TYPE DER WONINGEN IN HET PEELERVELD BIJ ASSEN. ■of, na aftrek van renten en kosten, van ongeveer f 4000,— netto. Bovendien was voor f 150,— aan giften ontvangen. Alles is goed, dat goed eindigt. De Bond zegende zijn ondervonden tribulatiën en sprak: ,,Die perzik gaf mijn onspoed mij, die perzik smaakt naar meer." Hij had een kurk gevonden, waarop hij zich lang boven water hield. E. HET PEELERVELD BIJ ASSEN. Het voor »Huis en Hof« genegocieërde kapitaal had inmiddels met goedvinden der geldschieters een andere bestemming verkregen. Er was voor ƒ 3500.— aan inschrijvingen teruggenomen, waarvan f 500.— weder aan den Bond ten geschenke gegeven was en dus was er f 11.000.—, rentende 2V2 procent, overgebleven. Een Commissie uit het Bondsbestuur werd aangewezen om te beproeven elders 's Bonds slag te slaan. Zij ging uit zoeken en kwam terug met het bericht, dat zij op een goed kwartier afstands van Assen, in het zoogenaamde Peelooërveld (Peelerveld), een stuk goeden heidegrond, ter grootte van 10. 13.96 Hectaren, gevonden had. Dit werd op 10 Juli 1897 aangekocht en na eenigen tijd waren de plannen gereed om een tiental woningen op het terrein te bouwen. Deze woningen verkregen een ander type dan die van Hof- en Hattemsche veld, kregen ook p-een beschoten dak en toch werden ze duurder. o Een keuken, een opkamertje, waaronder kelder, en een deel met stalling voor klein vee maken de woning uit. Elke staat op een stuk grond, I Hectare groot, maar slechts ^ Hectare, omgeven door een beukenhaag, die niet heeft willen groeien, is voor tuin gegeven. De overige grond is door de bewoners meerendeels ontdaan van de plag, die als brandstof is gebruikt. Dwars door het terrein is een weg aangelegd. De beplanting hiervan is niet gelukt. Ook de lindeboomen voor de huizen zijn niet geworden, wat zij moesten. Gelukkig werd een ander systeem van ingebruikgeving toegepast dan in Apeldoorn. Aan in-eigendom-geving werd natuurlijk niet meer gedacht. Het geheele complex werd ten behoeve van de obligatiehouders en ten laste van den Bond-eigenaar hypothecair verbonden. In het eerst werden, naar 's lands wijs, de woningen bij het jaar verhuurd, de huur te betalen in twee termijnen. Later werd hierop teruggekomen, nadat een paar kwade posten hadden aangetoond, dat het veiliger was de huur bij de week te innen. De heer Mr. A. ten Oever te Assen was zoo vriendelijk zich belangeloos met de leiding van de stichtings-werkzaamheden te belasten en trad ook voorloopig als Beheerder op. Sinds zijn aftreden, op 19 Februari 1899, werd de stichting van uit het Centraal Bureau beheerd, terwijl het dagelijksch toezicht en de invordering der huren achtereenvolgens werden toevertrouwd aan de heeren Opzichters J. T. M. Sutherland, E. H. H. Schefifer en J. G. Bettink te Assen. Laatstgenoemde is nog in functie en doet al het mogelijke om de zaak in het goede spoor te houden. Bij uitstek gemakkelijk is dit niet De vraag naar deze Bondswoningen is niet groot. Het heeft geruimen tijd geduurd, alvorens ze alle bewoond waren. Ofschoon de huur slechts ƒ40.— per jaar bedraagt, zijn ze niet gewild, èn om den afstand van Assen, èn omdat voor dezen prijs, naar het schijnt, genoeg woningen te verkrijgen zijn met tuingrond, die langer bewerkt geweest is en daarom verkozen wordt. Om aan de bezwaren tegemoet te komen, heeft het Bondsbestuur tot dusver elk jaar eene hoeveelheid compost verstrekt. Dit kan nu niet langer, daar de kas het niet toelaat. Volstrekt noodig schijnt het ook niet, want bij oordeelkundige behandeling van den grond en behoorlijken lust in tuinieren, kan de grond heel wat opleveren en heel wat goeds ook. Dit bleek in November 1900, toen een der bewoners, te Smilde, op de tentoonstelling van tuinvruchten, op heidegrond geteeld, den eersten prijs, eene zilveren médaille behaalde. Al heeft het Bondsbestuur met deze stichting-, O 7 dank zij het daarbij gevolgde stelsel, niet dat getob gehad, dat Hof- en Hattemsche veld gekenmerkt heeft, toch kan niet gezegd worden, dat zij rozen heeft gestrooid voor zijn voet. Ook zij heeft glashelder aangetoond, dat het verbeteren van de volkshuisvesting een arbeid is, waarbij de zon der illusie maar al te dikwijls schuil gaat achter wolken van verdrietelijkheid en een bedrijf dat in strengeconomischen zin niet uit kan. Wil de Bond in veilig vaarwater blijven, dan zal hij zich voortaan het genoegen moeten ontzeggen voor minderbedeelden goede woningen te bouwen. Het risico en de zorg zijn al te groot. Giften kwamen voor deze stichting niet in. F. DE CURSUS IN HET MATTENWEVEN TE SURHUISTERVEENSTERHEIDE. Surhuisterveensterheide was in beklag. Er werd verteld van de uiterste armoede, in dit gehucht geleden. Er werd geschreeuwd om uitredding uit den nood van de rampzalige bewoners dezer heidestreek. Wat werd voor hun gedaan? Er werd een lokaal gebouwd, waarin de rotheid van het maatschappelijk organisme met welsprekendheid werd verkondigd. Anders niet. Toen was het dat de »Oranjebond van Orde" onderzocht of het mogelijk zoude zijn de aldaar in vroegeren tijd gebloeid hebbende, doch geheel in verval geraakte mattenwevers-industrie weder nieuw leven inteblazen. Het leek mogelijk, maar een eerst vereischte hiertoe zou dan wezen het bedrijf opnieuw te onderrichten en meer bepaald de jeugd er in te onderwijzen. De heer S. Rijpma, het hoofd der openbare school ter plaatse, wilde behulpzaam zijn. Hij zou den cursus leiden en wist een goed onderwijzer, zekeren H. Nijboer, voor het plan te winnen. Een groot bezwaar moest worden overwonnen. De Bonds-Statuten moesten allereerst worden aangevuld met de bepaling, dat de Bond naar de bereiking van zijn doel ook wenschte te streven door: »het scheppen en tot ontwikkeling brengen van kleine industrieën ten plattenlande". Nu, dit kwam in orde. Bij Koninklijk Besluit van 5 September 1900 110. 28 werd de toevoeging goedgekeurd. Inmiddels was de zaak voorbereid en wel door het nemen van een proef in den winter van 1899 op 1900. Een lokaal werd gehuurd. Weeftoestellen en grondstoffen werden aangekocht. W eldra had Nijboer een groep jongens en meisjes (coëducatie op de heide!) om zich heen en werd er geweven, dat het een lust was. De geweven matten werden verkocht. De opbrengst viel mede. De proef scheen geslaagd. Bij dezen uitslag achtte de heer Rijpma zich verantwoord voorstellen te doen tot het oprichten van een vast gebouw, daar het gehuurde vertrek niet aan de eischen voldeed. Het Bondsbestuur stemde hierin toe en in het najaar van 1900 werd de nieuwe werkplaats, voor 30 leerlingen ingericht, betrokken. Helaas, de brave Rijpma, die den bouw met de warmste belangstelling had geleid, maar van uit zijn ziekenkamer op de vordering van het werk had moeten toezien, mocht haar niet betreden. In de eerste dasren T • O van Januari 1901 werd hij aan de zijnen, aan zijn nuttigen werkkring en aan zijn socialen arbeid ontrukt. De heer H. de Jong, onderwijzer, nam toen de taak op en leidde haar sedert verdienstelijk. Hij deelde mede wat, naar de ondervinding leerde, nog aan het gebouw verbeterd moest worden en wat nog vereischt werd om de exploitatie zonder stoornis te kunnen drijven. Alles werd ingewilligd en met recht mag gezegd worden dat deze arbeid van den Bond op goede grondslagen rust en met succes wordt bekroond. In kouden winterdag, als alle werk stilstaat, zijn in de matten weverij de jongelieden bezig, leeren iets, verdienen iets, zien zich voor altijd toegerust met de kennis van een zeer eenvoudig, maar niettemin productief vak van handenarbeid. En de Bond werkt alweder aan de behartiging en de bevordering van de moreele en stoffelijke belangen van de mindergegoeden. Een paar Bondsvrienden hebben getoond dit op prijs te stellen. Zij schonken giften tot een bedrag van ƒ 175.— Mogen zij de voldoening hebben te zien dat het op den duur aan de verwachting beantwoordt. Het gebouw met den grond heeft ƒ907,705 gekost, terwijl de installatiekosten ƒ 140,48 bedragen hebben, samen ƒ1048.185. Verminderd met de giften, is dus een kapitaal van ƒ873.185 in deze zaak gestoken. Waarlijk niet overdadig veel! De exploitatiekosten hebben in de drie cursusjaren (tot en met 190V2) een totale uitgaaf van f 1480.78 gevorderd, waartegenover staat de opbrengst der verkochte matten, ad ƒ 1121.14% en J 4-76 interest, gevende een nadeelig saldo van / 3 54-87 3. G. DE BEBOSSCHINGEN. Lest, best. Wel mag gezegd worden dat de Bondsarbeid in de ontginning der heide tot bosch zijn glanspunt vindt. Als van den Bond eenmaal zal kunnen worden getuigd, dat hij niet alleen een nuttig maar ook een financieel krachtig lichaam is, en dat dit eenmaal gezegd kunne worden, moeten al zijn vrienden hartelijk hopen, dan zal dit te danken wezen aan de bosschen, die hij aanlegt op door zijn toedoen uit den slaap der eeuwen gewekten grond. Hoever hij zal kunnen vorderen in zijn streven om werk en brood te brengen aan de plattelands-bevolking, die, beide missend, geen weerstand kan bieden aan den aandrang om naar de bevolkings-centra te trekken, met groote kans om daar naar lichaam en ziel tenondertegaan, dit is bij voorbaat niet te zeggen, al belooft het heden in dit opzicht ongetwijfeld veel voor de toekomst. Daarentegen staat dit vast, dat hij den zekersten weg volgt, om tot zijn doel tegeraken, door de leiding van het bebosschingswerk te geven in handen van de »Nederlandsche HeideMaatschappij," die, toegerust met kennis en onder¬ vinding en beschikkende over de krachten eener zich onophoudelijk uitbreidende organisatie, er met haar grooten naam borg voor staat, dat het bereikbare ook inderdaad bereikt zal worden Zoodoende — en door de verzekering van zijn bosschen tegen brandschade — geeft de Bond, menschelijker wijze gesproken, de zekerheid, dat de voor de heide-ontginning door de „KwartguldenVereeniging'' bijeengebrachte gelden, hem ter beschikking toevertrouwd, op de beste wijze zullen worden dienstbaar gemaakt aan het doel. Wat in zake boschaanleg ondernomen is, leert het volgende: 1. HET VAN DER HUCHTBOSCH. Welk een weelde was het voor het Bondsbestuur MATTENWEVERiJ SURH UlöTERVEENSTERHElDE. -een eerste Bondsbosch aanteleggen in het Geldersch heuvelland, daaraan den naam te verbinden van haar, die de »Kwartgulden-Vereeniging« ten aanzijn riep en het geheel te bekostigen uit de gelden, door deze Vereeniging bijeenverzameld! Op 22 Februari 1898 werd een stuk heidegrond, ter grootte van 26.33* Hectaren, gelegen in een schilderachtige omgeving, aan den HoogBuurlooschen weg onder Uchelen, kadastrale cemeente Beekbergen, voordeelig aangekocht. Met kracht werd de ontginning ter hand genomen. De grond werd bewerkt een kweekerij werd aangelegd, de beplanting volgde en na twee jaren tijds was het bosch met zijn heuvelpartijen en breede wandelwegen en mooie uitzichten gereed. Een bosch, wil men, om er een op toe te geven, zooals het daar prijkte met zijn ijle berkenpoten en dwerg-dennetjes, een boschje, als men ook dit wil, maar toch een klaar stuk werk, dat, met een zachtgroen waas overtrokken en levendig sprekend tot de verbeelding, reeds toen een object van vereering was voor velen, een voorwerp van hongerstilling voor korhoeders en konijnen en retinia's ook. Groeide nadien de beplanting zoo goed, als men verlangen kon, het bosch-zelf, het bosch in den zin van cultuurterrein, groeide mede. lelkens werden omliggende gronden aangekocht,wel eens tegen vrij hoogen prijs. Maar dan zei het Bondsbestuur: »Beter duur dan niet te koop. De »Kwartgulden Vereeniging« is er goed voor.« En zoo is het gekomen, dat het Van der Huchtbosch thans een oppervlakte beslaat van 90.09.r0 Hectaren, een waarlijk mooi complex, dat, als het geheel zal zijn beplant, een woud genoemd zal mogen worden, een waardige drager van een hooggeeërden naam In het jaar 1902 is een gedeelte van den nieuw-aangekochten grond, waarin een moeilijk te bewerken bank werd aangetroffen, door een span ossen omgeploegd. Tevens is een in den laatsten aankoop begrepen, zeer vervallen boerenwoning deugdelijk verbouwd. Deze is thans ingericht tot woning van den in vasten dienst aangestelden voorwerker. Bij deze woning is een nieuwe kweekerij aangelegd. Alles wijst er op dat de ontginning in geregelden gang is. En de kans niet uitgesloten zijnde, dat het tot verdere uitbreiding de gelegenheid zal bieden, is de verwachting gewettigd, dat, 11a jaar en dag, een groot Bondsbosch de aantrekkelijkheid van de Velmve in niet geringe mate zal verhoogen. Een warm vriend van den Bond schonk hem in den herfst van 1901 een bedrag van f 1000,— tot steun van dit werk. dat reeds aan velen arbeid verschafte. Het zwaarste werk deden de ossen, toen zij een, naar schatting, twee duizend kilo zwaren steen sleepten naar een vrij plekje aan den Iloog- Buurlooschen weg, waar die steen, in passende omgeving, zal zijn tot een onvergankelijk monument , dat voor alle tijden den roem zal verkondigen van die vrouwen van Nederland, die het kleine kwartje tot een grootsche bestemming riepen en de macht van het kleine , eens te meer, op schitterende wijze illustreerden. 2. DE UFFELTER ZANDVERSTUIVING. Het Bondsbestuur kwam in Juni 1898 te weten dat de Raad der gemeente Havelte (Drenthe) aan den Minister van Binnenlandsche Zaken had verzocht de in die gemeente gelegen uitgestrekte zandverstuivingen van Staatswege te willen doen bebosschen. Van oordeel dat een dergelijk ingrijpen van den Staat slechts in zeer bijzondeie omstandigheden raadzaam is, in het algemeen slechts dan wanneer de urgentie dwingt en het particulier initiatief nalaat zich te doen gelden, richtte het zich tot den heer burgemeester van Havelte met verzoek te willen berichten, of hetgeen van den Staat verlangd werd van den Bond zoude wrorden aanvaard en of de Bond daarbij zoude kunnen rekenen op de sympathie en de medewerking van autoriteiten en notabelen. Hieiop een gunstig antwoord ontvangen zijnde, begon het Bondsbestuur den omvangrijken arbeid : de verkrijging te beproeven van de in de kadastrale gemeente Uffelte gelegen, aan elkander grenzende zandverstuivingen , genaamd het Ooster- zand en het Westerzand. Een reuzenarbeid, die zonder de krachtige hulp van den burgemeester, straks gevolgd door dien van den notaris, wel nimmer zoude zijn geslaagd. Meer dan volle twee jaren verliepen, eer alle eigenaren voor den afstand waren gewonnen en alle formaliteiten, voor deoveidiacht noodzakelijk, waren verricht en toch had men niet stilgezeten. Wel een bewijs dat het soms alles behalve gemakkelijk is groote complexen heide of zand, indien het sterk verdeelde eigendommen betreft, in ééne hand te brengen. Gedurende deze voorbereiding van de verkrijging was het Bondsbestuur zoo gelukkig een Bondsvriend bereid te vinden den Bond , bij wijze van crediet-hypotheek, te vestigen op deze »en zoodanige andere woeste gronden in den omtiek als waaromtrent partijen nader zouden overeenkomen ," het voor den aankoop benoodigd kapitaal te verstrekken. De rente werd bepaald op 2Va procent per jaar en zou aanvankelijk worden gecumuleerd, om eerst over 10 jaar, als de aanteleggen bosschen geacht konden worden eenige vooropbrengst te geven of de crediet-hypotheek in een gewone hypothecaire schuld zou kunnen worden omgezet, te worden betaald. Evenzeel gedurende deze voorbereiding, deed de Bond de huid van den nog niet geschoten beer verkoopend — het Oosterzand, groot 137.82.29 Hectaren, over aan den heer C. H. I. Muller te Amsterdam , zoodat hij zelf het Westerzand, groot 7909.72 Hectaren, zoude behouden. Eindeliik gingen in November 1900 het Westerzand, dragende de acte 57 handteekeningen aan verkoopers-zijde, aan den Bond en in het begin van 1901 het Oosterzand, dragende 84 zulke hkndteekeningen, aan den heer Muller over. De prijs bedroeoƒ /•— per Hectare, ongerekend de relatief hoo4 ti ansportkosten, op dezen ingewikkelden overgaf gevallen. De heer Muller kocht daarna een tusschen zijn Zand en de Drentsche Hoofdvaart geleden percee groenland aan, om er een kweekerii van e maken en bouwde er eene woning voor den boschbaas op. Overeengekomen werd dat de boschbaas voor gezamenlijke rekening zou werkzaam znn en dat <-!<- „ 1„ .. , r. — — vwnuuu]^ uic aeze kweeken; het benoodigd plantsoen zoude bctrekken. Nu was de zaak in orde en konden de ontginningswerkzaamheden beginnen, dubbel krachtig, omdat twee belanghebbenden als 0111 strijd verlangend waren het nut te bewerken, dat hier met groote duidelijkheid kon worden voorzien: iet bedwingen van de zandverstuivingsplaap- en ie \ ei beteren van den economischen toestand van de arbeidersbevolking. Hieromtrent toch had de »Nederlandsche Heide-Maatschappij" als volcrt gerapporteerd: »De aantekoopen gronden liggen in een zeer armoedige streek, waar de arbeiders net grootste deel van rl^n u/infor ..,„..1-1 An" «vniLti vvciKioos znn. Alles, zoowel de woningen als de menschen, draaft de sporen van dezen ongelukkigen toestand. Hierfn zal, wanneer men tot het geleidelijk bebosschen (b.v ieder jaar 20 a 30 H.A) der uitgestrekte zanden overgaat, verandering komen. Er zal dan met alleen meer werk in het algemeen, maar vooral meer winterwerk zijn. En het zou ons niet verwonderen dat over een tiental jaren kan gezegd worden, dat in de positie van de arbeidersbevolking in Ilavelte eene zeer groote verbetering is gekomen . ö Ter nauwernood was het bekend dat de ontginning van het Westerzand een aanvang benomen had. of de7plfHP ^ , - -vuucviicüu, uie 111 ucto- ber 1901 den arbeid in het Van der Huehtbosch zoo mild had gesubsidieerd, schonk in December c a. v. voor het Uffelter bebosschingswerk weder eene gift Van ƒ1000.—. Hoe dankbaar dit het ondsbestuur stemde, laat zich gereedelijk verstaan. Ti a 1 ?n hierdoor de bezwaren voor de ondskas, uit deze nieuwe groote cultuur-onderneming geboren, weder aanmerkelijk verlicht, een L VaiV beteekenis werd geput uit het 6den N°vember 1901 genomen besluit van de Provinciale Staten van Drenthe, om aan deze ontginning eene subsidie te verleenen ten bedrage van/50.— per Hectare. De vastlegging en bebossching van het Westerzand zal daarom, naar macr worden verwacht, 's Bonds krachten geenszins t? boven gaan. Lene uitbreiding van deze ontginning laat zich voorzien. Het is de bedoeling van het Bondsbestuur ook het Holtingerzand, groot pl. m. 60 Hectaren, tegen het Westerzand aan gelegen en het g,uui pi. in. *0 nectaren, gelegen op een uur afstands, aantekoopen. Reeds is, voorzooveel het Holtingerzand betreft, de totstandkoming van dit plan een heel eind gevorderd. 3- HET DROUWENERZAND. »De aanschrijving van Gedeputeerde Staten van ■Lienthe aan de gemeentebesturen, waarin op strengere naleving van de verordening op de zandverstuivingen wordt aangedrongen, heeft reeds uitwerking gehad. Ie Drouwen is eene vergadering gehouden van eigenaren van het beruchte Drouwe^ nerzand aan den grintweg naar Gasselte .... Besloten werd een Commi«ip f*» „r„n de niet-aanwezige eigenaren zal uitnoodigen zich bereid te verklaren hun stuivend zand en den voor het vastleggen benoodigden heidegrond — den laatste voor billijken prijs — aftestaan en zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken te wenden met het verzoek, om de zandzee, die al zooveel van zich heelt doen spreken, van Staatswege te bebosschen." Dit bericht, in Mei 1902 voorgekomen in et Nieuws van den Dag", had de aandacht van het Bondsbestuur getrokken en ijlings weder had het zich, als vastleggings- en bebosschingsrenectant, tot den burgemeester der gemeente ' KJ.s^.1 gCIUCCIlie Borger gewend met verzoek om steun en sympathie. I IQ'/Q TTn M 1, i < • . - vdii naice gaarne toegezegd en gul betoond, ook door de Commissie en verschillende autoriteiten, bewerkten dat reeds in October bij voorloopig contract door alle 52 betrokken eigenaren was toegestemd in den verkoop van de zandgronden en het daarbij onmisbare heideveld, tegen den prijs van f 10.— per Hectare. Op 25 October nam het Bondsbestuur den koop aan, waarna rv m *-v» - .. .. 1 uniiiiuucuijK een aanvang werd gemaakt met de voorbereiding van de overdracht der 213, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, verkocht wordende perceelen, bij welke overdracht een ^ ïeeks van minderjarigen weder een even passieve als obstructionistische rol spelen. De geheele oppervlakte van het door deze tra factie aan het Bondsbezit toegevoegd gebied bedraagt, naar schatting, (de opmeting heeft nog n' plaats gehad) ruim 300 Hectaren. Ook dit Bondswerk zal, naar alle gedachten CPZICHTERSWONsNG VAN DER HUCHTBOSCM. tot een goed einde kunnen worden gebracht, zonder de Bondsfinanciën te ontredderen. Het kapitaal voor den aankoop kan worden gevonden uit de hierboven vermelde crediet-hypotheek, terwijl het provinciaal subsidie van f 50.— per Hectare, als het zal zijn aangevraagd, ongetwijfeld zal worden verleend. Het optreden van den Bond, ten aanzien van de ontginning van dit Zand, heeft niet nagelaten een zeer gunstigen indruk te maken. In een brief door het Bondsbestuur van hooggeplaatste zijde ontvangen, werd dan ook gezegd: >Ik hoop dat langzamerhand nog meer Zanden door den Bond zullen geëxploiteerd worden. De zaak is bij den Bond in goede handen." Het Bondsbestuur aanvaardt even gaarne deze opdracht als de daaraan voorafgaande vriendelijke betuiging. Zorsre men slechts dat de Bonds-bruine den hem toe- o gedachten last zal kunnen trekken. Hij is gewillig als een sleepersknol. Nog moge vermeld worden dat de Regeering een en ander maal blijk gaf 's Bonds ontginning van zandverstuivingen goed gezind te wezen, door bij de opmeting der Zanden een gedeelte der kosten ten laste van het Rijk te brengen. ACHTSTE HOOFDSTUK. ffff02 ^§onc^ °F maaier vader werd , ''ï'1? h'Vv"LH,'"S" op het Hofveld en van de »Ericastichting«. Aan lïti l ri !e Delft wordt opgedragen het concept-reglement voor »]Je L trechtsche Arbeidskas« omtevverken. 1 . ugustus. De bestaande »Departementen® van den Bond worden ontbonden. Het terrein tv 1 -r> V°°' stichting »Huis en IIof« wordt aangekocht. i ovember.De propaganda-brochure »Hoe verdwijnt het roode spook?« verschijnt. 1S97. I Januari. De Fondsen van Beheer en het Onderhoudsfonds van de stichtingen „Hof- en _ Hattemsche veld« worden opgeheven. 4 -ebruari. De heer P. B. Bruijn van Rozenburg treedt af als Eere-Voorzitter van den Bond. KoncentWp v' i i YeIdman te Delft bewerkt 'Reglement-Arbeidskas. (Concept) verschijnt in druk. 15 Maart. H* ^'gemeen Bestuur benoemt eene Commissie van Rapporteurs in zake de 3 Juli. Bef'°te,n wordt tot den aankoop van grond in het Peelerveld bij Assen en tot daarop bouwen van 10 arbeiderswoningen. 1 October. De Voorschotkas in „Ons Huis« wordt opgericht. 4 „ Besloten wordt tot reorganisatie van het Bondsorgaan en tot het aangaan eener leening, groot ƒ 6300.— ten behoeve van het weekblad «Sociale Stemmen*. Tot opheffing van de proefboerderij op de »Ericastichting« wordt besloten. 4 December. Besloten wordt tot verkoop van een gedeelte van het terrein, voor de stichting «Huis en Hof« onder Amerfoort bestemd geweest. 11 ff Het laatste nummer van het Bondsorgaan »Sta Pal!« verschijnt. 1898 1 Januari. Het eerste nummer van het Bondsorgaan »Sociale Stemmen« verschijnt. 24 „ Besloten wordt de oprichting van een arbeidsbeurs te beproeven. Besloten wordt tot aankoop en bebossching van 26.13.— H. A. heidegrond aan den HoogBuurlooschen weg onder Uchelen (Van der Iluchtbosch). 23 Mei. Het Algemeen Bestuur benoemt een Commissie van Rapporteurs in zake «De Nationale Arbeidsbeurs«. 25 Juni. Begin van de pogingen tot verkrijging van de Uffelter Zandverstuiving. 7 Septemb. Het Algemeen Bestuur biedt aan H. M. de Koningin en aan H M de Koningin- Moeder adressen van hulde en een feestnummer van het Bondsorgaan »Sociale Stemmen« aan. 24 October. Besloten wordt van het oprichten van «De Nationale Arbeidsbeurse aftezien. 31 December. Het laatste nummer van het Bondsorgaan «Sociale Stemmen* verschijnt. De Bond staakt zijne anti- sociaaldemocratische actie. 1899 7 Januari. Het eerste nummer van het weekblad «Maatschappelijk Werk* verschijnt. 3 Februari. De afdeeling »Utrecht« van den Bond wordt opgericht. 16 Maart. Verkoop van het restant van den grond, voor de stichting «Huis en Hof« onder Amersfoort bestemd geweest. 29 April. Besloten wordt de bijencultuur op de «Ericastichting* intevoeren. 23 Mei. Het plan tot oprichting van een arbeidskas wordt van het werkprogram van den Bond afgevoerd. 5 Juli. Besloten wordt tot aankoop van de Uffelter Zandverstuiving. (Het Westerzand.) 13 November. Besloten wordt tot de oprichting van een cursus in het mattenweven te Surhuisterveensterheide, als proef. 1900. 28 Februari. Het eerste nummer van het Bondsorgaan «Onze kleine Bode* verschijnt. 5 Maart. Besloten wordt pogingen in het werk te stellen tot verkrijging van het Holtingerzand onder Uffelte. 1 Mei. Het Centraal Bureau van den Bond wordt van Utrecht naar Zutphen overgebracht. 2 Juli. De Algemeene Vergadering besluit tot wijziging en aanvulling der Statuten. Besloten wordt een vast gebouw te stichten ten dienste van den cursus in het mattenweven te Surhuisterveensterheide. 16 ,, Excursie naar de Apeldoornsche stichtingen. 5 Septemb. De Koninklijke goedkeuring wordt verkregen op de gewijzigde Statuten van den Bond. 2 November. De Bond ontvangt een legaat, groot ƒ 300.—. 29December. Het laatste nummer van het weekblad «Maatschappelijk Werk« verschijnt. 1901. April. H. M de Koningin-Moeder wordt Beschermvrouwe van de «Kwartgulden-Vereeni- ging voor Heide-Ontginning*. Mei. De Bond ontvangt een legaat, groot ƒ 12.50. 8 Juni. Besloten wordt pogingen in het werk te stellen tot verkrijging van het Kamper- zand onder Havelte. 5 Septemb. Besloten wordt gronden ter ontginning aantekoopen in de gemeente Nederweert. (Mislukt). 6November. Provinciale Staten van Drenthe verleenen eene subsidie voor de ontginning van het Westerzand. 18 „ In het belang van den financieelen toestand van «Hof- en Hattemsche veld* wordt besloten de integriteit dezer stichtingen opteofferen. Besloten wordt gronden ter ontginning aantekoopen in de gemeente Schoterland. (Mislukt.) 1902. 21 April. üe Bond ontvangt een met vruchtgebruik bezwaarden in rechten betwist legaat r _ van j 20,000. — . 19 Mei. Het Bondsbestuur begint pogingen in het werk te stellen tot verkrijging van het Drouwenerzand in de gemeente Borger. T • O O 7 Juni. Besloten wordt gronden ter ontginning aantekoopen in de gemeente Boekei (Mislukt.) 15 October. Het Algemeen Bestuur biedt aan Mej. B. L. W. Van der Hucht te 's Gravenhage, Presidente van de »Kwartgulden-Vereeniging voor Heide-Ontginning«, het Eerelidmaatschap van den Bond en een herinnerings-album aan. (Besluit van de Algemeene Vergadering van 7 Juni 1902.) 25 >> Besloten wordt tot aankoop van het Drouwenerzand. Idem tot het aankoopen van gronden ter ontginning in de gemeente Lage Mierde. (Mislukt.) mmm wm&. mmmzmm. ili-M 'U-A ' : • W" ^ 1ó0 » / v / a [ li i) i ' 4 ' > v . -■ -j \ IJ v " '/a * m fbbbuaei:' 1893■£003 : ' " . .JfCiPv f) 11 De ORANJEBOND VAN ORDE, I f gevestigd te Utrecht. Geschiedenis van zijn eerste decennium. 25 Februari 1893-1903. Stoomdruk van J. BOKMA Hzn. — UTRECHT. INHOUD. ie Hoofdstuk. Hoe de Bond geboren werd, hoe hij zijn naam verkreeg en hoe zijn rugge- graat werd recht gezet ........... Blz. 5 2e Hoofdstuk. Hoe de Bond voor heete vuren werd gebakerd . . . . „ 8 3e Hoofdstuk. Hoe de Bond als Brugman praatte, zich gaandeweg verpraatte, een tijdlang zweeg en daarna weder, ,,pecuniae causa", bedacht dat spreken zilver is . „ 11 4e Hoofdstuk. Hoe de Bond gespeend geworden is, dientengevolge uit zijn krachten groeide, hoe hij er weer inkwam en zich sedert ontwikkelde tegen de betrekkelijke ontbering in . . . . . . . . . . . . ,, 14 5e Hoofdstuk. Hoe de Bond de eerste schreden zette op het terrein van den socialen arbeid, daarbij veel moeite had een begaanbaren weg te vinden, hoe hij tot zijn geluk een valhoed ophad en eerst, door de heide tot het speelveld van zijn kinderjaren te maken, vasten grond onder de voeten verkreeg en loopen leerde. Ook hoe hij vliegers maakte, die niet opgingen . . . „17 6e Hoofdstuk. Hoe de Bond een zusje kreeg en hoe dit zusje hem verwende . . „ 21 7e Hoofdstuk. Hoe de Bond werkte op de wijde, wijde heide . . . . . . ,, 24 A. Hof- en Hattemsche veld onder Apeldoorn . . . . „ 24 B. »Ons Huis« op het Hofveld .......... 28 C. De Ericastichting bij Apeldoorn 30 D. »Huis en Hof« onder Amersfoort . . . . . . . . „ 32 E. Het Peelerveld bij Assen . . . . . . . . „ 33 F. De cursus in het mattenweven te Surhuisterveensterheide. . . „ 33 G. De bebosschingen. 1. Het Van der Huchtbosch . . . . „ 34 2. De Ufifelter Zandverstuiving . . . . ,, 35 3. Het Drouwenerzand . . . . . . „ 36 8e Hoofdstuk. Hoe de Bond op zijn manier vader werd en het kind z'n gang liet gaan . „ 38 ge Hoofdstuk. Hoe de Bond zijn dank betuigt, daarna philosofeert, zich vervolgens aanbeveelt in de gunst en de recommandatie en zich ten slotte dermate opwindt, dat het maar goed is dat er een eind wordt gemaakt aan het verhaal van zijn eerste decennium „ 40 Chronologisch Overzicht van het Bondsleven „ 43 Oranjebond van Orde, gevestigd te ütreeht. Rgsenburg F arj ,903 7incr*5 Utrecht ' .£/ <&/ Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van den Oranje bond van Orde, gevestigd te Utrecht, heeft het Algemeen Bestuur van den Bond de eer U bijgaand Gedenkschrift aantebieden, in de hoop dat van den inhoud door U met belangstelling zal worden kennis genomen en dat. U zoo vriendelijk moogt willen zijn de lezing ervan in Uwen kring te bevorderen en Uwe hulp te verleenen ten bate van het toetreden van nieuwe Bondsleden. Onder bijgaande inteekenbiljetten bevindt er zich een ten behoeve van die Bondsleden, die in de viering van 's Bonds herinneringsfeest aanleiding zouden kunnen vinden hunne jaarlijksche bijdrage voor het lidmaatschap te ver hoog en. om zoodoende aan de financieele kracht der Vereeniging de versterking te geven, die zij door de uitbreiding van haar werkkring dringend behoeft. Hoogachtend, Het Algemeen Bestuur, voornoemd, HORA SICCAMA, Voorzitter. J. H. F. TUTTER, le Secretaris. ORANJEBOND VAN ORDE. Inteekenbiljet. J)e ()nderget.eekende. de Heer Mevrouw Mejuffrouw wonende te verklaart tot wederopzeggens toe te willen toetreden tot het lidmaatschap van den Oranjebond van Orde, gevestigd te Utrecht, tegen een jnarlijkschè bijdrage van gulden (minimum / 1.—) (voor het eerst over 1903). Handteekening N. B.! S. v. p. naam en woonplaats duidelijk invullen en dit biljet toezenden aan Jiir. HORA SICCAMA te Rijsenbürg. Oranjebond van Orde. VERHOOGING VAN CONTRIBUTIE. De @iiderqeleehende, de cJ~feer Silevrouto cRlejurouw wonende te verklaart zijne (hare) jaarlijksche bijdrage voor hel lidmaatschap van den Oranjebond van Orde, gevestigd i te Utrecht, ie willen verhoogen tot gulden, fvoor hei eerst over 190§J. SCandteehening NB' S. v. p. naam en woonplaats duidelijk invullen en dit biljet toezenden aan Jiik. HOR\ SICCAM.Y te Rijaenburg. ORANJEBOND VAN ORDE. Inteekenbiljet. De Ondergeteekende. de lieer Mevrouw Mejuffrouw wonende te verklaart tot wederopzeggens toe te willen toetreden tot liet lidmaatschap van den Oranjebond van Orde, gevestigd te Utrecht, tegen een jaarlijksche bijdrage van gulden (minimum f 1.—) (voor het eerst over 1903). Handteekening N. B.! S. v. p. naam en woonplaats duidelijk invullen en dit biljet toezenden aan Jhr. HORA SICC AM A te Rijsenbürg. ORANJEBOND VAN ORDE. Inteekenbiljet. De Ondergeteekende, de Heer Mevrouw Mej uffrou w wonende te verklaart tot wederopzeggens toe te willen toetreden tot het lidmaatschap van den Oranjebond van Orde, gevestigd te Utrecht, tegen een jaarlijksche bijdrage van gulden (minimum f 1.—) (voor het eerst over 1903). Handteekening N. B.! S. v. p. naam en woonplaats duidelijk invullen en dit biljet toezenden aan Jiir. HOR A SICC AMA te Rijsenbürg. EERSTE HOOFDSTUK. "3ffoe de ®ond qekoren wcrcl, kce kii zi\n naam verkreeg en koe sijn ruqgegraal werd reekt gezet. Het was in den avond van Zaterdag 25 Februari 1893, dat wij (die dit schrijven) slechts aarzelend gevolg gevend aan een tot ons gerichte uitnoodiging, aanbelden aan de patricische woning no. 36 van de deftige Nieuwe Gracht in de grijze Bisschopsstad Utrecht. Daarbinnen vonden wij een klein aantalmannen van uiteenloopenden leeftijd bijeen, saamgekomen om van gedachten te wisselen over den sociaal-economischen toestand van land en volk in die dagen en meer bepaald over de vraag: of het, door gemeenschappelijk overleg en handelend optreden, goed en mogelijk ware eenerzijds tegen de toenemende ontevredenheid des volks een dam optewerpen en anderzijds door gepaste middelen te trachten den afgrond te overbruggen, reeds toentertijd scheiding makend tusschen de verschillende standen en ze meer en meer van elkander vervreemdend. Tweeërlei gebeurtenissen waren de naaste aanleiding geweest tot het bijeenkomen van dezen beperkten kring. I11 het »Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad" van 15 Januari 1893 had de heer L. R. J. A. Roosmale Nepveu te Doorn, oud-Kolonel der Artillerie, allereerst nadrukkelijk aanvoerend, dat het pas gaf grooter belangstelling dan tot dusver in het lot der minbedeelden te koesteren, tevens de vraag gedaan of het geen tijd werd »maatschappelijk verweer1' te stellen tegenover het anarchistisch woelen van een deel van den vierden stand; een vraag, door de Redactie in een naschrift aanstonds ontkennend beantwoord, op grond dat het niet aanging te doen hetgeen der Regeering was en niet goed ware openlijk te betwijfelen of haar sterke arm wel krachtig genoeg zoude blijken voor de vervulling van haar taak; maar ook omdat ingrijpen met de wapenen des vredes stellig beter geneesmiddel zoude zijn dan het gewelddadig smoren van het heerschende gevoel van verongelijking. Ten tweede hadden de in het Oosten der provincie Groningen voorgekomen onlusten het aanzijn gegeven aan de »Partij van Orde1', een Vereeniging, die wilde beproeven door maatregelen van sociale hervorming naar herstel van de verbroken maatschappelijke orde te streven en tot verkrijging van een toestand van vrede en onderlinge waardeering, vervangende burgerstrijd en wangunst, te geraken. Vonden de saamgekomenen in deze feiten stof te over voor het houden van breede besprekingen, waarbij vooral het inzicht op den voorgrond trad dat de leerstellingen der sociaal-democratische wereldbeschouwing om hun suggestief vermogen met kracht moesten worden bestreden, maar op minnelijke wijze, door het wekken van de overtuiging dat zij dwaalbegrippen planten, alsook het gevoelen dat het min of meer vergiftigd maat- schappelijk leven slechts zou kunnen worden genezen door de openbaring van altruïstischen zin — tot een practisch resultaat werden zij slechts gebracht door de mededeelingen van den in hun midden aanwezigen Voorzitter van de genoemde »Partij van Orde", Mr. A. H. Koning te Finsterwolde. Deze verklaarde hun hoe men zich in het Noord-oosten des lands voorstelde uit onrust rust en uit wrevel verzoening te doen voortkomen. Zijn opgewekte taal en zijn goed vertrouwen in de toekomst deden in de bijeenkomst de overtuiging post vatten, dat de betreurenswaardige maatschappelijke verhoudingen voor betere konden plaats maken, indien de bezittende klassen stelling zouden nemen tegenover de veldwinnende sociaal-democratie en het terrorisme van de woelwaters, maar dan ook zouden toonen gevoel voor de sociale misstanden te hebben en bereid te zijn zich te stellen in den dienst van naastenliefde en sociaal belang. Had hij in den loop zijner rede o.a. medegedeeld dat de »Partij van Orde"' zich reeds had ontwikkeld tot een georganiseerde Vereeniging, den »Bond van Orde door Hervorming"," met Winschoten als zetel, thans bleek hij volkomen in te stemmen met het ter vergadering rijzende en rijpende denkbeeld, dat een Vereeniging zoude worden in het leven geroepen, die, op overeenkomstigen grondslag, geheel Nederland in haar werkkring zoude omvatten en in welke, naar hij zeide te vertrouwen, de »Bond van Orde door Hervorming" wel geen bezwaar zoude hebben zich op te lossen, altijd vooropgesteld dat doel en actie van deze op zóó breeden basis werkende Vereeniging in het Noorden goedgekeurd konden worden. Het was in de door deze besprekingen en mededeelingen gewekte enthousiastische stemming van het oogenblik, dat door de aanwezigen met eenparigheid van stemmen werd besloten eene hervormings-Vereeniging voor het geheele land op te richten en er was iets van heilig vuur in den kring, toen de man, die dit gedenkwaardig samenzijn geleid had, de heer Jacs. Johs. Deetman te Utrecht, het sloot met den blijmoedigen wensch: »dat het op dezen avond genomen besluit, onder Gods zegen, zoude moge strekken tot heil van j Land en Volk en Koningin.« De »Oranjebond van Orde« was geboren. ! Gedoopt was hij dien eigen avond nog niet. Dit wachtte op een gelukkigen inval. De naam ! moest pakkend en veelzeggend zijn en tegelijk doen uitkomen met welk doel men scheep ging. Men weet hoe 't dan gaat, ieder bedenkt iets op zijn beurt en wat in den eersten roes van optimisme en geestdrift geacht wordt goed te klinken en goed te kleuren, wordt uitverkoren. Men vond »Oranjebond van Orde« en verbeeldde zich een ware vondst gedaan te hebben. Had men te haastig gezocht? Veel is er in 's Bonds prille jeugd met woorden van bittere critiek en van bijtenden spot, ook met woorden van welmeenendheid, over de meerdere of mindere »gelukkigheid« van dezen naam gesproken. Heel wel mogelijk — het werd voetstoots erkend — is het dat een andere, aan sommigen minder aanstoot gevenden, in elk geval minder tendentieus klinkenden naam had moeten zijn bedacht. Het »nomen est omen« scheen volgens sommigen wel een weinig voorbijgezien. Wij meenen te moeten zeggen dat inderdaad in den aanvang, door den klank van 's Bonds naam en door de formuleering van punt a van 's Bonds doel, nopens het karakter van de Vereeniging, ook bij haar vrienden, een indruk is gewekt geworden, die aan haar invloed en ontwikkeling ernstige schade had kunnen berokkenen, indien haar verantwoordelijke leidslieden niet krachtig er voor gewaakt hadden, dat dit karakter in harmonie bleef met de zuiver objectieve bedoeling en vrij van royalistische dweepzucht. Dan, gedoopt was gedoopt. En toen de jonge spruit eenmaal bij den voor deze. geboorten ingestelden Burgelijken Stand, de Pers, was aangegeven en op 28 Maart 1893 in het gebouw »'livoli« te Utrecht in het openbaar was ingeleid, toen vonden Bestuurderen het geraden den naam den naam te laten, er kwame dan van, wat wilde. Een naamsverandering a posteriori zou gedachten aan onderschuiving gewekt en het vertrouwen in de standvastigheid van de bedoelingen der oprichters niet versterkt hebben. Thans, nu de ongunstige verwachtingen niet zijn uitgekomen, wil men, verijdeld zijn geworden, verheugen wij ons in 's Bonds goeden naam, dien wij lief gekregen hebben en tot geen prijs meer zouden wenschen verwisseld te zien. Zoo was dan de Bond geboren met het doel: »Te trachten naar voorkoming van maatschappelijke wanorde door: a. Trouw te zijn aan het Huis van Oranje en die trouw bij anderen optewekken: b. Pogingen tot opheffing der economische en maatschappelijke misstanden in het werk te stellen, om hen, die hieronder gebukt gaan. van dien last te ontheffen en hun moreele en stoffelijke belangen te behartigen en te bevorderen; c. De Regeering te steunen in haar streven naar ontwikkeling en bevestiging van al het o 00 geen de beschaving, het geluk en de welvaart der natie verhoogen kan.« O De Statuten, waarin het aldus omschreven doel en de daaruit voortvloeiende werkkring en organisatie werden gereglementeerd, werden goedgekeurd bij K. B. van 11 November 1893 No. 29. Zij zouden slechts kracht hebben tot ultimo December 1894, omdat de oprichters wel ingezien hadden, dat eerst uit de werking der Vereeniging zoude kunnen blijken of haar Reglement voldoende beantwoordde aan de eischen, aan haar ontwikkeling te stellen. De termijn bleek echter te kort genomen en dientengevolge werd de rechtskracht dier Statuten bij K. B. van 2 Februari 1895 110. 37 met één jaar verlengd. In verloop van tijd was het inmiddels duidelijk geworden dat in de omschrijving van het doel der Vereeniging en in de formuleering van haar wet ingrijpende veranderingen moesten worden aangebracht, wilde zij zich ontwikkelen naar de behoeften, die een bijkans driejarig leven had doen kennen en volgens een organisatie, die door de omstandigheden noodig werd geacht. Dus werden de Statuten in de Algemeene Vergadering van den Bond van 14 December 1895 grondig herzien en werd bij K. B. van 29 Januari 1896 110. 27 goedkeuring verkregen op de gewijzigde Statuten , die voor het vervolg als doel der Vereeniging aanwezen: »Te trachten naar verbetering van maatschappelijke toestanden door: a. De Regeering te steunen in haar streven naar ontwikkeling en bevestiging van al hetgeen de beschaving, het geluk en de welvaart der natie verhoogen kan ; b. Pogingen in het werk te stellen om de moreele en stoffelijke belangen van de minder gegoeden te behartigen en te bevorderen." Sedert is gebleken dat de organisatie van den Bond in een in hoofdzaak goeden bodem wortelt. Alleen was het nog noodig den statutairen werkkring een enkele maal uittebreiden o en de wetgeving van eenige hinderlijke gebreken te ontdoen. Hieraan werd tegemoet gekomen door de Algemeene Vergadering van 2 Juli 1900, die hare besluiten ten deze zag goedkeuren bij K. B. van 5 September 1900 110. 29. Thans mag worden verwacht dat de codificatie van 's Bonds grondslagen en technische inrichting voor lange jaren onaangetast zal kunnen blijven. En zoo geven zijn Statuten onder de bestaande bepalingen dan aan: »dat de Bond naar de bereiking van zijn doel wenscht te streven door: a. Het maken van propaganda door middel van de pers en het houden van openbare vergaderingen; b. Het in het leven roepen van arbeidskassen, spaar- en voorschotkassen en arbeidsbeurzen ; c. Den bouw van arbeiderswoningen ; d. Heide-ontginning en stichting van heidehoeven; e. Het verstrekken, onder door den Bond te stellen voorwaarden , van geldelijke hulp aan landbouwers, die heide-ontginning willen ter hand nemen en zich een hoeve, of aan arbeiders, die zich een woning wenschen te stichten; f. Het scheppen en tot ontwikkeling brengen van kleine industrieën ten platten lande." Zeggen wij nog dat voor elke der bovengenoemde ondernemingen een afzonderlijke administratie moet worden gevoerd, dat de Bond zich niet op godsdienstig of staatkundig terrein beweegt -en dat hij is opgericht voor den tijd van 29 jaren , derhalve op 24 Februari 1922 zal ophouden te bestaan, tenzij vóór dien datum zijn levensduur wettelijk zal zijn verlengd. T \Y E E D K H OOFDST U K. voor hes te vuren werd gebakerd. Kort nadat de Hond dan in geestdrift geboren was, kwamen zijn geestelijke vaders op zekeren namiddag weder in concilie bijeen, om zijn levensbaan te richten en hem punctueel voorteschrijven, hoe hij dien te bewandelen had. Het was den kleine alles goed, wat zij over hem beschikten, indien zij 't slechts onderling eens waren. Dit nu waren zij niet. Terwijl de jongeren meerendeels wilden dat de Hond zich op »Christelijk« standpunt zoude stellen, ontraadden de ouderen dit. Niet exclusief moest het optreden van deze Vereeniging zijn. Het was haaltaal-: allen saamtebrengen, die in den opbloei van de sociaal-democratie één gevaar en in het niet zijn van »des broeders hoeder« een ander zagen. Van den Bond zou alleen dan werkelijk kracht kunnen uitgaan, indien hij zich verre van partijschappen en.van geestelijke twistappels hield. Nationaal moest hij wezen, toegankelijk voor en kracht ontleenend aan ieder, die, naar inzicht en inborst, in de macht der sociale liefde geloofde en bereid was deze te dienen. De meeningen waren niet tot één te brengen, de meesten der jongeren scheidden zich af. En zoo wilde dan het droef geval dat aan slechts een zestal invloeddervende mannen de moeilijke taak te verrichten stond het in het leven geroepen wicht, dat reeds zóó jong een kijkje op s lands factie-geest verkreeg, — het wicht met z'n hervormings-pretentie en z'n benauwend zwakke constitutie tevens — in het leven te houden, niet alleen, maar ook zorgvol heenteleiden over de klippen en door de doornen van den levensweg en het, zoo mogelijk, een bevestigend antwoord te leeren geven op de vraag of het leven wel de moeite om te leven waard is. Van die zes mannen traden er spoedig drie, door de omstandigheden hiertoe aangewezen en 11* • 1 •• allerminst uit persoonlijke begeerte, als de eigenlijke leiders op den voorgrond. Zij vormden te zamen het Permanent Comité, dat weldra geroepen zoude worden permanent te strijden, om het goed recht van den voedsterling tegelijk met zijn doen en laten te verdedigen. Laat ons zwijgen van den strijd tegen de onverschilligheid, die het driemanschap zich liet aftobben en in betweterigheid en afbrekende critiek zich maar al te vaak en al te doorzichtig vermomde. Zwijgen ook, hier, van den strijd tegen de sociaal-democratie, die — 's Bonds historie is daar om het te bewijzen — steeds waardig en onpersoonlijk werd gevoerd en, wat hij overigens ook moge uitgewerkt hebben, het groote nut had altijd stalend en opwekkend te zijn. Ander twistgeding riep de driemannen in 't geweer, strijd met diegenen, die hun natuurlijke bondgenooten hadden moeten zijn, doch alras bleken s' Bonds vinnigste vijanden te wezen : de hoofdlieden van den »Bond van Orde door Hervorming,'' Het is, waar wij in deze bladzijden de taak vervullen de geschiedenis van onzen Bond te schrijven, niet noodig den begraven strijdbijl weder optediepen en het lang en scherp verloop van den broederoorlog opnieuw in al zijn bijzonderheden te schetsen. Laat het genoeg zijn er aan te herinneren, dat misverstand de oorsprong van de hoogloopende oneenigheid is geweest. Ofschoon, op grond van omstandigheden, in het vorig hoofdstuk beschreven, gemeend was dat de Noordelijke Bond bereid bevonden zoude worden zich in een dezerzijds gevormden Bond voor geheel Nederland optelossen, bleek integendeel dat Mr. A. H. Koning en zijn medestanders reeds op 17 Februari bevorens, in een te Winschoten gehouden vergadering, de grondslagen voor een het geheele land omvattenden Bond hadden gelegd. Misduid werd het optreden van het Permanent Comité, dat daarvan niets wist, in een -op 18 Maart 1893 terzelfder plaatse gehouden bijeenkomst, tot welker bijwoning het uitgenoodigd geworden was. Verlangd werd dat de »Oranjebond van Orde« in den »Bond van Orde door Hervorming« zoude opgaan en niet omgekeerd, althans werd voor 't minst een fusie der beide lichamen geëischt. Waar, bij overeenkomst van doel, nochtans groot verschil van middelen, aanbevolen om tot dat doel te geraken en van inzicht nopens de te volgen gedragslijn moest worden geconstateerd, scheen het allengs volslagen onmogelijk zoodanige fusie tot stand te brengen. Bevriende handen, helpensgezind, doch niet wegwijs in de ruimte achter de schermen, deden wel hun best de grondslagen voor een verzoening te ontwerpen, den tekst te schrijven voor een convenant, een regeling van geschilpunten, maar de verschillen van opvatting in zake principieele aangelegenheden en aangaande de wijze waarop de sociaal-democratie moest worden te lijf gegaan, bleken zóó diepliggend en zóó talrijk, dat dezerzijds tot het treffen van een vergelijk op de basis van vereenigd verder gaan niet kon worden besloten en alleen kon worden voorgesteld een federatie aan te gaan, een werken in onderling verband, met behoud van elks zelfstandigheid, te organiseeren. Dit werd aan gene zijde verworpen en daarmede was de breuk volkomen. Thans, — nu zoovele jaren zijn voorbijgegaan sedert den bewogen tijd, waarin die strijd, schijnbaar om de suprematie, in werkelijkheid om beginselen, werd gestreden, wel gestreden moest worden, al maakte hij een hoogst ongunstigen indruk en velen huiverig zich bij een van beide zijden aantesluiten, — thans overziende al hetgeen door partijen tot bereiking van het eigen doel is gedaan èn hoe gedaan en in gedachte de verschillende wegen volgend, door elk der Bonden betreden, betreuren wij den loop van zaken geenszins. Het schijnt duidelijk aantoonbaar dat een min of meer gedwongen, uit conventioneele overwegingen en motieven van vredelievendheid voortgesproten, samengaan aan geen van beide bevredigend zou zijn bekomen. Verlamming zoude gewekt zijn door het dragen van een kunstmatig aangelegd, uiterst knellend die-een-maat-neemt,-neemt-eenmeester-keurslijf van gemeenschappelijke, eeuwigdurende verdeeldheid met zich gebracht hebbende, actie. Dat de beide »Ordebonden ', zij het dan in feilen strijd, aan een elkaar tot last zijn zijn ontkomen, ons dunkt het beslist een voordeel. Wat niet bijeenbehoort, moet zich niet paren. »D'rum priife, wer sich ewig bindet, ob sich«, enz. Gelukkig mogen wij getuigen, dat den »Oranjebond van Orde« nimmer werd, noch kon worden nagegeven, dat hij den strijd niet hoffelijk voerde en dat hij door daden getoond heeft geen wrok te koesteren jegens het lichaam, dat de publieke opinie hem eenmaal als voor hem geknipte levensgezel had toegedacht. Hij heeft diens arbeid met aandacht en belangstelling gevolgd, waar mogelijk met blijken van sympathie gesteund en deelgenomen in het kapitaal der Vereeniging »Eigen Haard«, een schepping van den »Bond van Orde door IIervorming«, daardoor trachtend hem te helpen in de bereiking van het doel, dat hij zich voorstelde. Nu over een derde, geheel ander vuur. Het gevaar was ontstaan dat onze Bond aan zelfontbrandingzoude bezwijken. Hij had in een ommezien zijn leden bij massa's gewonnen, maar bijna uitsluitend in den kring der werklieden. Zij kwamen — 't wordt niet uit gebrek aan waardeering, maar tot juiste kenschetsing gezegd — minder op het gedachte hervormingswerk af, dan op den Oranjeklank van 's Bonds naam. In Utrecht was het de bekende »Wijk C.«, die een groot contingent leverde. In de hoofdstad vormden zich twee »Departementen« van den Bond, Amsterdam 1 en II. De beweging sloeg over naar Weesp en naar Sloterdijk, waar almede »Departementen« ontstonden. Voor al die leden was Oranje's Bonds zitten en Oranje's Bonds opstaan. Van wat eigenlijk de drijfveer der oprichters was, hadden zij geen goed begrip. Dit bleek in de bijeenkomsten hunner vertegenwoordigers met het Permanent Comité, dit bleek op hun vergaderingen, waarin Thalia, Polyhymnia en Terpsichore meer en meer de krachten werden, die 's Bonds zegewagen voorttrokken. Daarbij dreigde hun liefde voor het Vorstenhuis wel eens tot botsingen met andersdenkenden te zullen leiden, werd althans een enkele maal eenige wrijving merkbaar, die aan het begrip »orde« niet bevorderlijk kon worden geacht en verklaarbaar, schoon onverdiend, op weg was naar 's Bonds debet te verhuizen. Het Permanent Comité kon uit dien snel wassenden stroom geen kracht putten voor 's Bonds doel, terwijl het treden van die legioenen in de gelederen van den Bond, bij de aanvankelijke kosteloosheid van het lidmaatschap, ook geen versterking van zijn financiën beteekende, wel het tegendeel. Zonneklaar bleek, dat de vlag de lading niet vermocht te dekken en dat, wilde het gelukken de Bondszaak te redden, een vaste hand, een zoet lijntje en de voorbereiding van een reorganisatie hoog noodig waren. Die reorganisatie kwam einde 1895 en gaf den »Departementen« de gelegenheid in het nieuwe verband over te gaan, naar de bepalingen van artikel 12 der herziene Statuten, aldus luidend : »De leden kunnen plaatselijk of provinciaal worden georganiseerd. Het plan van zulk een organisatie wordt door het Algemeen pjestuui ontworpen en door de Algemeene Vergadering vastgesteld. De verhouding van zulke organisatiën tot den Bond in het algemeen wordt in elk speciaal geval door*de Algemeene Vergadering bepaald. De werkzaamheden van zulke organisatiën moeten steeds blijven binnen den kring der Statuten van den Bond. Over het voortbestaan der bestaande Departementen van den Bond zal door de Algemeene Vergadering beslist worden«. Van die gelegenheid maakten zij geen gebruik en werden de «Departementen« dientengevolge van rechtswege ontbonden geacht. Zoo was dan langs minnelijken weg een einde gekomen aan een toestand, die onhoudbaar was geworden en, had hij voortgeduurd, stellig 's Bonds ondergang zou hebben veroorzaakt. Wel was de jonge Bond voor heete vuren gebakerd geworden, maar hij had de vuurproef doorstaan en was niet al te erg geblakerd, 't Had anders kunnen zijn. DERDE HOOFDSTUK. Hjfoc da 33ondl als £5rugman praatte, zich gaandeweg verpraatte, een tijdlang zvqccq an daarna \wder „peeuniae causa" bedacht dat spreken silver is. Toen wij ons voornamen de geschiedenis van den Bond te schrijven , hebben wij dadelijk gevoeld hoe wij genoopt zouden worden te kiezen tusschen den chronologischen vorm en dien van vrije vertelling, bij welken laatste wij wel telkens kris, kras, door de jaren zouden moeten heen en terugvliegen, doch het voordeel verkregen de eenmaal opgevatte draden rustig te kunnen afspinnen , dus de onderdeelen regelmatig afwerkend naar eigen eisch en tijd. Onze keus viel op dezen vorm. En al blijft nu de moeilijkheid over te bepalen in welke volgorde wij de draden zullen opnemen, voorloopig meenen wij ons daarbij te kunnen regelen naar den werkelijken ontwikkelingsgang van het leven, met welks biografie wij ons bezighouden. Aan het slot van dit geschrift stellen wij ons voor een chronologische tabel der belangrijkste gebeurtenissen optenemen. Leert een kind gemeenlijk eerst loopen en dan praten, bij onzen Bond, die met bedenkelijk zwakke gewrichten ter wereld kwam, was het juist andersom. De natuur, hoeveel ze hem ook onthield, schonk hem het klaar bewustzijn, dat de spraak gegeven is om er zich van te bedienen. Hij was dan ook pas enkele maanden oud, toen hij reeds het woord voerde in »Het Vliegend Blad", dat te Utrecht in elke woning eene we- kelijksche bezoeker was. Dat eerste spreken was natuurlijk nog slechts stamelen en zeker ware het den Bond wèl geweest, indien hij vooralsnog in bedachtzaam zwijgen zijn kracht had gezocht. Duur, te duur, betaalde hij de gastvrijheid, hem in dat blad verleend en nog na jaren zou het hem heugen, hoe hij den ïnervus rerum" reeds in den kinderstoel dwaselijk had verspild. Daarbij kwam dat alras dringend de behoefte werd gevoeld aan een orgaan, dat naar 's Bonds eigen wil kon worden geadresseerd en waarin hij voldoende spreekruimte zou kunnen vinden. Wel was het niet in de eerste plaats noodig voor de Bondszaak zelve propaganda te maken, doch onafwijsbaar werd door de omstandigheden de eisch gesteld, dat zij, die zich tot den Bond het meest aangetrokken gevoelden, zij het dan misschien op averechtsche motieven, dat dus de »kleine luyden" werden teruggehouden van een mogelijken hang naar het verlokkend evangelie der ontevredenheid. De sociaal-democratische wereldbeschouwing moest worden bestreden in een opzettelijk daarvoor strekkend blad , niet zoozeer om hen, die reeds in de revolutionaire tenten woonden , daaruit terugtehalen, — dit te pogen ware ongetwijfeld onbegonnen werk geweest —als wel om de nog niet onder haar invloed geraakten voortehouden, dat andere dan sociaal-democratische wegen leiden naar het ware volksgeluk, dat evolutie , beter dan revolutie, den weg naar economische vrijmaking baant. Het streven moest wezen de economisch-zwakken te doen pal staan tegenover de verleiding en tevens de bezittende klassen te overtuigen van de noodzakelijkheid om zich het levenslot der minbedeelden en daarmede het toekomstig lot onzer vaderlandsche samenleving aantetrekken. Zij ook moesten pal staan, niet koppig maar vastberaden, niet in vreeze zich onder den volkswaan neêrgeven en zich hervormingen laten afdwingen , terwijl hartelijk medegevoel met de onterfden achterwege bleef, maar pal staan om met hart en hoofd kerelswerk te verrichten in den ontketenden socialen strijd. Zoo zag op 24 Juni 1893 het eerste nummer het licht van het weekblad »Sta Pal!", orgaan van den ,, Oranjebond van Orde", prijkend met het aan Shakespeare ontleende motto: »lk bid U, houdt ons toch voor wat we ons noemen, voor trouwe dienaars, vrienden , vredestichters! Schenkt Uw vertrouwen ons, wij willen trachten voor Uw belang te werken en te strijden," en met de zinspreuk van Aug. Comte:»De liefde zij 't beginsel, de orde de grondslag en de vooruitgang het doel." De abonnementsprijs werd uiterst laag gesteld, op slechts f 1,25 per jaar, om het blad onder ieders bereik te brengen en aantemoedigen dat meerbedeelden den Bond in staat zouden stellen het op ruime schaal onder minbedeelden te verspreiden. Met erkentelijkheid herinneren wij ons dat sommigen in die richting medehielpen, doch voldoende was die hulp niet. Waar duizende exemplaren hadden moeten worden uitgezonden, om in arbeiderskringen een noemenswaardigen invloed uitteoefenen, gingen ter nauwernood zoovele honderden op die sociale zending uit. Onder deze omstandigheden was het geen ijzeren vuist, was het niet dan een lamme hand, die den strijd aanbond tegen den allengs krachtiger opbloeienden geest van omverwerping, vaardig geworden zelfs, meer en meer, over intellectueelen en hoogergeplaatsten. Zijn naam getrouw, bleef vSta Pal!« staan, waar het stond, zijn pecunieele zwakte ten spijt, voor de ondervonden miskenning zijn troost zoekend in het onverdroten propageeren van "s Bonds eigen socialen arbeid-in-daden en dien inderdaad ook vindend in voor dezen arbeid mildelijk geboden steun. Vier en een half jaar leefde dit geestelijk kind van 's Bonds ernstig willen en de behoefte der tijden. In hoeverre zijn leven iemand ten zegen geweest is of iets vermocht heeft tegen hen, die — om met wijlen Mr. A. H. Spandaw te spreken — »aan nieuwe theorieën vaderland en toe¬ komst wagen", wij weten het niet. Wèl dat het, wat zijn journalistieke beteekenis betrof, verre bleef beneden de maat van zijn roeping. Moest het misschien daaraan worden toegeschreven, dat zijn invloed en zijn abonnenten-tal niet toenamen ? Hei Bondsbestuur meende dit en achtte het nuttig > Sta Pal!» te vervangen door een weekblad, dat, onder hoofd-redactie van een wetenschappelijk gevormd man, de sociaal-democratische ideeën op meer wetenschappelijke wijze zoude bestrijden. Van toen af aan werd de inhoud van het Bondsorgaan een mengsel van geleerde en van populaire lectuur. Onder den naam van »Sociale Stemmen» zette het de oude affaire op gewijzigden voet voort. De leiding werd toevertrouwd aan Mr. Dr. H. S. Veldman te Delft, die zich op verdienstelijke wijze van zijn zeer moeilijke taak kweet. Dan, het baatte niet meer. Nederland was reeds zoozeer tot karakterloosheid afgedaald, dat het óf geen kwaad meer zag in de versociaal-democratiseering der denkbeelden óf liever voor den vijand wilde capituleeren dan tegen hem strijdvoeren. Aan de volmaking van het verslappings-proces te ontkomen, scheen niet meer mogelijk. Dat de revolutionaire tactiek der voornaamste demagogen zich in een parlementair opperkleed had gehuld, werd aangemerkt als onomstootelijk bewijs, dat het met de economische omverwerping en met het bederven van het volkskarakter zoo'11 vaart niet zou loopen. Tegenwoordig vallen den steunpilaren der staatkunde de schellen wel weder van de oogen, nu het lammeren gewaad der vermomming ietwat te slijten begint en de ware wolfsaard der sociaaldemocratische beweging daaronder weder zichtbaar begint te worden. Doch toen, in 1898, viel het der invloedrijke pers, viel het geen enkel man van beteekenis in het zwakke pogen van den Bond, om de oogen voor het nameloos groot gevaar te openen, ook slechts in het minste of geringste te steunen. Men had een enkele maal een woord van lof over .voor 's Bonds arbeid, maar voor zijn anti-sociaal democrati^ehen veldtocht gevoelde en deed men niets. Daaruit werd practisch de conclusie getrokken, dat de Bond zich met zijne oorlogvoeren tegen de sociaaldemocratie tactisch, ja principieel, misdroeg. Tal van zijn vrienden keerden zich van hem af. „Sociale Stemmen,« ten behoeve waarvan (en tot dekking van de schuld van >Sta Pal!", dat begrijpelijkerwijze met den sleutel op de kist begraven geworden was) op 1 Januari 1898 een schuld van f 6300,— was aangegaan ten laste van den Bond, zag zich zijn abonnenten bij massa's ontvallen, en groot was ook het aantal leden van den Bond, die nu niets meer te doen wilden hebben met een Vereeniging, welker Bestuur maar steeds hardnekkig voortging het land optezetten tegen de omwentelingspartij, die zoo klaarblijkelijk het goede voorhad en allerminst bestrijding, veeleer toejuiching, verdiende- De rekening van «Sociale Stemmen* werd opgemaakt en bevonden werd dat, ondanks het ontvangen van f 133,— aan giften, de campagne van één jaar groote sommen had verslonden. Daarop werd besloten tot de opheffing van dit Bondsorgaan, niet alleen, maar ook tot het afzien van allen verderen strijd tegen de sociaal-democratie. Waar de Bond zich ernstig bleek te wonden aan het wapen, dat hij droeg en voerde, scheen het volstrekt geraden dit in de scheede te bergen.... voor altijd. Aldus geschiedde. En sedert was de Bond in vreedzaamheid van aard een duif gelijk. Nu werd beproefd de geleden verliezen te herstellen door met het van de gezegde leening overgebleven kapitaal deeltenemen in een combinatie, die de uitgave van >Sociale Stemmen* zoude voortzetten in het geheel neutraal hervormingsblad «Maatschappelijk \Verk«, dat, afgescheiden van dit financieel verband, niets met de Bondszaak te maken had, dan dat het af en toe een bulletin opnam betreffende den staat van's Bonds welwezen en den stand van zijn verrichtingen. Twee jaren lang handhaafde zich dit blad, dat zich gedurende 1899 uitsluitend met sociaal-economische onderwerpen bezighield, doch in 1900 zijn arbeidsveld splitste in twee akkers: A. Sociale economie en B. Opvoedkunde en Hygiëne, die beurt om beurt een week bewerkt werden. Dan, deze hervorming kon den totalen ondergang van dit tijdschrift niet meer tegenhouden. Het werd einde 1900 opgeheven en met stille trom bijgezet in het mausoleum van 's Bonds goede, doch voldoende levenskracht ontberende werken. In geldelijk opzicht werd de onderneming finaal geliquideerd en het armzalig overschot van het geleende kapitaal werd op rente gezet. Zoo zal het blijven staan, om uit de inkomsten den jaarlijks verschuldigden interest (voor zooveel gevorderd) te betalen, totdat de nog overgebleven houders der obligatiën van »Sociale Stemmen* eens allen, hopen wij, het vriendelijk voorbeeld zullen hebben gevolgd van hen, die reeds hunne uit dezen hoofde op den Bond rustende schuldvorderingen, tot een bedrag van f 2500.— welwillend hebben kwijtgescholden. »Ook » Maatschappelijk Werk« is weder opgeleefd, ditmaal in het veertiendaagsch blad »Het Kind« dat de opvoeding van de hoop des vaderlands in goede banen tracht te leiden. Indien dit tijdschrift, dat den Bond niet aangaat, zich in een bloeiend bestaan zal mogen verheugen, hetgeen meer en meer waarschijnlijk wordt, zal 's Bonds getob met zijn geestelijke progenituur toch nog uitloopen op iets goeds, komende ons volk ten nutte. Dus had de Bond, al getuigend tegen een macht, die hij krachtens zijn levensbeginsel bestrijden moest, zich onwillekeurig verpraat en scheen het voor hem zaak te wezen zich voortaan van spreken te onthouden. Doch ook zoo was hij met zijn leden niet getrouwd. Het bleek al spoedig dat een zwijgende Bond nóg grooter kans had om geheel tenondertegaan dan een te veel sprekende Bond. Men wilde dat hij propaganda zoude maken voor zijn practisch doel, met daden niet slechts, ook met het woord. Men wilde op gezette tijden iets vernemen van zijn socialen arbeid, van de ontwikkeling, van de toeneming zijner werken. Men wilde voeling gehouden zien tusschen het Bestuur en de leden. En toen dit onmiskenbaar bleek — èn bleek dat 's Bonds schoorsteen alleen kon blijven rooken, indien het Bondsvuur onderhouden werd door op papier gedrukt nieuws uit 's Bonds boezem, — toen, dit is in 1900, werd »Onze kleine Bode«, orgaan van den »Oranjebond van Orde« en van de »Kwartgulden-Vereeniging voor Heide-Ontginning« in het leven geroepen, om enkele malen in een jaar dit deel van een spreekwoord te bevestigen, hetwelk beweert dat spreken zilver is. Dat hierin waarheid steekt, de ondervinding bewijst het steeds sterker. De ziel van 's Bonds negotie huist — wie zou 't gelooven, indien wij 't niet voor waarheid verklaarden ? — in de simpele kolommen van dit hoogst onaanzienlijk blaadje, dat, gedurende zijn korte leven reeds met ƒ227,— aan giften gesteund, geen andere eerzucht heeft dan Bondsvrienden te winnen en gewonnen vrienden vasttehouden. Die ziel, van zilver is ze, soms met een goudader loopend er door heen. Maar van klinkklaar goud kan zij worden, als 's Bonds vrienden mogen toenemen in aantal, hetgeen stellig gebeuren zal, als 's Bonds werk in beteekenis toeneemt, wat juist daarvan het rechtstreeksch gevolg zal zijn. Dat deze wisselwerking in 's Bonds toe komst liggen moge, wie zou 't niet hopen, die zijn arbeid met belangstelling gadeslaat? 2 ■ VIERDE HOOFDSTUK. de ^pond gespeend geworden i^? dientengevolge uit sijn krachten groeide, koe hij er weer inkwam en zich ^edert ontwikkelde tegen de betrekkelijke ontbering in. Toen dan de Bond gedurende eenigen tijd geteerd had op zijner vaderen geestdrift, gulziglijk ingezwolgen als weldoende moedermelk, begrepen die vaderen dat het oogenblik naderde, waarop het wenschelijk zoude wezen hem van degelijker kost te voorzien. Zij zagen voor hem het beste en krachtigste voedsel in splint en gingen er naarstig op uit hem dit te verschaffen, Helaas, 't was nergens in passenden voorraad te koop. Telkens en telkens keerden zij met ledige handen tot het gespeende kind terug en nog gaat het hun aan het hart, als zij bedenken, hoe de kleine vermagerde en kwijnde en zijn vroegtijdig einde nabij scheen. Dan zaten zij bijeen, in angst en zorgen of brachten zij die stil-genoegelijke uren door, die, week aan week, op eiken Zaterdagavond doorleefd, de poëzie werden van dat jonge Bondsbestaan en den grondslag legden voor zijn latere ontwikkeling. Talloos zijn de plannen, toen gemaakt, de notulen, toen geschreven, de propaganda-middelen, toen bedacht, de zuchten, toen geslaakt. Gezucht werd met recht. Nog in de eerste helft van 1895, dus 11a een meer dan tweejarig bestaan, waren er slechts 29 vrijwillig contributie betalende leden, die in 1893 f140.— en in 1894 f 126.— hadden opgebracht. Kwam in dien stand van zaken geen verandering, dan, 't werd bij den dag duidelijker, zou 's Bonds ondergang gewis zijn. Hoe kwam dat dan toch ? Zag men er niets in, had men geen besef van den ernst der tijden of geen vertrouwen in dien der oprichters ? Sprak 's Bonds doel niet tot de geesten en harten, of vaag of dubbelzinnig soms? Er waren er, die een verklaring wisten te geven. Het doel zou inderdaad te onbepaald zijn geweest. Alsof die jonge Bond zoo maar dadelijk had kunnen zeggen welke medicijn hij aan die zieke maatschappij dacht te brengen! Begreep men dan niet dat het zich ten volle bewust worden van het ziekteverschijnsel en deszelfs omvang de noodzakelijke voorbereiding moest wezen van het zoeken naar middelen van redres, dat het een onrechtmatige eisch was van den Bond te vergen, dat hij dadelijk zoude zeggen wat hij practisch wilde ? Een tweede reden was, aldus werd vermoed, dat de oprichters te arm aan invloed, te misdeeld van gezag waren. Men had moeten uitkomen met »vocalen«. Dit was misschien zeer waar, doch aangezien hieraan voor het oogenblik niets te veranderen was en oud reeds de raad: «Veracht geen ding, hoe nietig het ook schijn', een moerbeiblad wordt mettertijd satijn«, zou het zeker een goeden indruk gemaakt hebben, indien reeds toen, ondanks dat beweerd vage en te kind-om-eenboodschap-achtige, velen den Bond geholpen hadden om zich opterichten. Eén oogenblik scheen het, dat de zon zou doorbreken, 't Was op 31 December 1893, toen zich in de Residentie een voornaam gezelschap bijeenverzamelde om de mededeelingen aantehooren van des Permanenten Comité's vertegenwoordiger en deze er in slaagde de oprichting van een »Departement* s'Gravenhage uittelokken. Zelfs werden op staanden voet een Voorzitter en een Secretaris gekozen en de kansen stonden dus zeer gunstig. Wat ze sedert heeft doen keeren, is nimmer helder geworden. De al te schoone cYoom is in rook vervlogen. Slechts een bladzijde in 's Bonds dagboek liet hij na. Weder was het met zoete hoop en klem van redenen, dat dezelfde woordvoerder de Bondszaak bepleitte in een op 19 Juli 1895 te Amsterdam in besloten kring gehouden bijeenkomst. Een slapelooze nacht scheen aanvankelijk van die poging het eenig resultaat. Maar ditmaal toch werkte het dringend vertoog iets uit. Van 's lands hoofdstad begon de victorie! De belangstelling ontwaakte. Dank zij de krachtige handreiking en de bekwame voorlichting van de Amsterdamsche vrienden, kwam er nieuw zelfvertrouwen in het Permanent Comité en werd op 22 November 1895 een stevige grondslag gelegd voor de noodzakelijk gebleken reorganisatie van den Bond. Inmiddels steeg, onder den rechtstreekschen invloed der verhelderde omstandigheden, het aantal Bondsleden tot 180, zoodat in 1895 een bedrag van ƒ640.— aan contributie werd besoind. Gaf dit reeds moed om voorttegaan, nog meer deed dit het bewustzijn, dat men niet meer alleen stond. Een ongekend gevoel doorstroomde 's Bonds aderen, de ban was opgeheven, de drempel van zijn huis werd glad. Geholpen door zijn nieuwe vrienden, vond hij in verschillende plaatsen mannen, bereid het Permanent Comité in de opvoeding van het nu op eenmaal veelbelovende kind bijtestaan. En toen op 14 December 1895 de eerste groote Algemeene Vergadering van den Bond werd gehouden en deze aan de nieuw-ontworpen Bondsstatuten sanctie gaf, werd tevens het nieuwe Algemeen Bestuur van den Bond benoemd, ten getale van 21 leden en uit dezen een Dagelijksch Bestuur gekozen van 3 leden en 2 bijzitters. Tegelijk werd een plicht der dank¬ baarheid vervuld door de benoeming van den heer P. B. Bruijn van Rozenburg te Apeldoorn tot 's Bonds Eere-voorzitter Hierbij liet de Vergadering het niet. In het plan van reorganisatie was — gegeven de noodzakelijkheid om voor de goede vervulling van den toenmaals reeds veelomvattenden Bondsarbeid, die verwacht werd in de ingeslagen richting nog op groote schaal te zullen toenemen, ten allen tijde met voldoende kracht gereed te staan — ook het denkbeeld uitgewerkt om te Utrecht een Centraal Bureau van den Bond te vestigen. Tot de uitvoering van de ten deze ontworpen regeling werd besloten en de heer J. A. A. In 't Velt te Apeldoorn tot Directeur van dat Centraal Bureau benoemd. Dit werd op 1 Mei 1896 geopend, terwijl het in 1900 onder denzelfden titularis naar Zutphen is overgebracht. Daar waren dan nu de kracht en de invloed, beide, gevonden en, naar het scheen, daarmede het leien dakje, dat voor elke zaak, zal zij goed loopen, een onmisbaar vereischte is. Allereerst werd nu, ter versterking van het ledental, op verschillende wijzen propaganda gemaakt en daarvoor, onder meer, heil gezocht in het verspreiden eener van het Bondsbestuur uitgaande, de Bondsgedachte uiteenzettende en het Bondswerk bekend makende brochure, getiteld: »Hoe verdwijnt het roode spook ?« Erkend moet worden dat dit door de bedoelde pennevrucht niet verdween en dat luttel het, aantal leden was, door dit middel gewonnen. Niettemin steeg het ledental in 1896 tot 750, met ƒ2007,— en in 1897 tot 940, met ƒ2519,— jaaropbrengst. Nadien bewoog het zich een weinig in dalende richting. In 1898 brachten 915 leden ƒ2297.94, in 1899 852 leden ƒ 2280.50, in 1900 813 leden ƒ2105,— en 'n 808 leden ƒ 2003,— contributie op. Het jaar 1902 begon met 774 en eindigde met 741 leden, die te zamen ƒ 1867,25 opbrachten. Terwijl de Bond, wat omvang en beteekenis betreft, met reuzenschreden vooruitgaat, zou het wenschelijk wezen dat ook zijn ledental weder tot de vroegere hoogte kon worden opgevoerd. Menigeen ontvalt hem door den dood. En waar het niet veel toelichting behoeft, waar- waarom hij, bij de uitbreiding zijner zaken, ook gaandeweg aan meer vaste — niet voor zijne stichtingen of andere scheppingen bestemde of daaruit gekweekte — inkomsten behoefte heeft, daar hopen wij dat thans, ter gelegenheid van de viering van zijn tienjarig bestaan, vele nieuwe leden met ruime contributie mogen toetreden en vele bestaande leden hunne jaarlijksche bijdrage zullen willen verhoogen. Met waardeering wordt hier in herinnering gebracht dat dit laatste meermalen is geschied en dat er warme vriendinnen en vrienden van den Bond zijn, die hun best doen nieuwe leden voor hem aantewerven en daarin ook herhaaldelijk slagen. Moge het hun lief wezen in dit hulpbetoon te volharden en mogen anderen hun voorbeeld volgen 1 Behalve de giften, die den Bond voor en na ten behoeve van zijn ondernemingen gewerden (hierna te vermelden) ontving hij in den loop der jaren een totaal bedrag van ƒ 1015.33^ ten geschenke, benevens ƒ 227.— tot tegemoetkoming in de kosterj der uitgave van »Onze kleine Bode.« ontving Naast deze giften met de warme hand, Naast deze giften met de warme hand, ontving hij in 1900 een legaat van f 300.—, in 1901 een van ƒ12.50 (10 maal de jaarlijksche contributie van het overleden lid) en in 1902 een met langdurig vruchtgebruik bezwaard en door voorbijgegane erfgenamen betwist legaat van / 20.000.—, waarvan het nog geheel onzeker is of en in hoeverre het den Hond ten goede zal komen. Ofschoon de Bond uit den aard der zaak niet vrij is van de menschelijke eigenschap altijd meer te verlangen, moet toch dankbaar erkend worden dat zijn vrienden het goed met hem gemaakt hebben en heeft hij ook in dit opzicht, zooals in vele andere, alle reden om tevreden te zijn. Sedert de volledige reorganisatie, van welke boven sprake was, zijn in het Bestuur en in de verdeeling der Bestuursfunctiën af en toe wijzigingen gekomen. 13 Bestuursleden traden af, onder wie de Eere-voorzitter om een steeds betreurd verschil van opvatting en 6 nieuwe Bestuursleden traden toe. Geheele aanvulling der verliezen werd niet noodig geacht, waar de statuten geen dwingende voorschriften ten deze geven en het niet altijd even gemakkelijk is in de vacatures op de meest gewenschte wijze te voorzien. Dus waren de groei en de ontwikkeling van het gespeende kind. Zijn levenshuikje, dat aanvankelijk op z'11 best zeewaardig scheen, is in het ruime sop gebleven, ondanks de stormen, die over zijn romp zijn heengegaan en vaart nog steeds voorzichtig verder, de oude, geliefde en — als wij ons niet zeer vergissen — geëerde vlag in top. Dat liet soms averij beliep, dat zijn stuurlieden het niet altijd onderling eens waren en de veilige vaart daardoor een enkele maal in gevaar o «~> kwam, in 's Bonds geschiedrollen staat het gegrift en wij verzwijgen het niet. Ook dit jonge leven moest varen leeren en zeemanschap is een der moeilijkste van :s levens kunsten. Maar een feit is het, dat het kind van zooveel zorgen nog altijd zee bouwt. En waarom zou het niet, 11a die tien eerste, zwaarste leerjaren doorgekomen te zijn, verder den goeden weg kunnen vinden? Laat ons den jongen socialen-vredevaarder mogen toewenschen, dat hij voortaan moge hebben: »Meeresstille und glückliche Fahrt.« Volge hier de naamlijst van de leden van het Permanent Comité en van het Algemeen Bestuur van den Bond, met de jaren gedurende welke zij gefungeerd hebben : 1896—heden. A. W. Beckeringh te Amsterdam. 1896 —1897. Mr. A. H. M. Van Berckel te Rijsenburg. 1896—heden. Jhr. F. Bosch van Drakestein te Lage Vuursche. 1896—heden. F. C. P. Boterhoven de Haan te Amsterdam. 1895 —1897. Bruijn van Rozenburg te Apel¬ doorn, Eere-Voorzitter. (1895-1897). 1893. Ds. L. S. de Bruijn Jr. te Utrecht. 1896 —heden. G. Clockener Brousson te 's-Gra- venhage. 1893 —heden. Jac. Joh. Deetman te Utrecht. Voorzitter Permanent-Comité. (1893-1895). 2e Secretaris (1900-heden). 1893—heden. J. D. C. van Dokkum te Utrecht Secr. Permanent-Comité (1893-1895). 1896 —1897. Mr. E. J. Everwijn Lange Jr. te Amsterdam. 1896—1899. G. C. D. d'Aumale Baron Van Hardenbroek van Hardenbroek te Driebergen. 1896 —1901. Dr. L. Heldring te Rotterdam (Amsterdam). 1896—1900. H. Henriques de Souza te Utrecht. 2e Secretaris (1896 — 1900). 1896—heden. Mr. J. Hooft Graafland te Utrecht, ie Secretaris (1896-1899). 3e Lid. Dag. Best. (1900-heden). ï 893—heden. Jhr. J. Hora Siccama van de Harkstede te Driebergen (Rij se 11 burg), Penningmeester Permanent-Comité (1893-1895). Voorz. (1896-heden). Penningm.-Boekh. (1900-heden). 1902—heden. Dr. N. M. Josephus Jitta te Amsterdam. 1896—1899. Dr. F. J. L. Kramer te Utrecht. Vice-Voorzitter (1896-1899.) 1896—heden. P. R. Mees te Rotterdam. 1896—1897. J. H Michaëlis te 's Gravenhage. 1896 —heden. II. C. Muller Thuret te Amsterdam. 1896 —heden. Jhr. D. G. F. de Pesters te Utrecht. Penningmeester (1896— 1899.) 1896—1902. Dr. A. M. Prins te Deventer (Wageningen. 1899—heden. J. H. F. Ritter te Utrecht, ie Secretaris (1899 —heden). 1892—1895. L. R. J A. Roosmale Nepveu te Doorn. 1896—1899. Joan H. Schmitz te Amsterdam. 1896. Mr. H. Verkouteren te Amsterdam. 1896—heden. R. P. Verspijck te Utrecht. Vice- Voorzitter (1900-heden.) 1896—1900. Mr. Caesar Voute te's-Gravenhage. 1896—heden. Dr. W. C. A. Baron Van Vredenburch te Utrecht ('s Gravenhage). Penningmeester. (1896). 1896—1901. Jhr. A. L. F. T. Van der Wijck, te 's-Gravenhage. VIJFDE HOOFDSTUK. Ufoc de pSond de eerste ^cHreden zette op Het terrein van den ^oeialen arbeid, daarbij veel moeite Had een begaanbaren weg te vinden, lioe Hij tol zijn geluk een valHoed ophad en eer^t, door de Heide tol Het speelveld van zijn kinderjaren te maken, vasten grond onder de voeten verkreeg en loopen leerde, ©ok Hoe Hij vlieger,© maakte, die niet opgingen. Houdt op met dat eindeloos praten en doet wat voor het volk!" Dit woord van Lord Roseberry was den jongen Bond zóó dikwijls als wiegeliedje voorgezongen, dat zijn heet begeeren er naar uitging het in practijk te brengen. Maar hoe? Hij was geen turt hoog en had geen cent op zak. Goed, maar hij kon denken en uit de oogen zien. En hij zag hoe groote behoefte er was aan een instelling tot verzekering van den Nederlandschen werkman tegen de nadeelen, uit gedwongen werkloosheid voortspruitend. Fluks was zijn besluit genomen. Van zijn goeden wil om land en volk te dienen, zou hij blijk geven door de grondslagen van een „arbeidskas" te ontwerpen. Een zware taak, een stout bestaan. Wie had kunnen denken dat het te stout zoude zijn om op eenige belangstelling in dien arbeid te kunnen hopen in de kringen, die alleen bij machte zouden wezen een zoodanig instituut uit den vorm van project in dien van uitvoering te doen overgaan ? Men schreef 13 Mei 1893 toen het Permanent Comité zich bij circulaire richtte tot een breede rij van personen, die om hun studieën, hun economische stelling, hun industrieelen werkkring, geacht mochten worden bij voorkeur iets voor het denkbeeld te zullen gevoelen en het aan hun practischen blik en door ervaring gesteund oordeel onderwierp, met beleefd verzoek om toezending van een naamkaartje ingeval van sympathie. Wat saf den Bond recht tot een zóó overmoedig optreden? Dit, dat hij zijn werk reeds vooraf aan het Bestuur van den Utrechtschen ,,Bestuurdersbond der Werklieden- Vereenigingen,' ter beoordeeling had voorgelegd, na vele uren van ingespannen arbeid en gepleegd overleg, er in eeslaaed was de adhaesie dier toongevende werklieden te winnen en, ten blijke daarvan, hun contraseign onder het ontwerp te verkrijgen. Voor wie weet hoe moeilijk het is in zulke gevallen het onmisbaar vertrouwen te wekken, zal het begrijpelijk wezen, dat het Permanent Comité meende een heele overwinning behaald en daarom aanspraak op hulp en waardeering te hebben. Edoch, deze bleven uit en de naamkaartjes bleven uit en bitter was de eerste ontgoocheling van het kind, dat wou leeren loopen. Terwijl wij dit schrijven, ligt een zwaarwichtig dossier, op deze zaak betrekking hebbend, naast ons. Daarin bevinden zich artikelen aan en van de Pers, adressen aan Utrecht's gemeenteraad, allerlei bescheiden, te veel om te herlezen. Wat zouden wij 't ook doen of napleiten over een verloren zaak? Niet om wat in den doofpot ligt, daaruit op te halen, maar om 's Bonds geschiedenis te schrijven, brengen wij 's Bonds eersten 011spoed nogmaals te berde. Iemand was er toch, die, na lang zoeken, gevonden werd om studie van het ontwerp te maken, namelijk de man, die wellicht meer dan anderen bevoegd was deze materie te beoordeelen, Mr. Dr. H. S. Veldman te Delft. Zijne opinie, neergelegd in eene in Maart 1896 bewerkte critische studie, door den Bond in druk uitgegeven en verspreid, was gunstig wat de strekking en den feitelijken grondslag van het plan betrof, doch wetenschappelijke waarde meende hij er aan te moeten ontzeggen. Bij dien stand van zaken aanvaardde hij de opdracht van het Bondsbestuur om het concept-reglement van ,,De Utrechtsche Arbeidskas" omtewerken. In Februari 1897 kwam die arbeid gereed. Weder, nu onder den titel „Reglement Arbeidskas" (concept), werd de in druk verschenen proeve aan het oordeel en de sympathie van bevoegden aangeboden. Het verging den arbeid van den meester natuurlijk beter dan dien van den leek. Het ontwerp kwam op 16 October 1897 'n bespreking in de vergadering der „Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek, ' doch kon daar slechts een platonische belangstelling wekken. Op grond van de bij die gelegenheid over het vraagstuk in zijn geheel uitgebrachte praeadviezen, overwoog de Commissie uit 's Bonds Algemeen Bestuur, benoemd om rapport uit te brengen omtrent het ontwerp- Veldman, in dato Mei 1898: »dat alle sprekers, die een verzekering als voren gewenscht en nu reeds uitvoerbaar achtten, van oordeel waren, dat deze door de overheid ondernomen of althans gesteund moest worden; »dat door geen enkel schrijver van beteekenis, voorzoover de Commissie kan nagaan, de oplossing van dit vraagstuk uit particulier initiatief wordt bepleit; »dat alle tot dusver gedane proeven plaats vonden van wege, althans door bemiddeling der overheid; »dat, al moge een dergelijke proef, door den »Oranjebond van Orde* ondernomen, in beginsel niet noodwendig aan mislukking blootstaan, de noodige steun daarvoor hier te lande op dit oogenblik niet te verkrijgen zal zijn." en gaf zij daarom aan het Algemeen Bestuur in overweging: „het stichten van een arbeidskas, als vallende buiten het vermogen van den Bond, van zijn arbeidsprogram te schrappen en aan Mr. Dr. H. S. Veldman dank te betuigen voor de moeite en den tijd aan zijn uitnemend ontwerp besteed." Het Algemeen Bestuur aanvaardde deze conclusie en daarmede was de aangelegenheid met eere van de baan. Thans is de Bond, ten bewijze dat zijn ljefde voor dit volksbelang-bij-uitnemendheid niet met zijns arbeids vrucht gestorven is, lid van de »Leidsche Vereeniging ter bestrijding der Werkloosheid en van hare gevolgen." Moge het aan deze instelling gegeven zijn de vraag tot oplossing, althans tot een begin van oplossing, te brengen! Die stap was dus, voor een stap ineens, te groot geweest. Wellicht — zoo dacht het Bondsbestuur, dat door de ervaring aan het »Chi va piano, va sano" herinnerd was geworden — wellicht zal een arbeidsbeurs aan de stichting van een arbeidskas moeten voorafgaan. Hoe wilde men beter begrip van den omvang en het karakter van de zich telkens weder onder een andere gedaante voordoende werkloosheid verkrijgen, dan door een instelling te scheppen, die vraag en aanbod van werkkrachten geregeld zou registreeren en een tekort hier door een overcompleet elders zou helpen dekken ? Kon het niet op 's Bonds weg liggen een ^Nationale Arbeidsbeurs" interichten met zijn Centraal Bureau als zetel? t Werd beproefd. In Februari 1898 werd een daartoe strekkend plan met toelichting aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de Departementen van de »Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid*, de afdeelingen van de »Vereeniging ter Bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland*, de Inspecteurs van den Arbeid en verschillende industrieelen om advies gezonden. Vergeleken bij de ontvangst van »De Utrechtsche Arbeidskas«, was de belangstelling bevredigend, doch over het algemeen waren de meeningon weinig gunstig voor het plan gestemd. Die het denkbeeld sympathiek vonden, zagen nochtans bezwaar in de levensvatbaarheid of stelden gewijzigde grondslagen voor. Voorzooveel de dagbladen zich over de zaak uitlieten, werd het merkbaar, dat ook zij, op motieven van ontijdige geboorte, verkeerd opzet, beweerde onuitvoerbaarheid, zich van het bieden van den zoo noodigen krachtigen steun zouden onthouden. Alleen »Sociale Stemmen* prees het voornemen zeer, doch dit preekte in zekeren zin voor eigen kerspel en het »Dagblad voor Zuid-Holland en 's Gravenhage« gaf op 7/8 Mei 1898 in een zeer waardeerend artikel »Woorden en Daden,* waarin 's Bonds arbeid in het algemeen geprezen werd, van groote ingenomenheid met dit nieuwe Bondsplan blijk. Op 23 Mei 1898 benoemde het Algemeen Bestuur uit zijn midden eene Commissie, die zich met verschillende corporatiën in verbinding zoude stellen en zoude onderzoeken in hoeverre het mogelijk zoude zijn zich met het weekblad »De Nederlandsche Werkman« over een gecombineerde uitvoering van het denkbeeld te verstaan. In haar op 24 October d. a. v. uitgebracht rapport ontried de Commissie dit laatste, op grond dat bedoeld weekblad een politieke richting vertegenwoordigde en beval zij in het algemeen aan het plan te laten varen, nu het bleek niet gedragen te worden door voldoende sympathie. Dientengevolge werd 's Bonds grafkelder opnieuw geojDend en daarin andermaal een stukje goed bedoelen bijgezet.~ Volledigheidshalve zouden wij ons ten plicht moeten stellen hier een beschrijving te geven van zoovele andere Bondsverrichtingen, die, hetzij als kiem, hetzij als knop, een vroegtijdigen dood moesten sterven of in onafgewerkten staat in 's Bonds archief zijn gedeponeerd, in afwachting van het aanbreken van voor haar ontwikkeling gunstiger tijden. Maar wij verzoeken ons ten deze te mogen verontschuldigen. Het kan weinig nut hebben een getrouw relaas te geven van al hetgeen de Bond heeft gewild, doch niet heeft kunnen volbrengen. Stippen wij slechts aan hoe hij in »Sta Pal!" opkwam voor het »Verwaarloosd Indië", hoe hij een onderzoek instelde naar de werkloosheid op de Veluwe of zich bezighield met het ontwerpen van een reglement voor een >Vereeniging tot het bouwen van arbeiderswoningen", dit naar aanleiding van een ook al schipbreuk geleden hebbend plan om in Maastricht voor de verbetering der volkshuisvesting te zorgen. En moge, waar zóó pijnlijke bekentenis moet worden afgelegd aangaande dat herhaaldelijk tekortschieten in kracht en in volhardingsvermogen, alleen nog tot troost in lijden herinnerd worden aan het getuigenis van het »Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad" van 19 Juni 1898, een getuigenis, waarop de Bond nog altijd groot gaat, »dat hij staat aan de spits van den socialen vooruitgang". Men moet getobd hebben, zooals de Bond geto&d heeft, _om te_ begrijpen hoe verzachtend deze balsem werkte op 7.00 menige buil, die hij, ondanks den valhoed, bij Tt loopen leeren opliep^ Wie den Bond het eerst op het idee gebracht heeft dat in ons dichtbevolkt vaderland nog zesmaalhonderdduizend hectaren woeste grond op ontginning en bevolking wachtten, is helaas niet aangeteekend geworden. Doch hij, die destijds 's Bonds schreden naar Nederland's heidevelden heeft gericht, bewees hem een groote, zeggen we gerust: een onschatbare weldaad. Op de heide zou hij ruimte van beweging, zou hij kracht, zou hij emplooi en lauweren vinden! Zesmaalhonderdduizend hectaren! Hoe sprak dit reuzengetal tot zijn verbeelding, hoe lachte het hem toe, hem, den David, dien Goliath ten onder te helpen brengen! In jeugdigen overmoed wilde hij heensnellen naar de blonde, bruinroode, de schilderachtige heide, de dorre, ja, maar eindeloos wijde ook! Geen lusthof scheen hem begeerlijker dan die onmetelijkheid, geen moeite hem te groot om haar te doorkruisen, geen taak hem liefelijker dan de schoone slaapster uit haren droom van eeuwige rust te wekken, geen schat hem rijker, dan dien hij vinden zoude in den schoot dier aarde, die tot hiertoe slechts zure plaggen opgeleverd had en voor schapen een armzalige kost! Die heide, hij zou haar veroveren, haar dwingen tot groeizame werkdadigheid, haar volbouwen met vorstelijke luchtkasteelen en dan haar lof verkondigen naar wijd en zijd! Ze trok hem aan met onzichtbare koorden van zoete poëzie, van machtig verlangen en ontembaren lust. Maar zou hij er kunnen leven zonder leeftocht, er den weg kunnen vinden zonder gids, er onweders kunnen trotseeren zonder beschutting, er schatten kunnen delven zonder gereedschap? Hij aarzelde. Was het vreemd? Maar daar zeide op 5 Augustus 1893 iemand hem vijftig gulden toe, als hij de eerste spade zou hebben gestoken in den grond. Weg was zijn aarzeling! Voor zoovele groote dingen was met geringer hulpmiddelen de eerste grondslag gelegd. Hij zou toonen wat moed en volharding en geestkracht te bereiken weten. En, een kloek besluit nemend, betrad hij het rijk van zijner jonkheid verbeelding en luid klonk zijn stem: »Hier ben ik, hier blijf ik, hier wil ik zorgen en strijden eti werken en verwinnen, hier beproeven iets toetebrengen tot de nationale welwaart en het volksgeluk!" Wat van dien droom terecht kwam, zal hierachter blijken. Ook dat het niet zonder slag of stoot zoude wezen, dat hij zich nestelde op het gebied der lethargie. Wij stellen ons voor in de volgende bladzijden een overzicht te geven van al hetgeen op het gebied der heide door den Bond feitelijk is tot stand gebracht. Voor wat beproefd is, doch niet geslaagd, kunnen wij daar der vermelding geen plaats inruimen. Doen we't dan kortelijk hier. Beginnen wij met te zeggen dat voor heideontginning, in het algemeen, met inbegrip van de f 50.—, bovenbedoeld, in den loop der jaren een bedrag van f 3007.15 5 aan den ten geschenke is gegeven. Daaronder was in 1893 en 1894 telkens eene gift van f 1000.—. Nog voelt de Bond de vreugdeschokken, toenmaals hem bonzend in het hart. Hoe goed het hem toen was, is kwalijk onder woorden te brengen. Dat de volgende jaren dus, in dit opzicht, tot de magere gerekend moeten worden, volgt uit het totaal-cijfer. Dan, op magere jaren volgen weder vette, gelijk op regen zonneschijn. Dit te weten, hierop te vertrouwen, geeft bemoediging en kracht op zichzelf. Die giften hebben, vooral in 't eerst, aan de Bondszaak ontzettend veel goed gedaan. Zij gaven den Rond dat gevoel van kracht, dat altijd voortkomt uit het bewustzijn, dat men iets op zak heeft; dat gevoel van zelfvertrouwen, dat den ondernemingsgeest voorafgaat, zooals het loodsmannetje den haai. In 1894 werd door den Rond aan den heer R. H. Rertels te Rarneveld opdracht gegeven op een stuk heidegrond, groot 5 H.A., een hoeve te stichten. De kosten werden op f 3500.— begroot. Tot uitvoering kwam het niet. In datzelfde jaar mislukte een poging. — dank zij een krachtig en welgewaardeerd aanbod van hulp van een tweetal Rondsvrienden minder driest dan zij anders zoude hebben geschenen — om pl.m. 700 H.A. grond in de Uchelsehe Mark aantekoopen. Wie weet welk een vlucht, ware zij gelukt, de Rond reeds toen genomen zoude hebben ! Na dezen tegenspoed werd beproefd van de gemeente Epe een terrein te verkrijgen, dat, haar jaren her ter ontginning toebedeeld, nog steeds, gelijk zoovele andere Veluwsche gemeentegronden, op de nakoming der aanvaardde voorwaarden wacht. Mislukte ook deze poging. En eveneens met ongunstigen uitslag werd in 1894 een plan op touw gezet om in Doetinchem's omgeving een stichting van »Rescheiden Heidegeluk" te vestigen. De jaren 1896 en 1897 zagen de plannen, om dergelijke stichtingen in Almelo, Winterswijk, Driebergen, Harderwijk, Stroe en in de buurt van Roermond in het leven te roepen, in rook vervliegen. 't Was ter dege jammer van al den, toen nutteloos verrichten, voorbereidenden arbeid. Een dergelijk plan, voor Amersfoort bedacht en even¬ zeer op de klippen gestrand, wordt niettemin dooi ons in zoover onder de geslaagde ingedeeld, da de Rond er een aardig duitje aan verdiende. Hier over straks. Ook rees in 1897 het denkbeeld on in de gemeente Soest, op een langs den Neder landschen Centraal-Spoorweg gelegen stuk heide grond voor Utrechtsche werklieden een stad-kolonie te scheppen. De vele bezwaren, hieraan verbon den, deden den Rond uit eigen beweging var dit plan afzien. In 1901 werd moeite gedaan een terrein in de gemeente Nederweert te bemachtigen, ter ontgin ning. Dit pogen had geen beter lot dan een ander om in 1902 in de gemeente Schoterland door aan koop van gronden een werkverschaffing interichten en nog een ander, om in datzelfde jaar de gemeente Roekei (Noord-Rrabant) te bewegen een groot stuk gemeentegrond ter ontginning aftestaan. En als om de maat der tegenspoeden voltemeten, weigerde ook in ditzelfde jaar, na langdurige onderhandelin gen en ondanks het hooge bod, door het Ronds bestuur gedaan, de Raad der gemeente Lage Mierde (Noord-Rrabant) het verzoek om de Mispeleindsche heide, groot 373 Hectaren, tei ontginning aan den Rond te verkoopen. Men ziet, het plannen maken bleef den Ronc niet vreemd. Zeldzaam, inderdaad, was in dil opzicht de virtuositeit, waarvan hij blijk gaf. Maai al bleef er niets van over dan de herinnering aat: teleurstellingen, het werk der voorbereiding — hel zeer omvangrijke en zware vaak — is er alevel om gedaan. Dit mocht in zijn geschiedboek in hel licht gesteld worden. Van nu af aan wordt de herinnering eraan begraven onder de troostrijke gedachte, dat wel nimmer en nergens elk schol een eendvogel was. ZESDE HOOFDSTUK. fï|foKwartgulden-Vereeniging* bij het voortreffelijk werk, dat zij verricht en waarvoor ons vaderland haar eenmaal in hooge mate dank zal weten. Kwartjes inzamelend, verzamelde zij kracht en deze kracht wegschenkend aan den Bond, om hem öf te steunen in zijn dagen van zwakte en tot versterking van zijn meer of minder kwijnende scheppingen, óf in staat te stellen aan het moreel en de practische vorming van de kinderen der heide een goeden dienst te doen óf het aanvatten van groote dingen mogelijk te maken en hem zoo optevoeren tot een hoogte, waarop hij eerst moest staan, voor en aleer hij zich crediet verwerven kon, heeft zij een daad gedaan van wijs beleid, niet minder dan van barmhartigheid, waarvoor hij haar dankbaar zal wezen tot in lengte van tijd. En heeft zij, «met bescheidener glorie tevreden«, zich aan hem betuigd in een van de schoonste en edelste karakters, die der menschheid immer ten zegen waren : dat van de trouwe, niets voor zichzelf eischende, doch vóór alle dingen zich om den wasdom en het welzijn en de toekomst en de eer van haren broeder bekommerende zuster. Het belangrijkst moment in het leven dezer zuster was wel dat, waarin het aan Hare Majesteit de Koningin-Moeder behaagde als Beschermvrouwe van de Vereeniging optetreden. Het was in het jaar 1901 dat zij, door het ontvangen van dit gunstbewijs, met nieuwen moed werd bezield en zich verheugen kon in het streelend bewustzijn dat Hare Majesteit, in zóó menig opzicht het sociale leven onzer dagen met belangstelling volgend, ook aan dezen nuttigen vrouwenarbeid Hare hooge goedkeuring had willen hechten. Een in ander opzicht beteekenisvol oogenblik was het ook, toen — krachtens een geheim besluit, genomen in de Algemeene Vergadering van den »Oranjebond van Ordec van 7 Juni 1902 — aan Mejuffrouw B. L. W. Van der Hucht op 1 5 October d.a.v., ter gelegenheid van de achtste Algemeene Vergadering der Vereeniging, van welke zij de oprichtster en steeds de ziel was, het Eerelidmaatschap van den Bond werd aangeboden, tegelijk met een herinnerings-album, met hare goedkeuring bestemd om daarin de autographieën harer trouwe medewerksters te verzamelen, het eerste blad van welk album met de handteekening van Hare Majesteit de Koningin-Moeder prijkte. Hier was in eenvoudigen vorm en — wij mogen het zeggen : uit hartelijke erkentelijkheid — rechtmatige hulde gebracht aan de geëerde Presidente der Vereeniging, zoowel als aan deze zelve aan de zuster, die den onverzadiglijken broeder haar leven lang had verwend en niet moede zoude worden dit te blijven doen. Volge hier de naamlijst van de leden van het Hoofdbestuur der Vereeniging, met de jaren gedurende welke zij gefungeerd hebben: 1894—heden. Mej. B. L. W. Van der Hucht te 'sGravenh.,Presidente-Penn.resse. ï 897—1898. Mej. A. T. Van Bemmelen te Leiden. 1894—1896. Mevr. de Wed. Dr. W. Bosch-Dorrepaal te 's Gravenhage, VicePresidente. 1894—1898. Mej. A. M. C. Engelbrecht te's-Gra- venhage, Secretaresse. 1895. Mej. A. M. C. ten Hagen te 's Gra¬ venhage. 1894— 1900. Mej. A. Hingst te 's Gravenhage, 2e Secretaresse. > 1894—heden. Jonkvr. C. Baronesse van Hogen- dorp te 's Gravenhage. !QOo—heden. Mevr. B. Langeveld-Hebbenaar te 's Gravenhage (thans te 1 ïillegom), 2e Secretaresse. ï894—heden. Mej. C. G. Rasch te 's Gravenhage. 1901 —heden. Mej. W. Scheltus te's Gravenhage, 2e Secretaresse. 1895—heden. Mevr. R. Sénator-Moresco te 's Gravenhage. ï895—heden. Mevr. P. C. W. Steenberghe-Bosch van Drakestein te 's Gravenhage. 1898—heden. Mej. J. A. Stok te 's Gravenhage, ie Secretaresse. ; 1895—1898. Mej. C. M. Vissering te 's Graven- ; hagfe, ie Secretaresse. 0 > ZEVENDE HOOFDSTUK, ffjfoe de §3ond werkte op de wijde, wijde heide. Zal dit gedenkschrift lezers kunnen vinden, die met de gewenschte aandacht van den geheelen inhoud kennis nemen, dan is het onontbeerlijk dat de vraag, hoe de Bond op de wijde, wijde heide werkte, beantwoord worde met die beknoptheid, die rekening houdt met de maat van hun vermoedelijk geduld. De verleiding is anders groot hiervan misbruik te maken. De voorhanden stof is niet alleen omvangrijk, is hier en daar ook uiterst belangwekkend. Vooral waar in de volgende bladen naar pijnlijken beginselstrijd en bedroevende teleurstelling wordt heengewezen, zou het ontwijfelbaar zijn nut hebben haarfijn te doen uitkomen waarom die strijd kon noch mocht worden ontweken en hoe er voor het Bondsbestuur, in het schipbreuk lijden van een zijner schoonste idealen, naast rijke leering, zelfs nog poëzie te vinden was, deze: dat zijn ervaringen anderen zouden terughouden van het inslaan van den verkeerd gebleken weg. Dan, waar wij, kort zijnde, slechts zullen schetsen en aanstippen, in het vertrouwen dat de nu onvermijdelijke onvolledigheid ons niet tot grief zal worden gemaakt, hopen wij in elk geval den indruk te mogen vestigen, dat het niet tegen den Bond, eerder vóór hem, getuigt, dat hij, den moed gehad hebbend onbekende zeeën te bevaren en daarbij op klippen gestooten zijnde en averij beloopen hebbend, niettemin, door van koers te veranderen, zijn notedop boven water gehouden heeft en hem nu kan tentoonstellen met volle zeilen en ongerepte vlag. En zoo beginnen wij dan nu met het in beeld brengen van : A. HOF- EN HATTEMSCHE VELD ONDER APELDOORN. In de maand Juli van het jaar 1893 had de heer P. B. Bruijn van Rozenburg te Apeldoorn in »De Nieuwe Apeldoornsche Courant" een vroeger door hem in kleinen kring uitgesproken denkbeeld over »een nuttig werk voor het gemeentebestuur" ontwikkeld. Het betrof niets meer of minder dan dat de gemeente een t)1/2 procents leening zoude aangaan, in haar naaste omgeving (bedoeld was: binnen haar gebied) heidegrond opkoopen, dezen van afwatering en wegen voorzien en in perceelen van één Hectare verdeelen, op die perceelen woningen voor arbeiders met stalling voor klein vee bouwen zoude en ze dan, aan wie zoo'n huis begeeren zouden, in direct ingaanden persoonlijken eigendom zou uitgeven. De kosten van aankoop en bewerking van den grond werden op ƒ 100.—, de bouwkosten op ƒ700.— geschat. Werden den candidaat-eigenaar bovendien f 200.— aan contanten verstrekt voor zijne installatie (gereedschap, vruchtboomen, mest, klein vee, enz.) TYPE OER WONINGEN OP HOF- EN HATTEMSCHE VELD TE APELDOORN dan zou hij tegenover dit alles eene eerste hypothecaire schuld ad /iooo.— aan de gemeente aanvaarden en hiervoor 4 procent per jaar aan interest voldoen. Hij woonde dan voor ƒ40.—, behalve grondbelasting, assurantie en onderhoudskosten, samen op f 10.— 'sjaars geschat, dus voor nog geen gulden per week. Naar verwachting zou hij reeds 11a verloop van 2 jaar een weinig kunnen gaan sparen, als wanneer hem een spaarboekje in de Rijks-Postspaarbank zou worden uitgereikt. Telkens als hij ƒ 10O.— bespaard zou hebben, zou dit bedrag op de schuld worden afgeschreven. Zoo zou hij gaandeweg onbezwaard eigenaar worden en, naarmate hij meer spaarde, zouden zijti »huishuur« verminderen en zijn bezit vermeerderen. De gemeente zou uit het half procent renteverschil de kosten van aanleg van het terrein wel kunnen dekken. »Op die wijze" — aldus eindigde de uiteenzetting van het denkbeeld — «verkrijgen betrekkelijk waardelooze gronden eene nuttige bestemming; vele proletariërs zien vruchten van hun arbeid en worden bezitters; werkloosheid komt minder voor; armenzorg wordt zeker aanmerkelijk ontlast; een meer tevreden geest gaat voorheerschen; de zedelijkheid wordt door sparen en bezit in hooge mate bevorderd en daarmede verminderen dan overtredingen. Dat alles vertegenwoordigt ook stoffelijke waarde en is dus wel eenige subsidie uit de gemeentekas waardig, wanneer onverhoopt de rekening eens met een nadeelig saldo mocht sluiten." Dit denkbeeld was , zoo dacht het weekblad »Sta Pal!", het ei van Columbus en»uptodate" als het Bondsorgaan wezen wilde, ging het er met vliegend vaandel en slaande trom op in. Het Permanent Comité bemerkte al spoedig uit de ontvangst, die aan het denkbeeld te beurt viel, dat, nam de Bond, in plaats van de gemeente, de uitvoering ervan op zich, de »pièce de résistance" gevonden zoude zijn, die den Bond naam zou doen maken en hem zou doen bevorderlijk zijn aan de moreele en stoffelijke opbeuring van de minderbedeelden. Het vatte de zaak aan, kocht op het Hofveld een stuk heidegrond, ter grootte van 6 Hectaren, en maakte bekend dat het op 31 Augustus 1893 aan den nationalen feestdag het gedenkwaardig feit der oprichting eener stichting van arbeiderswoningen op heidegrond had verbonden. Voorloopig zouden zes woningen worden gebouwd. Aan den heer Bruijn van Rozenburg zou het beheer worden opgedragen. Getracht zoude worden het benoodigde geld bijeentebrengen. De Bond zou administreerend tusschenpersoon wezen tusschen de eigenaren en de hypothecaire geldschieters, die zich overigens rechtsteeks tot elkander zouden verhouden. De optebrengen 4 procent interest zou in den vorm van weekhuur worden geïnd. De geldschieters zouden het rentetype hunner vorderingen, tot een maximum van 3l/2 procent, zeiven bepalen. Het verschil tusschen de optebrengen en de gevorderde rente zou den Bond strekken tot grondslag van een Fonds van Beheer, waaruit hij de administratie- en verfraaiingskosten zoude bestrijden. De hypotheek zou, behoudens de algemeene bepalingen der wet, slechts zes maanden van te voren kunnen worden opgezegd. Dadelijke opzegging zou kunnen geschieden ingeval de eigenaar, zonder toestemming van den hypotheekhouder, het pand verhuren of in bruikleen geven, m. a. w. het niet zelf bewonen, onderhouden en bewerken zoude. Overigens zou de eigenaar volstrekte vrijheid van handelen genieten, zou de Bond geenerlei voogdij over hem uitoefenen, zou zijn eigendom ook niet uitwendig het karakter eener stichting dragen en daarom zooveel mogelijk worden gewaakt testen uniformiteit in den bouw. De Bond zou de reerelen o stellen, die bepalen zouden wie voor eenig perceel in aanmerking zoude komen. Intusschen zou aan ieder, die de voor een perceel gevorderde somma van f 1000,— tegen lageren rentevoet dan 3% procent zoude verstrekken, het recht toegekend worden een eigenaar-bewoner aantewijzen. Aan deze regelen heeft de Bond zich gehouden. Alleen is wél uniformiteit in den bouwvorm der woningen gebracht, omdat het wenschelijk bleek rekening te houden met den plaatselijken smaak, die voor arbeiderswoningen een geprefereerd type aanwees en zijn, om gehoor te geven aan een met stelligheid geuite bewering, dat een geheele Hectare per woning te veel was, 4 woningen op * Hectare grond gebouwd. De regelen werden nog uitgebreid met het voorschrift dat geene bewoners van buiten de gemeente zouden worden aangenomen, tenzij gepensionneerden en personen met behoorlijk vaste middelen van bestaan ; dit omdat reeds spoedig werd geïnsinuneerd, dat de Bond pauperisme aankweekte en omdat het Bestuur tot eiken prijs wilde voorkomen, dat hij er ook maar van verdacht zoude worden de armlastigheid, tot schade van gemeentelijke en diaconale kassen, te vergrooten. Zijn bedoelingen tot verhooging van de individueele welvaart mochten in eenig geval al niet bereikt worden, zoolang het niemand als eigenaar-bewoner aannam, die niet minstens twee jaar in de gemeente gewoond en er zijn middel van bestaan gevonden had, zou toch zijn voornemen om den economischen toestand der arbeiders te verbeteren, door hem een goede woning te bezorgen op een hygiënisch gunstig gelegen terrein en een lap gronds, om er winterprovisie op te telen, een en ander zonder C111t> winsiDejag te drijven, de armoede verminderen, in stede van haar te bevorderen. Zelfs in het licht van de later opgedane ondervinding bezien, kan van 's Bonds stichtingen van „Besche den Heidegeluk, zooals zij genoemd werden,—onder de zinspreuk „Charitate et Industriae," door Liefdadigheid (den liefdadigen zin der geldschieters) en Vlijt (der eigenaren-bewoners) — in geen enkel opzicht gezegd worden, dat zij een armoede hebben verwekt, die zonder 's Bonds toedoen niet be¬ staan zou hebben of buiten de grenzen der Gemeente gebleven zou zijn. Groot was s Bonds succes ten aanzien van zijn verzoek om steun voor zijn plannen. Binnen enkele maanden tijds telde het Hofveld 18 woningen. Op 14 Mei 1894 werd het plechtiglijk ingewijd, terwijl de nationale driekleur werd geheschen op het veld, dat minbedeelden, door s Bonds zoroen eigen geestkracht en goed willen, naar gehoopt werd, tot bescheiden welvaart zou zien opvoeren. Bij die gelegenheid werd een Onderhoudsfonds ingesteld, dat, door vrijwillige bijdragen der bewoners*en niet steun van den Bond gevormd, zou helpen voorzien in de eischen, die de knagende tand des tijds aan het onderhoud der woningen zoude stellen, j T?- September Ï&93 wei"d van de plannen mededeeling gedaan aan het Nederlandsch LandbouwComité en dit 0111 steun en voorlichting gevraagd. Wel was het aanvankelijk niet gunstig in zijn beoordeeling van dit Bondsw'erk, maar in de in 189S uit- rrQT rö ♦-» . TT • 1 . . 6tvc" uiuLiiure: „neideontginning en grondverbetering als middel tot verbetering der sociale toestanden, gaf de ter zake door haar aangewezen Commissie van Onderzoek, naast nuttige wenken, deze hare meening ten beste: „ het doel, dat de Oranjebond van Orde zich voorstelt, om den aibeiders ten platten lande een goede woninomet terrein te verschaften, juicht zij ten volle toe" en deed zij duidelijk uitkomen dat 's Bonds hoofddoel met zijn stichtingen van dezen aard is: »het verschaffen van behoorlijke arbeiderswoningen met bouwgrond aan reeds te Apeldoorn gevestigde arbeiders en dat ontginning hierbij slechts in zeer bepeikte mate te pas komt, daar heidegrond genomen wordt, wijl deze het goedkoopst is te verknjgen.« Ondanks deze positieve en de volstrekte waarheid behelzende verklaring, is het eigenlijk nimmer mogen gelukken de vaste meening te doen wortel schieten, dat de stichtingen van,,Bescheiden Heidegeluk 111 hoofdzaak verbetering van de volkshuisvesting en slechts bijkomstig de ontginning der heide beoogen. In de dagen van Juni 1895 werd dit Bondswerk op het 48ste Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres te Dordrecht van 's Bonds zijde in het licht gesteld en ook daar werd de zaak toegejuicht, ofschoon werd aanbevolen liever kleine stukken goeden, dan groote stukken slechten grond voor het doel uittegeven. Tot het nemen, van eene conclusie kwam het echter op dit Congres niet. Wel was het Hofveld volgebouwd, doch de kapitalen bleven maar toevloeien. Toen was het dat het tegenoverligrcrende Hattemsche vpM eene overeenkomstige bestemming verkreeg. Deze tweede stichting werd onder de uitstekende en belangelooze leiding van den heer J. A. A. In 't Velt gesteld en groeide dermate, dat zij op 31 Augustus 1895, °P haar beurt, met gelijk-eenvoudige plechtigheid, geopend worden kon. Zij ook verkreeg haar vlag, deze prijkende op de witte baan me*t de woorden: »Houd goeden moed, Oranjebond van Orde!" Toen stonden er 14 woningen. Later vverd er uit s Bonds middelen nog eene woning bijgebouwd. Hiermede was ook dit veld vol. Scheen in den glans der nieuwheid en den gloed der geestdrift alles eerst mooi en goed, het duurde niet lang of aan deze velden werd bewaarheid dat schijn bedriegt. Wormen knaagden aan den stam van s Bonds goed bedoelen en het weid bij den dag moeilijker hun de baas te blijven. Naast een kern van p-oede bewoners. grootendeels op het Hattemsche veld te vinden, waren er velen, die op de velden gekomen waren zonder den aard medetebrengen van den geboren pionier, zonder het voornemen te koesteren om door ijzeren geestkracht, stalen vlijt en voorbeeldige oppassendheid den stichtingen tot eere en zichzelven ten zegen te zijn. Het Bondsbestuur sloeg de schrik om het hart, toen het zich bevvnsf wprrl op hoe slap een koord het stond. Ras werd het noodig dat het, zich de woorden van de vlag herinnerend, al zijn goeden moed verzamelde om niet te versagen. Bij allerlei geneesmiddelen werd heul gezocht. Veel goeds werd verwacht van de cultuur dei «Lathyrus Sylvestris Wagneri« en zelfs werd op 7 September 1895 een stuk grond aangekocht om deze plant op groote schaal aantekweeken, tot hulp en aanmoediging van de bewoners der velden, doch zij bleek zooveel werk te vorderen, vooral bij het wieden van het onkruid, dat de verbouw langzamerhand geheel verliep. Ook werden goede gevolgen voorzien van het reiken van de helpende hand aan enkele bewoners, door het hun verleenen van voorschotten (door de hypotheekhouders op aanbeveling van het Bondsbestuur) en ten deele haa deze maatregel ook wel een bevredigende uitkomst, maar soms oogstte de Bond wrange vruch¬ ten van deze poging om de zaak ter wille te zijn. Nog bloedt hij uit daarbij beloopen wonden. Een enkele maal werd in het verschaffen van mest aan de bewoners heil gezocht, doch baat werd er niet bij gevonden. Geen wonder, het kwaad zat niet aan de oppervlakte. Het aan de stichtingen ten •grondslag liggende stelsel van den direct ingaanden persoonlijken eigendom, met de bijkomende elementen : installatiegeld en onbeperkte vrijheid, bij het geklonken zijn aan een bezit, waarnaar niet lang vooruit was gehaakt en gestreefd en van welks paedagogisch-economische waarde meestal hoegenaamd niets werd begrepen, dus de inherente gebreken, veroorzaakten het bederf. Toen het Bondsbestuur, na het doen van tallooze waarnemingen en het ondervinden van onnoemelijk veel ontnuchteringen, de onhoudbaarheid van den bestaanden toestand inzag, besloot het, op 16 November 1895, doordrongen van zijn verantwoordelijkheid voor de stichtingen en jegens de geldschieters en gesteund door hun medewerking, een poging te doen om het kwaad bij den wortel aantetasten en, zoo dikwijls de gelegenheid zich zoude voordoen, den eigendom der perceelen in handen van den Bond te brengen. Zeer veel hartzeer, 't welk men hem toch zoo gaarne bespaard had, bezorgde dit besluit aan den ontwerper der stichtingen, die in Juli 1895 als Beheerder afgetreden was en daardoor niet langer voor den gang van zaken de verantwoordelijkheid droeg. Maar ook voor het Bondsbestuur was het een hard gelag, het vervullen van een zwaren, pijnlijken plicht, de schoone illusiën van weleer te begraven, te erkennen dat het gedwaald had in zijn inzichten en naar eisch van eerlijkheid de bakens te verzetten bij 't gebleken verloopen van het tij. De leerzame maar droevige bijzonderheden der even lange als ingewikkelde lijdensgeschiedenis van 's Bonds ondervindingen met ruim rj van de 33 woningen dezer velden, meenen wij in deze bladzijden te mogen verzwijgen. Ook de ervaringen, opgedaan met het verhuren (of ledig staan) der perceelen, die gaandeweg door den Bond in eigendom werden overgenomen. Vertellen wij alleen dat met 1 Januari 1897 de Fondsen van Beheer en de Onderhoudsfondsen met hun, 't zij batige, 't zij nadeelige saldi en met de erop rustende verplichtingen in de Bondsfinanciën overgingen; dat een poging om de bijenteelt op deze velden tot een bron van inkomst voor de bewoners te maken, mislukte; dat in 1900 besloten werd de tuinen der verhuurde perceelen tot op een derde der oorspronkelijke grootte te verkleinen en tevens de maatregel werd ingevoerd de weekhuren in den zomertijd eenigermate te verhoogen , tegenover evenredige verlaging in den wintertijd en een verschillenden huurprijs te vorderen voor de beter en voor de slechter gelegen wo- • O O ningen. En worde dan ten slotte medegedeeld dat de gewijzigde omstandigheden niet konden verhoeden dat de stichtingen een kwijnend leven bleven leiden en 's Bonds geldelijke kracht zoozeer uitmergelden, dat in het jaar 1901 afdoende middelen moesten worden te baat genomen om zijn vooral door het zware onderhoud der woningen geschokte financiën op haar verhaal te doen komen. Deze middelen bestonden hierin, dat den hypotheekhouders verzocht werd gedurende den tijd van ten hoogste vijf jaren de hun toekomende rente aan den Bond te willen schenken ; dat aan hen, die hiertoe niet besluiten konden (2 op het Hofveld en 3 op het ITattemsche veld) het beheer hunner hypotheken werd teruggegeven ; dat aan den hypotheekhouder van een den Bond toebehoorend perceel, dit voor het bedrag der hypothecaire vordering werd verkocht en dat de hypotheek van een ander perceel op gunstige voorwaarden door den Bond werd overgenomen. Reeds was in 1899 een perceel door den hypotheekhouder van den eigenaar aangekocht. De integriteit der velden behoort tengevolge van deze voorzieningen tot het verleden. Doch hoe spijtig dit ook zij, het Bondsbestuur heeft er verademing door verkregen bij zijn, haast tot wanhopig wordens toe, tobben en worstelen om deze stichtingen voor volkomen ondergang te behoeden. En nu moet maar worden afgewacht wat de tijd zal baren, of het zal mogen gelukken, voor zooveel noodig, het gehalte der huurders te verbeteren en voor de ledige huizen weder goede bewoners te vinden en of wellicht eenmaal, door de uitbreiding van Apeldoorn en de hieruit voortvloeiende vraag naar bouwterrein, de gelegenheid zai worden geboren de velden voor een goeden prijs te verkoopen. In Juli 1895 werd het beheer van het Hof-veld vriendelijk opgenomen door den heer L. W. Th. Schmidt, die met ingang van 1 Mei 1896 tevens dat over het Hattemsche veld aanvaardde, toen de heer In 't Velt benoemd werd tot Directeur van het Centraal-Bureau. Het beheer van den heer Schmidt kenmerkte zich door voorbeeldige toewijding en zorg, die in Juli 1900, bij het nedèrleggen zijner functie, door het Bondsbestuur openlijk gewaardeerd werden. Sedert was de zorg voor de velden weder toevertrouwd aan den heer In 't Velt, die ze van uit het Centraal-Bureau te Zutphen beheert en daarin door den opzichter C. van CleefTop lofwaardige wijze wordt bijgestaan. Behalve de aan de Fondsen van Beheer gedane giften, die niet aan het Bondsbestuur bekend werden, ontving de Bond voor deze velden slecht /25.50 ten geschenke, in 1894 en, ter tegemoetkoming in de zware onderhoudskosten, in 1898 en 1900 telkens ƒ 100.—, samen ƒ225.50. Verdere hooggewaardeerde blijken van sympathie en belangstelling werden den Bond toegebracht door de verwisseling van ƒ3000.— hypothecaire schuldvordering in een gewone obligatieschuld en door de schenking van 3 hypotheken, elk groot ƒ 1000.—. Thans is de toestand deze, dat het Bondsbestuur nog 16 woningen op het Hofveld en 11 woningen op het Hattemsche veld beheert, waarvan op dit veld 1 voor den eigenaarex-hypotheekhouder ; dat het daaronder op het Hofveld 1 perceel en op het Hattemsche veld 2 perceelen beheert, die eigen zijn aan de bewoners, allen menschen, die zich van meet af aan in hun eigendom gehandhaafd hebben en daarbij klaarblijkelijk in bescheiden welvaart zijn toegenomen, hetgeen ook het geval is met de bewoners van 5 perceelen, die thans aan het Bondsverband onttrokken zijn, wel een bewijs dat de Bond in dit opzicht niet vruchteloos heeft gewerkt en dat des ontwerpers denkbeeld, van cardinale fouten gezuiverd, zeer veel goeds bevat, als het maar niet op ieder denkbaar individu wordt toegepast en daardoor risico's schept, die tot eiken prijs moeten worden vermeden; dat de Bond op het Hofveld eigenaar is van 5 onbezwaarde perceelen, waartegenover ƒ3000.— obligatieschuld staat en van 10 perceelen, te zamen bezwaard met f 9800.— hypotheek en op het Hattemscheveld van 2 onbezwaarde perceelen en van 5 perceelen, te zamen bezwaard met ƒ4950.— hypotheek; dat hij bovendien eigenaar is van ƒ 1000.— hypotheek op het Hofveld en van f 500.— hypotheek op het Hattemsche veld, summa summarum eigenaar van 24 perceelen, waartegenover een schuld van f 16250.— staat; eindelijk dat de rekening van Hof-en Hattemsche veld op 31 December 1902 een nadeelig saldo aanwees van ƒ 5758.04. B. „ONS HUIS" OP HET HOFVELD. Toen in het voorjaar van 1894 de snelle ontwikkeling van het Hofveld, spoedig gevolgd door de even haastige wording van het Hattemsche veld, een aantal arbeidersgezinnen met den Bond in dagelijksche aanraking bracht en bij het Hondsbestuur een begrijpelijke belangstelling deed ontwaken in de moreele en geestelijke behoeften, zoowel van de volwassen bewoners als van de kinderen der velden, kon het niet uitblijven dat steeds sterker de indruk werd gevestigd, dat de materieele hulp, aan deze minbedeelden gebracht, een noodzakelijk complement vorderde in de behartiging van hunne overige levensbelangen. Zoo ontstond het denkbeeld een vereenigingslokaal opterichten en dit dienstbaar te maken aan velerlei nuttige doeleinden van opvoedkundigen aard. Bij de inwijding van het Hofveld werd door de woordvoerders aan dit verlangen uiting gegeven, met het gevolg dat den Bond een bedrag van / 1000,— voor de uitvoering van het plan werd geleendEen bedrag van ƒ 287,55® aan giften kwam voor het doel in. Van den eigenaar van perceel Hofveld 6 werd een stukje grond aangekocht en hierop verrees nu »Ons Huis", dat op 25 Mei 1896 feestelijk werd geopend. Velen, die deze plechtigheid bijwoonden, zullen zich nog herinneren welk een goeden indruk dit aardig gebouwtje maakte met zijn ruime, hooggewelfde zaal, de bergkamer en het kantoor van den beheerder en met zijn vriendelijk tuintje er voor en de speelplaats met pomp er achter. Groote verwachtingen werden op dit plekje van goed bedoelen gebouwd en al het mogelijke werd gedaan om die in vervulling te doen gaan. De mannen zouden er bijeenkomen, om door lezen zich te ontwikkelen of bij onschuldig spel eenige aangename afleiding te vinden van de levenszorgen en den dagelijkschen arbeid. Ook de vrouwen zouden er bij goede leiding nuttige en gezellige uren kunnen doorbrengen op haar tijd. De grootere jongens der velden zouden er af en toe vereenigd worden om leerijke voordrachten aantehooren tot verruiming van hun gezichtskring en tot vorming van hun gemoed en karakter. Grootere meisjes zouden er naaien leeren , kleineren breiles ontvangen en voor het kleine grut zou de zaal als bewaarplaats dienen bij volhandigheid van thuisblijvende of afwezigheid van uit werken gaande moeders. Voor deze uiteenloopende behoeften werd de zaal netjes en practisch gestoffeerd. Naast groote tafels en stoelen voor de volwassenen, werden kleine dito aangekocht voor de jeugd. Boeken- en speelgoedkasten, flinke lampen, een groote vulkachel, donkere gordijnen en mooie wandversieringen voltooiden het meubilair. Van allerlei werd ontvangen tot vulling van die kasten en tot verschaffing van speelmateriaal in den tuin. In korten tijd werd een geheel tot stand gebracht, dat als model van inrichting kon dienen en wat verstandige liefde kon bedenken om »Ons Huis' tot een mildvloeiende bron van opvoedende kracht te maken, werd met de grootste toewijding en onuitputtelijk geduld aangewend. Het waren, naast de beheerders, voornamelijk de Dames-Patronessen, anderwijs de Bondsbelangen dienende als Bestuurderessen van het KringComité Apeldoorn der »Kwartgulden-Vereeniging«, wie geen moeite te veel, geen tijd te kostbaar, geen weder te ongunstig en geen uur te ongelegen was, om in »Ons Huis« het werk der sociale liefde te verrichten. Zij vereenigden de moeders op gezellige theeavondjes bij bevattelijke onderrichtingen in aangenaam en vooral opheffend samenzijn. Uitgaand van de onomstootelijke waarheid, dat wie de kinderen vormt, de toekomst leidt, waren zij onuitputtelijk in zorg voor de „ONS HUIS" OP HET HOPVELD TE APELDOORN. opgroeiende meisjes, hielden zij toezicht op de lessen in nuttige handwerken of verschaften zij haar, tot prikkel of belooning, feestelijke uren in »Ons Huis« of op buitenpartijtjes. Een enkele maal riepen zij of de beheerders ook de aankomende jongens tot zich en hielden dezen het goede en schoone en welluidende voor op aangename wijs. Zij verzorgden en bestuurden de bibliotheek, die nu en dan door belangstellenden verfrischt werd en van welke onmiskenbaar een goeden invloed uitging. In 't kort, zij brachten in hooge mate dien regel der Bondsstatuten tot zijn recht, die van behartiging en bevordering der moreele belangen van de minder gegoeden gewaagt. En als »Ons Huis" in den loop van zijn bestaan een deel van het nut heeft bewezen, dat het Bondsbestuur er zich van voorspiegelde en bij de inwijding ervan uiteenzette, dan is dit hoofdzakelijk haar werk geweest. Wij maken hiervan melding met dankbaren zin en brengen een eeresaluut aan die vrouwen, die zeker niet altijd een dankbare taak vervulden, maar rijkelijk haar loon zullen vinden in de, misschien onnaspeurlijke, doch stellig niet denkbeeldige gevolgen van haar trouwhartig pogen om het goede zaad te planten in eenvoudige en jeugdige zielen. Tevens brengen wij 's Bonds hartelijken dank aan de »Kwartgulden-Vereeniging", die goedkeurde, dat, wat aan de oprichtingskosten te kort kwam en wat de exploitatie van »Ons Huis« aan uitgaven vorderde, uit de kwartjes bestreden werd. Terecht heeft zij ingezien dat de moreele verzorging van de bewoners der heide niet minder verdient heide-ontginning geheeten te worden, dan het beplanten van heidevelden en het vastleggen van stuifgronden. De mannen der velden hebben aan »Ons Huis" niet veel gehad. Hun trok dit plekje niet aan. Maar voor de kinderen had het groote waarde. Eensdeels als bewaarplaats. Wie, die, onder de zorgvolle leiding van de bewaarvrouw, dat vriendelijke, oude moedertje, de kleuters soms mocht bijeenzien, spelend met poppen en blokdoozen of figuurtjes teekenend op de lei, werd niet getroffen door het eigenaardig tafereeltje en verblijdde zich niet met de moeders der kleinen, dat zij hier goed geborgen waren, beveiligd tegen kokend water en vuur en verdere kindergevaren? Eerst wrerd, niet om de geringe kostenvergoeding, maar uit paedagogisch-economische overwegingen, een klein bewaarloon geheven. Dit viel echter niet in den smaak en weinig doctrinair, als het Bondsbestuur was, liet het deze heffing varen. Eveneens brak het met het systeem om voor de brei- en naailessen een onbeteekende retributie te vorderen. Men moet de menschen soms wel nemen, zooals ze zijn. Men kan ze wel minnen, maar men kan ze niet zinnen. Beter scheen het, door toeteseven, O ' de klassen te vullen, dan gevaar te loopen ze ledig te zien. Thans zijn de breilessen opgeheven, omdat breien ook op de scholen geleerd wordt en de vrouw, die dit onderwijs leidt, niet altijd geheel opgewassen bleek tegen den levenslust van het jonge goedje en de Dames-Patronessen niet altijd tegenwoordig konden zijn. Maar de naailessen worden voortgezet en aanlokkelijk gemaakt. Zal het kind van nu de huismoeder van straks geworden zijn en dan de naald kunnen hanteeren tot voordeel van haar huisgezin, dan zal eerst recht blijken hoe goed het was, dat vriendelijke zorg zich gelegen liet liggen aan de vorming van de jonge meisjes der velden, een vorming, die zich niet bepaalde tot de oefening der vingers, maar zich ook uitstrekte tot de leiding van de harten, dus aanvullend een gebrek aan opvoeding, dat menigmaal dringend die aanvulling behoefde. Na deze vluchtige schets van »Ons Huis" nog een enkel woord over twee instellingen, die geacht kunnen worden deel van zijn werkkring uittemaken. Een dezer is de Spaardoos, op 1 April 1896 door den heer Bruijn van Rozenburg inliet leven geroepen. Het spreekt van zelf dat zij geen wijdsch instituut is geworden met veelomvattend vermogen; evenzeer dat lang niet alle bewoners der velden, al werden zij er toe aangemoedigd en toe uitgelokt, door haar tot sparen zijn gebracht. Toch is het niet van beteekenis ontbloot, dat deze Spaardoos het eenmaal, op 30 Juni 1900, tot een gezamenlijken inleg van ƒ481.30 heeft gebracht. Het ging met het sparen op en af. Velen verloren weder spoedig den lust daartoe. Daarentegen kregen enkele kinderen er smaak in. Op 31 December 1902 bedroeg de totale inleg / 317.11 5 en'waren er 25 spaarders, onder wie een met een saldo van ƒ113.385 en een met ƒ66.945 te goed. Wel is het te hopen dat de Spaardoos steeds grootere aantrekkingskracht moge uitoefenen. Al worden er geen groote bedragen gespaard, veel is het waard dat de lust ontwake om iets wesftelecfcren voor den kwaden dag en dat het tot een gewoonte gemaakt worde de niet dadelijk benoodigde penningen een veilig plekje te geven, waar zij rente afwerpen. De andere instelling is de Voorschotkas, een schepping van den heer Schmidt. Zij ontstond op 1 October 1897 giften, tot een bedrag van ƒ285.— en heeft ten doel in voorkomende gevallen eenige hulp te reiken aan wie geacht mogen worden voor den aankoop van klein vee, pootaardappelen, mest, als anderzins of voor een kleinen handel voor eenige hulpverleening in aanmerking te komen. Ondanks alle voorzichtigheid is hier een kwade post niet uitgebleven, wat te meer te betreuren valt, omdat het vermogen der Kas waarlijk niet groot genoemd kan worden. Maar 4 er is toch ook nut mede bewerkt en het laat zich aanzien dat deze nederige instelling nog veel goeds kan stichten. Op 31 December 1902 liepen nog 4 voorschotten, die op één na geregeld worden afbetaald en beschikte de Kas over een belegd saldo van f 215.72. C. DE ERICASTICHTING BIJ APELDOORN. Is het mogelijk op een stuk goeden heidegrond, ter grootte van 4 a 5 Hectaren, een kleinen boer voor zich en de zijnen den kost te laten verdienen ? Dit was een der vragen, die in de eerste helft der jongste negentiger jaren de economische wereld bezighielden en op zekeren dag ook aan het Bondsbestuur met kracht en klem zich opdrongen. >Laat ons de proef nemen", was het ant¬ woord, »en voorzichtigheidshalve dit doen met eenige menschen, die, hun gewone inkomsten hebbend uit ander bedrijf, niet geheel afhankelijk zijn van den uitslag der proefneming". In de Wormingermate onder Apeldoorn werd een terrein gekocht, groot 25.40.30 Hectaren. Deze grond was van uitmuntende qualiteit. Dit werd algemeen erkend en de heer Dr. A. M. Prins, destijds Rijkslandbouwleeraar te Deventer, bevestigde het volmondig. Alleen was de grond vrij laag gelegen en zou het nog al eenige moeite in hebben voor voldoende afwatering te zorgen. Een flinke verkeersweg, de latere In 't Veltlaan, dwars door het terrein loopend, werd ontworpen en daarna werd de grond zoodanig verdeeld, dat er aan de eene zijde van dien weg drie en aan den anderen kant twee plaatsen, elke ongeveer 4V2 Hectare groot, werden uitgebakend. Twee overblijvende stukken, ter gezamenlijke oppervlakte van 1.48.50 Hectaren, werden apart gehouden. Zij waren niet bij de plaatsen te voegen, zonder belangrijke ongelijkmatigheid tebrengen in deonderlingeverhouding. Vervolgens werd een type voor een boerenwoning vastgesteld en werden de kosten van het geheel begroot. De conclusie was dat elke hoeve, goed gedraineerd, gedeeltelijk bewerkt en bemest, met ongeveer 1'/2 Hectare gereed gemaakt grasland en 1 Hectare dito bouwland en met inbegrip van de woning en van het aantekoopen vee, veevoeder en gereedschap, ongeveer / 3300.— zoude kosten. De woningen zouden worden ingericht met woon-, zij- en opkamer, karnvertrek, kelder, deel, schuur en overdekte mestplaats. Het grasland zou worden aangemaakt volgens de nieuwe méthode, met de kettingegge, zonder diepspitten. Getracht zoude worden het benoodigd kapitaal te vinden door het aangaan van een gewone obligatieleening, rentende 2 '/? procent. De hoeven zouden na een tweejarigen proeftijd in erfpacht worden uitgegeven, waarvoor door den heer R. Dinger, notaris te Lunteren, een belangwekkend contract werd ontworpen, dat, geheel naar sociale regelen samengesteld, antwoord zoude geven op wat degelijkheid en humaniteit slechts konden eischen. Alles ging boven verwachting. Op 6 April 1895 werden de plannen openbaar gemaakt en reeds op 11 Mei d.a v. kon worden medegedeeld, dat de fondsen bijeen waren. Vijf Bondsvrienden hadden ieder ééne hoeve voor hunne rekening genomen. Bij zóó gul en krachtig geboden steun, was het Bondsbestuur ter dege doordrongen van verantwoordelijkheidsgevoel. Toen het dan ook in »Sta Pal!" zijn warmen dank uitsprak voor die hulp en voor het in hem gesteld vertrouwen, gaf het daarvan acte in deze bewoordingen: »Wij hebben de nieuwe stichting niet opgehemeld, wij hebben niet veel beloofd. Dus staan wij in den toestand van hen, die, weinig zeggend, ook weinighebben te verantwoorden. Doch dit beloven wij wel — en weten het te zijn onze schuldige plicht — dat wij ons beijveren zullen de beste voorwaarden voor verhoopt welslagen bijeentebrengen en wat wij op ons genomen hebben te goeder trouw natekomen1'. Zoo werd met moed van wal gestoken. De heer Dr. Prins aanvaardde de wetenschappelijke leiding, terwijl de heer J. A. A. In 't Velt met groote bereidwilligheid de zware taak op zich nam de eigenlijke uitvoering te regelen. Met geestdrift en met kracht werd gewerkt. Rappe handen bouwden de huizen en bewerkten den grond. Op 13 Juni 1895 stond 00 een der woningen het dak. Menigte van bezoekers kwamen het werk in oogenschouw nemen en vonden dan een gemakkelijken zetel om uitterusten en een frisschen dronk ter hunner verkwikking. Op 29 October kon eer. der hoeven betrokken worden en seinde de Beheerder aan het Bondsbestuur: »Heden ochtend kon men op de hoeve »Vooruit« het geloei der koeien hooren.« Gaandeweg werden nog drie hoeven van bewoners voorzien. Onder dezen was er slechts één, die geen nevenbedrijf uitoefende. Deze, van ouds landbouwer, dorst dit wagen. Er zat dus gang in de zaak en alles liep voortreffelijk. Helaas, de oude geschiedenis blijft altijd nieuw, bleef dit ook hier: de begrooting werd verre overschreden. Wat tegenvallen kon, viel tegen. De huizen werden duurder, dan gemeend, de afwatering vorderde veel grooter uitgaven, dan waarop gerekend, de kunstmeststoffen waren hooger in prijs, dan begroot was. Het drinkwater bleek zóó slecht, dat een zeer kostbare voorziening noodzakelijk werd. Aan de aanschaffing van vee voor de hoevenaren kwam het zelfs niet toe, — wat niet veel hinderde, daar de menschen het mede HOEVE „HEIDEHOEVE", DEEL UITMAKEND VAN DE ERICASTICHTING BIJ APELDOORN. brachten, — en niettemin werden de hoeven ƒ 700.— per stuk te duur. Het Bondsbestuur in de klem. Maar de geldschieters welwillend. Zij leenden het excedent. De zaak was in 't reine, voorloopig. En daar stonden nu de hoeven »Vooruit«, »Werklust«, »Landbouw*, Ontginning* en »Heidehoeve«, stralend in het licht der hoopvolste verwachting, toelachend de reizigers op den spoorweg tusschen Apeldoorn en Zutphen, elkeen verrukkend door haar vroolijke ligging en haar sierlijken bouw en in verbazing brengend door de frischheid van haar als bij tooverslag ontstane groene klaverweiden. Daar stonden ze nu te blakeren in de heete middagzon, toen op 25 Mei 1896 ook tot haar de belangstellende Bondsvrienden hunne schreden richtten, om getuigen te zijn van de inwijdingen den doop van deze waarlijk schoone Bonds-stichting en van het hijschen vian het dundoek, even later wapperend over een veld, dat een jaar vroeger nog moeras was en nooit gedroomd had voor socialen arbeid te zullen worden uitverkoren. Inmiddels was op 30 September 1895 het besluit genomen de hoeve > Heidehoevec interichten als proef boerderij, geheel bestemd tot intensieve cultuur en uitsluitend gericht op voederbouw. Het hiertoe strekkend plan werd door Dr Prins ontwikkeld in een hoogst belangrijke memorie, die door hem op 20 Mei 1897, te s Gravenhage, in een meeting, uitgeschreven door het Nederlandsch Landbouw-Comité, ten aanhoore van tallooze landbouw-specialiteiten verdedigd was geworden en grooten indruk had gemaakt. Het doel, met deze proefboerderijen beoogd, was hoofdzakelijk te onderzoeken tot welke uiterste grens de hoeveelheid vee op eene dergelijke hoeve met voordeel zou kunnen worden opgevoerd. In verband hiermede werd een keuze van een zetboer gedaan, gelijk gebleken is een goede keuze, werden alle gereedschappen en verdere benoodigdheden, waaronder twee koeien, aangekocht, werden groote massa's kunstmest aangevoerd en maatregelen genomen om al den bij de plaats behoorenden grond op de krachtigste wijze te ontginnen. Dra was de proefneming in vollen gang. Niets zou haar tegenhouden. Ja, toch wel iets en dit iets was de kosten-quaestie. De proef bleek ontzettend duur. Zij at geld en wel in die mate, dat bij het Bondsbestuur de vraag rees of het verantwoord was haar voorttezetten. Er was geen geld voor of het moest worden verschaft door de »Kwartgulden-Vereeniging«, die lankmoedig was, zonder voorbeeld, maar niet mocht werden misleid. En zoo werd dan — zij het met een bloedend hart — op 4 October 1897 besloten de proef boerderij, als zoodanig, opteheffen, den inventaris te verkoopen en de plaats te verhuren. Aldus geschiedde. »Heidehoeve« werd door den zetboer in huur genomen. Niets onderscheidde haar voortaan van haar zusteren. Over het algemeen mag het Bondsbestuur over de hoevenaren tevreden zijn. Dat zij hun best doen, is zeker en dat zij vooruitgaan, niets bewijst het duidelijker dan de toename van hun veestapel, maar ook de indruk, dien de toestand der landerijen geeft, is goed en in door vruchtbaarheid gezegende jaren zelfs zeer goed. Slechts één der oorspronkelijke bewoners is vertrokken, door bijzondere omstandigheden hiertoe geleid. Niet altijd hadden de menschen het gemakkelijk. Een hunner, vooral, had het soms zwaar te verantwoorden en zonder zijn energie en die zijner vrouw zouden zij t niet volgehouden hebben. Om hem te helpen werd in zijn schuur een bakkersoven gebouwd, hetgeen niet tot het doel leidde, daar deze hoevenaar weldra tot de erkenning moest komen niet voor broodbakker in de wieg gelegd te zijn. Een enkele maal hield hij zomer-pensionnaires en gedurende eenigen tijd had hij een stadsbestedelinge in huis. Om allen te helpen, werd beproefd de bijencultuur in deze stichting inheemsch te maken. Het noodige onderwijs werd gegeven, verschillende soorten van korven en gereedschappen, verder voederhonig en wat meer vereischt werd, werden aangekocht. Een vrij belangrijk bedrag werd aan een en ander besteed en ofschoon de resultaten tot dusver nog niet schitterend waren, mag het uitgegeven geld toch geacht worden in de toekomst te zullen rendeeren. Bestond aanvankelijk het plan geen paarden op de stichting toetelaten, in enkele gevallen werd hiervan afgeweken, vooral omdat met vrachtrijden voor de hoevenaren iets te verdienen was. Met het oog hierop kreeg een hunner een grootere schuur, waarvoor hij een weinig meer huur dan de anderen betaalt. Nog altijd zijn zij pachters. Naar het verkrijgen van de hoeven in erfpacht gaat hun verlangen vooralsnog niet uit en daar de plaatsen ook nog niet tot haar volle ontwikkeling zijn gebracht en de pacht nog niet wordt geheven tot het gedachte maximum, laat het Bondsbestuur de erfpachts-quaestie vooreerst nog maar op haar beloop. De huren worden langzaam verhoogd, met zeer zwakke stijging en bij de week betaald. De betaling gaat geregeld, maar de rente van het voor de stichting geleend kapitaal kan toch nog lang niet geheel door de pacht worden gedekt. Grond- en polderlasten, assurantiepremie en onderhoud, gelukkig niet al te kostbaar, stellen tamelijk hooge eischen aan de Bondskas. De »KwartguldenVereeniging" voorziet ook ten opzichte van deze stichting in het exploitatie-tekort, dat intusschen geregeld afneemt. De beide afzonderlijk gehouden perceelen worden als groenland onderhouden en aan hierop gading makende hoevenaren verhuurd. Voor het overige zijn zij op de gewone hooilandsverhuringen aangewezen voor de behoefte aan wintervoeder voor het vee. Wel trachten zij van hun nog braak liggende heidegronden steeds grootere stukken grasland aantemaken, maar om alles te ontginnen zijn zij nog niet krachtig genoeg. Voor dit doel worden de gelden der »KwartguldenVereeniging' niet aangesproken. Daarentegen is tot deze wel de toevlucht genomen, toen in 1900 de noodzakelijkheid bleek de weilanden, oorspronkelijk door den Rond aangelegd, te verbeteren. Zij waren meerendeels schromelijk verwaarloosd en leeds leelijk op weg om tot den heidetoestand terug te keeren. Deze voorziening vorderde groote uitgaven, voor een deel gedekt door de bereidwilligheid van obligatiehouders, die gedurende een tweetal jaren afstand deden van de hun toekomende lente. Thans worden deze weilanden door de y-ul& Vdn net fondsbestuur onderhouden. De hierdoor ontstane uitgaven werden eerst gedeeltelijk worden tegenwoordig geheel, door de hoevenaren aan den Bond vergoed Zoo is een toestand kers te Apeldoorn welwillend als haar Beheerder op. Redenen van gezondheid noopten hem reeds 111 het volgend jaar zijn ontslag te nemen, waarna de heer C. van Cleeff als opzichter over de hoeven werd aangesteld en in deze betrekking tot tevredenheid van het Bestuur werkzaam bleef totdat de heer In t Velt, bij de verplaatsing van het Centraal Bureau naar Zutphen, het beheer van deze stichting weder op zich nam, hierin ciooi den heer \ an CleefT ter zijde gestaan. De Ericastichting heeft niet' geschitterd door het talent om geschenken naar zich toetehalen. Slechts eenmaal, in het jaar 1895, dus toen zij nog was het »lieflijk roosje, in knop verborgen , ontving zij eene gift van f200,—.Maar zij pruilt er niet om , overtuigd als zij is, dat zij haar beurt ook wel krijgen zal aan bewijzen van liefde en waardeering. Het is haar genoeg te weten dat zij deze verdient, want zij slaagt er ongetwijfeld in het bewijs te leveren, dat een gunstig antwoord kan worden gegeven op de eertijds gestelde vraag: »Is het mogelijk op een stuk goeden heidegrond, ter grootte van 4 a 5 Hectaren, een kleinen boer voor zich en de zijnen den kost te laten verdienen?" D. »HUIS EN HOF" ONDER AMERSFOORT. Het Centraal Bureau van den Bond te Utrecht was in werking getreden Hoofdzakelijk mgesteld om te wezen het centrale punt, van waaruit stichtingen tot verbetering van de volkshuisvesting zouden worden in het leven geroeP"' ?*f het al spoedig daaraan zijn kracht. Het behoefde naar arbeidsveld niet ver te zoeken. In Amersfoort vond het woningtoestanden , zóó door auca neen Deneden cntiek, dat het plan werd opgevat in de eerste plaats daar een groep arbeiderswoningen te stichten. Het vinden van geschikt terrein gaf veel hoofdbrekens. Eindelijk, op 1 Augustus 1896, werd de Bond eigenaar van 1.41.80 Hectaren rpr»£»/-I /tk/VI 1 1 o * —- ^ A . w w 1 iLL Ldl Cll rrAöH ..1 1 g™ gcicgcn grona aan den straatweg naar Utrecht Goed gelegen? 't Mocht wat! In minder dan geen tijd stond geheel Amersfoort op stelten. t\\as meer dan erg dat de »Oranjebond van Orde , die uitging op verbetering van toestanden, mets beters wist te doen dan in Amersfoort den toestand voor altijd te bederven. Arbeiderswo- | "lilden te gaan bouwen aan den mooisten wandelweg buiten de stad. Foei! Nu had het Bondsbestuur dit kwaad zeker niet expres bedreven. Misschien had het wel reden er zich over te verwonderen, dat men, zijn plannen kennend, hem niet gewaarschuwd had. Hoe dit zij, het bleek tot onderhandelen bereid, betoonde zich zelfs geneigd, — mits bij voldoende ondersteuning — de hand te slaan aan de verbetering van een krottenwijk binnen de stad zelve. Een gewaardeerde aanbieding werd gedaan , maar voldoende steun bleef uit en zelfs weid niet de minste medewerking gevonden, toen het Bondsbestuur, dat nu eenmaal het terrein gekocht had, aan den gemeenteraad verzocht het binnen de p-asleidinpr-efee,- f-rpL-Un O "• VJWV.UV/ O ö LI V J 1 > Idctu was duur en afwachten de boodschap. Dit viel te minder moeilijk, omdat op de door den Bond voor dit doel uitgeschreven obliVaHp-Wninrr ad f 30.000.—, slechts voor f 14.500.— ingeschreven was. Daar lag dan nu de grond, met f3500.— betaald! Het leek een ware strop. Dan, geen bokking is zóó mager, of er bakt altijd nog we. cenig vet uit. Eerst werd een stuk aan een par ticulier verkocht. Later kwam een naamlooze vennootschap om de rest te koopen. Het Bondsbestuur verzamelde al wat het aan koopmansgeest kon bijeenbrengen. E11 niet later dan 16 Maart 1899 had het terrein, dat als stichting »Huis en l!of« van 's Bonds actie Tiad moeten getuigen, een zoet winstje opgeleverd van f 4246,—