F 93 1 - % Lfl. r# i -O '• £ ■!•{« Sft .. _« - F 93 0 i < < UJ LU C z; tu !£ #• LU SP Oef 1 N? iO l-UJ T)R|€€N2^I'GJai^K \ r in DicNer per J500R J. A.WORMSER DRIE EN ZESTIG JAREN IN DIENST DER VRIJHEID. Generaal, Joubeht. Drie en zestig jaren *" IN DIENST DE^^glD. DE levensgeschied^^JL /f3 VAN GENERAAL JOUBERT, aan do jongens van Hollandschen stam verhaald DOOR J. A. WORMSER. MET PORTRET EN PLATEN. —: — BOEKHANDEL AMSTERDAM. vookhkkn 1'RETORIA. HÖVKKER & WORMSER. STOOMDRUKKERIJ J. R. VROLIJK, AWSTKHDAM. inhoud. 1 locifdst Rliulz. i. in de kaapkolonie 1 II. de groote „trek" 12 III. met betiep in natal 'f 23 / v..' •' * m ■" \ IV. „opstandeling" joubért.. •. .'. 32 V. lijdelijk verzet. . . . .V. '. . . 42 VI. paardekraai <52 VII. de vrijheidsoorlog 74 VIII. amajitba 81 IX. in de vrije republiek 90 X. de worsteling op leven en dood 114 XI. ter buste 122 I. IX DE KAAPKOLONIE. Een volk. dat machtiger wordt dan alle andere en dat langen tijd ziet hoe alles onafgebroken naar wensch gaat, wordt gewoonlijk overmoedig en gaat zich verbeelden dat al de andere alleen bestaan als afhangelingen en dienstknechten. Zoodra die heerschzucht en hebzucht zich algemeen in zulk een volk openbaren, zeg dan maar gerust dat dit liet begin van het eind is. De wereldgeschiedenis leert ons dat er dan niet eens machtige en groote staten noodig zijn om zulk een wereldrijk ten val te brengen. Evenals een verwaand menscli, die altijd met den neus in den wind loopt en anderen liet aankijken niet waard acht, grooten kans loopt van over een chinasappelschilletje uit te glijden en den nek te breken, evenzoo duikelt zulk een topzware natie soms het onderst boven over een klein onbeduidend volk, alleen maar omdat dit niet vei kiest uit den weg te gaan. Alle Nederlandsche jongens weten wel hoe het machtige Spanje, „het land waar de zon nooit onderging," zijn verval te danken heeft aan de trotsche aanmatiging, waarmee Philips II het kleine Nederland durfde behandelen. Iemand die zegt: „Buk voor mij, want ik ben de koning van de halve wereld," kan het op den duur nooit uithouden tegen iemand 1 die antwoordt: „lk kniel niet, want ik heb een verbond gemaakt met den Potentaat der potentaten." En toen de oorlog tachtig lange jaren geduurd had en eindelijk de vrede gesloten werd, was Spanje vernederd, arm en machteloos geworden, maar het kleine Nederland was geëerd, rijk en machtig geworden; niemand wist eigenlijk hoe. De Nederlanders hebben vooral in hun goeden tyd er nooit veel van gehouden om maar altijd thuis te blyven. Ze moesten de heele wereld leeren kennen, en gingen liefst te water overal heen. De Nederlanders zijn kooplui in hun hart en begrepen al vroeg dat een handelaar er op uit moet. Ze zeggen nog: „Een vliegende vogel vangt altijd wat!" Zoodra ze dus ook maar een beetje de handen vrij kregen, deden ze den Spanjaarden en Portugeezen geducht concurrentie aan; en getrouw aan de wapenspreuk „Eendracht maakt macht' sloten de grootste kooplieden zich aaneen en stichtten hun handelmaatschappij: „De Oost-Indische Compagnie." De vaart op de Oost was toen geen kleinigheid, want lift eerste Suezkanaal, door de oude Pharao's gegraven, was reeds sedert eeuwen en eeuwen verdwenen en het tegenwoordige ontstond pas een paar honderd jaren na den dood van de oprichters der Oost-Indische Compagnie. Do weg „om de Noord" was wel door Barends en Heemskerk gezocht, maar niet gevonden. Alk' schepen moesten du» geheel Afrika omvaren. De Portugeezen hadden reeds lang. maar vergeefs, getracht aan de zuidkust van Afrika voet aan wal te zetten; ze hadden de punt in de vijftiende eeuw dikwijls gezien, maar men weet niet zeker ot' ze er ooit geland zijn. Doch wel weet men dat de eerste Hollander, die aan tafelbaai aan land stapte, waa.' nu Kaapstad ligt, Jan de Molenaar was, die daar in 't verre Zuiden met vier schepen aankwam in 't zelfde jaar toen zijn landgenooten op NovaZembla overwinterden, in 1595. in 1601 kwam de tweede Hollander, Joris van Spilbergen, die aan den Tafelberg zijn naam gaf. Weer vijf jaren later landde Cornelis Matelief de Jonge daar en plantte aan den voet van den Tafelberg de eerste groenten uit Europa. Hij liet ook op Robbeneiland, dat dicht bij de Tafelbaai ligt, drie lammeren en zeventien ooien achter en trachtte dus te voorzien in de behoefte aan versche levensmiddelen voor de bemanning van Later komende schepen der Oost-Indische Compagnie. Ook stichtte de Jonge daar aan het strand een „postkantoor". Hij liet eenige groote steenen op elkaer stapelen en van zekere merkteekenen voorzien, zoodat ieder daar veilig zijn brieven onder kon leggen, of gaan kijken of er ook iets voor hem lag. Uit den Tafelberg ontspringt een kleine rivier, die de schepelingen van versch water voorzag; dit riviertje werd „De Amstel" genoemd. Daar kon, zoo meende hij, een nieuw Amsterdam verrijzen. Had Kaapstad dien naam gekregen en had het tegenwoordige New-York zijn oorspronkelijken naam behouden, dan zou de wereld nu drie groote „Amsterdam's" rijk zijn, om van de vele kleine niet te spreken. Toch heeft Zuid-Afrika zijn Amsterdam en wel in het district Ermelo, in het oosten van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Zoo had de Jonge alles gedaan wat hij kon om het beginseltje van een Hollandsche kolonie aan de Kaap de Goede Hoop te planten, maar eigeniijk dacht niemand er ernstig aan. In 1619 werd het plan wel gewikt en gewogen, maar niet uitgevoerd. Eindelijk kwam in 1650 dokter Jan Antonie Van Riebeek van een reis naar Oost-Ind^ë thuis met de beste berichten omtrent Zuid-Afrika, waar hij op den terugtocht een paar maanden vertoefd had. Hij moest echter lang praten, want Heeren Bewindhebberen der Compagnie gingen niet over éen nacht ijs. Eindelijk in Maart 1651 werd een besluit genomen, en den 23""" December van dat jaar zeilde Van Riebeek met vijf schepen, de Dromedaris, de Reiger, de Hoop, de Walvisch en de Elephant, uit op reis naar de Kaap de Goede Hoop. Ware hy den 23"'" December 1899 vertrokken, dan had hij er den 5'" of 6"" Januari 1900 reeds kunnen zijn. Maar hij mocht van een voorspoedige reis spreken toen hij reeds den 6-" April 1652 voet aan wal zette, 't Lag niet aan hem dat de reis zoo lang geduurd had, want hij hield niet van talmen; den 9"" April had hij reeds het bestuur over de te stichten kolonie aanvaard. Natuurlijk kwam hij niet alleen. Van Riebeek bracht 75 man mede: metselaars, smeden, timmerlieden, harpoeniers, tuinlieden, twee chirurgijns, een assistent-hoofd en een „ziekentrooster", die de betrekking van predikant vervulde en, als hij niet behoefde te preeken of te catechiseeren, naar de Ilottentotten ging om hoornvee en schapen te koopen. 't Spreekt vanzelf dat ik, de levensgeschiedenis van Generaal Joubert verhalende, niet van a tot z kan vertellen hoe de kolonie tot stand kwam, wat haar lotgevallen waren enz. Doch men kan niet zoo maar met de deur in huis vallen en beginnen: er was eens een jongen genaamd Petrus Jacobus Joubert. Men behoort na te gaan wie zijn voorouders waren en ik moet dus zooveel van de Kolonie vertellen als daarmee in verband staat. In 1657 waren er nabij Tafelberg ongeveer 150 blanken, waaronder 6 getrouwde paren en 12 kinderen. Al de overigen waren ongehuwde mannen, maar tegen hun zin. En daarom zond de Compagnie in 1665 ongeveer 50 arme, fatsoenlijke meisjes naar de Kaap. die er allen trouwden. Eenige jaren later ging Simon Van der Steil, die later gouverneur werd, er heen met 50 mannen en evenveel meisjes, meest boerendochters, die zich voornamelijk vestigden in het toen pas aangelegde district Stellenbosch. En zoo nu en dan kwamen er anderen, soms van zeer aanzienlijke familiën, in dienst van de Compagnie, die er bleven. Zoo groeide de kleine Kolonie, maar ze had het niet gemakkelijk. Hottentotten z\jn een vreemd soort volk, die van het onderscheid tusschen mijn en dijn wonderlijke begrippen hebben. De dierenwereld in Zuid-Afrika is ook lang niet mak. De tuin van gouverneur Van Riebeek bij voorbeeld, was slechts een tuintje, doch het was niet geraden er ongewapend door te gaan. Eens heeft hij midden in zijn tuin een leeuw ontmoet, die niet beter wist of 't geheele land behoorde hem nog evenals vroeger, en 't beest doodgeschoten. Spoedig kwam er versterking voor de kolonisten, en wel van een kant, vanwaar ze zoo iets 't minst verwacht hadden. Ik behoef geen Hollandschen jongen te vertellen wie Lodewijk XIY was, de zoogenaamde „groote koning" van Frankrijk, die in 1672, in vereeniging met Engeland, Munster en Keulen, het lang beraamde plan uitvoerde, of liever trachtte te voeren, om met ons land te handelen zooals Engeland nu met de Republieken in Zuid-Afrika wil doen. Gelukkig heeft de jonge Prins Willem III met Gods hulp hem geleerd dat hij ook niet alles kon wat hij wilde, en onze ongeëvenaarde zeehelden de Ruyter, Tromp, Evertsen en honderd anderen hebben de zee van Engelschen en Fransehen schoongebezemd. Maar toen ging T.odewijk XIV in zijn eigen land doen wat in 't onze mislukt was. Het Edict van Nantes werd herroepen en honderdduizenden Protestanten hadden te kiezen tusschen gewetensdwang of den dood. Zeer velen gelukte het te ontkomen, die den wijk namen vooral naar ons land, dat daardoor meer gezegend werd dan het ooit recht zal weten. Immers we tellen de Fransche namen bij honderden onder de beste en trouwste Nederlanders. Welnu, de voorouders van die mannen en vrouwen hadden in hun vaderland alles in den steek gelaten om hun gewetensvrijheid te redden. Velen kwamen dus mierarm aan en niet voor allen was hier brood te verdienen. Verscheidenen hunner vertrokken, op voor dien tijd zeer aannemelijke voorwaarden, als kolonisten naar de Kaap de Goede Hoop. Van April 1688 tot Mei 1689 zijn er zeven schepen uit Holland naar de Kaap vertrokken, die daar ruim 100 huisgezinnen van Hugenoten (Fransche vluchtelingen) aanbrachten. Hollanders en Franschen vermengden zich daar, evenals hier, spoedig en zoo ontstond het volk, dat elke Boer in Zuid-Afrika met trots — en met rechtinatigen trots — „die Afrikaander nasie" noemt. De geslachtsnamen zijn, dikwijls zeer verbasterd, bewaard gebleven. Hoort maar: Botha, Le Clerq, Cellier, Couvret, Du Toit, Jourdan, Lefêbre, Marais, Malan, Malesherbes, Rossouw, Retief, \illons, de Villiers, en zooveel anderen, waaronder Joubert.' Kaapstad bleet haar Hollandsche karakter behouden. Daar werden evenals in Amsterdam een Heerengracht, een Keizersgracht en een Prinsengracht aangelegd. Thans zijn ze gedempt en heeten Adderleystreet, Georgestreet en Longstreet. Men vindt er nog recht Hollandsche huizen, met stoepen waarop groengeschilderde banken, en met kleine ruitjes in de vensters, zooals het huis van de familie lVelaerts van Blokland en van de daar algemeen bekende Mevrouw Koopman, beide in Strandstreet. Echte Hollandsche boerderijen zijn te vinden in Paarl, ruim twee uren sporens van Kaapstad; met huizen met trapgeveltjes, 200 jaren oud «tellenbosch, tusschen Kaapstad en Paarl, is precies een rustig, heel mooi, landelijk Hollandsch stadje, maar met straten vijfmaal zoo breed als bij ons, eigenlijk een van de welvarende dorpen van Zeeland. Maar de Hugenoten vestigden zich voornamelijk rondom en noordelijk van Paarl. Die stad ligt in een heerlijke vallei van twee uren breedte, westelijk tegen de bergen aan. Daar vlak tegenover, dus oostelijk tegen het Drakensteingebergte ') ligt Fransche hoek, een paradijs. Een eindje verder is het Dal Josaphats, noordelijker w8ii-de "Valle du Charr0I1"> Wagenmakersvallei, thans Wellington. Die geheele streek munt uit door den heerlijken wijn, die er wast. Nu, van den wijnbouw hadden de Hugenoten t meeste verstand, dus bleven ze in die streken, terwijl de Hollanders verderop gingen. Zoo gingen de zaken haar gangetje tot de groote Fransche revolutie alles in Europa een ander aanzien gaf. waardoor ons vaderland, dat toch reeds erg aan 't dalen was, al •zijn invloed verloor. Dadelijk was Engeland er bij om voordeel van de zaak te trekken, en reeds in 1795 trad ') Niet te verwarren met het Draken»,gebergte, de grens tusschen de Z. A. R. en Natal. Kaapstad en de Tafelberg. net aan de Kaap als „Beschermheer" namens Prins Willem V op. De Kolonisten bezweken niet voor de Engelsche wapenen maai \ooi den naam van den Prins. Deze eerste „occupatie" duurde echter niet lang: slechts tot 1802. Maar de herwonnen vrijheid duurde nog korter. Den 3** Januari 1806 verscheen de Engelsche admiraal Popham met een vloot van 63 schepen in de iafelbaai; nu op eigen gelegenheid en op gezag van zijn eigen regeering handelendp; en tien dagen later was de inbezitneming van do Kaapkolonie door Engeland een voldongen feit. De Boeien waren daarmede echter allesbehalve tevreden. Ook was het bestuur door Engeland uitgeoefend in 't minst niet geschikt om hen met het onvermijdelijke te verzoenen. Engeland heeft, vooral vroeger, al zeer weinig nota genomen van hun volkskarakter en de eigenaardige toestanden, waarin zij geplaatst waren. Door de zendelingen misleid, heeft het gemeend dat aan de „arme, verdrukte" inboorlingen gelijke rechten moesten gegeven worden. Het gevolg daarvan was dat de Kaffers „permantig" werden, en wel zoo erg dat ze zich niet ontzagen den Boeren op hun plaatsen den grootsten overlast aan te doen. ja openlijk roof- en moordtochten te organiseeren. Dan mochten de Hoeren hen bij de regeering aanklagen, alsof dat iets hielp. En 't fraaiste was dat dikwijls de Kaffers gelijk kregen. Indien 't eindelijk zoo hoog liep dat ook de Engelsche inwoners last van de Kaffers kregen, werden de Boeren opgecommandeerd om hen te beoorlogen. Dat liep wel altijd goed af, maar het gevolg was dat de Engelschen schotvrij bleven en — wanneer zoogenaamd de vrede weer gesloten was - alleen de Boeren als erfvijanden van de Zwarten beschouwd werden. Hoe dit alles zoo nu en dan tot botsingen leidde, kan ik thans niet uitvoerig verhalen. Het heeft ook niet den doorslag gegeven voor de volgende gebeurtenissen. De afschaffing van de slavernij was de naaste aanleiding voor den uittocht der Boeren. De eerste kolonisten konden onder de Hottentotten geen - ten minste niet genoeg - werklieden vinden. Ze begonnen daarom in 1658 met het invoeren van slaven. Dat klinkt natuurlijk ergerlijk in onze ooren, en ik hoop mijn geheele leven onder de laatsten te behooren, die daarvoor éen goed woord overhebben. Maar toen deed iedereen het. Dat is wel geen verontschuldiging, maar een zaak verschijnt toch in een ander licht als de geheele publieke opinie er voor is, dan wanneer ieder fatsoenlijk mensch er zich tegen verklaart. Toen de Engelschen de slavernij afschaften, wilden de Boeren ook niets anders. Generaal Joubert heeft mij meermalen uitdrukkelijk verklaard dat de „Voortrekkers", toen ze gingen verhuizen, vaststelden als. een paal boven water : „In onze nieuwe maatschappij zullen geen slaven zijn." Alleen verlangden ze niet dat Engeland, toen het heel vroom en lief de slaven hun afkocht, de zaak zoo regelde dat de Boeren slechts 10 °/o van de waarde kregen en door de Engelsche menschlievendheid straatarm werden. „Het is gemakkelijk riemen snijden van eens anders leer!" Maar de rechtschapen man doet dat niet; en Engeland deed en doet het wel. In het jaar der vrijmaking werden in de kolonie 3574"» slaven gevonden. Over 't algemeen werden ze goed behandeld. Een Boer, die voortdurend gereed moet zijn om rooverste beoorlogen en met leeuwen en tijgers te vechten; die maandenlang in een ongemakkelijken ossenwagen moet reizen en daarbij van alle markten thuis moet zijn; is geen jongejuffrouw met glacé handschoenen. Een slaaf die zijn plicht niet deed kon een goed pak slaag met de sjambock (een zweep van nijlpaardenhuid) oploopen, evenals nu nog een Kaffer overkomt, die een misdaad op zijn ' geweten heeft. Maar zonder klappen worden de kinderen ook niet groot, meent de Boer. en zijn ossen, daar hij toch zielsveel van houdt, weten ook wel hoe zoo'n zweep voelt. Toch hadden de slaven het zoo goed dat zeer velen hunner niet eens begeerden ontslagen te worden toen 1 December 1834 het uur der vrijheid voor hen geslagen had. En waarlijk — de schandelijke lijfeigenschap nu daargelaten — had menige slaaf bij de Boeren het veel beter dan duizenden zoogenaamd vrije werklieden 't in onze dagen in Europa hebben. Er waren, zooals ik zei, 85745 slaven in Zuid-Afrika. Ze hadden een gemiddelde waarde van f 1000.— per hoofd. Engeland wilde ze vrijkoopen en moest dus naar alle regelen van recht en cijferkunst, ongeveer zes en dertig miilioen gulden betalen. Het stelde echter slechts drie miilioen daarvoor beschikbaar. Dus kon ieder voor elke duizend gulden waarde niet meer dan f 120.— krijgen! Op die manier zou ik uw geheele bezitting wel willen koopen als mijn geweten 't mij niet verbood. Toch zou men zich daar nog in geschikt hebben, want ieder wilde dat de slavernij afgeschaft werd. Maar de Engelsche regeering bepaalde, volkomen willekeurig, dat de schadevergoeding zou uitbetaald worden, niet in Kaapstad wat toch voor de hand lag. doch alleen in Londen. Die reis kon natuurlijk niemand maken, en dus kwamen er gedienstige opkoopers van de wissels waarmede de prijs betaald werd, en gaven den Boeren gemiddeld f 50.— voor elke f 120.—. Dus kregen ze ten slotte ƒ50.— voor elke f 1000.— ! Engeland verleende dus den éen hulp door don ander in 't ongeluk te storten. Dat zette zooveel kwaad bloed dat velen jarenlang en sommigen voortdurend weigerden het bagatel geld te ontvangen, dat hun toegekend was. Nu nog heeft de Engelsche regeering f 60000.— in kas, die nooit voor de vrijgekochte slaven ontvangen zijn. Toen kwam ter sprake of men niet „trekken" moest. Een van de eerste Hugenoten, die in Zuid-Afrika aankwamen, was Joubert. Jozua Fran<;ois Joubert was een zijner afstammelingen; predikant te Uniondale. Dat is een stadje in een heerlijk schoone landstreek, gelegen in het zuiden van de Kaapkolonie tusschen Mosselbaai en PortElisabeth. Het plaatsje ligt in een bekoorlijk dal, waar alles groeit wat men er slechts zaaien of planten wil. Rondom verheffen zich de boschrijke heuvelen en in de verte steken hooge bergen hun toppen naar den hemel. Het zuidoostelijk gedeelte van de Kaapkolonie is veel meer Engelsch dan het zuidwestelijk deel. Maar toch is de groote kerk. die men op de plaat links op den voorgrond ziet, een Hollandsche. Jozua Franqois Joubert was de eerste, die in dat district het Evangelie aan de kleurlingen verkondigde. Hij trouwde met eene dochter van Jacobus Martinus Gaus, een kolonist van Duitsche afkomst. Een zijner zonen was Petrus Jacobus, de held van mijn verhaal, die den 20'"" Januari 1881 geboren werd. De grootvaders en de vader van kleinen Piet Joubert woonden dicht by elkander. Wanneer ik hier en in 't vervolg van dichtbij of van „buren" spreek, moet men onthouden dat bedoeld wordt: een Boer heeft op een goed paard niet verder dan twee tot zes uren te rijden (te „jagen") om er te komen. Een Boer, die eenigszins bemiddeld is, leeft zooals bij ons een heereboer, verricht geen handenarbeid, en heeft dus wel eens tijd voor zoo'n ritje. Lust heeft hij er altijd voor, en dus zagen de beide oude heeren en Jozua elkander dikwijls. Natuurlijk kwam het gesprek dikwijls op de tijdsomstandigheden en op de vraag: „Wat moeten we toch doen om weer vrü, wezenlijk vrij, te worden?" Want de vrijheid gaat den echten Afrikaander boven alles. De redenen voor die vraag heb ik reeds vermeld; het antwoord, dat met den mond en met de daad er op gegeven werd, vindt men in het volgende hoofdstuk. II. DE GROOTE „TREK". Liever dan zoo voortdurend en op allerlei wijzen de speelbal van Engeland te zijn. besloten velen der Boeren tot „trekken." Lang en breed was het plan besproken tusschen de „voormannen", waartoe de grootvaders van Joubert ook behoorden. Vooral in zulke belangrijke dingen gaat de Afrikaander niet over een nacht ijs. Vooreerst gaat hij niet zoo maar op goed geluk de wijde wereld in; hij moet goed weten waar hij terecht zal komen. Ten tweede kan men een „trek" niet alleen, ook niet in kleinen getale, ondernemen; er zijn te veel gevaren aan verbonden, dien alleen door meerderen vereenigd het hoofd kan geboden worden. En eindelek moet de Afrikaander vast overtuigd zijn dat God het wil of gebiedt. Zonder die zekerheid in zijn geweten gaat hij niet. Eigenlijk moet dat laatst»vóór alles uitgemaakt zijn. He kleine Joubert was er dikwijls bij dat de grootvaders, zijn vader en andere mannen uit den omtrek met elkander de wenscheiykheid en de mogelijkheid van „trekken" bespraken. Hij heeft my einde 189(1 zeer uitvoerig verhaald wat hij daarvan onthouden heeft, en hetgeen hier over dat onderwerp volgt is letterlijk uit z\jn mond opgeschreven. „Het is beslist laster en moet overal tegengesproken worden, dat ontevredenheid over de afschaffing der slavernij in de Kaapkolonie een der voorname oorzaken van den trek was. Integendeel, zoodra de Voortrekkers de grenzen over waren en eenige regelen van orde vaststelden, bepaalden zij voor zichzelven en voor hun nakomelingen, uit eigen beweging en eenstemmig, dat onder hen geen slavernij zou bestaan. Maar als een bewijs hoe goed de slaven het meestal hadden bij de Boeren, kan het feit dienen dat al de slaven van mijn grootvader Gaus, ten getale van drie honderd en twintig, na hunne vrijverklaring, vrijwillig met hem naar het vreemde land trokken. „Evenmin kan men zeggen dat de trekzucht den Boeren aangeboren is, ofschoon dit dikwijls beweerd wordt en het er soms den schijn van heeft. Zelfs de laatste trekken naar Humpata moet men veel meer toeschrijven aan afkeer van Engelschen invloed, die zich veel te veel in de Republiek gelden laat, dan aan zucht naar een nomadenleven. , De Voortrekkers zeiven, die zeker beter dan iemand anders hun eigen beweegredenen konden weten, noemden in hun onderlinge besprekingen in 1834/36 slechts deze twee voornaamste redenen voor den trek. Ten eerste de onrechtvaardigheid van de Britsche regeering, waardoor de Boeren altijd het slachtoffer van de Naturellen werden en er voor hen tegenover Bosjesmans en Hottentotten zoo goed als geen veiligheid bestond. Hoe de Boeren ook beleedigd en bestolen mochten worden, schieten op den vijand was streng verboden en werd zelfs gestraft. Zij mochten de Naturellen, die bij hen inbraken, vangen en ongedeerd voor den rechter brengen, Maar de dieven, wetende hoe veilig zij waren, gebruikten wel pijl en boog en assegaai tegen de Boeren, die hen vangen wilden, zoodat de eersten, na eerst bestolen te zyn, ten slotte er aan blootstonden om straffeloos vermoord te worden. De dwaze gelijkstelling van alle witmenschen en gekleurden door de Engelsche wet, terwijl in beschaving, ontwikkeling, karakter, enz. de grootste ongelijkheid bestond, bracht dus de kern der bevolking tot een toppunt van radeloosheid en tot de overtuiging dat alleen het zoeken van een nieuw, vrij vaderland hen afdoende helpen kon. „De tweede voorname reden voor den trek was de gelijkstelling van alle godsdiensten door den koning van Engeland. Onze voorouders - zoo redeneerden de afstammelingen der Hugenoten - zijn uit Frankrijk gevlucht en ter nauwernood aan gewetensdwang en geloofsvervolging ontkomen. Ze hebben in de Hollandsche Kaapkolonie de gelegenheid gevonden om den waren godsdienst onbelemmerd en dien godsdienst alleen te belijden. En thans - nu die Kolonie overging in handen van een vreemde, maar evenzeer Protestantsche mogendheid - opent de Protestantsehe vorst van dat land de gelegenheid voor alle dwaalleer, waarvan de gevolgen in Europa toch waarlijk genoeg bekend zijn. Hebben onze voorouders zoo bitter geleden, opdat hunne afstammelingen door eigen toedoen dezelfde ellenden zouden ondergaan ? Nooit! Hier geldt de uitspraak van Gods Woord: „Trek uit van haar, mijn volk, opdat ge niet deelt in hare zonden en in hare plagen!" Tot zoover wat Generaal Joubert mij vertelde. Nu beweer ik volstrekt niet dat „de tweede, voorname reden", door Joubert genoemd, een goede reden is, en hijzelf bedoelde dat ook niet. President Kruger heeft bovendien in 1899 een voorstel ingediend om allen godsdiensten gelijke rechten te geven en indien de oorlog niet ontbrand ware, zou dat voorstel zeker reeds tot wet verheven zijn. Maar Generaal Joubert vertelde mij en ik vertel u alleen wat de Boeren in 1884 over dit punt dachten. Het was dus voor hen uitgemaakt dat God het „trekken" gebood. Ze hadden de vraag ernstig naar hun geweten overwogen en beantwoord, en dat alleen kon hun later kracht geven onder de zware beproevingen, die ze op hun zwerftochten hadden te doorstaan. Nu was de vraag wie zich aansloot. Men zou maandenlang door onbekende streken moeten reizen met vrouwen en kinderen en veel vee, streken waar zelden of nooit een blanke geweest was, maar die rijkelijk bevolkt waren met wilde stammen en die krioelden van allerlei „ongedierte", zooals de Boer alle wilde beesten noemt. Men moest zich dus niet alleen kunnen verdedigen, maar er was alle kans dat zoo nu en dan geregelde veldslagen zouden moeten geleverd worden en echte belegeringen doorgestaan. Maar het duurde niet lang of genoeg huisgezinnen hadden zich aaneengesloten, vast overtuigd dat men alles moest doen wat men kon om aan de Engelsche overheersching te ontkomen. Er moest beslist worden waarheen men gaan zou. Iets. maar heel weinig, was bekend van Delagoabaai. Meer wist men van Natal. In December 1838 waren Karei Johannes Trichard en Hans Van Rendsburg aan het hoofd van 31 huisgezinnen getrokken naar Delagoabaai. In December 183ó bereikten zij eindelijk Zoutpansberg, thans het oostelijk gedeelte van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Hier scheidde zich het gezelschap in twee deelen. De groep onder Van Rendsburg werd kort daarna door de Kaffers tot den laatsten man vermoord. En eindelijk in December 1836 bereikte Trichard met zijn gezelschap Delagoabaai. 't Is hier de plaats niet om hun lijdensgeschiedenis te beschrijven. Genoeg zij het te vermelden dat bijna allen aan de vreeselyki malaria bezweken, en dat eindelijk Karei Trichard, de zoon van den moodigen Voortrekker, terugkwam met een verhaal, wonderlijker dan de stoutste roman geven kan, maar bijna zonder gezelschap. Een beter land was Natal. Daarop werd dus het oog gericht en alles wat men van reizende kooplieden, zendelingen enz. kon te weten komen, werd gretig opgevangen. Zooals gewoonlijk werd ook nu een „commissie" van ongeveer ■2') van de moedigste mannen uitgezonden, die het land bereisden, door de jacht in hun onderhoud voorzagen en eindelijk met de beste berichten terugkwamen. Nu was alles zoover gereed en allen die aan den voorgenomen trek zouden deelnemen, maakten de laatste toebereidselen. De landerijen werden verkocht, meestal voor niet de helft van de waarde, want de koopers maakten gebruik van de gelegenheid, en er waren veel meer verkoopers dan koopers. Ei moesten tenten vervaardigd worden, waarin de plaats weet wat hij doen gaat en wie rekenen kan. weet bij eenig nadenken ook wie de uitverkorene is. Vóór zonsondergang moet de aanstaande bruidegom aan de hoeve van het meisje zijner keuze zijn. "Wie nu weet hoeveel uren het „jagen" is naar Keetje en hoeveel uren naar Jansje, kan op zijn vingers uittellen waar hij heengaat ... als ze ten minste niet allebei even ver wonen. Ja toch, éen is er die het uit zijn eigen mond weten kan; zijn oudste zuster, maar die zwijgt als het graf. De boomen verhinderen in Afrika over 't algemeen het vergezicht niet. De ouders van Keetjë of Jansje zien den jongen man reeds op een afstand aankomen en weten aan zijn plunje en aan kleur éfi geslacht van zijn rijdier, met welke boodschap hij komt. Hij wordt deftig ontvangen, mag blijven eten en logeeren, en wordt door moeder de vrouw over zijn geheele familie uitgehoord. Als 't tijd is om naar bed te gaan vraagt hij aan vader of hij met Keetje mag „blijven opzitten". Twee lange kaarsen die uren kunnen branden, worden binnengebracht en men iaat de jongelui alleen. Ze maken kalm en niet overhaast kennis; maar als de kaarsen opgebrand zijn en in elk geval voor zonsopgang moet hij vertrekken. Is alles goed van stapel geloopen dan wordt een dergelijk bezoek eenige weken iater nog eens gebracht en de jonge man en Keetje zijn geëngageerd. Gewoonlijk niet lang daarna treden ze in het huwelijk en nemen hun intrek bij de ouders van , den jongen man zoolang tot ze een paar kinderen hebben en vader meent dat ze nu ook een eigen plaats moeten bewonen. Met acht van de tien paartjes gaat het zoo in zyn werk. Piet Joubert was even 21 jaar oud toen hij in April 1852 in 't huwelijk trad en wel met de dochter uit een deioudste Hugenoten geslachten in Afrika, Hendrina Susajm;k'~ Johanna Botha, met wie hij tot zijn dood, dus bijna 4S jaren in den echt verbonden bleef. Hun huwelijk is gezegend met tien kinderen, waarvan het meerendeel nog in leven is. Reeds had Joubert in onderscheidene veldtochten tegen de Kaffers dienst gedaan, maar een paar maanden na zijn huwelijk kwam hij werkelijk in het vuur en wel den 30'" Augustus 1352. Toen de generaal mij dit mededeelde kon hij niet bedoelen dat niet reeds vroeger de kogels om hem heen gefloten of de assegaaien langs zijn hoofd gesuisd hadden, maar alleen dat hij toen voor de eerste maal geregeld meevocht. Setyili, het opperhoofd van de Bakwenakaffers, was een gunsteling van Dr. Livingstone, den bekenden zendeling en ontdekkingsreiziger. Hij was bevriend met Moselele, een Kafferkapitein, die veel vee van de Boeren gestolen had, en verleende dien schuilplaats. Vergeefs eischten de Boeren uitlevering van den dief. Dus werd kommandant Scholtz afgezonden aan het hoofd van 800 Boeren om Setyili tot zijn plicht te brengen. Bij dit commando waren de veldkornet Kruger (de tegenwoordige president) en de jonge Piet Joubert. Den 30"" Augustus 1852 werd de slag geleverd, die eindigde met de volslagen nederlaag voor de Kaffers. Het gevecht duurde zes uren en kostte den Boeren 4 dooden en 5 gewonden. Livingstone was stilletjes verdwenen uit Oud-Kolobeng, een van de voorname plaatsen van Setyili, dat denzelfden dag door de Boeren ingenomen werd. Toen men zijn verlaten huis onderzocht, werd daarin een compleete geweerwinkel ontdekt. Livingstone, die steeds zijn best heeft gedaan om de Boeren zoo zwart mogelijk af te schilderen, gebruikte dus zijn positie als zendeling om de Kaffers tegen de Boeren te wapenen! Is het wonder dat de Boeren niet van de christianiseering der Kaffers door de Engelschen gediend zijn? Joubert woonde met zijn gezin rustig op zijne plaats te Wakkerstroom, in het zuidoosten van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Iiy was reeds sedert jaren lid van den Volksraad voor het district Wakkerstroom. Langzamerhand begon jiij invloed te krijgen, waartoe in die dagen in de beide Republieken voor een helderen kop veel gelegenheid was, want de toestand was treurig. De landen werden zoo nu en dan geteisterd door burgeroorlogen, die meestal ontstonden over de vraag hoeveel presidenten er zouden zijn (twee of een) en wie het zijn zou. Die burgeroorlogen kostten wel niet veel bloed, maar se brachten de gemoederen in beroering en verstoorden den goeden gang van zaken. Geld was er gewoonlijk niet en het gouvernement van de ZuidAfrikaansche Republiek moest op onrustbarende wijze voortgaan met het uitgeven van papieren geld. En daarbij kwam dat nu hier dan daar de Kaffers het moeilijk maakten. A. AV. Pretorius, de zoon van den grooten voortrekker, was in die moeilyke tijden president van de Republiek, en de man niet om met de noodige voorzichtigheid haar er door te leiden. Toen h\) in 1871 aftrad was er nagenoeg niemand die hem wilde herkiezen ofschoon ei tegen zijn persoon zelf geen bezwaren bestonden. Algemeen verlangde men den president van den Oranje-\ rijstaat, Jan Hendrik Brand, tot president. Lang weifelde deze en eindelijk — toen het te laat was om behoorlijk een keuze voor te bereiden, bedankte hij. Nu was goede raad duur. Sommigen noemden Thomas Fran^ois Burgers, een predikant uit Hannover in de Kaapkolonie, die het te kwaad had gekregen met zijn synode. En ziet, wat weinigen verwachtten ofschoon zij het begeerden, geschiedde: Burgers werd gekozen by gebrek aan een invloedryken tegencandidaat, en legde den 1'" Juli 1872 den eed als staatspresident af. Burgers heeft getracht veel voor zijn nieuwe volk te doen ; hij heeft in het belang der Republiek Europa bezocht; den aanleg van spoorwegen verzekerd door een leening van £ 300.000 te sluiten, maar verzuimd zijn volk mede te deelen dat er slechts voor £ 90,000 geteekend was; een groot aantal onderwijzers uit Holland doen overkomen, maar met beginselen die de Boeren niet konden goedkeuren volgens hunne overtuiging; allerlei nieuwigheden ingevoerd, waaronder verbeteringen waren maar ook dwaasheden, waardoor hü de besten van zijn volk tegen zich opzette. In éen woord: hij begreep het karakter van zijn medeburgers niet en wilde het niet begrijpen, deelde hun godsdienstige overtuiging niet en wilde hen hals over kop vrijmaken van eigenaardigheden, die in zijne oogen slechts bekrompen vasthoudendheid waren. Hij was zoomin een staatsman als een financier, de zaken gingen onder zijn bestuur achteruit en bij het meerendeel des volks, vooral bij de echte Boeren, die niet in de steden te vinden zijn, was het in hem gestelde vertrouwen zoo goed als nul. De tijd werd rijp voor Engeland om een woordje meê te spreken, waarop het reeds lang gewacht had. Eindelijk in September 1876 vertrok Sir Theophilus Shepstone op last van de Engelsche regeering per „Windsor Castle" van Southampton naar Kaapstad om de Republiek uit haar moeielijkheden te redden. Volgens Engeland kon dat nooit anders geschieden dan door haar zelf te vernietigen; dan is alle moeite aan een eind. De „Windsor Castle"' bracht Sir Shepstone niet in Kaapstad, maar liep vast op de rotsen bij Dasseneiland aan den ingang der Tafelbaai. De gevolmachtigde van H. M. de Koningin kwam als schipbreukeling in Kaapstad aan. Het zou Engeland niet geschaad hebben als het een beetje bijgeloovig was geweest en daarin een slecht voorteeken gezien had. Maar Shepstone ging door naar Natal, en verliet den 27'" December 1876 Pieter-Maritzburg op reis naar Pretoria, met het doel om het land, waarvan die plaats de hoofdstad is, voor Engeland in beslag te nemen, 't Was de juiste tyd voor zulk een onderneming. 1 Juli 1877 zou Burgers als president aftreden; de keuze van den nieuwen president moest in April plaatshebben. Algemeen werd door de ware vaderlanders Paul Kruger als de man genoemd, die hoe eer hoe beter Burgers moest opvolgen. Geen wonder dat Shepstone haast had! Want met Kruger zou hem nooit gelukt zijn wat met Burgers slechts kinderspel was. In dien tijd was Joubert voorzitter van den Volksraad. Toen Burgers in 1875 naar Europa reisde om zijn hervor- mingsplannen tot stand te brengen, benoemde de Raad Joubert tot waarnemend President. "Wel had Burgers liever gezien dat men het tijdelijk bestuur aan een driemanschap had opgedragen, maar beslist tegen zijn zin kon deze keuze niet zijn, want Joubert betoonde zich niet zoo scherp tegen den president gekant als men van den zoon van den voortrekker verwachten kon. Over 't algemeen heeft Joubert veel meer een juiste hand gehad in de verdediging van zijn land tegen een buitenlandschen vijand, dan een scherp oog voor de gevaren die binnenslands dreigden door andere dingen dan geweren en kanonnen. Meer dan éen plan van Burgers, dat geheel anti-nationaal was — met name zijn nieuwe onderwijswet — is door Joubert ter goeder trouw, maar ten onrechte, gesteund. Sir Shepstone kwam onder den schijn van gezant eener bevriende mogendheid te zijn, door Natal den 4cn Januari 1877 Transvaal binnen. Dien dag bereikte hij Wakkerstroom. de woonplaats van Joubert, vergezeld van slechts 25 gewapende politieagenten en enkele ambtenaren. Niemand kon daar een leger in zien, dat het land kwam annexeeren. Overal werd hij welwillend ontvangen, maar er was toch groot verschil tusschen de verscheidene adressen van welkomst, die hem aangeboden werden. De uitlanders begroetten hem hartelijk en lieten niet onduidelijk doorschemeren dat hij, wat hen betrof,nooit meer behoefde terug te gaan. De echte Boeren complimenteerden hem als gezant van een bevriend, machtig volk, die er niets bijzonders kwam doen. Shepstone, eenmaal op Transvaalsch grondgebied aangekomen. maakte geen haast meer. Eerst den 21*" Januari kwam hij te Pretoria aan. President Burgers, die alles .afwist van de comedie, welke de Engelschman speelde, en van het doel waarmee hij kwam; had nog veel teregelen «er de slag kon geslagen worden. Onder de zaken die in orde moesten komen, was goede verstandhouding met den Volksraad, 't Lag dus voor de hand dat de president van dien Raad voor Shepstone moest gestemd worden. Burgers drong er daarom by Joubert op aan dat hij Shepstone zou gaan Verwelkomen. Maar Joubert had toen reeds van zijn volk, •dat toch ook in 't geheel niet uit domkoppen bestaat, den bijnaam van „Slim Oom Piet" gekregen; hij begon lont te ruiken. Burgers heeft heel wat moeten praten eer Joubert zoover was dat hij gaan wou, en zou zich wel tien maal bedacht hebben om het zoover te brengen als hij vooruit ■de gevolgen geweten had. In binnenlandsche politiek was *" April ging Joubert het gevraagde bezoek afleggen, maar nam — niet heel hoffelijk — voor alle zekerheid twee vertrouwde vrienden, Hendrik Grobler en Jakobus Duvehage, als getuigen mede. Shepstone ontving den wakkeren Boer heel lief en vriendelijk. Hij was er meê verlegen dat er zooveel adressen waren ingekomen waarin om annexatie verzocht werd. Hij geloofde haast arnet Wolseley, die ook als Hooge Commissaris Sir Bartle Frère verving. Maar er kwam voor de Transvalers geen antwoord op de memorie van den 16'# April. Alleen hoorden ze, maar niet rechtstreeks, dat aan hun verzoek niet ki>n voldaan worden. Doch Wolseley zou de zaken „regelen . Den 27*" September 1879 kwam hij te Pretoria aan. Een paar dagen tevoren had Joubert, op verzoek van het Volkscomité een onderhoud met hem, waarvan deze het hier volgende verslag heeft gepubliceerd. Het gesprek werd gehouden in de Engelsche taal, maar van de zijde van Joubert door middel van een tolk. Geen enkele Boer verstaat Engelsch wanneer hij niet wil. De eenvoudige waarheid is echter dat zij allen het Engelsch even goed spreken als het Afrikaansch. Maar het gebruiken van een tolk, naar wien niemand behoeft te luisteren, maakt dat men zijn gedachten voor het antwoord beter regelen kan. Wolseley opende het onderhoud met de woorden: „Zeg aan den heer Joubert, dat de unie van de Transvaal met het Britsche Rijk voor immer zal bestaan en niet zal herroepen worden. (Dit was het eerste en eenige officieele bericht, dat de Transvaalsche Boeren kregen, aangaande het niet toestaan door H. M. de koningin van het verzoek in de memorie vervat.) Ik ben op het oogenblik op weg om langzaam Pretoria te bereiken, en na mijn aankomst aldaar zal ik een Uitvoerenden Raad aanstellen, om mij te assisteeren en zal met hunne hulp denkelijk eene Constitutie voor de Transvaal opstellen, welke ik ter bekrachtiging aan H. M. Gouvernement naar Engeland zal zenden. Ik beloof dat die constitutie zooveel vrijheid als mogelijk aan iedereen zal geven onder de Regeering van H. M. Ik zou graag mij willen bedienen van den raad der mannen van dit land, en daarom heb ik den heer Joubert laten roepen." Joubert. „Zeg aan Z. Excellentie dat ik hem dankzeg voor zijne openhartigheid. Derhalve ben ik ook verplicht om ronduit te spreken, ten einde hem niet te misleiden. Het spijt mij dat mijn advies hem niets of weinig zal helpen. Z. Exc. begon met te zeggen dat de unie, — of zooals ik, of liever wij het noemen, de annexatie voor immer is. Als ik dit in dien zin moet aannemen, dan is er eens voor al een einde aan alle samenwerking tusschen het volk en het gouvernement. Dan is er geen wettig volk. dat liet recht heeft te handelen, dan zijn wij een verdrukt en vertrapt volk, dat aan zyne voeten ligt, een volk van wie ik dan geen woord kan zeggen. Wij worden dan niet als een volk urlcend, en het spijt mij dat ik Z. Exe. geen hulp of' assistentie kan geven." Wolseley. „Zeg aan den heer Joubert, dat het mij leed doet, dat hij het gouvernement niet wil helpen, om het land goed te doen. Ik heb met generaal Stander (dit is de bekende Adriaan Stander) en andere heeren gesproken, en zij hebben beloofd mij te zullen helpen. Ik wensch met iedereen te spreken omtrent den toekomstigen voorspoed en liet geluk van het land, maar niet omtrent de annexatie. Dat is eenmaal een zaak door een hoogere hand afgedaan. Het was niet met het doel 0111 H. M. grondgebied uit te breiden, dat wij de Transvaal hebben geannexeerd. Dat bewijst Zoeloeland. Daar ligt dat rijke land aan onze voeten en wij hebben het niet geannexeerd." Joulert. „Zeg aan Zijne Excellentie, dat juist dit feit een nieuwe oorzaak van klachten en van verdriet van mijn volk zal zijn, want daaruit moet ik dadelijk opmaken dat wij slechter zijn en erger behandeld worden dan de Kaffers. Cetywayo, die H. M.'s koloniën in gevaar brengt en ze bedreigt; die tegen H. M. op uitdagende wijze optrad en haar verplichtte een bloedigen oorlog te beginnen; die haar beleedigde en hare soldaten bij hoopen vermoordde, en haar millioenen ponden deed uitgeven; zijn land heeft men niet geannexeerd en het niet onder Britsch bestuur en Britsche ambtenaren geplaatst. Neen, dat land en dat volk blijft vrij en behoudt zijn eigen wetten en zijn eigen bestuur. Maar wij, die steeds in vrede met H. M.'s koloniën hebben geleefd en ons steeds gewillig hebben betoond en gereed 0111 met II, M.'s koloniën samen te werken voor vrede en voorspoed van Zuid-Afrika, wij mogen niet vrij zijn; een ongevraagd bestuur wordt ons opgedrongen. Het is hard voor ons om erger dan Kaffers te zijn." . Wolseky. „Zeg aan den heer Joubert, dat ik reeds gezegd heb, dat ik niet over de annexatie verkies te spreken. De annexatie werd gedaan ten nutte van het land, en ons opgedrongen door een Rege'ering, die het land niet kon besturen en een ledige schatkist had, en ik stem niet in met *le denkbeelden van den heer Joubert. Ik geloof, dat zoover ik hem versta, het volk met hem in opinie verschilt." ■Joubert. Het zou mij zeer spijten, als mijn volk een verkeerden indruk op Z. Exc. maakte, daar velen van hen, met wie Z. Exc. zou spreken evenals met mij en mét generaal Stander, niet bekwaam genoeg of instaat z\jn hunne denkbeelden behoorlijk uit te drukken, en als zij derhalve stilzwijgend weggaan, mocht Z. Exc. misschien denken: „ik heb dien man aan mijn zijde en hy komt met mijne denkbeelden overeen", terwijl de man, zoodra hij y.ich zijne ervaring van de laatste veertig jaar herinnert, alles verwerpt wat Z. Exc. tot hem moge gezegd hebben." Wolseky. ..Zeg aan den heer Joubert, dat ik een betere opinie nmtfent de Boeren koester dan hij. Ik denk, dat zij ngetwijfeld is zijn voorstel verstandig. Doch hoe kan het Comité het in behandeling nemen? Zy hebben al reeds alle middelen uitgeput om het doel te bereiken, en zij kunnen niets meer doen. Verstaat mij goed. vrienden, ik zeg niet, neemt de wapenen op en herkrijgt uwe vrijheid met geweld ! Doch wij kennen geen anderen weg, die tot onafhankelijkheid kan leiden. Ik beschouw mij thans als uw gelijke; eens was ik uw dienstknecht. Nu roep ik u op om uwe wenschen te kennen te geven. Laat ons het hooren door eene verdeeling. Wenscht gij u te onderwerpen? Dat mag ik u niet aanraden. Het is waar, Engeland is machtig, en wij beven als wij daaraan denken; doch vergeet niet de zaak waarvoor wij strijden. Het is een heilige zaak, en God zal ons steunen. Wikt alles; gaat alles na; praat met elkander, zooals de heer Kruger u geraden heeft, en komt tot een besluit. Geeft dat besluit aan het Comité te kennen en zij zullen daarnaar handelen. Verlangt gij uw eigen gouvernement? Bepaal dat dan door verdeeling. Wilt gij u onderwerpen, zoo is dat uwe zaak. Gij weet, vrienden, dat Sir Garnet mij beschouwt als het groote instrument van deze volksagitatie; als den grooten oproermaker; als den man die tweedracht en ontevredenheid onder het volk uitstrooit; doch ik en myn God weten beter, en ook gij, mannen, zult mij op een andere wijze beoordeelen. Vrijheid is een dierbaar kleinood; gij weet wat wij reeds voor haar opgeofferd hebben; de geschiedenis leert wat men voor haar kan opofferen. Men heeft ze ons ontnomen, en wij willen haar terug hebben. Raadpleegt uwen God; maar onthoudt ook dat de Heere wraak zal nemen op hem, die roekeloos zijn land en zijn volk ten ondergang brengt. Nu zult gij niet kunnen zeggen: „Kruger of Joubert hebben ons aangeraden." Neen, gij zelf moet den raad verschaffen. Vergadert onder uwe voormannen, die gij zelf kiezen kunt. Deelt hun uwe besluiten en wenschen mede. Laat dan al die voormannen tot een eenstemmig besluit komen, dat de wil van het volk zal vertegenwoordigen. Komt dan morgen tot ons. Wikt en weegt een geruimen tijd, en versterkt mijne hoop dat gij ons een goed besluit zult brengen." Het volk koos nu 30 voormannen om verder met het Comité te handelen, en dezen leverden den 15"" December daaraanvolgende aan het Volkscomité een „Besluit", waarin werd medegedeeld dat het volk alle wettige middelen zou ter hand nemen om zijne onafhankelijkheid te herkrijgen. VI. PAARDEKRAAL. Naar aanleiding van het „Volksbesluit" van den 15'" December 1879 werd eene vergadering samengeroepen tegen den 6'" April 1880 te Paardekraal. Er kwam echter iets zeer belangrijks tusschenbeiden, waardoor deze vergadering voorloopig verdaagd werd. Wolseley, die toonde van het karakter der Boeren zoo goed als niets te begrijpen, naxn. zoodra het nieuwe jaar was begonnen, twee der beste mannen onder de leiders des volks — Pretorius en Bok -• onder beschuldiging van hoogverraad gevangen. De laatste werd dadelijk en de eerste eenige dagen later op borgtocht ontslagen, maar het gebeurde kon niet ongedaan gemaakt worden. Het volk was bijna niet meer bedaard te houden. Evenwel was er reden te over om nog eenige maanden te wachten. In Engeland waren — naar het zich liet aanzien — belangrijke veranderingen ophanden. De groote verkiezingen stonden voor de deur, en men had grond te verwachten dat het den Boeren vijandige ministerie Beaconsfleld zou vallen om plaats te maken voor den grooten, edelen Gladstone. Men besloot derhalve de volksvergadering den 6" April niet te laten doorgaan, temeer omdat de Engelsche regiering aan liet Kaapsche Parlement had medegedeeld dat eerlang stappen te verwachten waren, die Transvaal zonden bevredigen. Eene confederatie van alle Zuid-Afrikaansche staten was in zicht. Liever dan in massa te vergaderen, zond men Kruger en Joubert naar Kaapstad om daar het Parlement en verder de geheele bevolking in de Zuidwestelijke districten van de kolonie te bewerken. Ze kweten zich voorbeeldig van hun taak en wisten gedaan te krijgen dat het Parlement de Engelsche voorstellen voor de confederatie met flinke meerderheid van stemmen verwierp. In dien tijd reisde Gladstone zijn district Mid-lothian rond en hield overal redevoeringen ten gunste van de Boeren. Wat voorzien was, geschiedde. Gladstone werd gekozen en volgde Beaconsfleld als eerste minister op. Natuurlijk wendde de deputatie zich dadelijk tot hem om recht teverkrijgen. Vergeefs! Zelfs Gladstone wilde of kon niet doorzetten wat hijzelf recht genoemd had; dat moest de vrijheidsoorlog ook hem leeren. Uit Engeland kwam het antwoord van het nieuwe kabinet: „De annexatie kan en zal nooit vernietigd worden." Het geduld der verdrukten geraakte uitgeput. Maaide voormannen wisten beter dan het volk dat men nog niet in alle opzichten gereed was en welk een hachelijken kamp moest ondernomen worden. En daarom nog eenmaal, en nu voor 't laatst, wilde men samenkomen om te bespreken en te beproeven of de zaak met Engeland in der minne te schikken was. De volksvergadering van 6 April 1880 was niet doorgegaan; men riep er nu een samen tegen den Sen Januari 1881. Het Engelsche gouvernement heeft geregeld getoond, evenals het nu doet. dat het van 't karakter der Boeren zoogoed als niets begrijpt. Het houdt hen voor een troep laffe, luie kerels, terwijl de eenvoudige waarheid is dat een Boer niet zulke zwakke zenuwen heeft als de meeste Europeanen; dat hij kalm en voorzichtig zijn plan maakt en uitvoert en — om maar éen voorbeeld te noemen, er het nut niet van inziet, wanneer in een veldslag aan beide zijden honderden vallen als slachtoffers van hun opgewonden dapperheid. Als dat aan éen kant — en wel aan dien van zijn vijand - gebeurt, is het mooi genoeg, en dan blijft hij liever leven voor zijn vrijheid dan er voor te sterven. Maar dat ziet Engeland misschien nooit in. Het meende dus dat de Boeren met al dat uitstellen toonden dat ze bang waren om te beginnen, en besloot de duimschroeven wat nader aan te zetten. De belastingen waren zeer gebrekkig binnengekomen, want niemand, die 't even laten kon, wilde aan h*t gehaatte Engelsche gouvernement betalen. Plotseling kregen de Boeren hoofd voor hoofd in 't midden van 1880 aanschrijving om onverwijld de achterstallige belasting te voldoen. Zoo niet dan zou zooveel van hun bezittingen verkocht worden als noodig was om het bedrag te dekken. Ook Joubert werd aangemaand om /'840.- te betalen, maar weigerde natuurlijk. Hij werd gedagvaard en verscheen voor den landdrost. „Erkent ge de schuld waarvoor gij gedagvaard zyt ?" vroeg de landdrost. „Neen", was het antwoord, „ik heb twee excepties. Ten eerstb erken ik u niet als landdrost volgens de wet van het land " De landdrost viel hem in de rede: „De vroegere grondwet is vernietigd en het land staat thans onder H. M. de koningin van Engeland." Toen de landdrost uitgesproken had vervolgde Joubert heel kalm alsof de ander niets had gezegd: „Ten tweede is geen aanslag in belasting wettig, tenzij de president van de Republiek het kohier aan den Volksraad voorlegt en deze dat goedkeurt. Daar is niets van geschied." De landdrost begreep dat ze beiden op die manier hun leven lang konden praten zonder een haarbreed verder te komen en vroeg dus kortweg: „Schuldig of niet? Zult ge betalen of niet?" „Neen!" Dadelijk volgde de veroordeeling en de bode werd afgezonden om op Jouberts plaats zooveel in beslag te nemen ■als noodig was. Op de plaats aangekomen, vroeg de bode wat hij zou opschrijven. „Wel", hernam Joubert, „neem de Kaffers maar. De Engelschen beschuldigen ons toch altoos dat we slaven houden en de Naturellen zullen samen wel zooveel waard zijn.'* Daarop werd een bebouwd erf aangeslagen en kort daarna gerechtelijk verkocht. Joubert was de eenige niet, die zich op zulke wijze tegen het geweld verzette. In het district Potchefstroom waren 127 Boeren aangeschreven, die allen even weinig lust hadden •te gehoorzamen. Ze wendden zich tot Petrus Andries Cronjé, len commandant van het district, die toen reeds een man van veel invloed was. Dat was een kolfje naar zijn hand! Hij gaf hun den raad allen te antwoorden dat zij den 7'" October 1880 aan het kantoor van den landdrost zouden komen om te betalen. Op den bepaalden dag reed hij aan het hoofd van de 127 de plaats binnen en begaf zich naar het kantoor; het geld in den zak. Daar las hij het volgende stuk voor. „Wy, de ondergeteeken Jen, burgers van de wijk Schoonspruit, district Potchefstroom, erkennen de ontvangst van uwe aanschrijvingen tot het betalen der belastingen, welke -door ons zouden verschuldigd zijn, en geven te kennen: Dat wij ten allen tijde bereid zijn eenige belastingen, aan ons wettig gouvernement verschuldigd, te betalen; dat wij •echter meenen, dat gij, handelende voor en ten behoeve van het Britsche gouvernement — hetwelk zich op een onwettige wyze, en tegen onzen wil van ons land heeft meester gemaakt, en zich aan ons opdringt - niet gerechtigd ziit die belastingen ten behoeve van dat gouvernement van ons te eischen, daar het door ons niet als een wettig gouvernement wordt erkend, omdat wij tegen hetzelve protesteeren en liet nooit eerbiedigen zullen vóór' het ons, volgens recht en billijkheid, teruggeeft hetgeen het ons met verkrachting van alle rechten, wetten en tractaten heeft •ontnomen, opdat de meerderheid der bevolking het erkenne, 5 waaraan wij ons dan zullen moeten onderwerpen. En om van onzen ernstigen wil een duidelijk en wettig bewijs te leveren, bieden wij u de van ons gevorderde betalingen onder protest aan. Dat wil zeggen: dat wij bereid zijn,, die gelden aan u te overhandigen, onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat gij ons daarvoor kwitanties afgeeft, waarin duidelijk vermeld staat, dat die gelden op heden aan u onder protest zijn betaald, en verder, dat gij u verbindt die gelden zoolang onder zoodanige verzekerde bewaring te stellen, dat zij aan onszelven of aan dat gouvernement kunnen worden terugbetaald, hetwelk wij — indien wettig geconstitueerd — erkennen zullen, waaromtrent spoedig nader zal worden beslist. Ingeval u mocht weigeren aan dit billijk en rechtmatig verzoek te voldoen, verklaren wij, protesteerende burgers van de wijk Schoonspruit, in het district Potchefstroom. Zuid-Afrikaansche Republiek, dat wij alleen voor geweld zullen buigen, indien ons zulk een gruwel verder door i» of uwe handlangers mocht worden aangedaan. Wij hebben de eer te zijn uw dienstwillige dienaren P. A. Cronjé, Voorman, en 127 anderen." 't Spreekt vanzelf dat de landdrost op die voorwaarden geen penny kon aannemen, en dus reden alle burgers doodbedaard weer weg. Maar de landdrost vroeg aan de Engelsche regeering te Pretoria hoe hij handelen moest en kreeg order om geweld te gebruiken. 't Een nog dommer dan 't ander, werd toen een ossenwagen van Pieter Bezuidenhout, een der 127, in beslag genomen. „Een goede naam is .beter dan olie," zegt de wijze koning Salomo; maar als de Engelsche regeering nu olie in 't vuur had willen werpen, kon ze niet beter doen dan juist een man met dien geslachtsnaam te kiezen om hem als voorbeeld te stellen. Het was een Bezuidenhout geweest, die zich in 181-"> tegen de Engelschen hal verzet, waarvan het gevolg was geweest dat hij doodgeschoten werd en vijf zoogenaamde opstandelingen werden opgehangen op de plaats, welke sinds dien dag Shchtersnek heet. Die beide namen: Bezuidenhout en Slachtersnek zetten het hart van iedt ren echten Boer in vuur en vlam. Den ll,n November 1880 zou de wagen verkocht worden. Cronjé kwam ook eens kijken aan 't hoofd van zijn 127 mannen. De afslager, een zekere Hollander, genaamd Moquette, klom op de voorplank en zou den verkoop beginnen, toen hij plotseling, wel een beetje hardhandig, er afgeworpen werd. Onmiddellijk werd de wagen buiten het dorp gereden en bij Bezuidenhout terugbezorgd. De landdrost dacht er wel een oogenblik over om tusschenbeiden te komen, maar begreep toch dat h\j niets anders kon krijgen dan een pak slaag. Sir Owen Lanyon, de opvolger van Wolseley, werd door hem met het gebeurde in kennis gesteld en deze noodigde Kruger en Joubert uit om de zaak te komen bespreken. Voor die beide heeren was de verrassing juist zoo groot niet. Wel zette Kruger een boos gezicht, maar 't zal te bezien staan of hij er in 't geheel niets van wist alvorens hem verteld werd wat er gebeurd was. Den l'n December 1880 ontmoetten zij den ondersecretaris van het Engelsche gouvernement, Hudson, en beduidden hem dat alles de schuld van het Engelsche bewind was. Waarom had dat de vergadering van 8 Januari aanstaande niet afgewacht? Ten slotte boden de heeren heel vriendelijk aan om die vergadering een maand te vervroegen. Dat was nu wel niet precies in 't voordeel van Engeland, maar de regeering moest toch het voorstel voor goede munt aannemen, en Volkscomité en vergadering werden tegen den 8,WD December 1880 samengeroepen te Paardekraal, dicht bij Krugersdorp. Dat was zeer kort dag in een land, waar toen het reizen zoo langzaam ging, maar toch was het geheele Volkscomité, 82 man sterk, en een getal van 5000 a 6000 Burgers tegenwoordig. Ieder was overtuigd dat het nu er op of er onder ging. De tyd van verzoeken en onderhandelen was voorb\j; Engeland had alle vredelievende pogingen in hoogheidswaanzin afgeslagen en verijdeld; er bleef alleen over mar de wapenen te grijpen en tot den laatsten man te vallen of met God het land weer vrij te vechten. De plek waar men vergaderde moest en zou historisch worden. Als 't ware instinctmatig richtte men een gedenkteeken aan de daar te houden volksbijeenkomst op. Iedere man bracht een steen aan, zoodat spoedig een groote hoop saamgeworpen was. Zoo handelde ook oud-lsrael in lang vervlogen dagen onder zijne richteren; zoo was eenmaal de steenhoop te Mizpa gesticht. Paardekraal werd het Mizpa van de Afrikaander natie. In later dagen heeft het vrijgevochten volk over de steenhoopen een blgvend gedenkteeken gebouwd, waar eiken 16"' December de geheele natie samenkomt om Dingaansdag te vieren en tevens te gedenken aan den 16e" December 1880, den dag waarop weer voor het eerst de onbesmette vierkleur te Heidelberg hoog in de vrije blauwe lucht wapperde. Wie de Zuid-Afrikaansche Republiek bezoekt moet de pyramide te Paardekraal zien! Den 10'n December vergaderde het Volkscomité en nam het verzoek van het volk in overweging: „dat terstond gevolg zou gegeven worden aan het volksbesluit van 16 December 1879 en de regeering hare werkzaamheden zou hervatten." Met algemeene stemmen werd daartoe besloten. Den volgenden dag noodigde het Volkscomité Paul Kruger uit „als vice-president van de Republiek op te treden, daar de president het land verlaten had, en den Volksraad in buitengewone zitting samen te roepen." Den 12'" voldeed de heer Kruger daaraan. In de zitting van den Volksraad, waar slechts 12 leden, waaronder Joubert, tegenwoordig waren, aanvaardde hij de regeering, met het korte en krachtige woord: „Welaan, ik zal de taak mij opgedragen, aanvaarden." Den 13'" werd de buitengewone zitting van den Volksraad gehouden, waarin eene proclamatie aan het volk werd uitgevaardigd, die bekend maakte dat •Ir wettige regeering des landB haar taak weer had opgenomen. op voorstel van den vice-president werd een driemanschap gekozen en beëedigd voor de verdere leiding der zaken: Kruger, Joubert en Pretorius. En eindelijk werd Transvaal Hütel. Gouvernementsgebouw. Püetoria op 12 April 1877. Shepstone annexeert Transvaal. (Zie blz. 40.) bepaald dat den 15*" het laager zou worden opgebroken en zoo spoedig mogelijk een vast punt in het land bezet en de vlag geheschen worden zou. Twee dingen moesten nu onmiddellijk afgedaan, Ten eerste: de proclamatie moest gedrukt worden; maar waaien hoe? In 't geheele land waren slechts twee drukpersen te vinden: te Pretoria en te Potchefstroom. Van Bloemfontein kon geen sprake zijn, dat was te ver. En ten tweede: de vlag moest geheschen worden, maar waar ? Beide, Pretoria en Potchefstroom, waren door Engelschen bezet. Men koos om verschillende redenen Potchefstroom voor het drukken der proclamatie. Aan Piet Cronjé werd opgedragen een commando van 400 man te nemen en goedschiks, kwaadschiks, de proclamatie te laten drukken. Cronjé, de leeuw van Afrika, deed niets liever dan dat. Hij ging dus onmiddellijk op weg. Majoor Clarke, de speciale Engelsche commissaris te Potchefstroom, kreeg bericht van zijn komst, waarin hem het doel daarvan werd medegedeeld, met de heel naïeve verklaring dat men hoopte dat daartegen bij hem geen bezwaar zou bestaan! Immers, zoo stond er bij. de regeering des lands had geen moeite gemaakt toen in 1877 Shepstone zijne proclamatie te Pretoria liet drukken. En voor 't geval dat Clarke zulk een briefje voor kwajongenswerk mocht houden, werd hem ten slotte medegedeeld dat, als hy er irel iets tegen had, „de gevolgen voor zijne rekening waren, want dat het in elk geval moest en zou gebeuren." Clarke en kolonel Winsloe, de bevelhebber der Engelsche bezetting, versterkten zich zoo goed mogelijk. Ze hadden geweren, zelfs kanonnen, en overvloedig troepen. Cronjé trok binnen en gaf den drukker het manuscript. Tegelijk kreeg de drukker (zijn naam dient bewaard te blijven: T. B. Borrius, uitgever van liet blad „De Transvaal") een waarschuwing van Clarke. Aangezien de waarschuwing niet behoefde gedrukt te worden, legde hij die ter zijde en ging aan 't andere stuk. Terwyi de proclamatie gezet werd, reden commandant Robberts en vier of vijf Boeren wat dichter langs de Engelsche posten voor de stad dan kolonel Winsloe goed vond. Hij liet daarom op hen vuren en trof Robbert s in den linkerarm, 't Was kwaad voor den gewonde, maar goed voor de zaak, want nu had Cronjé de handen vrij. Het gevecht begon en eindigde voorloopig daarmee dat Clarke de witte vlag heesch op liet landdrostkantoor waai hij zich verschanst had, toen de Boeren begonnen op dat dak de 100de haan te laten kraaien. De proclamatie werd gedrukt en afgeleverd, en bovendien hadden de Boeren alle ammunitie in Potchefstroom buit gemaakt, waaraan ze tusschen twee haakjes groote behoette hadden. 'tGing toen reeds evenals in dezen oorlog, zooals Oom Paul dezer dagen gezegd heeft: „Ammunitie kan niemand ons geven, maar dat is ook nie noodig me, want die breng die Rooinekke voor ons meê. En nu moest de vlag geheschen worden. Waar? Dr. Jonssen raadde aan te Heidelberg in het zuidoosten des lands. Dat was strategisch een uitnemend punt voor dat doel. Versterking voor de Engelschen was alleen te wachten uit Natal; aan die zijde moest dus het Boerenleger saamgetrokken worden. O een beter punt daarvoor dan Heidelberg. De raad van Jorissen werd opgevolgd. Dat ging gemakkelijkei dan men had durven verwachten. De landdrost Heckermami was afwezig, zijn klerk Nabal was de eerstaanwezende ambtenaar. Deze zond den 16"" December 1880 aan feir Owen Lanyon het volgende rapport. Heidelberg, 10 December 1880. Edelachtbare Heer! Heden middag kwam een troep Boeren, omtrent 50 m getal, en onder aanvoering van den heer Hendrik Schaman, bij mijn kantoor, en h\j overhandigde m\i een brief, die van den volgenden inhoud was: Mijnheer de Landdrost, De regeering zal binnen een uur het lager der burgers in en om Heidelberg opslaan. Het is een vreedzame demonstratie, die dus geen enkelen ingezetene vrees behoeft aan te doen, daar niemand leed zal worden aangedaan. Maar tevens wordt iedereen gelast zich rustig in zijn eigen huis te houden en niet het dorp te verlaten. Samenkomsten van de ingezetenen zijn niet geoorloofd. Gij wordt verwacht op het Landdrostkantoor te zijn om de Regeering tè ontvangen. Met achting, UEd. Dw. Dien. 8. j. P. Kruger. Vice-Presidia/. M. W. Pretorius. P. J. joubert. Omtrent een half uur later maakten omtrent 700 a 800 man, allen gewapend, hunne verschijning in het dorp, en eischten in naam van de Zuid-Afrikaansche Republiek, de sleutels van het Landdrost-kantoor op. ik weigerde dit, doch daar ik, bij afwezigheid van den Landdrost, alleen was, kon ik mij niet weren tegen zulk een aantal mannen, en zeide aan hen, dat toen het vorige Gouvernement overgenomen was, alle ambtenaren bevel hadden gekregen, om in geval van dwang, de sleutels af te geven, doch dat. ik van het tegenwoordig Gouvernement geen instructies daaromtrent had gekregen. Dit is de reden, waarom ik de sleutels niet overhandigde, maar, aar gezien het zoo wat duizend man tegen één was, kon ik mij niet verzetten, en derhalve stak ik den sleutel in het slot van de deur van het kantoor, en zeide aan hen, dat als zij de deur openmaakten, zy dit op hunne eigene verantwoordelijkheid deden, waarop de Deputatie bestaande uit de heeren P. J. Joubert, S. J. P. Kruger. M. W. Pretorius, E. .J. P. Jorissen, J. P. Maré, W. E. Bok en een aantal andere leiders met geweld de deur opendeden en naar binnen gingen. Zij namen toen alles in bezit, namelijk degelden, zegels en ander publiek eigendom, dat zich in het kantoor bevond, m verzochten mij daarop alle informatie, omtrent E VRIJE REPUBLIEK. Er waren nog vele bezwaren toen eindelijk de „Koninklijke Commissie" haar conventie gereed had en die den 3*" Augustus 1881 geteekend was. aan de zijde van Transvaal door de Regeering. waarbij gerekend werd op de goedkeuring van den Volksraad. Maandag den S'° Augustus werd te Pretoria de vierkleur weer geheschen. Dit geschiedde met groote plechtigheid. Eerst werd het woord gevoerd door het lid van het driemanschap Pretorius; daarna door den Staatssecretaris Bok. die de volgende proclamatie voorlas. Aan de Burgers.' Op heden den 8"'" Augustus 1881 is het land weder onder onze Regeering teruggekeerd. Dit is gebeurd na het teekenen eener Conventie op den 3d'" Augustus 1881, tusschen de vertegenwoordigers der Koninklijke Commissie en de leden van het Driemanschap, welke Conventie aan den Volksraad ter goedkeuring voorgelegd en publiek zal gemaakt worden. Met de grootste dankbaarheid aan onzen God deelen wij dit aan alle ingezetenen mede. Nu is het voor allen de tijd om de kracht van ons land te tonnen, en door Eendracht Macht te maken. Wij danken alle burgers voor hunnen ijver en hunne gehoorzaamheid, en vertrouwen nu ook dat zij zonder verzuim onze handen sterk zullen maken. Wij verwachten dat alle ingezetenen hunne belasting dadelijk zullen betalen, om ons land te kunnen besturen. Aan alle ingezetenen, zonder eenig onderscheid, beloven wij de bescherming der wet, en al de voorrechten daaraan verbonden. Ingezetenen, die geen burgers zijn en het ook niet willen worden, deelen wij mede. dat zij het recht hebben om zich bij den Resident aan te geven als Britsche onderdanen, volgens art. 28 der nu vastgestelde Conventie. Maar ieder wete, dat voor alle ingezetenen, burgers of niet, alle de gewone rechten van eigendom, handel en verkeer dezelfde zijn. Wij herhalen plechtig: onze leuze is: Eendracht en Verzoening; onze Vrijheid is: Orde en Tl>7." Ten slotte nam generaal Joubert het woord en zeide: ..Broeders, vrienden en landgenooten! God heeft ons tot hiertoe geholpen. Vele malen hebben de heeren Kruger, die thans te zwak is om tot u het woord verder te richten, Pretórius, die u zoo pas heeft toegesproken, en ik zelt, u aangesproken op publieke bijeenkomsten, die belegd waren om onze vrijheid te herkrijgen. Deze «lag is voor ons een gewichtige dag. Die God, dien gij hebt aangeroepen in die dagen van onzekerheid en kommer, heeft de handen onzer voormannen en van de burgerij gesterkt, zoodat wij heden weder onze vrije vlag konden hijschen, welke hier jaren lang gewapperd heeft. Laat ons die vlag eerbiedigen. Laat geene daden van wetteloosheid, van wanordelijkheid of ongehoorzaamheid haar bezoedelen. Onder die vlag wordt volledige bescherming toegezegd aan iedereen, wie hij ook zij, Burger, Uitlander en Kaffer. < >nze leus is et en Orde! Recht en Gerechtigheid voor allen! Onze vrijheid en onafhankelijkheid, die ons zoo dierbaar zijn en ons rechtmatig toebehooren, worden ons lieden teruggegeven. "VN ij verkondigen dit niet met trompetgeschal aan de wereld, maar willen onze God er voor danken, die ons instaat heeft gesteld te zeggen: Tot hiertoe heeft ons de Heer geholpen". Des namiddags te 3 ure werd een dankstond gehouden onder leiding van Ds. Bosman, in de Hervormde kerk. De Volksraad moest nog de voorloopig geteekende conventie goedkeuren. Hij kwam daartoe den 3e" September 1881 bijeen. Het duurde lang en kostte" heftige en bittere besprekingen eer men aan min aangename bepalingen in de conventie gewend was. Eindelijk sprak Kruger: „Er is slechts keuze tusschen twee; goedkeuren of teruggaan naar Langenek." Het laatste was onmogelijk; de strategische positie op en om Amajubakop kon niet meer ingenomen worden en de oorlog kon wel hervat, maar niet onder dezelfde omstandigheden als 27 Februari heropend worden. Daaraan kon ook niemand denken. Het gevolg moest dus zijn en was ook dat den 25en October 1881 de conventie door den Volksraad werd goedgekeurd en daarmede de vrede definitief gesloten. Gedurende de annexatie was het Kafferopperhoofd Secoecoeni door het Engelsche gouvernement gevangen genomen. In Augustus 1881 werd hij weer op vrije voeten gesteld, want Engeland deed wat het kon om, onder den schijn van ieder recht en vrijheid te geven, de Kaffers tegen de de Boeren los te laten. Deze Secoecoeni werd den 18'° Augustus 1882 met zijn zoon en 13 volgelingen vermoord door den onderkapitein Mampoer. De moordenaar ontkwam aan den arm der gerechtigheid op het gebied van het opperhoofd Mapoch, welke weigerde hem aan de Boeren uit te leveren. Generaal Joubert was spoedig aan het hoofd van 2>0 man gereed oni Mapoch tot zijn plicht te brengen. Deze had zich voortreffelijk verschanst op een berg vol klippen en grotten, maar Joubert sprak het uit: „Hij zou Mampoer hebben al zat die ook in Mapochs buik". Het Johannesburgercommando op 1 Januari 1896. Men zag zich echter genoodzaakt over te gaan tot een regelmatige belegering, die maanden duurde en waartoe het leger op 3500 moest gebracht worden. Eindelijk, den ü*n Juli 1883 leverde Mapoch den moordenaar uit en vier dagen later gaf hij zich aan Joubert over. Deze kon bij zijn terugkomst in Pretoria een waren triomftocht houden. Onderwijl was ook in de binnenlandsche politiek iets voorgevallen, waartoe Joubert het initiatief had genomen. De regeering des lands was nog niet volgens de grondwet geregeld; het driemanschap bestuurde de zaken en Kruger was alleen vice-president, maar een president had het volk niet. Gedurende de zitting van den Volksraad in den winter van 1882, die overigens weinig belangrijks opleverde, werd den 7"' Juli 1882 onverwachts een brief van generaal Joubert voorgelezen, gedateerd den 4'" van die maand van den volgenden inhoud. Pretoria, 4 Juli 1882. Aan den Hoogedelachtbaren Voorzitter en de Leden van den Hoogedelaehtbaren Volksraad. Hoogedele Heer en Heeren! Landsvaders, die, zooals ik vertrouw, meting een brandende begeerte hebt om wel te doen aa nhet land onzer inwoning en aan het volk van ons aangenomen vaderland, ik acht den tijd nu gekomen, dat ik een woord in den boezem van uwe achtbare vergadering uitspreken en nederleggen moet. Sedert lang voor dat Kruger den president die gekozen zou worden, welke man het ook mocht zijn, met alle kracht in zijn ambt zou steunen. De storm tegen het schrijven van generaal Joubert. die aan het opkomen was, werd daardoor bezworen. Met eenparige stemmen besloot de Volksraad dat de stemming voor een president en een vice-president zou plaatsvinden van 15 Januari tot 15 Februari 1883. Twee candidaten traden op den voorgrond, Kruger en Joubert. Het slot was dat Kruger gekozen werd met 3431 stemmen, terwijl Joubert er 1171 op zich vereenigde. De laatste werd vice-president. De president wordt voor den tijd van vijf jaren gekozen; maar is zooals men weet herkiesbaar. Sedert 1883 zijn de beide mannen steeds elkanders tegencandidaten gebleven: bij elke keuze met liet gevolg dat Kruger zijn zetel bleef behouden tot groot voordeel van het door hem geregeerde land. De uitslag der stemming was, in 1833: Kruger 4483 stemmen, Joubert 834; in 1893: Kruger 78" 4. Joubert 7009, Kot zé 81; in 1898: Kruger 12858, Joubert 2001 en Schalk Burger 8753. Onafgebroken bleef Joubert gedurende dat tijdperk vice-president en tot kort voor het uitbreken van den thans gevoerd wordenden oorlog, Superintendent van naturellen. De tocht van Kruger, vechtgeneraal Smit en den toenmaligen Superintendent van onderwijs S. J. du Toit, in 1883/84. naar Europa is bekend. Het driemanschap bezocht Engeland met het doel om veranderingen in de conventie te krijgen en slaagde daarin volkomen. De suzereiniteit verdween en de naam „Transvaal" werd door dien van ,Zuid-Afrikaansche Republiek" vervangen, een naam waarop elke bewoner van het land zeer naijverig is. Gedurende die reis werden de teugels van het bewind door Joubert gevoerd, zonder dat er onder zijn bestuur iets belangrijks voorviel. Dat zou echter spoedig anders worden.- Er ontstonden verwikkelingen, die voor «Ie Republiek de noodlottigste gevolgen zouden gehad hebben indien het kloek en juist optreden van Joubert haar niet gered had. Kort na het sluiten van den vrede waren op de zuidwestelijke grenzen der Republiek twee kleine republieken gesticht: Stellaland en Land Gosen. Stellaland was spoedig een vrij wel georganiseerde staat, met Vrijburg tot hoofdstad, waar 300 menschen woonden. Een president had men nog niet, maar zekere heer G. .1. Van Niekerk was administrateur. In Land Gosen zag het er echter minder goed uit; er was een „hoofdstad", Pittius genaamd, maar deze had eigenlijk geen vaste bevolking. Natuurlijk lag de „hoofdstad", ofschoon midden in het land, aan alle zijden vlak bij de grenzen en aan, op, misschien wel zonder dat ze het wisten over, de grenzen woonden de „Rooigronders". de mannen die onontgonnen grond in bezit namen en daardoor als vanzelf spreekt, juist niet op den besten voet met de Kaffers stonden. Maar dit hadden de „Gosenieten" weer vóór. dat ze éen volkje wilden blijven, .terwijl de Stellalanders. ofschoon ze pas een republiek gesticht hadden, in twee partijen verdeeld waren; de eene helft verlangde zich bij de Kaapkolonie aan te sluiten en de andere helft wilde öf onafhankelijk blijven f zich met de Zuid-Afrikaansche Republiek vereenigen, 't Is jammer maar het moet eerlijkheidshalve gezegd worden dat de Boeren hun Nederlandsche afkomst ten minste hierin zeker niet verloochenen, dat ze veel minder van partijschappen en verdeeldheid afkeerig zijn dan hun welbegrepen belang meebrengt. De regeering van de Kolonie bemoeide zich met de zaak, en dat niet ten onrechte, want de rust in Bechuanaland werd door de kwestiën verstoord. Ten slotte werd de toestand zoo ingewikkeld dat Cecil Rhodes door de regeering der Kaapkolonie naar het Noorden gezonden werd om de orde te herstellen. De Stellalanders voerden oorlog met het Kafferopperhoofd Mankoroane; de speciale commissaris van de Kaapsche regeering Mc. Kenzie heesch de Engelsche vlag te Vrijburg; de bewoners van Stellaland werden daardoor in twee partijen verdeeld; het Kafferopperhoofd Montsiwa had in een oorlog met de Rooigronders een gevoelige nederlaag geleden; aan de zijde van Montsiwa streden Engelschen; verscheidene burgers van de ZuidAfrikaansche Republiek hielpen de Rooigronders, en Rutherford, waarnemend Britsch Resident te Pretoria seinde naar Engeland dat de regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek zich buiten hare bevoegdheid in de kwestie mengde ten gunste van de Rooigronders, in éen woord: als het nog even langer zoo voortduurde zou ten slotte niemand er uit wijs kunnen worden. De Regeering zond generaal Joubert als specialen commissaris naar de westergrenzen om dat kluwen te ontwarren. Kort daarop kwam ook Rhodes daar aan en die beiden hadden den 2be" Augustus 1884 eene samenkomst met de Rooigronders te Vrijwilligersrust. Wat tusschen de beide commissarissen is verhandeld, bleef geheim, maar zeker is dat ze niet tegenover elkander stonden en dat Joubert den inwoners van de nieuwe republiek duidelijk aanzegde dat de regeering te Pretoria zich niet met de zaak kon inlaten en hun landje niet kon annexeeren zonder buiten de grenzen van de Londonsche conventie te gaan. En daarin had hij volkomen gelijk. Geheel onverwacht ontving generaal Joubert den 16" September 1884 bericht dat zijne tegenwoordigheid te Pretoria vereiacht werd en dat S. J. du Toit tot zijn opvolger als specialen commissaris benoemd was. Den 18'° September verscheen de volgende proclamatie in de Staatscourant. PROOI. AM ATIE door ZHEd. den Staats-President met advies en toestemming van den Uitvoerenden Raad der Zuid-Afrikaansche republiek. Nademaal liet wenscheiyk en noodzakelijk bevonden is aan «le onlusten en het bloedvergieten op de westelijke grenzen dezer republiek een einde te maken. Nadeinaal daartoe speciale commissarissen afgevaardigd zijn door de regeering dezer republiek en van Hare Majesteit de koningin van Groot Brittannië en Ierland. En nademaal het gebleken is dat de betrokken partijen, namelijk Montsiwa eti Moshette, met alle hunne onderdanen en rechten zich vrijwillig hebben geplaatst onder de bescherming en het bestuur der Zuid-Afrikaansche Republiek. Zoo is het dat ik Stephanus Johannes Paulus Kruger Staatspresident der Zuid-Afrikaansche Republiek met advies en toestemming van den Uitvoerenden Raad der gemelde Republiek, in het belang van humaniteit en tot handhaving van de publieke orde en veiligheid en het daarstellen van een duurzamen vrede op de gemelde westelijke grenzen dezer republiek hierbij proclameer, vaststel en bekend maak, zooals ik bij deze doe als volgt: De kapiteins Moshette en Montsiwa met hunne onderlianen en rechten, van den datum dezer proclamatie, zullen beschouwd worden, als staande onder de bescherming en het bestuur der Zuid-Afrikaansche Republiek. Deze proclamatie geschiedt voorloopig en onder de termen en met inachtneming van art. -4 der conventie van Londen. God behoede Land en Volk. Gegeven onder mijne hand op heden den KV"1 dag van September 1S84. S. J. P. Kruger, Staats-President. W. Edcard Bok, Staats-Secretaris. Waar kwam dat zoo plotseling vandaan? De Superintendent van onderwijs S. J. du Toit was generaal Joubert alles behalve genegen. Hoever hy toen reeds Engelschgezind was laat ik in het midden. Deze had den president, wat de Boeren noemen „een gat in den kop gepraat"; de eenige keer dat Kruger zich heeft laten verschalken, en de boven afgedrukte proclamatie was daarvan het noodlottig gevolg. De verwarring werd niet weinig vergroot. Engeland kon deze handelwijze niet stilzwijgend laten passeeren en zweeg toch op de telegrammen, die het nieuws bekend maakten, waarschijnlijk stom van verbazing. Toen heeft Joubert zijn land uit de verwikkelingen gered door een zeer eenvoudig middel. Hij kwam terug en schreef den 29"' September aan den Volksraad dat hij al zijne betrekkingen nederlegde, daar het hem onmogelijk was die langer te bekleeden. Hij zou tot einde October te Pretoria blijven, bereid om zich op alle punten omtrent zijn beheer te verantwoorden. De Volksraad vergaderde in geheime zitting en na afloop daarvan sprak de generaal: „Ik stem met den Volksraad overeen, dat het de behoorlijke manier is voor een ambtenaar die bedankt, om op zijn post te blijven totdat een ander in zijne plaats aangesteld is. Maar hier is het een ander geval. Het spijt mij te hooren van een lid van den Uitvoerenden Raad dat ik in een moeielijke positie zal geraken, daar het zal schijnen alsof ik de keuze van het volk verwerp. Doch omstandigheden maken het onmogelijk voor mij om een eerlijk en fatsoenlijk ambtenaar te zijn,- en nu wilt gij mij nog voorwerpen dat ik de keuze des volks met minachting behandel. Dat is mij bitter, maar nog eens moet ik zeggen dat het mij onmogelijk gemaakt wordt om het land verder te dienen". Daarmede kon niemand vrede hebben, maar dat was ook Joubert s doel niet. President Kruger sprak: „Zelfs de Kaffers behooren te weten waarom de generaal zijn ontslag genomen heeft". Maar Joubert bleef weigeren eenige publieke verklaring te geven en daarom benoemde de Volksraad eene commissie om met hem te handelen. Na langdurige besprekingen ontving eindelijk de Volksraad een schrijven van den generaal, waarin hij o. a. zegt: „Ik verklaar thans openlijk en verzeker de wereld en mijnen medeburgers, dan geen persoonlijk gevoel van mij tegen den heer Paul Kruger, onzen tegenwoordigen Staatspresident, mij heeft doen besluiten om dezen bepaalden stap te doen, daar ik alle andere grieven enz. op zijde heb gezet; en hoewel wij beiden, in onze verschillende betrekkingen misschien somtijds van opinie hebben verschild, zou •dat geen reden voor mij zijn geweest om mijne betrekkingen .neder te leggen en mij uit het ambtsleven terug te trekken. Doch ik wensch thans openlijk te herhalen wat door mij laatst in den Volksraad is gezegd: dat daden van de Regeering, in der haast door den achtbaren Volksraad goedgekeurd in een onbedacht oogenblik, met betrekking tot onze buitenlandsche politiek aangaande de wettelijke grenzen, waarheen ik als specialen commissaris werd gezonden om bloedvergieten te voorkomen, het voor mij onmogelijk hebben gemaakt om de Regeering en het land langer te dienen. Ik beschouw het thans ten volle mijn plicht om de oorzaak, die het gouvernement er toe leidde om dezen onverantwoordelijken en ontijdigen stap te nemen, toe te schrijven aan de raadgevingen van personen, die, geïnfluenceerd door aan mij onbekende beweegredenen, niet hebben geaarzeld om de Regeering en den Volksraad verkeerdelijk te leiden". Een kind - f om met den president te spreken: een Kaffer — kon begrijpen dat dit tegen Dn Toit gericht was. Diens gedrag had veroorzaakt dat Sir Charles Warren op bevel van de Engelsche regeering reeds met troepen op weg was om aan de verwarring een einde te maken. De oogen van President en Volksraad werden geopend en den ltj"" October verscheen in de Staatscourant de volgende proclamatie. PROCLAMATIE door ZHEd. den Staats-President, met advies en toestemming van den Uitvoerenden Raad deiZuid-Afrikaansche Republiek. Nademaal het gebleken is dat mijne voorloopige proclamatie in dato 16 He'ptember 1884. haar doel, namelijk het stichten van vrede op de westelijke grenzen der Znid-Atïikaansche Republiek, tot mijne vreugde volkomen heeft bereikt. Nademaal het mijn vurige wensch is, dat deze toestand duurzaam moge blijven bestaan. Nademaal nu voor de in deze handelende regeeringen de weg openstaat om haren invloed te gebruiken op de betrokken partijen tot het minnelijk verkrijgen van een duurzamen vrede. En nademaal wellicht mijne genoemde voorloopige proclamatie daartoe in den weg zou staan. Zoa is het, dat ik, Stephanus Johannes Paulus Kruger, Staats-President der Zuid-Afrikaansche Republiek, met advies en toestemming van den Uitvoerenden Raad, en in dezen gemachtigd door den edelachtbaren Volksraad der gemelde Republiek, die intrek. Gegeven onder mijne hand ten Gouvernements kantore, Pretoria, op heden den 18d#" dag van October 18S4. S. J. P. Kruger, Staats-President. • W. Eduard Kok, Staats-Secretaris. Na eenig geharrewar met Engeland was daarmede de verkeerde zaak goed ten einde gebracht. De invloed van Du Toit was voor goed gebroken en het volgende jaar werd Joubert met bijna algemeene stemmen als commandant-generaal herkozen. In hetzelfde jaar had generaal Joubert een korten Kafferoorlog te voeren Massouw, een der Kafferopperhoofden, weigerde zijn jaarlijksche belasting te betalen, aangezien hij — nu geheel aan de Republiek onderworpen — daarvan niet de vruchten plukte, welke hij zich voorgesteld had. In November weigerde hij en begon dadelijk zich te verschansen. Onmiddeliyk trok Joubert met een aanzienlijke krijgsmacht en artillerie naar Mainu&a, de sterkte van Massouw, welke na een kort, zeer lievig gevecht genomen werd. Massouw sneuvelde; de Boeren betaalden hun overwinning met 8 dooden. Sedert dien tijd zijn geen Kafferopstanden van belang meer voorgekomen. De jaren 1886 tot 1895 waren voor de Zuid-Afrikaansche Republiek van groote beteekenis. Politiek en kerkelijk heerschten er vele onlusten; Johannesburg was gesticht Wollmarans. Staats- . Schalk Burger. Generaal Koek. secretaris Reitz. Generaal Joubert. President Krugur. Generaal Orunje. 1>K UlTVOKKENUE li AAI) (OctobtT 1S99). aan Witwatersrand, een paar uren sporens van Pretoria verwijderd, en begon al spoedig de aandacht van de geheele wereld te trekken door den buitengewonen rijkdom aan. goud, van den bodem. In 1886 werd het beginseltje van de stad gesticht en tien jaren later had ze reeds meer dan 130000 inwoners. Zoodra bleek dat deze stad in zeker opzicht de kern van het land zou worden, deed zich de behoefte aan spoorwegen dringend gevoelen. De verschillende netelige kwestiën, die daaruit ontstonden, kan ik hier voorbijgaan; het geregeld verhalen van deze geschillen zou veel meer ruimte eischen, dan waarover ik te beschikken heb. In deze jaren hield Generaal Joubert zich min of meer op den achtergrond, maar wanneer hij zich in de zaken mengde, bieek steeds dat hij politiek een tegenstander van Kruger was, men beschouwde hem als hoofd van de progressieve partij, vooral in Natal. Een der moeilijkste kwestiën was die van Zwasiland, gelegen ten zuidoosten van den Transvaal. Er was sprake van dat de spoorlijn naar de oostkust (Delagoabaai) Zwasiland zou door•snijden en de meening won veld dat dit land dientengevolge moest geannexeerd worden. Daartegen verzette zich Engeland begrijpelijkerwijze. In verband daarmede bezocht .Joubert Engeland in 1890 al3 gezant van de Republiek. De zaak werd in der minne geschikt doordien Zwasiland onder toezicht van de beide Regeeringen werd gesteld. De kerkelijke kwestiën hebben ook steeds een groote rol gespeeld in de Boerenrepublieken. Ook in deze zaak stonden gewoonlijk Joubert en Kruger tegenover elkander, maar breede behandeling van deze vrij onverkwikkelijke kwestie valt ook buiten liet bereik van deze levensschets. Het groote gevaar zat echter steeds in Johannesburg. Daar is het broeinest van alle ontevredenheid en ongenoegen. Daar is het groote aanknoopingspunt voorCecil Rhodes. Deze merkwaardige man wordt niet te onrechte den Napoleon van Afrika genoemd. Hij is de jongere zoon vaneen dorpspredikant, en ging op jeugdigen leeftijd zijn ouderen broedt r in Zuid-Afrika in diens administratieve werkzaam- heden bijstaan. Enkele jaren later naar Europa teiuggokeerd, werd hij door een longaandoening aangetast. De terugkeer naar het gezonde klimaat van Atrika redde zijn leven. Rhodes kent twee hartstochten: hij verlangt zoo rijk mogelijk te zijn, om al zijn geld te besteden ter vergrooting van de macht van Engeland, tot zijn eigen eer. De beide booze geesten, die thans Engeland drijven tot het begaan van het grootste schandaal dat ooit in de geschiedenis deivolkeren geboekt werd, kapitalisme en imperialisme, vinden in zijn hart hun vereenigingspunt. Goud bezitten 0111 machtig te kunnen zijn; en dan die macht gebruiken als recht van den sterkste; dat is het levensdoel van Rhodes; en onder zijn invloed de zedeleet' van Groot Brittanniö. "in dat doel te bereiken is geen bedrog te schandelijk, geen misdaad te laag, geen slachtoffer te onschuldig. Diedaemonische wellust is de ziel van het huidige Engeland, dat zich beroemt aan de spitse van christendom en beschaving te staan. Het eerste wat gedaan werd om de Zuid-Afrikaansche Republiek ten val te brengen was zich steeds met hare aangelegenheden inlaten; het tweede verkoeling van de verstandhouding tusschen haar en de Kaapkolonie 111 't aanzijn roepen; het derde aan de wester en nooideigrenzen van de Republiek Engelsch grondgebied scheppen door den Kaffers hun grond te ontstelen, en het vierde: voortdurend in Johannesburg een geest van verzet en ontevredenheid aankweeken. Eindelijk was men zoover gevorderd dat in 189o de toestand gespannen en dreigend werd. Daartoe had de Malapoch-kwestie het hare bijgedragen. Malapoch was een kafferkapitein in Zoutpansberg, liet noord-oostelijk gedeelte van de Republiek. Zonder in opstand te komen gedroeg deze zich op allerlei wijzen zoo onhebbelijk dat in April 1894 generaal Joubert met een sterk commando moest gezonden worden om de rust te handhaven. Daarvoor werd een commando uit Pretoria gelicht. In deze stad wonen betrekkelijk weinig Boeren, de meeste ingezetenen z\jn genatu- raliseerde uitlanders. De jonge Hollanders en Duitschers, die opgecommandeerd werden, kwamen bijna zonder uitzondering onder de wapenen, maar de Engelschen verzetten zich en werden plotseling „Britsche onderdanen". Natuurlijk werd in Johannesburg zoo sterk mogelijk hun partij getrokkt-n. De zaak liep zoo hoog dat de Engelsehe Hooge Commissaris Sir Henry Loch er bij te pas kwam. Deze was uitstedig doch spoedde zich naar Pretoria. Bij zijn aankomst aan het station werd hij door President Kruger en den Staatssecretaris Leyds opgewacht, maar de Engelsehe inwoners van Pretoria ontvingen hem met het spelen van 't Engelsehe volkslied, spanden de paarden van het rijtuig en lieten dat onder Engelsehe vlag door mannen naar Transvaal hotel trekken. Slechts flauwtjes verzette de adelijke, maar daarom nog niet edele, Engelschman zich tegen deze schandelijke demonstratie. Denzelfden dag kwam een deputatie van betergezinde Engelschen den President hun leedwezen over het gebeurde betuigen en reed een groep gewapende Boeren Pretoria binnen. De Regeering ging echter niet tot strenge maatregelen over, ook al omdat generaal Joubert met de artillerie zich in Zoutpansberg bevond. De hooge commissaris ontving van de „Uitlanders" te Johannesburg een uitnoodiging om daar te komen. Op aandrang van de Regeering der Republiek antwoordde hij weigerend. Daarop kwam een deputatie uit Joltannesburg hem een adres aanbieden, van U800 handteekeningen voorzien, waarin alle grieven tegen de Regeering ontvouwd werden. Henry Loch antwoordde in het publiek dat hij met de Regeering op den meest vriendschappelijken voet samenwerkte en den Uitlanders ried om in bedaarden geest tot herstel van hun grieven te werken. Maar in het geheim vroeg hij hoever ze instaat waren tot gewapend verzet. Zelf heeft hij zich niet geschaamd later in het Hoogerhuis te vertellen dat er slechts 1000 geweren en voor elk geweer 10 patronen onder bereik van de Uitlanders waren; dat hij hen er op gewezen heeft dat ze dus niet sterk genoeg waren voor een opstand die kans van welslagen aanbood, en dat zijn doel was in geval van onlusten president Kruger er voor verantwoordelijk te stellen en tusschenbeiden te treden ter bescherming urn de „Britsche onderdanen". „Honi soit qui mal y pense!" Zoo is thans de élite van Engeland! De zaak liep daarop met een sisser at'. Eemge dagen later kwam een deputatie uit Johannesburg hare opwachting maken b\j den President. Generaal Joubert, die in het begin van den krijg vrij ernstig ongesteld was geweest, zetten den Malapoch-oorlog ernstig voort. Den 80,n Juni 1895 werd de hoofdkraal van den oproerigen Kaffer genomen, maar daarmee was de zaak niet uit. Zware gevechten werden geleverd, met zonder aanzienlijke verliezen aan de zijde der Boeren; zelfs was eens de generaal zelf in ernstig gevaar. Eindelijk in het laatst van Mei moést Malapoch zich oveigeven, doch verscheidene kleine Kafferopperhoofden voerden nog een soort guerillaoorlog, tot ten laatste einde September 1895 Joubert als overwinnaar naar Pretoria teruggaan en feestelijk ontvangen worden kon. Onderwijl was het door allerlei middelen aan Rhodes sjelukt de Republiek aan alle zijden in te sluiten. Ten oosten is ze begrensd door het Portugeesche grondgebied en de Oranje Vrijstaat, die als 't ware een geheel uitmaakt met Transvaal, ziet zijn wester, zuider en oostergrenzen door Engelsehe koloniën omgeven. Alleen het westen en het noorden van Transvaal waren nog vrij. doch het spinneweb werd voortgesponnen en ook die grenzen werden langzaam maar zeker aan de buitenzijde „roodgekleurd . Van zeer groot belang voor Transvaal was het dus dat. na het overwinnen van ontelbare moeilijkheden van allerlei aard den 7*" Juli 1895, de spoorweg van Pretoria naar Delagoabaai (Lorenzo Marquez) kon geopend worden. Dat maakte echter den geest van de uitlanders in Johannesburg niet beter. Zoo naderde het einde des jaars, dat zulke ongehoorde gebeurtenissen met zich zou brengen. ' Een, zelfs beknopt, verhaal van den „Jamesonsraid zou de perken van dit boekje ver te buiten gaan. 't Is ook onnoodig, omdat ik geen overzicht van de geschiedenis der Zuid-Afrikaansche Republiek schrijf, maar een korte schets van het leven van generaal Joubert geef en hjj in deze zaak zeer weinig op den voorgrond treedt. De groote strijd, waar zooveel van afhing, werd gevoerd door Jameson en Cronjé. Jameson was een werktuig van Rhodes en zijn kapitalistische vrienden, en toen gebleken was dat de „ Uitlanders' te Johannesburg zichzelven niet helpen konden, dat is niet instaat waren alleen de schandelijke revolutie te volvoeren die Transvaal van zijn rechten berooven en aan den willekeur van goudspeculanten overleveren moest, werd besloten dat Jameson van uit Rhodesia helpen zou. De Engelsche regeering was op de hoogte — en meer dan dat — van de foofplannen; het officieel rapport van haar eigen commissie van onderzoek bewijst dat onwedersprekelijk. Een inval in Transvaal „om de Johannesburgers te helpen" moest geschieden aan de westgrens. Van Mafeking kon men gemakkelijk Krugersdorp bereiken en vandaar liep de spoorweg naar de goudstad. De Engelsche regeering stond aan de Chartered Company, waarvan Rhodes president is, het protectoraat over Bechuanaland af, waarin Mafeking ligt. Even ten noordwesten van dit dorp ligt de plaats Maliete. Die was meest geschikt voor het in orde brengen en uitvoeren van den rooftocht. Men bracht daar van Bulawayo 250 man, 293 paarden, 1 *58 muilen, tt maxims en 2 veldkanonnen tyjeeii. Daaraan werden de beste mannen van de Bechuana-politie gevoegd en de heer Stevens, Kaapsch secretaris van de Chartered Company, zond de overigen uit de Kolonie. Den 20eu December 1S95 had men daar 600 man bijeen. Rhodes had in November zijn hulp toegezegd aan de National Union, het revolutionair comité in Johannesburg, maar deze stad had niet genoeg ammunitie, en dus werden geweren en kogels op allerlei manieren van uit Kimberley binnengesmokkeld. In Johannesburg zou begin Januari oproer uitbarsten, Jameson met zijn 600 man zou komen helpen, en van uit Johannesbuvg zou Pretoria overrompeld en het arsenaal daar geplunderd worden. De regeering was van de plannen volkomen op de hoogte. Kruger wist alles. Hij wist hoe sedert eenige jaren de schildpad" van hoogverraad voortkroop naar zijn doel. Hij kreeg einde December van verscheidene kanten raad en aandrang om toe te slaan, maar de groote staatsman zou, volgens zijn eigen woorden „toeslaan als de schildpad zijn kop buiten stak." Daarop was hij voorbereid. Den 80"" December vergaderde de Uitvoerende Raad. President Kruger behandelde met de leden, die op een na (generaal Joubert) allen tegenwoordig waren, eene proclamatie, waarin hij de inwoners van Johannesburg aanmaande en waarschuwde om binnen de perken der wet te blijven, en die ook nog denzelfden dag m de Staatscourant verscheen. Terwijl de heeren nog aan het beraadslagen v, aien, stapte Joubert binnen met het volgende telegram, zooe\en door hem ontvangen. Van Myn-Commissaris Aan Kommandant-Generaal Ottoshoop. Pretoria. „Dringend. Uw telegram per expres van Zeerust ontvangen. l) Heden morgen half zes omtrent 800 man Chartered Company's troepen gewapend en zes maxims en andere kanonnen hier doorgetrokken voorbij Malmaniesoog naar de richting van Johannesburg. De telegraatdiaad is tusschen hier Zeerust en Lichtenburg door hen verwoest. In de veronderstelling dat draad tusschen Zeerust en Rustenburg ook zou gebroken zijn, heb onmiddelijk daarvan per expres naar Lichtenburg kennis gezonden, alsmede aan Kommandant Botha". Generaal Joubert had dien morgen vroeg iets vernomen en dadelijk getelegrafeerd aan den Mijn-Commissaris Ottoshoop: , Is er iets waar van troepen op uw grens? Hoeveel zijn ze; waar zijn ze9" Het bovenstaande is het antwoord daarop. Alweer een bewys hoe goed de Transvaalsche Regeering ingelicht was. Jameson had door zenuwachtigheid zijn geduld verloren en was te vroeg begonnen! De regeering nam dadelijk hare maatregelen, ofschoon de bom Was gebarsten eenige dagen vroeger dan het plan was geweest. Jameson liepen alle dingen tegen. Hü begon natuurlijk met de telegraafdraden te doen kappen. Een zekere Dr. Wolft' uit Johannesburg had order om dat in de omstreken van Pretoria te doen. Deze zag er geen kans toe en het geschiedde niet. Tusschen Zeerust en Rustenburg had Jameson dit werk aan een soldaat opgedragen, die onder weg te veel whiskey gebruikte en zich verbeeldde zijn taak volbracht te hebben, toen hy eenig prikkeldraad van een heining van een veld had doorgesneden en dus een troep koeien de vrijheid had geschonken. Twee wielrijders uit Johannesburg brachten aan Jameson een boodschap over dat alles goed ging en kregen van hem een briefje mede, waarin hij den Johannesburgers verzocht om een paar honderd man versterking. De wielrijders werden door de Boeren gevangen genomen. Bij de Marico-loodmijnen, een enge pas, liet men Jameson doorgaan. Blij dat hij dat plekje voorbij was, dacht de rooverhoofdman : „Nu is de weg vrij; de Boeren achter me weten van niets; vóór me is de telegraaflijn vernield; uit de Goudstad komt hulp." De waarheid was dat de Boeren achter hem op andere wijze dan luj bedoelde, achter hem bleven, en dat ze voor hem zich de vingers voelden jeuken, 0111 hem te ontmoeten. Den 1'" Januari 1896 kwam de ontknooping. Cronjé met de Potchefstroomers en Malan met de Rustenburgers wachtten Jameson bij Krugersdorp af. De eerste had den 80*" December het volgend telegram van Joubert ontvangen. Van Kommandant- Aan Kommandant. Generaal. Potchefstroom. „Aan de Regeering is hm gerapporteerd dat een troepenmacht de grenzen der Republiek overgekomen is van af Mafeking en Malmani doorgetrokken zijn. Telegraafdraden zijn afgekapt, zoodat geen bericht door kan. Gij moet derhalve onmiddellijk oproeping doen van al uwe burgers, lntusschen moet gij dadelijk uitvinden waar de troepen zijn en hen te keer gaan, en zooveel mogelijk rapport zenden. Gij zult een goede macht noodig hebben, indien alles de waarheid is". 't Einde van het gevecht was dat de Engelschman het vuile voorschoot van een Kaffermeid als witte vlag gebruikte en zich onvoorwaardelijk overgaf. De bevelen van Joubert waren zeer geschikt geweest, maar op den afloop der zaak hebben ze geen belangrijken invloed gehad. X. ÜE "WORSTELING OP LEVEN EN DOOD. De geschiedenis van 2 Junuari 1896 tot begin 1899 isbekend. Met voorbeeldelooze staatsmanswijsheid en ongekende grootmoedigheid tevens heeft de Regeering van de Zuid-Afrikaansche Republiek geen wraak genomen op Jameson en zijn medeplichtigen, maar hem uitgeleverd aan Engeland, dat veinsde niet aan de misdaad schuldig te zijn. Engeland heeft deze handelwijze beantwoord door van rechtvaardige straf een carricatuur te maken en dus aan zijn eigen rechtsgevoel een nekslag toe te brengen. Maar als het waar is dat „gerechtigheid een volk verhoogt,''dan sleept ook ongerechtigheid het in een afgrond. Steeds spannender werd de toestand. „Een eeuw van onrecht" is gevolgd door een jaar waarin het onrecht zijn climax bereikte. De schaamte is verdwenen. Eischen werden aan de Zuid-Afrikaansche Republiek gesteld die ze niet kon, niet mocht inwilligen, tenzij bij haar alle zelfrespect ware verdwenen. De wisheid van Kruger en zijn Raad ging tot de grens van inwilligen. Jouberts „Open brief aan H. M. de koningin van Engeland" is over de geheele wereld gelezen; alleen naar 'tschijnt niet door de naaste belanghebbenden. Eindelijk den 12"" October 1899 moest de teerling vallen. Transvaal had de keus tusschen slaaf en voetwisch van Chamberlain en zijn medeplichtigen te worden, of op leven en dood zich te verdedigen. Het koos het laatste — tot zijn eeuwige eer! Het spreekt vanzelf dat de Republiek na den Jamesonrooftocht, en vooral nadat de medeplichtigheid van Engelands voornaamste regeeringspersonen daaraan overtuigend gebleken was, zich zoo goed mogelijk wapende om dezen dieven voortaan het hoofd te kunnen bieden. Onder voorwendsel dat de Engelsche koloniën in Afrika bedreigd werden, waar niemand in de Republieken aan dacht, en dat de belangen van de „Uitlanders" werden benadeeld, wat men zelf wist dat een grove leugen was, bracht de Engelsche minister van Koloniën, Chamberlain wien door zijn medeplichtige, minister Salisbury, de vrije hand gelaten werd, in den zomer van 1899 een zeergroot leger op de grenzen van Transvaal bijeen. Steeds stouter werden zijn eischen, maar bijna alle werden ingewilligd. Chamberlain nam ze eindelijk aan, maar in bewoordingen waarin ieder eerlijk man een weigering moest lezen. Onderwijl vergrootte hij Engelands strijdkrachten. Zijn poging om President Steyn en den Oranje-Vrijstaat tot meineedigen te maken en hun verbond met de Zuid-Afrikaansche Republiek te doen breken, leed jammerlijk schipbreuk op de eerlijkheid en geestesadel van de Zuid-Afrikaners, welke in de oogen van een man als Chamberlain slechts laakbare roekeloosheid zijn. Hij en zijn vrienden, de bezitters van de goudshares, wilden en moeten oorlog hebben, nu de diefstal zonder moord mislukt was. Ten slotte brachten ze het zoover dat zij de vermoorde onschuld konden spelen, want de Zuid-Afrikaansche Republiek verklaarde den oorlog — en niet Engeland deed het. Een welkome gelegenheid om roofzucht en heerschzucht te dekken met het masker van een walgelijk farizeisme, dat echter geen enkel beschaafd en rechtschapen mensch over de geheele wereld de oogen verblind heeft. Niemand staat aan de zijde van Engeland dan het liooge en lage gemeen in Engeland zelf. De westgrens van de beide Republieken werd verdedigd door generaal Cronjé, die het beleg sloeg voor Kimberley en Mafeking. Het opperbevel over de troepen die de oosteren zuidergrenzen beveiligden nam generaal Joubert zelf op zich. Reeds spoedig na het uitbreken van den oorlog hadden de Boeren onder zijne leiding Langenekspas en Amajuba achter zich, om verder Natal in te dringen. Van Bethlehem en Harrysmith kwamen de troepen uit Oranje-Vrijstaat de van Reenenspas bezetten, rukten die spoedig door en vielen dus noordwest in Xatal. Het doel was Ladysmith te bezetten, omdat daar de spoorlijn uit Durban zich in tweeën splitst; noordelijk naar Transvaal, westelijk naar den Vrijstaat. De gebeurtenissen bij Glencoe, Dundee en Elandslaagte behoeven hier slechts aangestipt te worden; niet meer dan voorzoover generaal Joubert er rechtstreeks in betrokken was, kan de thans woedende oorlog een ondemerp voor deze levensschets zijn. De slag bij de Elandslaagte, 21 October 1899, was voor de Boeren een nederlaag; maar het gevecht bij Dundee den vorigen dag eene overwinning. Aan Boerenzijde werd bij Elandslaagte de eerwaardige generaal Koek gewond, maar niet ernstig; met geringe zorg had hij kunnen behouden worden. De beschaafde Engelschen hebben den grijsaard, die gevangen genomen werd, door hun schandelijke behandeling als een hond vermoord. Aan Engelsche zijde werd bij Dundee generaal Symons doodelijk gewond en — bij hun aftocht door zijn eigen troepen in handen des vijands gelaten. De „onbeschaafde" Boeren hebben gedaan wat ze konden om zijn leven te redden, maar vergeefs. Toen mevrouw Symons uitPieter Maritsburg aan haar echtgenoot schreef, in de meening dat hij licht gewond was, ontving ze van generaal Joubert een brief van rouwbeklag, zoo kiesch, zoo edel gevoeld, dat hij als model kan strekken hoe een generaal den dood van z\jn vijand aan diens bloedverwanten behoort mede te deelen. Het plan van den veldtocht, door Joubert ontworpen, Bokken op wacht; een veldtent bij ladysmith. zat meesterlijk in elkaêr. Het zwakste punt op de grens van Oranje-Vrijstraat werd verdedigd door het beleg dat 0111 Kimberley geslagen was. Wellicht ware het beter geweest zoo spoedig mogelijk Aarjunction te bezetten, van waaruit de spoorlijn noord naar Kimberley en oost naar Nauwpoort en vandaar noord naar Bloemfontein loopt. Maar het schijnt dat Rhodes, die in Kimberley verblijf hield, een te mooi lokaas voor de Boeren was. In het zuiden van Oranje-Vrijstaat moesten de spoorwegbruggen bij Norvalpont en Bethulië verdedigd worden, indien onverhoopt het plan mislukte om de noordelijke districten van de Kaapkolonie in te nemen. En dat plan mislukte niet; het geheele gebied der Stormbergen werd bezet en bijna had men ook voor goed de hand gelegd op Nanwpoort, welke sterke plaats na Aarjunction de voornaamste in de kolonie is, van strategisch oogpunt bezien. En eindelijk gelukte ook Jouberts plan ten oosten aanvankelijk volkomen, want het zeer belangrijke Ladysmith werd zoo nauwkeurig ingesloten dat de val van die plaats slechts een kwestie van tyd scheen te zyn. Waarschijnlijk niet toevallig had de regeering der ZuidAfrikaansche Republiek haar ultimatum aan Engeland verschoven tot den aanvang van den Afrikaanschen zomer. Dat seisoen maakt het overtrekken der rivieren driedubbel bezwaarlijk. Hoe onder de uitnemende leiding van Joubert de Boeren er in slaagden, — niet eens met heel veel moeite — om Natal tot aan de Tugelarivier schoon van vijanden te houden, hoe ze drie malen generaal Bulier lieten overkomen om hem telkens met ontzettende verliezen terug te drijven, is overbekend. Het officieel vijandelijk land, waarin de veldtocht gehouden werd, is in alle opzichten zeer geschikt voor de Boeren. Het is hun vechtterrein, vol kopjes en randjes en wilde stroomen. En het is bevolkt door hun vrienden en stamverwanten, die zeer geneigd zijn, om den Engelschen zooveel mogelijk afbreuk te doen. Gedurende de eerste drie maanden van den oorlog ging yjles goed en toonden de gebeurtenissen hoé juist de blik van Joubert was geweest. De vlugheid van beweging dei Boeren-strydkrachten is spreekwoordelijk en kwam hun zeer te stade. En toch is het geheele plan op niets dan teleurstelling neergekomen. Indien men nu reeds - terwijl de oorlog in vollen gang is en ook de gebeurtenissen van de eerste drie maanden nog niet met volie zekerheid kunnen beschreven worden gissingen mag wagen, is er drieërlei oorzaak voor die teleurstelling aan de zijde der Boeren te vinden. In de eerste plaats het gebrek aan discipline, dat onder tien heerscht. Meer dan eens is de wereld in de laatste maanden verrast door het bericht dat een veldslag reeds zoo goed als gewonnen was, toen hier of daar een kleine afdeeling, maar die een der belangrijkste pnnten verdedigde, plotseling ophield met vechten en haar stelling verliet zonder voorkennis van den bevelhebber. Zoo is na maandenlange moeite en ontzettend bloedverlies Ladysmith verloren gegaan; zoo is na een dag, die tot geheel ander resultaat moest leiden, Mafeking van zijn belegeraars verlost. Dat gebrek aan discipline is dus reeds gevaarlijk 4ils alles voor den wind gaat, maar wordt volslagen anaichie als er iets tegenloopt op een enkel punt. Het plan van den veldtocht van Joubert mocht tienmaal beter in t-lkaêr zitten dan dat van Roberts, indien hij niet rekenen kon op de mannen die het moesten uitvoeren, was het niets waard en moest een half goed plan het van het zijne winnen. En de ondervinding heeft geleerd dat hy er niet op kon rekenen. Ten tweede: het beste plan mist zijn einddoel indien men het niet logisch doorzet. Generaal Joubert was geen man voor wien als bevelhebber het woord „kanonnenvleesch" bestond. Elke druppel bloed van zijn mannen was hem dierbaar; lui heeft mij meer dan eens betuigd dat hij altijd z.yn manschappen spaarde. Dat kan eindelyk ook beteekenen dat men geen nut trekt van behaalde ever winningen, Joubert zou Ladysmith belegerd lubben al duurde het vijf jaren inplaats van vijf maanden. Hij zou, als een echte Boer, op eenmaal honderd mannen sparen, zonder er op te letten dat hij daardoor gedurende de eerstvolgende dagen vijftig maal tien mannen verloor. „Wie het doel wil moet de middelen willen"; dit spreekwoord is onder de Boeren niet genoeg in toepassing. En ten derde kan niet geloochend worden, al zijn er verzachtende omstandigheden voor aan te wijzen in vroegere gebeurtenissen, dat de Afrikaander Boer wel eens neiging vertoont om zijn vijand te licht te schatten. Zou misschien niet zoover we het thans weten het lot van Cronjé ook daaraan te wijten zijn? Indien Engeland niet voortdurend troepen had kunnen aanvoeren om de gesneuvelden te vervangen; indien Engeland niet over echt „ kanonnen vleesch" beschikte, zou de taktiek van Joubert tot een schitterend einde geleid hebben, maar nu schijnt het dat hij geheel uit het oog verloren heeft dat er haast bij het werk was, indien hü wilde slagen. Toch is het aan de andere zijde weer de vraag of zijn manschappen die haast met hem zouden gemaakt hebben, in 't vooruitzicht dat ze niet met hun mausers, maar met hun levens het vaderland moesten redden. Generaal Joubert heeft, reeds met den eenen voet in 't graf, de gevolgen van de drie genoemde oorzaken gezien. Hij beleefde het nog als opperbevelhebber dat het noorden van Kaapkolonie moest opgegeven worden; dat French van het oosten en Roberts van het westen zich een doortocht baanden; dat Kimberley ontzet werd; dat Cronjé met zijn 350O man gevangeu weggevoerd werden. Hij beleefde het ontzet van Ladysmith en was, ernstig krank, genoodzaakt een opvolger aan te wij/.en. voor een zaak die schijnbaar verloren was. Hij moest zich terugtrekken want zijn lichaamskrachten begaven hem. Botha volgde hem op. Ook diens politieke tegenstanders erkennen gaarne dat de keus goed was. De kern der Transvalers zal onder zijne leiding tot het „bittere einde" doorvechten. En nog is alles behalve beslist — hu, einde Mei 1900 - voor wien het einde bitter zal zijn: voor deBoeren of voor de Engelschen. „Wat zal er van mijn arme volk worden?" Met die woorden verscheidde Joubert. Drie honderd zestien jaren vroeger ontsliep in ons vaderland onverwacht Prins Willem I met de kreet op de lippen: „Mon Dieu! aye pitié de moi et de mon pauvre peuple!" Is Jouberts woord geen echo van dat van Willem I? Willems zestienjarige zoon heeft dat volk tot liet eerste van de zeventiende eeuw gemaakt. Van die mannen zijn Jouberts volk de afstammelingen. Herhaalt zicli Nederlands geschiedenis in Afrika? Ik geloof het! XI. TER RUSTE. Den 28'" Maart 1900 verscheen een buitengewoon nummer van de Staatscourant der Zuid-Afrikaansche Republiek van den volgenden inhoud: „Er rust op de regeering de treurige plicht mede te deelen dat gisteravond 11 uur te Pretoria is overleden in den ouderdom van 69 jaar onze algemeen geachte commandantgeneraal en vice-president, de WelEd. Gestrenge Heer Petrus Jacobus Joubert. Overeenkomstig den wensch van den overledene en zijn familie-betrekkingen zal de begrafenis piaats vinden op de plaats „Rustfontein", district Wakkerstroom, ongeveer twee uur afstand van Volksrust, op Vrijdag 30 Maart 1900. Te dien einde zal het lijk van den overledene per specialen trein Donderdagnamiddag naar Volksrust station worden vervoerd, na afloop van een lijkdienst te worden gehouden in de Nederduitsche Hervormde of Gereformeerde kerk alhier, te 3 uur des namiddags". Petrus Jacobus was niet meer. Gudurende vijf maanden had hij het opperbevel over liet leger in Natal gevoerd met een energie, welke den wakkeren grijsaard tot voor zijn leeftijd al te sterk? inspanning noodzaakte. Reeds had zijn gezondheidstoestand hem ongeveer half November ge- dwongen zich eenige dagen tot herstel terug te trekken en waren zijn ontelbare vrienden den l">*n van die maand opgeschrikt door het valsche gerucht van zijn sneuvelen. Maar hij kon op zijn post terugkeeren, ofschoon het herstel zeer twijfelachtig was. Begin Maart moest hij echter de leiding aan jongere krachten overlaten en keerde naar Pretoria terug, niet om stil te zitten maar om op andere wijze te werken. Een kwaadaardige ontsteking van het maagvlies bleek einde Maart zijn toestand bijna hopeloos te maken. Zaterdag den 24"'" werd de hoop opgegeven. Sedert den namiddag van Dinsdag den 27en lag hij ijlende en denzelfden avond ontsliep hij. Niet in den letterlijken zin op het veld van eer is hij gevallen. Toch heeft hij zijn leven geofferd voor de heilige zaak der vrijheid, welke hij drie en zestig jaren gediend had. Of staat de krijgsman, die door uiterste plichtsbetrachting zijn gezondheid onherstelbaar geknakt ziet en straks aan de gevolgen daarvan bezwijkt, ten achter bij den held, wien een doodelijk schot treft? Ook Jouberts bloed komt op het hoofd van Engeland, dat wel zoo goed wilde zijn in zijne „Illustrations" dezen ridder „sans peur et sans reproche" min of meer gunstig te bespreken. Toch blijft zijn dood een indirecten moord gepleegd op een man, wien niets anders ten laste kan gelegd worden dan dat hij niet geneigd was de slaaf van zijn moordenaar te worden. Den 30en Maart vond de uitvaart plaats. Uit het sterfhuis werd liet stoffelijk overschot vervoerd naar het groote kerkgebouw op het Kerkplein en vandaar door de Marktstraat terug, bijna langs Jouberts eenvoudige maar smaakvolle woning naar het station. Tegen halfdrie in den namiddag waren de meeste belangstellenden ten sterfhuize vereenigd. De breede gevel \an generaal Joubert's woonhuis was omlijnd door een z\\ ygende schare van zwarte figuren, met hier en daar schitterende borduursels in goud en zilver van diplomatenrokken en officiers-dolmans. In het vertrek ter rechterzijde van het huis stond de lijkkist, gewikkeld in de vierkleur en gedi kt door den helm. den wapenrok en het ontbloote zwaard van den overledene. Zijn ridderorden versierden de militaire tuniek. Het vertrek was vol van kransen en bloemtooi, de witte kleur overheerschte in de florale uitstalling. Buiten liet vertrek stond een omvangrijke catafalk. bedekt met kransen; aan de overzijde prijkte een prachtig bloemengeschenk van ZHEd. den Staatspresident. Deze catafalk was voorafgegaan door omvangrijke kransen van de Regeering der Z.-A. Republiek en van de officieren der Staatsartillerie, welke in den stoet door ordonnanceswerden gedragen. In het vertrek ter linkerzijde van het sterfhuis ontving mevrouw de weduwe Joubert en hare zonen, dochters en schoonzoon, de heer A. Malan, de rouwbetuigingen der officieele waardigheids-bekleeders. Kort nadat de galakoets van ZHEd. den Staatspresident was voorgereden en het Hoofd van den Staat bij mevrouw Joubert en de familie van den overledene was toegelaten, kondigde het snerpend geroffel der omfloerste trom en de zware, gelijkmatige stap van het vuurpeleton der artillerie de aankomst aan van het kanonaffuit, waarop het stoffelijk overschot van den opperbevelhebber uit zijn woning zou worden uitgedragen. De stoet zette zich in beweging in deze volgorde: Drie bereden politiemanschappen met de omfloerste Vierkleur. Het muziekkorps der Z. A. S. M., door andere plaatselijke musici versterkt. Vuurpeloton, bestaande uit 24 manschappen der Staatsartillerie. Het stoffelijk overschot van ZEd. Gestrenge, commandantgeneraal, vice-president P. J. Joubert, begeleid door de heeren slippendragers staatssecretaris Reitz, staatsprocureur Smuts, hoofdrechter Gregorowski, I. van Alpen. J. Minnaar, J. Marais, Kretschmar, directeur Z. A. S. M., dr. Mansvelt, waarnemend commandant-generaal De Souza en P. Grobler. (i KN Eli AAI, jou BEKT IN IIKT KAMI' VOOR LaDVSMITH. (De man in 't wit ter linkerzijde van den generaal is zijn zoon). Het rijpaard van den overledene, door een ordonnance geleid. Catafalk met kransen, gedragen door burgers. ZHEd. de Staats-president, met zijn privaten secretaris, de heer F. Eloff, in zijn staatsierijtuig gezeten. Het diplomatieke en consulaire korps, waaronder rechter Stuart als officieel vertegenwoordiger van de O.-Vrijstaatsche Regeering. Deputatie van het korps der Staatsartillerie, bestaande uit drie officieren. De familie van den overledene, waaronder de weduwe van Generaal Joubert. Ambtenaren en burgers te voet. Burgers te paard, het Vierkleur-korps onder commandant Jordaan, allen gewapend. In de kerk werd het woord gevoerd door Ds. Bosman, den predikant van de kerkgemeenschap, waartoe Joubert behoorde. De plechtigheid daar werd besloten door een gebed van Ds. Postma, den predikant der Gereformeerde kerk (de „Doppers"). Daarna ving de tocht naar 't station aan. Nadat ZHEd. de Staatspresident het balkon van zijn waggon had betreden en daarop door de familieleden van wijlen generaal Joubert was plaats genomen, terwijl de overige schare zich daaromheen op het perron had verzameld, sprak het hoofd van den Staat een korte rede; overmand door aandoening, was het hem vaak moeilijk voort te gaan; uit de geheele houding, uit de neergetrokken mondhoeken van den grijzen president openbaarde zich zijn verdriet. Naast ZHEd. stond de heer S. W. Burger, die zijn tranen niet kon bedwingen gedurende de aanspraak van den heer Kruger; geen van de omstanders kon z\jn aandoening bedwingen en van de meesten waren de oogen vochtig. „Ik heb", zoo zeide ZHEd., „iemand verloren, die naast mü gestaan heeft sinds wij beiden jongelingen waren, vele jaren geleden. Ik schijn thans alleen te zijn overgebleven van de velen, die in het verleden voor land en volk worstelden. Broeder, wat zal ik in deze ure van nationaal verlies tot u zeggen? Tezamen hebben wij voor de vrijheid gekampt en de huidige oorlog wordt door ons gevoerd ter wille van vrijheid en recht. Weinige weken geleden zag ik den overledene nog in de gevechtslinie. waar hij nederig en bescheiden de ontberingen deiburgers deelde als een trouw generaal, een waar Christen en een voorbeeld ter navolging voor elkeen. Wij doorleven thans donkere dagen; nederlagen zijn ons deel tengevolge van de verkeerdheid in den lande. Geen verandering zal daarin komen totdat de oorzaak verwijderd wordt. In onzen overleden broeder vinden wij een voorbeeld. Hij genoot het vertrouwen des volks en verrichtte zijnen arbeid nauwgezet. Daarom — volgt hem 11a en de Heere zal ons vrede schenken op het door Hem beschikte tijdperk. Waarom is de sympathie der geheele wereld met ons? Ik gevoel in mijn hart dat de strijd een gunstig einde zai hebben. Met de hulp des Almachtigen zal onze kleine natie blijven bestaan. Als gij slechts denkt aan de kostbare levens die reeds geofferd zijn. zult gij u scharen om de vlag en tot het laatste strijden voor de rechtvaardige /.aak. Tot de nagelaten betrekkingen en u allen zeg ik: Weent niet, want de Heere zal u helpen. De ure der verlossing is niet ver. Laat ons bidden dat wij den hemel mogen bereiken evenals hy over wien wij thans rouwdrageii. Amen". De heer W. Burger deelde meê hoe hij gedurende de laatste levensdagen van den Generaal hem lang en ernstig had hooren spreken en veel uit die gesprekken had geleerd; hoe generaal Jouberts laatste woorden geweest waren: „Wat zal er worden van ons arm volk!" en hoe zijn laatste gedachte bij zijn land was geweest. Spreker moedigde het publiek aan om dezen patriot tot voorbeeld ter navolging te bewaren opdat ons volk zyn groote mannen waardig zou blijven. Spreker drukte ook de hoop uit dat onze beproefde Staatspresident nu hem een Mozes ontvallen was, een Josua zou mogen terugvinden. Nadat de aanwezigen aan de familieleden: „Dat 's Hoeren ^egen op u daal" hadden toegezongen, bedankte landdrost Schutte namens de HEd. regeering en de familie Joubert de aanwezigen, met name het diplomatieke en consulaire korps, voor de betoonde en gewaardeerde belangstelling én ging men huiswaarts. De plechtigheid, welke omtrent drie ure was aangevangen, had tot kwart over vijf nm. geduurd. In Petrus Jacobus Joubert heeft de Zuid-Afrikaansche Republiek, heeft de Afrikaander nasie, een harer edelste leden verloren; een type van de voortrekkers uit Hugenotenbloed is verdwenen; een „held in Israël" is gevallen. Maar een volk, dat zulke mannen te verliezen heeft, blijft ook al vallen zij weg. Joubert was groot, maar geen eenling onder zijn volk. Transvaal heeft, God zij dank. een groote kern van zulke mannen, die weten en instaat zijn om verder te leeren dat men niet moet „vertrouwen op prinsen, op 's menschenkind bij hetwelk geen heil is", maar die hun vertrouwen stellen op den almachtigen God en met Hem rekenen „op hoop tegen hoop"; die genoeg kracht des geloofs en genoeg staal in het bloed hebben om — zooals Kruger het noemde — „hun Gethsemané en hun Golgotha" te krijgen. Die daartoe gesterkt is heeft ten laatste zijn „Hof van Jozef" waar de Paaschmorgen aanlicht. In dat geloof heeft Joubert het hoofd nedergelegd. Het geloof aan zijn eigen verrijzenis door Christus Jezus, die „den dood heeft verslonden ter overwinning". Het geloof aan de opstanding zijns volks, ook al zou de grafsteen met een cachet uit Downingstreet verzegeld zijn. Afrika is „het graf voor Engeland"; niet voor de Boeren!