■ — —— HET HEILIG MISOFFER EN ZIJNE CEREMONIËN. t EEN VERKLARING VAN t MYSTIEK EN LITURGIE DOOR M. C. NIEUWBARN, O. P.; S. THEOL. LECT. t MET BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN, f i f TWEEDE, HERZIENE DRUK: ioe-25e DUIZENDTAL.+ BIJ L. C. G. MALMBERG, UITGEVER TE NIJMEGEN. HET HEILIG MISOFFER EN ZIJNE CEREMONIËN. FRA ANGEMCO. HET LAATSTE AVONDMAAL: INSTELLING DER H. MISSE. FOTOGR. ALINARI. HET HEILIG MISOFFER EN ZIJNE CEREMONIËN. EEN VERKLARING VAN t MYSTIEK EN LITURGIE DOOR M. C. NIEUWBARN, O. P.; S. THEOL. LECT. f MET BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN, f f TWEEDE, HERZIENE DRUK: i o«-2 5 e DUIZENDTAL, f BIJ L. C. G. MALMBERG, UITGEVER TE NIJMEGEN. FOTOGR. ALINARI. HET LAATSTE AVONDMAAL! INSTELLING DER H. MISSE. FRA ANGELICO. HET HEILIG MISOFFER EN ZIJNE CEREMONIËN. t EEN VERKLARING VAN t MYSTIEK EN LITURGIE DOOR M. C. NIEUWBARN, O. P.; S. THEOL. LECT. t MET BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN, f TWEEDE, HERZIENE DRUK: 10^-256 DUIZENDTAL, f BIJ L. C. G. MALMBERG, UITGEVER TE NIJMEGEN. ■ A LAATSTE EVANGELIE. ZEGEN. SLOT-GEBEDEN. V. SLOT. II. OFFERANDE. iii. KONSEKRATIE. OFFERANDE, HANDW ASSCHING. ORATE FRATRES. STILLE GEBEDEN. a -=■ H z £■2. GEBEDEN VOOR DE H. KONSEKRATIE. ÜE H. KONSEKRATIE GEBEDEN NA DE H. KONSEKRATIE. CREDO. (OVERGANG.) EVANGELIE. EPISTEL. GEBEDEN VAN DEN DAG GLORIA. KYRIË. AANVANG TRAP- OF VOETGEBED. I. VOORMIS. IV. KOMMUNIE. T w n 73 "1 CK3 «t" ,2 ° SB. c/: • -5 PI 71 LAM GODS.... HEER, IK BEN NIET WAARDIG DE H. KOMMUNIE. GEBEDEN NA DE H. KOMMUNIE. OVERZICHT DER MIS-GEBEDEN. „HET OFFER VAN DE H. MIS IS EEN VERNIEUWING DES OFFERS VAN 'TH. KRUIS." BIJ DE TWEEDE UITGAVE. Het eenige, dat ik bij dezen hernieuwden druk heb mee te deelen, is, naar eisch van recht, de betuiging mijner oprechte erkentelijkheid voor de welwillende ontvangst, welke den eersten ten deel is gekomen. Eenige verwachting op slagen van dit geringe, liturgische apostolaat mocht ik koesteren, daar de lijnen, waarlangs de ontwikkelingsgang onzer letteren en kunst zich bewoog, mij helder schenen te duiden op een billijk verlangen van onzen vernieuwden tijd naar een soortgelijk streven. Evenwel moet mij de belijdenis van het hart, dat mijne indrukken, slechts die van verrassing en verwondering waren, toen de uitgever mij kwam verhalen, dat zijne omvangrijke oplaag van ruim 10.000 exemplaren, reeds binnen een drietal weken, haren weg had gevonden en bereids had afgelegd bij den boekhandel en de partikuliere koopers. Mijn volle dankbaarheid dan allereerst voor de zedelijke hulp der hooge belangstelling van het Doorl. Episkopaat en de krachtige aanbeveling der pers-kritiek; niet het minst voor den onbekrompen, stoffelijken steun des boekhandels met betrekking tot zijn gewaardeerden arbeid voor de gemelde uitgave. De bewerking dezer nieuwe bracht enkele wijzigingen aan van slechts onbeteekenenden aard. Op hare nieuwe reis door de huisgezinnen, — en naar ik hoop, cJoor de zielen veler dierbare geloofsgenooten heb jk jgze handleiding slechts den innigen harte- wensch mee te geven, dat zij zich die gunstige opname allerwegen blijve verwerven, bovenal van de Leiders der Jeugd: de Pastoors der parochiën en dc Direkteuren der inrichtingen va'1 onderwijs. Op hen vooral meen ik met vertrouwen mijne hoop op medewerking te mogen vestigen voor deze bijlage tot een zeer noodzakelijke en meer voldoende, litii^gisehe opleiding van ons roomsche volk der toekomst. Gedragen door deze goedgunstige, reeds veelzijdig ontvangen en nog verwachte medehulp, zend ik mijn geschrift in zijn vernieuwde kleedij hoopvol de wijde wereld in en zeg het ten afscheid den ouden Adriaen Poirters na: ,Ga, boecxken, ga vry uit". Nijmegen; Ma£rt '9°7- p. M. C. N. HET I.AATST0 AVONDMAAL: FRF.SKO VAN RAFFAEL. l6e EEUW. BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN. Utrecht, 4 Jan- 1907- Dat in zoo'n korten tijd eene tweede uitgave verschijnt van uw verdienstelijk werk: „Het h. Misoffer en zijne ceremoniën" bewijst genoeg, hoe uw arbeid wordt op prijs gesteld. Moge uw werk door velen gelezen worden en er toe bijdragen om, door een beter begrijpen van de mystieke beteekenis der ceremoniën, de godsvrucht bij het h. Misoffer te bevorderen. f H. VAN DE WETERING, aartsb. v, utrecht. Mechelen, 22 Jan. 1907. „Het h. Misoffer en zijne ceremoniën" bevat belangwekkende en nuttige uitleggingen aangaande het verheven Sacrificie onzer altaren en is allerbest geschikt, om hetzelve met meer aantrekkelijkheid en met groote vrucht te doen bijwoonen. Daarom wensch ik, dat uw zoo leerrijk boek zich zoo veel mogelijk ook in ons duurbaar bisdom verspreide. •j. DES. JOS. aartsb. van mechelen. Breda, 28 Oct. 1906. Aan uw werk: „Het heilig Misoffer en zijne ceremoniën" hechten Wij hooge waarde en het is onze hartewensch, dat het toegang vinde tot ieder huisgezin, overtuigd dat het zeer bevorderlijk zal zijn aan den godsdienstzin. f P. LEIJTEN, bisschop van breda. 's Hertogenbosch, 3 Nov. 1906. „Heth. Misofifer en zijne ceremoniën, een verklaring van Mystiek en Liturgie door M. C. Nieuwbarn O. P., S. Theol. Lect.". achten Wij een schoon en zeer nuttig werk, dat aan geestelijken en leeken gaarne door ons wordt aanbevolen, f VV. VAN DE VEN, BISSCHOP VAN* 's HERTOGENBOSCH. Roermond, 31 Oct. 1906. Het verschijnen van uwe degelijke verhandeling over het h. Misoffer kan ik niet anders dan met de grootste ingenomenheid begroeten. Immers hoe meer de Geloovigen bekend zijn met het wezen van het H. Offer en met de mystieke beteekenis van de daarmede verbonden ceremoniën, met des te meer geloof en godsvrucht zullen zij zich bevlijtigen aan dat offer deel te nemen. Het is dan ook mijn hartewensch, dat Uw doelmatig en duidelijk geschreven werk in den ruimsten kring verbreiding vinde. Inhoud, uitvoering en prijs bieden daari voor wel voldoenden waarborg. f J. H. DREHMANNS, BISSCHOP VAN ROERMOND. ( Haarlem 3° Oct. 1906. Met volkomen instemming en groote waardeering, hebben Wij vernomen, dat UEerw. plan heeft de beteekenis der kerkelijke ceremoniën, in het bijzonder die van het h. Misoffer, op bevattelijke wijze aan het geloovig volk te verklaren. Overtuigd van het groote nut, hetwelk hieruit voor het katholiek geloofsleven kan voortvloeien, wenschen Wij U van harte het beste succes met uwe j uitgave en smeeken Wij daarvoor Gods rijksten zegen af. f AUGUSTINUS, JOSEPHUS, BISSCHOP VAN HAARLEM. AAN DEN LEZER. „Le hemel neem' mijn werck aen om de stoffen" Vondel, Altaergeheimenissen. at de onbekendheid met de heerlijkheid van den zinvollen eeredietist der Kerk, in het groot beschouwd, even bedroevend is als algemeen valt slechts diep te betreuren, maar moeilijk te loochenen. Men gevoelt deernis met velen, vaak hoog-ontwikkelden, wier dichterlijk gemoed hongert naar waar- en schoonheid.... en zij houden het oog geneei geionen voor aie onsierilijke poëzie, welke er straalt en eeuwenlang reeds straalde, uit de leer der Kerk en uit hare bewonderenswaardige liturgie, waarin een ziel van geloof en liefde, en dus van de hoogste schoonheid, klopt. Wél zijn er bewegingen naar iets bovenzinnelijks in Kunst en Letteren te vermelden, en bij onze onkatholieke landgenooten niet het minst; zij voeren echter langs wegen, die vast en zeker niet naar het Einddoel zullen leiden. Want in onzen tijd, waarin men naar allerlei mysticismen hcendrijft, heeft men te veel verleerd, dat er de hoogste en heiligste mystiek slechts in de DE OPDRACHT VAN CHRISTUS *. MINIATUUR, Ï5C HKL'W, DARMSTADT. liturgie der Kerk leeft, bovenal in die onzer h. Misse. Nog treuriger stemt de overweging, dat er vele honderden, dat wellicht de groote massa onzer eigene, plichtgetrouwe geloofsgenooten, nog zooveel verheffende zieleweelde hebben te derven, vervreemd als zij zijn aan de kennis van hun eigenen, geestvollen eeredienst. Het „Heer, leer ons bidden", is, in waarheid, voor velen het innigst zielsverlangen. En de Kerk vervult dien wensch; zij leert hen bidden, leert het immer en onafgebroken, in de onschatbare smeekbeden en ceremoniën van haren heiligen dienst. Maar men staat er zoozeer als vreemdeling tegenover; men gevoelt nog zoo luttel een drang des harten om inniger in te leven dien alles bezielenden geest van Christus' Bruid. Meer nog, men heeft zelfs recht te klagen, dat de groote menigte van het gemis aan dien geestelijken rijkdom onbewust is geraakt. Wie verklaart dit alles ? Of wien is het recht duidelijk, dat wij, bij een aanwassende literatuur op veelsoortig gebied, nog zoo arm bleven aan allerlei verhandelingen over den kerkelijken eeredienst en bovenal over het edelste dat de aarde zich denken kan, namelijk het Offer der h. Misse? Toch is het bearbeiden van dit terrein, inderdaad een behoefte onzer dagen. Want het behoort tot de goede karaktertrekken van onzen modernen tijd, dat het verlangen naar eenige hoogere kennis der liturgische handelingen en gebruiken allengs aanvangt te ontwaken en men zich het niet-vertrouwd zijn met het volle, inwendige leven der Kerk, als een verlies van iets dierbaars begint aan te rekenen. Dit verschijnsel is verheugend en mag wellicht heenwijzen naar een toekomstig, meer geestelijk leven der volksziel! Beter dan een nutteloos geklaag en veroordeel scheen mij dan ook de poging toe, om eenigszins te steunen die zich van verre aankondigende en hoop gevende richting. Hiermede heb ik de strekking van mijn arbeid omschreven. Want ik vvenschte de liefde tot de h. Misse hooger te kunnen doen opvlammen door een betere kennis harer mysteriën; ik verlangde iets te mogen „verkondigen van de onnaspoorlijke rijkdommen van Christus", waar de H. Paulus van gewaagt, en hierdoor een meer vruchtbaren bodem te bereiden aan den geest, opdat de stichting voor het hart weliger kon ontkiemen, al ware het slechts bij enkelen; maar ik hoopte toch met vurig begeeren voor zeer velen nuttig te mogen zijn: voor de kleinen en de grooten in allerlei zin, voor den jongen en voor het meisje, voor den man en voor de vrouw, opdat zij allen inniger mochten bevatten de hoogte en de diepte der liefde van Jezus, gelijk zij ons in eindelooze volheid dagelijks toestraalt uit het goddelijk Offer onzer Altaren! Dat wij deze studie voor een breeden lezerskring bewerkten, had uit den aard der dingen zijne gevolgen, vooral in den te kiezen vorm. Wij wilden en moesten sober zijn in toon en in omvang, zoo wij aan het gevaar van een „te groot" en „te diep" wilden ontkomen; want men houde in het oog, dat zelfs ieder onderdeel der h. Misse, in den loop der tijden, het voorwerp van tallooze, zeer omvangrijke studiën is geweest. Met groote inspanning streefden wij dan naar beperking, niet ten koste van de volledigheid der aangeboden verklaringen zelve, maar in de door ons steeds meer besnoeide voorstelling daarvan; ook meenden wij, op raad eeniger belang- stellende Vrienden, een wetenschappelijke omkleeding, zoo veel mogelijk, te moeten prijs geven. Mocht echter onze verhandeling bij enkelen eene aanleiding zijn tot meer uitvoerige liturgie-studie, dan zal men onder de titel-opgaven der door ons gebezigde literatuur", zeer te waardeeren bronnen aantreffen. Waar wij aanhalingen noodzakelijk achtten, zijn deze — tenzij ter plaatse anders vermeld — uitsluitend aan de H. Schriftuur of liturgische gebeden ontleend. Dat wij onze vertaling letterlijk naar den latijnschen tekst bewerkten, behoeft geen nadere omschrijving. Ten slotte nog een opmerking over ontstaan en verklaring der ceremoniën van het h. Misoffer. Deze zijn namelijk niet alle oorspronkelijk ingesteld ter wille van den mystieken zin, maar zij — althans eenige — hebben dien eerst later verworven; meestendeels door het volksgebruik en, zeer spoedig nadien, door de bezegeling der Kerk in de formulieren harer wijdingen en openbare gebeden. Schoon wij die geschiedkundige wording meermalen ter illustratie vermelden, blijft ons hoojddoel uitsluitend : de verklaring van den inwendigen sin der h. Misse en harer Ceremoniën, gelijk zij dien thans in onzen eeredienst bezitten; welke beteekenissen zich dikwerf geheel onafhankelijk van haar „historisch ontstaan" hebben ontwikkeld. Onder deze verklaringen verstaan wij echter in geenen deele de geheel persoonlijke meeningen veler liturgische schrijvers over de ceremoniën der Kerk. Meermalen zijn namelijk, op vrij willekeurige wijzen, toevallig hiervoor plooibare schriftuurteksten pasklaar gemaakt voor overigens zeer stichtende overwegingen. In verband met ons doel, gronden wij onze geheele uiteenzetting met betrekking tot de mystiek en liturgie van het h. Misoffer, uitsluitend op de algemeene-kerkelijke verklaringen, gelijk deze blijken uit: de wijdingen; pauselijke leeringen; ojjicicele gebeden en de theologische verhandelingen. Nog blijft mij over het voldoen aan een welkomen plicht van erkentelijkheid aan vele behulpzame Vrienden; niet het minst aan den ondernemenden Uitgever, die mij in staat stelde tot dit kleine apostolaat, hetgeen mijn arbeid beoogt, namelijk: een meer algemeen doen begrijpen en daardoor vuriger beminnen der goddelijke schoonheid van het h. Sakrificie der Misse. En zoo mogen volgende bladen ontvangen worden in talrijke kringen en bij velen tot volleren wasdom doen opbloeien een weldoende liefde tot den goddelijken Zaligmaker in het h. Offer der Kerk. DE SCHRIJVER. de verheerlijking van het h. sakrament (disput&): raffael; rome. □ a a □ EERSTE HOOFDSTUK. a □ □ a DE HEILIGE MISSE: GELOOFSLEER. „De kerkelijke liturgie is de volschoone belijdenis van het ware geloof." PausSixtusV. aHfS»$MiMWE^p^}|eeldende dichtertaal eischt immer den vas- ten ondergrond der sober uitgedrukte waarheid, zoo zij bij velen geen gevaar af ^ W'1 aanbrengen van verwarring des geestes. De kerkelijke mystiek en symboliek — '~1rl welke wij gaan verklaren — is in meni- gerlei opzicht, niet anders dan die zinrijke „beeldspraak" der leer van het geloof. Zon- CHRISTUS ALS KONING DER WERELD i 1 • J* . . 1 n voorzegd : kesbkkvihr der aanleiding tot dwaalbegrippen te worm« eeiw,pka\(.. hebben zij — althans waar zij zich vast aan de Kerk aansloten — hare meer vrije voorstellingen welig kunnen ontwikkelen op den onwankelbaren grond der geloofs-leeringen van Christus' Kerk. Nu de mystieke bedoelingen en beteekenissen der vele ceremoniën en gebeden van het h. Misoffer zullen worden behandeld, schijnt mij tevoren zeer gewenscht een opstellen der voornaamste waarheden van de leer des geloojs over het Offer der h. Misse, daar deze de eigenlijke bodem is, waarop de geheele eeredienst is opgebouwd. DE HEILIGE WIJDINGEN IN DE KATAKOMBEN. CECCARINI. □ □ EERSTE HOOFDSTUK. D D n n DE HEILIGE MISSE: GELOOFSLEER. „De kerkelijke liturgie is de volschoone belijdenis van het ware geloof." Paus Sixtus V. ^ysW||BBjBBeelde"de dichtertaal eischt immer den vas- MjÊÊStm ten ondergrond der sober uitgedrukte MimÊÉÊÈ Waar'le'd' zo° Z'J bij velen geen gevaar wil aanbrengen van verwarring des geestes. ^ De kerkelijke mystiek en symboliek welke wij gaan verklaren — is in meni§erlei opzicht, niet anders dan die zinrijke „beeldspraak" der leer van het geloof. Zon- CHRISTUS ALS KONING DHR WERELD i i • j • . o J voorzegd : RESöKEviBR der aanleiding tot dwaalbegrippen te wor- EEL'W,PRA^G. j | « , ,, den, nebben zij — althans waar zij zich vast aan de Kerk aansloten — hare meer vrije voorstellingen welig kunnen ontwikkelen op den onwankelbaren grond der geloofs-leeringen van Christus' Kerk. Nu de mystieke bedoelingen en beteekenissen der vele ceremoniën en gebeden van het h. Misoffer zullen worden behandeld, schijnt mij tevoren zeer gewenscht een opstellen der voornaamste waarheden van de leer des geloojs over het Offer der h. Misse, daar deze de eigenlijke bodem is, waarop de geheele eeredienst is opgebouwd. DE HEILIGE WIJDINGEN IN DE KATAKOMBEN. CECCARINI. Wij vragen dan: „Wat is een Offer" en in meer bepaalden zin: „Wat is het Offer der h. Mis". Door een offer in den eigenlijken zin wordt in het algemeen verstaan: de opdracht aan God eener zichtbare gave door een wettigen bedienaar tot huldiging en aanbidding. Het wordt opgedragen door eenigerlei vernietiging van het geofferde, waardoor zinnebeeldig, voor ieder verstaanbaar, een volkomene overgave aan God, een onvoorwaardelijke erkenning zijner opperheerschappij, wordt afgebeeld. Deze zin is aan iedere offerhandeling gemeen, en ligt uitgedrukt in de tallooze offerwijzen der meest onderscheidene volken en stammen: bij Israël, het uitverkoren „volk Gods", zoowel als bij de heidensche natiën, welke het omgaven. Die drang naar het brengen van offers was algemeen bij de menschheid. Zoo wij in het bizonder den weg beschouwen, langs welken God zijne „openbaring" aan zijne schepselen schonk, dan zien wij de „offerande" in een onafgebroken lijn — steeds duidelijker het Offer van Christus aankondigend — eerst door de aartsvaders aan God aangeboden, later door Mozes voor zijn volk als verplichtend voorgeschreven, eindelijk door Christus tot het middenpunt der volmaking aller voorgaande Godsvereeringen, als het h. Mis-offer ingesteld. Wat den Jood betreft, vinden wij in het oude Testament geboekt, dat hij in betrekking tot zijne verschillende godsdienstige zielsbehoeften meer dan één, zelfs onderscheidene offersoorten heeft bezeten: Brandoffers (ook: lof- en hulde-offers) als daad van aanbidding. Zoenoffers (ook: zonde- en schuld-offers) tot vergiffenis der zonden-schuld. Vredeoffers (ook: dank-, gelofte-, vrijwillige offers) van hem, die in vrede was en in liefde bad totjehovah. Hoe ook de namen, zij waren slechts verwijderde aankondigingen van het ééne, eigenlijke Offer in vollen zin: de h. Misse. Want die offeranden van het Oude Testament waren onvermogend uit zich zelve; zij ontleenden hare verdiensten door het vooruit-werkend geloof aan den komenden Verlosser en diens toekomstige, goddelijke lijdensverdiensten. Ook toen, ook in nog vroegere tijden onder de natuurwet, was, even gelijk nog heden, het zoenoffer van den Zaligmaker, de immer rijke bron van alle verwachte genaden; en alle offers van voorheen waren slechts een vage voorbeduidenis van dat ééne, Gode behagelijke offer der toekomst. Want „de offers van het oude Ver,,bond, zoo getuigde St. Augustinus, waren enkel voorafbeeldingen : zij alle verkondigden en verzinnebeeldden op „veelvoudige wijzen dat ééne Offer van Christus, waarvan „wij in onze h. Mis de gedachtenis vieren". Dat offer der h. Misse is de onbloedige offerande des Nieuwen Verbonds, waarin door de krachtwerkende woorden der h. Konsekratie de zelfstandigheid des broods veranderd wordt in het goddelijk Lichaam des Heeren (Transsubstantiatie) en de zelfstandigheid van den wijn in zijn goddelijk Bloed; waarin dus Christus, Gods dierbare Zoon, aan den hemelschen Vader ten offer wordt gebracht. De Zaligmaker zelve heeft die h. Misse ingesteld op de plechtige oogenblikken voor zijn lijden, toen Hij zijne jongeren tot het Laatste Avondmaal om zich vereenigd had. Onder de gedaanten van brood en wijn offerde Hij zich zijn hemelschen Vader en schonk zijnen Apostelen de macht en hiermee den plicht, om die onbloedige offerande van zijn goddelijk Lichaam en Bloed te herhalen, welk offer welhaast op de meest smartelijke wijze zou worden voltrokken op het wreede kruis van lijden. Het involgen van dit Gods-bevel door de eerste Priesters, de Apostelen, en door hunne tallooze opvolgers in den loop der eeuwen, is het voltrekken der h. Misse : het offer van het Nieuwe Verbond. Want dit toch is waarlijk een offer/ Immers : a. Zichtbaar zijn de offer-bestanddeelen. Wel zijn het h. Lichaam en Bloed des Heeren aan de waarneming onzer lichamelijke zintuigen onttrokken, maar wij weten, door Christus woord zelve geleerd, dat zij aanwezig zijn onder de voor ons zichtbare gedaanten van brood en van wijn. b. Dat offer wordt tevens vernietigd, maar die vernietiging is een onbloedige en mystieke, want: 1. Het wezen der h. Misse is namelijk de h. Konsekratie. Krachtens de woorden, alsdan gesproken, worden het h. Lichaam en h. Bloed desHeeren,van elkandergescheiden, tegenwoordig gesteld. Door deze onbloedige scheiding (vernietiging van het offer) wordt het bloedig Offer des Kruises voorgesteld, vertegenwoordigd en vernieuwd. 2. Daarbij, onder die schamele schijnselen van brood en wijn ligt Christus, als vernietigd, terneder; gelijk een „offerlam machteloos tegenover de liefde of verguizing \an goeden en boozen. Nog eindeloos dieper heeft Hij zich hier verdeemoedigd, dan in den armen stal van Bethlehem. 3. Ook hierdoor wordt het offer in zekeren zin aan de vernietiging gewijd, wijl Christus zich in de h. Kommunie als een spijs-offer wegschenkt. HET H. MISOFFER. c. Een wettige bedienaar brengt het toe aan God. Christus zelve immers is de voornaamste Offeraar, in wiens plaats zijn „levend werktuig", de tot Zijn dienst verkoren Priester, het offer opdraagt. d. De bestemming is de algemeene huldiging, uitsluitend van Gods oppermajesteit. Toch wordt er vaak een h. Misse opgedragen „ter eere van een Heilige." Evenwel wordt zij dan niet aan een Heilige zeiven toegericht, want alleen aan God kan het h. Offer — dat een daad van „aanbidding" is — worden gewijd. Maar men heeft dan te verstaan, dat wij : a. God onzen dank brengen voor de genaden aan den glorierijken Getuige des geloofs geschonken, en om „ons zeiven, met S. Augustinus, aan te vuren tot een dapperen strijd voor de zegekroon, gelijk hij ons leerde, wiens levensdaden wij ons dan herinneren". b. De hulp van diens vermogende voorspraak bij het h. Misoffer afbidden en inwachten. Is de h. Misse een offerande, in nog meer bepaalden zin, is zij de wondervolle vernieuwing van die des Kruises ; naar aard en wezen zelfs geheel en al deselfde offerdaad. Immers, hier wordt dezelfde offergave opgedragen, namelijk Gods Zoon, Jezus Christus ; ook dezelfde Offeraar vervult die goddelijke handeling, namelijk de Zaligmaker, door middel van zijn „plaatsbekleeder", den priester; want „dezelfde Christus is de Priester, naar de belijdenis van den H. Ambrosius, en dezelfde is ook het offer." Offerlam en Offerpriester, aan het kruis zoowel als aan het altaar, beiden zijn Jezus, onze goddelijke Redder. „Zoo gij dan den priester de h. Misse ziet opdragen, weet dan, zoo leert de H. Chrysostomus, dat Christus' handen onzichtbaar zijn uitgestrekt, om dit h. Offer te voltrekken." Slechts de wijze verschilt en ook het doel. a. Toen de Zaligmaker aan het kruishout zijn gewelddadigen zoendood stierf, werden het goddelijk Lichaam en Bloed op smartelijke wijze van elkander gescheiden. Ook in het h. Misoffer wordt, gelijk wij reeds zegden, diezelfde scheiding, maar op eene onbloedige wijze, vertegenwoordigd. Krachtens die woorden, namelijk der h. Konsekratie, wordt het brood (de hostie) op dien oogenblik veranderd in Jezus' goddelijk Lichaam, dat Hij in eindelooze glorieschittering in de hemelsche heerlijkheid bezit. Daarna wordt de offerwijn eveneens gekonsekreerd en onmiddellijk is Jezus' h. Bloed aanwezig, dat leeft in zijn goddelijk, glorierijk Lichaam. En Christus is tegenwoordig, Hij, onze Heer en onze God! In kracht dan dezer tweevoudige konsekratie zou, wanneer dit thans nog mogelijk ware, het h. Lichaam in letterlijken zin gescheiden zijn van het h. Bloed, gelijk dit geschiedde bij den kruisdood des Heeren. Maar eenmaal opgestaan uit den dood, kan de goddelijke Zaligmaker niet meer lijden en niet meer sterven, onvatbaar is Hij immer voor elke scheiding en voor iedere smart en daarom zijn en blijven het h. Lichaam en het h. Bloed voor eeuwig in onverbreekbaren band vereenigd. Zoo worden krachtens de hoogheilige woorden van de tweedeelige konsekratie der beide, van elkander afgezonderde offers (brood en wijn), zoowel het h. Lichaam, gescheiden van het h. Bloed, als het h. Bloed, gescheiden van het h. Lichaam, tegenwoordig gesteld. Maar door de innerlijke, onverbreekbare vereeniging van Beide in den éénen, levenden en ondeelbaren Christus, is met het h. Lichaam ook het h. Bloed verbonden en met het h. Bloed ook het h. Lichaam vereenigd (per concomitan- tiam). Te midden zijner arme schepselen verwijlt dan Christus met Ziel en Lichaam, met Goddelijke en Menschelijke natuur, met Almacht en Goedheid en Schoonheid; geheel Dezelfde rust op den altaar, die in goddelijke verheerlijking zetelt aan de rechterhand zijns Vaders, al is Hij hier op aarde, niet in zijn hemelschen, verheerlijkten staat bij ons tegenwoordig. Mogen die uitwendige gedaanten, — die schijnselen, waaronder Christus zich aan onze lichamelijke oogen onttrekt — mogen zij worden verdeeld en vermenigvuldigd door de heilige missen, genoten door velen of gesmaakt door weinigen — onverdeeld, „geheel in iedere gedaante en elke harer deelen schenkt zich de geheele Christus" aan ons. En zoo blijft de Offerande onzer Priesters, de dagelijksche en onbloedige vernieuwing van het eerste h. Offer, dat op Golgotha onder de grievendste smarten door Jezus zeiven voor ons werd opgedragen. b. Het doel van het h. Kruisoffer was de verlossing der menschen door het volbrengen eener eindelooze voldoening aan de gerechtigheid Gods voor der wereld zonde en schuld. Daar dit nu voor immer en volkomen door 's Heeren lijden en dood reeds werd bereikt, is het doel der h. Misse dan ook onderscheiden van dat des kruisoffers; namelijk : i° tot aan het einde der dagen, een blijvende vertegenwoordiging en vernieuwing van Jezus' zoendood en 2° een toepassing van die verdiensten zijner kruis-offerande op ons, arme menschen. Had reeds de Jood zijne veelsoortige offers, in meer verheven beteekenis worden deze Gode opgedragen in de h. Misse, als: a. Offer van aanbidding, waardoor de oneindige erkenning van Gods opperheerschappij wordt beleden; waardoor de priester aan God den Vader opdraagt Zijn eigen welbeminden, goddelijken Zoon. b. Offer van dank, voor alle hemelsche en tijdelijke genadegaven. c. Offer van verzoening, tot vergeving van dagelijksche zonden en hare straffen, ook van die, welke nog overbleven van de reeds vergeven doodzonden; een offer, waardoor tevens de genade tot een oprecht bekeeren uit den droeven staat van doodzonde, door Gods goedheid kan worden verworven. d. Offer van smeeking voor ons, voor anderen, voor alle onze en anderer belangen op elk gebied; ook voor de verlossing uit het pijnigend vagevuur, waarom zoo vele onzer afgestorvene vrienden ons zuchtend smeeken. Wil in die sakrificies der Nieuwe Wet, Gods Zoon de Offeraar en Offerande wezen, dan zijn ook de verdiensten door de h. Mis verkregen, in zich zelve van oneindige kracht. Zij worden echter in bepaalde en beperkte mate toegepast, in overeenkomst met Gods vrije wilsbeschikking en 's menschen geloof en godsvrucht: een vurig vermaan voor den katholiek, om immer met levend geloof en teedere liefde deelgenoot te zijn aan 's Heeren goddelijk sakrificie — ,,mede-offeraars" noemt hen zelfs de Kerk — en om de overvloedige vruchten van Christus' altaar-offer mede in te zamelen. Die vruchten — de vele geestelijke en tijdelijke gunstbewijzen — zijn algemeen en persoonlijk: a. De „algemeene" komen ten bate der geheele Kerk — wijl uit en in haren naam ieder offer aan God wordt toegebracht —, zoowel der levende lidmaten als der afge- storvene, want allen zijn één lichaam in den éénen Christus. b. De „persoonlijke" gelden: 1. den priester, offerend aan het altaar; 2. de personen, voor wie de h. Misse wordt opgedragen ; 3. alle tegenwoordigen, als „mede-ofleraars" met den celebreerenden priester. Nog meermalen zullen wij in het vervolg gelegenheid hebben, om de kerkelijke leer der h. Misse in bizonderheden toegepast te zien. Genoeg zij het bovenstaande, om bij den nadenkenden Katholiek de oprechte harteliefde aan te vlammen tot dien God van onuitsprekelijke glorie, die een wijze van tegenwoordig-zijn in de h. Misse heeft geschapen, waaronder zijn God- en Menschheid, zijne Ziel en zijn Lichaam voor ons lichamelijk oog geheel vernietigd werd. Het voerde ons te ver buiten de omraming onzer behandeling, zoo wij alle de inwerkingen van Gods Almacht optelden, welke de wetenschap in verband met de h. Misse bespreekt. Evenwel onthouden wij ons hier niet, al zij het slechts zeer in 't kort, van het aangeven der meer mystieke wonderwerken van Gods eindelooze Goedheid, welke de Leeraars der Kerk in de meest dichterlijke verheerlijking hebben verkondigd: a. De wonderen van deemoed van Christus! Gods Zoon verbergt glans en heerlijkheid zijner Godheid, zelfs de schoonheid zijner menschelijke natuur. b. De wonderen der gehoorzaamheid van Christus! Want op eenige woorden van iederen priester, zij hij waardig of onwaardig, daalt Hij neer op onze altaren; doet zich wegschenken aan vromen beide en zondaars. c. De wonderen van geduld door Christus! Zachtmoedig toch duldt Jezus den ondank der menschen: onverschilligheid, koelheid, oneerbiedigheid, ontheiliging zelfs en roof. d. De wonderen der liefde van Christus! Immer (J) is en blijft Hij ons tegenwoordig, in weerwil zijner door ons niet te bevroeden, eindelooze vernedering, verlangend zelfs om in te gaan in het harte van allen, die Hem zoo vaak door zonden hebben beleedigd. Als verdwenen zijn hier zijne goddelijke heerlijkheid en macht. Hij bezit voor 's menschen blik noch schoonheid, noch omvang, zelfs geen zichtbare gestalte meer. Niets, niets bleef er voor ons waarneembaar van zijne majestueuze Goddelijkheid, onder dat hulsel der nederigste nederigheid, dat Hij zich uitkoos in de h. Misse, opdat Hij een waardig offer zou wezen voor zijn hemelschen Vader. Hier, en bij iedere h. Misse weer opnieuw, doet Hij afstand zelfs van eenig zichtbaar, levend en werkend bestaan; tot levenlooze spijze schijnt geworden het van goddelijke Schoonheid gedrenkte Lichaam des Heeren. Niets wil Hij zijn, om allen alles te worden! ,,Op het Kruis verborg Hij zijne Godheid, zoo zong St. Thomas, de Engel-Leeraar, maar hier op het altaar verbergt Hij zijne menschheid mede." Telken dage worden op iederen tijd en iedere plek van het groote wereldrond die wonderwerken der goddelijke Almacht, Wijsheid en Liefde voltrokken. Zoo houdt in hare h. Missen de Kerk van Christus haren goddelijken Stichter, Heiland en Pleitbezorger opgeheven in het midden van hemel en aarde als een reddings-offer van ver- (i) „Daar er ongeveer 200.000 katholieke priesters zijn, treden er ieder oogenblik twee of drie priesters op het altaar." M. Waldeck. Lehrb. derKath. Relig. Freib. 1905. zoening tusschen de strenge rechtspraken Gods en de vele, vele zonden-schulden der menschheid. En het woord der Profetieën zien wij tot de volheerlijke werkelijkheid geworden: „Van de opkomst der zon tot haren ondergang zal mijn Naam verheerlijkt worden onder de volkeren en op alle plaatsen zal een vlekkeloos offer worden opgedragen". Zoo heeft de Almacht met eene goddelijke mildheid de weleer gesproken beloften vervuld, toen Zij in den christelijken kerkdienst de matelooze vervollediging schonk der voorbereidende vereering van Israël, het weleer uitverkoren volk Gods. Naar volle waarheid heeft het Vondel eens getuigd: „Al wat d'orakelhut, wat Salomon gesticht Met zijn godtsdienstigheit, cieraet en offerplicht, En heiligheit, voorheen verbeelde in 's menschen oogen, Dit is door haer (de Kerk) voltoit en heerelijck voltogen". KRUISMONOGRAMMEN DES ZALIGMAKERS BIJ DE EERSTE CI'RISTENEN. TWEEDE HOOFDSTUK. DEH.MIS:CEREMONIËN EN GEBAREN. ,,Dat wij mogen onderhouden zijne geboden en ceremoniën en zijne rechten." III Reg. VIII. ) Aangevende, dat dit offer behoort aan hem en ook aan de aanwezigen, welke het opdragen met en door hun priester. SECRETA, welke voor ieder misoffer van vorm veranderen, gelijk ons eveneens van de „collecta", uit de reeds beschreven ,,Katechumenen-mis", bekend is (bladz. 58). Hun algemeene inhoud is, volgens Lebrun, de volgende: „Bijna alle secretagebeden smeeken aan God, dat Hij goedgunstig de aangeboden gaven zal ontvangen en ons door zijne genade zoo zal vormen, dat ook wij zelve Hem een aangenaam offer mogen zijn." Nu is het offer geheel aan God toegewijd! Het tweede gedeelte der h. Misse, het gewichtigste, vangt aan en vraagt, geheel in het bizonder, de dankbaarste aandacht van iederen Katholiek. Wij bedoelen II. DE KONSEKRATIE. De standvastige reeks van onveranderlijke, liturgische gebeden (Canon) zal ons voeren naar het geheimvol doel der h. Misse, de wezensverandering der nu opgedragen spijsoffers (brnod en wijn) in het goddelijk Lichaam en Bloed des Verlossers. Tot dit gedeelte wordt het voorgaande overgeleid door de PRAEFATIE, een lied vol jubelen en danken, een der meest plechtige ontboezemingen der geheele liturgie, waarin priester en volk en engelen, als vereenigd, aan hun aller God en Heer eene eenparige lofhulde toezingen. Het bestaat uit drie deelen: het steeds onveranderde begin en slot en het bijwijlen verwisselde midden-gedeelte. Dit begin opent met den gewonen, opwekkenden groet: Dominus vobiscum, De Heer zij met u, want de liturgie gaat zich verheffen tot voor den troon van God. Aan God den Vader — gelijk Christus ons voorging bij het laatste Avondmaal — de rechtmatige dank ! Daarom zullen allen, priester en geloovigen, wars van elke gedachteloosheid, de gemoederen niet dan hemelwaarts richten. Waardig en dringend is daartoe de oproep, veelzeggend in zijn bondige kortheid : P. Sursum Corda! Omhoog de harten ! D. Habemus ad Do- Wij hebben die tot God minum. verheven. En tot symbolisch voorbeeld heft de priester oogen en handen ten hooge en daarna klinkt het edelste woord uit 's menschen ziel, namelijk dat van liefdevolle erkentelijkheid tot zijn God ; welke betuiging tevens den beknopten, doch volledigen inhoud der geheele praefatie weergeeft in het: P. Gratias agamus Do- Laat ons dank brengen mino Deo nostro. aan den Heer, onzen God. D. Dignum et justum Dat is voegzaam en est. plichtmatig. P. Vere dignum et jus- In waarheid ('), het is tum est, aequum et salutare, voegzaam en plichtmatig, nos tibi semper et ubique billijk en heilzaam, dat wij gratias agere, Domine sancte, ten allen tijde en te aller Pater omnipotens, aeterne plaatse, U, o heilige Heer. Deus, per Christum Domi- almogende Vader, eeuwige num nostrum. Per quem ma- God, door Christus onzen jestatem tuam laudant An- Heer dankzeggen ! Door I1) Dit „middengedeelte" tot aan „dicentes" kende vroeger ruim 250 afwisselingen; thans rijn voor de kerkelijke hoog-feestdagen elf verschillende praefaties in de liturgie opgenomen. Hier vertalen wij de meest gebruikelijke : praefatio communis. geli, adorant Dominationes, Wien uwe Majesteit de Entremunt Potestates, Coeli gelen loven, de Heerschapcoelorumque Virtutes ac pijen aanbidden, de Machten beata Seraphim socia exul- in vreeze (*) vereeren, de tatione concelebrant. Cum Hemelen en de Krachten quibus et nostras voces ut der hemelen en de welzalige admitti jubeas deprecamur Serafijnen eenparig in versupplici confessione dicen- rukking verheerlijken. tes: Vergun ons, zoo smee- ken wij, dat ook onze stemmen met de hunne vereenigd, mogen worden aangenomen, terwijl wij voor U neergebogen met hen zeggen : Tot God den Vader is deze liturgische verheerlijking gericht, doch armelijke schepselen als wij zijn, is zij waardeloos, tenzij door tusschenkomst van Christus onzen Heer, den „Middelaar der menschen", maar ook „den Koning van het hemelsche hof", wien „Engelen en Machten en Krachten onderdanig zijn". En zoo keert hier, naar St. Thomas woord, in dezelfde orde de dank der schepselen tot God terug, in welke ook God zijne gunsten aan zijne schepselen schonk, namelijk door middel van Christus, Gods zoon en der wereld Heiland! In eeuwige, blijde jubelzangen verheffen de Engelen Gods zich tot zijn troon ! En nu smeeken wij, in deemoedig weten onzer eigene ongenoegzaamheid, dat ook onze lofaanbidding moge samenklinken met hun Gode welbe- (') Niet door angst, maar door bewondering van Gods oneindigheid. hagelijk Trisagion ('), namelijk met den jubileerenden triumfzang (2) der Engelenscharen aan de H. Drievuldigheid. Zij herhalen dan, en wij met hen, het onvergankelijk lied van hemelsche aanbidding, „rollende den galm van driemael heiligh elckandren toe" in hun: Sanctus, sanctus, sanc- Heilig, heilig, heilig is de tus Dominus Deus Sa- Heer, de God derheerschabaoth. Pleni sunt coeli et ren ! Hemel en aarde zijn vol terra gloria tua. Hosanna in van uwe glorie! Hosanna in excelsis. Benedictus, qui ve- den hooge! Gezegend Hij, die nit in nomme Domini. Ho- komt in den naam des Heesanna in exelsis. ren. Hosanna in den hooge! Als weleer het juichende Israël, kan hier de Kerk de blijde komst verheerlijken van Hem, die na ettelijke oogenblikken te midden der zijnen zal verblijven. De altaarkus en het kruisteeken des priesters, begeleiden met de ons reeds bekende bedoelingen den zin dezer woorden. Het zijn de inleidingen tot den CANON (»), den liturgischen gebeden-kring vol majestueuze schoon- m n6' "driem"al-heiliS" Cnsagion) richt zich tot de drie goddelijke Personen. . L ve""sch,IIende benamingen geven de hooge waarde aan, waarop de oude h urgie dezen enge.en-zarg heeft gesteld: trisagion, hymnus seraphicus iti^r?' .rUS trrrhaliS enfc Het trisaSion *>"*« «* de woorden van door H ? / tW aan 117 PSaIm °ntIeend enui'de huldiging van Christus door de Joden, bij zijne intrede te Jeruzalem (Matth. 21.) '3' he' griekSCh: regel' richtsnoer'is de onveranderlijke gebeden- d!kw,rf ^ K !5„Van !' "®anctus ' str'kt genomen tot aan het „Pater N'oster" ; dikwerf ook gebezigd voor het geheel, van het „Sanctus" tot het einde. De oorsprong en tegenwoordige omkleeding is zeer oud en eerbiedwaardig; voor meer dan 1300 jaren werd de vorm vastgesteld. Paus Gregorius I (590-604) is de laatste, welke eemge woord-veranderingen - en slechts geringe - heeft aangebracht. HET H. MISOFFER. * heden, waarin de toon doorklinkt van het „hoogepriesterlijk gebed des Heeren". Alle ernstig overdenkenden zijn immer geroerd geweest door dien geest van hulpbehoefte, ootmoed, liefde en aanbidding, welke er waait door deze hoopvolle smeekingen en aangrijpende ceremoniën. Hij is samengesteld uit woorden van den Zaligmaker, uit tradities der Apostelen, uit liefde-uitingen eeniger heilige Pausen: in den waardigsten zin dus, de gebeden der Kerk bij uitnemendheid. Alles is stil! Zoo ook ging de hoogepriester van het Oude Verbond, door niemand vergezeld, het Heilige der heiligen binnen; gelijk Mozes „sprak hij alleen met zijn God, en de Heer antwoordde hem". Ook de priester wordt niet gehoord, biddend de wonderbare beden van den Canon der h. Misse; hernieuwend de nooit te begrijpen Gods-daad van Jezus' eindeloos liefde-offer. Geruischloos gaat de eeredienst voort; de priester spreekt thans niet meer in wederkeerig beurtgebed tot zijn volk; want hij alleen is gewijd tot offeraar „in naam der Kerk"; hij alleen mag hier in het innigste zieleverkeer omgaan met zijn Heer en zijn God! Als een geheimzinnige sluier ligt, naar mystiek bedoelen, de zwijgzaamheid uitgebreid over deze „gesloten gaarde" en „verzegelde bron" der „goddelijke mysteriën"; want het geldt thans — gelijk de Vaderen zich uitten — de „geheimen van den Godsdienst", of het „gebed der gebeden" of „de handeling der heilige verborgenheid", welke onuitspreekbaar en ondoorschouwbaar, door den „plaatsbekleeder van den goddelijken Opperpriester" zullen worden voltrokken. Voorwaar, „de Heer is in zijn heiligen tempel; dat voor zijn aangezicht zwijge geheel de aarde!" Ook de mystiek gaf hare verklaring. Zij zag in die liturgische stilte het eindeloos, alles verdurend geduld van het „Lam, dat ter slachtbank geleid werd"; want naar de eenparige liturgische meeningen, — door Paus Innoc. III zeer breed ontwikkeld — is „de Canon de mystieke voorstelling van het lijden onzes Heeren" (repraesentatio passionis Domini). Hierom hield ook oudtijds de priester gedurende den geheelen loop des Canons de armen in kruisvorm uitgestrekt, waardoor hij in persoon en houding den Goddelijken Gekruiste (*) symbolisch afbeeldde. Tot dezelfde herdenking wekken tevens de vele kruisen!*) op, die de priester voortdurend vormt; welke ceremoniën beduiden, dat hij a. of aan de stoffelijke offerspijzen, vóór de konsekratie, zijn priesterlijken zegen schenkt, l>. of zijn eerbied, liefde en geloof, nu reeds betuigt, aan dien goddelijken Heiland, welke weldra, na de konsekratie, op den altaar onder ons verschenen zal zijn. (:t) De vijf volgende gebeden vormen de naaste voorbereiding hiertoe. Weder wendt zich de priester het eerst tot God den hemelschen Vader, door Christus, den hoogsten, goddelijken Offeraar, terwijl hij spreekt het — in drie geledingen gedeelde — „offergebed", aanvangend met het (') Diaken en subdiaken plaatsen zich achter den priester: symbool van het vluchten der apostelen bij het lijden des Heeren. (2) Over de kruisen zie men bladzijde 33. Door S. Thomas (Summa 3. 83. 5) worden de mis-kruisen in negen kategorieën verklaard. (3) Volgens eene, niet verplichtende bepaling moet er vóór de konsekratie een derde, de zoogenaamde sanctus- of konseiratiekaars worden ontstoken, welke de komst of de aanwezigheid van Christus, het „Licht des Hemels" figuurlijk — tot na de kommunie — afbeeldt. BEURONER KUNSTSCHOOL. HET H. KRUISOFFER (DE H. MIS) DE REDDING DER GELOOVIGE ZIELEN GEBED VOOR DE KERK. («) canon-begini.rttbr, uit een chfis- misboek; 140 eeuw; rome. tUtTl Filium tuum Dominum nostrum supplices rogamus ac petimus, uti accepta habeas et benedicashaec^ dona, haec •£■ munera, haec-j'sancta sacrificia illibata, in primis quae tibi offerimus pro Ecclesia tua sancta catholica: quam pacificare, custodire,adunare, et regere digneris toto orbe terrarum, una cum famulo tuo Papa nostro N. et Antistite nostro N. et omnibus orthodoxis atque catholica: etapostolica: fidei cultoribus. ('•) Voor zeer uitvoerige verklaringen der gebeden van den Canon,"zie men in de „literatuur" de werken van: Bellarminus, LeBrun, Benedictus XIV, Bona, Gihr enz. (!) „Wij", want de priester bidt in naam van de geheele Kerk van Christus. P) Velen verklaren deze uitdrukkingen op de volgende wijze: „giften", die wij door Gods goedheid ontvingen, „gaven", welke wij in ootmoed aan God aanbieden, „offeranden", welke bestemd zijn om tot het h. Lichaam en Bloed des Heeren te worden gekonsekreerd. Tot U dan, allergenadigste Vader, smeeken en bidden wij (3) in ootmoed, door Jezus Christus, uwen Zoon, onzen Heer: dat Gij moogt aanvaarden en zegenen deze giften (8), deze gaven, deze heilige vlekkelooze offeranden, welke wij U opdragen bovenal voor uwe heilige, katholieke Kerk, opdat Gij haar in vrede gelieft te bewaren, beschutten, vereeren en besturen over geheel de aarde, te zamen met uwen dienaar, onzen Paus N. en onzen Bisschop N. en ook voor alle rechtgeloovigen en belijders onzer katholieke en apostolische leer. Aandringend smeekt de priester: hij verheft handen en oogen tot zijn God; doet beide weer dalen; buigt zich diep ter neer; doet de in gebedvorm gevouwen handen op den altaar rusten; strekt ze later weer ten hemel uit; teekent vervolgens de offerspijzen met het kruis. Het zijn alle zichtbare symbolen van gebed en van wijdenden zegen. Na die liefdevolle verzuchtingen voor de geheele broederschap — voor de gansche, „katholieke" Kerk in haar onbegrensden omvang — houdt de priester zijn „memento", voor wien het h. Offer wordt opgedragen, voor de vele hem dierbaren ('), voor allerlei belangen, ook voor zich zeiven en de aanwezigen, de medeofferaars van zijn priesterlijk sakrificie in het: GEBED VOOR DE LEVENDEN. Memento, Domine, fa- Gedenk, o Heer, uwe mulorum, famularumquetua- dienaren en dienaressen N. rum N. & N., & omnium en N. en allen, hier aancircumstantium, quorum tibi wezigen, wier geloof door fides cognita est, & nota U gekend en wier godsdevotio: pro quibus tibi of- vrucht U niet verborgen is, ferimus, vel qui tibi offerunt voor wie wij dit prijsoffer hoe sacrificium laudis, pro opdragen of die dit zelve se suisque omnibus, pro re- aanbieden voor zich en voor demptione animarum sua- al de hunnen, voor de redrum, pro spe salutis & inco- ding hunner zielen, voor de lumitatis sua:, tibique red- verwachting van hunne (2) zadunt vota sua a^terno Deo, ligheid en van hun behoud (!) In de eerste tijden waren zelfs dyptieken, kleine iweebladige tafeltjes in gebruik, waarop naamlijsten van levenden en gestorven waren geschreven, die de celebrant in den Canon herdacht. Zij werden te dezer plaatse door den diaken aan het volk voorgelezen. (2) ,,Zaligheid" heeft betrekking op de eeuwige goederen, „behoud" op de tijdelijke en lichamelijke. vivo & vero. en die aan U, eeuwigen, levenden en waren God, hunne beloften (*) opdragen. Het is de bede van en voor de ledematen van hetzelfde Godsrijk, dat op aarde strijdt en in den hemel de glorie wint. Die troostvolle eenheid brengt de liturgie geleidelijk tot de volgende oratie, welke zich richt tot de „Heiligen Gods", onze voorgangers weleer en onze voorsprekers thans, door de Kerk als hare bemiddelaars aangeroepen in: DE GEDACHTENIS DER HEILIGEN. Communicantes, & memoriam venerantes, in primis gloriosa: semper Virginis Maria; Genitricis Dei & Domini nostri Jesu Christi; sed & beatorum Apostolorum ac Martyrum tuorum, Petri & Pauli, Andrea:, Jacobi, Joannis, Thoma;, Jacobi, Philippi, Bartholomjei, Mattha;i, Simonis & Thaddan, Lini, Cleti, Clementis, Xysti, Cornelii, Cypriani, Laurentii, Chrysogoni, Joannis & Pauli, Cosma: & Damiani & omnium Sanctorum tuorum: quorum meritis precibusque Wij, leden van één gemeenschap, vieren ook de gedachtenis, inzonderheid (a) der glorieuze, altijd maagdelijke Maria, Moeder van onzen God en Heer Jezus Christus, en mede van uwe gelukzalige Apostelen en Martelaren, Petrus en Paulus, Andreas, Jacobus, Johannes, Thomas, Jacobus, Philippus, Bartholomeus, Matheus, Simon en Thadeus, Linus,Cletus, Clemens, Xystus, Cornelius, Cyprianus, Laurentius, Chrysogonus, Johannes en Paulus, Cosmas en Dam ia-, (i) Beloften zijn hier de goede voornemens en verlangens om God te dienen. (*) „Inzonderheid" der vlekkelooie Moeder-Maagd, die „heiliger is dan de Cherubs, heiliger dan de Serafs — gelijk de H. Ephrem zich uitdrukt — en onvergelijkbaar verheerlijkt is boven geheel het hemelsch Hof". concedas, ut in omnibus nus (x) en van alle uwe protectionis tuae muniamur heiligen, door wier verdienauxilio. Per eundem Chris- sten en voorbiddingen, Gij turn Dominum nostrum. ons wilt verleenen, dat wij in Amen. alle dingen onder de schutse uwer bescherming mogen beveiligd zijn. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. In krachtig vertrouwen op hunne voorspraak gaat de priester, naar Jezus' goddelijken wil, het „vlekkeloos offer" aan de Godheid toebrengen, ter uitdelging van 's menschen zondenschuld. Den offeraar van het Oude Verbond gelijk, breidt hij de handen uit over de aanwezige gaven (brood en wijn); hierdoor in symbolen beteekenend, dat de schuldenlasten der wereld worden overgedragen op het aangeboden offer. Aldus wordt de ritueele symboliek van het oude, joodsche sakrificie in hare hoogste zinnebeelding gekerstend, want weldra zal de priester zijn Heiland mogen aanbidden, in de letterlijkste waarheid, als het goddelijk „Offerlam, dat de zonden der wereld op zich heeft geladen". Want waar geene menschelijke boetepleging bij machte zou zijn, om 's hemels gerechtigheid te voldoen, daar heeft Gods dierbare Zoon zich zeiven tot zoen-offer gegeven en vernieuwt zijn Sakrificie van Golgotha telken dage op het heilig offer-altaar onzer roomsche Kerk ! Aldus bidt de priester bij de (*) Dit gebed bevat behalve de namen der H. Maagd, die der twaalf Apostelen en van eenige Martelaren, namelijk: der eerste Pausen Linu^, Cletus, Clemens, ook van: Xystus en Cornelius, van den Bisschop Cyprianus en den diaken Laurentius, en van vijf leeken; die allen in de derde en vierde eeuw te Rome bizonder werden vereerd. HANDOPLEGGING EN ZEGENING. Hanc igitur oblationem servitutis nostrae, sed et cunctae familiai tuae, quaesumus, Domine, utplacatusaccipias: diesque nostros in tua pace disponas, atque ab a:terna damnatione nos eripi, et in electorum tuorum jubeas grege numerari. PerChristum Dominum nostrum. Amen. Wil dan dit offer van ons, uwe dienaren (^.alsmede van uwe geheele gemeenschap goedgunstig aanvaarden, o Heer; en leid onze dagen in uwen vrede en wil ons aan de eeuwige verwerping ontrukken en tellen onder de schare uwer uitverkorenen. Door Christus onzen Heer. Amen. En thans alle voorgaande gebeden vereenigend, herleidt hij die tot een laatste liefde-verzuchting aan den hemelschen Vader, en geeft zijn priesterlijke ZEGENING. Quam oblationem tu, Wij smeeken U, o God, Deus, in omnibus quassumus, doe deze offergave in alles benefdictam, adscrip-J-tam, ra"ftam, rationabilem acceptabilemque facere digneris, ut nobisCor-J*puset Sanfguis fiat dilectissimi Filii tui Domini nostri Jesu Christi. Deze laatste smeekbede gezegend, ons toerekenbaar, voor U geldend, bezield en aanneembaar zijn, opdat zij ons (ten heil) (a) moge worden het Lichaam en Bloed van uwen zeer geliefden Zoon, onzen Heer Jezus Christus. — vóór de h. Konsekratie — wordt begeleid door een vijfvuldig vormen van het h. kniisteeken over de offerspijzen. Welke is hier de beteekenis ? (!) Door „dienaren" worden de priesters verstaan, door het daarop volgende „uwe geheele gemeenschap", de aanwezige geloovigen; volgens anderen de geheele h. Kerk. (2) Namelijk: „opdat zij moge strekken tot ons voordeel, tot het geestelijk voedsel onzer zielen." Dom Guéranger. a. Die symbolieke ceremonie verkondigt de vijf heilige wonden, waaraan de goddelijke Gekruiste zich op den doodsberg ten offer bracht, b. of spreekt — naar Bonaventura's mystieken uitleg — van de vijf zinnen des lichaams, waarin Christus voor de zonden der menschheid zijn smartenvol lijden doorstond. c. Tot een nog meer bepaalde aanwijzing, worden ervan die vijfvuldige kruisteekenen drie tegelijkertijd over de twee offeranden gevormd en de beide andere, afzonderlijk, én over de hostie, én over den wijn. De eerste drie-reeks is, op mystische gronden, een verheerlijkende aanduiding der h. Drie-eenheid, door wier inwerking de konsekratiewoorden hunne goddelijke vervulling erlangen; de beide andere kruisen belijden in hunne kerkelijke beeldspraak het glorieuze dogma van het roomsche geloof, dat het „voedsel der menschen" (brood en wijn) gaat worden tot een „Gods-spijze voor de ziel"- DE KONSEKRATIE. De onmetelijk verhevene oogenblik is aangebroken; het offerbrood en de offerwijn zullen door de sakramenteele woorden van Christus, veranderd worden in het aanbiddelijk Lichaam en Bloed des Heeren! De h. Konsekratie is, gelijk we reeds zagen, de eigenlijke, eucharistische offerdaad, eenzelvig met die des Kruises; zij is de immer vloeiende bronwel der levensgenaden voor de ziel. „Gescheiden" is de Konsekratie des broods van die des wijns; het is dezelfde, maar onbloedige scheiding van Christus' goddelijk Lichaam en Bloed, gelijk zij weleer met onduldbare smarten plaatsgreep op den pijnlijken „Berg des Lijdens". De pr. herhaalt in stillen eerbied het Evangelie-bericht van het goddelijk liefde-geheim (recitative), maar tevens oefent hij zijn priesterlijk offerambt uit, uitverkoren als hij is, tot plaatsvervanger van zijn goddelijken Zaligmaker; of, naar de meer verheven uitdrukking van St. Thomas: „hij spreekt in den persoon van Christus zeiven" (formaliter, significative). Was Christus de eenige Offerpriester bij het Laatste Avondmaal, thans is Hij de onzichtbare Opper-Offeraar, die zijn wondervol sakrificie, door hand en mond van zijn zichtbaren dienaar, den Priester, opdraagt. „Hij zelf Aertspriester is, En offert door stadthouders op der aerde". waarmee Vondel zich op St. Ambrosius kon steunen: „Het is Christus zelve, welke hier door zijn priester, de sakramenteele woorden zegt". De persoon van den priester verdwijnt, de plaatsvervanger des Heeren handelt. Nu zal het ook duidelijk zijn, waarom de Kerk aan deze verhevene ceremoniën niet het karakter van een harer roerende gebeden leende, maar dat van een heilig, een goddelijk drama: deel voor deel nabeeldend die eerste Konsekratie van den hoogen Opper-Offeraar in de zaal van het Laatste Avondmaal. Want de priester neemt — gelijk Christus zelve nam — het brood in zijne handen; heft ook zijne oogen ten hemel; zegent eveneens de offer-hostie en spreekt dezelfde, hoogheilige woorden van Christus na. Kortom, hij herhaalt in alles de offer-handeling van zijn goddelijk Toonbeeld, en konsekreert, in den naam zijns Heeren, het brood tot het godmenschelijk Lichaam des Verlossers. Christus is tegenwoordig op den altaar! De priester is de eerste, die in aanbidding nederknielt en zijn dierbaren Meester de volle hulde brengt als zijn God. Achtergebleven is slechts de gedaanteschijn van brood, omhullend met een mystieken sluier de stralende schittering van den God der onsterfelijke majesteit. Dan hejt hij de heilige Hostie tot het volk omhoog: a. opclat ook zij allen, „medeofferaars" met hem, den „Koning der Liefde" in dankbaarheid huldigen. b. Tevens — in mystische toespeling op het oude Testament — wordt hierdoor het Gods-offer den Hemel aangeboden, gelijk ook Israëls priesters hunne sakrificies ophieven naar Jehovah; welke offers niets meer dan een zwakke voorafschaduwing waren van deze vervolledigende, goddelijke vervulling. c. Een andere, mystieke verklaring, wendt het oog onmiddellijk naar het „Kruisoffer des Heeren", waar het misoffer de heilige vernieuwing van is. Zij beschouwt in dat licht, de opheffing der h. Hostie als de letterlijke, zichtbare voorstelling van „Christus' verhooging" aan het hout des Kruises, welke de Apostel aanbiddend verkondigt. Dan, gelijk bij de h. Hostie, wordt verhalend en tevens met sobere bewegingen afbeeldend — de Konsekratie van het h. Bloed des Heeren voltrokken. Hoe is hier alles de nederigste eenvoud, terwijl God zelve zal nederdalen in de handen van zijn priester! Slechts ettelijke woorden voldoen voor Gods liefde, om die onbegrijpelijke wonderdaad te stellen der wezensverandering van het brood en den wijn in het h. Lichaam en h. Bloed van Jezus Christus! Wij zien herhaald het grootsche, meest sobere verhaal der wondere schepping: „Het zij licht'' en het wondere licht was geschapen; of die verhevenste aller mededeelingen — óók slechts enkele woorden groot — welke de tallooze mirakelen insloot der Menschwording van den Zaligmaker: „En het Woord is vleesch geworden". Dat goddelijk Woord, de Zaligmaker zelve, is na de Konsekratie in ons midden en „gaat zich wegschenken, zoo zegt de H. Joh. Chrys., als het eigendom van een ieder, die Hem wil ontvangen". Onder beide gedaanten — onder den slechts uitwendigen vorm van brood en wijn — rust de Christus thans op zijn altaar, met goddelijke en menschelijke natuur, met ziel en lichaam; niet meer lijdbaar gelijk weleer, maar glorieus, gelijk Hij in den hemel verheerlijkt wordt aanbeden. Vóór de priester die heilige sakramenteele woorden der Konsekratie spreekt, reinigt hij duim en wijsvinger der beide handen, hetgeen kerkelijke schrijvers als een vermaning tot de geestelijke reinheid des priesters verklaren. Want „hoe zuiver moeten die handen zijn, zoo zegt Thomas a Kempis, hoe rein die mond, hoe heilig dat lichaam, hoe smetteloos dat hart van den priester, tot wien de Schepper der zuiverheid zoo dikwerf binnengaat". Dan zegt de Plaatsvervanger van den Godmensch de krachtwerkende woorden der h. Konsekratie, welke luiden : Qui pridie quam patere- Die aan den vooravond tur, accepit panem in sanctas van Zijn lijden, het brood ac' venerabiles manus suas: nam in Zijne heilige en eer- Si: elevatis oculis in ccelum, ad "te Deum Patrem suum omnipotentem, tibi gratias agens bene *J» dixit, fregit, deditque discipulis suis, dicens: Accipite, & manducate ex hoe omnes: HOC EST ENIM CORPUS MEUM. Simili modo, postquam coenatum est accipiens et hunc praeclarum calicem in sanctas ac venerabiles manus biedwaardige handen en de oogen ten Hemel geheven tot U, Zijn almachtigen Vader, U dank brengend, dit zegende, brak en Zijnen Leerlingen gaf, zeggende: Neemt en eet hiervan allen, want DIT IS MIJN LICHAAM. Op gelijke wijze nam Hij na het offermaal ook dezen volheerlijken kelk in Zijne heilige en eerbiedwaar- suas, item tibi gratias agens, dige handen; U wederom benefdixit, deditque discipu- dankzeggend, zegende Hij lis suis, dicens: Accipite dien, gaf hem zijnen Leer- et bibite ex eo omnes : lingen, terwijl Hij sprak: hic est enim calix sangu1nis Neemt en drinkt allen mei, novi et aeterni testa- hieruit, want: menti: mysterium fidei: qui dkzk is de kelk mijns bloeüs pro vobis et pro multis ek- van het nieuwe en eeuwige f undetur inremissionem pec- verbond. het mysterie des catorum. geloofs, hetgeen voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergiff enis der zonden. Het h. Sakrificie is voltrokken ! De Konsekratie toch, de wezensverandering (transsubstantiatie) der goddelijke offers is tegelijkertijd: de voortbrenging, opdraging en slachtoffering (productio, oblatio et immolatio) van het h. sakrificie der Misse. De tweedeelige Konsekratie (van het brood en den wijn) is de mystieke, smartelooze bloedvergieting van het goddelijk Kruislam, wiens hoogheilig Bloed in de wreedste werkelijkheid gescheiden werd van zijn goddelijk Lichaam op den Golgotha. Een zeer verwante beteekenis hiermede, bezit de Opheffiug (elevatie) der beide sakramenteele gedaanten,'gelijk wij boven reeds bespraken. In beeldelijke handeling is zij de zinlijk waarneembare „verhooging van Christus op het kruis van Golgotha , waarlijk de zichtbare „verkondiging van den dood des Heeren". De Zaligmaker is tegenwoordig! Stemt het niet volledig samen met het christelijk gevoel — al sprak zich de Kerk er niet over uit — wanneer h. Vaders ons leeren dat thans: „de hemelsche bewoners neerdalen onder ons" dat „de engelen (J) omstuwen den troon van het Lam", dat zij in allerhande vormen, de meening van St. Chrysostomos onderschrijven: „De engelen omgeven in die plechtige oogenblikken den priester Gods; zij omkringen den altaar, vereerend Hem, die daar als offer nederligt!" Geheel naar hun hart zong ook Broeres lied van aanbidding (*): „God is met ons! en wij omringen Met d'engelenrei den troon van 't licht!" Thans zijn het oogenblikken van eene zich wegschenkende liefde. Jezus, de eindelooze, barmhartige God, heeft zijn lijdens-offer vernieuwd voor ons: Hier bid! Laat 'tuur u niet ontglippen: De wonde bloedt... Zet uwe lippen Aan dit voor u doorstooten hart! Ken 't verblijden Van het lijden, Drink de goddelijke smart!" (3) Haec quotiescumque fe- Zoo dikwerf gij dit doen ceritis, in mei memoriam zult, zult gij hetdoen te mijner facietis. gedachtenis, waarmede de goddelijke Zaligmaker zijne eigene handeling tot toonbeeld aan Kerk en Priester stelde. En gelijk Hij zich voor zijn zoendood aan zijn hemelschen Vader aanvertrouwde, zoo wijdt ook de priester Hem „de vernieuwing van dat offer" toe, in zijne OPDRACHT AAN GOD DEN VADER. Unde et memores, Do- Daarom, o Heer, geden- (*) Vele liturgisten spreken ook van één Offer-En^el, in verband met het Canon-gebed: „Supplices", waarin over „den heiligen Engel" (per manus sancti angeli) geleerd wordt zii blz. 98. (*) Broere. Dithyrambe op het Allerheiligste. mine, nos servi tui, sed et plebs tua sancta, ejusdem Christi Filii tui Domini nostri tam beatae passionis, nee non et ab inferis resurrectionis, sed et in coelos gloriosae ascensionis: offerimus praeclarae Majestati tuae de tuis donis ac datis Hostiam puram, Hostiam -J-sanctam, Hostiam immaculatam, Panem sanctum vitae aeternae, et Calicem •}" salutis perpetuae. Supra quae propitio ac sereno vultu respicere digneris: et accepta habere, sicuti accepta habere dignatus es munera pueri tui justi Abel. et sacrificium Patriarchae nostri Abrahae, et quod tibi obtulit summus sacerdos ken zoowel wij, uwe dienaren, als uw toegeheiligd volk het zaligende lijden (J) van denzelfden Christus, Uwen Zoon, onzen Heer, gelijk ook zijne Verrijzenis uit de dooden en zijne glorieuze Hemelvaart en wijden wij aan Uwe luisterrijke Majesteit van uwe eigene giften en gaven een zuiver offer toe, een heilig offer, een vlekkeloos offer : het heilige brood des eeuwigen levens en den kelk van onvergankelijk heil. Wil (op dit offer) met genadigen en genegen blik nederschouwen en het welwillend tot U opnemen, gelijk (2) Gij U gewaardigd hebt, goedgunstig te aanvaarden de gaven van uwen gerechten dienaar Abel (3) (!) Wij herdenken door de h. Konsekratie het Lijden van Christus, want zij is eene onbloedige vernieuwing van zijn goddelijk zoenoffer; zijn Verrijzenis, daar Christus „levend" aanwezig is en zijne Hemelvaart, daar Hij „verheerlijkt" tegenwoordig is onder iedere gedaante. • (2) De vergelijking richt zich niet tot het offer van het Oude Testament, als had dit een hoogere waarde, maar tot het geloof en den eerbied, waarmede de genoemden hunne sakrificies aan God hebben gebracht. (3) Deze offers zijn naar Paus Innocentius de volmaaktste voorafbeeldingen van het Offer des Nieuwen Verkonds: Abel, de offeraar, door zijn broeder gedood ; Abraham, die zijn welbeminden zoon ten offer brengt; Xlelchisedech, de Koning des vredes, opdragend zijn onbloedig offer van brood en wijn. tuus Melchisedech, sanctum en het sakrificie van onzen sacrificium, immaculatam Aartsvader Abraham en het hostiam. heilige, vlekkelooze offer, hetgeen Uw Hoogepriester Melchisedech heeft opgedragen aan U. Kan er dan ooit sprake zijn, dat het h. Misoffer niet aangenaam zijn zou voor het aangezicht des Vaders ? Christus zelf is immers het waarachtig Offerlam en dus steeds eindeloos dierbaar aan het hart van zijn hemelschen Vader. Maar ziet, ook de priester heeft zijn deel in de Offer-handeling. Mede-offeraar in 's Heeren naam en kracht, gevoelt hij zich verdeemoedigd door die nooit op waarde te schatten machtgeving, en overstelpt door die ontzaglijke genadewerking, bidt hij in zelf-geringschatting, dat God welgevallig moge aanvaarden ook sijne h. Misse, ofschoon slechts hij haar heeft opgedragen; gelijk Hem weleer behagelijk zijn geweest, de offeranden zijner Vrienden : Abel, Abraham en Melchisedech. Vervolgens smeekt hij, dat de reine handen van den „heiligen Engel ook zijti sakrificie mogen opvoeren tot het verheven altaar der Godheid, opdat allen, die deel hebben aan dit Offer, bedauwd worden door den leventelenden zegen des hemels. Zoo mag hij bidden, want hij is de gewijde bedienaar van het „reine offer, het zuivere offer" des goddelijken Gekruisten ; hetgeen hij in symbolische gebaren beduidt door het vijfmalig vormen van het kruisteeken. Zietdaar den zin van het nu volgende smeekgebed : Supplices te rogamus, Deemoedig vragen wij omnipotens Deus, jube haec U, almachtige God, laat dit perferri per manus sancti (offer) door de handen van HET H. MISOFFER. - uwen heiligen Engel (!) op uw verheven altaar (2), voor het aanschijn uwer goddelijke Majesteit worden opgevoerd, opdat allen, die deelhebben (s) aan dezen heiligen offerdisch en het hoogheilig Lichaam en Bloed van Uwen Zoon ontvangen, met de volheid van hemelzegen en genade worden verzadigd. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Biddend deze beden heeft de priester — reeds in de eerste oratie na de Konsekratie — aan zijn geloof en liefde tot den Gekruiste door symbolische gebaren van vijfvuldige kruisteekenen nog hoogere, liturgische wijding geschonken. Men heeft zich hier het vroeger reeds meegedeelde voor den geest te roepen, dat de kruisteekenen na de Konsekratie van geheel onderscheiden beduidenis zijn dan er vóór. Want a. toewijding noch zegening kan hier de Kerk be- (i) Men heeft onder „den heiligen Engel", den „Engel des Gebeds" (Tob. 12) verstaan; anderen noemen hier den H. Michael of een der aartsengelen als hemelsche offer-wachters bij de h. Misse. Veel grond heeft ook de verklaring, die „angelus sanctus". als: God den H. Geest vertaalt, den Medewerker in het goddelijk liefdemysterie der h. Misse; ook deze, welke in den „Angelus magni consilii", den Zaligmaker zeiven begrijpt. (*) Dit verheven gebed spreekt van een tweevoudig altaar: het aardsche, waaraan wij deel hebben en het mystieke, uit de Apocalyps, het „gouden altaar, dat voor den troon van God is opgericht" in den hemel. <3) De Kerk gedenkt hier in het bizonder degenen, die — geheel naar haren geest — onder de h. Misse met den priester komnuniceeren, wijl zij dan in vollen zin de „rrede-ofleraars" zijn van het h. Offer. Angeli tui in sublime Altare tuum, in conspectu divina: Majestatis tua:: ut quotquot ex hac altaris participatione, sacrosanctum Filii tui Corpus & Sanguinem sumpserimus, omni benedictione ccelesti & gratia repleamur. Per eundem Christum Dominum nostrum. Amen. doelen, want de bron aller zegening, God de Heer, is zelf aanwezig. b. Deze kruis-ceremonie symbolizeert dan ook een plechtig herdenken aan den kruis-dood van den Christus op Golgotha, c. of wel, een mystieke belijdenis van ons geloof aan de tegenwoordigheid des Gekruisten, te meer daar het „vijfvuldig" herhalen op de vijf h. Wonden des Zaligmakers heenduidt. Het gebed wordt vervolgd voor de aanwezigen, maar niet enkel voor hen alleen. De priester viert het h. Offer „in naam der Kerk", en deze is de algemeene, de eindeloos liefhebbende Moeder, welke hare zorgen aan alle hare kinderen wijdt. En deze zijn vele: zij strijden op aarde of gloriëeren in den hemel, maar ook zij lijden in de plaats van boete, het Vagevuur; ook die duizenden smartende, vaak vergeten zielen, zij blijven onze hulpbehoevende Broeders en Zusters in de eenheid van het h. Kruis des Heeren: „Zielen van al die gestorven zijn eens, lijdende Kerke van Christus, vol rouwen, 't is door het kruis, dat wij hebben gemeens, en met u ook op den Hemel betrouwen!" (') Volgens aloud, liturgisch gebruik, gedenkt dan de priester na de aanwezigen, alle nog boetende afgestorvenen in het algemeen en tevens eenige (2) in het bizonder, vervolgens de geheele Kerk van Christus op aarde en de — bij de wording dier oratie — meest (') Guido Gezelle. (') Oudtijds werden immer en vaak zeer lange lijsten van afgestorvenen voorgelezen, welke men aanbeval in het h. Misoffer. bekende Heiligen Gods, die allen als bloedgetuigen belijdenis hebben afgelegd van hun geloof. Zoo is dan in de eenheid van den goddelijken Meester de geheele Kerk in hare drie staten (op aarde, in het Vagevuur en den Hemel) in het hoogheilig Offer van aller Heiland vereenigd. Ook vóór de Konsekratie riepen wij onze broederen, de Heiligen, aan, om hulp en voorspraak tot het waardig voltrekken van het h. Misoffer ; thans, er na, kunnen wij steunen op de kracht van het h. Sakrificie en mogen zelfs op deelgenootschap hopen met Gods uitverkoren Vrienden in het eeuwige Paradijs. De liturgie drukt dit alles hoopvol uit in de volgende MEMENTO-GEBEDEN, Memento etiam, Domi- Gedenk (]) ook, o Heer, ne, famulorum famularumque uwe dienaren en dienaressen tuarum N. & N., qui nos prae- N. N., die ons geteekend cesserunt cum signo fidei & door het kruis, zijn vooruitdormiunt in somno pacis, gegaan en thans sluimeren Ipsis, Domine, & omnibus in de rust des vredes. in Christo quiescentibus, lo- Wil, o Heer, hun en cum refrigerii, lucis& pacis, allen, zoo smeeken wij, die ut indulgeas, deprecamur. in Christus zijn ontslapen, de Per eumdem Christum Do- plaats van verkwikking, van minum nostrum. Amen. licht en van vrede verleenen. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Bij den naam „Christus" is een hoofdbuiging voorgeschreven, waarin men : (i) „Memento" beteekent hier: herdenking, gedachtenis. Voor de Konsekratie plaatste de Kerk de „gedachtenis der levenden", daar zij deelgenooten konden zijn van het h. Offer; na de Konsekratie stelde zij die „der dooden", wijl op hen de vruchten van anderer Sakrificie slechts kunnen worden toegepast. a. door een ceremonie zag afgebeeld, dat de Zaligmaker zijn goddelijk hoofd stervend ter zijde neeg. b. Anderen begrepen deze handeling — in verband met den tekst der oratie — als een mystieke zinspeling op het nederdalen van Christus tot de afgestorvenen, hun brengend de zoolang afgesmeekte verlossing door zijn smartelijk zoen-offer. In een zinrijke aaneenschakeling, verbindt de liturgie deze bede voor de afgestorvenen aan de oratie voor ons levenden, die echter aan onze overleden Broeders zoo spoedig gelijk zullen zijn door den dood : Nobis quoque peccatori- Gewaardig U, ook aan bus famulis tuis, de multitu- ons, zondaren (*), vertrou- dine miserationum tuarum sperantibus, partem aliquam et societatem donaredigneris cum tuis sanctis Apostolis et Martyribus: cumjoanne, Stephano, Matthia, Barnaba, Ignatio, Alexandro, Marcellino, Petro, Felicitate, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnete, C;ecilia, Anastasia, et omnibus Sanctis tuis, intraquorum nos consortium, non a:stimator meriti, sed veniae, qua;- wend op den overvloed uwer ontfermingen, eenig aandeel en gemeenschap te schenken met uwe heilige Apostelen en Martelaren, met Johannes, (2), Stephanus, Mathias, Barnabas, Ignatius, Alexander, Marcellinus, Petrus, Felicitas, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnes, Csecilia, Anastasia en alle uwe Heiligen, tot wier samenzijn wij smeeken te worden toegelaten door (*) Deze woorden „Ook aan ons zondaren" (Nobis quoque peccatoribus), zijn de eenige in den Canon, welke de priester met eenigszins luide stem spreekt: symbool van openlijke verootmoediging. (8) Behalve Joannes den Dooper, noemt hier de Kerk 7 mannelijke en 7 vrouwelijke Martelaren, die van de eerste tot aan het begin der 4e eeuw, hun bloed voor Christus hebben vergoten. sumus, largitor admitte. Per- U, niet wegende onze verChristumDominumnostrum. diensten, maar vrijgevig aan ons kwijtschelding verleenende. DoorChristusonzenHeer. Geen „Amen" volgt thans, gelijk immer gebruikelijk; want de Kerk zet hare oratie tot Christus en de H. Drievuldigheid voort in een diepzinnig lied van eere (doxologie). Het is het plechtig slotgebed van den Canon luidend: Per quem ha:c omnia, Door Wien Gij, o Heer. Domine semper bona creas, al dit goede (*) immer voortsanctitficas.vivifficas^enef brengt, heiligt, bezielt,zegent dicis et praestas nobis. Per en mededeelt aan ons. Door ip^sum, et cum ipi'so, et in Hein en met Hem en in ip^so est tibi Patri fomnipo- Hem zij U, o almogende tenti, in unitate Spiritus Vader, in de eenheid met sancti omnis honor et gloria, den h. Geest, alle eer en Per omnia saeculaszeculorum. verheerlijking door alle eeuwen der eeuwen. In een paar bondige trekken beschrijft thans de liturgie den goddelijken zin van het h. Misoffer, want Christus is tegenwoordig op het altaar als: Heiligmaker der ziele, als Schenker van aardsche goederen, als Verheerlijker van Godes majesteit; waarlijk is Hij ons verschenen, tot: „Middelaar tusschen God en de menschen". Het begeleidende ceremonieel omlijnt tegelijkertijd de zinbeteekenis nog scherper, door het vormen van (!) Op leer vele wijzen werd „al dit goede" verstaan. Volgens een der voornaamste verklaringen, beteekent die uitdrukking: het goddelijk Lichaam en Bloed, uit de stoffelijke offergaven van brood en wijn gekonsekreerd; want deze worden „voortgebracht" als stoffelijke zaken, daarna „geheiligd" door de Offer ande, „bezield" door de h. Konsekratie, „gezegend", wijl zij zegen „mededeeler." in de h. Kommunie. het teeken onzer verlossing, namelijk het kruis. En zelfs driemalen kruisteekent de priester het h. Lichaam en Bloed. Niet met de bedoeling eener kerkelijke wijding, a. maar als eene roemrijke belijdenis, dat de volheid aller zegenkrachten, Jezus Christus, hier in waarheid wordt aanbeden; b. tevens ter zichtbare getuigenis, 'gelijk Paus Benedictus XIV leeraart, dat in het goddelijk liefde-mysterie der h. Misse „hetzelfde Lichaam en hetzelfde Bloed wordt opgedragen, gelijk eens aan het Kruis van Golgotha". c. En nog hooger verheft de Kerk hare gewijde symboliek door een vijfvuldig kruisteeken te vormen met de H. Hostie zelve, in dankbaar herdenken aan de vijf goddelijke wonden, de steeds geopende bronnen van der wereld zaligheid. Dit geschiedt op deze wijze: d. de kruisen worden gevormd driemaal (') over den kelk, waarin Jezus' h. Bloed, dus Christus zelve, rust: „door Wien" (als Middelaar), „met VVien" (als tweede persoon der h. Drievuldigheid), en „in VVien" (als één in goddelijke natuur) alle roem aan God, alle heil aan den mensch is bereid. e. Buiten den kelk worden de kruisteekenen tweemalen herhaald, als een symbolische hulde van aanbidding aan God den Vader en God den h. Geest; immers: I. door de inwerking der geheele h. Drievuldigheid wordt het h. Misoffer voltrokken, waardoor tevens II. de hoogste glorie aan den drie-éénen God wordt gebracht, daar de h. Misse niet anders is dan de vernieuwing van Christus' goddelijk eerherstel. 0) Als zinnebeelden, volgens Paus Innoc. III, eener drievoudige kruisiging vnn Christus: de folteringen des lichaams, de smarten der ziel, het medelijden des harten met de zondaren. „Amen" zegt thans het volk (de misdienaar) luid, tot volledige instemming met alle, de stille, heilige handelingen, vervat in den thans geëindigden Canon. III. DE KOMMUNIE. Dit derde gedeelte voegt het slot aan de h. Misse en maakt het h. Offer volledig. Wij weten immers, dat de h. Eucharistie zoowel „spijsoffer" als „offerspijs" is. Is nu door de h. Konsekratie het goddelijk Lam voor ons geslacht, dan zou het h. Misoffer onvoleindigd zijn, wanneer dat hoogheilig „offermaal" niet werd genuttigd, minstens door den celebreerenden priester; weleer ook door alle aanwezenden (1). Het christelijk gebruik van de „geestelijke kommunie" (3) der geloovigen, welke plaats heeft tezelfder tijd als de sakramenteele kommunie des priesters, wijst naar die oude zeden der eerste christenen terug. De kerkelijke liturgie heeft die priesterlijke kommunie met een reeks der aandoenlijkste gebeden omringd; hierbij doet het „Onze Vader" als een overgang dienst, op dezelfde wijze, gelijk wij reeds vroeger bij de praefatie met betrekking tot den Canon hebben bemerkt. „Zoo zult ge bidden" heeft Christus ons geleerd en (*) Zoo veelvuldig waren deze algemeene kommuniën, dat in vele gemeenten der Oude Kerk de Diaken te dezer plaatse aan de niet-kommuniceerenden het teeken tot vertrekken gaf in zijn: „qui non communicat det locum", „die niet kommuniceert, verlate zijn plaats". Vervolgens sprak hij waarschuwend, dat geene met doodzonden beladenen de h. kommunie mochten ontvangen, in zijn: „Sancta sanctis", „Het Heilige voor de heiligen". (*) „Als men, na het berouw o\rer zijne zonden en de liefde tot Christus opgewekt te heoben, hartelijk naar de vereeniging met Hem verlangt, dan doet men eene geestelijke kommunie". Dankelman en Wijnen. aldus durft de priester tot God als zijn „Vader" spreken in het volheerlijk „Pater Noster", dat in zijn vier eerste smeekingen de eer der Godheid gedenkt en in zijne drie laatste om verzadiging aller aardsche hulpbehoeften vraagt. Als inleiding: Oremus. Praeceptis salutaribus moniti, et divina institutione formati, audemus dicere: Laat ons bidden. Door uwe heilbrengende voorschriften aangemaand en door uwe goddelijke onderrichting gevormd, wagen wij te zeggen: PATER NOSTKR. Pater noster, qui es in Onze Vader, die in de coelis, sanctificetur nomen hemelen zijt, geheiligd zij tuum; adveniat regnum uw naam. Laat ons toekotuum; fiat voluntas tua, sic- men uw rijk. Uw wil geut in coelo et in terra, schiede op de aarde als in Panem nostrum quotidianum den hemel. Geef ons heden da nobis hodie; et dimitte ons dagelijksch brood. En nobis debita nostra, sicut et vergeef ons onze schulden, nos dimittimus debitoribus gelijk wij vergeven onzen nostris; et ne nos inducas schuldenaren. En leid ons in tentationem. niet in bekoring. D. Sed libera nos a Maar verlos ons van den malo. kwade. P. Amen. Amen. De laatste bede — vrijwaring van het kwaad — herhaalt de mis-liturgie met vertrouwvollen aandrang in de volgende, breedere uitwerking (embolismus): Libera nos, quaesumus, Wij bidden U, o Heer, Domine, ab omnibus malis wil ons bevrijden van alle praeteritis, praesentibus et kwaden, van verledene, tegen- J woordige en toekomstige en verleen ons genadiglijk door de tusschenkomstder heilige, glorierijke, immer maagdelijke Moeder Gods Maria en tevens uwer gezaligde Apostelen Petrus, Paulus en Andreas en van alle uwe Heiligen, den vrede in onze dagen, opdat wij, gedragen door den bijstand uwer ontfermenis, én van alle zonde immer gevrijwaard én tegen alle kwelling mogen beveiligd zijn. Door denzelfden Christus, onzen Heer, die met U leeft en regeert in eenheid met God den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen. Vrede en liefde! De hoofdtonen van dit en der volgende gebeden! De priester heeft met de pateen zich zeiven gekruisteekend; een symboliek van hope, om ook zijn deel te mogen verwerven van dien vrede, waarnaar ieder menschenhart haakt. Daarna drukte hij een kus — zinnebeeld van liefde en vereering — op de pateen, als geestelijke huldiging van dit „nieuwe graf', dat zal dragen Christus „den Vorst des vredes", die „door het bloed zijns kruises den vrede geschonken heeft aan al, wat op de aarde of in de hemelen is". Tot voorbereiding der priesterlijke Kommunie is reeds bij de slotwoorden der vorige oratie een reeks van futuris; et intercedente beata et gloriosa semper Virgine Dei Genitrice Maria, cum beatis Apostolis tuis Petro et Paulo, atque Andrea, et omnibus Sanctis da propitius pacem in diebus nostris ut ope misericordiae tuae adjuti, et a peccato simus semper liberi et ab omni perturbatione securi. Per eumdem Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. Qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Amen. gewichtige f1), ritueele ceremoniën aangevangen, waarvan wij vooreerst hebben te verklaren de: BREKING DER H. HOSTIE. Deze beteekenisvolle handeling geschiedt in navolging van den goddelijken Insteller, die, naar algemeen Joodsch gebruik, ,,het brood brak en verdeelde". Ook de inwendige beteekenis der h. Misse, wij herhalen het, is behalve een offer ook een eucharistisch offermaal; oudtijds werd zelfs de h. Mis genoemd met de toen dikwerf gebezigde en aan de Schriftuur ontleende zegswijze van: „broodbreking" (fractio panis). De h. Hostie wordt in drie deelen gescheiden; hetgeen niet zonder mystiek inzicht (2) geschiedt: n. De ceremonie drukt namelijk, naar der Vaderen verklaring, den geweldigen kruisdood uit van Hem, die „gewond en ontvleesd was", die „om onze zonden geslagen werd en verbrijzeld". b. Tevens is het „breken des broods" het zichtbaar beeld van het h. Sakrament als goddelijke „offerspijze", wijl in het geheele Oosten deze wijze van verdeelen als gebruik was aangenomen. c. Eveneens ontwikkelden zich ook uit de drievoudige deeling der h. Hostie onderscheidene, mystieke omschrij- (*) De „breking der h. Hostie" en het „vereenigen van een gedeelte met het h. B.oed is een kerkelijke ceremonie, welke onder doodzonde is geboden. (2) Wij bemerken hier, gelijk in onze voorrede, dat eenige liturgische handelingen door noodzakelijke omstandigheden van allerlei aard historisch zijn ontstaan, maar desniettemin reeds van overouden datum om geheel andere, mystieke bedoelingen met de liturgie der Kerk verbonden bleven. De oostersche liturgie scheidde de h. Hostie in vier deelen, de Mozarabische in negen, de Kerk van Rome steeds in drie: waarvan er een tot bewaring bestemd was tot aan de volgende h. Misse, een ander voor de zieken en gevangenen, het derde voor de h. kommuniën der geloovigen. vingen, in betrekking b. v. tot de h. Drievuldigheid of tot den drievoudigen arbeid in Christus leven van: Leeraar, Offeraar en Stichter. d. Buitendien ontstond er allengs een meer algemeen gevolgde verklaring, welke in dit werkelijk Lichaam des Heeren (de h. Hostie) een toespelling zag op het „mystieke Lichaam van Christus", namelijk zijne h. Kerk, en wel in haren drievoudigen staat, als: strijdend, lijdend en overwinnend. Pax f Domini sit f sem- De vrede des Heeren zij per vobis'j'cum. immer met U, zegt de celebrant en vormt met een partikel (deel) der h. Hostie drie kruisjes over den kelk, als wilde hij zienderoogen doen verstaan, dat de zoete vrederust slechts wordt verworven door het smartelijk Kruis van Hem, die „het Evangelie des vredes" heeft verkondigd, en „den mensch door dat Kruis verzoend heeft met zijn God . In mystieken samenhang met deze „bieking des broods", volgt dan onmiddellijk de VEREENIGING VAN HET H. LICHAAM EN BLOED, doordat de priester een deel der h. Hostie tot het h. Bloed in den kelk doet nederdalen ('), wat in symbolische vormen de waarheid verzinnebeeldt, dat onder beidt' gedaanten, dat zelfs onder elk deel van ieder, de ccne en geheele Christus onverdeeld tegenwoordig is. Want wél zijn zij beide mystisch gescheiden, maar de geheele Persoon van Christus verblijft levend en glorieus in ieder der gedaanten, en zoo is met het h. Lichaam ook het h. Bloed (per con- (i) „Deze vereeniging geschiedt: i" om te leeraren, dat Christus' h. Lichaam niet bestond «onder zijn h. Bloed en omgekeerd; 2» dat het ééne sakrament ontstaat uit twee elementen van brood en wijn; 3» dat deze vermenging afbeeldt den terugkeer der Ziel in het Lichaam van Christus . Durandus. r' •«•'Mi comitantiam) in de h. Hostie verbonden en op gelijke wijze het h. Bloed met het h. Lichaam in den kelk. „Dat vleesch, dat bloet, hoewelze in mercken schelen, Zijn 't zelve, en niet te scheiden, noch te deelen. Al breeckt men 't merck, noch breeckt het lichaam niet." f1) De bezielde liefde tot het h. Misoffer deed bij heilige schrijvers immer de meest godvruchtige en dichterlijke overeenkomsten zoeken en vinden. Vooral zag men hier, op het voorbeeld van Paus Benedictus XIV, een scherpzinnige, mystieke vergelijking met de h. Konsekratie. Gelijk deze namelijk, het h. Lichaam scheidt van het h. Bloed en daarmede den sakramenteelen offerdood (scheiding van Ziel en Lichaam) uitdrukt, zoo symbolizeert de „hereeniging van beide" de glorieuze opstanding ten leven van „het Lam, dat dood was en eeuwig regeert". Dat beide, offerdood en opstanding, ons — gelijk de volgende verzuchting bidt — de bronnen mogen zijn ter zaligheid: Ha;c commixtio et con- Deze vereeniging en wij- secratioCorporisetSanguinis ding(2) van het h. Lichaam Domini nostri Jesu Christi en Bloed onzes Heeren Jezus fiat accipientibus nobis in Christus gedije ons, die het vitam aïternam. Amen. ontvangen, ten eeuwigen leven. Amen. (1) Vondel, Altaergeheimenissen. (2) Niet licht is de verklaring van dit woord „consecratio", hetgeen wij hier door „wijding" vertalen. Op zeer vele wijzen beproefden de liturgisten den zin te verduidelijken. Zeer velen onder hen spreken van een „wijding", wanneer een zaak een nieuwe, zinnebeeldige beteekenis verkrijgt. Dit is hier het geval. Zoo het h. Lichaam en Bloed des Heeren in gescheiden toestand den Dood van Christus beteekenen, dan drukken zij ook door hunne vereeniging zijne Opstanding uit, gelijk wij hiervoor reeds hebben vermeld. Bellarmir.us e. a. vertalen .consecratio" aldus: „Deze vereeniging van het gekonsekreerde Lichaam en Bloed..." ■ Het „eeuwige leven", waar de Kerk om bidt, is weer niet anders dan de gulden vrede in ons hemelsch vaderland. Kan het ook anders? Waar de priester door de h. Kommunie den „God van vrede en liefde" in zijne ziel zal doen nederdalen, daar is zijn vurige verzuchting noodzakelijkerwijs een bede om den vrede des harten. Voortdurend — van het „Pater Noster" af tot aan de h. Kommunie — herhaalt de celebrant die heilige verlangens naar den „vrede Gods", welks hoogste vorm de zondeloosheid is. Richtte zich de priester gedurende de h. Misse steeds tot den hemelschen Vader, van nu af wendt hij zich onmiddellijk tot God den Zoon, dien hij vóór zich aanschouwt op het altaar, dien hij dra mag binnenleiden door de poorten zijner ziel; daartoe bereidt hij zich voor in de VREDE-GEBEDEN. Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat \\ eg- peccata mundi, miserere no- neemt de zonden der wereld, bis ontferm u onzer. Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat weg- peccata mundi, miserere no- neemt de zonden der wereld, bjs ontferm u onzer. Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat weg- peccata mundi, dona nobis neemt de zonden der wereld, pacem. geef ons den vrede" Lam Gods! Christus is waarlijk het Lam Gods, dat voor ons geslacht werd en zegevol het leven heeft hernomen. a. Tot wien zal dan de priester meer vertrouwvol (i) In rouw- ol requiem-missen bidt hier de priester: „dona eis requiem „geel haar de rust." om deernis en ontferming kunnen smeeken, nu hij gaat aanzitten aan „het koningsmaal van het Lam?" Zoo dit woord reeds uit zich zelf het karakter draagt van onschuld en reinheid, van goed- en rechtvaardigheid (Luc. 10), dan is het uiteraard — nog buiten de onmiddellijke, schriftuurlijke (!) toepassing op den Christus — het natuurlijk zinnebeeld van Hem, die zich onschuldig en heilig (Hebr. 7.), vrijwillig en onderworpen (Matth. 26) den offerdood had toegewijd en dien zachtzinnig en sprakeloos (Matth. 26) heeft geleden. b. Buitendien vergoot het „goddelijk Kruislam" zijn heilig bloed op dag en uur, waarop in Jeruzalems tempel de offerlammeren geslacht werden. c. Hiermee wordt de volste vervulling gebracht aan de voor eeuwen tot Israël gesproken beloften, waarin werd voorzegd, dat het offer-lam des Ouden Verbonds in heerlijker zin zou worden vervangen door het „Lam Gods" der Nieuwe Wet, dat „geslachtofferd zal worden, dat verzoenen zal door zijn dood, dat geen vlekken heeft en zachtmoedig lijdt, dat den vrede heeft en den vrede geeft." In nog duidelijker bewoordingen, breidt de priester de laatste vrede-bede uit: Domine JesuChriste, qui Heer Jezus Christus, die dixisti Apostolis tuis: Pacem tot uwe Apostelen gespro- relinquo vobis, pacem meam ken hebt: „Den vrede laat do vobis, ne respicias pee- ik u, mijnen vrede geef ik cata mea, sed fidem Eccle- u," aanzie niet mijne zonden, siaetuae; eamque secundum maar het geloof uwer Kerk voluntatem tuam pacificare en wil haar volgens uwen et^ coadunare digneris. Qui wil in vrede en eendracht f1) Zoo noemt reed, alleen de H. johannes in de Apocal. ongeve^dertg malen den Zaligmaker als het „Lam". vivis et regnas, Deus, per bevestigen. Gij, die leeft en omnia saecula saecu-lorum. regeert, God, door alle eeuAmen. wen der eeuwen. Amen. En weer hetzelfde bedoelt hier, in beeldende handeling, de liturgische vredekus. De kus op het altaar (Christus en de Heiligen symbolizeerend), en de kus (J) of omarming van celebrant en assistenten, zij verzinnelijken den wederzijdschen vrede-band tusschen den goddelijken Meester en de zijnen, en tevens — als gevolg hiervan — de onderlinge liefde van alle de Broederen in het ééne geloof. Het oog gevestigd op den Goddelijken Zaligmaker, verwacht de priester de komst zijns Heilands. Thans spreekt hij niet als machtbezittend vertegenwoordiger der geheele Kerk, maar enkel in eigen persoon, als hulpbehoevende sterveling, die zijn Heer en God gaat ontvangen in de h. Kommunie en slechts in den nederigsten ootmoed van zijne onwaardigheid getuigen kan: Domine Jesu Christe, Fili Dei vivi, qui ex voluntate Patris cooperante Spiritu sancto per mortem tuam mundum vivificasti; libera me per hoe sacrosantum Corpus et Sanguinem tuum ab omnibus iniquitatibus meis et universis malis, et fac me tuis semper inhaerere mandatis, et a te nunquam Heer Jezus Christus, Zoon van den levenden God, die naar den wil des Vaders onder medewerking van den H. Geest, door uwen dood aan de wereld het leven hebt geschonken, maak mij door dit hoogheilig Lichaam en Bloed vrij van alle mijne ongerechtigheden en van alle kwaad en doe mij uwe ge- (') Ter overbrenging van den vredekus gebruikt men de pateen of een gouden tafeltje (instrumentum pacis, osculatorium), waarop het beeld van den Verlosser is ingesneden. In ons middelnederlandsch sprak men van: vrede-, of paes-tafel en paes-berd. FOTOGR. FRANZ HANFSTANGL (MUNCHEN.) STEINLE. DEGRAALTEMPEL : HET H. SAKRAMENT DES ALTAARS VERBINDT HEMEL EN AARDE. separari permittas. Qui cum eodem Deo Patre et Spiritu sancto vivis et regnas Deus in saecula sa;culorum. Amen. boden ten allen tijde aanhangen en gedoog toch niet, dat ik ooit van U worde gescheiden. Gij, die met denzelfden God den Vader en den h. Geest leeft en regeert, God in de eeuwen der eeuwen. Amen. .L>an gaat nij voort in denzelfden geest en toon: Perceptio Corporis tui, Laat het nuttigen van Domine Jesu Christi, quod uw Lichaam, o Heer Jezus ego indignus sumere prae- Christus, hetgeen ik niet- sumo, non mihi proveniat waardige waag te ontvangen, in judicium et condemna- mij niet tot oordeel en ver- tionem; sed pro tua pietate werping strekken, maar moge prosit mihi ad tutamentum het mij door uwe goeder- mentis et corporis et ad tierenheid een behoed- en medelam percipiendam; qui heilmiddel zijn naar ziel en vivis et regnas cum Deo lichaam: die leeft en heerscht Patre in unitate Spiritus met God den Vader in de sancti Deus per omnia sae- eenheid des h. Geestes, God, cula saeculorum. Amen. in alle eeuwen der eeuwen. Ten slotte: Amen. Panem coelestem acci- Het Hemelbrood zal ik piam et nomen Domini ontvangen en den naam invocabo. mijns Heeren aanroepen. DE NUTTIGING. De priester knielt neder — een laatste zinnebeeldige handeling van aanbidding — dan slaat hij driemaal met de rechterhand op de borst — de linker draagt de h. Hostie en zegt in geloovig vertrouwen den hoofdman van Kapharnaum na: HET N. MISOFFER. g fotogr. franz hanfstangl (munchen.) steinle. degraaltempel: het h.sakrament des altaars verbindt hemel en aarde. separari permittas. Qui cum eodem Deo Patre et Spiritu sancto vivis et regnas Deus in saecula saeculorum. Amen. Dan gaat hij voort in d Perceptio Corporis tui, Domine Jesu Christi, quod ego indignus sumere praesumo, non mihi proveniat in judicium et condemnationem; sed pro tua pietate prosit mihi ad tutamentum mentis et corporis et ad medelam percipiendam; qui vivis et regnas cum Deo Patre in unitate Spiritus sancti Deus per omnia saecula saeculorum. Amen. Ten slotte: Panem coelestem accipiam et nomen Domini invocabo. boden ten allen tijde aanhangen en gedoog toch niet, dat ik ooit van U worde gescheiden. Gij, die met denzelfden God den Vader en den h. Geest leeft en regeert, God in de eeuwen der eeuwen. Amen. enzelfden geest en toon: Laat het nuttigen van uw Lichaam, o Heer Jezus Christus, hetgeen ik nietwaardige waag te ontvangen, mij niet tot oordeel en verwerping strekken, maarmoge het mij door uwe goedertierenheid een behoed- en heilmiddel zijn naar ziel en lichaam: die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid des h. Geestes, God, in alle eeuwen der eeuwen. Amen. Het Hemelbrood zal ik ontvangen en den naam mijns Heeren aanroepen. DE NUTTIGING. De priester knielt neder — een laatste zinnebeeldige handeling van aanbidding — dan slaat hij driemaal met de rechterhand op de borst — de linker draagt de h. Hostie — en zegt in geloovig vertrouwen den hoofdman van Kapharnaum na: HET H. MISOFFER» 8 Domine, non sum dig- Heer, ik ben niet vvaar- nus, ut intres sub tectum dig, dat Gij binnentreedt onmeum; sed tantum die verbo, der mijn dak; doch spreek et sanabitur anima mea. slechts een woord en mijne ziel zal gezond zijn. Als laatste voorbereiding schenkt hij zich zeiven den kruis-zegen met het goddelijk Lichaam van zijn gekruisten Heiland en spreekt: Corpus Domini nostri Het Lichaam onzes Hee- Jesu Christi, custodiat ani- ren Jezus Christus, beware mam meam in vitam aeter- mijne ziel ten eeuwigen nam. Amen. leven. Amen. De priester nuttigt het h. Lichaam. Geroepen tot het bruiloftsmaal van het Lam, mag hij zien en smaken hoe zoet de Heer is! Gevonden heeft hij in waarheid, dien zijn ziele bemint. Hij is de uitverkorene: de „Christusdrager", die zijn goeden Heiland mag omsluiten in zijn hart en zóó innig, vol en vurig is die vereeniging, dat hij „leeft in Christus en Christus leeft in hem". „Wat dan", zoo jubelt zijn geest in dankbaar erkennen: Quid retribuam Domino Wat dan zal ik den pro omnibus, quae retribuit Heer tot vergelding schenmihi r Calicem salutaris ac- ken, voor alle de weldaden, cipiam et nomen Domini die Hij mij bewezen heeft? invocabo. Laudans invocabo Den heilsbeker zal ik ophefDominum et ab inimicis fen en aanroepen zal ik den meis salvus ero. naam mijns Heeren. Lof¬ prijzend zal ik smeeken tot mijnen Heer en zekerzal ik zijn tegenover mijne vijanden. Eenige oogenblikken van aanbidding! Weer knielt hij terneder, vereerend 's Heeren goddelijk Bloed; zegent zich zeiven in kruisvorm met den offerkelk en nuttigt het zoenbloed van den goddelijken Gekruiste, vurig verzuchtend: Sanguis Domini nostri Dat het Bloed onzes Jesu Christi custodiat ani- Heeren Jezus Christus mijne mam meam in vitam aeter- ziele ten eeuwigen leven nam. Amen. beware. Amen. Onder beide gedaanten van brood en wijn heeft de priester gekommuniceerd, gelijk hij onder die twee vormen had gekonsekreerd. Het goddelijk gastmaal is genoten (*); als offer en als spijze is Christus én opgedragen én genuttigd op zijn hoogepriesterlijk altaar. a. In het Oude Verbond werd Jehovah door het verterend offervuur gezinnebeeld. Waren de offerstukken door den priester bestemd om te vergaan in den laaien brand, dan droegen zij den naam van „spijzen Gods" of „vuurspijzen des Eeuwigen". Maar ziet, in het Nieuwe Testament wendt Jezus' liefde de verhoudingen om. Hij eischt niet langer 's menschen boete-offer, maar belaadt zich zeiven met hun zondeschuld; Hij vraagt een sakriftcie tot verzoening en biedt tevens zich zeiven tot aller Kruisoffer aan! De oude „spijzen Gods", verwezen tot het stoffelijk „offervuur der synagoge", deed Hij tot „hemelspijzen" worden, maar nu brandend door het vuur zijner eigene goddelijke liefde in het h. offer der Misse. (i) Niet zelden gaan de geloovigen, naar den vollen geest van het h. misoffer en naar den nadrukkelijken wensch der h. Kerkvergadering van Trente, met den priester ter kommunie; oudtijds was dit standvastige regel. Hier is ook de plaats, zoo al niet voor de sakramenteele, dan toch voor de geestelijke kommunie aller aanwezigen. Bij de kommuniën der eerste tijden ontvingen de mannen de h. Hostie in de rechterhand, de vrouwen ontvingen haar op een linnen doek, „dominicale" genoemd, wijl deze het Lichaam des Heeren (Dominus) had te dragen. Ook mochten de geloovigen zelve, vooral in de bange dagen der eerste vervolgingen, de h. Hostie in hunne huizen bewaren. Vele oorzaken deden de Kerk tot terugneming dezer gunsten besluiten. b. En ook deze ontzaglijke „verborgenheden des geloofs" zijn weer de symboliek voor een hoogere bestaansorde geworden. Treedt Christus op aarde door de h. Kommunie in de allerinnigste gemeenschap (Communio) met den christen, dan zal dit een mystieke „voorsmaak zijn van de glorie der toekomst", wanneer 's menschen eigen wezen door én in én met Christus, op door ons niet te bevroeden wijze, nog eindeloos inniger, bovennatuurlijk en onscheidbaar, met de Godheid zal vereenigd zijn (unio mystica). c. In een meer letterlijk-mystieke toepassing heeft de h. Kommunie — het nederdalen in het hart van priester of leek — de beteekenis van: nederlegging van Christus in het „nieuwe graf"; of herinnert aan het eucharistisch liefdemaal des Zaligmakers met zijne Jongeren te Emmaus. NA DE NUTTIGING. Daar Christus tegenwoordig is in elk, zelfs in het kleinste deel der h. Hostie en in iederen druppel van het h. Bloed, moeten naar liturgisch voorschrift, de partikels op corporale of patena nauwkeurig verzameld; tevens is het een verplichting om den kelk zorgvuldig door wijn te zuiveren en daarna 's priesters vingeren —welke de h. Hostie hebben aangeraakt — door water en wijn. Inmiddels bidt de celebrant: Quod ore sumpsimus, Laat ons, o Heer, hetDomine, pura mente capia- geen wij met den mond mus: et de munere temporali hebben genuttigd, met een fiat nobis remedium sempi- reinen geest ontvangen: en ternum. doe ons uit deze tijdelijke gave een heilmiddel geworden voor de eeuwigheid. Corpus tuum, Domine, Dat uw Lichaam, o Heer, quod sumpsi, et Sanguis, hetgeen ik heb genoten en quem potavi, adhaereat visce- uw Bloed, dat ik heb gedronribus meis, et praesta, ut in ken, zich met mijn binnenste me non remaneat scelerum vereeneenverleen.dat er geen macula, quem pura et sancta zondevlek blijve in mij, herrefecerunt Sacramenta, qui vormd door het reine en heivivis etc. lige Sakrament, die leeft, enz. Slechts zeer beknopt is de liturgie in de dankzegging na de h. Kommunie, daar de Kerk de ontboezemingen der ziel tot den Zaligmaker aan het godvruchtig gevoel van iederen priester in het bizonder aanvertrouwt. Volgens de kerkelijke bepalingen worden er gelezen: de,,communio" en de „postcommunio": beide, naar aard van den feestdag, steeds veranderende gebeden. De eerste is een antifoongebed, een verkort overbijfsel van een meer uitvoerig psalmgezang, dat de kommuniën (vandaar de naam) der geloovigen begeleidde. De „postcommunio" is een aanroeping van den feestheilige en beantwoordt aan de vroeger genoemde en soortgelijke gebeden, namelijk de „collecta" en „secreta" (blz. 58 en 77); de inhoud is dankzegging en aanbeveling. Het misboek is reeds naar de epistel-zijde overgedragen : symbool, volgens vele liturgisten, van het wederkeeren tot Israël van hetzelfde h. Evangelie, hetgeen zijne voorvaderen weleer hebben verworpen (bladz. 57). HET EINDE. De priester kust het altaar, waarop de Zaligmaker is geofferd; hij wendt zich tot het volk, uitsprekend den kerkelijken wisselgroet, waardoor priester en geloovigen in zoo innig, liturgisch verkeer vereenigd zijn gebleven en kondigt het slot J) der h. Misse aan: (*) Althans op de feestdagen, waarop het blijde „Gloria" is verkondigd; op de meer droeve, kerkelijke boete-dagen — wanneer de geloovigen tot een Dominus vobiscum. De Heer zij met u. D. Et cum spiritu tuo. En met uwen geest. Ite, missa est. Gaat, het offer is vol- D. Deo Gratias. bracht. Gode zij dank. Nog een laatste daad van toewijding (J) aan de h. Drievuldigheid — een slot-samenvatting van geheel het offer (2) — en de priester kust daarna den altaar, als symbool der mystieke vereeniging met zijn Heiland, die thans in zijne ziele leeft. Dan wendt hij zich, — gelijk ook de Zaligmaker aan het einde van zijn aardsch leven — tot de schare der geloovigen en zegent hen ten afscheid met het teeken des Gekruisten. rlaceat tibi, sancta Irinitas, obsequium servitutis meae et praesta ut sacrificium quod oculis tuje Majestatis indignus obtuli, tibi sit acceptabile, mihique, et omnibus pro quibus illud obtuli, sit, te miserante, propitiabile. Per Christum Dominum nostrum. Amen. Dat U moge behagen, o H. Drievuldigheid, de huldiging van mij, uw dienstknecht en wil verleenen, dat het offer, hetgeen ik nietwaardige voor het aangezicht uwer majesteit heb voltrokken, aan U welbehagelijk zij en dat het door uwe goedertierenheid barmhartigheid voortgezet gebed (der „kerkelijke uren") werden uitgenoodigd — luidde het: „lienedicamus Domino". „Laat ons den Heer zegenen"; na „requiem-missen: „requiescant in pace", „dat zij rusten in vrede." De archaeologische grond, waarom op boetedagen en in rouwmissen de formuul van „Ite missa est" niet werd gezegd, is, althans volgens Hefele: Beitrage, dat na de requiem-diensten nog de gebeden voor de afgestorvenen (absolutis ad tumbam) volgden en dat, ook op de boetedagen, nog onderscheidene gebeden moesten verricht worden; in beide gevallen kon aan de geloovigen het oogenblik van vertrekken alsdan nog niet worden aangekondigd. (') In latere eeuwen ingevoegd. (!) Namelijk als eere-, dank-, smeek-, zoen-offer. Benedicat vos omnipotens Deus, Pater et Filius et Spiritus sanctus. Amen. verwerve voor mij en hen, voor wie ik dit (offer) heb opgedragen. Door Christus onzen Heer. Amen. Dat u zijn zegen schenke: de almachtige God, de Vader en de Zoon en de H. Geest. Amen Ten slotte — althans in de meeste gevallen (J) — het hoog-verheven: BEGIN DES EVANGELIES VOLGENS DEN H. JOHANNES. In principio erat Verbum, & Verbum erat apud Deum, & Deus erat Verbum. Hoe erat in principio apud Deüm. Omnia per ipsum facta sunt; & sine ipso factum est nihil. Quod factum est, in ipso vita erat, & vita erat lux hominum: & lux in tenebris lucet, & tenebra: eam non comprehenderunt. Fuit homo missus a Deo, cui nomen erat Joannes. Hic venit in testimonium, ut testimonium perhiberet de lumi- In den beginne was het Woord (2) en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alles is door Hetzelve geworden, en buiten Hetzelve is niet één ding geworden. Wat geworden is, daarin was het Leven, en het Leven was het Licht der menschen. En het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis nam Het niet aan (8). Er stond een mensch op, van Gods wege gezonden. (') Gemeenlijk op de Zondagen, tevens op eenige andere tijden — in liturgisch verband met den kerkelijken kalenderdag — door een ander Evangelie vervangen. Wij ontleenen deze vertaling aan de uitgave der Apol. Ver. P. C. (*) Het Woord, (namelijk: God de Zoon) was „in den beginne", dit is van alle eeuwigheid. „Alles is door Hem gemaakt": Hij is namelijk de Schepper cn „het Leven" zelf en de kennis of „het Licht". (®) De „duisternissen" zijn de zonden, waardoor het verstand verblind ehet hart ontzenuwd wordt. J ne, ut omnes crederent pei illum. Non erat ille lux, sed ut testimonium perhiberet de lumine. Erat lux vera, qua; illuminat omnem hominem venientem in hunc mundum. In mundo erat, & mundus per ipsum factus est, & mundus eum non cognovit. ■In propria venit, & sui eum non receperunt. Quotquot autem receperunt eum, dedit eis potestatem filios Dei fieri, his qui credunt in nomine ejus: qui non exsanguinibus, neque ex voluntate carnis, neque ex voluntate viri, sed ex Deo nati sunt. Et Verbum caro factum est, & habitavit in nobis: &vidimus gloriam ejus, gloriam quasi Unigeniti a Patre, plenum gratiae & veritatis. • Zijn naam was Joannes. (') Hij kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht (-), opdat allen door hem zouden gelooven. Hij was het Licht niet, maar om van het Licht te getuigen. Dit was het ware Licht, dat allen mensch verlicht. Komende in de wereld, was Het in de wereld. En de wereld is door Hem geworden, en de wereld erkende Hem niet. In het zijne (*) kwam Hij, en de zijnen ontvingen Hem niet. Maar zoovelen Hem ontvingen, hun gaf Hij vermogen, kinderen Gods te worden: hun, die niet uit bloed, noch uit des vleesches wil, noch uit des mans(4)wil, — maar uit God zijn geboren. En het Woord is vleesch geworden (5) eil Het heeft onder ons gewoond, en wij aanschouwden (i) Joannes De Dooper, de voorlooper des Heeren. (s) Christus, welke van zich kon getuigen. „Ik ben het Licht der wereld". 0 Zijn eigen volk, het verharde Israël. (4) Zij, die niet door een lichamelijke afkomst — gelijk de Joden lichamelijk stamden uit het door God verkoren volk — noch door dwang van anderen, maar door de geestelijke geboorte (der genade), tot kinderen Gods zijn geworden. (s) Christus is waarlijk God en Mensch. zijne heerlijkheid: heerlijkheid als van den Eeniggeborene uit den Vader, vol van genade en waarheid. D. Deo Gratias Aan God zij dank! Waarom de Kerk juist door dit Evangelie haar h. Misoffer eindigde. Wijl het een kort begrip vormt van geheel ons gelooven, aldus is het antwoord van Paus Benedictus XIV. Het wonderbaar verheffende Evangelie van den met een adelaarsvlucht opstijgenden Johannes, geeft belijdenis van de hoogste geloofswaarheden der Christen-leer, van: de H. Drievuldigheid, Schepping, God- en Menschheid des Zaligmakers, Leeraarsambt en Offerlijden des Heeren, den Offerpriester en de Offerspijs der h. Misse, welke de ziel en geheel het leven is van onzen volheerlijken, katholieken eeredienst. ZAAL VAN HET LAATSTE AVONDMAAL: t)E EERSTE CHRISTEN TEMPEL. ca VIERDE HOOFDSTUK. °° LITURGISCHE GEWADEN, KELK EN KELK-TOERUSTING. „De kleedijen in de kerk zijn gelijk de sieraden, de lessen en geschriften voor de geloovigen." Durandus. elijk in onzen hedendaagschen, kerkelijken eeredienst, zoo was het ook voorJ?$fj'ieen' zo° was ^et 0°^ 'n eerste wfShï'val christelijke tijden : men streefde immer ^-K ff «'IuI /Jb naar edelste en schoonste vormen voor bediening van het h. Sakri^'nFficie. De zanger der Altacrgeheimenissen spreekt ons, ook uit de dagen ZINGENDE MAAGDEN: . «• » t »..» > viniatuur vak fra brnidetto; van toen, over die kerkelijke gewaden FLORENCE! 15e HEUW. /. .1 1 (paramenten), versierd met: „borduursels, die van gout en zilver krsecken, en diamant en purper en scharlaken." (*) De behoefte, om het stoffelijke door iets geestelijks te bezielen, lag ook zoo ongedwongen in de richting van (!) Zijn tijdgenoot, Stalpaert van der Wiele, schreef uitvoeriger: „De albe is Herodes' rok, D' amict het oogverbondc jok, De stool, manipel, Sihortclband, De koorden, daer de Joodsche hand De Heer mee bon zoo menigmael. het vroeg-middeleeuwsche, frisch-werkende sentiment; van dat gemoedsleven zoo rijk en pittig, dat zich uitgoot over allen en alles; dat aan elk ding, uit eigen ziele-volheid, een levenden geest wist in te ademen, zoowel aan de voorwerpen van sierende kunst als aan die van het gewone, dagelijksche verkeer, en vóór alles, in hetgeen met geloof en godsdienst verband hield. Het was dan ook geheel naar aard en eisch, dat de middeleeuwsche liturgen bovenal in het ornaat van den priester — hetgeen uitsluitend onder het hoogheilig offer der Misse werd gedragen — één voortdurende toespeling zagen op den bitteren lijdensdood\an den eersten Offeraar, of wel, dat zij in die kerkgewaden vermanen hoorden aan celebrant en geloovige tot een heilige deugdsbctrachting. Te meer, wijl de Kerk zelve — gelijk wij gaan zien — aan de symbolische verklaring harer mis-paramenten richting en voorbeeld en zelfs liturgische wijding had geschonken. Dat ook de vóór-christelijke volkeren zich van een onderscheidende dracht bij hun cultus bedienden, beschouwen wij als bekend; dat, in het bizonder, de Jehovahdienst van Israël „gewaden van heerlijkheid" bezat, blijkt uit menige plaats der h. Schriften. De vaak gerezen vraag (*) naar den veronderstelden invloed der oud-testamentische paramentiek op het gewijde ambtsgewaad onzer h. Kerk, kunnen wij bij de beperkte omraming onzer studie, slechts even opstellen. (>) Dr. Hefele Reitragezur Kirchengesch., Archiiologie, Liturg., II, Tiibingen, 1864; Bock, Gesch. der liturg. Gewander, Bonn 1871; W. Marriott, Vestiarium Christian., Londen 1868; Krazer O. P., De apost. necnon antiquis liturgiis, Aug. Vind. 1786; Kraus, Real-Lex.; Gihr, das H. Meszopfer, Freih. 190a; Thalhofer, Liturg., Freib. 1887; Rohault de Fleury, La Messe, Paris 1894; J. Wilpert, Storia del vestiario, Roma 1891; Kaufmann, Handb. der christl. Archaeol., Paderb., 1905; Dc Joodsche priesterschap was gekleed in een geheel eigene tempeldracht, waarvoor Jehovah's verordeningen (*), de nauwkeurige aanwijzingen hadden verstrekt. Die plechtige dienst-gewaden bezaten buitendien zeer uitvoerige, symbolieke beteekenissen, welke door de middeleeuwsche liturgisten nog aangevuld en vervolgens op onze eigene, kerkelijke paramenten (2) werden toegepast. Dit geschiedde vooral met betrekking tot de voornaamste deelen van het hoogepriesterlijk ornaat, namelijk: de lange, wit-linnen tuniek of talaar (kethonet); den lendengordel, (abnet) met zijne purperen, karmozijnen en blauwe ornamentatie; het purper-blauwe opperkleed (meil) en de veelkleurige schouderbedekking (ephod). Dat deze een bepaalde gelijksoortigheid met onze liturgische gewaden vertoonen en eenige hunner — bij latere ontwikkeling — als voorafbeeldingen (prototypen) dienst hebben gedaan, heeft eene degelijke, wetenschappelijke waarschijnlijkheid. Wij kunnen echter deze belangrijke, historische zijde der kerkelijke gewaad-kunst thans niet verder in het licht brengen, evenmin als wij hier de bewijzen kunnen aan\oeren ten bate der volgende, door ons voorgedragen meening. Overeenkomstig de latere, archaeologische gegevens namelijk, is het niet aan te wijzen, dat de kerkelijke priesterdracht bij de h. Mis, in de eerste tijden der apostelen en hunner onmiddellijke opvolgers tot na de \ijfde eeuw, zich in wezen zou hebben onderscheiden van de plechtige statie-kleeding in het maatschappelijk leven der burgers te Rome. Zoo is b.v. de albe uit de witte teest-tuniek (tunica alba, poderis, talaris, camisia) der Romeinen tot een gewijzigd, liturgisch pleeggewaad aan- C-) Gelijk blijkt uit Levit., Exod., Num. (') Zie b.v. Summa theol. Thom. Aq.: i; a; q. 102; a, 5. genomen en uit het ruim-plooiende reis- of wandelgewaad, de „paenula , ontstond het kerkelijk-gewijde oppergewaad, (casula of planeta), namelijk onze hedendaagsche kazuifel. Evenwel vermeldt het Conc. van Trente, dat de liturgische kleedijen oorsprong nemen uit de „apostolische voorschriften en overlevering". Deze uitspraak — door latere historische vondsten nog bekrachtigd — heeft den zin, dat niet de aldaagsche kleeding (vestes communes), maar slechts eenige bepaalde drachten — en deze slechts in den waardigsten vorm —, als liturgisch werden aangenomen en tevens, blijkens oude, uitgevaardigde bepalingen, niet dan bij het vieren der h. Geheimen mochten gebezigd en daartoe op bizondere wijzen (met sierstrepen, clavus) werden geornamenteerd. Toen in den loop der tijden, de burgerlijke kleeding geheel van vorm wisselde, bleef zij door de Kerk voor haren heiligen dienst behouden. Haar oorspronkelijk karakter bewarend, werd zij tot een onderscheidende, liturgische dracht van den kerkelijken eeredienst, zoowel door de ritueele voorschriften van Rome, als door de zeer overdachte uitvoeringen der christelijke kunst. Beider ontwikkelingsgangen te volgen, hoe merkwaardig zij zich ook in de historie hebben vertoond, voert te verre buiten ons gekozen bestek; daar wij de algemeene richtingslijn hebben te volgen, langs welke zich de talrijke symbolieke verklaringen der kerkelijke gewaden (J) hebben bewogen. Ieder deel der liturgische kleeding bezit zijne symbolieke beduiding en niet zelden een meersoortige. Hiermede is evenwel niet beweerd, dat reeds het historisch (') Namelijk de niet-bisschoppelijke gewaden voor de h. Mis. Gelijk de hoogepriester in het O. V„ zoo heeft ook de Bisschop zijn specifiek ornaat. ontstaan die zinnebeeldige beteekenis aanbracht, want dit is, gelijk bij vele symbolieke ontwikkelingen, zeer vaak aan geheel andere oorzaken en doeleinden toe te schrijven. Maar eenmaal door de kerk voor hare liturgie in gebruik gesteld, verkregen zij terecht een geestelijke, algemeen aangenomen waarde, welke zeer ras daarna een hoogere bekrachtiging van de Kerk zelve verwierf door de drievoudige formulieren, voorgeschreven: zoowel bij de 5wijding als de degradatie der clerici, als bij het aanleggen der paramenten door den dienstdoenden priester. Een zuiver kerkelijke geest doorademt dan ook de symbolieke opvatting der „gewijde gewaden" (res sacrae) van onzen heiligen mis-ritus l1). Wij maken geen gebruik van de zeer talrijke, stichtende, maar persoonlijke meeningen veler heilige schrijvers, doch putten onze liturgische verklaringen alleen uit de drie ofjiciëele, zoo even aangegeven, kerkelijke bronnen. Die mystieke beduidenis bestond hoofdzakelijk uit een tweevoudige toepassing, namelijk: op het lijden des Heeren (allegorische) of op de zedenleer van den christelijken godsdienst (moreele). I. De allegorische zin ontsproot uit het innig verband tusschen het h. Kruisoffer des Heeren en het h. Misoffer des priesters. Uit de persoonlijke, liturgische verklaringen veler vermaarde kerkelijke schrijvers, werd allengs, eigenlijk buiten de kerkelijke leiding om, het volgende samenstel van betrekkingen door het volk aangenomen: tusschen de kleeding of de marteltuigen des Zaligmakers en de mis-paramenten van den celebrant. I1) Alle paramenten moeten voor het liturgisch gebruik gebenediceerd zijn, strikt genomen, door den Bisschop. DE AMIKT (') oudtijds ook „humeraal" of „schouderdoek" geheeten, brengt den doek in herinnering, waar men de oogen des Heeren smadelijk mee bedekte, hem vragend: „Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft." Ook onze voorvaderen der zestiende eeuw konden deze verklaring b.v. uit hun gebedenboek, „Der Sielen Bogaert" vernemen, waar men leest: „Naemaels set hij dat Humerael op sijn hooft, welc de doec bediet, waer mede de Joden dat eerweerdich aensicht Christi bedecten." DE ALBE (2) is het witte spotkleed, waarmede Herodes en zijn hof de eeuwige Wijsheid als een dwaas verguisden. DE CINGEL (s) wijst op de koorden, waarmede Christus in den lijdenshaf door de beulsknechten werd gebonden en tevens op de banden, waarmede Hij aan de geeselkolom was gehecht; ook op de riemen zijner bloedige geeseling. DE MANIPEL («) spreekt van de koorden of banden, waarmede Christus „als een misdadiger" werd geboeid. DE STOOL («) verzinnebeeldt den kruislast, welken de Heiland had te torsen, ofwel de koorden, waaraan men Hem voortsleurde. I1) Witte, linnen doek, geworpen — van daar „amictus" — over hals en schouders, (humerale); oudtijds ook over het hoofd gedragen, gelijk thans noff bij eenige kloosterorden. O LanS' wit' linnen kleed, dat het lichaam van hals tot de voeten bedekt (») Koord, waarmede de albe om het middel wordt samengehouden. O Smalle zijden strook aan den linker arm des priesters; oorspronkelijk een in de hand gedragen (manipulus), voor praktisch gebruik bestemde doek • een tranen- of zweetdoek, (sudarium.) Het juiste verband tusschen dezen oorsprong en het tegenwoordig, liturgisch gebruik is nog niet duidelijk aan te geven. ' (•) Lange, smalle strook van den hals tot aan de knieën, op de borst ge- DE KAZUIFEL («) symbolizeert den purperen spotmantel, waarmede men hoonend den „Koning der Joden" verguisde. De daarop afgebeelde kolom is het symbool van de geeselpaal; het kruis, het zinneteeken van den door Christus gedragen kruisbalk. Als „opperkleed' — de andere gewaden beschermend — beeldt zij de eindelooze liefde af, welke Jezus predikte en bovenal in zijn lijdens-offer met de daad heeft beleden. II. Een meer offictëele, liturgische beteekenis bezat de moreele opvatting. Deze heeft de Kerk zelve, gelijk wij boven reeds zeiden, voor de paramenten bekrachtigd: door de gebed-formulieren, waaronder zij den wijdelingen hare sakramenteele macht schenkt of die bij degradatio ontneemt en ook door de gebeden, welke de priester bij het zich kleeden met de liturgische gewaden, volgens hare eigene voorschriften, heeft te storten. Op dezen ritueelen grondslag ontwikkelde zich de volgende, welsprekende symboliek AMIKT. a. Als bescherming van het hoofd is dit parament de verzinnebeelding van den „helm des heils" (galea salutis), welke naar S. Paulus' woord de bovennatuurlijke verwachting op de hemelsche vergelding is, die ons stevigt in den strijd en als met een „wapenrusting tegen den vijand beschut." b. Als bedekking van den hals moet hij de zuiverheid kruist. Oorspronkelijk een doek, gelijk de manipel, waarschijnlijk om b v den mond der kommunikanten af te wisschen na het ontvangen van het h. Bloed (vandaar: orarium). ' (1) Het opperkleed van den dienstdoenden priester, waarop van voren een kolom, van achteren een kruis is afgebeeld. HET LAATSTE AVONDMAAL. LIONARDO DA VINCI (R: MORGHEN.) DE KAZUIFEL (>) symbolizeert den purperen spotmantel, waarmede men hoonend den „Koning der Joden" verguisde. De daarop afgebeelde kolom is het symbool van de geeselpaal; het kruis, het zinneteeken van den door Christus gedragen kruisbalk. Als „opperkleed" — de andere gewaden beschermend — beeldt zij de eindelooze liefde af, welke Jezus predikte en bovenal in zijn lijdens-offer met de daad heeft beleden. II. Een meer officïéele, liturgische beteekenis bezat de moreele opvatting. Deze heeft de Kerk zelve, gelijk wij boven reeds zeiden, voor de paramenten bekrachtigd: door de gebed-formulieren, waaronder zij den wijdelingen hare sakramenteele macht schenkt of die bij degradatio ontneemt en ook door de gebeden, welke de priester bij het zich kleeden met de liturgische gewaden, volgens hare eigene voorschriften, heeft te storten. Op dezen ritueelen grondslag ontwikkelde zich de volgende, welsprekende symboliek. AMIKT. a. Als bescherming van het hoofd is dit parament de verzinnebeelding van den „helm des heils" (galea salutis), welke naar S. Paulus' woord de bovennatuurlijke verwachting op de hemelsche vergelding is, die ons stevigt in den strijd en als met een „wapenrusting tegen den vijand beschut." b. Als bedekking van den hals moet hij de zuiverheid kruist. Oorspronkelijk een doek, gelijk de manipel, waarschijnlijk om b.v. den mond der kommunikanten af te wisschen na het ontvangen van het h. Bloed, (vandaar: orarium). (') Het opperkleed van den dienstdoenden priester, waarop van voren een kolom, van achteren een kruis is afgebeeld. HET LAATSTE AVONDMAAL. LIONARDO DA VINCI (R: MORGHEN.) van het geluid bewaren en wordt ook door den Bisschop als „ter beteugeling der stem" aan den wijdeling geschonken. Als zoodanig geldt hij als een symbolieke aansporing — bovenal bij de h. Misse — tot stilzwijgendheid en een ingekeerd, geestelijk leven van volmaaktheid; want ,,die niet door het woord zondigt, is een volkomen man." Het gebed, bij het aanleggen van den amikt voorgeschreven, luidt: „Stel, o Heer, op mijn hoofd den helm des heils, om des duivels aanvallen af te slaan." ALBE. (») De symboliek rust hier voornamelijk op kleur en stof van dezen wit-linnen lijfrok. a. De blanke albe is het symbool van de onbesmette reinheid der Heiligen Gods, „welke met sneeuwwitte gewaden zijn omhangen" en stelt die als toonbeeld aan den celebrant voor oogen. Naar de h. Schriften was deze blanke tuniek het gewaad der engelen, zoowel als dat der heiligen en aldus het symbool der „novitas vitae", het verreinde, nieuwe leven des hemels. f>. Het linnen wordt smetteloos gewasschen door den hemeldauw, zonnegloed en eigen arbeid; aldus wordt ook de mensch geheiligd door de zuiverende en zielverwarmende genade Gods en zijne persoonlijke deugdsbetrachting. Vandaar, dat het schitterend-witte „linnen" (byssinum), naar S. Joannes' Openbaring, „de goede en gerechte werken der heiligen Gods" verzinnebeeldt. c. „Reinheid" en „goede werken" worden dus als de twee hoofd-elementen der voorbereiding tot de h. Misse symbolisch aangegeven. In het albe-gebed zegt de pr. „Reinig mij, o Heer, (') Uit de albe ontstonden [ie verkorte omaten: superplie en roquet met een gelijksoortige symboliek. HET H. MISOFFER. q en zuiver mijn hart, opdat ik in het Bloed van het Lam geheiligd, de eeuwige vreugde moge waardig zijn". CINGEL. a. Het cingel-koord wordt om de lendenen gedragen en herinnert aan het ,,vast omgorden", hetgeen de h. Schrift van de werklieden en krijgers vermeldt, waardoor zij beter tot hun arbeid geschikt waren. Het symbolizeert dan ook den strijd, „in den dienst van Christus", wiens gewijde „arbeider ' en „krijgsman" de priester is. b. Het koord wordt „om de lendenen" gedragen, de symbolische zetelplaats van boozen hartstocht. Als beteugelende lenden-gordel gedacht, is het een beeld der h. deugd van zuiverheid, den edelsten plicht van hem, die gaat smaken „het brood der engelen" en zal deel hebben aan „den wijn, die maagden voortbrengt." Hieraan beantwoordt het cingel-gebed: „Omgord mij, o Heer, met de koorde van reinheid en doof in mijn hart onheilige hartstochten uit, opdat in mij verblijve de deugd van zelfbeheersching en zuiverheid." MANIPEL. Den symbolieken zin van dit niet zoo licht te verklaren ornaat, duidt de bisschoppelijke wijding van den subdiaken in dezen liturgischen vorm aan: „Ontvang den manipel, waardoor de vruchten van goede werken worden beteekend." a. Blijkbaar houdt deze ritueele verklaring verband met het psalmvers (Ps. 125): „Die in tranen zaaien, zullen in vreugde maaien; moeizaam gaan zij voort en weenen bij het uitstrooien van hun zaad, maar komen zullen zij, komen in groote vreugde, dragend hunne garven (manipulos suos)". „De vruchten der goede werken" zullen zij dus erlangen, maar slechts als loon van pijnlijke inspanning en zelfstrijd. b. Uit deze overweging ontstond er een tweede symboliek, welke de voorwaarde der verwachte belooning aan de beteekenis van den manipel toevoegde, namelijk die van het waardig verduren van lijden en smart. c. Hierom is het, zoo verklaarde de mystiek verder, dat de manipel uitsluitend in de h. Misse wordt gedragen, wijl deze de dagelijksche vernieuwing van Christus' offer is. Met die symbolische belofte van „hemelsche vertroosting" na „het aardsche lijden", is het manipel-gebed in duidelijke harmonie: „Moge ik waardig zijn, o Heer, om te dragen den manipel van geween en smarte, om in jubel het loon voor mijn arbeid te ontvangen". STOOL. Een zeer ingewikkelde symboliek heeft zich aan dit liturgisch onderscheidingsteeken van den diaken gehecht; oudtijds droeg zij zelfs een geheel anderen naam. Hoewel zij thans tot een langen schouderband is versmald, was zij oorspronkelijk, naar luid van Wilpert's onderzoekingen (*), een soort van reinigings-doek, waarmede b.v. de mond van hem, die het h. Bloed had genuttigd, werd afgewischt. Dit gebruik bestemde haar ook den naam, daar zij gemeenlijk naar het latijnsche woord voor „mond" (os) als „orarium' (mond-doek) werd betiteld. Toen het h. Bloed door de leeken niet meer genuttigd werd, geraakte het oorspronkelijk doel van het „orarium" in vergetelheid en leidde men, minder gelukkig, (') Naar Wilpert's archaeologische mededeelingen is de meening van een groot deel der liturgen historisch onhoudbaar, namelijk dat de stool oorspronkelijk een liturgisch feestkleed zou zijn geweest. Het was slechts een soort hand-, of mond-, of zweetdoek (sudarium; orarium) bij de niet-romeinsche kerken in zwang; de romeinsche bezigden voor hetzelfde oogmerk den manipel. Later kwamen zij beide, met geheel gewijzigd doel, in algemeen, liturgisch gebruik. dit woord taalkundig van „orare" af, hetgeen „bidden" beteekent. Nu begon men in dit „orarium" een zinnebeeld van „het gebed bij uitnemendheid" te zien, namelijk: de prediking van het woord Gods. Maar welke zijn de eigenschappen dier prediking ? Hierover worden wij ingelicht door de h. Schriftuur, zoo leerde de mystiek. Want wij lezen, dat de prediker de wijsheid zal bezitten en deze hem „den mond zal openen in het midden der kerke, hem vervullen met den geest van kennis en verstand en hem kleeden met de feestkleedij (stola) van glorie". Hiermee was de weg geëffend, om de prediking zelve een „stola gloriae" (een eeregewaad) te heeten; zeer spoedig daarna werd ook het foutief aangenomen zinnebeeld dier prediking, het oude „orarium namelijk, met dien van: stola, (stool, prachtgewaad) algemeen aangeduid. Dit wat den oorsprong van den naam betreft, thans wat de beteekenis aangaat. a. De stola wordt „op den rug" gedragen en tevens „op de borst gekruist". Het eerste verzinnebeeldt het juk des Heeren, dat „zoet is en licht", zoo ook het tweede aanwezig is, namelijk zoo „het kruis gedragen wordt in het hart". b. In verbinding met den oorspronkelijken zin van „eerekleeding symbolizeert de stool tegelijkertijd, het door Christus verworven „blanke feestgewaad van heiligmakende genade", welke beteekenis ook door de Kerk in haar stool-gebed wordt gebezigd: „Geef mij weder, o Heer, het kleed van onsterflijkheid, verloren door de zonde van mijnen eersten stamvader, opdat ik, schoon onwaardig om tot het h. Offergeheim te naderen, de eeuwige gelukzaligheid moge verwerven." KAZUIFEL. Het edelste, uitsluitende mis-gewaad („vestis sacerdotalis") is de kazuifel (J). a. Van de kostbaarste stof is zij vervaardigd, breed is zij en groot, omvattend als een vorstin al hetgeen zich onder haar bevindt. Zietdaar den allegorischen grondslag, waarop de symboliek is gebouwd van ,,de koninklijke deugd der goddelijke liefde', welke alle andere in schoonheid overtreft en tevens in zich omsluit. In dien geest spreekt ook de Kerk door 's Bisschops mond tot den wijdeling: „Ontvang het priesterkleed, waardoor de liefde wordt begrepen". b. Die liefde is steeds dezelfde, priesterlijke hoofddeugd, al uit zij zich op dubbele wijs: én tot God, én tot den naaste; want de priester heeft zich, naar het woord van Sint Bonaventura, „geheel aan den naaste te wijden, wijl hij geheel aan den Gekruiste behoort". c. De beide kruisen nu, aan voor- en achterzijde (2)« der kazuifel, hebben hier de beide liefde-uitingen dier ééne charitas als het meest natuurlijk symbool te vertalen. Want die oefeningen zijn dikwerf zwaar, zij zijn een „kruis", een „last en juk", gelijk ook de geheele kazuifel zelve — als op de schouders drukkend — in symbolieke taal een juk verzinnebeeldt. Te meer, daar zij het in werking stellen zoo veler andere deugden gebiedend (l) Een zeer weinig uitvoerige symboliek werd aan de dalmatiek (dalmatica major) der diakenen en aan de tunicella (dalmatica minor) van den subdiaken verbonden. Naar luid van den wijdingsvorm, werd de eerste — om de oorspronkelijke, liturgische kleuren van rood en wit — hetkleed van gestrengheid en heil" geheeten; de tweede — om den meer gesloten pantser-vorm — het „gewaad van sterkte" genoemd. (*) Oudtijds werd ook de voorzijde gemeenlijk met een kruis gesierd. vragen; dit echter hebben de verschillende liturgische kleuren der kazuifel meer nauwkeurig uit te drukken. d. Maar „de liefde" maakt ook beide, „kruis en juk", zoo „licht en zoet" te dragen, wijl de onverwelkbare hoop op Gods loonende goedertierenheid haar steunt. Met die bedoeling bidt dan ook de priester het ritueele kazuifel-gebed: „Heer, die gezegd hebt: mijn juk is zoet en mijn last is licht, doe mij dit op zulk een wijze torsen dat ik uwe genade moge verwerven." In het onmiddellijkst verband met het glorieuze Lichaam en Bloed des Heeren staan de kelk en de pateen. Uiteraard zijn die gewijde vaten (vasa sacra, mystica) het middenpunt geworden eener even waardige als liefdevolle zinnebeelding, voortvloeiend uit dezelfde, liturgische bronnen, welke wij bij de parament-symbolen hebben meegedeeld. Kelk en pateen zijn het hoofd-geraad; tot hunne toerusting (*) behooren het corporale en de palla. DE KELK, waarin des Heilands goddelijk Bloed wordt bereid, a. deed vergelijkend denken aan het heilig Hart des Heeren, het goddelijk centrum van voorheen en thans en immer van het heilig Bloed des Zaligmakers; b. hij herinnerde ook, in mystieke toepassing, aan de maagdelijke Moeder Maria, die het goddelijk Lichaam en Bloed des Heilands aan de wereld schonk. (!) Het purificatorium (kelkdoekje), velum (dekkleedje) en de bursa (beurs) voor het corporale bezitten geene opmerkelijke symboliek. DE PATEEN, (») waarop het hoogheilig Lichaam rust, a. riep den boom des kruises in het geheugen terug, welke het goddelijk Offer gedragen heeft. b. Aan den vorm en den naam der pateen (van patére, openstaan) ontleende men de mystiek van een wijd geopend hart (2 Cor. 11), in het bizonder der apostelen, wier ziel voor Christus' leer geheel toegankelijk was; doch in de bange lijdensuren — waaraan de Canon herinnert — vluchtten zij bevreesd en hielden zich enghartig tot aan de Verrijzenis schuil. Zoo ook verhult men in plechtige diensten de pateen (het liefdevol hart dus) onder het velum, en in stille missen onder het corporale (latibulum); in beide gevallen, van het begin des Canons tot aan zijn einde, het Pater Noster. (*) c. Beide, kelk en pateen, zijn het beeld van het „nieuwe graf" des „Nieuwen Verbonds", waarin de Zaligmaker onder ons wil rusten; een symbool ons door de Kerk aangewezen in hare liturgische wijding: „dat deze heilige vaten, door de genade van den heiligen Geest, een nieuw graf mogen zijn voor het Lichaam en Bloed des Heeren." d. Beide zijn ook goudene vaten (3) en verkondigen in (!) Een gouden of verguld schaaltje, waarop de hostie gelegd wordt. (') De historische aanleiding tot het bedekken der pateen mag de volgende zijn. Oudtijds was zij zeer groot van omvang en diende slechts tot het deelen der h. Hostie, na het „Pater Noster". Tot aan dat gedeelte der h. Mis werd zij bewaard niet zelden door een leek als akoliet, welke de heilige vaten niet mocht aanraken en haar daarom, met een doek bedekt, in de handen droeg. Na het „Pater Noster" bood hij haar dan den priester aan. (3) Althans moet minstens de beker (cuppa) aan de binnenzijde verguld zijn; de kolom of baluster, de greep (nodus) en voet kunnen van minder waardig metaal zijn vervaardigd. den adel van dit metaal de koninklijke en goddelijke majesteit, ook de hemelsche wijsheid en bovennatuurlijke liefde van het vlekkeloos Offerlam onzer altaren. e. Evenwel kunnen, naar het kerkelijk woord, kelk noch pateen door dien adel van metaal of kunst waardig worden om den goddelijken Zaligmaker te dragen. Daarom zijn beide mystieke vaten gewijd door het bisschoppelijk Chrisma, waarvan de olijfolie het zinnebeeld is der welriekende, heelende en sterkende genaden van God, den h. Geest. Voegzame toebereiding om Hem te dragen, die „door God gezalfd is met de olie van verblijding". CORPORALE EN PALLA ('), vroeger één geheel — ook thans nog door hetzelfde wijdingsformulier kerkelijk gezegend — zijn a. de symbolische windselen van het goddelijk Kind, nederliggend in de arme kribbe; b. ook de zinnebeelden van het „zuivere lijnwaad", waarin 's Heeren bloedend Lichaam door Jozef van Arimathea en Nicodemus grafwaarts werd gedragen. c. De palla in het bizonder verbeeldt, naar de kerkelijke benediktie-woorden, den „zweetdoek" (sudarium), waardoor het goddelijk Hoofd omwikkeld was. d. Beider stof beschouwd, het zachte, blanke linnen namelijk, stellen zij het reine Lichaam des Heeren voor in zijn lijden, zoowel als in zijn glorie-staat. Een symbolisch toonbeeld tevens voor de geëischte „blankheid der ziele", evenzeer van den dienstdoenden priester als van de geloo- (]) Het corporale, een linnen doek, was tot na de 12e eeuw zoo groot, dat het tegelijkertijd als onderlegging voor kelk en hostie en tevens als kelkbedekking dienst deed; thans, verkleind, heeft het nog slechts het eerste doel, terwijl de palla, — een stijf, linnen, vierkant bordje — den kelk dekt. vigen, welke deel zullen hebben aan het liefde-offer van den „Koning der reinheid." En zoo men deze vier afzonderlijke deelen tot één geheel vereenigt, dan wordt de dood des Zaligmakers in symbolen-taal herdacht. De kelk is dan het h. graf, waarvan den deksteen de pateen vormt; het corporale is de doodswade en de palla de zweetdoek van het goddelijk Hoofd des Heeren. PROCESSIE MET HET ALLERHEILIGSTE : VERSCHILLENDE PARAMENTEN. VIJFDE HOOFDSTUK. LITURGISCHE KLEUREN. ,,Ook de kerkelijke kleuren spreken „hare eigene taal." Wolfgang Menzel. eheel de kerkelijke liturgie is opgebouwd uit geloof en liefde. Hoe meer men zich in haar inleeft, hoe meer men ook gevoelt, dat zij een volle ziel doet werken met den warmen gloed der innigste overtuiging. Zij is zoo aangrijpend-schoon, wijl ze waar is en zoo onvervalschtecht. In vele gevallen — op sommig terrein zelfs in de meeste, naar het mij toeschijnt — werd zij niet ontwikkeld uit voorop gestelde beginselen, maar werd zij geboren uit gewoonten, begrippen of gevoelens der levende volkspoëzie des geloofs. De Kerk had dan slechts te leiden, én voor de eenheid in gebruik én tegen te veel fantastische afwijking waakzaam te zijn. Hiermede is ook in hoofdzaak de geschiedenis der wording van de liturgische kleuren gegeven. Wel heeft de Kerk door hare voorschriften den eeredienst op de onderscheidene feesten van haar kalender-jaar als met de festoenen harer kleuren gesierd; maar dit geschiedde eerst in lateren tijd, in de vijftiende eeuw ongeveer. De geloovigen zelve waren echter voorgegaan, want de standvastige symbolische zinduiding der kleuren lag reeds eeuwen voordien in het volksbegrip en volksgevoel bevestigd. In kleuren de zinnebeelden van bepaalde beteekenissen te lezen, is zoo overoud, dat het blijkbaar in de lijn schijnt te liggen van den natuurlijk-dichterlijken geest des menschen. De heidensche volkeren bezaten reeds hunne mystieke kleuren-schaal; volledig ontwikkeld en wettelijk geregeld, vinden wij reeds in de h. Schriften de kleuren-symboliek van den eeredienst in Israël nauwkeurig te boek gesteld. Deze Israëlietische cultus-kleuren waren viertallig. Donkerblaiav, de tint van den oosterschen hemel, verzinnebeeldde de goddelijke openbaring en wat daarmee verband hield; glanzend purperrood was de vorstelijke majesteit; hel karmozijn, de bloedkleur, beduidde het zoen-offer; schitterend wit symbolizeerde de rein- en heiligheid. Uit de opsomming dier reeks blijkt reeds onmiddellijk, dat de eerste Christenen de kleuren dezer joodsche symboliek niet dan met belangrijke wijzigingen hebben gekopiëerd. Hunne liturgie kende oorspronkelijk — in verband met hunne eigenaardige omstandigheden — eigenlijk slechts één kleur, ook voor de mis-gewaden (tuniek, kazuifel). Uit den aard der dingen, kon deze slechts de kleur zijn van het Licht, wit. Want waren zij geene „kinderen des Lichts", geestelijk herboren in Christus, „het Licht uit het Licht"? Daarom voegde aan „lieden, welke wit waren van harte — zoo leerde hun Clemens van Alexandrië — slechts een sobere en daarbij blanke dracht." In de oudste tijden bevoorkeuren dan ook de Christenen onveranderlijk de „witte kleur" en dragen zij slechts „blanke gewaden", de symbolen van lichtende waarheid en smettelooze deugd; in tegenstelling met de „zwarte" duisternissen en zonden. Tot in de latere middeleeuwen had de symbolieke kleur van het wit nog haar strijd te voeren tegen den „zwarten meester", waaronder men algemeen den duivel verstond. Daarna werden, als onmerkbaar, de van elkander onderscheidene, liturgische kleur-gewaden allengs in gebruik genomen; gelijk met voldoende zekerheid blijkt: uit oude mozaïeken en afbeeldingen, ook uit eenige, weinige aanteekeningen van middeleeuwsche schrijvers. Zonder twijfel, werden zij voornamelijk tot verfraaiing der kerkelijke paramenten (!) aangewend, maar tevens tot uitdrukking van denzelfden symbolischen zin, welken wij nog heden aan de liturgische kleuren geven; zoodat minstens sinds den tijd van Paus Innocentius III ons vijftal ritueele kleuren, algemeen door het volk was aangenomen, zelfs geheel buiten eenige kerkelijke voorschriften om. Die kleuren waren en bleven ook in onze dagen: wit, rond, groen, paars en zwart. Eerst door de uitgave van het officiëele misboek door Paus Pius V (1579) werd haar gebruik verplichtend gesteld en tot juist omschreven toepassingen gebracht (*); tege- (!) Over de werking dier kleuren als kunst-voortbrengselen kunnen wij hier, evenmin als over de paramenten als zoodanig, uitweiden ; wij vestigen 111 het voorbijgaan de aandacht op de studie over kleuren-harmonie door Dr Hefele, Beitrage II, TUbingen 1864; W. Legg. Notes on the history of the hturgical colours. London 1882; Zur symbol. der liturg. Farben(z. f. Chr. K. 19011. () Ieder gewaad mag b.v, slechts één bepaalden grondtoon (color praedominans) bezitten en niet zoodanig gemengde kleuren, dat zij voor elkander kunnen dienst doen. Paramenten uit gek (zijden, linnen) stoffen zijn uitdrukkelijk en herhaaldelijk verboden; die uit goudbrokaat kunnen gelden voor roode, groene en witte gewaden, (niet voor paarse of zwarte); die uit zilverbrokaat slechts voor witte. lijkertijd werden echter het bruin, geel (oranje) en blauw (indigo) — welke hier en daar als liturgisch waren erkend — van de kleuren-lijst afgevoerd. Tot zoover over den oorsprong der speciaal-kerkelijke kleuren in de h. Misse; want buitendien bezaten de oude kunstenaars in hunne kerkversieringen (tapijtbehangsels, fresko- of muur-schilderingen) en in hunne uitvoeringen voor het maatschappelijke leven nog een belangrijke reeks van, zich over alles uitstrekkende symbolieken. (iroen b. v. was — om slechts een greep te doen in de talrijke beduidingen — het symbolisch beeld der overweging, zwart van zelfverloochening, geel van droefenis, rood van liefde, wit van zielereinheid. Op personen toegepast, sprak men van de gouden wijsheid der apostelen ; den zilveren of metalen stemklank der leeraars; van de hyacinthkleur des beschouwenden levens; het purper der martelgetuigen; het scharlaken der in liefde gloeienden; van het grauwe boetgewaad der belijders; van het schitterend wit (byssus) der maagdelijkheid en van het koningschap. Ook in nog vroegeren tijd was het „wit" de gewaadskleur der vorstelijke waardigheid, en thans nog van Z. H. den Paus. Toen de goddelijke Zaligmaker gehoond en verguisd werd door jood en heiden, omhing men hem uit spot, met een „wit" kleed als koningsmantel; aldus leert ons een der oudste geschriften f1), die in onze taal deze stoffen behandelen: „Ende — zoo lezen wij — da:r versmade Herodes Ihesum ende cleede hem mit enen langhen widen cleede, al wit, recht als enen sotte, ende seynde hem alsoe tot Pylatum." (J) Dit merkwaardig handschrift, uit het begin der 15e eeuw, spreekt over ,,die bediedenissen van der heiligher missen", met onkritische aanteekeningen uitgegeven door A. C. Oudemans (1852). Buitendien werden nog eenige, bizonder gewaardeerde zaken met hare eigene kleurenschaal gefigureerd: de edelsteenen b.v., de deugden, de zonden, de bloemen f1). Zoo luidt in een middeleeuwsch kerstliedeke de symboliek der bloemen-kleuren: „De blanke lelie, die daar bloeit, heet zuiverheid, De zoete violetten zijn ootmoedigheid, De schoone purperroos is hier de lijdzaamheid. De blijde, rijke, goudebloem, gehoorzaamheid. Nog is er één, die boven alle spant de kroon, De kroon imperiale — 't is de Liefde schoon". Ook Dante had in zijn „goddelijke Komedie"—het toongevende meesterwerk der middeleeuwsche beschaving — aan den satan vier koppen toebedeeld met onderscheidene kleurtonen, ter uitdrukking van de vier voornaamste hoofd-ondeugden. Kortom de symbolizeering door kleuren was een natuurlijke uiting van den beeldenden geest der middeleeuwen. De denkbeelden, welke daarvan den grondslag vormen, moeten wij hierbuiten bespreking laten; echter niet diegene, welke de symboliek der mis-liturgie beheerschen. Deze gaan wij thans blootleggen, hoofdzakelijk naar de gegevens der kerkelijke aanwijzingen zelve. Daar deze gewoonlijk met roode verf of rood krijt (rubrica) tusschen den tekst van den eeredienst werden ingevoegd, verwierven zij den naam van rubricae of rubrieken; overeenkomstig dezer bepalingen nu worden de liturgische kleuren in de hierna volgende gevallen gebezigd. (!) Voor bloemen, als sieraad der kerken, zie men: M. Kolb. Pflanzen-und Blumenschmuck am Altar und Kirche. Kempten. 1895; A. Reiners. Die Pflanze als Symbol u. Schmuck i. Heiligthume. Regensb. 1887; A. Riitter, Die Pflanzenwelt im Dienste der Kirche. Regensb. 1891. WIT. is de volheid van alle kleur. Uit zich zelve dus het geëischte symbool der volkomenheid Gods, „der zonnen zon" en van Christus, het „Licht der wereld"; vandaar is het „witte" kerkgewaad de voegzame dracht op de feestdagen der H. Drievuldigheid en die des Zaligmakers, althans zoo deze niet in onmiddellijke betrekking staan tot 's Heeren droevig lijden of sterven. God, Mensch geworden, werd het „Licht der menschen", hen leidend uit de zwarte „duisternissen van den dood" en vormend tot „kinderen des Lichts", wien een zetel in den hemel was toebereid, te midden van het „stralend licht Gods". Hier was voorwaar de plaats van het licht! In dit oord van f,smettelooze reinheid" verschijnen — naar Sint Johannes' Openbaring — de engelen, de oudsten, alle heiligen Gods, ook de martelaren in „blanke" stool- of plechtgewaden. „Wit" zijn daar zelfs de paarden, de wolken, de troon en de kostbare zegelsteen. Op tallooze plaatsen der Schriftuur blijkt uit taal en opvatting, dat de kleur van het „wit" (J) de uitdrukking is van een volkomen reinheid en van hemelsche schoonen gelukzaligheid. Dit gedacht de liturgie, toen zij die kleur bestemde voor den hemel en diens gelukzalige bewoners, „doorstraald van het glanzend Licht" ; voor de feesten namelijk der engelen en der heiligen: belijders, maagden en weduwen; voor allen, in één woord, „welke met Christus wandelen in witte kleedijen". Dezelfde redenen bepaalden ook hare keus tot de (!) Wit en rood zijn voor de liturgie de „feest-kleuren." Waar wij over kleuren spreken, daar heeft dit betrekking op: stool, manipel en kazuifel, en zoo men wil, ook op den cingJ. witte kleur, voor den liturgischen tooi bij hare feestelijke handelingen: doop, processie, huwelijk, kerkwijding, de meeste benedikties. En met het edelste recht, past juist het „wit" aan de blijde gedenkdagen der onbevlekte Maagd Maria, „de wondere, blanke bloeme" „de hemellelie van verblindenden luister", de „geheel smettelooze"; van haar, die vereerd wordt als de „Koninginne des Hemels en der Engelen", die „gekleed is met het licht der zonne", „gekroond met de sterren" als kransen om haar hoofd. Kortom, met de witte kleur symbolizeert de Kerk: de reinheid des gemoeds en de sielevreugde, die er op aarde reeds mee gepaard gaat. als voorboden der daarna volgende glorie des hemels. Zijn deze de symbolieke beschouwingen, welke de Kerk in hare liturgie heeft uitgedrukt, aan de geloovigen zelve geeft de mystiek er door te verstaan, dat zij hun eigen hart, in navolging van Gods lieve Heiligen, rein hebben te bewaren in de „blankheid" van beproefde deugd. ROOD. het licht vol kracht; door zijn warmte het zinnebeeld van het vuur en door zijne kleur tevens van het bloed! Was dit in de Oude Wet het symbool, zoowel der zonde als van hare bloedige uitdelging, later werd het — door 's Heilands smartelijken zoendood en door de nederdaling van den h. Geest in den vorm van „vurige tongen" — tot het christelijk zinteeken gekerstend van: zelfvergetende lijdens-liefde van God tot ons en van de wederzijdsche genegenheid des menschen tot zijn God. „Want het lijden — zoo schreef Henricus Suso, de mysticus — omkleedt de ziel met een rozengewaad van purperkleur; het draagt een krans van roode rozen om de slapen". Daarom is het de liturgische kleur voor de feesten: van den h. Geest, den „God van liefde" en van Hem, die in S. Johannes' Openbaringsboek gezien werd als „behangen met een kleed, geverfd in bloed", namelijk den goddelijken Lijder; zoo zien wij het „rood" alle herdenkingsdagen symbolizeeren van 's Heeren lijden of kruis; ook van de heilige Apostelen (*), welke „de Kerk hebben geplant in hun kostbaar bloed" en tevens aller martelgetuigen, die voor God hun „glorieus leven hebben veil gehad", Hem natredend in de bloedige sporen van zijn droeven lijdensweg. Bovendien wordt die kleur gebezigd op de vele herinnerings-feesten der maagd-martelaressen, die hare blanke onschuld hebben omhuld met een smartelijk bloed-gewaad, gepurperd in het lijden van haren offerdood. Rood kenteekent ook den inwendigen geest van ieder Christen hart, gelijk dit moet stralen in den vuurgloed der liefde van God, den h. Geest. GROEN. heeft, naar Paus Innocentius' mystieke beschouwing, een midden-toon tusschen de krachtige en zwak optredende kleuren en is als zoodanig het zinnebeeld der kerkelijke dagen, welke noch door een feestelijke noch door een droevige herinnering worden gekarakterizeerd; wij herdenken dan in het algemeen „de toegezegde verwachting" op de gelukzalige eeuwigheid: een gedachte, weldoend voor de ziel, gelijk ook het groen, als kleur, zoet en zacht het oog verkwikt. Het groen is de frissche lente-kleur der „hoop" op zegen, welken wij van den zonnigen zomer (den hemel) 0) Uitgezonderd bij het leest van den H. Johannes, die niet als bloedgetuige stierf. HET H. MISOFFER. IO voor ons inwachten. In kracht dezer voorstelling, werd de stam des kruises oudtijds zelden anders dan „groen" gemaald, wijl hij was „de bron onzer blijde verwachting" op het toekomstig geluk. Dit vertrouwen op onze eigene „opstanding ten eeuwigen leven" berust op de „opstanding van Christus uit den dood"; welke beide opstandingen — reeds naar oude zeden — vooral op de zondagen kerkelijk worden herdacht. Vandaar, dat het „groen" de vrije (vakante) zondagen kenmerkt, tenzij door een intredenden feestdag een andere liturgische kleur zou worden geëischt. Hiertoe behooren de zon-, somtijds de weekdagen, na het oktaaf van Driekoningen tot aan den Vastentijd en die na het Pinkster-oktaaf tot aan den Advent. PAARS. werd oudtijds als de kleur van macht, rijkdom en koninklijke waardigheid geacht. De Kerk heeft er evenwel in de h. Mis een andere beteekenis aan gehecht. Ziethier waarom: liet paars is in de symboliek zeer na aan het zwart verwant; tot diep in de middeleeuwen — eind der dertiende eeuw — door het zwart zelfs gewoonlijk vervangen en door Paus Innocentius als een „toevoegsel" tot de liturgische kleuren-schaal beschouwd. Die kleur kan grauw zijn gelijk de asch: het symbool van boetvaardigheid; ook violet-kleurig gelijk het verborgen viooltje: het zinnebeeld van den deemoed en een stil heimwee naar den hemel. Nog duisterder kan het getint worden en dan, in figuurlijken zin, de donkere droefenis verbeelden. Aldus wordt de symboliek van de paarse kleur niet door de vol-droeve stemming van het zwart bezield, maar drukt toch den hoogen ernst en meestal de boete uit, welke de liturgie op bepaalde dagen van haren kerkelijken kalender aan de geloovigen voorhoudt. Door soortgelijke gedachten geleid, schreef zij die kleur op alle boete-dagen aan den priester voor: advent- en vastentijd, vigiliën, kruis- en quatertemperdagen, bij bede- of boetprocessies, bij plechtig exorcismus en bij het toedienen van het h. Sakrament van boetvaardigheid, namelijk de biecht. ZWART, de ontkenning van licht en vreugd, is het volkomen tegenbeeld van het blijde, levensvolle wit. Geen andere kleur dan deze, kon de Kerk bepalen op den droeven lijdens- en sterfdag haars Stichters, den goeden Vrijdag. „Alle lichten des hemels, doe ik treuren, duisternis leg ik over uw land", sprak de Heer. Ook de Kerk treurt; geheel de eeredienst is aangrijpend-droef; de gewaden zijn in de doodskleur, zwart. Dezelfde redenen gelden bij de geheele doodenliturgie (begrafenis, kerkelijk officie, requiem-mis) onzer afgestorvenen. Want deze zijn opgeroepen door God; zij laten familiën en vrienden in smartelijk gemis-gevoel terug en zij zeiven ondergaan wellicht, in jammer en nood, de pijnen des vagevuurs (!). De Kerk, liefhebbende Moeder als zij is, lijdt dan met hare Kinderen, ook in den heiligen dienst; van welke stemming die zwart-droeve kleur de uitdrukking is. De mystiek heeft aan het kerkelijk zwart vele leeringen verbonden, die men samen kan brengen tot de volgende. Die kleur der treurnis herinnert steeds aan (>) Niet zonder beteekenis is de tegenstelling, dat bij de begrafenis van jeugdige kinderen — in de onschuld van het h. doopsel gestorven — de priester zich niet met een zwarte, maar met „de witte stool van vreugde" bekleedt. den zwaren ernst van het leven, ook van het blijdste, zeker en voor ieder en altoos eindigend in den dood. Troosteloos en belemmerend mocht die gedachte zijn, zoo datzelfde „zwart" niet tevens de hoopvolste verwachting mede bracht, wijl het den Christen doet gedenken aan den zoendood des Heeren, die ons voor hiernamaals het eeuwig leven ontsloot; die ons de vruchten van zijn kruis-offer telken dage hiertoe doet inzamelen door de vernieuwing van dat Sakrificie, in de heilige Misse. En daarom, gelijk een onzer vaderlandsche, middeleeuwsche mystieken leerde: „behoert ons te glorieeren in den cruce ons Heren Jesu Christi, in welken is onse salicheit, leven, ende verrisenisse." MINIATUUR UIT EEN MIDDELEEUWSCH MlSSAAL TE CAMBRIDGE: HET LAATSTE AVONDMAAL. LITERATUUR. H. Auber. Hist. et Théor. du symb. rel.; Par. 1870. Dr. A. Baumstark. Liturgia Romana; Roma 1904. R. Bellarminus, S. J. De controv. fidei; Ingolst 1601. Benedictus XIV. Ss. missie sacrif. (Schneider); Mainz 1879. H. v. d. Berghe. Ordo missas; Bruges 1900. G. Biel. Sacri Canonis missae expos.; Basil. 1515. J. Bingham. Antiquit. of the anc. church; Oxf. 1878. J. Binterim. Die vorz. Denkw. der K. K.; Mainz 1838. F. Bock. Gesch. der liturg. Gewand, d. Mittelalt.; Bonn 1857. Boissonnet. Diction. des cérémonies (Migne); Paris 1847. Bona. Rerum liturgie, libri II; Köln 1674. J. Braun. Die priest. Gewand, d. Abendl.; Freib. 1897. F. Cabrol. O. S. B. Die Liturg, der Kirche; Kempt. 1906. Chaignon. S. J. Le prêtre a 1'autel; Liège 1874. M. v. Cochem. Erklar. der h. Messe; Osnab. 1893. Coppens. S.J.The myst. treas. of the holyMass;St. Louis 1906. J. Corblet. Hist. dogm. etc. du Sacr.de 1'Euchar.; Brux. 1886. Diction. de liturg. (Migne); Par. 1844. L. Duchesne. Orig. du culte chrét.; Par. 1903. G. Durandus. Rational, manuel des divins offices; Paris 1854. A. Ebner. Quellen und Forsch.des. Miss. Rom. Freib. 1896. J. Franzelin. S. J. Tract. de S. Euchar. sacr.; Rom. 1873. N. Gihr. Das h. Meszopfer; Freib. 1902. P. Guéranger. Institut. lit.; Par. 1885. P. Guéranger. Explication de la S. Messe; Solesm. 1885. J. Guiraud. Questions d'hist. et d'archéol. chret.; Par. 1906. J. Hazé. De sensu caer. Missae brev. explic.; Brux. 1869. Dr. K. Hefele. BeitragezurKircheng., Arch.u.Lit.;Tub. 1864. Innocentius III. De S. altar. myst. (Migne). 1847. J. Kössing. Lit. Erklar. der h. Messe; Reg. 1869. A. Krazer, O. P. De apostol. etc. liturg.; Aug. Vind. 1786. X. Kraus. Realencycl. d. christl. alt.; Freib. 1880. Lebrun. Explic. litt. etc. de la messe; Par. 1860. Le Courtier. Manuel de la Messe; Paris 1864. J. B. Lüft. Liturgik des kath. Cultus.; Mainz 1844. M. Müller. The holy Mass; Cincin. 1874. M. Olier. Explic. des cér. d. 1. gr. messe; Par. 1858. H. Otte. Handb. der Kirchl. Kunstarch.; Leipz. 1884. K. Platzweg, S. J. Betr. über die h. Messe; Pad. 1877. F. Probst. Liturgie des 4en Jahrh.; Munster 1893. Rohault de Fleury. La messe; Par. 1889. Dr. J. Sauer. Symbol, des Kirchengeb.; Freib. 1902. B. Sauter, O. S. B. Das h. Meszopfer; Pad. 1894. A. Schmid. Der christl. Altar und sein Schmuck; Reg. 1871. Dr. J. Schniilz. Die Kirche in ihr. gottesd. Handl.; Freib. 1856. G. Semeria. La messa n. s. stor. e. n. s. symb.; Roma 1903. Dr. A. Stöckl. Das Opfer n. s. Wes. u. Gesch.; Mainz 1861. F. Sylvius. Comment. in tert. part. S. Thom. Aq.; Duaci 1637. Dr. V. Thalhofer. Handb. der Kath. Lit.; Freiburg 1890. Dr. V. Thalhofer. Die h. Messe und d. Priestert.;Kempt. 1893. S. Thomas Aquin. Summa theol.; Par. 1882. Tripl. expos. tot missae; Par. 1866. E. Vandeur, O. S. B. Notes s. 1. lit. de la Messe; Mar. 1906. J. E. Veith. Eucharistia; Wien 1847. Weickum. Das h. Meszopfer; Shaffh. 1865. B IJ L A G E. PLAATBESCHRIJVING. I. DE PLATEN. Ptond er een breedere plaatsruimte ter beschikking, dan was ons niets aangenamer, dan een meer voldoende beschouwing te leveren over de kunstwaarden der beroemde, oorspronkelijke werken, waarvan onze platen en vignetten slechts een onvolkomen begrip kunnen bijbrengen. Want alle zijn reprodukties naar erkende meesterstukken, welke wij, tot uitvoeriger kenschetsing van het geheel, aan onderimtiaal uit ekn psal- scheidene richtingen en scholen hebben TERIUM, 13C EEUW, ° parijs. ontleend. Maar de beschikbare omvang voor een kunstbeschouwing is hier uiteraard zoo beperkt, dat wij slechts de volgende, karige opmerkingen kunnen neerschrijven. Fra Angelico: „Het laatste Avondmaal"; blz. 3. Met dit werk van den reinsten eenvoud en der heiligste stemming is een ieder onmiddellijk vertrouwd. Zonder twijfel het meest doordachte onder de drie uitvoeringen, welke deze schilder-kloosterling ons op dit gebied te Florence achterliet; het behoort zelfs tot de beste onder de soort- gelijke opvattingen; welke de kunstgeschiedenis heeft te vermelden. Het L. Avondmaal wordt hier afgebeeld als de h. Kommunie onder de h. Mis; de Zaligmaker schenkt de h. Hostie aan zijn geliefden leerling, S. Joannes; vier andere apostelen — en naar de voorstelling des schilders. op# de eerste plaats, zijne in ootmoed neergeknielde h. Moeder — hebben de h. Kommunie reeds ontvangen. Elf apostelen dragen den lichtenden stralenkrans der heiligen Gods, Judas den zwarten des duivels. Ceccarini: ,,De h. Wijdingen in de Katakomben''; blz. 14. Uit den droeven tijd, toen ons h. Geloof moest wegvluchten in de onderaardsche groeven van Rome, beeldt de schilder de aandoenlijke wijdingen af, welke een bejaarde, veel bepoefde Bisschop aan eenige jeugdige levieten van het h. Priesterschap schenkt. De nieuwgewijden brengen de zinnebeelden hunner waardigheden (kelk, evangelie, luchters, sleutels) op de meest ongedwongen wijze ten aanschouwe; op den achtergrond zien wij de, door hunne spaden gesymbolizeerde grafdelvers der Katakomben als toeschouwers tegenwoordig. Raffael: „Het wonder van Bolsena''; blz. 49. Deze wandbeschildering uit het Vatikaan — de laatste opdracht van Paus Julius II — is de voorstelling van het volgende feit. Een jong, Boheemsch priester, de h. Misse opdragend in de S. Christina-kerk te Bolsena (bij Orvieto), leed een twijfel aan de waarachtige tegenwoordigheid des Heeren in het h. Sakrament des Altaars. God verwaardigde zich tot het schenken van een wonderteeken, want tot aller ontzetting, zien de aanwezigen het h. Bloed uit de h. Hostie op het corporale nedervloeien. Tegenover den celebreerenden priester is paus Urbanus IV in aanbidding neergeknield; hij wordt vergezeld door de historische personen, de kardinalen Riario en di San Giorgio. Rogier van der Weyden: „Het h. Offer der Misse is de vernieuwing van het h. Offer des Kruises"; blz. 64. Het is het heerlijk middenbeeld van een driestuk — een tryptiek te Antwerpen — uit de voorstelling der „zeven h. Sakramenten", voor den Bisschop van Doornik, Jean Chevrot, bewerkt. Op het voorplan aanschouwen wij den Zaligmaker omhoog, hangende aan het hout des kruises, gehuldigd door zijne getrouwen; op den achtergrond wordt hetzelfde, goddelijke Offer vernieuwd en voortgezet, waar wij den Priester de h. Hostie, ter aanbidding voor de geloovigen, zien opheffen. Beuroner-School: „Het h. Kruisoffer (de h. Misse) de redding der Geloovige Zielen", (blz. 84). Het eerste woord van den Canon vangt, gelijk wij zagen, met de letter T aan. Daar deze tevens een voorstelling van het h. Kruis is, werd zij zeer spoedig door de vrome „boekverluchters" als een crucifix in de misboeken geteekend; zij werd steeds omvangrijker, tot zij een geheel blad besloeg, voorstellende het volledig „Kruisoffer des Heeren", waarvan de Canon de vernieuwing bevat; tevens bleef ook de aanvangs-T hare versiering behouden. Bij dit historisch gebruik aansluitend, plaatsten ook wij aldaar een „Kruisiging" en ontleenden een Canon-T aan een veertiend-eeuwsch misboek. De Beuroner-schilder doet het kruis rusten op de wolken tusschen Hemel en aarde; de h. Maagd Maria, Engelen en Apostelen omringen hun zoozeer beminden Heiland. Als Oorsprong en Einddoel van al het geschapene, — door de eerste en de laatste letter van het grieksche alphabet beteekend — straalt Hij in den vollen zonnekring (mandorla) der goddelijke waardigheid. Naar middeleeuwsch motief, vangt een der „Lijdens-engelen" het h. Bloed, dat uit de zijdewonde vloeit, in den „bloedkelk" op; een ander doet dit verkwikkend neerdalen in de pijnigende vlammen des vagevuurs. En ziet, de Engelbewaarder begroet met een hemelschen vredekus den hem toevertrouwden beschermeling, thans uit de plaats van smarten bevrijd. Steinle: „De Graaltempel: Het h. Sakrament des Altaars verbindt Hemel en aarde"; blz. 113. Een mystieke voorstelling: de h. Eucharistie, het hoogste doel van het aardsche leven ! De ridderschap der graal-legenden poogde geestdriftig naar het bezit van den kostbaren schotel of beker, de h. Graal l1), waarvan de Zaligmaker zich bij het Laatste Avondmaal zou hebben bediend en in welke Jozef van Arimathea het goddelijk Bloed van den Verlosser zou hebben opgevangen. Vele dier tempelridders wendden zoekend den blik ter aarde, maar zij was daar niet; zij berustte in den volheerlijken Godstempel (Christus' Kerk), gebouwd op den hoog zich verhefïfenden Graal-berg. Zoo moet ook de menschheid, in leven en streven, haar doel steeds richten naar het goddelijke omhoog, aanbiddend met de hemelsche Engelen-reien den Zaligmaker, ons hier nog verborgen, maar toch immer zoo nabij, in het h. Sakrament onzer Altaren, het Ofier der h. Misse. Ltonardo da Vinei: „Het Laatste Avondmaal." (Naar de grav. van R. Morghen); blz. 128. Het meesterwerk van den universeelen kunstenaar is het zooeven genoemde. Maar reeds een eeuw na zijn ontstaan, vinden wij bij (:) San-Gral, van het romaansche gréal, gradale, hetgeen schotel beteekent. Vasari geboekt (1566), dat het toen reeds een ruïne geleek ; vervolgens hebben de meest betreurenswaardige lotgevallen (doorsnijden; betimmeren; onoordeelkundige restauratie; overstrooming, enz.) het geheel en al ten ondergang gedoemd. Het meer nauwkeurig oordeel over het stuk berust dan ook op de oude naschilderingen (Marco d'Oggionno) en op artistieke gravures (R Morghen; R. Stang). In weerwil van dit droevig kunst-bederf, boeien ook thans nog de hooge adel der figuren en de krachtige werking der geheele kompositie, welke alles naar den goddelijken Zaligmaker doet heenwenden. II. DRUKVERSIERING. Initialen (J): blz. 9; 14; 25; 38; 85; 122; 138; 151. Vignetten-, blz. 2; 6; 13; 24; 37; 121: 137; 148; 157; 158; De geestvolle toewijding, welke de middeleeuwsche schrijvers en „verluchters" in hunne liturgische handschriften hebben gelegd (blz. 158), vraagt ook thans nog de levendigste belangstelling der kunst. Uit den aard der dingen isdie„miniatuur-versiering"vooronzehedendaagsche boekkunst onbereikbaar en zelfs niet gewenscht; niettemin geven die kleine, zoo goed geacheveerde penteekeningen aan onze moderne druktechniek vele lessen van (1) Initialen (van het lat. initium: begin) waren de versierde aanvangsletters in de kerkelijke en profane kunst, welke arabesken, vogels, bloemen enz. bevatten en zelfs geheele teekeningen (lettres historiées). Vignetten (van het fr: vignette, wijnrank), hier voor „sluitstuk" gebezigd, waren oorspronkelijk de versieringen uit wijnranken samengesteld. Miniatuur (van het lat: minium, menieverf) waren kleine penteekeningen of schilderstukjes tot verfraaiing der handschriften. nauwkeurigheid en zorg, aangewend voor het boek als kunstzaak. In goeden smaak en ontwikkelde kennis evenwel, staan onze moderne, technische drukkers hopeloos ten achter bij die oude, artistieke boek-schrijvers en versierders met pen en penseel. Het centrum der miniatuur-scholen (enlumineurs), althans in de I3de en I4de eeuw, was Parijs, dat eigenlijk zijn invloed in dezen op allerlei scholen en landen deed gevoelen. Zij sierden het rijkst in hunne beginletters (initialen), ook in hun lijstwerk, soms door sluitfiguurtjes. Initialen. Wij openden ieder hoofdstuk met een dezer beginletters, waarvan de voorstellingen zich zelve voldoende verklaren. Een paar opmerkingen nochtans. De C (blz. 25) geeft een voorstelling der toenmaals (i5de eeuw) dikwijls afgebeelde „Gregorius-Mis", waarin de Zaligmaker als de „Man van Smarten" onder de h. Mis zichtbaar tegenwoordig verschijnt. De „Canon-T" (blz. 85) ir als de kruisboom gedacht, want zij opent den Canon, welke de vernieuwing van den kruisdood des Heeren — en dus van 's menschen geestelijk leven — in zich omsluit. „Daer nestien — zoo sprak Vondel — alle [tamme veugelen, En heffen tegen 't paradijs, By beurte een lofsangh aen, om prijs. Die „vogelen" zijn, naar de mystieke beteekenis, de christenen, die hunne levenskracht putten uit den dood huns goddelijken Meesters. De G (blz. 122) behoort tot de weinige, bekende miniaturen van den boeken-verluchter Fra Benedetto, den broeder en ordegenoot van Fra Angelico. Vignetten. Gelijk de initialen, zoo deden wij ook de sluit-stukjes (vignetten), in eenig verband met den tekst, vervaardigen. Een enkele bemerking. De „Disputa" (blz. 13) is het benedenplan van Rafïfaels monumentaal meesterwerk. Het stelt voor, hoe de geheele Kerk in al hare veelzijdigheid, zich om haar middenpunt schaart, namelijk het h. Sakrament des Altaars. De „kruismonogrammen" (blz. 24) zijn de, voor de heidenen verborgen, naamteekenen, waarmede de eerste Christenen den goddelijken Zaligmaker aanduidden. De overige initialen en vignetten worden door hunne onderschriften genoegzaam verduidelijkt. HOUTSNEE VAN DiiRER: GOD DE VADER TOONT AAN DE WERELD ZIJN GODDELIJKEN ZOON (WEENEN). BLADWIJZER. * BLZ OVERZICHT DER MISGEBEDEN 4' BIJ DE TWEEDE UITGAVE .......... c BISSCHOPPELIJKE AANBEVELINGEN . . ' 7 AAN DEN LEZER * I. DE HEILIGE MISSE: GELOOFSLEER '. '. I4 II. DE HEILIGE MISSE: CEREMONIËN EN GEBAREN 2g III. DE HEILIGE MISSE: EEREDIENST. . 30 IV. LITURGISCHE GEWADEN, KELK EN KELK¬ TOERUSTING I22 V. LITURGISCHE KLEUREN ... 1,8 VI. LITERATUUR 140 VIL BIJLAGE: PLAATBESCHRIJVING . . iei BLADWIJZER ! ! 158 MIDDELEEUWSCHE MIS-BOEKEN. IMPRIMATUR: L. THEISSLING, Prior Pro*. TH. VAN HOOGSTRATEN, O. P. t TH. v. d. ACKER, O. P. Mag. S. Theol. Mag. S. Theol. Huissen, 3 Januari 1907. EVULGETUR: A. F. M. SWEENS, Librorum Censor. Haaren. 1 Februari 1907. ' <\V?