik. De geraadpleegde deskundige schreef de oorzaak aan acclimatatie toe, in ons oog echter ten onrechte, omdat de melk van den beginne af deze afwijkingen vertoonde. C2) Zanderig kan de melk ook zijn door verdunning met water uit kali of sêlokan; voor de kenmerken hiervan zie dl. I, bl. 172, noot 2. (3) Dat melk bijzondere eigenschappen kan aannemen, b.v. bitter kan worden, wanneer het vee toevallig bepaalde planten eet, deze als medicament of ter vergiftiging te vreten krijgt, is zonder meer duidelijk. Allerlei stoffen worden toch langs de zogklier uitgescheiden (dl. II, bl. 130), ofschoon dit, volgens latere onderzoekingen (o. a. Bucura, v. Itallie), in beperkter mate geschiedt dan men vroeger dacht; van een 40-tal der meest gebruikelijke vee-geneesmiddelen gingen slechts een 5—6-tal in aantoonbare hoeveelheid in de melk over (Bucura, 1907). In de mogelijkheid van den overgang van giftige stoffen in de melk, ligt natuurlijk Veel meer is de oorzaak het ondmelksch zijn van de koe, waarbij een of meer kwartieren bittere melk kunnen afscheiden. Voor secundair bittere melk, zie bl. 215. 8. Zure melk. Bij gastrische stoornissen kan de melk met een zure reactie worden afgescheiden; zij stolt dan snel en ongelijkmatig tot weeke klompen ('). De secundair schadelijke melk imelkziekten). Hierbij neemt de melk geleidelijk, in verloop van meerdere uren, andere eigenschappen aan; zij kan slijmig, bitter of gekleurd worden door de ontwikkeling van allerlei, abnormaal in de melk voorkomende, mikroben. De melkziekten berusten op onvoldoende reinheid bij het melken en hebben hoofdzakelijk in dien zin beteekenis, dat zij «le vatbaarheid voor pathogone mikroben verhoogen. Alvorens tot de bespreking van de z.g. melkziekten over te gaan is het goed eenige woorden te wijden aan de veranderingen, welke rauwe voor den mensch gevaar; melk, welke ze kan bevatten, moet als schadelijk worden aangemerkt en de verkoop ervan worden verboden, resp. bestraft. Men heeft toch ziekworden van mensehen gezien o. a. door het gebruik van melk van geiten, welke zich aan giftige Solanaceeën (bl. 81) hadden te goed gedaan en door die van koeien, welke men, ter bevordering van de melkafscheiding, Euphorbia-soorten (bl. 74) deed opvreten. Het vee zelf is ongevoelig voor het scherpe bestanddeel van laatstgenoemde planten, welke niet alleen de melk, doch ook het vleesch voor den mensch gevaarlijk maken. In het braaksel van menschen, die door dergelijke melk waren ziek geworden, heeft heeft men soms het giftige bestanddeel van de opgevreten planten kunnen aantoonen. Gelet op de groote rijkdom van de flora, is het natuurlijk ondoenlijk hierop nader in te gaan; het is voldoende de aandacht op het feit te hebben gevestigd, opdat men c.q. rekening ermede houde en zijn onderzoek erop inrichte. (') Een geval van intoxikatie door zure melk is het volgende (*). Vier kinderen van 4'/s—9 jaar, uit dezelfde familie en 2 andere kinderen 5—7 jaar, uit een andere, kregen, enkele uren na thee met melk te hebben gedronken, ineens braken, buikpijn en verval van krachten. By 2 naburige families, welke dezelfde melk gebruikten, vertoonden tegelijkertijd 4 kinderen dezelfde symptomen. Alle kinderen, die ziek werden, hadden dezelfde melk gedronken, welke sterk zuur reageerde, zonder te zijn gestremd. De kinderen waren tevoren geheel gezond; zij hadden de melk zelf gehaald en deze rauw gedronken. Een ander kind van 2 jaar, dat de melk alleen gekookt dronk, bleef gezond. De zieken genazen snel, met ongeveer 4 uur. De melk was afkomstig van 50 koeien, waaronder één, welke aan parelziekte leed en sterk zure melk afscheidde; een andere parelzieke koe uit den stal was droog. De andere koeien waren gezond. Gelet op de hypoaciditeit van de melk van tuberculeus vee (bl. 203), een verschijnsel waaraan sommigen zelfs een absolute waarde toekennen voor de herkenning ervan (**), hebben wij gemeend dit geval hier en niet bij de tuberculose-melk ter sprake te moeten brengen. (*) Geval in Engeland waargenomen en gerefereerd door Ebertz in het Vierteljahrsschrift f. gerichtl. Medizin, dl. 33 (1880), bl. 373. (**) Monvoisin, Ann. d'Hvg. publ. et de Méd. lég., 4e serie, dl. 13 (1910), bl. 182. melk ondergaat, wanneer zij aan zich zelf wordt overgelaten en welke niet tot de melkziekten kunnen worden gerekend. Goede melk reageert, zooals werd gezegd, onmiddellijk na het melken (tegenover lakmoes) amphoteer, doch met een uur of drie is hier te lande de reactie gewoonlijk reeds zwakzuur. Dit komt, omdat gewone en volkomen deugdelijke melk altijd talrijke mikroben bevat ('), waaronder soorten, welke de melksuiker omzetten in - en in -melkzuur, waarvan gelijke deelen het zg. inactieve melkzuur vormen. Door de aanwezigheid van de gewone melkmikroben bevat versche, rauwe melk altijd de kiemen van bederf; de meeste vindt men in de roomlaag, welke er 10—500maal meer kan bevatten dan de melk eronder. De meest gewone en onschadelijke vorm van bederf is het zuur-worden van de melk, welke als melkzure gisting wordt aangeduid. Zij treedt niet altijd even snel op en wordt in hooge mate beïnvloed door de temperatuur. Het zuurworden gaat gepaard met het neerslaan van de caseïene, waardoor de melk hot; volgens onderzoekingen van Soxhlet coaguleert zuivere, versche melk spontaan en geheel: bij 10° in 100 uur, bij 15° in 88 uur en bjj 39° in 19 uur, waaruit de groote invloed van de temperatuur op het zuurworden en stremmen van de melk ten duidelijkste blijkt. Op den duur trekt het coagulum (') Melk bevat altijd talrijke mikroben, welke met den naam gewone melkmikroben kunnen worden aangeduid; slechts door het melken onder zeer bijzondere voorzorgen te doen geschieden, is het mogelijk haar aantal gering te doen zijn. Hoe groot dit aantal wel is, wordt het best gedemonstreerd door het voorstel van Koning, om bij marktmelk met 25 000 mikroben per cM3. te spreken van een „zeer laag" mikrobengehalte en 50000—75000 per cM3. te noemen „voldoende laag". Dit groote aantal mikroben vindt een verklaring in het feit, dat de tepelkanalen van den uier altijd, van buitenaf ingedrongen, mikroben bevatten en de melk zulk een goede voedingsbodem ervoor is. Dat de vuile handen van den toekang sapi, enz. ook van invloed zijn op het geraken van mikroben in de melk, laten wjj hierbij nog buiten beschouwing. Dat melk den mikroben een gunstigen bodem tot ontwikkeling biedt, is overbekend: in Indië gaat de pullulatie natuurlijk zeer snel, omdat de melk slechts langzaan afkoelt en haar eindtemperatuur hoog blijft. Welken invloed de tijd en de temperatuur op de vermenigvuldiging van de gewone melkmikroben hebben, blijkt uit de volgende cijfers, ontleend aan Freudenkeich, voor melk, welke aanvankelijk 9300 mikroben per cM3. bevatte: Melk bewaard: Aantal mikroben per clP. bij 15°. bij 25°. bij 35°. na 3 uur I 10 000 18 000 39000 „ 6 „ 25 000 172 000 12 000 000 „ 9 „ .465 000 1 000 000 35 280 000 „ 24 „ 5700000 5 775000 50000000 In de eerste porties vindt men natuurlijk de meeste mikroben, omdat deze de tepelkanalen schoonspoelen; daarom behooren de eerste stralen melk uit iedere speen te worden weggedaan en niet te worden opgevangen in den emmer, waarin de koe wordt gemolken. In de bovenste lagen vindt men voornamelijk aërobe en in de diepe anaërobe mikroben, omdat zij daar de gunstigste condities voor hare vermenigvuldiging vinden. zich samen en perst de zure wei uit, welke ietwat troebel en geel tot geelgroen is en zuur reageert ('). Het zuur- en dikworden van de melk berust op de pullulatie van de melkzuurvormers, waartoe in de allereerste plaats behooreu de Streptococcus Güntheri, welke ""*>■ -melkzuur vormt en het Bart. acidi lactici, dat -melkzuur doet ontstaan (2). Reeds 1 % melkzuur maakt de melk dik, doch nooit stijgt het gehalte aan melkzuur boven 1,6 °/0, zelfs niet na 6 maanden (Richet). Zulke zure en dikke melk geeft nooit aanleiding tot intoxikatie. Hangop, gemaakt van koe- en dadi, gemaakt van karbau-melk (al naar gelang van het stadium aangeduid als dadi asam of dadi bèkoe), zijn dan ook producten, welke niet kunnen worden gerekend tot de schadelijke melk, noch tot bedorven melk; het laatste voor zoover zij als zoodanig en niet als gewone melk worden verkocht. Zuur ten gevolge van andere oorzaken, is de melk echter wel als bedorven en schadelijk aan te merken; dan ontbreken de eigenaardige reuk en smaak van de gewone zure melk. Daar normale, versche melk amphoteer reageert, zal men melk met zure en met alcalische reactie uit den handel moeten weren, omdat, zooals uit het voorafgaande blijkt, zij dan, practisch gesproken, altijd afkomstig is van ziek vee of aan besmetting heeft bloot gestaan (:1). (') Stremming van de melk kan onder bijzondere omstandigheden ook optreden vóór het zuunvorden, waarbij het geheel stolt tot een zoete kaasachtige massa; de samentrekking van het coagulum perst hierbij zoete wei uit. Die omstandigheden worden opzettelijk geschapen bjj de kaasbereiding. (2) De Streptococcus Güntheri (= Bart. lactis acidi, Bac. tacticus, Bac. acidi paratactici) is een kort, relatief dik staafje, dat meestal twee aan twee voorkomt, doch ook korte ketens kan vormen; de einden zijn iets rond. Hij is onbewegelijk en wordt volgens Gram niet ontkleurd. Het optimum ligt bij 30°—50°, hetgeen het snelle zuurworden van de melk hier te lande geredelijk verklaart. Het Bact. acidi tactici (— Bact. lactis aerogenes) is een kort, ietwat ovaal staafje, dat meestal twee aan twee ligt en zelden langere ketens vormt; het is onbewegelijk en wordt volgens Gram ontkleurd. Het komt, wat pathogoniteit betreft, overeen met het Bact. coli, d. w. z. dat het gewoonlijk als saprophyt leeft, doch onder bepaalde, niet altijd nader aan te geven, omstandigheden ook pathogone eigenschappen kan ontwikkelen. Zijn optimum ligt bjj 30—50°. Het werd door Dold (1910) gevonden in kaas, welke in een gezin van b personen, enkele uren na het eten van deze kaas, aanleiding had gegeven tot braken, buikpijn en diarrhee, welke een etmaal aanhielden. In de kaas werd chemisch niets bijzonders gevonden; zij bevatte alléén het genoemde bacterium, dat in reine cultuur, per os toegediend, bjj konijnen diarrhee verwekte. Reeds vroeger was door Holst een dergelijk staafje uit giftige kaas gekweekt. De mikrobe gaat natuurlijk van de melk in de kaas over, zoodat deze gevallen hier op hun plaats zijn. (3) Hier ter plaatse willen wij even op het feit terugkomen, reeds op bl. 186 gememoreerd, dat melk ook giftig kan zijn door de aanwezigheid van tyrotoxikon. Herhaaldelijk, in tientallen van gevallen, heeft men het uit melk afgescheiden, welke intoxikatie had verwekt. Een ander giftig lichaam, dat men onder dergelijke omstandigheden vond, heeft men tyrotoxiene genoemd; zeker bestaan er nog meerdere. Alle ontstaan in melk, wanneer bepaalde, grootendeels nog onbekende toxinogone mikroben zich in de melk Ondervinding en opzettelijk onderzoek hebben geleerd, dat de kans op het bederven en schadelijk worden van de melk toeneemt met de hoeveelheid vuil, welke zij altijd in mindere of meerdere mate bevat. Dit vuil bestaat uit de uitwerpselen van de koeien (Sohxlet) en kan natuurlijk allerlei saprophyten en pathogone mikroben bevatten. Daarom moet aan goede melk als eisch worden gesteld, dat zij geen inakroskopisch zichtbare sporen vuil bevat en moet melk, welke dit wel doet, als schadelijk worden aangemerkt. Wanneer 1 L. melk, na 2 uur rustig staan in een glazen vat, een met het bloote oog zichtbaar bezinksel geeft, moet zij als schadelijk worden aangemerkt (Renk). Versohe melk gaat niet gemakkelijk in rotting over, omdat de melkzuurvormers de ontwikkeling van eventueel aanwezige gewone rottingsmikroben tegenhouden ('); het verdient hier echter afzonderlijke vermelding, dat ook het Bact. co li uit melksuiker zuren vormt. Geschiedt het, dan kan de melk zeer eigenaardig rieken b.v. naar honden, naar Limburgsche kaas, enz. (2). Al hoewel derhalve de kans, dat in normale melk zich mikroben ontwikkelen, welke giftige stofwisselings- en afvalproducten leveren, niet groot is, is zij toch geenszins geheel uitgesloten. In melk komen toch veelvuldig mikroben voor, welke peptoniseerende enzymen afscheiden en welke veelal sporen vormen, welke niet worden gedood door even opkoken van de melk. Dergelijke mikroben zijn onder bepaalde, niet nader bekende, omstandigheden in staat de melk schadelijk te maken. Fluegge zonderde indertijd (1894) uit eenige monsters gewone melk een i 2-tal soorten af, waaronder 8 toxinogone; hij vond ze soms als reine cultuur. Hij en anderen hebben dan ook de meening verkondigd, dat vele gevallen van diarrhee bij kinderen (vooral bij zuigelingen; z.g. cholera infantum) zouden berusten op intoxikatie met de producten, geleverd door peptoniseerende melkmikroben. Koken ontleedt haar giftige producten niet, omdat zij thermostabiel zijn; gekookte melk is in zulke gevallen even giftig als ongekookte. Door koken worden bovendien niet gedood de sporen van den altijd aanwezigen Bac. subtilis en Bac. vulgatus (noot 2, bl. 201). In gekookte melk ontwikkelen hun sporen zich bijzonder goed en veranderen de samen- ontwikkelen. Dat de reactie onder haar pullulatie niet amphoteer blijft, doch omslaat naar zuur of naar alcalisch ligt voor de hand. Daarom moet een zure (niet door melkzuurvormers ontstane) en een alcalische reactie tot schadelijk-verklaring van de melk leiden. (') Gekookte mik, waarin de melkzuurvormers voor het grootste gedeelte zijn gedood, gaat dan ook veeleer in rotting over, dan dat zjj zuur wordt. Zij hot bjj alcalische reactie; de stolsels worden later ietwat doorschijnend en lossen op, waarbij allerlei stinkende en bittere stoffen worden gevormd. Dit alles geschiedt onder den invloed van allerlei mikroben, welke o.a. NH:l en boterzuur vormen. (2) Muf kan de melk rieken, wanneer zij onvoldoende afgekoeld in de flesschen werd gedaan. Zulke melk moet als bedorven worden aangeduid. stelling van de melk, zooals blijkt uit het feit, dat zij bij kinderen gastroenteritis verwekt. Gewoonlijk heeft deze een sleepend karakter; zij doodt soms peracuut onder choleriforme verschijnselen, een feit, waarvan de kennis van groot belang is, gelet op de verhalen, welke in omloop zijn over het veelvuldig voorkomen van vergiftiging f1). Op grond hiervan moet men oude melk altijd wantrouwen en haar als schadelijk signaleeren. Zij is als zoodanig te hei kennen, doordat zij bij het koken schift en doordat zij stremt bij vermenging met een gelijke hoeveelheid 70% gedenatureerden spiritus. In zulke gevallen is de melk op het punt van zuur-worden (bedorven), of is zij afkomstig van ziek vee (pathologische melk; schadelijke melk). Thans kan worden overgegaan tot een nadere bespreking van de secundair schadelijke melk, bedoeld op bl. 211. ]. Siymise melk. Talrijke mikroben zijn in staat melk draadtrekkend te maken (2); men onderzoekt haar erop door een druppel tusschen vinger en duim te nemen en de vingers zachtjes van elkaar te bewegen. Het kan voorkomen, dat men M. lange, ragfijne draden eruit kan trekken; gewoonlijk is alleen de roomlaag slijmig en de melk eronder normaal. Bij ergen graad is de melk veranderd in een dikvloeibare, slijmige massa, waarop zich geen roomlaag vormt (het vet wordt opgelost, de caseïene wordt niet neergeslagen). 2. Bittere melk. Meerdere mikroben kunnen melk bitter maken (zie over de vorming van bitterstoffen bl. 185); de melk kan tegelijkertijd slijmig worden en zuur smaken. Onder de mikroben, welke dit doen, heeft men eenige malen Micrococcen en het Bact. vulgare gevonden, terwijl gekookte melk bitter kan worden door het uitgroeien van de sporen van den Bac. subtilis en van den Bac. vulgatus (zie vorige bl.). 3. Gekleurde melk. Door de ontwikkeling van mikroben heeft men de melk allerlei kleuren zien aannemen: blauw, roocl, geel, oranje, groen, chocolaclekleur, zwart. (') Erben, 1. c., VII, 1, 2-e helft (1910), bl. 858. (2) O.a. is hiertoe in staat het Bact. lactis viscosum, dat in zijn culturen geheel op het Bact. pneumoniae (Friedl&nder) eel(jkt en nauw verwant is aan, misschien wel identisch is met, het Bact. acidi lactici (noot 2, bl. 213); het schijnt afkomstig te zyn uit het water, waarmede de melk wordt gewasschen. Zijn optimum ligt bij 30°—40°, zoodat het zich in de tropen zeer op z\jn plaats bevindt. In sommige landen, o. a. in Noorwegen, wordt de melk opzettelijk geïnfecteerd met een dergelijke mikrobe en de slymige melk als lekkernij gebruikt. Bij het maken van Edammerkaas wordt de melk opzettelijk met een Streptococcus bedeeld, welke deze eigenschap bezit; het rijpingsproces verloopt dan veel sneller. Af en toe komt het voor, dat wat oude melk onaangenaam riekt, iets draadtrekkend is, zeepig smaakt en sterk schuimt bij schudden (zeepige melk). Dan heeft het Bact. lactis saponacei zich 6rin ontwikkeld, dat veelvuldig voorkomt in het vochtige ligstroo van het vee. Deze mikrobe is een onbeweeglijk, kort staafje, dat de melk niet doet stremmen. Over enkele van de gekleurde melksoorten willen wjj iets naders zeggen. a. Zg. blauwe melk. Hierbij ontwikkelen zich op de roomlaag, soms naast gele en roode koloniën, blauwe, welke laatste de eerstgenoemde, indien zij aanwezig zijn, snel overwoekeren en ten slotte de melk met al grooter en grooter en blauwer en blauwer wordende vlekken bedekken. De kleui is als die van indigo (nila); zij komt pas te voorschijn, wanneer dé melk zuur begint te worden en berust op de vorming van triphenylrosaniliene. De oorzaak ligt in de pullulatie van het Bad. syncyaneum ('), dat tot nog toe alleen in blauwe melk is aangetroffen. Ofschoon in hoofdzaak de roomlaag blauw wordt, kan dit op den langen duur ook het geval zijn met de melk in haar geheel. Een enkel geval van schadelijke werking door blauwe melk is in de oude litteratuur te vinden (2); dat niet meer gevallen ervan zijn beschreven, zal in hoofdzaak wel liggen aan het feit, dat zulke melk niet wordt gedronken, doch weggedaan. b. Zg. roode melk. Dit is een zeldzame melkziekte, welke alleen kan optreden bij niet-zure melk, welke in het donker wordt bewaard. Hierbij komen in de roomlaag kleine, roze- tot bloedroode vlekjes voor. Zij ontstaan door de ontwikkeling van het Bad. prodigiosum, dat alcali en het roode prodigiosienc vormt; deze, in water onoplosbare, kleurstof wordt door alcaliën oranjegeel, door zuren karmijn- tot violetrood (3). Wordt de melk omgeroerd, dan wordt zij in haar geheel rose, zuur en stremt. De ondervinding heeft geleerd, dat dergelijke roode melk bij zeer jonge kinderen aanleiding kan geven tot stinkende diarrhee, hetgeen niet behoeft te verwonderen, daar de genoemde mikrobe methylamiene en NHa vormt (in haar culturen) en het vaststaat, dat zij, ofschoon zij zelve niet pathogoon is, in verbinding met andere mikroben proefdieren kan ziek maken; de proteïenen ervan zijn giftig. 0) Het Bad syncyaneum [niet te verwarren met het Bact. pyocyaneum (*)] is een klein staafje met ronde of spitse einden, dat zich snel beweegt en volgens Gram niet wordt ontkleurd; bij kleuring vertoont het vaak een zebra-achtige teekening, door de erbij optredende plasmolyse. Zijn optimum ligt by 10° 18°, dei halve bieden de tropen hem geen gunstige gelegenheid tot ontwikkeling. Het vormt in zijne culturen gewoonlijk, zoowel het geelgroene fluoresceerende bacteriofluoresciene, als het blauwe, vrijwel in alle vloeistoffen slecht oplosbare syncyaniene, doch soms slechts een van beide. Het syncyaniene wordt niet ontkleurd of verkleurd door zwakke zuren, terwijl sterk C1H en S04H2 het violet en sterk azijnzuur het grijsgroen maken; NaOH maakt het rozerood met gele bijtint, welke kleur op den duur in bruinrood overgaat. (2) Mosler (1868) zag een volwassen persoon en twee kinderen ziek worden door het drinken van blauwe melk; zij vertoonden de teekenen van een febriele gastritis, gepaard gaande met groote prostatie; met 2—3 dagen waren zij hersteld. Hij teekent erbij aan, dat blauwe melk bij konijnen een hevige, doch niet doodelnke enteritis verwekt (**). (3) Het Bad. prodigiosum doet zich voor als een zeer klein, bijna rond staafje, dat in jeugdigen staat zich levendig beweegt; het wordt ontkleurd volgens Gram. Het ontwikkelt zich ook wel op brood e. d. en vormt dan bloedroode drupjes erop; het is vooral bekend als de oorzaak van de sg. bloedende hostie. (*) Het Bad. pyocyaneum, de oorzaak van den blauwen etter (h(j is ook wel eens blauwgroen of groen), maakt melk ook blauw. Het levert ektotoxienen en bevat zelf endotoxienen, zoodat het geen verwondering baart, dat het pathogoon kan werken. Melk, waarin het zich heeft ontwikkeld, verwekt nausea, zuren ructus braken en diarrhee, met hyperthermie en prostatie. **) Annales d'Hyg. publ. et de Méd. lég., 2e serie, dl. 37 (1868), bl. 472. c. Zg. gele melk. Hierbij is de melk levendig geel, eerst zuur en later sterk alcalisch. De oorzaak ligt in de pullulatie van het Bad. synxanthum ('), dat een in water oplosbare kleurstof vormt, welke door zuren wordt ontkleurd, welke ontkleuring door alcaliën weer wordt opgeheven. Melk, waarvan 1 L. bij rustig staan na 2 uur een zichtbaar bezinksel geeft, is schadelijke melk. Zoo ook melk, welke bij het koken schift en die, welke stremt bij vermenging met een gelijke hoeveelheid gedenatureerden spiritus van 70 °/0 (2). Biest en melk, met biest vermengd, zijn als schadelijk te beschouwen. Melk welke waterig (dun) is (zonder opzettelijk met water te zijn verdund), ziltige, bloederige, zanderige, slijmige, bittere, zure (de laatste voor zoover het zuur-zijn niet berust op de pullulatie van de gewone melkzuurvormers: te beoordeelen naar reuk en smaak) en alcalische melk zijn als schadelijke melk in den zin van de strafwet te beschouwen. Evenzoo melk, welke is blauw, rood, geel of anders gekleurd. Insgelijks melk, welke afkomstig is van vee, behandeld met As-praeparaten, met tartr.kal.stib., met alkaloïeden en met plantendeelen, welke alkaloïeden, glykosieden of scherpe bestanddeelen bevatten. Schadelijk kan de melk natuurlijk ook zijn, doordat zij toevalligerwijze met allerlei pathogone mikroben is besmet, waarop wij reeds op bl. 198 doelden. Dit kan op allerlei manieren geschieden, b.v. doordat de emmers, waarin de melk wordt opgevangen of de flessclien, waarin zjj wordt afgeleverd, worden omgespoeld met verontreinigd water (uit kali of sêlokan), doordat zij door de rondbrenger hiermede opzettelijk is verdund (vervalscht), doordat de toekang sapi een smetstofdrager is en zijn handen na het tjebok niet behoorlijk, vóór hij aan het melken gaat, heeft gereinigd, enz., enz. Allerlei mogelijkheden zijn hier denkbaar en komen in de practijk ook voor; vaak onttrekken zjj zich aan de herkenning; zoo b.v. de besmetting van de melk met pathogone mikroben door vliegen, welke ervan snoepen en hun uitwerpselen erin laten vallen (dat dit mogelijk is, is experimenteel aangetoond voor cholera-, typhus-, tuberculose- en miltvuurmikroben). Dat cholera, typhus, paratyphus, etterkoorts, diphtherie en tuberculose door melk zijn overgebracht, is dan ook in meerdere gevallen met groote waarschijnlijkheid vastgesteld ; in enkele gevallen werd zelfs de samenhang met practische zekerheid aangetoond. Dat vooral typhus abdominalis met de melk wordt verbreid, willen wij alleen nog afzonderlijk vermelden; men krijgt dan, snel achter elkaar, vele gevallen te zien in een bepaalde buurt, bediend door eenzelfden melkleverancier. Sinds 1890 had men dit feit in Europa herhaaldelijk vermoed en tot op zekere hoogte epidemiologisch ook vastgesteld. (]) Het Bact. synxanthum is een kort, dun staafje, dat sterke beweging vertoont. Het is, evenals het Bact. syncyaneum en prodigiosum, niet pathogoon voor den menscli; in het darmkanaal worden zij voor liet grootste gedeelte gedood. (2) In Duitschland is de verkoop van melk, welke onder deze omstandigheden coaguleert, verboden. Men verstaat daar te lande onder gedenatureerden spiritus: spiritus fortior (90°/0), welke per 100 L. bevat 2,5 L. methylalcohol, waarin pyridienebasen zijn opgelost [gemaakt door i dln. ruwe houtgeest te vermengen met 1 dl. pyridienebasen (= pyridiene en haar homologen)]. Eerst in 1904 gelukte het echter voor het eerst (Konradi) het Bart. typhi uit melk te kweeken, welke vermoedelijk een reeks van typliusgevallen had veroorzaakt, doordat bij den melkboer aan huis typhus heersclite (resp. smetstofdragers voorkwamen). In Amerika had men dit reeds een paar jaar vroeger gedaan (Reynolds in Cliicctgo, 1902; in de eraan voorafgaande 8 jaar had men het Bact. typhi reeds 3-maal uit melk, waarop de verdenking was gevallen, geïsoleerd). Van veel belang is in verband hiermede het feit, dat Stokvis [1908 (')] aantoonde, dat bjj 25° het Bact.typhi zich in melk kan ontwikkelen, ondanks de aanwezigheid van de gewone melkmikroben en dat met enkele uren zijn aantal belangrijk kan zijn toegenomen, zelfs daar, waar het aanvankelijk gering is (zooals in de practijk natuurlijk steeds het geval is). Over blikmelk is niet veel bijzonders te zeggen. Bij hooge uitzondering komt het voor, dat zij bij het openen van het blik blijkt te zijn bedorven; het blik kan daarbij zijn gebombeerd (zie echter bl. 155). In geval van bederf is de inhoud van het blik een weeke, kaasachtige massa, welke helder- tot donkergeel en ranzig van reuk en smaak is; soms stinkt zij bepaald. Dergelijke melk is moeielijk te verdunnen en blijkt daarbij ook korrelig te zijn. In dergelijke bedorven blikken heeft men nooit levende mikroben noch toxische stoffen gevonden, hoogstens onschadelijke schimmels; tot de schadelijke melk kan men zulke blikken derhalve niet rekenen. Toch is de bewuste verkoop ervan strafbaar te achten, omdat de voedingswaarde van dergelijke melk niet meer normaal is; zij is te beschouwen als een bedorven voedingsmiddel (s). Ten slotte willen wjj ook nog enkele woorden zeggen over intoxikatie door vanieljeys, roonitaartjes e. d. lekkernijen, vervaardigd van room of melk, niettegenstaande hierbij misschien evenveel gevaar dreigt door het gebruik van bedorven eiwit (bl. 187) als door het gebruik van bedorven room. Toch zijn er gevallen bekend, zelfs van doodelijke intoxikatie, waar de oorzaak met zekerheid in de room was te zoeken. Uit zg. gepraepareerd ijs, zooals dat in wagentjes op straat wordt verkocht, heeft men meerdere malen het Bact. coli en zijn verwanten geïsoleerd, meer in het bijzonder in gevallen, dat het ijs in de nabijheid van een niet voldoende reingehouden privaat werd gemaakt (3). De besmetting in dergelijke gevallen (') Stokvis, Nederl. Tijdschrift voor Geneesk., 1908, II, bl. 148. (2) Sanders zag een intoxikatie bü een zuigeling van 6 maanden, blijkbaar ten gevolge van het binnenkrijgen van metaaldeeltjes, welke bij het openen van het blik in de melk geraakten en haar zichtbaar verontreinigden. Deze verontreiniging schijnt veelvuldig voor te komen en schijnt niet te vermijden te zijn, bij het gebruik althans van den gewonen blikopener (*). (3) Robertson onderzocht b.v. in 1905 ijs, dat te Birmingham van 250 personen er 52 ziek had gemaakt (diarrhee en collaps, na 1/2—8'/s uur opgetreden). Chemisch werd niets gevonden, bacteriologisch een verwant van het Bact. coli (Leith). Het ijs was gemaakt in de nabijheid van een vuil privaat. Klein (Londen) vond, dat van 24 monsters straatijs er 54°/0 giftig waren voor caviae. Het Bact. enteritidis en het Bact. paratyphi B heeft men herhaaldelijk uit giftig ijs gekweekt. (*) Sanders, Nederl. Tyds. voor Geneesk. 1107, II, bl. 645. is natuurlijk een toevallige, doch daarom niet minder gevaarlijk ('). Dat een dergelijk gevaar ons bedreigt van uit de djamban van de bedienden op het erf, is niet te ontkennen, omdat zoo vaak het maken van het ijs aan hen wordt overgelaten, dan wel door de kinderen als een spelletje geschied, onder toezicht van de bedienden. De vanielje-ijsintoxikati verloopt in het algemeen als een choleriene; zij heeft niets te maken met de vanielje of vanilliene (■). In een geval, waarin 18 personen door deze versnapering ziek werden, vond Yauöhan in de gebruikte room met tyrotoxikon (bl. 186), dat ongetwijfeld afkomstig was van de pullulatie van bepaalde mikroben. In sommige dergelijke gevallen is de mogelijkheid ook niet uitgesloten, dat men met een acute metaalintoxikatie van doen had, doordat bij de bereiding van het ijs niet de noodige zorg aan de ijsmachine werd besteed. Zoo zag v. d. Büeg eenmaal een intoxikatie, doordat zij niet goed was schoongemaakt; zjj verliep als een lichte choleriene (3). Berucht zijn de herhaaldelijk waargenomen intoxikaties door roomtaart met hazelnooten (Crêmenusstorten). Laschtschenkow (1899) verkreeg in een dergelijk geval uit de lichtzure en wat bruine roomlaag een reine cultuur van den Micrococcus pyogenes aureus; micrococcen zijn herhaaldelijk in dergelijke gevallen gevonden. In het aangeduide geval, waarin chemisch onderzoek een volkomen negatief resultaat had, waren + 200 personen, die van dergelijken taarten, afkomstig van een zelfden banketbakker, hadden gegeten, ziek geworden en wel na 5—6 uur. De symptomen bestonden hoofdzakelijk in nausea en emesis en andere gastrische verschijnselen; toch geleek het beeld in eenige gevallen op een acute warangan-intoxikatie (4). (') Terecht eischt Stbl. 1908, n. 318, dat voor de fabriekmatige bereiding van het gewone ijs, dat zulk een voorname rol in de Indische maatschappij speelt, kiemvrij water moet worden gebruikt (vooraf gedestilleerd of gesteriliseerd) en dat in gevallen, dat de fabriek bronwater gebruikt, dit op gezette tijden bacteriologisch moet worden onderzocht. Uit de luchtkanaaltjes van kunstijs kweekten w\j herhaaldelijk het Bact. coli; het bewaren van het ijs in zaagsel, zooals dit in de ijshuisjes, enz. geschiedt, is uit een hygiënisch oogpunt dan ook ten zeerste af te keuren. In verband met het gezegde op bl. 162, vermelden wij hier nog, dat in gewoon ijs typhusbacteriën nog 103 dagen kunnen blijven leven, terwijl de Vibrio cholerae gewoonlijk met 5 dagen reeds is gestorven. (2) In de gevallen onder den naam van roomtaartjes-intoxikatie door Peytoukeau (1902) in zijn dissertatie bewerkt, had men blijkbaar met bedorven vanielje te doen. Met 12—24 uur traden piin in den buik, braken, diarrhee, hevige dorst, enz. op; in enkele gevallen zelfs choleriforme symptomen, in eenige waarvan de exitus lethalis niet uitbleef. Na weken, zelfs nog na maanden, kwamen recidieven voor (*). De sg. vanielje-schurft (Vanillekratze), zooals die aan de handen en aan het gelaat wordt waargenomen in Europeesclie havens bij personen, die de aangevoerde vanielje transporteeren, heet te berusten op de inwerking van het scherpe cardol (dl. II, bl. 191). Een aftreksel van cardolbevattende planten wordt in sommige streken (op Java?) gebruikt om de stokjes mooi donkerbruin te maken. De vanielje-schurft heeft men ook wel aan de inwerking van bepaalde mijten toegeschreven, doch, hoe dan ook, met de vanielje als zoodanig heeft zij niets te maken. Vanilliene is, zelfs in groote dosis, niet giftig. (3) v. d. Buro, De Geneesheer in K.-I., dl., II (1887), bl. 243. (4) Aerztliche Sachverstandigen-Zeitung, 1901, bl. 180. (*) Annales d'Hyg. publ. et de Méd. lég., 3-e serie, dl. 49 (1903), bl. 474. E. VLEESCH VAN WEGENS ZIEKTE GESLACHT EN OP NATUURLIJKE WIJZE GESTORVEN VEE (]). De beslissing of de verkoop van het vleesch van een wegens ziekte afgemaakt beest (noodslachting) en van een gecreveerd dier (koud- of rotslacliting) door het Hoofd van plaatselijk Bestuur zal kunnen worden toegestaan of wel moet worden geweigerd, ligt natuurlijk in handen van den deskundige, d. i. \ an den veearts of keurmeester. Waar deze ter plaatse aanwezig is, zal zelden of nooit de arts als deskundige in deze materie hebben op te ti eden, tenzij ter toelichting van ziektegevallen waarvan men vermoedt, dat de oorzaak moet worden gezocht in het nuttigen van vleesch of organen, afkomstig van clandestiene nood- of koudslachting. Bij afwezigheid of ontstentenis \ an den veearts of keurmeester, is echter de arts de aangewezen voorlichter \an het Hoofd van plaatselijk Bestuur, om te beslissen omtrent het toelaten van den verkoop van dergelijk vleesch, zoodat ook uit dit oogpunt de zaak hier moet worden bekeken. Het is echter onmogelijk om dit grondig te doen; daarvoor zou een complete handleiding voor de vleeschkeuring moeten worden gegeven, hetgeen niet tot de competentie van den arts behoort en buiten den opzet van dit boek ligt. Wij zullen ons derhalve beperken tot het hoognoodige. Hoofdzaak voor ons is de bespreking van de gevolgen, welke het nuttigen van het vleesch en van de organen van uit nood geslachte beesten en van gecreveerde (vaak opgegraven) dieren na zich kan slepen en de herkenning ervan. Niettegenstaande er een Reglement en Verordeningen op het slachten van vee bestaan, gebeurt het toch (en natuurlijk ^ ooral in de binnenlanden), dat dergelijk vleesch en dergelijke versche waar in consumptie komen, zonder vergunning van het Hoofd van plaatselijk Bestuur. Tot vervolging wegens overtreding van het desbetreffende artikel kan het komen, wanneer het gebruik van dergelijk vleesch nadeelige gevolgen heeft, waarbij dan de arts als deskundige zal worden gehooid. Daaiom kan dit onderdeel niet stilzwijgend worden voorbij gegaan. 1. VLEESCH VAN WEGENS ZIEKTE GESLACHT VEE; NOODSLACHTING. Onder noodslachting verstaat men het afmaken van een beest: 1°. wanneer het een ongeluk heeft gehad en het bekomen letsel van dien aard is, dat herstel onmogelijk wordt geacht of dat na genezing het dier zijn waarde heeft verloren en wanneer het, wegens den aard van de verwonding, onmenschelijk zou zijn het dier in leven te laten; 2°. wanneer de vrees 0) Onder vee worden verstaan alle eenhoevige dieren, herkauwers en varkens. Tot de eenlioevigen behoort het paard; ezels, muildieren en muilezels kunnen buiten beschouwing blijven. Tot de herkauwers behooren het rund (lêmboe, sapi), de buffel (karbau; sèladang, banteng), de geit (kambing djaica), het schaap (kambing wolanda) en het hert (roesa, mêndjangan; kidjang; pëlandoek, kantjil). Onder vleesch moeten natuurlijk niet alleen worden verstaan de spieren, doch ook het vet en de ingewanden. r bestaat, dat het dier zal creveeren vóórdat de keurmeester het kan onderzoeken en 3°. wanneer door langer wachten de waarde van vleesch (vet en ingewanden) achteruit of verloren zou gaan. Men kan derhalve de noodslachting onderscheiden in die bij verwonding en die bij ziekte, welke principieel van elkaar in beteekenis verschillen, zoodat wij ze afzonderlijk zullen bespreken. ei. Noodslachting wegens verwonding. Bepaald is in verschillende verordeningen, dat verwonde dieren ter plaatse van het ongeluk mogen worden afgemaakt, mits hiervan onmiddellijk kennis worde gegeven aan den door het Hoofd van plaatselijk Bestuur aangestelden keurmeester, die het vleesch heeft te keuren en naar bevinden heeft te handelen. Op kleine plaatsen kan het voorkomen, dat de beslissing omtrent het vrijlaten van den verkoop van het vleesch, in een dergelijk geval, wordt opgedragen aan den geneesheer. Het richtsnoer moet hierbij zijn, dat het oeconomisch belang eischt, dat zooveel mogelijk de verkoop moet worden toegestaan en wel zóó ver, als mogelijk is zonder de gezondheid (en a fortiori het leven) van den consument in gevaar te brengen of aan schade bloot te stellen. Dat het vleesch van een gezond dier. dat wegens een verwonding onmiddellijk ter plaatse wordt afgemaakt, alleszins voor de consumptie is geschikt, behoeft natuurlijk geen nader betoog; is het dier ziek, dan worde een dergelijk geval beoordeeld naar hetgeen hierna, sub b, zal worden aangegeven. Moeielijkheid doet zich echter wel voor, wanneer het dier, hoewel van te voren volkomen gezond, niet onmiddellijk of zeer kort na de verwonding wordt geslacht, doch eerst veel later, omdat dan de kans op het tot stand zijn gekomen van infectie (primaire of secundaire doet niet natuurlijk hier niets ter zake), met alle gevolgen van dien, onder de oogen moet worden gezien. Aard en uitgebreidheid van de verwonding, naast de locale en algemeene verschijnselen, wijzende op mogelijk bestaande infectie, zijn de factoren, welke bij de beoordeeling van het geval in het oog moeten worden gevat. De laatste kunnen niet geheel worden benut, wanneer men het geval krijgt te beoordeelen, nadat het dier reeds is geslacht; dan laat zich toch niet meer objectief vaststellen of het dier hyperthermie had, een symptoom van groote beteekenis in dezen. Juist met het oog op het feit, dat septichaemie zeer snel kan dooden, zonder opvallende anatomische veranderingen achter te laten, moet men ook met den tijd, verloopen sedert het ongeluk, rekening houden, omdat in dergelijke gevallen de kans op septichaemie toeneemt met den duur van het lijden. De gevolgen van het nuttigen van dergelijk vleesch zijn natuurlijk gelijk aan die, welke optreden door het eten van het vleesch van beesten, lijdende aan pyaemie of septichaemie, resp. septico-pyaemie en welke lateizullen worden geschetst. Niet geschikt voor de consumptie is vleesch, afkomstig van verwonde dieren, lijdende aan uitgebreide ('), circumscripte ontstekingsprocessen of versterf, uitgaande van de wond (suppuratie, phlegmone; gangraen). Niet geschikt is eveneens het vleesch van dieren, welke langer dan 12 uur vóór het slachten werden verwond, óók waar de locale verschijnselen geen afkeuring noodzakelijk maken. b. Nood slachting wegens ziekte. Bij de beoordeeling van deze gevallen heeft men vooral rekening te houden met den aard van de ziekte, waaraan het beest lijdt, resp. leed. Ofschoon noodslachting het meest voorkomt bij het heerschen van epizoötieën en zij dan niet licht aan de aandacht van het Bestuur ontsnapt, komt zij toch ook voor bij sporadische ziekten en kan hierbij gemakkelijker clandestien geschieden dan in het eerste geval. Blijkens de ervaring, in Europa opgedaan, zijn het vooral bepaalde gevallen van de tweede groep, welke uit een hygiënisch (en daarom ook uit een strafrechtelijk) oogpunt het belangrijkst zijn. Daarom zullen wij deze het uitvoerigst behandelen en afzonderlijk bespreken; het zijn de z.g. septichaemische en pyaemische ziekten. De overige sporadische ziekten zullen wij, uit een didaktisch oogpunt, onderbrengen bij de epizoötische (2). 1. Noodslachting bij epizoötieën en sporadische ziekten, excl. de septische en pyaemische. Hoofdzaak is het hierbij te weten, welke ziekten als zoodanig voor den mensch gevaarlijk zijn en welke niet. Bij de eerste zijn natuurlijk noodslachting en de verkoop van het vleesch absoluut te verbieden, bij de tweede niet; toch is dit in het algemeen bij de laatste ook noodig, omdat het vleesch van zieke dieren veel gemakkelijker in bederf overgaat dan dat van gezonde dieren. Het bederf kan daarbij optreden in den vorm van rotting, doch ook, hetgeen veel gevaarlijker is, in den niet-opvallenden vorm, waarvan vroeger alleen die werd besproken, welke somtijds door den Bac. botulinus ontstaat, doch waarvan thans nog een tweede moet (') Het begrip „uitgebreid" is zeer vaag en laat een ruime speling toe; het is echter niet wel mogelijk een andere formuleering te geven; verschil van opvatting zal in zulke gevallen altijd kunnen voorkomen bij verschillende deskundigen. Is de ontsteking of het versterf beperkt tot de naaste omgeving van de wond, dan kan het vleesch in het algemeen worden goedgekeurd, doch behoort het verwonde deel te worden afgekeurd. Wat onder „naaste" moet worden verstaan, is evenmin scherper te omlijnen. (2) De kwestie van de schadelijkheid van het vleesch en de organen, door behandeling van het zieke dier, werd reeds op bl. 171 voldoende toegelicht. worden behandeld, welke zeer vaak is geconstateerd en welke berust op de pullulatie op en in het vleesch van de z.g. vleeschvergiftigers, bedoeld in noot 1 op bl. 156; hierop zullen wij nader ingaan bij de noodslachting wegens pyaemische en septichaemische ziekten. Zulk vleesch moet als bedorven, in den zin van de strafwet, worden opgevat. Onder de officieel als besmettelijke veeziekten vastgestelde zoönosen ('), waarover regelmatig rapporten worden uitgebracht, zijn voor ons slechts de volgende van belang. Hoogstgevaarlijk voor den mensch, speciaal met het oog op cutane infectie bij het slachten, zijn: miltvuur, kwade droes (2) en dolheid; noodslachting is hierbij ten eenenmale te verbieden, terwijl het cadaver met (•) In de maandstaten worden gepubliceerd de gevallen van: veepest bij herkauwers en varkens, miltvuur bij alle vee, septichaemia epizoötica by herkauwers en varkens, mond- en klauwzeer bjj dezelfde dieren, kwade droes )>ü eenhoevigen, saccharomycosis b\j eenhoevigen, sarcoptesschurft bij paarden, schapen, geiten en bokken, sur ra bij alle vee, kwaadaardige dekziekte bij eenhoevigen, Texaskoorts bij herkauwers, tuberculose bjj alle vee en hondsdolheid b\j alle vee. Een Handleiding tot de kennis der kenteekenen van runderpest, miltvuur, monden klauwzeer, longziekte en pokken, vindt men in het Recueil voor den burgerlijk veeartsenjjkundigen Dienst door Leon (1905), bl. 85 e. v. Het is natuurlijk in dit boek niet de plaats, zooals reeds op bl. 220 werd vermeld, om op de veterinaire diagnostiek in te gaan; alleen zullen wij aangeven aan welke kenmerken in het algemeen het vleesch, afkomstig van zieke dieren, is te herkennen. (2) Kwade droes (malleus) is een zeer besmettelijke ziekte van het paard (en andere eenhoevigen), waarvoor het rund niet gevoelig is. De oorzaak is het Coryvebact.mallei, een slank staafje, dat veel gelijkt op het Mycobact.tuberculosis, dat zich ook moeieiyk kleurt, doch wordt ontkleurd volgens Gkam; het doet zich in het gekleurde praeparaat ook vaak voor als een reeks korrels. De infectie geschiedt langs de huid en langs het slijmvlies van de luchtwegen; hiervoor is laesio continui niet noodzakelijk. Zoo kan infectie langs de haren plaatsgrijpen, hetgeen het slachten van een kwaaddroezig paard en de sectie ervan al heel gevaarlijk maakt. Gewoonlijk openbaart de droes zich door eigenaardige veranderingen in de huid en in het slijmvlies van de bovenste luchtwegen; hij doodt het dier eerst na meerdere jaren. Er komen echter ook zeer snel lethaal verloopende gevallen voor, waarin, met enkele dagen tot een paar weken, de exitus volgt, doch omgekeerd kan de droes reeds maanden en jaren bestaan vóór dat men iets van ziek-zijn aan het paard bemerkt. In de huid ontstaan rozenkransvormige zwellingen, berustende op een lymphangioïtis, waaraan zich vergrooting en verharding van de regionaire lymphklieren aansluit; de zwellingen breken later open en vormen dan eigenaardige zweren. Iets dergelijks ziet men ook op den neusspiegel. Langs haematogenen weg worden de longen geïnfecteerd en dan gaat het dier hoesten en wordt het kortademig; onder teekenen van kachexie bezwijkt het ten slotte (*). De mensch is voor het droesvirus nog al gevoelig; bü hem verloopen 50°/o der infecties lethaal. (*) Een dergelijk huidbeeld geeft ook de saccharomycosis; men noemt deze schimmelziekte dan ook goedaardige droes. Beide komen zeer veel in Indië voor. huid en haar moet worden onschadelijk gemaakt. Verkoop van het vleesch is in die gevallen natuurlijk ook ten strengste te verbieden, resp. te bestraffen, omdat infectie per os mogelijk is, al heeft men deze alleen nog maar na het gebruik van miltvuurvleesch gezien. Over de gevolgen kunnen wij kort zijn, daar de infectie, waar zij optreedt, wordt gevolgd door het uitbreken van dezelfde ziekte bij den mensch, als waaraan het zieke dier leed. Bij miltvuur verloopt zij bij infectie per os, welke niet gemakkelijk door vleesch, doch wel door lever en bloed ontstaat, onder het beeld van intestinalen anthrax (bl. 202). Veel meer komt echter een min of meer hevige gastro-enteritis acuta erdoor voor, berustende op intoxikatie met de toxienen en niet op enting in het darmkanaal van den miltvuurbacil (>). Bij kwaden droes zal de infectie zich kenmerken door het optreden van de specifieke aandoening van de longen (zooals per analogie uit het dierexperiment kan worden verwacht) en bij dolheid door het optreden van lyssa. By paardenvleesch moet men, bij het vinden van intermusculaire abscessen, met grauwrooden sljjmigen etter gevuld, steeds aan malleus denken en de mikrobe ervan in het pus zoeken; zij is altijd slechts spaarzaam erin aanwezig. Wegens het moeielyk zich kleuren moet men dit lang doen. Ook wanneer men geen droesbacteriën vindt, moet dergelijk vleesch toch worden afgekeurd, omdat dergelijke abscessen in dat geval wijzen op pyaemie, welke het vleesch voor den mensch gevaarlijk maakt. Bij tuberculose van het vee staat men anders ervoor, omdat deze ziekte onder een zeer verschillend beeld kan verloopen; in dit opzicht werd reeds (bl. 203) opgemerkt, dat hier te lande de ziekte zich veelal als lymphkliertuberculose voordoet. In verband hiermede is het van belang te weten, dat Riesel (1909) heeft aangetoond, dat in het algemeen bij tuberculeus vee vele, niet vergroote en makroskopisch en mikroskopisch normale lymphklieren talrijke exemplaren van het Mycobact.tuberculosis kunnen bevatten. Dit maakt, dat men thans scherper moet optreden, dan vroeger het geval was. Niet alleen, dat men dan ook, sedert men dit weet, den verkoop van het vleesch moet verbieden, resp. bestraffen bij uitgebreide tuberculose, geleid hebbende tot groote magerte van het beest en in die gevallen, waarin het vleesch abnormale eigenschappen vertoont en bij gedisseinineerde miliaire tuberculose, doch ook bij lymphkliertuberculose en bij schijnbare localisatie van de ziekte in slechts een of meer der organen, onverschillig of zij gering of sterk zijn aangetast. (') Dit alles wordt een enkele maal zelfs gezien na het gebruik van goed gekookt vleesch. Lichte, massale intoxikaties, met een geringe mortaliteit (1—3°/0), heeft men nog al eens waargenomen; met enkele dagen zjjn de lijders veelal reeds weder genezen. Bg veepest ('). septichaemia epizoötioa (?), inond- en klauwzeer, surra (3j en Texas- koorts (4) is het verstandig geen consent tot den verkoop te geven, met het oog op het reeds gememoreerde feit, dat dergelijk vleesch zeer gemakkelijk in bederf overgaat, waarvoor bij de slechte toestanden in het slagersbedrijf alle kans bestaat. Immers overal waar geen abattoirs bestaan, geschiedt het slachten, afhakken, enz. onder allesbehalve gunstige hygiënische condities. De mensch is voor deze ziekten niet vatbaar, behalve voor mond- en klauwzeer (bl. 200); dat hij echter door het eten van vleesch van tongblaarzieke runderen deze ziekte heeft gekregen, is nog niet beschreven. BÜ de drie het eerst genoemde ziekten is noodslachting bovendien te verwerpen met het oog op het verslepen van de ziekten. Ofschoon dit geen zuiver medisch argument is, willen wjj toch de aandacht erop vestigen. In al deze gevallen moet het vleesch als bedorven, in den zin van de strafwet, worden aangeduid. Naast de officieele besmettelijke veeziekten, welke wij tot nog toe in het oog vatten, komen er nog enkele andere voor, waarbij de verkoop van het vleesch, moet worden tegengegaan, omdat het gemakkelijk in bederf overgaat en dan ook als bedorven vleesch moet worden gesignaleerd. Zij zjjn houtvuur, longziekte (bl. 204), vlekziekte (') en varkenspest ("). (') Runderpest, een ziekte, waarvan men nog steeds het virus niet kent, behoort tot de meest moorddadige veeziekten. Zij tast alle herkauwers aan, doch is voor de andere soorten dan het rund veel minder gevaarlijk. Zij is een acute febriele ziekte, verloopende met dysenterie-achtige verschijnselen. Het geheele maagdarmkanaal is min of meer hevig ontstoken, met nekrose, zweervorming, enz. van het slijmvlies; het lymphoïede apparaat van den darm wordt sterk aangetast. (2) Septichaemia epizoötiea tast herkauwers en varkens aan en doet zich onder twee vormen voor. De eene verloopt peracuut (oedemateuze vorm), de andere acuut (pectorale vorm). De oorzaak is het Bact. septichaemiae haemorrhagicae, een klein, kort staafje, waarvan zich alleen de polen kleuren; het wordt ontkleurd volgens Gkam. Men vindt het steeds in grooten getale in het bloed; de ziekte verloopt als een echte septichaemie. Ook hoenders zijn gevoelig ervoor; het verwekt bij hen de zg. hoendercholera. (3) Surra is een bij vele dieren voorkomende ziekte, verwekt door trypanosomen; zij dooden veelal het dier onder koorts en toenemende anaemie en emaciatie. Ook de kwaadaardige dekziekte (dourine), welke bij eenhoevigen voorkomt, berust op een infectie met trypanosomen. Hierbij heeft men in hoofdzaak te maken met een eigenaardige aandoening van de huid in de regio genito-analis. (4) De Texaskoorts, welke bij alle herkauwers kan voorkomen, wordt verwekt door het Piroplasma bigeminum, dat in de roode bloedlichaampjes leeft en tot koorts, diarrhee, haemoglobinurie en anaemie met emaciatie leidt. (5) Vlekziekte (Rotlauf, rouqet du porc) is een van de meest moorddadige epizoötiën, welke onder varkens kan voorkomen; de gecultiveerde rassen zijn het gevoeligst ervoor, de wilde niet en de verwilderde zoo goed als niet. Of de ziekte reeds in Indië is geconstateerd weten wjj niet, maar de kans is natuurlijk groot, dat zij hier te lande ook voorkomt; daarom vermelden wij haar. Het is echter de vraag of de vlekken bij onze gepigmenteerde varkens wel zichtbaar zijn; in ieder geval zullen zij veel minder duidelijk zijn, dan bij de niet-gepigmenteerde rassen van Europa. De oorzaak is het Bact. erysipelatos suum (= Bact. murisepticum) een fijn, klein en kort staafje, zonder eigenbeweging, dat goed blijft gekleurd bij toepassing van de GBAM'sche methode. De varkens vertoonen vlekken, welke eerst helderrood zijn en later blauwrood worden; zij zijn vooral gelocaliseerd om de ooren, aan den buik, aan de binnenvlakte van de pooten en in de anaalstreek; zij kunnen tot zeer groote vlekken samenvloeien. Wanneer de vlekken niet sterk zjjn ontwikkeld, laat men in vele landen den verkoop van het vleesch toe. Op de verdere verschijnselen gaan wij niet in. (6) Varkenspest (Engelsch: hogcholera), welke geen andere dieren aantast, wordt GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 15 De mensch is niet gevoelig voor het virus van deze ziekten. Wat de varkenspest betreft, moet echter op het feit worden gewezen, dat daarbij het Bact.paratyphi, dat soms voor den mensch zeer gevaarlijke thermostabiele toxienen produceert (zie later) en vrij regelmatig in den darm van het varken voorkomt, zeer gunstige voedingsvoorwaarden schijnt te vinden en daardoor van invloed is op het verloop en op den afloop dezer ziekte. Hierdoor is het te begrijpen, dat Ekben (1911) een ziek-worden waarnam b(j personen, die de ingewanden van pestzieke varkens hadden opgegeten; het gekookte vleesch bleek in dit geval niet schadelijk te zijn geweest. Daarentegen heeft men in 1895 in het noordelijk departement van Frankrijk een vrij ernstige ziekte bij een 30-tal menschen zien optreden, na het eten van het vleesch van.een pestziek varken ('). Wat de besmettelijke longziekte aangaat, wordt door sommige deskundigen geen bezwaar gezien in het goedkeuren van het vleesch en vet, doch zij keuren wel de longen af en eischen vernietiging ervan. In de discussie, gememoreerd op bl. 204, werd door Loiset (1. c., bl. 354) gewezen op het feit, dat, niettegenstaande in het departement Lille, tijdens het heerschen van een epizoötie van longziekte, een zeer groot aantal menschen het vleesch van meer dan 18 000 longzieke dieren hadden verorberd, geen ziektegeval onder hen was voorgekomen. 2. Noodslachting bij septische en pyaemische ziekten. Reeds op bl. 162 werd medegedeeld, dat volgens Bollinger (187(5) 4/5 van alle gevallen van ziekte bij den mensch, ontstaan door het eten van vleesch, zouden berusten op het feit, dat het afkomstig was van zieke beesten; thans voegen wij eraan toe, dat hij toen reeds als zijne meening te kennen gaf, dat in de overgroote meerderheid van de gevallen de dieren hadden geleden aan septische of pyaemische ziekten, resp. aan septico-pyaemie en uit nood of na den dood waren geslacht. Al moge thans in Europa de verhouding een andere zijn geworden, omdat men in alle landen met krachtige hand den strijd tegen de clandestiene nood- en koudslachtingen en alles wat ermede samenhangt, heeft aanvaard, voor Indië, met zijn primitieve toestanden in het slagersbedrijf, kan men veilig aannemen, dat Bollinger's meening ook thans nog de juiste is, al moeten door de hooge temperatuur en het groot watergehalte van de lucht, hier misschien wat meer gevallen aan bederf (en meer in het bijzonder aan rotting) van het vleesch, resp. van de organen worden toegeschreven. In ieder geval zal men ter dege rekening hebben te houden met de ondervinding op dit punt in andere landen opgedaan. Op de enkele plaatsen, waar behoorlijk ingerichte abattoirs zijn en het politio- veroorzaakt door c^en ultramikroskopisch, filtreerbaar virus en niet door het zg. Bact. cholerae suum (= Bact. paratyphi B). De ziekte treedt op als een acute pleuro-pneumonie, doch ook wel als een acute enteritis, met of zonder aandoening van de longen. Meestal sterft het dier eraan, doch komt het door den aanval heen, dan is het toch verloren, daar het op den duur gaat hoesten, overal abscessen en diarrhee krijgt, waaraan het ten slotte kachectisch bezwijkt. Noodslachting is hier dan ook beslist aangewezen, wanneer het dier van den acuten aanval is hersteld; bestaan echter abscessen in lever, milt en spieren, dan mag het vleesch niet worden gebruikt. (') Villiebs & Collin, Traité des altérations et falsifications des substances alimentaires, 1900, bl. 485. neele toezicht op den invoer van vleesch behoorlijk wordt uitgeoefend, zullen de verhoudingen natuurlijk andere zijn. Daar deze plaatsen echter nog tot de uitzonderingen behooren, meenen wij voor Indifi in het algemeen ook thans nog het standpunt van Bollinger te moeten innemen, omdat de ondervinding in Europa in latere jaren heeft uitgewezen, dat hij volkomen gelijk had. Dit illustreeren de cijfers door v. Ermengem verzameld en reeds gedeeltelijk (doch niet geheel juist) in de noot op bl. lt>3 medegedeeld. De 6000 daar gememoreerde gevallen hebben betrekking op 112 van 18(57—1895 waargenomen z.g. epidemieën van vleeschvergiftiging (■). In slechts 9, hoogstens 10, van deze 112 reeksen van ziektegevallen waren het vleesch, de versche waar of de vleeschwaren afkomstig van gezonde dieren; in 103 van beesten, lijdende aan septische of pyaemische zieken. In de het eerst genoemde 9 of 10 reeksen kon slechts 5-maal de oorzaak worden gezocht in rotting. Het is derhalve van het grootste gewicht de septische en pyaemische ziekten van het slachtvee te kennen, omdat in dergelijke gevallen van een consent tot noodslachting en verkoop van het vleesch natuurlijk geen sprake mag zijn. In hoofdzaak zijn het puerperale infectie-processen bij de koe en de gevolgen van navelinfectie bij het kalf. welke in verschillenden vorm kunnen optreden en door verschillende mikroben kunnen worden verwekt. Bijzaak zijn de septische en pyaemische proeessen, uitgaande van verwondingen, van den apparatus respiratorius of van den apparatus digestorius; hierover kunnen wij zeer kort zijn, omdat hun herkenning geen moeielijkheden biedt en zij in wezen moeten worden beoordeeld als de andere. Puerperale infectie bij de koe (kalfziekte) openbaart zich in twee hoofdvormen, ofschoon natuurlijk niet altijd het beeld ervan scherp is omlijnd; ook gevallen met gemengde verschijnselen komen voor. De eerste vorm, bekend onder den naam baringsparese of paralytischen vorm van kalfziekte, vertoont aanvankelijk symptomen van excitatie, welke reeds spoedig door die van groote zwakte worden gevolgd. Eerst wordt het achterstel verlamd en daarna breidt de parese, resp. paralyse zich geleidelijk uit over het verdere lichaam, zoodat ten slotte de beesten roerloos liggen, met gebogen of ook wel met gestrekte, doch lamme pooten. Pisloozing en ontlasting vinden niet meer plaats, Bij pogingen om voedsel of medicamenten in te geven, treedt gemakkelijk verslikken op, met alle gevolgen van dien; hierdoor kunnen de heesten aan pneumonie creveeren. wanneer (') Deze geijkte term is natuurlijk een onjuiste; daarom hebben wij hem tot nog toe zorgvuldig vermeden. In de eerste plaats hebben dergelijke gevallen geen epidemisch karakter en in de tweede plaats berusten z\j niet altijd op intoxikatie, doch ook wel op infectie, resp. op beide. Bovendien is de uitdrukking „vergiftiging' hier, in een leerboek der gerechtelijke geneeskunde, voor deze gevallen niet op haar plaats (dl. II, bl. 111). zij door de ziekte zelf heen komen. Bij dezen vorm sterft ongeveer de helft der dieren, terwijl in de gunstige gevallen met 2—3 dagen vrij snel genezing volgt. De tweede vorm, de septische kalfziekte, verloopt onder liet beeld van eene acute septichaemie met hooge koorts, doezeligheid en toenemende zwakte, als bij de baringsparese. De dood treedt in met 3—4 dagen; waar hij uitblijft is het dier met 8—14 dagen genezen, doch het is ook mogelijk, dat het, onder toenemende kachexie, later nog sterft. De mortaliteit bedraagt 50—70 °/0 (1). Navelinfectie bij het kalf leidt tot thrombophlebitis umbilicalis purulenta en verloopt klinisch als zg. septische en pyaemische kalververlamming. welke beide berusten op een localisatie van het proces in de gewrichten. Bij de polyarthritis septica, welke in eenige dagen op den dood uitloopt, ziet men peri-articulaire infiltraten en degeneratie van de groote parenchymateuze organen. Bij de polyarthritis pyaemica, welke in 2—3 weken doodt, zijn vooral de carpale en tarsale gewrichten aangedaan, benevens het elleboog»- en kniegewricht (2). Verder staan nog een paar ziekten op de zwarte lijst, welke wij afzonderlijk vermelden, omdat zij nog al eens voorkomen en nog al eens aanleiding hebben gegeven tot ziekte van den mensch, n.1. de enteritis septica bij runderen en de kalverdiarrhee (Kalberruhr) bij kalveren. Bij de eerste komen hevige diarrhee met hooge koorts en degeneratie van de parenchymateuze organen voor; ieder darmlijden, gepaard gaande met algemeene verschijnselen (hyperthermie), is verdacht en moet tot weigering van het consent leiden. De kalverdiarrhee berust op een haemorrhagische enteritis en doodt de dieren reeds spoedig na de geboorte, doch zij kan ook een slepend verloop hebben, waarbij veel toxienen in de organen worden opgehoopt. De andere ziekten, welke nu niet alleen bij koeien en kalveren, doch bij alle slachtvee kunnen voorkomen en waarbij, volgens de deskundigen, verbod van noodslachting en van den verkoop van het vleesch is geboden, zijn: endokarditis valvularis ulcerosa, infectieuze pleuritis, peritonitis (o. a. ook de perforatie-peritonitis) en perikarditis, osteomyelitis haemorrhagica en (') Eenvoudigheidshalve hebben wij de septische metritis, welke zich aan een septische endometritis aansluit, niet als afzonderlijke ziekte opgenomen. De oorzaak is gewoonlijk retentio placentae of verwonding van de inwendige geslachtsdeelen bij instrumentale hulp, waardoor een septische endometritis van diphtlierischen, resp. ulcereuzen aard ontstaat. Ook de zg. septische mastitis, welke met hooge koorts verloopt, is een proces, dat op éen iyn moet worden gesteld met de kalfziekte, ten opzichte van het verbod van noodslachting en verkoop van het vleesch. (J) Op de gevaarlijkheid van het vleesch van nuchtere kalveren werd reeds gewezen in noot 2 op bl. 157. Vallin (1895) geeft op, dat op 30 gevallen, waarin menschen ziek werden door het eten van vleesch (vleeschwaren), dit 14-maal afkomstig was van nuchtere kalveren. purulenta(') en septische processen na varkenspest (abscessen in lever, milt en spieren), zg. infectieuze. d. i. purulente pneumonie (multipele abscessen; kalveren, schapen), abscessen (bv. in aansluiting aan een panaritium na mond- en klauwzeer) en na verwonding (zie bl. 231). Noodslachting en verkoop van het vleesch moeten worden verboden bij: miltvuur, kwade droes, dolheid en tuberculose en bij alle eircumscripte en diffuze ontstekingsprocessen, welke tot pyaemie of septichaemie, resp. septicopyaemie hebben geleid. Eveneens bij: veepest, septichaeniia epizoötica, mond-en klauwzeer, sur ra, Texaskoorts, houtvuur, longziekte, vlekziekte en varkenspest; het vleesch moet in deze gevallen strafrechtelijk als „bedorven" worden opgevat. Deze verschillende septische en pyaemische processen worden verwekt door den Streptococcus en den Micrococcus pyogenes in hun verschillende ondersoorten, door liet Bact. coli en vooral door diens verwanten, het Bact. enteriticlis en het Bact. paratyphi, wier aetiologische beteekenis voor deze ziekten algemeen hoog wordt aangeslagen (behalve door de Jong, bl. 230). Over de laatsten meenen wij eenige bijzonderheden te moeten mededeelen, omdat hun beteekenis grooter en grooter blijkt te zijn voor mensch en dier, naarmate men zich meer en meer met een systematisch ondeizoek naai hun voorkomen bezighoudt. Bij voedselziekten spelen zij een allerbelangrijkste rol en bij ziekten door vleesch e. d. de hoofdrol; daarom kan niet geheel erover worden gezwegen. Zij geven aanleiding tot uitgebreide, massaal optredende ziekte, waarbij de mortaliteit echter gelukkig klein is. Op voorslag van Mann (1908) worden beide mikroben tegenwoordig gewoonlijk met den naam vleeschvergiftigers aangeduid, omdat zij zoo herhaaldelijk zijn gevonden in gevallen van ziek-worden van menschen en masse, na het eten van ondeugdelijk vleesch en bedorven vleesehwaren (2). Terwijl de autoriteit op dit gebied de meening is toegedaan, dat dit in de overgroote meerderheid der gevallen berust op intravitale infectie \an het vleesch (de organen), doordat het dier leed aan een ziekte, waarbij een dei beide mikroben een aetiologische rol speelde (Huebener (3)], wordt van anderen kant gemeend, dat men in zulke gevallen meer met postmortale besmetting (') Door de Does werd indertijd een eigenaardige, epizoötiscli bij de KarDau \ooikomende etterige osteomyelitis beschreven [Geneesk. Tyds. voor N.-I., dl. 43 (1903), bl. 355], waarbij lui van noodslachting en verkoop van het vleesch geen nadeelige gevolgen zag (1. c., bl. 388). Slechts de aangetaste beenderen en de spieren in de onmiddellijke nabijheid van de periostale abscessen (om liumerus en femur) werden voor het gebruik afgekeurd. (2) Zü veroorzaken den op bl. 223 reeds aangeduiden 3-en vorm van bederf, waaiby zich, als bij den 2-en, in den regel geen opvallende veranderingen vertoonen. (3) Huebener geeft een uitmuntend overzicht in het Vierteljahrss. t. gerichtl. Med., 3e F, Bd. 43 (1912), bl. 413. van het vleesch te maken zou hebben. De Jong (») betwist echter de groote aetiologische beteekenis van de vleeschvergiftigers bij die veeziekten, welke, blijkens de ervaring, het meest aanleiding geven tot ziekte van den mensch door het gebruik van het vleesch (de organen) dezer dieren. Wij bespreken hier deze beide hoogst belangrijke mikroben en zwegen vroeger erover, uit een didaktisch oogpunt. In noot 1 op bl. 156 werd een nadere bespreking ervan dan ook tot hier uitgesteld. Het Bact.enteritidis en het Bact.paratyphi komen zeer verspreid in de natuur voor en spelen een groote rol in de menschelijke en dierlijke pathologie. Zij gelijken in hun morphologische eigenschappen en culturen geheel op elkaar en veel op het Bact.coli (s). Slechts door agglutinatie-proeven zijn beide vleeschvergiftigers van elkaar te onderscheiden. Van beide heeft men in den loop der jaren verschillende stammen gevonden, welke zich slechts, doch wezenlijk, van elkaar onderscheiden door hun verschillende pathogoniteit tegenover verschillende diersoorten, zoodat Uhlenhuth spreekt van groepen. Men onderscheidt sedert van elkaar een cntentis- of GAERTNER-t(/roep en een paratyphus B-groep en benoemt de verschillende stammen hiervan naar de plaats, waar zij ziektegevallen hebben verwekt, of wel naar den persoon, die ze heeft gekweekt in die bepaalde gevallen. Het grootste gedeelte van de massaal optredende \ leeschintoxikaties wordt veroorzaakt door deze mikroben. IIühener vond op 65 dergelijke gevallen als oorzaak: 36-maal het Bact.paratyphi B en 29-maal het Bact.enteritidis; in 23 gevallen was het vleesch met zekerheid afkomstig van zieke, of wegens ziekte geslachte, dieren en in 90 "/0 van de rest was dit vermoedelijk eveneens het geval. Gelet op bl. 160 deelen wij hier nog mede, dat de vleeschvergiftigers eerst door 20 % Cl Na worden gedood (in 24 uur); 5—10 % oefenen zelfs in weken geen invloed erop uit (Sarkowski & Tomezak, 1911). Het Bact. enteritidis heeft men herhaaldelijk gevonden bij zieke mensclien en bij zieke dieren en herhaaldelijk gekweekt uit allerlei voedingsmiddelen, welke niet en welke wel tot ziekte hadden aanleiding gegeven en uit de erdoor ziek geworden, resp. overleden inenschen en dieren. Bij den mensch heeft men het voornamelijk aangetoond bij den z.g. intestinalen vorm van voedselintoxikatie, waarbij gastro-enteritische verschijnselen op den voorgrond treden; in hoofdzaak geschiedde dit bij vleeschintoxikaties en zelden bij andere voedselintoxikaties en bij andere ziekten. Bij slachtvee heeft men (') de jong, 1. c. (!) Het Bact.coli, het Bact.enteritidis en het Bact.paratyphi doen zich voor als plompe, zich levendig bewegende staafjes, met afgeronde einden, welke worden ontkleurd volgens Gram. De beide laatste staan in tusschen het Bact. coli en het Bact. typhi. Het Bact. coli, afkomstig uit een ziek darmkanaal, is virulenter dan dat uit een gezond en wel des te meer, naarmate de algemeene voedingstoestand van het dier slechter is. Het kan thermostabiele toxienen vormen. het bevonden eene belangrijke oorzaak van septische processen bij het 1 und te zijn en het o. a. gevonden in gevallen van kalverdiarrhee en bij mastitis en raetritis septica van de koe. Het passeert den uier en gaat in de melk over. Yan belang is het feit, dat het op en in voedingsmiddelen thermostabiele toxienen kan produceeren, welke kookhitte gedurende 1<» minuten en soms langer, zonder uiteenvallen, verdragen; niet altijd worden deze giftige stoffen echter gevormd. Het schijnt, dat men in die gevallen te maken heeft met autolyse en het vrijkomen van endotoxienen. De gewone ektotoxienen zijn niet thermostabiel. Dat het in staat is zich snel buiten het lichaam in vleesch en organen te vermenigvuldigen en zijn thermostabiele toxienen te vormen, blijkt uit een proef van Poels & Dhont (Rotterdam), waarbij tevens experimenteel de pathogoniteit voor den mensch werd aangetoond. Zij isoleerden deze mikrobe in Juli 1892 uit een stuk vleesch van een koe, welke in het abattoir was geslacht en waarbij noch tijdens het leven noch na den dood ziekelijke verschijnselen of afwijkingen waren geconstateerd. Het vleesch had 92 personen ziek gemaakt, verdeeld over 2-1 gezinnen; in 27 andere had men geen nadeel van het vleesch ondervonden; het vleesch van het achterstel bleek gevaarlijker te zijn geweest, dan dat van het voorstel. De verschijnselen waren die van een toxische acuta gasto entente (1). Bij hun verdere onderzoekingen spoten zij intraveneus bij een rund een geringe hoeveelheid der mikroben in en doodden het na ongeveer 20 minuten. Direct aangelegde culturen van de spieren bleven steriel, terwijl die van lever en milt en met bloed (uit de vaten) een positief resultaat hadden. Een stuk vleesch werd 72 uur bewaard bij 20°, waarna het sterk met mikroben was doorwoekerd (2). Het overige werd bewaard bij de gewone temperatuur (in Februari, derhalve bij een lage) en dit werd, bij wijze van proef, genuttigd door 58 personen, waarvan er 15 ziek werden met teekenen van een acuten maagdarmkatarrh (3). Hoeveel en hoe sterke toxienen het wel kan produceeren, bewijst het geval, indertijd in Gent waargenomen, toen een keurmeester, afgaande op het normale uiterlijk, enz. van een versche worst, welke tot intoxikatie had aanleiding gegeven, hiervan een paar plakjes opat en hierdoor ziek werd en na 5 dagen overleed. Bij de obductie vond men een acute gastro-enteritis met een acute parenchymateuze nephritis, enz. In dit ge\al bleek ook, hetgeen voor ons van belang is, een aap per os ervoor gevoelig te zijn; hij succombeerde aan een zware enteritis. In andere gevallen heeft men hetzelfde gezien voor honden, katten, varkens en kippen, doch zelden nam de ziekte bij deze dieren een lethaal verloop. (') Handelingen van liet 4eNederlandschNatuur- en Geneeskundig Congres (1808),bl. „10. (') Uit onderzoekingen van anderen is gebleken, dat groote stukken vleesch bjj 25°, vanaf de oppervlakte, in 24 uur geheel worden doorwoekerd. (3) Basen au, l.c., bl. 41. Het Bact.paratyphi heeft men herhaaldelijk gevonden, zoowel bij den gezonden (]) en zieken mensch, als bij gezonde (2) en zieke dieren, alsmede snprophgtisch in de natuur. Zoo heeft men het gekweekt uit water, waarvan niet was aan te toonen, dat het was besmet door de ontlasting van zieken of smetstofdragers, die bij deze mikrobe ook voorkomen. Verder heeft men het herhaaldelijk aangetroffen in allerlei voedingsmiddelen, welke niet en welke wel tot ziekte bij den mensch hadden geleid. Men kent van het Bact.paratyphi niet alleen verschillende stammen, doch ook verschillende variëteiten (3). Het kan, onder bepaalde omstandigheden, evenals het Bact.enteritidis, thermostabiele toxienen vormen; hoe giftig deze kunnen zijn. bleek te Breslau, waar een kind ziek werd, doordat het een bord aflikte, waarop giftig vleesch had gelegen. Bij den zieken mensch heeft men het bij allerlei ziekten aangetroffen, in hoofdzaak echter bij acute gastro-enteritis door het eten van ondeugdelijk vleesch, doch ook in gevallen, dat hierdoor een typhoïde ziekte was ontstaan. Het werd bij de laatste het eerst gevonden (Schottmueller, 1900) en dankt aan dit feit zijn naam (4). In hoofdzaak geeft het echter aanleiding tot de het eerst genoemde toxische acute gastro-enteritis en slechts bij uitzondering tot een typhoïde ziekte. erder heeft men het gevonden bij locale ontstekingsprocessen met secundaire septichaemie, vooral bij zulke, welke uitgaan van de vrouwelijke geslachtsorganen. En dan nog bij allerlei andere ziekten als: meningitis, (') Huebener vond het bij 400 gezonde personen 13-maal in de ontlasting en bü 78 andere 2-maal in liet naso-pharyngeaal slijm. (2) Conradi kweekte het uit de inwendige organen van 16-2 gezonde dieren 72-maal. (3) De hoofdvariëteiten worden aangeduid met de letters A en B; men onderscheidt ook nog een C en zelfs een D-variëteit, welke wij buiten beschouwing zulien laten. Het Bact.paratyphi A (= Bact. paratyphi acidifurieus) werd in 1901 door Brion & Kayser het eerst gekweekt uit het urethraal slijm van een gonorrhoïsch geïnfecteerd meisje; het komt veel minder voor dan de B-variëteit. Het werd enkele malen in Deli gevonden door Schueffner (1907) en door Baermann & Eckersdoeff (1909), terwijl vermoedelijk ook het eerste op Java geconstateerde geval van paratyphus (Lim, 1904) door deze variëteit werd verwekt. Klinisch geeft het een ziekte, welke geheel overeenkomt met den gewonen typhus abdominalis en pathogenetisch staat het dan ook dichter bjj het Bact.typhi dan de B-variëteit. Men heeft het nog niet als verwekker van dierziekten ontmoet, noch als saprophyt in de natuur. Het Bact. paratyphi B (= Bact.paratyphi alcalifariens) is de voornaamste variëteit; hetgeen in de tekst over het Bact.paratyphi in het algemeen werd gezegd, slaat dan ook hierop. In vliegen kan het weken lang blijven leven (Ficker). (4) Schottmueller noemde het typhoïde ziektebeeld, verwekt door deze mikrobe, paratyphus. Wy zullen dezen later in het kort bespreken. Het hoofdonderscheid tusschen het Bact.typhi en het Bact.paratyphi B is, dat het laatste ook (en zelfs hoofdzakelijk) een toxische acute gastro-enteritis kan verwekken, welke als choleriene en zelfs als een cholera-achtige ziekte kan verloopen; soms gelijkt zjj echter, zooals nog bljjken zal, meer op een acute dysenterie. cholecystitis, cysto-pyelitis en o. a. ook bij malaria (Netter, 1907), hier natuurlijk als iets van secundairen aard. Wat het voorkomen bij gezonde dieren betreft, verdient vooral vermelding het feit, dat het een vrijwel constante bewoner is van den darm van het zwijn en daarbij onder bepaalde omstandigheden (bv. bij varkenspest, bl. 226) zeer gunstige voorwaarden tot pullulatie en tot vorming van zijn thermostabiele toxienen vindt. Bij zieke dieren heeft men het herhaaldelijk aangetroffen bij algemeene, acute infectieziekten (zoowel bij de sporadisch als bij de epizoötisch voorkomende), bij secundaire sepsis, bij locale ontstekingsprocessen van etterigen en van nekrotiseerenden aard en, wat het slachtvee betreft, o. a. bij kalverdiarrhee, septichaemie en pleuropneumonie (beide bij kalveren) en bij septische mastitis en metritis van de koe. Ofschoon het 12 jaar later werd ontdekt dan het Bact.enteritidis (Gaertner, 1888), heeft men het toch veel meer dan deze mikrobe ontmoet. Dat het bij zijn enorme verbreiding in de dierenwereld den mensch niet vaker ziek maakt, moet wel zijn gelegen in liet feit, dat de voor het dier pathogone stammen gewoonlijk voor den mensch avirulent zijn; slechts onder bepaalde omstandigheden worden deze voor den mensch pathogoon. Over de kenmerken van het vleesch van wegens ziekte geslachte beesten merken wij in het algemeen het volgende op; het is natuurlijk niet mogelijk om in dit leerboek de pathologisch-anatomische afwijkingen bij de verschillende, in dit hoofdstuk besproken, veeziekten afzonderlijk aan te geven. Waar men in de organen analoge afwijkingen vindt (b.v. aan het slijmvlies van het darmkanaal de teekenen van haemorrhagische of nekrotiseerende ontsteking), als uit de menschelijke pathologie zijn bekend, heeft men zeker met een dier, dat ziek was, te maken. In het algemeen kan men de gevallen in twee groepen scheiden: öf het dier is geslacht, omdat het leed, of geleden had, aan een acute febriele ziekte (besmettelijke veeziekte; septichaemie, pyaemie) of, omdat het was aangetast door een chronische uitputtende ziekte. Zoowel aan het eigenlijke vleesch, als aan het vet en aan de ingewanden zijn daarbij gewoonlijk afwijkingen te constateeren, waarvoor meer in het bijzonder voor ons van belang zijn die, welke, krachtens de ervaring, aan de verschillende ziekten gemeen zijn. Het vleesch vertoont afwijkingen in zijn verschillende physische eigenschappen: kleur, vochtigheid, consistentie en reuk. Bij de acute febriele ziekten heeft het vleesch een bruine bijtint, is het wat droger, doch tevens kleveriger dan normaal, wordt het bij het besterven wat minder rast dan gewoonlijk het geval is en riekt het eigenaardig, eenigszins naar den adem van koortslijders, ook na koken en braden. De parenchymateuze organen (ook de spieren) vertoonen op doorsnede de teekenen van parenchymateuze degeneratie (zie noot 2 op bl. 152), resp. van parenchymateuzv ontsteking, zooals die uit de lessen over algemeene pathologie zijn bekend. Zg. wit vleesch is vuilgrijs en wordt aan de lucht aardvaal. Het vet is weeker dan normaliter, liet beenmerg ook; dit kan zelfs in de pijpbeenderen zijn vervlo;;d. In vele gevallen van acute sepsis (en dat zijn voor den mensch juist de gevaarlijkste), komt het echter voor, dat de dood zóó snel intreedt, dat zelfs voor den geoefenden keurmeester geen afwijkingen zijn te constateeren, zoodat men, bij noodslachting, in die gevallen evenmin afwijkingen zal vinden. Dan zijn vertrouwbare gegevens, omtrent de vertoonde klinische symptomen en het verloop van de ziekte, van de grootste waarde; uit den aard der zaak zal men ze slechts bij hooge uitzondering te weten kunnen komen. Deze gevallen zijn alléén door bacteriologisch onderzoek in haar waren aard te herkennen. Verdacht zijn altijd gevallen, waarbij in de organen bloedingen zitten en een algem Hjders isoleerde h(j alleen het Bact. coli [Geneesk. Tijdseh. voor N.-I., dl. 49 (1909), bl. XXX] de teekenen van toenemende exhaustio. Over het algemeen is de mortaliteit niet groot, doch wel hooger dan bij den typhoïeden vorm, waai zij geiing is. In cijfers laat dit alles echter zich op het oogenblik nog niet wel uitdrukken; Boi.linger schatte haar op 1.5 %, v. Ermengem op 2 5 %. De herkenning, dat dergelijke gevallen zijn veroorzaakt door vleesch, vereischt in principe een volledig bacteriologisch, o. a. serologisch, onderzoek, waaraan in de gewone practijk niet is te denken en op den uitslag waarvan met het treffen van therapeutische en andere maatregelen niet kan worden gewacht. Hier geldt geheel hetzelfde als vroeger werd gezegd bij de bespreking van de peracute en acute warangan-intoxikatie (dl. II. bi. 235), waarnaar dan ook kan worden verwezen. Het en masse ziek-worden van gezonde personen, bv. na een slamatan, duidt op een gemeenschappelijke oorzaak, welke in een bepaald gerecht kan zijn gelegen, bv. in een, gemaakt van het vleesch of de organen van een wegens ziekte geslachte karbau. In die richting zal men bij het opnemen van de anamnese zijn netten hebben uit te werpen. B. TYPHOÏEDE VORM VAN ZIEKTE DOOR VLEESCH, AFKOMSTIG \ AN NOODSLACHTING BTJ SEPTISCHE EN PYAEMISCHE VEEZIEKTEN (PARATYPHUS). Kortheidshalve zullen wij hierbij eenvoudig spreken van paratyphus (en niet van typhoïeden paratyphus, zooals het feitelijk behoort) en slechts aangeven, waardoor hij zich, bij gewoon klinisch onderzoek, %an den gewonen typhus, d. i. van den typlius abdominalis, onderscheidt; de naam duidt reeds aan, dat hij in liet algemeen hierop gelijkt, althans kan gelijken (noot 4, bl. 234). "Voor velen ontstaat paratyphus altijd door het nuttigen van infectieus vleesch; zeer zeker zal men altijd aan de mogelijkheid \ an deze aetiologie moeten denken ('). Dat de oorzaak is het Bact.paralgphi (vooral li) behoort slechts te worden aangestipt. Bij kortdurende ineubatie (2 dagen), begint hij vrijwel in eens met snelle stijging van de lichaamstemperatuur, vaak onder het optreden van horripilaties; bij lunyere invubntie (6—10 dagen), is een sluipend begin, niet prodromi en geleidelijke stijging van de temperatuur het meest gewone. (i) Hier ter plaatse willen wjj de aandacht vestigen op de indertijd door de Haan & Kiewiet de Jonge beschreven gevallen van Colibacillosis pseudotyphica (*), waarvan de oorzaak niet door de intendance kon worden ontdekt en waarvan Lim (en o. i. te recht) de mogelijkheid wilde zien erkend, dat z(j paratyphus waren, afkomstig van het gebruik van ondeugdelijk voedsel (**). De gevallen kwamen voor in 1901, toen men nog geen paratyphus in Indië had gediagnostiseerd. (*) Geneesk. Tijds. voor N. I. dl. 42 (1902), bl. 2G1. (**) Ibidem, dl. 45 (1906), bl. XXIL. Beide komt ongeveer even frequent voor. In de helft der gevallen treedt ook herpes labialis op. In verreweg de meeste gevallen is het begin gekenmerkt door sterke diarrhee; soms bestaat aanvankelijk obstipatie, met koliek en meteorisme en vertoont zich eerst na eenige dagen de diarrhee. Het verloop van de temperatuur kan geheel op een klassiek geval van typhus gelijken, doch meer ziet men het continui" gedeelte ontbreken en, met 1—2 weken, een lytisch einde. Met het klimmen van de temperatuur (tot 40°, 41°) treden een reeks nerveuze symptomen op, waardoor juist het typholede beeld ontstaat; dat furibunde deliriën en hallucinaties hierbij kunnen voorkomen, stippen wij even aan. Men ziet ze vooral bij de acuut beginnende gevallen en dan reeds den 2—3-en ziektedag. Dat miltzicelling bij den paratyphus veel minder voorkomt dan bij den typhus abdominalis, heeft in Indië natuurlijk lang niet zooveel belang als in Europa, omdat hier een niet-vergroote milt, zelfs bij gezonden (althans bij Inlanders en Vreemde Oosterlingen), uitzondering is. De > oseolen doen zich als regel anders voor dan bij den gewonen typhus, daar zij niet alleen aan den romp, doch o"V op de extremiteiten plegen voor te komen; zij kunnen echter ook zee gering in aantal zijn. In sommige gevallen (doch dan verdienen zij den naam roseolen niet meer) kunnen zij pustuleus worden, zóó dat het geval voor variolae kan imponeeren; dit heeft men gezien bij de massale gevallen te Kloten (1878), welke ongetwijfeld als paratyphus moeten worden geëtiquetteerd. Het verloop is over het algemeen gunstig, niettegenstaande zich vrij veelvuldig een haemorrhcigische diathese (darm-, neusbloeding; profuze menstruatie, haemoptoë, haematurie) en, als uiting van de septichaemie, zich een algemeene hjmphklierzwelling ontwikkelt; de mortaliteit is gering. Hierdoor bestaat een groot verschil met den gewonen typhus; vele der \ roeger beschie\en typhus-epidemieën (na vleeschgebruik o. a. waargenomen) met geringe mortaliteit, zijn vermoedelijk paratyphus geweest. Post mortem vindt men gewoonlijk alléén de teekenen van een acute enteritis, zonder mergachtige zwelling, nekrose en ulceratie van het lymphoïede apparaat; waar ulcera worden gevonden, hebben zij meer een dysenteiisch dan een typheus karakter. Dit is echter gebaseerd op de resultaten van slechts weinige obducties, zoodat men later, wanneer men over een groote reeks sectieverslagen de beschikking heeft, misschien anders erover zal oordeelen. De herkenning van den paratyphus als zoodanig berust natuurlijk in handen van den geoefenden bacterioloog; de agglutinatie-proeven dienen hier bij vooral met volledige kennis van zaken te worden verricht, met name om de kwestie van de z.g. mede-agglutinatie ('). O De gerechtelijk-geneeskundige behoeft dit alles niet zelf te kunnen doen, doch wel moet hij ervan op de hoogte zijn, omdat hij ten slotte, aan de hand van het rapport Klinisch zal men met goed recht de diagnose op paratyphus kunnen stellen, wanneer de ziekte optrad bij een groep van personen, die van eenzelfde gerecht van twijfelachtige herkomst hebben gegeten en zij acuut is begonnen, met alarmeerende verschijnselen öf zich in aansluiting aan een acute gastro-enteritis heeft ontwikkeld; zij gepaard gaat met herpes labialis en algemeene lymphklierzwelling en er bestaan öf zeer vele kleine öf zeer weinig groote roseolae; de ontlasting sterk faeculent (stinkend) en het verloop licht, doch geprotraheerd is. Dat de roseolen over het algemeen bij gepigmenteerde lijders moeielijk zijn te zien, behoeft wel geen nadere vermelding; bij scherpe, zijdelingsche verlichting vallen zij het best op. Het verband met een bepaald vleeschgerecht zal moeten worden vermoed, wanneer van de personen, die b.v. aan een slamatan deelnamen, alle, of de meerderheid, ziek werden en in hoofdtrekken hetzelfde ziektebeeld vertoonden. Dat de incubatie bij de verschillende zieken meerdere dagen uit elkaar loopt, pleit niet tegen een dusdanig verband. 2. VLEESCH VAN OP NATUURLIJKE WIJZE GESTORVEN DIEREN (KOUD- OF ROTSLACHTING). Hierover kunnen wij kort zijn, daar de beteekenis ervan grootendeels samenvalt met die van de noodslachting; de component, geleverd dooide postmortale veranderingen, welke reeds kunnen zijn opgetreden bij het verdeelen der gecreveerde dieren, kan hier buiten beschouwing blijven. Het is genoeg erop te wijzen, dat niet zoo zelden krengen worden opgegraven en in consumptie worden gebracht, het vleesch bv. toebereid tot dendeng. Dat een dier op natuurlijke wijze is gestorven en niet is geslacht, uit zich door de groote bloedrijkheid, met haar invloed op den bloedcomponent van de kleur van het vleesch en van de organen; immers het slachten geschiedt door verbloeding, hetgeen het voordeel van het uitbloeden heeft en daarom, uit een hygiënisch oogpunt, juist de beste wijze van slachten is. De aderen van het intermusculaire bindweefsel zijn dan ook bij koudslachting voi bloed en bij druk ontlast zich een ruime hoeveelheid; het vleesch en de organen kunnen zelfs druipen van het bloed. De aponeurosen en de serosae zijn rood, door sterke vulling der capillaria. Bij afmaking in de agone bloedt liet dier weinig, omdat de drijfkracht van het hart, bij het doorsnijden van de groote halsvaten, reeds niet van den bacterioloog, die het nader onderzoek heeft verricht, den rechter heeft voor te lichten. Zoo moet hy o. a. weten, dat typhusserum het Baet.enteritidis kan agglutineeren (niede-agglutineeren) by 1 - 1000 en dat het seium van zieken, ziek dooi het Baet.enteritidis, het Bact.typhi sterker kan agglutineeren dan het Bact.enter. Er mag derhalve niet alleen op den uitslag van de agglutinatie-proeven worden afgegaan, doch het geheele feitenmateriaal moet kritisch worden benut. Over de WiDAL'sche reactie en het mede-agglutineeren van het Bact.paratyphi B bij gezonde Inlanders, zie Hulshoff, Geneesk. Tijdschr. voor N.-I. dl. 52 (1912), bl. 31. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 113 meer groot is. Tot op zekere hoogte kan men dan ook zeggen, dat deze gevallen en de koudslachting niet van elkaar zijn te onderscheiden; agonale slachting staat in tusschen nood- en koudslachting, vormt de overgang van de een in de andere. De koudslachting heeft, afgezien van de nadeelen van mogelijkerwijs reeds opgetreden postmortale omzettingen (hl. 163), het groote nadeel, dat dergelijk, slecht uitgebloed vleesch en de bloedrijke organen zeer gemakkelijk in bederf overgaan. Dat de vleeschvergiftigers zich snel na den dood verder ^ ei menigvuldigen en daarbij hun thermostabiele toxienen kunnen vormen, werd reeds gememoreerd (bl. 231); het bederf door ze veroorzaakt, is natuurlijk veel gevaarlijker dan de rotting als zoodanig. De gevolgen, verbonden aan het nuttigen van dergelijk vleesch, zijn natuurlijk afhankelijk van den aard van de ziekte, waaraan het dier leed (zie noodslachting) en zijn eventueel slechts die van in rotting overgegaan vleesch e. d., zooals die vroeger zijn geschetst. Over de herkenning van dergelijk vleesch het volgende. Niet alleen zullen de groote bloedrijkheid en de postmortale veranderingen, welke aanvankelijk als aardvale vlekken aan de randen der spieren, vooral van de borst- en psoas-spieren, zijn te zien, in gevallen van koudslachting opvallen, doch ook die kenmerken, welke reeds bij de noodslachting werden opgesomd. Deze laatste zullen natuurlijk minder opvallen, naarmate de postmortale meer op den voorgrond treden. Bloederig vleesch en bloedrijke organen wijzen o/> noodslachting in de agonie, resp. op koudslachting. Het vleesch Tan doodsreboren dieren is gelatineus (week en waterig), bleekrose of wit en magei, liet \et is xnatwit en korrelig; de nieren zijn donkerbruinrood, omgeven door slechts een geringe hoeveelheid vuilgrijs vet. De longen zjjn niet kussenachtig noch knisterend, doch zij zinken in water, ook stukjes ervan. Het beenmerg in de pijpbeenderen gelijkt op een vuilroode brij (>). (') Uit den aard der zaak ziet men hetzelfde bij dieren, welke kort na de geboorte stierven. In sommige landen van Europa weert men uit den handel het vleesch van kalveren, jonger dan 6—8 weken en van lammeren, jonger dan 3—4 weken. Dit vleesch is weinig voedzaam en gaat zeer gemakkelijk in rotting en bederf over. 8. OPENBARE SCHENDING DER EERBAARHEID. Art. 248 S. R. I. en art. 246 S. R. E. bedreigen straf tegen openbare schending der eerbaarheid, waaronder wordt verstaan het opzettelijk in het openbaar plegen van daden, welke aan een ander, indien hij ze ziet of kan zien, aanstoot kunnen geven. Slechts handelingen, gebaren en houdingen zijn strafbaar f1). S. R. I. art. 248. Ieder, die zich schuldig maakt aan S R. E. art. 246. openbare schending der eerbaarheid, wordt gestraft met: ter arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot drie maanden. gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en geldboete van acht tot honderd gulden. In het openbaar beteekent, dat de daad gezien kan worden door anderen; is dit echter slechts mogelijk door toeval of onbescheidenheid, dan valt het feit niet onder het begrip: openbaar. Dit is natuurlijk iets, dat de rechter heeft uit te maken in ieder bijzonder geval, zooals hij ook de vraag heeft te beslissen, of de daad werkelijk aanstoot heeft gegeven of kon geven. Dit laatste is niet altijd gemakkelijk, omdat daarbij rekening moet worden gehouden met de streek, waarin het feit voorvalt. Immers de bevolking van den Archipel heeft niet overal dezelfde begrippen omtrent moraliteit en immoraliteit. Paederastie is b.v. in sommige streken iets heel gewoons, terwijl zij voor normale Europeanen weerzinwekkend is en een paederast door iedereen zal worden gemeden; dat de C'hineesche koeli niet afkeerig ervan zijn, weet men uit hun „kongsi makan dan tidoer", welke, uit jaloezie, vaak tot moord en doodslag leiden. Hetgeen aanstoot heeft gegeven, resp. kon geven, behoeft niet per se te zijn de coïtus, maar kan ook zijn elke andere met de zeden strijdende handeling als paederastie, sodomie, enz.; met al deze moet de gerechtelijkgeneeskundige vertrouwd zijn, wil hij, wanneer hem in deze materie om advies wordt gevraagd, den rechter goed kunnen voorlichten. Voorlichting is altijd noodig, omdat het feit kan zijn gepleegd onder invloed van krank- (') Aantasting der zeden door druk of geschrift valt onder P. R. I., art. 2, n°. 18, resp. P. R. E., art. 4, n°. 18. zinnigheid, zoodat S. R. I. art. 33, resp. S. R. E., art. 30 Ml. II, bl. 103), moet worden toegepast, doch ook omdat het slechts schijnbaar in strijd kan zijn met de goede zeden. Sommige mannen b.v., behept met een strictura urethrae, kunnen slechts urineeren, wanneer zij tegelijkertijd aan hun penis trekken, zoodat de indruk van masturbatie kan worden gewekt. In al dergelijke gevallen kan het, wanneer het feit in het openbaar geschiedt en wordt gezien, tot beschuldiging van openbare schending der eerbaarheid komen en is deskundige voorlichting noodig, om c. q. de onschuld, of althans de mindere strafbaarheid, resp. de ontoerekeningsvatbaarheid van den dader, vast te stellen. Het laatste behoort thuis bij den krankzinnigenarts, maar de gewone medicus mag op dit punt niet geheel onwetend zijn, omdat hij anders allicht de fout zou begaan van in bepaalde gevallen niet in overweging te geven een krankzinnigenarts als deskundige te hooren. Het is natuurlijk, dat bij de openbare schending der eerbaarheid, als bij alle misdrijven tegen de zeden, de vraag naar de geslachtsdrift van den verdachte of van den beschuldigde zich aan ons opdringt. Daarom is het noodig, alvorens over te gaan tot een nadere bespreking van de handelingen, welke een vervolging wegens openbare schending der eerbaarheid ten gevolge kunnen hebben, de geslachtsdrift, meer in het bijzonder de bijzondere vormen, waarin zij zich kan uiten, aan een korte beschouwing te onderwerpen. De geslachtsdrift kan ontbreken (bij geheel normale geslachtsdeelen) of abnormaal sterk zijn ontwikkeld, dan wel zij is onrolkomen ontwikkeld, d.w. z. dat de coïtus niet het eigenaardige gevoel van bevrediging verschaft, zooals onder normale omstandigheden het geval is, doch b.v. slechts wordt uitgeoefend, omdat hij voor het organisme noodig wordt geacht. Ten slotte kan de geslachtsdrift geheel abnormaal zijn. In het algemeen heeft de opvoeding, met haar bijbrengen van gezonde moreele begrippen en met haar oefeningen in zelfbeheersching, grooten invloed op het toegeven aan de geslachtsdrift en daarmede op het bedrijven van misdrijven tegen de zeden. Met dezen factor moet dan ook steeds rekening worden gehouden, lettende op ras, stand, enz. De aandrang tot haar bevrediging hangt bij den man samen met sterke vulling der vesiculae seminales. De coïtus geeft dan een gevoel van bevrediging, trots het gevoel van vermoeidheid, dat bij den man sterk is, doch snel verdwijnt, bij de vrouw zwak is, maar lang aanhoudt. Voor den gerechtelijk-geneeskundige zijn de zeer sterke en de abnormale geslachtsdrift meer in het bijzonder van belang; de normale kan buiten bespreking blijven. Uit den aard der zaak moet meer uitvoerig op de geslachtsdrift bij den man worden ingegaan: hij is het, die zoo goed als uitsluitend misdrijven tegen de zeden pleegt; de vrouw vervult daarbij veelal slechts een passieve rol. A. ZEER STERKE GESLACHTSDRIFT. De geslachtsdrift kan bij man en vrouw buitengewoon sterk ontwikkeld zijn, zonder dat van eenige andere psychische afwijking iets blijkt. In zulke gevallen kan zij tot allerlei misdrijven tegen de zeden leiden, vooral wanneer de opvoeding is verwaarloosd geworden of het peil van de algemeene zedelijke ontwikkeling laag is. Yeel meer echter ontdekt men een sterke geslachtsdrift bij allerlei ziekten en dan moeten overtredingen der wet zacht worden beoordeeld en behooren zij eventueel niet te worden bestraft. Om den rechter in deze materie goed te kunnen voorlichten, moet men derhalve altijd den persoon, die beschuldigd wordt op een of andere wijze de zeden te hebben aangetast, geheel en al onderzoeken. Ofschoon het psychisch onderzoek buiten het bereik van den Inl. arts valt, omdat hem geen psychiatrie wordt gedoceerd, is het toch goed te vermelden bij welke ziekten het symptoom der verhoogde geslachtsdrift voorkomt. In de eerste plaats komt verhoogde geslachtsdrift voor bij dementia paralytica. welke ziekte zelden bij Inlanders wordt aangetroffen, niettegenstaande onder hen zooveel lues voorkomt. Lijders hieraan komen vaak in conflict met den rechter, wegens aantasting der zeden. Dit geldt natuurlijk alleen voor de eerste periode der ziekte, niet voor de latere, wanneer de lijders geen kwaad meer knnnen doen. Een getrouwd en tot nog toe ordelijk levend man begint naar de vrouwen te gaan, zich met mannen af te geven, enz., en vertelt dit alles zonder blikken of blozen. Dit moet dan opvallen. In de tweede plaats moet de periodieke waanzin worden genoemd, waarbij excitatieperioden afwisselen met schijnbaar geheel normale intervallen; in de excitatieperioden ziet men gewoonlijk verhoogde geslachtsdrift. Ook bij epilepsie ziet men soms kort vóór of kort na den aanval misdrijven tegen de zeden bedrijven, waarvan de lijder, door retrograde amnesie, later niets weet. v. Krafft Ebing, de bekende schrijver ovei psychopathia sexualis, heeft meerdere gevallen hiervan verzameld en gezien, dat bij lichte epilepsie in zulke gevallen fin tegenstelling met hetgeen gewoonlijk bij deze ziekte wordt gezien) met oordeel des onderscheids wordt gehandeld, zoodat de lijder alle mogelijke voorzorgen neemt, om niet te worden betrapt. Dit laatste pleit derhalve niet tegen het handelen onder invloed der ziekte. Ook de dementia senilis (kindsheid) levert een groot percentage van hen, die wegens openbare schending der eerbaarheid, of andere misdrijven tegen de zeden, met den strafrechter in aanraking komen, nadat de periode van het eigenlijke geslachtsleven reeds is afgeloopen. De sterke, voor den leeftijd abnormaal sterke geslachtsdrift, kan het eerste verschijnsel zijn van de dementie, dat opvalt, doch tegelijkertijd den lijder met de politie of justitie in aanraking brengt. Bij personen, die den bloeitijd van het leven voorbij zijn, moet men hierop steeds zijn bedacht. Eindelijk moet men de idioten noemen, die vaak een sterke geslachtsdrift hebben, hartstochtelijk masturbeeren en soms misdrijven tegen de zeden plegen. Bij al deze ziekten worden de misdrijven gepleegd: 1°. onder den invloed van verhoogde geslachtsdrift en 2°. door een verminderd remvermogen van den wil, zooals normale menschen dat bezitten tegen aanvechtingen uit den booze, hetgeen maakt, dat de strafwet niet in al haar gestrengheid mag worden toegepast. Hiervoor te waken is, zoo noodig, de plicht van den deskundige, die den rechter heeft voor te lichten. B. ABNORMALE GESLACHTSDRIFT. De geslachtsdrift kan zich op abnormale wijze uiten, door op abnormale wijze bevrediging te zoeken; men kan hierbij spreken van inversie (omkeer ing) en van perversiteit. 1. INVERSIE VAN DE GESLACHTSDRIFT. Sommige individuC-n vertoonen een z.g. contraire geslachtsdrift (contrare Sexualempfindung). d. w. z. zij gevoelen alleen iets voor menschen van hun eigen geslacht, van welke afwijking de personen zich volkomen zijn bewust. Hier spreekt men, in tegenstelling met de normale heterosexualiteit van homosexualiteit. Homosexualiteit komt voor bij mannen en vrouwen en gaat soms bij den man gepaard met vrouwelijke eigenschappen, b.v. het zich graag overdreven netjes en opzichtig kleeden, enz. (effeminatie); bij de- vrouw met het vertoonen van mannelijke karaktertrekken (viraginiteit). Soms gelijken zulke personen in lichaamsbouw meer op het andere geslacht (gynamlrie, bij den man; uiulrugynie bij de vrouw); zeer vaak echter is de homosexualiteit het eenige verschijnsel. Yan veel grooter belang dan de homosexualiteit bij de vrouw fz.g. Lesbische liefde, Sapphisme), is die van den man, omdat zij het meest leidt tot misdrijven tegen de zeden, in den vorm van actieve of passieve paederastie, mutueele onanie en andere daden. In het volgende zullen wij ons dan ook bepalen tot de homosexualiteit, zooals die zich bij den man uit, ofschoon zij bij hem misschien zelfs minder frequent voorkomt dan bij de vrouw. Hebben deze mannen zoowel neiging tot hun eigen geslacht als tot het andere, dan spreekt men van psychisch hermaphroditisme. Velen van hen zijn gehuwd en hebben zelfs kinderen, doch hun grootste genot bestaat in het hebben van omgang, liefst intiemen omgang, met een persoon van het zelfde geslacht, die zorgvuldig wordt uitgezocht. De een let op schoonheid, een tweede op kracht, een derde op hooge intellectueele ontwikkeling, enz.; zij beminnen deze personen met groote liefde, welke vaak in hartstochtelijke brieven wordt geuit. Velen gevoelen zich diep ongelukkig, omdat zij wel merken in de geordende (vooral in de Europeesche) maatschappij eigenlijk niet thuis te behooren. De homosexualiteit begint gewoonlijk zich te uiten bij het bereiken van de puberteit; soms komt zij echter reeds eerder aan het licht. Zij blijft bestaan tot de ouderdom de geslachtsdrift doet verdwijnen en is een ongeneeslijk lijden. Contraire geslachtsdrift wordt raak, doch niet uitsluitend, (tangetroffen bij neuropathisch belaste personen; vandaar, dat zij veelvuldig voorkomt en gewoonlijk vergezeld gaat van symptomen van neurasthenie e. d. Hierop onderzoeke men derhalve steeds (J). Sommigen rekenen, dat (in Europa) op 200 mannen één homosexueel is. Vooral het beroep schijnt invloed te hebben (militairen!); vandaar, dat de afwijking zich gewoonlijk in de eerste periode van het leven uit. Zelden ziet men het bij hen dan komen tot paederastie [de actieve paederast (zie later) heet hier urning], doch gewoonlijk plegen zij ontuchtige handtastelijkheden met geslachtsrijpe personen; jongetjes hebben geen aantrekkelijkheid voor hen (ura nisten; deze doen niet aan paederastie). 2. PERVERSITEIT VAN DE GESLACHTSDRIFT. Tegenover de inversie staat de perversiteit van de geslachtsdrift, waaronder wordt verstaan, dat de geslachtelijke omgang, of een van zijn phasen (erectie, ejaculatie, orgasme), niet op de gewone wijze kan worden opgewekt, doch dat daarvoor zeer bijzondere prikkels noodig zijn. Ook hier is de afwijking bij den man van veel grooter maatschappelijk en daardoor strafrechtelijk belang, dan die bij de vrouw. Wij zullen dan ook de perverse geslachtsdrift van den man in het oog vatten. Kenmerkend is het, dat in zeer vele gevallen de neiging tot abnormale bevrediging van de geslachtsdrift slechts periodiek en dan onweerstaanbaar optreedt en dat steeds bij nauwkeurig onderzoek blijkt, dat de lijders ook op andere punten psychisch niet geheel normaal zijn. Het verstand is echter vaak goed, soms zelfs buitengewoon goed. De perverse geslachtsdrift komt voor bij neuro- en psychopathisch belaste personen en gaat dan ook gepaard met andere afwijkingen in het zenuw- en zieleleven. Deze personen zijn ziek en moeten als zoodanig door den rechter worden bestraft. Zij zijn echter niet per se ontoerekeningsvatbaar. (') v. Hofmann, l.c., bl. 946, vermeldt uitdrukkelijk, dat het niet is bewezen, dat contraire geslachtsdrift ook voorkomt, zonder eenig ander teeken van neuro- of psychopathische constitutie. Hierdoor zou zij steeds niet gewoon kunnen worden bestraft. Men kan de personen met perverse geslachtsdrift in verschillende groepen ^ erdeelen, al naar gelang van het excitans, dat noodig is om voldoening van de geslachtsdrift mogelijk te maken. Als eerste groep kan men noemen de flagellanten, die zich exciteeren door zich de billen en lendenen te geeselen, soms tot bloedens toe. Een tweede groep heelt een nog veel krachtiger excitans noodig n.1., dat de vrouw hen pijn doet door bijten, steken met een mes, slaan, dat zij hen uitscheldt, als een dier behandelt, enz. Men noemt dit masochisme. De derde groep wordt gevormd door hen, die om de geslachtsdrift op te wekken, de vrouw (den man of het dier) pijn moeten veroorzaken, b.v. door bij het kussen haar te bijten (bijtkus); dit noemt men sadisme. Het sadisme is congenitaal en komt gewoonlijk voor bij zwaar belaste personen, met allerlei teekenen van degeneratie. oor sadisten is het vaak zelfs noodig, om geslachtelijke bevrediging te krijgen, dat zij bloed zien vloeien van de vrouw (of van het dier). Sommigen hebben niet alleen den prikkel van de vrouw pijn te doen en bloed te zien vloeien noodig, doch zuigen het bloed uit (vampirisme), dan wel zij bijten een stuk uit het lichaam en slikken het in (anthropophagie), terwijl weer anderen alleen bevrediging van de geslachtsdrift krijgen door hun slachtoffers te dooden, soms na het te hebben verkracht of paederaestie erop te hebben gepleegd {Lustmorde (')]. Masochisme en sadisme kan men samenvatten onder den naam iils?olasfnie, welke men dan verdeelt in de passieve of masochisme en de actieve of sadisme. Nekrophilie noemt men dien toestand, waarbij de coïtus, om effect te hebben, moet worden uitgeoefend op lijken, soms in den versten graad van ontbinding verkeerende. Fetichisme bestaat, wanneer het denken aan, of het bezien en betasten van, stoffelijke voorwerpen noodig is, om de geslachtsdrift op te wekken en tot oigasme te komen. A aak wordt met die voorwerpen geonaneerd. Deze afwijking komt zeer veelvuldig voor; daarbij moet (en dit geldt \ oor de in Luropa waargenomen gevallen) de prikkel nu eens uitgaan van een fijnen, verlakten damesschoen, dan weer van een stuk zwarte glimmende zijde ot \an een mooie blonde haarvlecht, enz. Deze voorwerpen worden gestolen, de haarvlechten c. fj. afgeknipt (vleclitafsnijders) en verzameld; zij worden zorgvuldig bewaard en doen gewoonlijk thuis dienst 0111 tot ejaculatie te komen. Hieitoe behooren ook zij, die de kleeren van dames op straat bederven (inktwerpers) en zij, die slechts ejaculeeren bij het zien van een vrouw, die urineert of haar faeces deponeert. (') Een geval van dezen aard (wurging met coïtus) zou indertijd Gelfke hebben geöbduceerd; 0. i. bljjkt uit het proces-verbaal van lijkschouwing en uit het getuigenverhoor van Gelpke allerminst, dat dit het geval is geweest [Het Recht in N.-I. dl. 65 (1895), bl. 193], Er zijn zelfs gevallen bekend (uit Europa), dat een kerkelijke plechtigheid noodig is om masturbatie effect te doen hebben, andere waar de persoon een begrafenis moet zien, enz. Fetichisten vertoonen gewoonlijk ook andere duidelijke teekenen van een gestoord zenuwleven, hetgeen lang niet zoo dikwijls gezien wordt bij de andere vormen van perverse geslachtsdrift. Exhibitionisten zijn personen (gewoonlijk mannen), die behoefte hebben aan het vertoonen van hun genitaliën, b.v. al fietsende, waarbij het niet tot ejaculatie behoeft te komen, om hun toch voldoening te schenken. Het vertoonen der geslachtsdeelen alléén is hun echter soms niet voldoende, doch gaat gepaard met onanie e. d. handelingen. De exhibitionisten zijn zieken, lijdende aan dementie, dementia paralytica, enz. en vertoonen veelal duidelijke teekenen van degeneratie. Hierop moet in een dergelijk geval het onderzoek dan ook worden gericht, ook waar het intellect normaal schijnt te zijn. Na aldus een kort overzicht te hebben gegeven van de pathologische geslachtsdrift kunnen wij overgaan tot een systematische bespreking van die handelingen, welke de meest gewone aanleiding zijn tot een beschuldiging van, resp. vervolging wegens openbare schending van de eerbaarheid en waarmede de gerechtelijk-geneeskundige dan ook bekend moet zijn. Dat zij ook als aanranding der eerbaarheid voorkomen, teekenen wij hier reeds aan. Het in het openbaar uitoefenen van den bijslaap, behoeft geen nadere bespreking; de vragen, welke zich in dergelijke gevallen kunnen voordoen, worden hierna voldoende besproken bij de verkrachting. Ook over allerlei vreemde handelingen, welke epileptici in het openbaar kunnen plegen, zooals bv. het bij een parade, ten aanschouwe van de aanwezige heeren en dames, gaan urineeren, meenen wij het stilzwijgen te kunnen bewaren; het onderzoek in zulke gevallen behoort te geschieden door den krankzinnigenarts (]). 1. PAEDERASTIE. Paeclerastie noemt men het uitoefenen van den coïtus per anum; hij, die den coïtus uitoefent, is de actieve paeclerast, hij of zij, die hem toelaat, is de passieve paeclerast of kynede. Paederastie als zoodanig is niet strafbaar, doch wel wanneer zij valt onder het begrip openbare schending of gewelddadige aanranding der eerbaarheid, of gepaard gaat met diefstal, doodslag, enz. Zij wordt het meest gepleegd door personen, die te veel aan Yenus hebben geofferd, 0111 in den gewonen coïtus nog genot te vinden; zelden is de oorzaak contraire geslachtsdrift, doch dan moet zij ook geheel anders worden beoordeeld. (') Zie Tijdschr. voor Inl. Geneesk., XII (1904), bl. 1. In de gevallen van dergelijken aard is het noodig te weten of paederastie uitgeoefend is geworden, omdat nog al eens valsche beschuldiging ervan \ ooi komt. Dan wordt den gerechtelij k-geneeskundige opgedragen naar eventueel aanwezige teekenen van actieve dan wel passieve paederastie bij den beschuldigde en beschuldiger (of beschuldigster) te zoeken. Deze moeten derhalve worden besproken. A. TEEKENEN VAN ACTIEVE PAEDERASTIE. Hierover laat zich niet veel zeggen. Bepaalde anatomische afwijkingen aan den penis geeft actieve paederastie met, ofschoon veel als zoodanig te boek staat. Een lange, dunne, puntige, zg. hondenpenis bewijst geen actieve paederastie. Hoogstens kunnen vorm en afmeting van den penis, zonder nog buiten de gewone individueele verschillen, welke zeer groot kunnen zijn, te vallen, het indringen in den anus c. q. gemakkelijk maken; dan zegge men dit in zijn rapport, doch hoede zich ervoor uit vorm en afmetingen van den penis af te leiden, dat paederastie is gepleegd. Doch somtijds is het echter door toevallige omstandigheden wel mogelijk om te bewijzen, dat iemand actieve paederastie heeft bedreven en wel wanneer hij op heeter daad wordt betrapt. Dan is het mogelijk, dat de verrichte handeling objectief aantoonbaar is, doordat b.v. aan het collum glandis zitten faeces of haren, afkomstig van den analen ring van den passieven paederast (dergelijke zaken beware men voor een nader onderzoek door een bekwaam mikroskopist), of faeces èn sperma aan de kaïn, waaraan de penis werd afgeveegd, enz. B. TEEKENEN VAN PASSIEVE PAEDERASTIE. Paederastie wordt gepleegd met een man, met een kind of met een vrouw (J). Het stringente bewijs, dat een persoon als passieve paederast dienst •leed, is natuurlijk het aantoonen van sperma in liet rectum (bij levenden: uitspoelen en onderzoek van het spoelwater; bij lijken: slijmvlies met mes afschrapen). Het kan echter slechts in zeer enkele gevallen worden geleverd; daarvoor is het nl. noodig, dat het onderzoek niet te laat geschiedt (hoogstens na hoeveel tijd, is niet aan te geven). Spermavlekken in de omgeving van den anus of aan de kleeren hebben, zooals van zelf spreekt, slechts waarde, wanneer men ze vindt bij een nog niet geslachtsrijp jongetje. Over het herkennen van spermavlekken zal bij de verkrachting uitvoerig worden gesproken. Indien de coïtus een of enkele malen per anum werd uitgeoefend, doch zonder dat bepaald geweld werd gepleegd, kan men, indien de persoon kort daarna wordt onderzocht, soms aan den anus teekenen van gewelddadige rekking (') Voor de Duitsche strafwetgeving is paederastie alléén het uitoefenen van den analen coïtus met mannen. Letterlijk beteekent het woord: het zich getrokken voelen tot jongetjes. vinden. Zij zijn: excoriaties en kleine oppervlakkige inscheuringen van het slijmvlies en van de plooien van den analen ring. Zij worden het sterkst aangetroffen, wanneer een kind werd misbruikt. Dat excoriaties en erosies ook aan den schuldigen penis kunnen voorkomen, doch daar niets bewijzen, omdat zij bij eiken geforceerden coïtus kunnen ontstaan, behoeft wel geen nadere bespreking. Verder vindt men uit den aard der zaak tevens teekenen van infectie van deze laesies: roodheid van den anus en soms uitvloeiing uit het rectum, resp. uit den anus; ook pijn. vooral bij het loopen en meer nog bij de defaecatie, kan voorkomen. Deze afwijkingen behoeven echter niet op te treden, omdat zij afhankelijk zijn van de grootte van den penis, van de rekbaarheid van den anus en van de wijze, waarop het inbrengen van den penis geschiedt (ruw of zachtjes aan; gebruik van olie e. d.), enz. Dat de roodheid aan het lijk (Lustmord) ontbreekt, behoeft geen nader betoog. Wordt de penis voorzichtig en ingevet naar binnen geschoven, zonder dat tegenstand wordt geboden, dan kan iedere laesie uitblijven, zelfs waar de penis groot en de anus nauw is, zooals zij ook uitblijft bij een voorzichtig uitgevoerd rectaal onderzoek. Het voorzichtig inbrengen van den penis behoeft, zelfs den eersten keer, geen noemenswaardige pijn te veroorzaken. Geschiedt daarentegen de anale coïtus met geweld, dan kan men, bij kleine jongetjes en meisjes, zelfs inscheuringen van meer dan 1 cM. lengte vinden en is de anus zóó gerekt, dat de onderzoekende vinger niet den minsten weerstand van den sphincter ondervindt. Bij meisjes kan een scheur tot in de vagina ontstaan. In zulke gevallen vindt men gewoonlijk ook allerlei laesies der genitaliën, door het ruwe betasten ervan veroorzaakt. Wordt echter langen tijd regelmatig de coïtus per anum toegelaten, dan treden op den duur soms anatomische afwijkingen op, ofschoon zij niet zeer markant behoeven te zijn. Over de frequentie ervan laat zich niets zeggen; sommige gerechtelijkgeneeskundigen zagen ze nooit, andere in wel de helft van de gevallen. Als teeken van het gedurende langen tijd dienst doen als passieven paederast, geldt een diepe, trechtervormige anus. Hiervan spreekt men. wanneer bij een persoon, wiens billen zonder kracht van elkaar worden gehouden, in knie-elleboogsligging, de anus in de diepte van een trechter, gevormd door de huid der billen, zichtbaar is. Hieraan is echter geen absolute waarde toe te kennen, omdat hij ook voorkomt bij personen, die nooit paederastie hebben toegelaten. Hij ontstaat, volgens Brouardei,, door contractie van den m. levator ani bij pijnlijke aandoeningen, zooals laesies van den analen ring en van het onderste gedeelte van het rectale slijmvlies, niet, zooals Tardieu meende, doordat de m. sphincter ani externus gemakkelijker wordt gedilateerd dan de internus. De trechtervormige anus komt dan óók voor bij acute proktitis en bij anusfissuren; hij kan ontbreken bij den habitueelen passieven paederast, al wordt hij bijna constant gezien na de eerste maal, dat de anale coïtus werd toegelaten. Volgens Brouardel kan hij n.1. ontstaan reflectoiisch, \an uit de laesies, nadat slechts éénmaal de anale coïtus is uitgeoefend (J). Om waarde aan dit verschijnsel te mogen hechten, moet iedere andere aantoonbare oorzaak ervoor afwezig zijn. W el hebben verslapping van den m. sphincter externus en openstaan van den anus bij een jongen, gezonden man, bij een vrouw of bij een kind, groote waarde voor de diagnose der passieve paederastie. In knieelleboogsligging van den patiënt kan men in zulke gevallen zonder meer, of hoogstens door de billen iets uit elkaar te houden, eenige cM. ver in het rectum kijken. Dit komt normaliter niet voor. Et n lichte giaad \an deze afwijkingen behoeft niet, zooals wel een sterke doet, te leiden tot incontinentia alvi (van vloeibare faeces en gassen), omdat zelfs een verslapte sphincter willekeurig nog zeer krachtig kan worden gecontraheerd (s). Om die verslapping van den sphincter te constateeien, biengt men zijn vinger in het rectum; men ondervindt daarbij, zooals gewoonlijk, eenigen weerstand, door willekeurige contractie van de' bilspieren, van den m. sphincter externus ani en van den m. levator ani. Na enkele secunden echter houdt deze weerstand op, doch komt plotseling weei- te voorschijn, doordat opnieuw de spieren willekeurig tot contractie w01 den gebiacht. Dit herhaalt zich eenige malen, doch op den duur worden de spieren moe, houdt de weerstand langzamerhand op en ondervindt de onderzoekende vinger niet meer den gewonen tonus van den m. sphincter externus, zooals normaliter het geval is. I erslapping van den m. sphincter ani externus, met openstaan ran den anus en win of meer sterke incontinentia alvi, wijzen op een sterken graad ran verslapping. Dit alles kan echter ook het gevolg zijn van ouderdom en van pathologische toestanden (chronische obstipatie, haemorrhoïeden, chronische proktitis en dysenterie; prolapsus ani en chirurgisch behandelde flstulaani; kachexie, b.v. bij phthisis pulmonum met secundaire entingstuberculose van den darm),' zoodat de beteekenis ervan slechts een relatieve is en, om er voor de diagnose van passieve paederastie wat aan te hebben, deze oorzaken moeten worden uitgesloten. Ook bij kinderen en paraplegische personen kunnen de I1) De anus heeft niet altijd dezelfde ligging; men ziet soms een typisclien zg. tieehteivormigen anus bij personen, die nooit aan passieve paederastie deden. Hij is dan ook een teeken, waaraan de gerechtelifk-geneeskundige slechts onder zeer bijzondere omstandigheden waarde kan toekennen. (2) Na geforceerde dilatatie van den anus door den chirurg, is de ra. sphincter ani externus gedurende 2—3 dagen verslapt en bestaat hierdoor incontinentia alvi; na 4 5 dagen is alles weder normaal. anale spieren zijn verlamd en daarmee de genoemde verschijnselen optreden. Met de verslapping van den sphincter staat in verband het verdwijnen of' minder duidelijk worden van de radiaire huidplooien om den anus, welke verandering vaak, doch volstrekt niet constant, bij passieve paederasten wordt gevonden; indien zij echter voorkomt bij een lerende persoon, heeft zij groote waarde en wettigt zij het vermoeden van passieve paederastie (1). Aan het cadaver is natuurlijk de sphincter verslapt; hierdoor kan de anus min of meer openstaan en zelfs prolaps van de mucosa recti optieden, onder den invloed van de spanning in de buikholte, ten gevolge van de rotting. Fissuren, rhagaden, chankers van den anus en blennorrhee van het rectum kunnen natuurlijk een groote beteekenis voor de herkenning van de passieve paederastie hebben, wanneer geen andere oorzaak ervoor is aan te toonen. In dit opzicht merken wij het volgende op. Dat fissuren en rliagaden voorkomen, zonder dat van passieve paederastie sprake is, is uit de chirurgische kliniek voldoende bekend. Als zoodanig hebben zij derhalve geen beteekenis ter herkenning van de passieve paederastie. Dit geldt natuurlijk ook voor de ze zoo vaak begeleidende roodheid van den analen ring en de verdikking van het slijmvlies en van de huid, welke echter wel degelijk een uiting ervan kunnen zijn. Een ulcus motte aan den anus kan afhankelijk zijn van auto-inoculatie, zoodat men moet zoeken of ook dezelfde afwijking elders op het lichaam bestaat en, wanneer dit het geval is, moet men nagaan, of zij teekenen draagt van langer te hebben bestaan dan die aan den anus. Waar men bij de persoon slechts één ulcus vindt en dit is gezeteld aan den anus, is natuurlijk passieve paederastie practisch bewezen; immers de gegevens voor iedere andere, ongedwongen verklaring ontbreken in zulk een geval. Een harde chanker, gelegen in het midden van het perineum, kan afhankelijk zijn van een normalen coïtus, zoodat hieraan geen al te groote beteekenis mag worden gehecht. De meeste waarde voor de diagnose der passieve paederastie heeft een chanker op den rand van den anus of in het rectum. Een syphilitische chanker op deze plaatsen kan eigenlijk alleen worden verklaard door passieve paederastie, of door het laten likken van den anus, behalve bij de vrouw, waar een ulcus durum aan den anus niet per se wijst op een analen coïtus. Wanneer van twee verdachte personen de één een chanker heeft aan zijn penis en de ander een aan zijn anus en wel beiden aan dezelfde zijde, is het plaats hebben gehad- van paederastie zoo goed als absoluut zeker. Leukorrhoea posterior, d. i. een niet zeer sterke, slijmige, lichtgele uitvloeiing uit het rectum, kan afhankelijk zijn van allerlei pathologische (') Hanekamachtige woekeringen om den anus, haeniorrholeden, enz., hebben geen beteekenis voor de herkenning van de passieve paederastie, daar zij b.v. veelvuldig bij chronische obstipatie voorkomen; de eerste kunnen resten zijn van condylomata lata (lues; ook: framboesie). toestanden, b.v. van ekzeem, van intertrigo, van haemorrhoïeden, van pol}- pen \ an het rectum en van ü de verkrachting worden gesproken. Zoowel een gewone als een specifieke ontsteking van het rectale slijmvlies zijn bij den man echter zoo goed als altijd een teeken van passieve paederastie. \ oor deze diagnose is het derhalve niet zoozeer noodig, dat de specifieke mikroben worden aangetoond als wel, dat de andere oorzaken voor uitvloeiing uit het rectum worden uitgesloten. Het aantoonen van gonococcen in het exsudaat kan echter van belang zjjn voor het herkennen van den actieven paederast. Hierin ligt de waarde van het onderzoek op gonococcen in een speciaal geval; men stelt den gonorrhoïschen aard van de ontsteking c. q. vast, doch laat het aan den rechter over het besluit eruit te trekken, dat zij werd verwekt door paederastie met een bepaalden, gonorrhoïschen man. bij de verkrachting zal worden geleerd. Ook bloot toeval kan in het spel zijn, terwijl laesies ook door onhandig uitgevoerde klysmata kunnen ontstaan; aan het laatste moet rnen bij kinderen steeds denken. Zeer ernstige laesies kunnen natuurlijk niet door den penis worden veroorzaakt, zoodat zij niet op paederastie wijzen. Bij de verkrachting zullen wij echter zien, dat de gewone coïtus kan gepaard gaan met ernstige laesies van de vagina, zelfs met doorboring ervan, zoodat ook hier toch zekere reserve noodig is en men zijne conclusies met voorzichtigheid moet formuleeren. 2. SODOMIE | BESTIALITEIT (')]. Hieronder verstaat men den coïtus, uitgeoefend door een man met een dier (gewoonlijk met een vrouwelijk) of, hetgeen zeer zeldzaam is, door een mannelijk dier met een vrouw. Zelfs is een geval waargenomen, dat een hond als actieve paederast den coïtus exerceerde bij een man. Wat de sodomie betreft kan men derhalve voor de vreemdste dingen komen te staan. Vaak is zij gecombineerd met sadisme. Zelden krijgt de gerechtelijk-geneeskundige hiermede te maken, zoodat de beschreven gevallen niet veelvuldig zijn en wij dan ook op dit punt zeer kort kunnen zijn. Bij den man heeft men op de glans penis soms haren van het dier gevonden, welke door hun mikroskopische eigenschappen als zoodanig waren te herkennen. In de Inlandsche wereld, waar de sodomie ook wel wordt gepleegd fin hoofdzaak vindt men haar echter in de gecultiveerde en gedegenereerde landen), zal iets dergelijks niet licht gebeuren, gelet op het ontbreken van het praeputium en op de ritueel»■ wasschingen vóór het gebed. De man gebruikt gewoonlijk een groot dier: een karbau (karbau-hoeders), een merrie (paardenjongen), een geit. doch er zijn ook gevallen bekend geworden, dat hennen werden gebruikt. Vrouwen laten in zulke gevallen zoo goed als altijd een hond bij zich toe. In een dergelijk geval vond men bij een jong meisje een zwart hondenhaar en honden-spermatozoïeden tusschen de pubes, welke mikroskopisch als zoodanig werden herkend (?). In alle bekende gevallen waren het groote honden en, wanneer het dier met geweld werd verwijderd, ontstonden, soms zelfs diepe, inscheuringen van het orificium vaginae of van den anus, doordat de hond op de gewone wijze vastraakt en niet altijd den coïtus per vaginam, doch wel per rectum geschiedt. Het is belangrijk aan te teekenen, dat het vastraken van een hond zeer snel kan geschieden (2). (') Paederastie en sodomie lieeten in liet Duitseh: u-ideriiatiïrUcJie Uitzucht. (') Een zeer merkwaardig geval, dat aantoont hoezeer de geslachtsdrift kan zijn veranderd, is dat van Eulenburg, waarin een koopman zelf nooit den coïtus met zijn vrouw uitoefende, doch dezen iederen avond door een grooten hond liet exerceeren, welken h\j hiertoe van een vriend leende. 3. ONANIE. Soms wordt men als gerechtelijk-geneeskundige gevraagd, of een bepaalde persoon teekenen vertoont van te masturbeeren, b.v. bij een beschuldiging van openbare schending of van aanranding der eerbaarheid, waarbij masturbatie is gepleegd. Over de diagnose van onanie moet het volgende worden gezegd. Bij den volwassen persoon is de gewoonte van te masturbeeren niet door medisch onderzoek te herkennen. "\\ el worden, doch ten onrechte, als teekenen hiervan opgegeven: het gemakkelijk in erectie geraken van den penis; een gespannen blauwe glans; glanzende, roode, gezwollen lippen van het orificium externum urethrae, doch dit alles treedt ook op door excessen in Yenere en heeft derhalve geen waarde als teeken van onanie. Ook psychische en somatische veranderingen, welke in enkele gevallen optreden, doch uitsluitend en alleen daardoor, dat de masturbatie gewoonlijk veelvuldiger wordt uitgeoefend dan de coïtus, wijzen alléén op excessen en niet per se op onanie. Als zoodanig zijn te noemen: versuffing, verzwakking enz. Ook bij jongetjes is onanie gewoonlijk niet te herkennen. Zij lijden echter eerder dan volwassenen onder het veelvuldig masturbeeren, waardoor de algemeene voedingstoestand achteruitgaat, zij bleek er uitzien, vermageren, hun eetlust verliezen, duizelingen en maagpijnen krijgen, enz., terwijl de genoemde afwijkingen aan den penis bij hen ook meer waarde hebben, loch blijft het ook bij hen altijd slechts bij het vermoeden, dat onanie de oorzaak van dit alles is, ook daar, waar er geen andere oorzaak voor het achteruitgaan en het onwel-zijn van het kind is te vinden. In foro mag men geen onanie erop diagnostiseeren. In het algemeen zal men derhalve nooit de diagnose onanie kunnen stellen en hoogstens mogen zeggen, dat het kind teekenen vertoont, welke kunnen zijn ontstaan, doordat het zelf, of een ander, veel met zijn genitaliën heeft gespeeld. Ook bij de vrouw is onanie niet te diagnostiseeren, ofschoon door sommige auteurs de volgende teekenen ter herkenning worden genoemd: een groote clitoris, welke zeer gemakkelijk in erectie komt en een gezwollen glans clitoridis, groote uitpuilende labia minora, sterke roodheid van het slijmvlies der ruim en verslapping van den hymen. Dat een groote clitoris, uitpuilende labia minora, enz. veelvuldig voorkomende, individueele afwijkingen zijn van den normalen bouw van de geslachtsdeelen, behoeft geen nader betoog. Waarde hebben zij in foro dan ook niet. Al deze verschijnselen komen ook voor, zonder dat onanie in het spel is en daarom hebben zij geen waarde, behalve bij zeer jonge meisjes, waar de kans grooter is, dat zij een uiting zijn van onanie, dan wel van herhaalde betasting der genitaliën door een ander (!). (') Onanie is zelfs by zeer jeugdige kinderen en zelfs b\j zuigelingen waargenomen; dan komt het bij jongetjes natuurlijk niet tot uitvloeien van echt sperma, gekenmerkt door de aanwezigheid van levende sperniatozoïeden. Bij idiote en imbecille meisjes, die zich gewoonlijk aan onanie overgeven, vindt men vaak deze verschijnselen, een enkele maal zelfs gecompliceerd met verscheuring van den hymen. Dat zij door onanie kunnen ontstaan is begrijpelijk, doch dat deze niet per se de oorzaak ervan behoeft te zijn, staat even vast. 4. EXHIBITIONISME. Lijders aan verschillende ziekten (dementie, dementia paralytica, epilepsie) en vooral neuro- en psychopathisch belaste personen, hebben af en toe een onbedwingbaren drang om hun genitaliën te laten zien en worden door het voldoen hieraan opgelucht. Zoo goed als steeds heeft men met mannen te doen. Het komt echter ook voor, dat psychisch geheel normale personen op deze wijze de eerbaarbaarheid in liet. openbaar schenden; znlke personen moet de strafwet natuurlijk met alle gestrengheid treffen, die van de eerste rubriek echter niet, Daarom is in een geval van vervolging wegens tentoonstelling van de geslachtsdeelen steeds een deskundig onderzoek door den psychiater noodig. Hierop wijze men eventueel zijn committent. Het feit kan worden gepleegd op den openbaren weg (stilstaande, wandelende, fietsrijdende, enz.), op het kerkhof tijdens een begrafenis, in de kerk tijdens den dienst, enz. enz. en geschiedt volstrekt niet altijd tegenover geslachtrijpe personen, doch ook tegenover kinderen en afgeleefde menschen. Somtijds wordt op zeer geraffineerde wijze de kleeding erop ingericht, om met één enkele beweging de genitaliën te kunnen ontblooten en ze weer te kunnen bedekken. Exhibitionisme kan tot bevrediging van de geslachtsdrift leiden, onder het al dan niet optreden van ejaculatio seminis, dan wel het wordt onbewust gedaan (amnesie!), of met liet doel 0111 personen tot onzedelijke handelingen over te halen. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 17 9. VERKRACHTING EN ANDERE AANRANDING DER EERBAARHEID. Ait. 249, S. R. I. en art. 247, S. R. E. bedreigen straf tegen verkrachting en andere aanranding der eerbaarheid, terwijl in een volgend artikel de omstandigheid wordt genoemd, welke tot verzwaring van straf leidt, welke verzwarende omstandigheid voor den gerechtelijk-geneeskundige van belang is. S. R. I. art. 249. Ieder, die zich schuldig maakt aan S. R. E. art, 247. verkrachting of aan een andere aanranding der eerbaarheid, met geweld volvoerd of gepoogd tegen iemand van de eene of andere kunne, wordt gestraft met dwangarbeid in den ketting | tuchthuisstraf van vjjf tot tien jaren. S. R. I. art. 250. Zoo dit misdrijf wordt gepleegd tegen S. R, E. art. 248. een kind van minder dan vijftien jaren, wordt de schuldige gestraft met dwangarbeid in den ketting | tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren. ij zullen derhalve afzonderlijk bespreken verkrachting en andere aanranding der eerbaarheid en ten slotte enkele woorden wijden aan de gevallen, gepleegd op een kind, jonger dan lö jaar. A. Verkrachting. Verkrachting wordt in de strafwetboeken niet nader gedefinieerd (i). Men \ ei staat onder verkrachting (nol, stuprum) de geslachtsgemeenschap (coïtus), welke met physiek geweld iemand van de andere kunne, tegen (') In de practjjk wordt verkrachting alleen door mannen op vrouwen en vooral op kleine meisjes gepleegd, een feit waarmede in de Europeesclie landen in de strafwetgeving rekening wordt gehouden. Bij de leer der verkrachting zal dan ook, al bedreigen onze strafwetboeken, krachtens de letter van de desbetreffende artikelen, ook straf tegen verkrachting van mannen (jongetjes) door vrouwen, alléén worden besproken het verkrachten van vrouwelijke individuen door mannen. In de Europeesclie litteratuur zijn enkele gevallen beschreven van verkrachting van een jongen man door vrouwen. In Indie heet het nog al eens voor te komen, ilat een oude baboe een aan haar zorgen toevertrouwd jongetje misbruikt in het geloof zelf hierdoor weer jong te worden. Infectie van het kind brengt dergelijke handelingen aan het licht; echter kan deze ook op andere wjjze ontstaan, zoodat zij. zonder meer. g»en geslarhtelijken omgang bewijst (zie later). zijn wil en buiten den echt, wordt afgedwongen of, korter gezegd, het zonder toestemming van de vrouw met geweld uitoefenen van den bijslaap (l). De gevioleerde persoon moet derhalve tegenstand hebben geboden, welke met kracht werd onderdrukt om den coïtus mogelijk te maken; indien de vrouw, zij het na wederstand te hebben geboden, ten slotte uitdrukkelijk of stilzwijgend in den coïtus toestemt, bestaat er geen verkrachting. Komt het niet tot den coïtus, dan heeft men met een poging tot verkrachting te maken. Of strafrechtelijk onder coïtus moet worden volstaan de immissio penis ejaculatio seminis of alléén de eerste (completa of incompleta). is voor den medicus van geen belang. Hij verrichte zijn onderzoek zóó, dat hij de meest uitgebreide inlichting kan geven en vatte derhalve het begrip coïtus op in den eerst aangegeven zin. De meest gangbare meening is echter, dat het met geweld, zonder toestemming van de vrouw, inbrengen van den penis in haar geslachtsdeelen voldoende is, om van verkrachting te mogen spreken; hoe diep en hoe vaak hij indringt doet er niet toe. In geval van verkrachting of vermoedelijke verkrachting (2) heeft de gerechtelijk-geneeskundige de volgende vragen te beantwoorden: 1. Is de bijslaap uitgeoefend geworden, of is getracht dit te doen ? Zoo ja, 2. Is dit geschied met geweld ? en 3. Welke zijn de gevolgen ervan geweest? Deze vragen zullen derhalve achtereenvolgens worden besproken; de laatste wordt o. a. gesteld, om in gevallen van verkrachting de straf zoo juist mogelijk te kunnen afmeten naar het gestichte kwaad. 1. IS DE BIJSLAAP UITGEOEFEND GEWORDEN, OF IS GETRACHT DIT TE DOEN? Het bewijs, dat vleeschelijke gemeenschap heeft plaats gehad, of wel werd beproefd, berust op: 1°. het aantoonen van die anatomische afwijkingen van de geslachtsdeelen van de vrouw, welke het natuurlijk gevolg zijn rctn cohabitatie; 2°. het aantoonen van sperma in. op, of naast de vrouwelijke genitaliën en in vele gevallen door 3°. het aantoonen van een erbij ontstane specifieke infectie (gonorrhet■. sgpliilis, Venerische lielkose), of wel run erop gevolgde grariditeit. (') Verkrachting op de wettige vrouw is ondenkbaar (arrest van liet Hooggerechtshof dd. 22 October 1890). Toch is liet verrichten, resp. toelaten van den bijslaap geen recht, resp. plicht van man en vrouw, omdat het tegendeel geen reden is tot echtscheiding, noch tot scheiding van tafel en bed. (2) Herhaaldelijk wordt iemand, vooral een rijke Chinees of Arabier, valschelijk beschuldigd van verkrachting, om te trachten geld van hem los te krijgen: in zulke gevallen spreekt men van chantage. Chantage geschiedt ook wel, onder beschuldiging van homosexueele neigingen te hebben getoond, met poging om over te halen tot ontuchtige handelingen, resp. gevolgd door deze, enz. H* t meisje ot de vrouw, waarop het misdrijf' is gepleegd dieet te zijn gepleegd), moet derhalve noodzakelijk worden onderzocht. Wij herinneren hier terloops aan het gezegde op bl. 26 van dl. I. in gevallen, dat men privatim om een onderzoek en een certificaat wordt gevraagd. Het onderzoek zal men in zijn eigen belang, om eventueel een valsche beschuldiging van vergrijp tegen de zeden te ontgaan, doen in tegenwoordigheid van een derde persoon (vrouwelijk familielid van de vrouw, vroedvrouw of collega»; dit zelfde geldt zelfs voor het onderzoek van kleine meisjes. Het is niet gewenscht dit te doen in tegenwoordigheid van den Off. van Justitie, den Rechter-commissaris e. d.; men kan deze autoiiteiten echter niet weigeren het onderzoek bij te wonen, indien zij erop zijn gesteld. Een nauwkeurige anamnese behoort te worden opgenomen, doch de bescheidenheid ei.scht intieme mededeelingen slechts dan in het rapport op te nemen, als zij voor het geval uit een medisch oogpunt van belang zijn. Wordt het onderzoek geweigerd, dan geeft men hiervan kennis aan den committent, doch forceert het onderzoek niet (dl. I, bl. 21). Laat de vrouw, of het kind, een onderzoek niet voldoende toe. dan geeft men hiervan ook kennis, zonder overijlde conclusies uit een half onderzoek te trekken. Heeft de vrouw de menstruatie, dan stelt men het onderzoek uit, nadat men zich heeft overtuigd, dat dit werkelijk zoo is. Op bedrog zij men bedacht (zich besmeren met kippenbloed e. d.). \ aak moet men het onderzoek herhalen, vooral wanneer men de ontwikkeling van een bepaalde aandoening wil volgen, of zekerheid omtrent de beteekenis van eenige afwijking wil krijgen. Men onderzoeke liever eenmaal te veel. dan door onvoldoend onderzoek tot een foutieve conclusie te komen. Xa dit te hebben vooropgesteld zullen wij tot de behandeling van deze punten overgaan; het derde valt samen met de derde vraag en komt bij de bespreking hiervan aan de orde. 1. DE ANATOMISCHE VERANDERINGEN VAN DE VROUWELIJKE GESLACHTSDEELEN DOOR DEN COÏTUS. Bij reeds gedefloreerde vrouwen (ook deze kunnen worden gevioleerd) en bij die, welke reeds hebben gebaard, behoeft de geïncrimeerde coïtus geen anatomische afwijkingen (laesies) na te laten. De meeste gevallen van viol worden echter op virgines gepleegd en daarbij zijn de verhoudingen andere. Anatomische veranderingen zullen in den regel alléén kunnen worden verwacht bij maagden (virgines intactae). De anatomische veranderingen, welke bij den eersten coïtus kunnen ontstaan en welke derhalve in gevallen van verkrachting op maagden kunnen worden aangetroffen, bestaan in laesies van het oriftcinm raginae en van den In/men. Het onderzoek geschiede bij goede verlichting, in rugligging, niet zoo sterk mogelijk geabduceerde en opgetrokken beenen. waarbij de linkerhand de groote labia uit elkander houdt, Na inspectie van de uitwendige deelen wordt de hymen voorzichtig, van binnen af, met eene omgebogen, geknopte sonde gespannen en de rand ervan nauwkeurig bezien. Bij kleine meisjes is het moeielijk den hymen te zien. Men laat daarom het kind op den rug liggen, met de dijen tegen den buik aan. laat het hoesten en persen en spert de vulva vooral in de lengterichting van het lichaam open, door de urethra met een kinderkatheter, of met een dikke geknopte sonde, in de hoogte te trekken. Het onderzoek van de urethra op afscheiding is hier zeer moeielijk. Men tracht, na een vrouwenkatheter dooiden hymenalen ring te hebben geschoven, hiermede de urethra leeg te drukken. Bij volwassen virgines is de opening van den hymen vaak zóó wijd, dat men in plaats van een sonde den top van den pink kan gebruiken, waardoor het onderzoek veel gemakkelijker wordt. Eenige voorzichtigheid is echter geboden, opdat men zelf geen laesies make. Om eventueel afwijkingen te kunnen constateeren, moet men goed de anatomie der vulva kennen, welke wij dan ook eerst in het kort zullen geven, om daarna op de veranderingen, waarvan boven sprake was, nader in te gaan. n. De normale uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen. De voornaamste deelen van het pudendum muliëbre, welke uit een gerechtelijk-geneeskundig oogpunt moeten worden onderzocht, zijn: de groote en de kleine schaamlippen, de clitoris, liet orificium urethrae externum en de hymen. De labia majora pudendi zijn twee huidplooien, van den mons Yeneris naar het voorste gedeelte van het perineum verloopende; hun achterste verbinding, of commissura Uibiorum posterior, vormt distaal een dun verbindingsbrugje, het frentdum lubiorum pudendi, dat een weinig uitpuilt boven de omgeving. Bij kleine meisjes zijn de groote schaamlippen gewoonlijk dik, sterk uitpuilend en vast, omdat het onderhuidsche vetweefsel sterk is ontwikkeld. Daardoor liggen bij het kind (en ook vaak bij het jonge meisje) de groote lippen met de binnenvlakten tegen elkaar aan en sluiten zij daardoor de rima pudendi zóó af, dat de dieper gelegen gedeelten voor het oog worden verborgen en slechts zijn te zien door de dijen sterk te abduceeren. Ziekten, welke met vermagering gepaard gaan, zullen de groote schaamlippen doen slinken en daardoor de rima pudendi min of meer doen openstaan. Ook de ouderdom maakt de labia majora pudendi minder vast, doordat de elastische vezels en gladde spiercellen der huid verdwijnen, waardoor de groote lippen, evenals de borsten, slap worden. De labia ininora pudendi zijn twee andere plooien, gelegen binnen de groote schaamlippen; zij zijn in de bovenhelft als liet ware verdubbeld. Zij beginnen ongeveer ter hoogte van het orificium vaginae, nemen naar hoven langzamerhand in volume toe en splitsen zich in twee gedeelten, een onderste, frenulum clitoridis, dat zeer kort is en onder de clitoris dooiloopt en zich met dat van den anderen kant vereenigt en een bovenste, het giootste gedeelte, dat boven de clitoris verloopt en daar, door vereeniging met het contralaterale, het z.g. praeputium clitoridis vormt. Bij het kind (en somtijds ook bij het jonge meisje) zijn de kleine schaamlippen geheel bedekt door de groote en knnnen slechts worden gezien, wanneer de laatste uit elkaai worden gehouden; in die gevallen zijn zij rozerood. bij \ olw assen maagden (en soms ook bij jonge meisjes) steken de kleine schaamlippen zeer vaak buiten de groote uit; zij hebben dan een diiehoekigen vorm, met den top naar beneden, terwijl het buiten de geslachtsspleet uitstekend gedeelte er als de huid uitziet (droog en bruinzwart. zoogenaamd geöpidermiseerd). Aan beide zijden van de labia minora pudendi, maar vooral aan hun binnem lakte, \indt men talrijke smeerklieren. gtandidae vestibidarcs minores, welke soms als speldekopgroote, gele puntjes zijn te zien. De clitoris is een klein, voor erectie vatbaar orgaan, dat een rond uiteinde heett, de z.g. glans clitoridis. Zij is bedekt door haar praeputium. Men moet bij een gerechtelijk-geneeskundig onderzoek de grootte, de kleur tjn n>:n<'s t an regehnatigen vorm, doch met onregelmatigen rancl en 3. Hymenes van onregelmatigen vorm met een regehnatigen, gaven en met een onregelmatigen rand. Hieio\ei laat zich het volgende nader zeggen. 1. Hi/mriH'H run retfefuiafiyen t ornt en meteen reaelniatiaeii ytiren rand. Men onderscheidt de hymenes van deze groep naar den vorm in tonde, halvemaanvormige en lipvormige, welke een circulaire (') of een lineaire, gaafrandige opening hebben. Om deze drie hoofdvormen rangschikken zich meerdere variëteiten; het duidelijkst te zien zijn zij in het algemeen bij jonge meisjes, minder duidelijk bij het kind, omdat iet maagdevlies daar relatief te groot is voor het orificium vaginae. Zijn de beenen matig geabduceerd, dan doet het maagdevlies zich bij kleine meisjes met als een dwarsverloopend diaphragma voor, doch vertoont het in den regel een naar voren gerichte plooi, welke in het verlengde van de raphe penneï verloopt en aan den voorsteven van een schip herinnert. Deze plooi verdwijnt vaak zelfs niet geheel bij het zoo sterk mogelijk abduceeren der dijen, «laar zij een uiting is van het zich voortzetten der achterste columna rugarum in den hymen. Bij matig geabduceerde dijen ligt het maagdevlies gewoonlijk met zijn beide zijdelingsche helften tegen elkaar, doet zich bij het 'halvemaanvormige als den voorsteven van een schip en bij het ringvormige als een zeer stomp kegeltje voor. Dit komt, omdat de hymen relatief te groot is voor het orificium vaginae, zóó zelfs, dat bij zuigelingen de hymen met zijn punt buiten de schaamspleet kan uitsteken (cul de poule der Franschen). De typische hymen annularis heeft een centraal gelegen, ronde opening, doch deze kan ook excentrisch liggen (zij ligt dan altijd in het bovenste segni"nt), of meer langgerekt van vorm zijn. Is in het laatste geval de breedte van den hymen zeer gering, dan kan in zulk een geval het maagdevlies schijnbaar ontbreken. is Inr.il 1 , f halvemaanvormige maagdevlies van een opening niet wel sprake èenvoudiffheWshfti ^ b°Venrand' behoeft wel afzonderlijke vermelding: nis Ion? SP Wïi °°k hiP1' Van Pen openin* f'n beschouwen haar Fig. 7. Hymen annularis. De hymen semilunaris is eigenlijk een hymen annularis, waarvan de opening geheel aan den bovenrand zit, zoodat de twee zijden als sikkels van de maan naar boven verloopen. Is de z.g. opening langgerekt, dan Fig. 8. Hymen semilunaris. ontstaat de hoefijzervormige hymen. Tusschen de zuivere hymenes annulares en semilunares komen allerlei overgangen voor. De hymen labiiformis gelijkt op een vertikale mondspleet, doordat zij bestaat uit twee zijdelingsche lippen, welke echter altijd van boven en van onderen door een smalle brug zijn verbonden; de opening is lijnvormig, gewoonlijk golvend. De lippen van het maagdevlies zijn bij dezen vorm. aan den rand, dikwijls geplooid, daar het als het ware te groot is voor de opening. '4. H ff menen rnn retjef nmt'ujen rorm. met een onrei/el- matigen ra ml. De tweede groep, waarbij men dezelfde drie hoofdvormen als bij de vorige kan onderscheiden, wijkt van de eerste af', doordat de rand niet gaaf is, doch min of meer diepe inkervingen vertoont. Het zijn aangeboren defecten ('), welke min of meer symmetrisch voorkomen en bij uitzondering tot aan de basis van het maagdevlies reiken. De randen kunnen eenigszins over elkaar heenliggen. Men ziet ze het meest bij het lipvormige maagdevlies, zelden bij het ring- en halvemaanvormige. Fig. 9. Hymen annularis met t wee diepe, aangeboren inkervingen (onder on links-boven): alle randen zijn glad en rond. Het is van het grootste belang ze niet te verwarren met de traumatische rupturen, zooals die bij den coïtus kunnen ontstaan. Daarom moet over deze aangeboren inkervingen nog een en ander nader worden gezegd. De inkervingen kunnen slechts weinig in aantal of talrijk zijn. Zijn er weinig, dan vindt men vaak twee laterale, op symmetrische plaatsen. Fit.-. 10. Diepe onregelmatige aangeboren inkervingen tyj een neonata; liymen verdeeld in meerdere lapjes. Zijn er zeer vele inkervingen dan kan de rand, al naar gelang van den aard der inkervingen, den indruk te maken van te zijn gelobd (hymen lobatus), of getand (hymen dentatus). of van franje te dragen (') Toch worden zij meer bij volwassen meisjes aangetroffen dan bij kinderen; de hymen schijnt bij den groei niet regelmatig uit te groeien, zoodat de algemeene vorm en de rand ervan niet dezelfde blijven. Fiff. 11. Hymen lobatus et flmbriatus («corolliformis). (hymen fimbriatus): gaan de inkervingen tot aan de basis, dan bestaat de hymen uit talrijke lapje* (hymen corolliformis: zie sub 3). Zoowel hier als bij de eerste groep kan de hymen bovendien zóó groot zijn. dat hij is geplooid, waarbij zeer vaak de voorsteven van een schip wordt nagebootst. :t. Hl/menen ran on re j/ef matigen rorm t'ii met een regelmatigen, garen en met een onregelmatigen ramt. Deze hymenes zijn atypisch, niet abnormaal, want dit beteekent, dat de hymen den coïtus onmogelijk maakt. Atypisch is het in de eerste plaats, wanneer de hymen geen opening vertoont (hymen imperforatus), dan wel twee (hymen bipartitus X. sentusl of zeer fl'Ie /hvmpn rrihrnenel nnonin. l / \■ j "'vii vi iwi vguo^ gen heeft. Bij den hymen bipartitus kunnen de openingen boven elkaar, naast elkaar of schuin boven elkaar zijn gelegen. A erder kan het septum tusschen de beide openingen niet volkomen aanwezig zijn (hymen partim septus). zoodat ergens een tongvormig uitsteeksel aan boven-, onder- of' zijrand in de opening zichtbaar is. I)e hymen bipartitus of septus is misschien een uiting van het bilateraal zijn aangelegd van de vrouwelijke geslachtsdeelen. Bij de verscheuring van het septum in een dergelijk geval wordt een soort van appendix gevormd, welke aan den boven-, onder- of' zijrand kan zitten. In principe zal men derhalve niet van elkaar kunnen onderscheiden een hymen partim septus en een gedefloreerd hymen septus. waarbij het septum tusschen de beide openingen is verscheurd. Hierop zij men bedacht en hiermede houde men, bij het formuleeren van zijn conclusie, c.q. rekening. Atypisch is in de tweede plaats, wanneer de hymen multipel is aangelegd. zoodat liet maagdevlies uit vele, in meerdere kransen geplaatste tongvormige deelen bestaat, welke de opening omgeven en ten deele aan de basis met elkaar kunnen samenhangen (hymen multiplex s. corolliformis). i>. I)e veranderingen, welke aan de uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen. bij en door den eersten coïtus kunnen ontstaan. Het onderzoek van den hymen dient om uit te maken of' er objectieve bewijzen bestaan, dat al of' niet immissio penis heeft plaats gehad, d. w. z. of, anatomisch gesproken, de vrouw al of' niet is gedefloreerd. In de practijk heeft men toch niet te maken met defloratie als zoodanig, doch met gedefloreerde vrouwen of meisjes (]). (') Ook hier moet de medicus ervan zijn doordrongen, dat het de rechter is, die heeft uit te maken of de bijslaap is uitgeoefend op een wijze, dat van verkrachting moet Bij het onderzoek naar het al of niet gedefloreerd-zijn van een meisje, d. i. naar het, in anatomischen zin. bestaan of ontbreken van den maagddom of virginiteit, heeft men: 1°. na te gaan of, gelet op de ligging en op de structuur van den hymen, een indringen van den betrokken penis, zonder dat verscheuring optrad, mogelijk moet worden geacht, of dat dit onmogelijk is en 2°. eventueel aanwezige aangeboren inkervingen of traumatische inscheuringen in haar waren aard te herkennen. Ongetwijfeld zijn de structuur en vooral de, daarvan afhankelijke, ronsistmtic van den hymen van het meeste belang. De hymen, welke in de overgroote meerderheid der gevallen ongeveer 1 mM. dik is. kan uiterst dun en vliezig, doch ook dik en peezig, kraakbeenig of zelfs beenig zijn; in de laatste gevallen is de defloratie een onmogelijkheid, zelfs op den duur en heeft men het recht van een abnormalen hymen te spreken. Is de hymen zeer rekbaar, doordat hij veel elastisch bindweefsel of spierweefsel bevat, dan is het te begrijpen, dat voorzichtige penetratie van een niet al te grooten penis mogelijk is. zonder dat ruptuur van het maagdevlies behoeft op te treden. Dat de vorm van den hymen, speciaal de afmetingen run zijn opening en het al of niet aanwezig zijn van inkerringen, de immissio penis min of meer gemakkelijk kunnen maken, spreekt van zelf. Zoo laat een hymen labiiformis van een volwassen meisje al heel gemakkelijk een geerigeerden penis van gewone afmetingen passeeren. zonder in te scheuren, zoodat bij een hymen labiiformis men in het algemeen door cohabitatie geen anatomische veranderingen zal zien optreden. Dat de ligging van den hymen, ten opzichte van het orificium vaginae. van invloed is, ligt eveneens voor de hand. De hymen kan soms zeer diep zitten en, wanneer hij dan nog dun en groot (geplooid) is, is het begrijpelijk, dat een korte penis hem niet behoeft te doen inscheuren, doch hem eenvoudig naar binnen instulpt. Met het vorenstaande root' oogen is het duidelijk, dat het in zeer rcle gevallen niet mogelijk moet zijn om te zeggen, dat immissio penis heeft plaats gehad, resp. dat zij niet heeft plaats gehad. Doch er is nog meer. Wanneer men rekening houdt met de verschillende vormen, waaronder de hymen zich kan voordoen, zal men begrijpen, dat het al heel moeielijk kan zijn om zich, op grond van het medisch onderzoek, erover uit te spreken of de maagdelijkheid al dan niet is verloren gegaan. worden gesproken of niet. In het algemeen heeft liij te spieken van defloratie (ontmaagding) en slechts in zeer enkele gevallen heeft hij het recht van verkrachting te gewagen. Wij maken derhalve onderscheid tusschen defloratie en verkrachting, een onderscheiding op één lijn staande met die, welke wij hebben gemaakt tusschen doodslag en moord, tusschen intoxikatie en vergiftiging en tusschen miskraam en afdrijving van de vrucht. I ooi al de beslissing, of men te maken heeft met een congenitale inkerving of met een partieele, traumatische ruptuur, kan hoogst moeiclijk zijn. Wanneer bij de defloratie slechts één enkele scheur is opgetreden of een paar, welke, zooals gewoonlijk geschiedt, niet tot aan de basis van den hymen reiken, dan geneest die inscheuring met gladde, regelmatige randen en wij kunnen later niet met zekerheid zeggen, dat het geen aangeboren inkerving is geweest. In dit opzicht is het volgende van belang. Di' aangeboren inkervingen zitten gewoonlijk in het bovenste segment en wel symmetrisch, rechts en links; zij hebben afgeronde hoeken en reiken slechts bij uitzondering tot aan de basis van het maagdevlies (hymen lobatus en corolliformis). De plaats der traumatische rupturen is geen constante en wordt voornamelijk bepaald door den steun, welken de hymen ondervindt van de columnae rugarum der vagina. Gewoonlijk vindt men ze in het onderste ■segment en op niet-symmetrische plaatsen; zi j kunnen echter ook symmetrisch voorkomen. In het algemeen scheurt verder de hymen annularis in anteroposterieure ric hting èn loodrecht hierop, de semilunaris met twee inscheuringen aan den onderrand, waardoor een klein driehoekig lapje wordt gevormd aan de basis en twee zijdelingsche vleugels naar boven, terwijl een hymen labiiformis scheurt in anteroposterieure richting (Tahdiet). Dit alles geldt slechts in het algemeen, zoodat men ook andere wijzen van verscheuring kan ontmoeten. De wijze, waarop de hymen scheurt, is niet afhankelijk van iyu vorm, doch van zijn structuur. Men moet bij het onderzoek in zijn gedachten den hymen reconstrueeien en zijn verhouding tot de columnae rugarum nagaan en hieruit afleiden, of de plaats van de vermeende inscheuring overeenkomt met die, waar, onder de gegeven omstandigheden, verscheuring waarschijnlijk had moeten optreden. Is dit het geval dan pleit dit ervoor, dat men met een partieele traumatische inscheuring van doen heeft; zekerheid geeft het echter niet. Uit al het voorafgaande volgt, dat het derhalve vaak, volgens sommige schrijvers zelfs zoo goed als altijd, onmogelijk zal zijn. om uit te maken of de hymen werkelijk is gescheurd of niet. In dei gelijke, twijfelachtige gevallen formuleere men zijn conclusie als volgt: Fig. 12. Gedefloreerd hymen annularis van een 12-jarig meisje: dood door peritonitis gonorrhoïca, 10 dagen na de verkrachting, waarbij het meisje door den man werd geïnfecteerd. Hymen rood en vochtig gezwollen; randen van do inscheuringen met elkaar verkleefd en bedekt met etter, duidelyk wond. Fig. 13. Gedefloreerd, breed hymen semilunaris (dood in (»e zwangerschapsmaand aan een klepvliesgebrek). N.X. is in den medischen sin van het icoord niet gedefloreerd, maar haar geslachtsdéelen zijn zóó gevormd, dat het mogelijk is. dat de bijslaaj> met haar is uitgeoefend, zonder dat verscheuring van la t maagdeiiies optrad (>). Vindt men daarentegen een duidelijke inscheuring en de verschijnselen, welke hierna nog zullen worden besproken, dan doet men goed den raad van Tardieu te volgen en zijn conclusie als volgt te formuleeren: Uit lat geen bij het hiervoor beschreven onderzoek werd gevonden, moet worden afgeleid, dat kort geleden een volumineus en rust deel. I>. v. een stijf manlijk lid, in de scheede i-s- binnengedrongen. Men zegt derhalve niet, dat uit de gevonden afwijkingen blijkt, dat de coïtus is uitgeoefend, want men heeft geen bewijzen ervoor, dat het per se een penis is geweest, welke de laesies veroorzaakte; het kan ook een vinger of iets anders zijn geweest. Vindt men inscheuringen, zonder meer, of carunculae hymenales. zonder meer, dan besluite men zijn verslag als volgt: Blijkens de anatomische veranderingen, welke de scheede-ingang vertoont, heeft X. X. reeds vroeger den bijslaap uitgeoefend (of: is N. N. reeds bevallen). Hoe lang het is geleden, dat de bijslaap voor den eersten keer werd uitgeoefend. is niet te zeggen. Ter bespreking van hetgeen in gevallen van werkelijke verkrachting door den arts kan worden geconstateerd, als materieel bewijs voor het gedefloreerd-zijn, is het wenschelijk onderscheid te maken tusschen de gevallen van viol gepleegd op kleine meisjes, die op volwassen maagden en die op vrouwen, die reeds zijn gedefloreerd, resp. reeds hebben gebaard. A. Verkrachting van kleine meisjes. Bij kleine meisjes treedt bij verkrachting defloratie zelden op, omdat de afmetingen der genitaliën nu eenmaal een immissio penis niet toelaten (2), maar hier komt het veel meer tot laesies van de vulva en van het perincum. Door de wanverhouding tusschen penis en vagina gelukt de immissio penis niet en blijft de hymen intact, of hoogstens scheurt slechts zijn vrije rand (') In Voor-Indië worden het foramen hymenaeum en liet orifleium vaginae vaak opzettelijk b\j .jonge meisjes vpnvijil. door regelmatig pisang erin te stoppen. Op Madoera wordt een meisje, zoodra zij voor den eersten keer menstrueert, gedefloreerd, iets waaraan bij verkrachtingszaken op dat eiland moet worden gedacht. In de dessa Parambanan wordt, volgens Groneman, de bruid gedefloreerd door haar vader en wel in verband met de DoERGA-legende. Misschien bestaan dergelijke gebruiken, wier kennis voor de rechtspraak van het grootste belang is, ook nog elders. (s) Dit berust minder op de geringe wijdte van de vagina, dan wel op de nauwte van het orifleium vaginae. Dat reeds bij het pasgeboren meisje de vagina gemakkelijk een niet al te dikken vinger toelaat (althans aan het l(jkje) bemerkt men, wanneer men, ter conserveering van den hymen als praeparaat, de vagina van achterenaf met watten opvult. in. Volgens Strassmann geschiedt dit (in Europa) regelmatig bij meisjes ondei ili' 12 jaar; v. Hofmann zegt, dat dit in de meeste gevallen van viol op kleine meisjes het geval is. De dader stelt zich daarbij tevreden met een coïtus externus (vulvairen coïtus), omdat de immissio penis te veel pijn zou doen en het kind de ouders en de buren bij elkaar zou gillen. Waar defloratie echter volgt, leidt zij tot dusdanige veranderingen, dat men zich in de beteekenis ervan niet kan vergissen. Wij kregen bij onze expertisen den indruk, dat bij meisjes van 10—12 jaar de immissio penis in den regel zonder groote moeite zal gelukken; de huwelijken op dien leeftijd, bewijzen dit voor Inlandsche meisjes tegenover Inlandsche mannen. Soms wordt echter op de meest ruwe wijze viol op zeer jonge meisjes gepleegd, b.v. in het geval, waarin een matroos een meisje van 8 maanden violeerde, waarbij ruptura perinealis completa optrad. In zulke gevallen is het feit gemakkelijk te herkennen, omdat zoo goed als altijd de penis met kracht binnendrong en daardoor het vestibulum vaginae verscheurde; zelfs kan een ruptuur tot in het rectum voorkomen. In den regel treedt, na zulke gevallen van ernstige verwonding, de dood van het kind vrij spoedig door infectie op. De hymen /mm inscheuren door een trauiiiH. dat de uitwendige genitaliën treft en kan gedeeltelijk door ulcereiize processen worden vernietigd. Het is echter begrijpelijk, dat in zulke gevallen zoo goed als nooit de laesie beperkt zal blijven tot den hymen alleen, doch dat ook andere deelen zullen worden beleedigd, zooals ook bij verkrachting wordt gezien. Dat een traumatische ruptuur van den hymen door een val, door een stoot kan voorkomen wordt door verschillende gerechteiyk-geneeskundigen niet toegegeven ofschoon enkele gevallen in de litteratuur bekend zijn (van Mobet en van v. Hofmann)! Dooi velen wordt verder niet toegegeven, dat door onanie de hymen kan scheuren, hetgeen \. Hofmann wel doet, vooral op grond van hetgeen hij b(j idiote en imbecille meisjes waarnam. Met de ervaring van deze autoriteit heeft men rekening te houden, zoodat hetgeen hiervoor, over de objectieve teekenen van onanie, werd gezegd, c q moet worden overwogen (bl. 257). Het is echter natuurlijk, dat een ander, indien hjj met kracht zijn vinger in de vagina boort, den hymen kan verscheuren. Met het oog hierop werd, b{j het bespreken \an de te trekken conclusie, de raad van Tardieu gememoreerd (bl. 269). wiens waarde in het oog springt. I lcereuze en gangraeneuze processen (diphtherie, noina, variolae; Venerische helkose, lues) kunnen den hymen vernietigen. Zij zijn in de eerstgenoemde gevallen soms abusievelijk gehouden voor teekenen van viol. Een nauwkeurige anamnese en inspectie leeren dan echter, dat het kind lijdt, of gelecen heeft, aan rulntis ulcerosa diphthei-ica of aphthosa. Deze aandoening komt sec'undan voor b„ algemeene infectieziekten, speciaal bij roodvonk en diphtherie en. wat voor Kewichtiger is, hjj kinkhoest, waterpokken, erysipelas en pneumonie; soms is zij primair. Het begin wordt niet bemerkt, omdat er geen pijn bestaat. Na eenige dagen pas ziin ronde, kwartjesgroote zweeren. met een grijswit beslag, aan de vulva en in haar omgeving opgetreden. Vaak volgt de exitus lethalis. Waar dit nier het geval is znl <1p \pimotijiing door rpparntip (littpokpnvorminj?) prpnpzpn. Hier ter plaatse willen wij nog uitdrukkelijk waarschuwen tegen het te veel geloof hechten aan de anamnese. Wat wordt verteld, schrijft men neer, doch men maakt geen gebruik ervan bij het trekken van zijn conclusie. Het is nl. een bekend feit, dat herhaaldelijk valsche aanklachten geschieden, waarbij het kind een van buitengeleerd lesje opzegt. Wanneer men hiervan den indruk krijgt, dan zal men het kind meerdere malen zijn verhaal laten doen, om na te gaan of het daarbij steeds dezelfde zinnen, dezelfde verkeerde woorden, enz. gebruikt. Is dit zoo, dan moet men de aandacht van zijn committent op dit feit vestigen. Wordt door het kind steeds op stereotype wijze het rerliaal run de beweerde verkrachting verteld, da» verdient het geen vertrouwen en heeft men met een van buitengeleerd lesje, berekend op chantage, van doen. Afwijkingen aan de genitaliën, zelfs gonorrhoïsche infectie ervan, worden soms door de ouders opzettelijk verwekt, om een schijn van waarheid aan het verhaal te geven. Men zij derhalve uiterst voorzichtig en lette op bovenstaanden regel. B. Verkrachting van een volwassen maagd. Niet alleen in gevallen, dat een man wordt beschuldigd een vrouw te hebben verkracht, doch ook bij verdenking of beschuldiging van afdrijving van de vrucht en van kindermoord, kan de medicus worden gelast te onderzoeken, of een meisje al dan niet nog maagd is. Het komt derhalve erop aan om aan te geven, welke verschijnselen de defloratie bij een volwassen maagd te voorschijn roept, resp. kan verwekken. Indien zij aanwezig zijn, vormen zij liet materieels bewijs van liet plaats hebben gehad van defloratie. In het algemeen zien de genitaliën van ongerepte maagden anders eruit dan van vrouwen, die langen tijd den bijslaap hebben uitgeoefend, dan wel één of meermalen hebben gebaard (*). Bij virgines intactae zijn in het algemeen de labia majora pudendi stevig, liggen tegen elkaar aan en bedekken de licht- of donkerrose kleine schaamlippen. De vagina is nauw en omsluit den onderzoekenden vinger eng; de columnae rugarum en de plooien zijn duidelijk. Dit adspect is echter niet karakteristiek en niet constant voor een maagd, daar de eigenschappen ook afhankelijk zijn van den voedingstoestand, den algemeenen bouw, enz. Het uiterlijk ervan wordt bovendien niet dadelijk veranderd na den eersten coïtus en zelfs niet door herhaalde cohabitatie. Slechts door het regelmatig en gedurende langen tijd uitoefenen van den bijslaap ondergaan de geslachtsdeelen van de vrouw op den duur veranderingen, welke afwijkingen van liet bovenbeschreven normale tvpe veroorzaken (-1. ('l Voor de veranderingen, verwekt door zwangerschap en baring zie deel II. lil. !)fj, e. v. en dit deel lil. 41 e. v. Zjj bewijzen natuurlijk zonder meer, dat de vrouw geen maagd meer is en kunnen hier buiten beschouwing blijven. (5) In hoeverre adstringeerende inspuitingen van aftreksels van daoen2-an en het inwendige gebruik van sommige djamoe (zooals regelmatig in do intermenstruale Men zij echter voorzichtig in zijn conclusies. Het is ons nl. opgevallen, dat men bij maagden van Indo-Europeesche en van Inlandsche afkomst vaak, door de hymenopening heen. eenige cM. ver in de vagina kan zien. Vermoedelijk berust dit op de groote gemakkelijkheid, waarmede zij de dijen maximaal kunnen abduceeren. zooals dit wordt aangeleerd door liet bërsila. dat zij van jongs af doen. ([ 'anneer men at de opgesomde verschijnselen aantreft, is men derhalve nu t zeker, dat het meisje per se nog maagd is. doch men mag wel de gevolgtrekking maken, dat la t, zoo het al heeft gecohabiteerd, dit niet gedurende langen tijd en veelvuldig heeft gedaan. Het is alleen de hymen, welke, met inachtneming van zekere reserve. het bewijs kan leveren van liet al of niet gedefloreerd-zijn. De hymenale opening is bij ring- en halvemaanvormige hymenes (niet bij de lipvormige) soms te klein om den geërigeerden penis te laten passeeren; zij scheuien l>ij den eersten coïtus, soms tot aan de basis, in, wanneer de elasticiteitsgrens. bij de rekking ervan door den aandringenden penis, wordt overschreden. Laesies van de vulva treden zoo goed als nooit erbij op. Slechts daar, iraar de hamen tot aan zijn basis is ingescheurd en daar tet plaatse de vaginaicand met dom' hem is bedekt, mag men van gedefloreerdzijn spreken. Hr is reeds op gewezen, dat lang niet altijd met zekerheid is te zeggen, of het meisje nog maagd is of niet. Eensdeels is het niet altijd mogelijk om uit te maken of een inkerving van den hymenrand aangeboren of wel van traumatischen oorsprong is, omdat een traumatische ruptuur zonder eenig litteeken, met gladde randen kan genezen. Anderdeels is de mogelijkheid van immissio penis niet altijd uit te sluiten bij een rekbaren of smallen hymen. Alles komt neer op de dikte van den penis, in verhouding tot de opening van den hg men en tot diens rekbaarheid. Volgens Richter (i) geeft zelfs, om zoo te zeggen, in 99 <70 der gevallen de eerste coïtus (en zelfs regelmatige cohabitatie) bij een volwassen maagd geen aanleiding tot verscheuring van den hymen; Haberpa zag dit in de helft der gevallen (2); beide deden hun ondervinding in Weenen op. Daarentegen zegt Vibert (3), die in Parijs sinds jaren werkt, dat verscheuring van den hymen bij den eersten coïtus regel is. Het schijnt derhalve wel, dat de invloed van het ras op den vorm en op de structuur van het maagdevlies, resp. op de dikte van den penis een zeer groote is, zich o. a. uitend in deze zeer sterk uiteenloopende ervaring. periode door Inlandsche en Indo-Europeesche meisjes en vrouwen geschiedt, bl. 29) in staat zfln de vagina nauw te maken, weten wij niet. Toch willen wjj de aandacht even erop vestigen. (■) Richter, Gerichtürztliche Diagnostik und Technik. 1905, bl. 285. (2) Schmidtmaxn, Handbuch der gericht!. Medizin, 1905. Bd. I, bl. 181. (3) Vibert, Précis de médecine légale (1911). bl. 375. Het volgende demonstreert hoe rekbaar de hymen kan zijn. In de Höpital Broca te Parijs kwam, op de zaal van Martineau, het volgende geval voor, dat illustreert hoe voorzichtig men in zijn oordeel moet zijn. Een meisje was opgenomen, schijnbaar met een eenvoudige leukorrhee; er bestond geen urethritis en evenmin was de omgeving van de uitvoerbuizen der glandulae vestibulares majores rood. Het maagdevlies was intact en had een opening van ter nauwernood 2 mM. Het meisje leed echter wel degelijk aan gonorrhee en had meerdere mannen geïnfecteerd; het was een bekende prostituee uit de studentenbuurt. Door de opening van het maagdevlies kon met gemak een dikke bougie voor het rectum worden geduwd, ten gevolge van de groote rekbaarheid van den hymen. Na het terugtrekken nam hij zijn gewone adspect weer aan. Slechts bij een zeer klein foramen hymenaeum en een dunnen, niet rekbaren lu/inen, mag men de mogelijkheid van het plaats hebben gehad van inimissio penis uitsluiten. Door betrouwbare onderzoekers is vastgesteld, dat een scheur in den hymen per primam kan genezen en slechts een uiterst fijn litteekentje kan achterlaten. Dit is echter uitzondering. In den regel grijpt, wanneer het tot verscheuring is gekomen, geen prima intentio plaats, daar het uit den aard der zaak hoogst zelden zal voorkomen, dat de wondranden precies tegen elkaar aan liggen en blijven liggen en geen infectie ervan is opgetreden. Hierdoor wordt de hymen in lappen verdeeld, welke, volgens Yibert e. a., bij geregelden geslachtelijken omgang op den duur schrompelen en overgaan in de carunculae hymenales ('). Cohabiteert echter de vrouw maar eens af en toe, dan blijft de eens verscheurde hymen, welke niet per primam genas, in lappen verdeeld en is, zooals de regel is, slechts de vrije rand van het maagdevlies ingescheurd, dan ontstaat een toestand volkomen gelijk aan dien, welken men bij een hymen met aangeboren inkervingen aantreft. Slechts bij hooge uitzondering vindt men aan de basis dezer quasiinkervingen een fijn u it litteekentje en slechts in die gevallen heeft men het recht te zeggen, dat de vrouw is gedefloreerd. Heeft de vrouw een hymen corolliformis, dan is het onmogelijk om uit te maken, of onder de talrijke inkervingen er niet een enkele voorkomt met een fijn litteekentje, m. a. w. om aan te toonen, dat de vrouw is gedefloreerd. In het algemeen is het, wanneer reeds genezing in opgetreden, hoogst moeielijk (zoo niet onmogelijk) om te zeggen, of men met een congenitale inkerving of met een traumatische scheur te doen heeft (2). (') De meest gewone opvatting is, dat de carunculae hymenales eerst ontstaan na een baring, waarbij de hymenlappen zóó worden gelaedeerd, dat z|j grootendeels in nekrose overgaan. De resten ervan verschrompelen later tot de carunculae. (s) Volgens sommigen is men gerechtigd — doch het is een gevaarlijke raad — uit den zetel der inkervingen te besluiten tot haar congenitalen of traumatischen gerechtelijke geneeskunde. IS T\ anneer de hymen ring- of halvemaanvormig is, een regelmatigen gaven Kind, zonder inkervingen, heeft en wanneer tegelijkertijd de liymenale opening klein is en ternauwernood den vingertop toelaat; wanneer het maagdevlies bovendien stevig is en sterk wordt gespannen, als de dijen worden gecibduceerd, dan kan men verklaren, dat een penis van gewone afmetingen onmogelijk heeft kunnen indringen, zonder dat verscheuring van den hymen zou zijn opgetreden, dat a fortiori geen immissio penis heeft plaats gehad. Het is derhalve van gewicht te weten, welke afmetingen de penis van den verdachte of beschuldigde in erectie heeft, ofschoon het niet alleen op zijn afmetingen aankomt, doch ook op de wijze, waarop hij in de vagina werd ingebracht (langzaam en voorzichtig, of snel en ruw; wel of niet ingevet). De lengte van den penis is natuurlijk van ondergeschikt belang; zij is bij Inlanders kleiner dan bij Europeanen. Op de dikte (breedte) komt het aan; deze bedraagt bij volwassen Europeanen 4—4.5cM., bij volwassen Inlanders 3—4.5 cM. Veel verschil is er derhalve niet. "\ aker dan de hierboven aangegeven verhoudingen vindt men bij volwassen maagden, dat de hymenale opening 1—2 vingers doorlaat, zelfs een klein speculum en dat de hymen slap en elastisch is en zich gemakkelijk naar binnen laat drukken, soms tot aan de portio vaginalis. In dergelijke gevallen kan de coïtus zelfs bij herhaling worden uitgeoefend, zonder dat het tot verscheuring van den hymen behoeft te komen. Daardoor heeft men herhaaldelijk intacte hymenes gezien bij prostituees en bij barenden (J). Ofschoon bij den eersten coïtus de hymen soms inscheurt en daardoor een lichte bloeding optreedt, komt dit in de meerderheid der gevallen niet voor (2). Het is derhalve, in tegenstelling met hetgeen vrij algemeen wordt geloofd, zeer vaak onmogelijk om een scherp geformuleerde conclusie te geven. In die gevallen formuleert men haar op de wijze, zooals vroeger is aangegeven (1)1. 2(59). Wat do bepaling van het tijdstip betreft, waarop de coïtus heeft plaats gehad, is het goed te weten, dat de genezingsduur van de inscheuringen zeer uit elkaar kan loopen. Immers zij hangt van allerlei factoren af (regelmatig voortgaan met de cohabitatie, infectie, enz.). Daarom kan men slechts een zeer ruwe schatting geven van den tijd, verloopen sedert de defloratie en houde men zich aan de volgende regels: oorsprong (zie de opmerking over de plaats der inscheuringen bij de verschillende vormen van den hymen op bl. 268). (') Tijdens de menstruatie en bij blennorrhee, welke ook bij maagden kan voorkomen, neemt de rekbaarheid van den hymen en van het orificium vaginae toe, iets dat in het oog moet worden gehouden. (') De bloeding is meestal gering, daar gewoonlijk slechts de vaatarme rand inscheurt; zjj kan echter zeer hevig en dooaelijk z(jn (b(j haemopliilie) en, waar de hymen diep tot aan zijn basis is ingescheurd, ook voorkomen, zonder dat de coïtus met gew eld werd afgedwongen. Defloratie behoeft niet per se van bloeding vergezeld te gaan. Is nog geen genezing der scheuren in den hymen opgetreden, dan verklare men, dat de defloratie op zijn hoogst 3 weken geleden heeft plaats gehad. Zijn de inscheuringen reeds genezen, dan zegge men, dat de defloratie op zijn minst een maand geleden heeft plaats gehad. Nauwkeuriger kan men zich, niet erover uitlaten. Ofschoon het derhalve in de meeste gevallen van verkrachting op een volwassen maagd den gerechtelijk-geneeskundige onmogelijk is, om het materieele bewijs van de defloratie te leveren en aan te geven, onder welke omstandigheden zij is geschied, staat hij soms toch beter ervoor. Is de defloratie hoogstens enkele dagen geleden geschied en met verscheuring van den hymen gepaard gegaan, dan is de zaak n.1. veel eenvoudiger. Men vindt dan één of meer inscheuringen van den hymen, met roode, gezwollen, ietwat onregelmatige randen en soms een geringe ettering. Dit adspect blijft minstens 2—4 dagen bestaan, doch de genezing kan ook 3 weken op zich doen wachten, daar zij afhankelijk is van de lengte van de scheur, bet al of niet opgetreden zijn van infectie, enz. In den regel worden in dergelijke gevallen, wanneer bij den coïtus wat ruw te werk is gegaan (zooals veelal het geval is, omdat de verkrachter zeer opgewonden is, of zich haast uit vrees voor betrapping op heeter daad), kleine bloeduitstortingen in den hymen en onder de mucosa van het vestibulum en orificium vaginae gevonden. De eerste dagen na den coïtus treedt uitvloeiing uit de vagina op, welke eerst muceus of muco-haemorrhagisch is, doch later muco-purulent wordt en waardoor de vrouw pijn heeft bij het loopen en bij het urineeren. Wanneer er geen specifieke infectie heeft plaats gehad, zijn deze verschijnselen na een paar dagen weder verdwenen (zie later). Is de vrouw door den man, die haar verkrachtte, geïnfecteerd geworden met gonococcen, dan blijft er een etterige afscheiding bestaan. De diagnose hiervan moet worden bevestigd door mikroskopisch onderzoek, waarop wij later zullen terugkomen. "Wanneer de coïtus zeer wild wordt uitgeoefend, de geslachtsdeelen van de vrouw klein en die. van den man groot zijn, kan het, zelfs bij een volwassen meisje, tot diepgaande laesies komen; dit is natuurlijk echter uitzondering ('). Men heeft in dergelijke gevallen waargenomen: verscheuring van het frenulum labiorum pudendi, van de labia minora pudendi, van het slijmvlies van het vestibulum vaginae en perforatie van den paries en van den fornix vaginae, zelfs laesie van den blaashals en verscheuring van het peritonaeum. Toch doet men goed met in dergelijke gevallen in de (') Over laesies door den coïtus ontstaan, deelde van Se venter op een der vergaderingen van de Vereeniging tot Bevordering der geneeskundige Wetenschappen een paar gevallen mede [Geneesk. Tjjdschr. voor Ned. lndië, dl. 47 (1907), bl. XLIII]; b(j dezelfde gelegenheid memoreerde Koolemans Beynen een ander geval. eerste plaats te denken aan laesies door een vinger gemaakt en pas in de tweede plaats aan laesies door den coïtus als zoodanig. Dergelijke ernstige laesies plegen door heftige ontsteking te worden gevolgd en aanleiding te geven tot duidelijke litteekens, doch ook wel tot fistels (b.v. recto-vaginale). BÜ vrouwen met een dubbelen hymen en een dubbele vagina behoeft het natuurlijk niet te komen tot defloratie aan beide zijden, hetgeen zelfs uitzondering is. Het onderzoek naar den staat van den hymen aan het lp, kan door de opgetreden rotting worden bemoeielijkt, ja zelfs onmogelijk zijn, daar de hymen gemakkelijk macereert. In een geval, waarin wij het lijk van een meisje, dat in een goed dichtgemaakte Chineesche kist was begraven, na twaalf dagen opgroeven, was niets meer ervan te zien. Bij verbranding van een lijk kunnen de verbrandingsgassen den hymen doen scheuren, zoodat men het eerste oogenblik aan defloratie kan denken, doch dan zijn er natuurlijk geen bloedingen aanwezig, waardoor vergissing is buitengesloten. Zelfs het perineum kan hierbij, dooi de sterke schrompeling der weefsels, scheuren (dl. I, bl. 246). C. Verkrachting van een vrouw, die reeds is gedefloreerd. Slechts bij uitzondering zal hier het onderzoek iets opleveren, daar hierbij van defloratie, met hare mogelijke afwijkingen, natuurlijk geen sprake is en onder deze omstandigheden het indringen van den penis, zelfs tegen den wil van de vrouw, uit den aard der zaak geen anatomische laesies zal geven. Alleen dan, wanneer de coïtus dikwijls en in korten tijd wordt afgedwongen, zullen deze kunnen optreden, zooals in een geval van Vibert, waarin een puella publica van 17 jaar, in ongeveer twee uur, door 16 mannen werd gebruikt, van wie meerderen den coïtus eenige malen hadden herhaald. In deze gevallen is het slijmvlies van de vulva gecontundeerd (erosies, bloedingen) en ontstoken, terwijl gewoonlijk de afscheiding gering is. Het slijmvlies van de vagina vertoont dezelfde afwijkingen, doch in mindere mate. Deze afwijkingen treden ook op, wanneer de vrouw geen weerstand heeft geboden en zich den coïtus gewillig liet welgevallen, hem althans gewillig toeliet. \\ aar alleen door herhaalden coïtus deze verschijnselen optreden en zij derhalve in den regel zullen ontbreken, is, wanneer het onderzoek der genitaliën negatief uitvalt, een nauwkeurig onderzoek van het overige lichaam van de vrouw nog meer noodzakelijk dan in de gevallen, waar veel afwijkingen aan de genitaliën bestaan. Het vinden van laesies, ontstaan door uitwendig geweld en het aantoonen run sperma in, op, of in de buurt run de genitaliën, zijn hij reeds gedefloreerde itotaien tan liet grootste gewicht en vaak de eenige materieele bewijzen voor verkrachting. Hierbij moet niet worden vergeten, dat vrouwen over het algemeen zeer gemakkelijk bloeduitstortingen in de subcutis krijgen, sommige vrouwen zelfs na zeer geringe traumata, bv. door stoeien. Verder dient te worden opgemerkt, dat de verkleuring der huid, tengevolge van bloeduitstortingen, niet dadelijk zichtbaar behoeft te zijn, doch eerst na een paar dagen kan optreden en dan direct groen kan zijn (dl. I, bl. 100). 2. HET AANTOONEN VAN SPERMA. Dit moet steeds worden beproefd in gevallen van verkrachting (en van andere aanranding der eerbaarheid), wanneer eenige vlek gelijkt op, of ook slechts eenigszins herinnert aan, een spermavlek. Het aantoonen van sperma kan in sommige gevallen het eenige materieele bewijs zijn van het gepleegde misdrijf, zoodat men groote waarde eraan moet toekennen. Het sperma kan niet alleen in en op het lichaam van de vrouw worden aangetroffen, doch ook in het vertrek of op de plaats, waar het misdrijf werd gepleegd; eveneens natuurlijk op het lichaam en de kleeren van den verkrachter. Dat het regelmatige baden, met het verwisselen van kleeren en het tjebok der vrouw na de mictie, nadeelige factoren zijn voor het vinden ervan, ligt voor de hand. Daarom is het feit. dat bij misdrijven tegen de zeden zoo licht levenlooze voorwerpen ermede worden bezoedeld, van het grootste belang en moet men hierop ten zeerste zijn aandacht vestigen. Op slijmvliezen (vagina, uterus en rectum) is sperma met liet bloote oog niet te zien, zoodat zjj moeten worden afgespoeld, resp. afgeschraapt; liet praeparaat moet in drogen toestand, tot nader onderzoek op spermatozoïeden, worden opgezonden. Bij de levende vrouw dient liet onderzoek zich te beperken tot de vagina, bij het lijk strekke het zich ook uit tot de canalis cervicis uteri, tot het cavuin uteri en tot de tubae uterinae. Reeds 30 minuten post coïtum zijn spermatozoïeden in den uterus gevonden. Dat zjj nog 2—3 weken in de normale vrouwelijke geslachtsdeelen in leven kunnen blijven, in de tubae zelfs nog wel iets langer, verlieze men niet uit het oog; allicht zijn zy bij een vrouw van een vorigen coïtus afkomstig. Slechts korten tjjd na den coïtus zijn de spermatozoïeden in vagina (') en uterus te herkennen. In de vagina stolt het sperma eerst tot een gelei-achtige massa, om na eenige uren te vervloeien; hierdoor kan het door loopen en vooral door djongkok afvloeien, hetgeen ook direct na den coïtus kan gebeuren. Vooral door het tjebok in hurkende houding kan de vagina, althans het onderste gedeelte ervan, worden gereinigd van sperma. Op de huid (buik, perineum, dijen der vrouw) herinnert ingedroogd sperma aan een vliesje opgedroogd kollodium, doch door het schuren der kleeren vormt het spoedig kleine, witte, glinsterende schubjes. De schaamharen kleven tot kleine bundeltjes aanéén, waarbij het sperma zich als een grijze massa voordoet. (') Door verschillende onderzoekers werden zjj soms reeds spoedig niet meer, door anderen soms nog laat wel aangetroffen; verschillende, niet nader aan te geven omstandigheden zijn blijkbaar van invloed erop, zeker de reactie van het vaginaalslijm. Veel doet dit alles in de practjjk niet ertoe, daar men in praxi nooit (zoo goed als nooit) het vermeende slachtoffer zóó vroeg zal kragen te onderzoeken, dat het zoeken naar spermatozoïeden in het genitaal secreet iets zal opleveren. Daarvoor duurt het veel te lang vóórdat de politie of justitie ermede te maken krijgt en de hulp van den deskundige wordt ingeroepen. In het ljjk gelijkt het vaginale slijm niakroskopisch op sperma; mikroskopiscli onderzoek, gericht op het aantoonen van spermatozoïeden, is derhalve steeds ncodig. Spermavlekken kunnen zitten op de onder- en de bovenkleeren van de vrouw, van den verdachte of beschuldigde, doch ook op den vloer, op meubels, enz.; zij zijn dan, wanneer de omstandigheden voor conservatie gunstig zijn, nog na weken als zoodanig te herkennen. Hierop voorkomende, zijn zij derhalve van zeer groot belang en moeten dan ook met zorg worden opgespoord. Op wit katoen (en linnen) doen versche spermavlekken zich voor als eigenaardige, landkaartachtige, scherpbegrensde, glimmende, grauwe of iets gele vlekken, met een groene bijtint, waarvan de rand donkerder is dan het centrum; op bedrukt of gebatikt katoen kunnen zij veel minder opvallen. Deze vlekken voelen wat stijf aan, zooals opgedroogd slijm (leukorrhee) altijd doet en maken het katoen en linnen iets doorschijnend; bij wrijven met een vochtigen vinger rieken zij naar sperma. De spermatozoïeden kunnen, wanneer het goed op een droge plaats wordt bewaard, zoodat beschimmelen is buitengesloten, nog jaren lang hun vorm behouden en met den mikroskoop worden herkend. Op wollen en impermeabele stoffen (b.v. op flanel en op z.g. verlakt), doet het ingedroogde sperma zich voor als een dun laagje wit vernis, dat glimt als het spoor van een slak. Op dikke en poreuze stoffen (vilt en dergelijke; C'hineesche muilen, schabrak), zijn de vlekken onregelmatig en ook wat stijf; wanneer de stof een lichte kleur heeft, zijn zij wat donkerder van tint dan de stof zelve. Weggeslingerde druppels op voorwerpen en afgeveegde sperma-druppels zijn in den regel klein, rond of elliptisch en drogen met eenvoudigen vorm op (!). Dergelijke vlekken moeten, waar men ze aantreft, wat plaats, grootte, adspect en aantal betreft, nauwkeurig worden beschreven; men moet erop letten, of zij, met het bloote oog gezien, zijn gemengd met bloed of met wat anders. Stukken goed, waarop verdachte vlekken zitten, moeten worden bewaard en verzonden tusschen twee stevige stukken carton in, om te voorkomen, dat het sperma er afschuurt; papier is niet voldoende. A an voorwerpen worden zij afgekrabd (wanneer zij dik erop zitten), of men verwijdert de oppervlakkigste laag met de verdachte vlek. Kleine voorwerpen worden in hun geheel bewaard. Altijd zal men voor verzending hebben te zorgen, zóó dat schimmelen onmogelijk is; derhalve moet men een en ander van te voren goed drogen en het liefst in een kalkflesch verpakken. Ofschoon het onderzoek op sperma niet zoo gemakkelijk is als het wel gelakt, omdat men de differentiale diagnose moet kunnen maken met andere vlekken, welke op de kleedingstukken kunnen voorkomen, c.q. deze in hun waren aard moet kunnen her- (') ^ olgens Tardieu verliezen de spermatozoïeden in spermadruppels, welke uitdrogen, met 2 uur hun bewegelijkheid. kennen (afscheiding uit de urethra en vagina, sputum, neusslijnt en urine), willen wij tocl) over de herkenning van echte spermavlekken iets zeggen, omdat hy, die eens goed spermatozoïeden heeft gezien, ze altijd weer herkent en het niet moeieljjk is aan dezen eiscli te voldoen. Toch moet men oppassen, omdat in een, op de hieronder te beschreven wijze te maken, praeparaat altijd allerlei voorkomt, dat een niet geoefende op een dwaalspoor kan brengen. Dat het in het algemeen niet mogelijk is menschensperma van dierensperma te onderscheiden, stippen wij even aan; men kan natuurlijk eventueel slechts te maken hebben met het sperma van zeer enkele dieren (hond, aap). Het praeparaat moet vooral dun zijn; men moet vaak vele praeparaten doorzoeken, voordat men één spermatozoön vindt; het kan een waar geduldwerkje zijn. Voor het onderzoek van vlekken op de huid, meubelen, enz. probeert men met een schoon mesje een schilfertje af te schrapen, om dit in water te weeken en daarna met V + 500 te onderzoeken. Bij verdachte vlekken op kleederen, enz. knipt men (volgens de oude methode) een strookje van een c.M. breedte, dwars door de vlek heen, uit, zoodat een gedeelte bevuild en een gedeelte niet-bezoedeld is en weekt het in een horlogeglaasje in 1—3 °/0 formaldehyde-oplossing, door het niet-bevlekte uiteinde hierin te dompelen. Na eenige uren drukt men het bevlekte gedeelte uit op een objectglas, door er met een mesje overheen te strijken, terwijl men het aan het niet-bevlekte deel fixeert, of wel men pluist het verdachte stukje met naalden uiteen. Het gevaar is natuurlijk vrij groot, dat men, op deze wijze handelende, de spermatozoïeden havent en daardoor een niet bevredigend resultaat krijgt. De omstandigheden kunnen echter dusdanig zijn, dat het gewenscht is snel te weten of een bepaalde vlek al of niet spermatozooën bevat en dan is deze oude methode veelal op haar plaats ('). Vlekken op fluweel of peluche scheert of knipt men, met een kromme schaar, weg en onderzoekt de afgeschoren of weggeknipte haartjes in een druppeltje water. Vlekken op vilt, of dergelijke dikke poreuze stoffen, knipt men uit, legt ze met de bevlekte zijde naar boven op een objectglas en bevochtigt ze met enkele druppels 1—8 °l0 formaldehyde-oplossing; dan laat men het dichtgedekte praeparaat 24 uur staan, vouwt het daarna dubbel en drukt het op een objectieglas uit. Vlekken op hout worden oppervlakkig afgesneden en de schilfers in de formoloplossing te weeken gezet. Het onderzoek van de geweekte massa wordt in een druppeltje 1 °/0 acidum aceticum of in een druppel van de vloeistof verricht. Kenmerkend voor sperma zijn alleen spermatozoïeden met kop èn staart; het stuk staart moet minstens 3 d 4 maal de lengte van den kop hebben. Beschikt men over de benoodigde kleurstoffen (zure fuchsiene en methylblauw), dan is het echter veel beter om, voor het onderzoek van vlekken op katoen (linnen), op de geheel uitgeknipte vlek, of op gedeelten ervan, de kleuringsmethode van Baecchi (1912) toe te passen. Deze heeft het groote voordeel, dat eventueel aanwezige spermatozooën intact blijven en daardoor beter als zoodanig kunnen worden herkend. Volgens Baecchi's methode worden eerst de elementen in situ gekleurd en daarna de rest ontkleurd en het geheel doorzichtig gemaakt en ingesloten in Canadabalsem. Zij is ook toe te passen op gebatikt, of met kleuren bedrukt, katoen en vereischt geen bijzondere bedrevenheid. (') Het is b.v. denkbaar, dat men voor ontvluchting van den verdachte vreest en toch hem niet in voorloopige hechtenis wil stellen vóór men een zekere mate van zekerheid heeft. Opzending van de vlekken, ter onderzoek volgens de kleuringsmethode zou te veel tijd kunnen kosten. Daar de nadeelen van de oude methode in het credit van den verdachte komen, is de toepassing ervan e.q. geoorloofd. Deze methode vindt men, goed beschreven en toegelicht, in de gewone tijdschriften zoodat wjj meenen te kunnen volstaan met hiernaar ie verwijzen ('). Behalve spermatozoïden zitten in het sperma: plaveiepithelién, cylinder-epitheliën leukocyten, tripelphosphmt- en spermienekristallen. Soms vindt men in spermavlekken allerlei vreemde bestanddeelen, wier herkenning van het allergrootste belang kan zijn, om licht in de zaak te ontsteken. Bij herhaling van den coïtus neemt het aantal spermatozoïeden in het geëjaculeerde vocht snel af. BÜ den 4en coïtus, met korten tusschentjjd uitgeoefend, zjjn gewoonlijk geen spermatozooën meer aanwezig; dit feit moet men kennen. Ook moet men zich herinneren, dat azoöspermie bjj verschillende toestanden voorkomt (ouderdom, epididymitis en cryptorchia bilateralis). In dergelijke gevallen vindt men natuurlijk geen Fig. h. Spermatozoïeden uit een oude spermatozooën en is een verdachte vlek nooit met spermaviek. zekerheid als een spermavlek te herkennen. Geheel machteloos staat men echter niet, omdat men dan de z.g. FLOREKcE'sche spermieneproef (1887) kan toepassen. Men macereert een nog overgebleven gedeelte van de vlek en voegt op een objectglas, bij een druppel van de uitgeperste vloeistof, een ijskouden druppel van de volgende oplossing (!): R. jodet. kalic 1.650 gr, jodii puriss 2.540 „ aq. dest 30. n Ook kan men een druppeltje van de te onderzoeken vloeistof met een dekglas bedekken en aan den rand een druppel Fi.oitE.vce'sche vloeistof plaatsen. Be\at de vlek sperma, dan ontstaan zoo goed als altijd direct bruine of gele kiLstallen, welke overeenkomen met de TEicHMAUN'sche haemienekristallen (dl. I, bl. 146), doch in het algemeen veel grooter zijn, bjj verwarming van het objectglas oplossen en' bjj afkoeling weder uitkristalliseeren. De grootte der kristallen kan zóó zjjn, dat men ze met het bloote oog kan zien; zjj hangt af van den concentratiegraad der te onderzoeken vloeistof. Df- proef gelukt zoo goed als altijd met versch en met opgedroogd, oud menschenen dierensperma; bij het eerste zelfs bij een 400-voudige verdunning (Cruz, 1898). Zij gelukt in het algemeen zeer goed met de maceratie-vloeistof van spermavekken; bijna dadelijk ziet men de kristallen optreden. De proef mislukt met sperma, gemengd met veel urine (met 3-maal zjjn volume; Cruz) ot met veel bloed en mislukt ook met rottend sperma, terwijl zjj ook, door het gehalte aan lecithiene en zjjn omzettingsproducten, gelukt met prostaat- en vaginaalsecreet en met rotte menschelyke en dierlijke organen. De beteekenis ervan is derhalve slechts betrekkelijk, ofschoon toch vrij groot, daar (■) Sitsen, Geneesk. Tijdschr. voor N.-I., dl. 52 (1912), bl. 414 en idem, Tijdschrift voor Inl. Geneesk., XX (1912), bl. 118. (') Wij houden ons hier aan het oorspronkelijke recept, zooals de Franschen dat nog steeds gebruiken; Sitsen geeft een eenigszins andere samenstelling en toepassing aan (l.c., bl. 408, resp. bl. 112). men in de practyk niet komt te staan voor vlekken van (lierensperma en door rotte organen, of dit is vast te stellen en vlekken door prostaat-secreet, op de kleeren van de vrouw en van vaginaal-secreet, op die van den man, steeds in hooge mate verdacht zijn ('). Een negatieve Florence'sc/w proef bewijst, met vrij (jroote zekerheid, dat men niet met sperma te doen heeft. Een positieve bewijst niet, dat dit wel het geval is: zeer talrijke kristallen pleiten echter sterk ervoor. De Flobence'sche proef is aangewezen in gevallen, dat men geen spermatozaoën in verdachte vlekken kan aantoonen. 2. IS DE COÏTUS MET GEWELD VOLVOERD OF GEPOOGD? Art. 249 S. li. I. en art. 247 S. R. E. eischen als element van verkrachting gebruikt geweld. Het enkel niet toelaten of niet toestemmen der vrouw is niet voldoende, doch er moet blijken, dat er weerstand is geboden door de vrouw en dat die met kracht is onderdrukt, zoodat alleen daardoor de coïtus kon plaats grijpen. Er moeten dus physische middelen zijn gebruikt. Hypnotiseeren. enz. tot opheffing van den weerstand van de vrouw, is geen geweld in den zin der strafwet; cohabitatie met een vrouw, die slaapt of buiten bewustzijn is en die hierdoor geen physieken tegenstand biedt, kan evenmin als verkrachting worden bestraft. Zoo ook is de bijslaap met een kind, dat toestemt (omdat het niets ervan begrijpt), geen verkrachting in strafrechtelijken zin. In dergelijke gevallen is de dader gewoonlijk niet te straffen, daar met het ontbreken van het geweld zijn daad noch is te brengen tot verkrachting nóch tot het misdrijf: andere aanranding der eerbaarheid (2). Hier ter plaatse zullen wij de gevallen nagaan, waarin wel degelijk geweld is gebruikt, ofschoon zij de minderheid vormen. Om dan een acte van verwijzing, bevel tot terechtstelling of requisitoir van dagvaarding te kunnen opmaken, waarin het misdrijf juist moet worden geëtiquetteerd, is het van het grootste belang, dat door den deskundige wordt gezocht naar afwijkingen, welke wijzen op gepleegd geweld (bij de vrouw) en op geboden tegenstand (bij den man). Slechts waar deze door den deskundige zijn aan te wijzen, of het gepleegde geweld en de geboden tegenstand op andere wijze door den rechtei knnnen worden bewezen, kan eventueel vervolging en veroordeeling wegens verkrachting plaats vinden. (]) Dat onder gewone omstandigheden vaginaal secreet als zoodanig gemakkelijk is te herkennen aan de talrijke plaveiepitheelcellen en prostaatsecreet aan de corpora amylacea, teekenen w\j hier even aan. De laatstgenoemde lichaampjes gelijken eenigszins op echte amylum-korrels, welke natuurlijk altijd op gestreken goed voorkomen. (2) Afwijkend van deze gangbare meening, doch geheel in overeenstemming met de moderne opvattingen, besliste de Raad van Justitie te Batavia, tyj vonnis van 8 November 1902, dat ook moreele dwang als geweld, in strafrechteljjken zin, moet worden opgevat (*). Zie verder noot 2 op bl. 283. (*) Weekblad van het Recht in N.-I., n". 2098. Over de eerste moeten enkele opmerkingen worden gemaakt; voorde tweede kan worden verwezen naar dl. I. bl. 144. In de coïtus uitgeoefend geworden onder lichamelijken dwang, dan kunnen somtijds de sporen ervan worden aangetoond, iets, waarnaar steeds moet worden gezocht, door onderzoek van het geheele lichaam van het slachtoffer. Laesies in de regio pudendalis, ontstaan door ruw betasten van de geslachtsdeelen, ontbreken gewoonlijk bij kleine meisjes, doch komen bij volwassen maagden en bij vrouwen wel voor, omdat zij zich tegen het betasten verzetten, zoodat het ruw geschiedt. Hetzelfde geldt voor laesies op andere deelen van het lichaam; in den regel ontbreken zij bij kleine meisjes, doch worden zij aangetroffen bij groote meisjes en bij vrouwen. Gewoonlijk vindt men in zulke gevallen, ten gevolge van het gebruikte geweld, bloeduitstortingen en excoriaties (nagelindrukken, krabben) aan de binnenvlakte der dijen en boven de knieën, veroorzaakt door het met geweld uit elkaar trekken van de door de vrouw krampachtig geadduceerde dijen. Zij worden ook wel aangetroffen op de borsten, op den mons Veneris, boven de ellebogen en aan de polsen, aan den voorvlakte van den hals en om mond en neus; de laatste wijzen op pogingen tot wurgen of smoren, resp. om liet schreeuwen en om hulp roepen te beletten. Soms zijn de verwondingen veel ernstiger, speciaal wanneer de viol wordt voorafgegaan of gevolgd door doodslag (sadisme). Lichte weerstand wordt echter door sommige vrouwen bij iederen coïtus geboden, omdat zij meenen te moeten tegenstribbelen, zoodat, tevens rekening houdende met het feit, dat vrouwen over het algemeen zeer gemakkelijk bloeduitstortingen krijgen, ekchymosen aan borsten en dijen alleen niet per se wijzen op gebruikt geweld om geboden weerstand te overwinnen, zooals de wet dit als element voor viol eischt. Bovendien moet men steeds voor oogen houden, dat er ook spontane bloedingen voorkomen en dat hystericae deze kunnen vertoonen bij de minste aanraking met of door iets(]). Of het mogelijk is. dat een krachtige vrouw, die weet waarom het gaat, met geweld door één man tot cohabitatie wordt gedwongen, hangt natuurlijk af van de min of meer groote spierkracht van den man, in vergelijking met die der vrouw. Onder gewone omstandigheden zal het hem niet gelnkken, ofschoon in het algemeen de vrouweerder dan de man zal uitgeput raken, door de worsteling als zoodanig of door daarbij opgeloopen verwondingen. Wel zijn er gevallen bekend, waarbij het aan twee mannen gelukte een meisje tot den bijslaap te dwingen, doch eveneens, dat het aan drie jonge krachtige mannen niet gelukte een 18-jarig meisje te violeeren. Zeer geringe bewegingen van het bekken zijn n.1. voldoende om de immissio penis zoo goed als onmogelijk te maken, vooral indien één man den aanslag pleegt en hij zijn handen reeds vol heeft met de vrouw neergedrukt te houden. i ) De bloedige stigmata, welke enkele bekende personen vertoonden aan handen en voeten en in de hartstreek, herinnerende aan die. welke bij kruisiging ontstaan behooren hiertoe. Do vrouw kan echter door ziekte of ouderdom zijn verzwakt of reeds vermoeid zijn op het oogenblik, dat de man haar overvalt, door het dragen van een zwaren last (pasar-dag), door arbeiden op het veld in de barre zon e. d. Zeer nerveuze meisjes worden vaak bij den aanval van den man door den schrik verlamd en laten den coïtus direct toe. Yirgines intactae doen dit soms, omdat z(j van toeten noch blazen weten. Dat hierbij teekenen van gepleegd geweld en van geboden tegenstand zullen ontbreken, ligt voor de hand. Verkrachting in legalen zin bestaat er dan niet. Ofschoon het onwettig uitoefenen van den bijslaap en iedere poging hiertoe, niet gepaard gaande met physiek geweld, by de vigeerende strafbepalingen, niet vallen onder liet strafrechtelijk begrip verkrachting, willen wij toch hier ter plaatse nader ingaan op de niet-gewelddadige wijzen, waarbij tegenstand van de vrouw kan ontbreken of waarop hü kan worden gebroken en waardoor de coïtus, zonder geweldpleging, mogelijk is. Wij zullen dit slechts doen voor zoover zij op medisch terrein liggen ('). Tot volledige voorlichting van den rechter in dergelijke gevallen, kan de deskundige voor verschillende vragen komen te staan. Onder sommige omstandigheden kan nl.het buitenechtelijk uitoefenen of beproeven van den coïtus, buiten den vrijen en bewusten wil van de vrouw om, ook zonder dat physiek geweld wordt gepleegd, een strafbaar feit opleveren (2). Van nog grooter belang is het echter, dat de opsporings- en vervolgings-ambtenaar in sommige van dergelijke gevallen, door juiste voorlichting, wordt teruggehouden van een onschuldige van misdrijf te verdenken en hem in staat van beschuldiging te stellen. Immers op dit gebied komen zeer vele valsche aanklachten voor, vooral van defloratie, niet gepaard gaande met geweldpleging. Een deel ervan beoogt chantage, een deel ervan vindt zijn oorsprong in het kranke brein van hystericae (3). (*) Niet alleen door geweld of bedreiging met geweld (tegen do vrouw, tegen haar bloedverwanten, enz.) kan het toelaten van den coïtus worden afgeperst, doch ook door het nalaten van een zekere handeling, b.v. door het onthouden van het voedsel, van het weigeren van een onderdak, enz. Dergelijke middelen van moreeion dwang vallen echter buiten de beoordeeling van den geneesheer. (2) Wanneer het feit niet geschiedt in het openbaar, dan valt het niet onder de misdrijven tegen de zeden en is het niet strafbaar; doch leidt het tot ziekte, tot onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid of tot den dood, dan is vervolging en veroordeeling van den dader, ook in civilibus, mogelijk. Daarom wordt o. a. in dergelijke gevallen de 3,le vraag gesteld naar de gevolgen (bl. 259) en rekenen wjj het aangewezen dit alles niet stilzwijgend voorbij te gaan. Ook met het oog op het in noot 2 op bl. 281 medegedeelde vonnis van den Raad van Justitie te Bataria, omdat hiermede een begin is gemaakt met een meer moderne opvatting van het strafrechtelijk begrip verkrachting en andere aanranding der eerbaarheid, dan volgens de letter van de geheel verouderde strafwet feitelijk mogelijk is. (:l) Op een zeer eigenaardig, gelukkig niet vaak voorkomend, motief tot een valsche beschuldiging van verkrachting willen wij hier even wijzen. Het komt voor, dat een meisje, dat door haar minnaar is bevrucht, zoodra de zwangerschap zeker is, een anderen man beschuldigt van haar te hebben gevioleerd, om zoodoende tot een huwelijk te geraken en haar schande zooveel mogelijk te bedekken. Dat men derhalve bij beweerde verkrachting altijd een inwendig en een gecombineerd onderzoek moet instellen (per vaginam of per rectum, al naar gelang van den hymen), ook al wordt beweerd, dat de menstruatie niet is uitgebleven, is duidelijk. Alléén op die wijze is het mogelijk dergelijke gevallen te ontmaskeren, wanneer nl. de verkrachting heet te zijn geschied op een veel later tijdstip dan de bevruchting plaats vond. In beide gevallen wordt vaak zeer geraffineerd te werk gegaan, zóó zelfs, dat de ambtenaar, belast met de opsporing en vervolging van misdrijven, zich om den tuin laat leiden. Alleen deskundige voorlichting kan hem dan behoeden van overijlde stappen te doen en b.v. den beschuldigde in voorloopige hechtenis te stellen, ter voorkoming van ontvluchting. Hler willen WÜ, in verband met het bovenstaande, met nadruk erop wijzen, dat hystericae soms geheel ongegrond de schandelijkste beschuldigingen, zelfs tegen haar naaste bloedverwanten (tegen haar vader b.v.) of tegen geheel onbekenden, uiten. I'derc klacht, van het slachtoffer te zijn van een misdrijf tegen de zeden, moet bij een hysterica met wantrouwen worden aangehoord. Defloratie tijdens den natuurlijken, zelfs diepen slaa,». zonder dat ontwaken optreedt, is niet mogelijk; wel is liet uitoefenen van den coïtus met een slapende vrouw, die leeds lang heeft gecohabiteerd, onder sommige omstandigheden, mogelijk te achten diepe slaap, geen broek, gespreide beenen), doch gewoonlijk wordt de vrouw onder de hand wakker. Verhalen van het meisje of van de vrouw, waarin zij zegt, dat dit niet is geschied, verdienen dan ook geen geloof. Soms wordt door de vrouw beweerd, dat zij vóór het uitoefenen van den bijslaap op een of andere wijze werd bedwelmd, door toediening van een of ander slaapmiddel zooals opium of kètjoeboeng ('). Vooral in gevallen van chantage en bij hysterie wordt dit beweerd. In een dergelijk geval, dat gewoonlijk een verzinsel is, moet zeer nauwkeurig de anamnese worden opgenomen, om na te gaan, of inderdaad de verschijnselen van een acute intoxikatie met een of ander hypnoticum of narkoticum aanwezig zijn geweest. In liet algemeen moet ook hier worden vastgehouden aan alle eischen, vroeger gesteld bij het bespreken van de diagnose in foro van intoxikatie (dl. II, bi. 170); het middel moet derhalve met zekerheid kunnen worden aangegeven. Wat het nader onderzoek betreft verkeert men in dezelfde ongunstige condities als bij de afdrijving, zoodat men zich meer in liet bijzonder op het daar ingenomen standpunt heeft te plaatsen (dit dl. bl. 69). en middel is bekend, dat een snel optredenden, diepen slaap doet intreden, waaruit wen ontwaakt, zonder dat men zich gedurende vrij geruimen tijd (uren) nog min of meer slaperig geroelt. Onwettige cohabitatie, mogelijk gemaakt door voorafgaande fhloroformeering, komt in Europa b« hooge uitzondering voor; het misdrijf wordt vrijwel uitsluitend door tandmeesters en artsen op deze wijze gepleegd. De narkose gelukt aan niet ter zake 'undigen niet gemakkelijk, zoodat zjj zelden of nooit, tenzij onder zeer gunstige omstandigheden, het misdrijf alleen kunnen plegen, doch daartoe medeplichtigen (mededaders) noodig hebben. Dat vrouwen over het algemeen echter zeer gemakkelijk znn te chloroformeeren, wanneer zij in de narkose toestemmen, dient even te worden opgemerkt: vooral Inlandsche vrouwen geraken onder die omstandigheden zeer gemakkelijk en zeer spoedig weg. Wanneer de vrouw echter niet wil, dan kan het veel moeite en inspanning kosten om haar te doen inslapen. () v. d. Bubg vermeldt**) het gebruik van een theelepel ingedampt aftreksel van atschraapsel van een niet te ouden akar tjêrêmê (tjamin-) in koffie, als tot dit doel te worden gebruikt. Ook Gheshoff vermeldt, sub 4 en 180 van zijn Vergiftrapporten, dat aan die bast slaapwekkende eigenschappen toekomt. Een pharmakodynamische verklaring van een dusdanige werking is echter niet te geven (zie dl. II, bl. 336, noot 3 en ck deel, bl. <5). In latere proeven vond ook Boorsma de versche wortelbast giftig. (*) v. d. Burg, Pharmaceutisch Weekblad, 1905, bl. 377. Zoo goed als altu'd heeft men b(j een dergelijke beschuldiging, als hier wordt ondersteld, te maken met een hysterica, die zelf misschien te goeder trouw is, of wel met chantage. Het verhaal, dat wordt gedaan, zal dan ook in str(jd zijn met de voorafgaande opmerking, met de door honderden artsen dagelijks opgedane ervaring. Wel is het een feit, dat vrouwen tijdens de narkose wellustige droomen kunnen hebben en na het ontwaken meenen misbruikt te zijn. Op grond hiervan wordt af en toe een aanklacht tegen den geneesheer ingesteld (derhalve: nooit pen vronir narkotiseereu zonder assistentie van een derde!) De dagelijksche ervaring bij Je toediening van narkotica (en hypnotica) leert twee belangrijke punten, welke aan leeken onbekend zijn, zoodat bij bedrog het verhaal van de vrouw niet klopt met hetgeen in een werkelijk geval woidt waargenomen. Die twee feiten, waarop men terdege moet letten, wanneer men het verhaal der vrouw naar waarde wil schatten en welke reeds hiervóór ten opzichte van de hypnotica werden aangestipt, zijn: 1°. er is geen enkel narkoticum (en hypnoticum) bekend, dat bij inademing (of bij inwendig gebruik) ineens narkose (slaap; doet intreden, zonder dat andere intoxikatie-verschijnselen voorafgaan en 2°. er is geen enkel narkoticum (en hypnoticum) bekend, dat, na te hebben uitgewerkt, in eens volkomen frisch doet ontwaken. Wanneer de vrome vertelt, dat zij in eens in slaap is gébracht door liet doen ruiken aan iets of na het drinken ran eenig rockt, verdient haar verhaat geen geloof. Dit is eveneens het gerat, wanneer zij vertelt uit den slaap ineens volkomen frisch te zijn ontwaakt en turn dit of dat te hebben bemerkt. Van de toediening met succes van een aphrodisiacuiii (andoP), om zoodoende de vrouw tot cohabitatie te brengen, is bij normale vrouwen geen goed geconstateerd geval bekend, wel bij hystericae (o.a. het geval van Vibeht, medegedeeld in dl. II, bl. 332, noot 1): daar ter plaatse werd niet vermeld, dat het een gedegenereerd, anaemiseh en hysterisch meisje betrof, dat geen groote verstandelijke ontwikkeling had. Wat de kwestie betreft van de mogelijkheid van cohabitatie met een vrouw, wier vrije en bewuste wil is opgeheven door hypnose, het volgende. Hierbij zal vrijwel geheel worden gevolgd, hetgeen Brouabdel in een van zijn gereclitelijk-geneeskundige werken erover schreef ('j. Wordt er beweerd, dat de bijslaap tijdens hypnose is uitgeoefend, dan heeft de gereclitelijk-geneeskundige alleen te onderzoeken, of de vrouw of hetmeisje hypnotiseerbaar is en, zoo ja, in welke mate zulks het geval is. De rest is de zaak van den rechter (bl. 291). Dat de mogelijkheid bestaat, dat een vrouw kan worden gehypnotiseerd en daarna verkracht, kan niet worden ontkend, ofschoon er in de geheele litteratuur slechts eenige gevallen te vinden zijn, waarvan enkele zelfs een twijfelachtige waarde hebben. ') Brouardel, Le Mariage, 1900. bl. 211 e. v., aangevuld met hetgeen hij ter zake zegt in zijn Les Attentats aux Moeurs, 1909, 1>1. 106 e. v. Het feit, dat tegenwoordig de inzichten van Charcot zijn vervangen door die van Bernheim e. a., doet niets af aan de praktische waarde van Bhouardei.'s overzicht. In een dergelijk geval is de eerste vraag, welke zich voordoet: is de persoon een hysterica?, omdat men gewoonlijk hiermede van doen heeft. Men moet n.1. steeds voor oogen houden, dat de meeste gevallen van besehuldiging van verkrachting, tijdens den hypnotischen slaap, valsch zijn en geschieden door hystericae. De hy sterica is nu eenmaal geneigd zich interessant te maken en bedenkt daartoe allerlei • vaak speelt de geslachtsspheer hierbij een groote rol. In dergelijken gevallen moet men derhalve eerst uitmaken, of men al dan niet met een hysterica heeft te maken; zoo ja, dan zij men uiterst voorzichtig in zijn uitlatingen en conclusies. Dit onderzoek geschiede het best tijdens de menstruatie. De oplossing in foro van de vraag naar het bestaan van hysterie zou groote moeieiykheden baren, wanneer men alleen op de anamnese moest afgaan, omdat een hjsteiica nu eenmaal simuleert of dissimuleert. Daarom heeft het objectief onderzoek de meeste waarde en moeten de zuiver objectieve teekenen van het bestaan van hysterie worden nagegaan. Verhalen over krampaanvallen, enz. hebben geen waarde, tenzij zij door zeer betrouwbare personen zijn waargenomen: feitelijk hebben zij dan nog slechts een ondersteunende waarde en slechts bewijzend zijn zij, wanneer zij door een medicus zijn geobserveerd. Op hetgeen door objectief medisch onderzoek is te constateeren komt het aan; dam op moeten de conclusies van het gerechteljjk-geneeskundig rapport berusten. Het v asthouden aan deze stelling is hier meer dan ergens anders noodig. In de eerste plaats moet worden gezocht naar stoornissen in de sensibiliteit, omdat deze, hetzij algemeen, hetzij plaatselijk, zoo goed als altijd b« hysterie voorkomen. Men onderzoekt de persoon, nadat zjj de oogen heeft gesloten, door op verschillende plaatsen van het lichaam zachtjes en, op de schijnbaar anaestlietische plekken, ook diep met een speld te prikken. Bjj hysterie ziet men, dat de anaesthetische plekken niet o vereenkomen met de innervatie van een bepaald huidgebied en derhalve niet anatomisch zijn begrensd, doch b.v. in den vorm van een manchet, van een hemdsmouw voorkomen. Bovendien is de localisatie ervan, bjj onderzoek op verschillende tijden, niet altijd dezelfde. Het kenmerkende is nu (en dit is niet te simuleeren), dat bij hysterische anaesthesie en anaUjesie, zelfs bij de diepste prikken, geen bloed te voorschijn komt. Dit feit moet derhalve eventueel worden vastgesteld. Gewoonlijk is ook het slijmvlies der keel anaestlietisch, zoodat de persoon in de keel kan worden gekriebeld met een veer, enz., zonder dat braakbewegingen optreden; soms is zei Is ook, duidelijk objectief aantoonbaar, het slijmvlies van den larynx en van de rima glottidis ongevoelig voor aanraking. Dit verschijnsel kan ook niet worden gesimuleerd ot gedissimuleerd, doch de een is gevoeliger dan de andere, zoodat de ongevoeligheid \an het keelsljjmvlies wel een groote, doch geen absolute waarde heeft. De anaesthesie kan zelfs aan andere slijmvliezen voorkomen en wordt dan ook met zoo zelden aan de vulva en vagina gezien, iets dat in casu van zeer groot practisch belang is. Men denke, wat het laatste betreft, aan hetgeen reeds vroeger werd gezegd o\ei de gevoeligheid van de inwendige geslachtsdeelen van de normale vrouw [bl. 95 (')]. Naast anaesthesie van huid en slijmvliezen ziet men ook vaak anaesthesie van de retina, zoodat ambhjopie en concentrische verkleining van het gezichtsveld voor klettren-zien voorkomen. Ook deze kunnen objectief worden vastgesteld. In plaats van de complementaire kleur te zien van de kleur, waarvoor zn ongevoelig zijn, zooals de Daltonisten doen, zien de hystericae alles grijs, zonder kleur (achromatopsie). O De Proeven van Behger en van Calmann (dit deel, bl. 96) hebben ook natuurlijk voor de leer van de verkrachting groote waarde, daar zjj leeren hóe weinig waarde is te hechten aan het verhaal van de vrouw, omtrent het al of niet hebben gevoeld, dat de penis min of meer diep binnendrong. Hierop wijze men eventueel den rechter. Achtereenvolgens wordt het oog ongevoelig voor violet, groen, oranje, geel en blauw; soms blijft in plaats van de gevoeligheid voor blauw, de gevoeligheid voor rood het langst bestaan. Vindt men al deze verschijnselen bij een persoon, dan kan inen nut zekerheid zeggen, dat zij een hysterica is. De tweede vraag, welke zich voordoet, is, of de hysterica, waarom het gaat, vatbaar is voor hypnose? Op dit punt bestaat reeds dadelijk een groot verschil van meening, daar volgens de school van Nancy ieder peisoon vatbaar is voor hypnose en derhalve deze vraag door haar niet behoeft te worden gesteld. Zeer zeker echter zijn er personen, die niet vatbaar ervoor zijn (>). Met de eenvoudige methode van Lasègue, welke daarin bestaat, dat men de oogleden van de te onderzoeken persoon sluit, blijkt, dat de overgroote meerderheid der menschen in hypnose kan worden gebracht en dat zelfs personen, die niet lijden aan hysterie, vatbaar ervoor kunnen zijn. Het hoofdcontingent wordt echter geleverd door de hystericae (en hysterici). Binnen enkele secunden, of hoogstens binnen 3 a 4 minuten, gelukt het door met den vinger de boven-oogleden naar beneden te duwen en op deze wijze de oogen te sluiten, de persoon in slaap te brengen. Men gevoelt, dat de oogen naar boven en naar binnen draaien, zoodat strabismus convergens optreedt. Zij knippen een paar malen met de oogleden, maken 3 a 4 slikbewegingen, zuchten en zijn in slaap. Op den duur geschiedt het hypnotiseeren gemakkelijker, vooral indien het door dezelfde persoon en op dezelfde wijze geschiedt. Met dit feit moet men eventueel rekening houden, omdat het ten slotte zelfs gelukt de vrouw door het eenvoudige bevel ertoe te doen inslapen. Bij sommige hysterische vrouwen is het voldoende om een zoogenaamde hysterogone zone aan te raken, om haar dadelijk te doen inslapen. Als zoodanig zijn b.v. bekend de kruin, het oorlelletje, de tepel, de linker duim, de elleboog, enz., zoodat het b.v. voldoende is, dat een dergelijk individu bij de armen wordt gevat, om haar te doen inslapen. Een dergelijk geval, gevolgd door stuprum, is beschreven door Gilles de la Toukette. Ook kan en dit is van groot practisch belang, bij een hysterica spontaan een of andere vorm van den nerveuzen slaap optreden, b.v. onder invloed van een plotseling optredende gebeurtenis (schrik), van de waarneming van een of andere beweging of door aanraking door een ander. Daar echter hystericae geboren leugenaarsters zijn, zij inen tegenover verhalen omtrent een dergelijke gebeurtenis (b.v. gevolgd door den coïtus) uitermate wantrouwend. Om den slaap te doen eindigen, is het voldoende de bovenoogleden op te tillen en in de öogen te blazen, waarbij men echter de voorzorg moet nemen om de patiënte vóóraf te suggereeren, dat zij na het ontwaken zich geheel normaal zal gevoelen, geen hoofdpijn zal hebben, niet duizelig zal zijn, enz. Als gerechtelijk-geneeskundige ziet men zich voornamelijk, zooals reeds is gezegd, gesteld voor de vraag, of een bepaalde vrouw, die beweert in hypnotisehen slaap te zijn verkracht, werkelijk hypnotiseerbaar is. Defloratie kan echter niet geschieden gedurende alle perioden van den hypnotisehen slaap, zoodat men, zonder meer, met de beantwoording dezer vraag niet klaar is. Op den graad van hypnose, waarin zij is gebracht, komt het aan. Charcot onderscheidde den hthargischen van den kataleptischen en van den som- (') Volgens Forel zijn zij niet te hypnotiseeren, die ervan overtuigd zijn (autosuggestie), dat het met hen niet mogelijk is. v. Renterghem & v. Eeden vonden op 414 personen er 19, die z}j niet in hypnose konden brengen. nambulistischen slaap, waarnaast hjj de gevallen, welke niet in dit kader passen, bracht tot toestanden, gelijkende op hypnose, door anderen genoemd intermediaire toestanden. Deze verschillende klinische vormen, of graden, van den hypnotischen slaap moeten derhalve even in het kort worden besproken. 1. Hypnotische Lethargie. Dit is de toestand van iemand, die in liet begin is van den kunstmatigen nerveuzen slaap en welke ook spontaan kan optreden door uitputting van de zintuigen (inslapen onder een preek, e. d.). Zij kan ook volgen op katalepsie of somnambulisme. De oogen zijn hierbij gesloten, de spieren zyn verslapt, zoodat het hoofd voorover valt op de borst en de armen slap langs het lijf hangen. De wil ontbreekt, zoodat het geheel den indruk maakt van een diepen natuurlijken slaap; het bewustzijn is gewoonlijk, doch niet altijd, geheel opgeheven. In dezen toestand is defloratie mogelijk en voorgekomen. Om c.q. simulatie te kunnen ontmaskeren, moet men weten, dat in den echten lethargischen slaap de huid volkomen anaesthetisch is en dat de spieren hyperaesthetisch zjjn, zoodat een spier zich dadelijk contraheert, als men met een vinger zacht over de huid strijkt in het verloop van de spier. De contractie duurt, totdat men de antagonist piikkelt. By iemand, die zich slapende en anaesthetisch, resp. analgetisch houdt, treedt dit verschijnsel niet op. De zenuwen zijn tijdens de lethargie uiterst gevoelig voor prikkels, zoodat, als men met de punt van een potlood een zenuw op eenig punt van haar verloop even drukt, al de spieren, welke door deze zenuw worden geïnnerveerd, in contractie geraken. Ook deze eigenaardigheid maakt misleiding onmogelijk, omdat een gewoon mensch, al zou hij het \eischijnsel ook kennen, niet in staat is één enkele spier in contractie te brengen, of een heele groep van spieren, behoorende by één zenuw. Drukt men b.v. even op den n. ulnaris in den sulcus n. ulnaris humeri, dan ontstaat een z.g. grijphand. In de minder typische gevallen, welke tot de vierde groep van Charcot behooren, zijn de verschijnselen minder duidelijk, doch in voldoende mate aanwezig, om de diagnose mogelijk te maken en simulatie te ontmaskeren. De persoon bewaart wel gedurende korten of langen tijd min of meer haar bewustzijn, doch is niet in staat 0111 zich te bewegen en daardoor ook niet om zich te verdedigen tegen eenigen aanval; daarom is tijdens den lethargischen slaap defloratie mogelijk. In de o\ eigioote meerderheid der gevallen bestaat echter amnesie voor hetgeen wordt doorstaan. 2. Hypnotische Katalepsie. Ofschoon deze vorm ook spontaan kan optreden, b.v. onder den invloed van een plotseling schel licht of van een plotseling zeer sterk geluid (verstijven van schrik dooiliet zien van een bliksemstraal of door het hooien van een donderslag), komt hij meer \ooi in aansluiting aan lethargie. Hij kan echter ook hieraan voorafgaan. O111 iemand van lethargie te doen overgaan in katalepsie, is het voldoende om de oogleden op te tillen. Dadelijk blijft zij dan staan in de houding, welke zij had of in die, welke men haar geeft, hoe vreemd en hoe vermoeiend deze ook moge zijn. In dezen toestand, welke is gekenmerkt door onbeweeglijkheid, gepaard gaande met groote buigzaamheid van alle lichaamsdeelen, bestaat zoo goed als geen hyperaesthesie, doch is wel altijd het bewustzijn geheel verdwenen. Verdere verschijnselen z(jn: zeelverlaagde of verdwenen reflexen, anaestbesie, met behoud van andere zintuigswaarneming (gezicht, gehoor), gemakkelijk op te wekken hallucinaties (maakt men vliegbewegingen, dan wordt direct met alle aandacht in de lucht gezien), neiging 0111 tot den lethargischen slaap terug te keeren en vatbaarheid voor suggestie, d.i. voor het opdringen van den wil van den hypnotiseur. De hieruit voortvloeiende automatie is zelfs volkomener, dan die by den volgenden vorm zal worden besproken en waarby de gehypnotiseerde tot op zekere hoogte altijd nog een eigen wil heeft. Simulatie is ook hier gemakkelijk te herkennen. Wanneer men een arm horizontaal opheft, dan blijft h(j bjj katalepsie langen tijd in deze houding, om dan langzaam te zakken. Bij simulatie treedt echter reeds zeer spoedig vermoeidheid op en begint de hand te beven en geraakt de persoon van inspanning aan het zweeten. Er is nog iels bijzonders, nl. dat, wanneer men een kataleptica een bepaalde houding geeft, het gelaat direct de uitdrukking aanneemt, welke erbij behoort. Wanneer men b.v. de rechter hand voor haar mond plaatst, om als het ware een kushand te geven, komt er een glimlach op het gelaat : wanneer men de handen vouwt als voor een gebed, dan neemt het gelaat een rustige uitdrukking aan; wanneer men de persoon de houding van een bokser geeft, dan krijgt het gelaat de uitdrukking van toorn, enz. Ook dit maakt de ontdekking van simulatie gemakkelijk. Soms is dit alles echter in gevallen van (echten) hypnotischen slaap minder duidelijk, zoodat dan aan simulatie kan worden gedacht. De eenvoudigste manier om zulks te ontdekken, is het openen van één oog; slechts op die zijde treedt dan, bjj echte hypnose, katalepsie op. Dit feit is den gewonen mensch onbekend en maakt het mogelijk gesimuleerde lethargie en katalepsie te ontmaskeren. Halfzijdige lethargie en halfzijdige katalepsie zijn niet te simuleeren; haar voorkomen bewijst hypnose. Van practisch belang is de kataleptische toestand niet; wie hierin verkeert, staat niet bloot aan een misdrijf tegen de zeden. 8. Hypnotisch Somnambulisme. Dit verschijnsel kan zich soms in eens vertoonen, nadat de persoon door een bevel in slaap is gebracht, doch gewoonlijk treedt het geleidelijk en haast onmerkbaar op, na voorafgaande lethargie en katalepsie. Het kan echter ook spontaan optreden, een feit van het allergrootste belang ('). (') Het spontane somnambulisme of slaapwandelen is een eigenaardig verschijnsel, waarbij liet bewustzijn volkomen is opgeheven, maar waarbij toch, door processen, welke zich afspelen in de schors van de groote hersenen, eigenaardige voorstellingen optreden en waarnemingen geschieden, zooals ook bij het gewone droomen voorkomt. Het onderscheid met het droomen ligt daarin, dat hierbij de motorische verrichtingen zijn opgeheven, terwijl zij bij het somnambulisme doorgaan. Vandaar, dat slaapwandelaars allerlei handelingen verrichten, soms zelfs zeer gecompliceerde, welke geheel den indruk van doelmatige maken. Tegelijkertijd is echter de bewuste zintuigswaarneming opgeheven, althans ten zeerste beperkt. Daardoor ontbreekt ook gewoonlijk later de herinnering aan alles, wat is verricht. Het slaapwandelen is in de overgroote meerderheid der gevallen een symptoom van een of andere neurose (puberteitsneurose, hysterie, epilepsie). De aanvallen treden steeds tijdens den slaap op, ook wanneer zij overdag voorkomen; bij hysterie gaat vaak een kataleptisch stadium vooraf. Slaapwandelaars zijn niet gemakkelijk wakker te krijgen. Worden zij wakker geschud, dan sluiten z\j vaak de oogen en vallen achterover, wanneer men hen niet tijdig ondersteunt. Met het ontwaken houdt de eigenaardige bescherming op (door het niet-inzien van de gevaren, waaraan zij zich blootstellen), welke de meest halsbrekende toeren doet gelukken; daardoor treden, met het wakker worden, vaak ongelukken op. De z.g. synkopale hysterische aanrol (psychisch aequivalent van de paroxysmen) staat hier dichtbij. Daardoor kan, b.v. na iederen coïtus, een uren lang durende lipothymie optreden (Kraus). Eveneens de hysterische slaapaanvallen (lethargie), waarbij vaak een eigenaardig trekken met de oogleden voorkomt en regelmatig, op het toppunt van den aanval, volkomen ongevoeligheid voor mechanische prikkels bestaat. Dat ook de epileptische aanval, met volledig verlies van bewustzijn, zich leent tot defloratie, resp. cohabitatie, is in de practyk bewezen. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 19 Om een persoon uit den lethargischen of kataleptischen toestand in dezen te doen overgaan, is liet voldoende haar kruin of haar voorhoofd licht te wrijven; de oogen sluiten zich bijna geheel; vaak wordt dit voorafgegaan door een diepe inspiratie, alsof z*j ontwaakt. Het geheel gelukt op lethargie, doch de verslapping der spieren is minder groot. Deze toestand kenmerkt zich, doordat de hypnotiseur zijn eigen wil kan opdringen aan de gehypnotiseerde en doordat hij haar, na het ontwaken, nog op een bepaalden dag en op een bepaald uur een bepaalde, gesuggereerde handeling kan laten verrichten (suggestie en z.g. posthypnotisclte suggestie). Men zegt wel, dat in zulke gevallen de hypnotiseur bezit heeft genomen van zijn patiënte. De gesuggereerde kan handelen met of zondei de wetenschap, dat haar het bevel ertoe is gegeven. Op de gevaren, verbonden aan de posthypnotische suggestie uit een criminalistisch oogpunt, zullen wij nader terugkomen; groot zijn zij niet. In dezen toestand is de eigen wil verdwenen, doch bestaat nog gedeeltelijk het bewustzijn. De persoon beeft halfgeopende oogen, komt en gaat als in wakenden staat. Zij vertoont een zeer gemarkeerde hyperaesthesie van de zintuigen (welke echter slechts waarnemen hetgeen wordt gelast), zoodat zü b.v. in een bijna volkomen donker vertrek toch nog in staat is te lezen, terwijl de oogleden zelfs den indruk maken van geheel gesloten te zijn, hetgeen echter niet het geval is. Ook het intellect is in somnambulistischen toestand verscherpt, evenzoo het geheugen ('). Dat de geslachtsdrift kan zijn \eihoogd, is een feit van groot practisch belang; hierdoor kan misbruik van de vrouw worden uitgelokt. Men hypnotiseere hierom dan ook nooit een vrouw, zonder tegenwoordigheid van een andere, betrouwbare persoon. Eveneens is de spierkracht zeer toegenomen, zoodat iemand, die zich tracht te verzetten tegen de bewegingen, welke de gehypnotiseerde zijn gelast, wordt teruggestooten, met een kracht grooter dan de persoon in gewone omstandigheden bezit. De hyperaesthesie van spieren en zenuwen is zóó toegenomen, dat het voldoende is, licht te blazen op den handrug, om een vuist te maken en op de handpalm, om de hand weer te openen. Hiernaast bestaat echter volkomen anaesthesie en analgesie van de huicl zelve. Het kenmerkende van dezen toestand is, dat na het ontwaken het geheugen niets heeft bewaard van al hetgeen met de persoon is gebeurd tijdens den somnambulistischen slaap. Op nieuw in slaap gebracht, keert de herinnering eraan echter soms terug. Vertelt een vrouw in hypnotischen slaap ie zijn misbruikt en weet zij allerlei details hiervan mede te deelen, dan verdient haar verhaal geen geloof. Misbruik van de vrouw kan in dezen toestand voorkomen, al is hjj in het algemeen niet zeer geschikt ervoor. Het is zelfs waargenomen in gevallen, waarin meisjes en vrouwen (hystericae) leden aan spontane aanvallen van somnambulisme. Gewoonlijk geschiedt echter, volgens de ervaring opgedaan in de enkele bekend geworden gevallen, defloratie, resp. cohabitatie in den lethargischen slaap. Slechts wanneer de vrouw niet afkeerig is van den coïtus met den hypnotiseur (als man beschouwd), zal zij hem tijdens het somnambulistische stadium toelaten, anders zal zij zich krachtdadig ertegen verzetten. Of een vrouw in somnambulistischen toestand kan worden gedefloreerd, zonder dat haar geheugen het feit bewaart, wordt door den een toegegeven, door den ander ontkend. Het kunnen opdringen van den wil van den hypnotiseur aan de gehypnotiseerde, 0) Dat van hypnose geen gebruik mag worden gemaakt om een bekentenis te ontlokken, getuigenverklaringen te verkrijgen, enz. wordt algemeen aangenomen (til. I, bl. 21). De personen moeten geheel vrij blijven om te zeggen, hetgeen z(j willen loslaten; om dit punt gaat het hier. Bovendien is de betrouwbaarheid van de op deze wijze verkregen gegevens, niet boven eiken twijfel verheven. , tijdens den somnambulistischen toestand en de amnesie ervan na het ontwaken, zijn punten, welke meer van theoretisch dan van praetisch gewicht voor den gerechtelykgeneeskundige zijn. De school van Xancy zegt wel, dat „de somnambule behoort aan den magnetiseur, zooals de wandelstok aan den wandelaar", doch niet alle geleerden zijn het hiermede eens. Brouahdel geloofde niet aan een absolute onderwerping van den wil, doch leerde, dat slechts dan de bevelen van den hypnotiseur worden opgevolgd, als de uitvoering niet indruischt tegen de gevoelens van de gehypnotiseerde. Wanneer men b.v. meerdere vrouwen bij elkaar heeft, die men in somnambulistischen toestand heeft gebracht en men suggereert haar, dat het bij uitstek warm is, dan kleeden eenige zich uit, puffende van de warmte, doch de anderen doen dit niet, omdat het tegen haar kuischheid indruischt; zjj beginnen wel de japon en het corset (kabaja en koetang) los te maken, doch gaan niet verder; zjj krijgen een zenuwtoeval en de suggestie is verbroken. Ook zal een vrouw in somnambulistischen toestand niet kunnen worden gesuggereerd, inkt op haar mooie japon (kaïn saroeng, kabaja) te gieten, enz. De somnambule gelijkt op een automaat, doch op een nvt bewustzijn, op een, welke als het ware een eigen wil heeft. Het karakter en het gevoel van de vrouw spelen derhalve een groote rol. Voor zoover zij geen kwaad erin ziet, zal zjj de gesuggereerde daad verrichten; zjj doet het niet, wanneer zij tegen haar beter-ik indruischt. Wanneer echter de persoon houdt van den hypnotiseur, dan is het mogelijk te achten, dat de laatste haar suggereert een of ander misdrijf te plegen, doch een onbetwistbaar zeker geval hiervan is niet bekend. Het volledig opdringen van zjjn wil is den hypnotiseur niet den eersten den besten keer mogelijk, dat hij de vrouw hypnotiseert; daartoe moet hij haar meerdere malen in slaap hebben gebracht. De somnambulistische toestand kan maanden lang duren en zelfs maandenlang nawerken. 4. Intermediaire hypnotische Toestanden. De drie reeds besproken hypnotische toestanden zijn in de practjjk zelden zóó scherp uitgedrukt, als zjj hiervóór werden beschreven. Van deze grondtypen komen meerdere variaties voor; de kennis hiervan is natuurlijk van het grootste belang. Naast de beschreven typische lethargie kan men plaatsen letliargoiede toestanden, waarbij de oogen gesloten of open kunnen zijn, de overgevoeligheid van zenuwen en spieren ontbreekt en waarbij soms het bewustzijn niet is verdwenen noch later amnesie bestaat. Tn het laatste geval spreekt men van luciede lethargie; hierbij zal eventueel het meisje geen weerstand bieden aan haar belager en hem later kunnen aanwijzen, onder mededeeling van alle details. Deze vorm is derhalve van buitengewoon groot practisch belang; de moeielijkheid tot ontmaskering van simulatie is natuurlijk erbij veel grooter dan bij de gewone lethargie. Naast de echte katalepsie kent men kataleptoïede toestanden, waarbij soms liyperaesthesie van spieren en zenuwen voorkomt; het typische is, dat gegeven bevelen worden opgevolgd en op vragen goed wordt geantwoord. De oogen kunnen zijn geopend of gesloten. Ook andere vormen dan den beschreven somnambulistischen toestand kent men, waarbij eensdeels de hypnotiseur als een hond wordt nageloopen, anderdeels allerlei gekke dingen worden gezegd. Ook hierbij kunnen de oogen gesloten of geopend zijn. Wanneer men in foro zijn opinie heeft te geven omtrent eenige zaak, verband houdende met hypnose en suggestie, moet men, evenals elders, streng van elkaar scheiden hetgeen onomstootelijk vaststaat en hetgeen twijfelachtig of onzeker is. Alleen op het eerste mag men zich beroepen. Men kan zeggen, dat een vrouw, die is gehypnotiseerd, soms geen eigen wil meer heeft en zich derhalve niet tegen een man kan verzetten (lethargie), doch soms wel, al is hij anders dan in wakenden, normalen toestand (somnambulisme). In het laatste geval zal zy zich slechts aan den hypnotiseur geven, wanneer zij iets voor hem voelt, anders niet, defloratie, resp. cohabitatie is dan mogelijk, doch het is niet te bewijzen, dat zij werkelijk (en alleen) onder deze omstandigheden heeft plaats gehad. Dit standpunt heeft de deskundige in te nemen, wanneer zijn onderzoek hem heeft geleerd, dat de vrouw in hypnose kan worden gebracht. Dat het feit in hypnose is geschied, heeft niet hij, doch de rechter te bewijzen; hij toont slechts de al of niet mogelijkheid ervan aan. 3. WELKE ZIJN DE GEVOLGEN GEWEEST? Gelet op hetgeen op bl. 259 en in noot 2 op bl. 283 werd gezegd, moet deze vraag altijd worden gesteld. De gevolgen kunnen zeer verschillend zijn en tot eenige groepen worden gebracht: genitale infectie, zwangerschap en andere, welke wij aan een nadere bespreking zullen onderwerpen. A. GENITALE INFECTIE. Heeft een man een kind, meisje of' vrouw beslapen en is zijn slachtoffer erna ziek geworden, dan moet men hiervan mededeeling doen, omdat het feit voor de bestraffing als zoodanig van waarde is. Het wordt iemand allicht zwaarder aangerekend, wanneer hij, wetende ziek te zijn, een vrouw misbruikt, dan wanneer hij dit doet, terwijl hij gezond is. In ieder geval moet de deskundige den rechter de mogelijkheid openen een dergelijk standpunt te kunnen innemen; deze alleen heeft vast te stellen, dat de man zich al of niet ziek wist. Bovendien kan het aantoonen van plaats gehad hebbende infectie van belang zijn, om den dader te herkennen. Men moet zich altijd bewust zijn, dat dit gedeelte van de expertise eigenaardige moeielijkheden met zich kan meebrengen, vooral waar het gaat om de vraag of al dan niet lues is geacquireerd. De moeielijkheid kan zelfs zóó groot zijn, dat erkende specialiteiten op dit gebied zich in een bepaald ge\al niet, op grond van één enkel onderzoek, beslist erover durven uitspreken of zulks al dan niet het geval is. De eenige juiste weg in twijfelachtige gevallen is om een onderzoek op het Treponema pallidum te doen verrichten öf om, door voortgezette observatie van de persoon, zich een oordeel te vormen en zich niet uit te spreken vóór men zeker is van zijn zaak. Hiervoor behoeft men zich nooit te schamen: waar men twijfelt, schort men zijn oordeel op en motiveert dit in zijn rapport. Als regel moet men aannemen eerst dan, wanneer men meerdere malen de(n) persoon lieeft onderzocht, een oordeel over het al of niet zijn opgetreden (of bestaan) van een bepaalde infectie uit te spreken. Dat dit per se onmogelijk is, zoolang het incubatie-stadium nog niet is verstreken, behoeft natuurlijk geen nader betoog. Is de man lijdende aan een besmettelijk genitaal-lijden, dan wordt bij cohabitatie de vrouw echter niet per se geïnfecteerd, ofschoon het natuurlijk gewoonlijk wel geschiedt; hetzelfde geldt in omgekeerden zin. Het niet-geïnfecteerd zijn van de vrouw pleit niet per se tegen den coïtus met een infectieuzen man e. o. In gevallen, dat het meisje ziek is, wordt den deskundige de vraag voorgelegd of de man, die wordt verdacht het te hebben verkracht, lijdt aan eene of andere geslachtsziekte, resp. of het meisje, dat door een zieken man werd verkracht, door hem is besmet. De formuleering van de conclusie in gevallen, dat men duidelijke afwijkingen vindt, behoeft natuurlijk niet te worden aangegeven; ook niet voor dubieuze gevallen, omdat men dan zijn conclusie moet uitstellen, totdat men zekerheid heeft verkregen. Wel is het noodig erop te wijzen, dat men in gevallen, waarin men geen ziekelijke afwijkingen vindt, niet moet zeggen, dat de man niet aan gonorrhee, resp. aan lues lijdt, doch alleen heeft te verklaren, dat hij geen klinische verschijnselen vertoont van eraan te lijden. Om zekerheid te hebben, omtrent het niet-bestaan van een dergelijk proces, moet in zulke gevallen een zeer nauwgezet en speciaal onderzoek worden ingesteld, dat buiten het bereik van den gewonen medicus valt, immers o. a. vereischt het kweekproeven op bijzondere voedingsbodems, resp. het uitvoeren van de WASSERMANN'sche reactie. Men kan natuurlijk met verschillende gevallen te doen krijgen, redenen waarom wij een nadere splitsing zullen maken. 1. Vulvitis en vulvo vaginitis. De verschillende vormen van vulvitis en van vidvo-vaginitis zijn afwijkingen, welke de gerechtelijk-geneeskundige goed moet kennen, meer in het bijzonder, omdat zij veelvuldig bij kinderen voorkomen en aanleiding kunnen zijn tot beschuldiging van verkrachting (of van een andere aanranding der eerbaarheid), wanneer de ouders deze aandoeningen bij hun kind opmerken. Hare beteekenis is bij volwassenen in het algemeen een andere dan bij kinderen, doch in beide gevallen moeten zij volgens dezelfde regels worden beoordeeld. Daar de zg. spontane vorm zoo goed als uitsluitend bij kinderen voorkomt en hij van groote practische gerechtelijk-geneeskundige beteekenis is, zooals blijken zal, zullen wij de vulvitis en de vulvo-vaginitis infantum bij de volgende besprekingen meer in het bijzonder in het oog vatten. Het zieke kind wordt, door de vragen en bedreigingen van de ouders, die de zaak wantrouwen, zeer vaak ertoe gebracht een beschuldiging tegen een bepaalden persoon te uiten, ofschoon geen reden ervoor bestaat. Men moet derhalve bij het opmaken van zijn verklaring terdege in het oog houden, hetgeen in dl. I op Vil. 26 werd gezegd, wanneer de ouders een verklaring vragen, welke als uitgangspunt voor een straf- of burgerrechtelijke actie moet dienen. Men hoede zich ervoor in zijn certificaat te verklaren, dat het kind het slachtoffer is geweest van verkrachting (of van een andere aanranding der eetbaarheid), omdat het een vulvitis of een vulvo-vaginitis heeft. Men constateere slechts liet feil, dat het kind op een bepaald tijdstip lijdt aan vulvo-vaginitis, zonder meer. Men moet, uit een practisch gerechtelijk-geneeskundig oogpunt, van elkaar onderscheiden: een vulvitis en vulvo-vaginitis spontanca, traumatica en blennorrhagica. De eerste vorm komt zeer veelvuldig voor, zonder dat het kind is aangerand; de beide laatste vormen wijzen in het algemeen, doch niet altijd, op verkrachting of een andere aanranding der eerbaarheid. a. \ulvitis en Vulvo-vaginitis spontanca. Deze komen bij kinderen en meisjes nog al eens voor, ofschoon zij door de groote zindelijkheid, hier veel minder worden gezien dan in Europa. Zij vertoonen zich in twee vormen. In de eerste plaats als een, uit een gerechtelijk-geneeskundig oogpunt niet gewichtige, eenvoudige leukorrhee van chronischen aard (grauwwitte, dunvloeibare, slijmige afscheiding), welke ontstaat onder invloed van anaemie' (hloiose en dergelijke ziekten (vulvitis et vulvo-vaginitis katarrhalis). Deze aandoening wordt vaak, doch niet uitsluitend, gezien bij kinderen, die vroeger hebben geleden aan dauwwurm, blepharitis, otorrhee en dergelijke aandoeningen. Zij komt ook voor tijdens de dentitie en als begeleidster van acute infectieziekten (mazelen!), doch in den regel treedt zij op zonder bekende oorzaak; van daar de naam. Mikroskopisch vindt men in dergelijke gevallen in het exsudaat talrijke groote, polymorphe plavei-epithcliën met groote, ronde kernen, waartusschen slijmdraden en geprecipiteerd eiwit; polynucleaire leukocyten komen slechts spaarzaam voor. Mikroben (bacteriaceeën, doch vooral coccaceeën) vindt men in grooten getale. In de tweede plaats kunnen de vulvitis en vulvo-vaginitis spontanea zich onder een ander beeld voordoen. Zij hebben hierbij een acuut en purulent karakter, zonder echter aan het kind veel last te veroorzaken (hoogstens in de eerste dagen wat frequente mictie), zoodat zij dan ook toevallig door de moeder worden bemerkt. Het is vooral deze vorm, welke de ouders naar den geneesheer doet gaan en welke hun verdacht voorkomt; van den eersten trekken zij zich zelden veel aan. Soms heeft men te maken met een exacerbatie van den eerstgenoemden vorm. Dan bestaat de afscheiding uit een min of meer vloeibaren, kieverigen, taaien en slijmigen etter, welke in de omgeving der genitaliën tot korsten indroogt. Het slijmvlies is nu eens normaal van kleur, dan weer min of meer levendigrood, terwijl het kind van het ontstekingsproces weinig of geen last heeft. In het exsudaat vindt men den Mikrococcus pyogenes. Veelal heeft men echter met iets geheel anders te doen en wordt gele of groene, dikke etter in ruime hoeveelheid afgescheiden. Het slijmvlies van vulva en vagina is dan levendigrood, gezwollen. Vaak vertoont het hier en daar onregelmatige, min of meer uitgebreide erosies, waardoor het kind pijn bij het loopen en bij het urineeren kan hebben, zoodat de moeder bemerkt, dat het wat mankeert. Dit behoeft echter volstrekt niet het geval te zijn. De groote schaamlippen zijn in zulke gevallen vaak oedemateus en haar huid en die der omgeving (perineum, binnenvlakte der dijen) min of meer ontstoken en bedekt met korsten. De regionaire lympheklieren zijn in den regel gezwollen en pijnlijk. Maakt men in zulk een geval praeparaatjes van de afscheiding, dan vindt men in hoofdzaak polynucleaire leukocyten, waarin in den regel, volgens sommige onderzoekers zelfs altijd, zg. gonococcen zitten, zelfs daar waar van verkrachting (of van een andere aanranding der eerbaarheid) geen sprake is, of, wanneer dit wel het geval is, de dader volkomen gezond is. Verder vindt men slijmdraden en enkele plavei-epitheelcellen; mikroben vindt men, afgezien van de intracellulaire gonococcen, zoo goed als niet. In versche, niet-behandelde gevallen vindt men in de praeparaatjes gewoonlijk alléén gonococcen, waardoor de klinische diagnose gemakkelijk wordt gemaakt. Bestaat de aandoening reeds meerdere weken en is het exsudaat reeds slijmig geworden, dan vindt men in den regel slechts weinig polynucleaire leukocyten, wier kernen zich slecht kleuren, doch veel plavei-epitheelcellen en slijmdraden en, naast gonococcen, ook andere mikroben. Vaak moet het onderzoek eenige malen worden herhaald, alvorens men eenige cellen met het typische beeld van de gonococcen vindt. Is de aandoening reeds maanden oud of reeds behandeld, dan gelukt het in den regel niet meer met voldoende zekerheid gonococcen in de afscheiding aan te toonen, zelfs niet door het aanleggen van culturen. Gewoonlijk echter komen de kinderen, vóórdat het zoover is, ter onderzoek. Deze spontane vulvitis en vulvo-vaginitis purulenta berusten derhalve, althans in Europa, zeer vaak op primaire infectie met den Micrococcus gonorrhoeae (^; zij bewijzen zonder meer dan ook niet, dat tegen het kind eenig misdrijf is gepleegd. Zij worden zeer zeker, evenals die spontane gevallen, welke berusten op infectie met den Micrococcus pyogenes, verkregen door besmetting, (') De vulvo-vaginitis gonorrhoïca is in de overgroote meerderheid der gevallen bjj het kind primair, in tegenstelling met hetgeen bjj de volwassen vrouw wordt gezien, bij wie 2ij gewoonlijk secundair is aan gonorrhee van de urethra of van de cervix uterina en meer als chemische ontsteking moet worden opgevat. aarvan de oorzaak soms wel, soms niet is te vinden. Toevallige besmetting kan ontstaan, wanneer de moeder, een zusje of de baboe lijdt aan een gonorrhee; de besmetting kan worden overgebracht door het gebruik van een besmette spons of handdoek, enz., ook natuurlijk door het betasten van de genitaliën van een ziek vriendinnetje e d In zijn rapport zal men, opdat de rechter zich geen verkeerde voor- ndvll. VaU i müke' ee>l dergeU-jke' door gonococcen veroorzaakte vidntis en vidvo-vagimtts moeten betitelen met den naam: spontane ten ware andere verschijnselen op een andere aetiologie wijzen (zie sub c). b. ^ulrltis en > ulvo-yasrinltls trauniatica. laesieDevaent^dtnV0lStr6kt °P in alle gevallen van mechanische laesie de vulva en van de vagina, zooals de eerste coïtus die met zich biengt. In gevallen van verkrachting, met verscheuring van den hymen zelfs met verscheuring van het frenulum labion,m pudendi en van de' commissura labiorum postenor, kan genezing optreden, zonder dat zich aan vertoonem ^ ^ VUlVa 6" ^ de Vagina teekenen van ontsteking Tofh komen een echte traumatische vulvitis en vulvo-vaginitis voor peciaal bij verkrachting van jonge meisjes, zooals zij ook wel worden gezien in de eerste dagen van het huwelijk. Men moet ze derhalve kennen, omdat zij natuurlijk de aanleiding tot het optreden van de justitie kunnen zijn en men dan als deskundige kan worden opgeroepen, om de beteekenis ervan cicin te geven. Wat de symptomen betreft het volgende. De roodheid, zwelling en lichte pijnlijkheid treden reeds op kort na het trauma, zonder dat een incubatie bestaat; eerst 2 tot 3 dagen later wordt exsudaat afgescheiden, waarin geen gonococcen zitten. Onder geringe afscheiding verdwijnen de roodheid, zwelling en pijnlijkheid binnen enkele dagen, doch bij slechten voedingstoestand en excessen in \ enere, zooa^ Ult den aard der zaak niet na verkrachting doch wel in het huwelijk voorkomen, kan de toestand ook chronisch worden (>) derl /l drgelfe traumati8che ontsteking van het slijmvlies der geslachtsrTnfaï-h m verschijnselen geheel overeen met den acuten, niet-gonorhoischen vorm tan de spontane ontsteking. Be differentiale diagnose tusschen de spontane en de traumatische niet- ss&r*** *sM,s * 'p k,kn rin^n" vLbijf°mr,le °mstan,Ji^he,len ziJn: <*e aanwezigheid van inscheun den hymen en van excoriaties, erosies, bloedingen en wonden «AM yUr'8 vermicularts willen wfl nog even wijzen; op aarsmaden moet men derhalve letten. van de genitaliën, zooals die op bl. 275 werden gememoreerd (pleitende voor een traumatischen oorsprong) en het voorkomen van vlekken in de saroeng (het hemd en den broek), gedragen vóór dat het misdrijf zou hebben plaats gehad (pleitende voor een spontane oorzaak). Dat in het eerste geval sperma-vlekken van hooge beteekenis kunnen zijn tot duiding van den aard der ontsteking, springt direct in het oog. Deze bijkomende omstandigheden zijn echter slechts bij uitzondering aan wezig, zoodat men als regel niet anders zal kunnen verklaren, dan dat de geconstateerde (niet-gonorrhoische) ontsteking van de geslachtsdeelen veroorzaakt kan zijn door verkrachting (of een andere aanranding der eerbaarheid), doch dat zij evengoed een spontane oorzaak kan hebben. c. Vulvitis en Vulvo-vaginitis blennorrhagiea. Hiervan spreken wij bij die gevallen van vulvitis en vulvo-vaginitis acuta purulenta, waarin de subjectieve en objectieve verschijnselen zeer herig zijn, in het exsudaat uit het vestibulum. vaginae mikrokopisch gonococcen voorkomen en de oorzaak is besmetting door den bijslaap. Dat zij c. q. zijn ontstaan door besmetting bij verpachting (of een andere aanranding der eerbaarheid) of door een poging hiertoe, kan men, in verband met hetgeen hiervoor werd gezegd, niet beweren op grond van het feit alléén, dat men in de afscheiding gonococcen vindt. Men moet zooveel mogelijk objectief de zaak beschouwen en mag aan de anamnestische gegevens, omtrent het tijdstip van het optreden van de verschijnselen, enz., geen beslissende beteekenis toekennen, tenzij kan worden vastgesteld, dat het kind van te voren volkomen gezond was en na de vermeende aanranding is ziek geworden en de incubatie klopt met hetgeen hiervan bekend is. In het algemeen kan men zeggen, dat spontane gonorrhoïsche infectie bij kinderen veelvuldig, doch bij volwassen personen zelden wordt gezien. De leeftyd heeft derhalve een zekere relatieve waarde ter herkenning van de oorzaak, welke aan de besmetting ten grondslag ligt. Dit zelfde geldt ook voor de klinische verschijnselen, niettegenstaande zoowel bij de spontane besmetting als bij die door den bijslaap de gonococcus in het spel is. Bij infectie door den bijslaap treedt als regel een incubatie op van 4 tot 5 dagen (Fournier), schommelende (in entingsproeven) tusschen l]/2 en 8 dagen (Rollet), in dien zin, dat dan de eigenlijke uitvloeiing voor den dag komt (prodromi treden reeds vroeger op). Het tijdstip van het optreden van de verschijnselen heeft derhalve zekere waarde, ter beantwoording van de vraag naar de oorzaak van de ontsteking. In gevallen, dat de verschijnselen van vidvo-vaginitis langer dan een ireek na den bijslaap of een poging hiertoe zijn opgetreden, heeft men een spontane gonorrhoïsche infectie aan te nemen. Bij kleine meisjes draagt verder de gonorrhoïsche ontsteking, ontstaan bij verkrachting, een eigenaardig karakter. Zij verloopt onder hevige ver- zf mfn.ln11, Medt, gr°°K,en W6mtand aan een doetaaöge therapie, zoodat zij maanden lang kan blijven bestaan; niettegenstaande de beste zorgen duurt het acute stadium bijna altijd langer dan twee weken. De spontane umüs en vulvo-vaginitis gonorrhoïca verliezen in enkele dagen, gewoonlijk ans innen een week, onder eenvoudige reinheid, haar acuut karakter (zonder nochtans te genezen). ^ctKier In gevallen van verkrachting e. d. is het slijmvlies der geslachtsdeelen hoogrood gekleurd en is de afscheiding een zeer ruime, terwijl (en dit is vooral van belang) de pijn bij het urineeren heviger is dan bij'de spontane gonorrhoïsche ontsteking, waarbij zij zelfs zoo goed als immer ontbreekt (" t komt omdat m het eerste geval zoo goed als altijd het proces overgaat op het slijmvlies der urethra en hier langen tijd hevige acute ver- ook'hierbii T' ) het g6VaI is bij het sPontane P™ces, ofschoon ook hieibij regelmatig een urethritis gonorrhoïca optreedt, Bovendien komt ontsteking van de glandulae vestibulares majores veel eer \oor ij infectie met gonococcen door de geslachtsgemeenschap, dan bij de spontane gonorrhoïsche ontsteking der geslachtsdeelen. Ook hierop lette men derhalve. httenge ontsteking van die klieren wordt echter ook wel gezien na het uitoefenen van den bijslaap tijdens de menstruatie (Broüardel), met welk nien nat-uurlijk eveneens heeft rekening te houden. Dat de gonorrhoïsche infectie door den bijslaap e'd. is opgetreden en niet spontaan, is derhalve nooit wet zekerheid te zeggen. Rekening houdende met de opgegeven klinische verschillen tusschen haar en den spontanen gonorrhoïschen vorm, komt men hoogstens tot een waar■ ockjnhjkheukdiagnmevan infectie door den Wmp, of Uj een poging I,iertoe. Dise diagnose tent aan marachijnUjhiieid, wanneer de rerclaehte of de beschuldigde persoon eveneens lijdt aan gonorrliee. lederen keer, dat men een vulvitis of een vulvo-vaginitis gonorrhoïca vindt, moet men derhalve aandringen op een onderzoek van den verdachte of beschuldigde, niettegenstaande alles, wat hierna zal worden ingedacht tegen de waarde van het onderzoek op gonococcen. Slechts door zoo te handelen, kan de deskundige de meest mogelijke gegevens, ter beooi deeling van de zaak, aan den rechter verschaffen. Dat infectie van de vrouw door een man met een oud druiperproces eerder zal kunnen optreden, wanneer het tot ejaculatie is gekomen, dan wanneer dit niet zoo is, is duidelijk. Met het sperma worden toch de secreten der verschillende klieren ontlast, welke zoo vaak de schuilplaats zijn van de gonococcen. Het feit, dat al of niet ejaculatie is opgetreden moet dan ook in een dergelijk geval, uit een medisch oogpunt, worden vastgesteld; strafrechtelijk heeft het geen beteekenis, omdat de immissio seminis geen element van het misdrijf is. O Nole.v, Nederl. Tjjdschr. v. Geneesk., 1898, I, bl. 122. Dit onderzoek moet zoo spoedig mogelijk geschieden; toch zal men dan nog vaak geen beslist antwoord kunnen geven. De mogelijkheid bestaat zelfs, dat de man door het kind, lijdende aan een spontane gonorrhoïsche vulvo-vaginitis, is geïnfecteerd, welke mogelijkheid niet uit het oog mag worden verloren (onderzoek van zijn vuile wasch!). Men onderzoekt, zoo noodig herhaaldelijk, den persoon en ook zijn kleeren, vooral de kleeren, welke hij heeft gedragen op het tijdstip van het vermeende misdrijf (desnoods uit te zoeken uit de vuile wasch) om daardoor een indruk te krijgen van de hoeveelheid exsudaat, welke werd en wordt afgescheiden. In het algemeen zal dit niet veel resultaat opleveren, omdat de ondervinding leert, dat zelden een man met een acute gonorrhee een misdrijf tegen de zeden pleegt, doch dat hij, indien hij ziek is, lijdt aan een chronische gonorrhee, waarvan het bestaan hem zelfs veelal onbekend is. Een groote moeielijkheid is de volgende. Ook bij den man behoeft niet iedere uitvloeiing, zelfs niet een etterige, te berusten op infectie met gonococcen. Zij treedt ook op door geforceerden coïtus, door het cohabiteeren met vrouwen met leukorrhee, tijdens zij de regels hebben en ook door ondoelmatige inspuitingen, zooals nog al eens voorkomt bij mannen, die zich na den coïtus met sterke antiseptica inspuiten, ter voorkoming van een gonorrhee; soms is er geen reden voor te vinden. Ai.fked Fournier is zelfs de meening toegedaan, dat op één echten druiper minstens drie valsche voorkomen. Deze niet-specifieke ontstekingen zijn in den regel niet heftig, duren kort en geven geen aanleiding tot zeer hevige pijnen bij het wateren. De symptomen zijn echter afhankelijk van het stadium, zoodat een oude echte druiper kan gelijken op een lichte niet-specifieke urethritis acuta. Over de besmettelijkheid van de bestaande uitvloeiing is geen zeker oordeel te vellen: men kan op een gegeven oogenblik niet altijd zeggen, of een chronische druiper nog besmettelijk is, ja dan neen, omdat de gonococcen tijdelijk kunnen ontbreken. Men moet eraan denken, dat vooral kinderen en maagden veel gemakkelijker worden geïnfecteerd dan vrouwen, die reeds lang hebben gecohabiteerd, zoodat het mogelijk is, dat een man wel een kind of een maagd infecteert, doch niet zijn vrouw of zijn bijzit. Vooral het slijmvlies der genitaliën van liet kind zijn zeer gevoelig voor invasie van den Micrococcus gonorrhoeae, zoodat hier een vulvitis gonorrhoïca regelmatig leidt tot een vaginitis en urethritis gonorrhoïca en gewoonlijk ook tot een cervicitis gonorrhoïca. Verder is het bekend, dat niet alle volwassen personen even gevoelig zijn voor invasie van gonococcen. Wanneer een geïnfecteerde man met verschillende vrouwen den bijslaap uitoefent, behoeft hij ze niet alle te infecteeren. Ook knaapjes worden gemakkelijk geïnfecteerd; het proces begint bij hen als een balanitis en balanoposthitis. Ofschoon herhaaldelijk het proces zich op het achterste gedeelte van de urethra uitbreidt, zijn b\j hen epididymitis en prostatitis gonorrhoïca zeldzaam. I In, d® praftijk kan men gewoonlijk de gevallen tot één van «le drie \olgende terugbrengen (Vibert). Secr<.Mee va„de,l,ïSChl"JWe aC°t™ '"'"ipCT' vertoont h« derW™ men „ hTj n', T° ""S' hiJ heftige piJn b« de raMe ™ ™dt ZZiïiïSZZT"' kan men ze88en- "at de ****** rezell rf ^ 'iCht tr0eM' ,lan kan m™ "'<* "W -eggen, of het proces al dan niet infectieus is. Gonococcen vindt men daarbij vaak niet, zelfs niet bij herhaald onderzoek en na voorafgaande piikkehng van het urethrale slijmvlies (»). Vindt men ze, dan zal men het proces als waarschijnlijk infectieus signaleeren. zessen hg glashelder' Strekkend, dan kan men zeggen, dat met hooge waarschijnlijkheid de aandoening niet besmettelijk toon n Ï J " 'nen m- 'iergeliJke gevallen gonococcen kunnen aantoonen, dan zal men zijn opinie als hierboven formuleeren. in al lrkSPiSCh 0ïemk °P gonococcen moet' volledigheidshalve, n al deze gevallen geschieden, doch zal herhaaldelijk tot geen resultaat leiden; men beoordeele de resultaten van het onderzoek in verband met de onderstaande opmerkingen. In de reeds zeer lang bestaande gevallen echter 3 ^7 P°lynucleaire le"kocyten, doch veel diplococcen. welke echter eigens Gram niet worden ontkleurd en derhalve zeker niet als gonococcen kunnen worden opgevat. van Han v, bij onderzoek van (*) Mexdes de Leon, Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1907, II, hl. 1583. (**) Baerman. Geneesk. Tijdschr. voor N.-I., Dl. 4f> (1906). hl. XXXIX. Dit laatste slaat natuurlijk op die gevallen, waarin de opzending van den \eidachte naar een der hoofdplaatsen noodig is. Daar de deskundige tot taak heeft de rechtspraak naar vermogen te steunen, raden wij echter aan om, indien men zich ertoe in staat acht, W°ne KWf6 miJkr0sk°Pisch on,terzoek te verrichten, of anders prae] s van het exsudaat (van de druiperdraden) te maken, ter opzending naar het Geneeskundig Laboratorium. Het staat toch aan den rechter om te beslissen, welke bewijskracht hij aan het resultaat meent te moeten hij eruit wii trekken'ten niet ■'!?;rlaat f01'Tlleere men ,ian in dier voe8e> «lat men verklaart het L V T geV'°n,len' dat op g°n°coccen gelijkt (onder vermelding van f onderzochte praeparaatjes) öf dat dit wel zoo is, doch dat slechts door cultuurproeven hieromtrent zekerheid is te krijgen. Verder vestige hiervan a&n< aCht °l] hetgeen omtrent de practische waarde van de uitkomst Hiervan werd gezegd. 2. Syphilitische Infectie. Lues wordt in gevallen van verkrachting e. d. veel minder overgedragen dan gonorrhee. ë Syphilis is in het algemeen door gewoon klinisch onderzoek met veel meer zekerheid te herkennen dan de gonorrhee, wanneer men maar let op het samengaan van meerdere symptomen (primair affect, algemeene lymphekherzwelling, secundaire verschijnselen) en niet zijn diagnose wil maken op een aanwezige harde chanker alléén. Het primair affect kan in den beginne worden verwisseld met allerlei andere aandoeningen, b.v. herpes progenitalis, doch in het aantoonen (of doen aantoonen) van het Treponema pallidum bezit men een zeker middel voor de differentiale diagnostiek, wanneer het gewone klinische onderzoek twijfel overlaat, iets dat ongetwijfeld kan voorkomen. Zoo kan een acute etterige vulvitis (en een vulvitis aphthosa) erosies en zelfs ulcera doen ontstaan, welke bijna niet zijn te onderscheiden van 600 prostituees, die alle volgens beide methoden werden onderzocht, vele malen wel ™°ni"tT,'"etde",ml|','™k'>0P' 'l"h nlCl kón .antóonlZ derhalve gewettigd of de kweekproeven wel veel vertrouwen verdienen wordToverschaf mtVMen è" °f de Waarde van het mikroskopisch onderzoek niet ,,,JVÏT Saak/M st«at' achten M aangewezen in faro zeer skeptisch te zijn en nam het daar ,jaat om het verschaffen van „facta" (dl. I, bl. 24), alleen aan positieve Hi7Zr fr desk"nd*en rerricht> "e» doorslaande beteekenis te moeten toekennen. Hieidoor kan nood de verdachte worden geschaad („non nocere", dl. I bl. 21). 'Vat het klinisch gedeelte betreft, plaatsten wjj ons echter op het gewone standpunt ''".nor!!", 0006"' W6lke bacteriosk°Pisch aan bepaalde eischen voldoen, betitelt als den harden chanker. Ook worden deze katarrhale ulcera wel eens verkeerdelijk voor plaques muqueuses gehouden, doch het verdere verloop doet in al deze gevallen al heel gemakkelijk den waren aard van de aandoening herkennen. In zulke gevallen zal men geen fouten maken, wanneer men, zooals reeds vroeger werd, aangeraden, zijn diagnose opschort tot tater, want dan komen er onbetwistbare syphilitische verschijnselen bij, of wel alles geneest zonder dat dit het geval is. Daarom moet de persoon meerdere malen worden onderzocht, tenzij men, hetgeen is aan te bevelen, praeparaatjes maakt om naar het Treponema pallidum te zoeken (te doen zoeken). Heeft men iets gevonden, dat aan syphilis doet denken of heeft men deze met zekerheid gediagnóstiseerd, dan moet men direct aan den committent voorstellen, om den beschuldigde aan een onderzoek (een herhaald onderzoek) te onderwerpen. Daarbij moet men nooit vergeten, dat syphilis ook accidenteel kan worden verkregen, zoodat ook de familie, de bedienden, enz. moeten worden onderzocht. Gevallen van syphilitische infectie der genitaliën kunnen, evenals extragenitale infectie, voorkomen, buiten den coïtus om; zij zijn afhankelijk van toevallige (en ook van opzettelijke, als wraakneming!) infectie door huisgenooten, bedienden, enz. De beschuldigde moet geheel en al worden nagekeken en niet alleen zijn genitaliën, omdat het in de eerste plaats de vraag is, of de beschuldigde lijdt aan syphilis in een besmettelijken vorm (papuleuze syphilieden e. d.), terwijl in de tweede plaats moet worden vastgesteld, van waaide besmetting kan zijn gevolgd. Wanneer de penis zelf geen afwijkingen vertoont, kan hij toch de drager zijn geweest van het syphilisvirus, b.v. bij het aanwezig zijn van anale plaques muqueuses (]). In het geval, dat de beschuldigde syphilitische aandoeningen heeft van jongeren datum (alleen een primair affect) dan het slachtoffer (primair affect -}- secundaire verschijnselen), moet de rechter hierop worden gewezen, daar in zulk een geval de infectie vermoedelijk van een ander afkomstig is, vermoedelijk en niet zeker, omdat de incubatie nog al uiteen kan loopen en omdat de evolutie der ziekte bij verschillende personen niet even snel behoeft te geschieden (bl. 305). De minimum-incubatie heeft hier natuurlijk groote beteekenis en op grond hiervan is soms de infectie bij een, op een bepaald tijdstip plaats gehad hebbenden, coïtus uit te sluiten. De details worden geleerd in de leer der geslachtsziekten, doch hier moet erop worden gewezen, dat bij uitzondering zich reeds tertiaire ver- (■) Ofschoon zich zelden of nooit een reden zal voordoen om den verdachte of beschuldigde op de Wassermann'sche reactie te onderzoeken, teekenen wij toch aan, dat het zich verschaffen van zijn bloed alléén mag geschieden met zijn toestemming. EÏÏrJrï k°°"™ '0P zljn vroegst 4 maa"'le» »» 'le infectie) terwol het primair affect nog bestaat; dat dit kan genezen zender litteek™ . | ! " zg' 'lar,le chanker niet is de eenige wiize waarou de syphihtische infectie zich kan openbaren. Wanneer tegelijkertijd met het Treponema paliidum gewone ettercoccen worden geënt, dooh v "ml nê^LTkan"?'! besmetting met het Bact. nlceris «tncrosi (zie sub 3) ge. chied, kan het primair affect er geheel anders uitzien en kan en mL°ni v T trep°nemen' zelfs de meest geoefende deskundige weken' n maanden in het onzekere blijven. Dat in zulke gevallen het onderzoek op treponemen natuurlijk van de allergrootste beteekenis is en steeds moet geschieden, behoeft geen nader betoog. Over het onderzoek op het Treponema paliidum het volgende. zocht" kan Sr1" affe°!' °! in hetg6en als zoodanig moet worden onder- gesteriliseerdJTaTt? h™ 7°**™ aangetoond door de ^ats met een ob eXfo T " ™ WeefseIvocht' dat ^ verschijnt, op een objectglas te vermengen met een druppeltje 0.-1. inkt (>). Groote ulce ïeerende primaire affecten worden eerst, ter reiniging, eenigen tijd bedekt ie een tampon, gedrenkt in benziene en daarna eerst afgeveegd "et °P ,leze wiJze verkregen weefselvocht bevat geen storende roode bloedlichaampjes, maar gewoonlijk wel talrijke treponemen, terwijl tegen Zii r'T» ? T l geen gegr0n,le beZWaren kunnen worden ingebracht .) is absoluut onschadelijk en mag daarom ook, zonder meer, bij den \ machte of beschuldigde worden toegepast, wanneer men zekerheid wil bben omtrent een bij hem bestaand verdacht ulcus penis e. ,1. Komt er Lhf We6f rV°C te voorschiJn' «lan moet men de verdachte plek voorzichtig zijdelings wat comprimeeren. Het ^rooggeworden praeparaat kan «lirect met de olie-immersie worden onderzocht. Men lette op de fijnheid, op de regelmatigheid van de steile windingen en op de spitse einden van de treponemen, welke zich tegen den zwartbruinen grond duidelijk, als heldere spiraalveertjes, afteekene„ Z^ZuoZeZr2 r°°de bl0edliChaa^-' ^ -tal windingen Het onderzoek dient te geschieden door hiervoor berekende personen die het reponema paliidum goed kennen; vooral is dit noodig bij het onderzoek van ulcera, omdat daarin vaak andere spirochaetenTeven 1. Het typische ulcus durum, de meest gewone vorm van primair efferf vit- m tepels en bii iJZ 1 f'°uf kleine .«^'"lippen, aan het praeputium clitoridis, aan de zwijgen, daar het typische u'lnos duruin < >p Me'pól^k^irniek Daar diteniet"althd he^LT^6' te kl'Üge"' hetz« in sUlk-ies> hetzÜ vloeibaar. »-ii .tan ook ,„t %. "mM"- "et"len 2. Als tweede vorm, waaronder de syphilitische infectie zich kan openbaren, kent men de z.g. pigment-induratie, d.i. een vorm van sypliilitisch primair affect, welk vaak zóó weinig kenmerkends heeft, dat er de grootste fouten mede worden gemaakt. Zij komt bij den man bijna uitsluitend voor op de glans penis, bij de vrouw op de binnenvlakte van de labia minora pudendi, in het vestibulum vaginae en in de vagina. Na 2—3 weken incubatie ontwikkelen zich op die plaatsen één of meer onregelmatige, sclierpbegrensde, vaak landkaartachtige erosies, welke bruinrood en glanzend zijn en een geringe hoeveelheid dun exsudaat afscheiden. Betasting leert, dat de bodem wat hard is, doch tevens dat de verharding zeer oppervlakkig zit en bij betasting zich voordoet als een stukje perkament of als een stukje speelkaart; soms echter bestaat niet de minste induratie. Bij een minder goede verzorging (reiniging, bedekking met watten) wordt de erosie, tot op een rand van 1—2 mM. na, bedekt met een etterig, spekkig beslag, dat derhalve is omgeven door een boehtigen, scherprandigen, bruinrooden, vochtigen zoom. Bij eenige behandeling genezen de erosies zeer snel zonder litteeken, zoodat dan slechts een klein hard, liviede plekje nog eenigen tijd de porte d'entrée aantoont. 3. Het induratief of sklerotiseh oedeem is een zeldzame wijze, waarop de syphilitische •infectie zich vertoont. Bij de vrouw vindt men het bijna uitsluitend aan de groote schaamlippen, vrij zelden aan de kleine; bij den man is het zeer zeldzaam en wordt het af en toe gezien aan het praeputium en aan het scrotum. Nadat de erosie, welke als porte d'entrée der infectie dienst deed, snel is genezen, nadat een, na den coïtus opgetreden, ulcus weder spoedig is verdwenen, ontstaat, in de derde week na de infectie, een pijnlooze, langzaam toenemende zwelling der genoemde deelen, waarbij het volume 2—3-maal grooter kan worden. De consistentie is toegenomen, is vast, als bij chronisch oedeem; de kleur is helder- tot donkerbruinrood tot violet; de verkleuring gaat geleidelijk in de normale kleur van de omgeving over. In de helft der gevallen wordt dit vaste oedeem begeleid door een natte, bruine, als lak glanzende, of van een spekkigen bodem voorziene, sclierpbegrensde, kraakbeenharde induratie op de plaats, waar het virus syphiliticum werd geënt. In de andere helft der gevallen vindt men geen spoor hiervan. Het sklerotiseh oedeem blijft bestaan, totdat de algemeene behandeling begonnen is en verdwijnt dikwijls niet geheel. 4. De zg. entpapel is een abortieve vorm van het gewone primair affect en wordt voornamelijk waargenomen bij opzettelijke infecties van de huid. Zij is een linsgroot, scherpomsclireven, bruinrood, vast, schilferend knobbeltje en verdwijnt na eenige weken, onder achterlating van een pigmentvlekje. 5. De gemengde chanker wordt betrekkelijk vaak als initiaal affect gezien en wel in den vorm van een zweer, welke zoowel gelijkt op een ulcus molle als op een ulcus durum, d. w. z. onmiddellijk na de infectie ontwikkelt zich een weeke chanker, doch na ongeveer 3 weken worden rand en bodem bruinrood en geïndureerd, verheft de bodem zich en wordt deze bedekt met bruine, glanzende granulaties; dan scheiden rand en bodem geen etter meer af, zoodat in minder dan een week een typisch ulcus durum ontstaat uit het typische ulcus molle. 6. De syphilitische infectie kan, bij uitzondering, optreden, zonder dat op de plaats van enting eenig karakteristiek symptoom is te zien; slechts een eenvoudige erosie of excoriatie of een ulcus ontstaat. Zelfs is het mogelijk, dat geen enkele afwijking optreedt op een voor direct onderzoek toegankelijke plaats (syphilis d'eniblée). Dat hierbij infectie door sperma kan zijn geschied, is niet meer te ontkennen, sinds de infectieuziteit ervan door Landsteiner & Fingee werd aangetoond. Experimenteel, door enting op den mensch, is vastgesteld, dat de le incubatie kan wisselen tusschen 11 en 42 dagen en de 2e (tusschen het begin van het primair effect en het optreden van de algemeene verschijnselen) tusschen 12 en 117 dagen; derhalve heeft men de algemeene verschijnselen op zijn vroegst zien optreden 37 en op zijn laatst 159 dagen na de infectie. GERECHTELIJKE GENEESKUNDE. 20 r6lang kan ,het Verder Z"n te weten' dat de hanle chanker voor zijn volkomen JTSÏÏ? ,Tr"' !°T17 *» "« » «hm» binnen 90 dagen en dat de indolente bubonen 6—4 maanden bestaan. vlekken onT^'in ffki"'n * beschut te»en uitdroging, ongeveer 48 uur in etterMekken op goed in leven en in staat tot infectie. 3. Venerische Helkose. Deze wordt in het algemeen zelden gezien in gevallen van verkrachting • d., terwijl de herkenning, bij voortgezette observatie, niet moeielijk isin eenige weken is zij genezen, terwijl het ulcus durum eerst na maanden geneel is verdwenen. In dubieuze, spoedeischende gevallen kan men overenting probeeren op een aap (buik; huid schoonmaken met benziene) en praeparaatjes maken tei onderzoek op de aanwezigheid van het Bacterium ulceris cancrosi (korte dikke staafjes, welke zich gemakkelijk met methyleenblauw kleuren en door alcohol worden ontkleurd) en, zoo het kan, culturen doen aanleggen (antiseptische reiniging van het ulcus, bedekken met jodoformkollodium ophoopt)Van CUltUren met den etter' W6lke ZiCh 0nder het kol!odiui»vliesje B. ZWANGERSCHAP. Dat deze op viol en een poging tot verkrachting, waarbij het tot ejaculatie genomen611' V°lgen' ^ V°°r ^ t0Ch W°rdt zij nietvaakwaar- Over de vermoedelijke, waarschijnlijke en zekere teekenen der zwangerschap behoeft hier mets te worden gezegd; zij zijn voldoende uit de verloskunde bekend. Alleen willen wij hier verwijzen naar bl. 42 e. v. van dit deel. at men in foro alleen op de zekere mag afgaan is duidelijk; dat zij op den duur altijd voor den dag komen, maakt de zaak al heel eenvoudig Komt de duur der zwangerschap overeen met het tijdstip, waarop de \erkiachting heet te zijn gepleegd, dan kan dit eventueel een ondersteunend moment voor de diagnose zijn. Omgekeerd kan natuurlijk bv. een zwangerschap jan dne maanden niet worden aangevoerd als een bewijs van verkrachting, welke voor één maand zou hebben plaats gegrepen ' De geheele kwestie van het al of niet gevolgd zijn van zwangerschap heeft derhalve geen groote practische beteekenis, te minder daar onderzoek naar het vaderschap is verboden (noot, bl. 55) en derhalve geen burgerrechtelijke gevolgen eraan kunnen worden toegekend. C. ANDERE GEVOLGEN. Deze zijn vooral van beteekenis in verband met de reeds gemaakte opmerking over berechting van gevolgen, waarin het misdrijf tegen de zeden als zoodanig niet wettig is te bewijzen (noot 2, bl. 259). Doch ook in de gevallen, dat dit wel zoo is, heeft het zijn waarde eventueele gevolgen van het misdrijf aan te geven. Afgezien van de nadeelen, verbonden aan een gonorrhoïsche of luetische infectie, moet nog worden vermeld, dat het slachtoffer, zoowel somatisch als psychisch, door het misdrijf als zoodanig nog op andere wijze kan worden benadeeld. De rechter, op dit punt voorgelicht, zal de gegevens bij de oplegging der straf kunnen benutten. Bij kinderen volgen niet zelden epileptoiede (tanrallen of chorea, bij volwassen personen hysterie, hystero-epilepsie en melancholie. Daar gerechtelijke psychiatrie buiten het leerplan valt, wordt verder over deze zaak gezwegen. Hoofdzaak is altijd aan te toonen, dat vóór het misdrijf het slachtoffer volkomen gezond was, hetgeen zelden het geval zal zijn; dergelijke psychische stoornissen treden meestal op bij neuro- of psychopathisch belasten. Dat ook de dood door inhibitie, smoren, enz., als niet-gewild gevolg, kan optreden, doordat de dader het schreeuwen tracht te beletten en daartoe mond en neus van het slachtoffer dicht houdt of den larynx dicht knijpt, ligt voor de hand, evenals dat later de dood kan intreden door plaats gehad hebbende laesies en infectie. Op het feit, dat de dood van het slachtoffer in gevallen van sadisme, een gewild gevolg is van het misdrijf, werd reeds vroeger gewezen (bl. 248). B. Andere aanranding der eerbaarheid. Deze wordt met viol in één adem genoemd en met dezelfde straf bedreigd (bl. 258). Onder aanranding der eerbaarheid wordt verstaan het, met welk doel ook, buiten den echt (J) en met geweld dwingen tot het dulden, plegen of bijwonen van ontuchtige handelingen, zonder dat het daarbij komt tot den coïtus. Er moet geweld zijn gepleegd en verzet hebben plaats gegrepen tegen dit geweld, om strafrechtelijk van aanranding der eerbaarheid te kunnen spreken. Aanranding der eerbaarheid is derhalve, evenals viol, zelfs mogelijk op publieke vrouwen. Alles wat over het geweld werd gezegd bij de verkrachting, geldt ook hier, zoodat wij niet nader erop behoeven in te gaan. Meestal bestaat dit misdrijf, afgezien van de eveneens veelvuldig voorkomende paederastie en mutueele masturbatie met jongetjes, in het betasten der geslachtsdeelen van een jong meisje door een man: met de handen, met den penis, met de tong (cunnilingus) of met de lippen en in pogingen tot den coïtus (vulvaire coïtus, coïtus externus). (') In den echt bestaat aanranding der eerbaarheid, wanneer de man zijn vrouw, behalve tot den vaginalen coïtus, dwingt tot het toelaten van andere handelingen, zooals tot den oralen of den analen coïtus. Xiet hierop komt het aan, waar de handeling is geschied, doch daarop dat zy is geschied buiten den echt en met pleging van geweld. In hoofdzaak zijn het mannen, die het misdrijf plegen en wel op meisjes, zoodat wij hierop voornamelijk onze aandacht zullen vestigen. Het komt echter ook voor, dat mannen met jongetjes en vrouwen met meisjes ontuchtige handelingen plegen. De beoordeeling door den deskundige is natuurlijk in alle gevallen dezelfde. Zeer vaak zullen wij niets kunnen constateeren, afgezien van de sporen, welke het gebruikte geweld achterlaat; dat deze dan van buitengewone waarde zijn, is zonder meer duidelijk. Herhaaldelijke betasting der geslachtsdeelen kan afwijkingen geven doch deze zijn met kenmerkend; zij komen uit den aard der zaak overeen met die, welke bij onanie werden opgesomd (bl. 25(3) en deze zal men nooit met voldoende zekerheid kunnen uitsluiten. Forensische waarde hebben zij dan ook niet. Wanneer het slijmvlies donkerrood ('), gezwollen en pijnlijk bij aanging is er een purulente afscheiding bestaat en wanneer tegelijkertijd het kind klaagt over pijn bij het loopen en bij de mictie, wanneer er m.a.w. een vulvitis of een vulvo-vaginitis aanwezig is, dan bestaat de mogelijkheid, dat het kind werd aangerand. Zooals vroeger echter reeds werd opgemerkt (bl. 293 e. v.), bewijzen een vulnUs en een vidvo-vaginitis, zelfs een gonorrhotsche, als zoodanig volstrekt met, dat er aanranding der eerbaarheid is gepleegd. Op de bijkomende verschijnselen komt het, ter onderscheiding van de traumatische van de spontane ontsteking, aan. Maar nierbij moet men zeer voorzichtig zijn en niet over ijs van één nacht gaan. Somtijds bestaat er een scherpbegrensde roodheid van het vulvaire slijmvlies, zonder dat eenig ander spoor van gepleegd geweld is te zien. Gewoonlijk !S-n',M f1 f hankel'jk van onreinheid, doordat smegma clitoridis het slijmvlies prikkelt; dan mag zij niet als uiting van een traumatische ontsteking worden opgevat. Soms bestaat er in zulke gevallen zelfs een lichte uitvloeiing en vaak zie men roodheid van de basis van den hymen; ook dan heeft men nog met het recht een traumatische vulvo-vaginitis aan te nemen, doch moet men de diagnose stellen op een chemische ontsteking, veroorzaakt door onreinheid. fschoon dit alles in Indië veel minder wordt gezien dan in Europa moet men toch eraan denken. Vindt men derhalve alleen teekenen van een vulvitis of van een vulvo\aginitis en mets meer, dan formuleere men zijn conclusie als volgt, wat ook liet \ erhaal van het kind en zijn ouders moge zijn: , f'' if°,rmallter 18 de kleur van het slijmvlies der vulva min of meer rozerood (licht tot doiuerrose), is liet papierdun en niet pijnlijk bij aanraking Het is bedekt met een uiterst dun laagje helder of ietwat troebel slijm. Stkat, (1 c bl 17) L a en toe e«„ gevlekt ^mvlies va„ valv, en tagln, ^ Het kind heeft een ontsteking der uitwendige geslaclitsdeelen, welke kun zijn veroorzaakt door het plegen van onzedelijke handelingen met het kind, maar ook spontaan zich kan hebben ontwikkeld, zoodat niet eruit mag worden afgeleid, dat aanranding der eerbaarheid heeft plaats gegrepen. Werkelijke laesies van het slijmvlies hebben natunrlijk beteekenis, vooral, wanneer haar aard een zoodanige is, dat zij niet op onanie kunnen berusten. Toch moet men ook dan nog zeer voorzichtig zijn in zijn conclusies, want men heeft gevallen waargenomen, waarin de ouders bij hun kind opzettelijk een traumatische vulvo-vaginitis met allerlei laesies (zelfs wel met opzettelijke gonorrhoïsche infectie) hadden verwekt, om hun poging tot chantage grooter kans op slagen te geven. Zoo heeft men waargenomen, dat een moeder de vulva van haar kind met een harden borstel had bewerkt, waardoor erosies en een vulvo-vaginitis waren ontstaan. Men zal derhalve nooit zeggen, dat de gevonden verschijnselen wijzen op aanranding der eerbaarheid (hetgeen des rechters is), doch slechts, dat zij de uiting zijn van een ontsteking, ontstaan door mechanisch geweld. Bloeduitstortingen geven een meer scherp omschreven roode of violette kleur, dan de roodheid bij de chemische vulvo-vaginitis vertoont. Nagelindrukken, krabben en dergelijke hebben natuurlijk een groote beteekenis. Kleine onregelmatige erosies kunnen echter het gevolg zijn van een gewone of spontane vulvitis, van herpes progenitalis, enz., zoodat de waarde hiervan zeer gering is. Yersche verwondingen van den hymen, in de buurt van de clitoris, op de binnenvlakte der labia minora pudendi, enz., zijn natuurlijk van groot gewicht, daar zij wijzen op een plaats gehad hebbend mechanisch trauma. C. Maakt het kind den indruk van minder dan 15 jaar te zijn? In verband met het bepaalde in S. R. I. art, 250 en S. R. E. art. 248 (zie bl. 258) kan het noodig zijn, dat de medicus zich erover uitspreekt, of de lichamelijke ontwikkeling van het meisje, want hiermede zal men wel altijd in de practijk te maken hebben, een dusdanige is, dat de dader redelijkenvijs moest vermoeden, dat het jonger dan 15 jaren is. Maakt het kind den indruk van ouder dan 15 jaren te zijn, doch is het de facto jonger, dan zal allicht de rechter hierin een verzachtende omstandigheid zien. Men heeft bij de beantwoording van deze vraag als arts op verschillende somatische factoren te letten, met name op de lichaamslengte, op den graad van beharing van de uitwendige genitaliën en van de oksels (voor zoover de haren niet zijn uitgetrokken) en op den graad van ontwikkeling der mamniae. Hierbij beschikt men over de volgende gegevens. Een Europeesch meisje van 15 jaar is, in Europa, gemiddeld 149 cM. lang; voor een Creoolsch meisje (i) is de gemiddelde lengte 158 cM., schom- melende tusschen 145 en 169 cM.; voor een Indo-Europeesch meisje zijn deze cijfers resp. 150, 148 en 168 cM. Voor Inlandsche meisjes beschikken wij niet over cijfers (*). J Bij de Creoolsche meisjes botten de pubes en okselharen uit met het en ontwikkelen zich de mammae met het 9 de—11-de iaar De menstruatie treedt bij hen tegen het 14-e jaar op. Bij Inlandsche meisjes beginnen de pubes en okselharen op te treden egen iet 13-e—14-e jaar, wanneer ook de menstruatie pleegt te verschijnen [v. d. Burg (3)]. •' Rekening houdende met deze gegevens zal men, desgevraagd, hebben na te gaan of het meisje lichamelijk al of niet den indruk maakt van reeds lo jaar te zijn. (') Creolen zijn personen in de tropen geboren uit volbloed Europeesche ouders, nier Lïïï ° fS' V0,01 Creoolsche en Indo-Europeesche meisjes, z{jn ontleend aan nog «ï, etinB'n: "* 87 <»-**. en 41 vmu"'"281 m - TOl— ,ntod"h (J) v. d. Burg, De Geneesheer in N.-I., dl. I (1884), bl. 322 en 70. E R R A T A. DEEL III. BI. 40, noot; aan 2-e alinea toevoegen, dat ook de commentatoren van de N.-I. strafwetboeken (van Gelder—Koster, Makgadant) niet als element van de afdrijving noemen: liet levend-zijn van de vrucht op het oogenblik, dat het afdrijvingsmiddel wordt toegepast. BI. 62, regel 5 v. o., staat: fibrineuze klompen, lees: fibreuze klompen. BI. 65, noot 2; toe te voegen, dat een positieve Wassermann"'sche reactie, meer inliet bijzonder by Inlandsche vrouwen, kan voorkomen, zonder dat lues in het spel is, omdat latente en genezen framboesie nog tientallen van jaren hiertoe aanleiding kan geven. Schueffner kreeg, onder deze omstandigheden, in 58°/0 der gevallen een positieve uitkomst (*). BI. 66, 2-e alinea: voor het voorkomen van een positieve widal'sclie reactie bij gezonde Inlanders, zie Hulshoff (**). Zij is natuurlijk, evenals een positieve wassermaxs'sche reactie, nimmer in het nadeel van de veidachte of beschuldigde, zoodat men een positieve widal'sche reactie in foro als een bewijs mag opvatten voor het hebben doorgemaakt van typhus. BI. 77, regel 14 v. b. komt te vervallen (= regel 10 v. b.). BI. 78, regel 18 v. o. staat: boewa këras laoet, lees: boewah këras laoet. BI. 79, regel 4 v. b., staat: madjoen dadam, lees: madjoen djadam. BI. 85, sub Bidjan toe te voegen, dat deze zaden steeds relatief veel ctwliene bevatten (dl. III, bl. 164), waaruit bjj bederf gemakkelijk het zeer giftige mariene (ibidem, bl. 174) ontstaat, waardoor de acute intoxikatie, met haemorrhagische gastro-enteritis, riephritis en miskraam, voldoende kan worden verklaard. Bij den mensch heeft men, na rectale applicatie van Oleum Sesami, methaemoglobinaemie, met alle gevolgen van dien, waargenomen (Rautenberg, 1906). Bl. 114, noot: toe te voegen, dat Schoo een zeer leerrijk geval van dood door luchtembolie, bij een poging tot afdrijving, beschreef (***). Bl. 143, regel 9 en 10 v. o. moeten worden geschrapt. Bl. 163. noot; de 2-e alinea is niet geheel juist; men zie de 2-e alinea op bl. 227. Bl. 232, regel 17 v. o. staat: urethraal slijm, lees: bloed uit een armvena. De genoemde onderzoekers isoleerden de mikrobe later ook uit de uriene, de faeces en het vaginaal slijm. Bl. 258, regel 17 v. b., te lezen als volgt: lichamelijke ontwikkeling van een kind van minder dun lö jaar. REGISTER. Een uitvoerig register op de drie deelen zal als afzonderlijk deeltje verschijnen, waardoor het opzoeken gemakkelijker zal zijn, dan wanneer het register in dl. III staat. (*) Geneesk. Tijdschrift voor N.-I.. Feestbundel 1911. bl. ftM. t**) Ibidem, dl. 52 (1912). bl. 31. (♦**) Nederl. Tydschrift voor Geneesk. 1910, I, bl. 422.