hun het veroverde gebied en schonk er een gedeelte van aan den Paus. Zóó werd deze wereldlijk vorst. Kareis Kroning. Toen op 't Kerstfeest van 't jaar 800 Karel de Groote in de St.-Pieterskerk de plechtige Hoogmis bijwoonde en voor het altaar van den Vorst der Apostelen geknield lag, trad Paus Leo III omstuwd door vele bisschoppen op hem toe, zalfde hem en zette hem een gouden kroon op het hoofd met de woorden: „Heil den door God gekroonden, vromen, grooten, vredebrengenden keizer Carolus Augustus 1" en driemaal werden deze woorden door het aanwezige volk jubelend herhaald. Met deze plechtigheid was het keizerschap, dat 324 jaar geleden was verdwenen, weder in WestEuropa hersteld. Karel werd hierdoor het opperhoofd aller christenvorsten in het Westen; van Italië tot Denemarken, van Spanje tot Hongarije. Daarenboven nam hij den heiligen plicht op zich, Paus en Kerk te beschermen en de uitbreiding van het christelijk geloof met alle kracht te bevorderen. Bij de uitdrukking „Opperhoofd der christen vorsten" moet men het volgende wél in het oog houden : De titel van keizer was als het ware een co7itract tusschen Paus en Keizer, dat natuurlijk bij eiken nieuwen titularis moest vernieuwd worden, zooals feitelijk ook geschiedde, totdat de keizerlijke waardigheid in heel iets anders overging. Zoo was er een hemelsbreed onderscheid tusschen „Keizer van het West-Roomsche Rijk" en „Duitsch Keizer . — De Pausen hadden krachtens dit contract werkelijk het recht, de zoogenaamde „Duitsche" keizers af te zetten, d. w. z. hun den titel te ontnemen. En dit geschiedde ook wel bij slechte vorsten, die daardoor tevens hun wereldlijk gezag verloren. Want als in de middeleeuwen een vorst in den ban werd gedaan, was hij geen lid der Kerk meer, en verloor hij door de daad zelf, volgens het recht dier tijden, de bevoegdheid om te regeeren. Kareis verdiensten. Met den grootsten ijver was Karel werkzaam, en onophoudelijk was hij erop bedacht, in elk opzicht het stoffelijk en geestelijk welzijn zijner onderdanen te bewerken. Voor de beschaving en het onderricht des volks zorgde hij door talrijke scholen, welke hij aan zijne hofhouding, aan de domkerken en in de kloosters oprichtte; -- voor de beoefening der wetenschappen door verspreiding van goede boeken en het aanstellen van geleerde mannen aan zijn hof; — voor het christelijk leven en de goede zeden door vele heilzame voorschriften, welke hij in overleg met de bisschoppen uitvaardigde ; — voor godsvrucht en deugd door het bouwen van kerken en kloosters en de verbetering van den Kerkzang. *) Zijn groot doel was : op het fundament van den godsdienst de ware beschaving en duurzame welvaart zijner onderdanen te grondvesten. Daarom draagt Karel in de geschiedenis met alle recht den eerenaam van De Groote. Want groot was hij als vorst, groot als krijgsheld, groot als christen, en zijn naam blijft gezegend van geslacht tot geslacht. Hij stierf een zaligen dood den 28sten Januari 814. Zijn lijk werd in den door hem gebouwden dom te Aken bijgezet, en op vele plaatsen begon men hem als een heilige te vereeren en aan te roepen. 4. Bekeering der Volken van Noord- en Oost-Europa. De H. Anscharius De zoon van Karel den Grooten, Lodewijk de Vrome, volgde het voorbeeld zijns Vaders in de bevordering en uitbreiding van het Geloof. Hij stichtte o.a. het beroemde klooster Corvey (aan den !) Volgens Dr. Wap's dichterlijke vertolking van 70 kerkzangen is de hymne Veni Creator door Karel den Grooten gedicht. Wezer). Hieruit kwam de H. Anscharius voort, door God tot Apostel van het Noorden uitverkoren. Nauwelijks 25 jaar oud, vergezelde deze monnik den Deenschen koning Harald, die te Mainz het H. Doopsel had ontvangen, naar Jutland en was van toen af wel veertig jaren onvermoeid werkzaam om de Noorsche landen, Denemarken en Skandinavië, voor de Kerk van Christus te winnen. God was met hem en zegende zijn arbeid bovenmate. Als middelpunt der Noorsche missies werd het aartsbisdom Hamburg opgericht, en de H. An scharius als opperherder daarvan aangesteld. Nadat hij tallooze kerken, kloosters en scholen had gestichtontsliep Gods trouwe dienaar, rijk in deugden en verdiensten (865). Het door hem gestrooide zaad des Evangelies wies bestendig, tot het omstreeks 1000 tot volle rijpheid kwam. Toen bekeerden zich namelijk Denemarken onder koning Kanut en Zweden onder koning Olaf volkomen tot het Christendom. Omtrent denzelfden tijd werd ook Noorwegen onder koning Olaf den Heilige gekerstend, en van hier het Christendom zelfs naar IJsland en Groenland verbreid. Bekeering der Slaven. In het Oosten van Europa werden de daar wonende Slavische volken in de 9e en 10e eeuw eveneens voor het Christendom gewonnen. Voor de bekeering der Bulgaren en Moraviërs hebben zich de twee Grieksche monniken Methodius en Cyrillus zeer verdienstelijk gemaakt, welke daarom ook de „Apostelen der Slaven" heeten. Methodius werd door den H. Vader tot eersten bisschop van Moravië aangesteld; hij plantte den kruisboom ook in Bohemen en stierf omstreeks 900. Keizer Otto I (omstreeks 950) deed veel moeite om de Wenden, welke tusschen Elbe en Oder hunne woonplaatsen hadden, tot het Christendom te bekeeren. Tegelijkertijd werd ook de kerstening der Russen voltooid door grootvorstin Olga en haar kleinzoon Wladamir. Te bejammeren echter is het dat dit volk spoedig daarna in het Grieksche schisma viel. Nog heden staat het vijandig tegenover de katholieke kerk. — De Apostel der Pruisen (tusschen Weichsel en Memel) was de h. Adelbert van Praag. Door zielenijver gedreven, deed hij afstand van zijn bisdom, teneinde de Heidenen ongestoord het Evangelie te kunnen prediken. Tot loon voor zijn zegenrijken arbeid ontving hij van hen een glorievollen marteldood Nagenoeg driehonderd jaren gingen daarna nog voorbij, voor het eindelijk aan de Duitsche Orde gelukte, dit woeste en barbaarsche volk volkomen voor het Christendom te winnen. Omstreeks het jaar iooo werden ook de Hongaren, die tot dan toe voor de Kerk en het Duitsche rijk een aanhoudend gevaar geweest waren, door hun heiligen koning Stephanus de genade van het christelijk geloof deelachtig. De Paus zond daarom dezen vromen vorst een gouden kruis en vereerde hem met den titel „Apostel der Hongaren." 5. Toestand der Kerk in het Westen. Misbruiken. Hoe de uitwendige toestand der Kerk en de vorderingen, welke zij allerwegen maakte, ons ook tot blijdschap mogen stemmen, de innerlijke gesteldheid was in de 9 Ie en io^e eeuw niet zoo bemoedigend. Uiterlijk was het Christendom wel door de volken aangenomen, maar vele heidensche zeden en gebruiken waren nog overgebleven. Kerken en scholen waren wel gesticht, maar de ruwe stammen werden niet in een paar jaren beschaafde Christenen. Het zuurdeeg van Jezus' leer was wel in de natiën gelegd, maar deze waren er op verre na nog niet van doordeesemd. — Daarbij kwam nog iets anders. De bisschoppen waren destijds wereldlijke gebieders, en het gebeurde wel, dat slechte vorsten de eerste plaatsen in bisdommen en kloosters schonken aan degenen, die hun het meest daarvoor betaalden (Simonie) en niet aan hen, welke voor deze verheven betrekkingen de waardigsten waren. Wijl nu bisschoppen en abten dikwijls door wereldlijke heerschers werden benoemd en uit 's vorsten hand de Investuur (beleening) met ring en staf ontvingen als zinnebeeld hunner waardigheid, scheen het, alsof de wereldlijke machthebbers de geestelijke bedieningen verleenden, iets, dat natuurlijk niet geschieden kan. Zoo werd de geestelijkheid afhankelijk van de wereldlijke macht. Het spreekt wel van zelf, dat zulke kerkvorsten en abten met een anderen geest bezield waren dan de H. Willibrordus, de H. Bonifacius en honderden andere moedige geloofsverkondigers, en dat hun geest aanstekelijk werkte op de lagere geestelijkheid en de kloosterlingen. Talrijke Heiligen. Maar zelfs onder zulke treurige verhoudingen bewaarde de Kerk, geleid als ze wordt door den H. Geest, het kenmerk harer heiligheid. Getuigen hiervan zijn de talrijke zaligen, die in dezen tijd als vriendelijke sterren glanzen aan den hemel der Kerk. En niet alleen waren het bisschoppen en kloosterlingen, welke door verheven deugd in de rij der heiligen werden opgenomen, ook aan leeken als de machtige Duitsche keizers Otto I (925) en Hendrik den Heilige (iooo) viel door hun voorbeeldigen levenswandel deze eer ten deel. Behalve in Duitschland waren ook in de overige christenlanden toenmaals vele heilige zielen aan te wijzen. Inzonderheid moet de Engelsche koning Alfred de Groote onder hen vermeld worden. Evenals keizer Karel streefde hij ernaar, de welvaart en het geluk zijns rijks te stichten op den grondslag van godsvrucht en deugd. Door het oprichten van talrijke kerken, kloosters en scholen verbreidde hij ontwikkeling en beschaving een wet uit, waarbij hij de vereering der beelden, volgens hem niets anders dan afgodendienst, verbood, en hunne verwijdering uit huizen en kerken beval. Met groote gestrengheid handhaafden Leo en zijne opvolgers dit edict. Op de pleinen der steden werden de beelden op hoopen geworpen en verbrand, en wie weigerden aan 's vorsten voorschrift te gehoorzamen, wreedaardig gegeeseld, verminkt en niet zelden gedood. Eindelijk beklom keizerin Irene den troon Zij schafte de goddelooze wet af, en smeekte Paus Adrianus I een algemeen concilie te willen bijeenroepen. Volgaarne gaf de H. Vader aan dit verzoek gehoor, en in 787 kwamen vele kerkvorsten te Nicea bijeen om de gerezen geschillen te beslechten. Op deze Kerkvergadering werd o a. beslist, dat de vereering der beelden geoorloofd en heilzaam is, daar de eer, welke de Christen daaraan bewijst, niet hout of steen betreft, maar den persoon, die door het beeld wordt voorgesteld. Het Grieksche Schisma. De vele verdeeldheden ten opzichte van sommige geloofspunten, zoowel als de hoogmoed der keizers en der bisschoppen van Konstantinopel, aan wie het primaatschap van den Paus van Rome een doorn in het oog was, veroorzaakten ten slotte een jammerlijke gebeurtenis, nl. de volkomen afscheiding van het Oosten van de eenheid der Katholieke Kerk. De stoot daartoe werd gegeven door Photius, een even geleerd als ijdel mensch. Toen Ignatius, de vrome patriarch van Konstantinopel, den oom des keizers wegens diens vele schanddaden geëxcommuniceerd had, werd hij op het drijven van het keizerlijke hof afgezet, mishandeld en verbannen. Photius echter, die tot dusverre geheimschrijver des keizers was geweest, werd binnen weinige dagen tot priester en bisschop gewijd en toen op den patriarchalen zetel geplaatst, waarvan Ignatius verdreven was. De indringer wendde zich nu tot den H. Vader te Rome en zocht door leugenachtige voorstelling der zaak de pauselijke goedkeuring zijner aanstelling te verwerven; maar Z. H. doorzag den booswicht en sprak over hem het doemvonnis uit. Uit wraak riep PHOTIUS nu een synode samen, welke zich dorst vermeten, den Paus zeiven af te zetten en elke gemeenschap met Rome te verbieden. De toestand bleef zoo tot 869, toen er te Konstantinopel wederom een algemeen concilie werd gehouden, waarop Photius afgezet en de vrede weder hersteld werd. Deze vrede duurde echter niet lang. Spoedig begonnen de oude twisten en verdeeldheden opnieuw den kop omhoog te steken; de band met Rome werd hoe langer hoe losser, en eindelijk in 1053 bewerkte de patriarch Michaël Cerularius de onherstelbare breuk. Dat de Kerk van het Westen de voortkomst van den H. Geest óók van den Zoon leerde, — den geestelijken verbood te huwen, — bij het H. Misoffer ongezuurd brood gebruikte, den Zaterdag als vastendag beschouwde, — geen Alleluja in de Veertigdaagsche Vasten zong, enz. dat waren de voorwendsels, waarom Cerularius zich van de gemeenschap der Kerk afscheidde. De Paus zond gezantschappen om de eenheid weder tot stand te brengen; doch zij vonden geen gehoor, en daarom sprak de Paus over den afvalligen Patriarch en diens aanhangers den kerkelijken banvloek uit. — Zóó ontstond het onzalige Grieksche Schisma, waardoor een groot deel der Christenheid zich plaatste buiten de eenheid der Katholieke Kerk. Weliswaar hebben de Pausen niet opgehouden, alle middelen aan te wenden om aan de scheuring een einde te maken, en het mocht hun ook gelukken, werkelijk een hereeniging tot stand te brengen. Doch dit was slechts voor korten duur; spoedig vielen de Grieken weder in hun Schisma terug, met uitzondering van de weinigen, welke nu de Geünieerde Grieksche Kerk vormen. VIERDE HOOFDSTUK. Van Gregorius VII tot de Hervorming. — Bloei der Kerk in de Middeleeuwen. 1. De H. Paus Gregorius VII en zijn strijd voor de vrijheid der Eerk. Gregorius VII. Gregorius, in Italië uit eenvoudige ouders geboien, ontving in het beroemde klooster te Clugny zijne opvoeding. Reeds was hij onder meerdere pausen als raadgever voor het welzijn der Kerk werkzaam geweest, toen hij in 1073 zelf op Petrus' Stoel verheven werd. Een man van scherp verstand, van heiligen ijver en van onbuigbare wilskracht, was hij slechts door deze ééne gedachte bezield: de Kerk Gods als de reine, onbevlekte Bruid van Christus weder te tooien en haar uit de boeien der onwaardige afhankelijkheid van wereldlijke machthebbers te bevrijden. Daarom hernieuwde hij vooreerst op streng gebod het oude voorschrift der Kerk, dat de geestelijken ongehuwd moesten blijven ten einde geheel en al voor hun heilig ambt te kunnen leven. Opdat verder geen onwaardigen in de heilige bediening zich zouden dringen, legde hij op de misdaad van Stmonie de strengste kerkelijke straffen. Om echter het kwaad in den wortel aan te tasten, beval hij eindelijk, dat de keuze der bisschoppen vrij zou zijn en hunne Investuur (beleening) met ring en staf door de wereldlijke vorsten moest ophouden. Terzelfder tijd gebood hij allen geloovigen de geestelijken, die tegen de pauselijke voorschriften zouden handelen, te mijden en aan hunne godsdienstplechtigheden geen deel te nemen. Hendrik IV. Deze heilzame verordeningen werden door het volk met grooten bijval ontvangen, doch verwekten hevig verzet bij de onkerkelijke geestelijken en vorsten. Voornamelijk had de Paus een hardnekkigen strijd te voeren tegen den Duitschen keizer hendrik IV. Deze stoorde zich niet aan 's Pausen bevel, maar ging moedwillig voort met de bisdommen aan onwaardigen te schenken en zelfs te verkoopen. Toen hij deswege door Gregorius ter verantwoording naar Rome ontboden werd, waagde hij het, in een vergadering van Duitsche bisschoppen te Worms de „afzetting" van den Paus uit te spreken. Daarom bande de H. Vader den onwilligen zoon buiten de gemeenschap der H. Kerk. Aanvankelijk spotte de keizer met het banvonnis, maar toen de Duitsche vorsten hem de gehoorzaamheid opzegden, als hij niet binnen het jaar de opheffing ervan bewerkte, reisde hij midden in den winter (Januari 1077) over de Alpen naar Italië. Hij trof den Paus in den burcht Canossa, volbracht de opgelegde boete en smeekte om vergeving en verzoening met de Kerk. Gregorius liet zich bewegen, hief het banvonnis op en wilde hem tot teeken van volkomen vergiffenis het H. Lichaam des Heeren reiken. Doch hoe slecht de keizer ook was, hij durfde de H. Communie niet ontvangen, wijl hij zich herinnerde, wat met keizer Lotharius was geschied. Maar nauwelijks had de keizer Canossa achter den rug, of hij verbond zich weder met 's Pausen vijanden en toonde daardoor, hoe geveinsd zijne onderwerping en boetvaardigheid geweest waren. Nu kozen de Duitsche vorsten een tegenkoning, die door den Paus erkend werd. Hendrik antwoordde met de „aanstelling" van een tegenpaus en trok, nadat hij zijne vijanden overwonnen had, met een groot leger naar Rome om wraak op Paus Gregorius te nemen. De H. Vader moest zijn heil in de vlucht zoeken en nam de wijk naar Salerno (Beneden-Italië), waar hij den 25sten Mei van 't jaar 1085 uit deze wereld scheidde. Zijn laatste woorden waren: „Ik heb de gerechtigheid bemind en de ongerechtigheid gehaat, daarom sterf ik in ballingschap." 2. De opvolgers van Gregorius. — Zegepraal der Kerk. Betere Tijden. Gregorius VII was als offer van zijn ijver voor het heil der Kerk gevallen; doch het was een offer ter verlossing, dat hij had gebracht. Want niet lang daarna werd het groote werk, dat hij had begonnen, door God met overwinning bekroond. In 1122 kwam er namelijk tusschen den toenmaligen Paus en keizer Hendrik V te Worms een verdrag tot stand, waardoor de vrijheid van bisschopskeuze erkend en de beleening met ring en staf werd afgeschaft. Alexander III. Onder de volgende Pausen muntten inzonderheid uit: alexander III, innocentïus III, Innocentius IV en Gregorius X, alle vier ook daarom vermaard, wijl onder ieder van hen een Algemeene Kerkvergadering gehouden werd. — Alexander III bestierde met krachtige hand het Scheepje van Petrus in den gevaarvollen tijd, toen keizer Frederik Barbarossa op alle wijzen de vrijheid der Kerk belaagde. Vijfmaal trok Frederik over de Alpen om aan den Paus en diens bondgenooten, de steden van Lombardije, zijne looden hand te doen gevoelen; herhaaldelijk vergreep hij zich aan de kerkelijke wetten en stelde zelfs tegenpausen aan. Doch Jezus Christus waakte over Zijne Bruid. Door deltalianen werd in 1176 bij Legnano den keizer een bloedige nederlaag toegebracht en zijn trots voor immer gebroken. Hij verzoende zich met den Paus, leefde voortaan in vrede met de Kerk en trachtte later zijn wangedrag uit te boeten door het ondernemen van een kruistocht. Innocentius 111. Innocentius III (omstreeks 1200), was een der grootste Pausen, die Petrus' Stoel ten sieraad hebben verstrekt. Bij zijne verkiezing nog slechts 37 jaren oud, is er nauwelijks een tweede Paus aan te wijzen, die met zulk een kracht en wijsheid de Kerk heeft bestierd als Innocentius. Onder zijne regeering stond het Pausschap op het toppunt van grootheid en macht. Hij was de scheidsrechter op aarde, aan zijne uitspraak onderwierpen zich vorsten en volken. Tijdens zijn pontificaat werd er in 1215 een Algemeen Concilie te Rome gehouden, de schitterendste Kerkvergadering, welke tot dan toe was bijeengeroepen; want talrijke vorsten, ongeveer 500 bisschoppen en meer dan 800 abten uit alle landen der Christenheid waren vereenigd. Behalve andere heilzame voorschriften werd het nog heden geldende gebod uitgevaardigd, dat ieder Christen, op straffe van zich buiten de gemeenschap der Kerk te sluiten, ten minste éénmaal 's jaars moet biechten en omstreeks Paschen het Lichaam des Heeren ontvangen. (4e en 5e Gebod der Kerk). Innocentius IV. Na den dood van Innocentius berokkende keizer Frederik II, de kleinzoon van Barbarossa, zeer moeilijke dagen aan de Kerk. Hij stelde naar willekeur bisschoppen aan of zette ze af, benaderde kerkelijke goederen, en gaf door zijn ongeloof en ergerlijk leven veel aanstoot en ergernis. Daar alle vermaningen en bedreigingen vruchteloos bleken, beriep Paus Innocentius IV een Coucilie te Parijs, waar het vonnis van afzetting over den snooden vorst werd uitgesproken. Wel spotte Frederik met het oordeel der Kerkvergadering, en riep hij in overmoed uit: »Heeft de Paus mij afgezet en van de kroon beroofd? Breng hier mijne kroon, opdat ik zie, of ze werkelijk verdwenen is 1" Maar 's keizers geluk en macht waren vervlogen. De Duitsche vorsten kozen een tegenkeizer en midden in den ontbranden burgerkrijg stierf Frederik (1250) ; vier jaren later volgde zijn zoon hem in het graf. Nu woedde in Duitschland het zoogenaamde Interregnum, „de keizerlooze en schrikkelijke tijd," gedurende welke jaren het Rijk geen algemeen erkend hoofd bezat, maar willekeur en ruw geweld op treurige wijze den schepter zwaaiden. Gregorius X. Middelerwijl besteeg Gregorius X den Pauselijken Stoel. Hij spoorde de Duitsche keurvorsten aan, wederom een koning aan het Rijk te schenken. Hunne keuze viel op den vromen en ridderlijken rudolf van Habsburg. Deze begon dadelijk in overleg met de Kerk orde en rust, eendracht en vrede te herstellen. En toen in het volgende jaar (1274) andermaal te Lyon een Concilie gehouden werd, zond ook Rudolf zijn afgezanten daarheen en deed door hen aan den Paus den eed van trouw zweren, waarop hij door Gregorius als heerscher over Duitschland werd erkend. — Hoofddoel dezer Kerkvergadering was nochtans de hereeniging der Oostersche met de Katholieke Kerk, welke de Grieksche keizer, door de Turken in het nauw gebracht, zoo dringend wenschte. Tot blijdschap van de gansche Christenheid kwam de hereeniging ook werkelijk tot stand ; de vreugde was evenwel slechts kort van duur, want reeds weinige jaren later trad het onzalige Schisma wederom in. 3. De Kruistochten. Een bewijs van de hooge vlucht, welke het godsdienstig leven der Christenen in dezen tijd genomen had, en het belangrijkste verschijnsel der geheele Middeleeuwen, zijn de Kruistochten. Sedert keizerin Helena op de plaatsen van de geboorte, het lijden en sterven van onsen Goddelijken Verlosser prachtige kerken had doen bouwen, ondernamen jaarlijks talrijke Christenen een vrome bedevaart naar het H. Land. Aanleiding. Toen echter de Turken Jeruzalem veroverden, geraakten de geloovigen van Palestina in de grootste ellende. De H.H. Plaatsen werden ontheiligd, de pelgrims op allerlei wijzen gekweld en soms gruwelijk mishandeld. Zoodanige bejegening roerde de geheele Christenheid, en reeds Paus Gregorius VII ontwierp het plan van een tocht aller Westersche vorsten ter herovering van het H. Land. Wat echter aan dezen Paus niet mocht gelukken uithoofde van zijn langdurigen strijd met Hendrik IV, daarin slaagde zijn tweede opvolger, Urbanus II. Voorbereiding. Tot dezen vromen Paus kwam de kluizenaar Peter van Amiens, pas van een pelgrimstocht naar Jeruzalem weergekeerd, en schilderde hem den treurigen toestand der Christenen aldaar. Op bevel des Pausen doorkruiste peter nu Italië en Frankrijk, en wekte met een crucifix in de hand de volkeren op tot bevrijding van de H.H. Plaatsen. Maar ook de H. Vader zelf bleef niet werkeloos. Ten jare 1095 riep hij een Concilie te Clermont in Frankrijk bijeen, alwaar zich vele duizenden Bisschoppen, Abten en Ridders rondom hem verzamelden. En als nu de Paus met Apostolische welsprekendheid de ellende der Christenbroeders in het Oosten schilderde, en onder belofte van een Vollen Aflaat tot den heiligen strijd aanspoorde, bleef de vergadering zich zelve niet langer meester. Ten hemel steeg uit duizend en nog eens duizend harten en kelen de kreet: „God wil het, God wil het!" Tot een teeken van het heilig besluit werd aan ieder, die zich voor de onderneming aanbood, een rood kruis op den rechter schouder gehecht, en daarnaar ontvingen de deelnemers aan den tocht, den naam van Kruisvaarders. Eerste Kruistocht. Reeds ia het voorjaar van 1096 begaven zich tallcoze scharen onder aanvoering van Peter den heremiet op weg. Uit gemis aan orde en goede leiding bereikten ze echter haar doel niet, maar kwamen meerendeels jammerlijk om. Middelerwijl had de dappere en godvruchtige ridder Godfried van Bouillon met vele andere vorsten een machtig heir verzameld, hetwelk in den herfst van 1096 oprukte en over Konstantinopel en Antiochië, na onuitsprekelijke moeilijkheden en bezwaren te hebben overwonnen, eindelijk het H. Land bereikte Toen de kruisridders den 6den Juni 1099 van de hoogten van Emmaüs Jeruzalem ontwaarden, sprongen de vreugdetranen uit aller ocgen, en de helden kusten vol ontroering de aarde onder hunne voeten. Schrikkelijken nood leed het kruisleger nog by de belegering der H. Stad, maar de leuze God wil het! gaf den krijgers moed en kracht tot den heetsten strijd. Eindelijk den I5den Jujj Ï09Q een Vrijdag, s middags te drie uur, viel de stad den Christenen in de handen. Godfried van Bouillon werd eenstemmig tot koning van Jeruzalem verkozen, maar de vrome held weigerde een koningskroon te dragen daar waar de Verlosser der wereld eens onder een doornenkroon had gebloed. Hij noemde zich eenvoudig Beschermer van het H Graf. . Volgende Kruistochten. Maar nn„ ^ ,.:jm jaren vervlogen, als Jeruzalem opnieuw door de Saracenen werd bedreigd. Machtig wekte de geestdrift allerwegen wederom de geloovigen op tot bescherming der . I laatsen. Met bezielende welsprekendheid predikte de H. Bernardus van Clairvaux een nieuwen Kruistocht, en het gelukte hem, ook den Duitschen koning voor den heiligen strijd te winnen. Doch deze onderneming liep ongelukkig af. - Een derden tocht ondernam REDERik Barbarossa, in vereeniging met de koningen van Frankrijk en Engeland. Maar de dood des keizers (die in een rivier van Klein-Azië verdronk) en de tweedracht der overige vorsten verijdelden den goeden uitslag. — Zoo trokken de Christenen vijf malen naar het Oosten, zonder dat zij in het ongestoorde bezit van het H. Land mochten geraken. Lodewijk de Heilige. Een zesde en zevende kruistocht werden ondernomen door een koning, die een sieraad op den Franschen troon was en een lichtende ster aan den hemel der Katholieke Kerk. Lodewijk de Heilige heet hij in de geschiedenis. Toen hij nog slechts twaalf jaren oud was, werd hij reeds tot koning gekroond. Van der jeugd af bezat hij een grooten afschuw van de zonde, want zijne vrome moeder, de H. Blanca, had dikwijls tot hem gezegd: „Ik bemin u met de grootste teederheid; doch liever zag ik u voor mijne oogen dooden, dan dat gij het ongeluk zoudt hebben, een doodzonde te bedrijven." Als koning was hij een vader der armen en won hij de harten van allen door godsvrucht en rechtvaardigheid. In een doodelijke ziekte had hij de gelofte afgelegd, een Kruis tocht te zullen ondernemen, bijaldien hij de gezondheid mocht terug erlangen. En deze gelofte ging hij in 1248 vervullen. Overtuigd, dat eerst Egypte diende veroverd te worden, wilde men Jeruzalem duurzaam aan de Mohammedanen ontrukken, viel hij met een machtig leger in dit land. Hij geraakte echter in gevangenschap, waaruit hij zich slechts voor een hoogen losprijs kon vrijkoopen. — lodewijk, de vrome koning, vergat evenwel zijne gelofte niet; hij ontplooide in 1270 wederom de kruisvaan en viel met zijn krijgsvolk in Tunis. Maar nauwelijks was hij hier aangekomen, of de pest brak in zijn leger uit; de koning zelf werd er door aangetast en stierf in den ouderdom van 56 jaren, diep betreurd door de geheele Christenheid. — Na zijn dood bekoelde meer en meer de geestdrift voor het H. Land, en in weerwil van hunne ijverige ding van christenslaven uit de handen der Saracenen. De leden der Orde moesten zich door een gelofte verbinden, niet slechts hun vermogen, maar desnoods zichzelven tot loskoopen der slaven aan te bieden. Reeds spoedig dankten talrijke Christenen aan deze orde het leven en de vrijheid. 4- De Cisterciënsers. — De H. Bernardus. Alle genoemde geestelijke vereenigingen werden weldra in de schaduw gesteld door het licht, dat uitstraalde van de Cisterciënser-orde, gesticht omstreeks 1100 te Citeaux ^bij Dijon) in Frankrijk. Zij ontving haar hoogsten glans door den H. Bernardus, weshalve ze ook de Bernardiner-orde genoemd wordt. Uit een adellijke Bourgondische familie gesproten, trad bernardus op 22-jarigen leeftijd met verscheidene bloedverwanten in het klooster te Citeaux en werd hier een lichtende fakkel van vroomheid, ootmoed en versterving. Spoedig bouwde hij meerdere kloosters, waaronder het wereldberoemde van Clairvaux (niet verre van Citeaux), welks eerste abt hij werd. Door zijne vurige welsprekendheid, welke God dikwijls door wonderen ondersteunde, werkte hij verbazend veel uit, zoowel ter bekeering van ongeloovigen en zondaars, als tot beslechting der geschillen onder hoog en laag. Aan zijne bezielende woorden gelukte het, de geloovigen tot den Tweeden Kruistocht te bewegen. Wegens zijne diepe wijsheid werd hij de raadsman van Pausen en Koningen, en door zijne vele en schoone geschriften stichtte hij de gansche Kerk. Ongemeen innig was zijne liefde tot de H. Moeder Gods, wier vereering hij niet moede werd te bevorderen. Om zich zeiven tot altijd vuriger ijver op te wekken, richtte hij dagelijks de vraag tot zich : „Bernardus 1 waartoe zijt gij hier?" — Deze groote man, reeds hier beneden een Engel in menschengedaante, ging in 1153 tot een beter leven in en werd spoedig na zijn dood onder het getal van Gods lieve Heiligen opgenomen. De na waardig gebiecht en gecommuniceerd te hebben, de kerken der Apostelen Petrus en Paulus bezochten, een Vollen Aflaat. Uit alle oorden van Europa stroom, den nu tallooze pelgrims naar Rome; nauwelijks kon de Eeuwige Stad de menigte menschen bevatten, welke onophoudelijk door de straten golfde. Een ooggetuige verhaalt, dat er het gansche jaar door wel tweehonderd duizend pelgrims voortdurend aanwezig waren. De Jubiléaflaat zou oorspronkelijk slechts om de honderd jaar worden geschonken, maar later (na 1475) werd ze alle vijfentwintig jaren aan de geloovigen verleend. VIJFDE HOOFDSTUK. Van het begin der Hervorming tot het Concilie van Trente. 1. Toestand der Kerk op het einde der Middeleeuwen Misbruiken. De groote Paus Gregorius VII had de Kerk nieuwe levenskracht ingestort, welke zich in de schoonste daden openbaarde. Maar langzamerhand begon de goede geest te kwijnen, slopen er misbruiken de Kerk binnen. Ten opzichte der leer kon en kan de Kerk niet dwalen, omdat zij bestuurd wordt door den H. Geest, maar hare leden kunnen de heiligste zaken verkeerd aanwenden of zelfs misbruiken, waardoor natuurlijk het geestelijk leven in verval geraakt. Het eerste blijk hiervan trad aan den dag in de 14de eeuw, toen een rij van Pausen, gedurende 70 jaren ongeveer, niet te Rome maar in de Fransche stad Avignon hun verblijf hielden, en daardoor meer of min gedwongen waren, de eerzuchtige plannen der Fransche koningen te dienen. Nog meer nadeel leed het geestelijk gezag, toen spoedig daarop, wel 40 jaren lang, meerdere Pausen tegelijk den Stoel van Petrus wilden bezetten. Hierdoor verloor de Pauselijke waardigheid veel van haar aanzien, en werd menig Christen in geloofszaken het spoor bijster. Dwaalleer van Huss. Tegelijkertijd stak in Bohemen een gevaarlijke dwaalleer den kop op, een ketterij, welke de gemoederen in de heftigste beweging bracht en het land met moord en brand vervulde. johannes huss, leeraar aan de universiteit te Praag, beweerde n.1.: „De ware Kerk van Christus is onzichtbaar; slechts de rechtvaardigen zijn daarvan leden. De overheid — zoowel de geestelijke als de wereldlijke — die zich in staat van doodzonde bevindt, bijgevolg niet tot de Kerk behoort, behoeft niet gehoorzaamd te worden, —" enz. Wegens deze leerstellingen werd huss door zijn bisschop geëxcommuniceerd, en toen hij hardnekkig in zijne dwaling bleef volharden, voor het Concilie van Constanz gedaagd. De dwaalleeraar verscheen er, doch weigerde zijn leerstellingen te herroepen Deswege werd hij door het Concilie als ketter veroordeeld en aan den wereldlijken rechter overgeleverd, die hem naar de toenmalige wetten met den vuurdood strafte. Dit verbitterde in hooge mate zijn talrijke aanhangers; zij verzetten zich tegen alle geestelijk en wereldlijk gezag, sloegen tot volslagen oproer over, en Bohemen werd het tooneel van ongehoorde gruwelen. Na een lange worsteling gelukte het den Duitschen keizer, hen te onderwerpen, en het Concilie van Bazel (1431) slaagde er in, een gedeelte der Hussieten weder met de Kerk te verzoenen. De overige volgelingen van den dwaalleeraar noemden zich voortaan „Moravische Broeders" Zij bezitten te Zeist een gemeente en worden ook Hernhutters geheeten. Ergernis. Omstreeks 1500 gaven zelfs geestelijken aanstoot en ergernis, door een wereldsch leven en het veronachtzamen hunner herderlijke plichten. In menig klooster was de tucht verzwakt, waren genotzucht en wereldschgezindheid doorgedrongen. Het kan dus geen verwondering baren, dat het volk zijne plichten niet betrachtte, onwetend bleef en in menig opzicht geen christelijk leven leidde Daarenboven waren er toenmaals vele geleerden, die, aangestoken door de uit Konstantinopel gevluchte Grieken, J) in de armen van het Ongeloof vielen, en nu door woord en schrift het Geloof ondermijnden en de geestelijken bespottelijk, ja verachtelijk maakten. Ook hadden de groote uitvindingen en ontdekkingen van dien tijd (o. a. de ontdekking van Amerika en Indië met hunne fabelachtige rijkdommen) de menschen zeer aardschgezind en ten opzichte van den godsdienst onverschillig gemaakt. Zoo waren er dan tegen het einde der Middeleeuwen vele misbruiken ingeslopen, was het godsdienstig leven velerwegen in verval geraakt. Wel is waar is dit alles door de vijanden der Kerk zeer breed uitgemeten, ja overdreven geworden, en schroomden ze niet het voor te stellen, alsof er toenmaals in de Kerk niets dan verval en ontaarding gevonden werd. Doch deze beweringen zijn geheel en al in strijd met de waarheid. Heiligheid der Kerk. Zelfs in die treurige tijden heeft de Kerk geen enkel oogenblik opgehouden heilig te zijn. Heilig was zij even als altijd te voren in hare leer en hare genademiddelen, welke door de bestiering van den H. Geest tegen alle dwaling of ontaarding waren beveiligd; — heilig verder in velen harer leden, die wegens den glans hunner deugden juist toenmaals des te helderder schitterden en door God zeiven wonderdadig verheerlijkt werden. Heilig was de Kerk; onheilig waren alleen de menschen, en uitgeroeid moesten worden de misbruiken, die door hunne schuld in de Kerk waren binnengeslopen. De menschen te verbeteren, het verkeerde weg te nemen, allen tot een nieuw leven op te wekken, dusdanig was het ijverig streven der Kerk. En zeker zou zij ook uit kracht van den H. Geest, die in haar werkt, de verbetering harer slechte !) Konstantinopel werd in 1453 door de Turken veroverd; talrijke Grieken vluchtten naar West-Europa en verbreidden daar met hunne geleerdheid tevens den geest des ongeloofc. leden hebben bereikt, als God niet had toegelaten, dat het anders geschiedde. Er wierp zich een man op, die zich aanmatigde de verbetering (Reformatie) der Kerk beter te begrijpen dan de Bruid van Christus zelve. Deze man was de Augustijner monnik Maarten Luther. Als heftig kampvechter trad hij in de Kerk op, hervormde er wel maar verbeterde haar niet. Door hoogmoed verblind, verliet hij haar ten slotte, en trok een groot deel harer leden met zich in de scheuring. 2. De Hervorming. — Maarten Luther. Luther. Maarten Luther werd in 1483 te Eisleben (Thuringen) in het gezin eens mijnwerkers geboren. Wijl de knaap talent verried, liet de vader in weerwil zijner armoede hem studeeren. Maarten legde zich toe op de rechtsgeleerdheid, maar in 1405 trad hij zonder ware roeping in een Augustijnerklooster te Erfurt. Spoedig hierna werd hij tot priester gewijd, en door den Keurvorst van Saksen als professor aan de onlangs opgerichte academie van Wittenberg geroepen. De 95 Stellingen. In 1516 verleende Paus Leo X aan allen, die na waardig gebiecht en gecommuniceerd te hebben, een aalmoes offerden voor den bouw der Sint-Pieterskerk te Rome, een Vollen aflaat. Met het afkondigen hiervan in het aartsbisdom Maagdenburg, waartoe ook Wittenberg behoorde, werd de Dominicaner pater Joannes Tetzel belast. Deze man, uitstekend door deugd en geleerdheid, vond in het prediken van den Aflaat overal een grooten toeloop. Toen hij echter in de buurt van Wittenberg kwam, trad Luther tegen hem op, en sloeg den 3isten October 1517 vijf en negentig Stellingen over den Aflaat aan de slotkerk dezer stad. Deze stap van Luther was het begin der geloofsscheuring in Europa. De 95 Stellingen waren in korten tijd door geheel Duitschland verbreid en verwekten groot opzien. Wel waren ze niet tegen den Aflaat op zich zelf gericht, maar alleen tegen het misbruik ervan, want uitdrukkelijk verklaarde Luther: „Vervloekt zij degene, die de waarheid van den Pauselijken aflaat aanvalt." Maar allen, die om de een of andere reden met de Kerk overhoop lagen, vatten ze als een oorlogsverklaring aan haar op, en begroetten ze met groote blijdschap. Velerwegen werd Luther als de vurig gewenschte „Hervormer" geprezen. Spoedig liet hij zich in de hitte van den strijd verleiden tot het verkondigen van leeringen, welke indruischten tegen de leer der Katholieke Kerk. Zoo verklaarde hij b.v.: De H. Schrift is de eenige kenbron des Geloofs, — zoo loochende hij de verdiensten der „Goede Werken." Paus Leo X. Nu kon en mocht het Opperhoofd der H. Kerk niet langer zwijgen. Paus Leo x zond in 1518 een Legaat naar Duitschland om luther tot het herroepen zijner dwaalleer te bewegen, doch tevergeefs. De „Hervormer" weigerde en beriep zich, de beslissing van den H. Vader niet achtend, op een algemeen Concilie. Wel zond luther destijds nog een ootmoedig schrijven aan den Paus. waarin hij o.a. zeide: „In uwe stem erken ik de stem van Christus," maar in het geheim noemde hij hem reeds toen den Antichrist of ten minste een van diens Apostelen. Nog erger liep het kwaad door een openlijken redetwist te Leipzig, welke in 1519 tusschen Luther en den geleerden professor Johan Eck uit Ingolstadt gehouden werd. Het dispuut eindigde met de zegepraal van Eck. Luther werd door zijn tegenstander zóó in de engte gedreven, dat hij zich vermat den brief van den H. Jakobus, welke de noodzakelijkheid der „Goede Werken" leert, een Strooien Brief te noemen, en het Primaatschap des Pausen alsmede de onfeilbaarheid der Algemeene Conciliën te loochenen. Spoedig trad Luther, door zijne nederlaag te Leipzig verbitterd, met nieuwe dwaalleeringen op. Hij ontkende het onderscheid tusschen geestelijken en Ieeken, verwierp de meeste Sacramenten, noemde het H. Misoffer een afgoderij, verklaarde de kloostergeloften en het coelibaat der priesters voor opgeheven, en spoorde de wereldlijke vorsten aan, zich meester te maken van de kerk- en kloostergoederen. Daar alle middelen der liefde uitgeput waren, zag de Paus zich eindelijk gedwongen, met strengheid tegen den „Hervormer" op te treden. De Opperherder vaardigde in 1520 een Bulle uit, welke een en veertig aan Luthers schriften ontleende stellingen als kettersch veroordeelde, en dreigde hem met den kerkdijken ban, ingeval hij binnen zestig dagen zijne dwaalleer niet herriep. Bij het Bloed van Jezus Christus bezwoer de H. Vader nogmaals den oproerigen zoon, niet langer den vrede in de Kerk te verstoren; doch het mocht niet baten. Den ioden December 1520 wierp Luther voor de poort van Wittenberg de pauselijke banbul openlijk in het vuur met de woorden: „Wijl gij den heilige des Heeren (Luther) hebt bedroefd, zoo vertere u het eeuwige vuur!" 3. Luthers verder leven en werken. — Keizer Earel V. — Burgeroorlog. — Godsdienstvrede. — Luthers dood. Karel V- Door Luthers afval van de Kerk was Duitschland in twee legerkampen verdeeld. De toenmalige keizer, Karel V, een trouw zoon der Katholieke Kerk, was hierover diep bedroefd. Hij besloot aan de verdeeldheid, zoo gevaarlijk voor de Kerk en Duitsch- lands eenheid, een einde te maken. Daarom daagde hij Luther voor den Rijksdag te Worms (1521). Deze verscheen, doch weigerde elke herroeping. Derhalve werd over hem als hardnekkig ketter en onruststoker de rijksban uitgesproken. Maar zijn begunstiger, de Keurvorst van Saksen, beschermde hem en deed hem op de terugreis van Worms door vermomde ruiters schijnbaar oplichten en naar den Wartburg voeren. Hier vertoefde de „Hervormer" onder den naam van „Jonker GEORG" ongeveer 9 maanden, welken tijd hij besteedde om ijverig te arbeiden aan een nieuwe Bijbelvertaling. Deze overzetting is echter verminkt, daar Luther naar believen uitliet en inlaschte, zooals dit hem het best over zijne leer paste. *) Onlusten. Onderwijl werd te Wittenberg alles in rep en roer gebracht. Aangevoerd door twee predikanten, bestormde het opgezweepte gepeupel de kerken, wierp de altaren en biechtstoelen naar buiten, vernielde de beelden en schilderijen, schafte den kinderdoop af en voerde hem alleen voor volwassenen in, enz. Toen hield Luther het niet langer op den Wartburg uit; hij verliet zijn „Pathmos" en ijlde naar zijne stad Wittenberg om de „dwepers" tot rust te brengen. En onbevreesd voor den rijksban ging hij nu voort, in vereeniging met zijn leerling en vriend Melanchton, de „Hervorming" te verbreiden. Het H. Misoffer werd afgeschaft, de getrouwe geestelijken verjaagd, de kloosters opgeheven, priesters, monniken en nonnen aangespoord te huwen. Luther zelf ging hen hierin voor, daar hij 1) Zoo voegde Luther aan den tekst: »De mensch wordt gerechtvaardigd door het Geloof' het woordje alleen toe, waardoor de beteekenis geheel veranderd wordt. — Overigens geschiedde het overbrengen des Bijbels in de volkstaal volstrekt niet het eerst door Luther, zooals wel eens beweerd wordt. Want reeds waren sinds de uitvinding der Boekdrukkunst (een eeuw te voren; minstens 14 vertalingen in het Hoog- en 6 in het Nederduitsch verschenen. in 1525 met de afgevallen non Catharina van Bora in het huwelijk trad. De Boerenkrijg. Deze stap des „Hervormers" wekte niet alleen den spotlust op van Luthers vijanden, maar werd ook door vele zijner vrienden afgekeurd, en wel des te sterker, wijl juist toen in Duitschland de verschrikkelijke „Boerenkrijg ' woedde, welke niet zonder sijne schuld was uitgebroken. De boeren hadden namelijk Luthers prediking der „Evangelische Vrijheid" op hunne wijze uitgelegd ; zij schudden elk juk van hunne schouders en trokken nu moordend en brandend door de Duitsche gouwen. Luther had in het begin de boeren verdedigd en hen zijne „lieve heeren en broeders" genoemd ; toen echter van alle zijden de klacht werd aan geheven, dat hij door zijne leer den vreeselijken krijg had ontketend, veranderde de „Hervormer" van toon en spoorde de vorsten aan, de boeren als „dolle honden" dood te slaan. Dit geschiedde : een honderdduizendtal dezer misleide lieden werd gedood, en menige bloeiende landstreek herschapen in een woestenij, bedekt met ruinen en grafheuvels. Wederdoopers. Nauwelijks tien jaar later was de stad Munster het tooneel eener dergelijke razernij. In . IS34 kwamen naar deze plaats de zoogenaamde „Wederdoopers," welke, zich beroepend op Luthers leer van „het Vrije Onderzoek," de wonderlijkste dingen leerden. Zij strooiden uit, dat Christus weldra op aarde zou verschijnen, in de stad Munster Zijn zetel opslaan en daar duizend jaren met Zijne uitverkorenen in alle vreugde regeeren, om daarna het „Laatste Oordeel" te houden. Wie tot Zijne lievelingen wilde behooren, moest zich opnieuw laten doopen, persoonlijk niets bezitten, doch alles in gemeenschappelijk eigendom afstaan. Aan het hoofd der geestdrijvers stond de Nederlandsche snijder Jan Beukelszoon, ook wel Jan van Leiden genoemd. Hij nam den titel „Koning van Sion" aan, en heerschte weldra oppermachtig. Binnen korten tijd was geheel Munster door de dweperij aangestoken. Alle gruwelen werden er ongestraft bedreven, schrik en moord vervulden de ongelukkige stad, tot ze in 1535 door haar Bisschop heroverd werd. De raddraaiers moesten hunne euveldaden met het leven boeten; hunne lijken werden in een ijzeren kooi hoog aan den toren der St. Lambertuskerk opgehangen. Trachten naar Vrede. Ondertusschen had Karel V alle moeite aangewend om de eendracht tusschen de Lutheranen en de Katholieken tot stand te brengen. Tot dit doel beriep hij in 1529 een Rijksdag te Spiers, waar het besluit genomen werd, dat de Luthersche vorsten tot aan een Algemeen Concilie zich zouden onthouden van het invoeren van verdere „nieuwigheden in geloofszaken", en inzonderheid, dat zij het opdragen van het H. Misoffer voortaan in hunne Staten niet meer zouden beletten. Maar hiertegen teekenden luthers aanhangers protest aan, waarom ze in het vervolg Protestanten d. i. „Tegensprekers" genoemd werden. Diep bedroefd beriep de keizer weldra een nieuwen Rijksdag te Augsburg (1530). Hier reikten de Protestantsche vorsten hem een door Melanchton opgestelde „Geloofsbelijdenis ' over, de zoogenaamde Augsburgsche Confessie. De keizer liet ze door de bekwaamste Katholieke godgeleerden weerleggen, en vroeg smeekend, doch dreigend tevens, den terugkeer der Protestanten tot de Katholieke Eenheid. Maar tevergeefs. De Luthersche vorsten sloten een aanvallend en verdedigend verbond tegen den keizer, en weigerden hem de ingeroepen hulp tegen de vijanden des rijks, de Turken en de Franschen. De verwijdering tusschen Lutheranen en Katholieken werd hoe langer hoe grooter, en de eersten sloegen de uitnoodiging, om deel te nemen aan het door hen steeds zoo vurig begeerde en eindelijk in 154-5 te Trente geopende Algemeen Concilie, in g. m. s. 73. g den wind. Thans was het geduld des keizers ten einde; hij besloot met wapengeweld de Protestanten te dwingen. Burgeroorlog. Nu vloeide er vele jaren lang Duitsch bloed, door broederhand vergoten. Aanvankelijk lachte het krijgsgeluk den keizer toe, en overwon hij zijne vijanden Toen echter maurits van Saksen, tot nog toe zijn bondgenoot, trouweloos van hem afviel, werd hij zóó in de engte gedreven, dat hij met de Protestanten vrede moest sluiten. Zoo kwam te Augsburg een godsdienstvrede tot stand (1555), waardoor de Lutheranen gelijke vrijheid bekwamen als de Katholieken. Aan de vorsten werd het recht vergund te beslissen, welk geloof hunne onderdanen mochten belijden Wie zich hieraan niet verkoos te onderwerpen, moest het land verlaten. Tevens werd er bepaald, dat Bisschoppen en Abten, die de leer van Luther omhelsden, hun titel en kerkelijke goederen zouden verliezen, en deze aan hun Katholieken opvolger afstaan. — Geheel terneergeslagen deed Karel V het volgende jaar afstand van de keizerskroon en trok zich in de eenzaamheid van een Spaansch klooster terug, waar hij twee jaren later den dood des rechtvaardigen stierf. Luthers dood. Reeds twaalf jaar vóór Karel V was Luther uit het leven gescheiden. Het einde zijns levens was voor hem zeer bitter geweest. Hij had de Katholieke Kerk willen verdelgen, en er zich reeds op beroemd haar den doodsteek gegeven te hebben; en nu moest hij zien, hoe de Bruid van christus nog fier het hoofd verhief, ja, als tot een nieuw leven was ontwaakt. En terwijl in de Katholieke Kerk de grootste eenheid heerschte, zag hij onder zijne eigen aanhangers reeds twist en verdeeldheid overal uitbreken. In Zwitserland stonden zelfs nieuwe „Hervormers" op, en wonnen tot Luthers groot verdriet steeds meerdere volgelingen. Een diepe zwaarmoedigheid maakte zich van hem mees- ter, waardoor hij zich zeiven en anderen tot groote kwelling werd, tot de dood hem in 1546 in zijne vaderstad Eisleben verraste. 4. Zwingli en Calvijn. Zwingli. Wat Luther zich zonder goddelijke roeping aangematigd had, kon ook anderen niet belet worden; evenals de eerste in Duitschland, zoo predikten Zwingli en Calvijn in Zwitserland nieuwe leerstellingen- Ulrich Zwingli was eerst pastoor in de beroemde bedevaartplaats Einsiedeln, en daarna domprediker te Zurich. Nadat hij reeds in Einsiedeln tegen de vereering der Allerheiligste Maagd geijverd en niet door een voorbeeldig leven uitgeblonken had, trad hij te Zurich geheel in den geest van Luther als „Hervormer op. Hij koos zich een vrouw en trok heftig tegen den Aflaat en het Pausdom te velde. Tevens schafte hij het H. Misoffer af, benevens alle ceremoniën, de beelden, enz. Bovenal haatte hij de Katholieke leer van het H. Sacrament des Altaars. Terwijl Luther genoodzaakt door de duidelijke woorden des Heilands! nog vasthield, dat in het Brood en den Wijn, tenminste op het oogenblik der nuttiging het H. Vleesch en Bloed des Heeren tegenwoordig is, ging Zwingli zóó ver, de woorden des Heilands goddeloos te verdraaien. Volgens Zwingli namelijk is: „Dit is mijn Lichaam, dit is mijn Bloed" — hetzelfde als: „Dit beduidt mijn Lichaam, dit beduidt mijn Bloed." i) De magistraat van !) Dit was de eerste vermetele poging om het Geloof aan de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het H. Sacrament, hetwelk gedurende vijftien eeuwen onaangetast was gebleven, te bestrijden. Wel is waar had in het midden der io, Agapitus I. 536 „ Silverius. 538 Vigilius. 555 Pelagius I. 559 Joannes III. 573 Benedictus I. 577 Pelagius II. 590 H. Gregorius I, de Groote. 604 Sabinianus. 606 Bonifacius III. 607 H. Bonifacius IV. 614 , Deusdedit. 617 Bonifacius V. 626 Honorius I. 640 Severinus. 640 Joannes IV. 642 Theodorus I. 649 H. Martinus I. 655 Eugenius I. 658 Vitalianus. 672 Adeodatus. 676 Domnusof Donus I. 679 H. Agatho, 682 „ Leo II. 684 H. Benedictus II 685 Joannes V. 686 Conon. 687 H. Sergius I. 701 Joannes VI. 705 Joannes VII 708 Sisinnius. 708 Constantius I. 715 H. Gregorius II. 731 „ Gregorius III. 741 „ Zacharias. 752 Stephanus II (reg. 3 dagen). 752 Stephanus III. 757 H. Paulus I. 768 Stephanus IV. 772 Adrianus I. 795 H. Leo III. 816 Stephanus V. 817 H Paschalis I. 824 Eugenius II. 827 Valentinus. 828 Gregorius IV. 844 Sergius II. 847 H. Leo IV. 855 Benedictus III. 858 H. Nicolaas I, de Groote. 867 Adrianus II 872 Joannes VIII. 882 Marinus 1 of Martinus II. 884 Adrianus III. 885 Stephanus VI. 891 Formosus. 896 Bonifacius VI (reg. 15 dagen). 896 Stephanus VII. 897 Romanus. 898 Theodorus II (reg. 20 dagen). 898 Joannes IX. 900 Benedictus IV. 903 Leo V. 905 Sergius III. 911 Anastasius III. 913 Lando. 914 Joannes X. 928 Leo VI. 929 Stephanus VIII. 931 Joannes XI. 636 Leo VII. 639 Stephanus IX. 942 Marinus II of Martinus III. 946 Agapitus II. 956 Joannes XII' 964 Benedictus V. 965 Joannes XIII. 972 Benedictus VI. 974 Donus II 975 Benedictus VII. 984 Joannes XIV. 985 Joannes XV. 985 Joannes XVI.") 996 Gregorius V. 999 Sylvester II 1003 Joannes XVII. 1004 Joannes XVIII. 1009 Sergius IV 1012 Benedictus VIII, 1024 Joannes XIX. 1033 Benedictus IX. 1045 Gregorius VI. 1046 Clemens II. 1048 Damasus II freg. 23 dagen.) 1049 H. Leo IX. 1055 Victor II. 1057 Stephanus X. 1059 Nicolaas II. 1061 Alexander II. 1073 H. Gregorius VII. 1086 Victor III. 1088 Zal. Urbanus II. 1099 Paschalis II. 111? Gelasius II. II19 Calixtus II 1124 Honorius II 1130 Innocentius II 1143 Celestinus II. 1144 Liicius II 1145 Zal. Eugenius III. 1153 Anastasius IV. 1154 Adrianus IV. 1159 Alexander III. 1181 Lucius III. 1185 Urbanus III. 1187 Gregorius VIII. 1187 Clemens III. 1191 Celestinus III. 1198 Innocentius III. 1216 Honorius III. 1227 Gregorius IX 1241 Celestinus IV. 1243 Innocentius IV. 1254 Alexander IV. 1261 Urbanus IV. 1265 Clemens IV. 1271 Gregorius X. 1276 Innocentius V. 1276 Adrianus V (reg. 39 dagen ) 1276 Joannes XXI (XX) 1277 Nicolaus III. 1281 Martinus IV. 1285 Honorius IV. 1288 Nicolaus IV. 1294 H. Celestinus V. 1294 Bonifacius VIII. 1303 H. Benedictus XI. 1305 Clemens V. 1316 Joannes XXII. 1334 Benedictus XII. 1342 Clemens VI. 1352 Innocentius VI. 1362 Urbanus V. 1370 Gregorius XI. 1378 Urbanus VI. 1389 Bonifacius IX. 1404 Innocentius VII. 1406 Gregorius XII. (1409 Alexander V). (1414 Joannes XXIII) 1417 Martinus V. 1431 Euuenius IV. 1447 Nicolaus V. 1455 Calixtus III. 1458 Pius II 14.64 P.-uilus II I 71 Sixtus IV. 1484 Innocentius VIII. 1492 Alexander VI. 1503 Pius III. 1503 Julius II. 1513 Leo X. 1522 Adrianus VI. 1523 Clemens VII. 1534 Paulus III. 1550 Julius III. 1555 Marcellus II (reg. 21 dagen) 1555 Paulus IV. 1559 Pius IV. 1566 H. Pius V. 1572 Gregorius XIII. 1585 Sixtus V. 1590 Urbanus VII (reg. 13 dagen.) 1590 Gregorius XIV (reg. 10 maand en 10 dagen) 1591 Innocentius IX t reg. 2 maanden.) 1592 Clemens VIII. 1605 Leo XI (reg. 13 dagen). 1605 Paulus V. 1621 Gregorius XV. 1623 Urbanus VIII. 1644 Innocentius X. 1655 Alexander VII. 1667 Clemens IX. 1670 Clemens X. 1676 Innocentius XI. 1689 Alexander VIII. 1691 Innocentius XII. 1700 Clemens XI. 1721 Innocentius XIII. 1724 Benedictus XIII. 1730 Clemens XII. 1740 Benedictus XIV. 1758 Clemens XIII. 1769 Clemens XIV. 1775 P'us VI. 1800 Pius VII. 1823 Leo XII. 1829 Pius VIII. 1831 Gregorius XVI. 1846 Pius IX 1878 Leo XIII. 1903 Pius X. ") Deze Joannes XVI is wel gekozen, doch stierf voor hij gezalfd of gekroond kon worden. INHOUD. Bit Voorbericht Hoofdstuk I. Van de Tijden der Apostelen tot Keizer Konstantijn. 1. Uitbreiding van het Evangelie door de Apostelen. — Hun uiteinde 5 2. De Verwoesting van Jeruzalem 9 3. De Christenvervolgingen; hare Oorzaken en Gevolgen 12 4. De Vervolgingen in de Eerste Eeuw 14 5. De Vervolgingen in de Tweede Eeeuw 15 6. De Vervolgingen in de Derde Eeuw 18 7. Laatste Vervolging. Zegepraal der Kerk 20 8. Uitbreiding des Christendoms tijdens de Vervolgingen. Oorzaken van de zegepraal der Kerk 23 9. Het Christendom in zijn strijd met de Heidensche Wetenschap, met Dwaalleer en Scheuring .... 26 10. De voornaamste Kerkvaders en Kerkleeraars der drie eerste eeuwen 11. Godsdienst en Sacramenten der eerste Christenen . . 34 12. Inrichting en Bestuur der Kerk. Primaatschap der Bisschoppen van Rome 40 Hoofdstuk II. Van Keizer Konstantijn tot de Bekeering der Germanen. 1. Keizer Konstantijn en zijne Moeder de H. Helena. . 43 2. De Opvolgers vau Konstantijn. — Juliaan de Afvallige. 45 3. Theodosius de Groote. — Ondergang van het Heidendom in het Romeinsche Rijk. — Uitbreiding van het Gelooi in Azië en Atrika 46 4. De Volksverhuizing. — Bekeering der Franken en der volken op de Britsche eilanden 48 5. Het Kloosterwezen. — De H.H. Paulus, Antonius, Pachomius, Benedictus en Basilius 50 6. Mohammed en de Islam 54 7. De Ketterijen van dezen tijd. Arius en Macedonius. Het Concilie van Nicea en dat van Konstantinopel . 57 8. De voornaamste Kerkvaders van dezen tijd .... 61 9. Vervolg Hoofdstuk III. Van den H. Bonifacius tot den H. Gregorius Vü. 1. De eerste Geloofsboden in Germanië. — De H. Willibrordus 2. De H. Bonifacius, Apostel van Duitschland .... 71 3. Karei de Groote 4. Bekeering der Volken van Noord- en Oost-Europa . 77 5. Toestand der Kerk in het Westen 79 6. De Kerk in het Oosten van de 8ste tot de 11 de eeuw. — Beeldenstorm. — Het Grieksche Schisma . 81 Hoofdstuk IV. Van Gregorius Vü tot de Hervorming. — Bloei der Kerk in de Middeleeuwen. 1. De H. Paus Gregorius VII en zijn strijd voor de vrijheid der Kerk 84 2 De opvolgers van Gregorius. — Zegepraal der Kerk 86 3. De Kruistochten 4. Gevolgen der Kruistochten. Geestelijke Ridderorden . 92 5. Bloei der Kloosterorden. — De H. Benedictus ... 94 6. Vervolg. — De Bedelorden der Franciscanen en Dominicanen. — De H.H. Kerkleeraars Bonaventura en Thomas van Aquine 96 7. Bloei van het godsdienstig leven in dit Tijdvak . . 100 Hoofdstuk V. BIz° Van het begin der Hervorming tot hot Concilie van Trente. 1. Toestand der Kerk op het einde der Middeleeuwen 105 2. De Hervorming. — Maarten Luther 108 3. Luthers verder leven en werken. — Keizer Karei V. — Burgeroorlog. — Godsdienstvrede. — Luthers dood. 110 4. Zwingli en Calvijn 5. Uitbreiding van de Hervorming in Duitschland en aangrenzende Landen 6. Oorzaken en gevolgen van de uitbreiding der Hervorming 7. De Kerkvergadering van Trente Hoofdstuk VI. Van het Concilie van Trente tot op onze dagen. 1. Zegenrijke arbeid der Pausen en andere groote mannen na het Concilie van Trente 125 2. Opbloei der Kloosterorden. iDe Sociëteit van Jezus" 129 3. Uitbreiding der Kerk in Azië en Amerika .... 133 4. Verbrokkeling van het Protestantisme — Jansenius. — Fenelon ^7 5. De Tijd van het Ongeloof. — De H. Alphonsus de Liguori 6 De Fransche Revolutie. — Pius VI en Pius VII. — Napoleon Bonaparte i*i 7. De Katholieke Kerk na de Revolutie tot Pius IX . 144 8. Strijd en overwinning der Kerk onder Paus Pius IX. 146 9. Het Algemeen Vaticaansch-Concilie. — Laatste levensjaren van Pius IX 10. Paus Leo XIII 11. Paus Pius X !jg 12. De Propaganda te Rome en de Missiën . . . • 162 Lijst der Pausen BIJBELSCHE GESCHIEDENIS VOOR DE KATHOLIEKE JEUGD DOOR R. BUSINGER, vertaald door A. H. POTBERO, Kapelaan. Kerkelijk goedgekeurd. In schoolbandje met linnen rug 50 cent; 50 a 45 cent" 100 a 40 cent. In prijsbandje met linnen rug 60 cent; 50 a 55 cent; 100 a 50 cent. * * * Oud Testament afzonderlijk in schoolbandje, met linnen rug 30 cent Nieuw Testament afzonderlijk in schoolbandje, met linnen rug 30 cent. Juiste indeeling, heldere belichting der hoofdfeiten, oordeelkundige keuze der verhalen: niet te uitvoerig, niet te beknopt daarbij eenvoudige stijl, duidelijke letter, 130 gravuren en een mooie gekleurde titelplaat, Christus de kinderen zegenend, — ziedaar waarom Businger's Bijbelsche Geschiedenis boven andere dergelijke uitgaven te verkiezen is. > Uitmuntend geschikt om het godsdienstig onderricht • aantrekkelijker en dus meer vruchtdragend te maken, ten de indrukken bij het kind levendig' te honden, ver»dient deze uitgave in het belang der Katholieke Jeugd »voorzeker aller aanbeveling en steun, vooral nu toenemende »twijfelzucht en ongeloof in onze dagen beioijzen, tvelk een »onmisbaar element de godsdienst in de opvoeding is....« Men lette op de namen BUSINGER en POTBERG en verlange geen andere uitgave, daar deze de grootste, beste en goedkoopste is, en van Bisschoppelijke zijde welwillend aanbevolen voor HUISGEZIN en SCHOOL. Uitgave ïan G. MOSMBNS Senior, Venloo. GESCHIEDENIS der BEWERKT DOOR KATHOLIEKE KERK L. J. T I E L E M A X S, Hoof d der I{. K. School te Veendara. TWEEDE DRUK. s]er^eiijn ^oeaget(eura. V E N L O O, G. MOSMANS Senior. 1908. GESCHIEDEN*^ yr■ Vader. punt der eenheid noemt. „Op petrus," zegt hij, „is de Kerk gegrondvest, maar petrus heeft zijn voorrang op de Kerk van Rome overgedragen. Wie derhalve den Stoel van Petrus, waarop de Kerk van Christus rust, verlaat, durft die zich wel beroemen in de Kerk te zijn ?" e) Ook de dwaalleeraars twijfelden niet aan het primaatschap der Romeinsche Bisschoppen, dewijl zij zich op hen beriepen tot beslechting der geschillen, en zich tot hen wendden om uitspraak over hunne leeringen. f) Zelfs de Heidensche keizer Aurelianus erkende den Bisschop van Rome als het hoofd der Kerk. Toen namelijk wegens het bezetten van den bisschopszetel te Antiochië (Syrië) tweespalt ontstond, beval de keizer, dat hij bisschop zou zijn, die door Rome's Kerkvorst als zoodanig erkend of aangenomen zou worden. Op den Paus als opperhoold der gansche Kerk volgden de Bisschoppen, aan wie de leiding van eenig deel der Kerk (diocees of bisdom) was toevertrouwd. Meerdere bisdommen waren tot een aartsbisdom of kerkprovincie onder het bestuur van een Aartsbisschop ofMetropolitaan vereenigd. Bijzonder in aanzien stonden die bisschoppen, welke de vier door den H. petrus, den Prins der Apostelen, gestichte kerken bestuurden, n.1. te Rome, Jeruzalem, Antiochië en Alexandrië 1), en die den titel van Patriarchen voerden. — Den Bisschop stonden als medehelpers ter zijde de Priesters, de Diakenen en de overige kerkelijke bedienaren, welke boven zijn genoemd. Zij allen — Pausen, Patriarchen, Aartsbisschoppen, Bisschoppen, Priesters, enz. droegen den gemeenschappelijken naam van Clerus of Geestelijkheid, de overige Christenen heetten Leeken of het Volk. 1) De Kerk te Alexandrië werd naar een oude overlevering op bevel van den H. Petrus door diens leerling den H. Marcus gesticht, welke ook haar eerste bisschop was. Eerst later kwam bij de vier genoemde patriarchen nog de patriarch van Konstantinopel. Zoo vormden naar de verordening van CHRISTUS de gezamenlijke geloovigen in vereeniging met hunne Priesters, de Priesters in vereeniging met hunne Bisschoppen, de Bisschoppen in vereeniging met het êéne zichtbare opperhoofd, den opvolger van den H. PETRUS, één groot door Geloof, Liefde en Gehoorzaamheid innig verbonden geheel, dat onverwinnelijk was voor eiken aanval der helsche machten. En opdat de Kerk recht duidelijk als de Apostolische erkend zou worden, heeft God er voor gewaakt, dat de rij der kerkvorsten in de afzonderlijke bisdommen, doch inzonderheid in de Hoofdkerk van Rome, behouden is gebleven. TWEEDE HOOFDSTUK. Van Keizer Konstantijn tot de Bekeering der Germanen. 1. Keizer Konstantijn en zijne Moeder de H. Helena. Verdiensten van Konstantijn. Nadat deze vorst aan de Kerk den vrede geschonken en zelf het Geloof omhelsd had, beijverde hij zich, het Heidendom in zijn rijk uit te roeien en de Christelijke leer verder en verder uit te breiden. Op zijn bevel werden de afgoden van het voetstuk geworpen en hunne tempels omvergehaald; Christen kerken richtte hij overal op en versierde ze met vorstelijke pracht. De kruisdood werd in het Romeinsche rijk afgeschaft, en daardoor het kruis, het teeken der Verlossing, in eere gebracht; de openbare ambten werden voortaan slechts door Christenen bekleed, de heidensche feesten verboden en het vieren van den Zondag ingevoerd. De keizer betoonde aan bisschoppen en priesters groote eer en achting, en zorgde op de vrijgevigste wijze voor hun tijdelijk onderhoud- Aan al zijne onderdanen richtte hij de vermaning, het heidendom af te zweren en de leer van Jezus te omhelzen. De H. Helena. Zijne moeder, de vrome Helena, ondersteunde zooveel ze kon de bemoeiingen van haren zoon. Zij ondernam een bedevaart naar het H. Land en deed hier op den Olijfberg, over het Graf des Heeren en de Grot van Bethlehem prachtige tempels bouwen. Tevens beval zij, op Golgotha nasporingen te doen ten einde het h. Kruis des Heeren te vinden. Na veel moeite ontdekte men daar eindelijk drie kruisen, en in de nabijheid ervan het opschrift van Pilatus I. N. R. I. Door een wonder openbaarde God, welk van de drie het kruis was waaraan de Verlosser der wereld den smadelijksten dood had ondergaan. De h. Macarius, bisschop van Jeruzalem, begaf zich namelijk na het storten van een vurig gebed naar de woning van een doodzieke vrouw en raakte deze met de drie kruisen aan. De twee eerste hadden op haar geen uitwerking; doch nauwelijks rustte hare hand op het derde kruis, of geheel genezen stond zij van haar krankbed op. Buitengewoon verheugd deed de H. helena het H. Kruis des Zaligmakers in een zilveren omkleedsel sluiten en te Jeruzalem bewaren.!) Het Kruis, te voren het teeken van den grootsten smaad en de diepste vernedering, werd voortaan het teeken van roem en eere, het schitterde weldra op de tempels der steden, de vanen der legioenen, de kronen der keizers. In het jaar 330 bracht Konstantijn zijne residentie van Rome naar Byzantium over, door hem zeiven NieuwRome, door het nageslacht te zijner eer Konstantinopel (stad van Konstantijn) genoemd. Deze gebeurtenis was voor de Kerk van het hoogste gewicht, wijl hierdoor haar Opperhoofd van de wereldlijke machten onafhankelijker werd en meer macht en invloed te Rome en in geheel Italië verwierf. Konstantijn deed zijn nieuwe hoofdstad buitengewoon vergrooten en sierde haar met de heerlijkste kerken en paleizen. Slechts weinig levensjaren waren hem meer beschoren. Een hevige ziekte !) De gedachtenis der Vinding van het H. Kruis wordt jaarlijks den 3™ Mei gevierd. (Feest van Kruisvinding.) wierp hem op het doodsbed; met groote godsvrucht ontving hij het H. Doopsel en blies den laatsten adem uit, den 22sten Mei 337. Wegens zijne vele verdiensten voor het H. Geloof heeft de Christenheid hem den eerenaam van De Groote geschonken, de Grieksche Kerk vereert hem zelfs als een Heilige. 2. De Opvolgers van Konstantijn. — Juliaan de Afvallige. Konstantijn liet drie zonen na, welke zijne pogingen om het Heidendom uit te roeien, ijverig voortzetten. konstantius echter, die zijne beide broeders overleefde, was helaas een verkleefd aanhanger van de ketterij der Arianen, en vervolgde de ware geloovigen met hardnekkigheid tot aan zijn dood (361). Juliaan de Afvallige. De eenige nog overgebleven spruit uit het geslacht van konstantijn was juliaan, dien de geschiedenis met den bijnaam De Afvallige gebrandmerkt heeft. Hij was in de ware leer geboren en opgevoed, maar door de lezing van heidensche geschriften en den omgang met ongeloovige geleerden reeds vroegtijdig bedorven. Vervolging. Zoodra hij zijn neef Konstantius was opgevolgd, zocht hij het Christendom uit te roeien ; echter niet, gelijk de vroegere vervolgers, door foltering en dood, maar door list en verleiding Hij sloot de Christenen, door hem Galileërs genoemd, buiten alle ambten en waardigheden, — verklaarde de goederen der Kerk verbeurd, onder voorgeven, dat Christus de armoede had aangeprezen, — verbood aan de gerechtshoven klachten van Christenen in behandeling te nemen, bewerende dat ze naar jezus' leer degenen, die hen op de linkerwang geslagen hadden, ook de rechter moesten aanbieden, — hief de scholen der Christenen op, wijl naar het woord des Apostels „de wetenschap opgeblazen maakt." Zóó zocht hij den christennaam te bezoedelen en te schandvlekken, terwijl hij het Heidendom door uiterlijke pracht en praal en talrijke offers allen luister trachtte bij te zetten. Vergeefsche opbouw des Tempels. Juliaan geloofde het Christendom het meest te zullen schaden, als hij christus tot een leugenaar kon maken. Wijl namelijk de Heiland voorzegd had, dat de tempel te Jeruzalem tot het einde der eeuwen verwoest zou blijven, noodigde de keizer de Joden van alle hemelstreken uit, hun tempel wederom op te bouwen. Het is gemakkelijk te begrijpen met welke vreugde deze aartsvijanden der Christenen aan deze aansporing gehoor gaven. Maar God maakte de plannen van den goddeloozen vorst te schande. Herhaaldelijk beproefden de Joden de fundamenten voor den bouw te leggen, maar er ontstond een hevige aardbeving en vlammen sloegen uit de aarde, waardoor vele werklieden gedood, de bouwstoffen en gereedschappen vernield werden. Zoo moest men den goddeloozen arbeid staken, en werd het woord des Heeren nog meer bevestigd. Tengevolge van dit wonder, hetwelk zoowel door christen- als door heidensche geschiedschrijvers is geboekstaafd, bekeerden zich vele Joden en ongeloovigen tot de ware leer. Juliaan werd spoedig daarna in zijn strijd tegen de Perzen gedood (363). Stervende wierp hij vol haat het bloed, dat uit zijne wonden stroomde, ten hemel, onder het uitspreken der godslasterlijke woorden : „Gij hebt overwonnen, Galileër 1" 3. Theodosius de Groote. — Ondergang van het Heidendom in het Romeinsche Rijk. — Uitbreiding van het Geloof in Azië en Afrika. Ondergang des Heidendoms. Niet lang na Juliaan den Afvallige besteeg Theodosius de Groote den troon. Deze besloot het Heidendom met wortel en tak uit te roeien. Te dien einde vaardigde hij in 380 het bevel uit : „Al mijne onderdanen zullen de leer omhelzen, welke de Apostel Petrus den Romeinen verkondigd heeft," en aan dit voorschrift werd ook streng de hand gehouden. Het Heidendom nam meer en meer af in het rijk, en verdween er weldra geheel en al. — Zoo was dan het schijnbaar onmogelijke geschied; nauwelijks vierhonderd jaren zijn sedert de stichting van christus' Kerk verloopen, en reeds is het geheele wereldrijk der Romeinen in haar schoot opgenomen, „het aanschijn der aarde is vernieuwd." De Kerk In Perzië. Ook in andere landen, ver buiten de grenspalen van Rome's heerschappij, had het Christendom groote vorderingen gemaakt, b.v. in Perzië, waar reeds omstreeks 340 talrijke bloeiende christengemeenten bestonden. Daar brak, helaas, onder de regeering van koning Sapor een bloedige christenvervolging uit, welke omtrent veertig jaren duurde. En volgende eeuwen aanschouwden daarvan meermalen een droevige herhaling. In 614 deed koning slroës zelfs een inval in Palestina, veroverde Jeruzalem en roofde er den zilveren reliekhouder met het H. Kruis des Heeren Groot was hierover de droefheid der gansche christenheid, tot het dertien jaren later aan den Westerschen keizer Heraclius gelukte, de Perzen te overwinnen en het H. Kruis in triomf naar Jeruzalem terug te voeren. !) Eenige jaren later viel Perzië in de macht der Mohammedanen, die er den christelijken godsdienst zoo goed als vernietigden. Van Perzië uit was het Christendom ook naar Indië overgeplant, ja, men beweert zelfs, dat in de 7e eeuw bloeiende christengemeenten gevestigd waren in het verre China. — Ook naar Afrika hadden moedige zendelingen de fakkel des Geloofs gebracht: in 1) De gedachtenis dezer roemrijke gebeurtenis wordt nog jaarlijks op den I4den September in de Kerk gevierd. (Feest van Kruisverheffing). de 4e eeuw reeds werd Abessynië gewonnen voor de Kerk van Christus, welke tot op onze dagen er zich gehandhaafd heeft. 4. De Volksverhuizing. — Bekeering der Franken en der volken op de Britsche eilanden. Volksverhuizing. Groote gevaren bedreigden de Kerk in de 5e en 6e eeuw door de zoogenaamde Volksverhuizing. Toen overstroomden namelijk talrijke horden van barbaarsche volken uit Azië en Europa het uitgestrekte Romeinsche rijk Zoo kwamen achtereenvolgens opdagen de Gothen, Hunnen, Wandalen, Bourgondiërs, Franken, Longobarden, enz. Zij veroverden de eene provincie na de andere en Odoacer, de aanvoerder der Herulers, stiet in 476 den laatsten keizer, romulus augustulus, van den troon en riep zichzelven uit tot koning van Italië. Zoo eindigde het Westersch-Romeinsche rijk, nadat het 1200 jaren had bestaan; het Oostersch-Romeinsche rijk hield nog ongeveer duizend jaar langer stand, doch geraakte al meer en meer in verval. — Het was een vreeselijke tijd, zoodat velen het einde der wereld gekomen achtten. De barbaarsche volken zegepraalden wel is waar over de Christenen, doch werden op hunne beurt door de leer van jezus christus overwonnen ; zij veroverden wel de landen der geloovigen, maar werden op hunne beurt voor de Kerk veroverd; of liever: zij namen, door de geloofsboden onderwezen en overtuigd, met vreugde het zoete juk des Evangelies op hunne schouderen. De Franken. Het machtigste onder de ruwe doch krachtige volken was dat der Franken. Nadat verscheidene hunner stammen een deel van Gallië bezet hadden, werden ze door koning clov1s tot één machtig geheel vereenigd. Zijne gemalin was een Bourgondische prinses, de H. Chlotilde, die niets vuriger wenschte dan ook haar gemaal voor het Christendom te winnen. Lang waren alle pogingen daartoe te vergeefs. Toen echter Clovis in den slag tegen de Alemanen bij Tolbiac (in de nabijheid van Keulen) groot gevaar liep overwonnen te worden, herinnerde hij zich den door hem versmaden godsdienst zijner vrome gemalin, en deed de gelofte, den God van Chlotilde te zullen aanbidden, bijaldien hij mocht zegepralen. En zie, plotseling keerde het krijgsgeluk: Clovis behaalde een schitterende zegepraal. Hij vervulde nu zijn gelofte en liet zich met 3000 Franken op de Vigilie van Kerstmis van hetzelfde jaar doopen door den H. remigius, bisschop van Rheims. Vóór het toedienen van het Doopsel sprak de heilige bisschop tot hem: „Buig uw hoofd, trotsche Sicamber; *) verbrand, wat gij tot dusverre hebt aanbeden, en vereer, wat gij tot dusverre hebt gehoond 1" — Clovis was de eerste Katholieke koning van West-Europa. Zijne bekeering vervulde de geheele Christenheid en inzonderheid het Opperhootd der geloovigen met groote vreugde. De Paus noemde hem daarom „den oudsten zoon der Kerk" en gaf aan Clovis' opvolgers den eerenaam van „allerchristelijkste koning." Brittanje bekeerd. In Brittanje had de Christelijke godsdienst reeds vroeg wortel geschoten. Toen echter omstreeks 450 de heidensche Angelsaksen (uit SleeswijkHolstein en Friesland) het land veroverden, werd het Geloof er bijna geheel vernietigd. Dit bleef zoo ongeveer 150 jaren, tot Gregorius de Groote den Stoel van Petrus besteeg. Deze H. Paus, die in vroeger jaren zelf de Apostel van Engeland had willen worden, zond in 1) Zóó heette een der Frankische stammen, welks vorst Clovis was geweest, alvorens hij alle Franken onder zijne heerschappij vereenigd had. G. M. S. 72. 4 596 veertig Benedictijner monniken, met den H. Abt augustinus aan hun hoofd, naar deze eilanden om het Christendom er weder ten leven op te wekken. Hunne prediking droeg rijke vruchten; het gelukte hun zelfs, den koning Ethelbert voor het geloof te winnen, en op Kerstmis van het volgende jaar konden zij reeds aan tienduizend Angelsaksen tegelijk het H. Doopsel toedienen. Abt augustinus werd door den Paus tot aartsbisschop aangesteld; hij koos zijn zetel te Canterbury, hetwelk tot op den huidigen dag de kerkelijke hoofdstad van Engeland gebleven is. Ierland had reeds in 440 het christelijke geloof ontvangen, en wel van den H. patricius, die in zijne jeugd door zeeroovers gevangen genomen en daarop jarenlang slaaf en herder van een Iersch vorst geweest was. Reeds vroeg schonk Ierland aan de Kerk talrijke heiligen, zoodat het weldra het „Eiland der Heiligen" genoemd werd Van Ierland bracht de heilige monnik COL.umbanus in de 6e eeuw de leer van Jezus naar Schotland. Zoo was dan omstreeks 600 een groot deel van Europa in de Kerk van christus binnengegaan. Slechts de bewoners van Duitschland en de volken van Noorden Oost-Europa lagen nog in de duisternissen van het Heidendom verzonken. Maar ook voor hen zou naar goddelijk raadsbesluit weldra het uur der verlossing slaan. Het waren de mannen uit de Orde van St. Benedictus, die de Heer had uitverkoren om in genoemde heidensche streken het H. Evangelie te verkondigen, en zoo geheel Europa voor Christus te winnen. 5. Het Kloosterwezen. — De H.H. Paulus, Antonius, Pachomius, Benediotus en Basilius. Reeds zeer vroeg werden er vele Christenen gevonden, die zich uit de verstrooiing der wereld in de eenzaam- heid of de woestijn terugtrokken, om er als kluizenaars of heremieten een geheel aan God gewijd leven te leiden. Bijzonder groot werd hun getal tijdens de schrikkelijke vervolging van keizer Decius, toen vele geloovigen naar de eenzaamheid vloden om foltering en dood te ontgaan. De beroemdste dezer kluizenaars is de H paulus van Thebe, die ongeveer twintig jaar in de Egyptische woestijn in een spelonk verbleef, waar God zelf op wondervolle wijze hem door een raaf deed spijzen. H. Antonius. De grondvester van het eigenlijke kloosterleven is de H. Abt Antonius, welke de tot dusverre verspreid levende kluizenaars vergaderde en tot een gemeenschappelijk leven vereenigde. In Egypte uit rijke ouders geboren en vroom opgevoed, vernam hij eens bij het binnentreden eener kerk de woorden des Heeren uit het Evangelie: „Wilt gij volmaakt zijn, verkoop dan alles, wat gij bezit, en geef het den armen." Deze raadgeving trof hem zóó, dat hij besloot ze letterlijk op te volgen. Hij schonk zijn geheele vermogen weg en begaf zich naar een woest, afgelegen oord aan de Roode Zee, waar hij, slechts voor God levend, met een weinig brood en water zijn lichaam, door gebed en overweging zijne ziel voedde en versterkte. Onder onophoudelijken strijd tegen de hevigste bekoringen van den boozen vijand beoefende hij de verhevenste deugden, wier schitterende glans vele menschen aantrok. Met diepen eerbied naderden ze het verblijf van den kluizenaar als een bevoorrechte plaats. Bedroefden en bedrukten, zieken en ellendigen zochten en vonden bij hem hulp en troost. Van heinde en verre stroomden hem leerlingen toe, die hem Vader noemden en onder zijne aanwijzing een heilig en verstorven leven wenschten te leiden. Zelfs hoogst aanzienlijke personen, als keizer Konstantijn de Groote, wendden zich in eerbiedige bewoordingen tot Antonius en baden hem om hulp en raad. Toen zijne leerlingen zich hierover verbaasden, sprak de heilige: „Waarom verwondert gij u erover, dat een keizer aan mij schrijft? Hij is slechts een mensch; verbaast u veeleer daarover, dat God Zijne wet aan de menschen geopenbaard en door Zijn Zoon tot ons gesproken heeft." Den keizer antwoordde hij: „Ik verheug mij, dat gij Christus eert. Overschat u niet, en gedenk, dat gij mensch zijt. Overweeg het komende oordeel, en weet het wel, dat Christus alleen de ware en eeuwige Koning is." — Antonius bouwde voor zijne leerlingen twee kloosters, waar ze naar zijne aanwijzing een gemeenschappelijk leven van gebed, versterving en arbeid leidden, terwijl hij zelf het liefst in de diepste eenzaamheid vertoefde. Door een beschikking Gods had hij met Paulus den kluizenaar kort voor diens dood een onderhoud. Hij begroef het lijk des heiligen en nam den uit palmbladeren vervaardigden mantel van den vromen heremiet mede, om hem voortaan als statiekleed op hooge feestdagen te dragen. De heilige abt leefde nog zestien jaren en stierf omstreeks 350 in den ouderdom van 105 jaren. H. Pachomius. Verwonderlijk snel verbreidden zich de kloosters. De H. Pachomius, leerling van den H. Antonius, vervaardigde den eersten Ordesregel en genoot weldra de vreugde, wel negenduizend monniken in negen kloosters van Egypte onder zijne leiding vereenigd te zien. De grootste en heiligste mannen van dien tijd, zooals de H. H. Athanasius, B/vsilius, Augustinus, Hieronymus, ijverden voor den bloei van het kloosterleven. — Ook vrome maagden (Egyptisch: nonnen > vereenigden zich in kloosters, om overeenkomstig haar verlangen reeds hier op aarde het leven der Engelen te leiden. Er wordt bericht, dat de zuster van den H. Antonius aan haar den eersten leefregel geschonken heeft. — Zoo waren de woestijnen en eenzame oorden weldra met geheele scharen van heilige zielen bevolkt, die onophoudelijk Gods lof zongen en door het beoefenen der Drie Evangelische Raden, de Armoede, de Kuisch- heid en de Gehoorzaamheid, een leven ter volmaking leidden, tot voorbeeld voor de geloovigen, die in de wereld terugbleven. In zulke zielen vierde de geest over het vleesch, de genade over de natuur de schoonste triomfen. Ofschoon ook de kloosters in verloop van tijd niet altijd geheel vrij van gebreken bleven, waren zij toch in den regel de verblijfplaatsen van ware deugd en godsvrucht, — de kweekscholen, waaruit de grootste leeraars en bisschoppen voortkwamen. H. Benedictus. Een verhoogden glans ontving het kloosterwezen in West- en Midden-Europa door den H. Benedictus. In 480 te Nurcia (Midden-Italië) uit een voornaam geslacht geboren en een afschuw gevoelend van de bedorven wereld, begaf hij zich reeds als jongeling naar een eenzaam oord, waar vele jaren lang een rotsspelonk zijne woning uitmaakte. Nadat hij echter door herders was ontdekt, werd hij weldra door talrijke jongelingen bezocht, die hem baden de leidsman hunner zielen te willen zijn. Hij schreef nu voor hen een leefregel, welke den stempel van hemelsche wijsheid draagt, en stichtte behalve vele andere het hoofdklooster op den berg Cassino in Beneden-Italië. Eveneens bouwde hij een klooster voor maagden, aan wier hoofd hij zijne tweelingzuster, de H. Scholastica, plaatste. Rijk aan deugden en verdiensten stierf de groote Benedictus in het jaar 543. Zijne Orde verbreidde zich ongemeen snel over het geheele Westen en was van onberekenbaar nut voor de cultuur van het door de Barbaren verwoeste land, — voor de bewaring en beoefening van wetenschap en kunst, — voor het onderwijs en de opvoeding der jeugd, — voor de uitbreiding van het Christendom in de nog heidensche streken van Europa H. Baslllus. Gelijk de H. Benedictus in het Westen, zoo was de H. Basilius in het Oosten de man, door wien het kloosterleven groote uitbreiding en grooten glans verwierf. Deze heilige bisschop had in zijne jeugd een tijdlang als kluizenaar geleefd. Toen hij in de wereld was teruggekeerd om de zorgen van zijn bisdom op zich te nemen, wist hij velen te bewegen, zich van de tijdelijke zorgen te ontlasten en zich met elkauder te vereenigen om God te dienen. Hij deed hen huizen voor gezamenlijke bewoning bouwen (kloosters), en gemeenschappelijk alle oefeningen van de woestijnbewoners volbrengen. Opdat echter deze schare van monniken een aanleiding zouden vinden om op gelijke wijze God te dienen, vervaardigde de H. basilius twee Regels, waarin hij voorschrijft, hoe een waar monnik moet leven en uit welke beweegredenen hij alles moet verrichten. Nog bij zijn leven zag de H. Kerkvoogd zijne kloosters over het geheele Oosteti uitgebreid, en toen hij stierf, waren er reeds tachtigduizend monniken, die zijn Regel volgden. Spoedig hadden vele kloosterbewoners in Azië en Afrika dien Regel overgenomen, en tot op den huidigen dag kent de Griekschc kerk geen andere kloosterorde dan die der Bazilianen, die de oudste is, en gesticht werd, toen de christelijke Kerk in het openbaar optrad. — Rijk aan deugden en verdiensten stier! de H. Bisschop in 379, beweend door Christen, Jood en Heiden. 6. Mohammed en de Islam. Mohammed. Wel ter rechter tijd verspreidden de Benedictijnen hunne zegenrijke stichtingen over ons werelddeel; want vele landen en volken moesten er voor de Kerk van jezus christus gewonnen worden om haar schadeloos te stellen voor de zware verliezen, welke haar door Mohammed en zijne volgelingen berokkend waren. Zijn Leven. Deze dweper werd in 569 te Mekka in Arabië geboren als zoon van een Heiden en een Jodin. Hij koos de loopbaan van koopman en deed als zoodanig vele en groote reizen, op welke hij onderscheiden godsdiensten leerde kennen. Veertig jaren oud zijnde, trad hij als stichter van een nieuwen godsdienst op Hij beweerde, zijne leer ontvangen te hebben in een spelonk, door openbaring van den aartsengel Gabriël. Zelfs verzekerde hij in de „zeven" hemelen geweest te zijn, en met alle profeten te hebben gesproken. Voor zulke praatjes vond Mohammed evenwel in zijne vaderstad geen aandachtig gehoor. En daar hij er zijn leven niet zeker was, vluchtte hij den ijden Juli 622 naar Medina (noordwaarts van Mekka), waar hij dadelijk als profeet erkend werd en talrijke volgelingen won 1). Met dezen keerde hij naar Mekka terug, veroverde de stad en binnen korten tijd geheel Arabië, overal zijne leer te vuur en te zwaard verbreidend. Reeds had hij middelen getroffen tot verdere veroveringstochten, toen een giftdrank, hem door een Joodsche slavin toegediend om zijne goddelijke zending te beproeven, in 632 een einde aan zijn leven maakte. Zijne Leer. De godsdienst van Mohammed (Islam genoemd) is een mengsel van christelijke, joodsche en heidensche leerstellingen. De hoofdpunten ervan zijn de volgende: a Er is slechts één God en Mohammed is Zijn profeet. Weliswaar zijn ook Abraham, Mozes en Jezus profeten, doch Mohammed is de grootste van allen, b) Alles op de wereld geschiedt naar een onveranderlijk noodlot, c) Er bestaat na het aardsche leven een eeuwige vergelding in den hemel (Paradijs) of in de hel. De eerste is een plaats van zinnelijke geneugten, de laatste een oord van onuitsprekelijke lichamelijke kwellingen in !) Van deze vlucht naar Medina (Hedschra genaamd) begonnen de Mohammedanen hunne tijdrekening. Daar Mohammed beweerde, op zijne reis door ,,alle" hemelen ook op de maan geweest te zijn en een stuk daarvan op de aarde geworpen te hebben, werd de Halve Maan het teeken zijner aanhangers. het middelpunt der aarde, d) De voornaamste plichten der geloovigen zijn: dagelijks vijf malen te bidden met het gelaat naar Mekka gekeerd, menigvuldige en strenge vasten, minstens éénmaal in het leven een bedevaart naar deze stad, doch inzonderheid ,,de heilige oorlog tegen de ongeloovigen". Wie in dezen krijg valt, wordt onmiddellijk in het Paradijs gedragen. Voor het overige veroorloofde de zedeleer van den ,,Profeet" de bevrediging aller lusten, waardoor natuurlijk het getal zijner volgelingen zeer aangroeide. De leerstellingen van Mohammed werden na zijn dood in een boek samengevat, hetwelk Koran, d. i. „Boek" genoemd werd. Zijne aanhangers heeten ook Muzelmannen, Mooren of Saracenen (bewoners van het Oosten). Hun rustdag is de Vrijdag; hunne kerken worden Moskeeën, hunne monniken Derwischen genoemd. Verbreiding van den Islam. De opvolgers van den „Profeet' droegen den naam van Kalifen. Zij zetten het begonnen werk met groot succes voort, en drongen aan de spits van doldrieste, doodverachtende krijgers immer verder voorwaarts. In weinige jaren hadden zij Syrië, Palestina, Mesopotamië en Perzië veroverd; daarna brachten zij Egypte en Noord-Afrika onder het juk, — vernietigden in 711 het West-Gothische rijk in Spanje,— drongen Frankrijk binnen en zouden wellicht hun plan (geheel West-Europa aan den Islam te onderwerpen) tot werkelijkheid hebben gebracht, als karel Martel, d. i. „de Strijdhamer", de grootvader van Karel den Groote, hen niet in 732 na een moorddadigen strijd bij Poitiers teruggeworpen had. Sommige Kalifen waren vijanden van wetenschap en geleerdheid. Zoo liet b.v. Omar na de inneming van Alexandrië de groote bibliotheken dezer stad, de grootste der gansche wereld, met al hare boeken in asch leggen. De Kalifen in Spanje echter moedigden op alle wijzen wetenschap en kunst aan. Het laatste was voor de Christenheid misschien nog erger dan het eerste, want op de Mohammedaansche scholen van het PyreneeschSchiereiland genoten vele Christenen hunne opleiding en ... verloren er hun geloof. Zoo werd het Christendom door de Mohammedanen in vele en uitgebreide streken vernietigd en voornamelijk daar, waar het Geloof het eerst had gebloeid. Terecht erkent men hier het strafgericht van God; want juist in genoemde landen was destijds het geestelijk leven zeer ontaard, en de zuiverheid des Geloofs door talrijke ketterijen besmet. 7. De Ketterijen van dezen tijd. Arius en Macedonius. Het Concilie van Nicea en dat van Eonstantinopel. Nimmer verhieven de ketterijen dreigender het hoofd dan in dit tijdvak. Zij richtten hare aanvallen inzonderheid tegen de drie verheven Geheimen, welke de grondzuilen vormen van het geheele christelijke geloof, n.1. tegen het Geheim der H. Drievuldigheid, het Geheim der Menschwording en het Geheim der Genade. Hierdoor ontstond een langdurige strijd, en een groot deel der Christenheid viel van de ware Kerk af. Maar het ontbrak ook niet aan talrijke verlichte mannen, die met groote scherpzinnigheid de waarheden des Geloofs tegen de dwaalleeraars verdedigden. De Kerk zelf sprak op meerdere vergaderingen of „Conciliën", waarop de Paus óf persoonlijk öf door zijne gezanten voorzat, de plechtige veroordeeling uit over de ketters en hunne leer, en verklaarde door toepasselijke uitbreiding de Geloofsbelijdenis, welke van de Apostelen was overgeërfd. Arius. De stichter van de dwaalleer tegen het Geheim der H. Drievuldigheid was Arius, een geleerd doch hoogmoedig priester te Alexandrië, die niet zijn verstand aan het Geloof, maar het Geloof aan zijn verstand wilde onderwerpen. Hij beweerde, dat jezus christus niet waarlijk God was, niet van eeuwigheid bestond, niet gelijk in wezen met den Vader was, doch slechts het eerste en hoogste schepsel, hetwelk God uit het niet had voortgebracht. Eerste Algemeen Concilie. Deze dwaalleer werd na korten tijd op een vergadering van Egyptische bisschoppen veroordeeld. Daar Arius echter hardnekkig bleef en groote onrust in de Kerk verwekte, werd in 325 het eerste Algemeen Concilie te Nicea (Klein-Azië) saamgeroepen Twee gezanten van Paus sylvester bekleedden den voorzittersstoel; daarenboven waren er nog 318 bisschoppen vergaderd — een schare trouwe belijders van jezus leer Want de meesten hunner droegen nog de sporen der martelingen, door hen in de laatste vervolging verduurd. Eenigen waren de oogen uitgestoken, anderen hadden de knieën verlamd; wederom anderen zaten neder met verminkte ledematen of misvormd door de litteekenen der ontvangen wonden. En deze heilige Vergadering beleed uit één hart en met éénen mond, dat Jezus Christus was ,,de Eengeboren Zone Gods, uit den Vader voor alle eeuwen geboren, God van God, Licht van Licht, waarachtig God van den waarachtigen God, geboren en niet gemaakt, één in wezen met den Vader." Deze woorden werden aan het Tweede Artikel der Apostolische Geloofsbelijdenis toegevoegd, en de aldus verklaarde en uitgebreide belijdenis later die van Nicea genoemd. Keizer konstantijn was over de eenstemmigheid der bisschoppen uitermate verheugd en schreef daarover in een brief aan de Kerk van Alexandrië de schoone woorden : „Wat de meer dan driehonderd Vaders gesproken hebben, is niets anders dan de stem des Heeren, dewijl de H. Geest in het hart van zulke waardige en edele mannen is neergedaald en door hen Gods wil heeft geopenbaard." Arius, die ook nü nog hardnekkig bleef, werd buiten de gemeenschap der geloovigen gesloten en door den keizer verbannen. Maar weldra begonnen er kwade dagen voor de Kerk aan te breken. De aanhangers van ARIUS zonnen op wraak, en wisten door leugen en bedrog den keizer zóó van gevoelen te doen veranderen, dat hij den verbannen dwaalleeraar naar Alexandrië terugriep, en daarentegen den H. AthanaSIUS, den voornaamsten tegenstander van den ketter, in ballingschap zond Hunne grootste triomf wilden de aanhangers van Arius vieren, door dezen te Konstantinopel weder openlijk in de Kerk terug te voeren. Toen de ketter evenwel op den vastgestelden dag in plechtigen optocht door de straten der stad naar den tempel geleid werd, gevoelde hij zich eensklaps ongesteld, moest zich uit den stoet terugtrekken en stierf een plotselingen en schrikkelijken dood (336). Evenals Judas werden zijne ingewanden ter aarde uitgestort. „God heeft hem gevonnist", was het oordeel aller geloovigen. Ook keizer Konstantijn gingen de oogen open; hij beval dadelijk den terugkeer van AthanaSIUS, doch kon aan de Kerk den vrede niet terugschenken, daar hij reeds in het volgende jaar het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Van zijne opvolgers waren konstantius en valens ijverige Arianen en bittere vervolgers der Katholieke Kerk. Op hun bevel werden vele bisschoppen van hun zetel verdreven, de H. AthanaSIUS zelfs vier maal in ballingschap gezonden. Maar weldra ontstonden onder de Arianen zelf verscheidene sekten en partijen, welke elkander wederzijds verwoed bestreden en op den duur de vernietiging der dwaalleer ten gevolge hadden Een dezer sekten was die der Macedonianen, aldus genoemd naar Macedonius, bisschop van Konstantinopel. Deze bestreed niet alleen de Godheid van Jezus, maar ook die van den H Geest. Zijne dwaalleer werd in 381 op het derde Concilie (dat van Konstantinopel) veroordeeld. De Kerkvergadering bevestigde de geloofsbelijdenis van Nicea en voegde daaraan toe : (Ik geloof in den H. Geest) „den Heer en Levendmaker, die van den Vader voortkomt, die met den Vader en den Zoon te zamen aangebeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de profeten." 1). Het Arianisme verdwijnt. Na een bestaan van omstreeks 400 jaren, gedurende welken tijd het al meer en meer door scheuring en verdeeldheid de kiem der ontbinding vertoonde, die het van den beginne in zich droeg, stierf het Arianisme in het Romeinsche Rijk spoedig weg. Slechts onder eenige Duitsche stammen, welke reeds tijdens de Volksverhuizing de dwaalleer hadden omhelsd, leefde het nog een tijdlang voort, b.v. onder de Oost- en West-Gothen, Wandalen en Longobarden. De Wandalen, die onder hun koning Genserik naar Noord-Afrika overgestoken waren, woedden zelfs door bloedige vervolging tegen de ware geloovigen. Maar God beschermde Zijne Kerk en deed hare waarheid schitteren door treffende wonderen. Zoo werd eens aan talrijke Katholieken der stad Tipasa de rechterhand afgekapt en de tong uitgerukt. Toch behielden ze het gebruik der spraak en zongen lofliederen ter eere van Jezus Christus. Velen van hen kwamen ook te Kon- !) Aldus ontstond de zoogenaamde Niceïsch Konstantinopelsche Geloofsbelijdenis, welke nog heden door den priester in de H. Mis gebeden wordt, met de wijziging : »die van den Vader en den Zoon voorkomt." Deze verklaring werd in de 6e eeuw het eerst in Spanje bijgevoegd en later in de geheele Kerk gebruikelijk. — Behalve bovengenoemde zijn er nog twee andere gewichtige Geloofsbelijdenissen : 1. Die van Athanasius, welke zooal niet door hem zelf, dan toch spoedig na hem vervaardigd werd, en met buitengewone helderheid de leer der Kerk omtrent de Geheimen der H. Drievuldigheid en der Mensch wording van Gods Zoon ontwikkelt ; 2. die van Trente, opgesteld door het daar gehouden Concilie (*545—*563), tegen de dwaalleer der zoogenaamde Hervormers. stantinopel, waar het keizerlijke hof getuige van het wonder was. — Een andermaal liet zich iemand te Karthago door de Arianen verleiden, zich blind te houden om dan openlijk door een ketter „genezen" te worden. Maar tot straf voor zijn goddeloos bedrog ontnam God hem werkelijk het licht der oogen, en slechts door het gebed van een Katholiek bisschop kreeg de gewaande blinde het gezicht terug. Lang drukte de looden hand der Wandalen niet op de Kerk; reeds in de 6e eeuw werd hunne macht door den Oost-Romeinschen keizer vernietigd. Een gelijk lot trof het rijk der Oost-Gothen in Italië. — Onder de West-Gothen, die in Gallië en Spanje een groot rijk grondvestten, is bijzonder beroemd geworden bisschop Ulfilas, in 380 als Ariaan gestorven. Hij vond het Gothische letterschrift uit en vervaardigde in die taal een bijbelvertaling, welke nóg bestaat, en als oudste gedenkstuk der Germaansche taal hoogst merkwaardig is. De West-Gothen, alsmede de Longobarden, ééns de beheerschers van Opper- en Midden-Italië, waren omstreeks het jaar 600 weder in den schoot der Katholieke Kerk opgenomen. 8. De voornaamste Kerkvaders van dezen tijd. I. Kerkvaders van het Oosten. Nooit was de Kerk rijker aan uitstekende verdedigers des Geloofs dan juist in dit tijdvak, toen zoovele en gevaarlijke dwaalleeringen haar bedreigden. Slechts de beroemdsten, die wegens hunne diepe geleerdheid door de Kerk met den eerenaam van „Kerkvader" zijn gesierd geworden, zullen wij hier noemen. H. Athanasius. De H. Athanasius, te Alexandrië geboren, was door God bestemd om het bolwerk der Kerk te wezen tegen de dwaalleer van Arius. Reeds als diaken had hij zich op het Concilie van Nicea onderscheiden en door zijne groote scherpzinnigheid de aandacht getrokken. Nadat hij later op den patriarchen-zetel van Konstantinopel verheven was, streefde hij met onvermoeiden ijver door woord en schrift er naar, hetArianisme uit te roeien. Daarom werd hij door deze ketters met grimmigen haat vervolgd. Op hun drijven moest hij onder keizer K.onstantijn (zie bl. 59) en diens opvolgers vijfmaal het brood der ballingschap eten. Van de 46 jaren dat hij den bisschopsstaf voerde, bracht hij bijna de heltt in verbanning door. Eerst in de laatste jaren zijns levens mocht de manmoedige belijder ongestoord te midden zijner geliefde kudde vertoeven, tot hij in 373 door God werd opgeroepen om het „Eeuwig loon" te ontvangen. H. Basilius. De H. Basilius was te Cesarea in Capadocië (Klein-Azië) gesproten uit een voorname en tevens zeer vrome familie. 1) Ter wille zijner wetenschappelijke vorming bezocht hij de beroemde hoogeschool van Athene, waar hij met den H. Gregorius van Nazianze innige vriendschap sloot. Beiden waren één van hart en één van ziel. Alleen erop bedacht, elkander wederkeerig te heiligen, kenden ze in de groote stad slechts twee wegen: dien naar de kerk en dien naar de school. Na hun vertrek uit Athene hadden beiden het liefst een bespiegelend leven in de woestijn geleid, maar God beschikte het anders. Basilius moest op bevel van zijn bisschop naar Cesarea terugkeeren, werd daarna priester gewijd en later op den aartsbisschoppelijken zetel zijner vaderstad verheven. Hij was tot zijn dood (379) een onvermoeid strijder tegen de dwaalleer van Arius en Macedonius, en tevens een ijverig bevorderaar van het kloosterleven, waarvoor hij een Ordesregel schreef. !) Het was een geheele familie van heiligen: de grootmoeder, de beide ouders en de broers en zusters van BASILIUS worden in de Kerk als heiligen vereerd. — Bewonderenswaardig is de vrijmoedigheid, waarmede basilius optrad tegen den heidenschen keizer Valens. Deze zond namelijk door zijn stadhouder MODESTUS aan den bisschop het bevel, gemeenschap te houden met de Arianen, hetgeen deze natuurlijk weigerde. Tevergeefs beproefde de stadhouder alle middelen van overreding ; eindelijk werd hij toornig en voegde den heilige toe: „Hoe, gij vreest mijne macht niet?" basilius antwoordde: „Wat zou ik vreezen? Welk leed kunt gij mij berokkenen?" modestus hernam: „Allerlei kwellingen : verbanning, marteling en dood." De bisschop vervolgde: „Gij moet mij met andere zaken dreigen, als ge mij schrik wilt aanjagen. Wie niets bezit, vreest voor geen berooving van goederen, of wilt gij mij de armzalige kleeding en eenige boeken ontnemen? Verbanning ik zou niet weten, waarheen ge mij zoudt willen zenden ; overal op aarde beschouw ik mij een vreemdeling, Marteling en dood zal ik aanvaarden als het geschenk, dat mij des te eerder tot God voert, voor Wien ik reeds half gestorven ben, en naar Wien ik vurig verlang." Daarop hernam Modestus: „Zoo vrijmoedig heeft nog nooit iemand tot mij gesproken." En Basilius gaf ten antwoord: „Dan hebt gij ook nog nooit een Katholiek bisschop ontmoet. Wij zijn in alles toegevend, en dat niet slechts ten opzichte van den keizer, maar ook jegens den eenvoudigsten burger. In geestelijke zaken echter hebben wij alleen den Schepper van hemel en aarde voor oogen en verachten al het overige. Vuur en zwaard, wilde dieren en pijnbank zijn ons dan eerder een weelde dan een kwelling." H. Gregorius van Nazianze. De H. Gregorius van Nazianze, landgenoot en vriend van den H. Basilius, werd later bisschop van Konstantinopel, waar hij het Derde Concilie (zie bladz. 60) bijwoonde. Maar spoedig reeds deed hij afstand van zijn hooge waardigheid en trok zich in de zoo geliefde eenzaamheid terug, waar hij tot zijn dood (390) alleen voor de studie leefde en in het beoefenen aller deugden zijne dagen sleet. Hij was beroemd als redenaar, als dichter en als vervaardiger van talrijke geschriften, waarin hij met zulk een kracht van overtuiging de Godheid van jezus christus verdedigde, dat hij daarnaar den eerenaam van De Theoloog bekomen heeft. H. Cyrillus. De H. Cyrillus (gestorven 386) was ten tijde van Juliaan den Afvallige bisschop van Jeruzalem. Zijn naam is inzonderheid beroemd door de nog bewaard gebleven Katechesen of „Onderwijzingen", welke hij voor de Katechumenen hield, en die een heerlijk getuigenis afleggen van de overeenstemming van ons heilig geloof met dat der eerste Kerk. Zoo schrijft hij van het H. Sacrament des Altaars: „Daar Christus zelf van het Brood zegt: Dit is mijn Lichaam, wie zal er dan aan twijfelen? En daar Hij zegt: Dit is mijn Bloed,-wie is er dan, die dit durft ontkennen? Hij heeft eertijds water in wijn veranderd; — zouden we dan zijn woord mistrouwen, als Hij wijn in Bloed verandert? Als Hij, op een bruiloft tegenwoordig, een zoo groot wonder verrichtte, moeten wij Hem dan niet des te eerder gelooven, als Hij leert, dat Hij aan de kinderen Zijner Bruid (de Kerk) Zijn Vleesch en Bloed gegeven heeft ? Daarom behooren wij zonder twijfeling het Lichaam des Heeren te nuttigen, want Hij heeft ons onder de gedaante van brood Zijn Vleesch en onder de gedaante van wijn Zijn Bloed geschonken. Het is ontwijfelbaar zeker, dat het Brood, hetwelk wij zien en smaken, geen brood is, maar het Lichaam van Christus, en dat de Wijn, welken wij zien en smaken, geen wijn is, maar het Bloed des Heeren." H. Joannes Chrysostomus. De H. Joannes Chrysostomus, geboren te Antiochië (Syrië) was eerst rechter; doch nadat hij dit ambt wegens de daaraan verbonden gevaren had neergelegd, werd hij priester in zijne vaderstad en eindelijk patriarch van Konstantinopel. Zijne schitterende welsprekendheid verschafte hem den bijnaam „Chrysosthomus", d. i. Gouden Mond. Daar hij echter in zijne predikatiën de verkeerdheden zijner stadgenooten en zelfs die van het keizerlijke hof vrijmoedig berispte, maakte hij zich vele vijanden, en daaronder vooral de lichtzinnige en hoogmoedige keizerin Eudoxia. Deze rustte niet, voor de vrome patriarch afgezet en in ballingschap gezonden was. Fen aardbeving, welke men aanzag als een straf voor het onrecht aan den vromen bisschop gepleegd, bewerkte wel zijne terugroeping, maar spoedig daarna werd hij andermaal op het stoken der wraakzuchtige keizerin van zijn zetel verdreven. Op weg naar zijn ballingsoord stierf hij tengevolge der verduurde mishandelingen (407). Hij besloot zijn leven met de volgende woorden, waardoor hij alle vreugd en lijden aan God opofferde: „Lof en eer zij God in alle dingen." 9. Vervolg. II. Kerkvaders van het Westen. H. Ambroslus. De H. Ambrosius werd geboren te Trier, waar zijn vader het ambt van stadhouder bekleedde. Op dertigjarigen leeftijd werd hij zelf tot stadhouder van Milaan benoemd. Spoedig daarna zou in deze stad, waar de Ananen zeer talrijk waren, een nieuwe bisschop verkozen worden en ambrosius moest als keizerlijk ambtenaar bij de keuze tegenwoordig zijn. Toen de vergadering stormachtig begon te worden, beklom hij het spreekgestoelte en vermaande de aanwezigen tot vrede en eensgezindheid. Daar liet zich plotseling de stem van een kind hooren: „Ambrosius moet bisschop worden 1" en weldra stemden allen met dezen uitroep in. Na lang tegenstreven berustte hij in zijne verkiezing, ontving de H.H. Wijdingen en werd een der grootste g. m. s. 72. sieraden der Katholieke Kerk. In de uitoefening van zijne hooge bediening kende hij geen aanzien des persoons. Eens had keizer Theodosius wegens het vermoorden van zijn stadhouder zevenduizend burgers der stad Saloniki, schuldigen zoowel als onschuldigen, doen ombrengen. Toen hij daarop te Milaan kwam, hield ambrosius hem in een brief de grootte van zijne wandaad voor oogen en vermaande hem, openlijk boete te doen. Niettemin wilde de keizer den volgenden Zondag de H H. Geheimen bijwonen. Daar trad de heilige Bisschop hem met Apostolische vrijmoedigheid tegemoet en belette hem het binnengaan van den tempel. De keizer verontschuldigde zich over zijne misdaad en wees op het voorbeeld van David ; maar Ambrosius gaf hem met treffende juistheid ten antwoord: „Zijt gij David gevolgd in de zonde, volg hem dan ook in de boetvaardigheid 1" Deze woorden troffen het hart des keizers; ootmoedig en berouwvol verliet hij den drempel der kerk en onderwierp zich aan de opgelegde boete. Na eenige maanden nam de Bisschop den goeden wil voor de daad, verkortte den boetetijd en liet hem deelnemen aan het H. Offer. Toen de keizer het Godshuis binnengetreden was, wierp hij zich op den grond, sloeg op zijne borst en riep luide: „Ik ben ter aarde gestrekt, o Heer! schenk mij het leven weder naar Uwe belofte 1" Onbeschrijflijk was de indruk, welken het voorbeeld van zulk een boetvaardigheid op het volk maakte; het eerde en beminde zijn keizer des te meer, naarmate deze God meer beminde en eerde. — Ambrosius maakte zich zeer verdienstelijk, zoowel door zijne talrijke geschriften, welke paarlen van christelijke wijsheid zijn, als door het bevorderen van den glans en luister van Eeredienst en Kerkzang, waarvoor hij menige schoone hymne vervaardigde. Bovendien was hij het werktuig in Gods hand ter bekeering van den H. augustinus Rijk aan deugden en verdiensten stierf Ambrosius in 397. h. Augustinus. De H. Augustinus aanschouwde in 354 het levenslicht te Tagaste in Numidië. Met de schoonste gaven naar lichaam en ziel begiftigd, werd hij door zijne moeder, de H. Monica, zeer godsdienstig opgevoed (zijn vader Patricius was een Heiden.) Tijdens zijne studiejaren geraakte hij echter van den weg der deugd op dien der zonde. Monica klaagde haar harteleed aan een bisschop, die haar troostte met de woorden: „Een zoon, voor wien zooveel gebeden en over wien zooveel geweend wordt, kan niet verloren gaan." Augustinus werd leeraar in de welsprekendheid te Milaan. Hier hoorde hij, aanvankelijk uit nieuwsgierigheid de leerreden van Ambrosius, welke allengs een diepen indruk op hem maakten. Na langen strijd met zich zeiven vatte hij, door het voorbeeld der heiligen en door een goddelijke beschikking machtig opgewekt i), het voornemen op, zich oprecht te bekeeren. Hij werd op het Paaschfeest van 386 door Ambrosius gedoopt en wijdde zich voortaan geheel aan den dienst des Heeren. Zijn leeraarsambt legde hij neder en hij keerde naar Afrika 2) terug, ontving de H. Priesterwijding en werd in 395 bisschop van Hippo (Karthago). Onvermoeid was zijn ijver voor de eere Gods en het heil der zielen. De geheele Kerk stichtte hij door zijne geschriften, welke hem den roem verworven hebben, een der grootste Kerkvaders aller eeuwen te zijn geweest De meeste ervan waren 1, Tijdens zijn zielesfrijd hoorde hij namelijk plotseling een stem • „Neem en te,!" Snel ijlde hij naa, de pi,,,,; van™, de «2 gekomen was en zijn oog viel op de plaats der H. Schrift • Laten wij eerbaar wandelen, niet in brasserij en dronkenschap, niet in ontucht, twist of nijd, maar trekt aan den Heer Jezus Christus" Dit voorval was beslissend voor zijn leven. J) Op deze reis overleed de H. Monica. die haar zoon naar Milaan gevolgd was, te Ostia bij Rome. Stervend sprak zij tot de omstanders; „Begraaft mij, waar gij wilt; slechts om ééne zaak bid ik u: gedenkt mijner aan het Altaar Gods 1" — Welk een treffend getuigenis voor de Katholieke leer van het Vagevuur i tegen de dwaalleeringen van zijn tijd gericht, vooral tegen de Manicheeën, Arianen en Donatisten. Door buitengewone ootmoedigheid en zachtzinnigheid gelukte het augustinus, een groot getal dwalenden in den schoot der Kerk terug te brengen. Ten jare 430 stierf hij den dood des rechtvaardigen. H. Hieronymus. De H. Hieronymus werd te Stridon in Dalmatië geboren, en was een trouw medestrijder van den H. Augustinus in den kamp tegen de ketters. Door ernstige studie verwierf hij zulk een diepe kennis van de H. Schrift en van de talen, waarin ze waren vervat (Hebreeuwsch en Grieksch), dat hij gold als de vraagbaak van zijn tijd in alle kwesties, welke de Gewijde Boeken betroffen. Daarom werd hij door Paus Damasus naar Rome geroepen, waar hij ingevolge de opdracht van den H. Vader de Latijnsche bijbelvertaling vervaardigde, welke onder den naam van „Vulgata" nog heden algemeen in gebruik is, en door de Kerk zelf (op het Concilie van Trente) als echt en vertrouwbaar werd verklaard. De laatste twintig jaren zijns levens bracht hij onder aanhoudend gebed en arbeid door in een stille kloostercel te Bethlehem, waar hij rijk aan verdiensten in 420 stierf. H. Leo de Groote. De H. Leo, bijgenaamd De Groote, is een der uitstekendste pausen aller eeuwen. Hij waakte zorgvuldig voor de zuiverheid van het Geloof en werd tweemaal de redder van Rome Toen namelijk de Hunnenkoning Attila, „de Geesel Gods", met zijne scharen tegen de hoofdstad der Christenheid oprukte om haar van de aarde te verdelgen, trok Leo in pauselijk ornaat, den herdersstaf in de hand en gevolgd door de hooge geestelijkheid, den veroveraar tegemoet en bewoog den woesteling tot den terugtocht. Men zegt, dat Attila den H. Petrus met uitgetogen zwaard naast Paus Leo had zien staan en daardoor met groote vrees bevangen was. En toen eenige jaren later de Wandalenkoning Genserik met zijne troepen Rome bedreigde, was het wederom de groote Paus, door wiens smeekingen de woeste krijgsman tot goedertierenheid werd bewogen en de stad spaarde. In 461 stierf Rome's redder. H. Gregorius de Groote. De H. Gregorius, uit een roemruchtig Romeinsch geslacht gesproten, werd eerst stadhouder of prefect van Rome, legde evenwel spoedig deze waardigheid neder, schonk zijn groot vermogen weg en omgordde zich met het koord van den Benedictijner monnik. In het jaar 590 werd hij, in weerwil van zijn langdurig tegenstreven, op den Pauselijken stoel verheven. Groote verdiensten heeft hij zich voor de Kerk verworven. Zijne talrijke leerreden en geschriften strekken ons nog heden ten onderricht en tot stichting. Hij bracht de processiën op St. Marcusdag en op de Kruisdagen, welke hier en daar reeds gebruikelijk waren!), algemeen in zwang. Eveneens ijverde hij voor de beoefening van den heerlijken, naar hem genoemden Kerkzang. Onvermoeid was hij werkzaam voor de uitbreiding van het H. Geloof. Naar Engeland zond hij den H. Abt aügustinus, die spoedig een aanzienlijk deel der bevolking won voor de gezegende leer des Verlossers. Ook de West-Gothen in Spanje en de Longobarden in Italië keerden tengevolge van zijn onverdroten ijver uit het Arianisme in den schoot der Katholieke Kerk terug. Bovendien was Gregorius zeer ootmoedig. Toen een bisschop van Konstantinopel zich den titel aanmatigde van „Algemeenen Patriarch , noemde de Paus zich »Dienaar der dienaren Gods , een titel, welken na hem alle Opperherders hebben gedragen. De H. Gregorius stierf in 604; met hem sluit de rij der Kerkvaders. 1) I)e processiën op de Kruisdagen waren reeds in de 5e eeuw door den h. Mamertus, bisschop van Vienne in Gallie, gehouden om Gods hulp af te smeeken tegen hongersnood overstroo'ming en andere onheilen. DERDE HOOFDSTUK. Van den H. Bonifacius tot den H. Gregorius VII. 1. De eerste Geloofsboden in Germanië. — De H. Willibrordus, Apostel der Nederlanden. De Germanen, die de oevers van Rijn en Donau bewoonden en onder de Romeinsche heerschappij stonden, waren vroeg met het Christendom bekend geworden. Reeds ten tijde van keizer konstantijn den grooten waren Keulen, Trier, Spiers, Augsburg, enz de zetels van bloeiende bisdommen. Jammer echter, dat de Kerk in deze streken door den geesel der Volksverhuizing bijna geheel te niet ging. Teen verkoos GOD de monniken van den H. Benedictus om het licht des Geloofs in genoemde gouwen wederom te ontsteken. Omstreeks 600 kwamen de Iersche monniken columbanus en Gallus naar Germanië en arbeidden zeer zegenrijk in Zwitserland en aan de oevers van het Bodenmeer. Vijltig jaren later werd de H. emmeranus de Apostel van Beieren, de H. Rupertus grondvester van den bisschopszetel te Salzburg, en in den omtrek van Würzburg predikte de H. Kilianus. Bijna al deze geloofshelden stierven den marteldood. H. WHHbrordus. Omstreeks 700 vond het Christendom bij de bewoners der Noord-zeekusten ingang. Had- den reeds eenige Frankische Benedictijnen in het Zuiden en sommige Britsche monniken in het Westen van ons vaderland de zaden des geloofs gestrooid, wortel schoot het eerst voor goed, toen de Engelsche Benedictijner monnik Willibrordus met elf gezellen naar Friesland kwam om hier het H. Evangelie te prediken.' Deze heilige zendeling werd de stichter en de eerste Aartsbisschop van Utrecht. Wel vervolgde de Friesche koning Radboud aanvankelijk de missionarissen, maar de-Frankische wapenen brachten den verstokten Heiden tot rede, en na diens dood was er van belemmering der geloofsprediking geen sprake meer. Rijke vruchten droeg de onvermoeide arbeid van den Godsgezant: toen hij na een vijftigjarig missieleven ten jare 739 tot een beter leven inging, mocht men deze streken een gekerstend land heeten. Daarom draagt de H. Willibrordus den eeretitel van „Apostel der Nederlanden" met volle recht. 2. De H. Bonifaeius, Apostel van Duitschland. De eigenlijke „Apostel der Duitschers" was de H. Bonifacius, vroeger Winfried geheeten. Hij was in 680 in Engeland uit aanzienlijke ouders geboren, en in een Benedictijnerklooster opgevoed. Later trad hij zelf in deze orde en ontving de H. Priesterwijding. Brandend van verlangen, den Heidenen het Evangelie te verkondigen, vertrok hij naar den H. willibrordus in Friesland. Maar Radboud s christenvervolging dwong hem na eenigen tijd terug te keeren. Nu reisde hij naar Rome tot het Opperhoofd der Kerk, om van dezen de zending en de volmacht te verzoeken, het Geloof in Duitschland te verkondigen, en den zegen op zijn arbeid bij de graven der Apostelen af te smeeken. Vol heiligen ijver ijlde hij naar Hessen en Thuringen, en predikte hier met zooveel vrucht, dat duizenden zich lieten doopen en zelfs twee vorsten het Christendom omhelsden. Toen deze gunstige uitslag den H. Vader ter oore kwam, riep hij den missionaris naar Rome, wijdde hem tot Bisschop en veranderde zijn naam Winfried in bonifacii's, d. i. Goeddoener. In Duitschland teruggekeerd, zette hij zijn apostolischen arbeid in Hessenland en Thuringen onvermoeid voort. Bij het dorp Geismar stond een overoude eik; de Heidenen offerden hier aan hun afgod Donar en geloofden, dat met het vallen van den boom de ondergang der wereld samen hing. Bonifacius velde onder het oog van het samengestroomde volk den eik, en tot verbazing van het onthutste volk bouwde hij van het hout een kapel ter eere van den H. Petrus Toen de straf van Donar voor de zoogenaamde „euveldaad"