■ ^ Ilin V * * S& y 'AM ^1428 22 L a [1438 22 fk , . ï'W% Ss v ..'.•■••■r fVi wïviWslfri f; • • i.| r, I e . » ËplffiBW| r 4 Tc', V | «• v - * k% > % 22 / y'. W-4* Siiis. I)eze indeeling bevat ook de tijdelijke heerschappij der Hyksos van de 16e tot de 20® dynastie. Van beteekenis voor de architectuur zijn allereerst de derde tot de zesde dynastie wegens den bouw der groote pyramiden, terwijl tijdens de 19e dynastie onder de Kumessieden de stichting der voornaamste tempels van Tliebe plaats vond. Na de verovering van Bgypte door Alexander den (iroote (.*>;>!? v. Clir.) werden onder de Ptolemeërs nog talrijke bouwwerken uitgevoerd, tot eindelijk (32 v. Clir.) Egypte tot een Roineinsche provincie werd gemaakt. Hiermede ging het zelfstandig bestaan voor goed ten onder. M O N L' M E N T K X. II KT UB AF. De hoofdtypen der Egyptische areliitectiiur zijn: de graven, de tempels Fig. Wand van cru ffi-atkainer der ie dynastie (naar I'khrot »v • 'iikimk/I. en de woningen. V'an deze drie groepen zijn de twee eerste, als gewijde monumenten, het meest belangrijk. Dank zij hun zorgvuldige en duurzame structuur zijn nog talrijke overblijfselen aanwezig, die een nauwkeurig denkbeeld omtrent hun indeeling en opbouw verschaffen. Van de Egyptische woningen bestaan weinig wezenlijke documenten : vermoedelijk zijn nog aanzienlijke overblijfselen der oude hoofdsteden: Memphis, HKT O KAF. Thebe en Siiis, onder de zand hen velen van liet Xijldal aanwezig, doeli tot nu toe was de aandacht der Egyptologen dermate op de tempels en graven gevestigd, dat niemand een nauwkeurig onderzoek aan het woonhuis heeft gewijd. Wat er van hekend is, hebben vooral de graven geopenbaard, welker inrichting en versiering tal van voorstellingen en aanwijzingen omtrent het Egyptische woonhuis bevatten. In verband toch met de eigenaardige begrippen van het volk omtrent het sterven en den dood, was voorden Egyptenaar het graf een woning. Zijn geloof aan een persoonlijk voortbestaan na dit leven de zielsverhuizing leidde er toe grooto zorg aan de bewaring van het lijk en de inrichting van het graf te besteden. Vandaar de balseming, de mummificatie, die gedurende eeuwen het lichaam tegen ontbinding behoedde; vandaar de inrichting van het graf als een tweede woning Kitr. I. Kotsgnivcii t«• lleni-IImssjih (Miriricnrijk). een eeuwige woning welker duurzaamheid en geriefelijkheid de reis door liet ondermaansche moesten mogelijk en gemakkelijk maken. Heel de aardschc omgeving van den overledene werd op de wanden afgebeeld. Zijn huis met de inrichting, zijn bezittingen, zijn dagelijkschc werkzaamheid, alles wat deel had uitgemaakt van zijn aardsch bestaan, wat hem tot vreugde, tot roem was geweest, vond in zijn eeuwige woning een plaats. Met was een heiligdom, na de begrafenis voer niemand meer toegankelijk. In een kapel onderhielden priesters, verwanten of vrienden op vaste tijden een doodendienst, bestaande in het brengen van offeranden en geschenken, den doode welgevallig, zijn aandenken ter eere. De graven zijn de oudst overgebleven bouwwerken der Egyptische kunst. Ilnn stichting gaat tot de eerste dynastieën der monarchie terug. In de omgeving van Kairo, ter plaatse van het vroegere Memphis, ook in de nabijheid van Thebe en elders, zijn talrijke overblijfselen van de begraafplaatsen der oude hoofdsteden aanwezig. Gewoonlijk werden deze Xekropolen aan den rand der dorre woestijn aangelegd, een plaats in alle opzichten doelmatig. Daar toch waren ze veilig tegen de overstroomingen van den Nijl, en namen zij geen kostbaren akkergrond in beslag. Naar gelang van stand en vermogen werd het graf ingericht. De fellah werd na primitieve balseming in het zand begraven. De vermogenden en aanzienlijken bereidden zich graven van baksteen en gehouwen steen (fig. '2) in den vorm van een kleine afgeknotte pyramide (Mastaba) of hakten zich grafkamers (hypogeeën) in de rotswanden ffig. 5. Plattegrond en doorsnede. van den bergketen, al naar de gesteldheid van den bodem het aangaf. Het koningschap bouwde zich in den eersten tijd. als symbool zijner groote beteekenis, de Pyramide. Om deze heen legerden zich de graven der voornamen, hetzij willekeurig, hetzij regelmatig (fig. f>). Hoewrel in uitgebreidheid verschillend, was de indeeling der Egyptische graven voor alle gelijk: één of meer kapellen of ruimten voor den doodendienst en een graf ter opname van de mummie, welke in een symbolisch versierde sarcophaag van hout of graniet werd geplaatst. Het graf was een verborgen ruimte diep in den grond en veelal door een schacht in verbinding met de kapel. Vooral de rotsgraven waaraan veel zorg is besteed, zijn voor de bouwkunst belangrijk, omdat zij hare oudste ontwikkeling toelichten. Hun versiering doet een navolging van houttechniek zien uit stijlen en liggers saamgesteld (fig. 3). De rotsgraven v;m Midden-Egypte te Beni-Hassan, afkomstig van de llv dynastie (ongeveer 240(1 v. Chr.) hebben bovendien opengewerkte facaden. door een of twee pijlers gesteund, waarin liet proto-type van den (iriekseh- Fig. (>. Begraafplaats te Gizeh niet de pyramiden (P. A; Dorischen zuil wordt vermoed (fig. 4). In de airhitraafafsluiting is een navobmiu" van het overstekende houten sparredak zichtbaar. Achter de open voorhalle is de grafkapel (fig. .">) door vier soms zes pijlers ondersteund en door hoofdbalken verbonden, die een vlak gewelfd plafond dragen. Het geheel is uit de rots gehouwen. Aan de achterzijde bevindt zich de nis nut het beeld van den donde, terwijl in den bodem de opening der schacht is, die tot het diep gelegen graf leidt, waar de mummie ligt. Soms neergeknield, vraagt om raad of ontvangt een gunstliewijs. Hij is do leider Fig. 30. Ilvpnstvl van den tompol to Edfu. van alle gewijde eeremoniën. van do lange proeessiën die, uitgaande van het kleine heiligdom, in de groote zuilenzaal werden opgesteld (fig. .'51), van daar, door den voorhof heen, de poort uittrokken en tussehen de lange sfinx- Fi#. 31. Mvpostvl van :>). Ze ontvingen licht van een breeden middenirane: of van de hiimfiimlnuto /ni.-n "" Tki-ei.'wlia1'''' \ olgens de beschilderingen bestond de woning meestal uit twee verdiepingen, onderling door een eenvoudige trap verbonden. De begane grond diende voor de huishouding. Hier waren de ontvang-, woonvertrekken en dienstlokalen geplaatst terwHl tl*' verdieping voor slaapkamers was bestemd. Daarboven was een overdekt terras dat met de binnenplaats het voornaamste deel der woning uitmaakte. Op dat terras vertoefden de bewoners gedurende de koelte van den avond, of sliepen er in den zomer. Soms werd een deel er van ingericht tot dienstver- Fig. .Ti. IVrs|>tvtii'f cenrr Villa (Host. v. <'liipiez . trekken voor de huishouding, die echter grootendeels op de binnenplaats, in de vrije ruimte, werd uitgevoerd. Vandaar de kleine afmetingen der vertrekken die men doorgaans in de burgerwoonhui/en aantreft. Al naar den rang des Inwoners onderging de plattegrond van de woning uitbreiding Met voorliefde werden de hui/en van de vermogende Kgvptenaren door een ruimen tuin omgeven en door een hoogen ringmuur afgesloten (fig. 33). liet hoofdgebouw, in liet centrum geplaatst, was door lommerrijk geboomte omringd en verbonden met de hoofdpoort door inooien aanleg van wegen, lanen, loovergangen, parkenen vijvers. Als vroolijke stoffage verhieven zich op bepaalde punten sierlijke kiosken of paviljoens met aangenaam uitzicht op de omgeving. Was de lieele aanleg zeer ruim dan werden de dienstge- Fig. '}4. binnenplaats (Kacinct). bouwen, stallingen en voorraadschuren van het hoofdgebouw gescheiden en in afzonderlijke gebouwen geplaatst. De woning zelve werd met weelde ingericht. Rond de binnenplaats, die met palmen en andere tropische planten was voorzien, waartusschen een godsbeeld zich verhief, waren koele zuilengangen geplaatst in verbinding met de ontvang- en woonvertrekken (fig. .'54). Polychrome beschilderingen versierden de wanden en stelden voor tafe- reelen uit het dagelijksch leven, afgewisseld met ornament. Ken strengere geometrische versiering bestaande uit meanders, spiralen, rozetten en randen bedekte het plafond (fig. ."»). Overeenkomstig de versiering was ook het ameublement. Kunstig geweven tapijten en voorhangen in verband met sierlijke tafels, rustbanken, stoelen enz. vormden een stoffeering geheel berekend voor de eischen van een beschaafde en verfijnde samenleving'). Wel is waar zijn de meubels nog slechts in teekening aanwezig, doch de talrijke sieraden, de voorwerpen van weelde en Fig. 35. 1' aradc eener Egyptische woning (Rest. v. tiarnier). huishoudelijk gebruik in verschillende musea van oudheden aanwezig, getuigen \aIk op, waardoor de uitbuigende rand van het kapiteel zijn eigenlijke functie, als dragend deel, mist en een bekroningsmotief van geheel decoratief karakter wordt. Do puntige bladvormon der lotus-zuil vindt men veelal aan het ondereindo der schacht terug (fig. 50). Zoowel do lotus- als do papyruszuil behooren tot het midden-tijdvak der Egyptische kunst. Zij vinden gezamenlijke toepassing in do tempels van Thebe -")• ^ oim en versiering van hot kapiteel zijn niet aan vaste cjegevens onderworpen. Soms stijgt do schacht recht van hot basement op, of wel sluit zij in zachte ronding hier op aan, terwijl zij, afwisselend, geheel met symbolische voorstollingen is overdekt, alleen bonoden en boven is versierd of zooals te Medinet-Abou (fig. 47) geheel onversierd is gebleven. Li i) v asto vorhouding van ondermiddellijn tot zuilhoogte bestaat evenmin. In don bovenvermelden tempel is de papyruszuil zwaar, vergeleken bij die van Fig. 48. Geometrisch aanzicht Hor zuil van Karnak (P. & C.). liet Ramessëum en de groote zuilenzaal te Karnak. Ook de versiering der zuilen onderling, verschilt. Al naar het karakter van den bouw en zijn afmetingen werden vorm, verhouding en versiering bepaald; van een stelselmatig lichter worden der zuil is geen sprake. Tijdens de dynastie der Ptolemeëers, dus in het latere tijdvak der Egyptische kunst, treden nog enkele varianten van kapiteelen te voorschijn, waaronder bij voorkeur de papyrus- en palmkapiteelen toepassing vinden (fig. 30). Doch de opvatting verandert. A U , _ «i i j • i Fig. 4!(. Zuil van het Ramesseutn (P. & O.). \j\er i geheel wordt nu de behandeling meer realistisch, de stijleering minder zuiveren streng. De zucht naar verandering en verfijning leidt wel eens tot overlading en verwarring. In plaats van ondergeschikt te blijven aan het geheel, gelijk dit tijdens de Ramessieden zoo juist werd gevoeld, worden de details der kapiteelen meer plastisch en op zich zelf sprekend behandeld. Daardoor gaat de groote indruk eenigszins te loor, hoe knap do bladeren en bloemen ook zijn gebeiteld. Hot kelk-kapiteel blijft ook nu het heerschend type. Soms nog in den eenvoudigen, strakken cirkelvorm (fig. 51), doch liefst dactvl- of vingervormiff • O O 7 in vier- of achtdoolige teekoning van den bovenomtrek (fig. ö3). Ook het palmkapiteel is aldus behandeld (fig. .">2). Dit streven naar verrijking brengt overdrijving teweeg. Men ziet kapiteelen met toepassing van verschillende planten of bloemen, in twee of meer rijen boven en door elkaar gesteld. Knoppen, bloemen, bladeren en vruchten zijn aldus tot een bundel der tempels van Thebc, zijn ze de steeds afwisselende bekroning der kolonnade. Naast verfijnde uitingen staan voorbeelden van wansmaak en beginselloosheid, o. a. in den grooten Isis-tempel op Philae, welker kapiteelen een opeenstapeling van het samengestelde dactyl-kapiteel en het Hathor-motief vertoonen (fig 2.7). Strikt genomen dient de Thoutmeszuil nog te worden vermeld, doch dit onbelangrijk motief is slechts bij uitzondering toegepast. l)r kroonlijst. Hieraan is de Egyptische kunst arm. Slechts één heorschend type bestaat gedurende do verschillende tijdperken van den tempelbouw, nl.de vereenigd, waardoor de benaming van saamgesteld kapitaal is ontstaan. Als laatste type van vegetalen aard, bestaande uit eenvoudige waterplanten, is eindelijk fig. .">4 bekend. Ten slotte behoort nog de 1 lathor- of Hermeszuil (fig. 31), reeds vroeger vermeld, tot de verbreide typen dezer periode. Al deze kapiteelvormen komen in de laat-Egyptische tempels voor: te Denderah, Esneh,Edfu,Kom-Oinbo op Philae en ook in de latere aanbouwen hollijst. Zij bekroont alle muurwerken, zoowel in hun hoofdmassa als in hun onderdeelen. Pylonen, ingangen kolonnaden, borstweringen, pijlers en pedestals, alle hebben ze de hollijst tot opperste afsluiting. Zelfs aan de ante, de vertikale eindiging der kolonnade tegen den hellenden pyloonmuur, is ze soms aanwezig (fig. 55). Doch haar uitdrukking verschilt al naar de hoogte, den voorsprong en de versiering. Als bekroning van de tempelpoort is zij het meest karakteristiek, door haar overwegende afmetingen en rijke versiering (fig. 50). Daar bevindt zich de gevleugelde zonneschijf met de Uraëus-slangen, symbool der koninklijke waardigheid, zinnebeeld van den zonne- Fig. 51. Kelkkapiteelen van Philae en Edfu. god die, door de snelheid van het licht, heel het Nijldal beheerscht. Het geheele motief dat zicli verheft op een strak verdeelden achtergrond van stijgende lijnen, is van zeer decoratieve werking. Omtrent den oorsprong van de hollijst bestaan wel hypothesen, doch een afdoende verklaring is niet bekend. In verband met de structuur is haar toepassing verschillend. Soms is de hollijst de rationeele uitdrukking van de dekplaat (fig. 57) der tempels, terwijl de figuren 45 en 55 een geheel op zichzelf staande bekroning doen zien. In fig. 50 is haar hoogte uit vijf steenlagen saaingesteld, zoodat de vorm fijn gevoel wordt het stelsel van verdelging door het ornement opgenomen. daarin weggewerkt en eerst bij nauwkeurig onderzoek verraadt zich de methodische wijze van doen. De uitvoerige werken van Prisse-d'Avennes, Owen-.Jones en Racinet vertoonen talrijke randversieringen uit bloemen en planten ontstaan. Twee typen (fig. 04) zijn hieraan ontleend. In beide is de lotus het hoofdmotief, welker bloem en knop tot een strak geteekend vlak-ornament verwerkt, in hoofdvorm door een vierkant wordt omschreven. Een rij kleine rozetten ter grootte van de kelk en fijne, pal met vorm ige bladeren, geven afwisseling en schaal aan het hoofdmotief. De bloemrand wordt door een geonietrischen band afgesloten. Kenmerkend voor de Egyptische fries versieringen is, dat bijna altijd de verschillende, samenstellende grondvormen, zonder onderlinge verbinding, los. naast elkaar staan. Ook de plafondbeschilderingen (fig. 65) geven een denkbeeld van de strenge, methodische samenstelling der vlak versieringen. De nummers 2, en 4 zijn varianten op den meander en de rozet, terwij] 5, (> en S varianten o]) de spiraallijn vertoonen. Alle zijn uit een verdeeling van vierkanten en rechthoeken ontwikkeld en treffen dooi' klare, rustige schikking, door zuivere stvleering, door strakke, sierlijke teekening der motieven, door juiste harmonie tusschen redeneering en gevoel. Zij hebben een geheel eigen karakter, een krachtigen stijl -eigenschappen die de groote verdienste, de blijvende bekoring van al het Egyptisch ornement zijn. Fig. 0(5. (ievleugehle zonneschijf (I\ tV II. MESOPOTAMIË. Naast Egypte werd Mesopotamië een bron van kunstcultuur. (iunstige levensomstandigheden zijn ook nu oorzaak dat in de uitgebreide vlakte tusschen Tigris en Euphraat, nomadenstammen zich vroegtijdig tot oen vaste samenleving hebben nedergezet. Ook Mesopotamië wordt jaarlijks overstroomd. Als de voorjaarszon de sneeuwbergen van het Armenische hoogland ontdooit, treden die twee rivieren buiten hun oevers en bevruchten zij hot stroomgebied met hun overvloedig water. Minder regelmatig 011 geleidelijk dan de overstroomingen van den Xijl waren hier voortdurend zorgvuldige, uitgebreide maatregelen noodig ter benuttigine' van liet water. Heel de vlakte werd stelselmatig met een net van dijken O O ° " en kanalen doorsneden aan welker onderhoud groote krachtsinspanning moest worden besteed. Onder een verstandig bestuur waren die overstroomingen een weldaad voor het land; buitengewone vruchtbaarheid was het gevolg. I)e dorre zandvlakte werd in welig weiland en rijken akkergrond herschapen, die de talrijke bevolking een ruim bestaan gaven. Dan bloeiden landbouw, handel en scheepvaart en heerschte welvaart alom. Bij nalatigheid daarentegen werden zij tot ramp. In enkele tientallen van jaren veranderde de vruchtbare vallei niet haar weelderigen plantengroei in woeste steppen waar moerassige, ongezonde plassen water dood en verderf verspreidden. De tegenwoordige toestand getuigt het: „Zet na elkaar een twintigtal Turksche paella's, van het slag als tegenwoordig te Mossul en te Bagdad heerschen, aan het werk en zij zullen meer kwaad stichten dan verscheiden legers. Xiets is zoo te duchten, is zoo verderfelijk in zijn noodlottige voortzetting, als een lui, onwetend, bedorven bestuur" (Perrot). Verschillende volkeren hebben in ouden tijd over het land geheerscht, waaronder de Chaldeërs en de Assyriërs, volkeren van Sumerischen en Semietischen stam, machtige rijken hebben gevormd, en grooten invloed hebben uitgeoefend. Oorlogszuchtig van aard, beurtelings elkaar de oppermacht betwistend, werd liet centrum van het rijk herhaaldelijk verplaatst al naar liet recht van den sterkste. Babyion en Ninivé, als hoofdsteden, werden bij afwisseling de zetel van het bestuur. Naar oude beschrijvingen te oordeel en, moeten de Babylonische en Assyrische vorsten tijden van groote macht en weelde hebben doorleefd. Hun paleizen in ruimen aanleg van tuinen en terrassen niet rijk plantsoen — de zoogenaamde hangende tuinen — moeten ware lustoorden zijn geweest, waarin een weelderig hofleven zich afspeelde, als verzet tot het ruwe sport van jacht of krijg. Langzamerhand is in den chaos van fantastische verhalen en legenden, omtrent de vroegste geschiedenis dezer rijken in omloop, eenige klaarheid gekomen. Hypothesen en dichterlijke voorstellingen aan Mozaïsche en Grieksche schrijvers ontleend, hebben plaats gemaakt voor de feiten door de moderne wetenschap aan het licht gebracht. Volgens deze staat liet vast dat de Chaldeërs, als bewoners van BenedenMesopotamië — de landstreek bij de Perzische golf — liet stamvolk zijn. Hun beschaving heeft zich van daar uit aan Boven-Mesopotainië, dat dooide Assvriërs werd bewoond, medegedeeld, heel het hekken omvat niet alleen, maar daar buiten zich ook doen gelden. Uit liooge oudheid zijn verschillende steden bekend: Mugheïr (Mozaïsch Ur, woonplaats van Abraham); Warka (Erek); Larsam, Babyion, Tello en andere, dagteekenend misschien van .5000 jaren en meer vóór onze jaartelling, liggen alle in Chaldea. Eerst door verschillende hoofden, afzonderlijk geregeerd, vindt de vereeniging tot één groot rijk plaats onder koning Chammurabi, met Babyion als hoofdstad. Enkele geschiedschrijvers stellen dit feit in 2231 v. Chr., andere evenwel aanmerkelijk later. Tegen 180(1 v. Chr. tot hoogsten bloei gekomen, strekte dit eerste Babylonische rijk zich over geheel Mesopotamië uit. Daarna maakten de krijgszuchtige Assvriërs aan de Babylonische macht een einde, verwoesten Babyion en verhieven Ninivé tot zetel van het gezag. Ondanks voortdurende pogingen om het gehate juk der Assyrische overweldigers af te schudden, bleven de Babvloniërs, met korte onderbreking tot de 7° eeuAv v. Chr. aan hen ondergeschikt. De beruchte Assyrische koningen Assurnazirpalus en zijn zoon Salmanasser, hebben in dat tijdperk geregeerd. Talrijke veldtochten tegen de naburen werden door hen ondernomen. Mot wreede gestrengheid onderworpen en door geweld tijdelijk beteugeld, blijven deze wingewesten brandpunten van oproer. Onder de opvolgende vorsten worden de veroveringen steeds voortgezet en uitgebreid, on het rijk schijnt onder dc dynastie der Sargoniden het toppunt van omvang en macht te hebben bereikt. Van af den Indus tot den Nijl en de Middellandsche Zee, strekte liet Assvrische gezag zich toen over verschillende volksstammen uit. Talrijke grootsche bouwwerken zijn door deze machtige heerschers in onderscheiden plaatsen van het rijk gesticht. Want deze Oostersehe potentaten achtten het beneden hun hooge waardigheid, het verblijf van hun voorganger te betrekken en bij hun troonsbestijging behoorde de bouw van een paleis tot de eerste bezigheden. En al werd het gebouw vaak met de bruikbare bouwstoffen van verlaten koningsverblijven opgericht, dan was het nieuwe verblijf toch persoonlijk, eigen bezit. In Khorsabad, Birs-Ximrud en Kujundsjik (Ninivé), zijn talrijke overblijfselen van koninklijke paleizen gevonden, die in hun onvolkomen staat nog spreken van de grootheid en de macht hunner stichters. Ook de belangrijke beeldhouwwerken getuigen van hun kunstzin. Ondanks den grooten voorspoed van het rijk onder Sargon en zijn opvolgers, ging de alleenheerschappij van Assyrië vrij spoedig ten onder. Maakte reeds de groote omvang van liet rijk de beheersching zijner deelen moeilijk, te meer bezwarend was deze, waar liet gezag op geweld en tvrannie was gevestigd. De harde hand der heerschers maakte liet juk der dienstbaarheid zeer zwaar. Bij herhaling waren de Babyloniërs reeds opgestaan. Steeds beteugeld, verzwakten zij toch innerlijk de regeering, die ook ten gevolge der weelde langzamerhand was verslapt. Een hevige schok van buiten bleek slechts noodig om het bestaande evenwicht te verbreken. Plotseling drong een groote, roofzuchtige volksstam, de Scythen, in v. Clir. van uit het Noorden in Assyrië door. Met onweerstaanbaar geweld verspreidden zich de woeste horden over de verschillende deelen der vlakte, alles verdelgend of roovend wat niet binnen de burchten behoorlijk was beschermd. Met buit beladen trokken zij zich in hun steppen terug, achterlatend een land, ten deele ontvolkt en verarmd. Eenmaal den stoot gegeven, werd liet werk door de Meden 011 Babyloniërs voltooid. Met vereende macht rukten zij tegen Assyrië op; liet luisterrijke Ninivé werd in 625 v. Chr. verwoest en Babyion werd de koningsstad van een nieuw Babylonisch rijk, dat onder Nebucadnezar het toppunt van bloei bereikte. Slechts 89 jaren heeft dit rijk bestaan. Toen maakten de Perzen onder Cyrus er zich meester van. Babyion bleef wel is waar door hem gespaard, doch werd eindelijk onder Dari'us en Xerxes, van paleizen en tempels beroofd. Gingen hiermee ook al de zichtbare resultaten der kuustbeschaving van Mesopotamië voor altijd ten onder, haar geest ging niet te loor. Zij plantte zich voort in wijden kring van omwonende volkeren. Armenië, Perzië, Syrië, Lycië, Judea, Phenicië; tot zelfs Hellas, Rome en Byzantium hebben haar invloed in verschillende mate gekend. M ONUMENTE N. Tot het midden der vorige eeuw was van de Chaldeesche en Assyrische architectuur weinig bekend. De uitgestrekt hooge heuvels die de eenzame, dorre vlakte afwisselen, en bebouwd zijn met de schamele huizen en hutten van Arabische stammen, deden weinig vermoeden dat hun flanken, schatten van oude kunst verborgen hielden. Bedolven onder puin en zand, bleven de overblijfselen van vroegeren luister eeuwen lang onbekend, totdat eenige opgegraven fragmenten met spijkerschrift voorzien en door de bewoners aan den Franschen consul Botta te Mossul gebracht, diens aandacht trokken. Met helderen blik doorzag hij hun belangrijkheid en liet in 1.S4;} de eerste opgravingen te Khorsabad verrichten. Brokstukken van een uitgestrekt gebouw kwamen aan het licht en werden door Flandrin in teekening gebracht. I it de opschriften, door Longperier ontcijferd, bleken zij tot het paleis van koning Sargon (8e eeuw v. Chr.), een bouwwerk der laat-Assyrische kunst, te behooren. Weldra begon nu een reeks van onderzoekingen op verschillende plaatsen. Layard, op last van Engeland uitgezonden, ontblootte van 1847—1851 een deel van Kujundsjik, het oude Ninivé, Birs-Nimrud en andere steden. Frankrijk deed door Thomas, Place, en Oppert de uitgravingen van Botta te vervolgen, terwijl Kawlinsen, Loftus en Sniith op kosten van de Engelsche regeering of van particulieren tot 1876 bezig waren. rhans nog worden de onderzoekingen door den Franschman de Sarzec, en door Duitsche en Amerikaansche geleerden te Tello, te Nippur en andere plaatsen in Chaldea voortgezet en door Hilprecht en John Peters van de universiteit in Pensilvanië bekend gemaakt. Belangrijke historische en artistieke dokumenten zijn reeds verkregen. Talrijk reeds zijn de beeldhouwwerken in de Assyrische afdeeling der hedendaagsche groote musea. Bij duizenden bevinden zich, de kleine terra-cotta tabletten met spijkerschrift, uit de ruïnes van koning Assurbanipal's paleis te Kujundsjik opgedolven, in het Britsch museum te Londen. Zij doen de Assyrische vorsten als goede chronologen kennen, en geven tal van inlichtingen omtrent godsdienst, taal, zeden, gewoonten, kortom, heel de ontwikkeling van Baby 1 oniè en Assyriè van vroegeren tijd af. Ook de eigenaardige zegel rollen, in welker oppervlak mythologische, godsdienstige tafereelen in primitief-figuurlijken trant zijn gehakt, en in grooten getale bewaard, dragen tot die kennis bij. Van de gebouwen zelve is geen enkel meer aanwezig. Hier geen reusachtige tempels, met ontzaglijke zuilenzalen, geen onverwoestbare pyramiden en rotsgraven, welker wanden in rijken pronk van figuur-tafereelen en beeldschrift, zélve hun geschiedenis en beteekenis verhalen, gelijk in Egypte. Slechts vormlooze, zware klei- en baksteen-massa's van geweldigen omvang verraden in hun aanzet de indeeling- der verdwenen monumenten. O o Want Chaldea in heel haar uitgestrektheid, bezit geen steen. Toch was haar architectuur geheel op het materiaal van eigen bodem aangewezen. De vette kleilaag door het slib der overstroomingen gevormd, en waaruit de bewoners hun voedsel trokken, moest ook tot den bouw der monumenten dienen. Hiertoe werd zij tot rechthoekige prisma's gevormd, die in de zon gedroogd of door het vuur gebakken, in lagen werden opeengestapeld, onderling verbonden door vloeibaar leem, of wel asphalt, rijkelijk in den bodem aanwezig. Zoo ontstond in Chaldea de baksteen-architectuur in tegenstelling tot de steen-architectuur van Egvpte. 1'ifi. 7. Grafgewelf te Mugheïr il'. <* ('.). Uitsluitend van baksteen zijn de monu¬ menten in Chaldea gebouwd. Van veel minder duurzamen aard dan de natuursteensoorten uit het Nijldal, is dus hun bijna algeheele verdwijning licht te verklaren, ondanks de zorg aan den opbouw besteed. Met de beschaving der Chaldeërs, namen de Assyriërs ook hun wijze van bouwen over. En hoewel door de nabijheid van het Armenische gebergte, het gebruik van kalksteen bij hen niet was uitgesloten, hebben zij deze slechts spaarzaam aangewend en zonder het karakter der architectuur te wijzigen. De kennis der monumenten is dus indirect tot ons gekomen. Voor de indeeling geven de ontgraven, ruwe muurtronken genoegzame aanwijzing. En al is ook geen enkele ruimte meer aanwezig dan kan, dank zij de merkwaardige onderzoekingen, o. a. van den Fransehen architect Thomas, met veel waarschijnlijkheid hun oorspronkelijken vorm worden vastgesteld; althans van de Assyrische paleizen, waarvan enkele, door hem stelselmatig zijn ontgraven en in teekening gebracht. Met veel scherpzinnigheid zijn die ruïnes onderzocht; tal van vertrekken en zalen zijn dooi' hem blootgelegd; hun inhoud, meerendeels puin en kleimassa's, bevatte voor hein aanduidingen tot een stelsel van opbouw, welker logische gedachtegang zeer aannemelijk is, en die geheel aansluit bij de getuigenissen der oude schrijvers, en de talrijke gevonden bas-reliefs op albasten platen. Daarentegen zijn van den tempel de documenten veel minder talrijk. Hg. (i8. Chaldeesche tempel op rwhthoekig grondplan naar Chipiez. Alleen de bas-reliefs en de oude schrijvers geven hiervan vage aanwijzingen. In tegenstelling tot Egypte, heeft noch Chaldea, noch Assyrië merkwaardige graven nagelaten. Dit type, voor de kunst van het Xijldal van zooveel gewicht, wordt hier onbeduidend. Want de uitgestrekte necropolen in Chaldea gevonden, dagteekenend uit het Nieuw-Babylonische tijdperk, bevatten slechts kleine ruimten zonder versiering of opschrift; enkele slechts zijn als constructie van eenige beteekenis. liet graf te Mugheïr (fig. (i7), van geringe afmetingen (1.;»2 nir. hoog, 2.12 mr. lang en I.U8 mr. breed), doet een primitieve over- welving zien. De ruimte is gelieel van gedroogde kleisteenen gebouwd, en wordt door overkraging van horizontale lagen afgedekt. Terra-cotta sarcophagen van verschillenden vorm werden voorts het meest gebruikt ter bewaring van het lijk. De daarbij gevonden voorwerpen van dagelijkscli gebruik: vazen, schalen, kruiken, wijzen aan, dat ook hier, even als in Egypte, dezelfde gedachte: den doode van levensmiddelen te voorzien, heeft voorgezeten. Wapens, gouden sieraden en toiletartikelen gaven aanduiding omtrent de identiteit dor gestorvenen. Geen enkel graf is tot nu toe in heel Assyrië ontdekt. Tweëerlei is de aard der Chaldeesch-Assyrische monumenten. De tempel en het paleis zijn de typen dezer kunst. Zij karakteriseeren beide machtige volkeren, welker lange, veel bewogen geschiedenis, een aaneenschakeling van veroveringstochten is. Hun bewegelijke, oorlogzuchtige natuur bracht hen in voortdurende botsing, zoowel met elkaar, als met verschillende naburige stammen. Uitbreiding van gezag was hun streven; vooral bij de krijgshaftige Assyriërs. Hun regeeringsstelsel, op geweld berustende, eischte ter behoud, van zelf een innerlijke versterking van het land. Vandaar de buitengewone ontwikkeling van de vesting-bouwkunst. Steden en koningspaleizen waren als versterkte burchten aangelegd ter veiligheid tegen overval. Hun ontzaglijke omvang teekent volkomen den militair-staat. Was in Egypte de koninklijke macht uit de theocratie voortgekomen, en de tempel daar het voornaamste type der architectuur, in Assyrië daarentegen neemt het koninklijk paleis de voornaamste plaats in. Gewoonlijk is de tempel een onderdeel er van. Toch hebben vooral de Chaldeërs belangrijke tempels gebouwd. En al zijn hun overgebleven ruïnes in Mesopotamië thans slechts vormlooze, omvangrijke aardheuvels, die een vergelijking met de machtige architectuurwerken van Egypte niet kunnen doorstaan, dan is niet gebrek aan piëteit of godsdienstzin hunner stichters, hier de reden van. Hun spoedige verdwijning moet veeleer aan den bijzonderen vorm van den bouw en den aard van het materiaal worden geweten. DE TEMPEL. Een aantal van deze kunstmatige heuvels bedekt nog do vlakte van Mesopotamië. Zoowel de verhalen der oude schrijvers als de gevonden basreliëfs hebben aanleiding gegeven, er overblijfselen van tempels in te zien. Bij ontgraving bleken ze te zijn de aanzet van een massieven vierkanten bouw, die oorspronkelijk bestond uit verschillende verdiepingen, in steeds afnemende hoogte. Een soort trappyramide dus, waarvan alleen de laatste omgangen jachttafereelen. leeuwen, paarden, wilde ezels, herten, honden en andere dieren zijn in volle actie weergegeven. Een treffend voorbeeld is de bekende „Stervende Leeuwin" in het Britsch Museum te Londen (fig. 100). Doodelijk gewond sleept zij haar machteloos achterlijf voort, brullend van smart en woede tegelijk. Toch houdt zij zich nog op de machtige voorpooten staande en keert zich nog vastberaden tot haren aanvaller. De uitdrukking is aangrijpend, ontroerend. „Als men het Kig. (JS. Glazuurbakstccti te Birs-Nimrud. beeld eenigen tijd met aandacht heeft bezien meent men den echo te hooren van de stervenskreet die uit den geopenden muil ontsnapt" (Perrot). Het geheel is een meesterwerk van de Assyrische plastiek. De voorstelling is treffend, duidelijk door den soberen, strakken omtrek van het figuur, met vermijding van alle nuttelooze details. Als uitdrukking geheel uit het leven gegrepen, is toch de vorm geheel decoratief van opvatting en weergegeven zonder perspectievische wijking, in geometrische projectie, op één vlak plan niet juiste aanduiding der anatomie. Vandaar de groote uitdrukking. Men bezie eens de karakteristieke st;vloering van den grimmigen kop, in de groepeering der plooien van muil en neus, welker teekeninguitradieerendelijnen is saamgesteld. Van de vaste versiering tot de losse versiering overgaande, verdient vermelding dat ook op het gebied van ameublement de Assyriërs verdienstelijks hebben voortgebracht. Het is te begrijpen dat een zoo hooge kunstbeschaving in alle onderdeden van het dagelijksch leven was doorgedrongen. Talrijk zijn ook hier de fragmenten van voorwerpen van toegepaste kunst in de ruïnes der paleizen teruggevonden. Fragmentenvan meubels : troonzetels, zitbanken, rustbedden, tafels in hout met op- Fig. iju. Genie. legsel van metaal of ivoor, geheel overeenkomend met de afbeeldingen op bas-reliëfs, zijn te Londen aanwezig. Voorts vazen, schotels, wapens, versieringen, juweelen, in terracotta, in gedreven koper en edele metalen al of niet met email versierd. VEKSIEHIXG. Fig. 100. Stervende leeuwin fBritseh Museum). Het festijn van koning Assurbanipal (fig. 101) geeft hiervan een denkbeeld. Zetel, troon, tafel en rustbank zijn met veel verfijning in al hun samenstellende onderdeelen bewerkt. Ook de afbeelding van een zitbank (fig. 102), kenmerkt een juiste techniek van het meubel. Zonder overlading maakt het geheel een rijken indruk. I)e groote virtuositeit in de behandeling van het dier bij de beeldhouwwerken der Assyriërs opgemerkt, vindt bij de voorwerpen van toegepaste kunst een terugslag. Meubels, wapens, sieraden en voorwerpen van dagel ijkscli gebruik vertoonen talrijke toepassingen van het diermotief, dat als eindigingsvorm, bekroning of bekleeding is aangewend. Aldus de pooten der zitbanken die van klauw en hoef: liet gevest en de scheede, die met leeuwfiguren zijn verrijkt. In een land waar het naakt werd geweerd, moest natuurlijk veel aandacht ,, in. „ , . . , . , „ aan de kleeding wor- rig. 101. festijn van koning Assurbanipal (P. tS: C.). den geschonken. De kunstvolle bewerking van een koningsmantel (fig. 02) in rijke teekening van symbolische en decoratieve voorstellingen, getuigt hiervan. Met de beschrijving van tempel en paleis zijn de als architectuur belangrijke gebouwen van Mesopotamië vermeld. Van het woonhuis is geen spoor gevonden. De weinige duurzaamheid van liet materiaal is er de reden van. AVaar reeds paleis en tempel als hoogste uitingen der kunst, ondanks den zwaren aanleg, tot vormlooze puinhoopen door den tijd werden verminkt, daar moest liet woonhuis geheel tot stof vergaan. Alleen van de vestingwerken der steden zijn overblijfselen ontgraven. Ontzaglijk zware kleimassa's, met openingen doorbroken, wijzen de vroegere ringmuren en stadspoorten der koningssteden nog aan. In hun vorm vertoonen zij met de onderdeelen van het paleis geen karakteristiek verschil, waarom met de enkele vermelding kan worden volstaan. S L 0 T. Zoo werd ook in Mesopotamië, dank zij het genie der oude Clialdeërs, een architectuur ontwikkeld van oorspronkelijk, eigen karakter. De monumenten daar voortgekomen uit de vroegtijdige beschaving van een begaafd ras zijn als verwezenlijking van eigen denkbeelden en behoeften en gebouwd met het materiaal van eigen bodem gelijk die van Egypte — zuiver inkeemsch, nationaal. Hun constructie-systeem en vorm getuigen van een eigen architectoniek; hun versieringskunst, in den aard van het thema en zijn behandeling, van een eisen esthetiek. Een eigen kunstorganisme in vollen zin is hun kenmerk. Fig. 102. Zetel. . . . En al missen de paleizen van Mesopotamië ook de hooge bezieling, de mystieke schoonheid, de grootsche architectuur-opvatting van de tempels uit het Nijldal: al hebben ze niet hun rijkdom aan decoratieve vormen en mist hun ornement de zinrijke weergave der natuur, als essence van het geziene; al ontbreekt hun de adel van stijl, die de Egyptische kunstwerken doordringt, van den indrukwekkenden tempel tot het luttele object van toegepaste kunst, toch boezemen de Chaldeesch-Assyrische monumenten toch groot belang in. Hun minderheid als algeheele architectuuruiting is niet zoo zeer aan het ras dan wel aan den bodem te wijten. Waren toch de rotswanden van het Nijldal rijke steengroeven, die den bouwmeester en den beeldhouwer voortreft el ij ke materialen \erscliaften, tei verwezenlijking hunner stoutste idealen. Chaldca was geheel van edele bouwstoffen misdeeld. Slechts aangewezen op klei, hoofdzakelijk in gedroogden vorm, tot den bouw van paleis of tempel, was de bouwmeester daar veel meer beperkt in uiting. Voor het vrijstaande steunpunt de zuil — het glanspunt in de Egyptische architectuur, was voor hem geen plaats in zijn geest. Daardoor verviel al dadelijk de vrije ontwikkeling der ruimte in oppervlak en volume. En wanneer hij ondanks deze beperking in hulpmiddelen toch zijn ideaal verwezenlijkte, het gewelf -doeg, daarmee een constructie-systeem schiep van vérgaande strekking, voorbestemd te zijn de kiem der grootsche architectuurscheppingen van latere volkeren, — dan is zijn systeem zeker even verdienstelijk als dat van zijn Egj'ptischen collega, al bereikte deze zélf grootere resultaten. Den Chaldeër was slechts beperkte uiting mogelijk door de brooze bouwstof ter zijner beschikking. Sehaarschte aan hout noopte hem zoowel tot een spaarzaam gebruik van gebakken steen als tot het slaan van kleine gewelven, welker uitvoering zonder formeelen kon geschieden. Die beperkende invloed van het materiaal doet zich ook in de onderdeelen der gebouwen gevoelen. Totale afwezigheid van architectuurgeledingen, is er het gevolg van. Met de machtige zuilen verdwenen ook haar sierlijke plastische bekroningen — de kapiteelen — die in zoo rijke verscheidenheid aan den Egyptischen tempel zijn te bewonderen. Evenzoo de karakteristieke hollijst ter afsluiting van pylonen, poorten, kolonnaden en muren. Doch ook hier schafte het talent van den bouwmeester raad. De levendige omtrek van de strakke kanteelinglijst in vlakversiering van glazuursteenen, vormt, als voortzetting van den vertikalen paleismuur, tot deze een even karakteristieke bekroning als de schaduwrijke hollijst door haar tegenstelling tot den hellenden tempelwand. Beider teekening, hoe verschillend in aanzien, is juist gevoeld en overeenkomstig den aard van het materiaal. Evenzoo was de beeldhouwer beperkt in zijn uiting. Hém veroorloofde het Aveeke albast sleehts verwezenlijking zijner denkbeelden door het beseheiden bas-relief. \ an de indrukwekkende vrije scheppingen der Egyptische plastiek: de reusachtige koningsstatuen en de mysterieuze sfinxrijen in graniet, als symbolische inleiding tot het tempelgebied, zijn de statige dorpel wachters van de Assyrische monumenten slechts een zwakke weerkaatsing, ondanks hun verdienstelijke uitvoering. Doch de lange, figurale wand tafereel en van het inwendige, als verheerlijking van den vorst, geven, ondanks hun eentonigheid door talrijke herhaling, kunstwerken te zien, die zoowel in opvatting als uitvoering van het geziene, een eigen stempel hebben en als gehalte zeker niet bij de Egyptische kunstwerken ten achter staan. In wedergave van het dier overtrof de Chaldeër verre den Egyptenaar. Daarentegen toonde deze weer zijn meesterschap in de toepassing van het ornement. De kwaliteiten zijn dus verschillend. Al naar den aard van het ras hebben de kunstenaars hun idealen vertolkt en de Egyptenaar was de bevoorrechte, wegens de grootere materieele hulpmiddelen te zijner beschikking. Beider groote verdienste is: te hebben gehad een eigen kunstbeschaving van krachtige uiting, van groote beteekenis, en die zich, zonder vreemden invloed, op natuurlijke wijze heeft ontwikkeld. Ging ook niet den val van Babyion en Memphis de heerschappij dezer oude rijken voor altijd ten onder, hun beschaving verdween hiermee niet. E"-vpte en Chaldea zijn te beschouwen als twee machtige bronnen van kunstbeschaving, waaruit verschillende volkeren van \\ est-Aziê en ZuidEuropa hun architectuur op meer of minder oorspronkelijke wijze hebben ontwikkeld. III. PHENICIË EN PALESTINA. Kleinere staten van Semietischen stam hebben zich in Westelijk-Azië gevormd tijdens den bloei der twee machtige oude rijken van Egypte en Mesopotamië. Hieronder als voornaamste Phenicië en Palestina. Hun architectuur uitvoerig te bespreken is niet mogelijk. Daarvoor is haar kennis nog te vaag, niettegenstaande den grooten roep haar door oude schrijvers toegekend. Enkele boeken van het Oude Testament maken in zeer dichterlijken trant melding van de grootsche en kostbare bouwwerken door deze stammen gesticht; echter te onduidelijk om hiernaar een juist beeld te kunnen ontwikkelen. Evenzoo schrijvers van hiteren tijd. Deze architectuur daarom te verzwijgen ware onjuist. Want al hebben de onderzoekingen van den modernen tijd die vermeende, liooge kunstbeschaving tot bescheiden verhoudingen teruggebracht en vastgesteld dat hun architectuur weinig oorspronkelijks bevat, tevens is bewezen dat vooral de Pheniciërs de kunst verder hebben gebracht, zij het ook meer door verspreiding, dan door zelf-ontwikkeling. Dat is hun verdienste. Deze volksstam, waarschijnlijk afkomstig van de kusten der Perzische zee heeft zich omstreeks 2000 v. Clir. gevestigd op de lange, smalle strook gronds ten oosten der Middellandsche zee die door het Libanon-gebergte wordt begrensd. In verband met hun handelsaard was de nieuwe woonplaats goed gekozen. Langs heel de kust ontstonden weldra havensteden die spoedig tot groote stapelplaatsen van handel aangroeiden. Tyrus, Sidon, Amritli en andere kuststeden zijn reeds vroeg 0111 hun welvaart en macht bekend. Meesters van de Middellandsche zee, werden al haar kusten en eilanden achtereenvolgens door de Pheniciërs onderzocht, in bezit genomen en benuttigd. Koloniën ontstonden in Klein-Azië, op Cyprus, op de eilanden der Egeïsche zee, op Creta, Sicilië, Sardinië, in Spanje en langs heel Noordelijk Afrika. Was niet Carthago, een Phenicische volksplanting, langen tijd Rome's machtige rivale! Doch ook landwaarts strekten de Phenicische handelswegen zich verre uit. Niet alleen onderhielden de Pheniciërs een druk verkeer met Egypte; zelfs tot Mesopotamië en Indië toe gingen hun karavanen ter trafiek, aanbrengende rijkdom en welvaart voor het moederland. Een eigen kunstcultuur heeft dit merkwaardige handelsvolk evenwel niet gekend. Dergelijk streven lag niet in hun practischen aard, die vooral op de bevordering van utiliteits-doeleinden was gericht en waarvoor talrijke, uitgebreide werken werden tot stand gebracht. Zoowel Phenicië als haar koloniën bezaten kunstmatige aanlegplaatsen, zeehavens, waterbekkens en kanalen, Fig. 103. Tabernakel te Amrith. alle ter bevordering van handel en scheepvaart met groote kosten aangelegd. Daarbij was hun industrie van beteekenis, want als glasblazers, stoffenververs, bronsgieters, timmerlieden en steenhouwers staan de Pheniciërs bekend. Doch kunstwerken van oorspronkelijk, nationaal karakter, op welk gebied ook, hebben zij niet nagelaten. Door het drukke handelsverkeer niet Assyrië en vooral met Egypte, namen zij van deze kunstvolkeren de producten over en brachten die ter markt. Zij waren de wereldagenten, de ijverige makelaars, die de werkplaatsen van het Nijldal tegen overproductie behoedden Door hun bemiddeling werden de Egyptische kunstwerken opgekocht, nagebootst, ten eigen bate aangewend of over de wereld verspreid. Voorwerpen van huishoudelijk gebruik, van toegepaste kunst, sieraden, zelfs sarcophagen, — elk gangbaar artikel van welken aard ook was hun welkom, want winstbejag alleen was hun doel. Het verhaal gaat dat Phenicische koningen en grooten, desnoods de gesmokkelde sarcophaag van een Egyptenaar tot EVERS, Architectuur. 7 eeuwige woning namen. Degelijker en kunstvoller kon deze in 1 heniciê zeku niet worden vervaardigd. Waartoe zich dus moeite te geven: met de verandering van het opschrift in Phenicische taal was de zaak klaai ). Alleen de taal is hun glorie! Want dc Pheniciërs zijn als de vernuftige samenstellers van het alphabet bekend, dat de omslachtige, ingewikkelde Oud-Oostersche schriften: het hiëroglyphen-, spijker- en wiggeschrift heeft vervangen. En al diende het letterschrift bij hen niet tot hoogere doeleinden, t«»t beoefening van wetenschap of letterkunde, en werd het alleen benuttigd tot snelle afwikkeling van zaken, dan komt hun toch de eer der uitvinding toe. Cosmopolieten van natuur en ter wille van handel steeds ambulant, is het te begrijpen dat dit bedrijvige volk, ondanks zijn vindingrijken geest, toch weinig oorspronkelijks heeft nagelaten. Vermoedelijk pasten do Pheniciërs het Assyrische en Egyptische constructie- Fig. 104. Cyprische kapiteelen (Louvre te Parijs). systeem toe, terwijl hun tempels een navolging op kleine schaal der Egyptische monumenten zijn. Do ontzaglijke heiligdommen van het Xijldal to'■ eeuw v. Chr.) verwoest en door Zerubabel herbouwd', toen door koning Herodes (20 j. v. C'hr.) weer afgebroken en door een rijk versierd monument vervangen; daarna door den Romeinsclien veldheer Titus (73j.n. Chr.) met den val van Jeruzalem verbrand en geheel gesloopt , eindelijk door de Mohammedanen in bezit genomen en tot oprichting van Omar's moskee gebruikt, is er in dien ouden, gewijden tempelgrond zoo veel gewoeld, veranderd, geslecht en herbouwd, dat de juiste ouderdom der overgebleven muurwerken niet niet zekerheid kan bepaald worden. Andere belangrijke bouwwerken schijnen de Israëlieten niet te hebben gesticht, althans sporen zijn niet overgebleven Alleen grafkelders zijn gevonden, doch zij hebben geen bijzondere beteekenis en zijn geheel aan die der Pheniciërs verwant. De eenvoudige rotsgraven van Amrith zijn hiervan het type. IV. P E R Z I Ë. Mot den val van Babvlon en Memphis was de ondergang der twee machtige oude rijken van Mesopotamic en het Xijldal beslist en de wereldheerschappij der Perzen gevestigd. I)e fortuin had deze stoute veroveraars gediend. Als bewoners van Iran — de uitgestrekte hoogvlakte tusschen Indus, Tigris en Kaspische zee gelegen — was dit aanvankelijk eenvoudige volk in harde levensschool gevormd. Het land van nature onherbergzaam door de sterke tegenstellingen van het klimaat en door den onvruchtbaren bodem, was slechts door aanhoudende zorg en krachtsinspanning bewoonbaar. Bijna regenloos van wege den lioogen bergketen die Iran omsluit en welks toppen de wolken, uit de opstijgende waterdampen der omringende Perzische en Kaspische zeëen gevormd, opvangen, breken, in stroomen langs kale, steile flanken afvoeren en in de hoogvlakte verspreiden, is bevruchting hiervan slechts mogelijk, indien het water dat door den philtreerenden bodem wordt opgenomen en in een onderaardsch waterbekken zich verzamelt, behoorlijk wordt benuttigd. Daartoe dienden talrijke schachten en putten op geregelde afstanden gegraven; alleen deze maakten de noodzakelijke bevloeiing van ilen dorren grond mogelijk. Waar deze geregeld plaats vond ontstonden uitgestrekte oasen, vruchtbare streken ter cultuur geschikt. Daarnaast bleef de bodem dood en kaal. In dezen moeielijken strijd om het bestaan werden de oude bewoners der hoogvlakte van Iran gesteund door hun eigenaardige godsdienstige begrippen die als de leer van het Mazdeïsme zijn bekend. Zuratliustra (grieksch: Zoroaster) wordt de stichter genoemd. Deze leer beschouwde het heelal als een tooneel van voortdurenden strijd tusschen goede en kwade machten of geesten en die slechts door tusschenkomst en bijstand van den menscli ten goede kon worden beslecht. Strenge levensplichten werden den beleiders voorgeschreven: „Strijden en zich verdienstelijk maken moest hun beginsel zijn. Hij die werkt vervult de wet en doet beter dan tien duizendmaal te offeren Aldus door eene eenvoudige en meer zuivere levensopvatting, in vergelijking van andere Oostersche volkeren, gehard en gevormd, overtroffen deze Iraniërs of Arva's ten slotte liiui machtige naburen, de Assyriërs, in Avilskracht. Moesten zij aanvankelijk zwichten voor de overmacht dezer geweldenaars, die hun gezag ook tot het Westelijk gedeelte van Iran hadden uitgestrekt — er brak een tijd aan dat de kans keerde. Nauwelijks begon het Assyrische bewind, door weelde en zingenot der heerschers verslapt, te wankelen, of de Meden die Westelijk-Iran bewoonden daalden de bergen af en vielen Assyrië binnen ter vermeestering van Ninivé. Voerden de Meden als oudste bewoners ook het gezag over hun jongere stamverwanten de Perzen, die in Zuidoostelijk-1ran leefden, weldra ging de opperheerschappij aan dezen over. Onder aanvoering van Cyrus breidde hun bewind zich belangrijk uit. Heel Mesopotamië en Westelijk-Azië werden achtereenvolgens ten ondergebracht. Cyrus' opvolger, Cambyses, veroverde Egypte en nam bezit van Phenicië, welks bewoners hun machtige vloot ter beschikking van de. overwinnaars stelden. Daarmee was de weg tot Europa open, en uit de grieksche oorlogen is bekend dat zij er herhaaldelijk in doordrongen. In minder dan een halve eeuw (559—525 v. Chr.) hadden de Perzen, dank zij hun krachtige natuur, een nieuw wereldrijk gesticht. De terugslag dezer snelle fortuin op hun levenswijze bleef niet uit. Maakte reeds de spontane uitbreiding hunner politieke macht een geheele sociale organisatie noodig, te begrijpen is het, dat deze eenvoudige bergbewoners, door voortdurende aanraking met overwonnen volkeren van veel hooger beschaving, werden aangegrepen door de zucht tot navolging; dat zij, op het gebied van kunst, door de pracht en de schoonheid der grootsche bouwwerken overbluft er naar trachtten ook hun eigen macht en grootheid, saamgevat in de hooge waardigheid van den alleenheerseher, zichtbaar te bevestigen. Naar Oosterschen trant geschiedde dit allereerst door den bouw van omvangrijke paleizen, welker luister en kostbare inrichting, die der overwonnen vorsten zoo mogelijk moesten overtreffen. Daardoor werd de groote beteekenis van den koning zichtbaar vertolkt. In verschillende deelen van het gebied werden achtereenvolgens residentiën of koningsverblijven aangelegd. Het waren omvangrijke gebouwen zoowel dooiden vorst als door zijn vertegenwoordigers, de stadhouders of satrapen, bewoond, tevens dienende ter huisvesting van een schitterenden hofstoet uit talrijke waardigheidbekleeders, hovelingen en dienstdoende personen saamgesteld, gebouwen waar de koning to midden van luister en rijkdom tronend, audiëntie kon verleenen en vreemde gezantschappen kon ontvangen — praalgebouwen dus in vollen zin. bergketen, terwijl de drie overige zijden de omgevende vlakte beheerschen (tig. 11(1). Deze esplanade was toegankelijk door een monumentale, dubbele bordestrap, 7 mr. breed, en zoo vlak van aanleg dat ook ruiters haar konden bestijgen. De gebouwen, in schilderachtige groepeering over den terrasgewijze verhoogden bodem verdeeld, waren onderling door parken gescheiden en met kiosken en waterbekkens verrijkt (fig. 111). Op het ruime voorplein, onmiddellijk bij de aankomst der trap stond een monumentale poort, een Propvléon, van rechthoekigen aanleg, door Xerxes gebouwd (fig. 110 n°. 1); zij bevatte drie doorgangen van < mr. breedte, door ranke steenen kolonnades gescheiden en afgesloten door massieve hoekpijlers van bak- en bergsteen gebouwd. AVas reeds de geheele terrasaanleg een herinnering aan den Assvrisclien paleisbouw, ook de dorpel wachters, die deze hoekpijlers omgeven, zijn daarvan afgeleid. Heel dit voorplein vormt een waardige inleiding tot de verschillende vorstenverblijven der esplanade. Al dadelijk, bijna in de as der hoofdpoort, wordt de groote zuilenzaal van Xerxes zichtbaar (2). De machtige bouw verheft zich op een uitgestrekt terras (130 mr. lang, 100 mr. breed, 3,50 mr. hoog) en is door breede symmetrisch aangelegde trappen van het ruime voorplein af toegankelijk. Slechts dertien van de twee en zeventig zuilen, die eertijds den bouw droegen, staan nog overeind. ..Zelfs in hun verminkten staat maken deze ranke en toch krachtige steunpunten, bijna 20 mr. hoog, nog een machtigen indruk (Perrot). Hun rijk gebeitelde kapiteelen en basementen getuigen nog van den luister dezer, eertijds zoo indrukwekkende zuilenzaal. De kolonnades zijn in drie groepen geschikt. In het midden een vierkant van zesendertig zuilen, ter zuilwijdte van 9 mr., en langs drie zijden, op 22 mr. afstand, telkens nog twaalf zuilen op twee rijen geplaatst. Omtrent hun onderling verband bestaat verschil van meening, nl. of zij vier afzonderlijke portieken (fig. 111), of wel één vierkante middenzaal met drie open langwerpige voorbouwen hebben gevormd. Pascal, Coste, Perrot & Chipiez zijn de eerste meening toegedaan, omdat volgens hen geen enkel overblijfsel van een ringmuur tusschen de vier zuilgroepen is aangetroffen en er juist ter plaatse, waar deze zoude moeten geweest zijn, ter geheele lengte een onderaardsch kanaal loopt. Dieulafov verwerpt geheel deze opvatting en wel om verschillende redenen, hierop neerkomende, dat ingevolge nauwkeurige onderzoekingen van lateren tijd sporen van muren door hem en den ingenieur Babin zijn gevonden '). Doch vooral uit een practisch, constructief en esthetisch oogpunt acht hij de drie afzonderlijke, smalle, liooge zuil portieken een ongerijmdheid. Zonder deze afsluitmuren zouden zij naar hunne meening niet alleen onbruikbaar, l) Marcel Dieulafov: L'Acropole do Sus<\ maar ook gevaarlijk geweest zijn; huil stabiliteit toch hangt af van hun innige verbinding met dezen zwaren tusschenmuur en de anten ter weerszijden geplaatst. Naar zijne opvatting was de middenzaal aan ééne zijde open en langs drie zijden door lagere zuilportieken omgeven. Afgezien van deze verschillende zienswijze omtrent onderdeelen, werd de plan-aanleg der paleizen van Persepolis en in 't algemeen van die uit den Acheineniedentijd naar een vast systeem bepaald. Het centrum bestond steeds uit een quadraatvormige zuilenzaal, naar gelang van de oppervlakte in vier maal vier, zes maal zes, tien maal tien zuilen verdeeld en door een zwaren ringmuur afgesloten. Al naar de bestemming van het gebouw werd deze kern soms omgeven door één of drie open zuilportieken; ook wel door een serie vertrekken aan zij- en achterkanten of zij stond geheel vrij. Behalve de reeds genoemde troonzaal van koning Xerxes, is de zoogenaamde zaal van honderd zuilen naar dit stelsel gebouwd. Deze reusachtige zuilenzaal van 70 mr. zijde, was door een zwaren muur ter dikte van 3,25 mr. omsloten (n°. 5). Alleen naar het voorplein werd zij voorafgegaan door een hooge voorhalle van zestien zuilen. Sporen van nevenvertrekken zijn niet ontdekt. De zaal vermoedelijk door koning Darius gesticht, heeft zeker als troon- of feestzaal gediend. Zoowel wegens haar uitgestrektheid als haar rijke versiering, leende zij zich uitstekend tot dit doel. Overweldigend moet de perspectievisclie werking harer ranke zuilenrijen zijn geweest. Door hun rijk gesculpteerde kapiteelen. dragend de krachtig bewerkte houten zoldering, door den feestelijken tooi der wanden in tegeltafereelen, door de rijke voorhangen van kostbaar geweven stoffen, en den kwistig in edele metalen bewerkten troon des heerschers, vormde zij een tafereel van Oostersche pracht, de pronkende omlijsting tot den schitterenden hofstoet eens Perzischen konings (fig. 112). "Waren nu deze officieele gebouwen, ter receptie of audientie bestemd, schilderachtig aan het voorplein der ruime esplanade geschaard, de eigenlijke woningen bevonden zich aan de achterzijde van het terras. Nog gedeeltelijk onder een zware klei- en puinlaag bedolven, is hun indeeling niet met zekerheid vastgesteld. Alleen de ruïnes van het kleine paleis, doorkoning Dari'us gebouwd (n°. 3), geven enkele inlichtingen. Een vierkante zaal van zestien zuilen vormt hier het centrum; ter voorzijde is een open portiek geplaatst, terwijl een aantal vertrekken van verschillende grootte tot woon- of slaapvertrekken bestemd, langs de drie overige zijden zijn gelegen, een indeeling die nu nog in de Oostersche paleizen wordt gehuldigd. Aangezien geen sporen van trapaanleg zijn gevonden is het vermoeden gewettigd, dat de geheele woning slechts één verdieping heeft bevat. EVERS, Architectuur. 8 PERZIK. Fig. 112. Honderd zuilenzaal te Persepolis (P. Ai CONSTRUCTIE EN VORM. Naar hun constructie-systeem behooren deze monumenten tot den architraafbouw. Marmer, kalksteen, kleisteen en hout -werden als materialen gebezigd. Nog heden wekt de statige terrasmuur der oude koningsstad met den monumentalen, marnieren trapaanleg bewondering, 0111 zijn hechte samenstelling en uitvoering in polygonaal steenverband (tig. 111). Ook de afdekking van het terras zelf, bestaande uit groote steenen platen, onderling verbonden door metalen doken, getuigt van goede zorg. Bij den opbouw der paleizen werd de gehouwen steen beperkt tot enkele constructieve gedeelten, 11I. tot de zuilen, tot de muurpijlers of anten die de zuilportiek ter weerszijden afsluiten en tot de deur, raam en nisopeningen. Deze, in huil vorm herinnerend aan den ingang van den Egyptischen tempel, zijn door zware steenen stijlen omgeven en dooi* een gecanneleerde hol lijst bekroond (fig. 113). Kenmerkend zijn de groote afmetingen van den steen, zoowel bij de deurstijlen als bij de zuilschachten, welker stukken een lengte van vier en vijf mr. bereiken. De muren zelve bestonden uit kleisteen, Fig. 113. Deuren. hetgeen hun bijna geheele verdwijning verklaart. De afdekking der zuilenzalen was alleen door hout mogelijk. Behalve asch en stukken van verkoolde balken l»ij de ontgraving gevonden, als sporen van den brand na de inneming van Persepolis, door den Macedonischen veldheer Alexander aangericht (330 v. Chr.), wijst ook de afwezigheid van steenen balken hierop. Doch vooral de lichte opbouw der Perzische paleizen in vergelijking met de Egyptische steenen tempels getuigt het afdoende. De slanke zuilen, welker hoogte twaalf maal de ondermiddellijn bedraagt, alsmede hun aanzienlijke, onderlinge afstand, die in de zuilenzaal van Xerxes !) mr. bereikt zijn geheel tegenstrijdig met de eischen eener steenen overdekking. Dit systeem van terrasvormige overdekking der ruimte niet hout is zeer waarschijnlijk door de eerste Perzische vorsten van hun voorgangers, de Meden, overgenomen, wier hoofdstad Ecbatana, geheel van liout schijnt te 8* zijn gebouwd. Het vindt daar thans nog aanwending bij den woningbouw. Op zoo groote schaal als te Persepolis was de toepassing niet mogelijk, omdat deze streek alleen timmerhout van beperkte afmetingen en matige kwaliteit oplevert. De palmboom, daar vooral inheemsch, was geheel onvoldoende. Het onderzoek der puinhoopen heeft dan ook vastgesteld, dat alleen ceder- en cypressenhout is gebruikt, dus houtsoorten enkel uit Phenicië, uit de wouden van den Libanon, te verkrijgen. Zij moesten dus ter bevrediging van 's konings luim en ten koste van ontzaglijke offers naar Persepolis worden gesleept. I)e constructie nu, bestaat uiteen stelsel van balken in rechthoekig verband geplaatst. Zware moerbinten rusten allereerst op het steenen vorkkapiteel en koppelen de zuilen achterwaarts (fig. 112 en 114). Saamgestelde dwarsbinten, vormende de architraaf, dragen vervolgens de eigenlijke balklaag, waarop een stevige houten Fig. 114. Constructie van zoldering en muur (Dieulafoyl. vloei' is bevestigd Op dezen is de dikke vastgestampte kleilaag ter beschutting tegen warmte, aangebracht. Haar zijdelingsche afsluiting is door een rij kleine balken of door een muurtje van glazuursteen verkregen, terwijl de bovenzijde veelal met steenen platen is afgedekt. Kleine goten voeren het regenwater af. De uitwendige arcliitectuurvorm dezer houten afdekking komt dus geheel uit de constructie voort. De rijen op elkaar geplaatste balken, geleidelijk overkragend en in verbinding met dwarsbinten, bepalen haar aanzien dat bij gebrek aan fijne geledingen of krachtig relief, toch een pronkende, decoratieve werking verkrijgt, door gedeeltelijke bekleeding met kostbare metalen platen, als rozetten en randversieringen op de wijze der Assyriërs, bewerkt. De bekroning werd voltooid door een kleurig tegelfries en een zigzagvormige kanteelinglijst. Een vaste verhouding van het hoofdgestel tot de zuilhoogte (ongeveer als een tot vier), valt steeds waar te nemen. Karakteristiek is de zuil welker ranke vorm de afkomst van het houten steunpunt teekent. Zij bestaat uit basement, schacht en kapiteel (fig. 11")). Het basement heeft verschillende vormen. Behalve een vlakke, ronde schijf die aan de basementen van sommige Egyptische zuilen herinnert (fig. 50), hebben enkele paleizen een type, dat uit een zwaar halfrond, horizontaal gecanneleerd profiel (torus) bestaat. rustende op een vierkanten sokkel en door een kleine rondstaaf (kraal) met de schacht verbonden. Dit type is vermoedelijk van Assvrischen oorsprong. Het meest ver¬ spreide en oorspronkelijk Perzische basement is van klokvormig profiel met overgang van torus en kraal tot de zuilschacht (fig. 11(5). Lange, afgeronde en spitse bladeren, soms ter boven- Fig. 115. Verschillende zuilen van Persepolis. Zijde dOOl* 0011 eivormige in- snijding afgesloten, versieren den omtrek. Hoewel zuiver geteekend en van rustig aanzien mist het geheele motief toch een juist karakter. Er is een zekere tegenstrijdigheid tusschen de vertikale, rijke bladversiering en den aard van het basement, dat als zwaardragend onderdeel, een eenvoudig, krachtig profiel van horizontale verdeeling eischt. Ook de natuurlijke tegenstelling tot de ranke, fijn verdeelde zuilschacht, welker aantal eannelures afwisselt tusschen twee en dertig en vijftig, ontbreekt. Het kapiteel is door zijn bijzonder groote hoogte (ruim '/3 der zuil), van zeer eigenaardig aanzien en herinnert in de opeenstapeling der drie motieven eenigszins aan de laat-Egyptische kapiteelen (fig. 27 en .">1). Op de schacht verheft zich een kelk in den vorm van een palmkapiteel, welks verbinding met de gaffelvormige bovenbekroning geleidelijk plaats vindt door een vertikaal tusschen stuk voorzien van 10 staande voluten kruiselings geschikt (fig. 115 en 117). D( >ze bovenbekroning is het hoofdmotief. Zij bestaat uit twee gekoppelde Fig. 1 l(i. Perzisch basement te Suza (Louvre). stierfragmenten (symbool van kracht), ter weerszijden van de zuilas geplaatst en welker koppen de architraaf steunen, terwijl hun rug de zware dwarsbalk draagt. De ondersteuning en verbinding der balken geschiedt dus zonder verzwakking der constructiedeelen. Door de zijwaartsclie ontwikkeling der bekroning wordt het draagvlak van het steenon kapiteel aanmerkelijk verbreed, de spanwijdte van de zwaar belaste architraaf verminderd. Bovendien bevordert deze schikking de stabiliteit van den geheelen bouw, die hoofdzakelijk op de slanke zuilen rust. i De hoofdvorm is als constructiemotief rationeel gedacht en waarschijnlijk afgeleid van de rustieke, gaffel vormige, houten steunpunten der primitieve woning in Perzië '). Als kunstvorm heeft deze steencn zuilbekroning veel karakter door de teekening van den omtrek en de stvleering der 011derdeelen. In de algeheele opvatting en de uitvoering van liet motief is rekening gehouden met zijn bedoeling en plaats. Treffend is de strakke, duidelijke toeken ing van het dier, vol ongetemde kracht in de houding van den stoeren kop, den gekromde!) nek en de Fig. 117. Vorkkapiteel te Suza (Louvre). Vast-SaamgOVOU- wen pooten. Ook de bewerking der onderdeden, sober en vlak is zeer juist, overeenkomstig 1) Zie VioLLKT-LE-Due: Entretiens sur 1'arehitecture. don hoogen stand. De anatomie en de haargroei zijn liet uitgangspunt deidetails, doch hun styleering is geheel vrij en zeer karakteristiek van factuur; zichtbaar in de teekening van oogen, neus en bek, den duidelijken aanzet der ooren, der pooten en hoeven, alle door weglating van storende details tot een eenvoudig, krachtig lijnverband teruggebracht. Evenzoo de behandeling van het haar dat in strakken rondloop van kleine krullen de hoofdlijnen van nek en borst versterkt en met het versierde tuig den machtigen romp verfijnt en verrijkt. Uitgevoerd in grijs-blauw marmer met sobere ophooging van goud maakt deze zuilbekroning, thans in het Louvre te Parijs opgesteld, een grootschen indruk. In gedachte verhonderdvoudigd, geeft zij een denkbeeld van de overweldigende pracht der hvpostyliën door de Perzische koningen gesticht. Hoewel het stiermotief en de dubbele voluten vermoedelijk aan de beeldhouwwerken der Assyrische kunst zijn ontleend, toont bun vrije veiweiking liet groot assimilatievermogen en het decoratief talent der Perzische kunstenaars. Alleen de zonderlinge opstapeling der drie motieven, en de overdreven hoogte in verhouding tot de zuil, zijn liet zwakke punt van dit geheel, ondanks den geleidelijken overgang van de ronde zuil tot de langwerpige bovenbekroning, door deze schikking verkregen. Waarschijnlijk daarom vond vooral de gehééle bekroning toepassing in de groote paleizen van Persepolis en Suza. Bij de kleinere daarentegen is het stiermotief onmiddellijk op de kolom geplaatst, welk type ook op alle grafgevels voorkomt (fig. 120). T)e vorkkapiteelen zijn verreweg de merkwaardigste uiting der Perzische beeldhouwkunst. De talrijke bas-reliefs die de dikte der steenen muuropeningen, de borstwering der esplanade en der trappen versieren zijn veel minder belangrijk. Hun thema is een voortdurende verkondiging van 's konings macht en grootheid in politieken en religieuzen zin, hem voorstellend in kamp met fantastische dieren als overwinnaar van het kwaad — of hulde ontvangend van ondergeschikten (fig. 113). De voorstellingen uit de Babylonische kunst genomen zijn eentonig en zonder veel uitdrukking. Hooger dan de beeldhouwkunst staat de Perzische glazuurkunst, waarvan Dieulafoy een aantal zeer schoone glazuurpaneelen te Suza heeft ontdekt. Daaronder het leeuwenfries (fig. 11). liet is een grootsche, bijen korf vormige koepel ruimte ter diameter van 1.) Mr., geheel van horizontaal overkragende steenlagen, als een schijngewelf geconstrueerd. De ruimte moet kostbaar versierd zijn geweest door bronzen rozetten, waarvan gevonden fragmenten en dookgaten nog de sporen aanwijzen. Naast dezen koepel bevindt zich een kleine vierkante ruimte. Het geheele graf is door een zandheuvel overdekt. De toeg'ing geschiedt door een lange, open gang, tusschen hellende steenen muren Fig. 137. Plafondversiering te Tiryns. aangebracht, aan welks einde de poort staat. Ze is met een sehijnarchitectuur van halfzuilen bekleed. Een fraaie versiering is het fragment van een i)lafondplaat der kleine ruimte (fig. 137). Het motief bestaat uit een middenveld van spiralen en palmetten, door een rozetrand afgesloten. In de geheele samenstelling herkent men de Egyptische afkomst (vergelijk fig. (ia) De ornamentatie der Myceensche kunst was dus niet van een zekeren rijkdom ontbloot. Behalve de bekleeding met brons, albast of marmer, waarvan enkele fragmenten zijn weergevonden, was ook de fresco-schildering reeds inheemse li. Zoowel déze als de voortbrengselen der ceramiek doen zien, dat die vroege kunstenaars tot hun versiering, niet alleen liet geometrische lijnornament, maar ook de planten en dieren van het land en de zee, en zelfs liet figuur gebruikten. Eu hoewel in verschillende toepassingen de Aziatische en Egyptische invloed niet valt te loochenen, vertoonen o. a. de vaasschilderingen een beslist eigen karaktertrek, kenbaar in de vrije, organische ontwikkeling van de plant als versieringsmotief, een eigenschap later de Helleensche kunst zoo zeer eigen en aan geheel het oud-Oosten onbekend. Ook voor de Grieksche architectuur was deze vóórtijd der beschaving vruchtbaar, want uit het type der heerscherswoningen te lirvns en M\cene, verrees onder invloed van den godsdienst, Griekenland's nieesteiweik dei architectuur: de tempel. 2. HET TIJDPERK DER HELLENEN. Ongeveer elf eeuwen voor onze jaartelling kwam aan de lieei schappij der Pelasgen of Acheërs een einde. Griekenland werd toen het tooneel van volksverhuizingen, die het gezag dezer oude bewoners voor dat der Hellenen verwisselen. Verschillende volkeren van dezen stam, drongen uit het Noorden in Griekenland door en namen de oude woonplaats in bezit. De Eoliërs vestigden zich in liet Noordelijk deel, in Thessalie, Etolie; hun gebied breidde zich zelfs uit tot Arcadië, het Westelijk gedeelte van den Peloponnesus. De Ioniërs werden naar Griekenland's Oostkust, Attica en Eubea gedrongen, bezetten verschillende eilanden van de Egeïsclie zee, Paros, Naxos, De los, Cliios en verspreidden zich tot aan de Klein-Aziatische kust. De Doriërs veroverden een groot deel van den Peloponnesus, de provinciën Argolis, Laconica en Messena. Zij breidden hun gebied eerst uit tot de Zuid-Egeisclie eilanden, o. a. Egina, Creta, Melos, Thera, de Sporaden aan de kust van Klein-Azië en weinige eeuwen later stichtten zij uitgebreide koloniën op Sicilië en in Beneden-Italië. Vooral de Doriërs en de Ioniërs werden belangrijk voor de architectuur. Niet onmiddellijk, want ook deze twee machtige stammen luidden hun periode van kindsheid nog door te maken. En al werden de Doriërs, wegens hun geografische ligging, van zelf de dragers der Mvceensche cultuur, de geweldige volksverschuiving bracht niettemin een stagnatie in de kunstbeschaving teweeg. Veel van het bestaande werd door den ruwen stroom weggevaagd en de eerste eeuwen na de nederzetting hebben geen monumenten der architectuur nagelaten; alleen de talrijke voortbrengselen der ceramiek van dit tijdperk wijzen verschillende centra van bedrijvigheid aan. Doch allengs ontwikkelde zich uit de talrijke staten, stammen en steden. van den Peloponnesus en de omgevende eilanden, een krachtig, maatschappelijk leven in den meest idealen zin. Alles werkte hiertoe mede. In tegenstelling toch met de machtige Oosterschc rijken bestond er in Griekenland geen groot centraal politiek gezag, dat de beweging beheerschte• geen despotisch bewind, geen absolute alleen-heerschappij, belemmerden de algemeene, vrije ontwikkeling. Het land, door een hoogen bergketen, den Pindus, met zijn vertakkingen links en rechts tt aan de zee toe, over heel zijn lengte, van het Noorden tot het Zuiden, in talrijke afzonderlijke bekkens verdeeld, gaf vanzelf aanleiding tot de vorming van verschillende kleine staten niet een zelfbestuur. Van nature omgrensd en alleen door de zee in gemakkelijke onderlinge gemeenschap, vormden deze afdeelingen centra van krachtig leven, dat door ouderlingen naijver der stammen een groote stuwkracht verkreeg. De onmisbare factoren tot stoffelijke en geestelijke cultuur waren trouwens aanwezig. Van de liooge, kale sneeuwkruinen der bergen tot de lage valleien met haren zuidelijken plantengroei bestond groote verscheidenheid in de productie van den bodem. Zonder de overdadige vruchtbaarheid van het Nijldal te bezitten gaf hij den bewoner, bij matige krachtsinspanning, een behoorlijk bestaan. Begunstigd door een zacht klimaat, met afwisseling van temperatuur al naar de geografische ligging der landstreek, werd de energie, de werkzaamheid der bewoners voortdurend geprikkeld en konden landbouw, veeteelt, industrie, handel en scheepvaart volop gedijen. Onder zoo gunstige materieele omstandigheden moest de beschaving van dit bedrijvige, in liooge mate begaafde volk een liooge vlucht nemen. Al zijn geestelijke vermogens kwamen tot ontwikkeling en er bloeide op talrijke punten van het Hellas een krachtig kunstleven op. Zoowel in het moederland als in de koloniën van Dorischen en Ionischen stam kwamen verschillende plaatsen reeds vroegtijdig tot grooten bloei en welvaart; zij werden centra van kunstcultuur en hebben tal van meesterwerken der architectuur en sculptuur nagelaten. in lateren tijd misschien geevenaard doch niet overtroffen en die thans nog de onverholen bewondering wekken. Ondanks den verschillenden aard der Grieksche stammen onderling; ondanks hun verspreiding in wijden kring en de politieke verdeeling en versnippering van het gebied — was toch hun nationaal bewustzijn groot. Mochten ook, overprikkeld door ouderlingen naijver, twisten tusschen verschillende steden ontstaan en zelfs bloedige botsingen niet uitblijven, de geschiedenis toont herhaaldelijk aan, dat in gewichtige oogenblikken, doorliet levendig besef van gemeenschappelijken stam te zijn, een gevoel van eenheid, van liefde tot het vaderland, allen bezielde en als één krachtig volk deed optreden. Deze band van het ras, die niettegenstaande vrijheid en verdeeldheid aan hun kunstbeschaving zulk een karakter van eenheid heeft verleend, werd door hun dichterlijke, godsdienstige begrippen nauw aangehaald. Het eenvoudig geloof der Grieken is ontsproten uit de aanschouwing der natuur, uit de waarneming harer verschijnselen, welker werking, zoo veelvuldig, zoo onbegrijpelijk, zij moesten ondergaan, en die zij zich voorstolden te zijn de uiting van onzichtbare machten, soms geheel met elkaar in strijd, maar die der mensehen lot beheerschten; de uiting van taliijke hoogere wezens, van goden van verschillenden rang, die elk op zijn gebied invloed uitoefenden, en der menschen daden en handelingen ten goede of ten kwade konden keeren. Gróót was hun aantal, overal waren zij aanwezig, alles was hun ondergeschikt. Aangevoerd door een twaalftal oppergoden, wier woonplaats de Olympus was, beheerschten zij het heelal, het luchtruim, de aarde, de zee en de stroomen. Hun te dienen, hun wil to betrachten, hun gunst te verwerven door liet goede te doen, te streven naar al wat edel, verheven, schoon en waar is, achtten de Hellenen een ideale levensleer. In den strijd tegen den vijand, in het dagelijksch bedrijf, in de handelingen van het openbaar en huiselijk leven, altijd achtten zij hun denken en doen aan de macht en den wil der goden onderworpen. Uit deze naïeve, dichterlijke levensbeschouwing ontstond de godenleer, de mythologie, die in zich heeft opgenomen „al de door de sage overgeleverde voorstellingen over het ontstaan van de wereld en de aarde, van liet leven en liet bedrijf, van goden en van helden uit vroegeren tijd. Door dit geloof ontstonden sinds de 8« eeuw v. Chr. bij de Grieken ook de heilige gebruiken, de godsdienstige ceremoniën van offering en wijding aan dezen eeredienst verbonden en vooral de groote, nationale, godsdienstige volksfeesten die den band van het verspreide Grieksche ras onderhielden, de gemeenschap van denkbeelden en gevoelens hernieuwden. De Nemeïsche, de Istmische, de Pythische en vooral de belangrijke spelen van Olympia en later, tijdens Athene's hegemonie, de feesten der Panatheneeën, droegen krachtig hiertoe bij. Belangrijk was de plaats die zij in het Grieksche volksleven innamen. Uit aloude gebruiken ontstaan, verkregen zij gedurende de 6e eeuw een groote ontwikkeling en werden zij onder deelname van heel de Grieksche natie op vaste tijden gehouden. Dan rustten alle veeten in Hellas en heerschte er een Godsvrede alom '). Dan togen, in grooten getale, gezantschappen, aanzienlijken en geringen uit verschillende steden van het moederland en de meest afgelegen koloniën naar Olympia, naar Delphi of naar Athene, waar, in edelen kamp van lichaam en geest, Griekenland's beroemdste zonen hun kracht, hun vlugheid, hun 1) Petistus, Mythologie ol. 9. RomUompels. / 15 Fig. 138. Tempeltypen volgens Vitruvius. geen verzamelplaats voor de menigte, die zich in den ruimen, omsloten voorhof bevond, waar de ceremoniën van ottering o]) liet altaar werden volbracht. De kern van het Mvceensche paleis doet deze indeeling zien: de megaron wordt de cel la (naos) van den tempel. De woonplaats van den vorst wordt het verblijf van den god. Met een geringe wijziging wordt de voorzaal (fig. 133) in den Pronaos veranderd en aan de achterzijde der cella ontstaat dikwijls een kleine ruimte (Posticum). Bij groote tempels wordt een afzonderlijke ruimte, schatkamer (Opisthodomos) ingedeeld, al of niet in verbinding met de cella. Deze meest eenvoudige vormverandering voldeed nóch den godsdienstzin, noch den kunstzin der Hellenen. Hun poëtische natuur had behoefte aan een waardiger, luisterrijker aanzien voor het godshuis. Daartoe breidden zij de cella uit, omringden deze kern met een zuilen¬ galerij en plaatsten den geheelen aanleg op een Hg. 1 •!!,-(7r1 ^,ruawtL"'1 ('h'.").'"l|"'1 verheven voet of onderbouw, krepidoma genaamd. evers , Architectuur. Aldus ontstond do normale, volkomen ontwikkelde grondvorm van het Fig. 140. Antentempel (schatkamer te Olvmpia). Grieksehe tempelplan: de peripteraal-tempel met zeszuilig front (hexastvlos); hij is o]) natuurlijke wijze uit liet Mveeensche paleis ontsproten en behalve enkele "uitzonderingen het heerschende type geworden. Sommige schrijvers daarentegen beschouwen dezen zeszuiligen peripteros niet als Griekenland's eersten tempelvorm doch zien daarin een natuurlijke ontwikkeling en volmaking van den eenvoudigen, zoogenaamden antentempel (fig. 138). Doch voorbeelden tot staving dezer meening ontbreken geheel, en de oudste tempel van Griekenland, de Hera-tempel te Olyinpia (7e eeuw v. Chr.). is een zeszuilige peripteros (fig. 139). Verdere overeenkomst van den tempel met het Myceensche paleis vertoont de aanleg van den tempelhof: temenos (peribolus). Ook hier geven monumentale poorten, propyleen, bestaande uit twee of meer achtereenvolgende zuilenrijen, tusschen muren geplaatst, toegang tot den gewijden tempelgrond (fig. 214). De pylonen der tempels van Thebe en der paleizen van Persepolis zijn hiervan het vóór-type. Vooral in den bloeitijd der Grieksehe kunst Fig. 141. Plattegrond van den Poseidon- vel.]irijsren ^eze toegangen een huiteiigewonc illl- tempel te Paostum (verm.be eeuw v.Lhr.). •'& n o i i «i portantie. Zij worden clan, door hun vaak schilderaehtigen aanleg en de grootsehe architectuur hunner zuilenhallen, waaraan het fronton niet ontbreekt, schoont' poortgebouwen tot het gewijde tempelgeltied. De oriënteering van den tempel was van Oost naar Mest. Naar het Oosten was de ingang gericht. Daar dachten de Hellenen zich het verblijf dei goden, den Olympus, waarnaar het godsbeeld den blik had gewend. Slechts weinig uitzonderingen (o. a. de tempel te Phigalia eeuw v. Chr.) bestaan op dezen regel. Terloops zij vermeld dat, behalve de genoemde planvormen, de anten- en peripteraal-tempel, er nog andere typen bestaan (fig. 1.58). Fig. 142. Cella van den Poseïdontempel te Paestum. Varianten van den anten tempel zijn: de prostylos en de amphi-prostylos: terwijl de pseudo-peripteros, de dipteros en de pseudo-dipteros als afleidingen van den tweeden planvorm kunnen gelden. Ook de rondtempels behooren ertoe. Al deze tempelvormen evenwel laten de kern van het heiligdom: de cella, onaangeroerd. Zij komen trouwens bij uitzondering voor en alleen de anten-tempel en zijn varianten werden veelvuldig toegepast als schatkamers of vrijstaande ne\ engebouwtjes van groote tempels : eigenlijke diensttempels waren ze niet (fig. 14(1). aan liare hooge eischen toch ondergeschikt aan de dichterlijke idee, die het geheel beheerscht. Dan vertolkt de tompol zijn moreoio beteekenis, te zijn: de symbolische omhulling van het godsbeeld als hot idool van ideaal menschelijke volmaking. Dan is hij het nationale heiligdom, de liefdevolle, vrijwillige uiting van een begaafd volk, „wiens innerlijke behoefte aan schoone ordonnantiën de godsdienstige ceremoniën beheerscht, terwijl deze tevens de meest verheven en afwisselende onderworpen aan de monumentale beeldhouw- en schilderkunst verschaffen" '). Na de 5e eeuw verliest de Dorische stijl zijn hooge artistieke beteekenis. Behoefte aan vrijere, moor decoratieve vormen veroorzaakt een steeds grootere verbreiding der Ionische orde. Zijn karakteristiek aanzien gaat verloren; de zuil wordt gerekt, het kapiteel dor en schraal, het hoofdgestel armoedig, de harmonie der verhoudingen, de poëzie, ontbreekt en op den weg van het rationalisme ontaardt de uitdrukking van ernst, kracht en strengheid in starheid en nuchterheid. Onder invloed van het maatschappelijk leven had in de architectuur de behoefte aan grootschen eenvoud en verheven ernst plaats gemaakt voor de zucht naar sierlijkheid, verfijning en schilderachtigheid. Daardoor was er in de verbeelding voor de Dorische kunst geen plaats moor en werd zij verdrongen. CONSTRUCTIE EN VORM DER ONDERDEELEN. Uit wend if/e. Ook wegens hun zorgvuldige constructie behooren de Grieksehe tempels tot de bouwwerken van liooger orde. Minder door de oplossing van Fig. 154. Steenverband. groote technische nioeielijkheden, die bij den architraafbouw niet bestaan, dan wel door de zorgvuldige uitvoering. Al naar de gesteldheid van den bodem werd de fundeering aangelegd, die slechts bij uitzondering onder den geheelen bouw doorgaat en zich tot een 1) hnikx Maone, Cours d'Histnire góm'rale do l'architooturo, Paris 1802. stelsel van zware lengte en dwarsmuren onder den cellamuur en de zuilenrijen bepaalt. Reeds van den aanvang af is deze uiterste omhulling, zoowel in de fundeering-aanleg als in de afdekking der steenen zoldering, constructief en ook Fi#. 155. Tempel te Segesta (Sicilië '). architectonisch van de eigenlijke kern, den cellanuiur, gescheiden (fig. l.).»en 1;>;>). Gewoonlijk is het materiaal der fundeering van mindere kwaliteit dan dat van den opbouw. De opgaande muren bestaan uit een rechthoekig steen verband. De reusachtige afmetingen der steenen uit den M.vceenschen tijd verdwijnen geheel. Bij uitzondering ziet men zuilen van den allervroegsten tijd (Corinthe) als mononetn opgetrokken , docli weldra worden deze uit verschillende trommels saamgesteld, terwijl de muur deicel la uit kleinere steenlagen van hoogstens 0,50 of 0,G0Mr. is opge- Fig. 156. Tempel te Selinus (Sicilië). ^OUWd eil al naar zijn zwaarte uit een of twee steenen met dwarsverbinding bestaat. De steenlagen met groote zuii; Vermoedelijk is deze tempel onvoltooid gebleven. verheid uitgevoerd (fig. 170)'), bij de zuilen soms °1> elkaar SeslePen zoodat de voeg bijna geheel verdwijnt, sluiten zonder kalk tegen elkaar, doch zijn uit voorzorg tegen den zijdelingschen schok der aardbevingen, die Griekenland teisteren, onderling met stevige ijzeren, in lood vastgezette doken en haken verbonden. Bovendien werden zorgvuldige maatregelen genomen om de steenen geheel afgewerkt zonder beschadiging te kunnen ophalen en stellen. Alleen de zuilstukken werden eerst na de plaatsing afgewerkt, hetgeen blijkt bij enkele onvoltooide tempels, waar alleen de cannelures der uiterste trommels van te Fits. 157. Sima-bekroning en geison-bekleeding in terra-cotta met bruin en zwart. voren zijn aangezet en de tusschenstukken cylindervormig gehouden. Zoo was een strakke, zuivere uitvoering der cannelures mogelijk (fig. loo). Ook de samenstelling van het hoofdgestel getuigt van groote zorg. Al naar haar zwaarte bestaat de architraaf ter dikte uit een, twee of drie steenen balken op kant gesteld en onderling verbonden, wat niet alleen een grootere veiligheid tegen breking, maar ook de nadeelen en de bezwaren aan het ophalen van buitengewoon zware steenen voorkomt (zie fig. 2 riek- O O sche bouwmeesters aan het dak besteed. In constructie Fig. 1(33. Huektferoterie uit Athene (P. & C.). en vorm der afdekking blijkt hun tweeledig streven: het dak van den tempel te laten zijn een veilige beschutting en een waardige bekroning tevens. fnwenditie: Pronaos en Portiek. Een streng constructief verband tusschen het uit- en inwendige van den peripteraal-tempel bestaat niet. Keeds gaf de aanleg der fundeering blijk van het geheel op zich zelf staand karakter der rondloopende kolonnade (fig. 153); de onvoltooide tempel te Segesta (fig. 1.">.">) brengt enkele archeologen tot de conclusie, dat eerst dit uitwendige werd opgebouwd, alvorens met het inwendige werd begonnen. De vergelijking van verschillende chronologisch elkaar opvolgende monumenten: de tempels van Hera te Olvmpia, van Poseïdon te Paestum '), van Jupiter te Olympia en het Parthenon te Athene, dus tempels van den vroegsten tijd tot liet hoogtepunt der Dorische kunst, wijst aan dat hun plattegrond (fig. 130, 141, 203 en 140) geen axiale verdeeling heeft; geen stelselmatig doorgevoerde rijen steunpunten van l) Van dezen tempel is (1(5 tijd der stichting onzeker; liet karakter der architectuur is laat-Archaïscli. in- tot uitwendige zijn waar te nemen. IK' plaatsing van de zuilen aan den voorgevel strookt noch met die van den Pronaos, noch niet die der cella en den Opisthodomos. Terrasvormig oploopend is gewoonlijk de grondslag der zuilen ( ig. ) Fig 104. Plafond van portiek en pronaos van het tig. 103. c s K Parthenon (Westzijde) (P. & C.). te Khamnus (1' * C+ en doorgaans verschilt hun grootte. Ook ligt de steenzoldering, die de portiek en den pronaos overspant, op verschillende hoogte. Van de houtconstructie afgeleid bestaat zij uit zware dwarsbalken, rustende — niet onmiddellijk op den architraafbalk - maar daarboven, op een licht uitkragenden steen ter hoogte van de kroonlijst (fig. 207). Horizontale sternen of marmeren platen, verdeeld in vierkante, ingediepte velden (cassetten j, overspannen de ruimte (fig. 1*37). Nu eens sluiten deze vlakke platen zonder tusschenbalk tegen elkaar, zooals liet plafond der zij portiek van het Parthenon, waar zij tot den architraaf der frontgevels doorloopen (fig. 1(3-1), dan weer vormt de breede vóórportiek een afzonderlijke ruimte door de teekening van het plafond Fig. 100. Plafond van den Theseïontempel *Jg. 11H. vonwrueue » — te Athene (P. & C.). (fi- 165 en 166), welks balkverdeeling slechts bij uitzondering rekening houdt niet de as der zuilen. Kortom, met behoud van het con«tractiesysteem wisselt de teekening der steenzoldering voortdurend af. Haar profileering verraadt een juist besef van bedoeling en verlichting. Portiek. Pronaos. Fig. 108. Doorsnede van het Parthenon. Dragen toch de uitwendige profileeringen van het hoofdgestel het karakter te Baik-Profii zijn berekend op waterkeering en directe lichtwerking, de vorm der geledingen van het inwendige is clie van te spreken in reflectie-licht. Hier dus geen ver uitkragende dekplaat (geison) van beschuttend en bekronend karakter met krachtige vlakke banden en scherpe ondersnijdingen voor waterkeering en slag-scliaduwwerking. Zij maken plaats voor sobere profillen van gering reliëf, kernachtig gebogen, hol ondersneden, welker werking geheel voor zacht, half licht bestemd is en die de verschillende constructiedeelen juist afsluiten, ter verduidelijking der a 1 geheele samenstel ling. Aldus de balkprofillen, do ante-bekroningen (fig. 168 en 1(59), alle van zuiver decoratief karakter en welker werking bovendien door een levendige polvchromie werd verhoogd, vooral in den archaïschen tijd, toen het gebruik van minder fijne steensoorten, stuc-bepleistering en beschildering noodig maakten. Sinds Hittorff, een Parijsch architect, bij een onder- Ante-Profil ZOCK Cier OIKM irieKSCHO reinpeis tt* öeillius up oiwiit- ) Fig. 169. Propyleen te Athene. 00rsf0 Sp0ren van kleur op enkele profileeringen 1) J. I. Hittorf, L'architecture ixjlycltrome chez les Grees, 1851. van den steen heeft ontdekt zijn er verschillende hypothesen omtrent de polychrome beschildering van den tempel ontstaan. In tal van restauratièn werd het beginsel zijner algeheele beschildering gehuldigd, totdat de nauwkeurige onderzoekingen der laatste jaren, onder medewerking der Duitsehe en Fransche regeeringen, te Olympia, te Athene en in andere Grieksehe kunstcentra gemaakt, de rol der polychromie tot meer bescheiden verhoudingen hebben teruggebracht. Zij werd in de Dorische kunst naar vaste regels toegepast, in 't algemeen hierop neerkomend dat bij gebruik van groven kalksteen, de zuilen, de wanden der cella, de architraaf, kortom, de essentieele elementen van den bouw met gekleurd stuc in den toon van het materiaal werden overdekt. Bestond de tempel uit Pentelisch marmer dan bleven deze deelen onversierd. De eigenlijke polychromie bepaalde zich dan tot sommige onderdeelen van het hoofdgestel, de metopen. de mutuli, de druipers, en de sima-bekroning. Blauw, rood en geel waren hiervoor de hoofdkleuren. Ook verkregen de ingediepte caissons der steenzoldering veelal Fig. 170. Vroeg-Dorisch kapiteel met hol- en bladkrans van de . zoogenaamde Basilica te Paestuiu (naar Koldcweij). eeil Vlakornament V ail palmetten of sterren in goud op blauwen grond, een uitvoering die ook in Egyptische graven gebruikelijk' was. Evenzoo zijn sporen van polychromie in de cella van den tempel gevonden (o. a. Theseïon). Behalve het beeldhouwwerk der metopen en het tympanveld kent de Dorische orde doorgaans geen plastische versiering. Slechts één reliëf-ornament is op de vroeg-Dorische kapiteelen van Sicilië (fig. 171») ontdekt. Cella. Stelden de talrijke fragmenten of gedeeltelijk aanwezige plafonds van portiek en pronaos in staat, hun samenstelling en vorm met zekerheid te bepalen, anders is dit met de overdekking der cella. Hiervan toch zijn geen overblijfselen gevonden wat de meening wettigt dat, wegens haar grootere spanwijdte deze ruimte door een houten balkplafond was overdekt. Daardoor wordt ook do herhaaldelijke brand dor voornaamste Grieksche tempels verklaard. Slechts één Grieksch schrijver (Pausanias, 2e eeuw v. Chr.). geeft eenig licht, zoowel omtrent de aanwezigheid van liet afzonderlijke plafond onder de kap, als van zijn rijke versiering met goud, brons, ivoor, albast, terra-cotta-bekleeding of enkel beschildering1), een tooi volkomen in overeenstemming mot do beteekenis dor ruimte, als kern van het heiligdom, als kader van het kostbare godsbeeld, waaraan de grootste zorg werd besteed. De vorm dezer afdekking is dus niet zeker bekend, doch zeer waarschijnlijk werd ook hier een constructie van elkaar rechthoekig kruisende balken in cassetten-verband toegepast. Ook de kap van de tempels is geheel verdwenen en haar constructie is Fig. 171. Kapconstructie van den Dorischen tempel (P. & C). slechts na to gaan aan de insnijdingen van den steen, daar waar het hout oorspronkelijk aansloot. Bij verschillende tempels zijn deze insnijdingen aan den eindgevel en aan de kroonlijst van don zijgevel zichtbaar (fig. 142). Ze duiden de juiste houtzwaarte aan. Met behulp dezer aanwijzingen en een nauwkeurige bouwbeschrijving van het arsenaal te Pireüs heeft Choisy de oorspronkelijke kapconstructie vastgesteld. Eigenlijke kapspanten kende men toen niet. Rijen zware dwarsbalken overspanden de cella, midden op stond soms een makelaar ter vereischte hoogte als ondersteuning van don nok, welke weer do daksparren en dwarslatten voor de pannen opnam. Feitelijk dus een opeenstapeling van houten balkon zonder eenig constructief verband, doch die dooide geringe spanwijdte en de zware steenconstructie in evenwicht werd gehouden. i) J. Dürm , Die Baukunst der Griechen, 1899. I)E IONISCHE O K D E. Eeuwen vóór den inval «Ier Grieken op de Klein-Aziatische kust was daar liet Lydische rijk reeds gevestigd en door de vruchtbare, gunstig gelegen landstreek tot bloei en aanzien gekomen. Vooral handel en zeevaart waren vroegtijdig ontwikkeld. Ter land en ter zee waren de Lydiërs in aanraking met Mesopotamië en Egypte en zoo deed de kunstbeschaving dezer twee oudo machtige rijken haar invloed op geheel dezen Westelijken zoom van Azië gevoelen. De oudste bouwwerken, ciooi ue ±j\ uiei* en ook door de meer Zuidelijk gelegen Lyciërs nagelaten, getuigen er van. liet zijn rotsgraven, meerendeels grafgevels, in de randen van den bergketen, die de kust omzoomt, gehakt en een scliij u-architectuur voorstellend. Hun ouderdom staat niet zeker vast, doch hun vorm vertoont verschillende perioden van ontwikkeling. Sommige dezer graven zijn een nabootsing van primitieve houteonstructiën, een soort blokwoningen van Phenicischen oorsprong, uit een raamwerk van vierkante houten stijlen saamgesteld, alleen met een vlakke balkzoldeiing afgedekt of wel door een fronton of koepelvormig dak bekroond. Enkele hunner zijn met een primitieve sculptuur versierd; ook portieken en hypogeeën in navolging der Egyptische graven van Beni-Hassan zijn aanwezig. Hun kunstwaarde is van gering belang, doch voor de geschiedenis hebben zij beteekenis omdat zij de kiem der Ionische kunst bevatten. De kenmerkende bestanddeelen van dezen stijl: de ranke zuil, liet eigenaardige voluten-kapiteel, liet lichte hoofdgestel met de tandlijst, afkomstig uit de hout-constructie, bezitten zij in ruwen, schematischen vorm. Zij getuigen dat de Eoliërs en Ioniërs, door hun vestiging in Klein-Azië, den invloed der aldaar lieerschende kunstbeschaving hebben ondergaan en dat daar, op de Oostelijke grens van het ürieksche grondgebied een vermenging van rassen heeft plaats gevonden, die de ontluiking van den Ionischen stijl heeft tengevolge gehad. Omtrent aard en duur van de vormingsperiode der Ionische kunst ontbreken juiste gegevens. Doch reeds in de 7° eeuw v. Chr. bloeiden verschillende Ionische kuststeden van Klein-Azië en de aangrenzende eilanden en gedurende de eeuw v. Chr. werden daar grootsche tempels gesticht. Fig. 172. Plattegrond van den Zeustempel te Milete. variant hiervan. Deze twee typen missen beknoptheid van vorm en duidelijke uitdrukking hunner bestemming. Edel en zuiver van teekening daarentegen zijn de latere basementen in Griekenland zelf, de zoogenaamde Attiscli-Ionische basementen van den Acropolis te Athene. Hun kernachtig en toch sierlijk profil, gedeeltelijk van bandsymbool of cannelures ter juister plaatse voorzien, is een harmonische verbreed in s- van de zuilschacht en geeft volkomen de bedoeling van het motief als dragend voetstuk weer (fig. 175 en 170 en 183). Slechts bij uitzondering, zooals in den Apollotempel te Milete in Klein-Azië werd het basement door een vierkant of achtkant sokkel van het stvlobaat gescheiden. Veelal verkrijgt ook de cellamuur het basementprofil, als overgang tot den onderbouw (fig. 170). Zuil Vergeleken met de Dorische orde ondergaat de schacht der zuil merkbare verandering. Haar verdunning vermindert, haar aantal cannelures vermeerdert (24), zij zijn fijner, worden door vlakke banden Fig. 178. Ionisch kapiteel uit Neamiria. onderling gescheiden, en eindi¬ gen boven- en benedenwaarts half rond, in plaats van door te loopen over de geheele schachtlengte (fig. 175 en 170). Een eigenaardige versiering omgeeft de zuilschachten van den Artemistempel te Ephese, om welker benedendeel een rij levensgroote figuren in rondgang staan geschaard (fig. 177). De cannelures ten getale van twee en veertig sluiten daar scherp tegen elkaar aan, welke uitvoering aan de Perzische zuilen herinnert (fig. 110). Kapiteel. Karakteristiek is de zuilbekroning: het zoogenaamde volutenkapiteel. welks geleidelijke ontwikkeling en volmaking van de eerste, aarzelende proeven in de Aziatisch-Ionische heiligdommen tot de schoone, steeds afwisselende typen der Attiscli-Ionische typen duidelijk is na te gaan. Zijn herkomst is Egyptisch, Assyrisch, Oostersch in ieder geval, want zijn grondvorm, de voluut, treft men reeds in deze eerste kunstuitingen aan. De Egyptische versieringen (fig. 44, 1 en 2) bevatten liet proto-type m den papyruskelk, terwijl een plastische hervorming dezer vlakschildering reeds in ,1.> Assyrische architectuur (fig. Si)) en kunstnijverheid plaats vond (fig. 102). Fig. 179. Vropg-Ionisehe kapiteolen to Dolos en Athene. Tusschen do/.e uitingen en hot als oudst bekende Ionisch houten zuilkapiteel te Neandria (7" eeuw v. Chr.) bestaat artistieke verwantschap (fig. 178) Reeds is de zijwaartsche ontwikkeling van dit kelkmotief zichtbaar, waardoor de rechthoekige grondvorm van het kapiteel ontstaat als rationeel ondersteuningsvlak van den architraaf. Do vroeg-Ionische kapiteelen van Dolos en Athene (fig. 179) wijzen reeds een overgang aan tot de latere, liggende voluut; doch de samenhang ontbreekt nog, de voluten ontspringen afzonderlijk en zijn nog zonder organische ontwikkeling. Grooten vooruitgang teekent reeds een tweede kapiteel vorm uit Delos Fig. 180. Kapiteel uit Delos. /fjrr 180) ZOOWel 0111 de llOriZOlltaal- dragende bovenlijn als om de juiste aansluiting tot de schacht door middel van een versierde torus; ook vóór- en zijkant der voluten zijn reeds plastisch bewerkt. Eenheid in samenstelling ontstaat eerst bij een kapiteel uit Athene (fig. 181), aan een gedenkzuil ontleend. Uit dezen grondvorm ontwikkelen zich 111 do 5° eeuw v. Chr. schoone Attisch-lonisclie kapiteelen aan de tempels van den Acropohs (fig. l<->, l|ls>-? <*n 18;5). Bekorend is daar hun vorm. Vol gratie ontspringen de voluten ter weerszijden en zuiver is luin verloop in liet centrum, liet oog, dat dooreen ronden knop krachtig wordt aangeduid. I>e zijwaarts terugspringende dekplaat die de architraaf draagt, verduidelijkt hun teekening, terwijl het versierde ecliinusprofil een harnionischen overgang tot de zuilschacht vormt. Al naar de verlichting en de grootte van het motief is de bewerking: vlak, breed in den halven toon van den I'ropvleën-doorgang (fig. IS'2); sober, gespierd, vlak ingediept bij het Xike-Aptorostenipeltje (fig. 17.">); verfijnd, rijk gedetailleerd bij toepassing op groote schaal aan de portieken van het E rechthei on (fig. 18.5). Bepaalde zich, bij de twee eerste dezer typen, de sculptuur tot de eierlijst en de kleine afsluitende palmetten, bij liet laatste, het Krechtheïonkapiteel, overdekt een fijne ciseluur van parel-, eier lij sten «mi bandsvmbolen de verschillende geledingen. Ken sierlijk anthemiënfries op het bovendeel der schacht aangebracht, verhoogt daar bovendien het aanzien der zuilbekroning. Overeenkomstig de voorzijde van het kapiteel is ook de zijkant Fig. ïsi. ). De profileering bestaat uit Idadlijst en eierlijst van gelijke grootte, alternatief geschikt en door parelIijsten afgesloten. Daaronder i> het bekoorlijke antlieniiënfries, een samenstelling van lotus en palmet, door spiralen vereen igd Fig. 182. Ionisch kapiteel van liet inwendige der Propyleen te Athene. aangebracht. Een stelselmatige asverdeeling (2: l) is doorgevoerd, zoowel van liet antlieniiënfries tot de eierlijst, als van deze tot de parolIijst, waardoor liet rustig aanzien bewaard blijft ondanks den rijkdom der motieven. Hoewel alle hun Oostersche herkomst verraden en van Egyptische randschilderingen zijn afgeleid, hebben zij door de geniale verwerking een eigen aanzien verkregen. sierlijk, verfijnd en getuigend van de groote technische vaardigheid der Ionische kunstenaars. Iht lldofiliicstcl. Duidelijk verraadt liet Ionische hoofdgestel zijn ontstaan uit den 11outlK>u\v. Te oordeelen naar de Lvcische grafgevels bestond liet hootd- Kitf. 1 S.*{. Ionische ordonnantie van lu»t KivHitlu'ïnn. 12* I ^ Fij*. 184. Plattegrond van een hoekkapiteel van lu*t hreclitlicion Fig. IS.'). Ionisch kapiteel (Pompeji). gestel oorspronkelijk uit een opeenstapeling van rijen houten liggers, ter ondersteuning van de zware balklaag, een methode die reeds in de Perzische |i;ileizen was toegepast (fig. 112). De bekroning, in haar meest elementairen vorm, wordt door bijgaande seliets verduidelijkt (fig. 1S o- Zooxvel liet Iiclite aanzien van het steenen hoofdgestel. welks fries voorloojtig ontbreekt, als ook de geledingen van de architraaf en de zoogenaamde tandlijst, een herinnering aan de balkkoppen, worden hierdoor verklaard. Onder toevoeging van het fries blijft deze bekroning het heerschende type aan de Aziatisch-Ionische tempels (fig. 188). In rieken land zelf wordt zij gewijzigd ; daar wordt de ta lid I ijst dooreen eenvoudig ojiefprofil vervangen, een schikking die aan den rustigen indruk der veelal met rijke symbolische beeldfriezen versierde AttischIonische tempels ten goede komt. Ken enkele uitzondering maakt de bekroningder Caryatidenlialle van het Erechtheïon (fig. 1H9). I )e geilede profileering van het Ionisch hoofdgestel draagt het karakter van sierlijkheid. Voor de forsche, vlakke banden van rechthoekige aansluiting der Dorische orde treden zachte, zuiver geteekende buigingen in de plaats. Vooral het dubbelgebogen ojiefprofil met de parellijst komt veelvuldig voor, terwijl ook de versierde echinus en de sima toepassing vinden (fig. 190). De veelkleurige beschildering neemt over 't algemeen af en haar koloriet is minder krachtig. De primaire kleuren van den Dorische» tempel verdwijnen grootendeels; geel en goud blijven de dominanten, spaai'zaam door blauw. 1'ig. ISli. Anthe»iiënbekrninK (Eroihtlu-ïon). rood, groen of purper vergezeld. Het gezonde beginsel der natuurlijke polychromie door gebruik van verschillende materialen wordt heerschend; onder anderen aan het Krechtheïon te Athene, welks beeldfries van I'entelisch marmer staat tegen een achtergrond van donkeren Kleusisehen steen (fig. is.'!). Ken fijne reliëfbewerking overdekt in meerdere of mindere mate de profillen van kroonlijst en architraaf waaronder de rijke sima-versiering met lotus en palmet, welke aan het Krechtheïon in vier varianten voorkomt: aan de ante-bekroning, het zuilkapiteel, de sima en ook aan de interessante deurbekroning. Ken kenmerk van de groote cultuur-tijdperken der architectuur is: eenheid van vorm in de afsluiting der ruimte en der sprekende muuropeningen. Deze harmonie bestond reeds in den Kgyptischen tempel en het Assyrisch paleis; zij is (Mik in den Griekschen tempel gehandhaafd, want zonder uitzondeling is Fig. 187. Aziatisch-Ionisch hoofdgestel. Fig. 188. Aziatisch-Ionisch hoofdgestel. de deuropening horizontaal afgesloten. De teekening der samenstellende doelen is verschillend. In het meest eenvoudige geval sluit een zware, vlakke deksteen de opening af, zooals boven de deur tot de laag gelegen binnenplaats van het Krechtheïon (fig. 218). liet aanbrengen van de antebekroning als geprofileerden draagsteen voor den boven-dorpel, verraadt reeds de neiging tot architectonische bewerking der constructiedeelen (fig. 11)1). Wordt de opening door afzonderlijke steenen stijlen gevormd, dan zijn deze eveneens door een uitspringend profil omzoomd. Vandaar het ontstaan der welbekende ,,ooren", welker grondvorm reeds in den overstekenden bovendorpel van de Leeu- Fig. 18!). Hoofdgestel van de Caryatidenhidle van het Krechtheïon. WenpOOrt te Myceiie aanwezig (fig. l'il), door de (Jrieksche bouwmeesters tot een karakteristieke omlijsting ontwikkeld is (fig. 192 en 218). I)e schoonste uiting van deurbekroning is boven den prachtvollen, grooten Fig. i'.k). IIck>(dgestel van don Xike-Apteros (doorsnede). ingang van het Krechtheïon (fig. 17(»), een meesterwerk van conceptie en uitvoering. Eenvoudig is haar samenstelling (fig. 19.*»): twee schuin gestelde deurstijlen ondersteunen den /.waren bovendorpel door een sima-lijst bekroond en welks overstek ter weerszijden door voluut-consolen wordt gedragen. Het rustig aanzien is verkregen door klare verdeeling en herhaling der otiderdeelen. Naast liet lireede, voorspringende vlakke veld, dat uitwendig den stijl atsiuit en aoor regelmatig verdeelde rozetten de aandacht trekt, loopen smalle velden, geleidelijk terugspringend en door sierlijke geledingen verbonden. Geleidelijk is ook de overgang tot de bovenbekroning waaraan alle sterke voorsprongen of waterkeeringen ontbreken, geheel overeenkomstig den stand der deur, onder de portiek(fig. Fig. 1511. Deur tot . Deurbekroning van lift Ercrhtlicïon. climax kenmerkt evenzoo de plastische versiering der profillen, welker motieven van de opening af steeds in waarde toenemen en door de sierlijke, domineerende sima worden bekroond. Hoewel sommige decoratieve onderdeelen, zooals de rozetten en ook de siina-versiering, aan de Assyrische kunst herinneren, doet een vergelijking hiermee (fig. 94) dadelijk het hoogere, artistieke organisme der Ionische kunst zien. Naast deze uitheemsche motieven verschijnt, als eindigingsvorm der consolen, de acanthus, een nieuwe grondvorm van versiering en van inheemschen aard. De inwendige samenstelling van den Ionischen tempel komt in hoofdzaak met die van den Dorischen tempel overeen. Naargelang de afmetingen der ruimte, wordt deze al of niet door steenen balken verdeeld in traveeën en met steenen platen afgedekt. Alleen de aansluiting tot het hoofdgestel verschilt; zij draagt nog het karakter der hout-constructie, want het fries ontbreekt en de architraaf neemt onmiddellijk de steenzoldering op (fig. 190 en 11)4). De echinus dient hij voorkeur als tusschenprofil. Overgebleven sporen hebben aangewezen dat zoowel dit gedeelte als de cel la polychromisch waren versierd. Men mag aannemen dat de dakbedekking der Ionische tempels zeer waarschijnlijk met de vroeger beschrevene overeenkwam en ook hun dakversieringen of bekroningen uit figurale en ornamentale acroteriën bestonden. I) E O li I X T H 1 S (' H K O B I) E. Het ontstaan dezer orde, als derde (irieksche kunstuiting dagteekent uit de eerste helft der 4'' eeuw v. Chr. Haar titel is toevallig, want Corinthe is niet de plaats waar zij vooral heeft gebloeid, al noemt Vitruvius den Corinthischen beeldhouwer Callimachus, als haar sidiepper. Haar verschijning hangt saam met den ontwikkelingsgang der kunst van dien tijd en zij moet worden beschouwd als het natuurlijk gevolg van de gewijzigde traditiën, kenbaar aan oen vrije, meer realistische kunstopvatting, van behoefte aan nieuwe, rijkere vormen van minder streng architectonisch, méér decoratief karakter. Het is te verklaren dat tegen het einde der eeuw, toen na den gloiieuz.cn vrijheidskrijg het geestesleven der Grieken onder den machtigen drang van het nationaal bewustzijn en geleid door den genialen staatsman Fig. 11)4. Steenzoldcring van den Ionischen tempel. 1'ericles, zulk een hooge vlucht had genomen; toen (iriekenland's onvergankelijke meesterwerken der kunst op elk gebied waren ontstaan; toen ook de Dorische en de Ionische kunst reeds hun hoogtepunt in den tempelbouw hadden bereikt, er een gevoel van onvoldaanheid, van ontevredenheid met het bestaande moest overblijven. Sterk in 't besef van hun meesterschap over de techniek, verraadt het werk der kunstenaars een voortdurend streven om aan de traditie te ontkomen, een zoeken naar andere vormen dan de bestaande, een drang steeds meer zich zelf te zijn in de verwezenlijking van hun ideaal. Reeds had gedurende het tweede gedeelte der 5e eeuw, de Dorische kunst in den tempelbouw een verandering ondergaan. Onder Ionischen invloed was haar streng, zwaar aanzien aanmerkelijk verzacht. Haar verhoudingen waren reeds tot op uiterste grens van kracht en ernst genaderd; haar opbouw had het zuiverst verband tusschen vorm en structuur bereikt: de vorm van het kapiteel, criterium van den stijl, drukte in den volkomen rationeelen. soberen overgang van den echinus. zijn dragend en kronend karakter tegelijk uit, zonder nog de sporen van dorheid en armoede van den lateren tijd te verraden. Kortom, de Dorische kunst was gedurende de twee eeuwen van haar bestaan, tot volmaakte ontwikkeling gekomen. Verschillende malen was zij reeds in Attica met de Ionische kunst vermaagschapt. Met alleen in de monumenten van den Acropolis te Athene, ook daarbuiten traden zij gezamenlijk, in één heiligdom, op; aan de kracht dor peripterale Dorische zuilenhalle voegde zich harmonisch de gratie der Ionische cella-kolonnade. Als derde in den artistieken bond verschijnt, een liahe eeuw later, de Corinthische orde. Haar kenmerk is vooral de volkomen hervorming van het Ionische voluutkapiteel. Wel worden ook de verhoudingen der orde lichter, doch een karakteristiek vormverschil met de Ionische ordonnantie bestaat, in Attica, gedurende de eerste eeuw van haar bestaan niet. Het artistiek streven beperkte zich meer tot de verrijking van den sculpturalen tooi aan de verschillende onderdeden der orde, welker versieringen van nu af aan de flora van Ki«r. | Acanthusblad. eigen bodem worden ontleend. De Egyptische lotuskelk, voortdurend herhaald (pag. 1'S4), verdwijnt en de acanthus, de zuiver inheeinsche plant van rijken, schoonen bladvorm, treedt zoowel in- als uitwendig in hare plaats. Zij wordt liet nationale element in de versiering van den tempel en viert vooral aan het kapiteel haar hoogsten triomf (fig. 19a). Geleidelijk is de ontwikkelingsgang. I)e eerste sporen waren reeds zichtbaar aan het meesterwerk der Ionische kunst, het Erechtheïon te Athene. Gaf daar reeds de rijke plastische versiering der profileeringen en vooral de buitengewone ontwikkeling en fijne detailleering van het kapiteel (fig. 17(> en met zijn hoogen, versierden hals, een afwijking van den gewonen Ionischen kapiteel vorm, een zoeken naar iets anders te kennen toch was ondanks de sierlijke bewerking van lotus en palmet, de eigen vinding nog gering en alleen do eindigingsvorm van de voluutconsole der rijke deurbekroning (fig. vertoonde de aanwezigheid van liet acanthusblad. Achtereenvolgens vertoonen zich sporen van meer ingrijpende hervorming aan liet Ionisch kapiteel zelf. In de cel la van den Zeustenipel te Bassae (Phigalia), een Dorischen peripteros van den Atheensclien bouwmeester Ictinos, staat tusschen de Ionische zuilen een Corinthisch kapiteel (fig. 1 !)(>). Fig. l'.Mi. V roeg Corinthisch zuilknpitirl (Ki/st.). De P°Sin15 'S 11 °S SP^kkig, aarzelend, doch het motief heeft niet meer den lig- genden Ionischen vorm, de verbonden voluten, die daar als een kussen de overgang van de ronde zuil tot de rechte architraaf vormen en diens last overnemen. Keeds is de aanzet der voluten geheel vrij, luin vorm minder overwegend, hun stand vertikaal in de richting van den diagonaal ter steuning van de dekplaat, welks vlakke, hooge vorm den stoeren Dorischen abacus even herinnert. En schuchter komen de twee acanthus- Madrijen in krans aan de benedenzijde te voorschijn. Deze hoofdvorm is niet strikt oorspronkelijk. De hooge kelk herinnert sommige laat-Egvptisclie kapiteelen van Pliilae in hun saamgesteld, naturalistisch karakter (fig. 2). Doch met deze verre overeenkomst der kern houdt ook de vergelijking niet liet vóór-tvpe geheel op. Aard en vorm van het motief zijn hier geheel anders. Volkomen ontwikkelde tv pen van het Corinthisch kapiteel, afkomstig van de eerste helft der 4i> eeuw, vertoonen twee rondteinpels in Griekenland: de Tliolos te Kpidaurus en liet Philippeon te Olynipia, de eerste een I(oriscli- Corinthische, de tweede een Ionisch-Coriuthische houw (fig. '2ÜH en 2'J4). Bij heide is de toepassing inwendig. De acanthus verkrijgt hier reeds een overwegende plaats in de versiering van verschillende onderdeelen. Aldus in liet anthemienfries, dat daar in navolging van het Erechtheïon uitwendig rondom den cellaniuur loopt en welker lotusbloemen uit acanthuskelken ontspringen. Dan is zij daar aan de sima-bekroning zichtbaar, welker spiralen orga- Fig. 11)7. Corinthisch kapiteel van den Tlu.los te Epidaurus < 4«* cc uw v. Chr.). nisch met de prachtig gebeitelde spuiers verbonden zijn. \'ol natuurlijk leven is het aanzien gebleven, geheel verschillend van de spiralen der Ionische ante-bekroning, welker levenlooze teekening, zonder begin of einde, in 't oog valt (fig. 186). Doch vooral van het zuilkapiteel te Kpidaurus is de acanthus de rijke tooi (fig. 1!)7). in sierlijken krans zijn zestien bladeren, in twee rijen, alternatief om-de schacht geschikt. Zacht buigt hun top voorover en markeert het bovendeel, door teekening en reliëf. I)e omtrek van het blad is vol, rijk, de groepeering der bladvormen duidelijk, zoowel door de scherpe, puntige teekening van den omtrek als door het gespierde reliëf der stengels in radiaal verloop. Ondanks de strenge stvleering en het rhvtmiseh aanzien is iets van het natuurlijk, levendig karakter der plant behouden. Vol bekoring is deze schep¬ ping, die in opzer en uitvoering van hoog ontwikkelden kunstzin, van volkomen meesterschap der marmertechniek getuigt. Ook de spiralen naar het midden en de hoeken, ter aansluiting tot de uitbuigende dekplaat spreken in hun teere, aj ou r-bewerk i 11 g hiervan. Kenmerkend geheel nieuw is de vorm deidekplaat. In beginsel komt zij met den Dorischen abacus overeen. Haar zwaarte dient evenals daar tot ondersteuning, tot opneming van de architraaf. In beide gevallen is de hoofdvorm van de dekplaat vierkant, bij de Dorische recht en vlak, in het Kig. I'.IS. Kapiteel van het I-vskTates-iiiuniiiiirnt. laatste ge\al Oclltel hol uitbuigend, sierlijk geprofileerd en door de hoekvoluut ondersteund. De vraag rijst nu: van waar deze nieuwe vormV Moet hij worden beschouwd als te zijn voortgekomen, enkel uit het streven om het kapiteel een meer decoratief, sierlijk aanzien te geven; of is hij ook het resultaat eener juiste redeneering in verband met plaatsing en functie der zuil? Blijkbaar beide. Staande toch iu de cella van den rondtempel, ter ondersteuning van de holle architraaf, welker straal slechts ."> Mi', bedraagt, ware het aanbrengen eener rechte, vlakke dekplaat, hinderlijk, onharmonisch. Kig. Monument van Lysicratc» te Athene v. rUv.i een anti-artistieke daad, ondenkbaar hij een Grieksch kunstenaar van dien tijd. Zooals hij den hollen, scherp geprofi leerden vorm der dekplaat koos, was deze niet alleen in harmonisch lijnverloop met de architraaf, maar heeft hij ook rationeelen zin, door de juiste ondersteuning er van. Het lichte, sierlijke aanzien van het kapiteel werd door deze schikking tevens gebaat. In hoofdzaak zijn nu de zwakke punten der vorige kapiteelen verdwenen: den niet ondersteunden hoek van het Dorisch kapiteel, en de gebrekkige aansluiting der inwendige voluten van het Ionische hoekkapiteel gebreken die ook destijds niet onopgemerkt moeten zijn gebleven. I)e eigenaardige vorm der Corinthische bekroning kan dus worden verklaard uit haar ontstaan en goheele ontwikkeling in de cel la van den (iriekschen rondtempel, waarvoor ook haar zeldzame toepassing aan het uitwendige der heiligdommen pleit. Slechts één uitwendig type der 4e eeuw is bekend, nl. van het Lvsicrates-monument (334 v.Chr.), een choragisch gedenkteeken te Athene opgericht. Eveneens rond van vorm is ook hier de sierlijke dekplaat in natuurlijke, harmonische tegenstelling tot de ronde architraaf (fig. li>8en li»!)). Bovendien wijst de dekplaat van het kapiteel aan het Horologium te Athene1) op een juist verband met de plaatsing. De dekplaat is nu recht, i) Moor lickoii'l ;ils Toi'on p eeuw v. Chr.) al begonnen, is deze reuzentempel, waarvan nu nog enkele zuilen ter hoogte van 17 Mr., diain. ruim 2 Mr., overeind staan, onder Antioches Kpiphanes, dus in 't laatst der 2'' eeuw in een dipteros herschapen en eerst door den Romeinschen keizer Hadrianus voltooid. Het kapiteel is dus zeer waarschijnlijk Romeinsch, staat trouwens in vorm en bewerking verre bij de zuiver Grieksche typen ten achter, en moet als een fletse nabloei van het oorspronkelijk fraaie bekroning beschouwd worden. Enkele kapiteelfragmenten uit laat-Griekschen tijd wijzen aan de verbastering waartoe dit sehoone motief is vervallen. Van de overgebleven kapiteelen is dat van het Lysicrates-monument als meest volkomen type bekend. Samenstelling en uitvoering kenmerken het als een meesterwerk van decoratieve marmer-sculptuur. Vertoonden de voluten van het Tholoskapiteel nog gebrekkigen samenhang met Fi<{. 200. Horoiogium te Athene. de acanthusbladeren, was ook hun toe¬ koning nog ietwat conventioneel, hun ondersteuning der dekplaat eenigszins zwak en nog gebrekkig, al deze onvolkomenheden zijn nu opgelost. Het geheel (fig. 1!)8) is een rijke bekroning, die harmonisch uit de zuilschacht voortkomt en welker motieven zich organisch ontwikkelen. De acanthusbladeren sluiten tot de realistisch eindigende cannelures aan; hun teekening is vol leven; in strakke, zuivere buiging, ontspringen de voluten uit de acanthuskelken, welke op natuurlijke wijze de hoeken versterken en aanvullen. Ook de midden-palmet is organisch er mee verbonden. Het motief vormt een rijken krans van bladeren, bloemen, knoppen en spiralen, volkomen in harmonie met het eigenaardig, feestelijk karakter van het kleine choragische monument, een der voornaamste typen van gedenkteekenen dooi' de Grieken ter eeie van de prijswinnaars in dramatische- en zangwcdstrijden gesticht. Vooral de sierlijke hoven-bekroning vertoont een rijke ontplooiing van het acanthusinotief (fig. 1!)!)). De teere vormen hebben veel door den tijd geleden en slechts enkele fragmenten van de liggende console en de kroonbloem, op liet schuitvormig geteekende dak geplaatst, zijn overgebleven Met zekerheid staat nevensgaande restitutie van den architect Loviot niet vast, al steunt zij op degelijke studie der Urieksche versieringen en op aanhalingen van I'ausanias, den oud-Oriekschen schrijver. Vandaar de gulden drievoet met de figuur van den god Dionvsos (Baccluis), als opperste bekroning en door zijn trawanten omringd. De teekening van de architraaf is licht, vol gratie door den achterwaarts hellenden stand der geledingen. Een dubbele rij van palmetten en golflijn bekroont liet hoofdgestel. Aldus in zijn oorspronkelijken toestand teruggedacht, moet het monumentje door zijn rijkdom van sierlijke sculptuur en feestelijk koloriet van marmer en goudbrons een bekoorlijke schepping Fig. 201. < Hviiijk'Ïoii te Athene. van decoratieve kunst geweest zijii. liet teckent de frissche fantasie, de groote virtuositeit, den lioogen kunstzin van de Atheensche sculptuurschool der 4° eeuw, heerlijke artistieke erfenis van 1'hidias, den grooten chef. Ook als ante-bekroning werd liet Corinthisch kapiteel aangewend. Latere kapiteelen uit Eleusis wijzen op steeds grootere vrijheid in de samenstelling, op steeds voortgaan in naturalistisclien zin. Naast bladeren, bloemen, ranken en vruchten worden griffioenen toegepast ter vervanging der hoekvoluten, hetgeen o]i verbastering van den kunstsmaak wijst, al getuigt steeds de uitvoering van groote virtuositeit. Eindelijk vindt ook het menschelijk figuur aanwending. Met de acanthus dient zij tot versiering dar acroteriën, grafstelen en andere decoratieve motieven. In 't algemeen ondergaat liet hoofdgestel dezer orde geen ingrijpende wijziging. Vooral in Griekenland blijft doorgaans de Attisch-Ionische bekroning behouden, alleen wordt haar karakter wegens de plaatsing in de eella nog vereenvoudigd, het overstek wordt minder en het geheel komt meer met de profileering der balkzoldering overeen (fig. 224). Het fries wordt soms bulof ojiefvormig gebogen. Een streven naar rijkere bekroning vertoont de kroonlijst van sommige Grieksch-Aziatische tempels, waar de Ionische tandlijst door een bloklijst, in liggenden console-vorm, wordt vervangen. Al deze wijzigingen zijn echter van lateren tijd en onder Grieksch-Macedonischen en Romeinschen invloed ontstaan. TEMPELS EN HUN GEBIED. Het voorafgaande gaf reeds een denkbeeld omtrent oorsprong en aard van den tempel, Griekenland's schoonste bouwwerk. Het voortdurend streven der kunstenaars drie eeuwen lang naar zijn volmaking in vorm en opbouw, vertolkte de hooge, moreele beteekenis van het heiligdom. Ontsproten uit de dichterlijke verbeelding en den innigen zieledrang van een begaafd ras; gekoesterd door zijn godsvrucht, zijn liefde tot het schoon is de tempel als gewijde omhulling, als verheven woning van het godsbeeld, plastisch symbool van ideaal-menschelijk streven, eindelijk verrezen: zinrijk van gedachte, harmonisch van vorm, rationeel van opbouw, volmaakt van uitvoering — een meesterwerk van kunst in den ruimste» zin. Talrijke tempels zijn in Griekenland gesticht. Van de 7° eeuw af. tijdens de ()•' eeuw en vooral in de 5e eeuw, in het tijdperk van Griekenland's volle, materieele en intellectueele ontplooiing — en ook daarna verrijzen heiligdommen ter eere der goden alom ; groote en kleine tempels, al naar gelang de beteekenis der godheid waaraan ze waren gewijd, al naarmate hun cultus de vereering van allen, van \elen, van enkelen onderging. Vooral de monumenten aan de beschermgoden van staat of stad gewijd, de nationale tempels, getuigen in hun schoonen vorm, hun edele uitvoering, hun zinrijke versiering en hun poëtische, gewijde omgeving van de piëteit en den hoogen kunstzin der stichters. Hun gebied dat eeuwen lang de vereering der geheele natie onderging werd een brandpunt van kunst. Daar werden, na gewichtige staatkundige gebeurtenissen, talrijke kunstschatten, beeldgroepen, siervazen, ex-voto's in marmer of brons verzameld en als dankoffer of huldebetuiging aan Griekenland's groote goden gewijd. Daar stroomden op gezette tijden van heinde en kvkks, Architectuur. l.'J verre de Grieken te saam om gemeenschappelijk door plechtige ceremoniën of door edelen kamp van lichaam en geest hun nationale eenheid hechter te bevestigen, hun cultus van het schoon te versterken. Berst te midden van deze gewijde omgeving, die als een artistiek kader het heiligdom omsluit, verkrijgt de tempel zijn hooge, poëtische lieteekenis als religieus heiligdom. Eenige groote centra zijn aldus gesticht. In verschillende oorden van het moederland en daarbuiten op plaatsen die van oudsher door een waas van mythische legenden, of heroësche overleveringen van het voorgeslacht waren omgeven en waar een goden-cultus bestond, werden zij aangelegd. Zij verhieven Fig. 202. Olympia. zich op hoogen, ongenaakharen rots, zooals de Acropolis te Athene; in het geheimzinnige, woeste bergland van den Parnassus, zooals het Heroën te Delphi: te midden der vruchtbare, lommerrijke vallei van den Alpheus, gelijk Olvinpia's Altis of wel tegen de grootsche, terrasvormige berghelling, zooals de heiligdommen te Pergamos. (iroot is hun beteekenis voor de geschiedenis der Grieksche kunst. De verschillende phasen harer ontwikkeling: haar opkomst, haar bloei, haar verval-tiid zijn vastgelegd in de monumenten, die daar achtereenvolgens zijn gesticht. Verschillende dezer centra waren gedurende langen tijd geheel verdwenen. Hoewel sommige na den val van Griekenland, onder de Romeinsche keizers, nog in bloei verkeerden, zijn zij sedert de verspreiding van het Christendom, verwaarloosd en vervallen. Sinds eeuwen door aardbevingen verwoest en door kostbare kunstschatten die in afzonderlijke schatkamers, kleine anten-tempels, waren bewaard, in den peribolus van den grooten tempel in schilderachtige groepeering werden opgesteld, of een plaats vonden tusschen de gewijde olijfboomen, welker takken den hoogsten eereprijs voor de winnaars der Olympische spelen verschaften, liet waren zinrijke, decoratieve werken in brons, goud, marmer; beeldgroepen, statuen, geniën, offerschalen, drievoeten enz. op groote en kleine schaal in meest verscheiden kunstvorm. Tn de Altis van Olympia vormden twee tempels de hoofdmonuinenten van den geheelcn aanleg. Vlak tegen den berg Kronos verhief zich het reeds vroeger vermelde Heraion, (Triekenland's oudsten steenen tempel, aan den dienst van Zeus en Hera gewijd en welker steenen zuilen achtereenvolgens ter vervanging der oorspronkelijke houten steunpunten aangebracht, zoowel door hun materiaal, hun verhouding als door den vorm van het kapiteel, den geheelcn ontwikkelingsgang der Grieksche architectuur doen zien. De zes typen van het Dorische kapiteel vertoonen het zware echinus-profil uit den vroegtijd, den edel geteekenden overgangsvorm van den bloeitijd en de dorre, gevoellooze afschuining van het verval. Doch de eigenlijke zetel van Zeus, den oppergod, was in den grooten tempel, een machtige peripteros ter zijner eere in ongeveer 471) v. Chr. door Li bon uit Klis gebouwd. Hierin troonde zijn ontzaglijk beeld, het meesterwerk uit ivoor en goud, 40 voet hoog, van Phideas den Atlieenschen beeldhouwer. Talrijke nevengoden, zijn gasten, en ook altaren van helden, stichters van zijn cultus, omgaven zijn majestueuze gestalte. De tempel zelf was op een verhoogd terras geplaatst. Zijn architectonisch karakter is laat-archaïsch, kenbaar aan den eenigszins gerekten cella-vorm, aan de zware verhoudingen van de zuil en het hoofdgestel. Doch de sobere teekening van het kapiteel, de lichte overkraging van de architraaf en ook de slankere zuilen van den pronaos (fig. 14«S), in vergelijking tot de uitwendige zuilenhalle, als geleidelijken overgang tot de cella-kolonnade, zijn reeds sporen van hoogere ontwikkeling. Mythologische beeldgroepen versieren de twee tynipanons van liet heiligdom, als symbolische vertolking van zijn hooge beteekenis. Hun thema is van lokalen en nationalen aard. De oostelijke gevelgroep memoreert den oorsprong der Olympische spelen; voorgesteld in de figuur van den Grriekschen held Pelops, die zegeviert in den wedren met koning Oinomaos en daardoor de hand zijner dochter verwerft: het proto-tvpe van den Olympischen overwinnaar als kampioen voor Schoonheid, Eer en Deugd is hiermee verzinnelijkt (fig. 204). Het tafereel geeft weer het oogenblik vóór den aanvang van den strijd. De beide partijen met hun vierspannen en ren wagen, zijn links en rechts van den god Zeus geplaatst. De groepeering is duidelijk, de vijf hoofdfiguren. als middengroep, worden geheel dooi' de rossen afgesloten en verkrijgen dns huil volle beteekonis. Ook de hoeken van liet gevelveld zijn ongedwongen door ondergeschikte figuren, welker bedoeling niet zeker vast staat, aangevuld. Doch de algeheele, rustige, naïeve stand der figuren, weinig in overeenstemming Fig. 204. Zeusli'inpei tt' Oivinjjin (naar I.ai.im x . met de spanning van het oogenblik, teekent nog een onvolkomen beheerscliing van liet onderwerp. Van meer actie daarentegen getuigt de westelijke gevelgroep: de strijd tusschen Lapithen en Centauren, symbool van den strijd der (irieksclie beschaving (Lapitlien) tegen de ruwe kracht der oorspronkelijke bewoners (Centauren: half mensch, half paard) van Hellas, ren geliefkoosd thema in de (iriekselie versieringskunst en waarop beeldhouwers en schilders talrijke varianten als nietopeversieringen. vaasbeschilderingen hebben voortgebracht. Alleen de inetopen van de zijmuren der cella bevatten in de heldendaden van Heracles, den strijder voor eer en deugd, nog symbolische voorstellingen. De uitwendige metopen hebben geen reliëfs. Als overgebleven vlakversiering van het uitwendige is bekend de schoone mozaïekvloer van den pronaos, een compositie van meanders en tritonen, uit den Komeinschen tijd afkomstig. Rondom het ovaalvormige, groote Zeus-altaar, ongeveer in 't midden van de Altis geplaatst, bevinden zich nog het Metroon- (allorgoden-niooderteinpel), het Pliilippeon, een lonisch-Corinthische rondtempel, zuilenhallen, schatkamers, enz., monumenten alle van kleinere afmetingen en in welker midden de machtige woning van den Olyinpischen god, als symbool zijner oppermacht, troont. Verhieven Griekenland's nationale, gewijde feesten Olympia tot een belangrijk kunstcentrum, van hooge beteekonis voor den artistieken bloei van Athene, waren ook de bijzondere feesten in Attica's hoofdstad gevierd. lil dit voornaamste gebied van de beschermgodin Athena ontstonden de feesten der Panatheneën ter herdenking van Attica's eenheid. Dagteekenend uit ouden tijd en gevierd door alle staat- en stamgenooten, bestond hun ceremonieel eveneens in liet houden van wedstrijden, het aanrichten van groote feestmaaltijden, liet brengen van dankoffers en geschenken aan de burchtgodin. Doch het hoofdnummer van het feestprogram was de plechtige optocht naar de Acropolis, 0111 der godin het kunstvol geweven prachtgewaad, den symbolisch versierden peplos, door de voornaamste jonkvrouwen van Athene vervaardigd, ten geschenke te brengen. Eertijds was Athene's burcht, naar de sage vermeldt, reeds door de IVIasgen bewoond en de zetel van den koning, die daar heerschte en richtte: eerst later onder het bewind der republiek werd zij gewijde grond en alleen voor de staatsheiligdominen bestemd. Verschillende archaïsche tempels verrezen daar ter eere van de burchtgodin, doch zij werden in 4KII door de Perzen bij de inname van Athene verwoest. Gedurende de •">>' eeuw geheel herbouwd, verkreeg de Acropolis haar groote beteeken is door de stichting van Griekcnland's meesterwerken der architectuur, welker ruïnes nog een schitterend getuigenis geven van den lioogen bloei dier kunst in het tijdperk van Pericles. als Griekenland's gouden eeuw bekend. Belangrijke bloeitijdperken der beeldende kunst ontstaan door samenwerking van verschillende factoren. Bezieling der samenleving voor één hoog ideaal, aanwezigheid van kunstbeschaving en materieoio welvaart tot de ver- wezenlijking van kunstwerken zijn daartoe noodig. Aldus in Griekenland tijdens de helft der 5e eeuw. Reeds had in t begin van dat tijdperk de architectuur een meer bewust karakter verkregen en was zij de grens van het archaïsme genaderd. Zoowel in de Grieksche koloniën van Beneden-Italië en Sicilië als in Griekenland zelf was het overmatig zware aanzien van den Dorischen Peripteros getemperd. De tempels van Aphaia ') te Kgina (470 v. Chr.) en van Zeus te Olympia (405 v. Chr.) vertoonen lichtere verhoudingen van zuilen hoofdgestel, beknoptere vormen der Fig. 205. De Acropolis te Athene tijdens Pericles (Rest. v. Lambert). onderdeden. juistere constructie in de aansluiting van de architraaf tot den abacus. Ook de sculptuur der gevelvelden en metopen verraadt een geleidelijke losmaking uit het algemeen schematische, het naïeve, starre, doch soms grootscheder symbolische voorstellingen van den vroegtijd. Zij vervult door meer nauwgezette natuurstudie haar onderwerpen van nieuw leven, meer in verband met den aard der voorstelling en door rijkere actie en juistere bewerking van het beeld vertolkt. hen grootsche nationale gebeurtenis bleek noodig om liet geestelijk leven van Griekenland tot hoogste spanning te brengen, de intellectueele krachten van het begaafde Helleensche ras te eoneentreeren, daardoor den drang naar hoogste !) Deze tempel is meer als Athena-tempel bekend. Door do opgravingen in 1901 door A. Fiirtwangler verricht is de steenon oorkonde met den naam der eigenares van het heiligdom, de godin Aphaia, aan het licht gebracht. geestesuiting te verwekken, de scheppingskracht—het genie—geheel te ontvlammen en de kunst tot haar hoogtepunt, tot haar volle rijpheid, op te voeren. De Grieksche vrijheidskrijg tegen de Perzen was hiertoe de aanleiding. De schitterende zege door liet krachtig, vereenigd optreden der (irieksche staten in dezen heldhattigen strijd behaald was v.»n grooten, moreelen terugslag. Een algeheele verademing vervulde heel de Grieksche natie, van de Dorische volksplantingen ten Westen in Zuid-ltalië tut het Ionisch gebied in Klein-Azië, toen na langen, hangen kamp te land en ter zee de Perzische overmacht was vernietigd. Het gevoel door eenheid tot vrijheid te zijn geraakt, verdringt tijdelijk onderlinge twisten — de plaag die dit van nature vrijheidlievende volk vaak had geteisterd — en tussehen verschillende staten en steden van den Peloponnesus komt het Attisch-Delische zeeverbond tot stand (470 v. Chr.). Athene, dat in den krijg de handelende rol had vervuld en aan de spits had gestaan; dat door onbaatzuchtige zelfopoffering en heldhaftig voorbeeld de sympathie van de Ionische staten had verwekt en algemeene bewondering had verworven, verkreeg ook na den krijg de overmacht in stoffelijken en geestelijken zin. Onder krachtig beleid van de verlichte staatslieden Themisthocles, (imon, en vooral onder de leiding van den genialen staatsman Pericles ging de hoofdstad van den bond een buitengewone ontwikkeling en welvaart in ieder opzicht te gemoet. Pericles streven was om Athene, als hoofdstad van den bond, de oppermacht te verzekeren, hetgeen hem, dank zij zijn democratisch regeeringsstelsel, hetwelk op de vrijwillige gehoorzaamheid van het volk aan de wet was gegrondvest, volkomen gelukte. Ten spijt van Sparta s egoïsme, concentreerde zich de macht der Ionische eilanden op den volksstaat Athene. Pericles vestigde Athene s hegemonie, en maakte de stad tot een brandpunt van geestelijk leven. Reeds hadden de Grieken ruimschoots den tol der dankbaarheid aan de goden betaald door de oprichting van kunstvolle gedenkteekenen: groote beelden, altaren, zegefiguren, drievoeten, te Delphi, te Olympia, te Corinthe, te Athene, op het slagveld van Marathon — ter herinnering aan de roemrijke phasen van den vrijheidskrijg. De buit op de Perzen veroverd diende verder tot den opbouw der verwoeste steden en de stichting van heiligdommen. Het eerste werk van Pericles was de afdoende verzekering van Athene's veiligheid en onafhankelijkheid. Hij voorzag de stad van zware vestingwerken, bouwde ringmuren en verbond haar door een kanaal met den zeehaven, den Pireiis. Stelselmatig geschiedde daarna de aanleg der nieuwe stad naar een algemeen plan door den bouwmeester Hippodamos van Miléte ontworpen: afzonderlijke wijken voor gebouwen ten dienste van handel, scheepvaart en oorlog werden ingedeeld; de plaats der openbare gebouwen werd vastgesteld: Kig. -00. 11«'t Partlicnon. niiini' pleinen (agora's) werden door koophalien overdekte galerijen (stoa) omgeven en door een regelmatig net van straten verhouden. Fig. 207. Doorsnede van het 1'arthenon (naar Nikmanx). De schoonste opgaaf dezer bouwheweging was de herbouw van de Aeropolis, welker oude tempels geheel waren verwoest. Uit hun puinhoopen deed 1'erieles de verlichting en der omgeving is het reliëf in juisten climax behandeld. Soher en vlak. geheel als bas-reliëf, sprekend vooral door den omtrek, is liet modelé van het Panatheneënfries, dat in halven toon is gehuld (fig. 2. I)e Propyleen van de Ati'opolis te Athene (tegenwoordige toestnntl). atmosfeer teekent duidelijk het kleinste detail van het Dorisch kapiteel, geeft waarde aan liet minste reliëf van het Panatheneënfries, maakt den hal ven toon doorzichtig en vereenigt in één groote harmonie het levendig koloriet, en de sterke tegenstelling van licht en schaduw der architectuur '). Nog was het Parthenon niet voltooid of de bouw der Propyleen werd reeds door Pericles aangevangen. Met terzijdestelling van den bestaanden toegang schiep de bouwmeester Mnesicles in vijf jaar (4.'57 432 v. Chr.) de grootsche burchtpoort (fig. 213 en 214). De vrijheid van opvatting, kenmerk der Cirieksche kunst in aanleg en opbouw van den tempel, openbaart zich ook hier. Er is rekening gehouden ') liiicion Magne, La ilueoration dans Tart Gree. Fig. 21). De Propyleen van do Aeropolis (naar F-:. Ulinann). 14* met den vorm van liet terrein, tot welks helling de massa van liet gebouw harmonisch aansluit. Vandaar het schilderachtig silhouet met geleidelijke verhooging der kol011 naden. Lage portieken flankeereu den niassalen middenl>ouw die den broeden doorgang bevat en waartoe een monumentale trap-aanleg voert. Geleidelijk vermindert de zuiiwijdte naar de hoeken, aldus de aandacht op het midden coneentreerend, waar de zuilen op drie triglyphverdeelingen zijn geplaatst. Kenmerkend voor den bloeitijd der (irieksche kunst is de vermenging der Dorische en Ionische orde in één monument. Het Parthenon teekende reeds den overgang in de aanwezigheid van het doorloopende Ionische beeldfries der Panatheneën met behoud der Dorische druipers (fig. 207), terwijl ook de lange Fig. 21"). Xike Apteros. Dorische mantel en de korte Ionische tunica beurtelings zijn toegepast. In de Propyleën is de vermenging volkomen. Naast de krachtige, uitwendige Dorische zuilenrij staat nu de ranke Ionische kolonnade langs den (lomgang. Ook in de afdekking der steenen zolderingen, de balken indirect of direct rustend op de architraaf wordt beider systeem gehuldigd (fig. lS2en 214). \rerhoudingen en vormen der massa's en onderdoelen van het monument zijn edel en voornaam. Als derde monument van den Aeropolis verrijst nu, rechts van de Propyleen, op de uiterste punt van den lioogen. voorspringenden burchtmuur, het tempeltje aan de zegevierende godin Atliena (Nike Apteros) gewijd. Het is een Amphi-Prostylos van Penteiisch marmer en Attica's oudsten lonischen tempel, ongeveer ll,(.) v. Clir. gesticht (fig. 21T> en 210). Adel van verhoudingen, zuiverheid van details (fig. 17.">), onberispelijke uitvoering stempelen In-t kleine heiligdom tot een zeer merkwaardig voorbeeld van Attiseh-Ionisehe arehiteetuur. Een schoon gebeiteld lieeldfries op donkeren Elousischen steen ter hoogte van 0,45 ^Tr., waarschijnlijk een voorstelling van den beslissenden slag tegen de Perzen te Platea, omgaf de cel la Ook de reliëfs van de marmeren borstwering als bekroning van den terrasmuur naast den burchtopgang, voorstellingen van wijding en offering, verzinnelijken de beteeken is van het monument, dat schilderachtig op den vooruitstekende!! I" itf. 21(5. Nike-temp«*l t«' Athene (Kest.). burchtrand staat (fig. 21 ;J). Van al deze beeldhouwwerken zijn slechts enkele schoone fragmenten bewaard gebleven. Eindelijk werd ook het Krechtheion gebouwd (ongeveer 408 v. Clir.). Zijn stichting bcteekent de voltooiing der burcht naar de plannen van Pericles en Phidias, al valt de inwijding ook na beider dood. Om verschillende redenen bekleedt deze Ionische tempel een bijzonder artistiek standpunt in de Attische kunst. Reeds getuigde de analyse der onderdeelen van groote verfijning (fig. 18.'5 1!).'}) en van het voortdurend streven der Ionische kunstenaars naar afwisseling van vorm. Ook de algeheele aanleg zelf toont aan dat de bouwmeesters van dien tijd de lastigste opgaven tot een harmonische oplossing wisten te brengen. Hier toch had men te kampen met een zeer ongunstig terrein, onregelmatig van vorm en grondslag: met de tweeledige bestemming van het heiligdom, welks ingewikkeld plan niet in alle onderdeden vaststaat, alsmede de nabijheid van een domineerend monument, het Parthenon — alle factoren die den hijzonderen aanleg en opbouw hebben bepaald (fig. 217). Deze tempel aan de burchtgodin Athena Polias en aan Poseidon den zeegod van Attica gewijd, staat op de rots waai' volgens de sage hun strijd 0111 Attica s liey.it plaats vond. De oostelijke cella met zeszuilige portiek ') Woeiiman.v. Geschielito der Knust aller Zeiten und Völker. (fier. 205 en 217) behoorde aan Ereehtheus, de noordelijke eella aan Athena Polias (fig. 217 en 21N). Een groot bezwaar was om aan deze laatste drie nieters lager gelegen ruimte, uitwendig, van den lioogen opgang der burcht gezien, een harmonisch aanzien te geven. Daartoe werd de westgevel van een schijnkolonnade op hoogen onderbouw voorzien (fig. 21S), het lage voorplein met den heiligen olijfboom door een hoogen borstweringsmuur omringd in aansluiting tot de sierlijke carvatidenlialle vlak op den hoek des zuidgevels geplant waardoor, van den weg der Panatheneën af, deze decoratieve voorbouw met de noordportiek de schilderachtige afsluiting van het monument vormt, dat nu geheel op het boventerras Fig. '217. Oostzijde Knrhtlu'ion. schijnt te staan. Bovendien wordt van den hoofdweg gezien het perspectievisch aanzien van den bouw bevorderd door de eenigszins overhoeksclie plaatsing. De schilderachtige, schijnbaar toevallige massa van het Ereclitheion biedt nu volkomen tegenstelling tot het strenge Parthenon, waardoor de vergelijking vervalt. Deze massale bouw toch is door zijn regelmatigen aanleg, zijn indrukwekkende kolonnade, zijn eenvoudigen omtrek de uitdrukking van grootschheid, van kracht, van verheven ernst; gene is door den schilderachtigen hoofdvorm, door de verschillende portieken vol afwisseling in stand, vorm en grootte, door de fijnheid en den rijkdom der details het type van sierlijkheid en gratie. Behalve de reeds vroeger bespreken onderdeden van het Ereclitheion (pag. li 1H1) is nog van bijzondere bekoring de bekende Caryatideiilialle, de gesloten portiek vennoedel ijk aan Pandrosa, priesteres van Athena, gewijd. In deze meesterlijke schepping vervult het menschbeeld de actieve rol van vrijstaand steunpunt ter vervanging van de zuil. Aldus opgevat is het vraagstuk geheel nieuw, daar zoowel bij den Egyptisehen Osirispijler (fig. 42) als bij andere pijlerstatuen van (iriekschen oorsprong het beeld tegen den pijler geleund is waardoor zijn rol dus betrekkelijk van decoratieven aard blijlt'). Zes overlevensgroote figuren op hoogen, kraehtigen onderbouw geplaatst Hg. -1«S. Restauratie van het Kreehtln'ion (westgevel) (naar Nieinann). dragen het hoofdgestel (fig. 217 en 219). Harmonisch i> de aansluiting tut de architraaf door tusschenvoeging van dekplaat en versierden echinus (tig. 1SK). \ ergeleken met het hoofdgestel der hooge portieken ) is de grootte van de bekroning der Oarvatidenhalle op juiste schaal hiermee gehouden door weglating van het fries, een schikking van Aziatisch-lonisch karakter (fig. 187 en 1S«)), nok aan de krachtige tand lijst eigen. Volkomen contrast in vorm der bekroningen is hiervan het gevolg. !) Xie Dukm, Die Hiiiikmist «Ier (trieohen. [>ag. 2H!I. P Do styleeriiig van de figuren tot oen architectuurmotief is oorspronkelijk en schoon. Kationeel is de stand, symmetrisch om de as, zoodanig dat liet steunbeen buitenwaarts is gekeerd (fig. 219). Kalmte, rust, volkomen evenwicht is de indruk hierdoor teweeg gebracht. Het type der beroemde Ionische jonkvrouwen, bekoorlijk, geestvol, schoon, is hier heerlijk geïdealiseerd en meesterlijk behandeld (fig. 22(1). Kloek en sierlijk tevens is haar bouw. Onberispelijk de aanzet van den vollen hals en de krachtige schouders, rijk gewelfd de buste. Het rustig golvende haar als tooi tot het zachte, edele gelaat, verbreedt het draagvlak van kruin en hals en eindigt bevallig in los naar voren geworpen vlechten. Ook de teekening van het gewaad is rationeel gedacht en juist gevoeld. Strakke, verticale plooien, cannelures gel ijk, hangen langs heupen en standbeen , versterken het dragend karakter der figuur en zijn in harmonische afwisseling met de vlak aangeduide of geheel zichtbare lichaamsdeelen. Aldus tot architectuur hervormd, staande op Fig. 210. Caryatiilenhalle. breedeil VOet 011 door een krachtig geprofileerd kapiteel bekroond, dragen de caryatiden bewust en fier den opgelegden last, verzinnelijkend in schoone, plastische voorstelling: Pandrosos, de dienaresse vol trouw en toewijding, de onafscheidbare gezellin van Athena-Polias, de schutsgodin aan wie het Ereclitheion was gewijd. Door haar architectonische strengheid, haar verheven ernst, vervangen zij volkomen het krachtige steunpunt, de zuil en zijn zij de geniale oplossing van een moeielijk architectuur-probleem, dat in latere kunsttijdperkeii herhaaldelijk de aandacht der kunstenaars heeft geboeid. Met de voltooiing van het Ereclitheion was het grootsche werk volbracht! Athene's gewijde burcht, naar de plannen van Pericles en Phidias, uit de puinhoopen der archaïsche tempels, door de Perzen nagelaten, geheel nieuw verrezen, verhief zich als een stralend aureool hoog boven de hoofdstad. Schitterend was daar de nioreele terugslag van den vrijheidskrijg voor de kunst. Haar sehoone tempels /ijii de luisterrijke weerkaatsing van het liooge geestesleven door de sociale hervorming van IVricles tot ontplooiing gebracht. Zij getuigen in hun praetische opvatting, in hun rationeelc structuur, hun edele en volmaakte uitvoering, van een bloeiend volk, dat bezield door één groote, nationale idee en geleid door een geniaal staatsman. wiens gezag op de inoreele overtuiging van den vrijen burger berustte — zijn rijke, geestelijke vermogens tot volle rijpheid had zien geraken. In hun eenvoudig zinrijk organisme zijn de monumenten de vrucht van het begaafde Helleensche ras dat. gedreven door instinctieve zucht naar schoonheid en volmaaktheid als hoog religieus ideaal, voldoening hieraan geeft in de stichting van meesterwerken, als vrijwillige, liefdevolle hulde aan zijn goden ')• Slechts verminkte fragmenten, eerwaardige getuigen van dat grootsche kunst verleden, zijn nog over. „De drie vijanden der antieke kunst: Turken, Engelschen en buskruit" (Durin), waaraan als vierde: de aardbevingen kunnen toegevoegd, 1) li. Magne, Cours d'liistoii-e Fig. 220. ('arvatüle van het Krochthi'ion. gellélillc do 1'architecturo. W Do strijd tussclien centauren en Griekscho helden, waaronder lleraeles de Dorische en Theseus de Ionische held als hoofdfiguren, vormt het thema der sculptuur. De naam van het monument is hiervan afkomstig. Een zeer merkwaardig tempelgebied van den Peloponnesus is nog het Hiëron van Epidaurus, liet antieke Lourdes, de woonplaats van Asclepios, den god der geneeskunst, wien ter eere in de 4l' eeuw verschillende monumenten werden gewijd. Evenals de vorige tempelcentra is het Hiëron van on regel matigen grondvorm. Behalve de grootsche propyleën met ruime zuilenlialle, bevinden Fig. 222. (naar Paulin). er zich de tempel van Artemis, een zeszuilige prostylos, en de groote tempel van Asclepios, een peripteros, alle drie in Dorischen stijl. Uitgebreide Ionische portieken (stoa) voor de zieken, groote altaren, talrijke gedenkteekenen ter herinnering aan miraeuleuse genezingen, exvoto's. zijn alle in de schilderachtige, lommerrijke omgeving der tempels geplaatst en door een muur omsloten. Tiet voornaamste monument van de gewijde plaats is echter de Tholos, een machtige rondtempel van 2" Mr diameter, gesticht op de plaats waar vermoedelijk de gewijde bron ontsprong (tig. /es en twintig Dorische zuilen omringden de cella, die inwendig van veertien Corinthische zuilen was voorzien. Hoewel grootendeels verwoest en verdwenen hcblion de nauwkeurige onderzoekingen der ruïnes door den architect Alpli. Defrasse zooveel I>i• Ijnitirijke documenten aan het licht gebracht, dat hiernaar de vroegere inrichting van het gebouw met groote waarschijnlijkheid is vastgesteld. De bestemming van het heiligdom tot brontempel wordt hiernaar afgeleid '). In verschillend opzicht vormt deze restauratie een hoogst belangrijke bijdrage tot de kennis der Grieksche tempel-architectuur. Heeds verschafte de aanwezigheid van het oudst bekende Corinthische kapiteel in de cel la van dezen monopteros een aanduiding tot het vermoedelijk ontstaan van Fig. 223. Plattegrond van den Tholos. zijn eigenaardigen dekplaatvorm (pag. ISO). Verrassend was bovendien het onderzoek der cella-fundeering van wege het centrum, dat bestaat uit drie ringmuren door een enkelen dwarsniuur onderling verbonden. Slechts een enkele verbindingsopening is tussclien de rondloopende onderaardsche kanalen aangebracht derwijze dat het water, om tot de kleine, ronde middenopening of put te geraken, eerst de omringende kanalen in haar geheele lengte doorstroomen moet waardoor eene natuurlijke zuivering van het water plaats vindt. Dergelijke aanleg komt ook bij moderne waterbekkens voor en heeft geleid tot de meening die het monument tot brontempel bepaalt. De schrijver neemt verder aan dat de cel la open is geweest en slechts de in- en uitwendige zuilenhallen op verschillende hoogte van een dak waren voorzien (fig. 224). Hij steunt deze bewering o. a. op de omstandigheid dat de talrijk aanwezige terra-cotta dakpannen, wigvormig ter wille van het kegelvormige dak, slechts weinig in afmeting verschillen en veel te groot zijn om anders dan aan den voet er van te hebben kunnen dienen. Hoewel deze oplossing geheel in strijd is met de overdekking van gewone diensttempels, die het godsbeeld bevatten, is zij toch zeer waarschijnlijk en i) Restauratioii par Ai.ru. Dekhassk. Fijr. 224 Doorsnede van don Tholos te Kpidanrns (D<*f rasse). heeft zij rationeeleu zin wegens de bijzondere bestemming van liet gebouw, die een afdekking der eella onnoodig maakte. Deze kern wordt nu uitwendig architectonisch aangeduid door den verhoogden cellamuur, waaraan de buitenste zuilenrij ondergeschikt blijft, een oplossing die op aanneembaren, rationeeleu grondslag steunt. De voorafgaande tempelcentra, gelegen in het moederland zelf. verkregen alle hun groote ontwikkeling vóór of tijdens den bloeitijd der (irieksche kunst. Als belangrijk centrum van laat-Grieksche cultuur buiten het moederland — als een voorpost op de grens van het Oosten dient nog de Acropolis van 1'ergamos op de kust van Klein-Azië te worden vermeld1). De monumenten hier door de dynastie der Eumenieden opgericht, bestaan behalve de koningsburcht, die op de spits van den berg is gelegen, uit gewijde en profane gebouwen. Grootseh van aanleg is het beroemde altaar van Zens en Athena, door koning Eumenes in de 2(' eeuw v. Chr. gesticht. O]) een ruim terras verheft zich de hooge vierkante onderbouw van 30 Mr. zijde. Dit hoog plateau, in welks centrum zich het altaar bevond, was langs drie zijden omgeven door een Ionische zuilenhalle, ruim 5 Mr. hoog, den muur binnenwaarts, naar het altaar, gekeerd. Aan de vierde zijde van het voetstuk bevond zich de inspringende, monumentale tra paan leg. De architectuur munt niet uit door groote zui- Kig. 225. Kop van Laniniin. \eiheid van details. De profi- leeringen zijn schraal en dor, zij missen de duidelijkheid en fijnheid van den bloeitijd. Doch een wonderwerk van scheppingskracht en uitvoering is nog het reusachtige marmeren fries, ter lengte van 130 Mr. bij 2.30 Mr. hoogte, dat den onderbouw bedekt. i) Do ontgraving der ruïnes van L'ergamos vond in 't laatst der vorige eeuw plaats (1870—1885) onder leiding van verschillende Duitsche archeologen. De belangrijke verzameling beeldhouwwerken hierdoor aan 't licht gebracht, bevindt zich te Berlijn. Een uitvoerige restauratie is door den Fransehen architect E. Pontremoli uitgegeven. Deze ontzagwekkende cnmpositie stolt voor den strijd tusschen goden en giganten, symbool van den strijd tusschen hemel en aarde. Talrijke hoofdgoden, met Zeus en Atliena aan de spits, bijgestaan door nevengoden, alle voorgesteld als ideaalgestalten, bestrijden de kinderen der aarde, een monsterlijk reiizengeslacht van diermenschen: krachtige rompen al of niet gevleugeld, op slangenbeenen, verzinnelijkend den vereenigden kamp der ideale en weldoende menschheid tegen de ontketende ruwe natuurkrachten. Het geheel is een „ruischende symfonie van lichamen in hoogst reliëf", een plastisch, aangrijpend tafereel van groote, dramatische uitdrukking. De stijl der uitvoering is levendig, schilderachtig. Soms wel overdreven theatraal en met details overladen, missend daardoor den adel, de verheven rust der school van Phidias, maar knap en getuigend van verwonderlijke virtuositeit in de uitvoering van het naakt. De gigantomachie van Pergamos vormt een schitterende afsluiting der laat-Grieksche sculptuur. Niet ten onrechte wordt zij beschouwd als het uitgangspunt van het opvolgend tijdperk dat der Romeinsche plastiek. Tot het tijdperk der laat-Grieksche kunst behoort vermoedelijk de bekende Laocoöngroep (fig. 22Ö). Architectonisch vermeldenswaard is nog de etage-bouw aan enkele monumenten van Pergamos toegepast. De toegangspoort tot den burchttempel en ook de zuilenhallen rondom den voorhof, getuigen hiervan. Het systeem liestaat in de verdere ontwikkeling van de op elkaar geplaatste kolonnaden, die reeds in de cel la van den Dorischen tempel zijn waargenomen (fig. 142). Doch de toepassing bepaalde zich daar tot het inwendige en tot één orde, terwijl te Pergamos de Dorische en Ionische of Corinthische orde op elkaar geplaatst, worden aangetroffen. Het stelsel heeft groote navolging gevonden, zoowel in den tijd der Romeinen als later. THEATER S. I)e aanleg der Grieksche theaters in onmiddellijke aansluiting tot de groote tempelcentra, te Olympia, te Athene, te Epidaurus, te Segesta en andere plaatsen wijst reeds op een geestelijk verband van beide monumenten. Beider dienst was dan ook den cultus der goden gewijd. Dezen nader te brengen tot den mensch waren zoowel de ceremoniën van den tempel, als de voorstellingen van het theater bestemd. Oorspronkelijk in dienst van den god Dionysos gesteld, heeft de herdenking van zijn lief en leed, van zijn daden en deugden, de komedie en de tragedie doen ontstaan. Het thema der voorstellingen in dicht- en zangspel werd door Griekonlands onsterfelijke dichters en zangers uit de legenden der mythologie getrokken, Avelker goden werden verheerlijkt, welker helden in dienst van het Ware, het Goede, het Schoone voor de verbeelding herleefden en als ideaal ter betrachting werden gesteld. \ andaar do groote betoekenis van het theater in dien tijd, vandaar de bijzondere zorg van staatswege aan zijn aanlog en dienst besteed. Als verzamelplaats van do geheele natie, met inbegrip van don geringsten burger die van staatswege kosteloos aan het schouwspel deelnam, was hot theater ten volle een vereenigingspunt van politiek, godsdienstig en artistiek leven. Kig. 220. ThcatiT tc Scgosta (Rost.). Griokenland's groote nationale feesten werden mode in de theaters gevierd, door de plechtige uitreiking der bekroningen aan de prijswinnaars, als anderszins, hetgeen hun grooten omvang verklaart. Vele (luizende toeschouwers konden zij bevatten. Eerst gedurende do 5e eeuw v. Chr. werden de tijdelijke houten theaters door steenen monumenten vervangen. Hun indeeling bevatte drie hoofdbostanddeelen: do orchestra, het toonool en het amphitheater. Do beide eerste waren voor don dienst van het schouwspel, het laatste voor do bezoekers bestenul. Hot halfronde, soms cirkelvormige centrum van den geheelen aanleg, do orchestra, was de standplaats der zangkoren (fig. 22(>). Hot altaar van I>ionysos was hier tevens geplaatst. Deze vlakke iniddeiiruinite grenst aan een verhooging: liet tooneel, een breede, ondiepe spreektribune, door trappen met de orchestra verbonden. De scheidingsmuur was l>ij sommige theaters met marmeren bas-reliêts versierd. Ken architectonische achtergrond sluit het tooneel af en bestaat uit een sierlijke kolonnade op hoogen onderbouw geplaatst. Dit gebouw door deuren met de tribune verbonden bevatte de noodige ruimten voor de uitvoerenden bestemd. Volgens Vitruvius stond deze middenbouw ter weerszijden in gemeenschap met overdekte zuilengangen (stoa) en een park-aanleg ten dienste der bezoekers. Deze bevonden zich tijdens de voorstelling op liet ruime ampliitheater dat de orchestra omsloot en dat uit talrijke, regelmatig oploopende rijen zit- Fig. -'27. Theater van Pionvsos te Athene (5e eeuw v. Chr.). plaatsen van kalksteen of marnier was opgebouwd. Wegens de economie en de gemakkelijke uitvoering zijn de (irieksche theaters bij voorkeuren bijna zonder uitzondering tegen de helling van heuvels aangelegd. Daardoor werd enkel een sluitmuur der zitplaatsen aan de zijde van het tooneel noodig. Als oudste steenen theater is dat van Dionvsos (Bacchus) te Athene bekend. Het is tegen de helling van den Acropolis gelegen (fig. 227), werd in den loop dor eeuw v. Clii'. gebouwd, doch is in Romeinschen tijd herhaaldelijk gerestaureerd. Merkwaardige beeldhouwwerken aan de marmeren priesterzetels en den tooneelmuur zijn nog aanwezig. Als een meesterwerk van aanleg en vorm gold het theater van Kpidaurus door Polvcletes in het midden dei- 4C eeuw uitgevoerd (fig. 228 en 22!)). De orchestra is hier cirkelvormig en met een straal van ongeveer EVERS, Architectuur. j", in .Mi', beschreven. liet amphitheater wordt door oen rondloopende gang in twee afdeelingen gescheiden en kon twaalf duizend personen bevatten. Het benedendeel wordt door dertien, liet bovendeel door drie en twintig radiaal aangelegde gangpaden ontruimd. Een ronisehe kolonnade sloot eertijds liet tooneel af. Als een theater van kleine afmetingen is het Odéon te Athene bekend, dat alleen voor muziekwedstrijden diende. De inrichting is niet met zekerheid bekend, doch vermoedelijk was de ruimte overdekt in navolging van den l'erzischen tentvorm. Het ontstaan dagteekent uit de .)e eeuw. Fig. 228. Thontor te hpiuniirtts. Soortgelijke gebouwen, zoowel van aanleg als van bestemming waren nog liet stadion en liet hvppodroom, ten dienste der wedloopen en der wagenrennen aangelegd. De ronde orchestra van liet theater wordt vervangen door de lange, smalle renbaan, aan de einden half rond afgesloten en door een borstwering omringd. De toeschouwers waren ook amphitheatersgewijs geplaatst. In het hvppodroom, welks renbaan van veel grooter afmetingen was dan het stadion, werd bovendien de renbaan ter lengte door een muur (spina) in tweeën verdeeld, waaromheen de wagenrennen plaats vonden. Tijdens de Grieken waren deze gebouwen architectonisch van weinig belang. Evenmin zijn de gymnasiën en palestra van groote l>etcekenis. Zij bestonden uit binnenpleinen door portieken en zalen omringd en vooral bestemd tot gymnastische oefeningen, een der gewichtigste takken van opvoeding der ("■ieksehe jeugd. Antieke turngebouwen dus, waar ook «Ie vooroefeningen tot I i^. 1 heater te Kpidaurus (tegenwoordige toestand). den wedstrijd m liet stadion werden gehouden. De vierkante palestra in Olympia opgegraven was omgeven door een Dorisch zuilenpaleis van 41 Afr. zijde. Ook in Pompeji zijn sporen van palestra ontdekt. HET WOO N H U I S. Belangrijke overblijfselen van het Grieksche woonhuis bestaan niet. Wat in sommige plaatsen, in Athene, te Pireüs of te Helos is gevonden, geeft geen hoog denkbeeld van hun artistieke inrichting. Zoowel de democratische aard der Grieksche samenleving als de omstandigheid dat de ontwikkelde, welgestelde burgers hun tijd grootendeels in staatsdienst doorbrachten, waren oorzaak dat aan de inrichting van de woning, tijdens de republiek, weinig zorg werd besteed en men zich met het strikt noodige vergenoegde. Uit de opgid\ingen in I)elos blijkt dat de woning gering van omvang was. liet centrum bevatte een open plaats met zuilengalerij omringd (peristylium), waaraan verschillende kleine vertrekken langs een of meer zijden grensden,' 15* (Vil tvpe (Kik in Egypte bekend. Een vestibule of gang voorde naar de straat. De opbouw bestond uit slordig metselwerk van breuksteen met kalk verbonden, gepleisterd en geschilderd. I>c vorm der woning kan slechts worden afgeleid uit een bas-reliëf, dat zich in het Louvre te Parijs bevindt, voorstellende het bezoek van Dionysos bij Icarios ')■ Op het voorplan staat een lagen voorbouw met zadeldak overdekt in aansluiting tot den afsluitmuur. Daarachter verheft zich de eigenlijke woning van grootere afmetingen. De eindgevel is niet een fronton bekroond. Het geheel is hoogst eenvoudig van aanzien. Afgaande op schrijvers der oudheid moet in lateren tijd, onder de Macedonische heerschappij en vooral in den Romeinschen tijd, het woonhuis aanmerkelijk zijn uitgebreid en verfraaid. Niet alleen werd de geheele aanleg grootscher en bestond zij uit twee opeenvolgende peristyliën met tal van vertrekken, ook aan de versiering en de stoffeering werden veel hoogere eischen gesteld. Dit is zichtbaar aan de talrijke woonhuizen die te Ponipoji zijn opgegraven en waarvan later uitvoerig zal worden gewaagd. GRA F M ONUMEN T E N. Evenals in Egvpte gingen in Griekenland godendienst en doodendienst saam. Een volk dat aan den cultus der eerste zijn schoonste kunstwerken had o-ewijd moest ook aan zijn dooden aandacht schenken. Liefde en vereering tot de afgestorvenen schiepen liet graf en uit liet denkbeeld hun aandenken voor liet nageslacht te bewaren, ontstonden de grafmonumenten in ouden tijd. De stad vereeuwigde zijn verdienstelijke zonen en de burger herdacht zijn verwanten. Groot is hun aantal en zeer verschillend zijn hun afmetingen en kunstvorm. Reeds is gewaagd van de Aziatisch-Ionische rotsgraven (pag. 17(1) in de bergketens van Lycië en Lvdië gehakt, - een herinnering aan de graven die liet Xijldal omzoomden, liet zijn steenen ediculen den primitieven tempelvorin nabootsend of zuilportieken van nionoliethe samenstelling. Ook in andere deelen der Grieksche koloniën en in liet moederland zijn deze soort graven verspreid. Van meer artistieke beteekenis zijn echter de vrijstaande gedenkteekenen na Griekenland's bloeitijd ontstaan. Zij bevinden zich op begraafplaatsen in de nabijheid der steden aangelegd. \ ooral Athene is beroemd om do rijke verscheidenheid daar aangetroffen. Architectonisch belangrijk zijn vooral de sierlijke grafstelen — vlakke, staande gedenksteenen aan het einde der groeve opgericht. Zij kenmerken zich i) Zie Garnicr ik Amman, L'histoire reeds het een en ander gezegd, zoodat met een korte samenvatting hier kan worden volstaan. Evenals de architectuur wordt de versiering door een juiste opvatting beheerscht. Zij is eenvoudig, zinrijk gedacht en rationeel toegepast. Symbolische voorstellingen zijn slechts aangebracht op de passieve doelen van den bouw, zij die geen constructieve functie vervullen. Aldus het tynipanon, het metopen- en eellafries, die ruime velden ter ontwikkeling van schoone mythologische tafereelen bevatten. Slechts een enkele vroeg-Uorische tempel — de tempel van Assos i> hiermee in tegenspraak. Het zwaar dragend gelid, de architraaf is daar van figuraal bas-relii:f voorzien. Voorts duidde de verschillende bewerking van sculpturen van het 1'arthenon aan, dat, bij behoud der stijleenheid, op plaatsing, aarden verlichting der versiering was gelet. Zoowel de mvthologische onderwerpen als liet ornament der architectuurgeledingen zijn aan de (irieksclie vaasbeschilderingen en de kleinkunst ontleend. De oud-Grieksche vazen, schalen, bekers, van verschillenden vorm al naar den eisch der bestemming: de kraters, de amphora's, de urnen, de drinkschalen, de siervazen voor verschillend gebruik bestemd, — (luizende in getal — en van wege hun schoonen, ratioiieelen vorm als modellen van toegepaste kunst in terra-cotta of metaal liekend, zijn de bronnen waaruit de tempelversiering is ontsproten. Tweëerlei is de aard van liet ornament: geometraal en vegetaal. Tot de eerste soort beliooren de zigzaglijn, de ruit, het vierkant, de meander, als rechtlijnige versiering, terwijl als afleidingen van den cirkel, de rozet, de parel, de ster, de golflijn, de spiraal en de vlecht- en handornamenten bekend zijn. Vooral do meanders komen in voortdurende afwisseling voor. Zij versieren de vlakke geledingen of velden van het kapiteel, het hoofdgestel en de steenzoldering. Al naar de breedte van het te versieren veld wordt de teekening eenvoudig of saamgesteld, waardoor altijd de juiste schaal behouden blijft. Steeds door een netwerk van vierkanten beheerseht is het aanzien rustig, rhytniisch; eentonigheid bij veelvuldige herhaling van den grondvorm is takt vol vermeden door onderbreking met rozetten of sterren (fig. 158). Yan de talrijke vegetale grondvormen der vaasbeschilderingen vindt men slechts enkele typen in de architectonische versiering terug. Hieronder vooral de palmet die veelvuldig en in groote variatie voorkomt; met den lotus vormt zij den steeds afwisselenden, vlak decoratieven of sculpturalen tooi der velden en groote geledingen van de Dorische en Ionische orde (fig. 157, 158, 163, 183, 180 en 193). Eenvoudige, strenge, afgeronde en puntige bladvormen versierden nog de "profillen van zuil-, ante-kapiteel en geison, zooals den echinus. het ojief (fig. 180) en het scherp ondersneden profil van den geison (fig. 157); zij zijn alle aan waterplanten ontleend. Al deze grondvormen waren reeds in de Egyptische vlakschilderingen en de Assyrische reliëf-kunst bekend (fig. (i4, (55, 91 en !)7). In de Grieksche kunst zijn zij tot geheel eigen scheppingen verwerkt, (ieen priesterkaste hield in Hellas de vrije ontwikkeling in bedwang; dank zij den fijnen, esthetischen zin van het ras werd de versieringskunst daar in nieuwe banen van ongekend hooge vlucht, geleid, .luist verband tot de architectuur, zuiver organisme, edele teekening zijn de hooge eigenschappen. In de 4e eeuw v. Chr. bereikt, met de verschijning van de acanthusplant als nationaal element, de versiering haar toppunt van ontwikkeling. Haar toepassing aan verschillende onderdeden van den tempel en vooral aan het Corinthisch kapiteel getuigt van de rijke fantasie en het meesterschap der Grieksche kunstenaars uit dien tijd (fig. 197 en 198). Verslapping en ontaarding vindt éérst in den laat-Macedonischen en Roineinschen tijd plaats. Een symbolische beteeken is hebben deze versieringen niet gehad. Evenals de profileeringen zijn zij ontstaan uit een juist besef van de verschillende functie der onderdeelen, den aard hunner verlichting en de techniek van het materiaal. Vandaar een natuurlijk, karakteristiek verschil in aanzien. Men vergelijke slechts de spuiers (fig. 158 en 159), de eerste in terra-cotta gemodelleerd met gladde, gedetailleerde bewerking der onderdeelen, waarvan enkele door kleur zijn verlevendigd; de tweede breed, massaal behandeld in het modelé van muil en manen, als zijnde in steen gehakt. Vooral de fijne marmertechniek is in de meesterwerken van den Acropolis te Athene en andere monumenten heerlijk tot uiting gebracht (fig. 183). Hoog geplaatste versieringen vooral "werden door polychromie versterkt ter verduidelijking van den indruk (zie pag. 17 en 1,471 O. M. De uiterste verhoudingen van het hoofdgestel bedragen 2,45 en 1,71 O. M. De behoefte der bouwmeesters, bet aanzien der tempels steeds naar eigen inzicht gedaante te geven, heeft lnin nooit tweemaal dezelfde verhoudingen doen toepassen, hetgeen evenwel niet zeggen wil, dat do afmetingen geheel willekeurig zouden zijn vastgesteld. Integendeel. De vergelijking der tempels (fig. 14!)) wijst bet karakter van eenheid in aanzien aan. Ondanks hun aanmerkelijk verschillende schaal, blijven hun hoofdverhoudingen dezelfde en evenmin verandert de aard der profileering. Dezelfde details vindt men op verschillende schaal in de tempels terug al naar de respectievelijke grootte van liet heiligdom. Bij alle tempels bestaat een zekere afhankelijkheid van breedte tot hoogte en volgens den Koineinschen schrijver Vitruvius werden de verhoudingen van elk in t bijzonder naar een harmonische schaal vastgesteld. liet uitgangspunt was de niodul, een lengtemaat, waarvan de breedte des tempels een veelvoud bedraagt, verschillend al naar het karakter der architectuur en bet aantal zuilen der facade. Hieruit volgt dat de modul iN een veranderlijke maar niet toevallige of willekeurige maat, daar zij een gegeven afmeting steeds in een bepaald getal gelijke deelen moet verdeden. De afmetingen van zuil, kapiteel, architraaf, fries, kroonlijst en andere gedeelten der ordonnantie zijn veelvouden of onderdeden der modul, die naar de afmetingen van een gelid is vastgesteld. Volgens dezen schrijver diende hiertoe de zuilmiddellijn: speciaal bij de Dorische orde, de breedte der triglvph. Eenmaal aangenomen, diende zij tot regeling van de groote afmetingen des tempels. „Is de zuil vijftien voet hoog dan is de hoogte van de architraaf O. M.; bij een hoogte van twintig voet echter wordt de architraaf-hoogte „gelijk aan V13 der zuilhoogte. „Al naar gelang van den verschillenden zuil-afstand, verandert de zuil,,hoogte van één orde. Bij den kleinsten zuil-afstand (l'/2 modul) bedraagt de „zuilhoogte tien modul; bij den grootsten slechts acht modul. 1) Perrut et (Jhipiez, ürèce Aïchaiijue, 11. XLVII. Llein, XLIX. „Dezelfde afhankelijkheid van schaal heet alle onderdeelen te kenmerken. „Ter vaststelling van de profileering der Ionische architraaf wordt deze in zeven „verdeeld, waardoor de hoogte van het afsluitprofil 01-) wordt bepaald. De „rest in twaalf verdeeld geeft, met opvolging van drie, vier en vijf, de hoogte „der vlakke geledingen. En zoo vervolgens alle onderdeelen. „Het gebruik dezer modulsoorten verschaft zooveel verschillende schalen „als noodig ter bepaling der architectuurdeelen welker verhoudingen van elkaar „zijn afgeleid. „De hulp-modulschalen kunnen zeer verschillend zijn, maar het is zeker „dat, uitgaande van een eenheidsmaat, zij hun oorsprong en uitgangspunt „hebben. „Onder die voorwaarden kan men aan den modul als oorspronkelijke „eenheid, niet het enge begrip van een onveranderlijke pro port ieschaal toeschrijven. Door toepassing van een bijzonder soort gebroken getallen is het „modulaire stelsel niet meer een formule maar wordt het een methode. „Aldus opgevat wordt dan ook grootendeels de uiterste verscheidenheid „verklaard der verhoudingen in de tempels; daardoor is liet begrijpelijk waarom „in geen enkel geval de onderdeelen van die gebouwen dezelfde zijn, terwijl „zij het toch op het eerste oog schijnen. „Dergelijke uiterst vernuftig saamgestelde praktijken konden alleen ontstaan en verbreid worden bij een volk uitermate begaafd in alles wat „kunst betrof en Yitruvius aarzelt niet de verdienste er van, aan de Hellenen „toe te schrijven." Tegenover de werkelijkheid houden dan ook de vaste, meetkundige methoden, in den aanhef vermeld, geen stand. Het is zeer waarschijnlijk dat de Grieken stelselmatig in den algenieenen opzet der tempels te werk gingen en dat daaraan het karakter van eenheid hunner architectuur is te wijten. Doch de studie hunner tempels wijst aan dat dit schema der modulaire verhoudingen voortdurend werd gewijzigd en verbeterd, al naar de omstandigheden het noodig maakten. De werkelijke kunstenaar sluit zich in de schepping van zijn werk niet in een vaste formule op. De (irieksehe kunstenaar allerminst. Zoowel in aanleg als opbouw van de tempels bestaan vrijheden, die spotten met een streng methodisch systeem van samenstelling. De analyse heeft dit vroeger reeds aangetoond. Daarvan getuigde de stand der voorgevel-kolonnade, welker zuilenwijdte aan den hoek vermindert (fig. 147); de onafhankelijke plaatsing van de tweede zuilenrij onder den pronaos, zoowel in haar asverdeeling als in haar hoogte (fig. t4). „Juist aan deze afwijkingen van de regels hebben de Urieksche tempels hun schoonheid, hun gratie te danken. Hl ij ven de noodzakelijke verbeteringen van het stelsel in uitvoering achterwege, dan heeft men te doen met een werk welks kunstwaarde niet hooger staat dan die van een bouw, door den ingenieur naar een formule bepaald'" „De aichitectuui der Grieksche tempels is een essentieel gervthmocrde kunst: niets gemakkelijker dan een rvthmus, graphisch of rekenkundig te ontleden. Dit is op verschillende manieren mogelijk en vandaar het gedeeltelijksucces door enkele schrijvers bij toepassing van verschillende methoden verkregen" (Chipiez). Geometrisch nauwkeurige methoden van samenstelling der verhoudingen uit de bestaande gebouwen te willen afleiden is dus zeer gewaagd, zoo niet onmogelijk'). Onoverkomelijke bezwaren zijn eraan verbonden. Behalve den zeer onvolkomen staat waarin het nieerendeel der monumenten verkeert en die een nauwkeurige vaststelling der onderdeelen uiterst moeielijk maakt, waaraan gevoegd de onjuistheden der uitvoering, staat men bovendien niet voor den oorspronkelijken opzet van het monument maar voor een verbeterd beeld, door plaatselijke omstandigheden veroorzaakt of uit persoonlijke overwegingen van den bouwmeester voortgekomen. Omtrent de leer der verhoudingen heeft volgens Chipiez de studie der Grieksche monumenten aangetoond dat tijdens de geheele ontwikkeling der kunst het modulaire stelsel voortdurende wijziging heeft ondergaan, zonderde grondtypen der architectuur te veranderen. Zijn plooibaar niecanisine leende zich hiertoe. Door aanwending van overeenstemmende modulschalen correctieve en hulpschalen — voor de vaststelling der onderdeelen tot de hoofdschaal die de groote afmetingen regelt, kon elke tempel zijn eigenaardige verhoudingen verkrijgen. Zij hingen af van het aantal frontzuilen en de geheele breedte des tempels. De vierzuilige, zeszuilige, achtzuilige Dorische tempels verkregen elk hun bijzonder aanzien 2). Bij den Ionischeii tempel waren de verhoudingen minder ingewikkeld. Wegens de afwezigheid van het triglyphenfrios blijft de onderlinge zuil-afstand daar steeds gelijk. In dit verband zij nog nader vermeld de uitvoerige studie van P. Fauré 3). waaraan reeds de interessante figuren 14!) en 150 zijn ontleend. De schrijver bepaalt, in graphische voorstelling, de verhouding van twaalf Dorische en zes Ionische tempels met behulp van liet kwadraat welks zijde gelijk is aan den afstand dei' middelste zuilassen van den tempel. De toepassing van dit „carré regulateur brengt hein tot de conclusie dat er een vast verband bestaat tusschen den zuilas-afstand en de zuilhoogte, zoodanig dat deze in chronolo- ') Cli. < liipie/., Lo systeino modulaire et los proportions dans l'arelutooture Grècciue -') Idem. •s) I'. huuv, rhéorie des proportions en architeuture par l'analysu des inonuinents. 1892. gische volgorde gestadig toeneemt. Bovengenoemde figuren wijzen dit trouwens duidelijk aan. Docli de diagrammen ter toelichting door den schrijver gegeven') doen tevens zien dat — in strijd met zijn bewering, de verhoudingen deitempels slechts bij enkele uitzondering door het vierkant worden geregeld. Alleen van liet Theseion (fig. '222) is, ongerekend een geringe fractie, de geheele hoogte van de ordonnantie gelijk aan driemaal den afstand der middenzuilassen. Bij alle andere tempels worden de fractiën zoo belangrijk verschillend dat de theorie van het „carré regulateur haar waarde verliest, zoowel voor de bepaling der algeineene verhoudingen van den tempel, als voor de vaststelling der onderdeden van het Dorisch hoofdgestel en het kapiteel. Ook de bewering van den schrijver dat de hoogte der zuil en die van het hoofdgestel in geheele getallen worden uitgedrukt vervalt, op grond van nauwkeurige vergelijkingen en opmetingen door Ch. Chipiez verricht-). Xocli bij Dorische, noch bij Ionische tempels zijn door hem die eenvoudige verhoudingen weergevonden welke de schrijver aangeeft. Alleen door de werkelijke afmetingen te wijzigen, of door gebreken in de uitvoering te onderstellen, is de houdbaarheid mogelijk der vermeende geometrische stelsels door de architecten der oudheid gevolgd 3). Hetzelfde lot valt de theorieën van andere schrijvers ten deel, inclusief die van Vitruvius. „Deze Romein heeft speciale canons bij slechts enkele Komeinsche monumenten van zijn tijd medegedeeld (Chipiez). Zij zijn niet op de (irieksche architectuur toepasselijk. Steunende op grondige studiën van Ch. Chipiez, .1. Burin en andere architecten kunnen de resultaten van het onderzoek naar de modulaire verhoudingen, waargenomen aan verschillende, opvolgende (.irieksche tempels, aldus in algemeene bepalingen worden uitgedrukt. Voortdurend lichtere samenstelling door vermindering der zuildikte in verhouding tot den ouderlingen znilafstand; proportioneele vermindering van deze tot de toenemende zuilhoogte; proportioneele toeneming der zuillioogte en afneming van het hoofdgestel der ordonnantie. "N erinindering der zuilverdunning; hoogte-vermindering en samentrekking van bet Dorisch kapiteel. Al deze verschijnselen, waaraan een strikt chronologische opvolging moet worden ontzegd, bepalen den algemeenen gedachtengang der (irieksche bouwmeesters in de samenstelling van den tempel. Zij zijn in de figuren 14!) en 150 gemakkelijk waar te nemen. Slechts terloops zij ten slotte vermeld: de theorie der krommingen van 1) Idem pl. 11, '24 en 25. '■*) Zie: „l'Architecture", jaargang 1893, pag. 378. :') L. Reynaud, Traité d'architecture. horizontale lijnen bij de 'irieksche tempels. Zij is eveneens ontstaan uit een onvolledige, onduidelijke plaats van Vitruvius betrekking hebbend op de samenstelling van den Romeinseli-Ioniselien tempel: „De onderbouw der zuilen moet in het midden eenigszins verhoogd aangelegd worden, want wordt hij zuiver recht gemaakt dan zal hij zich nis doorgezakt aan het oog vertoonen." Nauwkeurige waarnemingen, aan enkele (irieksche tempels in den loop der vorige eeuw verricht, brachten de ontdekking, dat zoowel de lijn van het Krepidoma als de onderkant van de architraaf naar het midden zacht oploopend zijn. Aldus het Parthenon en het Theseion, twee van de schoonste tempels door de Engelsche architecten Pennethorne en Penrose opgemeten. Hieruit werd de opzettelijke kromming der horizontale lijnen ter wille van het optisch effect besloten. Andere archeologen, Bötticher, Krell, Bolin, Durm, schrijven deze kleine afwijking aan toevallige omstandigheden toe. Onnauwkeurige uitvoering, verzakking door ongelijke fundeering en zetting door aardbeving veroorzaakt, kunnen hiervan de reden zijn. Temeer omdat opzettelijke krommingen oen groote moeielijkheid tot zuivere uitvoering zouden veroorzaakt hebben. Bovendien hebben deze een zeer ongelijk verloop. Zorgvuldige nivelleeringen door Prof. Durm ') uitgevoerd, hebben hieromtrent zekerheid gegeven. Hij constateerde zelfs de verschillende hoogte der hoeken van den onderbouw des tempels. Op grond van deze persoonlijke onderzoekingen verklaart hij zich tegenstander van de theorie der „alleen in de verbeelding waarneembare schoonheidslijnen." Geheel anders luidt de opvatting van den Franschen architect Lucien Magne hieromtrent2). Volgens zijn opmetingen is niet alleen de onderbouw \an het I arthenon, ter wille \an het optisch effect, gelijkmatig* gebogen maar deze kromming ook in het hoofdgestel doorgevoerd. Wegens de binnenwaartsclie neiging der as van de uitwendige zuilenrij (7 cM.) ter bevorderingder stabiliteit is deze helling ook in het hoofdgestel volgehouden (fig. löl). Architraaf, fries en geison, zijn niet verticaal maar hellend, waardoor een harmonisch silhouet is verkregen ten opzichte van den zuilomtrek. Twee geheel tegenstrijdige opvattingen, beide op nauwkeurig, persoonlijkonderzoek berustend en door erkende mannen van gezag in den laatsten tijd uitgevoerd — leiden tot de gevolgtrekking, dat door den onvolkomen staat der (irieksche monumenten de zoo gevoelige schoonheidskwestie, hier in 't kort besproken, niet wetenschappelijk is vastgesteld. !) J. Durm, Die Baukunst der Griechen, Curvatur der Horizontalen, pag. 108. -) Le Parthenon. Etudes faitos aux cours do deux missions en Orèce (1894 -1805) VI. D E R O M E I N E N. 1. HET E T R U S K IS C H E T I.I I) P E R K. Lang vóór do vestiging van Rome's weroldgezag was Italië door andore volksstammen bewoond. Het heerlijke schiereiland der Apennijnen, in alle opzicht door de natuur begunstigd, aan drie zijden door de zee omspoeld, in 't bezit van een vruchtbaren, afwisselenden bodem en een zacht klimaat, was uitermate voor cultuur geschikt. Handel en zeeverkeer bloeiden langs de kust terwijl in het binnenland, in de vlakten en dalen van de Po, van Campanië, tegen de veilig beschutte berghellingen, op de koele, boschrijke kruinen van Ligurië veeteelt, landbouw, vooral wijn-, hout- en ooftbouw, volop gedijden en der bevolking een ruim bestaan verschaften. Reeds is de tegenwoordigheid der Grieken sedert de 7° eeuw v. Chr. daar bekend. In Zuid-Italië, te Paestum; op Sicilië, te Segesta, te Selinus, te Acragas (Agrigentum) en te Svracnso getuigen talrijke, machtige tempels van hun groote kunstbedrijvigheid. Zelfs was de Helleensche kunstbeschaving hoogerop doorgedrongen tot den machtigen volksstam der Etruskers of Etruriërs die vooral midden-Italië, het oude Etrurië, thans Toscane, bewoonden. De origine der Etruskers is onbekend. Vermoedelijk behoorend tot het ras der Arva's, en aan Griekenland's oudste bewoners, de Pelasgen, verwant, zijn zij in de lle eeuw v. Chr. waarschijnlijk door het noorden Italië binnengedrongen, dat zij van de Alpen tot den Tilier vermeesterden. Ook Rome stond onder hun gezag, vormde het zuidelijk bolwerk van bun gebied en werd door de Etruskische regenten reeds met bouwwerken verrijkt. De bloeitijd hunner politieke macht valt in de (>e eeuw. Daarna wordt het rijk door aanvallen van verschillende stammen langzamerhand tot het centrum Toscane, teruggebracht. De architectuur van dit oude volk is op zich zelf niet van groote beteekenis. Zij mist een krachtig eigen leven, oorspronkelijkheid. Doch zij heeft belang omdat zij den oorsprong en de ontwikkeling der Romeinsche architectuur verklaart. Weinig Etruskische bouwwerken zijn overgebleven. l>(' meeste kennis omtrent de zeden en gewoonten van dat volk verschaffen de doodensteden, de necropolen, mijlen ver over verschillende deeJcn van Toscane, te Corneto, te Chiusi, te Cervetri, te Vulci en andere plaatsen ontdekt. Evenals in Egypte waren ze met zorg als een woning ingericht, zoo mogelijk in de rots gehakt of op de vlakte gebouwd. Veeltijds bestond deze schijnarchitectuur uit ruimten die vlak, met een balkzoldering of door een gewelf werden afgedekt. De wanden der grafkamers waren beschilderd met voorstellingen van godsdienstigen aard of uit liet dagelijksch leven. Steenen rustbanken of zetels, schijndeuren van Grieksclien vorm waren in de rots uitgehakt en talrijke sareophagen, vazen, wapens, offergereedschappen en sieraden van terra-cotta of brons stoffeerden de ruimte. Hun kunstaard is uitheemsch en verraadt een mengeling van (irieksche en Oostersche traditiën, doch zij mist het zuivere karakter, de eerste eigen, zoowel m den vorm der voorwerpen als in den aard der uitvoering. De voorstellingen dragen veeltijds een somber karakter. Behalve de graven zijn enkele utiliteitswerken overgebleven, waaronder belangrijk de aquaducten of waterleidingskanalen, de bruggen en de poorten bij verschillende steden aangelegd. Rome's oudste waterkanaal: de < loacu Maxima is van Etruskischen oorsprong. Deze werken behoorent ot den gewelfbouw, waardoor de Etruskers langen tijd als de uitvinders van het gewelf bekend stonden, een meening die gewijzigd is sinds vaststaat dat het gewelf eeuwen te voren reeds in Azië en Chaldea werd toegepast. Onzeker is echter door wie of wanneer het gebruik in Etrurië bekend werd, doch waarschijnlijk hadden I'heniciërs of Grieken hierin de hand. Karakteristieke oude steenen poorten bestaan nog te Catona, Vol terra en Perugia (fig. 2.-51). Deze poort ontleent haar krachtig, forseli aanzien aan den hellenden muur, de zware, drieledige boogafsluiting, de lage bovenopening en de kleine schaal der versieringen van gewijzigd Dorisch-fonisch karakter. Hoewel niet onberispelijk, ietwat naïef van schikking, behoudt het geheel een duidelijke, waardige uitdrukking door den stand der groote pilasters, in de voortzetting van liet ingediepte hoogveld. De aanzet der bogen, inspringend ter wille van het hol dat ze omlijst, geschiedt zonder afzonderlijk horizontaal gelid of impost Ondanks het gemengd Grieksch-Etruskisch karakter der grondvormen verraadt de op elkaar plaatsing der twee bogen, hun omlijsting door den archivolt en de aanwending van den pilaster als vlakke versiering tegen den muur reeds een vroeg-Ronieinsch karakter. De poort dagteekent uit den eersten tijd dor Romeinsche overheersching, hoewel het opschrift zou doen vermoeden dat zij tot den tijd van Augustus behoort '). i) Elements ct théorie do 1'arcliitecture juir .1. Guadot 1901. I)o Etruskisehe tempels zijn bijna geheel verdwenen. Vorm en bouw zijn slechts uit beschrijvingen oenigszins bekend. \ olgens \ itruvius werden zij in gewijzigd 'irieksch karakter gebouwd. De plattegrond bestond gewoonlijk uit drie cella s naast elkaar, een breede middencella en een smalle ter weerszijden, onderling verbonden en aan drie vereenigde godheden gewijd. Een vierzuilige portiek bevond zich alleen aan de voorzijde. 111 onderscheiding van den Griekschen tempel was de geheele aanleg steeds op hoogen, verticalen onderbouw geplaatst met een trap alleen aan de voorzijde. De opbouw was licht, de zuilen, ver van elkaar geplaatst en van ranke verhouding, droegen een houten bovenbouw met ver-overstekend sparrendak, rijk beschilderd. Een opgegraven zuilfragment te Vulci is van verbasterd Dorisch karakter. Het kapiteel heeft een r,. ,, , „ hoogeren abacus en 111 rig. 1. Stadspoort te rerugia. een gedrongen echinus door banden afgesloten; de zuilschacht is glad en het basement bestaat uit een ronden steen ter hoogte gebombeerd en door vlakke banden afgesloten. Het geheele aanzien van den tempel is primitief. Verhouding en vorm staan verre bij de Grieksche tempel-architectuur ten achter en geven een geriiiacn dunk van de Etruskisehe architectuur-beschaving. \ age overblijfselen van tempel-plattegronden wijzen aan dat de strenge, stelselmatige voorschriften van den Romeinschen schrijver geenszins werden gehandhaafd. 2. HET TIJDPERK* DEK ROMEINEN. Tusschen deze twee voornaamste stammen in, de Grieken ten Zuiden, de Etruriërs ten Noorden, ontwikkelde zich in de landstreek Latium aan den Tiber de Roineinsche staat. De eerste eeuwen van zijn bestaan liggen in liet duister. AVel vermeldt de overlevering dat Rome, de hoofdstad, in 754 v. Chr. werd gesticht en dat in de eerste eeuwen zeven koningen achtereenvolgens het bewind hebben gevoerd, doch historische zekerheid ontbreekt omtrent dit aantal en de opvolging. Aanvankelijk hadden de Romeinen een harden strijd om hun staatkundig bestaan te voeren en talrijke oorlogen met verschillende naburen zijn uit dc geschiedenis bekend. Herhaaldelijk was dit met de roofzuchtige Etruriërs, de Latijnen, de Sabijnen, de Samnieten en andere stammen hot geval. olk mui de daad, met positieve, practische eigenschappen bedeeld, stoutmoedig, ondernemend, eerzuchtig, volhardend en in 't bezit van een bewonderenswaardig organisatievermogen. zijn de Romeinen aan al deze eigenschappen hun groote fortuin verschuldigd. In minder dan een eeuw werd Etrurië ten onder gebracht (4' eeuw v. (lir). Meesters van Midden-Italië, strekten zij hun grondgebied verder uit. Eerst werden de Grieksche nederzettingen en stammen ten Zuiden ingelijfd. Daarna drongen zij tot het Oosten door. Macedonië werd tot een Romeinsche provincie gemaakt (l;>4 v. Chr.) en met den val van Corinthe verloor Griekenland zijn zelfstandig bestaan (14(i v. Chr.). Door de verwoesting van (arthago was eindelijk de laatste groote wederstand gebroken en van de Britsche eilanden tot den Nijl strekte zich de Romeinsche heerschappij uit. „Wat Xerxes nog niet had gedacht, wat Alexander wellicht droomde,— het werd verwezenlijkt. De Romeinsche wil smeedde alle landen der „Oude Wereld" met inbegrip van Italië tot het eerste wereldrijk aaneen. En dezen door geweld geschapen landen-complex, doordrong een gemeenschappelijke, de Grieksche cultuur" '). N). Waar dit laatste afzonderlijk was saaingesteld zijn de steenen wigvormig ter beveiliging van de architraaf (tempel van Jupiter stator). Met gelijke bedoeling werden nog ontlastingsbogen boven het fries van zuil tot zuil geslagen (fig. 232). Zelfs geschiedde de overspanning of afsluiting van groote horizontale muuropeningen of zuilafstanden bij gebrek aan genoegzaam lange steenen balken of architraven uit wigvormige steenen, door een boog ontlast. Een uiterst zorgvuldige steen verbinding met metalen haken en doken, als voorzorg tegen scheuring en ongelijke zetting, vond immer plaats. De meest belangrijke Komeinsche monumenten belmoren tot den gewelfbouw en zijn uit baksteen saamgesteld. Beter gezegd werden de muren hiermee bekleed, want hoogst zelden werden zij geheel uit baksteen opgetrokken. Doorgaans van /.waren aanleg wegens den zijdelingschen druk der wijde gewelven, bestaat ter wille van een snelle, economische uitvoering hun kern uit een soort stampbeton of gietwerk, gewoonlijk uit kleine, ruwe stukken steen of steengruis van vier of vijf centimeter hoogte verkregen en in sterk bindenden, breiachtigen mortel (puzzolane) gedrenkt. Deze ruwe massa werd met een dunne bekleeding van gehouwen steen of baksteen omgeven (fig. 234 en 235), vormend door hun innig verband een concrete structuur, een kunstmatigen 'monolieth welks duurzaamheid uit de overgebleven monumenten in en buiten Rome is gebleken. Het stelsel is niet geheel nieuw, waarschijnlijk uit Assyrië afkomstig, door de Pheniciërs voor den gr af bouw aangewend (pag. Kil») en door hen naar Italië overgebracht, doch het is kenmerkend Romeinsch door de groote volmaking der methode en haar toepassing op reusachtige schaal. De grootsche ruimten hiermee door de Romeinen geschapen maken hen tot de stoutste constructeurs der geheele oudheid (fig. 234). Fig. *2:>4. Ruïne ij Rome (Aanzicht van hot TVpi5). Ook breuksteen, in willekeurig (opus incertum) of regelmatig, ruitvormig Fig. 235. Muurconstructie J). (opus reticulatum) verband en wigvormig toeloopend diende tot omkleeding (fig. Hoewel theoretisch van minder constructieve samenstelling, maakte de sterk bindende mortel het geheel homogeen. Deze uitvoering dagteekent vooral nit het tijdperk der republiek. Later, onder het keizerrijk, werd de meer economische baksteenbekleeding algemeen gebruikelijk. Begrijpelijk is de ruime toepassing van den gewelfbouw in de Komeinsche aichitectuur. Zijn voordooien zijn vele. Onmisbaar bij groote ruimten, wier bestemming de plaatsing van talrijke tusschen-steunpunten uitsluit, is tevens een snelle, economische uitvoering mogelijk. Door gebruik van klein, ruw ') Al deze constructieteekeningen zijn ontleend aan het weik: L'art de liatir ehez les Romains par A. Choisy. materiaal konden ruimten van onbeperkte afmetingen verkregen worden die als grootscho indruk de hoogste kolonnaden verre overtreffen. Hun uitvoering kenmerkt den practischen, vindingrijken geest der Komeinsclie bouwmeesters. Al naar do eischen en den vorm der ruimte werden als hoofdtvpen: bet ton-, kruis- en koepelgewelf toegepast. Zij komen gezamenlijk aan verschillende monumenten voor. "\ ooral de thermen en de paleizen vereenigen de drie typen op verschillende schaal en uitvoering. (irootschheid van opzet bij strikte Fig. 2:üi. Constructie van een vlak bewerkt tongewelf (I'iilalijni. economie in constructie is hun kenmerk; het beginsel der muurconstructie: besparing van materiaal en arbeidskracht beheerscht ook hun samenstelling. Als overkragende voortzetting van den muur eischt de uitvoering kostbare hulpmiddelen in de zware houten formeelen ter vorming en tijdelijke ondersteuning. Zeer kostbaar in een land betrekkelijk arm aan timmerhout als Italië1 destijds1). Vermijding hiervan was daarom het streven, zichtbaar reeds in de overspanning der vroeg-Koineinsche niuuropeningen, die door twee, drie ot meer boven elkaar geslagen bogen plaats vindt: de eerste droeg de tweede en zoo vervolgens tot voldoende zwaarte was bereikt (fig. l'.'il). De groote tongewelven bestaan uiteen serie evenwijdige baksteenbogen, rcüjel- l) J. Durm, Die fiaukunst der R('imer. matig over tic lengte verdeeld en door horizontale dwarslagen verbonden. Ken of twee dunne, hecht aaneensluitende te»el bogen over de houten schinkels li'eslau'cn O O O O vormen reeds een aanvankelijk gewelf ter gedeeltelijke ontlasting van het gewicht (fig. 23(>). Was het steenen geraamte gereed dan geschiedde de voltooiing der constructie door aanvulling der tusschenvakken met beton (fig. 237), die nu, evenals bij de muren, verreweg het grootste bestanddeel vormt. Alleen voor liet slaan der baksteenbogen waren dus bekwame werklieden noodig en zoo werd snel en met behulp van wei- ... ... nier kostbaar ma- rig. I ongewelf. ° toriaal een hecht gewelf verkregen. Gewoonlijk werd dit met een stuclaag overdekt en door fresco-beschiIdering versierd. Tot deze vlakke behandeling van' liet gewelf beperkte de Komeinsche bouwmeester zich niet. De ontzaglijke ruimten van sommige monumenten eischten een meer krachtige, architectonische bewerking van het gewelfvlak, welke werd verkregen door ecu regelmatige verdeeling van vierkante of veelhoekige, ingediepte velden (cassetten). Niet alleen geven zij door hun kleine verdeeling schaal aan de ruimte, maar zij brengen tevens een krachtig, rhytmisch lijnenspel teweeg van gewelfribben en Fig. 'J:!S. ('(instructie «Ier cassetten. gOldt'ls, dat, \0OKll bij de \ i('lkaIIt(' cassetten, rationeel uit de structuur kan ontstaan (fig. 238). I>e koepel van het Pantheon, sommige thermenzalen, de keizerpaleizen, de zoogenaamde basiliek van Maxentius of Constantijn geven hiervan een denkbeeld (fig. 239). De constructie, hoewel schijnbaar ingewikkeld, is toch eenvoudig en I* i^r. II«'t I' orum Romanutn. Basiliek van Maxontins of Constant ij n (spanning tier hoj^i-n inr.). geschiedt door middel van houten contramallen over do houten formeelen gelegd. De baksteenbogen, enkel of gegroepeerd, naargelang de spanning, werden daarnaar teruggemetseld, waardoor de teekening vanzelf ontstaat. Ingevolge de groote afmetingen van sommige gewelven, welker spanning tot 4(1 Mr. bedraagt, werd hierdoor tevens een belangrijke vermindering aan gewicht en verstijving der gewelfribben verkregen. Veelvuldig is ook de toepassing van het kruisgewelf. Ontstaan uit de snijding van twee gelijke tongewelven, heeft het de eigenschap slechts op vier pijlers te steunen en daardoor den muur over geheel zijn lengte en tot volle kruinhoogte te ontlasten en vrij te maken. Groote doorgangen en ruime boven-zijverlichting der ruimte worden Fig. 240. Tongewelf luet cassetten en kruisgewelf. dllS mogelijk (fig- 239, 240 en 241). Als verstandige bouwmeesters streefden de Komeinen steeds naar eenvoudige oplossingen. Vandaar hun voorkeur tot het vierkante kruisgewelf welks uitvoering voornamelijk op halfronde formeelen kon geschieden; alleen de diagonaalbogen zijn elliptisch. Bij klein verschil in afmetingen der ruimte bepaalde de halfronde boog op de lange zijde de kruinhoogte van het kruis- steensoorten, Peperiner en Travertinersteen, in plaats van marmer is hierop waarschijnlijk van invloed geweest. De ordonnantie van het Marceliustheater te Rome (fig. 24N) behoort tot de goede voorbeelden. Een rijke plastische versiering van geniën, bloemslingers en rozetten, aan Athcensche grafmonumenten ontleend en in Rome sterk verspreid, tooide vaak het trios, welks vorm in laat-Roineinschen tijd soms gebogen wordt (Thermen van Diocletianus). DE CORINTHISCHE OH I) E. \ an heel den architecturalen vormenschat der Grieksche kunst beantwoordde de Corinthische orde zeker het meest aan den Roincinschcn smaak. Het rijke, decoratieve aanzien van het kapiteel, met zijn weelde van sierlijke bladrijen, kelken, knoppen, bloemen en spiralen moest den pronklievenden smaak van dit volk van veroveraars streelen. Eerst in lateren Griekschen tijd ontstaan, daar betrekkelijk weinig in den tempelbouw aangewend (pag. 18(5), vindt daarentegen de Corinthische orde te Home bij voorkeur toepassing en verreweg de grootste verbreiding. Zij is de architectuurvonn die tempels, thermen, theaters, paleizen en trioinfpoorten in- en uitwendig tooit, hetzij als statige kolonnade, hetzij als steunpunt der grootsche kruisgewelven, hetzij als louter decoratieve versiering. Merkwaardig is de vormverandering die het kapiteel in den loop der kunst, van Grieksch-Romeinschen tot laat-Romeinschen tijd, ondergaat, kenbaar aan den hoofdvorm, de groepeering en den vorm der bladrijen, alsmede aan de ontwikkeling der voluten. De als Vesta-tempel bekende monopteros te Ti vol i dagteekent uit den eersten tijd en is waarschijnlijk tegen het einde der republiek gesticht (fig. 2'.V2). Hij is gelegen op korten afstand van Rome in de schilderachtige, bergachtige landstreek reeds in ouden tijd als geliefkoosde zomer-woonplaats der Romeinen bekend en waarvan o. a. de grootsche ruïnes van een uitgebreid zomerpaleis, de villa van keizer Hadrianus, spreken. Fier verheft zich het rondtempeltje op hoogen rots en domineert heel de Fig. 250. Plattegrond. schilderachtige omgeving. Heerlijk is zijn architectuur, treffend de indruk zijner ranke, zacht rondende zuilen, welker zuiver silhouet in het warm, krachtigbruin koloriet van Travertinersteen, duidelijk tegen het mild azuur der Italiaansche lucht spreekt. Merkwaardig, duidelijk, ondanks de Fit;. 251. Kapiteel van den Vestatempel te Tivoli (naar Ancelet en Xc'not). gl'OOte llOOgte, is de sculptuur der bovenbekroning, kapiteel en entablement, door een hoogst gelukkige vermenging van Griekschen en Romeinschen geest gekenmerkt. Krachtig, gespierd is de teekening van het kapiteel, welks bladrijen verticaal uit de gecanneleerde schacht oprijzen (fig. 251). In het benedendeel, sober van behandeling met vlakke aanduiding der stengels, ontplooien deze zich in het bovendeel tot rijke bladkransen van rlivtmische verdeeling, waaruit de forsche, strak omlijnde voluten te voorschijn treden. Een stervormige, krachtig sprekende middenbloem, is op de midden- Fig. 252. Entablement. Fig. 253. I'rofileering van volllteil aangebracht. den onderbouw. Do Grieksche acantliusplant vormt hier liet grondmotief. Doch haar teekening is vereenvoudigd, haar reliëf verzwaard in verband met de groote hoogte van het monument en het grove materiaal der samenstelling. Kenmerkend voor liet Grieksch-Eoincinsche tijdperk is de samentrekking der bladtoppen op twee aaneengesloten rijen, hun snelle ombuiging, hun ge- Fig. 254. Inwendige vorm der ramen. Fig. 255. Uitwendige vorm der ramen spierd, zwaar reliëf. De hoogte van het kapiteel komt in dit tijdperk ongeveer niet den onder-middellijn overeen. \ erschillende kapiteelen uit Pompeji en omgeving, van den tempel te Palestrina en ook van den Vestatempel te Rome, hebben dezelfde karaktertrekken. Het basement heeft een vereenvoudigd Grieksch profil (fig. 251)) en rust zonder vierkant plint op den ronden, kernachtig geteekenden onderbouw. Breed van opvatting is ook liet lichte hoofdgestel, welks fries met decoratieve stierschedels, bloemslingers en rozetten wordt getooid (fig. 2.'52 en 252). Griekschen invloed vertoont nog de hoofdvorm van deur en ramen die bovenwaarts versmalt en inwendig met de zoogenaamde Grieksche ooren voorzien is (tig. 254 en 255). Overigens is de geilede structuur Romeinsch, zoowel de samenstelling van den muur, reeds vroeger vermeld, als de overdekking der cella door een koepel. Deze is echter geheel verdwenen en alleen de vlakke afsluiting der kolonnade is nog gedeeltelijk overgebleven. De vestiging van liet keizerrijk en de daarmee gepaard gaande periode van rijkdom en welvaart van den Romeinschen staat weerkaatst zich weldra in de ritf. —>(). Corinthisch kapiteel en basement van het Pantheon. architectuur Feil toenemende zucht naar praalvertoon openbaart zich niet alleen in den grootschen aanleg der monumenten, maar ook in de aanwending van kostbare materialen tot hun opbouw en in hun rijke versiering. De inheenische steensooiten, de l'eperincr tufsteen en de poreuze Travertiner steen, tijdens de republiek bijna uitsluitend gebruikt, maken plaats voor kostbare, fijne, veelkleurige marmers uit Griekenland, Afrika of Egypte, uit alle oorden van het uitgestrekte rijk, betrokken. Hun fijne textuur geeft aanleiding tot verfijning van details en ciseluur van ornament, vaak tot schade van den algeheelen grootsehen indruk. Iveizer Augustus opent de groote bouwbeweging (31 v. Clir.). Hij, de organisator des rijks is tevens de artistieke reformator der wereldstad. Talrijke tempels, triomfpoorten, paleizen en thermen worden te Rome en elders door hem opgericht. Groote verbreiding verkreeg in dien tijd de Corinthische stijl en kenmerkend is de vormverandering die de orde ondergaat. Langzamerhand verdwijnt de Grieksche invloed en het kunstkarakter wordt geheel Konieinsch. De jeugd, de frischlieid, de kracht i in statigheid, , verhoudingen, Fig. 257. Corinthisch pilasterkapiteel (portiek van Octavia) (naar 1'aulin». van den Grieksch-Romeinschen ontwikkel ingstijd veranderen officieel vertoon, zelfbewustheid, pracht, kenbaar in grootte vorm en uitvoering. Vooral het Corinthisch kapiteel is het criterium van den stijl. Zijn kenmerken zijn liet meest karakteristiek in het fraaie Pantheon-type uitgedrukt (fig. 2">li). Hoog, statig wordt de algeheele verhouding van liet kapiteel der portiek; haar hoogte overtreft nu den ondermiddellijn. Een rustige, regelmatige teekening en detailleering der bladvormen kenmerkt de opvatting. Gelijkmatig verdeeld, verheffen zich de twee bladrijen alternatief ter onderlinge halve hoogte; gelijkmatig buigen hun toppen om, gelijkmatig is ook hot modelé der vijfvingerige bladlobben en kelken waaruit ontspringen rustig rondende spiralen, om assen en diagonalen geschikt. Ken weekelijke bladrozet ver\ angt de pikante, vol-open niiddenbloem van den Grieksch-Romeinschen tijd. De geheel e sa¬ menstelling draagt een waardig, weloverwogen, onberispelijk karakter, zoowel in ensemble als in details. I)e schikking en uitvoering zijn heel knap en zuiver; het aanzien is rijken rustig, doch mist bezieling, warmte, leven, contrast in groepeering, kleur in bewerking der acanthusbladeren. Regel matig i s de teekening der blad lobben, — eenigszins dor, perkamentachtig hun modelé, — eentonig hun aanzien. Het levendige, schilderachtige steen-kapiteel van den Vestatempel is in de waardige, statige, marmeren zuilbekroning van het Pantheon opgelost. Grieksche kracht is lig. 2.i8. Hoofdgestel van het Pantheon (naar Daumet). dooi' KomeillSchcil wil beheerscht. Ook de pijler- en pilasterkapiteelen zijn in gelijken geest behandeld en taktvol is de schikking der bladrijen en voluten tot een sierlijke, plastische bekroning. De geheele hoogte van pilaster en zuilkapiteel is 7/t; ondermiddellijn, ongeveer als 2, 2, 2 en 1 de hoogte verdeel ing, de twee eerste deelen voor de bladeren, de laatste voor de dekplaat. Gewoonlijk siert de scherpe Grieksche acanthus de kapiteelen van dit tijdperk doch het modelé hoewel onberispelijk en zuiver, mist het gespierde karakter dier periode. Het keizerlijk symbool, de adelaar, dringt tot in de zuil bekroning door en vervangt soms de middenrozet (tig. 257). Ook het hoofdgestel der O ordonnantie draagt dezelfde kenmerken. De hoogste uitdrukking van statigheid is bereikt door den grooten voorsprong der kroonlijst en den rijkdom harer geledingen. In afwijking van den Vestatempel, bestaat zij uit de kruising van tweeerlei element. Dorische blokken (mutuli) Fig. '259. Fragment van den Marstempel te Rome (naar Redon). zijn tot rijke voluutconsolen verwerkt en steunen vaak tip de Ionische tandlijst. Doorgevoerd in de hellende fronton 1 ijst vormen deze lijstblokken wel een rijke omlijsting van liet tvmpanon (fig. 2(>ar A. Raguenet, I'.yis onder de portiek, dus beschut, is toch haar teekening geheel op waterafvoer berekend door de aanwezigheid van geison en sima. De deuromlijsting, als overname van liet Attische architraaf-profil, is wel correct, doch zonder kaïakteristieke tegenstelling der geledingen ; zij mist daardoor de juiste uitdrukking der ontzaglijke grootte. Alleen de detailleering der bronzen deuren zelf, met afsluiting van Do¬ rische pilasters, doet deze eenigszins vermoeden. Wel k een verschil met de krachtige, verfijnde teekening van de Erechtheion-deur (fig. 170 en 10.')). Trouwens heel de vormentaal der Konlei n sclie orden mist den rationeelen gedachtengang, het zuivere gevoel, den Grieken eigen. De vrije, kernachtige buiging der profil len wordt door samengestelde cirkelbogen vervangen. Officieel. opporvlakkigschijnvertoon verdringt Fig. 261. Detail van «ie Hoofddeur. innerlijk, indivi¬ dueel leven. Toenemende weelde en zucht naar zingenot niet zedenbederf, met verbastering van den Romcinschcn volksaard als gevolg, zijn de kenmerken van het keizerlijke regeeringsstelsel. De lioineinsche bouwkunst ondergaat den terugslag dezer materialistische levensopvatting. Neiging tot overdreven verfijning en uitvoering in zeldzame, kostbare materialen met kwistigen tooi van sculptuur leiden tut overlading en verwildering. De „uiterlijke glans en liet innerlijk Iiederf" van liet Romeinsclie imperialisme spreken in de monumenten van dien tijd door grootschen, weelderigen aanleg, opbouw en zorgvuldige uitvoering met gemis van wijding, diep innerlijk leven, bezieling. lieeds getuigt de herbouw van den alouden Coneordiatempel op liet Forum te Rome, door keizer Tiberius (!) j. n. Chr.), dus in 't begin van de keizerlijke regeering uitgevoerd, van dit streven (tig. 2(52). Haar ordonnantie mist reeds de soberheid , de correctheid van de Pantheonkolonnade door Agrippa dertig jaar vroeger gesticht. De verfijnde, strakke geledingen van dit basement, aan AziatiseliIonische bron ontsproten (fig. 174), zijn irrationeel , met verticale bladrijen getooid. Een GriekschDoriscli sima- Corinthisch kapiteel en basement van n. Chr., door Hadrianus gerestaureerd, werd het Pantheon eindelijk door Septimus Severus (203 n. Chr.) in zijn ouden glans hersteld en vormde door portieken en andere monumenten omringd het centrum van een der meest grootsche wijken van Rome. De tegenwoordige vorm is hiervan het overblijfsel. Het verlangen, zekerheid omtrent het ontstaan en de samenstelling van het monument te verkrijgen, bracht den architect (>. Chedanne, destijds pensionnaire van het Fransche gouvernement (1891) er toe, nauwkeurige onderzoekingen en opmetingen te doen. Het toeval diende hem: Reeds sinds langen tijd bestonden op een paar plaatsen van den koepel scheuren, waardoor het water binnendrong en schade veroorzaakte. Bijgestaan door twee invloedrijke Italiaansche architecten gelukte liet hem van staatswege vergunning te verkrijgen om onder zijn toezicht de noodige herstellingen te doen uitvoeren. Hij werd hierdoor in staat gesteld den koepel van nabij te bestudeeren, liet de pleisterlaag rondom de scheuren wegnemen en bevond dat de baksteenen, aan enkele plaatsen van liet gewelf onttrokken, liet merk van keizer Hadrianus droegen. Dezelfde operatie in den muur en de fundeering verricht, gaf de zekerheid dat de geheele rotonde, muur en koepel, van eenzelfde tijdperk dagteekent (12.'5 n. Chr.). Hierdoor wordt het stilzwijgen van Plinius over de rotonde verklaard. In 7!) n. Chr. overleden kon hij deze niet gezien hebben. Het opschrift van liet fries der portiek: 31. AGRIPPA L. F. COS. TERTIO! FECIT') kan dus van nu af alleen betrekking hebben op de stichting van dit gedeelte. Doch een tweede, kleiner opschrift der architraaf vermeldt de herstelling van het Pantheon door Septimus Severus (20.'> n. Chr.) in zijn oorspronkelijke!) toestand. In aanmerking genomen de gewoonte der Romeinsche keizers om bij herbouw of vergrooting, hun eigen stempel of dat van hun tijd op het bouwwerk te zetten, is het twijfelachtig of die herbouw niet nauwkeurigheid is geschied. Verdere ontgravingen onder den vloer van liet gebouw hebben toch de i) Vertaald: „31. Agrippa, Zoon van Lucius, ten dorden male consul, heeft het gemaakt. aanwezigheid van een tweeden marineren vloer ter diepte van ruim 2 Mr. aan het licht gebracht (fig. 270 en 272), in verbinding met een oud rioleeringnet buiten het gebouw. Grooter verrassing nog bracht de onderzoeking van het terrein rondom de portiek. Voortdurend toch heeft de abnormale verhouding van het fronton de aandacht getrokken. Vergeleken bij andere Komeinsche tempels is de hoogte verre overwegend en overeenkomend, niet meteen achtzuilige, maar tienzuilige kolonnade. De ontgravingen links en rechts uitgevoerd hebben de aanwezigheid geopenbaard van een fundeeringmuur juist op den afstand en in de richting van de twee uiterste zuilen. De onderstelling, dat de tegenwoordige achtzuilige kolonnade slechts een deel vormt van de vroegere tienzuilige wordt hierdoor bevestigd. Zij wordt ook bevestigd door de abnormale teekening der hellende fronton 1 ijst, welker lijstblokken (modillons) afwijkend van andere Romeinsche tempels zijn gesteld. Daar toch is hun plaatsing tweeërlei n.1. verticaal op de hellende daklijn of op de horizontale kroonlijst, terwijl zij hier scheef 271. Fragment van het fronton aanduidend den stand der lijstblokken stclcUl 01) boidü (naar Chedanne). ' Deze afwijking verdwijnt bij herstelling van de fronton lijst BC in de oorspronkelijke helling BA der tienzuilige kolonnade (fig. 271). l'it deze inderdaad scherpzinnige analyse van Chedanne volgt, dat de tegenwoordige achtzuilige portiek dooi' Septimus Severus, in 203 hersteld, zeer waarschijnlijk slechts een deel vormt der oorspronkelijke tienzuilige kolonnade door Agrippa in 27 v. Chr. gesticht, terwijl de rotonde zelve door Hadrianus in 128 n. Chr. is gebouwd. Ook de constructie van deze rotonde is door Chedanne nader vastgesteld. Naar aanleiding van het onvolledig onderzoek, een eeuw geleden door Piranesi verricht, heette de koepel uit twee over elkaar geslagen gewelven te bestaan: een binnen- en een buitenkoepel. De eerste van lichte samenstelling als voorloopige afdekking, gevormd uit verticale baksteenbogen in radiaal verloop en door horizontale baksteengordels verbonden; een steenen geraamte dus, dat rationeel uit de verdeeling der gewelfvelden zou zijn. ontstaan en vroeger bij de beschrijving der tongewelf-structuur (fig. 238) is toegelicht. I>e buiten- oploopende dwarsmuren der aansluitende zijbeuken, bij wijze van contra-forten, geschraagd (fig. 2(0). \ erinoedelijk bestond de inwendige vei'siering uit niaiinei-, bronsbekleeding en bescliildering voor muren en gewelven en mozaïek voor den vloer, terwijl standbeelden de apsis en de nissen der zijbeuken rijk stoffeerden. Het monument is een der laatste grootsche bouwwerken uit den keizertijd. Door Maxentius begonnen werd de basiliek door zijn opvolger keizer Constantijn voltooid en ingewijd, nadat deze vorst een wijziging had aangebracht, dooi verplaatsing der apsis van de achterzijde naar liet midden der lange zijde, waar deze nog bestaat. Ingangen hier tegenover aangebracht gaven de basiliek gemeenschap met het forum. Tijdens Coiistautijns regeering bezat Rome een tiental basilieken. FEESTGEBOUWEN. De monumenten voor de volksfeesten bestemd zijn merkwaardige gewrochten der Romeinsche architectuur. Ontstaan uit de eischen van het allengs verbasterde volk, uit zijn zucht naar weelde, zijn behoefte aan ontspanning en zinnenprikkeling, welke in publieke vermakelijkheden van verschillenden aard bevrediging zochten en waaraan de hooge staatsambtenaren gaarne te gemoet kwamen als middel ter verwerving der volksgunst, verkregen zij een buitengewoneu omvang. Reeds onder de republiek, tijdens het bewind der consuls, doch vooral gedurende de regeering der keizers waren die feesten van grootc beteekenis. Volgens geschiedschrijvers vonden in Rome jaarlijks zeven openbare volksfeesten plaats waaraan van staatswege schatten werden besteed en welker duur niet minder dan zesenzestig dagen bedroeg — dus bijna een vijfde deel van het geheele jaar '). Verschillende publieke monumenten waren dus noodig; monumenten wier ruïnes, te Rome en elders, verbazen door hun reusachtigen aanleg, bewondering wekken door hun eertijds grootschen, vernuftigen of schoonen bouw, ontstellen ook en met weerzin vervullen bij de gedachte aan de moreele ontaarding van het volk, dat hunkerde naar de gruwelijke tooneelen die daarin werden afgespeeld. liet hvppodroom of circus, het theater en het amphitlieater zijn de meest karakteristieke gebouwen voor openbare spelen bestemd. i) A. Streckfuss, Do geschiedenis der wereld. Het Circus. Van oudsher oefende de renbaan, het circus, een groote aantrekkingskracht uit op den Romein. AVedloopen, paardenrennen, spiegelgevechten, maar vooral het woeste wagenrennen met vierspan, waaraan groote gevaren waren verbonden, prikkelden in hooge mate de duizenden toeschouwers. Aanvankelijk gehouden in gebouwen van tijdel ijken aard, bestaande uit houten staketsels rondom de renbaan, die zich liefst tusschen twee heuvels bevond, werden in het laatst der republiek reeds vaste steenen bouwwerken van buitengewone grootte en kostbare samenstelling opgericht. Het oudste steenen circus, het circus Maxiinus, tusschen Aventinus en Palatinus gelegen, kon volgens oude schrijvers aanvankelijk 150(10(1, daarna 250000, en eindelijk .'585(100 toeschouwers bevatten. In den keizertijd bezat Rome twaalf hyppodromen. Ook in Frankrijk te Ni nies en Arles zijn overblijfselen gevonden. Behalve het circus van Maxentius (4C eeuw), zijn deze gebouwen te Rome, later, grootendeels overbouwd en Fig. 277. Plattegrond van hot cirrus Maxiinus te Rome. daardoor verdwenen, doch er bestaan voldoende gegevens om hun aanleg en indeeling te bepalen. Deze vond naar een vast program plaats en kwam in hoofdvorm met het Grieksehe type overeen (pag. 220). I)e lange, smalle arena aan de eene zijde halfrond omloopend, was anderzijds segnient-vorniig afgesloten en daar, door een eindgebouw met hoekpaviljoens geflankeerd (fig. 277 en 27H). Heneden stonden, ter weerszijden van den grooten midden-toegang tot de arena, de wagens der deelnemers aan den wedstrijd, elk in een afzonderlijke afdeeling geplaatst (Carceres). Daarboven waren de zitplaatsen voor den magistraat. De scheeve aanleg van dezen bouw staat in verband met den middenmuur (Spina), die de arena ter breedte in twee ongelijke deelen verdeelt om bij het vertrek der wagens zooveel mogelijk baanbreedte te verschaffen. De afstand van de dwarslijn aan het begin der Spina tot de standplaats der wagens is nu voor alle dezelfde waardoor de kansen der deelnemers gelijk zijn. Aan de halfronde uiteinden dor Spina stonden drie grenspalen (Metae) terwijl obelisken, beelden of eaiculen dezen middeninuur over haar geheele lengte versierden (fig. 278). Een groote midden-uitgang, de porta triomphalis, was speciaal voor het vertrek van den prijswinnaar bestemd. De breedte deiarena van het circus Maxentius bedroeg 85 Mr., de lengte ± .Kill Mr. Om de renbaan bevond zich een 1 voet liooge steenen borstwering met gang ter beveiliging der toeschouwers en grenzende aan de steenen zitplaatsen van het amphitheater, dat op een overwelfden onderbouw was aangelegd. Kegelmatig verdeelde steenen trappen geleidden tot de verschillende rangen. Fig. 27 8. Het circus Maxiinus te Rome niet de paleizen van Cesar, Augustus en Septimus Severus (naar Spadoni). Vermoedelijk was de geheele bouw door een kolonnade omringd in aansluiting tot de monumentale, voorspringende keizersloge (Pulvinar) uit het paleis van den keizer toegankelijk. Aldus opgevat leverde het monument een grootsclien aanblik, verre overtreffend moderne inrichtingen in dezen geest. Vermoedelijk kwam het uitwendige aanzicht overeen met dat der amphitheaters (fig. L'44). De interessante restauratie van het theater van Nero ') geeft hiervan een denkbeeld. Het Theater. De algeheele aanleg van het Romeinsche theater komt niet i) Zie liet werk: Le Vatican et la Basilique de St. Pierre door A. Simil. e eeuw v. Chr. te Rome ingevoerd, behoorden zij daar tot de meest geliefde volksvermaken. De geschiedenis vermeldt hun uitoefening op groote schaal en in groote verscheidenheid. Xiet alleen verlustigden de Romeinen zich in den gedwongen kamp op leven en dood tusschen veroordeelde misdadigers, krijgsgevangenen of strijders van beroep, ook de jacht op wilde dieren, het voltrekken der doodvonnissen in den eersten Christentijd en het ombrengen der martelaren behoorden tot de barbaarsche schouwspelen van het amphitheater (fig. 280). Het eerste vaste amphitheater te Rome, gedeeltelijk van steen gebouwd kort voor onze jaartelling, brandde onder Nero af. Van het tweede, het Colosseum, door de Havische keizers \ espasianus, Titns en Domitianus gesticht en daarom het Flavisehe amphitheater genoemd, bestaat nog de ontzaglijke ruïne, een der meest indrukwekkende bouwwerken van oud Rome (e steenlagen der zuilschacht zijn eveneens als bossage bewerkt. Een grootsch Ronieinsch bouwwerk in dezen geest is het aquaduct te Xinies in Frankrijk (fig. 290). Haar lengte bedraagt 41 K.M. Merkwaardig vooral is de overspanning van het riviertje de Gard, bestaande uit drie rijen steenon arkaden opelkaar gesteld; beneden zes bogen van 20..>11 Mr. hoogte, Fig. 296. Romeinsche aquaduct te Nimes. in 't midden elf bogen van 19.50 Mr. hoogte, het bovendeel vijfendertig bogen van 4.80 Mr. spanning en 7.40 Mr. hoogte, dragend het waterkanaal van 1.35 Mr. wijdte en 1.00 Mr. hoogte. Door keizer Augustus gebouwd, werd het benedendeel gedurende de I8e eeuw met een brug verbreed. Behalve talrijke aquaducten in verschillende deolen van het Romeinsche gebied, getuigen de heirwegen en bruggen, enkele nog in gebruik, van de grootsche opvatting en de technische bekwaamheid der Romeinsche constructeurs. de Homaansche kunst en de (rothiek, nis de kapiteel vorm volkomen liet karakter van draagsteen verkrijgt. Hoewel de basilieken van Ha venna ook herhaaldelijk verandering ondergingen in lateren tijd, vertoont de oudste der twee genoemde, de S. Appolinare nuovo, een goed geheel van inwendige versiering in de mozaïeken van liet middenschip (fig. .'i'J(l). Tusschen de arkaden en de bovenramen bevindt zich een hoog fries, met statige, overlevensgroote gestalten van martelaars en heiligen in processie geschaard, onderling door een palmboom gescheiden en een kroon dragend. Ken nimbus als cirkelkrans, omgeeft hun hoofd. De figuren zijn, door rustigen stand en streng gebaar, door sobere drapeering der lichte gewaden, en in t algemeen door vlakke, decoratieve behandeling, van voorname werking. Boven liet fries, tusschen de ramen, verheffen zich de figuren van kerkleeraars, terwijl een fries met voorstellingen uit het leven van Christus den wand bovenwaarts afsluit. Merkwaardig is ook de tweede basiliek S. Appolinare in Classe, het eenige overgebleven monument der vroegere voorstad Classis. Haar aanleg met atrium (thans verdwenen) zonder transept, is geheel Homeinsch. Slechts de schoone Grieksch marmeren zuilen en kapiteeJen, alsmede de ino/.aïekveisiering der apsis zijn oorspronkelijk. Ook in Noord-Italië, in de omgeving van Venetië, te Torcello en te Parenzo, aan de westkust van Istrië, zijn basilieken onder invloed der B.vzantijnsch-Havennatische kunst gesticht en dagteekenend uil de '' eeuw. Merkwaardige mozaïeken zijn ook hier overgebleven. De basiliek te Torcello maakt deel uit van een centraalbouw, de Santa Fosca, die bij de Bvzantijnsche architectuur zal worden besproken. CENT IJ A A I, S Y R I K. De Christelijke godsdienst te Rome, aanvankelijk als geloofsleer der onaanzienlijken en misdeelden, drie eeuwen in strijd met de Romeinsche samenleving, daarna onder zelfzuchtigen steun van keizer Constantijn tot godsdienst van Staat verklaard, was daar ten slotte wel een milde, doch geen zuivere bron van kunstcultuur. De geest der nieuwe leer, in beginsel op de bevordering van 's menschen heil naar zijn waarachtig, zijn ethisch belang gegrond, was daarvoor te zeer in strijd met het wezen en de belangen der wereldsche sfeer van een Homeinsch hof. E11 de oud-Christelijke monumenten, aldaar, met kleine wijzigingen geheel naar de heidensche monumenten opgebouwd eu versierd, openharen hiervan den terugslag. Een oorspronkelijke, karakteristieke architectuur bezitten zij niet, ondanks hun vaak grootschen aauleg en rijken inwendig*'» tooi. Zoo weiden zij reeds gekenmerkt als de laatste zwakke nabloei van een eeuwenoude kunstbesehaving en niet als de opkomst van een nieuw tijdperk. Ook de basilieken te Ravenna getuigden hiervan, hoewel in mindere mate. Daar toch was onder invloed van Byzantium reeds een meer zelfstandig kunstkarakter ontstaan, al laat hun wijziging de algeheele opvatting onaangeroerd en bepaalt zij zich enkel tut de verandering der decoratieve details, zooals den kapiteelvorm en de mozaïekversiering. Beider architectuur vertolkt niet den verheven Fig. 321. Plattegrond van geest der oorspronkelijk, strenge, eenvoudige levensleer de basiliek te chakka. van ju,t Christendom, maar haar verbastering in dienst van een Romeinsch of Ravennetisch hof, als vertegenwoordiging van een machtig staatsgezag. \ eel meer doen dit de Christenkerken, buiten de officieele sfeer, in de afgelegen provinciën van het (>ost-Romeinsche rijk, Centraal Syrië, in de naaste omgeving van het Heilige Land gesticht. Een uitgebreide bouwbe- O Fig. 322. Dwarsdoorsnede. Wegt lig heett (laar OlKler (te talrijke Christengemeenten van de 4r tot de 8e eeuw bestaan, waarvan een aantal kerken zijn overgebleven, merkwaardig niet alleen als kunstwerk op zich zelf, maar ook voor de kennis der oud-Christelijke kunst en als studiebron voor het Romaansche tijdperk in Europa van groot belang. Toevallig werden zij onvervalscht bewaard, omdat de Christenen in de 7e eeuw door de fanatieke Arabische veroveraars werden verjaagd en niet zijn teruggekeerd. Zoo bleven deze monumenten eeuwen lang in vergetelheid liggen, wol is waar grootenaeeis door Fig. 323. Lengtedoorsnede. ' '' , , aardbevingen verwoest, doch overigens onaangeroerd. Geheel van gehouwen steen opgebouwd, was het den Franschen archeoloog Melehioi' de Vogué, in 't midden der vorige eeuw. mogelijk om rondbogen bevinden zich soms tusschen do kraagstccnen 011 vorhoogen liet levendig aanzien. Oorspronkelijkheid kenmerkt ook de profileering in- en uitwendig van lijstwerken, archivolten, architraven en sokkels. Hoewel klassiek van origine, zijn de ordonnantiën der Romeinsche tempels geheel verdwenen. Hun sobere massa's en kernachtige, duidelijke teekening kenmerken eerder OriekschByzantijnsclien invloed (fig. .'5;!.')). Zoo hebben de Svrische bouwmeesters, in- en uit wend is;, de juiste artis- Fig. ;j;i5. Prufilk'n van Svrische liasilicken. tieke uitdrukking voor hun bedehuizen weten te vinden. Kil de architectuur der Ik— scheidene Christelijke monumenten, in de omgeving van Palestina gesticht, vertolkt den verheven geest van het Christendom, van de wereldhervorniende beweging, die van daar aanvangt. Te begrijpen is het dat de pelgrims der 9U en 10e eeuw, op hun tocht naar het. Heilige Land, hiermee in aanraking gekomen, door huil merkwaardig karakter zijn getroffen en de Roniaansche architectuur in Wcst- Kuropa, menigmaal den invloed er van ondergaat. Ook in dit opzicht zijn de onderzoekingen van Melchior de Yogué, een studiebron van groot lielang. DOOP- EN GRAFKAPELLEN. Behalve de basiliek als heerschend type van oud-Christelijk bedehuis eischte de cultus den aanleg van doopkapellen of IJaptisteriën en grafkapellen, twee ondergeschikte monumenten, de eerste nabij en in verbinding der groote basilieken van Rome gesticht, de laatste als mausoleum voor de sarcophaag van hooggeplaatste personen bestemd. Heide huldigen den aanleg tier centrale ruimte in het karakter van den rondtempel als meest geschikten grondvorm, en niet het Pantheon als indrukwekkend en volmaakt model (fig. 1M>9), Evenwel op bescheidener schaal en met eenige wijziging ten behoeve der bestemming. De zoogenaamde S. Constanza te Rome, in de nabijheid der S. Agnesebasiliek opgericht, is het merkwaardigste en meest volkomen type der grafkapellen. Het monument bevatte oorspronkelijk de sarcophagen van Constantina, Constantijn's dochter, Constantia diens zuster en van Helena, gemalin van keizer •I uliaiius de afvallige '). I)e bouw bestaat uit een centraal koepelruim van 11 Mr. Fig. 33li. S. Constanza te Rome. Plan en Doorsnede. diani., gedragen door twaalf bogen, rustend op twaalf paar granieten zuilen met Corinthische en Composietkapiteelen door laat-Komeinsch hoofdgestel bekroond. Een lagere overwelfde ringgalerij omgeeft en steunt den middenbouw, die door twaalf rondboogramen licht ontvangt. De ringvormige middenopening (oecus), thans door een lantaarn bekroond, dient tot datzelfde doel. Evenals in liet Pantheon wordt de buitenmuur door rechthoekige en halfronde nissen doorbroken. Drie groote nissen tegenover en in de as der wijde intercolumnia i) Dr. II. Holtzinger, Die Altcliristliclu* und Byzantinisuhe Baukunst. waren waarschijnlijk bestemd voor de gedonkteekenen aan de drie overledenen gewijd; daartusschen twaalf kleine nissen ter opluistering van de ringgalerij. De vierde doorbroken groote nis vormt den ingang, voorafgegaan door een halfcirkelvormig afgesloten voorhalle. Deze stond, vermoedelijk dooreen zuilengalerij, in verbinding met een dubbele trap tot den onderbouw. Alleen het tongewelf der galerij is nog met oorspronkelijke mozaïeken versierd. De versieringen van het midden ruim dagteekenen alle uit lateren tijd. Het uitwendige geheel in baksteen uitgevoerd is onbeduidend. Nog dient vermelding de S. Stefano-rotonde op den Caelius, een grafkerk waarschijnlijk uit oud-Cliristelijken tijd. Zij bevat een koepelruim door twee en twintig Tonische zuilen gedragen. Van haar oorsprong is echter weinig met zekerheid bekend en de tegenwoordige toestand is het resultaat van herhaalde herstellingen. Reeds werd bij de behandeling der oud-Christelijke basiliek de beteekenis van Ravenna als kunststad, in Romeiiiseh-Byzantijnschen tijd, vermeld. Hiervan spreken ook enkele kleine graf- en doopkapellen in de 5e eeuw gesticht zooals het mausoleum van de Romeinsche keizerin Galla Placidia (4.">(>), „een edelsteen van Ravemiatische mozaïekkunst", een werk van zeldzame schoonheid en zuiverheid van stijl, geheel in vroeg-Christelijken trant wat opvatting en voorstelling der gewijde onderwerpen aangaat Het uitwendige is minder belangrijk. In plan-aanleg is deze kleine kapel een Latijnsch kruis. Tongewelven overspannen de vier kruisarmen, en een verhoogde koepel bekroont het centrum. De drie korte kruisarmen worden door sarcophagen ingenomen, onder den koepel staat een altaar, en de lange Westelijke kruisarm vormt de voorhalle tot het mausoleum. Rondom het centrum verspreiden kleine ramen een stemmigen toon in het ruim, welks gewelven en muren in stillen, gedempten gloed van mozaïek en marmerbekleeding glanzen. Blauw goud, stil rood zijn de hoofdtonen. Do voorstellingen bevatten Bijbelsche figuren en symbolische ornamenten, welker teekening nog Romeinschen invloed verraadt. Tot deze periode behoort zeer waarschijnlijk het belangrijke Baptisterium S. Giovantii in fonte, een octogoon van ruim 10 Mr. doorsnede (fig. 337). Een der zijden bevat den ingang, terwijl do vier diagonaalzijden met halfronde nissen worden verruimd. Merkwaardig is de architectuur van dit koepelruim door den juisten, oorspron kei ijken gedachtengang, die haar samenstelling beheerscht. De hoofdlijnen bestaan uit seriën rondbogen. Twee rijen blindarkaden of scliildbogen, boven elkaar, overspannen de zijden van den achthoek en rusten op vrijstaande, klassieke zuilen van Corinthisch en Ionisch karakter. Fig. :»37, Baptisterium S. (Jiovauui ui foute t«* Ravenna (;>e eeuw). Breede deksteenen, naar Bvzantijiisehen trant hierop geplaatst, nemen de blind bogen np; de bovenbogen zijn met afzonderlijke kraagsteenon verhoogd voor de aanzet van den koepel. In sterke tegenstelling tot deze hoofdorganen staan de kleine blindbogen van den boveninuur, die de acht ramen in zich opnemen. Zoo maakt liet koepelruim ondanks zijn beperkte afmetingen toch een grootschen indruk. Het rustig aanzien wordt eenigszins benadeeld door liet onharmonisch karakter der stucfiguren (een ontsiering van lateren tijd) naast de ramen geplaatst. De overige versieringen zijn alle in mozaïek uitgevoerd. De hoogvelden der beneden-arkaden bevatten een gouden rankornanient op blauwen grond met heiligen-figuren in de boeken van liet achtkant en een grootschc figurale compositie vult den koepel. Het hoofdthema, de doop van Christus in den Jordaan, is in de kruin geplaatst. Oin de ronde afsluiting staan, regelmatig Fig. MS. Constructie van den koepel. verdeeld, de twaalf apostelen, radiale standing, geheel vullend de flank van het koepelgewelf, welks aanzet en benedendeel door een gordel van decoratieve architectuur-motieven. in ietwatPonipejaanschen trant, wordt ingenomen. Tusschen deze architecturale versiering bevinden zich, in de as der zijden. Christelijke Kerks vinbolen. Het altaar met het Kvangelie en de troon (iods met het kruis wisselen, als hoofdmotieven, elkaar af (fig. :>.'57). De geheele schikking is taktvol gedacht en verbindt zich harmonisch, ongedwongen met de architectuur van het benedendeel. Het uitwendige is een eenvoudige baksteen-architectuur; vermoedelijk dagteekenen de blimlbogen van het bovendeel uit lateren tijd, doch omtrent den juisten, oorspronkelijke!! toestand van het monument is niets met zekerheid bekend. I)e buitengewoon lichte koepelconstructie bestaat, in navolging van sommige Komeinsche gewelven, uit cilindervormige, eenerzijds spits toeloopend terra-cotta-kruiken, welker oppervlak ribvormig, ter aanhechting der specie, is bewerkt. In twee spiraalsgewijs omloopende rijen, stijgen zij op tot de kruin, en worden geheel door een kalklaag omhuld, aan welker binnenzijde de kleine mozaïeksteenen zijn vastgehecht (fig. .'>;>8). Ken zeer merkwaardige grafkapel is liet mausoleum van Theodorik. Dit indrukwekkende monument, welks stichting aan den koning zelf wordt toe- geschreven (520), is van klassieken aanleg (fig. 339). |)l' stoere touw, twec' verdiepingen hoog, bestaat uit een tienzijdigen onderbouw door forsche blindbogen gedragen. De gang om den bovenbouw was waarschijnlijk door een portiek bekroond (fig. 340). Het benedenruim vertoont een (irieksch kruis met tongewelven overdekt, en eertijds voor de sarcopliaag bestenul. De ronde bovenruimte, een grafkapel, wordt door een reusaehtigen (leksteen, koepelvormig uitgehold , afgedekt. In de nis tegenover den ingang stond waarschijnlijk het altaar. Hoewel het uitwendige door den tijd heeft geleden en nu ongeveer twee meter in den bodem is weggezonken , maakt het nog een grootschen . eerwaar- digen indruk door den kraelitigen opbouw en Kif?. :S:ü». Mausoleum van Theodorik te Ravenna (JJe eeuw). clcil massaleil vorm. Karakteristiek is de lage koepelvormige deksteen, gedragen door de vlak geprofileerde kroonlijst, met sober, strak bewerkt ornament versierd. W aarschijnlijk dienden de aanzetsels tot het ophijschen van den reusaehtigen (leksteen. Volgens enkele geschiedschrijvers waren zij als voetstuk tot de metalen apostelfiguren bedoeld, rondom de bekroning van den koepel: een urn met de asch dos konings. geplaatst. liooge liescherming nam zijn uitbreiding snel toe en na een eeuw bezat de nieuwe wereldstad „een eapitool, een circus, twee theaters, acht thermen, drie en vijftig gewone badhuizen, twee en vijftig stoa's, vijf korenmagazijnen, acht waterleidingen, een senaatsgebouw, veertien paleizen, evenzooveel kerken, vier duizend drie honderd acht en tachtig heerenhuizen en talrijke woningen van plebejers", alle nog in klassieken trant gebouwd. Eerst nadat Rome, innerlijk verzwakt, eindelijk voor de herhaalde aanvallen der barbaren was bezweken en de beteekenis van groot politiek en artistiek centrum had verloren, werd Byzantium het uitgangspunt eener nieuwe kunstcultuur (47."» n. Clir.). Onder de krachtige regeering van keizer .Justinianus (027—500) ging de hoofdstad een tijdperk van buitengewone ontwikkeling te gemoet. De staatsregeling werd herzien, handel en nijverheid bloeiden en kunsten en wetenschappen werden krachtig bevorderd. Veilig gelegen aan den ingang van den Bosporus, en daardoor in staat zijn onafhankelijkheid te handhaven ontstond, dank 's keizers beheer, een kort, maar luisterrijk tijdperk van materieele en intellectueelc ontwikkeling. Op kunstgebied openbaarden zich nieuwe idealen, hoogere aspiratien dan tot nu toe gekend. De voortdurende politieke en commerciëele betrekkingen met het Oosten waren hieraan niet vreemd. De kunsttraditiën van Assyrië en Perzië, toen door de dynastie der Sassaniden tot hoogen bloei gebracht (pag 124), deden door die aanraking, te Byzantium hun invloed gevoelen. Met de Grieksche en Romeinsche traditiën vormden deze, van oorsprong zoo zeer verschillende elementen, de factoren eener nieuwe kunstleer van zelfstandig. oorspronkelijk karakter. In architectuur concentreert zich het streven op de algeheele hervorming van het bedehuis. De taak der oud-Christelijke basiliek bleek toch in het Oosten vervuld. Voortgekomen uit de klassieke kunst van Rome en pasklaar gemaakt voor de uitoefening van den nieuwen cultus aldaar, was zij niet tot een nieuw architectuur-type ontwikkeld. In haar eenvoudigen aanleg, haar bescheiden ruimte-werking, haar lichte, vergankelijke structuur, was zij niet het juiste artistieke kader, het symbolisch vereenigiiigs-ceiitrum, voor liet triomfeerend, machtig Christendom in dienst van een Byzantijnsch wereldgezag. Een grootscher, luisterrijker, oorspronkelijker, duurzamer heiligdom moest haar vervangen. De koepel werd het uitgangspunt. Zijn halfronde vorm — symbool van het wereldruim, het heelal — te doen strekken tot bekroning van een centraal korkruiin als vereenigingspunt van alle leden der gemeente, werd het streven. Zijn ronde grondvorm overeen te brengen met de rechthoekige ruimte der basilica, noodig voor de ceremoniën van den cultus, was een zware opgaaf, een constructief probleem tot nu toe onbekend in de architectuur van Rome. 24* Alleen grootsche koepel-constructiën op rónden grondslag, liet Pantheon aan de spits, had deze nagelaten. Evenmin verschaften de kleine centrale ruimten, de graf- en doopkapellen van den oud-Christelijken tijd uitkomst. In het Oosten daagde licht! Primitieve voorbeelden tot overdekking der vierkante ruimte door den ronden koepel, verschaften daar de monumenten der Sassaniden in de paleizen te Ferech-Abad en te Sarvistan (fig. 124). Uit deze kiem werd het Bvzantijnsche constructie-stelsel ontwikkeld: de koepel op pendentief, als overdekking van het centrale kerkruim. Heel het kerkgebouw wordt nu door de gewelf-structuur beheerscht. Alle nevenruimten zijn met ton-, kruis- of koepelgewelven overdekt en een algeheele hervorming van het kerkgebouw is eindelijk, na twee eeuwen zoekens verkregen. „De tijd van Constantijn tot Justinianus is een periode van vorming." Eerst onder dezen keizer heeft het stelsel zijn meest volkomen en grootsche toepassing verkregen in het meesterwerk der Bvzantijnsche kunst: de Aya Sofia te Byzantium. CONSTRUCTIE. De constructie der zware muren en pijlers, ter ondersteuning der gewelven, geschiedde hoofdzakelijk naar Bomeinsch beginsel. Hun kern bestaat uit gietwerk van kalk en zand vermengd met gruis van pannen, en is bekleed met afwisselende lagen van grijzen gehouwen steen en rooden baksteen. De eerste, zuinigheidshalve van geringe dikte, de laatste, diep ingrijpend ter behoorlijke verbinding van kern en bekleeding. Afwisselend werden de lagen baksteen, enkel, of gegroepeerd iu twee of meer lagen, toegepast Fi" "ii Muur (fig- 341 A en B), waardoor het schilderachtig aanzien der constructie. muurvlakken ontstond, dat Bvzantijnsche monumenten ken¬ merkt. Aldus de Aya Sofia (fig. ;>.")!)). de Aya Theotocos, de Irene-kerk te Constantinopel, de Apostelen-kerk te Tessaloniki, de Bvzantijnsche kerken te Athene en andere plaatsen van Griekenland. Behalve dit afwisselende steenverband is ook een doorgaande bekleeding met baksteen of gehouwen steen aangewend. Aldus de S. Vitale in Ravenna. Ter verbinding van het metselwerk op zich zelf en der verschillende deelen onderling van den bouw, tegen de zijdelingsclie schokken der aardbevingen, werd bovendien een stelselmatige verankering aangebracht bestaande uit houten balken en ijzeren trekankers, in de muren en pijlers gemetseld en onder de bogen en gewelven gespannen. In navolging der Aziatische constructie-methode, sloegen de Dvzantijnsche bouwmeesters het gewelf zooveel mogelijk zonder behulp van formeelen. Het tongewelf, het kruisgewelf en de koepel zijn aldus uitgevoerd(pag.l2G). Bij het tongewelf werd de aanzet zoo hoog mogelijk opgemetseld in het verband van den muur (fig. 342). Daarna werden de bogen, vertikaal op de richtingsas en zon¬ der verband, Fig. 342. Tongewelf. , , , , . niet de vlakke zijde van den steen tegen elkaar gesteld en enkel door kalk gehecht. Dezelfde uitvoering kenmerkt ook het kruisgewelf (fig. 343). Tegen de dwars- of gordelbogen wordt telkens een vlakke laag gesteld en naar de vier zijden voltooid, waardoor de inkluizing geleidelijk naar liet midden Fig. 343. Kruisgewelf. plaats vindt. Ter vereenvoudiging van de uitvoering is liet kruisgewelf koepelvormig geprojecteerd, dermate, dat scliildbogen en diagonalen uit cirkelbogen bestaan welker centrum afhangt van de beschikbare hoogte voor het gewelf (fig. .'544). Was deze beperkt, dan lag het centrum beneden den aanzet der bogen, terwijl bij vrije hoogte de koepel een halve bol wordt, met vier afgesneden halve cirkels. Zijn straal is dan gelijk de halve diagonaal van de vierkante ruimte. Beide varianten zijn in de gaanderijen der Aya Sofia toegepast (fig. .'>.">4). I)e eerste in de beneden-zijgaanderij, de laatste in de boven-gaanderij om het ruim. In vergelijking van het Romeinsche kruisgewelf heeft het Byzantijnsche kruisgewelf dus een eigen karakter, zoowel in vorm als uitvoering (fig. 241). Doch het doel der Byzantijnsche bouw- «1'SC AV'lc liliil'innii mnf Kni'nil'f 11.... Fig. 844. Koepel. " —— ...... streven concentreert zich bovenal in de overwelving van het centrale kerkruim. Dit te overdekken, te bekronen meteen hoog verheven, geheel onafhankelijke», koepel was hun bedoeling. De koepel, oorspronkelijk doorloopend tot de hoekpunten van het ruim, wordt daartoe onderbroken en met tweeërlei straal en uit twee middelpunten beschreven : het benedendeel, tot aan de kruin der scliildbogen, met den straal van den omgeschreven cirkel, het bovendeel met dien van den ingeschreven cirkel der veelhoekige of vierkante ruimte (fig. 345). Zoo staat de koepel op de kruin der vier scliildbogen en wordt haar druk door vier sferische driehoeken. pendentiefs, geleidelijk op de hoekpijlers van het ruim, overgebracht. (ipihhmI i< fl o'/o luvrvnvmi-n cr von Fig. 345. Koepel op pendentief. 1.1 1 ,, , . ' net koepelgewelf. Haar voordeelen zijn groot, zoowel in constructieven als artistieken zin. De vrijmaking toch van den midden-koepel, de calotte, uit de diagonaal van het grondplan beteekent: aanmerkelijke verheffing van lu;t ruim liij verinindeling der spanning, dus versterking van indruk bij lichte ren opbouw (fig. 352 en 350). Ook was een gelijkmatige, harmonische verlichting van het bovenruim mogelijk door de plaatsing van een serie ramen aan den voet van den koepel. Een geheel oorspronkelijk architectuurstelsel is hieruit nu ontwikkeld van eigenaardig artistiek karakter en van ver reikende gevolgen. Grootsehe scheppingen van meest afwisselenden vorm zijn er uit voortgekomen in ruimte-ontwikkeling overtreffend alle monumenten door de vroegere volkeren voortgebracht. Met het Bvzantijnsche constructie-systeem, de koepel op pendentiets, konden de meest grootsehe kerkgebouwen voor het Christendom worden verwezenlijkt. MONUMENTE N. Langzaam drong het nieuwe licht uit het Oosten door, geleidelijk was de ontwikkeling van het stelsel! Opmerkelijk toch liggen de gebouwen van het overgangstijdperk in Klein-Azië, de landstreek door haar geografische ligging een verbinding van Europa en Azië, waar tevens de twee aloude kunststromingen van Perzië en Kome elkaar ontmoeten en zich kruisen. Aldus de Christenkerken te Ephese, te Sardes, te Pergamos en andere, alle op de KleinAziatische kust. Hun rechthoekig ruim wordt door dwarstraveeën in vierkanten verdeeld, welke door ronde koepels zijn overdekt en door zware pijlers, met muren onderling verbonden, worden gedragen1). Doch deze kleine monumenten verschaften slechts geringe, geheel onvoldoende ruimte-ontwikkeling. Daar nu de moeielijkheden der uitvoering van een ronden koepel op een vierkant ruim, bij aanleg op groote schaal aanmerkelijk vermeerderen, kozen de bouwmeesters aanvankelijk den achthoekigen grondvorm wegens zijn beknopte aansluiting tot den cirkel. De kerken S. Scrgius te Byzantium en de S. Vitale te Ravenna, beide gebouwen uit het begin der (5e eeuw, huldigen dit type. De S. Sergiuskerk door Justinianus bij den aanvang van zijne regeering gesticht (52(5 n. Chr.), is van Aziatisch karakter. Zijn plan, afgeleid van de kerk te Ezra in Syrië, beslaat ongeveer een vierkant en wordt aan een zijde door een dwarshalle, een narthex, voorafgegaan (fig. 34(5). A ijf openingen voeren tot het ruim, welks domineerend centrum een achthoek van 15 Mr. doorsnede beslaat. i) Zie: A. Choisy, Histoire ile 1'architecture, Tonic II, l»g- 43. Tusschen de acht zware pijlers staan zuilstellingen, die der diagonalen n is vorm ig, niet exedras, uitgebouwd, waardoor de middenruimte tot een vierkant wordt vergroot. Alleen de zijde tegenover don ingang is opengebleven. Daar is de plaats van hot altaar in verbinding niet de ruime, nisvormig afgesloten apsis (fig. .'!4(> en .'>47). Nissen bevinden zich ook in de vier hoeken van de ruime, omringende galerij, welke door een serie kleine ramen licht ontvangt. De zuilen der beneden-galerij rondom het centrum worden door architraven, de bovenzuileu door rondbogen verbondon en deze overspannen door acht groote arkaden of traveeën, die ter /.elfder hoogte van de kleine bogen ontspringen. Oi) de kruin der groote bogen staat do ronde Fi«. 346. Plattegrond van koepel, nu nog zonder pendentiof of overgang wegens de S. Sergius te Constantinopel. . . uitgeholde, meloenvormige gewelfvelden tusschen zestien geweifribben geslagen en direct op den achtkanten trommel ontspringend. De acht opgaande schildmuren zijn louter decoratieve vullingen om de aansluiting van den koepel tot den muur te bevorderen. tig. 34.. I .engte-doorsnede S. Sergius te Constantinopel. Alternatief rusten zij op pendentiof, tusschen do groote bogen van bot ruim ontspringend en bevatten zij kleine rondboog-ramen tot zij-verlichting. Tongewelven overdekken de beide galerijen, de narthex en het voorgedeelte der apsis. Volgens een oude beschrijving stond deze centraal bouw oorspron- ki'lijk in oniniddellijken samenhang met een basilica en waren beide monumenten van de gemeenschappelijke voorhalle toegankelijk. I)e eigenaardige aanleg van den rechter-zijmuur kan hieraan waarschijnlijk worden toegeschreven. Heel het monument kenmerkt in vorm en opbouw een periode van aarzeling en onzekerheid door den /.waren aanleg, de gedrukte verhoudingen, de verschillende zuilverbindingen met architraaf en rondboog, alsmede door de vormentaal. Onsamenhangend zijn de kapiteelen en de horizontale lijstwerken, waarin klassieke traditiën naklinken, doch die niet tot eigen kunstvormen zijn verwerkt. Zij zijn niet meer de oude, doch evenmin nog de nieuwe. Fig. :»4N. Plattegrond en lengte-doorsnede der S. Vitale te Ravenna. Van meer ontwikkelde techniek en meer zuivere stijleenheid getuigt de S. Vitale te Ravenna, terzelfder tijd gebouwd (")2(> n. Chr.), op last van koning Theodorik, nadat de aarts-bisschop Ecclesius van een gezantschapsreis uit Bvzantiuni was teruggekeerd. Het monument vertoont een niet te miskennen overeenkomst met het vorige type. Stelselmatig is zijn aanleg, achthoekig het centrum, achthoekig de ombouw. In rondloopende rij scharen zich hier de uitgebouwde nissen 0111 het centrale, liooge ruim, schragend door hun halfronde afsluiting, den ranken koepel, die door acht kleine pendentiefs ondersteund, geleidelijk, harmonisch uit de pijlers en bogen oprijst. Stelselmatig keert de rondboog weer aan de pijler en zuil-arkaden, aan de ramen van den koepel, aan den omgang en het iiltaarruini, aan don pendentiof en do calotto. Stelselmatig is ook de groepeering dor zuil-arkaden tot drie, beneden en boven, om ruim en apsis. Kust, vaste opbouw, harmonie spreken uit alle deelen van de ruimte, waarin de aandacht zich vestigt op den koepel en het altaarruim. Schilderachtig, vol bekoring is beider aansluiting door geleidelijken overgang tot liet hooge centrum en doorvoering der gelijke zuil-arkaden van do beide galerijen. De krachtige marnierbewerking van vloer, wanden en zuilen, de fijne ciseluur der kapiteelen en gordel lijsten, de gloedvolle goudmozaïek van bovenwanden en gewelven, do harmonische verlichting, zij verhoogen don s tem mi ngs vollen, feestelijkon indruk van de heerlijke ruimte, ondanks de storende ontsieringen der vorige eeuw, op verschillende plaatsen zichtbaar (fig. 349). l-'ig. 349. S. Vitale te Ravenna. Vooi'al de apsis prijkt nog in haar oorspronkelijken tooi, met de mozaïeken door keizer Justinianus geschonken, ter voltooiing van den bouw (T>44 n. Chr.). Tweeërlei is bun thema: van algemeen Christolijken aard, en ter herdenking van de stichters — den keizer en zijn hof (fig. .'54S, 340 en 350). Vóóraan, in den afsluitboog tusschen centraal- en altaarruim, bevinden zich, in medaillonvorm, do eerste groote dragers van liet Christendom: de apostelen. Ter weerszijden van het hoogaltaar, in de boogvullingen van de benedengalerij zijn voorstellingen van offering en openbaring uit liet Oude Testament aangebracht, terwijl de wanden naast de boven-arkaden door profeten en Evangelisten zijn ingenomen en liet gewelf der altaarruimte met het Christelijk svmbool, liet Lam (iods, is versierd. Eindelijk in de zijwanden der apsis zelf prijken de bekende mozaïeken van keizer .Tustinianus en Theodora, omgeven van aartsbisschop Maximinianus en waardigheidsbcklee- Fig. !».">(). Mozaïek versiering van de apsis der S. Vitale. dcrs. Als opperste dienaren in vol ornaat, hulde brengend aan de Christusfiguur, die het gewelf der apsis inneemt. Merkwaardig is hier de voorstelling van de Christusfiguur, geheel in Byzantijiisch karakter, majestueus troonend als heerschend koning op den wereldbol, te midden van lijfgarde en hofstoet (fig. 3">0). liet is de moreele beteekenis, de symbolische vertolking van het Christendom onder bescherming der Byzantijnsche keizers, en in volle waardigheid en majesteit geopenbaard. Overwegend is de mozaïekversiering in de Byzantijnsche kunst. Gewoonlijk worden de koepels en ook gedeeltelijk de aansluitende wanden er altaarruini, aan don pendentief en de calotto. Stelselmatig is ook de groepeering der zuil-arkaden tot drie, beneden en boven, om ruim en apsis. Kust, vaste opbouw, harmonie spreken uit alle deelen van de ruimte, ■waarin de aandacht zich vestigt op den koepel en het altaarruim. Schilderachtig, vol bekoring is beider aansluiting door geleidelijken overgang tot het hooge centrum en doorvoering der gelijke zuil-arkaden van dc beide galerijen. De krachtige marmerbewerking van vloer, wanden en zuilen, de fijne ciseluur der kapiteelen en gordel lijsten, de gloedvolle goudmozaïek van bovenwanden en gewelven, de harmonische verlichting, zij verhoogen den stemmingsvollen, feestelijken indruk van de heerlijke ruimte, ondanks de storende ontsieringen der vorige eeuw, op verschil lende plaatsen zichtbaar ('fier. 349V Vooral de viiy. Fig. 349. S. Vilale te Ravenna. Vooral de apsis prijkt nog in haar oorspronkelijken tooi, met de mozaïeken door keizer Justinianus geschonken, ter voltooiing van den bouw (.">44 11. Chr.). Tweeërlei is hun thema: van algemeen Christelijken aard, en ter herdenking van de stichters — den keizer en zijn hof (fig. 348, 349 en 350). Vóóraan, in den afsluitboog tusschen centraal- en altaarruim, bevinden zich, in medaillonvorm, de eerste groote dragers van liet Christendom: de apostelen. Ter weerszijden van het hoogaltaar, in de boogvullingen van do lienedengalerij zijn voorstellingen van offering en openharing uit het Oude Testament aangebracht, terwij] de wanden naast de boven-arkaden door piufeton en Evangelisten zijn ingenomen en liet gewelf der altaarruimte met het Christelijk symbool, het Lam Gods, is versierd. Eindelijk in de zijwanden der apsis zelf prijken de bekende mozaïeken van keizer Justinianus en heodora, omgeven van aartsbisschop Maximinianus en waardigheidsbeklee- Imr. .!.)(). Mozaïekversiering van de apsis der S. Vitale. dors. Als opperste dienaren in vol ornaat, hulde brengend aan de Christusfiguur, die het gewelf der apsis inneemt. Merkwaardig is hier de voorstelling van de Christusfiguur, geheel in ' nt'jnsch karakter' majestueus troonend als heerschend koning op den m ereldbol, te m,dden van lijfgarde en hofstoet (fig. 350). Het is de moreele beteeken,s, de symbolische vertolking van het Christendom onder bescherming dei Bvzantijnsche keizers, en in volle waardigheid en majesteit geopenbaard. \ erwegend is de mozaïekversiering in de Bvzantijnsche kunst Gewoonlijk worden de koepels en ook gedeeltelijk de aansluitende wanden er mee voorzien. Zij kenmerken zich door de hooge artistieke kwaliteiten van eenvoud en duidelijkheid, en door den grooten stijl der compositie. De figuren, bijna steeds en face gezien, zijn rustig, regelmatig, haast symmetrisch geplaatst. Majestueus, kalm is hun stand, statig hun gebaar, streng en grootsch de teekening van hun gewaad Daarbij een sober, krachtig koloriet, een vlakke behandeling van de details, de omtrek van hot figuur forsch omlijnd in zwart, krach¬ tig sprekend op goudgrond. Een en ander geheel berekend voor plaatsing op grooten afstand. Zij vormen 0111 de strenge techniek, de deugdelijkheid van het procédé en de essentieel decoratieve opvatting, een bij uitnemendheid karakteristieke, ernstige versiering, volkomen harmonieerend met de marmerbekleeding der wanden. Vanzelf treedt bij de overwegende plaats der vlak- ... .... .. ... . versieringskunst, riK. .».> 1. Kapiteel van S. Vitale. " de reliëfkunst terug. Zij bepaalt zich tot de sculptuur der sobere imposten, tot de kapiteelen en tot de hoogvelden. Van het Kavennatische kapiteel is reeds vroeger gewaagd (pag. 353), bij de bespreking der basiliek. Op de hybridische schikking van twee motieven , ka piteel en abacus, als overgang van de zuil tot den zwaren boogaanzet, werd toen gewezen. Hetzelfde gebrek hebben de kapiteelen van de S. Vitale, die trouwens terzelfder tijd werd gebouwd door koning Theodorik en enkel door keizer Justinianus werd voltooid. Sommige kapiteelen herinneren den Corinthische» vorm in de schikking der bladrijen en voluten doch met wijziging van het inodelé, dat vlakker is en meer het karakter van doorbroken vlak-ornament aanneemt (fig. 351). Andere huldigen een nieuw type in den teerlingvorm. Het streven der bouwmeesters, om een rationeelen overgang van zuil tot boog te verkrijgen, is hierin zichtbaar (fig. 349). Het decoratieve aanzien van het klassieke kapiteel is wel is waar verdwenen, de hoofdvorm wordt streng, constructief, doch de oplossing blijft nog gebrekkig. Deksteen en kapiteel blijven ook nu nog twee afzonderlijke motieven zonder juiste onderlinge aansluiting. I)e reliëfversiering met acanthus beperkt zich nu tot de vier velden, terwijl de schuine ribben, de boven- en benedenranden met een sober strenc ï c5 \lechtwerk zijn doorbroken, zoodat het kapiteel een constructiever aanzien verkrijgt. Monogram of kruisvorm versieren den deksteen Verschillende varianten in dezen overgangsvorm bezit de S. Vitale. Het uitwendige van dit monument is een onbeduidende baksteenbouw. Vermeldenswaard is nog de bijzonder lichte constructie van den koepel, bestaande evenals het Baptisterium (pag. 367) uit rijen in elkaar gestoken terra-cotta potten en buizen, spiraalsgewijze oploopend tot de kruin. A liikke pannen daken overdekken zoowel liet centrale ruim als de lagere gedeelten. Met de overwelving van het achthoekige centrale ruim door den ronden hoogen koepel, gelijk de S. Sergius en S. Vitale, was het doel niet bereikt. Het streven van dien tijd ging verder, zoowel in practische» als esthetischen zin. AYel kon heel de gemeente, in één ruim vereenigd en door den koepel, als symbool van het triomfeerend Christendom overwelfd, zich den dienst wijden, doch ook de voordeelen van den basilicalen aanleg waren hieraan grootendeels opgeofferd. Haar langwerpige grondvorm toch bood meer plaats, hvenmin bleef de apsis van den polygonalcn bouw, door de verdwijning van de lengte-as, zoo geheel liet natuurlijk concentratiepunt voor de aandacht der geloovigen. Beide bezwaren verdwenen bij de stichting van de Aya Sofia te Bvzantium. In dit monument zijn de eigenschappen van basiliek en centraalbouw inderdaad geniaal en op meest grootsclie schaal vereenigd. Zij is de ideale oplossing van het nioeielijke probleem, den bouwmeesters gesteld. Reeds had keizer Constantijn zijn nieuwe hoofdstad niet een Latijnsche basilica, gewijd aan de Aya Sofia, de Goddelijke Wijsheid, verrijkt, welk monument in 404 afbrandde en door keizer Theodosius in 41a werd herbouwd. Door het oproer der bloedige Ni ka volgde in 532 een tweede brand en besloot keizer Justinianus tot de stichting van een nieuw monument, het tegenwoordige (fig. 352). Fig 3.r>2. Inwendige van ij de aansluiting der kruisgewelven van «le galerij tegen de arkaden der exedra's (fig. 340). 25* verstijving en verankering kon worden aangebracht. En welk een rust en regelmaat kenmerkt niet de teekening der hoekgewelven tegen de exedra's aansluitend. Talentvol zijn de inoeielijklieden van het onregelmatige dezer zijruimten opgelost; zij zijn met koepelvormige kruisgewelven, verdeeld volgens één doorgevoerde lengte-as, afgesloten. Een schoon perspectief is daardoor verkregen. Zoo hebben de bouwmeesters der Ava Sofia zich als voortreffelijke constructeurs doen kennen, ondanks de instorting van den eersten koepel, die op keizerlijk bevel voorbarig voltooid was. De verwezenlijking van dit reusachtige, overwelfde ruim, betrekkelijk licht van structuur, is een meesterwerk van techniek, verre overtreffend die der koepelruimten door de Romeinen nagelaten'). Zijn in stand blijven, niettegenstaande vijf eeuwen van Turksch wanbeheer, getuigt dit. Meesterlijk was het moeielijk probleem om de rechthoekige ruimte met den koepel te bekronen, opgelost. Ook als kunstwerk staat de Ava Sofia hoog! I>e essentieele verdienste dezer ruimte is, niet alleen groot te zijn, maar ook groot te tornen. Dooide juiste verhoudingen van al haar samenstellende deelen, pijlers, zuilen, arkaden, ramen, pendentiefs eu koepel, ontstaat een indrukwekkend, harmonieus geheel, een grootsch ruim waaruit een religieuse stemming spreekt. De esthetische eischen waaraan een centrale ruimte behoort te voldoen zijn volkomen vervuld. Eenheid in den vorm der ruimtebegrenzing en muuropeningen, juiste menschelijke schaal der sprekende arehitectuurdeelen en harmonische verlichting, zijn haar groote eigenschappen. Bij de betreding van het ruim bepaalt zich de aandacht in één richting, die der lengte-as. Zonder moeite omvat de blik zijn reusachtigen omvang, van de apsis af, waar het altaar zich bevindt, geleidelijk overgaande tot do kruin van den machtigen koepel, in welks zenith de Grodsfiguur, de Albeheerscher, de Pantocrator troont. Vier machtige rondbogen, dragers van den koepel, beheerschen als hoofdorganen de samenstelling van het ruim (fig. 352). Alle andere muuropeningen, overeenkomstig in vorm, zijn van ondergeschikte afmetingen en geven door deze tegenstelling de juiste schaal aan het geheel. Aldus de arkaden van apsis, van exedra's. van galerijen rondom het ruim, en eindelijk de talrijke kleine ramen over muren en gewelven, in regelmatige reeksen verspreid en als eenheidsmaat, als uitgangspunt tot de vergelijking der onderlinge verhoudingen dienend. Hun breedteniaat is de norm, demodul, die de relatieve grootte der overige deelen, hun schaal, bepaalt. Rustig herhalen zich nu de lange, horizontale gordel lijsten ter hoogte i) Do verhoudingen van de muurmassa's der Aya Sofia tot de overdekte ruimte zijn als 3: 14. (A. de Gosset. Les Coupoles en Oriënt et (Veident). Fig. 357. Aanzicht eener eoncha met zijgalerij. van tribuna en impost. Zij accentueeren de lengte-as van liet ruim en doen don blik richten op zijn rijke, schilderachtige afsluiting door eoncha, apsis en exedra's. De harmonische toon der ruimte ontstaat uit de verlichting door véél kleine lichtbronnen, wier regelmatige verdeeling een gelijkmatig, rustig licht verspreidt met hoogste uiting in den lichtkrans, aan den voet van den koepel aangebracht. Veertig ramen doorbreken hier den machtigen romp, die bij zijn aanvang in lichtglans gehuld, een etherische sierlijkheid verkrijgt, „als een kroon over de wijde ruimte schijnt te zweven." Tot den grootschen indruk der architectuur werkt de verfijnde uitvoering krachtig mee. Naar 's keizers wenscli moest de kerk in pracht van materiaal en rijkdom van bewerking eiken tempel der oudheid overtreffen : daartoe stelde hij de kostbaarste materialen van zijn uitgestrekt gebied ter beschikking der bouwmeesters. Oosterseh rijk in vorm en kleur werd de uitvoering. De schoonste marmers van Europa, Azië en Afrika, de rijk- „ , .. ste mozaïeken, brons, Fig. 3 )8. Kapiteel der zijgalerij. . 1 zilver en goud werden met verkwistende pracht aangewend. \ au den ingelegden marmervloer tot de hooge koepel kruin werd alles in prachtvolle, veelkleurige materialen uitgevoerd, en zoo ontstond een overweldigend, kunstvol geheel van ongeëvenaarden luister. De groote zuilschachten in liet ruim zijn nioiioliethen, ,S mr. hoog, van antiek groen marmer uit Thessalië; die der concha's zijn van donkerrood Thebaansch porpln r. De muren, ter volle hoogte bekleed met donkerkleurige marineren platen van rechthoekige teekening, zijn onderling gescheiden door geciseleerde strooken van licht marmer tot inarkeering der kleur, en de horizontale gordel lij sten, de tympans der arkaden, de basementen en kapiteelen der zuilen, deze ongeveer een honderdtal, zijn alle van wit marmer met fijne sculptuur overdekt. Het moelek* der reliëf versiering draagt een geheel eigen kunstkarakter. De ürieksche invloed spreekt wel uit de scherp geteekende bladvormen (fig. ;}o8), doch schikking en reliëf der acanthusbladeren duiden het eigen inzicht des Ijeeldhouwers aan. Steeds blijft het ornament ondergeschikt aan den hoofdvorm van het te versieren onderdeel, hetzij boogvulling, profil of kapiteel. De sculptuur verkrijgt het karakter van doorbroken vlak versiering, van ciseluur in den geest der Oostersche metaalkunst en het aanzien blijft rustig, ondanks grooten rijkdom van details. De hoofdvorm van het kapiteel herinnert aan het Ionische type, doch drukt nu geheel het karakter van draagsteen uit, is streng constructief van omtrek en maakt met de dekplaat, den abacus, één goed geheel. Verschillende karakteristieke kapiteelen van eenvoudiger aanzien zijn nog in de zijruimten zichtbaar (fig. Een eigen esthetiek kenmerkt ook de lijstwerken. Bij vergelijking met de Komeinsche monumenten springt hun ondergeschiktheid in het oog. Van het klassieke hoofdgestel is slechts een kleine kordon overgebleven, ter hoogte van de tribuna en bij het begin der groote bogen; de voorsprong doet ais balkon dienst (fig. .'>">?). Het profil, scherp ondersneden en even nog aan de simalijst met blokken herinnerend, bestaat uit een dubbele rij acanthusbladeren van decoratieve werking. Vorm en versiering komen voort uit de bedoeling en plaatsing van het motief. Kationeele zin kenmerkt ook andere onderdeelen, zooals de sokkel der zuilen en de deklijst, die van beknopte teekening, zonder hinderlijken voorsprong, geheel in 't karakter van binnenprofil zijn opgevat: de overtollige kroonlijst, als impost bij den overgang van zuil tot gewelf der Komeinsche interieurs aangewend, verdwijnt geheel of maakt zoo noodig voor een eenvoudigen (leksteen plaats (fig. 27.'>, 2H0 en .'>r>S). Overheerschende vlakversiering is het kenmerk van den stijl. Eigenlijk is de in 't kort besproken sculptuur der kapiteelen en bogen slechts een doorbroken vlakornament. Doch vooral de uitgestrekte gewelfvelden van het bedehuis leenden zich bij uitstek tot symbolische versiering in goud-mozaïek. De indeeling der tafereelen komt voort uit de groote constructielijnen. De koepel is overeenkomstig de gewelfribben in sectoren verdeeld met gewijde figuren gevuld, die door geometrisch en vegetaal ornament zijn omsloten. De Christusfiguur troont in de apsis, terwijl heiligen, profeten en apostelen in horizontale rijen en medaillons zijn geplaatst. Gevleugelde geniën vullen de vier pendentiefs van het ruim en het kruisteeken is op verschillende plaatsen in tal van varianten zichtbaar '). i) Het kunstkarakter der Hvzantijnsche inozaïekversieriiijs; werd reeds vroeger besproken (pag. 37!)). van wondervolle bekoring en als een machtige triomf van dc kleur in de architectuur sprekend. (irootsch is de aanblik van dit bedehuis niet! (leen indrukwekkende afmetingen, geen statige verhoudingen, geen strenge architectuurzin in aanleg en opbouw. De hoogtemassa overtreft noch het hooge Dogenpaleis ter rechter, noch het paleis der Procuratiën ter linker en /.inkt weg naast den stoeren baksteen Campanile '), rechts op den voorgrond. De S. Marco vertoont zich als een hoogst schilderachtige, chaotische architectuur-massa, bestaande uit twee reeksen van rondbogen op tweëerlei plan gesteld (fig. 365). Domineerende bogen vestigen de aandacht op de as Fig. 3f>7. Plattegrond. van den gevel, terwijl kleine bogen de huoge portiek terweerszijden afsluiten. Heel deze boog-architectuur wordt, naar Byzantijnschen trant, door o]) elkaar geplaatste monoliethe marmeren zuilen gedragen. Hun aansluiting tot de arkade is vaak verre van rationeel, soms zelfs primitief. Krachtig, overwegend spreken de beneden-arcaden door hun diepe nissen, waarin zich de toegangen tot de portiek bevinden. De boven-arkaden zijn met flamboyante toevoegsels van beden kei ij ken kunstsmaak kwistig verrijkt, en talrijke figuren, torsen in hoge] vorm, scharen zich in aanbidding om domineerende heiligenbeelden, op de kruisbloem der bogen of onder rijzige, hooge baldakijns daartusschen aangebracht (fig. 366). Vijf slanke koepels voltooien de veelbeAvogen silhouet. Do geheele verschijning der facade, een Oostersch visioen gelijk, overweldigt door heerlijke, nobele kleurenpracht van marmer en goudmozaïek. Naderbij bezien, vertolken de talrijke, gewijde figuurtafreelen der tympans de moreele beteekenis van bet monument. En onder den machtigen indruk van dat harmonisch geheel, een wonder van kleurenschoonheid, rijkdom en innigheid, geeft het critiscli verstand, aanvankelijk weerspannig door de meer gevoelde dan beredeneerde samenstelling van architectuurmotieven uit verschillenden tijd, zich gevangen. Na een poging tot analyseeren, tot critiseeren, is de eindindruk volle bewondering voor deze fantastische heerlijke kleurschepping. i) Thans ingestort (1902). Innige harmonie heerscht ook in het inwendige der kerk. Men betreedt de fraaie, betrekkelijk lage portiek, voor- en zijwaarts gelegen (lig. .'5(17). Met haar ïnannerwanden, haar opvolgende hogen en koepels, alle niet symbolische mozaïeken rijk getooid, is zij door schaal, vorm en kleur als een dichterlijke, schooue inleiding tot het kerkruim. Hier is het Bvzantijnsche gewelfstelsel in meest uitgebreiden zin toegepast. Vijf koepels, door tongewelven verbonden en gesteund, verheffen zich op de armen van de in Griekselien kruisvorm aangelegde ruimte. De twee eerste koepels der lange as hebben een spanning van 1)5 nir., een hoogte van 30 nir., de drie andere op de dwarsarinen en liet koor, 11 nir. en mr. Alle worden gedtagen door pijlers met arkaden doorbroken, zoodat óm het ruim een rondgang van (> nir.breedte ontstaat. Alom heerschcn wijding en rust! l'it de koepels en gewelven ontwikkelt zich een heerlijke, ernstige stemming door vromen godsdienstzin inge- Fig. 3(>8. Systeem van overwelving. "'eveil, eeil stem¬ mig, aangrijpend, verheffend, waarbij bewondering tot aanbidding voert. Ook hier alles marnier en goudmozaïek niet brons voor de luchters en lichtkronen; het marmer door den tijd en liet vochtige klimaat gedempt, geharmonieerd, in liet benedendeel der muren tot onbestemd grijsrood dat opwaarts geleidelijk krachtiger wordt en harmonisch aansluit tot den gloedvollen goudtoon van het bovenruiin. Talrijke voorstellingen brengen de gewijde, heilige bestemming der plaats in herinnering. Groote mozaïekvelden met het leven, het lijden en de verheerlijking van Christus als thema, en in vlak decoratief karakter uitgevoerd, bedekken bovenmuren, bogen, pendentiefs en koepels. Op de sierlijke claustra van liet hoogkoor staan veertien marmoi-figuren, voorstellend den schutspatroon iler stad, de Moeder Gods en de twaalf apostelen (tig. .'Hifi). De marineren kv kus , Architectuur. 2(j Ki«r. Inwendige van S. Maren. In talrijke varianten van vorm, grootte en materiaal, verheffen deze grafkapellen zich nog op de uitgestrekte begraafplaatsen der Kaliefen, in de nabijheid van Caïro. Aanvankelijk in baksteen, later in gehouwen steen opgetrokken, getuigen zij, niettegenstaande hun vaak verminkten staat, van de vindingrijkheid, de bekwaamheid en den verfijnden smaak der Arabische bouwmeesters. „Uit de architectuur van de grafkapel ontwikkelt zich eindelijk die dei moskee" '). De stichting van deze betrekkelijk kleine, afgezonderde grafmonu¬ menten was den eerzuenugeu net-ist-nei* \80. Moskee van Ilassari (Binnenplaats). vierkante ruim en wordt door talrijke rijen stalaetieten harnioniseh met de muren verbonden. Deze, door blind-arkaden ingediept, met marmermozaïek versierd en met hoog inschriftfries bekroond, vormen een decor van Uostersche pracht. „Het geheel maakt, ondanks zijn verwaarloozing, zoowel door grootte-ver houdingen als door voortreffelijke bewerking, thans nog een majestueusen indruk" De geheele aanleg der moskee is nu op ilcii gewelfbouAV gebaseerd en behalve de besproken groote hallen zijn ook de kleinere lokalen en de gangen door gewelven afgedekt. Opmerkelijk wordt de koepel op stalaetieten, alleen tot bekroning van het mausoleum, en bij uitzondering ook op de ingangshal aangewend, terwijl overal elders het spitsbogig tongewelf toegepast is. Vandaar de aanleg op zware muren en de vermijding van de geïsoleerde steunpunten, de zuilen De toepassing dezer nieuwe bouwwijze is zeer waarschijnlijk aan Perzischen invloed toe te schrijven. Xa den val van Bagdad toch in de 1;>«• eeuw, werd op gebied van maatschappij en kunst het leven te Caïro sterk door Perzische zeden en gewoonten bebeersclit. „Aan het hof sprak men Perzisch; de hofambten waren in het Perzisch omschreven en Perzische vormen en versieringsincthoden werden in de Egyptische gebouwen toegepast" (Franz Paeha). Inderdaad valt een zekere overeenkomst tusschen de Arabische moskeeën van dien tijd en de oud-Perzische paleizen waartenemen (fig. 122). De axiale schikking van hooge, overwelfde portalen en ingangshallen in aansluiting met koepelzalen hebben beide gemeen, al is dé geheele groepeering en daarmee het aanzien van beide, geheel anders. Ook in den vorm van het gewelf volgt de Mohammedaan een eigen weg. Hij verhoogt den eivormigen Sassaniedenboog (tig. 125) tot den ranken spitsboog, die om de eenvoudige uitvoering zeker de voorkeur verdient. Zoowel het Mvzantijnsch als het Perzisch gewelf zijn nu door een oorspronkelijke methode van afsluiting vervangen. Kenmerkend voor dezen bloeitijd is ook de ontwikkeling van de gevelarchitectuur. De blinde, haast vormlooze afsluitmuur der eerste moskee, soms grootendtels ingebouwd, onzichtbaar en slechts met schamele toegangen doorbroken, was als gevel van luttel artistieke beteekenis en zeer verschillend van het uitwendige dat nu een grootseh aanzien verkrijgt en bestemd is „den roem van den Islam te verkondigen, het heilige der plaats te vertolken". \ an dit streven zijn ook de gevels der moskee van Hassan — bijgenaamd de prachtige — de belangrijkste uiting. Deze moskee ligt in een voornaam centrum der Arabische wijk en i> met de voornaamste zijden naar ruime pleinen gekeerd (fig. :>N| on ."isi»). Hoog verheffen zich de omvangrijke gevels boven de omgeving en openbaren in hun grootte en vorm de beteekenis van het gebouw. In hun massa!s spreken l) I'ranz I'acha, Die Baukunst dor Islam. Fig. ;>81. Moskee van Hassan te Cairo (14e eeuw). de kenmerkende bestanddeelen van het grondplan. Eenerzijds liet indrukwekkende mausoleum, als massale dominante op den voorgrond, geflankeerd door fiere, fijn omlijnde minarets, oprijzend 80 mr. hoog; anderzijds liet statige 211 mr. hooge hoofdportaal, edel door strenge hoofdlijnen, ranke verhoudingen, krachtig door zware schaduwwerking, verfijnd door kwistige stalactieten of arabeskentooi, als ook door sierlijke Koranspreuken, op velschillende plaatsen aangebracht. Onafgebroken is de horizontale stalactieten kroonlijst over heel de gevel massa's doorgevoerd, welker machtige flanken door ranke raamtraveeën regelmatig worden levendigd, de ramen al naaide ruimte die zij verlichten in groep ver- ge wij zo boven elkaar geplaatst, weergevend dus het organisme van het gebouw. Stijleenheid, Fig. 382. Moskee van Hassan te Caïro (Portaal). artistieke sa¬ menhang van het in- en uitwendige, van hoofdmassa s en onderdoelen kenmerkt nu de opvatting der architectuur. Veel is van den vroegeren glans verdwenen. De sierlijke kanteel lijsten van marnieren platen als decoratieve inuurbekroning, is nog slechts fragmentarisch aanwezig; flauw herinneren de ingediepte paneelvelden van hot grootsche portaal aan de plaats der prachtvolle niarnierniozaiekon, eertijds de versiering in karakteristiek, ingrijpend steen verband van het fonteinraam. Ylechtbanden omlijsten en maskeeren tevens de decoratieve tympanvelden en friezen, die door arabesken en sierlijke Koranspreuken worden gevuld. Eindelijk bekroont een bloemrijke kanteellijst de rijzige gevelmassa. Hoog hierboven verheffen zich koepel en minaret. De eerste, massaal, den gespierden helm met rijke arabesken overdekt, en krachtig staande op den forscben onderbouw; de minaret, zeer slank, fier oprijzend ."><• meter hoog, in horizontale verdeeling van balkons en omgangen, den vierkanten romp geleidelijk verdunnend tot achthoek en cirkel. Sierlijk is haar bewerking met rijzige stalactieten tot ondersteuning van de balkons, de omgangen en de opperste bekroning; met entrelacs, die muurvlakken, overgangen en arcaturen omzoomen; niet arabesken die zich vlechten om den ronden romp. Heel de esthetiek van den Islam beheerscht in alle onderdeelen den vorm van koepel en minaret, die als dominanten van het uitwendige spreken, „waarin de geest van dit tijdperk is verpersoonlijkt" en die de moreele beteekenis van het heiligdom verkondigen, ver heen over de omgeving. Merkwaardig is ook liet inwendige. Rondom de binnenplaats die met inarmervloer van geometrische teekening is voorzien (fig. .'>85), openen zich hooge spitsbogen van verschillende spanning. Machtig domineert de arkade van het bidruim. Haar overwegende hoogte in vergelijking van den muurpijler en aansluiting hiermee door middel van stalactiet-console, haar verdeeling in afwisselende boogsteenen en haar omlijsting door entrelacs, kenmerken geheel liet kunstkarakter van den Islam. De afmetingen der ruimten verschillen aanmerkelijk met die der vorige moskee. Ook zijn zij niet overwelfd, doch wegens de geringe diepte, evenals in den eersten tijd der kunst, met een balkzoldering overdekt. Van wege zijn geringen omvang kon ook het binnenplein van een houten plafond worden voorzien. Heide zijn echter herhaaldelijk hernieuwd en geven dus niet den oorspro n kei ij ken toestand weer. „Toch doet de luister van het bidruim niets voor die van Hassan onder. Zijn glasramen, zijn balkplafond in smalle strooken verdeeld, gebeeldhouwd en verguld, zijn bewonderenswaardig en het meerendeel zijner mozaïeken is prachtvol Ondanks zijn kleinheid is de grafmoskee van Kait-Bav een meesterwerk'' ((Jayet). De laatste monumenten van het zelfstandig Arabische rijk in Egypte zijn de moskeeën door sultan EMilioeri gesticht (1")1—1510). Zij kenmerken het verval van den stijl. De verhoudingen worden overdreven rank en de details nemen gaandeweg de overhand. De stalactieten worden log, zwaar van aanzien en missen de juiste schaal tot de architectuur der omgeving, de polygonale arabesken worden te ingewikkeld van teekening en geven den indruk van onrust en overdrijving. Na Caïro's val (1">17) wordt het rijk een Turksche provincie en van nn af doet de/e school ook haar invloed gevoelen. De moskee verliest haar zelfstandig karakter en wordt een ruwe navolging der grootsche monumenten te Constantinopel gesticht. Het Woonhuis. Van den paleisbouw is weinig overgebleven. Vage ruines >11 cairo verspreid, geven slechts een onvolkomen denkbeeld van den vroegeren staat en alleen Arabische schrijvers verhalen in fantastische, meest onbetrouwbare schilderingen van de groote ontwikkeling der stad tijdens de heerschappij der verschillende d\ nastiën, van de 1 le tot de l()e eeuw: zij verhalen hoe prachtlievende Kaliefen en Sultans luisterrijke residentiën bouwden (Franz Pacha). I )aaruit blijkt dat het paleis alleen in grootte van aanleg en rijkdom van versiering verschilde met de enkele nog bestaande woonhuizen in het oude gedeelte der stad. De indeeling hiervan huldigt het Oostersche tvpe, nl. volkomen Fijjj. :ssii. < herkrngingen van hont en steen. afzondering \ a 11 (le straat door groepeering der vertrekken 0111 een of meer binnenplaatsen of tuinen Evenals bij de moskee (fig. .'578 en :>s:i) verhinderde de onderbroken corridor-aanleg eiken onbescheiden blik van buiten; de ingang wordt door een waehtersloge bewaakt. Strenge afscheiding van mannen woning (selainlik) en vrouwen-afdeeling (harem) vond steeds plaats. De eerste, het officieele gedeelte, niet zalen voor ontvangst en woning van den eigenaar op het voorplan, werd langs een of meer zijden der binnenplaats geschaard eji verbonden met de afdeel ing voor den dienst; de haj'em, als woonplaats der vronwen en kinderen, geheel voor liet familieleven bestemd, werd op gelijke wijze aan de achterzijde van het gebouw, of op de verdieping ingedeeld. Meestal omringen de vertrekken direct den open binnenhof, zonder tusschengalerij. Hun aantal hing af van den rans: des bezitters. Enkele overgebleven fragmenten van rijk versierde cassetten en balkplafonds geven nog slechts een onvolkomen denkbeeld van vroegere pracht. Met de rijke marmeren mozaïekvloeren, door kostbare geweven vloerkleeden bedekt, de fijn bewerkte betimmeringen, de wandtapijten en gordijnen vormden zij de behaaglijke stoffeering der vertrekken, waarin veelkleurige glasramen, hoog aangebracht. een gedempten, rustigen toon verspreidden. I)e Moorsche paleizen in Spanje getuigen welk een verfijning en weelde aan den inwendigen aanleg werden besteed. De gevels zijn eenvoudig. Zij bestaan uit een hoogen, vlakken muur, het benedendeel soms door gehouwen steenen banden doorsneden, het bovendeel wit gepleisterd en met kanteel- of spa rrenl ijst bekroond. De ramen zijn schaarsch en klein van afmeting. Het architectonisch detail bepaalt zich tot den sterk vooruitspringenden erker, hij voorkeur van hout, de lichtopeningen van een fijn bewerkt hek voorzien, met de bedoeling het inwendige tegen do indringende zonnestralen te beschutten en vandaar ongezien het straatverkeer te kunnen gadeslaan. N aak is het geheele bovendeel der woning overkragend, op kraagsteenen en balken gebouwd. Rationeel is de constructie aangeduid, de steenen schuiven geleidelijk naar voren, terwijl de houten balken een grootcr overstek gedoogen. Beider kop is met sierlijke en toch krachtig Fig. 387. Portaal van een woonhuis. sprekende profileering voorzien en in den aanzet tot den muur vindt men de stalactiet terug (tig. ^»S). Ook de streksrite boog van het raam is soms als een decoratief inlegwerk behandeld evenals bij de moskee. De ingang van het woonhuis is doorgaans onbeduidend van vorm en afmetingen. Alleen het portaal van sommige openbare gebouwen verkrijgt een karakteristiek aanzien, door statige verhoudingen, krachtige schaduwwakingen, rijke versiering der nis (fig. .->N7), geheel aan die der moskee gelijk. De portalen der Ükels — groote bazaars of handelshuizen voor waren-opslag, en karavanserails of hotels voor de bedevaartgangers belmoren hiertoe. Beider planindeeling heeft den aanleg van talrijke dienstvertrekken om een open binnenplaats. Ten slotte moeten als kleinere artistieke gebouwtjes of paviljoens nog de bronnen of publieke fonteinen (sebils) vernield worden. De badinrichtingen, hoewel groot van aanleg, hebben geen architectonisch belang. 2. DE MOORSOHE SCHOOL. De tweede uiting van de Mohammedaansche kunst is de architectuur der Mooren in Spanje. Haar opkomst dagteekent van de 8e eeuw. Nadat het Kalifaat van Cordova onder het krachtig bestuur van sultan Abdurhamman, den grondvester der (Mnmavaden-dvnastie. allengs in beschaving en bloei toegenomen was, ontstond de behoefte aan kunstwerken ter eere van den godsdienst. De moskee van Cordova is het oudste monument uit dien tijd. Het gold hier de stichting van een heiligdom als godsdienstig centrum voor het AVestersehe rijk, een tweede Mekka, een plaats van samenkomst voor de talrijke pelgrims die in schoonheid en omvang de moskeeën van Jeruzalem, Bagdad en Damascus moest overtreffen. Uit de lange bouwgeschiedenis') zij slechts aange • Fig. 388. PlaUe^nd^van^Io^noskee «o Cordova haal(j ^ het g,,bouw in 7(Sfi begonnen, herhaaldelijk vergroot, tegen het einde der 10e eeuw voltooid en na de inname van Cordova, 1 eeuw, door de i) A. Gailhabaud, Les monuments de 1'architecture. C. Uhde, Baudcnkmiiler in Spanieu und Portugal, 2 dln. Christenen tot kerk veranderd, jammerlijk verminkt en door .ombouw voor goed bedorven is. Toeli geeft de moskee van Cordova, met de paleizen dér Moorsche vorsten in de 13'' en 14e eeuw gebouwd, een voldoend denkbeeld van den stijl. Plan en opbouw der moskee herinneren in beginsel het eerste type van Caïro, nl. een voorplein met heiligdom op /.uilen gebouwd, het geheel door een hoogen ringmuur omsloten (fig. 3NS). Alleen de verhoudingen en de vorm verschillen. Sterk domineert hier liet bidruim in vergelijking van vroeger. Zijn grondvorm beslaat een rechthoek 132 mr. breed en 118 nir. diep. Aanvankelijk werd de aanleg symmetrisch om de lengte-as gegroepeerd in elf traveeën, de middentravee ter breedte van 7 mr. en vijf traveeën terweerszijden <»,;>."» breed; later ontstond een vergrooting ter linkerzijde met acht traveeën. zoodat de geheele breedte van liet bidruim uit negentien zuiltraveeën bestaat met een intercoluinnium van ± 3,4<» mr. (fig. 389). Volgens oude opgaven bedroeg het aantal marineren zuilen achthonderdvijftig, grootendeels aan Romeinsche en oud-Christelijke monumenten uit Spanje en elders ontleend. Hun onderling verschil in Fig. 3SO. Zuil-ordonnantie. verhouding, vorm en kleur wordt daardoor verklaard. Zij zijn alle op één hoogte gesteld, de bovenkant bedraagt ongeveer 3,50 mr.; een ruwe baksteenen tegelvloer van lateren tijd, waarin de basementen der zuilen geheel of grootendeels zijn begraven, bedekt den oorspronkelij ken marniervloer, thans grootendeels verdwenen. Op deze meerendeels klassieke elementen ontwikkelt de bouwmeester van den Islam een architectuur van eigenaardig aanzien. Arkadenrijen, tweehoog, verheffen zich op talrijke ranke zuilen; zij worden ter hoogte van 9 mr. onderling door houten trekbalken gekoppeld en door een zichtbaar zadeldak afgedekt (fig. 380). Het stelsel, hoewel dat der eerste moskeeën van Egypte, verschilt toch door de opelkaarplaatsing en den vorm der bogen, schijnbaar grillig, ongerijmd, doch inderdaad vernuftig, rationeel. Fig. 390. Moskee te Cordova. De ordonnantie, geheel verschillend van die der moskeeën te ('aïro, is vermoedelijk ontstaan uit de bijzonder zware eisehen die hier aan den bouwmeester werden gesteld. I)iens taak 0111 met kleine, reeds aanwezige zuilen een een omvangrijk, grootsch, verheven bidruim te bouwen, was zeer inoeielijk. Hij \ermeed een laag, gedrukt aanzien door de arkade op iiooge steeuen pijlers te plaatsen (fig. en ■{«)((). Lagere sclioorl»ogen, hiertusschen geslagen, verleenen aan de ranke ordonnantie de noodige stabiliteit. Het stelsel van opbouw is waarschijnlijk ingegeven door de, in Spanje aanwezige, Romeinsehe aquaducten, vooral door de aquaduct te Merida') die uit hoog opgaande pijler-arkaden bestaat met onderverdeeling van twee schoorbogen. De zware bovenlast nu maakte liet wenschelijk om liet draagvlak van de dekplaat die op liet kapiteel is geplaatst zooveel mogelijk te verbroeden zonder echter den benedenhoog te versmallen, hetgeen de gelijkwaardigheid der beide bogen zou hebben verstoord. Daarom werd die boog tot den lioefijzervorm verhoogd en hieruit kan liet ontstaan van dezen karakteristieken boogvorm der Moorsche monumenten worden verklaard. Rustig, harmonisch herhalen zich de twee rondbogen van gelijke grootte boven elkaar (fig. .'>!»<)); door de rhvtmisclie verdeeling der hooge sluitsteenen, alternatief van baksteen en gehouwen steen, verkrijgen de arkaden een sterk sprekend aanzicht; de blik richt zich opwaarts en verliest zich in het onbestemde, liet eindelooze van hun wederkeer. Op dit thema gaat de bouwmeester door. Behoefte 0111 het sanctuarium (Maksoerali) bij de nis (Mihrah) een rijker, sterker sprekend aanzien te verleenen, deed hein daar de schoorbogen tot vijfdeclige bogen ontwikkelen op wier kruin driedeclige bogen zijn gesteld. Samen steunen zij de hooge arkaden op de zwakke punten (fig. ;>!)1). De ordonnantie, geheel uit de constructie voortgekomen, vormt een boeiend lijnenspel. Door herhaling en groepeering van den rondboog ontstaat een vlechtwerk van arkaden dat schijnbaar willekeurig van samenstelling is doch door strenge, rationeele hoofdlijnen beheerscht wordt en eigenaardige Oostersche bekoring heeft. De rechthoekige ruimte van de Maksoerah (7 X ■"» mr.) is bekroond door een achtkantigen koepel, ontstaan uit acht elkaar kruisende bogen, die een krans van kleine arkaden vormen en door gekoppelde kolonnetten worden gedragen (tig. .>02). Rijke goud mozaïeken in Oostersche kleurenpracht en uit fijne arabesken en sierlijke opschriften saamgesteld, bedekken wanden, bogen en gewelven (fig. .'>93). l) C. Uhde, Baudenkmiiler in Spanien mul Portugal, (deel I, fig'. ld). KVERS, Architectuur. .>s> Fig. 391. Moskee t<» ('ordova. Hoezeer ook in latere eeuwen door de verandering tot Christen kerk verminkt en door brand geschonden, maakt de moskee te Cordova toch nog een een machtigen indruk en wekt zij zoowel door grootschen aanleg als door karakteristieke architectuur de bewondering van den bezoeker. Wij staan voor de hooge met kanteellijst l>ekroonde muren waardoor de moskee omsloten wordt en die haar indruk schijnen te vergrooten door het inwendige zoo lang mogelijk aan den blik te onttrekken. Ken der deuren binnengaande bevinden wij ons op een uitgestrekt binnenplein overschaduwd door hooge oranjeen citroenboomen vol schitterende vruchten. Hoven dit rijke, groene gewelf, waaronder fonteinen een heerlijke koelte verspreiden. verheffen statige cv'pressen hun fijne, sombere silhouet en wiegelen palmen hun sierlijke kruinen. Langs drie zijden van het plein verheffen zich portieken op marmeren zuilen en uit drie- deelige bogen saamgesteld. De vierde zijde vertoont de arkaden der moskee, overeenkomend met negentien inwendige traveeën. Overal heerscht diepe schaduw of hel licht. Eenige slapenden. in hun mantel gewikkeld en in de zon uitgestrekt. alsmede vrouwen aan de fontein, bevallig in haar los gewaad, voltooien dit tafereel, dat door zijn kalmte en rust een grootschen indruk maakt Wij treden de moskee binnen. Op den drempel staan wij verrast en bewonderend stil (fig. Vóór ons een woud van zuilen waarin het oog 28* Fig. 302. Kooncl van liet Sanctuarium. jempel ju Xebeffa in Jtorbafrüa (oor ber 2Uiëbeffening). de stille halve tonen der tegellambrizeeringen, in liet groen, zachtblauw, lila, wit en bruin der glazuurtcchniek. Behalve deze voornaamste eentra, den Mirten- en Leeuwenhof, zij nog vermeld een groep vertrekken, die tot badinrichting bestemd, eenigszins dieper ten Oosten zijn gelegen, in den hoek die beide centra met elkaar maken. Hoewel klein, getuigt ook deze inrichting van behaaglijkheid en rijkdom in aanleg. I)e Romeinsche thermen leverden hier het model. Koud-, warm- en dampbad met ruimten voor ontspanning zijn opvolgend geschikt, om een binnenplein gegroepeerd (fig. 81)4, no. .">, (i, 7, f*i) en met weelde ingericht. Marnier voor baden, zuilen, vloeren, mozaïek en glazuur als bekleeding voor lambrizeeringeii vormen de hoofd besta nddeelen der versiering. In haar geheel is de architectuur van de Alliambra, het meesterwerk der laatMoorsche, profane kunst, voor alles een verfijnde detailkunst van overwegend decoratief karakter. Immers grootsehe ruimteontwikkeling is haar vreemd. Ook mist zij den ernst en de krachtige uitdrukking van de zichtbaar geconstrueerde ruimten. Alleen de ranke marmeren zuilen en de sparrelijsten vertoonen het materiaal hunner samenstelling. Overigens moest de constructieve kern van het gebouw wegens de ondegelijke en slordige structuur, door een stuclaag aan het oog onttrokken worden. Want hoewel in Spanje goede steensoorten ruimschoots aanwezig zijn, werden zij in de gebouwen van den laattiju niet meer gebruikt. Eerder uit gemakzucht dan uit onkunde, daalde zuilen van de Alliambra afdoende proeven zijn van voortreffelijke marniertechniek. Reeds werd vermeld dat de volle muren als een vakwerk van baksteen met ruwe stukken steen en kalk (pisé) gevuld werden opgebouwd. Ook dt afzonderlijke gedeelten, de arkaden en den bovenmuur, zijn hieruit saamgesteld (fig. Baksteen pij Iers verheffen zich op de breedoverkragende kapiteelen, worden door baksteenbogen verbonden en door een netwerk van baksteen aangevuld. Op deze lichte, economische, betrekkelijk hechte kern werd een decor van gegoten gipsplaten gehecht, terwijl de bogen zelf door uitmetseling der steenlagen naar welgevallen konden verfijnd worden (fig. 80!), C). De ingewikkelde. Fig. 300. Arkade in baksteen. sierlijke, waaiervormige arkaden van de binnenplaatsen tier Alhamhra, zijn hieruit ontstaan. Eigenaardige proeven van eigenlijke baksteen-architectuur vertonnen nog sommige laat-Moorsche monumenten te Sevilla, Toledo, Saragossa en andere steden. Met groote bedrevenheid is daar de baksteen tot decoratieve blindhogen aangewend, bekoorlijk van aanzicht (fig. 4ij sommige bogen en koepels tot oveitl lij ving en \erwildering, omdat liet stuc dat voor de uitvoering werd geluuikt zich tot de grilligste vormen leende. liet ontstaan van den stalactiet uit de steen-constructie van den koepel is reeds elders besproken (pag. 41 (>). Minder omvangrijk van aanleg en zuiver van stijl, doch even rijk van versiering is het Moorsche paleis, de Alcazar te Sevilla, in de 14" eeuw nelwuwd. Ook hier vormen omzuilde binnenpleinen de centra tot groepeering van zalen en vertrekken, die met Oostersehe pracht in den trant der Alliambra versierd zijn. Rondbogen, hoefijzerbogen en veeldeelige bogen, door klassieke zuilen gedragen, wisselen elkaar af, pronkend in overstelpend lijk, vaak onrustig stucdeeor. Bovendien ontsieren verbouwingen van lateren tijd verschillende gedeelten. Onharmonisch contrasteeren zware kroonlijsten en balustrades in klassiek karakter met de fijnere architectuur van den oorspronkelijke!) aanleg. Alleen de gevel bleef ongeschonden bewaard. Zijn vakverdeel ingen in baksteen, zijn fijne arabesken en opschriften, zijn kraehtig overstekende houten sparrelijst verraden geheel het Moorsche karakter. a DE I'EKZISCHE SCHOOL. Schitterend had I'erzië, onder het krachtig bewind der Sassanieden, eeuwen lang de aanvallen van Rome en Byzantium kunnen weerstaan en zijn zellstandiüheid kunnen handhaven. Tegen de overweldigende kracht der dweepzieke geloof strijders van den Islam bleek het echter niet bestand en reeds uit de eerste eeuwen van den grooten propagandastrijd dagteekent zijn onderwerping. Daar Perzië aanvankelijk aan het Kalifaat van Bagdad ondergeschikt was, zijn uit dien tijd geen oorspronkelijke bouwwerken bekend. Deze ontstonden tijdens de lle tot de l(>e eeuw, toen onder bewind der Seldschukken en Mongolen een zelfstandig, machtig rijk gesticht werd, dat geheel Iran, Syrië en Klein-Azië omvatte. Deze heerschers bleken verstandige kunstbevorderaars te zijn en hebben een krachtige bouwbeweging ontwikkeld. Hiervan spreken talrijke monumenten in verschillende residentiën van het rijk nog aanwezig, moskeeën en mausoleën groots(h van aanzien ondanks hun vaak verminkten staat, en merkwaardig om hun bijzonder kunstkarakter. Ook hier verloochent zich de geest van den Islam niet. Evenals in ( aim en Spanje worden onder zijn invloed aanwezige architectuurtypen tot nieuwe scheppingen verwerkt. De kunsttraditie en het constructie-systeem der Sassanieden-paloizen te Sarvistan en Eerecli-Abad (pag. 1-4), naar eigen inzieht gewijzigd en tot ontwikkeling gebracht, worden hier het uitgangspunt voor aanleg en samenstelling der bedehuizen. De aanleg der Perzische moskeeën is verschillend. I>e plattegrond van de gr(iote moskeeën bestaat uit een ruime binnenplaats, omgeven door hidruimten Htf. 401. Moskee van ('liocmie te Sultanieh (1 ."ie eeuw). in de assen der vier zijden. Het zijn hooge open hallen of portalen, veelal door een vierkant koepel ruim gevolgd en onderling door galerijen of zalen verbonden. Alle zijn, evenals in Caïro, voor godsdienstige doeleinden bestemd en soms zeer groot. I)i' grafmoskeeën daarentegen bestaan uit een centraal koepelruim dat door een of twee overwelfde galerijen omringd en door een portaal voorafgegaan wordt. Beide typen zijn soms in één gebouwengroep vereenigd. Vooral de koepelruimten zijn merkwaardig wegens hun stoute structuur, die geheel op de baksteen-techniek is gebaseerd. Baksteen vormt de kern der zware pijlers en muren, der spitsbogen, der stalactieten, der puntkoepels, der minarets. In- en uitwendig zijn ze bedekt met een rijke beklee- Fig. 102. Plattegrond. i* i i i > ± _ 1 ding van glazuur-lmksteeii en tegels, een fantastische versiering van Oostersche weelde en kleurenpracht vormend. Hun ])l;ui-aanleg, gewelfconstructie en glazuurtechniek herinneren aan den invloed van de twee vroeger besprokene oud-Perzische kunstperioden , doch het karakter der architectuur verandert geheel , daar de Mohammedaan in den vorm van bogen en koepels, evenals in de wijze der versiering een eigen weg volgt. Zonder uitzondering is de spitsboog toegepast.Xiet in denhoogen, Fis. 403. Doorenede. ranken vorm flor Arabische monumenten te Caïro, maar enigszins gedrukt van vorm en onder 1'iir. 404. Moskee te Verainin. Portaal. den naam van kiel boog bekend. De arkaden van liet binnenplein, de statige portaalboog die toegang tot het bidruim geeft en diens I,ooggalerijen hebben alle dit tv„e EVERS, Architectuur. ' ' ' 29 Vooral de moskeeën in verschillende steden van Noord-, Midden-Perzië en Klein-Azië door do Seldschukken en Mongolen gedurende do 14° en 15° eeuw gesticht, zijn merkwaardige bouwwerken van dit tijdperk. Zij zijn uit hoogo bezieling ontstaan, kenmerken zich door grootschen aanleg, stoute structuur, voorname uitdrukking, te meer merkwaardig, omdat opbouw en vorm geheel op de techniek van baksteen en glazuurbekleeding berusten, met strikte vermijding van gehouwen steen of marnier '). Do grafmoskee van Mohammed Ohodabende te Sultanïeh, een plaats ten Westen van Teheran en vroeger oen voorname residentie, is een der belangrijkste (fig. 401—403). De moskoe is een koepelbouw uit het begin der 14>' eeuw en bestaat uit een achtkant bidruim door middel van stalactietonovergang mot een ronden koepel bekroond. Do spanning bedraagt 20,50 mr., do hoogte .">1 mr. De machtige ruimte wordt omgeven door overwelfde spitsbooggalerijen, op wier zware hoekpijlers hooge minarets zich eertijds verhieven. Hun zwaarte, als tegenwicht tot den zijdruk van koepel en e-ewelven. verhoogt do stabiliteit van het gebouw. Een afzonderlijke kleine O 7 O " ' aanbouw van de 16e eeuw ontsiert thans het uitwendige. Merkwaardig is do lichte structuur van den koepel, die ter hoogte van -+- 30 mr o-ehool vrij zonder aanrazeering, zich op het muurwerk verheft 7 O «' 11 (fig. 402). Hij is hol geconstrueerd en bestaat uit twee afsluitingen, oen binnen- en een buitenkoepel van slechts 1'2 steen dikte (0,33 mr.), onderling verbonden door baksteenribben, die als meridiaan- en gordelbogen geslagen, onderling oen licht en hecht vakwerk tusschen heide koepels vormen (fig. 403). Do lichtheid van den buitenkoepel wordt bovendien bevorderd door ingedieptc vakkon aan de kruin. Drie rondloopende houten balken aan den voet vormen een stevige verankering. De geheele samenstelling, rationeel, economisch gedacht en geheel in baksteen uitgevoerd, geeft een lioogen dunk van do bekwaamheid des bouwmeesters 2). Hot monument beheerscht door zijn reusachtigen omvang heel de omgeving on was eertijds met glazuursteen bekleed, lichtblauw voor den koepel, lichtblauw, donkerblauw on wit voor de muren, arkaden 011 minarets. Ook liet grootsche bidruim was door oen rijke tegelbekleeding van rankornament in dezelfde hoofdtonen versierd. Monumentaal van aanzicht, hoewel thans geheel vervallen, is nog de hoofdmoskoe te Veramin (1322) ton Zuiden van Teheran. Hier verheft zich het bidruim aan de achterzijde van 0011 binnenplein. Een statig open portaal 1) Zie hot uitvoerige werk van Friedrich Sarre: Denkmaler Persischer Baukunst, Berlin 1901. 2) Zie de uitgebreide studie van Marcel Dieulafoy in de Revue générale de rareliiteeture par C'éaar Daly (1883). Kig. 40"). Blauwe moskee te Tebri.t. l'ortaal. vormt den ingang (fig. 404). De krachtige kielboog, eertijds dooi een ie), dat ondanks afwezigheid van de horizontale hoven-bekroning en de beide ininarets, nog een voornamen indruk maakt. Treffend is de ranke \eihouding van den boog, krachtig omlijst door groote rondstavei., liet buitenpiofil met een kabelmotief versierd, het binnenprofil door arabesken verrijkt. Rijk is ook het decor van de rechthoekige nis, welker zij- en achtermuren met kleinere openingen doorbroken, in hooge, rechthoekige vakken van glazuuneisieiing spreken en bovenaan door een statig opschrift afgesloten worden. Hierboven ontspringt op spitsbogen, in halven achthoek geplaatst, de halfronde nis. Alleen de hoekbogen zijn hier van stalactieten voorzien, terwijl heel het opperdeel der nis en het voorvlak van het portaal met rijke arabesken in favence zijn gevuld Een kenmerkend verschil met het vorige portaal is nu de rijkere Kig. 40ii. Blauwe moskee te Tehris. Detail van portaal en koepelbogen. teekening der araltesken. Sierlijke bloemvormen, wier teekening en uitvoering jrroote kunstvaardigheid verraden, vervangen nu de strengere geometrische motieven der vorige eeuw. Ondanks grooten rijkdom van versiering behoudt liet geheel een rustig, voornaam aanzicht, door de kleine schaal der motieven, hun ondergeschiktheid aan de groote architectuurlijnen, die krachtig en duidelijk de muurvelden begrenzen. Minder overwegend is de glazuurversiering van liet inwendige. Wel worden de groote ondersteuningsbogen van den koepel door grootsche, vlakke archivolten van fayence omlijst en zijn de tynipans der bogen hiervan voorzien (fig. 4), doch de teekening van den wand bestaat vooral uit ruitvormige, vierkante en achtkante vakken van baksteen, die met sierlijke arabesken zijn gevuld. Zelfs de pendentiefs van den koepel, horizontaal in overkragende bakstoenlagen opgemetseld, zijn op deze wijze met glazuurtegels en baksteen bekleed. Deze uitvoering vereischt groote nauwkeurigheid en kunstvaardigheid. De glazuurplaten moeten zuiver gesneden zijn, zal het geheel niet in slordigheid ontaarden. Gewoonlijk wordt elk glazuurpaneel door een lichtblauwen rand afgezet. Het ornament, bestaande uit ranken, bloemen en bladeren, de ranken lichtblauw, de bloemen wit, de bladeren groen en geel van kleur, teekent zich op donkerblauwen grond. Spaarzaam komt de meander nog voor, terwijl ook hier de Koranspreuken niet ontbreken. Zoowel de vorm als de kleur dezer versieringen herinnert aan de gloedvolle kleurvisioenen der ()ostersche tapijten. Het fragment aan een monument te Konia ontleend, geeft een nader denkbeeld omtrent de kleur en de bewerking (PI. \ III). Boog- en wandvlak zijn door zacht rooden baksteen afgesloten en bevatten een glazuurversiering van rustige teekening. Het boogvlak bestaat uit een polygonaal vlechtwerk op grondslag van den twaalfhoek saamgesteld en is niet sobere bladversiering in dezelfde kleuren omlijst. Do voorsprong van den boog is door overkraging der baksteen lagen verkregen. Het holle overgangsprofil en ook de kleine randen zijn met kleine glazuursteenen, bij wijze van mozaïek, bekleed. De meandervormige teekening van den bovenmuur komt uit het vierkant voort, terwijl de benedenmuur uit zeshoekige blauwe tegels bestaat. Het geheel is van fraai koloriet. Behalve de genoemde monumenten zijn nog talrijke ruïnes dezer architectuur in verschillende plaatsen van Perzië gelegen. Sommige dezer moskeeën en grafmonumenten hebben eigenaardige koepels in kegel-, pvramide- of peervorm. Vooral deze laatste bekroning werd tot Indië, waar het Arabisch gezag zich uitstrekte, verspreid. Dok daar zijn belangrijke monumenten onder invloed der Perzische school gesticht in plaatsen als Delhi, Agra en andere; moskeeën van overweldigend rijk aanzien in fantastische arkaden- en koepel- bij hot binnentreden mi middel lijk in vollen omvang zich vertoont. Tussclu'ii do acht, statige, vrijstaande pijlers van hot centrum verheffen zich twee rijen krachtige spitsbogen tot schraging van don centralen koepel. Wegens gradueele terugplaatsing van den boven- en zijmuur vormen deze bogen steeds dieper wordende nissen, zichtbaar uit het middenruim en diens grootschen indruk versterkend. Ook de kleine schaal dor regelmatig verdeelde ramen (ongeveer driehonderd) en dor arkaden van de teruggelegen Fig. 408. Plattegronden der moskee van Seliiu II te Adrianopel. gaanderij werken krachtig mee om de ontzaglijke afmetingen van hot ruim tot uitdrukking te brengen. Strenge architectuurzin beheerscht heel zijn samenstelling en aan versiering in don zin dor Bvzantijnscho kunst is slechts weinig geofferd. Alle constitutieve organen van don machtigen bouw toch zijn duidelijk zichtbaar 011 voornamelijk in gehouwen steen uitgevoerd. Pijlers, zuilen, bogen, kraagsteenen en pendentiefs sproken ter volle zwaarte in hun klaar, rationeel constructie-verband. Ervaren, stout constructeur toont Sinan zich in de vrijmaking dor hoofdpijlers van den muur, en de plaatsing van den koepel o}) de binnenkruin van de groote spitsbogen, waardoor deze statisch in meest gunstigen toestand verkeeren tot diens zijdruk ') (fig. 409). De vervanging van de Bvzantijnsche pendentiefs door stalactieten, die zich uit horizontale, binnenwaarts overkragende steenlagen ontwikkelen is, architectonisch, insgelijks een vooruitgang. De architectoniek van dit gebouw heeft een geheel zelfstandig kunstkarakter. Stelselmatig toch is de stalactiet als grondvorm van alle onderdeden volgehouden. Reeds in den voorhof vormt hij liet zuilkapiteel der bogen. Hij Fig. 40i). Lengte-doorsnede. bevindt zich aan de rijk bewerkte, nisvormige portalen tot het ruim, vormt den overgang van de acht groote bogen tot de twaalfhoekige pijlers en vervangt daar de pendentiefs. De rhvtmische verdeeling der boogsteenen in tweeërlei materiaal herinnert weer een karaktertrek der overige monumenten van den Islam, (kik hier zijn aangebracht de statige friezen met Koranspreuken versierd. Zoo is de moskee van Selim II als constructie-probleem, ruimteontwikkeling en stijl-eenheid, een van de merkwaardigste monumenten dezer architectuur. Zij teekent den bloeitijd der Osmaansche kunst. Ook in volgende eeuwen werden nog omvangrijke koepel bouwen te Constantinopel gesticht. De moskee van sultan Achnied behoort hiertoe (17e eeuw). Doch zij mist zuivere verhoudingen en wordt door karakterlooze details ont- i) Bij de Aya Sofia is de voet van den koepel ongeveer 1 mr. buitenwaarts gesteld (fig. HT>G). sierd. Uitheemsche invloeden doen zich steeds meer gelden; langzamerhand treedt verbastering der kunst in en gaat haar zelfstandige uitdrukking te loor. Sommige moskeeën, onder Turksche heerschappij in andere doelen van het rijk gesticht, getuigen ook hiervan, zooals die van Caïro, na de onderwerping van Egypte. in de 1 <** eeuw gehouwd. I)e Turksche school is de laatste karakteristieke uiting der Islamitische architectuur. Met haar eindigt deze belangrijke kunstbeschaving na een krachtig leven van ongeveer tien eeuwen en die talrijke merkwaardige scheppingen, door één geest bezield, heeft voortgebracht. Aanvankelijk, gedurende de snelle uitbreiding van het rijk en bij gebrek aan eigen kunstbeschaving, zijn de gebouwen van den Islam van onzuiver karakter en met uitheemsehe kunstelementen vermengd. Vroegere kunsttijdperken doen dan hun overwegenden invloed gelden, en al naar de omgeving ontstaan moskeeën op Perzischen. Komeinschen of Byzantijnschen grondslag. Toch verkrijgen zij dadelijk een "igenaardige, zelfstandige uitdrukking door vorm. verhoudingen schikking der arkade. De bestaande rondboog wordt door den spitsboog, den hoefijzerboog, den drie- of veeldeeligen boog en den kiel hoog vervangen. De verhouding der zuilhoogte wordt geheel ondergeschikt aan de geheele hoogte der arkade, en deze wordt in evenwijdige rijen van geringen afstand tot een ordonnantie gegroepeerd. Met de toenemende beschaving van het Mohammedaansche ras verdwijnen de vreemde kunstelementen. Langzamerhand ontwikkelt zich een architectuur van geheel zuiveren stijl, die de aandoeningen, de geestelijke neigingen van het ras in volkomen oorspronkelijke esthetiek vertolkt. Volgens onze Westersche begrippen kunnen de bouwwerken van den Islam niet altijd voldoende bevrediging schenken. Ontstaan in de vurige verbeelding van den dweepzieken Oosterling, geven sommige hunner door buitensporigen rijkdom van vorm en kleur, meer den indruk van zinnelijke bedwelming, dan van diepe ontroering. Overdrijving, verwildering, ja wansmaak kenmerken dan hun samenstelling. Doch naast deze min gunstige uitingen, waarvan enkele gebouwen in Spanje, en in 't algemeen die van den laattijd getuigen, staan tal van monumenten, grootsch van gedachte, rijk van verbeelding. dichterlijk van uitdrukking, vernuftig en stout van structuur. Zij ontstaan, als na eeuwen van opkomst en aarzeling de kunst van den Islam in 't volle bezit van haar hulpmiddelen geraakt, in technischen en in artistieken zin. In dezen bloeitijd wordt ruimte-ontwikkeling het streven bij den aanleg en opbouw van het bedehuis; de eenvoudige moskee van den eersten tijd op zuil-arkaden gebouwd, van bescheiden hoogte en van lichte houten afdekking wordt dan door het centrale koepelruim vervangen. De koepel wordt niet meer op pendentiefs, doch naar eigen methode op stalacriet-overgang geconstrueerd, in- en uitwendig door strengen, geometrischen samenhang beheerscht. In Caïro, tijdens de l.'5e en 15° eeuw, werden talrijke bedehuizen gesticht, merkwaardig om bun verfijnde esthetiek, hun zuiver kunstkarakter. Zij zijn voornamelijk in gehouwen steen uitgevoerd. In IVrzië verrezen, bijna tegelijkertijd, grootsche koepelruimten gehéél van baksteen. Monumenten van verwonderlijk knappe techniek, van voornaam karakter door statige verhoudingen en rijken glazuurtooi. Eindelijk werd de bouwmeester Sinan in Konstantinopel de ziel eener bouwbeweging, wier scheppingen in hoogheid en adel van uitdrukking de Ava Sofia nabij streven, en in sommig opzicht overtreffen. Al deze gebouwen in verschillende gedeelten van bet uitgebreide Mohainmedaansche gebied gesticht, liehooren tot een hoogontwikkelde kunstbeschaving. Zij zijn een rijke studiebron voorden bouwmeester en zullen steeds waardeering en bewondering blijven wekken. INHOUD VAN* HET EERSTE DEEL (TEKST). Bladz. Een woord vooraf. Inleiding. I. Egypte. Land en Volk 1—4 Monumenten 4 — 34 Het (iraf 4—14 De Tempel 14—30 De Woning 30—34 Materiaal en Constructie . . 34—39 Pijler en Zuil 39-45 De Kroonlijst 45—47 Versiering 47—57 II. Mesopotamië. Land en Volk 58—61 Monumenten 61 — 95 Het Graf . . 61—64 De Tempel 64—68 Het Paleis 68—74 Constructie ....... 74—78 Vormleer ....... 78 — 82 De Zuil 82—84 Versiering 84—95 III. PheniciK en Palestina. Land en Volk 96—98 Monumenten 98—106 Het Graf 9,8—100 De Woning 100—106 IV. Perzië. Land en Volk 107—109 Monumenten (Tijdperk der Achemenieden) 109—124 Het Paleis 109—114 Constructie en Vorm . . . 115—120 Versiering .. 120 122 Bladz. liet Graf 122—124 Monumenten (Tijdperk der Sassanieden 124—131 Gewelfbouw 124—128 Karakteristiek der Perzische architectuur 129—131 Slot van de Oud-Oostersche architectuur 131—132 V. Griekenland. 1. Het Vóór-Grieksche of Myceensche tijdperk . . . 133—141 Land en Volk 133—135 Rouwwerken 135 — 141 2. Het tijdperk der Hellenen 141—237 Land en Volk 141 — 144 De Tempel 144 - 150 De Orden 150—151 De Dorische Orde 151—169 Constructie en Vorm . . . 159—169 Uitwendige 159—165 Inwendige. Pronaos en Cella 165—169 De Ionische Orde 170—185 Het Kapiteel 175—178 Het Hoofdgestel 178—182 Onderdeelen 182—185 De Corinthische Orde . . . 185—193 Het Kapiteel 185—192 Het Hoofdgestel 192—193 Tempels en hun gebied . . 194—195 De Altis te Olympia. . . 196 — 199 De Acropolis te Athene . . 199—219 Het Hiëron van Epidaurus 219—222 De Acropolis van Pergamus . 222 — 223 Theaters 223 —227 Het Woonhuis 227—228 Grafmonumenten ... 228—230 Versiering 230 — 232 Verhoudingen 232—237 ixhoith dek tekst. Blaclz. VI. De Romeinen. 1. Het Etruskische tijdperk. 238—241 2. Het tijdperk der Romeinen 241—335 Land en Volk 241—243 Constructie 243—255 Vormleer 255 — De Dorische Orde 258 —259 De Ionische Orde 250 —201 De Corinthische Orde . . 201 —271 De Composiet Orde .... 271—272 Versiering 272 273 Monumenten 275—334 De Tempel 275—291 De Basiliek 2!>1—2H4 Het Hippodroom 294 —296 Het Theater . 296—298 Het Aniphitheater .... 298—304 De Thermen 904—311 Triomfpoorten en Oedenkzuilen 311 —317 Stadspoorten en Aquaducten. 317—318 Het Pompejaansche Woonhuis 319—330 De Villa 330—334 Karakteristiek van de Ro- meinsche architectuur . . 334 —335 bladz. VII. Oud-Christelijke Architectuur. De Catacomben 336—338 De Oud-Christelijke basiliek . 338—346 Te Rome 346—352 Te Ravenna ... ... 352 —355 In Centraal Syrië 355—363 Doop- en Grafkapellen . . . 363—369 VIII. Byzantijnsche Architectuur. Byzantium 370—372 Constructie 372—375 Monumenten 375— 405 IX. De Architectuur vanden Islam. Land en Volk 4(16 — 401» Monumenten 410-462 1. De Arabische School . 410—430 2. De Moorsche School . 430 — 446 3. De Perzische School 446—455 4. De Turksche School . . 456—462 INHOUD VAN IIKT EERSTE DEEL (FIGUREN). Fig. Blad?.. . Fig. Bladz. 25. Tempeltje te Elephantine . . 23 I. Egypte. 25a Doorsnede van het tempeltje te Elephantine 23 1. Het Nijldal met het eiland 26. Tempeltje te Philae. (foto) . . 24 Philae. (foto) 2 27. Tempels op Philae. (foto's) . . 25 2. Drie mastaba's te Gizeh ... 3 28. Tempelaanzicht te Luxor . . 26 3. Wand van een grafkamer der 29. Pylonen van den tempel te le dynastie 4 Edfu. (foto) 27 4. Rotsgraven te Beni-Hassan , 30. Hypostyl van den tempel te Middenrijk. (foto) 5 Edfu. (foto) 28 5. Plattegrond en doorsnede . 6 31. Hypostyl van den tempel te 6. Begraafplaats te Gizeh met de Denderah 211 pyramiden ~ 32. Woningtypen 30 7. Diagram der pyramide-typen . 7 33. Perspectief van eene Villa . 31 8. Doorsnede van de pyramide 34. Binnenplaats ■>- van Chéops 8 35. Fagade van eene Egyptische 9. Constructie van de grafkamer 9 woning 10. Ommanteling van de pyramide 10 36. Sarcophaag van Mycerinus . . 35 11. Sphynx niet de pyramiden van 37. Constructie van een pyloon. . 36 Chéops, Chephren en Mycèrinus. 38. Transport van een kolossaal(foto) 10 beeld 37 12. Knikpyramide van Daschur. .11 39 en 40. Vierzijdige pijlers . . 37 13. Trappvramide van Sakkara . . 11 41. Vierzijdige pijler met hollijst- 14. Graf van Ramses II .... 12 bekroning 38 15. Graniettempel te Gizeh ... 13 42. Osiris-pijler te Medinet-Abu . 39 16. Chonstempel te Karnak ... 15 43. Gecanneleerde zuil 3.' 17. Peristyl van den Chonstempel. 44. Wandbeschilderingen .... 40 (foto) 16 45. Lotuszuil te Karnak .... 41 18. Tempel te Edfu, plattegrond 46. Ammontempel te Karnak Pa- en doorsnede 1< pyruszuilen. (foto) 42 19. Plattegrond van den grooten 4<. Zuil te Medinet-Abu 43 Ammontempel te Karnak . . 18 48. Zuil te Karnak ... 44 20. Hypostyl van den Ammontempel 19 49. Zuil van het Ramesseüm . . 44 21. Detail van het verhoogd mid- 50. Basement 45 dendeel 20 51. Kelkkapiteelen van Philae en 22. Tegenwoordige toestand van den Edfu 46 Ammontempel. (foto) .... 21 52. Palmkapiteel te Esneh ... 47 23. Rotstempel te Abu-Simbel, plan 21 53. Dactylvormig saamgesteld ka- 24. Rotstempel te Abu-Simbel, aan- piteel te Esneh 47 zicht, (foto) 22 54. Bladkapiteel te Edfu . ... 48 EVERS, Architectuur. DE ARCHITECTUUR IN HARE HOOFDTIJDPERKEN. 1. DE ARCHITECTUUR UN HARE HOOFDTIJDPERKEN.' IX ><)!< HENRI EVERS, HOOGI.KKRAAR AAN UK POLYTECHNISCHE SCHOOI. 'IK OKI 11. MET TALRIJKE ZWARTE EN GEKLEURDE PLATEN IN DEN TEKST. EERSTE DEEL. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1905. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLIERS, EEN WOOKD VOOHAF. Bij liet verschijnen van het eerste deel van „de Architectuur in hare Hooidtijdperken", welks uitgave tot mijn leedwezen door verschillende omstandigheden vertraagd is, wensch ik mijn dank te brengen aan hen die mij door het verschaften van gegevens en inlichtingen ten dienste stonden. Dank vooral aan den l itgever op wiens initiatief dit werk is ontstaan, voor de groote zorg aan de uitgave besteed en de onbekrompen wijze van illustratie, die het mij mogelijk maakte den tekst door belangrijke afbeeldingen te verduidelijken. Het zijn deels afbeeldingen van technischen aard, plattegronden, doorsneden en gevels, ter toelichting van indeeling en constructie der bouwwerken. Doch tevens zooveel mogelijk fotografische opnamen naar de werkelijkheid, stemmingsbeelden op behoorlijke schaal, die de karakteristieke uitdrukking van het bouwwerk als kunstwerk weergeven, uit- en inwendig, in zijn geheel en in zijn belangrijke onderdeeleu. Terwille van de groote beteekenis der kleur in sommige tijdperken van de architectuur worden eenige platen in kleur tusschen den tekst ingevoegd. Moge deze uitvoerige toelichting in beeld medewerken om het wezen der architectuur, die toch een harmonische verbinding is van redeneering en gevoel in plastische vormen uitgedrukt, ook door aanschouwing voor den lezer te vertolken. Delft 1905. De Schrijver. I X L E I I) I X (i. Met dit werk stel ik mij ten doel een chronologische beschrijving te «even van de architectuur in Europa. In verband hiermee zal ook de aandacht worden gevestigd op de tijdperken daarbuiten welke hare ontwikkeling hebben bevorderd, of omgekeerd haar invloed hebben ondergaan. Invloed uitgeoefend hebben de architectuurbronnen van Egypte, Mesopotamië met hare vertakkingen in Phenicië, Palestina en Perzië, invloed ondergaan heeft in sommige perioden de architectuur van den Islam en die van de Nieuwe Wereld. Bij de scheppingen van deze landen zal, al niiar hun belangrijkheid, korter of langer worden stilgestaan. De onafhankelijke architectuuruitingen daarentegen van China, Japan en grootendeels ook die van Indië blijven, uit den aard der zaak, buiten beschouwing. Eveneens de voortbrengselen van den prae-historischen tijd. omdat de ontdekkingen op dit gebied m. i. nog te geringe beteekenis voor de geschiedenis der architectuur hebben i). Ik bedoel de grotwoningen, paalwoningen, boomwoningen en al die verblijven welke sedert de vorige eeuw op verschillende plaatsen van de oude en nieuwe wereld eerst toevallig ontdekt, later door wetenschappelijke onderzoekingen in grooten getale aan het licht zijn gebracht. Daarbij bleek hoe de primitieve mensch nu eens zijn toevlucht nam tot de grotten of holen die de natuur aanbood; dan weer met behulp van neergebogen takken, riet en leem een soort van hut rondom den boomstam vormde, of wel een kunstmatigen bodem van boomstammen boven meer of rivier aanlegde, elders de hooge takken van het oerwoud gebruikte, dan weer op de vlakte reuzensteenen tot een verblijf samenvoegde. Bij al deze pogingen om zich tegen het klimaat of de aanvallen van mensch en dier te beschermen was de drijfveer: zucht naar lijfsbehoud, bevrediging van de eerste materieele eischen. Het zijn werken door instinct ontstaan, evenals de holen der dieren, de nesten der vogels, werken die nu nog, evenzoo, door de onbeschaafde volkeren worden vervaardigd. De gevlochten hutten van sommige Kafferplaatsen in Afrika, de paalwoningen der wilden in Australië behoören hiertoe. Wel getuigen in dat ver verleden reeds de eerste sporen van verfraaiing van huisraad, wapens, kleederen, ot enkele gebrekkige lijnen tot at beelding van dieren in den rotswand gegrift, hoe in den mensch, nadat hij zijn stoffelijk bestaan eenigszins verzekerd had, iets hoogers ontwaakte; hoe hij de indrukken, uit de natuur ontvangen , onbeholpen zocht weer te geven, maar deze pogingen zijn alleen voor de versieringskunst van eenig belang. In het algemeen kunnen de woningen van den voor-historischen tijd. hoe belangrijk ook voor de geschiedenis der beschaving, tot nu toe, niet tot het gebied der architectuur gerekend worden. Architectuur is constructie met een hoogere, een ideale bedoeling-) in karakteristieke vormentaal uitgedrukt. Haar geschiedenis begint als zich een samenleving l) Belangstellenden verwijs ik naar: I.'Habitation humaine [>ar Cu. («arnier et Amman , I'aris 1892. Woermann, Die Kunst aller Zeiten und Völker, 191x1, en andere. '-) Basister Fi.etcher, A'Historv of architecture. heeft gevormd i), enkele menschengroepen van begaafd ras hun zwervend bestaan voor een vaste woonplaats hebben verwisseld, één taal zijn gaan spreken, vaste zeden en gewoonten hebben verkregen, één geloof hebben aangenomen. Eerst dan verkrijgt de woning van den mensch een bijzonder karakter. De godsdienstige opvattingen bepaalden vorm en plaats der gewijde ruimte waar de mensch zijn godheid hulde brengt. I)e opkomende samenleving geeft zich over aan de leiding van een opperhoofd, aanvankelijk hoogepriester en koning te gelijk, hoogste vertegenwoordiger van het godsdienstig en maatschappelijk gezag, heerscher in den volsten zin. Door aller samenwerking verrijzen hoog boven de woning der menscben, twee gebouwen bij uitnemendheid: de tempel als verblijf van de godheid aan den plechtigen eeredienst gewijd, het paleis, als woning voor den vorst bestemd; twee hoofdtypen van ruimte-ontwikkeling, die de eerste belangrijke architectuursvmbolen der gemeenschap zijn en door hun bijzondere inrichting en eigenaardig karakter de behoeften en idealen vertolken van het volk of het ras, in welks midden zij zijn ontstaan. Zóó is ten allen tijde de architectuur nauw aan de samenleving verbonden. Haar scheppingen verwekken aandoeningen in meest verschillenden zin, omdat zij zijn voortgekomen uit bijzondere eischen van materieelen en moreelen aard, gene voortgesproten uit de leefwijze van de bewoners, deze uit de geestelijke neigingen, begrippen en aandoeningen van het ras. Tot deze factoren, die gezamenlijk den volksgeest vormen, voegt zich een derde factor van beteekenis, het materiaal, dat, in verband met de ontwikkeling der verschillende constructie-systemen, vaak een grooten invloed op den vorm heeft gehad. Deze invloeden beheerschen het karakter der architectuur in de historische tijdperken en bepalen achtereenvolgens het verschillend aanzicht van de bouwwerken, welke vormwisselingen als bouwstijlen bekend zijn. Zij zijn de uitdrukking van de overheerschende eischen der gemeenschap gedurende een zeker tijdvak -). De stijl in de architectuur is dus geen oppervlakkig vormenspel, dat naar willekeur werd veranderd. Nauw aan het maatschappelijk leven verbonden, onderging hij steeds den invloed der geestelijke stroomingen die daar hebben gewerkt, geheerscht. Om deze bouwstijlen te leeren kennen, moeten zij van historisch, technisch en artistiek standpunt worden beschouwd. Vooral de gebouwen die als het type of de typen van den stijl kunnen gelden, zullen' daarbij in onderdeelen worden nagegaan. Het streven zal zijn door woord en beeld te verklaren, te doen zien en gevoelen hoe de bouwmeesters van alle tijden de programma's, hun door de samenleving gesteld, hebben uitgevoerd, de problemen die zich daarbij voordeden, opgelost en op welke wijze zij gestreefd hebben naar de verwezenlijking van hun ideaal in verband met de middelen, hun ten dienste gesteld. Op deze wijze hoop ik zoo beknopt mogelijk een volledige voorstelling te kunnen geven van de ontwikkeling der architectuur in Europa, van den aanvang af der geschiedenis, dat is der beschaving, tot den tegenwoordigen tijd. 1) Lucien Magne, Cours d'Histoire générale de 1'arehitecture, Paris. 2) Encyclopedie d'architecture par P. Pi.anat , Article „style". I. HG Y PT E. Gunstige levensomstandigheden hebben tut de beschaving der primitieve inensehheid krachtig medegewerkt. Hoe minder strijd om het materieel bestaan, hoe meer gelegenheid tot veredeling van den geest. Brengt het toeval een begaafd menschenras ter woon op een vruchtbaren en veiligen bodem, die in de eisclien van levensonderhoud gemakkelijk voorziet, dan zijn gunstige voorwaarden ter geestelijke ontwikkeling aanwezig. Aldus in Egypte. Di1 wetenschap heeft tot dusverre niet met zekerheid vastgesteld wie de eerste bewoners van dat oude land zijn geweest. Men vermoedt: Afrikaners. Aziatiërs of Kaukaziërs. Doch wat ze waren, weten wij: begaafd. Hun bouwkunst alleen getuigt het ampel. Kn die eerste bewoners hadden zeker geen zwaren strijd om het bestaan te voeren. Het Nijldal, de lange, smalle strook gronds ter •weerszijden van den machtigen stroom gelegen geleidelijk gevormd uit het slib der jaarlijksche overstroomingen, behoort nog tot de vruchtbaarste streken der aarde. Bij matigen arbeid geeft de bodem aan den akkersman een overvloedig bestaan. Ter weerszijden dooi' bergketens ingesloten en beschut tegen dorre, onbegaanbare woestijnen, was deze vruchtbare, verborgen vallei, van nature veilig voor overval, een uitgezocht oord tot stoffelijke en geestelijke cultuur (fig. 1 en 27). Doch vooral de eigenaardige gewoonten van den XijI zelf zijn op de vroegtijdige beschaving der Kgvptenaren van grooten invloed geweest. De zegenrijke gevolgen zijner jaarlijksche overstroomingen ontstonden vooral door de regelmatigheid van hun wederkeer '). Daardoor konden de overstroomingen - l) In 't begin van Juni begint de Nijl, ten gevolge der equatoriale regens in het Abessynische gebergte, langzaam te stijgen, welke stijging tusschen 15 en 20 Juli tut een snellen was overgaat. Van einde September tot half Oetober blijft het water op ééne hoogte. Na een tijdelijke daling komt een tweede was, waarna de watermassa eerst langzaam en steeds sneller van de vlakte wegtrekt, achterlatend een vruchtbare laag zwart slib welke in de eerste maanden van het jaar een lijken oogst oplevert. Het verschil van den hoogsten en laagsten waterstand is gemiddeld: 7.">0 inr. aan de uitmonding in het Deltagebied: 11,70 stroomopwaarts bij Thebe, en aan (le Abessynische grens in het nauwe dal bij Assoean 15 mr. Het waterverval bedraagt 11 <\I. per K.M. IBaedeker: Egypte). KVKKS, Anliifrchiur. 1 elders door liuii plotselinge en onverwachte verschijning der omgeving vaak tot ramp — hier ten nutte worden aangewend. De studie van het firmament stelde de Egvptenaren in staat, haar met zekerheid te Itepalen en te voorzien. Deze kennis leidde er toe de noodige irrigatiewerken aan te leggen: afvoerkanalen te graven, dijken en waterbekkens te maken, terreinen in te deelen om het vruchtbare water zoo ver en zoo doelmatig mogelijk landwaarts in te voeren, op te vangen en ter besproeiing der onvruchtbare zandvlakte te benuttigen. De stelselmatig geleide en steeds meer uitgebreide arbeid aan I'i«r. 1. Het Xijldal met het eiland Philae. de waterstaatswerken ten koste gelegd, bracht dubbele rente op. Hij schiep welige akkers ter bebouwing, maar meer nog: hij kweekte vroegtijdig een methodische!) geest bij het volk aan. De Xijloverstrooniing dwong de bewoners tot geregelde werkzaamheid, tot het steunen der maatregelen voor het algemeen welzijn genomen en tot het zich voegen naar bevelen van liooger hand. Zij bracht regelmaat, orde en welvaart, waarvan een stelselmatig staatsbestuur het gevolg was. Bij den begaafden Egyptenaar had de stoffelijke welvaart een natuurlijken terugslag op de geestelijke ontwikkeling der samenleving: Egypte werd het eerste land eener groote beschaving. „Een stralend lichtpunt in den liAXI) EX VOLK. donkeren nacht der hooge oudheid."' Wetenschap en kunst kwamen er tot bloei <*ii aanzien. De houwkunst in t bijzonder. Talrijk zijn de werken op dit gebied voortgebracht. Door hun machtige verschijning, hun eigenaardig, oorspronkelijk karakter, hun artistieke betcekenis kenmerken zij het genie van een groot volk. Zij zijn een rijke bron van studie voor den bouwmeester en den kunst beoefenaar in t algemeen. Egvpte is het land der steenarchitectuur. Hoewel in t bezit van baksteen, werd deze slechts gebruikt in den vroegtijd der bouwkunst, ook bij bouwwerken van ondergeschikt belang of wel als kern van zware muren niet omkleeding van gehouwen steen. De beide bergketens ten westen en ten oosten van het Xijldal zijn rijke steengroeven (fig. 1). Zij leveren overvloed van goede steensoorten. Kalksteen, zandsteen en albast in Beneden- en MiddenEgypte; graniet, dioriet, porphyr, saëniet en andere voortreffelijke materialen in Opper-Egvpte en Abessynië. De onmiddel¬ lijke nabijheid van den Xijl maakte een gemakkelijk vervoer stroomafwaarts mogelijk. Met de toepassing van den gehouwen steen vangt eerst de eigenlijke geschiedenis der Egyptische architectuur aan. Wanneer is onbekend want juiste datums ontbreken. Xaar de algemeen aangenomen opvatting valt zij saam met het ontstaan der monarchale macht, die Beneden- en <)pper-Egypte tot één groot rijk vereenigt. Eerst van dien tijd af werd de oprichting dor ontzaglijke bouwwerken mogelijk. Koning Menes wordt als stichter van het koningschap genoemd, naar aanleiding van een lijst van heerschers in den tempelwand van Abijdos gegrift. Daaruit blijkt dat dertig dynastieën het land hebben geregeerd. Tien dynastieën vormden het oude Rijk met Memphis als hoofdstad, welks stichting door sommige Egyptologen op oOOO, door andere op .>;>(•(• v. ( hr. wordt aangenomen. Daarna vormden weer tien dynastieën het rijk van I liebe of het Middenrijk en nogmaals tien dynastieën het nieuwe rijk of het rijk van i* Wiis deze toegang ook vóór de facade aangebracht. Van groote Ix'teekenis is de versiering der wanden voor de kennis van liet sociale leven in 't algeineen. De lange beeldfriezen in polychrome uitvoering en ook de inschriften geven ampele inlichtingen omtrent de teraardebestelling zelve; omtrent het leven van den afgestorvene, de beteeken is van zijn persoon, zijn werken en zijn daden. De Pyraniiden of koningsgraven zijn de grootste bouwwerken door het menschdom voortgebracht. Gelegen op enkele kilometers van Kiiiro, aan de overzijde van den Xijl, strekken zij zich. ongeveer honderd in getal, iu vijf groepen verdeeld, ter lengte van zeventig kilometers uit langs den rand der I"ig. N. Doorsnede van de Pvramide van Chéops (I*. tV (\). Lybische woestijn. De voornaamste, zoowel in omvang als samenstelling, zijn die van Oizeh (fig. ti). Hun grondvorm is een vierkant, welks zijden naar de vier windstreken moesten gekeerd zijn. hetgeen niet altijd strikt is geschied. Hun vorm, zeer waarschijnlijk uit den gewonen grafheuvel ontstaan, is naar drieërlei profiel gebouwd (fig. 7). Type I is het meest verspreid, terwijl het gebroken en liet trapvormig profiel schaars zijn toegepast. Verschil van meening bestaat omtrent den opbouw der pyraniiden, naar aanleiding van hun zeer uiteenloopende grootte, nl. of hun bouw in ééns naar een vast plan of wel achtereenvolgens is geschied. Misschien is de theorie van Borchardt juist: dat de koningen bij hun troonsbestijging een pvramide bouwden, die de essentieele bestanddeelen van het graf kon bevatten. Veelal bleef het bij de uitvoering van dit eerste, kleine ontwerp. Doch niet zelden ook werd dit graf, door koningen, wien een lange regeering beschoren was en die over ruime middelen konden beschikken, vergroot niet verschillende steeiien ontmantelingen, welke aan de oorspronkelijke indeeling niets veranderden. Het feit dat enkele kleine pyraniiden soms door koningen die lang regeerden zijn gesticht en schijnbaar in tegenspraak hiermee, kan worden toegeschreven aan mindere bouwlust. gebrek aan geld, vertraging door oorlog en andere oorzaken. Het is zeker nioeielijk aan te nemen dat Chéops, de stichter der grootste pvramide, ter oppervlakte van i>4;»00 M2. en welker bouw ongeveer vijfentwintig jaren heeft geduurd, dergelijk reuzenwerk durfde herinnen in de onzekerheid of hem een lange regeering ter voleindiging van het werk was beschoren: doch omgekeerd wijst de plaatsing van het ko¬ ningsgraf met ue gangen (fig. 8) op een grootschen aanleg. (hitzagwekkend door zijn afmetingen, bewonderenswaardig door zijn zuivere uitvoering staat het reusachtige monument daar. als symbool van onvergankelijkheid en oppermacht, aldus den hoogen rangdes stichters kenmerkend. Bewaarplaats zijner mummie, wordt heel zijn samenstelling en aanleg beheerscht door het denkbeeld: te zijn een ondoordringbare, eeuwige woning. Daartoe voeren Fijt !l. I onslniclii' van saamgesteld, __ ^ bevond zich een oinmanteling L- van harden kalksteen en ;; *»»« tn» »- ""v , ƒ polijste oppervlakte als bo- I — vei liging tegen inbraak. ,7. ~" A . - [r', 7 tevens een fraaie kleursclia- ■ :/ ' vj> • , , fa l ' I 1 ^ i-'' v -r keering teweeg bracht. Af- J **•*•- -/ ' ' - * • — gewerkt van boven naar met behulp van eenvoudige Fig. 10. ommanfiinK der ï'yrami,),. (i'. & ( .). houten werktuigen trapsge¬ wijze opgehesehen en gesteld. Aldus afdalend verkreeg men een gladde, hellende oppervlakte, die den toegang, aan liet Noorden op eenige meters boven het terrein aangebracht, zorgvuldig verborgen hield tegen schending en inbraak. Fijj. 11. Sphynx met «Ir Pyraniiden van ('liéops, ('liephren en Mykèrinus. Vele eeuwen lang hielden de pyraniiden hun kostbare geheimen bewaard. Kerst aan de hebzucht der Arabieren en later aan de nieuwsgierigheid der wetenschap gelukte het, hun deze te ontrukken. Als om den indruk van duurzaamheid en afzondering nog te versterken werd de Pvramide op een verhoogden steenen voet geplaatst en deze door een lagen afsluitmuur omgeven. Binnen deze omheinde ruimte verhiefzich de graftempel ten dienste van de ceremoniën, in aandenken van den gestorvene gevierd. I)e optoch- Ki({. 12. Knikpvraniidi* van Dasclinr (I'. A ('.). bewogen zicll langs breede zorgvuldig geplaveide wegen in zachte helling aangelegd, van uit het X ij Ma 1 tot de hoogvlakte, waarop de doodenstad zich bevond. Aan den toegang er van verheft de groote Sfinx haar majestueuze gestalte als een wachter der woestijn (fig. 11). Beeld van den machtigen Zonnegod (Harmachis), symbool van physieke en geestelijke oppermacht door de vereeniging van leeuwenlijf en koningshoofd, staart zij met starren, door- Fijj. l->. Trnppyramiii»» van SnkkAra (I'. \ dringenden blik naar de opgaande zon, verzinnelijkend liet denkbeeld van herleving, van opstanding, als triomf van liet licht over de duisternis, van de ziel over den dood. In zijn kalme, verheven uitdrukking i> dit oudste beeldhouwwerk van Kgypte, deze kolos, welks hoofd alleen 4 nir. hoog is, en die op verlangen van den Pharao Cheops, uit de rots werd gehouwen, een lilijk van groot*? kunstbeschaving en macht „Pharao wilde dat de rots God werd." De bedreven techniek van dit als oudst bekende kunstwerk getuigt, dat reeds een lange periode van ontwikkeling moet zijn voorafgegaan. Door den moedwil der Mamelukken, die er een schijf van maakten, is de kop jammerlijk verminkt. Toch is de oorspronkelijke uitdrukking van kracht nog wel overgebleven. Vooral tijdens de heerschappij van het oude lijk van Memphis zijn talrijke pvrainiden gebouwd. Behalve de reeds genoemde van (iizeh, als oudste bekend en door Cheops. Chephren en Mvkèrinus. koningen der 4'' dynastie gesticht, strekken zich nog (als voornaamste) een drietal groepen (Abusir. Sakkara, Dahsclnïr) achtereenvolgens in zuidelijke richting langs de Lybische woestijn uit. Daaronder zijn die van Daschür (knikpyramide) en die van Sakkara (trappyramide) om hnn meer zonderlingen, dan karakteristieken vorm te vermelden (fig. 12 en 1iJ). Toen Thebe de zetel van het rijk was geworden en onder de dynastie der Kamessieden liet groote bouwtijdperk daar begon, werden natuurlijk de koningsgraven ook iu de nabijheid der nieuwe koningsstad aangelegd. Doch niet in den vorm eener pyramide gelijk te Memphis. Daarvoor ontbrak ruimte. Het Nijldal tegenover Thebe is nauw, heeft geen hoog gelegen zandvlakte, maar wordt begrensd door steile liergruggen, insluitend een/.;iine kleine valleien of koininen, doorsneden niet ravijnen en kloven. Deze doodselie, woeste natuur van rots en steen, bijzonder geschikt tot afzondering der nuuninie. werd voor koninklijke begraafplaats bestemd. Talrijke graven zijn overgebleven o. a. in de Iteroemde koningsvallei, een bergkom door geweldige rotsen ingesloten in welker flanken de koningsgraven der l!)1' en 20(' dynastie zijn gehouwen. Het zijn hypogeeën van zeer groote uitgestrektheid (tig. 14). Lange gangen en galerijen, afgewisseld door zalen en hallen, leiden tot de diep verborgen krocht waar de sarkophaag rust. Tallooze godsdienstige opschriften en svmbolische voorstellingen ter eere van den god- del ijken doode versieren de wanden. Heel de aanleg kon met weinig moeite verborgen worden, door den ingang onder ruwe steenen en gruis te bedekken en aan het oog te onttrekken. Voor de grafkapel, tot den doodendienst bestemd, was in het gebergte geen plaats. Daarom werd zij op eenigen afstand in de naburige Xijlvlakte gebouwd in den vorm van een graftempel, welks grootsche afmetingen den hoogen rang van den doode verkondigen. I>e geheele linker Xijlvlakte is met hun ruines bedekt. Het Hainessëuin, de tempel van Seti. de tempel van MedinetAbou en andere, zijn alle graftempels door de Egyptische koningen gesticht ter eere hunner nagedachtenis. Als zichtbare grafmonumenten vervangen zij de pyramiden van het oude rijk van Memphis. al is hun bestemming niet juist dezelfde llun gewijzigde kunstvorm is liet gevolg èn van den lokalen toestand «"•!) van don vooruitgang in kunstontwikkeling. Hun grondvorm toont weinig verschil niet dien van den gewonen tempel. (feheel afgescheiden van de dooden val leien der koningen en koninginnen, hebben de bewoners van Thebe hun nekropolen in den liergrand, dichter bij de rivier, uitgehouwen. Soms in rijen Ik»ven elkaar, ter lengte van twee uur gaans aangelegd, verborgen zij eertijds duizende mummiën in hun schoot, als talrijke getuigen van Thebe s vroegere groote bevolking. Achtereenvolgens ontruimd, zijn deze overblijfselen naar verschillende Kuropeesche musea van oudheden overgebracht. I) E T E M P EL. Onvolledig nog is de kennis van den Kgyptischen godsdienst. Pol vtheïstcn in de praktijk, berustte het geloof van dit, uit zijn aard of door opvoeding godsdienstige volk op de aanbidding van natuurverschijningen, welker invloed het onderging zonder de oorzaak te kunnen beseffen. De Egvptenaren stelden zich déze voor als vertegenwoordigers van hoogere wezens of machten, die zij als godheden vereerden, al naar mate hun grootheid, hun schoonheid, hun weldadige of verwoestende invloed, gevoelens van ontzag, van bewondering, van dankbaarheid of van vrees verwekten. De zon, de maan, het licht, het vuur, de Xijl, verschillende dieren, enz. werden als openbaring van godheden beschouwd en liet voorwerp van aanbidding of vereering. Groot was het aantal goden dat rangsgewijze in hoofd en nevengoden, in algemeene en plaatselijke goden was verdeeld. I'tah. Aminon, Chons, Horus, Isis, Osiris. Hathor. om slechts enkele te noemen, zijn als zoodanig uit de heiligdommen, ter hunnereeregesticht, hekend. Hun tusschenpersoon op aarde was de koning, de Pharao. Als afstammeling en opvolger der godheden die over het Nijldal hadden geregeerd is hij de levende openbaring, de incarnatie van (fod: .,Zoon der zon, gelijk hij luide verkondigt, overal waar hij zijn naam heeft neergeschreven, vloeit het bloed der goden door zijne aderen en verleent hem oppermacht'' (Maspero). Hoogepriester en koning, hoogste vertegenwoordiger van het religieus en politiek gezag, onderging zijn persoon groote vereering. Zijn macht was onbegrensd. onbetwist. Xooit werd zijn despotiek beheer door een sociale revolutie verontrust. Absolute gehoorzaamheid aan den wil van één enkele, één oppermachtige, zoowel onder nationale dynastieën als onder vreemde overheersching, heeft steeds het maatschappelijk leven in Kgvpte gekenmerkt. Het lot van het land berustte in zijne hand. De Pharao bestuurde de talrijke staatsbeambte», over alle deelen van het rijk door hem aangesteld; hij voerde de legerscharen ten krijg: hij ook Fis;. Mi. ('Iionstt'inpi'l Ie Ksirnak stichtte de reusachtige bouwwerken: de pyramiden en de tempels. Xaar zijn ontstaan en bestemming is de Egyptische tempel een koningsbedehuis. Aan de godheid gewijd, werd hij dóór den koning en vóór den koning gebouwd: als uiting van zijne godsvrucht moest hij gelden. 1'ij?. \>. Peristvl van en IK) heeft als centrum een heilig¬ dom, waaruit zich de planvorm ontwikkelt. Het is een kleine rechthoekige ruimte, geheel onverlicht. „Men vond er noch standbeeld, noch embleem voortdurend opgesteld; een heilige bark, beschilderde tabernakel op voetstuk of wel een nis in den muur waren bestemd om op zekere dagen hetzij de beeltenis — het levenlooze symbool van den god — of wel het levende dier, dat hem was gewijd, op te nemen." Rondom dit heiligdom zijn talrijke ruimten voor den dienst, als bewaarplaatsen of schatkamers geschaard, naar de voorzijde voorafgegaan door verschillende hallen of zuilenzalen (hypostyliën) in steeds toenemende grootte en alleen voor de priesters en de dienstdoende personen toegankelijk. Het volk bevond zich in den open voorhof, die ter weerszijden door zuilengangen omgeven, aan de voorzijde door twee hooge poortgebouwen of pijionen afgesloten wordt. Tusschen deze pijionen bevindt zich de ingang van den tempel, door standbeelden omgeven en door twee sfinxrijen aangeduid. Een of meer zware ringmuren omsluiten eindelijk het monument langs zij en achterkant. Het hier weergegeven type behoort tot de tempels van den lateren tijd der Egyptische kunst. Het oude rijk van Memphis heeft met uitzondering van den kleinen graniettempel te Gizeh (fig. 15) geen sporen van tempels nagelaten. Daarentegen zijn uit de Fis. li'. Platte grond van den ion overheersching van Thebe talrijke ruïnes Ammonteni|M'l Knrnak. 1 te Luxor cn tv karnak aanwezig, enkele er van echter 111 zoo verminkten staat dat hun oorspronkelijke aan- Hg. 20. Ilypostyl van ilen Ammontempel (I*. tS; leg niet met zekerheid is vast te stellen. Voorbeelden van het type zijn de kleine tempel van Ramses 111 en de Chonstem]>el , heide te Karnak (tig. IC»). (tok de latere tempels van Denderali en Ksneh, evenals die van Edfu, door de I'tolemeërs gesticht, behooren hiertoe, hoewel hun voorhof-aanleg wordt gewijzigd. Tijdens het rijk van Thebe loopt daar de omsluitende kolonnade langs drie zijden ter zelfder hoogte door (fig. 17), terwijl in lateren tijd de zijdelingsche zuilenrijen ondergeschikt van afmeting worden 'ii ook niet onmiddellijk tegen le domineerende [colonnade van de *roote zuilenzaal tansluiten. Daar- o* door wordt deze een afzonderlijke, dominee rende t'a<;ade (tig IS en .'!<•). Afwijkingen in aanleg van voorgaande typen vertoonen de groote tempels van Karnak (fig. li)) en Luxor. Hun reusachtige grootte en ingewikkelde vorm zijn achtereenvolgens onder verschillende koningen ontstaan, die den oorspronkelijke!! tempel voortdurend met steeds grootere zuilenzalen en pylonen hebben verrij kt. Wel beschouwd blijft, ondanks deze wijzigingen, de eenheid in liet grondplan bestaan. De ontzaglijke uitbreidingen toch van den tempel zijn alle in de lengteas aangebracht; binnenplaatsen , peristyliën en hypostyliën, alle blijven zij voorbouwen of vestibules tot het heiligdom, hoe uitgebreid hun aanleg zij. Bij tempels van zoo aan merkel ijke oppervla kte verandert de groote zuilenzuil in opstand. Ter wille van de verlichting is het middendeel verhoogd, waardoor zijlicht mogelijk wordt. Aldus de groote Ammoutenipel te Karnak en het Ramessëuin — beide, reuzen-bouwen door de dynastie der Ramessieden nagelaten, en tijdens den bloei van Thebe gesticht (fig. 1!). 2(1 en 21). Eindelijk nog, was gebrek aan ruim terrein een oorzaak tot wijziging in aanleg. Zoo zijn de tempels te (ierf-Husen en te Abu-Si inhei (Ipsamboul), gebouwd in het zeer nauwe Xijldal van Opper-Egypte, bij gebrek aan vrije ruimte geheel of gedeeltelijk in de rots uitgehouwen (fig. 2;}). Deze tempel door Ramses 11 gesticht, is vooral merkwaardig wegens de kolossaal-beelden van den koning. Aan weerszijden van den ingang zijn deze zittende figuren, ter hoogte vau rui in 20 inr., uit de rots gehakt. Zoowel om hun grootsehe schaal, hun breede uitvoering en treffende onderlinge 'e- " c5 Ö Fig. 22. Tegenwoordige toestand. Iijkenis zijn ze meesterwerken der Egyptische beeldhouwkunst. Een der figuren is gedeeltelijk vernietigd (fig. 24). Ter vermijding van den zwaren arbeid werd soms de as van den tempel hij ontmoeting van den rotswand rechthoekig omgelegd (Tempel te Abydos). Laatste varianten in plan vorm zijn de kleine tonipels op Elephantine en Pliilae, twee eilanden iu den Nijl. Strikt genomen zijn ze slechts kapellen, want van den grooten aanleg der hvpostvliën, van den voorhof en de Pylonen is niets aanwezig. Enkel een rechthoekige ruimte, IV- Rotstoinpei van al ol iiiet ommuurd, gevormd door een kolonnade, op Uainscs II te Alm-Simbcl i j i i . . i ,..i (ipsainiioiii) (P. ( .). hoogen onderbouw en door een trap toegankelijk. Het tempeltje op Elephantine (sinds 1822 verwoest) (fig. 25), was met steenen platen afgedekt; dat op Pliilae is zonder afdekking. Schilder- "■UrflAOH Fig. 24. Rotstempel t«' Alm-Simhel. achtig gelegen aan den oostelijken Xijloever bij de aanlegplaats i> liet onder verschil lende benamingen bekend o. a. als de kiosk van Tiberius (fig. Fig. 25. Tempeltje te Elephantine (1'. & C.). Door soinniige schrijvers wordt het beschouwd als wachthalle der priesters tot de groote tempels van het eiland (fig. 27). De stichting is uit den laatsten tijd der Egyptische kunst. KAKAKTEKISTIEK VAX DEK TE.MI'EI,. „Met liet heiligdom als centrum en kern is dus de tempel de aardsche woning van den god, waar de koning, zijn zoon, hem komt aanroepen van aangezicht tot aangezicht, hem komt danken, hem komt hulde brengen en daarvoor van zijn vader en meester de belofte ontvangt tot bescherming en Fig. 25ff. Doorknede van liet tempeltje te Elephantine. steun. Tevens is door den aanleg van talrijke ruimten rondom liet heiligdom de tempel eene plaats van wijding, van bewaring, van voorbereiding: een groote sacristy, welker toegang alleen was veroorloofd aan de personen van den dienst, belast niet de zorg voor liet gewijde tempel-materieel. Deze oorsprong en beteeken is verklaren zijn strenge afsluiting door zware steenen muren, drie in getal" (Perrot). (ielieel in tegenstelling tot de latere. Christelijke monumenten, waar de plaats van het allerheiligste uitwendig een karakteristiek architectuur-motief wordt, is hier de aanduiding zorgvuldig aan den blik onttrokken. Fig. 2(>. Tempeltje op Pliilae. Indrukwekkend, geheimzinnig is liet monument in zijne algeheelc verschijning (tig. 28 en 2!)). Massieve pylonen markeeren den toegang. Hoog verheffen zicli hun statige steenmassa s. Hun sobere strenge omtrek, hun vlakke? ondoorbroken, ondoordringbare, hellende flanken geven den indruk van stabiliteit. duurzaamheid, afzondering, rust. Overdekt met hieroglyphen en symbolische voorstellingen, die in lange horizontale rijen boven elkaar gesteld en symmetrisch • mi de as geschikt, de groote daden van den Pliarao vertolken, zijn zij als reuzeii-gcdenksteenen ter zijner verheerlijking aan den ingang opgericht. Krachtig worden de muren door de zware rondstaaf omzoomd en hun tinnen bekroond Fig. 2". Isis ti'inpels «|t I'hilai'. door de zacht gebogen hol lijst, deze in rijke werking van hal ven toon (fig. 2N). Ook de ingang zelf bevat in zijn horizontale bekroning het koningsembleem. Omgeven door statige koningsfiguren en voorafgegaan door liooge gedenknaalden (Obelisken) en lange, starre sfinxrijen, zijn deze een synibolisehe inleiding tot het heiligdom. Een rijke polychromie verhoogde het aanzien van den strak kon, haast Fijr. 28. Tenipelaanzicht te Luxor (nanr ChijHoz). soullieren gevel, die bij feesten door slanke, hoogo wimpelmasten werd getooid. Na dezen vlakken, massalen voorbouw vertoont de ruime, open voorhof zich in verrassende tegenstelling van architectuur. Rondom verheffen zich schaduwrijke zuilengangen als rijke omsluiting van het rechthoekige plein, hetzij in doorloopende rijen langs drie of vier zijden geschaard, gelijk vooral bij de tempels van Thebe (fig. 17), of wel, als lagere peristvliën alleen ter weerszijden geplaatst, schaal gevend aan de 'grootsehe zuilenhalle op den achtergrond, die als de eigenlijke gevel van het heiligdom, het hoofdmoment in deze omgeving is (fig. ;;<»). Indrukwekkend is deze doinineerende massa, door haar sterk contrasteerende hoofdafmetingen, door de plastische werking harer zware zuilen met rijke kapiteelbekroning, door haar vasten bouw. Stabiliteit en rust spreken uit de herhaling der horizontale architectuurlijnen van kroonlijst, architraaf en borstwering. Deze laatste als hooge, steenen .afsluiting tusschen de zuilen ter weerszijden van den niiddendoorgang geplaatst, onttrekt het inwendige aan het oog der schare, en verhoogt de geheimzinnigheid van de handeling die daar wordt voorbereid. Slechts de breede iniddendoorgang. vergunt een blik in de machtige zuilen- Kig. 29. Pylonen van den tempel te Krifti. zaal welke alléén rechtstreeks licht ontvangt (fig. Hl). De overige hallen, soms verscheidene in getal, zijn steeds afnemend in grootte en verlichtingen vormen een mysterieuzen toegang tot het kleine heiligdom, dat geheel in duisternis is gehuld. Heel de versiering van het inwendige spreekt weer van de hooge waardigheid des stichters. Zijn persoon als hoogepriester wordt daar, in talrijke tafereelen op de wanden, herdacht. Het thema is de vereering der godheid in al haar phasen. De koning biedt de godheid een offerande aan. bestaande in levensmiddelen, bloemen, vruchten en 'inbleinen; hij is in aanbiddende houding geheel van duurzaam materiaal gebouwd. Daarin alléén kon hun grootsche opzet en hooge beteekenis worden vertolkt en zoo verdween de vroegere houtarchitectuur weldra geheel en werd zij door de steenarchitectuur vervangen. Keeds uit de pyramiden van Gizeh zijn ons de Egyptenaren als zeer bekwame steenhouwers bekend. Ook tijdeus de groote bouwperiode der koningen van Thebe, zijn sommige werken uitgevoerd die zoowel door de groote afmetingen, als door de zuivere bewerking van liet materiaal, een hoog denkbeeld der techniek geven. Doorgaans echter bestaat de constructie der ontzaglijke tempels uit zand- Fig. :!(!. Sareophaag van Mveerinus (I\ A: C.). steen en kalksteen, van gewone afmetingen in steenarchitectuur: lagen ter beddinghoogte van 0.80 a 1.20 mr., bij een lengte van 1 tot 2.50 mr. en eene dikte van 0.50 tot 1.80 mr., worden horizontaal opgesteld en in tamelijk slordig verband bewerkt (fig. 37). Het onregelmatig ingrijpen der steenen, onderling van verschillende hoogte en hun willekeurige vorm verraden een haastige, on\erzorgde uitvoering, welke is toe te schrijven aan den gelijktijdigen bouw van talrijke tempels, en aan de gewoonte om de muren en zuilen met stuc en beschildering te bedekken, en daardoor den steen aan liet oog te onttrekken. Ook de fundeering liet dikwijls te wenschen over; bij de tempels te Karnak is zij onvoldoende van aanleg, haast gelijk niet den grond en niet 3* tegen de overstrooming van den Xijl beschut. Enkele gevallen uitgezonderd, zegt Marïette, hebben de Egyptische constructeurs niet de nauwkeurigheid getoond die men hun zoo dikwijls toeschrijft. „Men inoet de tempels en graven opgemeten hebben, om te weten hoe dikwijls de tegenovergestelde muren der ruimten van ongelijke lengte zijn.'' Eerst de tempels van lateren tijd, van Edfu en Denderah, onder de dynastie der Ptolemëers gebouwd, zijn zorgvuldiger behandeld. Slechts noode werden steenen van buitengewone afmetingen gebruikt: soms bij schachten van zuilen, bij deurstijlen, maar vooral bij de architraven die de zuilen verbinden is dit het geval. De zuilenzaal van den tempel te Karnak (fig. 20 en 46) heeft architraven ter lengte van 9.20 mr., Fig. 37. Constructie van een pyloon (P. & C.). wegende 65000 kilo. Ze rusten op zuilen van 21 mr. hoogte ter diameter van 3.50 nir. voor liet verhoogde middendeel der zaal; de hoogte der kleinste zuilen is 13 mr. De planvorm der zaal (103 X 52 mr.) is door 134 zuilen in traveëen verdeeld. De uitvoering van zulk een tempel was dus een reuzenwerk. Toch waren de Egyptenaren op eenvoudige middelen aangewezen. In werktuigkunde waren zij niet bedreven. De handspaak, de bok of de kraan en de kabel, ziedaar hun voornaamste werktuigen ter uitvoering. Bovendien kon wegens scliaarschte van hout niet aan het maken van steigers rondom de geweldige tempels worden gedacht. Bij hun bouw kwam het feitelijk op veel handenarbeid aan. Meestal leverden de veroveringstochten der koningen van Thebe, duizende krijgsgevangenen, die tot den bouw werden gebruikt. Men denke aan de Joodsche geheel decoratief is en met het steenverbaml geen rekening houdt. Deze algemeen verspreide bekroning dagteekent reeds van vroegere» tijd en is zoowel aan liet inwendige der tempels als bij de grafbeschilderingen veelvuldig en in \ei schil lende \arianten aangewend. Ook aan het zoogenaamde koningspaviljoen te Medinet-Abou, de eenige paleis- of tempelruïne die ramen heeft, komt het type terug (fig. ;">8). Daarentegen zijn de muren van dit monument met Fig. 52. Palmkapiteel te Esneh. Fig. 53. Daetylvormig saamgesteld kapiteel te Esneh. vertikale, afgeronde steenen platen bekroond. Behalve de reeds genoemde versiering der hollijst wordt deze, bij de borstwering tusschen de tempelkolonnade, met een rij staande uraëus-slangen bekroond. Versierinf). Bij de analyse der architectuur was reeds bij herhaling van versiering sprake. Beeldhouwkunst en schilderkunst zijn in Egvpte zoo geheel één met haar, dat een scheiding niet was te maken. Zoowel in symbolischen als aesthetischen zin karakteriseeren zij de architectuur, als nadere ver- tolking van haar innerlijke beteekenis. Heel de tempel was uit- en inwendig één doorloopend decor. Wanden, zuilen, architraaf-balken, kroonlijsten en zolderingen, alles is met has-reliefen vlak- CJ ' schildering voorzien. Figurale tafereelen in talrijke rijen naast en boven elkaar, afgewisseld met karakteristiek hïeroglyplien-schrift, overdekken den bouw in al zijn onderdeelen, en spreken van zijn bedoeling en aard. Een belangrijke plaats neemt de statuaire kunst in en kenmerkend is de vroegtijdige ontwikkeling in de behandeling van het beeld. De goden, maar vooral de koningsbeelden zijn, reeds tijdens de eerste dynastieën, merkwaardig om lnin natuurgetrouwe waarneming, hun realistisch karakter. Fig. 54. Bladknpitcel te Edfu. . ,. . ... Dit komt voort uit de eigenaardige denkbeelden omtrent het onsterfelijkheidsgeloof. Was de balseming reeds een Fig. 55. Ante en zuil te Medinet-Abou (P. & middel om het lichaam gedurende langen tijd in duurzamen staat te bewaren en al,lus den overledene de lange, moeilijke, geheim* ige rei» door het ondermaansche moffeliik to mau ■■ ,1 maken, een volkomen waarborg tot voortlie- l'ig. I'oonlu'kmning Ie Knriiak. staan gaf de „,n,nmie niet. Naast het gevaar van verdwijning door he- 0 , ™ vernietiging door sol ding ■ ootaoht. Daarom werd, waarschijnlijk reeds tijdens het leven van'don ZIJ" 'M getrouw mogelijk se,naakt i„ ,1,,,,,.., intuv 'iaal: hout, metaal, steen of graniet. I)e vermenigvuldiging vermeerderde nog de zekerheid van voortbestaan, waardoor de plaatsing van verschillende afbeeldingen in één graf wordt verklaard. Kir. 57. Profiel van den hollijst. Ook de verschillende koningsbeelden aan _ , . , . (ion «gang va» graf en tempel, op vaak groote schaal n,(gevoerd, staan hiermee in verhand. Aldns de koLaal- Anlell0Pllls III — de zoogenaamde Memnonzuilen bij Medinel4, °ndt,J. * «kWh.» er statuaire zijn zeer " d h r T,Vff°'"1 is soms karaktervolle, hc- d „,td rukk.ng van oen kop, streng, breed, als VW1 loni ^ „f TL™!,. »'» *** ™» gin ïaia (fig. ,*). 4 Opvatting en bewerking zijn steeds overeenkomstig den aard van het onderwerp, de schaal en het materiaal zijner uitvoering. Vandaar de uiterst sobere behandeling der reuzenbeelden in hard graniet en de meer gedetailleerde bewerking van kleine figuren in den zachteren kalksteen. Doorgaans getuigen ook de wand- en plafondversieringen der tempels van Fig. 58. Portret der koningin Taia. rationeelen zin in de wijze van voorstelling. De plaatsing van het onderwerp is niet tegennatuurlijk, de teekening juist naar den afstand van het gezichtspunt en den vorm der ruimte berekend. Daardoor blijft het geheel overzichtelijk, de indruk bevredigend. □ Zoo wordt liet plafond van den tempel, als verzinnelijking van liet firmament, veelal met regelmatig verdeelde sterren op blauwen grond versierd, waarop soms vliegende gieren, vastklemmend een koningsteeken, in rijken rhytmus van lijnen zijn gestvleerd (fin mv»r_ r ijj. Kaam te Medinet-Abu i i „ _ (p. i* c.). daad van tafereelen. Perspectievische voorstelling hebben de Egvptenaren niet gekend. De wijking is door repetitie van het figuur aangeduid, dat gemakshalve en bijna zonder uitzondering in profiel is weergegeven. Veldslagen, jachten en in 't algemeen tafereelen die een menschenmeni°te bevatten, duiden dit aan. De compositie, wordt in hoofdtrekken op verschillende tempels herhaald, en is ietwat primitief van teekening: onder anderen in de karakteriseering van de hoofdfiguur, den koning, wiens superioriteit niet door Fig. 60. Fragment van een plafondversiering uit Thebe. de innerlijke uitdrukking maar enkel door de overwegende grootte van het beeld spreekt (fig. 29). Van naïeve onbedreven teekening zijn ook oog en handen (fig. 68). Daarbij werkt de algeheele overdekking der wanden met tafereelen eenigszins eentonig en vermoeiend. Niet alleen door gebrek aan schikking of stelselmatige verdeeling, met juiste tegenstelling van versierde en onversierde 4* gedeelten, ook gebrek aan afwisseling in de voorstelling der figuren draagt Fig. 01. Zuilenluillo te Meu (I*. hiertoe bij. Want deze bepaalt zich tot één aangenomen type van man en vrouw. Beide komen voortdurend op de verschillende monumenten in ietwat strakke houding en gebaar, terug. De man in de kracht van den middelbaren leeftijd, de vrouw in de gratie harer jeugd. Vaak verdienstelijk weergegeven door de idealiseerinir van het figuur met aanduiding deikarakteristieke onderdeelen alleen, doch eenigszins conventioneel, stereot\ piscli van uitdrukking, door hnn talrijke herhaling. Ken zwakke zijde der wandversiering is nog gebrek aan overeen knuist tusschen teekening en steenverband, wat wel wordt verklaard door bedekking van den steen nvt een stuclaag, waardoor de massa als een geheel verschijnt, een uitvoering in droog klimaat wel is waar lang tegen het weder bestand, doch strijdig met liet karakter van duurzaam beid, den tempel in bedoeling en samenstelling eigen. In een land zoo rijk aan materialen als het Xijldal ware het zeker rationeel geweest, de polychromie der monumenten vooral door de kleur van de materialen uit te drukken, zoo noodig met gedeeltelijke beschildering. I)e waardigheid en duurzaamheid waren er zeker mee gebaat. Doch voor den Egyptischen kunstenaar was de tempel een groot fresco-veld ter verzinnelijking der oppermacht en goddelijkheid van den koninklijken stichter. Daarom schiep hij reusachtige oppervlakten, waarop zinrijke, decora- I-IK. lil". K.luf in hout te Gizeh. tieve voorstel li ngen de moreele betee- kenisvan het heiligdom nadervertolken. Dit vooropgesteld mag men liooge bewondering gevoelen voor de begaafdheid door dat oudste volk van kunst in versiering geopenbaard. Want de hg.\ ptenaren waren zeer verdienstelijke decorateurs. Als kunstenaars van ras waren zij in staat, ondanks weinige grondmotieven en kleuren, aan hun versiering toch rijkdom in vorm en kleur te geven. Bood, geel, blauw als dominanten, werden onder de felle zon van Egypte, in volle kracht, als primaire kleuren toegepast, afgewisseld met groen, en afgezet door wit en zwart. Alleen in den lateren tijd der kunst werden halve tonen, zooals bruin en violet gebezigd. I)e uitvoering, hoogst eenvoudig, is steeds vlak, decoratief. Onafgewerkte grafbeschilderingen hebben aangetoond, dat aan den teekenaar de groote rol was toebedeeld. Hij teekende uit losse, vrije hand, den omtrek van figuur of ornement in rood krijt, die daarna door den werkman met was- of waterverf werd ingevuld. Zelden zijn de voorstellingen tegennatuurlijk van opvatting Fig. 63. Portret eener koningin. ()f 1)otweg n.ltura]is. tisch. Integendeel, de natuurvormen zijn geidealiseerd, ondergeschikt gemaakt aan de dichterlijke idee die de decoratieve compositie beheerscht. Kenmerken zich de figurale voorstellingen vaak door bevalligheid en gratie (fig. f),'»), door waardigheid en ernst in uitdrukking, houding of gebaar, vooral de stvleering van liet ornement is merkwaardig. Talloos zijn de motieven tot versiering van tempel, grafkamer, sarcophaag, munimiekist, kleedingstuk of werktuig aangewend. Eerst aan de vlecht- en weefkunst ontleend, welker geometrisch stramien de lijnteekening bepaalt, worden weldra de planten en de bloemen een onuitputtelijke bron van inspiratie. Vermengd met symbolische motieven en karakteristiek hïeroglyphenschrift ontstaat een kunst van versiering: zinrijk, decoratief en vol afwisseling. Zoowel om hun stelselmatige samenstelling, hun juiste stvleering en toepassing van de natuur, hun duidelijken en schoonen vorm zijn de fries, rand en plafondversieringen typen van mooi vlak decor. Met bewonderenswaardig talent zijn natuurvormen of voorwerpen uit het dagelijksch leven tot versiering omgewerkt, volkomen aansluitend tot het architectuurdeel dat zij verfraaien. Ook de emblemen van goddelijkheid, onsterfelijkheid en oppermacht zijn met weglating der nuttelooze, storende onderdeden tot een zinrijk ornement hervormd. Aldus de zonneschijf, de uraëusslang, de kever, de schepter, de diadeem, het zegel; alle komen zij voor in steeds afwisselenden vorm, overeenkomstig de plaats die zij innemen. De hollijst, maar ook de wanden, de pijlers, P- ... n„ , , „ . ae zuilen en andere onderdeeien 1 4. Ornement randen naar Raeinet. van den tempel doen dit zien. Karakteristiek vooral is hun toepassing op de zuilschacht, waaraan ze als rondloopende, staande randen beneden en boven terugkeeren. Dank zij de teekening in vertikalen zin, blijft het smalle motief steeds duidelijk zichtbaar op den gebogen omtrek (fig. 48, 40, 50 en 01). Die duidelijke, eenvoudige teekening — de eerste eisch eener versiering — is ook het kenmerk der blo( in- en bladranden, /ij ontstaat uit de regelmatige verdeeling der hoofdmotieven. Deze zijn veelal de lotus en le papyrus, als knop, kelk of rozet in groote afwisseling aangewend. Hun schikking en vaak ook hun hoofdvorm gaan uit \an den driehoek, het vierkant, den rechthoek, de ruit en den cirkelboog, waardoor de samenstelling, ondanks den vormenrijkdom, door een rustig lijnenspel wordt beheerscht en de indruk duidelijk blijft. Ioch dringt, bij den eersten aanblik, liet systeem zich niet hinderlijk op. Met Fig. 6"). Verschillende plafondbeschilderingen (1'. & < nog aanwezig zijn, en die als vorm volkomen overeenstemt met de beschrijving door Herodotus van den tempel te Babvlon gegeven. „Hij bestaat uit een vierkant terras van 370 mr. zijde. In 't midden staat een massieve toren van 185 mr. zijde; op deze weer een, dan nog een — tot acht toe. De bestijging geschiedt uitwendig langs een rondloopende helling. In 't midden der helling bevindt zich een ruimte met rustbanken. In den oppersten toren is een groot heiligdom" Omtrent de juiste beteekenis van deze verwoeste gebouwen bestaat geen besliste zekerheid. Enkele Assyriologen meenen er sterretorens (zikurat) of observatoria in te moeten zien, omdat de astrologie als een uiting van den natuur-godsdienst in Mesopotamië, reeds vroegtijdig tot een zekeren trap van ontwikkeling was gekomen. Op zulk een aanzienlijke hoogte konden de Magiërs den loop der planeten ongestoord waarnemen, zonder belemmering van nevels die in de lage vlakten soms het vrije uitzicht verhinderden. Aldus de meening van Place en Thomas. Zonder deze meening te bestrijden verbinden Perrot en Chipiez aan de beteekenis van sterretoren, tevens die van tempel, een opvatting die berust op later gevonden teksten in Tello. Zij leiden hieruit af dat deze toren, als tempel in de omgeving van het paleis werd gebouwd „ter eere der goden en om hun beeld of heiligdom hoog in de ruimte te plaatsen, verre verheven boven der menschen woning, zelfs boven des konings paleis", ten aanschouwe van allen, daardoor gevend een hoog denkbeeld van de majesteit der goden en de macht van den priesterkoning die hun heiligdom had gebouwd. Met behulp van vermelde gegevens heeft de architect Ch. Chipiez enkele restitutiën vastgesteld, die als algemeene hoofdtypen van Chaldeesch-Assyrischen tempelbouw kunnen gelden. Ondanks afwisseling in onderdeelen van den aanleg gaan zij in hun samenstelling van één beginsel uit. Alle zijn zij een opeenstapeling van vierzijdige prisma's, telkens van kleinere afmetingen en daardoor onderling een terras vormend. Hun grondplan is tweeërlei: rechthoekig en vierkant, terwijl de trap, hetzij zigzagvormig, alleen aan de voorzijde, of wel doorloopend, rondom den bouw, is aangebracht. Het oudste type op rechthoekigen grondslag (fig. 68) is ontleend aan de opgegraven ruïnes te Mugheïr, te Abu-Scharein en te "Warka, alle in Beneden-Chaldea gelegen. Hoewel in laat-Bab.vlonischen tijd hersteld, is hun restauratie, dank do volksvereering die zij genoten, vermoedelijk in het oorspronkelijk karakter der stichting geschied. Het merkteeken van den baksteen brengt hun bouw tot op den vroegsten tijd terug. De oud-Chaldeesche tempel stond opeen ruim, hoog terras, den grondslag van alle monumenten in Mesopotamië zonder uitzondering. Breede, hellende evers , Architectuur. - wegen geleidden tot dit hoog plateau, dat door zware baksteenmuren was afgesloten. In 't midden er van stond de tempel. Zijn vaste, rechthoekige massa, Fig. 09. Chaldeeschen tempel op vierkant grondplan (P. & €.). terrasvormig in drie rondgangen opgebouwd, diende als voetstuk van een klein heiligdom, dat in onafzienbaar vergezicht de wijde vlakte beheerschte. Een vrij liggende trap aan de voorzijde verbond de terrassen onderling. De muren waren met glazuursteen bokloed, van vertikale insnijdingen voorzien, en met een kanteeling-borstwering bekroond. Heel de bouw kenmerkt zich door een rustige, indrukwekkende architectuur. Van gelukkige werking vooral is de monumentale trap aan de voorzijde, welke deze op natuurlijke wijze van de zijen achtergevels onderscheidt. Door haar hellende lijnen brengt zij een juiste afwisseling teweeg tot het strak lijnenspel van vertikalen en horizontalen, dat de muurmassa's verdeelt. Geen enkele ruimte bevond zich in den massieven romp. Een tweede type van grootschen aanleg vertoont fig. 09. Statig stijft de vierkante toren pyramidaal opwaarts, door de rhytmische verkleining zijner zeven terrassen. Met talent is de dubbele trap-aanleg ter weerszijden in zigzag-lijn ontwikkeld, hierdoor vrijlatend den voorgevel, die zich in de volle breedte zijner horizontale rondgangen teekent. Het geheel wordt door de koepel bekroning van het heiligdom juist afgesloten. Het ruime voorplein, waarop ritueele ceremonieën plaats vonden, verheft zich ook nu ophoogenonderbouw, en beheerseht heel de omgeving der burcht. Dit type, als variant op den gedeeltelijk verwoesten terras-toren (K) te Khorsabad (fig. 71), verschilt hiermede door den aanleg van de dubbele trap ter weerszijden, in plaats van den spiraalvormigen omloop aldaar aanwezig, een wijziging die niets onwaarschijnlijk is, al mist zij historische zekerheid. "Wel beschouwd is deze oplossing slechts een voortzetting van het bestaande systeem van opbouw. Overigens duiden opgegraven bas-reliëfs vage afbeeldingen van tempels aan, geheel afwijkend van de traditie, zoodat met zekerheid mag worden gezegd, dat de Mesopotamiërs niet twintig eeuwen lang hetzelfde model hebben nagevolgd, zonder eenige afwisseling. Opgevat in den geest der oorspronkelijke gebouwen, zijn deze restitutiën in ieder geval zeer merkwaardige hypothesen, gevend een denkbeeld van grootendeels verdwenen monumenten uit een oorspronkelijk tijdperk der architectuur. Vandaar hun opname te dezer plaatse. In aanmerking genomen de belangrijke hoogte der tempels, die soms 80 mr. bereikt, en het betrekkelijk weinig duurzame materiaal, waarvan ze zijn gebouwd, is het te begrijpen, dat deze monumenten den tand des tijds niet konden weerstaan, en thans tot vormlooze puinhoopen vervallen zijn, als een zwak getuigenis van hun vroegere grootheid. Voorzeker waren ze karakteristieke producten van architectuur, al misten zij het kunstvol aanzien der grootsche, gewijde scheppingen, door de Egyptenaren nagelaten. Deze restitutiën van oud-Chaldeeschen tempelbouw, vertoonen eenige afwijking met de tempels van het Nieuw-Babvlonische rijk, door Nebukadnezar gesticht, en door Prof. Tiele ') vermeld. Volgens deze beschrijving nam de !) Geschiedenis der godsdiensten. 5* sterretoren (zikurat) eveneens liet centrum in, doch bevatte tevens verschillende heiligdommen en kapellen aan hoofd- en nevengoden gewijd. Heel deze groep van gebouwen werd door een aantal voorhoven omgeven, onderling door ringmuren gescheiden. Het aantal verdiepingen van den zikurat wisselde af van twee tot zeven. Als tempels van ondergeschikten aard, zijn nog de opgravingen te BirsNinirud te vermelden. In de nabijheid van groote terrastempels aangelegd, vertoonen hun ruïnes verschillende planvormen, bestaande uit een rechthoekige ruimte, een eella met een of meer voorruimten, waarin een nis ter vermoedelijke opname van het beeld. De plattegrond van deze latere tempeltypen is zeer onsamenhangend in samenstelling en weinig karakteristiek; alleen de reliëfplaten ter versiering der wanden aangebracht en gewijde voorstellingen van goden en geniën bevattend, hebben de bestemming als kleine tempels of kapellen aangewezen. Hun ingangen zijn evenals bij de paleizen door dorpel wachters bewaakt. HET PALEIS. Verschillende ruïnes van paleizen zijn in Mesopotamië ontdekt. Dank zij hun minder onvolledigen staat, zijn zij de beste bronnen tot de kennis dezer architectuur. Want hoewel ook van de paleizen nog slechts muurtronken bestaan en geen enkele ongeschonden ruimte meer aanwezig is, veroorloven de overgebleven documenten toch een voorstelling van hun vroegeren toestand. Aanleg, indeeling, constructie en versiering zijn met genoegzame zekerheid hiernaar bepaald. Vooral de paleizen in Assyrië zijn het meest onderzocht en bekend. De opgravingen te Khorsabad, te Kujundsjik, te Birs-Nimrud, te Assur en andere plaatsen, hebben sinds een halve eeuw zeer omvangrijke gebouwen blootgelegd. Daarentegen dagteekent de kennis van het vroeg-Chaldeeseh paleis eerst van de laatste jaren. Het paleis van koning Gudea te Tello, door E. de Sarsec ontgraven, is hiervan een type (fig. 70). Zeer belangrijk is deze ontdekking, omdat de verwantschap tusschen het Chaldeesche en het later Assvrische paleis er door wordt vastgesteld. Naar één zelfde grondtype zijn ze gebouwd, ondanks meer dan twintig eeuwen tusschenruimte. In beide typen is de algemeene groepeering en de constructie der ruimten dezelfde; hun verschil bestaat in den veel grooteren omvang, den rijkeren aanleg van het laatste, zoodat het Assyrisch paleis als de ontwikkeling en volmaking van het Chaldeesch paleis is te beschouwen. De algeheele indeeling, die nog in de moderne Oostersche paleizen gebruikelijk is, bestaat uit drie woning-groepen, elk een serie vertrekken bevattend, stelselmatig oni binnenplaatsen geschaard. Ze vormen op zichzelf staande afdeelingen met afzonderlijken toegang van buiten, doch zijn onderling met elkaar in gemeenschap, en, zoo noodig, ook gemakkelijk van elkaar te scheiden. De drie afdeelingen zijn: de woning van den vorst (serail), verdeeld in ontvang- en feestzalen (sélemlik) en woonvertrekken met kanselarij; dan de vrouwen woning (harem) en eindelijk de dienstvertrekken (khan), waar keukens, stallingen, koetshuizen, voorraadskamers enz., zich bevinden. Klein of groot van aanleg, steeds blijft deze indeeling gehandhaafd, liet reeds vermelde paleis van koning Gudea te Tello (ongeveer 3000 v. Chr.), een rechthoek van 53 bij 31 mr., doet deze indeeling zien. liet aantal vertrekken is zesendertig. Hun afmetingen zijn klein; de breedte bereikt geen 4.00 mr., terwijl de lengte 12 mr. niet overtreft. Alle zijn ze groeps■ gewijze, rondom de door arceering aangeduide binnenplaatsen geschikt. Fig. 70. Paleis van koning Gudca te Tello (Ilcuzey). Hot gCuOUA\ IS 0011 Ultillg A clll OOI'- spronkelijkChaldeesche kunst. Nergens is een spoor van versiering ontdekt, noch van beschildering, noch van bekleeding met glazuursteen. De muren schijnen vlak in metselverband te zijn bewerkt. De overdekking der smalle ruimten kon door houten balken geschieden. Hun verlichting vond plaats enkel door de deuropening. Heel de bouw is op een vierkant terras van 200 mr. zijde cn 12 mr. hoogte opgericht. Geheel overeenkomstig deze indeeling, doch van veel grooteren omvang is het later Assvrische paleis. Dat van koning Sargon te Khorsabad (8U eeuw v. Chr.), kan als meest volkomen type dienen (fig. 71). Als koninklijke residentie in de omgeving van Ninivé gebouwd, kenmerkt het zich door zeer uitgestrekten aanleg. Het is een groote burcht van rechthoekigen grondvorm, als een groot bastion, gedeeltelijk buiten den hoogen ringmuur der stad gebouwd, doch nauw hiermee verbonden. Gelegen op een terras van 14 mr hoogte, en ter oppervlakte van 10 H.A., heeft het door een dubbele monumentale trap en door een breeden oprij weg met de stad gemeenschap. Uitwendig wordt de zware en liooge ringmuur die de stad omsluit en die met vooruitspringende, hoogere torens is versterkt, in regelmatige verdeeling voortgezet. Fig. 71. Plattegrond van het paleis van koning Sargon te Khorsabad. Aldus naar alle zijden de omgeving beheerschend is het geheel de uitdrukking van macht en veiligheid tevens (fig. 72). Op dezen hechten onderbouw staat het uitgestrekte paleis. In hooge verheffing van vertikale muurmassa's met kanteelbekroning en toren-onderbreking, zijn de drie hoofdgroepen der koninklijke woning om ruime binnenplaatsen gegroepeerd. Stelselmatig is hun schikking. I)e directe ingang van de stad uit bevindt zich bij de monumentale trap (A), ter Zuid-Oostzijde. Statige torens flankeeren de hoofdpoort, welke door symbolen van waardigheid en macht — reusachtige dorpelwachters - wordt bewaakt (fig. 78 en 79). I)e rijweg (B) geleidt ruiters en wagens van den koninklijken stoet tot een omgang (D). In de onmiddellijke nabijheid van de aankomst is de toegang (C) tot het serail of de woning van den vorst. Zij bestaat allereerst uit een serie staatsiezalen, grenzend aan de achterzijde van het ruime voorplein (E) en omgevend, in axiale schikking, een vierkante binnenplaats (F). Ruim is hun aanleg, rijk hun decor. In aansluiting tot deze officieele vertrekken liggen negenenveertig ruimten ten dienste des konings: ontvangkamers, woonvertrekken, slaapkamers, kantoren der kanselarij, vertrekken voor de hofhouding, alle van kleinere afmetingen en om kleinere binnenplaatsen (O) gegroepeerd. Met de staatsiezalen vormen zij een rechthoekig centrum ter oppervlakte van 12600 M2. Ten Noorden van dit gedeelte, is een afzonderlijke groep vertrekken (H) in verbinding met het voorplein (E), en van de esplanade (D) af toegankelijk. Hun bestemming is niet bekend. Doch de overeenkomst, in schikking en vorm der ruimten met die van het serail, wettigt het vermoeden, dat hier de woning van Sargon's zoon, Sanherib, was gelegen. Naast dit officieele gedeelte, in het Westen van het ruime terras, staat een afzonderlijk paviljoen als troonzaal beschouwd (I), wegens de gemeenschap met de staatsievertrekken der omringende woningen. De vierkante tempel of sterretoren (K), bevindt zich in de omgeving van dit gedeelte. In het Zuidelijk deel van het terras is de Harem of de vrouwenwoning geplaatst. Het is een afzonderlijke bouw met spaarzame, smalle toegangen. De vertrekken stelselmatig in drie gelijke groepen ingedeeld, waren bestemd voor Sargon's drie vrouwen met haar gevolg. Om drie binnenplaatsen (L) geschaard, vormt elke groep een op zichzelf staand geheel. De hier gevonden opschriften laten geen twijfel over omtrent de bestemming. Kijk was ook hier de versiering, vooral van de ruime vierkante binnenplaats. Haar wanden waren met glazuurbaksteen en tegel mozaïek bekleed (fig. 81). Naast de ingangen der appartementen waren hooge houten standaards, met bekroning van bronzen palmbladeren in waaiervorm, geplaatst. De dienst van dit deel geschiedde door een enkelen toegang in gemeenschap met de groote binnenplaats (M), als centrum van de dienstafdeeling (Klian). Groot was het aantal vertrekken voor de huishouding benoodigd. Keukens, bewaarplaatsen, woningen der onderhoorigen, stallingen en koetshuizen, in verschillende groepen om binnenplaatsen geschaard, vormen hier een afzonderlijk, omvangrijk deel van den aanleg, rechts van het ruime, vierkante plein, ter grootte van 1 H.A. Zoowel hiermee als met het serail hebben deze vertrekken gemeenschap. De toegangen van buiten zijn ter weerszijden van de hoofdpoort (A) aangebracht. Aldus in Aldus in 't kort de algeheele indeeling van het paleis, door 1'laee en Thomas voor de meeste onderdeelen met zekerheid, voor enkele met waar¬ schijnlijkheid vastgesteld. Oordeelkundig, overzichtelijk, stelselmatig zijn de moeielijkheden opgelost. Al naar hun bestemming zijn de vertrekken, ten getale van meer dan tweehonderd, op den beganen grond gerangschikt in verschillende afzonderlijke groepen, met doelmatige, onderlinge verbinding. Als architectuur evenwel heeft het plan Fig.73. Paleis van Assurhaddon (p. & c.). iets bekrompens en eentonigs door de geringe perspectievische werking, de ongunstige verhouding en aansluiting van sommige vertrekken alsmede door hun gebrek aan afwisseling in vorm. Vooral bij de serie zalen in het serail, 0111 de vierkante binnenplaats (F) gegroepeerd, is dit het geval. Hun grootste breedte bedraagt slechts 8 mr., hun lengte 32 mr., een verhouding die zeker geen grootsche ruimtcAverking zal teweegbrengen, 1111 de toegang veelal in de lange zijde zich bevindt. Opmerkelijk is het defensief karakter der plaatsing van den ingang tot den Harem en het Serail. Meteen kleine, juist opgestelde lijfwacht was een overrompeling daar haast onmogelijk. CONSTRUCTIE. Zeer Avaarschijnlijk is een oorzaak van constructieven aard de aanleiding tot de stelselmatige doorvoering eener beperkte zaalbreedte in het Assyriseh paleis. Slechts een enkele uitzondering vertoont het paleis van koning Assurhad- p- 7,. r. , , don uit de 9e eeuAv at. Chr. (f12:. rig. <4. Oroep van gebouwen te Kujundsjik. v & 73), dat een zaal bevat van 19 mr. breedte en ."jij mr. lengte, een grootsche ruimte, die Avaarschijnlijk tijdens den opbouw door een middenmuur in vieren moest worden verdeeld, wegens de onmogelijkheid haar in ééns te overwelven. De gewelf-constructie, die doorgaans bij alle groote ruimten moest worden toegepast, verklaart de buitengewoon zware aanleg der muren, van alle Assyrische paleizen. Ofschoon geen enkel gewelf meer aanwezig is, hebben de talrijke stukken kleisteen, tusschen het puin der ingestorte ruimten gevonden, en welker holle zijde met stuc en fresco-schildering was afgewerkt. de toepassing van dit constructiesysteem, bijna met zekerheid, vast¬ gesteld. Ook de talrijke reliëfs niet afbeelding van paleizen (fig. 74), verder het getuigenis van oude schrijvers dat: ,,alle huizen van BabyIon waren overwelfd (Strabo), ei ndel ij k de Oud-Perzische gebouwen uit lateren tijd — en de huidige wijze van bouwen — pleiten hier voor. Trouwens men kon moeielijk anders. Steen was er niet, en hout niet in voldoende afmetingen en kwaliteit voor groote spanningen. Zoo was men op den koepel en het tongewelf aangewezen. ter overdekking der ruimte. Fig. 75. Gemetseld kanaal te Khorsabad (P. & C.). _ , De gestrekte vorm der zalen wordt hierdoor duidelijk. Zij werden niet een tongewelf overspannen, terwijl bij breede muuropemngen: poorten of deuren, de rondboog werd gebruikt. Gevonden kanalen (fig. 75) wijzen de constructie aan. In schuin geplaatste ringen of strooken verdeeld, kon het gewelf zonder behulp van formeelen worden gemetseld, een methode, ter besparing van hout, thans nog in heel het Oosten, zelfs bij koepels van groote spanning, in zwang. Overblijfselen van spitsboog- en ellipsvormig-overwelfde kanalen zijn ook gevonden. Omtrent de aansluiting van het koepelgewelf tot den vierkanten vorm van enkele zalen bestaat geen aanduiding. Aangezien ronde vertrekken niet bekend zijn, is die overgang vermoedelijk door pendentief geschied, op de wijze van sommige Oud-Perzische gebouwen. Hierover later. Toch was de toepassing van het gewelf niet exclusief; verkoolde stukken hout en ascli in de puinlioopen aanwezig, wijzen aan, dat ook balkzolderingen werden aangewend, zij liet dan ook alleen bij de kleinere ruimten. Gewelven hadden de eigenschap, beter bestand te zijn tegen de zwaarte der terrassen, ter afsluiting van de warmte, noodig. De ontzaglijke klei- en puinlaag der ruïnes, soms vier en vijf nieters hoog, als ook de bas-reliefs der paleizen doen zien, dat destijds liet terras ter isoleering werd aangewend. Op het gewelf werd een dikke laag gestampte klei, al of niet met gehakt stroo vermengd, aangebracht en daarna met een laag asphalt of tegels afgewerkt (fig. 70). Zoo verkreeg men een voldoende be- Fig. 76 Gebouw in kleisteen (P. & C.). ScllUttillS'. Natuurlijk kon en moest in liet verzengende klimaat van Mesopotamië de verlichting spaarzaam zijn. Evenals do regen ten onzent, is daar de zon, de groote vijand van den bouwmeester. Haar hinderlijke invloed te neutraliseeren, was zijn taak bij den bouw van het paleis. Vandaar reeds de buitengewone zwaarte van muren en gewelven. Dikten van vier, vijf meters en meer zijn geen zeldzaamheid. Deze muren met groote lichtopeningen te doorbreken ware ongerijmd en trouwens niet noodig. Er is dan ook geen spoor van ramen in de ruïnes ontdekt. Evenmin duiden de bas-reliefs deze aan. Enkel zeer kleine, vierkante openingen, hoog boven den vloer, zijn ter ventilatie aangebracht (fig. 1)1). Volgens Place geschiedde de verlichting der zalen door ronde, aarden buizen, in de kruin van het tongewelf geplaatst. Talrijke cylinders ter diameter van 0.34 mr. en ter lengte van bijna een meter, zijn door hem opgedolven. Over de geheele gewelf opper vlakte gelijkmatig verdeeld, verspreidden zij een zacht licht in de ruimte. De verlichting der koepelvormige zalen, schijnt door een ronde middenopening te zijn geschied (fig. 74). Zoowel in Chaldea als in Assyrië, was dan de baksteen-constructie het algemeen aangenomen systeem. In Chaldea ontstaan, werd ze later door de Assyriërs overgenomen. Hoewel enkele steden van dit Noordel ij kMesopotamië, door de nabijheid der bergen, goede Fig. 77. Constructie van den kalksteen ter beschikking hadden, is hiervan geen terrasmuur (P. & C.). .. gebruik gemaakt. Inventief op dit gebied zijn de Assyriërs niet geweest. De krijgsmanskunst alleen was hun verdienste — althans hun kracht. Met den godsdienst, de taal, de wetenschap, de staatsinrichting, kortom, met de algemeene beschaving, namen zij ook de traditie van bouwen uit Chaldea over. Bovendien is het zeer waarschijnlijk, dat bij gebrek aan eigen bouwmeesters, die van den overwonnen staat in dienst werden gesteld. Latere veroveraars hebben dit herhaaldelijk gedaan, zooals de Eomeinen en de Arabieren. De baksteenbouw had daarbij het voordeel eener snelle uitvoering. Bij het gebruikelijk systeem vorderde zij niet zoo zeer bekwame, dan wel talrijke werklieden en aan deze was geen gebrek, want zij werden door de onderworpen volkeren bij duizenden geleverd. Zoo konden de machtige Assyrische despoten in betrekkelijk korten tijd hun uitgestrekte paleizen bouwen. In hun ontzaglijk zwaren aanleg zijn zij van eenvoudige samenstelling. Heel het liooge terras, dat tot onderbouw van het paleis diende, was een breede, massieve voet eveneens van groote kleisteenen opgestapeld; een geweldige massa aarde, soms meer dan een mihoen kubieke meter groot, om die alleen veel handenarbeid had geeischt ter verplaatsing. In Chaldea werd de buitenzijde niet een omkleeding van goed doorbakken steen beveiligd, In Assyrië werd deze soms door gehouwen steen met regelmatig ingrijpend verband vervangen. Bijna zonder uitzondering heeft de muur een vertikale stand, en is zij met eon kanteeling-borstwering bekroond. De terrasvloer van vlakke steenen of geheel van een asphaltlaag voorzien, verkreeg ter afvoer van het water Fig. 78. Paleis van koning Sargon. Hoofdpoort (1*. & C.). een zachte helling. Vertikale buizen geleidden het water naar afvoerkanalen onder den grond. Ook de kern der gevelmuren was veeltijds van kleisteen gevormd, met uitzondering van sommige constructiedeelen, die van gebakken steen waren gemetseld. Eon kalk- of stuclaag beveiligde liet uitwendige. Het is met zekerheid bekend, dat de Assyriërs over dezelfde primitieve werktuigen en gereedschappen ter uitvoering beschikten als de Egyptenaren. v o R II LEE H. De architectuur van het Assyrische paleis is geen ingewikkelde detailkunst. De trotsche koningsburcht, in ruimen aanleg op hoog terras verheven, spreekt veeleer door haar grootsche muurmassa's, afgewisseld door statig oprijzende torens of bastions. Een strak, rechthoekig lijn verband belieerscht haar hoofdomtrekken in plan en opstand. Aanleg, opbouw, hoofdvorm en onderdeelen zijn aldus uit de techniek van het materiaal voortgekomen. De vorm van den baksteen heeft ze bepaald. Spaarzaam dan, zijn de details der gevels. Hier geen algeheele overdekking met symbolische figuurtafereelen en beeldschrift, zooals bij den Egyptischen tempelmuur. De liooge, vertikale muurvelden vlak, grootendeels onversierd. zijn enkel onderbroken door strakke, rechthoekige insnijdingen, regelmatig verdeeld en al¬ tijd door rechthoekig overkragende tinnen in zigzagverband bekroond (fig. 78). Alleen degroote hoofdpoort en haar omgeving trekt in 't bijzonder de aandacht. Met haar hooge pylonen maakt zij een grootschen indruk. De plastische versiering verkrijgt hier beteekenis, in de karakteristieke dorpelwachters, die den toegang schijnen te bewaken (fig. 79). Door de vereeniging van den stieren- Fig. 79. Dorpelwachter. of leCUA\ Cliromp, de adelaarsvleugel en het mot priestermuts (tiara) getooide koningshoofd als verzinnelijking van kracht, snelheid en verstand, zijn deze kolossen de symbolische vertolking van de hoogste physieke en intellectueele macht. Monumentaal is hun aanzien, zoowel door hun groote afmeting, hun rustigen stand, als door hun strenge styleering. Musculatuur, skelet, vleugel, haardos en tiara, worden in hun strakke teekening door evenwijdige lijnen belieerscht, met juist begrip van decoratieve werking. Zij zijn uit groote platen albast gehakt en vormen tevens een beschutting van het benedendeel der muren. De boog van den ingang is door een archivolt van glazuursteen omlijst 011 in enkele kleuren versierd (fig. 80). Gevleugelde geniën in aanbiddende of Fig. 80. Archivolte van glazuursteen (P. & C.). offerende houding, afgewisseld door groote vlakke rozetten en door randen van kleine rozetten afgesloten, zijn gewoonlijk de motieven. Tusschen de teekening Fig. 81. Versiering van den ITnrem (T'. v t van terra-cotta zien (fig. 82); de muren met haar halfronde insnijdingen, zijn met geometrische figuren in rood, geel en zwart, bij wijze van mozaïek, versierd. Karakteristiek is de bekroning der gevels. Aangewezen op den baksteen EVERS, Architectuur. <; is haar vorm geheel overeenkomstig haar bestemming en den aard van het materiaal waaruit zij bestaat. I)e hooge kanteelinglijst spreekt als een zware borstwering ter atsluiting van het boven-terras (fig. 83). Veroorlooft de baksteen geen grooten voorsprong, met krachtige schaduwwerking dan wordt dit gemis door den rlivtmischen, trapvormigen omtrek en de polv- Fig. 84. Kanteelinglijst van den terrastoren (1>. & C.). chrome vlakversierillg Vergoed. Twee of drievoudig is deze vertanding (fig. 83 en 84). De omtrek, die nog door een rondloopenden band wordt aangeduid, komt geheel uit den baksteenvorm voort. Elk der kanteelingvakken bevat een rozet, welk motief in een fries wordt herhaald; wel is waar op verschillende grootte doch op gelijke schaal, is het bloemmotief, de madelief, hier 111 beide doorgevoerd. Kleine rozetranden scheiden de hoofdmotieven. .luist door den eenvoud, de duidelijke teekening der decoratieve onderdeden, met den cirkel als grond- vorm en in len^ieveraeeiiiig van «jii, uiic en iicgcu, Fig. 8a. Assvrisehe lijst. ° ° alsmede door haar levendig koloriet van geel en blauw, kon de vlakke bekroning een krachtige werking teweeg brengen. Hoewel niet in haar geheel meer aanwezig, hebben de gevonden fragmenten een zeer waarschijnlijke restauratie veroorloofd. Ook op de afbeeldingen van paleizen komt deze bekroning veelvuldig voor. Behalve een enkele uitzondering zijn profileeringen of lijstwerken niet bekend. Alleen de voet van den heuvel die als overblijfsel van een terrastoren of tempel wordt beschouwd, heeft eene bekroning van gehouwen steen, overeenkomende met de Egyptische hollijst (fig. 85). Met het plint vormt zij de bekleeding van den baksteenmuur. DE ZUIL. Slechts een zeer ondergeschikte „„ . ... , t, t pi rol vervult de zuil in de thaldeesch- Fig. 8. Assyrisch kapiteel r. iv i Assvrisehe architectuur. Bij den zeer zwaren aanleg dier gebouwen, bestaande uit buitengewoon dikke muren ter ondersteuning van gewelf en terras en slechts schaars door poorten of deuren onder- Fig. 87. Fragment van oen Assvrisehen gevel (Bas-reliëf in het Britseh Museum te Londen). broken, was er voor dit vrijstaande steunpunt geen plaats. De grootsche hypostyliên van den Egyptischen tempel zijn in Mesopotamiö onbekend. Slechts enkele kleine zuilfragmenten zijn te Khorsabad en Birs-Ximrud ontdekt (fig. 86). Het bolvormig kapiteel, welks omtrek niet in elkaar grijpende bogen is versierd, vormt met de schacht één geheel. Ook het basement bestaat uit soortgelijk motief. Dan vertoont het bas-relief van een Assyrisch paleis decoratieve zuilvormen (fig. 87), als gevelbekleeding aangewend. Eenige overeenkomst hiermee heeft het fragment van een gevleugelde sfinx in de ruïnes te Birs-Ximrud gevonden (fig. 88), vermoedelijk een basement en het proto-tvpe der eigenaardige basementen uit de Lombardische kunst, bestaande uit een zittenden of liggenden leeuw, die een zuil draagt. In kerken uit dit tijdvak te Modena, Verona, Genua, Pisa, Siena en andere, zijn de zuilen der portalen er vaak mede versierd. De afbeelding (fig. 89) van een koninklijke kiosk, een klein paviljoen, , dat in het park van het paleis werd opgericht, doet evenwel de zuil als vrijstaand steunpunt zien, zij het ook op kleine schaal. Het motief is interessant om den kapiteelvorm, die een primitief type van het latere .Tonische kapiteel verraadt. Ook de afbeelding van een paleis (fig. 90) duidt aan dat het boven-terras, op sommige plaatsen van een overdekte galerij was voorzien, welker lichte bouw uit een hout-architectuur van dunne, vrijstaande zuiltjes bestond. Al deze aanhalingen evenwel geven slechts te kennen de ondergeschikte plaats door de zuil Fig.88. Basementeenerzuil(P.&c.). ingenomen; meestal als decoratief motief en niet als dragend element in den bouw, tenzij bij zeer lichte architectuur. Toch mag niet worden gezegd dat de zuil nooit als steunpunt in Chaldea heeft dienst gedaan. De opgravingen van den laatsten tijd te Tello en omstreken door John Peters en de Sarzec, hebben de overblijfselen van een ruimte aan liet licht gebracht die door achttien dicht bij elkaar geplaatste baksteenzuilen werd gedragen; haar bouw dagteekent ongeveer 2500 v. Clir. Een andere ruimte bevat vier zuilen tot een groep vereenigd, op vierkanten sokkel rustend (fig. 01) en eveneens van baksteen vervaardigd. Van beide zuiltvpen is de bekroning verdwenen. VERSIERING. In tegenstelling o o met het strenge, statige, haast stugge en eentonige, doch karakteristieke uiterl ij k der Assyrische paleizen was het inwen- Fig. 89. Bas-relief van een tempeltje. Jige vol bekoring. Veilig verborgen achter de ondoordringbare muren der hooge burcht, spreidde zich hier de weelde en de rijkdom van een machtig Oostersch vorst ongehinderd ten toon. Met veel luister was het inwendige versierd, en met comfort ingericht. De ruime binnenplaatsen, met kunstvolle, geweven tapijten — zooals thans nog in het Oosten worden vervaardigd—belegd, overspannen en aldus 1 1 Ut'W UUNUclcU ge- worden gedurende zekere uren van den dag, boden met de overwelfde zalen, appartementen , en de zoogenaamde hangende tuinen van het boven-terras, den bewoners af- Fij?. 90. Baksteenen bundelzuil te Tcllo (Choisy). Avisselillgeilgenot. Kenmerkend is de algeheele opvatting van het decor. In aansluiting met de statige dorpelwachters aan de ingangen der vertrekken geplaatst, werd heel liet benedendeel der zalen van een iloorloo pende plastische versiering voorzien. Zij was ge- beiteld op albasten platen, die bij wijze van lambriseering drie en vier meter hoog den wand bedekten. Ter hoogte soms in tweeën verdeeld en door een vlakken band geseheiden, strekten figurale voorstellingen op zacht gekleurden grond, zich in lange rijen uit. Hun thema is een beeldkroniek van het hofleven met den vorst als hoofdpersoon. Het zijn godsdienstige tafereelen, waarin de ko- digheid van hoogepriester vervult; tafereelen uit het staatkundige leven, die hem als oppermachtig heerscher, om- hovelingen en dienaren, doen kennen; tafereelen van oorlog waar hij zich de geduchte, on- zegevierende krijgsman vertoont; Fig. 91. Afbeelding van een paleis (Bas-relief). jaClltTcU01CC- len die hem voorstellen als ervaren schutter veelal in doodelijk kamp niet roofdieren (fig. fl'2); tafereelen uit het dagelijkscli leven, waaronder festijnen en drinkgelagen (fig. 11). In al deze voorstellingen van verschillenden aard onafgebroken op de wanden voortgezet en welker herhaling eentonigheid verwekt, vervult de koning de hoofdrol; hem ter eere zijn ze gewijd. Boven deze plastische ver- siering is de wand gepleisterd, in vakken verdeeld, door glazuursteen en versierde tegels, tot aan de geboorte van het gewelf, dat niet een frescoversiering is bedekt. Talrijke opgedolven fragmenten en ook de aanhalingen van oude schrijvers getuigen dat metalen bekleedingen van ivoor, brons, zilver en goud, aan deuren werden toegepast. Sommige zalen werden met albasten vloertegels belegd, in sierlijke ornementbewerking, terwijl andere van tapijten waren voorzien. Fig. 92. Koning Assurbanipal ter jacht (Bas-relief uit Kujundsjik). Merkwaardig is do ornomentiek. Zij bestaat uit verschillende geometrische figuren in verbinding met plant- en bloemmotieven, mensch- en dierfiguur. Het fragment te \\ arka (fig. 82) geeft van de eerste een denkbeeld. Een der meest geliefde motieven in de Assyrische versiering is de rozet (fig. 80). In groote verscheidenheid vindt men haar — afzonderlijk of met andere motieven vermengd — terug, bijna steeds met liet madeliefje als grondvorm (fig. 93). Daarnaast vinden de palm, de granaat- en pijnappel, alsook de lotusbloem toegopassing. Door de gemeenschap van Egypte met Assyrië is de lotus waarschijnlijk van daar overgenomen, hoewel Layard er een inhcemsche bloem, een tulp, in meent te zien. Groote, vlakke vloerplaten van albast te Kujundsjik ontgraven (tig. .14), f van vertoonen een n*uuc iwjicin^.u6 verschillende vormen. De compositie berust op een indeeling van vierkante vakken en is met een rand afgesloten. Zoowel bij den rand als het middenveld is de lotusbloem in af- , , ,1» «. <•, wisseling met den pijnappel en het Fig 93. Rozetten van glazuursteen (V. tv L.). i j ir madeliefje, kenbaar; dit laatste vormt ook het midden der groote rozet. De schikking van den rand gelijkt op un Egyptische randversiering (fig. (.)r>). Evenwel staan hier bloem en kelk los naast elkaar, terwijl zij in Assyrië onderling verbonden zijn. JYIlilj' 'J,J gaand motief gestyleerd (fig. 96). Het centrum, de madelief, wordt I door een cirkel omschreven, en door een dubbelen kring van gestvleerde kelken omgeven, hetwelk een mooie verbinding van bloem en knoppen teweegbrengt en het geheel een rijk aanzien geeft. De 1 neiging tot het bewerken der onderdeden . een Fig. !I4. Vloerplaat te Kujundsjik. keilllierk der As- syrischc versieringen, reeds bij de dorpelwachters opgemerkt, komt ook hier te voorschijn. _ _ Een variant is de vloerpaat uit Khorsabad (fig. 97). Hier is het midden door cirkels van stervormige teekening ingenomen. In beide typen evenwel is de hoek van den rondloopenden rand gebrekkig opgelost. Het fragment van een glazuurtegel (fig. 98), doet een toepassing van palmetten en vlechtrand zien. Ook hier zijn de motieven onderling verbonden, alle zijn zij als zuiver vlakornement gestvleerd. Blauw, geel, bruin, wit en zwart werden bij voorkeur de kleuren in het email gebruikt. Vooral uit liet latere gedeelte der kunst zijn merkwaardige bas-reliefs Fig. 95. Egyptische randversiering. Fig. 90. Middenrozet van een tegel. behouden. Zij geven een hoog denkbeeld van de Assyrische plastiek in de behandeling van het figuur. Treffend wordt de aard der Assyriërs in de keuze van het onderwerp gekenmerkt. Jacht- en krijgstafereelen vol leven, beweging " O O en kracht, hebben verre de overhand. Is de voorstelling van het inenschbeeld doorgaans zwaarmoedig, conventioneel en eentonig, door de gedurige herhaling van eenzelfde type, de behandeling verraadt, ondanks overdreven aanduiding en primitieve toekoning van enkele onderdeelen, vaak een juiste waarneming van de 'J<- N ,oerP,aat te Khor8abatl natuur en een decoratieven zin in de opvatting (fig. 99). Vooral do voorstelling van liet dier is verdienstelijk. Als jagers hiermee vertrouwd, is ze uit liet leven gegrepen. Machtig van uitdrukking zijn talrijke Ook de gevleugelde zonneschijf met Uraeüsslangen, komt in verschillende primitief bewerkte varianten voor. Latere fragmenten van architectuur en sculptuur wijzen bovendien nog op Griekschen en Romeinschen invloed. Van liet woonhuis bestaat geen enkel duidelijk fragment. Doch men weet dat de Pheniciërs bij gebrek aan oppervlakte hun woningen in de hoogte bouwden. Oude schrijvers vermelden den dichten aanleg der steden. De huizen bereikten een hoogte van „vier. vijf tot negen verdiepingen", en werden door een terras bekroond. Naar Oostersch gebruik vormde een binnenplaats, tevens regenput, het centrum. De samenstelling is niet met zekerheid bekend; slechts enkele stukken muur duiden aan, dat het benedendeel uit steen bestond, hetzij als monolieth-bouw uit den rotsrand gehakt, of wel uit ontzaglijke stukken opgebouwd. Ook pasten de Pheniciërs nog een andere methode toe. Sommige graven op Cyprus, dagteekeneiHl uit de (je eeuw V. Clir., bestaan uit een constructie van stampbeton. De ontdekking is belangrijk omdat zij den oorsprong van de concrete Romeinsche bouwwerken aangeeft, daargelaten of dit systeem van de Pheniciërs afstamt, of door hen van de Assyriërs is overgenomen. Vermoedelijk nu bestond het bovendeel der woning uit een licliteren houtbouw van stijlen en liggers, waartoe de cederwouden van den Libanon een voortreffelijk materiaal leverden. Als ervaren scheepsbouwers waren de Pheniciërs met de houttechniek volkomen vertrouwd. Nauw¬ keurige aanwijzingen omtrent deze constructie bestaan evenwel niet. Toch heeft de moderne tijd een restitutie van het woonhuis beproefd. Steunende op bijbelteksten (1 Kon. 7) die de beschrijving bevatten van koning Salomo's huis gebouwd door Phenicische werklieden; verder op Phenicische munten (fig. 108) op het eiland Cyprus gevonden, voorstellende een tempel te Paphus aan do godin Astarte (Aphrodite) gewijd, heeft de architect Charles Garnier deze restitutie uitgevoerd. Zonder historisch zeker te zijn is zij geheel in liet karakter der genoemde documenten opgevat. Wegens haar eigenaardig aanzien is deze origineele en rationeele houtbouw (fig. 100), welker onderdeden een copie zijn van gevonden fragmenten, hier weergegeven. Zeer gelukkig is de tegenstelling van het steenen benedendeel, afgesloten door de Egyptische hollijst, tot den ranken bovenbouw van hout, welks vertikaal lijnenspel aan de muurinsnijdingen van het Assyrisch paleis her- innert. J Iet liooge gebouw wordt door een overdekt en een open terras bekroond, welker slanke masten, door jukken verbonden, nog gelegenheid bieden tot overspanning met zeilen. De wanden zijn met verschillende houtsoorten bekleed en in alle details van den bovenbouw: balkzolderingen, raamopeningen, balustrades, is do houtconstructie karakteristiek doorgevoerd. Mag men nu aannemen dat de geheele opvatting van dit woonhuis als samenstelling in den geest der Phenicische gebouwen kan zijn, dan is zeer waarschijnlijk deze uiting als kunstvorm geïdealiseerd. Het geheel verraadt de kernachtige persoonlijkheid van den franschen bouwmeester; zijn intuitieve fantasie, zijn fijn gevoel voor verhoudingen, zijn logische, frissche geest, spreken uit dezen eenvoudigen gevel, die naar oude gegevens is saamgesteld. Meer als artistieke schepping dan wel als zuiver historisch document heeft hij voor den hedendaagschen architect waarde. Langen tijd kon dit krachtige, bedrijvige handelsvolk zich tegenover de machtige Assyriërs en Egyptenaren staande houden; zijn gebied breidde zich voortdurend meer langs de kusten der Middellandsche zee uit, totdat in v. Chr. aan zijn zelfstandig bestaan een einde werd gemaakt. Met de inneming van Tirus door Alexander den Groote, werd deze rijke en bloeiende hoofdstad geheel verwoest en ook de welvarende koloniën in Afrika vielen na hevigen strijd den Romeinen ten prooi, waardoor liet machtige Carthago met den grond werd gelijk gemaakt. Op hun puinhoopen verrezen nieuwe steden en vandaar de bijna totale verdwijning der oude, Phenicische bouwwerken. Een kunstuiting van groote beteekenis is dus deze architectuur niet geweest. Evenmin getuigen de overgebleven fragmenten der beeldhouwwerken van groote technische en artistieke eigenschappen. Uit Chaldeesche en Egyptische elementen ontstaan, missen ze niet alleen oorspronkelijkheid maar ook een homogeen karakter, als zijnde niet tot een nieuw geheel verwerkt. Uit- Fig. 107. Albasten plaat uit Arad. sluitend volk van handel en industrie vergenoegden de Pheniciërs zich met den namaak en den afzet van uitheemsche kunstvoorwerpen; meer door verspreiding dan door ontwikkeling der kunst hebben zij haar cultuur bevorderd. Toch is de architectuur door hen met een nieuw woningtype verrijkt, want door de geringe oppervlakte en de groote bevolking der steden verplicht hun woning in de hoogte te bouwen, zijn zij de scheppers der zoogenaamde etagewoning geweest, een type, dat zeer waarschijnlijk heeft bestaan uit un gemengde steen- en houtarchitectuur, en waarvan de restitutie door den architect Garnier is beproefd. De directe invloed der Pheniciërs op de kunst van omwonende volkeren was gering, want verder dan Palestina heeft ze waarschijnlijk niet gereikt. Van deze stamverwante naburen, de Israëlieten, is bekend, dat Phenicische weiklieden hun huizen bouwden. Doch de bouwwerken van dit oude uitverkoren volk der oudheid hebben evenmin sporen nagelaten. Het Oude Testament toch is de eenige bron ter kennis van Israël's kunst en de uitvoerige beschrijvingen hierin vervat, voorzien van talrijke afmetingen en details, zijn onduidelijk, tegenstrijdig, onbetrouwbaar, en daardoor onvoldoende ter juiste voorstelling van de architectuur. Nu eens door dichtersoog gezien en geïdealiseerd, zooals door den profeet Ezechiël: dan bij wijze van dorre boedelbeschrijving weergegeven, gelijk in de boeken der Koningen en der Kronieken, missen zij de noodige documenten ter juiste restitutie. Vit een en ander mag echter worden afgeleid, dat tijdens den bloei van Israël, onder de koningen David en Salomo, een bouwbeweging van beteekenis heeft plaats gevonden, door den bouw van het koninklijk paleis, en vooral door de stichting van het nationaal heiligdom, den tempel van -laliwe te Jeruzalem. Op grootsche schaal schijnt dit, sinds eeuwen door vorst en volk gekoesterde ideaal eindelijk door koning Salomo te zijn verwezenlijkt (ongeveer 1(!(M> v. Clir.). Gelegen op den berg Moria of Sion, de stad Davids genaamd, een dei beide heuveltoppen waarop Jeruzalem was gebouwd, besloeg de tempel een rechthoekige hoogvlakte lang, 400 mr., breed 400 mr., van kunstmatigen aanleg en door een lioogen en zwaren ringmuur afgesloten. Fig. 108. Cyprisch*' munt. Evenals de Egyptische tempel werd de tempel der Israëlieten uit do Fig. 109. Phenicische woning (naar Garnier). cella ontwikkeld. Deze kern van liet heiligdom was een rechthoekige ruimte Deze naar eigen kunsttraditie, met eigen kunstenaars te verwezenlijken bleek aanvankelijk niet mogelijk. De geschiedenis der architectuur leert dat politieke gebeurtenissen soms den snellen bloei der kunst krachtig hebben bevorderd, wanneer namelijk de ondergrond behoorlijk bleek voorbereid; dat wil zeggen, wanneer het volk ondanks tijdelijke verslapping toch reeds een kunstverleden had en slechts een machtige algemeene drijfveer, een groot ideaal de sluimerende kunsttraditiën behoefde op te wekken, de latente krachten te doen herleven. Perzië verkeerde niet in dezen toestand. Daar ontbrak een kunstverleden, en bestonden geen kiemen ter verdere ontwikkeling; daar was de essence der esthetische denkbeelden of neigingen van het volk, die nog in staat van wording en gisting verkeerden, moeielijk uit te drukken of weer te geven. Vooral ook omdat, bij gebrek aan technische en artistieke vorming, er in dit opzicht nog een toestand van onvermogen bestond. De kunstbeschaving in 't algemeen en de architectuur in 't bijzonder eischt een langen tijd van voorbereiding, van ontwikkeling en vandaar dat de Perzen, plotseling wereldbeheerschers geworden, gedreven hun politieke macht architectonisch uitdrukking te geven, dit niet naar eigen trant, overeenkomstig hun rang, konden doen. Bij gebrek aan eigen kunstenaars, werden die der overwonnen volkeren dienstbaar bij den bouw der koningspaleizen en met behulp van uitheemsche kunsttraditiën en methoden werd aan lokale eischen voldaan. Al naar het tijdperk en de plaats van stichting der monumenten hebben de veroveringen der Perzische veldheeren een weerkaatsing in hun architectuur gevonden. In hun aanleg, hun vorm, hun constructie of versiering, hebben vooral de kunstbeschaving van Assyrië en Egypte, maar ook die der Ionische volksplantingen in West-Azië haar sporen achtergelaten. MONUMENTEN. De oudste bouwwerken der Iraniërs, tijdens de heerschappij der Meden opgericht, dus in de vóór-Perzisclie periode, zijn slechts bij overlevering bekend. Grieksche schrijvers vermelden dat Ecbatana, als residentie der Medische vorsten, in de 7l> eeuw v. Chr. gesticht, door zeven zware terrasmuren was omgeven, welker tinnen in navolging der Chaldeesche terrastempels in verschillende kleuren waren beschilderd. Het paleis zelf, grootendeels een houtconstructie, met kostbare metalen platen van zilver en goud bekleed, was met groote pracht ingericht. Van den vorm is niets bekend doch de beschrijving heeft waarde, omdat blijkbaar de strenge levenswijze der oudste bewoners van Iran, door de aanraking met de Babyloniërs al spoedig een wijziging had ondergaan. I)e praalzucht welke zich reeds in deze eerste gebouwen openbaart, is ook in hooge mate het kenmerk der eigenlijk Perzische monumenten. Van deze zijn nog belangrijke bouwvallen overgebleven en over geheel Perzië verspreid. Verschillende hunner werden in de vorige eeuw door Fie tot de 4e eeuw v. Chr. en gebouwd onder de dynastie der Achenieniden, is die van de vroegere residentiën : Pasargade, Persepolis en Suza. De overblijfselen van Pasargade, een stad door Cvrus gesticht, zijn de minst volledige; /.ij wijzen op hot begintijdperk der Perzische kunst. Veel grooter beteekenis hebben de ruïnes der residentie I'ersepolis, waarheen koning Darras liet Perzische hof verplaatste. \ ersehillende paleizen en nevengebouwen werden hier achtereenvolgens door Danus, Xerxesen Artaxerxes gebouwd. Hoewel nog slechts uitgestrekte muurbrokken en een aantal verminkte zuilen aanwezig zijn, heeft men met behulp van de gevonden documenten, en de facades der koningsgraven in de steile rotswanden van den I'ig. 111. Persepolis in vogelvlucht gezien (P. & C.). bergketen gehouwen, met zekerheid een groot deel van den oorspronkelijken toestand kunnen vaststellen. Deze paleizen waren voornamelijk ter receptie bestemd. Zij bevatten uitgebreide hvpostvliën als troon- of audiëntiezalen dienstdoende, en waar de koning, omgeven door een uitgebreid hof, de vreemde gezantschappen ontving. Heel de aanleg en de inrichting waren op vertooning berekend. De eigenlijke woning voor den vorst, die zich in een teruggelegen deel van den aanleg bevond, is nog onvolledig bekend. De koningsstad Persepolis verheft zicli op een rechthoekig terras 1(1 1.5 inr. hoog, nir. breed en 7i> nir. lang, dat met eene zijde aansluit tot den massa's, alle in uiterste vereenvoudiging van de natuur weergegeven, zonder slaafsclie navolging, geheel vrij van teekening en daardoor tot een schepping geworden. Ook het koloriet is zeer fraai en getuigt van zelfstandigen aankijk. Evenmin als zijn Egyptische voorganger, is de Perzische decorateur een slaafsch navolger der natuur-kleuren. Zijn koloriet richt zich naar de omstandigheid en bestaat uit enkele hoofdkleuren. Ivoor-wit is hier de hoofdtoon voor den kop, het geheele achterlijf en de pooten; hiertegen staan warm-groen, en week-blauw ter aanduiding der schoft, der manen en van het haar, met Fig. 118. Leeuwenfries van glazuursteen te Suia (Louvre). pikante verhooging van goud-geel voor kleine details: liet oog, het inwendige van den muil, de knobbels der pooten en de staartpunt. De figuur verheft zich op groen-blauwen achtergrond. De duidelijke indruk wordt nog versterkt door de techniek van het glazuur — dat als cloisontic is uitgevoerd, waardoor elke kleurmassa wordt ingedijkt. Bovendien is de geheele figuur zeer vlak en relief bewerkt. De teekening van figuur en ornamentrand, bestaande uit een rij doorloopende palmetten en driehoeken, sluit niet altijd juist aan tot het voegverband van den baksteen. Soortgelijk fragment als liet leeuwenfries is een griffioenfries onder Clialdoesch-Egyptischen invloed ontstaan e» evenzoo door Dieulafoy ontgraven. Van heerlijke werking is ook het boogschuttersfries i» het Louvre aanwezig. Het stelt voor een rij krijgslieden niet lans, boog en pijlkoker gewapend, in strakke houding geschaard, als een eerewacht tot de» opgang van het paleisterras. Deze lage plaatsing verklaart de gedetailleerde teekening en het rijke, zware koloriet. Hoe sierlijk en ongezocht de Perzische email-kunstenaar een moeielijke opgaaf wist op te lossen, getuigt de borstwering van een trap te Suza (fig. 119), in de klimmende teekening der kanteelinglijst, juist voortkomende uit hot baksteen verband ; ouk de keuze van het versieringsmotief, welks stijgende lotuskelken met palmetbekroning de zigzaglijn volgt, is zeer gelukkig. Over 't algemeen zijn de motieven van het ornament aan Egyptische en Assyrische typen ontleend. li* Hü. Isorstwer.ng van g.am.rsteen te Min leu.aioy,. Lotuskelken , palmetten, rozetten en geometrische randen vormen de teekening. Ze zijn mot talent toegepast doch missen verscheidenheid in vorm. Bijna zonder uitzondering is hot glazuur op den vollen baksteen aangebracht; eigenlijke tegelplaten zijn zeldzaam. Grodsdienstige bouwwerken van beteekenis hebben de Perzen niet gesticht. Als vuuraanbidders vergenoegden zij zich met de oprichting van stoonen altaren, waarvoor zij in aanbidding neerknielden '), en welker sporen zijn gevonden. Tempeldienst was hu» dus onbekend. (Jok aan een voortbestaan 11a 1) Deze cultus wordt in enkele streken van West-Azië nog beleden. KARAKTERISTIEK I)EB PERZISCHE Kt'NST. Geheel oorspronkelijk is de Perzische kunst niet. Haar geestelijke verwantschap met die der twee oude stamvolkeren van Egypte en ( haldea kwam herhaaldelijk aan het licht. Vooral in de Chaldeesch-Assyrische kunst heeft zij diepen wortel geschoten. Aanleg, opbouw en versiering der oud-Perzische monumenten van vroegeren en lateren tijd hebben er van getuigd. Het hooge terras, waarop Danus en zijn opvolgers de trotsche koningstad Persepolis bouwden, is een herinnering aan de burcht van den Assyrischen koning Saigon te Khorsabad. Ook de samenstelling der muren van gedroogden kleisteen, hun bekleeding met glazuursteen en gehouwen steen, de versiering hiervan met bas-reliefs: uitvoerige konings-kronieken in lange rijen op de wanden der zalen, op de borstweringmuren der terrassen of trappen gebeiteld, herinneren er aan. Evenzoo de reusachtige steeneu dorpel wachters, ter bewaking van den ingang, op de anten van Propylon of paleis verzinnelijkt. Verder zijn ook de diermotieven van het karakteristieke Perzische vorkkapiteel aan voorwerpen der Assvrische kunstnijverheid ontleend en is de bekleeding met metalen platen vandaar overgenomen. Overeenkomst eindelijk met de structuur der Assvrische paleizen verraadt de zoo merkwaardige gewelfbouw der Perzische paleizen uit den lateren Sassaniedentijd. Egvpte deed haar invloed gevoelen toen Cambyses een groot deel van het Nijldal in beslag nam. Na zijn bezoek aan Thebe bouwden de Perzische koningen hun praalgraf in den rotswand van Xakeh-i-Kustein, en ook de aanblik der machtige hypostyliën van den Egyptischen tempel vond weerklank in de pronkende zuilenzalen van Persepolis. Niet enkel de toepassing van het vrijstaande steunpunt de zuil, getuigt van de aanraking der twee volkeren, ook haar vorm draagt er de sporen van als de Perzische kunstenaar liet kelkkapiteel, bij wijze van tussehenmotief of overgangsvorm van de schacht tot de bovenbekroning, aanwendt (fig. 115). Bovendien wijst de stelselmatige plaatsing der Egyptische hollijst bóven deur-, nis- en raamopening (fig. 113), evenals het vlak- en reliëfornement van lotuskelken en spiralen op artistieke verwantschap. In de derde plaats onderging de Perzische kunst den invloed der Ionische kunstenaars uit Klein-Azië. Echter in mindere mate, daar, behalve de aanwending van cannelures en parellijsten aan zuilschacht, kapiteel en hollijst, deze zich slechts doet gevoelen in de verfijnde uitvoering van het beeldhouwwerk, dat van de vaste, geoefende hand dier kunstenaars getuigt. evers, Architectuur. .VI deze invloeden zijn door onderlinge vergelijking der verschillende kunsttijdperken gemakkelijk waar te nemen. IVli was de Perzische kunstenaar geen gedachteloos copist. Zijn kunst heeft, ondanks haar saaingestelden aard, een homogeen, een eigen karakter behouden, al is zij niet de „spontane uitdrukking der denkbeelden en inzichten \ an een gioot \olk, zooals in Egypte en Chaldea. In de toepassing of navolging bepaalde hij zich niet tot de slaafsche overname van liet bestaande, waardoor de Perzische monumenten een bijzonder aanzien hebben verkregen, al zijn zij niet geheel op eigen bodem ontstaan. Ondanks vreemde verwantschap bekleeden zij een geheel eigenaardige plaats onder de oud-Oostersche monumenten en zijn zij zonder moeite te onderscheiden. En al waren de kolonnaden \an 1 hebe en Sais in de verveelvuldiging van de zuil, de aanleiding tot lift ontstaan der uitgestrekte troonzalen in Perzië, verder dan deze principiëele opzet ging de navolging niet. Het beginsel verwekte een nieuwe kunstuitingen de I erzische zuilenzalen vertolken, — door hun wijdschen aanleg, door hun ranke verhoudingen en lichte samenstelling, door hun rijken tooi en hun feestelijk aanzien, — volkomen hun bedoeling: het pronkend, kostbaar kader te zijn tot den luisterrijken hofstoet van een alvermogend potentaat. Hun architectuur, eerder overbluffend en bekorend zooals liet oppervlakkig, uiterlijk \eitoon van een paradekleed, dan wel aangrijpend en ontroerend door de plastische uitbeelding eener diepe, innerlijke bezieling — is toch merkwaardig vanwege de groote artistieke eenheid in uitdrukking, die alle onderdeelen beheerscht. Zij is „geboren uit een koningsfantasie, welke heeft vereeuwigd in een kunstmatige en machtige eenheid, evenals diens rijk zelf, iille vormen die hem hebben getroffen in zijn provinciën: Assvrië, Egypte en Aziatisch Griekenland. Zij is de gril van een al les ver mogend dillettant vol grootheidszin." (.James Darm stotter). De bouwmeesters hebben deze fantasie met talent verwezenlijkt. Dank zij de ontzaglijke middelen ter hunner beschikking gesteld konden zij, met behulp \an vreemde materialen, uitheemsche bouwmethoden en kunstvormen aan eigen behoeften en opvattingen ondergeschikt maken en tot een nieuwe kunstuiting verwerken. Behalve de steenarchitraafbouw van Egypte die in de paleizen der Ar hemellieden te Persepolis en te Suza door toepassing eener houten afdekking zulk een algeheele hervorming onderging, is ook het Assyiïsche gewelfsysteem in de Sassaniedengebouwen te Ferech-Abad, te Sarvistan en andere plaatsen tot groote ontwikkeling gebracht (fig. 121—127). Als constructiepiobleem toch overtreffen deze gewelven die der Assyriërs door hun stoutere o\eispanning en lichteren bouw. In hoeverre de overgangsvorm van de vierkante Ziialruimte tot den ronden koepel: het trompetgewelf of de pendentief, Perzisch of Assyrisch is, valt bij gebrek aan bepaalde documenten, niet met zekerheid te zeggen, doch den Perzen komt de eer toe de oudst bestaande baksteen koepels op vierkanten grondslag te hebben geslagen. Deze zijn do kiem waaruit de Byzantijnsche koepelbouw zich heeft ontwikkeld. Naast de kwaliteiten der Perzische architectuur staan haar gebreken. Armoede aan gedachte, gebrek aan afwisseling, eentonigheid kortom, zijn vooral in de paleizen der Achemenieden niet te miskennen. Bij de schepping van één bepaald tvpe schijnt de fantasie uitgeput, ^iet alleen in don algeheelen aanleg dor paleizen ook in de teekoning dor onderdoeion mist 111011 verscheidenheid van vorm. Het bekroningsmotief dor zuil komt bij verschillende paleizen hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk terug. Alleen de schaal verschilt. De moeielijke opgaaf, een groep gelijksoortige gebouwen van verschillende grootte harmonisch, ;ils één geheel, te doen spreken door natuurlijke tegenstelling van massa en onderdeden, is te Persepolis ook niet opgelost. De onderlinge vergelijking der troonzalen van Xerxes en Artaxerxes (fig. 114 110. .") en 2) stelt dit in het licht. Deze twee paleizen, welke naast elkaar aan het ruime voorplein der koningsstad zijn gelegen, vertoonen op verschillende schaal dezelfde zuilarchitectuur, waardoor de indruk \an eén der paleizen noodwendig moet te loor gaan. Lil al moge liet de bedoeling \an koning Artaxerxes zijn geweest, het paleis van zijn voorzaat in grootte en pracht te overtreffen, van artistieken zin getuigt deze opvatting niet. Armoede aan gedachte verraden ook de koningsgraven in hun architectuuropvatting, welke bij alle een reproductie van den paleisgevel doet zien. S I, O T. Zeer terecht is de Perzische kunst de synthesis van bet oud-Oosten genoemd. In haar zijn de artistieke en constructieve elementen der twee groote stamvolkeren van architectuur opgenomen en dank zij het assimilatievermogen der kunstenaars naar eigen behoeften en artistieke neigingen tot een nieuw geheel verwerkt. Met haar is het overzicht der oud-Oostersche kunsttijdperken, die de architectuur van Europa zijn voorafgegaan en op deze hun invloed hebben doen gevoelen, afgesloten. Als uiting van verschillende rassen, op geheel anderen bodem ontstaan, hebben de monumenten van dien ouderen tijd elk hun eigenaardig, karakteristiek aanzien verkregen, waarin steeds de overheerschend geestelijke stroom der samenleving zich afspiegelt. Beurtelings werd liet gewijde ot liet piofaue monument liet type der kunst, al naar mate liet oppergezag op godsdienstigen of wereldsclien grondslag berustte. Zoo wisselden tempel en paleis in zeer verschillend aanzien, elkaar al. ü* Doch ondanks hun verschillenden stijl hebben zij één trek gemeen: aller architectuur verraadt een streven naar groote afmetingen in aanleg en opbouw, welke soms het reusachtige, liet geweldige, bereiken. In hun ontzagwekkende samenstelling van gehouwen steen of gedroogde klei; in hun kostbare, vaak overdadige versiering door albast, metaalbekleeding, incrustatie of besehilde ring, welker thema steeds de verheerlijking des stichters, den koning is, zijn zij de uiting van machtige Oostersche volkeren, bij wie de alleenheerschappij op despotisme berustte. Niet geboren uit den liefdevollen drang, uit de heilige bezieling van vrije volkeren, maar ontstaan door tirannieken dwang, door autocratisch gezag, door de oppermacht, vaak door liet ruw geweld van een enkelen lioogen heerscher, is hun architectuur eerder angstwekkend, bedwelmend schoon, dan wel stralend, verkwikkend, verheffend. Te zamen vormen deze kunstuitingen den grondslag der Europeesche kunstbeschaving en hebben zij de methoden van samenstelling en versiering gegeven aan de eerste volkeren van ons werelddeel. Zij zijn de kiem, waaruit onze kunst, onder den drang van een krachtig, eigen geestesleven, zelfstandig, oorspronkelijk, heerlijk is opgebloeid. Griekenland in de eerste plaats! V. G R 1 K K E N L A X D. 1. HET VÓÓK-GKIKKSCHK F MVCEEXSCHK TIJDPERK. Na de machtige kunstbronnen van Egypte en Mesopotainië wordt Griekenland de bakermat eener kunstcultuur van groote, blijvende beteekenis. Met Griekenland neemt de geschiedenis der architectuur in Europa een aanvang. Haar begintijd ligt nog in het duister. Noch dichters, noch geschiedschrijvers der oudheid lichten haar ontstaan, haar herkomst toe. Wanneer zij hun stem verheffen is het ter herdenking van niét allervroegsten tijd. Als, negen eeuwen vóór onze jaartelling, de Homerische zangen het roem 1 ijk verleden van Griekenland in den Ilias en de Odyssee vereeuwigen, klinkt dit lied ter eere van helden uit reeds later geslacht. Evenmin geven de ruïnes van Griekenland''s oudste bouwwerken op verschillende plaatsen van het moederland, de eilanden en de aanverwante kusten verspreid, opheldering over den begintijd. Zij bevatten noch lange chronologieën, nóch uitvoerige beeldkronieken, zooals de tempels van Egypte of de paleizen van Assvrië en spreken in hun ontzagwekkende samenstelling, in hun betrekkelijk reeds gevorderde techniek, enkel van een volk, welks kindsheid lang voorbij is. Talrijk zijn de ontdekkingen van de laatste kwarteeuw op het gebied deioude kunst in Griekenland gedaan. Voortdurend, tot den huidigen dag, wordt de kunstwereld door de opgraving van werken verrast en verheugd en onuitputtelijk schijnt de bodem aan schatten van architectuur en sculptuur. Doch hoeveel belangrijks deze onderzoekingen ook omtrent Griekenland's grooten kunsttijd teruggaven, waardoor zijn verloop, zijn omvang, zijn beteekenis steeds nauwkeuriger werden bepaald; hoeveel wetenswaardigs omtrent het vóór-Griekscho, het zoogenaamd Myceensche tijdperk zelf, door onderzoekers en geleerden, als Schliemann, Doerpfeld en in den allerlaatsten tijd John Evans, werd aan het licht gebracht in Griekenland, op de kust van KleinAzië. op Creta en op andere eilanden, die als centra dezer aloude cultuur van vóór-Griekschen en vóór-Phenicischen tijd worden beschouwd, — haar oorsprong hebben zij nog niet verklaard. Evenwel is door vergelijkende taalstudiën vastgesteld, dat de oudste bewoners van Griekenland tot de Ariërs behooren '), de groote volkstam die Perzië in bezit nam, welke meening door de laatste ontdekking van figuurschilderingen te Cnossus op Creta2) wordt bevestigd; doch wannéér en langs welken weg, uit het Noorden door Thracië of uit het Oosten over de eilanden der Middellandsche zee, deze eerste bewoners in Griekenland doordrongen, blijft nog duister. Uit den chaos van vroegere bewoners, door schrijvers der klassieken vermeld, zijn voor de architectuur vooral belangrijk de stammen, waaraan de stichting der oudst bekende bouwwerken wordt toegeschreven: de Pelasgen Fig. i.j. Muur %an Pinna. 0f (]e Acheërs, bewoners vooral van Zuidelijk Griekenland, den Peloponnesus, en van verschillende eilanden der Egeïsche zee. Het begin hunner heerschappij staat niet zeker vast, doch verschillende aanwijzingen der oude geschiedenis, als ook de geologische onderzoekingen, brengen deze tot op minstens 2000 v. Chr. terug3). Hun macht en aanzien Avaren groot. Daarvoor pleit de belangrijke plaats door hen in de herinnering van het nageslacht ingenomen, de mythische aureool, waarmee zij door de Grieksche dichters werden omgeven, de onsterfelijke zangen aan hun roem, dapperheid en rijkdom, gewijd. Ook hun nagelaten bouwwerken getuigen liet. Zij waren machthebbers in vollen zin, ,.koningen der zee", die zich op verschillende gunstig gelegen plaatsen van het land, op hoogen rots, onneembare burchten konden laten aanleggen, ware reuzenwerken van ontzaur- Fig. 130. Muur van Mvcene. , , , , , • , e, . aaekkende structuur, Avaaruit zij ongestraft hun tirannie konden uitoefenen en verre rooftochten ondernemen tot aan de kusten van Azië en Afrika toe. I)e ruïnes in liet Zuid-Oostelijk deel van den Peloponnesus (in het vroegere Argolis) te Argos, te Tiryns, te Mvcene; die te Orchomenos in Beotië (Midden- ') La Grèce primitive par Perrot kt Chipiez. John Evans. 3) Woekjiann, Geschichte der kunst, 1900. De hoofdvorm der cella is tweeërlei: met en zónder zuilenrijen. Het eerste type, de zoogenaamde liypaëtraaltempel, meest overeenkomend met den Megaron van het Myceensche paleis, is het meest oorspronkelijk, doch het minst verspreid. Slechts acht Dorische tempels hebben dezen vorm (fig. 139 en 141). Twee zuilenrijen verdeelen de cellabreedte in drie traveeën met domineerend middendeel, voor de plaatsing van het godsbeeld. Ter hoogte vertoonen zij een opeenstapeling van twee zuilen, welker omtrek in eikaars verlengde valt en die door een architraaf zijn gescheiden (fig. 142 en 143). Bij liet tweede, meer eenvoudige type der cella ontbreken de zuilen (fig. 138 n°. 1—7). Doorgaans tracht men hun aanwezigheid te verklaren uit een constructieve bedoeling: zij maken de overspanning en afdekking der cella gemakkelijk en verschaffen, op zekere hoogte door een steenzoldering met den cellamuur verbonden, een veilige bergplaats voor tempelschatten rondom liet beeld. Perrot en Chipiez 1) verwerpen deze meening. Zij wijzen er op dat de zuilen bij sommige breede tempels ontbreken (Selinus en Agrigentum), en omgekeerd bij smalle cella's aanwezig zijn (Eginatempel en Theseïon). Ook de algenieene verbreiding van het tweede type pleit voor de opvatting, dat de inwendige zuilenrijen niet ter wille der constructie zijn aangebracht. Nog heeft men getracht hun plaatsing met de verlichting der cella in verband te brengen, een vraagstuk dat door algeheele verdwijning der kap niet met zekerheid is opgelost, althans wat de groote tempels betreft. Bij kleine heiligdommen geschiedde de verlichting enkel door de deuropening. Vandaar haar buitengewone afmetingen, te belangrijk om enkel als toegang te dienen. (Fi(, 143) Verschil van meening bestaat omtrent de verlicliting der groote tempels. Bij afwezigheid van ramen in den zijmuur deicel la onderstelden sommige archeologen, Boetticher en anderen, een geheele of gedeeltelijke bovenverlichting der cella, een meening die steunt op vage beschrijvingen van oude schrijvers. Pausanias toch vermeldt de bijzonder rijke, mythologische versiering, de talrijke kunstwerken en het kostbaar ameublement der cella van den grooten Zeustempel te Olvmpia, waaruit een behoorlijke verlichting wordt afgeleid. Vitruvius spreekt nog in vage termen van een open middenruimte2). Het 1) L'art dans 1'antiquité Tome VII. 2) Vrrnuvius pag. 72. Vertaling van Cu. Pf.rkaui.t. ongerijmde evenwel, om het kostbaar bewerkte godsbeeld van ivoor en goud onbeschut te laten en het inwendige des tempels aan den vernielenden invloed van het klimaat prijs te geven, heeft nu tot vernuftige stelsels van afdekking en verlichting geleid, die na de latere onderzoekingen van Doerpfeld en andere schrijvers van gezag, als Durm, van Sybel, Perrot, Chipiez, Choisy en Dieulafoy, worden verworpen. Terecht merkt Choisy oj), dat men bij de restitutie van het inwendige met uviHK'g ifi\rinii£ houdt met < iriekenlands zuidelijken hemel en de eischen van verlichting onwillekeurig te veel afmeet naar die van ons eigen, Noordelijk klimaat. In aanmerking genomen de belangrijke breedte van den ingang in vergelijking met die der col la (fig. 148), drong hier voldoende licht binnen, te meer daar in de bloeiperiode der Grieksche kunst hare diepte aanmerkelijk vermindert en dus de verl icht i ng bevorderd wordt, juist in den tijd dat de beeldhouwkunst haar meesterwerken voortbrengt en vooral de tempels in Griekenland zelf, hun rijken Fig. 144. Gedeeltelijke lengte-doorsnede van den Poseïdontempel. plastisclieil tOOl, 111- Cll uitwendig verkrijgen. „Verschillende tempels waren versierd met beelden van ivoor en goud. Men mag zich deze niet voorstellen in 't volle licht geplaatst, hun schittering ware dan hinderlijk aan den duidelijken indruk. Eerst in halven toon gehuld, verkrijgt hun vorm de juiste waarde. Hiervan overtuigen ons twee gebouwen: de Palatijnsche kapel te Palermo en de moskee van Omar te Jeruzalem. Hun verlichting is ternauwernood voldoende om den weg er in te vinden, maai de vormen verkrijgen een geheimzinnige grootheid, de goudtonen een merkwaardige diepte, een speling, een zachtheid, die bekoren. Dat was ongetwijfeld de indruk, dien de Grieken hebben gezocht, toen zij de cella met haar beelden, haar geschenken, haar versieringen in half donker hulden (Chois}). Bovendien is door waarneming van den hoek der lichtstralen gebleken, dat het directe zonlicht in den vroegen morgen geheel of gedeeltelijk 111 de cella der grootste tempels moest doordringen '), juist op het tijdstip dat daar de gewijde ceremoniën vóór het heiligdom plaats vonden. Aldus de optocht der Panatheneën naar het Parthenon, die met zonsopgang werd gelnuden. Alles saamgenomen is het denkbeeld van de bovenverlichting (hj paëtraal) der cella een verouderde opvatting, althans wat de gewone diensttempels betreft nl. die welke het godsbeeld bevatten. Deze ontvingen hun licht door de wijde, liooge deur, de eenige opening van het grootsche heiligdom. D E ORDEN. Twee algemeene hoofdtypen heeft de Grieksche architectuur vooitgebiacht. De Dorische en Ionische orde. Zij zijn afkomstig van de Dorièrs en Ioniêis, de twee groote volksstam men waaruit het Grieksche ras bestaat. De Dorische orde, in Hellas zelf ontsproten uit de Myceensclie cultuur, is het bij uitstek nationale bouwtype. Zij is het vroegst tot ontwikkeling gekomen, zoowel in Griekenland, de omliggende eilanden, als in de machtige Grieksche nederzettingen van Beneden-Italië en Sicilië, lal van grootsche tempels heeft zij nagelaten, waarvan de meeste gedurende de 7(',G' en .>' eeuw zijn gebouwd. Daarentegen is de Ionische orde in de Ionische koloniën dei Aziatische kust, onder Oosterschen invloed geboren en vandaar over Attica verspreid. Beide bouwwijzen kenmerken zich in hun vorm en verhoudingen door een geheel eigen karakter, en zijn twee uitingen van het Helleensche ras. In den aanvang treden zij afzonderlijk op, doeli in den bloeitijd der Grieksche kunst (5e eeuw) vindt een vermenging der twee typen plaats. Herhaaldelijk worden zij dan aan een zelfde monument toegepast. Eerst het laatst der 5e eeuw wijst de vroegste sporen aan van een derde bouworde: de Corinthische, die geen zelfstandig type is. maar zich geleidelijk uit de Ionische orde heeft ontwikkeld. Slechts schaars werd zij toegepast en dan nog aan liet inwendige der cella. \ andaar de weinige fragmenten door haai nagelaten. Eerst in den tijd der Romeinen vond zij algemeene verbreiding. Naar hun samenstelling behooren de Grieksche orden tot den architraafbouw, liet eenvoudig stelsel van constructie dat uiting vond in de steen- i) Dk. Drit.M, Die Baukunst der (jriechen. architectuur, welke door aanwezigheid van voortreffelijke steensoorten, reeds sinds de 7e eeuw in Griekenland heerschende werd. Zandsteen, kalksteen en marmer waren de voornaamste materialen in gebruik. Aanvankelijk van zachtere steensoorten opgebouwd, werden, bij de ontwikkeling der techniek, in den bloeitijd der kunst, bij voorkeur de marmersoorten voor den bouw der tempels toegepast. Het marmer uit de groeven van Paros en Xaxos, en vooral het fijne, voortreffelijke, inheemsche marmer van den Pentelicon diende tot den opbouw van Athene's schoonste monumenten. Zeer waarschijnlijk werd de eerste Grieksclie tempel, in navolging der Myceensclie woning uit hout en kleisteen in vakwerkverband vervaardigd. Sporen hiervan zijn in den ouden tempel van Hera te Olvmpia overgebleven; de vorm der zuilen en kapiteelen wijst verschillende perioden van ontwikkeling aan (fig. 139), waaruit blijkt dat de steenen zuilen geleidelijk de houten steunpunten hebben vervangen. Volgens Pausanias was in de 2* eeuw n. Chr. nog één dezer houten steunpunten overgebleven. Alvorens een nadere analyse der constructie weer te geven, zullen wij trachten het karakter der Dorische orde in hoofdtrekken te schetsen. DE DORISCHE ORDE. Oorspronkelijkheid, eenvoud, strengheid zijn de eigenschappen van den stijl die aan de stoere bergbewoners uit Thessalië afkomstig, de Doriërs, zijn ontstaan dankt, Griekenland's nationalen bouwstijl is geworden en zich 111 het moederland en de koloniën heeft ontwikkeld. Hij is de uiting van een krachtigen, zelfstandigen geest, verkrijgt dadelijk een bepaald, eigen t\pe en behoudt zijn oorspronkelijk karakter door al de eeuwen zijner ontwikkeling heen. Eenheid en aanzien heeft deze bouworde voortdurend beheerscht. Aan haar opkomst tot haar bloei is: streven naar volmaking van het bestaande haar kenmerk. Bij haar géén zoeken naar nieuwe vormen, géén zwenkingen op den ingeslagen kunstweg. Onverstoorbaar, welbewust, geleidelijk, bereikt zij haar doel: volmaaktheid in vorm en opbouw van den tempel. Treffend is haar geregeld verloop: in den aanvang aarzelend, onzekei, zoekend naar het juiste evenwicht tusschen grondvorm en opstand, naar schoone evenredigheid der tempelkolonnade, die heel haar geestelijk bestaan omvat. Reeds dan is onder invloed van den godsdienst de uitdrukking van ruwe kracht, den Myceenschen vóórtijd eigen, verzacht, al blijft overmaat nog aanwezig in het zwaarmoedig, gedrukt aanzien van het godshuis uit den vroegDorischen, den archaïsclien tijd. Achtereenvolgens worden de verhoudingen meer edel; er ontstaat een juistere harmonie, een zuiverder verband tusschen dragende en gedragen deelen; de teekening der onderdeelen, der geledingen. wordt meer bewust, meer beknopt; zij openbaren hun constructieve bedoeling Fig. 14f>. I'oseïdontempel te Paestum (Beneden-Italië). in schoonen, rationeelen vorm en zoo vertolkt, in den bloeitijd der Dorische kunst de tempel, als omhulling van het godsbeeld, steeds meer zijn inoreele beteekenis, volmaaktheid, ideale schoonheid. Eenvoudig is zijn organisme. Vast staat de zware zuil op den onderbouw. Triglyphen en Metopen (ieison(dekplaat) Mutuli (sparrekoppen) Taenia I vlakke Ijatul) Druipers (Regula) Fifr Hoofdgestel van den tempel C te Selinus (Sicilië). Zonder afzonderlijke verbreeding benedenwaarts, zonder tussehengevocgd basement stijgt de soms zacht gebogen schacht in sterke verdunning rechtstreeks Fig. 147. Zuil- en triglyphverdeeUng (Theseïon te Athene, 5e eeuw v. Chr.) (1*. & uit, den vloer op, en geeft zij den indruk van volkomen stabiliteit. Haar krachtig aanzien wordt door cannelures, verticale, scherp tegen elkaar aansluitende groeven, verhoogd. Zij draagt het kapiteel, de gedrukte, breed uitkragende deksteen, volkomen berekend den last van de zware architraaf op te nemen (fig. 145), die, ter bovenzijde door een vlak, rechthoekig geteekend profil afgesloten, liet triglyphenfries in regelmatige verdeeling van staande teerlingen draagt, welker druipers (fig. 140) de architectonische verbinding met den architraaf bewerkstelligen. Hun rliytmische verdeeling strookt met de as der middenzuilen en verloopt geleidelijk naar weerszijden, zoodat ook de zuilafstand van het midden uit langzaam afneemt, een maatregel die de stabiliteit van den bouw tevens bevordert (fig. 147). De triglyphen worden natuurlijke steunpunten der krachtige dekplaat (Geison) die, ver voorspringend, den voet van het vlakke dak draagt en als beschutting van het monument dient. Tevens vormt zij door haar kernachtige teekening, door de verdeeling deizoogenaamde sparrekoppen (Mutuli) van het ondervlak, een karakteristieke, rijke bekroning der stoere kolonnade. Het organisme is zinrijk gedacht, juist gevoeld, in constructieven en esthetischen zin beide (fig. 14(i). Archaïseh-Doriseh Ootwikkeld-Dorisch Attisch-Dorisch (6e eeuw). (begin 5e eeuw). (raidden 5e eeuw). Fig. 148. Plattegronden. Evenals de kroonlijst is ook de driehoekige gevelbekroning, het fronton, een nieuw motief in de architectuur. Deze eerste topgevel, van practisclien oorsprong, dienend tot afsluiting van het flauw-hellende zadeldak des tempels, wordt weldra dienstbaar gemaakt aan de symbolische uitbeelding van het godshuis. In het driehoekig gevelveld, tympanon, vindt de beeldhouwer een ideale plaats om de moreele bedoeling van den tempel nader te vertolken. Met de inetopenvullingen en de acroteriën, die de hoeken en het midden van de dakhellingen bekronen, is de symbolische versiering van het monument voltooid. Aldus in korte trekken de Dorische orde. Verschillende meeningen bestaan omtrent den oorsprong harer architectoniek. De oudste, die van Yitruvius, onderstelt den tempel in zijn onderdeelen, uit de houtarchitectuur afgeleid; de triglyphen zouden uit de houten balkkoppen, die de zoldering der kolonnade oorspronkelijk vormden, voortkomen en de vlakke steenen tafelingen (ïnutuli) onder de schuine kroonlijst aangebracht zouden een herinnering aan de overstekende sparren van het dak zijn. Met deze opvatting zijn reeds de eerste steenen tempels geheel in strijd, omdat bij hun constructie niet het minste verband bestaat tusschen de balk- zoldering van de portiek en het uitwendige (tig. 144). Tegenover deze voorstelling staat die van Hübsch, die den oorsprong dei ( orinthf OlvniniJi Thc86ion, ^onio«i on Cora. ,, _ , < Fig. 14!». Paralel van vijf ïeszuilige Dorische tempels op dezelfde as geprojecteerd (vroegtyd tot vervalt.). ). vormen zoekt in de eischen van de steenconstructie, een hypothese, die door het steenverband van sommige onderdeelen wordt gelogenstraft. Vooral bij de oudere Grieksche tempels, zij die dit verband vooral moesten huldigen, is dit het geval. Uit de onderzoekingen van Choisy blijkt toch daar vaak een irrationele voegverdeeling, te bestaan. Zoo heeft de Poseïdontempel te Paestum (fig. 14.») een horizontalen, geheel willekeurige.! voeg, die het fries (triglyphen en metopen) in tweeën verdeelt. In andere Grieksch-Italiaansche monumenten komt tegenspraak van constructie voor als triglyphen en metopen in één stuk zijn gehakt of als de stootvoegen van den Geison tusschen de triglyphen vallen (fig. 14<) '). i) Zie Choisy: Histoire do l'architecture. Al deze aanhalingen geven de overtuiging dat de vorm het uitgangspunt in de Giieksehe architectuur is geweest; dat sommige onderdeden verre van naar de eischen der constructie te zijn bepaald, aanvankelijk een decoratief karakter hebben, en dat eerst in den bloeitijd van de kunst een rationeel verband, een volkomen harmonie tusschen vorm en constructie is bereikt. Een nauwkeurige analyse der talrijke Dorische tempels valt buiten dit bestek. Tot juist begrip van den stijl is zij ook niet noodig, want mogen Corinthe. Olympia. Theseion. Nemea. Co ra. As. Fig. 150. Opvolgende kapiteel vormen. de tempels in onderdeden verschillen, ze zijn toch de uiting van eenzelfde type, dat in zijn architectoniek door een systeem van modulaire verhoudingen in plan en opstand wordt beheerscht, ondanks hun aanmerkelijk verschil in grootte en hun afwijking in onderdeden. Met de bepaling van den algemeenen ontwikkelingsgang der bouworde, en de aanduiding liarer kenmerken kan dus worden volstaan. Vorm en afmetingen der cella zijn het uitgangspunt in de ontwikkeling van den plattegrond. Aanvankelijk smal en diep, is deze kern van het heiligdom onbeduidend van oppervlak in vergelijking tot de omringende portieken. Doch tijdens de 5e eeuw v. Chr. wordt haar grootte overheerschend, worden haar verhoudingen meer harmonisch. Haar buitensporige diepte vermindert, liaar breedte vermeerdert ten koste der portieken en zij wordt ten volle liet hoofdmoment in den aanleg (tig. 148). Ook neemt de zuildikte van buiten naar binnen geleidelijk af (Zeustempel te Olympia en parthenon) (fig. 148). Bij groot verschil van oppervlakte Fig. 151. Hoofdgestel van het parthenon te Athene. der tempels blijft de zeszuilige peripteros heerschend en het aantal zuilen van den zijgevel wisselt af tusschen 11 en 17. Bovendien verandert de opbouw. Voor de lage treden die ten getale van een of drie de tempels van den vroegtijd omgeven, begaanbaar zijn en dus op menschelijke schaal werden aangelegd, treedt in den bloeitijd het krachtige, hooge stylobaat in de plaats (Theseïon fig. 149). Zijn hoogte regelt zich naar die der ordonnantie, „naar de schaal van het godsbeeld", zooals Viollet-le- Duc zegt ')i heeft dus het karakter van een broeden voet ter afzondering van het heiligdom. Alleen door treden in de as van den ingang is het inwendige bereikbaar. — Doch vooral de verhouding van do kolonnade wordt merkbaar gewijzigd, zoowel in het lichtere karakter van het hoofdgestel ten opzichte der zuil, als in diens vorm zelf (fig. 149). De zuil wordt ranker; haar verdunning vermindert, de omtrek wordt strakker. Hot kapiteel is beknopter, juister van teekening; het zwaar uitbuigend profil van den eehinus verandert in een strakken overgang ter overbrenging van den last der architraaf (fig. 150). (Jok de aansluiting hiervan is meer rationeel. Strookte in don archaïschen tijd de architraaf ongeveer met de buitenlijn der zuil, waardoor de dekplaat aan de voorzijde van hot kapiteel en aan de lioekzuil des tempels geheel decoratief is (fig. 145), langzamerhand vervult deze overstekende bekroning haar werkelijke functie van dragend deel (fig. 147, 151 en 152). De architraaf zelf, aanvankelijk overmatig zwaar van aanzien, vermindert in hoogte, waar- Fig. los. fcnsembie der orde (rarthenon). aan het gebruik van beter materiaal, marmer, meewerkt. Ook de kroonlijst wordt sierlijker van teekening. Heel de ontwikkeling der Grieksehe architectuur verraadt het streven der bouwmeesters om, met behoud van het oorspronkelijk type, den Dorischen tempel, steeds harmonischer, rationeeler, beknopter te bouwen. In den tijd van Pericles, de 2e helft der 5e eeuw, wordt dit ideaal bereikt. Dan is er volkomen evenwicht tusschen gevoel en redeneering, is er in de algemeene verhoudingen van zuil en hoofdgestel juiste harmonie, en de vorm der onderdeelen Fig. 153. Fundeeringplan en doorsnede van ()ok ,]e zuivere uitdrukking hunner het Metroon te Olvmpia. practische functie. Dan bestaat er innig verband tusschen vorm en constructie en blijft deze, met volkomen voldoening i) Zio Entrotifins sur l'nwhiteotiiro. Selinustenipel, tevens als bekleeding van den uitkramende» deksteen (geison) aangebracht (fig. 157). Haar teekening bestaat uit een lotus- en palmetmotief, alternatief omgekeerd op een versierde taenia of kleinen, vlakken band gesteld, terwijl de geison-bekleeding een bladprofil met dubbelen meander, door kralen afgesloten, doet zien. De sima is hier gedeeltelijk opengewerkt tot verwijdering van het afloopende regenwater, een wijze van doen die nog van gebrekkigheid getuigt. Zinrijk opgelost is de fraaie terra-cotta-bekroning van een der tempels te Metaponte (fig. 158). Hier geschiedt de waterafvoer stelselmatig, door regelmatig verdeelde openingen als vooruitstekende spuiers bewerkt. Zij vormen tevens het hoofdmotief der bekroning, die uit een sierlijk geteekenden lotus- en palmetrand bestaat. Bijna zonder uitzondering is de leeuwenkop als spuiermotief toegepast. De oorsprong is niet zeker bekend. Prof. Durm ') geeft hem een symbolische beteekenis van Egyptischen oorsprong in verband met de jaarlijksclie bevruchting van den Nijl, die plaats vindt als de zon in het sterrebeeld van den leeuw staat; daarom zoude dit beeld in de Grieksche mythologie de beteeken is van „bronbeschermer'' verkregen hebben, een verklaring die met de eigenaardige functie van het motief aan den tempel moeielijk is te Fig. 159. Steenen 8puier te Himera (Sicilië). rijmen. Waarschijnlijk heeft het motief alleen om zijn karakteristieken vorm zoo groote verbreiding in Griekenland verkregen. Artistiek en praktisch voldoet het aan alle eischen. De strakke hoofdvorm van het machtige profil is van duidelijke, plastische werking en de uitgeholde neerhangende tong vormt een natuurlijk waterkanaal. De styleering van den muil en het haar is verwant aan de Perzische kunst (fig. 118). Een meesterstuk van strenge styleering en decoratieve bewerking is ook de steenen spuier te Himera op Sicilië gevonden (fig. 1">9). i) .T. Durm, Die Baukunst dor Griechen, 1S00. 11* Het machtige Ephese bouwde toen reeds liet heiligdom aan de godin Artemis gewijd, een omvangrijke twaalfzuilige dipteros op hoog stylobaat geplaatst. Reeds in de eeuw v. Chr. verwoest, werd de tempel door Alexander den Groote herbouwd, daarna weer door een aarQDeMng vernield en later gedeeltelijk gebruikt tot den opbouw van de Aya-Sofia te Byzantium. Thans is de bouw, behoudens enkele zuilfragmenten, geheel verdwenen. Te Samos verrees de Hera-tempel, eveneens een krachtige bouw, in lateren tijd geheel verwoest, en nu diep in het moeras verzonken. Ook hiervan zijn slechts enkele details opgegraven. Als laatste tot den trits van groote tempels bezat in de 5e eeuw Milete het beroemde heiligdom van —. . .. i ï i. .. .1. i /£: ~ 1 to\ Fig. 173. Xike-Aptoros ZeUS-lndVllieUS mei llt'L lUiiKfi W'ö- ' ' -/• te Athene. ^ (|eze documenten van Aziatiscli-Ioiiische ar¬ chitectuur uit den vroegeren tijd, behooren eindelijk de vage ruïnes van een gebouw (tempel?) te Neandria, een plaats in de nabijheid van het oude Troje, door een Duitsch architect, Koldeweij, sinds enkele jaren aan het licht Tempel te Priëne. reuipel te haiuos. .... , , . Fig. 174- Aziatiseh-Ionische bazeuienten. gebracht en welks stichting vermoedelijk in de 7e eeuw v. Chr. valt. Doch al deze schamele overblijfselen, hoe merkwaardig ook ter vaststelling van den oorsprong van sommige details der Ionische kunst, geven slechts een onvolledig denkbeeld omtrent haar algeheel karakter, haar eigen- aardige schoonheid. Deze kan eerst beoordeeld worden aan monumenten die buiten haar eigenlijken geboortegrond zijn verrezen, aan de talrijke tempels die in Attica zelf zijn verspreid. Vooral de lon ische meesterwerken op den Acropolis te Athene, gebouwd in den bloeitijd derGrieksclie kunst, zullen ondanks hun verin inkten staat hiervan getuigenis geven. De Ionische tempel draagt het merkteeken van zijne geboorte. Ontsproten op de grens van het Oosten, uit de vermenging van twee rassen, mist hij de strenge, grootsche schoonheid, den Dorisehen peripteros eigen. Hij mist zoowel diens beslistheid in planaanleg als in opbouw; ook de sterke tegenstelling in de verhouding van het geheel en de teekening der onderdeelen van het Dorische heiligdom zijn hem vreemd. Tegenover diens groot Fig. 175. Ionische ordonnantie (Nike-apteros). verschil van lengte tot breedte in grondplan en van breedte tot hoogte in den voorgevel, staat een nadering tot het vierkant, een zekere onbeslist- Fig. 17(5. Erechtheïon (Noord-Portiek). heid in afmetingen. Doorgaans maakt de peripteros met de rondloopende zuilenhalle, het normale tempeltvpc der Dorische kunst, plaats voor den Amphi- prostylos niet enkel portieken aan de eindgevels (fig. 173). Onbegrepen is nog steeds de aanleg van het Erechtheïon, het meesterwerk der Ionische kunst, met zijn tweeledige indeeling van cel la s en voorhallen (fig. 20.»). Ook dc bastaarduiting van den peripteros: de dipteros is van Ionische hei komst (fi-,. 172). Slechts de tempel van Atliena Polias te Priëne, een werk van de 4C eeuw, nadert de verhoudingen \an den Dorisclien aanleg. Bij behoud van dezelfde hoofdbestanddeelen: stylobaat, zuil en hoofdgestel, is er groot verschil in karakter en vorm tusschen de twee orden. Doorgaans drie treden hoog verrijst ook de Ionische tempel boven de omgeving. Docli de ordonnantie mist liet strenge, constructieve aanzien, dooiden grooteren afstand der zuilen ondeilin"-, door hun slankeren vorm, door het lichtere hoofdgestel en door de sierlijke teekening der onderdooien (fig. 176), welke alle uit geleidelijke overgangen bestaan. t n i. ,1^ „*-.11 rmlrn «til fit — UC /JKJLL 1 Fig. 177. Zuil van den tempel te Ephese. Qp een afzonderlijken VOet, OCH bazement en wordt zij door het voluten-kapiteel, bij wijze van kussen dat den last van de architraaf overneemt, bekroond. Beider vorm verandert, al naai de periode van den bouw. Als oudste bazementvormen zijn die van de Klein-Aziatische tempels te Samos en Priëne bekend (fig. 174). De eerste bestaat uit twee deelen, nl. een afzonderlijk, rond onderstuk, welks flauw, hol profil met zes rijen groeven bewerkt is en waarop rust een evenzoo bewerkte torus met kraalafsluiting tot de schacht. . Het basement te Priëne, welks bovendeel onafgewerkt bleef is een bergstortingen en overstroom ingen onder een dikke aardlaag geheel bedolven, was zelfs hun ligging onbekend. Alleen de historie-schrijvers van den ouden tijd vermeldden van hun eertijds zoo luisterrijk bestaan. Kerst gedurende de 19'* eeuw zijn zij gedeeltelijk teruggevonden en aan de Fransche en Duitsche regeeringen vooral komt de verdienste toe (iriekenland's Fig. 203. I>e Aitis van Olympia (Kost. van I.alocx). schoon kunstverleden grootendeels weer aan het licht te hebben gebracht. Wetenschappelijke vcreenigingen van archeologen en kunstenaars hebben, met den moreelen en financiëelen steun van lnin gouvernement, stelselmatige ontgravingen gedaan, veel merkwaardige overblijfselen gevonden en die met zorg in locale musea gerangschikt. ir \'ooral Olvinpia's gewijde Altis. een der oudste en gewichtigste centra in de (irieksche geschiedenis, is thans na jaren arbeid geheel ontgraven (fig. 202). Gelegen in Klis, de westelijke provincie van den Peloponnesus, in de vallei van den Alpheus, reikt haar ontstaan tot vóór-Griekschen tijd terug. AU verblijfplaats van Zeus, „den Hoogsten Heerscher, den Oppergod, den Beschikker en Onderhouder van het heelal ' wiens altaar oorspronkelijk op den naburigen berg Kronos was geplaatst, onderging Olympia gedurende tien eeuwen de vereering van geheel Hellas. De woonplaats van Zeus was het godsdienstig middelpunt der zestien (irieksche steden; naar zijn gewijde feesten werd de Grieksche tijdrekening vastgesteld en hem ter eere werden talrijke tempels gesticht. In drie zonen was zijn gebied verdeeld (fig. 20.'5). In t centrum de gewijde Altis, een rechthoekig plein (2(10X17") Mr.) van hoogen afsluitinuur omringd en door verschillende feestpoorten, propyleen, toegankelijk. Temidden van de Altis, het groote ovale Zeus-altaar, achtereenvolgens omgeven door tempels van vroegen en laten tijd, door tal van schatkamers kleine afzonderlijke gebouwtjes — door stoa's, overdekte hallen en kleinere altaren. Langs drie zijden rondom de Altis als eigenlijk teinpelgebied, bevonden zich in uitgestrekten aanleg verschillende groote gebouwen voor de Olympische spelen bestenul. Hieronder de gymnasiën en palestra's voor de worstelaars en vuistvechters; de stadiën en hyppodromen ten dienste der wedloopen en wagenrennen; de vergaderzalen voor de scheidsrechters; de feestzalen voor de overwinnaars, de woningen der priesters en andere wier bestemming niet zeker is bekend. In 't algemeen valt omtrent den aanleg van het (irieksche teinpelgebied op te merken dat de plaatsing der monumenten nooit naar een stelselmatige asverdeeling of symmetrische schikking is geschied. Hetzij regelmatig van vorm zooals Olympia's Altis, hetzij willekeurig zooals de Acropolis te Athene, liet Heroën van Epidaurus en Delphi of de Tenienos van Delos, steeds is een schilderachtige aanleg waar te nemen. Deze schijnbare toevalligheid komt niet voort uit de geleidelijke voltooiing van het teinpelgebied — soms door eeuwen heen — maar uit een welbewust streven 0111 het geheele gebied in harmonische aansluiting tot de omringende natuur te doen zijn. Kn vooral om den indruk der ceremonie te verhoogen, de stemming te bevorderen, door tijdens den optocht tot den tempel, de aandacht te boeien door de geleidelijke ontplooiing van een steeds afwisselend architectuurbeeld met hoogste uiting in den domineerenden dienstteinpel zelf. Vandaar den langen omweg met verrassende wendingen en uitzicht over heel het teinpelgebied, alvorens het brandofferaltaar in den peribolus van den hoofdtempel of daarbuiten, te bereiken. Het gewijde teinpelgebied van den Olynipischen Zeus bevatte legio van nieuwe heiligdommen in ongekenden luister verrijzen, nadat Ciinun de burcht reeds door een zwaren ringmuur had omsloten en een voorloopigen toegang aan de westzijde had aangelegd. Achtereenvolgens werden gebouwd: het Parthenon, de Propyleen, het Xike-Apterostempeltje en liet Krechtheïon als voornaamste monumenten. Alle tempels zijn aan de godin Athena in haar verschillende hoedanigheden gewijd. In ruime omgeving gelegen werden zij door den hoofdweg: den weg der Panatheneën gescheiden (tig. 20r>). De algeheele aanleg van de Acropolis kenmerkt zich, ondanks verschil in vorm, door denzelfden gedachtengang als Olvmpia's Altis en andere gewijde tempel-centra. Ook hier is de schilderachtige, onsymmetrische groepeering der hoofdgebouwen op te merken. Deze zijn in harmonische aansluiting met den onge1 ijken grondslag der Acropolis, zoodat hij feestelijken optocht over de burcht het geheele architectuurbeeld zich geleidelijk ontwikkelde. Aan den opgang der burcht ongeveer in de as der monumentale propyleen, als centrum van een voorplein, stond het hooge bronzen beeld, de Athena Promachos (de voorvechtster), een reuzenfiguur van Phideas ter herinnering aan den vrijheidskrijg. Rechts er van buigt de hoofdweg om en voert in voortdurende stijging tot het Krechtheïon en het Parthenon; het laatste van een ruimen peribolus omgeven en van een uitgestrekt plein voorafgegaan. Talrijke gedenkteekenen, altaren, ex-voto's en wijgeschenken waren ook hier langs den opweg geschaard. Als voornaamste monument van de burcht verrijst allereerst het Parthenon (ongeveer 438 v. Clu\), door Ictinos en Callicrates gebouwd. Gewijd aan de maagd Athena (Athena Parthenos), beheerseht dit schoone heiligdom heel de omgeving zoowel door zijn hoogen stand als door zijn indrukwekkende grootte. liet plan vertoont den volkomen ontwikkelden Dorischen Peripteros met achtzuilig front (fig. 14S). De cella bereikt de belangrijke breedte van 19Air.: terwijl haar lengte slechts .'ill Mr. bedraagt. Haar rondloopende zuilenrij die (ip de hoeken tegen vierkante pijlers aansluit was ter hoogte vermoedelijk in tweeën verdeeld (fig. 144). Een ruime schatkamer met afzonderlijken toegang bevindt zich aan de achterzijde. Het Parthenon vertegenwoordigt het hoogtepunt der Grieksch-Dorische architectuur. Zijn superioriteit bestaat in do volmaaktheid van liet type, in de volkomen harmonie van zijn artistiek en constructief organisme, in liet juiste evenwicht zijner essentieele bestanddeelen. Hoog verheven boven de stad, van alle zijden zichtbaar, spreekt deze tempel door de grootsche schoonheid zijner kolonnaden als de liefdevolle uiting van een vrij volk, welks kunstbeschaving den hoogsten trap van ontwikkeling had bereikt. Zijn arclii- teotuur, zijn sculptuur verkondigen de hooge beteckenis, de majesteit der godheid, welker verheven woonplaats, welker symbolische omhulling hij is. Zijn aanzien verwekt kalmte, rust, door de juiste verhouding tussclien dragende (>n gedragen doelen, door de overheersching van het horizontal isme in de hoofdlijnen, door den strengen eenvoud zijner vormen, door den duidelijken, rationeelen opbouw, door de volkomen ondergeschiktheid van de onderdeelen tot liet geheel (fig. 200). l-iit.-.'os. i'nifii dor zmikn|>iteeien. Fier, zelfbewust, staat de haast ranke kolonnade op het krachtige stvlobaat, welks groote, bovenmenschelijke schaal naar liet beeld der godheid, haar isolement verzinnelijkt. De zuilvorin is krachtig en gespierd, de teekening van den abacus edel (fig. 1">1), en het hoofdgestel licht, in vergelijking van den archaïschen tempel (zie fig. 14."»), welks naïve overmaat van zwaarmoedigheid en kracht nu geheel verdwenen is. I )eze architectuur-schepping wordt in haar artistiek en constructief organisme beheerscht door zuiver gevoel en rationeelen zin. Haar aangrijpende grootsche indruk is niet het gevolg van de groote massa's verwerkt materiaal, maar komt voort uit het zinrijk verband van het geheel, uit de harmonische tegenstelling der verhoudingen van massa en onderdeelen. Stelselmatig openbaart deze zich in alles. Aldus het groote verschil van lengte- tot breedte-aanleg Fig. 20!). Atheensihc ruiterij uil In t l'aiiathciietnfrics. dos tempels ; i 11 de tegenstelling van breedte tot hoogte des voorgevels. Evenzoo de kleine, rhvtmische verdeeling van de zuilschacht, welker strakke caiinelures als scherpe insnijdingen den lil ik vasthechten en den krachtigen indruk der /.uil versterken. Hun vlucht wordt door rijen horizontale insnijdingen, spira onderbroken (fig. 1 ">()). De kenmerkende geledingen van het bovendeel des tempels, de abacus van het kapiteel, de taenia van de architraaf, de druipers, de mutuli, de geison, worden klaar aangeduid door verticale, vlakke banden die in sterke tegenstelling zijn tot de essentieele constructiedeelen. Machtig spreekt nu allermeest de ononderbroken architraaf als basis der boven bekroning. Tegenstelling verraadt zich nog in de metopen-reliëfs en de strakke triglyphen; in de kernachtige teekening van den geison, welks lengte en hoogte door de fijne verdeeling en den gestrekten vorm der mutuli schaal verkrijgt (fig. 27). De algemeene indruk concentreert zich nu op het midden des tempels, op den ingang der eella door de forscho architectuurlijnen van het driehoekig fronton met acroterie-bekroning en door de rijke sculptuurwerking van het tympanon: ook de vermindering der zuilwijdte aan de hoeken des tempels draagt hiertoe bij. Het krachtig aanzien der uitwendige kolonnade, haar stabiliteit als uiterste omhulling van den geheelen bouw, wordt nu verhoogd door do opvolgende, lichtere zuilen van den pronaos (fig. 2(17). Hun verhoogde stand brengt tevens een gunstige perspectiefwerking teweeg. Taktvol is, ondanks beider verschillende hoogte, de harmonie, de eenheid van schaal in de details bewaard door de meer eenvoudige bewerking van het kleinste kapiteel, welks aantal spira twéé minder bedraagt (fig. 2(18). Geleidelijk, harmonisch wordt nu de overgang tot de kleine zuilen der eella. Men mag aannemen dat deze inwendige kolonnade, evenals die van den Poseidontempel te Paestum (fig. If5), de eenige die nog bestaat, ter hoogte in tweeën was verdeeld, waardoor het beeld der godin de juiste schaal verkrijgt. In innig verband tot de zinrijke architectuur van het uitwendige sluit ook de scnlptuur aan ter nadere vertolking van de hooge bedoeling des tempels. Als een feestelijken, zinnebeeldigen tooi, siert zij het opperdeel. Drieërlei is haar plaatsing, drieërlei haar thema, drieërlei ook haar factuur. De srootsche, domineerende fiimurtafereelen der beide gevelvelden verzin- O O ' nelijken de tweeledige beteekenis der godin Athena. Beide plastische scheppingen zijn door Phideas aan Homerische hymnen ontleend. Het oostelijk tympanon herinnert Athene's hooge geboorte, haar goddelijke afkomst; het westelijk tympanon haar betrekking tot Attica, haar lioogen rang als goddelijke burchtjonkvrouw, als beschermgodin van den staat. De reliëfs der metopen zijn van algemeen religieuze strekkingen in mythische tafereelen voorgesteld. Het geliefkoosde thema: de strijd tusschen Lapithen en Centauren (zie pag. 199) van den Zeustempel te Olympia vindt men hier terug niet den kamp tusschen (rrieksche helden en amazonen en de verwoesting van Hion door Menelaüs. In liun geheel een machtig epos van twee en negentig tafereelen, door groote afwisseling en vaak dramatische uitdrukking van het genie des grooten kunstenaars getuigend. Kindelijk, in de derde plaats, vertolkt liet doorloopend fries rondom den Kitf. 210. Motopo van liet I'arthcnon (hoogte 1,0(1 Mr.). oellawand de feestelijke optocht der 1'anatheneön als hoofdcerenionie van den cultus waaraan het heiligdom was gewijd. Op liet hoofdplan dus in het tvnijianon: de lioofdidee, de tweeledige heteekenis der godin aan wie de tempel was gewijd; daaronder, op het tweede plan, de verzinnelijking der algemeen religieuze idee en in de derde plaats, op den achtergrond, de uitoefening van den cultusdienst (fig. Naast de zinrijke, dichterlijke opvatting der voorstellingen treft ook hun meesterlijke uitvoering in verhand tot de architectuur. Al naar den aard der hebben dj) den Atlieensche Acropolis veel verstoord en doen verdwijnen. Zelfs liet stoere Partbenon is ondanks zijn zorgvuldige stabiele samenstelling slechts een imposante ruïne geworden, wier vroegere staat niet in alle onderdeelen van den bouw is na te gaan. ..Reeds in 1403 stortte een gedeelte der zoldering in : O T7 O . O 7 iu 1(»87 viel een bom der Venetianen in den tempel die door de Turken tijdelijk als buskruitmagazijn was ingericht en richtte ontzaglijke verwoestingen aan. In 1801 en 1803 plunderden Elgin en Lusieri liet triglvphenfries niet verminking der kroonlijst; van IS26 1827 doorstond de tempel nogmaals een hevig bombardement . terwijl enkele jaren geleden een aardbeving ernstig voor liet behoud van liet bestaande deed vreezen (I)urm). Iiitusschen bleef de bouw van gewijde monumenten te Athene niet tot Fig. 221. Thoseustempel (Theseion) te Atlirne. de Acropolis beperkt. Ook de benedenstad verkreeg reeds haar tempels, waarvan als schoonste het Theseion bekend is. Deze Dorische peripteros, waarschijnlijk nog vóór liet Parthenon gebouwd (40(1 v. Clir.), is Grieken land's minst geschonden heiligdom. Zijn edele verhoudingen, zuivere details en schoone uitvoering (in Penteliscli marmer), kenmerken den bloeitijd (fig. 221 en 222). De Ionische invloed is merkbaar aan liet beeldfries onder de voorportiek aangebracht; deze wordt door de rondloopende architraaf, die de zuilen van den pronaos verbindt, in plafond, tot een afzonderlijke ruimte gevormd, een eigenaardigheid die bij geen andere (irieksche tempel voorkomt (fig. IliO). Alleen de metopen van den voorgevel niet de vier aansluitende der zijgevels zijn van mythologische voorstellingen voorzien (fig. 221). Fig. 241. Kruisgewelf. gewelf; de boog op de korte zijde was dan een verhoogde halve cirkel. Bij te groot verschil van afmetingen sloeg O O men soms over het midden der rechthoekige ruimte een vierkant kruisgewelf met verlenging in één richting (fig. 242). Ter vermindering van den zijdelingschcn drukwerddeaanzet zoo ver mogelijk horizontaal opgemetseld. Aangezien het kruisgewelf vooral op de twee diagonaal bogen steunt eisclit hun samenstelling de grootste zorg*. Al O o naar de spanning of wijdte van de ruimte bestonden ze uit enkele (fig. L'42). dubbele (fig. 241) of drievoudige baksteenbogen, met doorstekende lagen onderling en met de aan- sluitende gewelfvelden stevig verbonden. I>e velden der groote kruisgewelven werden bovendien door rijen dwarsbogen verdeeld (fig. 241). De constructie van nissen en kleine koepels is overeenkomstig die der tongewelven; alleen de baksteenbogen staan in radiaal verloop en steunen soms tegen een ring op eenigen afstand van de kruin geslagen. Het centrum, kon dan open blijven en tot verlichting der ruimte dienen. Groote koepels zooals het grootsche Pantheon (4;>,50 Mr. spanning) eischten een bij- Fig. '243. Tenijv.»! van Eer 011 Deugd (Doorsneden). zonder systeem van uitvoering. Hierover later bij de analyse van het monument. Stelselmatige economie in de constructie leidde tot de toepassing van lichte materialen. Tufsteen en poreuze vulkanische steen werden bij voorkeur voor beton gebruikt. Enkele gewelven en muren in Home en Pompeji vertoonen nog het gebruik van aarden potten of kruiken; alleen economie en niet statistische bedoeling was hiervan de roden. Eerst de Byzantijnsehe bouwmeesters maakten een stelselmatige, rationeel»' toepassing er van bij den houw van koepels te Ka venna en elders '). I)e beweegreden, die de Romeinen leidde tot de samenstelling van liet gewelf in baksteen zooals zij dat deden, bracht hen er toe het gewelf van gehouwen steen in ribben en platen te verdeden, de laatste op de eerste geplaatst. Slechts een paar houten formeelen dienden nu tot den opbouw van het gewelf. Volgens Vitruvius hebben de Romeinen, behalve de steenen en betongewelven nog lichte gewelven van terra-cottaplaten op gebogen ijzeren staven rustende, aangewend; ook werden gewelven van hout en stuc vervaardigd op zuilengangen die geen zwaren aanleg gedoogden. Deze zijn geheel verdwenen. De Romeinsche gewelven zijn nooit door een kap beschut. De ton- en kruisgewelven werden tot een vlakken zadeldakvorm aangerazeerd en met pannen of metalen platen afgedekt (fig. 243>. Ook de koepel verkreeg veelal deze metalen afsluiting. De kap diende alleen tot beschutting der onoverwelfde ruimten en teekent een grooten vooruitgang in vergelijking tot de houten afdekking van den Griekschen tempel, die enkel uit losse balken bestond (pag. l(ii)). Hoewel de kappen uit den keizertijd alle verdwenen zijn geven de traditiën van den oud-Christelijken tijd voldoende inlichting en de kapconstructie!) der basilieken zijn daar om te getuigen dat de Romeinsche bouwmeesters de uitvinders van het kapspant zijn, bestaande uit twee kapbeenen door een trek ha Ik verbonden, deze in haar midden aan een makelaar opgehangen. Spanningen van meer dan twintig meters werden bereikt. V O R M L E E R. Hoewel de Romeinsche kunstbeschaving vooral na Griekenland^ verovering tot groote ontwikkeling kwam, hebben lang voor dien tijd GriekschEtruskisehe kunsttraditiën, zich te Rome doen gelden. Enkele nog overgebleven fragmenten van bouwwerken aldaar, getuigen dit. De ruïnes van den tempel der Fortuna virilis (fig. 243), van liet Marcellustheater en de sarcophaag van Scipio Barbatus, alle uit republikeinschen tijd vertoonen reeds gewijzigde toepassing der Grieksche orden. Zoowel tóen als later, gedurende den bloei en het verval van het rijk, belieerschen zij de Romeinsche vormleer. Zij worden nog met twee varianten verrijkt: de Toscaansche- en de Composiet-orde. De eerste, aan ') A. r'lioisy, I/art
  • latir i'lioz los l?uinains ot les Hvzantins. de Etruriers ontleend is een vereenvoudigd (xrieksch-Dorisch. de tweede een samengesteld Ionisch-Corinthisch type. Alle vijf typen komen in verschillende afwisselingen voor en kenmerken in hun vorm het verloop der kunst. 1>«' Romeinsche orden zijn slechts afleidingen en missen de karakteristieke uitdrukking, de doordringende schoonheid der oorspronkelijke tvpen. De meesterlijke scheppingen van den dichterlijken Helleenschen geest'ondergingen niet straffeloos de aanraking van den ruweren, meer realistischen, Romeinschen volksaard. I)e geestelijke essence der (irieksche kunst wordt verslapt, de vormen \ei basterd, zij verliezen het sterk sprekende, eigenaardige aanzien en verkrijgen een meer algemeen schematische, esthetisch zwakkere uitdrukking. Het bijzonder karakter der (irieksche orden verdwijnt. De oer-kracht. Fig. 244. Algemeen aanzicht van het Collosseuin. de sobere, constructieve strengheid van de Dorische orde; de edele verfijning en zuiverheid van den Attisch-lonischen stijl; de sierlijke, bloemrijke tooi van liet Corinthisch kapiteel, ze veranderen te Rome door gemis aan bezieling, m uiterlijken vormendienst niet statigheid, praal, vaak overlading als grondtoon. De orden te Rome beheerschen niet meer liet constructief en esthetisch organisme der architectuur, doch worden vaak een decoratief onderdeel, een ondergeschikt motief, een middel ter versiering der kern. Zuilenstellingen, twee drie en vier op elkaar gestapeld, bekleeden de reuzenrompen "van een Marcel lus-theater en een Colosseum met verkrachting van hun oorspionkelijk constructieven aard als steunpunt (fig. 244). Zij omlijsten arkaden of halfronde muuropeningen waarop het hoofdgestel als deco- ratief motief rust; de kroonlijst oorspronkelijk aan den voet van het dak geplaatst wordt als gordellijst (cordon) op de verschillende verdiepingen herhaald. Schijnbaar dragend dezen onnoodigen verticalen last dienen de zuilen • i i i i inderdaad als muurversterking tegen den zijdelingschen druk van het gewelf (fig. 245). Deze verbinding van boog, zuil en hoofdgestel tot een decoratief motief is kenmerkend Romeinsch en vormt vaak de uit- en inwendige, architectonische versiering van verschillende monumenten. Doch getuigt al deze tegenstrijdige, irrationeele toepassing der orden van een zwakke zijde der Romeinsche architectuur en missen zij de ontroerende schoonheid der Grieksche ordonnantiën, omdat zij niet, gelijk deze, uit liefdeen bezieling voor liet schoon als hoog, religieus ideaal werden geboren, maar voortkwamen uit ijdelen, zclfzuchtigen drang naar uiterlijk vertoon van macht, oraal en Fig. 245. Travee van het Man 'el lust heat er te Rome rijkdom, toch heb be 11 (Rest. v. Viollet-le-Duc). i i> 1 ), worden ook de ]»al- met, de laurier, het eikenblad met den eikel, rietvormige waterplanten, het wijnlöof met de druif, en andere motieven, alle aan de inheentsche plantenwereld ontleend , toegepast, tot versieringder friezen, vlakke velden en der groote en kleine geledingen. In het eerste geval onderscheidt zirli de op vatting door een vrije naturalistische be¬ handeling, der Fig. 265. Composiet-kapiteel der theruien van Caraealla. v • ebt Cll bloeill festoen of ranken; in het tweede geval zijn de plant- en bloem vormen, naar Grieksch voorbeeld, strenger gestyleerd. Naast deze vegetale vormen werden ook diermotieven toegepast. \ ooral de adelaar kroont, als een keizerlijk svrnlwol, enkele onderdeelen der Ronieinsche monumenten, terwijl de producten der kleinkunst een rijke verscheidenheid van decoratieve motieven hebben aan te wijzen. Bovenal wordt het menschfiguur, hetzij als bas-reliëf, hetzij vrijstaand in metaal of marmer, ter versiering in- en uitwendig aangewend. Drieërlei is het karakter der figurale voorstellingen: sacraal, triomfaal en evkks Arrhiteeluur. sepulcraal '), al naar den aard der monumenten. De sacrale figuur-reliëfs aan tempels en altaren verzinnelijken tafereel en van offering en wijding, de triomfale: de herdenking van veroveringen, veldslagen, de triomfantelijke terugtocht der legioenen met buit beladen, vergezeld van quadriga's en zegefiguren, terwijl de sepulcrale voorstellingen, als versiering der grafmonumenten, van uiteenloopend karakter zijn en aan het private leven werden ontleend. Fig. 2(R>. .Marmerfries uit het Forum van Trajanus. Hun kunstwaarde verschilt al naar den tijd der uitvoering, doch ook de schoonste reliëfs staan in ideale, zinrijke uitdrukking, bij de Grieksche voorstellingen verre ten achter. De eigen gedachte ontbreekt en het thema van vroegere kunstperioden overgenomen of afgeleid is duister, de tvpeering vaak karakterloos, onbeduidend. Aldus de ïnarmerfriezen op het Forum van Trajanus te Home gevonden (fig. 20G) en als een der schoonste Romeinsche fragmenten bekend. Aan de i) L. v. Sybnl, Pio "Weltgesehichte der kunst. Perzische glazuurfriezen ontleend, ontbreekt hier frischheid, kracht en duidelijkheid in de voorstelling. Mensch- en dierfiguur zijn zoetelijk, banaal, armoedig van actie en idee ondanks de rijke bewerking, liet ornament is weelderig en kenmerkt zich wel is waar door decoratief aanzien doch mist de zuiverheid, de strengheid en de frischheid van teekening der Grieksche kunst. De stengels en ranken ontwikkelen zich twijfelend, onzeker; de bladeren zijn snel omgebogen, haast geknakt, de vormen afgerond, verwelkt. Het reliëf is krachtig bijna zwaar met overlading van details en het geheel verraadt vaak uiterlijk effectbejag, streven naar rijkdom in aanzien. Evenals in Griekenland werd te Rome de polychromie veel toegepast. Haar uitvoering is verschillend. Als aanvankelijk, in Grieksch-Komeinschen tijd, de ruwe steensoorten voor den opbouw dienden, werden, evenals in Griekenland, muren en ordonnantiën met een stuclaag bedekt en beschilderd. In den keizertijd daarentegen verkreeg de natuurlijke polychromie de overhand. De zuilen bestonden uit monoliethen van marmer of graniet (fig. 268), de muren werden binnen- en buitenwaarts met veelkleurige marmeren platen bekleed (fig. 27.'5 en 2ij de behandeling der voornaamste monumenten nader worden besproken. M O N U M E N T E N. Tempels. De tempels van den eersten Romeinschen tijd zijn geheel verdwenen en uit geschriften is alleen bekend dat zij geheel op Etruskisehen grondslag waren gebouwd, zooals reeds vroeger in 't kort vermeld is (pag. 240). De oudste overgebleven Romeinsche tempels dagteekenen van het einde der Republiek. Hoewel aanleg en vorm den Griekschen invloed verraden bestaat er tusschen deze beide typen toch een wezenlijk verschil. Kenmerkend is de herinnering aan het Etruskischc grondplan, door den aanleg op hoogen onderbouw, met breede trap alleen aan de voorzijde, die haast zonder uitzondering ook bij de tempels van lateren tijd blijft gehandhaafd (fig. 207). Dok de diepe portiek getuigt hiervan. Hoewel Yitruvius stelselmatige verhoudingen voor de tempels aangeeft 18* zijn deze geenszins in de overgebleven heiligdommen gehandhaafd. Orienteering en vorm werden geheel naar de locale omstandigheden bepaald. Hun ïithtingsas is zoor verschillend, getuige de tempels in het Forum die loodrecht op elkaar staan. Naar hun vorm onderscheidt men rechthoekige en rondtempels. I)e eerste als enkele of dubbele tempels al naar het getal goden hunner wijding. De cel la nadert den vierkanten vorm; liet beeld der godheid bevindt zich meestal in een nis ter achterzijde en een zuilenrij is soms tegen de lange zijden geplaatst. De afdekking der cella was tweëerlei; aanvankelijk vlak naar Grieksch Fig. 207. Kouieinsche tempel te Nimes ('Je eeuw). systeem, doch gedurende den keizertijd werd ook hier het tongewelf toegepast (fig. 24;»), waardoor een eigenaardige fusie van Grieksch-Romeinsche elementen ontstond. Doorgaans werd de cella, op Grieksche wijze, alleen door de grootsche hoofddeur verlicht; slechts enkele tempels bezaten zij- en bovenlicht. Van zijlicht voorzien zijn de Vestatempel te Ti vol i (fig. 2.V2) en de Herculestempel te Rome, terwijl het bekende Pantheon aldaar, door een ronde middenopening van het gewelf, als door een oog, licht verkrijgt (tig. _?•)). Marmerbekleeding versierde de wanden, marmer-mozaïek vormde den vloer en op zoldering of gewelf werden beschilderingen met bronzen versieringen aangebracht. Uitwendig werd het heiligdom door kolonnaden omgeven. Vooral do Peripteros 011 de Pseudo-Peripteros (fig. l.'VS) komen vool voor. I)e geheele tempel-aanleg word verrijkt door een rondlooponde portiek of zuilengang als afsluiting van den peribolus. Zij diende ter beschutting van het volk tegen regen en zon. — „Ik meen als liberaal en vroom man te handelen door den tempel zoo schoon mogelijk te bouwen en met zuilenhallen te omringen: de eerste voor den dienst van de godin, de laatste voor het gebruik der menschen" (E. Plinius)'). Bronzen en marineren beelden van goden en keizers, zelfs ruiterstandbeelden en kleine triomfpoorten kregen plaats binnen deze omgeving. De ruïnes der tempels van Apollo en .lupiter te I'otnpeji vertonnen dezen luisterrijken aanleg2). Zelden werden de Romeinsche tempels in Dorischen of lonischen stijl gebouwd. Van de zestien tempels die Rome thans nog bevat en waarvan de meeste tot zeer verminkte, haast onkenbare ruïnes zijn vervallen is dit slechts tweemaal het geval. De oudste Ionische tempel aan de Fortuna Virilis gewijd is uit laat-republikeinschen tijd en staat in het Tiberdal achter den Palatijn. Het is een goed bewaarde, vierzuilige Pseudo-Peripteros van overwegend Grieksch karakter die sinds eeuwen als kerk dienst doet. Van den tweeden lonischen tempel zijn slechts een achttal zuilen overgebleven. Het is de bekende ruïne op het Forum Romanum onder den naam van Saturuus of ook wel Vespasianustempel 3) bekend. Hoewel van zeer ouden datum en oorspronkelijk als staatsschatkamer bestemd is hij later, vermoedelijk door Septimus Severus, geheel herbouwd (fig. 2.'>.'>). Aan alle overige tempels van Rome is de Corinthische stijl gehuldigd. Meestal zijn slechts fragmenten van zuilen en architraven aanwezig. Andere zijn ingebouwd en tot woning van latere geslachten bestemd, waardoor hun oorspronkelijke toestand slechts kan worden gegist. Zelfs hun bestemming en naam staan niet altijd vast. Vooral de eerste keizertijd was vruchtbaar in tempelbouw. Keizer Augustus stichtte talrijke tempels te Rome en in de meest afgelegen deelen van liet rijk. Van hem dagteekent de reusachtige Marstempel (zuilhoogte 10,5(1 Mr.) op het midden van het Augustus-Forum; zijn karakter teekent den overgang van den sierlijken, kernachtigen (irieksch-Romeinschen stijl van den Yestatempel te Ti vol i (fig. 2.T2) tot den grootschen, majestueuzen stijl van liet keizerrijk (fig. 270). Ook de zoogenaamde portiek van Octavia, een dubbele zuilengang rondom i) .1. Durm, Die (tonkunst der Römer. -) C. Weichardt, Pompeji vor der Zerstörung. 3) John. Henry Parker, The Forum Romanum, Kijr. 2(iS. Het Pantheon. de tempels van .lupitor en Juno, waarvan thans nog slechts enkele fragmenten bestaan, is van zijn tijd. Buiten Rome zijn, behalve de geheel verdwenen tempels te Sparta, te Pergamos, te Alexandria, te Cesarea, te ^ola. te Pano, te Naibonne, te Ij\on en Tarra"on, nog overblijfselen van tempels aanwezig te Mvlasa, te Atliem . te Vienne, te Pola en te Ancyra. Al deze tempels aan de godin Horna en den god Augustus gewijd, zijn door dezen keizer gesticht. Vooral liet heiligdom te Ancyra (Galatië), een sierlijke zeszuilige Corinthische peripteros, kenmerkt zich door zuiverheid van details die een overwegend Griekschen invloed verraden '). Onder Tiberius (14 j. n. Chr.) verrees de prachtvolle, marineren tempel van Castor en Pollux, welks drie ranke zuilen tut de schoonste antieke trag- menten van het Forum behooren. Dan zijn de marnieren zuiltronken der machtige Basilica Ulpia te Home van keizer Trajanus afkomstig, terwijl keizer Domitianus het heiligdom van Jupiter op het Capitool herl>ouwde aan welks voet reeds de Vespasianus-tempel was opgericht. Al deze gewijde monumenten tot in de eerste eeuw van den keizertijd ontstaan, op zich zelf door grootschen aanleg, kostbare uitvoering en zuivere bewerking merkwaardig, vormen nog geen nieuw tijdperk in de geschiedenis der architectuur. Zij zijn slechts Bomeiiische varianten op (irieksche typen en missen nog een oorspronkelijke, nieuwe, grootsclie gedachte. Van groote beteekenis voor de Romeinsche kunst wordt eerst het bouwtijdperk van keizer Hadrianus in het begin der 2e eeuw. Machtige bouwwerken van verschillenden aard zijn door dezen vorst nagelaten in en buiten Rome. Behalve het ontzaglijke mausoleum aan den Tiber, en de keizer-vil la bij Ti vol i herbouwde hij in Athene het reusachtige Olympeion (fig. 201), een grootschen Corinthischen peripteraaltempel reeds in vroeg-( Jriekschen tijd aangevangen. Ook de dubbel-tempel van Venus en Roma o]> het lorum, een tienzuil igc peri] te ros, bestaande uit twee vierkante cella s met halfronde apsis in eikaars verlengde geplaatst, de zijwanden met kleine nissen en vrijstaande zuilen versierd, het geheel rijk in marnier bewerkt en door een cassettentongewelf overdekt, is door Hadrianus gebouwd. Doch kenschetsend bovenal voor de groote vlucht der architectuur in zijn tijd is de stichting van het bekende Pantheon, een machtigen rondtempel (Rotonda), den grootsten koepelbouw der wereld, de meest eenvoudige, grootsclie i) Zie Fiagments anticpics p&r dEspouyj P. PJcin&t, l^ncyclopuiliö d architcctiuc. Article: Augustinuin. ruimte van den ouden tijd. Als conceptie en uitvoering teekent dit monument liet hoogtepunt van Komeinsch willen en kunnen; artistiek en technisch is het een der best bewaard gebleven, meest indrukwekkende meesterwerken van het oude Home. Te midden van het antieke Campus Martius (Marsveld) in de thans zoo drukke buurt van het Corso, staat het bekende, oude monument aanvankelijk tempel, in Christentijd kerk, in modernen tijd mausoleum van staat. Ter voorzijde, een klein plein met de onmisbare Barok-fontein — een der vele die Rome bezit. Eng, benauwend wordt de massieve reuzenromp, links en rechts door dicht aaneengedrongen woonhuizen ingesloten en roezig, druk, is de omgeving; geheel anders dan bij de overige monumenten uit den Ronieinschen tijd welker ruïnes — verscholen tusschen of achter de zeven hooge heuvelen waarop de oude wereldstad was gebouwd hun vaak vormlooze maar grootsche, schilderachtige massa's in stemmige stilte uitstrekken. Teleurstellend is dan ook de eerste aanblik (fig. 268). 't Wekt een gevoel van wrevel, het eerwaardige monument door hooge, onbeduidende huizenrijen te zien overbluft. Wrevel, het te zien weggezonken in den hellenden bodem door latere geslachten vlak tegen zijn nog krachtigen romp aangebracht, ter wille van het dagelijksch verkeer. Toch staan zij nog fier in 't gelid die slanke granieten zuilen van de portiek, al zijn haar fijne vormen door achttien eeuwen ouderdom zeer verschrompeld. Rustig welft zich nog de machtige koepel, dat wonder van ondRomeinsche structuur, boven den massalen baksteen-romp ondanks de schennende hand van latere geslachten. Keizer, paus en kunstenaar, allen hebben, bewust of onbewust, het monument van zijn oorspronkelijken glans beroofd, of tot zijn verminking bijgedragen. Heel de symbolische plastiek van het tympanon is verdwenen en ook de goud-bronzen dakpannen, de acroteriën, zijn achtereenvolgens weggenomen en tot Christen doeleinden verbruikt. Ondanks deze verminking is het Pantheon, zoowel om zijn schoonheid als om zijn karakteristieken bouw, eeuwenlang een studiebron voor kunstenaars en archeologen geweest. Vooral het inwendige heeft steeds groote bewondering gewekt. De indrukwekkende koepel van 4)» Mr. spanning en ongeveer dezelfde hoogte, welft zich harmonisch over de wijde, ronde ruimte (fig. 270 en 27:5). Deze, alléén door een ronde middenopening verlicht, daardoor in overheerschenden halven toon gehuld maakt den indruk van kalmte en rust; ietwat somber door den grijzen cementtoon van het gewelf dat van alle versiering is ontdaan, doch volstrekt niet zwaar van wege liet rhvtmisch lijnenspel der rijen ingediepte, vierkante gewelfvelden, vijf ter hoogte, in gradueele verkleining oploopend tot de kruin. Tal van studiën zijn verschenen over zijn ontstaan en samenstelling in toeken ing of geschrift. Italiaansche en buitenlaiidsclie geleerden van de drie laatste eeuwen hebben getracht door te dringen tot den oorspronkelijken toestand: Fontana, Piranesi, Hirt, Isabelle, Yiolet-le-Duc, Leclerc, Labrouste, Baltard, André, Leclere, Damnet, Adler, Brune, Chipiez en anderen hebben uitvoerige onderzoekingen aan het monument gewijd. Als laatste in deze rij verschijnt de fransche architect George Ohedanne, wien het gelukt is de origine van het monument, althans van de rotonde, vast te stellen. Ondanks het opschrift in het fries deiportiek dat Agrippa (27 v. Chr.) als stichter vermeldt, stond de stichting niet zeker vast. Het tweeledig karakter van voorbouw en rotonde had steeds en terecht het vermoeden gewekt van tweeërlei ontstaan. Beide gedeelten zijn principieel verschillend van opvatting. Het eerste, de portiek, huldigend den rechtlijnigen architraaf bouw van het Grieksche tempeltvpo; het laatste als gewelf bouw van essentieel Komeinsch karakter, li jfi. ,10 30 ".o 50 to M; . herinnerend aan het ( al- Fig. 2(50. Plattegrond van het Pantheon. dariuit) dei' Thermen Vail den keizertijd. Doch zekere gegevens ontbraken. Geen enkel oud-schrijver gaf hieromtrent afdoende inlichtingen. Plinius spreekt wel van een tempel en verhaalt van een fronton, van caryatiden, van bronzen kapiteelen, kortom van onderdeelen, doch laat overigens den vorm van het monument geheel in den vage. Van den reusachtigen koepel wordt, vreemd genoeg, niet gewaagd, wat de meening wettigt dat zij in zijn tijd nog niet bestond. Ken later schrijver, Dio Cassius (155 n. Chr.), meldt van een tempel aan de goden der (iens Julia in het destijds onbebouwde Mars veld door koepel kruiselings hierover heen geslagen, uit rijen segmentvormige, op elkaar staande baksteenbogen gemetseld met tusschenopeningen evenals de cassetten in gietwerk aangevuld1). Aldus de hypothese! Deze methode economisch in uitvoeringen volkomen Romeinsch, is hier evenwel niet toegepast. Althans niet >11 het benedendeel van den koepel dat door Chedanne is onderzocht. Daar bestaat een krans van acht baksteenbogen ter geheele dikte van het zware gewelf, die zijn last op de massieve muurpijlers der rotonde overbrengen (tig. 27(1 en 272). I )eze ontdekking lust de kwestie niet geheel op. Want het is niet onmogelijk dat het hoogste, het vrij zwevende, het moeielijkst uit te voeren deel van den koepel tóch op een dubbele afsluiting berust. De oud-Aziatische gewelven, onder wier invloed de machtige koepel van het Pantheon blijkbaar is ontstaan, huldigen dit stelsel wegens de groote besparing van voorloopige constructiedeelen, formeelen als anderszins. Een nader onderzoek alleen kan ook hieromtrent volkomen licht verschaffen. Bewonderenswaardig is de structuur van den wijden trommel. Juiste, streng methodische redeneering kenmerkt de groote opzet in de regelmatige verdeeling der groote steunpunten. Stelselmatig wordt de binnenringmuur waaruit . „ i) Viollet-le-lJiic, liH-tionn.ni-e r;u- Fig. _7'2. Constructie-travee van het I'antheon ' (tiaar Chedanne). soitito jirt. Voftte. do koepel ter hoogte van .'51 Mr. ontspringt, door zestien radinal gestelde muurpijlers in alternatieve verdeeling van 1 : 2 versterkt (tig. 2(59). Twee aan twee gekoppeld en door nisvormige overgangen verzwaard, vormen zij acht holle muurmassa's die het zware gewelf dragen. Tussehen deze pijlers bevinden zich vijf breede, rechthoekige en drie halfronde openingen die, met een doorloopenden buitenringmuur omsloten, als nissen tot de groote ruimte zijn benuttigd. De nissen in de lange as gelegen zijn geheel open, de overige worden door kolommen verdeeld (fig. 2(>9). Hoog rijst nu de buitenringmuur in drie verdiepingen op; hij wordt door zware steenen platen bovenwaarts met het gewelf verankerd, vangt diens trapvormige aanrazeering op en schraagt den zijdelingschen gewelfdruk. Tevens omsluit hij de constitutieve bestanddeelen van den bouw, de muurpijlers, en besehut deze tegen uitwendige verwoesting. Groote zorg en vakkennis kenmerken de verdere samenstelling der beide ringmuren in alle onderdoelen. Aldus de zware, nisvormige afsluiting der holle ruimten in de pijlers ter verstijving van den binnenmuur (fig. 270). Wijselijk zijn ook de breede nisopeningen stelselmatig versmald door twee tusschen-steunpunten — zuilen — op breede, vlakke steenen platen gesteld (fig. 272) of waar zulks niet mogelijk bleek nl. bij den ingang en de middennis uitwendig door muurmassa's verzwaard. De horizontale muuropeningen zijn zorgvuldig afgesloten door een hooge marmeren draagbalk, de hoeken der baksteenen pijlers worden door marmeren draagstukken kapiteelen — beveiligd en alle openingen, zonder onderscheid, zijn met de noodige ontlastingsbogen overspannen. Twee machtige marmeren gordels kroonlijsten — vormen op verschillende hoogte, zichtbare ringankers en ook de beide ringmuren van gietwerk en baksteen-bekleeding zijn op regelmatige afstanden door steenlagen verbonden. Eindelijk wordt de samenstelling der muren door een stelsel van bogen beheerscht die den last van het gewelf op de zestien, versterkte en beschutte hoofdpunten overbrengen. Zoo kwam door geniale ingeving en logische redeneering een reuzenbouw tot stand, als hechte structuur zonder weerga en getuigend van het meesterschap der Romeinsche bouwmeesters. Ook als ruimte-ontwikkeling is de rotonde zeer merkwaardig. Reeds is vermeld de indruk van grootschheid, kalmte en ernst bij het binnentreden opgewekt door het rythmisch lijnenspel der gewelfvelden in halven toon gehuld en door twee horizontale gordels beheerscht (fig. 270). Krachtig wordt het benedendeel der ruimte door de inspringende nisopeningen aangeduid, welke schaal geven aan het geheel, den blik vasthechten en de aandacht moesten vestigen op den cyclus van godenfiguren, Mars, Venus, Gesar en andere Fig. 273. Marmerbekleeding en lengte-doorsnede (naar K. Brune). eertijds hier geplaatst in liet somptueuze koloriet van de marmerbekleeding, der wanden (tig. 273). Zij bestond uit een verdeeling van kleine, rechthoekige en ronde velden of platen, onderling door banden gescheiden als vlakken achtergrond der voorspringende nismotieven op de pijlers geplaatst. Kostbare marmersoorten werden daartoe aangewend. Porfier, graniet, Italiaansche, Grieksche, Afrikaansche en Egyptische marmersoorten prijkten in hun voorname, rijke polychromie en moeten in samenwerking met den marmeren vloer een geheel van overweldigenden rijkdom hebben gevormd. Thans grootendeels van haar vroegeren glans beroofd, de koepel ontdaan van de beschildering, de bronzen versieringen en enkel in grijzen cementtoon sprekend, de muren grootendeels met een beschilderde stuclaag overdekt, maakt de grootsclie ruimte nog steeds een machtigen, harmonischen indruk. Fi". '271. Guirlande van lui Pantheon (naar 1'. Esiiuié). Ook de drieschepigo portiek bestaat niet meer in haar oorspronkelijken toestand. Behalve de bronzen figuren van Augustus en Agrippa, die eertijds de nissen ter weerszijden van den ingang sierden, zijn ook de bronzen tongewelven die de schepen overspanden geheel verdwenen (fig. 270). Zij waren bevestigd aan de metalen spanten der kap. Beider sporen zijn op den achtermuur der portiek ontdekt, zoodat hun hoofdvorm met zekerheid is vastgesteld (fig. 273). De muren rondom de witmarmeren omlijsting der bronzen hoofddeur waren met kleurige marmeren platen bekleed. De sierlijke marmeren sculpturen, voorstellende vruchtfestoenen aan stierschedels opgehangen, deze 111 drievoeten geplaatst, getuigen van groote verfijning in de uitvoering, al is deze samenstelling op zich zelf niet onberispelijk. Los wapperende linten en offergereedschappen voltooien liet decoratieve aanzien (fig. 274). Hoewel de statige kolonnade om haar schoone verhoudingen en de onberispelijke vormen van haar onderdooien, het basement, het kapiteel en het hoofdgestel (fig. 25(5 en 258), tot de boste producten der Romeinsche architectuur behoort, blijft haar gebrekkige aansluiting tot de rotonde het zwakke punt van den bouw. Wel is getracht door herhaling der frontonlijst aan den hoog oprjjzenden frontmuur dit moeielijk probleem op te lossen, doch een harmonisch verband is niet verkregen. Geheel ontdaan van zijn vroegeren tooi geeft de tegenwoordige toestand der rotonde zeker slechts een zeer onvolkomen indruk van zijn oorspronkelijk aanzien. Stellige gegevens ontbreken hieromtrent al zijn merkwaardige restauratiën beproefd. Hiervan getuigt het model op V20 der ware grootte, naar de teekeningen van den architect Charles Chipiez vervaardigd ') voor het Metropolitan-Museum of art te New-York. Daar is de liooge baksteenromp voor twee derde der hoogte met een rustieke steenbekleeding voorzien, terwijl het bovendeel door een kleine pilaster-ordonnantie (attiek) is afgesloten. Talrijke bronzen beeldgroepen, zegefiguren en attributen versieren liet tvmpanon en bekronen fronton en frontmuur; de koepel is met schubvormige bronzen dakpannen belegd, de trapvormige aanrazeering met bronzen platen bekleed en sierlijke gulden acroteriën omzoomen de horizontale gordel- 011 kroonlijsten. Beeldgroepen onder 011 naast de portiek voleindigen het geheel. Zoo teruggedacht in zijn oorspronkelijken staat en omgeven van 0011 marmeren kolonnade ten dienste der menigte en ter architectonische afsluiting van het tempelgebied, is het monument ten volle een der meest luisterrijke scheppingen van den bloeitijd der Romeinsche architectuur, liet tijdperk van Hadrianus. Zijn grootsclie opzet en meesterlijke uitvoering overtreffen verre die der vroegere bouwwerken. Alleen de groote ronde koepelzalen (( aldaria) der thermen te Pompeji doen slechts eenigermate den ontwikkelingsgang tot do oplossing van dit reusachtig architectuurprobleem zien. A\ aarschijnlijk moet liet denkbeeld dezer machtige koepelruimte aan KleinAziatischen invloed worden toegeschreven. De onmiddellijke aansluiting van het Pantheon tot de achter geleden ruïnes (fig. 2l>!)), welker beteekenis niet vaststaat, doch die volgens sommige schrijvers behooren tot een thermen-aanleg van Agrippa's tijd, heeft de meening doen ontstaan dat de rotonde oorspronkelijk hiervan deel zou hebben uitgemaakt. Sinds de scherpzinnige onderzoekingen van Chedanne behoort deze opvatting tot het verleden. Hem komt de verdienste toe, thans roods, do stichting en grootendeels ook de constructie van de tegenwoordige rotonde te hebben vastgesteld. ') Zie afbeeldingen in „L'Architecture", jaargang 1891. KV Klis, Architectuur. 1!> Tot iiu toe bestaan nog geen gegevens omtrent de verdwenen architectuur van het inwendige. Wel wijzen de aanwezige bronzen doken der gewelfvelden aan, dat zij eertijds bronzen bekleedingen, rozetten of paneelen hebben vastgehouden, doch overblijfselen hiervan zijn niet teruggevonden. Ook de versiering van den bovenwand der rotonde met kleine pilasters, te klein van schaal in verhouding tot de cassetten van den koepel, alsmede die der groote benedenordonnantie, berust geheel op onderstellingen. Dezelfde onzekerheid bestaat omtrent den opbouw van den oorspronkelijken tempel door Agrippa gesticht. Wellicht zullen verdere opgravingen door den verdienstelijken onderzoeker uitgevoerd nog verrassende resultaten aan t licht brengen ')• liet Pantheon is het hoogtepunt van den Romeinschen tempelbouw. Als ruimte-aanleg overtreft het alle monumenten die in den lateren tijd zijn verrezen. Hoe merkwaardig de tempels van Diana en Venus te Bajae en ook de Minerva Medica te Rome mogen zijn, nóch in spanningwijdte, nóch in constructie komen zij de rotonde van Hadrianus nabij. Als karaktertrek van den laat-Romeinschen tijd is reeds vermeld de zucht naar effectbejag, naar schilderachtige werking, naar rijkdom van aanzien in de teekening der geledingen en hun versiering. Dit streven kenmerkt ook den algemeenen aanleg der tempels door de laat-homeinsehe keizeis gesticht, waarvan getuigen de omvangrijke ruïnes in het Oostelijk deel van het Romeinsche rijk aanwezig. Heliopolis (Baalbek) en Palmyra, in Syrië gelegen, bezitten de merkwaardige overblijfselen van een tempelgebied eeitijds aan den Zonnedienst gewijd, zich kenmerkend door grooten om\ang en kostbaie uitvoering in marmer2). De vorm der tempels komt overeen met de bestaande typen, den peripteros en den dipteros. Doch door hun ligging op hooge terrassen met opvolging van zeshoekige en vierkante voorpleinen alsmede omsluiting door kolonnaden en exedra's — moet het geheel een bijzonder grootschen sehilderachtigcn indruk hebben teweeggebracht. Hun luister en praal dienden om aan de grens van het uitgestrekte Romeinsche gebied, de macht en de glorie van het groote keizerrijk, het wereldrijk, zichtbaar te bevestigen. Niettegenstaande hun vaak overweldigend groote afmetingen, hun pronkende uitvoering, missen in 't algemeen de Romeinsche tempels toch do poëzie, de innerlijke bezieling, aan de Cirieksclie heiligdommen eigen. De Romeinsche i) Naar de hoer Chertanne mij mededeelde worden thans nieuwe nasporingen door hem verricht. Het resultaat zijner belangwekkende studiën zal verschijnen in pon uitgebreide „Monographie du Pantheon". Welwillend gaf do vervaardiger toestemming tot reproductie der figuren 270, 271 en 272. Hiervoor zij hom oprechten dank gebracht. •-!) Zie Encyclopédie d'architecture, I'. Planat, art. Iloliolopolis. tempel is, evenals de Romeinsche godsdienst, slechts een verbastering van zijn Griekschen voorganger. Want al gingen te Home, de Grieksche goden allengs in den volksgodsdienst over, deze overname bepaalde zich slechts tot uiterlijke voorstelling, en uiterlijken vormendienst. I)e Grieksche godsdienstzin bleef den Romeinen vreemd. I)e Grieksche mythologie met haar friscli en krachtig leven, haar dichterlijke verbeelding, ontsproten uit ideaal menschelijke aandoeningen en neigingen, uit liooge Itezieling, werd bij den practischen, tot grof materialisme allengs ontaarden Romeinschen volksgeest, die vooral dooide eischen van het zinnelijk leven werd beheerscht, tot een koud, dor, zakelijk begrip verlaagd. Zoo ontbrak den Romeinschen godsdienst alle wijding, alle poëzie. Hij was zonder grootheid, zonder ideaal, zonder ethisch beginsel. Hij was een overeenkomst, een verdrag tusschen de hoogste machten, de godheden en de menschen gesloten en op wederkeerigen loondienst berekend. „De Romeinen dienden de goden omdat zij wederkeerig door de goden wilden gediend zijn." Daarom mist ook de Romeinsche tempel-architectuur ondanks haar uiterlijke vormenpracht, haar vaak grootsche werking, toch die reine uitdrukking, die ideale schoonheid, welke slechts uit liefde, uit innigen zieledran»- tot liet Hoogste, het Beste, liet Goddelijke kan worden verwekt. Trouwens het is bekend dat de tempel niet alléén den cultus der goden was gewijd. Veeltijds werden in zijn cella ook staatsambten voltrokken. Zoo wordt vermeld dat de Concordia-tenipel tot vergaderzaal van den senaat en de Satui'iius-tempel (tig. tot ambtslokaal der quaestoren ') diende, ambten van allesbehalve gewijden aard! BASILIEKEN. De Romeinsche basilieken waren monumenten van profane bestem min»-. Met de tempels, de curiën en andere staatsgebouwen omringden zij de openbare pleinen, de fora, op verschillende punten der hoofdstad aangelegd. Op het forum Romanum, het forum Trajanum te Rome, het forum te Pompeji trekken hun ruïnes de aandacht van den bezoeker. Zij waren groote vereenigingsplaatsen, van staatswege gesticht, tot verschillende doeleinden bestemd, en beurtelings als beurs, markthal of gerechtshof ingericht. Hun oorsprong is Grieksch. De stoa der agora zijn hun proto-type dat te Rome tot een groote vergaderzaal wordt uitgebreid. Het centrum van den plattegrond bevat een groote rechthoekige middenzaal, door een of twee zuilengangen omringd (fig. L>7r>). Aan de eene korte zijde bevindt zich de 'I Magistraten van laboren ranjj. 19* hoofdingang; hier tegenover aan de andere zijde is liet tribunaal of de apsis geplaatst, als een rechthoekige of halfronde eenigszins verheven spreektril)une. Daar sprak, omgeven van zijn gevolg, de Romeinsche praetor recht of deed de censor uitspraak, daar was het vereenigingspunt van het volk ter behartifin°" zijner materieele belangen. Wegens den zeer verminkten staat der ruines en bij gebrek aan juiste beschrijvingen is de opbouw der profane basiliek niet zeker bekend, doch de vermelding, dat zij ook gedurende den winter werd gebruikt, sluit hare geheele overdekking in; de middenzaal als een hoog centrum door vlak zadeldak, de zijgalerijen lager hier tegenaan sluitend, waardoor. evenals hij de latere oud-christelijke basilieken, de directe zij\erlichting van beide ruimten mogelijk was. De eerste basiliek te Rome, de basilica Porcia, werd in 184 v. Chr. door den censor (ato gesticht. Haar sporen zijn geheel verdwenen. Groote vermaardheid had de basilica Ulpia op het forum Trajanum welker marmeren zuiltronken nog slechts overeind staan en die door den Griekschen bouwmeester Appolodorus van Daniascus werd gebouwd (fig. 275). Zij is van grootschen aanleg. De middenzaal (2.) X ^2 Mr.) wordt door twee zuilenrijen omringd en een halfronde apsis alsmede trappen voor de gaanderij bevinden zich aan de korte achterzijde. Behalve de hoofdingangen zijn neven-ingangen in de as der lange zijden gelegen. De basiliek aan het forum te Pompeji ontgraven is van kleinere afmetingen. Het middenruim 12 Mr. breed en 44 Mr. lang wordt slechts door één galerij omgeven; zij is dus drieschepig. Haar tribunaal is rechthoekig. Beide gebouwen behooren tot den archi- traafbouw en zijn van lichte samenstelling. Hoewel Vitruvius omtrent de verhouding dezer soort gebouwen formeele voorschriften heeft vastgesteld zijn deze niet bij den aanleg van genoemde monumenten, noch bij de latere oud-Christelijke basilieken opgevolgd. Omvangrijke overblijfselen van basilieken uit verschillenden tijd bedekken nog het forum Romanum. Als oudste hiervan de basilica Julia aan de A ia Sacra, dicht bij het Capitool, vijfschepig van aanleg, omvattend een rechthoek van 49 X 101 Mr. Door Cesar gesticht werd hij herhaaldelijk door brand verwoest en herbouwd. Alleen de aanleg der muren is nog zichtbaar. Tot de meest grootsche ruïnes van dit forum behoort de basiliek van Maxentius of Constantijn (fig. 2.>!)). Zij dagteekcnt dus uit laat-Romeinschen tijd en behoort tot den gewelf- (, J so *■ Jo ■*<• J* -"H Kig. 27."). Basilica Ulpia te Rome. bouw. Indrukwekkend verheffen zich nog drie harer machtige tongewelven van 2.') Mr. spanning. De grootsche aanleg van den bouw teekent den invloed der thermen uit dien tijd. Het middenruim, een rechthoek van 25 Mr. X 87 Mr. ter diepte in drie traveeën verdeeld, is niet kruisgewelven overspannen, die gedragen worden door zes zuilen in aansluiting met zware dwarsmuren van 20 Mr. lengte. Deze door tongewelven verbonden, vormden met het hoog opgaand middenschip een' ontzaglijk ruim van <4 Mr. breedte (fig. 270). De wijde, halfronde apsis . 74 Mr. ' | I'ig. -7i>. I'lan en doorsnede der Basiliek van Maxentius en Constantijn (naar Espouy). voor den praetor bevond zich ter achterzijde in de lengte-as, de dwarsvcstibule (chalcidicum), hier tegenover aan de voorzijde. Ruime doorgangen verbinden de drie zijschepen ter weerszijden. liet niiddeiiriiiin was door acht halfronde ramen over de zijbeuken heen verlicht en deze, door seriën rond boogramen, twee boven elkaar, die gedeeltelijk nog bestaan. Muren en gewelven waren van gietwerk saamgesteld (pag. 257). Drie tongewelven ter rechterzijde met den aanzet der midden-kruisgewelven alsmede de aanleg der linker muurpijlers en enkele gedeelten muur zijn nog aanwezig. De hooge kruisgewelven van het centrum werden door de schuin lievinden zich in den buiten-omtrek. Duidelijk genummerd, sluiten /ij aan tot twee rondloopende galerijen of vestibules die toegang geven tot radiaalsgewijs aangelegde, overwelfde gangen en steenen bordes-trappen; de galerijen op drie verdiepingen herhaald, vormen foyers of wandelplaatsen tot de voornaamste rangen en tot beschutting van het publiek bij slecht weer. De twee arkaden der lange as voeren rechtstreeks tot de arena, die der korte as tot de eereplaatsen voor den keizer en den feestgever. Plattegrond en doorsnede doen zonder moeite den weg tot verschillende rangen volgen (fig. 281 en 282), zoodanig berekend, dat de groote menigte bezoekers zonder bijzonderen maatregel en zonder verwarring het gebouw kon vullen en dit eveneens zonder gevaar van verdwaling zoo snel mogelijk kon verlaten. Van de arena dient nog gezegd, dat haar vloer op een overwelfde onderbouw was aangelegd, waar de verblijfplaats der wilde dieren, de gevangenen en de dienstruimten zich bevonden. Sommige Romeinsche arena's konden ter voorstelling van zeegevechten onder water worden gezet. De voornaamste gedeelten van den geheelen onderbouw bestonden uit Travertiner steen, tufsteen, baksteen en gietwerk; de muren dei'toeschouwersruimte waren rijk met marmer bekleed (fig. 282), de gangen en galerijen met stuc-bekleeding en beschildering versierd. Travertiner steen was ook het materiaal van den geheelen buitenbouw. Rationeel komt liet inwendige hier tot uiting. De machtige ronde romp, ter hoogte van 48,50 Mr., is met drie doorloopende rijen arkaden onderbroken overeenkomstig de rangen. De architectuur bestaat uit decoratieve zuilstellingen van krachtig reliëf, in opvolgend Toskaansch, Ionisch en Corinthisch karakter. Zij zijn van steeds geringeren voorsprong en door een vlakke Corinthische pilasterstelling afgesloten, waardoor de buitenlijn zacht binnenwaarts neigt, en den indruk van stabiliteit verhoogt. Zware kraagsteenen voor de bronzen masten ter bevestiging van het velum zijn nog bovenaan zichtbaar (fig. 283). Onberispelijk is deze architectuur niet. Feitelijk zijn de zuilen slechts als decoratieve muurbekleeding of muurverzwaring te beschouwen en missen zij hun oorspronkelijk, dragend karakter. Ook is de aanduiding der verdiepingen door de drie orden slechts ten naastenbij geschied, daar het pedestal der ordonnantiën niet met de borstwering maar met den vloer overeenkomt. Practisch moge de bevestiging der masten zijn, de esthetische samenhang hunner kraagsteenen met de geheele boven-ordonnantie laat zeker te wenschen over, doch ondanks deze tegenstrijdigheid en onjuistheid iu details is de onderlinge hoogte der ordonnantiën en daardoor de eenheid van schaal der profileeringen juist bewaard gebleven en maakt het geheel zelts in zijn vervallen toestand een overweldigenden, grootschen indruk (fig. 244). De onderbroken vlucht deihorizontale, rondende gordels, die in viervoudige herhaling den rcuzenromp Fitf. Fragment van het Colossenin te Knine. Reeds in vroegsten keizertijd gesticht, groeit hun aantal voortdurend tot 111 laat-Romeinschen tijd. Agrippa opent de rij der stichters. Na hem bouwden verschillende keizers, waarvan als voornaamste Nero, Titus, Trajanus, lladrianus, Caracalla, Diocletianus en Constantijn, thermen zoowel in Rome Fig. 285. Plattegrond der thermen van Caracalla (Rest.). Hoofdgebouw: M. Vestibules. K.L. Apodyterium (kleed- en toiletkamers). E.Q.V. Frieidariuni (boen wembassin) N. Conversatiezalen. F. Tepidarium (lauw bad). I. Caldarium (warm bad). OE Voorereiding tot het wanne bad. K.S. Zalen voor gymnastische oefeningen. IM". Binnenplaatsen T P (oefeningszalen voor jongelieden). AE. Sudatorium (warm luchtbad;.' b' ?• Waterreservoirs, y. Stadium, z. Conversatiezalen. a.b. Biblio- ' , 1 |'! onferentiezalen. c.c. galerijen. C. badinrichting. a.X. I Jein voor spelen. aIs elders, steeds grootscher van omvang, steeds rijker van aanzien. In Constantijn s tijd bezat Rome vijftien thermen, waarvan enkele, 6000 voet in omtrek en voor .'5(111(1 baders bestemd. Het bad, oorspronkelijk een hygiëne, werd door de keizers tot ontspanningsplaats hervormd om de volksgunst evers , Architectuur. x ^ te veroveren. Zoo ontstonden deze monumenten die zoowel om hun grootschen aanleg, hun sehoone ruimte-ontwikkeling, hun meesterlijke constructie en hun kostbare versiering tot de meest karakteristieke Romeinsche bouwwerken behooren. De thermen van Caracalla, welker ontzaglijke ruïnes, even buiten Rome, aan de Via Appia zich uitstrekken (tig. 234) geven ondanks hun verminkten staat een goed denkbeeld van het type dezer monumenten. Hoewel niet de grootste, hebben zij den meest artistieken en volledigen planvorm. De geheele aanleg beslaat een verhoogd, vierkant terrein (ABCI)) van ongeveer 350 Mr. zijde, ongerekend de uitbouwen /.ij- en achterwaarts aangebracht (fig. 285). Heel de omtrek van dit plein wordt door gebouwen begrensd. Ter voorzijde, in gemeenschap met de straat, bevindt zich een lang gebouw voor gewone baden bestemd. Onder een rui me portiek zijn de lmdcellen, ter weers- Fig. '280. Algemeen aanzicht der thermen van Caracalla (naar A. Blouct). zijden van den middeningang, op twee verdiepingen verdeeld. Een twaalftal ruime trappen voert tot liet ruime bovenplein, welks grondslag strookt met den verdiepingvloer van dezen voorbouw (fig. 286). Aan de voorzijde staat het hoofdgebouw, een rechthoek van 220 Mr. breedte en 120 Mr. diepte geheel van plantsoen omgeven en voor de zoogenaamde Romeinsche baden bestemd. Het gebouw bevat een serie zalen en ruimten van verschillende grootte en vorm voor het lauwe, het warme, het koude, het stoombad en de massage, alsmede een aantal lokalen voor sport en ontspanning. De indeeling is geheel symmetrisch (fig. 285). De hoofdingangen zijn ter weerszijden van de middenas gelegen. Zij leiden tot groote vestibules of peristyliën (M) en grenzen eenerzijds aan ruime ontkleedkamers ut' Apodyteria (K) omgeven door toiletkamers (L), anderzijds aan een open zwembassin of Frigidarium (E) van 52 Mr. X 22 Mi', in de as geplaatst. Drie nissen aan de achterzijde (fig. 287) geven toegang tot het Tepidarium, een grootsehe halle (fig. 288) 52 Mr. lang, 22 Mr. breed, liet centrum va» den geheelen bouw, voor lichaamsoefeningen bestemd en ter weerszijden door ruime zalen voor toeschouwers vergroot. Vermoedelijk bevonden zich in het Tepidarium lauwwaterbekkens (O) welke met die der vierkante ruimte (OE) den overgang tot het warme bad, het Caldariuni (I) aan de achterzijde, vormden. Het midden dezer koepelzaal werd ingenomen door een groot warmwaterbassin; kleinere waterbassins en stoomkranen bevonden zich in de nissen. Ter weerszijden grenzen zalen (g.K.S.V.) voor baden en lichaamsoefeningen, waardoor het lichaam Fig. 287. Thermen v. Caracalla. liet Frigidariuni (naar Viollet-le-Due). geleidelijk op normale temperatuur werd teruggebracht. De uiterste vleugels om groote peristvliën (T) geschaard, bevatten zalen voor oefeningen (U) en waren door afzonderlijke ingangen (.1) toegankelijk. Omtrent de oriënteering zij opgemerkt dat de hoekpunten van dit hoofdgebouw naar de vier windstreken zijn gekeerd, waardoor alle zalen regelmatig zonnewarmte konden ontvangen. Heete luehtverwarming voor enkele zalen geschiedde door holle vloeren, nis marmeren platen op baksteenon pijlers gemetseld en gevoed door een ondergrondsehe calorifère in het centrum van het plan aangelegd. Vermoedelijk dienden de verdiepte binnenplaatsen (P) hiertoe. 20* Waarschijnlijk waren de lichtopeningen van deze zalen door glasschijven of doorzichtige marmeren platen afgesloten; doch aanwijzingen hieromtrent bestaan niet. De geheele plan-aanleg trefr door grootschheid en duidelijkheid. Meester¬ lijk is liet bezwaar: talrijke ruimten verschillend van omvang en vorm tot een doelmatig, eenvoudig, schoon geheel te vereenigen, opgelost. Stelselmatig zijn de hoofdruimten: het Frigidarium, liet Tepidarium, het Caldarium en de groote IVristvliën in de beide hoofdassen van liet plan geplaatst. De verdeel ingder pijlers en de aansluiting met de nevenlokalen "worden geheel door de eischen van den gewelfbouw beheerscht, welker constructie reeds vroeger is besproken (zie pag. 240—2"),")). liet grootsche ïenidarium als Fig. 288. liet Tepidarium (Viollet-le-Due). centrum, vormt liet uitgangspunt. Ter lengte door drie kruisgewelven overspannen steunen deze o]) acht vrijstaande marmeren zuilen in verbinding met muurpijlers van gietwerk (lig. 2.>4 en 288), welke de aansluiting en den vorm der nevenruimten bepalen. Ook de doorvoering der hoofdmuren, welke door groote bogen onderbroken «Ü»i getuigt hiervan. De gewelven en bogen steunen elkaar onderling terwijl de doniineerende hoogte der groote zalen overal rijkelijk zijlicht laat binnendringen. Er ontstaat door de opvolging der verschillende ruimten een harmonisch architectuurbeeld vol afwisseling en bekoring. Schoone doorzichten openen zich overal. Ton-, kruis- en koepelgewelven, exedra's en kolonnades volgen elkaar op en een grootsche ruimte-ontwikkeling boeit steeds den blik. Denkt men daarbij een rijke polychromie van marmer voor vloeren, zuilen, muren en kroonlijsten; glas-mozaïek en fresco-beschildering voor de gewelven, een en ander verlevendigd door springfonteinen, nisversieringen, standbeelden, \azen dan ontstaat een waarlijk pronkend geheel, dat ondanks gemis aan fijnheid en zuiverheid in den vorm der details, toch een overweldigenden indruk achterlaat en het talent van organiseeren en bouwen der Romeinen in schitterend licht stelt. Geheel als ontspanningsplaats was ook de omgeving van het hoofdgebouw ingericht. \ erschillende gelegenheden waren daartoe om het achterplein geschaard. Men vond in de as der achterzijde een stadium voor wedrennen (V) tegen de omvangrijke waterreservoirs (g) aangebouwd, met een aquaduct (b) verbonden, door een buizennet de omvangrijke inrichting rijkelijk van water voorzien (fig. 285). Ter weerszijden volgen conversatiezalen, palestra's, lees-, conferentiezalen, wandelgalerijen elkaar op, meestal grootsche overwelfde i nimfen van indrukwekkende afmetingen en weelderige versiering (fi"*. 280) '). Met den aanleg van het terras, welks plantsoenen een koele schaduw verspreidden en tot rusten uituoodigden, of waar gelegenheid tot balspel en andere vermakelijkheden bestond, maakten zij de thermen tot een geliefkoosd verblijf der genotzieke Romeinsche bevolking. Slechts de vormlooze. maar hoogst indrukwekkende ruïnes dezer oude volkspaleizen staan nog overeind. Door de verbreiding toch van het Christendom te Rome kwamen deze weelde-verblijven spoedig in onbruik en verval. Bovendien werden zij gedurende de middeneeuwen door de roofzucht van barbaren, waaraan Rome herhaaldelijk ten prooi viel, van alle kostbaarheden ontdaan. Verschillende decoratieve onderdeden (fig. 20.1) zijn in de ruïnes opgesteld terwijl ook enkele pleinen en paleizen der Renaissance, alsmede de musea, nog marmeren of bronzen groepen beelden en vazen bezitten uit de thermen afkomstig als getuigen van hun alouden luister. ') Zonder historisch vast te staan geeft bijgaande restauratie een merkwaardige liijdingc tot de tlierinen-architectinir uit den iaat-Roineinsehen tijd. Ken uitvoerige studie der thermen van Caracalla bestaat in het werk van A. Blouet. Fig. 281). Thermen van Diocletianus W Rome (naar Pantin). ter herdenking van de overwinning op verschillende Oostersohe volkeren beliaald, is van Griekseh marmer. Aier vrijstaande composiet-zuilen verheffen zich in krachtig reliëf op de muurvelden. Toepasselijke bas-reliëfs stellen voor den intocht in Babyion, terwijl een uitgebreide oorkonde het breede attiekveld geheel vult. De plastische versieringen zijn verre van onberispelijk; de overlading en de onrustige groepeering der figuren kenmerken reeds den vervaltijd. Toch is het geheel een trotsche verschijning, die door het levendig licht en schaduw der architectuur, en het krachtig marmer-koloriet een geweldigen indruk achterlaat. Aldus ook de machtige triomfpoort aan den toegang der Via Appia op- «•nvinlit ti»i' nnvn van keizer Constantijn. na zijne overwinningen op Maxentius en Licinus. Het monument is van gemengd karakter en behoort gedeeltelijk tot het tijdperk van keizer Trajanus. Hiervan dagtoekenen de zuilen, een deel van het hoofdgestel, de Fig. -D-. Trionifpoort van Sentnmus Scverns. i . i mi acht medaillons, de acht boven-reliëfs en de vrijstaande figuren der twee zijden welke, aan een triomfpoort van dezen vroegeren keizer ontnomen, hier zijn toegepast met substitutie van Constantijn's beeltenis, aan die van Trajanus. De enkele beeldhouwwerken in het benedendeel kenmerken het vulgaire karakter van den laattijd. Corinthische kapiteelen kronen de zuilen, liet fries bleef onvoltooid. Dok de triomfpoorten zijn karakteristiek Ronioinseh. Niet ontstaan uit bezieling voor een hoog ethisch ideaal, maar uit roemzucht, machtsvertoon, koizervergoding voortgekomen, mist luin aanblik innerlijke wijding, diepe betcekenis. Hun massale verschijning, huil krachtig reliëf, hun rijke versiering en schoon koloriet bekoren, overweldigen soms, doch ontroeren niet. Zij strooien den blik, zonder den geest te verheffen. Zij spreken in lange beeldkronieken van de heersehzuchtige daden en do roemrijke wapenfeiten der Romeinsche keizers, wien ter eere zij waren gewijd. Keizervergoding deed ook do gedenkzuilen oprichten. Krachtiger nog dan de triomfpoorten concentreeren zij de hulde van den Senaat en het Komeinsche volk op zijn persoon. t "\\ as niet genoeg des keizers heeld op hoogen marmeren sokkel in de cel la van den tempel of voor den gevel te zien geplaatst, veel hooger nog, in algeheele beheersching der omgeving moest zijn bronzen figuur als symbool van het wereldgezag spreken en fier verheffen zich nog statige reuzonzuilen, eeitijds diageis \an zijn kolossaalbeeld, op Homo's oude pleinen. Het schoonste type is de Trajanuszuil, een krachtige Dorische kolom met Fig. '293. Trionifpoort van Constantijn te Rome. een schachthoogte van 27 Mr. uit acht en twintig uitgeholde cilinders van Parisch marmer opgebouwd (fig. 294). Een reuzenspiraal van 200 Mr. lengte en 1 Mi', hoogte omgeeft den mantel, voorstellend in fijn gebeitelde reliëftafreelen, 's keizers wapenfeiten op de Daciërs. Wat de Grieken uit liefde en godsvrucht dreef te doen voor het symbool van goddelijke macht: de burchtgodin, in de schepping van het Panatheneënfries, dat deden de Romeinen uit slaafsehe vereering voor den vertegenwoordiger van het wereldgezag: den keizer. Boven den toegang van het fraai geprofileerde postament (fig. 294) dragen geniën de inschrifttafel tusschen een algeheele overdekking van schilden, wapens en trofeeën. Fier houden vérziende adelaars, op de hoeken der deklijst de wacht, vastklemmend reuzenslingers van eikenloof. Wapperende sierlinten vullen hier de hoek velden. I)e krachtige torus van het basement is met laurierbladeren sober versierd. HET WOONHUIS. De rauip die de Vesuvius in 79 n. Chr. over Canipauië bracht en dc verdwijning van drie bloeiende steden Pompeji, Herculanuni en Stabia ten gevolge had is voor de geschiedenis van het Romeinsche woonhuis van groot nut gebleken. Zij heeft heel een samenleving tijdelijk aan het oog onttrokken en daardoor talrijke documenten van architectuur voor ondergang behoed; dank haar berust, sinds de ontgraving van Pompeji in 174S, de kennis van het Romeinsche woonhuis op vaste gegevens. Althans ten deele. Als havenstad en badplaats voorde Romeinsche bevolking, was Pompeji slechts van zeer beperkte Fig. ^ÜT. Straat in Poniprji. grootte; in omvang een ovaal met assen van 1200 en 700 Mr., in aanleg en opbouw slechts een zwakken weerschijn van liet machtige Rome. Noch grootsche keizerpaleizen als die van den Palatijn, noch omvangrijke patriciërswoningen, wier kennis slechts uit vage ruïnes en beschrijvingen van den lateren keizertijd kan worden geput, waren daar aanwezig. De woningarchitectuur van Pompeji draagt een bescheiden karakter en bepaalt zich tot woonhuizen, deels tijdelijk, door minder of meer voorname burgers betrokken. Zij missen den ruimen aanleg, de prachtvolle, kostbare marmerversiering der marmerpaleizen te Rome en ook de indeeling der hooge etagewoningen die in Rome, wegens gebrek aan plaatsruimte, reeds tegen liet einde der republiek bestonden. Des ondanks zijn zij zeer merkwaardig. Als grondplan behoort hot Ponipejaansche woonhuis tot het type der aangebouwde stadswoningen. Drie groepen zijn te onderscheiden1): le. woningen die enkel winkel en werkplaats bevatten niet een woonvertrek op de verdieping ; 2e. het huurhuis voor een of meer familiën, voorzien van afzonderlijken ingang en trap; 3e. het heerenhuis. Aanvankelijk eenvoudig, bestond het plan der woning uit een atrium, een overdekte vierkante of rechthoekige ruimte met middenopening, waaromheen enkele vertrekken voor den dienst waren gelegen. Deze indeeling is van Etruskischen oorsprong. De Necropolen te Corneto en andere plaatsen hebben hiervan de indeeling bewaard. Later onderging, door Grieksehen invloed, het grondplan aanmerkelijke uitbreiding door toevoeging van een tweede centrum, het Fig. 29S. Het huis Pansa te Powpeji. peristylium, eene ruime open binnenplaats door zuilengalerij omringd met aangrenzende vertrekken. Behoudens enkele uitzonderingen vertoonen do woningen van Pompeji dit volkomen ontwikkeld Romeinsch tvpe. Hun indeeling, ondanks verschil in grootte en vorm van terrein, komt in beginsel hiermee overeen. Steeds zijn de vertrekken, naar oosterschen trant van de straat afgezonderd en rondom deze binnenplaatsen geschaard, het atrium van Toskaanschen en het peristylium van Grieksehen oorsprong. Van deze centra verkrijgen de eet-, woon-, en slaapkamers licht en lucht. Alleen de ingang of deur doorbreekt den gesloten gevelmuur, tenzij de ruimten aan de straatzijde gelegen, uit economie, tot afzonderlijke winkels 1) I. Durm, Die Baukunst der Romer. — A. Man, Pompeji in Leben und Kunst. waren bestemd. Economie gaf ook aanleiding tot den bouw der woninggroep, de Insula. Midden in het terrein bevindt zich de woning van den eigenaar, door kleinere huurwoningen omringd. Als voorbeeld van een groot Pompejaansch huis uit vroeg-Komeinschen tijd kan het tekende huis Pansa dienen (fig. 298). Het beslaat een hoekterrein en bestaat uit een heerenhuis met afzonderlijke winkels en huurwoningen. De vestibule (A), in de as van het grondplan, voert tot het Atrium (B), liet centrum van de vóórwoning door verschillende vertrekken omgeven, waaronder liet Tablinum (C), waarschijnlijk een ontvangvertrek voor den huisheer met de nevenruimten, Alae (I)), en kleinere vertrekken (c). Vermoedelijk behoorden de ruimten E en F tot den dienst van liet Tablinum. Hiernaast voert een gang tot het Peristvliuin, (G) het centrum van de achterwoning, alleen voor de leden van het huis toegankelijk. Het is een groote open binnenplaats, door een ruime zuilengalerij omringd. Verschillende vertrekken voor de huishouding zijn hier gegroepeerd. In de lange as ligt een groote zaal, Oecus (II), met uitzicht op den tuin ter achterzijde; M is de eetzaal, K de Kif». 209. Doorsnede van hel huis Pansa. keuken met provisiekamer, L zijn de slaapkamers. De gang I voert naar de kolonnade aan de tuinzijde. De ruimten (a) waren vermoedelijk huurwoningen met afzonderlijken ingang en trap naar de verdieping; de vertrekken (b) behoorden tot een bakkerij, terwijl het voorgedeelte (a) tot afzonderlijke winkels was bestemd. Aldus in groote trekken de indeeling der vertrekken welker bestemming niet altijd zeker vaststaat. Dij voorkeur is de Pompejaansche woning op liet parterre aangelegd en hoewel eenige vertrekken soms op een verdieping zijn ingedeeld, wordt deze steeds als bijzaak beschouwd. Eigenlijke etage-'woningen bestonden daar niet. De constructie der muren bestaat doorgaans uit breuksteen (fig. 2!)7) met afsluiting der muurpijlers door baksteen, tufsteen, lava of kalksteen, terwijl houten balken de ruimten en de inuuropeningen overspannen. In liet Atrium en Peristvliuin was de houten balkzoldering zichtbaar. Overigens waren muren en plafonds der vertrekken met een stuclaag bedekt en beschilderd, terwijl de vloeren uit terrazzo, mozaïek en soms marineren platen bestonden. Een waterbekken bevond zich in 't midden van den Atrium- KVKRS, A rch itcctn it r. '21 vloer, ter verzameling van hot hemelwater; bij genoegzame grootte werd het Peristvliuin als tuin aangelegd (fig. •>""). Marmer diende alleen voor de vrijstaande zuilen van het Peristvliuin alsmede voor losse versieringen: tafels rustbanken, waterbekkens, fonteinen en andere onderdeelen. De geheele inrichting van liet Pompejaansche woonhuis wijst op het streven, de bewoners vooral tegen warmte te beschutten. \ andaar de indirecte verlichting der vertrekken door groepeering om open binnenplaatsen met omringende galerij. Een koele temperatuur der ruimten was hiervan het gevolg. A erplaatsbare hrasero's met houtskoolvuur gevuld verschaften, zoo noodig, slechts een matige beschutting tegen koude. In Zuid-Italië bestaat deze primitieve verwarming vaak nog. Tot nu toe is geen enkele Pompejaansche woning ongeschonden aan het licht gekomen. Van alle is het bovendeel verdwenen en alleen fragmenten van beschilderingen bleven bewaard, doch voldoende duidelijk om met zekerheid de artistieke waarde Fig. 300. Plattegrond van het huis der Vetti's te Pompeji. tol'UUlieil VUst- a vestibule; b fauces; <* atrium; tl.e bedienden; ƒ oecus; 04). Vorder het huis der zilveren bruiloft, ontgraven bij het jubileum van het vorige Italiaansche koningspaar: van den tragischen dichter, naar een schoone 21* mozaïek-beschildering genoemd, beide met den volkomen ontwikkelden planaanleg van Atrium en Peristvlium. En nog vele andere! Doch al deze woningen worden overtroffen door het huis der Yetti's in 1894 blootgelegd '). Niet zoo zeer in grootte als wel door het goed bewaard gebleven, fraaie peristvlium met zijn marineren zuilen, statuetten, fonteinen en tafels, en de bijzonder sehoone freseo-schilderingen in verschillende vertrekken aanwezig (fig. .'>1)0—.'>(12). liet huis dagteekent uit laat-Ponipejaaiischen tijd en behoorde aan twee rijke burgers, de \ etti s, wier namen teruggevonden zijn. Opvallend is de geringe diepte van liet terrein, waardoor atrium en dwarsgelegen peristvlium, zonder tusschenvertrek, slechts door een kolonnade van elkaar zijn gescheiden. Verschillende dienstvertrekken zijn rechts van den ingang (a), om een klein atrium (p) en klein peristvlium (s) geschaard, terwijl ruime zalen en kamers aan het groote peristvlium zijn gelegen. Van liet eenvoudige atrium opent zich een ruim doorzicht naar het groote peristvlium, de kern van den geheelen bouw. Het is een bekoorlijk, intiem centrum, met sierlijke Oorinthiseerende marineren kolonnade ter ondersteuning van het vlakke sparrendak der galerij die, in halven toon gehuld, het helverlichte open centrum omringt en nog met de authentieke versieringen is getooid. Door de sporen van park-aanleg en waterleiding was het mogelijk liet geheel in oorspronkelijken toestand te herstellen en met de fresco's die nog gedeeltelijk de muren bedekken verrijst hier een antiek tafereel vol bekoring en artistieken zin. Zelfs de springfonteinen en de bronzen statuetten tegen de zuilen geplaatst ontbreken niet. \ erschillende vertrekken hebben nog hun wandschilderingen grootendeels behouden; zij belmoren tot het laatste tijdperk der Pompejaansche versieringskunst waarin vier perioden worden onderscheiden. De eerste periode dagteekent uit de 2e eeuw v. Clir. Het is de incrustatiestijl, de nabootsing eener veelkleurige, marnieren wandbekleeding in gekleurd stucmarmer, een uiting van streng karakter, zonder toepassing van ornament. Slechts enkele horizontale reliëf] ij sten onderbreken, met de deur-architraven, den wand, die alleen spreekt door liet koloriet, het voegverband en liet vlak reliëf der nagebootste marmeren platen. Met den architectuur-stijl begint de 2e versieringsperiode (80 v. Chr.), waarin de fresco-schildering de stuc-versiering vervangt. Ook nu houdt de architectuurnabootsing de overhand. Gewoonlijk wordt de wand, ter hoogte, in drie vakken verdeeld; beneden een lage lambrizeering, in 't midden een domineerend middenveld ingenomen door zuil- of pilasterstellingen in paviljoen- ') Zio: I'ompeji, Casa <1<-i Vettii Cominaixlore Pasqiialo (l'Amolio-Napoli. vorm gegroepeerd ter omlijsting van groote figurale schilderingen in afwisseling met emblemen, geometraal en vegetaal ornament, het bovendeel wordt door een smal veld, een fries, afgesloten. De felieele voorstelling is, door de perspectievisch geschilderde scliijnarchiteetuur, alsmede door schaal en verhouding der zuilen en lijsten en reliëfvoorstelling als een nabootsing der werkelijkheid bedoeld. Fig. 302. Huis der Vetti's te Ponipeji. Dit karakter verdwijnt in den 3en versieringsstijl. Wel blijven de perspectief-voorstellingeH behouden, blijft de wand nog als een raamwerk geconstrueerd en wordt hij, ter schijnbare vergrooting der ruimte, weggewerkt, met uitzichten schijnbaar doorbroken, doch de kleine schaal der fantastische architectuurmotieven ontneemt aan het geheel den indruk der werkelijkheid. De zuilen verkrijgen een licht, metaal-karakter en worden bloem-, rietstengels of kandelabres gelijk. De aanwezigheid van sfinxfiguren en andere twee- slaehtige vermengingen spreken van Egyptischen invloed. Doch liet overwegend groote aanzien der figunrtafreelen blijft. Feitelijk beslaan zij nog als hoofdmotief liet midden der wanden. Eerst met den 4en stijl, na Augustus, wordt de opvatting geheel decoratief (fig. .">02). Het algeheel schema van wand verdeel ing in hoogte en breedte deivorige perioden blijft doorgaans gehandhaafd, doch de figurale voorstelling wordt geheel ondergeschikt tot het vak waarin zij is geplaatst en ook het ornament neemt meer en meer het karakter van miniatuurversiering aan. Kleine, ronde medaillons, vierkante, rechthoekige paneelen, figuren enkel of in groep zonder afsluiting, vullen bij wijze van vlakschilderij het midden deivelden. Deze, veelal drie ter breedte van den wand, worden door smalle, verticale strooken onderling gescheiden, waarin zich een verwonderlijke rijkdom van vormen, hetzij ornamentaal (fig. .'>(>.*>), hetzij iu architectuur-perspectief ontwikkelt (fig. .->02). In liet eerste geval als stijgende motieven óm een sierlijken plantstengel, of een ranken kandelaber als middenas, met uitspruiting van fijne blad- en bloemranken, spiralen, arabesken, festoenen waartusschen heel een wereld van gracieuse figuurtjes van vogels en dieren zich bevindt, alles getuigend van vaak buitensporige, dichterlijke fantasie, van virtuositeit, van wonderlijke juistheid in de voorstelling en van luchtig, vroolijk karakter. Vol afwisseling in voorstelling zijn de onderwerpen aan de mythologie ol' liet daaglijkseh leven in al zijn wederwaardigheden ontleend. Handelingen van goden en menschen, diergevechten, jachten, ceremoniën, huiselijke tafreelen, feesten, landschappen, stillevens, zij zijn met verwonderlijke vaardigheid en humor gepenseeld. Zwevende schutsgoden en geniën, Laren en Penaten, vermengen zich met dartele saters en faunen, dansende bacchanten en schalksche anioretten tot voorstellingen van huiselijk, intiem karakter. Niet altijd is de juiste evenmaat bewaard. Verschillende wandversieringen verraden zucht tot overlading, neiging tot gekunstelde voorstelling en maken een onrustigen, verwarden, rammelenden indruk. Goede voorbeelden van den vierden stijl vertoont de reeds genoemde woning der Yetti's (fig. )>02). Sommige dezer goed geordende wandversieringen zijn van rustig, harmonisch aanzien. Drie domineerende velden door fijne architectuur-perspectieven gescheiden, beslaan het midden van den wand en zijn beneden met een sobere, donkere lambriseering, bovenwaarts door een strak, fijn verdeeld fries afgesloten, het geheel met sierlijke, decoratieve figuurtjes, vazen, festoenen en ranken taktvol verlevendigd. In fig. 30.'} bestaat het midden van den wand uit rechthoekige velden, afwisselend door losse bloemslingers en rietstengels omlijst en door een fijn gedetailleerd staand ornament-motief gescheiden. Beneden bevindt zich de donkere lanibriseering met lijn- en loover-ornament versierd, terwijl het bovendeel van den wand Kig. Fragment van een wandseluldering te Pompeji (4en stijl). mot 0011 rustig tapijtpatroon van geometrische teekening is bedekt, in lichte kleuren op gebroken witten grond geschilderd. De ongedwongen afsluiting van het patroon dooi' plaatsing van de rozetten op eenigen afstand van den rand, de fijne, gespierde teekening van de arabesken en het bevallige karakter der figuren stempelen de geheele compositie tot een goed voorbeeld der Pompejaansche versieringskunst. Een levendige polychromie is doorgaans het kenmerk dezer interieurs. Tot den diepen, gedempten toon der mozaïekvloeren prijken wanden en plafond in holle, vaak krachtige kleuren van groote verscheidenheid en verhoogen. met de gordijnen, voor deuropeningen en tusschen kolonnadeu opgehangen, hot bekoorlijk aanzien der ruimte. Voorkeur tot bepaalde kleuren of kleurvordooling bestond niet. Veeleer mag worden aangenomen dat bestemming, grootte 011 verlichting der ruimt»* de algehoele tonaliteit bepaalden. Eood, bruin, diepgeel, grijsgeel, groen, blauw, violet, zelfs wit en zwart komen, vooral in don laatsten tijd, waaruit trouwens de meeste versieringen dagteekenen, in levendige tegenstelling, voor Een gradueele afneming der kleur, van beneden naar boven, valt daarbij gewoonlijk waar te nemen. De plafonds der woonhuizen zijn geheel verdwenen, doch verschillende fraaie mozaïekvloeren bleven gespaard, vlooren naar Griekschon trant van eenvoudige geometrische grondvormen met meandertoekening saamgesteld . hofbeambten. Fig. 305. Plattegrond der villa Iovis op Capri (naar \\ eichardt bevatte de aanleg een imitatie van verschillende beroemde gebouwen der oudheid, te samen een reusachtig complex van monumenten, welker overblijfselen van zware muren van gewelven, van marineren zuilen, van mozaïek-vloeren en stuc-bekleeding, den vroegeren luister doen vermoeden. Sinds de 17° eeuw versieren talrijke marmeren kunstwerken, hier ontgraven, de musea van Home. Minder omvangrijk doch zeer merkwaardig zijn ook de keizerpaleizen op liet eiland Capri gesticht. De heerlijke natuur en ligging van dit oord, zijn veilige afzondering en nabijheid met de hoofdstad maakten liet tot een geliefkoosde zomerverblijfplaats der keizers Augustus en riberius. Vooral van de villa Iovis, op de uiterste Noordpunt gebouwd, zijn belangrijke ruines overge- bleven en zij inspireerden den verdienstelijken oudheidkenner C. Weichardt, tot een uitvoerige archeologische studie, waaraan hier een tweetal figuren zijn ontleend (fig. 305 en ÜOO). De geheele aanleg is in hooge mate sehilderaehtig. Dit paleis verheft zich op het hoogste punt van den uitersten rotsrand en wordt landwaarts door terrassen, door trappen en hellende wegen niet de lagere omgeving verhonden. Het beperkte terrein noodzaakte hier tot weglating van het atrium en tot aanleg op verschillende verdiepingen, welker hoogste massa's door den /.waren aanleg van sommige muren worden ondersteld. Het plan is in hoofdtrekken nog aanwezig. Een peristylium (c) vormt het centrum, omgeven ter weerszijden door ruime hallen voor audientie en rechtspraak, en met aansluitende absiden voor den keizertroon. Aan deze kern gaan vooraf twee vertrekken voor den keizer (d.d), rechts verbonden met een Larariuin of huiskapel, een ruime hoofdtrap en badkamers (l.m); ten westen bevindt zich een vestibule (b) met ruime open galerij en buitentrap tot den tuin, terwijl Noordwaarts nog een uitgang en vestibule zijn geplaatst. Ten Oosten liegen de vertrekken voor den keizer, de eetzaal, (f) halfrond uitgebouwd en door kolonnade omgeven en ter weerszijden, woonvertrekken (g.g.h). Ruime gale1 ijen (o) grenzen hieraan, een dezer in gemeenschap met een trap en ruimten voor hofbeambten (p). Groote terrassen bevinden zich aan de Zuidzijde. Aldus in algeineene trekken de vermoedelijke bestemming der vertrekken op de hoofdverdieping die geheel tot ontvangst en woning was ingericht en zoowel door binnen- als buitentrappen te bereiken (fig. .">(>(»). De dienstverdiepinic was beneden, de slaapverdieping boven geplaatst. Kenmerkend Romeinsch is de algeheele opvatting van het grondplan dooide axiale verdeeling en groepeering der ruimten om een open centrum, hier van bijzondere ontwikkeling en vormend met de aansluitende ruimten, galerijen en nissen een schoon architectuurgeheel. De perspectief van de vestibule en het peristvlium vindt in het triolinum, (f) met halfronde dubbel-zuilgalerij een grootsche afsluiting. In tegenstelling met de Pompejaansche woning treft hier het rijke, uitwendige silhouet, met aanbouwen, galerijen en terrassen, veroorzaakt door de hooge, afgezonderde ligging en de schilderachtige omgeving Hui ine vergezichten zijn daardoor naar alle zijden geopend. Minder zeker staat de opbouw vast, aangezien de muren nog slechts enkele meters hoog aanwezig zijn. Alleen de buitengewoon zware aanleg van sommige gedeelten, zooals de vertrekken b. c. d. i., kan hun hoogere opbouw doen vermoeden. Persoonlijk ingrijpen werd daardoor noodzakelijk. Grootsch nu is de opvatting van liet geheel. Trotsch verrijzen de breede muurmassa's, in rustige repetitie van horizontale, terrasvormige afsluiting, op den stoere», lioogen onderbouw. In treffende tegenstelling staan de sierlijke, doorzichtige zuilengangen tot de massale muurvlakken, gevend met de trappen en balustraden, schaal aan den bouw. Ter afwisseling verheffen triomfpooi-t en zegezuil-motieven hun rijzig silhouet, verhoogend met den sculptuurtooi der tuinen en hun statige ex pressen het picturale aanzicht van het geheel. Het is een talentvolle architectuur-schepping met juist evenwicht in de verdeeling der massa's, breed van opzet, monumentaal, zonder het aantrekkelijke. Fig. :»*». Zuid-Westelijk aanzicht der villa Iovis (naar Weichardt). intieme karakter van een woonhuis te verliezen, een boeiend beeld met harmonische aansluiting van natuur en kunst. Zonder historische waarde te bezitten, is deze verdienstelijke restitutie een schoone bijdrage in den geest der lïomeinsche kunst, een krachtige oproeping van dat grootsch verleden. I)e pracht der keizervilla's werd nog door die der keizerpaleizen in liome zelf, overtroffen. Sinds Augustus den I'alatijn tot keizerlijke residentie verhief. zijn daar door hom en zijn opvolgers uitgestrekte keizerverblijven gesticht ter oppervlakte van ongeveer 1(1 HA. Behalve den aanleg op reusachtige schaal van s keizers woonhuis, met inbegrip van talrijke ruimten voor hofhouding en dienst, belmoren ook verschillende tempels, thermen, een stadium bibliotheken en een militair kamp tot dezen reusachtigen complex van gebouwen. Kn ronddwalend te midden dier indrukwekkende, schilderachtige ruïnes op den keizer heuvel verspreid, beheerschend heel de omgeving, verrijst liet beeld hunner vroegere grootheid en pracht in vollen luister: De paleizen van Augustus, van Piberius, van Calligula, van Nero, van Domitianus en Septimus Severus, met hun wijdsche peristyliën door grootsche overwelfde ruimten omringd. afwisselend in vorm en grootte, aansluitend tot ruime, omzuilde tempelhoven, tot lommerrijke exedra s der bibliotheken en academiën, tot liet uitgestrekte stadium met talrijke aangrenzende vertrekken, alle pronkend in de polychrome marmer-architectuur van den keizertijd en verrijkt niet beeldgroepen (Mi figuren — zij zijn als geheel een grootsch architectuurbeeld, sprekend van de macht en liet aanzien der Romeinsche wereldlieheerschers van den glans en luister der oude wereldstad, Rome. KARAKTER ISTIE K. Enkele malen reeds drong de vergelijking tusschen de twee uitingen der zoogenaamd klassieke kunst, de kunst van Griekenland en Home zich op en zijn beider kwaliteiten in t licht gesteld. Kwaliteiten van geheel uiteenloopend karakter, voortkomend uit den verschillenden volksaard. Zoo is Griekenland's architectuur de uiting van een ras veelzijdig begaafd, geestelijk en lichamelijk harmonisch ontwikkeld: van een volk dat door een hoog ideaal was gedragen, door levendigen zin voor poëzie, voor eenvoud, voor waarheid en voor schoonheid, was bezield en in streven naar volmaking, zijn hoog religieus kunstideaal vond. Hiervan spreekt het gewijde monument, de tempel, als hoofdtype der architectuur, in zijn symbolische beteekcnis, zijn zinrijke samenstelling, zijn schoonen vorm en volmaakte uitvoering. De Romeinsche volksaard daarentegen openbaart zich in zin voor politieke grootheid en macht met ontwikkeling van staatsleven, wetgeving en krijgsbedrijf als grondslag. Deze positieve factoren beheerschten geheel den materialistische!) volksgeest van den Romein. Idealistisch streven, zuivere bezieling, als waarachtige basis der kunstcultuur, vonden daarin geen plaats. Zoo werd te Rome de kunst niet 0111 zich zelfs wil gekweekt. Zij was slechts een werktuig in dienst van een groot politiek organisme en moest de luisterrijke openbaring, de zichtbare bevestiging zijn van een machtig wereld- gezag. De stichting van talrijke, reusachtige monumenten, in en buiten Rome, kwam hieruit voort. Monumenten van verschillende bestemming: tempels, theaters, thermen, paleizen en triomf poorten, alle met egoïstische bedoeling opgericht, hetzij ten dienste van een verbasterden godencultus, ten gerieve van een ontaard volk, of ter eere van den alvermogenden vertegenwoordiger van het gezag: den keizer. De uitheemsche constructie-methoden en kunstvormen werden hiertoe benuttigd, en tot een architectuur verwerkt van veel uiterlijken glans doch van weinig innerlijke bezieling. Het groote organisatievermogen van den Romein op sociaal gebied komt ook hier schitterend tot uiting. Want al moge dit volk van wetgevers en soldaten terecht worden verweten: onvermogen in het scheppen van een oorspronkelijke architectoniek, gemis aan diepe symbolische gedachte, waardoor de esthetiek in oppervlakkigen vormdienst ontaardt; gemis aan fijn gevoel en scherp onderscheidingsvermogen, waardoor de oorspronkelijke beteekcnis der overgenomen Grieksche kunstvormen werd verkracht en het karakter te loor gaat, zoodat een noodzakelijk en dus onveranderlijk constructiedeel, zooals do zuil, tot een decoratieve muurbckleeding werd misbruikt daartegenover staat, dat de Romeinsche bouwmeesters hebben gewoekerd met de constructiemethoden aan de overwonnen volkeren ontleend. In hun ontwikkeling en volmaking schuilt hun groote verdienste. Als techniek toch beteekent het werk der Romeinen een reuzenschrede vooruit. Want al is de gewelfbouw niet hun eigen vinding, en al was ook zijn concrete structuur als gietwerk reeds bij de Pheniciërs bekend (pag. 1(1(1), zijn meesterlijke toepassing op reusachtige schaal te Rome is volop Romeinsch, eigen verdienste. Daardoor konden de moeielijke, praetische eischen der Romeinsche samenleving gereede voldoening vinden en de stoutste gedachten worden verwezenlijkt. Zoo overtreffen do Romeinsche monumenten in grootsehheid van aanleg, in schoone ruimtewerking en doeltreffende economische uitvoering vérre al de werken der oudheid, en zijn zij ook voor den hedendaagsehon bouwmeester een rijke bron van studie. Hun eigenschappen en gebreken zijn reeds vroeger bij de kritische analyse der voornaamste typen in het licht gesteld, zoodat met de verwijzing er naar hier kan worden volstaan. VII. OUD-CHRISTELIJKE ARCHITECTUUR. Do grens tusschen de klassieke kunst en de eerste uiting van het Christendom: de oud-Christelijke kunst kan nöeh chronologisch, noch esthetisch nauwkeurig worden bepaald. Xiet ontsproten uit de toenemende geestesbeschaving van een nieuwen volksstam, maar, op grondslag eener geheel andere levensaanschouwing, uit een aloude samenleving ontwikkeld is deze kunstuiting veeleer de afsluiting van een bestaand tijdperk dan het begin eener nieuwe periode'). Onzekerheid bestaat omtrent haar opkomst en juist verloop, omdat een eigen kunstorganisme ontbreekt. De overgebleven werken zijn dermate door latere geslachten gewijzigd en hervormd, dat groote omzichtigheid is geboden bij de bepaling van hun oorspronkelijk kunstkarakter. De behoefte van latere eeuwen om het bedehuis aan de heerschende kunstopvattingen te doen beantwoorden gaf tot ingrijpende veranderingen aanleiding en heeft veel van het oorspronkelijke doen verloren gaan. Althans te Home zelf, waar die oudChristelijke kunst aanvankelijk de grootste verbreiding vond. Alleen de kleine doch hoogst belangrijke Christen monumenten in afgelegen doelen van het Romeinsche rijk gesticht, staan in onvervalschten toestand daar en hebben alleen door den tijd geleden. Uit den begintijd, de eerste drie eeuwen van zijn bestaan, heeft het Christendom geen belangrijke bouwwerken nagelaten en waarschijnlijk ook niet voortgebracht. Reeds spoedig in de wereldstad Rome doorgedrongen. ondervond de nieuwe leer groote tegenkanting van de zijde der Romeinsche aristocratie en ook herhaaldelijk van het staatsgezag. Het kon niet anders. Haar ideaal, scherp gekant tegen een materialistische levensopvatting en gegrond op de gelijkheid van den mensch zonder aanzien van rang noch stand, met verachting van stoffelijke welvaart of materieel gewin en met bevordering van zijn heil naar zijn waarachtig, zijn ethisch I) Di'. II. Iloltzingor, Die Altchristliche und liyzantinischo Haukiinst, 1899. belang als hoogste doel, was een krachtig protest tegen de heerschende denkbeelden der toongevende samenleving in Rome. Aanvankelijk bleef zij dan ook vooral onder de mindere klassen der maatschappij verspreid. Bekeerde handeldrijvende Joden uit Palestina, Syriërs en andere Oosterlingen, ook slaven, werden haar talrijke aanhangers. Beurtelings ondervonden zij w roede onderdrukking ot' bescherming van de opvolgende keizers, al naarmate de toenemende invloed der Christengemeente Fi«r. 307. Doorsnede 8 weder ontdekt, liet zijn uitgestrekte onderaardsehe begraafplaatsen waarvan als evers, Architectuur. 22 voornaamste die van San Callisto zijn bekend en welker ingang zich aan de Via Appia bevindt (tig. 307). Stelselmatig vond de aanleg der graven plaats. In den lossen, vulkanischen tufsteenbodem der Campagna werden talrijke, manshooge gangen ter breedte van 0,80 a 1,00 Mr. gegraven, soms vijf boven elkaar en door trappen verbonden. Zij vormen een reusachtig labyrint, voor zooverre bekend ter lengte van .SIM» KM. In de wanden dezer gangen zijn graven gehakt, in rijen boven elkaar, tot bewaring der lijken en met marmeren steenen of terra-cotta-platen afgesloten. Op verschillende plaatsen en kruispunten verspreiden ruimere en hoogere grafkamers (cubicula), door verticale schachten met de oppervlakte verbonden, een schemerlicht. De beteekenis van het Christelijk graf, als tijdelijke rustplaats van den doode, in afwachting van de komst des Heeren en den dag der wederopstanding is vriendelijk gedacht en wel geschikt om zin voor versiering, als veraangenaming van het verblijf, bij de nabestaanden op te wekken. Xa de bijzetting van den doode sierden weldra spreuken van het oude en nieuwe testament, symbolische teckens en voorstellingen, aan gelijkenissen en wonderen ontleend, do wanden, sprekend van vroom en vast vertrouwen op het leven hiernamaals, van wonderdadige verlossing, opwekking en bescherming. Figurale tafreelen soms met den „Goeden Herder"' als hoofdfiguur komen voor; gewoonlijk op lichten, fijnbewerkten stucgrond in eenvoudig koloriet geschilderd, omgeven door sierlijk ornament in het karakter der Romeinsche muurbeschilderingen en steeds zinnebeeldig voorgesteld. Naast de heidensche vormentaal ontwikkelden zich langzamerhand Christelijk symbolische typen zooals het hert, het lam, de leeuw, de pauw, de visch. het olijfblad, de palmtak, de lier, het anker, het schip en andere. Alleen lijkdiensten vonden in de Catacomben plaats. Gelegenheid hiervoor gaven de reeds genoemde grafkamers en de grafkapellen, welke laatste boven het graf van bijzonder vereerde dooden werden opgericht en waarvan nog enkele bij Rome en ook op andere plaatsen van Italië bestaan. Grafceremoniën waren echter niet de voornaamste gebruiken van den Christel ij ken cultus. Zijn belijdenis bestond allereerst in godsdienstoefeningen van alle leden der gemeente, om door prediking van het Evangelie en door gemeenschappelijk gebed het geloof te versterken, den geest te verheffen. Groote lokalen of vereenigingsplaatsen waren daartoe noodig, omdat, door de uitbreiding der gemeente, de woningen der geloovigen weldra te klein bleken. Zoo kwamen afzonderlijke cultusgebouwen tot stand. Hun oorspronkelijke vorm is niet bekend doch vermoedelijk was deze zeer primitief, indachtig de geringe hulpmiddelen dit' do Christenen in do oorsto oouwoti bezaten, door do verdrukking dio zij herhaaldelijk ondergingen. Eerst toen keizer Constantijn in :ii:> hot Christendom tut godsdienst van staat verhief, brak een betere tijd aan. Gesteund door den Christen keizer konden, van toen af, de geloovigen zich vrij veroenigen en van dien tijd dagteekont do oudste Christenkerk te Rome. Geleidelijk heeft zij zich uit de Rotneinsclie architectuur ontwikkeld, 111 aansluiing tot een bestaand type van gebouwen dat het moest aan de eischon van don oeredienst voldeed. De heidensche tempel was geheel ongeschikt wegens zijn beperkte afmetingen en nanleg. Groote ruimte-ontwikkeling en lichte samenstelling waren zoowol practisch als economisch verkieselijk. Daardoor verviolen ook ile kostbare, overwelfde Thermenzalen en word do basiliek gekozen, dio om haar ruimte-ontwikkeling on lichte, gemakkelijke constructie ie meeste voordooien bood, temeer omdat zij met de zuilen van de heidensche tompels kon worden opgebouwd (fig. 2<."»). Met kleine wijzigingen werd dit profane gebouw voor de uitoefening van den Christel ij kon oeredienst aangewend en ontstond de Oud-Christelijke of Latijnsche basiliek, als eerste kerkgebouw ot bedehuis van drie- of vijfbeukigon aanlog. Ook do opbouw dor Romeinsehe basiliek met verhoogd centrum en directe zijverlichting, bleef behouden. Alleen haar korte zijdon worden gewijzigd. Ter wille van den oeredienst werd het tribunaal of de apsis (pag. 292), door weglating dor zuilengalerijen, in onmiddellijke Kis. 308. Plattegrond van 09). Zijn groote hoogte en ook de groote afmeting van sommige kerken maakten de voorlezing en de prediking van af den zetel des bisschops moeielijk, zoodat afzonderlijke lees-en spreekgestoelten vóór het altaar, in het middenschip werden geplaatst en met een afgesloten ruimte omgeven, ten dienste van het zangkoor (fig. 309). Naast de apsis, in de as der zijbeuken dienden kleine rechthoekige of halfronde uitbouwen of sacristven ter borging yan het diensteeremonieel of tot voorbereiding van den dienst. Behoefte iiaii uitbreiding en bijzondere aanduiding van dit gedeelte deden liet dwarsschip of transept ontstaan. Het is een afzonderlijke hul Ie, een priester- ruim, van gelijke breedte en hoogte als liet niiddensciup, tusschen de apsis en de kerkruimte geplaatst en hiermede door bogen verbonden (fig. 310). Aan den tegenovergestelden kant van de apsis of het presbyterium bevond zich de toegang tot het kerkruini, bij wijze van voorhalle of dwars-vestibule, de narthex genaamd (fig. 310). In sommige kerken van den eersten tijd was zij in aansluiting met een open voorplein, een atrium, van een zuilenhallo omgeven en welks centrum van een fontein ter reiniging was voorzien (fig. 308 en 310). Aldus het algemeen schema van plan-aanleg der oud-Christelijke basilieken te Rome, een schema dat door herbouw van de verschillende monumenten wijziging onderging vooral in de omgeving van het presbyterium, doch l'iotru in Vincoli'te^Kim'ie. welks hoofdvorm behouden bleef. I)e bestaande basilieken kunnen naar hun aanleg tot de volgende typen worden saamgevat: 1". de basiliek met enkele apsis zonder transept (fig. 308); '2r>. de basiliek met transept (fig. 311); 3°. de basiliek met driedeelig transept overeenkomstig de drie beuken van den aanleg (fig. 310). Slechts bij uitzondering werden de basilieken te Rome met bovengalerij of tribune aangelegd. Van de een en dertig basilieken die daar nog bestaan, hebben slechts de S. Agnese (fig. 312) en de S. Lorenzo deze indeeling. De oorsprong er van is onbekend. Scheiding der seksen, naar Oostersch gebruik, wordt door sommige schrijvers wel als aanleiding genoemd, doch wegens zoo weinig bestaande voorbeelden is dit niet waarschijnlijk. Temeer omdat de tegenwoordige toestand van de twee genoemde kerken eerst dagteekent uit de 7° eeuw als gevolg van herbouw en vergrooting. Veeleer mag gewin van plaatsruimte als oorzaak worden aangenomen. • 'uk bestaat de meening dat de aanleg uit een sanitair oogpunt „ .. jr k gewenscht kon zijn, omdat deze kerken, zeer laag ge- i \ i i 1 1 1 ° ' - Fig. mi. Plan van de s. legen ten opzichte van het omliggend terrein, in net i .»>i" inoii !<• Mnr.i te benedendeel vochtig, gevaarlijk voor de bezoekers waren ')• ') f'attanon K, L'aivliitecture en Italië ovendien is de toepassing van een volkomen hoofdgestel, architraaf-fries en kroonlijst, ónder den muur, irrationeel, tegenstrijdig met zijn oorspronkelijke beteekenis van bekroning of opperste 111 uurafsl uiting. S. Maria Maggiore (fig. .'517), S. Maria in Trastevere, S. Lorenzo en S. Prassede te Konie huldigen dit stelsel van opbouw. Arkaden rechtstreeks op de zuilen gesteld vonden dan ook verreweg de voorkeur. Zij veroorloofden een grooteren zuilafstand, gemakkelijker uitvoe¬ ring en beter verkeer. Het overgroote meerendeel der basilieken te Konie en elders is aldus uitgevoerd (fig. .">09, 312 en 317). Kleine ramen door a-jour gewerkte marmeren platen gesloten en hoog in de zij in uren geplaatst, verlichten het ruim. Hun plaatsing is in de as der arkaden doch hun aantal wordt later, bij toepassing van het glas, verminderd. Een groote boog op vrijstaande zuilen rustend, de are. triomphalis, verbindt het kerkruim met het transept of de apsis. Midden- en zijbeuken worden overdekt door het flauw hellende zadel- en lessenaardaken welker kapspanten op de niuurdammen steunen. De middenkap, een volledige liangkap met bintbalk, makelaar, kapbeenen en gordingen in behoorlijk verband bewerkt, al naar de spanning, die vaak meer dan 20 Mr. bedroeg, bleef soms inwendig zichtbaar (fig. 312). Vermoedelijk werd het ruim ook afgesloten met een horizontaal, houten cassetten plafond van vierkante of Fig. 312. S. Agnese. rechthoekige teekening (fig. 810 en 317). Wegens den herbouw of de vernieuwing, die bijna alle basilieken van Rome tijdens de middeleeuwen, de Renaissance en den modernen tijd hebben ondergaan, kan de oorspronkelijke toestand echter bezwaarlijk zeker worden vastgesteld. Ook het transept bezat dergelijke afdekking en alleen de apsis was koepelvormig overwelfd. Veel wordt door oude schrijvers van de pracht der inwendige versiering medegedeeld en thans nog getuigen verschillende basilieken, zij het ook fragmentsgewijze, van hun oorspronkelijk decor. Reliëf-versiering was daarbij schaars. Behalve de sobere gordel en afsl uitlij sten aan midden- en bovendeel der wanden, van het ruim en de apsis, werd zij bepaald tot de Ionische en Korinthische kapiteelen der arkaden, de decoratieve onderdeden van het ciborium, de spreekgestoelten en de borstwering van het koor. Slechts bij uitzondering (S. Lorenzo) is een rijkere friesversiering aangebracht. Overwegend echter was de vlakversiering van marmerbekleeding en goudmozaïek. De marmervloeren van het ruim zijn in streng, geometrisch ornament bewerkt, terwijl de muren in marmerbekleeding met figurale mozaïeken op goudgrond in symbolischen trant prijken (fig. 316). Vooral de apsis en haar omgeving ontvingen rijken tooi. Bijbelsche tafreelen uit het Oude en Nieuwe Testament leveren het thema. Hij voorkeur is de Christus als hoofdfiguur voorgesteld. Profeten, apostelen, heiligen en engelen, omgeven door ranken of spiraal-ornament, huldigen zijne domineerende gestalte, die midden in den achterwand boven den grooten boog of in het apsisgewelf is voorgesteld, in de beteeken is van Ver losser, van Leidsman, van Goeden Herder, omringd door zijn gemeente, de kudde, een voorstelling overeenkomstig de beteekenis van het Christendom als bron van vertroosting, van vertrouwen, van redding (fig. 313). Bijbelsche figuren in liooge friezen, in processie geschaard, of als enkele figuren aangebracht, vullen verder de muurvelden van het middenschip en zijn op stenimigen, diepen goudgrond aangebracht. En te midden van die figuiale voorstellingen zijn symbolische teekens en herinneringen aan liet Heilige Land gemengd. Vooral liet kruis is het geliefkoosde, karakteristieke'symbool. Als een stempel van wijding, versiert het de apsis, de wanden, de bogen, de hoogvelden en de kapiteelen der oudste ( hristenkerken. „De rijke veelkleurige indruk van liet inwendige werd nog door de kostbare draperieën in de arkaden, het in goud en kleuren stralend cassetten-plafond bevorderd en moest vooral verblindend werken bij avondverlichting, die rijkelijk plaats vond door talrijke luchters, kronen en kandelabers, uit kostbaar metaal, waai> van oude schrijvers als rijke geschenken van vorsten en bisschoppen gewagen i) Dr. H. Holtzinger, Die Altcliristliche uml Byzantinische Architectur. (iemis aan voldoende autlientieke gegevens maakt evenzoo de nauwkeurige vaststelling van liet uitwendige der basiliek moeielijk. Althans te Home, waar deze inonuinenten herhaaldelijk zijn veranderd en herbouwd. Nu eens vertoonen zij zicli als een onsamenhangende)] coniplex van geheel onversierde, ja nuchtere baksteenen gevels en vormlooze aanbouwen, in onooglijke of afgelegen wijken in of buiten de oude wereldstad, zooals S. Giorgio al Velabro. 8. Agnese fuori le mura, of zijn zij onzichtbaar, wegens om- en inbouw van lateren tijd, dan weer prijken zij in rijke, nieuwe marmerbekleeding Fig. 313. MozaiVkversiering uit het Mausoleum van (ialla Plaeitlia te Ravenna (5e eeuw). en goudmozaïek uit de Barokperiode of de vorige eeuw. Vandaar de veel verspreide meening dat het uitwendige te Home aanvankelijk (4° eeuw) verwaarloosd, althans zeer eenvoudig moet zijn geweest en een onbeduidende, simpele baksteen-architectuur moet hebben vertoond. Deze meening vindt eenigen steun in de latere baksteen-architectuur der basilieken te Ravenna ((3" eeuw), hoewel daar het aanzien aanmerkelijk verhoogd wordt door reliëf bewerking met lisenen, blindbogen, lijstwerken, banden als anderszins (fig. .'518). Afgaande op oude beschrijvingen die van een rijk uitwendig aanzien spreken en op de gewoonte der Romeinen, de baksteenkern hunner gebouwen te omkleeden, mag 345 eeuw) en S. Agnese (7e eeuw) niet tribune, zijn nog S. Maria in Trastevere, S. Pi'assede niet dwarsbogen van lateren tijd over liet middenschip, S. Sabina zonder transept en S. Croce, alle met drie schepen, als voornaamste oud-Christelijke basilieken van Rome te vermelden. I! A V E N N A. De beteekenis van deze stad voor de architectuur vangt aan met de stichting van belangrijke monumenten onder Romeinschen 011 Bvzantijnschen Fig. !»1N. S. Appolinare in ('lasso t«' Kavenna ((ie eeuw). invloed tijdens de "><• en (ie eeuw. Behalve de schoone grafkapel van Ga 11a Placidia. zuster van den Homeinschen keizer llunorius (5'' eeuw), werden ten tijde van koning Theodorik verschillende gebouwen, o. a. een paleis, een mausoleum en een tweetal belangrijke basilieken opgericht, terwijl ook de S. Vitale, een Byzantijnsche centraalbouw, hiervan dagteekent. I)e eertijds prachtige residentie had reeds in de 8® eeuw door de roofzucht der noordelijke vorsten veel te verduren en is thans bijna geheel verdwenen. Eenzaam en verlaten, verheft zij zich te midden vaneen moerassige omgeving met nog enkele schoone monumenten, sprekende getuigen van vroegere grootheid. Alleen S. Appolinare Xuovo (493—025) en S. Appolinare in Classe S—549), twee belangrijke drieschepige basilieken, dienen hiervan vermeld. Hoewel onder Bvzantijnschen invloed gebouwd, behooren zij in plan-aanleg Fig. 319. Detail van S. Appolinare in Classe te Kavenna. en opbouw tot de oud-Christelijke gebouwen en het verschil niet de basilieken van Rome bestaat slechts in onderdeelen. Reeds is vermeld (pag. 345) de ronde aanleg der vrijstaande torens (fig. 318). Ook de blindboog-architectuur der zijgevels (fig. 319) i> een eigen karaktertrek. Ken ander verschil bestaat in de, uitwendig, veelhoekige afsluiting der der halfronde apsis, een vorm, die een gemakkelijke afdekking door pannen mogelijk maakt. Verder verschilt de teekening der sluitniurcn van het middenschip. Blijft in Rome de klassieke frontonvorm der tempels gehandhaafd met doorvoering der horizontale kroonlijst, in Ravenna daarentegen zijn de frontmuren vrijgemaakt van het dak, dat nu tegen den muur aansluit, waardoor dus de topgevel ontstaat. Kenmerkend vooral is de Byzantijnsche invloed bij de aansluiting der arkade tot de zuil door middel van een afzonderlijken deksteen (abacus) bovenwaarts verbreed overeenkomstig liet grondvlak van den boog en op het kapiteel geplaatst (fig. 320). I)e geheele samenstelling heeft iets hybridisch, omslachtigs. Zij verraadt hinken op twee gedachten, door een bestaand motief, het klassieke kapiteel onveranderd aan nieuwe eischen te willen aanpassen. Zijn hoofdvorm toch, Corinthisch of Composiet, is voorzien van de uitgeholde dekplaat, die in Rome louter decoratief werd en alleen zin had in den (iriekschen rondtempel (pag. 189). De Romeinen hadden, zonder naar ontstaan te vragen, het motief overgenomen en plaatsten liet ouder de rechte architraaf der tempelperistyliën. evers, Architectuur. De Bvzantijnsche Iwmwineesters die koning Theodorik voor den houw der monumenten in Ravenna gebruikte, trachtten liet kapiteel te doen dragen door zijn dekplaat te benuttigen voorzooverre dit met haar uitgeholde vorm mogelijk was en plaatsten er, wegens de zware vierkante aanzet der hogen, den afzonderlijken deksteen als overgangsvorm op (fig. 32(1). Fis. :>-0. S. Apiinlinare nuovo te Ravenna ((>«• oonw). De opstapeling dezer twee, ter hoogte ongeveer gelijkwaardige motieven, is van onzuivere gedachte, van onrustig aanzien en mist duidelijkheid, beknoptheid in uitdrukking. De samenstelling is gebrekkig, want bestemming en vorm zijn niet in één motief uitgedrukt. De afzonderlijke abacus is niet organisch met den kapiteelvorm verbonden, zooals te Byzantium, en later in met behulp der aanwezige fragmenten een zuiver, oorspronkelijk beeld te restitueeren '). Alleen de houten kappen zijn geheel verdwenen. Behalve enkele uitzonderingen behooren de Syrische monumenten in plan-aanleg en opbouw tot de eenvoudige driebeukige basiliek niet verhoogd middenschip, zonder transept en al of niet van voorhallo of narthex voorafgegaan. Zijingangen dooreen kleine portiek beschut, gaven vaak onmiddellijke!! toegang tot de zijbeuken. Het geheele kerkgebouw staat soms in een afgesloten ruimte, een tempelhof of Peribolus (fig. .'527), van ingangspoort en wachters woning voorzien, terwijl kleinegrafkapellen of mansoleeën in deze open ruimte zijn verspreid. De opbouw hangt af van het materiaal der omgeving. In het houtarme, Zuidelijk deel bij de Ha u ran bergen, was zij geheel van gehouwen steen (fig. .'>21). Vier rijen evenwijdig gestelde pijler-arkaden, op Mr. afstand achter elkaar geplaatst, verdeden het kerkruim in vijf dwarstraveeën. Elke Kis. 324. Hnsiiick van chakka. arkade bevat een grooten boog (spanning 8 Mr.) voor het middenschip, omgeven door kleinere bogen voor de zijschepen met bovengalerij voor de vrouwen en gevormd door horizontale steenen platen op kraagsteenen dragend. Zware steenen platen overdekken eveneens het geheele ruim en worden door een laag beton beveiligd (fig. .'524). Links van de kerk verheft zich een rechthoekige toren, drie verdiepingen hoog en van gelijke constructie. Dok hier is liet grondvlak, volgens de lengte ') Molchior de Vogué, La Syrië Centrale, '2 Volumes, I'aris 1S().> 1S77. van di' sti'ciicn platen, in twee traveeën verdeeld. Zoo ontstond i-en geheel sternen kerkgebouw van liaast onvergankelijke strui'tuui. Konden de bouwmeesters over hout beschikken ter afdekking, dan weid Fig. 325. Basiliek te llakoesa. Fig. 320. Lengtedoorsnede. de geheele opbouw vrijer en lichter van samenstelling meer in den geest der oüd-Christelijke basiliek, met zadeldak voor midden- en zijschepen, de laatste ook wel door schuin gestelde steenen ])laten afgesloten (fig. 330). Zuil- of pijlerarkaden dragen steeds de muren van het middenschip. In het eerste geval, zooals de kerken te Bakoeza (fig. 325) en te Toermanin (fig. 332), zijn de rondbogen van betrekkelijk kleine spanning; de zuilen, van klassieke verhouding, nemen de geheel onversierde bogen onmiddellijk, zonder impost, op en worden door zware anten, aan vóór- en achterzijde, afgesloten. De muren van het ruim worden door een krachtig steenverband gekenmerkt. Reeksen kleine rondbogen of rechthoekige ramen verlichten het ruim, in dubbele verdeeling, of méér, der arkaden. Op de penanten bevinden zich kraagsteenen ter ondersteuning Fig. 327. Basiliek te Rmveha. van de ka]). Ken klare, eenvoudige gedachtengang kenmerkt de geheel zichtbare constructie. In het tweede geval, bij ondersteuning van het middenschip door pijlerarkaden, is de geheele opvatting van grootscher karakter. Hiervan geven de kerken te Ruweha (fig. 32!)) en Kalb-Loeseh (fig. 330) een denkbeeld. Macliti^c bogen, door forsche, rechthoekige pijlers geschraagd, dragon daar liet ruim en zijn in harmonische» samenhang met den dominee renden apsisboog. lïeeds bespeurt men, te Kalb-Loeseh, de karakteristieke schalkzuiltjes op kraagsteenen gesteld, ter ondersteuning van het kapspant, een motief dat later veelvuldig in de Moorsche architectuur van Spanje (Cordova) en in den Homaanschen en Gothischen kerkbouw voorkomt. Opmerkelijk is ook in de basiliek te Kuweha, de aanwezigheid \an dwarsbogen, die liet middenschip in drie, bijna vierkante traveeën verdeden en waarschijnlijk ter verstijving deipijlers en muren aangebracht. Talrijke kleine ramen verlichten het ruim en de apsis, die soms een ot' meer treden boven den kerkvloer is gelegen. Vergeleken bij de monumenten van Home en Ravenna zijn de basilieken in Centraal Syrië bescheiden van omvang.De grootste spanning toch van het middenschip overtreft niet lOMr. Ondanks deze beperkte afmetingen hebben zij groote artistieke verdienste. Kr heerscht in de samenstelling een geheel bijzonder karakter, een verheven stemming, weergegeven in juist gevoel voor ruimtewerking, met ernst en eenvoud als grondtoon. Niettegenstaande den bescheiden omvang der ruimte, is hun aanzien grootseh, enkel door de juiste tegenstelling der constitutieve ondeidcelen, de ramen en de arkaden. Klein van afmetingen en regelmatig over de muren van muldenseinp, zijschepen en apsis verdeeld, moeten de ramen een rustig, verdeeld, gelijkmatig licht, een harmonisehen, stemmiugsvollen toon in het ruim hebben verspreid. Zonder in dor exclusivisme te vervallen, is alle noodelooze versiering verineden. (icon groote mozaïekvelden en marmerplaten bedekken de wanden. Pijlers, bogen en muren van kerkruim en apsis spreken slechts door het krachtig steen\ei band \iiii hun duidtlijken, rationeelen opbouw, en nemen door middel van kraagsteenen en schalkzuiltjes geleidelijk op, de strakke kapspanten regelmatig achter elkaar gesteld Fig. I)\vnrs.*>1). Het kruisteeken, omgeven door opschriften en tusschen acanthusbladeren in Bvzantijnsch karakter, geplaatst is het hoofdmotief der Christelijk symbolische versiering. Als een merkteeken van wijding komt dit karakteristieke motief in verschillende varianten op onderscheiden plaatsen van het ruim en de gevels voor. Men vindt het aan de kapiteelen, de ï. .1 li. .. ,i .1 i i • IIIcUt^MclI Am , lil' lll'lll IM'K I uil I II- Kig. Arvhivolt van 37 vond onder groot ceremonieel de plechtige inwijding door Justinianus plaats. Doch de overijling waarmee bij den opbouw was te werk gegaan, bleek noodlottig voor de duurzaamheid. Vooral voor den koepel, die, terwille der mozaïekversiering voorbarig van de formeelen ontdaan, niet genoeg verstijfd was en tengevolge van aardbevingen in ;">58 instortte. Spoedig gelastte Justinianus den wederopbouw, die met zorg door een neef van den tweeden, inmiddels overleden bouwmeester werd uitgevoerd. Hij bracht verschillende versterkingen aan, verzwaarde de hoofdpijlers, sloeg nieuwe bogen buitenwaarts onder de twee hoofdbogen, die de zijmuren van het ruim overspannen en verhoogde den nieuwen koepel, ter vermindering van den zijdelingschen druk mot twintig voet (fig. .'>.">4 en 350). In vergelijking met de vorige monumenten, treft in den algemeenen aanleg van het plan, de rechthoekige vorm van het ruim (fig. ;>">)>). Hij is ontstaan door de verlenging van het vierkante, 100 voet wijde, door koepel bekroonde centrum, voor- en achterwaarts, met halfronde concha's. Deze worden weer, elk met drie exedra's verwijd; die ter weerszijden van de lange as zijn halfrond, de middelste bij den ingang is rechthoekig afgesloten, terwijl die aan de achterzijde mot de halfronde apsis is verdiept. Zoo wordt de uiterste lengte van het ruim ongeveer 81 Mr. Dit domineeronde centrum bevindt zich in een bijna vierkanten aanleg, ter weerszijden een zijgalerij vormend, een en ander ter gezamenlijke breedte van 70,50 Mr. Evenals bij de twee vorige monumenten is een boven-galerij aangebracht, naar Oostersche gewoonte alleen voor vrouwen bestemd. De ruime narthex door een negental openingen met het inwendige verbonden, werd oorspronkelijk door een rechthoekig atrium voorafgegaan, dat sinds den Turkentijd is verdwenen. De gezamenlijke bebouwde oppervlakte bedraagt 0000 M-. Stelselmatig wordt het ruim in al zijne doelen door ton-, kruis- of koepelgewelven overdekt. Hun last concentreert zich op afzonderlijke steunpunten, muurpijlers of zuilen, allo als hoofdorganen van den bouw, inwendig geplaatst en door den buitenmuur omsloten en beschut. Vier zware hoofdpijlers (5,90 X Mr.) op 2.'» Mr. hoogte, door vier machtige rondbogen verbonden, dragen in hoofdzaak de bekroning van het vierkante centrum, den machtigen ronden koepel. Hij verheft zich op de kruin der vier bogen in verbinding met pendentiefs van afzonderlijken straal en gelijk aan de diagonaal van het vierkant (fig. 354). Voor- en achterwaarts wordt zijn zijdelingsche druk door de aansluitende halfronde koepels der concha's geleidelijk overgebracht op de pijlers van apsis en narthex (fig. 355). Zijwaarts wordt hij geneutraliseerd door de opgaande muren van Fig. 353. Platte gronden der Aya Sofia. het ruim, waarin onzichtbare schildbogen van 22 Mr. spanning, uit de zijwaarts ontwikkelde hoofdpijlers zijn geslagen, boven de raamreeksen die het hoofdruim verlichten (fig. 354). De hoofdpijlers zelve zijn tot massale, uitwendig zichtbare contra-forten verzwaard. Reeds is het systeem van overwelving der beneden- en boven-galerij en vroeger besproken (pag. 374). De hoofdmassa der muren, pijlers en gewelven bestaat uit baksteen en cement met baksteen poeder vermengd, ter voorkoming van te sterke inkrimping en zetting. Alleen de critieke deelen der constructie, het plint der muien, de kordon, de impost der bogen, de ronde afsluitlaag der pendentiefs hij den overgang tot de calotte, bestaan uit harden natuursteen, zorgvuldig gesteld. De uitwendige, trapvorinige aanrazeering van het Romeinsehe koepelgewelf (I antheon fig. 27(1) is verdwenen. Zij wordt vervangen door schuin gestelde schoorpijlers van gehouwen steen als verzwaring der verticale, inwendig sprekende baksteenbogen, veertig in getal, die den koepel samenstellen en die op het breede bovenvlak der bogen en pendentiefs ontspringen (fig. 354 en 355). Tusschen deze ribben, aan den voet van den koepel, zijn rondboogramen geplaatst tot verlichting van het opperdeel der ruimte. Koepels en gewelven zijn met lood afgedekt. Als tusschensteunpunten tot de zware baksteen-pijIers dienen de zuilen. Zonder uitzondering zijn zij inonoliethen van marmer, graniet of porphvr. Een kenmerk en een verdienste tevens der Byzan- Kig. 354. Constructie-systeem der Ayn Sofia. tijlisclie kuilSt is dat de zuil haar juist karakter van dragend constructiedeel, van steunpunt herneemt, welk kaïakter te Rome vaak te loor ging, als zij tot decoratieve gevel bekleed ing moest dienen (pag. 301). In Bvzantium toch staat de zuil steeds onder den muur, den boog of liet gewelf. Haar vorm komt niet voort uit den canon der klassieke verhoudingen, maar hangt af van den last dien zij draagt. Evenzoo het kapiteel, dat in de Aya Sofia een geheel oorspronkelijk, artistiek aanzien verkrijgt, daar steeds de draagsteen is van hoog of gewelf en in zijn vorm hun rationeelen evers, Architectuur. or» overgang uitdrukt tot de ronde zuilschacht. Deze actieve rol der zuil leidde, vooral te Byzantium, tot de keus van den monolieth als hechtste en lichtste steunpunt. Door ervaring wijs, namen de bouwmeesters, hij zulk een ingewikkeld constructiesvsteem op groote schaal, zorgvuldige maatregelen hij den opbouw. \ andaar het gebruik van harden natuursteen hij het begin van den koepel, hij de kordons enz., alsmede de zware ijzeren ankers onder de bogen, reeds vroeger vermeld. \ andaar ook de plaatsing van looden platen tusschen basement, kapiteel en zuilschacht en de omsluiting van de uiteinden der zuil- Fig. 3ö.~>. Longte-doorsnede dor Ava Sofia. schacht met een zwaren metalen ring ter voorkoming van inscheuring hij zijdelingschen schok door aardbevingen (fig. 357 en 358). Constructieve zin beheerscht ook de architectuur-eompositie hij do plaatsing der zuilarkaden van beneden- en bovengalerij in het ruim en de concha's (fig. 3j>5). De zuilen zijn daar niet in eikaars as gesteld : door ongelijke verdeeling der bogen, vijf en zeven, worden de benedenbogen belast met de zwaarte van den bovenmuur, hetgeen hun weerstand tegen zijdelingschen schok verhoogt. Dezelfde gedachtegang bepaalt ook de gewelfverdeeling der zijgalerijen. Het gezonde beginsel om onderling aansluitende, zéér ongelijk helaste deelen van een gebouw geheel onafhankelijk van elkaar te overwelven, waardoor de ongelijke zetting dier deelen ongehinderd, zonder nadeel, kan plaats Tut de grootsche werking van het centrale ruim staan de aansluitende kleine ruimten in schilderachtige tegenstelling. Fraaie perspectieven boeien hier den 1>1 ik. \orm, versiering en verlichting der opvolgende ruimten bieden steeds een beeld vol afwisseling in geheel en onderdoelen. Veel is van den oorspronkelijken luister der Aya Sofia verdwenen. Toen Fig. Uitwemiige der Aya Sofia. de kerk bij Byzantium's val (1453) tot moskee moest dienen, bedekten de Turken, naar ritueel voorschrift van den Islam, elke afbeelding van levende wezens met een stuclaag en eerst bij de restauratie, in 1845 door den Italiaan Fossati uitgevoerd, werd vergund sommige gedeelten der versiering in teekening te brengen Monsterachtige schilden, niet Koranspreuken voorzien, i) W. Salzenberg, Alt-Christliche Deuk male von Constantinopel. ontsieren thans do pijlers en verschillende karakterlooze onderdeden, die alle van den Turkentijd dagteekenen, verstoren den harinonisclien indruk van dit meesterwerk der Bvzantijnsche kunst. Uitwendig is de bouw een teleurstelling, de gevel is het onopgeloste deel van het grootsche probleem (fig. 359). Hier schijnt de scheppingskracht der bouwmeesters uitgeput. De geheele massa heeft een gedrukt, zwaarmoedig aanzien en vaag, verward is haar omtrek. Het constructief organisme van den bouw is onsamenhangend weergegeven, niet tot een architectuurk-eld verwerkt, mist bezieling, juiste uitdrukking. De indruk der koepels en bogen wordt verstoord door den overmatig zwaren aanbouw der contraforten, die als logge, vormlooze gevaarten tegen den romp staan. Bovendien werd ook dit gedeelte in den Turkentijd nog geschonden, liet atrium is verdwenen, onsamenhangende aanbouwen bedekken heel het benedendeel en wanstaltige minarets verheffen hun schrale, hooge spits op de uiterste hoeken van den bouw. In haar geheel is de Aya Sofia het hoogtepunt der Bvzantijnsche architectuur. Zij voldoet op grootsche schaal en in meest volkomen zin aan de zéér verschillende eischen van basiliek en koepel. Met haar was het ideaal der Bvzantijnsche kunstenaars na twee eeuwen zoekens vervuld. Op krachtig initiatief van keizer .lustinianus was eindelijk de eenvoudige oud-Christelijke basiliek geheel hervormd, een nieuw architectuurtvpe was ontstaan, een luisterrijk kader voor den eeredienst, een indrukwekkend architectuursymbool van den zegevierenden godsdienst. Het machtige, centrale kcrkruiin in Bvzantium — een architectuurharmonie van Komeinsche grootschheid in opzet, van Grieksche verfijning in uitvoering en van Oostersche pracht in versiering dus een vereeniging van het beste wat iedere kunstperiode bevat was, naar 's keizers wensch, inderdaad een godshuis zonder wederga. Door deze stichting had .lustinianus zijn belofte, bij het behoud van zijn troon na de troebelen der Nika gedaan, schitterend vervuld. En toen op Kerstmis van het jaar 537 de inwijding met grooten luister plaats vond, de keizer den drempel betrad onder den uitroep: „Eere zij God die mij heeft waardig gekeurd dit werk te voltooien. Salomo, ik heb u overwonnen ! werd in deze uitboezeining — dank- en triomfkreet tegelijk — de moreele en artistieke beteeken is van het monument weergegeven. Zooveel pracht, zooveel verkwistende rijkdom, zooveel oorspronkelijkheid moesten algemeene bewondering wekken '). Groot werd dan ook de invloed der Aya Sofia op den kerkbouw. Sinds dien tijd verdween in Oostelijk-Europa de oud-Christelijke basiliek en werd de koepel op pendentiefs de leidende i) Henri Havard, La philosophie der styles. gedachte, het thema waarop tal van varianten werden uitgevoerd. Het beginsel, d( o\(i v c|\ing der kerk, met toepassing van den koepel op een domineerend \ierkant centrum als uitgangspunt, krijgt de overhand. Daarentegen vindt de polygoiiale grondvorm van S. Sergius en S. Vitale, ondanks hun eenvoudiger uitvoering, weinig navolging. Slechts hij enkele bedehuizen, in lateren tijd buiten het Bvzantijnsche rijk door Karei de Groote gesticht, wordt dit type gehuldigd, zooals bij de bidkapel te Aken, een octogoon dat in de nabijheid van 's keizers paleis gebouwd werd en waarvoor Ravenna het model leverde. De groote be- Hg. 300. Plan en doorsnede van de Karolingische kapel te Aken. sondering van den vorst voor dat bedehuis was aanleiding tot de navolging. Konu . welks heidensche tempels zoo vaak als marmergroef voor latere bouwwerken hadden dienst gedaan, leverde ook nu de monoliethe zuilen. Met toestemming van Paus Adrianus I mocht verder het paleis van den voormaligen Oost-Gothenkoning Theodorik te Ravenna van zijn marnierbekieedingen worden ontdaan; ook de mozaïeken waren van Byzantijnschen oorsprong. In SII4 werd de bouw voltooid. Statig verheft zich het centrale, achthoekige ruim van 14.r»(l mr. doorsnede, omgeven dooreen kruisgalerij van zestienzijd igen aanleg, en toegankelijk uit een vestibule, door twee traptorens geflankeerd (fig. .'100). Vermoedelijk bevond zich tegenover den ingang de apsis, thans door een Gothisch koor vervangen. In navolging van S. Vitale is het ruim door een tribune omringd, doch hier met klimmende tongewelven afgedekt tot schraging van den hoogen, achtkanten koepel. Deze staat, zonder pendentiefs, direct op den bovenmuur die door acht met arkaden verbonden pijlers, wordt gedragen. Acht kleine rond boogramen verlichten het ruim. Evenals te Ravenna is de baksteenen koepel door een vlak pannendak beschut. Als verdere bedehuizen, die dooi' Karei den Groote gesticht zijn, dienen ver¬ meld de kapel te Ottmarsheim, een copie van Aken en de kapellen te Frankfort, ti' Regensburg, te Ingelsheim en Nijmegen. Ook de steenen koepel op pendentiefs der zoogenaamde keizerzaal, in de S.Servatiuskerk te Maastricht, behoort vermoedelijk tot dit tijdperk '). Tot in Engeland vond de Bvzantijnsche stijl verbreiding in den bouw van bedehuizen gedurende de 7(' eeuw. Echter trad te Bvzantium, na de roemrijke regeering van .lustinianus, aanvankelijk een stilstand in. In het rijk dat zwak bestuurd, door inwendige onlus- Kig. 3(>i. Kerk te Athos Mj Athene. ten verscheurd en heihaaldelijk door barbaarsehe volkeren bedreigd werd, bleef de zelfstandigheid slechts met moeite bewaard en moesten alle krachten tot verdediging worden ingespannen. Eerst na drie eeuwen van kwijning, als onder het krachtige bewind van Basileus den Macedoniër en zijn opvolgers, Bvzantium in het laatst der !)e eeuw zijn macht herwint, ontstaat een krachtige bouwbeweging, die verschillende kerkgebouwen heeft nagelaten, alle onder invloed der Aya Sofia gesticht. Zij bevinden zich te Bvzantium zelf, in Klein-Azië, Macedonië, Griekenland en andere deel en van het rijk. en zijn als een verder-ontwikkeling op vereenvoudigden plattegrond van het Bvzantijnsche constructiestelsel te beschouwen. Deze vereenvoudiging bestaat in de vervanging der twee nisvormige i) Hierover later bij de bespreking tier Romaansche kunst. conclia's, door breede bogen of tongewelven, zoodat de centrale koepel gelijkelijk naar vier zijden gesteund wordt. De gestrekte vorm van het middenruini herinhert aan de Aya Sofia. Aldus de kerken te Ancvra, Myra, Cassaba in Lydië, de Irene-kerk te Byzantiuni en andere '). A eel voorkomend is de (irieksche kruisvorm met verlenging van één zijde tot koor en apsis. De centrale koepel wordt dan omgeven door vier kleine koepels, die op de hoekruimten van het vierkant zijn geplaatst. De kerken van Theotocos te Byzantiuni, te Athos (Vatopedi) bij Athene (fig. .%1) en andere zijn de uiting van dit stelsel. Een kenmerk van dezen lateien tijd is nog de verticale Fig. 3(5i». Kerk van v,'llloog|"g van den midden koepel met trommel, een overVo'iétTJ1 'e Torce"° l)ij drijving die uitwendig schilderachtig werkt, door de verheffing van het centrum boven de aansluitende gewelfmassa's, doch inwendig de eenheid in aanzien verstoort. De koepel toch mist natuurlijke aansluiting tot het ruim, en wordt een afzonderlijke bekroning, een curiositeit; hij is slechts gedeeltelijk te overzien en schaadt, door dualisme van gedachte, aan den algeheelen indruk van grootschheid en eenheid der Fig. 3Ö3. Dwars- en dingonaaldcorsncdcn. centrale ruimte. Vooral wanneer hij, uitermate verhoogd, een torenvormig karakter aanneemt, zooals niet sommige kerken te Athene en Saloniki het geval is. Reeds werd de Bvzantijnsche invloed, die zich buiten de grenzen van ') H. Holtzinger, Die Alt-Christliche Byzantinische Baukunst. liet rijk deed geiden, vermeld. Behalve bij de bidkapellen door Karei den (rroote gesticht, wordt ook bij verseliillende kerkgebouwen in Italië, omstreeks de 10'' eeuw en later gebouwd, het Bvzantijnsehe beginsel gehuldigd. Hiervan getuigt de S. Fosca te Torcello bij \ onetië, een kleine, doch merkwaardige centraalbouw (fig. .'>02, 363 en 304). Het centrale ruim van deze kerk bestaat uit een vierkant van 10 mr. zijde; liet is naar drie zijden met een diepe arcade, naar de vierde zijde met koor van twee traveeën en apsis verruimd. De koepel ontspringt op de kruin van vier gelijke bogen, door vrijstaande zuilen gedragen. Zijn zijdelingsche druk wordt verder door een drietal nisvormige overgangen op de vier hoek- •• i pijlers overgebracht, die, uitwendig door een nis verzwaard, den noodigen weerstand bieden. L)e nevenstaande figuren geven van deze beknopte, vernuftige construc- O tie een denkbeeld. De stabiliteit van het centrum wordt bovendien door de omringende galerij bevorderd. „„ IT., ,. , B v Hoewel van Pig. 3fo4. Uitwendige dor S. fosca. bescheiden afmetingen, is het ruim der kerk grootsch gedacht. De eigenschappen bij de Aya Sofia opgemerkt, beheerschen ook de samenstelling van dit eenvoudig interieur, welks harmonische werking is verkregen door eenheid in den vorm der essentieele onderdoelen en juiste tegenstelling in de afmeting van ramen en bogen tot den koepel die, indrukwekkend, de ruimte bekroont. Eenvoud en duidelijkheid zijn ook de kenmerken van het uitwendige (fig. 365). Rationeel spreekt het constructief organisme van het ruim in het hooge, domineeronde centrum, de aansluitende middenbogen, in de assen geplaatst, de hoekpijlers, en de lagere rondloopende galerij, alle naar Ravennatischen trant met vlak pannendak afgedekt. Het eerwaardige monument behoort in aanleg tot de groep van kleine Bvzantijnsehe kerken die met de S. Nicodemus-kerk, liet Cathalicon van Kig. 305. Fayade van S. Marei» te Venetië. S. Lucas, do kloosterkerk van Daphni bij Athene, alle in de 9P en 10<' eeuw zijn gesticht. De moest belangrijke laat-Byzantijnsche schepping in Italië is do bekende S. Marco te Venetië (fig. 81)5), gewijd aan don schutspatroon der stad. Do kerk staat vlak bij het hoofdkanaal, op hot sehoone marmerplein van dien naam. Feestelijk, prachtvol, botooverond is de aanblik van het monument in het Kig. litili. Travee van den zijgevel. kader van laat-(iothisehe 011 Renaissance inarinerpaloizon die eertijds den zetel van bot beruchte Dogen-bestuur vormden. Zijn fantastische verschijning, zijn overweldigende rijkdom van materiaal en bewerking, zijn eigenaardig kunstkarakter vertolken het aanzien en de beteeken is der eertijds zoo machtige handelsrepubliek, als heerscheresse ter zoo en stapelplaats van don handel op don Levant. Oostersohe fantasie en Westorscho vroomheidszin hebben hier een schepping voortgebracht van geheel bijzondoren aard, tegenstrijdig in eigenschappen, doch in haar geheel genomen aangrijpend, van innige schoonheid, kansels en altaren zijn met edele gesteenten en metalen versierd en heel de plaats spreekt van liefdevolle toewijding, van vromen kunstzin. Eenheid in vorm en juiste tegenstelling in de grootte der ramen en arkaden tot den hoofdvorm van het ruim, verwekken ook hier een machtige ruimtewerking, ondanks bescheiden afmetingen. Doch vooral het mvstieke licht, door tal van kleine ramen in bovenwanden en koepels regelmatig verspreid, verhoogt den harmonisclien indruk. Bij het betreden van de ruimte zijn de ramen, achter de arkaden links en rechts, verborgen. Het ruim is hierdoor in een onbestemde, poëtische atmosfeer, in een gedempten, doorschijnenden toon gehuld, volkomen berekend voor den gloed van marmer en mozaïek. Muren, pij Iers en gewelven blijven in juiste wijking, zonder toch de duidelijkheid van vorm te verliezen. Hier spreekt de macht der ruimte door verhouding, vorm en toon! Harmonie en wijding heerschen ook in de zij ruimten, van het koor en in de doopkapel rechts van het voorruim, deze laatste door de portiek bereikbaar en eveneens met koepels afgedekt (fig. .'57(1). Een rijk geometrisch tapijt van marmer bedekt den vloer; marmerplaten bekleeden de wanden tot aan de bogen die door gekoppelde monolieth-zuilen worden gedragen — en héél het bovendeel , muurvelden, bogen, pendentiefs en koepels, is getooid met gewijde voorstellingen in goudmozaïek, vol pracht van kleur en vlak decoratief van bewerking. Doopvont en altaar voltooien den aanblik dezer ruimte. Na den overweldigenden rijkdom der mozaïeken, die een oppervlak van ongeveer 400011 vierk. voet beslaan, vraagt de plastische versiering de aandacht. Zij bestaat in een rijke verscheidenheid van kapiteelen, nu eens in Kavennatischen, dan weer in meer klassieken trant opgevat (fig. ;>6C> en .'>(>{)). Vooral de talrijke kapiteelen der gevels kenmerken zich door groote vindingrijkheid van hoofdvorm en details en vele zijn kunstvol geciseleerd. Ook de andere plastische onderdeelen, de lijsten en de borstwering van de tribune, welke laatste uit marmerplaten bewerkt is, de fijne traceeringen van de bogen (fig. .'»(>G) getuigen van kunstvolle, liefdevolle behandeling. De bouwgeschiedenis van S Marco loopt over eeuwen. Zij begint met de stichting eener eenvoudige basiliek op het graf van den schutspatroon der stad. Deze kerk werd in de 10e eeuw door brand verwoest en in de 11° eeuw naar Bvzantijnsch stelsel geheel in baksteen herbouwd. De grondvorm, een (irieksch kruis, is een navolging van de voormalige Apostelenkerk te Bvzantium, een bouwwerk van keizer Constantijn, thans verdwenen doch uit nauwkeurige beschrijvingen bekend. Na den triomf der machtige republiek op Bvzantium in de 13° eeuw besloot het Dogen bestuur tot verfraaiing van het bedehuis, dat zoo niet in grootte, dan to'-h in rijke bewerking, zelfs de Ava Sofia moest Sfjroe $agon^3a«obe in 3ïan$oon. ®er golbene ïempel in 23enave«. 61 p Stltec ïempel in ©roallior. I tëutab ÏJitnar bet 35etl)i. Fig. 370. Doopkapel van S. Marco. overtreffen. A'an dezen tijd dagteekenen de aanleg der rondloopende voorhal en de doopkapel. Talrijke kostbare marmers werden aan klassieke monumenten ontnomen en naar Venetië gevoerd om te dienen als prachtvolle gevelbekleeding, éénig aan een Byzantijnsch monument. Vandaar den overstelpenden rijkdom van zuilen in meest verscheiden koloriet. Ook de bronzen paarden boven den ingang als tropee opgesteld zijn waarschijnlijk van een profaan gebouw te Bvzantium afkomstig. Toevoegsels der 141' en 1 eeuw zijn de grillige flamboyantbekroningen, de talrijke statuen van heiligen en apostelen, alsmede de verhooging der koepels. De mozaïeken van het kerkruim en de gevels dagteekenen deels uit de 13° eeuw, deels uit modernen tijd ')■ In verschillende andere streken, buiten de grenzen van het rijk, heeft de Byzantijnsche architectuur haar invloed doen gelden. 8. Antonio te Padua, S. Lorenzo te Milaan, de merkwaardige monumenten op Sicilië, de grootsche kerkgebouwen van Midden-Frankrijk, te Perigueux, Angouleme, Cahors en andere spreken hiervan, hetzij in hun algemeenen aanleg en opbouw, hetzij in hun onderdeelen. Tóch, zij zijn te zeer met andere kunstelementen vermengd om nog als bouwwerken van den Byzantijnse hen stijl te kunnen gelden. Een bespreking volgt dus later. Na de 1 le eeuw heeft de Byzantijnsche kunst geen karakteristieke, nieuwe werken voortgebracht en de politieke kwijning van het eertijds zoo machtige rijk, bracht een algeheelen stilstand in de kunst teweeg. Toch gingen haar traditiën niet te loor, maar werden onder den drang eener nieuwe geloofsleer, die van den Islam, door de Turken dienstbaar gemaakt aan een kunst van geheel eigen karakter, waaruit de grootsche moskeeën van Konstantinopel zijn ontstaan. l) Zie het prachtwerk: La Basilica ili San Marco in Venezia van Fora Organia 1881 —1889. IX. DE ARCHITECTUUR VAN DEN ISLAM. Onder dezen algenieenen titel zijn saamgevat de monumenten door de belijders van Moliammed's leer, de Mohammedanen of Muzelmannen gesticht. De naam vervangt de meer bekende uitdrukking Arabische architectuur omdat deze, strikt genomen, alleen bedoelt de architectuur door de Arabieren nagelaten in Arabië, Egypte en Syrië, dus in een deel van het uitgestrekte Mohammedaansclie rijk. De geschiedenis der Mohammedanen gelijkt, wat hun snelle ontwikkeling en zegevierend optreden betreft, eenigszins op die der Perzen en Romeinen. Ook zij zijn in korten tijd van een ruwen, onbeschaafden volksstam tot wereldbehcerschers opgeklommen. Zij hebben „landen onderworpen, bedekt met talrijke overblijfselen van vroegere bouwperioden, zij hebben de kunsthandwerkers van die landen gebruikt voor den bouw hunner monumenten, hun moskeeën en paleizen, en hebben aanvankelijk de aanwezige kunst overgenomen om later verschillende harer karakteristieke elementen op een eigen nieuwen stijl overteplanten" ')• Inderdaad! Tot Moliammed's tijd zijn de Arabieren een nomadenvolk gebleven. Eeuwen lang hadden zij het uitgestrekte, grootendeels onherbergzame schiereiland Arabië tot Egypte, Syrië en Perzië, dus tot de grenzen deibeschaafde wereld van dien tijd, bewoond zonder haar invloed te ondervinden. Machtige kunstculturen waren rondom hen elkaar opgevolgd, grootsche bouwwerken allerwege verrezen, zonder dat de Arabieren blijken van hoogere geestesbeschaving hadden gegeven. Met Mohammed kwam algemeene ommekeer! Als geloofshervormer trad hij in Mekka op (022). Heftig gekant tegen de Christelijke en .Joodsche leer, die hij, om haar ontaarding in dogmatischen vormendienst, als afgoderij kenmerkte, trachtte bij deze door een strenge, zuivere geloofsleer te vervangen. „Er is slechts één (iod en Mohammed is zijn profeet." Onder deze leus werd al het bestaande veroordeeld en hij zelf als leider der nieuwe beweging verklaard. i) Frisse d'Avennes: „L'art Arabc Aanvan kol ijk geen profeet in eigen land, daar gehoond en vervolgd, moest hij uit Mekka zijn geboorteplaats, vluchten en trok naar Medina, waar hij grooten aanhang verkreeg. Kenner van zijn ras wist hij iu de grondstellingen zijner staatkundig-godsdienstige geloofsleer de stoffelijke en geestelijke belangen liarer belijders te behartigen en het gelukte hein de talrijke rondzwervende Arabische stam men. de roofzuchtige Bedóuïnen, te vereenigen en tot een geduchte schare van fanatieke geloofsstrijders te vormen, om spoedig als hun aanvoerder iu Mekka terug te keeren. Slechts tien jaren overleefde hij zijn overwinning, doch bij zijn dood (032) was de nieuwe leer voor goed gevestigd. Propaganda maken was de eerste plicht van den Mohammedaan, hetzij goedschiks of door geweld. Zoo begon onder de opvolgers van den profeet, de Kaliefen, een krachtige verbreiding der nieuwe leer en daarmee vergrooting van het gebied, (ieen macht bleek aanvankelijk tegen de woeste, dweepzieke Mohainmedaansche horden bestand en talrijk waren hun triomfen. Na een kwarteeuw waren Egypte, Syrië, Antiochië, Perzië, Armenië en Mesopotamië veroverd en langs Xoord-Afrika drongen de Muzelmannen, in 't begin der S(' eeuw, tot Spanje door. Doch hier werden de pogingen om \\ est-Europa te overmeesteren verbinden! door het Frankische leger, in den slag bij Poitiers. Ook stuitte IJvzantium het voortdringen in het Oosten van Europa. In het Zuiden beperkte hun gezag zich tot verschillende eilanden der Middellandsche zee, waaronder vooral Sicilië als belangrijkste. 't Was trouwens genoeg! In een eeuw tijds was een machtig wereldrijk gesticht, zich uitstrekkend van de Indische grens tot de Pyreneën, en aanvankelijk uit twee nieuwe centra van beschaving, de luisterrijke hoven van Bagdad en Cordova, beheerd. Te groot was het gebied, te verschillend waren de belangen der verschillende stammen in het Oosten en Westen, om op den duur door een centraal gezag te kunnen worden bestuurd. Reeds werd in de volgende eeuw de politieke eenheid verbroken en scheidden verschillende staten zich af onder een zelfstandig bewind. De Mooren in Spanje, de Sarracenen op Sicilië, de Arabieren in Afrika, de Seldschukken, Mongolen en Turken vormden allengs afzonderlijke rijken. Ondanks deze politieke verbrokkeling bleef toch een krachtig handelsverkeer tusschen het Oosten en Westen bestaan. Egypte werd daartoe een van nature aangewezen tusschenstation, een algemeene stapelplaats en het tooneel van groote bedrijvigheid op elk gebied. De gevolgen der materieele welvaart bleven niet uit. Onder den drang der nieuwe geloofsleer waren de hoogere geestesgaven van het ras eindelijk ontwaakt; behoefte aan ontwikkeling openbaarde zich; nijverheid, wetenschap en kunst werden met goed gevolg beoefend en duurzaam bleek hun invloed en vermaardheid. De architectuur bleef niet achter en een krachtig tijdperk van geheel bijzondere ontwikkeling zou weldra aanbreken. De snelheid waarmede het Mohainniedaansche rijk was ontstaan, had aanvankelijk een natuurlijken terugslag op het karakter der kunst. Wat niet de Perzen na de verovering van Babyion en Meniphis, met de Konieinen na de vermeestering van Etrurië en Griekenland was geschied, herhaalde zich nu ten derden male: de machtige, onbeschaafde veroveraar maakte zich de beschaving van den overwonnene eigen. Plotseling heerschers geworden over volkeren bij wie de kunst reeds eeuwen lang gebloeid had en gedreven door zucht tot vertoon, den Oosterling eigen, trachtten de dweepzieke Arabieren weldra eigen roem te verkondigen door de stichting van bouwwerken, ter eere van Allah, den geestelijke bewerker van hun voorspoed. Gedurende het veroveringstijdperk was er echter voor de vorming van een eigen kunsttype geen tijd. Ook ontbrak de ontwikkeling. Zoo werden inden eersten tijd de Christenkerken in Egypte, Syrië en Spanje eenvoudig in moskee veranderd, door alle gewijde voorstellingen en symbolische versieringen onder een kalklaag te bedekken. „Wacht u voor de afbeelding van eenig levend wezen, hetzij menseh of dier", was een gebod uit den Koran, dat aanvankelijk strikt werd opgevolgd, en waaraan later, bij de onderwerping van Constantinopel, de Aya Sofia haar ontsiering heeft te danken. Tegen deze verandering van kerk in moskee bestonden geen principieele bezwaren, omdat de cultus van den Islam geen strenge ritueele eischen of bijzondere ceremoniën noch voor den aanleg noch voor den dienst van het bedehuis voorschreef. Slechts de richting van Mekka, de plaats waarheen de Muzelman bij het gebed zijn aangezicht keert, behoefde aangeduid. Bij gebrek aan eigen krachten werden tot den bouw van nieuwe moskeeën zoowel de vreemde bouwmeesters aangesteld als aanwezige materialen, zuilen van tempels en basilieken, gebruikt. Vandaar aanvankelijk het gemengd karakter der architectuur. Al naar de plaats der stichting ondergaan de bouwwerken van den Islam den invloed der locale kunsttraditiën, zoowel in aanleg als in opbouw. Beurtelings herinneren zij aan uitheeinsehe elementen in constructie of versiering. Het vage bouwprogram der moskee veroorloofde zoowel aanwending van de Syrische basiliek, het Perzische paleis, als van Byzantium's centraal koepelruim. En ook de techniek der gebouwen, hetzij natuursteen, baksteen of hout, di? methode van versiering door glazuur of mozaïek werden aangewend. Ondanks deze vreemde elementen behoudt de architectuur van den Islam toch haar eigen, scherp geteekend aanzien, haar oorspronkelijkheid en valt zij gemakkelijk van die van alle andere kunstperioden te onderscheiden. Overal en van den beginne af is dit liet geval. Al is aanvankelijk haar esthetiek onzuiver, en al zijn de essentieele bestanddeelen der moskee, de steunpunten. de zuilen in hun geheel met basement en kapiteel vaak aan klassieke ot' Christelijke gebouwen ontleend, dan heeft toch de boog het hoofdmotief in de Mohammedaansehe architectuur — een bijzonder karakter. Dit bestaat in een eigenaardigen, vaak fautastischeu vorm, in de ranke verhouding, en de schikking tot traveeën, in rijen achter elkaar geplaatst en door een vlakke balkzoldering afgedekt. Ook de statige hogen en koepels der Sassaniedenkunst, de machtige centrale koepel op pendentiefs van Bvzantium, worden door den Mohammedaan hervormd en dienstbaar gemaakt tot een nieuwe kunstuiting. Alle gebouwen van den Islam, hoe verschillend in uiterlijk voorkomen en grootte, en eeuwen na elkaar ontstaan, kenmerken zich door eenheid in uitdrukking en spreken een eigen kunsttaal. Van den Koran ging de groote stuwkracht uit. Zijn strenge voorschriften en leerstellingen schiepen een gemeenschap van denkbeelden onder alle belijders, hoever ook verspreid. Ilij regelde het maatschappelijk en godsdienstig leven, bepaalde zeden en gewoonten, beheerschte denken en doen; hij is de bron van bezieling voor wetenschap en kunst. Heel de architectuur is van zijn beginselen doortrokken, haar wezen wordt er door bepaald, haar scheppingen gaan er van uit. In moskee of paleis, bazaar of badgebouw, steeds vindt men zijn invloed terug, als een oppermachtige censor bestuurt bij de scheppende hand tot in de geringste onderdeden van het werk. Onderzijn machtigen drang bleef de grondtoon der esthetiek van alle bouwwerken van den Islam dezelfde, ondanks uiterlijke veranderingen door den invloed van plaatselijke kunsttraditie!) teweeg gebracht. Een viertal hoofdgroepen of scholen zijn te onderscheiden. In Arabië, Syrië en Egvpte met Caïro als centrum ontstond de Arabische school. Eenigszins verwant hiermee, door den aanleg der moskee, is de Moorsche school in Spanje. De derde, de Perzische school, ontwikkelde zich in Perzië, Mesopotamië, Armenië tot Indië toe. En de vierde, de Turksche school, omvat Turkije en Klein-Azië. Veelzijdig zijn de eigenschappen der talrijke overgebleven monumenten van den Islam. Ongerekend enkele gebouwen in Spanje of Egypte, die onder ongunstige omstandigheden zijn ontstaan en daardoor als gevolg van te haastigen bouw ot economische redenen van slordige uitvoeringen onvoldoende constructie getuigen. kenmerken veel andere zich door groote verdiensten, constructieven, architecturalen en decoratieven zin. Grootschheid van opzet, stoutheid van structuur, schoonheid van verhoudingen, in 't algemeen verfijning in esthetiek en zuiver vasthouden aan den stijl in alle onderdeden kortom, groote stijleenheid gepaard aan onuitputtelijke fantasie en bewonderenswaardige techniek maken deze bouwwerken tot een onderwerp van studie en kunstgenot. 1. ARABISCHE SCHOOL De oudste moskee van den Islam staat in Egypte. Wel stichtte Mohammed in Mekka en Medina de eerste heiligdommen ter eere van Allah, doch deze zijn geheel verdwenen. Invloed op de vorming van de Mohammedaansche architectuur hebben zij niet gehad. Zij schijnen zoo klein en onbeduidend te zijn geweest, dat zij niet als vóór-type hiervan kunnen gelden '). Eerst bij de uitbreiding van het rijk verkrijgt de moskee eenige beteekenis. Allereerst in Egypte, dat tien jaar na Mohammed's dood door den Arabischen veldheer Amroe werd veroverd waar liij ten Noorden van ' . Alexandrië de nieuwe residentie Fostat stichtte en de naar hem genoemde moskee bouwde (fig. .*571 en ;372). Natuurlijk moest het bedehuis met behulp van inheemsche kracht worden uitgevoerd en werd het naar de plaatselijke kunsttraditiën der toenmalige bewoners, de Copten, gebouwd. Deze Christenen vormden een afzonderlijke secte en hadden zich van de Byzantijnsche Fig. 371. Moskee van Amroe te Fostat bij Caïro. kerk afgescheiden. Dweepzieke monophysieten, steeds in ziclizelven gekeerd, en als kluizenaars zich overgevend aan droonierijen en bespiegelingen over het noodlot, den onverbiddelijke!) loop en den terugkeer der dingen in de natuur, deden zij in hun geloof het Egyptische mysticisme deioud beid herleven. Hun kunst, wars van Byzantium's kerkelijke praal, heeft zich van de 6e tot de 10e eeuw in tal van kloosters en kerken geuit, welker ruïnes over geheel Egypte zijn verspreid. Haar kenmerken zijn de vervanging van den rondboog door den spitsboog en van den Byzantijnschen koepel door de vlakke balkzoldering. Zij keert hiermee in beginsel tot de terrasvormige afdekking i) „L'art Arabe" par A. Gayet. „Die Baukunst des Islam" von Franz Paclia. .,Architeettire Muselmane" par Saladin. Ene. d'arch. par P. Planat. van den Egyptischen tempel terug niet verwisseling van steen door hout. Alleen eertijds, in liet machtige slavenrijk der Pharaos, was de kostbare .opbouw der reusachtige steenen tempels mogelijk. Met deze eenvoudige gegevens werd de moskee van Amroe door een bekeerd Coptisch architect geltouwd en twee eeuwen lang bleef zij dienen als model voor het bedehuis. „De moskee is geen gebouw, waarin men zich de godheid aanwezig of Fig. 372. Moskee van Amroe (Te eeuw). vertegenwoordigd dacht, maar een plaats des gebeds voor de geloovigen, die hier den eeuwigen (iod aanroepen. Ceremonieele praal, zooals bij den Ohristelijken eeredieust, is den Islam dan ook vreemd. De ritus is hoogst eenvoudig: een groot kerkfeest per jaar, wasschingen en vijfmaal daags bidden." Deze eenvoudige voorschriften in den dienst verklaren, zooals reeds werd vermeld, de verschillende, zeer uiteenloopende plantypen, tijdens de ontwikkeling van den Islam in latere eeuwen en in verschillende landen ontstaan. Basiliek, kruisvorm en centraalbouw konden als uitgangspunt van samenstelling dienen. al naar omstandigheden. Tot de !)e eeuw zijn de moskeeën eenvoudig van aanleg en opbouw. I)e genoemde moskee van Amroe te Caïro is hiervan het type. Hoewel herhaaldelijk verbouwd en vergroot, is haar oorspronkelijke samenstelling toch duidelijk zichtbaar. Het grondplan beslaat ongeveer een rechthoek door een ringmuur afgesloten (fig. .->71) en is aan de Westzijde door drie poorten (C) toegankelijk. Zij geleiden tot een ruimen voorhof, een ongeveer vierkant plein van 80 mr. zijde, door portieken omgeven, één rij bij den toegang, drie terweerszijden. Midden op het plein, dat van een mozaïekvloer is voorzien, of met boomen beplant, staat een overdekte fontein ((•) voor de reinigingen. Het bedehuis is naar de vierde zijde gelegen en bestaat uit een aantal rijen opvolgende arkaden, door een vlakke balkzoldering overdekt. Midden in den achtermuur is de nis (E) in de richting van Mekka gelegen, de plaats waarheen de geloovige zijn aangezicht wendt bij het gebed. Soms is zij door kleinere nissen omgeven. Naast de hoofdnis staat de verheven kansel (K) voor den priester, met een lezenaar voor den Koran in de nabijheid. Een verder onderdeel van den dienst is de tribuna (L) naar de overgestelde zijde geplaatst, bestemd voor de zangers, die het gebed van den priester woordelijk herhalen en aan de geloovigen meedeelen. Hiermee is aanvankelijk de eenvoudige plan-aanleg van het bedehuis voltooid. Eerst later verrijst tegen een der zijden van den ringmuur de minaret, een slanke toren, van welks hooge tinne de geloovigen dagelijks tot het gebed worden opgeroepen. Ook de uitgebreide dienstgebouwen, godsdienstscholen, badinrichtingen, de mausoleeën die de moskee veelal omgeven, dagteekenen van lateren tijd. Opbouw en vorm dezer moskee zijn nog primitief. De talrijke zuilen, aan Romeinsche of ('optische monumenten ontleend en met verschillende kapiteelen bekroond, zijn nog van luttel artistieken samenhang. Eenvoudig, geheel onversierd, verheffen zich de boogrijen, hij hun aanzet stevig verankerd in tweeërlei richting. Eenvoudig van bewerking is de balkzoldering hierover aangebracht. I och draagt het ruim reeds een zelfstandig karakter, waardoor het zich duidelijk onderscheidt van tempel en basiliek. De eigenaardigheden der Islamietische bouwwerken doen zich hier reeds gelden, ljeheerschen reeds de algeheele groepeering, den vorm en de verhouding der bogen. In tegenstelling toch met het ruim van tempel of kerk, voor bijzondere ceremoniën van den eeredienst gebouwd, waar de blik zich in bepaalde ricliting, op godsbeeld of altaar vestigt, boeit in de moskee geen enkel plastisch afbeeldsel of zinnebeeld der godheid. Onafzienbare perspectieven van /.uil- en boogreeksen openen zich naar alle zijden en vragen in gelijke mate de aandacht. Door zulk een eindeloozen, rhvtmischen wederkeer, verdringen de indrukken elkander en ontstaat er een stemming van mystieke. vage drooinerij. van stille extase. Kijf. 37:i. Moskee van Ilin. Toeloen te Cairo (9e eeuw . Kenmerkend is de boog zelf. Voor den halfronden vorm der Romeinsche en Byzantijnsche arkade treedt een nieuwe vorm, de ranke spitsboog, in de plaats. Vol o vork raagt hij «Ie dekplaat van het kapiteel, waarbij het karakter van draagsteen der Byzantijnsche kunst behouden blijft. I>c ranke verhouding der arkade wordt nog versterkt door een afzonderlijke verticale verhooging hij den aanzet, ten koste der zuil, die nu een ondergeschikt aanzien verkrijgt. De geheele ordonnantie wordt daardoor van lichte, stoute samenstelling, welk karakter in de latere moskeeën steeds meer tot uiting komt, onder anderen in de moskee van KI. Moycd (l.V eeuw). Daar is het streven naar ranke verhouding van den hoog fut het uiterste volgehouden en hoog verheffen zich de ranke spitsbogen op de kleine marmeren zuilen, aan Christelijke bouwwerken Fig. 374. Polygonale raanitraeecring. ontleend. Slechts zelden, alleen bij gebrek aan zuilen, werd dit eerste type van moskee op pijlers aangelegd '). De bouwmeester was dan niet gebonden aan de hoogte van een bestaand steunpunt en kon naar welgevallen de verhouding der arkade bepalen. Zij verkrijgt dan toch een rank aanzien. Aldus de moskee van Ibn. Toeloen in de 9(l eeuw te Caïro gebouwd. Haar aanleg is die van Amroe. Ben vierkante open binnenplaats aan drie zijden door een dubbele arkadenrij omringd. Hier ontbraken zuilen en bestaan de steunpunten uit zware rechthoekige baksteenpijlers (fig. .'37;5). De verhouding der arkade is ranker dan die van Amroe en do spitsboogvorni duidelijker geteekend. Tactvol zijn de vier hoeken der pijlers met kolonnetten versierd, die door fijne schaal de grootte der ordonnantie tot uitdrukking brengen. Ook de kleine openingen in het bovendeel van den muur, geheel een miniatuur-repetitie van de arkade,, versterken dezen indruk. Reeds nu openbaart zich een streven naar rijke versiering, het kenmerk van den lateren volkomen ontwikkelden stijl. De vloer bestaat uit marmeren tegels, met fijne matten of geweven tapijten belegd; de muren zijn tot de bogen met mozaïek bekleed, de arehivolten met sierlijk ornament omlijst; ') Zie A. Qayot, „L'art Aialir." sierlijk bewerkt»' albasten platen van geometrische teekening vullen de openingen van den boveninuur (fig. 374), en een statig fries met Koranspreuken in karakteristiek ornamentschrift bekroont de wanden. Zoo verkrijgt liet ruim door een kleurig balkplafond overdekt, reeds iets pronkends in aanzien. Bij verschillende moskeeën is het eenvoudige type van Amroe gehuldigd. In Egypte zelf; in Arahië, langs Afrika's Noordkust, in Tunis en Algerië, tot in Spanje zijn zij verspreid, waar de eerwaardige moskee van Cordova, die later besproken zal worden, als voornaamste bekend is. Eeuwen lang bleef dit eerste tvpe bestaan zonder ingrijpende wijziging te ondergaan. AVel worden de details voortdurend verfijnd, verrijkt, en ontwikkelt zich allengs op grondslag der polygonie een versieringskunst van eigenaardig, artistiek karakter en geheel zelfstandige opvatting, doch nieuwe denkbeelden openbaren zich nöeli in aanleg, noch in opbouw van het traditioneele bedehuis, dat als constructie-probleem slechts van luttel belang is. Uitgezonderd O o toch de Omar-moskee te Jeruzalem, welker oorsprong trouwens naar Byzantijnscheii tijd terugwijst, bleef het Byzantijnsche gewelf aan de bouwmeesters van den Islam vreemd. .. ,, , , Dit was geen onkunde. Zeker toch Hg. 3 ƒ o. wrafmoskee te Cairo. waren de bouwmeesters der moskeeën, meestal Copten of bekeerde Grieken, met deze constructie-methode vertrouwd. Veeleer was weerzin de reden. Evenmin als de klassieke boog vond de Byzantijnsche koepel genade in de oogen van den Mohammedaan. Die vorm beantwoordde niet aan zijn esthetisch ideaal. Neemt men in aanmerking de kostbare, langdurige uitvoering, dan is te begrijpen dat gewelf en koepel aanvankelijk geen toepassing vonden. Toch was de Mohammedaan zich de voordeeion van die bouwwijze wel bewust. Hij de stichting van Kotayeh riep de emir uit: „Als de stad verbrandt, moet mijne moskee geheel gespaard blijven. De toepassing van het gewelf zoude de kans op behoud hebben vergroot, doch de bouwmeester overdekte niettemin het heiligdom door een houten plafond '). Eerst na geruimen tijd vond de overwelving der moskee plaats en daarmee haar geheele hervorming. De stichting der grafkapel tri' eere van den Kalief, den emir of sultan, was hiertoe de aanleiding. In grooten getale verheffen zich deze grafkapellen op de begraafplaatsen van ('aïro. Zij bevatten een vierkant ruim als mausoleum, dat van verschillende grootte, soms van 15 mr. zijde, enkel met deur voorzien is of dooreen overwelfde open portiek wordt voorafgegaan. Sommige dezer monumenten zijn van Fig. 370. Stalactietovergang. aanzienlijke afmetingen, verkrijgen dan het karakter van grafmoskee. worden door een uiterst slanken, ronden koepel bekroond en soms van een sierlijke minaret voorzien (fig. ;>75). Het monument is van oorspronkelijk, karakteristiek aanzien. Noch vorm, noch verhoudingen van den koepel herinneren aan de Byzantijnsche kunst: veeleer zijn zij ontsproten aan de koepels der Sassanieden (fig. 124) en door de Arabieren tot een geheel eigen uiting her- 1 1. . .. 1 1 . . vormd. jlH'kwaardig is üe structuur van (ion romien, noo^cn Kuept-i, wni\> overgang tot liet vierkant niet meer geschiedt volgens de Byzantijnsche methode, door middel van pendentiefs in radiaal verband bewerkt (fig. .'54.»). Ier vermindering van den zijdelingschen druk zijn de steenlagen van den overgang in horizontale, geleidelijk overkragende rijen, uit den hoek der vierkante ruimte tot den ronden koepel-grondslag geplaatst (fig. ;?7f>). De overstekende deelen worden met kleine nisvormige afschuiningen bewerkt en zoo ontstaat uit dezen constructieven overgangsvorm een geheel nieuw eigenaardig versieringsmotief: de stalactiet. Op grondslag der polygonie tot een regelmatig, decoratief systeem ontwikkeld. doordringt de stalactiet weldra heel de architectuur van den Islam. Aan al de kenmerkende onderdeden, in- en uitwendig, wordt zij toegepast. Zij versiert de kroonlijsten van gevels en minarets. liet profil der I) A. Gayot, I/art Arabe. kraagstenen en kapiteelen en vormt liet rijke decor der statige portalen van moskeeën en paleizen, een decor van kenmerkend Arabisch karakter dat op de monumenten van den Islam een bijzonderen stempel drukt. In dezen koepelbouw komt het karakteristiek streven naar verheffing, reeds vroeger bij de arkade opgemerkt, treffend tot uiting en de geheele compositie wordt door een juist gevoel voor verhoudingen beheerscht. Fier bekroont de ranke puntkoepel den massalen romp, massaal door de tegenstelling van de kleine ramen tot de in streng steenverband sprekende muren. Harmonisch ontwikkelt hij zich uit den vierkanten grondvorm door middel van den acht-, twaalf- of zestienziidiiren l-'ig. :ï77. Plan van - van ilit gedeelte. Doch van ;i 1 Ie Arabische monumenten laat deze moskee, ofschoon zeer verminkt, den sterksten indruk na en zij is in de geschiedenis der kunst het meest volkomen type, waarin de gevoelens van een ras hebben geleefd''((ravot). Zij vertegenwoordigt de Arabische kunst in haar bloeitijd, inde volkomen technische en artistieke ontwikkeling van den stijl. Van nu af worden do zuilenrijen bij den aanleg dor moskee uitzondering en groote overwelfde ruimten worden het uitgangspunt van het gebouw. Stelselmatig wordt de versiering door do geometrie beheerscht; in do vernuftige samenstelling van stalaetioton en arabesken, schijnbaar in meest fantastischen, willekourigen vorm. doch inderdaad in streng verband. In hun rhytmisch lijnenspel vindt de kunstenaar van den Islam de steeds afwisselende, bekoorlijke kunstvormen ter vertolking zijner geestesaandoeningen. Groot is de invloed van Hassan's moskoe geweest en verschillende bedehuizen uit don laatsten tijd van Caïro's zelfstandig bestaan zijn naar haar model gebouwd. Xiet in slaafsche navolging als eertijds, doch naar eigen, persoonlijke opvatting van den kunstenaar, zoodat bij afwisseling in aanzicht toch de eenheid van den stijl bewaard blijft. En deze \olgt zijn natuurlijk verloop van bloeitijd tot verval. Wanneer eenmaal do grootste rijkdom aan hulpmiddelen 011 daarmee de hoogste kunstuitdrukking bereikt is, maakt, bij gebrek Kig. 3S;l. (irafmoskee van Kait-Bav te Cairo. HHU IliellWO gedachten tel' Verwezenlijking, hot streven naar grootsehheid van geheel, voor het jagen naar detailrijkdom plaats. Steeds meer wordt do versiering hoofdzaak. Sta hu •tieten en arabesken, die aanvankelijk tot de voornaamste gedeelten van den bouw beperkt waren, en door natuurlijke tegenstelling tot de vlakke muren krachtig spraken, overdekken steeds meer don romp van het monument. Zij vlechten zich om de kern der slanke minaret, hechten zich overdadig aan portalen en ramen, aan balkons, balkplafonds, bogen en gewolven. Het karakter der architectuur wordt overdreven fijn om ten slotte, in den vervaltijd van het rijk. in onrust, overlading en slapheid te ontaarden. De uiterste grens van artistieke verfijning is in do grafmoskee van sultan Kait-Bav bereikt (1408 '(Mi). I)e plan-indeeling komt in beginsel met die dor moskoe van Hassan overeen (fig. .*>8;>), doch vorm en afmetingen verschillen. Ook hier geheele afzondering \an hot inwendige en groepeering Fig. 384. Grafmosket» van Kait-Bav te ( 'aïro (l.V rcnw). van hooge t»|K'ii hallen rondom een vierkant binnenplein (± mr. zijde). Doch het mausoleum, dat hier van overwegende afmetingen is, ligt niet in een der hoofdassen; liet ligt rechts van het groote bidruim, terwijl bijvertrekken zich naast het hoofdportaal bevinden. Het architectonisch zwaartepunt van den aanleg verplaatst zich nu geheel naar één* kant. De mausoleum¬ koepel, het bidruim en het hoofdportaal. geflankeerd door bijbouwen minaret, vormen hier een bekoorlijk. schilderachtig geheel (lig. oiS4). Verfijnd en sierlijk zijn de verhoudingen en details der gevels, die rationeel de verschillende hoogte der ruimten vertulken. Zoo zijn mausoleum, bidruim en portaal door rijzige, ter volle hoogte opgaande traveeën Fig. 385. Grafmoskee van Kait-Bnv. aangeduid ter¬ wijl de ruimten van het bijgebouw, de fontein en de school, afzonderlijk, boven elkaar in den gevel spreken. Verrassend, boeiend werkt liet geheel door levendig silhouet, krachtige tegenstelling van muren en openingen, deze afwisselend in vorm. Een levendige kleurverdeeling van banden alternatief in grijs, zwart of rood, verhoogt den indruk. Kenmerkend voor den stijl is de stelselmatige omlijsting der sprekende onderdeden door entrelacs of vlechtbanden iu vlak relief. Zoo bijv. de driedeelige boog van het hoofdportaal, de spitsbogen der open loggia, de streksehe boog verdwaalt, in welks diepe perspectieven liet te vergeefs richting en eind zoekt en waarboven als een rijk netwerk twee rijen doorzichtige bogen, op elkaar geplaatst, zich dooreen vlechten. Men waant zich verloren in dit uitgestrekt geheel, waar de halve toon en de stilte het vage en geheimzinnige nog verhoogen. Bij iedere schrede in dezen regel matigen aanleg van marmer schijnen die tallooze zuilen zich tegelijk in beweging te stellen om nieuwe diepten te ontsluiten, zonder dat het mogelijk is een richting, een bepaald doel te ontdekken of de bekoring te verbreken van dit tooverwoud, dat ons schijnt te volgen en zich aan onze schreden schijnt te hechten. Maar het grootste meesterstuk der moskee is de Maksoerah, de ruimte die den Mihrab(nis) voorafgaat (fig. iïl)l en 392), een ruimte aan drie zijden door rijke, doorzichtige bogen omringd, waarvan de lobben zich herhalen, zich vermengen, zich als linten dooreen schijnen te strengelen. De vierde zijde is een grootsche, prachtvolle mozaïekwand, die als een wonder schoon tapijt den lijk gebeeldhouwden boog omringt, die, door vier gekoppelde zuilen van jaspis gedragen, toegang geeft tot den Mihrab" ') i >e overige mosKeeen Fi}{. 393. Koepel van het Sanctuarium (Mihrab). Vail Spail je zijll bijna geheel verdwenen. Zoo bijv. de groote moskee te Sevilla, een bouwwerk uit het begin der 12" eeuw, die in de l."»e eeuw door een kathedraal werd vervangen en waarvan de Giralda, de sierlijke klokketoren. een overblijfsel van den vroegeren toestand vertoont. Het Woonhuis. De oudste paleizen der Mooren zijn alleen bij geschrifte i) Paul Séclille, Notes do Voyage, 1871. hekend. Geringe zorg voor duurzame uitvoering deed hen spoorloos verdwijnen en de nog aanwezige paleizen dagteekenen all,. uit de laatste eeuwen lu.nner heerschappij in Spanje. De Alcazar's van Sevilla en Malaga en andere paleizen zijn m de U5- en 14<' eeuw gebouwd, volgens sommige schrijvers reeds vroeger aangevangen. Het type van plattegrond is ook hier de aanleg om een binnenplein. geheel van de straat RfceznnH™! ^ i. dt de blik van buiten geweerd door het onderbreken van den toegang, evenals in Caïro. Voor den opbouw der muren gebruikten de Mooren geen gehouwen steen maar gemakshalve, naar Romeinsche methode, een soort beton (pisé) van kalk en keien, door baksteen lagen in vierkante vakken verdeeld en door een stuclaag bedekt. Schaarsch wordt het gewelf toegepast. Doorgaans vormen vlakke plafonds de afdekking van zalen en galerijen, die door uiterst slanke marmeren zuilen tre- dragen worden. Grootsche ruimtewerking bestaat dus niet. Doch het inwendige kenmerkt zich door lichtheid, sierlijkheid van opbouw en vorm en verkrijgt door verfijnd. o\erstelpend rijk, vaak kunstvol decor een groote bekoring. De Alhambra te Granada vertegenwoordigt liet hoogtepunt van dezen stijl. Het uitgestrekte paleis dagteekent uit den laatsten tijd der Mooren (1> en 14" eeuw), toen hun gebied tot zuidelijk Spanje was beperkt, met Granada als residentie van liet zelfstandig Kalifaat. Fig. 394. Plattegrond van do Alhambra te Granada. Het gebouw ligt op een hoogen heuvel nabij de stad en belieerscht heel de omgeving. De liooge, onregelmatige vestingmuur wordt onderbroken door krachtige, stompe toren massa's, die met kanteelingen bekroond en wier flanken spaarzaam met kleine lichtopeningen zijn voorzien. Zoo vertoont de burcht uitwendig zich als een stug, ongenaakbaar, feodaal verblijf. De plattegrond bestaat uit een aantal gebouwen, die om een vijftal regelmatige binnenplaatsen van verschillende grootte zijn gegroepeerd (fig. .">94). Zij zijn geheel in het karakter der zuidelijke woning aangelegd; stelselmatig worden de vertrekken indirect verlicht, hetzij door dwarsgalerij en gang, hetzij door diepe raamnissen, zoodat de ruimte in halven toon is gehuld. Fonteinen, in de ruimte zelf of onder de galerij daarvóór geplaatst, verfrisschen ten overvloede de temperatuur. Ruime aanleg, doelmatige inrichting en weelderige versiering hebben de Alhambra, inwendig, tot een waarlijk vorstelijk verblijf van verfijnde pracht en groote bekoring gemaakt. Door ruime parkomgeving en beplanting der binnenpleinen met myrten, aloë's en oranjeboomen worden natuur en kunst harmonisch vereenigd. Ken boeiend, aantrekkelijk beeld is ontstaan door de fraaie, schilderachtige perspectieven der sierlijke zuilgalerijen, welker volle verlichting verrassend contrasteert met den hal ven toon der vertrekken. Kn het geheele inwendige is met een weelderige versiering bij wijze van rijk Oostersch kleurentapijt overdekt bestaande uit een fantastisch tegel en stucdecor, dat op muren, wanden, bogen en plafonds is aangebracht; nu eens verfijnd, kunstvol in het rustig, geometrisch verband van vegetale arabesken niet sierlijken spreukentooi, dan weer bedwelmend door overdaad van stalactieten aan bogen en koepels vastgehecht. Doch bij alle afwisseling, getuigt liet geheel in zijn overweldigende pracht van groote bedrevenheid, eigen karakter. Twee groote loodrecht op elkaar geplaatste centra, de Mirtenhof en de Leeuwenhof (fig. 394), trekken allereerst de aandacht. De Mirtenhof, de grootste, is ter lengte door muren, twee verdieping hoog, ter breedte door een sierlijke zuilgalerij afgesloten. Ten Noorden wordt hij verbonden door een dwarshal (Sala de la Barna) met de Sala de Embajadores, een ruime vierkante koepelzaal, waarschijnlijk audiëntiezaal, die zich als een geweldige baksteentoren hoog boven de omgeving verheft. Noordelijk van den Mirtenhof strekken zich nog enkele ruimten, om binnenpleinen geschaard, uit: aldus de Patio del Mexuar (fig. 394) niet raadzaal (no. 1), kapel (no. 2) en andere lokalen (no. ;5 en 4). Zij vormen, niet den Mirtenhof en omgeving de officieele afdeeling van het gebouw. Doch het schoonste deel van den aanleg is de beroemde Leeuwenhof, genoemd naar de Leeuwenfontein die in het midden staat. Sierlijke arkaden omringen hier liet plein naar alle zijden (fig. i>9i>). Tactvol is hun lange vlucht onderbroken in de assen van het plein : de lange zijde door een grooten boog, die den toegang tot do aansluitende zalen aanduidt; de korte zijden dooi' open paviljoens, waaronder fonteinen de atmosfeer verfrisselien. Door een Kig. 395. (iezicht in ). Iwce typen zijn te onderscheiden: liet teerling- en het stalactietenkapiteel, liet eerste ftig. .MM»), welks bladkrans en draagsteen even aan klassieke en Byzantijnsehe typen herin neren, is lijk dooide sierlijke arabesken . die zich uit de sober gestvleerde, staande blad rij verheffen. Het tweede is liet stalactietenkapiteel. geheel Arabisch, geleidelijk voortkomend uit de zuilschacht en niet een fijne ciseluur overdekt (fig. ;i()7 en plaat no. A'I). Krachlig worden beide typen door dezelfde dek 1 ijst boven, en een astragaal benedenwaarts, afgesloten. I )egeheele bekroning verkrijgt een karakteristieke voltooiingdoor rijen fijne insnijdingen rondom de zuil, waardoor deze, hoewel licht. 2-2 cM. in Fig. .{97. Fragment van eene arkmle uit den Mirten hof. diameter tocll krachtig van aanzien wordt. Een astragaal sluit ook het basement der zuil af. Op deze lichte steunpunten dragen, door middel van een fijn bewerkten (leksteen de stalactietconsoles de ranke rondbogen van den rijk versierden bovenniuur, die vaksgewijze is afgedeeld. De hoogvelden zijn met sierlijke arabesken in sober relief op ruitvorinigen grond gevuld en een rondloopend, hoog fries door een ver overstekende, lichte sparrelijst besehut, vormt de krachtige schaduwrijke bekroning. Ken rustig decor in strenge verdeeling, overdekt den muur der galerij en verhoogt liet aantrekkelijke, intieme van dit binnenplein (fig. en .S!)7). Oostersche pracht heerscht in de versiering van de omringende zalen en vertrekken. De ongebreidelde verbeelding van den dweepzieken Muzelman openbaart ziel) hier. Ruimten sober verlicht, in poëtisch waas gehuld, volgen elkaar op, afwisselend in vorm en grootte, prijkend in overstelpenden rijkdom van decor. Stalactieten en arabesken bevinden zich overal. Zij hechten zich aan de bogen, koepels en consoles, zij overdekken wanden, raamvullingen en plafonds en zijn afgewisseld of omlijst door Koranspreuken in karakteristiek schrift. De indruk der ruimten is soms bedwelmend door kwistige overdaad, zooals de zalen der twee Zusters en de Sala de .1 ustitia, of wel boeiend, bekorend door sierlijken, verfijnden vorm en rijke polychromie (fig. 398). In hun weelderige, steeds afwisselende versiering, vertolken zij den aard van liet Arabische ras, van den mystieken Oosterling, steeds in zich zeiven gekeerd, in overpeinzingen verdiept, in geestelijke extase voortdroomend, in afzonderlijken gedachten wereld levend. Deze karaktertrekken spreken in liet schijnbaar toevallig lijnenspel der motieven zonder dominante dooreengevlochten, gelijkwaardig van vorm en kleur; in hun voortdurende opvolging, hun eindeloozen wederkeer zonder bepaald uitgangspunt, schijnbaar zonder bepaald doel, doch inderdaad van strengen samenhang, van vast, regelmatig verloop in de teekening. Hiervan getuigen de rechtlijnige tegelpatronen die met ware virtuositeit op grondslag van een geometrisch figuur, polygoon of meander zijn bewerkt, alsmede liet vegetaal stücdecor van den bovenniuur, welks weelderige teekening aan de rijke Oostersche tapijten herinnert. De motieven van liet ornament bestaan uit sierlijk rank- en looverwerk, afgeleid van den Bvzantijiischen acanthus en dan tot een abstract, perkamentachtig vlakdecor hervormd, of uit eenvoudige, ietwat naturalistische bladeren. Beide motieven strengelen zich dooreen en overdekken geheel de streng verdeelde muurvelden, bogen, hoogvelden en zolderingen of vormen den ondergrond van de karakteristieke opschriften, in verticale of horizontale strooken geplaatst. De kleine schaal der details, hun fijne bewerking en veelvuldige herhaling, laat de ruimte tot haar recht komen en doet haar, ondanks bescheiden afmetingen, groot schijnen. Belangrijk is de invloed der polychromie op het geheel. Dezelfde gedachtegang als hij de samenstelling van het ornament kenmerkt ook de kleur- verdeeling (plaat no. VI). (ieen doinineerende hoofdkleur trekt de aandacht. Kood, geel en blauw in de kracht der primaire kleur en in omgekeerde ver- Hg. .ItfN. Haninnis in cu ( godsdiensten verdeeld, behalve de Aya Sofia, die tot keizer-,noskee werd bestemd. Nu nog zijn een twintigtal Byzantijnsche kerken in t bezit van den Islam'"). Buitendien werden tal van bedehuizen in Constantinopel, Adrianopel, Broessa en verdere plaatsen in Klein-Azië gesticht. Locale kunsttraditiën deden ook hier hun invloed gelden. Op grondslag van den Bvzantijnschen centraalbouw ontwikkelt zich di 1 uï li* mos < tal van scheppingen, die als een laatste merkwaardige voortzetting der Byzantijnsche gewelfkunst zijn te beschouwen, doch die onder invloed van den s am, een geheel zelfstandig kunstkarakter \eikiijgen. Keeds de kleine moskeeën, in de 14* eeuw te Broessa gesticht. kenmerken hot begin der nieuwe bouwbeweging. Zij zijn het vrocg-t.jdperk der rurksche school. Bvzantijnsehe en Oestersche traditiën /.ijn nog aarzelend dooreen gemengd en de samenstelling verraadt nog onzekerheid m de ontwikkeling van de ruimte. Eerst in het laatst der 15« eeuw en tijdens de I" eeuw, liet glanspunt der politieke machtsontwikkeling, neemt de architectuur een hooge i) Fr. Ad Ier, Die Moscheön zu Constantinojiel. vlucht. Dan verrijzen te Constantinopel en te Adrianopel bedehui/en. welker grootsche aanleg, schoone ruimte-ontwikkeling en stoute eonstruetie die der Aya Sofia nabij komen en in zekeren zin overtreffen. 1 )c Turkselie moskee bestaat evenals de Byzantijnsche kerk uit een centraal koepelruim, veelal vierkant, doch ook zes-of achthoekig van aanleg. Wijziging ontstaat door weglating van apsis en narthex, zoodat, behoudens enkele uitzonderingen, de ontwikkeling van het ruim in de richting der lengte-as vervalt. Ook wordt de centrale koepel bij voorkeur naar alle vier zijden gelijkmatig door nisvonnige aanbouwen gesteund. Slechts enkele moskeeën wijken hiervan af en hebben ook nog den apsidalen uitbouw aan de achterzijde. Kleine bedehuizen bestaan enkel uit een centraal ruim zonder toevoeging der lage galerij. die voor den cultus trouwens niet werd vereischt. Overigens blijft de omsloten voorhof der Byzantijnsche kerk dikwijls gehandhaafd, terwijl de geheele aanleg soms wordt vergroot met een plein voor de mausoleeën der stichters. De moskeeën der Turksche school zijn, van technisch standpunt gezien, de verdienstelijkste bouwwerken van den Islam. In stoute structuur overtreffen zij soms de koepelruimten der Byzantijnsche kunst, door de plaatsing van den grooten koepel op slechts enkele, geheel vrijstaande en lichte, pijlers. Ondanks den meer gedrukten hoofdvorm van het ruim, wordt toch hun architectuur door de bijzondere eigenschappen der Islamietische kunst gekenmerkt. Hiervan spreekt het streven naar ranke verhouding van de arkade, de vervanging van den rondboog door den spitsboog, diens teekening in afwisselend tweekleurig steenverband. Ook wordt de Byzantijnsche pendentief ais overgangsvorm meestal door den Arabischen stalactiet verdrongen en vindt men dit karakteristiek Islamietisch motief aan de onderdeden, kapiteelen en lijsten, terug. Ranke puntkoepels als in Cairo en Perzië kent de Turksche school echter niet. Daarvoor waren de spanningen te groot, veeleer komt het ietwat gedrukte aanzicht overeen met den Byzantijnschen hoofdvorm. Doch hiermee vergeleken is vooruitgang waar te nemen, omdat uitwendig ook de vormloosheid van den Byzantijnschen koepel is verdwenen. Het inwendig organisme der ruimte spreekt nu uitwendig in massale vormen, vaak van grootsch aanzicht en streng architectuurverband. Alleen de minarets doen ongunstig door hun schralen, 011 behaaglijken naaldvorm die bij de schilderachtige, kunstvolle minarets der Arabische school verre achterstaat. Tot de merkwaardigste gebouwen der Turksche school behooren de moskeeën van den bouwmeester Sinan (lüe eeuw). Zijn groot talent bracht in talrijke scheppingen') den stijl, welks grondleggers de bouwmeesters i) Van dezen bouwmeester zijn 312 bouwwerken bekend, waaronder TH groote moskeeën, in alle doelen van het uitgestrekte gebied (1'Architeeture Ottoinane). ('liristodolus en Chaimldin niet den bouw dor moskeeën vuor do sultiiiis Mohammed II 011 Bajazed II in hot laatst der löe eeuw, zijn geweest, tot Fitf. 407. Moskee van Selim II te Adrinnopel. luisterrijke ontwikkeling. Sinan's moskeeën hebben in grondplan den vier- of achtkanten centralen arnleg, al of niet naar de lengte-as gegroepeerd. Do moskeeën van Schahzade en Soleiman te Constantinopel in het begin en midden zijner lange loopbaan gebouwd, hebben het eerste, de moskee van Selim II te Adrianopel, zijn meesterwerk, het tweede type. Aan de uitvoerige studie door Armin-Wagner over dit merkwaardige monument zijn de volgende bijzonderheden ontleend '). De moskee van Selim 11 staat op het hoogste punt der voormalige residentie (fig. 407-409). De geheele aanleg van het omvangrijke gebouw beslaat een groeten rechthoek, ongeveer 00 X •'•"> mr- groot; de eene helft dient tot voorhof, de andere helft tot bidruim. Indrukwekkend verheft zich de massa van het hoofdgebouw, welks hoeken door hooge minarets worden aangeduid. Het vertoont een monumentaal rustig geheel, met rationeels uitdrukking van het inwendig organisme. In geleidelijk opvolgende hoogten sluiten de zijruimten tot den centralen koepel aan, welks raamgroepen zich tusschen hoogere contraforten, duidelijk teekenen. I)e geheele architectuurinassa is organisch opgebouwd en duidt een grooten vooruitgang aan in vergelijking met de Byzantijnsche monumenten. De gevels zijn geheel in gehouwen steen uitgevoerd en de details, vooral van het bovengedeelte, eenvoudig bewerkt. Gebrek aan tijd en geld is hiervan waarschijnlijk de reden. Dit zoude ook verklaren waarom de acht koepelvormig bekroonde pijlers rondom den grooten koepel, volgens AVagner, niet in steen maar in een houten vakwerk met loodbekleeding zijn uitgevoerd. Het «rondplan van het centrale ruim is een achthoek, die door een rechthoek van mindere hoogte is omschreven, zoodanig dat twee pijlers met den achtermuur zijn verbonden. Bij uitzondering is de nis hier in een afzonderlijken rechthoekigen uitbouw geplaatst. Hoewel de S. Sergiuskerk (fig. 340) het prototype van dezen aanleg is, ging Sinan in de ontwikkeling der ruimte geheel zijn eigen weg. zoowel wat de aansluiting der zijruimten als wat den vorm en de lichte verhouding der pijlers en bogen betreft. A erre overheerschend in het plan is het centrale middenruim, welks spanning 31 mr. bedraagt en de grootte der Aya Sofia nabij komt; zijn hoogte is 44 mr. Waarschijnlijk koos Sinan hier den achthoek om de constructieve moeielijkheden van een vierkanten aanleg op zoo groote schaal te ontgaan. Door verdeeling van den last op acht pijlers kon de aanleg hechter, lichter en economischer zijn. De hoofdingang van do moskee bevindt zich in de lengte-as \an het plan. Hij geleidt tot den rechthoekigen voorhof, langs alle zijden door een sierlijke koepelgalerij omringd (fig. 408 en 409) die door marmeren zuilen is gedragen. De galerij tegen het bedehuis onderscheidt zich door haar domineerende hoogte en vormt dus een juiste inleiding tot het grootsche bidruim, dat i) Zie: Deutsche Bauzeitung, 1891. Die Moschee Sultan Selim's II zu Ailrianopel und ilire Stellung in 'Ier Osnianischen Baukunst. IXHOri) DER FIorREN. Kig. Bladz. | 55. Ante en zuil te Medinet-Abu . 4S 56. Poortbekroning teKarnak. (foto) 4'.i 57. Profil van de hollijst .... 49 58. Portret der koningin Taia. (foto) 50 59. Raam te Medinet-Abu. . . • 51 00. Fragment van een plafondversiering te Thebe 51 61. Zuilenhalle te Medinet-Abu. . 52 62. I'elief in hout te Gizeh. (foto) 53 63. Portret eener koningin ... 54 64. Ornamentranden naar Racinet. 55 65 Verschillende plafondbeschilderingen 5® 66. Gevleugelde zonneschijf . . . 57 II. Mesopotamik. 67. Grafgewelf te Mugheïr ... 62 68. Chaldeesehe tempel 63 69. Chaldeesehe tempel 66 70. Paleis van koning Gudea te Tello, plan 69 71. Plattegrond van het paleis van koning Sargon te Khorsabad . 70 72. Paleis van koning Sargon 72 en 73 73. Paleis van Assurhaddon, plan. 74 74. Groep van gebouwen te Kujundsjik 74 75. Gemetseld kanaal te Khorsabad 75 76. Gebouw in kleisteen .... 76 77. Constructie van den terrasmuur 77 78. Paleis van koning Sargon . . 78 79. Dorpelwachter, (foto) ... 79 80. Archivolt van glazuursteen . . 80 81. Versiering van den Harem 80 82. Fragment van een gevelbekleding te Warka 81 83. Kanteelinglijst van het Sargonpaleis 84. Kanteelinglijst van den terrastoren 82 85. Assyrische lijst 82 86. Assyrisch kapiteel 82 87. Fragment van een Assyrischen gevel 83 88. Basement eener zuil .... 83 89. Bas-relief van een tempeltje . 84 90. Raksteenen bundelzuil te Tello 84 91. Afbeelding van een paleis, basrelief 85 (.jg Bladz. 92 Koning Assurbanipal ter jacht 86 93. Rozetten van glazuursteen 87 94. Vloerplaat te Kujundsjik . 87 95. Egyptische randversiering. . 88 96 Middenrozet van een tegel 88 97. Vloerplaat te Khorsabad . 88 98. Glazuurbaksteen te BirsNimrud 89 99. Genius, (foto) 90 1()0. Stervende leeuwin, (foto) . 91 101. Festijn van koning Assurbanipal 92 102. Zetel 93 III. Phenicik en Palestina. 103. Tabernakel te Amrith . 97 104 Cyprische kapiteelen ... 98 105. Grafmonument te Amrith 99 106. Plan en doorsnede ... 100 107. Albasten plaat uit Arad . 101 108. Cyprische munt 102 109. Phenicische woning .... 103 IV. Perzik. 110. Plattegrond van Persepolis . 110 111. Persepolis in vogelvlucht gezien m 112. Honderdzuilenzaal te Persepolis H4 113. Deuren 115 114 Constructie van zoldering en muur H6 115. Verschillende zuilen te Persepolis H7 116 Perzisch basement te Suza. (foto) H8 117. Vorkkapiteel te Suza. (foto). 119 118. Leeuwenfries te Suza. (foto). 121 119. Borstwering van glazuursteen te Suza 122 120. Rotsgraf van Darius te Naksch-i-Rustam 123 121. Paleis te Firuz-Abad . . 124 122. Gevel en doorsnede .... 125 123. Paleis te Sarvistan ... 125 124. Doorsnede 126 125. Gewelfconstructie 126 Bladz. 126. Ton- en koepelgewelf te Öarvistan 127 127. Gewelf te Tag-Eivan ... 127 128. Verhoudingen van Perzische monumenten 128 V. Griekenland. 129. Muur van Tiryns 134 130. Muur van Mycene .... 134 131. Leeuwenpoort te Mycene. (foto) 135 132. Tympanon. (foto) .... 136 133. Burcht van Tiryns .... 137 134. Zuilfragment te Orchomenos 138 135. Friesversiering te Tiryns . . 138 136. Koepelgraf te Orchomenos . 139 137. Plafondversiering te Tiryns . 14(1 138. Teinpeltypen volgens Vitruvius 145 139. Hera-tempel te Olympia . . 145 140. Antentempel te Olympia . . 146 141. Plattegrond van den I'oseïdontempel te Paestum .... 146 142. Cella van den Poseïdontempel te Paestum. (foto) . 147 143. Zuilen van de cella van den Poseïdon-tempel te Paestum. 148 144. Doorsneden van den Poseïdontempel te Paestum .... 149 145. Fayade van den Poseïdontempel te Paestum. (foto). . 152 146. Hoofdgestel van den tempel C te Selinus. (foto) .... 153 147. Zuil- en triglyphverdeeling, Theseïon 153 148. Drie plattegronden van tempels 154 149. Paralel van vijf zeszuilige Dorische tempels 155 150. Opvolgende kapiteelvormen . 156 151. Hoofdgestel van het Parthe- non 157 152. Ensemble der orde .... 158 153. Fundeering en doorsnede van het Metroon te Olympia . . 158 154. Steenverband 159 155. Tempel te Segesta .... 160 156. Tempel te Selinus .... 160 157. Sima-bekroning en geisonbekleeding in terra-cotta . 161 Kig. Bladz. 158. Bekroning in terra-cotta, Sima en Geison 162 159. Steenen spuier te Himera, Sicilië 163 16(1. Nokbekroning 164 161. Midden-acroterie van den Egina-tempel 164 162. Hoek-acroterie van den Eginatempel 165 163. Hoek-acroterie uit Athene . 165 164. Plafond van portiek en pronaos, Parthenon 166 165. Plafond van den Nemesis-tempel 166 166. Plafond van den Theseustempel 166 167. Constructie van de steenzoldering 166 168. Doorsnede en balkzoldering, Parthenon 167 169. Ante-profil. Propyleeën te Athene 167 170. Vroeg-Dorisch kapiteel te Paestum 168 171. Kapconstructie van den Dorischen tempel 169 172. Plattegrond van den Zeustempel te Milete 170 173. Plattegrond van den XikeApteros te Athene 171 174. Aziatisch-Ionische basementen 171 175. Ionische ordonnantie, NikeApteros 172 176. Erechtheïon, Noord-Portiek. (foto) 173 177. Zuil van den tempel te Ephese 174 178. Ionisch kapiteel uit Neandria 175 179. Vroeg-Ionische kapiteelen te Delos en Athene 176 180 Ionisch kapiteel te Delos. . 176 181. Gedenkzuil van de Acropolis te Athene 177 182 Ionisch kapiteel van de propyleeën te Athene .... 178 183 Ionische ordonnantie van het Erechtheïon 179 184. Plattegrond van een hoekkapiteel van het Erechtheïon 180 185. Ionisch kapiteel, Pompeji. . 180 186. Anthemiënbekroning, Erechtheïon (foto) 181 30* Fig. Blad/. 187. Aziatiech-Ionisch hoofdgestel 182 188. Aziatisch-lonisch hoofdgestel 182 189. Hoofdgestel van de Caryatidenhalle 182 190. Hoofdgestel van den NikeApteros 183 14)1. Deur tot de Caryatidenhalle. 184 192 Raam van het Erechtheïon . 184 193. Deurbekroning van het Erechtheïon 184 194. Steenzoldering van den Ionischen tempel 185 195. Acanthusblad, (foto) . . . 186 196. Vroeg-Corintisch zuilkapiteel 187 197. Corinthisch kapiteel van den Tholos te Epidaurus. (foto) . 188 198. Kapiteel van het Lysicratesmonument 189 199. Monument van Lysicrates te Athene 190 200. Horologium te Athene. . . 191 201. Olympeïon te Athene . . . 192 202. Olympia. (foto) 194 203. De Altis van Olympia. . . 195 204. Zeustempel te Olympia . . 198 205. De Acropolis te Athene, plattegrond 200 200. Het Parthenon. (foto) . . . 202 207. Doorsnede van het Parthenon 203 208. Profil der zuilkapiteelen . . 205 209. Atheensche ruiterij uit het Panatheneeënfries. (foto) . . 205 210. Metope van het Parthenon. (foto) 207 211. Tympanonfiguur van het Parthenon (foto) 208 212. Middengroep van den Eginatempel. (foto) 209 213. De propyleeën van de Acropolis te Athene, (foto) . . . 210 214. De propyleeën van de Acropolis 211 215. Nike-Apteros. (foto) .... 212 216. Nike-tempel te Athene. . . 213 217. Oostzijde Erechtheïon. (foto) 214 218. Restauratie van het Erechtheïon , Westgevel .... 215 219. Caryatidenhalle 216 220. Caryatide van het Erechtheïon. (foto) 217 Fig. Uladz. 221. Theseustemjiel (Theseïon) te Athene, (foto) 218 222. Theseïon 219 223 Plattegrond van den Tholos te Epidaurus 220 224. Doorsnede van den Tholos te Epidaurus .... 221 225. Kop van l.aocoön .... 222 226. Theater te Segesta .... 224 227. Theater van Dionysos te Athene, (foto) 225 228. Theater te Epidaurus . . . 226 229. Theater te Epidaurus. (foto) 227 230. Grafstelen te Athene . . . 229 VI. De Romeinen. 231. Stadspoort te 1'erugia . . . 240 232. Vesta-tempel te Tivoli. (foto) 242 233. Saturnustempel op het Forum Romanum. (foto) 245 234. Ruïne der Thermen van Caracalla bij Rome, Tepidarium. (foto) 247 235 Muurconstructie 248 236. Constructie van een vlak bewerkt tongewelf, Palatijn. . 249 237. Tongewelf 250 238 Constructie der cassetten . . 250 239. Het Forum Romanum. Basiliek van Maxentius of Constantijn. (foto) 251 240. Tongewelf met cassetten en kruisgewelf 252 241. Kruisgewelf 253 242. Vierkant kruisgewelf op rechthoekige ruimte, Palatijn . . 253 243. Tempel van Eer en Deugd, doorsneden 254 244. Algemeen aanzicht van het Colosseum 256 245. Travee van liet Marcellustheater te Rome 257 246. Dorische orde. Marcellustheater te Rome 258 247. Dorisch kapiteel van de Trajanuszuil 259 248. Ionische orde. Marcellustheater te Rome 260 249. Ionisch kapiteel van de Ulpische basiliek 260 Fig. Blad/. Fig. Bladz. 250. Plattegrond 261 283. Fragment van het Colosseuni. 251. Kapiteel van den Vestatempel (foto) 302 te Tivoli 262 284. Het Amphitheater te Yerona. 252. Hoofdgestel 262 (foto) 303 253. I'rofileering van den onder- 285. Plattegrond der thermen van bouw 262 Caracalla 305 254. Inwendige vorm der ramen . 263 286. Algemeen aanzicht der ther- 255. Uitwendige vorm der ramen 263 men van Caracalla .... 306 256. Corinthisch kapiteel en base- 287. Thermen van Caracalla. Het ment van het Pantheon . . 264 Prigidarium 307 257. Corinthisch pilasterkapiteel, 288. Thermen van Caracalla. Het portiek van Octavia . . . 265 Tepidarium 308 258. Hoofdgestel van het Pantheon 266 281) Thermen van Diocletianus te 259. Fragment van den Marstempel Home 310 te Rome 267 2!K). Doorsnede en aanzicht van 260. Deur van het Pantheon . . 268 de triomfpoort van Titus. . 312 261. Detail van de Hoofddeur. . 269 291. Detail van de triomfpoort 262. Corinthisch kapiteel en base- van Titus 313 ment van den Concordia- 292. Triomfpoort van Septumus tempel te Rome 270 Severus te Rome. (foto) . . 314 263. Detail van den Concordia- 293 Triomfpoort van Constantijn tempel te Rome 271 te Rome. (foto) 315 264. Triomfpoort van Titus te 294. Gedenkzuil van Trajanus te Rome. (foto) 272 Rome 316 265. Composiet-kapiteel der ther- 295. Porta Maggiore en aquaduct men van Caracalla. (foto) . 273 te Rome. (foto) 317 266. Marmerfries uit het Forum 296. Romeinsche aquaduct te Nimes 318 van Trajanus, (foto). . . . 274 297. Htraat te Pompeji. (foto) . . 319 267. Romeinsche tempel te Nimes 276 298. Het huis Pansa te Pompeji . 320 268 Het Pantheon, (foto) . . . 278 299. Doorsnede van het huis Pansa 269. Plattegrond van het Pantheon 281 te Pompeji 321 270. Constructie van het Pantheon 282 300. Plattegrond van het huis der 271. Fragment van het fronton Vetti's te Pompeji .... 322 aanduidend den stand der 301. Peristylium van het huis der lijstblokken 2*4 Vetti's te Pompeji. (foto) . . 323 272. Constructie-travee van het 302. Huis der Vetti's, beschildePantheon. (foto) 285 ring. (foto) 325 273. Marmerbekleeding en lengte- 303 Fragment van een wandschildoorsnede van het Pantheon 287 dering 327 274. Guirlande van het Pantheon 28N 304 Mozaiekvloer te Pompeji. (foto) 329 275. Basilica Ulpia te Rome . . 292 305 Plattegrond der villa lovis 276 Plan en doorsnede der basiliek op Capri 331 van Maxentius 293 306. Zuidwestelijke gevels der villa 277. Plattegrond van het circus lovis op Capri 333 Maxi mus te Rome .... 295 278 Het circus Maximus te Rome 296 yil. üud-Christemjke 279 Theater van Ostia .... 297 Ari iiitectiuir. 280. Inwendige van hetCollosseum 298 281. Plattegrond van het C'olosseum 299 307. Doorsnede der Catacomben 282 Doorsnede van het Colosseuni 300 van S. Callisto te Rome . . 337 Fig. Bladz. 308 Plattegrond van S. Clemente te Iionie 839 309. Inwendige van S. Clemente te Rome. (foto) 340 310. Plan van S. Pietro in Yincoli te Rome 341 311. Plan van de S Paolo fuori le Mura te Rome 341 312. S. Agnese te Rome .... 342 313. Mozaiek versiering uit het Mausoleum van Galla 1'lacidia te Ravenna, (foto) 344 314. 8. Satiro te Milaan Campanile. (foto) 345 315. Doorsnede van S. Paolo te Rome 347 31(1 Inwendige van S. Paolo te Rome. (foto) 348 317. Inwendige van S. Maria Maggiore te Rome. (foto) . . . 350 318. Aanzicht van S. Appolinare in Classe te Ravenna. (foto) 352 319. Detail van S. Appolinare in Classe te Ravenna .... 353 320. Inwendige van S. Appolinare nuovo te Ravenna, (foto). . 354 321. Plattegrond van de basiliek te Chakka, Centraal-Syrië . 356 322. Dwarsdoorsnede van de basiliek te Chakka 356 323. Lengtedoorsnede van de basiliek te Chakka 356 324 Inwendige perspectief van de basiliek te Chakka .... 357 325. Basiliek te Bakoesa, plan Centraal-Syrië 358 326. Basiliek te Bakoesa, doorsnede 358 327. Basiliek te Ruweha, plan . 358 328. Basiliek te Ruweha, dwarsdoorsnede 359 329. Basiliek te Ruweha, lengtedoorsnede 359 330. Basiliek te Kalb-Loezeh, inwendige 360 331. Basiliek te Kalb-Loezeh, detail apsisboog 360 332. Basiliek te Toermanin, plan 361 Fig. Blad/.. 333. Basiliek te Toermanin, aanzicht 361 334 Basiliek te Kalb-Loeseh, apsis 362 335. Profillen van Syrische basilieken 363 336. S Constanza te Rome, plan en doorsnede 364 337. Baptisterium van S. Giovanni in fonte te Ravenna, (foto) . 366 338. Constructie van den koepel 367 339. Mausoleum van Theodorik te Ravenna aanzicht, (foto) . . 368 340. Plans en doorsnede van het Mausoleum van Theodorik te Ravenna 369 VIII. Byzantijnsciie Architectuur. 341. Muurconstructie 372 342. Tongewelf 373 343. Kruisgewelf 373 344. Koepel 374 345. Koepel op pendentief . . . 374 346. Plattegrond van S. Serpus te Constantinopel 376 347. Lengte-doorsnede van S Sergius te Constantinopel . . . 376 348. Plan en doorsnede van S. Vitale te Ravenna .... 377 349. Inwendige van S. Vitale te Ravenna, (foto) 378 350. Mozaiekversiering van de apsis der S. Vitale te Ravenna. . 379 351. Kapiteel van de S. Vitale te Ravenna 380 352. Inwendige van de Aya Sofia te Constantinopel. (foto) . . 382 353. Plattegrond 384 354. Constructie-systeem van de Aya Sofia te Constantinopel. 385 355. Lengte-doorsnede van de Aya Sofia te Constantinopel . . 386 356. Dwars-doorsnede van de Aya Sofia te Constantinopel . . 387 357 Aanzicht eener Concha van de Aya Sofia te Constantinopel. (foto) 389 INHOTTI) l>EH FlfrlTREN. 471 Kig. Blad/.. 358. Kapiteel van rle zijgalerij der Aya Sofia te Constantinopel. (foto) 35K) 359. Uitwendige van de Aya Sofia te ('onstantinopel. (foto) . . 392 360. Plan en doorsnede van de Karolingische kapel te Aken 394 361. Kerk te Athos bij Athene 395 362. Kerk van S. Fosco te Torcello bij Venetië, plan 396 363. Kerk van S. Fosco te Torcello bij Venetië, doorsneden . . 396 364. Kerk van S. Fosco te Torcello bij Venetië, uitwendige . . 397 365. S. Marco te Venetië, farade. (foto) 398 366. S. Marco te Venetië, zijgeveldetail. (foto) 399 367. S. Marco te Venetië, plattegrond 400 368. S. Marco te Venetië, systeem van overwelving 401 369. S. Marco te Venetië, inwendige. (foto) 402 370. S. Marco te Venetië, doopkapel 404 IX. De Architectuur van den Islam. 371. Moskee van Am roe bij Cairo, plan 410 372. Moskee van Amroe bij Caïro, inwendige, (foto) 411 373. Moskee van Ibn-Toeloen te Cairo, inwendige, (foto) . . 413 374. Moskee van Ibn-Toeloen te Caïro, raamdetail .... 414 375. Grafmoskee te Caïro . . . 415 376 Stalactietenovergang. . . 416 377. Koepelovergang, uitwendige. 417 378. Moskee van Hassan te ('aïro, plan 417 379. Moskee van Hassan te Caïro, doorsnede 418 380. Moskee van Hassan te Caïro, binnenplaats, (foto) .... 420 381. Moskee van Hassan te Caïro, aanzicht, (foto) 422 Kig. Blad/.. 382. Moskee van Hassan te Caïro. portaal, (foto) 423 383. Grafmoskee van Kait-Bay te Caïro, plan . 424 384. Grafmoskee van Kait-Kay te Caïro, aanzicht, (foto) . . . 425 385. Grafmoskee van Kait-Bay te Caïro, inwendige, (foto) . . 426 386 Overkragingen van hout en steen 428 387. Portaal van een woonhuis . 429 388. Moskee te Cordova, plattegrond 430 389. Moskee te Cordova, zuilordonnantie 431 390 Moskee te Cordova, inwendige. (foto) 432 391. Moskee te Cordova, inwendige. (foto) 434 392. Moskee te Cordova, koepel van het Sanctuarium . . . 435 393. Moskee te Cordova, koepel van het Sanctuarium . . . 436 394. De Alhambra te Granada, plattegrond 437 395. De Alhambra te Granada, aanzicht van den Leeuwenhof. (foto) 439 396. De Alhambra te Granada, galerij van den Leeuwenhof. (foto) 440 397. De Alhambra te Granada, arkade van den Mirtenhof. (foto) 441 398. De Alhambra te Granada, raamnis in den Camarustoren. (foto) 443 399. Arkade in baksteen .... 444 400. Raam van de Giralda te Sevilla 445 401. Moskee van Chodabende te Sultanieh, aanzicht, (foto) . 447 402. Moskee van Chodabende te Sultanieh, plan 448 403. Moskee van Chodabende te Sultanieh, doorsnede . . . 448 404. Moskee te Veramin, portaal. (foto) 449 405. Moskee te Tebris, portaal. (foto) 451 Blad/.. Blartz. Fi8' , Oalim II te Fig. , • , i„:i 408. Moskee van Selim n te 406 Moskee te Tebns, detail. ^ Adrianopel, plattegronden . 4a. i (fot°) te ' 409. Moskee van *>lim II te 407. Moskee van belim II te Adrianopel, lengte-doorsnede 41.0 Adrianopel, aanzicht, (foto) . gekleurde platen. Bladz. Blad 7.. Griekenland hf"P1E' _ _ pi. iv. Peristylinm van een i»i i Vlakschilderingen . of»-a7 woonhuis . • • • '' !>! v. Wandversiering .,24—-J_> Perzik. _ t De Islam. pi. II. Randversieringen ^ yi. De Alhambra te van glazuursteen te Granada . . • • 444 44 Suza . • • ■ 1-0 " j>| vil. Mansoleum te 1>1 III. Boogschuttersfries Nachtschewan . • 450—4a 1 van glazuursteen te ^ ^ pi. viii. Moskee te Konia . 404—45a Suza ••••' v e r f> e t e r ï n c*. i * «4 • oor mr brGGtl en <♦> rnr. ltin$» Op hladz. 111, laatste regel, staat. 226 rnr. re hiervoor te lezen: 28B mr. breed en 4... mr. . g