Ü -éi :f y i as*,. ,ig|j» SfvCM .• 'flfffflffiffi? i 2 $ **»■'. v -,\: ,•:■?.«/ r-v "• - * \ ggw KL * JH HL » è M [bot] M HET BOEK DER SPORTEN U-j. harddraverij om eene fraai met goud gemonteerde zweep i o7/j ge ïouden te Leeuwarden op liet Zaailand, in tegenwoordigheid van Z. M. Willem T, den Koning der Nederlanden, /. K. H. den 1 rins van Oranje, benevens Z. H. den jongen erfprins. HET BOEK DER SPORTEN SAMENGESTELD door JAN F E I T H met medewerking van : G. F. LELIMAN, Jhr. J. L. MOCK, J. C. BURKENS, Dr. H. G. BROCKMANN, „ZEILER," Mr. A. A. DELCOURT TOT KRIMPEN, Jhr. A. E. BARNAART, Mr. C. FEITH, B. J. ZUYDERHOFF, W. E. BREDIUS W.Ezn., ANT. J. ABSPOEL, J. C. SCHRODER, Mr. N. A. M. YAN AKEN, „S. P. ELER," FRANS SAGERS, Ch. F. KOK, „SANDER," C. M. J. RULLER MASSIS, M. W. AERTNYS en Jhr. Mr. K. SCHORER. Geïllustreerd AMSTERDAM VAN HOLKEMA & WARENDORF Het zij mij vergund, met een enkel woord Het Boek der Sporten bij het publiek in te leiden. Het is daarbij geenzins mijn bedoeling, een samenvatting te geven van wat de Sport in ons land is; de hoofdstukken, welke hier volgen, hebben elk voor zich zelf te spreken, en ik twijfel niet, of men zal na de lezing ervan zich een levendig beeld hebben kunnen vormen van hetgeen de Hollandsche Sport op het oogenblik beteekent. Bij de samenstelling van dit werk is juist vermeden, dat algemeenheden over Sport werden gedebiteerd. Het programma was: van eiken tak van Sport een opstel te geven, waarin die Sport zoo sober mogelijk werd behandeld in zijn ontstaan, zijn geschiedenis en zijn standpunt op dit tijdstip — wij staan aan het eind eener scheidende eeuw en bij den aanvang eener nieuwe — ingenomen. Als medewerkers werden daartoe uitgenoodigd sportslieden, die op den voorgrond stonden, elk in hun tak van Sport, hetzij als sportman zelf, hetzij als sportpromotor, den Sport dienende bij bond of vereeniging. Al deze sportslieden zetten zich aanstonds, na uitnoodiging daartoe, aan den arbeid en schreven hun hoofdstuk, elk over zijn Sport. * * 7(r En daarin lag de eigenaardigheid, welke dit Boek der Sporten moest kenmerken; alle medewerkers onafhankelijk van elkaar arbeidende, hun Sport vertellende, hun sportvoorkeur in woorden uitende. Dit in het oog houdend en recapituleerende welke moraal in deze een-en-twintig opstellen neergelegd is, wordt het een waar genoegen, te mogen constateeren hoe bloeiend ons sportleven is, welk een frischheid er uitgaat van onzen nog zoo jong-geformuleerden Sport, welk een bekoring er voor elk sportsman gelegen is in zijn Sport, en, daardoor: welk een weldaad de Sport, nu als geheel beschouwd, heeft gebracht over een groot deel van een volk. i Men heelt slechts te lezen, hoe elk schrijver het weer herhaalt, in het eerste tot het laatste opstel, dat zijn Sport het populairst verdient te wezen, dat zijn Sport de meeste waarborgen geeft voor de ontwikkeling van hetgeen men zou kunnen noemen de sporteigenschappen, dat zijn Sport de gezondste, de meest opwekkende, de heerlijkste van alle is! En er is als een blijde naïviteit 111 al deze onbewuste reclametjes tot sportaanprijzing, welke den lezer, die ze telkens weer heeft moeten aanhooren, doet uitroepen : Waar de getuigenis van elk zoo geestdriftig over zijn onderdeel is, daar moet het geheel, de Sport, wel goed zijn! Zoo is Het Boek der Sporten geworden tot een loflied op den Sport. * TT U * ■Sf et oek kon, op deze wijze opgezet, geen standaardwerk worden, geen standaardwerk in de beteekenis van grootste volledigheid, uitvoerigste bron voor den vakman; doch een standaardwerk, als monument bedoeld van ons sportleven, beschouwd aan het eind der negentiende eeuw. Er was een der medewerkers, dien wij uitnoodigden, zijn medewerking te willen verleenen, en die dadelijk de vraag stelde welken omvang zijn opstel moest hebben en drie dikke deelen liet zien van een Duitsch werk, waarin zijn Sport beschreven stond. Moest het op deze wijze behandeld worden? Wij meenden het niet in den omvang te moeten zoeken, een angstigvallig zoeken naar volledigheid ter zijde te kunnen laten, geen Sport-encyclopedie, geen detailbeschrijving van jaartal tot jaartal te moeten geven, met uitvoerige biographieën van sportsommiteiten, zoowel levende als reeds lang vergeten, doch iets beters, meer in populairen trant behandeld,* met een aanstippen der feiten, een korte herinnering aan evenementen, het blojt^nocmen van hier-en-daar een naam of een jaartal. jM En in zulk een vorm gegoten door medewerkers, die deskundigen zijn, i^BPln zijn Sport, kon het geheele beeld, dat opgehangen zou worden van den Sport in Nederland, er niet minder levendig, niet minder juist door worden. Een woord van dank past hier, waar reeds bij zulk een opzet van dit boek zooveel medewerking, zooveel warme belangstelling werd gevonden. * * * Aldus het boek lezende kan er een nieuwe propaganda van deze verzameling sportopstellen uitgaan, hetgeen ook de bedoeling bij de samenstelling is geweest, hoewel reeds Sport en propaganda onafscheidelijk waren. Geen belang is er ter wereld, waarin de participanten zoo volkomen afstand doen van hun egoïsme. Geen sportsman zal er zijn, die het genot, dat zijn Sport hem bood, gulzig voor zich zelf alleen wil houden. Hij zal getuigen, met liefde en opgewondenheid, van de verrassingen en openbaringen, welke hij bij de beoefening van dezen of dien Sport vond. De Sport kweekt enthousiasten en propagandisten zoo van het woord als van de daad! Is de propaganda nog noodig? Misschien niet meer, misschien nog een weinig. ïn de laatste tien, twintig jaar is de Sport in ons land van een bescheiden iets tot een nationaal iets geworden. Niet dat wij een bepaalden nationalen Sport hebben. Doch de Sport, die zoolang de wereld bestaat, beoefend werd, zocht zich in meer omlijnden vorm een plaats in het leven van eiken dag, eerst in dat der jongere generatie, langzamerhand, mèt haar opgroeiend, in dat van twee en drie geslachten. Sport is niet meer voor jongens, niet meer voor krachtige jonge mannen alléén; Sport is geworden een gemeengoed voor elk, die slechts wil; Sport is bezig te worden een tooverstaf voor de hygienisten, een fetisj in de handen der paedagogen, een onmisbare factor in het leven van het individu. Dat Het Boek der Rporten aan een aldus bedoelde propaganda zal meewerken, is de wensch, doch ook de overtuiging van den v SAMENSTELLER. Amsterdam, Nov. 1900. INHOUD. Bladz. Jacht- en Schietsport, door G. F. Leliman .... 1. Cricket, door Mn. C. Feith 31. Zwemmen, door W. E. Bredius W.Ezn 42. Kaatsen, Kegelen, Kolven, Beugelen, door Trans Sagers 53. Voetbal, door B. J. Zuijderhoff 73. Krachtsport, door Ant. I. Abspoel 104. Golf, door Mr. A. A. del Court tot Krimpen 113. Paardensport, door Jhr. J. L. Mock 12G. Jongenssport, door C. M. .T. Muller Massis 146. Visschen, door „Sander" 150. Schermen, door Ch. F. Kok 100. Athletiek, door J. C. Schrüder 109. Automobielsport, door M. W. Aertntjs 183. Hondensport, door G. F. Leliman 180. Zeilen, door „Zeiler" 212. AVielrijden, door J. C. Burkens 225. 4 Schaatsenrijden, door Jhr. A. E. Barnaart 201. Roeien, door Dr. H. G. Brockmann :. . . 200. Lawn Tennis, door „S. P. Eler" .. 200. Boksen, door Jhr. Mr. K. Schorer 347. Hockey & Bandy, door Mr. N. A. M. van Aken 351. Onder nl den sport van onzen sportlievenden tijd is er zeker geen, zoo oud-eerwaard en van zoo groote beteekenis als de schiet- en de jachtsport. Kaïv de watersport wijzen op vader Noacli als de oudste (nolens-volens) amateur en geven de giekenloodsen aan de boorden van den Amstel nog trouw den vorm zijner arke weder, de jachtsport heeft nog oudere brieven wijl de allereerste bewoners van ons kogelvormig planeetje uit den aard der toestanden, jagers moeten zijn geweest, die, in den strijd om het bestaan en onder den machtigen drang van zelfbehoud en nooddruft, den kamp met de wilde dieren hadden te bestaan. Jagenden en gejaagden, 't was in de voortijden een kwestie van eten of opgegeten worden; dat liet menschdom nog bestaat en zich kon ontwikkelen, heeft het eenvoudig aan de jacht te danken. De jagersvolken gingen voor en de herdersvolken en landbouwers konden eerst optreden en zich uitbreiden nadat het terrein veilig was gemaakt en „afgezocht" door den jager. Maar behalve liet middel tot zelfbehoud was de jacht ook een leerschool, zij oefende de wilskracht, staalde de spieren, scherpte de zintuigen, verhoogde het zelfvertrouwen. Hand en oog werden getraind door de ijzeren noodzakelijkheid, en voeten en longen geoefend bij snelle vlucht in doodsgevaar. Zoo is werkelijk de jacht het groote opvoedingsmiddel geweest voor ons geslacht en is het allerminst overdreven om aan te nemen, dat de noodzaak om het wild te bemachtigen, de zucht om zich voor den aanval der dieren te vrijwaren, do behoefte om veilig te kunnen slapen, het denkvermogen der menschheid heeft ontwikkeld, die op haar toenmalig standpunt, op straffe van ondergang-, de middelen moest vinden, geschikt om de veel snellere, veel sterkere dieren der wildernis te overmeesteren. Toen de een of andere ruige Nimrod dier dagen het probleem, het groote probleem had opgelost om „op afstand te dooden", was het eerste schiettuig uitgevonden. Jacht- en schietsport toch, zijn van allen aanvang af onafscheidelijk verbonden geweest. En wie zal bepalen in hoeverre de juichkreet na den zege, behaald met dat eerste schiettuig, niet geleid kan hebben tot de eerste kunstuiting „het lied" en wie zal ontkennen dat dankbaarheid na gevaarvolle overwinning het menschelijk gemoed weeker moet hebben gestemd en voor hooger gevoel ontvankelijk kan hebben gemaakt. Dat eerste schiettuig was de slinger, het eerste werptuig de spies, beide in geoefende hand niet t^verachten wapenen. De lans, nog heden bij de cavalerie in 1 • _i _ _ p i . . geui U1K, is ae naneer van tie werpspies der ouden en de slinger heeft zich tot in 1572 als krijgswapen weten te handhaven. De slinger werd als jacht- en krijgswapen (jacht en oorlog zijn takken van den zelfden boom en het vechten is zoo oud als de wereld) opgevolgd door den boog, zeker een uitmuntend juistheids wapen, en zooals de overlevering wil door Lamech, de vader van Noach, uitgevonden. Goede boogschutters hebben er wonderen mede verricht en — er is hoegenaamd geen nieuws onder de zon — er al aardig succes op wedstrijden mede behaald in vroeger dngen. Lezen wij niet in de Ilias, dat Agamemnon de helden oproepende zegt: Een maagd, de waarde wel van twintig ossen, wordt De prijs voor hem wiens pijl het verst door 't luchtruim snort. En wie herinnert zich niet uit Walter Scotts „Ivanhoe" het kostelijk verhaal van den match tusschen Locksley en den braven boogschutter Hubert. Trouwens de bedrevenheid der engelsche boogschutters stond even hoog als die van de Balëarische slingeraars. Een goed boogschutter schoot tot 400 a°50() meter en op 200 meter ging zijn pijl nog door een eiken plank. De gewone afstand was toen 240 yards en in 1520 schoot Hendrik VIII tegen de beste fransche boogschutters op dien afstand met succes. In het zeer interessante werk „The gun van W. W. Greener komt een afbeelding voor van den engelschen boogschutter, waarvan hier boven een reproductie. De hamer, die zij op den rug droegen, diende tot het afmaken der gewonden .... een verbeterde knods eigenlijk, later wederom verbeterd tot de gepunte morgenster. De beste boogschutters schoten tot 12 pijlen in de minuut met een kracht waartegen goed gesmeede harnassen niet altijd bestand waren en snelvhichtencl haarwild, zoowel als dc vogel in de lucht, werd op grooter afstand dan onze tegenwoordige jachtgeweren het vermogen, getroffen en geveld. Maar de uitvinding van liet buskruit teekende liet paspoort van den boog; toch heeft het volle 150 jaren geduurd voor hij als jacht- en oorlogswapen onttroond werd, daar nog in 1627 bij de belegering van liet eiland Ré, gewag gemaakt wordt van een compagnie engelsche boogschutters. En nog is dit wapen niet geheel onttroond, in Brabant en Limburg wordt nog steeds met den boog op den vogel geschoten en in Engeland is de Archery een vooral door dames druk beoefende sport. Ook in onze taal bleef de boog in trouw aandenken; op een gezellig diner van de jachtvereeniging »Nimrods, vliedt de tijd »pijlsnel« henen, en ieder schooljongen is liet met u eens »dat de boog niet altijd gespannen mag blijven« behalve natuurlijk zijn kattepult! Na de uitvinding van het kruit schijnt het allereerst daarvoor uitgedachte schiettuig zoo onhandig mogelijk geweest te zijn en eerst in de tweede helft van de 16e eeuw werden door een fransch edelman, graaf d'Andelotte, aan het toenmalige lontroer verbeteringen aangebracht, die het voor de jacht meer bruikbaar hebben gemaakt, maar toch zal het bij regen moeilijk zijn geweest het kruit droog en de lont brandende te houden, ook de »coup du rok zal den schutter Het jachtgeweer einde 15e eeuw. destijds een minder aangename vuurproef hebben doen ondergaan, waarom dan ook gedurende de middeneeuwen op vliegend wild het jaclitroer minder in zwang was en dit bij preferentie gevlogen werd met valk en havik. Dat het verbeterde lontroer spoedig populair werd, lijdt geen twijfel, ja zelfs kwam het al direct in stroopers handen. Gerardt Boot, Luitenant-Houtvester in het Noorderkwartier van Holland i) deelt ons dit mede en vermeld dat: 'Op den naest»laesten January Aïïo 1597 »naer den middagh door hem «Jan Symonsz Slot, leepelma»ker en burger binnen Alcmaer »werd gegyselt die met een >lanck roer met een barnende »lont liep schieten op Heij»loorgeest." Luxeroeren uit de 16e en 17e eeuw. Waar zoo'n leepelmaker zich niet mede ophield. . . allicht zocht de man naar lepeldragers! *) Nederl. Tijdschrift voor Jacht en Visscherij 1853. Na het simpele lontroer kwam het roer met radslot, dat in Neureniberg werd uitgevonden, dit was betel* te gebruiken en overtrof in handigheid en voornamelijk in snelheid van ontbranding, haakbus en lontgeweer. Daarop volgde het vuursteen pan ge weer in 1630 als nieuwigheid uit Spanje ingevoerd. Radslot- en vuursteengeweer hebben jaren lang naast elkander bestaan, maar het laatste systeem bleek toch het beste en heeft van 1740 af eigenlijk geen concurentie gehad; nog in n i ,A . , , , 1840 waren de engelsche troepen er Geornamenteerd Dmtscli musket niet radslot. , , 1 mede gewapend. De vuursteen pangeweren met hunne lange loopen, zooals wij ze zien afgebeeld op de kunststukken onzer oude meesters, waren nog het algemeen gebruikte jachtwapen onzer grootvaders. De pan beschermde het kruit tegen vocht en ten overvloede droegen de jagers bij regen of sneeuw den zoogenaamden » regenlap «, een riem met rechts afhangende lederen klep welke dan over het geweerslot geslagen werd. Maar ondanks al die voorzorgen weigerde het toch nog al eens en had de minder aangename eigenschap, dat het pankruit wel vlug verbrandde maar het schot eerst later afging. Gelukkig heeft iedere medaille bij een slechte, ook een goede zijde en dat eigenwijze »nabranden« bood aan slechte schutters een kostelijke verontschuldiging voor ieder misschot. Hierop volgde het percussiegeweer, dat omstreeks 1820 ten tooneele verscheen; t was werkelijk een groote verbetering en menig Nimrod die nu met den hainmerless schiet, heeft er nog een in de geweerkast als aandenken staan, en al kregen we koude vingers bij liet opzetten van het dopje of bij liet peuteren met een speld in het schoorsteentje, al werd menig zondig woord gebruikt bij wijze van veiligheidsklep van het overkropte gemoed, wanneer dat dopje wel, maar het schot niet afging, eere blijve aan de nagedachtenis van den laatsten tromplader die trouw en krachtig zijn partij heeft geblazen in het jachtorkest en die ons geleerd heeft kalm te blijven en rustig schieten, in hetzelfde jaar (1840) dat het percussie geweer bij het fransche leger werd ingevoerd werd voor de pruisische armee het naaldgeweer aangenomen. Maar ook dit systeem werd van de baan geknikkerd toen in 1836, de Fransche geweermaker Lefaucheux zijn achterlader had geconstrueerd, die eene revolutie in het geweervak bracht. Dat Lefaucheux geweer, ook nog heden in menige jagershand, bood op den tromplader groote voordeelen, als snelheid van lading, mogelijkheid tot verwisseling der lading, grooter veiligheid bij het laden, en beter schot als gevolg van het patronensystecm. Geen wonder dat de Lefaucheux den tromplader verdrongen heeft. Toen liet achterlaad-systeem zijn practische suj)erioriteit bewezen had, iets wat natuurlijk niet zoo grif toegegeven werd door de bezitters van goede trompladers... . hebben de geweerfabrikanten als het ware een wedstrijd gehouden, om liet steeds meer en meer te volmaken. Dreijse allereerst kwam in 1838 met 'het naaldgeweer, het eerste moderne geweer zonder lianen en met centraalvuur ontsteking. Needham, Lancaster, Greener in Engeland; Graaf de Chateauvillier, llobert, Pottet in Frankrijk; Long en Lefever in Amerika, ieder hunner wist nieuwe verbeteringen aan te brengen, zoo ontstonden terugspringende hanen, veiligheidssystemen op trekkers en slagpennen, zij- en bovensleutels, patroon-uitwerpers, geweren niet één trekker voor beide loopen, repeteergeweren met aan de tromp gegroefde loopen zoowel voor hagel- als kogelschot, en kwamen wij achtereenvolgens in het bezit van jachtgeweren waarvan de behandeling vereenvoudigd, de trefkans verhoogd en de lading bespoedigd werd. Dubbelloops vuursteen pangeweer. Lefaucheux geweer en patroon. Centraal-vuur geweer met lianen. Zelf'spannend centraalvuur geweer zonder lianen. (Anson en Decley.) F. von Dreijse te Soramerda's Zundnadelgeweer en slotmechanisme van hetzelve. hngelsche kolf. Een uitvinding verdient zeker ten volle hier nog te worden vermeld namelijk de vernauwde boring der loopen. Reeds in de 17e eeuw werden spaansche zwaardvegers opmerkzaam op het \ ooi deel dat een cylindrische loop, waarvan de monding eenigzins vernauwd werd> geven kon en eigenaardig maakt een fransch werkje uit het begin der vorige eeuw melding van „un canon légèrement espignolé k 1'orifice", welke benaming op Spanje wijst als de bakermat van het choke systeem, dat eerst in onze dagen ontwikkeld en tot zijn recht werd gebracht x). Amerika heeft omstreeks. 1870 de eer der uitvinding gereclameerd, maar in IS75 werd door den beroemden geweermaker W. W. Greener te Birmingham op een in dat zelfde jaar te Londen uitgeschreven schietconcours voor jachtgeweren, een wapen vertoond met wetenschappelijk geconstrueerde vernauwde boring (choke bored) waardoor het schot meer bijeengehouden en den doorslag er van versterkt werd. De resultaten, die dit geweer op de schijf gaf, waren in het oogspringend gunstig, zij werden door de tegenstanders zelfs erkend, en men mag veilig aan deze engelsche firma de eer geven voor deze belangrijke verbetering. Een electriscli geweer werd in 1867 door Verschillende vormen van chokeborine:. O Kolf met pistoolgreep. I'atroonuit werper Hen-trekker mechanisme. Duitsche kolf (met wang.) J) Le vieux chasseur, door Deyeux. Parijs 1873 p. 36 (5e Editie). en een fransch wapensmid vervaardigd, hij noemde liet „rideal" maar men hoort er niets meer van, dus schijnt het ideale toen nog niet door hem bereikt te zijn. De geweerfabrikant H. Pieper te Luik en Berlijn heeft zich ook aan de samenstelling van een electrisch geweer gewaagd en daarmede proefgeschoten op den schietwedstrijd van de Koninklijke Jachtvereeniging Nimrod, gehouden 1 Juli 1883. Hier zat de batterij niet in de kolf zoo als bij het bovengemelde fransche geweer, maar werd in een tasch door den schutter mede gedragen. De proeven voldeden niet '), eenige schoten weigerden en bij een ander was de ontbranding te langzaam, zoodat het voor jachtgebruik onpractisch bleek. Nog een poging om iets beters te leveren werd beproefd door den franschen geweermaker Giffard, die een kogelgeweer van een geheel nieuw systeem vond, waarin de voortstuwende kracht geleverd werd door vloeibaar koolzuur, dat in een reservoir geperst, door een druk van de vingers bij kleine hoeveelheden vrijgemaakt werd en waarmede onafgebroken gevuurd (?) kon worden zoolang de voorraad strekte. Het kogel geweer van Giflard (A reservoir voor 't koolzuur). Evenals de proef van de pudding in het eten er van ligt, zoo toont de weinige opgang die deze eleetrisclie- en koolzuurgeweren gemaakt hebben, voldoende aan, dat zij vooralsnog de geweren met kruitlading niet konden evenaren. Wie over de evolutiën der kunst „om op afstand te dooden" liet uitstekende werk van W. W. Greener „The gun and its development" (1S82) en het niet minder interessante boek van Georg Koch „Jagd-waffenkunde'' (1899) eens opslaat en daarin de geschiedenis volgt van de ontwikkeling der schietwapenen, wie daar dan leest wat al systemen, ge weer materiaal, en ontploffingsstoffen er gekomen en gegaan zijn, wie dan bedenkt welken weg er is afgelegd sinds den tijd dat oud vader lsaak tot zijn harigen zoon Ezau sprak2): „Neem toch uw gereedschap, „uwen pijlkoker en uwen boog en jaagmij een wildbraad," en den liedendaagschen tijd der Pnrdy's en Kruppstaalloopen, wie dan ten slotte nagaat welke som van denkkracht en geduld, van arbeid en hoofdbreken het gekost heeft om van den slinger te komen tot den hammerless met ejector,.... niet waar! . . . die neemt gaarne en met eerbied de jachtmuts af voor het genie van den mensch. *) Nederlandsclie Sport van 7 Juli 1883. 2) Genesis 27, v. 3. II. Bij de opsomming van onomstootelijke waarheden door den Schoolmeester berijmd, vergat hij te vermelden dat, zelfs met het beste geweer, zonder patroon weinig uit te voeren is; kruit en lood zijn bij het schieten onmisbaar, nog meer dan de traditioneele haas voor de hazenpeper, die door een knappen kok, in geval van nood wel vervangen kan worden; niet alzoo het kruit, de voortstuwende kracht en het lood het eigenlijk doodend element van liet schot. Eeuwen voor Rarthold Schwarz was kruit in Indië, Perzië en China bekend, toch schijnt de Freiburger monnik in 1320 een recept gevonden of uit vroegere geschriften terug gevonden te hebben, dat te gebruiken was. Uit de allereerste bussen geschoten tegen geharnaste ridders had het natuurlijk doodelijk succes en de kunst om op afstand te dooden vierde een triomf te meer. Zeer merkwaardig werd toenmaals het gebruik van kruit in veldslagen, even unfair gevonden als nu het schieten met dum-dum kogels; om in de muren van belegerde steden en kasteelen bres er mede te schieten was fair. . . . het kruit te gebruiken in t open veld tegen medemenschen was „unfair"!! Zeide Alfred de Musset niet: „Touiours mem es acteurs.... et mêine coméilie. Enfin, het kruit won liet en als krachtige asjêns ten doode maakte het record .... zoover de zonne schijnt. In den beginne had liet den poedervorm. Korrelig kruit werd eerst in 1430 gemaakt. Ook nu wordt het saamgeste]d (in ronde cyfers) uit salpeter 75 %, houtkool 15 % en zwavel 10 % . liet blijft zeer lang goed, kan. heeft het vocht aangetrokken, gedroogd worden, dient als zont in de soep te velde, is voor allerlei kwalen heilzaam en wordt door jagers van den ouden stempel aan de jonge honden ingegeven als probaat middel tegen de hondenziekte. Met dat geloof en een goed schip onder zich drijft men zelfs in open zee. Maar dat goed kruit lang duren kan is een waarheid. Eens dat mijn voorraad op jacht verschoten was, kreeg ik patronen ter leen die 22 jaar oud waren en ... . liet c;in£ï er best mede. " u O Toen de percussie geweren in gebruik kwamen volgden spoedig de percussions, of slaghoedjes die op het schoorsteentje geplaatst werden, ze waren voorzien van zoogenaamd „donderpoeder" dat door den neerslaanden haan ontplofte en liet kruit aanstak. Dat donderpoeder, wat liet eigenlijk was weet ik niet, men noemde het ook ,,slagkwik maar zijn felle ontbranding, heeft zeer waarschijnlijk denkende koppen op het idee gebracht, om ook voor de lading van liet geweer een sneller ontvlammende stof van nog krachtiger werking dan liet kruit te vinden en in 1847 werden reeds in Lcipzig proeven genomen met het militair geweer en „schietkatoen". In 1863 verscheen het Schulze kruit dat aanvankelijk gevaarlijk moet zijn JACHT EN SCHIETSPORT. geweest. Daarop volgde in 1882 liet fabrikaat van de Explosive Company, *) het E. C. kruit en in 1900 is kruit van allerhande soort, vorm en kleur bekend; Cannonite, Normal pulver, Cordite, Cooppal, Ballistite, Walsroder, Mullerite, Plastomenit, Muider kruit, Rottweiler, Hasslocher, Amberite enz. enz., allen meest voor jachtgebruik, zwaar concureerende tegen liet oude zwarte Minié- en Diana kruit. Alle die nieuwere soorten zijn ontplofiingsstoffen, hun groote voordeel is minder rook l)ij forscher drijfkracht, maar de gelijkvormigheid van hetzelfde fabrikaat laat wel eens te wenschen over en de geweren waaruit men het rookzwakke kruit schiet dienen er voor gebouwd te zijn en behooren sterker te zijn geconstrueerd. Hagel is een italiaansche vinding en kwam daar te lande het. eerst in gebruik. Deze uitvinding heeft op den jachtsport ongetwijfeld een reusachtigen invloed uitgeoefend. De kans op ontkomen werd van af het gebruik van hagel voor het wild minimaal klein, want het hagelschot uit een goed geweer dekt een oppervlakte van minstens 50 cM.2, wat zich in die ruimte bevindt heeft weinig of geen P c kans te ontkomen, wel te verstaan als de man achter het geweer de zoo moeilijke kunst verstaat om liet ,,recht" te houden. Harde hagel dateert van een veertig jaren geleden; liet lood wordt daartoe met tin vermengd in de verhouding van 9—1 tot- 15—1; worden voor deze mélange andere metalen gebruikt, dan wordt de hagel lichter en het schot minder juist. ITarde hagel geeft minder loodaanzetting in de loopen en wordt voor choke geboorde loopen boven den zachten hagel verkozen. Sommige jagers achten zachten hagel beter als veroorzakende groote wondoppervlakte. Dit moge waar zijn bij een vleeschwond, zoo echter een taaie spier, een harde vleugelpen of een been getroffen wordt, zal het doorslagvermogen van harden hagel grooter zijn. Van zilveren hagel bedient men zich in ons vaderland nimmer of te nooit, iedereen weet dat die speciaal door zondagsjagers wordt gebruikt en in Nederland is de jacht o]> dien dag gesloten. Het gebruik van patronen is thans algemeen geworden en meestal worden die kant en klaar aangeschaft; liet is zeker zeer gemakkelijk en bespaart tijd en moeite. Toch is het in dit geval geraden zoo nu en dan eens een patroon open te maken en den inhoud zorgvuldig na te wegen. Overigens is het zeker wel des O O O « ; jagers eerste plicht om zijn geweer grondig te leeren kennen en te weten welke lading er het best voor geschikt is. Een serie proefschoten op de schijf leert ons dat nauwkeurig, en al spoedig bemerkt men met welke verhouding van kruit tot hagel en met welk hagelnummer, het schot de beste dekking en doorslag geeft. Verschillende soorten hagel in hetzelfde schot geeft een slecht resultaat; grooter hagel dan N°. 3 schiete men niet uit fuil choke loopen; het schieten met loopers geeft een zeer onzeker en gevaarlijk schot. Een culot of treibspiegel op *) Tegenwoordig The E. C. Powder Company, Limited. de vilten prop (maar eerst goed gevet) of de Davoust hagelpatroon geeft wel een ietwat verder schot. Wil men daarentegen liet schot laten spreiden dan lade men een dunne kartonprop tusschen de hagel in, of gebrnike de onlangs door H. Pieper te Berlijn in den handel gebrachte hagelspreider waarvan hier het model. Ten slotte nog deze opmerking. Wanneer men een dozijn patronen door 12 verschillende solide fabrikanten gemaakt, opent en onderzoekt, dan zal men ook niet veel minder dan twaalf verschillende verhoudingen vinden. Krachtiger bewijs voor de noodzakelijkheid om zelve de juiste lading voor ons geweer te vinden is niet te leveren. Zoowel jachtgeweren als kruit en hagel worden in Nederland vervaardigd. De eerste geweerfabriek ten onzent is die van de firma de Beaumont te Roermond. Rookzwak kruit wordt alleen in de fabriek te Muiden gemaakt, terwijl hagel in verschillende plaatsen o. a. te Groningen gegoten wordt. Toch ziet men in verhouding weinig jachtgeweren van inlandsch fabrikaat gebruiken, evenmin kwam het Muider product in de mode. De Muider kruitfabriek werkte dan ook, dank zij o. a. de Atjch oorlog, in de laatste jaren in hoofdzaak voor leger en vloot en fabriceert zij meer voor militaire doeleinden; u gi. 55 groen Muider rookzwak bladkruit is de lading voor het militaire geweer (Mannlicher) en het projectiel een puntkogel met hardlooden kern en vernikkeld staal-mantel wegende 10 gr. 151 en van 6, 7 mm. diameter. Dit Mannlicher geweer (model 95) is een juistheidswapen van kolossale uitwerking, waaruit de kogel langs vier rechtsomgaan de trekken met een aanvangssnelheid van 730 meter en een rotatie van 3650 omwentelingen per seconde, nog op 1000 meter door 16 duim dik eikenhout gaat en waarmede een geoefend schutter 20 gerichte schoten per minuut lossen kan. at overigens de hedendaagsche militaire geweren, goed gehanteerd, vermogen dat hebben de Engelschen ervaren aan Modderrivier en op den Spionskop, en geen bericht uit den vrijheidsoorlog der Transvalere heeft mij, wat de uitwerking der moderne krijgswapenen betreft, meer gefrappeerd dan het kort verhaal van een engelsch officier, die met vijf bereden manschappen op verkenningsdienst was, zij bestijgen een kopje om den omtrek op te nemen,.... een kort, sissend wliiz.... en een der manschappen valt, whiz.... wliiz.... gaat het en in minder dan geen tijd zijn manschappen en paarden gedood of verwond, zonder dat zij een vijand gezien, een schot gehoord, noch de richting van waaruit zij beschoten werden hebben kunnen gissen. Maar genoeg van die militaire geweren; Krijg, kent geen menschelijkheid, en oorlog geene wet Hun noodzaak, staat geen tijd van stilstand toe «ij 't wreede zoeken naar volmaakter kunst van dooden; Is 't eind dier kunst bereikt, of dan de nienschheid werklijk Op hooger trap zou staan, dan Kaïn toen de knods hij, Met vluggen zwaai, en vol effect gebruikte?" .... Engelsche, Belgische en in den laatsten tijd veel Duitsche jachtgeweren vinden hunnen weg naar Nederland, 't Engelsche fabrikaat van Purdey, Holland en Holland, Greener, Westley Richards etc. staat boven aan de lijst, dat zijn de élite wapenen voor den sportman, die, alleen omdat zij zoo'11 groot gat in de portemonnaie schieten niet in aller handen kunnen zijn. De prijs dezer geweren staat zoo hoog omdat het in waarheid zijn kunststukken van zwaardvegers arbeid, zóó zuiver bewerkt dat men u vooruit het aantal hageltreffers garandeert op normalen afstand in de schijf van 30 Eng. duim diameter, en waarvoor geslacht na geslacht van denkende koppen en geoefende handen noodig zijn geweest 0111 ze in den tegenwoordigen en voleindigden vorm, soliditeit en deugdzaamheid saam te stellen. Wat zoo'n engelsch jachtgeweer van een eerste klas firma uit kan houden daarover het volgende: Toen in 1879 de beroemde Ainerikaansche schutter, Dr. Carver, voor de eerste maal naar Engeland kwam liet hij zich bij W. W. Greener een geweer maken. ]STa er binnen zes maanden 40,000 patronen uit verschoten te hebben werd het nagezien en bleken tot zelfs de kleinste slotdeelcn zonder eenige noemenswaardige slijting, zoodat het, na schoonmaak, weder onveranderd in elkaar kon worden gezet. Met dat geweer werd door Dr. Carver het wereldkampioenschap gewonnen in een op 3 Maart 1S83 te Chicago geschoten match tegen kapitein Bogardus. Dr. Carver calculeerde er toen 500,000 patronen uit verschoten te hebben.. . . zegge een half millioen!! A propos van Dr. Carver, die meen ik in 1882 ook in Amsterdam bij Carré optrad, bewaar ik nog altijd een rijksdaalder, die in het cirkus opgeworpen, door hem te paard zittende met een repeteerbuks tweemalen doorschoten werd voor het geldstuk nederkwam. Luik is in België het grootste centrum van geweerfabrikatie, firma's als Bodson, Francotte, L. Gathoye etc. etc. vervaardigen aldaar goede geweren, die vrij wat goedkooper zijn dan de engelsche. In het Luiksche district is de fabrikatie van geweerloopen een zeer belangrijke industrie en over de geheele wereld, ook naar Engeland, worden zij geleverd; zeker vijftig percent van de ten onzent gebruikte jachtgeweren komen direct of indirect van Luik. In Duitschland, het jagersland bij uitnemendheid, waar o. a. in Beieren het schieten van grof wild alleen geoorloofd is met den kogel, omvat de geweerfabrikatie, behalve het gewone jachtgeweer, ook nog de getrokken buks, en de combinatie van beide de »drilling. Duitschland acht de te Luik genomen proeven onvoldoende en eischte van het Belgische gouvernement voor de naar Duitschland te importeeren loopen en geweren, een zwaardere keuring. België stemde hierin toe in het belang zijner industrie, dientengevolge dragen de voor Duitschland Lestenide geweren het proef merk \+ y De Banc d'Epreuve officiëlle de Saint-Etienne in Frankrijk, stempelt de aldaar ter beproeving aangeboden geweren en geweerloopen, niet de hiervolgende merken: proefmerk voor gewoon zwart kruit. r merk van zwaarder proef met rookzwak kruit. r .e> merk van zeer zware proef, gewoon zwart kruit. merk van buitengewoon zware proef niet rookzwak kruit. Dit laatste proefmerk wordt slechts zelden verlangd. Te Halensee, het groote duitsclie proefstation, wordt een serie proefmerken gebruikt waarvan men schier in de war zoude raken. De meest voorkomende geef ik hier aan. Voor liagelschot geweren. jy|j| (Él (Él proefmerk voor zwart kruit (Untersuchung Stempel). 'W U 8 ^ voor cliokebore-loopen komt de W (würgebohrung) in plaats W van de S. voor loopen waarvan het choke geboorde gedeelte bovendien S getrokken is. "V oor kogelgeweren en buksloopen: ^ voor gewone buksen en zwart kruit. ÊÉ> g voor expressbuksen die veel zwaardere kruitladinoren schieten. Terwijl op alle jachtgeweren en buksen voor rookzwak kruit, bovendien nog de letter (gekroond), 11a de doorstane proef, ingestempeld wordt. De bewerking der loopen en het materiaal waaruit zij vervaardigd worden maakt 111 hoofdzaak de waarde van het geweer uit. Damastloopen die uit de hand gesmeed dienen te worden, zijn uit den aard veel duurder, terwijl het Kruppsgeweerstaal fabriekmatig vervaardigd wordende goedkooper is en toch in soliditeit het beste rozendamast overtreft. Goede loopen moeten elastisch zijn en blijven, het metaal moet als het ware veeren om den enormen gasdruk bij de ontbranding der lading te kunnen weerstaan die, al naar mate van de soort en het gewicht van het kruit, in buksloopen tot 4000 atmosferen kan stijgen en een pressie op den geweerwand uitoefent tot 36000 kilogram per □ Eng. duim toe. In de tweede plaats is de balans van het geweer een zaak van groot gewicht, eindelijk moet de lengte van de kolf en de hoek die zij met de loopen vormt, geheel geëvenredigd zijn aan de statuur van den schutter. De fijne schutter zal twee full-chokc loopen verkiezen, maar een geweer met rechts een cylindrische, links een full-choke loop, is in het algemeen een meer geëigend wapen. Het schieten zelf, is een kunst, een gave, een intuïtie, het gaat daarmede als met billardspelen, ieder kan het leeren maar van de vijf-en-twintig billardspelers worden er maar een of twee matadors. Oefening en nog eens oefening zal ieder verder brengen, maar behalve dat, zijn goede oogen, vlugge spieren, intelligente handen en een karakter dat rustige kalmte weet te vereenigen met bliksemsnel handelen, vercischten voor den goeden jachtschutter. Wij hebben in Nederland uitstekende schutters, j,-i onze landaard leent er zich toe; men doorbladere over dit onderwerp maar eens de Nederlandsche Sport, l io?01 'iet verslag van den schietwedstrijd te Haarlem gehouden 15 Augustus ' waar de heer J- Leembruggen achtereenvolgens 49 clav's raakte, makende met de vier evenzoo geraakte proefschoten de zeker niet alledangsche serie van 53 raakschoten. Dan de wedstrijd van 17 Augustus 1894 waar wij vermeld vinden ( at e heer J. J. Witsen J. Jzn. met 13 achtereenvolgend geraakte doubletten tegen 12 van den heer F. J. Evekink Busgers, overwon, zeker een zeldzaam staaltje van de trefzekerheid dier beide schutters. Ook de lieer R. Th. Baron van Pallandt Eerde is een bekend schutter, wiens roem als zoodanig nog verder ging dan het land tusschen de Schelde en de Noordzee; no» onlangs (3 Mei 1900) won ZEd. op de Gunclub op een en denzelfden dag drie matches. Een singelbarrel sweepstake van elf schutters, een handicap met negentien mededingers, en eindelijk de Ainberite cup competitie tegen achttien schutters waaronder geweren als Mr. Harding Cox, Mr. Ilaviland en Mr. D. J. Bradley. Wie overigens maar eens het lijstje ter hand neemt der overwinnaars van den jaarlijksnhen Nimrodsprijs, vindt daar de namen van onze sportsmen die de moeielijke kunst verstaan om ,,het geweer recht te houden." Winners van Nimrod's Prijzen: 1879 (Rotterdam.) J. Leembruggen. 1880 (Vogelenzang.) Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hoogelanden. 1881 (Zandvoort.) J. Leembruggen. 1882 (Zandvoort.) Mr. M. J. Rikoff. 1883 (l)e Bilt.) J. G. Berlage. 1S84 (Heemstede.) G. Amand. 1885 ''Heemstede.) W. H. Blauw. 1886 (Heemstede.) J. Leembruggen. 1888 (De Bilt.) E. W. de Fielliettaz Goethart. 1889 (Arnhem.) J. H. van Boelens van der Haer. 1890 (Wijk aan Zee.) J. H. van Boelens van der Haer. 1891 (Clingendaal.) R. Th. Baron van Pallandt. 1892 (Clingendaal.) J. van Stolk. 1893 (Dijnselburg.) E. J. Evekink Busgers. 1894 (Clingendaal.) R. Th. Baron van Pallandt. 1895 (Clingendaal.) R. Baron van Zuylen van Nijevelt. 1S96 (Haarlem.) J. J. Witsen J. Jzn. 1897 (Arnhem.) E. W. de Fielliettaz Goethart. 1898 (Hilversum.) E. L. Baron van Voorst tot Voorst. 1899 (Haarlem.) G. J. van der Vliet. 1900 (Arnhem.) Jhr. Mr. C. van Vredenburgh. J. J. Witsen J.Jzn. J. Leembruggen. F. J. Evekink Busgers. Schietwedstrijd te Haarlem. III. Was 111 den voortijd de jacht een ernstige strijd om het bestaan, in de middeneeuwen de eerste bezigheid van vorsten en edelen, in onze dagen heeft zij een geheel ander karakter gekregen. Ons tegenwoordig jagen is een gezonde gezellige sport geworden, vol afwisseling en verrassingen, die de zintuigen scherpt, de spieren staalt en de gezondheid bevordert, want al hebben wij den mannenmoed en reuzenkracht, de stoute harten en ijzeren vuisten van onze Bataafsche vooronders niet meer noodig om met succes op jacht te trekken, toch wordt ook nog heden van den jongere van Diana gevor- In 800. Saksische jagers, naar een gravure uit een manuscript in de Cotton Librnry van de 8ste eenvv, overgenomen uit „The Gun" van W. W, Greener. In 1800. In 1900. derd, oplettendheid en volharding, vlugheid en kracht, geduld en tegenwoordigheid van geest, en juist die inspanning die van lijf en leden gevorderd wordt maakt de magische bekoorlijkheid der jacht uit, terwijl het genot dat zij verschaffen kan in juiste verhouding staat tot de moeite die men zich geven moet om het doel te bereiken. l)e wijze waarop wij jagen heeft in de laatste halve eeuw weinig verandering ondergaan ; die verandering bestaat in hoofdzaak dat wij, met onze stoom-eeuw medegaande, vlugger jagen, onze honden zijn vlugger, onze geweren worden vlugger geladen en ons jagen is minder rustige, minder kalme sport geworden dan het een veertig jaar geleden was. Onze vaderen joegen bedaarder, het wild was waarschijnlijk toen ook minder wild, toch konden ze met hun pan- en percussie geweren ook best raken, maar even als in hun tijd, heeft men ook thans parforcejacht, langejacht, jacht met den staanden hond, terwijl ook drijfjacht en vangjacht vrij wel nog op dezelfde leest geschoeid zijn. Roven aan, als van alle jacht de eerste, stond de valkenjacht. Bij dat woord reeds ziet men in gedachte schoone jonkvrouwen op fiere telgangers, met den galanten ridder aan hare zijde, heur lelieblanke zwanenhals strekken om het drama te volgen, dat de edele jaclitvalk met den sluwen reiger daar in de blauwe ruimte afspeelt. Die valkenjacht heeft van 1S40 tot 1S55 nog schoone dagen ten onzent gekend, toen Z. M. Willem III op het Loo dien sport der sporten koninklijk hooghield 3 en beoefende. De Société du Loo vereenigde dan op de Veluwe gedurende een paar maanden een honderdtal sportsmen van Engeland, Frankrijk en Duitschland overgekomen, wedrennen, schietwedstrijden werden gehouden en twee équipages „om pluim met pluim" te jagen, onder de meester-valkeniers Jan Bots en Adriaan Mollen, trokken dagelijks uit met de jachtvalken op de gehandschoende vuist. Iedere équipage telde 20 a 25 afgerichte valken die bij het einde van het jachtseisoen werden in vrijheid gesteld, op enkele bizondere goede vliegers na, die men tot een volgend jaar behield. In 1842 werden met 44 valken 148 reigers gevangen, in 1849 met 22 valken er 188 buit gemaakt. De gevangen reiger werd, was hij niet al te erg gehavend, losgelaten na voorzien te zijn van een vangmerk. Zoo werd einde 1858 bij Oran in Algiers zulk een veluwsche reiger gevangen, die nog een koperen band om den poot droeg, waarop: Royal Hawkingclub 1850. Loo, in the Netherlands. Thans hebben de reigers van het Uddeler meer rust en kunnen zwevend zeilen in het ruime blauw, onbevreesd voor de valken van de Société du Loo en dreunt de heide daar niet meer onder den hoefslag der rappe engelsche lmnters. De parforce jacht, die omdat zij honden- jacht- en rijsport in zich vereenigt, zeker thans boven aan den ladder van den jachtsport staat, wordt ook ten onzent met animo en succes beoefend. Aan de welwillende mededeelingen van Mr. S. B. W. Graaf van Limburg Stirum, master van de Koninklijke Veluwsche Jacht vereeniging dank ik het hier volgende over dien tak van sport, die hoogst interessant maar voor velen met mij een gesloten boek is. O In 1874 begon Graaf Ilenry Bentinck van Middachten, met een meute engelsche fox-hounds op de Veluwe, vos en hert parforce te jagen naar engelschen trant. In 1876 werd dit voortgezet door de zich toen constitueerende Veluwsche Jachtvereeniging met Baron W. de Constant Rebecque als voorzitter en Ridder II. F. Huyssen van Kattendijke als master; gejaagd werd van October tot April met 12 koppels fox-hounds, liet costuum was de roode rok. In 1882 heeft deze vereeniging opgehouden te bestaan en werd de meute verkocht. Baron W. van Ileeckeren van Englmyzen begon in 1891 opnieuw, schafte zich een meute van 10 koppels beagles aan en stichtte de „Gelria hunt." De vossen "kwamen uit Frankrijk, de dwinger was op Sonsbeek en tweemaal werd Valkenjacht in China. gewoonlijk per week gejaagd, tot in 1893, toen de lieer Charles Gerken de honden overnam, dezelfde methode van jacht werd gevolgd, maar alleen werd in dat jaar een enkele maal op haas gejaagd. Maar ook de Gelria hunt zag zich opgeheven in 1894 en 21 April van dat jaar werd de meute van de hand gedaan. In Oetober 1896 kwam de parforee jacht weder tot haar recht toen Mr. A. Baron van Heeckeren van Keil op eigen kosten een nieuwe meute fox-hounds komen liet, die op het kasteel Bingerden, dwingerde. Mr. S. B. W. Graaf van Limburg Stirum als first-whip en Jhr J. Brandsen als second-whip traden bij deze hunt welwillend op; eenmaal per week werd gejaagd, het kostuum was toen roode rok en gele kraag. Aan het einde van dat jachtseisoen, werd op 29 April 1897 de Veluwsche Jachtvereeniging opgericht, met Ritmeester O. D. van Diepenbrugge als Voorzitter; nieuwe honden werden in Engeland bijgekocht en voor de 12 koppels een dwinger ingericht te Rosendael, genaamd de Pinkenberg. Er werd toen direct driemaal in de veertien dagen op vos gejaagd, terwijl een blauwe kraag de gele van het vorige kostuum verving. Voor het eerst ging de meute enkele malen elders jagen, zoo te Amersfoort, Venlo en Zutfen. In Mei 1897 werd Graaf van Limburg Stirum master of the hunt, en kwamen twee professionals als whips in dienst. September van datzelfde jaar werd te Clingendaal voor H. M. de Koningin een jacht gereden en een jaar later zag zich de vereeniging het praedikaat >Koninklijke« toegekend door hare Majesteit. Tweemalen is de meute te Amsterdam geëxposeerd en ook tweemalen bekroond, men jaagt alleen met bitches, aanvulling geschiedt in hoofdzaak door aankoop in Engeland. Men volgt de engelsche jachtmethode, en als trofee van iedere jacht wordt (zoo alles goed afloopt en de vos gevangen is) de staalt aangeboden, aan een koene rijdster of verdienstelijk parforee jager die als een der eerstaankomenden, zijn meesterschap als ruiter heeft bewezen... De master zelve biedt deze trofee nog in den zadel aan, en.... krijgt er dus zelve nimmer een. Z.E.d, dient zich te troosten met een filosophisch »such is hunting,« en heeft in eigen voldoening de belooning te vinden voor al zijn streven, zorgen, moeiten en decepties. Een tweede parforee équipage jaagt evenzoo op de \eluwe, In 1898 heeft de Heer W. Baron van Heeckeren van Enghuyzen een fransclie hertenhonden meute zich aangeschaft om als: »Equipage du Deelciwoud op ree te jagen. Hier wordt geheel de fransche cliasse a courre gevolgd. De dwingers zijn bij het kasteel Vrijland, fransche pikeurs, cor de cliasse en sautoir, volgen de honden en tweemaal per week wordt uitsluitend op ree in liet Deelerwoud. gejaagd, het kostuum is donkerblauwe rok met gele kraag. De jachttrofee, juister gezegd „1'honneur du pied , bestaat hiei in een dei voorloopers van het gejaagde wild. Als de honden helder hals gevend in volle vaart door bosch en velden ijlen, de fanfare van het bien-aller lustig in liet rond weerklinkt, de hunters in snellen rhytmischen galop de rappe beenen en gespierde lendenen strekken, gracieuse amazonen in koenen durf van rijden wedijveren niet de ruiters in pink or blue; als de poëzie van snelle beweging, de kunst van rijden, en de passie der jacht tot één onbeschrijfelijk geheel saa ingesmolten, dan eindelijk een triomf eerend hallali weerklinkt.... ja dan geniet de echte parforcerijder zeker een onbegrensde, hooge en heerlijke jachtweelde »dont son ame est avide et jamais ne se lasse.< De grofwildjacht is in Nederland beperkt tot de provincie Gelderland. In den laatsten tijd schijnt reewild ook menigvuldiger voor te komen en werd in Drenthe, Overijsel, Utrecht en N. Brabant geschoten, als standwild komt grof wild echter alleen voor in de veluwsche bosschen. 't Wild wordt daar door drijvers voor de geweren van geposteerde jagers gebracht. Het Gortelsche boscli heeft nog den hoofdstand en wordt jachtkundig bejaagd door een goed georganiseerd jachtgezelschap: >de Gortelsche hertenclub,« waarvan Jhr. Mr. R. Sandberg van Essenburg te Colmschate, jagermeester is. Sinds de vrije wildbaan van s Konings jacht op de Veluwe opgehouden heeft te bestaan en door afrastering in wildpark veranderde, vreest men, niet zonder reden, dat de grofwildjacht in de veluwsche bosschen kwijnen zal. Helaas de strooperij van grof wild draagt daartoe liet hare bij. In de herfst is verscli hertenvleesch in Nunspeet en Elspeet voor 25 cent per steeds te verkrijgen en valt menig geweid hert »meuchlings« vermoord door stroopers hand. l)e jacht met den staanden hond is in praktijk een zaak van ondervinding eeuwig jong, steeds aantrekkelijk en altijd verrassend, 't is een heerlijke sport waarbij dc knapste iederen dag nog wat leeren kan, want een volleerd jager is even zeldzaam als een schutter die op jacht nooit misschiet. Jacht is hier daad, geen theorie, en de omstandigheden waar men zich steeds naar heeft te voegen, de snelheid en slimheid * van het wild, liet terrein, de wind, de hond houden u in onafgebroken spanning en vragen een toewijding en een feu sacré van ons, die allen te zamen de groote aantrekkelijkheid van de jacht uitmaken. Een beschrijving van de jacht met den staanden hond, laat de beschikbare ruimte hier niet toe, daarover zijn trouwens folianten, zwaar en dik, volgeschreven en ieder jager kent haar, weet hoe het gaat, of althans hoe het gaan moest. Zonder twijfel is deze jachtmethode nog bij onze jachttoestanden de meest gebruikelijke en zeker in algemeenen zin de interessantste wijze van jagen; en al ga ik niet zoo ver als reverend E. Pearce, beter bekend onder zijn nom de plume »ldstone,« waar hij zegt: »Eor iny own part I do not care to work without a dog at any sort of »shooting. The sport to rny niind is in witnessing the dogs intelligence, >knocking down the game is simply the dogs reward, everv thing else is »pothunting,«.... ... toch heeft het jagen zonder hond een ander karakter en gaat meer den kant uit van schieten, op zichzelve beschouwd een nioeielijke sclioone kunst, maar niet zoo hoog staande als de jachtkunst. Waar jager en hond één van zin, één van wil, één doel hebben, dat doel door samenwerking en ingespannen volharding eindelijk bereiken, daar zie ik jachtkunst en wordt gejaagd in den besten zin des woords. Een dag op patrijzen, in ruim en goed bezet veld met een koppel prima setters of pointers, een dag in gecoupeerd terrein met velden en bosch, heggen en poelen achter een goeden griffon, een dag op watersnippen, met een ouden vertrouwden snippenhond, onverschillig van wat ras of kleur, dan gaat het jagershart open, dan 0 mysterie der wisselwerking dan schieten wij raak, worden als het ware geëlectriseerd, voelen geen vermoeienis en zijn één dag lang koningen van de schepping. De jacht op waterwild, 't zij in een schuitje, 't zij met de hooge laarzen langs rietkraag en moeras, is een jacht vol afwisseling en vol avonturen, waaronder ook onaangename voorkomen; ook hier kan men allerminst een hond missen en er best twee gebruiken, terwijl de voorzichtige Nimrod, niet het spook der rlieumatick in het verschiet, een paar wollen sokken extra in de tascli pakt. Een best schot zag ik eens op de eendenjacht vallen, 't was in den zeevang bij Edam, er op uit zijnde met een broodjager, ieder in een snippen-schietertje; 't werd lunchtijd en Piet haalde een reuzenboterham uit zijn traditioneel blauw zakje, t geweer werd nedergelegd en de boterham onder tanden genomen, daar gaan twee snippen op, vliegende in verschillende richting, kalm lag hij de boterham neder en maakte even kalm een mooie doublet met zijn tromplader van oudvaderlijk model, waarin van tijd tot tijd als prop een handvol gras, den dienst van wisscher vervulde. Wie van de waterwildjacht thuis k,omt en zijn hond niet goed verzorgt, zijn hond, die na een halven of lieelen dag op zwaar riet gewerkt te hebben er vaak uitgeput en bloedende uitkomt, wie zeg ik, dan niet allereerst zorgt voor zijn trouwen jachtgezel, die is den naam van jager onwaardig. De drijfjacht heeft vooral zijn gezellige zijde voor wie buiten woont en dan de kennissen overkrijgt, of voor wie dan Nederland van West naar Oost en van Zuid naar Noord doorreist is het een druk aangenaam seisoen en zoo denken de opzieners er ook over. Dan knallen de schoten, wordt er braaf met spek geladen, uiën getapt en zich in het latynsch geoefend; als er dan maar één goede verlorenapporteur bij is wordt gewoonlijk het resultaat bevredigend en zijn gasten en gastheer in dankbare stemming. Een goede jacht gevolgd door een gezellig diner, een algemeen praatje of een whistpartijtje tot besluit en men slaapt heerlijk in, droomende van kudden hazen, wolken faisanten, heirlegers konijnen en meesterlijk getroffen langsnavels, die morgen weder op u wachten. Dat bij drijfjacht voornamelijk op bosch, voorzichtigheid de eerste plicht is, ja dat weet ieder, maar .... wordt niet altijd betracht. Ik herinner mij nog best hoe 28 jaren geleden bij mijn eerste drijfjacht op grof wild, Baron van Hardenbroek, de jagermeester van het Gortelsche jachtgezelschap, voor aanvang van de jacht, een kort woord sprak om te wijzen op de verantwoordelijkheid die op ieder rustte vooral waar „met grof spul" geschoten werd. Dat is een goed gebruik en diende bij iedere drijfjacht vooraf te gaan, want op drijfjacht gebeuren de meeste „ongelukken." In Engeland draagt men, om ze te voorkomen, de geweren open met de patronen er in, bij plotseling rijzend wild het geweer haastig toeklappend en aangooiend, is dit niet altijd zonder gevaar. l)e Duitsche methode lijkt mij veiliger; op goed georganiseerde drijfjachten worden daar, zoodra de drift afgeblazen is, de patronen uit de geweren genomen en er niet weder ingeladen voor men op de volgende drift aangesteld staat. In België en ook bij ons houdt men zeer dikwijls de patronen er in. Wie dan niet, zonder eenige uitzondering, welke ook, liet geweer met de tromp omhoog draagt, zondigt. En toch kan men struikelen, de geweerriem kan breken, bij het springen het schot afgaan .... en het ongeluk is gebeurd. Bij drijfjacht de patronen er uit zoolang men niet jaagt, dat is alleen afdoende, want „Evil is often wrought by want of thougt." Na de parforce en schietjacht komt in de derde plaats de vangjacht, die het zoowel o]) haar als veeren heeft gemunt. Die vangjacht omvat de lange jacht, het fretteren, de jacht met netten, alle jachtmethoden, die een enkele maal aardig mogen zijn om bij te wonen, maar die, omdat de jager er passief bij blijft, lang niet die aantrekkelijkheid bezitten van de reeds besproken jachten. Zoo wij er van uitzonderen liet fretteren, waarbij het geweer kan gebruikt worden, dan is hier alles stilzitten en stilstaan en even als bij het hengelen .... wachten op zien komen. De jacht met lange honden is overigens een ruïne voor het jachtveld, ik herinner mij dat het van een Amsterdammer liefhebber bekend was, hoe zijn lange honden, op enkele uitzondering na, alles kregen waar zij achter gingen. Met twee van die honden, Held en Heldin, ving hij in één seisoen 53 van de 55 hazen die zij in het gezicht kregen. Art. 15 van onze jachtwet verbiedt bij deze jacht het gebruik van het geweer, maar deze wijze bepaling wordt door niet weinigen ontdoken die op de lange jacht, zoogenaamde halve langen, dat is, windhonden van gekruist ras, gebruiken, die door oefening en aanleg het haas even goed inloopen als de volbloed windhond. In Zeeland en Noord-Braband schijnt dat veelvuldig voor te komen J) en werd daarover nog niet lang geleden J) Zie Nederlandsclie Jager N°. 153/156 en 218 vau 2 Dec. 1899. per rekwest bij den Minister van Justitie een klacht ingediend, die weinig succes schijnt gehad te hebben. In liet noorden van de provincie Groningen, o. a. in liet Oldambt, worden ook vele van die bastaardwindhonden aangetroffen, die daar zeker niet uit kynologische liefhebberij gehouden worden. Het fretteren kan in sommige terreinen noodzakelijk worden, men late dan zoo mogelijk de netjes te huis en neme het geweer er bij. Op een mooien kouden Februaridag kan men dan nog een paar vlugge schoten doen. Wanneer men de nog jonge fretten de vangtanden afknipt is dat aan te raden boven het ringen of het dichtbinden der bekken, wijl in de beide laatste toestanden de fret weerloos is als er een bunsing op 't gat zit en hij dan ook niet de wortels onder in den grond kan doorbijten, die wel eens den weg voor hem versperren. Met netten vangt men houtsnippen, kwartels, vinken en allerlei soort van ganzen, zwanen, eenden, strandloopers, wulpen, duikers en zeevogels. Langs de geheele noordkust der provincie Groningen, op de zoogenaamde Wadden, wordt die zeevogel vangst dikwijls met succes uitgeoefend. Lange, vaste netten soms honderden meters lang en 16 voet hoog, die van 100 tot 100 voet aan stevige in den grond geslagen stangen bevestigd zijn, maken het vangmateriaal uit en in de donkere onstuimige nachten, als de branding donderend opstuift en de wind over de watervlakte giert, wordt dikwijls goede buit gemaakt; vreemde exemplaren, zeldzame soorten komen enkele malen voor en brengen goed geld op, daar musea, dierentuinen of liefhebbers ze levend of dood gaarne willen bezitten, 't Is echter een zuur stuk brood wat daarmede verdiend wordt en even als liet banjeren op eenden achter ijsschots of uit de hut, een koude liefhebberij. I)e netten zijn buitendijks rechthoekig op den grooten zeedijk geplaatst, dus van noord tot zuid, de zeestroom loopt daar van oost naar west en wijl de vogels de gewoonte hebben tegen wind te vliegen, staan meestal dus de netten vangklaar. Bi j hoogen vloed en ijsgang op de Wadden, gaan dikwijls net en stangen verloren en ziet de ongelukkige vogelvanger zijn geheele bezitting nimmer terug. Hoe liet mogelijk is, dat het vangen van houtsnippen, en nog wel op den voorjaarstrek, in valnetten als geoorloofd jachtbedrijf in onze tegenwoordige jachtwet behouden bleef, zullen velen met mij niet begrijpen en ten zeerste betreuren. Het is er misschien bij vergissing uit de jachtwet van 1852 blijven staan, of er moeten vroeger zooveel langsnavels geweest zijn, dat zij »gevaarlijk werden«. IToe eerder deze wijze van houtsnippen vangen, die nog steeds in Gaasterland gevolgd wordt en ook aan de westkust van ons vaderland gebruikelijk is, verboden wordt, hoe beter. Kwartelen met het steeknetje en het kwartelfluitje, waarop de verliefde haan doldriftig reageert, is een vrij tam genoegen en waar de kwartel hoe langer hoe zeldzamer bij ons voorkomt, daar moest men ze maar met rust laten al was het alleen maar om hun slag te hooren in het graanveld, als de avond valt van een zongestoofden dag. Het vinken is vooral in onze dicht aan zee gelegene duinstreken een geliefkoosd vangbedrijf, maar waar men het in massa vangen en dooden der kleine vroolijke vogeltjes aan de Italiaansche en Fransche kusten afkeurt en rangschikt onder nvreeden sport«, daar staat eigenlijk liet vangen op Nederlandsche vinkenbanen daarmede vrij wel gelijk. Een jachtsport die in den smaak van enkelen schijnt te vallen is de jacht op zeehonden. Zij zal wel met den kogel dienen te worden uitgeoefend en is dan zeker een schietsport die een vaste hand, een krachtig gestel en een zeeziekvrije maag vordert. Ik heb wel eens hooren zeggen, dat ieder schot bij deze jacht ook geen eendvogel is en menig rob, schoon getroffen, niet in de tasch komt. De jacht met liet kanon-geweer heeft nog niet lang geleden vele pennen in beweging gebracht. De engelschman, die op onze noorderkust jaarlijks met zijn jacht en puntgun dien sport uitoefende, is na verscherping der voorwaarden en verhooging der hiervoor gevorderde jachtpermissie weggebleven. Hij gaf al het geschoten wild weg, schonk vrijgevig champagne aan boord en was zeer populair in het Noorden. Nog een jacht, en wel een van zeer groot belang, en aller interessant, is de jacht op schadelijk gedierte; alleen voor wie op liet land woont is zij mogelijk en lieeren stadsjagers, kennen de groote genoegens er van niet; zij wordt dan ook meestal door de oppassers en onbezoldigden uitgeoefend, maar juist omdat groote jachtpassie en reusachtig geduld de eerste vcreiscliten er bij zijn, staat deze jacht werkelijk hoog. A\ anneer het in den voornacht sneeuwt en men marter en das, bunsing en wezel, katten en otters na kan speuren, ze op boomen kan jagen en schieten, uitgraven moet, of in klemmen vangt, heeft men behalve de zekerheid van den wildstand te bevorderen ook nog het aangename gevoel den listige te listig te zijn geweest en den roover met eigen munt betaald te hebben. Kraaien, eksters, meerkollen en ander gespuis schieten, onderhoudt hand en oog, is een verdienstelijk werk en ... . de jachtjas met zelfgeschoten otterpels zit kostelijk warm. De jacht had van oudslier zijn eigen taal, zijn speciale alleen voor ingewijden begrijpelijke uitdrukkingen, maar onze alles nivelleerende tijd heeft ook hieraan getornd en menig jong Nimrod vergeet wel eens dat het haas alleen loopers heeft en het hert uit zijn bed opstaat. Curieuse ontmoetingen komen op dit gebied nog wel voor, zoo bezigde ik eens de uitdrukking: „die hond had zijn neus verloren," waarop mijn teerhartige toehoordster medelijdend vroeg „of het niet vreeselijk gebloed had." Wanneer een tennissende of fietsende jonge dame bij het steviger vastzetten van haar matelot zich met een van die nijdige lange hoedspelden prikt, en gij haar op die verwonding zoudt willen opmerkzaam maken met een welgemeend: „Freule, uw rechterlepel zweet", hadt gij kans op een vernietigenden blik geladen met verontwaardiging No. 0.0. Als wij spreken van „brilletjes planten," „een bosch medenemen," met lossen bek jagen, van een hoen dat steigert of een hond die teekent of die den voet opneemt, moet men dit niet in letterlijken zin opvatten en als wij het in het duin over een aangeschoten rabbi hebben, wordt daar allerminst een geleerden hebraïcus mede bedoeld, die van een vrolijk partijtje huiswaarts keert, maar wel een getroffen maar niet doodgeschoten konijn. Eigenaardig is het tevens dat, ook de drijvers in de duinen voor faisanten haan en hen de fransche uitdrukkingen coq en poule gebruiken terwijl zij een konijn als rabbi, van het engelsche rabbit, betitelen. Dat de co<] in het pannetje zit, is in het duin geen vreemd verschijnsel. Onze jacht-taal is een eerwaardig kostelijk erfstuk, een soort barrière opgericht tegen oningewijden, het vrijmetselaarsteeken der broederen van het. groene gilde, en mag zeker niet geruild voor engelsch slang of fransch argot. Laat ons de oud hollandsche jachtterminologie in eere houden, vele uitdrukkingen zijn krachtig beteekenend, kernig veelzeggend en bondig kort; zegt de geschoolde drijver met zijn twee lettergrepig „wartoe" niet evenveel als de leek met zijn „Mijnheer, ik zie daar een haas vlak voor mij wegloopen en naar u toe gaan, past u maar goed op." Behalve de jagerstaal spreken de jongeren van Diana (altijd volgens zeggen van anderen) keurig jagcrs-latijn; 't is eenvoudig overdreven in de Nde macht, zoovelen die geen geweer durven vast te houden zijn veel beter ervaren in die spraakkunst en wij jagers konden met evenveel recht spreken van fiets-Grieksch, zeil-Turksch, kegcl-Kaffersch en last not, least hengel-Spaansch. 't Is toch wezenlijk de zuivere waarheid, dat er op jacht telkens weer piramidale gebeurtenissen zich voordoen, ongeloofelijk succes het ergste pech afwisselt en de meest wonderlijke schoten vallen. Zoo bijvoorbeeld een doublet (opgepast! daar komst wat, zegt de waarheidlievende lezer bij zich zelve) een doublet zeg ik, van een wolf en een houtsnip geschoten in Frankrijk departement de la Haute-Saone ')• zegt ge lachend, drukinkt is niet duur in Frankrijk!! . . x) Zie La chasse ïllustre van 4 Sept. 188G, p. 282. 4 Mi dan een ander staaltje van goed schieten, de doublet door onzen landgenoot E. K. Korthals op een vos en een wilde kat beiden neergelegd, 12 I)ec. 18S2 te Grosz-Rohrheim, gedocumenteerd, onaantastbaar, onder 20 getuigen. Ge lacht nog steeds en zegt: »dat is lang geleden". — Dan een van later datum, een doublet op patrijs en forel *). Nu proest gij het uit en ik laat u gaarne uitlachen maar vertel nu niet wat mij zelve gebeurde op jacht in het Heemskerkerduin, 31 December 1893 te 3.40 min., juist voor het sluiten van liet jachtseisoen. Ik zwijg daarover en bewijs daarmede dat de bescheidenheid en stilzwijgendheid evengoed beoefend worden onder jagers als . . . 't latijn spreken. Keizer Karei de Groote, sprak ook latijn en gaf in die taal zijn jacht voorschriften. Dit waren de eerste jachtwetten, die krachtig door hem werden gehandhaafd en waarbij hij voor zichzelven en voor anderen een gesloten tya voor de hertenjacht invoerde. Na hem kwamen er nog ontelbare jachtreglementen en daaronder in de middeneeuwen ongeloofelijk barbaarsche en wreede. Onze Nederlandsche jachtwetten dateeren van het begin der 19e eeuw, vroeger was de jacht een Regaal, en werd beschouwd te zijn een recht verbonden aan de Souvereiniteit, dat niet kon noch behoorde te worden uitgeoefend zonder bizondere concessie van de Souvereine macht. Onze eerste jachtwet was die van 1S07, aldra vervangen bij de vereeniging van het Koningrijk Holland met het Eransche Keizerrijk (9 Juli 1810) door de fransche jachtverordeningen die alhier 1 Maart 1811 werden ingevoerd. — Tusschen twee haakjes was Keizer Napoleon I een miserabel slecht schutter op jacht — Onder die fransche jachtwet dreigde hier de geheele jacht te niet te gaan. Reeds dadelijk na zijn herstelling op den troon vaardigde, om dat te voorkomen, onze Souvereine Vorst, Koning Willem I, op 11 Juli 1S14 een nieuwe jachtwet uit, die aanvankelijk betere toestanden te voorschijn riep. Twee nieuwe jachtwetontwerpen zijn in 1818 en 1819 bij de Staten Generaal ingediend, maar beiden werden afgestemd en de wet van 1814 bleef in kracht gedurende een tijdvak O O • < ■ *J van oö jaren. Zij werd opgeheven door de op 1 Juli 1852 uitgevaardigde nieuwe jachtwet, die maar vijf jaren vigeerde en op hare beurt werd vervangen door de wet van 1 Juli 1857 onder welke wij lieden nog leven en ademhalen. Veel uit onze tegenwoordige jachtwet diende herzien en verbeterd te worden, want in de 43 jaren van haar bestaan is in Nederland veel veranderd in maatschappelijke, zoowel als in jachttoestanden. *) Zie Hundesport und Jagd van 12 April 1900, p. 298. Ik heb meer dan eens de opmerking gehoord als men onder jagers over de jachtwet sprak: O rühret, riihret nicht daran en laten wij haar blauw blauw laten ; wordt er veel aan veranderd en getornd dan wordt misschien de geheele jachtwet opgeheven en overboord geworpen als onnutte ballast in het moderne schip van staat. Zou dat werkelijk te vreezen zijn? ... Ik geloot' het niet, want de jacht al is ze met landbouw en eigendomsrecht soms in conflict, heeft toch zeker haar productieve zijde en haar economisch belang, wel waardig 0111 ook door den modernen staat gehandhaafd, gesteund en vermeerderd te worden. Geen regeering zal dat belang voorbij zien en waar het loslaten der jachtwet en wildbescherming binnen enkele jaren de geheele uitroeiing der verschillende wildsoorten ten gevolge hebben zoude, moet logisch en van een economisch standpunt bezien, een schadepost voor geheel Nederland daardoor ontstaan. De jachtliefhebberij en het wild representeeren een kapitaal, dat jaar in jaar uit zijn rente opbrengt, zoowel aan den staat als aan velen zijner burgers, zoo noem ik als de directe baten voor den staat, de jaarlijksch wederkeerende anderhalve ton in de schatkist vloeiende voor uitgegeven jachtacten, als indirecte baten het kosteloos politietoezicht op boscli en veld, gehouden door de onbezoldigde rijks veld wacht. Onder de voordeelen, die de jacht afwerpt aan burgers van den Staat, en die ik, als ik ze moest schatten, globaal op een of anderhalf millioen per jaar zoude taxeeren, komt een groot gedeelte ten goede aan den landbouwer- en arbeiderstand in den vorm van jachtpacht en drijversloonen, terwijl nog een groot aantal ambachten en bedrijven direct voordeel trekken van onze jachtliefhebberij, zoo de hotelhouders, poeliers, rijtuigverhuurders, geweermakers, hagelfabrikanten, opzieners der jacht, onbezoldigde rijksveldwachters, honden- en paardenverkoopers, broodjagers, zadelmakers enz. enz. en niet te vergeten de spoorwegmaatschappijen, die aan vervoer van jagers, honden en wild, in de vier maanden van het jachtseisoen zeker een niet onaardig bedrag ontvangen. Een regeering die deze verschillende belangen niet zoude achten, en door het prijsgeven der jachtwetten een toestand te voorschijn riep, zoo als die in 1795 in Frankrijk en in 184S in Duitschland heeft geheerscht, waar de geheele wildstand die nu millioenen opbrengt, totaal dreigde ten onder te gaan, deed niet vroed en wijs en beroofde den Staat van vaste inkomsten en menig staatsburger van een eerlijk bestaan. Maar.... blijft het jachtreclit bestaan en dientengevolge ook in de toekomst de jachtwet gehandhaafd, dan dient voor alles de aan haar hartader knagende worm, de strooperij, gebreideld en ten onder gebracht, ernstiger en beter dan dit onder de jachtwet van 1857 mogelijk is. Dan dient Jiet schieten uit de huizen bij maanlicht op voor het schietgat geplante kool of op stokjes geprikte wortelen, streng gestraft; dan moet de recidivist strooper krachtig tot zijn plicht gebracht worden door gevangenisstraffen, die zooveel maanden duren als thans dagen; dan mag het niet meer voorkomen dat, zoo als in Drenthe, stroopersbonden worden opgericht die niet de wet spotten, en waarvan zeer ad rem, in de Prov. Groninger Courant gevraagd werd „of zij ook de Koninklijke goedkeuring op hunne statuten zouden aanvragen," dan mag het niet meer gebeuren, dat de brutale wilddief met een honend „mi luste wel gorte" zijn drie of vier dagen gevangenisstraf naar eigen believen in conveniëerenden tijd gaat afzitten en dan teruggekeerd u komt bedanken voor het goede onthaal daar genoten, vertellende dat „zijn wiet' niet half zoo lekker kooken kan als de kok van't tuchthuis, die „zoo biester smeüig 't éten kloar moakt." Dan moeten de lichtbakdragers niet vrijgesproken worden zoo als te Haarlem in Maart 1900 op allerhand consideratiën geschiedde, waar misschien de strooper den rechter nog wel met een uitgestreken gezicht en zonder lachen zal wijsgemaakt hebben.... dat hij met een lichtje naar een verloren klomp zocht, of uit visschen ging, zooals tot verontschuldiging werd aangevoerd voor den kantonrechter te Eindhoven 21 Febr. 1900. Dan moet in één woord de wet op de jacht gehandhaafd worden, krachtig en met ernst, door in jachtzaken competente rechters, ter wille van het recht, ten bate van den eerlijken jager en ter bevestiging van de directe en indirecte voordeden die de jacht aan den Staat en zijn burgers kan opleveren. Een practische greep uit de jachtwet van 1814 schijnt mij geweest te zijn de aanstelling van provinciale houtvesters of jachtcommissarissen; wanneer daartoe practische, kundige mannen benoemd worden, mannen die ervaren zijn in menschen wildkundc, dan kan op dien post oneindig veel goeds bewerkt worden. Rondreizende in hun district, voeling houdende met de burgemeesters, bekend met de plaatselijke toestanden, het opzieners personeel en de zwarte bende, vertrouwd met jacht- en stroopersbedrijf, de vraagbaak voor den Commissaris deiKoningin, voorlichtende den dikwijls met jachtzaken geheel onbekenden kantonrechter, zoude de jager en de jacht in hem een krachtigen steun en een wel toegerust verdediger vinden. Wie weet of bij eventueele herziening onzer jachtwet het niet weder eens beproefd wordt met de aanstelling van provinciale jachtcommissarissen. Door samenwerking van jagers ontstonden de Nederlandsche jachtvereenigingeii, waarvan er velen bestaan, maar wier werkkring zich uit den aard der zaak meest op locaal gebied beweegt. Zoo het St. Hubert Grilde te Haarlem, opgericht in 1613, her-opgericht 3 November 1803. Het groot St. Hubert te 's-Gravenliage reeds van voor 1820 bestaande en waarvan Z. K. H. de Vorst van Wied-Neuwied beschermheer is. De wilde faisanterie te Breda, opgericht 1847. De Utrechtsche Jaclitvereeniging St. Hubert. De Vereeniging St. Ilubert te Breda. De Jachtclub Diana te Bellingwolde. De Jaclitvereeniging St. Hubertus op den Veluvvzoom te lieerde, opgericht 1888. De Jaclitvereeniging Deventer en omstreken, opgericht 1898. De Jagersvereeniging Nimrod voor Oosterhesselen, Zweeloo en Steen, Drenthe, opgericht 1898. De Twentsche Jaclitvereeniging te Hengelo, opgericht 1899. De Jagervereeniging St. Hubertus te Eindhoven, opgericht 1899, waarvan de Heer Smits-Gompertz de krachtig vooruitstrevende president is en welke vereeniging over de 100 leden reeds telt. In wijder kring werkt ten goede de Vereeniging tot bescherming van den wildstand op den Veluwzoom, onder voorzitterschap van Mr. S. J. Graaf van Limburg Stiruni, waar ook het systeem tot uitdeelen van premiën, aan onbezoldigden voor het dooden van schadelijk gedierte gevolgd wordt. Op veel breeder schaal arbeidt de Koninklijke Jaclitvereeniging Nimrod. Opgericht 27 Mei 1874 door het initiatief van drie Amsterdammers, de Ileeren P. II. Holtzman, E. K. Korthals en C. A. A. Dudok de Wit, heeft Nimrod van haar stichting af een nimmer genoeg te waardeeren werkzaamheid ontwikkeld in liet belang van den honden-, jacht- en schietsport. Jaarlijks werden hondententoonstellingen gehouden, afdeelingen werden opgericht in de provinciën, een jachtfonds gesticht 0111 de goede diensten van opzieners der jacht, en rijksveldwacht te beloonen, een dresseerinrichting opgericht, die ondanks alle moeiten, hoofdbreken en kosten, gehandhaafd werd en geslaagd is. Yeldwedstrijden, schietoefeningen en schietconcoursen zijn georganiseerd enz., enz. en Nimrod heeft altijd op de bres gestaan waar het gold jachtbelangen te verdedigen, te vrijwaren of te bevorderen. Ten slotte heeft Nimrod in 1888, het Nederlandsch hondenstamboek gegrondvest, den hoeksteen en het plechtanker onzer vaderlandsche kvnologie. Al deze ernstige arbeid, al deze krachtige werkzaamheid, zou niet mogelijk geweest zijn zonder den goeden steun van velen, zonder de algelieele toewijding van enkelen, met name van bestuurderen, mannen van naam op jaclitsportgebied, maar niet minder mannen van de daad. Hun kracht, hun wijsheid maakte Nimrod groot, deed Nimrod een eereplaats verwerven onder de jachtvereenigingen in binnen- en buitenland. In 1S98 vierde de Vereeniging in glorie en kracht haar 25-jarig jubilé, in datzelfde jaar verwierf zij den naam van „de koninklijke", terecht en welverdiend. De magische betoovering, die de jacht op den menscli weet uit te oefenen, ligt in ons wezen gegrond, zit ons heriditair in het bloed. In Gods vrije natuur, met het geweer in de hand, voelen we ons vrijer en machtiger en wordt aan ons r liet woord tot waarheid „hij zal heerschen over de vogelen des hemels en al het gedierte der aarde." Wij heerschen dan in waarheid en wij dooden .. . dat is, wij komen tot de hoogste machtsontwikkeling, die het gegeven is te bereiken. Ontleedt men kalm het jachtgenot dan vindt ge als zoovele factoren, vrijheidsgevoel, krachtsbesef, machtsbetoon en een onbegrensd heerschersvermogen, dat beschikt over den dood, factoren die, allen te zaam, in meerder of minder mate wortelen in ons menschzijn, van onze jeugd af; zie, hoe de oogen van den knaap glinsteren van hartstochtelijk genot als hij zijn eerste stuk wild geschoten heeft en ontken het dan, dat jacht in beginsel is een wegslepende passie met intens gevoelen. De macht, die den zwakken aan alle gevaren ten prooi staanden oermensch hielp overwinnen in zijn mocielijken strijd om het bestaan, leeft eeuwig in ons geslacht voort en blijft daar het overwinningslied zingen zoolang kracht en vrijheid gebenedijd en hoog gehouden zullen blijven, en de kunst 0111 op afstand te dooden, die eenmaal den mensch de heerschappij gaf over deze aarde, is gebleven de groote vrije kunst, groot in den zin van alvermogend en alverwinnend... dies is het geen wonder dat de jacht is en steeds blijven zal, de vrijmakende, heilige sport. Wapenveld, G. F. Leliman. Jaarlijks, wanneer niet vreugde de eerste knoppen aan de boomen weer worden begroet en het voetballend Nederland met den dag zijn stel Noordelijke en Zuidelijke, Oostelijke en Westelijke kampioenen en kampioentjes vollediger ziet worden, gevoelt met popelend hart de cricketer, dat de dagen van het »bruine monster< geteld zijn om voor cricket plaats te maken. Dan worden cricketschoenen en beenstukken glanzend wit geblancöed, de bats nogmaals in de olie gezet, de pitches weer gelijk gemaakt en de lange cricketmatten uitgerold, dan gaan de vroede mannen van den ^ed. Cricket Bond aan het beraadslagen en het ineenpassen van een welvoorzien wedstrijdprogramma voor den naderenden zomer, en het cricket in Nederland is uit den winterslaap gewekt. Waai' ik er mij met genoegen toe zet hier enkele bladzijden te wijden aan wat de Engelschen noemen »The king of sports«, bekruipt mij onwillekeurig de lust een beetje aan het theoretiseeren te slaan, het spel tot in de onderdeelen te beschrijven en te wijzen op liet schoone en veelzijdige van Cricket, op de eischen van kracht en vlugheid, van doortastendheid en berekeningsvermogen, die de cricketer in zich moet weten te vereenigen- Hoe gaarne zou ik eenige nuttige wenken ten beste geven, die fielders en bowlers en batslieden in den dop naar mijn gevoelen hebben te behartigen om eenmaal uit te munten in wat zoo terecht genoemd is »het edelste aller buitenspelen.« Maar bij de welgevulde bibliotheek, die reeds over cricket bestaat, tellende standaardwerken, waarin op heel wat vollediger wijze dan mij met het oog op de beknoptheid van dit artikel ook maar mogelijk zou zijn, de theorie van cricket wordt behandeld en dat wel door de eerste sterren op cricketgebied, ware liet dwaasheid aan dien lust toe te geven. Liever wil ik eenige beschouwingen over Nederlandsch cricket van vroeger en thans ten beste geven. En toch wil ik van die theorie niet afstappen zonder hier terloops aan te teekenen, dat de theorie van cricket in mijn oog niet hoog genoeg kan worden geschat en toch hier te lande bij het overgroot gedeelte der spelers, ja zelfs bij de meest hartstochtelijke cricketenthousiasten, de praktijk alles is en over cricket nooit wordt gedacht en nooit wordt gelezen. Meer dan bij eenig anderen tak van sport komt bij cricket gedachtenwerk te pas, en nooit groeit er een waarlijk goed cricketer uit den jeugdigen speler, al weet hij nog zóó hard »te v ——J hakken« of nog zóóvelen van zijn vriendjes »uit te smijten*, wanneer hij niet eens wat over cricket leest en er over nadenkt. Persoonlijk zijn mij menigmaal in vollen zomertijd »cuts«, »drives" en andere slagen gelukt, die ik des winters bij de lezing van eenig Engelsch werk over cricket op mijn studeerkamer had beoefend, en uit de beste bron durf ik de verzekering geven, dat menig Engelsch batsman van zekere reputatie te Heemstede of op Clingendaal het slachtoffer is geworden van een bal of een systeem van bowlen, des winters in Posthuma's woning overpeinsd. Goede professionals hebben wij in Nederland, helaas! maar zelden; de diensten, aan het Nederlandsche cricket bewezen door Arthur Bentley in de jaren 1889—1892 en door P. Attewel in 1897 aan de spelers te Heemstede, zijn niet hoog genoeg te schatten; maar waar wij nu eenmaal, hoofdzakelijk vanwege de hooge kosten, dergelijke leermeesters niet geregeld bij de hand hebben, kunnen de aandachtige lezing van een goed werk over cricket en de vaste wil tot toepassing van het gelezene evenzeer een heilzame uitwerking hebben. Als het meest actueele en misschien wel het beste ooit over cricket geschreven boek noem ik het »Jubilee book of cricket* van den bekenden Prins K. S. Ranjitsinhji en voor degenen, die aan een Hollandsche handleiding de voorkeur geven, zij het werk van W. Muiier aanbevolen. Dit laatste, geput als het is uit de beste Engelsche werken en aangevuld uit Muiiers eigen rijke ervaring op cricketgebied, bevat, naast enkele onjuistheden, zeer behartenswaardige lessen en de lezing ervan kan gerust worden aangeraden. Maar genoeg hiervan; liever wil ik een enkele beschouwing geven over wat cricket in ons land vroeger was en thans is. De opkomst van het spel hier te lande geschiedde een 25 tal jaren geleden. Wel waren vóórdien bat en bal in Nederland af en toe gehanteerd, maar de beoefenaars waren dan tijdelijk hier vertoevende Engelschen, of op kostscholen de Engelsche leeraar met zijn leerlingen; en op den naam van Nederlandsch cricket viel geen aanspraak te maken. In 1S75 werd Utile Dulci te Deventer, in 1878 de sedert zóó beroemd geworden Haagsche Cricket Club opgericht, en van dit tijdstip vermenigvuldigen zich de Nederlandsche cricketers en cricketclubs als waren het mieren. De mijmerende wandelaar, die thans nog geregeld op zomerzon dagnamiddagen liet Haagsche Malieveld doorkruist om in de Tent zijn muzikaal gevoel te gaan doen streelen, moet Arthur ïïentley. nog wel eens met een zucht terugdenken aan die tijden tusschen 'SO en '90, toen datzelfde veld van groenwitte, roodwitte, geelzwarte en anders gekleurde jongelieden wemelde en zijn Zondagsclie liooge hoed van alle zijden door in het rondvliegende ballen werd bedreigd. Men noemt in de cricketwereld die jaren van olim wel eens de bloeitijd van Nederlandsch cricket, en zeker is het, dat er nooit zóóveel cricketspelende landgenooten en zóóvele clubs, over ons land verspreid, hebben bestaan als in dien tijd. Wie terugdenkt aan de ontelbare vereenigingen, die achter het Rijksmuseum te Amsterdam of in den Hout te Haarlem speelden, aan de in alle oorden des lands gevestigde clubs, wie zich nog in de herinnering weet terug te brengen de tournooien, op het Malieveld jaarlijks gehouden onder den titel »bondswedstrijden«, die moet wel tot de slotsom komen, dat cricket er sedert leelijk op is achteruitgegaan. En toch, hij zou zich vergissen. Want al zwaait de president van den Nederlandschen Cricket Bond thans over heel wat minder onderdanen zijn hamer dan in die jaren, en al zijn heel wat clubs ter ruste gegaan, die weleer een gevreesden naam hadden, niet cricket is er op achteruitgegaan, maar — en dat is nog zoo kwaad niet —- het cricket, zooals wij het destijds verstonden. Vooreerst is de kwaliteit van het spel, dank zij den lessen van Bentley, den Engelschen elftallen, die jaar in jaar uit ons land komen bezoeken, maar vooral dank zij den beteren terreinen voor cricket, aanmerkelijk vooruitgegaan. De tnsschen '80 en '90 onoverwinnelijke spelers der »groote Haagsche" zouden raar staan te kijken tegenover een elftal van welke der huidige clubs uit de klasse competitie ook. Maar de hoofdzaak is, wat ik reeds aanroerde, de terreinquaestie. In de geschiedenis van Nederlandsch cricket tot op den dag van lieden moet men twee perioden onderscheiden, waartusschen de grens ongeveer valt met den eersten toer van een Nederlandsch elftal naar Engeland (1892). De periode vóór dien tijd is wel geweest die van de veelheid van spelers, maar tevens de tijd van een eenigszins meer onontbolsterd soort van cricket. Toen in 1892 bovenbedoeld Hollandscli elftal van zijn crickettoer uit Engeland wederkeerde en een hunner aan de in Holland gebleven cricketvrienden op het Malieveld wilde toonen, hoe hij in Engeland had leeren »entten," sprong hem de eerste bal de beste recht tegen het oor, hetgeen hem aanleiding gaf tot de opmerking, dat op een »oer" grond als het Malieveld niet viel te cricketen en dat hij liever de bat aan den kapstok hing 5 Yorkshire Wandcrcrs legen All Holland XI in 1893. dan nog langer daar te spelen. Dit kleine voorval typeert m. i. den overgang van de crickettoestanden in Nederland. Dikwijls heeft men gesproken over en gezocht naar de redenen van het verval van cricket in die jaren 1889—1892; men heeft gewezen op de opkomst van lawn-tennis, dat velen tot zich trok, op de talrijke spelers, die het moederland aan de koloniën heeft moeten afstaan, Muiier zoekt het zelfs in den dikwijls minder vriendschappelijken toon van Captains tegenover jongere spelers(!), maar meer dan dat alles is er m. i. dit de aanleiding toe geweest, dat men begon te ontwassen aan dat primitieve soort cricket op de helling van een duin of een stuk hobbeligen heidegrond en er niet geld genoeg was te krijgen om werkelijke cricketgronden in te richten. Het is van dezen tijd — en hiermede vangt de tweede periode aan — dat de uitgestoken pitches en de lange cricketmatten dateeren. Geen grond is in Nederland gelijk en hard genoeg om het spel, zooals in Engeland geschiedt, zonder deze hulpmiddelen te beoefenen, maar al is daardoor het spel van aard wel eenigszins veranderd, aan zuiverheid en gevaarloosheid heeft het ontzettend veel gewonnen. De Haarlemsche cricketclub »Kood en Wit" slaagde in 1892, dank zij den ijverigen bemoeiingen van eenigen harer leden, en dank niet minder aan de liefde voor sport, waarvoor Haarlem zóó terecht bekend staat, aanvankelvk bij Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hoogelanden, een uitnemend gelegen en met veel zorg door den eigenaar in orde gemaakt terrein te verkrijgen in Velsen, en, toen in het volgend jaar reeds dit terrein moest worden verlaten, omdat de eigenaar principieele bezwaren liad tegen het toelaten van cricketwedstrijden op zijn grond op Zondagen, verkreeg zij van Jhr. J. B. van Merlen het zóó liefelijk gelegen veld te Heemstede, dat nog immer een van de beste cricketterreinen in ons land is. Terwijl tevens de Haagsche cricketers het Malieveld verlatende, jarenlang rondtobden en eerst in 1898 het tegenwoordig terrein te Clingendaal van den heer A. N. J. M. baron van Brienen van de Groote Lindt verkregen ; terwijl in Amsterdam de cricketers langzamerhand uit de stad geheel verdreven werden en Amstels Cricketclub liet tot 1900 met haar ongelukkig stukje heidegrond in Hilversum moest stellen 0, ging sinds 1891 de hegemonie van cricket, die een tiental jaren in de residentie had gezeteld, naar Haarlem over. i)e cricketwedstrijden, die jaarlijks gehouden worden, zijn te onderscheiden in de nationale en internationale. Wat eerstgenoemden betreft, werd in 1891, dus ongeveer terzelfder tijd, dat cricket hier in zijn nieuwe gedaante optrad, geheel gebroken met het stelsel der vroegere bondswedstrijden, waarbij zich alle mededingende clubs hadden op te maken naar een zelfde plaats om elkander een voor een af te maken, totdat de laatste gelukkige als kampioen uit het strijdperk trad. Het sedert ingevoerde competitiestelsel, ook in Engeland geldende, werkt veel zuiverder en houdt de gemoederen het gansche zomerseizoen door gaande. *) Men is thans echter geslaagd in de inrichting van een cricketterrein in Amsterdam zelf. Tusschen elk tweetal clubs hebben twee ontmoetingen plaats (een op het terrein van elk der vereenigingen.) Voor eiken gewonnen wedstrijd worden twee, voor eiken onbeslist gebleven één en voor eiken verloren wedstrijd nul punten toegekend. Aan het einde des jaars wordt dan als kampioen geproclameerd de vereeniging, die op deze wijze liet grootst aantal punten heeft weten te verzamelen. In 1891 stond Amstels Cricket Club boven aan de lijst; in 1892 werd geen ofticieele beëindiging van het seizoen verkregen, doch stond feitelijk Rood en Wit nummer één; in 1893 en in 1894 verwierf Rood en Wit den kampioenstitel; in 1895, toen alleen Haarlem, Amsterdam en den Haag mededongen, en de competitie dus leelijk aan het verbloeden was, won de 's-Gravenhaagsche Cricket Club het kampioenschap; in 1896 veroverde Amstels Cricket Club den titel in een beslissingsniatch met Rood en Wit, dat evenveel punten als zij had verworven. In 1897 wist zich de nog jonge Leidsche Cricket club Ajax, eerst in het vorig jaar tot de eerste klasse competitie gepromoveerd, de eereplaats welverdiend te veroveren. In 1898 toonde Rood en Wit zich weder in haar volle kracht en is er geen andere club, die het ook maar één keer van haar weet te winnen, zoodat zij ongeslagen het kampioenschap verovert, een heldenfeit, dat in de geschiedenis der lste klasse competitie nog niet was vertoond. De competitie, in 1895 nog slechts terende op de drie veteranen, in 1896 versterkt met de jeugdige Leidsche generatie, wordt niet. het jaar bloeiender en geanimeerder; in 1899 wordt de zeer oude en zeer sympathieke Utrechtsche Cricketclub Hercules, na in 1898 uit hare tijdelijke rust herrezen te zijn en zich boven aan de rij der tweede klasse clubs gewerkt te hebben, met gejuich onder de eerste klassers opgenomen. Aan het einde van dit laatstverloopen jaar, dat zich in de competitie door groote geanimeerdheid heeft gekenmerkt, staat de aloude en thans op haar keurig ingerichte veld te Clingendaal Eerste XI der 'sGrav. Crieketelub. Kampioen 1899. weder herborene Haagsche Cricket- club als kampioen aan het hoofd. Naast deze jaarlijksche wedstrijden op eerste klasse gebied organiseert het volijverig bestuur van den Nederlandschen Cricket Bond herhaaldelijk provinciale wedstrijden of ook wel wedstrijden tusschen twee partijen, waartusschen het al of niet gestudeerd hebben, het geboren zijn in Nederland dan wel in de Koloniën, vroeger wel het al of niet behooren tot het rookersgilde, en dergelijke als criterium geldt. Een opmerkelijk verschijnsel is het echter, dat het bondsbestuur van deze ijverige bemoeiingen gewoonlijk niet veel wil heeft en dat die wedstrijden bij de spelers zelf niet die belangstelling wekken, welke toch zeer zeker mag verwacht worden. Met een enkel woord zij voorts aangestipt, dat naast de lsgaat* een Noofdhollandseh elftal 2de Amsterdamsche Zwemclub opgericht, wier doel, hiervoren omschreven, sinds dien tijd met toewijding wordt nagestreefd. Dat dit voorbeeld, hoewel eerst veel later, toch tot navolging noopte, blijkt uit de oprichting van meerdere zwemvereenigingen op verschillende plaatsen, en die allen in den geest der Amsterdamsche Zwemclub liet zwemmen zooicel onder hunne leden als onder de groote menigte trachten te bevorderen. En al zijn nu niet alle zwemvereenigingen te controleeren, en zullen er zeer zeker zijn die mij niet bekend zijn, toch bleek vóór eenige jaren, toen zich de vereenigingen tot eenen Bond aaneensloten, dat er reeds een aantal goed georganiseerde clubs bestonden, wier jaarlijksche wedstrijden nu juist de propaganda van de daad uitmaken. Het spreekt vanzelf dat deze wedstrijden, aanvankelijk eenigszins primitief ondernomen, niet te vergelijken zijn niet de wedstrijden zooals die tegenwoordig zijn ingericht, maar toch geven zij getuigenis van goeden wil en het doel werd niet gemist, De belangstelling werd gewekt en is sedert niet verminderd. Waar zwemwedstrijden worden gegeven kan men zeker zijn een publiek te vinden, dat belangstellend die wedstrijden volgt, zoowel waar het betreft de meest voorkomende als die in snelzwemmen, rugzwemmen en duiken, als de ter afwisseling en opluistering in later tijd daaraan toegevoegde wedstrijden in waterspringen en waterpolo. Als de meest voorkomende noemde ik de wedstrijden in snelzwemmen en drukt dit reeds voldoende uit dat hier gestreden wordt om in den kortst-mogelijken tijd een zekeren afstand nt' te leggen. Deze soort wedstrijden zijn wederom te onderscheiden in die voor lange en korte afstanden en hoewel ik het reeds zeide, dat O 7 zwemwedstrijden van den deelnemer slechts eischen eigen kracht en voldoende oefening is liet toch duidelijk, dat beide categoriën nog verschillende eischen stellen. Waar de zwemmer op korten afstand reeds aanstonds bij den aanvang van een wedstrijd al zijn krachten kan aanwenden daar geldt voor den lange-afstandzwemmer dat een wijze voorzorg hem gebiedt zijn krachten meer te sparen omdat het 1'i.i deze wedstrijden meer op het uithoudingsvermogen aankomt. Een eigenaardig maar wel te verklaren verschijnsel is dan ook, dat een goed zwemmer op korten afstand slechts zelden tot de lange-afstandzwemmers behoort en natuurlijk ook omgekeerd. Nu zijn, en hier wordt wel eens over geklaagd onder de Ilollandsche wedstrijdzwemmers. de afstanden die bij ons veelal worden gezwommen, voor de korte afstanden nog te lang en voor de lange afstanden te kort. De maximum afstand tot heden bij ons gebruikelijk voor lange-afstand is dan ook M. ()00, terwijl liet buitenland ons daarin ver voor is en de Eng. mijl-afstand dikwerf voorkomt, ja zelfs is liet voorgekomen, dat men in Antwerpen liet zwemmen een afstand van 5000 Meter, al mag hier bij niet worden vergeten, dat dan stroomafwaarts werd gezwommen. De korte afstanden zijn meestal 80 Meter en daarboven. Dat liet lange-afstand zwemmen bij ons nog al bemocielijkt wordt door liet zich moeten oefenen in zwemscholen met een alsdan groot aantal keerpunten of draaiboeien is te begrijpen, maar ook liet uitschrijven van wedstrijden op groote afstanden is nog al bezwaarlijk, daar het met groote moeite gepaard gaat toestemming te verkrijgen tot liet houden van zwemwedstrijden in de groote rivieren. Deze behooren toch tot de openbare wateren, waarin liet zwemmen verboden is. Ik herinner mij nog, dat toen voor een tiental jaren een der zwemclubs een 000 Meter wedstrijd willende uitschrijven en vergunning vroeg tot gebruikmaking van een buiten de bebouwde kom der gemeente gelegen openbaar water, zij ten antwoord kreeg, dat deze wedstrijd geoorloofd was, indien slechts werd in acht genomen liet artikel van het Algem. Politie-reglement, waarbij het zwemmen in openbaar water is verboden. (Tableau). Daar het zwemmen in liet buitenland blijkbaar meer welwillend wordt bejegend en minder hinderlijke bepalingen daaraan Avorden in den weg gelegd, spreekt het van zelf dat door meerdere gelegenheid tot oefening men ons wat snelheid betreft voor liet gewone zwemmen wel wat voor is en wordt deze meening niet weersproken door het feit dat onze Nederlandsche zwemmers, de enkele malen dat zij in liet buitenland uitkwamen, toch ook wel met prijzen thuis kwamen. Van het rugzwemmen zou ik willen zeggen, dat het bij ons meer dan in het buitenland wordt beoefend, en hoewel aan dit onderdeel van den zwemsport eigenaardige moeielijkheden zijn verbonden; zoowel het leeren als zich daarin oefenen, schijnt het mij toe,, dat het voor iederen zwemmer van wezenlijk nut is beide methoden te kennen, niet alleen als noodzakelijke vereischte voor het redden van drenkelingen, maar ook omdat ieder zwemmer daardoor een dubbele zekerheid lieeft bij de uitoefening zijner kunst. De derde soort wedstrijd die ik noemde, die in duiken, heeft m. i. liet meest practisch nut, want hoewel het een niet geheel juist beeld is, dat er op onze wed¬ strijden van wordt gegeven streeft men er toch na een denkbeeld te geven eener menschenredding, en achtte ik dit reeds vroeger de meest practische zijde van het zwemmen. En nu mag plaatselijke terrein of liever waterkennis, en ook de kwaliteit van het water (zout of zoet, stroomend of stilstaand) van grooten invloed zijn op den korteren of langeren tijd, die noodig is om het op te duiken voorwerp te vinden, naar boven en in veilige haven te brengen, toch is niet- Springtoren in de Bad- en Zweminrichting aan de De Rnyter- temin het duiken zoo bij kade te Amsterdam. ' , „ . uitstek nuttig als oefening, dat ik niet aarzel van alle wedstrijden op liet gebied van zwemsport, dezen de meest doeltreffende te noemen. Zoo vertrouwd te zijn met het natte element, dat men een aooi den toeschouwer gernimen tijd (die schijnbaar langer is dan in werkelijkheid) ondei watei kan blijven, om zelfs te zoeken naar het voorwerp dat moet worden opgedoken (en hoe menigmaal moet niet naar een drenkeling gezocht worden) kan slechts na groote oefening verkregen worden en is het wel te betreuren, dat niet veel meer zwemmers zich op duiken toeleggen. Dat ik als wedstrijd het duiken nu juist niet de meest billijk te beoordeelen wedstrijd \ind, is verklaarbaar, wanneer men ziet dat de beste duiker, nog maar al te dikwijls faalt het duik-apparaat te vinden. lot \oor eenige jaren wisselden zich op de jaarlijksche feesten der zwemclubs deze wedstrijden vrij geregeld af, doch werd het wenschelijk meerdere afwisseling aan te brengen en zoo zag men allengs allerlei waterspelen gaan uitoefenen als, tobbevaren, mastklimmen, boegsprietloopen, ja zelfs tournooien op houten paarden, en die alleen wel de lachlust van het toeschouwend publiek opwekten, maar tevens bij de deelnemers vertrouwdheid met het water vereischten. Een groote verandering en 111. i. ten goede is daarin gekomen sinds men een paar jaren geleden is begonnen naar hier over te brengen wat reeds met goed 7 gevolg in liet Buitenland werd beoefend, ik bedoel liet waterpolo en liet waterspringen. Het eerste, wat ik zoude willen noemen een soort hand-balspel te water, en dat volgens vaste regelen wordt gespeeld, is nu juist een spel, dat een zoo groote mate van geoefendheid in zwemmen eisclit, dat slechts zij het kunnen spelen die over een goede dosis kracht kunnen beschikken. Doch ik geloof dat het spel, dat het afgeloopen jaar op bijna alle wedstrijden werd gespeeld, en dat dank zij de meerdere kennis daarvan bij het publiek, met enthousiasme werd gevolgd, een der beste middelen tot propaganda is. Tot de verdere aantrekkelijkheden der wedstrijden en zeker van deze, een belangrijk onderdeel, behoort het springen, min of meer oneigenlijk waterspringen genoemd, daar hierbij alleen het water als onvermijdelijk hulpmiddel noodig is. Geen der sprongen die van verschillende hoogte, van springplanken af, worden uitgevoerd, zouden mogelijk zijn, indien deze springplanken niet boven de bassins der zwemscholen waren aangebracht, en kunnen dus noodwendig alleen worden uitgevoerd door geoefende zwemmers. De uit te voeren sprongen, waarvan een reeks is vastgesteld en ter beoordeeling waarvan een vaste waardebepaling is aangenomen, toonen duidelijk hoever men het door oefening kan brengen in liet beheerschen zijner krachten en het in bedwang houden van het lichaam. Deze waardebepaling, rekening houdend met de omstandigheden van hoogte der plank (d. i. afstand van het water) en of de sprongen al of niet uit den stand worden uitgevoerd en mede de waarde van iederen sprong bepalende, werd t. z. t. vastgesteld door de eenige mij bekende club die voor dat springen ijvert, n.1. de Amsterdamsche Waterspring-club, wier voorbeeld echter nog maar al te weinig navolging vindt. Onze buren zijn ons daarin enorm veel voor. In Duitschland n.1. in liet buitenland staat het springen, in zoo hoog aanzien en wordt op zoodanige wijze beoefend, dat daaraan zelfs kampioenschappen zijn verbonden. Indien iemand nu, na het vorenstaande mocht meenen, dat het zwemmen bij ons niet veel anders dan als een individueel beoefende lichaamsoefening wordt in praktijk gebracht, zoude hij zich vergissen. Ik noemde reeds in den loop dezer korte beschouwing den naam eener zwemclub, vermeldde de oprichting van andere en sprak ook reeds van een Bond. Billijk is het dus nog een enkel woord te wijden aan liet meer georganiseerde zwemmen en te wijzen op de vruchten dezer organisatie. Toen na de oprichting der Amsterdamsche Zwemclub successievelijk andere plaatsen volgden en men over en weer elkanders feesten bezocht en deel nam aan de wederzijdsche wedstrijden, toen bleek dat er een soort centraal gezag noodig was om leiding te geven aan alles wat de vereenigingen zouden verrichten tot liet bevorderen der zwemkunst, om bemiddelend of beslissend op te treden bij geschillen en dat tegelijkertijd steunen kon waar de zedelijke kracht van allen te zamen aan de pogingen eener enkele vereeniging kon ten goede komen. En zoo werd voor een tiental jaren in ons land gesticht de Nederlandsche Zwembond, die aan deze behoefte voldoende, aan den bloei van den zwemsport ongetwijfeld heeft medegewerkt. Deze Bond is regelend opgetreden waar het gold eenheid te brengen in de verschillende wedstrijden voor wat betreft afstanden, boeien en tijdopname door het vaststellen van daarvoor geldende bepalingen, hetgeen niet weinig bevorderlijk was aan de deelname der zwemmers op verschillende plaatsen, waar zij van te voren weten, dat de wedstrijden overal krachtens dezelfde voorschriften worden beoordeeld. Aanmoedigend is de Bond opgetreden doorliet uitschrijven van een viertal kampioenschappen, omvattende de hoofdafdeelingen van het zwemmen, als snelzwemmen op korten en langen afstand, rugzwemmen en duiken, aan welke jaarlijks onze beste zwemmers deelnemen, prijsstellend op het te verdienen eermetaal en den daaraan verbonden titel. Beschermend waar het geldt de rechten der zwemmers en aanmoedigend het zwemmen zelf, heeft de Ned. Zwembond ook nog door het uitgeven van practische wenken bij het redden van drenkelingen getracht nuttig te zijn, terwijl mede door het gelegenheid geven tot het verkrijgen van een diploma als zwemmeester, de Ned. Zwembond heeft getracht bekwame menschen aan te wijzen aan wie met vertrouwen het zwemonderricht kan worden opgedragen, want, ook al weder met enkele uitzonderingen, mag het zwemonderricht geacht worden niet voldoende te zijn gewaarborgd. Geen wonder dan ook, dat hoewel langzaam steeds meerdere vereenigingen zich bij den Bond aansluiten, onder welke vereenigingen zich er een tweetal bevinden uitsluitend dames-leden tellende. In aansluiting hieraan zoude ik geneigd zijn te zeggen, dat bii het >zwakkere geslachtJ J'E^iampcs, na el ühel SerpenU. . Bij de Frans Hals-feesten te Haarlem in Juni 1900 werd door de Kegelvereeniging ^de Kroon7' aldaar een vrij getrouwe voorstelling dezer teekening gegeven bij den toen gehouden optocht. langen tijd in gebruik zijn geweest. Waarom juist drie en later meestal negen of zeven kegels gebruikt werden, is niet met zekerheid te zeggen; wanneer wij echter bedenken dat 3, 9 en 7 als heilige getallen beschouwd werden, dan wagen wij de onderstelling, dat het gebruik van dit aantal kegels in verband zoude kunnen gebracht worden met den eeredienst der zon. Laten wij nogmaals den Gennaanschen »vader Wodan« (Frö ot' Freyr) er bij halen. Wodan, of der zon ter eere, werden oudtijds drie groote feesten gegeven, nl. het »joel- of midwinterfeest<, vallende op 24 December, bij gelegenheid der zonnewende of dag- en nachtevening, dan liet >lentefeest« of het herleven dei natuur, en ten laatste het »zomerfeest< wanneer de zon haar hoogste punt bereikt. (Zomer- nachtsevening — St. Jan). De Franken vierden de intrede der lente door het Maartveld (Champ de Mars). Men telde dus drie zomersche maanden tegen negen niet zoinersche. De Christelijke godsdienst nam later de heilige getallen drie en negen van de Germanen over. Niet alleen in Duitschland was het kegelspel bekend, ook in Frankrijk en ons land schijnt men vroegtijdig vertrouwd te zijn geweest met het kegelen; zoo vinden wij in een stuk van 1870 een wet opgeteekend, waarbij door Karei V, bijgenaamd de Wijze, zoon van koning Jan de Goede en Bonne van Luxemburg, dit spel in Frankrijk verboden wordt, omdat er groote weddingschappen door uitgelokt werden. De wetgevers zijn het kegelspel niet altijd even gunstig gezind geweest, vooral met liet oog op het spelen om geld. In de Arnh. Oudh. 2.154 lezen wij: Enich spul . . . daer men geit mede wint off' verliest, het zijn dobbelspul, kegbecken of kegelen. Keybeecken, waarschijnlijk hetzelfde als creien of craybecken, was een jongensspel, dat overeenkomst zal hebben gehad met het Limb. Maoberse. Maoberse is een verbastering van Maborse (Mavors-Mars). Bij dit spel vindt men de namen terug der oude goden en wordt van keien gebruik gemaakt. Keg beteekent in het Oostfriesch steen. In de Stadr. van Groningen 58 verbiedet de raed kregen, keglielen ende alle spelen, daer men glielt mede wgnnen of verliesen macli, en weten wij uit de Rechtsbr. van Harderwijk 16, dat ngemant sal keyhelen, kregbeeken, mommen {met maskers loopen) of wedde omme geld: De kegelaars stonden ook niet al te best aangeschreven, vooral was dit het geval in Brunswijk want: Rovere en keghelere, die dürfen in Braunsehweig nicht verweilen, (Roovers en kegel aars mogen in Brunswijk zich niet ophouden) {Script. Br. 3 437) en straf trof, die een kegelaar onderdak gaf: Welk man hauent unde holt trouere (vagebonden) unde keghelere unde ore fcliken nier dan eyne nacht unter eynen dach, de schal (zal) wesen betichticli (strafbaar) man. (Brw. JJrkb. 1—118—209.) Het kegelspel werd oudtijds in ons land vrij veel beoefend, zooals reeds gezegd is. Vrouwen zoowel als heeren, edelen en niet adelijken vermaakten zich met°dit spel, verklaart wijlen J. ter Gouw (vergelijk diens werk: De Volksvermaken bl. 30, 333 en 334). Men leze wat over Graaf Willem VI, Reinout van Brederode, Iiuygens en zoovele anderen aldaar geschreven staat. Er was nauwelijks een herberg hier te lande, in welke men geen houten of steenen vierkante plekken had, die voor het kegelspel gebruikt werden. Wanneer het kegelspel zijn intrede in ons land heeft gedaan, is niet met zekerheid te zeggen. In het aangehaalde werk van Ter Gouw bl. 333 staat: »het is moeilijk uit te maken hoe oud het kegelspel is; jonger dan de 15de eeuw is het zeker niet en 't was in de 17de eeuw ook al een kinderspek. In het archief van Kampen vinden wij evenwel in een stuk van liet jaar 1341 reeds gesproken van Jcekelinghe, of kegelen. De algemeene verspreiding van het kegelspel mag men in het begin der 16de eeuw stellen, wat wij moeten afleiden uit een in 1522 verschenen werk van Thomas Murner, geb. 24 Dec. 1475 te Straatsburg, overleden omstreeks 1538 te Heidelberg, hetwelk getiteld was: „kogelspil, gebrachttizirt ausz den yeczigen Zwytracht des Glaubens" (kegelspel, uitgedacht volgens de tegenwoordige tweedracht des geloofs.J Het kegelspel was in de 17de eeuw in Duitschland, Nederland, Frankrijk, Rusland, Zweden, Italië, Zwitserland en Engeland algemeen bekend. In aansluiting aan het bovenaangehaalde van Ter Gouw, vinden wij achter de „Minneplicht en de Kugsheitskamp" een werkje, getiteld: „Kinderwerek ofte sinnebeelden van de spelen der kinderen' gedrukt te Amsterdam bij Jacob Aertsz. Calom in 1626; daaruit weten wij waarmede de Nederlandsche jeugd zich in de eerste helft der 17de eeuw vermaakte, en vinden tusschen de geliefkoosde spelen ook het quillien of kegelen. De namen en uitdrukkingen in gebruik bij dit spel, hebben wij uitvoerig beschreven in ons werkje: De Geschiedenis van het Kegelspel, uitgegeven door de kegelclub „De Kroon" te Haarlem 1897. De Hollandsche kegelbaan, ter lengte van 16—24 M., heeft aan het einde een vlakken, vierkanten vloer, waarop 9 kegels, zooals in onderstaande teekening in vierkant geplaatst worden. N°. 1 Voorste kegel. N°. 9 Achterste kegel. N°. 4 Linkerhoek kegel. N°. 6 Rechterhoek kegel. N°. 2 Linker voorkegel. N°. 7 Linker achterkegel. N*. 3 Rechter voorkegel. N°. 8 Rechter achterkegel. Bij het spel met 10 kegels, in Amerika in zwang, is de opstelling eene andere, en wel in een driehoek. Achter de kegels vindt men de matras. Van genoemd vierkant naar het andere einde der baan loopt een smalle plank 5 a 6 centimeter boven het niveau liggende, waarlangs de kegelaar, bij het einde geplaatst, een bal kan werpen, welks grootte zeer ongelijk is. De kegels zijn 40—43 cM. lang en 10—11 cM. dik. De ballen, gemaakt uit hout, steen, ijzer, papier-maché of hard gummi hebben een doorsnede van 15 Va—16 Va a 18—20 cM. Ook bestaan er ballen met gaten. In welk land men de meeste beoefenaars van het kegelspel vindt, is niet met zekerheid te zeggen; wel weten wij, dat o. a. het kegelen nergens zoo algemeen is geweest als in Duitschland en de Vlaamsche gewesten. Bij onze zuidelijke broeders, de Vlamingen, was en is het kegelen nog veel algemeener dan in liet Noorden; men vindt in Vlaanderen kegelclubs over het geheele land verspreid. Op den feestdag, als er om den prijs gekegeld wordt, zijn er een dozijn zilveren voorwerpen te winnen, verhaalt het Leeskabinet 1860 No. 5 bl. 127. Op de dorpen, waar er zooveel niet afkan, bestaan de prijzen in ham, worst, blouses of roode buizen, die voor „anti-rheumatisch" gehouden worden. Onze voorouders hadden een warm hart voor het kegelspel. Bij het zien deigeestige platen van Teniers zal men alras overtuigd zijn dat het kegelen een lievelingsspel der borgers ende dorpers moet zijn geweest, lloe flink zien zij er uit, die keg el ers; hoe li eerlijk moet hun dat potteke gerstenat gesmaakt hebben, dat de knappe vrijster hen lachend aanbiedt! De joffers uit dien tijd hadden ook geen afkeer van de kegelbaan; met beide handen deden zij den bal in het bataillon carré rollen. Zij, zoowel als hunne waardige echtgenooten, beseften goed, dat het kegelspel niet alleen vermaak verschaft, doch ook tot de zeer gezonde lichaamsoefeningen behoort. Men schat het aantal kegelaars in ons land op 16000, waaronder vele geneesheeren; hieruit zou men wel mogen afleiden, dat het kegelspel der gezondheid bevordelijk is. Een eigenaardigheid op kegelgebied is het tegenwoordig bestaande museum der Vereeniging tot bevordering van den kegelsport. Dit museum omvat alles, wat op het kegelen betrekking heeft. Conservator is de heer D. II. Blok te Haarlem. Op de internationale sporttentoonstelling te München 1899, waar de verzameling tentoongesteld was, behaalden de inzenders een bronzen medaille met getuigschrift. Tot instandhouding van deze verzameling wordt door de Nederlandsche Kegelvereenigingen en kegelliefhebbers jaarlijks een bijdrage gestort, welke ook gedeeltelijk gebruikt wordt om feestvierende vereenigingen een of meer medailles aan te bieden bij haar wedstrijden. KOLVEN. Onder de oude Grieksche en Romeinsche schrijvers vindt men enkelen, die een lijst geven van de vroeger gebruikelijke spelen, doch nergens wordt melding gemaakt van het kolfspel. Het kolfspel is eigenlijk een wijziging van het beugelspel, en zeer zeker hieruit ontstaan. Engelsche schrijvers beweren dat dit spel uit Schotland afkomstig is. Voor het eerst vinden wij van het kolven gesproken in een oorkonde van hertog Albrecht (grafelijk tijdperk van het Beiersche huis 1346—1436), waarin hij den Briellenaars veroorlooft: rte caetsen en de den bal metter colven te slaen buten der vesten ende scieten metten botjes 11 et kolfspel behoort dan ook in ons land te huis en geen wonder want de beste kolfbaan vond men op het ijs, waar het spel niet verboden werd al kreeg, zooals Breêro zegt in zijn Moortje, Ve Bedrijf, 5e tooneel: een yoei maus vrouw een kolfbal voor lieur hooft en souw die goede lieer als 1/i maar eens de macltt had, f er ivel verbieden. Ja, zegt Ter Gouw, al had men hem hoofdschout gemaakt in plaats van Willem van der Does, hij had die »wej/tsche Kolfspelers (omstreeks 1830). kolverse toch niet van het ijs gekregen. oclulders vereeuwigden liet kolven op het ijs op hunne paneelen, men werpe slechts een blik op de schilderstukken van v. d. Ven en anderen in het ftijksMuseum te Amsterdam. Dichters zongen den lof van het kolfspel en verklaarden: 'tBilliard, de kegels en de kaart Zijn bij dit spel geen oortje waard, 't Houd uw gezond, 'tis kunstig, aardig, En 't geld dat gij verspeelt, wel waardig. Schrijvers als: de luitenant bij het Saksen-Gothasche regiment J. Grabner vond het kolven een pleizierig en gezond spel omdat het meest in de open lucht gespeeld werd. Le Francq van Berkhey achtte het heel leerzaam, daar het een wiskundige oefening gaf door het berekenen der lijnen, die de bal te beschrijven had. Niettegenstaande dit alles meenden de magistraatspersonen het kolven soms te moeten verbieden vooral op de kerkhoven en binnenplaatsen en vinden wij onder anderen reeds in de 15e eeuw te Naarden verboden: Boeverye op ten Kerck-hove te doen met kolven, eenzelfde verbod te Amsterdam in 1576; ja zelfs in 1758 het kolven binnen de stad Niemvpoort in Zuid-Holland. De grootste uitbreiding van het kolfspel moeten wij stellen op het einde der 17® eeuw, toen het spel meestendeels door kinderen gespeeld werd; Halma's woordenboek, druk van 1708, vertaalt het Fransche woord >Crosseur« door een kolver, een jongen die met de kolf speelt en in Veneroni vindt men voor Crosse: een kolf voor het kinderspel. In Richelet's dictionnaire (druk 1710) leest men bij liet woord »Crosser« de zin: c est vn petit libertin qui na fait que crosser tont Vhiver. Het zeldzame boekje >De verhandeling over het kolvend gedrukt te Amsterdam l>i.i Cesar Noël Guérin 1769) *) verhaalt eveneens, dat het spel oorspronkelijk door kinderen gespeeld werd. Langzamerhand werd het in dorpen door Landslieden geoefend en wat algemeender geworden zijnde, zo heeft men vermaak in dat spel genomen en bevonden dat het een nuttige oefening voor het Lichaam was, niet ondienstig voor de gezondheid en teffens vervrolijkende, en zoo is de liefhebberij thans zoo groot geivorden, dat ieder een genoegen in hetzelve genomen heeft en nu van oud en jong met even veel gretigheid geoeffend wordt. Ons is niet bewust dat het in andere layiden gedaan wordt, tenzij in Oost- en West-Indien, daar het de Hollanders zekerlijk zullen overgebragt hebben. Een kolfbaan (midden der 18de eeuw). Aangaande het maakzel van den Kolf is men van gedachten dat het eerst maar een Knods zal geweest hebben, gelijk men zegt een Hercules met zijn knods, ofte eenig Kromhout, ook Klik, altans voor deze drie benamingen te loeten Kolven, Ludere Clava, Klik-Clava en Knods-Clava, vind men maar eene woord in het Jjatijn. Waar uit ivederom blijkt dat men voor dezen geen Kolf gebruikt heeft, ook leest men niet dat de ouden zig ergens anders van bediend hebben, om de ballen voort te slaan, dan van hunne handen. J) In het Amsterd. Jaarb. 1889 komt een afschrift voor door E. W. Moes, van den tweeden druk van dit werkje gedrukt bij Jan Hoos en Gerbrand Roos 1792, berustende in de bibliotheek van het Kon. Oudh. Genootschap. LaastelijJc zullen de kinderen eenige Kromhout of Knods genomen hebben en daarmede den bal voortlgpslagen of wat gefatsoeneerd en dus een houten Klik zullen gemaakt hebben en eindelijk in gebruik geraakt zijnde, toen heeft men Loode of mogelijke Tinne Kolven gepractiseerd. Gelijk men leest in Halma woordb. op V woord Kolf een Schotse een Loode Kolf. Doch deze wat te zagt van Aloij bevindende, zijn dezelve thans alle van Koper gemaakt. Be naam van Kolf zal zeekerlijk zijn oorsprong hebben van een snaphaan welk onderste gedeelte gelijk men weet de kolf genoemd tvord, tcaarvan ook de Cot veniers Doelen, de naam draagt, zijnde van ouds een oefenplaats van de Handbusse en de Roers eertijds Coluver genaamd gelijk men leezen kan in Pontanus Beschr. van Amsterdam, alwaar men vind: Koluvre, wierd van onze voorouders genoemt een Busse of Boer, dewelke ook bij Coluvrier, eene die met de Busse schiet verstaan hebben en verders in de oude chronyken. Zij versagen hen van Bussen, Boogen, Koloveren enz. Over de ballen vinden wij opgeteekend, dat deze oorspronkelijk waren gemaakt van haar en ook van vederen zeer sterk in malkander gewonden (Pennebal). Vervolgens heeft men houten, daarna werden sajette ballen uitgevonden, die in verscheiden groote gemaakt werden een ieder naar zijn genoegen en met zeer fijn koperdraad ineen gewerkt, die met leder of zijde overtrokken waren. Tegenwoordig gebruikt men veel gummi ballen (hardloopers genaamd). Wat de banen betreft lezen wij in genoemde verhandeling het volgende: die worden thans hoe langer hoe frayer gemaakt, en de stukken of Balen worden ook verbetert, voor deze waren het maar kleine baantjes en dunne stukjes, maar nu vind men in de meeste fatsoenlijke Herbergen twee a drie Baanen, waar men er doorgaans een in vind die 80 of 90 voeten lang is en verschelde overdekten. Men weet dat er rondom Amsterdam langer Baanen zijn, als vooreerst die in Stad/ander, dewelke 180 voeten lang is en den anderen is op den Am stel in de Paanwen Tuin, die is lang 111 voeten. Be stukken of Palen worden van hard hout gemaakt en in groote Baanen wel wat dikker, zommige met koper rondom en zeer wel gefatsoeneerd, en eindelijk zijn er nu steene of warmere stukken gepraktiseerddat ook heel fraai staat en meteen tegen de regen kan houden. Het kolven werd zoo algemeen dat men o. a. in 1769 in en om Amsterdam alleen 179 kolfbanen vond, in 1792 waren er 217. Te Buiksloot waren er zes en wel in »'t Hof van Holland«, in »'t Roode Hert« in de »Wijndruif« en bij kastelein Struijving in de Buikslotermeer; Nieuwendam was met 4 bedeeld, in de >Plaats royaal«, het »Hof van Holland* en in »'t Veerhuis«. Te Schellingwoude waren er twee, waarvan één als die te Nieuwendam overdekt. Weesp had zes banen, waarvan die in het »Amsterdamsche Veerhuis« overdekt. De andere waren in de »Roskam«, het »Loosje«, het 4Groene Woud« en « t Anker« benevens een in de Middelstraat. Haarlem bezat binnen de wallen vijf banen, één in de »Ooyevaar«, in de Zijlstraat, twee in de »Keizerskroon« en twee in het »Zwarte Laken«. De 4 laatste vond men op de Raak. 9 nJan ?ie' welke 111 den onmiddellijken omtrek der Spnarnestad in of omstreeks J Werden ^evonden' verengt die op de Zuidzijde van liet Geldelooze Pad »het Congres van Flora* zicli nog in een bloeiend bestaan. De overige werden in genoemd jaar gevonden in liet >Wapen van Amsterdam* (twee), buiten de groote Houtpoort evenals »de Bok« en »het verbrand Huis« (twee). Een zevende was aan het Blauwbruggetje. Buiten de Kolfbaan van »Het congres van Flora« bezit Haarlem nog lieden een kolfbaan in de lokalen van de Societeiten »l)e Vereeniging« en »de Kroon*. De lijst van 1792 vermeldt nog: In of bij Rotterdam 53 banen. In of bij Utrecht 21 banen. > > » Leiden 40 » > » » Montfoort 5 » » » > den Haag 25 > » > > de Rijp 1 baan. Haarlemsche Kolfclub J897 (Bestuur). De laatste Amsterdamsche kolfbaan stond in de Plantage, hoek Parklaan en Middellaan, en werd afgebroken in December 1878. lhans ziet men in Noord-Holland nog maar alleen de boeren en ouderwetsche burgers kolven, meent Ter Gouw. Maar dit schreef hij in 1871; tegenwoordig vindt het kolfspel veel beoefenaars en worden jaarlij'ksch groote wedstrijden gehouden, waar de beste kolvers elkander den prijs betwisten en waarvan o. a. bijgaande reproductie een beeld geeft. Vroeger gaf men als prijs een zilveren kolt met een fluweelen handvatsel, dat met gond en zilverdraad geborduurd was. legenwoordig bestaan de prijzen in medailles en ook al in zilveren bekers. Het liedendaagsche kolven geschiedt, als volgt: Voor het kolven worden op een harden en effen vloer van 15 tot 30 of meer meters lengte, nabij de beide einden, doch op eenige voeten af stands van daar, twee palen in den grond geslagen. Elk speler heeft één of twee veerkrachtige ballen en om deze voort te slaan een breeden en korten steel, die aan het benedeneinde voorzien is van een hollen metalen kolf, welke, ongeveer een palm lang bij ruim een vierde breedte, met het ondereinde een stompen hoek vormt. In de holte van dezen kolf werd eertijds eenig lood, later hars gegoten. Soms spelen slechts twee personen tegelijk doch meermalen treden drie, vier of meer in de baan en naarmate van dit getal wordt het spel gewijzigd. Het wordt moeilijker en meer ingewikkeld. In hoofdzaak geldt het de beide palen — men noemt hen stukken — door welaangebrachte slagen (trekken) te raken en den bal zoowel bij den op- als den terugslag het eerst aan het uiteinde (het rabat) te brengen. Wanneer twee spelers met elkander in het worstelperk treden plaatsen zij zich bij den uitslag- of trekpaal en slaan van daar hunne ballen — die over den grond moeten rollen en niet mogen opspringen, — naar den anderen (den opslagpaal) welken zij daarmede pogen te raken. Hebben zij dat doel bereikt, zoo slaan zij den bal op dezelfde wijze naar den uitslagpaal terug. Doch was door hen den opslagpaal bij het uitslaan niet getroffen dan moeten zij dien met den tweeden slag pogen in zoodanige raaklijn te treffen, dat de bal naar den eersten paal wordt teruggedreven en daar zoodanig komt te liggen, dat een goede trek mogelijk wordt gemaakt. Wie op deze wijze den uitslagpaal weet te raken, dat zijn bal daarvan afstuit en het dichtst bij het rabat komt, verwerft den voorrang. Minstens tweemaal moet men die erlangen om het spel te winnen. Tal van moeilijkheden — ook door het manoevreeren der tegenspelers — zijn daarbij te overwinnen. Eenigermate toch is liet spel een wiskundige oefening, althans de speler dient tot een aanmerkelijke hoogte ervaren te zijn in liet afperken der lijnen die de bal zal loopen, in het berekenen der botsingen en het afmeten der kracht bij het rabatteeren, opdat de bal aan liet einde zoo weinig mogelijk achteruit stuift, liet is van belang „een kolfje naar zijn hand te kiezen" en wanneer de baan vochtig is, aan een lichten bal boven een zwaarderen de voorkeur te geven. Bovenstaande beschrijving van het spel, vinden wij in Eigen Haard, jaargang 1881. Toch kleefden nog vele gebreken aan het kolven. O. a. was liet een gebrek, dat menige prachtige slag waardeloos werd, namelijk wanneer de bal dikwijls met den derden slag den achterpaal raakte en zoodoende, tot schade van den speler, het doel miste. Men peinsde om dit euvel voor goed uit den weg te ruimen en hieromtrent lezen wij in het Algemeen Handelsblad van 21 Oct. '96 het volgende: Met een kleine handbeweging b. v. door den keurmeester achter in de baan, verwijdert de paal zich, zoodra de vrees bestaat, dat deze door den bal zal worden geraakt, en staat, na het passeeren van den bal, onmiddellijk weder onwrikbaar vast op zijn plaats. Het grondvlak is volkomen zuiver, zoodat de allerbeste gummibal geen stoornis ondervindt. Voor het omschreven doel is echter niet eens een keurmeester noodig. De man die b. v. voor in de baan, dus aan liet tegenovergestelde einde zit, om aanteekening van punten te houden, of iemand der medespelers kan ook daar diezelfde kleine handbeweging maken en de achterpaal verwijdert zich en staat dan ook weer onmiddellijk muurvast op zijn plaats. In alle banen kan een zoodanige paal worden aangebracht en in de meeste banen is deze verandering dringend noodzakelijk. BEUGELEN. A • » £ /J 'XAI .1 /jf A. JEU DE BOULE, OU IV*VUE DEFLANDRE. aParur ckcs. s te velde te trekken. De lste wedstrijd wordt aangegeven als gespeeld op 2 November 1886 tusschen de Amst. F. C. Sport en H. F. C. Veel organisatie-geest werd er verder niet aangetroffen. Het volgend jaar is men een flinke sport hooger geklommen. In Amsterdam is de Voetbal Vereeniging Amsterdam degene, die het meest over zich doet spreken. Spel en regels worden meer bekend en tevens is dit het geboortejaar van onze geduchte kampioen club R(un) A(mstels) P(rogress). Gewichtige wedstrijden in dit jaar zijn: 1887 13 November in den Haag slaat H. F. C. de H V. V. (Olympia) met 1 goal, 1887 27 November in Rotterdam speelt Concordia gelijk met V. V. Amsterdam 1—1. 11 December in Haarlem slaat H. F. C. de II. V. V. (Olympia) met 5—0 en 31 December in Amsterdam Concordia slaat V. V. Amsterdam met 1 — 0. Ier wijl toen reeds een club n.1. Sport (Amsterdam) van het aardrijk verdween, had de V. V. A. reeds Engelsche wedstrijden in het hoofd, die er evenwel in bleven zitten. In 18SS duifden do clubs onderling eikaars krachten meer meten en tevens werden er stappen gedaan om cenlieid van spelregels te verkrijgen, iets wat van het meeste gewicht was. Concordia speelt tegen een Haagsch elftal (1—0), H. F. C. ten-en R. A. P. * l ' C' tCgen V' V' A' V' V' teoen een elftal uit Enschede (4-U). Dit was de eerste wedstrijd tusschen een westelijke en oostelijke club. H. h. C. speelt nog twee spellen gelijk tegen R. A. P. en V. V. A. beide 0 — 0. Steeds neemt de voetbalsport in bloei toe. Zoovele wedstrijden komen in het najaar van SSS en voorjaar van 1889 tot stand, dat reeds een lijstje van verhouding is op te maken. Voor Januari zijn reeds meer wedstrijden gespeeld dan in het geheele seizoen 1887-S8. Er worden totaal 23 wedstrijden gepubliceerd. Maar er zijn er veei meer gehouden, want overal zijn clubs, die nog onbekend zijn. Concordia uit Rotterdam onderscheidt zich het meest. Zij slaat Excelsior (Haarlemï (4-0) H. F C' (1~0) °^rmPia Otterdam (4-0) V.*V. A. (1-0), H. V. V. (1-0). Slechts van H. V. V. verliest zij (0-1) en met V. V. A. speelt zij gelijk (0 - 0). Na Concordia volgt H. F. C. met 7 wedstrijden gespeeld 2, gewonnen 3, gelijk gespeeld en 2 verloren, daarna V. V. A. 6 gesp., 1 gew., 4 gelijk 1 verl. H. V. V. 6 gesjh 2 gew., 2 gelijk, 2 verl., R. A. P. 5 gesp., 0 gew., 4 gelijk, 1 verl. Excelsior en Olympia spelen slechts een minimum aantal wedstrijden. In het oosten begaven zich in het strijdperk Gelria (Nijmegen), Go-ahead (Wageningen), uitslag 0-0. Hirundo, Arnhem en Velp. Ook worden in dit seizoen, dank zij de bemoeiingen van den heer Muiier, voor het eerst wedstrijden gespeeld tusschen de provinciën Noord- en Zuid-Holland en wel op 27 Januari 1889 in den Haag, uitslag 2—2 en 31 Maart in Amsterdam uitslag Noord wint met 4—0, Inmiddels heeft de H. F. C. ook moeite gedaan voor wedstrijden tusschen Nederlanders en Engelschen. Ook deze pogingen mislukten, evenals die in het najaar van 1889, toen men in onderhandeling is geweest met Mr. Webber. Concordia stond er bij den aanvang van het nieuwe seizoen 1889—90 het best voor. Ook legt Rotterdam meer gewicht in de schaal door het optreden van Olympia aldaar, terwijl Sparta eveneens over zich laat spreken. Vader Muiier begint nu in te zien, dat het tijdstip gunstig is voor zijn geliefkoosd plan om een bond te vestigen; ijverig wordt hieraan doorhemen de heeren Burkens, Fortuyn, Bijstra en Harthoorn gewerkt. Op 17 November 18S9 komen een lötal vroede mannen te Haarlem bij elkaar. Hier wordt het zaad uitgestrooid, en valt op een vruchtbaren bodem. Voorloopige besluiten worden genomen betreffende spel, contributie en bestuur. Den 89teu September 1889 wordt de Nederlandsche Voetbal en Athletiek Bond definitief gevestigd in een vergadering wederom in Haarlem gehouden. De oprichtende clubs waren Delftsche F. C., Concordia, V. V. Rotterdam (ontstaan uit -Concordia), Excelsior, Haarlem F. C., H. F. C. Haarlem, H. V. V., Olympia (Rotterdam), R. A. P., V. V. A. en Go-ahead. Muiier wordt dadelijk als voorzitter verkozen. De vestiging van dezen bond is van zooveel gewicht, dat wij hier gaarne bij stilstaan. Alles heeft de hedendaagsche voetballer aan zijn bond te danken. Hij is de trouwe waker geweest en gebleven van het spel, speler en clubs. Na duizenderlei wijzigingen gedurende haar 11-jarig bestaan heeft de bond uitmuntende wetsbepalingen en spelregels verkregen. Door vereende krachten zijn goed georganiseerde competities ingesteld. De clubs zijn naar gelang harer sterkte zoo goed mogelijk onder één groep gebracht, terwijl uitstekende overgangsgraden getrokken zijn. Hij is het hoogste gerechtshof in de voetbalwereld, die alle geschillen beslecht, hij zorgt dat het spel niet ontaardt en behartigt en maakt propaganda voor alles., waaide naam voetbal mee gemoeid rs. Zonder den krachtigen steun van den bond had het spel nooit kunnen worden wat het is.' V\ el erkennen wij, dat de wedstrijden veel van hunne gemoedelijkheid hebben verloren,.' alsmede de eigen-, aardige toestanden verdwenen zijn, en ook dat dikwijls, de clubs zich verongelijkt achten, doch wat het eerste betreft, het zijn de aantrekkelijke kinderjaren, göweest van den jeugdigen bond, die nog weinig macht of prestige had, maar Jan tf?amerfrihid meer ingrijpende en algemeene wetten moest maken. Het laatste laat zich' gemakkelijk verklaren door het feit dat de partij, die-ongelijk verkrijgt nooit daarin berust. Menschen, die den bond gedurende zijn 11-jarig bestaan onschatbare diensten hebben bewezen, zijn de heeren W. Muiier, L. J. Wijnands, P. Droog leever Fortuijn, J. Vaes, J. de Goeje, O. de Bordes, H. Tromp, C. Hirschman, F. van Leeuwen, J. Warner, Gr. W. Dijxhoorn en Chr. Engelberts. Het tegenwoordig bestuur wordt gevormd door de heeren J. Warner, voorzitter, J. W=v O. de Bordes. Mr. P. Proogleever Fortuyn. L. J. Wijnands. Herman A. Tromp. Jasper Warner. C. A. W. Hirschman. J. W. de Goeje. i n. .nngeiberts. i J. F. de Meyere. de Goeje, 2de voorzitter, G. W. Dijxhoorn, ls 11 23 23 Rapiditas 12 4 2 6 10 21 31 H. V. V. 12 4 2 6 10 16 28 Celeritas 12048 4 7 30 in het Oosten, goals, gesp. gew. gel. verl. punt voor tegen Vitesse 8 5 3 0 13 32 12 Go-ahead 85 1 2 11 28 8 Quick 8 2 3 3 71515 Utile Dulci 8 1 3 4 5 8 16 Prinses Wilh. 8 1 2 5 4 8 40 Om liet kampioenschap van geheel Nederland speelt R. A. P. tegen Vitesse op 24 April in Utrecht. R. A. P. werd winnaar met 4 — 2. Dit was de eerste keer, dat zoodanig het kampioenschap verspeeld werd, jammer genoeg moest dén match heslissen. De verdere competities waren: Westelijke 2de klasse A.: 1 H. F. C. met 8—7—0—1—14—30 — 9, twee Volharding met 6—0—2—.12—25—17, drie Quick, vier E. D. O., 5 lT. N. I. Westelijke 2de klasse 13.: 1 Victoria met 4—3—0—1—6—20—11, twee Ajax met 4-3—0-1—6—19—11. Wij zien dat een gering average-verschil Victoria het kampioenschap bezorgde, drie werd Neptunus. Van de laatste match Victoria-Neptunus hing alles af. Westelijke 2de klasse C.: 1 Swift met 4—4—0—0—8—18—0, twee Volharding met 4—2—0—2—4—7—12, drie Olympia. Oostelijke 2de klasse: 1 Hercules met 4—3—0—1—6—11—3, twee Quick met 4—2—1—1—5—7—10, drie Zutphania. Noordelijke competitie: 1 Achilles met 4—3—0—1—6—11—4, twee Be-Quick met 4—2—0—2—4—10—7, drie Frisia. Zuidelijke competitie A.: 1 B. V. V. met 6—4—1—1—9—10—6, twee Brabantia met 6—4—0—2—8—14—6, drie Olympia, 4 Unitas. Zuidelijke competitie B: Brabantia met 4—0—0—8—17—2, twee N. O. A. 1). met 4—1—0—3—2—7—9, drie Snel. Celeritas had niet lang pleizier van haar lste klasseschap. H. F. C. promoveerde op haar den llden April in Leiden en won als kampioen der 2de klasse met 4—1. (H. F. C. had eerst nog Victoria verslagen met 7—1 en had deze dus het kampioenschap ontnomen.) In het Oosten ging het beter. P. W. handhaafde haar l9te klasseschap door Hercules als kampioen der 2de klasse met 7—0 in Zwolle te verslaan. Internationale wedstrijden. Er zijn er niet zooveel als vorige jaren. Sparta heeft hare relaties niet • aangehouden, alleen Mr. Craven komt als gewoonlijk met de English Wanderers. De Engelschen krijgen dit seizoen overal klop van de Nederlanders, in Arnhem van Vitesse met 7—0, in Rotterdam van Heel Holland met 7—0, in Amsterdam van R. A. P. met 3—1, in Heemstede van een westelijk 2de klasse elftal met 3—1, in den Haag van H. B. S. met 4—0, in Leiden van de studenten met 2—0 en in Rotterdam van Sparta met 5—0. Inlandsche toeren ondernam o.a. de H. V. V. naar het Zuiden in December. Zij sloeg in Breda een Bredasch elftal met 1 0, en Brabantia met 11—0. Velocitas daarentegen was toen al machtig en won met 2—0. H. B. S. had een ontmoeting met Victoria (Rotterdam) en won met 7—1, terwijl bij een oefenmatch een gecombineerd elftal het Nedcrlandsch elftal, dat tegen Engeland speelde versloeg met 2—0. Vitesse speelt tegen een Rotterdamsch elftal in Arnhem en wint met 4—0 Het Nederlandsch elftal, dat in Rotterdam in 1889 de Ensjelschen versloeg;. en een Oostelyk elftal slaat de Rotterdammers 3—0. De H. V. B. zond een elftal naar Amersfoort, Assen en Groningen. Verschillende commissies van den bond zijn inmiddels ingesteld en ook de consnls doen veel meer nut dan vroeger. Seizoen 1898/99. De sportbetooging ter eere van H. M, de Koningin bij Hare troonsbestijging, beeft groot succes en is uitgegaan van den bond; verschillende clubs deden hieraan mede. Hiermede vangt het seizoen aan, maar er zijn bij den aanvang nog verschillende andere dingen te vermelden. De bond besluit een wedstrijdprogramma op te maken voor een half seizoen ineens. De nieuwe regels uitstekend door den heer De Goeje bewerkt, worden in praktijk gebracht en doen veel nut aan het spel. Verder wordt eindelijk een beker competitie ingesteld. Deze was al verschillende jaren mislukt. Door het uitgeven van een voetbal-almanak bewijst de bond zijnen leden onschatbare diensten. R. A. P. wordt roemrijker dan ooit kampioen met een punten-verschil van 8 met de H. V. V, die 2^e wordt. De Rotterdammers geraken ten achter. Sparta moet zich met de 5('e plaats tevreden stellen, terwijl Rapiditas na vijf seizoenen lste klasse-club te zijn geweest, wordt gedegradeerd tot 2<'e klasse-club. 11. A. P. verliest niets, speelt met H. B. S. gelijk 0—0 en ook met II. V. V. 1—1, anders wint zij alles, haar grootste overwinningen zijn op H. V. V. en H. F. C., beide met 4—0. Een wedstrijd te Rotterdam moet wegens minder gepast optreden van het publiek onuitgespeeld geeindigd worden. H. V. V. verliest van R. A. P., Sparta, H. F. C. en Rapiditas; II. B. S. verliest vijf matches en wint er 5. De grootste overwinning in dit seizoen behaalt Sparta op H. F. C. 6—0. Overigens zijn de cijfers niet erg uiteenloopend. In het oosten handhaaft Vitesse het kampioenschap niet en wordt zelfs derde. Prinses Wilhelmina treedt prachtig op. Slechts eens verliest zij van Go-ahead met 1—3. Go-ahead verliest van P. W. en Quick en Vitesse van P. W. Quick nog eens en P. W. ^■odi^HL v Prinses Willielmina als kampioen der oostelijke 1ste klasse 1808/99. De eindstanden zijn : in liet Westen. goals in liet Oosten. goals gesp. gew. gel. verl. punt. voor tegen R. A. P. 12 10 2 0 22 37 15 H. V. V. 12 6 2 4 14 23 15 Haarlem 12 5 3 4 13 29 23 H. li. S. 12 5 2 5 12 21 15 Sparta 12 5 0 7 10 18 28 H. F. C. 12 3 1 S 7 13 33 Rapiditas 12 3 0 9 C17 29 gesp. gew. gel. verl. punt. voor tegen P. W. S 7 0 1 14 19 10 Go-ahead S 42 2 10 22 13 Vitesse S 3 2 3 8 16 10 Quick 8 206 41318 U. 1). 8 2 0 6 4 10 23 Er worden nu twee kampioenswedstrijden verspeeld tusschen de kampioenclub van oost en west dus beter dan voorheen. R. A. P. won beide keeren van Prinses Willielmina in Amsterdam met 3—2 en in Enschedé met 2—1. R. A. P. behaalde dus schitterend het kampioenschap. Verdere competities zijn: Westelijke 2de klasse A tusschen Quick—Volharding—A. V. V. — Swift en E. D. O. Alle Amsterdamsche clubs. Resultaat, 1 Quick met 8—7—1—0—15—17—2, twee Swift met 3 punten minder, drie Volharding, vier A. V. V. 5 E. D. O. Westelijke 2Beter den bal bij een ander te zien afnemen dan bij zichzelf." Van de zijde van het publiek is de belangstelling enorm groot geworden. Welig bloeit de voetbalsport in ons land, moge hij steeds verzorgd, gesteund en beschermd worden door kloeke mannen, die het wel meenen met het geanimeerde ferme spel, dat tot nut strekt van Hollands burgers. Tl otter dam. B. J. ZUI.IDERHOFF. ifrVKtfoff | Gewicht-heffen. Het is nog niet zoo lang geleden, dat in ons land liet gewichtheffen nog slechts door enkelen beoefend werd. o o In het buitenland daarentegen en meer speciaal in Duitschland en Zwitserland stond de krachtsport reeds geruimen tijd op een flinke hoogte, ofschoon ook daar evenals bij ons het gewichtheffen toen slechts als een onderdeel van het turnen beschouwd werd. Een eigenaardige opvatting hadden toen ook de meeste liefhebbers 0111 zich te oefenen. Dit had gewoonlijk plaats na afloop van de turnavonden als men zich reeds flink met gymnastiseeren vermoeid had. Voor het grootste gedeelte was dit dan ook de oorzaak, dat slechts een klein aantal liefhebbers, waaronder begrijpelijk de flinkst gespierden er nog pleizier in hadden en daartoe kapabel waren, waarbij enkel maar getracht werd het zwaarste gewicht boven liet hoofd te brengen. Toch waren er in dien tijd, nu ongeveer 20 a 25 jaren geleden in verschillende Turnvereeni- "•ino-en in ons land flinke, sterke mannen, die het met gewichten heffen in een n ö 7 ^ voor dien tijd zeer goede hoogte gebracht hadden, zoodat zij voor concurrentie uit het buitenland niet bevreesd behoefden te zijn. In Amsterdam waren R. Koopmans, B. Moltzer, Stokvis (later directeur van liet turngebouw), Taunay, Sparenberg e. a., te Rotterdam Arend van IJzeren en Lambert, te Utrecht De Ridder, W. Abspoel, M. J. Mijer en later als ik hierbij mij zelf mag noemen, in Leiden Victor en Sani van Lavvick en Vogelenzang, op athletisch gebied de bekende persoonlijkheden, die den krachtsport vlijtig beoefenden en in eere hielden. Een feit is het, dat in dien tijd bij het gewichtheffen speciaal op de houding van De Atlileet Eugen Saudow. liet lichaam gelet werd, en men steeds trachtte met de schouders op gelijke hoogte te blijven en zonder lichaamsverdraaiing, zoowel bij eenhandig als tweehandig drukken, het gewicht te strekken. De meesten van hen drukten recht- Knipliorst Ant. J. Abspoel. staande éénhandig 50 Kilos. Ik herinner mij hoe een krachtstaaltje, dat wij vroeger uithaalden, het drukken van 100 en het stooten van 115 Kilo's was, beide tweehandig. Een bedroevend feit was wel, dat het niet methodisch oefenen bij sommigen zeer nadeelige gevolgen had wegens hartvergrooting en hoewel men daaraan dooide groote werkzaamheid van hót hart bij alle mogelijke inspanningen of oefeningen, die krachtsinspanning vereischen bloot kan staan, is zulks toch bij systematisch oefenen grooteiuleels te voorkomen, wanneer men zich van tijd tot tijd eens bij den dokter laat onderzoeken en.... groote krachtsinspanning nalaat, zoo dit wordt aangeraden! Tot de groote krachtsport-beoefenaars van lateren datum 18S0—1890 moeten onder anderen genoemd de Delftsche studenten Kniphorst, C. Vlaanderen, De Sturler, Lemkuhl, Schram en R. van Schaik eveneens te Delft, te 's-Gravenhage H. Kramers, te Amsterdam Max Enthoven, Greiner, Kluit en Bos. In die jaren deed ik minder aan krachtsport, daar ik toen meer voelde voor den volgens mijn opvatting meer gezonden roeisport en aangezien te volumineuze biceps, delta-, ruglenden-spieren de gemakkelijkheid van het roeien, volgens stijl, eerder belemmeren dan bevorderen, volgde ik een training, die mij daarbij behulpzaam was. De sterkste toer van Kniphorst bestond in het eenarmig voorwaartsstrekken 14 van een halter a 25 Kilogr. en meer. Zijn vrij korte armen leenden zich daarvoor dan ook uitstekend. De om zijn groote lichaamskracht in der tijd zoo zeer bekende H. Kramers, was bijzonder sterk in het torsen van zware vrachten aan zijn lichaam en op zijn hoofd, voor deze toeren koesterde hij een groote voorliefde. Kniphorst en Schram behaalden meermalen prijzen voor Delft en Kluit voor Amsterdam op de jaarlijksche studenten-concoursen. Laatstgenoemde vond vooral zijn grootste kracht in zijn bovenlichaam en in het drukken van gewichten uit de liggende houding op den rng, waarbij hij o. a. 50 Kilo met gestrekte armen over het hoofd haalde. Van de andere Amsterdamsche athleten uit dien tijd, onderscheidde zich Alb. Greiner behalve door gewichttillen nog door het met gemak strekken der zwaarste zoogenaamde gntta-percha borstverwijders, zijn bijzonder stevig gebouwd lichaam was als voor den krachtsport geschapen, evenals dat van den uitmuntend ontwikkelden Max Enthoven, ofschoon deze klein van postuur was. In Utrecht begonnen toen langzamerhand de namen van G. de Kok, Van Haren en Redeker op athletisch gebied bekend te worden, vooral eerstgenoemde om zijn kolossaal ontwikkeld en herculisch gebouwd lichaam, terwijl in Amsterdam Joosten, I). van den Berg, toen hij nog amateur was, en later Ph. de Haas den krachtsport op waardige wijze trachten in eere te houden. In liet jaar 1887 kwam de thans wereldberoemde athleet Eugen Sandow in ons land. Hij had toen trouwens reeds een grooten naam verworven. Hij was vergezeld van een zekeren Attila met wien hij samen met gewichten werkte, doch die geheel door zijn kameraad geeclipseerd werd. Sandow, die in den omgang een fatsoenlijk bescheiden man bleek, had spoedig met eenigen der hier reeds genoemde amateur-athleten een club weten te vormen, die geregeld haar oefeningen hield op een bovenlokaal bij den Heer van Laar op het Damrak, zelf een groot liefhebber van krachtsport. In deze club, die als de eerste Amateurathletenclub kan beschouwd worden, werd geheel volgens de »Sandow-methode" gearbeid. Hein Kramers. G. de Kok. De kleine halters van 2, 3 en 4 kilo speelden daarbij de hoofdrol in plaats van het zooals vroeger door velen gevolgde systeem, om een zoo zwaar mogelijk gewicht, onder welke lichaamsverdraaing ook, boven het hoofd te werken. Als men echter van meening is, dat Sandow's systeem niet vermoeiend is, slaat men den plank gcducht mis. Hetorafgibrcken, ecies wel ecnige li ondeide malen achtereen strekken, buigen, heffen der armen brengt, zelfs met een twee kilogram gewicht, na vrij korten tijd het zweet des aanschijns te voorschijn en vermoeit de armspieren geducht. Gewoonlijk werden zij door koudwaterdouches en massage weer in normalen toestand terug gebracht, om een deugdelijk resultaat te verkrijgen. liet bleek echter spoedig, dat Sandow's methode, al was zij ook op den duur een beetje taai, wel de ware was om de spieren, vooral die van liet bovenlichaam te ontwikkelen, terwijl zij buitendien dit boven de oude manier voor had, dat ook minder sterk gebouwden ze uitstekend kon volgen. Vooral bij de nog weinig ontwikkelde beginners waren de resultaten het spoedigst waar te nemen, daar zij na een veertiendaagsche H M C Kluit oefening zichtbaar in krachten waren toegenomen en met gemak gewichten konden tillen, waartoe zij vóór dien tijd met den besten wil niet in staat zouden zijn geweest. Trouwens wie zal het niet met mij eens zijn, dat Sandow's systeem uitmuntend is? Den naam, dien de wereldberoemde athleet in den laatsten tijd — nu weer te Parijs — gemaakt heeft en de groote belangstelling van het internationale publiek, dat zich avond aan avond verdringt, om zijn werkzaamheden en misschien meer nog, om zijn prachtig ontwikkeld lichaam te bewonderen, is daarvoor wel het grootste bewijs. Na Sandow's optreden alhier en elders scheen de liefhebberij voor gewichtheffen in ons land meer en meer toe te nemen. Op verschillende concoursen van burger- en studenten-gymnastiekvereenigingen werd gewoonlijk een nummer voor gewichtheffen bijgevoegd. Langzamerhand werden ook eenige athletische vereenigingen opgericht* waarvan enkele uitsluitend het gewichtheffen en Max Enthoven. en worstelen ten doel hadden. Van deze vercenigingen zijn wel de meest bekende: Hollandia, Kracht door Oefening, Neerlandia en de Amst Krachtsport Vereeniging, allen te Amsterdam, Hercules, Arena en de Ver. Botterd. Amateurs Athl. Club te Rotterdam, Hercules te 's Gravenhage en Arena en Olympia te Utrecht. In den laatstcn tijd is de liefhebberij voor het gewichten heffen wel een beetje aan het minderen, doch elke sport schijnt geregeld zijn tijd van minder of meerderen bloei te moeten doorleven. Uit het oogpunt van spierontwikkeling var het lichaam is en blijft het gewichtheffen zeker een bijzonder geschikte sport, doch men zij uiterst voorzichtig voor overdrijving. E11 zoo men zich oefenen wil op tillen van zware gewichten zij men zoo verstandig daarbij van tijd tot tijd eens bij den medicus aan te kloppen. Trouwens, als de mekaniek niet in orde is, zal het gewichtheffen niet vlot gaan. Worstelen. Het Worstelen in liet Fransch »Lutte«, in liet Duitsch »Ringen «, in het Engelsch »Wrestliug« vormde in de vroege oudheid een onderdeel van de Gymnastische opvoeding der Jeugd en op de Olympische en Isthmische spelen werden de overwinners in de worstelstrijden hoog vereerd. In dien tijd werd op drieërlei wijze het worstelen beoefend. Ten eerste: de Lucia Erecta, waarbij de deelnemers rechtop-staande elkaar om het lichaam pakten, trachtten op te heffen en op den grond te werpen. Winnaar was degeen, die den ander op den grond wist te houden, zonder dat hij zich kon oprichten. De tweede wijze was de Lucia Vol'utatw, waarbij de strijders op den grond lagen, zonder elkaar van te voren overeind-staande aangevallen te hebben. De derde manier bestond in het elkaar aanvatten met de vingers, zooals men tegenwoordig Dirk van den Berg. nog wel eens uit de grap (loet; men drukte zoo lang met de palm van de hand tot een van beiden om genade vroeg. In Sparta worstelden ook jonge meisjes doch slechts in besloten kringen. Om den hoogsten prijs in de Olympische spelen te behalen moest men minstens 2 maal van de 3 keeren zijn tegenstander overwonnen hebben. De strijders werden eerst met olie ingewreven en daarna moesten zij zich in het zand wentelen om beter houvast te geven. Twee worstelparrijen zijn ons uit de vroegste oudheid overgebleven of liever de legenden zijn er van bewaard: die tussehen Ajax en Achilles, waarvan Homerus in de Illiade gewag gemaakt en de worstelpartij tussclien Hercules en Aeheloüs, die Ovidius in zijn Metamorphoses aan de vergetelheid ontrukt heeft. Nog minder dan het gewichten heffen was het worstelen vroeger in ons land in zwang. In Duitschland en Zwitserland echter werd het door liefhebbers reeds zeer lang beoefend, doch ook in Frankrijk, Engeland, Turkije, Amerika, China en Japan is het worstelen van beroepsathleten sinds langen tijd zeer in trek. In enkele onzer gymnastiek-vereenigingen werd vroeger zoo te hooi en te gras onder leden eens geworsteld. Over het algemeen echter zonder eenige voorbereiding of volgens eenige methode. Langzamerhand begon echter zoowel hier als te Rotterdam en te Utrecht een zekere strooming onder worstellievende athleten te ontstaan en in de inmiddels opgerichte Athletische Yeieenigingen Ilollandia en de Amsterdamse/ie Athleten Club alhier, Hercules, Arena en de liotterdamsche Amateur Athleten Club, alle te Rotterdam, waar het worstelen binnen korten tijd een bijzonder hoogen vlucht nam. Tezelfder tijd werden ook in verschillende café-concerts en specialiteiten-gezelschappen worstel-wedstrijden georganiseerd, o. a. door den indertijd wel bekenden professional-athleet Reinus, die alhier in »de Sportbar» het eerst een soort van oefenschool voor Athletiek oprichtte en daar het Worstelen volgens methode onderwees. De grootste stoot voor het prijsworstelen gaf echter in 1893 het toen bestaande Humoristisch Satyriek Weekblad >de Cloicn«, een indertijd heel aardig blaadje, dat eenigsinds op Parijsche of Weener leest geschoeid was, doch den strijd om het bestaan niet lang kon volhouden. Dit blad, toen nog in zijn vollen fleur, schreef op initiatief van den bekenden sportvriend C. A. A. Dudok de Wit te Amsterdam den eersten Nationalen Worstelwedstrijd uit in ons land en wel om het Kampioenschap van Nederland. De directie van het blad had zich voor de organisatie de medewerking weten te verzekeren van eenige op Athletisch en Sportgebied bekende heeren. Een prachtige kampioensgordel in de naticnale kleuren met een groot zilveren schild met inscriptie en een door den bekenden teekenaar van het blad »Alfaro» Joosten en Van den Berg. kunstig vervaardigd diploma, werd voor den winnaar uitgeloofd. De deelnemers aan dit eerste kampioenschap, dat met bijzonder groot succes op 7 April 1893 in liet Paleis voor Volksvlijt werd gehouden, waren de lieeren D. J. van den Berg en A. C. Schröder van de Amsterd. Gymn. Ver. de Halter, J. Content, Amst. A. C., C. van Dijk, A. Mercey, P. Tiekstra, L. Tromp, J. Schnitzler en K. Doodewaard, allen van Rotterdam; M. H. Enthoven, H. J. Kramers en H. M. C. Kluit, allen van 's Gravenhage, benevens C. Kuyper van Utrecht. Laatstgenoemde was feitelijk de eenige, die volgens een zekere methode te werk ging, doch tusschenbeiden wel eenigsmds liet merken, vooral in zijn partij tegen Enthoven, dat hij volgens het in Amerika nog al gebruikelijke »catc/t as you ca?i<, waarbij alle grepen geoorloofd zijn, beter geoefend was dan in de Grieksch-Romeinsche methode, volgens welke over het algemeen in ons land, België, Frankrijk en Duitschland geworsteld wordt. Met groote belangstelling werd de strijd gevolgd door het talrijk opgekomen publiek, dat in het begin wel wat gehuiverd had, vreezende getuigen te zullen zijn van vechtpartijen, bloedneuzen als andersinds. Doch niets van dit al. De reglementen, geheel volgens het nog tegenwoordig gebruikelijke Grieksch-Romeinsch worstelen vastgesteld, werden nauwkeurig opgevolgd. De jury had het daarbij niet gemakkelijk, doch hield zich stipt aan de bepalingen. Zii bestond uit de C. A. A. Dudok de^Wit. Heeren: Mr. M. J. Mijer, voorzitter, II. Plümer, Mr. J. Kalft Jr., C. E. Mögle, R. van Scliaik, P. C. Adrian, Dr. PI. C. A. Campagne, C. A. A. Dudok de Wit, secretaris, en Ant. J. Abspoel. In het midden van de groote zaal van het Paleis voor Volksvlijt was een groot vierkant strookussen van 5 meter breed en lang voor den kampstrijd in orde gemaakt en het was reeds vrij laat in den avond eer de verschillende partijen beslist waren. Het resultaat was dat H. Kramers, door zijn overwegende lichaamskracht een voor een al zijn tegenstanders met beide schouders op den grond wist te drukken, zoodat hij den eersten prijs won. Kramers was dus de eerste kampioen van Nederland. De tweede prijs verwierf Enthoven, de derde Van den Berg, de later zoo bekende beroepsworstelaar, die in het buitenland dikwijls lauweren behaalde. Door dit concours was het pleit voor het worstelen in ons land gewonnen en werd aanleiding, dat zich hoe langer meer Athletenvereenigingen in ons land constitueerden. Zoo kwam het dat reeds voor den tweeden ^Nationalen wedstrijd om het kampioenschap van Nederland op 17 April 1894 aan een wedstrijd voor juniores (zij die nimmer een prijs in een openbaar concours gewonnen hebben) zich reeds 14 lief- hebbers hadden opgegeven, allen van Amsterdamsche en Rotterdamsche clubs. Aan den Kampioenwedstrijd namen 11 worstelaars deel. Ditmaal werd de prijs gewonnen door Dirk Van den Berg. Kon men toen reeds duidelijk de vorderingen zien, die het methodisch oefenen teweeg had gebracht, waarbij behalve de physieke kracht en het lichamelijk gewicht, de noodige behendigheid en »Ausdauer zeer duidelijk uitkwamen, eenigen tijd later en wel den 31sten October van hetzelfde jaar kwam zulks nog meer uit bij een Internationalen wedstrijd, uitgeschreven door de Amsterdamsche Athletenclub Ilollandia. Deze Vereeniging gaf ter gelegenheid van haar éénjarig bestaan, Worstelwedstrijd in het Paleis voor Volksvlijt in 1893. eveneens in het Paleis voor Volksvlijt, een groot concours, waaraan in drie partijen niet minder dan 47 liefhebbers deelnamen. In dien wedstrijd kwamen vele nieuwe vereenigingen voor het voetlicht o. a. Wil/ielmina Rotterdam, Amstels Sportclub, de Amateur, Kracht en Vlugheid, Spartacus en Plato allen van Amsterdam. In het senioresnummer werd toen de eerste prijs behaald door den heer H. B. Jongbloed Unterhorst van Rotterdam, 2e M. Joosten, Ilollandia, 3e. J. C. Snoek, Arena te Rotterdam. De bekende eerstgenoemde amateur-athleet trok toen reeds door zijn bijzonder herculischen lichaamsbouw en lengte de aandacht. Nog tal van andere vereenigingen, die den worstelstrijd beoefenden kwamen toen te voorschijn als: Neerlandia, de Germaan, Brinio enz., die elkaar geregeld op wedstrijden ontmoetten. In den laatsten tijd is echter de liefhebberij der amateurs er in ons land weer een beetje af; >man kann auch des guten zu viel haben!" Ph. de Haas. misli, Kara Ahmed Nourlah en Court-Dereli. Van de Hollandsclie amateur-athleten hebben in den laatsten tijd liet meest van zich doen spreken de lieeren De Haas, Van Dijk, Keijzer, Joosten, van Obstal, Jongbloed Unterhorst en Lotsy. Op het oogenblik is hier echter het worstelen bepaald in den komkommertijd. Een zeer praktische handleiding voor het Grieksch-Romeinsch worstelen werd door de heeren Joosten en Van den Berg saamgesteld. liet is zeker aan te bevelen voor hen, die zich willen oefenen in dezen zoo bijzonder gezonden en voor de algemeene lichaamsontwikkeling zoo uiterst gescliikten krachtsport. In het buitenland waren ook de worstelwedstrijden hoofdzakelijk voor beroeps-athleten bijzonder sterk in trek gekomen en velen zullen zich nog wel de interessante partijen herinneren die hier in Amsterdam in Arena, Circus Carré en Victoria hebben plaats gehad, o. a. tusschen Van den Berg en den Turk Memmish, en tusschen laatstgenoemden en den Griek Piri. De meest bekende beroepsworstelaars in het buitenland zijn op het oogenblik in België Constant le Boucher, in Frankrijk Paul Pons, Laurcnt le Beaucairois, Aimable de la Cal niette en Peijrouse, in Duitschland Eberle en Schackman, in Oostenrijk Hitzier, in Rusland Pytlascinsky, in Turkije Mem- H. B. Jongbloed Unterliorst. Amsterdam. Ant. J. Abspoel. I Om den propheet Maliomet den Heilige ten volle te eeren, moet de pelgrim optiekken naar het heilige Mecca; Bayreuth is het heiligdom van den vereerder van Wagner, en zooals te Bayreuth Wagners scheppingen worden gegeven, moeten zij in Europa worden nagevolgd; maar naar St. Andrews — de stille Schotsche academiestad aan de Noordzee — ziet eerbiedig op, de geheele golfwereld; gehoorzaamt St. Andrew s wetten en erkent alleen voor waren golf datgene, wat tle banen en voorschriften van St. Andrews en enkele van hare Schotsche mededingsters nabij komt en nastreeft. Over de geheele wereld wordt gespeeld naar St. Andrews, Hellbunker. de wetten van St. Andrews, en haar rechtsgebied is grooter dan ooit dat van het Romeinsche recht geweest is, want waar het spel voor veertig jaar nog beperkt was tot Schotland, heeft het zich sedert uitgebreid over geheel Engeland, Amerika, irankrijk, Italië, Indië, Java, China, Egypte, Zuid-Afrika en Australië. In Schotland zelf is het altijd geweest het nationale spel bij uitnemendheid van de kustlanden. In 1457 wordt er reeds van melding gemaakt in Parlementsacten en in stedelijke ordonnanties, die vooral ten doel hebben het spelen op Zondag tegen te gaan. De Stuarts speelden liet spel en brachten het over naar Engeland 15 ' en uit hun tijd dagteekent de baan van Blackheath, langen tijd de eenige in Engeland. Yan Jacobus VI is bekend een ordonnantie waarbij zware inkomende rechten worden gesteld op het invoeren van golf ballen uit Holland. Was dan het spel uit Holland afkomstig? Zeker wel een spel, dat er mede overeenkomst had en dat wij terugvinden op vele oud-Hollandsche schilderijen, waar het op het ijs gespeeld wordt. De ballen waren waarschijnlijk dezelfde — van vederen met een lederen omhulsel — en van klein model; ook de stokken, die wel in oud-Hollandsche gedichten »Schotse klieks« = Scotch cleeks, genoemd worden. Doch de omstandigheid dat het spej gespeeld kon worden op een druk bevolkte ijsbaan, sluit reeds de gedachte uit} dat dit hetzelfde spel als het Schotsche geweest is. Daarbij is de leus »Far and Sure« en voor een bal, geworpen met een snelheid, die hem van 150 tot 200 Meter voortbeweegt, zouden al die deftige oud-Hollandsche burgers en burgeressen die zich op het ijs vermeien, spoedig ruim baan hebben gemaakt. Opvallend is het echter dat dit spel op het ijs zoo algemeen is geweest; dat de stokken geheel gelijken op die, die nog in dezen tijd in Schotland in gebruik waren, en tevens dat deze stokken en ballen in verzamelingen van Hollandsche oudheden in het geheel niet voorkomen. Schrijver dezes althans heeft nooit een oud-Hollandsche in handen gehad. Mocht een vriendelijke lezer van deze regelen hem er een kunnen bezorgen dan wil hij gaarne de allerbeste nieuwe schotsche daarvoor in de plaats geven, van den besten maker en zoo goed afgewerkt dat deze lezer nog dit jaar had kunnen mededingen in het amateur championaat, dat bij afwisseling op 4 Britsche banen en, dit jaar, te Sandwich gespeeld werd. Het bekende kolfspel binnen 's huis heeft met Golf niet anders gemeen dan den naam; en een zekere analogie in den vorm der stokken. Golf wordt gespeeld op een groote grasvlakte met zandigen bodem, waar het gras niet al te weelderig groeit en spoedig opdroogt na regenbuien, liefst op zacht, heuvelachtig terrein en met zandgaten als hindernissen. De baan is zoo aangelegd, dat een goed speler de hindernissen kan ontgaan door in de richting te blijven: terwijl hij diegene, die dwars in zijn weg liggen, moet overwinnen door de krachtige, verre vlucht aan den bal medegedeeld. Op deze vlakte zijn op afstanden afwisselend van 2U0 tot 400 Meter, ijzeren putjes aangebracht: evenals in den zak bij een biljard moet de bal daarvan den bodem bereiken. Zij zijn negen in aantal op kleine links op volslagen banen of links 18. Hij die de geheele baan — na het bereiken van den bodem van alle putjes, in de opgegeven volgorde, — met zijn bal in de minste slagen aflegt, heeft hetspel gewonnen en misschien de hooge eer bereikt om »the record« van den green te verlagen. Deze zandige terreinen zijn in Engeland en Schotland met hun lemigen bodem vrij zeldzaam en slechts hier en daar aan zee te vinden; vandaar de roep, die uitgaat van the seaside links. St. Andrews dankt haar roem aan een duinvlakte van nauwelijks tweehonderd hectaren, waarop schapen weiden. In Nederland zoude elke duinvlakte of groote pan van onzen breeden duinzoom aan de vereischten van eerste klasse golf beantwoorden, ware het niet, dat de meest bereikbare gedeelten door waterleidingen zijn opgedroogd, zoodat er geen schapengras meer groeien kan en ze al te bevolkt zijn met konijnen. Vele duinen echter en de heidevlakten van Gelderland en Utrecht kunnen bij bezaaiing met gras uitstekende golfbanen leveren. Waarin is nu het geheim gelegen van den enormen opgang die dit spel onder de Engelschen heeft gemaakt? Nauwelijks dertig iaar geleden werd het door de Schotten, die in Engeland resideeren, en voornamelijk door de velen die hunne zaken in Londen hebben, hier en daar op touw gezet. Blackheath werd bezield met nieuw leven; Wimbledon met zijn bekenden molen, Westward Ho en Hoylake werden met golfbanen verrijkt, en sedert heeft geen county gerust, zelfs geen matig groote stad, voordat door een golfbaan beantwoord was aan de immer groeiende vraag naar gelegenheid tot spelen. De gemeente Bournemouth, in het bezit van een ruime common of mark, besteedde f 30.000 tot het aanleggen van een baan onder toezicht van den Schot Tom Dunn. Eenige bankiers van Londen kochten het duintje bij Sandwich, een half uur gaans van het kleine dorp waar geen hotel te vinden was, en slechts in drie of vier uur sporen per sneltrein van Londen te bereiken. Zij legden de banen aan, bouwden clubhouse en hotel en thans moet men jaren lang wachten om toe te kunnen treden tot de bekende Sandwich-Golfclub, met zijn honderden leden en hooge contributie van 6 of 10 £, als wij ons wel herinneren. Ook in Amerika heeft Golf geheel een plaatsingenomen in het nationale leven, tal van Schotsche professionals werden daar ingevoerd en al heeft de kwaliteit van het spel niet dezelfde hoogte bereikt als in Engeland, worden er schatten besteed aan de links en naar het zeggen van brn v. N., een Hollandsch Golfer, die de links aldaar bezocht, moet de weelderige inrichting der clubhouses alles overtreffen wat aldaar op het gebied van sport te zien is. Waarin ligt dan de bekoring van dit wonderlijke spel, dat misschien eentoonig moge lijken voor een oningewijden toeschouwer, maar dat de toewijding heeft kunnen opwekken van een volk, dat zeker op liet gebied van sport een uitstekend beoordeelaar is? Ons dunkt dat zij ligt in de groote afwisseling van terrein en liggingen en van liet gereedschap waarmede het gespeeld wordt; de wetenschappelijke toewijding die er voor noodig is om het te leeren en vooral in dien innigen samenhang met het buitenleven, waarvoor dat volk zulk een voorliefde koestert. Evenals een jager dwaalt door het veld, doorkruist de golfer zijn links, beide sporten hebben affiniteit en met de ingespannen aandacht gevestigd op hun doel, vergeten beide hun zorgen en genieten de weelde van het buitenleven. Daarenboven is liet het meest gezonde spel, dat ter wereld gespeeld wordt. De beweging blijft altijd matig, of liever regelmatig en is het een spel, dat bij voortduring kan gespeeld worden tot op hoogen leeftijd, als de snelheid begint te ontbreken om backhand-ballen op te nemen in de corners van de tennisbaan of 0111 in de voorste rijen van voetbal- en hockeyspel een rush te doen op den goal der tegenpartij. Meent echter niet dat het een spel is alleen voor oude lieeren en dames, die liet crocquet niet hebben kunnen leeren. Reeds menigeen in den lande heeft deze illusie opgeborgen bij zijn verroest iron en zijn stuk geslagen cleek. Gij kunt u er van overtuigen als gij een jongen Engelschen professional het lenige lichaam ziet slingeren over den bal, die fluitend wegstuift en gelijkmatig stijgend voortgaat; aldoor maar voortgestuwd als door geheimzinnige schokjes om eindelijk bijna buiten gezicht neder te dalen en zijn loop nog meters ver over liet groene gras voort te zetten in die eenige richting van de vlag. In Nederland maakte voor ruim tien jaren golf zijn zegevierenden intocht. De golfclub van Clingendaal werd opgericht; spoedig daarna die Doorn, Roosendaal en Hilversum. De jonge Dunn van Bournemoutli legde vluchtig de banen uit, plantte zijn vlaggen, en aardige houten clubhuisjes werden gebouwd. Dat was nu eens, inderdaad »een kolfje naar ieders hand." Niet zulk een dol gevlieg als tennis, neen! een aardige wandeling over een gezellig terrein met roode en witte vlaggen, met een huisje waar men in den zomer gezellig zat thee te drinken en te flirten. De links waren propvol. Hoe dikwijls sloeg men de bal niet geheel en al mis en ploegde voeten er achter in het zand; dan lachte men, telde er goedmoedig één stroke bij, of vergat dat te doen. 't Zou wel aanleeren en daarenboven iedereen had honderd a tweehonderd slagen noodig voor 9 holes en men kwam toch vroeg of laat wel aan bij het clubhuis. Hoe gezellig vlogen de ballen over de put heen, tientallen ellen er voorbij en dan weer terug, twintig el naar den anderen kant. Uitbundig gelach! 't was toch nog zoo gemak - J. 11. Paylor. kelijk niet als het leek, maar wel te leeren. Want mevrouw X had hole 3 al gedaan in 24 en maar 6 strokes noodig gehad, op de green. Maar helaas! spoedig zoude men ondervinden dat men een zekere sportopvoeding noodig heeft om op den duur genot te vinden, bij een wetenschappelijk spel en dat en geduld en deze opvoeding bij den sport in Nederland maar al te dikwijls ontbreken. Enkele begonnen vrij goede drives te maken van 100 yards in de richting van de hole en legden zich op het spel toe; maar het natuurlijk gevolg was, dat hun medespelers ontmoedigd werden, die er zelden in slaagden om hun bal verder dan 20 el te brengen en natuurlijk altijd in een bunker te plaatsen. Tegen dat prachtige spelen van X. was 't niet vol te houden; men kwam daarom in het venolg maar eens van tijd tot tijd het spel aankijken en bleef maar wat thee drinken in het clubhuis. Ook het nieuwtje van de mixed foursomes ging er af, want zelfs de dames begonnen wel eens uit haar humeur te geraken als de bal maar altijd heen en weer holde over de put of als de partner in plaats van een suizenden drive te vertoonen ze hopeloos geplaatst had in den onpeilbaren bodem van een zandbunker. Het \\ as eigenlijk zoo warm en zoo ver en men ging bij den 3e hole maar wat zitten praten op een duin vanwaar men het geheele spel kon overzien. loen het nieuwtje er af was verminderde het drukke bezoek van het eerste jaar, maar een kern bleef spelen en nam het spel serieus op, zoodat wij nog in Clingendael, Doorn, Rosendael en elders, beschikken kunnen over spelers die ook in het buitenland tot eene vrij goede klasse gerekend kunnen worden. Van den beginne af werden wedstrijden onder de clubs georganiseerd. Eerst werd een beker verspeeld tusschen Clingendael en Doorn, die twee maal gewon¬ nen moest worden op beider banen en die, door den Haag goed verdedigd, toch aan Doorn ten deel viel. Ook een volgende beker waarvoor Rosendael meespeelde werd te Clingendael in 1898 door Doorn gewonnen ; en, tijdens den championaat-wedstrijd in 1S99 te Rosendael, ook daar door hen behouden, na eerst Rosendael en daarna den Haag te hebben afgeslagen. Bij een zeer beperkt aantal van goede spelers heeft Doorn tot nu toe het voorrecht gehad juist te kunnen beschikken over enkele zeer goede krachten, die bij het spelen van het championaat onder den winner of den runner-up te vinden ziin ge¬ weest. — Te Doorn werd in 1897 ook een zeer geanimeerde en goed geregelde Jhr. Mr. Schuurbecque Boeye. wedstrijd gehouden, waarbij onder meer verspeeld werd een scratchprijs voor heeren, die door den lieer Boissevain van Hilversum in 48 gewonnen werd. Van de vele mededingenden was dit de eenige opgaaf van een ronde onder vijftig strokes; vergelijkt men daarbij de resultaten van latere championaat-wedstrijden, dan ziet men dat het spel in den lande aanmerkelijk is vooruit gegaan. Het championaat voor Golf werd in 1898 ingesteld. Op een vergadering te Utrecht van de vier toen bestaande Golfclubs werd besloten om liet jaarlijks bij afwisseling op de vier banen te doen verspelen. Daaraan werd op gezamenlijke kosten een beker toegevoegd, die het eigendom zoude worden van hem, die tweemaal overwinnaar was geweest. Er werd besloten om telken jare te spelen. Medalplay geteld over 86 koles. Voor het eerst werd gespeeld te Clingendaal op 12 Juli 1898, met een tiental inschrijvingen. De jeugdige Vincent baron van Tuyll overwon en werd de eerste Golfchampion van Nederland. Mr. D. van Ewyck van Doorn was ruimer up. Doch reeds het volgende jaar moest baron van Tuyll den beker afstaan aan Jhr. Mr. Raymond Schuurbecque Boeye, die te Rosendael overwon; met eere had hij echter den beker verdedigd, daar hij slechts één stroke ten achter was bij den nieuwen champion voor 1899. De drie beste scores waren de volgende: R. Schuurbecque Boeye .... 44.47.53.48 = 192. V. van Tuyll v. Serooskerken. 50.48.46.49 = 193. D. van Ewyck 53.48.49.45 = 195. Mr. Boeye heeft nu dit jaar te Doorn op eigen banen, de aanvallen op titel en beker móeten afslaan. Van ouds een van onze bekende tennisspelers heeft hij ondervindig en een aanleg voorliet spelen op wedstrijden waarop hij reeds menige overwinning behaalde. Hij speelt dan een zeer berekend spel, nimmer overhaast, maar hij zal ook bij eiken slag zijn aandacht er bij houden, laat nooit iets alleen aan het geluk over, woekerende met eiken kans, weet hij door groote oplettendheid telkens een stroke uit te winnen, en verzekert daardoor zijn succes, dat juist dikwijls van enkele punten afhangt. Hij zou dus moeielijk te verslaan zijn geweest, tenzij hij toevallig had verkeerd in een toestand van out of form l). Een vreemde gewaar- *) Het resultaat van den Championaatwedstrijd, gehouden te Doorn op 12 Juli 1900, is geweest: \. Jhr. Mr. R. Schuurbecque Boeye 39.43.46.45 = 173. 3. S. b™ van Heemstra 54.50.45.48 = 197. 2. F. Brandt = 202. wording vooral bij Golf, die zelfs zeer goede spelers aangrijpt, en die men dikwijls slechts overwint na jarenlange kennis van het spel. Men is niet meer tevreden over de lengte van zijn drives, of over de richting; men tracht verbetering in zijn spel aan te brengen, zijn stand te veranderen, en ziet! eensklaps is men alles verleerd en temggezet op zijn standpunt van jaren te voren. Naar onze bescheiden meening behoeft men echter daarom den moed niet te verliezen; juist door dit tobben en zoeken leert men het spel begrijpen, beter dan wanneer men doorspeelt op ééne onveranderde manier in onveranderlijken voorspoed. Daar het championaat dit jaar te Doorn gespeeld is, beginnen wij met een korte beschrijving der links van Nederland bij die van Boom. Evenals al onze banen zijn zij naar schotsche opvatting wat kort, doch er ligt volop terrein voor de hand zoodat dit te verhelpen zoude zijn. De grondslag is overal uitstekend, enkel zand zonder steenen en niet te hoog boven den waterstand. Dat men er slagen kan om over het algemeen hier gras te krijgen, bewijst de goede toestand van de graszoden, die voor de putting greens zijn aangebracht. De greens bevinden zich ook altijd in uitstekenden staat. Dicht bij een station gelegen, in een schilderachtige streek, met een groote hoeveelheid echte zandbunkers, en veel afwisseling, beantwoorden zij aan alle vereischten voor goeden golf en zouden zij in Engeland een enorme waarde hebben, en tot links ingericht kunnen worden van de allereerste klasse. De eerste holes vereischen zeer zuiver recht spel daar zij omringd zijn; en op goeden afstand doorsneden door prachtige bunkers. Hier is werk voor de niblick en toch zijn het geen al te lastige kleine en diepe gaten. Met een rustig oog achter den bal op den grond gericht en wat geduld, komt men vrij gemakkelijk weer op de efl'en baan. „Geduld!" — als dit wat meer voorkwam in den lande, zoude men Golf niet zoo verschrikkelijk moeielijk en ontmoedigend gevonden hebben. In enkele geduldige oefeningen is het kunstje aangeleerd om uit een zandbunker te slaan, doch in plaats daarvan, hakt men hoe langer hoe wilder op den bal, telt maar niet meer de slagen en gooit den stok neer, of slaat dit onschuldige voorwerp stuk. Hiervoor schijnt echter een excuus te bestaan als men den Engelschman mag gelooven, die beweerde dat het beter was om je ber. . . . stokken in tweeën te breken dan je ber. . . . geduld te verliezen, De green van hole 5 te Doorn is prachtig op een hoogte gelegen, en de geheele hole herinnert aan hole 8 te St. Andrews. Ook de holes in de vlakte geven goede afwisseling. De green van hole 8 is al te moeielijk te bereiken, behalve den weg die de green verdedigt, heeft men daar nog rijen sparreboompjes, die tot de overtollige versieringen van een golfbaan gerekend kunnen worden. De links van Hilversum zijn vrij wel van denzelfden aard als die van Doorn: even goed gelegen, even ruim, met denzelfden waterstand. Toch schijnt het ons, dat John Dunn deze baan niet oordeelkundig heeft uitgelegd; daar hij te weinig gebruik maakte van de vlakten, en de banen te veel legde over de duintoppen, zoodat het ijverige bestuur moeielijk deze baan in grasbanen zal kunnen herscheppen. De aanwezigheid van schapen op het terrein en de nabijheid van een vuilnisbelt zouden grasbezaaiing zeer te stade komen; doch wij vernamen tot onzen spijt, dat de Hilversumsche schooljeugd voor nieuw gelegde graszoden en puts weinig eerbied aan den dag legt. De links zijn 1996 yards lang en het record is 45. Hebben dus Doorn en Hilversum eerder gebrek aan goed gras/ zeker kan dit niet van Clingendael gezegd worden. Hier werd de baan op bestaand gras aangelegd en een groot gedeelte, en wel van hole 3 tot hole 9, is zelfs van de zeer goede kwaliteit der duinheuvelen. Hole 3 (de Punch bowl) is zeer sporting, 200 yards lang, een drive en een korte ironslag, waarbij het op groote juistheid aankomt. Hole 4 vereischt nog juister spel. De green licht prachtig verdedigd, doch zoude een zandbunker in de plaats van het hek meer in den geest der Schotsche links vallen. Wij herinneren ons echter een korte hole te North Berwick waar de green verdedigd wordt door een steenen muur. De mooiste holes te Clingendaal schijnen ons 5 en 8 (de beide lange), 335 en 350 yards lang; beide vereischen een zeer verren en rechten drive, terwijl een goed gevolgde brasseyshot den welgelegen bunker overwint en op den green kan doen landen. De Rabbit-warren — met honderd yard — en dus met een matig ironshot verlengd, zoude-de vcreischte afmeting voor een langen hole bereiken. Ter vergelijking met de lengten onzer Nederlandsche banen volge hier de verdeeling der St. Andrews links. Out. In. ls' liole .... 352 yards lst liole .... 290 yards 2ml 417 „ 2»i 150 „ 3"1 ., ... 335 „ 3"i , 320 4th , 367 „ 4"' 385 ., 5"' 51G .. 5"' ,, .... 475 „ 6'i> 359 „ C'k 375 „ 7lh 340 „ 7'k „ .... 334 „ 8"' 170 4G1 „ 9th „ ... . 277 „ 9lt „ ... . 387 .. 3133 yards 3177 yards De lengte van Clingendaal's negen holes is 2060, doch de links zijn voor verlenging vatbaar. Het record van de green voor negen holes is 33, hetzelfde als voor 9 koles te St. Andrews. Voor de 18 holes, te Clingendael 38 + 39 = 77. Beide records worden gehouden door den heer R. Everts van de Antwerpsche club. Te St. Andrews is het record voor 18 holes 36 + 35 = 71 gespeeld door AVillie Auchterlonie op 23 Juli 1897. Het dames-record te Clingendael wordt gehouden door freule M. van Brienen met 44. Hulde aan de familie van Brienen voor den stoot, gegeven aan den golf in Nederland en de beschikbaarstelling van deze terreinen, die zeer goeden golf opleveren. Volgens vriendelijke opgaven van den ijverigen secretaris, die van de beginne af de club ter zijde stond, bedroeg het bezoek van leden en gasten in 1896 en volgende jaren 2220, 2700, 2500 en 2425. — De greens te Clingendael worden onder toezicht van den professional Dunn in zeer goede orde gehouden, op sommige plaatsen is het gras te lang gehouden en bespeurt men de aanwezigheid van de in Nederland alom tegenwoordige koe, hier te lande maar niet te vervangen door het voor sportvelden zoo veel nuttiger schaap. De links van de Oranje golfclub bij het Oranje hotel te Scheveningen zijn nog in een staat van wording en zouden veel winnen, indien men er bij konde trekken, de zeer gunstig gelegen grasvlakte, doch deze wordt gebruikt voor het droogen der vischnetten. Misschien dat bij opening van de visschershaven aan het Spuikanaal deze netten verplaatst zullen worden. De vlakte beantwoordt aan de vereischten van eerste klasse golf. Ook de Rosendael links geven uitstekenden golf en mochten zich voortdurend in een druk bezoek verheugen, hoewel zij niet gemakkelijk te bereiken zijn. Zij 16 zijn echter gelegen vlak bij liet liotel Rosendael en werden van daar uit ook door Engelsclien en zelfs door Amerikanen bespeeld. De lengte van de banen is 2244 yards. Door een kleine omlegging en de samentrekking van hole 1 en 2 tot één hole, zoude men ook hier meer gelegenheid krijgen tot spelen met den brassey en zoude dan deze baan geheel aan de eischen van liet spel beantwoorden. Door de ongelijkheid van de heide en de aanwezigheid van veel grint, vereischte de baan veel werk; men ging dadelijk over tot gras zaaaien wat vrij goed slaagde in spijt van de droogte van den grond. Toen men in het laatste jaar geslaagd was in het verkrijgen van een zwaren rol door paarden getrokken, verbeterde ook de ligging op de greens/: die voor dien nog maar al te oneffen waren. De bunkers te Rosendael zijn veelvuldig en goed geplaatst. Zeer zuiver moet gespeeld worden de korte hole 2 tusschen bunkers gelegen; ook hole B is sporting en heeft veel analogie met den punch bowl van Clingendael, doch heeft voor den drive een uitstekend geplaatsten zandbunker meer. De mooiste hole is hole 5 en hole 7 met den bekenden „Hollenweg" vóór de green. Hole 9 (de al te moeilijke laan) is verbeterd door het wegnemen van een rij boomen aan weerszijden. Het record van de links is van den heer Evan Thomas. 3 2 4 7 5 4 5 5 7 = 42. Rosendael heeft vele golvende greens, zooals die ook veel te St. Andrews voorkomen. Te Wijk aan Zee wordt dit jaar door de directie van het zeebad een liegen hole couse aangelegd. Zij is uitgezet door schrijver dezes en heeft het voordeel dat zij ligt op eigen grond van de maatschappij. Thans 1905 yards kan ze uitgelegd worden tot 2435. De geheele baan bestaat uit natuurlijk duingras en zal behooren tot de zeer goede van Nederland, wanneer het gras wat vaster zal zijn beloopen. De bodem is zeer heuvelachtig, en vereischt zeer zuiver en recht spel. Blijft men in de goede richting dan is de weg vlak en de ligging goed, doch een kleine afwijking wordt zwaar gestraft. Zij lijkt veel op sommige gedeelten van North Berwick en St. Andrews doch juist niet op de makkelijkste. De baan is zeer gunstig gelegen en de eerste tee slechts 100 meter van het badhotel verwijderd. Callantsoog heeft een particuliere baan van de families van de Poll en del Court, die door Callantsoog. hare grootc analogie met de zee kustbanen van Schotland wel spoedig tot de allerbeste links van Nederland zal behooren. De club te Batavia verkeert in het bizondere geval dat zij hare ruime banen heeft in het hart van een stad en wel op het Koningsplein. Zij werd opgericht 28 jaar geleden, was toen vele jaren slapende, maar verheugt zich thans weder in grooten bloei. Een bemoedigend voorbeeld voor andere clubs, die moeielijke jaren door te maken hebben. Ook te Soerabaya bestaat een golfclub. In Engeland worden de jaarlijksche championaat-wedstrijden met de grootste belangstelling gevolgd. Ilarry Vardon's naam was twee jaar lang op ieders lippen als de onverslaanbare overwinnaar van alle, zoowel Engclsche als Schotsche mede¬ dingers, slechts I. H. Laylor, de vorige champion, slaagde er io, om in het vorige jaar één enkele maal een afwisseling te brengen in de rij van Vardon's eentonig wordende overwinningen en zette de kroon op zijn werk door in Juni 1900, op de links van St. Andrews zijn ouden titel van open champion terug te winnen. Taylor en Vardon beide zijn Engelschen, geen Schotten, en beide professionals. Het open championship is echter ook wel door amateurs gewonnen o. a. in 1897 door Mr. Hilton, die zich echter dit jaar heeft kunnen troosten met het winnen van het zeer betwist amateur championaat, in Mei j.1. te Sandwich gespeeld. Lady champion werd mis J. Rhona Adair van wie wij een zeer goed geslaagde afbeelding geven. „The end of the swing" is daar zoo buitengewoon snel en ver als bij mannen zelden voorkomt, en zoude men in haren stijl, indien men niet beter wist door het resulaat, eerder een groote mate van wildheid vermoeden dan de bedrevenheid en het overleg, noodzakelijk voor het winnen van zulk een belangrijken wedstrijd. Het zoude ons in deze schets van Golf voor Nederland vooral — te ver voeren om uitvoerig te treden in de theorie van het spel: in het verschil tusschen play by holes en by strokes-, in een bespreking van de St. Andrewrules enz., slechts voegen wij hier aan toe een korte beschouwing over den goeden stijl van spelen, en zonder in details over eiken verschillenden slag te vallen, bespreken wij den drive, den slag, die ten doel heeft om den bal zoo snel en zoo ver iVanlon^te Troon. Mackenzie. mogelijk voort te drijven in rechte richting. Een slag is het eigenlijk niet; een zwaai ook niet, want het komt er op aan om na het raken, de club zoo lang mogelijk achter den bal aan te drijven, evenals het doorstooten bij liet biljarten. Drijven geeft de gedachte het best weer en op het zuiver raken van den bal en het doordrijven bij the finish of the swing daar komt het op aan. Van daar dat menigeen met verwondering ondervonden heeft, dat een bal, dien hij bedaard gedreven had, veel verder ging dan een, dien hij goed geraakt had met alle kracht, die in hem was. Slowly up en regelmatig versnellend naar beneden dat is het geheim van het spel. Ongelukkigerwijze heeft men het spel in Holland zoo moeielijk gevonden. Gedeeltelijk is het waar, maar men heeft het zich ook dikwijls moeielijk gemaakt door in den beginne reeds den club ver over den linker schouder heen te zwaaien en het lichaam in onmogelijke bochten te wringen. Het is, althans in het begin, volkomen voldoende om den club op te heffen boven den rechterschouder, de armen langzaam van het lichaam af naar beneden te brengen, den zwaai regelmatig versnellende tot op het oogenblik, dat de bal geraakt wordt en daarna door te trekken. Het regelmatige versnellen en op het juiste oogenblik juist raken — to time the bal — geeft aan den bal die zuivere snelle drift, die de speler met zooveel voldoening naoogt. In Engeland en vooral in Schotland nam men voor een tiental naren over het algemeen den zwaai veel ruimer, bracht men den club lager over en draaide .zich bijna met den rug naar den bal. Onze gravure van Mr. Erederick Mackenzie is nog een voorbeeld van den St. Andrews swing, waarbij de snelheid gevonden wordt in lengte van ruimen zwaai. De drive van Vardon te Troon, berust duidelijk op een geheel ander systeem, en ook onze champion Boeye [houdt klaarblijkelijk het gewicht meer op het rechterbeen, laat bij het opgaan den club niet laag overkomen en richt de linkerzijde weinig naar den bal; evenals Vardon. Het heeft lang als regel gegolden, dat de snelheid van den bal afhing van de ruimte en de snelheid van den regelmatigeu zwaai en dat de club dientengevolge bij het einde van den zwaai ver Laidlay. H. Vardon. achter het lichaam moest terug gebracht worden; doch de fotografie heeft in den laatsten tijd aangetoond, dat de verste drijvers, als op onze afbeeldingen van Vardon, Tait en Laidlay, niet altijd ver doorzwaaien, zij schijnen bij het raken van den bal met de polsen een extra versnelling mede te deelen, waardoor het hoog optrekken of liever ver ombrengen van den club in the end of the swing gestuit wordt. Mr. F. G. Tait, een zeer sympathieke figuur, die tweemaal amateur champion geweest is, is bij Modderrivier gesneuveld. Wij zagen hem te St. Andrews spelen. Zoodra een big plager op de banen verschijnt is het dadelijk merkbaar, doordat zich een gevolg van een honderdtal spelers achter hem verzamelt. Zijn eerste de beste drive, dien wij afpasten, gaf een resultaat van meer dan 200 yards. Ook Mr. Fait bracht, blijkens deze fotografie, niet altijd de club over het noom na. Wij raden echter alle beginnenden aan om het voorloopig niet te zoeken in de kracht der polsen, maar om te trachten om bij het einde van den zwaai de armen zoo ruim en zoo los mogelijk op te zwaaien. Deze beweging wordt zeer vergemakkelijkt, indien men bij het aanvatten van den club den linker-elboog naar buiten en naar boven keert. Zóó alleen wordt liet mogelijk om den linkerarm zeer vrij op te halen en om hem een groot gedeelte van het werk te laten doen: anders wordt de vaart door den linkerarm gestuit. Schrijver dezes kan er van mede spreken, daar hij jaren lang te vergeefs zocht naar de oorzaak van en het geneesmiddel voor kortheid van drive. Mr. A. A. del Court tot Krimpen. F. Tait. Van wanneer dagteekent de paardensport in Nederland? Op deze vraag, die zicli als vanzelf aan ons opdringt, is geen juist antwoord te geven, en, hoewel het hekend is, dat in vorige eeuwen voornamelijk in de noordelijke provinciën van ons land, Friesland en Groningen, veelvuldig harddraverijen werden gehouden, zoo waren deze wedstrijden van betrekkelijk geringe waarde, omdat zij hun ontstaan niet te danken hadden aan de gezonde redeneering, die den sport van tegenwoordig het leven deed zien. Hoe toch was de toestand. Bij groote, jaarlijks zich herhalende plaatselijke feesten als jaarmarkten, kermis en ook bij bijzondere feestdagen, kwamen vele omwonenden op bepaalde punten samen en dit veelal te paard of met de sjees. Zoo werden volgens Pars en anderen reeds in 1554, voornamelijk in Friesland, groote paardenmarkten gehouden, waarvan sommige tot zelfs een week lang duurden. Bij die gelegenheden werden door overheidspersonen en particulieren prijzen uitgeloofd aan kooplieden, die 't grootst aantal paarden aanvoerden, voor het schoonste span paarden, en aan hem, die den snelsten draver had. Voor dezen laatste bestond dan de prijs doorgaans uit een zweep met zilver rijk versierd, de premie uit een paar zilveren sporen of dito roskam. Alleen de naijver om elkaar op weg naar die verzamelpunten, of huiswaarts rijdende, voorbij te rijden, wekte de lust op om de krachten hunner viervoeters tegen elkaar te meten, en gaf aanleiding tot het ontstaan der harddraverijen, en gelukkig was dan de bezitter van een paard, dat meestal uit zichzelf het »fijn hard« kon ontwikkelen. Steeds echter bleef het »een geluk, een buitenkansjes als een boer zulk een paard bezat. Die buitengewone eigenschappen werden dikwerf door een toeval ontdekt, en dan was de bezitter een gelukkig man met zijn harddraver. Fokkerij, opvoeding, »school« willen wij het noemen, was, noch werd er op gericht. Al spoedig bleek het Friesche ras onverslaanbaar door producten van andere teeling en tot onze schande moesten wij beleven dat deze toestand heeft voortgeduurd tot... . nog niet zoo heel lang geleden. De oorzaak van dit laatste was gelegen in de eenvoudige waarheid, dat de harddraverijen zoolang een schouwspel hebben opgeleverd >in 's Blaue hinein«. In de maand Mei van 1813 werd er bij liet bezoek van Z. M. Koning Willem I aan Friesland te Zijner eere te Leeuwarden in het Zaailand een harddraverij gehouden van paarden onder den man. De prijs bestond uit een gouden zweep. Ter aanmoediging van dit echt nationaal volksfeest behaagde het Z. M., om de twee jaren een gouden zweep uit te looven, die dan telkens in het begin van Augustus werd verreden. Alle paarden uit Nederland waren toegelaten en de prijs werd te Leeuwarden verharddraafd. Deze prijs is naderhand en wel in 1872, bij gelegenheid van het bezoek van Z. M. Koning Willem III aan Friesland's hoofdstad, vervangen door een gouden oorijzer en gouden remontoir met ketting en als premie een zilveren theeservies. „Sopliia" van den heer Velstra won den prijs. In 1873 loofde Z. M. een gouden zweep uit als prijs en bepaalde, dat de paarden aangespannen moesten zijn voor Friesche of Noord-IIollandsche sjeezen... weder won „Sophia" den Koninklijken prijs. In 1874 bestond de prijs van Z, M. andermaal uit een gouden zweep, doch de Commissie der Harddraverij besloot „Sophia" niet weder in de gelegenheid te stellen mede te dingen, met het zeer begrijpelijk gevolg, dat de heer Velstra sedert weigerde aan een enkele draverij meer deel te nemen. t Was dit jaar echter, dat de baatzucht der Friezen een proef onderging, waartegen zij ten slotte niet bestand bleken te zijn. Len Hollanasch paard „Viorno ', van den Heer G. Barendrecht te Barendrecht, won den prijs, terwijl de le premie door ,,Pandour" van F. Baron van Tuyll van Serooskerken, te Velsen, en de 3e premie door „de Burgemeester" van den heer Reinders, te Buiksloot, werden veroverd. Dit was te veel, en ten einde dergelijke decepties in het vervolg te voorkomen, werd sedert bepaald, dat alleen paarden, het eigendom van Friesche liefhebbers, zich deze jaarlijks uitgeloofde trophée mochten betwisten. Tengevolge van deze uitsluiting verminderde de concurrentie natuurlijk en dit was al spoedig merkbaar. Was vroeger het aantal eerste klasse dravers, zij, die het z. g. eerste of fijne hard kenden, aanzienlijk, alras verminderde hun aantal en slonk weldra tot een tiental weg. Waren vroeger dus de Friesche harddravers als de beste te beschouwen, zij konden allengs niet meer tegen de Hollanders op. Bekend is de legende, dat het beroemde Orloffras in Rusland zijn ontstaan te danken heeft aan den invoer van »twee groote Friesche merriën« door Graaf Orloff, een gunsteling van Catherina de Groote, hier te lande aangekocht. Deze zouden door paring met een Arabischen hengst, door kracht van wapenen van een Turkschen Pacha, gevestigd aan de oevers van de Zwarte Zee, veroverd, liet bovengenoemde wijd befaamde ras der Orloffs liebben voortgebracht. Bovendien schijnen, in de eerste helft van deze eeuw, wederom eenige Eriesche hengsten en merriën voor die stoeterij te zijn aangeschaft teneinde »het goede ras te behouden en te verbeteren.« Hoe dit ook zij, »tables are turnedc, of wel de blaadjes zijn omgedraaid. De ware opvatting van sport is langzaam maar zeker ook in Holland doorgedrongen en verschillende omstandigheden zijn hiervan de oorzaak. Uit het buitenland, meer speciaal Engeland, is deze geheele ommekeer gekomen en in het opzicht van fokkerij en veredeling (dus verbetering) staat heden ten dage Albion nog aan het hoofd, niettegenstaande haar vele en ernstige concurrenten. In Engeland was men sedert meer dan een eeuw door de ondervinding wijs geworden, dat met groote zekerheid liet beste materiaal kon worden voortgebracht, door individuen, die zelf eens de bewijzen van deugdelijkheid, kracht, snelheid en uithoudingsvermogen hadden gegeven. Deze bewijzen vormden den eigenlijken sport. Wat de verbetering en veredeling van ons Nederlandsche paard aangaat, hiertoe is eerst ernstig na het einde van het Napoleontische tijdperk een poging in het werk gesteld. In 1818 was door Z. M. Koning Willem I te Wolferdange, in Luxemburg, reeds een hengstendepot opgericht en in 1820 werden namens den Koning maatregelen voorbereid om in Noord-Nederland het fokken van leger-paarden aan te moedigen. Dit gaf aanleiding, dat in 1822 de Rijksstoeterij te Borculo in het leven werd geroepen. Tot directeur werd aangesteld de toenmalige luitenant-kolonel der huzaren Jhr. J. van de Poll. Onder de eerste hengsten, die de Stoeterij van Borculo bevatte, waren er van allerlei rassen, als Mecklenburgsche, Pommersche, Poolsche, Hongaarsche, Jutlandsche enz. enz., maar vooral, en niet voorbedachten rade, geen volbloed Engelsche, of van systematisch veredelde afkomst. Vertoonden de geneologiën dezer stamvaders al buitengewoon weinig overeenkomst, zoo was dit ook gesteld met hun vormen en hoedanigheden, en hun robes bevatten alle kleuren van den regenboog. In 1826 werden eenige gekruiste Engelsche Holsteinsche hengsten en merriën aangekocht, terwijl in het volgende jaar nog twee Brunswijkers aankwamen, ook van gekruist Engelsch ras. Eerst in 1828 werd op last van hoogerhand bepaald, dat het volgende jaar hengsten in Engeland zouden worden aangekocht en dit schijnt niet te zijn geschied op instigatie van den toenmaligen directeur Jhr. van der Poll. Door verschillende omstandigheden werd echter eerst later aan dit voornemen gevolg gegeven. Intusschen hadden de Staatshengsten in de oogen der Friesche en Groninger fokkers geen genade, zoo zelfs, dat na 1831 geen Staatshengsten meer daarheen werden gezonden, behalve naar Ameland, waar ook de drie eenige volbloedhengsten der Stoeterij werkzaam waren. In October 1832 werd tot onderdirecteur aangesteld de majoor Jhr. van Kretschmar van Wijk en Aalburg, een groot voorstander van het volbloed Engelsclie paard als regenerateur, en in 1837 werd aan hem opgedragen het nieuwe fokmatenaal te gaan koopen. In 1838 werden o. a. 15 volbloedhengsten in Engeland gekocht. Dat directeur en onderdirecteur zoo zeer van inzichten verschilden, moest natuurlijk botsingen met zich brengen, en het gevolg hiervan was, dat Jhr. van de o ,in het Jaar 1840 op verzoek gepensioneerd werd, met opdracht zijn dienst aan den onderdirecteur over te dragen. Van toen af schijnen uitsluitend volbloed hengsten gestationeerd te zijn. Ongelukkig genoeg was de financieele positie van Nederland in die dn»en zeei e enkelijk, en dit gaf aanleiding tot een bezuinigingswoede, waaraan de instelling te Borculo zelfs niet ontkwam. Om kort te gaan de Rijksstoeterij te Borculo werd met 1 April 1842 opgeheven en werd «leze een private instelling van Z. M. koning Willem II, die haar tot zijn dood toe met liefde en energie 111 stand lneld. ° Intusschen had de Rijksstoeterij en de richting daaraan in de laatste naren gegeven, haar doel in vele opzichten bereikt. Door dezen stoot waren slapende geesten wakker geschud. Men had gezien welke heilzame gevolgen de vermenging met edel bloed tengevolge had en kon hebben, mits bij zorgvuldige en oordeelkundige paring en goede, niet te zeer op zuinigheid berustende opvoeding der veulens. Ameland, waar de kruising met volbloedhengsten met ijver en verstand werd uitgeoefend, plukte er de schoone vruchten van, en zoo was het dan ook, dat zich van particuliere zijde steun begon te ontwikkelen. I Iet iaar 1S44 scheen dan ook in de analen van den paardensport in Nederland een jaar van groote beteekenis. -j-, 1Ind.erdJff .kwam men eindelijk tot navolging van het voorbeeld dat Engeland Frankrijk, Eelgie en Duitschland reeds lang te voren gegeven hadden en werd uer te lande opgericht »de Sociëteit tot aanmoediging der verbetering van liet 1 aardenras in het Koningrijk der Nederlanden«, een Vereeniging, die haar doel trachtte te^ bereiken, niet alleen door de producten der fokkerij in wedrennen en harddraverijen hun proeven van deugdelijkheid te doen geven, maar tevens door het uitloven van premiën aan jonge, goed-gebouwde en opgevoede tuig- en landbouwpaarden. Velen meenden nu dat »de papagaai geschoten was«, te meer ook omdat deze jeugdige vereeniging een krachtigen steun vond bij de leden van het Koninklijk Huis, met Z. M. Koning Willem II aan het hoofd, als beschermheer. Z. K. H. I rins Fredenk was Herelid, terwijl de ledenlijst begintmet denamen van H.H.K.K.H.tl! 17 Willem Prins van Oranje, Prins Alexander der Nederlanden en Prins Hendrik der Nederlanden! Wij zullen later zien dat de levensvatbaarheid, hoe schoon zich ook in den beginne voordoende, niet groot is geweest, en dat na een acht-jarig bestaan, de oude toestand weder in het leven trad. In 1844 dan, had op den 6en en 7en September de eerste meeting van wedrennen en harddraverijen plaats en wel op de baan te Zandvoort. Z. M. de Koning loofde twee prijzen, de Prins van Oranje en Prins Alexander ieder één prijs uit, terwijl de Sociëteit de overige twee nummers bekostigde. De twee draverijen die gehouden werden waren, de eerste over 4500 Ned. ellen (drie maal de baan), de tweede over 300 Ned. ellen, te winnen op de hier te lande voor harddraverijen, gebruikelijke wijze (beide voor inlandsche paarden). Van de vier rennen waren de twee voornaamste voor inlandsche paarden. Hieruit dus blijkt dat het voornamelijk op de inlandsche fokkerij gericht was, en aan dit lofwaardige principe heeft deze Sociëteit, het zij haar hier ter eere nagegeven, steeds de hand gehouden. Ook van dit oogenblik of dateeren de harddraverijen op de lange baan in Nederland; zij waren in het reglement als volgt omschreven: »Harddraverijen waar allen gelijktijdig vertrekken en de prijs behaald wordt »door het paard, hetwelk het eerst aan het stuk komt, na een of meer malen het »geheele Renpark te hebben afgedraafd«. Deze eerste meeting schijnt een vrij groot succes te zijn geweest, zoodat liet volgende jaar drie wedstrijden voorkomen op de baan te Zandvoort en een tweedaagsche meeting op het Loo te Apeldoorn, gedurende de valkenjagt (de Sociëteit der Valkenjagers of Hawking-club.) In dit laatste programma is het vierde nummer van den eersten dag merkwaardig voor: »Wedren«, genaamd: a la vole, voor korten afstand (Sweep Stakes). Afstand een vierde Engelsclie mijl (400 Ned. ellen) en partie liee (Heats). Gewicht onbepaald (Catcli Weights). Wij komen aanhoudend Fransche en Engelsclie termen tegen, en zelfs verwijzingen naar de Belgische en Engelsclie Reglementen. En dit was in den aanvang al niet anders mogelijk, 't Was hier toch geheel nieuw, deze sport. Eenigen hadden liet van hooren zeggen, weinigen daarentegen hadden ooit een wedren aanschouwd. Tevens kwamen op het pogramma der tweedaagsche meeting te Zandvoort (6 en 8 Sept, 1845) lo. Premiën door de Sociëteit aangeboden (vier, ieder van honderd gulden) voor de schoonste inlandsche paarden, geteeld uit een volbloed hengst en geboren in 1843, en 2e Premiën door de provincie Noord-Holland gegeven (vijf, ieder van honderd gulden) voor veulen-merriën, gevolgd door hare veulens getrokken uit volbloed hengsten, en eigendom zijnde van in- of opgezetenen van de provincie Noord-Holland. Vooral dit tweede jaar van haar bestaan, gaf deze eerste Sport-Sociëteit moed op de toekomst, want reeds was in het volgende jaar een aanzienlijke uitbreiding der liefhebberij waar te nemen. Tc Zandvoort gaf zij zelve twee dagen, op het Loo een drie daagsche meeting, een dag te Arnhem, een dag op de Larenerhoogte (uitgaande van de Larener Sociëteit) en ten slotte nog een dag op de renbaan nabij Den Ilaag. De Sociëteit gaf van den beginne een jaarboekje uit, waarin de programma's der aanstaande wedrennen, de Reglementen voor Rennen en Harddraverijen, enz., proces-verbalen van de ten vorige jare gehouden wedstrijden en keuringen, enz., voorkomen, en eigenaardig genoeg wordt voor een groot gedeelte de inhoud in beslag genomen door verschillende ingezonden stukken, nuttige wenken, verslagen omtrent den toestand der vereeniging enz., enz., zoodat deze boekjes (ze zijn zeer zeldzaam geworden) de eerste geregelde literatuur op het gebied van den paardensport in Nederland vormen. Reeds na het derde jaar van haar bestaan uit zich de voorzitter, de Heer Mr. A. van Wickevoort Crommelin aldus: .»Over de wending die aan de Sociëteit zoude gegeven worden.« »Met den aanvang van het jaar 1844 is onze Sociëteit tot aanmoediging der »verbetering van het Paardenras in Nederland tot stand gekomen., en hebben de »eerste wedloopen te Zandvoort plaats gehad; in 1845 zijn er bij het Loo en bij »Laren wedloopen ingesteld en in 1846 is dat getal vermeerderd door de Renbanen »te 's-Gravenhage en Arnhem opgericht. »In drie jaren tijcis zijn derhalve in een land, alwaar men het voor ondoenlijk hield om een enkel paard in de baan te brengen, vijf verschillende renbanen »tot stand gebragt waar wedloopen gehouden zijn; terwijl daarop (hoewel van »minder qualiteit) een niet minder getal paarden verschenen zijn, dan in andere »landen. »Is nu die spoedige ontwikkeling en uitbreiding der werking van de Sociëteit, »het gevolg van de grondslagen, waarop zij gevestigd is, en van de strekking die »aan dezelven is gegeven?'of heeft zij die uitbreiding verkregen niettegenstaande die grondslagen en die strekking ?« De redenen, die tot zijn ontslagname als voorzitter van genoemde Sociëteit leidden motiveerende, zegt de Heer v. W. C. verder: »dat ik niet kon blijven »medewerken tot het beheer eener Sociëteit, aan de welke thans eene wending is »gegeven, welke haar mijns inziens voor alsnog in ons land onbestaanbaar, — tot »aanmoediging van eene verbeterde inlandsche fokkerij zonder invloed, — en tot verspreiding van algemeen voordeel nutteloos maakt.1? De oorzaak van het weinige succes van de stoeterij te Borculo schrijft de Heer v. W. C. toe aan: »de omstandigheid dat de producten van die hengsten algemeen slecht opgevoed werden, onbekend bleven, geen handelswaarde verkregen, cn de landbouwers derhalve weinig lust hadden, om met die fokkerij vol te houden« »Het was derhalve duidelijk, dat zoo men eenig algemeen nut wilde verkrijgen »van de kosten welke vroeger door het Rijk, en thans zóó edelmoedig door Z. M. »den Koning aan de Stoetery te Borculo werden besteed, er iets van de zijde van >particulieren moest worden gedaan om de fokkerij en de opvoeding van meer edele »paardensoorten op een beteren en meer voordeeligen voet te brengen«. >Bij herhaling daarover nagedacht hebbende, was het mij voorgekomen, dat >de wedloopen, mits ingerigt naar onzen landaard, en zooveel mogelijk op eenen »minder rijken leest geschoeid, het meest aanprijzenswaardig middel waren om »dien tak van nijverheid op te beuren. »Er moest derhalve een middel worden uitgedagt om aan eene vereeniging die *» wedloopen zoude gaan uitschrijven, algemeene deelneming te doen verkrijgen, en > dezelve aan velen smakelijk en toegankelijk te maken: een middel hetwelk de vooringenomenheid wegnam, die op het bloote gerucht dat er wedloopen hier te lande »zouden plaats hebben, ontstond. Dat middel meende ik gevonden te hebben in >eene bepaling, die ten doel had om voor Inlandsche paarden, de kans tot het »behalen van eenen prijs te vermeerderen en alzoo vast te stellen het navolgende: »Ieder paard hetwelk in de Nederlanden eenen prijs wint, mag in wedloopen »van Inlandsche paarden nimmer mededingen naar eenen minderen of gelijken prijs« De Jleer v. W. C. heeft zeer geijverd voor de instandhouding dezer aanvankelijk ingestelde bepaling (Art. 7 van het Wedloop-Reglement 1846) doch bij meerderheid van stemmen werd in 1857 beslist die bepaling te doen vervallen. »In dezen stand van zaken ben ik tot de overtuiging gekomen dat mijn aanblijven in het Bestuur der Sociëteit nutteloos is, en tot mijn grievend leedwezen, »de hoop voor mij vervlogen is, om eene instelling wortel te zien vatten, die inge»richt naar onzen landaard eenig algemeen nut voor de Nationale Nijverheid had »kunnen te weegbrengen. »Mijne bedoeling is steeds geweest, om eene Maatschappij in te stellen lot »aanmoediging der Verbetering van het Paardenras in Nederland. — Nu is zulks > veranderd in een Wedloop Sociëteit of Jockey-Club. De ondervinding zal moeten »leeren, of de aangenomen wijziging, den bloei der Sociëteit al dan niet zal » bevorderen.« January 1847. Van Wickevoort Crommelin. Uit de nu volgende jaarboekjes blijkt dat de Sociëteit zich slechts tot 1853 heeft weten staande te houden en dat dus de Heer v. W. C. 's voorspelling, of liever vrees, bewaarheid is geworden. De baan te Arnhem werd niet weder gebruikt; de Sociëteit liet wel nog te Zandvoort en te 's-Gravenhage loopen, en ook de meetings op het Loo en de Larener hoogte bleven nog in leven, maar de zaak ging uit als een nachtkaars. Nog werden er in 1S51 wedrennen, draverijen en keuringen van landbouwpaarden te Enschedé gehouden, doch, het leven stierf langzaam weg, en scheen ook voorloopig niet te zullen wederkeeren. In 1849 was de krachtigste steun aan de Sociëteit ontvallen door den dood van den geliefden Koning Willem II, en die slag bleek inderdaad zwaarder te zullen wegen ten opzichte van den paardensport dan menigeen aanvankelijk zou hebben gedacht. Ook liet volgende jaar had een gebeurtenis plaats, die zeer zeker geen gunstigen invloed op den gang van zaken kon hebben; den 30en September" 1S50 had de verkoop plaats van het materiaal der Koninklijke Stoetery. Niet minder dan 18 volbloedhengsten, 13 volbloed merriën en 7 veulens werden dien dag voor spotprijzen verkocht. En zoo stond het met den sport in den jare 1853. Wat was er overgebleven van al dat werk? Onder de getrouwen die hun principe van fokkerij niet opgaven, niettegenstaande deze benarde omstandigheden, noemen wij in de eerste plaats Baron van Verschuer, die sedert de oprichting der societeit (1844) zich op de fokkerij met vrucht had toegelegd en vele uitstekende paarden heeft gefokt, waarmede hij niet alleen hier te lande, doch ook in Duitschland en België vele aanzienlijke prijzen heeft gewonnen in wedrennen. Verdwenen de wedrennen en de harddraverijen met de Societeit van het tooneel, voorloopig was het met de fokkerij in vele opzichten nog zoo slecht niet gesteld. Behalve de stoeterij te IJanenburg bij den Haag, toebehoorende aan Z M. koning Willem III, waren de volgende stoeterijen in het leven geroepen: \ an Baron van der Capellen op Vollenhoven bij de Bilt, van Jhr. Gevers op den huize Endegeest, van Baron van Pallandt te Sassenheim, van den heer Colenbrander bij Zutfen, van Baron van Ileeckeren te Elde, van den lieer Van Wickevoort Ciommelin op den huize Berkenrode, die van Jhr. Mock te Haarlemmermeer, en last not least, die van Baron van Verschuer op de Hartekamp te Bennebroek.' Vol- en halfbloed paarden werden hier zeer veel gefokt en waarlijk de schuld, dat allengs daarmee niet is voortgegaan, was voornamelijk daarin gelegen, dat dooiden sport de zaak der fokkerij 'niet meer gesteund werd. Zonder eenigen twijfel hebben alle deze stoeterijen vele uitmuntende resultaten opgeleverd (men denke hierbij o. a. ook terug aan de destijds om hunne deugdelijkheid beroemde me an eis), doch de fiansche kooplui, de groote afnemers, vonden deze paarden met van hun gading en zoo verliep de eene stoeterij na de andere. Evenwel de sport scheen niet meer beoefend te zullen worden Hij scheen dood .... Niets bleef er van over dan een verstoven baan bij Zandvoort, naderhand voor exercitieterrein van het in Haarlem liggende cavalerie regiment bestemd. Zou dan nimmer meer die geest ontwaken, die hier een tijd van bloei, al was het ook kort, had doen kennen ? Eindelijk na een rust van ruim een kwart eeuw, bleek het vuur, dat reeds zoo lang vooi goed scheen uitgedoofd te zijn, weder op te flikkeren, maar thans ook onder geheel andere omstandigheden. Wel was het natuurlijk weder de zelfde oorzaak die de noodzakelijkheid deed inzien dat de eigenlijke sport hand in hand dient te gaan met de fokkerij, en dat de belangen die daaruit voortspruiten, niet die geringe waarde hebben, die elke onkundige u tegenwerpt »sport is een uitspatting, een gelegenheid om te dobbelen en zich te verinaken!« Zeer zeker, wij zullen niet ontkennen, dat de paardensport gelegenheid biedt tot spel, maar het is ons dan ook tevens een aangename taak er op te kunnen wijzen dat in geen enkel land het spel te dien opzichte meer op den achtergrond staat dan in Nederland. Door de gemakkelijke verkeersmiddelen en de snelle verbindingen met het buitenland, zagen velen den bijna ongeloofelijk snellen vooruitgang die de paardenfokkerij elders ondervond, »tengevolge van den sport,« die in Nederland, met uitzondering van de harddraverijen op de korte baan, ten eenen male ontbrak. 1879 is een jaar dat met gulden letters hier wel mocht afgedrukt staan; want aan het initiatief dat toen door een kleine groep heeren genomen werd is het te danken, dat in de laatste twintig jaren die thans achter ons liggen, de paardenfokkerij in Nederland, en de verbetering in hare richting, zoo ontzettend snel is vooruitgegaan. Men vergete hierbij echter het volgende niet. Zonder eenigen twijfel is sport de toetssteen van de paardenfokkerij, maar daarmee is niet beweerd dat hij die fokkerij beheerscht. Het is daartoe nog lang niet gekomen, en zal dit wellicht ook nimmer, hoezeer ook in die richting wordt aangedrongen. In de laatste twintig jaren is de paardensport voor Nederland in vele opzichten een zegen geweest; door de wedrennen en harddraverijen is menig, neen zijn enorm veel goede paarden ingevoerd, die der fokkerij ten voordeel zijn gekomen. De concours hippiques hebben hun heilzamen invloed uitgeoefend op den luxe handel en daardoor ook weer op onze paardeteelt, en eindelijk hebben de wedrennen, en de beoefening van het terrein rijden op de rijderij in liet leger gevolgen gehad, die niet genoeg kunnen gewaardeerd worden. We zullen echter de zaken niet vooruit loopen en thans een oogenblik stilstaan bij het tijdstip der herleving. Plotseling herleeft dan de paardensport in Nederland in het jaar 1879 en wel door de oprichting der Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging, die evenals haar, sedert zoovele jaren overleden en bijna vergeten zuster, het groote nationale belang der paardenfokkerij als No. 1 in haar statuten opgenomen heeft. Dank zij het initiatief van betrekkelijk weinige ernstige liefhebbers, wordt het Nederlandsche paarden-lievend publiek uit zijn slaap opgewekt. Sedert toch de Societeit tot aanmoediging der verbetering van het paardenras in het Koninkrijk der Nederlanden, langzaam maar zeker was weggestorven, zag het er in ons land treurig uit met den paardensport. Wat de fokkerij betreft, deze was op enkele uitzonderingen na weer teruggevallen in haar vroegere richtinglooze sleur; de beoefening van het paardrijden bepaalde zich voornamelijk tot manege-rijderij, zoowel bij de burgers als onder de officieren; de harddraverijen op de lange baan waren weder van liet tooneel verdwenen, en slechts die op de korte baan genoten nog eenige populariteit, doch ook zij waren niet meer, wat zij voorheen waren; dit was hier aan te wijten, dat de liefhebberij onder heeren, om er een goeden snellen draver op na te houden, was verdwenen; t was om kort te gaan een onverschillige tijd in onzen paardensport. Het zwaar beproefde Koninklijke Huis betoonde niet meer dien, niet liooggenoeg, gewaardeerden steun. Enfin, 't was treurig met de zaken gesteld, en toen zoo plotseling in 1879 het vooruitzicht op herleving weer aan den horizon opdook, was het toch met zeer gemengde gevoelens en schommelingen van hoop en wanhoop, dat velen de toekomst inzagen. In 1844 was de toestand in vele opzichten dezelfde geweest, maar teen is van den beginne met meer nadruk gewerkt in een zuiver nationale richting. De Nederlandsche Harddraverij en Renvereeniging zocht in de nabijheid van ftnssum een baan op de heide, pachtte deze voor meerdere jaren, en schreef voor den 28ö11 Augustus 1880 haar eerste nationale meeting uit. In meei dan een opzicht was deze dag een succes te noemen, doch voornamelijk wel in het geldelijke. Voor 't overige: er liepen veel paarden, doch weinig goede; men kon zien — en men zag dan ook — dat de sport in ons land op een zeer laag peil stond. Er moest gewerkt worden, en hard ook. En dit kwam nog meer uit, toen in het volgende jaar de meeting internationaal was. Intusschen had het Z. M. den Koning behaagd, het beschermheerschap op zich te nemen, en als blijk zijner ingenomenheid loofde Z. M. met H. M. de Koningin een prijs uit voor een wedren over hindernissen voor paarden, toebehoorende aan en bereden door officieren van het Nederlandsche leger. Een overgroot publiek woonde dit tweede sportfeest bij. De superioriteit der buitei)landsche paarden vooral in de draverijen op de lange baan, was verpletterend; voor het eerst zag men hier te lande de sulkey's van het oude model, met de hooge dunne banden, waarvoor de beroemde Russische harddravers Gramotiey en Biegawoy van de Heeren Stechow uit Berlijn waren gespanneft. De Heer Petersen was de eenige Nederlander, die de eer tegenover de vreemden kon ophouden door met zijn renpaard Levrier den wedren op de vlakke baan te winnen. Iedereen was in verrukking gebracht door de hier onbekende snelheid der Or/o^-dravers, en in plaats van het hoofd in den schoot te leggen, is men terecht gaan erkennen en inzien, dat wij, wat sport-beschaving betrof, nog ontzettend ver ten achter waren bij het buitenland. Eere wien eere toekomt! Dank zij de Nederlandsche Harddraverij en Renvereeniging is de paardensport met reuzenschreden vooruitgesneld, en al zijn wij tegenwoordig na een tijd dus van twintig jaar nog niet geheel op gelijke hoogte met den sport in den vreemde, wij zijn ongetwijfeld, althans wat de harddraverijen betreft, op den goeden weg. De verbazende inkomsten, die de jonge vereeniging in die beide eerste jaren van haar bestaan had mogen incasseeren, liet zij niet ongebruikt, en op het terrein te Bussum werd menige verbetering aangebracht, o. a. werden een ijzeren observatie-toren geplaatst, de toegangswegen verbeterd enz. enz. De waarde der prijzen steeg tot een betrekkelijk groote hoogte, doch dit kon niet uitblijven, wilde men bij gebrek aan materiaal in oiis land zelf, den vreemdeling met zijn paarden hierheen lokken. In 1S82 had nog een gebeurtenis plaats, die zeer zeker niet vergeten mag worden. Eenige lieeren te Amsterdam besloten tot oprichting van een weekblad, dat den naam droeg van Nederlandsche Sport. De bijdragen werden alle belangeloos geleverd, en zijn kolommen bleken steeds open te staan, om de verschillende gedachten wisselingen op het gebied van onzen paardensport op te nemen. Weldra werd daar dan ook een gretig gebruik van gemaakt en menig interessant onderwerp werd van verschillende zijden besproken. Dit blad werd het officieel orgaan der Nederlandsche Harddraverij en Renvereeniging en voegde er later een speciaal voor haar bestemd blad als Officieel Bulletin bij. De Nederl. Harddraverij en Renvereeniging had zich van den beginne in verbinding gesteld met de leidende Vereenigingen in het buitenland en was dan ook wederkeerig door haar als eerste, toonaangevende vereeniging erkend geworden. Haar reglementen vormden de sportwetten waarnaar geleefd moest worden, en daaraan heeft »de Nederlandsche" haar macht terecht ontleend. Nog even komen wij op het weekblad De Nederlandsche Sport terug. Weldra bleek, dat in het leger de lust voor sport begon te ontkiemen; vele artikelen over wedrennen voor officieren getuigden hiervan. De Nederl. Harddraverij en Renvereeniging schreef verschillende nummers voor die zoo nuttige oefeningen uit en Z. M. de Koning ondersteunde het goede streven der Vereeniging weder. Het volgende jaar opende Nijmegen de rij der sportfeesten den 15e" Juni met een internationalen dag. Bussum volgde met een tweedaagsclie meeting. 1T. II. M. M. de Koning en Koningin woonden dien eersten dag bij, waardoor een ontzettend talrijk publiek naar Bussum werd gelokt. De paddock te Clingendaal. Intusschen had de President der Vereeniging, Baron van Brienen van de Groote Lindt, zijn landgoed Clingendael bij den Haag gratis ter beschikking der Vereeniging gesteld en hier werd een renbaan ingericht, die, zóó door grondslag, ligging en traceering boven de nu gebezigden uitblonk, dat zij zelfs door buitenlandsche deskundigen, als een der beste en schoonste van geheel de wereld werd geroemd. Met de aanvaarding van dit hoffelijk aanbod was eigenlijk ook het doodvonnis over Bussum uitgesproken. In 18S4 had aldaar de laatste meeting plaats. De Bredasche Renvereeniging werd in 1883 opgericht, terwijl dat jaar te Tilburg nog een particuliere meeting plaats vond. Aankomst vau H.H. M.M. de Koningin en de Koningin Regentes te Clingendaal 13 Augustus 1892. Ook in Gelderland ontwaakte de lust om in het oosten van ons land een eio-pii — vereeniging te hebben en zoo ontstond de Geldersche Harddraverij en Renvereeniging. Tot in 1887 hield zij haar meetings te Nijmegen, doch in '89 had zij haar eigen baan te Wolfheeze nabij Arnhem. Van alle Vereenigingen is zij wel de meest ongelukkige geweest, want na jaren lang geworsteld te hebben tegen een geweldigen vijand als de factor »finantienc kan zijn, is zij geëindigd met een totale opheffing, ongetwijfeld een groot verlies. (Vergadering van 19 Dec. 1897.) Met de wedrennen was het intusschen in het geheel niet zoo gesteld als met de harddraverijen. Het volbloed paard, dat hier in Holland op de baan verscheen, was een uit liet buitenland ingevoerd product. De liefhebberij voor en het belang om volbloedpaarden te gaan fokken werd niet ingezien en alleen de toenmalige luitenant bij de huzaren, Metelerkamp, was de eenige, die er zich eenigzins op toelegde. In 1885 werden in zijn fokkerij twee veulens geboren doch deze stierven weldra. Naderhand bracht Z.W.E.G. verscheidene zelfgefokte volbloedpaarden op de baan, doch hun succes was niet zeer groot. Een sport, die in de eerste jaren zeer in zwang was, doch die toch geen stand heeft kunnen houden, waren de z.g. Jachtritten achter Baron de Salis. 18 een Jagermeester, met een eindloop. Doorgaans zag men hierin tamelijk groote velden en dit viel in den smaak van liet groote publiek; veel waarde als sport hadden deze ritten echter niet, te minder omdat meestal de volbloed paarden waren uitgesloten. Baron de Salis was de man, die onze paardensport een belangrijke schrede in de goede richting vooruit zou brengen. Hoewel feitelijk in het geheel geen, wat men zou noemen »een paarden-man«, zoo wist hij zich door zijn ongeevenaarde werkkracht en energie in zeer korten tijd op de hoogte te stellen van den paardensport in het algemeen; zijn kennis van zaken maakte hij ten nutte aan de voornamelijk op zijn instigatie opgerichte Amsterdanische Sportclub, die te Amsterdam achter liet RijksM useuni een baan liet inrichten, waar menige interessante wedstrijd is te zien gegeven. Op liet gebied 1 V-/ van harddraverijen maakte hij zich een speciale studie en aan hem was liet dan ook te danken, dat te Amsterdam in het jaar 1889 eenige der snelste dravers van Europa tegen elkaar in het strijdperk traden. Intusschen, de paardensport in Nederland begon zich ook in een andere richting te ontwikkelen. Waar reeds sedert jaren in het i •, i ï ouiteniana concours hippi(|ues werden gehouden, bleef Holland nog steeds sluimeren, totdat eindelijk in 1886, alweer op initiatief van Baron de Salis, de Amsterdanische Sportclub een tweedaagsch concours uitschreef op 26 en 28 April. Tribune der Amsterdamsche Sport-Club te Amsterdam. De baan achter liet Rijks-Museum. Het succes was werkelijk niet te miskennen, met liet natuurlijk gevolg, dat navolging niet uitbleef slechts, maar sedert de concours hippiques in ons land voor goed gevestigd zijn. Tengevolge van de, hoewel geringe, deelneming van de officieren van bereden wapens aan de verschillende wedstrijden, zoowel wedrennen, jachtritten, als concours hippiques, de wrijving van gedachten tengevolge van menig lezenswaardig artikel 111 Nederlandsche Sport, en de meening, dat de courses tot dusverre voor officieren van het Nederlandsche leger uitgeschreven, niet voldoende openstelling aan een ieder boden, gaf in het begin van 1S86 aanleiding tot de oprichting der Militaire Sportvereeniging. /ij stelde zich voor, in overleg met de bestaande renvereenigingcn, zooveel in haar vermogen was, militaire courses uit te schrijven, het uitloven van prijzen in afstandsritten, concoursen voor dienstpaarden en springconcoursen. Met betrekkelijk geringe finantieele hulpmiddelen toegerust, kan deze vereenigmg met zelfvoldoening op haar werk terug zien. Zij werd gesteund door invloedrijke officieren, en hieraan zijn zeer zeker de gunstige bepalingen te danken, waardoor het aan de officieren zoo gemakkelijk is geworden, aan de hippische wedstrijden deel te nemen. Evenwel, in weerwil van deze gunstige omstandigheden staat oogenblikkelijk de rensport in ons leger op een nog betrekkelijk lagen trap. liet rijpaard bij uitnemendheid, liet volbloed-paard, heeft in ons land nog maar een zeer gering debouché gevonden. Ten deele is dit toe te schrijven aan liet gemis aan materiaal in ons land zelf, maar ook omdat nog lang niet is uitgeroeid de tegeningenomenheid, waarmee liet volbloed paard door velen wordt aangezien. Gaan wij nu in groote trekken den rensport weer eens na, van het begin der herleving af, zoo zien wij dat de nationale rennen langzamerhand door verschillende jonge krachten werden gesteund. Groote stallen waren er niet; wel talrijke kleine, en daardoor bleef er wel de liefhebberij in. Doch het eene jaar was als het andere! De heer E. van Hoboken van Rlioon, Pendrecht en Baarland was feitelijk de eerste, die op meer uitgebreide schaal een course-stal samenstelde. Aangezien zich in Holland geen enkele beroepstrainer kon of wilde vestigen, zoo werd op initiatief van enkele heeren (Baron de Salis was hiervan weder de ziel) besloten tot oprichting eener Entraineer inrichting, welke te Yelp onder direct toezicht van den gepensionneerden ritmeester O. I). van Diepenbrugge stond. Herbst, een vroegere hindernis-jockey uit Duitschland, was de eerste trainer, en dat deze keuze een goede bleek te zijn, bewezen de vele overwinningen van de hem toevertrouwde paarden, zoowel hier als in het buitenland. Een ongeluk was ooi-zaak, dat de kundige man aan de inrichting kwam te ontvallen, en dit in verband met de langzamerhand verslappende liefhebberij, gaf aanleiding tot de opheffing dezer zoo nuttige instelling, waaraan zooveel kosten en moeite waren besteed. Werkelijk steeg telkens op het einde van elk seizoen de vrees voor algeheelen ondergang der wedrennen, maar ook elk nieuw jaar flikkerde de niet geheel gedoofde vonk weder op. Ging het eene jaar een combinatie van lieeren liefhebbers uiteen, in het volgend seizoen vernam men plotseling van nieuwe plannen, en deze kwamen doorgaans tot rijpheid. Hoe was het echter niet de fokkerij, die hoofdzaak waar alles, zoo 't heette, om begonnen was? Voor zoover het volbloed- en halfbloed paarden betrof, was deze tot een minimum beperkt gebleven. Alleen ritmeester Metelerkamp en kapitein Punt hadden eenige volbloed paarden gefokt, doch overigens stond de zaak stil. De reden was o. i. niet ver te zoeken. O]) welke wijze werd het fokken van volbloed paarden gesteund? Het was niet zooals bij de eerste vereeniging, die als haar hoofddoel de fokkerij beschouwde; neen de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging kwam in dit opzicht haar verplichtingen en statuten niet nauwgezet na. Weder gaf gedachtenwisseling aanleiding tot het goed onder de oogen zien van den toestand en in het jaar 1890 werd in overleg met de besturen van alle bestaande Renvereenigingen in Nederland door de Nederlandsche als hoofd vereeniging (als wetgevende en uitvoerende macht) bepaald, dat voortaan bij elke meeting minstens 25 % der uitgeloofde prijzen voor wedrennen, moest bestemd worden voor wedstrijden aan in Nederland geboren of tijdig ingevoerde volbloed paarden, een maatregel die in Relgië en Duitschland reeds lang bestond. Dank zij deze bepaling, waardoor daadwerkelijk de fokkerij van volbloedpaarden wordt aangemoedigd, is sedert te wijzen op volbloedfokkerij in Nederland, en hoewel nog van geringe afmetingen, stijgt jaarlijks de vermeerdering van dat edel materiaal, en is het te voorzien dat eerlang het grootste deel onzer renpaarden, in Nederland zal blijken gefokt te zijn. De stoeterij »de Vogelenzang «, opgericht door de hceren Jhr. L. Boreel, Jhr. Mr. W. Hartsen en J. van Stolk kan, dank zij een oordeelkundige bestiering, maar ook door veel geluk en energie, met zelfvoldoening op haar resultaten terugzien. Op kleine schaal ingericht (er zijn slechts drie veulen merries) levert zij sedert eenige jaren het beste Hollandsche volbloed materiaal. Slechts de jaarlingen die onverkocht bleven, werden door haar zelf in training gezonden, en zonderling genoeg deze niet gewilde veulens, bleken naderhand dikwerf de beste te zijn. Onwillekeurig liepen wij te ver vooruit. Een groot verlies leed de Nederlandsche paardensport door den dood van Baron de Salis, die na een korte ongesteldheid den 15en Januari 1890 te Amsterdam overleed. Want zoowel op het punt van harddraverijen, als van wedrennen en concours hippiques had hij bewezen, niet alleen uitstekend op de hoogte te zijn, maar door zijn zeldzame energie en zijn talent van organiseeren, was aan hem voor een goed deel te danken, dat de zaak vlottende is gebleven. Ook op het punt van sport-literatuur kwam zijn werkkracht voor den dag, toen in 1889 het Sport-Blad werd opgericht, waarvan echter de uitgaaf tot veler leedwezen tegen het einde van het volgende jaar reeds werd gestaakt. Stond alzoo de Rensport in ons land steeds op een min of meer hellend vlak, de harddraverijen hebben een ontwikkeling verkregen, en op een wijze aan haar doel beantwoord, die niet zoo maar kon verwacht worden, en mogen velen denken, dat het voornamelijk de rennen zijn, die de bezoekers naar de banen trekken, o. i. ligt dit evenzeer aan het schoone schouwspel, dat onze tegenwoordige in Nederland geboren en getogen dravers te zien geven. Die eerste lessen in Bussum en Nijmegen, ze waren hard, ja bijna vernederend, maar als men eens nagaat, dat de tijden toenmaals door de russische dravers Gromotiey, Bierjavjoy en Pourtckak gemaakt, verre in den schaduw worden gesteld door de records thans door paarden onzer inlandsche fokkerij gemaakt, dan zijn alle commentaren wel overbodig. o Vooral ook in Groningen gingen de oogen open. Door den invoer van een enkelen snellen harddraverhengst »Tabor< is een groote vooruitgang te bespeuren geweest. Eigenaardig is daarbij nog het volgende. Gewoon als men in het Noorden was aan de draverijen op de korte baan, zoo kon men zich niet voorstellen, dat dezelfde paarden, die op de betrekkelijk lange afstanden zoo snel gingen, het op de korte baan tegen die specialiteiten, zouden kunnen uithouden. Niet lang duurde deze waan, want nauwelijks werden enkele dier zeer snelle lange baandravers voor deze specialiteit opgeleid, of weldra bleek ook daar hunne meerderheid. Aangezien een groot deel der draverijen thans open zijn voor vreemde paarden, zoo had dit tengevolge, dat zeer veel Amerikaansche en ook enkele Russische dravers werden inse- o voerd, en de heer H. van Wickevoort Crommelin, die tot het jaar 1881 met den bekenden Norfolk hengst Pull-Away had gefokt (ook reeds met Amerikaansche merries) voorzag zich van een uitmuntend gefokten Amerikaanschen draver-hengst n. m. Allouez (in 1890 ingevoerd), wiens hooge waarde als vader-paard wel bevestigd wordt door de tallooze overwin¬ ningen, die zijn nakomelingen, ook dank zij de oordeelkundige opvoeding, de zorgvuldige voorbereiding, en „last not least" de bekwame hand van rijden van den heer A. H. van Wickevoort Crommelin, behaalden. Wat de snelheidsmaatstaf van harddravers betreft, deze wordt bepaald dooiden tijd, die gebruikt is geworden voor 1000 meter, in draf afgelegd. Deze tijden Pull-Away. Allouez. worden door een officieel persoon opgenoinon en heeten de records; zij gelden in een wedstrijd echter alleen voor de beide eerstaankomende paarden. Aangezien nu in de meeste harddraverijen de paarden geplaatst worden op verschillende afstanden, overeenkomstig de door hen getoonde records, zoo is het natuurlijk van belang het record zoolang mogelijk onder het ware te houden, evenwel met inachtneming van de eischen, die aan een eerlijken wedstrijd worden gesteld. In ons land wordt slechts op grasbanen gedraafd en bijna uitsluitend aangespannen, terwijl in Frankrijk doorgaans onder den man wordt gedraafd. Ontegenzeggelijk is de vooruitgang in de snelheid der harddravers voor een goed deel te wijten niet alleen aan de meer oordeelkundige behandeling en opleiding der paarden, maar ook doordat de z.g. sulkeys vele technische verbeteringen hebben ondergaan. Zag men in het jaar 1880 nog de oude sjees en allerlei z.g. lichte karretjes gebruiken tegenover sulkeys met hooge dunne wielen, zoo werden deze laatste op huil beurt verdrongen door de sulkeys met volle caoutchoucbanden, en thans is alleen de sulkey met luchtbanden in gebruik. Zonderling is ook nog de omstandigheid, dat in ons land geen de minste waarde wordt gehecht aan het gewicht van den rijder, terwijl in Frankrijk juist bij aangespannen draverijen het üe Heer A. van®.Wickevoort" Crommelin. ■u gewicht van sulkey en rijder wel degelijk in aanmerking wordt genomen. Weder terugkeerende tot de geschiedenis der draverijen zelf, zoo is de oprichting der Algemeene Harddraverij-vereeniging in het jaar 1892 als een belangrijk feit te noemen. Aanvankelijk bemoeide deze Vereeniging zich uitsluitend met draverijen en hield meetings te Bussum in vereeniging met de inmiddels uit Amsterdam verdrongen Amsterdamsche Oude en nieuwe sulkeys. Sportclub, die daarbij de prijzen voor de wedrennen uitloofde. Tengevolge van oneenigheid duurde deze regeling echter slechts kort, en thans schrijft de Algemeene Harddraverijvereeniging zoowel harddraverijen als courses uit, zoowel te Oud-Rosenburgh onder Watergraafsmeer, als te Bussum. In het noorden van ons land is bij Groningen en wel te Paters- De rechterstoel op de baan te Bussum. wolde üp initiatief yan de heeren ' Mr. ^ Marees van Swinderen en J. Koster, de eerste meeting gehouden, en toen liet bleek, dat de levensvatbaarheid en de belangstelling van het publiek niet ontbraken, werd weldra de Groningsche Harddraverij-Vereeniging opgericht (1S91). J e . ')e wen' een uitmuntende baan gevonden, en toen H. H. M. M. de Koningin en de Koningin-Regentes Ilaar officieel bezoek aan de Provincie aflegden vereerden Zij de meeting met Hare tegenwoordigheid, waarbij Koninklijke prijzen werden uitgeloofd. Nabij Heemstede werd een harddraversbaan aangelegd door de Harddraverij- Vereeniging het Oude Slot, waar jaarlijks eenige meetings worden gegeven. Eindelijk nog volgde de Kennemer Sport-Club (1899), die te l)er»en bij Alkmaar haar tournooi-veld bezit. Hoewel op bescheiden voet ingericht verheugt zij zich in een voortdurend bloeienden toestand en draagt zij naar haar vermogen bij tot ontwikkeling van den paardensport. Nog had in het jaar 1897 te Maastricht een meeting plaats, geleid door het Bestuur der Nederlandsche Harddraver ij- en Renvereeniging. De Amsterdamsche Sport-Club hield in 189(> nog eens een meeting op de baan aan de Cruqius, waar thans ook de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging de laatste jaren eenige meetings hield. terwijl zoo nu en dan door particulier initiatief het aan deelneming aan de groote zaak niet blijft ontbreken. Hiermee is echter de paardensport in ons land nog niet geheel besproken. Het zoogenaamde jacht- en terrein rijden, die uitmuntende school voor militaire De baan te Bussum. rijderij, werd zeer plaatselijk, gewoonlijk bij de groote garnizoenen van bereden wapens, op het Gooi en bij Zeist beoefend, doch dank zij de vriendelijke uitnoodigingen aan de verschillende liefhebbers gericht door Baron van Heeckeren van Enghuijzen, te Sonsbeek bij Arnhem, werd men in de gelegenheid gesteld, dezen tak van sport op meer ongekunstelde wijze te beoefenen. Met een schoone meute honden werd de vos gejaagd over de heuvelachtige heiden, en door de onafzienbare bosschen van de Veluwe. Tot aller groote teleurstelling ging, na twee jaren, de tijding van mond tot mond, dat Baron van Heeckeren, besloten had, zijn honden te verkoopen, en dat dus weldra de jachten achter de honden tot het verleden zouden behooren. Gelukkig echter is dit gevaar voorkomen, door de oprichting der Koninklijke Veluwsche Jachtvereeniging, die gewoonlijk in liet seizoen tweemaal per week een meet houdt in de omstreken van Arnhem, en waaraan vele lieeren en officieren uit de omliggende garnizoenen deelnemen. Een harddraverij op de baan der Harddraverij Vereeniging „het Oude Slot'' bij Heemstede. In de laatste jaren zijn ook in navolging van het buitenland ecnige bloemencorso's gehouden, waaraan concours-hippique, ringrijderij enz. verbonden waren. Des winters vindt de paardensport in ons land hoe langer hoe minder beoefening. Zag men in vroegere jaren veel arresleden met rinkelend- en blinkendopgetuigde paarden, en groote luxe aan de sleden zelf besteed, ook dit schoone schouwspel verdwijnt langzamerhand, doordat de zindelijkheidsopvatting onzer reinigingsdiensten zoo snel mogelijk alle sneeuw en ijs van de wegen doet verwijderen. Coaching komt in ons land weinig voor, nog minder liet aardig Polospel, doch Gymkhana-races worden van tijd tot tijd gehouden. Dit zijn wedstrijden in behendigheid te paard, die oorspronkelijk het eerst in Engelsch-Indië beoefend werden. hebben als sport geen groote waarde, doch verschaffen het publiek menige gelegenheid tot lachen en dat is ook iets waard! o. i. is het niet tot ernstigen sport te rekenen. Resumeerende komen wij tot de slotsom, dat wij in Nederland met den paardensport in menig opzicht nog verre zijn van onze illusies. De sport wordt nog te veel beschouwd als een vermaak zonder ander doel met voorbijgang van het groote nut, dat het in werkelijkheid stichten kan en' stichten moet. Wel 1S waar> is de vooruitgang in menig opzicht, niettegenstaande de vele teleurstellingen, groot geweest, maar er dient niet stilgezeten te worden; gesteund, als wij worden, door II. M. onze geëerbiedigde en beminde Koningin, die reeds zoo herhaaldelijk blijken van Hare belangstelling gaf, zal ons de moed niet ontbreken, op den ingeslagen weg voort te gaan, waar het voorzeker geldt: een veelzijdig nationaal belang. Haarlem. J. L. MOCK. 1J Jongens moeten tijd hebben om te spelen ; dat ontwikkelt hun lichaam en oefent dikwijls beter hun verstand dan de lessen, die zij van buiten leeren. Gerard Keller. Jongenssport is jongensspel. Want waar de oudere behoefte heeft aan goede en gezonde lichaamsoefening, die hij in zijn sport vindt, de eerste voetstap, die de knaap op den levensweg zet om zijn lichaam te ontwikkelen, zijn geest op te wekken, is het spel. Wie ziet niet gaarne den Hollandsclicn jongen spelen ? Wie ziet hem niet gaarne vol illusie spreken over zijne vrije middagen als hij met zijn speelmakkers aan het ravotten en stoeien is geweest? Wie hoort hem niet gaarne vertellen als hij zijn wederwaardigheden mede¬ deelt, van zijn tochten langs veld en beemd ? Wanneer het niet de spuigaten uitloopt, zullen zijn ouders hem gaarne tot het spel, en a]s het mogelijk is liefst in de vrije natuur, aanmoedigen, want een jongen, die niet speelt, is geen jongen. En al staat de moeder wel eens verschrikt te kijken als zoonlief met een gat in z'n broek en een schram in het gezicht thuis komt, dan vergete zij niet, dat het karakter van haar jongen gevormd wordt in zijn eerste levensjaren en dat het spel daartoe zulk een uitnemen den invloed heeft. De groote schrijver, dien wij hierboven citeerden, heeft het zoo juist geschreven, dat de kinderwereld met hare spelen, een wereld op zichzelve is, die even goed hare wetten en instellingen heeft als de wereld der groote menschen. Ook bij de jongens bestaan begrippen van eer en schande, van recht en onrecht. Velen vergeten hun jeugd, omdat zij die niet gehad hebben, maar wie naderhand weder van nabij met kinderen in aanraking komt, ziet dat leven dan in een geheel ander daglicht. Wij houden ons bij de Genestet, toen hij in zijn opdracht aan de Hollandsche jongens van Hildebrand schreef: Het is mijn lust, uw wilde spelen, Uw dartle sprongen gaê te slaan : Nog kan mijn ziel uw vreugd verstaan, Uw blij gejoel mijn ooren streelen, Als vol geruisch van rijpend graan En toen wij verder lazen en het nog eens voor onze oogen geschreven stond: Zangrig knaapje, aan uw voet Leg ik 't ontroerde speeltuig neder. ja, toen ontwaakte de flauwe herinnering, die bij ons niet meer dan sluimerde als wij ons overgaven aan een zoet gepeins over de reeds lang vervlogen dagen van die heerlijke, onbezorgde, eerste jeugd toen wij met estaatc de snoek soms dicht bij de oppervlakte van het water te sluimeren, 't is net alsof hij niets meer met de buitenwereld heeft uit te staan, maar doof en blind, ter plaatse is vastgespijkerd. Zachtjes komt de liefhebber met een koperen strik, dien hij langs de kopzijde onder het dier schuift en maar 't is waar ook, wij hebben hier niet te spreken over de verboden vrucht! . . weg met de stroopers! Een mooie visscherij in zomer en nazomer is het baarzen tusschen de los- Ronsel. De deelnemers aan den visch wedstrijd te Wilnis. staande rieten langs de rietkragen onzer kanalen en rivieren. Op gevoel of, zoo als de hengelaar het noemt, »op de hand« wordt daar gevischt, want tusschen het riet kan geen dobber of drijver gebruikt worden. Daar azen, in dit seizoen, de groote kokkers op insekten en kleine vischjes. Op één voet water vangt men er soms ponds baarzen. Een steurkrab of een stuk dauwpier als aas wordt zachtjes door het riet in het water geschoven. De baars valt er op als een leeuw; zijn ruk, die bij het hengelen »stoot« genoemd wordt, is wel te voelen en meestal hangt hij »im JSu< aan het snoer te bungelen. In diep water worden, het geheele jaar, met de steurkrab of de levende garnaal, prachtige baarzen bemachtigd; meestal kort bij den bodem wordt op de hand of met den drijver gehengeld. Het snoer wordt met genoegzaam lood verzwaard, om bizonder in den stroom, den bodem te bereiken. Het is een aangrijpend werk een grooten baars, die zich met kracht en geweld tegen het inpalmen verdedigt, in de schuit te brengen, bizonder uit een diepte van een meter of vijf. De hengelstok staat krom als een hoepel, terwijl de baars naar links en rechts door het water giert om weg te komen Wéé dan hengelaartje als je snoer niet van beste kwaliteit, of »je kremlijm verweerd is! Zoo'n baars weet ze door sterke rukken stuk te krijgen. En dan komt aan de spotternij der kameraden geen einde: »Hij heeft de tong tegen je uitgestoken«, »spring 'm na«, »waar koop je die snoeren ?« .... >'t was me ook een gammel stokje,« enz. enz. Op »diep« evenals op »stroom« wordt ook met het »tjoenk vischje« op baars gevischt. De Amerikanen hengelen op hun zwarten baars en hun forelbaars met een goed verzwaarden haak, die in kameelhaar en eenige gekleurde lapjes verborgen is, ook hengelen zij op deze visschen met de kunstvlieg die, net als door de forel, aan de oppervlakte gegrepen wordt. In Zuid-Duitschland worden sinds verschillende jaren groote hoeveelheden jongen dezer vischsoorten in vele waters uitgezet, die op enkele plaatsen voortteelen. Het is te hopen, dat in Nederland, na het verkrijgen eener goede wet, die een einde maakt aan het moordvisschen en aan de roofvisscherij, ook deze goede edele vischsoorten zullen worden ingevoerd. Niet enkel als sport, maar ook als rapportvisch zijn ze aan te bevelen, ze bereiken een gewicht van 8 tot 15 pond en brengen zeer hooge prijzen op. De hoofdzaak echter voor den sport is, dat ze de kunstvlieg grijpen en zich machtig tegen den hengelaar verdedigen. Wij mogen deze gelegenheid niet laten voorbijgaan zonder de sportwereld te wijzen op de uitmoording onzer diepe waters door den kaaskop, die in het bizonder voor baars zoo schadelijk is. Dit werktuig is eerst sedert kort in gebruik gekomen. De eerste jaren werden er in het IJ en de Noord-Hollandsche kanalen, zulke verbazende hoeveelheden baars mede gevangen, dat de visch bij de groene vischhandelaars voor 10 a 12 cents per pond te koop was. Wij zien echter nu reeds de keerzijde der medaille. Dit jaar was aan de Zaan, waar legio dezer moordvisschers wonen de baars zoo schaars, dat de Amsterdamsche vischhandelaars, de groote restauratie-houders er niet van hebben kunnen voorzien. Door de uitmoording was er gebrek aan baars, wat, natuurlijk, gebrek en ontberingen voor den visscherman moest medebrengen. Deze heeft, in figuurlijken zin, de vorige jaren zijn recht van eerstgeboorte voor een bord linzensoep verkocht. I Iet hoofddoel van een wetgeving op de visscherij moet zijn: den vischstapel tegen uitmoording te beschermen. Daar de kaaskop een verdelgingswerktuig is, dienen wij met kracht er op aan te dringen, dat het gebruik er van, ten strengste verboden wordt. Een zeer sterk groeiende baarssoort de sander is voor omstreeks vijftien jaren in den boven Rijn uitgezet en heeft daar geteeld. Enkele dezer visschen zijn door den stroom tot onze waters afgezwommen en teelen nu bij ons dat het een ware lust is. Reeds worden er vele in netten en enkele aan den hengel gevangen. Het is tijd, dat onze sportlui een studie maken van de vangst van dezen edelen viscli. De groei van den sander is gelijk aan dien van den snoek. Ook zij hun in overweging gegeven hunne aandacht te schenken aan de zeeforel of Irutta Trutta L., die soms in grooten getale in de Maasmonden wordt aangetroffen. Het geheele jaar worden er, de allergrootste natuurlijk, in de zalmnetten gevangen, het meest echter in Juli, Augustus, September en October. Deze forel is bij de visscherlui bekend onder den naam van „het schotje" en wordt zeer ten onrechte door hen gehouden voor een minwaardige, aparte zalmsoort, die ook in de Schotsche wateren voorkomt. Ook de zeeforel bijt aan de kunstvlieg. Eindelijk hebben wij nog een woord te spreken over het hengelen met den blinkert Een glimmend stukje metaal wordt met een of twee dreggetjes behangen, en zóó door het water gesleept, dat het den snoek of den baars den indruk geeft van een ziek of een vluchtend vischje. Door zijn vorm, meestal die van een lepel, en het sleepen door het water, wordt dit effekt bereikt. Enkele tijden, bizonder in den herfst, laten snoek en baars zich door die voorstelling verschalken, en grijpen zij den kwasi vluchteling. De hengelaar die meestal in een schuit zit, waarin een roeier hem zachtjes voortbeweegt, of langs den oever loopt, voelt het rukje, slaat den argeloozen roover aan den haak en haalt hem door middel der rol, die op zijn stok bevestigd is, aan boord of aan wal. De baars heeft zelden het voorrecht dezen drechthaak te kunnen loozen; de snoek daarentegen weet zulke eigenaardige draaien te nemen en saltomortales te maken, dat hij, zelfs op het oogenblik dat hij in de schuit zal getild worden, door zoo'n kwinkslag nog ontsnapt. Daarom is het aan te raden, altoos een flink schepnet in de schuit te hebben; zit ons snoekje daar eenmaal in, dan kan het spartelen niet meer baten, en is hij het kind der rekening. Melding zij hier gemaakt van het hengelen in zee. Zoo zien we den geheelen zomer een groot aantal liefhebbers te IJmuiden aan de pieren hengelen. Een flink, sterk snoer, voorzien van een sterken haak en een grooten dobber, wordt hetzij m de kom of buiten bij de versterkingsblokken der pieren te water gebracht; als aas wordt een mossel gebruikt; de daar legio rondzwemmende visschen worden er alle door aangelokt. Men vangt er in overvloed de jonge kabeljauw, ook gulletje genoemd, niet zelden diertjes van vijf pond en meer. 't Is een sterke visch, die zich bij de verdediging niet onbetuigd laat. h linke palingen worden er, ook in den warmen zomer, dikwijls bemachtigd. De »noordewindjes« en het »mooie meisie« zijn vischjes die ook daar gevangen worden. Zilvervischjes met pikzwarte streepen, groote puitalen, knorhanen, scharretjes, botjes, zeekrabben en ander tuig, te veel om te noemen, laat er zich naar boven halen. legen einde Juni, bij zoel weer, komen millioenen pietermannen dicht aan de kust en worden daar bij de pieren gevangen. Het mooiste echter, is het visschen op pieterman in een schuitje, dat op een gunstige plek voor anker wordt gelegd. Aan elk eind der schuit zit een hengelaar met twee korte stokken en snoeren op gevoel te hengelen, den haak verborgen in een stukje pieterman. Het is niet zeldzaam dat zoon stel op een dag duizend stuks dezer visch bemachtigt. Ook met den blinkert en sleephengels met natuurlijk aas, kan men in zee flinke zooien pieterman en makreel bemachtigen. Geen wonder dus dat zoovele liefhebbers er hun geluk zoo dikwijls gaan beproeven. len slotte zij nog ter loops melding gemaakt van een vischsport die misschien bij de jacht zou kunnen worden gerekend, namelijk het schieten van visch met de salonbuks, of, zoo men het in Indië pleegt te doen, met pijl en boog. Het eigenaardige van het schot is, dat nauwkeurig rekening dient te worden gehouden met de diepte waarop de visch vertoeft en de straalbreking, die in het water ontstaat. Hiermede zullen wij de • afdeeling sportvisscherij sluiten, den goedwilligen lezer verschooning vragend als hier of daar iets over het hoofd mocht zijn gezien of overdreven beknopt behandeld is. Amsterdam. Sander. Wanneer wij in de volgende regelen willen beproeven een jnist overzicht te geven van de beoefening van liet schermen en haar betrekkelijken vooruitgang in Nederland, dan dienen wij in gedachten terng te gaan tot den tijd, toen ons land nog onder Fransche overheersching stond. Aan de Fransche natie dankt Nederland zijn eerste kennismaking met een der schoonste takken van sport, welke op heden nog vele beoefenaaars vindt, de Ongeveer in het jaar 1814, na afschudding van het Fransche juk, bloeide in ons vaderland de schermkunst in het leger. Allerwegen werd het schermonderwijs in de Fransche taal gegeven; door de Nederlandsche instructeurs echter over het algemeen met een zeer gebrekkige Fransche uitspraak, wat tengevolge had, dat de beoefening er zeer onder leed; mede door het gemis aan verspreiding van juistere begrippen omtrent de schermkunst, maar bovenal, bij gebrek aan een degelijke schermhandleiding, die in en voor het Nederlandsche Leger destijds niet bestond. Op uiteenloopende wijze toch werd de schermkunst onderwezen, hetgeen geen gering beletsel opleverde tegen de uitbreiding dezer bij uitstek schoone lichaamsoefening. Al gaandeweg verflauwde zij dan ook; daarop kende men de schermkunst ruim een kwarteeuw lang slechts bij naam. edele schermkunst. XVe eeuw. Toch bleef de schermkunst door niet weinigen gewaardeerd, toen in het jaar lSoS een verdienstelijk man in het Nederlandsche Leger de pen opnam en een werkje in onze taal liet licht deed zien. Net is van den vermaarden Christiaan Siebenhaar, den stichter der Nederlandsche Schermschool. Dit werkje houdt in de behandeling van Degen, Sabel, Geweer, Langen en Korten Stok. De uitgave van dit verdienstelijk werkje voorzag op uitnemende Avijze in de gevoelde behoefte; en gelukkig, ze was ook oorzaak van de geheele herleving der schermkunst in ons vaderland. XVIe eeuw. XVIIe eeuw. Aan toen af nam hare beoefening met rassche schreden toe; rijke vruchten heeft de arbeid des lieeren Siebenhaar gedragen. Gedurende zijn voorspoedige loopbaan, ontving Siebenhaar vele blijken van de hoogste waardeering. In 1844 schonk zijn regiment hem een eeresabel; in 1861 werd hij op gelijke wijze begiftigd door Z. K. II. Prins Frederik met een vleiend schrijven; in 1873 werd ter herinnering aan zijn 40-jarigen diensttijd een groot schermfeest gegeven en hem een prachtalbum overhandigd, waarvoor uit alle deelen des lands was bijgedragen; van de toenmalige Koningin ontving hij een fraaie pendule met een brief van gelukwensching. Doch ook voor hem brak een tijd van zware beproeving aan. Tegen zijn zin gepensioneerd, had hij het verdriet te moeten zien, dat het werk van een ander voor het zijne bij het leger werd ingevoerd, zonder de overtuiging te bezitten, dat dit werk op meerdere volmaking kon bogen. In het jaar 1881 verscheen dit werk: »Leiddraad bij de Schermoefeningen", uitgave voor rekening van de K. M. Academie te Breda, bij Broese & (X Wij weten, dat dit geschrift geenszins op meerdere volmaking kan bogen; de tijd, die alles ontdekt, bewees dit, want sedert liet verschijnen van dit boekje en de beoefening der lessen daarin vervat, begon de schermkunst in het Leger 21 dermate te tanen, dat er na eenige jaren bijna geen enkel goed schermer meer te vinden was. In burgerkringen daarentegen hield men zich trouw aan de methode Siebenhaar, wat bleek wèl gedaan te zijn. 't Was ons een waar genoegen, toen wij in het jaar 1883, bij gelegenheid van een driedaagsch schermconcours in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, de eer hadden met Siebenhaar persoonlijk kennis te maken en het voorrecht mochten smaken, zijn practische bekwaamheden te bewonderen, die hij in een elegante partij met den schermmeester H. M. Smit, ook sedert overleden, te aanschouwen gaf, ondanks beider hoogen leeftijd. Met een woord van bijzonderen lof, hebben wij gemeend, te dezer plaatse Siebenhaar aan de vergetelheid te moeten ontrukken voor den moeitevollen arbeid in het belang der schermkunst in Nederland door hem verricht. Wille eeuw. d' ftori—Ati^elo. Naast dezen schermmeester mogen wij niet onvermeld laten den schrijver van verschillende werkjes op het gebied der schermkunst 11. 1. M. Regoor, die met de uitgave van »I)e schermkunst voor het Volksonderwijs geschikt gemaakt" veel heeft bijgedragen tot populariseering van dezen sport. Toch bepaalde zich de beoefening der schermkunst tot het Leger, toen ongeveer in het jaar 18S2 daarin een merkbare verandering kwam. De uit den militairen dienst komende Prof. Daniël Dreese, was, zoo wij nieenen, de eerste, die een burger-schermvereeniging oprichtte, n. m. de »Onderlinge Amsterdamsehe Schermcursus«, wiens ledental in korten tijd in groot getal toenam. Door vele anderen onder de burgerij werd dit voorbeeld gevolgd; in bijna alle steden van ons land verrezen schermclubs. Van 1S82 tot 1885 beleefde de schermkunst een gouden tijd. Vereenigingen gingen slag op slag bij elkaar te gast en nationale schermconcoursen waren om zoo te zeggen aan de orde van den dag, toen na het groote schermconcours in liet jaar 1885 in het Paleis voor Volksvlijt gehouden en uitgaande van de zooeven gemelde O. A. S. C. daarin een kentering kwam. De wedstrijd heette internationaal, doch was inderdaad nationaal, want Heigen schermden met elkander en Nederlanders schermden met hunne landgenooten en dit ter oorzake van verschil in methode. Dat was bedroevend. Zeer levendig werd thans de behoefte gevoeld om cle methode Siebenhaar te veranderen, die, hoe verdienstelijk ook, evenwel nu, met een dankbaren terugblik er op, vaarwel gezegd moest worden. Sedert het verschijnen toch van die methode in 1858 tot 1885 was daarin wijziging, noch merkbare verbetering gekomen. Bovendien kwam men nog tot de treurige ontdekking van het feit, dat men al gaandeweg liet schermen, om het zoo eens uit te drukken, in eoncoursvorm had gegoten, cl. w. z. om aan de gemakkelijkheid van beoordeelen tegemoet te komen het gevecht zoo eenvoudig mogelijk had gemaakt, geheel en al conventioneel. Bijvoorbeeld de invoering der bepaling: 1°. om beurten laten vechten; 2°. verbod van noch voor noch achterwaarts te mogen gaan; 3". beperking van het gevecht tot slechts één terugstoot. Nu, daarin moest verandering komen. Was het wonder, dat wij, Nederlanders, in de beoefening dezer kunst geisoleerd bleven staan en de toekomst in dit opzicht zorgen baarde? Was het te veel gezegd van den vermaarden schermmeester, nu wijlen Eugène Desmedt te Brussel, die beweerde: „La méthode hollandaise est ridicule, sans base, et semble inventce pour paralyser les meilleurs tireurs." Het zou gelukkig echter zóó niet blijven, want een goed onderlegde schermer a la Siebenhaar, de heer G. Hesse te Amsterdam, gordde zich aan ten strijde en vertrok naar Brussel om zich in de fransche schermméthode theoretisch en practisch te bekwamen, welke méthode, vooral na den oorlog van 1870 tusschen Frankrijk en Duitschland, al meer en meer tot perfectie gekomen was. Van de gegeven lessen van zijn leermeester Eugène Desmedt heeft de heer Hesse ruimschoots gebruik gemaakt om in staat gesteld te worden in Nederland een omwenteling op schermgebied te weeg te brengen. Voorbeeld in de practijk en aanbeveling dezer méthode in geschrift, brachten haar betrekkelijk snel te weeg. In 18b7 verscheen van zijn hand een werkje over de fransche schennméthode getiteld „Handboek ten gebruike bij het scherinon der wijs op den degen en de sabel opgedragen aan den Weledelzeergeleerden Dr. Johan Georg Mezger. In zijn voorwoord veroordeelt hij scherp maar op goede gronden de zoogenaamde hollandsche méthode, met verwijzing naar de beoefening der fransche lessen in zijn boekje in hollandsche termen aangegeven. Opgezonden naar het Ministerie van Oorlog, noopte het militaire autoriteiten de schermkunst in het leger te verbeteren en op fransche leest te schoeien. Z. Excellentie de Luit. Gen. Inspecteur bij het wapen der Cavalerie, de heer Van Ilelden, ging daarin voor en bewerkte de aanstelling van een bekwaam fransch schermmeester bij genoemd wapen, nl. de heer Thévenin te Parijs, die in een tijdsverloop van circa vijf jaren een volledige verbetering op schermgebied tot stand bracht. ren een volledige verbetering op schermgebied In het jaar 18S9 verscheen er een keurige handleiding voor het onderwijs op den degen en de sabel voor het wapen der Cavalerie, ras op den voet gevolgd door een voor liet wapen der Infanterie, die echter, ondanks een heruitgave in 1896, die geen herziening mag heeten, noch thans een geheel anderen geest ademt en in menig opzicht in waarde moet onderdoen voor eerstgenoemd werkje. De Heer G. Hesse zegt: >:Een poging in het jaar 1896 aangewend door den heer G. Hesse in vereeniging met zijn collega Léopold v. Humbeek, gediplomeerd Belgisch Professeur d'Escrime, om het schermen bij het wapen der Infanterie verbeterd te krijgen, had geen succes, evenmin die, welke speciaal van eerstgenoemden uitging in September 1897 kort na het optreden van den heer K. Eland, Minister van Oorlog. Deze hernieuwde DOffillQ- st.nitt.fi af rm lipt Hipt morIo_ Korps Degen-Kampioenen. F. van der Stappen. — M. Dwinger. — M. B. Zeldenrust. | Q 0 ~ ~ ^ « v -M.M. V VI V gaan met de denkbeelden door den eer Hesse ontwikkeld, van den heer Hanckar, directeur der Normaal Schietschool te 's Gravenhage. »Zoolang de oprichting van een Normaal Schermschool*) in Nederland, gelijk *) De oprichting van een Normaal Gymnastiek- en Schermschool is, terwijl wij dit schrijven, ïchter in wording. aan die, welke men in Italië, Frankrijk en Belgie aantreft, tot de vrome wenschen blijft behooren, zal de Nederlandsche soldaat in het schermen achter blijven staan. »Krachtig ter zijde gestaan door eenige vooruitstrevende meesters in de kunst? de heeren H. en Jac. Koopman respectievelijk te 's Gravenhage en Rotterdam, en A. J. Meijerink uit Haarlem, mocht het den heer Hesse gelukken ook in burgerkringen de sympathie voor het schermen op te wekken. » t Was de schennvereeniging „Ripperda" te Haarlem met haar voortvarende en sympathieke bestuurderen L. T. Keijser en Georg L. Smit, die het initiatief nam tot oprichting van een Nederlandschen Schermbond. »Den 23 November 1890 werd de eerste Algemeene Vergadering in Café Brinkmann te Haarlem gehouden en de Bond opgericht. »Hij stelde zich voor: 1°. Het verkrijgen eener vaste methode van onderwijs; 2°. Het brengen van eenheid in de reglementen voor wedstrijden. »En daarin is de Nederlandsche Schermbond, dank zij den ijver en de voorlichting van het technisch bestuur, volkomen geslaagd. »l)e Nederlandsche Schermbond, nu bijna 10 jaren bestaande, heeft dan ook geheel aan zijn doel beantwoord, de heer daarvan toekomende aan de heeren D. L. Wolfson en Ch. E Kok, respectievelijk voorzitter en secretaris van dat lichaam, den heer Kok, aan wiens toewijding en ijver wij danken de verschijning van een eigen [orgaan: »De Schermkunst", dat reeds een vierden jaargang mocht beleven. »De oprichting, nu ruim drie jaren geleden, van een specialen bond van Nederlandsche officieren van Landen Zeemacht, is ook een gevolg geweest vande voorlichting hen in de N. S. B. verstrekt, hetgeen Jdoor bedoelde ambtenaren 111 het orgaan »De Schermkunst", bij gelegenheid van hun uittreden dankbaar wordt erkend." En zoo schrijdt dan de Nederlandsche Schermbond langzaam in de goede richting voort en populariseert eene kunst, die, uit welk oogpunt ook bekeken, verdient bevorderd te worden. Het schermen, uit een krijgskundig oogpunt beschouwd, is van hooge waarde, en, zegt een ijveraar en overtuigd voorstander, Kolonel A J. Prins; »bij een be- Jac. en C. Meijerink, Haarlem. trekkelijk kleine natie springt meer dan elders de invloed in 't oog, die de beoefening van de schermkunst op den nationalen moedy op de wilskracht, op de weerbaarheid vau ieder individu en op de verdedigbaarheid van liet gansche land uitoefent." Van liet hygiënisch standpunt bezien, is liet schennen ieders gading; men beoefene het echter links zoowel als rechts, teneinde te ontsnappen aan de gerechtvaardigde grief als zou de schermkunst de disproportie van het menschelijk lichaam in de hand werken. Goed geleid schermonderwijs zal dan de woorden van een beroemd medicus en hygiënist, nu wijlen Ur. Allebé, niet beschamen» waar hij zegt: > Schermen is bij uitstek geschikt om de betrekkelijke krachteloosheid en onbehendigheid te verhelpen, waarin bij de meeste menschen één der beide lichaamshelften verkeert . Een ander geneesheer, de Belg Dr. Popelin, zegt o. 111.: »L)e schermkunst ontwikkelt evenzeer de verstandelijke vermogens als dat zij die van een zeker aantal onzer spieren bevordert; de schermkunst is van allen sport de sport, welke in de hoogste mate mannelijke hoedanigheden aankweekt". »Beschouwd uit het oogpunt der thérapeutique, staat het schermen in de eerste rij dei- middelen, waarvan men zich bedienen kan tot het herstel der scolioses." Ter aanprijzing dezer waarlijk nuttige lichaamsoefening wenschen wij tot besluit het woord te geven aan Ernest Legouvé, te Parijs, l illustre académicien, maar niet dan na onze beste wenschen te hebben medegegeven aan de tegenwoordige wakkere mannen van de kunst, die met onverdroten ijver op hun edel doel afgaan. Onze Jiooge ingenomenheid met hun streven vergezelle hen op hun weg. Deze lHransche geleerde en zelfbeoefenaar zegt: »de wapenoefeningen ontwikkelen de kracht, de bevalligheid en ongedwongenheid; deze geschikte oefeningen zijn een physieke en moreele verbetering voor de jeugd. »Men verkrijgt door deze bewonderenswaardige oefening niet alleen sterke spieren, een ruime borst en flinke gezondheid, maar ook geduld, moed en verachting van lichamelijke pijn en vermoeidheid; een levendig begrip, koelbloedigheid en zekerheid; in eén woord: Ik bemin het schermen, omdat ik betwijfel, of er wel een bezigheid is, waarbij de mensch met meer bewustheid het leven geniet. Het bloed stroomt snel en krachtig door de aderen, het hart klopt, het hoofd bonst, de slagaderen zwellen, de borst verruimt zich en de poriën der huid zetten zicli wijd open. L. van Humbeek en Gr. Hesse, Amsterdam. »En als ge nu bij dat lichamelijk welzijn nog het genot voegt, dat men zijn kracht en behendigheid voelt vertienvoudigen; als ge denkt aan de onuitsprekelijke vreugde of aan de bittere smart, welke de eigenliefde telkens ondervindt, aan het genoegen van te treffen, aan de spijt van getroffen te worden en aan de duizenderlei wisselvalligheden van een strijd, die eindigt en weer begint na eiken toegebrachten stoot, dan eerst zult ge begrijpen, dat er in de beoefening van deze kunst een ware bezieling ligt, waarvan de hartstocht voor het spel slechts een denkbeeld geven kan. „Het schermen heeft zeer veel overeenkomst met het spel. Het mist evenwel de ondeugden, die het spel aankleven en wat het voornaamste is : het verschaft den beoefenaars bovendien den zekeren waarborg voor een gezond lichaam en een gezonden geest." Wie beide op prijs stelt, beoefene de schermkunst. Amsterdam. Cu. F. Kok. In het huis der Nederlandsche Sporten voelt de athletiek zich als een arme neef in de woning van een rijken oom. Terwijl het meerendeel der in ons land beoefend wordende takken van sport bloeien en groeien en over genoeg middelen beschikken om zich te roeren, sukkelt de athlet.ieke sport sinds jaar en dag aan bloedarmoede en het daarmede gepaard gaande gebrek aan contanten om zijn beoefening aantrekkelijk te maken. Er is nu eenmaal niets te veranderen aan het feit, dat een tak van sport om te bloeien geld noodig heeft en alleen over de noodige fondsen komt te beschikken als hij genoeg ingeburgerd is. Dit voelt de athletiek in hooge mate. t Is als met het roeien. Zonder het vooruitzicht van eenige interessante wedstrijden, die als een belooning te beschouwen zijn van de vele opofferingen, die men zich in den trainingstijd getroost, zouden er slechts weinigen te vinden zijn, bereid zich weken lang te onderwerpen aan de strenge eischen, die een goede training stelt. Dus zonder wedstrijden geen beoefenaars en zonder beoefenaars geen geld, dus geen wedstrijden. Een vicieuse cirkel, waaruit de hardloopsport niet ontkomen kan, hoe hard hij loopt. Deze stand van zaken is te betreuren, niet zoozeer voor onze gegoede burgers, tot dusverre uitsluitend de eenige klasse in ons land, die aan sport doet, want zij heeft genoeg middelen om zich de weelde van de beoefening van een duren sport te veroorloven, doch voor de mingegoede kringen onzer burgerij en den minderen man, voor wie tot nu toe het beoefenen van een of anderen sport een ideaal is gebleven. Kijken naar het oplaten van een luchtballon, het hossen op Koninginnedag en het de beest spelen op Hartjesdag, ziedaar de sport, die ons volk weerbaar moet maken. De behoefte tot sport, tot lichaamsbeweging, is er. Zij wacht slechts om in goede richting geleid te worden. Of de vereeniging »Volksweerbaarheid« daarin slagen zal? Na den eersten storm, verwekt door de onafhankelijksheidszin en den heldenmoed van Vrijstaters en Transvalers, is de zucht tot weerbaarmaken van ons volk nu reeds gedaald tot een zuchtje, van de door het 22 |AH' P Kj geheele land met zooveel geestdrift opgerichte af deelingen hoort men niets meer en alleen liet Hoofdbestuur geeft teekenen van leven dooi- het voeren van een papieren strijd met brochures en vlugschriften als projectielen, waar het volk, ondankbaar genoeg, hoogst ongevoelig voor blijft. De moeite, die het hoofdbestuur zich geeft, is te waardeeren, doch we meenen, dat men op den verkeerden weg is en het volk beter zal bereiken, indien men het zoover weet te brengen, dat de afdeelingen jaarlijks een of meer wedstrijden geven in — en hierop willen we ten slotte neerkomen — hardloopen, springen, gewichtwerpen en touwtrekken. Deze vier takken van sport samengevat onder den naam Athletische Sport, zijn nis geknipt om te worden de sport des volks, om de eenvoudige reden, dat er geen kostbaar materiaal bij noodig is als bij roeien of cricket en elk doodgewoon weiland met geringe moeite en kosten in een geschikt terrein te herschapen is, waar deze sport met succes kan worden beoefend. Goedkoopte alleen maakt een sport nog niet tot volkssport. Zij moet nog andere eigenschappen bezittten, gemakkelijk te leeren, onder alle omstandigheden te beoefenen, geschikt zijn voor jong en oud en niet te veel tijd vorderen, dit alles vereenigt de athletische sport in zich. Ieder, die een paar beenen heeft, zonder al te veel cachetten der Westersche beschaving, in 't bezit van een paar normale longen en een dito hart, kan zonder nadeelen en tot groot profijt voor zijn lichaam, hardloopen en verspringen; is het eerste vuur der jeugd er uit, welnu, dan bieden touwtrekken en gewichtwerpen een kalmer en niet minder aangename ontspanning. Indien »Volksweerbaarheid« deze richting uit wil, dan zal de Nederlandsche Athletiek-Bond haar daarin gaarne behulpzaam zijn, hiervan zijn wij overtuigd. De N. A. 13. zal zulk een gelegenheid met beide handen aangrijpen, want hij zal dan eindelijk het vooruitzicht geopend zien het doel te bereiken, waarna hij sinds zijn oprichting met mannenmoed gestreefd heeft en nog streeft ten spijt van de meest grievende teleurstellingen. l)e geschiedenis van den N. A. B. is die van den Ahletischen Sport in Nederland, een lijdensgeschiedenis. Der Amst. Sportclub, waarvan wijlen Baron de Salis in die dagen de ziel was, komt de eer toe den stoot gegeven te hebben aan de beoefening der athletiek en de daarmee in verband staande oprichting van den N. A. B. In 1886 gaf deze club op haar terrein achter het Rijksmuseum, voor het eerst wedstrijden, die uitstekend slaagden en bogen mochten op de deelname van vreemdelingen, die in de meeste num- W edstrijd op den Utrechtschen straatweg. mers met de prijzen schoot gingen. Het volgend jaar zijn de wedstrijden niet minder geanimeerd; den Belgen en den eenigen Engelscliman, die tot de deelnemers behoorden, werden de prijzen hardnekkig betwist en in meer dan één nummer Onder de prijs winners bevond zich Willem Muiier, de bekende sportman, aan wiens toedoen liet te danken is, dat de in December van dat jaar opgerichte Voetbalbond zich ook de athletiek aantrok en genoemd werd »Ned. Voetbal- en Athletiekbomk. Nu brak de bloeitijd der athletiek aan; de Bond gaf goedgeslaagde kampioen wedstrijden. Te Haarlem werden opgericht »de Damiaatjes«, ook al een werk van Muiier, en te Amsterdam kwam onder leiding van den toen bekenden langen afstandslooper C. F. Jibben, de 1111 nog bestaande Amst. Athletische Club tot stand. Deze »jours de fête« duren niet lang. De Damiaatjes verdwijnen en het steeds in omvang toenemende Voetbal verdringt uit het Bondsnest de athletiek, in wier groei plotselinge stilstand is gekomen. Te zwak om goed op eigen beenen te staan, sukkelt de N. A. B. verder en is er tot nu toe èn door gebrek aan contanten cn door gebrek aan steun niet in geslaagd den athletischen sport tot bloei te brengen, 't Ongeluk wilde bovendien nog, dat nooit meer dan in één stad tegelijk een bloeiende athletische club hoogtij vierde, waardoor de steun, dien de Bond ontving, steeds zeer beperkt bleef. Terwijl te Amsterdam de A. A. C. heerschte, werd in de andere groote steden — van de kleinere behoeft hier heelemaal geen sprake te zijn — de athletiek slechts sporadisch beoefend. Bij het tanen der A. A. C., stak de Rotterdamsche A. C. en V. V. Sparta het hoofd op. Deze hing ook langzamerhand de athletiek aan den kapstok en tegelijk hiermede begon te 's-Gravenhage *Hollandia« zich te roeren. Deze club verdwijnt, doch nog is zij niet weg of te Amsterdam verrijst in alle glorie „de Germaan«, die op haar beurt het loodje bezig is te leggen en als leidende club wordt opgevolgd door de Rotterdamsche A. V. »Pro Patria*, die op dit oogenblik zich in grooten bloei mag verheugen. Deze troonsopvolgingen hadden nog dit nadeel, dat zij dikwijls tot onbloedige burgeroorlogen aanleiding gaven, daar er gewoonlijk tussclien de achterhoeden der verdwijnende en de tirailleurs der opkomende club hardnekkig op vergaderingen van den N. A. B. gestreden werd, door den een 0111 de haar ontzinkende macht zegevierden onze loopers. Wedstrijd te Rotterdam. vast te houden, door den ander als een wat al te ongeduldig erfgenaam, azende op den dood van den concurrent. Ondanks al de moeielijkheden, die de beoefening van hun sport in den weg staan of stonden, hebben tal van sterren hun kans schoon gezien langs den athletischen hemel te stappen, te sprinten of te stay-en, al naar gelang de snelheid in hun beenen. Dat is juist de groote eigenschap van dezen sport, dat alles op den looper of springer zelf aankomt en geen greintje van zijn succes afhankelijk is van min of meer volmaakte werktuigen, zooals bij roeien of cricket. Met een paar goede schoenen, een tricot je en een broekje, dat tot even boven de knie reikt en niets meer, kan een athletieker minstens een half dozijn kampioenschappen winnen. Zijn spieren en zijn zenuwen zijn zijn eenige werktuigen, eenvoudiger sport is er niet te bedenken, of het moest het zwemmen zijn, waarbij men het zelfs blootsvoets af kan. Lat dezen eenvoud leide men niet af, dat de athletiek eenzijdig is. Elk der reeds genoemde onderdeden, hardloopen, springen, gewichtwerpen en touwtrekken is weder te splitsen in verschillende takken en die alle op hun beurt verschillende spieren tot werkzaamheid aanzetten en daardoor tot een algemeene ontwikkeling van het lichaam bijdragen. Loopen en stappen zijn de twee groote rassen van het geslacht „hardloopen" met dit verschil, dat bij stappen de eene voet niet eerder den grond verlaat, voordat de andere er stevig en wel op is neergezet, terwijl bij het loopen beide voeten meestal gelijktijdig in de lucht zijn, de voortbeweging dus ontstaat door kleine sprongen. Een zeer snelle opeenvolging dezer sprongen of sprongetjes, een onafgebroken poging 0111 zooveel mogelijk snelheid te ontwikkelen noemt men „sprinten". Zijn de sprongen grooter, gunt men zich den tijd, dan spreekt men van „stay-en". Hieruit blijkt, dat sprinten alleen over korte afstanden kan geschieden en als maximum neemt men tegenwoordig aan 400 M., doch alleen de allersnelste en allertaaiste kan het over dien afstand volhouden. Myers, een Amerikaan, een der snelste loopers op korte banen, liep over de 402 y4 M. 48Vs sec. Onze beste loopers op dien afstand, V. d. Rivière, Calkoen, Spinks e. a., doen of deden er nooit minder dan 55 sec. over. Het was bij hen minder een onafgebroken sprint dan wel een snel tempo, dat in de laatste 100 M. zijn toppunt bereikte. Op 100 M. is de sprinter in zijn element, dan gaat het in één trek van begin tot eind. Behalve het loopen zelf is op V. d. Rivière. zu^ een korten afstand het afgaan een machtige factor en het wordt hier volkomen bewaarheid, dat een goed begin het halve werk is. In dit opzicht hebben onze loopers nog zeer veel te leeren. Wij hebben op onze banen slechts weinig loopers gezien, die de kunst machtig waren. L. Moreau, de kampioen van '98, was altijd bijzonder snel weg. V. d. Rivière daarentegen was op de streep dikwijls zeer zenuwachtig. Zijn groote concnrent Kellenbach overdreef de kunst en was in vele gevallen reeds weg voor het schot ging. Wij hebben wedstrijden bijgewoond, waar hij tot drie, viermaal toe door den starter moest worden teruggeroepen. Het was in October 1887, op de wedstrijden door de Amsterdamsche Sportclub gegeven, dat de 100 M. voor liet eerst geloopen werd Mac Innes, een Engelschman, wiens stijl van loopen voor de Hollanders een openbaring was, won gemakkelijk in 112/5 sec. „Cri-Cri", een Belg, was tweede en Muiier derde, toen de eerste en eenige, die de finesses van de kunst machtig was. Iwee jaar later, in Juli, volgen de eerste Bondswedstrijden, waarvoor de „Phoenix" te Haarlem, haar terrein afstond. De korte afstand was ditmaal teruggebracht op 100 yards (91 M. ongeveer), en het is hier, dat een onzer beste sprinters, Spinks, debuteert en mooi wint in 103/5 sec. P. Calkoen (Haarlem) werd 2e en Joh. Meijer (Rotterdam) 3e, allen in denzelfden tijd. Een maand later neemt Meijer, loopende onder den naam van „Cavalier seul" revanche en slaat Spinks en Calcoen op de 100 M. in 14Vb sec. Op de meeting der Amsterdamsche Sportclub in October gegeven, eindigt Spinks op de 100 M. als tweede achter den Duitscher Traun, die in 10V5 sec. wint. Eenige twijfel aan de juistheid van dezen tijd is niet ongerechtvaardigd, als men in aanmerking neemt, dat voor de 100 yards, dus 9 M. minder, de beste Engelsche loopers 10 sec. noodig hebben. Yaes, een stadgenoot van Meijer, debuteert in 1891 op de Scheveningsche wielerbaan en wint de 100 yards in 103/B sec. Muiier werd met gering verschil tweede. Veertien dagen later geeft de N. V. en A. B. wedstrijden te Amsterdam, en voor het eerst komt Kellenbach's naam voor onder de winners. Hij komt uit als junior en wint de 100 M. in 12% sec. Prijswinner der seniores over'denzelfden afstand wordt Smidt (Hamburg) in 113/5 sec. Weer is Muiier tweede. Op 17 Oct. ook te Amsterdam wint Polak de 100 M. in 12Vs sec., terwijl in de 100 yards Muiier eerste wordt in 11 Vb sec. In 1892 wint Kellenbach het kampioenschap van Nederland, 100 M. in 102/5 sec., een onmogelijke tijd. Te Scheveningen zegeviert „Cavelier seul" op zijn geliefkoosden afstand in 12 sec. De sporttentoonstelling, te Scheveningen gehouden, organiseerde onder Bondscontrole op 2 Oct. wedstrijden, waarbij Calkoen de 100 M. wint in 11«/5 sec. Bij de wedstrijden te Amsterdam in 1893 door den Bond gehouden, wint Kellenbach in 121/3 sec. Sparta debuteert in 1894 met goed geslaagde athletische wedstrijden, volgens velen de beste, die hier ooit gehouden werden. Engelsche en Duitsche loopers L. Moreau. betwistten den Hollanders de prijzen, ook de kampioenschappen, waardoor we het zeldzame schouwspel te genieten kregen, dat een buitenlander als de beste Hollandsche looper op de 100 M. gold! Op den korten afstand wint de Belg Pooters, in 11 V5 sec. Kellenbach volgt met 2/6 sec. langer. Het volgende jaar is liet weer Sparta dat internationale wedstrijden geeft. Op de 100 yards wint Beatton (Engelschman) in 102/3 sec., wat record is voor een Nederlandsche baan. Hij wint ook de 100 M. in 104/5 sec. De Duitsclier Doerry is tweede in 11 sec. V. d. Rivière (Amsterdam) wordt derde in denzelfden tijd, die record wordt voor Nederland. V. d. Rivière is het volgende jaar op Sparta s wedstrijden gelukkiger en sneller; hij wint de 100 yards in 101/5 sec, daarmede het record met Vs sec. slaande. In het kampioenschap van Nederland, 100 M. werd de Amsterdammer geklopt door (r. Buft. J. L. Swets. den Rotterdammer de Reidt in 11 Vs sec. Den volgenden dag te Scheveningen neemt hij geduchte revanche en slaat den Engelschman Elson en Reidt op de 100 yards. In DG en 97 worden er geen wedstrijden op den korten afstand gehouden. Eerst in 98, als de N. A. B. er toe overgaat provinciale en nationale kampioenschappen te organiseeren, trekken onze sprinters hun schoenen weder aan. In het oosten te Nijmegen, wint Victoria liet oostelijk kampioenschap der 100 M. in ll3/5 sec., een goede tijd op een slechte baan. In de nationale kampioenschappen te Baarn verloopen, is Moreau (Amsterdam) eerste in 11 s/B sec., ook al geen slechte tijd, daar er gestart wTerd in een bocht der baan. De beste tijd in de laatste jaren gemaakt, is die van den Rotterdammer de Bij, die in 1898 te Scheveningen in 11-/5 sec. kampioen van Nederland werd. Gelderman was het volgende jaar de held. In een wedstrijd, uitgeschreven door de A. V. „die Haglie'' won hij in 12-/5 sec. (er werd geloopen op den Leidschen straatweg), terwijl hij ook te Rotterdam in de provinciale kampioenschappen van den N. A. B. won, ditmaal in 113/5 sec. In liet, kampioenschap van Nederland verloor hij echter van de Bij, die eerste werd in den slechten tijd van 12v5 sec. Het regende dien dag, dat 't goot. In dit seizoen heeft tot nu toe alleen de Rotterdamsche A. V. „Pro Patria" wedstrijden gegeven. Op den korten afstand werd Choppy de gelukkige in 11 Vb sec. Al deze tijden zijn gebleven boven de 11 sec. door Y. d. Rivière in 1894 gemaakt. Deze pittige looper, die ook nog recordhouder is over de 100 yards in 10V5 sec., is vrijwel als onze beste sprinter te beschouwen. Zeiden we reeds eerder, dat als maximum der korte baan 400 M. te beschouwen is, in de eerste jaren dat athletische wedstrijden gehouden werden bleef men bij de 350 M., waarschijnlijk omdat de baan der Amsterdamsche Sportclub 353 M. lang was. Het eerste jaar dat deze afstand geloopen werd, dat was in 1886, won W. Muiier in 53% sec. De strijd was zoo hevig, dat de tweede aankomende, 0. Zeverijn, op de streep in katzwijm viel. Klaas Pander werd 3e in 552/3 sec. In '90 debuteert Spinks te Haarlem op de 350 M. en wint in 482/5 sec. Een maand later slaat Meijer hem en Cal koen in 45-*/5 sec. In October van het zelfde jaar gaat te Amsterdam voor liet eerst de kwart Eng. mijl (4021/4 M.) en wordt door Spinks gewonnen op de Duitschers Traun en Möller in 562/- sec., Een week later wint Calkoen dit nummer te Scheveningen in 54Vs sec.; Spinks tweede. De eerste kampioen op dien afstand wordt in '91 W. Muiier, die te Amsterdam wint in den slechten tijd van ö9Va sec. Een maand later van het zelfde jaar 1S92, wint Rapid te Scheveningen de 1/4 E. M. in 53y5 sec. Op 21 Augustus wordt Nochange (o, die pseudoniemen!) ook al te Scheveningen eerste in 55 sec. Het kampioenschap van dat jaar komt op naam van Boot in 574/. sec. I11 '93 heerscht er een rustige rust, en in '94 wordt alleen op de Sparta meeting de 4021/4 geloopen. V. d. Rivière wint in 56+/g sec. Harry Beatton, de Engelschman, slaat het volgende jaar te Rotterdam V. d. Rivière met niet minder dan 4 sec. verschil in 53y5 sec. In '96 is het weer een Engelschman, ditmaal Mac. Intosh, die de kwart mijl wint 111 55^/5 sec. Reidt wordt tweede in 57 Vb, V. d. Rivière derde in 57*/5. In 98 wordt te Baarn „Choppy" kampioen van Nederland op 500 M. (N. A. B. heeft gebroken met de Engelsche maten) in 1 min. 152/5 sec., een tijd dien] de kampioen van Holland en Utrecht, de Bij, niet halen kan op de meeting te 's-Gravenhage. Hij doet er 1 min. 17 sec. over. In '99 wint te Rotterdam Kielman in 1 m. 16 4/ö sec. het provinciale kampioenschap. Met bijna 3 sec. langer wint Gelderman te s -Gravenhage het kampioenschap van Nederland in 1 m. 19 sec. Dit jaar is deze afstand nog niet verloopen. Tot de middelafstanden, waartoe de 500 M. reeds te beschouwen is, daar niet alleen snelheid, doch ook uithoudingsvermogen er bij te pas komt, beliooren verder de Va E. M. of 804Va M. en de kilometer, welke laatste afstandop de jongste wedstrijden burgerrecht heeft verkregen. Eerst in 1891 komt de Va E. M. op de programma's voor en het is de Bond die daarmede te Amsterdam debuteert. De Duitscher Stamer wint met Muiier tweede in den fabelachtigen tijd van 1 111. 513/& sec. Het bleek later, dat de afstand de noodige meters te kort was genomen! Op de wedstrijden, die de A. A. C. in 1892 geeft, verschijnt voor 't eerst Otto Hisgen op de streep en wint in 2.27 4/b. Jaren lang was hij onze beste looper op dien afstand. >Rapid« wint datzelfde jaar te Scheveningen in 2 m. 24/ö sec. l)e chrono¬ meter schijnt wel onder den indruk te zijn geweest ! Op 2 Oct. wordt te Schevenigen het kampioenschap van het vasteland verloopen. Stamer wint na een vinnigen strijd met Hisgen in 2 m. 17. In 1893 wordt de Belg Carlens kampioen 111 2.17 sec. met Gronert, een Amsterdammer, tweede. Op de Sparta-meeting in '94 toont Hisgen zich in zijn groote kracht. Hij slaat de Belgen Clazer en Schalier en maakt een nieuw record in 2 m. 12 Vb sec. Deze tijd leeft niet lang. Want op de volgende wedstrijden, die Sparta geeft, wordt Stok (Sparta) tweede in 2 m. 9Vb sec. met Cambridge, een Engelschman, eerste in 2 m. 9VB. In '96 wordt de tijd 2 m. 84/5, gemaakt door Elson (Engeland). De eerste, die een officieelen tijd maakt voor den kilometer, is de Hagenaar Regensburg, die hein in September van '97 loopt in 3 m 334 sec. Een jaar later heeft >Choppy« weinig moeite dien tijd te brengen op 2 m 53 sec. Hij toonde ook dit jaar op dezen afstand de beste te zijn, liep hem tenminste op de Pro-Patria-meeting in 3 m. 4Vb en won. Afstanden boven de kilometer behooren tot de klasse der langen, langeren en allerlangsten en hebben zich steeds in een groote populariteit mogen verheugen. De Engelsche mijl, 1609 Meter, was jaren lang de standaardafstand, het criterium doch is sinds eenige seizoenen door de 1500 Meter onttroond. De Amst. Sportclub begon in '86 met een mijl, die door den Belg Foxhall gewonnen werd in 5 m. 33Vb. Klaas Pander werd 3e, terwijl onder de mededingers ook behoorde B. Kingma, de toen reeds op jaren zijnde schaatsenrijder. Men liep dien afstand liefst in afdeelingen! In 18S7 won de bekende schaatsenrijder en roeier George Jurrjens dit num- G. Adolfs. mer in den toen snellen tijd van 5 m. 5 sec. Jibben werd hier derde met 3 sec. langer. Het volgende jaar is Jibben de gelukkige in 5 m. 815, een tijd, die hij in '90 te Hamburg brengt op 5 m. 4«/#. Dat zelfde jaar wint hij te Scheveningen in 5 m. 7 sec. Het kampioenschap gaat echter met Möller naar Duitschland, die wint in 5 m. 204/3. In October zien we den sprinter Spinks zicli wagen op den langen afstand en hij \a int, doch lieel veel beteekent het niet, daar zijn tijd 5 m. 243/5 is. u0 Sept. J1 is een belangrijke dag, de dag, dat een Hollandsche looper voor het eerst de mijl loopt binnen de 5 minuten. Jibben is de held in 4 m. 591/5 sec. niet Muiier tweede in 4 m. 593/5. Het kampioenschap gaat weer naar Duitschland, nu met Stamer in 5 111. 2 sec. Sparta herstelt in 95 de mijl in eere. De Engelschman Christmas loopt hem in 4 m. 47:!/s, met Stok tweede in 4 111. 572/s met voorgift. Deze 4 111. 4735 is een record voor ons land. Op een Sparta-meeting. In liet Oosten des lands wordt de eerste geregistreerde mijl geloopen door Steenveldt te Nijmegen in 6 m. 14 sec. Dat zelfde jaar '90 wint Christmas voor de tweede maal op de Sparta-nieeting, 1111 in 4 m. 53 Vs. Zijn landgenoot Mac, Intosh werd tweede met a/5 sec. langer. In dit seizoen verschijnt ook De 13ie op de vlakte en loopt op de meeting* door »'s-Gravenhage« gegeven de mijl in 5 111. 62/5 sec., een goed debuut. Hij haalt het volgende jaar nog 2/5 sec. van dien tijd af. Eerst in 98 gaat Jibben s record er aan. Het gelukt den jeugdigen Hagenaar »Simplex«, 11a een ijverige training liet record te brengen op 4 111. 55-,6 sec., waar liet nu nog op staat. t Is in datzelfde jaar, dat voor het eerst de 1500 M. opgenomen wordt. Te Nijmegen wint Hesselink in 5 min. 14 sec., een tijd die door »Clioppy« 23 op de kampioenschapwedstrijden te Baarn, gemakkelijk geslagen wordt in 4 m. 4o4/5 sec., dezelfde tijd, dien hij maakte in de provinciale kampioenschappen in Holland. In 99 wint »Simplex« dit laatste kampioenschap in 4 m. 54 »/B sec. Kampioen van Nederland wordt echter de Amsterdammer Schnt in juist 5 min. De langere afstanden komen eerst in '91 in de mode. De Bond is de eerste, die een wedstrijd over 3 E. M. uitschrijft, waarin Jibben van meet afgaande, tweede wordt. \eertien dagen later is Jibben wederom tweede met »Distance« eerste. Jibben's tijd van meet was 18 m. 224/5 sec. Sparta volgt in 96 met een 3 E. M., waarin de Belg v. d. Beken (Brussel) wint in 17 m. 17V5 sec,, Swets is tweede met 5 sec. langer. De A. C. 's-Gravenhage volgt met 3 K.M., gewonnen door Wurpel, meerbekend als »stapper« in 10 m. 2815. Het jaar '98 staat in het teeken van den langenadem. »Run-away« gaat er over 10 E. M. van door — een afstand van Amsterdam naar Haarlem — en maakt diverse nieuwe records als: 4 E. M. 25 m. 49Vs sec., 0 E. M. 39 m. 36«/Bf 7 E. M. 40 m. 51 »/., 8 E. M. 54 m. 0a/5, 9 E. M. 1 u. 1 m. 34a/5s 10 E. M, in 1 u. Q in 1 4.4./ ^ ' i M -i 5 • "Simplex" en Gelderman. ,Generaal, loopt, daarop 5 K.M. in 18m. 21V. en Sclionl), zijn beenen niet stil kunnen honden, rent een 20 K.M af in éen adem in 2 u. 0 m. 104/3 sec. Over den halven afstand deed hij 59 m. 582/5 sec. »Siinplex« doet daarna een greep naar »Run-away's« nieuwe tijden en verbetert die van de 4 en 0 E. M. in resp. 24 m. 344/5 en 37 m. 492/6. Het Oostelijke Bondskampioenschap over 5 K. M. wordt door »Tortue« gewonnen in 21 m. ^3/\, een wedstrijd waarin het allerbelaclieliikst toeging daar 111 • ö O' geen der deelnemers de leiding wilde nemen. liet kampioenschap van Nederland over dien afstand, wint de Amsterdammer Schut in 17 m. 16»/5, een mooie tijd en een record, waarmede Simplex' tijd van 18 m. 8 sec., gemaakt in het kampioenschap van Holland, geklopt werd. Het volgend jaar, bij de wedstrijden van »s-Gravenhage« loopt »Simplex« de 10 K.M. in 37 m. 4y3 sec. en wint. Op de 5000 M. in de provinciale kampioenschappen van den Bond, is hij eveneens eerste, in 18 m. 282>5. BufF zorgt voor nieuwe cijfers op de recordlijst: 7 E. M. 43 m. 394/s, 8 E.M. 50 m. IS-5, 9 E. M. 56 m. 504/s, 10 E. M. 1 u. 3 111. 32. Dit jaar is alleen te Botterdam een 5 K.M. geloopen, gewonnen door Reuvers in 19 m. 41/5 sec. ïn '95 wordt het schilderachtige Engelsche »go-as-you-please-race" in tal van Hollandsche monden verhaspelt en komt een snuggere bol op de gedachte er een »je-doe-maar"-wedstrijd van te maken. De Haagsche A. C. >Hollandia" schrijft er een uit over 30 K.M., waarin 13uskop (overleden) wint in 2 u. 58 m. liet volgend jaar laat dezelfde club 10 K.M. loopen. Weder wint een Rotterdammer, A. v. Wing, in 39 m. 20 sec. De concurreerende club, > s-Gravenhage geeft natuurlijk een tegen wed strijd, waarin v Wing weder wint, nu in 37 m. 21 sec. 10 K.M. is de A. A. C. niet genoeg, zij probeert liet over 25 K.M. Buff wint in 1 u. 38 m. 30 sec., frisch als een hoentje. Ivvee jaar later zien we Schut, als »Germania", over denzelfden afstand transpireeren en haalt hij nog cenige seconden van Buff's tijd af. Hij doet er 1 u. 37 m. 6 sec. over. Omstreeks dienzelfden tijd beproeft Runaway een uurrecord te maken. Hij legt 14 K.M., 123 m. af. Dit kriebelt Buff's voeten, die er wat later ook vandoor gaat en in zijn 60 minuten ongeveer 1 K.M. meer aflegt, n.1. 15 K.M., 253 m. Het volgende jaar wint Buff ook nog het kampioenschap van Nederland, 25 K.M.; de tijd werd te onnauwkeurig opgenomen om er eenige waarde aan te hechten. En hiermede zijn de voornaamste gebeurtenissen in ons land op het gebied van hardloopen gekroniekt. Wandelen, als sport, beoefend op baan of weg om een bepaalden afstand in een zoo kort mogelijken tijd te loopen, begon eerst in de latere jaren in ons land tot ontwikkeling te komen. Doch dit wandelen verdient veeleer den naam van stappen. T711J IT 1 Jcjciite wandelaars, van hun onderste wollen sok, tot hun kersepit, behandeld met witte snuif, waren mannen als Kees de Wit, Streubel en Witkamp, de bekende aardrijkskundige, die zijn topographische kennis al slenterende opdeed. Kees de Wit is wel het merkwaardigst type van dit uitstervend ras. Hij liep nooit meer dan 5 K.M. in het uur en gemiddeld een 10 uur per dag, had drie paar wollen sokken over elkaar aan, smeerde kuitspieren en borst met ongezouten reuzel, nam dagelijks een bad, 's winters in de bijt, twaalf maal kopje onder als een eend, en stak daarop zijn neus in de witte snuif. Hij ging »'s morgens" om 2 uur op het pad, at al »tippelend" en nam 's middags een oorlam. De nu 57-jarige man, maakt nog elke maand een stevigen kuier door zijn geliefd Holland en om de drie maanden gaat hij een reis doen om weer eens met volle teugen de welriekende boscli- en heidegeuren in te ademen. Niettegenstaande liet Wandelen als sport slechts sinds enkele jaren beoefend wordt, hebben we zeer goede stappers gehad. De Rotterdammer P. M. Soudijn, is verreweg de beste en werd voorafgegaan door Wurpel en Wensel, twee Amsterdammers, die het in dezen tak van sport ver gebracht hadden. L. C. Dudok de Wit. I)e eerste bona fide wandel- of te wel stapwedstrijd werd in 1895 gegeven door de Haagsche »Hollandia". liet ging over 30 K.M. op den Leidsehen straatweg en v. d. Wijngaert won in 3 u. 27 in. 20 sec. liet volgend jaar organiseert »'s Ciravenliage" er een over 10 K.M., waarbij Wurpel triomfeert in 57 in. 55 sec. Daarop heeft in 1897 de groote wandel wedstrijd Amsterdain-Utrecht en terug, een afstand van 85 K.M., plaats. De lange afstandslooper G. Bnft' toont zich een geducht stapper en wint in 10 u. 8 m. 30 sec. In '98 stapt de Rotterdammer Schoub 20 K.M. af in 2 u. 6 m. 104/5 sec., doch hij kan het op den grooten wedstrijd niet houden tegen Soudiju, Wurpel e. a. In het oosten wint een veelbelovend stapper l\ M. Soudij». Thooft het 5 K.M. kampioenschap in 31 ni. 16V4 sec., een tijd door Soudijn in liet Uollandsche kampioenschap gebracht oj) 29 m. 48Vb sec., en daarna in liet kampioenschap van Nederland op 26 m. 202/5 sec., daarmede Wurpel's record van 27 m. 192/b sec., datzelfde jaar gemaakt, slaande. Wurpel gaat er op een goeden dag vandoor en maakt op diverse afstanden nieuwe tijden: Vi mijl 1 m. 5(>2/5 Va ^ 3 >59' 5 1 > 8 » 132/5 2 » 17 » 9:1/6 3 » 26 » 271/5 1 K.M. 4 » 584/s 2 » 10 > 22Vs 3 » 15 » 53-/5 4 » 23 » 40 In het uur stapt 11 ij 10 lv.M., 784V2 111. Verleden jaar verbeterde Soudijn, bij gelegenheid der wedstrijden door >'s-Gravenhage" gegeven, zijn 5 K.M. record en bracht het op 26 111. 18 sec. Het kampioenschap van Holland en Utrecht wint hij te Rotterdam op zijn sloffen in 31 111. IOV5 sec. In liet kampioenschap van Nederland moet liij harder tippelen, doch wint ook 1111 weder, in 26 111. 514/s sec. Ook dit jaar is hij de ongenaakbare. Bij de wedstrijden van Pro Patria wint hij de 5 K.M. in 27 m. 40 sec. en maakte onlangs als gast der Touristen-club xlc Promeneurs", een nieuw record over de 25 K.M. in 2 u. 25 111. 9 sec., na en passant met een verschil van 16 minuten op n°. 2, een 24 K.M. gewonnen te hebben. Er zijn genoeg stappers op wier stijl aanmerkingen zijn te maken, niet alzoo Soudijn, die, hetzij hij stapt over korteren of langeren afstand, steeds de >hakteen"-methode ten Volle in praktijk brengt. Op onze verschillende atliletisclie wedstrijden is in de meeste gevallen een plaats ingeruimd voor liet verspringen, doch behalve in '98, waren de resultaten meestal bedroevend. In '94, te Heemstede, won G. Tlieis dit nummer niet 5 m. 50, een afstand, dien de Belg Ilicketich op de Sparta-ineeting in '95 sloeg door 5 m. 70 te springen. In '96 deed v. Morsel, ook een Belg, nog beter en bracht 6 meter tusschen zijn hakken en de plank. Dit bleef tot '98 record, liet was te Nijmegen, in de oostelijke kampioenschappen, dat Perelaer 6 m. 1 c.M. sprong, een afstand, Militaire atliletisclie oefeningen. die slechts kort op het recordboek bleef, daar W. Hesselink, een Arnhemmer, in de Nederl. kampioenschappen te Baarn 6 m. 10 ver door de lucht vloog. De Hollandsche kampioen »Thor" sprong slechts 5 m. 39. Verleden jaar bleef men ver beneden Ilesselink's sprong. De Bie won het Hollandsche kampioenschap te Rotterdam met 5 m. 75 en nam daarop te Den Ilaag den titel van kampioen van Nederland mede naar huis niet 5 m. 35. Dit jaar is nog geen 5 nieter gesprongen op de wedstrijden van Pro Patria en Promeneurs. Een der aardigste nummers op atliletisclie wedstrijden, is het touwtrekken, waarbij ploegen, gewoonlijk bestaande uit 4 man, paarsgewijze elkaar over het lijntje trachten te trekken. Wij hebben menigmaal ploegen, die eerder over dan onder de 400 kilo wogen, door een veel minder zware zien verslaan, liet was ook hier weder de stijl, die won. Het geheim van den touwtrekker schuilt in het langzaam inpalmen van het touw. liet meerendeel der touwtrekkers tracht met de tegenpartij weg te loopen, verliest daardoor zijn steunpunt en is verloren. De goede touwtrekker staat »festgemauert in der Erde" en wenscht geen stap terug te treden. En hiermede zijn we gekomen aan liet slot van ons overzicht. De bescheiden plaats, die de arme neef' in het hnis van den rijken oom inneemt, is in de laatste jaren steeds bescheidener geworden en wij vreezen dat de athletiek ten slotte geheel op straat zal staan als »Volksweerbaarheid" zich harer niet ontfermt. Zal het Nederlandsehe volk een krachtig volk worden, een volk met kracht in de knuisten en een hart in de borst, welnu, geeft het dan frische lucht, vrije beweging en de lust tot lichaamsoefening. Doch voor dit laatste kunnen alleen economische toestanden zorgen, beter dan die, waarin het volk voor een groot deel thans verkeert. Amsterdam. J. C. ScHRODER. Wanneer wij voor een vijftal jaren dit woord gelezen hadden boven een of ander artikel, dan zou menig onzer zich hebben afgevraagd: wat beteekent dat opschrift? Slechts zij die hunne gymnasia hadden afgeloopen en de noodige „doode talen" kennis hadden opgedaan, door Veropeus of Episomè, zoude daaruit begrepen hebben, dat dit woord vertolkte, een der schoonste, der meest ideale vindingen van de negentiende eeuw. En thans! Elke kindermond kan u verklaren wat een automobiel is, zal u dadelijk zeggen, dat dit is een rijtuig zonder paarden, dat vanzelf loopt langs wegen en paden, dat u brengt vliegensvlug waar uw willekeur dit mocht wenschen. Een eigen trein, die klaar staat om ten allen tijde zijn eigenaar c. s. naar alle windstreken te brengen, niet gebonden aan uren van vertrek of aan een ijzeren pad, doch die eiken kronkel van de heerlijkste dreven volgen kan en dit doet met mathematische juistheid, met gracieuse zwenkingen; — dat is de automobiel. Reeds sinds 12 jaren waren in het buitenland rijtuigen gebouwd, die zich zonder andere middelen dan hun eigen kracht voortbewogen. Zoo was op de tentoonstelling voor „Kraft und Arbeitsmachinen", gehouden te Munchen in 1888, reeds een motorrijtuig geexposeerd door de firma Benz & Co. teMannheim, dat daar groot onzien baarde, en met hooge onderscheiding werd bekroond. Sinds hebben vele de bekende annonce in de Eliegende Blatter: „Wagen ohne Pferde von 1200 Mark an" honderde malen gelezen, zonder dat deze aankondiging vermocht eenige emotie te veroorzaken in het kalme Hollandsche gemoed. Daarvoor was het noodig dat Erankrijk, dat in de laatste jaren zich op sportgebied zoozeer naar voren werkte, de stoot gaf, en geholpen door zijn begrippen van „vogue" en „mode" spoedig de automobiel tot het hooge standpunt bracht dat zij nu inneemt. Een der grootste aanblazingen van dezen sport hier te lande is ongetwijfeld geweest de bekende wedstrijd Parijs Amsterdam Parijs, die zooveel woorden heeft doen klinken en zooveel inkt heeft doen vloeien. De tegenkantingen van de eene zijde, zoowel als de beschermende macht van den anderen kant zijn voor het automobilisme van het grootste belang geweest. Dogcart met 1'avillon. Wij hebben ze zien komen die onverschrokken, kalme, koelbloedige „chauffeurs", die dezen langen weg met hun vlugge voertuigen afschoven, pikant-geheimzinnig, gedoken in hun impermiabels en achter hun zwarte maskers verbergende de meest aristocratische physionomiën. Niemand zou vermoed hebben, dat die bestoven menschen waren mannen van oud adelijke fransche geslachten, die door hun liefde voor dezen nieuwen sport gedreven werden om hun grenzen te overschrijden en hun noordelijke broeders te komen toonen wat de automobiel is en kan. Nooit heeft een sport eene zoodanige belangelooze protectie gehad, want duizenden heeft zij gekost die reis van de Seine naar het IJ. De laatste gasdampen waren opgetrokken, de koene reizigers hadden den terugtocht aanvaard. En de kalme Hollander staarde ze mijmerend na, terwijl heel zacht een vuurtje begon te smeulen in zijn binnenste, dat aangewakkerd werd, langzaam maar zeker door de van alle zijden geopperde meeningen van voor en tegen. Eindelijk was de vonk een vlam geworden, een passie voor het nieuwe, de heerlijke idee: te besturen zoo'n vlug voertuig, dat men het zijne kon noemen. Niet de groote massa is er toe over gegaan. O, neen, eerst een, toen twee, toen drie, en eindelijk bij tientallen werden ze besteld, zoowel aan de oude gereno- moneerde fabriek van Benz, als aan de nieuwe fransche fabrieken van allerlei slag. Men ziet ze nu dagelijks, groote en kleine elegante wagentjes voor kalme toeristen, dan weer zware „bakken" voor grootere snelheid, gevuld met mensclien o]) wier gezichten staat uitgedrukt, dat, zij een genotvol toertje maken, soms ook met de duidelijke sporen dat ze een verre dagreis achter den rug hebben. Daar wordt het rustige hotel in eens opgewekt door een rrrrrr tjuk, tjuk, tjuk van de binnenkomende auto, twee heeren en een moedige sportzuster in de voorruimte, achterop de mecanicien en de koffer. Deze twee laatsten hebben niet de beste plaats gehad, zij zijn bestoven en de beste getuigen van een lange reis. Heden morgen vroeg zijn ze uitgetogen, met een schitterend reisplan, en hun 200 kilometer hebben ze gemaakt, door prachtige streken, genietende van het vrije uitzicht, dat een auto geeft. Nu zijn ze hier aangekomen, niet met hoog-roode kleuren of bedekt met een laagje slik, ontstaan door zweet en stof, als een vermoeid wielrijder, o neen, kalm en frisch stappen zij van hun keurig rijtuig, de koffer wordt afgehaakt en geborsteld, (want die heeft het wel noodig) en profiteerende van het gemak, dat men van het medevoeren zijner bagage heeft, komen zij na een half uurtje „gekleed" aan tafel. De mecanicien is bezig de noodige zorg te besteden aan zijn wagen. Hij vult met olie wat meer of minder ledig was, en is in afwachting van de in het stadje bestelde benzine. Gepoetst mag de auto niet worden; zijn patroon is er trots op, dat de stof op de wielen blijft en dagelijksch aangroeit, totdat zij zijn teruggekeerd in hun eigen „garage". Het mag gezien worden, dat zij „weg" hebben gemaakt, en de vlugge auto, die zoo heerlijk liep, mag deze zijne „decoratie van verdienste" niet afleggen voor ze weer tehuis zijn. O, velen kennen dat eigenaardige, dat hooge genot nog niet en sommigen veroordeelen zelfs dit onbekende, omdat ze het niet hebben medegemaakt. Maar die het hebben gedaan, die hebben getoerd langs prachtige rivieren en rotsen, door groene landerijen, zonder zich te vermoeien, noch zich te storen aan nijdige blaffende honden af klimmende wegen, zij spreken met enthousiasme over dezen sport. Zij dweepen er mee en zouden een ieder willen overhalen hem ook te beoefenen, zich te laten opnemen in de beweging en mede te streven naar het heerlijke doel: verlichting van den arbeid van het paard, en verhooging van het genot voor den toerist. 24 M. W. Aertnijs. Nijmegen. lusschen meiiscli en hond bestaat sinds den beginne een enge en laat ons maar in het algemeen zeggen een vriendschappelijke band, die op wederzijdsche waardeering gegrondvest is, maar die door de trouwe aanhankelijkheid van het hondenhart, steeds wordt aangehaald. Sinds in den oertijd het geslacht Canis, dat toen zeker meest door kolossaal sterke of' eminent vlugge exemplaren vertegenwoordigd zal geweest zijn, zich liet temmen, heeft het aan de menschheid van toen de grootste diensten bewezen als jachthond, herdershond en waakhond en terecht is het gezegd, dat zonder de hulp van den hond, de aarde voor den mensch wellicht onbewoonbaar zoude geworden zijn. Dat temmen van den hond, waartoe onze voorouders geen handleiding van vader Döbel of' Oswald konden raadplegen, evenmin van Staden en zijn staf konden te hulp roepen, was zeker een groote overwinning die het menschengeslacht alle eer aandoet, ja men zoude er uit kunnen gaan besluiten, dat de oermensch niet zoo wild en barbaarsch is geweest als wij ons onze voorouders gewoonlijk vooistellen, want om honden te dresseeren, aan zich te wennen en gehoorzaamheid te leeren, speciaal dan nog »wilde honden", daartoe was geduld, zelfverloochening, bedaarde moed en onverstoorbare kalmte noodig, terwijl aan den anderen kant reeds in den wilden hond, behoefte aan gezelligheid en aanhankelijkheid, in kiem van meet af aanwezig moeten zijn geweest. Die kiem heeft zich ontwikkeld, de hond heeft geleerd den mensch te volgen, te dienen en te gehoorzamen. Den mensch lief te hebben was niet te leeren dan alleen door een goede behandeling, door mededeelen van spijs na volbrachten arbeid, door liefkozingen, enz., daardoor hebben zich zijn edele eigenschappen ontwikkeld, hij was dankbaar voor wat hij ontving en laat ons maar aannemen dat hij intellectueel, logisch genoeg is geweest, 0111 zijn vrijheid niet te verpanden aan bazen die hem slecht behandelden of erger nog mishandelden. Misschien ook zijn in die oertijden de menschen engelen geweest van zachtheid, liefde en verdraagzaamheid, misschien sliep toen de wolf bij het lam en de setter naast het haas, zoodat van temmen geen sprake was, enfin de oorkonden van die dagen zijn verloren gegaan en ieder kynoloog moge er van denken wat hij wil maar zeker is het dat de diensten die de hond steeds den mensch heeft bewezen, door zijn moed, zijn vlugheid en zijn kracht, onbetaalbaar waren; toen reeds werd, ingezien welk nut de tweebeen van den viervoet hebben kon en de mensch heeft met goed gevolg getracht hem aan zich te verbinden. De dagen van groote daden, forschen strijd en persoonlijken moed zijn echter zoowel voor ons als voor den hond, in onzen met politie, muilbanden en veldwachters versierden tijd, voorbijgegaan en moge Laplander en Eskimo nog niet kunnen leven zonder hunne honden, wier instinct en trekkracht voor het bestaan dier nomadenvolken onmisbaar zijn, voor ons is de hond, in algemeenen zin genomen, niet meer een beschermer met slagvaardige tanden, maar eerder een gezellig huisdier met kwispelenden staart, wiens vroolijken aard en hartelijkheid telkens weer en telkens meer gewaardeerd worden. Met de gestadige verandering der wereldsche toestanden (van »beschavingsvooruitgang" durf ik niet spreken nu men vier oorlogen te gelijk bezig is te voeren in 1(J00), greep er ook ommekeer plaats in den aard der verhouding tusschen mensch en hond, en toen voor zelfverdediging revolvers, vooi de veiligheid, nachtwachts en electrische schellen in de mode kwamen, is allicht de dankbaarheid, die men vroeger voor den trouwen bewaker van lijf en goed gevoeld heeft bekoeld, en werd hij steeds meer en meer in plaats van voor nut, voor pleizier gehouden. Toch blijven ook nog heden de jacht-, waak- en herdershonden, hunne goede trouwe diensten als van ouds vervullen, en hun geef ik gaarne den eernaam van »nuttige honden«, maar naast hen groeide een reusachtige kolonie, een machtig rijk van liefhebberij- en pleizierhonden op, wier nut meer bestaat in het persoonlijk genoegen, dat zij hun eigenaars verschaffen. Dat nut, ik beken het gaarne, is lang niet gering en ik zal de laatste wezen om den hond van den oude van dagen, den mongrel van den arme, den trouwen metgezel van den eenzame, in blinde eenzijdigheid te minachten, zij hebben echter alleen nut voor den bezitter. Er zijn trouwens in dien zin nog talrijke andere nuttige honden, bijvoorbeeld: trekhonden, karnhonden, blindemanshonden (zeldzaam), bunsinghonden, truffelhonden en »leider auch« gasthuishonden, die in de laboratoria met fraaie glazen buisjes rondloopen en waar tot groot nut voor de menschheid, dapper op geëxperimenteerd wordt, nadat men ze flink vastgebonden en weerloos gemaakt heeft, wel te verstaan; dan hebben wij honden, die dienen als speelgoed voor de lie\e kleinen, die honden moeten lachen en vriendelijk doen als het van pleizier kraaiend engeltje ze flink in de ooren knijpt of de haren uittrekt, en waarlijk de goeierts doen dan dikwijls nog lief en vriendelijk... o! ondoorgrondelijk hondenhart!! Dan zijn er ook nog »geleerde honden^, die in mooie pakjes op kermissen en in specialiteitentheaters hunne kunsten vertoonen, ja, die in poppenkasten als reclamemiddel dienst doen en hartelijk toegejuicht worden door een publiek, dat wel lacht maar niet heeft: >L'esprit anéanti du poids de leur misère". In een woord er wordt vreemd omgegaan met 's menschen edelste overwinning en besten vriend, er wordt mede gesold.... meer dan noodig en hun lief is. Denk maar eens aan liet weggeven of verkoopen van bejaarde honden, die op tentoonstellingen geen kans meer hebben hoe moet het zoo'11 oudje te moede zijn als hij door zijn baas wordt weggestuurd ?.... Verdeelen wij nu het hondengeslacht in klassen dan noem ik bovenaan de nuttige honden, hierop volgen de pleizierhonden en eindelijk de paria's, de tot ellende gedoemden, wier lot eenvoudig niet te beschrijven is. De hondensport nu voelt zich bij voorkeur getrokken tot de beide eerste klassen, de laatstgenoemde klasse, die der paria's, mag zich alleen nog maar sporadisch verheugen in de belangstelling van enkelen, noemen wij direct onder die enkelen den naam van F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken, Nimrods voorzitter, die zich het lot der trekhonden in Nederland aannam en den Sisyphus arbeid ondernam naar verbetering in hun lot te trachten. Zoolang echter ruwheid en domheid bestaan zullen, zoolang zal het lot van den trekhond beklagenswaardig blijven; dat er uitzonderingen op den regel zijn, zeer zeker, op de Groninger tentoonstelling in 1899 zagen wij flinke, goed verzorgde trekhonden, daaronder een van elf jaren oud, die nog werkelijk in goede conditie was, gespannen voor practische wagens, maar van de Arnhemsche tentoonstelling (15—17 Juni 1900) schrijft Graaf van By landt in zijn verslag Nederl. Sport No. 935, p. 10: »De inzending trekhonden was beneden critiek; het is bepaald een schande, »dat dergelijke honden en karren op een tentoonstelling durven komen; geen »enkele kar was in de verste verte doelmatig, bij alle ontbraken de rustijzers, en »als de honden gingen liggen kwam de volle zwaarte op hen Neen, de »organiseerende hondenvereenigingen deden goed dit concours van hun programma »te schrappen, tot 'plaatselijke verordeningen en dierenbescherming paal en perk »stel den aan dergelijke schandalen «. Die plaatselijke verordeningen bestaan, de dierenbescherming werkt reeds sinds tientallen jaren haar goeden arbeid in Nederland, maar dagelijks kan men afgebeulde en geranselde kleine trekhonden gespannen zien voor groote karren, waar de baas permanent op zit naast zijn groote broer, en die uwe aanmerking over hun beestachtig gedrag grijnzend beantwoorden met een stokslag op den hondenrug. Wellicht zal het eenmaal worden wat Countess Malmesburry zeker met het geestesoog zag toen zij, sprekende over de hondekarren in Holland schreef': 0 »The size and draft of the carts and weight of the loads and harness are all regu>lated by law in Holland, the loads beeing in proportion to the weight of »the dogs«. Maar voorloopig is dat nog niet het geval en worden de plaatselijke verordeningen niet als bij uitzondering gehandhaafd; houdt ze op den langen weg maar eens tegen om procesverbaal op te maken, als die hondenkarren u voorbij rennen, noodigt de eigenaars maar eens uit 0111 af te stijgen! zij lachen wat 0111 u, slaan maar weer op den hond en denken er niet aan om u gelegenheid er voor te geven .... Op alle vier de zijden van de kar met letters van 15 centimeters volnit naam en woonplaats geschilderd, zoude een van de allereerste verordeningen moeten zijn. In de gemeente Keerde waar schrijver dezes metterwoon gevestigd is, wordt de vergunning tot het rijden met wagens, waaraan honden als trekkracht zijn gespannen, eerst gegeven wanneer naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders blijkt, dat de aanvrager voor zijn bedrijf werkelijk behoefte aan zulk een voertuig heeft, hun wordt dan een permissiekaart verstrekt, die op eerste aanvraag vertoond moet, worden aan bevoegden, terwijl die vergunning direct ingetrokken en kar en hond verbeurd verklaard worden, zoo de gebruiker in strijd handelt met de bepalingen, waaronder natuurlijk het verbod om op het voertuig te zitten, opgenomen werd. De beste verordening in. i. zoude wezen, dat van de Lauwerzee tot de Schelde geen hond als trekdier gebruikt mocht worden, is dit echter een noodzakelijk misbruik, dan worde de statuur van den trekhond en zijn lichaamstoestand bij de wet geregeld, het slaan van aangespannen honden, zwaar gestraft en de honden zelve twee of driemaal per jaar door'sRijks veeartsen gekeurd, om bij ongeschiktheid verbeurd verklaard of afgemaakt, en zoo zij in uitgeputten of ziekelijken toestand verkeeren, voor rekening van den eigenaar verpleegd te worden. Waarlijk, meer dan klasse I en klasse II heeft klasse 111 hulp en steun noodig, want „untold horrors" worden er geleden door de paria's in de hondenwereld, helaas, evenals.... door de paria's in de menschenmaatschappij, zoodat »nienschenhervorming« wel vooraf zal moeten gaan wil de hervorming in het lot van den hond in waarheid doorbreken. *) vÖn a bike in the Boscli.77 Badminton Magazine 1899 p. 380. Concours trekhonden. Amsterdam 1899. I)e nuttige honden en de honden, die voor genoegen gehouden worden, zijn dan de uitverkorenen waarmede de 'Hondensport* zicli bij voorkeur bezig houdt. De nuttige waakhond vormt zich eigenlijk van zelf en in de eenzaamheid; Leg een hond aan een ketting op een erf, laat hem daar alleen en aan zichzelf overgelaten en hij wordt »waakhond«. Hiermede en met zijne opvoeding en africhting hoeft geen kynoloog zich het hoofd te breken, de keeshonden op de schepen, de waakhonden op de boerenplaatsen, hofsteden, fabriekserven, enz., zijn self-made individuen, hier is geen dressuur noodig, de waakzaamheid ligt in den aard van het beest. Gaat men verder en dresseert men waakhonden, zoogenaamd »op den man«, dan laadt men daarmede eene zeer groote verantwoordelijkheid op zich, waar ik vriendelijk voor bedanken zou. Ik acht deze soort van dressuur afkeurenswaardig, honden die mcnschen aanvallen, onverschillig waarom, zijn gelijk te stellen met wilde beesten. In Munchen deed zich voor eenige jaren het geval voor, dat twee op den man gedresseerde doggen, die een bierbrouwerij moesten bewaken, en losliepen,'snachts twee bierbronwersgezellen, die wat laat te huis komende en de deur gesloten vindend, over een muurtje sprongen 0111 binnen te komen, verscheurden en een der beide knechts half opvraten. Wanneer de politie zich met dergelijke dressuurgrapjes bemoeit, heeft de politie groot gelijk. % Herdershonden worden evenzoo, op de stille heide en in eenzaamheid tot hun vak opgeleid, 't Gaat zonder moeite en als vanzelve; de jongen trekken met een maand of vier, vijf, al met de moeder mede naar de hei en leeren het schapenhoeden, dat trouwens niet zoo erg moeielijk is, ik zou haast zeggen machinaal. Door dat ze van geslacht op geslacht voor hetzelfde doel zijn gebruikt, niet vertroeteld worden en geregeld dagelijkschen arbeid verrichten, werd het een gespierd, krachtig ras, dat waarschijnlijk nog het meest op de oer-honden lijkt. In het algemeen (ik praat van de werkelijke herdershonden) zijn ze eenzelvig, schuw voor vreemden en laten graag de tanden zien. Sinds eenige jaren is dit ras bij de kynologen in de mode gekomen, een Nederlandsche Herdershondenclub werd gesticht en talrijke exemplaren zijn naar de stad verhuisd, daarmede vallen ze eigenlijk uit hun emplooi, want een herdershond moet schapen hoeden en zal het interessant zijn over een jaar of tien, die stads-lierdershonden eens te vergelijken met de Veluwsche of Drentsche schaapshonden. Hier kan het belangwekkende vraagstuk opgelost worden, of zonder schapenhoeden de herdershond in type, bouw en karakter vooruit £aat of achterwaarts. O De derde en grootste categorie van nuttige honden is die der jachthonden. De jachthonden bekleeden terecht in den »hondensport<< de eerste en hoogste plaats, hier omvat die sport behalve het fokken en tentoonstellen, ook het africhten en bejagen van tot verschillende jachtmethoden geschikte rassen en heeft daarmede een bepaald doel voor oogen en een rede van bestaan. Toen in 1875 zich in Nederland de jachtvereeniging Nimrod had geconstitueerd, stond al direct op het program het houden van hondententoonstellingen. De eerste tentoonstelling werd reeds 5 en 6 Juni van datzelfde jaar te Utrecht gehouden en vind ik in den catalogus dier tentoonstelling de honden verdeeld in twee groepen, jachthonden en niet-jachthonden, wel het bewijs, dat de jonge vereeniging, die door jagers werd gesticht voor de jacht en de belangen der jagerij, direct ook »de jachthonds op het vizier nam en zich zijn lot met belangstelling aantrok, terwijl ook voor den pleizierhond gezorgd werd. Als eerste middel daartoe organiseerde Nimrod hondententoonstellingen, daarna veld wedstrijden, waarvan de eerste op 24 Augustus 1878 in het Heemskerkerduin gehouden is. Eigenaardig vinden wij bij die eerste tentoonstelling van 1875 den Heer F. YV. Baron van Tuyll van Serooskerken als keurmeester, en evenzoo Z.Ed. in datzelfde ambt bij dien eersten veldwedstrijd door Nimrod op touw gezet. Die veldwedstrijden werden geregeld uitgeschreven jaar in jaar uit en verheugen zich ook nog heden in de krachtige belangstelling der echte jachtsportliefhebbers; zij worden nu te Susteren in Limburg gehouden en geven steeds een paar gezellige echt interessante feestdagen te genieten. Bevreemdend is het evenwel, dat deze werkelijk nuttige sport door zoo weinigen gezocht en gewaardeerd wordt. Toen de Nedcrlandsche Duitsclie Staande Hondenclub haar eersten veldwedstrijd gaf (20—21 September 1897), was dit ook een welgeslaagd sportfeest, maar de tweede en derde pogingen der genoemde vereeniging) om opnieuw de liefhebbers en hunne honden bij elkaar te krijgen, mislukten geheel en door te weinig deelname en schier geen inschrijvingen konden de veldwedstrijden niet doorgaan. Iveeren wij terug tot de groote rol die Nimrod vervulde bij de ontwikkeling van den jachthondensport. In 1875 hield die vereeniging de eerste hondententoonstelling, die enorme opofferingen vroeg welke men zich voor het goedslagen er van getroostte, ƒ 10,000.— werden er voor vereischt.... en ook gevonden. In 1876, verscheen, onder toezicht van den heer (t. Amand, Nimrod's keurboek en beschrijving van honden. J) De gelden voor deze uitgave vereischt, werden door verschillende liefhebbers van jacht en kynologie bijeen gebracht. Met de uitgave van dit, werkje, gelijk uit het voorwoord blijkt, beoogde Nimrod: ,,te geraken tot het verkrijgen van zuivere hondenrassen in Nederland." In 1877 kocht Nimrod de met de hoogste onderscheiding op hare tentoonstelling bekroonde Engelsche setter Prince, om als fokhond voor de leden beschikbaar gesteld te worden. In 1888 werd Nimrods dresseerinrichting te Groenloo opgericht, welke later verplaatst is naar Susteren, waar zij zich ondanks allerlei wederwaardigheden, die aan zulk eene veel eischende en veel omvattende inrichting noodzakelijk verbonden zijn, in grooten bloei verheugt, een groote behoefte vervullende. In 1889 eindelijk ontwierpen gaf Nimrod liet „Nederlandsch Hondenstamboek" uit, waarmede de kroon werd gezet op haar nuttigen werkkring en de vaderlandsche hondensport vasten grond onder de voeten kreeg. Daar hondententoonstellingen in hoofdzaak de bakermat geweest zijn van wat men tegenwoordig > honden sport« noemt, willen wij die nog eens nader de revue laten passeeren. x) Beschrijving vuu honden en keurboek, volgens punten vastgesteld door de Nederlandsche Jacht vereeniging Nimrod. Amsterdam, B. van der Land. Voor ruim 50 jaren voor het eerst in Engeland ontstaan, is Nederland een van de eerste landen geweest waar zij navolging vonden en inheemsch werden, wij zijn in deze verschillende andere landen vóór geweest, zoo Duitschland dat in 1877 en België dat eerst in 1882 zijn eerste hondententoonstelling hield. Hier is de eerste serieuse tentoonstelling van honden gehouden te 's Gravenhage op 17 en 18 Mei 1873. Zij werd georganiseerd door het Koninklijk Zoölogisch Botanisch Genootschap aldaar, en was natuurlijk wel eenigszins verschillend van de tegenwoordige pompeuse in 't Paleis van Volksvlijt gevierde feesten, het arrangement, de klassen-indeeling, de benamingen der rassen, de keuring, dat alles was op andere leest geschoeid, maar toch herinner ik mij recht goed, dat de organisatie van het geheel flink in elkaar zat, en voor de 300 ingezondene in 47 klassen verdeelde viervoeters, goed gezorgd werd. Er waren klassen voor niet gevraagde hondenrassen en deze juist waren het sterkst bezet, wijl uit den aard der tijden de kvnologie nog in windselen lag. Zoo werden bijv. in de bulldogklasse > pucks ' en een langharige jachthond met dubbele neus ingezonden. De grootste hond, een reusachtig gecastreerde bandhond uit Overijssel gekomen, kreeg een vermeil medaille, evenzoo het kleinste hondje. De griffon heette toen »smousbaard patrijshond« en de Duitsche stekelharige was nog niet uitgevonden ; trouwens was in 1873 de kvnologie in Duitschland niet heel veel meer als »een stip aan den horizon«. Voor de Engelsche langharige patrijshonden« was maar ééne klasse, en zonder onderscheid kwamen reuen en teven in alle klassen bij elkaar. De onderscheidingen bestonden uit medailles, door liefhebbers beschikbaar gesteld, geldprijzen kende men toen niet en het was dus wat sommigen thans vrij onhebbelijk een »blikjes« tentoonstelling noemen. Destijds schatte men de eer der bekroning 't hoogst en hooger dan de zilverlingen die in Utrecht met 's Rijks wapen gestempeld worden en de Z. M. die ik op die eerste tentoonstelling behaalde, staat bij mij met het portret van den hond in een lijstje en zie ik nog steeds met onverdeeld genoegen aan, terwijl de geldprijs nu al lang gevlogen zoude zijn. Onder de inzenders van die in 1873 te 's Ilage gehoudene tentoonstelling, komen de namen voor van de Heeren: J. H. van Boelens van der ITaer, C. A. A. Dudok de Wit, Edw. van Hoboken van Oudelande en J. Leembruggen, namen die in de kynologenwereld ook nog heden een goeden, welbekenden klank hebben. Gelijk hier reeds vermeld werd, greep direct na hare oprichting in 1875 de jachtvereeniging Nimrod de zaak der hondententoonstellingen krachtig en met toewijding aan; aanvankelijk alleen voor binnenlandscheinzenders geopend, werd reeds in 1877 eene internationale tentoonstelling gehouden en wist het Bestuur buitenlandsche kynologen van naam tot inzending te bewegen op de 30 Juni 1 Juli van dat jaar te Amsterdam (op de veemarkt) gehoudene tentoonstelling. /. H. Albrecht prins zu Solms-Braunfels kwam dientengevolge met een col- O ' V u O lectie van 48 rashonden naar onze hoofdstad, meest allen prima exemplaren, daaronder bloedhonden, setters, pointers, deerliounds, hannoversche speurhonden, griffons, retrievers, Duitsche staande honden, dashonden enz. enz. l)e bloedhond Druid van prins Solnis. behaalde op die tentoonstelling de allerhoogste onderscheiding de eenigste „Eereprijs", voor jachthonden. Van Engeland kwamen de Ileeren Ilandv met pointers en Faun Merdy met setters.... zoodat met recht dit een internationaal sportfeest genoemd kon worden. Die tentoonstelling was dan ook een événement en opende menig oog en hart voor den edelen rashond; van haar dateert eigenlijk de groote ontwikkeling onzer hondensport, vele der toen geëxposeerde honden werden aangekocht door onze sportsmen en hebben als stamfokhonden in menigen dwinger den grond gelegd voor later succes. Prins zn Solms-Braunfels, de grootste kynoloog van Duitschland, in wiens dwinger „die Wolfsmiïhle" eigenlijk de duitsche kynologie geboren is, heeft, door gezondheidsredenen daartoe gedwongen, het fokken van rashonden opgegeven en zijn beroemde ,,Wolfsmiïhle" bestaat niet meer, toch bleef Z. II. een warm hart behouden voor al wat rashondfokkerij mag heeten en is nog steeds de gewaardeerde beschermheer van den Griffonclub. Nimrod hield bijna ieder jaar dat volgde een hondententoonstelling, die zoo ongeveer een 400 inzendingen, bon an mal an, telde, ook nog heden in 1900 hield zij er een te Arnhem, met de kennis van zaken die de ervaring geeft, en op de royale wijze waaraan men al gewoon is geworden. Met zeldzame energie en wijs beleid werd deze tak der kynologie door Neerland s eerste jachtvereeniging zóó flink aangepakt, zóó krachtig volgehouden, er werden jaarlijksch zulke sommen voor op het budget uitgetrokken, dat men veilig zeggen kan, dat, zoo tegenwoordig de kynologie in ons vaderland hoog staat en liet aantal rashonden in Nederland in verhouding tot de bevolking zeer groot is, dit te danken is aan de wijze waarop Nimrod van 1875 onafgebroken tot op heden, zijn taak opgevat en uitgewerkt heeft. Voor dat wij afscheid nemen van die eerste hondententoonstellingen is het wellicht interessant voor de kynologen die dat tijdperk niet gekend hebben, eens eene bloemlezing te geven van de rassennamen, die men in de eerste catalogi aantreft. vermelden bijv.: De tijgerhazewind, de Rus-Finsche brak, het windspiel; de zandwoestijnhond geboren in Arabië; een bulldog met dubbele neus weegt 41 kg., dressé a 1'homme; een wolfshond die een kind uit den I.Jsel heeft gered; een Manillahond van Gibraltar; snoekgrauwe bleshonden, Persisch vleermuizenhondje, bastaard-tax afkomstig uit Atjch NXVI Moekims met bijschrift: »kan niet blaffen,« en eindelijk de goedige omschrijving van een uit Montfoort inge- zonden exemplaar, dat ingeschreven werd als: »een dikke en vreemd gekleurde hond.« Lacht niet al te hard moderne ky nologen, want ook thans kunt ge m Avicultura en Veldpost eigenaardige benamingen volop vinden, las ik nog met onlangs de aanbieding van een »salto mortale hond«, ') en bedenkt dat ei in Ao. 1873—75 geen sportcouranten, geen keurmeesters-rapporten waren en evenmin hondenstamboeken, raspuntenboeken noch clubs.... ja er waren maar weinig dwingers toen, een er van echter was die van den Heer G. J. van dei Vliet, te O verveen, die zeker nog tegenwoordig aan het hoofd staat van de Nederlandsche fokkers van jachthonden en die, te beginnen niet Gytlia, Music, 1'ée, Nun of Kippen en Blue Jack de eer der Nederlandsche jachthondensport in binnen- en buitenland hoog heeft gehouden jaar in jaar uit. üe eerste hondententoonstellingen duurden niet langer dan twee dagen, 111. i. een uitstekend arrangement en te verkiezen boven onze driedaagschc. De te behalen prijzen waren medailles, als keurmeesters traden bevoegde kenners op, die geen lange rekeningen inleverden zoo als nu wel t geval is. bpratts-patent heeft ook destijds al direct de voeding en ligging der honden bezorgd, inzendingen van fraaie verzamelingen boek- en plaatwerken ontbraken niet, en wat de hoofdzaak was dier eerst gehoudene tentoonstellingen, zij waren nieuw, hier was iets te leeren, men kon vergelijkingen maken tusschen honden onderling en tusschen de verschillende rassen, de belangstelling werd opgewekt, de wedijver begon, men vond gelegenheid tot aankoop van goede exemplaren. Holland deed in een woord, hier zijn hondenkennis op, waardoor het in later tijd mede kon wedijveien, niet goed succes, in 't buitenland, tot in Engeland toe, waar ook schrijver eens liet genoegen had »ze te kloppen«. Dat nieuwe, dat frissche, ontbreekt aan onze hedendaagsche tentoon stellingen ... wij zijn thans allen wijs, weten er alles van, zijn allen onfeilbare kvnologen geworden sinds 1878, en kritiseeren schouderophalend wereldberoemde keurmeesters! O Tijden, O, Zeden!! maar vroeger was liet toch eigenlijk meer interessant, alles is nu »schon dagewesen«, ja de eere-medailles van vroeger werden nu geminachte »blikjes«, zoodat. zelfs mijn ruigbaarden er over gaan filosofeeren! Toen in 1889 Nimrod, bezig met de oprichting harer dresseer-inricliting en om andere redenen, gedurende eenige jaren geen tentoonstelling gehouden had, werd het geroep om »Medailles en Schouwspelen«, gehoord en gaf dit aanleiding tot de oprichting van eene tweede vereeniging van rashondenliefhebbers. x) Avicultura, 8 Juni 19UU. Bijeen geroepen door den lieer K. W. van Muyden en Sutlierland Royaards kwamen op 15 Februari 181)0, negentien lieeren in liet Hotel Bellevue te Arnhem te saam en werd »de Nederlandsche Vereeniging van liefhebbers en fokkers van rashonden« opgericht. Op die eerste vergadering was men het er nog niet over eens of eene vereeniging alléén voor luxe-honden zoude worden gesticht, dan wel of ook de jachthonden zouden worden opgenomen, welken een deel der aanwezigen aan Nimrod wilde overlaten, maar al voert Cynopliilia nog trouw den doggenkop in haar wapen, wij weten tocli dat dit beperkend systeem al direct is verworpen en van den beginne af luxe- zoowel als jachthond onder Cynophilia's vleugelen kwamen rusten. In de Bestuursvergadering van 23 Juni 1890 werd verder op voorstel van den toenmaligen penningmeester l)r. A. J. J. Kloppert het woord „Cynopliilia" d.w. z. ,, Lief de tot den 110110" toegevoegd aan den clubnaam. Waarlijk een goed voorstel want waar bij een club, of bij hare leden, de liefde tot den hond niet voorzit en de eerste plaats bekleedt, daar ontaardt de edele hondensport in onedelen jaloerschen wedijver, onderlinge ophemeling of wordt middel om geld te verdienen. Van den hondensportsman zonder hart voor den hond, verlos ons, Heere! Opgericht in 1890 met 40 leden telt Cynopliilia er thans ruim 600, een sprekend bewijs van vooruitgang en bloei, ook eene vingerwijzing dat er naast Nimrod in Nederland plaats was voor nog een groote kynologische vereeniging. Die bloei is in hoofdzaak te danken aan het goede inzicht van het Bestuur om niet contra, maar met Nimrod saam te werken, waartoe reeds vóór de oprichting der vereeniging met het Bestuur van Nimrod geconfereerd werd. Reeds in het jaar der oprichting werd de eerste tentoonstelling van 4—7 September op de wielerbaan te Scheveningen gehouden, het was een nationale zoogenaamde „percentage-tentoonstelling" waarvoor uit de kas, een crediet van f 150, zegge: honderd vijftig gulden was beschikbaar gesteld. De tweede tentoonstelling was eene internationale te Amsterdam in den Parktuin 24—26 April 1891 gehouden, er wraren 88 klassen en het was één groot succes. Deze eerste internationale tentoonstelling van Cynopliilia was tevens de eerste gehouden onder leiding van Dr. A. J. J. Kloppert, die zich op dit gebied eene zeldzame reputatie veroverde, eene reputatie even waarlijk verdiend als door allen erkend. Trouwens staan onze Nederlandsche tentoonstellingen in het buitenland bijzonder hoog aangeschreven, ze worden dan ook goed voorbereid, er is een rijke oogst van prijzen en het verzorgen der honden, en de verzending na afloop worden serieus behandeld. Dat men tegenwoordig na afloop eener hondententoonstelling, onverschillig Om den ring. door welke club, Nimrod3 Cynopliilia of Kennelvereeniging Nederland zij gehouden werd, meer bepaald over de keuring en de keurmeesters een dikwijls zeer eenzijdige en ontevredene critiek hoort en leest, is zeker een eigenaardig gevolg van de reusachtige hondenkennis door zoo velen hier verkregen. De zeer onverkwikkelijke, ja dikwijls hatelijke stukken die dan regelmatig in de Nederlandsche Sport en den »Nederlandsche Jager« verschijnen, geven echter meestal te ken- o nen dat de groote kunst van den werkelijken sportsman ,,om lachende te winnen en ook lachende te verliezen" door velen nog moet aangeleerd worden. De derde groote club werd in ons vaderland oprroriMit rlon 1 7 Spntp.mbpr 181)6 onder den naam van: „de Kynoiogen Vereenigiiig Nederland." Zij is in strijd geboren en even als Minerva verscheen zij plotseling en onverwacht in een oogenblikkelijke storm- en drang-periode, die wij ons allen nog goed genoeg herinneren om haar niet op nieuw te beschrijven. Ook deze vereeniging koos zich tot hoofdtaak het houden van jaarlijksche internationale tentoonstellingen. Zij nam spoedig toe in bloei en voltooide het klaverblaadje der eenswillende, één doel volgende en één geest ademende vereenigingen van Nederlandsche hondenliefhebbers. In den ring. Na de zege. Naast die drie zonnen aan het kynologentirmament zijn er nog diverse planeten, sterren, kometen, lichtgevende nevelvlekken, en asteroïden, draaiende en wentelende om „de groote hond" — en vinden wij in Nederland diverse clubs ijverende voor het houden, fokken en tentoonstellen der verschillende hondenrassen. Daaronder worde in de eerste plaats vermeld: de vereeniging Kynos, opgericht te Nijmegen 5 Juni 1895. Deze club — en hiervoor brengen wij haar een eeresalut — trekt zich het lot van den trekhond in Nederland aan, looft eereprijzen uit o]) tentoonstellingen, laat sportcouranten onder hare leden circuleeren en maakt zich nuttig op kynologisch gebied. Dan werd, ik meen in 1898, de Kynologenclub te Amsterdam opgericht, cene plaatselijke vereeniging, die ook prijzen uitlooft op onze diverse hondententoonstcllingen, maar die zich in hoofdzaak ten doel stelt, liet onderling gezellig verkeer der hondenvrienden in de hoofdstad te bevorderen. Hierna volgen de speciale clubs gevormd door vereeniging en samenwerking van liefhebbers die hetzelfde hondenras bij voorkeur, houden, fokken en protegeeren. De eerste dier clubs — naar anciönneteit — is de Grifïonclub, opgericht 29 Juli 1888 door onzen landgenoot en meester-kynoloog E. K. Korthals. Deze club met bestuurszetel in Duitschland heeft in Nederland talrijke leden, zij geelt tentoonstellingen en stelt prijzen daarop disponibel, ook houdt zij jaarlijks twee veldwedstrijden, een in liet voorjaar en een in het najaar. De club telt ruim 200 leden en heeft in Beiëren en in België zelfstandig opgerichte afdeelingen die ook in die landen geregeld veldwedstrijden houden. Het stamboek dezer club dateert van hare oprichting en zijn daarvan vijf deelen verschenen tot op heden. De Nederlandsche Duitsche-Doggenclub werd opgericht 1 Mei 1898. Zij voert, als Cynophilia, den duitschen dog in haar wapen en bevordert door clubtentoonstellingen en het uitloven van prijzen, het houden en aanfokken van dit welbekende ras. De Nederlandsche Setterclub werd opgericht 9 October 1S93. Ook deze vereeniging houdt veldwedstrijden voor hare honden, in vereeniging meestal met de Nederlandsche Pointerclub die in 1896 ontstond, tevens prijzen beschikbaar stellende voor beide rassen op tentoonstellingen. De Nederlandsche Duitsche Staande Hondenclub dateert van December 1895. Zij tracht door het houden van veldwedstrijden en het uitloven van prijzen op tentoonstellingen, het ras te veredelen. Helaas werd niet altijd voldoende deelneming in Nederland voor die wedstrijden gevonden, die toch zoo nuttig en practisch zijn, haar streven diende beter ondersteund te worden en meer bijval te vinden, moge dit spoedig ingezien worden door de eigenaren van continentale jachthonden ten onzent. Verder hebben wij de Nederlandsche Teckel- en Bassetclub opgericht 6 Januari 1896, De Nederlandsche Herdershondenclub, opgericht 12 Juni 1898. De Nederlandsche Terrierclub, opgericht 27 Juli 1898. De Nederlandsche St. Bernardsclub, opgericht 16 Juli 1899, terwijl De Nederlandsche Barzoïclub, opgericht 15 October 1899, de rij der speciale clubs komt sluiten. De meeste dezer clubs loven op onze hondententoonstellingen als hunne prijzen geldsommen uit, en bij de uitgebreidheid der klassen is hun bedrag uit den aard der zaak tot f 5.— en ƒ 10 beperkt. Dit is mijns inziens geen aanbevelenswaardig systeem, wijl er toch al geldprijzen worden gegeven door de tentoonstelling houdende groote vereenigingen en bovendien door enthousiaste liefhebbers. Een fraaie artistieke club-medaille zooals o.a. de Griflonclub aanbiedt, of een beker zooals de vereeniging Kynos meermalen uitloofde, schijnt mij een waardiger en begeerlijker prijs. Die geldprijzen onzer tegenwoordige tentoonstellingen nopen mij hier tot nadere uitwijding. Men zegt vrij algemeen, dat zonder geldprijzen, en liefst hooge geldprijzen, een tentoonstelling thans niet wel meer denkbaar is Zou deze meening wel de ware zijn? en vergeet men hierbij niet, dat, waar minder geldprijzen worden uitgeloofd, waar zij bijv. alleen in de open klassen bestaan bleven, ook de onkosten eener tentoonstelling, dus ook de risico er van, belangrijk verminderen zouden. Tegenwoordig zijn er waarlijk te veel prijzen te behalen op onze moderne tentoonstellingen, waar 200 eere- en speciaalprijzen en 1000 klassenprijzen geenzins tot de zeldzaamheden behooren. Een zeldzaamheid is nu een ingezonden hond, die ongelauwerd uit den ring komt, want er zijn veel meer prijzen dan honden, en vier of vijf prijskaarten boven een en hetzelfde exemplaar is op iedere tentoonstelling te zien. Behalve dat onder de veelheid der prijzen de waarde der bekroning noodzakelijk vermindert, heeft dit systeem bovendien de ernstige schaduwzijde, dat geregeld onze tentoonstellingen een belangrijk deficit opleveren en de clubgelden voor het grootste gedeelte hieraan besteed worden. Aan die clubgelden kon eene betere en meer algemeen practische bestemming gegeven worden. Wanneer onze drie toongevende vereenigingen eens zuiniger omgingen met het uitloven van prijzen in geld en wederom hoofdzakelijk medailles, zooals vroeger geschiedde, als prijzen uitreikten, zou zonder veel moeite een bedrag van ƒ5000 jaarlijks kunnen worden bespaard. Hield men dit tien jaren vol en werd dit door eene financieele commissie beheerd, dan vormde zich een fonds waarmede nuttige instellingen op het gebied der practische kynologie zouden kunnen worden opgericht, terwijl eventuëele schenkingen of testamentaire beschikkingen voor deze goede zaak, van vermogende en welwillende hondenliefhebbers allicht zouden inkomen, om dat fonds te steunen en te helpen vergrooten. Men zou dan over kunnen gaan tot het oprichten van een of meerdere hondenasylen, waar onze doggies verpleegd, opgepast en bewaard konden worden, asvlen, zooals men -»op bescheiden schaal« thans in werking kan zien in »kennel het Torentje*, van den allen hondenliefhebbers bekenden heer A. G. van Lom, te Amsterdam. Vervolgens ware een kynologisch hulp- en informatie-Bureau zeker een gewenschte zaak; 't zou moeten wezen een permanent bureau, waar alle stamboeken gehouden moesten worden, en waar de lijsten der bewoners der 90 thans in Nederland geregistreerde dwingers aan- en bijgehouden, ter inzage waren. Aan die instelling kon men vast verbinden eenige heeren veeartsen, zich speciaal toewijdende aan de studie der hondenziekten, en die dan ook ter beschikking waren van clubleden, wonende in de provinciën waar meestal voor heeren veeartsen te weinig gelegenheid is 0111 de gewenschte ervaring op hondengebied op te doen. Wijders zoude men speciale waggons met goed ventilatie-systeem, geheel ingericht voor hondenvervoer en met geschoold personeel bemand, aan kunnen schaffen om naar binnen- en buitenland in eigen beheer de honden langs spoorwegen te vervoeren, op humaner en minder jammerlijke wijze dan dit thans dooide directiën onzer spoorweg-maatschappijen geschiedt. Men zoude ook eenvoudige maar practische, verblijf- en reishokken kunnen laten vervaardigen en bijvoorbeeld als prijzen op tentoonstellingen uitloven. Want wie wel eens op tentoonstellingen een uitpakkerij van aankomende honden bijwoonde, weet hoe hoog noodig het is dat de vunze kisten, en treurig enge emballage, waar zoo menige edele hond in verzonden wordt, eindelijk eens verdwijnen. Eene onderlinge verzekeringsmaatschappij konde op touw gezet worden en men zoude maatregelen kunnen treffen 0111 het afmaken der honden, zoowel van particulieren, als van de opgevangen honden in de groote steden, wat nog zoo wreed en gebrekkig dikwijls moet plaats vinden, te bespoedigen en te verbeteren, waarvoor de dood door den kogel, boven elk andere wijze van afmaken, zonde 1 eenigen twijfel te verkiezen ware, en daarvoor personeel beschikbaar kunnen houden. Men zoude als ze er over tien jaren nog zijn zich eens krachtig moeten gaan bezig houden met den trekhond!.... model karren en model tuigen, daarvoor verplichtend zien te krijgen, evenals een rijkswet waarbij honden onder 60 centimeter schouderhoogte, als ongeschikt voor dit werk „vrijgesteld werden, waarbij dan een systeem van belooningen voor de bezoldigde en onbezoldigde rijks veld wacht ten platte lande, aangenomen diende te worden voor iedere aldaai deugdelijk gestaafde overtreding. T11 één woord het aanzienlijk bedrag, dat als contributiën jaarlijks in de kas vloeit van onze verschillende groote en kleine hondenclubs, een bedrag dat nu voor een groot gedeelte door het systeem van groote geldprijzen en een ietwat al te weelderige inrichting onzer hondententoonstellingen, als het ware verdwijnt, zonder speciaal voor „onze honden" heel veel nut te stichten, .... dat bedrag konde nuttiger worden aangewend, als men gedeeltelijk terugkeerde tot het vroeger systeem van in hoofdzaak medailles als prijzen uit te loven en den duur der tentoonstellingen weder tot twee dagen te beperken. Dat medaille-systeem was vroeger in eere waarom en onder welke invloeden verwierp men het ten onzent? Wil men behalve de eer ook nog met een gevulde beurs naar huis gaan, laat men dan eens beproeven, voor alle klassen, ook zelfs die waar nu nog medailles gegeven worden, geldprijzen uit te loven, de inschrijving voor de honden te verlioogen en voor geen deficit hoe groot ook terug te deinzen,.... toch geloof ik niet dat eene dusdanig op touw gezette tentoonstelling op meerdere en betere inzendingen, grooter bezoek, dankbaarder inzenders en vriendelijker critiek zoude kunnen bogen. Den echten hondenvriend-sportsman zal het per saldo toch in hoofdzaak te doen wezen om de eer der bekroning, meer dan om de ƒ 24, / 15 of ƒ 9 die hij rijker wordt, en is dit ook het zuivere standpunt waarvan de geheele organisatie der tentoonstellingen behoorde uit te gaan. In België zag ik in Juni en Augustus van dit jaar, goed ingerichte, uitstekend georganiseerde tentoonstellingen de een met 585, de ander met 412 ingezondene honden, waar medailles de hoofdschotel vormden en de geldprijzen voor een groot gedeelte door particulieren en hondenliefhebbers waren beschikbaar gesteld. De tentoonstellingen welke te Parijs worden gehouden door de: »Société pour ramélioration des races de chiens en France«, gaan van datzelfde beginsel uit. Ook daar worden alleen voor de hoofdrassen en inzendingen van meute s eereen speciale prijzen in geld uitgeloofd. Zelfs in Duitschland * werd dit systeem, en met succès, beproefd door de Kynologen-Vereeniging te Marburg, die aldaar op 17 Juni 1900 haar eerste tentoonstelling hield. De inzending bedroeg 500 honden, alleen voor de open klassen werden geldprijzen uitgeloofd terwijl (een practische greep ter voorkoming van een deficit) de uitbetaling dezer prijzen door de verschillende speciale clubs gegarandeerd werd. De geheele tentoonstelling was een groot succes, de clubs behoefden niet bij te springen en er was geen decifit na afloop. Dank zij de aanzienlijke sommen waarover Nimrod, Cynophilia en de K. V. Nederland kunnen beschikken, valt er in billijkheid slechts te roemen over de wijze waarop hunne tentoonstellingen gehouden worden, maar het hinkende hitje, het deficit, dat achteraan komt, wijst er toch op dat ze wat al te grootscheeps worden aangelegd en blijft het een open vraagstuk of hier niet meerder nut van de verbruikte gelden ware te trekken. Er is veel goedgeefschheid en enthousiasme onder de kynologen in Nederland, maar ik vrees wanneer wij niet vooruit werken, 26 nieuwe verbeteringen aanbrengen, nieuwe hulpmiddelen verschaffen, nieuwe banen openen met de (luizende guldens die de gezanientlijke clubleden jaar in jaar uit offeren, dat die bron, nu nog een breeden stroom, wel eens tot een smal straaltje zoude kunnen inkrimpen; want al hebben wij een Nederlandsch hondenstamboek, geregistreerde dwingers, vakbladen, goed georganiseerde tentoonstellingen en groote offervaardigheid tot instandhouding van dat alles, toch kunnen wij nog wel een paar sporten hooger stijgen op den ladder der kynologische volmaaktheid. Om maar iets te noemen, zoude het niet gewenscht zijn dat een professoraat aan de veeartsenijschool te Utrecht gesticht werd, uitsluitend voor de kennis der hondenziekten opdat studenten zich konden wijden aan deze veelomvattende studie en zich opwerken tot specialisten, waaraan thans bepaalde behoefte is? Waar vindt men, behalve voor de gewone leden van Nimrod, een vertrouwde en modern ingerichte gelegenheid ten onzent, voor de dressuur van jachthonden? Niet waar daar is nog een ruim veld ter bearbeiding voor allen die den hond liefhebben in waarheid, en nog verder hun wensehen uitstrekken dan tot het behalen van geldprijzen op tentoonstellingen. De innige toewijding, volharding en ernst der ware hondenvrienden moge leiden tot bereiking van steeds betere toestanden, steeds hoogere begrippen, steeds volmaakter werkelijkheid en tot gestadige vooruitgang der kynologie in Nederland. Ter wille der volledigheid dient nog een tak van den hondensport vermeld te worden, waaraan zich ten onzent weinig of geen blad heeft kunnen ontwikkelen, de honden wedrennen namelijk. In Nederiandsche Sport 8S2, p. 8, vind ik daarover gemeld dat op 1 December 1SS0, door den Heer ¥. W. Baron van Tuyll te Velzen een wedloop van windhonden is georganiseerd, waarin elf honden mede liepen. Door de mist waren de honden direct uit liet gezicht en was er geen sprake van keuring. Het is mij onbekend of deze eerste proeve nog door latere gevolgd werd. In 1S93, tijdens de Nimrod tentoonstelling in de Vogel- en Plantentuin te Arnhem gehouden, hebben whippet-wedstrijden plaats gevonden naar t model der vooral in 't, noorden van Engeland (Lancashire) hoog geroemde races; 't was wel aardig en nieuw toen, maar bij ons hebben die hondenwedloopen geen vasten voet gekregen. In Parijs werden ze ook gehouden, evenzoo in Berlijn en Hamburg, vooral in laatstgenoemde stad heeft men er meer sport in gezien dan wij en daar komen ze nog wel voor; Men heeft er echter een komisch element bij ingevoerd door op de baan die de honden hebben te doorloopen, schotels melk, warme worstjes, stukken vleesch enz. enz., te plaatsen, wat natuurlijk den besten champion tot den laatst aankomenden kan maken en zeker grappige scènes geeft, daar muilbanden streng verboden zijn; 't is ook een prachtige gelegenheid voor de liefhebbers van wedden en de zuiverste loterij, want zelfs wie vooraf zijn hond zich zoude laten dik eten aan de heerlijkste lekkerbeetjes (ook dit geschiedt), heeft toch nog kans dat hij heelemaal niet loopt en nog even proeft. Het africhten van honden voor militaire doeleinden, gelijk dat in Duitschland beproefd wordt, dient in het voorbijgaan hier vernield te worden, daar men dit misschien ook tot den »hondensport« kan rekenen. Een jaar of zestien geleden, schijnt bij het toenmaals te Breda in garnizoen liggende 6(le Regt. Infanterie een proef daartoe genomen te zijn ; er werden een vieital honden aangekocht en in dressuur genomen, waarmede men echter al zeer ongelukkig was, want reeds na eenige maanden stierven ze allen. Dit treurig resultaat schijnt zóó ontmoedigend op het legerbestuur gewerkt te hebben, dat na dien tijd de proef niet meer is herhaald. Trouwens wil ook in Duitschland die africhting der »Kriegshundev< niet zoo recht vlotten en levert veel meer moeielijkheid op dan men verwacht had. Na veel verschillende rassen beproefd te hebben, zijn de airedaile's en collies liet meest geschikt bevonden. Jachthonden konden niet in aanmerking komen voor dezen tak van dienst, op eenzame tochten, langs veld en woud, ging de natuur wel eens boven de leer. Beter resultaat werd aldaar bereikt met de dressuur van honden voor ambulance-dienst, waarbij de hond dan meer bepaald afgericht wordt om de gewonden en vermisten, 11a den veldslag, op te zoeken, waartoe zijn scherp ontwikkeld reukorgaan van groote hulp is; een afbeeldsel van een collie als roode kruishond laat ik hier volgen ; de geüniformeerde trainer is de Heer Bungartz, die als dresseur van ambulance-honden grooten naam in Duitschland gemaakt heeft. J) De litteratuur over den hond is hier te lande nog niet zeer omvangrijk, maar bevat toch meer dan één lezenswaardig en degelijk werk. Het oudste — mij bekende — werkje onder den titel van „Volledig onderwijs in alle soorten van 'afrigting van honden", verscheen in 1833 te Arnhem bij den uitgever J. G. Meijer; het is eene vertaling van de 2e druk van een duitsch werk door C. E. G. Thon, forstmeister in dienst van den Groot-IIertog van SaxenWeimar Eisenach. Het is een bepaald interessant boek waarin de geschiedenis der hondenrassen, de oppassing, de opvoeding, de huisvesting behandeld worden, *) Wie hierover meer weten wil leze : „Der Kriegshund und seine Dressur/' vl)er Hund im dienste des roten Kreuzes," beide werkjes van Jean Bungartz, verschenen bij U. Twetmeyer, Leipzig. het geeft een groot plan voor een » hondenhoeve«, een zeer uitgebreid hoofdstuk over hondenziekten en de middelen tot hunne bestrijding en genezing. De tweede af deeling behandelt in 150 pagina's alle soorten van africhting van alle soorten van honden, terwijl een zeer volledige Iiollandsche jagersterminologie het boek besluit, dat, in den lijst van zijn tijd beschouwd, zeer zeker een groote aanwinst is geweest voor de toenmalige jagers en kynologen. In 1850 verscheen hier een periodiek werk bij denzelfden uitgever te Arnhem, aanvankelijk met den titel »Magazijn voor Jagtliefhebbers«, maar in 1851 verdoopt tot »Nederlandsch Tijdschrift voor liefhebbers der Jagt en Visscherijc, onder redactie van den Heer E. A. Verster, voormalig inspecteur der jacht en visscherij in de provincie Zuid-Holland. Ruim een tiental jaren heeft dit werk geleefd, maar toen moest de voortzetting er van opgegeven worden door gebrek aan steun en medewerking. Welk een onuitputtelijken schat van belangrijke gegevens zouden wij thans bezitten, wanneer dit werk geregeld had kunnen verschijnen tot op onze dagen toe! Enfin, in die tien jaartallen hebben wij reeds talrijke gegevens, mededeelingen, recepten, raadgevingen, anecdotes, reisbeschrijvingen en artikelen op verschillend gebied der kynologie. In de boekerij van den kynoloog mag dit tijdschrift zeker niet ontbreken, dat dagteekent uit een tijd toen het »gingh daeghen in het Oosten«. Van af 1873, vormen de catalogi der hondententoonstellingen eene interessante collectie, die maar weinigen compleet zullen bezitten, en komen er nu meerdere geschriften uit. Zoo in 1876 »Het handboek voor den jager« van F. A. Baron van Voorst tot Voorst waarin over honden, hunne opvoeding en africhting ter jacht in het breede wordt gehandeld; deze schrijver schijnt mij echter toe beter jager dan kynoloog te zijn geweest. In dat zelfde jaar gaf de Nederlandsche jaclitvereeniging »Ninirod«, het reeds vroeger vermelde boekje uit »Beschrijving van honden en keurboek, volgens punten vastgesteld«, Amsterdam bij B. van der Land. Een jaar later, in 1877, gaf de Heer F. Bland van den Berg ons eene uitstekend bewerkte hollandsche uitgave van het in Duitschland gerucht makende, degelijke werk van E. Oswald, »De staande hond en zijne africhting«, Rotterdam bij J. A. G. van Dobben. Dit uitmuntende werk gaf een geheel nieuwe en wetenschappelijke methode aan voor de rationeele dressuur van den jachthond en is een standaardwerk voor ieder die zich daarmede bezig houdt, 't zij liefhebber- of beroepsdresseur. Na 23 jaren kan het nog met vrucht geraadpleegd worden en al gaven nieuwere schrijvers over ditzelfde onderwerp enkele verbeteringen aan.... een nieuwere en betere methode werd nog niet gevonden. Het eerste nummer van »de Nederlandsche Sport« verscheen 11 Maart 1882. Daarmede kreeg Nederland zijn eerste sportblad, waarin al spoedig interessante stukken, mededeelingen en opmerkingen verschenen, voornamelijk op het gebied van den jachthondensport. Die stukken waren onderteekend door Choke, Setter, Nemo van Nergenshuizen, Ipenwoud—Hackelberg, Pointer, Kennemer, etc. etc., allen jonge enthousiaste pennen en meest allen doorschijnende pseudoniemen, wier practische opmerkingen velen tot leering zijn geweest, en die niet weinig hebben bijgedragen om den hondensport in ons land te bevorderen en juiste begrippen over jachthonden en hunne behandeling te verspreiden. Na 18 jaren is „Nederlandsche Sport" nog ons eerste sportblad, waarin steeds een gedeelte der kolommen aan „den hond" gewijd zijn, terwijl het in zijn IS deelen een schat van kynologische wetenschap bergt, waaruit een bloemlezing in handig formaat, zeker een gewenscht en gewild boekwerk zou vormen. Wanneer de kynologen van heden eens stuk voor stuk die artikelen van bovengenoemde anonymi wilden overlezen, zou het meer dan een hunner zeker ten hoogste verbazen, dat destijds, ondanks verschil van meening, de toon hoffelijk, de polemiek gentlemanlike bleef, men daalde toen niet af tot persoonlijke hatelijkheden, noch maakte zich boos, wanneer het oordeel des keurmeesters niet uitviel, zooals men dat wenschte. Op het gebied der gezondheids- en ziekteleer van den hond, kwamen verschillende kleine werkjes, meest vertalingen, uit; speciale vermelding onder deze rubriek komt toe aan het degelijke werk: „De hond, zijne geschiedenis, verpleging en genezing" van A. Nuyens, te Utrecht, in 1889 bij J. G. Broese verschenen; het is een lijvig boekdeel vol belangrijke wetenswaardigheden, waarin onder meer een veertigtal afbeeldingen der verschillende rassen voorkomen. Als vraagbaak bij voorkomende ziekten, waar geen goede veeartskundige hulp te krijgen is, is dit boek onmisbaar en behoort op de boekenplank te staan van den hondenliefhebber ten platten lande. Het Nederlandscli Ilonden-Stamboek, waarvan het eerste deel in datzelfde jaar (1889) door de koninklijke jachtvereeniging Nimrod werd uitgegeven, is natuurlijk het boek van den hondensport in Nederland bij uitnemendheid, en wie kynoloog is of worden wil, kan er zeker niet buiten. Een nieuw vakblad ,,de Nederlandsche Jager", geheel aan de jacht en aan den hond gewijd, verscheen in 1895 te Deventer ten tooneele. De toen ietwat te vurige redacteur heeft in den eersten tijd wat al te hard gestookt om dat wagentje vooruit te krijgen, het vloog dan ook haast van de rails. Tegenwoordig, en laat ik er bijvoegen, onder dezelfde redactie, heeft het een rustiger pace aangenomen en is een meer practische weg gaan volgen. Het idéé „verdeel en hcersch" heeft plaats gemaakt voor het degelijker begrip „leer en onderwijs", en wij vinden thans in ,,het Jagertje" menig zaakrijk en interessant stuk, menig nuttige raadgeving en wegwijzing op kynologisch gebied, terwijl door illustratiën, dwingernieuws en advertentiën, het een aangename wekelijksche gast is geworden in veler woning, ook in dezulken, waar het geweer in den hoek steeds klaar staat en „Diaan" of „Schlupfer" geen tijd hebben om vet te worden. Andere periodieken die zich geheel of gedeeltelijk aan den hond gewijd hadden zooals: »Onze Honden* (Assen—Apeldoorn 1887.), liet Sportblad ('s-Hage 1889.), »De IIond«, (Apeldoorn 1S95.) hebben geen vasten voet in voldoenden lezerskring hier kunnen vinden. In 1899 kwam nog een practisch populair geschreven werkje uit te Deventer bij Kluwer & Co., »De Hond, zijn lichaamsbouw en zijne inwendige organen*, door W. S. Stüven, rijksveearts geschreven; liet geeft de raspunten, illustratiën van verschillende rassen, daarbij een korte tekst en zeer aanschouwelijk op vijf beweegbare platen aangetoond, de eigenlijke anatomie van den hond. Wie over dit laatste onderwerp echter iets meer wil weten, schaffe zich het uitstekende duitsche werk aan van Dr. W. Ellenberger, »Systematische und topografische anatomie des Hundes«, Berlijn 1894, bij Paul Parey. Ten slotte, et pour la bonne bouche, verscheen in Januari 1894 liet >Raspuntenboek van cle Nederlandsche vereeniging Cynophilia« samengesteld door haren toenmaligcn voorzitter H. A. Graaf van By landt en van denzelfden kynoloog in Augustus 1897, »Les Races de chieiisc, dat, ofschoon in België en in het Eransch uitgekomen, toch hier wel mag worden vermeld. Beide prachtwerken algemeen bekend en gewaardeerd, zijn met hun overrijken voorraad van illustratiën, gegevens, informatiën en helderen tekst, standaardwerken voor iederen kynoloog in den wijdsten zin genoinen en eene onuitputtelijke bron voor wie over hondenrassen, vereenigingen en raspunten iets wil weten of naslaan. Besluiten wij met een praatje over hondenfoksport. Zij die honden houden, zij die honden tentoonstellen en zij die honden fokken, vormen het in ons land aanzienlijk corps dergenen die aan hondensport mIocik. De beide eerste categoriën maken de meerderheid uit, maar de minderheid, de fokkers van honden heb ik op het oog. Een onzer sportbladen gaf eens deze krasse uitspraak ten beste: »Kynologie is studie, hondensport zonder kynologie is »gebeunhaas«, en al moet ik er wat afdoen al is de uitdrukking wat ruw in elkaar gezet, toch is de kern van het idee gezond. I londcnsport zonder kynologie, daar kan de hondenliefhebber, desnoods nog de simpele tentoonstelier mede volstaan, maar zeker is het fokken, het volhardend fokken, zonder studie, zonder wetenschap van den hond, een geblinddoekt loopen en een tasten in het duister. Wie fokken gaat moet, zelfs behalve kennis, ook wilskracht, volharding en gezond verstand bezitten om te slagen. Ieder die fokt, die dus iets wil produceeren, dient vooraf een doel, een vaststaand beginsel in het oog te houden, en voor een deel zal dat doel zijn: vooruitgang, zoeken naar verbetering, trachten naar volmaking. Ook de minst enthousiaste professional, die eenvoudig voor »de markt* voor ,,de vraag" fokt, is aan dit doel, in zijn eigen goed begrepen belang gebonden vooral nu de groote menigte op het punt van rashonden wijzer is geworden en veel meer hooit, ziet, en leest dan vroeger. ... Al die fokkers, amateurs of professionals, fokken in de goede richting, zij trachten naar verbetering in het ras hunner keuze. Behalve deze fokkers, die ik de „serieusen" zou willen noemen, zijn er anderen die ik de „fantasten" durf lieeten; zij zijn er op uit 0111 wat nieuws te vinden, kruisingen te beproeven, variëteiten te scheppen, stam- en rasvermengingen te proberen, met hun groote doel voor oogen „etwas noch nie dagewesenes" daar te stellen. In hun trachten en zoeken schuilt een gevaar voor den hondensport en al deze fokkers — vooral wanneer zij het op den verkoop van hun producten gemunt hebben — fokken in een verkeerde richting, de richting van »mode,« »fancy« en »het onnoodige«. Wanneer een dezer fantasten 't bijvoorbeeld in zijn hoofd krijgt 0111 een nieuw soort herdershond, of een nieuw terrierslag te fokken, dan zal hij aan 't kruisen gaan, om maar iets op te noemen, met collies en hollandsche herdershonden, of met duitsche pinschers en hollandsche smousjes. De producten worden dan 11a eenige jaren in de vakbladen aangekondigd als iets ongëevenaards, voor 't nieuwe product wordt behoorlijk reclame gemaakt en als de fantast-fokker een goed mondwerk heeft en een paar vriendjes, dan wordt de lof uitgebazuind van de nieuwe variëteit natuurlijk lang voor dat het product op den keper beschouwd is en proeven van zijn nuttigheid en noodzakelijkheid heeft kunnen afleggen, er wordt eenvoudig een reputatie voor gemaakt. Dan koopt de een of andere liefhebber 't, nieuwtje, liet komt op een tentoonstelling en krijgt een prijs natuurlijk, waarschijnlijk ook nog wel een paar speciaal prijzen. De eigenaardige trek die in den menscli woont 0111 iets te bezitten wat een ander niet bezit, heeft een nieuwigheid gevonden, de bezitter is daarover verrukt en gaandeweg krijgt het nieuwe product burgerrecht. Dat nieuwe product als het een herdershond is, heeft nooit de heide gezien, is voor schapenhoeden ongeschikt, en liet nuttige van dergelijke fokproducten is mij niet helder, hoofdzakelijk omdat wij in den collie reeds een fraaie langharige- en in den hollandschen herdershond reeds een besten kortharigen schaapshond bezitten. Toen onze algemeen bekende kynoloog E. K. Korthals in 1873 met liet doel ruigharige staande honden te fokken, zijn loopbaan als fokker begon, had hij een doel voor oogen, wist hij wat hij wilde. Met scherpen blik zag hij dat er in dat verspreide onaanzienlijke ras der ruigharigen wat in zat en zij in hun ruige coat, afgescheiden van allen jachtaanleg, eene kwaliteit bezaten die hen van kortharigen en langharigen onderscheidde en voor bepaalde jachtdoeleinden meer geschikt maakte, welke kwaliteit door oordeelkundig fokken verbeterd en vervolmaakt moest worden. Wetende dat schier over de geheele aarde de hondenvacht zich in deze drie vormen lang-, kort- en ruighaar splitst, vond hij hier een door de natuur voorbeschikten grond 0111 op voort te bouwen, en door taaie volharding, wijze teeltkeus en onafgebrokene oefening der honden, geslacht na geslacht, in goedbezet jachtveld, heeft hij uit reeds aanwezig materiaal een verbeterde en veredelde rashond gefokt die waardig is den naam van Korthals-griffon te dragen. Dat was oordeelkundig fokken in goede richting. Daarnaast en terzelfder tijd fokte men in Duitschland uit datzelfde ruighaar (zeer waarschijnlijk door kruising met korthaar) de stekelharige staande hond. De omschrijving van het haar van een stekelharige, vordert in het raspuntenboek niet minder dan 28 compres gedrukte regels 1). Bij het doorfokken heerscht natuurlijk attavisme en telkens ondervinden de fokkers van den stekelharige terugslag, 't zij naar den ruigharigen, 't zij naar den kortharigen kant. Hier werd ook een doel in 't oog genomen, maar dat doel was, „een nationale Duitsche hond te produceeren," die wat minder ruigharig moest wezen dan den griffon, die . . . van den griffon eenvoudig, verschillen moest in uiterlijk. Hier stond het fokbeginsel niet erg hoog en de natuur in den weg. Dit was fokken in de verkeerde richting. Menigeen is het met mij eens geloof ik, dat er terrier- en pinscherrassen genoeg zijn, want wie een groote terrier verlangt kan een airedale, wie zich een kleine wenscht, een affenpinscher aanschaffen; wie een kortharige zoekt ziet uit naar een fox, wie een langharige of halflangharige wil hebben, kiest een Yorkshire terrier of Duitsche pinscher; wie een roode verlangt neemt een Iersche, en wie een zwarte mooier vindt koopt een black and tan en als men bij de genoemde soorten zijn keus nog niet vinden kan, blijft altijd nog een dozijn terrier-soorten disponibel. Toch kwamen de Dobermann pinschers in den laatsten tijd ten tooneele. Ze zijn niets beter dan de reeds bestaande soorten, hebben geen bizondere eigenschappen noch schoonheden en alleen omdat het wat nieuws is, komen ze voor een poosje in de mode. Hier ook wordt iets gefokt dat onnoodig en waarvan J) Rassekeiinzeiche» der Huude, Munchen, 1892. p. 109. E. K. Korthals. 1894. evenmin speciaal nut te verwachten is, en dat, gegeven de verschillende reeds bestaande terriers, in geen enkele behoefte voorziet. Ook dit is fokken in een verkeerde richting. In het program der clubtentoonstelling van dashonden, te Erfurt uitgeschreven op 15—17 September 1900, werden voor dit ras niet minder dan 73 klassen ingeruimd. Toch ontbreken er reeds nu klassen in dat breed opgezette program voor de spierwitte dashonden, die een Duitsche fantast heeft weten te fokken ; allicht zijn hier of daar nu »dalmatiner dashonden* in de maak en over tien jaren beleven wij hoogst waarschijnlijk speciale dashondententoonstellingen met 100 klassen. Toch vraag ik waarvoor dat oneindige uitbreiden? worden de krachten er niet door versnipperd en te veel verdeeld, en komt mij de nuchtere vraag op de lippen: »zou een spierwitte dashond zoo veel practischer voor zijn doel geschikt zijn dan een roode of zwarte ? Duitschland heeft van het kortharig staande-hondenras reeds een viertal goede stammen. Brauntigers, Wnrtemburgers, Weimaraners en de groote afdeeling deibruinen en bruinbonten. Toch is deze verscheidenheid nog niet genoeg en komt een vijfde stam opdoemen uit Schaumburg-Lippe, de »sneeuwvlokken hond« Dit voor het kortharige ras. ... Het ruigharige ras zag naast zich opduiken, de stekelharige en de poedelpointer. Of die sneeuwvlokkenhond nu zoo eminent beter op jacht is dan de gewone, thans goed doorgefokte bruine kortharige? en of de poedelpointer beter van bouw en fijner van neus is dan de ruigharige staande hond betwijfel ik zeer. Ook hier ontmoeten wij eene ongezonde fokliefhebberij die er op uit is om wat nieuws te produceeren eerder dan om het bestaande te verbeteren. Daar ligt voor de gezonde en natuurlijke ontwikkeling van onzen hondensport een gevaar in die geheel onnoodige uitbreiding van variëteiten, in dat fokken van nieuwigheden die in geen behoefte voorzien, zij verdeeld de krachten te zeer, zij werkt eenvoudig de grillige mode in de hand, de mode die de dochter is van verveling en onbestendigheid en juist omdat geen ras op aarde beter en sneller dan het hondenras zich leent tot het voortbrengen van eindelooze variëteiten, kunnen hierbij geen grenzen worden gesteld dan .... door eigen verstand en zoo dat ook te kort schiet, door het gezonde verstand van anderen. Wie mij nu antwoordt: »dus geen proefnemingen, geen nieuwe rassen, geen »verbetering door kruising.... stilstand in plaats van vooruitgang!...,« dien geef ik Graaf Bylandt's » Races de Chiens« in handen en verzoek hem den Index kalm na te lezen en het aantal rassen eens op te tellen; dien verzoek ik te beginnen *) Hundesport und Jagd, van 23 Augustus 1900, p. 707. 27 om de bestaande rassen eerst te verbeteren, vóór hij beproeft om menwe te scheppen, dien zet ik eenvoudig voor de groote taak om bijvoorbeeld eens de achterhand der St. Bernardshonden te fokken zooals die behoorde te wezen. In beperking meer dan in uitbreiding der hondenfokkerij zoude ik het zoeken, naakte japansche hondjes, koordenpoedels, poedelpointers, witte dashonden, ja al de dwergrassen.... schijnen mij ongezonde uitingen van een fantastische fokliefhebberij, die eer naar het vreemde dan naar het nuttige zoekt en die het zoover zal brengen, dat het gezonde verstand eindelijk een schifting, een opruiming, een groote schoonmaak periode gaat houden. Ten slotte over de toekomst van onzen hondensport. De uitbreiding waarvan ik bij de dashonden sprak, zal, daar ook andere rassen met name het doggenras, het herdershondenras, het Duitsche pinscherras, dien kant schijnen uit te willen, wel in de aanstaande jaren een vlucht nemen, die het houden van algemeene tentoonstellingen op den tegenwoordigen bazis, hoe langer hoe bezwaarlijker moet maken, en kan van dien aard worden dat ook de rijkste vereeniging niet meer in de kosten er van zal kunnen voorzien. I)e speciale clubs zullen steeds meer klassen komen vragen, steeds grooter splitsing voorstaan, en ook bij het benoemen vftn keurmeesters het heft in handen willen nemen. Men geve het hun, daar de speciale clubtentoonstellingen van een, twee of drie groote clubs in combinatie, vollediger en dus interessanter kunnen wezen dan onze algemeene tentoonstellingen waarvan er nu jaarlijks drie worden gehouden waarop meestal dezelfde honden dezelfde prijzen behalen, 't geen ietwat eentoonig dreigt te worden, zelfs voor die prijswinners. De vraag is nu alleen of op den duur in ons land de finantiëele draagkracht dier speciale clubs bestand zal wezen tegen de steeds hooger gestelde eis'chen van comfort, oppassing en prijsgelden, onafscheidelijk aan iedere tentoonstelling hoe spaarzaam ook gehouden, verbonden. Dit is te hopen, want juist in die speciale clubs en in hun streven, zie ik een waarborg voor het sturen inde goede richting en het hoog houden van onzen hondensport. . . . Natuurlijk bedoel ik hier een flinke krachtige club met opgewekt clubleven, niet zoo'n half dood lichaampje waar het bestuur alleen ter vergadering verschijnt, de leden alleen door betaling der contributie van hunne medewerking blijk geven en dat eigenlijk alleen nog in het vakblad stuiptrekkend blijft voort bestaan. Vele speciale clubs met veel enthousiaste leden en een practisch bestuur dat over spierwitte doggen, pikzwarte St. Bernards of lakenveldsche herdershonden niet zoo spoedig in vervoering raakt, goed georganiseerde clubtentoonstellingen zonder die weelde van prijzen, die thans heerschende is, kundige keurmeesters, geldprijzen voor zelfgefokte honden in groepenklassen, een enkele geldprijs in open klas, fokhonden geëxposeerd met hunne nakomelingen, tentoonstellingsduur van hoogstens twee dagen, geen nesten noch honden met melktanden toegelaten. Behalve de speciale clubs daarenboven ééne groote Yereeniging, saamvattende alle hondenvrienden in den lande zoo Seniores als Juniores, hunne contributie gaarne offerende uit liefde tot den hond. Aan deze vereeniging, die over fonds diende te beschikken, worde de opperste leiding van onzen hondensport toevertrouwd, terwijl op haar programma moest staan onder meer: liet houden van tentoonstellingen. Het finantiëel steunen van speciale clubs en hunne tentoonstellingen. liet uitreiken van eermetaal aan fokkers, die zich verdienstelijk maakten. Het houden van een algemeen stamboek. Het uitgeven van een eigen orgaan. Het oprichten van clublocalen en informatie-bureaux. Het houden en bijhouden der dwinger registers. 1 Iet oprichten en besturen van hulpbureaux, honden-asylen, en assurantiefonds. Het houden van continentale congressen om met de naburen tot samenwerking te komen in het belang der kynologie enz., enz,, enz. In één woord, gesteund door allen die iets voelen en iets over hebben voor den braven hond, zoude zulk eene vereeniging krachtig de zaak van den hondensport ter hand moeten nemen, verbeteringen invoeren die hier en daar wel noodig zijn, en den weg wijzen om in Nederland kerngezonden hondensport aan te kweeken en te bevorderen. Dat brenge ons de naaste toekomst. Voor ik eindig veroorloof ik mij mijne kynologischc zusters en broeders nog te wijzen op den grondslag van alle kynologie, vervat in dit oude fransche rijmpje: »Qui veut avoir bon serf ou chien, »11 faut qu'il les gouverne bien.« In dat »bien gouverner« van onze hondjes ligt ons succes, onze glorie en onze beste belooning, namelijk de liefde van den hond voor zijn meester, verborgen. Wapenveld, 1900. G. F. Leljman. z i W1 1 ,,l)iena Geziena" Spiegeljaclit 18e eeuw. dit doel gebruikte vaartuigen, en wijkt alleen naar den landaard de spelling van liet woord af; maar de benaming zelf, is in den volsten zin internationaal. In de 17de eeuw nam Holland's handel een ongekende vlucht en beheerschten Holland's vloten de zeeën. De ondernemende kooplieden en reeders van dien tijd voeren zelf met hunne schepen mede, totdat de toenemende weelde en de daaruit volgende verfijning en gemakzucht het hun wenschelijker deed voorkomen, zich prachtige paleizen te bouwen en hunne personen niet meer aan de verraderlijke elementen toe te vertrouwen. De liefde voor de zee en het water zat echter in het bloed, en als hun rijk geladen schepen voor Pampus lagen of [ter reede van Texel, was het niet meer dan natuurlijk, Van de meeste takken van sport moet men bekennen, dat zij uit den vreemde tot ons gekomen zijn en door ons overgenomen. Met den zeilsport — het zeilen uit liefhebberij — is dit echter wat anders. Dit is een oud-Hollandsche liefhebberij en door het buitenland van ons overgenomen. Hiervoor zijn bewijzen te over, maar het sterkste bewijs is wel, dat de naam waarmede onze voorouders de vaartuigen, waarmede zij deze liefhebberij beoefenden, ter onderscheiding van die, welke slechts als werkvaartuigen dienden, in het algemeen jagt (afgeleid van jagten, dat een begrip van snelheid uitdrukt in den zin van haasten of vliegen, enz,.) noemden; welke benaming door alle deze liefhebberij beoefenende landen is overgenomen voor de tot /Zeemeeuw'' Snebbe 18e eeuw. dat zij ze nog eens gaarne bezochten en zelf een oog over den gang van zaken wilden laten gaan. Het reizen was toen nog zeer primitief en bezwaarlijk. Over land waren de ongemakken te groot en duurde de reis te lang. Wel bestonden er toen reeds beurtschepen, die de verbinding onderhielden, maar natuurlijk vond men op dergelijke schepen allerlei slag van volk, en zulk gezelschap paste weldra niet meer voor den rijken koopman en diens trotsche familie. De scheepsbouw, die op hoogen trap stond moest dus middel en raad schaffen, en de bouwmeesters bemerkten spoedig, dat zij vaartuigen konden maken, die aan liooge eischen vermochten te voldoen, als zij deze meer op snelheid dan op laadvermogen bouwden. De modellen ontleenden zij aan de bestaande handelsvaartuigen, en brachten zij ii, i -■. _ . slecnts de noodige veranderingen aan tot liet „Oud-1lollandsche ot ZacUischc Boeier *i n • i -r-v '/ höroi L'ön irnr» J M i. ' 18e eeuw. v«" mcci sueuieiu. i^cze vaartuigen vielen in den smaak en waren in het eerst zeer eenvoudig en alleen 0111 snel en geriefelijk het beoogde doel te bereiken, gebouwd. De toenemende weelde deed zich hierop ook spoedig gelden; deze vaartuigen werden weldra kostbaar versierde pronkvaartuigen, waaraan beeldhouwwerk, enz., niet gespaard werd, zoodat zij dikwijls enorme bedragen kostten. Ieder trachtte naar zijn middelen steeds boven den ander uit te steken! Van deze prachtstukken werden er verschillende aan buitenlandsclie vorsten geschonken, 0. a. aan Czaar Peter den Groote, de Koningen van Engeland, Pruisen, Frankrijk en andere potentaten. Een jacht in 1704 gebouwd voor Koning Friedrich I van Pruisen door den hollandschen bouwmeester Michael Madersteg was lang 25,75 en breed 7,25 meter, had 12 stukken geschut en was zoo prachtig uitgerust, dat het de algemeene bewondering trok. De kosten bedroegen het voor dien tijd buitengewoon groote bedrag van rond 100,000 „Volhouder" Boeier eerste helft 19e eeuw. daalders. Zijn opvolger Friedrich Wilhelm I, die niets voor de zeevaart overhad, schonk dit jacht aan Czaar Peter den Groote. Deze geschenken werden op hoogen prijs gesteld en in die landen nagebouwd en vormden daar den oorsprong der latere liefhebberij voor dergelijke vaartuigen. Telken jare verzamelden zich de jagten te Amsterdam, dat het middelpunt van handel en scheepvaart was, en kozen de eigenaars een admiraal uit hun midden. Onder diens leiding hield men, naar het voorbeeld van de werkelijke oorlogsvloot, dan oefeningen, bekend als het »Zeilen onder Admiraalschap«. Deze feesten hadden een grooten toeloop en werden zoowel door gekroonde hoofden als door het volk met de meeste belangstelling medegemaakt. Oude schrijvers als Wagenaar, enz., maken van deze feesten met veel ophef melding, terwijl zij ook door de schilders op het doek vereeuwigd werden. De aanhoudende oorlogen en het achteruitgaan //Annie// Tjotter" 1882. vaR (jen iianc[el, evenals binnenlandsche onlusten, deden de scheepvaart en tevens de zeilliefhebberij langzamerhand afnemen, en het admiraalzeilen raakte in de tweede helft der lStle eeuw in onbruik. Eerst na het tijdperk van Napoleon en den oorlog van 1830 begonnen handel en scheepvaart weder te herleven en daarmede ook onze sport. In het begin der 19tle eeuw telde Amsterdam nog vier havens, die uitsluitend tot berging van pleizierjachten gebruikt werden en daarom jagthavens genoemd werden. Het waren de jachthaven op het IJ, die op Kattenburg, die op den Schinkel en die op den Amstel. Bij de afsluiting van het IJ, door het leggen van den Oosterdoksdijk, kwam de Kattenburgerjachthaven te vervallen. Later bij de afbraak der Haringpakkerij en het maken van het tegenwoordige Stationseiland verdween de jachthaven aan het IJ, terwijl eindelijk in 1880 ook de Amsteljachthaven het lot harer zusters onderging, door den aanleg van de tegenwoordige Sarphatikade. De Schinkeljachthaven, die nooit veel beteekend had, was reeds eerder teniet gegaan. Dit gebrek aan havens en dus geschikte ligplaatsen, deed veel nadeel aan de liefhebberij en het was weldra Friesland, dat er op bogen kon de meeste vaartuigen te bezitten, uitsluitend voor pleizierzeilen bestemd. Het daar meest gebruikte soort, uitsluitend geschikt voor binnenwateren, tjotters genaamd, kwam ook in Holland meer en meer in zwang, toen de afsluiting van het IJ, en de demping van de Haarlemmermeer, den zeilers dwong zich meer dan vroeger op binnenwateren, als: Amstel, Zaan, enz. „Teleplioon'' Boeier 1884. op te houden, waar deze vaartuigen beter tot hun recht kwamen, dan de vroeger in gebruik zijnde grootere boeiers, snebben, spiegel jachten en dergelijke. T 1 i 1 i i i * /"•» in ue eerste neltt der lï>e eeuw, begon zich de zeilsport in het buitenland, voornamelijk Engeland meer en meer te ontwikkelen. Er werden vereenigingen opgericht, die uitsluitend de beoefening van dezen tak van sport tot doel hadden en den naijver tusschen de zeilers wakker hielden, door het houden van wedstrijden. In het eerst werden de oud-Hollandsche, ingevoerde modellen, veelvuldig gebruikt ter namaking, maar langzamerhand begon men den scheepsbouw meer wetenschappelijk te beoefenen en waar vroeger slechts zoogenaamd op het oog, d. i. zonder teekening of model gebouwd werd, begon men meer op model te werken en later op teekening. Een gevolg was, dat zoowel de scheepsmodellen als de tuigage veranderingen ten goede ondergingen en de jachten steeds meer aan snelheid en zeewaardigheid wonnen, terwijl het oorspronkelijke type geheel verloren ging. Alleen in Holland bleven tot op den lmidigen dag de oorspronkelijke modellen, wel is waar met kleine afwijkingen, behouden, evenals de bij dit type gebruikelijke tuigage. Ook naar Holland begon de lust tot vereenigen over te slaan en gesteund door den Kroonprins, later Z. M. Koning Willem III, en Z. K. H. Prins Hendrik werd in 1846 de eerste zeilvereeniging opgericht onder den naam van Koninklijke Nederlandsche Jachtclub te Rotterdam, waarvan Z. K. H. Prins Hendrik het voorzitterschap aanvaardde. Deze club nam zeer in bloei toe, mildelijk door den vorstelijken beschermheer gesteund, en organiseerde verschillende wedstrijden, die groote aantrekkingskracht bleken te bezitten. Weldra was de club in staat een eigen gebouw op te richten, aan de Boompjes te Rotterdam, hetwelk nog bestaat. Jammer genoeg begon er spoedig verdeeldheid te heerschen en scheidden zich de Amsterdamsche leden af, die een eigen club opricht- v_y l ten in 1847, de Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, die dra tot grooten bloei kwam en jaarlijks wedstrijden op het I.) en later ook op de Zuiderzee hield, welke lange jaren tot de belangrijkste telden, terwijl eenige jaren na hare oprich- Friesclie Tjotters, 10e eeuw. ,/Elis.ibeth" Boeier, 1885. ting Z. M. Willem III haar het recht, zich Koninklijke te noemen, verleende. In 1849 richtte deze vereeniging een instituut op, bekend als het matrozeninstituut der Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, met het doel opleiding van jongens tot geschikte matrozen voor de groote vaart, welk instituut bij het einde dezer eeuw nog bestaat, hoewel niet meer zoo bloeiend als vroeger, door de groote verandering, die handel en scheepvaart ondergaan hebben en waardoor de zeilvloot grootendeels door de stoomvaart verdrongen is, maar dat toch nog steeds aan een gevoelde behoefte voldoet en nog levensvatbaarheid blijkt te bezitten. In volgende jaren werden zoowel in Friesland als in Holland meerdere ver- „ Watergeus" Schokker, eigendom van '/. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden. eenigingen voor dezen tak van sport opgericht, die zich alle aanvankelijk in grooten bloei mochten verheugen. Zoo werden opgericht: De Amsterdamsche Zeil- en Roeivereeniging ?>de Hoop«, te Amsterdam, in 1848; De Roei- en Zeilvereeniging »de Maas<, te Rotterdam, in 1851 ; De Harlinger Zeil- en Roeivereeniging, te Harlingen, in 1860; De Zeilvereeniging »Frisia«, te Grouw, in 1860; De Dordrechtsche Roei- en Zeilvereeniging, te Dordrecht, in 1863; De Zeilvereeniging »de Zevenwolden*, te Lemmer, in 1866 ; De Roei- en Zeil vereen iging »de Am* fel«, te Amsterdam, in 1S74 ; De Zeil- en Roeivereeniging >Neptunus«, te Delfzijl, in 1870; De Zeilvereeniging > Warga> JLet Spaarne«, te Haarlem, in 18S5 ; De Zeilvereeniging Lekker kerk* ^ te Lekkerkerk, in 1887 ; De Zwolsche Zeil- en Roeivereeniging, te Zwolle, in 1888, en verder tusschen die jaren nog de Zeilvereeniging »Aeolus«, te Ileeg, de Zeilvereeniging * Zuiderzee <, te Hindeloopen; de Zeilvereeniging »Oostergoo«, te Leeuwarden ; de Zeilvereeniging »Sneek«, te Sneek, en de Zeilvereeniging > Workum«, te Workum, terwijl eindelijk nog in 1899 werd opgericht de Marine Jachtclub, te Nieuwediep met afdeelingen te Amsterdam en te Hellevoetsluis. Voor een klein land als het onze waren er dus genoeg. Echter moet men niet vergeten, dat de meeste der Friesche vereenigingen slechts plaatselijk belang hadden, en aan het einde dezer eeuw is er geen dier clubs, die ook maar een eenigszins belangrijke plaats inneemt. Hoofdzakelijk komt dit omdat er tusschen de llollandsche en Friesche zeilers geen genoegzame aansluiting bestaat en terwijl de eerste zich meer en meer de nieuwere ideeën op dit sportgebied aanpasten, bleven de laatste steeds op liet oude standpunt staan en geraakten daardoor meer en meer op den achtergrond. De zeilsport, die zijn hoogsten trap bereikte tusschen de jaren 184(5 en 1870 begon toen in belangrijkheid te dalen. Daartoe werkten mede de uit¬ vindingen die het reizen zooveel gemakkelijker begonnen te maken, waardoor men minder aan plaats gebonden werd, het verminderen van geschikte vaarwateren, door droogleggingen, indijkingen, enz. en de vele andere takken van sport, die langzamerhand burgerrecht begonnen te krijgen. De roeisport, die vroeger slechts door gehuurd volk bedreven werd, Averd nu vlijtig door liefhebbers beoefend en vele roeivereenigingen werden tusschen 1866 en 1886 opgericht, die voornamelijk jongelieden, die vroeger meer in zeilen belangstelden, tot zich trokken. Het vorstelijk huis, dat persoonlijk veel aan en voor dezen sport gedaan had, toonde niet meer die persoonlijke belangstelling, ofschoon het door het schenken van bijdragen aan de Koninklijke Ne¬ derlandsche Zeil- en Roeivereeniging toch nog steeds van belangstelling blijken gaf 28 „Sperwer" Boeier 1886. „Flevo" Botter 1888. en geeft, terwijl de gemeenten, die vroeger in dit opzicht het vorstelijk voorbeeld volgden, in de latere jaren hiermede braken. In 1S79 gaf het overlijden van Z. K. H. Prins Hendrik den sport, waarvoor Z. K. II. zooveel gedaan had, een gevoeligen slag, en werd in 1880 de doorhem opgerichte eerste Nederlandsche Zeilvereeniging, de bovengenoemde Koninklijke Nederlandsche Jachtclub, door gebrek aan de noodige belangstelling opgeheven. liet gebrek aan goede jachthavens totveilige berging der jachten, deed zich te Amsterdam, weleer het centrum van dezen sport, meer en meer gevoelen en zoo werkte alles mede, om de niet onbelangrijke jacht vloot tot enkele verspreide exemplaren terug te brengen. Dit ging tot 18S5 toen de Zeilv. »Het Y< opgericht werd, die de oorzaak was, dat de sport met nieuw leven bezield werd en tan minste voor zooverre Amsterdam betreft zich weder verheffen kon en een nieuw tijdperk van bloei tegemoet ging. Deze vereeniging wilde het van oudsher bekende Admiraalzeilen weder doen opleven en slaagde daarin in de eerste jaren van haar bestaan zeer goed, echter bleek dit niet van duur, en in de laatste jaren, worden alleen nog af en toe flauwe pogingen gedaan, die echter van geen belang meer zijn. De Vereeniging deed echter meer, zij richtte een haven op aan den Westerdoksdijk tot goede berging van pleizierjachten en dit was tot op heden een volkomen succes. De jachtvloot nam ras weder in talrijkheid toe, zelfs zoo, dat de jaclithaven te klein werd en in 1890 de Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniginy, die van 1885 af de gastvrijheid der Zeilvereeniging »Bet Y«, genoten had, genoodzaakt was een eigen haven interichten, door de zich steeds uitbreidende jachtvloot harer leien. Amsterdam had dus, daar inmiddels de Amsteljachthaven een nieuwe rustplaats aan den Omval had gevonden, weder drie jachthavens, die op het einde dezer eeuw nog bestaan en waarvan vooral die der Zeilvereeniging »Jfet Y< zich in bloei mag verheugen. Daar de omstreeks 1890 aan de vloot toegevoegde jachten, over het algemeen te groot bleken te zijn voor onze meerendeels ondiepe vaarwaters en binnenzeeën, en daardoor in verhouding van het er van te verkrijgen genot, te ondoelmatig, was dit jammer genoeg de oorzaakdat deze vermeerdering van korten duur was, en deze jachten weder langzamerhand van de hand gedaan werden, meerendeels naar het buitenland, waar zij indertijd ook aangekocht waren. Voor de kleinere jachten bleef echter de liefhebberij levendig en namen die steeds in talrijkheid toe, terwijl de nieuwste vindingen op dit gebied steeds veelvuldiger toegepast werden, waardoor het oud-hollandsche en friesche type meer en meer op den achtergrond gedrongen werd en langzamerhand verdwijnt. Er bestaat geen sport, die zoo zeer als maatstaf kan dienen voor de plaats, die een natie onder de zeevarende natiën bekleedt, als de zeilsport. Waar handel en scheepvaart bloeit, verkeert deze sport in hetzelfde geval en omgekeerd. De eerste factor toch doet de belangstelling voor alles wat niet het waterverkeer tezamen hangt in uitgebreiden, kring toenemen en deze belangstelling komt tot uiting in den watersport in het algemeen en den zeilsport in het bijzonder. Met het afnemen in beteekenis als een zeevarende natie is ook onze zeilsport in belangrijkheid gedaald en nu tegen het einde dezer eeuw onze zeevaart weder toegenomen is, zijn de gevolgen voor den zeilsport niet uitgebleven. In het buitenland is het ook zoo gegaan en in die landen waar de zeehandel op hoogen trap staat of sterk vooruitgaande is, is het met den zeilsport eveneens het geval. Het beste bewijs, dat deze sport niet alleen van mode afhangt, maar dat hij een natuurlijken, krachtigen kern heeft, is wel dat hij bloeien kan in weerwil van de felle mededinging van stoom en electriciteit en verdere vindingen van een nieuweren tijd. Steeds blijft hij zijn aantrekkelijkheid voor zijn beoefenaars behouden en ofschoon een algemeene beoefening uit licht te begrijpen gronden onmogelijk is en steeds zal zijn, zoo is het voortbestaan van dezen sport door eeuwen heen en zijn steeds verjongd optreden een waarborg voor de toekomst en is de voorspelling niet gewaagd, dat de zeilsport ook door volgende tijden heen, zich niet door de mededinging der reeds bestaande en later nog uit te vinden takken van sport zal laten ten onder brengen. Het aanvaarden van het Beschermheerschap der Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging door H. M. de Koningin in 1899 en de oplichting der Marine Jachtclub in 1899 geven den zeilsport opnieuw naam en doen de toekomst met vertrouwen tegemoet zien, temeer daar in de buurlanden, zich deze sport eveneens hoe langer hoe meer ontwikkelt en voor de aanbrekende eeuw veel belooft. Onder de Yereenigingen, die op het einde der eeuw aan de spits der Yereenigingen staan, die den zeilsport beoefenen, behooren : de Koninklijke Nederlandsc/ie Zeil- en Roeivereeniging en de Zeil¬ vereeniging »Het Y« te Amsterdam, de Roei- en Zeilvereeniging »de Maas« le Rotterdam, de Zeil- en Roeivereeniging >Hollandia« te Oudshoorn, de Zaanlandsche Zeilvereeniging te Zaandam, de Zeilvereeniging >lekker kerk« te Lekkerkerk en de Marine Jachtclub te Nieuwediep, terwijl van de Friesche Zeilvereenigingen slechts de Zeilvereeniging »Sneek^ te Sneek van iets meer dan plaatselijk belang is. Zooals reeds boven gezegd, werd deze sport in het begin dezer eeuw beoefend „Watergeus" „Velsa" Kwak 1896. Hoogaarts 1893. met vaartuigen van liet oud-liollandsche en friesclie type, hetwelk ontleend was zoowel aan de Averkvaartuigen, als aan de visscliervaartuigcn, die de binnenzeeën bevisehten, en waren liet alle ronde en platbodem jachten met zijzwaarden, die onderscheiden werden met de namen, spiegeljagten, snebben, schokkers, boeiers, botters, lioogaartsen, tjotters, enz. Later werden ook jachten gebruikt, die naar het voorbeeld van het buitenland gemodelleerd waren, naar de daar gebruikelijke handels- en kustvaartuigen, en zoo kreeg men ook hier kotters, schoeners, loggers, yawls, kitsen, etc. Deze vaartuigen in tegenstelling met onze typen naar hunnen bouw »scherpe« genaamd, waren meerendeels kielvaartuigen zonder zijzwaarden en daardoor voor ons land door hun te grooten diepgang minder geschikt. Iets anders was het, toen het middenzwaard uitgevonden werd, waardoor men scherpe vaartuigen met geringen diepgangkon verkrijgen, die ook voor onze wateren geschikt waren en met voordeel de oudere typen vervingen. In 1S46 werd liet eerste jacht van dit tvpe uit Amerika naar hier ingevoerd, en «/ X ' wel de sloep »Nautilus*, waarvan een afbecl- „Zwerver". Middenzwaardsloep 1885. ding hierboven voorkomt. Dit gaf een groote verandering in onzen sport, en daar dit soorr, vaartuigen veel sneller bleek dan onze ouderwetsclie jachten, werden er op de wedstrijden afzonderlijke nummers voor uitgeschreven. Deze vaartuigen vielen meer en meer in den smaak. De »Nautilus« werd verscheidene malen in verschillende afmetingen grooter en kleiner nagebouwd ook meerdere jachten in dit type naar modellen uit den vreemde gebouwd of hier ingevoerd. Langzamerhand deed zich ook de noodzakelijkheid gevoelen om de jachten meer en meer in klassen te verdeelen en daardoor een spannender en eerlijker strijd mogelijk te maken, waarbij in hoofdzaak gelet werd op het verschil in grootte. Elke vereeni- „Regina". Middenzwaardsloep 1872. „Nautilus". Middenzwaardsloep 1846. ging, die wedstrijden hield, had echter een verdeeling naar eigen inzichten, die niet altijd niet de algemeene belangen strookte. Daarom werd in 181)0 op initiatief van de Koninklijke Nederlandse/ie Zeilen lloeivereenifjing een oproeping aan de bestaande zeilvereenigingen gericht, waarvan liet gevolg was, dat de voornaamste zich aaneensloten, en onderling reglementen, en een meetwijze en klassenindeeling vaststelden, die op alle wedstrijden dezer vereenigingen gevolgd werden. Deze overeenkomst werkte zeer gunstig en de voornaamste Belgische zeilvereenigingen sloten zich eveneens hierbij aan. Weldra bleek echter, dat de aangenomen meetwijze niet aan de nieuwere eischen kon voldoen, waarom in 1895 besloten werd een andere meetwijze en klassenindeeling aan te nemen, waarbij rekening werd gehouden met den 111 de vorige wijze ontoiekcnden factor; liet zeiloppervlak. Daar tevens ingezien werd, dat de nieuwe meetwijze ongeschikt was voor de oud-hollandsche en friesche typen werd voor deze een bijzondere, voor dit type goed passende meetwijze aangenomen. Deze veranderingen bleken goed te werken en ziin beide meetwiizen op het einde De nieuwe tijd bleek echter ook liet oude type aan te tasten en daar er langzamerhand jachten ontstonden, die belangrijke afwijkingen in ballast en tuigage begonnen te toonen, van het oorspronkelijke oud-hollandsche en friesche type, besloten de vereenigingen hieraan voor goed een einde te maken en stelden in 1899 o een duidelijke omschrijving voor dit type vast, met uitsluiting voor wedstrijden van jachten die daarvan afwijken. De hierachter staande afbeeldingen van het boeierjacht »Kampioen«, doen duidelijk deze verschillen in tuigage zien. Hierdoor is dit type dus voor het vervolg beschermd Vlieg*. Middcnzwaardsloep 1894. tegen verbastering van het eigenaardige daarvan, „ I rek vogel." btalen Middenzwaardsloep 1888. dezer eeuw nog in werking. Men mag aannemen, i , •• j dat zij vooreerst niet veranderd zullen worden. liet welk een voordeel is, daar liet anders liet recht als afzonderlijk type beschonwd en als zoodanig behandeld te worden, verliezen zonde, en geen reden van bestaan meer hebben. Met het oog op zijn nauwen samenhang met handel en zeevaart, is de zeilsport zeker de nuttigste sport uit het oogpunt van volkswelvaart bezien. Tevens is het een der gezondste takken van sport. Niemand zal ontkennen, dat de matige beweging die deze sport vereischt in de frissche buitenlucht en in een volkomen stofvrije atmosfeer gunstig moet werken en temeer in deze tijden waar de zenuwen der menschheid tot liet uiterste gespannen zijn, door den feilen strijd 0111 het bestaan en de aandoeningen, teweeggebracht door het gebruik der nieuwste vindingen op mechanisch gebied. liet spreekwoord zegt: »het water is een „Kampioen." Stalen Boeier roet afwijkend tuig; 1897. „Kampioen." Stalen Boeier met tuig volgens liet door de verbonden Zeilvereenigingen vastgestelde type 1900. zacht bcd« en voor een liefhebber van dezen sport is er geen grooter genot, dan om met zijn vaartuig, dat zich zonder geruisch en zonder schokken voortbeweegt, door zijn hand geleid en door zijn wil bestuurd, over de waterbanen te glijden. Een jacht is als een levend wezen, steeds moet de zeiler op alles letten teneinde het op het rechte pad te houden, de windrichting, de stroom, de mede- en tegenzeilers, de veranderingen in de weersgesteldheid, kortom wat niet al. Het water is een vijandelijk element, hetwelk bestreden moet worden en een waakzaam oog verlangt. Dit alles biedt zooveel afwisseling, dat het onbegrijpelijk is, dat deze sport nog niet meer aanhangers heeft. Weliswaar is men blootgesteld aan de elementen, maar bij een gezond lichaam is beschutting daartegen gemakkelijk te vinden en kan deze sport alleen dienen om liet lichaam te harden en tegen slechte invloeden van buiten onvatbaar te maken. Het gevaar, hoe gering ook, aan dezen sport verbonden, is iuist voldoende om er een aangename prikkeling aan te geven. Het zeilen staalt den moed en geeft dat zelfvertrouwen, hetwelk zoo noodig is bij den strijd om het bestaan. De in het dagelijksch leven zoo sterk gespannen zenuwen en de vermoeide hersenen krijgen rust, en de zeiler krijgt in zijn boot een gevoel van vrijheid, zelfvertrouwen, onafhankelijkheid, en van eigen be- ,/Freia". Stalen middenzwaardkotter 1896. ^ uste kracht o\er zich, dat geen andere tak van sport hem schenken kan. Komen bij andere takken van sport bij wedstrijden hoofdzakelijk de kracht van spieren en longen, en vlugheid in aanmerking, bij het zeilen bekleeden deze slechts een ondergeschikte hoewel niet onbelangrijke plaats. In hoofdzaak telt hier de algeheele meesterschap over het vaartuig, de juiste blik en de snelle beoordeeling om uit geringe afwijkingen van wind en stroom, door goed geleide oordeelkundige handelingen het meeste voordeel, zoo mogelijk meer dan de mededinger doet, te trekken. De moed wordt beproefd aan liet onder de gegeven omstandigheden liet meeste wagen, zonder daarom roekeloos te zijn, want zoodra men tot dit uiterste overgaat, is bij dezen sport alles 1 IA 1 • • 1 1 . • • 1 - - - - _ verloren. Daar er bi] deze wedstrijden geen geldelijk voordeel is te behalen en er niet gewed wordt, geven//^ater®ells*//^t^eilzwaard-,lawl 1897. zij geen voedsel aan de bij enkele andere takken van sport zooveel voorkomende kwade praktijken en aan de ontwikkeling der hartstochten. Wel is waar werd in de eerste helft dezer eeuw, het wedstrijden meest aan de schippers overgelaten, maar in de laatste jaren stellen de vereenigingen, nadat de Zeikereemqing »IIet Y« er bij haar oprichting mede begonnen was, het sturen der jachten door liefhebbers en ook veeltijds liet behandelen der zeilen etc., door dezen verplichtend en neemt de lust alles zelf te doen en daardoor uit den sport al het genoegen te verkrijgen, hetwelk deze bieden kan, meer en meelde overhand. Van welke zijde ook bezien, zoo biedt deze tak van sport slechts voordeelen, terwijl noef/'W aterlelie." Middenzwaardsloep 1 898. menswaardige nadeelen niet bestaan en is het te hopen, dat deze aan ons volksbestaan zoo nauw verbonden tak van sport, door volgende eeuwen heen steeds zich in een krachtigen toestand moge handhaven. De omvang van dit werk belet ons om een volledige beschrijving van alle hier te lande in gebruik zijnde typen te geven, en hebben wij daarom getracht de verschillende typen in beeld duidelijk te maken. Jammer genoeg ontbreken ons opnamen van enkele typen, maar toch is datgene wat wij verzameld hebben, voldoende 0111 een juist beeld te geven van de ontwikkeling in model en tuigage der ver- ,Go-Ahead.' MiddenzwaarJsloep 1890. schillende tyPen' ™>g°r<ïe van ouderdom zijn zij gerangschikt en zal de opmerkzame beschouwer zich gemakkelijk een beeld kunnen vormen van de veranderingen van het begin tot op het einde dezer eeuw. De op deze photo's voorkomende jachten zijn met uitzondering van de »Nautilus« alle hier te lande gebouwd en hebben wij juist, omdat wij den zeilsport in Nederland behandelen zouden, alle afbeeldingen van jachten onzer zeilvloot, die uit het buitenland ingevoerd zijn, achterwege moeten laten. Vele der op onze platen voorkomende jachten bestaan nog, ofschoon enkele natuurlijk reeds een eerbiedwaardigen ouderdom bereikt hebben. De bijgevoegde jaartallen zijn ongeveer die, waarin zij gebouwd werden en vormt liet geheel een bijna volledige staalkaart der in deze eeuw hier te lande gebruikte vaartuigen ten dienste van den zeilsport, die in het land zelf gebouwd en ontworpen zijn. „Louiloli.'' Kielsloep 1900. Amsterdam. >Zeiler.« Edo Bergsma, 1e Voorzitter van den A. N. W. B. te leggen. Toen kwam liet rijwiel; en ziet al wat verlaten was kreeg weer nieuw leven, de straatwegen werden weer bevolkt, in de dorps-herbergen kwam weer nieuw vertier en de mensch, langzamerhand gewoon geraakt om slechts het natuurschoon aan het einde van zijn reis te bewonderen, genoot volop van al de streken, die hij door fietste. In den stadsbewoner werd de oude belangstelling voorliet buitenleven, voor het platteland met zijne bevolking wakker, en hij, die geisoleerd in de, niet De oude gele diligences waren reeds talrijke jaren ten onder gegaan in de doodende concurrentie van spoortreinen en stoombooten, de kostbare kunstwegen, die in ons dicht bevolkt land de steden en dorpen onderling verbinden, waren verlaten, en de eens wijd en zijd bekende herbergen en logementen — de oude pleisterplaatsen met hunne doorrij-stallen, leden een kwijnend bestaan of bestonden nog slechts in de verhalen van ouden van dagen. Niemand dacht er meer aan om wanneer hij, hetzij voor ontspanning, hetzij voor zaken op reis ging, zich op een andere wijze te verplaatsen dan voortbewogen door den almachtigen stoom, en de afstanden werden slechts nog bepaald in den tijd, die men noodig had om per spoortrein den weg af Kijwiel uit liet jaar 1819 in Engeland. 29 door de ijzeren baan doorsneden streken woonde, begon weer te genieten van de voorrechten, die de centra van bevolking aanbieden. Zie hier met een enkel woord geschetst de groote oorzaak, waardoor het wielrijden in een korte spanne tijds zich in Nederland het burgerrecht veroverd heeft. Geen land toch zoo bij uitstek voor de beoefening van dezen sport geschikt. Overal in den lande een groot net van kunstwegen, die meestal, zoowel in den winter als in den zomer, goed berijdbaar zijn, overal in den lande die heerlijkmooie natuur, die zware hollandsche luchten, nu eens het volle licht over de groote vlakte nuanceerend, dan weer in grillige vormen uitstekend boven de kruinen der boomen onzer oude bosschen, of zich afteekenend tegen de molens en torens aan den horizon. Ook een bijna geheel ontbreken van de vele kilonieters lange rechte wegen zonder bewoners, maar steeds, hetzij na langer of korter tusschenpoozen, een vriendelijk dorp, een stad met oude huizen en typische bruggetjes over de smalle grachten, waar de tocht beeindigd kan worden en de vermoeide toerist een herbergzaam dak vindt. De geschiedenis van „Het Wielrijden" in Nederland te beschrijven is dan ook een dankbare taak, het is de geschiedenis van eene overwinning, eerst lang¬ zaam, eenigszins weifelend of het wel een zegetocht zou worden, maar dan later des te zekerder en ook met grooter zegepralen. In den beginne een jongenssport, een soort waaghalzerij, maar later een onmisbaar deel van het practische leven, zóó mede gegroeid niet het volksbestaan, dat niet dan in speciale gevallen is waar te nemen waar de sport Kn^elsclie caricatuur van een wielrijder gezonde ontspannillgsilllddel OpllOlldt omstreeks 1800. en waar de toepassing van liet rijwiel als practisch vervoermiddel begint. Bovendien is deze geschiedenis van het wielrijden ook die van de ontwikkeling van een ambacht, voor een vijf en twintig jaar beoefend door een enkelen smid zonder geldelijke hulpmiddelen, 1111 opgegroeid tot een tak van groot-industrie waarbij duizende werklieden hun dagelijksch brood verdienen en waarin reusachtige kapitalen worden omgezet. De wielrijder in het jaar 1875, een door de volksmenigte aangegaapte zonderling, een vogelvrij-verklaarde, overgeleverd aan de baldadigheid van de straatjeugd en de ruwheid der plattelands-bevolking, is bij de intrede dei' 20ste eeuw de berijder van een voertuig, dat naast zijne verplichtingen ook zijne rechten heeft, een voertuig waarmede rekening wordt gehouden in de vergaderzalen van de regeerders van stad en lande, en waarvoor men afzonderlijke gebaande paden aanlegt, een voertuig dat men — hoe kan liet anders in Nederland — 0111 zijn groot aantal reeds verheven heeft — eerder dan piano's en andere luxe artikelen — tot een voorwerp waardig 0111 door rijk, provincie en gemeente belast te worden. Wanneer wij de geschiedenis van den tegenwoordige)) wielersport gaan schrijven, moeten wij ons niet laten verleiden, om te veel terug te gaan en een te helder licht te willen laten schijnen op de tijden der draïsine en de eerste jaren van de tweede helft van de 19hebben en in een ruimen en vooral tot oordeelen bevoegden kring de overtuiging >te hebben doen ontstaan, dat het goed en nuttig is het vélocipèderijden zooveel »inogelijk aan te moedigen.* Niet alleen uit de doktorenwereld kwamen vrienden van het rijwiel, men begon ook o.a. in sommige landen 11a te gaan of het wielrijden in het leger ook dienst zou kunnen doen. Zoo werd o.a. in datzelfde jaar in Beieren een soort ordonnaucendienst voor wielrijden in het leven geroepen. Wat hier niet onvermeld mag blijven is de eerste poging door den Bond gedaan 0111 een politieverordening door een gemeenteraad aangenomen te doen vernietigen, een poging die later door talrijke andere met succes gevolgd is. De gemeente Oldebroek, waar den weg Amersfoort—Zwolle doorheen-loopt, verbood eenvoudig het wielrijden binnen hare grenspalen, eenvoudiger en draconische? kon het wel niet. Men behoeft zich daarover echter niet te verwonderen, het wielrijden was nog niet populair, neen het euvel, destijds door den gemeenteraad te Oldenbroek begaan, is lang, lang zoo groot niet als het kwaad dat thans door bekrompen geesten gesticht wordt door het aannemen van kleinzieligheid-blijk-gevende besluiten en bepalingen, thans nu het wielrijden een volkszaak geworden is. De A. N. W. B. begon te rekwestreeren, te influenzeeren en had het succes, dat Gedeputeerde Staten van Gelderland de verordening ter vernietiging voordroegen. De minister van Binnenlandsche Zaken deelde echter Gedeputeerde Staten bij missive d.d. 7 Juli 1885 No. 2728 afd. B. B. mede, dat Z. E. bezwaar moest maken de verordening aan Z. M. ter vernietiging voor te dragen „als zijnde de verordening niet in strijd met een wet noch met het algemeen belang". Is liet hier niet een plaats om even stil te staan en om te kijken. In 1885 slechts 15 jaar geleden, was het algeheele verbod van wielrijden niet in strijd met het algemeen belang en nu is er geen wegje zoo klein waar dagelijks niet veel wielrijders passeeren, nu beoefenen personen van allerlei rang en stand onzen sport, nu telt de A. N. W. B. niet minder dan drie ministers onder zijn leden en toch waar is onze wet het wielrijden regelend, verplichtingen opleggend aan onzen sport, maar hem ook rechten gevend? Ja wij zijn vooruitgegaan, wij zijn dankbaar, vooral wij die de geheele ontwikkelingsperiode hebben mede gemaakt, maar zijn wij, wielrijders, voldaan? Neen ongtwijfeld neen, dat zou onzerzijds een groote tekortkoming zijn èn tegen over onzen sport, maar vooral tegenover onze toekomstige Nederlandsche jeugd. In de jaren 1885 en '8(5 is er veel gebeurd dat later van grooten invloed op den wielersport is geweest, dat liet wielrijden gemaakt heeft tot wat het thans is, en alvorens verder te gaan moet er nog verhaald van een uitvinding, eerst met een glimlach begroet, doch later des te meer gewaardeerd, een uitvinding die meer nog dan welken bond of welk Hooge tweewieler-wedstrijd op de Amsterdamsche baan in 1885. sportblad ter wereld ook, heeft medegewerkt tot de verheffing van liet rijwiel tot practisch voertuig. Wij bedoelen de uitvinding van de safety. Het oude hooge rijwiel wordt thans nog slechts hier en daar als curiositeit bewaard en zelfs zij die het vroeger niet liet grootste gemak bereden, die met één wip in het zadel zaten en zich daarop thuis voelden beter als in een leuningstoel, zouden, nu gewend aan de safety, niet gaarne meer „the good old bicycle" bestijgen. Het was en bleef gevaarlijk, hoe kranig wij er ook op zaten: een kleine tegenstand van liet voorwiel door een steen of een kuil, en flap, daar lag èn wiel èn rijder. Dat er weinig ongelukken van ernstigen aard gebeurden, hebben wij altijd toegeschreven aan de ondervinding, die de rijder had leeren te vallen zonder zich ernstig te blesseeren. De bicycle zou nooit het voertuig voor practiscli gebruik geworden zijn en de driewieler was ook niet al te stabiel, daarbij te zwaar, te kostbaar en slechts te gebruiken op wegen met een mooi breed oppervlak. Toen kwam een der firmanten der destijds zeer bekende firma Rudge op het idéé der safety. Het eerste model was een hoog achterwiel (32 inch) en een zeer klein voorwieltje. Hoe spottend keken wij bicyclisten niet naar dat geminachte karretje. De Rover Co. echter verbeterde het model door de wielen van dezelfde grootte te maken; „the Rover lias set the fashion in the world", men sprak destijds, welk merk men ook bedoelde, van een rover-rijwiel, in tegenstelling van den hoogen tweewieler. Het tegenwoordige algemeen aangenomen model is echter van de Humber Cycle Co. afkomstig. Aan die drie firma's de eer de Bonden in de verbreiding van den sport gesteund te hebben, ja eerlijk gezegd, die verbreiding te hebben mogelijk gemaakt. Nu wij toch een uitstapje op technisch gebied doen, een enkel woord over den rijwiel band. Tot 1S87 was het idee hoe dunner band hoe beter, een gewoon reepje caoutchouc werd in de holle velg gelegd, later werd het caoutchouc wat dikker doch het bleef een, vaste weinig-veerende massa. In 1889 publiceerde een zekere Dunlop de uitvinding van een band met samengeperste lucht gevuld, een band die uit linnen en caoutchouc bestond en 0111 de velg werd heengelegd en moeilijk te repareeren was, omdat zij geplakt werd. Het duurde eenigen tijd, voordat zij in de practijk kwam, doch in 1890 zag men dezen band op de meeste wedstrijd-machines bevestigd en langzamerhand werd hij meer en meer voor den weg gebruikt. De clincher-band is de eerste geweest van het tegenwoordig in gebruik zijnde model. Ook de luchtband ondervond in den beginne grooten tegenstand, ware dit geweest omdat zij spoedig defect raakte en moeilijk te repareeren was, men zou het hebben kunnen begrijpen, de groote vijanden beweerden echter dat zij slipte en wel in zoon hevige mate dat het rijden er onmogelijk door werd. .la, toen in 1890 in het driewieler-kampioenschap te Londen een der rijders met zijn wiel omtuimelde, beweerde Lacy Hillier — een autoriteit in die dagen dat alle drie de wielen tegelijk geslipt waren! Enfin, wij kennen thans geen rijwielen zonder luchtbanden en vinden dat onze wielen soms nog leelijk stooten op keiwegen, cilieve wat zijn wij verwend! De püclit gebiedt een enkel woord te wijden aan de eerste vaste baan in Nederland — de baan te Nijmegen — later gevolgd door die te Seheveningen, te Amsterdam, te Arnhem, te Sittard, te Utrecht, te Tilburg, te 's Gravenhage en te Baarn, banen, die ons voor den geest roepen, interessante wedstrijden tussclien kampioenen uit allerlei landen, enthousiaste inenschen, nooit moede 0111 te juichen en meestal eerend den overwinnaar, landgenoot of vreemdeling, goede vrienden vol jolyt, maar bovenal dagen van ongekende feestvreugde, dagen waarin wij wielrijders opleefden in één verbroedering — toen nog mogelijk — in één weelde van vrij-zijn"van zaken of studie, in een genot zich te bevinden in een kring van inenschen met dezelfde belangen, dezelfde wenschen, met dezelfde mengelmoes van gedachten trotsch oj) onze racingmen, trotsch op ons zeiven, trotsch op onzen sport — want wij, wij wielrijders waren het, die die feesten gaven, waarheen van wijd cn zijd de toeschouwers kwamen opdagen. Zoo waren die glorierijke dagen van Seheveningen, Amsterdam en Arnhem, maar bovenal de eerste van Nijmegen, waar in 1885, 1886, 1888, 1889 en 1890 de A. N. W. B. zijn kampioenschappen deed verrijden, waar al onze eerste klas rijders uit die jaren hebben gestreden, waar de buitenlanders Beukelaer, Lelir, Samson, Crump, Bramson, Bruce en tal van anderen of met moeite de overwinning behaalden of door onze Hollandsche jongens in eervollen strijd werden verslagen. In die dagen van Nijmegen blonk er een der rijders uit, die wij hier met een enkel woord willen herdenken — fecheltenla Beduin. Hebben wij van onzen eersten kampioen Kiderlen reeds gewaagd, ook Scheltema heeft recht op vermelding in deze enkele bladzijden, waarin wij, dooi* gebrek aan plaatsruimte gedwongen, slechts die personen en feiten mogen memoreeren, die onder de grootste en beste het meest te voorschijn treden. Welnu Scheltema, die zijn entree de piste in 1887 maakte, (17 Juli bij de opening van de eerste baan te Amsterdam), bleef tot in 1894 een gevaarlijk concurrent en heeft in dat tijdvak 2 Engelsche kampioenschappen gewonnen. Niet minder dan acht jaar achteréén een goeden naam te houden als racingman én om zijn snelheid én om zijn eerlijk rijden dat is de bijzonderheid, die wij hier niet onvermeld mogen laten. Waren onze wielrijders dus zoowel op binnen- als op buitenlandsche banen renners waar rekening mede gehouden moest worden, ook op den weg waren de Nederlanders sterk, niet zoozeer uitmuntend door hun snelheid, dan wel door hun uithoudingsvermogen, len tijde van het liooge wiel was elk rijder een goed rijder, sukkels kende men niet; alleen voor liet berijden zelf was reeds een zekere durf 1'. W. Scheltema Beduin. noodig, was men dus bang dan begon men er maar in liet geheel niet aan en zat er geen pit in het lichaam dan bleef men spoedig bij zijn kameraden achter en ging men een volgenden Zondag maar liever wat biljarten. Sedert begin zijn er dus groote tochten gemaakt en de Kampioen moedigde ze aan. j\eemt men nu in aanmerking de hulpmiddelen (een hoog en een laag wiel, beide op dunne bandjes die eiken schok overbrachten) dan staat men verbaasd over de volharding van den rijder en het uithoudings-vermogen van diens lichaam. De eerste groote wegwedstrijd was die, uitgeschreven door de Amsterdamsche Velocipède-Club (20 September 18S5), van Amsterdam naar Arnhem (94 K.M.), de winner, F. Hart Nibbrig, reed den weg in 4 uur 52 minuten. En nu eenige groote tochten. E. Kiderlen, van Rotterdam naar Leeuwarden, 259| K.M., 22 December 1885, in 22 u. 35 min. W. lf. Meursing, 343 K.M., in 18 u. 30 min., 27 September 1885. C. A. A. Dudok de Wit, 27 September 18S5, 190 K.M., in 14 uur, en J. W. Holst en F. Hart Nibbrig, op tandem, (nog wel een 4wielige convertible), 25 December 1S85, 300 K.M., in 2(> u. en 35 min. Meen nu niet lezer dat dit tochten waren waar, zooals bij latere recordritten, het mooiste weer werd uitgezocht en alles voor de rijders op de pleisterplaatsen vooruit besteld en klaar gemaakt werd. De eenige hulpmiddelen van deze rijders waren: hun eigen body, hun ijzeren wil en de dosis goede moed en opgeruimde geest die zij op reis mede namen. Zij wilden iets meer praesteeren dan een ander .... en zij deden liet. Laatstgenoemde tocht bijv. geschiedde op een paar van die echt vuile winterdagen (n. b. in de kortste dagen van het jaar) vol mist en lage luchten en een modder! Maar licht? Wie vroeg daar nu naar in een tijd dat een lantaarn op een rijwiel een luxe artikel was, dat men op z'n verjaardag van tante of grootma kreeg, een artikel dat bijna nooit aan zijn roeping voldeed en door een wielrijder eerlijk gezegd met halve verachting werd aangekeken. De kroon boven allen spande ,1. II. Faber. Zoo goed als onvoorbereid reed hij op 14 Juli 18S7 406 K. M. in 23 uur 50 min. Na dien tijd is dat. record dat een tijdlang het vastelandsrecord van Europa was is Nederland nooit ge-Scl'eltema Kiderlen. V.ber v. Leeuwen. A. Comée. ° l)newieler-wecl9tnj(l in 1880 op de baan van de slagen. Ani9terdainsche Wielerwedstrijd Vereeninging. Op welke machines werden die ritten nu gedaan? Wel om een idee te geven van de snelheid, die uit die rijwielen gehaald kon worden willen wij slechts vermelden, dat in 1885 het baanrecord over de Eng. Mijl was 2 m. 53 sec. (19 Juli 1885 te Spa door Ch. Bingham, de oud-voorzitter van den A. N. W. B.) en het record over 10 K.M. 20 m. 48V5 (E. Kinderlen 23 Aug. 1885, te Antwerpen), en zelfs tot 1888 reed men de 10 K.M. nooit binnen de 20 minuten. Waar rappe rijders op de baan zoover achter stonden bij hun sportgenooten van den tegenwoordigen tijd daar begrijpt men, dat de constructie der rijwielen veel schuld had aan die weinige snelheidsontwikkeling en deze constructie dus niet veel zaaks was en daarop werden toch die groote ritten gedaan! Dat was dus nog eens tochten maken! Waar blijven onze rijders op hun safety's van 10 Kilo met mooie luchtbanden P Laten wij echter voet bij stuk houden. Alvorens tot 1887 over te gaan dient, ter curiositeits-wille, medegedeeld dat de voorzitter van de A. N. W. B. in zijne openingspeech van de Algemeene Vergadering den 19 December 188G te Utrecht gehouden reeds o, m. de volgende woorden sprak. »De wedstrijdziekte; zij moet worden beteugeld — daarentegen het toeren, de kracht van onzen sport — met kracht bevorderd.« Toen reeds werd dat gevoeld en de woorden van den voorzitter waren geen ijdele beloften. Het Consulwezen werd geheel opnieuw geregeld zooals het thans nog bestaat, met hotels werden overeenkomsten aangegaan en een contract werd gesloten met den uitgever van den bekenden atlas van Generaal Kromhout waarbij die atlas, die in den handel ƒ 4.50 kostte voor de leden van den A. N. W. B. voor /' 2.50 werd verkrijgbaar gesteld. Deze atlas is de wordingsoorsprong van onzen tegen woordigen door den A. N. W. B. uitgegeven wielrijders-atlas. Ook werd een commissie benoemd die met de samenstelling van een reiswijzer belast werd. Allengs kwamen er meer wielrijders, ouderen begonnen zich, al waren het ook uitzonderingen, op den wielersport toe te leggen en ook de vrouw, hoewel meestal slechts de bloem in knop, begon onzen sport te steunen. Hier ook de strijd tegen de bekrompenheid der Nederlanders, die alles ongepast vinden wat ongewoon is — en destijds bestond dit verschijnsel nog in sterker mate dan thans. — Onze jonge meisjes, zij wilden wel rijden maar.... zij werden «afgeschrikt door de onbetamelijke woorden, welke ieder minder beschaafd individu (en hoe weinig Nederlanders zijn beschaafd!) zich gerechtigd achtte haar achterna te schreeuwen onder het geginnegap van zijn kornuiten en liet. gemeesmuil van heeren! Zij waren bang voor de zeer lange, doch nog veel scherpere tong van de buurvrouw, die over gordijntjes of achter horretjes het spionage-systeem beoefende als het jeugdige sportzusje uitreed, -la, een jong meisje op een driewieler — van een safety was liet te gek om te spreken — werd in die dagen (zij liggen nog geen 10 jaar achter ons, lezer) beschouwd als een vrouw, die ten koste van haar fatsoen een man wilde veroveren. Het wielrijden van dames was in die dagen in Nederland uit den booze! En dat wij hier niet overdrijven bewijst ons de Kampioen, het blad dat vocht voor de verbreiding van den sport. In 1889 lezen wij in het orgaan van den A. N. W. B.: »Wij zagen te Scheveningen een dame op een veiligheidswieler en kunnen niet zeggen dat deze proeve als welgeslaagd beschouwd kan worden.« Het kost ons moeite om terug te denken naar dien tijd, wij, die thans onze vrouwen, onze dochters aanmoedigen om het wiel te bestijgen, wij, die vol welgevallen een elegante vrouw op het rijwiel zich een weg zien banen door de drukte, wij, die vinden dat juist de vlugheid van het wiel, en de sierlijkheid van bewegen, de elegance der vrouw nog verhoogen. Er was in die dagen nog andere strijd dan tegen het veroordeel, de strijd tegen de gymnastiek-onderwijzers. Wij wielrijders zijn niet begonnen. De meesten onzer waren gymnasten, en wij waren bovendien nog op een leeftijd, dat wij die menschen als onze leeraars, onze meesters beschouwden. Dat de gymnastiek — vooral de gymnastiek uit die dagen van op effectwerkerij — in den strijd tegen het rijwiel menige veer heeft laten vallen is nooit in den beginne de bedoeling van den wielrijder geweest en dat de bestrijders of geëindigd zijn met zich te buigen voor het idee sport in de open lucht of zelf maar stilletjes wielrijders zijn geworden, heeft zelfs de meest stoute bestrijder, een zekeren heer Quidam, nooit durven hopen. Wat was het geval? Wij wielrijders, meerendeel knapen, vermaakten ons in de vrije natuur, zwolgen de frissche lucht met teugen in en zagen nieuwe werelden voor ons oog verrijzen, die ons idealen deden scheppen — in dien heerlijken leeftijd die ons, in zijn talrijke herinneringen de beste bagage voor onze levensreis meegeeft. Daar kwam ccn zekere heer, E. Minkman — een gymnastiekmeester uit Arnhem — een bom werpen in dit vreedzaam kamp. ITij keurde het wielrijden af en beweerde in het blad »01ympia« dat alleen de beenspieren werden ontwikkeld en de houding van een wielrijder niet deugde. (De goede man was blijkbaar een leek op wielrijgebied en had nooit tengevolge van het fietsen spierpijn in armen en borst gehad). Doch het was niet altijd'om de gezondheid dat de heeren gymnastiek-onderwijzers zich bezorgd maakten, de Heer Minkman en anderen die hem volgden hadden het ook druk over slemppartijen en nachtelijke schandalen. Ja, van de wedstrijden werd wel eens gebruik gemaakt, door niet-wielrijders meestal, om den boel eens wat op te scheppen, maar wij, jongeren, wij wielrijders hebben ons nooit aan dergelijke uitspattingen overgegeven. Om een enkele der ouderen, werd door de heeren gymnastiek-paedagogen — die het maar van hooren zeggen hadden omdat zij nooit in ons gezelschap verpoosden — de sport veroordeeld. Trouwens toen ter tij'l is voldoende weerlegd dat dergelijke euveldaden niet het gevolg waren van onzen gezonden sport. Al dat weerleggen, al dat strijden hielp echter slechts langzaam; tegen de adviezen in van heeren medici, in liet binnen- en buitenland, bleven de heeren gymnastiek-onderwijzers den wielersport als ongezond afkeuren en als een andere Sint Joris dezen, draak bestrijden, doch gelukkig niet met gelijk succes. Wij zullen ons hier niet verder in dezen strijd verdiepen, want wij hebben de 31 overtuiging, dat als de lieeren van Olympia hun oude stukken nog eens overlezen zij zelf zullen glimlachen — geheel alleen in alle stilte, want voor een meesj^r* is liet niet prettig dat in 't openbaar te doen — over het weinig steekhoudende van hun betoog en de meesterachtige wijze waarop zij hunne argumenten »de jongens» onder de oogen trachten te brengen. Nu toch over strijden sprekend, willen wij tevens releveeren dat in 1887 de eerste officieele pogingen gedaan werden om het wielrijden in het Nederlandsche leger in te voeren. Het Bondsbestunr meende, dat het voor onzen jongen sport eene officieele erkenning, een releveering zou zijn als het nut van het wielrijden door het legerbestuur erkend werd en het deed in dat jaar de eerste stappen om daartoe te geraken. Er werd met eenige officieren geconfereerd en later, zoo liet schijnt, ook liet Departement van Oorlog gepolst. De oudste officieele stukken zijn echter eerst in 188S gewisseld. Het was een aanbieding van het Bondsbestunr aan Minister Bergansius om het Legerbestuur behulpzaam te zijn, tot het verkrijgen van geschikte wielrijders, ten einde bij de groote najaars-manoeuvres een proef te doen nemen met den Militairen Wielrijdersdienst. Op dezen brief werd spoedig geantwoord, dat het aanbod met ingenomenheid was ontvangen en dat daarvan gaarne gebruik gemaakt zon worden, zoowel voor de groote- als voor de vesting-manoeuvres. Aan de oproeping, die naar aanleiding hiervan door het Bestuur aan de bondsleden geschiedde, gaven zoovelen gehoor, dat eene keuze gedaan moest worden. Van alle kanten werd het initiatief van het Bondsbestunr toegejuicht. De groote pers o. a. het Handelsblad vestigde in een lang artikel de aandacht op dit feit, en van vele wielrijdende officieren kwamen adhaesie-betuigingen in. Zestien rijders namen aan deze eerste manoeuvers deel. Heeft ooit het Bondsbestunr van één zaak satisfactie gehad dan is het van dit initiatief. Deze proefneming, die zooals wij straks zullen zien langzamerhand een meer vasten vorm heeft aangenomen, heeft zoo goed voldaan, dat eerst in het jaar 1900 de militaire wielrijders, A. N. W. B. - leden, geheel door wielrijdende militairen zijn vervangen; en dit vervangen is ook een succes, want waar hier in ons goede vaderland elke nieuwe maatregel nog al eens bezwaren ondervindt, is nu door 's-Bonds-tocdoen, als van zelf het rijwiel in het leger geïntroduceerd geworden. De A. N. W. B. heeft nooit meer bedoeld dan een overgangs toestand te verkrijgen. Een langer voortduren van den ouden toestand zou ook voor den Bond bezwaarlijk geworden zijn. Wij weten uit ondervinding hoeveel moeite het heeft gekost de burger-wiel rijders zoo af te richten, dat het eenigszins bruikbare militairen werden; de goeden onder hen niet te na gesproken. Nu deze militaire wielrijders tot het verleden beliooren mag het Bondsbestunr met groote ingenomenheid terugzien op zijn pogen en het welslagen daarvan. Met een bang hart zag het Bondsbestunr in 1388 de zestien rijders vertrekken; de vraag was, zouden de wielrijders kunnen voldoen, en zou een ongunstig oordeel geen dikke streep trekken door al de verwachtingen, die het Bestuur koesterde, want voor de ontwikkeling van onzen sport hing veel daarvan af. Gelukkig echter kwamen spoedig zeer gunstige berichten in; de commandant van de vesting-manoeuvers richtte een zeer vleiend schrijven van dankbetuiging aan het Bondsbestuur waarin o.m. werd vermeld dat aan den Minister een hoogst gunstig rapport over het gebruik van het rijwiel zou worden uitgebracht, terwijl ook de commandant van de veldmanoeuvers een dergelijk schrijven zond, waarin werd medegedeeld, dat thans een beslissend oordeel kon worden geveld over het nut om van wielrijders te velde gebruik te maken. liet legerbestuur riep dan ook de bemiddeling van den A. N. W. B. in 0111 de voorwaarden vast te stellen, Militaire wielrijders onder bevel van den kapitein-ingeneur~Scheffer. waarop in het vervolg leden van den Bond als militair wielrijder zouden kunnen worden aangesteld. Ook de Minister gewaagde met zeer veel lof over de in 1888 gepresteerde diensten en wenschte dat thans een vast corps zou worden opgericht. ,,De regeling voor de opleiding van leden van den Algemeenen Nederlandschen „ Wielrijders-Bond tot, en hun gebruik als Militaire Wielrijders bij verdere oefeningen „gouden eeuw«, de jaren 189;j 1896 1897 en 1898. Een ieder, die geen rijwiel had kocht er een, het werd een manie om wiel-te-rijden of zicli voor wielerzaken te interesseeren. De beau-monde in het Bois de Boulogne en de high-life in liet Hyde-park, zij moesten liun bécane, hun bike hebben. Oud en jong, rijk en arm alles kocht' rijwielen dure of goedkoope. Bij honderden snorden zij langs de wegen. Elk andere sport werd er door in de schaduw gesteld, lawntennis, cricket, voetbal, roeien alles leed onder de cyclomanie. Elk mensch werd wielrijder of hij aanleg had om sportman te worden of hij bezield was niet liet. feu-sacré noodig om het zoo ver te brengen, dat men wezen lijk genot van den sport 1 leeft, werd niet gevraagd. En Nederland deed aan deze manie mede. Wel hebben wij zooals in andere landen hier nooit gehoord van allerlei takken van nijverheid, die kwijnden door deze sport-mode,maar zeker is het dat, men in die jaren even vreemd werd aangekeken als men niet fiotc rpprl nl c! f aoll ninn r\r\ 1-* . Cordang. i a x 1 • 1 U-tal jaren vroeger wel deed. De mode had zich meester gemaakt van onzen sport. De mode, die tvrannieke vrouw, die haar volgeling dwingt zich geheel te onderwerpen, die haar prooi machteloos maakt en zijn wil verlamt, zij regeert niet straffeloos, doch dat blijkt altijd eerst later. Deze uitbreiding van de volgelingen van den wielersport had als goede zijde ook het gevolg, dat er weer meer en meer voor het toerisme gedaan kon worden. In 1896 verscheen weer een nieuwe druk van den reiswijzer en de beloofde atlas voor wielrijders. Beide zijn reuzenwerken, in aanmerking genomen, dat alle gegevens door leeken in de cartographie verzameld zijn. In deze jaren bleek ook meer en meer dat het rijwiel geen grenzen eerbiedigt en zich niet laat sluiten binnen de landpalen. Waren vroeger velo-tochten naar het buitenland uitzondering, nu trokken de wielrijders in groote schare naar andere rijken, om ook daar te genieten van het mooiste waarvan op aarde genoten kan worden, de natuur in zijn altijd wisselende gedaante; de poëzie in haar reinste vormen, die levenskracht en levenslust brengt, de heerlijke vrije natuur, imponeerend en afwisselend in haar berglandschappen; in haar vlakten nu eens monotoom door grijze vaalheid en dan weer blijoplachend door gouden zonneschijn en grillig in haar horizonten. Doch deze uitstapjes brachten hun moeilijkheden mede: erkende het rijwiel geen grenzen, de belasting-beambte riep den berijder, bij de intrede van het naburig rijk, een halt toe. Voelde de ontwikkelde Nederlander door zijn talenkennis zich in andere landen spoedig thuis, hij ondervond er ook het nadeel daar niet te behooren tot een Bond, tot een gemeenschap, waarvan hij de hulp kon inroepen, van welks voordeelen hij kon profiteeren. En wij Nederlanders, wij, die aan de kleinheid van ons land het voordeel danken van geboren cosmopolieten te zijn, wij voelden deze bezwaren het sterkst. Daarom nam de A. N. W. B. in 1897 het initiatief tot het bijeenroepen van een congres van de verschillende in Europa bestaande toeristen-bonden. Het doel, iedere verecniging hecrscher in haar eigen land, doch aan dat meesterschap onafscheidelijk verbonden de verplichting van gastvrouw van »the brethren of the wheel> der andere Staten, werd toen wel niet dadelijk bereikt, doch thans wordt dit principe door alle bestaande toeristen-bonden in practijk gebracht. De A. N. W. B. heeft door het bijeenroepen van dat congres een uitstekende daad verricht en daardoor, maar ook omdat hij niet stil heeft gezeten bij de plannen, doch steeds een der eersten is geweest om den anderen den weg te wijzen o]) het gebied van het internationaal toerisme, staat hij in hoog aanzien bij de tourings-clubs in het buitenland. Geen congres of liij bekleedt bij een der zittingen het presidium, zijn hulp, zijn voorlichting worden door andere vereenigingen dikwijls gevraagd, vaak gevolgd. Aan dat optreden van dezen Toerbond is het dan ook te danken dat de Nederlander — lid van den A. N. W. B. — in bijna alle rijken van Europa zijn rijwiel vrij van rechten en formaliteiten kan invoeren. Hij begon met in 1894 het initiatief 32 te nemen en deed stappen tot het verkrijgen van verlichting der strenge bepalingen bij de Belgische douanen en thans heeft hij van de meeste landen van Europa vergunning om aan zijn leden passe-par-touts (douanekaarten) te verstrekken. Er is geen wereldbond gesticht, die de bestaande vereenigingen in zich oploste of die ingreep in de regelen of wetten van the ruling body in ieder land, maar door het voorbeeld van den A. N. W. B. is elk lid van zoo'n verceniging, zoo spoedig hij zich in het buitenland begeeft, als 't ware van zelf lid van den bond van het land waarin hij zich bevindt. Ja, de aanwas der wielrijders in de jaren 1895 — 1898 heeft veel nut gesticht, liet aantal wegwijzers vermeerderde, hulpkisten, met verband- en reparatie-middelen, werden voor hen op talrijke plaatsen van het platteland geplaatst en op bescheiden voet werden met behulp van de gemeenschap der wielrijders hier en daar rijwielpaden aangelegd of wegen verbeterd. De medaille had echter haar keerzijde. De gemeentebesturen welke tot dusver weinig notitie van hun wielrijdende medemenschen hadden genomen, begonnen hunner te gedenken. Wederom kwam een tijdperk van verordeningen op het wiel rijden en het grootste gevaar hing den wielersport boven het hoofd, toen in het voorjaar 1896 de gemeenteraad van Amsterdam een verordering op het wielrijden vaststellende, bij wijze van verrassing — als amendement — aannam ccn bepaling, die den wielrijders de verplichting oplegde een nummer, van gemeentewoge af te ge\en, te dragen. Dit was niet alieen een hinderlijke bepaling voorde Amsterdamsche wielrijders, maar het gevaar was grooter. Als Amsterdam voorging zouden dan niet andere gemeenten, zoowel grootere als kleinere, volgen ? En gebeurde dat, dan moesten de wielrijders met talrijke gemeentenummers versierd uit rijden gaan of het doortrekken van de vele gemeenten, die elk toerende wielrijder op één tocht bezoekt, was een onmogelijkheid geworden. De verordening van Amsterdam bracht een groote wonde — wellicht een levensgevaarlijke — aan ons toerisme toe; die verordening, bedoeld voor de gemeente Amsterdam, kreeg een intercommunale strekking. Zij zou door haar voorbeeld op den duur gaan werken als een verordening voor het geheele rijk met verstrekkende gevolgen. De verdediger van de belangen der wielrijders was echter op zijn post. De Bond organiseerde een veldtocht, de Kampioen richtte zijn goedgemikte aanvallen, die een overtuigende uitwerking hadden. Aan de zijde van den A. N. W. B. schaarden zich .eenige gemeenteraadsleden (onder wie de Heeren Mr. L. W. van Gigh, Schut en Gerritsen een eerste plaats innamen,) benevens mannen van grooten wetenschappelijken naam o. a. Prof. Mr. L. W. Simons, Prof. Dr. Saltet en Prof. Mr. van Hamel. Een indrukwekkende meeting werd belegd in Stroucken, waar lionderde telegrammen van adhaesie uit het geheele land inkwamen en vele sprekers, in tegenwoordigheid van eenige gemeenteraadsleden, in een zaal zoo vol wielrijders en wiel rijdsters, dat er geen menscli meer in kon, het, goed recht van het rijwiel verdedigden tegen de vastgestelde verordening. Steunende op al deze dingen, die vooraf gingen, richtte liet Bondsbestuur een rekwest aan den Raad niet verzoek, de verordening in te willen trekken en ziet er werd besloten de nummering voorloopig niet in werking te doen treden. Was de slag nu half gewonnen, het gevaar bleef dreigen; weer rekwestreeren, weer bezoeken aan allerlei overheidspersonen, weer gewerkt niet alle geoorloofde middelen en in Februari 1897 haalde de gemeenteraad een streep door de nummerbepaling, in den voorzomer van 1896 vastgesteld. Ook met zijn optreden tegen bestaande en voorgestelde verordeningen in de provinciën Groningen en Limburg had de Bond hetzelfde succes. Verdere uitweiding op dit gebied zou ons te breedsprakig doen worden, alleen nog een enkel woord over het ontstaan van de rijwielbelasting in Nederland. Het was op Vrijdag 15 November 1895, dat Jhr. Rutgers van Rozenburg met nog cenige Kamerleden bij de behandeling van de wet op de personeele belasting voorstelde, ook den grondslag rijwielen in die belasting op te nemen. Dat was ook weer zoo'n donderslag uit een onbewolkte hemel, het Bondsbestuur echter waakte en Dinsdagmorgen den 19de" bij den aanvang van de zitting, lag op de zitplaats van elk der leden een uitvoerig rekwest tegen dat voorstel. Het mocht niet veel baten, met 64 stemmen tegen 32 werd liet amendement aangenomen, doch liet was eene overwinning waarvan de Heer Rutgers weinig pleizier beleefde. Het rekwest van den Bond, genoot de eer van door den voorsteller ontleed en afgebroken te worden op die geestige manier, waarop menschen wier zaak nog al zwak staat, anderen, die niet tegenwoordig zijn afbreken, omdat een ernstige bestrijding de zwakheid hunner partij zou verraden. De bestrijding van den Rond was trouwens zoo gek nog niet, de A. N. W. B. vond èn den minister èn de commissie van rapporteurs als mede-tegenstanders van het amendement aan zijn zijde. De Heer Rutgers sprak dan ook over de triple alliantie, den Minister, de rapporteurs-commissie en den Wielrijdersbond. Nu, de wielrijders hadden in slechter gezelschap terecht kunnen komen. De Heer Rutgers werkte in deze vergadering zijn voorstel nader uit, en ziet hieruit bleek liet dat opbouwen niet even gemakkelijk is als afbreken, er kwamen bepalingen te voorschijn, die een storm van verontwaardiging onder alle wielrijders in den lande deed opgaan. Prof. Mr. d'Aulnis de Bourouill en Prof. Mr. van Hamel, schreven artikels in de groote pers, en de Kampioen streed wakker mede, want uit het brein des Ileeren Rutgers waren voortgekomen bepalingen, die rijksnuiumering eiscliten met nummers, die op 50 Meters afstand te lezen waren, en die een rijksstempeling (jaarlijks te herhalen) voorschreven. Enfin de bestrijding was gemakkelijk, want het voorstel pleitte tegen zich zelf, de lieeren zagen dat zelf in; een nieuw voorstel, waardoor liet oude verviel, werd ingediend, doch ook dit voorstel sprak weer van nummeren en merken. In Februari 1896 besloot de Tweede Kamer, rijwielen als 6lle grondslag aan te nemen en dezen grondslag bij afzonderlijke wet te regelen. De bepalingen van den Heer Rutgers c. s. waren dus van de baan. Daarop is door Minister Sprenger van Fijk, een ontwerp ingediend, dat geen nummering maar ccn rijwielkaart eisclite en dat eiken vreemdeling, die in ons land kwam belastingplichtig maakte. Een groote verbetering, maar nog niet dat. En weer toog de A. N. W. 13. aan liet werk ter bestrijding. Het ontwerp werd, na het aftreden van liet ministerie in 1897, ingetrokken. Eindelijk kwam, als een onherkenbaar overblijfsel van liet voorstel-Rutgers, liet tegenwoordige stelsel dat billijk is, geen overlast aandoet en toch ook uit een fiscaal oogpunt voldoet. l)e wielrijders in hun jeugdigen overmoed zoo geestig getcekcud door den oorspronkelijken voorsteller vonden bij Minister Pierson een beter gehoor; aan hun frappez frappez toujours, is het echter te danken, dat er geen regeling vastgesteld was voor dat Minister Pierson ditmaal zijn zetel achter de groene tafel innam. Wij hebben in dit overzicht van den wielersport weinig data genoemd, het was meer een verhaal, een globaal overzicht gevend, doch thans waar het een der voornaamste gebeurtenissen van den sport, als zoodanig, geldt, hier als uitzondering een datum. Den 29 Maart 1895 n.1. heeft het professionalisme officieel haar intrede in Nederland gedaan en daarmede is de kicin gelegd van de sleepende ziekte, die het wedstrijdwezen hier te lande nu reeds zoo goed als vermoord heeft. Het racewezen uit vroegere jaren, de onschuldige sport van een paar vrienden, die van de gelegenheid — een wielerbaan — profiteerden om eens te zien wie het hardst reed en zich daarvoor na school- of kantoortijd wat oefenden, was geheel veranderd. Langzamerhand was liet gekomen; de renners begonnen harder te rijden, men ging records maken en meerdere oefening werd vereischt, betere en duurdere rijwielen, alleen geschikt voor de renbaan, waren noodig om in de voorste gelederen te blijven, met goede plichtvervulling op kantoor en bij de studie was het racen niet meer vereenigbaar. De wielersport was nog slechts weggelegd voor die jongelui, welke voor het meerendeel wel eens een seizoen konden leven zonder bepaald te werken en zoolang dezen de wielerbaan bevolkten, was er geen bezwaar. Toen kwam de tijd, dat de velo zijn discipelen ook in andere kringen der maatschappij ging zoeken en ook dezen wilden hard en om het hardst rijden en daarmede was het gevaar geboren. Het buitenland had ons zijn afschrikwekkende voorbeelden getoond op het gebied der beroepsrijders. Eerlijke wedstrijden tusschen hen, waren toen ter tijd, vóór 1896, uitzondering, het waren rijders, die louter om het geld streden, die, als zij vandaag niet wonnen morgen geen eten hadden. Wonder was het daarom niet, dat in 1895 de algenieene vergadering van den A. N. W. B. een voorstel om het uitloven van geldprijzen op de Nederlandsche banen toe te staan verwierp en aan een commissie opdroeg een nieuwe niet te enge amateursbepaling te scheppen, waarbij ieder, die niet alléén om het geld reed, werd uitgesloten. Het Bondsbestuur en de Commissie voor rijbewijzen, zij waren ter goeder trouw geweest, dat is zeker, doeli toen de commissie tot vaststelling der amateursbepaling de practijk eens extra streng aan een onderzoek begon te onderwerpen, bleek alras, dat er onder de eerste Nederlandsclie rijders velen waren, die — ook onder de nieuwe bepaling — geen amateur zouden kunnen blijven. There was something rotten in the state. Eden en andere racingnien op wien zeer sterk de verdenking rustte, dat, toen zij nog als amateur reden, zij reeds den stempel van professional verdienden — zij het dan ook, dat zij slechts onder een zeer bijzondere vorm, geldelijken steun van fabrikanten of handelaars kregen, waren op de baan verschenen. Het bleek onmogelijk nog een amateursgewaad voor onze beste rijders gereed te maken, een eerlijke erkenning van den bestaanden toestand was plicht, de algemeene vergadering van den A. N. W. B., den 29 Maart 1S95 gehouden, bevestigde die opinie der commissie, de beroepsrijders werden officieel erkend. En nu de gevolgen, Wel, in den eersten tijd waren zij zeer gunstig, Wij kregen nu beroepsrijders, die nog eenigszins onder den dwang waren \an cle amateursbepalingen en amateursbegrippen, waaronder zij vroeger streden. De lucht was gezuiverd en de A. N. W. B., door dit ruiterlijk eikennen van een bestaanden toestand was sterker dan ooit en kon de wedstrijden met krachtige hand blijven regelen. Zijn leuze: geen weddenschappen en eerlijke sport, werd dan ook streng gehandhaafd. Het is bij ons volk een gelukkig verschijnsel, dat het spel met tot zijne slechte hartstochten gerekend kan worden, doch een natuurlijk gevolg hiervan is, dat die wedstrijden slechts weinig publiek trekken waarbij de spanning, de eenige attractie is, waarin de toeschouwers bij het aanschouwen van den wedstrijd gaan verkeeren Toen nu in cle jaren 1SS6—1893 het racersgild bijna zonder uitzondering uit meergegoede jongelui bestond, maakten vrienden en kennissen der renners het grootste deel van het publiek uit. De meesten uit het publiek interesseerden zich niet voor de races om de wedstrijden als zoodanig, maar om de wielrenners, die hun vreedzamen strijd bevochten. Behoudens uitzonderingen is er — toen het eerste nieuwtje ei na eenige wedstrijden af was — op de wielerbanen nooit veel goed-betalend publiek geweest, dat uitsluitend kwam ter wille van sport. Het eerste-rang-publiek kvvain 0111 de racingmen in wien zij belang stelden, te zien rijden tegen andere wieleicelebriteiten. Welnu de geldprijzen brachten wielrenners op de baan uit andere kringen dan wij in den amateurstijd daar zagen. Zij, die vroeger mededongen voelden zich niet aangetrokken om met die anderen te strijden en verlieten de baan zondei dat personen van diezelfde beschaving hun plaats vervulden. Het publiek — de belangstellende kennissen der heengeganen, die vroeger de tribunes vulden — bleef wreg, toen de eerste aantrekkingskracht van beroepsrijders- wedstrijden verdwenen was. Het nieuwere slag van racers had deze eerste-rangs\ lienden en kennissen niet en de banen, die toch al geen zaken maakten, werden gedrukt door de geldprijzen, die veel hooger waren dan dc bedragen vroeger aan medailles besteed, en door de eischen der beroepsrijders 0111 startgeld. Deze geldprijzen, die belooningen, werden dus geringer en onze beste renners, zij, die tegen de buitenlanders opgewassen waren, gingen het land uit - meestal naar Parijs - om hun beroep uit te oefenen, hun geld te verdienen. Door dit vertrek kwamen er weer andere renners op de baan; thans zij die weinig idee voor »sport« hadden, doch slechts verlokt werden door de veertig en vijf en twintig guldens waarvan zij weer een veertien dagen »meneer« konden spelen, zonder ander werk te verrichten dan wat»kachelen« langs een wielerbaan. Met dat zinken van het renners-allooi zonk ook weer het peil van het publiek en daalden weer de inkomsten der banen. Alleen wanneer »steneiK uit het buitenland en eerste-klas-Nederlandsche-rijders tegen grof geld gehuurd werden om »hun licht ook hier eens te laten schijnen* ja dan alleen kon het baanbestuur wel eens een vroolijk gezicht zetten bij het natellen der recettes, maar op den duur bleek, dat de wielerbanen, die toch ook hun verplichtingen tegenover de aandeelhouders hadden, geen zaken konden maken niet alleen, maar zij moesten er geld bij toeleggen. Het werd voor den Bond al moeilijker om met zijn naam borg te zijn voor goeden sport. Baan-directies wilden totalisators invoeren — waartegen deA.N.W. B. zich bleef verzetten —, de grootheden onder de renners, over het paard getild, meenden te mogen zondigen tegen de regelen, gesteld 0111 de wetten te handhaven en liet gros der tiengulden-rijders, die het land afliepen 0111 hier op een baan of daar op een weg een prijsje te bemachtigen hadden er geen begrip van dat sport ook wetten eischten, die nageleefd moesten worden. Bonds-officials in hunne waardigheid van wielerspecialiteiten in afgelegen provincies — handhaafden ook die wetten niet, integendeel - meestal uit onkunde — overtraden ook zij bij wegwedstrijden die bepalingen en de vrede, de eenheid zoo noodig 111 die groote Vereeniging, wier hoofddoel was het bevorderen van het toerisme en die slechts de wedstrijden regelde, omdat zij meende daarmede liet kwaad zooveel mogelijk tegen te kunnen gaan en de eerlijkheid en goeden trouw zooveel mogelijk te kunnen handhaven: deze vereeniging ondervond elk oogenblik dat die vrede en die eenheid door het handhaven van de bepalingen over de wedstrijden verstoord en verbroken werd. De racers luisterden niet meer naar vertogen of inoreele straffen. Één middel alleen was er nog, het opleggen van geldboeten maar daartoe wilde het Bondsbestuur niet overgaan. De amateurs-bond, die slechts noode het beroepsrijden schiep en wedstrijden regelde ter wille van den sport, stond daar te hoog voor. Het Bondsbestuur zou te kiezen hebben of een de meeste en beste werkkrachten verslinderd voortdurend streng toezicht met middelen, die het beneden zich achtte, benevens het gevaar voor tweespalt onder officials en leden, óf het groote woord te uiten tot de racers: gaat heen en bestuurt uw rensport zelf. Niet de hoofdredacteur van de »Kampioen« — hiervan is hij herhaalde malen valschelijk beschuldigd — maar de rijbewijzen-commissie, bestemd om de orde onder het racewezen te handhaven, heeft in 1898 het initiatief tot dat laatste genomen. Zij verzocht toegang tot een Dagelijksch Bestuursvergadering en heeft daar met klem van redenen onder aanvoering van overtuigende bewijzen betoogd, dat het meer dan tijd was, dat toerisme en ren wezen gescheiden werden en dat de renners verder hun beroep moesten uitoefenen onder liet toezicht en de reglementen van een vakvereeuiging, want de sport was voor de nieuwere rijders bijna geheel veranderd in een metier. liet Bestuur ging op het voorstel in en nadat dat op wettelijke wijze was gesanctioneerd, werd de A. N. W. B. een zuivere toeristen-bond. Met den rensport is het toen verder treurig gegaan, veel treuriger dan noodig ware geweest. De Algemeene Vergadering van den A. N. W. B., die het voorstel tot het loslaten van het renwezen bekrachtigde, deed dit op voorwaarde dat de Bond een nieuwe vcreeniging voor het renwezen zou stichten. Dit voorstel, gesproten uit een overdreven liefde voor de renners »die op straat gezet werden«, was goed bedoeld, doch heeft juist een uitwerking gehad tegenovergesteld aan de bedoeling. De vcreeniging, die door den Bond gesticht werd, de Wielrenners-Unie, had de sympathie van velen die liet met den wielersport goed meenden, zij werd bij de oprichting moreel en financieel door den A. N. W. B. geholpen, doch de wielrenners luisterden naar de lokstem van anderen, die een nieuwen Bond voor toerisme en wielrennen wilden oprichten. Deze renners, jongelui, niet gewoon zich te mengen in »vereenigings-politiek«, werden door die anderen zooveel moois voorgespiegeld dat de meesten zich wars van de 1 nie toonden. Hadden er nu aan liet hoofd dier Unie personen gestaan met maar een klein weinig begrip van liet wielrennen, dan had zij hoogstwaarschijnlijk voldoende levenskracht gehad; de ïhaclitliebbenden dezer Unie echter, — die door den steun van vele niet-werkende leden en de gelden haar bij hare oprichting als »pillegift< geschonken de sterkste der beide concurrenten was — zaten stil; de grootste gebeurtenissen op rengebied in Europa lieten zij passeeren. Zij lieten zich de troeven uit de handen glippen en zonder veel andere teekenen van leven te hebben gegeven dan eenig gekibbel is de Unie stilletjes ingeslapen. De andere Bond tracht den rensport te regelen, voor zoover die nog te regelen valt. De banen in Nederland zijn op een paar na verdwenen, men spreekt er van dat deze het volgend jaar ook weggebroken zullen worden; het publiek dat in staat is een goeden entreeprijs op een wedstrijd te betalen komt niet meer opdagen, baanwedstrijden van eenige beteekenis schijnen met financieel succes niet meer gegeven te kunnen worden en het vrij groote kapitaal dat liet oprichten van een wielerbaan eisclit, maakt het niet waarschijnlijk dat nieuwe banen zullen verrijzen, vooral omdat de aandeelhouders der gesloopte banen hun geld, voor zoover ons bekend, niet terug hebben gezien. Het gevolg zal zijn dat geen jongere rijders »gekweekt« worden en wanneer er niets bijzonders gebeurt zal de wielrensport in Nederland, eens in hoog aanzien bij onze jongelingschap, nog eenigen tijd een kwijnend bestaan hebben en dan tot de geschiedenis gaan beliooren. De wielren-epidemie heeft dus in Nederland uitgewoed, sporadische gevallen blijven voorkomen, een enkele baan-race wordt nog voor weinig publiek gehouden, alleen op den weg worden, tot groot ongerief van den kalmen toerist, nog wedstrijden georganiseerd. Voor dezen rensport, in hoofdzaak wegwedstrijden — wordt echter in de toonaangevende dagbladpers nog flink den trom geroerd en elke jeugdige onbezonnene die zijn eigen- en een andermans leven waagt, door op den weg met ongeoorloofde snelheid — liefst nog gepaced door tandems — te wedstrijden kan er zeker van zijn den volgenden dag zijn ijdelheid gestreeld te zien door in de »Nieuwe Rotterdammer« of >het Handelsblad« zijn naam gedrukt te vinden. Waarom blijft hier onze pers haar hoog-moreel standpunt om het goede te bevorderen en het kwade te laken niet getrouw? Anders is liet met het toerisme gesteld! Het toerisme bloeit en tiert en al worden er geen groote teekenen van leven gegeven zooals in 1896 en 1898, toen bij de beide bloemencorso's het toerisme zijn hoogtij vierde, toch ziet men in het toenemen van het aantal wielrijders — die om buitenlandsche reizen te maken — kaarten of reisrouten bij den Bond aanvragen en in liet vermeerderen van alle hulpmiddelen die den wielrijder dienen, dat er bij liet toerisme in Nederland een gezond en krachtig leven heerscht. Het noemen van het bloemencorso brengt ons er op om ook van deze feesten nog met een enkel woord te gewagen. Deze corso's zijn toch zulke marquante feiten geweest, zij steken in hun prachtige propaganda voor het wielrijden, maar meer nog in hun getuigen van den grooten invloed van liet rijwiel en de macht en de talrijkheid zijner aanhangers, zoover boven de andere gebeurtenissen uit, dat geen geschiedenis van den wielersport volledig zou zijn waarin een korte beschrijving dier bloemenfeesten ontbrak. In het voorjaar van 1890 besloten de afdeelingen Noord- en Zuid-ITolland van den A. N. W. B. een bloemencorso te organiseeren tijdens het bloeien der hyacinthen en tulpen en wel in het hartje van de bloemenvelden, in de gemeente die haar naam ontleent aan hare ligging aan den voet der duinen en aan haar nooit genoeg te roemen eigenschap, dat van het vroege voorjaar tot het late najaar hare wegen en bosschen omzoomd worden door bloemenvelden in hun talrijke nuanceeringen en groote verscheidenheid, het bekende Bloemendaal. De pers — de »Kampioene voorop, maar de dagbladpers evenzeer — wedijverde om reclame te maken voor dit nooit geziene, een bloemenfeest van wielrijders, een bloemenfeest in den aanvang der lente wanneer geen bladerendos de boomen nog versiert. En zoo geschiedde het, dat den 12 April van dat jaar duizenden en duizenden samenstroomden om getuigen te zijn van dezen zegetocht van het rijwiel. Nimniei zag men zoo n menschenmassa vereend, de bermen der wegen te klein om al dat publiek te bevatten, de koffiehuizen en logementen volgepropt met kijkgragen, die tevergeefs bij de uitverkochte buffetten aanklopten om honger en dorst te stillen en tusschen al die belangstellenden gleed kalm en statig die bonte stoet \an jongelingen en jonkvrouwen op de in rijke verscheidenheid getooide wielen, overal waar zij kwam een overweldigenden indruk van de macht van het w ielrijdeis-heii achterlatend, een indruk zoo sterk, dat toen in den namiddag de grillige voorjaarsnatunr haar booze luimen botvierde noch regen noch wind in staat waien, dien indruk uit te wisschen, of afbreuk te doen aan den goeden geest, die bet publiek, onder den invloed van dit feest van zwevende bloementuinen, kenmerkte. Groep uit liet, Bloemencorso te 's-Gravenhage. De roep, die uitging over het geheele land in alle kringen der maatschappij van deze heerlijke betooging, bracht de commissie voor de inhuldigingsfeesten in 1898 te 's Gravenhage te houden op het idee om de jong-gekroonde Majesteit dooi een dergelijk corso te doen begroeten. ITet fondsbestuur verleende zijn medewerking en den 10 Septembei onder begunstiging van het fraaiste zomerweer — werd der jonge \ orstinne deze bloemenhulde gebracht. Eenige weken arbeid had het eerste corso tot stand gebracht, begrijpelijk dus, dat waar nu meer dan een jaar van ernstige voorbereiding gesteund dooi verschillende artisten van naam, aan dit corso vooraf ging, het meer nog dan het corso te Bloemendaal uitblonk. 38 De groote aantrekkingskracht van het subtiele, ging ook van dit corso uit. De ranke vormen van het rijwiel, nog verhoogd door den tooi van lelies en crysanthen en de slingers van bladeren in al hun nuances van groen tot bruin, kwamen nu eerst goed tot hun recht bij de kleedij der berijders en hunne fair-companions, gehuld óf in de bonte kleuren der costumes uit vroegere eeuwen óf in eenvoudige nauwsluitende kleedjes, overeenstemmende met de kleuren der bloemen van hun rijwiel. Tusschen deze honderde wielrijders, somtijds tot geestige groepen vereenigd, dan weer schijnbaar los bijeengevoegd, één tint van kleuren vormend, de forsche herauten op hunne, op zijn 17e eeuwsch-opgetuigde zware, Her-stappende paarden en de groote zegewagens, waarop tusschen bloemen schoone maagdelijnen gezeten waren, voorstellende allegorische figuren, betrekking hebbende Zaanlandsche groep van het Bloemencorso te 's-Gravenliage. op het huldigingsfeest of den wielersport en dat alles werd weer overwuifd door talrijke vaandels en honderde vlaggen van allerlei vorm en kleur. liet was één oogenpracht, één schittering in liet helle zonlicht, die vele kilometers lange stoet, welke onder de opwekkende toonen van de schei-klinkende militaire muziek de residentie doorsneed, na eerst langs Hare Majesteit de Koningin gedefileerd te hebben. De jeugdige Vorstinne toch had den A. N. W. 1?. de groote eer bewezen om vergezeld van de Koningin-Moeder, den Prins en Prinses von Wied en talrijke leden van de hofhouding op een speciale door den Bond daarvoor gebouwde tribune, deze hulde-betooging van het jonge Nederland — vertegenwoordigd in den meest verbreiden en door zijn practische toepassing meest nuttigen sport — in ontvangst te nemen. Zooals dit corso daar heen trok, langs de breede lanen, over de pleinen en straten van de hofstad, steeds gaande als door een eerewacht van het bewonderende publiek, was het een waardige hulde aan het Vorstenhuis, een krachtige manifistatie voor den wielersport en een glorierijk feit in de geschiedboeken van den A. N. W. B. Met dit slot willen wij deze opsomming van de tot het verleden, tot de geschiedenis behoorende gebeurtenissen in het leven van den wielersport beeindigen. Aan toekomst-voorspellingen mogen wij ons niet wagen, maar o. i. is het zeker dat waar het practische leven zich van een tak van sport heeft meester gemaakt en hem gedwongen heeft aan dat leven diensten te presteeren, die vroeger nog onbekend, maar thans onmisbaar zijn, er sterkere machten dan de mode of de grillen der jeugd noodig zullen wezen om haar door anderen sport te doen vervangen. Geen tak van sport, die zoo onder het bereik van een ieder is, zoo weldadig in zijn gevolgen, zoo passend bij den eisch van den tijd; den mensch zoo dwingt zich na studie of kantoor, voor korten of langen tijd te vermeien in de omstreken van de plaats zijner inwoning 0111 daar de longen te verruimen in de zuivere buitenlucht en den geest te verfrisschen door te genieten van het altijd mooie, het voor den goeden beschouwer nimmer eentonige en steeds veranderlijke: de groote, vrije natuur. Haarlem, Augustus 1900. J. C. Bürkens. NASCHRIF T. Het bovenstaande was reeds geheel gezet en gedeeltelijk afgedrukt toen de maand September ons twee overwinningen bracht op rijwielgebied, die van Meyers in den tentoonstellingswedstrijd en van Cordang in den bol d"or. De samensteller verzocht mij deze feiten alsnog te willen releveeren. Voldoende aan dit verzoek is mij deze gelegenheid in zooverre aangenaam, omdat Meyers tot die beroepsrijders die oorspronkelijk amateur waren en slechts tot het professionalisme zijn overgegaan, omdat de amateur-wedstrijden feitelijk zijn uitgestorven ; wil een wielrijder door het racen op de baan een »naam" maken dan moet hij tegenwoordig aan beroepsrijders-wedstrijden deelnemen. Dit »naam" maken wras Meyers' doel, het racen zijn liefhebberij; daarom werd hij prof. Veel, zeer veel moeite heeft hij zich getroost. Onmogelijk was het hem zich verder op te werken dan tot »tweede". Altijd No. 2, nooit, nimmer No. 1, zijn bijnaam werd »de eeuwige tweede", totdat hij in den tentoonstellingswedstrijd, een der grootste — zoo niet de grootste — die ooit gehouden is, zoowel wat de deelneming als de uitgeloofde prijzen betreft, na een zeer fraaien strijd als eerste aankwam; Jacquelin, zijn voornaamsteii tegenstander, achter zich latend. Cordang had tot dusver als beroepsrijder nog nooit een wereldwedstrijd gewonnen; deed hij mede dan had hij Pech en eenige dagen na Meyers in den bol dor, den bekenden 24 uurswedstrijd uitkomende (eveneens te Parijs) veroverde óók hij de eerste plaats. Cordang was steeds een sympathiek rijder, die altijd hard zijn best heeft gedaan. Hoewel ik geen voorstander van wedstrijden ben en wel 't minst van de 24 uurswedstrijden, gun ik Cordang van harte zijn overwinning; nu hij medereed zou het mij gespeten hebben, wanneer wederom door tal van ongelukjes al zijn moeite, al zijn training u . ,, vergeefs waren geweest. Henn Meyers. ö ® Meyers schijnt thans voor goed zijn race»carrière" er aan gegeven te hebben en zijn liefhebberij tot racen te willen bedwingen om zich een nuttigen werkkring te kiezen, m. i. de mooiste overwinning die hij behalen kon, maar Cordang ?? J. C. li. Onder de verschillende takken van wintersport in Nederland neemt het schaatsenrijden de eerste plaats in, dat is altijd zoo geweest en zal hoogstwaarschijnlijk ook wel zoo blijven. De algemeenheid van het schaatsenrijden is voor een groot deel het gevolg van de natuurlijke positie van ons land met al zijn water, meeren, plassen, rivieren, kanalen, enz. Ook hier geldt de wet, dat de natuur alles regelt, zelfs de liefhebberij schept, drilt en onderhoudt. In vroegere dagen toen stoom en electriciteit nog onbekend waren en de landwegen voor een groot gedeelte van het jaar onbegaanbaar waren, was , de schaats een behoefte. W at de snceuwschoeii »skidör« in het bergachtige Noorden is. was de schaats bij ons, namelijk het eenige middel ^ 0111, wanneer het vaarwater gesloten was, zich snel te kunnen verplaatsen. Geen wonder dus, dat onze voorouders ei op bedacht waicn, zich hulpmiddelen te verschaffen, waarop zij zich snel over de onafzienbare ijsvlakten zouden kunnen voortschuiven. Nu blijft het een moeilijk op te lossen vraagstuk of zij, onze voorouders, op het idee gekomen zijn om schenkel¬ beenderen vlak te schuren en deze als, Schaats van een dierenbeen gemaakt. Naar een houtsnede uit de XVe eeuw. 1^^^ — - — -J wat men noemt, beenen schaatsen te gebruiken, of wel, dat zij deze in navolging van de Noormannen hebben ingevoerd. De beperkte ruimte voor dit opstel toegestaan, belet mij echter hierbij lang stil te staan, bovendien is er reeds zoo vaak over geschreven (om van oude schrijvers niet te spreken), o. a. door Hylkema en Van Buttingha Wichers, dat ik meen er gerust te mogen afstappen; ik mag evenwel niet verzwijgen, dat de beenen schaatsen zeer zeker de pioeniers geweest zijn van exemplaren, zoo nier en daar te voorschuil 1 «j gebracht; in den laatsten tijd zijn er zelfs vrij dikwijls in de Hollandsche afzanderijen in de veenlagen bloot gekomen. Hoe dit ook zij, het blijkt, dat onze voorouders al heel spoedig de beenen door ijzeren schaatsen hebben weten te vervangen. Hoe deze eerste ijzeren schaatsen geweest zijn, valt niet met zekerheid vast te stellen; de meest bekende schrijvers zijn het er niet over eens, de een beweert, dat het een soort houten schoeisel [klomp) geweest is, waaronder men een tamelijk lang ijzer bevestigd had, terwijl de anderen zeggen, dat onze voorouders vlakke ijzers onder de voeten bonden en daarmede gelijk de vogelen over het ijs vlogen. In elk geval staat het onbetwistbaar vast, dat het gebruik van ijzeren schaatsen, van welken vorm dan ook, het eerst in ons land bekend is geweest; wij weten zoowel uit ge- Verscliilleiule modellen schaatsen. de tegenwoordige schaats. Dat de beenen schaatsen in ons land meer algemeen gew eest zijn dan men eertijds heeft willen aannemen, blijkt duidelijk uit de vele IJsschuitje uit den tijd van Le Franck van Berckkey. schiedschriften als uit schilderijen, prenten, enz., dat het gebruik van scolaatsen, zooals zij destijds genoemd werden, reeds in de 14de eeuw en nog vroeger vrij algemeen was, terwijl daartegenover bekend is, dat o. a. de Scandinaviërs in de 16de eeuw zich nog van geslepen schenkelbeenderen bedienden. Was het schaatsenrijden in den beginne een behoefte, een zaak van nut, weldra werd het een zaak van vermaak, een weelde, een liefhebberij, waarin de Nederlanders bizonder uitmuntten. Geen andere natie kan door geschrift noch door de vruchten van het penseel bewijzen, dat zij het in die dagen tot eene noemenswaardige hoogte gebracht hadden. Lefrancq van Berkkey zegt in zijn Natuurlijke Historie van Holland „Dat Hollanders „Friezen en Stichters, onder al de Europeesche volkeren in het schaatsenrijden „uitmunten en Duitschers, ÏYanschen en Engelschen er van verstomd staan." Dat de Hollanders destijds in het schaatsenrijden bovenaan stonden blijkt ook te over, daar zelfs de meest verstokte eenzijdige Engelsche sportkronykers, het tegendeel niet durven beweren, hoewel zij er anders een handje van hebben om „Brittania" als de „Alma mater" van alle takken van sport te beschouwen. Zelfs Evelijn zegt: „In Holland is het schaatsenrijden voor lang algemeen en populair" en verhaalt in den winter van 1662 er van getuigen geweest te zijn van de wonderbaarlijk bedrevenheid der c/fijilers J) op het kanaal in St. Jamespark te Londen door eenige heeren en dames vertoond voor het hof in navolging en op de wijze van de Hollanders." Een en ander is sprekend genoeg en bewijst ten volle, x) In die dagen noemde men in Engeland het schaatsenrijden glijden. oen tijd geweest, dat het schaatsenrijden dreigde in verval te geraken. In het eind van de 18de cn begin van de 19de eeuw werd het als iets weinig comme il faut beschouwd, als volksvermaak kon het er nog even door (onder het volk verstond men in die dagen d,en minderen man), doch zij die beweerden iets beschaafd tc zijn achtten het beneden zich om zich op het ijs te vertoonen; dit belette echter niet, dat de rijken en grooten der aarde in prachtige sleden soms ook in gemakkelijke koetsen zelfs in draagstoelen op, of langs het ijs zich vermeiden in het genot van hen die /ij zoo ver beneden zich achtten, wel een bewijs, dat zij ondanks zich zeiven met het volksvermaak sympathiseerden. Het is mij dan ook zoo voorgekomen, dat het niet zoo zeer was omdat zij het schaatsenrijden niet fatsoenlijk achtten, dan wel omdat hun opvoeding te verwijfd en de individuen te verweekt waren om zich aan kou en winterweer bloot te stellen; gelukkig werd de oude liefhebberij bij het degelijk deel der natie in eere gehouden en het pleit zeer zeker voor de deugdelijkheid van de liefhebberij, dat deze van lieverlede weder in de mode is gekomen. In het begin waagde menige jonkvrouw zich wrel is waar niet, er openlijk voor uit te komen cn zocht zij eenzame plekjes op om zich te oefenen en aan haar lust bot te vieren, doch ook dit vooroordeel wrcrd overwonnen en brak de gulden tijd voor het edele wintervermaak weer aan. Thans kunnen wij weder zonder schroom zegden, i-i , ... , — van öon rot tieiiicum. dat liet schaatsenrijden de meest G. Baron de S.1U. ü. A. A. Dnclok ,1e Wit. populaire sport is in Nederland, Sax. Goodman. dat de Historie ons vaderland als de bakermat van de schaatsenrijderskunst erkent, daarenboven blijkt zoowel de oudheid als de algemeenheid en groote liefhebberij van het schaatsenrijden, zoowel uit de rijke literatuur als uit de menigte schilderingen en prenten van onze oud-Hollandsche en Vlaamsche meesters, zooals P. Brenghel den Oude a°. plm. 1550, P. van der Borcht 1560, Hans Bol a°. 1570, Maarten Vos a°. plm. 1000, Romeyn de Hooghe, Jan Luvken, enz. Toch is er na deze glorierijke dagen Oud-Hollandsclie slede. Niet alleen geniet liet schaatsenrijden onverdeelde instemming bij al wat schaatsenrijdt, ook zij die de kunst zeker tot hun spijt niet verstaan, geven blijk van bijval, getuigen de drommen wandelaars, welke zich langs de ijsbanen bewegen en daar als het ware deelgenooten worden van degenen, die met blozende levenslust o]) de kaken als vogelen over liet ijsveld vliegen. Welk een verbazende uitgebreidheid liet schaatsenrijden in deze dagen heeft verkregen wordt ons getoond door de groote schaatsen-fabricage; noemen wij slechts de fabrieken van Hoekstra te Warga, Minkema te Oosterlettem, de Ruiter te Akkrum, Faber te Ylst, Muleplex te Groningen, de Rooij A. Couvée. K. Pander. G. Jurrjens te Waddixveen, H. J. Gorter te Zwolle, enz. enz. te veel om op te noemen, welke duizende paren schaatsen in den handel brengen, ongerekend nog de nog eens duizende, welke over gansch ons land, dooide dorpssmeden vervaardigd worden en de duizende paren Friesche en Linschoten, welke uit Duitschland worden ingevoerd en door ijzer- en galanterie-winkels worden aan den man gebracht. Nog een sprekend bewijs voor de groote populairiteit van het schaatsenrijden is zeker het bestaan van de honderde IJsclubs en IJsvereenigingen; er is bijna geen dorp zoo klein m het waterachtige deel van ons land of het heeft zijn ijsclub of-vereeniging. Nauwlijks heeft „Thialff" zijn intrede gedaan of de couranten zijn gevuld met advertenties van wedstrijden, hardrijderijen, ijsfeesten enz. Het is geen zeldzaamheid wanneer men ze alle opteld er vijftig te vinden, welke op één en denzelfden dag, ijs en weder dienende, gehouden zullen worden. Friesland staat wat dit betreft nog boven aan, doch de beide Hollanden en Groningen niet te vergeten beginnen ook duchtig mee te doen en dingen in deze naar het record. De wedstrijden van deze clubs gaven eertijds meermalen aanleiding tot praktijken, welke uit liet oogpunt van sport, zoo als wij dat begrijpen, niet altijd zonder blaam of smet waren, in vele gevallen toch geleek het meer op een prijsverdeeling dan op een prijskamp of eerlijken strijd, waarbij het doel is te zien wie of de snelste der kampioenen is. . t 111 i l _ 1 De Engelschman De groote en goed georganiseerde clubs, zoo ais onoei anueie iebbutt. je Leeuwarder IJsclub, met een o-oed geregeld bestuur, maakte 34 daarop in den regel wel is waar een uitzondering, doch ook zij waren dikwijls niet in staat, de kwade praktijken van de Hardrijders te keeren. Ook werden door vele clubs, doch onbekookt eigenmachtig en willekeurig, allerhande kampioenschappen uitgeschreven vaak zonder recht begrip van wat een kampioenschap is. v Deze en meer andere Grunden. Norseng. Eden. Pander. scheve toestanden werden te kras. Het begrip van sport drong van lieverlede meer en meer door, schaatsenrijden en schaatsenrijderswedstrijden waren niet meer bloot zaken van liefhebberij, de roeping zou zijn althans van het laatste om onder wettelijke bepalingen en controle te komen tot organisatie, evenals zulks met verschillende takken van sport in het buitenland geschiedde. Men begreep dat er iets moest gedaan worden, men begreep dat samenwerking alleen iets degelijks tot stand zou kunnen brengen, als uitvloeisel van dit begrip zien wij dan ook, dat in Maart 1881 een samenkomst van eenige clubs te Utrecht heeft plaats gehad, waarop de ijsclub Ilarlingen en Omstreken reeds een voorstel deed om tot het oprichten van een Bond te besluiten. I)it voorstel/ vond echter weinig ondersteuning en had niet het geluk van aangenomen te worden; samenwerking was wel gewenscht, maar een Bond op te richten, dat was toch wat anders; de een was er niet voor, de ander was er tegen, een derde had bezwaar. Lauwheid, naijver en vrees van te kort te zullen komen of te worden besnoeid in vermeende lokale rechten en belangen zijn zeer zeker de motieven geweest welke sommigen er tegen deden zijn; toch zou er weldra verbetering komen; doortastende mannen lieten zich niet afschrikken door het echec. Op 17 September kwamen weder eenige ijsclubs te Amsterdam bijeen en werd de Nederlandsche Schaatsenrijders-Bond geboren. Sedert heeft die Bond er zich op toegelegd, de belangen van het schaatsenrijden te behartigen; mijn positie als tegenwoordige voorzitter van den Rond ver- De Noor Norseng. biedt mij er veel van te zeggen, tocli mag ik niet verzwijgen, dat de Bond er zicli steeds op toelegt en toegelegd heeft den oud-Hollandsche sehaatsenrijdersroem hoog te houden. In zekere mate is hem dit gelukt, en met trots kan de Bond er op bogen, dat het I lare Majesteit onze veel geliefde Koningin behaagd lieeft, het beschermvrouwschap van den Bond te willen aanvaarden, zeker wel het beste bewijs dat Hare Majesteit die zelve schaatsenrijdster is en het schaatsenrijden tot een Koninklijke liefhebberij heeft gemaakt, het doel van den Bond wenscht te steunen. Naast dit succes zijn de Nederlandsche kampioenen talrijke malen met eere uit het strijdperk gekomen; waren de wedstrijden op de lange baan hier te lande onbekend en onze niders niet , , . , , , , i Jaap Eden in 1890. opgewassen tegen cle buitenlanders (wat door geen Hollander geloofd werd), Baron de Salis en Van Buttingha Wichers, beiden helaas te vroeg ontslapen, wisten het beter, zij wilden het bewijs leveren, dat wij op de lange baan ten achter waren. Op hun initiatief deed men Von Panchin en Donaghue, Axel Pauwlsen, See en Smart overkomen en bleek dat onze amateurs noch onze beroepsrijders tegen deze kampioenen waren opgewassen. Doch eere den onvergetelijken de Salis en Wichers, zij beiden lieten zich niet afschrikken, hun leuze was Willen is kunnen, en het gevolg is geweest, dat zij den weg hebben aangewezen en dat onder leiding en met steun van den Bond wij rijders gekregen hebben als Jaap Eden, waarover thans nog de geheele ijssport-wereld verbaasd nog niet nabij gekomen is. Ook op internationaal wetgevend gebied heeft Nederland zich doen gelden. Op initiatief van den N. S. B. is in gedurende 1891 de Internationale Sporttentoonstelling te Scheveningen een Internationaal Schaatsenrijders-Congres gehouden, waarop de Internationale Schaatsenrijders-Unie is gesticht, de Unie, die zich Eden en de Noor Frederickse op de 500 Meter op de banen der Amsterdamsche IJsclub. j staat en wiens record op de 10,000 meter niet alleen nog niet is geslagen, zelfs ten doel stolt, de wedstrijden in alle landen onder eensluidende reglementen te doen plaats hebben. Naast den N. S. 13. staan flinke Provinciale en Locale Ijsbonden, zooals de Friesche, de Rijnstreek, de Noorder, de Overijsselsche, de 's-Gravenhaagsche, de Vcluwsche en die van Hollands Noorder-kwartier, enz. Deze leggen er zicli alle o]) toe goede en veilige verkeerswegen te doen aanleggen en te onderhouden, waardoor de duizende en tienduizende rijders en rijderessen in de gelegenheid zijn allerhande toeren en tochtjes te maken, welke juist de poëzie van het schaatsenrijden vergrooten. Geen land is zoo bij uitnemendheid geschikt voor dit genre van schaatsenrijden als juist ons dierbaar vaderland. Waar ter wereld zou men aaneengesloten banen vinden den eenen kilometer na den andere, waar men zich in alle richtingen kan bewegen? Waar ter wereld zou men bijvoorbeeld bij gelegenheid van een wedstrijd in Friesland de lange rissen vinden van rijders en rijderessen, welke van heinde en verre komen aankrassen en strijken om het hardrijden te zien? Waar zou men de duizende rijders en rijderessen, de rijdsters vooral met rood gekleurde koontjes zoeken, die het kenmerk zijn van die frissche ZuidHollandsche Boerinnetjes, welke men op een schoonen Zondag-achtermiddag te Sinolenaarsbrug uit de gansche Rijnstreek ziet saamgestroomd? Neen lezer, wat men ook zegge, welke lof men het baantje rijden en figuurrijden van den buitenlander ook toezwaait, hoe kunstig of dit laatste ook is en hoe gaarne of ik het ook op onze kunstbanen geïntroduceerd zou willen zien, liet is en blijft kinderspel in vergelijking van ons krachtig en degelijk nationaal schaatsenrijden. Laat mij besluiten met den wensch en de bede, dat dit nog lang zoo blijven zal, en dat het jonge Holland en ook het oude Holland streven zal een echt nationalen sport in eerc en hoog te houden. Laat de Jeuze van Baron de Salis en van Buttingha Wichers ook de hunne zijn: Willen is kunnen. • Vogelenzang. A. E. Barnaart. Zoolang de ïriensclicn en liet water bestaan zullen de menschen zich, zij liet ook met primitieve vaartuigen en riemen, op liet water hebben voortbewogen. Ja, de onderstelling is niet gewaagd, dat zij reeds in de oertijden liun krachten met elkaar gemeten zullen hebben in hun vaartuigen. In de oudheid werden reeds roeiwedstrijden gehouden. Dr. P. H. Damsté en F. E. Pels Rijcken schrijven in hun »IIandboek voor Roeisport« : »Immers Virgilius schildert in het 5e boek zijner Aeneis een roeiwedstrijd op meesterlijke wijze en wat meer zegt, reeds de grijze Homerus verkondigt in de Odyssea herhaaldelijk den lof, dien de Phaeaces met de riemen hebben behaald!« Zij die belangstellen in de roeikunst sedert de oude tijden, nemen ter hand het werkje van Aug. Jal: La flotte de César, Paris, Didot, 1861. In den nieuweren tijd is, zooals in de meeste takken van sport, Engeland liet land, dat ook op roeigebicd vooraan gaat, zoowel wat betreft het ontstaan van roeiwedstrijden als ook de hoogte, waarop zij het in de roeikunst gebracht hebben, al moge het verschil in hoogte, dat ci tusschen Engeland en de andere landen bestond, in de latere jaren tot een minimum teruggebracht zijn. Onze bronnen, de roeiwedstrijden en de roeivereenigingen, geven ons als den oudsten wedstrijd aan, die, welke in 1715 gehouden werd op de Thames. Het is een scullcr-race, d.i. een race, waarin de roeier met twee riemen roeit, ingesteld door Mr. Thomas Doggett voor jonge schippers, »watermen«, die juist hun leertijd achter den rug hebben. Jaarlijks den lst,m Augustus, dus nu reeds bijna 200 maal, wordt deze race gehouden op de Thames van London-bridge tot Chelsea. Hier kampen de zes beste roeiers, zij die in de voorwedstrijden zijn aangebleven, om de roode jas met zilveren medaille »Doggett's coat and Badge", terwijl de Londensche visschersvereeniging nog een prijs in geld heeft toegevoegd. Dan Dr. P. H. Damsté. i £ nI j hebben er minder belangrijke wedstrijden plaats, totdat we een eeuw later velschillende colleges van Oxford in achtrienisgieken tegen elkaar zien strijden. In Cambridge werd voor het eerst in een acht geroeid in 1826 en spoedig daarna in 1829 had de eerste race plaats tusschen de tegenwoordig zoo overbekende Oxford en Cambridge. Tot 1856 had deze wedstrijd 12 maal plaats. Na 1856 ontmoeten Oxford en Cambridge elkaar jaarlijks op de Thames, op de 6838 M. lange baan van Putney naar Mortlake. Deze wedstrijd, de >Varsity«, opent in het vroege voorjaar de lange reeks wedstrijden in Engeland. Naast deze race staat in belangrijkheid de llenley Royal Regatta, dateercnde van 1839, in latere tijden een driedaagsche, gehouden op het mooie gedeelte van de Thames bij llenley. l)e Thames is dan versierd met enkele kleinere jachten en een lange reeks van house-boats, praktisch ingerichte drijvende huizen, waarin de families gedurende de zomermaanden verschillende rivieren op- en afvaren, om tegen het begin van Juli Henley-upon-Thames aan te doen, en er de belangrijke races mede te maken. Het nummer van dezen wedstrijd is de »race for the diamond sculls«, waarvan de prijs, een wisselprijs, bestaat uit een paar gouden riemen, verbonden door een diamant. De baan is ongeveer 2100 M. lang. Korten tijd daarna hebben plaats de eveneens jaarlijks te houden belangrijke races om de » Wingtield sculls and the amateur cliampionship of the Thames*, in tegenstelling van llenley op de lange baan, nl. op de Thames van Putney naar Mortlake. De Wingtield sculls, een paar zilveren riemen, werden in 1830 door Mr. H. C. Wingtield geschonken. De oudste gegevens over roeisport bij ons te lande dateeren van het jaar 1846. Toen werd te Rotterdam de eerste vereeniging opgericht onder den naam van >Koninklijke Nederlandsche Yacht-club«, tot voorzitter hebbende Prins Hendrik der Nederlanden, die steeds den roeisport zoo krachtig steunde en er zooveel toe heeft bijgedragen 0111 den roeisport bij ons een hooge plaats te doen innemen. Langen tijd een der belangrijkste vereenigingen, onder wier leiding menige wedstrijd gegeven werd, is zij ontbonden kort na den dood van Prins Hendrik in 1879. Tot de Koninklijke Nederlandsche Yachtclub waren meerdere Amsterdammers toegetreden. Niet lang zou dit samengaan duren. Een kort na de oprichting tusschen Rotterdammers en Amsterdammers ontstaan geschil had het uittreden der Amsterdammers tengevolge, en gaf den stoot tot de oprichting van de ^Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeiverecniging« in 1847, kortweg »de Koninklijken genaamd. In 1848 aanvaardde koning Willem II liet beschermheerschap. Op roeigebied is »de Koninklijke* altijd als de eerste vereeniging beschouwd geworden, en wordt nog steeds als zoodanig beschouwd; hare wedstrijden zijn de belangrijkste, die jaarlijks in Nederland gehouden worden. Had de Koninklijke geen materieel aan de vereeniging behoorende, spoedig, en wel in 1848 werd te Amsterdam de roeivereeniging De Hoop opgericht met een clubgebouw en booten ten dienste liarer leden. Spoedig kwam deze vereeniging tot bloei en reeds in 1854 werd een nieuw en vergroot clubgebouw ingewijd. Op het eind van 1854 hebben we de samensmelting van de roeivereeniging J)c Hoop met de Amsterdamsche Kottervereeniging en verandert den naam in »Amsterdamsche Roei- en Zeil vereeniging De IIoopc. In dit jaar bedraagt het ledental het kolossale aantal 472. Enkele malen werd het bestaan der vereeniging min of meer bedreigd, zoo door den brand in 1 Sf>l, waarbij het clubgebouw vernield werd en in 1875 toen het Dagelijkscli Bestuur der stad de verwijdering van het mooie, na den brand verrezen, clubgebouw, op stadswater gelegen, beval. In 1880 werd daarop het tegenwoordig nog bestaande, sierlijke vereenigingsgebomv ingewijd. Enkele jaren na de oprichting van De Hoop, nl. in 1851, ontstaat te Rotterdam de »Zeil- en Roeivereeniging De Maas«, met haar vereenigingsgebouw en giekenloodsen op den wal gelegen. Wat dit laatste betreft zeker zeer onaangenaam, doch noodzakelijk wegens den wisselenden waterstand bij eb en vloed ; spoedig echter heeft de vlotbaas het in- en uitlaten der booten door een praktische inrichting vrij gemakkelijk mogelijk gemaakt. Ook voor het roeien zelf heeft deze vereeniging liet. water, dat haar ten dienste staat, nl. de Maas, niet in haar voordeel, vooral niet sedert de invoering der lichte outrigged gieken. Langen tijd zien we het aantal vereenigingen tot deze weinige beperkt blijven, totdat vrij plotseling een geheele omkeer plaats grijpt. Het jaar 1874 ziet het aantal vereenigingen met drie vermeerderen. 5 Juni 1874 is de oprichtingsdatum van de „Studentenroeivereeniging Njord" te Leiden, de eerste studentenroeivereeniging hier te lande, in hare eerste en moeilijke jaren krachtig gesteund door Prins Hendrik. In Augustus van dat zelfde jaar richten de te Rotterdam wonende Dnitschers de „Deutscher Turn- und Ruderverein" op en een maand later den Jlen September is de hoofdstad een roeivereeniging rijker: de „Roei- en Zeil vereeniging De Amstel", in den beginne min of meer zwervende wat haar zetel betrof. Eerst liggend aan de Amstel-jachthaven, daarna onder twee bogen van de Hoogesluis, daarna aan den Omval werd in 1S85 het nog bestaande clubgebouw aan den Amsteldijk ingewijd, een waardig pendant van dat van de Roei- en Zeilvereeniging de Hoop aan de overzijde. In het jaar 1875 zien weder een paar roeivereenigingen het levenslicht en wel te Dordrecht de „Dordrechtsche Roei- en Zeilvereeniging" en te Amsterdam de „Roeivereeniging Fortuna" met hare schuitenhuizen in den Binnen Amstel. Langen tijd een goeden naam gehad en meerdere prijzen behaald hebbende, wilde liet ongeluk, dat in 1882 de bekende „IJzeren ploeg" van Fortuna op een stormachtigen dag op het IJ omsloeg en drie der roeiers daarbij den dood vonden. Een gevoelige slag voor de vereeniging, dien ze naar het schijnt niet is te boven kunnen komen. In 1891 werd ze ontbonden en verspreidden de nog bestaande leden zich over de andere vereenigingen. 1876 ziet weder liet aantal vereenigingen niet twee vermeerderen, een in het Noorden de „Roeivereeniging Neptunus" te Delfzijl, terwijl den 23en April de tweede Nederl. Studenten-Roeivereeniging wordt opgericht en wel te Delft onder den naam „Studenten-Roeivereeniging Laga , weder na tv\ee jaar in 1876 gevolgd door de derde, de „Studenten-Roeivereeniging Aegir" te Groningen, en wederom na twee jaar, 5 Oct. 1880, door de vierde, de „Studenten-Roeivereeniging Triton" te Utrecht. Het jaar 1882 is weder een vruchtbaar jaar voor den roeisport. Te Amsterdam vermeerdert het aantal met twee, n.1. de „Roei\ueeniging Neptunus'' en de „Roeivereeniging Willem 111 , terwijl te Oudshoorn de „Zeil- en Roeivereeniging IJollandia voor een groot deel door oud-N jordleden, wordt opgericht, welke door de jaarlijks door haar gegeven roeiwedstrijden den Roeisport tot zeer krachtigen stenn is. Nog steeds blijkt de liefde voor den roeisport uit de vermeerdering van het aantal vereenigingen. Te Delft ontstaat de „Roei-, Cricket-, Gymnastiek- en Schermvereeniging de Delftsche Sport , te Nijmegen 111 18S4 de „C.ino Club Batavier", te Deventer de „Roei- en Zeilvereeniging Daventria", en in 1885 te Haarlem de „Roei- en Zeilvereeniging het Spaarne", terwijl in dit jaar eindelijk ook de Amsterdamsclie studenten die der andere academiesteden navolgen in het ter hand nemen van den roeiriem en de „Studenten-Roevereeniging Nereus tot stand komt. Verder dienen nog vermeld te worden in 1886 de „R.-V. de Hunze te Groningen, in 1888 de „Zwolsche Zeil- en Roeivereeniging" te Zwolle, in 1889 de ,,'s Gravenhaagsche R.-V. Skadhi", en binnen enkele jaren nog de „Bossche R.-V. te 's Hertogenbosch, de „R.-V. Nautilus" te Rotterdam, de „R.-V. Thesos" en de „R.-V. Sirene" beide te Amsterdam, de Zeil- en Roeiver. de Gouwzee" te Monnikendam, terwijl ook te Amsterdam eenigen tijd de eenige dames-roeivereeniging bestaan heeft, „Thetis" genaamd. Eindelijk zou dit bijna jaarlijks grooter wordende aantal roeivereenigingen te groot blijken. De groote kosten, vooral in latere jaren, vermeerderd door de moderne booten met haar dunne wanden, haai slidings en outriggers, haar tengevolge der lichtheid kortoren levensduur en de liooge eischen voor race-booten; verder het gemis van een machtig beschermer en voorstander van den Roeisport zooals wc dien hadden in Prins Hendrik der Nederlanden en zooals onze oostelijke buren dien hebben in hun tegenwoordigen Keizer, alsook het meer algemeen worden van andere takken van sport als cricket en voetbal, lawn-tennis en vooral het wielrijden, waarbij we ons zoo gemakkelijk en snel verplaatsen, terwijl wij de bcnoodigde machine steeds bij de hand hebben dit alles heeft er toe bijgedragen om de beschikbare krachten en den beschikbaren tijd voor den Roeisport wel wat te verminderen. In de latere jaren zijn dan ook eenige vereenigingen ten grave gedaald, zooals „ïortuna , „Neptunus , ,, lhesos , „Sirene" en ook de „Damesroeivereeniging Thetis". Reeds spoedig na de oprichting der eerste roeivereenigingen zien we ploegen tegen elkaar in het strijdperk treden. Deze ploegen droegen in den beginne een eigenaardig karakter daardoor, dat de vereenigingen somtijds niet. ploegen uitzonden, samengesteld uit haar leden, doch hare booten bemanden met huurlingen, „palingboeren", „watermen". Deze werden gedurende eenigen tijd door een der leden geoefend, om dan op den wedstrijd de eer der vereeniging op te houden. De aanvoerder en stuurman was altijd een lid der vereeniging; de overwinning der huurlingen werd op grootcn prijs gesteld. Den 10en Juni 1846 werd in Nederland de eerste race gehouden, uitgeschreven door de Koninklijke Nederlandsche Yachtclub op de Maas voor Rotterdam. De roeiclub Amicitia, de voorloopster van de R.- en Z.ver. de Maas behaalde in dezen wedstrijd voor zesriems gieken den eersten prijs met zulk een gehuurde bemanning, gezeten in de giek „la Favorite". Clubgebouw en Combinatie „de Hoop" 1862. Gelukkig duurt het niet lang of ook de leden der roeivereenigingen nemen zelf den riem ter hand om elkander de overwinning te betwisten, al zien we de palingboeren slechts langzamerhand — na 1860 niet meer — voor de vereenigingen uitkomen. In haar oprichtingsjaar heeft de Roeivereeniging de Hoop reeds een vierriems giek, de Bijou genaamd, met hare leden bemand en trekken dezen den 12'len Augustus op naar Rotterdam, om er den prijs, een beker, uitgeloofd door Prins Hendrik der Nederlanden, voor hare vereeniging mede naar huis te nemen, als belooning voor hare overwinning op twee Rotterdamsche 35 ploegen. Na de oprichting van de R.- en Z. V. de Maas worden vrij geregeld wedstrijden tusschen >de Hoopc en »de Maas« zoowel op de Amsterdamsche als op de Rotterdamsche wateren gehouden, en treden deze beide, zooals licht begrijpelijk is, met wisselend succes uit het strijdperk. Zoo nu en dan, wanneer een der vereenigingen over krachtige ploegen beschikken kon, wordt naar het buitenland gegaan en vooral aan Belgische wedstrijden, in Brussel, Luik, Antwerpen, deelgenomen. Na de oprichting van meerdere vereenigingen werd het aantal wedstrijden grooter. De regeling dezer wedstrijden kon in de meeste gevallen niet op volmaaktheid aanspraak maken. Elke vereeniging regelde een door haar gegeven wedstrijd, zooals zij dat wilde of meende dat dit geschieden moest. Een roeibond, de verschillende roeizaken besturende en eventueel bestaande geschillen uit den weg ruimende, was er niet en is er nog niet. Gelukkig dat »de Koninklijke« als het ware altijd boven de andere roeivereenigingen stond; geschillen werden aan haar ter beslechting voorgelegd, ja, zij had zelfs een tijdlang te beslissen of een nieuw opgerichte roeivereeniging al dan niet erkend zou worden, d. w. z. of de vereeniging kon worden uitgenoodigd tot deelneming aan wedstrijden. Sedert Maart 1885 riep de Koninklijke jaarlijks afgevaardigden der erkende roeivereenigingen bijeen, en werd dan gemeenschappelijk over roeiaangelegenheden beslist. In de vergadering van Maart 1892 werden de verschillende overeengekomen bepalingen vereenigd en aangevuld tot het »Reglement voor roei wedstrijden en overeenkomst tusschen de Nederlandsche roeivereenigingen«, hetwelk door alle toegetreden vereenigingen werd onderteekend. Elke vereeniging was dus nu bij het geven van en het uitkomen op wedstrijden aan de overeengekomen bepalingen gebonden. Gaan we de verschillende wedstrijden na, dan hebben wij tegenwoordig in Nederland vijf, jaarlijks wederkeerende, hoofdwedstrijden. Vier er van zijn van die vereenigingen, welke geen eigen materiaal hebben en een groot deel van hare contributies kunnen besteden aan de bevordering van den roeisport slechts door het geven van wedstrijden. De andere roeivereenigingen, die hooge kosten hebben voor haar schuitenhuizen, enz., den zich telkens herhalenden aankoop van nieuwe wedstrijdgieken kunnen zich slechts zelden het geven van een roeiwedstrijd veroorloven, aan welks goede regeling vooral in de latere jaren groote uitgaven verbonden zijn. Gewoonlijk geven zij dan ook alleen haar wedstrijden bij bijzondere gelegenheden, bijv. een zooveel-jarig bestaan. De wedstrijden der vier bovenbedoelde vereenigingen zijn die van de Koninklijke, die van den Nederl. Studenten Roei-Bond, die van Hollandia en die van het Comité voor het Championaat van Nederland voor liefhebbers in Single-sculling outriggers, De vijfde is die om den Telegraaf beker. Het wedstrijdseizoen wordt geopend door de races van den Ned. Stud. lioeibond. Deze werden voorafgaan door zelf-geregelde, onderlinge wedstrijden der studentenvereenigingen. De eerste Universiteitsrace werd in 1878 gehouden op den Rijn bij Leiden, waar de Leidenaars hun Delftsche collega's hadden uit- gedaagd. »Laga« kwam overwinnend uit het strijdperk evenals de beide volgende malen: in 1880 weder te Leiden en in 1881 op de Schie te Delft. In het volgende jaar weder te Leiden gehouden, zien we het in 1880 opgerichte »Triton« voor het eerst aan deze wedstrijden deelnemen. »Njord« begon hier hare lange reeks overwinningen van de beroemde jaren 1882—1887. Deze goed geslaagde wedstrijden deden besluiten tot het oprichten van den Nederl. Studenten-Roeibond in 1883, hoofdzakelijk ten doel hebbende het organiseeren van een wedstrijd, waarop de verschillende studentenvereenigingen jaarlijks tegen elkaar in het strijdperk konden treden. Er werd vastgesteld, dat, om de kansen voor alle partijen dezelfde te doen zijn, op onzijdig terrein zou geroeid worden. In '88 en '84 was dit op den Rijn bij Oudshoorn, en sedert 1885 op het Noorder Buiten Spaarne Oude acht „Nereus* 1895. bij Haarlem. Voor eenige jaren zag het er voor deze, bij het Nederlandsche volk langzamerhand burgerrecht verkregen hebbende, wedstrijden vrij ernstig uit, daar Haarlem's nieuw verkozen burgemeester het houden der wedstrijden op Zondag niet meer wilde toestaan. Pinkstermaandag werd toen de uitverkoren dag, doch gelukkig was dit jaar weder vergunning gegeven tot het houden op den traditioneelen laatsten Zondag in Mei. Wat de belangstelling in deze races betreft, dezen kenmerkt iets wat op andere wedstrijden niet voorkomt. Worden toch de wedstrijden algemeen slechts bijgewoond door belangstellenden in den roeisport, in Haarlem worden deze verre overtroffen door het aantal familieleden, vrienden en bekenden van studentroeiers, oud-leden der vereenigingen en studenten, die, hoewel geen roeiers, naar Haarlem komen om er de ploegen hunner universiteit te zien strijden, en naar ze hopen, te zien zegevieren. Deze wedstrijden, in navolging van Engeland ook wel de »Varsity« genoemd, zijn voor deelnemers zoowel als voor toeschouwers zeker de aantrekkelijkste. Het Spaarne, versierd door meerdere met vlaggen getooide zeil vaartuigen, stoomjachten en stoombooten der verschillende roeivereenigingen en dispuutgezelschappen, wherrics en gieken, de groote menigte toeschouwers, golvende langs het smalle pad op den wal, en een tribune vol enthousiaste dames en heeren, vooral de eersten minder belangstellende in den roeisport dan wel in het succes der uitverkoren Vereeniging, met welker kleuren zij getooid zijn, het enthousiasme waarmede de ploegen worden aangevuurd, wanneer zij de tribune voorbij snellen, vooral wanneer de ploegen nog »aan elkander hangen« en nog niet te voorzien is welke overwinnen zal, het schot bij de eindstreep, gevolgd door het hijschen der vlag van de winnende Vereeniging aan den eerestandaard, wapperende boven die der andere veree¬ nigingen, het weer even oproeien langs de tribune, waar de geestdrift ten top gestegen is, en den roeiers de welverdiende hulde wacht, het terugkeeren beladen met een menigte kransen, kortom, het hoofdnummer te Haarlem is wel het aantrekkelijkste in het geheele roeiseizoen. Oorspronkelijk was er slechts een nummer en wel voor vierriemsgieken. Sedert 1884 werden er ter opluistering ook andere nummers verroeid, doch de oude vier bleef hoofdnummer, en het verschijnen aan den Start voor dit nummer is verplichtend voor de toegetreden vereenigingen. In het laatste jaar kwam hierin een ingrijpende verandering. Het hoofdnummer werd toen in de acht verroeid in twee afdeelingen, waarin de vier ploegen twee aan twee aan den start verschenen en de twee winnaars in den eindwedstrijd uitkwamen. Alle andere nummers, het Skiffnummer uitgezonderd, kwamen te vervallen; de banen waren aangegeven door piketten. De lengte der baan is tegenwoordig 3000 M. Of deze verandering een blijvende zijn zal is nog niet vastgesteld. Voor de toeschouwers waren de tussclienpoozen te lang, terwijl ook te bezien zal staan of de vereenigingen in de toekomst steeds alle in staat zullen zijn, een goeden acht samengesteld te krijgen. Na de regeling door den Studenten-roeibond blijft Leiden tot en met 1887, het jaar waarin de Amsterdamsche Vereeniging Nereus voor het eerst op de baan verschijnt, zegevieren, zij staat echter haar plaats in '88 af aan Delft om in '89 nogmaals de eerste te zijn. Nogmaals overwint Delft in 1890. Het jaar 1891 brengt een verandering in het boottype voor het hoofdnummer, lot nog toe in inriggedgieken verroeid, wordt in dit jaar het uitkomen in de Oude Vier van ,/Nereus" en ,//Minerva// 1900. outrigged-giek verplichtend gesteld. Voor de jonge vier was het boottype in dit jaar vrij, en konden wij hier een gemakkelijke overwinning van den ontrigger op den inrigger zien door >Triton*. De jonge nummers bleven daarom weder in inriggers verroeiü, totdat 111 1897 ook voor de juniores de inrigger verbannen werd en de ontrigger het boottype werd voor alle nummers. Voor de oude twee was deze verandering ingetreden in 1894. Met deze verandering komt de beurt aan »Nereus« voor de eerste plaats, die zij vier achtereenvolgende jaren weet te behouden, waarna »Triton«, herhaaldelijk, tot bijna wanhopig wordens toe een uitstekende tweede aankomende, met haar bekende vier de haar door iedereen gegunde eerste plaats weet te bemachtigen, en vier jaar achtereen te behouden. 1899 brengt een kleine verrassing. »Nereus« heeft geen oude vier en zendt daarom haar jonge vier in het hoofdnummer naar den start, welke hier haar eerste wedstrijdbaantje trekkend, »Nereus\< de overwinning brengt. Na een rust van tien jaren gelukt het »Njord« in 1900 weder het hoofdnummer, dit jaar in de acht geroeid, te winnen. De Groningers, onze stoere noordelijke bewoners, niet hunne in 1878 reeds opgerichte studenten-roeivereeniging »Aegir«, hebben zich nog steeds niet bij den bond aangesloten en zijn nog nooit op wedstrijden uitgekomen. Hoe lang zullen zij hierin nog blijven volharden? De overwinnende vereenigingen waren: Laga en Triton op den wedstrijd van ,/de Koninklijke" 4898. L878 . . . Laga. 1887 . . . Njord. 1894 . . . Nereus. '80 . . . „ '88 . . . Laga. '95 . . . Triton. '81 • • • „ '89 . . . Njord. '96 ... „ 82 . . . Njord. 90 . . . Laga. '97 . . . „ '83 . . . „ '91 . , . Nereus. '98 . . . „ 84 . . . „ '92 ... ,, '99 . . . Nereus. '85 . . . „ '93 ... „ 1900 .. . Njord. '86 . . „ Spoedig na deze wedstrijden krijgen we, meestal in liet begin van Juni, die van de Zeil- en Roeivereeniging Hollandia te Oudshoorn, waar de burgervereenigingen den strijd tegen de studentenroeivereenigingen kunnen aanvangen. In de eerste jaren na de oprichting van Hollandia werden de roei- en de zeilwedstrijden gezamenlijk op één dag gehouden op de wateren van de Wijde Aa en het Braasemermeer, een bij eenigen wind veel te ruw water voor de rank gebouwde gieken. Na 1886, toen verschillende gieken door de binnenslaande golven waren volgeloopen, werd voor de roeivvedstrijden naar een kalmer terrein gezocht en hadden de roei- en zeilwedstrijden op twee achtereenvolgende dagen plaats, en wel de roeivvedstrijden Zondag op den Rijn bij Oudshoorn. In 1890 werd weder op het Rraaseniermeer geroeid, daar het gemeentebestuur het houden der wedstrijden op Zondag niet meer wilde toestaan. Toch werd weer naar Oudshoorn teruggekeerd, en de Zaterdag voor de roei wedstrijden vastgesteld. In de latere jaren is de inrichting dezer wedstrijden, vooral ook door de bemoeiingen van den secretaris-penningmeester, den heer H. Ie Coultre, den allen raceroeiers bekenden starter, een zeer goede geworden. De draaiboeien, waarom vroeger in elk nummer, uitgezonderd in de skiff, werd rondgemaakt, zijn in latere jaren op alle wedstrijden verdwenen. Vooral op het gebied der draaiboeien, die zulk een groote rol speelden, en die zelfs in het skiff nummer te Oudshoorn gebruikt geworden zijn, had Hollandia naam; een natuurlijk gevolg van de relatief geringe breedte van den Rijn. Om dit gebrek, als wij het zoo noemen mogen, dat het starten van veel ploegen met draaiboei onmogelijk maakte, te verhelpen, is meerdere jaren een eigenaardige methode gevolgd geworden. Van de ploegen, alle aan één startlijn liggende, ging de eene helft de rivier op, de andere de rivier af, om daarna om draaiboeien rond te maken, elkaar te gemoet te komen, voorbij te roeien, weder om de draaiboeien rond te maken en ten laatste, van verschillende kanten afkomende, over de eindstreep te gaan. De onderlinge stand van de, twee verschillende richtingen ingeslagen ploegen, was dus een onbekende, en alleen op de helft van de baan eenigszins af te leiden uit het punt, waar zij elkander voorbij roeiden. Alleraardigst en toch spannend was liet, om bij niet te groot verschil de ploegen van verschillende kanten op de eindstreep te zien losspurten. Heerlijke gelegenheid voor liefhebbers van wedden om nog tot op het laatst op de ploegen te kunnen plaatsen. Vooral de invoering van de outrigged gieken voor alle wedstrijdnummers en liet daarmede vervallen zijn der draaiboeien is Hollandia ten goede gekomen; het vaarwater toch leent zich door aangename ligging zoowel als door de kalmte van het water, als gevolg der betrekkelijk geringe breedte, zoo uitstekend voor het roeien in de outriggers. Alleen de bocht, die zich in de tegenwoordig 2000 M., vroeger in den tijd der draaiboeien 3600 M., lange baan bevindt, doch niet zeer hinderlijk is, ware nog verdwenen te wenschen. Hollandia was een der eerste vereenigingen, die een wedstrijd voor vierriemsoutriggers heeft uitgeschreven, en daardoor heeft meegeholpen, het boottype, dat hier nog al tegenkanting ondervond, te doen invoeren. De wedstrijden der »Koninklijke«, meestal zoo ongeveer half Juni gehouden, zijn wel de belangrijkste. Vroeger werden evenals bij Hollandia de roei- en zeilwedstrijden gezamenlijk gehouden, en wel op het Y. Dit water ging ook aan het euvel mank, dat het Wj eenigen wind tamelijk ruw was, en het roeien in de steeds lichter gebouwd wordende booten, om van outriggers nog niet eens te spreken, dikwijls ondoenlijk was. Ja, bij een beetje ruw weder kreeg een zesriemsgiek van de roeivereeniging Fortuna zooveel water binnen, dat zij zonk. De zesriemsgiek van de roeivereeniging de Amstel verongelukte nog mooier. Het binnengeslagen water, zich verzamelende in het midden der giek, vermeerderd met het gewicht der eveneens in het midden geplaatste roeiers, deed de giek zich langzamerhand vervormen, het middengedeelte zakte dieper, de punt en het roer kwamen boven water en een volgend oogenblik zag men de boot in tweeën breken. Vooral toen na 1891 en 1892 Wedstrijd in zesrieras op de Amstel. met, het invoeren der outriggers, ten minste voorden senior-vier, de eischen, wat kalmer water betrof, nog dringender werden, moest er een verandering komen. Toen in 1893 de Koninklijke weder haar roei wedstrijden op het IJ gaf, was het gevolg dat geen enkele ploeg van een der Studentenroeivereenigingen aan den wedstrijd deel nam, waardoor de belangrijkheid dezer races voor het grootste deel verloren ging. Dit optreden had echter het gewenschte resultaat. In 1894 en in de volgende jaren is de Amstel het wedstrijdterrein voor de roei-races der Koninklijke. Wel kon de baan hier minder lang genomen worden dan op liet IJ, doch dit was geen nadeel. Een baan van 5000 M., die op een dag door sommige roeiers wel eens driemaal moest afgetrokken worden in de zwaardere gieken en somtijds bij zeer ruw water, was toch wel iets te lang. Ook wat de opkomst der toeschouwers betreft, kwam de verplaatsing naar den Amstel zeer ten goede. Gemakkelijk werd het nu de races te volgen, en men moet het medegemaakt hebben om er een voorstelling van te krijgen, hoeveel toeschouwers in de laatste jaren de wedstrijden volgen langs den kant, te voet, per rijtuig, per fiets en per automobiel. De jury, die vroeger alleen per stoomboot de ploegen nastoomde, hetgeen in het nummer achtriems-gieken, tengevolge der groote snelheid, welke hierin ontwikkeld wordt, niet meer goed mogelijk is, verplaatst zich eveneens langs den wal per rijtuig en kan zoo de geheele race volgen. De regeling door de Koninklijke is uitstekend. Het aangeven der banen door piketten, voor zoover noodig om de ploegen gelijke banen te laten roeien, het vrijhouden der baan gedurende het roeien der nummers, het volgen der jury, zoowel op het water als langs den wal, het aangeven bij den finish van het oogenblik waarop de ploegen starten, het seinen welke ploeg vóór is, zoolang deze bij den finish nog niet gezien kan worden, de telefonische verbinding langs den wal van begin- en eindpunt, het op tijd afgaan, het gedurende latere jaren daags van te voren houden van voorwedstrijden, ten einde het aantal mededingende ploegen op den dag der beslissingsraee niet zoo groot te doen zijn, dat deze elkaar zouden hinderen, in een woord, alles is tegenwoordig uitstekend geregeld. De lengte der baan voor de verschillende nummers is sedert 1898 algemeen 2000 M. In 1898 had voor het laatst het nummer Oude Vier, lange baan d.i. 3000 M. plaats en werd hiervoor ingesteld een nummer vier zonder stuurman over 2000 M. Deze 2000 M, baan is bijna geheel recht, zoodat ze voor roeiers zonder stuurman niet te moeilijk is. Deze beide jaren zijn nog geen liefhebbers voor dit nummer, dat in Engeland en Amerika het nummer vier met stuurman zoo goed als geheel verdrongen heeft,komen opdagen, wel echter voor het nummer twee zonder stuurman. Een der belangrijke nummers op de races der Koninklijke was meerdere jaren dat om den Eortuna-beker. Een mooie beker, door de R. V. Eortuna gewonnen en niet als de andere gewonnen prijzen bij de ont¬ binding der vereeniging in handen der leden overgegaan, doch beschikbaar gesteld om op de races der Koninklijke te dienen als prijs voor het nummer Single-sculling outrigged. De beker moest drie malen achtereen of in het geheel vijf malen gewonnen worden om eigendom eener vereeniging te kunnen worden. In 1892 voor het eerst verroeid, J. J. K. Ooms. prijkt hij reeds sedert 1899 als eigendom in de prijzenkast van de R. V. de Hoou Eenmaal bracht hij een jaar door in Engeland. De winners waren de volgende heeren: ÏqÜÜ t' O ,K;;.0oms' NePtunus 1896 J. J. Bhtssé, de Hoop 1893 F. Schilling Jzn., de Hoop 1897 » , i oor », R) >N 1898 Croft, Thames Rowing Club 1895 Adr. Bogers, Nereus 1899 J. J. Blussé, de Hoop. De nummers, welke op de wedstrijden van Ilollandia en de Koninkliike yerroeid worden en tot in 1899 in Haarlem verroeid werden, zijn verdeeld in junior- en seniornummers. ,J Juniorroeier is hij die voor den len Januari van het loopende jaar als zoodanig geen eersten prijs heeft behaald. ® Onderscheid wordt gemaakt tnsschen roeien met éen riem en scullen d i roeien met twee nemen. Junior sculler is hij die op 1 Ja„uari van het j jaar, als zoodanig geen eersten prijs heeft behaald. Een senior-roeier kan dus ui komen als jumor-sculler, eveneens een senior-skiffeur als junior-roeier. Prijzen behaald op onderlinge wedstrijden, lokale wedstrijden, georganiseerd ter opluistering van feestelijkheden of wedstrijden, welke plaats hebben ten gevolg- van een uitdaging van een bepaalde ploeg of roeier (matches) hebben geen invloed op deze kwalificatie. Ook de races te Haarlem, een onderlinge Studentenwedstrijd maken dus een pnjswmner met tot senior-roeier; de studenten beschouwen echter hunne Varsity als gelijkstaande met de andere wedstrijden, en hebben een roeier, die eenmaal te Haarlem een prijs gewonnen heeft, totnogtoe een volgend jaar niet weder in een juniorploeg geplaatst. De nummers welke tegenwoordig verroeid worden, zijn : oude en jonge acht, oude en jonge vier, de oude vier tot voor enkele jaren beschouwd als het hoofdnummer van eiken wedstrijd; somtijds de oude vier nog verdeeld in oude vier le klasse, en oude vier 2e klasse, oude en jonge twee, oude en jonge skiff. Een enkele maal is een nummer twee — zonder stuurman — verroeid F. Schilling Jzn. geworden. De zesriemsgieken zijn na de invoering der outriggers van onze wedstrijden verdwenen; vroeger werd bet nummer zesriems als het hoofdnummer beschouwd. 36 De vierde jaarlijks wederkeerende wedstrijd is die 0111 den Telegraaf beker. Deze beker werd geschonken door het dagblad »de Telegraaf« en ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de R.- en Z. V. de Hoop in 1898 voor het eerst verroeid. Het is een wedstrijd voor achtriemsgieken op de lange baan, ± 4500 M; hij wordt gehouden op den Amstel van even vóór »het Kalfje« tot op eenigen afstand van de »Hooge Sluis*. De regeling heeft »de Hoop* op zich genomen. De prijs kan nooit in eigendom komen aan eenige vereeniging; hij komt, evenals de meeste prijzen in Engeland, slechts voor een jaar aan de winnende vereeniging, en moet steeds weder na een jaar teruggegeven worden. De drie jaren gedurende welke deze wisselprijs verroeid werd, verschenen telkens twee achten aan don Start• het eerste jaar overwon de acht van de R, V. de Amstel dien van »de Hoop*, het tweede won »Laga« van »Njord«, het derde jaar gaf een zeer interessante racete zien tusschen »Nereus« en »Njord«, wier achten dit jaar met afwisselend succes tegen elkaar in het strijdperk getreden waren. Nog interessanter zou de race geweest zijn naar mijn meening, indien de banen nauwkeuriger aan elkaar gelijk gemaakt waren. De voorsprong van »Njord« van ongeveer anderhalve bootlengte, zou dan vermoedelijk een lengte minder geweest zijn en slechts enkele meters bedragen hebben. De Amstel is niet zoo geschikt voor zulke lange afstanden wegens de belangrijke bochten. Toch zijn de banen wel aan elkander gelijk te maken, zij het dan ook dat dit geen gemakkelijk werk is. De overwinnaars waren dus tot nu toe : 1898 de Amstel. 1899 Laga. 1900 Njord. Het roeiseizoen wordt gesloten door den wedstrijd oni het championnaat van Nederland voor liefhebbers in single-sculling outriggers in het najaar. In 188(5 vcreenigden zich een twintigtal heeren tot een comité, dat de regeling en de kosten dezer jaarlijks te houden race geheel op zich nam. De prijs, een beker ter waarde van /1200 met' een zijden sjerp in de nationale kleuren, is het eigendom der comité-leden. Het is een wisselprijs, die telken jare gewonnen moet worden, 0111 een jaar lang in de prijzenkast der winnende vereeniging te prijken en dan weder teruggegeven te worden. Nooit kan ze in eigendom aan eenige vereeniging overgaan. Aan de winnaars wordt een groote gouden herinneringsmedaille uitgereikt. De lengte der baan is 1880 M.; de wedstrijd is internationaal, en moet steeds gehouden worden op den Amstel. Het bestaan dezer wedstrijden is zoo goed als verzekerd. De verbonden roeivereenigingen toch hebben in hun reglement van 1S92 een artikel opgenomen, waarbij zij zich verbinden om voor gezamenlijke rekening deze wedstrijden verder te doen houden, voor het geval het comité mocht ophouden te bestaan. Reeds herhaalde malen heeft deze wisselprijs een jaar doorgebracht in de welgevulde prijzenkast van de Roei vereeniging de Hoop, terwijl het van de buitenlandsche deelnemers, waaronder een enkele maal uit Frankrijk, Duitschland, België en Engeland, aan cle Engelsclien gelukt is twee maal den beker mede te nemen over de Noordzee, en wel in de jaren 1895 en 1899. liet record staat op naam van den Heer J. J. K. Ooms in 1891, zijn tijd was toen 7 m. 19 sec. De achtereenvolgende winners waren: de heeren: de heeren: .1886 R.-V. Fortuna, F. Schilling Jzn. 1894 R. en Z.V. de Hoop, F. Schilling Jzn. '87 5j ,, '95 London li. Cl., Arth. G. Everitt. '88 „ „ '96 R. cnZ.V.deHoop, J. J. Blussé. '89 R.enZ.V.de Anistel, G. Jurrjens. '97 „ „ '90 „ „ J. Oldigs Jr. '98 R. en Z.V. Nereus, Adr. Bogers. '91 R.V. Neptunus, J.J. K.Ooms. '99 Vesta 11. Cl., H. F. Blackstaffe. '92 ,, ,, 1900 R.enZ.V.de Hoop, J. J. Blussé. '93 R.enZ.V.de Hoop, E. Schilling Jzn. Behalve deze regelmatig wederkecrende wedstrijden hebben er nog verschillende andere plaats gehad, die we niet alle kunnen vermelden. Vooral »Njord« heeft meerdere malen wedstrijden uitgeschreven, doch ook de andere vereenigingen wel eens, zoodat er jaarlijks wel op een extra-wedstrijd gerekend kan worden. Ook de aardige invitatie-wedstrijd van den Heer L. C. Dudok de Wit op de Vecht bij Breukelen in 1893 dienen wij te vermelden, evenals die op den Amstel in 1891 ter gelegenheid van het bezoek van den Duitschen keizer aan Amsterdam, waarop de R.V. de Amstel in beide nummers, de zes en de vier, overwinnend te voorschijn trad. 13e Zwolsche Zeil- en Roeivereeniging gaf sedert haar oprichtingsjaar in 1888 jaarlijks roeiwedstrijden op den IJsel. Jammer genoeg leende het stroomende water zich niet tot het houden van wedstrijden, daar hier van de loting voor de plaats waar de gieken zouden starten, voor een groot deel de overwinning afhing. De deelname aan de wedstrijden verminderde, en na '92 zijn ze vervallen, hoofdzakelijk door gebrek aan deelname als gevolg van het ongeschikte water. Dit jaar heeft zij een invitatie-wedstrijd gegeven, en door het afzetten der kribben de kansen voor de ploegen gelijker gemaakt. De sterke ploegen hebben echter niet aan den strijd deelgenomen. De belangrijkste in ons land gehouden buitengewone wedstrijd was die op den 9en Juni 1888 op den IJsel bij Deventer, georganiseerd door de Roei- en Zeilvereeniging Daventria in haar oprichtingsjaar. Het was een internationale en er werd o. a. geroeid door de beroemde Fransche roeiers Alex Lein en Mac Henry van Parijs, de Lescrauwaets van den Sport Nautique te Brugge. De »Laga«, vier: G. C. Verstege (slag), A. L. Couvée, C. A. van Aftelen van Saemsfoort, en P. van Tubergen (boeg), versloeg er een beroemden Franschen vier, die tot dusver niet geslagen was, en hier volgens zeggen haar lOOsten prijs verwachtte. Dan was er een nummer voor beroepsroeiers in skiff, totnogtoe eenig in ons land. Beroemde Engelsche professionals waren overgekomen en betwistten elkander den prijs van ƒ1200.— Een magnifieke race, waarin George Bubaer de meerdere bleek van Charles Carr, William Pearce en George Norvell. Welke zijn de roeiers en de ploegen die zich in Nederland naam hebben verworven? Hier zijn we in hoofdzaak aangewezen op de laatste twintig jaren, nadat meerdere vereenigingen tegen elkaar in het strijdperk konden treden. Van de vierrienisploegen van vroegere jaren zouden we kunnen vermelden de vierriemsploeg van het jaar 1867 van de >Hoop«, gevormd door de H.H. G. Holst, C. II. Kulin Jr., R. Alofsen, J. M. Furstner Jr. en P. A. Bundten, stuurman. Deze won in dat jaar in Nederland overal den eersten prijs, en nam deel aan de internationale wedstrijden ter gelegenheid der wereldtentoonstelling te Parijs. Dat ze er den prijs niet behaalden, waarFransche, Belgische, Italiaansche en Amerikaansche gieken aan den Start laeren. is nint fr. verwonderen als we bedenken hoe primitief de regeling was; de prijs toch werd gemakkelijk gewonnen door een ploeg zonder stuurman! De oudste bestaande photografie is die, waarvan we een reproductie geven. Het zijn vijf, van omstreeks 1860, bekende raceroeiers van »de Hoop«, liggende voor hun schuitenhuis, die wel nooit in deze combinatie een raceploeg gevormd hebben, doch in 1862 een roeitocht maakten van Amsterdam naar Kleef en terug. Het zijn de H.H. Aug. Hendrichs (slag), A. H. van Bosse, P. A. Bundten, W. Hovy (boeg) en Jhr. 11. J. Rutgers van Rozenburg (stuurman). Van de skiffeurs, die, sedert het oogenblik dat in deze bootsoort in Nederland geroeid geworden is, op den voorgrond getreden zijn, zijn de bekendste die, welke tevens overwinnaars waren van het kampioenschap. De besten hieruit zijn wel d j H.H. ï. Schilling Jzn., J. J. K. Ooms en J. J. Blussé. De heer F. Schilling Jzn. is niet minder dan negen achtereenvolgende jaren in het kampioennummer uitgekomen. Vijf malen was hij overwinnaar, twee keer tweede en twee keer derde aankomende. De eerste jaren roeide hij voor >Fortuna«, en nadat deze vereeniging opgehouden had te bestaan voor »de Hoop*, voor welke vereeniging hij ook tweemaal, in 1893 en 1894 den Portunabeker veroverde. De heer J. J. K. Ooms, onze kampioen van '91 en '92, op zijn hoogtepunt misschien wel de sterkste sculler der wereld, nam in '90, '91 en '92 deel aan de kampioenswedstrijden op de Seine bij Parijs. In '90 en '92 was hij met klein verschil tweede aankomende, in '91 was hij ook kampioen van Frankrijk. Hij was de eerste buitenlander, die dit kampioenschap wist te veroveren, evenals hij de J. J. Blussé. eerste en tot nog toe de eenige buitenlander is, die de Diamond sculls in Henley bemachtigd heeft. Menigeen zal zich nog den luisterrijken intocht in Amsterdam, in 1892, na zijn overwinning, herinneren. Jammer dat voor dezen krachtigen roeier de deelname aan wedstrijden in latere jaren niet meer mogelijk was. In Engeland, waar men met leede oogen de Diamond-sculls in het jaar '92 had zien gaan, wordt de heer Ooms nu wel niet beschouwd als professional, docli als gedisqualificeerd amateur, daar hij tijdens zijn verblijf in Amerika in 1892 getracht zou hebben tegen beroepsroeiers te roeien. Toen nu de heer Ooms later als roeier voor »de Amstel« zou uitkomen, heeft deze vereeniging hare inschrijving ingetrokken omdat verschillende andere ploegen bij deelname van den heer Ooms niet zouden starten, daar zij hierdoor tevens als gedisqualificeerde roeiers in Engeland zouden beschouwd woiden. Gelukkig dus wellicht, dat de tegenwoordige werkkring van den heer Ooms hem verhindert te roeien. Onze, tegenwoordig in Nederland het terrein beheerschende, skiffeur is de heer J. J. Blussé van »de Hoop«, die reeds driemaal den kampioenstitel wist te veroveren, en wel in 96 en 97 en in 1900, terwijl »de Hoop« ook aan hem te danken heeft dat de Fortunabeker, reeds tweemaal door den heer F. Schilling Jzn. voor >de Hoop* gewonnen, door zijn drie overwinningen, in '96, '97 en '99, thans definitief in haar prijzenkast prijkt. De kampioenwinner van het jaar 1S89, de heer G. Jurrjens van »de Amstel«, die zulk een goed roeier beloofde te worden, is, door zijn vertrek naar het buitenland, van het wedstrijdterrein verdwenen. Een bekende tweeriemsploeg was die van de H.H. A. Brouwer en B. H. P. van der Zwaan, die, reeds enkele jaren na Njord's oprichting, naar het buitenland trokken, in 1878, waar zij te Brussel den eersten prijs in de oude twee verwierven. Dan is het in Njord's roemperiode, waarin ze wederom krachtige tweeën op de baan zendt en wel de combinatie P. H. Damsté en F. E. Pels Rijcken of ook P. H. Damsté en J. B. A. Vreede, in Nederland onoverwinnelijk. In het buitenland behaalde de eerste combinatie den tweeden prijs in 1884 op het Lac de la Gileppe, terwijl de tweede combinatie in 1885 den eersten prijs won zoowel te Ostende als te Brussel, evenals in 1886 te Luik. Eenige jaren later is het de oude twee van de Amstel, de H.H. J. Oldigs Jr. Oude Twee „De Amstel". en C. J Vrouwes Jr., die in 1890 en '91 en '92 de mededinging voor de andere ploegen zoo goed als overbodig maakt, evenals de twee van de II.H. H. 13. lluijsmans en P. D. Alta, die in '91 reeds als jonge ploeg veel succes had, ook van »de Ainstel«. In 1892 toen de lieer Alta tevens skiff roeide, kwam hij 16 maal uit en 16 maal één aan, de lieer Huijsnians 12 maal en 12 maal één. De jaren '93, '94 en '95 brengen de overwinning steeds aan »Nereus« met hare ploeg „les Inséparables« de H.II. J. G. J. Blaisse en J. C. E. Mohr. Nooit werd deze ploeg geslagen, al moesten zij in 1894 den strijd aanbinden tegen de 11.II. Vrouwes en Oldigs, en al hadden ze in 1895 geduchte tegenstanders in de H.II. W. Middelberg en S. W. Tromp van »Njord<, die in de beide volgende jaren meester van liet terrein waren. De twee der latere jaren is die van »Laga«, deH.H. F. A. Brandt en R. Klein, wel eens goede tegenstanders gehad hebbende in de Njord-twee, de 11.11. R. G. Leegstra en D. J. Jongeneel. Dit jaar kwamen ze uit als »twee« van de Ned. Stud. R. V. Minerva op de internationale wedstrijden te Parijs. Op den dag der voorwedstrijden, hoewel goed roeiende, met glans geslagen, (de eenige maal dat zij geslagen werden) doordat zij gestuurd werden door een Hollandsclien stuurman, die dus een gewicht van minstens 60 K. G. vertegenwoordigt, konden zij als snelste tweede aankomende nog meedingen in den eindstrijd. Het nadeel van een zwaren stuurman inziende, werd een stuurmannetje geleend, zooals de andere meeroeiende ploegen er ook een hadden, een stuurmannetje dat nog niet de helft woog van een Hollandschen Oude twee ,/Laga" en „Minerva" 1900. stuurman. Met dit vreemde, doch lichte kind in de boot, dat nog lang niet onberispelijk stuurde, behaalden zij in den eindstrijd de overwinning op hunne overwinnaars van den vorigen dag. Ook aan goede vierriemsploegen heeft het in Nederland niet ontbroken. De meest bekende is wel de Sans Nom-ploeg van »Njord«, de H.H. P. H. Damsté (slag), F. E. Pels Rij eken, R. J. G. Damsté, J. B. A. Vreede (boeg) en A. A. Humme (stuurman). Het was de vier, die, waar zij in ^Nederland verscheen, zeker was van de overwinning. In 1884 wonnen zij den eersten prijs op het Lac de la Gileppe, in 1886 te Luik. Daarna was liet, evenals met de tweeën, de roeivereeniging xle Amstel«, die, met haar oude twee in de boot als basis, waaraan waren toegevoegd roeiers als II. G Vorkink, F. J. van der Kolk, F. D. Alta of H. B. Huijsmans, een geduchten vier op de baan bracht, die meestal den eersten prijs veroverde, al moest hij een paar malen in Oude vier //Nereus// 1893 en 1895. 1891 het hoofd buigen voor den als oude vier uitkomende junior-vier van »Nereus«, de II.IÏ. A. K. \an Leeuwen, II. Dyckmeester, J. C. E. Molir en G. H. Mulder, die in datzelfde jaai het nummer »dollen Vierer Seniores« voor inriggers te Hamburg wisten te winnen. De sterke Nereus-vier van 1893, 94 en '95 bestaat bijna uit dezelfde roeieis: in 1895 en '95 de II.H. A. K. van Leeuwen (slag), J. C. E. Mohr, J. G. J. Blaisse en Cl. H. Mulder, terwijl in '94 de boegplaats werd ingenomen door den Heer L. C. M. Steger. In 1894 overwonnen zij de sterke Amstelvier: Vrouwes, 01digs, Alta,Huijsmans, die nog weer eens de riemen ter hand genomen hadden. In 1895 moesten zij in Haarlem wijken voor den Triton-vier, de bekende, die in 1896, '97 en '98 in Nederland alle prijzen weghaalde. Het waren de II.H. J. G. Moltzer (slag), L. E. Brandt, 0. Lulofs, C. Hartog (boeg) en D. F. van Duyl (stuurman en trainer); het was de ploeg »Scliering en inslag«, die zoo één geheel was, en zoo gemakkelijk samenroeide, dat het scheen alsof ze bijna niet aan de riemen trokken en men het zich bijna niet voorstellen kon, dat het zoo hard ging, ai werd het steeds ondervonden. Oude vier „Triton//. In 1895 wonnen ze in Kiel een eersten prijs en kwamen tweede aan in den Kaïser-Preis, in 1896 wonnen ze twee eerste prijzen in Frankfort en een in Ems, in 1897 kwamen ze als vier zonder stuurman uit in Henley, waar ze een goede kans hadden, welke echter verkeken werd door een aanvaring. De oude vier der laatste twee jaren is weder een Nereus-vier, gevormd door de II.H. G. O. Lotsij (slag), C. C. Hiebendaal, P. J. Lotsij, J. Terwogt (boeg), die van af de eerste maal, dat zij op de baan verscheen, hoewel toen nog junior-ploeg, steeds, ook daar waar ze als oude vier uitkwam, overwon. Dit jaar trokken ze als oude vier van de Ned. Stud. R. V. Minerva naar Parijs. Op den dag der voorwedstrijden kwamen ze een aan in hun afdeeling. Op den dag der einda\ edstrijden verschenen ze aan den Start, doch kwamen, evenals de andere prijswinners der voor wedstrijden, de vier van »Germania« en die van »Ludwigshafen«, niet uit, daar de jury nog eens eenige ploegen wilde laten meeroeien, die volgens de bepalingen reeds afgeroeid waren en waardoor het aantal tegelijk roeiende ploegen te groot zou worden. De jury, die toch de officieele prijzen op den dag der eindwedstrijden aan de op de voorwedstrijden alle geslagen ploegen uitdeelde, zat A\el wat met de handen in het haar en regelde toen den volgenden dag een race voor de drie sterkste ploegen. »Germania« was iets meer dan een lengte vóór »Minerva«, de tweede aankomende. »Minerva« roeide met haar eigen stuurman, hoewel eerst het plan was weder het kind, dat de twee gestuurd had, in de boot te plaatsen. »Germania« echter had aan »Minerva« laten weten, dat ze met hun Duitschen stuurman zou i-oeien, hetgeen »Minerva« deed besluiten evenzoo hun Ilollandschen in de boot te plaatsen. Op de baan gekomen, bleek die van »Germania« echter een halfwasje, een aankomend jongeling te zijn, een 20 K.G. in gewicht verschillende met de stuurlieden van »Minerva« en »Ludwigshafen«. Een eigenaardig licht werpt deze handelwijze op de m de „Wassersport" zoo hoog uitgekraaide overwinning van den Germaniavier met iets meer dan één bootlengte. Wanneer zal er een einde komen aan deze willekeurige verhoudingen ? Hoe lang zal het nog duren, vóórdat, of een minimum-gewicht, waarvoor men een fatsoenlijk mensch op de stuurbank hebben kan, vastgesteld Oude acht „de Hoop7' 1895. is, of wel de stuur- man tot liet verleden behooren zal en alle nummers zonder stuurman geroeid worden ? Op liet gebied der achten was Nederland reeds spoedig na het invoeren van deze bootsoort vrij goed. Werd toch de eerste acht gekocht door de R.-V. de Amstel, spoedig gevolgd door »Nereus< en »de Hoop«, alle in 1894, reeds het volgende jaar hebben zoowel »Nereus« als >de Hoop« twee geduchte achten. Bleef de strijd tusschen deze beide in Oudshoorn onbeslist wegens een defect aan de boot van »de Hoop«, hetzelfde was het geval op den Amstel waar dichtbij de eindstreep »Nereus« door »de Hoop« werd aangevaren en beide als één geheel broederlijk over de eindstreep gingen, »de Hoop« iets vóór, doch gedisqualificeerd wegens haar aanvaren. Eerst op het Spaarne, op den roeiwedstrijd gegeven door de Vereeniging van dien naam, bleek >Nereus« de meerdere. Gelukkig voor »Nereus«, want dit had er alles opgezet 0111 naar Henley te gaan. De heer i. W. Oewel, eerelid van »Nereus,« die deze vereeniging reeds zoo dikwijls gesteund had, zou dit jaar »Nereus« in de gelegenheid stellen hare acht in Ilenley te doen uitkomen. Hij liet speciaal voor dit doel een nieuwen acht bouwen in Engeland en nam de roeiers een paar weken mede naar Henley, opdat ze geacclimatiseerd zouden zijn en in goede conditie komen konden. Ze wonnen er het nummer „Thames Challenge Cup", in belangrijkheid komende na dat voor de Grand Challenge Cup. Hun tijd was beter dan die van de winnaars van den Grand. De ploeg was samengesteld als volgt: A. K. van Leeuwen (slag), J. C. E. Mohr, J, G. J. Blaisse, Gf. H. Mulder, L. C. M. Steger, R. van der Veen, A. Bogers, J. W. M, van Dijk (boeg) en H. G. Brockmann (stuurman). De eveneens sterke acht van »de Hoop«, de H.H. : N. J. Kampers (slag), J. J. Blussé, Ant. J. Abspoel, J. van Tijen, G. Rouffaer, E. Tegelberg, W. Versluys, G. Schröder (boeg), O. de Bordes (stuurman), ging ook naar het buitenland, naar Frankfort, waar ze den eersten prijs in het oude acht-nummer veroverden, evenals de andere ploegen van »de Hoop« in nummers jonge acht, junior skiff, de heer J. J. Blussé en doublé scull, de H.H. N. J. Kampers en J. J. Blussé. De volgende jaren geven ons sterke achten van »Triton« en»Laga«; zoo behaalde »Triton« in 1S96 twee eerste prijzen met haar acht in de wedstrijden te Frankfort en te Ems. In het volgende jaar 1897 togen beide achten naar Henley;. zij zouden trachten de Grand Challenge Cup op de Engelschen te veroveren. 37 Nereus-Acht 1^97 te Henley. Het mocht hun niet gelukken, evenmin als in 1899, toen de acht van »Laga« nogmaals in den Grand uitkwam. In 1900, dat ons twee aan elkander gewaagde achten van »Njord« en »Nereus« te zien gaf, werd door een Nederlandschen studenten-acht deelgenomen aan de internationale races te Parijs. Ze kregen er den derden prijs. De Amerikanen waren eerste, de Belgen tweede. Het anders bijna steeds zoo kalme water was juist op dien dag niet te genieten. Op den eersten dag maakten zij een goed figuur. Van het begin tot het einde hingen de drie ploegen, een Belgische, Duitsche en Hollandsche, aan elkaar; >schoon water« is er niet tusschen hen geweest. De Hollanders wonnen met kleinen voorsprong en verbeterden het record, het brengende op 4 m. 59 s. Het was een combinatie van »Laga«, »Njord« en >Nereus«. Van eenige vereenigingen gelukte het een opgave te verkrijgen van het aantal gewonnen prijzen en premiën: Oprichtingsjaar: Aantal prijzen: Aantal premiën: R.Y. de Hoop 1848 ? ?. Stud. R.V. Njord 1874 188 18 R.V. de Amstel 1874 88 40 Stud. R.V. Laga 1876 51 18 Stud. R.V. Triton .... 1880 61 25 Stud. R.V. Nereus .... 1885 ? ? Wat de wedstrijdbooten betreft zou men ongeveer geneigd zijn, ze met den naam van bijna volmaakt te bestempelen; in elk geval zal men over 100 jaar van onze moderne racegiek niet kunnen zeggen, dat het een bak was, iets wat we wel zouden kunnen beweren van de racebooten van een 30 jaar geleden. De boot bestaat uit een kiel, waarop loodrecht stevig bevestigd zijn de ribben. Op deze ribben zijn lange, smalle planken genageld die het lichaam der boot vormen. Verschillende latten of metalen stangetjes tusschen de boorden en de verschillende deelen der ribben versterken het geheel. Wanneer de smalle planken over elkander heen genageld zijn, spreekt men van overnaadsche of klinkerbooten. Bij de wedstrijdgieken is het hout, gewoonlijk Amerikaansch cederhout, zeer dun, en sluiten de planken zeer juist tegen elkaar; ook de kiel is alleen inwendig zichtbaar, zoodat het uitwendige der giek geheel glad is. De overnaadsche booten, meestal van eiken- of mahoniehout vervaardigd, worden gebruikt voor pleizier- of oefenbooten. Aan de boorden bevinden zich de dollen, »rowlocks«, dat zijn die punten, waar de riemen hun steun in de boot hebben. Vroeger bevond de riem zich tusschen twee houten pennen, aan den rand van het boord aangebracht. Daar de riem binnen-boord een bepaalde afmeting hebben moet, konden de booten, zoolang het steunpunt zich op de boorden bevond, niet smaller en dus ook niet lichter gemaakt worden. In 1841 werd door den Engelschman H. Clasper op zeer eenvoudige wijze een aanmerkelijke verbetering aangebracht. Aan het boord bracht hij namelijk een ijzeren toestel aan, waarop de rowlock zich bevond; en de outrigged-booten waren ontstaan. Men werd dus vrij wat de breedte van de boot betrof. De breede, platte gieken maakten plaats voor de smalle, op doorsnede ongeveer half cirkelvormige; niet alleen werd hierdoor het gewicht aan materiaal verminderd, doch ook het wrijvend oppervlak van de boot in het water op zijn kleinst, en dus voor de snelheid van de boot op zijn gunstigst gemaakt. Het roeien in deze outrigged-gieken is veel moeilijker dan in de vroegere z.g. inrigged-gieken; het eischt van de roeiers groote geoefendheid in hun sport; een fout bij het roeien, vooral bij het niet juist slag houden, gemaakt, wreekt zich onmiddellijk door het op bakboord- of stuurboord overhellen van de zooveel labieler liggende outrigged-giek. Het sneller loopen der smallere gieken blijkt wel daaruit, dat we op het vasteland als 't ware de overgang van de inrigged- naar de outrigged-gieken hebben medegemaakt. De booten werden langzamerhand smaller en iets dieper gemaakt en aan de boorden werden schuine houten verlengstukken aangebracht, waarop de riem rustte. Men wilde de outriggedgieken niet invoeren, en toch veranderde men de inrigged-giek zoodanig, dat ze op een outrigger begon te gelijken. Eindelijk is echter deze pseudo-inrigger van de wedstrijden verdrongen. Het eerst vond bij ons ingang de single-scullingoutrigger in 1886, daarna, in 1891, werd ze voor senior-, en in 1897 voor juniorploegen verplichtend gesteld. Een andere groote vooruitgang wat den bootbouw betreft, is de verandering der banken. In de oude gieken had men vaste banken. Bij het roeien werden in hoofdzaak de rug- en de armspieren gebruikt; de krachtige beenspieren, die als vanzelf wilden meewerken, konden of liever mochten dit bijna niet doen, en om het effect' van de beenspierwerking, het afglijden van de onveranderlijke zitplaatsen, tegen te gaan, werden meestal kussentjes op de banken bevestigd, die de wrijving zeer vergrootten en daardoor afglijden verhinderden. Op wedstrijden werden de kussens somtijds weggenomen en de banken zoowel als de met leder voorziene roeibroekeri met vet of zeep ingesmeerd; de veel verminderde wrijving maakte het naar voren en achteren glijden mogelijk, en daardoor tevens de beenspierwerking. In 1870 zou een der ploegen op de Henley Royal Regatta aan deze wijze van roeien de overwinning te danken gehad hebben. Het kon slechts op korten afstand volgehouden worden daar de krachtsinspanning voor de beenspieren te groot was. Een Amerikaan kwam het eerst op het denkbeeld om de banken zelf te laten bewegen, en in 1871 zien we een Engelschen ploeg, die het eerst deze glijbank of sliding-seat gebruikte, op de Tyne een gemakkelijke overwinning behalen. Merkwaardig is het zeker, dat de London Rowing Club in datzelfde jaar te New-York tegen de Atalanta Club roeiende, op de Amerikanen, bij wie deze glijbanken niet onmiddellijk zoo grooten ingang vonden, een gemakkelijke overwinning van de sliding-seat op de vaste banken te zien gaf. Spoedig waren de slidings dan ook »er in«. De oorspronkelijke glijdbanken bestonden uit een zitbankje, waaronder twee houten of metalen riggels in de lengterichting, glijdende in twee correspondeerende gleuven. In de laatste 10 a 15 jaren zijn deze glijdbanken, waarvan de riggels en de gleuven flink geolied werden — zoo zelfs, dat de prachtigste roeibroek aan de achterzijde vrij spoedig in een viezen, zwarten vetlap veranderd was — algemeen vervangen door zeer licht gebouwde bankjes op vier wieltjes, zich over twee rails voortbewegende, waardoor de wrijving tot een minimum gereduceerd is. Men heeft ze den minder juisten naam van rol-slidings gegeven. De uitvinding van de verplaatsbare zitbank is zeker wel de mooiste vinding. De slag kan langer gemaakt worden, de krachtige beenspieren kunnen tot hun recht komen, de werking der oneindig minder krachtige armspieren is bijzaak geworden, en het verplaatsen van het lichaam naar voren, vereischt, vooral bij de rol-slidings, een nauwelijks waarneembare krachtsinspanning. Een verandering; die in mindere of meerdere mate het gevolg werd van de invoering der slidings, is die der rowlocks, bij ons dollen genaamd. Vroeger bestaande uit twee houten of metalen pennen, den trek- en den strijkdol, waartussclien het scheerhout, waarop de riem rustte, moesten deze beide pennen tengevolge van het langer worden van den slag verder uit elkander komen te staan, ten einde den riem noch bij het in-, noch bij het uitpikken te klemmen. De groote speelruimte hierdoor ontstaan maakte de ligging van den riem een eenigszins onvaste. De Amerikanen hebben ook hier de verandering gebracht, door het invoeren van den draaidol, swivel-rowlock, een metalen dol, vrij wel om den riem passend, draaibaar om een vertikale pen. De roeier kan nu bij goed passenden dol, den riem ongehinderd naar voren zoowel als naar achteren brengen en wel zoo ver het hem belieft. Vooral wanneer een roeier zijn riem niet uit het water krijgen kan, wanneer hij »een snoek vangt,« springt het groote voordeel van den draaidol boven de vroegere scheehouten in het oog. Bij deze toch is het onvermijdelijke gevolg öf het breken van een riem óf het breken van een der scheehouten, of het geheel verwrongen worden van scheehouten met outrigger, of een combinatie van een ciezer mogelijkheden; in elk geval is verder roeien onmogelijk en dus het verliezen van een wedstrijd het zekere gevolg. Bij den draaidol is meer of minder vlug herstel zoo goed als steeds mogelijk, al spreekt het vanzelf dat eenig terrein verloren is. Eenigszins onbegrijpelijk is het dan ook, dat in Engeland nu nog door het meerendeel der ploegen met scheehouten geroeid wordt; wellicht wordt door de goede Engelsche roeiers nooit een snoek gevangen! Het steunpunt voor den roeier in de boot is het voetenbord of de voetenplank waartegen de voeten geplaatst worden en waaraan ze worden vastgehouden door een lederen riem, die over de voeten wordt dichtgehaald. De voetenplank is in elke boot verplaatsbaar, ten einde voor roeiers van verschillende lengte op den juisten afstand van de zitbank geplaatst te kunnen worden. Bij het trekken van den riem door het water, het »halen<, steunt de voet tegen de plank, bij het strijken en bij het brengen van het lichaam naar voren, vindt de voet zijn steunpunt aan den lederen riem. Het voor- en achtergedeelte van de boot is met taf overdekt, waardoor het binnenslaan van het water voorkomen wordt, terwijl daar dan tevens de boorden zoo laag mogelijk gemaakt kunnen worden. Het gedeelte van de boot, waarin de roeiers gezeten zijn en dus niet overdekt zijn kan, heeft een kleine verliooging der boorden, het »waschboord«, ten einde het binnenslaan van golven zooveel mogelijk tegen te 'gaan. Onder aan de kiel van elke raceboot, in het gedeelte dat naar het stuur gericht staat, is een klein zwaardje aangebracht, om de richting der boot bij het roeien een zoo constant mogelijke te doen zijn. Achteraan elke boot bevindt zich het roer. Bij sterken zijwind vertoont zich in hooge mate het z.g. oploeven. Dit kan zoo sterk zijn, dat bijv. in een Skiff de roeier bijna uitsluitend aan dat boord behoeft te trekken, waarop de wind staat, wil hij de rechte richting behouden. Hetzelfde vindt men bij alle gieken, daar heeft men echter het stuur te zijner beschikking. Hierover leest men in het Nederlandsch Handboekje voor Roei-sport van Dr. P. H. Damsté en E. E. Pels Rijcken.- » Eerst het windzeil heeft de kwaal geheel verholpen. Het bestaat uit een dun blad hout, dat loodrecht op den boeg wordt geplaatst en aan eiken zijwind is blootgesteld. De windt draait dan, door den druk op het zeil, den boeg zoover van zich af als de neiging der boot is om in den wind op te loopen, zoodat de boot haar rechten koers behoudt en de roeier beide armen gelijkelijk kan gebruiken, hetzij hij bij windstilte of bij sterken zijwind vaart.« Ook deze uitvinding is een Amerikaansche. Bij ons en op het vasteland is deze schijnbaar praktische uitvinding in elk geval op wedstrijden, nooit toegepast geworden. Waarom niet, is mij, noch aan anderen in Nederland, die op de hoogte van den roeisport zijn, bekend. De afmetingen onzer tegenwoordige race-booten en hunne gewichten zijn ongeveer: Skiff lengte 9.50 M. breedte 80 cM. diepte 15 cM. gewicht 13 a 16 K.G. Tweeriemsgiek „ 10.50 „ 47 „ „ IS „ „ 30 a 32 K.G. Vierriemsgiek „ 12.50 „ „ 50 „ „ 20 „ „ plm. 50 K.G. Achtriemsgiek „ 18.- „ „ 60 „ „ 25 „ „ plm. 90 K.G. Bij de diepte is niet medegerekend de hoogte van het waschboord, ongeveer 1 dM. De riem bestaat uit het blad, het buiteneinde en het binneneinde met handvat. Het blad heeft een breedte van 15 a 17 cM., de lengte van het buiteneinde van den steel is plm. 165 cM. het binneneinde plm. 110 cM. De plaats, waar de riem rust, is over ongeveer 15 cM. met leder omringd, dat met vet wordt ingesmeerd om de wrijving te verminderen. Het hierop aangebrachte stootleer dient om het uitglijden van den riem tegen te gaan. In latere jaren is dit vervangen door een metalen stootplaat. Het hout, waarvan de riemen gemaakt zijn is prima kwaliteit vurenhout. Ook heeft men getracht het gewicht der riemen te verminderen door een gleuf in den steel te maken aan den kant, waar zich de rug van het blad bevindt. Een andere verandering, een Amerikaansche, waarbij het blad niet staat in het verlengde van den steel, maar daarmede even in richting afwijkt, ten einde evenwijdig aan het wateroppervlak in het water geplaatst te kunnen worden, heeft geen ingang gevonden. Moesten vroeger de gieken uit het buitenland betrokken worden en waren het vooral de gieken van den bouwer Louis Dossunet uit Frankrijk, maar ook wel van Tellier uit Parijs of Clasper van Oxford, tegenwoordig kunnen de in Nederland gemaakte booten zich zeker naast de buitenlandsche plaatsen. Vooral de heeren Deichmann en Ritchie te Rotterdam, vroeger wrerkzaam bij Rettig te Berlijn, leveren tegenwoordig bij ons de meeste racegieken. De riemen zijn nog meestal van Engelsch fabrikaat en wel worden bij ons meestal gebruikt die van E. Ayling te Londen, of ook wel die van Norris uit York. Wat het succes van roeiers of ploegen betreft, veel hangt af van de kracht en het uithoudingsvermogen der roeiers, veel van het gewicht en den vorm van de boot, doch ook zeer veel van de training, d.w.z. van alles wat in aanmerking komt om een roeier of een ploeg, in een gegeven boot, aan deze boot de grootst mogelijke snelheid te doen geven. Meerdere factoren zijn hierbij in het spel zooals de stijl, d.i. die methode van roeibeweging, die de meeste voordeelen aanbiedt voor de snelheid, de regeling der oefeningen, zoowel wat duur, frequentie, den tijd van den dag, waarop geroeid moet worden, betreft, en de leefwijze der roeiers. Daar er dus meerdere factoren zijn, die op de snelheid van een boot invloed uitoefenen is het moeielijk, de waarde van elk dezer afzonderlijk te beoordeelen. Dat de training een groote rol speelt is wel het duidelijkst gebleken uit de reeks van overwinningen van »Njord« in de jaren 1882—1887. »Njord«, beschikkende over krachten en booten, waarover ook de andere vereenigingen beschikten, heeft zich in die jaren, ten gevolge van een consequent doorgevoerde training, de meerdere van alle vereenigingen in ons land getoond, ja, het gebeurde, dat »Njord« alle eerste prijzen op wedstrijden mede naar huis nam en zelfs gingen er stemmen op die de studenten van de wedstrijden wilden buitensluiten. Vooral Dr. P. H. Damsté, in zijn studiejaren deel uitmakende van de beroemde Njord-ploegen, heeft zeer veel bijgedragen om den roeisport in ons land te brengen op het hooge standpunt, waarop hij thans bij ons staat. Nog steeds is hij de trainer van de Njord-ploegen; van hem en den heer F. E. Pels Rijcken is het Nederlandsch Handboek voor Roeisport. Van de burgerroeivereenigingen komt aan de R. de Amstel de eer toe het eerst de training naar waarde geschat te hebben door het engageeren van een Engelschen trainer in 1889. Zes jaar lang heeft ze zich de groote geldelijke offers getroost; in de eerste jaren waren hare ploegen zeer gevreesd, later werd de lust harer leden in het race-roeien minder. Ook de R. de Hoop heeft enkele jaren een beroepsroeier als trainer gehad. »Nereus« heeft Dr. R. J. Th. Meurer, dien u reeds bijna tien jaar als trainer voor verschillende ploegen is opgetreden en zich als zoodanig zeer verdienstelijk gemaakt heeft. Zoo heeft hij getraind de Nereus-acht, die in Henley de Thames Challenge-Cup wist te behalen, en den heer J. J. K. Ooms in zijn glorietijd. > Triton* had de heer D. T. van Duyl, »Laga« de heer P. A. Petrie. Een goed deel van het meerdere succes, dat over het algemeen de studentenroeivereenigingen hebben, moet wel aan de leiding hunner ploegen toegeschreven worden. Over den stijl zijn de autoriteiten op roeigebied het in de hoofdzaken eens. Zoo gemakkelijk het is een roeiboot in het water voort te bewegen, zoo moeilijk is het elk der onderdeelen der roeibeweging volkomen uit te voeren. We willen een enkelen slag beschrijven. Bij het inpikken brengt men, door even het handvat van den riem op te lichten, het blad onder water; niets meer, maar ook niets minder dan het enkele blad. Niets minder, omdat dan de weerstand in het water kleiner wordt, en dus de riem eerder door het water getrokken zijn zou dan die van de andere roeiers. Niets meer dan het blad om de volgende reden. Niet alle deelen van den riem buiten den dol bewegen zich in dezelfde richting ; het gedeelte bij den dol beweegt zich in dezelfde richting als de boot, het uiteinde van het blad in tegenovergestelde richting. Hiertusschen bevindt zich dus een stilstaand punt. Dit punt ligt bij een zich in vaart bevindende giek ongeveer daar, waar blad en steel in elkaar overgaan. Wordt nu eenig deel van den riem voorbij dit punt onder water gebracht dan wordt dus weerstand aangebracht, natuurlijk ten nadeele van de snelheid der boot. De stand van het blad in het water moet zijn een zuiver vertikale. Goede stand van de rowlock zoowel als goed nnncrpbrnrht y.iin van lip.t sfnnttaer ziin fievst.fi ö Mpurpr vereischten; staat de bovenrand van het blad iets te veel naar voren dan vliegt de riem uit het water, staat de bovenrand te veel naar achteren dan gaat het blad noodzakelijk dieper, waardoor het uitpikken bemoeilijkt en het boord naar beneden getrokken wordt. Men lette dus op den juisten stand van den riem, wanneer deze tegen den rowlock wordt aangedrukt. Een geoefend roeier kan een geringe afwijking in den stand van het blad wel compenseeren, doch ten koste van onnoodige inspanning of zelfs van het spoedig optreden van stijve armen. Niet alleen de stand moet echter een goede zijn, maar de roeier moet zorgen, dat het blad snel en dadelijk vertikaal in het water gezet wordt. Het doorhalen van het goed ingezette blad geschiedt nu met zoo groot mogelijke kracht en gelijkmatig. Dit zoo groot mogelijk, natuurlijk relatief op te vatten en geproportioneerd aan den af te leggen afstand. Uit het feit, dat alleen het blad onder water zijn mag, volgt dat de beweging van het blad door het water een absoluut horizontale zijn moet. Het uitpikken geschiedt door even op den riem te drukken aan het eind van het doorhalen; 't is evenals het inpikken een zeer korte, snelle beweging. Onmiddellijk na het uitpikken wordt het blad ongeveer 90° gedraaid en weder naar achteren gebracht (het z.g. scheren), evenwijdig aan het water, zoo dicht mogelijk er bij, doch zonder het te raken. Door dit draaien wordt de weerstand, die het breede blad in de lucht te overwinnen heeft, minimaal, daar nu slechts de dunne kant weerstand ondervindt. Op het einde van het scheren wordt het blad weder vertikaal geplaatst en vertikaal in het water ingepikt. Wat deze laatste draaiing betreft, sommigen doen dit langzamerhand op het eind van het scheren, anderen geheel op het eind, zeer snel, als het ware samenvallend met de inpikbeweging. De houding van het lichaam is de volgende. Bij het inpikken zit de roeier met de voeten tegen de voetenplank, vastgehouden door den lederen riem, de zitbank geheel naar voren, de beenen dus gebogen in de knieën en uit eikander gespreid^ gelijkelijk rustende op de beide helften van de zitbank, de romp ver voorovergebogen, doch zoo weinig mogelijk gekromd, niet naar rechts noch naar links overhellend, de armen gestrekt, de vier vingers van de handen over den riem gebogen, de handen zelf in rechte lijn overgaande in den voorarm, dus zonder eenige buiging in het polsgewricht. Bij het inpikken wordt het handvat even opgetild en onmiddellijk volgt het doorhalen, waarbij het lichaam achterovergezwaaid wordt. Bij dit achteroverzwaaien worden zoowel de strekspieren van den rug, als ook de beenspieren en schouderbladspieren in werking gesteld. Het voorste gedeelte van de borstkas, eenigszins beklemd bij den stand van het lichaam bij liet inpikken, wordt spoedig weder vrij. De achterwaartsche zwaai geschiedt in combinatie met het uittrappen van de sliding. Niet allen zijn het hierover eens. Wel is men liet eens daarover, dat niet eerst de sliding moet uitgetrapt worden en daarna achterovergezwaaid, een fout die door raceroeiers dikwijls gemaakt wordt. Niet eens is men het daarover of de beide bewegingen gecombineerd moeten geschieden of wel eerst achterovergezwaaid, en daarna eerst de beenen uitgetrapt. Victor Silberer toch zegt in zijn »Handbuch der RudersporU : eerst het bovenlichaam achteroverzwaaien en daarna eerst de beenen uittrappen. Het gelijktijdig achteroverzwaaien en uittrappen der beenen heeft grooter en vooral gelijkmatiger kracht; bovendien kan, wanneer eerst alleen achterovergezwaaid wordt, de werking der rugspieren niet geheel tot haar recht komen in de gedwongen houding met de sterk opgetrokken beenen. Wanneer de sliding is uitgetrapt ligt het lichaam iets achterover. Niet te ver, ten eerste omdat dan het gewicht der roeiers te veel verplaatst wordt en vooral bij het oprichten der lichamen de boot te veel zal dompen, doch ook omdat het oprichten van liet ver acliteroverliggende lichaam aan de buikspieren te hooge eischen stelt. Van de armen hebben, tot aan het bijna uitgetrapt zijn van de sliding, alleen de buigspieren van den onderarm gefunctionneerd, teneinde de vingers haakvormig over den riem gebogen te houden. Op het eind van achteroverzwaaien en uittrappen worden nu de handen krachtig naar den romp getrokken, de armen hierbij zoo dicht mogelijk langs den romp, de schouders flink naar achteren en vooral niet omhoog gebracht. De romp blijft hierbij de helling naar achteren behouden; het bewegen van den romp naar den riem toe, het z.g. optrekken, is beslist foutief. Onmiddellijk na het intrekken der armen wordt de riem door een druk op het handvat loodrecht uit het water gewipt, door een buiging van het polsgewricht 90° gedraaid en vlug van het lichaam weggegooid door de armen geheel te strekken, terwijl in deze beweging overgaat het vooroverkomen van den romp en het naar voren brengen van de sliding. Het naar voren brengen van de sliding moet niet overhaast geschieden; het is het stadium waarin de roeier uitrust. Ook mag i i*i* • de sliding naar voren niet aanstooten, daar dit een schok veroorzaakt en voor de snelheid nadeelig is. Zijn de romp en de sliding geheel naar voren gebracht dan wordt door het vertikaal plaatsen van het blad, door draaiing in het polsgewricht, en even het handvat op te tillen de riem in het water gezet en een nieuwe slag begonnen. Het oogenblik tusschen het naar voren gebracht zijn van den riem en het in het water gezet worden mag niet waarneembaar zijn, hetgeen trouwens het geval is met alle onderdeelen der roeibeweging; geen oogenblik mag verloren gaan. l\vee oogenblikken zijn er, waarop de roeier wel eens geneigd is even stil te zitten, en wel na het doorhalen van den riem door het water en dan vooral even voor het inpikken. Op een veel voorkomende fout moet nog even gewezen worden, en wel op deze, dat de riem niet wordt ingepikt op de plaats, waar hij zich bevond op het oogenblik, dat sliding en romp geheel naar voren gebracht waren. Dikwijls komt het voor, dat de rug al iets is achterovergezwaaid, of de sliding al iets is uitgetrapt, voordat de riem het water gepakt heeft. Een gedeelte van den slag, die door het water gemaakt moest zijn, is door de lucht gemaakt en de slag wordt te kort. Hoe ver een roeier' met het lichaam naar voren komen mag, en hoe ver naar achteren, is niet met zekerheid te zeggen en wordt ook verschillend beoordeeld. Over het algemeen komen de roeiers met den romp ver naar voren, d. w. z. zoo ver als zij zonder veel moeite komen kunnen. Deze beweging is echter beperkt; het naar achteren brengen van den romp is echter niet beperkt, en wordt dan ook zeer verschillend uitgevoerd. Toch ziet men bij ons in Nederland niet meer het verre naar achteren vallen, zooals bijv. de Nereus-ploeg deed, die in 1895 in Henley uitkwam, en den ploeg dadelijk den naam van Aquatic Astronomers bezorgde, of zooals bijv. de Germania-ploegen in nog sterkere mate deden in dit jaar, op de internationale wedstrijden te Parijs. Het maken van een correcten slag is dus zeer gecompliceerd en moeilijk. Nog moeilijker is het correct roeien van een geheelen ploeg. De hoofdzaak hierbij is, dat de roeiers één geheel vormen, dat ze slag houden, gelijk in- en uitpikken, den slag even lang maken» de bewegingen der lichamen gelijk zijn, dadelijk elkander volgen bij vluggeren of minder snellen slag, opdat de boot haar rechte ligging behoudt en de roeiers dus 88 % alle „goed voor hun werk zitten." Een enkele fout in den stijl is dan nog niet van zoo overwegende beteekenis. Er moet dus veel samengegroeid worden, opdat de roeiers elkander ten slotte geheel begrijpen en kennen; en niet alleen hard geroeid doch ook kalm. Een goede ploeg toch moet, zoowel hard als ook kalm roeiende, goed gaan en één geheel vormen. Wat de andere factoren der training betreft: de tijd, waarop geroeid wordt, de duur en de frequentie der oefeningen, zoowel als de indeeling van elke oefening, hiervoor is het moeilijk vaste regels te geven; sommige roeiers zullen veel andere weinig werk moeten verrichten om in goede conditie te komen. Ook is men veelal afhankelijk van de dagelijksche bezigheden der roeiers, en moet men wat geven en nemen. Wat de leefwijze der roeiers betreft, die hem, wat kracht en taaiheid aangaat in zoo goed mogelijke conditie brengen moet, deze onderscheidt zich niets van die welke voor andere takken van sport, waar kracht en taaiheid eveneens belangrijke factoren zijn, gevolgd moet worden. Hij die belang stelt in den roeisport en er meer van weten wil, neme ter hand het „Nederlandsch Handboek voor Roei-Sport" door Dr. P. H. Damsté en F. E. Pels Rijcken, uitgever H. G. Bom Amsterdam, of ook „Oars and Sculls" by Walter Bradford Woodgate, Londen: George Bell and Sons, of Silberer's „Handbuch der Rudersport." Amsterdam. H. G. Brockmann. Ofschoon het Lawn-Tennis uit Engeland tot ons is gekomen, werd er toch reeds veel vroeger in Erankrijk een spel gespeeld, dat eenige overeenkomst vertoonde met het tegenwoordige Lawn-Tennis n.1. het z.g.n. »Longue Peaume". Dat dit veel opgang in Engeland maakte blijkt niet, zoodat deze tak van sport geheel vergeten schijnt tot het jaar 1874, toen door den heer Wingfield een spel werd uitgevonden, dat er veel op geleek en in korten tijd zich groote populariteit wist te verwerven. Maar tusschen dit spel en het Lawn-Tennis, zooals men het tegenwoordig kent, was nog een groot verschil. Zoo was het net aan de sideposts niet minder dan 7 voet hoog, in het midden nog 4 voet en 7 inches; de baan had een geheel andere vorm, was 60 voet lang en aan de einden 30 voet breed, liep echter naar het midden smaller toe, zoodat aan het net de breedte slechts 21 voet bedroeg. Ten slotte moest men serveeren van uit een ruit, die zich op de hoogte der tegenwoordige service-line bevond. Eerst sedert 1877 zijn de banen van de thans bestaande vormen en afmetingen en is de service-line op een afstand van 24 voet van het net getrokken. Men verlaagde toen het net tot op 4 voet 9 inches bij de sideposts en 3 voet 3 inches in het midden, in 1883 eindelijk tot 3 voet 6 inches bij de sideposts en 3 voet in het midden en aldus is het sedert dien tijd gebleven. Al deze veranderingen waren even zoovele verbeteringen, zonder welke het Lawn-Tennis nooit zulk een vlucht zou genomen hebben. Laten wij nu met een enkel woord wijzen op welke manier zich langzamerhand het spel in Engeland ontwikkeld heeft. Ten onzent heeft deze ontwikkeling vrijwel evenzoo plaats gehad, al was men in Engeland ook zooveel vooruit en al had men daar ook de verschillende wijzen van spelen en stijl ontdekt, terwijl men die hier slechts te copiëeren had van de Engelsche spelers, die voor onze wedstrijden overkwamen. Allereerst bestond als eenige slag de fore-handslag, backhand was zeer weinig bekend en de overhead-slag in het geheel niet gebruikelijk. Het eenige, waar men op uit was, scheen te zijn om den bal zooveel mogelijk effect te geven. Natuurlijk was de service underhand: de beide spelers bleven achter in de baan | l/h^I en sloegen elkaar van hier uit zacht den bal toe, want met het net op die hoogte van ruim 7 voet was van harde slagen geen sprake. Ook eerst nadat het net zooveel verlaagd was, begon men aan het plaatsen der slagen te denken. Een belangrijke nieuwigheid werd nu ingevoerd door zekeren heer Woodhouse, die op de gedachte kwam den bal terug te slaan, voordat die nog den grond had aangeraakt. De oude backcourt spelers, die zagen dat al het effect, dat zij aan den bal wisten te geven, waardeloos was, indien de tegenpartij een »volley" nam, vonden deze manier van spelen al zeer weinig fair. Maar zeer spoedig bleek het duidelijk, dat de volleyer het spel in handen had, want toen het net zooveel hooger hing, was het voor iemand, die achter in speelde ondoenlijk iemand, die goed aan het net speelde, te passeeren. Nadat het net op de tegenwoordige hoogte was gebracht, kwam op zijn beurt de volleyer tot de ontdekking, dat het naar het net oploopen alleen na een goeden slag voordeelig was, want op slecht geplaatste slagen weer naar voren komende, werd hij langs de sidelines gepasseerd. Ook nu nog is dit dan ook de manier gebleven, waarop een single gespeeld behoort te worden, al heeft soms ook het volleyspel, dan weer het backcourtspel wat de overhand. Even geleidelijk heeft zich het Double-spel ontwikkeld. Oorspronkelijk was de Heeren-double gelijk aan de meeste Dames-doubles van tegenwoordig: alle vier spelers stonden achter in het court en sloegen elkaar niet al te hard den bal toe, daarbij steeds trachtend veel effect aan den bal te geven. Het duurde nu echter niet heel lang, of deze wijze van spelen ging vervelen en om er een einde aan te maken ging een aan het net spelen, terwijl de ander achter in het court heen en weer rende om terug te slaan al wat zijn partner passeerde. Voor den laatste een vrij ondankbare en hoogst vermoeiende taak, zooals de dames, die nog wel op deze wijze mixed-doubles gespeeld hebben, weten! Langzamerhand maakte het goed plaatsen der slagen zulke vorderingen, dat de man aan het net niets te doen kreeg en het eenvoudig een single werd tusschen de beide spelers achterin. En dit bracht de laatste verandering te weeg, dat n.1. beide spelers naar het net komen om te volleeren. Het eerst werd volgens deze laatste methode gespeeld door de Amerikanen Sears en Dwight, terwijl in Engeland de gebroeders Renshaw hen spoedig navolgden en die wijze van spelen tot volkomen ontwikkeling brachten. Toch stonden toen nog de spelers verkeerd, want zij volleyden öf vanaf óf van vlak achter de service-line, terwijl het nu een uitgemaakte zaak is, dat de volleyer dicht bij het net, in ieder geval een goed eind binnen de service-line moet staan. Reden hiervan is dat het veel gemakkelijker is een bal, die opkomt, goed te volleeren door een, die reeds aan het dalen is, wat juist meestal het geval is tegen den tijd dat hij den speler, die achter de service-line staat, bereikt. In de tweede plaats heeft de speler aan het net veel minder ruimte te dekken dan verder achter in het court. De oude manier van underhand serveeren met veel effect is in onbruik geraakt, tenminste voor de heeren en heeft plaats moeten maken voor de service overhead. Verreweg het meest hebben zich hierin de Amerikanen geoefend, die behalve groote kracht aan hun service ook zooveel effect nog weten te geven, dat een tegenstander, met hun service onbekend, er geheel hulpeloos tegenover staat. Dat bleek nog dezen zomer ten duidelijkste in den wedstrijd Engeland v. Amerika: de Engelsche speler, A. W. Gore, een der beste tennisspelers van Engeland, liet niet minder dan 30 maal een service van zijn tegenstander, den Amerikaan Ward, voorbijgaan zonder zelfs den bal te kunnen aanraken! Natuurlijk is ook dit slechts een kwestie van oefening, maar hierop hebben de Amerikaansche spelers zich bijzonder toegelegd. Het jaar 1892, dat tengevolge van de te Scheveningen gehouden Internationale Sport-Visscherij en Paarden-Tentoonstelling zulk een gunstig jaar is geweest voor alle takken van sport, kan dus ook met eere genoemd worden in deze aanteekeningen over het Lawn-Tennis. Door de bemoeiingen van de Heeren E. L. Graaf van Limburg Stirum, Mr. W. van Oudheusden van Achttienhoven en W. Ruijs, krachtig gesteund door den Eere-Voorzitter van het centraal-comité der clubs van den >Bataaf», F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken, werden te Scheveningen twee uitstekende asphalt-banen aangelegd. Voor den hierop uitgeschreven Publiek van het tournament Scheveningen 1895. internationalen Lawn-Tennis wedstrijd werden een groot aantal inschrijvingen ontvangen, vooral van vreemdelingen, zoodat dezen zelfs in quantiteit de Hollandsche spelers overtroffen. Deze laatsten werden echter niet slechts in quantiteit, maar ook over het algemeen in qualiteit overtroffen, want alleen de voor de Dames uitgeloofde prijzen bleven in het land. Mej. B. van Aken won den Dames-Single en met Mej. M. Bol als partner ook den Dames-Double. De prachtige beker voor den Heeren-Single werd gewonnen door den Heer E. D. Robinson. Deze Engelschman muntte uit door groote vlugheid en plaatste zijn slagen goed maar daarentegen was zijn stijl van spelen meer dan slecht: zoo hield hij bijv. zijn racket in het midden van den handle vast. Geheel het tegenovergestelde was het spel van zijn tegenstander in de final, den Amerikaan Tesschemacher; deze had een zeer goede stijl, was echter niet zoo vast en verloor na een mooien strijd 4—6, 6—3, 7—5. Dezelfde spelers ontmoeten elkaar ten tweeden male in den final Mixed-doubles. Mej. Bol. Robinson speelde met Mej. P. van der Hoop, Tesschemacher met Mej. M. Bol. Voor de eerste maal zag men hier toen Mixed doublés geheel gespeeld als een Heeren-single. In den beginne hadden de dames hierop veel tegen en trachtten er verandering in te brengen door een herhaald ^don't snoopk Nadat de Engelschen deze uitdrukking begrepen hadden, stelden zij hun partners eenvoudig de vraag »do you want to win?" en voegden er onmiddellijk aan toe »Then stand out of the way." Hoe weinig vleiend ook voor haar spel gaven toen de dames maar toe, doch het is te begrijpen, dat toen Robinson en partner ten slotte wonnen de partner minder gefeliciteerd werd met haar goede spel dan wel met de goede manier, waarop zij telkens naar een hoek van het court had weten te loopen. In het verslag van den wedstrijd werd gezegd dat jammer genoeg de H.H. Van Rhede, Van Lelyveld, Van Aken, V. Lynden en T. van Randwijck allen buiten oefening waren en zich daarom van deelneming onthielden. Nog veel meer was het te betreuren, dat de drie laatstgenoemden ook voor het vervolg buiten oefening gebleven zijn. Juist een maand te voren had de Heer van Lynden voor de laatste maal een prijs op een wedstrijd gewonnen, n.1. te Rotterdam in den Heerendouble" met Jhr. J. C. van Haeften. Op dienzelfden wedstrijd werd ook gespeeld de deels beroemde en deels beruchte final Heeren-single tusschen de H.H. Des Graz, den secretaris van- de Engelsche Ambassade en De Ranitz: beroemd wegens het mooie spel, berucht omdat men er aan wanhoopte of den strijd wel ooit geëindigd te zien. Voor het eerst werden advantage-sets gespeeld en deze duurden nu niet slechts meerdere uren, maar zelfs meerdere dagen: gelukkig dus dat ten slotte de Heer de Ranitz een weinig vermoeid werd, van welke gelegenheid zijn tegenpartij gebruik maakte den laatsten set 6—4 te winnen, anders zouden de dagen weken geworden zijn! Om terug te komen echter op den wedstrijd te Scheveningen: de Hollandsche spelers van naam, die wel medededen waren, behalve de Heer de Ranitz, de H.H. R. Schuurbecque Boeye, de oud-kampioen van Nederland, L. de Bree en R. von Hemert, deze laatste ook voor de laatste maal, omdat hij spoedig daarop naar Indië vertrok. Zijn broeder, spoedig zeer bekend onder de tennisspelers, was toen nog niet zoo sterk, maar gaf toch reeds een voorproefje van wat hij worden zou door in de eerste ronde een Engelschen tegenstander te verslaan, welk heldenfeit de toeschouwers, die de tribune vulden, in verrukking bracht. De lezer zal bemerkt hebben, dat de inrichting van deze courts magnifiek was, want nooit meer heeft men in lateren tijd tribunes voor het publiek bij tennismatches gebouwd. Niet slechts dit maar ook de courts zelfs waren beter dan alle toen bestaande, doordat zelfs de geheele uitloop van asphalt was. Jammer dat zooveel grootheid niet kon blijven bestaan: nog voor den winter waren reeds de banen, bij gelegenheid van het opruimen van de gebouwen der Sporttentoonstelling, geheel stuk gereden. In September van dit jaar werd nog een handicap-wedstrijd gespeeld, die overigens weinig belangrijk, toch vermeld dient te worden, omdat hierbij voor de laatste maal in een grooten wedstrijd het oude handicap-systeem, het spelen om een aantal punten (75), werd gevolgd; elke slag, die gewonnen werd, telde voor éen punt, de service wisselde om de 5 punten. Op dezen wedstrijd was het maximum voorgift zelfs 30 punten, maar deze handicap kon aan het dames-paar, welke dien ontving, toch niet de overwinning bezorgen. De Heer L. de Bree won op dezen wedstrijd voor het eerst een prijs n.1. met den Heer R. Cremers (toen een veel belovend speler, die zich echter niet is blijven oefenen) in den Heeren-double: hun handicap was 7 punten op de HH. van Rhede en van Embden, die zij sloegen in den final met 75 tegen 60 punten. Vermeldenswaard is ten slo'tte nog, dat de Daily Graphic bij een bespreking van den wedstrijd der Sport-tentoonstelling, opmerkte dat het geen twee jaar meer zou duren, of de Hollandsche spelers zouden niet ver meer bij de Engelschen achterstaan. Deze uitspraak is wel te optimistisch gebleken, al heeft het LawnTennis dan ook sedert groote vorderingen gemaakt. Verder gaf het blad als illustratie een voorstelling van den eersten lawn-tennis-wedstrijd in Nederland gehouden, waarbij beide spelers op een vat Schiedam zaten en het net door een windmolen werd opgehouden. 1893. Het eerste feit van belang, dat wij in dit jaar op het gebied van Lawn-Tennis aantreffen, is de Open Lawn-Tennis-wedstrijd te Haarlem. De courts daar waren toen nog gelegen achter den Hout en waren van gravel; weinig dacht men in dien tijd, toen voortdurend op deze courts werd afgegeven en asphalt of cementbanqn als de eenige goede werden aangeprezen, dat na eenige jaren de gravel courts de alleenheerschappij zouden gaan voeren. Op dezen wedstrijd werd voor de laatste maal door Mevrouw van de Poll, die zooveel jaren lang de beste speelster was geweest, den Dames-single gewonnen, na de dames M. en J. Viruly en C. van Lennep geslagen te hebben. Werd dus de Dames-single door een lid der Haarlemsche Club gewonnen, in den Heeren-single werd dit voorbeeld gevolgd, want de Heer L. von Hemert was thans zijn sterkeren tegenstanders de baas en overwon achtereenvolgens de H.H. de Ranitz, C. van Haeften en de Bree. Reeds een week later weder een wedstrijd, nu op de Anglo-Dutch-LawnTennis Club te Rotterdam. Noch Mevr. Ch. van de Poll, noch de Heer Von Mevr. Van de Poll en L. von Hemert. Hemert komen in single uit, maar zij winnen gezamenlijk de Mixed-doubles; ook dit was een mooie overwinning, daar zij met verlies van slechts een set, de volgende sterke paren sloegen: mej. M. Viruly met F. van Lelijveld, mej. C. van Lennep met Blijdenstein en jkvr. Quarles van Ufford met C. van Haeften. De Heeren-single vereenigde ongeveer alle goede spelers, o. a. de Hh. R. Schuurbecque Boeye, G. Mullemeister, C. van Ilaeften, L. de Bree, F. van Lelyveld en F. De Ranitz. Van deze allen bleken de eerst- en laatstgenoemde de sterksten te zijn, terwijl de final tusschen hen beiden tot uitslag had de overwinning van De Ranitz 2-6, 6-5, 6-2. De Heeren-double eindigt met de overwinning van de Hh. Mullemeister en Van Lelyveld, terwijl de nederlaag van het zoo sterke paar De Ranitz-C. van Haeften de eerste van een reeks verrassingen is, die in de volgende jaren in het nummer Heeren-doublés plaats grijpen. Hierop volgt Hilversum met een tournament, waar de Heeren-single een ongekend groot aantal inschrijvingen, niet minder dan 21, telt. De Heer R. Schuurbecque Boeye neemt nu revanche op den Heer de Ranitz, want, ofschoon de laatste in de eerste set met 5-1 de leiding heeft, maakt Boeye hierna 10 games achter elkaar en wint in twee sets 6-5, 6-2. Het was een zeer mooie partij en Boeye won, omdat hij op dit oogenblik werkelijk de sterkste was. Daarentegen was de overwinning van de H.H. Boeye en Van Rhede in de Doublés op de H.H, De Ranitz en C. van Haeften in de eerste plaats te danken aan de groote veine van Van Rhede, die keer op keer de meest onmogelijke ballen met de meeste juistheid onhoudbaar terugspeelde: zijn smashes waren daarenboven, zooals Beukema op dit oogenblik het misschien nog niet eens zou kunnen doen. De Dames-single, die slechts weinig inschrijvingen had, werd vrij gemakkelijk gewonnen door mej. C. van Lennep. Aan den Internationalen Wedstrijd op den »Bataaf» te 's Gravenhage nemen ditmaal een 6-tal Engelsclie Heeren en een 3-tal Engelsche Dames deel. Van dezen was miss N. Hart de sterkste; zij nam o. a. veel volleys, iets wat de Hollandsche speelsters toen in het geheel niet deden. Haar manier van spelen wekte dus algemeene bewondering op en haar overwinning in den Single was zonder twijfel wel verdiend. Evenals zij boven de dames uitmuntte, zoo blonk de Heer A. Woulfe boven de overige spelers uit. Ook hij was vooral in het volleyen zooveel sterker, want de heeren hier beoefenden dit al even wTeinig als de dames en met het op zijn service naar voren loopen had hij een enorm succes. Maar ook achter in het court was zijn spel vast, zoowel right- als backhand, en op zijn stijl waren weinig aanmerkingen te maken. Alleen in den semi-final moest hij zich eenigszins inspannen tegen Dr. Williams; in den final versloeg hij De Bree 7-5, 6-1. Den Heeren-double wonnen de Hh. Dr. A. H. Williams en F. Horley na een vrij mooien strijd, 111 den final tegen de Hh. de Brée en von Hemert. De Mixeddouble was de eenige, die door een Hollandsch paar werd gewonnen nl. mevr. A. Blom en den Heer G. Mullemeister. Men zeide echter, dat hun overwinning in den final vooral te danken was aan het bal, dat op den vorigen avond in het Kurhaus door het wedstrijd-comité was georganiseerd, waaraan de winner van den Ifeeren-single een zóó werkzaam aandeel luid genomen, dat zijn rechterarm geheel stijf was. Intusschen, zoowel mevr. Blom als haar partner speelden uitstekend; de Engelsche spelers zeiden zelfs, dat Muilemeister de eenige goede double-speler was, dien wij hadden. Een zeer belangrijk voorval vond plaats bij de prijsuitdeeling: immers de Hh. Williams en Horley deelden toen mede, dat zij het plan hadden opgevat een Challenge-Cup uit te loven voor den Heeren-single op den jaarlijkschen nationalen wedstrijd te 's-Gravenhage. Alle tennis-spelers weten, hoe zij aan dit voornemen gevolg hebben gegeven. Over het algemeen beleeft het Lawn-Tennis in dit jaar een tijdperk van grooten bloei: naast de genoemde open wedstrijden werden een groot aantal onderlinge matches gehouden te Leiden, te Groningen, te Arnhem, te Kralingen, te Haarlem enz. enz. en op al deze zijn de inschrijvingen talrijk. De club «Devonia» te Kralingen, waar groote belangstelling is in deze jaren, vindt zelfs een nieuw handicap-systeem uit «dat voortaan bij het dagelijksch spelen in de club zal worden gebezigd.» Men hoopte er den animo van sterkere en zwakkere spelers door te vermeerderen; of het gehikt is, weten wij niet. Elk speler zou een kaart ontvangen, waarop genoteerd was, hoeveel hij aan ieder der overige spelers zou moeten voorgeven, of hoeveel hij van ieder zou ontvangen. Hij, die een spel won zou een punt minder voorkrijgen en bij verlies van een spel zou dezelfde een punt meer voorkrijgen. Om 50 punten zou gespeeld worden en 1111 was liet merkwaardigst, dat de speler, die scratch stond, aan een ander zelfs 48 punten op de 50 moest voorgeven en aan een drietal anderen meer dan 49 »zoodat (zooals er bijgevoegd wordt) het spel onmogelijk wordt.» Al mogen deze bepalingen 1111 ook eenigszins 89 n Woulfe. vreemd klinken, toch blijkt ten duidelijkste, hoe overal een groote belangstelling in dezen tak van sport te vinden is, grooter waarschijnlijk dan in latere jaren. Een ander voorbeeld is de oprichting te Amsterdam van een Bond van Lawn-Tennis clubs, om voor de belangen van het spel te waken; als bestuur worden opgegeven: de Hh. Bergsma, Bunge en Henny. Naar buiten is deze vereeniging niet opgetreden en wat zij in Amsterdam verricht heeft, staat niet opgeteekend in de annalen. Vermeld zij nog ten slotte als curiosum, dat volgens een in de »Nederlandsche Sport» voorkomende advertentie op 29 en 80 Augustus van dit jaar te Wijk aan Zee zou gespeeld worden, een door muziek opgeluisterde lawn-tennis match. Vier kunstvoorwerpen waren als prijzen uitgeloofd en bij groote opkomst zou nog een Eereprijs, »Wijk aan Zee" worden toegekend. Of dit laatste gebeurde en welke kapel bij den wedstrijd aanwezig was, kan helaas niet vermeld worden; ons is alleen bekend, dat de kunstvoorwerpen niet van al te hooge waarde waren. Thans zou men het een vreemd idee vinden op een tennis-tournament muziek te laten spelen, maar vroeger oordeelde men anders. Zoo lezen wij in een relaas van een wedstrijd, eenige jaren te voren op de A. D. L. T. C. te Rotterdam gehouden : »mnziek bij een lawn-tenniswedstrijd is wel een afwijking van wat wij gewoon zijn en er was dan ook veel nieuwsgierige verwachting naar den invloed, dien deze op de spelers zou uitoefenen. Het is daarom aangenaam te kunnen vermelden, dat de beste spelers de muziek (van het 3de Rgt. Huzaren) op Zaterdag 1.1. zeer opwekkend vonden en het hun niet in het minst bij het spel stoorde, 't Is waar, dat enkelen onder de spelers van andere gedachten waren, maar de meerderheid vond het ongetwijfeld zeer aangenaam, als ook de toeschouwers.« Waarschijnlijk hierdoor aangespoord wilde het Haagsche comité niet achterblijven en zoo was op den Internationalen wedstrijd op den Bataaf gezorgd voor de aanwezigheid van een muziekcorps, dat de Engelsche en ITollandsche volksliederen en bij de prijsuitdeeling herhaaldelijk fanfares deed hooren! 1894 Het jaar, waarin voor de eerste maal wordt gespeeld om den zilveren beker, uitgeloofd door de Heeren Dr. A. H. Williams en F. K. Horley. Deze beide heeren namen zoowel in 1892 als 1898 deel aan den internationalen wedstrijd; zij stelden zooveel belang in het Lawn-Tennis hier te lande, dat zij van hun kant iets wilden doen om den animo onder de spelers te verlevendigen. Vandaar dat zij op het idee kwamen, voor een nationalen Heeren-single een wisselprijs uit te loven. I)e tennisspelers kunnen dezen Heeren niet dankbaar genoeg zijn, want al mogen nu ook niet de verwachtingen verwezenlijkt zijn, dat voor dezen wedstrijd spelers uit alle oorden des lands zouden komen opdagen, de instelling van het nationale championaat om deze cup heeft een zeer grooten stoot gegeven aan de verdere ontwikkeling van het Lawn-Tennis in ons land. Waarschijnlijk heeft men niet gedacht, dat liet betrekkelijk reeds zoo spoedig aan iemand gelukken zou, drie jaren achtereen de beste speler te blijven, maar al moet dan ook een volgend jaar deze beker, thans het eigendom van den Heer K. W. A. Beukema, door een anderen vervangen worden, de namen der Heeren Williams en Horley mogen steeds in eere blijven als die van personen, die steeds een groote belangstelling in het Lawn-Tennis in Nederland hebben getoond en dezen sport in groote mate vooruit hebben doen komen. Voor het eerst namen dit jaar ook een tweetal Ilollandsche spelers deel aan een buitenlandsch tournament: de H.H. F. van Lelyveld en C. van Rappard speelden mede op den lawn-tenniswedstrijd, de Pinksterdagen te Luik georganiseerd. Succes hadden zij niet: de Belgen waren overwegend sterker, al mocht dit dan ook voor een klein deel worden toegeschreven aan de gravelcourts, waaraan onze spelers in het geheel niet gewend waren, en de weinige oefening, die zij in het algemeen nog maar gehad hadden. Beiden werden in den single geslagen dooiden Heer M. Nagelmaekers, die ten slotte ook den wedstrijd won. Mochten de Hollanders dan ook geen lauweren behalen, een zoo hartelijke ontvangst viel hun ten deel van den kant der Luiksche Lawn-Tennisclub, dat dit tournament hun de meest aangename herinneringen heeft gelaten. Dit bleek in volgende jaren ook wel uit de herhaalde reizen naar België door onze spelers ondernomen om öf te Luik of te Brussel aan tournamenten deel te nemen. Het wedstrijd-seizoen hier te lande wordt geopend door het tournament der Anglo-Dutch L. T. C. te Rotterdam. Gelukkig is er nu van muziek geen sprake meer: evenwel zullen de toeschouwers zich toch niet al te zeer verveeld hebben, omdat een groot aantal matches zeer interessant was. Zoo gaven in den Heerendouble de drie paren Mullemeister-van Lelyveld, de Bree-van Rappard en en de Ranitz-C. van Ilaeften elkaar al heel weinig toe; het laatste paar won ten slotte, zijn oude reputatie handhavende. De Heeren-single werd gewonnen door Jhr. C. van Haeften in den final tegen de Bree, welke laatste echter door groote vermoeidheid, daar hij reeds ver over de 100 games had gespeeld, tegenover zijn nog geheel frisschen tegenstander niet gaf, wat hij kon. De dames J. en M. Viruly deelden zusterlijk alle damesprijzen. In den final-mixed sloegen mej. J. Viruly en de heer de Ranitz in 3 sets mej. Bernieke en C. van Rappard. Op dezen wedstrijd kwamen de H.H. K. Beukema en L. Trip voor het eerst uit, zooals te verwachten was zonder succes. In doublé speelden zij samen, maar nu, evenmin als later toen beiden individueel zoo sterk waren, was dit een goede combinatie. Hierop volgt de zeer belangrijke nationale wedstrijd te 's-Gravenhage, waarop voor het eerst wordt gespeeld om den beker voor het Nieuw Championaat van Nederland. Zestien hadden voor dit nummer ingeschreven: in de bovenste helft sloeg de Heer L. de Bree achtereenvolgens de H.H. C. Feith 6—3, 6—0, C. van Haeften 6—2, 6—2, en F. de Ranitz 6—5, 6—3, in de andere helft wist de Heer von Hemert het tot den final te brengen, echter kostte dit hem meer moeite, daar hij èn in de tweede ronde tegen den Heer van Rappard èn in de derde ronde tegen den Heer Mullemeister eerst met een derden set de overwinning bevocht. Volgens de gemaakte bepalingen werd de final gespeeld op den internationalen wedstrijd in tegenwoordigheid der gevers van de cup. Hierin toonde de lieer L. 6—3, 6—2 en werd dus de eerste winner van het NieuwChampionaat. Een enkel woord over dezen speler: hoewel zijn stijl veel te wenschen overliet en zijn spel dus niet zeer mooi om te zien was, muntte hij uit door het goed plaatsen zijner slagen, hij speelde daarbij oogenschijnlijk met zeer veel gemak, wel nam hij de slagen leelijk, maar hoe moeilijk de bal ook te nemen was, hij wist hem op de een of andere manier terug te krijgen, onverschillig of hij voor of achter in liet court zich bevond. Eindelijk bezat hij de goede eigenschap een groot uithoudingsvermogen te hebben. Zelden zal er een tennisspeler geweest zijn, welke op wedstrijden een zoo doorloopende deveine had als de Bree. Zooals wij gezien hebben won hij zijn eersten prijs op den handicapwedstrijd in '92 te 's-Gravenhage, maar in het geheele jaar '93 is het eenige wat hij weet te bemachtigen de 2de prijs Heeren-single op den Intern, wedstrijd op den Bataaf. Op den wedstrijd te Hilversum verstuikt hij bij een der eerste partijen zijn voet; op den wedstrijd te Rotterdam eindelijk in het begin van dit seizoen, hoewel hij zonder eenigen twijfel verreweg de beste speler is, moet hij in den final van den single het onderspit delven, omdat hij een ontzettend aantal matches gespeeld heeft voor hij op liet einde van den middag tegen een geheel frisschen tegenstander komt. In de doublés op denzelfden wedstrijd maken hij en zijn partner 4 games meer dan hun tegenstanders, maar verliezen toch. Dit zijn enkele voorbeelden, maar zoo ging het voortdurend tot eindelijk het winnen van het kampioenschap hem brengt, wat hij sinds lang verdiende, den naam van Nederlands besten tennisspeler. Den Ileeren-double won de Bree op dit tournament met van Rappard als partner. De match tegen de H.H. de Ranitz en C. van Haeften was daarom opmerkelijk, omdat de Heer van Rappard in deze twee sets een lange back-hand drive wist te doen, die zijn tegenstanders ongeveer geen enkele maal terugsloegen en die helaas met het eindigen van de match even spoorloos verdween, als hij onverwacht gekomen was. In den final tegen Mullemeister en Van Lelyveld de Bree zich overwegend sterker, hij won in twee sets Clubhuis van de Haagsohe Tennisclub. waren de partijen dan ook veel gelijker, maar de Bree was eindelijk zijn deveine kwijt en won dus in 8 sets. De Dames-single werd gewonnen door Mej. P. Scherius, welke te zamen met Mej. P. van der Hoop ook den doublé won. Mej. J. Matthes en de Heer Muilemeister wonnen den mixed in den final tegen Mej. N. Matthes en den Heer C. van Rappard. De Internationale wedstrijd is een record wat aangaat liet getal inschrijvingen: 31 voor Heeren-single, 16 paren in Heeren-double en 15 paren in mixed-double. Ditmaal was de beste Engelsche speler S. II. Ilughes) volgens de geruchten gaf zijn partner S. Baddeley hein weinig toe en bij het oefenen voor den wedstrijd speelden zij dan ook ongeveer gelijk op, maar op de dagen van den wedstrijd was Baddeley ziek en kon alleen de doublés medespelen. Levendig staat ons nog voor den geest de verbazing van allen, die de match tusschen Hughes en A. Woulfe bijwoonden. Woulfe, de winner van het vorige jaar, die toen door zijn volleyspel zonder de minste moeite van allen won, werd nu op zijn beurt slag op slag, als hij voor het net kwam, door Hughes gepasseerd en bleef hij achterin, den volleerde zijn tegenstander en plaatste alles buiten zijn bereik. Toen Ilughes den eersten set love won, beving der menigte een gevoelen van medelijden, dat zich na het eindigen der match (2e set 6-3) uitte in den spoed, waarmede een ieder Woulfe een woord van troost wilde toevoegen. De Engelsche spelers moeten, zoo zij de beweegredenen begrepen, wel een hoog idee van de goedhartigheid van het publiek op Hollandsche tennis-matches gekregen hebben! Hughes speelde intusschen in deze match op zijn best, in den final tegen Dr. Williams minder, ofschoon hij toch ook in 2 sets 6—5, 6—2 won. Van de Hollanders had de Ranitz het meeste succes, hij maakte tenminste tegen den winner een set. Een verrassing waren verder de nederlagen van de II.H. van Haeften en Mullemeister tegen den Heer G. Rumbold, den zoon van den Engelschen Gezant. Een der mooiste matches, ooit hier gespeeld, was de final Heeren-double van de winners van het vorige jaar, Williams en Horley tegen Hughes en en Baddeley, alle vier speelden natuurlijk aan het net en speelden om het hardst volleys en half-volbys. De uitlovers van den beker wonnen den eersten set 6—4, en waren herhaalde malen »within a stroke of the match". Maar dan trachtte Horley telkens al te hard te spelen en al te scherp te plaatsen en ten slotte wonnen Hughes en Baddeley den 2e set 13—11. Inmiddels was de duisternis ingevallen en verder doorspelen dien dag onmogelijk en zoo besloot het comité aan elk der vier heeren een prijs toe te kennen. Zeker wel verdiend en de »Eriesche« klokken, die zij zoo gaarne wilden hebben, zullen hun allen ook nu nog een aardige match in herinnering brengen. Hughes won ten slotte ook den mixed-double met mej. Bol, niet dan na vinnigen strijd tegen Jkvr. Quarles van IJfford en den Heer E. Cremers, de score 6—1, 4—6, 6—3 wijst er op hoezeer deze partij betwist werd. Cremers speelde dan ook buitengewoon goed. Nam dus de lieer Hughes alle heeren-prijzen mede naar Engeland, het gelukte den Hollandschen dames evenmin de dames-prijzen te behouden. Miss A. Smithers, die een zeer vast en zeker spel aan groote vlugheid paarde, won den single in den final tegen mej. C. van Lennep, al ging het dan ook met vrij wat meer moeite dan haar landgenoot met de Heeren had, 6 — 4, 2—6, 5—6. Met Mej. D. van Aken won zij ook den Dames-double. Ofschoon dus weinig prijzen in Holland bleven moet men hieruit niet afleiden, dat de Lawn-Tennis-spelers hier geen vorderingen maakten. Het is eenvoudig een gevolg hiervan, dat elk jaar betere Engelsche spelers overkomen en gelukkig, want juist van hen was zooveel te leeren en is ook zooveel geleerd. Mocht, zooals wij boven zagen, de Heer A. Woulfe ook al op het Haagsche tournament verslagen zijn, liet nu volgende te Hilversum was voor hem een groot succes. Drie malen kwam hij in den final tegen den Hollandschen kampioen en drie malen wist hij de overwinning te behalen. In den single kostte het echter moeite, de score was, 6—3, 5—6, 6 — 1; iets gemakkelijker ging het in den mixed, waarin hij met mej. C. van Lennep, de Bree met mej. J. Viruly, 6—1, 4—6, 6-3 versloeg en al zeer gemakkelijk was de partij in den Heeren-double met zijn broeder T. Woulfe tegen de Hh. de Bree en van Rappard 6—2, 6—0. Wat Woulfe deed, volgde mej. C. van Lennep na: samen wonnen zij den mixed, met haar zuster, mevr. Blom, won zij den Dames-double en ook de single viel haar ten deel, (in final tegen mevr. Blom 6—2, 6—8, 6—4.) Tot sluiting van het seizoen werd de wedstrijd te Haarlem gespeeld, voor de laatste maal op de oude banen achter den Hout. De Heer de Bree bleef overwinnaar in den single, de Hh. de Ranitz en C. van Haeften in den doublé. Naast de hier gememoreerde 5 open wedstrijden, werd nog op den Bataaf gehouden een wedstrijd voor hen, die nog nimmer een prijs gewonnen hadden. Het is de laatste van dat genre-wedstrijden, welke vele jaren achtereen uitgeschreven waren onder den naam van »Nieuwelingen-Wedstrijd.» De namen der prijswinners doen zien, dat in dit jaar de nieuwelingen veelbelovende spelers waren, zoo won de Heer H. van Rees den single, na K. Beukema 6—4, 6—3 en L. Trip 6 — 3, 6—4 geslagen te hebben. De Hh. F. Beukema en J. Bergsma wonnen den doublé, terwijl K. Beukema en Trip door v. Rees en v. Konijnenburg reeds geslagen waren. De Mixed werd na hevigen strijd tusschen mej. Eekhout en K. Beukema en mej. Trip en L. Trip door eerstgenoemd paar gewonnen 3—6, 6—5, 6—0. Mej. N. Matthes uit Leiden won zonder moeite den Dames-single. Jammer genoeg speelde zij niet veel meer op wedstrijden mede; zij had een buitengewoon fraaien stijl en bijzonder veel aanleg, wat wel blijkt uit het feit, dat zij het met zoo weinig goede oefening te Leiden zoover had gebracht. ^og twee kwesties hielden in den loop van dit jaar de gemoederen bezig. Vooreerst of liet al dan niet aanbeveling verdiende, 2e prijzen op lawn-tenniswedstrijden uit te loven. Er tegen werd aangevoerd, dat het lang niet zeker was, dat de beste speler op een na in den final zou komen, daar hij misschien reeds in de eerste ronde door den beste had kunnen zijn afgespeeld. Zoo zou dus een 2e prijs niet meer zijn dan >een premie op iemands gelukkig gesternte bij loting*. Deze zeer schoone zinsnede heeft de voorstanders van 2e prijzen waarschijnlijk wel afgeschrikt, maar toch zouden wij van meening zijn, dat het den animo vergroot, indien 2e en 3e prijzen worden uitgeloofd. En al zijn er nog een of twee spelers misschien een enkele maal sterker dan de 2e prijswinner, gewoonlijk gaat het bereiken van den final al met genoeg moeite gepaard om de aanbieding van een 2en prijs te billijken. Nu mag men zeggen, dat de spelers voor hun genoegen mededoen en zich niet door de prijzen laten verlokken. Dit neemt niet weg, dat bijna ieder speler het heel aardig vindt een prijs te winnen, al zou hij dit dan ook meer beschouwen als een blijvend souvenir aan eenige amusante dagen. Behoeft de wedstrijd-uitschrijvende vereeniging het dus niet om fmantieele redenen te laten (wat meestal het geval is), dan zouden wij aanraden: looft naast le ook 2e en 3e prijzen uit. De tweede kwestie liep over het wenschelijke van handicap-tournaments hier te lande. Een uitvoerig pleidooi ten gunste hiervan werd in de »Nederlandsche Sportc gehouden; een schrijver constateerde het geringe aantal tournaments, het geringe aantal inschrijvingen en de geringe toename van het aantal inschrijvingen. Hij meende, dat door handicaps de animo grooter zou worden, het aantal inschrijvingen verdriedubbelen en als gevolg een groot aantal goede spelers gevormd zou worden. De moeilijkheden, aan het opmaken der handicaps verbonden, wilde hij verminderen door van het tweede jaar bij de inschrijvingsbiljetten een ander biljet te voegen, waarop een antwoord moest gegeven worden op de vragen: »welke zijn de laatste twee tournaments, waaraan gij hebt deelgenomen? wat war, toen uw handicap? welk was het resultaat?c De geachte schrijver zal tevreden zijn, indien hij de tegenwoordige inschrijvingsbilletten voor den Internationalen wedstrijd te 's Gravenhage aanschouwt, die er giootendeels uitzien, zooals hij hier voorstelde. Over dezen wedstrijd zelf zon hij ook zijn tevredenheid moeten betuigen, immers er komen slechts twee open nummers op voor, de overige 5 zijn handicaps. En ook het comité te Hilversum schrijft in de laatste jaren op het tournament aldaar een Heeren-single handicap uit. Mag de schrijver dus tevreden zijn, de tennisspelers mogen er ook over tevreden zijn, dat iemand een zoo goed inzicht in de tennis-aangelegenheden had. Want al zijn de resultaten der handicap-wedstrijden nu ook niet zoo schitterend geweest als de schrijver zich die wel gedacht heeft, deze wedstrijden hebben er toch veel toe bijgedragen om de flauwhartigen en bedeesden over te halen eens aan een wedstrijd deel te nemen. De redeneering tenminste, dat A. niet meedeed, omdat de sterke B. en C toen speelden en hij tegenover hen heel geen kans had, hield nu geen steek meer. Intusschen al kunnen wij achteraf ook duidelijk zien, hoe goed de schrijver den toestand inzag, lang duurde het, voordat men in het algemeen zijn raad opvolgde, en om de zwakkere broeders en zusters mede te laten spelen vond men eerst iets anders uit wat zeer verderfelijk voor liet tennisspel werkte, maar hierover later. 1895 Gedachtig aan de aangename dagen, die ten vorige jare het Luiksche Tournament had verschaft aan hen, die er aan hadden deelgenomen, gingen ditmaal een viertal Hollanders naar Luik 0111 het lawn-tennisseizoen te openen. Het waren de H.H. Magnee, Hoeufft, de Kanitz en van Rappard. Van hen hield de Ranitz het best de eer op van het Nederlandsch Lawn-Tennis. Hij sloeg in den single den besten Brusselschen speler Lefebvre, maar was toen zoo onverstandig om direct er na een even zware partij tegen den Engelschman Phibbs te willen spelen en dat was te vermoeiend. In den Doublé brachten hij en van Rappard het tot den final, waren hierin tegen de H.H. Phibbs en Lefebvre in den beginne overwegend sterkei, wonnen den eersten set 6—3, doch met de score op 4—1 in hun voordeel in den 2e zet verslapte hun spel, vooral dat van van Rappard, op onverklaarbare w ij ze en zij verloren ten slotte. De ontvangst, de regeling van het tournament, in een wooni alles, wat men te Luik ondervond, liet evenals het vorig jaar den aangenaamsten indruk achter. liet Haagsche wedstrijd-comite, gedachtig aan de wenken omtrent handicapw edstrijden gegeven, gaf het goede voorbeeld door een handicap uit te schrijven. De beste spelers waren gehandicapt als volgt: F. de Ranitz scratch, van Rhede, K. Beukema, Mullemeister en van Rappard f, Trip |, Locker de Bruyne 15, (t. A. van Haeften 30. Van Rappard won, sloeg Beukema in den semi-final en Muilemeister in den final; zoowel de Ranitz als van Rhede hadden in twee sets van Mullemeister verloren. Mej. 13. van Aken, na eenigen tijd niet op wedstrijden gespeeld te hebben, won zonder handicap te krijgen gemakkelijk den single en met C. van Rappard eveneens scratch den Mixed-Double. Een verrassing leverde de overwinning in den Heeren-doublé van de Hh. W. van Rees en Locker de Bruyne 15, die de beide scratch-paren van Rappard en Mullemeister en de gebroeders Beukema versloegen. De verwachting, door dezen handicap vele spelers uit andere plaatsen te bewegen mede te doen, werd niet vervuld; de deelnemers waren ongeveer dezelfde spelers als altijd op wedstrijden uitkwamen. De eerstvolgende open wedstrijd is de Nationale te 's Gravenhage, waar ten tweede male de strijd om het Nieuw Championaat van Nederland en den beker gevoerd wordt. De Heer de Bree is naar lndië vertrokken en kan zijn titel dus niet verdedigen. De spelers, die zich nu voor den final qualificeeren, zijn de Hh. mi. J. vL. van Rhede van der Kloot en F. de Ranitz. De eerste had de zwaarste partijen in de vorige ronden gehad en de Hh. C. van Haeften, Mullemeister en Schuurbecque Boeye respectievelijk 6—5, 5—6, 6—4; 6—1, 6—5; en 6 4 6 2 geklopt. De Ranitz had het gemakkelijker gehad en alleen van Rees behoeven te verslaan, die eenigszins tegen verwachting van Rappard overwonnen had. De beide gebioeders Beukema hadden van Boeye in 3 sets verloren. De partij in den final liep af ten voordeele van mr. van Rhede; 1111, al evenmin als het vorig jaar kregen Williams en iïorley een mooien eindstrijd om hun beker te zien; van Rhede Avas zooveel sterker dan zijn tegenstander. De beste slag van dezen kampioen was zijn forehand drive, welke in dit jaar steeds goede lengte had en met zeer veel kracht werd geslagen; zijn backhand ofschoon niet mooi genomen, was lastig terug te spelen. Een sterk punt was verder ook de service; de eerste service was ontzettend hard en kwam geregeld in. Ten slotte was hij vrij sterk overhead en in het nemen van zeer lage volleys, vooral right hand. Mej. B. van Aken zette het succes, dat zij op den handicap-wedstrijd had gehad voort en won behalve den Dames-single, ook den Dames-double met mej. P. van der Hoop en den Mixed met den Heer C. Ridder van Rappard. Als gewoonlijk brachten wederom de Heeren-doubles de verrassingen. Noovrij begrijpelijk was de nederlaag van de Hh. van Rappard en Mullemeister tegenover de Hh. Beukema, want het eerste paar was, niettegenstaande het goede double-spel van Mullemeister, weer het voorbeeld van een slechte combinatie. Maar zeer onverwacht was de overwinning der gebroeders op de Hh. de Ranitz en van Haeften. legen de veteranen van Rhede en Schunrbecque Boeye waren zij echtei niet bestand en dolven het onderspit. En nu kwam nog het meest onverwachte, want, misschien wel omdat zij hun taak al te licht opvatten, verloren v. Rhede en Boeye van de HH. II. en W. van Rees, 6—4, 1—6 6—3. De Internationale wedstrijd, een week later op den Bataaf uitgeschreven was een groot succes voor het Nederlandsche Lawn-Tennis, want, hoewel het' aantal Engelsche spelers niet zoo groot was als het vorige jaar, er was toch een zevental en slechts een der prijzen ging naar Engeland, nl. de prijs Heeren-single, die gewonnen werd door den Heer W. M. Cranston. De aanwezige Engelschen waren het er dan ook over eens, dat in het afgeloopen jaar de Hollandsche spelers enorme vorderingen hadden gemaakt, Had Hughes een ieder verbaasd door een spel, dat men nog nimmer hier gezien had, de winner van den Heeren-single muntte thans nog veel meer boven zijn medespelers uit. Cranston was dan ook een 1 ste klasse speler en men zag in hem evenals in Nisbet en R. F. Doherty, een toekomstigen kampioen van Engeland. Alleen de laatste heeft aan die hoog gespannen verwachtingen beantwoord. Canston heeft jammer genoeg spoedig het lawn-tennisspel vaarwel gezegd, maar dit neemt niet weg, dat zijn spelen op het llaagsche tournament magnifiek was. Het aantal games, dat tegen hem werd gemaakt was zeer gering: Mullemeister deed nog het meest en won zelfs een set, maar dit was in de eerste ion de en Cranston was volstrekt niet aan asphalt-banen gewend; hij nam trouwens in de volgende 2 sets revanche door die 6—2, 6—0 te winnen. Zonder dien eersten set maakte v. Rhede, onze kampioen, dezelfde score nl. 2 games in 2 sets. Het spel was dus nog niet zooveel verbeterd om met eenige kans op slagen het hoofd te bieden aan de zeer goede Engelsche spelers. Evenals de vorige maal kwam Dr. Williams weder in den final, maar verloor 6—3, 6—3. De stijl van 40 ' spelen van Cranston was uiterst mooi, zooals liet verslag in de couranten luidde: »Hij wekte algemeene bewondering door zijn gracieus, zeker en overlegd spel.« Moest intnsschen alle hoop om den Ileeren-single door een Hollander te zien winnen in rook vervliegen, tocli gaf ook dit nummer nog reden tot bevrediging, want nu werd voor de eerste maal de Heer Wonlfe, die hier 4 jaren achtereen gespeeld had, door een Hollandschen speler geslagen: de eer hiervan kwam toe aan den kampioen van Rhede, die, zij het ook met veel moeite, hem in 3 sets overwon. Zooals gezegd, alle overige nummers werden door de Hollanders gewonnen. Den Dames-Double wonnen Mevr. A. Blom en Mej. C. van Lennep tegen Mrs. Barley en Miss Smythe; van den Dames-single werd de final gespeeld door Mej. B. van Aken en Mej. C. van Lennep, waarbij de laatste won. Van de 17 paren in den mixed-double kwamen in den final Jkvr. Quarles van Ufford en de lieer L. von Hemert en mrs. Bailey met den Heer A. Woulfe. Thans had fr. Quarles meer succes dan het vorig jaar en won met haar partner zonder eenige moeite; zij verdiende deze overwinning ten volle, daar zij vast en kalm speelde, voortdurend buiten het bereik van Woulfe, hierdoor haar naam van uitstekend mixed-double-speelster te zijn alle eer aandoende. Von Hemert speelde ook, zooals men van hem gewoon was, d. i. bijzonder goed. De grootste verrassing was echter weder de Ileerendouble, evenals op de vorige wedstrijden van dit jaar. Immers toen de H.H. Cranston en Cox gemakkelijk de sterke combinatie Williams en Horley, welke reeds twee malen den doublé gewonnen hadden, versloegen, dacht niemand dat hun nog de prijs zou kunnen ontgaan. Evenwel tegen het zeer gelukkig spel van de H.H. van Rhede en van Rappard, aangemoedigd door een ongekend enthousiaste »galerij«, waar beide spelers zoo gevoelig voor waren, bleken de vermoedelijke prijswinners niet bestand en zij verloren 3—6, 6—3, 6—4. Al weder tengevolge van wat aangaande handicap-nummers in de »Ned. Sport« was geschreven, had het wedstrijd-comité besloten een Ileeren-single handicap uit te schrijven. Dit was gemakkelijk gezegd, maar een handicap op te maken voor een zoo groot getal, onderling veel in sterkte verschillende spelers, was volstrekt niet gemakkelijk. Ook nu was het Dr. Williams, die vol bereidwilligheid deze moeilijke taak op zich nam. Als volgt waren de handicaps opgemaakt: Cranston stond op owe 40, dan volgden van Rhede, Williams en Woulfe owe 15, Cox en Horley owe f, de Ranitz en van Rappard owe i, K. Beukema f, E. Beukema en Freule Quarles van Utf'ord en Mrs. Barley. van Rees |, Trip 15, enz. enz. Het getal ingeschrevenen bedroeg niet minder dan 32, wel dus een bewijs dat het nieuwe nummer algemeen in den smaak viel. Cranston en van Rees brachten het tot den final; de eerste had zelfs met dezen grooten handicap nog wel kunnen winnen, in den derden set was opeen oogenblik, nadat hij van owe 40—15 had opgehaald, de score »5 games to 4, advantage to Cranston.« Toen echter van Rees het 5 games all maakte, gaf hij het op en van Rees won 6—3, 3—6, 7—5. Intusschen van Rees kwam alle lof toe voor zijn zeer verdienstelijk spel, meermalen wist hij Cranston met zijn mooien backhand cross-stroke te passeeren. Cranston zelf was ook van deze meening en bood hem ten blijke er van een racket aan. Cranston ging van hier door naar Hamburg en nu vergezelden hem de H.H. van Lelyveld, van Rhede en van Rappard. Hoewel geen der drie misschien ontving wat hij verwachtte, want v. Lelyveld meende met een partner als Cranston succes te móeten hebben/ terwijl van Rhede en van Rappard door hun overwinning in Den Haag ook een vrij hoog idee van hun sterkte hadden. Met ledige handen keerden zij niet terug: van Lelyveld won 3e prijs open doublés en 3e prijs handicap-single, v. Rhede 3e prijs open-single en met van Rappard 3e prijs handicap-doublés. Hier evenals in Den Haag was Cranston onoverwinnelijk, hij had alleen met den Duitschen kampioen Graf Voss-Schönau en in den final met zijn landgenoot W. Iloward eenige mpeite. Hij volgde dus het voorbeeld van Hughes, die ook na den prijs op den Bataaf gewonnen te hebben, van de HamburgCup bezitter werd. Het slechte voorbeeld door Hughes gegeven om later niet meer in Den Haag terug te komen volgde hij helaas ook: Hughes ging naar Australië (waar hij nu nog tot de beste spelers behoort) en Cranston hield geheel met tennisspelen op. Het was wel jammer, dat al degenen, die men zoo gaarne zag spelen op het Haagsche tournament, zoo langzamerhand gingen ontbreken. Het Engelsche orgaan voor Tennis »Pastime« sprak met veel waardeering van den wedstrijd, vooral het spel van de H.H. van Rhede, van Rees, von Hemert en de gebroeders Beukema werd zeer geroemd. De laatste wedstrijd van dit seizoen was die te Hilversum, het aantal inschrijvingen was niet groot en over het algemeen de wedstrijd niet belangrijk, De uitslag was, dat de Heer C. van Haeften won den Heeren-single, Mej. E. van Lennep Dames-single, Mej. C. van Lennep en Mevr. Blom Dames-double, de h.h. de Ranitz en C. van Haeften Heeren-double en Mevr. Blom en de Heer A. Woulfe Mixed-double. Aan het einde van het overzicht van dit jaar gekomen, ziet men, dat achterwege bleven de tournaments te Haarlem en te Rotterdam. Toch was in de laatste stad wel een wedstrijd gehouden, maar deze was alleen open voor inwoners van Rotterdam. Het voorbeeld tot een dergelijken wedstrijd gaf de nog jonge vereeniging »Devonia«, dit had een groot succes en zoo volgde helaas de Anglo-Dutch L. T. C. het slechte voorbeeld. Slecht voorbeeld voorzeker, nu niet de huishoudelijke wedstrijden werden uitgeschreven naast open wedstrijden, maar de open vervingen. De geseliiedenis heeft geleerd, lioe moeilijk liet was, eenmaal begonnen zijnde met dergelijke wedstrijden te houden, hiervan af te stappen en de tournaments nooi alle spelers open te stellen. Zoo stelden de Leidsclie lawn tennis clubs het tot 1900 uit; te Arnhem, waar reeds in '95 bij de prijsuitdeeling werd gezegd, dat het volgend jaar wellicht een open wedstrijd zou gehouden worden, heeft men nog steeds niet de stoute schoenen aangetrokken. Want als argument wordt opgegeven* dat de regeling van een grooten wedstrijd zooveel meer moeilijdheden oplevert, de kansen op welslagen veel geringer zijn; maar waarom een regeling voor een'25 tal stadgenooten zooveel minder bezwaarlijk is dan voor een ongeveer gelijk getal personen, bestaande uit stadgenooten en vreemden, is niet zeer duidelijk. Oordeelt men, dat wellicht stadgenooten minder aanmerkingen zullen maken, minder lastig zullen zijn? Welnu indien er gegronde aanmerkingen te maken zijn, dan is het toch beter, dat het regelings-comite die eens te hooren krijgt dan dat van jaar tot jaar diezelfde gebreken terugkomen. En deze niet voor allen opengestelde wedstrijden nu hadden wij op het oog, toen wij zeiden, dat men nog langs een an eren weg de zwakkeie spelers een kans om te winnen wilde geven in plaats van handicaps uit te schrijven. Dat het werkelijk niet goed is geweest voor de ontwikkeling van het tennisspel blijkt wel hieruit dat noch te Arnhem, noch te Zwolle, noch te Groningen noch elders, waar deze wedstrijden herhaaldelijk zijn gehouden, zich ook maar één speler eenigszins boven het zeer middelmatige heeft weten te verheffen. Op die wedstrijden zag men niets geen beter spel of stijl van spelen dan eiken dag bij het oefenen; hoe was het dan ook mogelijk goede vorderingen te maken? Wel werd nu bereikt, dat het lid der vereeniging A, B, of C den prijs won; dien het Bestuur had uitgekozen of uitgeloofd, maar was dat nu zulk een groot voordeel ? Was het zoo erg geweest, indien de eerste jaren de prijzen door de veel betere spelers uit andere plaatsen waren gewonnen, die dan echter ook verder gratis les zouden hebben gegeven, evengoed als de Engelsche spelers op de internationale wedstrijden den Hollanders tot voorbeeld strekten. Wij hebben hier eenigszins over' uitgeweid, omdat wij van oordeel zijn, dat werkelijk deze wedstrijden »alleen open voor de plaats zelve en omstreken" de ontwikkeling van het tennisspel hebben tegengewerkt. Zeer aangenaam is het, dat wij als tegenstelling op een Lawn-Tennis Club kunnen wijzen, die niet geaarzeld heeft, haar wedstrijden voor allen open te stellen, zoodra zij vernomen had, dat goede spelers wel wilden komen medespelen. Wij hebben het oog op de Club te hnschedé en wij gelooven gerust alle vereenigingen, die bevreesd zijn voor groote wedstrijden, naar deze club te kunnen verwijzen; zij zullen van haar niet vei nemen, dat de taak er zooveel zwaarder, de moeilijkheden grooter en de genoegens, minder door worden. Daarentegen hadden en spel en stijl in éen jaar reeds zeer groote vorderingen gemaakt. Wij ver wachten niet, dat deze redeneeringen veel uitwerking zullen hebben: alle stukken indertijd in de »Ned. Sport« ter waarschuwing tegen die niet open wedstrijden geschreven, bleven onbeantwoord en de raad werd toch niet opgevolgd. Pi m. Mocht intusschen slechts een dier aarzelende clubs eens de proef met een open wedstrijd willen nemen, zoo zijn wij al tevreden en meenen tevens, dat het succes er van verzekerd is. 1896, Dit maal werd in plaats van naar België naar Ierland gegaan om het wedstrijdseizoen te openen: Jlir. II. Heufft deed mede aan den wedstrijd te Dublin. Hoewel, zooals te verwachten was, hij geen kans had prijzen te winnen, was de ontvangst ook daar al weder van dien aard, dat aan ieder gerust kon worden aangeraden, deel te nemen aan het tournement der Fita William Club. Het Championship of Ireland werd gewonnen door W. Baddeley: de houder van 94 en '95, Dr. J. Pim, verdedigde zijn titel niet. Beter brachten eenige Hollandsche spelers, die te Carlsbad vertoefden, het op een wedstrijd daar er af: de lleeren-single werd gewonnen door Jhr. W. B. Sandberg, die met Jhr. G. F. van Tets ook den Heeren-double won. Baronesse van luyll van Serooskerken uit Arnhem won tweede prijzen in Dames-single en mixed-doublé met Jhr. van Tets. Evenals ten vorigen iare wordt in Holland met een handicap-wedstrijd op den Bataaf het seizoen geopend; de deelneming liet veel te wenschen over, de Heer J. Bergsma won den Heeren-single. Wat zijn handicap was en wie de andere nummers wonnen is voor het nageslacht niet opgeteekend. Voor de laatste maal volgt thans de Anglo-Dutch L. T. C. nog eens hare oude gewoonte, een open wedstrijd te houden. Hierna schijnt de animo, vooral onder de Heeren, zoo tó verflauwen, dat men er geen kans meer toe ziet. Deze laatste wedstrijd kan zich ook in belangrijkheid niet met zijn voorgangers nieten: de deelneming, wat Ileeren aangaat, is gering. De Heer F. Brandt won den Single in final tegen den Heer J. Bergsma, welke tot groote verbazing van allen in de vorige ronde den Heer van Hees had geslagen 6—5, 2—6, 6 — 5. Ook de beide andere prijzen werden door den Heer Brandt gewonnen, met Mej. C. van Lennep den Mixed- en met den Heer van Rees den Heeren-double. Mevr. Blom en Mej. C. van Lennep wonnen den Dames-double en in den Dames-single behaalt Mej. L. Viruly hare eerste overwinning in een open wedstrijd, na achtereenvolgens Mej. C. van Lennep, Mevr. Blom en Mej. J. Viruly zonder veel moeite geslagen te hebben. Op onderlinge wedstrijden had zij reeds meermalen succes gehad, /oo won zij b.v. reeds in 1891 den single en doublé op een wedstrijd der L. T. C. »j\uova« en op den grooten wedstrijd van »Devonia« in het vorig jaar had zij ook den single en den doublé met Mej. Glcichman gewonnen. De nationale wedstrijd wordt ditmaal eenigszins gewijzigd. Vooreerst wordt naast het bestaande Heeren-single kampioenschap, thans ook een Dames-single en een Heeren-double kampioenschap ingesteld, Yoor het eerste had de firma De Gruyter een beker, voor het andere de firma Perry twee kunstvoorwerpen als wisselprijzen uitgeloofd. Maar in de tweede plaats komt een verandering in de wedstrijd-bepalingen, want in afwijking met vroeger, toen alleen in de finals advantage-games werden gespeeld, wordt thans vastgesteld, dat steeds indien de stand is »5 alk advantage-games zullen gespeeld worden. Een belangrijker wijziging nog is, dat in de finals zal worden gespeeld »best out of five sets«, inplaats van »best out of tliree sets« en wel niet alleen, zooals op Engelsche tournaments voor Heerennummers, maar ook voor Dames-nummers. Gelukkig werd dit laatste het volgend jaar niet behouden, dank zij de ondervinding bij dezen wedstrijd opgedaan. De Heeren-single om het Nieuw Championaat van Nederland telde thans 13 inschrijvingen. De kampioen van '95 speelde mede 0111 zijn titel te verdedigen. Hij had echter minder goed geoefend en was dus voornamelijk zijn vastheid kwijt, zoodat hij in den semi-final voor den Heer F. Beukema met 6—4, 6- 4 het hoofd moest buigen. In de bovenste helft sloeg de lieer C. van Rappard in de eerste ronde den Heer L. von Hemert 12—10, 6—2, in de tweede den Heer J. Bergsma 6—2, 6—1, in den Semi-final den Heer H. van Rees 6—1, 6—2, welke laatste te voren den Heer K. Beukema 6—2, 6—2 had geslagen. De final om den beker komt in zooverre overeen met de beide voorgaande, dat ook nu de eene partij veel sterker is dan de andere en de Heer van Rappard met tliree sets to love wint. De nieuwe kampioen was alleen sterk achter in het court, van daar uit waren zijn slagen, riglit- en backhand, hard en steeds van goede lengte, zijn service, ofschoon niet krachtig, was meestal goed geplaceerd en ten slotte was hij tamelijk vast in zijn half-volleys. Hier tegenover stond geheel gemis aan eenige kennis van volleys, smashes, enz., tenminste in den single, want vreemd genoeg in doublés, kende hij het, ofschoon nog niet zeer goed, toch veel beter. Van zijn meerdere sterkte op dit oogenblik wist deze kampioen meer voordeel te trekken dan zijn beide voorgangers, zoodat hij in alle nummers won en wel het Nieuw Championaat van Nederland in den Heeren-double met den Heer van Rliede en den Mixed-double met Mej. A. van Aken. In beide nummers werden de semi-finale als finale beschouwd en bij deze (een zeer vreemde regeling) best out of five gespeeld: in den Heeren-double brachten de H.H. Locker de Bruyne en Trip het zoover 0111 7—5, 6—3, 6—1 te verliezen, in den Mixed Mej. J. Viruly en de Heer van Rhede, die ook in 3 sets to love verloren. De oorzaak van het niet spelen der finals was gelegen in de onmogelijkheid, waarin de Heer L. von Hemert zich bevond 0111 langer te blijven, terwijl het wedstrijd-comité niet alle finals tot den internationalen wedstrijd kon uitstellen. Hadden de H.H. von Hemert en van Rappard alle eer aangedaan aan de nieuwe regeling van advantagegames te spelen door in den eersten set, dien zij speelden, niet minder dan 22 games noodig te hebben voordat zij een beslissend resultaat verkregen, de Dames hadden nog veel meer genoegen van de bepaling, dat ook zij in finals best out of five sets zouden spelen. De strijd tusschen Mej. A. van Aken en Mej. E. Virulv duurde uren en uren; toen eindelijk de eerste de overwinning bevocht was de score 6 — 1, 2 — 6, 6—2, 5—7, IJ—7. Voortdurend was deze match even interessant, wat b.v. wel hieruit blijkt, dat eens in den 4de set de score ten voordeele van Mej. van Aken was two sets to one en five games to two, toch won Mej. Viruly dezen set ten slotte. Zoo was in den vijfden set eens de stand van zaken 7 games to 6 en 40—15 voor Mej. Viruly en nog wist Mej. van Aken op te halen, wat een ieder voor haar verloren achtte. Nog een enkel woord betreffende de eerste dameskampioen. Hoewel Mej. A. van Aken reeds sinds geruimen tijd bij het oefenen had getoond een der beste speelsters, zoo niet de beste speelster te zijn, was het haar om verschillende redenen niet mogelijk geweest aan wedstrijden deel te nemen. Vóór het winnen van het kampioenschap had zij dus alleen maar een prijs in Dames-single weten te winnen op een nieuwelingenwedstrijd. De sterkte van haar spel was voornamelijk haar harde, goed geplaatste fore-hand drives, ook haar backhand, dikwijls voor dames het zwakke punt, was eveneens goed, haar service nog niet zoo uitnemend als in latere jaren en haar vollevspel zwak. En thans volgt de eerste internationale wedstrijd, waarbij mededingers uit Engeland ontbreken. Geheel juist is dit niet, want één Engelschman speelde mede, deze bevond zich echter toevallig in Den Haag, had in langen tijd niet geoefend en was dus niet zeer sterk. Ofschoon er natuurlijk wel goede partijen werden gespeeld, was er veel minder animo, en toeschouwers ontbreken geheel. De tinal open-single werd gespeeld door de hh. C. van Rapperd en K. Beukema, de laatste was nu zeer op slag en won den eersten set, voornamelijk door zijn uitstekend spel aan het net. Het was hem echter niet mogelijk, dit zeer vermoeiend spel op den duur vol te houden en toen de 2 set na groote inspanning van beiden, toch aan den Heer Van Rapperd ten deel viel, was de tegenstand gebroken en de Heer Van Rappard won 4—6, 10—8, 6-3, 6-2. De dameskampioen wist zich evenzeer te handhaven, zij won nu met groot gemak van Mej. E. Viruly en daarna van Mevr. Blom en Mej. C. van Lennep (6—0, 6—2). Alweder gaven de Heeren-doubles een verrassing, in zooverre dat de hh. Brandt en Van Lennep de beide hh. Beukema en in de sets sloegen. Het winnend paar speelde in den tinal veel minder en de hh. Van Rliede en Van Rappard wonnen 6 — 4, 6—2, 1—6, 6—3. De final Mixed-doubles Avas een van de mooiste matches; nooit hadden Mej. E. Viruly en C. van Rappard zoo goed gespeeld of speelden later weer even K. Beukema. goed. Mej. Viruly toonde thans voor de eerste maal, welk een uitnemend mixeddouble speelster zij was; nu werd zij nog voldoende door haar partner gesteund, wat het volgende jaar minder het geval was. De goede service van v. Rhede bv' werd slechts een tweetal malen niet door genomen en een ieder die zich deze tijden herinnert, weet hoe berucht toen diens bekende »dames-servicec was. Mei. v. Aken en v. Rhede werden geslagen 7—5, 6—1, 7 5. Mej. A. van Aken en Jkvr. Quarles wonnen den Dames-double en final tegen Mevr. Blom en Mej. C. van Lennep. Hoewel Dr. Williams niet aanwezig was om met het opmaken der handicaps behulpzaam te zijn, wilde het wedstrijd-comité het nummer Heeren-single handicap toch niet achterwege laten. De handicaps van de beste spelers waren onderlingde HH. van Rappard owe 30, K. en F. Beukema owe 15#, van Rees owe 15*, van Rhede en Trip owe 15. Niettegenstaande een vrij wat ongunstiger handicap dan het vorig jaar won ook nu van Rees, in den final tegen F. Brandt. De wedstrijd hierna te Hilversum gehouden was in zooverre internationaal dat de Heer Woulfe er medespeelde. Evenals ten vorigen jare bood hij nu ook den Hollandschen kampioen heftigen weerstand, maar toch was het resultaat evenals te voren, dat hij in 3 sets verloor 5-3, 5-7, 8-6. Ofschoon nu de Heer van Rappard deze overminning in den semi-final boekte en hij in de vorio-c ronden de H.H. van Rees 6 3, 6—4 en K. Beukema 6—3, 6—2 reeds had geslagen gelukte het hem toch niet, den eersten prijs te winnen, want het slechte weder, dat ^ als naar gewoonte het tournament te Hilversum vergezelde, belette den wedstrijd uit te spelen en de prijs moest dus met den Heer A. Heldring gedeeld worden. De Heeren-double werd gewonnen door de II.H. van Rees en Brandt, m den final tegen de H.H. van Rappard en Beukema, welk laatste paar zeer slecht samenspel vertoonde. Ditmaal had de Dames-single eens een zeer onverwachten afloop: Mej. C. van Lennep werd in den final door Mej. F. Blijden- stem verslagen 6-5, 6-1. Een kleine vergoeding kreeg Mej. van Lennep in den Mixed-double, welken zij met den Heer A. Woulfe won. Hiermede kan het overzicht van het jaar 1896 besloten worden, alleen zij nog volledigheidshalve vermeld, dat in den aan\ang van het jaar de kwestie betreffende de wenschelijkheid der oprichting van een Law n-Tennis Bond vele pennen in beweging bracht, zonder dat men door de bestaande oneenigheden tot een resultaat wist te komen. Ter gelegenheid van de Tentoonstelling te Brussel werd een internationaal C. ridder van Rappard. 1897 tournament te Tervueren in het begin van Juni uitgeschreven en hieraan namen Nederlandsche speelsters en spelers deel, n. 1. Mevr. Blom, Mej. 15. van Aken en Mej. C. van Lennep en de H.H. F. Breitenstein, J. Blijdenstein, G. A. van Haeften, C. van Rappard en F. van Lelyveld. De dames hielden op prachtige wijze de eer van het Hollandsch tennis op, want de final Dames-single werd gespeeld door Mej. van Lennep en Mej. van Aken en hierbij won de eerstgenoemde. Niet onopgemerkt mag de groote welwillendheid worden voorbijgegaan, waarmede het Wedstrijd-Comité en de Belgische kampioene melle Habets, én mej. van Lennep én mevr. Blom behandelden. Al was het laat aankomen dezer dames aan overmacht te wijten, omdat de electrische tram tusschen Brussel en Tervueren in die dagen nog niet goed reed, toen men tot 4 uur des middags had gewacht, terwijl te voren was aangekondigd, dat de singles op den eersten dag gespeeld zouden worden, was het comité ten volle gerechtigd haar tegenstanders in dit nummer een walk-over te geven. De dames kwamen, toen men nog een ronde verder was, en onmiddellijk stelde melle Habets voor alsnog tegen mej. van Lennep te spelen, welke match zij in 3 sets verloor. Mej. van Aken handelde even vriendelijk jegens mevr. Blom. Hoewel het in het algemeen niet aan wedstrijdcomite s aan te raden is, het voorbeeld van het Brusselsche, dat dit alles goedkeurde, na te volgen, werden hierbij toch op bijzonder voorkomende wijze de vreemde spelers behandeld. Menigeen zou niet spoedig toestaan, wat melle Habets zonder de minste aarzeling hier goed vond. Zoo mogelijk werd de goede meening omtrent Belgische spelers en Belgische tournaments thans nog versterkt. Van de Heeren bracht van Rappard het er nog het beste af; hij werd in den semi-final door den Heer F. 1). Robinson (bekend van den wedstrijd der sport-tentoonstelling te Scheveningen) geslagen, maar had ten minste de voldoening een set tegen den Engelscheu speler te winnen, welke de eenige was, dien Robinson verloor. De flnal tegen Lefèbvre kostte Robinson weinig moeite, 6—0, 6—2, 7—5. Den anderen thans uitmuntenden Belgischen spelers ging het al niet beter, want de Borman werd 6—1, 6—2, W. Lemaire 6—1, 6—2 geslagen. Den Heeren-double wonnen Robinson en A. de Bassompierre, en ook den mixed ontging hem niet, want hoewel mellc Mosselmans niet te goed speelde, overwonnen zij mej. van Aken en van Rappard vrij gemakkelijk in den final. Voor hen die dezen zomer de Borman zagen spelen is niet oneigenaardig te vernemen, wat toen omtrent zijn manier van spelen werd opgemerkt »de Borman, een nog zeer jeugdig speler, had na de Roscius nog den besten stijl, tenminste een goeden langen slag, daarentegen nam hij volleys en smashes op allervreemdste wijze, een beweging makende alsof hij ging bowlen.« Als opening van het seizoen hier zien wij nu gelukkig weder een wedstrijd te Haarlem. Met uitzondering van Mej. van Lennep, Mevr. Blom en den Heer van Rhede, waren alle goede spelers en speelsters aanwezig. De kampioen van het vorig jaar delft tegen den Heer von Hemert in 3 sets het onderspit, maar dezen in den final (S—6, 7—5) en den Heer Beukema in den semi-final bleek de Heer 21 van Hees te machtig, zoodat de laatste winner wordt van den Heeren-single. De Ileeren-doublé wordt door de HH. L. von Hemert en Brandt gewonnen, nadat achtereenvolgens de HH. K. en F. Beukema en Jhr. L. Schuurbecque Boeye en C. van Rappard geslagen zijn. l)e mixed-double viel aan Mej. A. van Aken en K. Beukema ten deel; mooie partijen waren die van het winnend paar tegen Mej. B. van Aken en F. Beukema en Mej. E. VirulyenC. van Rappard. Vooral het spel van Mej. Viruly was magnifiek (de wijze, waarop zij voortdurend de harde smashes van Beukema terugsloeg, kon niet genoeg bewonderd worden), zoodat niettegenstaande den geringen steun, dien haar partner haar verleende, het nog 4 all werd in den 3de set. Mej. A. van Aken won den Dames-single; de final tegen haar zuster was ook een mooi betwiste match, zooals de score uitwijst 7—5, 5—7, 6—1. In alle opzichten was de wedstrijd een groot succes; het aantal deelnemers was zeer bevredigend en evenmin liet de opkomst der toeschouwers te wenschen over; des te meer is het te betreuren, dat sinds dien het bestuur den slechten staat der courts een belemmering achtte voor de herhaling van een dergelijken wedstrijd. Na een rust van eenige weken volgen dan ten vierden male de nationale kampioenschappen te 's Gravenhage. Den houders, hoewel allen aanwezig om hun titels te verdedigen, gaat het weinig voorspoedig. In de eerste plaats komt de nederlaag van Mej. A van Aken tegenover Mej. C. van Lennep, waardoor laatstgenoemde Dames-kampioen wordt voor 1897. Het is niet de eerste overwinning van Mej. van Lennep, want sinds eenige jaren heeft zij reeds tot de beste speelsters behoord; nu heeft zij echter nog groote vorderingen gemaakt en ziet men het onverwachte gebeuren, dat èn Mej. Yiruly èn Mej. van Aken voor haar het hoofd moeten buigen. Zijn haar right-hand-strokes misschien minder hard dan die van de vorige kampioen, haar spel munt daarentegen uit door een veel grootere mate van zekerheid en haar backhand is beter. Hierbij komt een mooie overheadservice en een minder zwak netspel, zoodat zelfs de mogelijkheid van smashen niet is uitgesloten. In den eersten set van den final was het spel van Mej. van Aken meer aanvallend, dat van Mej. van Lennep verdedigend; deze verdediging was echter zoo goed, dat de harde drives van Mej. van Aken over het algemeen werden teruggespeeld en de set door Mej. van Lennep 7—5 gewonnen werd. De tweede set werd eerst den volgenden dag gespeeld, omdat Mej. van Aken te vermoeid was. Door dit toe te staan handelde Mej. van Lennep even fair als Melle Habets te Brussel en zij werd beloond met een gemakkelijke overwinning in den tweeden set. Had de Dames-kampioen liet nog tot den final gebracht, den Heeren-kampioen mocht dit niet gelukken, want reeds in den semi-final verloor hij tegen den Heer W. Locker de Bruin. Deze laatste beoefende nog niet zeer langen tijd het F. Beukema. tennispel, maar had reeds het vorig jaar groote vorderingen gemaakt, zoo zelfs dat men in hem den toekomstigen kampioen meende te zien. Over het algemeen speelde hij op wedstrijden minder goed dan bij het oefenen, zoodat hij niet geheel aan de verwachtingen beantwoordde. In deze match was de fortuin hem gunstig gezind, want met de score op 3—6, 1—5 en advantage Van Rappard, zag de umpire een halfvolley over de lijn voor een volley aan en werd het deuce inplaats van game and set. Maar daarna verbeterde zijn spel belangrijk en hij won 3—6, 8—6, 6—2. De andere speler, die in den final kwam was de Heer van Rees; uit zijn overwinning 6—2, 6—0 op den Heer K. Beukema blijkt genoegzaam, dat dit hem niet veel moeite kostte. En zoo viel de final ook volgens verwachting in zijn voordeel uit met three sets to love. De vierde kampioen van Nederland muntte uit noch door groote vlugheid noch door schoonen stijl. Zijn inzicht in en het begrip van het spel was (en is) misschien grooter dan van een der andere spelers. Had het er alle schijn van, dat hij zich dikwijls weinig moeite gaf, grootendeels was dit een gevolg van het feit, dat hij zich weinig moeite behoefde te geven, immers de tegenpartij kreeg meestal zulke moeielijke slagen, dat indien de bal al teruggespeeld werd, het scherp plaatsen uitgesloten was en van Rees dus zonder hard te loopen nu in alle kalmte den bal liet geheel onhoudbaar kon terugzenden. Een bepaald zwak punt in zijn spel was niet te ontdekken : zijn service kon ontzettend hard zijn, maar hiervan maakte hij zelden gebruik en hoewel hij bij voorkeur achter in het court speelde kon hij zeer goed volleys, half volleys en smashes doen. Zijn righthand, niet hard, was echter zeer vast en right- of backhand was zijn plaatsen prachtig. Een zijner beste slagen was een backhand cross-stroke van halverwege het court, waarmede bv. Cranston telkens en telkens weer gepasseerd werd. Had van Rees door het winnen van de Handicaps twee jaren achtereen al getoond een sterk speler te zijn, nu bevestigt hij de reputatie, in het begin van het seizoen door den wedstrijd te Haarlem verkregen, de sterkste speler te zijn. Niet genoeg kan betreurd worden, dat in de volgende jaren zijn gezondheid oorzaak was, dat hij zich slechts weinig aan liet lawn-tennis wijden kon. De beide single-champions van '96 waren dus niet in staat geweest zich te handhaven, de double-champions beproefden het met even weinig succes en de H.H. C. van Rappard en J. van Berkel (onder welk pseudonym de andere kampioen van '96 zich verborgen hield) werden door de H.H. K. en F. Beukema geslagen. Deze nieuwe champion-double was een sterke combinatie, beiden speelden goed aan het net en mocht F. Beukema soms wat al te zacht spelen, het werd vergoed door een groote zekerheid en vlugheid. De nummers Dames-doubles en Mixed-doublés waren ditmaal veranderd in handicaps, welke beide gewonnen werden door Mej. E. Viruly, respectievelijk met Mej. M. Bol, van owe f en met den Heer van Rappard van owc f. Het aantal inschrijvingen op den Internationalen wedstrijd, een week later op den Bataaf gehouden, was weder niet groot, maar door de aanwezigheid van Engelschen en Belgen was de belangstelling der toeschouwers zeer vermeerderd. Deze Engelsche spelers waren ongeveer van gelijke kracht als de beste Nederlandsche, dus nu niet een overwicht als bij de overkomst van Hughes of Cranston. Wel won toch de Heer G. T. Goodman den single maar niet dan na zware partijen, in den semi-final 7—5,1—6, 6—2 tegen van Rappard en in den final 6-4, 6—8, 4—6, 6-2, 6—4 tegen K. Beukema. Deze match was hoogst interessant: Goodman, in den 4de set bepaald sterker, scheen den 5Je echter te zullen verliezen, maar de harde right handslag, steeds aan Beukema's righthand geplaatst, bracht ten slotte de overwinning aan den Engelschman. De Heer van Rees was niet wel en zijn spel leed hieronder in die mate, dat hij reeds in een der eerste ronden verloor van Van Rappard 6—8, 6-3. Prachtige matches gaven de Heerendoubles; de Kampioenen overwonnen de Hh. Goodman en Charles en «van Berk eb en van Rappard, maar verloren den final in 5 sets tegen de Hh. Locker de Bruyne en van Rees 6—3, 6—2, 2-6, 1—6, 6-4. Den Mixed-double wonnen gemakkelijk Miss Lane en Dr. Lownds in den final tegen Mej. Viruly en van Rappard, de Dames-double werd door de dames van Aken gewonnen van mej. van Lennep en mej. Viruly met de vreemde score van 0—6, 6—1, 6—3. Ofschoon het verschil in sterkte tusschen mej. van Lennep en miss Lane door de score in den final 6—0, 6--1, in het voordeel der laatste, niet geheel werd weergegeven, was miss Lane toch zonder kwestie sterker. Haar kracht was gelegen in den harden fore-hand drive en het scherp plaatsen; met den backhand slag, op leelijke manier gespeeld, werd alleen verdedigd; slechts een enkele maal kwam zij naar voren. In het voor de eerste maal bijgevoegde nummer, een Dames-single handicap, kon miss Lane op owe 30 het niet tegen mej. A. van Aken owe | houden en verloor in den final 6—2, 6 3. Op hare beurt had het mej. van Aken veel inspanning gekost mej. E. Viruly scratch te slaan. De handicaps der andere dames waren: mej. C. van Lennep owe 15, mej. B. van Aken owe { en de mme Trasenster, eene der beste Belgische speelsters, f. De Heeren waren gehandicapt als volgt: Goodman own 15$, Locker de Bruyne en van Rees owe 15f, K. Beukema en van Rappard own 15|, Charles owe E. Beukema en Dr. Lownds f. Nu veel beter spelend dan in den open-single waarnaar zijn handicap berekend was, wint Lownds zonder moeite, in final tegen Beukema 6 — 1 4—6 6_4, 6-1. Ook in 1897 werd niet afgeweken van wat langzamerhand regel geworden scheen te zijn, dat het nl. op de dagen van het Hilversumsche tournament voort- Overzicht van de velden van „de Bataaf7'. Internationale wedstrijd 1897. durend regende, nu zelfs vergezeld van hevige onweders. Zoo werd eindelijk om den final Heeren-double te spelen een droog oogenblikje gevonden in den vroegen morgen, omstreeks zes uur! Tegen dit ongewone, vroegtijdige uur waren de Hh. van Hemert en van Rappard het best bestand, zij sloegen zonder veel moeite de Hh. Locker de Bruyne en de Ranitz. Door ongesteldheid van van Rees werd de Ileeren-single niet geeindigd, wat jammer was, omdat op dezen wedstrijd en hij en K. Beukema zoo bijzonder goed hadden gespeeld en een ontmoeting dezer twee dus een zeer interessante match zou hebben opgeleverd. Toen de final later in den Haag werd gespeeld, was de Heer van Rees niet in goede conditie en won de Heer Beukema zonder strijd. In den Dames-single nam mej. C. van Lennep revanche van het vorig jaar, zij won, mej. F. Blijdenstein nu 8 — 6, (\—4 slaande. Den Mixed-double won haar zuster, mej. M. van Lennep met den Heer K. Beukema, de eerste overwinning van dit zoo sterke paar. Op dit tijdstip was de kracht van het spel van mej. M. van Lennep nog voornamelijk gelegen in de uitstekende wijze, waarop zij lobs speelde, waarbij hare groote kalmte haar niet weinig te hulp kwam. Intusschen deze overwinning was nu nog een verrassing, omdat men mej. C. van Lennep en den Heer A. Woulfe veel sterker achtte. Mevr. Blom en mej. E. Viruly ten slotte wonnen den Dames-double. Aangaande dezen wedstrijd valt nog op te merken, dat weder mede deed de Heer de Ranitz, na een tijd lang zijn spelen onderbroken te hebben. Vooral in den doublé was zijn spel zeer weinig verminderd, al was zijn stijl ook niet onberispelijk. Wanneer wij hier de wederverschijning van den Heer de Ranitz vermelden, dan mag niet worden voorbijgegaan, dat op een huishoudelijken wedstrijd, aan het einde van het seizoen te Haarlem gehouden, mevr. Ch. van de Poll weder speelde en reeds dadelijk twee prijzen won, den Mixed met Jhr. A. van de Poll en den Dames-double met Mej. Dolleman. 1S98. De Haarlemsche Lawn-Tennis Club vindt iets nieuws uit om de belangstelling onder de spelers op te wekken. Zij looft voor een Heeren-single een Brassard uit. liet was een zijden sjerp in de kleuren der club, licht blauw en wit, waarop de namen der winners zouden geborduurd worden. Na een openingswedstrijd zou de overwinnaar daarin den Brassard om de 14 dagen te verdedigen hebben tegen den uitdager of hem, die onder meerdere uitdagers door het lot zou worden aangewezen. Overwon de uitdager dan ging op den nieuwen houder de taak over het bezit te verdedigen. Aan het einde van het seizoen zouden allen, die den Brassard in bezit gehad hadden op een onderlingen wedstrijd uitmaken wie definitief bezitter worden zou. Ziedaar in korte woorden de regeling door de Haarlemsche Club gemaakt. Al dadelijk zij opgemerkt, dat de Brassard-wedstrijden een groot succes waren. Reeds .half Mei had de Openings-wedstrijd plaats te Haarlem plaats; de Heer Von Hemert had groote moeite om den Heer G. van Haeften te slaan, maar daarna overwon hij gemakkelijker de H.H. K. Beukema en A. Broese van Groenou en werd zoo de eerste bezitter der trophée. Dit was tot lieden de laatste maal, dat de Heer Beukema in een open-single door een anderen Hollandschen speler werd geslagen en reeds 14 dagen later nam hij revanche door als uitdager den houder te overwinnen; de strijd was echter goed gelijk: 4—6, 2—6, 6—1, 6—8, 7—5. Minder voorspoedig ging het den volgenden uitdager, den Heer F. Breitenstein, wien het niet gelukte den Heer Beukema uit zijn bezit te stooten, hij verloor 6 — 4, 6—2, 9—7, en ook de verwachting van hen die meenden dat de kampioen van 1897, die twee weken later de uitdaging deed, het dan den houder wel lastiger zou maken, werd teleurgesteld. l)e Heer van Rees, geheel ongeoefend, was volstrekt geen partij voor den houder, die door de verschillende matches reeds in goede conditie was, en verloor 6—3 6-2, 6-0. De lieer Beukema stelde zich met deze drie overwinningen vooreerst tevreden en verdedigde den volgenden keer niet, zoodat de strijd om het bezit van den Brassard nu liep tusschen de eerste twee uitdagers, de H.H. A. Broese van Groenou en G. T. Labouchere, hoewel men in den Ilaagschen speler den overwinnaar dacht te zullen zien, Avas de uitslag anders en won de Heer Labouchere 2—6 1—6 7—5, 6-4, 6-4. In tijdorde volgt thans een Handicap-wedstrijd in Den Haag, uitgeschreven met het doel den jongen spelers weder eens de gelegenheid te verschaffen, zich met de sterkeren te meten. Aan dit doel werd wel beantwoord door dezen wedstrijd, want tal van jongere spelers deden mede; de Heeren-single telde 30 de Dames-single 7 en de Heeren-double 15 inschrijvingen. De H.H. K. Beukema en van Rees waren gesteld op owe 40, de Ranitz owe 15 3/6, Muilemeister. die langen tijd wegens studie-belangen en ziekte niet had kunnen spelen, scratch. Winner werd de lieer R. Bakker 4/6, ongeveer de eenige, die van den hem gegeven handicap een goed gebruik maakte en hard en gewaagd bleef spelen, toen hij tegenover de sterke spelers kwam, de overigen bijna allen volgden het voorbeeld van den speler, die veel voorgaf en gingen uiterst voorzichtig spelen, waardoor zij het natuurlijk niet konden houden tegen den zooveel sterkeren speler, die zulke gemakkelijke ballen zelden of nooit miste. K. Beukema bracht het, ondanks zijn zwaren handicap, tot den final en verloor toen 8—6, 6—4. Niet alleen de single maar ook de doublé werd door Bakker gewonnen, den laatste met E. Sol op 2/6. Van de Dames was Mej. A. van Aken, op owe 40 gesteld, terwijl zij tot 30 toe in de game voorgaf, onoverwinnelijk. Hierna moet weder een Brassard-wedstrijd te Haarlem vermeld worden tusschen de Ilh. Labouchere en F. de Ranitz. De houder toonde nu, dat zijn overwinning de vorige maal niet aan geluk te danken was geweest, maar dat wel degelijk een groote vooruitgang in zijn spel merkbaar was, want hoewel de Ranitz ten slotte won, kostte hem dit de groptste moeite, zooals de score aanwijst 4—6, 1 — 6, 6 — 2, 6—1, 6—4. De nieuwe houder is den uitdager, die hierna den strijd aanbindt, te sterk en de Heer R. Cremers, thans voor het eerst weder een match spelend sinds 1892, verliest 6—4, 6—1, 6—3. Een mooie wedstrijd is 14 dagen later tusschen de Hh. Breitenstein en Trip, daar de houder niet opkomt. Trip wint 4—6, 6—1, 4—6, 6—2, 6—4. Het Ililversumsche tournament gaat dit jaar aan het Haagsche vooraf en tot aller verbazing valt het nu eens niet in werkelijken zin in het water, ter afwisseling echter heerscht thans een tropische hitte, den kaatsten dag vooral kan men het spelen niet meer als een amusement beschouwen. De Heer K. Beukema overwon de Hh. van Rees, die veel minder speelde dan het vorig jaar, A. Broese en de Ranitz en kwam in den final tegen »C. Green« (pseudonym), die te voren de Hh. von Hemert en Van Lennep had geslagen. Voor de laatste maal had nu de Heer Beukema eenige moeite om dezen ouden tegenstander te overwinnen; in den eersten set was hij minder sterk, maar den tweeden set won hij na inspanning van alle krachten aan weerszijden [wat in de heerschende hitte uit een sanitair oogpunt weinig aanbevelenswaardig was] juist 7—5 en hiermede was feitelijk de match beslist; in den 3en set trok »Green«- zich terug. Hierdoor werd de Heer K. Beukema de eerste bezitter van den fraaien beker, als wisselprijs voor den Heeren-single uitgeloofd. Evenals het vorige jaar was ook thans weder het sterkste paar in den Mixed-double Mej. M. van Lennep en K. Beukema. Maar nu stelt zich Mej. M. van Lennep niet met deze overwinning alleen tevreden, doch wint ook den Damesdouble met Mej. Ledeboer. Haar partner in den Mixed is niet tevreden voor hij ook den derden prijs heeft gewonnen en verslaat dus met den Heer de Ranitz alle paren in den Heeren-doublé, die zich hiertegen willen verzetten. Al speelden beiden in zeer verschillenden stijl, hun samenspel was uitstekend en noch de Hh. von Hemert en »Green«, noch Mullemeister en Van Rees boden hun veel weerstand. Wat later dan gewoonlijk gaan nu eenige Hollandsche spelers aan een Belgisch tournament deelnemen: de Hh. K. Beukema, Van Rees, A. Broese en R. Cremers vertrekken naar Spa. Vooral de Heer Beukema hield zich goed en werd eerst voor de Challenge-Cup in den final geslagen door Dr. J. M. Elavelle uit Londen, maar ook de andere Nederlandsche spelers wonnen 2e of 3e prijzen. De nationale wedstrijd op den Bataaf werd in een even onaangename temperatuur gehouden als die te Hilversum en verder leed hij eenigszins door den langen duur van het tournament te Spa, wat den spelers, die er aan deelnamen, belette hier op tijd terug te zijn en den nationalen en internationalen wedstrijd in elkaar deed loopen. De Dames-kampioen, Mej. C. van Lennep, behield het kampioenschap; nog meer dan het vorige jaar muntte zij boven haar tegenstandsters uit. Niet zoo gelukkig is de Heer van Rees, die in 3 sets to love in den final tegen den ITeer K. Beukema den beker verliest. Van den nieuwen kampioen, die sedert voortdurend is vooruitgegaan en zelfs met zeer rassche schreden, is in de eerste plaats te zeggen, dat hij ten volle beantwoordde aan wat men van den beginne van hem verwachtte. In den aanvang werd hij nog gehinderd door >Turnierfieber«, maar toen dit wegbleef, was liet ook met zijn nederlagen gedaan. Zijn stijl is buitengewoon mooi; in tegenstelling met de vorige kampioenen is zijn fort het volieyspel, zijn smashes zijn evenals zijn backhand onverbeterlijk. Weinig Engelsche spelers zouden er zich op kunnen beroemen sterker overhead te zijn. Het zwakke punt, in de volgende jaren veel verbeterd, is nu nog zijn righthand, die dikwijls een goede lengte mist en soms geheel faalt. Desalniettemin is van nu af de Heer K. Beukema de beste Nederlandsche lawn-tennisspeler, die zoo hij blijft oefenen, waarschijnlijk niet spoedig zal geëvenaard worden maar, vooral indien het hem mogelijk is eenigen tijd in Engeland te gaan spelen, wel spoedig niet de beste Engelsche spelers op één lijn zal kunnen geplaatst worden. Het double-championaat behouden de Heeren K. en E. Beukema niet, te wijten aan het totale gebrek aan oefening, waaraan F. leed. Het wordt thans gewonnen door de H.1I. L. von Hemert en »C. Green«. (Verdere bijzonderheden omtrent dezen wedstrijd, wie de andere nummers wonnen, wat de scores waren, enz., ontbreken). Zeer belangrijk is de Internationale Wedstrijd te 's-Gravenhage. In de eerste plaats moet vermeld worden, dat zoowel Hare Majesteit de Koningin als H. M. de Koningin-Regentes van Hare hooge belangstelling blijk gaven door een medaille voor den wedstrijd uit te loven. In de tweede plaats wordt voor de eerste maal verspeeld een Internationaal Kampioenschap van Nederland, waarvoor een Beker beschikbaar gesteld is. Onder de Engelsche bezoekers is dr. Pim (spelend onder het pseudonym van »J. Wilson«), de oud-kampioen van Engeland en van Ierland, volgens veler meening de beste lawn-tennisspeler, die ooit bestaan heeft. Hij had in de laatste jaren weinig geoefend en was dus niet meer zoo sterk als vroeger, maar het Hamburgsche tournament, waar hij juist vandaan kwam, had hem alweder een groot gedeelte zijner vroegere eigenschappen doen terugwinnen, zoodat hij zelfs de exhibition-match, 11a afloop van liet groote tournament, tegen den champion R. E. Doherty had gewonnen. I11 Den Haag vond hij in den single geen enkelen hem waardigen tegenstander, zoodat zijn spel niet ten volle tot zijn recht kon komen. Aan den toeschouwer viel het meest op de groote gemakkelijkheid waarmede hij alle slagen deed: één enkele polsbeweging en de bal werd juist daar geplaatst, waar de tegenstander dien het minst verwachtte of het moeilijkst spelen kon; zelf had hij oogenschijnlijk de grootste aantrekkingskracht voor den bal, want hij behoefde zich bijna niet van zijn plaats te bewegen. Een der merkwaardigste partijen was die tegen een speler, welke zich vooral op het geven van lobs had toegelegd; al die hooge ballen nam Pim half-volley en won met het grootste gemak! De beste speler na hem was Jones, die toch in den single, hoe goed hij ook speelde, niets tegen Pim kon uitrichten. W. Iioward, die indertijd uitstekend speelde, zoo b.v. in '95 te Hamburg in den final tegen Cranston kwam, was zeer verminderd. Dan waren er nog E. B. Morrison, E. A. Philips, Mounsey, H. Brooke, C. A. Voigt en Hardy. De eenige vreemde speelster was, evenals het vorig jaar, miss Lane, ook nu de sterkste. Zij deed niet voor niets mede, want zij won den Dames-single, den Dames-double met Mej. C. van Lennep en den Mixed-double met Morrison. Het >Kampioenschap van Nederland« werd gewonnen door Dr. J. Pim (»J. Wilson«); zijn tegenstander in den final W. Howard gaf hem een walk-over. Deze beide heeren te zamen wonnen den Open doublé. Voor de eerste maal was de Heeren-single handicap verdeeld in twee klassen, waartoe het groote aantal inschrijvingen en het zeer groote verschil in sterkte tusschen de verschillende ingeschrevenen de aanleiding was. In klasse A stond Dr. Pim op owe 40, K. Beukema owe 15, Howard owe £, Jones en Van Rees owe f, Van Rappard owe |, Trip en Phillips scratch, Morrison £, Von Hemert en De Ranitz |. Jones, wiens sterkte onderschat was, bereikte zonder moeite den final, maar wilde deze laatste partij tegen Von Hemert niet spelen op grond van al zeer weinig geldige redenen. Zoo won de Heer von Hemert de medaille door H. M. de Koningin-Regentes uitgeloofd, terwijl het comité de welwillendheid had toch ook nog een prijs aan Jones uit te reiken. In klasse B werd de prijs gewonnen door den Heer Bakker owe na langen strijd tegen den Heer Labouchère owe 15. Miss Lane won den Dames-single Handicap owe 40 en hiermede de medaille, uitgeloofd door II. M. de Koningin. De handicaps der andere dames waren Mej. v. Lennep owe 15, Mej. B. v. Aken $, Mevr. Blom f, Mej. M. v. Lennep 15. De nieuw bijgevoegde nummers waren een Heeren-doublé handicap, gewonnen door de Hh. Howard en Brooke |, vrij onverwacht, daar men èn Jones en Mounsey èn Morrison en Phillips een betere kans toedacht, en een Dames-double handicap gewonnen door Miss Lane en Mej. C. v. Lennep owe 15f. Het spel was dus van hooge klasse, maar in andere opzichten liet dit tournament te wenschen over. Zoo was de verhouding tegenover de vreemde spelers niet aangenaam, een gevolg hiervan, dat voor de eerste maal het wedstrijd-comité van hen eer tegen- dan medewerking ondervond. De regeling door een comité, grootendeels bestaande uit personen, die aan den wedstrijd medededen, kon natuurlijk niet volmaakt zijn, maar zelfs de meest volmaakte regeling zou de wenschen van de Engelsche spelers niet hebben kunnen voldoen. Zoo begonnen zij met den eisch te stellen, dat de wedstrijd een dag korter zou duren dan bepaald was, zoo wilde ieder hunner in de eerste plaats dit nummer vlug afspelen, waarin hij de meeste kans op een prijs had. Zooveel mogelijk werd alles, wat zij verlangden, ingewilligd, te veel zelfs, want hierdoor werd den Heer Beukema, die in de eerste dagen nooit kon en in de laatste alles tegelijk moest spelen, alle kans ontnomen om zich goed te houden tegenover de vreemde spelers, b.v. in den Mixed-double, waarin hij anders met Mej. M. van Lennep liet een heel eind gebracht zou hebben. 42 Cranslin. Deze onaangename herinneringen moeten vermeld worden, omdat een schrijven in » Sport ïm Bild« over dit tournament eenige weken later alle schuld wierp op de slechte ïegeling van den wedstrijd en den raad werd gegeven den wedstrijd in het vervolg meer nationaal te doen zijn en geen vreemde spelers meer aan te sporen ci voor o\er te komen. Dit stuk heeft wel eenig kwaad gesticht en ofschoon men liet nu \\el te boven is, wordt deze gelegenheid gaarne aangegrepen om het wedstrijd-comité, dat zich zooveel moeite gaf, van dien onverdienden blaam te zuiveren. Was 111 andere jaren gewoonlijk na den internationalen wedstrijd te 's Gravenliage en dien te Hilversum het speelseizoen grootendeels afgeloopen, nu houden de Brassard-wedstrijden de belangstelling levendig. Op den eerstvolgenden wedstrijd traden weer twee uitdagers tegenover elkaar in het strijdperk, omdat de houder, de Heer Trip, verhinderd was; het waren de Hh. J. Bergsma en A. Broese van Groenou, wederom werd de Heer Broese als vermoedelijke overwinnaar beschouwd en wederom gelukte het hem niet dit vermoeden te bevestigen. De Heer Bergsma won 4 6, 7 5, 1 6, 6 4, 6 2. Langer dan 2 weken wist hij echter niet bezit van den ^rassard te behouden, want op den laatsten uitdagingswedstriid won de Heer H. van Rees 7—5, 6—4, 2—6, 6—4. De eindwedstrijd werd 25 September te Haarlem gespeeld; in aanmerking hiervoor kwamen dus allen, die eens of meermalen houder van den Brassard waren geweest nl. de H.H. von Hemert, K. Beukema, de Ranitz, Labouchère, Trip, Bergsma en van Rees, en van dit zevental waren von Hemert en de Ranitz verhinderd te spelen. De match tusschen de H.H. Beukema en van Rees was buitengewoon mooi, de laatste speelde in den eersten zet geheel in zijn ouden vorm en verloor dien eerst met 9 — 7; den tweeden zet won Beukema gemakkelijker. De final ging tusschen Beukema en Labouchère, welke Trip weder tegen verwachting geslagen had, Beukema won drie sets 6—2. Met het winnen van den Haarlemsclien Brassard besluit de lieer Beukema het seizoen, dat hem zeer gunstio- is geweest en waarin hij voor de eerste maal zijn overwicht op de overige spelers deed gelden. 1899. Het jaar der oprichting van den Nederlandschen Lawn-Tennis Bond Reeds langen tijd bestond de behoefte aan een dergelijk lichaam, maar alle pogingen om het samen te stellen hadden tot nog toe schipbreuk geleden, zoo in 1896. Toen werd het voorstel gedaan in een ingezonden stuk van den Heer B. uit Rotterdam in de »Nederlandsche Sport. N°. 707. De schrijver deed het op aandringen van eenige anderen en koos tot aanbeveling van zijn voorstel een min gelukkig voorbeeld van en slecht geregelden toestand, dat nl. nu steeds het kampioenschap op den ataat te s Gravenliage werd verspeeld, terwijl bv. de A. D. L. T. C. te Rotterdam evenveel recht had, een kampioenschap uit te schrijven en er dus meerdere kampioens zouden komen, indien van dit bestaande recht werd gebruik gemaakt. Hoe goed oo sc nijvers bedoeling was, deze zinspeling op de rechten der Rotterdamsche Vereeniging was olie in het vuur der bestaande oneeriiglieden geworpen. In een antwooid van den Heer L. uit Utrecht werd dan ook al het goede uit het voorstel over het hoofd gezien en alleen gelet op dit voorbeeld; gezegd werd, dat het steeds uitschrijven van het kampioenschap op den Bataaf van een zeer gezonden toestand blijk gaf, dat de regeling er steeds goed in orde was en dat de Rotterdamsche clubs niet liet minste recht hadden een aanmerking te maken, nu die clubs haar wedstrijden alleen voor Rotterdammers openstelden. Het doel 'van den Heer B., een toenadering tusschen de Rotterdamsche en Haagsche clubs tot stand te brengen was dus schromelijk mislukt. De Heer 13. II uit Leiden trachtte in een zeer bezadigd schrijven de verschillen bij te leggen, gaf den goeden raad al die oneenigheden van particulieren aard toch te vergeten en er aan te denken welke gioote voordeelen een Rond zou kunnen opleveren, bv. officieele reglementen voor liet spel, regeling der matches, indeeling der clubs in klassen, houden van competitie-matches, professionals doen komen, zooals bij cricket; verder zou de »Ned. Sport« officieel orgaan kunnen worden, waarin de bondsleden van alles, wat hier en in het buitenland op tennisgebied voorviel, door vaste medewerkers op de hoogte zouden kunnen worden gehouden [!!] Het stuk werd beeindigd met den wenscli, dat allen die iets voor het doel voelden, zich door middel van de »N. S.« met elkander 111 betrekking zouden stellen. In antwoord hierop betoogde het Bestuur der Rotterdamsche L. I. G. »Devonia« het zeer te betreuren, dat het initiatief niet van 's Gravenhage uitging, maar stelde voor nu geen club daar de leiding op zich nam, dat vereenigingen en personen, voorstanders van de oprichting van den Nederlandschen Lawn-Tennis Bond, als bewijs van adhaesie hun namen en adressen aan het secretariaat van Devonia zouden opzenden om aldus door samenwerking tot een gewenscht resultaat te komen. Het resultaat was een stuk in de >N. S.« van »Kromo« uit Den Haag. Deze gaf als zijn oordeel, dat het aanbeveling verdiende gemeentelijke bonden met eigen bestuur op te richten, welke onderdeelen zouden zijn van een algemeenen bond. De voorwaarde om hiertoe te geraken was meerdere plaatselijke aaneensluiting en hiervoor was het noodig, wedstrijden te organiseeren, waardoor afzondering zou worden uitgesloten. Maar na deze opinie te hebben uitgesproken, voegde hij er bij het ten sterkste af te keuren, dat de L. T. C. »Devonia« zulk een haast met alles wilde maken, terwijl zij allerminst in een positie was om de tennis-aangelegenheden in het algemeen te beoordeelen, dat zij, alvorens alles beter voorbereid was, maar geen verdere stappen moest doen en zich lievei ei op toeleggen, dat in Rotterdam zelve een betere aaneensluiting kwam. Blijkbaar was dit afdoende en het onderwerp wordt eerst drie jaar later weder aangeroerd. In dit jaar nu heeft, tengevolge van het zich in verbindingstellen der Haarlemsche L. I. Club, de Anglo-Dutch L. T. C. te Rotterdam en Haagsche L. T. C. »Leimonias,« een vergadering plaats van een negental belangstellenden te 's-Gravenhage. Op deze vergadering wordt in principe tot de oprichting van een Bond besloten en om er toe te geraken wordt een door hen onderteekende circulaire verspreid om allen, die liet spel beoefenen en er belang in stellen op te roepen tot een algemeene vergadering in liet Poolsche Koffiehuis te Amsterdam. Werkelijk liad op Maandag 5 Juni deze vergadering plaats. Was de opkomst niet al te groot, van zoovele kanten waren berichten van instemming met het plan gekomen, dat de aanwezigen, onder leiding van Jhr. W. P. Teding van Berkhout den president der Haarlemsche Lawn-Tennis Club, besloten een Ncderlandschen Lawn-Tennis Bond op te richten, van meening zijnde, dat deze van groot nut zou zijn voor de ontwikkeling van het spel. De Statuten en het Huishoudelijk Reglement, beide met geringe wijzigingen volgens een ontwerp van den Heer P. Lonwerse, secretaris der Hilversumsche L. T. C., werden daarop vastgesteld. Volgens art. 2 der statuten is liet doel van den Hond om op alle mogelijke en gepaste wijzen de beoefening van het Lawn- Tennisspel te bevorderen, zooals door het vormen van een band tusschen alle beoefenaars van het Lawn-Tennisspel in Nederland door het verbreiden der regels van het Lawn-Tennisspel, door het geven van steun en inlichtingen bij het aanleggen en verbeteren van Lawn-Tennisbanen, door het uitschrijven, steunen en regelen van Lawn-Tennis-wedstrijden. De leden van den Bond zouden zijn physieke personen, clubs als zoodanig zouden alleen als donateur kunnen toetreden. De contributie werd met voorbedachten rade zeer laag gesteld op ƒ1. De vergadering koos het volgende Bestuur: Jhr. W. P. Teding van Berkhout te Haarlem tot voorzitter, C. Ridder van Rappard te 's-Gravenhage tot secretaris, P. Louwerse te Naarden tot penningmeester en Jhr. Ch. van de Poll te Haarlem, W. G. de Knokke van der Meulen te Voorburg, C. J. Keurcnaer te Rotterdam en C. van Eeghen te Hilversum tot commissarissen. De laatste die wegens drukke bezigheden zijn benoeming niet kon aannemen, werd vervangen door L. J. A. Trip te 's-Gravenhage. Op voorstel van den president werd het besluit genomen, aan de Hli. F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken en E. L. Graaf van Limburg Stirum het Eere-lidmaatschap aan te bieden. De Bond, die voortaan de Nationale Kampioenschapoen zou doen verspelen op de door hem telken jare aan te wijzen banen, verzocht de Anglo-Dutch Lawn-Tennis Club te Rotterdam op nader aan te geven data hiervoor haar banen beschikbaar te willen stellen. liet bestuur van den Bond besloot in navolging van de zoo goed geslaagde Brassard-wedstrijden het vorig jaar te Haarlem, ook nu Brassards uit te loven en wel twee, omdat in plaats van Heeren-single een Mixed-double gespeeld zou worden, waarvan ook de dames eenig genoegen zouden kunnen hebben. Deze eerste daad is gebleken geen onverdeeld succes te zijn. Wel was dit de openingswedstrijd, Zaterdag 17 Juni gehouden op het mooie asphalt-court van Jhr. Ch. van de Poll te Haarlem. Acht paren deden mede en van deze kwamen Mevr. Ch. van de Poll en L. von Hemert tegen Jhr. C. Boreel van Ilogelanden en G. E, Baron van Tuyll van Serooskerken in den final. Niettegenstaande het prachtige spel van Jhr. Boreel won het eerstgenoemde paar. De houders van de Brassards bleven dit langer dan 14 dagen, daar zij de eerste uitdagers Jkvr. Teding van Berkhout en C. van Rappard te Haarlem 6—4, 6—4, 6—4 sloegen en daarna Mej. E. Roukens en de Ranitz te 's-Gravenhage 7—5, 9—7, 7—5. Dan is aan de orde de groote wedstrijd door den Bond georganiseerd, de Nationale Kampioenschappen op de banen der A. 1). L. T. C. te Rotterdam. De groote welwillendheid en behulpzaamheid van Bestuur en Leden der Anglo-Dutch deed den wedstrijd uitstekend slagen. De Heeren-single werd tot den final gespeeld, deze moest wachten tot den Internationalen wedstrijd te 's-Gravenhage, volgens de door de Ilh. Williams en Horley gemaakte bepaling, en hiervoor kwamen in aanmerking de Hh. K. W. A. Beukema, de kampioen van '98 en C. van Rappard. Groote verrassing bracht het Dames-single kampioenschap, want Mej. C. van Lennep, de kampioen van '97 en '98, werd in de eerste ronde door jkvr. Teding van Berkhout, 6—1, 8—6 geslagen; de laatste trad ook winnend uit den final te voorschijn tegen Mej. I. Wailer 4—6, 6 — 1, 6 — 4, al was hierbij de strijd ook zoo hevig, dat het Bondsbestuur zich haastte een welverdienden 2en prijs aan Mej. Waller toe te kennen. Het Ileeren-double kampioenschap viel weder ten deel aan de Hh. K. en E. Beukema; de kampioens van het vorig jaar, L. von Ilemert en C. van Rappard, waren niet in staat, iets tegen hen uit te richten: 6—2. 6 — 1, 6—2. De beide andere kampioenschappen, Dames doublé en Mixed doublé, werden nu voor het eerst verspeeld. Het eerste werd gewonnen door de Dames M. en C. van Lennep tegen mevr. van de Poll en jkvr. Teding van Berkhout 6—4, 6—4; Mej. M. van Lennep won het andere ook met den Heer K. Beukema, na alleen in de tweede ronde een moeilijke partij gehad te hebben tegen Mevr. van de Poll en L. von Hemert 6—3, 3 — 6, 6—3. Thans speelt Mej. M. van Lennep niet alleen goede lobs, maar weet zij herhaaldelijk de tegenstanders aan het net langs de lijnen te passeeren. Voor den Mixed-double had de AngloDutsch L. T. C. twee bronzen beelden als wisselprijs uitgeloofd, welke, in hun kortstondig bestaan als zoodanig, een ieders bewondering opwekten. Een enkel woord nog betreffende de nieuwe Dameskampioen. Jkvr. Tending van Berkhout heeft een uitstekende rigthand stroke, hard en scherp in de hoeken geplaatst, haar backhand was minder sterk en die slagen alleen verdedigend, verder een vrij lastige screw-service. Als aanmerking was te maken, dat zij te weinig afwisseling in haar spel bracht en de tegenstander, die veel tegen haar speelde kon weten, waar de bal zou worden heengeslagen. Ten slotte zij nog gezegd van dezen wedstrijd, dat het getal inschrijvingen der heeren zeer bevredigend was. 20 voor den single was op den nationalen wedstrijd nog niet bereikt; dat der dames was gering; te betreuren was het, dat waar te Rotterdam zoovele goede speelsters waren, bijna allen zich lieten afschrikken om aan den wedstrijd deel te nemen, de redenen hiervoor liggen in het duister. Thans moet worden teruggekeerd tot de Brassard-wedstrijden, waarvan de volgende plaats had te Enschedé. De houders verdedigden niet en de strijd liep tusschen de twee paren, die hadden uitgedaagd: Mej. B. van Heek en E. Breitenstein tegen mej. Ida Scholten en L. Blijdenstein, door de eersten gewonnen 6—1, ® 6—2. liet doel, waarmede de Bond dezen wedstrijd hier had uitgeschreven, was om de spelers in het Oosten van het land eens in aanraking te brengen met die van het Westen. Behalve de Brassard-wedstrijden hielden de, Hh. Breitenstein en van Rappard een match tegen de Hh. Blijdenstein en Scholten en de lieer van Rappard tegen den Heer Blijdenstein. Vooral de dames speelden goed en Mej. van lleek was niet veel minder sterk dan de dames, die gewoonlijk op de wedstrijden hier te lande uitkomen. Welke goede invloed het bezoek gehad heeft, is het volgend jaar gebleken. Spoedig zal de wedstrijd in Enschede tot de belangrijkste in Nederland gaan behooren. Door de bemoeiingen van het Bondsbestuur wordt voor het eerst weder na verloop van vele jaren een wedstrijd te Wijk-aan-Zee gehouden. Daar er slechts een court was, werden alleen gespeeld handicap-singles en Mixed-doubles, maar toch kon de wedstrijd niet op tijd geëindigd worden. Het regelings-comité bestaande uit de H.H. L. von Hemert, (x. E. Baron van Tuyll van Serooskerken en F. Breitenstein had alle eer van zijn werk; de inschrijvingen waren talrijk en ook toeschouwers waren in grooten getale aanwezig. Mej. van Ogtrop H won den Dames-single; zij had eenen goede opvatting van het handicapspel en speelde hard, over het algemeen te veel overhead-strokes, maar in aanmerking dient te worden genomen, dat zij te voren nooit op wedstrijden had gespeeld. Mevrouw van Tuyll van Serooskerken en de Heer van Rappard owe 15 wonnen in den final tegen Jkvr. Teding van Berkhout en F. Breitenstein owe 30, den Mixed-double. Mevr. van Tuyll had in langen tijd niet meer op wedstrijden gespeeld, maar speelde thans weder even goed als vroeger. De Heeren-single eerst in September gedeeld tusschen de H.H. van Rappard owe 30 en Breitenstein owe 15 eindigde met de overwinning van eerstgenoemde na een langen strijd, 4—6, 6—3, 3—6, 7—1, 9—7. De Brassard-wedstrijd te Hulversum wordt weder door twee uitdagers gespeeld, daar Mej. van Heek en Breitenstein niet verdedigen. De onverwachte uitslag is, dat Mej. van Marken en de Heer P. Louwerse Mej. C. van Lennep 6—0, 9 7, 6—3 verslaan, het winnend paar speelde buitengewoon goed. 1 erwijl deze wedstrijd plaats had, bevond zich een viertal Nederlandsche spelers te Hamburg voor het groote tournament daar. In niet minder dan 3 nummers werden door hen eerste prijzen gewonnen. De Heer K. Beukema won den Heerensingle handicap, klasse A., met den handicap van 15f, de Engelsche kampioen R. F. Doherty stond op owe 15, in den final sloeg hij Miles met gelijken handicap, terwijl de H.H. Trip 30f en van Rappard 30, in de semifinals geslagen, beide 3de prijzen wonnen. Dan won de Heer Beukema met S. V. R. Drapes als partner van scratch den Heeren-double handicap, waarin de H.H. R. F. Doherty en W. V. Doherty owe 30 stonden. De Heer G. A. van Haeften met Frl. von Bassewitz 30f won den Mixed-double handicap, in den final tegen Grafin von Schulenburg en Mahony owe 15. De onaangenaamheden van het internationale tournament op den Bataaf het vorig jaar hadden het Comité doen omzien naar een Referee, die dan geheel en al de regeling van den wedstrijd zou in handen hebben, ür. Williams nam bereidwillig als altijd deze moeilijke taak op zich en de wedstrijd was hierdoor natuurlijk een volkomen succes. Jammer dat er niet meer Engelsche spelers waren overgekomen om van zijn uitstekende regeling te protiteeren. De beste vreemde speler was S. V. R. Drapes, die van Hamburg hierheen kwam, en deze speelde verre beneden zijn gewonen vorm, waartoe natuurlijk de asplialtcourts het hunne bijdroegen. De beide andere Engelsche spelers Malcolm en Chester waren van minder liooge klasse en konden niet op tegen de goede Nederlandsche spelers. De open Heeren-doublés gaven twee malen een interessanten strijd te zien, eerst de H.Ii. Drapes en Broese tegen de II.H. Beukema 11—9, 6—2 in het voordeel van het eerste paar en daarna dit paar in den final tegen de H.Ii. van Rappard en Irip. Wat deze laatste match betreft, eerst schenen Drapes en Broese gemakkelijk te winnen. Maar toen hun de 3(le set ontgaan was, werd het andere paar overwegend sterker. Hierop volgde weer een verbetering in het spel van Broese en Diapes en met den score op 5 to 1 dacht men de match spoedig geëindigd te zien. Tegen hun vaste gewoonte 0111 slecht te spelen, indien de stand van zaken ongunstig was, halen de Hh. Trip en van Rappard op door een zeer kalm spel tot 5 all, hierna 6 en 7 all en ten slotte overwinnen de Hh. Drapes en Broese: 6—4, 6—3, 3—7, 3—6, 9—7. De Dames-single handicap won Mej. D. Mijer 15 in final tegen Mej. Roukens owe 15 4 6, 6 3, 8 6. De Mixed-double handicap werd gewonnen door Mej. Roukens en den Heer E. van Eibergen Santhagens 15. De Heeren-double handicap door de Hh. J. Sol en v. Beusechem 15 in final tegen de Hh. Trip en van Rappard owe 30 6—4, 1—6, 8—6. De Heeren-single handicap telde 24 inschrijvingen en werd niet gesplist in twee klassen, de handicaps waren: K. Beukema owe 40, Drapes en van Rappard owe 30, F. Beukema ówe 15*, L. Trip owe 15f, A. Broese owe 15. De prijs werd gedeeld door de Hh. Santhagens 15f en van Rappard, daar de tijd tot uitspelen ontbrak. En ten slotte het Kampioenschap van Nederland, K. Beukema sloeg Drapes 6-4, 6-3, Broese 6—4, 11-9 en zijn broeder F. 6-0, 6-2, van Rappard overwon achtervolgens Bakker 6-4, 8-6, Trip 6-4, 6-2, zoodat deze Heeren m den final kwamen. 13e final van het Nationale kampioenschap moest ook nog gespeeld worden en wel tusschen dezelfde personen. Dit won de Heer K. Beukema ten 2* male, alleen de tweede set werd eenigszins betwist, omdat van Rappard met 4—0 leidde, de score was 6—4, 6—4, 6—4. Beukema was door verbetering van zijn righthandslag nog sterker dan het vorig jaar. Daar de uitslag niet twijfelachtig was en de wedstrijd toch reeds lang geduurd had, gaf de Heer van Rappard aan den Heer Beukema een walk over in het Internationaal Kampioenschap en wegens de afwezigheid van den houder Dr. Pim werd de Championshipsround evenmin gespeeld en werd dus de Heer K. W. A. Beukema nationaal en internationaal kampioen van Nederland. Ter afwisseling een Brassard-wedstrijd te Leiden waarbij Mej. E. Bijleveld en de Heer A. W. Frentzen 6—1, S—6, 6—2 Mej. Rijke en den Heer ten Brink verslaan en hierna het nitstekend geslaagde internationale tournament te Hilversum. Het was inderdaad internationaal door de aanwezigheid der H.Il. A. Woulfe en J. M. Flavelle uit Londen. De final Heeren-single om den Hilversumschen beker tusschen laatstgenoemde en K. Beukema, de oude tegenstanders van Spa van liet vorig jaar, was zeer spannend en eindigde, hoewel hij den eersten set verloor, met de overwinning van den Engelschman: 4—6, 8—6, 6—2. De lieer A. Broese had met den Heer Flavelle als partner evenveel succes als te 's-Gravenhage met Drapes en won den doublé, vooral in den semi-final was de match tegen de gebroeders Beukema magnifiek, de partijen gaven elkaar bijna niets toe, de score was 3—6, 9—7, 14—12. De verrassing bij uitnemendheid was de nederlaag van de Mixed-double kampioenen, Mej. M. van Lennep en de Heer K. Beukema tegen Mej. C. van Lennep en den Heer R. van Lennep; vooral de laatste speelde uitstekend aan het net. Mej. van Marken won den Dames-single door eerst Mej. C. van Lennep 6—2, 4—6, 6—2, en daarna Mej. M. van Lennep 6—4, 6—2 te slaan, zij speelde bedaard en kalm en had een harden righthandslag en ook de goede lengte, die zij aan haar »lobs« wist te geven droeg niet weinig bij tot hare overwinning. Ook werd een lleeren-single handicap gespeeld: J. M. Flavelle owe 50!!, lv. Beukema owe 30, F. Beukema en Trip scratch, R. van Lennep f; de laatste won in final tegen Jhr. Th. Prins van Westdorpe 15f, 6—3, 6—2. Deze Dames-double wonnen Mevr. Blom en Mej. C. van Lennep. De Brassard-wedstrijd te Haarlem viel uit ten voordeele van Jkrv. M. Teding van Berkhout en den Heer van Rappard, die Mej. I. YValler en den Heer E. van Eibergen Santhagens in sets overwonnen 6—0, 13—11, 6—3. Zooals gewoonte geworden scheen te zijn verdedigden de houders der Brassards weder niet. En ditzelfde heeft plaats op den laatsten uitdagingswedstrijd te Rotterdam, waar Mej. van Rees en de Heer II. van Rees Mej. A. Turing en L. J. A. Trip sloegen 6 — 5, 6—4, 6—2. Was dus de belangstelling door het telkens niet opkomen der houders reeds zeer verminderd, de eindwedstrijd, Zondag 29 October op den Bataaf gehouden, viel geheel in duigen. Door verschillende oorzaken waren vele gerechtigden verhinderd mede te spelen, maar door het te laat, of niet kennis geven hiervan, werd de wedstrijd niet uitgesteld, met het gevolg, dat slechts een paar, dat de Brassards gewonnen had, aanwezig was, nl. Mej. Bijleveld en de Heer Frentzen, Jkvr. Teding van Berkhout speelde met den Heer Trip, inplaats van met den partner, met wien zij gewonnen had en de Heer van Rees speelde met Mej. Waller inplaats van met Mej. van Rees. Door deze omstandigheden was de match geheel van belang ontbloot. Jkvr. Teding van Berkhout en de Heer L. Trip werden de definitieve bezitters van de Oranje-witte Brassards (de kleuren van den Ned. L. T. Bond). Hiermede is het speelseizoen geëindig. Behalve hetgeen hierboven vermeld is, had de Bond nog prijzen uitgeloofd op verschillende wedstrijden zoo voor den Dames-single te Arnhem en voor hetzelfde nummer te Hilversum, maar, daar het getal leden flink was toegenomen, verkeerde de kas in goeden staat en kon met moed de toekomst worden tegemoet gegaan. Te memoreeren, dat de statuten worden goedgekeurd bij Kon. Besluit van 11 September 1S99 s. 89. Nog vóór 1900 zijn intrede deed, trof echter den Bond den gevoeligen slaodoor het overlijden te Davos van het Eerelid, E. L. Graaf van Limburg Stirun" Hij, die zooveel voor sport in het algemeen en het lawn-tennis in het bijzonder had gedaan, liet ook hier een plaats open, die niet kon worden aangevuld. 1900. Op 24 Februari wordt te Rotterdam de algemeene vergadering van den Lawn- Tennis Bond gehouden; slechts een gering getal leden was aanwezig. Daar eenige leden van het Bestuur zich niet herkiesbaar hadden gesteld werd het thans als volgt geconstitueerd; Jlir. \\. P. Teding van Berkhout, voorzitter, P. Louwerse, secretaris, K. W. A. Beukema, penningmeester, Jlir. Ch. van de Poll, W. G. de Knokke van der Meulen, P. W. C. Baron van der Feltz en W. M. Scheurleer, commissarissen. Als data der nationale wedstrijden werden 21—23 Juli vastgesteld en als plaats de nieuw aan te leggen banen der Haagsche L. T. C. » Leimonias* aangewezen. In Den Haag was men langzamerhand gaan inzien, dat de inrichting der courts aan »den Bataaf< zeer veel te wenschen overliet en dat die inrichting dooide tegenwerking der terrein-autoriteiten niet verbeterd kon worden. Daarbij kwam, dat in de laatste jaren de vreemde spelers, die voor het internationale tournament overkwamen, er steeds op aandrongen om zoo mogelijk toch de asphaltcourts door gravelcourts te vervangen, omdat deze, minder vermoeiend voor oogen en voeten, overal elders op het vasteland in gebruik waren. Dan zou er meer kans bestaan, dat vreemde spelers kwamen spelen, indien zij hier diezelfde banen als elders vonden. Dank zij de onvermoeide pogingen van de verschillende bestuursleden der L. T. C. Leimonias vooral de H.II. K. Beukema en Scheurleer, gelukte het Vni Sr de A. D. L. T. C. te Rotterdam op 3/« en de Leidsche L. T. C. op 3/6, voor de Dames-doubles >Leimonias« op 2/6, Haarlem scratch, Rotterdam *l6, Leiden 15, voor de mixed-doubles »Leimonias« owe ö/6, Haarlem scratch, Alglo-Dutch 15, Leiden 15Vc. Op eiken wedstrijd zouden 4 matches worden gespeeld en wel 1 Dames-double, 1 Heeren-doublc en 2 mixeddoubles; winner werd de club, die de meeste matches, sets of ten slotte games won. Aan de club, die het grootste aantal wedstrijden had gewonnen, zou de Hond verguld zilveren medailles toekennen om uit te reiken aan die spelers, welke het meest hadden bijgedragen tot de overwinningen. De eerste van deze reeks wedstrijden werd te Rotterdam gespeeld op den 10'Jtin junj tusschen- de A. D. L. T. C. en de IT. L. T. C. »Leimonias«. De Anglo-Dutch L. T. C. won met 2 matches tegen 2, en 5 sets tegen 4. Dan volgt te Haarlem de Haarlemsche L. T. C. tegen de II. L. T. C. »Leimonias«; Haarlem wint met 2 sets tegen 2, 5 sets tegen 5, 55 games tegen 47. Te Rotterdam heeft de wedstrijd tusschen de Leidsche club en de Anglo-Dutch L. T. C. tot uitslag de overwinning der eerste verecniging met 4 matches tegen 0. Een week later overwint de Leidsche L. T. C. de Haarlemsche te Haarlem met 3 sets tegen 1. De Anglo-Dutch kwam twee malen niet op tegen »Leimonias< en verloor dus met 4 matches tegen 0. De Anglo-Dutch was te Rotterdam tegen de Haarlemsche L. T. C. al even ongelukkig en verloor met 4 matches tegen 0 en te Leiden bleef de Leidsche club de meerdere van »Leimonias« met 3 matches tegen 1. Te 's Gravenhage wint de II. L. T. C. »Leimonias« vervolgens van de Haarlemsche L. T. C. met 4 matches tegen 0. De Haailemsche L. 1. C. verslaat de A. D. L. T. C. met 3 matches tegen 1. De H. L. T. C. »Leimonias< slaat de Leidsehe L. T. C. te 's Gravenhage met 3 matches tegen 1. De Haarlemsche L. T. C. verliest van de Leidsehe L. T. C. te Leiden met 3 sets tegen 1. De Leidsehe L. 1. C. wint van de A. D. L. T. O., (5 October te Leiden gespeeld, met 4 matches tegen 0. Het resultaat was dus: Gewonnen. Verloren. Leidsehe L. T. C. 5 1 H. L. T. C. »Leimoniasc 3 3 Haarlemsche L. T. C. 3 3 Rotterdamsche L. T. C. 1 5 De eeiste wedstrijd wordt thans gehouden te Leiden, op de nieuw aangelegde asphaltbaan; slechts twee nummers zijn voor allen opengesteld n.1. de Heerensingle, welke in den final gewonnen wordt door den Heer »8. P. Eler« (pseudonym) tegen den Heer J. II. Zaayer G 1, 5—7, 6—4 en de Mixed-double, gewonnen door Mej. B. van Aken en den Heer H. van Schouwenburg tegen Mej. L. van Voorthuijsen en den Heer J. ten Brink 6—1, 6 — 4. Op 14 en 15 Juli volgt een groote wedstrijd te Enschedé, waar sedert de Biassaid-wedstrijden van het vorig jaar de belangstelling nog is toegenomen. Over het algemeen zijn de deelnemers geheel andere dan gewoonlijk op de wedstrijden mededoen en op enkele uitzonderingen na komen allen uit het oostelijk gedeelte van Nederland. De Heeren-single telde 24 inschrijvingen, de final liep tussclien de HH. I*. Brandt uit Arnhem en »S. P. Eler« uit 's Gravenhage, de laatste won 6—0, 7—5. Deze heeren wonnen samen den Heeren-double 8—6, 6—3 op de HII. Louweise en Cramerus. Ook in den Mixed had de Heer »Eler« succes en won met Mej. Roelvink in den final van Mej. Scholten en den Heer Scholten 8—6, 6—4. Na langen strijd won Mej. Haitsma Muiier uit Arnhem de Damessingle van Mej. J. Blijdenstein uit Enschedé 7—5, 5—7, 6 — 1. De wedstrijd, besloten met een tocht naar het naburige Bentheim, waar een 70-tal personen zich aan een souper vereenigden, slaagde in alle opzichten en te hopen is het dat, zooals de president der Enschedeesche Lawn-Tennis Club zeide, werkelijk dit tournament tik jaai een week voor de nationale kampioenschappen zal worden uitgeschreven. Een week later de nationale kampioenschappen op de nieuwe banen van >Leimonias«. De kampioen van '98 en '99 K. Beukema weet zich ook nu te handhaven en komt in den final met den Heer L. Trip. Deze match werd eenige weken later gespeeld en daar de Heer Beukema won, verkreeg hij ten derde male het Nationale Single-kampioenschap en den Beker van Williams en Horley in eigendom. Maar voor deze laatste maal had dan ook eindelijk eens een interessante final plaats. De Heer Trip, gewoonlijk op wedstrijden minder goed spelend dan bij het oefenen, week nu eens van deze gewoonte af en speelde uitstekend, zoodat Beukema zich alle moeite moest geven 0111 den eersten set te winnen en den tweede zelfs verloor. Daarna echter behaalde hij de overhand en won 6—4, 3—6, 6—1, 6—4. Alweder was de kampioen sterker dan het vorig jaar; zijn righthand was nu dikwijls zeer goed, ofschoon niet voortdurend nog zoo zeker als al zijn andere slagen. De beker is in elk geval in waardige handen overgegaan en de gevers moeten tevreden zijn over de vorderingen, die het spel sedert het tijdstip, waarop zij den beker uitloofden, gemaakt heeft. In het Dames-single kampioenschap bleef Mej. A. van Aken overwinster, zij sloeg Jkvr. Teding van Berkhout, de kaïnpioen van '99, in den final 6—], 6—2. Deze score geeft niet de juiste verhouding weer tusschen de beide speelsters, daar freule Berkhout, niet gewend aan de courts, veel minder dan gewoonlijk speelde. Zonder twijfel was Mej. van Aken echter de sterkste en waarschijnlijk wel de sterkste dameskampioen, die er tot nu toe is geweest. Sinds 96, toen zij voor het laatst het kampioenschap won, had zij zeer veel vorderingen gemaakt. Vooreerst is haar service thans uitnemend en kan met de beste heeren-services wedijveren, haar righthandslag is nog harder, maar daarbij vast, terwijl vroeger juist tengevolge van den harden slag de lengte veel te wenschen overliet, zoodat veel werd uitgeslagen. Haar backhand-slag op mooie manier genomen, volstaat volstrekt niet met een verdedigend spel; met de cross-strokes wordt herhaaldelijk gescoord; zwakker is nog het volleyspel. Het meest kwam het uitmuntende spel van Mej. van Aken uit in de Mixed-doubles. Trouwens het Mixed-double kampioenschap gaf de mooiste matches, omdat hierbij verschillende partijen geheel tegen elkaar waren opgewassen. Ten slotte bleven de houders Mej. van Lennep en K. Beukema overwinnaars, maar de strijd was zwaar, eerst tegen Mej. B. van Aken en A. Broese van Groenou 7—9, 6—1, 6—4 en daarna tegen Mej. A. van Aken en S. P. Elerc. Klasse B. werd gewonnen door den Heer J. Hankes Drielsma owe 15 in tinal tegen J. Sol, eveneens owe 15. De winner van het kampioenschap heeft geen mooien stijl en zijn kracht bestaat in een harde fore hand-drive, die absoluut zeker is met goede lengte; zijn backhand speelt hij vrij goed, maar toch niet buitengewoon, volleys aan het net gelukken af en toe, maar over-head is hij geheel machteloos. De stijl van de Borman is, wat zijn right-hand slag aangaat niet mooi, de slag schijnt hein veel moeite te kosten en is toch niet erg hard, backhand speelt hij zeer mooi. Is zijn manier om volleys en smashes te nemen minder mooi dan die van den Heer Beukema. de slagen zelf zijn vrij vast. Ten slotte heeft hij, wat dc meeste Belgische spelers hebben, de goede eigenschap 0111 zich voortdurend alle moeite te geven en niet te spoedig te denken, dat een slag toch verloren is en het niet de moeite loont er naar te loopen. De inschrijvingen voor den wedstrijd waren zeer talrijk: 39 handicap, 32 open heercn-single, 17 handicap-doublés, 12 dames-singles. Een groot aantal toeschouwers was eiken dag aanwezig, zoodat wel de bewering gelogenstraft werd, dat het groote publiek alle belangstelling in den lawn-tennissport zou verloren hebben. De Hond had ook dit jaar op verschillende tournainents prijzen uitgeloofd, zoo te Enschede, te Hilversum, voor de Nationale Kampioenschappen en voor den Internationalen wedstrijd te Scheveningen. Het leden-aantal is steeds stijgende, waardoor natuurlijk een voortdurend toenemende werkzaamheid van dit lichaam mogelijk wordt gemaakt. Aan het einde van dit overzicht gekomen moeten wij aangaande de wedstrijden nog éene opmerking maken. Telken male als verslagen van tennis-wedstrijden in de couranten worden opgenomen, verbaast het ons hoeveel fouten daarin steeds voorkomen. Want hoewel meestal een bestuurslid alle gevraagde inlichtingen verstrekt, vindt men in het in de bladen opgenomen verslag de meest wonderlijke dingen. Staat al in principe vast, dat, wanneer A. verslagen is door B., de bladen juist liet tegengestelde zullen opgeven en dan bij Voorkeur met een score van b.v. 04 tegen 57 en is het al onmogelijk eenigszins juist de handicaps op te geven, dit laat zich nog begrijpen, omdat het lawn-tennis een nog bij de groote menigte weinig bekend spel is, maar waarom moet b.v. de naam Pietersen, die honderd malen in de couranten voorkomt, zoodra als de drager van dezen naam aan een tennis-wedstrijd mededoet, minstens Bitron of Voutysen heeten? Dit nu is raadselachtig. Een gunstige uitzondering maakte steeds de »Nederlandsche SporU, maar daar dit blad, ofschoon officieel orgaan, wegens het ontbreken van vaste medewerkers, het lawn-tennisspel uiterst stiefmoederlijk behandelt, komen er tegenwoordig in het geheel geen namen of scores meer in voor, hetgeen wel afdoende is om geen fouten te maken, maar toch niet zeer voldoet. En nu ten slotte een enkel woord tot verdediging van het feit, dat het voorafgaande inplaats van een geschiedenis van het lawn-tennisspel in het algemeen een overzicht is van de gehouden lawn-tenniswedstrijden. De kern van het spel is gelegen in de wedstrijden, zelfs zoozeer, dat een geschiedenis van het lawn-tennis zou ontbreken, indien er geen tournaments waren georganiseerd. Het spel, minder goed en minder algemeen gespeeld, zou nimmer zoo populair geworden zijn als het thans is. En waar wij nu uit den aard der zaak gehouden waren om alleen dit in herinnering te brengen, wat als het belangrijkste op het gebied van dezen sport geschied is, daar aarzelden wij geen oogenblik de wedstrijden uit te kiezen, waardoor het Lawn-Tennis, qualitatief en quantitatief ontwikkeld, geworden is tot wat het nu is: een der meest beoefende takken van sport, 's Graven ha ge. „S. P. ELF.R." . IV. 's GRAVENHAGE. Vereenigde Clubs van den Bataaf. .1893. 1894 ' 18qr InA^hSf'*'' *>*«>»■ UandUa/Wedariji. Xatiemle Wedstrijd. ■ Internationale Wedürijü. a. Hetr«a single open 18. A. WoülfÊ Ti df Rrfe ïï ï' h h Winnm- I«te. Winner,, handicap.' 10. L. de Bree. 31. J. H. Huohes. 17. Mr. J. v. Rhede v. d. 22. W. M. Cranston. "• \Tnllr" ÜP"1 7' *" N' HaRT' : «■ *• , «• MU. ^ 20' 6 R'DDER 5. m£Tv. Aken. ft S^cTl^nep. Hha"fcirble°1'e"j VrÉeT"8' *• 'aL'vDRABpp"'DC-R,DDEE 1#- S.Hoohes.S.Baddeeev, ^.B.v.Aken. Scra». i i iiuklty. j v. Rappard. A. Williams, F. Hor- 8. W. v. Rees, W. Locker v Rappard "• "&£"• ""l 4' MeJ' C" V' 4' *1' f fSST Mej' 4' ** -• , " RBn"ÏNE' '5' 4. Mei. P. v. D. Hoop, Mej. 8. M.„. Beo», Mej. C. v. f- v- d- Hoop. van Aken. 4. Mej. B. v. Aken, Mej. N. B. v. Aken. Lennep ""Se'»;"=• la"aarmolle-;8-G--"■Mei-M-B°i-8-. 777'77 *■a»■ *«"•c-«- «•*<» dicap. au U lle MEISTER. b. Mej.B.V.AKEN,C.R]DDER der V. RAPPARD. FORD, L v. hemert. v. Rappard. Scratch. 1896 InrfiT'Nv'nnOT^' i InShf""' InSta""''»17Wedstrijd. j H-t ltandieap Weds,r. Xaticnlt^Wedstrijd. Internat. Wedstrijd. ,3-c"«r- rir- 'r-K.bbihe "■ °teu «• *• *• *»»• i Mej:RIE v° AkS' 6. Mej. C. v. Lennep. j 'li StauS? % 30'R' '/«• | ? „ , *»•' »■ Ba" eed owé'i/,. | 41. Mej. A v. Aken 7. Mej. A. v. Aken 5. Miss E. Lane "CSCJT""7' J-V-«HE"E-C-R'°- 8. J.v.KHEDE,C.Rid- 5. K. Beokema, F. 7. H°v'RL,W.Loc- ^ ! , tï HE„ERT C ' 11 Tw^ox- VV 1 der v. Rappard. der v. Rappard. Beükema. ker de Brüyne. j Green" ! HoTvard 15. R. Bakker, E. 19. w. Howard, **■ "ïïli* 0pe" *• 4. Jkvr.QuARLES, Mej. 6. Mej. A. v. Aken, ' 901 % , , Brocke »/,. "lLV- | * *•*•*»». 3. Mq.E VmoEv.Mej. Mej. B.v. Aken. 3. Mej. C. v. Lennep, e. Heeren- en Dames ö. Mej. A. v. Aken, 7. Mej. E. Vireev, C. I ' ° 0. Miaa Lane T)v „ » Mia. E.LANEo»el5'/6. (louble open han- c. Ridder v. i Ridder v Rap- 7 Mei E Virüly C Lownds ' ï P* Rappard. pard. 1 Ri'ddÊr v Rap! 13. Miss Lane, E. Mor- | PARDowe»/, RISON owe 5/6. V. SCHEVENINGEN. VI. ENSCHEDE. VIL WIJK AAN ZEE. 1899 Haagsche L.-T. C. Leimonias. Enschedesche L.-T. C. Ver. Badhotels. lnathr"''°*WtoS''">U I„ldlrJ""W' ^ Wedstrijd. SatiM^fw'edstrijd. IntematM Wedstrijd. «. Hterni single open ,5. K. Beekema" ' ' *7 "'k. Beeke» Z'"""8- J. M^a'veeee '"if' s P Ee ^ handicap. 24. E.v.E. Santhagexs 152L S P P »p >/ " ' 16' C.Ridder v.Rappard ^'.'A.HANKEsBRiÊ"i.h.e|3 10' C R"">Eliv.R«PPARDowe30. , owe dO gedeeld. V. JJainës single open " a u„: » v i,rv 1 4. Mej. D. Mijer 15. 12. Mq^N deCocrt Onder- ' ''' ,1T",IA Mll,ER' ? Mej. van Ootrop V«. *" tatoÏ41"*" 0' ^ÏPGROMOC.' B"OESE '«• *»". 14 P."ÈTItoRMANr,S.P.EEER-. 13. F. BRANDT, ,S. P. KEER'. 11. J.Sol, v. Beusechem 15. 17. P. de Borman, G. v. Haef- ^ Mej M 'EN 0We 15" 4- handicap. v Lennep. 5. Mej. B. v. Aken, Mej. E. e. Heeren- en Dames ' m aie; v if„wp y Roukens /6. doublé open han- 10. Mej. E. Roukens, E. v. Beckema. ' '* ' ' 13 Mej N BroesÊ v G K Roei.vink, ,S.P. Eler». 10. Baronnesse v. tüvll, C Riu- J-ap. j E. Santhagens 15. . | beukema Scratch. ' der v. Rappard owe 4o. / / LAWN-TENNIS TOURNAMENTS, gehouden te: I. ROTTERDAM. Anglo-Dutch Lawn-Tennis Club. Jnschriiv t v.- 1896, 1899. Nationale Kampioenschappen). «. Heeren single open handicap. 12. ' F. de kamt/8' Tg Jhr c vaTh"', ins. Dames single open handicap. 7. Mei. M. Virüly. 9 9 ft ^ ^ 9. Mej. E. Virüly. 4. Jhr. M. Teding van Heeren doublé open handicap. | 7. G. Mullemeister, F. ? Jhr (' van Havktfn ,■ v i> „ Berkhout. van LELWELD. F DE RANIT7 ' <" K BRANDT, VAN 8. K. BEUJiEMA, F. BEU- "• *""" °|M!" ',am,i"a"- 4- ** ^,7"- Mei' ' *<• J- *»». Mej. 7. Mevr. BLO», Mej. & 4. van Lennep, Heeren-en D,me, doublé open 7. Mevr. Cn. van de Poll, » Mi'l'Zv f 7 f™ Mej. M. van Lennep. L.VONhemert. *; ■ ili • ■ | - to- BLvÊ»A II. HAARLEM. Haarlemsche Lawn-Tennis Club. Leidsc^L^^. M. 0.» 1893;. 1894- 1897. 1900. a. Heeren single open handicap, j 13. '' l. von Hemert. Inscbnjv. Winnen. Inschnjv. r™"' In^lnijv. Winners. IJ- "• van Rees. 10. „S. p. Eler." 0. Dames single open handicap. «5 na , B' « c! nj . | .5 g -g | S ! 1 -S ] I 1 ■§ .a J | g ■§ .a 1 , a = s .s S a 1 ■§ .a S 1 f 1 .2 s | f 1 .3 8 ■x "^5 - ?r .2 ï s "2 j* ■* 'O = "f j* Sr§ = S -§ J"«3 = -g 3 = S "S O •« O a-a .1 .1 . s = I I a . ? 5» I . . r 1 I . .ril . n § -li I & | § ft ja £ 5 £ "P & 'h5? ' 5 1. K Beukema — — 7 — — — 0 5 0 11 — 1 — 4 3 — 0 10 — 4 — 1 — 2. k. beukema 5 0 7 0 7 0 13 4 1 2 4 42 2 1 4 4 42 2 1 1 4 8 4 1 1 3 3. f. brandt 3 0 12 4 2 4 4 6-4 -4 2_1-1 4. l. de Bree 7 0 10 4 1 — 2 — ' o. A. Bkoese — 7 0 3 0 11 — 0 40 — 2 — 2 7 — 0 6. Jhr. C. van Haeften 10—4 1 2 11 1 2—3 9 1 1 — 2 ! — 7. l. von hemert 8 1 - 1 2 5 1 1 2 0 3 0 5-2-2 9 1 1-2 3 0 - 8. F. van Lelyveld y _ 1 1 2 7 0 7 0 — _ _ 9. W. Lockei: de Bruyne — — _ <3 4 4 5 0 7 1 1 1 0 — _ 10. g. mcllemeister 8 — 4 1 2 9 4 4 8 0 3 o — 41- f. de ranitz , 40 1 4 — 2 40 — 2 1 3 8 — 1 — 1 4 — 0 9 — 1 _ 4 — 12. c. ridder van rappard 4 0 43 — 4 — 4 40 i 1 2 4 9 3 2 2 7 13 — 4 1 2 44 — 4 — 1 9 2 — 1 3 11 2 3 1 7 13. H. van Kees — — — — _ — — — 6 1 1 — 2 11 1 2 — 3 14 2— — 2 H — 0 — 4 0 44. J van Ruede v. d. Kloot 5 — 4 — 4 2 0 8 1 1 — 2 7 — 2 — 2 3 — 0 2 0 1 — 0 15. Jhr. r. Schuurbecque boeve 6 1 4 2 — — 2 — 0 2 0 — 16. L. Irir 4 0 7 0 5 — 0 2 — 0 7 0 42 0 3 — 4 — 1 4. Mcj. A. van Aken : <3 2 j j 4 t0 J t, \ 4 4 A j ? ^ 1—2 2. Mej. b. van Aken 7 2 2 2 6 10 — 2 — 2 2 0 5 _ 1 — 2 3. Jkvr. T. van Berkhout j __ 2 0 — 8 I 1 o _ _ 0 4. Mevr. Blom 8 — 2 2 4 8 — 1—1 6 -2 1 3 7 — 4- 4 3 — 4 — 1 4 03 — 4 — 4 — — 5. Mej. C. van Lbnnep 9 4 2 — 3 8 4 4 4 3 0 2 2 — 4 8 — 4 2 3 10 2 — — 2 7 1 1 2 6 11 2 — — — — — 6. Mej. M. van Lennep 2 0 3 1 1 4 — 1 1 2 5 — 1 1 2 2 — 1 1 2 7. Mevr. van de Poll 41 — 23 — — _ o _ n 8. Jkvr. quarles 2 01 0 2 1 1 l — \ — 4 i 0 4— 0 2 0 9. Mej. e. viruly 8 a t d 3 13 — 2 4 3 3 0 40. Mej. j. Viruly 1 6 — 4 — 4 7 — 4 1 2 7 — 4 — 4 2 0 44. Mej. M. Viruly j6 4 1 2 5 1 4 | _ Alleen zijn in deze dameslijst opgenomen, zij, die op voor allen opengestelde tournaments in Nederland 3 of meer prijzen gewonnen hebben. f. Beckema uitgek. 36 m., 2 prijzen.! A. Broese uitgek.38 m., 2 prijz. W. Locker de Bruyne. uitgek. 19 m., 2 prijz. H. v. Rees uitgek. 43 m., 7 prijz. k. Beukema „ 64 „ 15 „ Jhr. c. v. Haeften.. . , 30„ 7 „ g. Mcllemeister. .. „ 28 „ 3 „ J. v. Rhede „ 28,, 5 „ F. Brandt „ 23 „ 6 „ h. von Hemert „ 34 „ 7 „ F. de Ranitz „ 41 , 7 „ Jhr.R.v.Schcurr.Boeye „ 10 „ 2 „ L. de Bree „ 17 „ 2 „ j f. v. Lelyveld „ 23 „ 2 „ c. Ridder v. Rappard „ 80 „ 25 „ L. Trip „ 40 „ 1 „ ^slej. a. Aken, 27 maal uitgekomen, 11 prijzen; Mej. B. \. Aken, 24 maal, 10 prijzen; Jkvr. Berkhout, 12 maal, 1 prijs (kampioenschap); Mevr. Blom, 35 maal, 11 prijzen; Mej. c. v. Lennep, 54 maal, 19 prijzen; Mej. m. v. Lennep, 16 maal, 7 prijzen; Mevr. v. d. Poll, 6 maal, 3 prijzen; Jkvr. Quarles, 10 maal, 2 prijzen; Mej. e. VlRULY, 24 maal, 6 prijzen; Mej. j. Viruly, 22 maal, 5 prijzen; Mej. m. Viruly, 11 maal, 3 prijzen. Het boksen is ten onzent als sport zoo goed als onbekend. Er heerscht gemeenlijk ten opzichte dezer uitstekende lichaamsbeweging een vooroordeel, dat aan het boksen iets bloederigs verbindt, meestal ten gevolge van korte courantenberichtjes, die een onjuiste voorstelling geven. Voorop zij gesteld, dat men bij een beoordeeling van het boksen amateurisme van professionalisme streng moet scheiden. De »prize fights« — om hooge sommen, tegen hooge entrées, waar hoog wordt gewed, waarvan nu en dan berichtjes in onze bladen staan — hebben niets te maken met het boksen als sport. Evenmin als men het schermen zal veroordeelen, omdat er duels voorkomen, kan men den staf breken over het boksen om de >prize-fights*. Zelfs in Engeland hebben deze, aan gladiatorenstrijden herinnerende vertooningen, waarbij de vechtenden er naar streven, door een »knock-out-blow« hun tegenstander weerloos te maken, aan dezen anders zoo populairen sport afbreuk gedaan. Ontegenzeggelijk was het bewusteloos blijven liggen van een der vechtenden voor de toeschouwers het glanspunt van den avond. >The noble art of selfdefence«! Deze definitie geeft uitdrukking aan de waardeering der Engelschen voor dezen sport. Een kunst van aanvallen en verdedigen, ingewikkelder dan het schermen, daar bij het boksen beide armen ten aanval en ter verdediging worden gebezigd. »Noble« — omdat in een ontmoeting elke gedachte aan unfaire bewegingen, zooals die b.v. bij de Eransche >savate« voorkomen, is uitgesloten. Er wordt volgens bepaalde regelen gevochten, die het unfair wordt geacht te overschrijden. De eerste regelen werden opgesteld door Jacq Broughton, kampioen van Engeland van 1784—1750. Hij wordt geacht een der grondleggers van dezen sport geweest te zijn. In vergelijking met de moderne regelen zijn deze zeer primitief. Men kan daarin echter de grondslagen voor alle latere voorschriften reeds aantreffen. De oude school, wier grondlegger de eerste kampioen van Engeland in 1719, James Figg was, werd door een onafgebroken rij kampioenen voortgezet tot in 1868. Van deze waren Daniël Mendoza 1792, Jein Belcher 1800—5, John Gully, later M.P. voor Pontefract, William Thompson (>Bendigo«) 1839,' Tom Sayers "Èr&H 1857 de meest beroemde. Het einde der vorige en het begin dezer eeuw was de gouden tijd der pugilistiek »). Het boksen was toen iets geheel anders dan lieden. Bij het lezen der beschrijvingen der matches «) valt het op, dat het gevecht er niet alleen met de vuisten, destijds zonder handschoenen, werd beslist, maar dat het dikwijls in worstelen ontaardde en dat men trachtte zijn tegenstander buiten gevecht te stellen door zich op hem te laten vallen. Een modern bokser als Fitz Simmons of Corbeth zou in deze oude kampioenen — behalve wellicht in Tom Sayers — niet moeilijk te overwinnen tegenstanders hebben gehad. In .1863 trad ci een verteedering des harten in en de gevechten zonder handschoenen werden verboden. Het amateurisme trad nu meer op den voorgrond. In 1884 werd de amateur Boxing-association gesticht, die jaarlijks om een door Lord Queensberry ingestelden beker laat vechten. ï)e legelen voor deze matches zijn door Lord Queensberry opgesteld en worden de * Queensberry rules« genoemd. Stijl is hier hoofdzaak. Het is »Sparring for points.« De rechter verklaart hem tot overwinnaar, die den besten stijl te zien geeft. De punten worden gegeven voor slagen bij aanval en bij verdediging. De punten voor aanval moeten rechtstreeksche (clean) slagen naar hoofd of lichaam, boven den gordel zijn; die voor »verdcdiging« worden gerekend voor afweren (guarding), terzijde stappen, wegduiken, counterhitting of ontwijken van den slag. Wanneer de punten gelijk zijn, wint hij die het meest aanvaller was (leading off). Zoowel voor het amateurisme als de prizefights ligt het groote verschil met de oude school in het mindere aantal en den korteren duur der ronden. De Queensberry rules bepalen, dat elke ontmoeting (open cpmpetition) zal bestaan in drie ronden, waarvan de eerste twee drie en de laatsten vier minuten duurt, met tusschenpoozen van één minuut. Voor den P. R. wordt het aantal ronden meestal grooter genomen (10, 20) en worden de tusschenpoozen op een halve minuut gesteld. In het beroemde gevecht Sougham—Sagero (1853) telde men 61 ronden. De match Sullivan v. Corbeth duurde 21, die van Corbeth v. Fitz Simmons 14 ronden (1897). Niets minder is juist dan de op het vasteland verspreide meening, dat elke Engelscliman kan boksen. Elke Engelschiiian heeft echter een juist begrip van het verschil tusschen een stoot, waarin het gewicht van het lichaam meewerkt, en een slag, waarin alleen de kracht van arm of hand ligt. Bij eiken stoot of slag bij liet boksen uitgevoerd is liet eerste vereischte, dat van het gewicht van het lichaam woide partij getrokken. En hierin ligt voor een groot deel het geheim der verwonderlijke meerderheid van een geoefend vuistvechter in een gevecht met een niet in the art ingewijde. Hierbij komt hem de kennis, dat een rechte lijn de kortste afstand tusschen twee punten is, te pas. De punten zijn de vuist en een of ander lichaamsdeel de tegenstanders. Een kortere weg dan de rechte lijn is niet denk- ') Conon Doyle geeft in Kodney Stone een alleraardigste beschrijving van dit tijdperk. 2) R. G. Allanson-Winn citeert vele in „Boxing". Istkmion Library n°. 5. baar. Zooals in de meetkunde is deze stelling ook hier een axioma l Een ongeoefend vechter zal steeds min of meer zwaaiende slaan, terwijl een bokser slaat in een rechte lijn van den schouder uit (hitting straight from the shoulder). Uitzondering hierop vormen de stooten met ingetrokken arm (half arm hits), gebezigd wanneer de partijen dicht op elkaar staan (close quarters, infighting) en de zwaaislagen (swingmg blows), die alleen mogen aangewend worden wanneer de tegenpartij zich bloot geeft en zij met zekerheid raken. Hiertoe behooren te knock-out-blows zooals b.v. de slag tegen de punt der onderkaak en op de maagholte. Buiten het voordeel, dat bij straighthitting het gewicht van het lichaam als vanzelf den stoot volgt, maakt het voor den aanvaller de dekking veel gemakkelijker, daar bij zwaaienden slag het lichaam altijd eenige seconden ongedekt is, en de zwaaiende arm de slagen der tegenpartij niet kan opvangen. Alle stooten zijn tot deze drie typen — rechte stooten, half-armstooten en zwaaislagen - terug te brengen. In het gevecht worden zij ook ter verdediging aangewend, en wel doordat de aangevallene den aanval met denzelfden stoot beantwoord op het oogenblik, dat hij wordt aangevallen. Dit is het zoogenaamde >timen.« liet vereischt een juist schatten van den afstand, van den »reach« deitegenpartij,^ en van hare snelheid. »Timen« is het in snelheid den aanvaller vóór zijn, terwijl de «counter» en »crosscounter« eenvoudig het terugstooten zonder zich te dekken is, waarbij hij die countert er op rekent, dat de tegenstander zijn doel zal missen, omdat zijn »reach« niet ver genoeg reikt. Het verweer geschiedt verder door het stoppen der stooten en slagen door bewegingen, die niet aanvallend tevens zijn en door ontwijken van den aanval. Het ontwijken is op zichzelf een kunst. Menig gevecht werd gewonnen door den aanvaller met voortdurend ontwijken af te matten. Hoofdzakelijk bestaat het in terugbrengen van het bovenlichaam terzijde stappen en wegduiken. ' De beweging der voeten (bywork) is van het grootste gewicht. Aan het juiste gebruik der voeten kan men terstond den bokser met goeden stijl herkennen. Groote vlugheid gepaard met stevigheid zijn hierbij een vereischte. Hier te lande wordt het boksen door ongeveer 150 personen beoefend, meest allen leerlingen van den Heer Ilenry J. J. Placké, die zich alhier in 1898 vestigde, en dezen sport burgerrecht trachtte te doen verkrijgen. Voor zoover mij bekend is Placké de eenige Nederlander, die in het boksen iets heeft gepresteerd. Hij is kampioen van ISieuw-Zeeland, Australië en Californië geweest en eindigde in 1890 zijn loopbaan in den P. R. met een uitdaging te richten tot Fitz Simmons, den toenmaligen wereldkampioen, die deze niet aannam. Eenige matches werden gehouden, en het scheen alsof het boksen hier zou opnemen, doch langzamerhand sliep de beweging weer in, vooral bij gebrek aan een geschikt oefenlokaal. Door de vereeniging van kracht en behendigheid, overleg bij het berekenen van den afstand en der snelheid, door het vereischte van persoonlijken moed is de bokssport bijzonder aantrekkelijk. Het boksen stelt groote eischen aan het uithoudingsvermogen en de resistentie (widerstandsfahigkeit) en behoort tot de sporten, die een maximale inspanning van liet lichaam vereisclien. Men tracht aan de gymnastiek nieuw leven in te blazen. Men make haar meer aantrekkelijk door athletische oefeningen en neme daarin het boksen op. Naast het schermen worde in het leger en op onze scholen aan het boksen de plaats toegekend, die dezen bij uitstek manlijken sport toekomt. Amsterdam. Mr. K. Schorjsr, Vóór eenige jaren waren deze spelen nog geheel onbekend in ons land, zóó zelfs, dat toen wij in 98 een Haagsche Hockey en Bandy Club oprichtten een onzer bestuursleden van zijn vader, die de benoeming van zijn zoon in de krant las een ernstige vermaning kreeg, omdat hij lid werd van een vereeniging van houders van eigen rijtuig, terwijl hem zulk een luxe volgens zijn vader niet convenieerde (de vader was in Indië geweest en bracht >bandy< in verband met het aldaar gebruikelijke woord voor rijtuig). Langzamerhand beginnen hockey en bandy ook in ons land de rang in te nemen, wTelke hen toekomt, want hockey en bandy hebben recht op een eerste plaats onder de verschillende takken van Sport, Waar toch bij lawn-tennis, cricquet en golf het succes afhangt van eigen krachten en ervarenheid en de resultaten op zijn hoogst nog één persoon ten goede komen, moet de speler bij hockey en bandy zijn eigen ik geheel vergeten om alleen het oog te houden op de belangen van het elftal. Samenwerking en royale samenwerking zijn de eerste vereischten van goed hockey en bandy. Dat de speler zich zelf moet wegcijferen om een gehoorzaam werktuig van het geheel te worden, dat de speler zich niet meer mag onderscheiden dan geoorloofd is op de plaats, welke hij in het veld inneemt, dat de speler zonder aarzelen moet gehoorzamen aan de bevelen van den captain, zal hem blijken nuttig te zijn in vele omstandigheden van het leven, zelfs nog belangrijker dan hockey en bandy. Wat is hockey, wat is bandy? Waar bij voetbal de bal met den voet getrapt wordt, wordt hij bij hockey met den stok over den grond voortbewogen en bij bandy hetzelfde op het ijs gedaan; de regels van deze verschillende spelen zijn ongeveer dezelfde. Het is hier echter de plaats, een en ander over de geschiedenis van dezen sport mede te deelen. Moeilijk is te constateeren, wanneer hockey ontstaan is, maar niet te stout is de hypothese, dat de oorsprong ligt in de grijze oudheid. Zeker zullen er altijd wel menschen geweest zijn, die zich vermaakten met het voortbewegen van een bal door middel van een stok; kwestieus is echte rof de regels altijd dezelfde zijn geweest, J) J) Rij ',et maken van dit opstel is door mij geraadpleegd „Hockey Historica! and Practical bv Nicbolsou Smith (Hockey Association and ITon. Sec. Kent Countv N. A.) and Philip A. Rohso» A. R. I. B. A., Londen, A. 1). Inues and Company Limited 1899. I HocKf; —— — — _ i II. F. Battersby zegt in zijn werk »Hockeyt, dat Cathair Mor, de eerste Koning van Ierland aan; een vriend van hem, Crimtham, vijftig liockeyballen van koper met evenveel koperen hockeystokken ten geschenke gaf. Deze milde Koning stierf in het jaar 148 n. C. Alexander I, de eerste Koning van Schotland (1107—1124) moet zich ook zeer voor shinty (de Schotsche benaming van hockey) geïnteresseerd hebben. Zeker is het, dat hockey in het begin van deze eeuw in Engeland algemeen gespeeld werd, maar lang duurde het eer het de plaats innam, die het toekomt. Vooral was dit te wijten aan de omstandigheid, dat elke vereeniging volgens haar eigen regels speelde. Er bestond geen eenheid van reglement, totdat in 1886 »the Hockey Associationc opgericht werd met den hertog van Clarence als president; na hem de hertog van York. Deze bond stelde het tegenwoordige Engelsche leglenieut \ast. Elke partij bestaat uit elf spelers, het veld is 100 yards lang tegen 50 breed; alleen met den voorkant van den stok mag geslagen worden, de striking circle wordt ingevoerd; de bal is een wit geverfde cricketbal; de «rbully> enz. In latere jaren werd dit reglement eenige malen herzien, o.a. werd in 1894 de «penalty bully» ingesteld; van dien tijd dateert ook de regel, dat bij een «corner» de bal voordat een goal gemaakt wordt door de aanvallende partij moet gestopt worden, tenzij hij den stok of het lichaam van een speler der tegenpartij heeft geraakt. Kort na de oprichting van «the ITockey Association» werd «the National Hockey Union > gesticht, met den Hertog van Beaufort als president. Volgens het Union-Reglement werd met een zachten bal gespeeld, een stuk hout of kurk met touw omwonden. De grootte van het veld was 200 yards tegen 80 yards. De stok, een esschenhouten, was licht breekbaar. Elke partij bestond uit 15 spelers (een goalkeeper, twee backs, twee three-quarterbacks, drie halfback en zeven foiwards). In den beginne traden bijna alle clubs tot dezen Bond toe, maar in latere jaren viel langzamerhand de eene vereeniging voor de andere na af en sloot zich bij the Hockey-Assosiation aan, totdat in 1885 «the National Hockey Union> ontbonden werd. Overal wordt nu ook in Engeland en ook in het buitenland (behalve in ons land) volgens dit reglement van the Hockey-Association gespeeld. Nog een enkel woord over de geschiedenis van bandy. Bandy is, volgens alle beoefenaars het vlugste spel ter wereld. W. Muiier plaatst in zijn werk «Wintersport» de hypothese dat bandy een oud Friesch spel is. Zeker werd in de 16e eeuw in Holland op het ijs gekolfd; oude prenten bewijzen dit. Het was de overbrenging van het kolfspel op het ijs. In Wolvega werd het bandyspel gespeeld onder den naam van «Keujugen». Moeilijk is de kwestie uit te maken, of het spel van Oud-Hollandschen of van Oud-Engelsehen oorspiong is. Maar zeker is, dat de regels volgens welke bandy thans gespeeld wordt van Engelschen oorsprong zijn. In den winter van '90 '91 gelukte het den Heer Muiier, den Heer C. G. Ken Haarlemsch Bandv-elftal in 1890—91. Tebbutt over te halen, met een elftal van de Buzy-Fen-Bandy-club over te komen. Een oefeningwedstrijd werd op de baan te Haarlem gehouden. De Haarlemmers verloren met 14 tegen 1 goals. Den volgenden dag behaalden de Engelschen een nog grootere overwinning te Amsterdam op de Amsterdammers. Den dag daarop speelden wederom een Haarlemsch elftal tegen dezelfde Engelschen te Amsterdam, en verwonderlijk was het te zien de vorderingen door Haarlem gemaakt; men verloor thans slechts met 6 tegen 0. In den winter van 91—92 oefenden de Haarlemmers zich flink onder leiding van den Heer L. Koolhoven. Ondertusschen zat men te Amsterdam ook niet stil. Den 28 Januari '92 kwamen te Amsterdam in het American-Hötel eenige bekende Amsterdamsche sportliefhebbers bijeen om een vereeniging op te richten tot beoefening van het hockey- en bandyspel. Al dadelijk traden vele voetbal-, tennis- en cricketspelers toe. Nadat eenige malen tot algemeen genoegen was gespeeld, ging men tot definitieve oprichting van een vereeniging over, die den naam van »Amsterdamsche Hockey-Club< kreeg, welke echter reeds in den loop van hetzelfde jaar in »Amsterdamsche H. B. Club' herdoopt werd. Als voorzitter trad de Heer C. A. A. Dudok de Wit Jr. op, J. C. Schröder werd match-captain. De Amsterdamsche club heeft de eer de vereeniging in Nederland te zijn, die het eerst het hockeyspel beoefende. Maar reeds dadelijk ondervond zij de moeilijkheid, een geschikt terrein voor hockey te vinden. En deze levenskwestie voor de Amsterdamsche Hockey- «/ spelers zien wij daarna als een droeve lijdensgeschiedenis telken jare in de annalen van de A. H. en B. C. weder keeren. Terreincommissiën, terreinrapporten, bestuursadviezen over terreinkwesties zijn sedert bij de A. H. en B. C. schering en inslag gebleven .... echter zonder resultaat tot heden. Dat de oefeningen daardoor veel lijden spreekt wel haast vanzelf en het pleit voor de Amsterdamsche hockeyspelers, dat zij met zooveel ingenomenheid deel zijn blijven nemen aan de wedstrijden en niettegenstaande de dikwijls harde slagen, met opgewektheid telken male de «bully» weder intikken. Op het gebied van bandy was Amsterdam in den beginne gelukkiger. Den 45 21 sten Februari '92 speelden de Amsterdammers voor de eerste maal een wedstrijd tegen de Haarlemmers en behaalden de overwinning. Ook de winter van 1892—93 gaf gelegenheid tot bandyspelen. Wederom trokken den 3den Januari '93 de Haarlemmers naar Amsterdam, maar nu moesten de Amsterdammers het onderspit delven met 4 tegen 3 goals. Kort daarop verscheen de Heer Tebbutt voor de tweede maal in ons land. De rollen waren nu omgekeerd. Den 11 den Januari werd de eerste match tegen de Haarlemmers gespeeld. Hun elftal bestaat uit de IJ.PT. PT. Westerveld (goal) J. El dering en Ij. Koolhoven (backs), K. Pander, Jhr. W. bchorer, F. J. Eldering, P. Tromp de Haas, W. Muiier J. C. Eldering, K. Pies en H. Eldering. De Engelschen stonden verbluft over het spel der Hollanders. legen zulk klauwen, tegen zulk een samenspel, tegen zulk een passeeren waren zij niet bestand en de uitslag was, dat Haarlem een welverdiende zege met 8 tegen 0 behaalde. Den volgenden dag zouden de Engelschen te Amsterdam tegen een gemengd Amsterdamsch en Haarlemsch elftal spelen, doch uit Haarlem was het alleen W. Muiier, die voor het intercommunale karakter zorgde. De Engelschen overwonnen met 5 tegen 1 goal. Vervolgens trok Tebbutt met de zijnen naar Heerenveen en Bolsward. Op beide plaatsen werd een vriendschappelijk spel gespeeld; de nieuwe sport werd ook in het noorden met enthousiasme ontvangen en de IPeereveensche Band'yclub werd opgericht. De aanhoudende vorst maakte het mogelijk, nogmaals een wedstrijd tusschen Haarlem en Amsterdam te spelen, die echter vooreen deel door de toen chronische hebbelijkheid van enkele goede spelers om op het appèl te ontbreken, met 9 tegen 5 goals door Amsterdam werd verloren. Zonder twijfel was Haarlem echter verreweg ile sterkste club op liet. gebied van bandv, en zal dit ook blijven, zoolang zij rijders als Pander, de Eldrings, Koolhoven enz., in het. strijdperk kan brengen. Wij zien dan ook in de volgende jaren, voor zoover de vorst toeliet te spelen, en dat was niet. dikwijls, dat Haarlem steeds de overwinning behaalde. Intusschen was men in 1893 ook in Overveen begonnen hockey te spelen. In het begin werd gespeeld met een cricketbal, totdat er een den weg naar het De bully. oog van den Heer Pander wist te vinden. Van dat oogenblik had de cricketbal als hockeybal in Nederland gedaan. Pander stelde een bal samen van paardenhaar, omtrokken met zeildoek, welke bij nadere aanraking minder onaangenaam aandoet dan de cricketbal en sedert overal in Nederland wordt gebruikt. In 1894 werd de eerste hockeywedstrijd gehouden tusschen de Overveeners en Amsterdam; O verveen won met twee tegen één. In 1805 werd op aandrang van den Heer Jhr. Cli. van de Poll, die sinds dien e pousseerende kracht van het hockey en bandy in Nederland is gebleven, de hockey- en bandyclub ^Haarlem en Omstreken^ opgericht. Bij de Overveeners sloten zich eenige oudere Haarlemmers aan, die er de voorkeur aan gaven des Zondags ontspanning te zoeken in hockey boven visites en »Trouwc. Jhr. Ch. van de Poll werd president, de beide Koolhovens matchcaptains. Het oefeningsterrein werd naar Heemstede verplaatst. In '95 en 96 wordt geregeld in Haarlem geoefend, onderlinge wedstrijden worden gespeeld, maar door het gebrek aan andere clubs (behalve TTaarlfim was Amcfor. I 1*1 " WW .4-HUÜIV1 dam nog de eenige hockeyclub) konden geen andere wedstrijden gespeeld worden. Op initiatief van den Heer van de Poll kwam in 1897 de Haagsche H. en E.-C. tot stand. Eerst werden eenige Hagenaars, onder wien de heeren: C. Feith, Stoop, Hodenpijl en mijn persoon uitgenoodigd, in Haarlem te spelen, en al dadelijk kregen wij den smaak beet, niettegenstaande de minder zachte behandeling van de scheenen van den Heer Stoop door den stok van den Heer Feith. Een oefeningswedstrijd werd georganiseerd tusschen Haarlem en eenige Hagenaars in den Haag op »Clingendaak en het gevolg was de oprichting van de Haagsche H. en B. C. Kort daarna trokken de Hagenaars met een elftal naar Heemstede, en ontvingen daar een gevoelige les van hun leermeesters. In 98 wordt op initiatief van den Heer Van de Poll een circulaire aan de verschillende Hockey- en Bandy-vereenigingen gezonden om zich tot een bond aan te sluiten. Zaterdag 8 October komen de vertegenwoordigers der verschillende veieenigingen te Amsterdam samen en reeds op diezelfde vergadering wordt besloten Het Haarlemsche elftal. Kampioen in het seizoen 1899—1900. tot oprichting van een Nederlandschen Hockey- en Bandy-Bond. Tot voorzitter wordt de Heer Jhr. Ch. van de Poll verkozen, tot ondervoorzitter G. E. baron van Tuyll van Serooskerken, tot secretaris schrijver dezes, tot penningmeester Jasper Warner, tot commissarissen Ant. J. Abspoel en J. W. Coops. Aan het Bestuur van den Bond wordt opgedragen, een huishoudelijk- en een spel-reglement samen te stellen. Behalve de reeds genoemde Haarlcnische, Haagsche en Amsterdamsche H. en B. Clubs treden tot den Bond toe; de Velser Hockeyclub, opgericht op initiatief van den Heer Van Tuyll, voornamelijk onder de arbeiders van het dorp; de Zwolsche Athletische Club, welke onder leiding van den Heer Warner den hockeystok ter hand heeft genomen, de Leidsche, Utrechtsche en Delftsche Studenten Hockeyclubs. Twee competities worden vastgesteld, een van de studenten en één van de andere vereenigingen. En wat zien wij nu in den winter liet Amsterdamsche en Haagsche elftal in 1899. van 'C)g '()() gebeuren? De jeug¬ dige Haagsche vereeniging behaalt een overwinning op haar Haarlemsche leermeesters ; de Haagsche H. en B. C. wordt Kampioen van '98—'99. Het elftal bestond uit: forwards: Mr. C. Feith (captain) F. Beukema, L. J. A. Trip, R. F. W. graaf van Bylandt, J. Coops, halfbacks Jhr. Mr. H. E. E. Roëll, K. Beukema, Mr. J. D. P. ten Bosch, backs, Mr. van Aken, en A. Kool, goalkeeper Scheurleer. In de Studenten-competitie behaalt Utrecht de overwinning. In 99 komt het spelreglement tot stand. In hoofdzaak is dit gelijk aan het bovengenoemde reglement van »de Hockey-Association«. De voornaamste verschilpunten: zijn volgens het Nederlandsche reglement is het geoorloofd met beide zijden van den stok te slaan; met den zachten bal wordt gespeeld. Voor het speelseizoen 1899 — 1900 wordt weder een studenten-competitie uitgeschreven, en daarnaast een le klas en 2e klas competitie der andere vereenigingen en nu zien wij Haarlem als overwinnaar in de 1" klas competitie uit het strijdperk treden. Hun spijt over de nederlaag van '98 kunnen de Haarlemmers niet verkroppen, geducht is er geoefend, veranderingen in de samenstelling van het elftal zijn gemaakt, en de overwinning is htm. De namen der overwinnaars van 1899—1900 zijn: forwards: J. Bijvoet (goal) Jhr. J. W. Schorer en H. Eldering (backs), K. Pander, L. von Hemert, J. Smits van der Goes, Lieftinck (half backs); Aan Laar, J. Eldering, Jhr. A. van de Poll, L. Koolhoven (captain) en Jhr. Ch. van de Poll (forward). Het tweede elftal der Haagsche H. en B. C. behaalt de overwinning in de tweede klas competitie; de Leidsche Studenten H. en B. C. wint de studenten-competitie. Ten slotte moet ik nog melding maken van de Cricket- en Hockey Club > Victoria* te Rotterdam. Deze vereeniging, voornamelijk bestaande uit jeugdige krachten, heeft in 1899—1900 deelgenomen aan de competitie, en al dadelijk bleek, dat zij op den duur een niet gering te schatten tegenpartij zal worden. De Zwolsche Athletische Club heeft den hockeystok aan de wilgen gehangen, maar op aandrang van den Heer Warner is een Zwolsche Hockey- en Bandy Club tot stand gekomen. Ook in Zutfen en Wageningen wordt hockey gespeeld. Naast de heeren-hockey-clubs zijn in verschillende plaatsen dames-hockey clubs opgericht; twee vereenigingen in Den Haag, één in Haarlem, één in Amsterdam; geen van deze clubs is (o schande) tot den Bond toegetreden. Ook bij haar staat het spel in hooge achting. Verkeerd is, wat bij sommige van deze vereenigingen gebeurt, het zoogenaamde >mixed-hockey«, d. i. wanneer heeren en dames samenspelen. Het gevolg hiervan is weinig oefening voor den laatste; de dames zullen bijna altijd den bal overgeven aan de heeren aan haar zijde. Van den anderen kant kan een dames-club veel leeren van een heer, die uitsluitend voor dat doel medespeelt. Deze enkele pagina's hebben, ineen ik, wel aangetoond, dat zoowel hockey als bandy burgerrecht in Nederland hebben verkregen. Geen spel is er echter, dat meer dan hockey kan ontaarden in woest spel, en ook bestaat er geen spel waarbij meer gesmokkeld kan worden, 't Is dan ook van het grootste belang, dat wij op den duur goede scheidsrechters krijgen. Een slechte scheidsrechter brengt de spelers in de war, en maakt dat er ruw en in strijd met de regels gespeeld wordt. Onder een goeden scheidsrechter spant ieder zich in om volgens de regels te spelen, wel wetende, dat wanneer hij dit niet doet, de straf zal volgen. Op het oogenblik is er bepaald gebrek aan goede scheidsrechters, wij zijn echter overtuigd, dat na verloop van eenige jaren, wanneer deze sport langer beoefend is en het spel meer algemeen is geworden, ook hierin verandering zal komen. 's Gravcnhage. Mk. N. A. M. van Aken.