W I- F J 90 ■ » M I . -> -x > «■ 'a^ u hH m Wh r« «4 • / • Si O* c* 65 nJk~ "> KINDERDICHTJES DOOR S. H. H. ADELAAR - LÉON KINDERDICHTJES -l-p KINDERDICHTJES S. H. H. ADELAAR—LÉON GEÏLLUSTREERD DOOR S. DE VRIES ■wcjlancf:.. museum h ■ nWislrut I . T "Tr f.' D A M. v y AMSTERDAM H. J. W. BECHT BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ O. J. THIEME, NIJMEGEN. MEILIEDJE. Hoe fluiten de vogels Zoo lustig en blij? Ze zingen en sjilpen Een lied van de Mei. »Naar buiten, naar buiten!" In bosch en plantsoen Ontwaakte nieuw leven, Daar lacht weer het groen. En alles wat sliep, Heeft de Lente gewekt, En velden en wei Zijn met bloemen bedekt. Hoor, hoor toch die vogels Wat gaan zij te keer! Ze fluiten en jub'len: »De Zomer keert weer!" I WINTER. De gele blad'ren vallen Weer van de boomen af. De winterkoning komt in 't land, Hij loopt gebukt — en in zijn hand Zwaait hij een witte staf. Het water in de grachten Raakt hij heel even an, En zie! het wordt een gladde baan Waarop je rijden kunt en staan, Of hij ook toov'ren kan! Ja, in een ommezientje Verrast hij ons nog meer. Daar dalen vlokjes, blank en licht, Ze dekken zachtjes alles dicht En dwar'len heen en weer. Wij kind'ren roepen vroolijk: »Daar komt de Winter aan!" Maar ach, de vogels fladd'ren rond, Zij vinden op den kouden grond Geen kruimels, en geen graan. 's MORGENS. Des morgens vroeg, des morgens vroeg Sta ik al voor de ruiten, En schijnt 't zonnetje in den tuin Dan loop ik vlug naar buiten. Mijn duitjes tripp'len op den muur. En zijn druk aan het koeren, Ze wachten al vol ongeduld Tot ik ze zelf kom voeren. De kippen waren 't eerste op, Ik geef ze wat te pikken, En eentje, die héél hong'rig is, Zou bijna zich verslikken. De hond wil van den ketting los, Heeft trouw op wacht gelegen, Verwelkomt mij met luid geblaf En kwispelstaart mij tegen. Het is of alles op mij wacht, En vroolijk roept: »Goê morgen!" »We zijn heel blij dat je zoo vroeg Ons allen komt verzorgen!" 's AVONDS. Door de boomen Hoog en dicht, Valt in schem'ring 't Avondlicht. Door de twijgen Trilt een lied, 't Nachtegaaltje Zwijgt nog niet. Door de blad'ren Ruischt de wind »Wel te rusten Lieve kind!" Door de takken Kijkt van ver, Vriend'lijk lichtend De avondster. In de boomen Suist het zacht: »Ga nu slapen, Goeden nacht!" AAN HET STRAND. Ziet ze loopen, ziet ze spelen, Ziet ze scheppen in het zand, Schelpen zoeken, kuilen graven, 's Morgens vroeg aan 't frissche strand! Met de rozen op de wangen, Haren, fladd'rend in den wind Zie, dat is eerst recht genieten, Heerlijk leven voor een kind! Eénig is toch zoo'n vacantie, Wat een leven, vrij en blij! In 't geheel geen les te leeren, En van sommen zijn ze vrij. »Kom, wie wil er duinen klimmen ?" — Alles lacht en juicht in koor, Zoo van boven af te rollen Dat is ook een pretje, hoor! IN DEN TUIN. Ik heb een aardig tuintje, Daar zaai en plant ik in. En heele mooie bloemen, Te veel om op te noemen, Staan er des zomers in. De wingerd in het hoekje Wordt nu al kaal en geel. Maar zijn de ranken flink gesnoeid, En is 't daar later weer begroeid. Dan lijkt het een prieel. En 's middags na den eten, Is al mijn schoolwerk klaar — Dan sproei ik ieder bloempje nat, En g'loof me, nooit verveelt me dat, Al is de gieter zwaar. Ik denk dan aan geen uur of tijd, Want 't is mijn grootste pret. Tot moeder roept — mij steeds te vroeg »Ziezoo, nu is het lang genoeg, Kom tuinman, gauw naar bed!" KLIKSPAAN. »Wacht, we zullen hem een& leeren, Jongens, daar komt Klikspaan aan!" Zie hem loopen, in zijn eentje, Niemand, die hem uit kan staan. Ik zou niet graag Klikspaan wezen, Bah! ik kreeg veel liever straf, Want een ander te verraden, Nu, dat is toch vrees'lijk laf! Stil, daar krijgt hij, niet zoo'n beetje, Schreeuw nu maar, je komt niet weg, Zoo'n pak rammel zal je heugen, Zul je weer gaan klikken, zeg? 2 PORTRETJE. Ik ken een kleine dreumes Met oogen, o zoo zacht, Die guitig kunnen kijken, En vriend'lijk als hij lacht. Hij kan ook aardig vleien, Dan is hij toch zoo'n schat, En. iedereen zegt stellig: »Wat zoet lief kind is dat!" Maar wee, als het ons baasje Niet naar zijn wenschen gaat, Dan wordt het lieve ventje Zoo driftig, en zoo kwaad. Dan speelt hij op zijn pootje, En als hij zóó begint, Denkt ieder vol verbazing: »Is dat hetzelfde kind?" De mooie, zachte kijkers, — Zoo vriend'lijk als hij lacht Staan in een ommezientje Zoo donker als de nacht. Het lieve, kleine mondje Wordt dan geweldig groot, En van het harde schreeuwen Is heel zijn hoofdje rood. Dan wordt hij opgenomen En in den hoek gezet, Maar als hij niet gauw stil is, Moet hij terstond naar bed. Daar ligt hij uit te blazen, En snikt nog in den slaap, Hij zet het huis op stelten, Die kleine, stoute aap! NAAR ZEE! Mijn vader is stuurman, Hij is meestal op zee. Daar vaart hij op een groote boot, Ben ik maar eenmaal sterk en groot, Hoera! dan ga ik mee. Als vader op reis gaat, Tilt hij mij vlug omhoog. Dan mag ik op zijn schouder staan, Maar moeder kijkt ons beiden aan Met tranen in haar oog. En loeit er de stormwind Als vader is aan boord — Dan kijkt zij angstig naar de lucht, En dikwijls hoor ik, dat ze zucht, Al spreekt ze ook geen woord. Dan denkt zij aan vader En hoe hij zwalkt op zee. Ga ik nu later ook daarheen Dan blijft mijn moedertje alleen Och, kon ze toch maar mee! VAN SCHOOL. 't Is twaalf uur, de school gaat uit, Een groepje kind'ren komt eruit, Alleen Marie blijft achter. En als de and'ren haar zien gaan, Dan stooten zij elkander aan, En praten ook wat zachter. »Zeg, weten jullie hoe ze heet?" «Bespottelijk is dat kind gekleed!" »Je niet met haar bemoeien!" »Kijk eens die jurk! wat een model, En dan haar laarzen! zie je wel, Ze kan er nog in groeien!" »Wacht!" roept Martien, een leuke meid, »Ik neem haar voor de aardigheid Eens even in het ootje!" Recht loopt ze op Maria aan, En vraagt: »Waar komt je jurk vandaan, Is die nog van je grootje?" Het kind kijkt op, en ziet haar aan, Met oogen, die vol tranen staan, Dat kan Martien niet dragen. Zij is beschaamd door dat verdriet, »Kom," zegt ze goedig, »huil maar niet, Ik zal je nooit weer plagen!" ÉÉNS, MAAR NOOIT WEER! Zus ging eens uit Met nichtje Kee, En toen vroeg ik: »Och, mag ik mee?" »Jawel, zei Moe, Ga maar op straat, Maar doe vooral Geen kattekwaad!" Dat lukte mij Niet al te best, En nichtje Kee, Dat malle nest, Werd dad'lijk kwaad, Dat weet ik wel, Omdat ik trok Aan buurman's schel. Mijn zusje keek Me woedend aan, En Keetje riep: »Jan, laat toch staan!" Zoo ging het door, Nu dit, dan dat, En telkens weer Verbood zij wat. Om hun verbod Gaf ik geen zier, Maar ik had ook Niet veel pleizier. En je begrijpt, Toen werd ik stug, En o zoo boos Kwam ik terug. »Wel," vroeg mijn Moe, »Braaf pret gehad? Toe Jan, zeg jij Nu ook eens wat ? Je ziet er heusch Niets vroolijk uit, Vertel eens gauw Wat dat beduidt?" »Och!" riep ik boos, »Wat dat beduidt? Nooit ga ik weer Met meisjes uit!" VOOR DEN SPEELGOEDWINKEL. Daarginder op het hoekje, Vlak voor de winkelruit, Daar staat een arme jongen, En kijkt zijn oogen uit. Geen wonder! voor de ramen Ligt — zie eens even an, Het allermooiste speelgoed Dat men zich denken kan. Een groote doos soldaten Met sabel en geweer, Een spoortrein, glazen knikkers, En 'k weet niet, wat al meer! Nog altijd staat de jongen Vlak voor de winkelruit, Verlangend zien zijn oogen Naar al dat speelgoed uit. Hij kan er slechts naar kijken, Toch maakt hem dat al blij, Zeg, heb je met zoo'n stakkerd Niet heel diep medelij? IN DE KEUKEN. »Mietje, bak je pannekoeken? Wacht, dan kom ik bij je, hoor! Toe, laat mij nu ook eens helpen, 'k Doe dan gauw mijn boez'laar voor. Hier, ik zal 't beslag wel roeren, Moet het nu al in de pan? Hè, wat ruikt die boter lekker, Mietje, ik geniet ervan! O, de koek zit vastgebakken 'k Heb den slag nog niet goed beet, Au! wat brand ik daar mijn vinger, Foei, die pan is ook zoo heet!" 3 »Kind," zegt Mie, ik zal wel bakken. Laat dat nu maar verder staan, Strakjes mag je helpen eten, Dat zal heel wat beter gaan!'' NAAR BED. Wanneer ik des avonds Naar bed word gebracht, Dan zeg ik mijn vader Het eerst goeden nacht »Is Klaas Vaak gekomen, En stoort hij je spel?" Vraagt vader dan lachend, »Nacht jongen, slaap wel!" Al wil ik soms blijven, Toch ben ik tevrêe, Want moeder, dat weet ik, Die gaat met mij mee. Zij dekt mij des avonds Zoo lekkertjes toe, En 't laatst wat ik voel Is de nachtzoen van Moe. IN HET BOSCH. In het bosch, Op het mos, Dat tot rusten ons noodt, Zit ik neer, Menig keer, En ik strooi er wat brood. En o zie, Één, twéé, drié, Telkens komen er meer, Vogels fijn, Groot en klein Strijken vlak bij mij neer. En heel zacht Onverwacht Grijp ik rond om mij heen, Maar gewis, Is het mis, En ik vang er niet één. O wat leed, Ja ik weet Wat hun sjilpen beduidt: »Sjierelier!" 't Is plezier, Hoor, ze lachen mij uit! SINT NICOLAASMORGEN. Onze Annie zit te pruilen, Ze heeft toch zoo'n verdriet, Ze zou wel kunnen huilen, Maar neen, dat wil ze niet. Geen mensch hoeft toch te weten Wat haar zoo bitter plaagt, Dat Sint haar had vergeten, Ze had toch zóó gevraagd: Om boeken, en veel platen, En dan een nieuwe pop! Zoo eentje, die kan praten Ze noemt weer alles op. En nu — in zusje's mandje Was al dat moois gebracht, En Annie balt haar handje, Dat had ze niet verwacht. Moest kleine Lien weer krijgen, Wat zij zoo heel graag had? Nu kèn ze niet meer zwijgen, Ze gunt zus ook niet dat. Wie had het toch gelezen In 't hartje van het kind Dat zij jaloersch kon wezen, Wist dat de goede Sint? Maar stil, daar kijkt een blondje Voorzichtig om den hoek, En vriend'lijk lacht het mondje: »Zeg Annie, ben je zoek?" »Ik heb zoo'n boel gekregen! Maar An' — wat scheelt je nou Wij deelen immers samen, De helft is toch voor jou! Sta hier nu niet te pruilen, Jij groote, malle meid!" Maar An' — begint te huilen: »0 Lien, ik heb zoo'n.. spijt!" THEEVISITE. Ziezoo, nu nog het theeservies Op tafel klaar gezet, En dan de stoelen er omheen, Want straks begint de pret. Marietje, Jet, Annet en Door, Ze kunnen dad'lijk komen, hoor! Zus loopt de kamer in het rond, Kijkt nog de boel eens na, Of alles wel op tafel staat Net eender als bij Ma. De thee hoeft niet te koken, wel? Ze staat te trekken op het stel. Al zeven uur! wat zijn ze laat Ze zullen toch wel komen ? Het licht kan best wat afgedraaid, Het water staat te stoomen. Stil, hoort ze goed? gaat daar de schel? Daar zijn ze eind'lijk hoor, jawel! En als ze allen boven zijn, Dan eerst begint de pret, Dat snapt en lacht maar door elkaar, En eind'lijk zegt Annet: »Nu lust ik wel een kopje thee, O kind, ik heb een dorst voor twee!" En zus schenkt in, maar.... wat is dat ? Daar proesten zij het uit. Geen wonder zeg, er komt alleen Schoon water uit de tuit! »Nu, je trakteert ons," schatert Jet, »Wat heb jij lekk're thee gezet!" ZIEK ZIJN. Ziek Treesje ligt stil in haar stoeltje voor 't raam, Zacht ruischt in de boomen de wind De vogeltjes sjilpen, en 't vroolijk gezang Begroet haar zoo blijde: »Waar bleef je zoo lang, Zeg, ben je weer beter Lief kind?" Vandaag voor het eerst mocht ze éventjes op, 't Is buiten zoo zoel en zoo zacht En 't zonnetje schijnt op het bleeke gezicht, Klein meisje wordt moe, sluit haar kijkertjes dicht, Dan droomt ze tevreden, En lacht. ZEURKOUSJE. Half negen. — De kinderen zijn klaar met 't ontbijt. Nu komt zeurkousje pas naar beneden. Ze heeft wel den tijd, en ze maakt ook niet voort, Als de anderen zich haasten met kleeden. Nu moet ze naar school — 't is tijd dat ze gaat, O wee! — voor een boterham is het te laat! 't Is middag. — Op de speelplaats voor school Zijn de meisjes aan 't draven en loopen. Ze doen: stuivertje wiss'len. — »Steek over dan toch Gauw, hier is het hoekje nog open!" Maar zeurkousje treuzelt — en vóór ze besluit, Is 't plaatsje bezet, en ze lachen haar uit — 't Is avond. — De kinderen zijn klaar met hun werk, Ze hebben hun boeken geborgen, En nu zijn ze vrij, kunnen spelen naar lust, Ze hoeven voor niets meer te zorgen. Als allen dan lachen en stoeien vol jool — Zit zeurkousje alleen aan haar sommen voor school. ALS GROOTMOE VERTELT. Grootmoedertje vertelt in 't schemeruur, Wij luisteren naar haar verhalen. En dan zitten we stil, o zoo stil om haar heen, Want van al onze boeken is er niet één Dat bij grootmoeder's sprookjes kan halen. Grootmoedertje lacht, want ze weet al vooruit, Dat we telkens weer «Sneeuwwitje" kiezen, En als ze vertelt van de toovergodin Houdt zelfs de grootste den adem nog in, Om toch maar geen woord te verliezen. 4 En eind'lijk zwijgt grootje — het sprookje is uit, Wij zitten vol spanning te wachten »Toe, grootmoedertje, toe, nog één enkele keer?" Maar grootje zegt: »neen, nu vertel ik niet meer, Het is al kwartier over achten!" „ALS IK GROOT BEN." Was ik maar groot! ik ging op reis, Dan trok ik hier vandaan. Maar als ik dat aan moeder zeg, Dan vraagt ze: »Wil je zóó graag weg, Kijk jij je Moe eens aan?" Mijn vader lacht als hij dat hoort, Hij is er zeker v<5<5r. Jawel, hij ziet mij vroolijk aan, »Zoo leer je op je beenen staan, Ga jij je gang maar, hoor!" WIE KENT HAAR ? Ken je niet een zeker meisje, Och, hoe noemt men haar ook weer, Nimmer ruimt ze, Dat verzuimt ze, Alles gooit ze zóó maar neer. »Klets!" daar ligt de tasch met schriften, »Rrrrt!" daar gaat het rekenboek, Neergesmeten En vergeten, Is het straks natuurlijk zoek. Ook haar kleeding is niet netjes, Alles zit met spelden vast, Winkelhaken, Nooit iets maken, 's Avonds stuk weer in de kast Met haar laarzen en pantoffels Is het even slecht gesteld. Scheefgeloopen, Nieuwe koopen, Slordervosje! dat kost geld. »Slordervosje!" ja, zoo is het, 'k Was den naam daareven kwijt. Wil je weten Wie zoo heeten ? Raad dat zelf maar, kleine meid! MIJN VOGELTJE. »Pietje, m'n sijsje, hoe zit je daar zoo Treurig en stil in de kooi? Wist ik nu maar wat je eigenlijk scheelt, Toe, anders fluit je zoo mooi! Zeg eens, klein pietje, je ben toch niet ziek ? Kon ik je nu maar verstaan! Wacht eens, wat zie ik ? je bakje is leeg Kijk je mij daarom zoo aan? Hier heb je eten en drinken, arm dier, Voortaan vergeet ik je niet." Vroolijk wipt pietje de kooi op en neer, Weg is nu al zijn verdriet! IN DE VAL. Een muisje liep Met zacht gepiep Behoedzaam om de val. De lekkerbek Was dol op spek, En rook het lokaas al. »Komaan, niet flauw, Ik pak het gauw," Dacht 't muisje heel kordaat, »Deez' ééne keer, En dan niet weer, Ik wed, dat het wel gaat." En wip-wip-wip, En trip-trip-trip, Nog maar een enk'le stap. Nu drommels vlug Naar huis terug, Daar valt het deurtje, flap! O muisje dom, Je wilt weerom? 't Is mis, hoor kleine guit! O wee, o wee, Dat valt niet mee, Je zit er in, sliep uit! DIE STOUTE POES. Klein, klein poesje Ligt vol van melk en brood, De oogen half geloken, Stil in elkaar gedoken, Te spinnen in mijn schoot. Lief, klein poesje, Wat heb je heerlijk vel! Je lijkt zoo goedig en zoo zacht, Je krabt me toch niet onverwacht ? O, ik vertrouw je wel! Stout, stout poesje, Nu heb je 't toch gedaan! Kijk hier, mijn arm is vurig rood, Ik neem je nooit weer op mijn schoot, Heb jij dat goed verstaan ? DAT KOMT ERVAN! Daar zaten eens drie muschjes Te zamen op een tak. Ze woonden in één nestje Daarginder onder 't dak. Ze waren uitgevlogen Voor d'allereerste keer, En piepten nu heel dapper: »Sjiep, sjiep, dat doen wij meer!" »Ik ga niet weer naar moeder!" Riep d'oudste van de drie, De vrijheid lijkt mij beter, 't Wordt tijd, dat ik wat zie!" Weg fladderde ons muschje Het nam zijn vlucht te groot, Daar lag ons dapper baasje Met een gebroken poot. Toen piepte 't arme diertje, Want och, het had zoo'n pijn: »Wat was ik onverstandig, Hoe kon ik toch zoo zijn! Bij moeder zat ik veilig, Ik ben nog veel te zwak, Wie brengt me naar mijn nestje Daarginder onder 't dak ?" ARME BELLO! Waarom loopt die zwarte hond toch Zoo gejaagd en angstig rond? Zou hij soms ook honger hebben, Kijk, hij snuffelt langs den grond. Och, hij zoekt den heelen tijd, Vast is hij zijn meester kwijt. Arme hond! kon je maar zeggen Waar je woont, en hoe je heet, Wacht, we zullen eens probeeren Of je soms je naam ook weet. Opgelet nu, kijk mij aan, Moog'lijk kan je ons verstaan. »Heet je Mopje?" — Misgeraden, Neen, die naam is vast niet goed. *Karo dan? — of Tom? — of Moortje? Want je hebt een zwarten snoet. Bello? — Kijk! hij spits zijn oor. Jongens, hij heet Bello, hoor!" Mooi zoo! — »Bello is gevonden /" Dat komt heel gauw in de krant, En dan is het ook waarschijnlijk Dat je bij je baas belandt. Zeker is hij dan wel blij Arme Bello, net als jij!" POESJENEL. Poesje, poesjenelletje, Met je zachte velletje, Aardig katje, Lekker schatje, Waarom blijf je daar zoo staan ? Kom eens hier, en kijk mij aan, Heb je soms ook kwaad gedaan Poesje, o, ik zie het al, Jij kijkt naar de muizenval. Dat is spekje Voor je bekje, Ik begrijp je oogentaai. 5 Ging het muisje aan den haal? Mis je nu je lekker maal ? Poes, dat valt je bitter tegen, Hadt je op de loer gelegen ? Kleine rakkerd, Arme stakkerd, Houd maar op met je gemauw. Hier is melkje van de vrouw, Ben ik nu niet goed voor jou ? SCHOOLBLIJVEN. »Ik ben toch zoo uit mijn humeur! Die meester ook met zijn gezeur Heeft altijd w&t te brommen. Ik kreeg alweer een lange preek, En met dat al snap ik geen steek, Van al die nare sommen! Het is warempel niet mijn schuld, Hij heeft met mij ook nooit geduld, Maar....ik moet de waarheid zeggen. Wel maakte ik vanochtend pret En werd de klas juist uitgezet Toen hij ze uit ging leggen! Ik kwam er niet zoo makk'lijk af, Dat kun je denken! voor mijn straf Mag ik niet buiten spelen, De and'ren hebben nu pleizier, Maar ik zit in het speeluur hier Mij leelijk te vervelen. De kind'ren zijn weer allen vrij En ik alleen kan op mijn lei Die cijferrommel zetten! Neen, dat gebeurt me heusch niet weer, Ik zal nu toch een volgend keer Wat beter op gaan letten!" IN DE POPPENKAMER. >Wel, dat vind ik nu eens aardig! Komt u in mijn poppenhuis? Laatst kwam u mij ook bezoeken, Maar toen trof u mij niet thuis." »Ja mevrouwtje, 'k wil eens kijken Naar uw zieke, kleine meid, 'k Was vanochtend bij den dokter, En daar hoorde ik tot mijn spijt, Dat hij strakjes, na zijn spreekuur, Even naar u toe zou gaan. Och, wat scheelt uw Poppeliesje, Heeft zij op den tocht gestaan?" »Dat juist niet, maar gistermorgen Liep ze stilletjes uit huis Zonder mantel — en natuurlijk Kwam ze 's middags doornat thuis. Daarbij had zij hard geloopen, Och, u weet wel, hoe dat gaat, Kind'ren zijn zoo onvoorzichtig Luist'ren niet naar goeden raad. En nu moet ze het bezuren, Met dat mooie lenteweêr Kan ze niet daarbuiten spelen, Ligt ze ziek in bedje neer." ^Kleine kleuters geven zorgen, Ja, daar weet ik alles van, Maar de dokter zal wel helpen, O, hij is zoo'n knappe man! Maar nu moet ik toch naar huis toe, Heusch, ik heb niet langer tijd, Dag mevrouwtje, 'k wensch van harte 't Beste met uw kleine meid!" SLORDIG POPJE. Popje, wat ben je toch vrééselijk stout, Wat doe je me weer 'n verdriet! Leer je dan nooit, dat je netjes moet zijn, Foei poppekind, schaam jij je niet? Zoo'n beeldige jurk, die ik pas heb gemaakt, Van onder tot boven gescheurd! Zeg nu maar niet, dat je 't nooit weer zult doen, Hoe dikwijls is dit al gebeurd? Ik trek je het oude pakje weer aan, Daar is al het mooie toch af, En 'k stop je vanavond heel vroeg in je bed Ondeugende meid, voor je straf! POP GAAT UIT. Pop, ik weet iets heel gezelligs, O, je zult nooit raden, w&t! Morgen ga je op visite, Zeg eens gauw, hoe vindt je dat ? Nichtje Lien viert haar verjaardag, En zij vroeg mij op de thee, Omdat jij nu zoo goed oppast, Mag je ook met Maatje mee. Wel, hoe vindt je zoo'n verrassing? Is mijn kindje nu niet blij? Lientje heeft wel zeven poppen, Bijna even groot als jij. Ik geloof, jij bent de oudste, Lach je daarom, kleine guit? Nu, je jurk is pas gestreken, Dus je ziet er netjes uit. Pop, dit wil ik je nog zeggen, Zorg, dat jij je goed gedraagt, Dan wordt je 'n volgend keertje, Zeker nog eens weer gevraagd. KLEIN BROERTJE. Janneman, mijn broertje, Heeft 's morgens vroeg al pret, Dan steekt hij beide handen uit, En roept mij toe, die kleine guit: »Zus, mag ik in je bed?" Ben ik dan nog slaap rig. Of zijn mijn oogen zwaar, Hij weet best raad, de kleine man, Dan grijpt hij, wat hij grijpen kan, Speelt »ju paard!" met mijn haar. »Ho wat! 'k ben geen paardje! Dat is toch al te gek!" Dan kijk ik boos, en dek hem toe, Maar lachend roept hij: »kiekeboe!" En schatert onder 't dek. 6 BROER IS ZIEK. Klein broertje was gist'ren nog vroolijk, Hij danste en gierde van pret, En nu ligt ons spring-in-het-veldje Hard ziek, en met koorts in zijn bed. De dokter is dad'lijk geroepen, Die kwam al vanochtend heel vlug, En als ik het goed heb begrepen, Komt hij nog vanavond terug. Nu moeten wij stilletjes loopen, En praten — dat doen we heel zacht, Wat speelde hij gist'ren nog vroolijk, Toen had ik dat heusch niet gedacht. Had ik hem zijn zin maar gegeven, Toen hij om een spelletje vroeg. Maar ik had geen lust, en zei kribbig: »Neen jongen, nu is het genoeg!" Wat zou ik nu graag met hem spelen! Nu gaf ik hem stellig zijn zin! Wordt jij maar gauw beter, klein broertje Dan haal ik de schade nog in. ONZE DOKTER. De dokter is een knappe man, O ja, dat g'loof ik wel, Maar als hij schelt, krijg ik zoowaar Haast altijd kippenvel. Toch heeft hij mij nooit kwaad gedaan, Het tegendeel is waar, Want roep je hem, bij dag of nacht, Hij staat maar altijd klaar. Als ik hem buiten tegenkom, Zijn wij de beste maats, Maar — zit hij voor mijn bedje thuis, Weg is dan al mijn praats! Dan klopt hij op mijn borst en rug, En luistert met zijn oor, Maar weet je, wat er dan gebeurt? Hij schrijft een drankje voor. Nu geeft hij moeder het recept, En zegt: »maak dit maar klaar!" Dan kijk ik heel .bedrukt, en vraag: »0 dokter, smaakt het naar?" Nu schudt hij lachend met het hoofd, En fluistert mij in 't oor: »Als jij maar trouw je drankje neemt, Mag je gauw opstaan, hoor!" NAAR SCHOOL. Maakt voort jongens, kom, Vooruit dan toch, vlug, Je boeken gepakt, De tasch op je rug. Het schoolklokje roept, »'t Is tijd om te gaan, 't Is zóó negen uur, De school gaat weer aan!" — En kijkt menig jongen Verlangend naar straat Om negen uur 's morgens Als 't lesuurtje slaat — De tijd vliegt voorbij, De wijzers gaan snel, En eer je het weet — ha! Daar gaat weer de bel. Dan hollend en stoeiend En lachend en blij Kom je thuis, en roept zorg'loos »Is er eten voor mij ?" BLOEMEN, KOOPT BLOEMEN! Wie koopt er mijn bloemen Nog half in den knop? Zoo frisch als de Morgen, De dauw ligt er op! Wie neemt er een tuiltje, Wie koopt er van mij? Och, loopt niet zoo haastig Mijn bloempjes voorbij! Ze geven uw kamer Een feest'lijk gezicht, Ze maken uw woning Zoo vroolijk en licht! Koopt, koopt dan mijn bloemen, Zoo heerlijk en frisch, Geen ruiker, die schooner En geuriger is. f WEET JE, WAAROM IK ZOO BLIJ BEN? Ik ben zoo vroolijk en zoo blij, Ik zou wel kunnen springen, En dan weer, als een vogeltje, Een lustig liedje zingen. Dat doe ik allemaal zoo graag Omdat ik jarig ben vandaag! Vanochtend vroeg, voor dag en dauw Ben ik uit bed gekropen, En toen, zoo maar, in mijn hansop Naar Pa en en Moe geloopen. Ik kreeg een zoen van allebei En nog een prachtig boek erbij. Nu moet ik strakjes wel naar school, Maar dat kan mij niet schelen, Want daarna komen alle vier Mijn vriendjes, bij mij spelen. Ik heb zoo'n pret, ik heb zoo'n schik, O, niemand is zoo blij als ik! KONIJNTJES. In gaten en holen, Diep onder den grond, Daar leven konijntjes Tevreê en gezond. En is het heel rustig En stil om hen heen, Dan komen zij vroolijk In groepjes bijeen. Zoo'n buitenpartijtje Valt juist in hun geest, Dan kunnen ze buit'len En vieren zij feest. Toch zijn ze vreesachtig, Bij 't minste gerucht Gaat 't vroolijke troepje Ineens op de vlucht! Gestoord is de vreugde En holderdebol, Vliegt 't heele gezelschap Terug naar het hol. BANG. »Pop, ik breng je naar je bedje, 't Is warempel meer dan tijd, Maar, wat zie ik, ga je huilen ? Schaam je toch wat, groote meid! Waarom nu die dikke tranen ? Toe dan, spreek toch niet zoo zacht, Wou je graag een lichtje hebben, Of ik daaraan heb gedacht? Pop, wat moet ik daarvan denken. Kijk je Maatje nu eens aan, Als je bang ben in het donker Heb je zeker kwaad gedaan. Niet? geef mij dan maar een zoentje, 'k Zal je g'looven voor deez' keer, Maar ga dan ook rustig slapen, En leg gauw je hoofdje neer. 7 BOEKEN VOOR JONGE KINDEREN UITGEGEVEN DOOR H. J. W. BECHT OP DIT FORMAAT, MET ZEER GROOTE LETTER OP FRAAI PAPIER GEDRUKT EN GEILL. MET ALLERAARDIGSTE PLAATJES VERSCHEEN OOK: BRIEVEN VAN MIJN POES DOOR AGATHA, DERDE DRUK. JAN EN BERTHA DOOR AGATHA, DERDE DRUK. RIETJES POP DOOR TINE VAN BERKEN, GEÏLLUSTREERD DOOR NELLY BODENHEIM. KIBBELAARSTERTJE DOOR TINE VAN BERKEN, GEILL. DOOR HENRIETTE DE VRIES. KLEINE KLEUTERS, NAAR HET ENGELSCH VAN EDITH FARMILOE DOOR E. RESINK, GEÏLLUSTREERD DOOR DE SCHRIJFSTER. KLEINE RAKKERS, NAAR HET ENGELSCH VAN EDITH FARMILOE DOOR E. RESINK, GEÏLLUSTREERD DOOR DE SCHRIJFSTER. KLEINE BENGELS, NAAR HET ENGELSCH VAN EDITH FARMILOE DOOR E. RESINK, GEÏLLUSTREERD DOOR DE SCHRIJFSTER. OP GROOT KWARTO FORMAAT: IN DE MUIZENWERELD, EEN NIEUWE VERTELLING DOOR AGATHA SNELLEN, GEÏLLUSTREERD DOOR L. W. R WENCKEBACH. DE PRIJS VAN ELK DER BOVENGENOEMDE FRAAIE KINDERBOEKEN, WELKE TERECHT TOT HET BESTE WAT OP DIT GEBIED VERSCHEEN KUNNEN GEREKEND WORDEN, IS SLECHTS / 1.25 GEBONDEN IN PRACHTBAND. GOED EN GOEDKOOP lhelmina-Pibliotheek VOOR JONGENS EN MEISJES Prachtig geïllustreerd en elk deel voorzien van een fraai portret van H. M. de Koningin Prijs per deel ƒ0.90 — in prachtband/1.25. Het groote succes, dat zoowel hier te lande als in het buitenland aan Series Kinderboeken onder een gezamenlijken titel te beurt viel, gaf aanleiding tot de uitgave dei Wilhelmina-Bibliotheek. Dat ook deze serie door het publiek, reeds bij het verschijnen van het eerste deel, met ingenomenheid is begroet, valt gemakkelijk te verklaren. Wat toch maakt de aantrekkelijkheid van zulk een serie uit ? Dat de kinderen vroegtijdig den grondslag leeren leggen tot een kleine boekerij, en dat de wensch om elke serie compleet te bezitten hun orde en netheid leert ten opzichte van hun boeken. De Wilhelmina-Bibliotheek nu komt deze goede eigenschappen nog met een aantal vermeerderen, en wel om de volgende redenen. i#. De Wilhelmina-Bibliotheek overtreft in pracht van uitvoering alles wat tot nu toe in dat genre verscheen. De buitengewoon goed geslaagde bandteekening geeft elk deel een cachet, dat bijna geen ander kinderboek bezit. Het artistieke, welverzorgde uiterlijk der Wilhelmina-Bibliotheek heeft tengevolge, dat de kinderen reeds vroeg eerbied en zin voor het schoone wordt ingeprent, dat zij de waarde van een mooi voorwerp voor dagelijksch gebruik leeren kennen. 2°. De Wilhelmina-Bibliotheek geeft slechts degelijke en gezonde lectuur, waarvan opvoedende kracht uitgaat, en die in de eerste plaats echt-kinderlijk is. Niet alleen voor het uiterlijk is dus gezorgd, ook aan de innerlijke waarde is de meeste zorg besteed. De Wilhelmina-Bibliotheek kweekt liefde en smaak bij onze kinderen aan voor een mooi, goed boek. 3®- De Wilhelmina-Bibliotheek heeft de niet gering te schatten verdienste van zeer goedkoop te zijn. In zeer fraai omslag kost elk deel slechts ƒ 0.90, in rijk versierden stempelband slechts f 1.25. Er behoeft verder niet op gewezen te worden wellc een ongeloofelijk lage prijs dit is. Zulk een aanbieding is eenvoudig niet te overtreffen. Niemand behoeft nu meer te vreezen, dat zijn kinderen hem ^ buitensporige geschenken zullen vragen: de Wilhelmina-Bibliotheek is het gelegenheids-cadeau" bij uitnemendheid. 40. De Wilhelmina-Bibliotheek geeft voor dat geringe bedrag een naar evenredigheid onbegrijpelijk dik, groot boekdeel van 18 a 20 vel druks, gedrukt op uitstekend papier, en ten overvloede nog geïllustreerd met minstens vier oorspronkelijke teekeningen van bekende meesters. 50. De Wilhelmina-Bibliotheek, opgedragen aan de Koningin, geeft m elk deel een prachtig portret op zwaar kunstdruk-papier van Hare Majesteit. Dit verhoogt de waarde voor onze kinderen niet weinig. Het is duidelijk, dat al deze eigenschappen het succes der Wilhelmina-Bibliotheek waarborgen en dat het doel van den Uitgever: goede en goedkoope kinder-lectuur te verschaffen, met alle denkbare middelen is nagestreefd. In de Wilhelmina-Bibliotheek verscheen tot heden: Deel I. ,GENOVEVAf naar het Fransch van Mevrouw E. DE PRESSENSE, opnieuw bewerkt en herzien door H. Hinse, oud-Hoofd eener School te Amsterdam, fraai geïllustreerd door Jan Sluyters. Deel II. DE ERFENIS EENER MOEDER, door P. J. ANDRIESSEN, derde herziene druk, fraai geïllustreerd door E. S. Witkamp Jr. Deel I1L URSULA, naar het Fransch van Mevrouw E. DE PRESSENSE, opnieuw bewerkt en herzien, fraai geïllustreerd door Jan Sluyters. Deel IV. TOM EN JACK, Avonturen van twee schooljongens, naar het Engelsch van ANDREVV HOME, door A. de Graaff. Fraai geïllustreerd. Deel V. ARME, KLEINE, naar het Fransch van Mevrouw E. DE PRESSENSE, opnieuw bewerkt en herzien; prachtig geïllustreerd door Jan Sluyters. Deel VI. WIL.GENHOF, naar het Fransch van Mevrouw E. DE PRESSENSE, opnieuw bewerkt en herzien; fraai geïllustreerd door Jan Sluyters. Deel VII. DE SPION OP SCHOOL, naar het Engelsch van ANDREW HOME, door A. de Graaff. Met platen. Deel VIII. DE JONGENS VAN BADMINSTER, naar het Engelse h van ANDREW HOME, door A. de Graaff. Fraai geïllustr.