Beknopt Leerboek DER Geschiedenis van het Vaderland DOOR Dr. M. G. DE BOER. LEIDEN. — A. W. SÏJTHOFF. | PB 2581 \ Beknopt Leerboek DER Geschiedenis van het Vaderland. é Beknopt Leerboek DER Geschiedenis van het Vaderland DOOR Dr. M. G. DE BOER. LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF. VOORBERICHT. In dit leerboek is dezelfde methode gevolgd als in mijn Beknopt Leerboek der Algemeene Geschiedenis. In de eerste hoofdstukken heb ik mij zoo eenvoudig mogelijk uitgedrukt en alleen de groote lijnen onzer geschiedenis aangegeven; geleidelyk ben ik, rekening houdende met de meerdere ontwikkeling der hoogere klassen, dieper in het wezen der zaak doorgedrongen; in de laatste hoofdstukken heb ik mij bovendien met opzet van die termen bediend, welke de leerlingen na het verlaten der school onder de oogen zullen komen. Daar het onderwys in geschiedenis aan hoogere burgerscholen in de eerste plaats rekening dient te houden met de eischen, die het leven aan onze leerlingen zal stellen, heb ik de opkomst van handel en industrie, de vorming van ons koloniaal ryk, de ontwikkeling onzer staatsinstellingen en vooral de geschiedenis van de negentiende eeuw uitvoeriger behandeld, dan gewoonlijk in werkjes van dezen omvang geschiedt. Bjj het gebruik van den Platen-atlas, door den heer H. Hettema Jr. en my by de firma Sijthoff uitgegeven, leerde de ervaring, voorbericht. dat, om de platen geheel tot hun recht te laten komen, er verband tusschen leerboek en atlas dient te bestaan. Daarom heb ik b\j het kiezen en rangschikken der leerstof rekening gehouden met de in den atlas opgenomen afbeeldingen en in noten daarnaar verwezen. Den heer A. W. Geerling te Amsterdam, die zich b\j de correctie der proeven veel moeite getroost heeft, daarvoor m\]n harteljjken dank. Amsterdam, April 1901. de B. INHOUD. Bladz. § 1. De oudste tijd 1 , 2. De Romeinsche tijd 3 .. 3. De Frankische tijd 7 , 4. Karei de Groote en zijn opvolgers 9 - 5. Opkomst der Graafschappen 12 ., 6. De ontwikkeling der Graafschappen in de 12deen 13deeeuw 13 , 7. De maatschappij 'n den riddertijd 16 , 8. Holland onder de graven van het Henegouwsche huis (1299 — 1354) 21 „ 9. De graven uit het Beiersche huis (1354 — 1433) 23 „ 10. De opkomst van het Bourgondische huis 25 , 11. De verovering van Holland, Zeeland en Henegouwen. Bestuur van Philips den Goede 27 , 12. Utrecht en Gelre 29 „ 13. Karei de Stoute 31 , 14. Maria de Rijke 32 _ 15. Het regentschap van Maximiliaan. Philips de Schootie . . 33 „ 16. Karei V 35 .. 17. Maatschappelijke toestand in den Bourgondischen en Oosten- rijkschen tijd 38 „ 18. Het voorspel van den Tachtigjarigen Oorlog 42 „ 19. De eerste jaren van Alva 48 „ 20. De volksopstand in Holland en Zeeland (1572—1576) . . 50 , 21. De Pacificatie van Gent en de Unie 56 „ 22. De laatste jaren van den Prins 60 „ 23. Het tijdvak van Leicester 65 „ 24. Tien jaren van voorspoed 69 , 25. Het bestuur der Republiek 72 „ 26. De handel 78 27. Voortzetting van den krijg. Het twaalfjarig Bestand. . . 82 i -8. De twisten tijdens het Bestand. Hervatting van den krijg • 84 INHOUD. § 29. De eerste jaren van Frederik Hendrik. . ... 30. De alliantie met Frankrijk.... , i 31. De t(jd van bloei ., 32. De Compagnieën - 33. Het stadhouderschap van Willem II ... . 107 „ 34. De eerste jaren van het stadhouderloos bewind . i09 „ 35. De tijd van Jan de Witt U' .. 36. De laatste jaren van het stadhouderloos tijdperk. . 117 , 37. De vuurproef van 1672 119 , 38. De Republiek als kampioen voor het Staatkundig evenwicht 124 .. 39. De Republiek in verbond met Engeland jö; „ 40. De toestand van het land in het begin der 18de eeuw. . 129 .. 41. Het tweede stadhouderloos tijdperk ^ - 42. Het stadhouderschap van Willem IV ... 13', „ 43. De eerste jaren van Willem V 1S9 ., 44. Patriotten en Prinsgezinde!) ^ » 45- -De laatste jaren der Republiek 148 „ 46. ^ erval op elk gebied .... , 47. De eerste jaren der Bataafsche Republiek . .... 157 „ 48. De Bataafsche Republiek tijdens de constituties van 1798 en 1801 . . „ 49. Eenhoofdig bestuur (1805 — 1810) - 50. Nederland onder Fransch bestuur . . . _ — 1 -pv , '*•••••.1 bn „ ol. De omwenteling van 1813 1?:> „ 52. De Souvereine Vorst 174 „ 53. De eerste jaren van het koninkrijk der Nederlanden. . 176 „ 54. Noord en Zuid „ 55. De Belgische Opstand „ 56. De laatste regeeringsjaren van Willem 1 187 " °7' De toestand van ons land onder de regeering van Willem I 190 „ 58. De koloniën „ 59. De regeering van Willem II 198 .. 60. De regeering van Willem III 202 " 01 ■ De toestand van Nederland in de tweede helft der negentiende eeuw .. 62. De toestand der Nederlandsche koloniën in de tweede helft der negentiende eeuw .,2., § 1. De oudste tjyd. Toestand van liet land. Voor een twintigtal eeuwen zagen deze streken er geheel anders uit dan tegenwoordig. Het geheele land was met dichte bosschen bedekt, waarin allerlei dieren leefden, die hier sedert lang niet meer voorkomen, als oeros, eland, wolf en beer. De westelijke deelen waren zeer moerassig; bij eiken hoogen stand der rivieren stroomde het water, nog niet door dijken in toom gehouden, over het land; bij storm drong de zee de zeegaten binnen, om op de eene plaats vruchtbare klei neer te leggen en elders het laagveen weg te voeren. Evenals nu stuwde de Ryn zijn water langs verschillende armen zeewaarts; de voornaamste was waarschijnlijk die, waarvan de Kromme Rijn en Oude Rijn de overblijfselen zijn. De plaats van de Zuiderzee en de Wadden was ingenomen door uitgestrekte venen, waarin tallooze plassen aangetroffen werden; een der grootste was het meer, dat in den Romeinschen tijd Flevo werd genoemd. De oudste bewoners. Het Oosten van het land, dat door zijn hoogere ligging tegen overstroomingen beveiligd was, werd reeds vroeg bewoond door stammen, die vermoedelijk tot de Kelten moeten worden gerekend. Omtrent hun lotgevallen is ons niets bekend; men heeft echter in den bodem tal van steenen werktuigen en wapenen benevens aarden vaatwerk of urnen aangetroffen, die van hen afkomstig moeten zijn en ons eenigszins omtrent hun beschaving inlichten. De urnen dienden vooral voor het bewaren van de beenderen en de asch, die bij de verbranding der lijken overbleven; ze worden aangetroffen zoowel in de reusachtige steengraven of hun ebedden als in de grafheuvels, die men in Drente in menigte gevonden heeft '). De Germanen. Toen Julius Caesar zich na de verovering van Gallië ook naar de Rijnstreek wendde, hadden bovengenoemde bewoners om ons onbekende redenen deze landen verlaten en plaats gemaakt voor Germanen, die uit het oosten gekomen waren; ten zuiden van den Rijn werden echter nog Kelten, de Belgen en Galliërs, aangetroffen. De Germanen waren in talrijke stammen verdeeld; onder deze namen de Bataven, die tusschen den noordelijken Rijnarm en de Waal woonden, een voorname plaats in; langs de duinkust trof men de Kaninefaten, verder noordwaarts de Friezen aan; in het Oosten vond men o. a. de Chamaven en de Tubanten. Bezigheden en leefwijze. Al deze stammen waren zeer onbeschaafd. Van geregelden arbeid hadden ze een afkeer; landbouw en veeteelt waren van geringe beteekenis en werden door vrouwen en slaven gedreven; de vrije mannen hielden zich vooral met jacht en visscherij bezig. Twisten over de jachtvelden hadden aanhoudend oorlogen tusschen de stammen ten gevolge; de krijg was de geliefkoosde bezigheid der mannen. Dobbelzucht en onmatigheid in het drinken waren algemeen voorkomende ondeugden; evenals andere onbeschaafde volken waren de Germanen echter dapper, vrijheidlievend en gastvrij. Aan den bouw der woningen, die van riet of hout opgetrokken waren, werd slechts geringe zorg besteed; huisraad vond men er bijna niet; de rook moest zich door de deur of door een opening in het dak een uitweg zoeken. De kleederen bestonden uit dierenvellen; ook waren ruw geweven stoffen in gebruik, die door de vrouwen vervaardigd werden. Naast de steenen wapenen vond men nu ook bronzen werktuigen, die waarschynlijk door ruilhandel verkregen werden. 2) Bestuur. Bij dergelijke volken was natuurlijk van een geregeld bestuur geen sprake. De stammen waren verdeeld in zooge- ') Platen-atlas: Fig. 1—6. ■) Omtrent liet voorkomen der Germanen en hun woningen worden wij het best ingelicht door de werken der Romeinsehe schrijvers en de afbeeldingen op de Romeinsche bouwwerken. (£ie de Platen-atlas: Fig. 14. Vergelijk ook Fig. 8). naamde honderdschappen, uit een honderdtal families bestaande. Bij het bestuur hiervan hadden de aanzienlijke geslachten veel invloed; uit hun midden werd in oorlogstijd de aanvoerder gekozen; alle gewichtige zaken werden echter door de volksvergadering behandeld, waar elke vrije Germaan toegang had. In enkele stammen stond een koning aan het hoofd. Godsdienst. De Germanen waren heidenen; zij aanbaden in hun heilige bosschen de natuurkrachten, die zij zich als personen dachten. De opperste der goden was Wodan, wiens naam nog in den Woensdag voortleeft; het blauwe uitspansel was zijn mantel, de zon zijn oog. Naast hem stonden de dondergod Don ar (Donderdag), de godin der vruchtbaarheid, Nerthus, Freya (Vrijdag) en anderen. Bovendien geloofden de Germanen aan het bestaan van tal van geesten, die de stroomen en bosschen bevolkten. Na den dood werden de dappere krijgers opgenomen in het Walhalla. § 2. De Romeinschc tyd. De onderwerping aan Rome. Ongeveer een halve eeuw vóór het begin van onze jaartelling kwamen de Germanen aan den Beneden-Rijn in aanraking met de Romeinen, die sedert lang geheel Zuid-Europa beheerschten. Toen Julius Caesar Gallië onderwierp (± 55 v. Chr.), drong hij ook tot den Rijn door, dien hij zelfs overstak, om eenige Germaansche stammen te tuchtigen. Hij is waarschijnlijk niet in ons land geweest; toch deelt hij in het werk, waarin hij zijn veroveringen beschreef, het een en ander mee over de volken aan den Beneden-Rijn. Eerst in den tijd van Augustus, kort vóór het begin van onze jaartelling, werden deze streken onderworpen en weldra werd het eiland der Bataven een uiterst belangrijk steunpunt voor den strijd met de nog onafhankelijke Germaansche stammen. Toen de volken over den Rijn na den slag in het Teutoburgerwoud van Rome afvielen, bleven de Bataven de Romeinen getrouw en van hun gebied uit trachtte Germanicus de opgestane volken weer te onderwerpen '); ook voor het bezit van Brittannië was de Rijnmond van veel beteekenis. Grieven. Aanvankelijk gaf het bestuur der Romeinen geen reden tot ontevredenheid. Daar hun aan de trouw der Bataven wegens de belangrijke ligging van hun eiland veel gelegen was, werden deze beter behandeld dan de meeste andere stammen , zij werden bondgenooten van het Romeinsche rijk genoemd en waren enkel verplicht hulptroepen, vooral ruiterij, te leveren. Andere volken, de Friezen b. v., werden gedwongen tot een schatting, die in ossenhuiden werd opgebracht. Op den duur werd de toestand echter minder goed, daar hebzuchtige landvoogden van de afgelegen ligging van hun provincie gebruik maakten, om de bevolking te onderdrukken en uit te zuigen. Opstanden. Zoo kwamen tijdens de regeering van keizer Tiberius de Friezen in verzet (28 na Chr.); zij werden eerst een twintigtal jaren later weer door Corbulo onderworpen, maar behielden toch eenige zelfstandigheid, daar de Romeinsche troepen zich naar den Rijn terugtrokken. Gevaarlijker was de opstand der Bataven, die onder leiding van ClaudiusCivilis gebruik maakten van de verwarring, welke na den dood van Nero (68) in het Romeinsche rijk heerschte. Alle naburige stammen wist hij tot aansluiting te bewegen. Aanvankelijk had de opstand veel succes; de Romeinsche legioenen werden verslagen, Xanten en Keulen veroverd; tot diep in Gallië sloten de Kelten zich by de Germanen aan. Toen echter de orde in het Romeinsche rijk door Vespasianus hersteld was en C ere al is naar deze streken gezonden werd, keerde de krijgskans; tusschen de verbonden stammen biak oneenigheid uit, en na dappere verdediging werd Claudius Civilis tot het sluiten van een verdrag gedwongen, waardoor het gezag der Romeinen opnieuw bevestigd werd (70 na Chr.). I)e gevolgen der Homeinsche heerschappij. Van de geschiedenis van deze streken is ons verder weinig bekend. Uit het zwijgen der Romeinsche geschiedschrijvers valt op te maken, dat hier weinig belangrijks zal zijn voorgevallen. Het staat echter vast, dat de bewoners hoe langer hoe meer de zooveel hooger staande Romeinsche beschaving hebben overgenomen. ') Platen-atlas: Fig. 15. Uit alles blijkt, dat het verblijf der beschaafde vreemdelingen een belangrijken invloed ten goede moet hebben uitgeoefend; men koos zich vaste woonplaatsen; de landbouw werd steeds beter gedreven, het land door dijken tegen overstroomingen beveiligd. Wat men op dit gebied aan de Romeinen dankt, valt op te maken uit de talrijke landbouwtermen, die aan het Latijn ontleend zijn, zooals akker, vork, wan en vlegel. Steden. Langs den Rijn waren een aantal versterkingen ontstaan, waaromheen de bevolking zich groepeerde. Aan den Rijnmond lag Lugdunum Batavorum, waarvan de overblijfselen waarschijnlijk in den nu ver in zee gelegen Brittenburg zijn teruggevonden. Op de plaats van het tegenwoordige Utrecht en Nymegen lagen Trajectum en Noviomagum. Deze plaatsen waren door goede wegen verbonden, die veelal meteen als dijken dienst deden; ook in de Drentsche veenmoerassen heeft men overblijfselen van houten wegen gevonden, die misschien aan de Romeinen moeten worden toegeschreven. Bij Domburg, waar men de overblijfselen van een tempel, aan de godin Nehalennia gewijd, aantrof, bij Voorburg en te Maastricht heeft men tal van voorwerpen gevonden, die nu onze musea versieren en ons in staat stellen een blik te werpen op het leven onzer voorouders '). Verval. Op den duur begon het Romeinsche rijk echter zwakker te worden. Reeds bij de komst der Romeinen hier te lande verkeerde Italië in een staat van verval, dat zich ook over de andere deelen van het rijk uitbreidde. De grond kwam in handen van enkele groote eigenaars; de vrije boerenstand verdween; zijn plaats werd ingenomen door een klasse van onvrijen. De bevolking ontwende aan het gebruik der wapenen; voor de verdediging van het land vertrouwde men op de legioenen der grensvestingen, die voor een belangrijk deel aangeworven waren uit de volken, die voortdurend het rijk trachtten binnen te dringen. I)e vrije Germanen. Tegenover die verzwakte, ontzenuwde maatschappij stonden de Germaansche volken van over den Rijn, strijdlustig en krachtig, en begeerig hun woestenijen te ') Afbeeldingen van Romeinsche soldaten vindt men in Fig. 14, van deelen van de Valtherbrug in Fig. 9, van een Nehalenuia-beeld in Fig. 11. Fig. 13 geeft den toestand van de grondvesten van den Brittenburg inde 16de eeuw weer. verlaten om zich van vruchtbaarder streken in het Romeinsche rijk meester te maken. Na de mislukte pogingen der Romeinen om ook hen te onderwerpen, hadden zij voortdurend met het Romeinsche rijk in strijd geleefd; door de beter gewapende en geoefende legioenen werden hun invallen echter afgeslagen. Voortdurend namen deze volken in kracht toe, vooral doordat de verschillende stammen zich aaneensloten tot machtige volkenverbonden als die der Franken, Saksen en Gothen. Eindelijk kwam de tijd, waarop het overwicht reeds aan hun zijde was, hoewel zij nog door het ontzag voor den Romeinschen naam in toom gehouden werden. De volksverhuizing. Tegen het einde der 4de eeuw kwam de Germaansche wereld in geweldige beroering. Door een inval der Mongoolsche Hunnen opgedrongen, vestigden de West-Gothen zich binnen het Romeinsche rijk, dat zij door opstanden verontrustten; tot verdediging van Italië werden daarop de legioenen van den Rijn teruggeroepen (402). Reeds lang hadden de Germanen hierop gewacht; de verzwakte bevolking kon hen niet tegenhouden en in enkele jaren was een belangrijk deel van het Romeinsche rijk door de Germanen bezet. Toestand in (leze streken. Aan den Rünmond beteekende het Romeinsche gezag sedert lang niet veel meer. Het eiland der Bataven werd herhaaldelijk door woeste Germanen overstroomd; een enkel Romeinsch veldheer wist, gebruik makend van de verdeeldheid der indringers, zich nog te doen eerbiedigen, maar het terugtrekken der legioenen gaf den Germanen ook hier vrij spel. Wat er van de Bataven geworden is, is niet bekend; vermoedelijk zijn ze deels verdelgd, deels verdwenen onder de Franken '), die zich van hun eiland meester maakten en ook het tegenwoordige België en Noord-Frankrijk veroverden. In de oostelijke deelen van ons land, vooral over den IJsel, vestigden zich de Saksen, wier noordelijkste woonplaatsen zich op het uiteinde van den Hondsrug, bij het tegenwoordige Groningen, bevonden. Aan de kust wisten zich de Friezen te handhaven. Gevolgen. We zagen, hoe hier onder invloed der Romeinen een vrij beschaafde maatschappij was ontstaan. De binnenge- ') Zie voor de wapenen der Franken Fig. 12 van den Platen-atlas. drongen volken stonden in beschaving verre bij de bewoners dezer streken ten achter. Wat hier eigenlijk is voorgevallen, is ons niet bekend, doch zeker is het, dat hier ontzettende verwoestingen zijn aangericht. Plunderend zijn de barbaren door het land getrokken; de steden werden verwoest, de Romeinsche landhuizen verbrand; de bevolking verloor voor een belangrijk deel haar vrijheid en moest zich aan de willekeur der ruwe overheerschers onderwerpen. § 3. De Frankische tyd. De toestand na de Volksverhuizing. Ook van de tijden na de volksverhuizing zijn bijna geen berichten tot ons gekomen. Onder voortdurende oorlogen bleven de drie bovengenoemde volken naast elkaar bestaan. Bij eigenaardige verschillen in taal en recht, in leefwijze en in den bouw hunner huizen en dorpen, was toch de toestand van elk dezer volken in hoofdzaken dezelfde. Onvrijen. Overal vond men naast de vrijen een talrijke klasse van onvrijen. Ook tusschen dezen bestond weer verschil; de toestand der lijfeigenen was veel slechter dan die der hoorigen. De eersten, meestal krijgsgevangenen of afstammelingen daarvan, werden tot den inventaris der hoeve gerekend en dus op een lijn gesteld met ploegos en huishond. Doodde men een lijfeigene, dan was men verplicht de schade aan den heer te vergoeden. Een hoorige was daarentegen een onvrije pachter, die zijn hoeve niet mocht verlaten en meestal van de opbrengst een vaste som aan den heer moest opbrengen. Vrijen. Onder de vrijen nam de adel, die zich vooral door groot grondbezit onderscheidde, de hoogste plaats in. Doodde men een edelman, dan moest men een veel hooger boete (weergeld) betalen, dan bij verwonding van een gewonen vrije; bij de Saksen zelfs het zesvoud van het gewone weergeld; bij de Franken het tweevoud. Het weergeld der hoorigen was meestal de helft van dat der vrijen. Vestiging der Frankische heerschappij. Van de drie volken was het Frankische weldra het machtigst. Onder Clo vis (± 500) werd het geheele tegenwoordige Frankrijk onderworpen; in afgelegen streken als de onze viel het den Franken echter niet gemakkelijk hun macht te vestigen; vooral, omdat onder de opvolgers van Clovis de kracht van het rijk door verdeelingen en twisten gebroken werd. Dit werd anders, toen de Karolingen zich als hofmeier naast de Frankische koningen plaatsten en eerlang hun plaats innamen. Karei Martel en Pepijn de Korte breidden hun macht voortdurend uit en onder Karei den Groote (768 — 814) werden eindelyk de Friezen en Saksen na hardnekkig verzet onderworpen. Het Christendom. Door de volksverhuizing was met de beschaving ook het Christendom, dat in den Romeinschen tijd hier vasten voet gewonnen had, uitgeroeid. Toen Clovis zich echter tot het Christendom bekeerde en vele Franken zijn voorbeeld volgden, begon het Kruis zich weer in deze streken te vertoonen. Frankische zendelingen trachtten, door hun vorsten krachtig gesteund, ook de Friezen en Saksen voor het Christelijk geloof te winnen. Zij werden evenwel zeer vijandig ontvangen; niet ten onrechte vreesden de Friezen en Saksen, dat het aannemen van het geloof der Franken op den duur hun vrijheid in gevaar zou brengen. Angelsaksische zendelingen. Beter dan de Frankische zendelingen werden Angelsaksische predikers ontvangen. Omstreeks 700 predikte hier Willebrord, die tal van heidenen bekeerde en bisschop van Utrecht werd. Ten noorden van den Rijn bleef het getal Christenen zeer gering en nog een halve eeuw later viel Bonifacius, die door de bekeering van groote deelen van Duitschland den naam van apostel der Duitschers had gekregen, by Dokkum als slachtoffer van zijn ijver (755). Eerst na de onderwerping der Friezen en Saksen door Karei den Groote werden beide volken, vooral door geweld, voorgoed voor het Christendom gewonnen. Gevolgen. Voor de bevolking had de invoering van het Christendom gezegende gevolgen. De zeden werden zachter, het lot der onvrijen werd verbeterd. De zendelingen stonden in beschaving verre boven hun bekeerlingen; van hen leerde men het aanleggen van dijken en het ontginnen van het land. X Heidensche gebruiken. De predikers traden met groote behoedzaamheid op en poogden aanknoopingspunten te vinden tusschen het heidendom en den Christelijken godsdienst. Christelijke feestdagen werden in de plaats van heidensche feesten gesteld zooals het Kerstfeest voor het oude Joelfeest ter eere van Wodan. Aan oude gebruiken werd een Christelijke beteekenis gegeven. Het St.-Nicolaasfeest is b. v. een herinnering aan Wodan; de gebruiken op Paschen, Driekoningen en St.-Jan herinneren evenzeer aan den heidenschen tijd. § 4. Karei de Groote en zyn opvolgers. Herstel der orde. De onderwerping der Friezen en Saksen schonk eindelijk aan deze streken de zoozeer gewenschte rust. Krachtig werd de orde gehandhaafd; voor het eerst sedert den val van het Eomeinsche rijk genoten de bewoners van deze streken de voordeelen van een geregeld bestuur. Inrichting van het bestuur. In een rijk als het Frankische was het houden van algemeene volksvergaderingen natuurlijk een onmogelijkheid. Op de rijksvergaderingen, welke tweemaal 'sjaars op afwisselende plaatsen gehouden werden, verschenen behalve de vrijen uit den naasten omtrek alleen aanzienlijken, met wie de koning de belangen van het rijk besprak. Het rijk bestuurde hij met zijn ambtenaren. In het gebied der oude stammen, de gouw (Kinhem = Kennemerland, Felua = Veluwe, Batua = Betuwe), voerde een graaf het bewind; hij inde de belastingen, zorgde voor de rechtspraak en voerde de gewapende mannen (de heerban) in den kryg aan. Van zelfbestuur was daar dus al evenmin sprake als in de marken, de tegenwoordige gemeenten omvattend. Daar werd de rechtspraak niet meer door alle vrijen, maar door een ambtenaar, den lateren schout, met diens bijzitters, de schepenen, uitgeoefend. Door een streng toezicht, dat door zendgraven gehouden werd, trachtte de koning voor een stipte uitvoering zijner bevelen zorg te dragen. X Het leenstelsel. De macht van Karei den Groote was veel grooter dan die van de eerste Frankische koningen. Dit dankte hij vooral aan den steun van de aanzienlyken, die hij nader aan zich wist te verbinden door hun groote stukken land in leen te geven. Als leenman waren zij door een leeneed tot trouwen steun aan den schenker (leenheer) verplicht. Soms ook werd in plaats van land het jachtrecht in een bepaalde streek of het ambt van graaf als leen weggeschonken. Kwam de leenman zijn plichten niet na, dan verloor hij zijn leen; bij zijn dood viel het aan den leenheer terug. Het leenstelsel verschafte den vorst aanvankelijk den steun der leenmannen; later, toen de leenen erfelijk werden en de vorst te zwak was, om trouwelooze leenmannen af te zetten, leidde het tot de ontbinding van het rijk. Bloei van het rijk. De gevolgen van het krachtige bestuur deden zich weldra gevoelen. Landbouw en veeteelt trokken zeer de aandacht van den vorst; op zijn landgoederen werd een nieuwe landbouwmethode (het drieslagstelsel) ingevoerd; nieuwe gewassen, vruchten en diersoorten trof men daar aan; voor de verbetering van den veestapel werd veel gedaan. De Romeinsche wegen werden hersteld, kanalen gegraven, bruggen gebouwd. Het muntwezen, tot dusver door den adel uitgeoefend, werd nu door hem nieuw geregeld; op de munten prijkte voortaan zijn naam '). De veiligheid deed handel en nijverheid opkomen; boter, kaas en laken werden belangrijke uitvoerartikelen. Beschaving. Hoewel Karei vóór alles krygsman en staatsman was, trokken ook kunst en wetenschap zijn aandacht. Nog herinnert op het Valkhof te Nijmegen, waar hij een paleis liet bouwen, de Karolingische kapel aan den bloei der bouwkunst in zijn tijd 2). Hoewel hij zelf pas op lateren leeftijd schrijven leerde, zoodat hij de stukken slechts met zijn handmerk onderteekende, beschermde hij toch de wetenschap, riep groote geleerden aan zyn hof en liet zelfs de oude wetten en volksliederen, die verloren dreigden te gaan, op schrift ') Verg. de munten, afgebeeld in Fig. 20, met naam van den muntmeester en in Fig. 21, met naam en handmerk van den vorst. Zie ook Fig. 17. :) Zie den „reuzentoren" in Fig. 24. Ook de kapel (Fig. 23) is hoogstwaarschynlyk door Karei den Groote gebouwd. brengen. Met het volste recht aanvaardde hij in het jaar 800 den titel van keizer, die hem door den paus geschonken werd; met hem, een waardig opvolger van Caesar en Augustus, schenen de tijden van het Romeinsche rijk teruggekeerd. "Verzwakking. Na den dood van den grooten vorst bleek echter, dat zijn opvolger, Lodewijk de Vrome (814—840), niet in staat was het reusachtige rijk te beheerschen. Er braken twisten uit tusschen den keizer en zyn zonen; de leenmannen werden niet langer in bedwang gehouden. De vorstelijke macht daalde snel, vooral toen na den dood van Lodewijk zijn zonen het rijk verdeelden (verdrag van Verdun, 843). Invallen der Noormannen. Reeds tegen het einde van de regeering van Karei den Groote hadden Noorsche vrijbuiters zich op onze kusten vertoond '). De verzwakking van het rijk werkte natuurlijk den zeeroof in de hand; niet alleen werd de zee onveilig gemaakt, maar de woeste Noormannen landden bovendien op de kusten van het Frankische rijk, zeilden de rivieren op en plunderden zelfs steden, die diep in het binnenland gelegen waren. Vooral deze streken hebben vreeselijk geleden: handelssteden als Tiel, Dorestad en Nijmegen werden herhaaldelijk geplunderd, de bisschop van Utrecht werd uit zijn bisdom verjaagd, Noorsche vorsten hebben zelfs een tijdlang belangrijke deelen van ons land beheerscht. Eerst tegen het jaar 1000, toen de Noormannen tot het Christendom bekeerd werden, kwam aan hun rooven een einde. Deze streken komen aan Duitscliland. Sedert het verdrag van Verdun behoorden deze streken bij Midden-Frankenland en wel bij dat deel, dat weldra Lotharingen genoemd werd. De vorsten van Duitschland en Frankryk, welke staten evenzeer uit het Karolingische rijk ontstaan waren, betwistten elkaar dit gebied, tot het eindelijk door Hendrik I als een hertogdom voorgoed bij Duitschland werd gevoegd (925). ') Zie Fig. 23 van den Platen-atlas. § 5. Opkomst der Graafschappen. Splitsing in leenstaten. Een groote verandering was hier inmiddels in den toestand gekomen. Onder de zwakke opvolgers van Karei den Groote waren de leenen erfelijk geworden; weerspannige leenmannen konden niet langer tot hun plicht gebracht worden. Ook de graven zagen hun positie aanmerkelijk gewijzigd ; de bevolking, die van den vorst geen steun te verwachten had, sloot zich bij hen aan; vooral in afgelegen gouwen werden ze zoo goed als onafhankelijk. Stierf een graaf, dan werd hij geregeld door zijn zoon opgevolgd; alleen als er twist over de opvolging ontstond, trachtte de leenheer nog tusschenbeide te komen, meestal zonder succes. Vooral tijdens de invallen der Noormannen begon het volk in den graaf niet meer een ambtenaar maar een vorst te zien. Het ontstaan van graafschappen. Door huwelijk en verovering werden bovendien verschillende gouwen tot groepen vereenigd, die weldra graafschappen genoemd werden. Ten zuiden van de Schelde was door den koning van Frankrijk een markgraaf met het bewaken der kust tegen de Noormannen belast; daar ontstond uit een aantal gouwen het graafschap Vlaanderen. Een dergelyke positie nam verder naar het Noorden de graaf van eenige Friesche gouwen in; hij verkreeg vele aanzienlijke goederen in de omgeving, o. a. een aantal gouwen, aan weerszijden van den Rijnmond gelegen; later kreeg dit gebied den naam van graafschap Holland. Oostwaarts vond men eenige staatjes, waaruit later Gelre ontstond; in het Noorden had een Saksisch gravengeslacht bijna geheel het tegenwoordige Groningen, Friesland en Drente onder zijn gezag gebracht. De bisschoppen. De keizers waren natuurlijk weinig met dezen loop der zaken ingenomen en, daar zij dien niet konden stuiten, zochten zy ten minste bij wijze van tegenwicht het gezag van die leenmannen te vergrooten, wier macht niet erfelijk was geworden. Dit waren de bisschoppen. Sedert de Karolingen namen zij een belangrijke plaats in; ze werden door den keizer benoemd en kregen in hun bisdom belangryke streken te besturen, die aan het gezag der gouwgraven onttrokken werden; zij inden belastingen en lieten in hun naam recht spreken. Het bisdom Utrecht. In deze streken was vooral de macht van den bisschop van Utrecht groot. Tijdens de regeering van keizer Hendrik III (+ 1050) bezat de bisschop reeds het Nedersticht, dat in hoofdzaak de tegenwoordige provincie Utrecht met het Gooi omvatte; Overijsel (het Oversticht), Drente en een deel van Groningen werden hem, voornamelijk door genoemden vorst, er bij geschonken. Na een opstand van een graaf van Friesland tegen Hendrik IV voegde deze aan het gebied van den bisschop Friesland toe en eenigen tijd later zelfs Holland, dat hij evenwel tevergeefs aan den Hollandschen graaf zocht te ontrukken. Toch was op deze wijze door de gunst der keizers het bisdom Utrecht op het eind der llde eeuw het machtigste geworden van de staatjes, die men in deze streken aantrof. Trouw stond daarvoor de bisschop den keizer ter zijde; toen Hendrik IV in strijd met paus Gregorius VII geraakte, was de bisschop van Utrecht een zijner ijverigste bondgenooten, die het zelfs waagde den paus in den ban te doen. Ondergang van het hertogdom Lotharingen. De macht der hertogen van Lotharingen was inmiddels te gronde gegaan. Deze machtige en onrustige leenmannen hadden reeds lang het wantrouwen der keizers opgewekt, die daarom het hertogdom in twee deelen, Opper- en Neder-Lotharingen, splitsten. De hertogstitel van laatstgenoemd gebied ging op den duur over op de graven van Leuven, die zich voortaan hertogen van Brabant noemden, maar geen gezag over de andere graven konden uitoefenen. § 6. l)e ontwikkeling der graafschappen in de 12de en 13de eeuw. De keuze van den bisschop komt aan de geestelijkheid. We zagen, dat de bisschop zijn macht vooral aan de gunst des keizers dankte. Zoolang hy door dezen aangesteld werd, kon hij op diens steun rekenen; de paus betwistte echter den keizer het recht bisschoppen aan te stellen en bij het Concordaat van "VVorms (1122) werd de keuze opgedragen aan de voornaamste geestelijken (kanunniken) van het bisdom. Achteruitgang. Deze regeling werkte nadeelig op den toestand van het bisdom. De verkiezingen leidden dikwijls tot twisten, waarin de naburige vorsten zich mengden, om invloed op den gang van zaken te verkrijgen. Vele bisschoppen, die hun mededingers hadden moeten afkoopen of invloedrijke geestelijken door geld voor zich gewonnen hadden, moesten hun gewone inkomsten verpanden om aan geld te komen en lieten by hun dood het bisdom in treurigen staat achter. Veelal waren ze niet met het zwaard tegen hun buren opgewassen en al mocht een enkelen keer de bedreiging met den banvloek een tegenstander ontwapenen, op den duur verloor ook dit wapen zijn kracht. Daarby kwam, dat de stad Utrecht zeer onrustig was en dat de geestelijkheid de macht van den bisschop zocht te beperken; buiten het Nedersticht beteekende deze zeer weinig; Drente, Groningen en Friesland werden zelfs zoo goed als zelfstandig. Opkomst van Gelre. Onder de staatjes, die Utrecht omringden, waren Holland en Gelre het gevaarlijkst voor het bisdom. Gelre was het minst machtig van de twee. Het was ontstaan uit een aantal gouwen als Gelre, Zutfen, Teisterbant en de Veluwe, die in het begin der 12de eeuw vereenigd werden. De graaf wist zich echter niet geheel aan het gezag van den keizer te onttrekken; tal van aanzienlijke edelen (de bannerheeren) behielden bovendien in zijn gebied hun zelfstandigheid. Opkomst van Holland. Gunstiger was daarentegen de ligging van Holland, dat de monden van Rijn en Maas beheerschte en door een gordel van veenmoerassen beveiligd was tegen aanvallen uit het Oosten. Het Friesche gravengeslacht, dat aan Kennemerland de zuidelijker gelegen gouwen had toegevoegd, woonde bij voorkeur te Haarlem, Leiden en 's Gravenzande. Dirk III veroverde een moerassige landstreek langs de Merwede, Holland geheeten, stichtte hier een tol en wist dit gebied zoowel tegen den bisschop, wien het land behoorde, als tegen den keizer, die het eigenmachtig tolheffen niet kon toestaan, te verdedigen. Weldra ontstond hier Dordrecht, hetwelk zoo be- langrijk werd, dat het zwaartepunt van het graafschap (voortaan Holland geheeten) zich naar het Zuiden verplaatste. Grensoorlogen. Naar twee zijden vooral trachtten de graven hun gebied uit te breiden. Vlaanderen en Holland maakten beide aanspraak op Zeeland; de zuidelijke eilanden (Zeeland bewester Schelde) waren vooral de twistappel, waarover met wisselenden uitslag gestreden werd. Verder trokken vooral de Friesche gouwen de aandacht der Hollandsche graven, die echter bij de vrijheidlievende Friezen in hun moeilyk toegankelijk gebied geduchten tegenstand vonden. Daar ook de bisschop van Utrecht rechten op Friesland had, leidden de pogingen der Hollandsche graven tot onderwerping van dit land tot menigen strijd met het Sticht. Willem II. In de tweede helft der dertiende eeuw begon het graafschap Holland de andere staatjes in het Noorden te overvleugelen. Willem II, die door begunstiging van de toen opkomende steden zijn positie tegenover den adel versterkte, liet zich met verreikende plannen in. In Duitschland heerschten toen partytwisten; op aanzoek der Welflsche party plaatste Willem II zich als tegenkoning tegenover de Hohenstaufen. Hij verkreeg den titel van Roomsch-koning ') en verwierf in de Rijnstreek eenig gezag. Kort vóórdat hij zich tot keizer zou laten kronen, sneuvelde hy tegen de West-Friezen (1256). Hy staat bekend als de stichter van 's Gravenhage, waar hy een jachtslot door een steenen gebouw verving; de oudste gebouwen op het Binnenhof zijn van hem afkomstig; de ridderzaal is door zijn zoon Floris V gebouwd 2). Floris V. Toen deze oud genoeg was om zelf de regeering te aanvaarden, bleek het, dat hij in veel opzichten de voetstappen van zijn vader drukte. De lagere standen begunstigde hij; aan de steden gaf hij tal van rechten, om een tegenwicht tegen den adel te vormen. Hij had niet zulke verreikende plannen als zijn vader, maar bepaalde zich er toe zijn gebied ten koste van zijn buren uit te breiden. West-Friesland, dat in deze dagen door groote watervloeden van het overige Friesland gescheiden was, werd door hem onderworpen; door het bouwen ') Zie zyn zegel als zoodanig (Fig. 35). -) Zie de hofzaal (Fig. 30 en 146). De gebouwen van Willem II liggen hierachter. van sterke sloten beheerschte hij voortaan het land. Het bisdom Utrecht, welks geldmiddelen in droevigen staat verkeerden, geraakte geheel onder zijn invloed; hij bezette de voornaamste sterkten; het Gooi werd aan Holland getrokken; voorname Stichtsche leenmannen, bijv. de heeren van Amstel en Woerden moesten hem als leenheer erkennen. Ook zijn eigen edelen ondervonden ztfn willekeur; hun vrije bezittingen werr'on tot leenen gemaakt. Toen Floris V zich cok den Engelsrhen koning Eduard I tot vijand had gemaakt, beproefden de edelen hem op verraderlijke wijze gevangen te nemen en weg te voeren. Het eerste gelukte; de pogingen van het volk, om den geliefden vorst te bevrijden, leidden echter tot zijn vermoording door de edelen (1296). § 7. De maatschappij i" d°n riddertijd. Afneming van het getal vrijen. Van oudsher waren in deze landen vele onvrijen; na den ondergang van het Frankische rijk nam hun aantal nog belangrijk toe. De verwoestingen der Noormannen en de onophoudelijke veeten tusschen de leenmannen richtten vele vrijen te gronde. Om voor hun eigendommen bescherming te krijgen, droegen ze deze op aan een machtig heer, om ze als leen terug te ontvangen. Velen zagen zelfs van hun vrijheid af en werden hoorigen of lyfeigenen van een of ander edelman of van de Kerk. Opkomst van den adel. Terwijl de graaf in zijn graafschap langzamerhand de rechten van den vorst aan zich getrokken had en van ambtenaar landsheer was geworden, begon zich onder hem een klasse te ontwikkelen, die zijn macht weldra ernstig zou bedreigen. De aanzienlijkste grondbezitters, die hem in den kr\jg als ruiter (ridder) volgden, zocht hy door het schenken van achterleenen nader aan zich te verbinden. Aan enkelen had hy bovendien het bestuur van een gouw of marke opgedragen of de bewaring van een zijner burchten, die vooral tegen de Noormannen opgericht waren, toevertrouwd. Al deze ambten werden op den duur erfelyk; de Wassenaars werden burggraaf van Leiden; de schout van Am stel noemde zich heer van Amstel, de voogd van Egmond heer van Egmond. In het bisdom werden de burggraven van Koevorden en Groningen zoo goed als zelfstandig. Het leven van den adel. De woningen dezer edelen verschilden zeer van die der gewone vrijen. Hun kasteelen, eerst van hout, later van steen opgetrokken, waren door diepe grachten omgeven en van sterke muren en torens voorzien '). Door maliënkolders, later door ijzeren harnassen, beschermden zij zich tegen de pijlen en speren der vijanden. Het hoofd werd met een helm bedekt, waarin later een vizier aangebracht werd; tegen het einde der Middeleeuwen werden ook de strijdrossen van een ijzeren pantser voorzien. Ook buiten de burchten waren de edelen dus betrekkelijk veilig, ten minste als het een strijd gold met slecht gewapende boeren2). Zij leefden geheel voor den krüg; in geestesontwikkeling stonden zij vrijwel gelijk met de lagere klassen. De kruistochten. De machtige beweging van het Christelijke Westen tegen den Islam deed ook hier haar invloed gevoelen. Ook uit deze streken trokken vele edelen naar het Oosten, om in dienst der Kerk hun strijdlust bot te vieren, avonturen te zoeken en buit en eer te verwerven. Talrijke lijfeigenen volgden hun voorbeeld om te trachten hun treurig lot te verbeteren en door te strijden voor het Heilige Graf de vrijheid te verwerven. Enkele Hollandsche graven hebben in de kruistochten een niet onbelangrijke rol gespeeld, zooals Willem I, die zich door de inneming van Damiate aan den Nijlmond onderscheidde; een Vlaamsche graaf werd keizer van het Latijnsche keizerrijk, dat te Constantinopel werd gevestigd. Gevolgen der kruistochten. Voor den adel hadden deze tochten gewichtige gevolgen. Zij leidden eensdeels tot nauwere aaneensluiting; er ontstond zelfs een stand van ridders, waarin ') Zeer eenvoudig, alleen uit een ringmuur bestaande, is de Burg van Leiden (Fig. 26). De inrichting van een kasteel ziet men in Fig. 28. Een vorstelijk verblijf was het kasteel te Duurstede (Fig. 29); de hooge toren op den achtergrond is hier de donjon. Verg. ook Fig. 30. ") Toen de maliënkolders door harnassen vervangen werden, beschutte men de armen en beenen nog met maliën (zie Fig. 36). Zeer eenvoudige hamassen en helmen zonder vizier ziet men in Fig. 27; meer volledige in Fig. 33. men slechts na langdurige voorbereiding als edelknaap en schildknaap en na het afleggen van de plechtige gelofte voor de Kerk te zullen strijden en weduwen en weezen te beschermen, door den ridderslag kon worden opgenomen. Schitterende tournooien gaven den adel gelegenheid ook buiten den strijd moed en kracht te toonen. De sombere ridderzalen trachtte men door uit het Oosten medegebrachte wandtapijten, door glasvensters en meubelen meer behaaglijk in te richten; toch bleef het leven op de burchten eentonig, vooral in den winter, wanneer alleen de komst van een minnezanger den tijd kortte '). Achteruitgang van (len adel. Voor vele edelen bleken de kostbare tochten noodlottig. Soms waren zij niet in staat de gelden terug te betalen, die zij hadden moeten opnemen; hun lijfeigenen waren weggetrokken of hadden zich vrijgekocht, zoodat hun bezittingen belangrijk in waarde waren afgenomen. De geestelijkheid. Een zeer belangrijke plaats bleef daarentegen de geestelijkheid innemen. Zoowel de wereldlijke- als de klooster-geestelijken stonden de bevolking in allerlei zaken met raad en daad bij; bij het aanleggen van dijken en wegen, bij het ontginnen van het land, bij het beslechten van twisten bewezen zij belangrijke diensten. Vaak waren geestelijken de eenigen, die schrijven en lezen konden; zij dienden den graaf als kanselier, den edelman als rentmeester. De kloosters. Reeds vroeg waren hier tal van kloosters gesticht, waarin velen zich terugtrokken, om zich geheel aan den godsdienst te kunnen wijden. In die tijden van ruw geweld boden alleen de kloosters een gelegenheid voor studie aan; in de kloosterbibliotheken werden de werken der oude schrijvers bewaard; monniken hebben de geschiedenis van hun tijd beschreven; vooral de abdij van Egmond2) is beroemd door haar beteekenis voor de beschaving van deze streken. Kerkelijk karakter der kunst. Ook de kunst stond in nauwe ') Het plechtige aangorden van het zwaard, dat meestal bij den ridderslag plaats vond, ziet men afgebeeld in Fig. 32 van den Platen-atlas. Voor een valkenjacht zie men Fig. 31, voor een tournooi in het einde der 14Je eeuw Fig. 33, voor de voordracht van een ridderroman Fig. 34. !) Zie Fig. 41 en 42. betrekking tot de kerk; hiervan getuigen de prachtige kerkgebouwen, eerst in den Romaanschen of rondboogstijl, na de kruistochten meer en meer in Gothischen of spitsboogstyl opgetrokken. Vooral de Gothiek werkte de ontwikkeling der beeldhouwkunst in de hand. Ook de inwendige versiering der kerken, de gebeeldhouwde koorbanken, geschilderde glasruiten, reliquieënkasten verschaften veel kunstenaars werk, zoodat de kunst geheel een kerkelijk karakter droeg '). Opkomst der steden, ileeds vroeg hadden zich op plaatsen, waar een burcht of klooster veiligheid waarborgde, of waar de gunstige ligging handel in het leven riep, vrijen en lijfeigenen neergezet. Tijdens de kruistochten nam het getal dezer vestigingen toe evenals haar beteekenis; vrijgelaten lijfeigenen gingen daar wonen; de opkomende handel en nijverheid brachten welvaart aan. Streven naar zelfstandigheid. Langzamerhand begonnen de bewoners dezer plaatsen naar een zelfstandig bestuur te streven. Niet overal begon deze beweging op denzelfden tijd; evenmin droeg zij overal een gelijk karakter. In het Zuiden treft men de eerste steden reeds in de llde eeuw aan; de Vlaamsche steden Gent en Brugge, die door lakenindustrie reeds vroeg tot groote beteekenis kwamen, werden zelfs in de 12de eeuw een soort republiekjes, die zich weinig om het gezag van den graaf bekommerden. In het Noorden waren Utrecht en Stavoren de eerste plaatsen, aan welke stedelijke rechten eenig zelfbestuur of andere voordeelen verzekerden. In de graafschappen Holland en Zeeland kwamen de steden eerst later tot ontwikkeling. Middelburg en Zierikzee kregen onder Willem I de eerste rechten, Dordrecht, dat opgekomen was bij den tol aan de Merwede, Haarlem, Leiden en Delft, ontstaan bij grafelijke kasteelen, eerst onder Willem II en Floris V. Deze laatste graven begunstigden stelselmatig de opkomst der steden, om een tegenwicht tegen den adel te scheppen. Stedelijke rechten. De toestand liep in verschillende steden zeer uiteen; gewoonlijk werd voor de stad een afzonderlijk ') Gebouwen in Romaanschen stijl ziet men afgebeeld in Fig, '23 en 43; Gothische kerken in Fig. 43 (de St.-Janskerki, Fig. 45 en 46. Een lijk gebeeldhouwd Gothisch portaal vindt men in Fig. 50. Verg. verder Fig. 47,48, 51 en 52. bestuur ingesteld, dat uit schout en schepenen bestond en tevens met de rechtspraak belast was. De schout werd door den graaf aangewezen, de schepenen soms door de bewoners of poorters. Onder goedkeuring van den graaf kon dit bestuur wetten of keuren maken. De stad betaalde gewoonlijk een vaste som aan den graaf, welke over de bewoners omgeslagen werd; daarvoor waren zy van andere lasten, vooral van het schot en lot, vrijgesteld. Voorts bezat een stad veelal het recht een gracht te graven en andere verdedigingswerken, eerst van hout, later van steen vervaardigd, aan te leggen. Soms kreeg zij vrydom van tol of mocht zij, zooals Dordrecht, alle voorbijvarende schepen dwingen aan te leggen om de waren op haar markt te brengen (stapelrecht). Deze rechten waren omschreven in de privilegiën, die öf vrijwillig door den vorst gegeven, öf hem afgedwongen waren en om hun groot belang zorgvuldig bewaard werden '). Voorkomen der steden. In de steden was men veilig voor onderdrukking door den adel; daar konden handel en nijverheid zich dus ongehinderd ontwikkelen. Het leven was er echter nog ver van aangenaam. De huisjes waren dicht opeen gebouwd, om de verdedigingswerken minder kostbaar te maken; zij waren van hout vervaardigd en met riet gedekt, wat het brandgevaar zeer groot maakte, vooral bij de gebrekkige bluschmiddelen. Later voorzag men de huizen van pannen daken, eindelijk ook van steenen gevels. Alleen enkele edelen, die zich in de steden neerzetten, en ryke burgers lieten steenen huizen bouwen. De huizen waren zeer primitief ingericht, de straten ongeplaveid; aan rioleering werd niet gedacht; de gezondheidstoestand liet dan ook veel te wenschen over. Voor de verdediging moesten de bewoners op geregelde tijden den stadsmuur en de poorten bewaken 2). Het platteland. Ook voor de plattelandsbewoners braken betere tyden aan. De toestand der lijfeigenen werd langzamerhand verbeterd, deels door den invloed der Kerk, deels door den ') Zie Fig. 53 van den Platen-atlas. :) Zie de houten huizen en het steenen huis Groenewoude in Fig. 54. In Fig. 55 en 56 ziet men een vestingmuur en een stadspoort afgebeeld, een stadszegel in Fig. 58. fmancieelen achteruitgang van den adel. Verschillende graven, vooral Floris V, trokken zich daarbij het lot der boeren aan en beschermden hen tegen willekeur. Op vele plaatsen werden de lijfeigenen gelijk gesteld met de hoorigen; hun verplichtingen bepaalden zich dan tot het opbrengen van een vaste jaarlijksche som, terwijl bij overlyden niet de geheele erfenis aan den heer terugviel, maar deze slechts het recht behield een stuk uit de nalatenschap te kiezen (keurmede). § S. Holland onder de graven van het Henegonwsche lmis (1299—1354.) Graaf en keizer. Toen na de korte, maar onrustige regeering van Jan I het oude stamhuis uitgestorven was (1299) en graaf Jan van Henegouwen zich als naaste bloedverwant van Holland en Zeeland meester wilde maken, achtte keizer Albrecht het oogenblik gekomen, om de graafschappen weer aan het ryk te hechten. Hjj riep Jan II voor zich op den ouden keizersburcht te Nijmegen'), maar moest, toen de Henegouwer met een vloot den Rijn opvoer, in allerijl het land ruimen. Met den invloed des keizers was het nu in deze streken voorgoed gedaan. Inval der Vlamingen. Nog van een andere zijde werden den nieuwen graaf zijn pas verworven bezittingen betwist. De nog altijd onbeslist gebleven strijd tusschen Holland en Vlaanderen ontbrandde met nieuwe heftigheid; de Vlamingen rukten het land binnen, gesteund door ontevreden Hollandsche en Zeeuwsche edelen. Alles scheen verloren, toen plotseling de kans keerde; onder Witte van Haamstede werden de Vlamingen bij Haarlem geslagen, om weldra daarop uit het geheele graafschap verdreven te worden (1304). De twist over Zeeland bewester Schelde ') lMaten-atlas: No. 24. werd eerst een twintigtal jaren later bijgelegd, toen het land aan den Hollandschen graaf afgestaan werd. Willem III (1304 — 1337). Tot de verdrijving der vijanden had vooral de zoon van den graaf, Willem van O ost ervan t, veel bijgedragen. Kort na den inval zijn vader opgevolgd, toonde hij zich een talentvol vorst. Met de hulp van burgerlijke ambtenaren werd het bestuur hervormd en het financiewezen beter geregeld; de edelen verloren hun invloed. Door zijn schitterende hofhouding bleken de gewone inkomsten van den graaf niet altijd voldoende; herhaaldelijk moesten tot de onderdanen aanvragen om geld (beden) gericht worden. Daar vooral de steden hiertoe konden bijdragen, werden de stedelijke besturen somtijds door den vorst in belangrijke zaken geraadpleegd. De graaf vertoefde meestal in Henegouwen en liet dan Holland door een stadhouder besturen. Onder de vorsten van zijn tijd nam Willem III een zeer belangrijke plaats in; hij was de zwager van den koning van Frankrijk; de keizer en de koning van Engeland waren met zijn dochters gehuwd. Willem IV (1337—1345). Veel van het goede, wat onder zijn bestuur tot stand gekomen was, ging onder zyn zoon Willem IV') weer te gronde. Deze was een dapper ridder, maar een slecht regent; hij wikkelde zich in allerlei oorlogen en bracht daardoor zijn geldmiddelen en het geheele bestuur in deerlijke verwarring. Na een korte, maar onrustige regeering sneuvelde hij in 1345 in de nabijheid van Stavoren by een poging om de Friezen te onderwerpen. De opvolging. Keizer Lodewijk van Beieren beleende nu zyn vrouw Margaretha, de oudste zuster van Willem IV, met de drie graafschappen. Zij werd door haar onderdanen als gravin erkend, hoewel velen meenden, dat in Holland geen vrouw mocht opvolgen (zwaardl een). Moeilijkheden van allerlei aard brachten evenwel Margaretha er tc° haar zoon Willem als verbeider aan het hoofd der zaken te stellen, om hem kort daarna het bewind geheel over te dragen (1349). Twisten. Willem V had beloofd een hoog jaargeld aan zyn ') Zie zyn zegel (Platen-atlas: Fig. 30). moeder te betalen. Bij de verwarring, die in de geldzaken heerschte, kon hij zijn plichten niet nakomen; bovendien werd hij door zijn omgeving tegen zijn moeder opgestookt. Er brak een twist tusschen moeder en zoon uit, waarbij de meeste edelen en enkele steden de party der gravin kozen, terwijl het meerendeel der steden liever een graaf aan het hoofd zag; bij hen sloten zich ook de machtige heeren van Arkel en Egmond aan. De partij van Willem V noemde men, misschien naar de schubben van het Beiersche wapen1), Kabeljauwschen, de tegenpartij Hoekschen. Na enkele jaren van bloedigen burgerkrijg was Margaretha gedwongen haar zoon als graaf van Holland en Zeeland te erkennen (1354); de partijen bleven echter bestaan en herhaaldelijk braken in de volgende jaren de twisten weer uit, tot groote schade der bewoners. § 9. De graven uit liet Beiersche Huis (1354—1433). Willem V en Albrecht. Aanvankelijk schenen met de troonsbestijging van Willem V goede dagen aan te zullen breken, daar de graaf vast besloten was zoowel aan de aanmatiging van den adel als aan die der steden paal en perk te stellen. Spoedig werd hij evenwel door krankzinnigheid buiten staat gesteld het bewind te voeren, zoodat dit voor hem door zijn broeder Albrecht moest worden waargenomen. Bijna een halve eeuw (1357—1401) heeft deze, eerst als ruwaard, later, toen de ziekte van Willem V ongeneeslijk bleek, als graaf, het bestuur gevoerd; krachtig handhaafde hij de rust, zoodat de welvaart terugkeerde en het land tot bloei kwam. De dagvaart. Het bewind van Albrecht was van veel belang voor de regeering van het graafschap. Van ouds hadden de graven in gewichtige zaken den raad ingewonnen van hun ') Zie het Beiersche wapen op de munt van Willem VI. (Platen-atlas: Fig. 39). edelen; Willem III had bij het uitschrijven van beden ook de schepenen der steden in zijn raad geroepen. Tijdens de onlusten steeg de invloed der steden; aan haar steun, dien hij met tal van privilegiën had moeten koopen, dankte Willem V de overwinning. Aanvankelijk scheen Albrecht een andere politiek te willen volgen, maar weldra toonde ook hij toenadering tot de stedelijke besturen, die voortaan geregeld met den adel ter dagvaart verschenen. Directen invloed op het bestuur oefenden zij niet uit, maar aan het toestaan der beden konden zy voorwaarden vastknoopen. In Zeeland werd behalve de adel en de steden ook de geestelijkheid, vertegenwoordigd door den abt van Middelburg, ter vergadering opgeroepen. Later kregen deze bijeenkomsten den naam van Staten(standen)-vergaderingen. Het bestuur der steden. In het bestuur der steden kwam ook een belangrijke verandering. Schout en schepenen, die zich tot dusver zoowel met de rechtspraak als met het bestuur hadden beziggehouden, zagen door de ontwikkeling der steden hun werkkring te omvangrijk worden; het bestuur werd daarom opgedragen aan een viertal poort- of burgemeesters, die op den duur weer verschillende andere ambtenaren onder zich kregen. Aanvankelijk had men bij belangrijke zaken alle poorters op het marktplein saamgeroepen; voortaan won men enkel het gevoelen in van de oudschepenen (de vroedschap), waarbij soms ook aanzienlijke burgers geraadpleegd werden. De Friesche oorlogen. Na den dood van Willem V hadden de Hollandsche graven de Friezen langen tijd met rust moeten laten. Albrecht vatte tegen het eind van zijn regeering evenwel de plannen tot onderwerping van Friesland weer op; hij verzamelde een groot leger, waarmee hij in 1396 de Zuiderzee overstak. De Friezen werden verslagen, hun land werd tijdelijk onderworpen, maar spoedig brak het verzet weer uit en enkele jaren later werden de Hollandsche troepen weer verdreven. De zegepraal der Hoekschen. Albrecht had gedurende het grootste deel zijner regeering de partijschappen met kracht onderdrukt. Over 't algemeen steunde hij op de Hoeksche partij; kort vóór de Friesche oorlogen begunstigde hij echter de Kabeljauwschen, zoodat een hunner, Jan van Arkel, een tijdlang grooten invloed uitoefende. Na de Friesche oorlogen viel Arkel echter in ongenade; zijn partijgenooten werden vervolgd. Onder den volgenden graaf, Willem VI, werd dit nog erger; de machtige heeren van Arkel en Egmond werden zelfs uit het graafschap verdreven, hun kasteelen door den graaf in bezit genomen. Ernstige gevolgen had dit, toen in 1417 Willem VI plotseling stierf en zyn dochter, Jacoba, zijn plaats innam. § 10. De opkomst van het Bourgondische Huis. Vlaanderen. Onder de staatjes in het Zuiden nam Vlaanderen, dat door handel en industrie tot grooten bloei gekomen was, de eerste plaats in. De handel had zich vooral in Brugge ontwikkeld, dat langs het Zwin gemakkelijk te bereiken was en de plaats werd, waar koopwaren uit allerlei deelen van Europa geruild werden. Naast den handel was tevens een zeer belangrijke ny verheid ontstaan; ruwe wol, meestal uit Engeland afkomstig, werd in de Vlaamsche steden tot laken verwerkt. Brugge en Gent waren ook in dit opzicht van de grootste beteekenis; het werden groote steden, die duizenden inwoners telden '). De gilden. Eerst hadden in de Vlaamsche steden de aanzienlijke geslachten het gezag in handen. Weldra kwam hierin verandering. De handwerkslieden hadden zich reeds vroeg aaneengesloten tot gilden, wier besturen den geheelen arbeid regelden. Het arbeidsloon, de werktijd, de verkoopprijs, de bewerking der producten, het getal knechts en leerjongens, al deze zaken werden bij verordeningen geregeld; concurrentie werd dus voorkomen. Als leerling trad men bij een meester in dienst; later kon men gezel en eindelijk meester worden, waarna men zich als baas kon vestigen. Groot-industrie was op die wijze onmogelijk. ') Platen-atlas: Fig. 56. Invloed der gilden. Deze gilden eischten en verkregen weldra invloed op het bestuur. Toen in het begin der 14de eeuw de Fransche koning Vlaanderen weer aan de kroon wilde brengen, den graaf gevangengenomen en in de voornaamste steden troepen gelegd had, vatten de gilden de wapenen op en versloegen in den sporenslag bij Kortryk (1302) een Fransch ridderleger. De volgende graven zochten echter hun heil in nauwe aansluiting bij den leenheer. Toen de Honderdjarige Oorlog tusschen Frankrijk en Engeland uitbrak, plaatste de graaf zich aan de Fransche zijde, hoewel zijn graafschap door de behoefte aan Engelsche wol van laatstgenoemd land afhankelijk was. Onder den grooten volksleider Jacob van Artevelde kwamen de gilden nu met den graaf in strijd; men dacht er zelfs aan hem door een Engelschen prins te vervangen, toen Artevelde bij een straatoproer in Gent omgebracht werd. Het gezag van den graaf bleef echter wankel en het graafschap was voortdurend aan woelingen ten prooi. Philips de Stoute. Anders werd dit, toen Vlaanderen in 1384 aan Philips den Stoute kwam. Deze, de tweede zoon van Jan II van Frankrijk, had van zyn vader het hertogdom Bourgondië gekregen. Door zijn huwelijk met de erfdochter van laanderen kwam hij in het bezit van dit rijke graafschap, dat hij niet krachtige hand tot rust bracht. Daar zijn huwelijk hem bovendien Artois, Franche Comté en rechten op Brabant en Limburg had verschaft, werd h;j een der machtigste vorsten in de Nederlanden. Zijn zoon, Jan zonder Vrees, volgde hem bij zjjn dood op, terwjjl een jongere zoon, Antonie, kort daarna Brabant en Limburg verkreeg. Zoo waren dus in de Nederlanden twee machtige vorstenhuizen opgekomen: het Beiersche en het Bourgondische. Onderling waren zij door huwelijken nauw verbonden; Willem VI was gehuwd met de zuster van Jan zonder Vrees, deze met een zuster van den Hollandschen graaf. § 11. De verovering van Holland, Zeeland en Henegouwen. Bestuur van Philips den Goede. Jacoba van Beieren. Toen Willem VI in 1417 plotseling overleed, liet hij zijn dochter Jacoba in moeilijke omstandigheden achter. Alleen van de Hoeksche party kon zy steun verwachten; de Kabeljauwschen, vooral de uit hun bezittingen verdreven heeren van Arkel en van Egmond, waren haar vijandig gezind; de meeste steden waren bevreesd voor een zwakke regeering en hadden liever een graaf aan het hoofd gezien. Bovendien moest zij vreezen, dat de troon haar betwist zou worden door haar oom Jan van Beieren. Al deze redenen brachten haar er toe in het huwelijk te treden met haar neef, Jan van Brabant, den zoon van Antonie, bij wien zij steun hoopte te vinden. Moeilijkheden. Zoodoende zouden ook Holland, Zeeland en Henegouwen aan de jongere linie van het Bourgondische huis, een Fransch geslacht dus, komen. Dit wilde keizer Sigismund tot eiken pr\js voorkomen; hij bewoog den Paus de voor het huwelijk van Jacoba verleende vergunning in te trekken en, toen dit toch gesloten werd, beleende hij Jan van Beieren met de drie graafschappen. Bij de verdediging van haar erflanden vond Jacoba bij haar zwakken gemaal niet den minsten steun; hij krenkte haar bovendien zoo door zijn slecht gedrag, dat zij hem verliet, haar huwelijk onwettig verklaarde en Humphrey van Grloueester, een broeder van den Engelschen koning, huwde. Ook dit huwelijk verschafte haar echter niet den steun, dien zij verwachtte, daar Engeland, dat in een oorlog met Frankrijk was gewikkeld, haar weinig hulp kon verleenen. Jan van Beieren had zich inmiddels van bijna geheel Holland meester gemaakt. Hij verbond de steden, vooral het machtige Dordrecht, aan zich door het schenken van talrijke privilegiën; onder zijn krachtig bewind begon de welvaart weer toe te nemen. Reeds in het jaar 1425 stierf hij echter. I)e laatste stryd. Zijn neef, Philips van Bourgondië. de zoon van Jan zonder Vrees, trad als zijn erfgenaam op. Jacoba, die inmiddels in Holland teruggekeerd was, verdedigde zich dapper en werd door haar partij trouw gesteund. Ten slotte gaf zij echter den strijd op; by het verdrag van Delft (1428) droeg zij de regeering over haar graafschappen over aan Philips. Toen zij, in strijd met de bepalingen van dit verdrag, enkele jaren later een geheim huwelijk sloot met een Zeeuwsch edelman, Frank van Borselen, werd zij gedwongen ook van den titel van gravin afstand te doen (1433). Bourgondische landen. Zoo voegde Philips de Goede de erflanden van Jacoba bij zijn andere bezittingen. Bijna tegelijkertijd erfde hij Brabant en Limburg, terwijl hy door aankoop Namen en Luxemburg verkreeg. Opkomende welvaart. Het geheele Zuiden was nu met Holland en Zeeland onder één vorst gekomen, die machtig genoeg was, om de rust te verzekeren en zyn onderdanen ook in het buitenland te beschermen. De goede dagen van Willem III keerden nu terug. De partijschappen, die vooral tijdens Jacoba's legeering tot bloedige tooneelen hadden geleid, schenen nu verdwenen. De nijverheid kwam onder bescherming van Philips tot hoogen bloei; de handel ontwikkelde zich buitengemeen. Ofschoon de vorst zyn hof met schitterende pracht inrichtte '), wist hij toch door een verstandig beheer en nauwkeurig toezicht (rekenkamers) de geldmiddelen zoo te regelen, dat de druk der beden verzacht werd. Door zijn groote belangstelling in het welzijn des lands, komt hem ten volle de eerenaam „de Goede'* toe, die hem niettegenstaande zijn gestrengheid geschonken werd. Rechtspraak. Op velerlei gebied is Philips hervormend opgetreden. In verschillende zyner graafschappen stelde hij gerechtshoven in, die op de schepenbanken toe moesten zien en invloed op het bestuur kregen. Als algemeen hof van appèl richtte hij den Grooten Raad op, by welken al zijn onderdanen in hooger beroep konden komen, zonder zich, zooals vroeger wel eens gebeurde, tot den leenheer te moeten wenden. In al deze hoven werd recht gesproken volgens de Romeinsche wetten, ') Zie de afbeelding eener miniatuur, waarop Philips de Goede met zijn lamiheleden weergegeven zyn: Platen-atlas: Fig. 61. die vollediger waren dan het oude volksrecht en meer rekening hielden met de belangen van den vorst. Vroedschappen. Ook de inrichting der stedelijke besturen trok zijn aandacht. Bij zijn strijd met Jacoba had hy den steun der Kabeljauwschen, meestal leden der aanzienlijke stedelijke geslachten, genoten. Om hen daarvoor te beloonen en de woelige gilden uit de regeering te houden, droeg hij de keuze van de burgemeesters en van de dubbeltallen voor de scbepenplaatsen op aan een college van 24—40 personen, die levenslang zitting hadden en opengevallen plaatsen in hun midden zelf mochten aanvullen. Deze colleges, die veel invloed op hefc bestuur der stad verkregen, namen de plaats der vroegere vroedschappen in en werden weldra ook zoo genoemd. Centralisatie. Bij vele dezer maatregelen merken wij het streven op, om voor de verschillende staatjes algemeene regelingen te treffen om ze daardoor onderling nauwer te verbinden. Voor den hoogen adel trachtte hy een vereenigingspunt te scheppen in de Orde van het Gulden Vlies '). Ook liet hij enkele malen de Staten van verschillende gewesten op dezelfde plaats bijeenkomen, om over beden te beslissen of mededeelingen aan te hooren. De bijeenkomsten dezer Algemeene Staten gaven allicht aanleiding tot bespreking van gemeenschappelijke belangen en moesten dus wel het eenheidsgevoel versterken; politieken invloed oefenden deze vergaderingen niet uit. § 12. Utrecht en Gelre. In het Noorden waren de bezittingen van de Bourgondiërs nog altijd beperkt tot Holland en Zeeland; ook daar begon evenwel de toestand rijp te worden voor inmenging van hun zijde. Verval van het bisdom Utrecht. Wij zagen in § 6, hoe ') Zie het ordeteeken in tig. 62. het bisdom in den tyd van Floris V in diep verval gekomen was. De macht van den bisschop was steeds meer beperkt; in het Sticht door de regeering der stad Utrecht, door den adel en de geestelijken der vijf kapittels, die te zamen de Staten van Utrecht vormden, in het Oversticht door den adel en de steden Deventer, Kampen en Zwolle. Drente, Groningen en Friesland waren zoo goed als zelfstandig. Pogingen tot verbetering. Weinig baatte het, of enkele talentvolle bisschoppen zich inspanden om verbetering aan te biengen. Dit deed o. a. Jan van Arkel1), de tijdgenoot van graaf Willem IV, die de geleende sommen trachtte af te lossen om daardoor de verpande eigendommen terug te krijgen. Onbekwame of verkwistende opvolgers vernietigden spoedig, wat dergelijke mannen tot stand hadden gebracht; de kasteelen, die tegen de aangrenzende staten opgericht waren, werden telkens weer in pand gegeven; de bisschopskeuze kwam geheel onder invloed der naburige vorsten. Het Nticlit komt onder invloed van Bourgondië. In het begin der 15do eeuw herstelde een energiek kerkvorst, Frederik van Blankenheim, het bisschoppelijk gezag in het Noorden, maar na zijn dood braken langdurige twisten uit, die pas eindigden, toen in 1455 door Bourgondischen invloed David van Bourgondië, de onwettige zoon van Philips den Goede, tot bisschop werd gekozen. David, een ontwikkeld en kunstlievend kerkvorst, die op ztfn kasteel Duurstede2) tal van geleerden en kunstenaars om zich vereenigde, verschafte aan het bisdom rust en orde, maar met de zelfstandigheid was het nu gedaan; het land was onder invloed van Bourgondië gekomen. Gelre. In de eerste helft der 14de eeuw scheen Gelre een goede toekomst tegemoet te gaan. Onder Reinoud III, den tijdgenoot van Willem III van Holland, breidde de macht van den graaf zich zeer uit; zijn graafschap werd zelfs tot een hertogdom verheven (1339). Maar na zijn dood braken ook in Gelderland twisten uit tusschen twee vijandelijke partyen onder den adel, die der Heekeren en Bronkhorsten. Ook de steden kozen party en jarenlang werd het hertogdom door eindelooze ') Zie zijn zegel met beeltenis (Platen-atlas: Fig. 41). ') Platen-atlas: Fig. 29. veeten verontrust, totdat eindelijk een krachtig vorst, Willem van Gul ik (± 1400), voor korten tijd daaraan een einde maakte. Het huis Egmond. In Gelre waren de steden niet zoo belangrijk als in de andere staatjes. Toch kregen zij ook hier ten slotte invloed op het bestuur van het graafschap; vooral onder den verkwistenden Arnoud van Egmond (± 1450) nam haar beteekenis toe. Het wanbestuur van dezen vorst leidde herhaaldelijk tot verzet, totdat eindelijk 's hertogen zoon Adolf zich aan het hoofd der ontevredenen plaatste en zijn vader gevangennam. Inmenging van Bourgondië. Philips van Bourgondië, die zijn gezag ook over dit hertogdom wilde uitbreiden, had reeds lang in 't geheim de oneenigheid aangestookt. Zijn zoon, Karei de Stoute, wierp zich als bemiddelaar op tusschen vader en zoon. Weldra nam hij evenwel Adolf gevangen en liet zich daarop door Arnoud het land voor een belangrijke som in pand geven. § 13. Karei de Stoute. De nieuwe hertog. Toen Philips de Goede in 1467 stierf, vond men in Europa weinig staten, die zich, wat welvaart betrof, met de Bourgondische landen konden meten. Deze rijke bezittingen kwamen nu aan Karei den Stoute, die in bekwaamheid en toewijding aan 's lands zaken niet bij zijn vader achterstond, maar door zijn toomelooze heerschzucht zich en zijn landen veel kwaad heeft berokkend. Uitbreiding van gebied. Hij streefde voortdurend naar uitbreiding en afronding van zijn gebied. Door de verovering van Lotharingen zocht h\j zijn Bourgondische landen met de Nederlanden te verbinden. Het bisdom Luik, een uitgestrekt en door zijn ligging langs het Maasdal uiterst belangrijk gebied, bracht hij geheel onder zijn invloed; een poging der bewoners om zich hieraan te onttrekken, werd bloedig bestraft. In het Noorden verkeerde, zooals wy zagen, het bisdom Utrecht in soortgelijke omstandigheden; Gelre was hem door den hertog in pand gegeven. Ook Friesland, dat door hevige partijtwisten verscheurd werd, scheen weldra in zijn macht te zullen vallen. Plannen voor de koningskroon. Het ontbrak hem echter aan geduld, om de natuurlijke ontwikkeling der gebeurtenissen af te wachten. Al zijn staatjes wilde hij tot één rijk vereenigen; de Duitsche keizer Frederik III verklaarde zich bereid den Bourgondiër tot koning te kronen, zonder te letten op de gevaren, die de opkomst van een dergelijken staat voor Duitschland zou medebrengen. Reeds was alles te Trier voor de plechtigheid in gereedheid gebracht, toen de keizer ter elfder ure gehoor gaf aan de waarschuwingen van den Franschen koning Lodewijk XI en door een haastig vertrek de kroning onmogelijk maakte. Kareis ondergang. De Fransche koning had reeds lang de uitbreiding der Bourgondische macht met bezorgdheid gadegeslagen. Voortdurend had hij Karei tegengewerkt, die zich door zijn onvoorzichtigheid bovendien steeds in moeilijkheden wikkelde. Zoo begon hij een krijg met de Zwitsers, die een inval in zijn staten gedaan hadden; tot twee keer toe leed hij zware nederlagen. Van toegeven wilde hij echter niet weten; midden in den winter sloeg hij het beleg voor Nancy, dat tegen hem in opstand gekomen was, om spoedig voor deze stad te sneuvelen. § 14. Maria de Rijke. Reactie. Maria de Rijke, de dochter van den overleden hertog, aanvaardde de regeering onder zeer moeilijke omstandigheden. De bewoners van deze landen waren met het streven hunner vorsten naar centralisatie volstrekt niet ingenomen, deels omdat zij er de voordeelen niet van opmerkten, deels omdat zij gevaar duchtten voor hun rechten. Nu de krachtige hand van Karei den Stoute niet meer gevoeld werd, maakten de onderdanen gebruik van de gelegenheid, om het werk der vorige vorsten ongedaan te maken. Het Groot-Privilegie. Overal zocht men waarborgen te verkrijgen tegen de willekeur der vorsten. Zoo verkregen de Staten van Holland en Zeeland bij het Groot-Privilegie het recht op eigen gezag bijeen te komen; geen oorlog mocht verklaard, geen vrede gesloten worden zonder hun toestemming; geen vreemdeling kon een ambt verkrijgen; de staatsstukken moesten in de volkstaal gesteld worden. De muntwaarde zou niet meer door de vorsten veranderd mogen worden. Ook in andere gewesten kreeg men dergelijke voorrechten; overal merkte men een reactie op tegen het streven naar centralisatie en naar uitbreiding van macht der vorige vorsten. Verhouding tot Frankrijk. De gisting onder de bevolking was des te gevaarlijker, daar de Fransche koning naar de verovering dezer landen streefde. Dadelijk na Kareis dood had hij het leen Bourgondië aan de kroon getrokken en door zijn troepen laten bezetten. Zijn plannen gingen nog verder; hij wilde zelfs door een huwelijk van Maria met zijn zevenjarig zoontje alle erflanden bij Frankrijk voegen. Reeds waren enkele van Maria's raadslieden voor dit plan gewonnen, toen het bekend gemaakt werd en door den haat der Vlamingen tegen Frankrijk onuitvoerbaar bleek. Maria schonk daarop haar hand aan den zoon van den keizer, Maximiliaan '), die er wel in slaagde de erflanden zijner vrouw te verdedigen, maar Bourgondië niet kon terugwinnen. § 15. Het regentschap van Maximiliaan. Philips de Schoone. Het regentschap. Toen Maria in 1482 stierf, aanvaardde Maximiliaan het regentschap voor zijn zoon Philips den Schoone (1482—1506). Hij had met vele moeilijkheden te }) Platen-atlas: Fig. 62. 3 kampen; als vreemdeling werd hij gewantrouwd; zijn streven, om Bourgondië voor zijn zoon te heroveren, vond bij velen, die schade door den krijg met Frankrijk leden, afkeuring. De twisten herleefden, vooral in Vlaanderen; te Brugge werd hij zelfs door het volk gevangengenomen en toen hij de hem afgedwongen beloften niet nakwam, brak in West-Vlaanderen een gevaarlijke opstand uit, waarbij de Hoekschgezinde adel zich tegen hem keerde (Jonker-Fransen-oorlog). Met groote moeite wist hij de opstandelingen, die zich in Sluis hardnekkig verdedigden, door de Duitsche huurtroepen van hertog Albrecht van Saksen-Meissen te onderwerpen (1492). Het Kaas- en broodvolk. De ellende, door de woelingen en den oorlog met Frankrijk veroorzaakt, had ook in Holland een ernstigen opstand ten gevolge. De West-Friezen, door den zwaren druk der belastingen en den stilstand van alle bedrijven tot wanhoop gebracht, kwamen in verzet en plunderden zelfs Haarlem. Niet zonder moeite werd ook deze opstand door de ruwe soldaten van Albrecht van Saksen-Meissen onderdrukt; ook hier was de welvaart voor lange jaren geknakt. Gelre en Friesland. Ernstiger waren nog de gebeurtenissen in Gelre en Friesland. In Gelre plaatste Karei van Egmond, de zoon van den door Karei den Stoute gevangengenomen hertog Adolf, zich aan het hoofd en verdreef de Bourgondische bezetting uit z\jn hertogdom. De kans op aanhechting van Friesland en Groningen scheen ook geheel te verdwijnen, daar Maximiliaan, zeer tegen den zin van zijn zoon, aan Albrecht van Saksen het erfpotestaatschap in de Friesche landen opdroeg, om op deze wijze zijn schuld jegens dezen te voldoen. Het gelukte den ondernemenden Sakser inderdaad, door gebruik te maken van de verdeeldheid der Friezen, zijn gezag aldaar te vestigen. Philips de Schoone. Zoo was dus de toestand allesbehalve gunstig, toen Philips de Schoone in 1494 zelf de regeering aanvaardde. Het bleek, dat hij de politiek van zijn voorgangers van moederszijde weer wilde opvatten; de privilegiën, zijn moeder in 1477 afgedwongen, weigerde hij te erkennen. De krijg met Gelre werd krachtig hervat. Castilië. Weldra openden zich evenwel voor hem elders schitterender vooruitzichten. Hij was gehuwd met Johanna, de dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië, die door overlyden van oudere broers en zusters recht op de landen harer ouders kreeg. Toen in 1505 Isabella stierf, trok Philips de Schoone naar Castilië, om bezit van den troon te nemen. Karei van Gelre, die juist onderworpen was, hervatte nu den strijd met nieuwen moed. De bevoorrechting van de Nederlandsche edelen, die hem gevolgd waren, legde daarenboven den grondslag tot den nationalen afkeer tusschen Spanjaarden en Nederlanders. Tweede regentschap. Reeds in 1506 overleed Philips in Spanje en weer moest Maximiliaan, nu voor zijn kleinzoon Karei V, het regentschap aanvaarden. Het was in het land minder onrustig dan te voren, maar toch waren de Nederlanders blijde, toen in 1515 de vijftienjarige Karei meerderjarig verklaard werd. § 16. Karei V. De uieuwe vorst. De jonge Karei V was vooral op aandrang der Nederlandsche edelen, die meer invloed op den vijftienjarigen knaap dan op zijn voogd hoopten uit te oefenen, meerderjarig verklaard. Zij waren het dan ook, die de regeering voor hem voerden; toen Karei in het volgende jaar naar Spanje ging, om de Spaansche kroon te aanvaarden, vergezelde hem een schare Nederlandsche edelen, die zich van allerlei gewichtige ambten meester maakten en door hun onbeschaamde hebzucht veel bydroegen tot het vergrooten van den reeds bestaanden afkeer der Spanjaarden jegens de Nederlanders. Ook toen hij in 1519 keizer van Duitschland werd, stond hij nog steeds onder invloed van zijn omgeving; eerst op lateren leeftijd openbaarden zich bij hem die eigenschappen, die hem tot een der grootste staatslieden en veldheeren van zijn ty'd maakten. ') ') Platen-atlas: Fig. fi7. Verovering der laatste onafhankelijke staatjes. In de Nederlanden bepaalde Kareis macht zich in hoofdzaak tot de zuidelijke gewesten; van de noordelyke bezat hjj enkel Holland en Zeeland. De gevaarlijkste vijand was hier Karei van Gelre1), die reeds meer dan twintig jaar den strijd met het Habsburgsche huis had volgehouden. Trouw ter zijde gestaan door zijn veldheer Maarten van Rossum en door den Frieschen zeeroover Groote Pier, richtte hij niet alleen door zijn plunderen en brandschatten in Kareis staten groote schade aan, maar wist zelfs tijdelijk alle niet-Bourgondische landen, Friesland, Groningen, Drente, Overijsel en het Sticht in zijn macht te brengen. Op den duur was hij echter niet tegen de overmacht opgewassen, ofschoon hij in het geheim gesteund werd door den koning van Frankrijk. Eerst werd hij uit Friesland verdrongen, dat door den zoon van Albrecht van Saksen, die zich niet tegen Karei van Gelre kon handhaven, aan Karei V werd afgestaan. In 1528 werd hem het bisdom ontrukt, dat daarop door Karei aan de kerk onttrokken en bij zijn staten ingelijfd werd; de macht van den bisschop bepaalde zich voortaan tot kerkelijke zaken. Eenigen tijd later werden Groningen, Drente en Overijsel door Karei V veroverd. Zijn hertogdom zelf wist Karei van Gelre tot zjjn dood (1538) te verdedigen; zijn opvolger Willem van Gul ik moest het echter reeds na enkele jaren aan Karei V afstaan. Zoo waren alle Nederlandsche gewesten, met uitzondering van Luik, onder één hoofd vereenigd (1543). Centralisatie. Al deze staatjes tot één staat te doen samensmelten, de bewoners der verschillende gewesten te doen gevoelen, dat zij tot één volk behoorden, was van den aanvang af Kareis doel; hij toonde zich hierdoor een waardig opvolger der Bourgondische vorsten. Bestuur. Aan het hoofd dezer landen plaatste hij een landvoogdes, sedert 1531 zijn voortreffelijke zuster Maria, koningin, weduwe van Hongarije. Zy werd ter zijde gestaan door een drietal raden; de Raad van Financiën beheerde de geldzaken; de Geheime Raad hield toezicht op de rechtspraak en stelde de wetten vast; de Raad van State, waarin ') Platen-atlas: Fig 09. behalve eenige vaste leden ook de voornaamste edelen (stadhouders der gewesten en vliesridders), de leden der andere raden en de bisschoppen zitting hadden, moest in gewichtige zaken van advies dienen. Wetgeving. Door talrijke verordeningen (plakkaten) van allerlei aard bleek de groote werkzaamheid dezer regeering. Bepalingen tot bestrijding van woeker en weelde, betreffende het armwezen en de weeshuizen, het munt-, dijk- en postwezen, het ontginnen der venen brachten op velerlei gebied verbetering. Zoo kreeg men een algemeene wetgeving, naast en dikwijls tegenover de plaatselijke verordeningen staande, die uit de privilegiën voortsproten. De laatste waren natuurlijk uiterst hinderlijk voor de regeering, die er dan ook herhaaldelijk op aandrong ze bij haar in te zenden, om ze te laten overschrijven of misschien te wijzigen; hiervan is echter niets gekomen. Staten-Generaal. Ook uit het herhaaldelijk bijeenroepen der Staten - Generaal blijkt Kareis streven naar centralisatie. Tallooze malen kwamen zij bijeen, meestal om over het toestaan van beden te beraadslagen. Hun bijeenkomsten leidden als vanzelf tot het bespreken van gemeenschappelijke belangen. Rechtstreeksche invloed op het bestuur werd hun ook nu niet gegund; zijdelings konden zij dien wel uitoefenen, daar zij de koorden van de beurs in handen hadden. Eerst; Kareis opvolger heeft getracht door het instellen van vaste belastingen hieraan een einde te maken. Verhouding tot Daitschland. Door een tweetal maatregelen zocht Karei V te voorkomen, dat de gewesten, met zooveel inspanning bijeengebracht, weer gescheiden zouden worden. Zoo trachtte hij de verhouding der Nederlanden tot Duitschland te regelen, een moeilijke zaak, waar de belangen van beide partijen zoozeer uiteenliepen. Na de onderwerping der Protestantsche vorsten (slag bij Mühlberg 1547) was zijn macht in Duitschland echter zoo groot geworden, dat hij de zaak kon ter hand nemen. Bij het verdrag van Augsburg (1548) werd bepaald, dat alle Nederlandsche gewesten, ook de vroegere Fransche leenen Vlaanderen en Artois, nu tot één kreits vereenigd, onder de bescherming van het Duitsche Rijk geplaatst zouden worden. Zij bleven, wat bestuur en rechtspraak betreft, geheel zelfstandig, maar betaalden een vast aandeel in de rijks- lasten. Pot het sluiten van dit verdrag had vooral de rechtsgeleerde Yiglius veel bygedragen. De erfopvolging. Nog meer werd de band tusschen de gewesten versterkt door de Pragmatieke Sanctie (1549), waarbij de erfopvolging in alle gewesten op denzelfden voet geregeld werd. In hetzelfde jaar liet Karei ook zijn zoon Philips uit Spanje, waar hy opgevoed was, overkomen, om hem in alle gewesten als opvolger te laten huldigen en hem kennis te doen maken met zyn toekomstige onderdanen. De afdanking. Tegenspoed, in Duitschland ondervonden, bewoog Karei V, die vroeg verouderd was, in 1555 de kroon neer te leggen ten behoeve van zijn zoon Philips II. In een plechtige vergadering te Brussel nam hij afscheid van de vertegenwoordigers der gewesten, om zich naar Spanje te begeven, waar hij zijn laatste jaren in afzondering doorbracht. § 17. Maatschappelijke toestand in den Bonrgondischen en Oostenrjjkschen tyd. Achteruitgang van den adel. De adel was sedert de kruistochten voortdurend in aanzien en beteekenis gedaald. Door de opkomende macht van den vorst geheel overschaduwd, kenden vele edelen weldra geen hooger doel dan het bemachtigen van een ambt aan het hof. De kostbare levenswijze in den tijd der Bourgondische en Oostenrijksche vorsten richtte daarbij menig edelman te gronde, zoodat bij het einde van de regeering van Karei V het grootste deel van den adel verarmd was en onder zware schulden gebukt ging. Vuurwapenen. Vooral het gebruik van vuurwapenen had veel tot het verval van den adel bijgedragen. Sedert het midden van de 14dL eeuw werd het buskruit in den stryd aangewend; langzamerhand waren de wapenen verbeterd en het bleek, dat de harnassen geen bescherming verleenden tegen de schoten der handkanonnen en haakbussen. Terwijl de gewone burchtmuren vroeger gespot hadden met de gebrekkige belegeringswerktuigen, werden ze nu betrekkelijk gemakkelijk door het geschut in puin geschoten. Er vormden zich bovendien benden van beroepssoldaten, die zich aan de vorsten verhuurden en daardoor den adel als militairen stand overbodig maakten '). De geestelykheid. Ook de geestelijkheid had niet meer het aanzien, wat zij tijdens de kruistochten had bezeten. De Kerk was in verval geraakt; in het bisdom Utrecht heerschten dikwijls twisten over de bisschopskeuze; de tucht in de kloosters verslapte; voor de opleiding der geestelijken werd weinig zorg gedragen. De geestelijkheid onderscheidde zich niet langer van de andere standen door haar meerdere kennis. De kunst om met losse letters te drukken, hoogstwaarschijnlijk door Gut enberg te Mainz uitgevonden, was ook hier al spoedig doorgedrongen. De boeken daalden sterk in prijs en kwamen daardoor onder veler bereik, juist in een tijd, toen de herleving van kunst en letteren (Renaissance), die van uit Italië zich over Midden- en West-Europa uitbreidde, ook hier merkbaar werd. Yooiioopers der Hervorming. Aan pogingen om in de katholieke kerk hervormingen aan te brengen, had het in de Middeleeuwen niet ontbroken. In de tweede helft der 14de eeuw leefde hier Geert de Groote, die de aandacht op de misbruiken in de Kerk en in het kloosterleven vestigde. Zijn volgelingen vereenigden zich tot de Broederschap des Gemeenen Levens, welks leden in fraterhuizen woonden en hun godsdienstoefeningen met nuttigen arbeid, vooral met het overschrijven van boeken en het geven van onderwijs, afwisselden. Een eeuw later leefden hier Agricola en Wessel Gansfort, die door groote geleerdheid en diepen godsdienstzin uitmuntten en door hun geschriften den weg voor de Hervormers voorbereidden. Beroemder nog is de groote geleerde Erasmus2), een tijdgenoot van Karei V, die wel is waar niet met Luther meeging, maar op scherpe wijze den toestand der ') Voor Middeleeuwsche belegeringswerktuigen zie men Fig. 64. Vijftiende eenwsch gesehut ziet men in Fig. 56 en 65, een handkanon uit denzelfden tijd in Fig. 66. ■) Platen-atlas. Fig. 63. Kerk hekelde en het Nieuwe Testament door een vertaling in het Latyn meer algemeen verspreidde en daardoor de Hervorming in de hand werkte. Bij tal van aanzienlijke personen, zelfs bij de landvoogdes Maria, vond hij instemming met zijn denkbeelden. De Heryorming. Toen Luther in 1517 met de Kerk in botsing kwam, vond hij spoedig talrijke aanhangers in deze streken. Reeds in 1521 werd een plakkaat tegen de ketters afgekondigd, dat door vele andere gevolgd is. De regeeringen der steden toonden zich zeer gematigd en traden in tal van gevallen ten voordeele der vervolgden op door de zaak aan zich te trekken en met geldboete of hoogstens met verbanning te bestraffen. Herhaaldelijk bracht hun dit in conflict met de door de regeering of de Kerk aangewezen geloofsrechters of inquisiteurs. Soms mocht hun tusschenkomst niet baten, deels ook door de onbuigzaamheid der vervolgden; zoo werd o. a. in 1525 Jan de Bakker, pastoor te Woerden, die tot het nieuwe geloof was overgegaan, te 's-Gravenhage verbrand. De Wederdoopers. Wie niet op de voorspraak der stedelijke regeeringen konden rekenen, waren de Wederdoopers, die hier weldra in menigte voorkwamen, vooral onder de lagere'klassen. Terwijl de gegoede en ontwikkelde standen voorzichtigheidshalve in schyn den ouden godsdienst trouw bleven, gingen vele onontwikkelden zonder eenige leiding de Schrift bestudeeren, waarbij zij soms tot zeer zonderlinge denkbeelden kwamen en veel verder meenden te moeten gaan, dan Luther gewenscht had. Zij hoopten niet alleen op een godsdienstige, maar ook op een staatkundige en maatschappelijke omwenteling en trachtten zich van Amsterdam meester te maken, ten einde daar een staat te stichten als het koninkrijk Sion te Munster. Zij werden daarom zeer gevaarlijk geacht en zonder genade vervolgd. Met hen werden dikwijls verward de Doopsgezinden, aanhangers van Menno Simons (vandaar Mennonieten of Mennisten), die evenals de Wederdoopers den doop eerst op ouderen leeftijd' toedienden. Zij onderscheidden zich verder door te weigeren een eed af te leggen en de wapenen te dragen; de laatste eigenaardigheid toont reeds, dat zij geen gevaar voor den staat opleverden. Toch werden zij in menigte vervolgd en terechtgesteld. De handel. Ia den eersten t\jd van de regeering van Karei V was hier de algemeene toestand verre van gunstig. De woelingen tijdens het eerste regentschap van Maximiliaan, het plunderen der Gelderschen, de zeeroof op de Zuiderzee, de oorlogen met Frankrijk hadden groote schade aangericht. Weldra werd echter de toestand beter. Van ouds waren de Ylaamsche havens de plaats geweest, waar Noord- en Zuid-Europa elkaar ontmoetten; de Rijn vormde een uitstekenden weg naar Duitschland, terwijl ook voor den handel op Engeland deze landen zeer goed gelegen waren. De opkomst van Antwerpen. Door de groote ontdekkingsreizen verplaatste de wereldhandel zich in de 16). Nieuwe plannen van Oranje. De Prins had inmiddels niet stilgezeten; door geheime briefwisseling trachtte hij zyn vrienden in de Nederlanden moed in te spreken en hen te bewegen zijn plannen door 't zenden van geld te bevorderen. Bovendien was hij in verbinding met het Fransche hof getreden, waar toen de Hugenoten onder De Coligny veel invloed bezaten. Karei IX scheen bereid den oorlog aan Spanje te verklaren; Fransche legers en de troepen van den Prins zouden zich in de Nederlanden vereenigen, om, gesteund door een volksopstand, de Spanjaarden te verdrijven. De Watergeuzen. Ook van een andere zijde verwachtte Oranje steun. Vele Nederlanders, die uit vrees voor den Bloedraad het land hadden verlaten, hadden schepen uitgerust om de Spanjaarden afbreuk te doen. Weldra maakten zij de geheele Noordzee onveilig; de geroofde schepen, meest Nederlandsche, verkochten zij in Engelsche of Oost-Friesche havens. Herhaaldelijk nestelden zij zich op de Wadden-eilanden, landden op de Fransche kust en verwoestten kloosters en dorpen; zoowel bjj de Spanjaarden als bij de Nederlanders waren zij weldra zeer gevreesd. In naam stonden de Geuzen onder den Prins, van wien ze kaperbrieven hadden gekregen; zij waren echter zeer woest en bandeloos en verkwistten de opbrengst der geroofde goederen, zonder iets aan den Prins af te staan. Door hun zeldzame stoutmoedigheid hebben ze aanvankelijk aan de zaak van den opstand groote diensten bewezen; hun wreedheid en tuchteloosheid maakten hen echter al spoedig als bondgenooten onbruikbaar. Brielle. Het plan was, dat de Geuzen zich van een haven in Holland of Zeeland zouden meester maken. Op verlangen van Al va uit de Engelsche havens verdreven, kwamen ze vroeger op zee dan afgesproken was en namen Brielle voor den Prins in bezit. Een poging van Bossu, den stadhouder van Holland, om de stad te hernemen, mislukte en vooral op het aandringen van Blois van Treslong, een hunner bekwaamste aanvoerders, besloten de Geuzen de stad voor den Prins in bezit te houden.' Uitbreiding van den opstand. Holland en Zeeland waren altijd rustige gewesten geweest; men vond er slechts weinig Spaansche troepen; daardoor was het mogelijk, dat een aantal steden als Vlissingen, Enkhuizen, Dordrecht, Leiden en Haarlem zich bij de Geuzen aansloten. Aan onderdrukking van dezen opstand viel voorloopig niet te denken, daar Al va alle troepen in het Zuiden noodig had om den verwachten aanval van Oranje en de Franschen af te slaan. Zoo kon de opstand zich over geheel Holland en Zeeland uitbreiden; alleen Middelburg en Amsterdam hielden de Spaansche zijde. De opgestane steden erkenden op een vergadering te Dordrecht den Prins als hun stadhouder en beloofden hem trouw ter zijde te staan. Marnix van St. Aldegonde '), een zijner begaafdste helpers, zou tijdens Oranje's afwezigheid zijn plaats vervullen. De veldtocht in het Zuiden. Aanvankelijk ging ook in het Zuiden alles naar wensch. Lodewijk van Nassau verraste Bergen, waar de troepen van Oranje zich met de Franschen zouden moeten verbinden; de Prins trok met een sterk leger, talrijker dan dat van Alva, over de Maas. Weer wist Alva 't leveren van een veldslag te vermijden en den Prins den toevoer af te snijden, terwijl ook nu weer het volk rustig bleef; toch ware de afloop niet twijfelachtig geweest, als de Fransche hulp ver. schenen was. De Bartholomeüsnacht. Deze bleef evenwel uit; de katholieke party in Frankrijk bewoog den koning van zyn plannen af te zien; in den Bartholomeüsnacht werden tal van Hugenoten, ook de Coligny, vermoord. De Prins moest nu zijn plannen opgeven en zijn leger uiteen laten gaan; Bergen capituleerde; Lodewijk wist echter voor zich en z\jn troepen vrijen aftocht te bedingen. De aanval op het Noorden. In het najaar van 1572 was dus het gevaar in het Zuiden geweken; nu moest de opstand in het Noorden, die zich ook over Utrecht en Gelderland uitgebreid had, bedwongen worden. Nadat Mechelen, dat den Prins de poorten geopend had, door de Spaansche troepen op vreeselijke l) Platen-atlas: Fig. 84. wijze was geplunderd, trokken deze noordwaarts, om het opgestane gebied van de oostzijde aan te vallen; aan de zuidzijde was het door de groote rivieren gedekt. Zutfen en Naarden. Oranje, die zich na het mislukken zijner plannen naar Holland had begeven, hoopte, dat de vijand in Gelderland een tijdlang zou worden tegengehouden. Zutfen werd echter na korten tegenstand genomen en het vreeselijk lot dezer stad, die verbrand en uitgemoord werd, deed de andere IJselsteden tot onmiddellijke overgave besluiten. Over de Veluwe trokken de Spanjaarden nu naar Holland, dat zy in den winter, nu de wateren bevroren waren, hoopten te veroveren. Naarden, dat, onvoorzichtig genoeg, zich een oogenblik verzette, werd op vreeselijke wijze gestraft: de stad werd geheel verwoest, het grootste deel der bevolking in koelen bloede vermoord; zoo konden de Hollandsche steden zien, wat haar wachtte, als ze tegenstand boden. Haarlem. Over Amsterdam, dat ter wille van den handel de zijde van den koning had gehouden, rukte men nu tusschen IJ en Haarlemmermeer door naar Haarlem, dat men na een kort beleg hoopte te vermeesteren. De stad, hoe gebrekkig ook versterkt, verdedigde zich heldhaftig; herhaalde bestormingen werden met geduchte verliezen afgeslagen; door de gebrekkige insluiting konden steeds over het meer voedsel en versterking binnen de stad worden gebracht. Den geheelen winter werd het beleg voortgezet. De Spaansche soldaten leden ontzettend door de strenge koude; ook hun verzorging liet veel te wenschen over, daar de levensmiddelen langs een grooten omweg (van Vlaanderen over Nijmegen en Amsterdam) moesten worden aangevoerd, terwijl de geuzen onder Sonoy herhaaldelijk de verbindingen trachtten af te snijden. Val van de stad. De pogingen tot ontzet faalden echter en toen eindelijk de slecht aangevoerde geuzenvloot van het meer verdreven was (Mei 1573), werd de toestand wanhopig. Niet het zwaard der vijanden, maar de honger dwong ten slotte de stad tot overgave. Alva behandelde de stad volgens zijn opvatting zeer humaan. De plundering werd afgekocht; de burgers werden voor het meerendeel ongemoeid gelaten met uitzondering van hen, die aan den beeldenstorm meegedaan of zich bij het beleg bijzonder onderscheiden hadden. De Duitsche huurtroepen, die in de stad waren, liet Alva naar hun land aftrekken; de Walen echter, waaronder velen waren, die reeds te Bergen bij eede beloofd hadden niet meer tegen hem te vechten, werden in massa terecht gesteld. Ook de dappere bevelhebber, Wigbout Ripperda, stierf op het schavot (1573). Gevolgen. De verovering der stad was een belangrijk succes, daar nu de verbinding tusschen het Noorderkwartier en het Zuiden verbroken was. Alva's geldmiddelen waren echter uitgeput; zijn legers waren zeer verzwakt en ontmoedigd; Haarlem had zich niet tevergeefs opgeofferd voor de zaak der vrijheid. Het Calvinisme. Hoe hachelijk de toestand van het land ook was, bleef men den strijd tot het uiterste voortzetten. Het waren vooral de Calvinisten, die, sterk door hun geloof, van geen onderwerping wilden weten. Hoewel ze slechts een kleine minderheid, geen tiende deel der bevolking, uitmaakten, wisten ze door hun verbazende energie de groote meerderheid met zich mee te sleepen. Ook de Prins ging in deze dagen tot het Calvinisme over, waardoor hij pas ten volle de leider van het volk werd. De openlijke uitoefening van den katholieken godsdienst werd daarentegen verboden. Hpaansche nederlagen. De verzwakking der Spaansche macht bleek duidelijk, toen de landvoogd Alkmaar ging belegeren ; de aanval was veel minder krachtig dan te voren; na een paar mislukte bestormingen trokken de Spanjaarden uit vrees voor het doorsteken der dyken terug; het Noorder-kwartier was gered. Kort daarna leden de Spanjaarden een gevoelig verlies. Op verzoek van Amsterdam was Bossu uitgevaren om de Geuzen van de Zuiderzee te verdrijven; hij werd echter verslagen en na dapperen tegenstand gevangen genomen (1573). Het vertrek van Alva. Sedert lang was het vertrouwen des konings in het beleid van Alva geschokt. De talrijke vijanden van den landvoogd hadden Philips II op zyn tekortkomingen opmerkzaam gemaakt en verzekerd, dat hü ten slotte alle Nederlanders tot opstand zou dry ven. De stadhouder van Milaan, Requesens '), werd nu met de landvoogdij belast en op het eind ') Platen-Atlas: Fig. 82. van 1573 verliet de gehate landvoogd deze streken, die hy door zijn meedoogenlooze gestrengheid, door z\jn totale ongeschiktheid om met onzen landaard om te gaan, voorgoed van haar vorst had vervreemd. Tegenover de „mannetjes van boter" had de trotsche hertog de glorie van een roemvolle krijgsmansloopbaan zien verbleeken. Beleg van Leiden. Het bleek weldra, dat de vervanging van Alva door Requesens weinig verandering in den toestand bracht. Enkele van Alva's meest gehate maatregelen werden ingetrokken, maar toen de pogingen, om den Prins tot onderwerping over te halen, mislukten, werd de krijg krachtig voortgezet en het beleg geslagen voor Leiden (1574). Aan het behoud van deze stad was alles gelegen. Reeds was het opgestane gebied in tweeën gesplitst, zoodat de Prins het bestuur van het Noorderkwartier aan Sonoy ') had moeten toevertrouwen, die het land dapper verdedigde, maar zich door groote wreedheid berucht maakte. Viel Leiden, dan was een groot deel van Holland verloren en zou de opstand tot enkele deelen beperkt zijn. Poging tot ontzet. Er scheen echter ontzet op te dagen. Lodewijk van Nassau had in Duitschland een vrij talrijk leger aangeworven en rukte langs de Maas op om zich met zyn broeder te vereenigen. De geest onder zyn troepen was slecht; daar zij niet op tyd betaald werden, sloegen zij aan het muiten en werden op de heide bij Mook door een veel kleiner aantal Spaansche troepen geheel verslagen. Beide broeders van den Prins, Lodewijk en Hendrik van Nassau, sneuvelden; vooral de dood van den eerste, die als veldheer en als diplomaat zijn broeder groote diensten had bewezen, was een zwaar verlies voor den opstand. Hervatting van het beleg. Bij de nadering van Lodewyk hadden de Spanjaarden Leiden verlaten; nu keerden ze in hun schansen terug. Door de ondervinding wijzer geworden, waagden ze geen bestorming; door tal van schansen werd de stad aan alle zijden ingesloten, zoodat er al spoedig gebrek aan levensmiddelen begon te heerschen. Het koren was weldra verteerd; een vreeselyke hongersnood teisterde de stad; tot het walg- ') Platen atlas: Fig. 85. lijkste voedsel nam men zijn toevlucht; de pest sleepte duizenden ten grave. Al de zielskracht van leiders als Dousa en Van der Werf was noodig om de bevolking tot volhouden te bewegen. Daarbij kwam, dat de Prins ernstig ziek was, zoodat eerst weinig voor het ontzet werd gedaan. Toen hy echter herstelde, werden de uiterste krachten ingespannen: de Maas- en IJseldijken werden doorgestoken, de polders onder water gezet. Een vloot van platboomde-vaartuigen moest de stad ontzetten; langen tijd maakte evenwel de lage waterstand dit onmogelijk, tot eindelijk het water steeg en de vijand onder tal van bezwaren uit zijn schansen verdreven werd '). Op den 3den Oct. 1574 kwam Boisot met levensmiddelen in de uitgehongerde stad aan, die tot loon voor haar volharding met een hoogeschool werd begiftigd. I)e toestand na het beleg. Hoewel het onmiddellijke gevaar eenigszins geweken was, bleef de toestand hoogst zorgwekkend. Door het plunderen der soldaten waren velen te gronde gericht, de overstrooming had den oogst bedorven; de veestapel was byna geheel verdwenen; men miste zelfs de middelen voor het herstellen der doorgestoken dijken. Requesens zocht nu de opgestane gewesten door gunstige aanbiedingen tot onderwerping te bewegen; een algemeen pardon werd afgekondigd, waarvan echter een 100-tal personen uitgesloten bleven. Tegelijkertijd zette hy den kryg krachtig voort; een uiterst stoutmoedige onderneming werd met succes bekroond; Spaansche troepen waadden dwars door de geuzenvloot door de ondiepten in het Zijpe, veroverden Duiveland en sloegen het beleg voor Z i e r i k z e e. Wanhopige toestand. In het begin van 1576 was de toestand wanhopig. Ging Zierikzee verloren, dan zou de opstand beperkt zijn tot Walcheren, Zuid-Holland en het Noorderkwartier. Hoeveel kracht ook het Calvinisme aan het verzet schonk, hoe groot ook het genie van Oranje was, toch scheen de tyd niet ver meer, dat de ongelijke strijd ten nadeele der opstandelingen zou worden beslist. ') Zie de kaart van Leiden en omgeving, Platen-Atlas: Fig. 81; zie ook Fig. 8f>. § 21. De Pacificatie van Gent en de Unie. Uitkomst. Plotseling kwam er uitkomst. Den 4den Maart 1576 stierf Requesens en het duurde tot November van dat jaar voor een nieuwe landvoogd hier aankwam. De besluiteloosheid van den koning had in dit geval zeer ernstige gevolgen. In den Raad van State, die zoolang het bestuur voerde, brak oneenigheid tusschen de leden uit; hij bezat bovendien geen overwicht op de troepen, die reeds lang aan het morren waren over het slecht uitbetalen der soldij. Er waren regimenten, die sinds twee jaar geen soldij ontvangen hadden; met de geldmiddelen van Spanje was het zoo treurig gesteld, dat de koning alle betalingen schorste. Muiterij. Overal kwamen de troepen in verzet tegen hun officieren; zij verlieten de steden als Haarlem en Zierikzee, die met zooveel moeite veroverd waren, om in Vlaanderen en Brabant, die nog weinig van den krijg geleden hadden, buit te zoeken. Gevolgen. Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland waren weldra geheel van Spaansche troepen gezuiverd; alle gevaar was voorloopig verdwenen. Het plunderen der Spaansche soldaten bracht nu eindelijk ook in het Zuiden het volk in beweging; dreigend eischte men in Brabant en Vlaanderen, dat de Staten zich met den Prins zouden verbinden om de Spanjaarden uit het land te jagen. De Raad van State was machteloos; de Algemeene Staten knoopten te Gent onderhandelingen met den Prins aan. De Spaansche Furie. Sneller, dan men verwachten kon, leidden deze tot een resultaat. Nadat de troepen den geheelen zomer het platteland van Vlaanderen gebrandschat hadden, richtten zij hun begeerige blikken naar het rijke Antwerpen. De bezetting der Citadel sloot zich bij de muiters aan; de stad werd genomen en was onder vreeselijke moordtooneelen dagenlang aan plundering en verwoesting overgeleverd. Pacificatie van Gent. Vier dagen na den aanval werd te Gent het verdrag tusschen de Staten-Generaal en den Prins met zyn bondgenooten geteekend. Door deze Pacificatie ') werd de stryd tusschen de Nederlanders onderling beëindigd; gezamenlijk zou men de Spaansche troepen verdrijven. Daarna zouden de Staten-Generaal byeenkomen om orde op de zaken te stellen en de godsdienstkwestie te regelen; tot zoolang werden de plakkaten geschorst, hoewel overal, behalve in Holland en Zeeland, de katholieke godsdienst in zijn rechten gehandhaafd bleef. De nieuwe landvoogd. Inmiddels had de koning zijn halfbroeder, Don Juan van Oostenrijk2), die zich bij de onderwerping der Mooren en in den slag van Lepanto roemvol onderscheid had, met het bestuur dezer landen belast. De nieuwe landvoogd was een ridderlijke verschijning, die in uiterlijk aan Karei V herinnerde, maar diens zelfbeheersching ten eenenmale miste. Hij kwam hier met grootsche plannen; na het herstel der rust wilde hij naar Engeland oversteken om Maria Stuart te bevryden en het land voor de Kerk terug te winnen. Het Eeuwig Edict. Voorloopig had hij echter wel iets anders te doen. Hij was te laat aangekomen om het sluiten der Pacificatie te verhinderen en daar Philips hem gelast had, den weg der verzoening in te slaan, knoopte hij met de Algemeene Staten onderhandelingen aan. Men eischte van hem, dat hij de Pacificatie erkennen zou, en na lang aarzelen teekende hij het Eeuwig Edict (1577), waarbij hij beloofde de belangrijkste bepalingen van het verdrag uit te voeren en de Spaansche troepen uit het land te verwijderen. Oranje en Don Juau. Voor Oranje, die de toenadering tusschen zyn nieuwe bondgenooten en den landvoogd terecht gevaarlijk achtte, brak nu opnieuw een zorgvolle tijd aan. Hy was overtuigd, dat het Don Juan met zijn beloften geen ernst was, en waarschuwde voortdurend de Staten en de bevolking der zuidelijke gewesten. Voor Don Juan, die inderdaad de Spaansche troepen had laten aftrekken, was dit zeer onaangenaam. Daar hij zyn veiligheid bedreigd waande, besloot hii eindelijk, zijn vernederende rol moede, met zyn lijfwacht zich ') Zie de zinneprent op de Pacificatie (Platen-atlas.- Fig. 881. !) Platen-atlas: Kig. 89. van eenige sterke punten, o. a. van Namen, meester te maken. Stijgende invloed van Oranje. Door deze onvoorzichtige daad verloor hij het weinige vertrouwen, dat hij nog genoot. De Algemeene Staten erkenden hem niet langer als landvoogd; de Prins begaf zich naar het Zuiden, waar hjj door het volk schitterend ontvangen werd. Bij ontstentenis van een landvoogd droeg men hem zelfs als Ruwaard van Brabant het bewind over dit gewest op. Matthias. Niet allen evenwel keurden 's Prinsen verheffing goed. Vele Zuid-Nederlandsche edelen werkten hem tegen, deels uit ijverzucht, deels uit tegenzin tegen een calvinistischen leider. Op hun aandrang boden de Algemeene Staten het ambt van landvoogd den broeder van den keizer, Matthias, aan, die zich tot groote ergernis van Philips II hiertoe leende en zich tegenover Don Juan plaatste. Wie echter verwacht hadden, dat Oranje's invloed nu zou dalen, zagen zich bedrogen. Weldra stond Matthias zoo geheel onder zyn invloed, dat de spotnaam „'s Prinsen griffier" zijn positie vrij juist aangaf. I)e toestand in het Noorden. In het Noorden van het land waren alle gewesten langzamerhand tot de Pacificatie toegetreden; ook die steden, die den koning het langst trouw waren gebleven, onderwierpen zich aan den Prins. Niet altijd werden de voorwaarden der overgave getrouw nageleefd; te Amsterdam werden in strijd daarmee de katholieke magistraat en de geestelijkheid door de Calvinisten buiten de stad gezet. De toestand in het Zuiden. Minder bevredigend was voor de Hervormden de toestand in het Zuiden. Toen Philips II bericht had gekregen van den aanslag op Namen, had hij den hertog van Parma ') met een leger herwaarts gezonden, die weldra aanvallend optrad en het Staatsche leger bij Gemblours versloeg (1577). Dit was des te gevaarlijker, daar niet viel te rekenen op de trouw van vele Katholieken in het Zuiden. Met bezorgdheid zagen dezen de uitbreiding van het Calvinisme aan, dat zich, vooral te Gent, opnieuw op heftige wyze uitte door beeldenstorm en het inbeslagnemen van kerkelijke goederen. Tevergeefs trachtte de Prins zijn aanhangers tot verdraagzaamheid te bewegen; deze lag niet in den geest van den ') Platen-atlas: Fig. 83. tjjd. Wel bewoog hy de StatenGeneraal tot het afkondigen van een religie-vrede, welke de grieven van beide partijen zou wegnemen, maar door geen van beide eerlijk werd nageleefd. De Unie va» Atrecht. Inmiddels stierf Don Juan, zonder dat hij zijn plannen tot uitvoering had kunnen brengen. Zijn plaats werd ingenomen door den hertog van Parma, die op uitnemende wijze van de omstandigheden party wist te trekken. Aan de Katholieken van het Zuiden beloofde hjj handhaving van de voorwaarden der Pacificatie en van de rechten van het katholieke geloof; verontwaardigd over het woelen der Calvinisten toonden zij zich weldra tot toenadering geneigd en in het begin van 1579 verzoenden de Staten van Artois en Henegouwen zich met den koning (Unie van Atrecht). De Unie van Utrecht. Van het uiterste gewicht was het natuurlek om de noordelijke gewesten bijeen te houden. De Prins, die zijn best deed om het wankelende gebouw der Pacificatie staande te houden, kon zelf moeilijk openlijk het sluiten eener „nadere Unie" bevorderen. Zijn broeder, Jan van Nassau') (de Oude) bracht echter in Januari 1579 tusschen een aantal gewesten uit het Noorden de Unie van Utrecht tot stand. Eerst toen de afval van Artois en Henegouwen een voldongen feit was, sloot ook de Prins zich bij de Unie aan. De Unie als Bondsakte. De bepalingen der Unie hadden vooral betrekking op den oorlogstoestand. De gewesten zouden zich „ten eeuwigen dage" verbinden, alsof ze slechts één gewest waren; uittreding uit het verbond was verboden, opname van nieuwe bondgenooten alleen bij algemeen goedvinden mogelijk. Ook voor het sluiten van vrede en het verklaren van oorlog, in het algemeen voor gewichtige besluiten was de eenstemmige goedkeuring der bondgenooten noodig. De kosten der verdediging zouden door allen te zamen gedragen worden. De Unie als grondwet. Het bleek, dat de Unie voor het aangegeven doel aan billijke eischen beantwoordde. Op den duur heeft men haar evenwel als een soort van grondwet beschouwd, waarvoor ze niet bestemd en ook minder geschikt was. Zoo zoekt men tevergeefs een nauwkeurige omschrijving van de ') Platen-atlas Fig. 87. macht der verschillende bestuurscolleges en van de stadhouders, terwijl toch de verhouding van de laatsten tot de Staten der gewesten zoo geheel anders was geworden. Tal van bepalingen waren zeer onduidelijk, b. v. die over den godsdienst. De regeling van den godsdienst werd aan de gewesten overgelaten; vervolging van andersdenkenden werd evenwel beslist verboden. Zoo konden ook twisten ontstaan over de vraag, of de Unie de benoeming van stadhouders voorschreef. Gebrekkige naleving. Jammer is het geweest, dat juist een tweetal uitnemende bepalingen nooit zijn nageleefd. Het waren die, waarin algemeene belastingen voorgeschreven werden en gelast werd voor de verdediging van het land alle mannelijke ingezetenen tusschen de 18 en 60 jaar op te schrijven. Geen wonder, dat vooral in later jaren, toen het oorlogsgevaar voorbij was en daardoor de noodzakelijkheid van samenwerking minder werd gevoeld, de Unie als staatsregeling groote gebreken vertoonde. Dat er niettemin zulke groote resultaten bereikt zijn, is niet zoozeer aan de voortreffelijkheid der Unie, dan wel aan de talenten der mannen, die het bestuur van het land leidden, toe te schrijven. § 22. De laatste jaren van den Prins. Afval. In het Zuiden werd de toestand steeds bedenkelijker. Meesterlijk maakte Parma gebruik van de ontstemming der Katholieken over het woelen der Calvinisten; wie zich onderwierp, verkreeg volkomen vergiffenis voor hetgeen hij tegen den Koning misdreven mocht hebben; de privilegiën beloofde hij te handhaven en velen werden daardoor tot onderwerping bewogen. Sommige edelen won h\j door schitterende aanbiedingen, andere, zooals de hertog van Aerschot, werden door de ijverzucht op Oranje's invloed aan de Spaansche zijde teruggebracht. Zeer noodlottig was vooral de afval van den graaf van Rennenberg, die zich aan Spanje verkocht en de gewesten, waar- over hij stadhouder was (Friesland, Groningen en Drente) in zijn verraad trachtte mede te sleepen, wat hem inderdaad met de beide laatste gelukte. Tegelijkertijd toonde Parma zich een uitstekend veldheer; een der sterkste vestingen van het Zuiden, Maastricht, viel in 1579 in zijn handen; de Spaansche troepen namen hier op verschrikkelijke wijze wraak over de geleden verliezen; 4000 burgers werden op den dag der bestorming gedood. Alleen Brussel, Gent, Brugge en Antwerpen hielden zich nog staande, maar ook hun val was onvermijdelijk, als er geen hulp opdaagde. Frans van Anjou. Die hulp was alleen van Frankrijk te verwachten. Reeds enkele jaren te voren had de eerzuchtige Frans van Anjou1), de broeder van den Franschen koning, eenigen steun verleend, onder toezegging onzerzijds, dat men bij verandering van souverein hem de vorstelijke macht zou aanbieden. Het huis Valois genoot hier echter sedert den Bartholomeüsnacht weinig vertrouwen; ook hadden velen gemoedsbezwaren tegen het afzetten van den koning. I)e ban. Deze had inmiddels een stap gedaan, die de verbittering tegen hem zeer deed toenemen. Nadat hy vergeefs getracht had, Oranje door schitterende aanbiedingen te bewegen de zaak van den opstand te verlaten, nam hij tot sluipmoord zijn toevlucht. Openlijk riep hij moordenaars op om den Prins „als hooftberoerder ende bederver van 't geheel Christenrijk uuter wereld te helpen"; de voltrekker van het banvonnis zou, „opdat die deught ende vrooniheyt gepresen worde", vergiffenis voor begane misdreven en 25,000 kronen ontvangen en in den adelstand verheven worden. Het verweerschrift van Oranje. In een schitterend verweerschrift, de Apologie, verdedigde Oranje onder heftige aanvallen op Philips II en zijn dienaren zijn handelingen. Hij maande de Staten-Generaal, die hij alleen als zijn meerderen erkende, aan, getrouw te blijven aan het beginsel door den pijlenbundel in hun zegel uitgedrukt2). Verlangden zij het, dan zou hij het land verlaten; in het tegenovergestelde geval, zoo zeide hy met een zinspeling op het devies der Oranjes, zou hy ') Zie Fig. 90 van den Platen-atlas. :) Zie Fig. 151 van den Platen-atlas. de besluiten der Staten „met aller getrouwicheit handthaven ende voorstaen." De afzwering. De onderhandelingen met Anjou maakten de afzwering van den ouden vorst onvermydelyk en eindelijk gingen de Algemeene Staten daartoe over. In een uitvoerig stuk, een akte van beschuldiging gelijk, maakte men de redenen hiervan bekend. Daar de privilegiën hoogstens tot lijdelijk verzet, niet tot afzetting, het recht gaven, moet men deze daad, als men zich op het standpunt plaatst van het geschreven recht, als revolutionair beschouwen. Men plaatste zich echter op een ander standpunt, nl. „dat een Prince van Gode gestelt is tot hooft van sijn onderdanen, gelijk een herder tot bewaernisse van sijn schapen en dat d'ondersaten niet sijn van Gode geschapen tot behoef van den Prince" om hem als slaven te dienen. Volgens het natuurrecht kon men dus een vorst, die zijn plichten niet nakwam, als een tyran beschouwen en door een ander vervangen. Vertrek van Matthias. Met de afzwering van den koning, werd ook de man, die de regeering namens hem heette te voeren, Matthias, hier overbodig. Hij wachtte de komst van den nieuwen vorst niet af en vertrok naar Oostenrijk; het hem toegezegde jaargeld is nooit uitbetaald. I)e nieuwe landsheer. Anjou werd nu als souverein erkend; door de ondervinding wijs geworden, had men zijn macht echter zeer beperkt. Hij moest de privilegiën bezweren; schond hy deze, dan had men zich het recht voorbehouden hem af te zetten. In Holland en Zeeland beteekende zijn macht in 't geheel niets; daar werd zijn gezag alleen in naam erkend. Poging tot uitbreiding van macht. In 1582 kwam Anjou in ons land. Het bleek al spoedig, dat men te groote verwachting van hem gekoesterd had; zijn troepen waren tegen die van Parma niet opgewassen en de eene stad na de andere ging verloren. Bovendien vond hij zijn macht zeer onvoldoende en hij was niet geneigd de rol van Matthias te spelen. Op het onverwachtst maakten zijn troepen zich van enkele Ylaamsche steden meester; een verraderlijke aanval op Antwerpen, door hem persoonlijk geleid, werd echter met groote verliezen afgeslagen (de Fransche furie, 1583). Hiermee was zijn rol afgespeeld; tevergeefs trachtte Oranje nog een verzoening tot stand te brengen; Anjou keerde naar Frankrijk terug, waar hij in 1584 stierf. Achteruitgang der zaken. Voor den tweeden keer had Oranje ondervonden, dat op Frankrijk niet te rekenen viel. De opstand verloor inmiddels voortdurend terrein: Brussel, Gent, Brugge, Breda en 's Hertogenbosch gingen verloren, Antwerpen werd door de Spanjaarden ingesloten. In 't Noorden trad de opvolger van Rennenberg, Verdugo, steeds stoutmoediger op; met moeite werd Friesland door Willem Lodewijk, een zoon van Jan den Oude, tegen hem verdedigd. Overijsel en de Achterhoek gingen verloren; het verlies van Zutfen stelde de Veluwe open voor de plundertochten der Spanjaarden. Zelfs in de omgeving van den Prins begonnen enkelen te wankelen en over onderwerping te spreken. Aanslagen. Het waren moeilijke tyden voor Oranje; al zijn geestkracht had hij noodig om den tegenstand gaande te houden en juist in deze dagen begon de banvloek zijn uitwerking te doen gevoelen. Herhaalde aanslagen werden op zijn leven gedaan; een der meest bekende, die van Jean Jaureguy, trof bijna doel en bracht den Prins langen tijd in levensgevaar. Alleen aan de voortreffelijke zorg zijner vrouw, Charlotte de Bourbon, die kort na zijn herstel aan de gevolgen van overspanning overleed, had hij zijn behoud te danken. Opdracht der souvereiniteit aan Oranje. Na het vertrek van Anjou moest natuurlijk de regeering opnieuw geregeld worden. In Holland en Zeeland had men reeds vroeger den Prins de „hooge overheid" voor den duur van den oorlog opgedragen; nu wilde men hem als graaf erkennen. Door verzet van enkele steden wegens punten van ondergeschikt belang bleef de zaak slepen, maar in het midden van 1584 was men het eindelijk over de voorwaarden, waarop de verheffing zou geschieden, eens geworden; nog enkele steden moesten het stuk, waarin de rechten van den graaf en van de Staten nauwkeurig omschreven werden, onderteekenen, toen alle plannen veredeld werden door den aanslag van Balthasar Gérard. De dood van den Prins, Gérard, uit Franche Comté afkomstig, had reeds lang het plan gekoesterd, den Prins, dien hij als rebel tegen koning en kerk verafschuwde, uit den weg te ruimen. Hij beschouwde dit als een plicht, hem door de Voor- zienigheid opgelegd. Nadat hij zyn plan aan enkele geestelijken had medegedeeld, wist hij zich bij den Prins in te dringen en hem op den 10den Juni 1584 verraderlik op het Prinsenhof te Delft om te brengen. Zijn vlucht mislukte en na een kort proces werd de moordenaar onder vreeselijke martelingen te Delft ter dood gebracht. Willem van Oranje. Door den dood van Willem van Oranje was aan de zaak van den opstand een onherstelbaar verlies toegebracht. Jaren achtereen was hij zoowel op het gebied van den krijg als op dat der politiek de leider geweest, die allen bezielde. Hoewel hij als krijgsman groote talenten bezat, heeft hem als zoodanig het geluk nooit gediend; geen overwinningen van beteekenis heeft hij behaald; zijn pogingen tot ontzet van Haarlem mislukten ten eenenmale. Als staatsman daarentegen kon geen zijner tijdgenooten zich met hem meten; met uiterst geringe hulpmiddelen heeft hij weten te woekeren; zyn vindingrijke geest wist ook in de moeilijkste omstandigheden uitkomst te vinden. Ook als mensch neemt Willem I, in tegenstelling van vele andere groote mannen, een zeer hoog standpunt in. De levenslustige, vroolijke, maar verkwistende edelman van het hof van Maria van Hongarije was in den loop der jaren een bezadigd en vroom man geworden, geneigd alles op spel te zetten voor de zaak, die hij voorstond. In een tijd, toen de moord op staatkundige tegenstanders bij velen voor geoorloofd gold, heeft hij z\jn handen vrij gehouden van bloed; streng, waar het noodig was, zocht hij toch alle hardvochtigheid te vermijden. In één opzicht was hij zyn tijd ver vooruit; altijd heeft hij voor verdraagzaamheid gestreden, een beginsel, dat slechts door weinigen gewaardeerd werd. Te midden van de hevigste beroeringen bleef hij bedaard en volkomen is op hem toepasselijk de voorstelling op den penning te zijner eer geslagen, waarop in een fel bewogen zee het nestje van een ijsvogel dobbert met het randschrift: „rustig te midden der onstuimige baren" '). Zware slagen hebben hem getroffen; zijn broeders vielen op het slagveld; zyn zoon werd ') Platenatlas: Fig. 79; zie ook Fig. 70. hem ontroofd; het was vooruit te zien, welk lot hem zelf zou treffen, maar nooit hebben de schitterendste aanbiedingen van de zijde van den vijand hem bewogen om aan het volk, waarvoor hij streed, zijn steun te onttrekken. De innige liefde en het onbegrensde vertrouwen, waarmee het volk hem aanhing, schonken hem vergoeding voor de vele rampen, die hem troffen. Hoezeer de zorg voor zijn volk zijn geest vervulde, blijkt treffend uit de laatste woorden van den stervende: „O God, heb medelijden met mijn arme ziel! O God, heb medelijden met dit arme volk" '). § 23. Het tydvak yan Leicester. De zonen van Oranje. Hoe diep men ook geschokt was dooiden dood van den Prins, na de laaghartige daad was men minder dan ooit genegen om zich aan den koning te onderwerpen. Het was echter moeilijk iemand te vinden, die de plaats van Oranje kon innemen; zijn oudste zoon, Philips Willem, vertoefde nog altijd in Spanje, Maurits was maar 17 jaar oud, terwijl Frederik Hendrik, uit het huwelijk van den Prins met Louise de Coligny gesproten, een zuigeling was. Aanbieding der souvereiniteit aan Frankrijk en Engeland. De toestand was zoo hachelijk, dat men besloot de souvereiniteit aan den broeder van Anjou, den Franschen koning Hendrik III, aan te bieden. Frankrijk werd echter zoozeer door godsdienstoorlogen verscheurd, dat de koning het aanbod niet durfde aannemen. Nu wendde men zich tot Engeland. Sedert langen tijd stond Elisabeth op zeer slechten voet met Philips II, vooral door het gevangenhouden van Maria Stuart, die door de Katholieken als de wettige koningin van Engeland werd beschouwd. ') Zie de graftombe van Willem I te Delft, Platen-atlas: Fig. 92. zienigheid opgelegd. Nadat hij zyn plan aan enkele geestelijken had medegedeeld, wist hij zich bij den Prins in te dringen en hem op den 10den Juni 1584 verraderlik op het Prinsenhof te Delft om te brengen. Zijn vlucht mislukte en na een kort proces werd de moordenaar onder vreeselijke martelingen te Delft ter dood gebracht. Willem van Oranje. Door den dood van Willem van Oranje was aan de zaak van den opstand een onherstelbaar verlies toegebracht. Jaren achtereen was hij zoowel op het gebied van den krijg als op dat der politiek de leider geweest, die allen bezielde. Hoewel hij als krijgsman groote talenten bezat, heeft hem als zoodanig het geluk nooit gediend; geen overwinningen van beteekenis heeft hij behaald; z\jn pogingen tot ontzet van Haarlem mislukten ten eenenmale. Als staatsman daarentegen kon geen zijner tijdgenooten zich met hem meten; met uiterst geringe hulpmiddelen heeft hij weten te woekeren; zyn vindingrijke geest wist ook in de moeilijkste omstandigheden uitkomst te vinden. Ook als mensch neemt Willem I, in tegenstelling van vele andere groote mannen, een zeer hoog standpunt in. De levenslustige, vroolijke, maar verkwistende edelman van het hof van Maria van Hongarije was in den loop der jaren een bezadigd en vroom man geworden, geneigd alles op spel te zetten voor de zaak, die hij voorstond. In een tijd, toen de moord op staatkundige tegenstanders bij velen voor geoorloofd gold, heeft hij zyn handen vrij gehouden van bloed; streng, waar het noodig was, zocht hij toch alle hardvochtigheid te vermijden. In één opzicht was hij zyn tijd ver vooruit; altijd heeft hij voor verdraagzaamheid gestreden, een beginsel, dat slechts door weinigen gewaardeerd werd. Te midden van de hevigste beroeringen bleef hij bedaard en volkomen is op hem toepasselijk de voorstelling op den penning te zijner eer geslagen, waarop in een fel bewogen zee het nestje van een ijsvogel dobbert met het randschrift: „rustig te midden der onstuimige baren" 1). Zware slagen hebben hem getroffen; zijn broeders vielen op het slagveld; z\jn zoon werd ') Platenatlas: Fig. 79; zie ook Fig. 7G. hem ontroofd; het was vooruit te zien, welk lot hem zelf zou treffen, maar nooit hebben de schitterendste aanbiedingen van de zijde van den vijand hem bewogen om aan het volk, waarvoor hij streed, zijn steun te onttrekken. De innige liefde en het onbegrensde vertrouwen, waarmee het volk hem aanhing, schonken hem vergoeding voor de vele rampen, die hem troffen. Hoezeer de zorg voor zijn volk zijn geest vervulde, blijkt treffend uit de laatste woorden van den stervende: „O God, heb medelijden met mijn arme ziel! O God, heb medelijden met dit arme volk" '). § 23. Het tijdvak van Leicester. De zonen van Oranje. Hoe diep men ook geschokt was dooiden dood van den Prins, na de laaghartige daad was men minder dan ooit genegen om zich aan den koning te onderwerpen. Het was echter moeilijk iemand te vinden, die de plaats van Oranje kon innemen; z\jn oudste zoon, Philips Willem, vertoefde nog altijd in Spanje, M au rits was maar 17 jaar oud, terwijl Frederik Hendrik, uit het huwelijk van den Prins met Louise de Coligny gesproten, een zuigeling was. Aanbieding der souvereiniteit aan Frankrijk en Engeland. De toestand was zoo hachelijk, dat men besloot de souvereiniteit aan den broeder van Anjou, den Franschen koning Hendrik III, aan te bieden. Frankrijk werd echter zoozeer door godsdienstoorlogen verscheurd, dat de koning het aanbod niet durfde aannemen. Nu wendde men zich tot Engeland. Sedert langen tijd stond Elisabeth op zeer slechten voet met Philips II, vooral door het gevangenhouden van Maria Stuart, die door de Katholieken als de wettige koningin van Engeland werd beschouwd. ') Zie de graftombe van Willem I te Delft, Platen-atlas: Fig. 92. Reeds lang had Philips II de ontevredenen in Engeland aangemoedigd, terwijl Elisabeth zijdelings den opstand hier te lande steunde. Slaagde Spanje er dus in de Nederlanders te onderwerpen, dan had ztf van die zijde het ergste te vreezen. Engelsche hulp. In haar eigen belang moest Elizabeth ons dus steunen en hoewel zij de souvereiniteit niet aanvaardde, besloot zy toch hulptroepen te zenden. Brielle, Vlissingen en het Schelde-fort Rammekens zouden door Engelsche garnizoenen bezet worden, tot de voorschotten terug betaald zouden zijn; op den yang der zaken kreeg zij invloed door de benoeming van twee leden in den kort te voren opgerichten Raad van State. Om in de behoefte aan een leider te voorzien, zond ze hier haar gunsteling, den graaf van Leicester). De val van Antwerpen. Vóór deze in de Nederlanden aankwam, werd nog een ernstig verlies geleden: Antwerpen gaf zich aan Parma over. Nog bij het leven van den Prins had hu de stad ingesloten; door het aanleggen van schansen en van een brug over de Schelde werd de verbinding met Zeeland verbroken. Misschien ware de stad gered, als de verdediging in krachtiger handen was geweest; de burgemeester, Marnix van St. Aldegonde, wist de woelige burgerij niet te beheerschen; de pogingen tot ontzet werden slecht geleid en ten slotte moest de stad zich overgeven (1585). Leicester wordt landvoogd. Geen wonder, dat men reikhalzend naar de Engelsche hulptroepen uitzag; vooral had men groote verwachtingen van Leicester, wiens bekwaamheid zeer geroemd werd. Men hoopte, dat hij redding zou brengen en tegen den zin van Elisabeth, die zich niet te zeer met onze zaken wilde inlaten, boden de Staten-Generaal hem de waardigheid van landvoogd aan, welke hü aannam. Moeilijkheden. Al spoedig bleek, dat deze opdracht niet verstandig was geweest. De taak, waarvoor Leicester stond was uiterst moeilijk en h« was er niet voor berekend. Het ontbrak hem aan menschenkennis en tact; al spoedig lag hij met de oude medewerkers van Oranje overhoop, terwijl hij steun zocht bii onbetrouwbare intriganten. Hij bezat geen goed inzicht in den toestand en hoewel sommige ztfner maatregelen een goede ') Platen-atlas: Fig. 91. strekking hadden, hebben ook deze door een ontijdige invoering schadelijk gewerkt. Zyn omgeving. Uit allerlei zaken zag men, dat hij een anderen weg wilde inslaan dan Oranje. Hoewel Holland het meeste geld tot den krijg bijdroeg, vervreemdde hij de Hollandsche regenten van zich, waaronder tal van trouwe medewerkers van den Prins. Hij vestigde zich te Utrecht en nam daar verschillende lieden in zijn omgeving op, die, uit het Zuiden of uit de landprovinciën afkomstig, geen acht sloegen op de belangen van Holland, b. v. zekeren Prouninck, een eerlijk maar zeer heftig man, die burgemeester van Utrecht werd, en Reingoud, wiens verleden niet vlekkeloos was en als gewezen bankroetier zeker allerminst den post verdiende van hoofd der nieuw ingestelde Kamer van Financiën. Verbod van den handel niet Spanje. Al spoedig bleek, hoe weinig rekening werd gehouden met de belangen van Holland en Zeeland. Deze gewesten dreven een zeer voordeeligen handel op Spanje en op die gewesten, welke weer onderworpen waren. Dit wekte de verontwaardiging der landprovinciën op; zij vergaten evenwel, dat het afbreken van den handel Spanje wel zou schaden, maar Holland belangrijke winsten zou doen derven, terwijl men den toevoer niet kon afsnijden. Toch werd door Leicester op straffe des doods alle handel met den vijand verboden en aan Reingoud machtiging gegeven door onderzoek in de koopmansboeken overtredingen aan te toonen. Dreigende burgeroorlog. Andere maatregelen van den landvoogd deden de spanning nog grooter worden. Toen hij eenigen tijd in Engeland vertoefde, leverden twee Engelsche officieren Deventer en een schans bij Zutfen aan den vijand over, welke rampen Leicester door beter beleid had kunnen voorkomen. Scherpe verwijten werden gewisseld; de verhouding werd zoo gespannen, dat Elisabeth niets liever wilde dan zich geheel uit de zaak terug te trekken en aan Leicester last gaf de Staten-Generaal te bewegen een vrede met Spanje te sluiten. Daar Leicester bij de predikanten en de lagere bevolking veel steun vond door zijn ijveren voor het Calvinisme en zijn plannen desnoods met geweld wilde doorzetten, was een burgeroorlog te vreezen. Het gelukte evenwel aan Oldenbarnevelt, die kort te voren Landsadvocaat van Holland was geworden, zijn aanslagen te verijdelen; in verbitterde stemming keerde Leicester naar Engeland terug en liet deze landen in verwarring en tweedracht achter. De Armada. Ook Elisabeth was zeer vertoornd en het was gelukkig, dat Engeland en Nederland juist toen door een gemeenschappelijk gevaar bedreigd werden. Philips had nl. het plan opgevat, door groote krachtsinspanning aan den opstand een einde te maken en meteen Engeland te veroveren. Een talrijke vloot werd naar deze streken gezonden; Parma moest zich daarop inschepen om een landing in Engeland te doen; daarna zou men, naar alle waarschijnlijkheid, Nederland gemakkelijk kunnen onderwerpen. De afloop. Parma was niet met het plan ingenomen; liever had hij de onderneming uitgesteld gezien, tot hij in het bezit van een goede haven als Ylissingen zou zijn. Hij moest evenwel zijn veroveringen staken en zich gereed maken voor de inscheping. Daarbij kwam, dat de vloot wel met veel pracht ingericht was, maar onder een onbekwaam bevelhebber stond, terwijl vele schepen niet zeewaardig waren. Onmiddelijk na het uitzeilen werd de vloot reeds door stormen geteisterd; toen ze eindelijk het Kanaal bereikte, vond ze, hoewel Elisabeth door onderhandelingen in slaap gewiegd was, weldra een talrijke Engelsche vloot tegenover zich, die haar door stoute aanvallen in verwarring bracht '). Daar de Armada zich niet voor Duinkerken durfde wagen, waar de Hollanders Parma ingesloten hielden, zwierf ze doelloos rond en leed groote schade door de Engelsche branders. Toen de Spaansche admiraal eindelijk besloot om Schotland heen naar Spanje terug te keeren, werd de vloot door hevige stormen beloopen en aan de Iersche kust zoo geteisterd, dat van de trotsche Armada slechts een ellendig overschot in de Spaansche havens terugkeerde. ') Platen-atlas: Fig. 95. § 24. Tien jaren yan voorspoed. Toestand van het Land. Sedert de komst van Parma was de fortuin steeds aan de zijde der Spanjaarden geweest; de opstand was langzamerhand beperkt tot Zeeland, Holland, Utrecht, Friesland en de Yeluwe; al deze deelen lagen bovendien open voor de strooptochten der Spanjaarden. Het volk stond vijandig tegenover de regeering; de grootste verwarring heerschte in het land; de geldmiddelen verkeerden in treurigen staat; de troepen werden niet geregeld betaald, zoodat het garnizoen van Geertruidenberg deze stad aan de Spanjaarden overleverde. Panna naar Frankrijk. Plotseling kwam er verademing. Hendrik III, koning van Frankrijk, werd door sluipmoord omgebracht; de wettige opvolger, Hendrik IV, was een Calvinist en Philips II, die voor zijn dochter Isabella aanspraak op de kroon maakte, gaf aan Parma last zich met een groot deel zyner troepen naar Frankrijk te begeven. Zeer tegen zijn zin werd deze dus gedwongen van verdere veroveringen af te zien en zijn troepenmacht hier te lande zeer te verzwakken. Oldenbarneyelt. Nu stonden in het Noorden mannen aan het hoofd, die onmiddellijk partij wisten te trekken van den veranderden stand van zaken. Het waren Oldenbarnevelt en Maurits. De eerste, die reeds bij het bestreden van Leicester groot talent als staatsman getoond had, leidde met vaste hand het bestuur en de buitenlandsche zaken. Hij zorgde voor een nauwe aansluiting bij Hendrik IV ') en Elisabeth en maakte door zijn voortreffelijk beheer der geldzaken een aanvallend optreden tegen Spanje mogelyk. Door zijn zeldzame scherpzinnigheid, zijn groote kennis van de doolwegen der diplomatie en zijn toewijding aan 's lands zaken neemt Oldenbarnevelt onder onze staatslieden een der eerste plaatsen in 2). Maurits. Op militair gebied vond hij voortreffelijken steun ') Platen-atlas: Fig. 93. :) Platen-atlas: Fig. 99. bij Maurits, die reeds in 1585 stadhouder van Holland en Zeeland geworden was, maar tijdens Leicester een ondergeschikte rol gespeeld had. Als staatsman bezat hij weinig talent; op het gebied van den krijg daarentegen werd hij door niemand geëvenaard '). De legerhervorming. Door zijn neef, Willem Lodewijk, die sedert jaren als stadhouder van Friesland dit gewest tegen Verdugo had moeten verdedigen, werd Maurits' aandacht gevestigd op de krijgskunde der Romeinen. De jonge veldheer zag onmiddellijk in, welk voordeel uit het voorbeeld der Ouden te trekken viel. Tot dusver moest de soldaat zijn handwerk al vechtende leeren; door geregelde exercitiën leerde hij voortaan het gebruik der wapenen op commando, zoodat het leger ook tijdens een veldslag aan de bevelen van den veldheer kon gehoorzamen. De bewapening werd verbeterd, het aantal musketten vergroot; daarnaast bleef de piek, bij gebrek aan bajonetten onontbeerlijk, het hoofdwapen. Van het voor onze krachten veel te groote leger werden de slechtste deelen afgedankt, de rest werd goed betaald en onder strenge tucht gebracht. Veel aandacht werd geschonken aan het maken van schansen en loopgraven; het graafwerk werd voortaan niet meer door daartoe gepreste boeren, maar onder leiding van ingenieurs door de soldaten zelf verricht. Veel zorg besteedde hij verder aan de verzorging van het leger en het inrichten van den legertrein, zoodat hij zijn troepen snel kon verplaatsen. Door de hervormingen van Maurits werd de krijgskunst niet meer een uiting van ruwe kracht, maar een wetenschap 2). Veroveringen. Vooral in de jaren van 1590—1594 maakte Maurits meesterlyk van de gunstige omstandigheden gebruik. Nadat een welgeslaagde verrassing hem in 1590 in het bezit van Breda had gesteld, bracht het volgende jaar de groote rivieren weer in onze macht door de verovering van Deventer, Zutfen en Nijmegen; na een merkwaardig beleg viel verder in 1593 Geertru idenberg. De belangrijkste verovering was echter die van het Noordoosten van ons land, dat sedert het ') Platen atlas: Kïg. 96, 97. !) Platen atlas: Fig. 100—107. verraad van Rennenberg in Spaansche handen was. Eerst werd de verbinding van Groningen met het Zuiden en de toegang tot de zee afgesneden door de inneming van Koevorden, Steenwijk en Delfzyi; na een hardnekkig verzet werd in 1594 ook Groningen tot overgave gedwongen en weer bij de Unie gevoegd. Dood van Parina. Parma had dit laatste verlies niet meer beleefd. Groote teleurstellingen hadden zijn laatste levensjaren verbitterd; terwijl hij in Frankrijk voor een hopelooze zaak moest strijden, zag hjj het werk, dat hij met zooveel inspanning tot stand had gebracht, gaandeweg vernietigen. Veel grievend leed bleef hem nog door den dood gespaard; hij overleed, vóór hem de brief des konings bereikte, waarin hem zijn ontslag werd medegedeeld. De tuin gesloten. Door de verovering van Groningen was het gebied van zeven gewesten bijna geheel van den vijand bevrjjd. Alleen ten oosten van den IJsel bezat deze nog een aantal kleine vestingen, van waaruit nog telkens stoutmoedige strooptochten in het Noorden van ons land gedaan werden. Ten slotte maakte Maurits hieraan een einde en veroverde in 1597 Grol, Bredevoort, Oldenzaal en andere kleine vestingen in den Achterhoek. De „tuin" om de Zeven Vereenigde Nederlanden was nu gesloten '). Verhouding tot Frankryk en Engeland. De opvolgers van Parma hadden slechts weinig hiertegen kunnen doen, daar de oorlog met Frankryk hun gansche aandacht eischte. De StatenGeneraal zonden daarentegen herhaaldelijk steun aan Hendrik IV. Op den duur leidde dit zelfs tot het sluiten van een drievoudig verbond tusschen Frankrijk, Engeland en onze republiek (1596), die nu voor het eerst als onafhankelijk door de buren werd erkend. Een Engelsch-Hollandsche vloot vernielde te Cadiz tal van Spaansche schepen, plunderde de stad en keerde met rijken buit huiswaarts. Toch liet de samenwerking veel te wenschen over; Elisabeth, bezorgd over het toenemen der Hollandsche macht, verleende weinig steun, terwijl Frankrijk na zooveel jaren van godsdienstoorlog rust noodig ') Vergelijk tig. 39, 88 en 14-2 van den Platen-atlas. had en in 1598 te Vervins vrede sloot met Spanje. Met moeite en niet zonder groote opofferingen van onze zyde wist Oldenbarnevelt althans Elisabeth te bewegen den strijd voort te zetten. Afstand der Nederlanden. Philips II had vooral vrede met Frankrijk gesloten, omdat hij zyn einde voelde naderen en zijn opvolger niet tegen zooveel moeilijkheden opgewassen rekende. Om dezelfde reden besloot hy de Nederlanden van Spanje te scheiden; zij werden als bruidschat aan zijn dochter Isabella geschonken, toen zy met haar neef Albertus van Oostenrijk in het huwelijk trad. Albertus, die zich reeds in de laatste jaren als landvoogd der Zuidelyke Nederlanden als een bekwaam man had doen kennen, zou, naar hy hoopte, er in slagen ook de opgestane gewesten tot onderwerping te bewegen. Zoo zouden misschien deze belangrijke streken, zoo niet voor Spanje, dan toch voor zijn geslacht behouden blijven. De dood van Philips II. Korten tyd daarna overleed de vorst, wiens langdurig bewind voor zijn staten zoo noodlottig was geweest1). De taak, zulk een uitgestrekt ryk als het zyne in moeilijke tijden te beheerschen, was hem te zwaar gevallen. Zijn streven naar absolutisme en zijn onverdraagzaamheid hadden zyn rijkste erflanden tot opstand gebracht; het Zuiden was weer onderworpen, nadat de welvaart voor langen tijd geknakt was; het Noorden had zich vrijgevochten en was door de groote staten van West-Europa als onafhankelijk erkend. § 25. Het bestuur der Republiek. Verhouding der gewesten onderling. In de Middeleeuwen hadden de kleine staatjes, die zich hier bevonden, weinig of niets met elkaar te maken. Zelfs de graafschappen, die als ') Platen-atlas: Kig. 72. Holland en Zeeland onder één heer stonden, hadden elk hun eigen bestuur; de deelen van het bisdom Utrecht waren geheel zelfstandig, al erkenden ze ook alle in meerdere of mindere mate het gezag van den Bisschop. Ook toen de Bourgondische en Oostenrijksche vorsten de verschillende staatjes vereenigden, behielden deze hun eigen bestuur; op de vergadering der Algemeene Staten was bij het toestaan eener bede een gewest niet gebonden door de besluiten der meerderheid. Centralisatie. Wjj zagen reeds, hoe de vorsten door een reeks van maatregelen orde in den chaos trachtten te brengen. Bij de Nederlanders vielen deze plannen niet in goede aarde; bij den opstand heeft de tegenzin tegen de centralisatie-politiek een groote rol gespeeld. Toch begreep men van den beginne af, dat tegenover den vyand samenwerking noodzakelijk was; Holland en Zeeland sloten zich nauw aaneen; ook de Unie van Utrecht getuigt van hetzelfde streven. De Raad vau State. Over de inrichting van een centraal bestuur kon men het niet gemakkelijk eens worden. Na den dood van den Prins werd evenwel een Raad van State ingesteld, niet te verwarren met het gelijknamige college, dat te Brussel zetelde. Samengesteld uit afgevaardigden der gewesten (van de 12 leden benoemde Holland er 3, Zeeland, Gelderland en Friesland 2, de andere gewesten één), de stadhouders en 2 Engelsche leden, scheen dit lichaam uitstekend voor zijn taak geschikt. De leden toch waren verplicht zich geheel aan de belangen der Generaliteit te wyden en konden, zonder aan een opdracht gebonden te zijn, volgens eigen gevoelen bij meerderheid van stemmen besluiten nemen. Vermindering van macht. Weldra verminderde echter de macht van dit college. Wantrouwen jegens de Engelsche leden was hiervan de eerste reden; Holland vreesde bovendien dooide besluiten van den Raad tot maatregelen gedwongen te worden, welke het strijdig met zijn belangen achtte. Door invloed van Holland en vooral van Oldenbarnevelt, die geen zitting in het college had, werd dan ook weldra de macht van den Raad voor een groot deel overgebracht op de StatenGeneraal; hij behield echter het toezicht op het leger en de financiën. De Staten-Generaal. De leiding der algemeene zaken en der betrekkingen met het buitenland was dus in handen van de Staten-Generaal'), die dan ook voortaan eiken dag vergaderden. In de Staten-Generaal kon elk der bondgenooten één stem uitbrengen; Holland stond dus in dit opzicht met het minst belangrijke gewest gelijk; Drente werd niet vertegenwoordigd. Hier stond tegenover, dat voor alle belangrijke zaken eenparigheid van stemmen vereischt werd, terwijl de leden een bepaalde opdracht mede kregen van de gewestelijke Staten aangaande alle punten, die in behandeling zouden komen (imperatief mandaat). Kwam een nieuw voorstel ter tafel, dan moesten de leden, als 't een belangrijke kwestie betrof, eerst nadere bevelen halen (ruggespraak). Dit laatste kostte veel tijd, daar de gewestelijke Staten evenmin eigenmachtig een beslissing konden nemen en dus de vroedschappen moesten raadplegen; het snel afdoen en geheim houden van gewichtige zaken was daardoor dikwijls onmogelijk. De geldmiddelen. We zagen reeds, dat de bepaling der Inie, welke vaste en algemeene belastingen voorschreef, nooit uitgevoerd was. Alleen werden in alle zeeplaatsen convoyen en licenten, een soort in- en uitvoerrechten geheven, waarvan de opbrengst ten behoeve van de vloot werd gebruikt. De gewesten droegen verder naar een vaste verhouding bij tot de algemeene uitgaven; volgens een tijdens het Twaalfjarig Bestand gemaakte regeling betaalde Holland 58%) Zeeland 12",/0, Drente lu/oHoe dit geld bijeengebracht werd, was de zaak van ieder gewest; vandaar een groote verscheidenheid in de belastingen, welke zeer ongelijkmatig op de bewoners drukten; vooral in Overijsel en in Friesland waren de geldmiddelen bijzonder slecht geregeld. Elk jaar maakte de Kaad van State een begrooting op, maar ook als deze aangenomen was, liet de betaling zich soms lang wachten; dikwijls werd Holland gedwongen de andere gewesten b\j te springen. Het leger. Vooral voor het leger had dit soms slechte gevolgen. Daarom voerde men na het vertrek van Leicester een nieuwe regeling in voor de betaling der troepen. Deze werden „ter repartitie" der gewesten gesteld, d. w. z. verdeeld over de gewesten naar ieders aandeel in de uitgaven, en door deze betaald. ') Platen-atlas: Fig- 140, 150 en 151. Aanvankelijk voldeed deze regeling vrij goed, daar men de troepen liefst in het gewest, dat ze betaalde, in garnizoen legde, zoodat dit zelf den last van slechte betaling ondervond. Op den duur gaf het echter den schijn, alsof de troepen aan de gewesten behoorden, wat herhaaldelijk tot twisten heeft geleid. De vloot. Ook de regeling der zeezaken liet veel te wenschen over. De vloot stond onder vijf admiraliteitscolleges, die de convoyen en licenten inden en daarvan de schepen moesten uitrusten. Daar er veel gesmokkeld werd en de besturen der admiraliteiten uit kooplieden bestonden en niet altijd even streng toezagen, kwam er dikwijls geld te kort, wat dan, niet zonder hevig gemor, door de gewesten moest worden bijgepast. De samenwerking tusschen de colleges liet veel te wenschen over; herhaaldelijk heeft men daarom getracht voor de vloot een andere regeling te treffen, wat evenwel steeds tot schade van het land mislukt is. De Htaten der gewesten. In den werkkring der Staten was ook een belangrijke wijziging gekomen. Vroeger hadden ze alleen over het toestaan der beden te beslissen; alleen zijdelings konden ze soms eenigen invloed uitoefenen; nu hadden ze het bestuur der gewesten aan zich getrokken'). Hun samenstelling was evenwel in hoofdzaak dezelfde gebleven. In Holland en Zeeland, waar de steden tot groote ontwikkeling gekomen waren, hadden haar besturen ook den grootsten invloed; tegen één stem van den adel, die in Zeeland door den stadhouder als eerste edele werd uitgebracht, stonden de steden in Zeeland met 6, in Holland zelfs met 18 stemmen. In Gelderland en Overijsel was de macht van den adel grooter; eerstgenoemd gewest was in drie kwartieren, elk met een eigen landdag, verdeeld en was dus eigenlijk een bondstaat. In Friesland en Groningen hadden ook de niet-adellyke grondbezitters invloed op de samenstelling der Staten. Deze waren echter in beide gewesten zeer ondoelmatig ingericht, in Friesland door het groot aantal der te raadplegen colleges (de besturen der 11 steden en 30 grietenijen of landgemeenten), in Groningen, doordat de stad Groningen en de Ommelanden, die zeer tegenstrijdige 0 Platen-atlas: Fig. 148, 149 en 152. belangen hadden, elk één stem uitbrachten, wat tot eindelooze twisten aanleiding gaf. De stadhouder. Ook de positie der stadhouders was door den opstand zeer gewijzigd. Vóór de omwenteling vertegenwoordigden zij den vorst en oefenden diens rechten uit; zoo benoemden zij uit een voordracht de nieuwe leden der vroedschappen en konden gratie en kwijtschelding van straf schenken. Daar zij bij den opstand hun macht behouden hadden, kwamen ze nu in een zeer zonderlinge verhouding tot de Staten te staan. Hadden er aanvankelijk verschillende stadhouders naast elkaar gestaan, weldra kwam hierin verandering, daar Willem Lodewijk in Groningen en Drente, Maurits in de andere gewesten als stadhouder erkend werd. De laatste was bovendien kapiteingeneraal en admiraal der Unie en kon bovendien als hoofd van het Oranje-huis rekenen op den steun van het volk» zoodat hij een bijna vorstelijke positie innam. De landsadvocaat. Naast den stadhouder zien we in verschillende gewesten nog een ambtenaar, die de leden der Staten, meestal mannen van de praktijk, als staatsman van beroep ter zijde stond. In Holland droeg hy den titel van advocaat van den lande; oorspronkelijk de rechtsgeleerde raadsman, werd hij op den duur de leider van het Staten-college. Vooral Oldenbarnevelt heeft door zijn groote bekwaamheden het aanzien van het ambt verhoogd; hij was voorzitter der Staten-vergadering; waren deze niet bijeen, dan leidde hij met de Gedeputeerde Staten de dagelyksche zaken. Bovendien berustte bij hem het beheer der buitenlandsche aangelegenheden; hij hield briefwisseling met de gezanten en kon dus als de Minister van Buitenlandsche Zaken der Unie beschouwd worden. Stedelijke besturen. In de steden berustte het bestuur nog altijd bij de vroedschap, die gewoonlijk uit 24 tot 36 leden bestond. Meestal hadden de leden voor hun leven zitting; voor opengevallen plaatsen konden ze een voordracht opmaken, waaruit dan de stadhouder een keus deed. Uit hun midden kozen ze verder de burgemeesters (meestal vier, te Amsterdam twee) en de schepenen, welke laatsten met den schout de stedelijke rechtbank of schepenbank vormden. Groote macht der vroedschap. De burgerij had meestal in 't geheel geen invloed op de regeering; de Staten van Holland hadden zelfs uitdrukkelijk verboden de gilden en schutterden over regeeringszaken te raadplegen; in Gelderland en enkele andere gewesten werd daarentegen soms hun advies gevraagd. De vroedschap zorgde zoowel voor het bestuur als voor de rechtspraak; zij benoemde de afgevaardigden ter Staten-vergadering en bepaalde hoe deze hun stem zouden uitbrengen. Door het recht van politieke uitzetting kon zij bovendien lastige burgers uit de stad verwijderen. Alle macht was dus in handen van enkele personen, die meestal tot een klein getal families behoorden; te Amsterdam werd bovendien de vroedschap geheel beheerscht door de burgemeesters en oud-burgemeesters, die de gewone leden soms van gewichtige zaken geheel onkundig lieten. Op den duur beschouwden de vroedschapsleden zich dan ook als verre staande boven de rest der burgerij; zij vormden een stand van regenten, die het geheele land beheerschten (familie-regeering). Het platteland. Geheel anders was de toestand buiten de steden. Zelfbestuur trof men hier niet aan. Groote stukken land behoorden tot de zoogenaamde heerlijkheden, die in 't bezit waren van edelen of van rijke stedelingen. Het bestuur en de rechtspraak werd hier door of namens den heer uitgeoefend, wat soms tot groote willekeur aanleiding gaf. Des te bedenkelijker was dit, daar men in die dagen spoedig tot pijniging en tot het toepassen van lijfstraffen overging; dit laatste was niet te verwonderen, daar de gevangenissen niet voor een langdurig verblijf ingericht waren. Andere deelen stonden daarentegen direct onder de Staten en werden bestuurd door ambtenaren, die in Holland baljuwen, elders drosten of grietmannen genoemd werden. Soms waren deze ook met het bestuur van het dijkwezen belast en konden dan een zeer groote macht uitoefenen. § 26. De handel. Vooruitgang. In de eerste jaren van den opstand hadden deze landen vreeselijk door de rampen van den kryg geleden. Met de Pacificatie van Gent begon evenwel voor Holland en Zeeland een betere tyd en toen door de veroveringen van Maurits de zeven gewesten van vyanden bevryd en door een rij van sterke vestingen tegen vijandelijke invallen beveiligd waren, keerde de welvaart snel terug. Achteruitgang van het Zuiden. Geheel anders was de toestand der gewesten, die weer aan Spanje onderworpen waren. Het plunderen en brandschatten der soldaten had alle welvaart vernietigd; de verbinding der groote havensteden met de zee was afgesneden; op de Schelde lagen Zeeuwsche schepen, die allen handel van Antwerpen onmogelijk maakten. Emigratie. Daarbij kwam, dat aan de Hervormden in het Zuiden de keus werd gelaten om van hun godsdienst af te zien of het land te verlaten. Vele energieke mannen onttrokken zich nu aan de Spaansche dwingelandij en vestigden zich in Noord-Nederland. Onder hen vindt men tal van personen, die zich op velerlei gebied hebben onderscheiden: Simon Stevin, een wiskundige, die Prins Maurits als ingenieur groote diensten bewees, Gomarus, de beroemde theoloog, Elsevier, de stichter eener groote uitgeversfirma, Frans Hals, een onzer voortreffelijkste schilders, waren allen uit het Zuiden afkomstig. Vooral echter hebben handel en industrie veel aan deze ballingen te danken; De Moucheron, die zich te Middel burg neerzette, had weldra een geheele vloot van koopvaarders in de vaart, Usselinx en Le Maire openden nieuwe wegen voor onzen handel; anderen weer brachten de laken-industrie tot hoogen bloei. De Portugeesche Israëlieten. Nog op een andere wijze werkte Philips II z\jns ondanks den bloei van onzen handel in de hand. Door zijn onverdraagzaamheid verlieten vele Spaansche en Portugeesche Joden hun geboorteland om zich in Amsterdam neer te zetten, waar ze wegens hun kapitaal en vooral wegens hun handelsrelaties met de kustlanden der Middellandsche Zee met open armen ontvangen werden. Ontwikkeling Tan den handel. We zagen reeds, dat de handel van Holland en Zeeland vóór den opstand reeds vrij belangrijk was; toch was de mededinging van Antwerpen te machtig geweest. In den tijd der Watergeuzen was de handel natuurlijk zeer achteruitgegaan, die van Amsterdam had zelfs tijdelijk geheel stilgestaan, maar weldra werd de toestand beter. De vreemde kooplieden bezochten niet langer Antwerpen, maar wendden zich naar de Noord-Nederlandsche havens; de energie der Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden en de uitmuntende hoedanigheden onzer zeelieden deden de vrachtvaart in West-Europa in hun handen komen; in de verst afgelegen zeeën en havens, in de Witte Zee zoowel als in de havens dei Levant zag men weldra het „Oranje-blanjebleu" wapperen. Vaart op Spanje en Portugal. De handelsbetrekkingen op Spanje en Portugal waren ook tydens den opstand aangehouden. Onder vreemde vlag en met valsche paspoorten kwam men daar de Indische waren halen, om ze met groote winst in alle deelen van Europa te verkoopen. Voor Philips II was dit een zeer onaangename zaak; hij stond voor de keus om de rebellen toe te laten en aan te zien, hoe zij schatten met zijn waren verdienden of wel hen uit zijn havens te weren met de zekerheid, dat hy dan met zijn waren, die een voorname bron van inkomsten voor hem vormden, zou blijven zitten. Soms besloot hij den knoop door te hakken en legde beslag op de schepen, totdat geldgebrek hem noopte de vaart weer oogluikend toe te staan. De weg naar Indië. Nu was de weg naar Indië hier niet onbekend. Enkele Nederlanders hadden op Spaansche of Portugeesche schepen gevaren; een hunner, Jan Huygens van Linschoten, gaf zelfs na zijn terugkeer een aantal reisbeschrijvingen, van kaarten en platen voorzien, in het licht, \rees voor de gevaren der lange reis en overdreven voorstellingen van de macht des konings in de koloniën hield de kooplieden nog een tijdlang terug; toen Philips II echter Uoor zijn maatregelen den handel op Spanje geheel scheen te willen beletten, besloot men gevolg te geven aan het aandringen van mannen als De Moucheron en den predikant Plancius, die sedert lang tal van kaarten voor dit doel verzameld had, en de reis te wagen. De weg om de Noonl. Men beproefde echter een nieuwen en, naar men meende, korter en veiliger weg te vinden. Langs de kust van Azië, welke men zich niet zoo noordelijk dacht als later het geval bleek te zijn, hoopte men Indië te bereiken. Slaagde men hierin, dan vermeed men de gevaarlijke vaart om Afrika, terwijl men door 't oprichten van forten bij straat Waigatsj den weg voor andere natiën zou kunnen sluiten. Zoowel de Staten-Generaal als de stad Amsterdam zonden tot dit doel schepen uit; de bekendste dezer ondernemingen werd geleid door Heemskerk, die aan de kust van Nova-Zembla in het ys vastraakte en gedwongen werd op dit onherbergzame eiland te overwinteren. Vooral aan de geestkracht van stuurman Barends '), die op de terugreis overleed, was het te danken, dat de bemanning na het doorstaan van tallooze gevaren het vaderland weer bereikte. Ook hier bleek, waartoe onze zeelieden zelfs onder de meest ongunstige omstandigheden in staat waren. De eerste tocht naar Indië. Men was inmiddels ook in andere richting gaan zoeken. Door de „Compagnie van Verre", die te Amsterdam opgericht was, werden in 1595 een viertal schepen uitgezonden om den tocht rondom Afrika te wagen. Houtman, die in Portugal nadere inlichtingen omtrent de reis had ingewonnen, was de leider dezer onderneming. Na een reis van meer dan 400 dagen bereikte men Java; door tegenwerking der Portugeezen slaagde men er evenwel niet in een goede lading te krijgen, zoodat de kosten niet gedekt werden. Toen echter de schepen in 1597 terugkeerden, zagen de kooplieden in, wat er op dit gebied te doen was; verschillende nieuwe compagnieën werden opgericht, zoodat in 1598 reeds 22 schepen naar Indië zeilden, uie voor 't meerendeel met rijke ladingen terugkeerden. Ook naar de kusten van Afrika en Amerika richtte men den steven; zelfs waagde Olivier van Noort het door straat Magelhaens een reis om de wereld te ondernemen 2). ') Platen-atlas: Flg. 120. :) Platen-atlas: Fig. 122. Gevaren der concurrentie. De groote ondernemingsgeest had echter ook zijn nadeelige gevolgen. De kooplieden werkten elkaar in Indie tegen; men deinsde er niet voor terug de mededingers bij de inlanders te belasteren; door de al te groote concurrentie stegen de prijzen der specerijen zelfs tot op het achtvoudige. Het bleek bovendien noodig met kracht op te treden tegen de Spanjaarden en Portugeezen en ook tegen de Engelschen, die eveneens in Indië vasten voet trachtten te krijgen. Oprichting der Oost-Indische Compagnie. Op raad van Oldenbarnevelt besloten daarom de Staten-Generaal de vrije vaart op Indië te doen ophouden, de bestaande ondernemingen te vereenigen en aan de Yereenigde Oost-Indische Compagnie, waarbij ieder koopman zich nog binnen zekeren termijn kon aansluiten, gedurende 21 jaar het recht van alleenhandel te geven (1602). Beteekenis der Compagnie. Het gebied ten Westen van straat Magelhaens en ten Oosten van Kaap de Goede Hoop was haar als terrein van werkzaamheid aangewezen; geen ander koopman mocht daar handel drijven. Zij mocht hier een leger en een vloot aanschaffen, sterkten stichten, ambtenaren aanstellen en verdragen met inlandsche vorsten sluiten; de ambtenaren en troepen moesten een eed van trouw aan de StatenGeneraal afleggen, maar overigens was de Compagnie geheel zelfstandig. Bestuur. Zij was verdeeld in vier kamers: die van Amsterdam, dat de helft van het kapitaal had bijgedragen, was de machtigste; de kamer van Zeeland had J, die van Delft —Rotterdam en van West-Friesland hadden elk | van het kapitaal ingebracht. Het bestuur berustte bij de „Heeren Zeventien", van welke 8 door de kamer Amsterdam werden benoemd. Bovendien had men een college van 73 Bewindhebbers; de gewone aandeelhouders hadden weinig invloed en werden nooit over den stand der zaken ingelicht. Groote winsten. Al spoedig begon de Compagnie groote winsten af te werpen, hoewel zij in de eerste jaren met veel vijanden te strijden had en ook hier te lande door ontevreden kooplieden zeer werd tegengewerkt. Zy had echter slechts een klein getal schepen in de vaart, zoodat de beteekenis van den Indischen handel voor de welvaart van het land veel kleiner was dan die van den handel op Oostzee en Middellandsche Zee. Industrie en landbouw. Ook de nijverheid begon zich levendig te ontwikkelen. In de Zaanstreek gaf de scheepsbouw tal van handen werk; de lakenindustrie bloeide vooral in Leiden en Amsterdam '). Het succes, dat zoo velen bi) hun ondernemingen hadden, prikkelde de energie; in Holland werden vele meren drooggemaakt, waardoor nieuw terrein voor veeteelt en landbouw werd gevonden, in het Oosten van het land begon men met het ontginnen der hoogvenen; de oudste Groningsche veenkoloniën dagteekenen uit het begin der 17de eeuw. § 27. Voortzetting van den krijg. Het Twaalfjarig Bestand. De Aartshertogen. De overdracht der Nederlanden aan Albertus en Isabella werd door de Staten-Generaal niet erkend en de krijg moest dus worden voortgezet. Wij misten echter voortaan den steun van Frankrijk en het was gelukkig voor de Republiek, dat de Aartshertogen herhaaldelyk met geldgebrek te kampen hadden. De tocht naar Duinkerken. In het jaar 1600 brak er in hun leger een ernstige muiterij uit, waaraan zelfs de Spaansche regimenten, die in langen tijd geen soldij ontvangen hadden, deelnamen. Oldenbarnevelt wist nu de Staten-Generaal voor het plan te winnen een aanslag op Duinkerken te wagen, een haven, van waaruit tal van kapers aan onzen handel en visscherij een enorme schade toebrachten. Maurits, die er niet van hield om zijn leger in het open veld te wagen, was evenals Willem Lodewijk sterk tegen het plan gekant, maar werd gedwongen het uit te voeren. De troepen werden te Ostende, dat nog altyd in onze handen was, aan land gezet en rukten nu langs Brugge, dat zijn poorten sloot, op naar Duinkerken. ') Platen-atlas: Fig. 159, 180 en 181. De slag bij Nieuwpoort. Weldra bleek, dat Maurits het gevaar juist had ingezien. Isabella wist de troepen weer tot gehoorzaamheid te brengen; het Staatsche leger zag zich den terugtocht afgesneden en moest bij Nieuwpoort slag leveren. Lang stonden de kansen hachelijk, tot op het laatste oogenblik een krachtige aanval der reserve van het Staatsche leger de Spanjaarden tot wijken bracht. Een schitterende overwinning werd behaald, maar de toestand bleef zoo gevaarlijk, dat de plannen tegen Duinkerken niet werden uitgevoerd en het leger onverrichter zake terugkeerde. Te betreuren was het, dat van dit oogenblik af de verhouding tusschen Maurits en Oldenbarnevelt, wier samenwerking zoo veel goeds tot stand gebracht had, veel te wenschen overliet, daar Maurits niet ten onrechte zeer verbitterd was over de inmenging van den landsadvocaat in de militaire zaken, waardoor het leger van de Republiek en het aanzien van den veldheer zoozeer in gevaar waren gebracht. ') De laatste jaren vóór liet Bestand. De volgende jaren waren voor Maurits weinig voorspoedig. In Spinola vond hij een geduchten tegenstander, die er in slaagde na een driejarig beleg Ostende, dien „doorn in den poot van den Vlaamschen leeuw" te veroveren2). Eenige vergoeding voor dit verlies gaf echter de verovering van Sluis, waardoor de Nederlanders den mond van de Schelde beter konden afsluiten. Overigens viel te land weinig belangrijks voor; de legers lagen meestal aan de grens tegenover elkaar; door snelle marschen zochten de veldheeren elkaar tevergeefs te verschalken. Ter zee leed Spanje daarentegen geduchte schade; om de Compagnie in Indië de handen vrij te maken, werd onze vloot herhaaldelijk naar de Spaansche kust gezonden, waar in 1607 in de haven van Gibraltar een sterke Spaansche vloot vernietigd werd, een zege, die evenwel door den dood van den dapperen admiraal Jacob van Heemskerk duur werd gekocht. Onderhandelingen. De groote kosten van den krijg, die tot de behaalde resultaten in geen verhouding stonden, deden beide partijen naar vrede verlangen. De toestand der Spaansche geldmiddelen maakte dezen dringend noodzakelijk; ook de aarts- ') Platen-atlas: Fig. 98, 108. :) Platen-atlas: Fig. 199. hertogen waren vredelievend gestemd, daar de onderwerping van het Noorden onmogelijk bleek. Ook Maurits was voor een vrede, evenals Oldenbarnevelt, de laatste vooral met het oog op den steeds toenemenden schuldenlast van Holland. Het bleek dat Spanje als voorwaarde stelde, dat de Republiek af zou zien van de vaart op Indië en aan de Katholieken vrijheid van godsdienst zou toestaan, welke eischen men dezerzijds niet wilde inwilligen. Het Twaalfjarig Bestand (1009—1621). Nu begon men over een wapenstilstand te spreken, die door Maurits ten zeerste werd afgekeurd. Hij oordeelde, dat men den vijand niet in de gelegenheid moest stellen nieuwe krachten te verzamelen; ook voorzag hij, dat de rust gevaarlijke gevolgen voor ons land kon hebben en het ontstaan van partyschappen in de hand zou werken. Met steun van Frankryk zette Oldenbarnevelt echter zijn wil door en een Twaalfjarig Bestand werd gesloten, waarbij bepaald werd, dat elke partij het door haar bezette gebied zou behouden, terwijl de Nederlanden door den koning als een onafhankelijke staat zouden worden beschouwd '). § 28. De twisten tydens liet Bestand. Hervatting van den kryg. Het Calvinisme staatsgodsdienst. In de eerste, moeilijke jaren van den opstand was het vooral het Calvinisme geweest, dat Holland en Zeeland de energie had geschonken tot het voortzetten van den krijg; geen wonder dus, dat de Calvinistische godsdienst de heerschende was geworden in deze landen. Tal van personen, die niet geheel met de strenge leerstellingen van Calvijn meegingen, waren niettemin toegetreden; vooral onder de regeerende klasse in Holland vond de zoogenaamde „rekkelijke" richting veel aanhangers. ') Platen-atlas: Fig. 111. Kerk en Staat. B^j de Unie van Utrecht was aan de gewesten volkomen zelfstandigheid op het gebied van den godsdienst gelaten. De Hollandsche regenten leidden hieruit af, dat de regeling der kerkelijke zaken in overleg met de overheid moest geschieden; de strenge Calvinisten oordeelden daarentegen, dat deze regeling van de Kerk zelf moest uitgaan en tot stand worden gebracht door een Nationale Synode. Partijen in (le Kerk. Herhaaldelijk reeds had deze kwestie tot geschillen aanleiding gegeven, die echter door den ernst der tijden minder de algemeene aandacht getrokken hadden. Ernstiger werd de zaak, toen er twisten uitbraken, waardoor de geheele Kerk in beroering werd gebracht. Arminius, eerst predikant te Amsterdam, daarna hoogleeraar te Leiden, had zich tegen een der grondstellingen van het Calvinistisch geloof, de leer der voorbeschikking, verklaard. Hij werd bestreden door Gomarus, mede hoogleeraar te Leiden. Weldra werd het twistpunt niet alleen in de gehoorzaal, maar ook op den kansel besproken1). Een heftige partijstrijd volgde; in Holland, waar de predikanten veelal met medewerking der vroedschappen aangesteld waren, vond Arminius veel aanhangers; het lagere volk daarentegen en de bewoners der andere gewesten hingen meestal de streng-Calvinistische leer aan. Ook na den dood van Arminius werd de strijd voortgezet en de rust tijdens het Bestand was juist geschikt om de aandacht op deze zaak te doen vallen. Iumenging der Staten yan Holland. Weldra wendden de Arminianen zich met een Remonstrantie tot de Staten van Holland, voor het meerendeel hun geestverwanten. Deze verboden daarop het twistpunt in de kerk ter sprake te brengen, een oplossing, die onpartijdig scheen, maar voor de Calvinisten, weldra naar een Contra-Remonstrantie, Contra-Remonstranten genoemd, onaannemelyk was. Het gold toch een der grondstellingen van hun geloof: ook konden zij zich, waar het den godsdienst gold, geen ingrijpen van de wereldlijke overheid laten welgevallen. Zij oordeelden, dat de zaak op een Nationale Synode moest worden beslist, die de Remonstranten, als hun leer niet overeenkomstig de calvinistische bleek te zijn, uit de kerk zou moeten zetten. Aan dezen eisch wilden de Staten niet ') Platen-atlas: Kig. 113 en 114. voldoen. Het geheele land werd door de twisten in beroering gebracht; in byna elke stad stonden de partyen tegenover elkaar, vooral by het aanstellen van predikanten kwam het hier en daar tot ernstige botsingen. Maurits en Oldenbarnevelt. Het ongeluk wilde, dat de twisten ook op het gebied der staatkunde oversloegen. De Staten van Holland, die bevreesd waren, dat de ontevredenheid der Calvinisten tot een opstand zou leiden, verlangden van Maurits, dat hij hen met het leger zoo noodig zou steunen. Maurits voelde zich niet bevoegd over kerkelijke aangelegenheden te oordeelen en gaf den raad dit aan de godgeleerden over te laten; aan den eisch kon hij echter niet voldoen, daar hij zich op giond van zijn aanstelling verplicht achtte het Calvinisme te beschermen. Op aandrang van zijn neef, Willem Lodewijk, een vurig Calvinist, verklaarde hij zich kort daarna openlijk voor de Contra-Remonstranten en verschafte hun door zijn invloed een kerk in Den Haag. Oldenbarnevelt plaatste zich daarentegen aan de zyde der Remonstranten; ook de broeder van den Prins, F re der ik Hendrik. De scherpe Resolutie. Niet op den steun van Maurits kunnende rekenen, namen de Staten van Holland nu een zeer doortastend besluit, de Scherpe Resolutie (1617). Hierbij werd o. a. besloten, dat er geen Nationale Synode zou worden gehouden, dat de vroedschappen voor het bewaren der orde waardgelders zouden kunnen aanstellen, terwijl de troepen, die ter repartitie van Holland stonden, de bevelen hunner betaalsheeren zouden moeten gehoorzamen, ook als deze in strijd waren met die van Maurits. Dit besluit ontnam dus aan Maurits het bevel over een groot deel van het leger; indien de troepen er gevolg aan hadden gegeven, ware misschien een buigerooilog ontstaan, die het land ten verderve had kunnen voeren. Tegelijkertijd werden in verschillende steden de godsdienstoefeningen der Contra-Remonstranten door strenge maatregelen belet. Oldenbarnevelt speelde hoog spel. In de Staten-Generaal kon hij alleen op den steun van Utrecht rekenen, in Holland zoowel als daarbuiten had hij de groote meerderheid van het volk tegen zich. De Staten der andere gewesten, die altijd naijveiig op het machtige Holland waren, stonden voor 't meerendeel tegenover hem. Andere vyanden. Van verschillende zijden werd Maurits aangemaand aan de heerschzucht van den Advocaat paal en perk te stellen. Redenen van allerlei aard droegen hiertoe bij. Oldenbarnevelt had van een tydelyke geldverlegenheid van Jacobus gebruik gemaakt om dezen tegen betaling van een derde der verschuldigde som te bewegen de pandsteden te ontruimen. He land bewees hy daarmee een grooten dienst; Jacobus kreeg echter weldra berouw over het gebeurde en werkte den landsadvocaat voortaan zooveel mogelijk tegen. Ook de gewezen gezant in Frankrijk, Aerssen van Sommelsdyck, die Oldenbarnevelt ten onrechte zijn terugroeping weet, trachtte diens daden by Maurits in een slecht licht te plaatsen. Maatregelen der Staten-Generaal. Op aandrang van Maurits besloten de Staten-Generaal eindelijk door te tasten. Door de meerderheid der gewesten werd het aannemen van waardgelders onwettig verklaard en Maurits vertrok naar Utrecht, dat het voorbeeld van Holland gevolgd had, om de Staten tot toegeven te bewegen. Deze weigerden en werden in hun verzet gestijfd door een commissie uit de Staten van Holland, waarby zich ook Hugo de Groot, pensionaris van Rotterdam, bevond; gesteund door het garnizoen dankte daarop Maurits zelf de waardgelders af l). Het einde van den strijd. Ook in de Hollandsche steden werden ze nu ontslagen; maar van verder toegeven was weinig te bespeuren; bij voortduring weigerde Holland de beslechting der geschillen over te laten aan een Nationale Synode. Daarop werd in een geheime zitting van de Staten-Generaal by afwezigheid der Hollandsche afgevaardigden besloten Oldenbarnevelt, De Groot, Hogerbeets, pensionaris van Leiden, en Ledenberg, secretaris der Staten van Utrecht, gevangen te nemen en den Prins te machtigen alle maatregelen te nemen, die hy voor het behoud der orde dienstig achtte. Overal werden nu de aanhangers van Oldenbarnevelt uit de vroedschappen verwijderd; deze werden me nieuwe leden aangevuld, zoodat de tegenstand gebroken was. Veroordeeling der Remonstranten. Te Dordrecht kwam nu de Synode byeen, die aan de kerkelyke twisten een einde zou ') Platen-atlas: Fig. 115. maken1). Zooals te verwachten was, vormden de Contra-Remonstranten een sterke meerderheid; de Remonstranten werden dan ook van den beginne af als gedaagden behandeld. Hun leer werd veroordeeld; hun predikanten zouden hun traktement blijven ontvangen, als ze wilden beloven zich van prediken te onthouden; weigerden ze dit, dan moesten ze het land verlaten. Op het deelnemen aan hun godsdienstoefeningen werden strenge straffen gesteld. Om in 't vervolg tweedracht in de kerk te voorkomen werd op de Synode een nauwkeurige omschrijving der Calvinistische beginselen tot stand gebracht, welke voortaan door de predikanten en de leden der gemeenten moest worden aangenomen. Ook werd een commissie benoemd, die een nieuwe vertaling van den Bü'bel zou bezorgen, een werk, dat eerst in 1637 gereed kwam en om zijn grooten invloed op onze taal zeer belangrijk is. Het proces van Oldenbarnevelt. De gevangenen waren inmiddels voor een rechtbank geroepen, die speciaal voor dit proces was ingesteld. Zij werden zeer willekeurig behandeld; onder de rechters bevonden zich persoonlijke vyanden van Oldenbarnevelt; de bijstand van een advocaat werd hun niet toegestaan. Het was een politiek proces; de tegenstand der Hollandsche Statenpartij moest gebroken worden; om aan de veroordeeling een eenigszins wettig karakter te geven, werden een reeks van onbewezen of valsche beschuldigingen opgesomd, op grond waarvan het schuldig uitgesproken werd. Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld, zijn medestanders tot levenslange gevangenisstraf. In het bewustzijn van zijn onschuld aan het hem ten laste gelegde weigerde Oldenbarnevelt gratie te vragen, en zoo werd de man, wien men na den dood van Willem I het behoud van het land dankte, die gedurende meer dan 24 jaren aan den Staat onschatbare diensten had bewezen, op het Binnenhof te 's-Gravenhage onthoofd 2). De dood van den meer dan 72-jarigen staatsman is een tragische gebeurtenis, die een schaduw werpt op de laatste jaren van Maurits. Bij het beoordeelen van het vonnis moet men echter niet voorbijzien, dat de veroordeelde door zijn halsstarrig vol- ') Platen-atlas: Fig. 112. J) Platen-atlas: Fig. 116. houden inderdaad het land in groot gevaar had gebracht en het volk in z|jn godsdienstige overtuigingen ten zeerste had gekrenkt. Dat Maurits althans niet uit heerschzucht den val van zijn tegenstander heeft bewerkt, blijkt uit het feit, dat hjj geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid, om zijn macht uit te breiden. De andere gevangenen. Nog tijdens het proces had Ledenberg, om verbeurdverklaring van zijn goederen te voorkomen, zich in den kerker van het leven beroofd. De Groot en Hoogerbeets werden naar Loevestein gevoerd, vanwaar de eerste spoedig wist te ontvluchten '); Hoogerbeets werd na den dood van Maurits ontslagen en mocht zijn laatste jaren op zijn buiten doorbrengen. Yoortzetting van den oorlog. Kort voor het einde van het Bestand was Albertus van Oostenrijk overleden zonder kinderen na te laten; de Nederlanden vielen nu aan Spanje terug (1621); Isabella bleef als landvoogdes het bestuur voeren. Onderhandelingen over het verlengen van het Bestand of het sluiten van vrede leidden tot geen resultaat, daar van Spaansche zijde de erkenning van den ., wettigen" vorsL werd geëischt2). De wapenen werden dus weer opgevat; het gelukte Maurits echter niet voordeelen van eenige beteekenis te behalen. Spinola omsingelde zelfs in 1625 Breda, zonder dat het den Prins gelukte de stad te ontzetten. Moeilijkheden. Ook in ander opzicht gingen de zaken niet voorspoedig. De mannen, die de plaats van Oldenbarnevelt en zijn aanhangers hadden ingenomen, misten zijn bekwaamheden. De vervolgingen, waaraan de Remonstranten blootstonden, brachten een gevaarlijke spanning teweeg, die niet alleen tot het uitgeven van tallooze smaadschriften tegen den Prins maar ook tot aanslagen op diens leven leidde. Er werd zelfs een plan ontdekt om Maurits bij Rijswijk te vermoorden; een aantal Remonstrantsche predikanten en ook de zonen van Oldenbarnevelt bleken hieraan medeplichtig te zijn; een hunner, die het geld voor de onderneming had verstrekt, stierf op het schavot, de andere, de hoofdschuldige, redde zich door de vlucht en trad in Spaanschen dienst. ') Platen-atlas: Fig. 107. 3) Platen-atlas: Kig. 117. Maurits' (lood. Zoo werden de laatste jaren van den Prins verbitterd door tegenspoed en door den haat zijner vijanden. Zijn trouwe vriend Willem Lodewijk was hem kort voor het einde van het Bestand door den dood ontnomen; hij zelf overleed in 1625. § 29. De eerste jaren van Frederik Hendrik. De nieuwe Stadhouder. Frederik Hendrik, de jongste zoon van Prins Willem I, was b\j den dood van zijn broeder 41 jaar oud. Zijn moeder, Louise de Coligny, had hem een uitstekende opvoeding laten geven; nadat hij te Leiden gestudeerd had, bracht hy verscheidene jaren in Frankrijk door. Eindelijk keerde hij op verlangen van Maurits, die vreesde, dat hij geheel Franschman zou worden, naar ons land terug en legde zich onder leiding van zijn broeder met veel ijver toe op de studie der krijgskunde; als aanvoerder der ruiterij onderscheidde hij zich bij verschillende gelegenheden door zijn vermetelheid. Tijdens het Bestand was er tusschen hem en Maurits eenige verkoeling ontstaan, daar hij zich evenals zijn moeder aan de zijde der Remonstranten plaatste; hij weigerde echter zich tegenover Maurits te stellen, zooals Oldenbarnevelt had gewild. Tot dusver was hij ongehuwd gebleven; op bepaald verlangen van Maurits, die voor de toekomst van zijn geslacht bevreesd was, trad hij nu in 't huwelijk en wel met Am&lia van Solms, een hofdame van de naar deze landen gevluchte koningin van Bohemen. De toestand van het land. Bij zijn optreden als stadhouder was de toestand van het land verre van gunstig. Spinola hield Breda nog steeds ingesloten; nog in hetzelfde jaar viel deze vesting, die voor de verdediging der zuidgrens van zooveel belang was, in zijn handen. Onze handel leed groote schade door de kaapvaart, die onder begunstiging van Spinola van uit Duinkerken gedreven werd. Men vreesde bovendien, dat de nieuwe stadhouder de grieven der Remonstranten zou willen wegnemen en op die wijze de godsdiensttwisten zou doen herleven. Verhouding tot het buitenland. Ernstige gevaren dreigden ook uit het buitenland. Van geen enkele zijde konden wij op steun rekenen. De Protestantsche party in Duitschland was door den keizer onderworpen; Engeland, dat onder Elisabeth herhaaldelijk voor de belangen van het Protestantisme in de bres was getreden, werd nu door twisten tusschen den koning en het parlement verzwakt; Frankryk scheen eveneens metmachteloosheid geslagen. Indien het Spanje gelukte tegen ons den steun van den keizer te verkrijgen, werd onze toestand zeer gevaarlijk. De Remonstranten. De nieuwe stadhouder toonde echter in alle opzichten zeer veel beleid. De Remonstranten, die van hem herstel hunner grieven verwachtten, zagen zich teleurgesteld, toen Hugo de Groot in vertrouwen op zijn bescherming in het land terugkeerde, kreeg hij een wenk om weer te vertrekken; Frederik Hendrik kon niet ter wille van enkelen de rust in gevaar brengen. De vervolgingen werden echter gestaakt; Hoogerbeets kreeg verlof zich naar zijn buitengoed te begeven; eerlang werden de godsdienstoefeningen der Remonstranten oogluikend toegelaten en kregen zij vergunning te Amsterdam een opleidingsschool voor hun predikanten te stichten. Toen de Calvinisten zich hiertegen verzetten, verwijderde de regeering van Amsterdam zelfs eenige hunner heftigste woordvoerders uit de stad. _ 1 , I)e West-Indische Compagnie. Men had inmiddels een krachtigen bondgenoot tegen Spanje gekregen in de West-Indische Compagnie. Reeds lang voor het Bestand had Usselinx ) aangedrongen op de stichting eener Compagnie, die de Spaansche koloniën in Amerika zou aantasten. Oldenbarnevelt begreep, dat zulks een verzoening met Spanje zeer zou belemmeien, en had daarom de oprichting tegengehouden, welke dan ook eerst in 1621 plaatsgreep. Zij werd op iets grooter voet ingericht, dan de zustercompagnie en kreeg het recht van alleenhandel op Amerika en de Westkust van Afrika. Aanvallend optreden. Weldra bleek, dat de nieuwe Compagnie haar gebied op den vijand zou moeten veroveren; alleen aan ') Platen-atlas: Fig. 169. \ den mond der Hudson, waar Nieuw-Amsterdam ') gesticht werd, kon men op vreedzame wijze een kolonie stichten. Overal elders waren de belangrijkste streken door den vijand bezet; met steun van de Staten-Generaal werden daarom de Spaansche en Portugeesche koloniën in Amerika aangevallen. Voorts werd jacht gemaakt op de Spaansche schepen, zoodat de Compagnie veel op een groote kaapvaartmaatschappij begon te gelijken; tal van Spaansche schepen werden genomen en in 1628 veroverde Piet Hein2) zelfs een „zilvervloot" ter waarde van 15 millioen Gulden. De Spaansche schatkist leed hierdoor een gevoelige schade en het geldgebrek der Spanjaarden heeft de krijgsbedrijven van Frederik Hendrik zeer in de hand gewerkt. De veldtocht van 10Ü). Weldra toonde de stadhouder zich op dit gebied een meester. In 1627 veroverde hij Grol, waardoor hij den Achterhoek tegen invallen beveiligde; in 1629 sloeg hij, in vertrouwen op den geldnood der Spaansche regeering, het beleg voor het onneembaar geachte 's-Hertogenbosch. Groote moeilijkheden had hij daarbij te overwinnen. Hij omgaf de stad door een uitgestrekte, versterkte linie, liet de moerassen door molens droogmalen en tastte de stad door loopgraven en mijnen aan. Tevergeefs bracht de Spaansche veldheer Van den Berg, door Oostenrijksche troepen versterkt, een leger op de Veluwe en bezette zelfs Amersfoort; de Prins gaf het beleg niet op en dwong den vijand door de verrassing van Wezel tot den terugtocht, waarop Den Bosch zich overgaf3). De veldtocht van 1632. In de volgende jaren werd de toestand in Duitschland gunstiger door het optreden van den Zweedschen koning Gustaaf Adolf, die de keizerlijke legers herhaaldelijk versloeg. Dit moedigde den stadhouder aan een grootsche onderneming te wagen. De ongelukkige loop van den krijg, de ondergang van alle welvaart en de achteruitzetting der Nederlanders door de Spanjaarden hadden in de Zuidelijke Nederlanden groote ontevredenheid doen ontstaan. Hierop vertrouwend waagde de Prins in 1632 een stoutmoedigen aanval; eerst veroverde hij Venlo en Roermond en sloeg daarop het beleg voor ') Platen-atlas: Fig. 166. !) Platen-atlas: Fig. 121. 3) Platen-atlas: Fig. 118 en 119. Maastricht. De verwachte opstand bleef echter uit; slechts enkele edelen voegden zich bij hem en door de dappere verdediging van Maastricht werd de toestand vrij gevaarlijk, vooral toen Spaansche en Oostenrijksche legers de stad trachtten te ontzetten en de verbinding met het Noorden wilden afsnijden. De Prins zette echter onder de grootste moeilijkheden het beleg voort; alle aanvallen op zijn liniën werden afgeslagen en eindelijk moest Maastricht zich overgeven. Aan den veldtocht van 1632 danken wij, dat Limburg bij ons land behoort. Onderhandelingen. Spanje bood ons nu den vrede aan; het wilde onze onafhankelijkheid erkennen en was zelfs niet ongenegen om van het pas verloren gebied af te zien, mits wij ons uit Amerika terugtrokken. Nog altijd hoopte men echter op verdere veroveringen; sedert eenigen tijd had de West-Indische Compagnie in Brazilië groote voordeelen behaald, welke men niet wilde prijsgeven. Men stelde dus de eischen zoo hoog, dat Spanje ze niet kon inwilligen, zoodat de onderhandelingen tot geen resultaat leidden. § 30. De alliantie met Frankryk. Het aanvallend en verdedigend verbond. Tot het nemen van deze beslissing hadden vooral de aanbiedingen uit Frankrijk veel bijgedragen. Sedert eenige jaren stond daar de kardinaal de Richelieu aan het hoofd der regeering, die zich, nadat hij in Frankrijk alle weerspannige elementen had onderworpen, gereedmaakte om den ouden vijand, het Habsburgsche huis, te gaan bestrijden. De Zweedsche koning Gustaaf Adolf was in 1632 gesneuveld; de zaak der Protestanten was sedert dien tijd geducht achteruitgegaan en het stond te vreezen, dat de keizer, die steeds gesteund werd door Spanje, den strijd ten slotte zou winnen. Daarom deed Frankrijk alle moeite om de Republiek den krijg tegen Spanje te doen voortzetten en sloot met ons een aanvallend en verdedigend verbond (1635). Men zou met vereende krachten de Zuidelijke Nederlanden aan Spanje ontrukken; wilden de bewoners zichzelf bevrijden, dan zou men hun onafhankelijkheid erkennen; zoo niet, dan zou Frankrijk de Waalsche, de Republiek de Vlaamsche deelen verkrijgen. Een vrede zou slechts met onderling goedvinden gesloten worden. Verdere krijgsbedrijven. De uitkomsten beantwoordden niet aan de hooggespannen verwachtingen. In 1635 vereenigden de Fransche en Nederlandsche legers zich in de Zuidelijke Nederlanden; voor Leuven stieten ze echter het hoofd en moesten naar ons land terugkeeren, waar de Fransche troepen vreeseljjk door gebrek en ziekten geteisterd werden. Ook in de volgende jaren gaf de samenwerking weinig voordeel; de Prins veroverde evenwel na een schitterend beleg Breda, waardoor ons gebied in het Zuiden afgerond werd. Positie van den Prins. Door zijn belegeringen was Frederik Hendriks naam alom in Europa bekend geworden; uit alle landen kwamen jonge edellieden om zich onder zijn leiding in de krijgskunde te bekwamen; tal van beroemde krijgsoversten, T u renne, Saksen -"VVeimar, Torstenson en Frederik Willem van Brandenburg zijn onder zijn leiding gevormd. Ook als staatsman bleek hij van groote beteekenis. De opvolgers van den landsadvocaat waren meestal staatslieden van den tweeden rang en behandelden alle zaken in overleg met den stadhouder; toen de raadpensionaris Pauw minder meegaande bleek, werd hij zelfs gedwongen zijn ontslag te nemen en door den meer volgzamen Jacob Cats1) vervangen. Langzamerhand kwam bovendien de gewoonte op, om de belangrijkste zaken niet in de volle Staten-Generaal maar in een commissie van 9 leden, later het Geheim Besogne genoemd, in overleg met den Prins te behandelen. De Staatsgezinde partij. Het Stadhouderschap kreeg op deze wijze meer en meer een monarchaal karakter; de Prins werd door de Fransche regeering als Zijn Hoogheid betiteld; een zijner dochters huwde met den erfprins van Brandenburg, den lateren „Grooten Keurvorst", zijn zoon met de dochter van den ') Platen-atlas: Fig. 127. Engelschen koning, Maria l). Velen zagen echter de verheffing van het Oranjehuis met groote ontevredenheid aan; het verzet, dat door Maurits met zooveel moeite bedwongen was, herleefde en onder leiding van de regenten van Amsterdam ontstond een partij, die zich tegenover den Stadhouder plaatste, de Staatsgezinde partij. De zeezaken. Bij haar vond de Prins vooral ernstigen tegenstand, toen hy trachtte meer invloed op de zeezaken te krijgen. De toestand van de vloot liet veel te wenschen over; de verdeeling van het gezag over 5 admiraliteiten, de ontduiking der convoyen en licenten, de traagheid der gewesten in het opbrengen der subsidiën voor de vloot droegen hiertoe vooral bij. Men was niet in staat een einde aan de kaapvaart der Duinkerkers te maken; tevergeefs bewaakte men de toegangen tot deze haven; in donkere nachten zeilden de kapers uit en richtten dan onder onze koopvaarders en visschers een verbazende schade aan. De moeilyke dienst op de Vlaamsche banken was echter een uitstekende oefenschool voor onze marine. Pogingen tot verbetering. Herhaaldelijk werd getracht den toestand der vloot te verbeteren; in 1629 werd Piet Hein aan het hoofd gesteld, die groote hervormingen wilde aanbrengen, maar nog in hetzelfde jaar tegen de Duinkerkers sneuvelde. Alle pogingen van Frederik Hendrik om eenheid in het bestuur der vloot te brengen mislukten, vooral door tegenwerking van Amsterdam, dat alle uitbreiding van het gezag van den Prins met leede oogen aanzag. l)e slag hij Duins. Hoe gevaarlijk het verwaarloozen onzer vloot was, kwam weldra aan het licht. Sedert Frankrijk aan Spanje den oorlog verklaard had, kon dit land z\jn troepen niet meer langs de Fransche grens naar de Zuidelijke Nederlanden zenden; daarom werd in 1639 een talrijk leger op een sterke vloot herwaarts gezonden. Maarten Harpertszoon Tromp kruiste met een zwak eskader in het Kanaal; toch viel hij den overmachtigen vijand aan, die den strijd ontweek en onder de Engelsche kust bij Duins schuil zocht. Nu werden alle krachten ingespannen: nieuwe schepen werden gebouwd, koop- ') Platen-atlas: Fig. 12*>. vaarders in oorlogsschepen veranderd, zoodat de vloot van Tromp in enkele weken van 20 tot 96 zeilen aanwies. De Staten-Generaal besloten door te tasten en den vijand aan te vallen, zonder op de bedreigingen der Engelschen acht te geven. Een schitterende overwinning werd behaald; de Spaansche vloot werd geheel vernietigd, van de 67 groote schepen wisten zich slechts 18 te redden '). Na dit succes was van hervorming der zeezaken geen sprake meer, tot in den eersten Engelschen oorlog bleek, hoe onvóldoende zij geregeld waren. Zucht tot vrede. Reeds bij het sluiten van het verdrag van 1635 had een sterke partij, vooral in Holland, zich tegen het voortzetten van den krijg gekant. Nu waren de resultaten niet meegevallen; de schuldenlast was zeer gestegen; de oorlog dreigde bovendien het aanzien van den Stadhouder nog te versterken. Daarbij kwam, dat de Pransche wapenen grooten voortgang maakten. Duinkerken en andere Vlaamsche steden werden veroverd; verdere uitbreiding van de macht van Frankrijk achtten velen gevaarlijk. Onderhandelingen. In 1643 werden te Munster onderhandelingen over een algemeenen vrede geopend, waaraan ook Frankrijk en de Republiek deelnamen. Weldra bleek, dat Spanje onze meeste eischen wilde inwilligen. Over de koloniën kon men het nu gemakkelijker eens worden dan vroeger, daarin 1640 Portugal va,n Spanje was afgevallen en dit dus geen belang meer had bij de verdediging der Portugeesche bezittingen. Spanje hoopte zich bovendien ten koste van Frankrijk schadeloos te stellen. De vrede. Tevergeefs verzette de oorlogspartij, die vooral in de gewesten Utrecht en Zeeland zeer sterk was, zich zoo krachtig mogelijk tegen het schenden van het tractaat met ïrankrijk. Frederik Hendrik was oud en ziekelijk; Amalia van Solms was voor den vrede en nog bij het leven van den Prins was deze zoo goed als verzekerd. En toen bij zijn dood in 1647 de jonge Willem II hem opvolgde, bezat hij, hoe oorlogszuchtig hij ook gestemd was, te weinig invloed om den vrede te beletten, die den 30sten Jan. 1648 te Munster werd geteekend 2). ') Platen-atlas: Fig. 123 en 124. :) Platen-atlas: Fig. 125. De vredesbepalingen. Bij den vrede werd de Republiek als een onafhankelijke staat erkend. Elk der partijen behield het veroverde gebied; sedert het Bestand hadden wij dus gewonnen Den Bosch met de Meierij en Maastricht, dat met omgeving als enclave in het Spaansche gebied gelegen was. De Schelde bleef voor zeeschepen gesloten, evenzeer het Zwin en de Braakman. In Indië mochten de Spanjaarden hun macht niet uitbreiden. De Generaliteitslanden. De aan Spanje ontrukte streken buiten de Zeven Gewesten kwamen onder het bewind der StatenGeneraal. Zij bezaten niet, gelijk Drente, het recht zich zelf te besturen. De ambtenaren waren meestal gunstelingen van den Prins van Oranje of van invloedrijke personen in Holland. Vooral Brabant werd zwaar door belastingen gedrukt. Groote ergernis wekte het daarenboven, dat de Katholieken niet alleen van ambten uitgesloten bleven, maar zelfs geen godsdienstoefeningen mochten houden; zoo werd hun in Den Bosch ter wille van de weinige Protestanten de St.-Janskerk ontnomen. In Maastricht was de toestand beter voor de Katholieken; daar waren de godsdiensten gelijk gesteld; de Staten-Generaal deelden hier het gezag met den bisschop van Luik. § 31. De tyd van bloei. De handel. Dat ons land den strijd met het machtige Spanje tot een dergelijk einde had weten te brengen, was vooral toe te schryven aan den verbazenden bloei van handel en nijverheid. De vrachtvaart tusschen de verschillende staten was geheel en al in onze handen gekomen; zelfs de kustvaart in Frankrijk en Engeland werd door Nederlanders gedreven. Verschillende oorzaken droegen hiertoe bij: de vrijzinnige politiek der regeering, die aan vervolgden bescherming verleende, de overvloed van kapitaal, dat tegen betrekkelijk lage rente voor den handel beschikbaar was, de energie der kooplieden, de uitmuntende eigen, schappen onzer zeelieden. De handel was hier zoo vrij als nergens elders; terwijl in Engeland ieder schip geschikt moest zyn om voor den oorlog gebruikt te worden (wat voor den kryg nuttig maar voor den handel zeer schadelijk was) liet men hier de reeders geheel vrij in den bouw hunner schepen. I)e Oostzee-handel. Het belangrijkst was de handel op de Oostzee, die reeds in 't begin der eeuw wel 1000 schepen aan de vaart hield. Toen in 1645 tijdens een oorlog tusschen Denemarken en Zweden onze vloot een tijdlang de Sont bewaakte, was het getal onzer schepen, dat daar passeerde, wel twintigmaal zoo groot als dat der vreemde. Koren, hout en metalen werden van de Oostzee herwaarts gebracht, bewerkte stoffen, wijn, zuidvruchten gingen daarheen. De uitvoer van Zweden was geheel in onze handen. De Levantsche handel. Minder belangrijk was de Levanthandel, die zich evenwel krachtig ontwikkelde, vooral door de bemoeiingen van onzen gezant Haga te Constantinopel. Overal werden consuls aangesteld; met de Barbarijsche staten werden tractaten gesloten tot het voorkomen van zeeroof. Ook het ontzag voor onze wapenen droeg er toe bij, dat dit kwaad eenigszins beperkt werd. Toch werden er soms nog aanzienlyke verliezen geleden; tusschen 1640 en 1650 bedroeg de schade, door de Barbarijsche zeeroovers veroorzaakt, gemiddeld 1 mill. gulden 'sjaars. Amsterdam. De bloei van den handel kwam vooral ten goede van Amsterdam, dat zoozeer in beteekenis toenam, dat het in een eeuw tijds viermaal tot uitbreiding der stad moest overgaan. Uit allerlei oorden werden de waren aangebracht, die op de Beurs verhandeld werden; de Amsterdamsche Bank, welke onder bestuur der stadsregeering stond, bewees den handel uitnemende diensten. Wel was de weg naar zee niet al te best, zoodat men, om over de Pampus te komen, gebruik moest maken van reusachtige lichters of scheepskameelen, maar daar stond tegenover, dat de schepen in de haven van Amsterdam een veilige ligplaats vonden. Over welke inkomsten de regeering der stad kon beschikken, blijkt uit den bouw van het nieuwe stadhuis, waarmee in het vredesjaar 1648 een aanvang werd gemaakt '). De vischvangst. Van groote beteekenis was ook de vischvangst, ') Platen-atlas: Fig. 153, 154, 155, 157. vooral de „groote" visschery, de haringvangst. Zij beleefde echter moeilijke dagen door de kaapvaart der Duinkerkers, voor wie de meestal ongewapende visschersschepen een gemakkelyke prooi waren. Maassluis alleen verloor in 6 jaar 200 schepen, ter waarde van een millioen gulden. Toch bleef deze visschery, die, trots alle protesten van Engeland, tot onder de Engelsche en Schotsche kust werd uitgeoefend, een zeer belangrijk middel van bestaan1). Minder voordeelig was de walvischvangst, waarvan het monopolie was opgedragen aan de Noordsche Compagnie. Tijdelijk kwam deze tot grooten bloei; zij riep zelfs op het door Hollanders ontdekte Spitsbergen een zomernederzetting, Smeerenburg, in het leven. Op den duur echter werden de winsten kleiner en hoewel in 1642 de walvischvangst voor iedereen opengesteld werd, ging haar beteekenis weldra belangrijk dalen. De industrie. Naast den handel was het vooral de industrie, die hier te lande welvaart bracht. De komst van talrijke wevers uit de Zuidelijke Nederlanden had de laken- en linnenwe verü tot grooten bloei gebracht, vooral in plaatsen als Leiden, Haarlem en Amsterdam. Eigenlijke fabrieken bestonden er nog niet; de nijverheid werd nog altijd als huisvlyt gedreven; het gildewezen belette de opkomst van groote bedrijven, daar iedere patroon slechts een beperkt aantal knechts en leerjongens mocht houden. Zoowel de gildebesturen als de regeeringen der steden zochten door een nauwkeurig toezicht op de industrie den goeden naam der fabrikaten ook in het buitenland hoog te houden. Zeer belangrijk was verder de houtbewerking en de scheepsbouw, die vooral in de Zaanstreek opgekomen was. Een eigenaardige nijverheid was ook de diamantslijperij te Amsterdam 2). Verkeerswegen. Met de verkeerswegen was het nog altyd treurig gesteld. Zij verkeerden meestal in erbarmelijken toestand; de eerste straatweg in Holland werd in 166B door Huygens tusschen Den Haag en Scheveningen aangelegd. De behoefte aan landwegen werd trouwens minder gevoeld, daar men meestal van waterwegen gebruik maakte, waar de trekschuit een zeer gemakkelijk middel van vervoer was. Ongelukkig werd het ver- l) Platen-atlas: Fig. 156. ■) Platen-atlas: l-'ig. l.j'J, 180 en 181. keer zeer belemmerd door de privilegiën van enkele steden, waardoor de schepen slechts langs bepaald aangewezen kanalen mochten varen; zoo moesten alle schepen van Rotterdam naar Amsterdam door Gouda varen, wat veel oponthoud veroorzaakte. Herhaaldelijk moesten bovendien de waren overgeladen, soms de schepen zelf door middel van een overtoom over een dtfk gebracht worden '). Landaanwinning. Had men in de Middeleeuwen vele moerassige terreinen door bemaling tot bewoning geschikt gemaakt, nu werden talrijke meren met behulp van windmolens drooggemaakt, waardoor vooral Hollands Noorderkwartier een geheel ander aanzien verkreeg. De plannen van Leeghwater -) tot droogmaking van de Haarlemmermeer werden evenwel onuitvoerbaar geacht. Ook in het Oosten des lands, dat overigens in welvaart verre bij het Westen achterstond, won men nieuwe terreinen voor den landbouw. Door het invoeren der Hervorming waren de bezittingen der kloosters aan andere eigenaars gekomen. Vele werden door de stad Groningen aangekocht, daaronder ook de venen ten zuidoosten van de stad, welke weldra op groote schaal ontgonnen werden. Niet alleen leverden deze een schat van brandstof, na de afgraving vond men bovendien een goeden bodem voor den landbouw, waarop tal van belangrijke plaatsen ontstonden. Bloei der letterkunde. Op het gebied der kunst nam ons land een zeer voorname plaats in. Vooral te Amsterdam trof men op elk gebied mannen van beteekenis aan. Daar leefde Vondel, die door zijn hekeldichten aan den partijstrijd van zijn dagen een belangrijk aandeel nam, maar zich vooral door zyn treurspelen grooten naam verwierf, Bredero, die in zijn blijspelen het volksleven op onnavolgbare wijze schilderde, Hooft, een veelzijdig man, letterkundige en historicus tevens, die op het slot te Muiden tal van letterkundigen van naam om zich vereenigde. Naast hen moeten verder Constant ij n Huygens, de secretaris van den stadhouder, en Jacob Cats ver- ') Platen-atlas: Fig. 160, 182, 18H. 5) Platen-atlas: Fig. 206. meld worden, de laatste was langen tyd de lievelingsdichter van het volk '). t , Schilderkunst. Hooger nog dan de letterkunde stond de schilderkunst. Rembrandt, Steen, Hals, Ruysdael hebben in die dagen hun meesterwerken geschapen; naast hen treffen we tallooze schilders van groot talent aan, wier beteekenis wel is waar door het genie van eerstgenoemden overschaduwd werd, maar wier werken nu tegen hooge prijzen door de kunstkabinetten worden aangekocht. Te betreuren is het echter, dat vele dier mannen, voor wier meesterstukken nu duizenden'worden betaald, in hun tijd zóó weinig waardeering vonden, dat een genie als Rembrandt, op wien Nederland nu roem draagt, in zijn laatste jaren met geldgebrek te worstelen had en in armoede gestorven is. Op elk gebied der wetenschap stond ons land toen vooraan. Onder de talryke mannen van Europeesche vermaardheid mogen hier genoemd worden de Groot, die de grondslagen legde voor het volkerenrecht en een der baanbrekers was op het gebied der rechtswetenschap, Christiaan Huygens, de zoon van Constantyn, die beroemd geworden is door zijn ontdekkingen op natuurkundig en astronomisch gebied en de groote wijsgeer Spinosa. Onderwijs. De toestand van het onderwijs was zeer uiteenloopend. De scholen in de steden, vooral de Latijnsche, die onder toezicht der vroedschappen stonden, waren over 't algemeen vrij goed ingericht, al kwamen ook de inrichting der lokalen, de tuchtmiddelen en de in zwang zijnde methodes niet met hedendaagsche begrippen overeen 2). Op het platteland was de toestand dikw«ls zeer slecht; niet zelden werd daar het ambt van schoolmeester aan personen geschonken, die er totaal ongeschikt voor waren. Het leren in de steden. Ook in andere opzichten was het leven in de steden verre verkieslijk boven het verblijf op het platteland. De veiligheid liet daar nog altijd veel te wenschen over, omdat men de boeven, die niet voor zwaarder straffen in aanmerking kwamen, veelal na een duchtige geeseling uit de ') Platen-atlas: Fig. 127, 198, 199, 200, 201 en 203. Zie ook Fig. 202. ') Platen-atlas: Fig. 189 en 190. Zie ook Fig. 197 en 200. gevangenis ontsloeg en uit de steden verbande. Het platteland ondervond hiervan vooral den last. In de steden was de veiligheid veel grooter, hoewel ook daar het gebrek aan straatverlichting het plegen van misdrijven zeer gemakkelijk maakte. Iets beter werd het, toen men aan de verlichting althans eenige zorg besteedde, wat in Amsterdam op aandrang van Jan van der Heijden geschiedde, die door het uitvinden der slangbrandspuiten ook het brandgevaar verminderde. De gezondheidstoestand liet daarentegen juist in de dichtbevolkte steden dikwijls veel te wenschen over, waartoe de gewoonte om de dooden in en om de kerken te begraven, veel bijdroeg. Herhaaldelijk kwamen er hier dan ook hevige epidemieën voor, waardoor duizenden ten grave gesleept werden. De geneeskunde reikte daarenboven nog niet ver, vooral waar deze zooals op het platteland uitgeoefend werd door totaal onbevoegden, die dikwijls meteen barbier waren '). De staatskerk. We zagen reeds, dat de Calvinistische kerk de staatskerk was geworden; uit haar leden werden, ook in zuiver katholieke streken, de ambtenaren gekozen. Het getal der Calvinisten was nog niet groot; in den tyd van Leicester schatte men hun aantal op slechts een tiende der bevolking. Sedert dien tijd waren in de oostelijke en noordelijke gewesten velen voor de nieuwe leer gewonnen; toch was bij het begin van het Bestand nog 2/3 der bevolking katholiek. De andere protestantsche secten stonden in veel opzichten bij de Calvinisten achter; de kosten van hun eeredienst werden niet uit de Staatskas betaald; hun bedehuizen moesten het voorkomen van gewone huizen hebben. De Katholieken. Tegen het einde der 16de eeuw scheen het, alsof het katholicisme hier geheel zou verdwenen; na de onderwerping van Groningen aan de Unie ging binnen enkele jaren het geheele Noord-oosten van ons land voor het oude geloof verloren. Toen kwam er echter nieuw leven in de katholieke kerk. Men zocht te redden, wat te redden was. Onder leiding van Sasbout Vosmeer werden de verspreide aanhangers der kerk weer verzameld; geestelijken trokken door het land om overal in 't geheim godsdienstoefeningen te houden; vooral de ') Platen-atlas: Fig. 187, 188, 191, 193, 194, 195 en 196. Jezuïeten toonden zich zeer ijverig, en lieten zich zelfs door de strengste bepalingen niet afschrikken. Na het jaar 1600 hebben de Katholieken dan ook geen terrein meer verloren. Hun godsdienstoefeningen bleven verboden, maar aan de plakkaten werd op den duur niet streng de hand gehouden, vooral wanneer, gelyk op de meeste plaatsen geschiedde, den schout de handen gestopt werden. Hun toestand bleef zeer onaangenaam; om niet onbillijk te zijn, moet men echter niet vergeten, dat de Hervormden in katholieke landen vrij wat minder vrijheid genoten. § 32. De Compagnieën. Uitbreiding van liet gezag in Oost-Indië. Gedurende het Twaalfjarig Bestand had de Oost-Indische Compagnie haar gezag aanmerkelijk uitgebreid, vooral toen door de aanstelling van Pieter Both als gouverneur-generaal het bewind in één hand vereenigd werd. De Spanjaarden en Portugeezen werden uit bijna den geheelen Archipel verdrongen; naast de vestigingen op de Molukken verrezen er factorijen te Bantam en Jacatra. Koen. Ook in Engeland was inmiddels een Oost-Indische Compagnie opgericht en de Engelschen bleken weldra gevaarïyker vijanden dan de Portugeezen. Dit was althans het oordeel van Jan Pietersz. Koen, die eerst als directeur-generaal, later als gouverneur-generaal (1618—1623 en 1627—1629), met kracht ons gezag uitbreidde en zich vooral tegen deze nieuwe mededingers wendde. Aan het hoofd eener kleine macht wist hij de Engelschen en de met hen verbonden Javanen, die de factorij te Jacatra aangevallen hadden, te verslaan; op de puinhoopen van deze stad stichtte hij Batavia, dat weldra een belangrijke handelsstad en het steunpunt van ons gezag op de Groote Soenda-eilanden werd '). Hier te lande konden velen de doortastende maatregelen van ') Platen-atlas: Fig. 162 en 167. Koen niet goedkeuren; men vreesde, dat de Engelschen, die zeer op hem verbitterd waren, zich met de Spanjaarden tegen ons zouden verbinden. Tevergeefs trachtte men echter door een verbond tusschen de beide Compagnieën de geschillen bij te leggen. Met klem van woorden zocht Koen de voorzichtige Bewindhebbers een riem onder 't hart te steken: „desespereert niet, ontsiet uwe vijanden niet; daer can in Indien wat groots verricht worden". Niet alleen tegenover de Engelschen toonde Koen zijn energie; een opstand op de Banda-eilanden werd op strenge wijze onderdrukt; de bevolking werd, voor zoover zij niet uitgeroeid was, in slavernij weggevoerd, zoodat de eilandengroep opnieuw met van Java aangevoerde slaven bevolkt moest worden. Door uitroeiing van den kruidnagelboom op de meeste Molukken zocht men bovendien aan de Compagnie den alleenhandel in nagelen te verzekeren (hongi-toch ten). Kolonisatie-plannen. In sommige opzichten vond Koen bij de Bewindhebbers niet alleen geen steun, maar zelfs tegenwerking. Zijn ideaal was van Indië een Nederlandsche volksplanting te maken en het land voor den handel open te stellen. De Bewindhebbers, die alles uit het standpunt van een koopman beschouwden, wilden evenwel van hun monopolie geen afstand doen. In 1623 keerde Koen naar het vaderland terug om daar voor zijn plannen te werken; hij ondervond echter veel tegenkanting en toen hij in 1627 andermaal naar Indië ging, had hij zijn handen zoo vol met de verdediging van Batavia tegen de Javanen, dat er niets van verwezenlijking zijner plannen kwam, te meer, daar hij reeds spoedig na zijn aankomst stierf. De Engelschen uit den Archipel verdreven. De samenwerking met de Engelschen was inmiddels onmogelijk gebleken. Herhaaldelijk kwam het tot conflicten; op Amboina werden zelfs een tiental Engelschen, van een samenzwering beschuldigd, nadat zij door foltering tot bekentenis gebracht waren, terechtgesteld, wat tot een herhaald maar vergeefsch protest der Engelsche regeering leidde. Ook uit Bantam werden de Engelschen geweerd; overal werd de „onverdraechelijke natie", zooals Coen hen noemde, zoozeer tegengewerkt, dat zij ten slotte den Archipel ontruimde en de Compagnie vrij spel liet. Tan Diemen. Het werk van Koen werd voltooid door van Diemen, die van 1636 — 1645 het bestuur voerde. Met kracht breidde hü de macht der Compagnie uit; op Formosa werd een veelbelovende kolonie gesticht, Ceylon werd aan de Portugeezen ontrukt en de voornaamste inlandsche vorst, de Radjah van Kandy, bewogen, aan de Compagnie belangrijke rechten toe te staan. Deze verwierf voorts vergunning om, met uitsluiting van andere volken onder vrij vernederende voorwaarden op Decima handel te drijven met Japan. Na langen strijd werd eindelyk ook het sterke Malakka aan de Portugeezen ontnomen, waardoor dezen geheel buiten den Archipel gesloten werden en Batavia van alle concurrentie bevrijd was. Batavia werd onder zijn bestuur een welvarende stad met een Europeesch voorkomen, die door geduchte versterkingen tegen alle aanvallen beschermd was '). De ontdekkingsreis van Tasman. Het was ook onder van Diemen, dat Abel Tasman werd uitgezonden om de kusten te verkennen van het „Zuidland", dat men zich als een reus achtig vastland rondom de Zuidpool dacht2). V an Mauritius uit eerst zuidwaarts, daarna oostwaarts zeilend, voer Tasman Australië om, dat een afzonderlijk werelddeel bleek te zijn; de namen van Tasmania of van Diemensland en Nieuw-Zeeland herinneren ook hier aan de werkzaamheid der Nederlanders. Geldelijke voordeelen. Bij dit alles verloor van Diemen de geldelijke belangen der aandeelhouders niet uit het oog. De reusachtige winst, die op sommige artikelen behaald werd, maakte groote uitkeeringen mogelijk. Gemiddeld bedroegen de dividenden 25°/0, in 1642 zelfs 50u/0 van het gestorte kapitaal. Geen wonder, dat de aandeelen zeer gezocht waren en op de Beurs te Amsterdam zelfs tot 500% werden verhandeld. Het geldelyk beheer bleef voor de aandeelhouders steeds een gesloten boek; trots al hun protesten hebben de Bewindhebbers nimmer verantwoording hiervan willen doen. l)e West-Indische Compagnie. Veel moeilijker was de taak der "West-Indische Compagnie. Wy zagen hoe deze aanvankelijk niet gedacht had aan het stichten van koloniën, maai zich vooral op de kaapvaart had toegelegd. Omstreeks 1630 werd ') Platen-atlas: Fig. 162, 163 en 164. '1 Platen-atlas: Fig. 122. een begin gemaakt met de verovering van Brazilië; de toestand bleef echter zeer onbevredigend, totdat in 1637 Joan Maurits van Nassau, een kleinzoon van Jan den Oude, die zich by de veldtochten van Frederik Hendrik roemvol onderscheiden had, het bestuur der kolonie op zich nam. Hij vatte de zaken krachtig aan. regelde het bestuur, zorgde voor het aanleggen van verkeerswegen en liet het binnenland met het oog op vestiging van nieuwe kolonisten onderzoeken. Voor den aanvoer van slaven, die voor de plantages noodig waren, veroverde hij St. George del Mina op de kust van Guinea gelegen. De kolonie scheen nu een schoone toekomst te hebben, daar het gezag der Compagnie zich snel uitbreidde; op aandrang van Joan Maurits werd de handel op Brazilië, behoudens die in enkele artikelen, voor alle Nederlanders vrijgesteld. Verlies van Brazilië. Door verschillende oorzaken is deze veelbelovende bezitting spoedig weer verloren gegaan. Zoolang Portugal onder Spanje stond, hadden vele Portugeesche kolonisten zich in de Hollandsche heerschappij geschikt; zij hadden echter zeer te klagen over de vervolgzucht der Calvinistische predikanten, die de Katholieken en Joden tot bekeering zochten te bewegen. In 1640 maakte Portugal zich vrij en nu viel op de trouw der Portugeezen in 't geheel niet meer te rekenen. Daarbij kwam, dat de Bewindhebbers weinig gevoelden voor de grootsche plannen van den landvoogd en liever tot de oude roofpolitiek teiugkeerden; zij steunden Joan Maurits slecht en hoewel deze een tijdlang met beperkte middelen wonderen verrichtte, legde hy ten slotte ontmoedigd zijn ambt neer (1644). Na zijn vertrek geraakte alles in verwarring; tevergeefs zonden de StatenGeneraal Witte Corn. de With met een vloot om te trachten den totalen ondergang der kolonie te voorkomen; de toestand was zoo slecht, dat de vlootvoogd, die aan alles gebrek leed, ten slotte op eigen gezag terugkeerde. In 1661 werd Brazilië tegen een schadevergoeding aan Portugal afgestaan. De andere bezittingen der Compagnie. Deze waren nimmer zoo belangrijk geweest als Brazilië. Berbice en Essequebo, die een deel van het tegenwoordig Engelsch Guyana omvatten, leverden slechts matige winsten. In Nieuw-Nederland werd een vrij belangrijke handel in pelterijen gedreven; langzamerhand vestigden zich er Nederlandsche kolonisten, maar men miste hier de tropische producten, die in Brazilië zooveel winst aanbrachten, ook richtten de oorlogen met de Indianen veel schade aan. § 33. Het stadhouderschap van Willem II. Verhouding tot Spanje en Frankrgk. Door den vrede van Munster was er in onze verhouding tot de naburige staten een belangrijke wijziging gekomen. Van Spanje was voortaan geen gevaar meer te vreezen; het was zelfs in het belang van de Republiek, dat het krachtig genoeg bleef om de Zuidelijke Nederlanden tegen Frankrijk te verdedigen. Dit land toch was allesbehalve gunstig jegens ons gestemd, daar wij, in strijd met het tractaat van 1635, een afzonderlijken vrede met Spanje hadden gesloten. De nieuwe stadhouder. Willem II was bij den dood van Frederik Hendrik 21 jaar oud. Reeds op 11 jarigen leeftijd was hij als opvolger van zijn vader aangewezen; geen wonder dus, dat hij opgegroeid was in een hoog denkbeeld van de beteekenis van zijn huis. Over zijn bekwaamheid wordt zeer verschillend geoordeeld; volgens de Witt, die hem echter niet van nabij gekend heeft, zou hij de bekwaamste van zijn geslacht geworden z^jn; uit zijn daden blijken echter geen buitengewone talenten. Het staat in elk geval vast, dat hij oploopend van aard was en dat de tact van zijn vader hem ten eenenmale ontbrak. De afdanking der troepen. Willem II was zeer ontevreden over het sluiten van den vrede. De gelegenheid om zich evenals zijn voorvaderen door groote daden te onderscheiden, werd hem nu benomen; in tijd van vrede zou zijn invloed dalen, terwijl hij tevens een belangrijk deel zijner inkomsten zou missen. De verhouding tusschen den stadhouder en de Hollandsche regenten, die den vrede vooral hadden doorgedreven, was dus reeds vrij gespannen, toen met het oog op den zwaren schuldenlast van het land het voorstel gedaan werd een groot deel van het leger af te danken. Over de vraag, hoever men daarbij zou gaan, kon men het niet eens worden; de Staten van Holland wilden meer troepen afdanken dan de Prins en de meeste leden der Staten-Generaal gewenscht achtten. Ten slotte hakte Holland den knoop door en gelastte aan de kapiteins der troepen, die ter repartitie van het gewest stonden, van elke compagnie een bepaald aantal manschappen te ontslaan. Verzet der Staten-Generaal. Een dergelijke eigenmachtige handeling kon niet toegelaten worden. In een vergadering der Staten-Generaal, waar de Hollandsche vertegenwoordigers niet aanwezig waren, werd besloten de afdanking te verhinderen en een poging aan te wenden om door een deputatie de steden van Holland tot toegeven te bewegen. Aan den Prins werd tevens by geheime volmacht opgedragen maatregelen te nemen tot behoud der orde en handhaving der Unie. Maatregelen van (len Prins. Van de hem verleende volmacht maakte Willem II aanstonds gebruik. Aan het hoofd eener talrijke deputatie bezocht hij de Hollandsche steden; hy werd echter op verschillende plaatsen, o. a. te Dordiecht, slecht ontvangen. De burgemeesters van Amsterdam, die van meening waren, dat de Staten-Generaal zich tot de Staten van Holland en niet tot hun onderdanen moesten wenden, weigerden zelfs de vroedschap bijeen te roepen om de mededeelingen van den stadhouder aan te hooren. Scherpe woorden werden hierbij gewisseld en toen ook by nieuwe onderhandelingen de partijen het niet eens konden worden, ging de Prins tot krasse maatregelen over. Een zestal leiders van het verzet, waaronder Jacob de Witt, oud-burgemeester van Dordrecht, werd in hechtenis genomen en een leger naar Amsterdam gezonden om die stad tot toegeven te dwingen. Het beleg van Amsterdam. De verrassing van Amsterdam mislukte; de troepen, die onder bevel van Willem F red er ik, stadhouder van Friesland, stonden, verdwaalden en kwamen te laat voor de stad aan, die daardoor tyd kreeg zich in staat van verdediging te stellen en alleen door een beleg kon worden genomen. De vrede hersteld. Het was voor beide partijen gelukkig, dat de regeering van Amsterdam ter wille van den handel besloot toe te geven. Zij beloofde zich neer te leggen bij de voorstellen van den Prins aangaande de afdanking der troepen, terwijl de heeren Bicker, die de ziel van den tegenstand waren geweest, voor altijd uit de vroedschap verwijderd zouden worden. De gevangenen van den Prins, die eenigen tijd te Loevestein gevangen hadden gezeten, werden op dezelfde voorwaarde in vrijheid gesteld (Loevesteinsche factie). Willem 1L sterft. Zoo had de onbezonnen onderneming van den Prins, dank zij het toegeven zijner tegenstanders, hem ten slotte de overwinning verschaft. Toch was zijn positie volstrekt niet sterk. Wanneer hij langer geleefd had, zouden hem waarschijnlijk vele teleurstellingen getroffen hebben. Midden in allerlei plannen tot hernieuwing der alliantie met Frankrijk en tot herstel der Stuarts in Engeland werd hij door de pokken aangetast, die hem op 24-jarigen leeftijd ten grave sleepten. Vijf dagen na zijn dood werd zijn zoontje, de latere Willem III, geboren (1650). § 34. De eerste jaren yan het stadhouderloos bewind. Gevolgen van den dood van Willem II. De regenten der Hollandsche steden hadden reeds lang met bezorgdheid het toenemen van den invloed der stadhouders gadegeslagen. Voor hen was de onverwachte dood van Willem II dus een blijde gebeurtenis, waarvan zij met groote handigheid gebruik wisten te maken. De vroegere gevangenen van Loevestein werden onmiddellijk in hun ambten hersteld; de Staten van Holland besloten geen stadhouder meer aan te stellen. Verdeeldheid in het Oranje-huis. De oneenigheid, die onder de verwanten van den jongen Prins heerschte, kwam hun daarbij uitstekend te stade. Maria Stuart, de vrouw van den overleden stadhouder, lag voortdurend met haar schoonmoeder, Amalia van Solms, overhoop; de Friesche stadhouder Willem Frederik was op eigen voordeel bedacht en maakte zich van het stadhouderschap van Groningen en Drente meester. De Groote Vergadering. De Staten van Holland W1lden nu trachten ook de andere gewesten te bewegen geen stadhouder aan te stellen. Van de Staten-Generaal, die Willem II gesteund hadden bij zijn maatregelen tegen Holland, was niet veel mede- werking te verwachten; daarom stelde het voor, dat de gewesten buitengewone gezantschappen naar Den Haag zouden zenden, om daar met Holland in overleg te treden aangaande een nadere regeling betreffende de militie, de unie en de religie. De resultaten. De Groote Vergadering, die in de oude ridderzaal van Floris V onder voorzitterschap van den raadpensionaris Jacob Cats bijeenkwam, leverde weinig resultaten op '). Van een hervorming van de Unie, die met het oog op de veranderde omstandigheden zoo noodig was, is niets gekomen. Het ambt van kapitein-generaal werd niet bezet; de troepen kwamen voortaan onder het gezag hunner betaalsheeren; op den duur leidde dit tot schromelijke verwaarloozing van het leger, waarvan de noodlottige gevolgen niet uitgebleven zijn. Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overysel werden overgehaald geen stadhouder aan te stellen. Moeilijkheden met Engeland. Sedert lang was de verhouding tot Engeland zeer gespannen. De Engelschen waren uit den Indischen Archipel verdreven; overal hadden zij voor de gehate mededingers de vlag moeten strijken; de visscherij op de Engelsche kust was voor een groot deel in handen der Nederlanders ; de Engelsche producten werden in Nederlandsche schepen vervoerd. Bij deze algemeene grief waren er andere van meer specialen aard gekomen. De terechtstelling der Engelschen op Amboina was ongestraft gebleven; de slag bij Duins was op Engelsch gebied geleverd, zonder dat Karei I, wiens handen door den strijd met zijn volk gebonden waren, voldoening had kunnen vragen. Oranje en de Stnarts. Tijdens den burgeroorlog in Engeland waren nieuwe grieven aan de oude toegevoegd. Frederik Hendrik en Willem II hadden Karei I in zijn strijd met het Parlement aanzienlijke sommen voorgeschoten; de Staten-Generaal hadden geprotesteerd tegen de terechtstelling van den koning; diens zoon, de latere Karei II, had voor een inval in Engeland steun van Willem II genoten. Bovendien hadden de Staten-Generaal, toen een Engelsche gezant in Den Haag door uitgeweken royalisten vermoord werd, zoo weinig ijver bij de vervolging der moordenaars getoond, dat zij konden ontvluchten. ') Platen-atlas: Fig. 30, 127. Engelsche voorstellen. De dood van Willem II maakte naar allen schijn een vergelijk met Engeland mogelyk. Een Engelsch gezantschap verscheen in de Groote Vergadering en sloeg voor een alliantie met Engeland te sluiten, die beide staten zoo nauw zou verbinden, dat zc naar buiten als 't ware één republiek zouden vormen. Een dergelijk verbond, dat ons geheel onder invloed van den machtigen nabuur zou plaatsen, was voor ons onaannemeiyk en het gezantschap keerde onverrichter zake terug. I)e Acte van Navigatie. Nu nam de Engelsche regeering een maatregel, die uiterst nadeelig voor onzen handel was. Voortaan zouden vreemde schepen in Engelsche havens alleen waren uit hun eigen land mogen brengen; de waren uit vreemde werelddeelen mochten alleen door Engelsche schepen worden aangevoerd. Om deze Acte van Navigatie streng te kunnen doorvoeren, matigden de Engelschen zich het recht aan onze schepen op zee te onderzoeken; werden er verboden waren in aangetroffen, die voor Engeland bestemd waren, dan werden de schepen opgebracht. Onze zeelieden wilden dergelijk onderzoek niet toelaten; evenmin wilden zij gevolg geven aan den eisch, door het strijken der vlag Engelands gezag over de zee te erkennen. De Eerste Engelsche oorlog (1652—1654). Tevergeefs zond men een gezantschap naar Engeland om te trachten de geschillen bij te leggen; toen Tromp, die tot bescherming onzer koopvaarders in zee gezonden was, met den Engelschen admi raai Blake in botsing kwam, was de krijg onvermijdelijk. Deze had voor ons een zeer ongunstig verloop. Onze vloot, die voor een belangrijk deel uit gewapende koopvaarders bestond, was niet opgewassen tegen de Engelsche; het beheer der zeezaken bleek geheel onvoldoende. Daarbij kwam nog, dat de ervaren admiraal Tromp, die wegens zjjn liefde voor het huis van Oranje niet in de gunst was by de Staten van Holland, vervangen werd door Witte Corn. de Witt, wel een zeer bekwaam zeeman, maar niet gezien bij de zeelieden. Er werden wel is waar enkele overwinningen behaald, o. a. bij Livorno door Jan van Galen, en bij Plymouth door de Ruyter, ook bestreed Tromp, die al spoedig weer aan 't hoofd der vloot was gesteld, de Engelschen in den Driedaagschen Zeeslag met eere maar de Engelschen beheerschten bijna voortdurend de zee, zoodat onze handelsschepen de havens niet durfden verlaten en de algemeene stilstand van zaken een nijpend gebrek deed ontstaan. Een groot verlies leden wij bovendien, toen Maarten Harpertsz. Tromp, die jaren aan het hoofd onzer vloot had gestaan en in tallooze gevechten het vaderland onschatbare diensten had bewezen, in den slag bij ter Heide sneuvelde (1653) '). De vredesvoorwaarden. Het bleek noodzakelijk vrede te sluiten. Cromwell, die sedert 1653 Engeland als Protector beheerschte, was hiertoe niet ongenegen, mits wij ons bij de Acte van Navigatie neerleggen, Engelands meerderheid ter zee door hetstryken der vlag erkennen en aan de erfgenamen der slachtoffers van Amboina schadevergoeding toekennen wilden. Acte van Seclusie. Tegen de inwilliging van deze eischen verzette men zich niet. Nog een andere voorwaarde stelde Cromwell echter: het huis van Oranje moest wegens zijn verwantschap met de Stuarts van het stadhouderschap worden uitgesloten. Dezen eisch konden de Staten-Generaal niet inwilligen; toen de vrede echter hierop dreigde af te springen, beloofden de Staten van Holland bij een geheim stuk, de Acte van Seclusie, den Prins nooit tot stadhouder of tot kapiteingeneraal te zullen verheffen. Hiermede stelde Cromwell zich tevreden, zoodat in 1654 de vrede te Westminster gesloten werd 2). § 35. De tyd van Jan de Witt. Jan de Witt als raadpensionaris. Het uitvaardigen der Acte van Seclusie was vooral het werk geweest van Jan de Witt, den nieuwen raadpensionaris van Holland. Hij had te Leiden gestudeerd en zich daarna in Den Haag als advocaat gevestigd. Weldra pensionaris van zijn vaderstad Dordrecht geworden, werd hy' tijdens den Engelschen oorlog met de waarneming van ') Zie de afbeelding der graftombe, door de Staten-Generaal voor Tromp opgericht (Platen-atlas: Fig. 129). Zie verder Fig. 123 en 135. :) Platen-atlas: Fig. 132. het ambt van raadpensionaris belast, tot hem, by den dood van zün voorganger Pauw de „kommerlijcke charge" definitief werd opgedragen (1653—1672). Zijn bekwaamheid. De Witt ') was iemand van uitnemende en veelzijdige talenten. Niet alleen als staatsman, ook als financier en als wiskundige muntte hij uit; door de berekening van sterftetafels geldt hij als een baanbreker op het gebied der levensverzekering; by de reorganisatie der vloot verbaasde hy ieder door zijn kennis der zeezaken. Door zijn verbazende werkzaamheid, zijn menschenkennis en zijn onomkoopbaarheid (een zeldzaamheid bij de Hollandsche staatslieden van die dagen) stond hij verre boven de meeste zijner tijdgenooten. Hervormingen. De ongunstige afloop van den oorlog toonde, hoe noodig de reorganisatie van het zeewezen was. De vloot werd zeer versterkt; tal van nieuwe schepen werden gebouwd; in Zweden werd geschut aangekocht, terwijl in Den Haag een geschutgieterij geopend werd. De tucht op de vloot werd verbeterd, de bemanning door het uitloven van groote belooningen tot schitterende daden aangewakkerd. De benoodigde gelden vond hij door verlaging van de rente der schuldbrieven van 5% °P 40/o (conversie); tegelijkertijd nam hij maatregelen tot delging van schuld (amortisatie). Minder goed werd voor het leger gezorgd: een belangrijk deel der troepen werd afgedankt; bekwame officieren werden afgezet als zij Oranje-gezind waren, de verdedigingswerken der vestingen werden uit zuinigheid verwaarloosd. Aristocratisch bestuur. Voor de regenten was nu een goede tyd aangebroken. Geen stadhouder oefende meer invloed op de keuze der vroedschapsleden uit; weldra zag men in de meeste steden een kleinen kring van aanzienlijken, dikwijls door contracten van correspondentie nauw verbonden, alle macht aan zich trekken. De drukpers stond onder streng toezicht; door allerlei middelen, spionnage niet uitgesloten, zocht men op de hoogte te blijven van de stemming der burgerij. I)e Witt en het huis van Oranje. Het was toch algemeen bekend, dat de groote massa van het volk zeer Oranje-gezind was. Tijdens den oorlog had men op verschillende plaatsen de ') Platen-atlas: Fig. l->8. verheffing van den jongen Prins tot stadhouder geeischt; het had de Witt zelfs veel moeite gekost de Staten van Zeeland hiervan terug te houden. Wel is waar was hij aanvankelijk tegen den eisch van Cromwell tot uitsluiting van de Oranje's, maar alleen, omdat hij de inmenging van Engeland in een binnenlandsche aangelegenheid vernederend achtte. Toen het bleek, dat Cromwell het sluiten van den vrede van de inwilliging van zijn eisch afhankelijk stelde, had hij niet langer geaarzeld en de Staten van Holland bewogen de Acte van Seclusie uit te vaardigen. Toen het bekend worden der Acte een storm van verontwaardiging deed ontstaan, verdedigde hij openlijk de gevolgde gedragslijn en beantwoordde tot veler verontwaardiging het verwijt van ondankbaarheid jegens de Oranje's met een opsomming van hetgeen dezen van den Staat voor hun diensten hadden genoten. De Noordsclie Oorlog. Al spoedig werd de reorganisatie onzer zeemacht op de proef gesteld. Zweden had in den Dertigjarigen Oorlog zijn macht belangrijk uitgebreid; het beheerschte de belangrijkste deelen van de kusten der Oost- en Noordzee, o. a. de monden van de Neva, Oder, Wezer en Elbe. Daarmede niet tevreden wendde de Zweedsche koning zich tegen Polen en belegerde D;inzig. Ter wille van onze handelsbelangen waren wij gedwongen tusschenbeide te komen; onze vloot stevende onder Wassen aar-Obdam, die van officier der ruiterij vlootvoogd geworden was, naar de Oostzee en ontzette de belegerde stad. Daarna wendde Zweden zich tegen Denemarken en sloeg het beleg voor Kopenhagen. Den toegang tot de Oostzee konden wij niet in handen van een machtigen staat laten vallen; op aandrang van onzen gezant van Beuningen zeilde Wassenaar ten tweeden male uit en versloeg na een heeten strijd, waarin de dappere Witte Corn. de With sneuvelde, de Zweden in de Sont (1658)'). De Ruyter verdreef in het volgende jaar e Zweden ook van Funen en toen in 1660 de Zweedsche koning stierf werd de vrede in het Noorden hersteld. Verhouding tot Engeland en Frankrijk. Zoo hadden onze wapenen het behoud van het staatkundig evenwicht op de Oostzee verzekerd. Ook elders was dit het doel der politiek van de Witt. Zoo sloot hy in het jaar 1662 een tweetal verdragen ') Platen-atlas: Kig. 130 en 134. met Engeland en Frankrijk, waarbij ons van beide zijden steun beloofd werd, zoo we aangevallen werden. Daar het ondenkbaar scheen, dat beide staten zich tegelijkertijd tegen ons zouden wenden, kon men den Staat op deze wijze op alle gebeurlijkheden voorbereid achten. Moeilijkheden met Kngeland. Al spoedig bleek, dat aan het verbond met Engeland weinig waarde te hechten was. Na den dood van Cromwell was Karei II op den troon der Stuarts teruggeroepen. Hij reisde over Den Haag naar Engeland '); door een schitterende ontvangst zocht men hem te doen vergeten, dat men hem vroeger op verlangen van Cromwell het land ontzegd had. Tevergeefs drong hij echter aan op de verheffing van zijn neef, den jongen Prins; wel had men de Acte van Seclusie ingetrokken, maar verder wilde men niet gaan. Was dus de koning niet gunstig jegens ons gestemd, het Engelsche volk zag in ons nog altijd den gehaten mededinger, die in het bezit van den wereldhandel was. De tweede Engelsche oorlog 1665—1667. Zonder eenige oorlogsverklaring begonnen de Engelschen de vijandelijkheden met een aanval op de bezittingen der West-Indische Compagnie. Zoodra dit de Witt ter oore kwam, liet hij aan de Ruyter, die in de Middellandsche Zee lag, een geheime last zenden tot herovering der koloniën. Hij slaagde hierin met uitzondering van Nieuw-Nederland, dat dan ook na den oorlog in het bezit van Engeland bleef. Nu werd de oorlog openlijk verklaard. Engeland kon rekenen op den steun van den bisschop van Munster, die het ons aan de oostgrens lastig genoeg maakte en eerst teruggedreven werd, toen wij een aantal Duitsche huurtroepen in dienst hadden genomen en een Fransch legerkorps ons te hulp was gekomen. Krijgsbedryven. De zeeoorlog ving aan met een zware neerlaag; onder bevel van Wassenaar-Obdam raakte onze vloot bij Lowestoff slaags met de Engelsche; het schip van Wassenaar sprong met alle opvarenden in de lucht; Kortenaer 2) sneuvelde; tal van kapiteins namen de vlucht zonder een schot te lossen; in ontredderden staat keerde onze vloot in de havens terug. ') Platen-atlas: Fig. 148. ■) Platen-atlas: Fig. 181. Nu toonde de Witt groote energie; hijzelf begaf zich naar de vloot, zorgde voor het herstel der schade en voor het bestraffen der lafhartigen. Door de ervaringen, met den gewezen bevelhebber der ruiterij opgedaan, wys geworden, werd nu het bestuur der vloot aan Michiel Adriaansz. de Ruyter opgedragen, een zeeman, die zich van de laagste rangen had opgewerkt1). In 1666 behaalde deze in den Yierdaagschen Zeesiag een schitterende overwinning op de Engelsche vloot. Onmiddellijk werd de schade hersteld; enkele weken later koos onze vloot weer zee, maar thans werd de Ruyter, die onvoldoende door Cornelis Tromp gesteund werd (deze achtte zich door de benoeming van de Ruyter verongelukt), tot den terugtocht gedwongen. De Engelschen waren nu gedurende eenigen tijd meester op onze kust; op het Vlie vernielden zij een r«ke koopvaardijvloot; ook plunderden zij het weerlooze Ier- schelling De tocht naar Chattam. Het volgende jaar werd echter een schitterende revanche genomen. Er waren te Breda onderhandelingen over den vrede aangeknoopt, waarmede echter van Engelsche zyde geen haast werd gemaakt. Nu zond de Witt de Ruyter met een groote vloot naar de Theems; de Engelse e vloot was hierop niet voorbereid; onze schepen zeilden de Medway op, trotseerden de versperringen der Engelschen en veroverden het kasteel Sheerness en eenige oorlogsschepen; de Royal Charles, waarop in 1660 Karei II naar Engelan was overgestoken, werd in triomf medegevoerd. De vrede van Breda. Nu werd het ernst met de onderhandelingen en weldra werd te Breda de vrede gesloten. Wij verloren Nieuw-Nederland, maar wonnen daarentegen Suriname, dat even vóór den vrede door een Zeeuwsche vloot was veroverd. De Acte van Navigatie werd eenigszins verzacht; de waren, die den Rijn en de Schelde afkwamen, mochten wy voortaan in Engeland invoeren. De vredesvoorwaarden waren dus met in overeenstemming met de behaalde voordeelen; toch had men alle reden om met trots terug te zien op den oorlog met het machtige Engeland gevoerd 2). ') Platen-atlas: Fig. 135. 2) Platen-atlas: Fig. 133 en 185. Het Kind van Staat. Evenals tijdens den eersten Engelschen oorlog was er ook nu weer onder het volk een beweging ontstaan ten gunste van den Prins van Oranje. Zelfs kwam de Witt een poging op het spoor om dezen door het volk tot de waardigheden zyner voorvaderen te laten verheffen, waarbij Engeland steun zou verleenen; de hoofdaanlegger, de ritmeester Buat, werd wegens verraad terechtgesteld. Om het volk te bevredigen en tegelijkertijd den jongen Prins onder toezicht te plaatsen, werd deze nu op voorstel van de Witt als Kind van Staat aangenomen. Zijn opvoeding werd door de Staten van Holland bekostigd en toevertrouwd aan een commissie, waarin ook de Witt, die hem onderricht in de geschiedenis en het staatsrecht gaf, zitting had. Alle Oranje-gezinden werden daarentegen uit de omgeving van den Prins verwijderd. § 36. De laatste jaren van het Stadhouderloos tydperk. Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Reeds kort na het sluiten van het verdrag van 1662 had Lodewyk XIV de Witt gepolst over een verdeeling der Zuideiyke Nederlanden volgens het tractaat van 1635. De Witt had een ontwijkend antwoord gegeven. Hoewel hij de voordeelen eener uitbreiding van ons land naar die zijde niet gering achtte, was er ook veel te zeggen voor het behoud eener barrière van Spaansche landen tusschen de Republiek en het zich krachtig ontwikkelende Frankrijk. Amsterdam was er bovendien sterk tegen om Antwerpen in de Unie op te nemen, Toen wij echter in oorlog met Engeland gewikkeld waren, zag Lodewijk XIV z\jn kans schoon en bezette op grond van weinig beteekenende aanspraken een deel der Zuidelijke Nederlanden. De Triple Alliantie. Sneller dan de Fransche koning gedacht had, kwam echter de vrede van Breda tot stand. In Engeland was men even bezorgd over de veroveringsplannen van Frankrijk als in de Republiek en de gezant Temple stelde de Witt voor, een verbond te sluiten tot het tegengaan der Fransche veroveringen. Na eenig aarzelen gaf de Witt aan deze voorstellen gehoor; ook Zweden, door geld gewonnen, trad tot het verbond toe (Triple Alliantie, 1668). Voor het voeren van een oorlog tegen zoovele vijanden was Frankrijk niet gereed; tot zijn groote ergernis was Lodewijk XIV dus gedwongen in zoover toe te geven, dat hij zich bij den vrede van Aken tevredenstelde met de reeds veroverde steden en de overige Spaansche bezittingen met rust liet. De gevolgen der Triple Alliantie. Het sluiten van het Drievoudig Verbond, schijnbaar de bekroning van het beleid van de Witt, was in werkelijkheid een al te vermetele daad, die voor onzen Staat noodlottige gevolgen heeft gehad. Frankrijk, tot dusver onze trouwste bondgenoot, was voorgoed van ons vervreemd; Lodewijk XIV achtte het een beleediging, dat een staat, die zooveel steun van Frankrijk had genoten, zijn plannen ging tegenwerken. Daarvoor kregen wij in Engeland en Zweden twee bondgenooten, die ten eenenmale onbetrouwbaar waren; Zweden liet zich weldra door de aanbiedingen van Lodewijk overhalen om onze zijde te verlaten; de Engelsche koning sloot zelfs in 1670 een verdrag met Lodewijk, waarin hij dezen beloofde ons tegelijk met Frankrijk den oorlog te verklaren. Positie van de Witt. Terwijl zich aldus donkere wolken boven ons land samenpakten, was de positie van de Witt ook hier te lande verzwakt. Zijn trots had velen van hem vervreemd; de begunstiging van familieleden met belangrijke ambten wekte ontevredenheid op; men betoogde, „dat Dordrecht niet alleen het privilege had groote mannen voort te brengen." Aanvankelijk was de Witt, door zijn huwelijk met Wendela Bicker nauw aan de Amsterdamsche regentenkringen verwant, trouw door de vroedschap aldaar gesteund; op den duur echter ontviel hem de steun der machtige koopstad. Do jonge Prins. Willem III bereikte inmiddels den leeftijd, waarop hij het stadhouderschap kon vervullen. H\j was onder ongunstige omstandigheden opgegroeid; de geldmiddelen van zijn huis waren in verwarring geraakt door den steun aan de Stuarts verleend; hy werd door vijanden omringd; zyn trouwste vrienden waren ondanks zijn smeeken uit zijn omgeving ver- wijderd. Zijn gezondheid was zwak; gestadig werd h\j door hoest en hoofdpijn gekweld. Hoewel hy zeer gesloten van karakter was, ontging het evenwel aan scherpzinnige opmerkers zooals de Witt niet, dat hij groote gaven bezat. Nieuwe maatregelen tegen den Prins. Toen het aanrukken der Fransche legers de aandacht op het nog steeds onvervulde ambt van kapitein-generaal vestigde, besloot de Witt de plannen der Oranje-party te voorkomen door het uitvaardigen van het Eeuwig Edict (1667). De Staten van Holland verklaarden hierbij het stadhouderschap voor altijd afgeschaft; bovendien zou het ambt van kapitein-generaal nimmer mogen worden opgedragen aan den stadhouder van één der andere gewesten. Kon men deze bewegen zich hierby aan te sluiten, dan was er geen bezwaar den Prins eenige macht te geven. Toen hij dan ook in 1670 toegang tot den Raad van State vroeg, werd hem dit toegestaan, nadat ook de andere gewesten de ambten van stadhouder en kapitein-generaal onvereenigbaar hadden verklaard (Acte van Harmonie). § 37. De vuurproef van 1672. De tarieven-oorlog. Terwijl de diplomaten van Lodewijk XIV zich beijverden om ons land aan alle zyden te isoleeren en behalve Engeland ook Munster en Keulen wonnen voor een oorlog tegen de Republiek '), uitte de vijandelijke stemming van Frankrijk zich alvast in een aantal maatregelen tegen onzen handel. Op de Nederlandsche waren werden zware invoerrechten gelegd en toen men hier met gelijke munt betaalde, werden de maatregelen nog verscherpt. Toebereidselen. Nog altijd hoopte de Witt den Franschen koning van zijn plannen af te brengen. Pieter de Groot werd ') Platen-atlas: Fig. 137. tot dit doel naar Parys gezonden; het bleek echter, datLodewijk beslist den oorlog wilde. Er werden dus troepen byeengebracht, terwijl de Prins van Oranje voor één veldtocht als kapiteingeneraal aangesteld werd. Men hoopte, dat Lodewijk zich langen tijd voor Maastricht zou ophouden, waar 9000 man van de beste troepen lagen; inmiddels zou men dan het land in staat van verdediging kunnen stellen. De beide legers. De kansen waren al zeer ongelyk. Het Fransche leger telde 120,000 man; het was op bijna volmaakte wijze ingericht en stond onder de bevelen van de beste veldheeren van dien tijd, Condé en Turenne. Het Staatsche leger, dat veel zwakker was, verkeerde daarentegen in een jammerlijken staat van verwaarloozing. De Oranje-gezinde officieren waren ontslagen; het bevel over de compagnieën was gegeven aan gunstelingen of familieleden der regenten, soms zelfs aan kinderen. De vestingen waren vervallen en slecht van krijgsbenoodigdheden voorzien; het geschut was veelal onbruikbaar; de verzorging van het leger liet alles te wenschen over. En aan het hoofd er van stond een jongeling, die nooit den krijg had bijgewoond en bovendien in zijn bewegingen belemmerd werd door een commissie uit de Staten-Generaal. De aanval. Daar Lodewijk Spanje gaarne buiten den krijg wilde houden, rukte hij over het Keulsche gebied naar ons land op. Maastricht trok hij voorbij; het garnizoen aldaar was dus voorloopig van geen nut voor ons. De kleine vestingen in het Kleefsche, die ons land aan die zijde moesten dekken, vielen zonder slag of stoot; terwijl Willem den vyand aan den IJsel afwachtte, trok deze na een onbeteekenend gevecht bij Lobith over den Rijn de Betuwe binnen. Onze legers moesten terugtrekken; de IJsel-linie werd opgegeven; het geheele Oosten van ons land was verloren; Utrecht gaf zich over aan de Fransche troepen. De Hollandsche waterlinie. Terwyl de Munstersche en Keulsche troepen zich van Overysel en Drente meester maakten, maar het hoofd stieten voor Groningen, had men in allerijl de sluizen geopend, ten einde Holland door inundatiën te dekken. Het was gelukkig, dat de voortvarende Condé door een wonde gedwongen werd het bevel over te dragen aan den meer bedachtzamen Turenne; toch was Muiden, waar men de inundatiën kon aftappen, bijna in handen der Franschen gevallen. Aanvan- kelijk was de waterlinie zeer zwak; de vijand overschatte echter haar sterkte en aarzelde haar aan te vallen. Ter zee handhaafde de Ruyter inmiddels bij Solebay de eer onzer vlag tegen de vereenigde Fransche en Engelsche vloot. De verheffing van Willem III. De rampen van den kr\ig hadden op het volk een diepen indruk gemaakt; algemeen achtte men het land verloren. Onder deze omstandigheden zocht men by Oranje redding. Veere gaf het voorbeeld; het volk eischte de verheffing van den Prins tot stadhouder van Zeeland; de andere Zeeuwsche steden volgden, waarop de Staten van het gewest hem deze waardigheid opdroegen. Ook in Holland kwam het volk in beroering; in sommige steden droeg de beweging een heftig karakter, o. a. te Dordrecht, waar de broeder van Jan de Witt, Cornelis, gedwongen werd mede te werken tot de verheffing van den Prins. Het Eeuwig Edict werd na een bestaan van 5 jaren ingetrokken en de Prins hersteld in de waardigheden zijner voorvaderen. Kort daarna verzette hij, om het volk tot rust te brengen, met machtiging van de Staten de vroedschappen in de voornaamste Hollandsche steden. l)e dood der de Witten. De volkswoede had zich inmiddels tegen de gebroeders de Witt gekeerd, die als de bewerkers van de rampen beschouwd werden, waardoor het land getroffen werd. Op den raadpensionaris werd een moordaanslag gepleegd; hij werd zwaar verwond; kort na zijn herstel legde hij zijn ambt neer. Nu werd zijn broeder Cornelis door een berucht persoon, Tichelaar, beschuldigd het plan tot een moordaanslag tegen den Prins te hebben gesmeed. Hij werd in hechtenis genomen; het onderzoek bracht, ook na toepassing der pijnbank, niets tegen hem aan het licht; toch werd hij zonder opgaaf van redenen uit zijn ambten ontzet en uit het land verbannen. Toen de gewezen raadpensionaris na de uitspraak van het vonnis zijn broeder op de Gevangenpoort bezocht , schoolde het volk voor het gebouw samen, drong de gevangenis binnen, vermoordde beide mannen en mishandelde hun lyken op de schandelijkste wijze. De moordenaars bleven ongestraft; enkele hunner werden later door den Prins ondersteund. Vredesonderhandelingen. Nog vóór de verheffing van den Prins had men onderhandelingen met den vijand aangeknoopt; de eischen waren echter zoo buitensporig, dat aan geen vrede te denken viel. Frankrijk eischte o. a. afstand van al het gebied ten zuiden van de Waal, 10 mill. oorlogskosten en vrije godsdienstoefening voor de Katholieken, terwijl bovendien jaarlps een gedenkpenning moest worden aangeboden als blijk van erkentelijkheid voor de genadige behandeling; de eischen van Engeland waren daarmee in overeenstemming. Het waren vooral de Prins en de regeering van Amsterdam, die zich met kracht tegen het inwilligen van dergelijke eischen verzetten en bewerkten, dat de strijd tot het uiterste zou worden voortgezet. De vijand tot staan gebracht. Met merkwaardige veerkracht en scherpen krijgskundigen blik had de jonge veldheer inmiddels de verdediging van het land geregeld. Tal van schansen werden aangelegd, de inundatiën verbeterd; het landvolk werd onder de wapenen geroepen; weldra was de waterlinie in geduchten staat van tegenweer. De Fransche koning, die tot dusver het leger vergezeld had, ziende, dat hier voorloopig niet veel uit te richten viel, belastte Luxembourg met het opperbevel en keerde naar Frankrijk terug. Ook elders keerde de kans. De stad Groningen verdedigde zich onder bevel van Rabenhaupt zoo dapper, dat de vijand tot den aftocht gedwongen werd. Verdere krijgsbedrijven. De Prins was inmiddels rusteloos werkzaam; eerlang waagde hij het zelfs de verbindingslijnen van de Franschen aan te tasten en Charleroi te belegeren. Door de strenge vorst moest h\j het beleg opbreken; van dezelfde omstandigheid maakte Luxembourg gebruik om over de bevroren inundatiën Holland binnen te rukken; gelukkig dwong de plotseling ingevallen dooi hem spoedig tot den terugtocht; Zwammerdam en Bodegraven werden echter vreeselijk geplunderd. De ontruiming van het land. Nog lang bleef de vijand voor de waterlinie liggen; zwaar hadden de bezette gewesten onder de brandschattingen der Franschen te lijden '). Langzamerhand werd de toestand echter beter; Naarden en Woerden werden heroverd; de keizer sloot een verbond met de Republiek en zond zijn legers naar den Rijn; Spanje en Brandenburg hadden zich reeds vroeger bij ons aangesloten. Door de verovering van Bonn werden de verbindingslijnen van den vijand bedreigd, ') Platen-atlas: Fig. 138. zoodat deze in den zomer van 1673 ons land moest ontruimen. Ook ter zee was de fortuin ons gunstig; de Ruyter, trouw ter z\jde gestaan door Tromp, versloeg de Engelschen herhaaldelijk, en in 1674 kwam met Engeland de vrede van Westminster tot stand. In hetzelfde jaar sloten ook Munster en Keulen vrede. Het laatste deel van den oorlog. De oorlog werd verder vooral op Spaansch grondgebied gevoerd. Aan 't hoofd der verbonden troepen leverde Willem III verschillende slagen tegen de Fransche legers. Meestal bleek hij tegen deze niet opgewassen ; zoo voortreffelijk wist hij echter steeds zyn aftocht te dekken, dat de vyand geen voordeel van zijn overwinningen kon trekken. De Ruyter sneuvelt. Terwijl Spanje aldus groote schade leed door den oorlog, werd dit land nog van een andere z\jde bedreigd ; een Fransche vloot zeilde naar Sicilië en wist daar een opstand tegen het Spaansche gezag te doen uitbreken. De Ruyter werd naar de Middellandsche Zee gezonden om mede te werken tot het onderdrukken van den opstand. De macht, waarover hij het bevel voerde, was gering; van de Spanjaarden werd slechts weinig steun ondervonden; toch behaalde de Ruyter bij den Etna een overwinning op de Franschen, die echter duur gekocht werd, daar de groote vlootvoogd zwaar gewond werd en enkele dagen daarna overleed. Zyn levensloop. De dood van de Ruyter was een onherstelbaar verlies voor ons land. In 1607 te Vlissingen uit geringen stand geboren, was hij reeds vroeg naar zee gegaan. Lange jaren voer hij ter koopvaardij; ook was hij een tijdlang bevelhebber van een der vaartuigen, die te "Vlissingen tegen de Duinkerkers uitgerust waren. Tijdens den eersten Engelschen oorlog trad hij voorgoed in 's lands dienst en onderscheidde zich bij verschillende zeeslagen, totdat hy in 1665 aan het hoofd der vloot werd gesteld. Aan hem was men den schitterenden uitslag van den tweeden Engelschen oorlog verschuldigd; in 1672 was hij het, die met Oranje het land redde van een wis verderf. Acht en vijftig jaren had hij de zee bevaren; in vijftien groote zeeslagen had hy voor het land gestreden, waarvan er zeven onder zijn leiding geleverd waren. Met recht wordt hij de grootste zeeheld van alle tijden genoemd. De onderhandelingen. De strijd te land was inmiddels voortgezet, zonder dat één van beide partyen een beslissende overwinning kon behalen. Eindelijk werden te Nijmegen onderhandelingen aangeknoopt. Frankrijk deed ons zeer voordeelige aanbiedingen voor het geval wij een afzonderlijken vrede wilden sluiten; het hoopte zich dan ten koste van onze bondgenooten schadeloos te stellen. Onze bondgenooten lieten de lasten van den krijg vooral op ons aankomen; vooral in Holland was er een sterke partij voor den vrede, ook ter wille van den handel. De vrede Zoo werd dan in 1678 de vrede te Nijmegen gesloten. Maastricht, dat in 1673 door de Franschen veroverd was, werd ons teruggegeven. Onze bondgenooten, die ons in den nood waren bijgesprongen, moesten nu de schade dragen : Bi andenburg moest zijn veroveringen in Zweden teruggeven, Spanje Franche Comté afstaan. Tevergeefs had Willem III zich tegen een dergelijke trouwelooze politiek verzet; zelfs leverde hij na het sluiten van den vrede nog een veldslag tegen de Fl"f"sch^n (bij St. Denis), die echter geen verandering in den toestand bracht. § 38. De Republiek als kampioen voor liet Staatkundig evenwicht. De overheerde gewesten. Toen de Franschen ons land ontruimd hadden, stond men voor de vraag, of men de gewesten Utrecht, Gelderland en Overijsel, die zich bij de verdediging nie zeer krachtig gedragen hadden, weer op den vroegeren voet in de Unie zou opnemen. Holland was hiertoe niet gezind; de ande gewesten, die bevreesd waren geheel onder den machtigen on genoot te geraken, waren echter tegen de uitsluiting. Aanbieding der souvereiniteit. Ten einde zich zijn steun te verzekeren, bood nu Gelderland den Prins den hertogstitel aan. Deze aarzelde; er stak echter in sommige gewesten zulk een storm tegen dit voorstel op, dat hij de souvereiniteit niet durfde aannemen '). De drie gewesten werden thans door zijn invloed weer in de Unie opgenomen, nadat door regeeringsreglementen de macht van den stadhouder aanzienlijk was uitgebreid; voortaan had hij het recht de magistraat en de meeste ambtenaren te benoemen. In Holland was het stadhouderschap in de mannelijke lijn erfelijk verklaard; evenals in den tijd van Frederik Hendrik werden de zaken voortaan door den raadpensionaris in overleg met den Prins behandeld. liuitenlandsche politiek. Het is zeer te betreuren, dat Willem III zijn groote macht niet gebruikt heeft voor de hervorming van onze staatsregeling. Zijn werkkracht werd geheel in beslag genomen door de buitenlandsche politiek. De vrede van Nijmegen had onze bondgenooten van ons vervreemd; de Zonnekoning2) behoefde dus niet te vreezen, dat zijn plannen opnieuw door een coalitie verijdeld zouden worden, en weldra maakte hij zich in vollen vrede van een groot aantal vestingen, die aan naburige staten behoorden, meester (Chambres de Réunion); vooral Spanje en Duitschland leden groote schade. Machteloosheid van den Prins. Aanvankelijk stond Willem III hier machteloos tegenover. Wel was hy door zijn huwelijk met Maria Stuart, de dochter van den hertog van York, nauw verwant aan het Engelsche koningshuis, maar Karei II liep nog altijd aan den leiband van Lodewijk XIV. De keizer was in een gevaarlijken strijd met de Turken gewikkeld; Spanje was te zwak om zich met succes tegen Frankrijks aanmatiging te verzetten. In de Republiek was er bovendien een machtige partij, die vond, dat wij ons niet als kampioen voor het staatkundig evenwicht moesten opwerpen en den vrede met Frankrijk moesten bewaren. d'Avaux. Toen de Prins voorstelde het leger te versterken, ten einde Spanje tegen den Franschen koning te steunen, zag hij zijn voorstellen bestreden door de Staten van Holland. Vooral Amsterdam verzette zich tegen het aanwerven van troepen. Het kwam aan het licht, dat de regeering dezer stad daartoe aangezet was door den Franschen gezant d'Avaux en met dezen in geheime briefwisseling stond. Ernstige moeilijkheden waren hier- ') Platen-atlas: Fig. 139. :) Platen-atlas: Fig. 141. van het gevolg en de Prins was genoodzaakt werkeloos de willekeurige daden van den Franschen koning aan te zien '). De opheffing van het Edict van Nantes. Toen in 1685 Karei II stierf en de hertog van York, die als ijverig Katholiek bekend stond, als Jacobus II den Engelschen troon besteeg, zag het er met de toekomst van het Protestantisme donker uit. Lodewijk XIV ging nu tot een reeds lang voorbereiden maatregel over en ontnam door de opheffing van het Edict van Nantes aan z\jn protestantsche onderdanen al hun rechten. I)e Refugiés. Deze daad had voor Frankrijk zeer slechte gevolgen. Duizenden Protestanten verlieten hun vaderland, om zich in den vreemde neer te zetten, waar ze met open armen ontvangen werden. Vooral in ons land vestigden zich velen. De leden der „Eglise Wallonne" werden met de leden der Staatskerk gelijk gesteld; door het verstrekken van voorschotten was de regeering van menige stad de nieuw aangekomenen behulpzaam bü het bouwen van kerken en het onderhoud der predikanten; te Amsterdam werden wel een duizendtal huizen voor de Refugiés gebouwd, die voor lagen prijs verhuurd werden -1). Andere gevolgen. De Protestanten konden nu zien, welke gevaren de hervormde leer bedreigden. Dat wij onze bondgenooten bij den vrede van Nijmegen in den steek hadden gelaten, werd nu vergeten; Brandenburg verzoende zich met de Republiek; het gelukte aan den Prins de vijanden van Frankrijk tot gemeenschappelijke actie te vereenigen (het Verdrag van Augsburg, 1686). Omwenteling in Engeland. Ook in ons land keerde de eendracht terug; de twist tusschen Willem III en Amsterdam werd bijgelegd; de machtige koopstad steunde zelfs den stadhouder bij de onderneming, welke hij tegen Engeland ging ondernemen. De schoonvader van den Prins, Jacobus II, had zich daar door zijn willekeurig bestuur en door het stelselmatig begunstigen van den katholieken godsdienst in korten tyd zeer gehaat gemaakt. Met het leger en de vloot der Republiek stak Willem III in 1688 naar Engeland over, verdreef zijn schoonvader en werd daarop met zijn gemalin tot koning en koningin van Engeland gekroond 3). ') Platen-atlas: Fig. 142. 3) Platen-atlas: Fig. 143. 3) Platen-atlas: Fig. 144. 8 Ö9. De Republiek in verbond met Engeland. De Negenjarige Oorlog, 1688—1097. De omwenteling in Engeland had belangrijke gevolgen voor den algemeenen staatkundigen toestand. Engeland ging eindelijk weer, evenals in de dagen van Elisabeth en Cromwell, krachtig ingrijpen in de Europeesche politiek en plaatste zich naast de Republiek aan het hoofd der vijanden van Lodewijk XIV. Nog in het jaar 1688 was er weer een oorlog met Frankrijk uitgebroken; de Engelsche troepen voegden zich nu bij de legers der bondgenooten in de Zuidelijke Nederlanden. Menige veldslag werd hier geleverd, o. a. bij Steenkerken in 1692'); weer streed Willem III niet gelukkig; de Franschen bleken ook nu opgewassen tegen de verbondenen, die meestal verre van eensgezind waren. Bij den vrede, die in 1697 na eindelooze onderhandelingen te Rijswijk tot stand kwam, bleef de toestand in hoofdzaak onveranderd; Willem III werd echter als koning van Engeland erkend. Nieuwe verwikkelingen. Ook na den vrede was het de algemeene politiek, die de aandacht van Willem III geheel in beslag nam. De koning van Spanje, Karei II, was ziekelijk; daar hij geen kinderen had, kon zyn overlijden licht een Europeeschen oorlog doen ontstaan. Tevergeefs trachtte men door het sluiten van verdeelingsverdragen het gevaar te bezweren; toen in het jaar 1700 de Spaansche troon open viel, bleek het, dat de kleinzoon van Lodewijk XIV tot universeel erfgenaam was benoemd, waardoor het staatkundig evenwicht geheel verstoord dreigde te worden. De clood van Willem III. Nog vóór de Spaansche successieoorlog uitbrak, overleed Willem III ten gevolge van een val van zijn paard. Met hem stierf een der grootste staatslieden der 17de eeuw. Aan hem is het toe te schrijven, dat Lodewijk XIV zijn heerschzuchtige plannen niet heeft kunnen volvoeren; aan hem dankt Engeland het behoud zijner staatkundige vrijheden, het Protestantisme zijn redding uit de crisis van 1685. ') Platen-atlas: Fig. 145. Ook ons land heeft zware verplichtingen aan den grooten Oranie-vorst; vooral in 1672 en volgende jaren hee t h« onschatbare diensten bewezen. Daarentegen valt het met te ontkennen, dat ons land onder z«n leiding een rol heeft gepeeld, die te zwaar was voor onze krachten; de afmatting die ons land in de 18de eeuw heeft bevangen, is gedeeltelijk het gevolg van de overspanning, die voorafgegaan was. Te betreuren is het voorts, dat Willem III geen tijd heeft gevonden om in onze staatsregeling de hoog noodige hervormingen aan te brengen ook kan niet ontkend worden, dat hij, om zijn grootsche plannen te kunnen doorzetten, dikwijls zijn bevoegdheid oversch:reden of van de diensten van nietswaardige personen gebruik gemaa , jippff l)e Spaansche Successie-oorlog, 1702-1713. De StatenGeneraal bleven na den dood van Willem III aanvankelijk getrouw aan de politiek, die hij had voorgestaan. Nog eenmaal werden onder leiding van den raadpensionaris Heinsius a krachten ingespannen om Frankrijk te bestrijden, einsius \ de ziel van het verbond, dat zich ten doel stelde Spanje aan den kleinzoon van Lodewijk XIV te ontrukken; uitstekende generaals, de hertog van Marlborough en Prins Eugenius va Savoye, voerden de troepen aan. Wij hadden een leger van meer dan 100,000 man op de been en betaalden bovendien aanzienlijke subsidies aan onze bondgenooten. De Nedenandsche troepen onderscheidden zich in tal van veldslagen; vooral te Malplaquet (1709) overdekten ze zich met roem onder leiding van den Frieschen Stadhouder Johan Willem Iriso ). De vrede vau Utrecht. De oorlog was ditmaal zeer voordeelig voor de bondgenooten; de Fransche troepen werden keer op keer geslagen. Toch beantwoordde de uitslag niet geheel a de verwachtingen. Na den slag van Malplaquet was Lodewyk X zoo uitgeput, dat hy zich tot ons wendde om vrede te sluiten wij hadden echter geweigerd ons van de bondgenooten te schei . Door verschillende oorzaken veranderde de toestand evenwel zijnen gunste, zoodat hij b« den vrede van Ltrecht bedingen kon dat Spanje en de koloniën in Amerika voor zijn kleinzoon ') Platen-atlas: Fig. 140 en "209. bewaard bleven '). Wij verkregen een voordeelig handelstractaat met Spanje; de Zuidelijke Nederlanden kwamen aan Oostenrijk dat ons bij het barrière-tractaat toestond een reeks van sterke vestingen langs de zuidgrens der Zuidelijke Nederlanden met onze troepen te bezetten (1714). § 40. De toestand van het land in het begin der 18de eeuw. De handel. Ook na den vrede van Munster bleef de handel schatten in het land brengen. Op enkele punten was achteruitgang merkbaar; de Acte van Navigatie vernietigde onze vrachtvaart op Engeland; de zware invoerrechten, die de Fransche regeering van de vreemde waren hief om de inlandsche industrie te bevorderen (het Colbertisme), waren zeer nadeelig voor onzen uitvoer; elders werden echter nieuwe betrekkingen aangeknoopt. Zoo was by den vrede van Munster Spanje voor onzen handel geopend; de uit Amerika aangevoerde waren werden meest door onze schepen vervoerd; wij leverden ook de waren, die naar de Spaansche koloniën werden uitgevoerd. Ook in OostEuropa wonnen wij een uitgebreid terrein voor onzen ondernemingsgeest, toen Rusland voor den handel opengesteld werd. Peter de Groote, die tot twee keer toe ons land bezocht, riep tal van Nederlanders naar zijn land, om hem bij de ontwikkeling van de hulpbronnen van zijn rijk ter zijde te staan; ook onze kooplieden werden zeer door hem begunstigd en kregen een belangrijk deel van den handel op Rusland in handen; de waren uit Siberië en Perzië bereikten over Archangel, later over St.-Petersburg onze havens. De nijverheid. Behalve de handel was de industrie nog steeds een der voornaamste middelen van bestaan. Naast de draperie ') Platen-atlas: Fig. 179. of lakennering, die van groote beteekenis bleef, waren door de Refugiés nieuwe takken van nijverheid ingevoerd. Op allerlei wijzen werden zij door de regenten gesteund; dikwijls werden industrieelen door voordeelige voorwaarden aangelokt om zich in een bepaalde stad neer te zetten; zelfs werden in sommige gevallen cm hunnentwil de strenge bepalingen van het gildewezen gewijzigd, zoodat op enkele plaatsen industrie op groote schaal ontstond. Vooral de zijde- en fluweel-industrie kwamen weldra tot grooten bloei. I)e Oost-Imlische Compagnie. De Oost-Indische Compagnie zag in dit tijdperk haar gebied belangrijk toenemen, vooral onder Maetsuycker, van Goens en Speelman. De Portugeezen werden geheel uit Ceylon verdreven, zoodat de kaneelhandel het monopolie der Compagnie werd; langs de kusten van Perzië, Voor- en Achter-Indië werden tal van factorijen gesticht, evenzoo aan den Ganges. Ook in den Archipel zelf werden uitgestrekte landstreken veroverd; Makassar en Padang werden onderworpen; de sultan van Palembang moest het oppergezag der Compagnie erkennen; het rijk Jacatra en Samarang werden aan haar afgestaan door den vorst van Mataram, die meer en meer onder haar invloed kwam. Daarentegen ging het belangrijke Formosa voor de Compagnie verloren. De Kaap-kolonie. Nog altijd bleef de reis naar Indië zeer moeilijk; de beperkte ruimte in de schepen en de slechte voeding deden dikwijls ziekte, vooral scheurbuik, onder het scheepsvolk ontstaan. Op raad van den scheepsdokter van Riebeeck werd daarom in 1652 een nederzetting aan de Kaap de Goede Hoop gesticht, waar men de schepen van versche levensmiddelen kon voorzien. Een kolonie te stichten lag echter niet in de bedoeling der Compagnie; toch zetten zich langzamerhand aan de Kaap eenige kolonisten neer, o. a. een aantal Hugenoten '). Gevolgen. De uitbreiding van het gebied der Compagnie had ook haar nadeelige zijde. Van koopman werd zij nu landbezitter, wat enorme uitgaven met zich bracht; in 1662 had zij zelfs niet minder dan 25000 man in dienst benevens 140 schepen, die voor den krijg konden gebruikt worden. Toch kon ') Platen-atlas: F!g. 165 en 170; zie ook Fig. Ifi8. zü gemiddeld in dit tijdperk nog 17 % uitkeeren; de vloten brachten jaarlijks voor een 14 mill. Gld. aan waren naar het moederland, waarvoor b\j inkoop slechts een derde of vierde deel van dat bedrag betaald werd. Schaduwzijde. Daar geld verdienen het eenig doel der Compagnie was, werd voor het belang der inlanders niets gedaan. Wij hebben reeds gezien, hoe de welvaart op de Molukken dooide hongi-tochten werd vernietigd; ook elders had de bevolking dikwijls over wanbestuur en knevelarij te klagen. Zeer droeg daartoe bij, dat de ambtenaren der Compagnie veelal op een zeer laag peil van zedelijkheid stonden en zoo schraal bezoldigd werden, dat zij zich ten koste van de inlanders moesten schadeloosstellen; ook bestalen zij de Compagnie dikwijls op de grofste wijze. I)e West-Indische Compagnie. Met de zuster-compagnie zag het er treurig uit. Brazilië en Nieuw-Nederland had zij verloren; haar financieele toestand was zoo slecht, dat zij in 1674 haar verplichtingen niet kon nakomen en opgeheven werd. Er werd nu op meer bescheiden voet een nieuwe compagnie opgericht, die evenwel nimmer tot bloei gekomen is. Haar belangrijkste kolonie was Suriname, dat eerst in de 18de eeuw dooide suiker-industrie tot ontwikkeling is gekomen; zij deelde deze bezitting overigens met de stad Amsterdam en de familie Aerssen van Sommelsdijck. § 11. Het tweede stadhouderloos tydperk. De oorlogschuwende staatkunde. In de oorlogen tegen Frankrijk had de Republiek te veel van haar krachten gevergd. Na de Spaansche Successie-oorlog was de staatsschuld met 350 millioen toegenomen; in het jaar 1715 moest gedurende 9 maanden de uitbetaling van rente gestaakt worden. Na de al te groote inspanning viel hier een sterke afmatting waar te nemen. In 1714 werd bij tractaat met Oostenrijk aan de Repu- bliek het recht toegestaan op kosten van den keizer in een aantal Zuid-Nederlandsche steden bezetting te leggen; achter deze barrière waande men zich veilig; het hoofddoel onzer buitenlandsche staatkunde was voortaan om buiten moeilijkheden te blijven. Terwijl Pruisen, Rusland en Engeland steeds in beteekenis toenamen, deden wij vrijwillig afstand van onze plaats onder de groote mogendheden; zoover ging men zelfs, dat men de Barbarysche staten door het betalen eener schatting tot staking van den zeeroof zocht te bewegen; het aanzien van den staat ging daardoor geheel verloren. Het Oranjehuis. Willem III, wiens huwelijk kinderloos was gebleven, had gaarne den Frieschen stadhouder Jan Willem Friso als z\jn opvolger aangewezen gezien. Zijn wenschen waren echter niet vervuld en toen de Friesche stadhouder in 1710 in het Hollandsch Diep verdronk, was er van hernieuwing van het stadhouderschap in 't geheel geen sprake; alleen in Friesland werd z\jn zoontje Willem als stadhouder erkend. Heerschappij der regenten. De regenten, die het gezag vroeger met Willem III hadden gedeeld, waren nu weer geheel meester van de regeering. Op schandelijke wijze maakten velen hiervan misbruik. Door het sluiten van contracten van correspondentie wisten ze alle plaatsen in de regeering door hun vrienden te doen bezetten; een kleine kring van aanzienleken bestuurde voortaan de steden; van controle door de burgerij was nu evenmin sprake als vroeger. Alle voordeelige ambten kwamen in handen der Regenten; zelfs kinderen werden met posten begunstigd, waarvan de arbeid tegen een geringe vergoeding aan anderen werd opgedragen. De rijke inkomsten der aanzienlijke familiën werden aldus op schaamtelooze wyze vermeerderd. Op bekwaamheid werd niet gelet; ieder zorgde voor zijn particuliere belangen. Geldhandel. Op elk gebied was achteruitgang merkbaar. Vele kooplieden misten de energie van hun voorgangers; zij gingen niet naar het buitenland om nieuwe handelsbetrekkingen aan te knoopen, maar lieten dit aan ondergeschikten over, die aldus de geheimen van den handel leerden kennen. Velen ook belegden hun in den handel overgewonnen kapitaal in schuldbrieven, ten einde zich op een gemakkelijke wijze groote inkomsten te verzekeren. De effectenhandel nam steeds in be- teekenis toe; op de Beurs te Amsterdam werd de goederenhandel meer en meer door geldhandel verdrongen. Windhandel. Reeds in den bloeitijd van onzen handel was hier een sterke neiging tot speculatie; dit bleek o. a. in het jaar 1635, toen verbazende sommen in den tulpenhandel werden gewaagd. Tot ongekende hoogte steeg deze windhandel omstreeks het jaar 1720, toen de speculatiegeest uit Frankrijk (John Law) naar hier oversloeg en velen hun kapitaal belegden in allerlei onsoliede maatschappijen, wier val menigeen te gronde richtte '). Hervormingsplannen. Do zwakheid van den staat was voor een belangrijk deel het gevolg van de gebreken der staatsinrichting, die vooral bü afwezigheid van een krachtig hoofd aan het licht kwamen. Bij den slechten toestand der geldmiddelen werden leger en vloot geheel verwaarloosd. De Staten-Generaal waren niet bij machte de gewesten te dwingen tot het nakomen hunner geldelijke verplichtingen; wij zagen reeds vroeger (pag. 74), hoe ongeschikt dit college was voor het uitoefenen van het hoogste gezag. Herhaaldelijk heeft men getracht verbeteringen aan te brengen; op de Groote Vergadering, die in 1716 te 's-Gravenhage bijeenkwam, werd voorgesteld den Raad van State tot het hoogste regeeringscollege te maken. Door een dergelijke verandering zouden evenwel te veel particuliere belangen geschaad worden, zoodat de voorstellen, die zoo nuttig hadden kunnen werken, niet eens ernstig in behandeling genomen werden. Van Slingelandt. Deze plannen waren uitgegaan van Simon van Slingelandt, die eerst griffier van den Raad van State was en van 1727—1736 het ambt van raadpensionaris van Holland vervulde. Hoewel hij versterking van het centraal gezag in de Republiek noodig achtte, kon hij door tegenwerking van de zijde der regenten geen veranderingen in de staatsregeling brengen; als bekwaam diplomaat was hij evenwel ook in het buitenland zeer geacht, zoodat de Republiek onder zijn leiding weer eenigen invloed op de algemeene politiek kon uitoefenen. Zijn dood was een groot verlies voor den Staat, daar niemand de bekwaamheid bezat om zijn plaats met eere te vervullen i). ') Platen-atlas: Kig. 207 en 208. :) Platen-atlas: Fig. 210. . De Pragmatieke Sanctie. Met hoeveel ijver onze staatslieden ook getracht hadden ons land buiten verwikkelingen te houden, zy waren hierin niet ten volle geslaagd. Keizer Karei VI had te Ostende een Oost-Indische Compagnie opgericht, zonder zich aan de vertoogen van de Republiek en Engeland te storen. Eerst toen deze zich genegen toonden door onderteekening der Pragmatieke Sanctie de opvolging van 's keizers dochter Maria Theresia te garandeeren, werd de Compagnie opgeheven. De Oostenrijksche Successie-oorlog. In 1740 stierf de Duitsche keizer en op ons rustte nu de plicht zijn dochter Maria Theresia, die van alle zijden aangevallen werd, hulp te verleenen. Het was te voorzien, dat dit ons in oorlog zou brengen met Frankrijk, een der voornaamste vijanden van Oostenrijk. Tal van regenten oordeelden, dat men niet verplicht was een verdrag na te komen, als dit nadeelig voor den Staat zou zijn. Toch werd in 1743, vooral op aandrang van Engeland, besloten eenige hulptroepen naar Duitschland te zenden; deze kwamen echter zóó laat op het oorlogstooneel aan, dat zij geen deel aan den strijd konden nemen. De oorlog in t ^ gehouden met dp UWe °nderW«swet> wa^bü rekening werd kunde AarTd meUWere b6grippen van h^iöne en opvoedkunde. Aan de gemeenten zou door het rijk een deel der zeer aangroeiende Keaten vergoed worden. Daal- eehter oeVnó nog het subsidieeren van bijzondere scholen verboden werd, viel aan deze de strijd om het bestaan nog moeilijker dan te voren. Kort na de aanneming der schoolwet bleek het, dat ook Kappeyne niet op den steun van alle liberalen kon rekenen, zoodat hij aftrad. I)e gevolgen der schoolwet. De schoolwet van 1877 heeft op den politieken toestand een slechten invloed uitgeoefend. De kerkelijke partijen, die slechts met de grootste opofferingen haar scholen aan de wet konden laten voldoen en bovendien moesten bijdragen tot de kosten van het openbaar onderwijs, begonnen een levendige agitatie tegen deze wet; jarenlang heeft de schoolstrijd ons politiek leven bedorven. Het kiesrecht. Van verschillende zijden was er sedert langen tijd aangedrongen op een herziening der grondwet. Daar de grondslagen van het kiesrecht in de grondwet aangegeven waren, was elke uitbreiding onmogelijk, hoe gewenscht velen deze ook achtten om een meer gezonden politieken toestand te verkrijgen. De opvolging. Ook met het oog op de opvolging was een wijziging der grondwet noodig. Het koninklijk huis was door zware slagen getroffen: eerst was koningin Sophia gestorven (1877), twee jaar later de kroonprins en toen in 1884 ook de tweede zoon van den Koning overleed, gingen de rechten op den troon over op Wilhelmina, in 1880 geboren uit 's Konings tweede huwelijk met Emma van Waldeck-Pyrmont. Om alle moeilijkheden over de opvolging te voorkomen, dienden nu enkele bepalingen der grondwet veranderd te worden. Herziening der grondwet. De herziening der grondwet was moeilijk te bereiken, daar de partijen in de Tweede Kamer vrjj wel tegen elkaar opwogen (geruimen tijd stond zij op het doode punt), terwijl de inzichten aangaande het kiesrecht en het onderwijs zeer uiteenliepen. Toch gelukte het aan Heemskerk om de zaak tot een goed einde te brengen (1883—1887). De erfopvolging werd nu nauwkeurig geregeld; de bepaling, dat het kiesrecht aan een bepaalden eensus verbonden was, werd uit de grondwet gelicht. Voortaan werden enkel blijken van geschiktheid en welstand gevorderd, die in een kieswet nader omschreven moesten worden. De Tweede Kamer zou uit honderd, de Eerste uit vijftig leden bestaan. Tot de Eerste Kamer zouden 14 voortaan, behalve de hoogst aangeslagene)!, ook z\) verkiesbaar zijn, die zekere hooge ambten bekleed hebben. De liberalen in de minderheid. Aan de grondwet was een voorloopig kiesreglement toegevoegd, waardoor het kiesrecht zeer werd uitgebreid; het getal kiezers steeg van 100.000 op 350.000. Deze uitbreiding kwam vooral ten goede aan de antirevolutionaire party, die sedert den dood van Groen van Prinsterer onder leiding van Dr. Kuyper stond en, zooals wij vroeger zagen, vooral onder de kleine burgerij tal van aanhangers telde. Langzamerhand was er bij deze partij toenadering ontstaan tot de Katholieken, die in den schoolstrijd dezelfde belangen hadden; by de verkiezingen zag men dan ook de Anti revolutionairen en de Katholieken samenwerken, wat ten gevolge had, dat zy in de nieuwe Tweede Kamer de meerderheid verkregen. De nieuwe schoolwet. Uit de leiders der kerkelijke partijen werd nu een ministerie gevormd, het ministerie Mackay (1888—1891). Het trachtte allereerst de schoolkwestie tot een oplossing te brengen. Ook een gedeelte der liberale partij erkende, dat het onbillijk was lieden, die voor hun kinderen van de openbare school geen gebruik konden maken, toch tot de kosten te laten bijdragen en bovendien voor hun eigen onderwijs te laten zorgen. Zij legden zich dus neer by een nieuwe regeling, waardoor ook het Bijzonder Onderwijs recht op subsidie uit 's lands kas kreeg. Een diep gevoelde grief werd hierdoor weggenomen; het Bijzonder Onderwijs, dat zich sedert de wet van Kappeyne, trots de offervaardigheid van velen, slechts met moeite had kunnen staande houden, nam nu een groote vlucht; tal van nieuwe scholen verrezen. Aan den schoolstrijd, die zooveel jaren ons politiek leven bedorven had, werd hierdoor voorloopig een einde gemaakt. De liberalen weer aan het bewind. Tijdens de behandeling der schoolwet hadden Anti-revolutionairen en Katholieken trouw samengewerkt; nu deze gemeenschappelijke grief tegen de liberalen weggenomen was, bleek het weldra, dat de politiek der twee partijen uiteenliep. Bij de behandeling eener wet, die ons leger uit zijn verval moest opheffen, kwam dit duidelijk aan het licht: de meeste Katholieken waren tegen de afschaffing der plaatsvervanging, die door de Anti-revolutionairen voorgestaan werd. Het gevolg was, dat de beide paityen uiteengingen en de Liberalen weer de meerderheid kregen. Troonsbestijging van Wilhelmina. De gezondheid van den Koning had reeds eenigen tijd veel te wenschen overgelaten, zoodat Koningin Emma bij eventueel overlijden als regentes was aangewezen. Op het einde van 1890 nam de ziekte van Willem III een ernstige wending en in November van dat jaar werd hij door den dood weggenomen, waarop de KoninginWeduwe het regentschap aanvaardde voor de tienjarige koningin Wilhelmina. Het regentschap. Het regentschap is op wetgevend gebied eon tijd van vruchtbare werkzaamheid geweest. Door de ondervinding wijzer geworden, was er bij de beide vleugels der liberale party meer geneigdheid tot samenwerking merkbaar, dan in jaren het geval was geweest, zoodat een aantal hoogst belangrijke zaken, die reeds jarenlang op afdoening wachtten, konden worden geregeld. Onder het ministerie Pierson-Tak van Poortvliet (1891 — 1894) werd ons belastingstelsel hervormd; een poging tot uitbreiding van het kiesrecht leed echter schipbreuk. De regeering had voorgesteld, dat het kiesrecht aan allen zou worden verleend, die in de behoeften van hun eigen gezin voorzagen en konden lezen en schrijven; de meerderheid oordeelde echter, dat hierdoor in strijd zou worden gehandeld met den geest der grondwet, die een zekere mate van welstand en geschiktheid voorschreef. Het gevolg was, dat de Kamer ontbonden werd; de kiezers spraken zich echter tegen de voorgestelde wijziging uit, zoodat het ministerie aftrad. De Kieswet. Zijn taak werd overgenomen door de rechterzijde der liberale partij onder leiding van Mr. van Houten. Dezen gelukte het de tegenwoordige kieswet tot stand te brengen, waardoor aan allen het kiesrecht werd verleend, die een zekere som in de belastingen betalen, zekere examens hebben afgelegd, een huis of kamer van bepaalde huurwaarde bewonen, een vastgesteld loon trekken of een zekere som op de spaarbank hebben. Tevens werd, om de zelfstandigheid der nieuwe kiezers te verzekeren, geheime stemming ingevoerd. De jongste tijd. De nieuwe verkiezingen brachten wederom de meer geavanceerde liberalen op het kussen. Onder het ministerie Pierson-Goeman Borgesius werd reeds menige belangrijke wet tot stand gebracht. Het schoolbezoek werd bevorderd door de wet op den leerplicht; voor de belangen der arbeiders werd gezorgd door de verplichte verzekering der werklieden tegen ongevallen, voorstellen tot verbetering van de woningtoestanden en tal van andere zijn in voorberei ding. Aan het misbruik der plaatsvervanging is een einde gemaakt door de invoering van den persoonlijken dienst plicht; pogingen tot versterking van de weerbaarheid van 01 s leger zijn tot dusver nog niet geslaagd. De socialisten. Sedert langen tijd waren ook hier de begii selen van het socialisme doorgedrongen. Deze partij, die dt n toestand der lagere klassen tracht te verbeteren door het privaatbezit aan te tasten, stond lang onder de leiding van den gewezei predikant Domela Nieuwenhuis, die korten tijd lid der Tweede Kamer was. Op den duur ontstond in deze partij een splitsing: de eene fractie, die geen heil zag in het deelnemen der partij aan de parlementaire werkzaamheden en op een totalen ommekeer hoopte, bleef den ouden leider trouw (revolutionaire socialisten); de andere, onder leiding van Mr. Troelstra, hoopt langs geleidelijken weg haar doel te bereiken. Vooral door de organisatie van vakvereenigingen heeft de laatste in korten tijd zeer in kracht gewonnen, zoodat zij reeds over enkele zetels in de Tweede Kamer beschikt. Aanvaarding der regiering. 1898 aanvaardde koningin Wilhelmina, wier opvoeding op voortreffelijke wijze door haar moeder geleid was, de kroon. Zoowel bij die gelegenheid als bij haar huwelijk met hertog Hendrik van Mecklenburg kwam aan het licht, hoe bij het overgroote deel van het volk de oude liefde voor Oranje onverzwakt is overgegaan op ue laatste afstammeling uit het roemrijke Oranjehuis.') ') Platen-atlas: Fig. '263, '264 en -205. § 61. De toestand van Nederland in de tweede helft der negentiende eeuw. Vrijhandel. De tweede helft der 19Ue eeuw is voor ons land op menig gebied oen tijdvak van krachtigen vooruitgang geweest. Ook hier te lande drongen gezonde staathuishoudkundige begrippen door, het besef, dat de regeering niet telkens moet ingrijpen in den economischen toestand, maar het particulier initiatief in de gelegenheid moet stellen zich vrij te uiten. In navolging van hetgeen in andere landen, in Engeland vooral, geschiedde, werden de tallooze bepalingen opgeheven, die de ontwikkeling van handel, vischvangst en industrie in den ^eg stonden; de invoerrechten werden verlaagd, de doorvoerrechten en de tollen op de rivieren afgeschaft. De opheffing der Acte van Navigatie opende Engeland voor onzen handel, terwijl de vreemde schepen hier te lande voortaan vrij toegelaten werden. Tijdens het eerste ministerie Thorbecke werd de briefport aanmerkelijk verlaagd en tot het aanleggen van het telegraafnet besloten, wat alweer den handel ten goede kwam. Het gevolg was, dat deze zich krachtig ontwikkelde; het getal zeilschepen nam van 1850 tot 1860 met 27% toe; de invoer steeg van 1847 tot 1871 van 261—649 millioen. Onvoldoende staat onzer verkeerswegen. In één opzicht waren wij echter zeer achterlijk: onze verkeerswegen beantwoordden niet aan de eischen des tijds. Het Noord-Hollandsche kanaal was niet meer voor den handel geschikt; het kanaal door Voorne evenmin; onze spoorwegen waren niet aangesloten met die van het buitenland; het gevolg was, dat Antwerpen bijna den geheelen Rijnhandel aan zich wist te trekken. De spoorwegen. Het eerst werd de hand geslagen aan de uitbreiding van ons spoorwegnet. Na het aanleggen van den eersten spoorweg was op dit gebied weinig gedaan; alleen werd de lijn Amsterdam—Haarlem tot Rotterdam verlengd. Deze werkeloosheid was ten deele het gevolg van de groote moeilijkheden en zware kosten, die volgens de toenmalige wet het ont- eigenen van landen meebracht. Bovendien ontbrak het ons volk na den strijd met België maar al te zeer aan ondernemings geest. Toen Willem I voorstelde, dat de staat voor het aan leggen van een spoorweg van Amsterdam naar Arnhem een zekere rente-garantie op zich zou nemen, werd dit door de Tweede Kamer verworpen, waarop de Koning zich zelf voor de rente aansprakelijk stelde en daardoor de oprichting der Rijnspoorwegmaatschappij mogelyk maakte. Van aansluiting dezer lijnen met het buitenland was geen sprake door de hooge kosten der rivieroverbruggingen. De staatsspoorwegen. Eerst zeer laat, toen alle naburige landen ons vóór waren en de Indische baten onze schatkist gevuld hadden, kwam men hier tot het besef, dat voltooiing van ons spoorwegnet noodig was. Nu rees echter de vraag, of de nieuwe lijnen door particuliere maatschappen of door den Staat zouden worden aangelegd. Voor het laatste kon men voorai aanvoeren, dat de Staat meester der verkeerswegen diende te zijn; ook zouden anders de lijnen, die minder winst beloofden af te werpen, lang kunnen uitblijven. Zoo werd ten slotte onder minister van Hall (1860) besloten tot het aanleggen van staatsspoorwegen, waarvan de exploitatie aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen werd toevertrouwd. De Rijn-spoorweg is in 1890 door den Staat overgenomen. Andere middelen van verkeer. Door geleidelijken aanbouw is ons spoorwegnet langzamerhand voltooid. Voor menige streek was echter een minder kostbare verkeersweg voldoende; in de laatste jaren zijn met staatshulp dan ook tal van stoomtramlijnen aangelegd, die menige streek uit haar isolement hebben bevrijd. Van de zorg der regeering voor het verkeer getuigt ook de afschaffing der rijkstollen. Terbinding van Rotterdam met de zee. Niet minder noodig was het de verbinding van onze groote koopsteden met de zee te verbeteren. Het was Thorbecke, die ook hierin toonde een open oog voor de behoeften van het land te hebben. In 1863 werd besloten van rijkswege den Nieuwen Waterweg door den Hoek van Holland aan te leggen, waardoor Rotterdam weldra voor de grootste zeeschepen bereikbaar werd en een belangrijk deel van den Rijnhandel tot zich trok. Dank zij ook de onbekrompen wijze, waarop van gemeentewege nieuwe haveninrich- tingen werden geschapen, is Rotterdam een der belangrijkste havens van West-Europa geworden. Amsterdam. Minder vrijgevig waren de Staten-Generaal aanvankelijk ten opzichte van Amsterdam. Een voorstel om van rijkswege Amsterdam met de zee te verbinden, werd verworpen; daarna werd door de Kanaalmaatschappü met steun van de regeering en de stad Amsterdam het Noordzee-kanaal gegraven, dat later aan den Staat overgedragen is en nu aanmerkelijk zal worden verbeterd. Ook kreeg Amsterdam een verbinding met den Rijn, het Merwede-kanaal. Dank zij dit alles heeft ook de handel van Amsterdam zich krachtig ontwikkeld; na jarenlang stilgestaan te hebben, is hij in de jaren van 1876 tot 1898 tot op het vijfvoudige gestegen. Rivierverbetering. Onze handel zou niet die beteekenis verkregen hebben, wanneer niet de Duitsche industrie in de Rynprovincie zich zoo verbazend ontwikkeld had. Belangryke sommen werden daarom besteed aan de verbetering der groote rivieren, ten einde een behoorlyke verbinding met Duitschland te verkrijgen. De scheepvaart. Moeilijke tijden braken voor de scheepvaart aan, toen alom de zeilschepen door stoombooten vervangen werden. Ook op dit gebied bleef men hier lang achterlijk; in de jaren van 1860 tot 1870 verminderde het aantal zeilschepen belangrijk, zonder dat de stoombooten in aantal toenamen. Eeist na 1870 kwam hier in verandering: groote stoomvaartlijnen werden geopend; te Amsterdam werd de Maatschappij Nederland opgericht, die weldra een geheele vloot van stoomschepen in de vaart bracht; vooral de broeder van den Koning, Prins Hendrik, toonde een groote belangstelling voor de ontwikkeling der scheepvaart en werkte krachtig mee tot bevordering van onzen handel. De industrie. Wij hebben gezien, dat de Twentsche industrie onder de beschermende vleugels der Handelmaatschappij niet tot krachtige ontwikkeling gekomen was: de invoer in Indië bepaalde zich tot calicot en ging geheel door de handen der Handelmaatschappij. Op den duur werd echter de toestand beter. Jonge Twentenaren bezochten het buitenland en gingen zelfs naar Indië om handelsbetrekkingen aan te knoopen. Naast de calicot werden katoen, linnen en jute gefabriceerd; naast de weverijen ontstonden spinneryen; de stoom werd in het groot als beweegkracht in gebruik genomen. De afschaffing der accijnzen op brandstoffen en op levensmiddelen deed de prijzen der steenkolen dalen en verbeterde tegelijkertü'd den toestand der arbeiders; het aanleggen van de Overijselsche kanalen en later van de spoorwegen maakte een einde aan het isolement, dat lang den bloei der industrie had belet. Ook in andere deelen van het land nam de nijverheid in beteekenis toe: de wol-, linnen- en leerindustrie in Noord-Brabant, de menigvuldige fabrieken in de Veenkoloniën, in de Zaanstreek en in vele onzer groote steden geven aan duizenden handen werk en dragen krachtig bij tot de vermeerdering der volkswelvaart. Alle krachten worden dan ook ingespannen om ons land op de wereldmarkt een goed figuur te doen maken; sommigen meenen echter, dat dit alleen mogelijk zal zijn, als men den nationalen arbeid door hooge invoerrechten gaat beschermen (protectionisme). Visscherij. Ook deze oude bron van volkswelvaart kwam in dit tijdperk tot meerderen bloei. De afschaffing der belemmerende bepalingen bleek grooter invloed te hebben dan het uitloven van premiën: het aantal visschersschepen nam zeer toe en IJmuiden is een der belangrijkste visschershavens van het vasteland geworden. Bloei van den landbouw. Het zegevieren van het beginsel van vrijhandel opende alle naburige landen voor de producten van het landbouwbedrijf. Zoowel landbouw als veeteelt kwamen daardoor tot groote ontwikkeling; de prijzen van de landbouwproducten en van het vee stegen voortdurend; voor de landerijen werden fabelachtige prijzen betaald. Gevolgen. De gevolgen waren echter niet in alle opzichten voordeelig. Niet alleen nam de weelde onder den landbouwenden stand zeer toe, de gunstige resultaten maakten ook, dat aan verbetering van het bedrijf niet gedacht werd. Terwijl men zich in het buitenland krachtig toelegde op de ontwikkeling van het landbou w-onderwys en zoowel door het invoeren van werktuigen, door het aanschaffen van fok vee als door het volgen van betere methodes het peil van den landbouw zocht te verhoogen, werd hier op dit gebied weinig of niets gedaan. Door knoeierijen bij den uitvoer wekte men bovendien in het buitenland wantrouwen tegen onze producten op. Crisis. Omstreeks het jaar 1875 brak er een moeilijke tyd voor den landbouw aan. Door het aanleggen van spoorwegen in het buitenland werden groote massa's graan op de wereldmarkt gebracht, waardoor de prijzen der producten zeer daalden. De prijs der tarwe daalde b.v. in de jaren 1875 tot 1895 van 11 tot byna 5 Gld. Ook de waarde der landerijen nam daardoor zeer af; men schat, dat het land in 1890 694 millioen minder waard was dan omstreeks 1875. Vele landeryen, waarop zware hypotheken rustten, moesten verkocht worden, waardoor de eigenaars te gronde gericht werden. Vooruitgang. Deze harde les heeft voor den landbouw haar goede zijde gehad. Ook op tentoonstellingen was gebleken, hoe achterlijk de landbouw bij ons was; met kracht werd nu de hand aan den ploeg geslagen. Commissiën werden naar het buitenland gezonden om daar den toestand te bestudeeren; de Deensche methodes voor de zuivelindustrie werden hier inge voerd; tal van roomboterfabrieken werden opgericht, de knoeierijen in den boterhandel zooveel mogelijk bestreden. Reeds onder Willem I was de veeartsenijschool opgericht; nu werden wetten tegen de verspreiding der besmettelijke ziekten onder het vee aangenomen, deels ook om het buitenland een dikwijls aangewend voorwendsel tot de sluiting der grenzen voor ons vee te ontnemen. Voor het landbouwkundig onderwijs werden tal van scholen gesticht, proefvelden en proefstations werden van regeeringswege opgericht. De behartiging der belangen van den landbouw werd aan een afzonderlijke afdeeling van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken opgedragen; velen wenschen voor dit doel een afzonderlijk ministerie. Op vele plaatsen toonden ook de landbouwers zelf hun belangen in te zien; door het in gebruik nemen van kunstmest, het aanwenden van betere methodes en het invoeren van nieuwe gewassen (beetwortels) is onze landbouw in de laatste jaren zeer vooruitgegaan. Ook voor coöperatieven aankoop van benoodigdheden wordt reeds veel gedaan; toch wordt dit alles door sommigen niet voldoende geacht en meenen zij, dat het leggen van invoerrechten op de vreemde granen noodig is om den landbouw weer tot bloei te brengen (protectionisme). I)e belastingen. Op geen enkel gebied misschien is er in de laatste halve eeuw zooveel verbetering aangebracht als in het belastingwezen. Op de begrooting van 1848 bleef er na aftrek der uitgaven voor de schuld en voor leger en vloot ruim 18 millioen over voor het eigenlijke bestuur van den staat, in 1898 daarentegen ruim 70 millioen; toch waren de belastingen in eerstgenoemd jaar veel drukkender dan in den tegenwoordigen tyd. Ten deele is dit te verklaren uit het toenemen der welvaart en de versterking der draagkracht der bevolking, voor een ander belangrijk deel uit de doelmatige hervorming van ons belastingwezen. De Indische baten. Dit alles is zeer in de hand gewerkt door de belangrijke baten uit de koloniën, die van 1849 tot 1877 meer dan 441 millioen in de schatkist hebben doen vloeien. Daardoor is men in staat geweest een groot deel onzer schuld af te lossen en tegelijkertijd enorme bedragen voor openbare werken te besteden. Zoo daalde de rente der staatsschuld van 1848 tot 1877 van 35 tot 25 millioen, niettegenstaande het aanleggen der staatsspoorwegen en van de waterwegen van Amsterdam en Rotterdam. Ons financiewezen werd geheel ingericht op de ontvangst der Indische baten; tot dekking der begrooting van 1867 moest het overschot van het batig slot van 1865, dat van 1866, benevens datgene, wat men in 1868 hoopte te verkrijgen, dienen. Het was dus geen wonder, dat men, toen de bijdragen uit Indië door den Atjeh-oorlog uitbleven, in groote moeilijkheden geraakte en de schuld weer belangrijk toenam. Toch is op dit oogenblik de rente der staatsschuld lager dan in 1848, hoewel er vele millioenen belegd zijn in openbare werken, alleen in de spoorwegen ruim 330 millioen. Belastinghervorming. Bij de hervorming van ons belastingwezen heeft men vooral twee beginselen gevolgd: opheffing van alle belastingen, die schadelijk op de volkswelvaart werken, en heffing naar draagkracht. Van het eerste hebben wij reeds enkele voorbeelden gezien (pag. 213). Ook de afschaffing der hinderlijke gemeente-accijnzen (1865) moge hierbij genoemd worden. Dit was meteen een uitvloeisel van het tweede beginsel; alle accijnzen toch houden slechts in zeer beperkte mate rekening met de draagkracht der bevolking. Veel is op dit gebied gedaan; de accijnzen op varkens- en schapevleesch, op brandstoffen, op het gemaal, op de zeep zijn afgeschaft, die op het zout is aanmerkelijk verminderd; vooral de lagere standen z\jn daardoor zeer gebaat. De accijns op suiker en gedistilleerd, welke artikelen als genotmiddelen beschouwd worden, bleef daartegen bestaan; de laatste is zelfs tot een verbazende hoogte gestegen en levert tot schande van ons volk niet minder dan 26 millioen aan de schatkist. Terwijl er dus .in het begin van dit tijdperk een zware druk op de lagere klassen rustte, werden de vermogenden naar verhouding veel te licht belast, daar er geen rijks inkomstenbelasting bestond. Lange jaren heeft een belangrijk deel der liberale partij naar het wegnemen van deze schandelijke bevoorrechting gestreefd; eerst aan minister Pierson is het gelukt belastingen op het inkomen uit vermogen en uit bedrijf in te voeren, de laatste ter vervanging der verouderde patentbelasting. De verbeterde heffing der invoerrechten, waarbij ontduiking voorkomen wordt, en de conversie onzer schuld hebben in de laatste jaren onzen ftnancieelen toestand zeer bevredigend gemaakt ')• Het ouderwijs. Over de hervorming van het Lager Onderwijs, die voor de verhouding der staatspartijen van zoo overwegend belang is geweest, hebben wij reeds in het vorige hoofdstuk gesproken (zie pag. 205 en 208). De toenemende belangstelling in de opvoeding heeft echter ook in andere opzichten een gunstigen invloed uitgeoefend. In de eerste helft dezer eeuw bestond ei van overheidswege voor iemand, die de lagere school doorloopen had, geen gelegenheid tot verdere ontwikkeling dan het gymnasium, dat door zijn bevoorrechting der classieke talen alleen tot voorbereiding van universitair onderwijs geschikt was. Deze leemte werd door Thorbecke aangevuld door de wet op het Middelbaar Onderwijs, die in een groote behoefte voorzag, al heeft zü ook niet aller verwachting bevredigd. Ook het Gymnasiaal onderwijs werd verbeterd, terwijl er bovendien tal van andere scholen verrezen, deels van staatswege, deels door gemeenten l) Merkwaardig is de vergelijking van enkele posten der begrootingen van 1848 en 1898, overgenomen uit „Een halve Eeuw" (Gedenkboek van het Nieuws van den Dag): 1848 1898 Onder wys. . . 845,000 9.900,000 Kunsten en wetenschappen 115,000 845,000 Medische politie nihil 608,000 Post en telegraaf 500,000 10.500,000 Waterstaat, handel en nijverheid. . 2.300,000 13.000,000 of particulieren opgericht, waardoor de gelegenheid tot het verkrijgen van kennis op allerlei gebied vooral ook voor handel en industrie zeer is uitgebreid. Het rechtswezen. De hoop, dat de verbetering van het onderwijs tot vermindering van de uitgaven voor gevangenissen zou leiden, is tot dusver niet bevredigd. Ook in het strafstelsel hebben zich in den loop der tijden nieuwe beginselen baan gebroken. Langzamerhand is men ook hier in de straf niet meer een poging gaan zien, om afschrikkend te werken maar een middel, om zoo mogelijk tot zedelijke verbetering der misdadigers te komen. In verband daarmee zijn de schavotstra ffen eerst gedeeltelijk, later (in 1870) geheel afgeschaft; in 1881 heeft het Wetboek van Strafrecht van minister Modderman een einde gemaakt aan het tuchthuisstelsel met z^jn gemeenschappelijke opsluiting, die vooral op jeugdige misdadigers zoo verderfelijk werkt. Opmerkenswaard in dit wetboek is ook de groote vrijheid, den rechter bij het bepalen der straf gelaten, opdat hij met alle verzachtende en verzwarende omstandigheden rekening kan houden. In den laatsten tijd is vooral de aandacht gericht op het voorkomen van misdrijven door jeugdige personen; de wet op den leerplicht, die de ouders dwingt hun kinderen naar school te zenden, zal stellig een gunstigen invloed uitoefenen. Wetenschappen. De wetenschappen hebben zich ook hier te lande in de laatste halve eeuw zeer ontwikkeld. Op het gebied der natuurwetenschappen moet hier uit velen de naam genoemd worden van Buys Ballot, den grondvester der nieuwere weerkunde, en Donders, een beroemd oogheelkundige. Op dat der historie die van Fruin, op dat der philosophie en kunstgeschiedenis die van den veelzydig begaafden Allard Pierson, om van de nog levenden te zwijgen. Knnst en letteren. Merkwaardig is ook de herleefde belangstelling in de kunst, die zich vooral uit in een zorgvuldig bestudeeren van hetgeen ons uit de in dit opzicht zoo rijk bedeelde 17da eeuw overbleef. Tal van musea verrezen; historische monumenten werden gerestaureerd of tegen verminking beschermd. Dat ook nu onze kunst een vrij hoog standpunt inneemt getuigen de namen van de gebroeders Mar is, van Israëls en Mesdag. Op het gebied der letterkunde mag hier naast Potgieter, van Lennep, Beets en Mevr. Bosboom Toussaint, die wij reeds bij het vorige tijdperk noemden, gewezen worden op de historische romans van Schimmelde critieken van B u s k e n Huet, de gedichten van de Genestet en de werken van verschillenden aard van Douwes Dekker. In de laatste jaren is er onder de jongere schrijvers een beweging tegen de oudere school ontstaan (de Nieuwe Gids), die tot het ontstaan van zeer belangrijke kunstwerken heeft geleid. De arbeidersbeweging. In veel opzichten heeft ons land zich dus in de laatste halve eeuw op merkwaardige wijze ontwikkeld. De opkomst van industrie en handel heeft ook hier geleid tot de vorming van groote kapitalen; de schaduwzijde hiervan is echter, dat de toestand der arbeiders veel te wenschen overlaat. Ten deele komt dit door het stijgen van den levensstandaard, waardoor de tegenwoordige arbeiders zich niet met het lot der 16do-eeuwsche werklieden tevreden zouden stellen; de stijging van alle prijzen en de periodiek terugkeerende werkeloosheid maken bovendien velen het bestaan moeilijk, om van de ellende, waaraan de allerlaagste volksklasse geregeld blootgesteld is, niet eens te spreken. Door coöperatie en door vorming van vakvereenigingen tracht men verbetering te brengen; velen ook zien hun heil in de veldwinnende socialistische theorieën. Een gelukkig teeken is het, dat in den loop der jaren bij de bezittende klassen de belangstelling in het lot van het volk is gestegen en dat algemeen het besef is ontstaan, dat, als men een gewelddadigen ommekeer der maatschappij wil voorkomen, de Staat zich het lot der economisch-zwakken zal moeten aantrekken. In den laatsten tijd zijn er in ons land, dat ook op dit gebied lang achterlijk is gebleven, stappen in die richting gedaan (zie pag. 212). § 62. De toestand der Nederlandsche koloniën in de tweede lielft der negentiende eeuw. De koloniën onder den invloed van het parlement. De grondwet van 1848 bevatte een bepaling, die van veel belang is geweest voor het bestuur der koloniën. Tot dusver had de Vertegenwoordiging hierop geen invloed uitgeoefend; voortaan moest er jaarlijks een verslag over den toestand der overzeesche bezittingen bij de Staten-Generaal worden ingediend. De comptabiliteitswet van 1864 bepaalde verder, dat de begrooting in overleg met de Staten Generaal moest worden vastgesteld; de koloniën waren binnen den parlementairen gezichtskring gekomen. Oppositie tegen het regeringsbeleid. Dit bleek weldra van groote beteekenis. In de jaren na 1848 vierde de batig slotpolitiek, die jaar op jaar zooveel millioenen in de schatkist stortte, haar hoogste triomfen; er gingen echter in de Tweede Kamer stemmen op tegen een regeeringsbeleid, dat de Javanen uitmergelde ten bate van de Nederlandsche belastingbetalenden. Van Hoëvell, gewezen predikant te Batavia, die door de Indische regeering als gevaarlijk voor de rust uit Indië was verwijderd, werd tot lid der Tweede Kamer gekozen en onderwierp als zoodanig de regeeringsdaden aan een scherpe critiek. Grooter indruk nog maakte de Max H a vel aar van den gewezen adsistentresident van Lebak, Douwes Dekker1), waarin de schrijver niet zonder overdrijving aantoont, hoeveel bloed er kleeft aan de koffie, die door de Nederlandsche Handelmaatschappij in veiling wordt gebracht. De opheffing van het Cultuurstelsel. De gevolgen bleven niet uit. Reeds zagen wij, hoe tijdens het tweede ministerie Thorbecke een deel van de liberale partij zich de opheffing van het Cultuurstelsel ten doel stelde. Verschillende drukkende cultures werden opgeheven; de Cultuurwet van Fransen van ') Platen-atlas: Fig. 256. de Putte leed echter schipbreuk en eerst in 1870 werd besloten tot geleidelyke afschaffing der gouvernementssuikercultuur; alleen de koffie cultuur, die reeds vóór van den Bosch bestond en niet op de sawah's der inlanders wordt gedreven, bleef tot op heden bestaan; misbruiken werden echter zooveel mogelijk beperkt en de uitbetaalde loonen belangrijk verhoogd. De rijke baten, welke deze cultuur afwerpt, hebben de afschaffing tot dusver tegengehouden. De gouvernements-kinaplantsoenen in de Preanger worden in vrijen arbeid bewerkt. Ontwikkeling der particuliere nijverheid. Zoolang het Gouvernement zelf als koopman optrad, ondervond het particulier initiatief van die zijde weinig aanmoediging; vooral was het moeilijk om geschikte landerijen te krijgen voor het kweeken van producten. Dit werd nu beter; de agrarische wet van 1870 regelde de wijze, waarop landen van de regeering in erfpacht genomen of van de bevolking gehuurd konden worden. De afschaffing der meeste gedwongen cultures gaf bovendien betere gelegenheid tot het vinden van arbeidskrachten en in de laatste jaren hebben trots allerlei tegenspoed de particuliere ondernemingen een groote vlucht genomen. Andere hervormingen. Vooral sedert het bewind van Duymaer van Twist (1851 — 1856) werd veel gedaan om den toestand der inlandsche bevolking te verbeteren. De drukkende heerendiensten werden voor een groot deel vervangen door het betalen van een hoofdgeld; belastingen, die hinderlijk waren voor het verkeer, zooals de pasar (markt)-belasting, werden opgeheven. De belasting op het verderfelijke heulsap, de opium, is echter blijven bestaan; in de laatste jaren is men evenwel bezig het demoraliseerende pachtstelsel te vervangen door verkoop van overheidswege, de regie. Het aanleggen van spoorwegen en het tot-stand-brengen van kostbare bevloeiingswerken hebben veel bijgedragen tot de vermeerdering der welvaart; toch zal er nog veel gedaan moeten worden om althans eenigszins te vergoeden, wat vroeger is misdreven. Oorloiren. In een zoo uitgebreid gebied konden de wapenen natuurlijk niet blijven rusten. Op het hoofdeiland Java werd de orde niet verstoord; het waren vooral de kleine Soenda-eilanden, Borneo en Sumatra, die de aandacht trokken. Uitgestrekte landstreken, die tot dusver onafhankelijk waren geweest, werden liier aan ons gezag onderworpen; tal van vorsten, die slechts ;n naam onder de Kroon stonden, moesten zich grooter invloed van onze zijde laten welgevallen. Bali. De toestand op Bali maakte van 1843 tot 1849 verschillende expeditiën noodzakelijk. Aanvankelijk werden ernstige verliezen geleden; generaal Michiels sneuvelde zelfs, maar ten slotte werd het verzet door van S wie ten bedwongen.1) Een deel van het land werd onder direct bestuur gebracht, een ander deel aan bevriende vorsten, o. a. aan den vorst van Lombok, geschonken. Lombok. Met dezen kwam men later tot een bloedige botsing. Op het eiland Lombok werden de Sasaks door Balineesche grooten onderdrukt; inmenging van het gouvernement werd op beleedigende wijze afgewezen. Een expeditie onder generaal Vetter scheen eerst zonder bloedvergieten tot het beoogde doel te zullen leiden. Plotseling werden echter onze troepen verraderlijk overvallen, zoodat zij onder groote verliezen naar de kust moesten wijken. Na het zenden van versterkingen werden de vijandelijke sterkten genomen; de vorst werd afgezet en het eiland onder direct bestuur gebracht. Celebes. Op Celebes moesten alleen in het zuidelijk schiereiland de wapenen gebruikt worden, waar tegen Boni eenige expeditiën plaats vonden. In de Minahassa won ons gezag daarentegen op vreedzame wijze veld; dit was tevens een der weinige plaatsen, waar ook het Christendom onder de bevolking wortel schoot. Borneo. In de "VVester-afdeeling van Borneo waren het vooral de Chineezen van Montrado, die aan de regeering moeilijkheden bezorgden. In de Zuider- en Ooster-afdeeling kwam men in strijd met den sultan van Bandjermasin, die moest worden afgezet. Door generaal Verspyck bedwongen, werd het land in 1863 onder rechtstreeksch bestuur geplaatst. Met Engeland, dat zich op Noord-Borneo gevestigd had, werd een tractaat gesloten tot regeling der grens. Samatra. De ernstigste moeilijkheden ondervonden wij echter op Sumatra. Jarenlang werden wij daar tegengewerkt door Engeland. Dit land nam het ons zeer kwalijk, dat wij, in strijd ') Platen-atlas: Fig. 202 (verkeerdelijk staat liier 162 ) met den geest van de tractaten, voortgingen onze nijverheid door differentieele rechten boven de Erigelsche te bevoordeelen. Het belette ons de oostkust aan ons gezag te onderwerpen, dwong ons een deel der Bataklanden weer te ontruimen en beschermde den sultan van Atjeh. Toen evenwel in ons land een vrijzinnige handelspolitiek werd gevolgd en de differentieele rechten werden ingetrokken, werd de verhouding tot Engeland beter. Ons gezag had zich inmiddels in de Lampongs en de Palembangsche bovenlanden uitgebreid; nu werd ook Siak tot onderwerping bewogen; het noordelijk deel van dit rijk (Sumatra's oostkust) kwam door de tabakscultuur tot groote ontwikkeling, vooral sedert de oprichting der Deli-maatschappij. At jeli. Bij het verdrag met Engeland hadden wij de verplichting op ons genomen, aan den zeeroof in de Indische wateren een einde te maken. Daar vooral de bewoners van Atjeh zich hieraan schuldig maakten en wij de onafhankelijkheid van dezen staat moesten ontzien, was het zeer moeilijk onze verplichtingen na te komen. Eerst bij een verdrag, met Engeland in 1871 gesloten, kregen wij de vrije hand op Sumatra; tegelijkertijd zagen wij ook van de voor ons waardelooze bezittingen aan de Goudkust af. Daar de sultan van Atjeh op orize vertoogen geen acht sloegen men vrees koesterde, dat hij de bescherming van andere staten zou inroepen, werd tot een expeditie besloten (1873). De eerste expeditie mislukte; de aanvoerder, generaal Kohier, sneuvelde. Onder generaal van Swiet en werd een deel van het land onderworpen, de Kraton van den sultan genomen en deze afgezet. Het verzet bleef echter voortduren en eerst in 1879 scheen onder generaal van der Heyden ') het land tot onderwerping te zullen komen. Met kracht werd het verzet bedwongen en weldra scheen de geheele vallei van Groot-Atjeh tot rust te zijn gebracht. Wisselende politiek. Men meende nu het pleit gewonnen te hebben; ondanks de waarschuwingen van den bevelhebber besloot men wegens de hooge kosten het militair bestuur door een burgerlijk te vervangen. Nu stak het verzet overal het hoofd weer op: gaandeweg moest het reeds gewonnen terrein weer ontruimd ') Platcn-:itlas: Fig. 2fil. worden; eindelijk besloot men zelfs zich terug te trekken binnen een geconcentreerde linie, ten einde het oogenblik af te wachten, dat de Atjehers het verzet moede zouden zijn. Gevolgen. De gevolgen bleven niet uit: de Atjehers hoopten de gehate Compagnie weldra in zee te dringen en traden steeds driester op; de omstreken van Kotah Radjah bleken zeer ongezond te zijn: onze troepen werden geteisterd door cholera en berri-berri en dreigden onder den demoraliseerenden invloed eener verdedigende tactiek den moed te verliezen. Toekoe Oemar. Eerst in 1893 werd de toestand iets beter, vooral door den bijstand van een inlandsch hoofd, Toekoe Oemar, die ons voor groote sommen zijn diensten aanbood. Op den duur bleek hij echter niet vertrouwbaar en in 1896 koos hij plotseling de zijde van den vijand. K rachtige actie. Het was gelukkig, dat Gouverneur Generaal van der Wyck onmiddellijk krachtige maatregelen nam. Generaal Vetter werd met uitgebreide volmacht naar Atjeh gezonden en weldra bleek het, dat een wending ten goede in den krijg was gekomen. Onze troepen, die inmiddels van betere wapenen voorzien waren, drongen den vijand overal terug; onder generaal van Heutsz werd niet alleen geheel Groot-Atjeh veroverd, maar ook Pedir, dat men tot dusver steeds had ontzien; door het aanleggen van wegen werd het land toegankelijk gemaakt voor onze troepen; Toekoe Oemar sneuvelde. Door voortdurende patrouilleeringen wordt de vijand overal opgejaagd en de tijd schijnt niet ver meer, dat de oorlog met Atjeh tot het verleden zal behooren. Onze West-Indische bezittingen. Deze bleven ook in de tweede helft der 19de eeuw in kwijnenden toestand verkeeren. Veel droeg hiertoe bij de afschaffing der slaverny. De eigenaars ontvingen wel van rijkswege een schadeloosstelling, maar er ontston i groote behoefte aan werkkrachten, daalde vrijgelaten slaven geen lust meer aan den plantage-arbeid hadden en het invoeren van koelies zeer veel bezwaren inhad. Daarenboven leed de suikerindustrie groote schade door de concurrentie der beetwortelsuiker en door de bescherming, die vele staten aan eigen suikerindustrie verleenen. In den laatst en tijd is, gedeeltelijk ook door het vinden van rijke goudvelden, de belangstelling in Suriname stijgende. Een strook gronds langs de grens van Fransch-Guyana, die ons door de Fransche regeering betwist werd, het Lawagebied, is ons bij scheidsrechterlijke uitspraak toegewezen. Het zou zeer in het belang onzer West-Indische koloniën zijn, wanneer aan de bewoners meer aandeel in het bestuur kon worden toegekend; zoolang echter de ftnancieele toestand het vragen van bijdragen aan het moederland noodig maakt, zal het moeilijk zijn hiervoor een bevredigende oplossing te vinden. mum