!$jj den Uitgever dezes is mede verschenen: Be waarde dep Physiologie VOOR DEN BEOEFENAAR DEK ZIEKTEKUNDE. REDE UHCIESI'ROKEN DOOH C. A. PEKELHARING, HIJ 1>B AANVAARDING VAN HUT HOOGLEBRAARBAMBT AAN UK K1JKXUXIVEKXITKIT TE l'TRECUT. den 21sten SEPTEMBER 1881. 1'ri/s /O,40. <*f — WAQEMNOSCHE BOEK- ES Mt'ZIKKDK. I vy r O V K R J) E ü E HANDELING V A N D E CHOLERA EN MEER BIJZONDER VAN DEN COLLAPSUS DOOR MIDDEL VAN VOEDING DOOR DE ADEREN EN INSPUITINGEN IN DE BUIK VLIESHOLTE. DOOK J-Jenoamin \Vard Richardson , M. D. F K S . , UIT HET ENGELSCH DOOK jJ. J3. POMPELING, M. D. UTRECHT, V. II K BRKIJEK 1883. OVER DE BEHANDELING VAN DE CHOLERA EN MEER BIJZONDER VAN DEN COLLAPSUS DOOR MIDDEL VAN VOEDING DOOR DE ADEREN EN INSPUITINGEN IN DE BUIK VLIESHOLTE, DOOR ^Benjamin )Vard Richardson , m. d. f. r. s. UIT HET ENGELSCH DOOR jj. J3. P o m p e l i n g, m. d. UTRECHT. C. H. E. BREIJER. 1883. WAOENINOSCHK BOEK- EN" MUZIEKDRUKKER!.!. V O ORHERICH T. In eene reeks van artikelen in de Medical Times and Gazette ran Augustus 1883 heeft Dr. Biehardson zijne meen in (/en en inzichten openbaar gemaakt omtrent de cholera en hare behandeling, en hij heeft teel gedaan. Ik heb gemeend ook goed te doen met deze wenken onder de oogen te brengen van het grooter geneeskundig publiek in ons land. Zijn denkbeelden, hier uiteengezet, acht ik zoo gezond en zoo praktisch rationeel, als ik bij de behandeling dezer ziekte tot dusver nimmer heb vernomen. Ik heb in de gemeente Utrecht de meeste cholera-epidemiën doorleefd, als daar zijn die van 1848/49, 1853, 1854, 1855, 1859, 18(i(i en 7/7, waarbij respect i vel ijk 1071, 58 , 343 , 70, 286,1019 en 9 slachtoffers, te zanten 4000 zijn getallen (terwijl er in 1832 en '33 nog 502 waren bezweken). Ik heb die treurige campagnes medegemaakt en een werkzaam deel daaraan gehad. Ik heb met mijne ijverige en onvermoeide strijdmakkers nacht en dag gepoogd den dood zijn buit te ontworstelen, doch met zeer ongelukkige wapenen, die maar zelden doel troffen, dewijl wij den vijand niet kenden en niet wisten hoe hem te bekampen. Wij stonden aan het ziekbed, moesten wat doen, doch wisten niet wat te doen en deden daardoor allicht kwaad in plaats van goed. In tweeledige)) zin maakten wij eeue zeer droevige figuur. Ik meen, dat sedert dien tijd wij eene schrede zijn vooruitgegaan en iets zijn te weten gekomen omtrent het wezen en de te volgen behandeling dezer raadselachtige ziekte. Ik hoop dat, mocht zij weder onze grenzen overschrijden, wij eenigszins beter toegerust haar met beter gevolg zul!en mogen bestrijden, llichardson heeft daar het zijne toe bijgebracht, door ons op verscheidene punten beter in te lichten en ons te leeren niet alleen wat wij rationeel doen kunnen, maar ook wat wij moeten nalaten, willen wij niet schade aanbrengen. l)e lezer oordeele zelf. Utrecht, September 1883. J. B. D. Vele jaren geleden heb ik in de Medical Times and Gazette eene bijdrage geleverd over de voeding door de aderen en de intraperitoneale inspuiting bij collapsus in de cholera, en nu de cholera en hare geneeskundige behandeling weder een onderwerp is van ernstige beschouwingen, verheugt het mij te zien, dat die bijdrage niet vergeten is. Sommige oude zoowel als nieuwe vrienden hebben mij dat duidelijk gemaakt. Bij nadere inzage vind ik dat sedert dien tijd die proeve eenigszins verouderd is; ik wil ze daarom voor de tegenwoordige lezers nog eens kortelijk uiteenzetten. Daar is vooreerst eene beschouwing te vinden in de Med. Times a. Gaz. van 11 Aug. 1860, waar ik op wil terug te komen en waaraan ik nieuwe opmerkingen wensch vast te knoopen. Twee theoriën of liever gezegd hypothesen stonden mij daarbij voor oogen. 1. De hypothese van Snow, welke onderstelt dat de cholera uitsluitend ontstaat door eene levende cel, die, in het uitwerpsel van een lijder komende, gemeenlijk door middel van het water door hen die aangedaan worden, is ingeslikt en zich in het darmkanaal vermenigvuldigende, de oorzaak is van de onttrekking van water en de opvolgende verschijnselen welke de ziekte kenmerken. 2. Eene hypothese die van mijzelven afkomstig is en die ik sedert heb genoemd de nerveuse of glandulaire hypothese, welke onderstelt, dat de overmatige uitzweeting in bet darmkanaal veroorzaakt wordt door eene organische zenuwparalyse, voortgebracht door de werking van eenig ziekelijk agens of invloed op de zenuwcentra, tengevolge waarvan eene overmatige ontlading ontstaat van de klierweefsels, niet ongelijk aan de afscheiding van de speekselklieren in sommige vormen van paralyse, of van de huid bij colliquatief zweet of in de zweetziekte. Laten wij echter deze beide hypothesen op dit oogenblik rusten, ten einde ons bezig te houden met de verschijnselen, met het oog op de behandeling. Bij deze studie ben ik zeer geholpen door de onderzoekingen die ik deed en die ook in de kolommen van genoemd tijdschrift haren weg hebben gevonden, over den invloed van hevige koude op de zenuwwerking. In het algemeen was ik tot de conclusie gekomen die ik nog steeds aankleef, dat elk noodlottig verschijnsel en alle gevaar in de cholera aan die eene eenvoudige werking is toe te schrijven, namelijk die van de onttrekking van het water uit de weefsels en vooral van het zenuwweefsel ; aan de stoornis van de zenuwwerking door die onttrekking en het bovenmatig verlies van warmte, merkbaar of latent, aan het lichaam. De aangewezen behandeling in het tijdperk van den collapsus, die op deze inzichten rust, leidt tot de indicatie van voeding door de aderen en inspuiting in de buikvliesholte. De behandelingswijze moet, naar het mij voorkomt, grootendeels dezelfde zijn als die men volgt in gevallen van inwerking van hevige koude, waar het lichaam eenige graden beneden den normalen standaard van de natuurlijke warmte is geraakt en waar tengevolge van de koude het lichaam blauw is, het bloed bijna stil staat en het bewustzijn zeer gering of geheel verloren is. In zulk een geval zou het dwaas zijn den lijder koud of ijswater te drinken te geven, dewijl daardoor de temperatuur van het lichaam nog meer zou dalen. In zulk een geval zou het dwaas zijn den lijder in een heet bad te dompelen, want ofschoon daarop eene plotselinge reactie moge volgen . zoo zoude het toch geen middel zijn, om werkelijk warmte op te wekken, maar alleen een schok of stoot zijn, waarbij de overblijvende levenskracht tot eene plotselinge werkzaamheid wordt aangezet om terstond in den dood over te gaan, daar de ijskoude toestand van werkeloosheid en rigiditeit, die op zichzelve niet noodwendig fataal is, in eene geleiachtigen vorm wordt omgezet of in een waren rigor mortis van de zenuw-, vaat- en spiervochten, dien men niet kan opheffen. In zulk een geval zou het, naar het mij voorkomt, ook geheel vruchteloos zijn den lijder in een warm luchtbad te plaatsen, naardien het blootstellen aan warme lucht, onder omstandigheden waarbij het vermogen van het bloed om vrij te circuleeren ontbreekt, alleen zou strekken om het gevaar van coagulatie van het bloed in het lichaam te vermeerderen en door de uitwaseming van vocht door de ademhalingsorganen aan te zetten, des te meer vocht aan het lichaam te onttrekken. Een eerste punt van behandeling bij collapsus is dan naai ik meen, den lijder in eene gematigde temperatuur te plaatsen, niet beneden de 11" en niet boven de 16° C. zoodat nooit de huiveringwekkende werking van de koude, noch de uitputtende werking van de warmte eenigen nadeeligen invloed kan uitoefenen; de warmte toch, ik herhaal het, is werkelijk de gevaarlijkste van de twee, een vermoeden, dat door de ondervinding bij cholera in tropische temperaturen maar al te zeer bevestigd wordt. Het volgende punt van behandeling in het stadium van collapsus, dat het meest rationele mag heeten, is dat van de voeding. Ieder die vele gevallen van cholera heeft gezien, zal zich herinneren dat, niettegenstaande het braken, de lijfier met veel zorg er toe gebracht kan worden door den mond eene vrij groote hoeveelheid vocht op te nemen en daar de klacht over dorst algemeen is, is het nimmer moeielijk de lijders daartoe te biengen. Het vocht, dat gebruikt moet worden, meen ik, moet aan twee voorwaarden voldoen. Het mag niet door onttrekking van warmte het lichaam koeler maken, het mag ook niet eene plaatselijke reactie te weeg brengendoor een plotseling exces van warmte, maar men moet het toedienen als het van 7—10° C. boven de dierlijke warmte is verwarmd. Ik heb dikwerf het braken weder zien opwekken, nadat dit verschijnsel aanmerkelijk was afgenomen, door het toedienen van een drank, die te heet of Ie prikkelend was. 'lot zooverre over den graad van warmte van liet vocht dat moet worden toegediend, thans over den aard hiervan. Iemand van de oude school der geneeskundigen te Londen, Ur. Walsham, wiens langdurige praktijk hem minder vertrouwen deed stellen dan zijn volgelingen in het gebruik van geneesmiddelen, verwekte eenig opzien tijdens de groote epidemie van 18:J2, door als zijne meening te stellen dat hij beter gevolg had gezien van de vrije toediening van kippenbouillon in de cholera dan van eenig andere wijze van behandeling. Ik twijfel niet of in vele gevallen deze eenvoudige wijze van handelen zeer goede resultaten kan hebben. Doch in 1