ECONOMISCHE STUDIËN VAN F. VAN DER GGEü Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam. I. Grootkapitaal en Kleinhandel, Bijdrage tot de kennis der Middenstandspolitiek. I TIERIE & KRUYT, BOEKVERKOOPERS-UITGEVERS AMSTERDAM. 1902. 01 1829 0675 UB AMSTERDAM EKONOMISCHE STUDIËN EKONOMISCHE STUDIËN DOOR F. VAN DER GOES, Privaatdocent a. d. Gemeente-Univ. te Amsterdam. I. Grootkapitaal en Kleinhandel. BIJDRAGE TOT DE Kennis van de Middenstandspolitiek. EERSTE STUK. TIERIE & KRUYT, BOEKV.-UITGEVERS, AMSTERDAM. 1902. VOORBERICHT. Een werkje met dezen titel zou nog geheel andere, en vooral nog veel meer onderwerpen kunnen bevatten. Doch dit is allereerst bedoeld als een theoretisch geschrift, dus niet als een beschrijving maar als een verklaring van de werkelijkheid. Indien eene beschrijving, om waarde te hebben, min of meer volledig zou moeten zijn; een poging tot verklaring behoeft slechts zooveel over de uiterlijke verschijnselen te berichten, als noodig is om den innerlijken samenhang en de oorzaken te verstaan. Zooals van iedere praktische sociale kwestie valt ook de behandeling van deze uiteen in drie deelen: de ekonomische oorzaak, het maatschappelijk gevolg, de politieke beweging. De ekonomische oorzaak is hier de voortgang van de kapitalistische produktiewijs, in het bijzonder het dringen van het grootkapitaal in den kleinhandel. Maatschappelijk gevolg, het teruggaan van de klasse der geringe bezitters onder den druk der overmachtige konkurrentie. De politieke beweging, het streven van de kleine burgerij om zich te handhaven, hoofdzakelijk met behulp van de staatsmacht, of wel door eigen organisatie. — Eerste en tweede deel van het onderwerp zijn hier betrekkelijk uitvoerig behandeld. Het maatschappelijk verschijnsel, de achteruitgang van den middenstand, verschijnt als de direkte aanleiding tot de politieke beweging. Welke in laatste instantie de oorzaak zij, is in de praktijk van de beweging van ondergeschikt belang; de winkeliers bestrijden de groote ondernemingen, onverschillig door welke oorzaken zij zich konden ontwikkelen. — Doch wie de oorzaken heeft overwogen, beseft dat de beweging, indien zij iets kan bereiken, niet iets goeds bereiken kan. Nu omvat of raakt de politieke beweging, gelijk men weet, een veel grooter aantal zaken dan hier genoemd zijn. Zij vielen of buiten het bestek van dit boek, of buiten de bevoegdheid van den schrijver. Hij heeft zich moeten beperken tot een woord over de maatregelen door de winkeliers geëischt, voor een deel verwezenlijkt, tegen het grootbedrijf in hun vak en tegen de verbruikskoöperatie. De middelklasse, echter, waarbij ook de thans niet genoemde handwerkersstand behoort, heeft een uitgebreid staatkundig programma — op het gebied van handel, belasting, arbeid, recht enz. — met, niet te vergeten, veelal een eigen ideologie. Doch aan den anderen kant zal niets van dit alles buiten het hier aangeduide en tot zijn oorzaak teruggebrachte streven vallen: — het handhaven van de kleine burgerij in hare oude, door de ontwikkeling van het kapitalisme geschokte en door het grootkapitaal bedreigde, ten halve reeds overweldigde positie. Hoeveel, dus, aan de beschrijving van de werkelijkheid moge ontbreken, de voorgeslagen verklaring zou kunnen gelden voor het geheel der verschijnselen, ook van de niet genoemde onderdeelen. Hilversum, Augustus 1902. INHOUD EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. Bladz. De Middenstand 9 TWEEDE HOOFDSTUK. Grondslagen van het Grootbedrijf in den Kleinhandel 17 DERDE HOOFDSTUK. Kapitaalskoncentratie (Opkomst van het Grootbedrijf) 60 VIERDE HOOFDSTUK. Beweging van het Kleinbedrijf 9&" VIJFDE HOOFDSTUK. Statistiek van het Winkelbedrijf 132 EERSTE HOOFDSTUK. De Middenstand. I. Begrip van Middenstand. II. Terrein van de Beweging. I. De geschiedenis van het woord is eenigermate de geschiedenis van de zaak. — Eer de klasse van industrie en handel met de volkomen ontwikkeling van de kapitalistische produktie de heerschende was geworden, en ■er hier te lande een stand van aristokraten en bureaukraten als de eerste gold, tot welke alleen in de grootere steden eenige voorname handelsfamilies behoorden, was de eigenlijke bourgeoisie de tweede stand. Zij heette als zoodanig, onderscheiden van de hooge regeerende gezelschappen aan den eenen, en van de lagere volksklasse aan den anderen kant, de middelklasse. De middelklasse bevatte zoowel den fabrikant als den handwerkersbaas, zoowel den koopman als den winkelier. Het waren de elementen die in den Tiers-Etat vóór de Fransche Revolutie, de leidende maatschappelijke groepen hadden uitgemaakt. In Nederland vormden zij den kern van de liberale partij, welke tegen 1848 met de herziening van de grondwet aan het aristokratisch en bureaukratisch bestuur een eind maakte. Doch niet alleen de kern van de liberale partij; ook van de natie, zeide men. Is het niet, vroeg in 1840 een vrijzinnig kamerlid in een anonieme brochure, »ten zeerste strijdig met den geest des tijds, dat men aan weinigen een zoo grooten invloed op de verkiezingen toekent, terwijl men die deftige, gegoede en nijvere middelstand, die de ware kracht eener natie uitmaakt, en waaraan geen land rijker is dan het onze, van de verkiezingen buitensluit en hen alzoo berooft van een hunner belangrijkste rechten?" ') Het was niet vreemd, dat het belang aan de niet-vertegenwoordigde klasse kwalijk gediend werd. »De kern der natie", zeide bij de diskussie over het voorstel van de Negenmannen (Handelingen bl. 353, 27 Mei 1845) de Heer Anemaet in de Kamer, »de deftige middenstand, ziet men in dezelfde mate verminderen als de behoeftige klasse toeneemt." En reeds bij het eerste ontstaan van de politieke beweging die hier de eischen van de kapitalistische klasse uitdrukte en tenslotte zou verwezenlijken, werd aan de heerschende duidelijk gemaakt, dat deze eischen kwamen van een groep die recht van spreken had. Klagende over de be- ') Iets over de Verkiezingen, door een Lid der Staten-Generaal. Tiel 1840 (bl. 10 en 13) voorrechting van den adel, >onbegrijpelijke verblinding roept de schrijver der Gemeenzame Brieven, de latere minister Donker Curtius, in l«33, »onbegrijpelijk in eenen tijd dat men den krachtvollen steun heeft ondervonden van eene klasse, die de kern der natie uitmaakt, die vooral in deze dagen heeft getoond dat zij het is, waarvan het Vaderland de wezenlijkste hulp kan erlangen " (bl. 7 5/6). Burgerlijke vrijheid, zegt hij, is haar niet voldoende, zij verlangt politieke vrijheid, invloed op de algemeene belangen, »door onze tegenwoordige grondwet geenszins gewaarborgd." Inwendig verdeeld door eenige tegenstelling van ekonomisch belang, was toenmaals de bourgeoisie nog niet. Haar strijd tegen het despotisme was bijna geeindigd, haar strijd tegen het proletariaat even begonnen, haar onderlinge strijd nog niet gekomen. Tot zoolang bleef voor de eene en onverdeelde groep, de eene benaming gelden van middelklasse. En daaronder verstaat men in Engeland nog altijd de bourgeoisie. Wij, daarentegen, hebben de sedert gebeurde splitsing uitgedrukt in de taal en noemen middenstand ') die helft van de burgerlijke wereld, welker zelfstandige positie als kleine kapitalisten door de overmacht van het grootkapitaal wordt aangetast. Van de bourgeoisie, welke benaming bij voorkeur aan de hoogere klasse blijft hechten, scheidt ') >Derde Internationaal Congres voor den Handeldrijvenden Middenstand. Amst., 384 Sept. 1902" cirkulaire dd. April 1902. zij zich af als de «kleine burgerij".1) Het besef dat in een groote maatschappelijke klasse een scheuring heeft plaats gehad, verschijnt terug in het woord stand. En de kleine burgerij, handwerker tegenover industrieel, winkelier tegenover koopman, neemt op haar beurt nu den middelrang tusschen hoog en laag in, tusschen de arbeidende massa en de regeerende minderheid, vroeger vervuld door de bourgeoisie als geheel. Het is van dezen middenstand dat in den volgende bladzijden wordt gehandeld. Maar de handwerker staat historisch tegenover den industrieel niet in dezelfde verhouding als de winkelier tegenover den koopman. Dit groote onderscheid is er, dat de overvleugeling en terugdringing van het handwerk met de opkomst van het stelsel dadelijk begon. Vervolgens heeft het kapitalisme de winkelnering als een van den groothandel afgescheiden bedrijf tot hooge ontwikkeling gebracht, en eerst in veel later tijden, niet voor het laatste kwart van de vorige eeuw, begon het de hand te slaan aan deze eigen schepping. Dit \ erschillend lotgeval van winkelier en handelaar is uit een maatschappelijk oogpunt van groote beteekenis. De vermindering van het produktieve kleinbedrijf schijnt voor ons in den aard van de dingen te liggen. Deze teruggang was niet slechts een direkt zichtbaar resultaat van de moderne voortbrenging, im- ') 'Vereeniging enz. der Kleine Burgerij in België." Zelfde Cirkulaire. mers het produceeren op grooteren voet was zelf de moderne voortbrenging. — Doch naast de fabrieken, terwijl de werkplaatsen van de kleine bazen verdwenen, verrezen overal de winkels. Hoe overvloediger de produktie werd, hoe meer gelegenheid voor kleinhandel in produkten. Hoe meer de warenproduktie door het kapitalisme vooruitging, en de produktie voor eigen verbruik verminderde, des te meer kochten de konsumenten als gereede waar, wat vroeger geheel of gedeeltelijk in de huishouding werd vervaardigd. De nieuwe, veel meèi^ gevarieerde produktie te kennen, — de waar te kennen; te weten waar zij gekocht en hoe zij verkocht moest worden, haar in alle kwaliteiten en soorten beschikbaar te houden voor de koopers, wier eischen met hun koopkracht vermeerderden, werd de studie en de funktie van den nieuwen stand. Bij elke uitbreiding van het kapitalisme, dat op een grooter gebied of sterker binnen bestaande grenzen de moderne konsumtie vestigde, kwam er gelegenheid te meer voor het bedrijf van den winkelier. — Anders dan bij het handwerk, verschijnt het kapitalisme als de gouden eeuw van het winkelbedrijf. - - Verandering, teruggang in de gesteldheid van het vak, dat tot voor korten tijd het zekere bestaansmiddel was van de kleine en zeer kleine bezitters, is een nieuw maatschappelijk evenement. II. Niet meer Engeland — Duitschland is tegenwoordig het aangewezen terrein voor ekonomisch onderzoek. Met Noord-Amerika heeft Duitschland gemeen een uiterst snelle ontwikkeling van de kapitalistische produktie. Anders dan in Amerika heeft de grootindustrie in Duitschland sterke overblijfselen van oudere ekonomische stelsels aangetroffen, waarmeê het maatschappelijk leven innig verbonden was, waarop vóór-kapitalistische sociale en politieke instellingen nog stevig steunden. Dit, vooral, maakt Duitschland een zeer belangrijk wetenschappelijk gebied. Ekonomisch verschillende stelsels vindt men er, met bijbehoorende verschillende inrichtingen, gewoonten en gevoelens. Alles onder den drang en in het teeken van toenemend kapitalisme, iedere maatschappelijke groep of klasse met een eigen, bij deze beweging verschillend betrokken belang; met een door haar belang voorgeschreven en hare plaats bepaalde eigen politieke houding en eigen ideëele systemen. Wij hebben hier te spreken over een vorm van verzet tegen het indringende, aantastende, omkeerende kapitalisme. In het samèngestelde beeld van den modernen klassenstrijd is de middelstandspolitiek, en ook het onderdeel de winkeliersbeweging, thans het scherpste uitgedrukt in Duitschland. '). Frankrijk, het land overigens ') >Die Lage des Kleinhandels . .. bildet für den Auslandsstaaten da dort das Detailgeschaft durchaus nicht in gleichem van kleinkapitaal en middelklasse bij uitnemendheid, heeft niet de eensklapsche en sterke uitbreiding van het kapitalisme gekend, dat de nering aanrandde van den gevestigden kleinen eigenaar. De ekonomische ontwikkeling minder plotseling, maakt de maatschappelijke gevolgen minder voelbaar. Het geleidelijke schijnt natuurlijk; het haastige, ongezond. Het zou de vraag zijn waar, statistisch, het kleinbedrijf meer door het grootkapitaal is aangedaan: in Duitschland, Frankrijk, Engeland of Amerika. Doch niet twijfelachtig is dat eenige statistische voorstelling, waarbij niet het tempo van de beweging ware vermeld, de werkelijkheid kwalijk zou weergeven. Maatschappelijk geldt alleen het betrekkelijke. Daar zal de middelstandspolitiek het meeste beteekenen, waar de aanval van het kapitaal het hevigst is geweest, de noodlottige werking als een min of meei onverwachte gebeurtenis den winkelier, veilig achter de toonbank, heeft getroffen. Een langduriger ondermijning van zijn positie die wellicht meer schade heeft aangericht, zal als sociaal moment een geringer effekt hebben gesorteerd. Het zal nog nader blijken dat de nieuwe vorm van den kleinhandel, daargelaten hoe ver hij nu is gevorderd, voor Duitschland later kwam en spoediger doordrong dan ergens anders. Ouder zijn de grootkapita- Masse, wie in Deutschland, die öffentliche Meinung beschaftigt, ein noch unerforschtes Gebiet." (Prof. Dr. F. C. Huber [Stuttgart] Waarenhaus tind Kleinhandel, Berlin, 1899, bl. 73 >• listische ondernemingen in Frankrijk, ouder ook in Engeland. De klachten van de neringdoenden in Duitschland dateeren van kort geleden; de geschiedenis van hun tegenspoed bedenkende, stellen zij het begin op tien, hoogstens twintig jaar terug. Maar in dien kleinen tijd is veel gebeurd. Zij hebben genoeg leergeld betaald, om te weten wat het kapitalisme voor hen beteekent, waar het ophoudt hun helper te zijn, waar het begint hun noodlot te worden. De snelheid van het verderf heeft in Duitschland een reaktie gewekt, die meer dan waar ook van zich doet spreken en positieve resultaten, althans den schijn van resultaten heeft bereikt, grooter dan elders. En daar, waar met de moderne produktie het geheele samenstel van haar maatschappelijk gevolg, van jonger datum is, en dus de staatkundige toestand duidelijker verband houdt met de ekonomische gesteldheid dan in de meeste andere landen, waar de politiek, tenminste uiterlijk nog, dikwijls de trekken van een vroegere ekonomische periode vertoont: daar is het middenstands-, speciaal het winkeliersbelang in de partijvorming, in de wetgeving, in de pers en de litteratuur, een sterker element. Om deze bijzondere reden bovendien, verschijnt het als een element van regeeringsbelang wijl de heerschende klasse, om de beweging van het proletariaat met betere kansen tegen te gaan, of althans om de middelklasse niet ook te vervreemden y geneigd is met hare eischen ernstiger rekening te houden. TWEEDE HOOFDSTUK. Grondslagen van het Qrootbedrijf in den Kleinhandel. I. Wezen en werkkring van het grootbedrijf. II. Ontwikkeling van den werkkring. III. Exploitatie door het grootbedrijf. IV. Taktiek van het grootbedrijf. I. Om de eischen te beoordeelen die verbetering bedoelen, is het noodig den toestand te kennen die het kwaad bevat. — De maatschappelijke groepen van het kleinbedrijf, heeft Marx geschreven in het Kommunistisch Manifest van 1847, »vervallen en gaan onder met de groote industrie." Sedert is deze*stelling in de socialistische programma's herhaald, in socialistische geschriften uitgewerkt, en keert eindelijk als een nieuwe en eerst thans ontdekte waarheid in de litteratuur van de middelklasse-zelve tot ons terug. De beweging die wij bespreken is niet anders dan hare politieke uitdrukking- van der Goks, Ekon. Studiën I. 2 Theoretisch is zij niet meer te bestrijden nu zij praktisch het motief is geworden van een feitelijke aktie. Wij zullen ons moeten bezighouden met de uitvlucht, waarmee de burgerlijke geleerde wereld als een weerlegging van onze stelling zich verblijdt. De werkelijkheid, overigens, geeft ons gewonnen spel. Ook in het winkelbedrijf kan de kleine ondernemer niet op tegen de macht die »de groote industrie" heeft gesticht, ten koste van de kleine en van het handwerk. Het bewijs is geleverd overtuigender dan eenige redeneering zou kunnen doen; 1) het ligt, zeiden we, in de reaktie tegen de strekking die Marx aanduidde, die sedert erkend is geworden door de publieke opinie. Wat ons overblijft, is het klassificeeren van de oorzaken en het registreeren van de uitkomst. Bemoeiing van het grootkapitaal met den kleinhandel onderstelt de mogelijkheid van een winstgevend bedrijf. ') »De winkeliersbeweging berust niet op een zenuwachtige paniek in de kringen van belanghebbenden, maar komt voort uit het juiste besef dat gewichtige omkeeringen aan den gang zijn, welke den kleinhandel ondermijnen" (prof. Biermer, Handwörterbuch der Staalswissenschaften VII, 649). »Een zoo wijd om zich heen grijpende beweging kan onmogelijk op kunstmatige wijs of door louter agitatie in het leven geroepen zijn." (Gravell, Zum Kampfe gegen die Waarenhauser, etc., 1899; bi. 10). »It is small wonder that under these conditions the competition of the department stores is the question which is agitating druggists, grocerymen, shoe retailers, and retail merchants of every class". Baker, Monopolies and the People, New-York, 1899, 3e ed., bl. 304). Deze mogelijkheid is niet altijd in elk land en in elk vak aanwezig. Kleinhandel is de afzet van produkten aan de verbruikers. De verbruiker is de kooper van de kleinste hoeveelheden. De rentabiliteit van het kapitaal in de winkelnering berust daarom op het groote getal koopers, die van het reuzekapitaal op het zeer groote getal. Nog voor de inmenging van de moderne konkurrentie, was het de taktiek van iederen winkelier het grootst mogelijk getal klanten te krijgen. Welke omstandigheden hebben de koopers in zulke groote getalen beschikbaar gesteld voor een en dezelfde zaak, dat men de zaak voor een buitengewoon uitgebreid financieel belang winstgevend kon maken ? Het spreekt van zelf dat men hier niet te doen heeft met absolute getallen. Men heeft te doen met cijfers die maatschappelijke en kommercieele verhoudingen uitdrukken. Een kapitaal waarmee gehandeld wordt op grooten voet, is alleen groot omdat de gewone voet waarop gehandeld wordt, af kan met kleinere kapitalen. Waar het kleine kapitaal eindigt en het groote begint, is anders niet te beslissen. — Een hoofdsom van 20,000 Mark, aangelegd in de koloniale branche geeft in een bepaalde stad aan haar eigenaar een netto inkomen van 1200 Mark. In die stad wordt gevestigd het filiaal van een huis dat met een kapitaal van 500.000 Mark jaarlijks 35 000 Mark schoon verdient. Ligt het verschil tusschen groot- en kleinkapitaal hier uitsluitend in de vergelijking van 500.000 bij 20.000? Neen, maar in de manier waarop men in beide ondernemingen liet doel bereikt van de belegging. In de eerste is hel noodiy. om 5 pCt. winst te maken, dat de prijzen gevonden worden met gemiddeld 15 pCt. opslag bij den inkoop; er gaan 9 pCt. aan onkosten. In de tweede is het voldoende, voor 7 pCt. verdienste, dat de inkoop met 10 pCt. wordt verhoogd; de onkosten beloopen niet meer dan 3 pCt. Het verschil van lageren verkoopsprijs, hier 5 pCt, trekt de koopers om een omzet te bereiken van 550.000, in de plaats van een van 23.000. Dit is eerst de schadelijke, de overmachtige, de fnuikende konkurïentie. Konkurrentie, die, om een grootere winst te kunnen maken, hier 1 pCt., goedkooper verkoopt en goedkooper moet verkoopen, hier 5 pCt. Deze afslag is niet willekeurig, noch ingevoerd ten bate van de verbruikers. Het is een noodzakelijke, onvermijdelijke manoeuvre; de eenig mogelijke voor het oogmerk van den kapitalist: den grooteren omzet 1) Maar het is bovendien een middel dat alleen voor hem mogelijk is. Waarom kan hij goedkooper verkoopen? Omdat hij tevreden is met een kleinere winst? Hij verdient integendeel meer. Zijn kosten zijn lager, 2) dat is ') >Auf das Streben den Umsatz zu vergrüssern, um dadurch . . . . die Kurkurrenz durch billigere Lieferung aus dem Felde schlagen zu kunnen, auf dieses Streben lassen sich fast alle grundlegenden Neuerungen im modernen Detailhandel zurückführen." (Sombart, Der moderne Kapitalismus, 1902, II 377). -) Gravell, Zum Kampfe, etc. (1899), taxeert den omzet van het huis Werthheim te Berlijn per dag op 100.000 M., of per jaar alles'). Als hij nog andere voordeelen heeft, en hij heeft andere, des te beter voor hem; maar reeds dit eene is genoeg om zijn positie tegenover het kleine kapitaal onaantastbaar te maken. Immers, waren ook bij hem de onkosten 9 pCt., dan zou ook zijn opslag, reeds om dezelfde winst te maken van 6 pCt., i5pCt. moeten bedragen. Doch dan zou hij moeten verkoopen tegen dezelfde prijzen als de gewone winkelier, zijn omzet zou niet worden bereikt, en hij, om zijn kosten te dekken en het kapitaal te doen rendeeren, omgekeerd gedwongen worden de prijzen te verhoogen. Hoezeer in het onderstelde geval willekeurig aangenomen, gevoelt men dat cijfers als deze het ekonomisch onderscheid van groot- en kleinkapitaal inderdaad uitdrukken. Het grootkapitaal begint bij het bedrag, wisselende met de plaats, den tijd en het artikel, maar in gegeven omstandigheden een vaste som, dat den kapitalist in staat stelt met betrekkelijk kleinere kosten de rentabiliteit te verzekeren van zijn geld. De inrichting 30 mill.. de totale recette van 600 middelsoort winkels. Hij berekent dat de groote firma voor dezen omzet 4 mill. M. per jaar aan onkosten betaalt (huur, salarissen, reklame enz.); de 600 gewone winkels met elkander niet minder dan 6 mill. Indien men te rekenen heeft 25 mill. voor inkoop, zoodat 1 mill. winst overblijft, is de opslag 20 pCt. Bij 6 mill. kosten zou de opslag 28 pCt. moeten zijn. ') »Les grands magasins ont commencé par obtenir les réductions des frais généraux qui varient de 13 p. 100 a 40 p. 100, selon qu'ils s'appliquent a une maison de grande concentration, van het bedrijf wordt niet persoonlijk gekozen maar maatschappelijk bepaald. Indien elektrisch licht, spiegelglas, ruime en weelderige lokaliteit, welgekleed en talrijk personeel tot de eischen behooren, is een kostbare uitrusting de bestaansvoorwaarde van iedere zaak. Het is op een cent na te berekenen, welk minimum van inrichting en onderhoud noodig is. Aan den anderen kant bepaalt de konkurrentie welk maximum van opslag bij den inkoop, den verkoop zal gaande houden. Tusschen beide ligt het inkomen van den kapitalist. Kan hij het minimum, de kosten, verlagen; kan hij het maximum, den opslag, verhoogen? Het zouden geen maatschappelijk bepaalde grootheden zijn, indien hij het vermocht. Omgekeerd kan het gebeuren en gebeurt het dikwijls, dat het minimum stijgt met de toenemende eischen van het publiek, dat het maximum daalt met de verscherping van de konkurrentie. Zoo bevindt de neringdoende zich tusschen twee vuren die niet worden gebluscht, en geraakt hij van weerszijden onder den druk. Zijn eenige uitkomst is — de vergrooting van den omzet. Dan dalen zijne kosten procentsgewijze en kan hij tevreden zijn met goedkooper te verkoopen. Verdubbelt zijn ou a un magasin moyen ou petit. La loi est formelle: dans un mêrae pays, les frais généraux sont en raison rigoureusement inverse du chiffre des affaires." (G. Michel, Les gr ands Magasins, Nouv. Dict. d'Econ. Pol., 1900; II 204). »The department stores can,.., reduce their expense account for a given volume of business far below that of the ordinary small merchant." (Baker, t. a. p., bl. 304). omzet, dan heeft hij niet noodig de uitgaven voor lokateit, bedienden, belasting, reklame, licht, onderhoud enz. te verdubbelen. Vergrooting van den omzet, uitbreiding van de kliënteele is het levensdoel van den kleinhandelaar als zoodanig. Doch ook de omzet heeft in elk gegeven geval een maatschappelijk bepaalde grens. De historische ontwikkeling heeft, de beschikbare koopkracht verdeelende:in iedere bepaalde streek den werkkring van de kapitalen in den kleinhandel vastgesteld. De door het geheel der ekonomische gesteldheid bepaalde behoefte, de totale omzet, gaf aan het geheel der kapitalen een zeker deel van de in de produktie der goederen voortgebrachte meerwaarde, , evenredig aan ieder kapitaal. Minimum grens was het ' levensonderhoud van den ondernemer; maximum grens, I de winstvoet die nieuwe kapitalen aantrok. Bij grooter , maatschappelijke stabiliteit; gegeven door beperkt verkeer en grootere traagheid van het kapitaal; lokale toestanden buiten-af minder algemeen bekend; het geld, de menschen, de relaties, de zaken, minder verplaatsbaar; in 't algemeen het gebied van de kapitalistische produktie beperkter en de akkumulatie langzamer die de lieden heet maakt op bedrijf en belegging; vóór in één woord, de werking van het grootkapitaal in de maat-^ schappelijke verhoudingen nogmaals een revolutie had veroorzaakt, bleef de toestand van den kleinhandelaar in menige streek lange tijden onveranderd en scheen de positie van den winkelier uittemunten door vastheid. Er was de onderlinge verstandhouding die althans tegenover de koopers gemeene zaak deed maken, en er was de goede, persoonlijke verstandhouding met de koopers. De onderstellingen van het kapitalisme dat ieder verbruiker tot de laatste cent profiteert van de resultaten der konkurrentie, en dat een ekonomische mogelijkheid aanstonds een maatschappelijk feit wordt, werden tegengewerkt door gebruiken en tradities uit vroegere tijden. Het kapitalisme stelt in de plaats van iedere andere de verhouding van warenproducenten, maar dit gebeurt niet zonder hindernis of verzet. Indien tegenwoordig een nieuwe winkel klanten krijgt omdat het een nieuwe is, bleven voorheen oude winkels hunne klanten behouden omdat het oude waren. Den gegeven, langdurigen, overgeleverden toestand met eigen hand verstoren, — de bestaande als door een opzettelijke regeling verkregen verhouding om te keeren — moest in den middenstand als een misdrijf worden beschouwd tegen het algemeen belang. Ieders klandisie was zoo goed ieders eigendom en verdiende evenveel respekt als ieders eigendomsrecht aan alle goederen Niet toevallig noemen sommige Fransche juristen de kliënteele een »propriété personelle." ') Op eikaars kosten den omzet te willen vergrooten, werd strijdig geacht met fatsoen en recht. De toestand als geheel was voordeeliger voor den een dan voor den ') Der unlautere Wetlbewerb etc., van Dr. Paul Baüer, München 1902 ; bl. 6. ander, maar was voor allen voordeelig. Met richtig instinkt begreep men, dat een aandeel in het gematigd monopolie, dat de neringdoenden inderdaad veelal hadden weten te vestigen, dat zij op vele plaatsen nog weten te handhaven — verkieslijk was boven de uitkomst van een strijd, die sommigen kon verrijken, die sommigen moet ruïneeren, en allen zou verontrusten. Zoo bleef de strijd om den afzet tot voor weinige jaren sluimeren 1). Het was de tijd die als de gouden tijd in de historie van het bedrijf bekend staat, de tijd die de tradities bepaalt van velen en de politiek beheerscht van de klasse. Het grootkapitaal, echter, dat andere tradities kent en komt met een andere taktiek; dat zijn eigen monopolie wil vestigen en het monopolie van de kleine winkels moet verbreken, richt al zijne middelen op het eene doel: de vergrooting van den omzet2). Het ver- i) »Jusqu'alors, un marchand ne pouvait guère atteindre que la clientèle occupant son voisinage immediat. . . C'était l age heureux ou la concurrence était forcément limitée, et oü chaque boutiquier pouvait exploiter tout a loisir la clientèle que le voisinage lui livrait a peu prés sans défense. II pouvait la tondre a sa guise, bien certain qu'elle ne lui échapperait pas. Les concurrents voisins, assurés, comme lui, de cette clientèle, ne fesaient pas grand effort pour la lui enlever; on maintenait donc les prix de part et d'autre, et les choses allaient ainsi doucement, paisiblement et sans grand effort." (Demolins, t. a. p. bl. 4). -) »\Vas den Bazar grundsatzlich von den Specialgeschaften unterscheidet ist, dasz diese die Vergröszerung des Umsatzes zu erzielen suchen durch allmahliche Erweiterung ihres Waaren- schijnt in de winkelwereld met het voornemen en de houding van een vijand. Einddoel, intusschen, is niet de omzet, maar de winst. Doch het is gebleken, dat het eenige middel om groote sommen rendadel te maken, de uitgebreide omzet is, die de noodzakelijke onkosten betrekkelijk kleiner houdt. Wij zagen dat dit de doodelijke konkurentie is, want zij gebruikt middelen welke de gewone winkelier niet kan hanteeren, en zij brengt het bedrijf op een terrein waar hij niet kan volgen. In het hier gestelde voorbeeld is 9 pet. kosten het minimum op een kapitaal van 20,000 M. Het zal 8 pet zijn op een kapitaal *) van 30,000 M. Maar dit ééne percent maakt, onderstellen wij, geen noemenswaard verschil mogelijk op de prijzen. Het grootkapitaal begint bij het bedrag waarover het percentage van de onkosten gedaald is tot een punt, dat een belangrijke, n 1. voor de koopers onweerstaanbare prijsverlaging veroorlooft. Deze begunstiging van de und Kundenkreises, abcr unter Beibehaltung, ja am liebsten Erhöhung der fest stehenden und quasi konventionell gewordenen Preise — gilt doch in diesen Kreisen individuelle Herabsetzung des Verkaufspreises als »SchIeuderei", fur etwas Verachtliches, das Renommee des Kaufmanns schadigéndes! — der Bazar dagegen durch Erniedrigung der Preise auf das thuniichst geringste Masz." (Dit Lage des Kleinhandels in Deutschland herausgegeben von der Handelskammer zu Hannover, 1900, II 41). Eenvoudigheidshalve is hier steeds aangenomen dat inkoopsom en waren-kapitaal aan elkaar gelijk zijn, of dat het warenkapitaal éénmaal per jaar wordt omgeslagen. Dit is de voor den grooten ondernemer minst gunstige onderstelling. verbruikers is het antwoord op de vraag: hoe het mogelijk is in den kleinhandel, tot dusverre en als regel onder exploitatie van kleine kapitalen, groote kapitalen winstgevend te maken. De revolutie in de nering is de vergrooting van het arbeidsveld der kapitalen. Het kleine arbeidsveld, op de aangeduide wijze begrensd en om de genoemde redenen langen tijd voor geen verruiming vatbaar, kon met kleine kapitalen worden bewerkt en gaf slechts aan kleine kapitalen een behoorlijke winst. De winkeliersstand heeft er gebruik van gemaakt door een bedrijfs-inrichting te vestigen, die wederom als een oorzaak op de beperking van het kapitaalsgebied terugwerkte. De revolutie, welke aan het grootkapitaal een passenden werkkring verschafte, is thans in vollen gang, en tegen haar wendt zich de politiek van de middelklasse. De revolutionnaire faktor is ten slotte niets anders als de voortgang van de kapitalistische proj/uktiewijze C zelf. Men mag aannemen, dat van het begin af de groote kapitalen bereid waren dit nieuwe terrein te betreden. Hun vaderland is waar de groote winsten rijpen, en haar te oogsten hun onvervreemdbaar recht. Maar de goede wil is niet genoeg indien de gelegenheid ontbreekt. De vraag is nu beantwoord wat de koopers II. heeft getrokken, nog niet: welke koopers en waar vandaan. De uitbreiding van de steden heeft het eerste de koopers beschikbaar gesteld. De haastige aanbouw van menige stad verraste het winkeliersgild en opende schoone vooruitzichten voor ondernemende buitenstaanders. 1) Dat gevestigde firma's in de oudere deelen, depóts leggen in de nieuwe buurten, schijnt pas te gebeuren nu de gevaren van het verzuim gebleken zijn. Het was in t algemeen bij de winkeliers niet gebruikelijk naar de klanten te gaan, de klanten kwamen bij hen Maar de nieuwe winkels waren niet alleen bestemd voor de nieuwe bewoners. De vermeerderde, dikwijls zeer snel vermeerderde bevolking als geheel, begon, voor sommige artikelen althans: eetwaren, huisraad en kleeding, de massa afnemers te stellen welke het grootbedrijf behoeft. Te Parijs, weet men, heeft de bakermat gestaan van deze reuzekinderen des kapitaals. Het Grand Magasin ») "Die ganz auszerordentlich gestiegene Bauthatigkeit der Ietzten Jahre hat sehr dazu beigetragen, die Konkurrenz der Detailgeschafte zu vermehren. Es entstehen in bisher unbebauten Gegenden neue Strafzezüge und die Rentabilitat der Neubauten wird vvenn eben möglich, durch den Miethpreis der, in den Neubauten angelegten Laden zu erreichen gesucht. Diese neu angelegten Laden werden mit lmmer gröszerem Luxus m Spiegelscheiben und Beleuchtung ausgestattet und drangen durch ïhre Erscheinung naturgemasz die alteren Lokale in den Hintergrund." (Handelskammer zu Karmen, Enquête Ha?inovcr 1899; I, 71. du Louvre is opgericht in 1855, toen het tweede keizerrijk aan de kapitalistische klasse Frankrijk in exploitatie had gegeven en haar de wereld beloofde. Parijs werd al vast tot hoofstad van de wereld uitgeroepen, en kreeg in hare speciale artikelen de klandisie van het gebied dat zij ekonomisch beheerschte. Het gebeurde niet zonder protest van de plaatselijke ondernemers, en reeds spoedig werd een belasting ingesteld, die de uitbreiding moest tegengaan van den kapitalistischen kleinhandel over een aantal soorten van goederen tegelijk. Doch het schijnt, dat de reden waarom de allergrootste inrichtingen in Parijs van de Duitsche en Engelsche verschillen door een beperking van het getal warensoorten, dieper ligt dan in deze fiskale belemmering. De ekonomische voorwaarde van de ontwikkeling in de andere richting was, mag men aannemen, niet aanwezig ; het voornaamste ontbrak: de menigte koopers. De modemagazijnen, die ook in de tweede plaats meubelen en stoffeering slijten, zijn werkelijk magazijnen voor de wereldmodes, tiet was niet enkel Parijs, noch zelfs Frank_ rijk alleen, dat den omzet opleverde, het waren koopers over Europa en daar buiten. De bijzondere reden ontbrak, waarom voor andere artikelen het wereldpubliek in Frankrijk of Parijs zou gaan winkelen. Hadden zoodanige motieven bestaan, geen belastingwet zou een blijvend bezwaar zijn geweest, geen regeering bij machte een zoodanige wet te handhaven. Vervolgens is in vele voorname plaatsen de nieuwe handelsvorm doorgedrongen, het laatste, zeiden we, in Duitschland. Geen hoofdstad in Europa zonder een opkomende of gevestigde groote of allergrootste winkelzaak. Als tweede revolutionnaire faktor komt de moderne verkeersinrichting *) in aanmerking, die de kapitalisten in staat stelt van de ophooping van menschen in de steden geheel af te zien. Voor het doel, den grooten omzet, is het niet noodzakelijk dat de onderneming in een zoodanig centrum gevestigd blijft. Dit is nogmaals een voordeel boven de gewone winkels, die op de hooge lasten zitten verbonden aan het wonen in de duurste buurten van de stad. De grootkapitalist kan den nieuwen regel dat de koopman naar de afnemers gaat, tot zijn voordeel volkomen uitbuiten. Geschapen om de overvloedige produktie van de industrie over de konsumenten te verspreiden, vermag de inrichting van onze vervoer- ') »Le développement des transports amène une révolution dans les conditions du commerce; il a étendu indéfiniment, pour chaque commergant, 1'aire de la clientèle. . . . II devenait! en effet, possible de saisir Ie cliënt non seulement d'un bout de Ia ville a 1'autre, mais d'un bout du pays a 1'autre, presque d un bout du monde a 1'autre." (La Question des Grands Magasms, par Edmond Demolins, Paris 1890, bl. 4/5) — »Die allgemeinen Verkehrsumwalzungen der Ietzten Jahre haben. . auch für die distributiven Gewerben das Eindringen des Groszbetriebs erbracht." (prof. Huber, Warenhaus und Kleinhandel, Berlin 1899, bl. SS^- "La concentration du commerce de détail. . . coincide avec le développement des voies de communication et des transports rapides." (George Michel, Nouveau Dictionnaire dEcon. pol. 1900; II, 203, art. Les Grands Magasins). middelen zoowel de enorme partijen van fabrikant en importeur te overweldigen, als het kleinste pakje te expedieeren van den winkelier. De klanten doen hunne bestellingen per briefkaart en hij zijne leveranties per postpakket. 4) Een paar woorden in de brievenbus, brengt u iedere verlangde hoeveelheid van de waar eenige uren later aan de deur. Dit boodschappen doen op min of meer verre afstanden is gemakkelijker en even prompt als in een grootere stad, waar men loopen of rijden moet, dikwijls dragen of laten halen. De koopers in een kleine stad hebben bovendien het voordeel van bediend te worden door speciale huizen, ter plaatse niet vertegenwoordigd. Zoo konkurreert een fabrikant of magazijnhoudér, onverschillig waar gezeten, met den lokalen winkelstand in iedere gemeente. De omzet, aan geografische grenzen thans nauwelijks meer gebonden, wordt met behulp van het moderne vervoermiddel geleverd door de koopers uit het geheele land, niet i) »Ein Hauptschaden ferner fur die Landgeschafte ïst . . die Ausdehnung der Postvermittelung auf die 5 Kilo-Pakete. (Huber, t. a. p. bl. 55). Evenzoo noteert prof. Marshall als een van de oorzaken: >the growing facilities for ordering and receiving parcels by post and other ways." (Principles, I, 367) — >Das Versandgeschaft ist erst möglich geworden, nachdem Drucksachenversand, Postkarte, Postanweisung und Nachnahme, 50 Pf. Packet porto und ahnliche Einrichtungen des modernen Verkehrs geschafien worden waren." (Sombart, Der modernt Kapitalismus 1902, II, 379) - «L'acheteur n'a plus besoin de se déranger, la poste lui apporte, non seulement le prix maïs 1'image des objets a choisir." (Desmolins, t. a. p. bl. 13)- zeldzaam aangevuld door koopers daar buiten. Behalve het vervoermiddel heeft de industrie de verpakking en bewaring geleverd, waardoor het verzenden van de meeste artikelen niet zeer bezwaarlijk is. — De grootkapitalistische inrichting die zich toelegt op den omzet in de nabijheid, al de beschikbare koopkracht tot zich neemt uit de omgeving, is de Bazaar. Tegenover deze intensieve exploitatie staat de extensieve van de Verzendzaken, die afnemers bedienen in een kring zoo wijd als zij met de reklame kunnen beheerschen en bereiken met het vervoer. Verkeers- en vervoermiddelen geven aan den kleinhandel op grooten voet nog andere wapenen tegen den winkelstand. Vroeger b. v. loonde het de moeite niet, wegens de hoogere kosten, dat importeurs of fabrikanten lieten reizen anders dan bij grossiers; grossiers, anders dan bij winkeliers. De sporen waren duurder en er waren minder sporen, stoomtrams en lokale spoorwegen bestonden niet. Kleinere en meer afgelegen plaatsen werden niet of veel minder dan thans bezocht. De lagere tarieven; de bereikbaarheid van ieder punt, zoodat de reizigers in korten tijd veel kunnen afdoen en overal komen, ook minder kosten en tijdverlies hebben wegens nachtverblijf, een en ander heeft het z g. detailreizen., als derde grootkapitalische instelling, ten zeerste bevorderd en algemeen gemaakt. De neringdoenden klagen, dat de handelsreizigers hen overloopen: duizendmaal erger wordt het, nu de reizigers hun deur voorbij gaan en de klanten opzoeken, voortaan hunne klanten. Voeg bij dit alles, eindelijk, dat het kapitalisme, hoezeer het grootbedrijf zijn element is, toch zijne eigen methode heeft om tegelijkertijd het kleinbedrijf te bevorderen. Het eerste wat iedere studie van het kleinbedrijf dient te onderscheiden, is zijn voortbestaan als overblijfsel, van zijn aanwas als nieuwe vrucht. Deze laatste kategorie is in de winkelnering zeer uitgebreid. De proletariërsbevolking van de steden onderhoudt de behoefte aan zeer kleine winkels. Op welke wijze ook verongelukte existenties pogen zich te herstellen door het doen van een winkeltje. Wie geen winkeltje bijeen kan bedelen, koopt een mars of huurt een kar en gaat den boer op met negotie. De statistiek telt al deze onafhankelijke ondernemers in het bedrijf van den handel te zamen, en menige burgerlijke ekonomist tracht u en mij te troosten met de tabellen, waaruit een teruggang van de klasse tusschen arbeiders en kapitalisten geenszins blijkt. Doch de winkelier heeft slechts zijn portemonnaie te raadplegen om te weten dat deze papieren welvaart hem niet kan redden. — Het is niet alleen de glorie van de kapitalistische ordening waaronder hij lijdt, hij lijdt ook van de misère die zij teweegbrengt en van de ruïnes die zij overlaat. van der Goks, Ekon. Studiën i. 3 III De type van den grootkapitalistischen kleinhandel hier nader te beschouwen is de Bazaar 4): de Engelsche Store, het Duitsche Waarenkaus. De bazaar staat tegenover den winkel als de fabriek tegenover de werkplaats; de vesting en het arsenaal van het kapitalisme, hier in de produktie, daar in den kleinhandel. De intensieve exploitatie van de koopersmassa stelt aan de kommercieele taktiek van den bazaar andere eischen als aan de firma met filialen of aan den koopman per post. Het Versandgeschaft stuurt naar wijd en zijd, trekt koopers van andere provinciën en andere landen, maar heeft geen andere taktiek als de reklame per advertentie. Omdat het koopers trekt overal van- ') >In der That sind . . . eine grössere Anzahl von Handelsunternehmungen entstanden, die in grossartig eingerichtcn Verkaufspalasten alle erdenklichen Waarengattungen vereinigen, den massenhaften und billigen Vertrieb derselben pflegen und auf das grosse Publikum der Kauflüstigen, das dort seinen ganzen regelmassigen Bedarf decken kann, eine erstaunliche und. . . nicht nur vorübergehende Anziehungskraft ausübcn. Solche mit grossem Kapital, einem riesenhaften Angestelltenapparat betriebene, durch alle Mittel der neuzeitlichen Reklame und Kulanz in ihrer Leistungsfahigkeit gesteigerten Grossmagazine und Kaufhauser die den Detailhandel an sich zu reissen suchen, nennt man Waarenhauser oder auch Bazare." (Biermer, Warenhauser, H. W. B.- Staatsw. VII, 642). daan, en geen groote getallen koopers uit een plaats of streek, wendt zijn reklame zich tot de koopers, als het ware, persoonlijk en hoofd voor hoofd Gij wordt uitgenoodigd een kist sigaren te bestellen bij de firma A , een mand wijn bij B., een pak linnengoed bij C. Naar den bazaar, naar den bazaar wordt men getrokken — en voor alle artikelen De huizen A., B. C., grootkapitalistische ondernemingen, adverteeren op grooteren voet dan de gewone winkels. Maar de bazaar gebruikt zijn geld in een zeer samengestelde taktiek: hij moet niet werken op individüen maar op de massa: een groote bevolking moet als één man die al hare behoeften vereenigt en al haar koopvermogen bezit, de afnemer worden van den bazaar. Taktisch, daarom, zijn slechts de bazaars of grootmagazijnen nieuwe inrichtingen. Het verschil bij vroegere toestanden vertoont daarom deze bedrijfsvorm het scherpst. Kapitaalwinst, en, als middel, groote afzet, is het doel van alle vormen. Maar de bazaarvorm, die niet zich een publiek samenleest uit vele plaatsen, dus zijn aktie op de verbruikers en daarmee op de bestaande !) .Einen Gipfelpunkt der modernen geschaftlichen Entwickelung mit dem Tendenz den Handel möchlichst mit allen Waaren in einem einzigen Geschaft z'u vereinigen, erreichte ein Groszbazar, der Ende 1897 in Berlin eröffnet wurde. In fünf Stockwerken waren nach dem Verzeichnis des Unternehmers 78 Waarengruppen zum Verkauf gestellt, u. a. Manufakturwaaren, Bücher, Cigarren, Konserven, Fahrrader. Gas- und elektrische Artikel, Musikalien, Pfefferkuchen, Uhren, Wein, Schnaps, u. s. w." (Dehn, Die Groszbazare und Massenzweiggeschafte, 1899, bl 34). winkeliers, binnen eene enkele plaats koncentreert, de bazaarvorm is de soort van grootbedrijf die gelden kan voor de meest typische en sterkste maatschappelijke uitdrukking van de ekonomische kategorie. Het Versandgeschaft ontneemt aan winkelier X. hier, aan winkelier Y. daar, een of twee klanten. Het Waarenhaus neemt aan alle winkeliers van dezelfde stad al hunne klanten af. Zegt men dat vele Versandgeschdfte hetzelfde resultaat zullen bereiken, zoo is te antwoorden dat niet in de eerste plaats het resultaat telt dat later merkbaar wordt, maar de middelen die aanstonds in het oog vallen. De middelen die de bazaar gebruikt, zijn nieuw, en behooren bij de inrichting die van alle andere onderscheiden is door hare gekoncentreerde werking op de koopers. Men kan ook een omzet opbouwen door koopers te verzamelen van heinde en ver. Het ekonomische doel wordt in beide gevallen getroffen. Men heeft in het eene zoowel als in het andere te doen met kleinhandel op groote schaal. Doch de bazaar presenteert zich als de grootkapitalistische schepping bij uitnemendheid, wijl wij in zijn nieuwe kommercieele taktiek, meer dan bij eenige andere soort, de levensbeginselen speuren van het nieuwe ekonomische bedrijf. ') Het nieuwe bedrijf is ') «Wahrond die sogenannten Versandgeschafte von der grossstadtischen Centrale aus ganze Theile des Provinzialgeschaftes schon langst an sich gerissen haben, grossartige Specialgeschafte mit Hunderte von Filialen dem lokalen Detailhandler einen erheblichen Bruchteil des Absatzes bestimmter Artikel abge- het verzekeren van een grooten omzet. De nieuwe taktiek, het exploiteeren van een geheele stad. Hetgeen de bazaar binnen haar gebied tot stand brengt, verstrekt ons het beeld van wat het grootkapitaal verwezenlijkt in den kleinhandel. Gegeven de gelegenheid tot grootbedrijf in de winkelnering, heeft de bazaar de voordeelen van kapitalistische exploitatie op grooten voet met alle andere vormen van het grootbedrijf gemeen, met de verzend-, met de filiaalzaken, met de speciale magazijnen. Voor zijn bijzonder doel, den toeloop te trekken van de massa, heeft hij zijn eigen methode, die het wezen van de geheele soort het treffendste openbaart. Het onderzoek van het bazaarbedrijf, derhalve, legt ons bloot de inrichting van den nieuwen kleinhandel in algemeene trekken, en vertoont tegelijkertijd zijn scherpst gekenmerkte maatschappelijke gedaante. Dit onderzoek is bovendien noodzakelijk voor de kennis van de aktie tegen het grootkapitaal, die in de eerste plaats aktie is tegen de bazaars. ') Gegeven de mogelijkheid van een grooten omzet, en nommen haben, greift das moderne Waarenhaus alle Arten des Detailhandels auf der ganzen Linie gleichzeitig an." (Biermer, t. a. p. bl. 642). .... gerade dasjenige Charakteristikum, welches den Groszbazar, das Waarenhaus, von allen anderen Geschaften unterscheidet: der riesenha/te Umsatz .... (GRavELL, Zum Kampfe etc. 1899, bl. 8). l) , . , gegen sie richten sich unter anderem diejenigen Bestrebungen, die man >kaufmannischeMittelstandsbewegung"nennt wij zagen welke de maatschappelijke voorwaarden zijn die deze mogelijkheid bedingen, is goedkooper verkoopen het naaste en meest omvattende middel. Zonder eenig nadeel kan de grootkapitalist dit middel toepassen, immers wat hem tot grootkapitalist maakt is juist de inrichting van zijn zaak die uitgebreider en dus relatief minder kostbaar is dan de andere. Dit eene gegeven was genoeg om het ekonomische overwicht van het grootkapitaal in beginsel te verklaren. und die in der Forderung eines staatlichen Schutzes gegen die übermaszige Konkurrenz grosser und gröszter Firmen des Detailhandels gipfeln. Als die gefahrlichsten Feinde des kaufmannischen Mittelstandes werden in der Gegenwart von den Detailhandlern die Waarenhauser angesehen. In die Agitation gegen diese Groszhandlungen en Detail sind weite Kreise des kaufmannischen Publikums hineingezogen worden, welche nach ihren sonstigen wirtschaftspolitischen Anschauungen für eine Beschrankung der Gewerbefreiheit nicht zu haben waren. Dem Aufkommen der Waarenhauser verdankt man es also in erster Linie, dasz die kaufmannische Mittelstandsbewegung so lebhafte, ja stürmische Formen angenommen hat, so dasz sich grosze politische Parteien und die Regierungen ihrem Programm nicht langer rnehr verschliessen konnten." (Prof. Biermer : Waarenhauser u. Waarenhaussteuer, Handwörterbuch der Staatswissenschaften, III, 642). — »Aus allen Ecken und Enden, aus vielen Zeitungen und zahlreichen Versammlungen, ja aus den Parlementen und von den Regierungstischen tönt uns heute der Ruf entgegen: Auf zum Kampfe gegen die Waarenhauser!" (Gravell, t. a. p. etc., 1899, bl. 5)- «Der Detaillistenstand tritt nahezu einmütig und solidarisch für eine gesetzliche Einschrankung des Bazarwesens ein." (Hubfr, t. a. p. bl. 14). Het is intusschen verre van het eenige gegeven waarop zijn overmachtj berust. Er is bovendien en ten eerste het goedkooper inkoopen. x) De exploitatie in het groot begint, uit het oogpunt van dit nieuwe kriterium, waar de omvang van den inkoop de eerste hand of den producent veroorlooft tot lager prijzen te verkoopen. De bazaar die niet slechts veel klanten wil trekken uit de bevolking, maar die van de bevolking zijn klienteele wil maken, moet alles verkoopen wat iemand verlangen kan. Uiterlijk, daarom, is de bazaar behalve een groote winkel, te kennen als een winkel waar van alles te krijgen is. Echter is het wel niet mogelijk in ieder artikel zoo uitvoerig gesorteerd te zijn als de speciale i) »Beim Einkauf ist das Groszmagazin begreiflicherweise im Vergleich zu den kleineren Handlern sehr begünstigt, es kauft viel und an der ersten Quelle, somit regelmaszig besser." (Prof. Victor Mataja, Groszmagazine und Kleinhandel, 1891; bl. 45). „Die Grundidee des heutigen Waarenhauses ist der Grosskapitalistische Massen-Einkauf an erster Quelle und der Vertrieb gemasz der Speculation auf den Massenabsatz." (Prof. Huber, Waarenhaus und Kleinhandel, 1899; bl. 10). »Im durchschnitt kann man rechnen, dasz er 20 bis 25 % bilüger einkauft als die konkurrirenden Detaillisten, und deshalb kann er rait Profit noch zu Preisen verkaufen die kaum den Selbskostenpreis jener erreichen." (Enquete Hannover II 45. Eisenwaarenhandel in Breslau). — >These great mercantile establishrnents dispense with the wholesaler entirely. They go directly to the producer and are able to buy in such quantities and upon such terms as to secure much lower prices than any small dealer." (Baker, Monopolies and the People, 1899, 3e ed. bl. 304). zaken, en ook niet noodig wegens zijn taktiek om onder en door den schijn van uit zeer vele dingen de keus te geven, omgekeerd den verkoop te forceeren in het belang van de onderneming i;. Zij bepaalt zich daarom tot eenige van de meest gangbare soorten in ieder artikel, en behoeft dus den inkoop niet zoozeer te versnipperen als de kleinere konkurrent 2). Deze omstandigheid versterkt nog hare positie als groote kooper, die reeds daarom de goederen voor minder kan afgeven wijl hij ze voor minder ontvangt 3). «Wanneer b.v. Werthheim in Berlijn," zegt een van de wakkerste kampvoerders der kleine lieden in zijn geciteerde brochure 4), »bij de Liebig Company voor 500.000 Mark vleeschextrakt bestelt, dan is het volkomen begrijpelijk dat deze maatschappij, die immers bij de leveiing van zulke hoeveelheden ook voordeelen in de produktie heeft, gaarne koncessies doet in den prijs, en ') "Das Ideal des Grosswaarcnhauses ist: von jeder Waarengattung thunlichst nur einen Gegenstand führen zu müssen, wenn moghch über alle Gegenstande, die eine bestimmte Kundschaft fur ihren Gebrauch nötig hat." (Sombart t a p bl. 398). a) A. Gravell, t. a. pl„ bl. 10 11. 3) »I1 est evident que Ie boutiquier qui achète aux mcmcs manufacturiers des quantités minimes . . . ne peut pas obtenir les memes conditions que son grand concurrent et faire bénéficier sa clientèle des mêmes avantages." (G. Michel, t. a. p. bl. 204^. ' 4) ld., bl. 11. te gereeder daar de bazaars het beginsel van kontante betaling gestreng toepassen." »Op deze wijze — vervolgt de schrijver - winnen zij in sommige warensoorten tot 10 en 15 pCt., in de elastiekbranche moet zelfs 20 pCt. afslag worden toegestaan. Zoo wordt het mogelijk dat b. v. een likeur, die door den producent voor den prijs van 26 M. voor 25 flesschen aan de bazaars wordt gelaten, en in den regel en gros niet onder M. 1.30 per flesch wordt gesleten, door een bazaar gepresenteerd kan worden voor 1 M.... Vermeerderd worden deze voordeelen bij den inkoop nog door de waarneming van gunstige gelegenheden en het gebruik dat het kapitaal kan maken van goede kansen op de markt. Zoo worden door de bazaars dikwijls groote partijen, van om welke reden ook, niet meer op de gewone kondities te verkoopen goederen, ver onder den prijs ingekocht en trots een opslag van 40 a 50 pC.t., nog altijd belangrijk goedkooper afgezet dan de konkurrentie met regelmatige relaties kan doen. In artikelen als vele koloniale waren, drogerijen enz. worden bij gunstige gesteldheid van de markt, groote posten afgesloten welke bij een met bescheiden middelen uitgeruste zaak ver boven de macht zouden gaan." ') ') Paul Dehn, auteur van een groot getal strijdschriften voor middelstandspolitiek, bericht over dit voordeel van inkoop in het groot 't volgende : , bij groothandelaren en gedeeltelijk ook bij fabrikanten, is gewoonte geworden een vast plan te volgen van evenredig rabat." Als voorbeeld neemt de schrijver het artikel gom- De bazaar koopt goedkooper en strijdt om den massalen afzet door goedkooper te verkoopen. Op een bepaalde hoeveelheid waar vallen minder kosten. Er is evenwel een derde ding dat bij de prijsbepaling te pas komt, nl. de kapitaalwinst. En — ook dit element valt hier lager. De groote afzet, immers, is eerst naar dit kriterium groot te noemen wanneer hij het kapitaal overtreft. Hoe meer keeren het kapitaal dat in de waren steekt, b. v. per jaar wordt omgeslagen, hoe geringer de opslag boven den inkoopprijs der waren behoeft te zijn om toch per jaar een voldoende rente af te werpen. 1) In elastieke ballen. «Bij afneming tot een bedrag van 200 M. wordt geen prijsvermindering toegestaan. Bij bestellingen tot 500 M.: 2 Vu ptt., tot 1000 M. 2'/o -f- 5> dus 7pCt., tot 2000 M. 2'/•> + 7'/.. dus 10 pCt., bij bestellingen boven 2000 M. 21/., + 10, dus 12V2 pCt. De kleine koopman, die maar voor 100 M. koopt, moet dus 12'/2 pCt. meer betalen dan de grootere. En nog veel beter af is de zeer groote koopman. Want. indien de orders binnen het jaar een som van 10.000 M. beloopen .... dan geniet hij bovendien 3 pCt., tot 15000 M. 4 pCt. en bij orders boven 20.000 M. 5 pCt., zoodat de groote koopman, indien hij in één jaar voor 20.000 M. elastieke ballen koopt, 17'/3 pCt. minder betaalt dan de kleine. Hij kan dus goedkooper verkoopen en meer verdienen dan de kleine." (I' Deun, Die Grossbazure und Massenzweiggeschafte, Berlin, 1899, bl. 74). ') »Die modernen Waarenhauser forcieren in ganz besonderer Starke die Umsatzgeschwindigkeit." (Sombart, t. a. p. bl. 398). » . . endlich der möglichst beschleunigte Umsatz setzt die Waarenhausbesitzer in die Lage, mancherlei und erhebliche Preisnachlasse von den Industriellen herauszuschlagen." ^Bieriier, t. a. pl., bl. 643). het voorbeeld dat de noodzakelijkheid van den grooten omzet heeft toegelicht, is het eenvoudigste geval aangenomen, zijn warenkapitaal en jaarlijksche omzet gelijk gesteld. Stellen wij thans dat het kapitaal van 500.000 M., den jsten Januari aan winkelwaren besteed, op 30 Juni in het bezit van den ondernemer is teruggekeerd, nogmaals door hem wordt uitgezet en dezelfde beweging doorloopt in de volgende zes maanden; het kapitaal, derhalve, is in het jaar tweemaal omgeslagen. Zien wij welke veranderingen dit geeft in de berekening van prijsverhooging van inkoop tot verkoop. — Aannemende, eerst, dat de 10 pCt. opslag gehandhaafd blijven, zal de bruto winst bedragen over het kapitaal in elke omslagperiode 50.000, of 100.000 M. per jaar. Wat de onkosten betreft, zullen er veranderde maar ook onveranderde zijn. Huur, lokaalkosten dezelfde; salarissen, bureaukosten, wellicht verhoogd. Wij stellen het cijfer op 20.000 M. in plaats van 15.000. Rest van de 100.000 bruto, 80.000 M. netto winst, of 16 pCt. over het kapitaal, tegen 7 pCt. bij één jaarlijkschen omslag. Is de ondernemer, echter, tevreden met de vroegere 1 pCt., vreest hij bij de hoogere dividenden den grooten afzet niet te zullen behouden, dan kan hij, om zeker te blijven van zijn afnemers, den opslag en daarmee den verkoopprijs van zijn goederen aanmerkelijk verlagen. Immers dan behoeft zijn bruto winst slechts te bedragen 35.000 M. 4- 20.000 M. of 55.000 totaal, makende 5.5 pCt. over 1.000.000 M., tegen vroeger 10 pCt. over 500.0000 opslag bij den inkoop. 4) Een halfjaarlijksche omslag, nu, in aanmerking nemende den taktischen regel dien wij hoorden noemen: de strikte kontante betaling, schijnt geen overdreven gunstige onderstelling '2). De bazar is een ontzaggelijk depot van ') >Ein vierte Waffe der Waarenhauser besteht in der Schnelligkeit des Capital-Umsatzes. Ein gewöhnliches Detailgeschaft musz schon sehr gut und flott gehen, vvenn das sein Betriebscapital mehr als 2 Ma! im Jahre umsetzen will; ein dreimaligerUmsatz kann im Allgemeinen als das Höchste angesehen werden, was im Detailgeschaft zu erreichen ist. Ein Waarenhaus kann sein Betriebscapital 6, 8, ja 10 Mal umsetzen weil nicht alle Branchen gleichzeitig stark gehen sondern einmal die eine, ein ander Mal die andere. Somit kan der Kasseneingang jeder Abtheilung immer wieder zur Reguliring einer anderen verwendet werden; das Waarenlaager ist unausgesetzt mobil, es findet keine Aufstapelung von Waaren statt zu Zeiten wo sie nicht gebraucht werden. Strohhüte z. B. werden im Waarenhause nur ausgeboten und verkauft in der Zeit vom 15 Marz bis 15 Juni. Ein Putzgeschaft musz aber schon im Februar zur Saison gerüstet sein und musz bis zum Erscheinen der Filzhüte, also bis September— Oktober den Strohhut feil halten. Im Waarenhaus löst unausgesetzt eine Saison die andere ab ; gehen Strohhüte nicht mehr, so gehen Bade-Artikel; haben diese abgewirthschaftet, kommen Möbelstoffe dran, denen folgen die Herbstkonfektionen und darauf die Spielsachen. Und immer ist es dasselbe Capital, welches in 2, 3 Monaten umgesetzt wird und seinen Nutzen bringt." (Gravell, bl 14). a) >Der Bazar arbeitet mit so riesigen Umsatzen, dasz er mit einem fast allmonatlichen Umschlag seines Kapitals rechnen kann, wahrend im Detailgeschaft der Eisenbranche der Waarenvorrath zwei bis höchstens dreimal jahrlich über den Ladentisch geht; zooveel soorten van goederen als eene gegeven bevolking gewoon is door tusschenkomst van den kleinhandel te verbruiken. De stroom van koopers welke de waren per stuk afvoert, moet gelijken tred houden met den aanvoer in het groot. Het is van overwegend belang dat deze beweging niet alleen zoo snel, maar ook zoo konstant mogelijk zij. Den verkoop volgens deze eischen te organiseeren, is inderdaad het organiseeren van de behoefte. De behoefte te organiseeren is een van de eerste maatregelen van ieder opkomend kapitalisme; de georganiseerde behoefte is de mode, vast verschijnsel van alle maatschappelijke ontwikkeling. De mode in kleeding wordt bepaald door eenige groote producenten in een paar wereldsteden. De bazaars en groote speciale magazijnen hebben verbruik en behoefte nog meer gedisciplineerd, door niet slechts de modellen vasttestellen, maar de gereede goederen volgens den mode van ieder seizoen den koopers aantebieden op een wijze, die door overvloed van faciliteit en bekoring op het publiek werkt als een bevel. De kapitalist verbergt zich in den man van de wereld en in den artist. Gij herkent den kapitalist aan enkele woorden die zijn mond niet uitspreekt, maar op zijn voorhoofd te lezen staan: de konditie van kontante betaling. De Parijsche verkoophuizen, minder veelzijdig dan de und dicser auszerordentliche Vorsprung erüffnet natürlich dem Bazar wieder eine neue Möglichkeit zur Preisherabsetzung." (Enq. Hannover II, 45, Eisenwaarenhandel Breslau) Duitsche, de grands Magasins »Louvre," »Printemps," »Bon Marché," tot kleeding en stoffeering hoofdzakelijk beperkt; waren, in welke de organisatie van den mode te brengen het minst bezwaarlijk is; konden den snellen en onafgebroken stroom van de afnemers naar hunne inrichtingen leiden door operaties, welke niet minder gewis zijn dan die van den man die een spoorweg legt of een kanaal graaft.1) Desmolins, redakteur van het maandblad Science Sociale, heeft in een ook als brochure uitgegeven artikel, »Het vraagstuk van de grootmagazijnen," de kapitaalbeweging beschreven, die ieder jaar in zijn bedrijf tot stand komt. Wij zien het kapitaal elke een of twee maanden een andere gedaante aannemen, zich achtereenvolgens belichamen in telkens verschillende artikelen, waarvan de verkoop volgens mode en seizoen het heden vastgelegde bedrag morgen doet terugkeeren in de hand van den kapitalist. Zoo zal een netto winst, zegge van 2 pCt. op iederen omzet, het schoone dividend kunnen afwerpen van jaarlijks 12 a 20 pCt. over het kapitaal. Het middel dat den stroom opstuwt en regelt, ebbe en vloed van de publieke koopkracht onderwerpt aan de belangen van den kapitalist, is de eerst door het grootkapitaal gekreëerde reklame. >De maanden Juni, Juli, Augustus en September — i) »I1 est incontestable que la clientèle va a ces Magasins comme 1'eau a la mer." {La Question des Grands Magasins par Edm. Desmolins, Paris, 1890; bl. 3). schrijft Desmolins — is het doodc seizoen. Het publiek is op reis en naar buiten, het koopt niet. (Daarentegen, mag men opmerken, koopen tienduizenden vreemdelingen). De verkoop wordt pas hervat als de menschen naar Parijs terugkomen. »Dit is het oogenblik waarop de bazaars, die hun buit afwachten, zich gereed maken hem te grijpen." »De eerste schermutseling beginnen zij in de laatste dagen van September door een tentoonstelling van tapijten, uitgebreid met gordijnen en meubelstoffen. Het tapijt is wel het artikel dat het beste overeenkomt met het jaargetij. Thuisgekomen heeft men de eerste guurheid, gevoeliger nu het pas zomer is geweest. Met hoeveel genoegen denkt men dan aan zachte, warme vloerkleedcn en wat hebben degenen die het eerst op het idee van een dusdanige tentoonstelling zijn gekomen, een juist oog gehad voor de eischen van het dagelijksch leven!" Ook gevoelt men meer dan anders de behoefte aan degelijke gordijnen en de noodzakelijkheid van zijn ameublement op te frisschen voor den komenden winter, den tijd van bezoeken cn wereldsche vermaken. »De menschen, zoodra zij in de stad terug zijn, haasten zich dus naar die winkels die zoo knap in de behoeften weten te voorzien — zelfs behoeften weten te wekken." Maar de September-schermutseling had hoofdzakelijk ten doel de klienteele nog eens den weg te leeren naar het magazijn, dien zij mogelijk was vergeten in haar lange afwezigheid, >en dien zij ten koste van wat ook moet leeren vinden." Oktober begint het werkelijke gevecht dat den kampagne inleidt. Gij wordt eensklaps overstort met katalogi cn advertenties die u de »algemeene tentoonstelling en inise en vente aankondigen van alle wintcrartikelen : «affaires considérables et nom- breuses occasions a tous nos comptoirs. Maar de winterartikelen (nouveautés d'hiver) zijn nog niet de gemaakte winterjaponnen enz. (toilet/es d'hiver) die komen einde Oktober — derde attraktie in twee maanden. In November is er rust, waarbij het magazijn niets zal verliezen, want het maakt zich gereed voor zijn vierden aanval. De leus is ditmaal, begin December, »tentoonstelling van étrennes, galanterieën, speelgoed". »Van de aanzienlijke sommen aan nieuwjaarsgeschenken besteed, hebben de Grands Magasins een groot gedeelte tot zich weten te trekken." Januari brengt een gelegenheid die meer dan eenige andere voordeelig schijnt; niet voor de onderneming, maar voor de klienteele : uitverkoop van koupons, overschotten, gemaakte kleeren tegen veel verminderden prijs wegens vergevorderd seizoen — vijfde moment in het bedrijfsjaar. Hiermeê is de vraag naar wintergoed bevredigd, en de lente is nog ver. Wat kan er gebeuren om opnieuw in Februari den vruchtbaar makenden stroom te voeren over de velden door het grootkapitaal geploegd en bezaaid? Men adverteert: „blanc et toile", witte goederen, algemeen benaming van alle meest noodige manufakturen: tafelgoed, ondergoed, kindergoed, bestemd voor alle huishoudens, geschikt voor alle beurzen. Deze tentoonstelling is het zevende moment, en trekt de meeste menschen. Een Parijsch Huis wordt gezegd op één van zulke dagen meer dan een millioen francs te hebben ontvangen. Nog volgt einde Februari — nummer zeven — een tentoonstelling van handschoenen en kanten, veeren, bloemen en parfumerieën — samenvallende met het lengen der dagen, wanneer de zon meer kracht krijgt, regen en mist verjaagt, en de vrouwen beweegt hare toiletten kleuriger en fleuriger te maken. In Maart staat het voorjaar voor de deur, en daarmee het motief voor een aantal nieuwe fazen in de kapitaalbeweging, die den schijn vertoont van een reeks dringende menschelijke behoeften, slechts te vervullen door de voortdurende inspanning van eenige allergrootste handelshuizen met een leger van personeel. »De tentoonstellingen volgen elkander op in dezelfde orde als voor den winter. In Maart: »nouveautés de la saison;" in April: kostuums en japonnen, in Mei: zomerartikelen. De laatste en elfde valt begin Juni, «uitverkoop van resten tegen verminderden prijs." Hiermêe is dekommercieele rondgang van een jaar gesloten, en kan in den herfst de volgende beginnen, die bijna evenveel momenten als maanden telt. De drie bestanddeelen van den verkoopsprijs: inkoop, onkosten en winst, zagen wij dat de kleinhandelaar met grootkapitaal lager vermag te berekenen dan zijn konkurrent, de gewone winkelier. Het middel is de groote omzet, het doel de kapitaalwinst, het resultaat de verdringing van het kleinkapitaal uit de winkelnering. De bazaar of het grootmagazijn verpersoonlijkt kommercieel en technisch den ekonomischen bedrijfsvorm, die eerst door de ontwikkeling van de kapitalistische produktie in de groote steden en het moderne vervoer zijn bestaansvoorwaarde verwezenlijkt zag : de mogelijkheid van vele koopers. De technische inrichting — kommercieele kenmerken zijn de veelvoudigheid van de koopwaar, het stelsel van kontante betaling, en de reklame die een regel- van der Goes, Ekon. Studiën I. 4 matigen, snellen afzet beoogt — technisch noodig voor het kommercieele doel, den grooten omzet, bestaat uit een gebouw en een personeel op de afmetingen van den omzet berekend. Wij noemen den omzet groot wanneer hij een handelsgebied omvat, waarbij het exploiteerende kapitaal voordeelen begint te genieten boven kleinere kapitalen. Groot en klein zijn hier dus begrippen, waarvan de konkreete inhoud door ekonomische gegevens, wisselend met plaats en tijd, wordt bepaald. Een kapitaal is groot zoodra het niet slechts konkurreert, maar overmachtig konkurreert. De technische vorm van de overmacht der bazaars zijn hun groote gebouwen en hun talrijk personeel, verreweg grooter en talrijker dan van de gewone zaken. Het groote gebouw is een belangrijk element in de kostenrekening. De enkele aanwezigheid van een reuzewinkel is, als een merkwaardigheid van de stad, de beste reklame en een die zich zelf betaalt. 1) Het grootkapitaal heeft de positie van den kleinhandel ten aanzien van het plaatselijk verkeer geheel veranderd. Vroeger was het de winkelier die zich een plek uitzocht aan de drukste wegen. Thans wordt het verkeer verlegd naar de punten waar de bazaars gevestigd zijn 2). — !) »Die Ausgaben für Reklamezwecke verringern sich mit der Zeit, denn der Verkaufspalast selbst ist die zugkraftigste Reklame von allen." (Biermer, t. a. pl. 1)1. 643). »Heute bilden die >Grands Magasins de Nouveautes" ohne Zweifel eine Sehenswürdigkeit von Paris." (Mataja, t. a. p , bl. 6). 2) »L)as grösste Londener Warenhaus liegt in einem Stadtteil, Het talrijke personeel drukt een ander aspekt uit van het grootbedrijf. Winkeliers, ook de grootere, worden door hun personeel bijgestaan; de taak van den bediende is de handreiking aan den patroon; de patroon werkt meê, maar kan al het werk niet af. — Een blik op de bezigheid van de honderden, somtijds duizenden geëmployeerden van de bazaars doet zien dat aan deze verhouding een eind is gekomen. De patroon is niet meer de eerste onder zijne gelijken, maar de meester boven allen. Arbeid en leiding, in den persoon van den winkelier nog vereenigd, zijn in den bazaar verdeeld over de werklieden aan den eenen, over den kapitalist aan den anderen kant. Het groote getal vereischt dat één het bevel voert, het groote getal veroorlooft aan één om niet te arbeiden. De arbeiders in den bazaar produceeren, wel is waar, geen nieuwe meerwaarde voor den kapitalist die geen producent is. Maar zij zijn daarom niet minder tegenover hem in een zuiver der sonst nicht den Charakter des Geschaftsviertels tragt." (Biermer t. a. p. bl. 645) Bedoeld is Whiteley's. — »In the far west of London, Westbourne Grove, Bayswater, is another of the great retail depots of London — William Whiteley's". {London of To Day\ by Ch. Eyre Pascoe, 1887, bl. 383) . . Baedeker's Paris and Environs beschrijft den »Bon Marché", Rue du Bac en Rue de Sèvres, als »rather distant from the centre of the town." (bl. 40) — De Berlijnsche paardentram stopte vroeger vóór den bazar van Werthheim, waarbij de naam van de firma werd afgeroepen — tot ergernis van de middelstand-vertegenwoordigers die aan deze reklame voor het grootkapitaal een eind wisten te maken (GRavELL. t. a. p. bl. 19). proletarische positie en verrichten onbetaald werk. Van de meerwaarde, immers, in de produktie voortgebracht en waarin de ondernemer deelt naar evenredigheid van zijn kapitaal, krijgen de winkelbedienden geen deel evenredig aan hun arbeid. Hun wordt enkel de geleverde arbeidskracht betaald, en het overige blijft aan den kapitalist. — Uit het oogpunt beschouwd van dit kriterium, begint het grootkapitaal waar het over een aandeel in de maatschappelijke meerwaarde beschikt, dat den ondernemer in staat stelt zooveel personen te employeeren als noodig is om hem van den arbeid te ontheffen, en zijn bezigheid uitsluitend te beperken tot het bestuur. IV. Goedkooper verkoopen dan anderen is de methode die den grooten omzet moet verschaffen, waardoor alleen de rentabiliteit van het grootkapitaal te verzekeren is. Het springt intusschen in het oog dat goedkooper verkoopen, nooit anders dan als middel in aanmerking kan komen en altijd als een middel dat alleen door het doel te heiligen of zelfs te verontschuldigen is. Althans hiervan kan men zich overtuigd houden, dat geen winkelier, klein of groot, een cent van zijn prijs laat vallen zonder noodzaak. En gesteld eens dat het doel, de enorme afzet, te bereiken ware met een ander middel — zonder de prijsverlaging. Op andere middelen is dan ook het grootkapitalistische genie voortdurend gericht, uitgaande van de stellige waarheid dat het goedkooper verkoopen als een voordeel te beschouwen is, niet voor den verkooper maar voor den kooper. En het peinzend kommercieel vernuft heeft geen langen weg noodig om van dit uitgangspunt tot de konklusie te komen, dat, voor het bekende doel, minder een finantieel resultaat bij den kooper de eigenlijke beoogde werking geeft, dan wel een psychologische indruk. Wanneer komt iemand in den bazaar, wanneer komt hij dikwijls, wanneer altijd ? Zoodra hij minder betaalt ? De koopman die geen materialist is, weet beter: de kooper komt zoodra hij gelooft minder te betalen. De koopman weet dat werkelijkheid en idee twee zijn; dat wijl iemand iets gelooft, het daarom niet steeds waarheid is noch behoeft te wezen. Als man van zaken wil hij gaarne aan zijn kliënt het genot laten van de idee, mits hem de bate worde gegund van de werkelijkheid. Den kooper in de meening te brengen dat hij voordeel heeft bij den inkoop, doch de zaken zóó te regelen dat deze voorstelling een illusie ware, zou aan den verkooper een voordeel verschaffen, zeer zeker geen illusie In de handelsgebruiken van den bazaar speelt het streven om den schijn te wekken van een algemeene goedkoopte, die de konkurrentie uitsluit, een voorname rol. Er is hier geen sprake van de vervalsching, die trouwens op het grootbedrijf niet gewacht heeft. Ook is niet alleen of voornamelijk bedoeld onjuiste feitelijke opgave, welke tot deze rubriek behoort maar haar geenszins uitput en zelfs niet kenmerkt. Zulke onjuiste opgaven betreffende de waar, bestemd om bij den kooper den indruk te wekken dat hij een niet bestaand voordeel geniet, in sommige landen strafrechtelijk vervolgbaar, bevatten een misleiding door de handelstaktiek niet uitgesloten en evenmin haar van nature eigen. Wat daarentegen deze taktiek onderschiedt, is eene gekompliceerde prijsberekening, waarbij van ieders recht om zijn waar aan te bieden op voorwaarden door niemand dan door hem zelf bepaald en waarvan hij niemand verantwoording schuldig is, een vol en vrij gebruik is gemaakt. De onware bewering is strijdig met den aard van het stelsel, dat iederen warenbezitter den plicht oplegt ten aanzien van zijn waren niet te liegen Maar de prijsbepaling ongemoeid te laten, is evenzeer een rechtsaxioma van de warenproduktie. De bazaarhouder, nu, niet gebonden om volgens andere regelen dan zijn wil of zijn belang bij de prijsbepaling te werk te gaan, pleegt zoodanig den opslag bij den inkoop over al zijn warensoorten te verdeelen, dat hij dit dubbele resultaat bereikt: zijne onderneming den naam te verschaffen van goedkooper te verkoopen, en aan zijn kas de baten van een opslag zoo hoog als met het vestigen en bewaren van deze reputatie te vereenigen is. Is dit iets nieuws of ongehoords ? Iedere winkelier heeft gaarne den naam van billijk te zijn met den prijs. Doch zeker in niemands belang dan in het zijne. Er is geen kleinhandelaar die bij zijn prijsbepaling een ander doel heeft, als een zoo groot mogelijken omzet zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Zijne waren moeten daarom juist zoo goedkoop schijnen dat ze worden gekocht, en juist zoo duur zijn dat de winkelier aan zijn winst komt. Het grootbedrijf onderscheidt de op ruime schaal toegepaste taktiek, die betrekkelijk openbaar en voor kontrole vatbaar is, van de kunstjes en geheime knepen achter de toonbank verzonnen. Allereerst kan de opslag negatief, en dus een afslag zijn. Verkoops- lager dan inkoopsprijzen komen in de bazaars regelmatig voor. Het zijn de ook in het kleinbedrijf bekende, maar in het kleinbedrijf niet altijd erkende reklame of lokartikelen. Elke bazaar heeft een aantal speciale reklameartiken, onder de meest kourante van iederen groep gekozen, hetzij dan onder, hetzij niet of nauwelijks boven fabrieksprijs afgegeven. »Tot snellere aantrekking van het publiek, schrijft Dr. Eugen Jager, centrumslid van den Duitschen Rijksdag en de Kamer in Beijeren, »gebruiken de verkoophuizen «dikwijls z.g. lokvogels. »De voorwerpen worden in het oog loopend geëtaleerd »en voorzien van spotgoedkoope noteering. Het onderzieden is zoo sterk dat de geheele stad er van spreekt »en komt toeloopen. Wat aan de lokvogels verloren «wordt, wordt natuurlijk aan andere voorwerpen weer ♦ verdiend. . . . Een ander lokmiddel bestaat daarin dat »men op bepaalde dagen tot bijzonder lage prijzen »verkoopt. . . . Dikwijls wordt deze goedkoope verkoop »ook bij uren berekend, b.v. op zekere dagen tot den • middag, zoodat met klokslag van 12 uur hoogere «prijzen gelden." Die Bayerische Steue?reform von ïSqg, bl. 208—9.) 1) Berichten van met groote kommercieele bekwaamheid uitgedachte prijsberekeningen zijn in de litteratuur niet zeldzaam Het volgende werd meegedeeld op de algemeene vergadering van de winkeliersvereeniging van Rijnland en Westfalen, Juli 1898. 2) In de afdeeling manufakturen werden in zekeren bazaar dameshemden, inkoop per stuk 55 Pfennig, verkocht voor 48 Pfennig. Daarentegen kinderhemden voor 63, ingekocht voor 36. Zoo werd op 91 Pfennig inkoopsprijs een niet onbeduidende bijslag gemaakt van 20 Pfennig — terwijl voor den grooten omzet gezorgd was door het goed voor de dames zoo goedkoop te geven, dat de moeders in denzelfden winkel voor de kinderen gingen koopen — tegen een volstrekt niet lagen prijs ditmaal, doch blijk- ') «Man verzichtet bei diesen Lockartikeln auf Gewinn, man verkauft sie sogar mit Verlust, um die Kundschaft auzulocken und die Konkurrenz todtzumachen." (Dehn, Groszbazare etc., I899, bl 7/8. ». . . . das Angebot sog. Lockartikel die zu oder unter dem Selbstkostenpreise abgegeben werden, um durch deren in den Augen springende Billigkeit Kaufer anzulocken und in diesen den Glauben zu ervvecken, als seien alle übrigen im Waarenhaus ausgebotenen Artikel in demselben Grade billig, wie jene Lockartikel." (Gravell, bl 8). 2) Dehn, t a. p., bl. 8 9. baar niet hoog genoeg om als te hoog te worden aangemerkt. Hetzelfde huis gaf hemden voor zuigelingen voor 5 Pfennig. »Kinderhemden van volgende maten waren echter onevenredig duurder. De jonge moeders kochten dus de allerkleinste voor minder dan ergens anders en zij moesten zoodoende in de meening gebracht worden, dat ook het kindergoed dat zij vervolgens noodig hadden, billijker dan in andere zaken te krijgen was, terwijl zij er werkelijk meer voor betaalden." Den schijn van door overijverige helpers te zijn uitgevonden, vertoonen sommige van de vermelde trucs zeer duidelijk. Doch zij illustreeren het beginsel: den prijs te onderwerpen aan het belang van den omzet, verlaging indien noodig, geen verlaging dan een waarvan het resultaat direkt of indirekt zichzelf betaalt. — Een bazaar, berichtte de Kölniscke Volkszeitung van 13 Augustus 1896, etaleerde onder de dameskonfektie een mantel met een onwaarschijnlijk lagen prijs. Velen wilden den mantel koopen — maar niemand kon hem dragen, want de taille was opzettelijk zoo nauw geknipt dat hij geen vrouw ter wereld paste. Doch hoeveel voorbijgangers hebben den onmogelijken snit opgemerkt tegenover de menigte die den prijs hadden gezien ? d) — Een ander adverteerde haarspelden tegen 2 cents het pakje dat gewoonlijk IO cents kostte. 2) In de afdee- ') Dr. Eugen Jager, Die Bayerische Steuerreform von 1899, Speyer 1900; bl. 210. 2 Prof. Biermer, t. a. p. ling had men het konsigne te antwoorden op de vraag om haarspelden voor twee centen, met de vraag welke soort de kooper verlangde, — wie kleine wenschte, kreeg het antwoord dat alleen de groote zoo goedkoop waren en omgekeerd. Resultaat, dat de prijstatiek van het winkelbedrijf op iederen voet in twee woorden resumeert: niemand kocht haarspelden voor minder dan IO cents, en de geheele wereld dacht dat men ze kreeg voor 2.— Tot de inrichting van den reklameverkoop behoort nog de beperkte afgifte. Aan denzelfden kooper wordt, binnen een bepaalden tijd, van het artikel niet meer dan een geringe hoeveelheid verkocht. Het beschikbaar stellen van een beperkt aantal premie's tegen lagen prijs, is niet door het groote bedriji uitgevonden. De winkeliers doen het om een gewenscht effekt te maken voor een bepaald oogenblik, zij hebben de middelen niet om het dikwijls te doen. Maar de kapitalist, die de middelen bezit en een onafgebroken aantrekkingskracht noodig heeft, doet het als een vaste taktiek. Deze taktiek: de aantrekking van het publiek dat het aantrekken van de bevolking is, niet voor een moment, maar onafgebroken; want indien de groote omzet het kapitaal overvloedig kan doen rendeeren, gaat daarentegen het kapitaal spoedig te niet bij gebreke van den grooten omzet; deze taktiek heeft ook de inrichting van het bedrijf omgekeerd. Naar den winkel gaan de individuen om te koopen, naar den bazaar loopt de massa om te kijken. De ondernemers weten dat van kijken koopen komt. De dwang of drang om te koopen bestaat geenszins, men kan het bij kijken laten: >vrije toegang" is het parool dat iedereen uitnoodigt en niemand verplicht. Doch de bazaar moet ook om andere redenen 'aantrekkelijk zijn dan als plaats waar gratis veel te zien is. Vele bazaars bieden nog meer vermaken gratis: koncerten, gezelschapslokalen, versnaperingen. Behoeft het gezegd te worden dat de kooper ten slotte alles betaalt? Dit is het geval bij alle bedrijfskosten, en de groote onderneming heeft boven de kleine vóór, dat zij veel kosten kan maken want zij trekt vele koopers, die van het geheel ieder een kleiner deel dragen dan de klanten van den gewonen winkel met zijn schuchtere reklame en zijn zuinige inrichting. DERDE HOOFDSTUK. Kapitaalskoncentratie (Opkomst van het Grootbedrijf). I. Bazaars, modemagazijnen, verzendhuizen. II. Filialenstelsf.l. III. Opheffing van den kleinhandel. IV. Eenige gegevens. 1. Zooveel is in het voorgaande van de handelstaktiek, van de technische inrichting in het algemeen, van dc historische ontwikkeling der grootkapitalistische ondernemingen meegedeeld als noodig was om hare ekonomische positie, overmachtig tegenover de gewone winkels, te doen verstaan. In de verschillende landen, nu, is de loop van de ontwikkeling verschillend gebleven en ook de vorm van het bedrijf. Nog altijd, schijnt het, zijn de grootste van de Parijsche huizen ook de grootste der wereld. Hunne omzet per dag vertegenwoordigt de jaarlijksche ontvangsten van honderden en duizenden gewone winkels; die van het »Bon Marché" wordt thans getaxeerd op 180 mill. franken of drie tonnen gouds Nederlandsch als dagelijksche recette. Voor dezen omzet beschikt men over een beperkt getal warensoorten, maar over een publiek van koopers uitgebreider dan de klienteele van welke andere onderneming ook ter wereld. De speciale artikelen van de industrie zijn gebleven de speciale artikelen van den grootkapitalistischen kleinhandel: modewaren, en, schoon wellicht meer, zoo niet alleen voor den binnenlandschen afzet, meubelen, huisraad en galanterieën. — »Tegenwoordig," zegt prof Huber in zijn monografie, »voeren zij over den mode een volstrekte macht, en niet enkel op de Fransche, maar op de wereldmarkt." (bl. 4 ) — De Parijsche magazijnen, krachtens deze hunne positie in den verkoop van enkele goederen, hebben het karakter van Bazaars, de Duitsche «Waarenhauser", veel minder sterk uitgedrukt dan dat van de »Versandgeschafte" *) Van den bazaar vertoonen zij de uiterlijke gedaante in hunne enorme afmetingen. Het zijn niet meer winkels gelegen aan straten, het zijn gebouwen langs welke straten zijn gelegd. Het personeel van »Le Louvre" geeft Biermer op als ruim •) »Durch ein kunstvoll organisiertes Versandgeschaft erzielen die Pariser Etablissements einen ausgedehnten Absatz sowohl in den Orten der Umgebung von Paris wie überhaupt in ganz Frankreich und selbst im Ausland." iMataja, t. a. p. bl. 8), 5000. — Met den bazaar eindelijk, hebben de »Grands Magasins" gemeen het uitoefenen van een intensieve konkurrentie. Zij verzenden over het land en naar het buitenland, maar zij trekken bovendien de massa van de koopers in de stad, ingezetenen en vreemdelingen. De reisgidsen spreken ervan als bezienswaardigheden van de stad, en konstateeren het verdringen van kleinere zaken als een feit dat tot in de wereld van de touristen vermelding verdient. In Baedeker's Parijs en Omstreken (Engelsche uitg. 1900, bl. 40) leest men: »De Grands Magasins de Nouveautés, groote inrichtingen voor den verkoop van alle soorten van stoffen voor dameskleeding, vormen een belangrijke bijzonderheid van het moderne Parijs en vervangen geleidelijk de kleinere winkels door de overvloedige keus van goederen. Wellicht de belangrijkste van deze inrichtingen is de Bon Marché, Rue du Bac 135 en 137 en Rue de Sèvres 18—24, tamelijk verwijderd van het centrum der stad, waarnaast genoemd mogen worden de Grands Magasins du Louvre op de Place du Palais Royal met lees- en schrijfkamers, en een buffet waar gratis ververschingen worden uitgereikt. Van soortgelijken aard zijn Le Printemps, hoek Boulevard Haussmann en de Rue du Havre; de Petit St. Thomas, Rue du Bac 24—25 ; A la Place Clichy, op het plein van dien naam, enz. — De prijzen op de artikelen vermeld in de vensters en aan de deuren zijn dikwijls geen waarborg van gelijke prijzen binnenshuis gevraagd." De firma's »Louvre" en »Bon Marché" ontvangen dagelijks ongeveer 4000 schriftelijke bestellin- gen '). Van den genoemden omzet rekent men dat het eerste huis 20 mill. verzendt in de provincie en 10 mill. in het buitenland. «Bon Marché" verstuurt, zegt men, per spoor voor 40 mill. francs, de »Samaritaine" voor 9, de «Printemps" voor 14. Zaken als de Parijsche, half verzendhuis, half speciaal magazijn, kent men elders niet. Er zijn geen goederen van internationaal gebruik in den kapitalistischen kleinhandel buiten de Fransche modewaren. 2) Ook zijn nergens de verzendzaken voor het binnenland zoo uitgebreid als die te Parijs. Het volgende staatje van eenige groote ondernemingen doet zien hoe sterk het verschil nog steeds is tusschen het in Frankrijk ontwikkelde type en de andere vormen van het grootbedrijf. In het jaar 1898 bedroeg de omzet 3): Au Bon Marché, Parijs ... 180 mill. franken. Louvre, Parijs 145 » > Siegel, Cooper en Co. Chicago 90 » » Marshall Field, Chicago ... 80 » » Whiteley, Londen 55 * * Wannamaker, Philadelphia . . 35 » » 1) Deze en de volgende getallen uit G. d'Avenel, le Mécanisme de la Vee moderne, 1896, geciteerd bij Sombart, Kapitalismus. II, 379- 2) »Sowohl die englischen wie die amerikanischen Hauser sehen davon ab, einen Einfluss zu gewinnen und die Mode zu dirigieren." (Huber, t. a. p. bl. 5). 3) Gravell, t. a. p., bl. 8. Bloomingdale New-York ... 3° mi"- franken. Werthheim, Berlijn .... 30 » » Beperkt, geografisch, tot een minder groot gebied, heeft buiten Frankrijk het kapitaal algemeen den bazaarvorm, de intensieve exploitatie van een kleiner terrein gekozen, al dan niet verbonden met een verzendhandel, min of meer uitgebreid, en werkende met filialen. De firma's Whitely en Spiers & Pond in Londen gaan door voor de kooplieden, welke het kapitalistische kommercieele beginsel van de veelvuldige warensoorten op den grootsten voet hebben ontwikkeld. Zij drijven geen kleinhandel meer in den gewonen zin; zij ondernemen, behalve de leverantie van alle goederen voor individueel gebruik, bovendien de verrichting van alle persoonlijke diensten. «Wat vroeger" schreef in het tijdschrift Cosmopolis voor eenige jaren Wilhelm Liebknecht, die Londen zoo goed kende als Berlijn, «wat vroeger door «dozijnen en honderden bedrijven werd gedaan doet nu »één enkele zaak — en beter. Het verste gedreven is »wel de koncentratie en kombinatie in het reusachtige «Londensche Huis dat den naam van Spiers & Pond «draagt, een aantal hotels bezit en in Londen en alle «grootere steden van Engeland, Ierland en Schotland «vertakkingen heeft. Daar is alles te krijgen — letterlijk «alles, en zonder eenige moeite. Ik heb meubelen, «kleeren, huisraad, manufakturen noodig, — een woord «(mondeling, per brief, telegraaf, telefoon) naar Spiers »& Pond en ik ontvang het begeerde. Ik wil linnengoed »gewasschen hebben, een woning inrichten, een maaltijd »geven — een woord aan Spiers & Pond en mijn verlangen »wordt vervuld met een promptheid van geesten uit ♦ Duizend-enéen-Nacht, en met ongeveer gelijke macht ♦ over tijd en ruimte. Ik wensch een piano, een zalm »of een kreeft, een schapenbout, een oppasser, een ♦ aantal oppassers voor een buitenpartij, een huis, een ♦ landgoed, — een woord aan Spiers & Pond, en zoover ♦ het binnen bereik is van menschen, heb ik wat ik ♦ wensch. Kortom, er is niets, ik tenminste heb nog niets ♦ gevonden dat voor geld te krijgen en niet bij Spiers & ♦ Pond te koop ware." — »Zij leveren al het denkbare," zegt Mataja. Zij bezorgen begrafenissen, huwelijksplechtigheden, reizen, badkuren, private tooneelvoorstellingen en koncerten." — Men zegt dat een der firmanten een publieke premie heeft uitgeloofd voor het noemen van een handelsartikel in zijn winkel niet te vinden Die de premie verdiende, zou inderdaad het laatste woord in de beschrijving van den modernen kleinhandel hebben uitgesproken. — De aanvang van zijn optreden in Engeland valt in de jaren Zestig. Volgens Macrosty zijn van 1895—99 in Engeland naaml. vennootschappen opgericht voor kleinhandel met een totaal kapitaal van 35.493.800 pond sterling. De kapitalen van enkele groote firma's geeft hij als volgt: Whiteley's: §t 1.800.100, Spiers & Pond : 1 1.906.000, Lipton's („grocery"): £ 7.500.000, Maple & Co. (meu- van der Goes, Ekon. Studiën i. 5 beien): I 7 620.000, Marshall & Ludgrove (mode-art.): £ 775.000 »Hun sukces" zegt Macrosty, «blijkt uit de stijgende dividenden. In 9 jaar heeft b. v. iedere aandeelhouder £ 124 : 15 sh. ontvangen op £ 100 gestort" of bijna i4 °/a gemiddeld per jaar. ') In Londen, Parijs en andere grooten steden bestaan bazaars op kleineren voet, die in hunne soort de andere kapitalistische inrichtingen, werkende met kapitalen van tientallen millioenen, in de vert'e niet gelijken. Het zijn verkoophuizen van speelgoed, huishoudelijke artikelen en galanterieën, 2) min of meer groote winkels, van fijner of meer alledaagsche waar, naar gelang van de buurten waarin gevestigd, sommige uitsluitend van de geringste kwaliteit. In Duitschland dateert het grootbedrijf van de allerlaatste jaren. Mataja kon in zijn boekje van 1891 niet meer dan één établissement noemen, den niet lang na zijn vestiging gefailleerden »Kaiser-Bazar" van Berlijn. Reeds komt onder de grootste van Europa en Amerika ') Trusts and the State, bl. 193. — Een getuige voor de Kongreskommissie over de Trusts vermeldde voor Amerika dat in de jaren '96 en '97 maatschappijen voor kleinhandel in levensmiddelen, kruidenierswaren, drogerijen enz, waren opgericht met een gezamenlijk kapitaal van 90 mill. dollars; een maatschappij met 5 mill, een met 12.500.000 enz. (Preliminary Report, 1900, bl 9). 2) Van de Londensche vermeldt Baedeker's Reisgids (London, 1901, bl. 31) als de belangrijkste, de «Royal Arcade", Bondstreet, de »Opera Colonnade", Haymarket, etc. — »voor goedkoope artikelen, vooral speelgoed". — Voor Parijs onderscheidt Baedeker ■de betere en de gewone soort. thans een ander Berlijnsch huis voor, Werthheim in de Leipzigerstrasse met een omzet van 30 millioen Mark in j898 — van welke snelheid misschien geen tweede voorbeeld uit de geschiedenis der ekonomische ontwikkeling te noemen is. *) Uitgebreide kapitalistische ondernemingen zijn in denzelfden tijd over heel Duitschland opgericht. 2) Anders dan Parijs, was Berlijn niet de hoofdstad van waaruit men den kleinhandel in modewaren over een grooter gebied kon beheerschen. 3) De toenemende politieke beteekenis van de rijkshoofdstad heeft in den laatst en tijd ook in deze richting aan het grootbedrijf een werkkring gegeven, door eenige speciale modemagazijnen geëxploiteerd, de firma's Gerson, Hertzog e. a., «gelijkelijk werkzaam als verzendzaken voor het binnenland en als lokale verkoophuizen voor l) Gravell (bl. 8) geeft deze cijfers voor de beweging van den omzet: 1895 : 6 mill. M '96 : 12 » '97 : 24 » '98 : 3° » a) ,,Seit einigen Jahren sind dann die Waarenhauser im neuesten Still in den grossen Stadten, namentlich in Berlin, Hamburg, Breslau, Cöln, München, Dresden in grosser Anzahl entstanden, so dass man jetzt etwa 500 derartige Institute zahlt". (Biermer Waarenhauser. H. W. B. Staatsw. VII, 644). 8) »Hatte Berlin seit alters her die heutige Bedeutung für das Konfektionsgeschaft besessen sowie seine gegenwartige Grösze und Stellung als Mittelpunkt des Reiches, so würde sicherlich diese Entvvicklung schon viel weiter fortgeschritten sein." . Berlijn en omstreken." 4) Karakteristiek voor het verschil tusschen zoodanige magazijnen en de bazaars als konkurreerende ondernemingen, is de opmerking van Gravell in zijn genoemde brochure, dat de door hem voorgestelde bijzondere belasting niet bedoeld is tegen Hertzog en Gerson. Hij geeft hun den roem de buitenlandsche »Versandgeschafte" te hebben verdrongen. — Van de haastigheid der grootkapitalistische ontwikkeling in Duitschland geeft, ten slotte, een kleinburgerlijk strijdschrift een inzicht, door het overnemen van een reeks van berichten uit één enkel nummer van het Berlijnsche winkeliersorgaan »Der Konfektionar" (19 Januari 1899J: »Leonhard Tietz in Mainz heeft het voornemen in Gastel een grooten bazaar te vestigen. — De firma Karstadt in Kiel opent 1 April een nieuwen bazaar in Flensburg. — Selmar Schwarz in Potsdam wil in dezelfde plaats, Brandenburgerstraat, een modern, groot verkoophuis oprichten. — Gebroeders Kohn te Gelzenkirchen openen in het voorjaar daar een bazaar van den eersten rang. — • In Leipzig wordt door Gustav Herzberg de vestiging van een nieuw, groot en modern verkoophuis voorgenomen. — Michaelis in Neustrelitz kocht een gebouw om het voor een grooten bazaar interichten. — Hügo Levi te Göppingen in Wurtemberg, die in Oktober 1898 aan zijn neef S. Brauer met behoud van de firma zijn zaak overdeed, sticht nu in München een groote zaak op de manier van een bazaar. — Het weldra in veiling komende hotel »Zum Erbprinzen" in ') Biermer, t. a. p. bl. 644. Karlsruhe zal waarschijnlijk plaats maken voor een verkoophuis. Naar het op 500.000 M. geschatte perceel is reeds een bod gedaan door de bazaarfirma's Max Michelsohn, H. Tietz en Gezusters Knopf. — De firma Emil Heim, Constanz, opent 1 Maart een groot magazijn van mode-waren en manufakturen. Dit is de derde zaak van dezen eigenaar. — Blijkens het handelsregister te Keuleu is het stamhuis Hochstetter Lange, dat onder denzelfden naam filialen gesticht heeft te Bonn, Koblënz, Trier, Aaken, Rheijdt en Siegburg, en voor hen in hoofdzaak inkoopt, op Gustav Lange in Keulen als eenigen eigenaar overgegaan.' ') Het hoofdstukje waarin deze lijst is afgedrukt handelt over het «voortwoekeren der bazaars." Zóó hebben eertijds de handwerkers getoornd als zij de berichten lazen van de snel toenemende fabrieken — of menige moderne industrieel bij de dagelijksche kroniek van nieuwe trusts. II. Evenmin als het grootkapitaal de eenige belager is van den middenstand, is de bazaar of wel het speciale magazijn de eenige bedrijfsvorm van de kapitaalkoncentratie. Er is ook de vorm van het filialcnstelsel, waarbij het kapitaal zich wijdt aan den kleinhandel in ') Paul Dehn, Dit Groszbazare und Massenzweiggeschafte, Berlin, 1899, bl. 66/7. één waar of warensoort, en van de gewone nering zich onderscheidt, wat de inrichting van het bedrijf aangaat, door te gelijk een aantal winkels te exploiteeren, somtijds beperkt tot één stad of streek, somtijds verdeeld over het geheele land. Koncentratie van het kapitaal vertegenwoordigt ook deze vorm van den nieuweren kleinhandel ongetwijfeld; de werkende kapitalen zijn grooter dan te voren gebruikelijk was, en, om aan de grootere sommen een behoorlijke rentabiliteit te verzekeren, moeten de geëxploiteerde zaken worden gedreven op een wijze welke de bestaande kleinere benadeelt. Zoo maken op den duur de nieuwe ondernemingen zich van de nering meester, wordt de koncentratie van het kapitaal steeds sterker. Het filialenstelsel, ingericht om groote sommen te doen rendeeren, is voor de kapitaalskoncentratie een belangrijk moment. Het middel, evenwel, is niet in de eerste plaats het goedkooper verkoopen. De filiaalzaak is niet zoo zeer als de bazaar in staat goedkooper te verkoopen, zij mist eenige van de voordeelen der zuivere grootkapitalistische exploitatie. Hare plaatselijke winkels, immers, ingericht op den voet en in den trant van zelfstandige plaatselijke winkels, kunnen niet ondersteld worden te werken met mindere kosten. De totale omzet van alle filialen, dus, hoe uitgebreid vergeleken bij den omzet van andere zaken in het zelfde vak, bezit niet het kenmerk dat den omzet relatief grooter en dus meer winstgevend maakt dan dien van andere, nl. van met minder kosten verkregen te zijn. Wanneer een omzet niet met minder kosten is verkregen, is hij, hoe hoog finantieel, ekonomisch nog niet groot te noemen. Alleen de betrekkelijk geringer onkosten maken een omzet evenredig groot; en, als zoodanig groot, ook winstgevend voor den kapitalist, die dan tot lager prijzen kan verkoopen en zoodoende den grooten omzet verwezenlijkt welke bij de lagere kostenberekening werd verwacht. De lagere prijzen onderstellen lagere kosten en dus een grooteren omzet. Bij de firma met filialen ontbreekt dit laatste noodige, en ontbreekt dus, uit dezen hoofde althans, het gevaarlijke element voor de middelklasse, ontbreekt de overmachtige konkurrentie. Daarentegen blijft bestaan het voordeel van het bij grootere hoeveelheid en dus tot lagere prijzen inkoopen. d> Bovendien kan een bespoediging van den kapitaalomslag worden verkregen door restanten van het eene filiaal of om bepaalde redenen niet meer te slijten goederen,, te doen debiteeren in het andere. De kapitaalkracht van den ondernemer, eindelijk, veroorlooft het gebruik van een reklame 2) die boven de middelen gaat van den gewonen winkelier. Evenals de bazaar reeds door >) »The buying is concentrated under a central management (Marshall, Principles, I 368). 2) «Die Filialbetriebe haben mit den Waarenhausern die grosskapitalistische Kalkulation und Reklame gemein (Huber, t. a. p., bl. 5). zijn uiterlijke gedaante en inrichting de doeltreffendste van alle advertentien is, trekt een onderneming met een aantal filialen reeds de aandacht van de koopers door de in vele plaatsen herhaalde verschijning van hare firma in verband met een enkele waar of warensoort. Anders dan bij den bazaar, is haar voorraad niet beperkt tot de kourante artikelen van iedere soort, ') maar moet zij in de hare konkurreeren door de veelzijdigheid van de speciale winkels, waaraan het risiko 2) vast is dat de bazaars meestal vermijden. Dit risiko en de hoogere kosten wegen, naar het schijnt, op tegen de voordeelen van lagere inkoopen en snellen omslag. — Aan den anderen kant beoogt het stelsel ook niet allereerst den grooten omzet door de intensieve exploitatie van de lokale markt. Zijn taktiek is het vestigen van een zoo groot mogelijk aantal zaken over een ruimer gebied, die elk in hare plaats den naam wenschen te maken van, tegen gewone prijzen, het beste en meest gevarieerde te leveren wat in het artikel bestaat. Het filialenstelsel behoudt, daarom, den ouderen trek van de konkurrentie die de prijzen onaangeroerd liet en zich toelegde op •) »Der Kreis seiner Waaren beschrankt sich trotz der principiellen Allseitigkeit des Angebotes auf relativ geringe Zahl von Typen in wenigen bestimmten Geschmacksmustern." (Der Eisenuaaretihandel in Breslau, Enquete Hannover, 1900, II, 44) 2> ïlf the small dealer tries to follow any movement of fashion closely, a larger proportion of his stock will be left stranded by the receding tide than in the case of a large shopkeeper." (Marshall, Principles, I, 367). de waar. Deze taktiek verdraagt veeleer een hoogere noteering. De bazaar moet verbazen door zijn billijkheid ; het filiaal van de speciale firma's imponeeren door kwaliteit en keuze. Maar niets dan goede artikelen verkoopen in het rijkste assortiment, is een reputatie welke door die van een weinig duurder te zijn, eerder versterkt dan geschaad wordt. Het systeem zoekt niet de meeste, maar zoekt de beste klanten. Hoe gevoelig zijn konkurrentie moge zijn, zij mist de scherpste kanten en ook de aanvallende politiek, welke de groote verkoophuizen zoozeer gevreesd maakt en gehaat. 1) Niettemin ligt ook in dit stelsel een machtige drijfveer tot koncentratie. »Wij houden in het geheel niet van de filialen." schrijft Gravell (Zum Kampfe etc., bl. 36) »Met het toestaan van de beroepsvrijheid heeft men anders niet kunnen bedoelen dan dat ieder, die de bekwaamheden en de middelen bezit om zelfstandig een zaak te doen, dit voornemen ook kan verwezenlijken en zich een eigen bron van bestaan verschaffen. Maar daar- ') »Die Filialbetriebe unterscheiden sich von den Waarenhausern wesentlich durch die Specialisierung und die dadurch bestimmte Preisberechnung. Es wird zwar aus der Weis-, Wollund Kurzwarenbranche geklagt, dass die filialen eine Reihe geringvvertiger Artikel, unter dem Einkaufspreis abgeben und daraus eine Riesenreclame machen. lm grossen und ganzen aber ervveisen sich diejenigen Massenzweiggeschafte, die sich auf den Vertrieb lediglich von Cigarren, Kolonialwaren. Hütern Schirmen u. s w. konzentrieren, gerade als ein Bollwerk gegen die Preisschleuderei, etc." (Huber, t. a. p., bl. 5). voor is volstrekt niet noodig dat hij op 2, 3, 4 of meer plekken van een land of een plaats zaken sticht, de opbrengst voor zich gebruikt en anderen de gelegenheid ontneemt zulk een zaak te vestigen." Men kan den kleinburgelijken afkeer van het kapitalisme niet juister uitdrukken. Het is de duizendjarige klacht van de vóór-kapitalistische warenproduktie — ons, die als eenvoudige producenten door den ruil van ons goed een levensonderhoud vinden, wordt het brood uit den mond genomen door lieden sterker dan wij, die gaan handelen niet om te bestaan, maar om zich te verrijken. . .. Inderdaad is op het terrein van den kleinhandel, indien de bazaar verschijnt als een bastille te midden van het kramersvolk, het filiaalbedrijf als een net van politieposten die de bevolking onder houdt; in elke nieuwe buurt een paar posten meer. De bazaar verklaart den middenstand een openbaren oorlog, het filiaal overwint zonder eigenlijken strijd. De bazaar verdringt en overovervleugelt de gewone winkels, het filiaal vervangt de winkels door een grootbedrijf, dat zich in een aantal winkels heeft opgelost. De bazaar moet den uitslag van den konkurrentiekamp afwachten, in het beste geval is de kleinhandel door het kapitalisme verdreven. Het filialenstelsel onthoudt aan zijn bestanddeelen de gedaante van het grootbedrijf, maar zegeviert er niet minder volstrekt om over het kleine, want de winkelhouder die zijn deel komt eischen van de nering en het deel van anderen beschadigt, is reeds niet meer dan een bediende van den kapitalist. Daarom kan deze strijd reeds beslist geacht worden ten gunste van het kapitaal, nog eer hij is gestreden. Ieder filiaal, dat er uitziet als een gewone winkel, dat zijn plaats neemt in de rij, naast de anderen en niet boven de anderen noemenswaard uitmunt, is feitelijk een exemplaar grootbedrijf. De filialenzaak heeft den ophef van de enorme verkoophuizen niet noodig, kan zich tevreden stellen met den winstvoet van de gewone winkels, behoeft nl. geen lageren om zich te handhaven, en slaagt dus, indien zij slaagt, als inrichting van grootbedrijf met de middelen van het kleine. Indien zij de voordeelen mist van den bazaar, blijft zij evenzeer vrij van zijn gebreken. Als speciale winkel, konkurreert zij met de zelfstandige speciale winkels, wat de bazaars slechts bij uitzondering vermogen of zelfs verlangen. Als winkel met een betrekkelijk beperkte kliënteele, kan zij de persoonlijke relatie vestigen, de persoonlijke voorkeur verwerven, den persoonlijken smaak tegemoet komen, de peisoonlijke bediening bezorgen. Zij werkt, in een woord, als een gewone winkel; en het voorname verschil is dat de gewone, zelfstandige winkelier ontbreekt. Zonder het aspekt van de nering te revolutionneeren, gelijk bazaar of magazijn, revolutionneert zij niet minder diep haar wezenlijk karakter. Zij laat het uiterlijk van het winkelbedrijf nagenoeg onveranderd, doet wat de winkels doet en vermag wat zij vermogen, slaat hen met hunne middelen en op hun meest eigen terrein, ') en vervangt den middenstand van weleer door een leger van ^gesalarieerde helpers van den kapitalist. — De bazaars en verzendhuizen zijn oorzaak dat de middenstand teruggaat: de filialenzaak heft den middenstand op. Winkelhuizen, voor het oog ongeveer wat zij waren, zijn niet meer even zoo vele broodwinningen van zelfstandige burgers; het zijn instellingen ondergeschikt gemaakt aan de kapitaalbelangen van eenige weinige groote bezitters, — »en aan anderen is de gelegenheid ontnomen voor een eigen zaak." De kapitalist die een aantal winkels tegelijk exploiteert loopt de kwade kansen verbonden aan de exploitatie van iederen winkel afzonderlijk. Allen kunnen slecht gaan; de winst op één zaak kan worden weggenomen door het tekort op een andere. Hij tracht somtijds zekerheid te krijgen door de mogelijkheid van verlies te laten dragen door den filiaalhouder die aan den kapitalist een vaste winst garandeert, die daarvoor in naam eigenaar wordt van het interest. 2) Aangezien het ') »Het gevaar van de groote ondernemingen wordt vermenigvuldigd wanneer zij over het geheele land filialen oprichten en dus den kleinen man berooven van zijn laatste voordeel: zijn nabijheid tot den afnemer." (Macrosty, t. a p bi. 193). — Volgens den getuige voor de trustkommissie (zie noot') bl. 66) hebben de nieuwe maatschappijen «filialen over het geheele 'and die de onafhankelijke winkeliers verdringen." 2) «Gegründet werden diese Zweiggeschafte entweder als einfache Verkaufsstellen des Hauptgeschaftes oder aber vom krediteeren voor waren steeds gemakkelijker wordt, behoeft niet altijd werkelijk kapitaal voorhanden te zijn. De filialen worden op krediet gedreven en de kontante ontvangsten gaan voor een deel aan den ondernemer, terwijl de zoogenoemde eigenaar belast blijft met de schulden. Zoo kan het filialenstelsel dienen, niet om een bestaand kapitaal te doen rendeeren, maar om een nieuw kapitaal te winnen. Het is het voor de gevestigde winkeliers ongunstigste geval, de filiaalhouder zet alles op het spel om binnen te zijn vóór den dag des oordeels wanneer zijn krediet eindigt. III Alle vorige vormen van koncentratie hadden gemeen het bestaan van afzonderlijke kapitalen, die in den kleinhandel een werkkring zochten. Als afzonderlijke maatschappelijke instelling blijft de kleinhandel gehandhaafd. Hij komt in andere handen, maar hij verdwijnt niet uit de samenleving. De bazaar, het verzendhuis, de filialenzaak, zijn de bedrijfsvormen welke de koncentratie van het kleinhandelskapitaal bewerkstelligen; ondergang van den onafhankelijken winkeliersstand is de onvermijdelijke sociale uitkomst. — Doch er is een vierde bedrijfsvorm in dienst van de ekonomische verandering die de Hauptgeschaft nur eingerichtet und getragen auf Grund eines Gesellschaftsvertrages mit einem Tnhaber, der nach auszen hin als Eigentümcr gilt." (Paul Dehn, Groszbazare und Masstnzweiggeschafte, 1899; bl. 39). winkelnering aan het grootkapitaal overlevert, nl. het fabrieksdepot. Althans formeel is in gebruik van de geldbezitters deze inrichting het radikaalste middel en het scherpste wapen: de verkoop door fabrieksdepots schaft het handelskapitaal als zoodanig af, maakt den kleinhandel tot een onderdeel van den werkkring der industrieele kapitalen, en aan zijn afzonderlijk bestaan een eind. De bazaar, zagen wij, vestigt ook uiterlijk het winkelbedrijf op den grootst mogelijken voet; de winkelier verandert in den kapitalist. Het filialenstelsel laat het bedrijf onaangeroerd, de winkelier verandert in den handlanger van den kapitalist. Het fabrieksdepot, eindelijk, maakt van den winkel een onderdeel van de fabriek en van den winkelier den bediende van den fabrikant. Het doet natuurlijk principieel niet af, dat lokaal en personeel van het centrale punt verwijderd zijn. — Een nevenvorm van het fabrieksdepot is de funktie van den fabricksagcnt ') of reiziger, die namens den producent zich met de verbruikers in direkte verbinding stelt, fn dezen vorm komt het overnemen van den werkkring der handelskapitalen door het industrieele kapitaal tot een zichtbare uitdrukking in het verdwijnen van den winkel. Andere werktuigen van de koncentratie verdringen de middelklasse min of meer nadrukkelijk, deze doet haar ') Van 1884 tot 1898 is het getal der z. g. detailreizigers in Duitschland gestegen van 45000 tot 70000, dus met ruim 50%. (Enquete Hannover II, 48). werktuig zelf wegvallen uit het geheel der maatschappelijke instellingen. Het industrieele kapitaal vindt in de ontwikkeling van zijn eigen produktiewijze zoowel het motief dat tot dezen maatregel aanspoort, als de voorwaarden die hem mogelijk maken. De goederen zoo goedkoop mogelijk te leveren eenerzijds — bovendien van de levering zich zooveel mogelijk te verzekeren; uit te sparen de kosten van de tusschenhand en van hare bemoeiing zich onafhankelijk te maken ; is het dubbele streven waartoe de konkurrentie verplicht. ') Het nieuwere streven van den producent is de verbruikers te bereiken direkt2), zonder stil te staan bij handelaren, die, behalve dat zij een deel eischen wat op den prijs moet worden gevonden, als eerste en groote afnemers den producent veelal de wet kunnen stellen. Doch om verbruikers direkt te bereiken, moet de ekonomische gesteldheid veroorloven aftezien »Die Aussendung von Detailreisenden und Austellung von Detailagenten ist .... einc der zahlreichen Formen in denen die Tendenz des Produzenten zum Ausdruck kommt thunlichst die Zwischenglieder zu vermeiden und ohne ihre Vermittlung direkt dem Konsumenten seine Waare ins Haus zu liefern. (Sombart, t. a. p., bl. 413}- 2) .These has been a strong tendency on the part of many manufacturers to cut loose from the wholesale merchant. . • and to deal direct with the retailer . . . Other classes of manufacturers and in some cases the wholesalers have attempted to reach the consumer." (Baker, Monopolies und the Pecple. New York; 3e. ed. 1899; bl. 303). van hunne diensten. Zij kennen de markten, bezitten de relaties; de magazijnen van de grossisten en de winkels van den kleinhandelaar zijn de aangewezen plaatsen om goederen op te stapelen die bij de massa worden vervoerd. Wanneer er, evenwel, geen markten meer zijn, maar een algemeene markt voor de stad of voor het land, voor de wereld somtijds; prijzen gelijk worden; plaatsen van herkomst, soorten, kwaliteiten van de goederen aan de verbruikers even goed bekend als aan de tusschenpersonen, die van deze wetenschap tevoren hun beroep maakten: dan raakt de bemiddeling van kooplieden tusschen voortbrengers en verbruikers, waar en voor zoover deze veranderingen tot stand komen, overtollig en in onbruik. Dezelfde mogelijkheid welke het kapitatalistische verzendhuis schept, schept den nieuwen werkkring van het industrieele kapitaal.1) Er kan overal heen en in elke hoeveelheid worden verzonden, er kan alom en veel goedkooper dan vroeger worden gereisd. Dezelfde ekonomische ommekeer, die het winkelbedrijf aan het grootkapitaal onderwerpt, berooft het van zijn reden van bestaan. Het zullen vooral de nieuwe industrieën zijn, die geen gevestigden tusschenhandel te verdringen hebben, welke het eerst den direkten verkoop organiseeren ') »Die kapitalstarken Fabrikanten . . . um den zunehmenden Reise- und Verkaufsspesen und anderen Schwierigkeiten zu entgehen, gehen dazu über, Fabriekniederlagen an verschiedenen Platzen zu errichten." iHuber, t. a. p., bl. 45). door eigen agenten; b.v. de naaimachine-industrie vroeger en thans die van de rijwielen. De geheele inrichting, eindelijk, van menigen tak van produktie sedert den overgang tot het zeer groote bedrijf, bevat als van zelf het opheffen van den kleinhandel. *) Waarom zouden de reuzekapitalen die alle kapitalen minder groot dan zij zeiven hebben verslonden, halt houden voor de nering van grossier of winkelier? Zij zullen van het winkelbedrijf slechts zooveel overlaten, en overlaten in een gedaante, als hun oppermachtig welgevallen is. Het is niet van te voren te zeggen dat de trust of het kartell ook formeel allen kleinhandel in zijn artikel zal teniet doen; alleen staat vast dat een sterke trust den kleinhandel zal onderwerpen. Van den Amerikaanschen rijvvieltrust wordt bericht dat hij den verkoop krachtig koncentreert, 2) de zouttrust, daarentegen, blijft verkoopen aan de kruideniers. 3) Dit laatste noemde een vertegenwoordiger voor de Kongreskommissie, »de verbruikers zoo dicht mogelijk benaderen" — wel te verstaan, zoo dicht als in gegeven 1) «Die neuerliche Entwickelung der Industrie zu groszen Syndikaten mit fusionirten Betrieben, gemeinsamen Verkaufsstellen etc. und die zunehmende Kapitalskoncentration auf dem Gebiete des Detailhandels kommen diesen Bestrebungen zur Ausscheidung des Zwischenvermittlers unterstützend entgegen." (Der Eisenwaarenhandelin Breslau,Enquete Hannover i9°o> B, 48). 2) ld. bl. 29. '!) PreLiminary Report 011 Trusts and lndustrial Co/nbmutions, Washington 1900, bl. 166. van der Goes, Eicon. Studiën I. 6 omstandigheden het belang van de kombinatie voorschrijft. De verhouding van de kombinaties tot de middelklasse, waarvan eenige bijzonderheden op een volgende bladzijde te vinden zullen zijn, werd onlangs in een korrespondentie in het Handelsblad in dezer voege gekenmerkt: »Men heeft wel eens gezegd dat de trusts er op uit zijn om den tusschenman, den groot- en kleinhandelaar, op zijde te zetten. Dit is niet geheel juist. Immers de laatsten blijven meestal bestaan, doch veranderen van karakter. Het worden slechts agenten van de trusts, wier verdiensten verzekerd zijn (zoolang het interest van de kombinatie gebiedt hen te handhaven — V. d. G.] doch die den eigen handel moeten laten varen [en daarmee hunne ekonomische middenstandspositie kwijt raken]. De groothandelaar-agent krijgt zijn bepaalde rabatten op de door het trustbestuur vastgestelde verkoopsprijzen, eveneens de kleinhandelaar. ... De politiek van de trusts . . heeft ten doel alle handelaren te maken tot ijverige agenten en niet tot afnemers voor eigen rekening." (Avondblad van 30 April 1902). Wij brengen onder deze rubriek een andere beweging in het kapitalisme, welke evenzeer als de vorige arbeidt aan de algeheele opheffing van den kleinhandel. Zij is, overigens, om deze reden geen koncentratiebeweging van het kapitaal, wijl ze zich bedient van een bedrijfsvorm die geen kapitalistisch bedrijf is, nl. van de verbruikskoöperatie. — De verbruikskoöperatie beoogt niet het genootschappelijk geldbezit produktief te maken door het te doen deelnemen aan den warenhandel. De sommen welke de leden inleggen evenals de sommen waarvoor zij koopen, nemen deel aan een eenvoudige, niet-kapitalistische cirkulatie. Zij besteden het geld niet anders dan voor hunne behoefte, het is geen koop van waren voor produktief verbruik. Het maakt geen verschil of zij een deel van hun inkomen besteden bij een vereeniging waarvan zij lid zijn of bij een gewonen winkel, dit deel wordt in geen der beide gevallen als kapitaal gebruikt. Het geld wordt niet als kapitaal gebruikt omdat zij gezamenlijk inplaats van elk voor zich koopen, ook niet omdat zij, wijl gezamenlijk, koopen van een hoogere of hoogste instantie. En evenmin maakt het verschil dat zij, voor grossiersprijzen koopende en tegen winkelprijzen betalende, aan het saldo den naam geven van winst of dividend. Dit voordeel kan iedereen genieten die in het groot koopt. Doch het bedrag dat in het gegoede gezin wordt uitgegeven voor een wintervoorraad aardappelen of voor een kist thee van vele kilo's, fungeert daarom niet als kapitaal wijl de arbeidersvrouw, die bij de maat haalt of per ons, de waar duurder moet bekostigen. Het voordeel van groote inkoopen, onverschillig of door individuen of door genootschappen, is dat men voor zijn gebruik minder behoeft te besteden naar gelang men dichter bij de plaats van produktie koopt. De producent, niet ingericht voor den meer kostbaren verkoop in het. klein, kan op groote posten een reduktie toestaan, welke anders door het handelskapitaal zou worden genoten. Naar gelang men in hooger instantie koopt, krijgt men voor zijn geld een grooter stuk van het maatschappelijk produkt, dat anders over de lagere instantiën zou worden verbrokkeld. Zonder kapitaal te gebruiken ontvangt men een deel van de kapitaal winst. Slechts bij een gevorderde kapitalistische ontwikkeling is het loslaten van den schakel waaraan dit deel bleef hangen, een sociale mogelijkheid geworden. Verbruiksköoperatie is dezelfde beweging als de direkte verkoop door den producent, begonnen bij het andere uiterste, nl. bij den konsument. Ditmaal is hij het die den kortsten weg zoekt tot den maatschappelijken rijkdom. Van zijn kant wil hij de hinderpalen opruimen, gelijk de producent het wilde van de zijnen. Daarom heeft de koöperatie in het algemeen dezelfde oorzaken en dezelfde bestaansvoorwaarden ') als de nieuwe funktie van het industriekapitaal en van het grootbedrijf in den kleinhandel. Redenen om buiten de tusschenhand om te gaan, heeft van oudsher iedere verbruiker gehad, doch niet steeds de mogelijkheid, noch ook zoo sterk als thans de aan- ') „Diese Einrichtungen sind ein nothwendiges Erzeugnis der erleichterten Verkehrsbeziehungen und der wachsenden wirthschaftlichen Einsicht, welche darnach streben lasst, sich gegen die im Handelsverkehr oft vorkommenden groszen Preisaufschlage und die Waarenverfalschungen zu schützen." (Mataja, H. W. B. Staatsvv. IV., 374, art. Hatidelj leiding. De verbruiker die voor zich zelf en zijn vrienden gaat winkelen, heeft de kennis noodig van den winkelier. Om allerlei redenen is in vele vakken die kennis tegenwoordig gemakkelijker op te doen dan vroeger; een voorname reden is, dat de producent thans aan den verkooper het halve werk uit de hand neemt '). Betrekkingen met den groothandel en met fabrikanten zijn niet meer het monopolie van winkeliers en grossiers. Dit wat het kunnen betreft, maar ook het willen werkt mee om op groote schaal aan het georganiseerde verbruik de verrichtingen te trekken van de middelklasse. In dezen strijd tegen haar, zijn meermalen de industrieele kapitalisten voorafgegaan. Zij hadden er een dubbel belang bij, dat van het loon hunner arbeiders zoo weinig mogelijk bleef hangen aan de handen van derden. Een algemeen belang: hoe meer de arbeiders overhielden, hoe beter zij konden leven; een bijzonder belang: hoe beter zij leefden hoe meer zij konden werken. Er ontstond de met dit belang overeenkomstige leer, dat de arbeiders door middel van de koöperatie zelf kapitalist konden worden, en in de ge- ') «The retail grocer used to cut his sugar, mix his tea, clean his fruit and perform a number of other tasks which are now taken off his hands by the manufacturers and wholesale houses There is less necessity for knowledge than there used to be; owing to the growing practice of selling chiefly proprietary articles and packet goods, it is possible for a good man of business to prosper with a very slight knowledge of the wares in which he deals." (Booth, Life and Labour, VII 219). heele kapitalistische wereld werd de koöperatie aangemoedigd, ') door groote ondernemers vaak gesticht en met dwangmiddelen bevorderd. 2) De revolutionnaire arbeidersbeweging gebruikt in sommige landen de koöperatie als een strijdmiddel. Deze toepassing en de gebleken gevaren voor den middenstand, steunsel van het kapitalisme, heeft in burgerlijke kringen de geestdrift voor de verbruikskoöperatie door arbeiders in de laatste tijden niet verhoogd. Doch niet alleen heeft men haar zien ontstaan voor arbeiders. Waar de maatschappelijke gesteldheid eene aanleiding gaf, heeft men gebruik gemaakt van de technische mogelijkheid om als konsument het werk te doen en de voordeelen te genieten van den vroegeren kleinhandel. Die mogelijkheid is door den voortgang van de kapitalistische produktiewijs in het algemeen gegeven; door bijzondere maatschappelijke motieven wordt bepaald welke groepen van konsumenten er gebruik van ') „Personne même ne s'oppose a ce que le peuple s'émancipe par la cöopération. Bien plus, ces sortes de tentatives sont encouragées." (E. Gilon, La lutte poter le bien-ctre, 1889; bl. 75/6). 2) Van deze soort worden als de uitgebreidste vermeld de inrichtingen van Krupp te Essen aan den Rijn Er behooren toe (in 1896) 73 winkels waarvan 51 in, en de overige bij verschillende mijn- en andere werken van Krupp buiten Essen: verder twee slachterijen, een molen, twee broodfabrieken, een ijsfabriek, twee schoenmakerswerkplaatsen, een kleerenmakerij, een hotel, een feestlokaal, zeven restauraties, twee koffiehuizen, een strijkinrichting en verscheidene scholen. (Sombart, t. a. p. bl. 417)- zullen maken. — Minstens even verderfelijk als de arbeiderskoöperatie zijn de vereenigingen in hoogere standen, het eerst ontstaan en het verste gevorderd onder ambtenaren en leden van de z. g. liberale beroepen. Prof. Biermer geeft in zijn verhandeling over het grootbedrijf een overzicht van de nadere oorzaken: »De gelijksoortigheid van behoefte en smaak van bepaalde groepen, die zich meer solidair gevoelen dan andere en in hunne huishoudens gewoon zijn zuinig en met overleg te rekenen, hebben hier tot overspringing van den kleinhandel geleid door het stichten van genootschappen. Hier bestond ook eene goede gelegenheid voor de verzendzaak omdat de behoefte in alle plaatsen, klein of groot, waar ambtenaren en officieren wonen, geheel en al éénvormig was. Bij het gestadig verhuizen van de eene stad naar de andere, bestonden er tusschen hen en den gevestigden kleinhandel in hun tijdelijke woonplaats slechts zeer losse banden, en dus weinig reden zijne belangen te ontzien... In de huishoudens van ambtenaren en officieren kreeg men weldra genoegzaam ondervinding om de lokale aangelegenheden van het winkelbedrijf te beoordeelen. Daardoor vermeerderden hun kennis en hun weerstandsvermogen tegen het plaatselijk monopolie. Nadat eenmaal de gedachte aan eigenhulp door samenwerking was opgekomen, kwamen er weldra vanzelf blijvende vereenigingen. Dure reklame was er niet voor noodig, en het zou inderdaad vreemd zijn geweest als men van het gemakkelijke middel: gemeenschappelijken inkoop ten bate van de leden, geen ijverig gebruik had gemaakt." (H. W. B. Staatsw. VII, 646). De verbruiksvereenigingen, zoolang zij slechts verbruik en geen handel bedoelen, zijn intusschen voor de winkelnering niet de meest nadeelige inrichtingen. Doch in vele gevallen, in alle wellicht waar de kans bestaat, beoogen de vereenigingen niet enkel aan hare leden een goedkooper verbruik te leveren, maar ook om te verdienen op dat van niet-leden. ') Vooral in Engeland zijn koöperaties gesticht die minstens zoo zeer zich toeleggen op het laatste als op het eerste. En men kan zeggen dat de eene funktie, voor het verbruik, de andere, van den handel, heeft mogelijk gemaakt en bevorderd. Juist wijl er geen winst werd bedoeld maar de verkoop van goede waar tegen de laagste prijzen, kregen de vereenigingen weldra een naam die het publiek aantrok. Op de zelfstandige nering werkt dan de koöperatie als een overmachtige konkurrentie: overmachtig krachtens de dubbele strekking van voor de leden hare tusschenkomst op te heften, en van niet-leden te trekken met de middelen !) „Sobald ein Konsumverein auf die Gewinnung eines... sehr ausgedehnten Abnehmerkreises ausgehen muss, büszt er immer mehr den Charakter einer Association dieser Abnehmer ein, er hort auf, eine blosze Stütze der Wirtschaft dieser letzteren zu bilden und wird immer mehr zu einer kaufmannischen Unternehmung (Mataja, Groszmagazine und Kleinhandel, 1891, bl. 31). van het grootbedrijf. — De verbruikskoöperatie, zelfs wanneer zij geen handel voert, is beurtelings of gelijktijdig bazaar, verzendhuis en filialenzaak. Zij heeft hare speciale en haar algemeene magazijnen, bedient hare leden over het geheele land, en houdt winkels in de voornaamste plaatsen. — Nader op de theorie van de köoperatie in te gaan is voor ons onnoodig; hoe zij, schoon geen kapitalistische onderneming, toch medewerkt aan den ondergang van de middelklasse, was hetgeen hier te pas kwam. IV. Of het een filialenzaak is, of een fabrieksdepot; formeel verschillende inrichtingen die in het eene geval de zaak van den gevestigden eigenaar afnemen, in het andere zijn zaak opheffen; in depot en in filiaal staat ter plaatse waar vroeger de onafhankelijke winkelier stond, de loondienaar van den kapitalist, hij zij koopman of fabrikant. Uit een oogpunt van kapitaalskoncentratie en verdringing van den middenstand zijn filialen en depots gelijksoortige inrichtingen. Het maatschappelijk verschil met de bazaars is, dat in deze groote huizen de omkeer van het bedrijf plaats heeft voor ons aller oog: men ziet het ekonomisch lichaam van den grootkapitalist zwellen met den plunder van de door zijne konkurrentie verslagen winkeliers. In de middelsoort huizen van de filialenzaak of het fabrieksdepot, daarentegen, is maar bij uitzondering een grooter man te zien; wie er woont en troont is uiterlijk een winkelier als een ander, een persoon van gelijke beweging als de gewone neringdoenden, finantieel van hunne kracht dikwijls, meestal iemand van hun stand — maar niettemin ekonomisch een geheel verschillende figuur, die het beslissende kenmerk van het eigen bezit niet meer vertoont. — Gegevens over den stand van deze beweging zijn slechts uit verspreide mededeeling op te maken. De bazaars kan men tellen evenals de fabrieken. Maar evenals de werkplaatsen van de huisindustrie statistisch verschijnen als zoovele onaf hankelijke ondernemers, verschijnen depots en filialen als de winkels van zoovele zelfstandige kooplieden. De winkelierswereld wordt door deze beweging van lieverlede en onophoudelijk ondermijnd, niet zoo zeer bestormd en op het lijf gevallen: en het is enkel uit hier en daar openbaar geworden cijfers somtijds te zien hoe ver de inwendige revolutie reeds is gevorderd. Depots van broodfabrieken in de plaats van bakkerswinkels, van maatschappijen voor melk en melkprodukten in de plaats van eigen zaakjes van melkboeren, zijn tegenwoordig overal bekende veranderingen. In den handel in verdere algemeene levensmiddelen, als groente, vleesch en visch komt, wat de versche artikelen betreft, de bedrijfskoncentratie tot stand met behulp van de nieuwe vervoermiddelen, die op bepaalde centrale punten van groote steden dagelijksch voldoende voorraden kunnen aanvoeren. De uitbreiding van de steden maakte strengere hygiene tegelijk noodzakelijk en mogelijk, en beperkte een gedeelte van de bewerking tot markten, hallen en abattoirs. Ook dit vertegenwoordigt veranderingen welke de positie van het kleinbedrijf, van het handwerk al dan niet met winkelnering verbonden, op den duur verzwakken. De slager, die niet slacht, gelijk volgens Booth b. v. in Londen weinig meer het geval is, *) wordt lichter agent van de groote onderneming die vee aanvoert of in geslacht vee handelt. Komt, gelijk in Amerika, de vleeschhandel onder kontrole van oveimachtige kombinaties, dan is het vroegere slachtersbedrijf geheel verdwenen. Het is ook de moderne techniek geweest die een deel van den kleinhandel in zuivelwaren heeft verdrongen, door het hoofdprodukt, de melk, een of tweemaal per dag versch naar de stad te brengen, zoodoende het houden van koeien in of dicht bij de stad overbodig makende. »Het eerste wat in dit vak onze aandacht trekt, zegt Booth, is de omvang, aangenomen door de groote firma s met een aanzienlijk getal vertakkingen." — Doch niet alleen de slagers, de bakkers en de melkboeren worden verdreven uit kommercieele posities, die onaantastbaar schenen, een gedeelte van hun waar zelf werd hun afgenomen. Het konserveeren en het handelen in gekonserveerde levensmiddelen is beide een grootkapitalistisch bedrijf geworden. 1) Life and Labour of the People in London, VII, bl. 202, 1896. De kleinhandel in dranken gaat den zelfden weg. Bij de Londensche bierbrouwerijen, zegt Booth, »is de strekking dat de groote de kleine verzwelgen." *) En deze grooten verkoopen thans ook per flesch, hetzij in eigen depóts, hetzij in winkels van anderen. »De fabrikant", schrijft Macrosty in zijn bekend werk over de trusts,2) legt zich er op toe den kleinhandelaar te veranderen in een blooten agent; in Liverpool, b. v., zijn 90% van de huizen met vergunning het eigendom van zes of zeven grootere brouwerijen — Wijnen en andere duurdere alkoholische dranken worden meer dan vroeger in kleine hoeveelheden gekocht, tegen groothandelprijzen bij kapitalistische firma's, die het debiet van de grossiers beschadigen. In Londen heeft de Victoria Wine Company ruim 90 verkoophuizen. — Een groot aantal schijnbaar zelfstandige personen uit de middelklasse is afhankelijk gemaakt van groote brouwerijen, in Duitschland en ook in ons land, die de inrichting bekostigen van bierhuizen enz. — In 't algemeen van den handel in dagelijksche verbruiksartikelen, hoofdzakelijk levensmiddelen, zegt Hobson : »De karakteristieke beweging in het winkelbedrijf . . . is verbonden aan de uitbreiding van de bedrijfseenheid waarvan wij overal den voortgang zagen in de nijverheid. De groote centrale onderneming met een aantal !) T. a. p. bl. 117. 2) Henry W. Macrosty, Trusts and the State, 1901; bl. 149. plaatselijke agenten die geregeld bestellingen opnemen aan de huizen van de klanten, is de hoogst georganiseerde vorm van kleinhandel. In alle afdeelingen van algemeen en regelmatig verbruik is de beweging in de richting van de stelselmatige levering aan de woning van den konsument. De gegoede standen in de steden hebben reeds geleerd alle bederfelijke soorten van voedsel en vele andere artikelen van huishoudelijk gebruik op deze wijze te betrekken, terwijl de toenemende gemakken van post en goederenvervoer hen in staat stellen van een centraal magazijn door middel van prijslijsten te koopen al die soorten van artikelen, waarbij persoonlijke smaak en luim niet in groote mate te pas komen. . . . Gelijk wij in de steden een vaste en automatische aanvoer van gas en water hebben en geen afwisselende aanvoer, afhankelijk van verschillende opzettelijke inkoopen, zoo is het waarschijnlijk dat in alle gewone behoeften van den konsument zal worden voorzien." '). Betreffende den tabakshandel is voor de kommissie uit de Amerikaansche volksvertegenwoordiging voor het onderzoek van de trusts getuigd, dat eene maatschappij in Londen 72 winkels en in de provincie er 181 exploiteerde; een andere firma had 100 depots 2). »In Berlijn," schrijft Paul Dehn, ^bezaten in het jaar 1875 twee en veertig firma's te zamen 77 filialen, en in 1898 waren er slechts 15 kooplieden met te zamen 359 filialen, waarvan een met 82 en een ander met 62." ') Hobson, Evolution of Cafitalism, 1894, bl. 114/115. 2) Preliminary Report 1900; bl. 9. Alleen in het artikel manufakturen geeft Dehn de volgende cijfers voor het filiaalbedrijf. «Bijna in alle Duitsche steden, zegt hij, zelfs in de kleinere, zijn de van de oudsher gevestigde zaken er zeer pijnlijk door getroffen. Te noemen zijn o. a. de firma's Wronker, Grand, Lissauer, en Bernhard ieder met 11 filialen, Alsberg, met 33, Schmoller & Knopf met 49 meest in het zuidwesten van Duitschland, Schneider met 42 en eindelijk de firma'sgroep van Tietz met 37 gedeeltelijk zeer groote zaken o a. in Stralsund, Keulen, (alleen hier zijn 4 filialen van Tietz met 1200 geëmployeerden) Elberfeld en Miinchen." ') De Hannoversche enquêteverslagen wemelen van klachten, die wij nader bij de gevolgen voor den winkeliersstand zullen noteeren. Noemenswaard over den uitbreiding van het grootbedrijf is de volgende plaats uit een rapport van den sekretaris der handelskamer in Reutlingen, Wurtemberg: »De filialen der grootkapitalistische handelsondernemingen breiden zich ook in de middelsoort en kleinere steden van Wurtemberg steeds meer uit, vooral in galanterie- en manufaktuurwaren. De groote kapitalistische winkelzaken hebben reeds meermalen den vorm van vennootschappen gekregen die geheele fabrieken uitsluitend of gedeeltelijk voor zich laten werken, of gepatenteerde artikelen alleen voor zich laten vervaardigen. Dat naast deze produktie in het groot welke l) Dehn, t. a. p., bl. 40/41. direkt met het koopend publiek handelt, de tusschenen kleinhandel niet meer kan bestaan, valt van zeifin het oog. Nauwkeuriger statistieke opgaven en onderzoekingen zijn daar niet meer voor noodig." '). Wij besluiten met een citaat uit Hobson's genoemd werk die nog een of twee niet genoemde artikelen aanwijst. — »Een groot getal plaatselijke winkels", schrijft hij, »vallen in de handen van de maatschappijen." »Groote kapitaalsyndikaten bezitten slagerswinkels >in de meeste groote steden, de juweliers-en schoenmaken gaan meer en meer over in het bezit van .vennootschappen, terwijl een toenemend getal winkeliers in sigaren, koloniale waren, ook koffiehuis»houders en andere kleinhandelaren, feitelijk niet meer »zijn dan de agenten van groote kapitalistische firma's" 2). Verkoopen ook aan niet-leden werd voor de Verbruiks-vereenigingen, zeiden we, het middel om met het geld van de leden nog andere winsten te maken dan door zuivere koöperatie alleen. Dit kapitalistisch bedrijf is door sommige genootschappen op grooten voet uitgeoefend, vooral door de Engelsche vereenigingen waarvan de deelhebbers in den loop der jaren enorme dividenden hebben gemaakt — niet overeenkomstig hun verbruik maar naarmate van hun aktiënbezit. Zoo heeft ') Dl. I., bl. 177 2) T. a. p. bl. 89. de »Civil Service Coöperative Society", waarvan de leden ambtenaren zijn, in 1878 haar kapitaal van 5-0°° £ verhoogd tot 80.000 £, en dit om getrouw te blijven aan hare statuten waarin het maximum dividend op 5 % was bepaald. »Het was evenwel onmogelijk gebleken" zegt een officieel stuk van de vereeniging, »den winstvoet zoo laag te stellen als met dit percentage overeenkwam"! ') Eenige jaren later werd het kapitaal verhoogd tot 100.0001, zoodat het wettelijk dividend van 5% feitelijk geklommen was tot juist 100%. Eene militaire vereeniging »The Army and Navy Cooperative Society" heeft eveneens ontzaggelijke winsten uitgekeerd, boven de gewone 5%, extra dividenden somtijds van 50 en 100%. Bedenkt men dat zij niet alleen de konkurrentie hadden te voeren, maar het publiek moesten trekken door den naam van goede waar te geven voor weinig geld, dan beseft men de beteekenis van voordeelen welke aan het grootkapitaal in den kleinhandel vast zijn. Gedurende een zeker jaar heeft b. v. de omzet van de «Army and Navy" bedragen 2.650.000 £, over een kapitaal van 60.000 i waarvan natuurlijk nog een groot deel vast lag in gebouwen en opstand. De brutowinst was 286.000 dus even 10% boven den inkoop; het totaal van de onkosten, met inbegrip van de 5% kapitaalrente, 187.000 £. 2) ') Mataja, t. a. p. bl. 12. ■) Mataja, t. a. p. bl. 10 — 13. Niet beter dan met cijfers als deze, ontleend aan de werking van een bedrijfsvorm die inderdaad het koöperatieve karakter heeft afgelegd om geheel als handelsonderneming te werken, kan men deze enkele gegevens over de ontwikkeling van het grootkapitalisme in het winkelbedrijf besluiten. Voor het minst kan er uit blijken, dat de koncentratiebeweging van het kapitaal ook in deze richting een doel beoogt, dat een revolutie in de nering ruimschoots waard is. Het kind van de inderdaad schitterende rekening, echter, is de gevestigde winkelier. Zien wij thans hoe het met hem is gesteld. van der Goes, Ekon. Studiën I. 7 VIERDE HOOFDSTUK. Beweging van het Kleinbedrijf. I. Twee statistieken. II. Beperkingen van konkukrentie. III. Kleine winkels en kleine klanten. .IV. Kleine winkeliers. 1. Het was, zeiden we, niet meer noodig te bewijzen dat ook in den kleinhandel de groote sommen de minder groote ekonomisch overweldigen, dat de winkeliers tegen de bazaarhouders en de kapitaalkrachtige ondernemers in het algemeen, niet kunnen konkurreeren. Deze voor den handeldrijvenden middelstand noodlottige wending van den kapitalistischen ontwikkelingsgang is een maatschappelijk feit geworden, waarvan de werkelijkheid maar al te zeer vaststaat. De theorie heeft de maatschappelijke werkelijkheid niet te bewijzen maar te verklaren. Wij zagen op welke ekonomische grondslagen de macht berust die den ouden kleinhandel verderft: hare statistische verschijnselen en sociale gevolgen blijven te bespreken over. De getallen welke de werking van de ongelijke konkurrentie uitdrukken, zijn niet dezelfde als de getallen welke de beweging voorstellen in het winkelbedrijf. Nu heeft men, ongelukkigerwijs, weinig anders als cijfers van de laatste rubriek. Doch deze zijn als zoodanig onbruikbaar voor het onderzoek der verschijnselen van de eerste. In een stad, willen we zeggen, kan het gebeuren — wij zullen zien dat het telkens gebeurt dat de middelklasse geweldig te lijden heeft van het grootkapitaal, en dat nochtans de winkels steeds talrijker worden. Er kan verband of niet zijn tusschen deze twee dingen, zeker is dat zij tegelijkertijd zijn waartenemen. Maar dan heeft men blijkbaar ook twee statistieken noodig: één die den teruggang van den winkelstand door overmachtige konkurrentie aangeeft, en één over de werking van de oorzaak, welke die moge zijn, waardoor het getal winkels toeneemt. Over dit laatste verschijnsel zal nader worden gehandeld. Doch dit kan hier reeds worden opgemerkt, dat de invloed van het grootkapitaal blijkbaar niet de eenige faktor is in de beweging van het winkelbedrijf. Als zeker kan gelden dat door de konkurrentie een kleiner of grooter aantal gedwongen wordt den strijd op te geven, wordt verdreven. Stijgt niettemin het getal winkels, dan is er een tweede oorzaak in het spel, een oorzaak die, statistisch, de werking van de andere verbergt. Is dit een reden om op die andere niet te letten? Neen, maar om beter te letten op beide oorzaken. Neemt het cijfer van de winkelzaken toe, ondanks de konkurrentie die er eenige doet verdwijnen, dan blijven een zeker getal buiten haar bereik. Immers, werkte de konkurrentie op het geheele terrein, dan zou van vermeerdering geen sprake zijn. Ue nog niet genoemde, derhalve, onttrekt een gedeelte aan den invloed van den ons bekenden faktor. Het onderzoek naar den anderen komt dus neer op het beantwoorden van de vraag, op welke wijs een min of meer belangrijke helft van den kleinhandel tot heden vrij is gebleven van de grootkapitalistische revolutie. Eerst wanneer deze vraag is beantwoord, krijgen de statistische gegevens voor ons een werkelijken inhoud, een wetenschappelijke beteekenis. Wij lezen dan, in de cijfers die de algemeene beweging uitdrukken, het samengestelde resultaat van een dubbele oorzaak. Wij zullen aan het resultaat niet de werking van ééne oorzaak willen beoordeelen. Niet besluiten, dat het grootkapitaal de winkels niet opruimt, den middenstand niet aantast, omdat er evenwel nog steeds meer winkels komen. Het is een kwestie op zich zelve of deze toeneming in getal, vooruitgang of achteruitgang beteekent van het bedrijf en van de personen. Aangenomen dat het vooruitgang te kennen geeft, zoo is daarmee nog geenszins gezegd dat de overmacht van het grootkapitaal onschadelijk is. Alleen zou gebleken zijn, dat in deze maatschappij een andere macht sterker is dan zij. Een macht die, op het gebied waar zij werkzaam was, de ontwikkeling van den kleinhandel dermate bevorderde, dat de lieden op dit meer be- schutte terrein zich konden herstellen van de stormen woedende op het veld van de vrije konkurrentie — dat de openingen in de rijen van het winkeliersgilde werden aangevuld door nieuwe elementen, grootgebracht onder dien koesterenden adem. — Wij moeten er dadelijk bijvoegen, dat een zoodanige macht niet bestaat. De ver- •, meerdering van de winkels, zoover zij zich voordoet, is eerder een slecht dan een goed teeken. Het ïswaar, dat zekere groepen zich vooralsnog handhaven, maar sterke uitbreiding van anderen, die den doorslag geven op de weegschaal van de statistiek, komt alleen te pas als symptoom van bederf dat wederom bederf voortbrengt. Over het statistisch deel van ons onderwerp is nog een algemeene opmerking te maken. De meeste gegevens van dezen aard omvatten een grooter of kleiner politiek gebied. Nu is dit natuurlijk niet altijd zoo gelegen dat het overeenkomt met een bepaald ekonomisch gebied. Gij neemt, b. v., het sterftecijfer in Nederland en vindt dat het daalt. Gij besluit dat het kapitalistisch stelsel niet ongezond is. Andere aanmerkingen daargelaten, mist uwe konklusie alle waarde omdat uw waarneming bepaald is door geografische grenzen, welke gij niet zonder bewijs moogt stellen als passende lijnen om een kompleet ekonomisch geheel. Wat op de kaart Nederland heet en als een eenheid verschijnt, kan ekonomisch zeer ongelijk zijn samengesteld. Ei is kapitalisme en kapitalisme. De slechte werking \ an zekere industrieele arbeidsregelingen kan door tegenwerking ter plaatse zonder industrie, statistisch worden opgeheven, üe kapitalistische ontwikkeling is eenmaal zeer verschillend. Gij vereenigt allerlei streken met het grootst mogelijke verschil in bezigheid en broodwinning tot een willekeurig, door staatkundige grenzen samengevoegd geheel. — Uw uitkomst heeft dan ook enkel op het koninkrijk betrekking en niet op het kapitalisme. Om een waarnemingsterrein voor dit laatste te krijgen, zult gij laat ons zeggen, er het halve politieke gebied moeten afsnijden, en de helft van het aangrenzende bijvoegen. — De statistiek van het winkelbedrijf in onverschillig welk land kan van gewicht zijn voor de kennis van plaatselijke maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, maar mag niet zonder meer als een zuiver ekonomisch gegeven worden aangewend. II. Ten eerste is het indringen van het grootkapitaal een gebeurtenis van betrekkelijk jongen datum '). Er ') >Gelegentlich wird auch auf die Gewerbestatistik verwiesen, um die Behauptung zu begründen, dasz der geschaftliche Mittelstand nicht verschwindet. Nach der Gewerbestatistik hat allerdings die Zahl der kleinen und kleinsten Betriebe zugenommen. Aber wie geht es diesen Betrieben Der geschaftliche Mittelstand verkümmert langsam, und auch diese trübe Entwickelung kann in der Statistik noch nicht zum Ausdruck kommen, zuma! die Entwickelung der Groszbazare und Massen- zullen overal steden en streken zijn waar men er weinig of niets van merkt. Doch het is voor den winkelstand in de eene helft van de wereld een geringe troost, dat de winkelstand in de andere helft nog welvarend is. Daarentegen is de oogenblikkelijke voorspoed, lettende op wat elders plaats grijpt, een zwakke waarborg voor het vervolg. Men kent het kapitalisme lang genoeg om te weten dat een eenmaal aangetast gebied nooit weer vrij komt. Over het algemeen is de kapitalistische ontwikkeling van den kleinhandel nog ver van volledig. De landsgedeelten welke er nog buiten vallen, kunnen op het statistisch resultaat een overwegenden invloed hebben. Er blijkt echter geenszins uit dat de ongelijke konkurrentie daar niet komt, alleen,, dat zij er nog niet is. Waar de konkurrentie nog niet is, kan zij niet werken. - Als eerste gegeven tot verklaring van het feit, blijkende uit de vermeerdering van de winkelzaken in de meeste, zoo niet alle landen, dat de grootkapitalistische omkeer nog een gedeelte van het ekonomische terrein tot heden verschoond heeft, kan worden aangemerkt dat de beweging ook plaatselijk nog is beperkt. Gewesten die zich bevinden zweiggeschafte erst in den allerletzten Jahren so groszen Aufschvvung genommen hat." vDehn, t. a. p. bi- 64/5) 'l-a c°n centration du comraerce de détail en grands magasins est de date relativement récente." (Georoe Michel, Nouv. Dict. dEcon. pol. II 20). in omstandigheden welke de rentabiliteit van groote sommen in de winkelnering niet permitteeren, zullen van de getallen met veel nullen in de lokalen waar de menschen boodschappen doen, niets bespeuren. Alles blijft er bij het oude, ten goede en ook ten kwade. Maar zelfs waar de konkurrentie reeds is, werkt zij niet dadelijk algemeen en zonder tegenwerking. Alle ekonomische veranderingen hebben den weerstand te overwinnen van instellingen en ook van gevoelens en tradities, behoorende bij vroegere ekonomische betrekkingen. Het feit dat alleen kleinere kapitalen in den kleinhandel werkzaam waren, wegens de noodzakelijke beperktheid van ieders klienteele, vertoont zich maatschappelijk o. a. als een persoonlijke bekendheid tusschen kooper en verkooper; als een gehechtheid, somtijds, van het publiek aan bepaalde winkels. De bezitters van het monopolie der lokale bediening voerden onder elkaar slechts een gematigde konkurrentie. Geoorloofd was enkel de voordeelen van een grooteren omzet te zoeken in de waar. Overdreven reklame, prijsbederving; een strijd om de klanten, in één woord, die natuurlijk een strijd om de klanten van anderen moest worden, was door het algemeen belang van de kooplieden uitgesloten en stond aangeschreven als ten hoogste onbehoorlijk. Bleef alleen over zich toe te leggen op bepaalde kwaliteiten en soorten van goederen. De koopers te trekken door te leveren beter dan anderen, anders als anderen ; de specialiteit te worden in zijn vak; in het monopolie van het gild voor allen, een monopolie te vestigen van het artikel voor zich zelf, is een bekend streven in den ouden kleinhandel dat duidelijk met de ekonomische gesteldheid samenhangt. Deze strekking treft het meeste door hare totale afwezigheid in den bazaar. Bij gebreke van een verkooper-eigenaar, door loonarbeiders vervangen, kan er geen persoonlijke relatie zijn tot denkooper. De bazaar bedient geen individuen maar werkt voor een publiek, krijgt geen bezoekers maar ontvangt een bevolking. De bazaar is het omgekeerde van een specialiteitenzaak, houdt opzettelijk en uitsluitend van ieder goed de gewone soorten en de gemiddelde kwaliteiten het eenige middel om groote kwantiteiten te verkoopen. Zijn eenige specialiteit is somtijds de laagste kwaliteit van niet anders dan de meest alledaagsche artikelen '). — De winkelier, daarentegen, gedwongen het in bijzondere soort en deugdelijkheid te zoeken, trachtte een positie te verwerven onaantastbaar voor konkurrenten en onmisbaar voor de koopers. Een bazaar kan ieder oogenblik door een grooteren bazaar worden ') »The vast majority of customers are constantly on the alert for cheap things, and, whatever their margin of income may be, they are apt to yield to the temptation to wellcome the lowest range of prices that competition can secure . Booth, {Lift and Labour of the PeofU in London, 1897, Dl. IX, bl. 217). overweldigd, de koopers vinden overal wat zij in den bazaar vinden, en zoeken alleen den laagsten prijs. Uit den vroegeren toestand van het bedrijf, nu, zijn overal een aantal winkels overgebleven die in hun vak een zekere beroemdheid hebben gekregen en hebben behouden. — Nog tot voor korte jaren, in het kleinere Amsterdam van vóór het laatste vierde der eeuw, behoefde de gezeten burger die zijn stad kende, geen oogenblik te aarzelen waar hij voor ieder ding dat hij mocht noodig hebben, zijn boodschappen had te doen. Er waren van bijna alle dingen een groot getal winkels, en de kennis van de stadsgelegenheid bestond vooral in het weten waar men niet moest zijn. Elk artikel bestond voor den ouderwetschen en gegoeden Amsterdammer slechts in een paar affaires; waar hij ging werd verder bepaald door persoonlijke voorkeur. Persoonlijke voorkeur te genieten, de door omstandigheden aangewezen en door anderen niet ontstreden klienteele aan zijn huis en zijn firma te verbinden door nog hechtere dan kommercieele relaties, was de overblijvende ambitie van den winkelier. — Het voorzien in stoffelijke behoeften, welke ook, gaat niet buiten het geestelijke- of zieleleven om; en het regelmatig voorzien in sommige stoffelijke behoeften is bij uitstek geschikt om een zekere intiemiteit te weeg te brengen tusschen afnemer en leverancier, tusschen den winkelier en het gezin. De winkel waar het uitzet vóór, en de eerste luiermand na het huwelijk is ge- kocht, is voor de jonge echtgenooten geen banale plaats. Associaties van gedachten bestaan er tusschen de beste en belangrijkste momenten van ieders leven, en allerlei kleinen handel in den omtrek van onze woning. En de winkelier was het die deze poezie van het dagelijksch leven schreef, als het ware, in zijn boeken. De reeksen van inkoopen en bestellingen door de families van zijne klanten, die hij noteerde, zijn inderdaad gegevens voor hunne geheele geschiedenis en hun gansche lotgeval, het vroolijke en het ernstige, het onbeduidende en het gewichtige. Door speciale, door dezelfde, bekende, vertrouwde neringdoenden, ieder in zijn vak, werden de wiegen en de wagens geleverd voor de kinderen, en voor de ouden de laatste rustplaats en het laatste rijtuig. Gelijk het kasboek van den partikulier eenigermate iemands dagboek is, is het winkelboek van menigen koopman de kroniek van zijn omgeving; en hij de middelaar tusschen al de behoef:en en hare vervulling, welke het samenstel van het maatschappelijk bestaan achtereenvolgens oproept. Een zoodanige middelaar, persoonlijk of wel verpersoonlijkt in zijn koopwaar, betrokken bij al ons doen en laten, behoeft niet te vreezen dal hij spoedig door instellingen zal worden verdrongen, welke het produkt zijn van ekonomische revoluties in zijn bedrijf. Het zal gebeuren, maar niet spoedig. Tal van kleinere winkelzaken blijven bestaan, die hun ekonomisch recht van bestaan reeds lang hebben verloren, en enkel in stand worden gehouden door tradities welke verzwakken maar niet eensklaps te niet gaan. Het behoeft niet gezegd te worden dat de bazaarhouder, die geen koopers persoonlijk kent, of zelfs ziet, zich allerminst kan interesseeren voor de duizende verbruikers van zijn honderde warensoorten. De betrekking tusschen hen en hem houdt op als de prijs is betaald, namelijk direkt '). Het karakter van gestadigheid bovendien, ontbreekt geheel aan inrichting en exploitatie van den bazaar, waar aan het ééne doel, het kapitaal te doen rendeeren, tot elke steen van het gebouw, die omgekeerd wordt wanneer hij niet voldoet, ondergeschikt is gemaakt. Nieuwe artikelen worden ingevoerd en oude afgeschaft; afdeelingen gereorganiseerd; personeel wordt aangesteld en vervangen, zoodra tot verbetering van het mechaniek, dat automatisch als winstmaakmachine moet werken, een verandering, een kleine of een groote noodig is. Gelegenheid tot andere overwegingen dan van stoffelijken aard alleen, geeft ') The personal relations between shopkeeper and customer are becoming more distant." (Marshall, Principles, I 367). »Le petit commerce créait entre les diverses classes de la population une foule de liens sociaux assez difficiles a définir, mais trés réels; il etablissait des rapports de bons voisinage, de solidarité, de rapprochement mutuel entre les habitants d'une mème rue et d'un même quartier. Ces rapports n'existent plus entre le public et les grands magasins." (George Michel, Les Grands Magasins, Nouv. Dict. d'Economie pol. 1900; II, 207). deze wijze van boodschappen doen nauwelijks. Reeds niet de uiterlijke inrichting van den bazaar; een door afwisselend personeel bediend, van achtereenvolgens verschillende waren voorzien, in het gebouw somtijds verschoven «rayon" van het verkoophuis, is geen plaats van herkomst, die, in den ouden trant, iets zegt tot het gemoed. Persoonlijke voorkeur ook, trachtte de neringdoende te verwerven en te behouden in den hem aangewezen kring, door zooveel mogelijk werk te maken van eigen smaak of zwak bij al zijn afnemers hoofd voor hoofd. Er zijn lieden die een handelszaak gaarne beschouwen niet als bestemd tot het voordeel van den ondernemer, maar tot het gemak en het genoegen van de koopers — een gevoelen uit voor-kapitalistische tijden afkomstig, door het kleinbedrijf in onzen tijd bestendigd. Het is voor buitenstaanden dikwijls onbegrijpelijk, hc.e ver de vaardigheid en het geheugen van vele winkeliers in deze richting ontwikkeld is. Maten van klecdingstukken door hunne kliënten gedragen, merken van eet- en drinkwaren; de juiste soort en de gewone hoeveelheid van ieder artikel door eiken bezoeker in den regel verlangd, kennen zij op hun duimpje. — De kapitalist die winkel houdt, moet daarentegen de koopers trachten te wennen aan zijn smaak en te doen vragen met wat zij het liefste hebben, maar wat hij het liefste kwijt is. Een en ander, echter, dat het weêrstandsvermogen van den kleinhandel versterkt, is niet alleen te samen een macht die oude beletselen in het leven houdt, maar een faktor welke nog altijd nieuwe schept. Nog heeft het nieuwe kapitaal de inrichting niet voortgebracht die de zorgvuldig en met zaakkennis bestierde, op een beperkt gebied de volmaakte levering en bediening zoekende detailzaak kan verdringen. Het is althans niet, zeiden we, de bazaar die het kan of zou willen. Gevaarlijker wordt de groote firma met filialen : doch ook zij is het niet die overmachtig dreigt te worden. De voordeelen van het grootkapitaal zijn er het minst nadeelig voor de gewone winkeliers. Zij heeft dien van den inkoop in het groot, maar niet de groote exploitatie noch den grooten omzet. Klachten over ongelijke konkurrentie treffen het meest den bazaar. De vermeerdering van de »Massenzweiggeschafte" is ongetwijfeld een kwaad ding, maar hoofdzakelijk in den zin van vermeerdering van de gewone konkurrentie. Hun ontbreekt in de taktiek het agressieve van de verkoophuizen. Zij worden beschouwd als vermenigvuldiging van eters die de spoeling dunner maken : niet als de aanslag van een sterkeren gast op den geheelen trog. Aan den anderen kant, is de levensvatbaarheid van sommige soorten van speciale winkelzaken voor den middelstand als geheel van weinig beteekenis. Gelijk al wat den luxe dient, wil het maatschappelijk niet veel zeggen dat de aanzienlijke bourgeosie nog blijft in een klein aantal deftige en dure huizen. ') Welbeschouwd, behooren deze reeds tot het grootkapitaal. Zij zijn als sommige leveranciers van handwerkprodukten: door de protektie van rijke gezelschappen voorloopig buiten bereik geplaatst van de maatschappelijke veranderingen. Zij hebben, om een flink kapitaal te doen rendeeren, noch den enormen afzet, noch de betrekkelijk lage onkosten, noch de kleine prijzen. Zij hebben omgekeerd een beperkten omzet, zitten op groote lasten, en rekenen hoog. *) Zij rekenen zelfs zoo hoog dat het ') .Beispielweise die elegante Kundschaft wird sich auch fernerhin nicht an den Konfektionar wenden, sie laszt nach Masz arbeiten, sie will Apartes haben, etc. Manchen w,ederum paszt die Massenabfertigung nicht, sie wollen auf die groszere Zah von Komplimenten und das Eingehen auf ihre kleine Wunsche und Besonderheiten nicht verzichten." (Mataja, Groszmagazme und Kleinhandel, Leipzig, 1891; bl. 85). • Die Kaufer aus den besser situierten Klassen verlangen besonders aufmerksame Bedienung. Es passt ïhnen nicht wie eine Nummer abgefertigt zu werden." (Biermer t. a. p 648). Wat dit laatste betreft, de keuriger bediening, noteert daarentegen prof. Marshall : >het toenemen van een zuiver gevoel van eigenwaarde, doet de gegoede klassen afzien van de kruipende persoonlijke beleefdheid die zij vroeger eischten. (.Prtn- cipales, I, 367>. . . , , s) »Das Qualitatswarengeschaft ist allein ïm Stande, sich de Anforderungen der Grundrenten in den bestgelegenen Strassen unserer Gröszstadte auszusetzen : es vermag diesen Zoll dure Aufschlag auf seine Waren zu zahlen, weil seine Kundschaft ohne weiteres zu jeder Mehrleistung in beliebiger Hohe bereit ist, wenn sie ihr Kupee oder Dog-Cart in anstandiger Strasse, vor elegantem Magazine halten lassen kann." t.W. Sombart, Der moderne Kapitalismus, 1902, II, 388). kapitaal er nochtans zijne rentabiliteit in vindt. Zoo staan zij eenerzijds van de massa der overigen verwijderd en bovendien veilig voor de revolutie in het vak. Zij konkurreeren niet met de kleineren, noch konkurreeren de zeer grooten met hen. Zij hebben van hunne afnemers geleerd te leven en te laten leven. Sterk door hunne dienstbetrekking tot de groote wereld, gaan zij met opgeheven hoofd en zonder om te zien door de maatschappelijke beweging, als aanzienlijke lakeien op een equipage door een volle straat. III. Zelfs daar, dus, waar konkurrentie van grootkapitaal is doorgedrongen, hebben wij ons voortebereiden op statistische uitkomsten die nog iets anders te kennen geven als het overhand en algemeen wegvallen van de gewone winkels. Zij versmelten niet als sneeuw voor de zon. Vele hebben stevige haken geslagen in den vasten grond van het verleden, en laten zich zoo licht niet meevoeren door de strooming van vandaag. Andere komen nog steeds en van nieuws uit het heden voort.— Maar nog zijn hier eerst de onderscheidene momenten genoemd, welke de werking van de overmachtige konkurrentie slechts vertragen. Wij hebben te doen met de vraag waarom een groot stuk van het terrein van deze werking zoozeer verschoond blijft, dat het getal winkels, ontegenzeggelijk door het kapitaal met vermindering bedreigd, in het algemeen omgekeerd toeneemt. In het voorgaande is slechts ten deele antwoord gegeven. Het betrof oorzaken en gesteldheden die maken dat de gevolgen van de verandering zich minder spoedig vertoonen en minder sterk doen , gevoelen. Het terrein wegens deze redenen nog voorloopig veilig, zal het me altijd zijn. Waar de konkurrentie geografisch thans met is, komt zij weldra. De sterkste banden met den dag van gisteren, verslijten mettertijd en breken eindelijk. Eene helft van het kleinhandelsgebied is vrij door omstan ïg- heden welke uitstel geven maar geen afstel waarborgen. Doch een andere helft is er, die wel nooit aan het grootkapitaal zal worden onderworpen. En deze is het v die zoo goed als geheel aansprakelijk kan worden gesteld voor de algemeene toeneming. De toeneming, zeiden we, mag niet worden aangevoerd als bewijs van de onschadelijkheid der ongelijke konkurrentie. Zij bewijst enkel dat de konkurrentie door andere faktoren wor tegengewerkt. Wij hebben nu over den belangrijksten faktor nader te spreken: boven de genoemde en boven alle belangrijk omdat hij, evenzeer als de verdringing van den kleinhandel waartegen hij is gericht, uit het kapitalisme voorkomt en met het kapitalisme sterker wordt. Wij hebben thans te doen met een macht die niet in het voorbijgegane wortelt, of verzwakt met e ontwikkeling van ons stelsel. Ons stelsel, in een woord, terwijl het eenerzijds de kleine winkels verdringt, bevordert aan den anderen kant hun opkomst. Het gaa er mee als met het kleine produktieve bedrijf, dat tegelijk van der Goes, Ekon. Studiën X. verdrukt en aangemoedigd wordt — alleen in nog grootere mate van konservatieve strekking, want wat uit de kleine produktie weg valt, staat gedeeltelijk weer op in de kleine cirkulatie. En, evenals de beweging in de produktie beslist in de richting ligt van het grootbedrijf, en door geen enorme getallen kleine en zeer kleine inrichtingen wordt opgehouden — zoo is ook het ovdf-A blijven en telkens weer vermeerderen van de winkeltjes geen waarborg voor het behoud van een onaf hankelijken handeldrijvenden middenstand. Men gevoelt dat hier het zwaartepunt ligt van het lichaam dezer kwestie, het staat of valt naar gelang van het antwoord. De vraag van het voortbestaan der middelklasse moet hier theoretisch worden uitgemaakt. Zij die het voor hare levensvatbaarheid opnemen, verwijzen naar de statistiek. ') Zoo brengen zij, wat eene i) prof. Dr. F. C. Huber (Waarenhcius und Kleinhandel, Bcrlin, 1899, bl. 58) na opsomming van allerlei oorzaken van teruggang : >Damit aber ist durchaus nicht gesagt, als ob nunmehr, wie tendenziös behauptet wird, der Kleinhandel unrettbar dem Untergang verfallen sei. Das direkte Gegentheil beweist ja schon die enorme Zunahme, welche die Detailgeschafte, trotz aller Konkurrenz, in den letzten Jahrzehnten erfahren haben."— Vreemd is ook de formuleering van prof. Mataja's resultaat (Groszmagazine und Kleinhandel, Leipzig, 1891; bl. 85): »Wir glauben, dasz es sich nicht um Verdrangung sondern nur uni Zurückdrangung des Klein- und Mittelbetriebes des Detailgeschaftes handeln kann. Wie weit diese Zurückdrangung gehen werde — wer wollte das heute schon sagen ?" Een teruggang waarvan het eind niet is te zien, heeft al zeer veel van een ongerijmdheid is, de feiten in tegenspraak met de cijfers. Wij, daarentegen, die de feiten erkennen, zullen hen met de cijfers moeten doen kloppen. En het eenige, meenen we, wat aan het betoog nog ontbreekt, is de verklaring van de getallen die vooruitgang in getalsterkte aanwijzen, terwijl de werkelijkheid overal teruggang vertoont. — De vraag van het voortbestaan van den winkelstand lost zich op in het onderzoek naar het gehalte en de maatschappelijke beteekenis van de winkeltjes de rubriek welke zich voortdurend uitbreidt. De moderne kapitalistische ontwikkeling heeft de groote steden voortgebracht en in bijna alle groote steden een talrijke arbeidersbevolking. Hier ligt de oorzaak van een gestadige vermeerdering van kleine en zeer kleine winkelzaken, — onmisbaar in de buurten van de kleine en zeer kleine koopers. Doch in ons maatschappelijk stelsel ligt niet alleen de strekking die de behoefte aan kleine winkels onderhoudt: wij kennen ondergang. Zoowel Mataja als Huber verklaren het indringen van de grootkapitalistische ondernemingen als een natuurlijk maatschappelijk verschijnsel, dat men niet met de politie moet willen belemmeren Het is hun enkel niet mogelijk de konsekwentie te onderschrijven, zoodat zij ten slotte front maken tegen het • tendenziöse" in hun eigen werk. — Marshall, Prtnciples of Economics, ed. 98; I, bl. 368, laat zich door den schijn van de getalsvermeerdering der kleine winkels niet bedriegen. »Zij verliezen," zegt hij, 'dagelijks terrein. Het is niet zeker dat zij feitelijk teruggaan in aantal, maar zij krijgen zeer zeker hun deel niet van den snel toenemenden kleinhandel des lands." bovendien de strekking die de kleine winkeliers vermenigvuldigt. Overal en altijd nieuwe gelegenheid om op beperkte schaal eenige klienteele te verwerven, daarbij een pijnlijke ijver om die gelegenheid aan te grijpen welke tenminste brood belooft', niet vreemd, vooiwaar, dat de onderlinge konkurrentie in de nering in vele streken verhoudingen heeft aangenomen, welke dikwijls doorgaat voor het ergste kwaad dat aen kleinhandel treft ). De omstandigheden die bepaaldelijk de winkels in de achterbuurten, voorsteden en buitenwijken voor de overmachtige konkurrentie beschermen, vertegenwoordigen met elkaar de bekrompenheid van alle verhoudingen waarin het bedrijf zich beweegt. — De ondernemer is een kleine man, die geen kapitaalwinst beoogt maar ') .Ueberblickt man diese Zahlen [van de toeneming in aantal] so kann die Behauptung kaum als übertrieben erscheinen, dass dem modernen Detailhandel bei weitem die gefahrl'chsten Konkurrenten aus dem eigenen Lager entstehen." (prof. Biermer, Mittelstandsbewegung, Handb. der Staatswissensch. V, 875). Stemmen uit de winkelierswereld herhalen dezelfde klacht. — Als oorzaak van den ongunstigen toestand noemt b. v. een verslaggever uit Baden, »vor allem die überaus grosze Konkurrenz im Kleinhandelstande selbst, die überdies zum groszen Theile gebildet wird durch ganzlich untaugliche Elcmente, etc. (Die Lage des Kleinhandels in Deutschland. Herausgegeben von der Handelskammer zu Hannover, Berlin, 1899, I, bl. 160). Uit Wurtemberg wordt geschreven, na opsomming van-de grootkapitalistische ondernemingen : »Endlich ist es noch die grosze Konkurrenz der zahlreichen Detailgeschafte unter sich selbst, die hinsichtlich der schwierigen Lage derselben in Betracht kommt " (ld. bl. 180). enkel levensonderhoud. Hij handelt met kleine menschen, is leverancier aan de armen. Niet meer dan eenmaal in de week is er geld en wordt er tijd genomen voor boodschappen; maar ook dan is er niet altijd geld om alles te betalen, en zelden tijd voor boodschappen verder dan in de onmiddellijke nabijheid. Wat er overigens in de week wordt gehaald, gaat bij de allerkleinste hoeveelheden en dikwijls zonder centen. De winkelier is hier de buurman van zijn klanten, in meer dan een beteekenis. Zonder zijn hulp zou de helft van de arbeidersbevolking eenvoudig niet kunnen leven. In tijden van slappe werkzaamheden, regelmatig in sommige bedrijven gedurende den winter, is het de winkelier die, met den lommerdbaas, in de dringendste behoefte voorziet van ontelbare gezinnen ') — schrijvende wat hij alles voorschiet op zijn boek (naar het spraakgebruik van minder nauwgezette koopers, niet zeldzaam, »op zijn buik"). — Op deze manier te handelen is evenmin voordeelig voor de eene als voor de andere partij. De koopman moet hooge prijzen rekenen zonder dat hij veel ontvangt, en de klant duur betalen voor kleine kwantiteit van geringe waar. 2) 1) »The ovvner of the sfrop practically supports many of his customers for considerable periods of the year." (Mrs. Bosanquet, The Standard of Life, etc. London, 1898, bl. 78). 2) »In de armste streken van Londen is het voor de behoeftigen zoo goed als onmogelijk zuivere voedingsmiddelen te koopen... Brood, suiker, thee, olie zijn artikelen van algemeene vervalsching." (Hobson, t. a. p., bl. 14). »Wij hebben — schrijft Hobson in zijn bekend werkje Problems of Poverty, 4th ed., 1899; bl. n/12 weinig grond om te gelooven dat de kleine winkeliers die aan de armen slijten, rijk sterven. Behoeftige lieden, deels uit noodzaak deels uit gewoonte, doen hunne inkoopen bij de kleinste hoeveelheden. Een enkel gezin is gebleken twee-en-zeventig keer thee te hebben gekocht in ^ weken, en de gemiddelde getallen van een aantal arme huishoudens gedurende denzelfden tijd bedroegen zeven-en-twintig. Kruidenierswaren koopen ze meestal per ons, vleesch of visch bij een heele of een halve stuiver, steenkool bij den emmer. Ongetwijfeld betalen ze voor die futjes een betrekkelijk veel hoogeren prijs dan hun meer gegoede buren voor een veel betere waar. Maar de kleine winkelier heeft een hooge huur, geen grooten omzet wegens de vele konkurrenten, het werk van zooveel geringe koopen is zwaar, hij is dikwijls zelf arm, en moet een hooge winst maken op een klein bedrag om staande te blijven; hij wacht soms zeer lang op zijn geld, want het krediet dat kleine winkeliers vaak geven aan geregelde klanten is verbazend.. ." Dit, nu, is het terrein dat voorshands veilig blijft voor het grootkapitaal. De neringen van dezen aard blijven gespaard niet door hare kracht maar door haar zwakheid. Ze zijn te nietig om te worden teniet gedaan, het grootkapitaal versmaadt dezen onaanzienlijken buit. — De bazaar eischt kontante betaling '); de bazaar is niet i) ,By giving credit judiciously they will be able to hold their own against the larger shops and stores which do business on a cash basis, and to which the man who trusts in the future naast ieders deur : hoeveelheden zoo luttel als deze klanten verlangen, zijn in den bazaar niet te koop. Het koopen en reeds het bezoeken van den bazaar ^), onderstelt een graad van gegoedheid, die ten minste den toestand van het lagere deel der proletarische bevolking te boven gaat, en een levenswijze, althans iets vrijer en ruimer dan het hokken in huis, het leven en sterven in dezelfde straat, het verkeer met anderen dan zijn naaste standgenooten alleen. — Zoolang het kapitalisme zal bestaan, zal het proletariseeren van de bevolking voortduren, en in het proletariaat een groote menigte, welke de behoeften die zij heeft, bevredigen moet op een manier waaraan het grootkapitaal niet of nauwelijks kan raken. know he cannot turn in bad times." (Mrs. Bosanquet, The Standard of Life etc., bl. 79)- — 'To a certain amount the small shopkeeper is a necessity of modern life, for so long as an immense number of people are compelled by financial necessities to get their household supplies day by day, the large shop, remote from many possible buyers, cannot meet this domestic requirement." (Macrosty, Trusts and the State. 1901, bl. 193). - .Comme le crédit est un mal nécessaire, on peut étre assuré que les petits magasins continueront longtemps a subsiter." (George Michel, Les Grands Magasins. Nouveau Dict. d Economie politique, 1900, II, bl. 205). l) »Very poor people hardly ever venture into any but the smallest description of a shop". (Booth, Life and Labour of people in London, IX, 434)- 'Der polnische Bauer scheut vor einem auszerlich gut ausgestatteten Laden zurück und bevorzugt bei seinem Einkaufen geringere und dementsprechend billigere Waarensorten wie sie in den übrigen Geschaften nicht geführt werden." (Lage etc. Enquete Hannover I, 116). De winkels voor de armen nemen toe met de armoede van de bevolking 1). Dit is de eerste opmerking die de schijnbare tegenstrijdigheid verklaart van toeneming van het bedrijf, statistisch, en maatschappelijk, teruggang van de klasse. De tegenstrijdigheid wordt, meenen we, reeds aanzienlijk geringer, wanneer men bedenkt dat de winkels waarvan er het meeste zijn, in het geheel geen aanspraak maken voor hunne houders om ,tot den middenstand te worden gerekend. Hunne vermeerdering gaat inderdaad buiten de kwestie om. De winkeliers van den middenstand hebben van de winkeltjes die in de achterbuurten krioelen allerminst ecnig voordeel, en het is niet billijk, wanneer zij klagen, hun toe te rekenen als een winst wat werkelijk een ramp is. Al hebben de armenwinkels hoofdzakelijk een klienteele welke de beter gestelde kleinhandelaar hun niet benijdt — schade doen ze altijd. Ook minder behoeftige gezinnen blijven door den sleur vaak halen in zaakjes beneden hun stand. Doch in het beste geval is deze soort van winkels te beschouwen als een andere broodwinning van arbeiders en arbeidersgelijken, waarvan de beweging ten onrechte als een gegeven over de middelklasse wordt aangehaald. Aan de enquêtekom- ') .Armoede" bedoeld in den ekonomischen zin van onvervulde behoeften, niet in den fysieken van broodsgebrek. »Indien men onder armoede verstaat de tegenstelling van gevoelde behoeften en de macht om ze te vervullen, dan is er meer armoede dan ooit." (Hobson, Problems of Poverty, bl. 28Ï. missie van de Hannoversche Kamer van Koophandel rapporteert men uit het distrikt Gifhorn dat op eenige weinige oud gevestigde huizen na »de overige handelaren (in koloniale waren, enz.) bijna allen zeer eenvoudig leven : hunne levenswijs en maatschappelijke positie onderscheidt hen nauwelijks of in het geheel niet van de gewone arbeiders." (I, 36). IV. Met de schade, evenwel, door kleineren dan zij-zelven hun aangedaan, houdt het kwaad van de toeneming der winkeltjes voor de middelklasse geenszins op. Wij hebben nog enkel gesproken over de neringen met de bijzondere klienteele van arme arbeiders. Doch van deze soort is de beweging niet de eenige, die in de statistiek verschijnt als een stijging van het getal winkels. Er is ook op ander gebied en in het algemeen een aanwas merkbaar, veel nadeeliger dan de genoemde, en eerst recht verderfelijk. Het is het vermeerderen van de winkelzaken, die wel gedeeltelijk bestemd zijn voor den kleinen man, maar volstrekt niet alleen voor hem bestemd. De kleinhandel ten bate van het proletariaat was altijd in handen van proletariërs. Doch bij het onophoudelijk proletariseeren van de bevolking in de kapitalistische landen '), en bij het progressief verslechteren van haar staat, wordt de kleinhandel in het alge- ') »Von 1850 bis zum Gegenwart siegt die moderne Teehnik, der moderne Verkehr, der Groszbetrieb, und die ganze soziale meen meer en meer belaagd door een soort van menschen die vroeger in andere vakken werkzaam waren. Welke vakken en welke menschen, is zeer verschillend. Wij noemden de twee faktoren, die beide uit de kapitalistische ontwikkeling voortkomen. Dan eens zijn het handwerkers, de onafhankelijke producenten van vroeger, die niet meer kunnen leven van hun eigenlijk beroep, en er een nieuw bijnemen, het winkelen in de artikelen welke ze vroeger alleen maakten '). Een houtdraaier, b. v. wordt winkelier in houtwaren, door fabrieken vervaardigd, en, behalve voor reparatie, geeft hij zijn handwerk op. Of ook zijn het werklieden uit allerlei industrieën die, dank zij de toenemende onvastheid van bedrijf, een goed heenkomen moesten zoeken, of wel verplicht werden omtezien naar een broodwinning bij den loonarbeid in hun vak, waarin veel werkeloosheid begon te komen of lage en ongestadige verdiensten. — Grooter en grooter, verder, wordt het getal dienstboden van partikulieren en ambtenaren van den Staat. Die Schichtung andert sich, der landliche und gewerbliche Lohnarbeiterstand erhalt eine ganz andere Bedeutung und nimmt zahlreiche Elemente des sinkenden Mittelstandes in sich auf. (prof. Schmoller, Evangelisch-sociaal Kongres van Juni 1897. Verslag bl. 133) ') Een berichtgever aan de Hannover-enquête deelt meê dat in zijn distrikt het grootste deel van de kleinere winkeliers nl. 572, bestonden uit gewezen schoenmakers, koffiehuishouders, klerken, staatsambtenaren, bakkers, molenaars, huisknechts, blikslagers, enz. (I, bl. 35/6). een duitje hebben overgespaard, gepensionneerd werden, een erfenis kregen; of, in erger gevallen, onverzorgd achterbleven, of werden ontslagen — al het geheel of gedeeltelijk geproletariseerde volk begon een zaakje, dat verreweg de meeste keeren een winkel was. — Wij kunnen hier, waar het te doen is om de maatschappelijke gevolgen, de ekonomische oorzaken van het verschijnsel overigens onbesproken laten. Hobson (Evolution of Modern Capitalism, bl. 288) vat het verband van oorzaak en gevolg in de volgende woorden samen, sprekende over den »ongewonen aanwas van de • handelsklasse, waarvan de vermenigvuldiging wordt te»weeg gebracht door de beperking welke de ontwikkeling van het machinewezen meebrengt voor het bedrag »van kapitaal en van arbeid, die bezigheid kunnen vinden »in de produktie." — »Een groeiend getal arbeiders," »zegt hij, verdienen hun bestaan door een oververdeeling »van de distributie, veel verder gaande dan nuttig is »voor de maatschappij. . . . Uitgesloten van werkzame «konkurrentie met de industrie, wordt een grootere »hoeveelheid kapitaal en arbeid in die vakken van den »handel aangelegd, waar nieuw aangekomenen een betere >kans hebben." Zelfs in de vakken waar zij nu juist geen belangrijke kapitalen aanbrengen — waarmee Engelsche schrijvers dikwijls zeer gul in den mond zijn ') — hebben de ') Prof. Marshall, b. v., noemt het geven van krediet door winkeliers: «uitleenen van kapitaal"! (Principles I, 367). nieuw aangekomenen inderdaad soms een goede kans. Dit pleegt hunne populariteit bij de gevestigde kollega's niet te vergrooten. Wat hen betreft, hun vertoont het verschijnsel zich in den maatschappelijken vorm van het vervallen van hun beroep in de handen van onbevoegden. Voor hunne oogen zien ze den arbeid hun afgenomen en het brood hun ontfutseld door vreemden in het vak, dikwijls vreemdelingen in de gemeente. Zij hebben weinig te verliezen, leven vaak in den beginne geheel van hun door de grossisten of fabrikanten verleend krediet, gaan door voor evenredig onverschillig en roekeloos, zijn in ieder geval ijveriger en ondernemender dan wie ook, want zij hebben een broodwinning te scheppen, droomen misschien van een goudmijn. Blijven ze bestaan, dan is het debiet van oude en gevestigde zaken door het sukces van een jonge geschaad. Verdwijnen ze, dan is, behalve de tijdelijke schade, de plaats vrijgemaakt voor een ander die opnieuw probeert wat reeds zoovelen mislukt is. Met klachten over dit toenemend bederf in de nering, dat haar weerstandsvermogen tegen het grootkapitaal niet versterkt, zijn de organen van de middelklasse over vol. _ Uit Baden schrijft men aan de Hannoversche kommissie, dat van 1866 tot 'g7 de winkels tegenover de bevolking met 100% zijn vermeerderd. »De bestaans kans is dus voor den kleinhandel, ongerekend alle andere invloeden, in dertig jaar met de helft afgenomen." (I 159) In het prinsdom Reusz is de toestand niet beter. Vooral in de voorsteden en kleinere plattelandsplaatsen heeft men het winkelbedrijf als bijzaak. »De man is fabrieks- of andere arbeider, terwijl de vrouw den winkel doet, het getal van deze zaken wordt op 3° 0 gesteld. Het speciale gevaar bestaat hierin, dat de eigenaars niet in staat zijn juist te rekenen en dat zij de waren dikwijls onder inkoopsprijs verkoopen, verder in het sedert ongeveer I 5 jaar steeds erger worden prijsbederf en het in lateren tijd opgekomen rabat geven, uitkeering van percenten een maal per jaar of overdreven kerstgeschenken, enz." — alles middelen, in een woord, waardoor de nieuwe ondernemer klanten hoopt te krijgen: mogelijk tot zijn eigen nadeel en zeker in het nadeel van de anderen. (II, 72). Iedereen, klaagt in een offiiciëel stuk het hoofdbestuur van een groote Duitsche winkeliersvereeniging, iedereen is tegenwoordig gerechtigd tot handeldrijven. «•Vooral de in dit opzicht heerschende verhoudingen in de detailzaken moeten treurig genoemd worden.... Menschen met geheel onvoldoend schoolonderwijs (arbeiders, huisknechts, andere personen die in hun beroep schipbreuk hebben geleden) openen onverlet een winkel. Dikwijls dienen zij maar als bijzaak, de man houdt zijn gewoon beroep aan, en de vrouw, zoo goed en zoo kwaad als zij kan, de nering De manier van zaken doen is zooals men kan verwachten in den regel gebrekkig, zij geraken daardoor achterop en doen schade aan vele anderen. ... Er zijn steden waar namelijk de helft en nog minder van de eigenaars van winkelzaken, lieden zijn opgeleid in het vak. (Denkschrift Zentralverband, Deutscker Kanfleute, 1896, bl. 67). De toeneming van sigarenwinkels in Leipzig, heet een ware ziekte. «Ongelukkig worden ze dikwijls opgericht door menschen die niets van het vak verstaan, en dus kan niet uitblijven, dat een belangrijk percentage van de handelaars failliet gaat, en een ander deel spoedig de zaak weer opgeeft of van de hand doet." (Enquête Hannover, I, 87 8). — Ook in Heidelberg zwermt het van sigarenwinkels. »Maar niet zelden gaan er personen in doen, die in hun oorspronkelijk beroep schipbreuk bebben geleden en nu gelooven dat zij door het opzetten van een sigarenzaak den haven zullen binnenloopen van een onbezorgd leven. Intusschen zien de meesten zich in die verwachting teleurgesteld, vooral zij die noch bijzondere vak- noch algemeene handelskennis bezitten." (Id. I, 70). Die in Memel de nering bederven zijn meestal joden, verwisselen telkens van beroep, zijn bijna alle zonder schoolonderwijs en zonder opleiding voor den handel. (Id. I, 109 110). De vijanden in Wurtemberg vertegenwoordigen de »verschillendste elementen: gepensioneerden van lageren militairen en civielen rang, alleenstaande weduwvrouwen '), gewezen portiers of huisbedienden, enz., zonder ') »Iedere ordentelijke vrouw, die een sommetje geld heeft overgelegd, acht zich in staat een winkel te openen eq zaken te doen zonder voorbereidende opleiding. De gewone uitkomst eenigc handelskennis, die zonder dat een tastbare openbare behoefte aanwezig is, eenigen kleinhandel beginnen." Doch de schrijver erkent onmiddellijk dat de partikuliere behoefte des te dringender is: »zij doen het om hunne bescheiden inkomsten een weinigje te verbeteren." »Maar dikwijls gebeurt het dat zulke kooplieden zich teleurgesteld terugtrekken." Uit gegevens als deze, eindelijk, is blijkbaar het beeld samengesteld, dat prof. Biermer geeft in zijn geciteerd artikel1). — Het ergste, zegt hij, lijden de winkeliers door de onderlinge konkurrentie, voortdurend verscherpt door de vestiging van nieuwe zaken en zaakjes. „Dat het aan de nieuwelingen dikwijls moeilijk valt zich een halverwege behoorlijk bestaan te verschaffen, van zulke proefnemingen is dat het kapitaal te loor gaat eer de winsten komen." ylFomeu's Work. 1895, bi. 48). — »Dit is de reden" zegt Mrs. Bosanquet, .waarom men hun geen dienst bewijst door geld na te laten aan getrouwe dienstboden; als het genoeg is zullen zij een koffiehuis of anders een winkeltje van alles beginnen, en in beide gevallen zullen gewoonlijk eenige maanden voldoende zijn om hen te berooven van hun laatsten stuiver, waarschijnlijk met schulden te bezwaren bovendien." i) Vergel. prof. Lexis in hetzelfde werk, art. Groszbetrieb und Kleinbetrieb, Dl. IV, 787 : »In den Stadten werden fortwahrend ncue Laden eröffnet, deren Inhaber den gröszten Teil ihrer Zcit mit vergeblichem Warten auf Kunden zubringen, und viele von ihnen sind bald wieder genötigt, mit Verlust ihres kleinen Kapitals und mit Schadigung derjenigen, die ihnen Waren auf Kredit geliefert haben, den verfehlten Versuch wieder aufzugeben." is maar al te begrijpelijk. Immers juist daarover loopt sedert jaren de klacht, dat menschen zich als winkeliers vestigen, die voor den koopmansstand in het geheel niet zijn opgeleid. Dikwijls komen zij zonder eenige ondervinding, zonder eenige middelen, dikwijls zelfs zonder de noodige werklust — — — personen, die te kennen zijn als mislukte existenties, in hun eigenlijk beroep niet geslaagd en in den handel gaande enkel omdat het hun gemakkelijker toescheen. — — Deze ééndagsvliegen, die vermenigvuldigen als parasieten, danken hun bestaan in de eerste plaats aan het schandkrediet waarop hun de waren worden geleverd. Alles . . is . . natuurlijk tot onevenredig hooge prijzen geborgd geworden. . . Zoo levert ons de kleinhandel voor een deel een zeer treurig schouwspel : ondeugdelijk van grondslagen, nalatig in de bediening, onvertrouwbaar en slordig in het verkeer met de afnemers." » Nieuwe winkels, die even spoedig gaan als komen, geven, zeiden wij, aan den ouden gevestigden middenstand slechts in het voorbijgaan een knauw. Maar, aangezien de uitbreiding blijft, al veranderen de personen, is het resultaat veelal een duurzaam kwaad : verlaging van prijzen, verzwaring van kondities tegenover de koopers, verhooging van kosten door meer reklame. Ergste van alles is intusschen, dat juist onder de nieuwelingen in het bedrijf er ook zijn die niet verdwijnen, die zich een plaats weten te winnen naast, somtijds boven en altijd meê ten nadeele van de be- staande affaires. Als kinderen van hun tijd, die al het oude dreigt te vernieuwen, hebben zoodanige jonge ondernemers, schijnt het, vaak een hoeveelheid energie en instinktmatig doorzicht, waartegen de handelskennis van de gevestigde winkeliers niet is opgewassen. Nieuwe zaken kunnen reeds omdat zij nieuw zijn, zich inrichten op een manier die de koopers trekt, maar door de anderen niet zoo licht kan worden nagevolgd. Nieuwe zaken kunnen in steden die zich uitbreiden de beste plaatsen kiezen van de nieuwe wijken, de gevestigde zijn aan hun oude plek veelal gebonden. En in nieuwe zaken, waarbij zooveel meer dan bij oude, het sukces afhangt van den persoon die haar drijft, zullen de beste eigenschappen van den winkelier eerder vaardig worden — terwijl een ander in den sleur somtijds ondergaat. Ongerekend dat in nieuwe zaken, die den bezitter kunnen ruïneeren voor altijd, of wel voor altijd bovenophelpen, aan de rentabiliteit van het kapitaal, door persoonlijke zuinigheid en hard werken, minder hooge eischen worden gesteld dan somtijds in oude, waarvan de bezitters gewend zijn als heer te leven en veel van het werk over te laten aan het personeel. En in den steeds felleren strijd tegen het grootkapitaal, zullen de nieuwe winkelzaken, om een of al van de genoemde redenen, grooter weerstandsvermogen kunnen ontwikkelen; de andere, daarentegen, reeds verzwakt door de konkurrentie van huns gelijken, eerder onderdoen voor de konkurrentie van de sterken. van der Goes, Ekon. Studiën 1 Sporen ook van deze beweging — statistisch niet meer dan een grooter getal inrichtingen voor kleinhandel — zijn in de organen van de middelklasse duidelijk aan te wijzen." De door de bekende oorzaken hardst getroffen ondernemingen, schrijft de Handelskamer te Frankfort (a. Oder) aan die van Hannover, zijn »hoofdzakelijk de sedert lange jaren bestaande, goed gerenommeerde en welgevestigde firma's." (Enquête Hannover I, 31). Uit Memel bericht men, dat in de laatste jaren het aantal nieuwe en niet zeer gunstig aangeschreven zaken zoodanig zijn toegenomen, dat een «groot gedeelte van de andere winkelhouders hunne soliede ondernemingen, door de konkurrentie overweldigd, hebben moeten opgeven." (Id. 109). Werden de «welgevestigde firma's" niet ondermijnd, dan toch minstens belet zich uit te breiden. In Rudolstadt staat ondanks de bevolkingsaanwas, het cijfer van de neringen van ouds door kooplieden gehouden, geheel stil — «daarentegen zijn er 12 winkels bijgekomen van nietvakmannen, die gedeeltelijk als nevenberoep worden gedreven". (Id i46). De Kamer van Barmen vermeldt eveneens een dagelijksche uitbreiding van het bedrijf met jonge ondernemingen, »die, wanneer zij een bestaan vinden, aan de oude zaken schade doen of haar althans verhinderen een grooteren omvang te krijgen". (Id.) »In het algemeen,'' zegt de korrespondent in Wurtemberg, »gaat het bescheidenen en ijverigen beginners dikwijls beter dan ouden en goed bekenden huizen, en menige handwerker zonder handelsopleiding verheugt zich door een volgens de eischen van den tijd gedreven winkel in gunstiger resultaat, dan het meerendeel van de kooplieden van beroep." VIJFDE HOOFDSTUK. Statistiek van het Winkelbedrijf. I Beweging in het algemeen. II. Eenige nadere gegevens. I. Groot- en kleinhandel zijn bij de beroeps- en bedrijfstellingen van 1895 in Duitschland niet onderscheiden. *) Er is een rubriek «Handelsgewerbe", die, hetzij onderverdeeld naar de voorwerpen of wel met verwante groepen, Verzekering, Verkeer, Logementen en Herbergen, samengevoegd, in de twee groote soorten nergens rechtstreeks de beweging doet kennen, welke door vergelijking met de cijfers van 1882 kon worden vastgesteld bij de Industrie. Met dit voorbehoud, evenwel, is een blik op de getallen welke de beweging uitdrukken in den Handel als ') «Leider haben wir für den Kleinhandel specielle Nachweise der Reichsstatistik nicht. Man kann nur den gesamten Warenhandel ins Auge fassen." (Biermer, Mittelstandsbewegung, H. W. B. der Staatswissensch. V 875). zoodanig, niet geheel zonder nut. *) Gelijk overal zal ook in Duitschland, mag men aannemen, de kleinhandel den handel in engeren zin of groothandel in getalsterkte verre overtreffen. Dr. Zahn van het Rijksstatistisch Bureau te Berlijn verklaart in zijn overzicht van de uitkomsten der laatste bedrijfstelling2) het hooge cijfer van de zeer kleine zaken — de rubriek behoort voor ruim 70% tot het kleinbedrijf — uit de menigvuldigheid van geringe winkels, als van kruideniers- en andere eeten drinkwaren, van manufakturen enz. 3) Waarschijnlijk kan men in denzelfden zin spreken over de zeer groote zaken in de rubriek, en haar hoofdzakelijk rekenen tot de winkels, speciaal tot de bazaars. Ondernemingen met meer dan 200 personen zijn er 35 geteld. In dit cijfer zullen meer winkels dan kantoren zijn. Niet de banken, doch wel de assurantie-maatschappijen zijn er van uit- ') »Ein groszer Uebelstand auch unserer Berufs-und Gewerbezahlung ist es, dasz sie zwischen Engros-und Detailhandel nicht unterscheidet. . . Immerhin wird man die Ziffern der beiden deutschen Zahlungen van 1882 und 1895 auch für den Detailhandel und seine Konzentrationstendenz als Beweismaterial nicht allzu gering anschlagen dürfen. (Sombart, Kapitalismns, ïl 395>- 2) Vierteljahrshefte zur Statistik des Deutschen Retchs. Erganzung zum Ersten Heft, 1898, bl. 13. :') >Ueber den Kleinhandel giebt die Reichsstatistik separate Nachweise nicht; (die) Daten umfassen den Waarenhandel überhaupt, beziehen sich also nur zum überwiegenden Teil auf den Kleinhandel." (prof. Huber, Warenhaus und Klei?ihandel 1899; bl. 15). gesloten wijl onder een andere hoofd geplaatst, zoo ook de hotels, de restauraties, de schouwburgen enz., en alle inrichtingen van vervoer en verkeer. De ontwikkeling in den zin van koncentratie van het kapitaal, duidelijk door onderstaanden tabel*) aangetoond, geldt, willen we zeggen, ook voor den kleinhandel. Getallen Bedrijven Toeneming Getallen Personen 1882. 1895. in %. 1887. 1895. Bedrijven 1 Persoon 293.399 35°-572 '9 293.399 35°-572 » 2—5 Personen 141.386 252.637 78 348.297 592973 » 6-10 » 12.637 21.467 70 91.050 157766 » 11 — 50 » 5.073 10.023 97 86.760 179 259 » 51—200 » 244 275 112 17-294 39 312 » 201—1000 > 6 35 483 1 594 13.IH > boven 1000 » — — — — — Ook hier, derhalve, geldt, op eene uitzondering na, de regel: toeneming van het grootbedrijf, en een snellere toeneming naarmate het bedrijf grooter wordt. 2) — De officieele becijfering van den aanwas is iets beknopter dan de hier meêgedeelde, en onderscheidt slechts drie groepen: 1) Deze en volgende cijfers ontleend aan of berekend naar de officieele uitgave: Die Berufliche u. Soziale Gliederung des Deutschen Volkes nach der Berufszaklung v. 14 Juni 1895 (Statistik d. D. R. Neue Folge B. III Berlin 1899). 2) Deze tabel vertoont de twee, schijnbaar tegenstrijdige, uitingen van de kapitaals- of bedrijfskoncentratie: vermeerdering van zeer kleine en vermeerdering van de zeer groote ondernemingen. Bedrijven 2—5 personen, met 38.7 % » 6—50 » , » 77-8 » » boven 51 » , » 121.7 » sedert 1882 vermeerderd In elk dezer groepen, die van klein-, middel-en grootbedrijf, waren van iedere 100 personen werkzaam: 96.0 3-9 0.1 | in 1882 en 94-9 j 5'0 ( 0.1 ) in 1895. Het zijn maatschappelijk twee verschijnselen: de toeneming van' het kleine, absoluut genomen zeer sterk, is relatief veel geringer dan die van het groote, waarvan vooral de relatieve toeneming in beschouwing komt. Het verband van beide verschijnselen is in den tekst nader aangeduid. Vreemd is het echter niet dat, wanneer het partijstandpunt de geheele waarheid van de sociale beweging, uitgedrukt door beide statistische gegevens in hun> onderlinge beteekenis, niet kan verdragen, men hetzij aan het: eene, hetzij aan het andere uitsluitend hecht. De middenstanders wijzen op den betrekkelijken vooruitgang van het grootbedrijf. De kapitalisten, op den volstrekten van het kleinbedrijf. Zoo. kan het gebeuren dat ze elkaar bestrijden met dezelfde cijfers, die aan beiden schijnbaar gelijk geven, door aan ieder een aan. de andere helft tegenovergestelde helft van de waarheid te toonen. Dit geval doet zich voor in de brochure van A. Gravell, die een bestrijder beantwoordt met onzen tabel, eenigszins beknopter voorkomende in een liberaal geschrift. (Wernicke, Urnsatzsteuer u. Konsumvereine, Berlin, 1898). Gravell s tegenstander schreef den nood van de winkeliers toe aan de «overmatige vermeerdering" van de zeer kleine kooplieden die «onder elkaar het hardste konkurreeren." De woordvoerder van de middelklasse repliceert »met dezelfde getallen die Wernicke als bewijs aanvoert." Volgt bedoelde tabel. Also, roept Gravell ten slotte, • also nur 19'/* % Kleinhandler mehr gegen 483V8% Grösztbetriebe, das genügtl" Eindelijk geeft een vergelijking van personen en bedrijven in de beide jaren te kennen dat gemiddeld per bedrijf werkzaam waren: vermeerdering (+) in 1887 in 1895 of vermindering (—) Bedrijven 2 — 5 personen 2.47 2.34 — 0.55 % » 6—10 » 7.2 7.3 4- 1.4 » » U—50 » 17.— 18.- + 5.9 » » 51-200 » 77-— 83.— + 7.8 > > 201 — 1000 > 266.— 375-— + 41.— » Niet alleen, dus, in de kleinste zaken de kleinste toeneming, maar bovendien het kleine in het eerste jaar nog iets kleiner geworden in het laatste; en, behalve een snellere getalsvermeerdering met de grootte, ook de groote zaken grooter geworden, en grooter in evenredigheid van haar omvang. De uitkomsten van de beroepstelling vertoonen op hare wijs denzelfden gang in de richting van de kapitaalskoncentratie. Er zijn ook in den Handel betrekkelijk minder ondernemers en meer loonarbeiders dan vroeger. Loonarbeiders, weet men, bij de leiding en het toezicht geëmployeerd, zijn vooral talrijk in den handel, en sedert 1882, bij de uitbreiding van de groote zaken, aanmerkelijk toegenomen. De verandering in de samenstelling van de drie groepen was de volgende1): ') Deze en volgende cijfers uit of naar tabellen in de officieele uitgaven. Ondernemers Hoogere Geëmpl. Arbeiders 482.125 j 76.446 283.698' in 1882, tegen I 578.497 \ 141 399 [ 485.238) in 1895 een vermeerdering representeerende van onderscheidenlijk 20°/0 85% en 71%, zoodat van elke 100 personen werkzaam waren als Ondernemers 44.68 \ 36.07 Hoogere Geëmpl. 9.01 Mn 1882, tegen 11.02/in 1895. Arbeiders 46.31) 5273/ Apart opgegeven vindt men eenige cijfers uit de onderafdeeling Waren- en Produktenhandel, waartoe blijkbaar alle winkels behooren, en waarvan men onderstellen kan dat de winkels de groote meerderheid uitmaken De wijziging in de drie maatschappelijke groepen is ongeveer dezelfde als bij de algemeene rubriek, nl. met 25, 77 en 76.6 ten honderd vergroot. De ondernemers zijn iets sterker vooruitgegaan en de »Angestellten" iets minder sterk, verschijnselen welke met de bekende feiten overeenkomen dat de kleine winkels steeds toenemen, en de druk vooral rust op de middelsoort. Er waren in deze afdeeling op elke 1000 personen : Zelfstandig 564.3 J 477-9 ) . Afhankelijk 436.6 ^ in ,SS2- KgC" 522.. j ,S9S' Niet onopgemerkt mag blijven, eindelijk, dat, mede volgens gegevens van deze telling, sedert de vorige, de groep van huishoudelijk personeel in deze rubriek geslonken is, en wel met 11.474 personen, relatief natuurlijk een veel grooter getal, lettende op de bijgekomen 96.000 zelfstandige ondernemers. Dat de klasse van den groothandel in deze periode haar huishoudelijk personeel heeft ingekrompen, kan niet worden ondersteld; blijft alleen over de winkelstand die finantieel achteruitgaat. Bij de rubriek Industrie, daarentegen, was de vermeerdering van de «Dienende": 17573; bij de Vrije Beroepen, Ambtenaren enz.: 26552 De voor de middelklasse nadeelige neiging tot koncentratie welke de meegedeelde getallen aanduiden, is inderdaad sterker, aangezien een niet onbelangrijke hoeveelheid winkels, als depóts en filialen, tot de afzonderlijke bedrijven worden geteld die werkelijk eigendommen zijn van ééne groote firma. In haar nummer van 18 Februari 1895 heeft de redaktie der Soziale Praxis daarom de wenschelijkheid betoogd dat de bedrijfstelling, gesteld op 14 Juni van dat jaar, met deze omstandigheid rekening zou houden: »Bij de vragenlijst voor de bedrijven zou het zeer belangrijk zijn de vraag naar het filiaalkarakter van een zaak ook te stellen voor zulke bedrijven, die wel is waar, uiterlijk als zelfstandig verschijnen maar niettemin filialen van een groote centrale zijn, met geheel afhankelijke leiders. . . De ontwikkeling van zoodanige geheime filiaalzaken beteekent in het handelsvak een maatschappelijk buitengewoon gewichtigen stap in de richting van het grootbedrijf, die door de nieuwe telling zeer zeker moest worden opgenomen." De geheele beweging van de »Massenzweiggeschafte," en die van den direkten verkoop door agenten van fabrikanten, verre van door de statistiek te worden aangetoond, gaat in hare gegevens onvindbaar schuil. II. »Behalve deze officieele en algemeene cijfers, bezitten we een reeks van statistische samenstellingen voor afzonderlijke steden en streken, welke misschien nog beter in staat zijn de ongezonde vermeerdering van de winkelzaken toetelichten." ') Inderdaad schijnt algemeen uit de bekend geworden getallen te blijken : het toenemen van de onderlinge konkurrentie, een gevolg van de kapitalistische ontwikkeling die aan de middelklasse een dubbele schade toebrengt, door haar tegen de werking van het andere gevolg, de overmachtige konkurrentie, des te minder bestand te maken. Het is dezelfde beweging als in het produktieve kleinbedrijf of handwerk, welke rubriek aangroeit, waardoor de positie van de ondernemers, verzwakt door den snelleren groei van de industrie, nogmaals wordt aangetast. Voor zijn artikel Groszbetrieb und Kleinbetrieb2) in de groote ekonomische encyklopedie, heeft prof. Lexis van Göttingen gebruik gemaakt van de Duitsche tellingen om de vermeerdering van de manufaktuur- en 11 H. W. B. Staatsw. V, 825. ') ld. IV, 787/8. galanteriewinkels te berekenen. Tegenover een bevolkingsaanwas van i5c/0 zijn de bedrijven van I—5 personen gestegen met 43% in de eerste, met 70% in de tweede branche. Het beeld van de onderlinge konkurrentie, al scherper wordende, geven de getallen van de bedrijven met 6 — 50 personen; in het manufakturenvak toegenomen met 80% en met 100% in de galanterieën. Althans in deze vakken heeft de overmacht van het grootkapitaal nog geen vermindering van de getalsterkte teweeg gebracht, waarbij zeer zeker in het oog is te houden dat de laatste telling reeds zeven jaar geleden heeft plaats gehad. Het bewijs dat ook in deze bedrijven de kapitaalkoncentratie zich voordoet, heeft Sombart ontleend aan de tabellen, overgenomen in zijn jongste werk, Der Moderne Kapitalismus, II, 396: Van elke 100 bedrijven behoorden tot de drie groepen naar grootte: In 1882 I. Handel in Metaal en Metaalwaren 88.7 KI. 11.2 Midd. o. 1 Gr II. id. » Manufakturen. . . . 91.7 » 8.2 » 0.1 » III. id. » Galanterieën .... 95.5 » 4.5 » — » In 1895 I. Handel in Metaal en Metaalwaren 84.2 KI. 15.7 Midd. 0.1 Gr II. id. > Manufakturen. . . . 88.9 » 10.9 » 02 » III. id. » Galanterieën .... 94.1 » 5.9 » — » en waren van elke 100 personen werkzaam: I. 59.4 KI. bedr. 37.7 Midd. bedr. 2.9 Gr. bedr. II. 66.1 » 31.2 » 2.8 > III. 77.4 » 22.6 » — » \ ( in '82. I. 47.4 » 48.4 » 4-2 II. 55.1 » 38.2 » 6.7 » III. 69.(5 » 79.4 » 1.0 » | in '95. Ziet men in de steden waar het gemakkelijk was — b. v. reeds met behulp van het adresboek — de winkels te tellen, nu en vroeger, dan komt men veelal tot resultaten, »geradezu verblüffend", zegt Biermer. In Leipzig zijn in de enkele vier jaar van '92 tot 96, de drukkerijen vermeerderd met 46 %, de sigarenwinkels met 58%, de winkels van komestibles met 51%, die van droogerijen met 3° % i van kruidenierswaren met 30%, de komenijs-, groenten- en vruchtenwinkels met 18%. — In de twee rapporten van de Hannoversche Kamer van Koophandel over hare enquête zijn niet onbelangrijke gegevens van grootere en kleinere plaatsen meegedeeld. Van een distrikt als geheel heeft men de meest uitvoerige opgaven uit het Badensche Schwarzwald. Alle kleinhandel te zamen waren er in 1872 op 29.136 inwoners 155, of één per 188; in 1897 384 op 35.221 of één per 92 inwoners. Voor 26 dorpen vond men in het eerste jaar één op 368 ingezetenen, in het laatste één op 182. — Voor een grootere stad, Breslau, geeft Sombart de volgende getallen, genomen uit de beide rijkstellingen, dus niet alleen den kleinhandel betreffende : Winkels enz. in koloniale waren enz. waren sedert 1882 geklommen van 1435 tot 1612, het aantal werkzame personen van 2180 tot 4170, de gemiddelde omvang van het bedrijf dus gestegen van ongeveer 1.5 tot 2.5 personen op elke zaak. De vermeerdering van het cijfer is evenredig aan den omvang, vooral valt in het oog de uitbreiding van de groote zaken, zoowel in beteekenis als in getal. NI. van 628 op 923 ; personen in deze bedrijven geëmployeerd, van 611 tot I3°9* ~~ Van den manufakturenhandel in Breslau is het opmerkelijkste de groote vermeerdering van de allerkleinste zaken: gestegen van 244 tot 707. Ook daar, overigens, koncentratie. — Een vergelijking van de beweging in dit vak te Breslau en te Berlijn, zegt Sombart, doet ons zien en geeft ons het recht »met beslistheid" te zeggen, dat de grootkapitalistische strekking in het vervolg zal aanhouden. In het jaar 1895 waren in dezen handel werkzaam, Berlijn 20.594 menschen, Breslau 3991, als volgt verdeeld over de bedrijfsgroepen: u —21 personen 21—50 51—200 Berlijn. 3277 = 15.9% 3437=16.6% 2667=12.9% Breslau 454 = 11.4 » 701 = 17.5 » 7° = '*7 ' boven 200 boven 11 Berlijn 1858 = 9.6% 11239 -= 54 4 % Breslau o 1225 — 30.6 » Met dit weinige meenen we te kunnen volstaan. — Ontwikkeling tot grootbedrijf kan in de gegeven maatschappelijke gesteldheid niet plaats hebben zonder de schade voor ondernemers op kleineren voet, welke men in min of meer relatieven zin verdringing noemt. Zoover de hier meêgedeelde cijfers geacht kunnen worden op de winkelnering betrekking te hebben, strekken ze tot verklaring van het sociale feit waaruit de middelstandsbeweging is voortgekomen, den algemeenen terug gang van de klasse, die voor de helft inderdaad verdringing is door het grootkapitaal. Doch wij hebben reeds opgemerkt dat voor' de uitdrukking van deze speciale beweging men andere cijfers behoeft, en ook eenige andere bezit; niet die van de algemeene beweging. EKONOMISCHESTUDIËN. van der Goes, Ekon. Studiën I 2. BOEK- EN 8TEENORUKKERU EDUARO IJOO. '.EIOEN. EKONOMISCHE STUDIËN DOOR F. VAN DER GOES, Privaatdocent a. d. Gemeente-Univ. te Amsterdam. I. Grootkapitaal en Kleinhandel. BIJDRAGE TOT DE Kennis van de MiMenstandspolitiek. TWEEDE STUK. TIERIE & KRUYT, BOEKV.-UITGEVERS, AMSTERDAM. 1902. INHOUD EERSTE DEEL. TWEEDE STUK. ZESDE HOOFDSTUK. Bladi. Teruggang van den Middenstand 7- ZEVENDE HOOFDSTUK. De Legende van een Nieuwen Middenstand. . . 29. / ACHTSTE HOOFDSTUK. Karakter der Beweging 67. ^ NEGENDE HOOFDSTUK. Het Middenstandsprogram 103. ZESDE HOOFDSTUK. Teruggang van den Middenstand. I. Verlies van zelfstandigheid. II. Vermindering van getal. III. Finantieele verzwakking. I. Maatschappelijk kenmerk van den middenstand, en alleen daaruit kan een wetenschappelijke bepaling worden ^ afgeleid, is zijne onafhankelijkheid. De winkelier werkt met eigen middelen: ze zijn kleiner dan die van den kapitalist, dit onderscheidt hem van de hoogere, ze zijn zijn eigendom, hierdoor verschilt • hij van de lagere klasse. — Geldelijke achteruitgang komt als bewijs van teruggang uit een sociaal oogpunt alleen daarom en zoo ver in aanmerking, als er op den duur verlies van onafhankelijkheid uit volgt. Aan den anderen kant kan geen stoffelijke verbetering van positie, niet zeldzaam met zoodanig verlies gepaard, iemand zijn plaats in de middelklasse teruggeven, zoolang hij niet bovendien zijn onafhankelijkheid heeft herwonnen. De vraag naar den invloed van de grootkapitalistische ontwikkeling is dus, nader, de vraag naar de kansen van kleinere winkeliers om te blijven bestaan als zelfstandige ondernemers. Het ligt voor de hand dat werkelijk de onafhankelijkheid van deze menschen door de grootkapitalistische konkurrentie wordt bedreigd. Het zal hun moeilijk vallen : door gedwongen prijsverlaging in hun winst, door afval van koopers in hun debiet geschaad, verplicht tot meerdere kosten voor reklame en inrichting; hun beperkt kapitaal te doen rendeeren, hun levensonderhoud te vinden in de opbrengst van hunne zaak. En althans zal het, ter plaatse waar deze beschadiging van de kleine nering lang genoeg is voortgezet, aan beginners, aan jongelieden voor den handel opgeleid, onmogelijk worden als hoofd van een eigen zaak hun brood te verdienen. De toevlucht voor velen wordt in die gevallen een betrekking in de zaak van anderen, doch wij zullen later zien dat deze stap inderdaad alleen een toevlucht is en geen uitkomst. «Het maatschappelijk resultaat van deze krisis in onzen kleinhandel", schrijft prof. Biermer in zijn artikel Waarenhaus etc. ') »is het volgende: de vestiging van zelfstandige gezinnen en ondernemingen wordt bemoeilijkt, talrijke onafhankelijke personen, die zich niet konden handhaven, worden verdrongen; door prijsdruk en geleidelijke onttrekking van een deel der kliënteele gaan ') H. W. B. d. Staatswissensch. VII, 650. vele winkels onder, en tegelijk nemen in de groote zaken het getal der geëmployeerden toe — het getal van de afhankelijke personen. Men kan niet ontkennen dat deze ommekeer een groot nadeel teweeg brengt, dat echter in het geheele samenstel van onze maatschappelijke beroepsverdeeling besloten is." De bewerker van het onderwerp Berufsstatistik '), de ambtenaar van het statistisch bureau Dr. Zahn, konstateert het behoud van een middelklasse enkel nog in den landbouw. »Bij industrie en handel met hunne onafgebroken groot-kapitalistische ontwikkeling is dit steeds minder het geval." En niet zoo zeer, zegt hij, ligt dit in het toenemen van het aantal groot-industrieelen en groothandelaren, >als wel in het sterke ekonomische overwicht van hunne bedrijven met een uitgebreid personeel." En, waar de revolutie van den kleinhandel zich vertoont, vertoont zich ook dit belangrijke maatschappelijke gevolg. »De mogelijkheid om zich zelfstandig te vestigen", schrijft Huber, «wordt voor jonge kooplieden, zoover zij niet voor den konkurrentiestrijd met overvloedige middelen zijn uitgerust, door deze toestanden verzwaard. Een toenemend getal jonge menschen zien zich gedwongen levenslang ondergeschikt te blijven." »Het is goed," schrijft een der Fransche auteurs over het onderwerps) »dat in eene •) H. IV. B. d. Staatsw. II, 606. s) Georges Michei, : Lts Grands Magasms, Dict. de 1 Econ. Pol., II, 207. demokratie als de onze ieder arbeidzaam man de mogelijkheid blijft in het oog houden van zelf eenmaal aan het hoofd van een zaak te komen, en een onderneming te vestigen die zijn kinderen na hem zullen voortzetten en ontwikkelen. Maar deze mogelijkheid wordt steeds geringer: het getal patroons is door de nieuwe organisatie noodzakelijk ingekrompen, en niet dan bij uitzondering wordt een geëmployeerde thans patroon." Charles Booth 1) bericht hetzelfde voor Londen : «iedere jonge winkelbediende is gewoon zich te beschouwen als een toekomstigen werkgever, en, ofschoon de naar verhouding toenemende groote winkelnering de waarschijnlijkheid van een zoodanige staatverandering klaarblijkelijk vermindert, is de hoop op verandering nog algemeen." — In de kringen waaruit vroeger de winkeliers voortkwamen, dringt het besef door van de groote verschuivingen. De vereeniging der -Deutschnationalen Handlungsgehilfen" heeft in een officieel stuk de berekening gepubliceerd »dat sedert 1882 het getal der zelfstandige neringdoenden met 18% verminderd, en dat van de geëmployeerden, zoo mannelijke als vrouwelijke, met 66 f'/„ was vermeerderd, zoodat met de uitbreiding van de »Waarenhauser" de mogelijkheid tot zelfstandig worden en het oprichten van een eigen zaak, steeds moeielijker werd" 2). Sprekende voor de ') Life and Labour of the People in London, IX, 274. ■) Gravell, t. a. p , bi. 17. kongreskommissie, getuigde de voorzitter van den bond van handelsreizigers in Noord-Amrika ') »dat de vooruitzichten voor onbemiddelde menschen verdwenen waren." • Iedere handelsreiziger, als het doelwit van den ondernemenden koopman, en als een rechtvaardige belooning voor jaren van hard werken onder moeielijke omstandigheden, hoopt een eigen zaak te krijgen of samen met anderen. Maar zelfs zij die zoo gelukkig zijn een betrekking te behouden (dikwijls tegen verlaagd salaris) bij een syndikaat, aarzelen niet de trusts af te keuren als verderfelijk voor het vestigen van een zelfstandig bedrijf volgens voorkeur en verkregen er\ aring. Erger evenwel dan de moeielijkheid om zelfstandig te worden, op de jongeren, drukt op de ouderen het gemis van onafhankelijkheid die men vroeger heeft genoten. Van alle kanten komen berichten over het verschijnsel dat scherper dan eenig ander den teruggang van de middelklasse kenmerkt: het optreden van voormalige winkeliers in betrekkingen bij grootkapitalistische ondernemingen. Vreemd genoeg zullen wij zien, dat juist dit verschijnsel in de burgerlijke staathuishoudkunde wordt aangewezen als hare redding. Te fatsoenlijk, scheef de Konfektionar over deze noodlottige verandering van positie, »te fatsoenlijk om het op een bankroet te laten aankomen, worden honderde van kleine- en tusschensoort-handelaren gedwongen te 1) Report. I. bl. 26 en 34 (Hearings). likwideeren — zij hebben zich of op andere takken toegelegd, of slaan er zich met moeite als agent door, of zijn als reizigers, verkoopers of boekhouders in bazaars werkzaam; verreweg het grootste getal hebben hunne zelfstandigheid verloren en moet blijde zijn hunne gezinnen nog gebrekkig te kunnen onderhouden" '). — Reeds eenigen tijd geleden noteerde J. Beatie Crozier in zijn werk Civilisation and Progress (1888) den nadeeligen invloed op de «kleinere zelfstandige winkeliers" van die «enorme koöperatieve zaken" welke typisch zijn voor de beweging in Engeland. »Velen" zegt hij, zijn verplicht geworden hunne zaak te sluiten en een ondergeschikte betrekking aan te nemen in de grootere ondernemingen" 2). Als een gebeurtenis voor Amerika in vollen gang, konstateert Charles Whiting Baker in zijn veelgelezen werk over Trusts (Monopolies and the People, 3e ed. 1899, blz. 3°4). "het verdringen van tienduizende onafhankelijke kooplieden uit hun zaken" die even zoo vele plaatsen hebben ingenomen als »geemployeerden van verschillenden rang in dienst van de kombinatie, eigenares van het groote verkoophuis". In het algemeen noemt men dezen overgang als een van de wegen, waarlangs de blijkens de beroepstellingen van '82 en '95 verdwenen zeer kleine patroons een goed heenkomen hebben gezocht, zoowel in den handel als ') GuavEix, t. a. p. bl. 70. a) Uit hoofdstuk VI: »The March of Concentration." bl. 35. in de produktie. — «Dikwijls zullen de zeer kleine patroons", zegt o. a. Paul Kollman, ambtenaar aan het statistisch bureau te Oldenburg" ... in een positie als geëmployeerde zijn geraakt" '). Deze verandering, voor wie het persoonlijk aangaat, zal in de meeste gevallen, welke ook de uitslag zij, een zeer pijnlijk proces zijn — «Zij gaven" zegt een der vertegenwoordigers in de pers, »hun laatste cent en gingen in stilte onder."2) «Vóór zulke lieden , zegt een ander, «hun eigen zaak opgeven, om, tenminste in verreweg de meeste gevallen, het proletariaat in de armen te vallen, hebben zij eerst al hun bezit ten offer gebracht 3). Geen wonder dat men van pogingen hoort om de noodlottige gebeurtenis zoo veel mogelijk geheim te houden. — Een van de medewerkers aan de enquete van de Handelskamer te Hannover bericht dat filialen van groote huizen die plaatselijke winkels hebben verdrongen, dikwijls gedreven worden door een „vroegeren zelfstandigen winkelier onder zijn vroegere firma, die, afgedaald tot den rang van ondergeschikte, nog gaarne zijn naam op den koop toegeeft, om deze voor hem beschamende gebeurtenis en den waren eigenaar te verbergen" 4). ij // \y, g, d. Slaatsw. IV, 526, art. Gewerbestatistik. — Vergel. Rauchberg, B. XVI, Dl. 32 § 4', Braun's Archiv. 2) Dehn, t. a p. bl. , 1 ») Denkschrift Centralverb. deutscher Kaufleute, Dec. 96, bl. . 4) Dl. I, '177 iWurtembergï. \ erlies van onafhankelijkheid, om een pijnlijke vernedering te zijn, behoeft niet altijd ook formeel volledig te wezen. Zoo is de verhouding waarin de kleinhandel gebracht wordt door de monopolies van produktie, niet altijd die van formeele ondergeschiktheid. De gekoncentreerde produktie heeft in sommige takken in het bestaande winkelbedrijf een organisatie gevonden, welke het om verschillende redenen nuttig kon zijn onaangetast te laten. Onaangetast althans in zijn funktie tegenover de verbruikers. Doch wie het artikel bezit, bepaalt ten slotte hoe het artikel zal worden verkocht. De kleinhandelaar, en de tusschenhandel in het algemeen, koopt niet meer op open markten, maar koopt van een gesloten monopolie — en de eenige konkurrentie die nog overblijft, is de onderlinge konkurrentie van de kleine menschen. De kans om goedkooper in te koopen is voor goed afgesneden, de noodzakelijkheid om goedkooper te verkoopen geldt voor ieder die iets verdienen wil. Doch als bescherming tegen dezen verderfelijken dwang maken somtijds de winkeliers een syndikaat of ring onder elkaar. Dan zijn ze dubbel gebonden, eenmaal aan den producent voor den inkoop en eenmaal aan elkander voor den verkoop. Meestal, echter, is de overmacht van den producent voldoende om den winkelier nog enkel den schijn van zelfstandigheid te laten. De trust bepaalt de detailprijzen en straft iedere afwijking van zijn gebod met onmiddellijken ondergang. »De kleinhandelaar in de steden') schrijft prof.Henry D. Lloyd — is van een zelfstandig man teruggesteld tot een werktuig voor het verderf van zijn buurman dikwijls zijn broeder in het ongeluk — ten bate \an in den vreemde zetelende kapitalisten; hij wordt door spionnen gehitst; door middel van het dreigement dat hij niet zal kunnen koopen wordt hij gedwongen lid te zijn van een door geheime eeden verplichte vereeniging „om de prijzen te handhaven . De kleinhandelaar durft zijn grieven niet vertellen, zelfs niet in de kommissiekamers van het Kongres. „Uwe kommissie" zegt het verslag van 1893 tot het Kongres, „ondervond groote moeilijkheden om inlichtingen te „krijgen van kleinhandelaars in brandstoffen, die blijkbaar bang zijn voor schade in hun bedrijf als zij „zouden komen getuigen." Sinds vele jaren reeds behoort het tot de politiek van het vleesch-monopolie te Chicago, het winkelen in hun artikel te beperken tot het debiteeren van gereed vleesch. Zij heeft over het geheele land eigen depots opgericht, die stelselmatig de onafhankelijke slagers moesten ruineeren. Die het eigen slachten opgaven en gedood vee kochten van de kombinatie, mochten blijven bestaan, in volkomen afhankelijkheid, op de voorwaarden en zoolang hunne overmachtige leveranciers goedvonden. ') IVcalth against Cotnmonwealth, 1894, bl. 15. ,,Zij weigerden gezamenlijk het verkoopen van vleesch aan slagers te Washington, D. C. omdat de slagers tegen hen hadden geboden voor het leveren van vleesch aan regeeringsinstellingen in het distrikt Columbia. De dwang op plaatselijke neringdoenden toegepast blijkt in het geval van S. . . Het volgende telegram werd verzonden van een der kantoren in Chicago aan een agent in Pennsylvanië: — »Kan S.. . niet toestaan voorttegaan met slachten. Als hij niet wil ophouden stel de prijzen zoo dat wij zijn klanten krijgen". S. . . was een plaatselijke slachter. Hij getuigde dat de agent hem het voorstel had gedaan dat hij gereed vleesch zou verkoopen. Hij weigerde en hem werd meegedeeld dat men zijn zaak zou afbreken. Ondanks de bedreiging ging hij door met slachten en kocht zijn vee te Buffalo, doch weldra kon hij zelfs geen vleesch meer koopen uit Chicago en kreeg hij van den Erie-spoorweg geen waggons om zijn vee te vervoeren uit Buffalo. Hij werd geboycot wegens zijn weigering om het slachten te staken." '). II Wij hebben de autoriteit van prof. Biermer te Giessen voor de daadzaak, dat het Görlitzer »Waareneinkaufs- ') Lloyd, t. a. p. bl. 35 '6. verein" — »misschien de belangrijkste verbruiksvereeniging in Duitschland, een recht noodlottige konkurrentie voert met de partikuliere winkels. »In Saksen is bewezen dat vele kleinhandelaars in dezen strijd zijn ondergegaan, en dat het aantal kruidenierswinkels dientengevolge sterk is verminderd. ') Van dezelfde grootkapitalistische onderneming bericht Gravell dat zij in Görlitz zelf niet minder dan 17 huizen bezit die gezamenlijk 7 millioen elk per jaar omzetten, en zoodoende den gcheele kolonialen warenhandel in handen heeft gekregen. »Toen Görlitz", schrijft hij, «ongeveer half zoo veel inwoners had als nu, waren er omstreeks veertig bloeiende kruidenierszaken, thans zijn er nog slechts zes. Minstens 70 winkels zijn hierdoor vervangen."-) Ondanks de toegenomen bevolking, schrijft men aan de handelskamer te Hannover uit Frankfort (Oder), zijn de kruidenierswinkels afgenomen met 20% in 10 jaar. Ook dit is te wijten aan het Verein te Görlitz, tien jaar geleden opgericht, dat in Frankfort 10 filialen houdt en ook buiten de stad veel afnemers heeft. Hierdoor worden, zegt de verslaggever, de zelfstandige kleinere winkeliers ondermijnd, die onmogelijk tegen dezelfde lage prijzen kunnen verkoopen. Niet alleen de handelsstand in Frankfort lijdt hierdoor, maar de geheele omgeving voelt de overmachtige konkur- ') H. W. B. Staatsvv. — Mittelstandsbewegung, V, 837. 2) T. a. p . bl. 12/13. v. d. Goes. Ekon Studiën. 1.2. rentie.1). — Dit is de werking van een kapitalistische onderneming in één vak. Eene memorie December 1896 door het bestuur van een groot middenstands-lichaam, het «Centralverband Deutscher Kaufleute" tot den rijkskanselier gericht, berekent het getal verdrongen partikuliere winkels in de laatste jaren op 40 a 50.000. «Volgens nauwkeurige opgave van de Dresdener vereeniging" heet het in dit stuk, »waren in 1894 ongeveer 50 detailzaken gedwongen wegens de voortwoekering van de koöperatie, haar bedrijf te staken." 2) De winkeliersvereniging te Breslau, waar sterke koöperaties zijn, groote bazaars enz., konstateert dat in korten tijd 24 winkelzaken die gedurende 25 tot 50 jaar bestaan hadden, genoodzaakt zijn geworden te sluiten 3). — In Hameln (17000 inwoners) zijn vijf manufaktuurwinkels verdwenen, naar men bericht, wegens de oprichting van twee filialen door firma's uit grootere plaatsen 4). — Uit Göttingen verstrekt men het volgende staatje. 5) Opgeheven zijn in het vak der koloniale waren : van 1867—77: 14 winkels waarvan 6 wegens bankroet of onvoldoende verdiensten, van 1877—87: 19 winkels waarvan 12 wegens bankroet of onvoldoende verdiensten, ') Verslag Dl. I, bi. 30/1. a) Denkschrift über die gegenwartige Lage der Handel- und .Gewerbetreibenden etc., 1896, bl. 8/9. ') Dehn, t. a. p. bl. 64. 4) Dl. I, 45. ") Dl. II, 81. van 1887—97: 22 winkels waarvan 16 wegens bankroet of onvoldoende verdiensten. Berichten over verslechtering van toestanden in den kleinhandel keeren op bijna iedere bladzijde van de beide Hannoversche rapporten terug. Een tamelijk volledig overzicht van grieven geeft een medewerker uit Wurtemberg: «Industrieelen en groothandelaren die, door direkte verzending, door fabrieksdepots en verkoop onmiddellijk aan de verbruikers, tot groote schade van de winkeliers, de klandisie tot zich trekken, nemen in aantal toe Zij bereiken daarmee zeer zeker betere prijzen en een snelleren omzet, en het publiek gelooft dat zij voor minder geld betere waar krijgen dan in de gewone winkels. Vele artikelen van dagelijksch gebruik, voedings en genotmiddelen, zooals koffie, thee en duurdere kruidenierswaren, ook sigaren van bekende merken worden zelfs door de z.g. hoogere klasse steeds meer direkt van den groothandelaar of den fabriekant betrokken, waarbij de goedkoope vracht van 50 Pfennig voor vijf kilo's-pakketten zeer te stade komt. Dikwijls doen verscheidene gezinnen, vooral in den ambtenaarsstand. tezamen, en naar mij van nabij bekend is, zelfs winkeliers, natuurlijk in andere vakken, die dit in hun eigen branche hoogst kwalijk zouden nemen, om goederen bij groote hoeveelheden te laten komen en dan onder elkaar te verdeelen. Ik ken vereenigingen van post- en spoorwegbeambten, die regelmatig zulke bezendingen bestellen van alle mogelijke dingen voor dagelijksch gebruik". . . Uit Parijs bericht men sedert jaren een sterken achteruitgang, zelfs absoluut, van de zelfstandige winkelzaken. »Nog voor nauwelijks vijftig jaar," laat een schrijver de woordvoerders van de middelklasse zeggen '), >was de bevolking minder talrijk en toch waren er tien of vijftien maal meer winkels dan nu. Het oude Parijs, met zijn kleine kooplieden, die er allen belang bij hadden de klienteele te vriend te houden, bestaat niet meer. — »In iedere buurt," zeggen de auteurs van »Les Grands Magasins et la liberté commerciale" in de Annales Politiques van 1890, «ziet men eiken dag winkelhuizen sluiten en verdwijnen. . . Niet allen sterven, maar allen worden getroffen. De slager, de bakker, de kleine winkel van allerlei, handhaven zich nog eenigszins, maar de ellewinkel, de stoffeerder, de hoedemaker, de kleermaker, het modevak, gaan te niet." — »Zoo spreken," voegt Mataja er bij, »twee uitmuntende kenners van Parijs, advokaten, waarvan één maire is in het 8e arrondissement 2). Het middelstandsorgaan La Revendication noemde in den zomer van 1890 de namen van ongeveer 70 middelsoort en 50 kleinere ') Henri Garrigues, Les grands magasins de nouveautés etc. (Thèse pour le Doctorat), Paris, 1898. bl. 54. •) Mataja, t. a. p., bl. 69/60. winkels, verslagen door de konkurrentie'). De afgevaardigde Berry sprak in de Kamer over het 12e arrondissement dat het meeste had geleden : «vroeger een der meest gezochtste en levendigste van de hoofdstad, maar sedert het opkomen van de daar bestaande groote zaken, veranderd in een stil en dood kwartier, de sluipplaats van lichtschuw volk en het tooneel van talrijke misdaden." 2) Vermindering in getal is, zeiden we, voorshands het duidelijkste verschijnsel van den teruggang nog geenszins. Statistisch althans is het nog zoo goed als niet onderzocht «Welken omvang de maatschappelijke verslechtering feitelijk bereikt heelt, zegt prof. Huber, «is tot heden uit vertrouwbare gegevens niet op te maken." III. Bij deze teekenen van het verderf dat de koncentratie van het kapitaal, hetzij dan snel of langzaam in hunne klasse verspreidt, zijn eenige gegevens te voegen van finantieelen teruggang waaraan de winkeliers lijden eer ze als zoodanig ondergaan. Het valt hun steeds zwaarder het hoofd boven water te houden. Wie nog staande blijft, zijne onafhankelijkheid kan bewaren, doet het met ') ld. bl 70. 2) Grëvell, t. a. p., bl. 12/13. opofferingen, ziet zijn winsten verminderen, zijn inkomen dalen, zijn finantieele draagkracht verzwakken. Het verminderen van den winstvoet, ten eerste, is een telkens herhaalde klacht van de rapporteurs in de Hannoversche enquete. — Van de metaalwaren bericht men uit Hannover dat »terwijl vroeger als regel gold, dat 20 a 25 °/0 °P den inkoopsprijs werd gelegd, men zich thans bij vele artikelen tevreden moet stellen met 5 a iO°/o* t>l. 60). Manufakturen werden in Memel tevoren verkocht met 20 a 25 °/0, thans nog slechts met io°/0 en minder (I, bl. 112). Te Posen hetzelfde met de kruidenierswaren, de gewone winstvoet is niet hooger dan 4 a 5 °/0. »De winst is in de laatste IO of 15 jaar met goed de helft verminderd, daar de winkelhuren en de loonen van het personeel belangrijk zijn gestegen en daarentegen de prijzen door de overmachtige konkurrentie sterk gedrukt." (I, bl. 117). Koloniale waren in Göttingen eveneens. »Terwijl vroeger de bruto-winst op IO tot 15 °/D te stellen was, bereikt men tegenwoordig niet meer dan 7 a lo°/0." »Kleinere zaken, zegt de korrespondent, zijn dan ook alleen nog bestaanbaar als bijzaken." (II, bl. 81). Alleen de zeer kleine zaken, zegt Booth '), speciaal van de kruidenierswinkels in Londen, zijn nog levensvatbaar. «Gelijk voor andere winkeliers, is ook voor hen de kwade dag gekomen." ') Life and Labour, etc. VII, 220. >De konkurrentie van de »stores" heeft de kruideniers genoodzaakt de prijzen te verlagen zoodat het nu ontzaggelijk moeilijk is voor iemand met één winkel om zijn brood te verdienen; binnen . weinig jaren zal het bedrijf waarschijnlijk beperkt zijn tot eenige groote firma's en een zeker getal winkeltjes in arme buurten, waar de koopman niet hooger staat dan zijn klanten." Behalve dan de luxe-winkels, worden ook volgens Hobson, de «gewone winkelzaken steeds meer afhankelijk van de klandisie der arme bevolking," waarnaar zij hunne prijzen zullen hebben te regelen. Nu heeft de konkurrentie in de meeste artikelen van algemeen en dagelijksch gebruik er reeds toe geleid, dat de koopman zijn winst hoofdzakelijk moet vinden in de duurdere en minder kourante goederen. Het voordeel op stapelartikelen, zegt Sombart ') met de woorden van een koopmansorgaan, is steeds afgenomen, en het invoeren van nieuwheden en specialiteiten daarom van het hoogste belang geworden2). Doch die zijn in den regel niet voor de groote massa van de koopers, wier middelen in hunne gewone en voor allen gelijke behoeften nauwlijks kunnen voorzien. De gewone winkelier echter, ') Kapitalismus II, 393 2) «Die sog. Stapelartikel werden zum Theil ganz ohne Verdienst abgegeben," nl. in manufakturen enz. (Enq. Hannover I, 46*. _ ,Bei Petroleum, Zucker, Mehl, Reis wird fast gar nichts verdient " (ld. 123). die geen grooten omzet heeft, moet, wil hij kunnen bestaan, een tamelijken opslag in rekening brengen. En hij zal dit alleen noemenswaard kunnen doen op waren — die hij niet of bijna niet verkoopt. ') Onevenredig hooger dan bij grooten omzet wordt bovendien zijn opslag op minder kourante zaken, omdat, zoover zij althans onderhevig zijn aan waardevermindering door liggen of mode, de verkochte exemplaren betalen moeten ook voor de onverkochte. 2) Dit vermindert de verkoopbaarheid van al wat eenigszins buiten de dagelijksche behoefte staat, en dat in menig vak het voordeeligste debiet is. Zijn handel hoe langer hoe meer beperkt te zien tot goederen waarop weinig of niets te verdienen is: én omdat zij reeds goedkoop zijn en dus maar een kleinen opslag kunnen dragen, én omdat de konkurrentie nog dezen geringen opslag steeds beknibbelt — ziedaar wat het voor den winkelier beteekent zijn klienteele te zien be- ') >Wahrend die marktgangigen vielgekauften Artikel, in denen ein lebhafter Umsatz stattfindet mit geringen Nutzen verkauft wird, tritt bei den feineren Gegenstanden, die mehr als Luxusartikel dienen, und nur seltener vom besseren Publikum verlangt werden, wohl auch die Mode oder dem Unscheinbaren werden unterworfen sind, ein bedeutend höheren Preisaufschlag ein". (Id. 60, Dr. Roche, Syndikus der Handelskammer zu Hannover). -) Oft reicht ein anscheinend hoher Prozentsatz des Nutzens kaum hin die Selbstkosten zu decken, da bei Modewaaren nicht alles rechtzeitig verkauft wird und der übrig bleibende Teil sehr scbnell entwerthet «iManufakturwaarenhandel in Barmen, ld. I, S). grensd door de lijnen die arm scheiden van rijk. Aan den verkeerden kant van die grensscheiding te geraken, is het vooruitzicht van een steeds grooter deel van de middelklasse. Vergrooting van het getal der kleinere winkels, het blijkt hier nader, is waarlijk geen bewijs van verbetering van den stand. — Zeker, zegt Dehn, volgens de bedrijfstelling komen er meer en meer kleine bedrijven. „Maar, vraagt hij, hoe gaat het hun?" En als antwoord publiceert hij eenige cijfers van de Berlijnsche bedrijfsbelasting ') : »In de eerste of hoogste klasse beliep in de jaren '93/94 en 97/98 het getal aanslagen 833 tegen 1131; en de opbrengst 1.9 mill M. tegen 3 mill. Daarentegen was in laagste of vierde klasse het getal aangeslagenen vermeerderd, doch de opbrengst (1 % van het belastbaar inkomen) verminderd." Bijzondere reden van finantieelen teruggang voor een aantal winkels in de grootere steden, is het afnemen van de kliënteele uit de omgeving, die nu niet meer bepaald is tot de nabijliggende stad, en aan den anderen kant in eigen buurt en dorp de noodige leveranciers vindt. Klachten wegens het min of meer verloopen van deze klandisie worden in de Hannoversche verslagen herhaaldelijk aangetroffen. ') Die Groszbazare etc., bl. 64. Eenige dergelijke opgaven van verminderde .Gewerbesteuer" vindt men vermeld in de verslagen uit Hannover. Het is verder de vraag of men uit de statistiek van de faillissementen de nedergaande beweging met eenige duidelijkheid zou kunnen aantoonen. Hier valt onmiddellijk in het oog dat de cijfers van de faillissementen de gezochte cijfers niet zijn. Immers voor de kennis van de werkelijkheid is niet het voornaamste, de juridische vorm van het bankroet — en natuurlijk spreekt de statistiek alleen van die gevallen waarin een gerechtelijk vonnis van eenige soort van onvermogen is geveld, en zwijgt zij van alle andere gevallen niet op die enkele en bepaalde wijs gebleken. Doch hoe groot mag de verhouding zijn tusschen de malen dat een akkoord onderhands wordt aangeboden en de faillissementen met een kurator? — «Ieder, die de finantieële kolommen van de courant gedurende het vorig jaar heeft nagegaan," schreef onlangs de redaktie van een Engelsch vakorgaan," zal getroffen zijn geworden door het groote getal van de kleine winkeliers die genoodzaakt waren met hun schuldeischers een akkoord aan te gaan" 1). Wat Nederland betreft — waar de statistiek van de beweging in de Jaarcijfers bij de hand is — is het weinige wat de officieële getallen u leeren, eerder ongunstig dan gunstig. Men onderscheidt in den kleinhandel 2) de vakken van kleeding, levensmiddelen, gelanterie- & luxe artikelen, boek- & kunsthandel. De ') Macrosty, Trusts and the State, 1901, bl. 147. Citaat uit Boots and S/toe Trades Journal, 1899 s) Jaarcijfers, 1900, bl. 108. vergelijking is eerst sinds 1895 mogelijk wegens de toen ingevoerde nieuwe klassifikatie van beroepen. Sedert vond men, de jaren hier voor het betere overzicht twee bij twee genomen, deze cijfers, welke wij volledigheidshalve laten volgen zonder aan hunne beteekenis een groote waarde te hechten : Aantal Faillissementen enz. gemidd. p. jaar in : 1895/96. 1897/98. 1899/1900. Kleeding . . . 123.— 126.5 I24-5 Levensmiddelen 210.— 167.0 187.— Galanterieën. . 81.— 53.5 5°-5 Boekhandel enz. 19.6 16.— 17.— Vermelding verdient een aanverwante rubriek, die van kleine industrieële patroons, waarvan sommigen waarschijnlijk ook een winkel deden : 465 460 461 en eindelijk een algemeene rubriek van niet-gespecificeerde beroepen, waaronder men mag aannemen dat ook de winkelnering vertegenwoordigd was: 151 193 229 De werkelijkheid van den nood die in de middelklasse toeneemt: en waarvoor teekenen uit vele landen aanwezig zijn, laat zich evenwel voorhands door geen cijfers in beeld brengen. Maar is zij daarom minder grievend voor de personen en minder ernstig als verschijnsel voor de burgerlijke maatschappij ? »De geldzucht — schreef voor tien jaar een van hunne vertegenwoordigers*) — is nooit bevredigd. En door de koncentratie van het kapitaal wordt haar aandrang onweerstaanbaar. Hoe moet dat eindigen; — vraagt met een bezorgd gemoed niet alleen de behoeftige, de arbeider, maar zoo vraagt ook de kleine bezitter. Zij vreezen niet slechts voor verarming, maar zij worden er reeds door aangetast. Dat zijn de menschen met 4 tot 6000 Mark inkomen, vooral die van 1 tot 4000. . . . Of zooals kortaf een berichtgever uit Posen den toestand in zijn streek beschreef: »bij vroeger , zei hij, »zijn de verhoudingen wat het inkomen betreft, door kleineren omzet en lagere winsten aanmerkelijk verslechterd" 2). ') Von Hülsen, Die Tyrannei des mobilen Kapitals, 1892' bl. 260 a) Enquete Hannover I, 115. ZEVENDE HOOFDSTUK. De Legende van een Nieuwen Middenstand. I. Ontstaan van de Legende. II. Hare Strekking. III. Verbreiding en Toepassing. IV. Weerlegging van de Legende. V. De Nieuwe Middenstand een Reklame-artikel. I. Zij is uitgevonden door Gustav Schmoller, professor in de staathuishoudkunde te Berlijn. Althans heeft men bij de verdere verbreiding van de legende voornamelijk op zijn gezag zich beroepen, en zich bediend van de argumenten door hem aangevoerd. En, met de snelheid waarmee tegenwoordig de ideeën, zelfs de verkeerde, zich bewegen, is het geen wonder dat deze legende van een nieuwen middenstand ook in ons land aanhangers heeft gevonden — ten minste bij de vooruit- strevende lieden die voor elke stap praktisch in de richting van het socialisme gedrongen, gaarne twee terug doen in de theorie. Prof. Schmoller ') n.1., zou op het Evangelisch-sociaal kongres van 10 en li Juni 1897 te Leipzig een voordracht houden over de vraag : — wat verstaan wij onder middenstand? is hij in de 19e eeuw toe- of afgenomen ? — De spreker kwam den tweeden dag aan het woord en hield een rede, die den algemeenen en warmen bijval vond van de vergadering — «stormachtig en langdurig applaus," zegt het protokol. Er volgde wel is waar een debat dat voor den inleider niet zonder bezwaar bleef. Prof. Wagner van Berlijn, prof. Delbrück van Berlijn, en nog meer sprekers, lieten van de hoofdzaak zijner redeneering niet veel heel. Voor de meerderheid van de leden echter, bedierf dit niet het genoegen van de gegeven konklusiën, en het sukces van Schmoller is de blijvende indruk geweest, door het kongres achtergelaten. Met de woorden van zijn toenmaligen geestverwant Paul Göhre, in een bericht over de vergadering in het weekblad Sociale Pj-axis is dit resultaat gekenmerkt: »door de meerderheid van het kongres en zijne leiders bijna jubelend begroet". De voorzitter zelf was door het gehoorde overweldigd. Hij ') Die Verhandhingen des achten Evangelisch-sozialen A'ongresses etc. Göttingen, 1897. «vond geen woorden om de gevoelens van de aanwezigen uit te drukken." Zijn persoonlijke indruk was, dat door deze voordracht het Evangelisch sociale kongres een hoogte had bereikt, waarvan hij enkel wilde hopen dat zij gehandhaafd zou blijven. En de vergadering, door van haar zetel op te staan ter eere van den spreker, heeft deze verheffing ook voor het oog zichtbaar willen maken '). Dit was het begin van een huldebetoon dat sedert in de pers van meer dan een land is voortgezet. Voor een vergadering als die, voor een deel van het burgerlijk publiek in het algemeen, is het antwoord door Schmoller op de genoemde vragen gegeven, niet slechts een uitvinding maar eeh vondst. Zijn voorstelling heeft den dubbelen schijn die haar onweerstaanbaar maakt, van te gelijkertijd wetenschappelijk zuiver en maatschappelijk geruststellend te zijn. — Woordvoerders uit de direkt betrokken kringen, heeft, wel is waar, prof. Schmoller niet overtuigd of zelfs doen aarzelen. Het bleek reeds op het kongres en het bleek later. Er zijn er die hem veeleer in zijn aangezicht uitlachen. De middelklasse in engeren zin laat zich niet bepraten. Zij weet dat die talrijke, krachtige, onafhankelijke, verschillend welvarende, maar allen gezeten klasse tusschen arm en rijk, niet meer en nergens meer •') ld. bl. 161. bestaat gelijk het was voor korten tijd en gelijk het niet weer zal worden. Welke de gevolgen mogen zijn, zij weet wijl zij het ervaart als een al te pijnlijke zekerheid, dat de verandering die zij ondergaat, ook in een tweeden zin de ondergang is van haar klasse. Zij ziet dat de samenleving hare diensten niet meer behoeft, en dat, voor zoover ze nog worden vervuld, het kapitaal bezig is daarvoor nieuwere organen te scheppen. In het beste geval zullen personen uit haar klasse in de oude funktie worden gelaten, maar toch niet anders dan in de aan het kapitaal ondergeschikte, nieuwe organen. Tegen dit besef en deze duur gekochte kennis is geen kruid van wetenschap gewassen. Wat helpen kan of ten minste uitstel belooft, is het geweld van politie en wetgeving. Komt men bij deze heeren met redeneering van statistiek, zij zullen u zeggen dat de statistiek liegt of althans de statistikus. Maar voor de anderen, de niet direkt betrokkenen; vooral voor de geleerden en publicisten die het kwaad niet onmiddelijk, daarentegen het dubbele belang des te sterker gevoelen van burgerlijke maatschappij en wetenschap te verdedigen, waren de konklusien van Schmoller, een hunner meest gezaghebbende voorgangers, met al de gebrachte hulde slechts voor een klein deel betaald. Maatschappelijk geruststellend, immers, meer misschien dan wat ook in dezen tijd, nu alles verandert en veel wordt omgekeerd, is voor de burgerlijke klasse het betoog dat de middelklasse bewaard blijft. Schmoller, bovendien, was hierbij niet tewerk gegaan als sommigen, die de bekende gegevens verloochenen, de feiten verdraaien, zelfs aan de cijfers geweld doen. Neen, met zijne beschrijving van den werkelijken toestand hij spreekt over den middenstand in 't algemeen en niet enkel over de winkeliers — zal men zich ook van uit ons gezichtspunt kunnen vereenigen. Schmoller ontkent over het geheel den teruggang van het kleinbedrijf,, grondslag van de middelklasse, geenszins — «Van 1850' tot nu" luidt een van zijn konklusies, «zegeviert de moderne techniek, het moderne verkeer, het grootbedrijf, en de geheele gesteldheid van de maatschappelijke klassen verandert; de loonarbeidersstand van landbouw en industrie krijgt een geheel andere beteekenis en neemt [wij kursiveeren] talrijke elementen van de zinkende middelklasse in zich op." — Wat iedereen ziet en zegt, zag en zeide hier de spreker van het evangelisch kongres, evangelisch te noemen wel allereerst wegens de blijde tijding door hem, Schmoller, gebracht. Want, wat liet hij volgen op deze eerste helft van zijn laatste en voornaamste stelling — en wat was de uitvlucht die, trots en ondanks dit niets goeds zeggende begin, zijn gehoor en de geleerde wereld aanstonds zoo bovenmatig verheugde — dit: dat, tegenover de wegvallende groepen, «andere groepen van den middenstand zeer zijn toegenomen" —, «dat het hoogere administratieve personeel van de ondernemingen .... en een deel van de beter betaalde arbeiders (meesterknechts enz.) een nieuwen 3 v. D. Goes. Ekon. Studiën. 1.2. middelstand vormen" . . . ! *) Niet te ontkennen, dus, is en daarom ook wordt niet ontkend, dat de middenstand heen gaat — maar hij wordt door een anderen vervangen en aangevuld. Evenmin als de koningen in hunne wereld van vroeger, sterven de bestanddeelen van de burgerlijke klasse in de hare van thans — de middenstand sterft: leve de middenstand! Om zóó de klasse van hare werkgevers te kontenteeren, moet de ekonomische wetenschap wel zeer diep zich verlagen — zij stelt zich ten taak het onmogelijke mogelijk te maken en het onwaarschijnlijke aannemelijk : een in hare materieele grondslagen aangetaste klasse theoretisch te redden: de rol van den lijfarts bij een bejaarden despoot die niet van heengaan hooren wil. Hoe vernuftiger de wendingen zijn, hoe meer persoonlijke talenten en kundigheden worden besteed, hoe klagelijker het schouwspel en hoe platter de wetenschap. — Vernuftig tegelijk en duldeloos plat is het uitvindsel door Schmoller aan zijne vergadering voorgehouden, door de vergadering juichend van hem in ontvangst genomen. Op de argumenteering komen wij hierna terug, en spreken eerst over de strekking van de legende. Voor ons, liever, zullen anderen spreken, die onder den verschen indruk van het gehoorde hun hart op de tong hebben genomen en hun diepste ge- ') De volledige konklusie is te vinden bl. 133 van het Verslag, »Cij hebt", moest men zeggen, «volkomen onjuist gegeneraliseerd". Wat maar voor bepaalde gevallen geldt „hebt gij zonder meer gesteld voor de geheele ekonomische ontwikkeling als algemeen beginsel. Met deze dubbele aanbeveling van het kapitalisme te dienen en het socialisme te fnuiken, kon de evangelisch-sociale legende haar doel redelijkerwijs niet missen. Zij was welkom ook aan den minst geloovigen boezem. III. Onder de talrijke verdelgers van het Marxisme die wederom in de laatste jaren zijn opgetreden, heeft de Heer Masaryk, professor te Praag, ook naar buiten eenige bekendheid gekregen. Hij heeft het zijne bijgedragen om de legende van den nieuwen middenstand te verbreiden, voorzien van de anti-socialistische strekking die in het plan van zijn geschrift te pas kwam '). — Hij vereenigt zich geheel ') DU philoscphischcn und sociologischtn Grundlagen des Marxismus etc. von Th. G. Masaryk etc. Wien. 1899. — Dr. Paul Weisengrün {Das Etide des Marxismus, Leipzig, 1899, bl. 18) heeft ook aan te merken «dat de middelklasse voor een groot deel haar karakter slechts veranderd heeft en van den socialen ladder geenszins verdwenen is," maar maakt van dit punt overigens geen werk. Hij doet belangrijke koncessies op het gebied van de praktijk en moet dit weer inhalen bij de theorie, wat ons hier verder onverschillig kan zijn. met de konklusiën van Schmoller, en neemt de voornaamste volledig over. In zijn eigen woorden zegt hij hetzelfde: »het kapitalisme kweekt voortdurend nieuwe middelgroepen." — »Wat wij in iedere gioote fabriek zien is algemeen : tusschen den ondernemer en leider en de arbeiders staat een reeks van tusschenpersonen die een uiterst gewichtigen werkkring hebben zonder welken noch kapitalist, noch arbeider zou kunnen leven : ingenieurs, schrijvers, expediteurs, handelsbedienden enz. »Kortom" — besluit hij »een gansche industrieele hierarchie en geenszins enkel de twee uitersten van Marx". . . • Arme Marx, gij hebt dertig jaar in het industrieele wereldrijk geleefd, zonder te bespeuren, dat in «iedere groote fabriek en zelfs in sommige kleine, nog andere personen te vinden zijn als kapitalisten en arbeiders! Dat moest men twintig jaar na uw dood ontdekken in Praag Plomper, misschien, dan iemand anders is in den groven strik gevallen de Heer Julius Steinberg, auteur van een brochure over Industrie und Ueberspckiilation, mede van het jaar 1899. Hij neemt het, schoon niet zonder voorbehoud, op voor het grootbedrijf. »Dat de vennootschappen," zegt hij, »die het grootbedrijf vertegenwoordigen, de kleine ondernemers te gronde richten, is een verwijt dat tegenover de vele voordeelen niet mag gelden, te minder, wanneer men bedenkt dat de kleine veelal tot het beambtendom van de grooten overgaan, waar zij in den regel een veel onbezorgder bestaan hebben dan te voren " — Hebben zij, mag men vragen, den Heer Steinberg of iemand anders om deze promotie verzocht ? — Doch wat doet er toe : het staat bij de vakmannen vast dat zij den nieuwen middenstand moeten uitmaken, wijl er anders geheel geen middenstand zou zijn. »Schmoller,'' vervolgt de schrijver, »heeft bovendien in een voordracht op het Evangelischsociale Kongres van 1879 het sprookje van de vernietiging der middenklasse grondig weerlegd, door er op te wijzen dat een nieuwe middelklasse in de gedaante van juist deze beambten, hoogere werklieden, meesterknechts, enz. bezig is zich te vormen; en zelfs de leiders van de sociaaldemokratie beginnen, gedwongen door de resultaten van de vermogens-statistiek, deze theorie evenals die van de verarming der massa, bij het oudroest te werpen." (bl. 3). Van onze landgenooten die de boodschap hebben gehoord, zij hier alleen de Amsterdamsche hoogleeraar Treub genoemd. In zijne verkiezingsbrochure ') van het vorig jaar, dat ook van de grondslagen der vrijzinnig-demokratische politiek een overzicht bevat, heet het van de »verwijdering tusschen bezittenden en nietbezittenden," dat zij ten eerste wordt aangevuld door het «aandeel in het gemeenschappelijk kapitaal", dat • overal een geleidelijk aangroeiend deel der werklieden" ') »Het economisch standpunt der Vrijzinnig-Demokraten enz..'' Amsterdam, 1901. bl. 51. bezig is te verwerven '). »Doch ook op andere wijze, meent hij, »wordt de middenstand aangevuld. De toeneming van de grootbedrijven doet het tot den middenstand behoorend administratieve en opzicht hebbend personeel sterk klimmen. In Duitschland klom dit moderne bestanddeel van den middenstand van 1882 tot 1895 met ruim 100 %■" De ScHMOLLERSche legende, om de waarheid te zeggen, ontleent haar naam niet zoozeer aan den uitvinder als wel aan den man op wiens gezag zij het meest van zich doet spreken. Opmerkingen van dezelfde strekking zijn reeds meer — de nood maakt vernuftig tegen de socialistische beschouwing van den vervallenden middenstand aangevoerd, die niet goed rechtstreeks tegen te spreken was. In een klein geschrift b. v. dat voor eenige jaren verscheen en spoedig werd herdrukt, Die Oroszindustrie, eine der Grundlagen nationaler Sozialpolitik, voordracht gehouden door Julius Vorster (1896), vinden wij dezelfde gedachte reeds met dezelfde i) Men zegt dat dit verschijnsel vooral zichtbaar wordt in de Amerikaansche finantieele wereld, zoodat, wanneer gij ernaar informeert in Wall-street, New-York, men u »>et ^ de arbeiders op weg zijn, langzaam maar zeker, de^ontrote m handen te krijgen van de petroleum-, de suiker-, de staa - de whiskey- en nog een menigte andere kombinaties. De internationale scheepvaartovereenkomst, zegt men zelfs, ou hoo d zakelijk het werk zijn van stokers en hofmee:st.2rsbed,endenop de booten, die geleidelijk een aangroeiend deel van de maatschappelijke kapitalen in hun bezit wisten te krijgen. woorden uitgesproken. De schrijver zegt hoe het in een achttal fabrieken gesteld is met het hoogere personeel — en, zegt hij, »de statistieken van deze fabiieken bewijzen treffend, in tegenspraak met de in het algemeen onware fraze van den ondergang der middelklasse en van het handwerk, dat juist door de groote industrie een reeks middelsoort inkomens geschapen zijn geworden" — genoten ook door handwerkers ? zou men geneigd zijn den auteur te vragen, indien men meende in deze polemiek met vragen wijzer te worden. Hen variatie aan de termen heeft de laatste socialistenbestrijder dien wij hier aanhalen gegeven, welke ten slotte vermeld mag worden. Al deze schrijvers spreken nog van middenstand, opzettelijk of onwillekeurig maatschappelijke gegoedheid nemende voor ekonomische positie. Onze laatste man ') kiest direkt het juiste woord en spreekt van Mitlelbesitz — zeggende dat een »nieuw middelbaar bezit" ontstaat, waarvan hij zoo goed is te erkennen dat het op .principieel geheel andere grondslagen berust als het vroegere", met de erkenning van welken omkeer zijn betoog plotseling ophoudt ons belang in te boezemen. De interpretatie van de uitkomsten der jongste sociale volkstellingen in Duitschland is, gelijk men verwachten kon, van den invloed dezer legende niet vrij gebleven. — ') Dr. A. Lange, Karl Marx als volkswirtschattlicker Theoretiker, Conrad's Jahrb. III, dl. 14, bl. 575. Het paste geheel in het stelsel van Rauchberg, den bewerker van de cijfers in Braun's Archiv, de onloochenbare koncentratie-verschijnselen o. a. op deze wijze weg te redeneeren. Een nieuwe middenstand, zegt hij in zijn samenvattend overzicht '), is opgekomen. De zelfstandige ondernemers zijn sterk verminderd, de groep van de kleine bazen (>»Alleinmeister") is het sterkst teruggegaan. -Een nieuwe, uit geëmployeerden en hoogere arbeiders bestaande middenstand is opgekomen, wiens maatschappelijke verrichtingen en wieixs maatschappelijke positie die van de vervallende kategorie der zelfstandigen in vele opzichten overtreffen." — Behalve in dat opzicht waar het hier meest op aankomt: de onafhankelijkheid die onder is gegaan in de loondienst. Spreker zal niet ingaan op de .ontzaggelijke beteekems van dit feit voor de toekomst der sociaal-politieke partijen." _ De beteekenis zal wel hoofdzakelijk zijn dat op den duur soort zich voegt bij soort. Ook in het weekblad Sociale Praxis 2) vindt men in de aankondiging van het deel der rijksstatistiek, dat de voornaamste cijfers van de bedrijfstelling bevatte, de uitbreiding van den hoogeren arbeidersstand op rekening gesteld van den middenklasse — : »in het grootbedrijf vormt zich meer en meer een middenstand: het >) Entwickelungstendenzen der deutschen Volkswirtschaft, Braun's Archiv XVI, 363/3. ' , 2) Ph. Arnold, Du gewerbhch-soziale Entwicklung Deutschlands, VII, 1046. hoogere hulppersoneel der ondernemingen." — Trouwens, tot in de regeerings-bureaux te Berlijn is het woord van Schmollek vernomen. Zijne klassifikatie van de bevolking, niet enkel onwetenschappelijk maar, gelijk Marx zou hebben gezegd, abgeschmackt in de hoogste mate : niet naar de ekonomische positie, maar naar het inkomen of bezit -- zoodat, om één geval te noemen, een onbemiddelde luitenant in dezelfde groep valt als een onderwijzer of een vak-arbeider, — deze klassifikatie neemt de bewerker van de bedrijfctelling, Dr. Friedrich Zahn, 'Regierungsrat im kaiserlich statistischen Amt", met instemming over in zijne officieele kolommen. Alleen van de zelfstandigen, zegt hij, kan men, door gebruik te maken van de gegevens der belastingaanslahen, een verdeeling beproeven op deze wijze '). «Kon men dit ook doen voor de groepen van de niet-zelfstandigen, dan zou zonder twijfel de onvermogende, maar ook de middelklasse een belangrijke versterking ontvangen — vooral ook de middelklasse kreeg een aanzienlijken toevoer door de uitgebreide rubriek van hoogere, in landbouw, nijverheid, handel en verkeer werkzame beambten en andere hoogere arbeiders, wier salaris of loon de verdiensten van den zelfstandigen handwerker niet zelden overtreft." Uitdrukkelijk is hier de rede van Schmoller van Juni '97 genoemd als de plaats van her- ') Statistik des Deutschev Reiches, Neue Folge, B. 111, 1899, Berlin; bl. 200. komst van het verdeelingsschema in vermogende, middel- en onvermogende klasse, waarvan enkel is te herhalen dat zij voor de sociale samenstelling van de bevolking erger dan waardeloos is, want van de groepen en standen helpt zij de wezenlijke kenmerken bedekken. IV. Wij kunnen in de voordracht van prof. Schmoller reeds dadelijk afzien van de gedeelten die op de gestichte legende geen rechtstreeksche betrekking hebben. Hij onderzocht het onderwerp, zeer zeker, eerst van den eenig mogelijken kant, waar hij door zelfstandigen van niet-zelfstandigen te scheiden, en de beweging in deze twee groote groepen van '82 op '95 na te gaan, — in verband met de beweging in de rubrieken van zelfstandigen naar de grootte van hun bedrijf — het antwoord zoekt op de door hem gestelde vraag : wat is de middelklasse en wat is haar verloop. De cijfers zeggen lang niet alles, en wat zij zeggen moet eerst een kritisch onderzoek van hunne beteekenis ons leeren; maar deze cijfers zijn de eenige die iets zeggen. Doch Schmoller laat, na eene waardeering van hunne strekking ') waarbij het ') De schrijver heeft b v. geteld 73.441 groote, 653.980 middel- en 1.3 mill. huis- en kleine industrieelen (Versl. bl. 152). Het tafereel wordt een weinig anders als men bedenkt dat deze 13 X honderdduizend «patroons" zijn zonder eenig personeel, of nog erger: huisarbeiders, proletariërs dus allen, met misschien eenige uitzonderingen in enkele vakken, b.v. van den handel optimistisch vooroordeel al te zeer meespreekt, dit statistieke gegeven verder geheel ter zijde, om met grooter nadruk de aandacht te vestigen op zijn nieuwe indeeling ! naar zuiver finantieele grondslagen. »Nu is," zegt hij, »over het geheel de behandeling van den middenstand naar de bedrijfskenmerken van ondernemers en ondergeschikten, niet volledig; zelfs in vele opzichten niet eenmaal juist. Zeer zeker geeft de leiding van een eigen zaak, althans wanneer zij met een zeker bedrag aan eigendom is verbonden, een zelfstandigheid, een maatschappelijke positie, een persoonlijke onafhankelijkheid, zooals de niet-zelfstandige, de beambte, ook de goed betaalde arbeider, niet licht bezit. Maar toch slechts wanneer met de ondernemerspositie een bepaald eigendom, niet te zeer belast, verbonden is, wanneer de positie een bepaalde zekerheid van inkomen medebrengt. Dat is tegenwoordig bij vele ondernemers niet het geval. De van vreemd krediet geheel afhankelijke ondernemer is de minst zelfstandige man die er zijn kan; die in zijn debiet bedreigd wordt, is van zijn toekomst, van zijn bestaan weinig zeker. Van de in staats-, in gemeentedienst, bij maatschappijen geëmployeerde personen, ook van alle hoogere arbeiders, hebben de meesten een vaster inkomen dan vele ondernemers, boeren en handwerkers, vele geemployeerden hebben in een klein vermogen evenzeer een steun als de menschen van zaken. En in dezelfde evenredigheid als de groote organisaties van alle soort toenemen, hebben tegelijk de gewoonten en het beginsel ingang gevonden, dat ondergeschiktheid in zaken en dienst volgens plicht in de gestelde tijden, vereenigbaar v. d. Goes». Ekon. Studiën. 1.2. 4 is met onafhankelijkheid van gezindheid, van karakter, van levenswijze daarbuiten. Dus hebben wij juist hier breede, nieuwe lagen van een middenstand voor ons, waarmeê ernstig moet worden gerekend" '). Wij hebben enkel op den laatsten volzin iets aan te merken. De beschrijving van den toestand achten ook wij geheel en al juist; onze konklusie alleen zou niet zijn dat een nieuwe middelklasse ontstond, maar dat de oude reeds zoover heen was, dat van haar uiterlijk kenmerk: de maatschappelijke onafhankelijkheid, nog slechts de schijn was overgebleven. — Immers, om tot den aanhef terug te keeren, die de onderscheiding tusschen ondernemers en ondergeschikten niet volledig en zelfs niet juist verklaart — welke andere kenmerken zullen worden aangenomen : de lezer gevoelt dat hiermeê het eenig ware, wijl beslissende, dat der zelfstandigheid wordt prijsgegeven. Dit kenmerk is om deze reden beslissend, wijl de positie van maatschappelijke zelfstandigheid tot heden algemeen gebaseerd was op het bezit van kapitaal, of ten minste van genoegzame produktiemiddelen, indien niet voor kapitalistische exploitatie, dan toch voor eigen levensonderhoud. De handwerker en winkelier waren zelfstandige personen, niet in den zin van onbezorgd te zijn, fïnantieel ofkommercieel. Maar zij gebruikten, hetzij in hun beperkte kapitalistische exploitatie, hetzij in hun bedrijf als eenvoudige ') Verslag bl. 153. warenproducenten, hun bezit zoodanig dat de opbrengst voor hen was, en zij in hun dagelijkschen arbeid niet waren onderworpen aan de bevelen van een patroon. Het doet er niet toe, dat met de ontwikkeling van de kapitalistische produktie op de voorwaarden van dezen toestand meer en meer inbreuk werd gemaakt, en de waarborgen van zijn voortduur steeds verzwakten. Evenmin doet het er toe, dat onafhankelijke ondernemers dikwijls verdrukt en uitgebuit worden door grootere kapitalisten; niet al wat de kapitalistische klasse tot zich neemt is meerwaarde, het is ook gedeeltelijk woeker. — Het gebruik van eigen produktiemiddelen is hetgeen de middelklasse van de loonarbeiders onderscheidt, die de produktiemiddelen van anderen gebruiken. Zij moeten volgen waar de kooper van de arbeidskracht voorgaat, zij moeten leveren waar en in t algemeen op de kondities door hem bepaald. De anderen zegt men, zijn ook niet vrij: neen, maar zij werken slechts onder hun eigen kommando. „Onder dat van de noodzakelijkheid, dikwijls van den bitteren nood" de arbeiders bovendien onder een meester. Doch, indien alleen het gebruik van eigen kapitaal of produktiemiddelen iemand ekonomisch zelfstandig maakt (de gevallen dat iemand het tevergeefs beproeft en zijn bezit kwijtraakt, tellen natuurlijk niet mêe) volgt er uit, dat niet de grootte maar de herkomst van het inkomen beslist over het karakter van zijn maatschappelijke positie. Het hoogste loon plaatst den werkman ) niet in de rubriek van de middenklasse, noch daalt de kleine kapitalist met een laag winstcijfer af in die van het proletariaat. — Maatschappelijke gegevens zijn met geen begripsdefinities geheel te bepalen, zoo ook deze niet. Een aanhoudend hoog loon kan sommige arbeiders plaatsen in een positie, welke tegenover de massa van de arbeiders verschijnt met de belangen en de ideeën eenigszins van een middenstand. Doch dan is niet, ook hier niet, het bedrag van de geldsom de eigenlijke oorzaak, maar de manier waarop het loon door nauwe aaneensluiting onderling, door verstandhouding met de patroons, verkregen is en gehandhaafd wordt. Omgekeerd zullen arbeiders met de hoogste loonen weer het ijverigste zijn in een revolutionnaire beweging, omdat zij de waarde van hunne macht hebben leeren beseffen. — Aan den anderen kant zijn er overal onafhankelijke ondernemers in zeer groote getallen, die niettemin tot het proletariaat gerekend moeten worden. Het bedrag van hun eigendom is zoo gering, dat het gebruik, hoezeer dan zelfstandig, alleen mogelijk is voor proletariërs. Zij leven geheel en al als arbeiders, en alleen op deze voorwaarde worden zij geschikt voor het bedrijf van nietarbeiders. Het kwantitatieve verschil met den werkelijken middenstand in handel of produktie, verandert op deze laagte in een verschil van soort. — Zoo, aan het andere maatschappelijke uiterste, verandert de groote afstand tusschen betaalde ambtenaren van de kapitalisten en de lagere geëmployeerden, één met de massa van de werk- lieden, in het kwalitatief onderscheid tusschen kapitalisten en arbeiders. — Ongerekend dus, de zeer kleine ondernemers, niet tot de arbeidersklasse afgezakt maar van huis uit haar eigen; en de zeer hooge geëmployeerden, niet uit de arbeidersklasse opgekomen maar in den regel uit kapitalistische kringen; is in den werkelijken middenstand het kenmerk van hare maatschappelijke plaats niet de grootte van het inkomen, doch de manier waarop het is gewonnen uit de exploitatie van een klein en eigen kapitaal. Het vermindert, zeiden we, de waarde van het kenmerk niet, dat het steeds minder in de werkelijkheid wordt aangetroffen. Het bezit van wat kapitaal, of van eenig g^ld dat geen kapitaalfunktie eigenlijk gezegd kon vervullen, maar den eigenaar toch in staat stelde voor zijne rekening te werken, waarborgde in den regel de sociale onafhankelijkheid. De man kon niet leven als een heer, maar behoefde ook niet te werken als een arbeider. Hij leefde, zeide men, .burgerlijk"^ met een uitdrukking uit den tijd dat de burgers nog tusschen de arbeiders en de heeren stonden. Dat deze waarborg voor een groot deel, verschillend in vakken en in landen, vervallen is, is algemeen bekend. Het klein bezit, het is waar, bevat niet meer den waarborg dien het bevatte. Dit is wat wij de koncentratie noemen van het kapitaal, dat den kleinen bezitter belet te konkurreeren. Maar, omdat het kenmerk van den middenstand uit de praktijk wegvalt, hetben wij daarom recht er een ander te eischen van de theorie? Indien het geringe bezit het kenmerk van zelfstandigheid niet meer oplevert, zal dan het kenmerk gezocht moeten worden bij een toestand die afwezigheid van bezit onderstelt, en althans van kapitaal-gebruik dat de grondslag van de zelfstandigheid was? Neen: zegt men, de onafhankelijkheid van uw middenstand is niet veel meer waard, de ondergeschikten hebben feitelijk dikwijls een vrijer leven en een ruimer bestaan dan vele winkeliers enz., wij zullen het niet ontkennen. Alleen zullen wij verzoeken dat men daarom niet de zelfstandigheid die de middelklasse genoot, en sedert grootdeels is kwijtgeraakt, als definitie toekent aan de geëmployeerden, welke haar in werkelijkheid nooit zullen bezitten noch bezeten hebben. In de sociale gesteldheid van deze dagen keert, hoe men er theoretisch over moge denken, het veranderde ekonomisch karakter van de bezitters der kleine inkomens als een zeer gewichtig praktisch gegeven terug. Wat wij er theoretisch van aanvoeren, is alleen om dit werkelijkheidsgeval te verklaren. Wij zullen het nog nader vernemen van hunne vertegenwoordigers zelf, maar het kan reeds nu iedereen duidelijk zijn, dat het verlies van de zelfstandigheid, gelegen in het gebruik van een eigen bezit, op den duur gelijk moet komen met verlies van kapitalistische gezindheid. — Het gebruik van een eigen bezit doet daarom hechten aan het stelsel van eigen bezit, wijl het is (zoover het was, juister gezegd) waarborg van een vrijheid en een welvaart, tegenover het lot van de arbeidende massa, groot en ruim te noemen. In het bekleeden van ondergeschikte betrekkingen ligt, we zeggen niet de mogelijkheid, maar ligt de waarborg niet meer. Het kapitaal, ook het kleine kapitaal,, loont zijn meester uit eigen kracht, en een onderneming is als zoodanig eene nering. In betrekkingen moet het brood niet gewonnen, maar verdiend worden, en niet altijd door bekwaamheid, maar dikwijls door gunst. — Betrekkingen zijn niet altijd gebonden aan den wil van anderen, maar meest ook aan bepaalde baten. Het gebruik van een eigen, klein bezit opent de gelegenheid en laat tot het einde de hoop, bezitter te worden van een groot vermogen. Ook de verliezen van het ondernemersbedrijf zijn uitgesloten voor geëmployeerden ; maar wie eenmaal naar de winsten heeft gestaan, bedenkt, wanneer het hem is afgenomen, niet de kwade kansen, en betreurt de goede des te meer. — Met de produktiewijze van den tijd persoonlijk te zijn verbonden; van de lijn die zij trekt door het menschdom aan den goeden kant te staan; van hare gunsten ten minste door den aard van zijne positie niet bij voorbaat te zijn afgesneden, — dit is het besef, dat tot diep in den middenstand de kapitalistische gezindheid onderhoudt. Het rad zijns levens, dat te voren meê door Fortuna werd getreden, vrijelijk rollend door de kapitalistische wereld — het met eigen hand vast te zetten in een raderwerk waarin het met tallooze andere snorrend wentelt, juist zooals de eigenaar van de machine wil, hoe uitmuntend gepolijst en overvloedig gesmeerd, slechts naar zijne bedoeling en tot zijn voordeel voortaan te bewegen : het is nog aan de meesten als een verlies, een vernedering, een teruggang verschenen. — Doch met de verandering van plaats in de kapitalistische verdeeling van heer en knecht, verandert ook het gevoel dat eertijds zoo sterk aan het systeem deed hechten waarin men, geen heer wellicht nog was, maar een heer hoopte te worden en althans voor het knecht-zijn was bewaard. Als eindelijk de strijd is opgegeven, moet ook de liefde vervallen voor hetgeen waarom men streed, en dat nu onherroepelijk is verloren. Ten minste het tweede geslacht van geëmployeerden heeft geen heimwee meer naar een land van patroonschap dat voorgoed onbereikbaar werd, — en er groeit in het korps van hoogere beambten der tegenwoordige produktie een element ter organisatie van de toekomstige op, dat aan ons stelsel door niets dan zijn afhankelijkheid is gebonden, en in het heden niets zal achterlaten dan het besef dat het den arbeid verrichtte van den heer voor het loon van een knecht. Hoe zij wien de schriftgeleerden van hunne klasse, ten einde raad, deze promotie toedenken, over het verlies van hunne zelfstandigheid oordeelen, zullen wij aanstonds kunnen vernemen — een getuigenis uit de wereld van de aldus begunstigden mag tot bevestiging van het bovenstaande hier nog een plaats vinden. Een Engelsche korrespondent van het Amsterdamv sche «Handelsblad" bericht in de kourant van 10 Janu- ari 11. over den verkiezingsstrijd in het distrikt Dewsbury het volgende. — »De socialistische kandidaat Quelch heeft, schrijft hij, voor het parlement weinig kans, tenzij de «bourgeois" kiezers te hulp komen — daar de toestand hier zoo zonderling is, dat men in 't algemeen kan zeggen dat men een werkmanscandidaat alleen er door krijgt in een bourgeois-üxstrikX.." Zijn dan, vraagt de lezer, de Engelsche kiezers uit de burgerlijke klasse zoo revolutionnair gezind? Neen, antwoordt de korrespondent, »er is natuurlijk geen liefde voor de sociaaldemokratische beginselen bij den middenstand, doch aan den eenen kant heeft de praktijk hun het nut bewezen van gemeentelijke ondernemingen, terwijl [wij kursiveeren] aan den anderen kant een grheel nieuwe middenstand, zich vormt uit boekhouders, klerken, magazijnhouders, meesterknechts, reizigers, allen lieden die zelf geen zaak hebben, doch in de sroote vennootschappen belangrijke posten bekleeden. .. Ontwikkelt in deze richting zich de «nieuwe middenstand" — en dat moet hij doen krachtens den aard van zijn ekonomische positie — dan zouden wij onzerzijds geen bezwaar meer hebben tegen het woord. Doch er is een gegrond vermoeden dat de stichters en propagandisten van de legende, dit nieuwe in zijn optreden zoo weinig hebben voorzien als gewild. fyjji V- '" I v Op onze weerlegging, intusschen, heeft men in die kringen voor welke ze allereerst bestemd was, geenszins gewacht — terwijl er bij de belanghebbenden wel niemand geweest is die er geloof aan heeft geslagen. Vermelding verdient deze kritiek in eigen boezem reeds daarom, wijl het de hardnekkigheid doet kennen 'van een bruikbare onwaarheid, die door geen tegenspraak zelfs van de vrienden en van gezaghebbenden kant zich uit het veld laat slaan. Reeds onmiddellijk op het Kongres verhieven zich waarschuwende, verhieven zich twijfelende stemmen. — Prof. Delbrück van Berlijn, ten eerste, wilde de opkomst van een beter betaalde arbeidersgroep niet ontkennen. Deze nieuwe kleine middenklasse achtte ook hij beter gesteld dan de zeer kleine handwerker van weleer, die er ellendig aan toe was. — »Maar," sprak hij, »hier moet ik een opmerking maken." »Is het voldoende, dat de man betrekkelijk goed betaald wordt, dat hij stoffelijk waarschijnlijk beter af is dan vroeger de kleine handwerker, is dat voldoende om hem de plaats te geven van lid der nieuwe kleine middelklasse ? Allen zullen wij het hierover ééns zijn, en zeggen : neen. Immers daar komt bij de omstandigheid van de te groote afhankelijkheid van den werkgever.. Wij hebben gehoord, dat van de zelfstandigheid der handwerkers ook enkel in zeer betrekkelijken zin te spreken was. Maar ondanks alles is het blijkbaar, dat een zekere graad van zelfstandigheid tot het wezen van een middenstand behoort en dan doet zich de vraag voor: hoe moeten de hoogere arbeiders zich die verschaffen ? De spreker betoogde ten slotte dat alleen in vereeniging voor den nieuwen middenstand het heil der onafhankelijkheid is te vinden, dat uit den aard aan de arbeiders, en zelfs aan de hoogere, niet eigen is. Wij hebben er niets tegen, mits de werking die van vereenigde arbeiders op de maatschappelijke beweging pleegt uit te gaan, niet gelijk gesteld worde aan de aktie van een middelklasse '). Vervolgens sprak prof. Wagner, die op hetzelfde zwakke punt van het gehoude betoog wees, overigens het zwaartepunt waarmeê het staat en valt. »\Vat hebben wij," vroeg hij, «eigenlijk onder middelklasse te verstaan? Is b.v. een opzichter in een groote ijzerfabriek, die echter betrekkelijk gemakkelijk is te ontslaan, ook wanneer hij een goed salaris, misschien zelfs nog tantième geniet, is hij inderdaad maatschappelijk gelijk te stellen aan een voormaligen zelfstandigen ') Verslag bl. 170/1. De spreker liet doorschemeren dat hij van vrije vereeniging konservatisve aktie verwachtte op de manier van sommige Trades-Unions Engelsche en Duitsche toestanden uit dit oogpunt gelijk te stellen, is enkel in den bekenden ijver mogelijk door Duitsche ekonomisten sedert het werk van Brentano over Engeland (1871/2) betoond om de waarde van grootere vrijheid te betoogen voor de bestrijding van de sociaaldemokratie. industrieel, zelfs wanneer deze laatste een kleiner inkomen genoot r Hier zou ik voor het minst willen zeggen . een vraagteeken is daarbij verre van overbodig') Evenwel had nog vóór de Heeren ambtgenooten een eenvoudiger man uit de praktijk gesproken. Zijne afdoende weerlegging verschaft ons den overgang tot de kritiek die vervolgens door andere woordvoerders uit den middenstand, en ditmaal 'speciaal van de winkelierswereld, op de ScHMOLLER'sche legende is uitgeoefend. Wij zijn eerst nog in de evangelisch-sociale vergadering, waar de debator, de steendrukker Tischendörfer van Berlijn zich introduceerde als >een man uit den arbeidersstand, die er niet aan kan denken de redeneering van den geachten inleider te betwijfelen enz." 2). »Men meent," zeide hij, »dat voor een recht groot getal van zelfstandige handwerkers en neringdoenden toch nog goede bestaansvoorwaarden te vinden zijn. Ik geloof dat dit getal veel sterker afnemen zal en afnemen moet dan men volgens den inleider mag gelooven. Wij behoeven maar te letten op de steeds toenemende uitbreiding van filialen en bazaars en in Saksen op de kooperatieve vereenigingen. . . . Naar mijne beschouwing zal de stand zijn zelfstandig bestaan meer en meer verliezen en wel hoe langer hoe sneller. Aan den anderen kant, hoe staat het met den nieuwen middenstand, de meesterknechts, de hoogere arbeiders, de opzichters enz.? Zeker, er zijn veel dergelijke perso- ') Verslag bl 172. 2) ld. 166. nen opgeklommen wegens de gestadige uitbreiding van de grootindustrie. Of dat zoo verder gaat, houd ik voor zeer twijfelachtig. De konkurrentiestrijd wordt dikwijls op kosten van de loonen uitgevochten en ook op de lootten van bazen, opzichters enz. wordt beknibbeld. (Spr. wijst op zijn ervaring in het drukkersvak, waarbij de loonen van eerste klasse werklieden *van jaar tot jaar ongunstiger worden"). Ook heb ik waargenomen dat de nieuwe middenstand uit de grootindustrie toch maar betrekkelijk zeer klem blijft '), en geenszins een gedaante heeft gekregen welke bij machte ts den ouden, gezeten en tevreden middenstand te kunnen vervangen. . . • Tot een nationaal-gezinden, tevreden middenstand behoort niet slechts een goede betaling, maar ook een hooge mate van zelfstandigheid, vrijheid van beweging en vastheid van bestaan, enz." Bedenkende dat de redenaar niets liever wenscht ') In dit werkje, dat alleen over één groep der middelklasse handelt, kunnen de hier opgeworpen gewichtige kwesties niet nader worden besproken. — De voorstelling bij Schmoller en vele anderen alsof de «nieuwe" bestemd zou zijn ook naar getal vooruit te gaan, dunkt ons volkomen bedriegelijk. De verdubbeling in Duitschland tusschen '82 en '95 zegt weinig, wanneer het cijfer niet vergeleken wordt met dat van de verdwenen zelfstandigen. Bovendien ligt het voor de hand dat toenemende koncentratie van bedrijf het aantal .middenstanders" betrekkelijk doet dalen. In Noord-Amerika is niet de geringste griet tegen de trusts dat zij bij duizendtallen de hoogere geëmployeerden overbodig maken. — Eindelijk is de hooge betaling van deze loonarbeiders slechts zoo lang te verwachten als volstrekt noodig is; verlaging van het peil (behalve in enkele beroepen die meer den aard van natuurlijke monopolies hebben) is reeds ingetreden. dan het herstel van een zoodanigen middenstand; en ten slotte de hoop uitsprak dat met behulp ook van de »in het Kristendom liggende zedelijk-godsdienstige krachten" het gelukken mocht »een gedeeltelijke vervanging voor den ouden vervallenden middenstand te verkrijgen uit de beambten en beter betaalde werklieden van de groot-industrie" — dan zal dit onafhankelijk, en op kennis van de werkelijkheid berustend oordeel, waarschijnlijk niet licht worden geteld — Prof. Schmoller eindelijk het woord krijgende om de debators te beantwoorden, heeft de hoofdzaak zoo goed als niet aangeraakt. — De steendrukker kreeg ten antwoord dat over de talrijkheid der hoogere arbeiders geen verdere opheldering kon worden gegeven, aangezien er geen statistiek van was. >Op de aanmerking wegens de onvastheid van hunne positie, antwoord ik — besloot hij dat de arbeiders die beter betaald worden ook meest een vaste betrekking hebben en vaster staan dan vele ondernemers. Het gevaar van ontslag dat de beambten bedreigt, daaraan staat bij de ondernemers gevaar van bankroet of likwidatie met kapitaalverlies tegenover, waardoor zooals men weet, het meerendeel van alle ondernemingen worden getroffen" '). Verder dan het uiterlijk van de maatschappelijke verschijnselen gaat, gelijk men ziet, het onderzoek van dezen kant niet. — Zij, voor wie een middenstand- ') Verslag bl. 183. kwestie praktisch bestaat, vragen niets liever dan de kansen te loopen van likwidatie en bankroet — omdat dit gevaar de risiko is die den strijd om aanzien en rijkdom eenmaal vergezelt. Wie niets waagt, wint niets, om de winst getroost men zich het waagstuk. Uit de wereld waar men speelt om hoogen inzet, te worden verbannen naar de wereld van de vaste inkomsten, staat hun niet aan. Zij haten de vaste inkomsten wijl ze te vast zijn; hunne vrijheid is het deelnemen aan den wedloop om alles of niets. Vooral niet minder beslist, ten slotte, dan de handwerker op het Evangelisch-sociale kongres, wijzen de woordvoerders van den winkelstand de legende af die hunne kliënten rehabiliteert op het papier. De »Handelskammersyndicus" Dr. Rocke van Hannover, vertegenwoordigde hunne zijde in de vergadering van het Verein für Social-Politik, gehouden in September 1899 te Breslau. «Gaarne voert men aan, zeide hij, dat de talrijke geëmployeerden van de bazaars een nieuwen en tegenover de winkeliers een beter en vaster geplaatste middelklasse vormen" '). »Maar men mag niet vergeten dat een afhankelijke handelsbediende, zelfs wanneer hij versierd is met den fraai klinkenden titel van afdeelingschef of prokuratiehouder, toch steeds een geheel ander representant van ') Schriften des Ver eins für Socialpolitik, Band 88. Leipz. 1900, bl. 196/7- de middelklasse is als de zelfs in benepen omstandigheden verkeerende kleinhandelaar, die met geringe middelen zijn zelfstandigheid verkrijgt en behoudt en zijne beenen steken kan onder zijn eigen tafel. \Voor maatschappij en staat, voor het gezin, de beschaving en het geheele karakter van een volk, zoowel als van een persoon, beteekent een maatschappelijk en ekonomisch zelfstandig individu iets geheel anders als een tijdelijk aangesteld iemand, zelfs wanneer hij een even hoog inkomen geniet." Een politieke woordvoerder en ander deskundige is het Rijksdag- en Beiersch kamerlid Dr. Eugen Jager, van het Centrum. Men beroept zich, schrijft hij in zijn boek Die Bayerisclie Steuerreform von iSgg (Speyer 1900, blz. 193), »op het feit dat in de plaats van vele moeizaam worstelende zelfstandigen een nieuwe middelklasse opkomt waarvan de leden, ofschoon ondergeschikt, persoonlijk en ekonomisch onafhankelijker zijn dan de kleine neringdoenden." >Maar — vervolgt hij — zelfs wanneer men dit feit niet ontkent, dan wordt daarmee de andere omstandigheid niet weerlegd, dat deze nieuwe ondergeschikte middelklasse, in aantal veel minder sterk is dan de vroegere zelfstandige, wat een vergelijking van de beide laatste beroepstellingen dadelijk aantoont." Hoe men in direkt betrokken kringen de verandering beoordeelt, is reeds uit het voorgaande gebleken. De rapporteur uit Wurtemberg aan de Kamer te Hannover spreekt van een diep vernederenden overgang »tot de betrekking van filiaalhouder", zoo mogelijk te verbergen door het handhaven van de oude zelfstandige firma '). De vereeniging Zentralver band. Deutscker Kaufleute, in haar »Denkschrift" van December 1896, zich beklagende o. a. over de konkurrentie van de verbruiksvereenigingen, meent dat »de tegenwerping dat de verslagenen toch weer elders een onderkomen hebben gevonden niets afdoet" : — »want vóór zulke menschen hun eigen zaak opgeven om (ten minste voor het grootste deel) in het proletariaat af te dalen, hebben zij eerst al het hunne opgeofferd." — Scherper polemiseerend, eindelijk, tegen de vergoelijkende voorstelling die eerder een bespotting schijnt, schrijft Paul Dehn in zijn dikwijls genoemde brochure, Groszbazare und Massenzweiggeschaf te (blz. 53/4): »Wel mag menig bediende met den inkoop belast of chef eener afdeeling in een bazaar, meer salaris trekken dan vele kleermakersbazen of andere handwerkers. Maar ook een chef is maatschappelijk afhankelijk, hij heeft geen vooruitzicht ooit zelfstandig te worden en voor eigen rekening zaken te doen. Zelfs indien hij lid zou worden van een »vereeniging voor ethische ontwikkeling", zou hij nog lang niet voor den Staat de maatschappelijke en politieke beteekenis hebben van den zelfstandigen burger en koopman of handwerker. ... Niettemin gelooven de vertegenwoordigers eener liberalistische wereldbeschouwing, dat uit deze ') Enquête Dl. I, 177. v. d. Goes. Ekon. Studiën. I. 2. 5 gezelschappen, uit de bedienden van de bazaars, elementen voortkomen van een nieuwen middenstand. Doch ook deze nieuwe middenstand is een reklame-artikel en bij nader toezien blijkt de slotsom geheel onhoudbaar." ACHTSTE HOOFDSTUK. Karakter der Beweging. I. Tegen het Grootkapitaal. II. Kleinburgerlijke Politiek, Ekonomisch. III. Kleinburgerlijke Politiek, Maatschappelijk. IV. Beden, Dreigementen en Klachten. I. t Wij zagen het in het voorgaande hoofdstuk : er is bij de middelklasse geen twijfel aan wie de vijand is. Hare organen in de pers, hare vertegenwoordigers in de politiek noemen eenstemmig, zoo luid zij kunnen en met al den nadruk van maatschappelijk zwakkeren die te gronde gaan: — het grootkapitaal. — Het grootkapitaal is onverzadelijk in zijn hebzucht. Het grootkapitaal eerbiedigt geen rechten en geen eigendommen. Het ' grootkapitaal gebruikt alle middelen om zich zelf te verrijken — ontziet geen middelen die anderen verderven. Het grootkapitaal leeft van den plunder van een geheele klasse van nuttige en nijvere burgers — het werpt den winkelierstand op straat — het stoot de vastheid van «en klasse tusschen rijk en arm uit het maatschappelijk ' verband — het brengt vertwijfeling en haat tegen het bestaande in de harten van duizende rustige en tevreden lieden. — Het grootkapitaal besmet het winkelbedrijf met slechte zeden, ruineert het zekerst den eerlijken neringdoende, verbindt de glorie van het sukces aan een onredelijken handel. — Het grootkapitaal is een geweldmiddel in de handen van speculanten, bedriegers en woekeraars: van Joden. — Het grootkapitaal is een pest in den handel, een vijand van de samenle\ ing, een geesel van de menschheid: — neêr met *het grootkapitaal door alle middelen van macht en recht! De koncentratie van het kapitaal in den kleinhandel, die de klasse in welker handen hij zich bevond, haar bestaansmiddel ontneemt, heeft een beweging van verzet en reaktie gewekt, welke voor gevoelens als deze en onder deze leuzen een propaganda voert, in vele landen een der groote gebeurtenissen van den klassenstrijd. Het groote doel van den strijd is de overmacht te breken van het kapitaal; in het bijzonder tracht men de uitbreiding van het groote winkelbedrijf en ook van de koöperatie te beletten; het voornaamste strijdmiddel is de politieke macht. De algemeene strekking van de beweging en haar algemeen doel, omschrijft prof. Biermer als volgt: »het zijn niet", zegt hij, »buitensporigheden die men wil beteugelen : maar bepaalde moderne ondernemingsvormen in het handelsbedrijf, welke het bestaan van kleine en middelsoort bedrijven ondermijnen, wil men in hunne ontwikkeling tegengaan" '). Welke deze ondernemingsvormen zijn, hebben de vertegenwoordigers van de kleine zaken met volkomen duidelijkheid aangewezen; in al de nieuwe instellingen voelen zij de zware hand van den kapitalist. — »De konferentie" — luidt in hoofdzaak de motie van de vergadering welke begin Oktober 1898 te Leipzig de oprichting van den Deutschen Butid für Handel und Gewerbe voorbereiden moest, »verklaart het indringen van het grootkapitaal in den kleinhandel noodlottig voor den neringdoenden middelstand". En in de cirkulaire welke dato 19 Juni van het volgende jaar van de oprichting melding maakte, heette het nogmaals en eenigszins uitvoeriger: »Het is een in de betrokken beroepskringen sedert lang erkend feit, dat reeds gedurende een reeks van jaren de kleinhandel en het handwerk van Duitschland in een noodlijdenden toestand zijn gekomen, welke steeds verergert. — De stormloop van het grootkapitaal — is in vele, ja in de meeste gevallen de oorzaak van den teruggang van kleinhandel en handwerk". Eenige jaren te voren had een ander vertegenwoordigend lichaam in een hier meermalen geciteerd geschrift, in de taktiek van de bazaars, om desnoods onder den inkoopsprijs te verkoopen, het »overwicht van het grootkapitaal" aangeklaagd als de factor welke voor kleinere ondernemingen, «uitermate verderfelijk" werd 2). ') Mittelstandsbewegung, H. W. B. Staatsw. V. 838. 2) Denkschrift etc. Zentralverband Deutscher Kaufleute, 1896; blz. 17/19. «Het zou — wordt daar verder gezegd — ten zeerste bevorderlijk zijn aan den maatschappelijken vrede, wanneer het grootkapitaal zich van lieverlede weer geheel uit den detailhandel terugtrok, en zich bepaalde tot de grenzen van het gebied hem aangewezen door zijn aard en eene gezonde staathuishoudkunde . nl. den mijnbouw, de industrie, het bankwezen, den grooten buitenlandschen handel, en de bevordering van het verkeer door spoorwegen, stoombooten, kanalen, enz. — Ook in andere landen is het ekonomisch ongezonde van het uitbreiden van het grootkapitaal tot den kleinhandel reeds lang erkend." Het winkeliersblad Der Confectiondr heeft eenmaal aan duizende harten lucht gegeven in de volgende ontboezeming : *) »Eene enkele gedachte is het die de bezitters der bazaars bezielt, ééne gedachte is hen naar het hoofd geslagen : — de zaken met alle macht, met alle mogelijke middelen aan zich te trekken.. . Zij hebben de vaste overtuiging dat de kleinere konkurrent hen niet kan volgen, zij zijn er zich van bewust dat zij den middelstand verdrukken, zij weten dat zij slechts op de ruine van zijn welvaart kunnen bouwen — doch dit alles weerhoudt hen niet in hunne jacht op het geluk- Met het bezit van tallooze millioenen heeft een waanzinnige zucht hen bevangen naar steeds meer, zij rusten niet en zullen hun vernietigingswerk niet ') Bij Gravel, t. a. p., blz 16. eerder staken voor er niets meer te verwoesten is. Daarin ligt het verschrikkelijke, het punt waarop onze strijd allermeest moet worden gericht, dat die personen ver boven hunne individueele kracht en werkzaamheid gaan: dat zij enkel door macht van hun ontzaggelijk kapitaal de vlijt en de kennis van den middenstand kunnen te niet doen." Niet anders spreken de kleinburgerlijke organen in de parlementen. — Van Bismarck zelf citeert Paul Dehn deze woorden uit een toespraak in 1895 te Friedrichsruhe tot een deputatie van handwerkers gehouden : • Indien de regeering" moet de gewezen kanselier hebben gezegd, * dezen gevaarlijken teruggang van den middenstand werkeloos aanziet en toelaat dat in de steden door het oprichten van reuzebazaars, op het land door verzendhuizen, het aloude gevestigde middenstandsbedrijf steeds meer verdwijnt, dan begaat zij eene zware nalatigheid." Meer dan eene Duitsche regeering heeft, sedert, het hare probeeren te doen, en het motief is telkens geweest de noodzakelijkheid van den strijd tegen het kapitaal. De minister van Finantiën in Bijeren zeide o. a. bij de diskussie van een hier nader te noemen wet: .Wij kunnen met alle welsprekendheid het feit niet ongedaan maken, dat de kleine eerzame handwerker en neringdoende bij zulke kapitalistische ondernemingen eenvoudig niet meer kan bestaan. Er helpt niets aan, het is algemeen in den lande bekend, de toestand eischt dringend voorziening '). — Ook in Saksen is de wetgevende macht tusschen beide gekomen. De voorstellers van beschermende maatregelen zeiden in hunne toelichting (Januari 1896) met zoovele woorden het volgende :i) >Met ons ontwerp bedoelen wij te verhinderen dat voortaan de kleinhandel geëxploiteerd wordt door het grootkapitaal. Wij willen dat zoodanige gezonde toestanden in den kleinhandel zullen terugkeeren, welke bestonden eer het filialenstelsel en de verbruikskoöperatie te kwader uur zijn binnengedrongen." Een van de ijverigste voorstanders dezer wettelijke protektie van het kleinbedrijf is de genoemde katholieke afgevaardigde, Dr. Eugen Jager. In zijn aangehaald werkje geeft hij een samenvatting van zijn denkbeelden, waarvan de leidende gedachte is dat het grootkapitaal moet worden bedwongen 3). »Voor alle dingen, schrijft hij, schijnt het noodig, dat tegen den ondermijnenden invloed van zekere grootbedrijven van staatswege worde opgetreden. Natuurlijk moeten technische en vooral ekonomische verbeteringen niet onmogelijk worden gemaakt, maar tegenover de geweldige maatschappelijke gevaren van het monopolistisch grootbedrijf moet men toch omzien naar middelen welke een zekere remmende werking bereiken. In het belang van de samenleving moet het punt ') Dehn, t. a. p., blz. 94 5- *) Soziale Praxis, VI, 72 3, Oktober 1896. -') Die Baverische Stcuerreform voti 1899; 1900; blz: 200. worden gevonden waarbij technische en ekonomische vooruitgang mogelijk blijft zonder dat de kleine en middelsoort bedrijven vernietigd worden — want ook deze moeten in staat worden gesteld zich verder te ontwikkelen. Grootbezit en grootbedrijf hebben nu en nooit het recht hunne ekonomische overmacht te gebruiken, zonder te vragen naar de uitwerking op de kleinere, en zonder te letten op de maatschappelijke verwoesting welke zij teweegbrengen." Het punt dat de schrijver zoekt is in de door hem bedoelde richting niet te vinden. Technisch en ekonomische vooruitgang is alleen door ontwikkeling van de produktiewijze volgens haar eigen lijnen te verwezenlijken. Wat het kapitalisme heeft tot stand gebracht, heeft niet de bestemming gehad het welzijn van de menschheid te dienen. Zoover het algemeen nuttig is geweest, was dit een toevallige bate. Wie het algemeen welzijn met de middelen in het kapitalisme groot geworden, inderdaad wil dienen, moet de kapitalistische exploitatie van die middelen, afschaffen. Alle vooruitgang heeft tot dusverre plaats gehad ten koste van de regelmatige vernietiging van privaat geluk op enorme schaal. In de produktie is men er ten slotte aan gewend geraakt. Nu gebeurt hetzelfde in de cirkulatie van de goederen en raakt de belangen van een anderen stand. Doch evenals de arbeidersklasse de partikuliere kapitalistische exploitatie van de produktiemiddelen op te heffen, kan de middelklasse niet willen. Zij zit aan den anderen kant te zeer vast aan het kapitalistisch belang, en hoopt op de terugkeer van betere tijden. Hare meest intelligente vertegenwoordigers, daarom, zoeken hoogstens naar een punt waarbij de kapitalistische orde overeentebrengen zal zijn met de belangen van de kleine kapitalisten. Doch dit tijdstip heeft de historie van het stelsel reeds achter zich, en op hare schreden kwam nog nimmer de geschiedenis terug. — Het gezochte punt ligt in het landsgebied van de kleinburgerlijke utopie. II. Aldus bedreigd, neemt de neringdoende klasse een verdedigende houding aan die veelal bestaat in een taktiek van aanval. Zoo groot is de wegsleepende kracht van het kapitalisme, dat zelfs bij de winkeliers somtijds een trek naar de toekomst zichtbaar is, waarover wij niet zullen verzuimen te spreken. Maar het kenmerk van de beweging is het reaktionnaire. Zij is gericht tegen het kapitaal, maar daarom in haar wezen niet anti-kapitalistisch ; en nog meer tegen kapitalen dan tegen kapitaal. Zij is tegen de kapitalen die tegen haar zijn, tegen de groote kapitalen, tegen de kapitalen grooter dan het hare, tegen het kapitaal van anderen. Haar bedrijf voor de grootkapitalistische exploitatie te beveiligen, is haar eenig doel. Zij heeft van deze mogelijkheid slechts éene voorstelling, die van het verleden — toen nog het grootkapitaal niet konkurreerde, toen het bedrijf nog in handen was van de kleine bezitters ') Haar wensch is, het in hunne handen te doen terugkeeren. Het betere is daarom voor haar het vroegere. Voordeelshalve kijkt zij verlangend om naar het verleden, naar het verleden, dat niet zonder kapitaal of kapitalisme was, maar zonder kapitalisme dat haar beschadigde, zonder kapitalen grooter dan haar kapitaal, dat het kapitaal is van vroeger. En, de oorzaken van den nood onderzoekende, vindt zij iets van den samenhang tusschen de konkurrentie die haar overweldigt en het geheele wezen van de moderne maatschappij. Haar schade ligt in de opkomst van de nieuwe verhoudingen, daarom vormt zich in haar wereld het ideaal van de wederkomst der oude. De ekonomische grondslag van het nieuwe, de kapitalistische exploitatie van alle bedrijf, heeft zij leeren haten, het is slechts een andere uitdrukking wanneer zij nu voorgeeft alle maatschappelijke associaties van het oude, het arbeidsveld der kleine sommen, lief te hebben. Een deel van de nieuwe werkelijkheid is aan haar vijandig, en zij daarom gevoelig voor het geheel der oude ideologie. — De middenstandspolitiek brengt door haar strijd tegen het grootkapitaal de verkrijgenissen en uitkomsten van de kapitalistische ontwikkeling in gevaar. 1) »Het is plicht middelen te beramen welke den middenstand in deze crisis kunnen helpen en de wegen op te sporen waarlangs de Handeldrijvende Middenstand de welvaart en den vooruitgang van voorheen zal behouden of terugvinden (Circulaire Derde Intern. Congres voor den Handels-Middenstand te Amsterdam Sl4 Sept. 1902. — Amst. April 1902V Hier, nu, ligt, afgescheiden van alle persoonlijke wenschen en subjektieve meeningen, het objektieve en historische verschil in beider klassepositie: die van de kleine burgerij en van het proltariaat. De revolutionnaire klasse gaat voorwaarts met de ontwikkeling van de produktiewijze. Zij wordt gedrukt door de achterlijkheden en gebreken van de produktie, welke maatschappelijk verschijnen als grieven van een bepaalde groep der bevolking die daarom de achtergestelde, misdeelde; en, zoodra zij tot besef van haar positie en van de daaraan verbonden plichten is gekomen, de revolutionnaire klasse heet. Met de verbetering van haar toestand helpt zij onvolkomenheden wegnemen in het maatschappelijk stelsel, alzoo den weg banen en de voorwaarden scheppen van een hooger stelsel. — Er is geen ander deel van de bevolking dat in dit geval verkeert. Niet alle andere groepen verkeeren in de zelfde, maar alle verkeeren in omstandigheden welke met elkaar gemeen hebben, dat het maatschappelijk belang slechts tot op zekere hoogte met de ontwikkeling van de produktiewijze — wij spreken in 't bijzonder over de kapitalistische — verbonden is. Alle andere groepen zoeken naar een punt gelijk wij den bekwamen woordvoerder van de winkeliersklasse er voor de zijne een hoorden omschrijven: een punt in de evolutie van het systeem, verder dan welk de ontwikkeling ophoudt hun belang te dienen, aanvangt hun belang te schaden. Tegenover de revolutionnaire klasse die door dit stelsel heen naar het hoogere streeft (niet buiten het stelsel om), verschijnen daarom alle andere groepen als reaktionnair, elk verbonden aan een faze en met een kant van het kapitalisme waar hun interest eindigt, en daarom tezamen als eene reaktionnaire klasse. De kanten zijn verschillend evenals de fazen, zij hebben onderling tegenstrijdige belangen en zijn ongelijk vooruitstrevend Maar zij hebben een overwegend gemeenschappelijk belang : het behoud van het stelsel waarvan zij tezamen de voordeelige kanten genieten. Ieders politiek zal dus gericht zijn op het voordeel van de groep en tegelijk op het belang van de klasse. Behalve als deel eener reaktionnaire klasse, verschijnt tegenover het proletariaat iedere groep met de politiek voorgeschreven door een systeem van belangen dat, tegenover het algemeen belang door het proletariaat voorgestaan, verschijnt als de uiting van een klasse-egoisme, min of sterk geprononceerd. — De middenstandsbeweging is reeds, als de politiek van een burgerlijke groep, noodzakelijk reaktionnair en zelfzuchtig. Als politiek van een kleinburgerlijke groep is zij dit in dubbele mate. Doel van de middenstandspolitiek is het terugdringen van het grootkapitaal uit den kleinhandel. — Maar de koncentratie van het kapitaal is de beweging in het maatschappelijk stelsel welke het als produktief instrument — voor de produktie in engeren zin en ook voor de cirkulatie van de produkten — meer en meer verbetert. Het kapitalisme heeft de produktie aan de belangen van het kapitaal onderworpen, maar heeft tot dusver zijn doel, de waarde-vermeerdering van het kapitaal, niet kunnen bereiken zonder tevens het produktieve systeem meer en meer te verbeteren. Einddoel was de grootere winst; het ekonomische middel: goedkooper verkoopen en dus met minder kosten voortbrengen; het technische middel: voortbrengen op grooteren voet. ') Zoo verschijnt het kapitalisme maatschappelijk als een voortdurende ontwikkeling van de produktieve krachten. Werkelijk is het kapitalisme het stelsel dat voor het eerst in hare geschiedenis de menschheid heeft uitgerust met een produktief vermogen, dat haar zal veroorloven zich vrij te maken van hare stoffelijke behoeften. Daarvoor is alleen noodig een andere maatschappelijke organisatie, die den arbeid van de kapitalistische exploitatie zal bevrijden, die omgekeerd de techniek in dienst zal stellen van den arbeid 2). Want; hoewel aan den eenen kant de produktieve krachten waarover de menschheid beschikt, gezegd kunnen worden enorm te zijn toe- ') »... the tyranny of the trade, which necessitates a perpetual competition of underselling". Emerson, Engltsh Trai/s (Wealth) 1847. a) De zoon van Robert Owen verhaalt hoe zijn vader door het gezicht van de ellende in Engeland het eerst tot dit inzicht kwam. Ovven's konklusie was »dat de ontzaggelijk vermeerderde produktieve krachten die menschen zich in den nieuweren tijd hebben eigen gemaakt, teweeg brengen en op zekere hoogte vereischen, «groote veranderingen van de maatschappelijke inrichting." (R. Dale Owen, 7reading my IVay, 1874, bl. 225). genomen en haar reeds aanmerkelijk te hebben gebaat, is het aan den anderen kant evenzeer waar dat tegenover de voordeelen ontzaggelijke nadeelen staan, dat de voordeelen oneindig grooter konden zijn, juist wijl over het gebruik van de produktieve krachten niet de menschheid maar de kapitalistische klasse beschikt. Het komt hierop neer, dat de verbeterde techniek geen doel was, doch enkel middel. Het ongeorganiseerde, kapitalistische bezit van de produktiemiddelen is de oorzaak van een geweldige verspilling, van hevige stoornissen in de voortbrenging en jamifterlijke onregelmatigheid in de verdeeling, zeer dikwijls rechtstreeksch van diepe ellende. Evenwel kan deze kritiek alleen gezegd worden te gelden van het absolute standpunt ingenomen door het Socialisme, dat het standpunt is van de arbeidersklasse. Immers alleen bij het streven naar een organisatie van de produktie, verschijnt hetgeen aan de organisatie ontbreekt als een tekortkoming en als een fout van het bestaande stelsel. Willen wij, echter, de historische plaats bepalen van verschillende groepen, hier de onderlinge verhouding van middenstand en grootkapitalistische bourgeoisie, dan is het noodig den maatstaf te gebruiken van het betrekkelijke. Hierin verschillende burgerlijke groepen dat zij ieder een andere hoogte innemen van de kapitalistische ontwikkeling. Van het boven aangeduide absolute standpunt kunnen wij deze beweging van het kapitalisme niet waarnemen. Daarvoor is noodig ons te plaatsen op den grondslag van de burgerlijke maatschappij, waarin werkelijk de ontwikkeling van het systeem verschijnt als de ontwikkeling van hare eigen produktieve krachten. En dan blijkt het opkomen van het grootbedrijf in den kleinhandel inderdaad tebehooren tot de kapitalistische ontwikkeling, een onderdeel van den maatschappelijken vooruitgang. Het bedient zich van instellingen die gemeen hebben met de groote produktieve instellingen, dat hare ekonomische organisatie een maatschappelijke verbetering is. Het zelfde resultaat van de organisatie op kleinere schaal wordt verkregen mét minder moeite, of een beter resultaat met dezelfde moeite. De groote produktie heeft de waren goedkooper gemaakt voor de verbruikers, de groote kleinhandel doet de prijzen nogmaals dalen. ') De kapitalistische kleinhandel bereikt personen die vroeger geografisch verwijderd ot sociaal uitgesloten waren. Gelijk nu, en niet alleen in grootere steden, de voorziening in licht bederfelijk voedsel plaats heeft, is slechts aan het grootbedrijf mogelijk. Het grootbedrijf heeft ook op dit gebied de strekking de ver- ') Wij hebben hiervoor getuigenissen uit winkelierskringen. — De handelskamer te Altena bericht aan die van Hannover : »Een groot deel van de ingezetenen, voornamelijk de meer gegoeden, koopen meestal in bazaars, omdat daar in den regel de keus grooter is en de prijzen lager zijn." (Dl. I, 2). Uit;Frankfort (O.) schrijft men : »De konkurrentie van het „Görlitzer Waaren Einkaufs-Verein" ondermijnt de zelfstandige winkeliers door de macht van zijn kapitaal, welke hem veroorlooft tot prijzen te verkoopen, lager dan het hun mogelijk is." (Id., 30). spilling van het kapitalisme, die vooral in de organen voor de cirkulatie enorm is, te beperken. Er is besparing van arbeid in de hanteering van de waar tusschen producent en konsument, door het aantal winkels te verminderen en stations tusschen beide uitersten opteheffen. Het andere gewichtige maatschappelijke gevolg van de kapitaalskoncentratie is evenmin afwezig : de groote winkels kunnen aan het hulppersoneel,, dat nu van het vooruitzicht op zelfstandig handelen meer en meer moet afzien, betere arbeidsvoorwaarden verschaffen; en door de vereeniging van vele bedienden in ééne onderneming, worden gelegenheden geopend en gevoelens gewekt, die het personeel er toe brengen betere arbeidsvoorwaarden te verlangen. — Het bewijs dat de koncentratie van kapitaal in den kleinhandel maatschappelijk een vooruitgang vertegenwoordigt, ligt in het sukces van de groote winkels. Zij zouden niet van zich doen spreken als overmachtige konkurrenten van den middenstand, wanneer de nieuwe vormen het koopend publiek niet hadden weten te winnen. De kleine koopman, nu, die hen met geweld van den Staat wil weren, spreekt openlijk uit dat hij zijn persoonlijk belang boven het algemeen belang stelt, de verbetering van het maatschappelijk instrument niet telt wanneer er schade uit kan volgen voor hem. Wij kunnen hier afzien van alle overdreven klachten en onware voorstellingen; het feit dat de winkeliers sterk achteruitgaan en zich overweldigd voelen, is het reëele motief van een v. d. Goes. Ekon. Studiën. I. 2. 6 beweging die nogtans de kenteekenen draagt van bekrompen en zelfzuchtig te zijn. Het is geen antwoord dat de verbetering in het bedrijf dikwijls geheel of gedeeltelijk schijn is, dat de lage prijzen, zoo ze al inderdaad lager zijn, worden opgewogen door slechte kwaliteiten, enz. Wij hebben boven onderscheiden tusschen het ekonomische doel van het kapitalistisch bedrijf en het maatschappelijk resultaat. Het resultaat, de bevoordeeling van den verbruiker, was slechts middel voor het doel; en zoodra het doel met andere middelen beter te bereiken is zal men het vroegere opgeven. Dit ziet men in het groot aan de taktiek van de trusts die, zoo spoedig de konkurrentie overwonnen is, de prijzen zoo hoog stellen als de vrees voor nieuwe konkurrentie veroorlooft. Komen de grootkapitalistische winkelzaken eenmaal zoover, dan zullen ook zij de nieuwe taktiek aanwenden welke de nieuwe omstandigheden permitteeren. En reeds nu behoeft niemand ons te zeggen dat de mogelijkheid van lagere prijzen of van nuttigheid voor het publiek in het algemeen, op zich zelf geen waarborg is voor de verwezenlijking. Doch, behalve dat wij uit de algemeene waarneming mogen besluiten, dat nu nog in den kleinhandel de regel geldt van het opkomend kapitalisme, en zijn voortgang een maatschappelijke verbetering is, heeft de middenstandspolitiek in het verschil tusschen mogelijkheid en werkelijkheid geen argument. Immers volgens hare eischen zou deze werkelijkheid nooit verwezenlijkt kunnen worden, wijl zij de mogelijk- heid volstrekt wil beletten. Zij wil de geheele technische inrichting van een eenvoudiger, beknopter en meer doelmatig bedrijf verbieden en teniet doen. Zij wil den menschelijken arbeid meer dan noodig is verzwaren, zij wil het menschelijk vernuft en de wetenschap onvruchtbaar houden voor het geluk van de menschen. Zij wil de menschen vaster binden aan hunne stoffelijke behoeften. En daarbij is het motief dat het grootbedrijf zelden of zelfs nimmer de gedachte verbetering is, een onhoudbaar verwendsel bij hen die, om hun belang, principieel tegen de mogelijkheid van de verbetering zijn gekant. Niet alleen bij de arbeidersklasse, ook bij dehoogere bourgeoisie schijnt de kleine burgerij bekrompen en zelfzuchtig. De belangen van het kapitaal vielen geruimen tijd samen met de belangen van de verbruikers. De politiek van de kapitalistische klasse verscheen daarom als de politiek van den vooruitgang. En dit karakter uit haar verleden bestendigt de kapitalistische politiek nog heden tegenover die van den middenstand. Dit deel der bourgeoisie, de groep van industrie en handel, kan met de ontwikkeling van het kapitalisme een heel eind meegaan, op zijn historische baan ligt haar kritieke punt een heel eind verder '). Reaktionnair tegenover de ') In Noord-Amerika kan men zeggen dat dit punt ongeveer bereikt is. Nu de koncentratie van de kapitalen een stadium is ingetreden welk de konkurrentie doet verkeeren in haar tegendeel. het monopolie, ontstaat in alle kapitalistische kringen op arbeidersklasse, die de kapitalistische ontwikkeling alleen wil voor de grondslagen van het socialisme, maar dus ook de eenige klasse, daarom, die haar geheel wil; is de hoogere bourgeoisie geavanceerd tegenover den middenstand. Noch is dit een groot wonder, of, zoover het in aanmerking komt, een groote verdienste. De tijd dat men zich in de bourgeoisie verbeelden kon, liberaal te zijn uit beginsel, is lang voorbij. Zij heeft reeds in elk land een te donkere geschiedenis als verdrukster van de vrijheid, als medeplichtige aan geweld tegen het proletariaat achter den rug. — Haar belang verdraagt thans niet enkel de evolutie van het stelsel verder dan het noodlottige punt der middelklasse, maar wordt door de nieuwe faze ten zeerste gediend. De hoogere bourgeoisie maakt van de maatschappelijke funktie der andere groep zich meester, en drukt de andere tot het proletariaat omlaag. Ook thans is zij niet geavanceerd voor niemendal en weet zij de kosten van haar liberalisme op zwakkeren te verhalen. Beschuldigt zij de kleine burgerij een politiek te voeren van centen, die van de groote is slechts zooveel fraaier als guldens fraaier zijn. De werkzame en nauwgezette neringdoende, getrouw aan al zijn plichten, ziet zijn zaak minder worden : klanten heengaan, prijzen zakken, kosten vermeerderen, één na, de reaktionnaire zucht of men iedere ontwikkeling mocht beletten. eischen van alle kanten hooger worden. Is de winkel niet zijn eerlijk, zijn eenig bestaansmiddel, het brood ook van zijn gezin ? Moet hij, mag hij toezien dat het hem wordt ontnomen, dat het waardeloos wordt onder zijn handen en voor zijn oogen.... ? De dief die hem zijn lade licht, en voor een luttele som benadeelt, wordt, zelfs zonder zijn toedoen, streng gestraft. En de groote maatschappij of partikuliere kapitalist die hem ruïneert door de konkurrentie — het zou hem niet vrijstaan zich tegen hen te verzetten met alle macht ? — met de macht allereerst van de wet, die te waken heeft voor de veiligheid van elk geoorloofd bedrijf? — Zoo spreken velen en zoo denken allen. Hun kan slechts worden geantwoord, dat zij in den aard van hun bedrijf zich hebben vergist. Hebben zij dan hun verplichtingen tegenover de afnemers verzuimd, niet als nuttige burgers ijverig gearbeid ? Zij hebben zich niets te verwijten, maar de waarheid is eenmaal in deze wereld van warenproduktie, dat wij, werkende voor onze eigen behoeften, tegelijk werken voor anderen. Noodzakelijk is ons werken voor ons zelf altijd, maar niet altijd noodzakelijk is ons werken voor anderen. En toch, slechts zoolang het nuttig is voor hen, is het nuttig voor ons. — Nu wil het geval dat uw beroep van lieverlede, of ook soms meer plotseling, ophoudt met nuttig te zijn — voor anderen. Het blijft daarom niet minder noodig voor ü. Maar gij kunt met uw arbeid daarom niet meer voorzien in uwe behoeften, wijl gij niet meer in de hunne kunt voorzien. Het helpt u niet, te * zeggen dat zij zich bedriegen, dat zij bedrogen worden; zij willen voor zich zelf beslissen en hebben in uw nadeel beslist. — En wat doet gij nu? Gij eischt brood. . . Te geef ? — Neen, voor uw werk. Maar wat is uw werk ? — Het voorzien in de behoeften van anderen. . . . welke gij niet meer kunt vervullen, niet door uw schuld, niet door hun opzet, door eene maatschappelijke macht sterker dan gij en zij. En dus wilt gij, eischt gij, dat anderen hunne behoeften minder goed zullen laten vervullen dan mogelijk is; dat een beter maatschappelijk instrument dan gij bezit en kunt hanteeren, ongebruikt blijft; dat de menschelijke ontwikkeliug stil wordt gezet — voor u. Gij gevoelt, dat dit onrecht is; want gij weet dat de volle maat van nuttigheid in de samenleving bereikbaar door de leden van de samenleving te genieten, is wat wij een eisch noemen van recht. — Maar hebben wij dan geen recht op ons bedrijf, op ons bestaan ? — Dat hadt ge zoolang uw werken noodig was voor anderen. Gij hebt de dubbelheid van uw arbeid niet doorgrond, omdat zij sluimerde, omdat de noodigheid voor anderen dekte de nuttigheid voor u, zoodat beiden één schenen en niet twee. En nu zoudt gij, door vol te houden, door aan te dringen op een werkverschaffing die anderen schaadt en den maatschappelijken vooruitgang verlamt, — door te willen dat met geweld en kunstmatig wederom één wierd gemaakt wat twee is, en tot uw nadeel onherroepelijk twee zal blijven — nu zoudt gij, indien het u gelukte en gij evenwel een bestaan bleeft vinden in uw overtollig bedrijf, dat bestaan hebben gezocht niet door het helpen maar door het benadeelen van anderen, — niet zooals vroeger door uw nuttigheid maar ondanks uw nutteloosheid Gij zoudt niet de behoeften van anderen hebben vervuld door uw werk, maar uw werk zou zijn geworden het onderwerpen van hunne behoeften aan de uwe. — Dit is de zelfzuchtige en bekrompen taktiek waarvan wij wilden spreken. In de warenproduktie is de voortbrenging onderworpen aan de behoeften, niet van den verbruiker, maar van den voortbrenger. Wanneer de tijd komt dat de voortbrenging aan eenig stelsel is ontgroeid, verandert de nuttigheid van den voortbrenger volgens dat stelsel in overtolligheid; wil hij de verbruikers dwingen, in schadelijkheid. Meer dan eenige andere burgerlijke groep verkeert thans de middenstand in dat geval. III. De hoogere bourgeoisie ontneemt aan de middelklasse hare maatschappelijke funktie, hetzij door zich van de funktie meester te maken, hetzij door haar op te heffen. Aan den anderen kant vereenigen zich de verbruikers en stellen zich buiten de middelklasse om met het kapitaal in verbinding. Van beide kanten wordt zij naar het proletariaat gedrongen, de verzamelplaats van al wat in en door het kapitalisme wordt verslagen; de nieuwe reuzenmacht, in gestadige aanraking met den bodem van de samenleving, welke als haar tijd is gekomen, door de enkele kracht van hare zelfverheffing het kapitalisme zal omkeeren en verslaan. De vorming van het proletariaat, voortdurend ook met gewezen elementen van den middenstand versterkt, is verreweg het belangrijkste gevolg van de kapitaalskoncentratie. De zuiver ekonomische beweging van het samentrekken der produktie, de zuiver technische beweging van het vermeerderen der produktieve krachten — het zou ten slotte niets zijn, of althans meer kwaad dan goed, indien niet tegelijkertijd de maatschappelijke klasse ontstond en opkwam, die het resultaat van de kapitalistische ontwikkeling zal gebruiken als grondslag van de nieuwe maatschappij. Ekonomische en technische gegevens zijn tot die grondslagen onmisbaar, maar het materiaal is het gebouw nog niet dat door menschenhanden wil worden gemaakt. De vorming van het proletariaat in de 19e is van die eeuw de groote gebeurtenis, gelijk van verscheidene voorafgaande eeuwen de vorming van de bourgeoisie het was. En, evenmin als de ekonomische en technische mogelijkheid van het kapitalisme, de jonge bourgeoisie ontslagen heeft van de taak voor hare sociale inrichting te strijden in telkens herhaalde revoluties, kan de arbeidersklasse hopen of verwachten de hare te vestigen zonder strijd. Er zijn geen redenen om te meenen dat de omkeer van het kapitalisme zal zijn een geleidelijke ontwikkeling, evenmin als een me- chanische verandering. Hoezeer langdurige voorbereiding noodig is, en deze voorbereiding grootendeels gezegd kan worden uit mechanische veranderingen te bestaan, kan tot voltooiing de menschenhand niet worden gemist, door menschelijken wil bestuurd — die, echter, op tegenwil zal stuiten. — Inmiddels is de onafgebroken uitbreiding van haar aantal ') eèn vaster wordende waarborg voor haar toekomst. De middenstandspolitiek, daarom, eenmaal reaktionnair, | wijl zij zich verzet tegen de verbetering van het maatschappelijke organisme, onmisbare voorwaarde van een hoogere sociale orde, is nogmaals reaktionnair als een belemmering voor de uitbreiding van de klasse bestemd die orde te verwezenlijken. Overtollig geworden en dus schadelijke maatschappelijke instellingen, wil zij bewaren ten behoeve van een bevolkingsgroep welker belang ') »Der Marxismus versteht bekanntlich das Wort Proletarier in dem rein theoretischen Sinne eines Arbeiters der getrennt ist von seinen Arbeitersmitteln. Wenn wir diese Begriffsbestimmung zu Grunde legen, ist nicht zu bestreiten, dasz die Klasse der Proletarier sich stets vermehrt. Das liegt in unserer industriellen, technischen Entwicklung." (Evangel. Soz. Kongres, 1897, debat referaat Schmoller, versl. bl. 180: Landgerichtsrat Kulemann, Braunschweig). — «Alles in Allem genommen haben im deutschen Volke die Interessen der Arbeitnehmer jenen der Arbeitgeber gegenüber erheblich an Umfang gewonnen.' (Rauchberg, Entwickelungstendenzen etc. Bradn's Archiv XVI, afl. 3 en 4, bl. 362). — »Mehr und mehr wird die Arbeiterklasse zum auschlagenden gewerblich-sozialen Faktor." (Ph. Arnold, Soziale Praxis, VII, 1046). haar gescheiden houdt van de klasse die het algemeen belang voorstaat. lntusschen is de versterking van het revolutionnaire element in den klassenstrijd het resultaat, niet het doel van de onteigening welke veeleer uitsluitend verrijking van de kapitalisten beoogt. Wat tot verrijking van den kapitalist was begonnen, in het technische, bleek uit te loopen op een betere organisatie. Zoo hier, in het maatschappelijke, blijkt de beweging die de kleinen ten bate van de grooten uitkleedt, de verwezenlijking van het bevorderen van een hoogere sociale orde. Doch evenals in het technische nog meer de mogelijkheid van verbetering werd geschapen, dan de verbetering zelve gewaarborgd, is de proletariseering zelve, zooals zij door den natuurgroei van de koncentratie wordt veroorzaakt, geene perfekte sociale ontwikkeling. Werkelijk en maatschappelijk verschijnt zij als de verarming en plundering van een groot aantal kleine bezitters ten behoeve van en door een klein getal groote, juist zooals de andere beweging verschijnt als een ophooping van machtsmiddelen tot eigen verrijking, tot verderf van gelijken en tot uitbuiting van lageren in de handen van weinige kapitalisten. Het goede wat de ekonomische vooruitgang werkelijk oplevert, voor later en voor nu, moet grootendeels de aktie van de arbeidersklasse ons verschaffen; zij zorgt voor eenig aandeel in de grootere produktie voor de massa der bevolking en voor iets van de beteie arbeidsvoorwaarden die de techniek mogelijk maakt. Zoo ook dient de arbeidersklasse zich de wording aan te trekken van haar eigen klasse, en alleen onder deze voorwaarde strekt de proletariseering van den middenstand tot een blijvend goed. De proletariseering immers, als strekking erkend, waarvan de onvermijdelijkheid niet enkel vaststaat, maar waarvan de heilzame uitkomst wordt voorzien, kan bij een groot deel der kleine burgerij een zuiver proletarisch besef wekken, nog eer zij zeer ver gevorderd of volledig is. Hare aktie, die dan met de arbeidersbeweging samengaat, kan tot verbetering van den algemeenen toestand van de werklieden oneindig veel doen, dat de persoonlijk harde en demoraliseerende gevolgen van de verandering verzacht en voorkomt. Het is niet noodig dat de overgang van winkelier tot werkman, van zelfstandig ondernemer tot geëmployeerde, stoffelijk een verslechtering is. Hoe minder de toestand wordt van de middelklasse, hoe hooger het proletariaat zich weet te verheffen, des te kleiner wordt de afstand. Voor het besef der onafhankelijkheid dat men achterlaat in de eene klasse, komt het gevoel der solidariteit dat men wint in de andere. De kleine burgerij is voor deze keuze onherroepelijk geplaatst. Zij daalt af tot het proletariaat met meer of met minder gratie. — Wij spreken niet als menschen die in de maatschappelijke veranderingen slechts bewegingen zien als lijnen in een wiskunstige figuur. Wij weten dat zij met het levensbelang van onze mede- menschen innig zijn verbonden. Er bij te staan en in de handen te klappen als armen armer worden, en rijken rijker, omdat wij er van verwachten een blijvende verbetering voor allen, is onze houding niet. Wij voor ons zouden om geen toekomstig geluk iemands tegenwoordigen vrede willen verstoren Maar wanneer deze vrede verdwenen is, is de eenige vraag hoe de overgang naar de betere toekomst verhaast wordt. En wanneer de kleine burgerij, zooveel van haar dan als de werkelijkheid van onze woorden hebben gevoeld, met de arbeiders, hunne buren en hunne broeders, tezamen zich keeren tot het kapitalisme, zullen beide groepen zijn versterkt ten koste van den gemeenschappelijken vijand. Dan zal de proletariseering van de middelklasse een ander schouwspel geven als het verderf van de kleinen, en kan zij, nog eer ze is voltrokken, omslaan in een triomf over de grooten. — Dit is wat bet socialisme voor de kleine burgerij kan doen, en dit is het eenige wat voor haar gedaan kan worden. Hare redding ligt in het kapitalisme niet. Evenmin, dus, als op den technischen en ekonomischen vooruitgang in het kapitalisme, van harentwege de exceptie gelden kan van de onverwezenlijkte mogelijkheid, wijl zij daarentegen de onmogelijkheid verwezenlijken wil — kan hier het argument gelden van de proletariseering die enkel ellende schept. Immers, de overgang die aan het proletariseeren de meeste ellende zou ontnemen, en de kleine burgerij in staat stellen onbe- kommerd door deze vallei des doods te gaan, wil zij evenmin. Ekonomisch een verouderd instrument met geweld van wetgeving aan de maatschappij opleggen: ten bate van een klasse welker vroegere nuttigheid nu omkeert in schade voor het algemeen, wil de kleinburgerlijke politiek verdedigen als een sociale noodzakelijkheid, als de redding van het kapitalisme. Die zoo spreken zijn inderdaad de ongetemperde proletariseering waard. Door de dwangmaatregelen die de Staat als een soort assurantie tegen de sociaaldemokratie zou invoeren, hopen zij hun bestaan te rekken : niet door de nuttigheid van hun arbeid maar ondanks hunne nutteloosheid. De winkelier vraagt beschermd te worden tegen het kapitaal, wijl anders de arbeidersklasse des te spoediger met het kapitaal zal kunnen afrekenen. Wel hoog moet de nood zijn geklommen, die, schijnt het, van de kleine burgerij nog meer paupers dan proletariërs maakt ; zij bedelen om hun bestaan als een aalmoes, te verdienen door politiehulp tegen de sociaaldemokratie. IV. Waarschuwend vermanen de middenstandsorganen hunne kliënten niet in den steek te laten tegen het overmachtige kapitaal. >Wanneer men het duldt — schrijft Dehn — dat de zelfstandige middelklasse te gronde gaat, dan zal een tijd komen dat in Duitschland ook in den klein- handel eenige millionnairs staan tegenover millioenen proletariërs. Uit een oogpunt van nationaliteit en vaderlandsliefde zijn beide groepen van twijfelachtige waarde .... Waarheen moet het graan wanneer aan een kant de zeer armen, aan den anderen de zeer rijken toenemen, wanneer de rijken altijd rijker worden en de armen altijd armer, wanneer deze ongezonde ontwikkeling altijd verder gaat?" !) Hetzelfde schrikbeeld roept de memorie op van de koopliedenvereeniging, bekend als »Zentralverband Deutscher Kaufleute De Staat moet beletten, dat alle handel en verkeer in de handen van eenige geldvorsten geraakt, die slechts een talrijk proletariaat tegenover zich vinden. Zij kunnen den Staat in oogenblikken van gevaar niet helpen, zij zijn niet bij machte de altijd hooger stijgende golven der revolutie te keeren. Daartoe is onmisbaar een krachtige middenstand, immers hebben zijne leden hun trouw aan keizer en rijk steeds bewaard." Zoodanige beroepen op het beter inzicht van de regeeringen om te doen wat in hun macht staat tot handhaving van de klasse tusschen rijk en arm, worden van alle kanten gedaan, ook bij monde van meer dan een berichtgever aan de handelskamer te Hannover. B.v. zegt het bestuur van de handelsvereeniging te Hameln (Dl. I, 47): »het is dringend noodig, dat de heerschappij ') Dehn, t. a. p. bl. 65. van het grootkapitaal in den kleinhandel een einde neemt, daar anders de winkelstand, een gewichtig onderdeel van de middelklasse, tenslotte wordt verdrongen. De middelklasse, echter, is de meest vertrouwbare steun van den Staat enz." Anderen, die de ekonomische vooruitgang in de kapitaalskoncentratie niet miskennen, achten de verbetering als zoodanig met den maatschappelijken prijs, den teruggang van den middenstand, te duur betaald. Het is een andere manier waarop het kapitalistisch klassebesef verklaart de voorkeur te geven aan het gebrekkige stelsel boven het betere, waarin geen klasseheerschappij zou bestaan. Dr. Eugen Jëger ') o. a. stelt de vraag of het goedkooper worden van vele artikelen »door verzwakking van het weerstandsvermogen en een sterke proletariseering van den winkelstand niet meer dan opgewogen wordt?" En juist de zelfde vraag stelt de schrijver van Monopolies and the People, overigens geen voorstander van een gewelddadig stilzetten der maatschappelijke ontwikkeling. Doch in het aangezicht van de verschijnselen die den ondergang van hun systeem met overweldigende duidelijkheid kenbaar maken, is het verschil tusschen reaktionnair en radikaal in de burgerlijke klasse dikwijls nauwelijks meer van kracht. »Onderstellende — zegt de Amerikaansche schrijver — dat het publiek inderdaad betere waar voor minder ') T. a. p. 189. geld krijgt van de stores: is het dan toch een onvermengd voordeel voor het publiek dat tienduizende onafhankelijke kooplieden uit de zaken zullen worden gedrongen, en dat wij in hunne plaats een overeenkomstig aantal geëmployeerden van verschillende rang zullen vinden in dienst van het lichaam waaraan de groote winkel behoort ? De kwestie heeft voor het minst twee kanten." ') Ook voor de theoretische geleerden eindelijk, heeft de kwestie er twee; zelfs voor hen die de beweging begroeten als technisch goed, haar erkennen als ekonomisch onvermijdelijk. Dat de ontwikkeling van de kapitalistische instellingen gepaard gaat met teekenen van ondergang, achten zij een kwaad, zij het een noodzakelijk kwaad, dat voor het minst de vreugde over de ekonomische verbetering moet temperen. Wat in hunne terminologie bedenkelijk, nadeelig, gevaarlijk heet, is dit alles voor de kansen van het kapitalisme. De kracht van het klassevooroordeel blijkt verder uit het stilzwijgend aanvaarden van dit standpunt, als ware het 't eenig mogelijke, als behoefde het geen nadere vermelding. Wij kunnen ons overtuigd houden dat de partijdigheid welke de wetenschap bederft omdat vooruit vaststaat wat zij te prijzen en wat te laken heeft, inderdaad volkomen onbewust blijft. ') Baker. t. a. p. bl. 304. »Deze ontwikkeling", zegt prof. Huber '), is politiek niet zonder bedenking. De zelfstandige existenties in de middelste en onderste lagen van de bevolking, bieden altijd eenig verzet aan het opdringen van de sociaal- demokratie — doch staat het te vreezen, dat deze weerstand bij het vernietigen van hunne onafhankelijkheid zal eindigen. — Het laat zich niet loochenen, dat naarmate het getal der zelfstandige staatsburgers afneemt, het belang bij het handhaven van de bestaande maatschappelijke orde in 't algemeen, geringer wordt, in zooverre als ieder die zijn zelfstandigheid opgeeft of moet opgeven, een of meer maatschappelijke sporten afdaalt, en zooveel te dichter komt bij het proletariaat." De geheime regeeringsraad en Göttinger hoogleeraar Lexis, besliste tegenstander van de middelstandspolitiek, zoekt zijn troost in de legende van zijn ambtgenoot Schmoller 2). — Het grootbedrijf dunkt hem, ook in de winkelnering, eene »technische en ekonomische gerechtvaardigde instelling" — die men, zegt hij, met een beroep op den middenstand somtijds vijandig bejegent. »Nu bestaat er werkelijk een politiek en sociaal belang bij het behoud van een talrijke en levenskrachtige middelklasse : doch bij de bestaande ver- ') T. a. p. bl. 16. -) H. W. B. Staatsw. IV, 791/2 (art. Groszbetrieb und Kleinbctrieb). V. D. Gofcs. Ekon. Studiën. I. 2. 7 houdingen kunnen de onderste lagen van de kleine ondernemers in vele takken nauwelijks nog tot de middelklasse worden gerekend. Hun bestaan is dikwijls onzekerder dan dat van gewone arbeiders, en wanneer zij werkelijk ten onder zijn gebracht, vormen deze verslagenen een nog bedenkelijker element dan het ontevredene arbeidersproletariaat. Daarentegen ontstaat in het grootbedrijf een meer en meer aanwassende tak van den middenstand in het leidende en toezicht houdende personeel van industrie en handel. . . Dat deze geëmployeerden niet de eigenschap van zelfstandige ondernemers bezitten, kan niet als een maatschappelijk nadeel worden beschouwd, indien overigens hunne positie beter en vaster is dan die van een kleinen neringdoende, bedreigd door bankroet en gedrukt door overmachtige konkurrentie." Zoo ver, ziet men in de laatste opmerking, gaat hier het klasseveroordeel in de wetenschap, dat de geheele ekonomische omkeering door het verlies van afhankelijkheid een geringe zaak wordt genoemd, wanneer de stoffelijke verandering maar niet zóó is, dat zij de lieden ontevreden maakt. — Alsof niet, ongerekend stoffelijk voor- of nadeel, de zelfstandige ondernemer, tot op het laatste toe aanhanger blijft van het stelsel dat, hoezeer hij gedrukt en bedreigd worde, tevens de kansen bevat, en de eenige kansen, van zijn redding. Terwijl omgekeerd, eenmaal de zelfstandige positie opgegeven, het kapitalistisch stelsel niets te geven heeft dan wat in ieder ander kan worden verwacht: levensonderhoud als loon voor arbeid. — Doch in de wereld van deze raden en professoren kan men eenmaal zonder middenstand niet leven. De behoefte weet, voor den geproletariseerden, eeu nieuwen middenstand te scheppen uit het niet. De kleinburgerlijke organen wisselen de smeekbeden soms met bedreigingen af. Het is niet slechts dat door het wegvallen van den middenstand de klassenstrijd oneindig wordt verscherpt en de sociaaldemokraten vrijer spel krijgen — neen, van alle kanten aangetast, vluchten de geplaagde winkeliers naar hun kamp en versterken rechtstreeks de macht van de revolutie. — Reeds klinkt het meer vijandig dan vermanend bij Dehn : «Wanneer men dan niet besluiten kan de bazaars enz. op te ruimen dan zullen de bazaars met hunne opruiming voortgaan, eerst de kleine en middelsoort winkels, den neringdoenden stand ... tot ten slotte de sociaaldemokraten komen en de onteigenaars onteigenen l). »De sociaaldemokraten komen" : men zegt niet altijd het woord, maar denkt toch altijd aan de zaak. »Het noodzakelijk gevolg — lezen wij elders in een officieel stuk s) — van deze verderfelijke werking ') Dit Groszmagazint etc. 1899, bl. 103. 2) Bericht über die Griindung des Dtutschtn Bundes für Handel und Gewerbe zu Ltipzig am 19 Juni 1899, bl. 3. van het grootkapitaal moet eene moedeloosheid, eene ontevredenheid kweeken en verspreiden in de kringen van den middenstand, die de ingenomenheid met bestaande en ordelijke verhoudingen afbreuk doet en ten slotte toevlucht doet zoeken in de omverwerping van de maatschappij". Op alle manieren worden de sociaaldemokraten door de gebeurtenissen en bewegingen in de winkelierswereld gebaat. De hevige strijd die de kleine menschen onder elkaar voeren, versterkt hun rijen met de velen in den strijd verslagenen, dikwijls niets dan gewone arbeiders die het vak niet verstonden. » In plaats van dan hun mislukken toe te schrijven aan de ware oorzaak, wenden zij zich tot de verzamelplaats van alle ontevredenen, tot de sociaaldemokratie, om in het gevolg van de kampvechters tegen kapitaal en bezit een klaaglied te zingen over de nooden van den kleinhandel. ) Zelfs de maatregelen die het hulppersoneel weet dooi te zetten als zondagsrust, sluiting op bepaalde uren, verbod van kinderexploitatie enz. werken in deze richting. »Ook mag niet onvermeld blijven — schrijft een van de berichtgevers aan de Hannoversche Kamer — dat men juist in dezen tijd alles in het werk behoorde te stellen om neringdoenden en burgers die zoo uit- ') Hand.elskamm.er zu Liidenscheid, Enq. Hannover, I, 103. muntend geschikt zijn om bemiddelend op te treden tusschen hoog en laag, en thans meer dan ooit bestaande scherpe tegenstellingen in de maatschappij te temperen, niet in hun bestaan te bemoeilijken zooals ook door wettelijke maatregelen en politieverordeningen reeds meer dan voldoende gebeurd is. Het gevolg is in de meeste gevallen enkel dat zulke personen overgaan naar het kamp van de sociaaldemokraten" '). Half dreigement, half klacht, schijnen deze en andere getuigenissen, wat er althans bij sommigen uit de kleine burgerij omgaat, bij velen wellicht, naar waarheid te berichten. De nood leert hen, niet meer bidden dat reeds verleerd is, maar strijden met de eenige partij en klasse die hen helpen kan. Hoe ver het proletarisch besef bij een deel van den middenstand is doorgedrongen, heeft, tot schade van de burgerlijke partijen, de uitslag van menigen verkiezingsstrijd reeds geleerd. Anderen, het is waar, zoeken hun heil in een blinde reaktie, waarvan wij het programma en de aanvankelijke resultaten nog hebben te berichten. — Wat nog het algemeene aspekt van de beweging betreft, heeft dit overzicht kunnen toonen, dat Karl Marx reeds voor bijna zestig jaren de beschrijving van de middelklasse met een klassieke beknoptheid heeft uitgeput door deze plaats van het Kommunistisch Manifest: 3) Dl. I, 43 (Handelsvereift zu Hameln). »De middenstanden ...de kleine koopman, de handwerker ... zij bestrijden alle de bourgeoisie om kun bestaan als middenstand voorden ondergang te redden. Zij zijn dus niet revolutionnair, maar konservatief. Nog erger, ze zijn reaktionnair, beproeven het rad der historie terug te wentelen. Zijn zij revolutionnair dan zijn zij het wegens hnn aanstaanden overgang tot het proletariaat, dan verdedigen zij niet hun tegenwoordig maar hun toekomstig belang, dan verlaten zij hun eigen standpunt om zich te plaatsen op dat van het proletariaat." NEGENDE HOOFDSTUK. Het Middenstandsprogram. I. Verbod van Grootbedrijf en Koöperatie. II. Minimumprijzen van overheidswege. III. De Belasting op den omzet. IV. Eigen Hulp van de Winkeliers. I. Een van de medewerkers aan het onderzoek van de Kamer van Koophandel te Hannover heeft in de volgende woorden den eisch geformuleerd, dien wij als beginselverklaring aan het strijdprogramma laten voorafgaan: »De Kleinhandel heeft een recht op het bestaan en behoeft, tegenover de grootkapitalistische ondernemingen en de verbruiksvereenigingen bescherming van de regeering en van de stedelijke besturen — indien hij anders niet in den loop der jaren verdrongen zal worden en zal ondergaan en daarmee Staat en Rijk een klasse verliezen, die van eene onschatbare waarde is. ) Behoud van den middenstand een staatsbelang: dit, ') Dl. I, bl. 44 (.Handelsverein zu Hameln). dus, is de rechtsgrond waarop men beschermende maatregelen verlangt voor de winkeliers. En wie de werkelijkheid van de beweging heeft verstaan, zal door de verschijning in de diskussie van een abstrakt staatsbelang zich niet laten .misleiden. Wij zagen, dat in de eerste plaats bij de kleine burgerij zelve, maar ook in met rechtstreeks betrokken kringen van de kapitalistische klasse, tot bewaring en versterking van het stelsel in t algemeen, men de revolutionneerende werking van het grootkapitaal althans op het oude terrein van den kleinhandel zooveel mogelijk wil tegengaan. Voor groote gebreken deugen geen kleine middelen. Overigens zijn wij in een wereld waar niet elke offerte wordt aangenomen en niet elke eisch toegestaan. Er zijn onder de vertegenwoordigers die zich met geen halve maatregelen inlaten. Zij vatten het program in een aitikel samen, dat andere programpunten overbodig maakt: verbod van het grootbedrijf kortaf. Het grootbedrijf heeft dikwijls den juridischen vorm van de maatschappij op aandeelen, welnu, »de oprichting van zoodanige maatschappijen voor kleinhandel is kortaf te verbieden beginsel van wetgeving met deze woorden aanbevolen door het «Zentralverband deutscher Kaufleute" in haar »Denkschrift" van December '96 (bl. 19)- En als gebleken wensch van belanghebbenden vermeldt de Handelskamer te Frankfort (O.) allereerst: »Aangezien het op zichzelf handelende personen niet mogelijk is stand te houden tegenover de konkurrentie van het met millioenen werkende grootkapitaal, doch in het algemeen belang het behoud van een zelfstandige middelklasse in handel en bedrijf wenschelijk is, zou het aanbeveling verdienen, de oprichting van naamlooze vennootschappen voor kleinhandel bij de wet te verbieden." *) Schijnt volstrekt verbod te veel of althans te veel op ééns verlangd, dan kan, meenen anderen, een voorwaardelijk verbod eenige nuttigheid hebben. — De Strassburger Zeitung — met de Kölnischc Volkszeitung tot de invloedrijke organen gerekend, heeft in haar n". van 15 Februari 1899 het volgende voorstel gedaan: 2) »ie. De oprichting van bazaars in steden van onder 100.000 inwoners is te verbieden. 2e. De oprichting van bazaars in steden van boven 100.000 inwoners kan slechts aan stedelijke besturen, handwerkersvereenigingen \Innungen\ of vereenigingen voor produktie en voor handel voor een volledigen tak, worden verleend." Uitzichten op het verwezenlijken van den eisch, echter, worden nog niet gunstig geacht. De bedoeling van het ontwerp is ongetwijfeld uitmuntend, zegt Gravell; «alleen is het onwaarschijnlijk dat bij de tegenwoordige samen- ') Enquête Hanhover, I, 334) GRavELL, t. a. p., bl 36. stelling van den Rijksdag de wet zou worden aangenomen — welke dan ook inderdaad eenige beperking zou meebrengen van de vrijheid van bedrijf " Dr. Eugen Jager acht »een verbod van bazaars natuurlijk onmogelijk. J) Immers als zoodanig hebben de grootkapitalistische ondernemingen niets strafbaars." Wij zullen aanstonds zien dat hetgeen direkt onmogelijk schijnt, indirekt mogelijk wordt. Dezelfde uiterste maatregel wordt aanbevolen tegen de koöperatie : verbod direkt of indirekt. — Het »Centralverband deutscher Kaufleute" petitionneerde in 1894 aan den Keizer als volgt: -Beperkende bepalingen op verbruiksvereenigingen zijn niet voldoende om het wassende verderf tegen te gaan, slechts een na grondig onderzoek uit te vaardigen wettelijk verbod van deze soort genootschappen kan het ekonomisch evenwicht in den handel wederom herstellen."2) Alle vereenigingen voor detailhandel moeten verboden worden, hebben eveneens de handelskamers van Wesel en van verscheidene plaatsen in het Hannoversche verslag verlangd 3). In zijn genoemd geschrift van December 1896, nadat intusschen bij de rijkswet van 12 Augustus in den geest van de middenstandspolitiek tegen de koöperaties ') T. a. p. bl. 220. -) Soziale Praxis, VI. 380. :') Biermer, H. W. B. Staatsw. V, 831, art. Mittclstandsbewegung. was opgetreden, kwam het Centralverband op zijn eisch terug: »de Staat moest dezen vorm volstrekt verbieden." Doch ook het voorwaardelijk verbod is tegenover de verbruiksvereenigingen tot een stelsel gemaakt, het stelsel van de »Bedürfniszfrage". In dezelfde memorie verlangt het Centralverband,, subsidiair, »de toelating slechts overeenkomstig de behoefte, en opheffing van alle vereenigingen van dezen aard welke binnen twee jaar het bewijs van behoefte niet hebben geleverd . Senator Hermann Schulze, »Kreise" Gif hom, in zijn bericht aan de Kamer te Hannover, duidt nader aan welk kenteeken van behoefte hij wil stellen. »Het bedrijf der koöperatie moet worden beperkt. Wanneer koöperaties in afgelegen streken in een behoefte voorzien, dan is haar bestaan ongetwijfeld gerechtvaardigd, maar waar deze behoefte ontbreekt, Tigt het in het belang van een gezonde maatschappelijke regeling dat de oprichting van vereenigingen achterwege blijft." Ook van andere kanten is de gelegenheid van de Hannoversche enquête gebruikt om deze beperking te bepleiten, welke praktisch van verbod niet noemenswaard zou verschillen '); en voor eenigen tijd heeft het kleinhandelskongres te Koblenz besloten: »De oprichting van '1 B v Dl II 83 : »bei Gründung von neuen Konsumvereinen wird die Prüfung der Bedürfniszfrage für erforderlich gehalten. ( Göltingen). nieuwe en het voortbestaan van reeds gevestigde verbruiksvereenigingen is afhankelijk te maken van de vraag der behoefte". ') Direkt verbod, echter, kan de kooperatie treffen zoodanig dat haar het werken onmogelijk wordt gemaakt, ook indien het werken niet met geweld wordt belet. Het doel der kooperatie is een goedkooper verbruik, te bereiken door duurder te betalen dan te koopen en het saldo te verdeelen onder de leden; bovendien, door te verkoopen aan niet-leden. Verbiedt het verkoopen aan niet-leden en gij hebt het doel voor de eene helft, verbiedt het verdeelen van dividend, en gij hebt het doel voor de andere helft onbereikbaar gemaakt; verbiedt beide, en er blijft voor de kooperatie geen doel over. — Verbod van verkoop aan niet-leden is in de Duitsche beweging geen punt van agitatie meer, omdat het in de Duitsche wetgeving reeds is opgenomen. Slechts met grooter aandrang propageert men voor het tweede punt. »Met de verandering van de kooperatiewet in 1896 hebben de radikale leiders van de middelklasse — zegt Biereer2) — enkel eenige afbetaling op rekening ontvangen. Wat zij eigenlijk bedoelen, bewijst b.v. het voorstel dat men in Halle gedaan heeft, om daar aan de verbruiksvereenigingen het verdeelen van dividend geheel te verbieden." Ook de Kamer van Koophandel te ') Soziale Praxis, V, 286/7. 2) T. a. p. bl. 831. Frankfort (O.), de handelsvereeniging te Rudolstadt, verlangen bij monde van hunne rapporteurs, invoering van het dividendsverbod. ') Onder deze rubriek van direkt of indirekt verbod, geheel of gedeeltelijk, volstrekt of voorwaardelijk: de konkurrentie te verslaan met de politie, behoort de eisch die speciaal tegen de verbruiksvereenigingen van militaire en burgerlijke ambtenaren is gericht. Hen heeft de Staat of heeft de gemeente onmiddelijk onder de hand: dit maakt dwangmaatregelen werkzamer. Zij zijn het die leven op kosten van de belastingbetalers, voor een groot deel dus op kosten van den middenstand: dit maakt dwangmaatregelen niet slechts billijker maar in de hoogste mate billijk. — »Wel begrijpen wij" leest men in een schrijven uit Sagan en Sprottau,2) »de bitterheid die zich meester maakt van koopman of handwerker, wanneer hij ziet dat officieren en beambten, die toch slechts onderhouden kunnen worden door het belastingvermogen van het volk, juist dat vermogen daardoor verzwakken, dat zij den kleinen man het voordeel ontnemen dat hun verbruik hem oplevert en dat hij maar al te zeer noodig heeft om te bestaan." Behalve plicht is het ook belang van de ambtenaarswereld, de goede gezindheid van de winkeliers niet te verbeuren. »In de laatste jaren zijn de traktamenten van de ambtenaren >) Enquête Hannover I, 34, >46. 2) ld. Dl. I, 150. f beduidend verhoogd geworden. Doch dit moet hoofdzakelijk komen uit hetgeen de middenstand opbrengt, waartoe ook de winkeliers behooren; wat op den duur onmogelijk zou worden wanneer zij de klandisie van de ambtenaren, die toch tot de goede te rekenen is, kwamen te missen." ') Zelfs is het niet meer dan behoorlijk. Waarvoor zouden officieren en ambtenaren mogen konkurreeren met winkeliers, terwijl toch omgekeerd • winkeliers niet kunnen konkurreeren met ambtenaren en officieren"?2) Er komt nog een bijzondere reden bij. Daarom vooral moet aan beambten van »spoor, post en belasting verboden worden waren in het groot te laten komen, omdat zij door hunne betrekking instaat zijn op te hoogte te komen van ons bedrijf en van onze relaties." ') — Kortom, de betere en minder kostbare voorziening in de behoeften moet worden onmogelijk gemaakt ten believe van een aantal personen, die, juist door bescherming te vragen, te kennen geven dat hun bestaansmiddel opgehouden heeft nuttig te zijn. Ook deze eisch is vatbaar voor den afslag die zich voorloopig tevreden stelt met het verbieden van bestuursfunkties in de kooperatie, 4) of ook met het voorschrift dat bestuursfunkties zonder salaris te vervullen zijn. ') ld. I, 18 (Handelskammer fiir Ostfriesland etc.) 2) ld. I, 34 (Handelskammer Frankfurt a. O.) 3) ld. I, 43 (Handelsverein zu Hameln). 4) O. a. Id. II, 83; I, 146/7- II. Men kan het grootkapitaal zijn maatschappelijk instrument uit de hand slaan ; men kan ook verhinderen dat hij zich er van bedient volgens den eisch van het instrument. De locomotief zou aan trekschuiten of diligences geen schade hebben gedaan, indien men haar belet had sneller te gaan dan diligences of trekschuiten. En de machinale nijverheid geen schade aan het handwerk, indien men haar belet had goedkooper hare produkten te verkoopen. Het is te laat om met dit middel het handwerk te redden, maar het wordt algemeen en ernstig aanbevolen als dwangmaatregel tegen de trusts om het kleinere kapitaal te redden. De winkeliers willen het gebruiken tegen het grootkapitaal. Goedkooper verkoopen is de taktiek om den grooten omzet te bereiken die goedkooper verkoopen winstgevend maakt, omdat groote omzet met lagere kosten en met goedkooper inkoopen verbonden is. Het goedkooper verkoopen is geen doel maar middel, en een middel dat men niet ongaarne voor een ander v erruilen zou, b. v. door het trekken van de koopers met geschenken, amusementen en versnaperingen, etc. Doch de vijandige winkelierspolitiek, die eenerzijds ijverig waakt dat andere maatregelen om de koopers te trekken, zooveel mogelijk worden gedwarsboomd, eischt kort en goed dat het groote middel, de prijsverlaging, wordt verboden. De verkoop van reklame-artikelen is niets dan een geval van goedkooper verkoopen, dat om een of andere reden bijzonder de aandacht trekt Reklame-artikelen worden afgegeven met een zeer geringen opslag boven den inkoop, of wel lager dan den inkoopsprijs. Reklameartikelen zijn, derhalve, zeer goedkoope artikelen: de buitengewoon lage prijs is het die hen tot reklameartikelen maakt; en beurtelings worden, indien en voorzoover de kapitalistische taktiek het meebrengt, alle artikelen reklame-artikelen. — De verkoop van reklameartikelen verbieden, is niet den verkoop beletten van een bepaalde soort van goederen, maar is het verkoopen tot zeer lage prijzen verbieden van onverschillig welke goederen, is de beschikking over den prijs aan den verkooper van waren ontnemen. Eischen en voorstellen in deze richting, meestal onder den schijn van tegen het bedrog met reklame-artikelen gericht te zijn, komen in de litteratuur niet zeldzaam voor. De bedoeling ligt voor de hand, die men zich trouwens de moeite niet geeft te verbergen: er is voor het verlangde verbod geen kriterium in het artikel en geen ander kriterium als de prijs. — Paul Dehn formuleert het begeerde wetsartikel: »Wie in openbaren handel nieuwe, gangbare, niet door liggen of mode in waarde verminderde goederen tot reklame berekend op bedrog van het publiek, onder of tot inkoopsprijs verkoopt, wordt gestraft." '). ') Die Groszbazart etc. 1899. bl. 17 De dubbelheid in de bewoording verraadt de bedoeling. Wat zal het strafbare feit zijn? Het goedkooper verkoopen. Waarom zal het feit strafbaar zijn? Omdat het een reklame is berekend op bedrog. W aaruit zal deze bedoeling moeten blijken? Uit het goedkooper verkoopen van goederen, die niet om andere redenen goedkooper te verkoopen zijn. Alle goedkooper verkoopen is dus strafbaar, want de strafbare bedoeling zal altijd aanwezig zijn. Maar, indien zij ondersteld wordt steeds aanwezig te zijn en nimmer behoeft te worden aangetoond, kan zij uit het artikel vervallen. Wie goedkooper verkoopt is strafbaar. — Op dezelfde bladzijde trouwens, geeft de schrijver een kommentaar van zijn ontwerp, vooruitloopende op de toepassing. Het hoogste rijksgericht zou, naar men zeide, «denverkoop van waren onder den koopprijs voor reklame" veroordeeld hebben als ongepaste konkurrentie. Dehn betwijfelt het bericht, maar vindt de uitspraak uitmuntend. »Voor reklame" is dus alle goedkooper verkoopen, niet genoodzaakt door vermindering in waarde, of anderen dwang, gelegen in de gesteldheid hetzij van het artikel, hetzij van het bedrijf. »Voor reklame" is alle stelselmatig onderbieden. Voor reklame en als zoodanig strafbaar is de taktiek van het groot kapitaal. Hetzelfde verlangt GRavELL. »Het verkoopen van waren tot of onder inkoopsprijs, zegt hij, »valt onder bereik van de ongepaste konkurrentie, want er moet g v. d. Goes. Ekon. Studiën. i. 2. daardoor de schijn van een bijzonder gunstig aanbod worden gewekt." *) Had men niet in de brochure van zijn geestverwant de opzettelijke en nadrukkelijke aanwijzing van het tegendeel, dan zou men moeten meenen dat hier bedoeld was de verkoop van oud of verouderd goed. De wet tegen de oneerlijke of ongepaste konkurrentie verbiedt het wekken van een bijzonder gunstigen schijn, doch hier wordt toepassing verlangd zelfs voor het geval dat de werkelijkheid met den schijn overeenkomt. En dat de schrijver dit inderdaad verlangt, volgt uit hetgeen onmiddellijk aan deze woorden voorafgaat ; " Wanneer iemand waren van mindere waarde tot regelmatige prijzen verkoopt, is dat bewust bedrog, want het vragen van den regelmatigen, gewonen prijs heeft ten doel den kooper te misleiden omtrent de werkelijke waarde van de waar." — Dit had men reeds vroeger gehoord, maar nieuw, meenen wij, is dat men den kooper niet zou mogen «bedriegen" in zijr voordeel. Het ware te wenschen dat in den handel geen ander bedrog ooit plaats vond. En wie niet bedacht dat van het goedkooper verkoopen toch altijd iemand de nadeelen heeft, nl. de koopman die het niet vermag, zou moeite hebben de redeneering te verstaan. — De nuttelooze maatschappelijke instelling kan niet worden gehandhaafd dan tot schade van de maatschappij. Prijsbepaling van overheidswege is, gelijk men weet, ') Zurn Kampfe etc., 1899, bl. 20/1. geen nieuwe eisch. Toen nog de produktie niet was onderworpen aan eene kapitalistische klasse die bovendien politiek de regeerende klasse was, en het verbruik maatschappelijk een machtiger funktie was dan de voortbrenging, schoon toch reeds voor het verbruik de lieden steeds meer van de voortbrenging afhankelijk geworden; toen bepaalde veelal de regeering welke maximumprijzen voor noodzakelijke levensmiddelen in hun gebied voor bepaalde tijden zouden gelden. Nu de kapitalistische klasse oppermachtig is geworden, vraagt op zijn beurt het kleinbezit dat prijzen vastgesteld zullen worden, welke hem zullen veroorloven met het grootkapitaal te konkurreeren, dus, minimumprijzen. Vroeger waren het de verbruikers die beschermd moesten worden, nu zijn het sommige voortbrengers. Wij willen, van de vele en groote veranderingen, waarvan het terugkeeren in dezen vorm van den ouden eisch getuigt, hier alleen doen opmerken, dat geen der punten van het middenstandsprogram het algemeen-schadelijk karakter der beweging sterker uitdrukt - : het groote maatschappelijk resultaat van de kapitalistische produktiewijze, de voorwaarde waarop zij aannemelijk was voor de meerderheid der bevolking, haar historische verdienste als produktief systeem : de verlaging van den prijs der waren, wordt hier, door een geweldsdaad van den Staat omgekeerd en opgeheven. Een der verdedigers van het denkbeeld heeft ook de toepassing uitgewerkt. - Ontwerpen tot verbetering van de wet tegen de strafbare konkurrentie, zegt hij '), -moeten in de eerste plaats bedoelen dat ieder aanbod van waren tot inkoopsprijs of lager, — of tot een prijs die geen aan de onkosten van den handelaar evenredigen procentsgewijzen opslag bevat, rechtens als oneerlijke konkurrentie is aan te merken en te bestraffen."— Nu behoeft men evenwel geenszins te wachten tot het feit bedreven wordt. In de plaats van de justitie, die wreekt, kan beter treden de fiskus die voorkomt. Er kan worden ingevoerd een belasting op den lagen winstvoet. NI. zóó. Men bepaalt den normalen op b. v. 8 %, en belast het bedrag dat onder dit percentage daalt, met b. v. 10 %. Op een omzet van 500.000 Mark zou dan de normale netto-winst moeten bedragen 40.000 M. om belastingvrij te blijven. Gesteld, de winst is slechts 20.000, dan wordt over het verschil geheven een som van 2000 M. — Hoe deze belasting zou werken op het huis Werthheim te Berlijn, blijkt uit deze eenvoudige berekening. Over een omzet van 30 mill. wordt slechts verdiend I mill. Mark; normale, belastingvrije win ét 2.400.000 M ; verschil 1.400.000 M; te belasten met 10% of 140.000 Mark per jaar; — als boete voor het kwaad de waren één millioen en viermaal honderdduizend Mark goedkooper te hebben verkocht dan het bedrijf van de gewone winkels kan lijden. ') GRavELL, t. a. p. bi. 88/90. III. Het gehoopte effekt van den lagen prijs is de groote omzet. Men kan het middel treffen om het doel te voorkomen. Maar men kan ook het bereikte doel treffen om het beoogde resultaat weg te nemen. Het beoogde resultaat is de kapitaal-winst. Aangezien nu de bedrijfstaktiek niet alleen een grooten omzet bedoelt, maar ook een snellen omslag van het kapitaal, en dus de jaarlijksche ontvangst, bij een normalen gang van zaken, eenige malen grooter is dan het warenkapitaal, behoeft de totale omzet maar een gering winstpercentage te bevatten om over het kapitaal een belangrijk bedrag te zijn. Wordt het kapitaal tien keeren per jaar omgeslagen, dan behoeft de omzet slechts 2 % te bevatten om 20 % verdienste te geven over het kapitaal. — Belast den omzet met 2% en gij hebt de verdienste van het kapitaal weggenomen. — Maar dan verhoogt de bazaar eenvoudig zijn prijs met 2 3/c, zegt gij. »Dat is ook juist het doel, antwoordt u de Heer GRavELL, wat met deze belasting wordt beoogd : de bazaars moeten gedwongen worden hunne schandprijzen te verhoogen en te regelen naar die van de soliede konkurrenten." — Verhooging van prijzen, echter, is in het grootbedrijf niet zoo eenvoudig als het schijnt. Om b. v. 2 % te verhoogen over den geheelen omzet, zullen sommige artikelen die onder den inkoop worden verkocht tamelijk sterk moeten stijgen. Bovendien heeft de konkurrentie de prijzen veelal reeds zoo geschokt dat een minimum-winst bereikt is, die zoo niet voor verlaging, ook kwalijk voor verhooging geschikt is welke alleen éen soort van bedrijven zou treffen De omzetbelasting — al dan niet samengesteld met overeenkomstige belastingen op huurwaarde, personeel, warengroepen — is de direkte geweldpleging op het grootkapitaal. Zij is het doodelijke wapen, de steek in het hart, de slag op het hoofd. Bij de omzetbelasting is die op het inkomen, is die op het kapitaal een geringe zwarigheid, bijna een geschenk te noemen ')• In het genoemde geval zou een inkomstenbelasting van tien ten honderd nog tien ten honderd winst overlaten; een kapitaal-belasting van 5%, nog 15%. De agitatie voor de omzet-belasting, progressief te heffen, heeft in meer dan ééne wetgeving tot resultaten geleid, die, wel is waar, niemand bevredigen en gezegd worden niets te bereiken. Voorloopig is elke regeeringsmaatregel ten behoeve van de kleine burgerij een kom- !) »La Chambre syndicale du Commerce de la Nouveauté" te Parijs heeft in hare zitting van 4 Oktober 1895 de \\ enschelijkheid uitgesproken : i« het vervangen van de veelvuldige grondslagen van de tegenwoordige patentbelasting door een enkelen grondslag overeenkomstig het draagvermogen der patentplichtigen; 2' het aannemen, in beginsel, van de winst [»les bénéfices"] als zoodanigen grondslag, enz. — De Kamer voegde er de verklaring bij, dat alle burgers, evenals voor de wet, gelijk behoorden te zijn voor de belasting. — Hoewel in Frankrijk niet zoo sterk uitgedrukt als in Duitschland, heeft ook daar de bijzondere promis geweest waarbij de macht van het grootere kapitaal de overhand heeft behouden. Wij spreken hier over het beginsel, dat met het belastingbiljet den strijd wil voltooien die met het stembiljet begonnen is. Wat overigens de theorie van de omzetbelasting aangaat, kunnen wij hier volstaan met één van hare voorstanders te citeeren '). »Dat een omzetbelasting het doel het zekerste zou bereiken ligt voor de hand. «Immers deze belasting treft juist het voornaamste strijdmiddel van de grooten tegen de kleinen, de vergrooting van den omzet door verlaging van de prijzen, zelfs met tijdelijk afzien van winst. De bepaalde verhouding tusschen omzet en winst, die ieder fabrikant en koopman moet handhaven, valt hier weg, waar de omzet een geweldmiddel tegenover minder vermogende konkurrenten bedoelt te zijn. Het wezen van deze belasting ligt daarin, dat zij niet de winst, maar den omzet treft- Daarmêe moet de ongezonde uitbreiding van zulke zaken belet worden, wetgeving voor de groote magazijnen een belemmerend karakter. De "invoering van welke soort inkomstenbelasting ook zou een verlichting zijn zoo duidelijk, dat men zich verwonderen moet over den schrijver die deze motie meedeelt als een «retour étonnant." (Garrig'Jes, Les Grands Magasins de Nouvautès, etc. 1898, bl. 89). ') Dr. Eug. Jaeger, t. a. p., bl. 203. en vooral moet worden verhinderd dat de kleine en middelbare ondernemingen worden verdrongen. Voor dit doel behoort de omzetbelasting zoo te zijn ingericht, dat de zaak niet enkel niets meer verdient, maar met verlies werkt, en om winst te maken dus het bedrijf wederom tot een normale hoogte moet terugbrengen" '). In gelijke mate en op dezelfde wijze vernietigend is, bij richtige toepassing van het beginsel, de omzetbelasting voor de verbruiksvereenigingen 2). — Gij koopt een grootere hoeveelheid van eenig artikel tegelijk, en denkt daarvoor minder te zullen betalen. Maar de Staat komt tusschenbeide en neemt u het verschil af bij manier van belasting. Gij koopt kunstmatig duurder; de voordeden van de moderne verkeers- en vervoermiddelen, van de geheele kapitalistische ontwikkeling bestaan niet voor u; gij betaalt een minimumprijs door de overheid bepaald, die hooger is dan het ekonomisch minimum zou zijn. Gij gevoelt wat de trek naar het verleden dat de middenstandspartijen onderscheidt, voor u beteekent : zij laten u de kosten betalen van hun idealisme, dat voor u maar al te reëel optreedt. Opdat zij ') Wij kursiveeren. 2) »Een uitzonderingsbelasting van deze hoogte moet noodzakelijk den bedrijfsvorm onmogelijk maken. Dit doel is dan ook met loffelijke openhartigheid in de debatten van den Saksisehen landdag erkend." (Hans Cruger, in Soz. Praxis, VI, 73.) in het tegenwoordige kunnen leven, moet gij u de nadeelen getroosten van het verleden. Historisch het eerst opgekomen in Frankrijk — het onderwerp van de levendigste agitatie en wellicht in korten tijd het verst gevorderd in Duitschland ') — zoo goed als hopeloos in Engeland 2), staat in verschillende landen thans het stelsel van strijd tegen grootbedrijf en verbruikskoöperatie door de belasting. De geschiedenis van de wetgeving te behandelen, zou reeds door den omvang onmogelijk zijn. Er volgen hier eenige bijzonderheden die het stelsel toelichten. De wetgeving op het groote winkelbedrijf heeft in Frankrijk het onderdrukkend karakter slechts halverwege aangedurfd- De wetten van 1880, 1889* 1890 en 1893 bepalen zich tot het leggen van hoogere lasten op de magazijnen die eenige warengroepen verkoopen en M Nog in 1891 kon Mataja schrijven: >Unvergleichbar die gröszten Dimensionen hat die Bevvegung in fr rankreich angenommen." < Groszmagazine und Kleinhandel, bl. 65/6). 2) >Nur in England liess man die Waarenhauser ruhig gewahren" (Biermer, Waarenhaus u Waarenhaussteuer, H. W. B. Staatsw. vil ^ • u u „In England richteten die Beschwerden sich namentlich gegen die groszen Konsumvereine : man beschwert sich darüber, dasz sie einen ihrem eigentlichen Wesen fremden Handel treiben, dasz sie sich nicht auf den Verkehr mit ihren Mitgliedern beschranken,, . . man klagt in Detailhandlerkreisen, dasz sich Staatsbeamte der Leitung solcher Handelsgesellschaften widmen. Die Resultatlosigkeit solcher Klagen scheint sie nunmehr zum Verstummen gebracht zu haben." (Mataja, t. a. p. bl. 64). een groot personeel gebruiken. De omzet, echter, is niet belast. ') Ekonomisch uitgedrukt, verzwaart de Fransche wetgever, ook door een voor de groote zaken hooger gestelde huurwaarde-belasting (verhoogd in 1890 van 10 tot 12 V2 %), het gebruik van de middelen om den grooten omzet te bereiken, en werkt zoodoende belemmerend op de ontwikkeling van het kapitalistisch bedrijf. Men kan ook door de middelen voor den omzet te bemoeilijken, het doel bereiken van de kleinbuigerlijke politiek. Tenzij men, evenwel, in deze richting het uiterste wil wagen en bereiken kan, loopt men gevaar indei daad weinig of niets te bereiken. Tegenover de taktiek die de middelen bemoeilijkte, verschijnt de taktiek van den ondernemer die nieuwe middelen uitvindt, ot nieuwe toepassing van oude middelen. Belasting op huurwaaide is door intensief gebruik van de perceelen goed te maken, te verminderen door de keus van minder duur terrein. Belasting op personeel wordt ingehaald door intensieve exploitatie van de arbeiders, uitsluitend gebruik van de beste krachten, enz. Anders als in Duitschland, waar in de regeeringen de neiging zichtbaar is, van de zaak der middelklasse haar zaak te ') »Un certain nombre de propositions tenduient a 1'établissement d'un impót sur le chiffre d'affaires. . ■ de toutes les bases possibles, c'était la plus incertaine et la plus arbitraire aussi ne peut-on que se félicitér de ce que les projets de ce genre n'aient pas abouti a une consécration législative (H. Garrigues, t. a. p., bl. 87). maken, heeft de regeeringshulp in Frankrijk zich bepaald tot het doen van eenige afbreuk aan de belagers van de middelklasse. Het kapitalistisch bedrijf is bezwaard met een progressieve patentbelasting die als een uitzonderingswet werkt, door slechts in steden van bepaalden omvang te gelden en voor zaken met verscheidene warengroepen — dat is alles. ') De patroonsvereeniging in het vak verlangt een bedrijfsbelasting op het inkomen, naar de werkelijke draagkracht. Dit is de eenige belasting die met het kapitalistisch beginsel overeenkomt, wijl zij de kapitalistische ontwikkeling niet tegenhoudt. Dat de belasting van de groote magazijnen op andere grondslagen rust, bewijst dat zij eenigermate volgens de wenschen van de kleine winkeliers is ingericht. Zij willen niet treffen naar draagvermogen : zij willen het draagvermogen treffen. De eenige voldoening die de wet van 1893 hun heeft gegeven, is het besef dat de grootkapitalen heel wat moeten opbrengen; zoo het Louvre in 1880 nog 263.000, in 1893 reeds 935*000, franks. De beweging agiteert voor nieuwe verhoogingen, waarvan berekend is dat de Bon Marcké 2'/4mill. zou moeten betalen, makende i2/3% over den omzet, en dus een veel hooger percentage over het kapitaal. -). De '» »Der der Besteuerung begrifflich fremde Zweck, die Konkurrenz und die Zunahme der Grossbetriebe einzudammen ist auch in Frankreich nach keiner Richtung hin erreicht worden. (prof. Biermer). 2) Biermer, Waarenhaussteuer, H. W. B. Staatsw. VII, 652. voortgang van den kapitalistischen kleinhandel is in de ontwikkeling van de wetgeving te volgen: de wet van 1844 hief een vast recht van 1000 franks van iedere onderneming die meer dan 25 bedienden had, en in verscheidene waren tegelijk handelde. In Duitschland begon de beweging vat te krijgen op het belastingstelsel in het jaar 1895. ') In dit jaar werden in de wetgevende vergaderingen van Saksen, Beieren, Pruisen en Wurtemberg voorstellen gedaan tot afzonderlijke belastingen op het grootbedrijf. De snelheid waarmee het grootbedrijf opkwam, had de aandacht \ an den bedreigden kleinhandel direkt gevestigd op het punt waar de nieuwe ondernemingen kwetsbaar waren, het aanvalspunt van hare vijanden: den omzet. De invloed van de middenstandspolitiek bracht het nieuw e denkbeeld in de belastingwetgeving, dat niet de draagkracht maar de omvang van de onderneming de grondslag van de heffing behoorde te zijn. Juridisch loopt tusschen haar en de liberale richting van het kapitalisme de strijd hierover, of de ontwerpen en reeds aangenomen wetten met het beginsel van de «Reichsgewerbeordnung al dan niet overeenkomen. Deze algemeene wet op de bedrijven, nl., laat slechts bedrijfsbelastingen toe, in te Bijzonderheden over de belastingwetgeving bij H. Garrigues. t. a. p. bl. 74 v.v. i) »Die Idee der Umsatzsteuer stammt aus dem Jahre 1895." (Dr. Wernicke. Umsatzsteuer und Konsumvereine, Berlin, 189S, bl. 10). richten naar het beginsel van heffing volgens opbrengst of van het bedrijfsinkomen van den eigenaar. Dat de toenemende kapitaalskoncentratie de bestaande toestanden in de winkelnering geweldig aangrijpt, zoodat om het nieuwe kwaad te keeren ook nieuwe voorschriften van wet en nieuwe beginselen van belasting noodig zijn, is trouwens door de vertegenwoordigers van de kleine burgerij zonder eenige terughouding uitgesproken. De Pruisische regeering zeide het nogmaals in de toelichting van het ontwerp dat in Juni 1900 aangenomen werd en de bazaars, verzendzaken enz. bezwaart met een afzonderlijke slechts voor hen geldige heffing. ') Meer dan de bijzonderheden van regeling interesseert ons hier het motief, dat als een authentieke beschrijving van de koncentratie-verschijnselen is aan te merken:2) ') «Die neue preussische Waarenhaussteuer ist eine kommunale Sondergewerbesteuer, ausschliesslich bemessen nach dem Werte des Jahresumsatzes. Da das preussische Gewerbesteursystem grundsatzlich auf den Betriebsertrage und nur ganz subsidiar auf den Anlage- und Betriebskapitale beruht, also ein reines Ertragssteuersystem darstellt, so durchbricht die Waarenhaussteuer dieses System durchaus und führt eine völlig neue, von Wissenschaft und Praxis langst aufgegebene Veranlagungsbasis wieder ein." (Biermer, t. a. p. bl. 658). Dat nieuwe belangen, zoodra zij slechts machtig genoeg zijn, nieuwe «wetenschap en • praktijk" voortbrengen, is van het eenzijdig-kapitalistische standpunt niet te zien. -') Uit: Dr. H. Cohn, Das preussische Gesetz betreffende die Waarenhaussteuer, in Bkaun's Archiv, VI, 1900. «Door hare kapitaalkracht en de grootte van haai omzet zijn die ondernemingen in staat goedkooper in te koopen dan hare kleinere konkurrenten. Zij kunnen grootere en rijker gesorteerde voorraden houden en daarbij toch haar kapitaal sneller omzetten, het beginsel toepassen van kontante betaling. . . en kunnen zich met een kleinere verdienste op ieder artikel tevreden stellen, of zelfs zonder gevaar voor haar bestaan langeren tijd werken zonder winst Zij zijn in de gelegenheid hare gebouwen tot in de hoogste verdiepingen voor den verkoop te gebruiken, terwijl de kleine en middelbare winkelier er niet aan kan denken, hoogere en goedkoopere verdiepingen te huren voor zijn bedrijf. Zooals met de gebouwen is het door den grooteren omzet en de daaruit volgende mogelijkheid van arbeidsverdeeling ook gesteld met het hulppersoneel. Indien deze voordeelen meer of minder aan iedere groote onderneming in den kleinhandel eigen zijn, treden zij alle nog sterker op bij die soorten van bazaars, enz. welke handelen in de meest verschillende goederen tegelijk. Met betrekking hierop worde slechts gewezen op de omstandigheid dat in elk groot winkelgebouw ruimten aanwezig zijn welke voor de eene soort maar niet voor een andere soort van artikelen te gebruiken zijn en dus, bij minder talrijke soorten, gevaar loopen ongebruikt te worden gelaten; of op den minder snellen kapitaalomslag in één warengroep, goed te maken door den snelleren in een andere; of op stoornissen in den verkoop van bepaalde arrikelen welke minder voelbaar worden, en de mogelijkheid van enkele artikelen zonder winst of zelfs met verlies te verkoopen en de schade bij andere te dekken; eindelijk op de aantrekkelijkheid voor het publiek uitgeoefend door de gelegenheid de meest verschillende inkoopen te doen in één enkel gebouw." Wel moet, mag men besluiten, de regeering van een kapitalistisch land zich bewust geworden zijn van de verwording der maatschappelijke orde, dat zij een klassieke opsomming van de voordeelen der grootkapitalistische inrichting gebruikt tot motivearing van een wet ) — die gezegde inrichting zooveel mogelijk moet tegenwerken ! Een denkbeeld van de inrichting der omzetbelasting, eindelijk, geeft de Pruisische wet in deze hoofdbepalin- i) ,Mit anderen Worten, der Grossbetrieb im Detailhandel ist dem Kleinbetrieb ebenso überlegen, wie die tabrik dem kleinen Handwerker, die Eisenbahn dem Fuhrmann etc. Diese überlegenheit ist aber nicht erwünscht, denn sie ftihrt nach Ansicht der Regierung zum Niedergang des Mittelstandes in Handel und Gewerbe und zu einem Rückgang in den Steuern". (Dr. H. Cohn, t. a. p. bl. 532). Dit laatste argument, vermindering van belastingopbrengst, dikwijls aangevoerd, heeft natuurlijk geen zin in een debat over den aard van de heffing. gen i). _ Onderworpen aan de belasting zijn winkelzaken met een jaarlijkschen omzet van boven 400.000 M , die handelen in meer dan een van vier genoemde warengroepen. De heffing begint bij 1 % en stiJgt tot 2 %• De vier warengroepen zijn in 't kort als volgt samen te vatten: a. Voedingsmiddelen. b. Textiele voorwerpen en meubelen. c. Huisraad en meubelen. d. Galanterieën, instrumenten, sportartikelen, speelgoed, juwelierswaren, enz. Eene indeeling waarvan hier slechts op te merken is, dat zij het genoemde sociale verschil van eigenlijke bazaars en speciale modemagazijnen duidelijk bevestigt. Alle onderdeelen van kleeding en stoffeering : voorwerpen van textiel-industrie zijn te zamen met meubelen belastingvrij te verkoopen : »zaken als van Rudolf Hertzog etc. worden door de belasting niet getroffen ). Daarentegen berekent men dat de grootsten onder de bazaars 4 a 500.000 Mark zullen hebben te betalen3). Het percentage behoeft slechts verhoogd te worden om het grootbedrijf onmogelijk te maken; gelegd op den omzet werkt het als een automatische strop die de onderneming vaster om den hals grijpt, naarmate zij ') Dr. H. Cohn, t. a. p. bl. 537/31 Biermer, t. a. p., bl. 658/9. a) Dr. H. Cohn, t. a p. bl. 533- ') In Beieren bedraagt de omzetbelasting Va tot 3 % in Saksen hoogstens 2 %. zich uitbreidt, financieel en kommercieel. In den loop van de debatten verviel de grensbepaling welke de Pruisische regeering aan de verstikkende werking van dit systeem had willen stellen, door een belasting toe te laten van hoogstens 20% der netto opbrengst. De kleine bezitters dulden geen opbrengst, netto noch bruto, van kapitalen grooter dan de hunne. Komen zij voor deze vraag te staan, dan spreken zij in het antwoord hun diepste gevoelen uit, dat ons moge toeklinken als een brutale aanslag op het algemeen welzijn, en nochtans een zuivere uitdrukking is van het ekonomische feit . het nutteloos worden van de kleine kapitalen. Wij willen een wet, schrijft GRavELL, -die een bedrijf op den grondslag van kleine winsten bij grooten omzet belet te rende er en. '). Het wapen van de wet heeft de middenstandspolitiek ook tegen de koöperatie weten te keeren: een speciale belastingwet in Saksen en de gewijzigde wet op de koöperatie van 1896 voor het Duitsche Rijk. Beider geheel van voorschriften heeft met de verschillende belastingwetten op den kapitalistischen kleinhandel gemeen dat zij in het fiskale recht nieuwe beginselen brengen als uitdrukking van nieuwe belangen, het gevolg van nieuwe toestanden. Zooals de oude belangen met de nieuwe strijdig zijn, verschijnen juridisch de nieuwe begrippen en voorschriften als strijdig met de bestaande ') T. a. p. bl. 82. v. d. Goes. Ekon. Studiën I. 2. stelsels. Vandaar min of meer scherpe afkeuring bij de mannen van wetenschap, die grootendeels mannen van de liberale of kapitalistische wetenschap zijn. '). Zoo schijnt het vrij wel vast te staan dat de gemeentelijke verordeningen in eenige Saksische plaatsen, door de landsregeering goedgekeurd, waarbij verbruiksvereenigingen door een bijzondere omzetbelasting getroffen werden, met den geest van twee organieke rijkswetten strijdig zijn. N.l. met de wet op de koöperatie van 1889, welke de instelling regelt en aan bepaalde verplichtingen onderwerpt, waarbij deze extra gemeentelijke heffingen niet zijn genoemd. De omzetbelasting bepaaldelijk op de verbruiksvereenigingen gelegd, heeft de strekking, de door hare voorstanders nadrukkelijk erkende en bepleite strekking, om door het Rijk toegelaten instellingen te weren en onmogelijk te maken. — Verder strijdig met de reeds genoemde algemeene bedrijfswet, die geen ') »In der wissenschaftlichen Welt ist jedenfalls das Gesetz mit einer seltenen Einmütigkeit und mit der denkbar gröszten Scharfe verurteilt worden." (Biermer t. a. p. bl. 659). »Seine Bestimmungen sind ungerecht und entbehren der rechtlichen und wirtschaftlichen Unterlage." (Soz/a/e Praxis, V, 786). «Bei der Waarenhaussteuer ist aber das Ziel des Gesetzes, den schwachen Konkurrenten gegen den starkeren zu schützen, und damit setzt es sich in Widerspruch zu den herrschenden Wirtschaftssystem." (Dr. H. Cohn, t a. p. bl. 530). In zijn rede voor de vergadering van het Verein für Sozialpolitik, September 1899, Breslau, heeft prof. SoMteART het standpunt van de liberale ekonomie uitvoerig toegelicht. ( Verhandlungen, Dl. 88). belastingen toelaat op het bedrijf maar enkel op de baten van het bedrijf. Door de sociaaldemokraten in den Rijksdag geïnterpelleerd, liet de regeering het antwoord over aan een Saksischen kommissaris, die zich ontwijkend uitliet; inderdaad duurde het tot einde 97 eer de koninklijke regeering de betreffende gemeenteverordeningen bij eindbeslissing goedkeurde. Opgeheven was intusschen de afzonderlijke heffing van de verbruiksvereeniging. Bij de wijziging van de wet op de koöperatie was een andere kwestie betrokken. - Achtereenvolgens zijn vroegere vrijstellingen van belastingen opgeheven, de verbruiksvereenigingen betalen bedrijfsbelasting, betalen inkomstenbelasting. Van inkomstenbelasting zijn in sommige deelen van Duitschland vrijgesteld de vereenigingen welke uitsluitend aan leden verkoopen Om alle koörperaties, ook die uitsluitend met leden handelden, aan de bedrijfsbelasting te onderwerpen, heeft men aan het begrip «geen open winkel" de beteekenis gehecht van een winkel niet toegankelijk anders dan bij opzettelijke aanmelding - en niet, zooals vroeger, enkel voor leden toegankelijk, maar geenszins feitelijk met deuren gesloten '). - Doch nu is in 1896 strafrechtelijk verboden aan alle koöperaties om te verkoopen aan niet-leden, en blijven zij intusschen onderworpen aan de belastingen - betalen derhalve belasting voor 'i Dr Wernicke, t. a. p. bl. 10 e. v. een bedrijf dat zij niet uitoefenen en niet mogen uitoefenen : »een gelegenheidswet van de brutaalste soort" zegt prof. Biermer, »waaraan ook de geringste schijn van innerlijke gerechtvaardigheid ontbreekt." Dat sedert de verbruiksvereenigingen niet zijn achteruitgegaan, ligt zeker niet aan de bedoeling van den wetgever. Politiek was zijn vroegere welwillende houding, politiek is zijn omkeer. Met het treffen van de koöperatie hoopt men tegelijkertijd de arbeidersklasse ») te verzwakken en den middenstand te versterken en te verzoenen. De arbeidersklasse is voor de zaak van de regeeringsklasse, weet men, voor goed verloren. Met te grooteren ijver tracht men de kleine burgerij te dienen. IV. Niet alles, echter, op het program van den midden-^ stand is reaktie. Er zijn teekenen van een ontwakend^ besef, dat een middel om het grootkapitaal te weerstaan, het grootkapitaal is 1). De organisatie van kleine bezitters verschaft het middel; aangewend tegen kapitaalskoncentratie, versterkt het de kapitaalskoncentratie. De ■) , . . Es ist der Kampf des in den Handen Einzelner openrenden Grosz-kapitals gegen eine Menge-erstreuter' der nach bekannten Naturgesetzen zu Gunsten der ^rsterei failen musz. Dagegen giebt es nur «« M.ttel ^ die jettlt^° verstreuten Kleinkapitale zu sammeln und auf^diese We ■erheblich bedeutendere Groszkapitale zu bilden. .. (Straszbürger Zeitung v. 1/8/98, bij Gravell, t. a. p. bl. 4 >• koncentratie is onweerstaanbaar wijl het eenige middel om haar te weerstaan de koncentratie is. De kapitalistische ontwikkeling overwint met behulp van den tegenstand dien zij verwekt. Het is tronwens de vraag of het begin van de organisatie der neringdoenden gewacht heeft op de noodzakelijkheid van afweer. Het is zeer wel mogelijk, dat reeds te voren de gelegenheid voor grootkapitalistische exploitatie de aandacht heeft getrokken van kleine kapitalisten, vóór en aleer zij er gevoelig toe werden gemaand. Zooveel is zeker, dat men er thans van verschillende kanten bij hen op aandringt4) en dat verstrekkende plannen, die het bedrijf minstens zoo diep zouden revolutionneeren als de ongelijke konkurrentie, in hun eigen organen worden ontworpen 2). Grootkapitalistische exploitatie is voordeelig, zoowel bij in- als bij verkoop ; bij verkoop spaart men op de >) >Des Beste ware wohl. wenn sich die Ladenbesitzer genossenschaftlich vereinigen könnten, urn ebenfalls groszkapitalistisch einkaufen, handeln und verkaufen zu können. Dem kapUahstischen Zug ins Grosze müssen sich die kleinen Leuten vereinigt anschlieszen." (Red. Soziale Praxis, VII, 493- Febr. 98). ,In der üruppe von Kampfmitteln gegen die Waarenhauser gehören auch jene Bestrebungen die Macht der Waarenhauser durch die Konkurrenz-Institute auf genossenschaftlicher Grundlage zu brechen. . . eine Idee die der ernstesten Beachtung werth ist, weil sie eine völlige Umgestaltung des gesammten Detail-Verkaufswesens herbeizuführen geeignet ist." (Gravell, t. a. p. bl. 39V kosten, bij inkoop op den prijs. Winkeliers kunnen een van beide of kunnen beide voordeden genieten door kracht van organisatie. Hunne kleine kapitalen tezamen werken als éen groot kapitaal. Indien het gemeenschappelijk kapitaal ekonomisch juist zoo werkt als het kapitaal van den enkelen grooten bezitter, vertegenwoordigt evenwel het genieten van het een of van het andeie voordeel maatschappelijk een groot verschil. Organisatie tot inkoop, nl., is een lichte zaak en een kleine verandering vergeleken bij de organisatie tot verkoop, op zich zelt en in haar gevolg een omkeer van het bedrijf. t.t is de eerste stap tot opheffing van de afzonderlijke zaak, tot regeling van den kleinhandel niet volgens het belang van den koopman maar naar de behoefte van de \ei bruikers. Het gemeenschappelijk iukoopen strekt maatschappelfik minder ver, en schijnt uit een algemeen oogpunt alleen als een school van organisatie in aanmer- ktng te komen. Gemeenschappelijk inkoopen is een maatregel voor tweeërlei toepassing vatbaar, naar gelang de organisatie gevorderd is. De winkeliers kunnen koopen door tusschenkomst van afzonderlijke firma's die hunne gezamenlijke bestellingen als één grooten inkoop bij fabrikanten, importeurs enz. uitvoeren. Dit is wel de samenwerking in haar eerste begin, die, ja, eenig voordeel verschaft aan de samenwerkenden, maar ook een deel laat aan den handelaar die als tusschenhand fungeert. Doch de winkeliers kunnen ook deze tusschenhand uit- schakelen en zich bedienen van eigen organen om den gemeenschappelijken, grooten inkoop te bewerkstelligen. De hoogere vorm van organisatie, het sterker gekoncentreerde bedrijf, verschaft nu het geheele voordeel van de samenwerking. Beide vormen zijn in Duitschland tot zekere ontwikkeling gekomen. De eenvoudigste gedaante van de organisatie is het koopen door bemiddelen van de z. g. »Privateinkaufsstellen", waarvan de firma «Hamburger Engroslager, van Emden & Söhne" de grootste en meestbekende is. Zij koopt en verrekent met de leveranciers voor vele honderde winkeliers. »Deze soort van afrekening", schrijft Dehn '), »is voor kooplieden en fabrikanten zeer aangenaam en gaarne wordt daarvoor door hen de gewone prijsverlaging toegestaan op het gezamenlijk bedrag van de bestellingen door de «Privateinkaufstelle , zoodat ten slotte groote sommen worden verkregen waarop het hoogste rabat te behalen is, enz. Voorbeelden van den tweeden en hoogeren vorm heeft men in verscheidene winkeliersvereenigingen onder den algemeenen naam van »Einkaufsgenossenschaften . »Zoo zien wij in Weimar in 1893 een «Verband deutscher Kurzwaaren und Posamentengeschafte" ont- M T. a. p. bl. 75. staan die — toen slechts 63 leden sterk — er in het vorig jaar reeds 137 telde en een tota,en omzet bereikte van 1.300.000 M., waarop aan de deelhebbers 55.000 M. werd vergoed en een reserve gemaakt van 37.200 M. Op dezelfde wijze werkt in Leipzig een «Verband mitteldeutscher Mannfakturisten" in Tübingen het «Verband süddeutscher Manufakturgeschafte, het Verband deutscher Eisenwaarenhandler enz." ') Van eene speciaal stedelijke vereeniging maakt het verslag van de Handelskamer te Frankfort melding in de Hannoversche Enquête, n.1. door de kruideniers gesticht. »Deze gemeenschappelijke inkoop", schrijft men, »stelt de deelnemers in staat nog eenigermate stand te houden tegenover de overmachtige konkurrentie 2). — De vraag naar het bestaan van zoodanige organisatie, overigens, is door een groot getal verslaggevers ontkennend beantwoord, somtijds met opgaaf van redenen. Niet licht, schijnt het, gaat men in den kleinhandel over tot een samenwerking waarbij altijd de te verwachten voordeelen betaald worden met een kleiner of grooter offer van de zelfstandigheid, die den grondslag is van het bedrijf — zelfs niet waar het offer slechts eenige gemeenschappelijke verrichting is en eenige mededeeling over zijn affaire. Met de zaken van anderen zich ') Gravell, t. a.p. bl. 432) Dl. I. 32- inlaten doet men ongaarne, wijl het wederkeerige bemoeiingen van anderen met de eigen zaak meebrengt. Gemeenschappelijk inkoopen onderstelt eenig voordeel gemeenschappelijk genoten, maar maakt een eind aan persoonlijke voordeeltjes. Eindelijk is de vorm van koopen door eigen organen en dus voor eigen reken.ng met vrij van het gevaar, dat grooter wordt naarmate de onderneming zich uitbreidt, een reden die in de wereld van de kleine ondernemingen niet zonder invloed is. »Men meent daarom — schrijft men uit G^ttingen') — dat een onderlinge aaneensluiting voor den inkoop die een partikulier uitvoert voor zijne rekening en op zijn naam ten behoeve van de deelnemende zaken, beslist de voorkeur verdient. Daarvoor moesten de vereenigde kooplieden het werk zoodanig onder elkander verdeelen, dat ieder de aanschaffing en verdeeling over de leden van een bepaald artikel op zich neemt." Zooveel te erger, waarschijnlijk, zal men opzien tegen het gemeenschappelijk verkoopen, dat, volgens zekere plannen, wel ieder deelnemer voor eigen rekening laat werken, maar overigens een gemeenschappelijke inrichting noodig maakt van bijna het geheele bedrijf. ,Ver" eenigd inkoopen is hierbij zoo goed als stilzwijgend ondersteld, en reeds de plaatselijke vereeniging van alle ') GRaVELL II, 83/4. vakgenooten is met voortdurend onderling toezicht te zeer verbonden om algemeen aantrekkelijk te zijn. Men vergelijkt het bij de inrichting van markten en hallen, waarmee uiterlijk groote overeenkomst bestaat, doch voor het genot der zelfstandigheid met dit verschil, dat de neringdoenden daar gewoonlijk slechts een gedeelte van hun zaak hebben en een gedeelte van hun tijd doorbrengen, terwijl het beginsel van den georganiseerden verkoop leidt tot het koncentreeren van het bedrijf, waar de verkoop plaats heeft. — Evenwel is ook hier verschil in hoogte van organisatie denkbaar. Twee vormen, evenals bij het vereenigd inkoopen, werden voorgeslagen ; de een meer, de ander minder sterk gekoncentreerd. De eerste stap zou zijn de oprichting van een gemeenschappelijk verkoophuis waaraan Grüvell die het plan recommandeert en finantieel uitwerkt, den naam geeft van »Sortimentswaarenhauser," met welk pleonasme bedoeld is een onderscheid aan te duiden met de andere ontworpen instelling, de tweede stap, het »Genossenschaftswaarenhaus." Bazaars in den zin van enorme winkels zouden beiden zijn, doch de eerste een bazaar van alle soorten van artikelen in de stad of streek per kleinhandel verkocht; de tweede voor alle artikelen van een enkele soort. Men zou dus krijgen «Sortimentswaarenhausen", waar tegelijk alle zes groepen b. v. van de Pruisische belastingwet te vinden waren, maar dan in een groote plaats, b.v. zes exemplaren. Daarentegen volgens het andere stelsel in dezelfde plaats ook zes »Genossenschaftswaarenhauser, doch dan een voor elke groep van waren. Uit een maatschappelijk oogpunt, voor het verbruik, is het laatste systeem ongetwijfeld het betere instrument '): de vereeniging van alle waren van éen soort geeft een volledigheid van keus welke voor de juiste voldoening der behoefte de beste waarborg is. Doch daarentegen is de plaatselijke band voor de handelaars in één en hetzelfde artikel, beoefenaren van één en hetzelfde vak, klemmender dan in het andere geval voor de gezamenlijke verkoopers in den »Sortimcntsbazar", die ieder verschijnen met zooveel soorten van goederen als hem goeddunkt en door het verschil in zijn handel ook persoonlijk meer zelfstandig blijft. Bovendien voert de aanwezigheid van alle dezelfde kooplieden uit den omtrek in één gebouw eerder tot een wederom hoogeren vorm van organisatie. — Uit verscheidene plaatsen, Hamburg, Berlijn, Dresden, wordt de voorgenomen oprichting van >Assortimentswaarenhauser" gemeld, — »doch", zegt Damaschke, die van het kleinburgerlijk-socialistisch standpunt der landnationalisatie het plan aanbeveelt, »van praktische uitvoering heeft men tot dusver niet gehoord" 2). J) »Für unsere gegenwartige Verhaltnisse mochten wir die zweite Art fast als die geeignetere halten, obwohl wir nicht ansehen, die nach der ersteren Manier errichteten Genossenschaftshauser als die höhere, edlere, vollkommenere Form derselben zu betrachten." (Grüvell t a. p 43^- 0) Vom Gemeinde-Sozialismus, Berlijn, 1900, bl. 41/2. Het verste uitzicht in de richting van georganiseerden verkoop werd geopend in de brochure van Paul Dehn, Die Groszbazare und Massenzweiggeschafte, (bl. 78 e. v.) 'Wie Zuidduitsche en Oostenrijksche steden kent, zal de groote koophuizen met talrijke kleinere en middelsoort winkels hebben opgemerkt, die van oudsher daar nog staan, of op het marktplein of aangebouwd bij het raadhuis. Zulke koophuizen vindt men in alle Duitsche steden, andere in Hirschberg, Münster, Innsbrtick, Budweis enz., uit lateren tijd in Mannheim en Karlsruhe. In den regel loopen de toegangen tot de winkels in een hal uit, waar altijd een druk verkeer is. Nauwkeurige navolging van deze inrichting zou nu zeker onder de tegenwoordige omstandigheden niet wenschelijk zijn, maar wel zou men de gedachte die de grondslag van die huizen was, in modernen vorm kunnen wezenlijken, en wel door den bouw van winkelhallen voor kleinere ondernemers, ongeveer als de hallen voor den verkoop van levensmiddelen die in het algemeen immers zeer voldoen. Op dezelfde wijs konden zij gebouwd worden voor stedelijke rekening en onder stedelijk toezicht staan, zoo mogelijk, zonder kosten voor de stad of hoogstens in het begin, gelijk ook gebeurd is met de markten voor eetwaren. ... Men zal toegeven, dat een zoodanig warenhuis voor het minst een even groote, waarschijnlijk een veel grootere aantrekking op het publiek zou uitoefenen, als de partikuliere ondernemingen van dien aard." Zouden de onderlinge betrekkingen van de winkeliers door deze inrichting niet nog meer door de konkurrentie worden verbitterd? vraagt men. Integendeel, antwoordt de heer Dehn «Veeleer zouden de konkurrentie-verhoudingen getemperd worden, nadat de buurschap een zeker gemeenschapsgevoel had ontwikkeld en in de eerste plaats verstandige prijsbepalingen zou hebben mogelijk gemaakt. . Verstandige prijsbepalingen! — duizendjarige droom van warenproducenten, hun stelsel te zuiveren van wat het voor hen onaannemelijks heeft: de konkurrentie, maar die de voorwaarde is waarop de menschheid het verdraagt. Helaas, als de droom op het punt staat te worden verwezenlijkt, en het Monopolie de Konkurrentie heeft vervangen — ontwaakt de slaper, doch niet meer in den nacht van het kapitalisme, dat het monopolie schept maar niet verdraagt. — Het vooruitzicht door den middenstandspublicist geopend, is nog ruimer dan hij kon bedoelen. Wij zien aan den horizon van de kapitaalskoncentratie het ons reeds van elders bekende wolkenbeeld verrijzen : gezegd monopolie van de verstandige prijsbepaling, waaraan dezelfde openbare machten welke de winkelhallen hebben gesticht en administreeren, een eind zullen moeten maken, vrijwillig of gedwongen, — noodzakelijk een eind door het onvermijdelijke middel van het eigen beheer en bedrijf. Eerst hebben deze schrijver en zijne geestverwanten gewaarschuwd, dat het onbeschermd laten van de winkeliers zich zou wreken in den kreet: de socialisten komen. Hij laat ons nu zien, onwillekeurig het is waar, dat zij op alle manieren komen.