theosofische bibliotheek. F 98 2e SERIE. No. 12. Witte en Zwarte Tooverij DOOR C. W. LEADBEATER IN "SOME OLIMPSES OF OCCULTISM". (UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR J. D. v. K. V.). .-. .-. ioos. Uitgegeven en in den iiancfel gebracht door de Theosofische Uitgeverszaak „GNOSIS" Insulindeweg 171 - Amsterdam-O. 2g7 DOOR g. W. LEADBEATEg IN «SOME GLIMPSES OF OCCULTISM". (UIT MET ENGELSCH VERTAALD DOOR J. D. v. K. V.)« ••• ••• ••• 2' SERIE. No. 12. Witte en Zwarte Tooverij ■VmVA ♦ ♦ ♦ » WJW i„theosofische bibliotheek. Uitgegeven en in den handel gebracht door de Theosofische Uitgeverszaak „GNOSIS" Insulindeweg 171 - Amsterdam-O. 267 J9QS. WITTE EN ZWARTE TOOVERU. De omschrijving van het woord toovérij is volgens het Woordenboek "het gebruik van bovennatuurlijke middelen om bovennatuurlijke gevolgen voort te brengen". In de Theosofie kunnen wij ons met die omschrijving niet vereenigen, omdat wij beweren dat niets bovennatuurlijk is en dat ieder verschijnsel, hoe ongewoon of vreemd het ook moge zijn, geschiedt in gehoorzaamheid aan de wetten der natuur. Wij erkennen volkomen, dat de mensch tot nu toe zeer weinig van deze wetten kent en dat dientengevolge vele dingen kunnen gebeuren, die hij niet kan verklaren; maar naar analogie redeneerende zoowel als naar onmiddelijke aanschouwing, zijn we er geheel zeker van, dat de wetten zelf onveranderlijk zijn en dat wanneer iets voor ons onverklaarbaars geschiedt, de onverklaarbaarheid is te wijten aan onze onbekendheid met de wetten en niet aan de één of andere overtreding daarvan. Onze kennis is tot nu toe op zooveel manieren zoozeer beperkt, dat het volstrekt niet opmerkelijk is, dat wij nu en dan in aanraking komen met voorvallen, die wij niet begrijpen. Wij kennen slechts één klein gedeelte onzer wereld — niets anders als dit laagste grofstoffelijk deel ervan; en zelfs daarmee is onze bekendheid in werkelijkheid slechts zeer beperkt en oppervlakkig. Maar de gemiddelde mensch is zich allerminst bewust van den omvang zijner onwetendheid; en dus wordt hij geërgerd en verrast bij iedere openbaring die de grenzen van zijn oneindig kleine ervaring overschrijdt. c \ f ^g.i^ WITTE EN ZWARTE TOOVERIJ. De omschrijving van het woord toovérij is volgens het Woordenboek "het gebruik van bovennatuurlijke middelen om bovennatuurlijke gevolgen voort te brengen". In de Theosofie kunnen wij ons met die omschrijving niet vereenigen, omdat wij beweren dat niets bovennatuurlijk is en dat ieder verschijnsel, hoe ongewoon of vreemd het ook moge zijn, geschiedt in gehoorzaamheid aan de wetten der natuur. Wij erkennen volkomen, dat de mensch tot nu toe zeer weinig van deze wetten kent en dat dientengevolge vele dingen kunnen gebeuren, die hij niet kan verklaren; maar naar analogie redeneerende zoowel als naar onmiddelijke aanschouwing, zijn we er geheel zeker van, dat de wetten zelf onveranderlijk zijn en dat wanneer iets voor ons onverklaarbaars geschiedt, de onverklaarbaarheid is te wijten aan onze onbekendheid met de wetten en niet aan de één of andere overtreding daarvan. Onze kennis is tot nu toe op zooveel manieren zoozeer beperkt, dat het volstrekt niet opmerkelijk is, dat wij nu en dan in aanraking komen met voorvallen, die wij niet begrijpen. Wij kennen slechts één klein gedeelte onzer wereld — niets anders als dit laagste grofstoffelijk deel ervan; en zelfs daarmee is onze bekendheid in werkelijkheid slechts zeer beperkt en oppervlakkig. Maar de gemiddelde mensch is zich allerminst bewust van den omvang zijner onwetendheid; en dus wordt hij geërgerd en verrast bij iedere openbaring die de grenzen van zijn oneindig kleine ervaring overschrijdt. Met betrekking tot dit vraagstuk der tooverij zijn vele menschen gewoon geheel denzelfden twijfel uit te spreken als zij doen ten aanzien van telepathie, genezing door gedachten") mesmerisme, verschijningen en spiritualisme ; zij zijn gewoon te zeggen : "Bestaat er zoo iets als tooverij En altijd worden er menschen gevonden, die de mogelijkheid ontkennen van alles, wat buiten hun eigen ervaring ligt; "wij hebben die dingen nooit gezien" zeggen zij, "en dus weten wij, dat allen die ze wèl gezien hebben of dwazen of schurken zijn, öf bedriegend öf bedrogen". Het is nutteloos woorden te verspillen aan lieden, wier verstand dermate onontwikkeld is; het is beter hen ongestoord te laten om te wentelen in de zelfgenoegzaamheid van hun eigen onoverwinnelijke onwetendheid. Zij zijn in den toestand van den Afrikaanschen Koning die verontwaardigd was over de schaamtelooze valschheid van den reiziger, die verzekerde, dat in andere landen water somtijds stijf werd. Ys lag buiten zijn ervaring en dus ontkende hij de mogelijkheid van zijn bestaan; en juist op hetzelfde verstandelijk peil staan de menschen die onwetend, belachelijk maken, wat zij niet begrijpen. Wanneer wij de in het Woordenboek gegeven omschrijving willen verbeteren, kunnen wij tooverij beschrijven als het gebruik maken van krachten, waarvan men nog niet weet, dat zij zichtbare gevolgen veroorzaken. In zeer vele gevallen is het het beheerschen van zulke krachten door den menschelijken wil. Er zijn wederom menschen die zouden willen ontkennen, dat eenige kracht onmiddelijk door den wil kan worden beheerscht en wederom is het eenvoudig de vraag, hoeveel die persoon toevallig weet. De onervaren maar verwaande mensch zal alles en alles ontkennen; de wijzere mensch, die gestudeerd heeft, heeft geleerd voorzichtiger te zijn * Mind-cure. en dus stelt hij in de plaats van ijdele beweringen een nauwkeurig onderzoek. Het aannemen dezer laatste houding ten aanzien van het veroorzaken van stoffelijke gevolgen door tot nu toe niet bekende krachten zal zeer spoedig aantoonen, dat er vele niet twijfelachtige voorbeelden hiervan bestaan en dat zij door zeer gemakkelijke trapsgewijze opklimming kunnen worden in verband gebracht met verschijnselen die zeer gewoon zijn en gereedelijk worden aangenomen. Als wij een dergelijke omschrijving van tooverij aannemen als die boven wordt aangegeven, rijst verder de vraag: wat wordt bedoeld met de bijvoegelijke naamwoorden wit en zwart? In dit verband zijn zij eenvoudig synoniem met goed en slecht. De niet erkende krachten der natuur zijn evenmin uit haar aard goed of slecht als de erkende krachten, electriciteit, stoom of kruit. Al deze dingen kunnen ten goede of ten kwade worden aangewend overeenkomstig den gemoedstoestand van den mensch, die ze gebruikt. Evenals kruit nuttig kan worden aangewend om de rotsen op te ruimen, die het kanaal versperren aan den ingang van een haven, of boosaardig kan worden gebruikt door den slechten mensch om het huis van zijn vijand te verwoesten, zoo kunnen de niet erkende tooverkrachten door slechte menschen voor zelfzuchtige doeleinden worden aangewend of door den goeden mensch voor het helpen en beschermen zijner mede-menschen DE ONBEKENDE KRACHTEN DER NATUUR. Laat ons nagaan wat enkele dezer niet erkende krachten zijn. Toen ik over mesmerisme sprak, had ik het over het bezit van ieder mensch van een zekere hoeveelheid zenuw-ether en ook van een levens-fluide dat stroomde door deze zenuw-ether. Deze beide kunnen, zooals gij u zult berinneren, worden geprojecteerd onder het bestuur van den menschelijken wil; dus op die wijze kan van mesmerisme zelf worden beweerd dat het een gewijzigd soort van tooverij is, daar daarbij deze ongeziene krachten door den menschelijken wil worden gehanteerd en daarbij ongetwijfeld zichtbare gevolgen worden veroorzaakt. De toestand van de behandelde persoon kan tot in zeer aanzienlijke mate worden beïnvloed; niet alleen kunnen alle soorten begoochelingen worden veroorzaakt, maar de ledematen kunnen stijf en ongevoelig voor pijn gemaakt worden en de mensch kan in een diepe trance worden gebracht. Zoodat wij werkelijk kunnen beweren, dat deze krachten, vitaliteit en levens-ether behooren tot die welke kunnen worden gebruikt en gebruikt zijn in de tooverij. Een andere groote kracht, die misschien vaker wordt gebruikt als eenige andere is die van de elementale kernstof. Ik kan onmogelijk van mijn onderwerp afwijken om volledig te beschrijven wat elementale kernstof is, daar dit een geheele lezing zou vereischen. Daarom kan ik er nu slechts een zeer korte schets van geven en voor volledige inlichting moet ik mijne hoorders naar de Theosofische handboeken en tekstboeken verwijzen. Toen ik over wedergeboorte en de verschillende lichamen van den mensch sprak, verklaarde ik hoe de ego, wanneer hij nederdaalde voor een nieuwe geboorte, om zich heen stof van de verschillende gebieden verzamelde opdat hij later voertuigen zou kunnen bouwen, passende bij elk dezer hoogten. Men moet zich herinneren, dat al deze stof — zoowel die, welke de ego rondom zich heen trekt voor zijn eigen gebruik als de groote zee van stof, die daar buiten ligt — niet dood is maar bezield met leven. Dit leven is in zijn wezen goddelijk, want er is geen leven, dat niet goddelijk is; maar desniettegenstaande is het in een veel vroegere ontwikkelingsphase dan het leven, dat zich openbaart in de menschheid of in de dieren- en planten- rijken. Wij moeten dan begrijpen, dat al deze stof is geladen met een soort leven; en de studie van het occultisme stelt ons in staat om onderscheid te maken tusschen de vele varieteiten van dit vreemde leven en te leeren, dat deze verschillende soorten in de tooverkunst voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt. De fijnere en meer kneedbare stof van de astale en gedachte-gebieden is zeer gevoelig voor de werking van den menschelijken wil; zoodat de levende kracht welke dit leven inhoudt tot op zeer groote hoogte ter beschikking staat van ieder, die leert, hoe het te gebruiken. Soms lezen wij in de Theosofische letterkunde over "elementalen". In eigenlijken zin is het woord slechts van toepassing op tijdelijke schepsels door de werking van den menschelijken wil opgebouwd uit dit levend bestaan en den stof waarin het is ingeboren. Zulke wezens zijn natuurlijk niet duurzaam en zijn in geen enkele beteekenis van het woord ontwikkelende wezens. Dat wil zeggen, het leven waaruit zij zijn samengesteld heeft een ontwikkeling op zichzelf als leven; maar het wezen dat tijdelijk daaruit wordt samengesteld heeft geen ontwikkeling als een wezen en geen vermogen om weder te worden geboren. Het kan inderdaad worden beschreven als tijdelijk bestaande uit een lichaam en een ziel want de stof en haar levende kernstof vormen een voertuig dat wordt bezield door de gedachte, die uitgeworpen wordt; en de duur van dezen gedachte-vorm als een afzonderlijk wezen hangt geheel af van de sterkte der gedachte-kracht die zijn bezielend beginsel is en hem tezamen houdt. Zoodra die kracht wegsterft zal zijn lichaam van astrale of gedachte-stof, doordrongen van elementale kernstof, uiteenvallen en de kernstof en stof zullen eenvoudig terugkeeren tot de omringende omgeving waaruit zij waren getrokken. Deze gedachte-vormen kunnen evenwel, zoolang zij duren, buitengewone gaven en vermogens bezitten; en het gebruik daarvan door den wil van den denker is een van de meest algemeene handelingen in de tooverkunst, en toch één van die welke de meeste uitwerking hebben. Een buitengemeen nuttig en verduidelijkend artikel over het onderwerp der gedachtevormen, geschreven door Mevrouw Resant, zal men vinden in Lucifer van September 1896. Ik kan dit krachtig voor zorgvuldige studie aanbevelen aan allen die in deze zaak belangstellen, daar de gekleurde illustraties die daar worden gegeven, den onderzoeker zullen helpen om een goed begrip te krijgen van de wijze waarop zulke krachten werken. NATUURGEESTEN. Wij moeten ook een andere klasse van wezens beschouwen, die zeer veel in de tooverkunst worden gebruikt; en ditmaal handelt het over werkelijke en ontwikkelende wezens — niet slechts over tijdelijke scheppingen. Er is een heel rijk van krachtig leven dat in het geheel niet behoort tot onze menschelijke lijn van ontwikkeling maar daarmee evenwijdig schijnt te loopen, en toch van deze zelfde wereld, waarin wij leven, gebruik te maken. Deze ontwikkeling omvat alle graden van verstand, van wezens in dat opzicht op de hoogte van ons dierenrijk af, tot anderen die gelijk staan met of zelfs verre overtreffen het hoogste ïntellektueele vermogen van den mensch, toe. Deze ontwikkeling schijnt gewoonlijk niet neer te dalen tot het lagere gedeelte van het grofstoffelijk gebied; haar leden nemen tenminste nooit vaste grofstoffelijke lichamen aan zooals de onze. De groote meerderheid van hen, waarover wij moeten handelen bezitten slechts astrale lichamen ofschoon zeker enkele soorten neerdalen tot het etherische deel van het grofstoffelijk gebied en zich met die stof bekleeden, aldus zich nader brengende tot de grens van het gewone menschelijke gezicht. Er zijn groote menigten van die wezens en onder hen een bijna oneindig aantal soorten en klassen en stammen. Ruim genomen, kunnen wij ze in twee groote klassen verdeelen [a) Natuurgeesten of feeën [b) engelen of, zooals zij in het Oosten genoemd worden, devas. Deze tweede klasse begint op een hoogte, die overeenkomt met die van den mensch maar reikt tot hoogten ver boven die welke de menschheid tot nu toe is genaderd, zoodat haar verband met tooverij natuurlijk zeer gering is en slechts behoort tot één der beide soorten waarover wij terstond zullen spreken. De natuurgeesten zijn bij vele verschillende namen genoemd in verschillende landen. Wij lezen over hen als feeën, elven, tooivercrodinnen, kabouters, nimfen, dwergen, salamanders, waternimfen, huisfeeën of "goed volkje" en overleveringen van hun verschijning bij sommige gelegenheden bestaan in ieder land onder de zon. Men heeft gewoonlijk gedacht, dat zij slechts de schepping waren van het volksbijgeloof en ongetwijfeld is het waar, dat zeer veel over hen gezegd is, dat geen wetenschappelijk onderzoek kan verdragen. Desniettemin is het volkomen waar, dat er zulk een ontwikkeling bestaat en dat haar leden zich bij sommige gelegenheden, ofschoon zelden, aan het menschelijk oog vertoonen. Als regel hebben zij volstrekt geen aansluiting met menschen en de meerderheid van hen schuwt eerder de tegenwoordigheid van den mensch dan dat zij haar zoeken daar zijn slecht-beheerschte gemoedsbewegingen hartstochten en begeerten voor hun de bron zijn van veel hinder en scherpe pijn. Niettemin hebben nu en dan buitengewone omstandigheden sommigen hunner in onnuddelijke aanraking en zelfs vriendschap met den mensch gebracht. Natuurlijk bezitten zij hun eigenaardige krachten en manieren van doen en in vele gevallen kunnen zij of bewogen öf gedwongen worden om hunne vermogens ten dienste van den studeerende in het occultisme te stellen. Ofschoon zij tot nu toe niet geïndividualiseerd zijn en in dat opzicht eerder overeenkomen met het dierenrijk dan met de menschheid, is toch hun verstand in vele gevallen volkomen gelijk aan dat van den mensch. Zij schijnen echter persoonlijk slechts weinig verantwoordelijkheidsgevoel te hebben en de wil is over het algemeen eenigszins minder ontwikkeld bij hen dan bij den gemiddelden mensch. Zij kunnen daarom gemakkelijk worden beheerscht door de uitoefening van mesmerische kracht en kunnen dan op vele manieren worden gebruikt om den wil des toovenaars te volbrengen. Er zijn vele doeleinden waarvoor zij gebruikt kunnen worden en zoolang de taak, die hen wordt opgelegd in hun macht is zal die getrouw en zeker worden vervuld. Dit alles zal ongetwijfeld vele menschen vreemd en nieuw voorkomen maar ieder studeerende in het occultisme zal wat ik hier gezegd heb ten aanzien van het bestaan dezer wezens en de mogelijkheid om op vele wijzen te worden gebruikt door iemand die hen begrijpt, bevestigen. Ik heb zelf zeer veel studie van dit onderwerp gemaakt en gij moet mij daarom vergeven als ik zoo positief en als het ware zoo van zelf sprekend mij schijn uit te laten ten aanzien van vele dingen die de meerderheid van u voorkomen twijfelachtig of buiten menschelijk weten gelegen te zijn. Een volledig verslag te geven van al de vele klassen dezer natuurgeesten zou zijn een soort natuurgeschiedenis te schrijven van het astraal gebied en om ze alle te beschrijven zouden wij vele groote deelen noodig hebben. Toch moet de mensch die de zoogenaamde praktische tooverij, volledig en met goed gevolg wil beoefenen, niet alleen in staat zijn om onmiddelijk op het gezicht al deze duizenden soorten te herkennen, maar ook moet hij weten welke van hen het best kunnen worden gebruikt voor eenig bijzonder stuk werk waaraan hij bezig is. De krachten, die ik heb aangegeven zijn die welke het meest algemeen bij de gewone soorten tooverij worden gebruikt; maar bovendien heeft de bestudeerder van het occultisme tot zijn beschikking reusachtige voorraden kracht van verschillende soort, die nog niet aan de wetenschappelijke wereld bekend zijn. Er bestaat een etherische drukking zooals er een atmosferische drukking bestaat; maar de man van wetenschap zal nooit in staat zijn, deze kracht te gebruiken of zelfs om haar bestaan aan te toonen tot hij de één of andere stof uitvindt die ondoordringbaar is voor ether, zoodat hij een kamer of vat kan vervaardigen waaruit de ether kan worden gepompt precies als de lucht aan de vergaderbak van een luchtpomp wordt onttrokken. Aan de occulte wetenschap zijn methodes bekend volgens welke dit kan worden gedaan en zoo kan een geduchte etherische drukking worden ingehouden en benuttigd. Dan zijn er ook nog machtige electrische en magnetische stroomen, die hij, die er verstand van heeft kan doen ontstaan en neerbrengen naar het grofstoffelijk gebied; en een enorme hoeveelheid kracht kan worden vrijgelaten eenvoudig door stof van den eénen toestand in den anderen over te brengen. Zoodat er op verschillende wijze in de natuur veel kracht beschikbaar is voor den man, die weet hoe hij die kan gebruiken ; en al die kracht is gemakkelijk te beheerschen door den ontwikkelden menschelijken wil. Een ander punt, dat niet vergeten moet worden, is, dat overal om ons heen zij zich ophouden, die wij dood noemen, dat wil zeggen, zij, die slechts kort geleden hun grofstofïfelijk lichaam hebben afgelegd en nog dicht om ons heen zweven in hnn astraal voertuig. Zij kunnen ook worden beïnvloed, hetzij mesmerisch of door overreding, geheel zooals men dat hen, die in het vleesch zijn, kan doen; en er doen zich zeer vele gevallen voor waarin wij met hunne daden en met de mate waarin hun beheersching van astrale krachten in werking kan worden gezet rekening moeten houden. DE TOOVERKl'NST DOOR HEVELEN. Het kan zijn nut hebben, het onderwerp tooverij in twee groote deelen te verdeelen naar de methoden die zij aanwendt; en wij kunnen die respectivelijk karakteriseeren als de stelsels van evocatie en invocatie, van bevel en van verzoek. Laat ons het eerst genoemde het eerst beschouwen. Ofschoon het door middel van vele verschillende kanalen kan handelen, is de ééne groote kracht waarop alle tooverij van deze eerste soort berust, de menschelijke wil. Door deze kan de levenskracht en zenuwether worden bestuurd; door deze kunnen alle soorten elementale kernstof worden geleid, uitgezocht en in eenvoudige of samengestelde vormen worden gebouwd naarmate van het werk, dat zij hebben te doen. Door hem kan een volmaakte magnetische beheersching worden verkregen over alle klassen van natuurgeesten; door deze kan ook de wil van anderen, hetzij levendig of dood zóó worden overheerscht, dat zij feitelijk slechts werktuigen in de handen van den toovenaar worden, Het is inderdaad nauwelijks mogelijk de grenzen van de kracht van den menschelijken wil, wanneer die behoorlijk wordt geleid, te bepalen; hij reikt zoo veel verder dan de gewone mensch ooit veronderstelt, dat de resultaten door middel daarvan verkregen, hem wonderlijk en bovennatuurlijk voorkomen. De studie van dit onderwerp brengt iemand langzamerhand tot het besef wat bedoeld werd met de opmerking dat wanneer het geloof maar groot genoeg was, het bergen zou kunnen verzetten en in zee werpen; en zelfs deze oostersche beschrijving schijnt nauwelijks overdreven wanneer men niet twijfelachtige en als waar bewezen voorbeelden van wat door deze wonderbare kracht is tot stand gebracht onderzoekt. Naar wanneer opdat deze machtige machine van den wil uitwerking zal hebben, moet de toovenaar het meest volkomen vertrouwen hebben. Dit wordt op verschillende manieren verkregen naarmate van de soort waartoe het gemoed van den toovenaar behoort. Ruim genomen kunnen wij de toovenaars onder vier hoofden verdeelen, ofschoon wij natuurlijk in een gedetailleerd verhaal de verschillende onderverdeelingen en de wijzigingen van deze in aanmerking zouden moeten nemen. VIER SOORTEN TOOVENAARS. Vooreerst is er een soort van mensch, dat zulk een ijzeren beslistheid bezit en zulk een volkomen vertrouwen in zichzelf en in zijn vermogen om de natuur alleen door de kracht van zijn geest te beheerschen, dat hij zijn doel bereikt alleen door er beslist naar te streven. Hij ziet in, dat zijn wil de ware beweegkracht is en hij weet niet en bekommert er zich niet om door wiens tusschenkomst deze wil moge werken. Hij geeft niet om de methode en kan er zelfs geheel onbekend mee zijn; hij rijdt als 't ware door brute kracht aile tegenstand tegen den grond en doet dat, wat hij wil eenvoudig door de reusachtige kracht van zijn onveranderlijke overtuiging dat het kan en zal worden gedaan. Zulke toovenaars zijn zeer weinig talrijk maar ongetwijfeld bestaan zij; en wanneer zij niet goedaardig zijn kunnen zij buitengewoon gevaarlijk zijn. Zij hebben geen stelsel noodig om vertrouwen te krijgen; zij schijnen dat in hun aard zelf te bezitten. De tweede soort verkrijgt het noodige vertrouwen om te bevelen door zijn volkomen kennis van de zaak waarmee hij bezig is en van de krachten, die hij gebruikt. Hij kan de wetenschappelijke toovenaar worden genoemd want hij heeft een uitgebreide studie van astrale en mentale natuurkunde gemaakt, hij weet alles betreffende de verschillende soorten eleinentale kernstof en de vele klassen natuur-geesten zoodat hij in ieder geval in staat is om precies de meest geschikte middelen te gebruiken om met de minst mogelijke inspanning of moeite het resultaat te bereiken dat hij wenscht. Zijn volkomen bekendheid met zijn onderwerp maakt dat hij er zich geheel in thuis voelt en geheel in staat is om te handelen in alle mogelijke onverwachte omstandigheden, die zich kunnen voordoen. Vele zulke lieden maken ook veel studie van geschikte tijden en seizoenen zoowel als van geschikte krachten ; zij weten nauwkeurig op welk oogenblik het het gemakkelijkst zal zijn een zeker resultaat te bereiken en zoo verkrijgen zij wat zij noodig hebben met de minst mogelijke moeite. Dit geheele vraagstuk van tijden en seizoenen en van periodieke invloeden die komen en gaan is buitengewoon belangrijk; maar het zou ons te ver van de hoofdlijn van ons onderwerp afleiden wanneer wij ons van avond daarin begaven, want het zou beteekenen het openen en het overzien van het geheele vraagstuk der astrologie. Het is voor ons voor het oogenblik voldoende als wij begrijpen, dat er tijden zijn wanneer, en voorwaarden waaronder sommige krachtsinspanningen veel gemakkelijker kunnen worden gedaan, zoodat dat, wat op den éénen tijd slechts met de uiterste moeite of misschien in het geheel niet, kon worden gedaan op een anderen tijd met betrekkelijk gemak kan worden verricht. Dit wijst klaarblijkelijk op het bestaan van invloeden veroorzaakt door de planeten of anderszins, die op en binnen onze wereld werken; en de volledige kennis van al deze invloeden en van hunne samenstelling zou natuurlijk noodig zijn voor den werker in praktische tooverij. Een ander soort toovenaar verkrijgt het noodige vertrouwen om zich gehoorzaamheid aan zijn bevelen te verzekeren door middel van geloof of toewijding. Hij heeft zoo'n krachtig geloof in zijn leider of godheid, dat hij volstrekt zeker is, dat ieder in dien naam uitgesproken bevel onmiddellijk moet worden gehoorzaamd. Ik spreek niet alleen van resultaten die op het mentale en op het astrale gebied kunnen worden bereikt maar ook van zeer bepaalde zichtbare uitkomsten op het grofstoffelijk gebied. Wij behoeven slechts de kerkgeschiedenis te lezen om vele gevallen aan te treffen van allerwonderbaarlijkste genezingen van lichamelijke ziekten die zijn teweeggebracht door juist zulke besliste pogingen van het geloof als die waarover ik sprak. De gestaafde verhalen van de genezingen te Lourdes in Frankrijk en te Knock in Ierland toonen ongetwijfeld aan, dat zeer vele kwalen, zelfs van zuiver stofïelijken aard zwichten voor een vast geloof. Ieder, die op die wijze voldoende vertrouwen heeft verkregen, zal bemerken, dat zijn wil daardoor zoo versterkt is, dat hij in staat zal zijn de meest onverwachte resultaten te bereiken. Men moet niet vergeten, dat het zijn eigen wil is, die het verlangde resultaat brengt — niet de tusschenkomst van den Grootere wiens naam hij noemt. Ik weet, dat vele ernstige Christenen de genezing onmiddelijk aan Christus zouden willen toeschrijven, in wiens naam zij verricht werd; maar een diepere studie van het onderwerp zal hen toonen, dat geheel gelijksoortige en even verwonderlijke genezingen verricht zijn door even ernstige lieden in naam van den Heer Boeddha of in den naam van Mithra of van welken andere van de groote Leiders en Meesters van de wereld ook. Het is het ontzaggelijke geloof dat de kracht geeft; waarin of in wien men gelooft doet er maar weinig toe. De grootere persoonlijkheid wier naam wordt ingeroepen kan zich zelfs wel onbewust zijn van wat geschiedt; en al weet hij ervan en al komt hij op de een of andere wijze tusschenbeide, dan kunnen we zeker zijn, dat hij dat eerder zal doen door het geloof en den wil van zijn volgeling te versterken dan door eenige bijzondere krachtsinspanning van zichzelf. Nog een andere klasse bestaat uit hen, die in de kracht van zekere ceremoniën of formules gelooven. Voor hen en door hen toegepast hebben de formules of ceremoniën ongetwijfeld uitwerking; maar in de meeste gevallen is het niet omdat die vormen de één of andere goede eigenschap in zich hebben maar door het volkomen vertrouwen van den toovenaar, dat wanneer hij ze gebruikt het resultaat onvermijdelijk moet volgen. Wanneer wij het één of andere verhaal van het werken der middeleeuwsche alchemisten lezen, zien wij, dat zij zekerlijk vele zulke ceremoniën hadden en dat de meerderheid hunner zichzelf niet in staat zou hebben geacht om hun resultaten te bereiken zonder de omstandigheden waaraan zij gewend waren. Zij droegen tabberds van een bepaalde soort, zij gebruikten bepaalde kabalistische figuren, zij zwaaiden om hun hoofd zwaarden, die voor bepaalde doeleinden gemagnetizeerd waren; zij brandden bepaalde kruiden of sprenkelden zekere essences. Het is waar, dat sommige van deze dingen een zekere eigen kracht hebben, maar in verreweg de meeste gevallen is alles wat zij doen, een volmaakt vertrouwen geven aan den uitvoerder en zoo zijn wil tot het vereischte punt versterken. Zijn leermeesters of geschriften hebben hem gezegd, dat al deze toebereidselen uitwerking hebben en dat hij zeker zal slagen wanneer hij ze gebruikt. De man alleen zou misschien weifelen en angstig zijn ; maar met de gepaste kleederen en teekens en wapenen voelt hij zich zoo zeker van succes dat hij zonder aarzeling recht op zijn doel afgaat. DRIE SOORTEN KRACHT. Een toovenaar van elk dezer soort heeft de krachten van drie gebieden tot zijn beschikking — het mentale, het astrale en het etherisch-stoffelijke. Deze kunnen alle door den menschelijken wil worden geleid en bij het gebruiken van één dezer zal iemand ongetwijfeld ook zekere trillingen in de andere in beweging zetten. De wetenschappelijke toovenaar zal uit deze kiezen en zoo zichzelven veel inspanning besparen. Wanneer hij geen wetenschappelijke methode van tooverij gebruikt is het waarschijnlijk dat de uitvoerder bijna altijd veel meer kracht in beweging zet en veel meer energie gebruikt dan in het geheel noodig is voor het doel dat hij tracht te bereiken; desalniettemin verkrijgt hij ook zijn resultaten, zij het ook ten koste van veel overtollige stoornis en onnoodige vermoeienis voor zichzelf. Zonder in details te treden, is het niet moeielijk te zien, hoe iemand die de kunst verstaat, de keuze van zijn materialen zou doen. Als hij te doen had met èen man van groote verstandelijke ontwikkeling en scherpe ontvankelijkheid op het mentaal gebied, zou het klaarblijkelijk het beste zijn hem op dat gebied te naderen door middel van een bepaalde gedachte of door den dienst der natuurgeesten, die daar verblijf houden. Wanneer hij, aan den anderen kant, te doen had met iemand, wiens leven bovenmate emotioneel was, zou hij het waarschijnlijk gemakkelijker vinden hem langs dien weg een indruk te geven en dus zou hij gedachtevormen zenden in astrale stof gehuld of de diensten gebruiken van de lagere soort natuurgeesten wier lichamen van de stof van dat gebied gemaakt zijn. Als hij te doen had met iemancl van grof materieel«jn aard, iemand die diep ondergedompeld was in het grofstoffelijk gebied, dan zou het klaarblijkelijk beter zijn de krachten en wezens te gebruiken, die zich het gemakkelijkst in grove stof kleeden. Maar in al deze gevallen gelijkelijk is de beweegkracht op den achtergrond eenvoudig de ontembare wil van den werker, door welke kanalen hij het ook het beste moge vinden te werken. TOOVERIJ IN DEN GODSDIENST. Wij vinden overvloed van sporen van deze tooverij door bevelen in de ceremoniën die aan bijna eiken godsdienst ter wereld verbonden zijn. Gij zult u herinneren, dat ik toen ik over het Boeddhisme sprak, uw aandacht vestigde op een uiting ervan die zich voordoet in verband met het zingen van de Pirit; en gij zult er vele teekenen van vinden in de verhalen, die men ons doet van oude Egyptische ceremoniën. Wrij hebben zelfs duidelijke overblijfselen ervan veel nader bij ons dan die, want wij kunnen ze steeds weer zien verschijnen in de godsdienstige ceremoniën der Christelijke kerk. Bijvoorbeeld, is het studeerenden in praktisch occultisme welbekend dat van alle stoffen water het gemakkelijkst met kracht kan worden geladen. Het kan zeer gemakkelijk worden genoopt om invloed van een bijzondere soort op te zuigen en zal deze onverzwakt gedurende langen tijd bewaren. Wij zien een groote overeenstemming hiermede op het grofstoffelijk gebied, want wij weten dat water dat onbedekt in een slaapkamer gestaan heeft gedurende den nacht, geheel ongeschikt is om te drinken, daar het gretig in zich alle onzuiverheden heeft opgenomen gedurende dien tijd afgeworpen door de grove lichamen der slapers. Men heeft bevonden, dat het even gemakkelijk met magnetisme van elke soort kan worden geladen, voor kwade of goede doeleinden, zooals men zal zien uit de verhalen van verschillende mesmerische proefnemingen in bijna elk boek, aan dat onderwerp gewijd. Dit feit schijnt welbekend geweest te zijn aan hen die de ceremoniën der vroeg-Christelijke kerk instelden. Zelfs op den huidigen dag vinden wij wanneer we een Roomsch-Katholieke kerk binnentreden bij de deur een bakje met wij-water, zooals het genoemd wordt, en men zal opmerken, dat de getrouwen wanneer zij binnenkomen hun vingers in dit water doopen en er op hun voorhoofd of borst het teeken des kruizes mee maken. Wanneer men hen naar de beteekenis daarvan vraagt, zullen zij ons zeggen, dat het is om slechte gedachten of gevoelens van zich te verdrijven en zich te reinigen voor den dienst waaraan zij zoo dadelijk deel zullen nemen. De onwetende en bluffende Protestant beschouwt dit waarschijnlijk als een voorbeeld van vernederend bijgeloof; maar dat bewijst als gewoonlijk, dat hij niets van de zaak afweet. Ieder bestudeerder van het occultisme, die de moeite wil nemen om in het Roomsche gebedeboek het voorschrift te lezen voor het maken van heilig water moet getroffen worden door het feit, dat hier ongetwijfeld een bepaald toover-ceremonieel plaats vindt. Den priester wordt voorgeschreven voor het wijden van wijwater, zuiver water en zuiver zout te nemen en hij begint zijn werk met een bewerking die men het bezweren van het zout en het water noemt. Hij moet zekere formules opzeggen, die ofschoon men ze uit beleefdheid gebeden noemt in werkelijkheid bezweringen zijn van de sterkste soort. Hij bezweert het zout en het water na elkaar in zeer besliste taal, bevelende dat alle slechte invloeden er uit zullen worden gedreven en dat zij volkomen zuiver en rein zullen worden; en hem wordt voorgeschreven, terwijl hij dit doet telkens weer zijn hand te leggen op de vaten, die het zout en het water bevatten. Klaarblijkelijk is het eenvoudig een mesmerische ceremonie en de verkeerde invloed — als er één is — zou geheel uitgedreven zijn, wanneer de priester zijn gebeden geëindigd had. Wanneer hij dan zijn grondstoffen gereinigd heeft n.1. er alles uit verwijderd heeft dat verkeerd zou kunnen zijn — gaat hij ze niet een bijzonder en bepaald doel krachtig magnetiseeren. Wederom zegt hij de meest besliste bezweringen op en hem wordt voorgeschreven om steeds weer, wanneer hij die machtige woorden gebruikt, over de grondstoffen met zijn hand het teeken des kruizes te maken, terwijl hij krachtig in zijn gedachte houdt den wil om te zegenen. Dit beteekent natuurlijk, dat hij zoowel het zout als het water verzadigt met zijn eigen magnetischen invloed, speciaal door zijn wil met dit bepaalde doel geladen en gericht — dat dit water overal waar het zal worden gesprenkeld alle kwade gedachten en gevoelens voor zich heen zal drijven. Dan werpt hij met een laatste krachtsinspanning het zout in het water in den vorm van een kruis en de ceremonie is voltooid. Ik twijfel er niet aan, dat er vele priesters zijn die eenvoudig al dit ceremonieel doorloopen als een questie van vorm, zonder eenige gedachte of kracht er in te leggen. Maar ik weet ook dat er vele andere zijn voor wie het ritueel door en door wezenlijk is, mannen, die zeer veel kracht in hunne handelingen leggen; en natuurlijk is in hun geval het water zwaar geladen met een krachtig magnetisme en wordt een beslist magnetisch resultaat bereikt. Ik zelf heb als priester van wat men noemt de ritueele afdeeling van de Engelsche Kerk dit kleine ceremonieel dikwijls uitgevoerd: en ik kan zekerlijk getuigen dat ik in mijn geval vast geloofde in de uitwerking der bewerking en ik twijfel er daarom niet aan, dat het water dat ik magnetiseerde werkelijk geschikt was voor de doeleinden waar het voor bestemd was. Iedereen die psychisch gevoelig is kan gemakkelijk wanneer hij een Katholieke kerk binnen- treedt en even het wij-water met de hand aanraakt, zeggen of de priester, die het wijdde al of niet werkelijke kracht en gedachte in zijn werk gelegd heeft. Gewijd water wordt in vele andere ceremoniën der kerk gebruikt. Bij den doop b.v. wordt het water zorgvuldig gezegend vóór de ceremonie aanvangt; en zelfs in den dienst van de Engelsche kerk zult gij hiervan nog sporen aantreffen, want de priester bidt, dat het water geheiligd moge worden, voor het mystieke schoon wasschen van zonde en wanneer hij deze woorden uit is het de gewoonte dat hij in het water dat gebruikt moet worden, het teeken van een kruis maakt. Men zal zich ook herinneren dat kerken of begraafplaatsen gewijd of bestemd worden voor een heilig doel en daar wordt ook een bijzondere krachtsinspanning uitgeoefend om goede invloeden te verbreiden zoodat allen die binnentreden daardoor in den vereischten godvruchtigen gemoedstoestand zullen worden gebracht. Bijna ieder voorwerp dat in den dienst der kerk gebruikt wordt werd oorspronkelijk op dezelfde wijze gewijd ; de vaten van het altaar, de kleederen der priesters, de bellen, de wierook, alles had zijn bijzondere zegening. De bellen werden doordrongen van zekere trillingssnelheden en een zeker soort magnetisme; het denkbeeld was n.1. dat de gedachte en gevoelens welke deze opwekten zouden worden verspreid overal waar het geluid der bellen heen ging — een volkomen wetenschappelijk denkbeeld van het gezichtspunt der hoogere occulte natuurkunde. Op dezelfde wijze werd de wierook afzonderlijk gezegend, opdat deze zegening zou worden uitgestrooid overal waar haar geur zou doordringen, en dat haar reuk alle slechte gedachte of invloeden zou verdrijven uit de kerk waarin zij gebruikt werd. Klaarblijkelijk wordt ook mesmerische invloed aangewend in de ceremonie van de wijding der priesters; want men zal zich herinneren, dat de bisschop niet alleen zijn handen op het hoofd van den candidaat legt, maar alle priesters, die aanwezig zijn trekken hun kracht op hem samen en leggen hun handen ook op zijn hoofd. Ongetwijfeld is dit, wanneer allen het ernstig meenen, niet slechts een uitwendig teeken; er moet van den één naar den ander een buitengewoon sterke invloed van toewijding en trouw gaan die helpt om het vertrouwen van den pasgewijden priester ten opzichte van het gezag, dat hem is gegeven te versterken. De studeerende in occultisme moet wel inzien, dat al deze dingen klaarblijkelijk overblijfsels zijn uit een tijd toen men zich in de kerk door en door verstond op de praktische tooverkunst. Er is bijna geen ceremonie onder die, welke men in de Grieksche, Roomsche of Anglikaansche kerk toepast die niet één of andere ware occulte beteekenis heeft, ofschoon in onzen tijd vele menschen deze ceremoniën doorloopen uitsluitend als een questie van vorm, en zelfs nooit er aan denken, dat er iets wezenlijks en gewichtigs achter kan zijn. In den ouden tijd waren de menschen niet alleen minder sceptisch maar ook minder onwetend en zij die het ritueel van de kerk instelden wisten zeer goed, wat zij deden. TALISMANS. Dit brengt ons er toe om het vraagstuk der talismans te beschouwen. Vroeger bestond het algemeen geloof dat een juweel of bijna ieder voorwerp mesmerisch met goede of slechte invloeden kon worden geladen; en ofschoon dit denkbeeld in moderne dagen als een bloot bijgeloof zou worden beschouwd is het niettemin ongetwijfeld een feit dat zulk een kracht in een grofstoffelijk voorwerp kan worden verzameld en daar zeer langen tijd kan blijven. Iemand kan zijn magnetisme in zoo'n voorwerp uitstorten zoodat zijn bepaalde trillingssnelheid er van zal uitstralen precies als licht uitstraalt van de zon. Natuurlijk kan de invloed, die in zulk een voorwerp is neergelegd goed of kwaad, nadeelig of heilzaam zijn. In zeer vele gevallen gelijkt zulk een magnetische werking op een opwekkend middel — dat wil zeggen het is een sterke prikkel; in andere gevallen is het ingericht voor het speciale doel om de persoon te kalmeeren en gerust te stellen, zoodat hij zijn vrees of opwinding kan overwinnen. Zulk een talisman kan gemagnetiseerd worden b.v., met het speciale doel om iemand sterk te maken om een zekere verleiding te weerstaan — neem b.v. tegen zinnelijkheid ; en er is volstrekt geen twijfel aan dat zij, wanneer zij op behoorlijke wijze geladen is een zeer krachtigen invloed in de gewenschte richting zal uitoefenen. Hier hebben wij de philosophie der reliquien — de waarheid die ligt achter de wijd-verspreide vereering daarvan en het geloof in hun invloed. Ieder onzer heeft zijn bijzondere snelheid van astrale en mentale trilling en ieder voorwerp, dat lang in aanraking met ons is geweest zal van deze trillings-snelheden doortrokken zijn en in staat zijn ze op zijn beurt af te stralen of om ze met geconcentreerde kracht mee te deelen aan iemand, die het voorwerp mocht dragen of in nauwe aanraking brengen met zichzelf. Alles dus, wat in nauwe aanraking met een grooten heilige of een bijzonder godvruchtig mensch geweest is zal veel van zijn persoonlijk magnetisme met zich dragen en zal natuurlijk de neiging hebben om in den man of vrouw die het draagt eenigszins de zelfde soort gevoel voort te brengen, die bestond in hem van wien het kwam. Ik heb zelf vele voorbeelden gekend waarin zoo'n talisman zeer veel uitwerking had — waarin het bijvoorbeeld mogelijk was, door middel daarvan personen, die terneer geworpen waren door een zenuwziekte te kalmeeren en te verlichten, zoodat zij in staat waren de rust te genieten, die zij zoo wanhopig noodig hadden. Wij moeten niet vergeten dat in zeer vele gevallen het geloot van den drager in den talisman ook in het spel komt en bijdraagt tot de uitwerking. Indien aan een persoon uitdrukkelijk wordt verzekerd door iemand in wien hij volkomen vertrouwen stelt, dat een zekere talisman ongetwijfeld een zeker resultaat zal teweeg brengen, dan draagt zijn eigen krachtige verwachting van dat resultaat veel er toe bij om het te veroorzaken; maar niettemin is het, geheel afgescheiden van 's mans geloof er aan, mogelijk dat een talisman uitwerkingheeft zelfs op hen, die niets van zijn aanwezigheid afweten. Sommige voorwerpen behouden wanneer zij door een werkelijk krachtig mesmerist geladen zijn het magnetisme gedurende een zeer lang tijdsverloop. Ik heb zelf in het Britsch museum Gnostieke toovermiddelen gezien, die nog een bepaald waarneembaren en krachtigen invloed uitstralen ofschoon zij minstens zeventienhonderd jaar geleden gemagnetiseerd moeten zijn; en sommige Egyptische zegels hebben nog uitwerking, hoewel zij zelfs nog veel ouder zijn. Natuurlijk is het hier ook mogelijk een voorwerp ten kwade zoowel als ten goede te laden; en ieder, die de moeite wil nemen om Ennetnoser's "Geschiedenis der Tooverkunst" te lezen zal daarin verscheidene voorbeelden aangehaald vinden. TOOVERMIDDELEN OF MANTRAMS. Een andere zijde van het onderwerp houdt verband met toovermiddelen of mantrams. Dit zijn woord-formules door middel waarvan men verouderstelt dat bepaalde occulte resultaten worden tot stand gebracht. Hier ook worden, evenals in het geval van den talisman ongetwijfeld soms bepaalde gevolgen veroorzaakt, en evenals met de talisman kan dit resultaat op één van twee manieren worden bereikt of beide kunnen daartoe bijdragen. In de groote meerderheid der gevallen doet de formule niets als den wil versterken van de persoon die haar gebruikt en op het gemoed van de behandelde persoon het resultaat, dat men wenscht, dat hij zal teweegbrengen indrukken. Het krachtige vertrouwen van den werker dat zijn formulier haar uitwerking teweeg moet brengen en het geloof van de behandelde persoon dat zulk een efïfect zal worden bereikt zijn dikwijls voor het doel volkomen voldoende. Het moet echter worden vermeld, dat er een veel zeldzamer soort mantrams bestaat waarin de geluiden zelve een bepaalde uitwerking teweeg brengen. Natuurlijk veroorzaakt ieder geluid een zekere trilling en een geregelde opeenvolging van zulke trillingen die volgens een vooraf bepaald plan op elkaar volgen kan zoo worden ingericht dat in den mensch bepaalde gevoelens of gemoedsbewegingen of gedachten worden opgewekt. Vele van de Sanskrit mantrams, die in Indië gebruikt worden zijn van dezen aard. Het is duidelijk, dat in dit geval de tooverspreuk onvertaalbaar zou zijn, dat zij in de oorspronkelijke taal moet worden gebruikt en dat zij correct moet worden uitgesproken door iemand die begrijpt hoe zij moet luiden. Van den anderen kant is het voor het succes van zulk een mantram in het minst niet noodig dat de persoon die haar gebruikt de beteekenis der woorden begrijpt of zelfs dat de geluiden begrijpelijke woorden vormen. Voorbeelden waarin zulke opeenvolgelingen van geluiden geen begrijpelijke woorden maken zal men aantreffen in sommige der Gnostieke geschriften. Men moet niet vergeten dat, op welke wijze de toovenaar ook werkt, door welke middelen hij ook zijn vertrouwen verkrijgt, de krachten die tot zijn be- schikking staan ten goede of ten kwade kunnen worden gebruikt overenkomstig de bedoeling die er achter zit. Wij hebben hoofdzakelijk over de meer aangename zijde van het onderwerp gesproken, door voornamelijk gevallen te behandelen waarin de wil van den werker gebruikt werd om te helpen; maar er zijn geweest en er zijn nog gevallen van kwaden wil en het is van belang dat wij dit begrijpen, omdat zulk een wil dikwijls onbewust kan worden uitgeoefend. Dat behoort echter tot de praktische toepassing van het onderwerp op onszelf, dat ik de volgende week hoop te behandelen, wanneer ik over het gebruik en het misbruik van psychische vermogens spreek. TOOVERIJ DOOR AANROEPING. Laten wij ons nu tot de tweede soort tooverij wenden — die welke werkt door aanroeping — die, welke niet beveelt maar overreedt. Men zal dadelijk zien dat deze soort minder hulpbronnen tot haar beschikking heeft dan de andere. Hier doet de vrager zelf niets; hij roept eenvoudig of koopt iemand anders om, om iets te doen. De gedachtevorm is daarom niet tot zijn beschikking, en evenmin zijn dit de verschillende vormen van krachten zooals de etherische druk of het gebruik der elementale kernstof. Hij bepaalt zich tot het verkrijgen van de diensten van bepaalde levende wezens, hetzij menschelijke of niet-menschelijke. Pogingen in deze richting zijn veel minder ongewoon dan wij op het eerste gezicht zouden veronderstellen; want gij zult opmerken dat wanneer iemand een resultaat tracht te bereiken, iets voor zichzelf te verkrijgen, of feiten of omstandigheden gewijzigd te krijgen door de een of andere tusschenpersoon buiten het grofstoffelijk gebied, hij in werkelijkheid gebruik maakt van tooverij door aanroeping, al moge ook een dergelijke naam hem niet in de gedachte zijn gekomen. Een massa van de gewone soort gebed voor zelfzuchtige doeleinden is in werkelijkheid een voorbeeld hiervan. Ik spreek hier slechts van die lagere soort gebed waarop de naam slechts kan worden toegepast — n.1. dat gebed dat bepaald om iets vraagt. Het woord "prayer" J) is afgeleid van het sanskriet "prashna", door het Latijnsche "precor", en staat in verband met het Duitsche "fragen", zoodat zijn oorspronkelijke en eigenlijke beteekenis slechts kan zijn een bepaald verzoek. Geheel onjuist passen de menschen zeer dikwijls den naam gebed toe op wat in werkelijkheid meditatie of aanbidding is — de overpeinzing van het hoogste ideaal dat de aanbidder kent en de poging om zijn eigen gemoed en hart op te heffen tot dat voorwerp van aanbidding. Maar het heel gewone gebed voor bepaalde en meestal stoffelijke winst is zeker een poging om een invloed van hoogere gebieden tot zich te trekken om zichtbare resultaten te verkrijgen en valt dus duidelijk binnen onze omschrijving van tooverij. Het gebeurt dikwijls dat, wanneer twee volken in een oorlog zijn gewikkeld, elk hunner bidt voor zijn eigen succes en voor de vernietiging der legers van den tegenstander, en dit is zeker een poging om onzichtbare krachten aan zijn zijde aan te werven. Gelukkig echter kan dit voorbeeld om uitwendige invloeden te hulp te roepen zoowel voor goede als kwade doeleinden gebruikt worden en wij bevinden dat vele pogingen op deze wijze gedaan worden om eenige hulp van boven in te roepen voor de ziel. Wellicht is het meest treffende voorbeeld hiervan te vinden in het leven van den Brahmaan. Dat geheele i) Om den zin niet te doen teloor gaan moet dit woord onvertaald blijven. Vert. 26 leven is feitelijk een voortdurend gebed; voor elk zijner daden, zelfs de kleinste, is een bijzondere formule van verzoek vastgesteld. Ofschoon veel meer nauwkeurig en in bijzonderheden afdalende is het ongeveer gelijk aan de formule die in zekere katholieke kloosters wordt gebruikt, waar den novice wordt geleerd om telkenmale dat hij eet, te bidden dat zijn ziel gevoed moge worden met het brood des levens; telkenmale dat hij zijn handen wascht, te verlangen, dat zijn ziel zuiver en rein moge worden gehouden: telkens wanneer hij een kerk binnentreedt te bidden, dat zijn geheele leven een lange dienst moge zijn; telkemale wanneer hij een zaad zaait te denken aan het zaad van God's woord, dat in de eerste plaats in zijn eigen hart moet worden gezaaid opdat hij het op zijn beurt moge zaaien in de harten van anderen en zoo voort. Het leven van den Brahmaan is precies hetzelfde, behalve, dat zijn devotie op grootere schaal is en veel meer in kleinigheden uitgewerkt. Niemand kan betwijfelen, dat hij die werkelijk al deze voorschriften eerlijk opvolgt diep en voortdurend door zulk handelen wordt beïnvloed. Wij zullen zien, dat ofschoon de toovenaar door aanroeping veel meer beperkt is in zijn veld van actie, dan die welke werkt met bevelen, hij niettemin de keuze heeft uit verscheidene klasse wezens tot welke zijn verzoek kan worden gericht. Hij kan bijvoorbeeld hulp vragen van engelen, van natuur-geesten of van de dooden. Wij weten hoe dikwijls en hoe licht onze Roomsch-Katholieke vrienden de hulp inroepen van de beschermengelen, die zij gelooven, dat altijd bij hen zijn. Dat is ongetwijfeld een poging tot het gebruik maken van tooverij door aanroeping en in vele gevallen kan die een bepaald antwoord verkrijgen; of dat gebeurt of niet, in ieder geval wordt eenig resultaat bereikt door 's mans vertrouwen in de uitwerking van zijn smeekbede. SLECHTE AANROEPINGEN. Dit is de goede zijde van zulke tooverij; maar zij heeft ook een werkelijk zeer ernstigen, kwaden kant. Wij zien, dien zich met pijnlijke duidelijkheid vertoonen, in de Voedoe of Obeah ceremoniën der negers. Hierin trachten de toovenaars hulp van buiten in te roepen ten einde kwaad te bewerken op het grofstoffelijk gebied; en het is niet twijfelachtig dat zij soms in hun schandelijke pogingen zeer veel succes hebben. Ik heb hiervan zelf veel gezien in Zuid-Amerika en kan daarom persoonlijk getuigen dat resultaten bereikt worden in deze hoogst ongewenschte richting van werkzaamheid. Hetzelfde kan men van tijd tot tijd zien in Indië meer in het bijzonder onder de bergstammen. Daar is het volstrekt niet ongewoon dat men stamgoden ziet aanbidden en de aanbidding neemt dikwijls den vorm aan van Zoenoffers in ruil waarvoor de stamgod soms gevolgen teweegbrengt op het grofstoffelijk gebied. Wij lezen bijvoorbeeld van dorpen waarin alles goed gaat zoolang de dorpsgod zijne gewone offeranden krijgt; maar van het oogenblik af, dat deze geregelde maaltijden worden achterwege gelaten valt er dadelijk op de één of andere wijze een ongeluk voor. Ik hoorde zelf van een geval waarin van zelf vuur uitbrak in de verschillende hutten van het dorp zoo gauw zij nalieten hun stamgod op de gewone wijze te verzorgen. In zulke gevallen is er ongetwijfeld een wezen dat als godheid poseert — een wezen, dat plezier heeft in de ainbidding die hem ten deel valt of werkelijk genoegen heeft in en voordeel van de offers die men hem aanbiedt. Men zal opmerken, dat zulke offers gewoonlijk van twee soorten zijn; of het is een offer van het één of ander levend wezen waarbij bloed wordt uitgestort of anders wordt er het één of ander voedsel (en bij voor- keur vleesch) verbrand, zoodat de dampen ervan opstijgen. Dit wijst duidelijk aan dat de stamgod een zeer laag soort wezen is, dat een voertuig bezit op het etherische deel van het grofstoffelijk gebied — een voertuig waarmee hij deze grofstoffelijke dampen in zich op kan nemen en of bepaald voedsel er uit trekken of genot ondervinden door ervan te gebruiken. Men kan als een volstrekt zekere regel aannemen, dat iedere godheid onder wat voor naam hij zich ook moge vermommen, die bloed- of brandoffers eischt, slechts een natuurgeest is van zeer lage soort, want alleen aan een dergelijk wezen kunnen zulke afschuwelijkheden aangenaam zijn. Men zal zich herinneren, dat in vroegere dagen van den Joodschen godsdienst dikwijls afschuwelijke brandoffers van dezen aard plaats hadden; maar toen wij nader kwamen bij den tegenwoordigen tijd en het Joodsche ras zijn plaats had ingenomen in de beschaving is men natuurlijk opgehouden met dergelijke offers. Het is zeker nauwelijks noodig te wijzen op het in het oog springende feit dat geen ontwikkeld wezen van wat voor soort ook, noch engel of deva ook maar één oogenblik kon hebben geëischt of zijn toestemming gegeven om eenige vorm van offer te ontvangen dat dood en lijden met zich bracht. Geen weldoende godheid heeft ooit behagen geschept in den vuilen geur en de dampen van bloed; en de hoogere godsdiensten hebben altijd zulke afschuwelijkheden vermeden. DE ZWARTE KUNST. De kenmerkende karaktertrek van die slechte zijde der tooverkunst, die gewoonlijk "zwart" genoemd wordt is deze dat haar doel geheel zelfzuchtig is. Er zijn vele gevallen, waarin zij niets meer is dan dit, d. w. z. waarin haar doel niet is om kwaad te doen om der wille van het kwade, maar eenvoudig om voor den bezitter dier vermogens te verkrijgen wat hij op het oogenblik moge verlangen. Veel van de hekserij van lagere stammen is van dezen aarden ook hier is er geen twijfel aan dat de pogingen van den toovenaar dikwijls een zekere mate van succes hebben. Ik heb zelf voorbeelden hiervan gezien; inderdaad nam ik eens de moeite om een uitgebreid ritueel van dezen aard te leeren, dat, wanneer liet werd aangewend, mij de diensten zou hebben gegeven van een wezen, dat op zich nam alles te verschaffen, wat zijn bezweerder mocht verlangen. Niet alleen zou het hem voorzien van onmetelijken rijkdom maar ook zou het zijn wenschen volbrengen met betrekking tot zijn vrienden of vijanden. Door wat ik zelf zag in betrekking tot andere toovenaars, weet ik dat deze aanbiedingen zeker tot zeer groote hoogte konden worden verwezenlijkt; maar de voorwaarden waren van dien aard dat het voor een weldenkend man onmogelijk was, verder op de zaak in te gaan. Het vereischte ritueel was heel gemakkelijk te volvoeren maar de overeenkomst met het wezen had vooreerst moeten worden gezegeld met menschenbloed en het zou later geregeld voedsel hebben noodig gehad, die het opofferen van lagere levensvormen met zich bracht. Veel meer dergelijke tooverij bestaat in vele deelen der wereld dan men gewoonlijk vermoedt. Aan den anderen kant, zijn er, behalve zulke afschuwelijkheden als de zoo juist genoemde soort met zich brengt, vele zeer belangwekkende ontwikkelingen ervan. ONBETEEKENENDE TOOVERIJ. Het is niets ongewoons, dat men in het Oosten menschen aantreft, die van hun voorvaderen den dienst van het een of ander niet-menschelijk wezen hebben geërfd die tegen vergoeding van een kleine portie voedsel van tijd tot tijd, kleine verschijnselen van ver- i schillenden aard bewerkt voor hem met wien hij in het bijzonder verbonden is. Gewoonlijk zijn er vreemde bepalingen aan de overeenkomst verbonden. Bijna altijd is aan den menschelijken deelhebber in dit verbond verboden aan iemand den naam of een beschrijving van zijn ongeziene medehelper te geven ; en vreemd genoeg is er in vele gevallen de voorwaarde aan verbonden, dat geen geld of niet meer dan een vastgesteld en niet noemenswaard bedrag ooit door de hulp van den medewerker zal worden verkregen of aangenomen voor het ten toon spreiden van zijn bijzondere vermogens. Ik herinner mij b.v. een man die men tot mij bracht toen ik in het Oosten was, die zulk een helper bezat. In dat geval toonde het met hem verbonden wezen zijn kracht voornamelijk door zijn menschelijken compagnon ieder voorwerp te brengen, dat werd aangewezen op precies dezelfde manier waarop zulke dingen dikwijls op een spiritualistische seance worden gebracht. Gelukkig echter was één der bepalingen die deel uitmaakte van hun overeenkomst, dat de ongeziene compagnon nooit zou worden gevraagd om iets te brengen, dat niet eerlijk het eigendom was van zijn vriend op het grof-stoffelijk gebied; anders zou een stelsel van rooverij op groote schaal heel gemakkelijk geweest zijn en het zou volstrekt onmogelijk geweest zijn om den dief te ontdekken en te straffen. Het voorbeeld van deze kracht, dat mij vertoond werd, was volkomen afdoende. Ik ging met den toovenaar in een fruitwinkel en kocht een keur van fruit van verschillende soort en liet het voor mij ter zijde leggen tot ik het zou laten halen. Al wat noodig was, was dat de toovenaar het fruit zag, opdat hij nauwkeurig zou weten wat er was. Nadat wij dadelijk met mijn toovenaar naar huis gereden waren — terwijl ik natuurlijk het fruit in den winkel achterliet — vroegen wij of hij in staat was ons de verschillende voorwerpen van onzen koop te verschaffen in de volgorde die wij verlangden. Hij scheen hiervan volkomen overtuigd te zijn en inderdaad bewees de uitkomst dat zijn vertrouwen in zijn ongeziene vriend ten volle gerechtvaardigd was. De man behoorde zonder twijfel tot de lagere klassen en scheen geheel onopgevoed te zijn. Hij droeg in het geheel geen kleeding behalve een kleine lendedoek, zoodat het volstrekt onmogelijk was te veronderstellen dat hij op de één of andere wijze fruit bij zich verborgen hield. Wij zaten op een plat dak met niets dan de hemel boven ons en toch werd iedere vrucht wanneer wij er om vroegen onmiddelijk bij ons neergeworpen alsof zij uit de lucht viel. Op deze wijze werd ons onze geheele aankoop behoorlijk bezorgd in de volgorde waarin wij er om vroegen en dat wel, ofschoon wij op eenige mijlen afstand waren van den winkel waarin hij ongetwijfeld was achtergelaten. Zeer vele van de meer onbegrijpelijke toeren der Indische goochelaars worden op een dergelijke manier volvoerd. Iedere handige Europeesche goochelaar kan de oogen van den gemiddelden mensch bedriegen, en kan resultaten bereiken van den allerzonderlingsten aard door methoden die voor den ongeoefende geheel onverklaarbaar zijn, Niettemin zijn er zekere bepaalde grenzen met betrekking tot wat in die richting kan worden gedaan; en voor het teweeg brengen van vele der toeren van den Westerschen goochelaar is een groote hoeveelheid machinerie vereischt en ook dikwijls een bijzondere plaatsing of schikking van zijn publiek. De Oostersche goochelaar moet onder heel verschillende voorwaarden werken; zijn vertooningen zijn gewoonlijk in de open lucht, op het steenen plaveisel van een binnenplaats en temidden van een opgewonden menigte die aan alle kanten dicht op hem aandringt. Men kan gemakkelijk begrijpen, dat onder zulke omstandigheden vele hulpbronnen van zijn Europeeschen concurrent niet zouden kunnen worden aangewend. Ongetwijfeld hebben de meeste menschen wel gehoord van de beroemde mango-toer waarbij een boom voor de oogen der toeschouwers groeit of schijnt te groeien uit een zaad en zelfs vrucht draagt, die wordt rondgegeven en geproefd. Dan is er ook de toer met den mand, waarbij een kind onder den mand verborgen en dan schijnbaar aan stukken gehakt wordt ofschoon men bevindt dat de mand wanneer die wordt opgetild leeg is en het kind van achter de toeschouwers geheel ongedeerd komt aanloopen. Ook weer lezen we, dat soms een touw in de lucht wordt geworpen en door een wonder schijnt te blijven hangen terwijl de bezweerder zelf en gewoonlijk één zijner helpers in het touw klimmen en in de ruimte verdwijnen. Nu zijn sommigen dezer toeren klaarblijkelijk onmogelijk en wanneer men nauwkeuriger de zaak onderzoekt bevinden wij, dat de beschreven verschijnselen worden bewerkt door middel van wat gewoonlijk begoocheling wordt genoemd — een soort van mesmerische kracht op groote schaal zonder de gewone voorbereiding van passen of van trance. Dat dit de wijze is waarop sommige dezer toeren worden volbracht heb ik zelf door verschillende proeven bewezen; zoodat wij geen dezer onder ons tegenwoordig hoofd tooverij door aanroeping behoeven te beschouwen — ofschoon het mogelijk is, dat in sommige gevallen dit vermogen om te begoochelen niet door den bezweerder zelf wordt uitgeoefend maar door den ongeziene medehelper, die de verschillende hulpbronnen van het astraal gebied tot zijn beschikking heeft. Vele toeren op veel kleiner schaal dan de bovenstaande schijnen echter onmiddelijk door den astralen medehelper te worden verricht. Ik herinner mij bijvoorbeeld een kleine proef waarvan ik getuige was, die naar ik meen tot deze categorie moet hebben behoord. Wederom droeg onze toovenaar bijna geen kleeding en kon daarom geen werktuig op zich hebben verborgen gehouden waarmede zijne wonderen konden worden verricht. Men vroeg mij een zilveren munt voor den dag te halen en dat op de palm van mijn hand te leggen. Ik hield het in de richting van den toovenaar, dieper op ademde maar het niet aanraakte en mij toe wenkte om terug tegaan naar mijn zitplaats op ongeveer 15 voet afstand. Men gelastte mij toen het geldstuk met mijn andere hand te bedekken en toen ik dat deed, begon de toovenaar snel eenige onbegrijpelijke woorden te mompelen. Onmiddellijk kreeg ik het gevoel van iets erg kouds, dat opzwol tusschen mijn handen en ze verder van elkaar duwde. Na een oogenblik begon de vreemde koude massa tusschen mijn handen te bewegen en ik opende ze om te zien wat er was. Met afschuw bemerkte ik dat een kolossale zware schorpioen de plaats van het geldstuk had ingenomen. Instinctmatig wierp ik haar op den grond en na haar staart kwaad in de hoogte te hebben gelicht rende zij weg. Een ander aanwezig persoon maakte precies dezelfde vertooning door, behalve dat bij hem toen hij zijn handen opende een kleine maar zeer bewegelijke slang netjes opgerold er tusschen in werd gevonden. Dit nu was volstrekt niet een vertooning van denzelfden aard als het tevoorschijn brengen van een levend konijn uit iemand's hoed door den gewonen goochelaar; want in dit geval was de bezweerder ongeveer op 15 voet afstand en het geldstuk was klaarblijkelijk een munt en niets anders nadat wij ver buiten zijn bereik waren gegaan. Het resultaat kon bereikt zijn door hetzelfde vermogen om te begoochelen waarover ik vroeger heb gesproken; maar sommige omstandigheden in verband daarmede maken dat voor mijn verstand hoogst onwaarschijnlijk en ik vermoed dat het .een geval van werke- lijke in de plaatsstelling is door het één of andere astrale wezen. Een ander vreemd geval van het gebruik van deze soort traditioneele tooverij door een geheel onopgevoede man, die volslagen onbekend was met de methode waardoor zij werkte, kwam eenige jaren later onder mijn aandacht. Het gebeurde dat ik een eenigszins ernstige wond had opgeloopen waaruit overvloedig bloed vloeide. Een voorbijgaande Koelie rukte haastig een blad van een struik aan den kant van den weg, drukte het een oogenblik tegen de wond aan en uitte een half dozijn woorden en het bloed hield onmiddelijk geheel op te vloeien. Natuurlijk vroeg ik den man hoe hij dat had gedaan maar hij was volstrekt niet in staat eenig afdoend antwoord te geven. Alles wat hij kon zeggen was, dat dit toovermiddel (dat hem verboden was te onthullen) in zijn familie gedurende eenige geslachten was overgeleverd, en hij geloofde dat er één of andere soort geest, die het verlangde resultaat teweegbracht, door de tooverspreuk werd opgeroepen. Ik vroeg of het gekozen blad eenig deel had in het succes van zijn proef maar hij antwoordde, dat ieder blad, of een stuk papier of stof, even goed zou geweest zijn. Hij geloofde klaarblijkelijk, dat het gevolg geheel te danken was aan den vorm der gebruikte woorden; en het zou kunnen zijn dat het zijn eigen vertrouwen hierin was, dat zijn wil in staat stelde om het stoffelijk resultaat te veroorzaken. In geen der gevallen, die ik beschreven heb, was er iets bijzonder slechts of zelfzuchtigs verbonden aan de tooverij die gebruikt werd, maar ik vrees, dat er zeer vele voorbeelden zijn waarin het op dergelijke manieren verrichte werk veel minder onschuldig is. Veel van de heksengeschiedenissen uit den tijd der middeleeuwen en de vreemde verhalen van onderstelde overeenkomsten met den duivel, waren waarschijnlijk voorbeelden van zwarte kunst op kleinere schaal. Dit alles kan op dezelfde wijze op den huidigen dag worden aangetroffen in sommige deelen der wereld; en de wijsneuzen, die alle verhalen van zulke dingen als bloot bijgeloovige verbeelding afwijzen, spreken als gewoonlijk over dat wat zij in het minst niet begrijpen; niemand echter behoeft zenuwachtig te zijn over zulke vertooningen of moet vreezen dat hem op deze wijze kwaad kan worden gedaan door hen wier vijandschap hij zich op den hals heeft gehaald. Ongetwijfeld worden resultaten bereikt b.v. door de Voedoeh of Obeah betooveringen onder de negers, maar het is inderdaad zeer zeldzaam dat de toovenaars in staat zijn, den ongeloovigen blanke tebeïnvloeden. HOE KWAAI) KAN WORDEN WEERSTAAN. Er zijn gevallen waarin dit gedaan is; maar men moet bedenken, dat het alleen kan gebeuren wanneer het kwaad van buiten iets in het slachtoffer vindt waarop het kan inwerken. De man wiens ziel rein en sterk is kan door geen enkele van zulke kwade praktijken worden aangedaan. Aldus kunnen kwade gedachten en praktijken veroorzaakt door afgunst en haat kwaad veroorzaken langs één van twee lijnen: Zij kunnen vrees verwekken in het slachtoffer en hem zoo in een beklagenswaardigen toestand brengen, waarin vele soorten ziekte en kwaad heel gemakkelijk hem kunnen bereiken. De man die geheel onbevreesd is heeft een veel grooter vermogen om al zulke dingen te weerstaan, precies zooals het veel minder waarschijnlijk is, dat de man, die geen vrees heeft voor een besmettelijke ziekte er door zal worden besmet dan de man die er altijd voor in den angst zit. Ieder helderziende die den toestand nagaat, die zoowel in het astraal lichaam als in het etherisch deel van het grove voertuig wordt teweeggebracht door zenuwachtigheid en vrees zal gemakkelijk begrijpen waarom dit zoo is en zal zien, dat de immuniteit van den onbevreesden man gemakkelijk op zuiver wetenschappelijke gronden kan worden verklaard. Een andere zelfs nog giftiger wijze waarop zulke krachten ten kwade op iemand kunnen werken is, dat zij in hem trillingen kunnen opwekken van den zelfden aard als hun eigen. Zoo kunnen, wanneer de mensch in zich zaden van afgunst, jaloesie, haat, zinnelijkheid heeft, deze gevoelens worden opgewekt tot razernij en hij kan er op die wijze toe worden gebracht daden te begaan, waarop hij in zijn kalme oogenblikken met afschuw zou terugzien. Reinheid van gedachte bewaart een mensch geheel voor zulke gevaren en het is daarom geheel onnoodig dat iemand zenuwachtig is mst betrekking tot den invloed die door anderen op hem kan worden uitgeoefend. Een veel meer werkelijk gevaar is, dat wij zelf onbewust kunnen toegeven aan ongewenschte gevoelens met betrekking tot anderen, en zoo, zonder bijzondere bedoeling kwade gevolgen voor hen kunnen veroorzaken. Dat is een veel meer dreigend gevaar en één waartegen wij ons slechts volkomen kunnen behoeden door er acht op te slaan, dat geen gedachte van boosaardigheid of boosheid, van afgunst of jaloesie voor een oogenblik in onze harten schuilen. Voor het overige heeft de man, die rein en waar is geen kant waarop eenige kwade invloed hem kan aangrijpen, geen deur om zijn hart binnen te komen. Wanneer zijn gedachte en zijn leven in overeenstemming zijn met den Goddelijken wil, kan hij geheel zeker zijn dat geen zwarte toovenaar ter wereld hem kwaad kan doen. Ons gevaar is in het minst niet dat wij geschaad zullen worden, maar veel meer dat wij door gebrek aan beheersching van ons zelf, van onze gedachten en begeerten soms anderen kwaad doen. Deze praktische kant van het onderwerp echter behoort meer in het bijzonder tot ons onderwerp voor de volgende week. "Het gebruik en misbruik van psychische vermogens.