l {XZxt;. f cLïi i'nhl BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER Cultures in Suriname DOOR DR. H. VAN CAPPELLE, Docent aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen. Met Afbeeldingen. AMSTERDAM. - J. H. DE BUSSY. — 190*. *57 2/1 C r Bijdrage tot de kennis der Cultures in Suriname, door Dr. H. van Cappelle, met afbeeldingen. Amsterdam, J. H. de Bussy. ƒ 1.75. Velen zal het wellicht onbekend zijn, dat Dr. H. van Cappelle, alvorens in September van het vorig jaar zijn veel besproken tocht door de Binnenlanden van Nickerie, het westelijke district van onze kolonie Suriname, te ondernemen, den door hem noodzakelijk geoordeelden acclimatisatietijd, in het meer bewoonde gedeelte dei- Kolonie doorgebracht, heeft benut, om in zijne kwaliteit van docent aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen een aantal Cultuurondernemingen aldaar te bezoeken. Zijne vaste overtuiging, dat de blijvende welvaart van Suriname in den landbouw moet worden gezocht, heeft Dr. van Cappelle in staat gesteld, onder de vele beslommeringen, die aan zijne exploratiereis voorafgingen, zich nog met ernst te wijden aan het verzamelen van gegevens, deze tot een geheel te verwerken en al? eerste Rapport over zijne reis bij de Regeering in te zenden. Daar de beschouwingen en mededeelingen van Dr. van Cappelle ons belangrijk genoeg voorkwamen, èn met het oog op de in het moederland nog te weinige bekendheid met de West-Indische cultures, èn om de vele nuttige wenken, die de planter en toekomstige 'planter, zoowel in West- als in Oost-Indië er uit kunnen putten, hebben wij, met toestemming van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën, het door Dr. van Cappelle aan de Koloniale Regeering uitgebrachte verslag, met eenige afbeeldingen geïllustreerd, het licht doen zien. Na eene korte geschiedenis der Cultuurondernemingen in Suriname, bespreekt de schrijver bet personeel, den directeur, den opzichter en den arbeider, waarbij vooral de moeilijkheden, die uit gebrek aan werkkrachten voortvloeien, worden behandeld. Daarna wordt de oorsprong van den Surinaamschen plantagebodem besproken, om vervolgens van de cacaocultuur, 'koffiecultuur en de cultuur van het suikerriet, vooral datgenen mede te deelen, wat in verband met ziekten in de cultures en met het optreden van schadelijke dieren, tot uitvoerige beschouwingen over bodemtoestanden en hunne verbetering aanleiding geeft. Aan eene studie van dit, evenzeer voor den Oost-Indischen planter zoo hoogst belangrijk onderwerp, is het grootste deel van het geschrift van Dr. H. van Cappelle gewijd. Wij leeren in het geschrift van den ondernemenden reiziger Suriname als het land der toekomst kennen, dat met zijn ongeëvenaard rijken bodem tot diep het binnenland in, en met zijne buitengewone geschiktheid voor verschillende cultures, weder tot zijn vroegeren bloei zal terugkeeren, wanneer het vraagstuk der arbeidskrachten zal zijn opgelost, wanneer het Gouvernement ook in onze West-Indische bezittingen eene wetenschappelijke inrichting in het leven zal roepen, die den planter tot vraagbaak zal strekken en wanneer de Nederlandsche Kapitalisten Suriname niet meer schrooomvallig den rug toekeeren. aan Hare Majesteit W1LHELMINA HELENA PAULINE MARIA koningin der nederlanden WORDT DEZE bijdrage tot de kennis DER NEDERLANDSCHE KOLONIE SURINAME MET DEN DIEPSTEN EERBIED EN MET INNIGE DANKBAARHEID opgedragen DOOR HARER MAJESTEITS GETROUWEN DIENAAR H. van Cappelle. BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER Cultures in Suriname DOOR DR. H. VAN CAPPELLE, Docent aan dc Rijkslandbouwschool tc Wageningen. Met Afbeeldingen, os AMSTERDAM. — J. H. DE BUSSY. — J90I. VOORWOORD. De belangstelling in onze kolonie Suriname is in de laatste jaren belangrijk toegenomen. Mag dit verblijdend verschijnsel voor een deel aan de zich meer en meer ontwikkelende goudindustrie worden toegeschreven, in niet geringe mate heeft de, in 1899 in het Koloniaal Museum te Haarlem gehouden Nederlandsch WestIndische Tentoonstelling er toe bijgedragen, om de overtuiging te vestigen, dat Suriname vooral ook om zijne buitengewone geschiktheid voor tal van cultures en om de aanzienlijke rijkdommen, welke zijne eindelooze wouden verbergen, meer belangstelling van de zijde van het Moederland verdient, dan tot hiertoe het geval was. Aan den steun van den voormaligen directeur van het Koloniaal Museum, wijlen den Heer F. W. van Eeden, die, waar hij kon, voor de belangen van Suriname gestreden heeft, en op wiens initiatief genoemde tentoonstelling tot stand kwam, heb ik voor een deel het groote voorrecht te danken gehad, hetwelk mij te beurt is gevallen, gedurende de maanden Juli-December van het vorig jaar een reis naar onze schoone kolonie te mogen ondernemen. ]) Hoewel het hoofddoel van mijn onderzoekingsreis, die terecht als uit de Haarlemsche W'est-Indische Tentoonstelling voortgekomen wordt beschouwd, een wetenschappelijk onderzoek beoogde van het stroomgebied der Nickerie-rivier, heb ik gemeend, in het belang van mijn onderwijs aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen, van den door mij noodig geoordeelden acclimatisatietijd in het meer bewoonde gedeelte der kolonie te moeten gebruik maken, om een aantal cultuur-ondernemingen te bezoeken. Hoewel het oorspronkelijk niet mijn voornemen was, mijne op de cultures van Suriname betrekking hebbende aanteekeningen tot een geheel te verwerken en in het licht te geven, is deze arbeid mij toch om verschillende redenen wenschelijk voorgekomen. Terwijl mij nl. aan den eenen kant de moeielijkheden niet ontgaan zijn, waarmede de planters aldaar te kampen hebben, en ik herhaaldelijk de klacht moest vernemen, dat van uit het Moederland door de eigenaren aan de plantage directeuren !) Van de ontwikkeling der plannen voor mijne reis en van den steun, dien ik daarbij ondervond, hoop ik in mijne tweede bijdrage te gewagen, die de lotgevallen van den tocht door de binnenlanden en de daarbij verkregen wetenschappelijke uitkomsten zal bevatten. dikwijls onmogelijke eischen worden gesteld wegens gemis aan voldoende kennis der Surinaamsche toestanden, moest ik aan den anderen kant tot de treurige ontdekking- ' o o komen, dat over het algemeen onder de Surinaamsche planters weinig samenwerking bestaat en dat men op vele ondernemingen weinig rekening houdt met de ervaringen, op andere plantages verkregen. Doch ook nog om een andere reden komt mij de verspreiding van meerdere kennis aangaande de Surinaamsche cultures dringend noodzakelijk voor. Meer en meer schijnt het mij gewenscht toe, voor hen, die in de tropische cultures een werkkring hopen te vinden, de oogen niet alleen op onze koloniën in Oost-Indië gevestigd te houden, vooral nu tal van uit Transvaal uitgeweken Nederlanders de toch reeds zoo groote concurrentie ook op dit gebied belangrijk hebben doen toenemen. Uit talrijke brieven en bezoeken na mijn terugkeer uit de kolonie is mij dit overtuigend gebleken. Dat in den laatsten tijd ook in landbouwkringen de belangstelling voor onze koloniën in het Westen begint te ontwaken, is zeker een verblijdend verschijnsel en mag ik bij voortduring ondervinden. Vooral met het oog op deze toenemende belangstelling is het mij dringend noodzakelijk voorgekomen, de in het Moederland zoo treurige onbekendheid met de kolonie Suriname meer en meer op te heffen en, gedachtig aan de herhaaldelijk, ook door Van Eeden uitgesproken, overtuiging, dat de blijvende welvaart der kolonie in den landbouw moet gezocht worden, in de eerste plaats kennis omtrent landbouwtoestanden in de kolonie te verspreiden. Kunnen de mededeelingen, die de volgende bladzijden over de cultures in Suriname zullen bevatten, uit den aard der zaak niet op volledigheid aanspraak maken — in aanmerking genomen de tijd, die aan het onderzoek gewijd kon worden en de omstandigheid, dat ik niet tot eene vergelijking met de cultures in andere tropische landen bevoegd ben — toch mogen zij eenig licht laten schijnen op de moeielijkheden, die de planters in Suriname in den weg staan, en zullen zij, naar ik hoop, de overtuiging in het Moederland vestigen, dat in het belang der West-Indische cultures aan eene wetenschappelijke inrichting, waar de velerlei vraagstukken op het gebied dier cultures door deskundigen worden bestudeerd, om evenals in Oost-Indië een algemeene vraagbaak voor den planter te worden, dringend behoefte bestaat. Dat de planters zich algemeen verheugen, dat van Nederland uit eindelijk eens de aandacht gewijd wordt aan den landbouw in de kolonie, waaromtrent het Moederland zich tot hiertoe nog weinig bekommerd heeft, is mij overtuigend gebleken uit de gulle gastvrijheid, die ik overal genoten heb en uit de groote hulpvaardigheid, waarmede men mij overal op de plantages tegemoet kwam. Na dankbaar te hebben erkend, dat ik het slechts te danken heb gehad aan den buitengewonen ijver en groote hulpvaardigheid, die mijn met geestdrift bezielde mede-tochtgenoot naar de binnenlanden van Nickerie, de Districtcommissaris C. van Drimmelen, bij het nemen van tal van voorbereidende maatregelen voor onzen tocht aan den dag heeft gelegd, dat ik dit gedeelte van mijn taak met algeheele toewijding heb ten uitvoer kunnen brengen, mag ik zeker niet nalaten ook op deze plaats vooral mijn hartelijken dank uit te spreken aan de Heeren Mr. G. H. Barnet Lyon en Folmer, resp. eigenaar en directeur van plantage Jachtlust, H. J. de Ruyter en I. Mavor, agenten van de Nederlandsche Handelmaatschappij op plantage Marienburg, E. J. en J. Green en C. C. Faerber, resp. eigenaar, administrateur en directeur van plantage Belvvaarde, F. C. Gefken, Directeur van plantage Voorburg, J. A. van Beek, Directeur van plantage Susannasdaal, F. W. Hensen, Directeur van plantage Geijersvlijt, J. R. C. Gongrijp, eigenaar van plantage Nijd en Spijt, C. Bender, Directeur van plantage Berlijn, Catz, Directeur van plantage Leliendaal, om van vele anderen niet te spreken, die mij met de meeste bereidwilligheid inlichtingen verschaften en steeds bereid waren, mij op de veelal uitgestrekte terreinen rond te leiden. Veel ben ik ook verschuldigd aan den Heer W. L. I en Harmsen van der Beek, Districts-commissaris te Paramaribo, die mij in staat stelde een tocht naai de Cassiporakreek voorbij de Jodensavanne aan de Surinamerivier mede te maken en de jeugdige tabaksonderneming aldaar te bezoeken. Ook den Heer F. Smitii, voormalig Commandant van het fort Amsteidam ben ik veel verplicht, daar ik het aan hem te danken heb gehad, dat ik eenige ondernemingen aan de Sararnacca kon bezoeken, vroeger het cacaodistiict bij uitnemendheid en dat om de groote verwoestingen, die de krullotenziekte in de cacao er heeft aangericht, zeker niet mocht worden overgeslagen. Mogen de planters uit deze bescheiden bijdrage, die ik om verschillende redenen heb gemeend, aan mijne mededeelingen over onzen tocht door de binnenlanden van het Westen der kolonie — het eigenlijke doel mijner Surinaamsche reis — te moeten vooraf laten gaan, eenige nuttige wenken putten en mogen de volgende bladzijden er eenigermate toe bijdragen, om de zoo laakbare onverschilligheid in het Moederland jegens onze zoo rijke kolonie gaandeweg op te heffen! „Die Fabel von der iiberall vorhandenen und unerschöpflichen ver„schwenderischen Giite tropischer Lander ist langst vviderlegt, und man „weisz heute nur zuwohl, dasz der tropische Kolonist nicht minder „wie der Landwirt der gemassigten Zone seinen ganzen Intellekt im „Kampfe mit der Natur einsetzen musz, um ihr sicher und dauernd „Ertrage abzuringen, und dasz die tropische und subtropische Land „wirthschaft nicht minder wie die der eigentlich gemassigten Zone „in hohem Grade rationell betrieben werden musz, soll sie anhaltend „produktionsfahig bleiben und stets sichere Ertrage abwerfen." Dr. F. WOHLTMANN. (Die natiirlichen Faktoren der Tropischen Agrikultiir.) De gegevens voor onderstaande beschouwingen en mededeelingen heb ik gedurende mijn acclimatisatietijd op de volgende ondernemingen verzameld: Op de plantages voor cacao en koffie: Geijersvlijt, Jachtlust, Belwaarde, Susannasdaal, Voorburg (Beneden-Surinamerivier), Berlijn en Leliendaal (BenedenCommewijne), Fredericisgift, La Poule en Margaretha's gift (Beneden-Saramacca), Margarethenburg, Lotland No. 36, Gloria en Crappahoek (Beneden-Nickerie); op de plantages voor suiker, cacao en koffie: Marienburg en Zoelen van de Nederlandsche Handelmaatschappij (Beneden-Commewijne); op de plantage voor suiker: Waterloo (Beneden-Nickerie), en eindelijk op de tabaks-onderneming aan de Cassiporakreek. Bij de keuze der te bezoeken ondernemingen heb ik mij, hoewel in de eerste plaats groote, goed ingerichte plantages in aanmerking kwamen, toch ook moeten laten leiden door de meer of minder gemakkelijke bereikbaarheid en is ook somwijlen slechts toeval in het spel geweest. Daar ik zoowel groote als kleine, goed en minder goed beheerde ondernemingen heb bezocht en plantages aangetroffen heb, die hetzij bijna uitsluitend met Britsch-Indische koelies, hetzij met Javanen, of met gemengd personeel arbeiden, werd ik in verschillende richtingen tot vergelijken in staat gesteld, waarvan ik echter in de volgende bladzijden een zeer voorzichtig gebruik meende te moeten maken. Zooals bekend is, liggen de cultuurondernemingen in Suriname langs de oevers der benedenrivieren — in het alluviale gebied dus, dat een tot 60 K.M. breede strook langs de kust vormt. Hoewel de vruchtbaarheid van dit terrein, dat aan een samenwerking van de zee en de rivieren zijn ontstaan te danken heeft, buitengewoon groot is, maakt de lage ligging, niet zelden beneden hoogwaterpeil, eene kostbare inpoldering noodzakelijk. Rondom met d a m m e 11 beschermd tegen het rijzende water bij gewone of bij springvloed en tegen het uit het achterliggende bosch o o stroomende water gedurende den regentijd, worden de vierkante terreinen door talrijke kanalen, hier loostrenzen genoemd, en die tot af- o ' voer van het overtollige water bij hevige regens noodig zijn, in vierkante stukken verdeeld; breedere kanalen,de zoogenaamde vaartrenzen, dienen voor het vervoer der arbeiders en voor den afvoer der stapel¬ producten naar de aan de rivier verrijzende gebouwen. Slechts op één onderneming, de Plantages Marienburg en Zoelen aan de Commewijne van de Nederlandsche Handelmaatschappij, geschiedt het vervoer per spoor, het eenige spoorlijntje in de Kolonie, dat op dit oogenblik door het bosch heen naar de Surinamerivier is doorgetrokken. Een sluis in den voordam regelt den waterstand in de onderneming. Hoewel in normale omstandigheden slechts tot afvoer van water uit de gronden gebezigd, moet zij, bij lang aanhoudende droogte, somwijlen tot het inlaten van brakwater dienen, waartoe men natuurlijk niet dan bij hooge noodzakelijkheid zijne toevlucht neemt. Het is zeker hier de plaats niet, om over de geschiedenis der Surinaamsche cultuurondernemingen uit te wijden. Volledigheidshalve zij er aan herinnerd, dat de plantages eertijds tot grooten bloei waren gekomen, toen eene aanzienlijke hoeveelheid suiker, koffie en katoen werd uitgevoerd, en ook cacao, tabak en indigo met succes E. Klein, Phot. Delven van een trens door de cacao-akkers op Plantage Clevia. •"|IIWI" ■****-Naar een panorama-photographie van fc,. KLEIN. Plantage Clevia aan de Beneclen-Snriname, doorsneden door den verbindingsweg („communicatie ) Links het woonhuis (met aangebouwde cacaoloods) en het hospitaal, aan den rand der cacaoakke . verbouwd werden; dat de kwijning der plantages begon, toen de aanvoer van negerslaven uit Afrika ophield, en dat haar vonnis geteekend was, toen in 1863 de slaven vrij verklaard werden en in 1873 het Staatstoezicht, hetwelk de plantagearbeiders dwong, om onder contract op de ondernemingen te werken, werd opgeheven, l) De verwachting, dat de negers nu als vrije arbeiders op de plantages zouden willen werken, werd niet verwezenlijkt, zoodat de een na de andere plantage verlaten moest worden en tot de wildernis terugkeerde.2) Gaandeweg ontwikkelde zich echter, als een gevolg van de vrijverklaring der slaven, de zoogenaamde kleine landbouw. Velen der vroegere slaven toch werden door het Koloniaal-Gouvernement kleine perceelen land, zoogenaamde grondjes, afgestaan, waarop zij zich met goed gevolg op de cultures toelegden. Na de wederherleving van den grooten landbouw door den aanvoer van immigranten uit Britsch-Indië en later ook uit Java, breidde de kleine landbouw zich meer en meer uit, daar zij, wier contracttijd verstreken was, in de nabijheid van weder in bezit genomen plantages, kosteloos zulke kleine stukken land konden krijgen, van welk voorrecht steeds meer gebruik o-emaakt wordt. o Terwijl de cultuur van katoen, indigo en tabak langzamerhand werd verlaten, de rietsuiker tegen de beetwortelsuiker slechts door het gebruik van de nieuwste machines bleek te kunnen concurreeren, en ook de veel arbeidskrachten vereischende koffiecultuur wegens de lage koffieprijzen weinig loonend meer was, breidde de cacaocultuur zich daarentegen meer en meer uit, wier terreinen tegenwoordig de grootste oppervlakte beslaan. Het is licht te begrijpen, dat de grootere ondernemingen, dieper het land in, het eerst moesten verlaten worden en dat wegens de groote sommen, die het arbeiderspersoneel in de tegenwoordige om- O <3 standigheden jaarlijks verslindt, het meer of minder gemakkelijk vervoer bij het weder in bezit nemen van verlaten plantages een belangrijk punt van over- Zie W. L. Loth, Catalogus der Nederl. W. I. Tentoonstelling te Haarlem, 1899. Algemeene inleiding. Amsterdam, J. H. de Bussy, 1899. 2) Van de 116 suikerplantages en de 280 koffieplantages (in het jaar 1761) bestaan nu nog slechts 80, van welke 7 suiker, 3 koffie en 70 cacao produceeren. E. j. CHAi'MAN, Phot. Plantage Spieringshoek, (Beneden-Comiiiewijne). weging moest uitmaken. Van daar dan ook, dat de meeste groote ondernemingen tegenwoordig een bijna onafgebroken reeks langs de Beneden-Suriname en de Beneden-Commewijne vormen, door een goed onderhouden, langs de rivier loopenden verbindingsweg (de zoogenaamde communicatie) doorsneden. Een genot is het, per rijwiel van Paramaribo den weg langs den linkeroever der Surinamerivier op te rijden tot aan de plantage Geijersvlijt, zich naar de plantage Belwaarde te laten overzetten en van hier den communicatieweg langs den rechteroever over Susannasdaal en Voorburg te volgen, om hier den fraaien weg langs de Commewijne in te slaan, die langs Zoelen, Marienburg naar Spierings- hoek voert 1). _ t Dat men in dit gedeelte der kolonie niet van afzondering kan spieken, waar de plantages bovendien door eene telefoongeleiding met de stad verbonden zijn en een dagelijksche stoombootdienst tot aan Sommelsdijk, aan de monding der Cottica, de verbinding met de stad onderhoudt, en dat hier een voorname voorwaarde vervuld is tot eendrachtig samenwerken, waar het geldt de landbouwtoestanden te verbeteren, het behoeft niet gezegd. Edoch! men klaagt veel, ook zelfs over isolement, en van samenwerking is, zooals ik reeds opmerkte, in Suriname over het algemeen weinig te bespeuren. Het eerste is eensdeels te wijten aan de niet altijd rooskleurige toestanden, doch ook zeker aan de omstandigheid, dat de eigenaren der plantages voor het meerendeel in Nederland wonen en veelal door onbekendheid met de Sunnaamsche toestanden aan hunne Directeuren onmogelijke eischen stellen. En dat de zoo noodige samenwerking zeer gering is, blijkt niet alleen uit het feit, dat vele directeuren slechts hun eigen plantage kennen en in de sleui voortleven, niet bedenkend dat men door ervaringen, die aan de wetenschap te danken zijn, eene grootere opbrengst kan verkrijgen, doch ook uit het betreurenswaardig bericht, dat de West-Indische bladen onlangs brachten, dat de Sunnaamsche Landbouw-Vereeniging ontbonden is geworden, daar het niet mogelijk gebleken was, " haar in werkelijkheid een vertegenwoordiging van den Landbouw te doen zijn. Dat men de meest verschillende toestanden op de plantages aantreft, behoeft uit het voorafgaande zeker geen verwondering te wekken. Hoe zou dit alles in Suriname anders kunnen zijn, waar men het vooideel heeft, dat de plantages dicht nevens elkander liggen, dat men elkander gemakkelijk kan raadplegen en voordeel uit elkanders ondervindingen kan trekken. Vooral waar het geldt het nemen van algemeene maatregelen, waar het aankomt op het bestrijden van een zelfde kwaad, bijv. van de zoo gevreesde krullotenziekte, zou samenwerking zoo dringend noodig zijn. Van den plantage-directeur in Suriname wordt zeker veel geëischt; hij moet i) Deze weg heeft het bewijs geleverd, dat aanleg van goede wegen in onze kolonie zeer goed mogelijk is, hetgeen ook de uitmuntende wegen in de naburige Engelsche kolonie leeren, die een ge ij soortigen kleibodem in verschillende richtingen doorsnijden. niet alleen goed planter, doch ook een bruikbare gezagvoerder zijn, n.1. met zijn volk kunnen omgaan. En dit zegt veel, in aanmerking genomen de zoo uiteenloopende elementen, waarover hij gezag voert. Voor hem verdient het aanbeveling, dat hij niet alleen de taal der Britsch-Indiërs doch ook het Javaansch en het Neger-Engelsch verstaat en spreken kan. Voorat de opgave, om met weinig handen het hoog noodige ie verrichten, êisclit van den Surinaamse hen planter een helder doorzicht en een groote bekivaamheid. In Oost-Indië, waar werkkrachten genoeg te krijgen zijn, kan men het personeel naar willekeur ontslaan en in dienst nemen. In Suriname daarentegen, waar men met immigranten werkt, is men aan een vast aantal koppen gebonden Al is er op een gegeven oogenblik weinig te doen, toch moet men zijn personeel werk geven, terwijl men in andere tijden van het jaar soms te weinig handen heeft. Om in deze omstandigheden te kiezen, wat het hoog noodige is, vereischt een helder doorzicht. Met het oog op deze eischen en moeielijkheden, zullen de directeuren beter beloond moeten worden. Slechts een enkele ontvangt een salaris van ƒ5000 of geniet, nevens een geringere belooning, aandeel in de winst; doch het meerendeel moet met veel minder tevreden zijn. Zoo vertelde men mij van een directeur, wiens plantage ƒ 25.000 jaarlijksche winst oplevert en die een salaris geniet van ƒ2000. In het Saramacca-district ontmoette ik een directeur, die 2 plantages zonder opzichter onder zijn beheer heeft en slechts een tractement van ƒ 900 ontvangt. In hetzelfde district is de directeur eener plantage zelfs tevens opzichter en ziekenoppasser. Een andere fout, die op vele plantages voorkomt, is gebrek aan het noodige toezicht. Veelal bezoekt de directeur eenmaal per dag zijne terreinen, hetgeen door de indeeling der gronden wel niet anders mogelijk is, doch ik heb ook met een planter kennis gemaakt, die zijne gronden te paard kan bezoeken, en dit meerdere malen per dag onverwacht doet. Dat deze maatregel een goeden invloed op het personeel en op de werkzaamheden uitoefent, is duidelijk. > Overbodig moest het zeker zijn te zeggen, dat zvetenschappelijke opleiding den Surinaamschen planter uitnemend te stade zou komen. Was dit vroeger minder noodzakelijk, toen de bodem onuitputtelijk scheen, tegenwoordig weet men beter, en zal men den bodem verstandig te hulp moeten komen, middelen ter bestrijding van plantenziekten moeten toepassen, kortom veelvuldiger met de wetenschappelijke uitkomsten rekening moeten houden, dan vroeger het geval was. En hoe is het met de opzichters gesteld ? Deze, vroeger en ook thans notr veelal bekend onder den naam van blank- ' o O officier (in het neger-engelsch scriviman genoemd) zijn voor het meerendeel Surinamers; slechts voor een zeer klein gedeelte Nederlanders, die of geen opleiding hebben genoten, of het diploma bezitten, hetzij van een Rijkslandbouw-wintercursus, hetzij van de Rijkslandbouwschool te Wageningen. De tusschenpersonen tusschen deze opzichters en de arbeiders zijn de zoogenaamde bastians (neger-engelsche naam) of sirdar (Hindostansche naam), die zelfvroegei arbeider waren en aan wie het toezicht op een ploeg arbeiders wordt opgedragen. Deze bastians spelen op vele plantages, zeer in het nadeel der onderneming, een ' O O van de rottende plantendeelen in de zwamp. Dat de besproeiing en de afwatering van de plantages in de West uitstekend is ingericht, zooals Dr. Pareau ons mededeelt, mag voor de beide door hem bezochte plantages gelden, doch voor een groot deel zeker niet en voor een gemeenschappelijke bestrijding van ziekten is het een zaak van groot belang hierop te wijzen. Ook mag hier nou- een andere voorwaarde voor de goede ontwikkeling der OO o o boomen in herinnering gebracht worden, waarvan men in Suriname het belang over O O ' O het algemeen niet genoeg inziet. o ö o Ik bedoel voldoende losheid des bodems. De Surinaamsche plantagebodem, die uit een vette, vaste klei bestaat, heeft bij hevige regenbuien in hooge mate de neiging, om dicht te spoelen en door daarop volgende sterke verwarming steenhard te worden. Nergens moet men dus meer voor een lossen bodem zorgen en steeds aan het losmaken blijven dan juist in de tropen en ik geloof dat dit belang, ten minste ten opzichte van cacao- en koffieplantages, veel te veel uit het oog verloren wordt. Een groote dwaling is het van sommige planters, wanneer zij meenen, dat de opbrengst per H.A. des te grooter zal zijn, naarmate het aantal cacaoboomen per H.A. grooter is. Op vele plantages heeft men reeds lang deze dwaling ingezien en in de jongere stukken de boomen verder uit elkander geplant, n.1. 16, 20, ja, soms zelfs 24 voet. In de andere gedeelten, en op vele ondernemingen in de gansche cultivatie, staan de boomen veel te dicht opeen, hetgeen, zooals ik verder betoogen zal, ook in andere opzichten zeer nadeelig is. De cacao heeft, vooral in den eersten tijd, schaduw noodig. Het jonge plantje plaatst men eerst onder de bedekking van een banaan (Musa paradisiaca L.) of van een bakoven (Afusa sapientiLm L.), waarnaast men doorgaans een cassavestruik (Jatrophci manihot L.) laat opgroeien, die, als de vruchten van de eerstgenoemde planten rijp zijn, deze later als schaduwplant kan vervangen. Sterke winden richten in den drogen tijd dikwijls veel schade in deze velden aan. Bij menigte liggen de bananen dan soms tegen den grond en de schade, die dan geleden wordt door het verloren gaan van zooveel vruchten, wordt nog vermeerderd door het teloorgaan van tal van jonge cacaoplantjes, die de bananen in haar val medeneinen. Vandaar, dat op sommige plantages de jonge cacao niet onmiddellijk nevens, doch tusschen de bananen wordt geplant, beschermd door een cassavestruik. Liet de cassave ook tegen den grond, dan vormt hij spoedig nieuwe spruiten, o o cd die een voldoende bescherming vormen. Is de cacaoplant groot genoeg, dan wordt de cassave weggenomen en de cacao komt meestal te staan onder de beschutting van een boom, tot de familie der vlinderbloemigen behoorend, die ook de koffiestruiken tegen de felle zonnestralen beschermt en daarom koffiemama (Erytrhinci sp.) genoemd wordt. Reeds bij den aanleg van een nieuw veld worden op afstanden van ongeveer 40 voet, tusschen de bananen, stekken van dezen snelgroeienden boom geplant. Omtrent de vraag of cacao na het 3° jaar nog schaduw eischt, schijnt men het in de kolonie nog niet algemeen eens te zijn. Wel staat op de meeste ondernemingen de cacao overal onder dezen schaduwboom, doch op sommige plantages trof ik reeds stukken aan, waar men bij wijze van proefde schaduw langzaam aan het verminderen was l), terwijl ik zelfs, gelijk ik reeds opmerkte, een onderneming bezocht, waar een groot deel der cultivatie geheel zonder schaduw was. De korte stammen der cacaoboomen, welke zich kort boven den grond in vier of meer takken splitsten, rijk beladen met de zwaarste vruchten; de zon die overal door het lage bladerdak binnendrong; de frissche lucht, die men er inademde — dit alles vormde een groote tegenstelling met de ondernemingen, waar de boomen zóó dicht opeen staan, en nog bovendien zoodanig door de koffiemama overschaduwd worden, dat geen zonnestraal in de cultivatie doordringt, waar men niettegenstaande den drogen tijd over den bodem heenglijdt en waar tal van zwart geworden vruchten aan de boomen hangen. *) Op enkele ondernemingen is men bij het verminderen der schaduw, tot groot nadeel der cacaoboomen, wel eens wat te hard van stapel geloopen. Of de groote productie, die bedoelde plantage maakt, aan genoemde kweekwijze moet worden toegeschreven, dan wel of hier andere oorzaken, als goede besproeiingin den drogen tijd of rijke bodem in het spel zijn, is vooralsnog moeilijk te zegg*en, doch zeker is het, dat op vele plantages in Suriname licht en lucht door te dichten stand van de cacaoboomen en door te sterke beschaduwing door de koffiemama niet voldoende toegang hebben. Het toepassen van schaduwboomen voor cacao en koffie l) moet, naar ik meen, ook niet zoozeer ten doel hebben de bescherming1 van den boom, dan wel o * die van den bodem, ten einde dezen voor te groote uitdroging te bewaren. C> o o Diepe bedelving ten einde diep wortelende boomen te verkrijgen, los houden van den grond, goede besproeiing in den drogen tijd — ik meen dat deze eischen niet genoeg in herinnering gebracht kunnen worden. Als voordeel van de koffiemama wordt wel eens genoemd, dat zij, evenals alle vlinderbloemigen, stikstofverzamelaar is door middel der wortelknolletjes. Voor de tropen, waar de bodem over het algemeen een zeer hoog stikstofgehalte bezit en steeds nieuwen toevoer van dit plantenvoedingsmiddel door het water ontvangt, kan dit voordeel geen groot gewicht in de schaal leggen tegenover het nadeel, dat de koffiemama in den drogen tijd, als de cacao juist de meeste schaduw zou verlangen, hare bladen laat vallen. Voeg ik hier nog bij de groote schade, die door het neerkomen van takken op de cacaoboomen somtijds wordt aangericht en dat het snoeien van de koffiemama wegens de talrijke stekels, waarmede de stam bezet is, bezwaren oplevert, dan is zeker een grondige studie van het schaduwvraagstuk alleszins aan te bevelen. Wenscht men schaduw, dan kieze men een boom, waar men tevens voordeel uit trekken kan. Wellicht zou dan de in het Zuiden der kolonie tot nu toe zeldzaam aangetroffen Hevea guanensis Aubl. in aanmerking kunnen komen, die een niet al te zware kruin bezit en die een even goede kwaliteit rubber oplevert als de Hevea brasiliensis, waarvan de pararubber afkomstig is. Op enkele ondernemingen worden reeds proeven met dit nuttig gewas genomen. Ook als windbreker zou deze boom kunnen aangewend worden, waarvoor men nu niet alleen de koffiemama, doch ook bamboe (.Bambusa arundmacea L.) gebruikt. Zooals reeds uit het voorafgaande blijkt, eischt een cacao-plantage veel zorg, eer de boomen beginnen te dragen. Op maagdelijken grond begint cacao het vierde jaar vrucht te geven, en draagt reeds het vijfde jaar goed. Op oud land daarentegen begint de boom eerst na tien jaar loonend te worden. Doch ook, als men na veel zorg de boomen zoover heeft gekregen, vorderen zij nog veel arbeid en is goed schoonhouden der cultivatie en een goede verpleging der boomen een dringende eisch, waaraan echter in Suriname, gelijk reeds gezegd, met het oog op de beperkte arbeidskrachten niet altijd gemakkelijk voldaan kan worden. J) I)e koffie geeft men minder schaduw; in de kofiïestukken treft men doorgaans om de 22 M. een schaduwboom aan. Het voortdurend wegnemen der waterloten en van het doode hout vordert een afzonderlijke ploeg arbeiders, die wel niet de zwaarste taak hebben, doch bij wie netheid en nauwgezetheid niet mogen ontbreken. Nu de ondervinding reeds geleerd heeft, dat ontvluchte Fransche déportés over het algemeen beter en meer werk leveren dan de Britsch-Indische koelies, en ik ook Nederlandsche kolonisten heb ontmoet, die zonder schade voor de gezondheid meerdere jaren achtereen zelfs vrij zwaren arbeid hebben verricht, zie ik niet in, waarom men in Suriname niet eens de proef zou kunnen nemen met flinke Neder- , landsche arbeiders. Als deze slechts voor het lichtere werk in dienst werden genomen en men hen gedurende het warmste gedeelte van den dag niet liet werken, dan kan aan het welslagen der proef haast niet getwijfeld worden. Een moeielijker werk is het snoeien, nl. het wegnemen van de takken, die de naastbijstaande boomen hinderen en van de overbodige takken, die niet zullen dragen. Dit moet oordeelkundig geschieden en slechts schrandere arbeiders kunnen goede snoeiers worden. Ook deze zorg geeft den Surinaamschen planter groote moeielijkheden, want als hij met moeite een goeden snoeier gevormd heeft, moet hij veelal van voren af aan beginnen, als de arbeider weder naar zijn vaderland terugkeert. Een andere moeielijkheid bestaat hierin, dat men wegens gebrek aan personeel niet altijd snoeien kan, wanneer men dit noodig oordeelt. Hoewel de meeningen over den besten tijd van snoeien uiteenloopen, wordt door het meerendeel de tijd, volgende op den grooten pluk, die van April tot Juni duurt, als daarvoor aangewezen beschouwd. Daar dan echter vele handen noodig zijn, blijft men op de meeste ondernemingen voortdurend met dit werk bezig, vooral met het oog op het vaste personeel, dat men er voor in dienst heeft. Al deze moeielijkheden, van wier bestaan men in het Moederland over het algemeen no°' zoo weinipf op de hoogte is, zouden zeker door helder doorzicht en door c") O 1 O beleidvol beheer te overwinnen zijn, wanneer niet sedert de laatste 13 jaren vijandelijke, invloeden de zorgen van den planter in.hooge mate waren komen vermeerderen. Het is een overbekend verschijnsel, dat daar, waar de mensch een maagdelijk terrein in bezit neemt en in cultuur gaat brengen, hetzij hij er zich op den landbouw, hetzij op de teelt van ooftboomen gaat toeleggen, op eene periode van betrekkelijke zorgeloosheid een tijd zal volgen, waarin al zijne kennis, al zijn vernuft noodig is, om den achteruitgang zijner cultures te voorkomen. Zal, naarmate de mindere of meerdere vruchtbaarheid des bodems deze periode, die voor een groot deel van het thans o-ecultiveerde terrein van Suriname reeds is aangebroken, nu eens eerder, dan weêr later intreden, zeker is het dat zij eenmaal komen moet, als een gevolg van de langzame uitputting van den grond en de daarmede gepaard gaande vermindering van het weêrstandsvermogen der cultuurgewassen. Onder de gevaren, die zijne cultures bedreigen, nemen tal van ziekten, door , parasitische zwammen voortgebracht, zeker eene eerste plaats in. Ook in Suriname worden sedert verscheidene jaren de cultures in niet geringe mate bedreigd door eene schimmelziekte in den cacaoboom, die reeds vele pennen in beweging heeft gebracht en die reeds tot een voorloopig laboratorium-onderzoek heeft aanleiding gegeven. Ik bedoel de beruchte krullotenziekte. In Suriname aangekomen, bleek mij alras, hoezeer deze plaag er aan de orde van den dag was en hoe zij het onderwerp van veler gesprekken uitmaakte. Bij de vreugde, die de planters mij over het feit te kennen gaven, dat van Nederland uit eindelijk eens aan de cultures van Suriname de aandacht werd geschonken, kwam ook de hoop zich voegen, dat ik mij tijdens mijn verblijf in de kolonie met dit gewichtige vraagstuk zou bezighouden. Vele planters hebben zich wellicht teleurgesteld gezien, toen ik uit de kolonie vertrok, zonder deze vraag nader tot oplossing te hebben gebracht. Voor deze studie ontbrak mij niet alleen de tijd, doch ook de vereischte ervaring op het gebied der phytopathologie.1) In het vooruitzicht, dat een bekwaam deskundige op het gebied van de kennis der plantenziekten, de Hoogleeraar Went, binnenkort Suriname zal bezoeken, meen ik mij hier dus te moeten bepalen tot het vermelden van enkele gegevens, die ik op verschillende ondernemingen aangaande deze ziekte heb verzameld, en zal ik de op dit onderwerp betrekking hebbende artikelen van Prof. Ritzema Bos 2) en van de Heeren Pool3) en Wigman4) bekend onderstellen. De krulloten, in het neger-engelsch biegie-foetoe loetoe (= groote voeten loten) genoemd, zijn het eerst opgetreden in het Saramacca-district, naar men zegt op de plantage Fredericis-gift, van waar deze ziekte zich meer en meer verspreid heeft. Terwijl men algemeen van oordeel is, dat de krullotenplaag in dit district, na aanzienlijke verwoestingen te hebben aangericht, nu een weinig aan het afnemen is, is zij langzamerhand ook in de oostelijke cacao-districten, op de plantages langs de Suriname-rivier en in het district Commewijne verschenen, nu eens in meerdere dan weer in mindere mate, en schijnt zij er zich meer en meer uit te breiden. Slechts in het district Nickerie komt deze ziekte nog maar zeer sporadisch voor. Hier hebben de krulloten zich het eerst voorgedaan op het grondje Bart-Lyon, niet ver van de hoofdplaats en waren zij bij mijn bezoek in 1900 nog niet tot het hooger op liggend grondje Rijhenspark doorgedrongen. Terwijl de meeste plantages er reeds afzonderlijk personeel voor het wegnemen der krulloten — vooralsnog de eenige maatregel, die in toepassing kan gebracht worden — op nahouden, behoeft men op de grootere ondernemingen in Nickerie nog slechts een paar arbeiders bij hun ander werk daarmede te belasten. Bij mijn eerste plantagebezoek, toen ik per corjaal door een der fraaie J) Leer der plantenziekten. 2) J. Ritzema Bos. De krulloten der Cacaoboonen. (Tijdschrift over plantenziekten^ Jaarg. 1900; de Indische Mercuur, Jaarg. 1900, N°. 46 en Orgaan van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwschool. Twaalfde Jaargang N°. 149). :?) Zie De Indische Mercuur no. 2, dd. 15 Januari 1901. 4) Zie blz. 42. ondernemingen aan de Surinamerivier heenvoer, moest ik reeds ervaren, dat de vrees o in de oostelijke districten voor een zelfde lot als dat, hetwelk het Saramacca-district — eenmaal het cacao-district bij uitnemendheid — heeft getroffen, zeker niet geheel ongemotiveerd is. Op de vaartrens ontmoetten we een bijna tot kantelens toe met krulloten volgeladen boot, — het resultaat van eenige uren arbeid — die de lading naar de plek bracht, waar er des avonds de brand in zou gestoken worden. Toen ik tegen het ondergaan der zon een blik op den tegenovergestelden rivieroever wierp, en op meerdere plaatsen in de nabijheid der, schilderachtig uit het groen verrijzende witte gebouwen der plantages dichte rookwolken zag opstijgen, bleek mij dat op de meeste plantages nabij de stad dit voorschrift ijverig wordt opgevolgd. Dat de krullotenziekte, wegens de overeenkomst, die de krulloten der cacao vertoonen met de bekende heksenbezems van den berk, den kers en den pruim, haar zetel heeft in een mycelium, dat in de abnormaal ontwikkelde stengeldeel en voortwoekert en dat aan de oppervlakte der bladeren zijne sporen ontwikkelt, schijnt niet meer betwijfeld te kunnen worden, nadat de sporenzakken met bolvormige sporen door Prof. Ritsema Bos zijn aangetoond, die de zwam den naam gaf van Exoascus Theobromae. Dat aan eene infectie door de sporen uit de rijpe sporenzakken de verspreiding der ziekte moet worden toegeschreven, zal wel evenmin meer door iemand betwijfeld worden. Wel heeft de Heer Pool in zoover deze meening bestreden, dat hij de oorzaak in den boom zelve zoekt, en daarom terecht de aandacht van den planter gevestigd heeft op het aanwenden van middelen, die hem een krachtiger gewas kunnen bezorgen ; wel is het duidelijk — ik merkte dit reeds op en kom er straks op terug — dat een sterke boom beter tegen infectie bestand zal zijn, dan een zwakke, evenals dit voor tuberculose-infectie en andere infectieziekten geldt — nimmer zal echter, en dit zal de Heer Pool moeten toegeven, de ziekte optreden, als men de sporen van de krullootzwam verwijderd weet te houden. Van de voorbeelden eener ontwijfelbare infectie, waarmede ik in de kolonie kennis maakte, wil ik er hier een vermelden. Op een der plantages, die ik bezocht, had men van krulloten tot nu toe weinig last gehad, terwijl op de aangrenzende onderneming, waar men van verwijdering der aangestoken loten niets weten wil, de ziekte meer en meer voortwoekerde. Voor een deel grenzen beide ondernemingen onmiddellijk aan elkander, voor een ander deel zijn zij door een strook maagdelijk bosch gescheiden. Van deze nalatigheid op die eene onderneming is het gevolg geweest, dat op de andere, wier directeur naar goeden raad luisteren wil, de ziekte zich reeds over het + 20 M. lange, onmiddellijk aan de naburige plantage grenzende, gedeelte der cultivatie verspreid had, doch nog niet was overgegaan op de achterliggende velden, die zich langs het bosch uitstrekten. Is dus eene infectie van gezonde door krullotenzieke boomen niet te betwijfelen, dan blijven nog verschillende vragen over, wier oplossing voor den cacaoplanter van het grootste gewicht is en slechts van een wetenschappelijk onderzoek ter plaatse verwacht kan worden. Hoe en wanneer geschiedt de voortplanting der zwam? Welke deelen van den boom worden door haar aangestoken? — omtrent dit alles weten wij nog niets en zoolang van het optreden en de ontwikkeling van de zwam der krullotenziekte niet meer bekend is, zal zij slechts door verwijdering en verbranding der zieke loten bestreden kunnen worden. Doch tegenover deze voorwaarde komen verscheidene ondernemingen weder - in groote moeielijkheden. Als we vernemen, dat een onderneming aan het wegnemen en verbranden der krulloten in een tijdsverloop van slechts één maand niet minder dan f 400.— heeft uitgegeven; als wij een directeur hooren uitroepen: „Wat zou ik moeten beginnen, als mijn geheele cultivatie verpest was l)? Ik zou geen handen genoeg hebben!" als wre vele andere hooren klagen: „Wat geeft het mij, of ik mijne zieke loten al verwijder, als mijn buurman, die een grondje heeft, het niet doet, omdat hij het niet betalen kan!" .... ziet, dan kan ik mij begrijpen, dat den planter de angst om het hart slaat, en dat hij reikhalzend uitziet naar hulp uit het moederland, denkende aan hetgeen in Oost-Indië in het belang der cultures gedaan ivordt. In afwachting van het oogeilblik, dat ook West-Indië eene wetenschappelijke inrichting ten behoeve der cultures rijk zal zijn, mogen de planters niet stil zitten en zich niet laten ontmoedigen. Laten zij bedenken, dat door eendrachtige samenwerking reeds veel te bereiken is en dat daardoor des te eerder hun wensch vervuld zal worden. Zeker zijn velen planters in den laatsten tijd de oogen opengegaan; de krullotenziekte heeft hen geleerd, meer zorg aan hunne cultivatie te besteden, heeft hen leeren nadenken over verschijnselen waaraan te voren niet gedacht werd. Herhaaldelijk is mij dit gebleken. Zoo zijn bijv. sommige planters, in de onderstelling, dat de kiem der ziekte in het zaad schuilt, op het denkbeeld gekomen, om bij het uitzaaien geen boonen te gebruiken van aan krullotenziekte lijdende cacaoboomen afkomstig. Zeker is dit een navolgenswaardig voorbeeld, want het is licht te begrijpen, dat men op deze wijze voortgaande het weerstandsvermogen zijner boomen gaandeweg grooter zal maken. Alvorens van deze „question brülante" in de Surinaamsche planterswereld af te stappen, wensch ik in verband met het voorafgaande nog enkele opmerkingen te maken. ^ In de eerste plaats moet ik op het gevaar wijzen, dat door het toenemend aantal grondjes den grooten landbouw bedreigt. Bij het gevaar dat er voor de zelfstandigheid der kolonie uit kan voortvloeien (zie blz. 19) komt zich nu ook de schade voegen, welke grondjes, die noodig geoordeelde maatregelen niet kunnen toepassen, aan de plantages kunnen toebrengen, vooral wanneer zij, zooals dit bijv. aan de Saramacca het geval is, onmiddellijk aan grootere ondernemingen grenzen, ja, er veelal geheel door ingesloten worden. Grondjes zijn toch dikwijls de broeinesten gebleken van allerlei ongerechtigheid, ook van de krullotenziekte. Waar het aan den eenen kant aanbeveling !) Hij mag het echter zoover niet laten komen. verdient, de vestigingsplaatsen van kleine landbouwers in de centra van groote landbouwondernemingen op te richten, die zich daardoor in drukke tijden van daglooners zullen kunnen voorzien, is dit om de hier vermelde reden juist zeer af te keuren, zoolang van Gouvernementswege geen toezicht op de cultures wordt uitgeoefend. Aanbeveling zou verdienen de aanstelling van een bekwaam inspecteur der cultures, die een wetenschappelijk goed onderlegd practicus zou behooren te zijn, en die later met het personeel van het op te richten wetenschappelijk station in overleg zou moeten treden omtrent hetgeen wenschelijk en noodzakelijk is in het belang der cultures. Nu noo- eenigfe woorden over het wegnemen der krulloten. O ö «-> Prof. Ritzema Bos wijst er, om bekende redenen uitdrukkelijk op, dat niet alleen de krulloot, doch ook een deel van den normalen twijg, waaraan zij bevestigd is, moet worden weggenomen. Zeker is dit noodzakelijk, doch niet gemakkelijk te contröleeren. Hij, aan wien dit werk is opgedragen, is niet altijd even consciëntieus, vooral wanneer deze arbeid, zooals op sommige ondernemingen, als taakwerk wordt opgegeven, hetzij per bed, per akker of per zooveel boomen. De arbeider tracht dan zoo spoedig mogelijk oereed te komen. o Beter is het daarom het afsnijden der krulloten als dagwerk uit te geven en het afgesneden materiaal goed te contróleeren. In een zeer dichte cultivatie zal niet alleen het verwijderen der zieke loten en eene controle door de opzichters hoogst moeilijk zijn, doch zal de zwam tevens de PTmstip-ste voorwaarde vinden, om zich te ontwikkelen en voort te woekeren. O o Sommige plantage-directeuren bestreden deze laatste meening wel, en wezen mij op eenige plaatsen in de cultivatie, waar niettegenstaande volslagen gemis van schaduw, toch krulloten aan de boomen te zien waren, doch over het algemeen zijn dit uitzonderingen, evenals het optreden dezer ziekte bij zeer jonge planten. Ik zag dit op twee ondernemingen, waar ik enkele slechts 3 maanden oude plantjes aantrof, die zich als een in den grond gestoken krulloot vertoonden. Somwijlen treden krulloten op. onder omstandigheden, die een overbrengen door den wind uit nabijgelegen terreinen schijnen buiten te sluiten. Op een door mij bezochten houtgrond midden in het bosch aan de Tawajarikreek, die in de Wanica uitmondt, verschenen niet lang geleden in de daar aanwezige cacaoboomen plotseling krulloten. Dat de sporen hier van zieke cacaoboomen zouden zijn overgewaaid, komt mij uit de ligging van het terrein zeer onwaarschijnlijk voor, en de onmogelijkheid dat een insect bij de overbrenging een rol speelt, of dat de schimmel, die de krullotenziekte bij de cacao voortbrengt, ook in woudboomen woekertJ), schijnt mij dus oeenszins buitengesloten. O o 1) Ik trof op een plantage in Nickerie bij de koffiemama, den reeds genoemden schadtiwboom, krulloten van een zeer eigenaardig voorkomen aan. Een aantal takken worden nl. naar het uiteinde gaandeweg platter, het weefsel wordt broozer en na zich tot 4 cM. verbreed te hebben, winden de uiteinden zich kurketrekkervormig op, zijdelings normale takken dragend. 3 Deze vragen heeft ook Prof. Ritzema Bos gesteld en znllen door een grondig onderzoek in loco tot oplossing moeten worden gebracht. In verband met de krullotenziekte zal ook aan een ander verschijnsel aandacht moeten geschonken worden, waaromtrent ook de meeningen der planters nog uiteenloopen. Zeer veel schade hebben nl. de cacaoplantages in Suriname geleden door een ziekte, die haar zetel niet in den stengel, doch in de vrucht zelve heeft. Richt de krullotenziekte groote schade aan door den rijken saptoevoer naar de zieke loten en door de productievermindering, die hiervan het gevolg is!), de ziekte die we hier op het oog hebben en die de Surinaamsche planter met „versteening" aanduidt, verhindert het rijp worden der boonen. Talrijke vruchten gaan jaarlijks door versteening verloren en hoe noodzakelijk een nauwkeurig onderzoek ook naar dit verschijnsel is, kan blijken uit het feit, dat op een der door mij bezochte ondernemingen, gedurende den termijn van i Januari— i Augustus alleen door zwartworden en door versteening der vruchten 50 balen (een baal is 100 kilo) verloren zijn gegaan. Terwijl het zwart worden aan de oppervlakte van de vrucht begint en gaandeweg naar binnen toe voortschrijdt, openbaart zich de versteening het eerst in het inwendige. Van buiten is de vrucht volkomen gaaf of vertoont een soms nauwelijks in het oog vallende uitpuiling. Breekt men haar open, dan blijkt het inwendige uit een hard, doch broos weefsel te bestaan, dat ons aan het weefsel der krulloten herinnert en waarin de witte, niet tot rijpheid komende boonen vast liggen ingesloten. Veelvuldig komt het ook voor, dat slijm de plaats der boonen inneemt. Vele planters zijn van meening, dat krulloten en versteening een zelfde oorzaak hebben, dat beide verschijnsels tenminste steeds samengaan. „Waar veel krulloten zijn, komt ook versteening veelvuldig voor", heb ik herhaaldelijk hooren verklaren. Al wil ik nu niet beweren, dat de beide ziekteverschijnsels aan dezelfde schimmelsoort hun ontstaan te danken hebben — wat echter zeer wel mogelijk is —, toch komt het mij waarschijnlijk voor, dat zij tot dezelfde familie van parasitische zwammen behooren 2), en dat hun gemeenschappelijk optreden aan voor beide gunstige levensvoorwaarden moet worden toegeschreven. Met het oog op een mogelijk verband, wijs ik nog op een verschijnsel, dat nu en dan schijnt voor te komen, waarbij n.1. de krulloten somtijds bloeien en vruchten voortbrengen, die echter klein blijven en inwendig versteend zijn. Niet minder schade lijdt de cacaoplanter door eene schimmelziekte, die het zwart worden der vruchten tengevolge heeft. Ongeveer 13 jaar geleden trad deze ziekte het eerst in onrustbarende mate ]) Een grondje aan de Saramacca, het eigendom van een Britsch-Indisch immigrant, dat in vroeger jaren over de 100 balen opleverde, kan het nu, met meer akkers, nauwelijks tot 50 balen per jaar brengen. 2j I)e familie der Taphrinaceën, waartoe de krullotenschimmel behoort, telt ook soorten, die tot misvorming van vruchten aanleiding geeft. op en pogingen toen in het werk gesteld, om meerdere gegevens aangaande deze ziekte te verzamelen, mislukten door gebrek aan belangstelling van de zijde der planters. Nog steeds treedt de ziekte, vooral in den regentijd, meer of minder hevig op, en nog steeds is ons niets aangaande de eigenschappen en voortplanting van de schimmel, die er de oorzaak van is, bekend. In de verwachting, dat de Hoogleeraar Went zijn aandacht zeker ook aan deze belangrijke vraag zal schenken, wil ik mij slechts bepalen tot de mededeeling van enkele verschijnsels, die ik heb waargenomen. Dat ook deze ziekte zich door infectie verspreidt, heb ik op meerdere ondernemingen geconstateerd. Eén voorbeeld was bizonder treffend ! Van 3 vruchten, die aan eenzelfden tak hingen en elkander bijna raakten, was de buitenste reeds bijna geheel zwart; de daarop volgende voor de helft, terwijl de derde nog slechts een klein zwart plekje vertoonde. Daar een aantal zwammen, zoowel parasitisch (op levende organismen) en saprophytisch (op doode organismen) leven, en daar de, in de meeste cultivaties talrijk verspreid liggende, ledige schillen ten gevolge van een gelijksoortige zwam (vermoedelijk tot de z. g. zwartschimmels, een groep der Pyrenomyceten behoorend) het verschijnsel van zwart worden vertoonden, komt mij de gewoonte om de cacaoboonen op het terrein in te zamelen en de schillen te laten liggen, hoogst gevaarlijk voor. Het geregeld verwijderen zal vooral in den regentijd noodzakelijk zijn, wanneer ook deze ziekte de grootste verwoestingen aanricht. In den drogen tijd daarentegen treedt somwijlen een verschijnsel op, dat hoewel niet bepaald schadelijk, toch zeer lastig voor den planter kan worden. Vele cacaovruchten worden dan n.1. bruin, waarschijnlijk tengevolge van een schimmel, die echter niet, zooals bij het zwart worden, tot in het inwendige van de vrucht doordringt, dus op de boonen geen invloed heeft, die echter eene beoordeeling- omtrent al of niet rijp zijn van de vrucht zeer bemoeielijkt. Om te voorkomen, dat de vrucht overrijp wordt, zal men nu en dan de bruine bedekking moeten afkrabben. Ik heb dit verschijnsel slechts op eenige plantages in het District Nickerie waargenomen. Doch hiermede is de zorg, die plantaardige vijanden van de cacao den planter in Suriname berokkenen, nog niet ten einde. Wanneer wij nog aan de schade denken, die mossen kunnen veroorzaken, welke vooral in dicht beplante akkers op de stammen veelal een dicht bekleedsel vormen, dat de bloemen, die, gelijk bekend, uit de stammen en takken te voorschijn komen, in hare ontwikkeling hindert; wanneer ik hier nog bijvoeg den last, die de tot een hoogere plantengroep behoorende LorantJais vis mm — in Suriname vogeldrek of in het neger-engelsch fowloe-kaka geheeten — veroorzaakt, die zich stijf om de cacaotakken slingert en deze met zijn opgezwollen wortels binnendringt en uitzuigt, dan mag uit dit beknopte overzicht genoegzaam blijken, dat meerdere kennis omtrent deze vijanden dringend noodig is. Doch ook de dierenwereld bedreigt de cultures soms op tijdstippen, waarop de planter zijne arbeidskrachten aan de gewone werkzaamheden nauwelijks kan onttrekken. Wel is op de grootste ondernemingen een bepaalde ploeg aangewezen voor het geregeld wegzoeken en vernietigen van schadelijke dieren, doch op verreweg de meeste plantages is dit aan arbeiders opgedragen, die ook andere werkzaamheden hebben te verrichten. rEnkele mededeelingen over de dieren, schadelijk voor den cacaoboom mogen zeker hier niet achterwege blijven. De grootste schade in de cacaoplantsoenen richt wel de cacaotor of Steirosthoma aan, een tot de familie der boktorren behoorend insect, dat grauwachtig van kleur is en een grootte bereikt van ongeveer i cM. Hoewel men het geheele jaar door volwassen kevers en larven aantreft, wordt de kever toch vooral aan het einde van den regentijd bij menigte aangetroffen. De kevers leggen dan eieren en de daaruit te voorschijn komende larve vreet zich tusschen den bast en het hout in. Dringt ze het hout binnen, dan bestaat er voor het leven van den cacaoboom groot gevaar, vooral als er meerderen zijn, of als de boom jong is. De volwassen kever ontdekt men dikwijls, als de zon schijnt, aan de onderzijde der bladeren. Dat het aanbeveling verdient, de boomen goed schoon te houden, de doode of kwijnende takken weg te nemen, en de schors steeds van mossen te reinigen, teneinde de plaatsen te kunnen opsporen, waar mogelijke aanvallen hebben plaats gehad, behoef ik niet te zeggen. Reeds spoedig bemerkt men zulk een plek aan eene afscheiding van gom, die niet alleen uit de opening, door het moederdier in de schors gemaakt, naar buiten treedt, doch later ook uit spleten, die zich op de opgezwollen schors van de aangetaste plek vormen. Na wegnemen van deze gomafscheiding treft men de larve meestal aan, voor zij nog in het inwendige van den stam is doorgedrongen. Op vele plantages worden de larven geregeld uitgesneden en verzameld. De arbeiders daarmede belast (op Jachtlust is voor dat werk een ploeg van 15 arbeiders in dienst) leveren hun vangst des avonds in fleschjes in en worden per stuk betaald (op Bel waarde 1 cent per worm (larve)!). De larve dient de opzichter te kennen, daar de arbeider hem somtijds tracht te bedriegen door een andere larve te verzamelen, die in de op den grond liggende ledige cacaoschillen huist. Als de larve reeds te diep is doorgedrongen en moeilijk meer door uitsnijden kan verwijderd worden, zal een inspuiting van zwavelkoolstof aanbeveling verdienen; de opening zal dan na de inspuiting met klei moeten worden dichtgestopt, teneinde verdamping van de zwavelkoolstof te verhinderen. Op vele plantages, die ik bezocht, zijn echter deze maatregelen moeilijk te nemen, daar de aanplantingen zoodanig zijn aangelegd, dat men niet nauwkeurig alle takken kan nazien. ]) Gedurende de groote droogte van 1887—'88 zijn de larven van den cacaotor in het Saramaccadistrict in zóó grooten getale opgetreden, dat zij bij het gewicht betaald werden. Ik wees zooeven reecis op de verkeerde methode van te dicht opeenplanten der cacaoboomen, een fout, die ik vooral op oude velden (cacaostukken) aantrof In dit opzicht valt echter hier en daar verbetering waar te nemen, want ik maakte met enkele directeuren kennis, die de fout hebben ingezien en bij het aanleggen van nieuwe plantsoenen op deze voorwaarde acht geven en op oude akkers voorzichtig aan het dunnen zijn. Het is toch duidelijk, dat op zoodanige verkeerd aangelegde terreinen wegens het te groot aantal boomen voor een bepaald oppervlak, de kronen een verwarde massa van zich in alle richtingen kruisende takken moeten vormen, wier hoogte boven den grond het behoorlijk nazien der takken onmogelijk maakt. Nogmaals wijs ik op de merkwaardige plantage in het District Nickerie, waar beschaduwing van den cacaoboom op het grootste deel van het terrein niet wordt toegepast ; waar de boomen op behoorlijke afstanden zich bevinden en deze zich meer in de breedte dan in de hoogte ontwikkeld hadden, met massa's vruchten beladen waren, en waar men van kevers en krulloten tot nu toe zeer weinig schade heeft ondervonden. Laat dit voorbeeld tot leering strekken en laten de planters bedenken, dat slechts op zoodanige terreinen, waar de takken gemakkelijk kunnen worden nagezien, de voor deze vijanden genoemde bestrijdingsmiddelen een goede uitwerking kunnen hebben! Ook onder de dieren zijn soorten, die het op de cacaovruchten gemunt hebben. De planter moet n.1. zijne plantsoenen dikwijls tegen de listige apen beschermen, die de vruchten stukslaan en de boonen somtijds in zoo ^ïoote hoe ee verorberen, dat zij zich geruimen tijd niet verroeren kunnen. „In het naburige bosch hebben de apen," zoo verzekerde mij een planter, „dikwijls hun eigen cacao-plantsoen," opgeschoten uit boonen, die het lichaam onverteerd verlaten hebben. Op een der door mij bezochte plantages had men het aan de cacao-gronden grenzende terrein daarom opengekapt en er, ten einde deze arbeid loonend te maken, een koffieplantsoen aangelegd. Mogen de voorafgaande mededeelingen aangaande de ziekten van den cacaoboom voor den phytopatholoog weinig, nieuws bevatten, toch kwam mij een, op eigen waarnemingen gegrond, kort overzicht gewenscht voor, niet alleen ten einde daardoor in het Moederland wellicht eenige meerdere belangstelling voor de West-Indische cultures te wekken en nog duidelijker te kunnen aantoonen, hoezeer ook in West-Indië de wetenschap den planter te hulp zal moeten komen, doch ook om die planters, die nog steeds de oude sleur volgen en die geen voeling schijnen te willen houden met de élite onder de Surinaamsche planterswereld, eenige gewichtige eischen onder de oogen te brengen. Het is naar aanleiding van de vijanden, die de cacaocultuur bedreigen, dat ik nogmaals op den bodem de aandacht wensch te vestigen. Ik merkte het reeds op, dat de bestrijding van al het kwaad, wegens gebrekkige kennis van de oorzaken, vooralsnog grootendeels zal moeten geschieden door tal van middelen, die een krachtiger gewas kunnen opleveren, dat beter tegen schadelijke invloeden bestand is. / Den uitgeputten bodem te hulp te komen, is naast de verbeteringen, die ik reeds heb genoemd, zeker een van de eerste zorgen van den cacaoplanter. Nog maar al te dikwijls hoort men in Suriname de meening verkondigen, dat de zoo buitengewoon rijke Surinaamsche bodem geen hulp behoeft. Men wijst op terreinen, waarop 50 jaren achtereen suikerriet geteeld was en die daarna het prachtigste koffieplantsoen hebben opgeleverd. De wetenschap leert echter anders. De voorraad plantenvoedingsstof is niet onuitputtelijk en eindelijk zal het oogenblik komen, dat men den bodem moet teruggeven, wat de plant er aan heeft ontnomen. Op vele plantages zijn cacaovelden, die reeds 50 jaar oud zijn en waarin de doode boomen maar steeds vervangen worden door jonge planten, zonder dat men den bodem ook maar de geringste bewerking laat ondergaan. Op andere ondernemingen, waar men bemesting zou wenschen toe te passen — stuit men veelal op het bezwaar, dat tot nu toe over het algemeen in Suriname weinig aan administratie gedaan is, en men geen voldoende gegevens ter beschikking heeft, waaruit men den ouderdom van het plantsoen kan te weten komen. De kostbare bemesting zal immers in Suriname slechts mogen worden toegepast, wanneer zij dringend noodig is. Een inrichting voor bodemonderzoek in West-Indië zou zeker aan die koloniën in hooge mate ten goede komen. Mag het Moederland langer dulden, dat de planters zich voor zoodanige onderzoekingen tot de naburige Engelsche kolonie wenden, waar zoodanige Inrichting reeds lang bestaat? In afwachting, dat West-Indië, evenals onze Oost-Indische bezittingen eene wetenschappelijke instelling rijk zal zijn, mogen de volgende regels over dit onderwerp den planters wellicht welkom zijn. Dat de cacaoboom een grond eischt, die een hooge en tevens een veelzijdige voedingswaarde bezit, zal wel algemeen in de planterswereld bekend zijn, en dat de bodem in het alluviale kustgebied van Suriname aan dezen eisch ruimschoots voldoet, heb ik boven reeds uit den oorsprong dezer gronden trachten af te leiden. Enkele Surinaamsche planters, evenals nog vele landbouwers en landbouwkundigen in het Moederland in de meening verkeerend, dat in het laboratorium gemaakte analysen van grondmonsters reeds uitsluitsel kunnen geven omtrent gebreken, die den bodem hunner terreinen, hetzij oorspronkelijk, hetzij ten gevolge eener langdurige cultuur aankleven, zijn reeds eenige jaren geleden begonnen, monsters ter onderzoek naar het laboratorium te Georgetown in Engelsch Guyana op te zenden, waar zij door Prof. J. B. Harrison onderzocht zijn geworden. De uitkomsten van eenige dier onderzoekingen, met de bijgevoegde raadgevingen, neem ik hier over, omdat mij reeds van meer dan ééne zijde aangaande de samenstelling van Surinaamsche plantagegronden inlichtingen gevraagd zijn en omdat het Tijdschrift, waarin de analysen zijn opgenomen, in Nederland zeer weinig bekend is. !) ') Timehri, The Journal of the Royal, Agricultural and Commercial Society of British Guyana. Demerara J. Thomson, 1898. Part. I, blz. 71—80. Analysen van eenige Surinaamsche Plantagegronden. ~ ' ~~ plantage plantage I AND BERLIJN. VOORBURG. Luchtdiwe grond bevatte aan water 11.7 11. 9-6 13-5 1I-6 7-5 2Ó-3 19-2 Worteldeeltjes en daaraan gebon- den water , . . . . 5.369 8.321 10.485 6.196 12.124 9.729 8.413 10.391 Daarvan stikstof °-254 0.216 0.240 0.123 0.239 0.226 0.47 0.205 Humus 12.463 7.131 ï-76 9 1 ï-56 2.488 1.081 24.426 5.937 Daarvan stikstof 0.111 0.09 0.062 0.119 0.07 0.046 0.195 1.115 Dus totaal stikstof 0.365 0.306 0.302 0.242 0.309 0.272 0.665 0.32 Phosphorzuur 0.094 0-x39 0.134 0.097 0.155 0.109 0.133 0.009 Hiervan oplosbaar in 1 % Citroenzuur spoor 0.039 spoor spoor 0.024 0.012 0.019 spoor Zwavelzuur 1 0.048 0.047 °-027 0.068 0.432 0.358 0.842 0.388 Chloor , spoor spoor spoor spoor spoor j spoor spoor spoor Ijzer 8.157 5.952 8.421 6.936 5.102 7.567 6.738 6.902 Aluinaarde I 13.831 16.076 15.449 I3-30I 16.82 14.668 17.7 17-124 Maano-aan 1 o. o. 1.294 spoor 0.113 0.108 0.271 0.062 Kalk 0.23 0.495 0.139 0.024 0.332 0.408 0.304 0.242 Magnesia 1.05 1.071 1.294 spoor 1.191 1.547 0.818 0.979 Kalt 1.039 1.072 1.169 1.026 0.359 1.042 0.76 1.022 Daarvan oplosbaar in 1 % citroen- 0.018 0.017 0.022 0.051 0.013 0.2 0.016 0.007 zuur 0.18 0.258 spoor 0.258 0.809 0.271 0.19 0.157 Natron 0 ^ z: ^ Gebonden kiezelzuur en klei. . . . 494§5 5°-939 57-997 49-ioo 46-558 50.616 3i-693 Vrij kiezelzuur, kwartszand .... 7-554 8-499 3-110 IO-4I5 13»517 12.496 8.072 11.56b 1 100 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. |i I I . zeer vrucht- ' Buitengewoon Zie No. 1. Zeer vrucht- Buitengewoon Hoogst vrucht- Zeer vrucht- 1 Zeer yrucht- Kaadgeving": baar Zaldoor vruchtbaar baar, doch zeer vruchtbaar, baar. Zal vele baar; zal door baar, hoewel verstandige Zal vele jaren arm aan kalk en Verstandige jaren veel pro- kalkbemesting arm aan kalk kalkbemesting goede oogsten toegangkelijk kalkbemesting duet opleveren verbeterd en toegankelijk verbeterd wor- geven, zonder phorphorzuur. zal deze grond zonder bemes- worden. phorphorzuur. Hen bemestins- dan Ruim gebruik verbeteren. tingdanwellicht 1 oepassing van E;n of twee wellicht dichte van kalk en slak- met lichte stik- bemesting met pond fijn stikstof kenmeel is stofbemesting. kalken rhomas- Thomasslak- | bemesting. aan te bevelen. slakkenmeel is kenmeel aan i gewenscht. eiken koffiestruik, kort na planting, zal goede uitwerking hebben. Het komt mij voor, dat ook deze in het laboratorium verrichte analysen, zonder waarnemingen op het terrein, n.1. zonder opgave van de geologische samenstelling, de ligging van den grond, het waterniveau in den bodem, den physischen toestand (losheid, poreusheid, korreligheid enz.), de hoeveelheid regen, dien hij ontvangt in de verschillende groeiperioden enz. den duur van den cultuurtijd van het gewas, dat men er op kweekt of kweeken wil, en zonder vermelding der methode, welke bij het chemisch onderzoek gevolgd is, hetzij die van Wolff, Knop of Grandeau, weinig waarde bezitten. Al mag de hoeveelheid van in een bodem aanwezige plantenvoedingsstoffen ook nog zoo ruim voldoende zijn, voor de praktijk heeft men er weinig aan, zoolang men niet tevens weet of deze stoffen er in, voor de planten opneembaren toestand in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn en of de physisch-chemische toestand des bodems van dien aard is, dat die opname voortdurend en voldoende plaats heeft. Aan het niet erkennen dezer voorwaarde en aan het somtijds volkomen gemis aan overeenstemming tusschen de, uit de analysen gemaakte gevolgtrekkingen en de latere ervaring van planters is het dan ook toe te schrijven, dat de bodemanalysen bij de practici meer en meer in discrediet geraakt zijn. De hoogleeraar J. M. van Bemmelen heeft dit onlangs in een „Historisch kritische beschouwing van het bekende werk van den beroemden Nederlander S. J. Mulder: Scheikunde der boicivöare aarde nog eens duidelijk uiteengezet1) en ik zou hier op deze lezenswaardige bijdrage niet de aandacht vestigen, wanneer er voor den planter niet veel uit te leeren viel en wanneer er niet helder door in het licht gesteld o werd, dat het chemisch onderzoek des bodems, zooals dit vroeger (en nog veelal) werd opgevat, toen men slechts de hoeveelheid der verschillende bodembestanddeelen onderzocht en de wijze, waarop zij er in voorkomen, buiten beschouwing liet, voor de praktijk weinig waarde heeft, en wanneer er niet met nog meer klem het groote belang eener behoorlijke verzorging 'van den physischen toestand des bodems — zooals ik reeds opmerkte, een fout op vele plantages in Suriname — door betoogd kon worden. Uitvoerig kunnen wij van Bemmelen in zijne belangwekkende beschouwingen niet volgen; zijn betoog, dat ons ten bewijze strekt, dat veel wat de studie des bodems in verband met de ervaring heeft geleerd, reeds door Mulder is uitgesproken, komt in het kort op het volgende neer. Algemeen wordt thans erkend dat de bodem bestaat uit: „ i°. zand, d.i. kwarts „en onverweerde kristallijne silikaten, 2O. klei, 30. een komplex van in zuren oplosbaar „gelatineus silikaat en van humus en (zoo deze aanwezig is) koolzure kalk in innige „menging. „De quantitatieve verhouding, waarin deze tot elkander staan en de samenstelling van gelatineus silikaat en humus bepalen grootendeels de vruchtbaarheid, „zoowel chemisch als physisch. ]) Verhandelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam, Tweede Sectie, 1901. „Zoo hangen daarvan af: de korreligheid, de losheid, het vermogen om water „zoowel te absorbeeren als door te laten, het vermogen om de voedingsbestanddeelen „zoowel te absorbeeren en vast te houden, als om ze den planten af te staan ï). „Het is dus niet voldoende, dat de bodem kali, phosphorzuur, ammonia enz. „bevat, doch deze bestanddeelen moeten in de gelatineuse (kolloidale) komplexen „(silikaten en humus) gebonden zijn: in gunstige hoeveelheid, in gunstigen toestand, „teneinde genoegzaam gebonden te zijn, om niet door regens uitgespoeld te worden, „als genoegzaam toegankelijk, om de planten in een groeiperiode voldoende te verborgen. „De vereischte hoeveelheid bases, phosphorzuur enz. moet in vereischte kon„centratie aan de planten aangeboden worden en daarvoor moet de chemische herweging krachtig genoeg zijn" 2). Omtrent die gunstige samenstelling der gelatineuse stoffen en van het chemisme in dezelve, weet men nog weinig. „Al kunnen wij eenigszins bepalen, hoeveel losse zouten (sulfaten, chloruren, „nitraten, koolzure kalk) in den bodem voorhanden zijn, en met zoutzuur de „hoeveelheid gelatineus silikaat en de daarin gebonden bases trachten te benaderen, „wij kunnen niet bepalen, hoeveel in het gelatineus deel beschikbaar is voor een volgend „gewas. En daarop komt het toch aan 3). Al moet men erkennen, dat men heden nog niet in staat is, het dadelijk beschikbare te bepalen, toch heeft men in den laatsten tijd de verschillende bestanddeelen beter leeren onderscheiden, en heeft men de bovengenoemde benaderingen reeds bij de analysen toegepast (uittrekking eerst met water, dan azijnzuur, dan slap zoutzuur of salpeterzuur, sterk zoutzuur, zwavelzuur enz.) De oorzaak van de verminderde vruchtbaarheid eens bodems kan dus niet uitsluitend aan eene vermindering van kali, phosphorzuur enz., dus aan anorganische stoffen, die de planten uit den bodem opnemen, toegeschreven worden : „de chemische „oorzaak moet niet alleen in een tekort aan kali, phosphorzuur enz., maar vooral in „hunne te geringe beschikbaarheid bestaan. De gelatineuse verbindingen hebben „plaatselijk aan gemakkelijk oplosbare bestanddeelen verloren. Het silikaat moet „hersteld worden. Er kan kali en phosphorzuur genoeg zijn, maar zij kunnen te „moeielijk in chemische beweging te brengen zijn4). Geheel onjuist is het dus volgens van Bemmelen, te meenen, dat uit de berekeningvan hetgeen een gewas aan anorganisch voedsel uit den bodem wegvoert zou zijn af te leiden, hoeveel de bodem in vruchtbaarheid is afgenomen. Bovendien is eene verminderde vruchtbaarheid veelal het gevolg van een L. c. blz. 20. 2) L. c. blz. 18. 3) L. c. blz. 19. 4) L. c. blz. 21. slechter geworden physischen toestand of van eene ongunstige weersgesteldheid: als de losheid, dus het doorlatend of opzuigend vermogen voor water enz. verminderd zijn, als de humus eene zure hoedanigheid heeft, enz. Voor de tabakscultuur in Deli heeft van Bemmelen dit alles uitvoerig toegelicht in zijne verhandelingen: „die Zusammensetzung des vulkanischen Bodens in Deli (Sumatra) und Malang (Java) und des Flussthonbodens in Rembang" en „Ueber die Ursachen der Fruchtbarkeit des Urwaldbodens in Deli (Sumatra) und auf Java für die Tabakskultur und der Abnahme dieser Fruchtbarkeit" (Landwirtschaftl. Versuchsstationen 1890, 37, blz. 257—278 en blz. 374—408). Hierbij is het vooral gebleken, dat de groote vruchtbaarheid van den tabaksbodem in Deli (bijv. van de bruinroode aarde) in de eerste plaats daaraan moet worden toegeschreven, dat hij een gerooide boschgrond is — deze is zeer los, humusrijk en de humus is van een milden (niet zuren) aard, omstandigheden, die ten opzichte van het watergehalte (opslorping en doorlating) des bodems en voor de voeding deiplant de allergunstigste zijn; in de tweede plaats aan het klimaat — aan den overvloedigen regenval gedurende de korte groeiperiode, waarin de ontwikkeling en rijpheid der bladeren moet verkregen worden; in de derde plaats aan het hooge gehalte van den bodem aan oplosbaar geleiachtig silikaat en aan de samenstelling daarvan, voor zoover het geen plastische klei vormt, doch de aarde tot eene korrelige massa doet indrogen, l) De chemische analyse wees verder nog uit, dat het phosphorzuur voldoende aanwezig is en dat de gemakkelijk oplosbare kali in het geleiachtige humus-silikaatkomplex gebonden is en voldoende aanwezig, ofschoon de geheele hoeveelheid kali niet groot is. Deze uiterst vruchtbare tabakso-rond verliest echter die vruchtbaarheid o-eheel, C5 O ' als hij niet weder met bosch bedekt wordt (herboscht), maar met alang-alang en als deze verbrand wordt. De bodem, onbedekt aan de zon blootgesteld, verliest zijne losheid en humusrijkheid, wordt hard en gesloten. Hij is voor den tabaksbouw bedorven, ofschoon de chemische samenstelling nagenoeg onveranderd is gebleven. Het vraagstuk is dus, zooals wij zien, geenszins zoo eenvoudig, als enkelen der beste planters (velen denken niet eens over het voedingsvraagstuk hunner gewassen na) het mij voorstelden en die uit eene vergelijking van een jongen en een zeer ouden plantagebodem met het gehalte der respectieve cultuurproducten aan anorganische stoffen — afgeleid uit de analyse van de door verbranding verkregen asch — meenden te mogen afleiden, aan welke bemesting hun bodem behoefte heeft. Deze meening schijnt ook de heer J. R. Wigman, directeur van den cultuurtuin te Paramaribo te huldigen, die in een artikel in het G. A. B. en overgenomen in de Surinamer van 8 Oct. 1899 over de krullotenplaag zegt: „het is daarbij noodig „rekening te houden met cacao- en grondanalysen, opdat men wete, waaraan de „bodem behoefte heeft." ') Zie aangaande dit onderwerp vooral 1. c. blz. 394. Tot op zekere hoogte zal de ervaren landbouw-scheikundige met de plantenanalysen zeker rekening mogen houden en zullen vergelijkingen met grondanalysen wellicht nog verrassende uitkomsten kunnen geven, doch hij zal zich daarbij niet mogen bepalen tot de analyse van de vrucht. In hoever de daarbij verkregen cijfers gebezigd mogen worden, om over het betrekkelijk gehalte des bodems aan opneembare plantenvoedingsstoffen uitsluitsel te geven, vinden wij o. a. in de Grundlagen zur Beurtheilung der Ackerkrume in Beziehung auf Landwirtschaftliche Pflanzenproduktion van Prof. R. Heinrich 1) uitvoerig uiteengezet. Hoe ingewikkeld het hier bedoelde vraagstuk ons ook door van Bemmelen wordt voorgesteld, omtrent een gewichtige voorwaarde, die zooals ik reeds opmerkte, in Suriname door de planters nog veel te veel over het hoofd wordt gezien, zal men het waarom nu beter leeren begrijpen. Men leze de slotsom waartoe van Bemmelen in zijn lezenswaardige beschouwingen komt: „de herstelling en onderhouding der vruchtbaarheid is op het standpunt „van Mulder niet alleen door bemesting te verkrijgen, maar door het onderhouden „van al de gunstige physische en chemische toestanden, die boven geschetst zijn. „De bemesting kan niet alleen ten doel hebben, om het verlies van anorganische stoffen te dekken en bovendien wat meer gebonden stikstof aan te voeren, „dan de bodem zelf (als ammoniak) uit de lucht trekt gedurende den duur der groeiperiode. „Het bemesten van een land, dat in kuituur gebracht moet worden is: het „vormen van een ofeleiachtip-silikaat-humeus deel. Het bemesten van een kuituur- " o o „bodem is het onderhouden daarvan. „De mest dient niet alleen om het quantum (de hoeveelheid) aan te vullen, „maar ook om het quale (de hoedanigheid) te verbeteren. Absorbtie, inzonderheid „die met uitwisseling der bases gepaard gaat, is de hoofdzaak. De mest moet niet „alleen het gelatineuse deel verrijken, maar ook zulk eene metamorphose in hetzelve „bewerken, dat de nuttigste bestanddeelen (kali, phosphorzuur) daaruit loskomen. „ De toestand in den bodem, niet alleen de voorraad moet uitgangspunt zijn!' Uit deze beschouwingen van een zoo bekwaam deskundige op het gebied van bodemkennis volgt dus, dat de toestand des bodems een zeer belangrijke factor is, waarmede bij eene beoordeeling van gronden nog veel te weinig rekening gehouden wordt; waardoor het betrekkelijk gering voordeel van het opzenden van gronden naar laboratoria tot onderzoek in het oog springt en waardoor de wenschelijkheid, vooral bij eene uitbreiding der cultures in West-Indië, van de stichting eener wetenschappelijke inrichting in de kolonie nog in een helderder licht wordt gesteld. „De leer", zegt van Bemmelen, „dat eene vermindering van vruchtbaarheid „rechtstreeks aan het verlies van minerale bestanddeelen is toe te schrijven en dat „eene chemische analyse kan aanwijzen, wat in de bemesting moet aangevoerd J) Wismar. Hinstoffsche Hofbuchhandlung 1882, blz. 44—62. „worden, is in landbouwkringen langen tijd algemeen gehuldigd geworden" l). „Zoo „heeft men nog lang gemeend, ingeval de analyse betrekkelijk weinig kalk of phosphor„zuur in den bodem aantoonde, dat een aanvoer van kalk, van kali, van phosphorzuur „dadelijk aangewezen was en heil zou aanbrengen. Of die weinige kali misschien „niet in een gunstigen toestand in het gelatineus silikaat-humaat aanwezig was en „eene vermindering van vruchtbaarheid misschien niet aan andere oorzaken was toe „te schrijven — b. v. achteruitgang in losheid, vochtigheidstoestand, humusgehalte — „daarop werd niet gelet, ja zelfs daaraan werd niet gedacht" 2). Hoe meer men dus de analysen der gronden, gepaard aan de kennis van hunne geologische samenstelling, van hunne ligging, van de hoogte van het grondwater, van hunnen physischen toestand, van den regenval enz. in verband brengt met de praktische ervaringen op het terrein opgedaan, des te beter zal men in staat zijn te beoordeelen, waaraan de bodem voor de verschillende cultures behoefte heeft. Om deze reden zal aan bedoelde inrichting" ook een bekwaam landbouwscheikundioe O O verbonden behooren te worden, wien, met inachtneming van de ervaringen der *planters en door proefnemingen, de studie des bodems in den meest uitgebreiden zin zal moeten worden opgedragen. Omtrent de bestanddeelen, die de cacaoboom vooral in ruimen voorraad ter beschikking moet hebben, vinden wij in sommige handboeken over tropische cultures reeds eenige mededeelingen opgenomen. Sommige schrijvers achten een grooten voorraad stikstof in den bodem minder noodzakelijk,»vooral omdat tropische regens voor een geregelden aanvoer van stikstofverbindingen zouden zorgen en wanneer men irrigatie toepast. Dat de atmosfeer in de tropen zooveel rijker zou zijn aan stikstofverbindingen, moet voor Suriname althans nog bewezen worden. Op Java schijnt dit niet het geval te zijn. Meer zal zeker te verwachten zijn van irrigatiewater, dat gevoegd bij een geregelde bemesting met de schillen der geledigde cacaovruchten en met bladafval in de behoefte aan stikstof ruimschoots zal kunnen voorzien. Tegen het veelal geringe humusgehalte in den tropischen bodem3), ten gevolge van de veel energischer ontleding van plantenstoffen, weegt niet weinig het meestal hoog gehalte aan ijzeroxyd en kleiaardesilikaat op, die evenals de humus het vermogen hebben ammoniak te absorbeeren. Ten opzichte van het phosphorzuur- en kaligehalte komt het mij nuttig voor, in verband met hetgeen ik reeds omtrent het belang eener diepe bedelving (draineering) heb opgemerkt, eenige regels uit het reeds aangehaalde werk van Dr. T. Woiiltmann aan te halen. J) L. c. blz. 25. 2) L. c. blz. 26. 3) I)e analyse van eenige door mij medegebrachte plantagegronden zal moeten leeren of werkelijk het humusgehalte zoo gering is. In het binnenland trof ik hier en daar zeer humusrijke kleigronden aan. Deze schrijver merkt aangaande deze belangrijke bestanddeelen het volgende op: „Welke grenzen voor een voldoend phosphorzuur- en kaligehalte in den tropischen „bodem moeten worden aangenomen, zal op dit oogenblik nog wel niemand kunnen „zeggen. Wanneer voor gronden der gematigde streken, bij een rationeele cultuur, „van elk dezer stoffen op zijn minst een gehalte van o.i % noodig is, dan moet men „in aanmerking nemen, dat deze cijfers voor cultuurplanten gelden, die een betrekkelijk „korten groeitijd hebben en wier wortelstelsel de anorganische stoffen in den bodem „bovendien gedurende nauwelijks een derde van de voorjaars- en zomer vegetatieperiode behoeft te verwerken. Voor zoodanige gewassen moet de bodem voortdurend „een betrekkelijk groote hoeveelheid opneembare anorganische voedingsstoffen beschik„baar hebben, en de landbouwer in de gematigde luchtstreek zal daarom hooge eischen „moeten stellen aan het gehalte aan oplosbare voedingsbestanddeelen voor de plant. „Zal dit ook in de tropen gelden voor planten met korten levensduur, zooals „rijst, mais, tabak enz., voor boom- en struikgewassen meteen uitgespreid en diep den „bodem binnendringend wortelstelsel, dat jaren achtereen anorganisch voedsel moet „opnemen, zullen de eischen niet zoo hoog zijn.' „Naar diep wortelende boomen, die men door een diepe bedelving (diep „uitdelven der loostrenzen) verkrijgt, zal de planter dus ook uit dit oogpunt moeten streven. Het spreekt echter van zelve, dat, waar steeds afgaat en niets bijkomt, men na lan°"duriope bebouwing" ook ten aanzien van deze noodzakelijke bodembestanddeelen den bodem te hulp zal moeten komen. De boven besproken onderzoekingen zullen moeten leeren, wanneer men tot bemesting zijn toevlucht zal moeten nemen, welke bemesting men zal moeten toepassen, en hoe men zal moeten bemesten — hetgeen voor den planter in Suriname, waar het werkloon zóó groote sommen jaarlijks verslindt, lang niet onverschillig is. Ik haalde de woorden van Wohltmann reeds aan1): Welche Grenzen für einen der Agrikultur genügenden Pg O5 und Is^ O g'ehalt in tropischen Boden zu ziehen sind, darüber kann zur Zeit wohl noch Niemand irgendwelclie zuverlctssige Auskunft geberi\ Is nu voor gematigde klimaten esne hoeveelheid van o. 1 0/q voldoende, zoo o o zoude men, waar Wohltmann voor eene winstgevende cultuur van boom- en struikgewassen de helft, dus 0.05 % kunnen verlangen — waarmede bedoeld is de hoeveelheid na een digereering gedurende 48 uren in koud zoutzuur of 1 °/q citroenzuur en bemesting met phosphorzure- en met kalizouten moeten toepassen, als bij analysen van den grond het gehalte minder blijkt te zijn. 2) Naar de opvattingen van van Bemmelen is deze gevolgtrekking voorbarig !) L. c. blz. 244. 2) Voor verschillende door hem geanalyseerde gronden uit Suriname heeft Prof. Harrison een gift van 1 a il/2 KG. goed fijn Thomasslakkenmeel aan eiken boom, vooral in de eerste tijden van zijn groei aanbevolen. en zou het voorzichtiger zijn te zeggen: In dit geval is het aan te raden, een proef te nemen of werkelijk eene bemesting met phosphorzuur alleen of met beiden verbetering aanbiengt. Deze proef zou onder deskundige leiding moeten genomen worden. Is een voldoend kalkgehalte des bodems (i °/0 volgens Wohltmann als onderste grens) voor de cultures in gematigde streken noodzakelijk om de chemische omzettingen in den bodem te bevorderen, in de tropen, waar hooge temperatuur en de energische werking van atmosferisch water deze omzettingen sneller doen plaats grijpen, zal dit over het algemeen niet zoo hoog behoeven te zijn. Wohltmann (bladz. 243) neemt, als voor alle cultures zeer voldoende, in den tropischen bodem een kalkgehalte (in den vorm van koolzure kalk) van minstens 0.5%aan. Op de ovei het algemeen aan kalk arme gronden van Suriname, in het bizonder op oud land, zal kalkbemesting kunnen beproefd worden, die zeker, verstandig toegepast, een gunstigen invloed zal kunnen hebben. De waarde toch eener kalkbemesting op stijve kleigronden, zooals de gronden zijn, waarop men de cacao in onze kolonie teelt, is het meeiendeel der planters nog onbekend. Cacao wil doorlatende, niet te stijven bodem en de volumevermeerdering, die ongebluschte kalk in den bodem door chemische werking ondergaat, zal dus op zoodanigen bodem een gunstigen invloed uitoefenen door een kruimelige, meer losse geaardheid te voorschijn te roepen. Op enkele cacao-ondernemingen, die ik bezocht, wordt kalkbemesting (plaatselijk opgebracht, daar waar geplant wordt, of geplant is) reeds met goed gevolg toegepast en volgt men de op Ceylon gevolgde goede methode, waar cacaoschillen, die een hoog kaligehalte bezitten, met ongebluschte kalk, goed dooreengemengd, zeer goed voldoen. Men zal dit compost in, daarvoor nabij elk bed (cacaostuk) gereedgemaakte kuilen langen tijd goed moeten laten doorwerken en in de eerste plaats met goed gevolg bij het suppleei en (het vervangen van kwijnende of doode boomen door jong- plantsoen) kunnen aanwenden. Zoodanige goedbereide grond in 1 M. wijde plantgaten zal de jonge cacao tot krachtige ontwikkeling brengen. Op andeie ondernemingen helpt men niet zonder succes den jongen, zwakken cacaoboom met kalk en stalmest. Wegens den kleinen veestapel kan deze methode slechts bij uitzondering en slechts op geringe schaal worden toegepast. Veigrooting van den veestapel zou voor Suriname een zaak van groot gewicht zijn en zal dan alleen mogelijk zijn, als ook in dit opzicht de landbouwwetenschap te hulp zal komen. Het aanleggen van goed grasland (vloeiweiden), het invoeren van nieuwe grassoorten *), het verbeteren van het vee, door het fokken met Hollandsch vee of ') Aan het groote belang van dit onderwerp voor onze kolonie heeft men nog weinig gedacht; omtrent de voedingswaarde van de enkele thans in gebruik zijnde voedergrassen weet men niets- goed weiland ziet men nergens in de kolonie, en ieder deskundige, die de bodemtoestand op de weide van een der Hollandsche boeren — een der weinig overgeblevenen van de Hollandsche boerenkolonie van 1S55 heeft leeren kennen, zal overtuigd zijn van de uitvoerbaarheid dezer opgave. met vee uit overeenkomstige landstreken 1): dit alles, zal slechts onder deskundige leiding- kunnen geschieden. Een zeer verkeerde methode, die veelvuldig in den drogen tijd wordt gevolgd, is het ophoopen van het onkruid (het wied, zooals men het in de kolonie noemt) om den jongen cacaoboom heen. Deze plantenafval wordt des nachts vochtig en lokt allerlei insecten aan, die aan den jongen stam gaan knagen. Deze mededeelingen kunnen uit den aard der zaak geen aanspraak maken op volledigheid. Mijn doel was slechts, door eenige mededeelingen en beschouwingen over de cacaocultuur in Suriname, tegenwoordig het belangrijkste stapelproduct onzer kolonie, in het Moederland meerdere belangstelling in onze zoo rijke bezitting te wekken; op de vele moeielijkheden de aandacht te vestigen, waarmeê de Surinaamsche planter te kampen heeft, hem eenige fouten onder de oogen te brengen, die zijn cultuur aankleven en eindelijk door voorbeelden de dringende noodzakelijkheid van wetenschappelijke hulp in het licht te stellen. Over de inzameling en bereiding van het product wil ik kort zijn. Terwijl de cacao bijna het geheele jaar door rijpe vruchten voortbrengt, vindt de groote pluk doorgaans in de maanden April, Mei en Juni plaats; abnormale seizoenen en plaatselijke omstandigheden kunnen hierop invloed uitoefenen, Nauwlettend moet worden toegezien, dat de vruchten niet ruw worden afgetrokken, daar op deze wijze wonden ontstaan, die toegangswegen vormen, langs welke de schadelijke cacaotor naar binnen kan dringen. Tegen deze voorwaarde wordt nog dikwijls gezondigd. De opbrengst eener plantage hangt, behalve van de reeds kort besproken factoren, natuurlijk ten nauwste samen met een beter of slechter beheer, doch is ook niet weinig afhankelijk van de seizoenen, die in de laatste jaren door de groote droogte den planter zeker niet gunstig zijn geweest. Uit de volgende cijfers, die de cacao-opbrengst van eenige plantages in Suriname aangeven, zien wij bijv. dat het jaar 1896 een slecht jaar voor den planter geweest is, en dat in dat jaar op bijna alle ondernemingen een zelfde factor — ongetwijfeld de langdurige droogte — op de productie invloed heeft uitgeoefend. Dat de plantage Margarethenburg in Nickerie in 1896 juist een buitengewoon i) In de naburige fransche kolonie zijn reeds verscheidene jaren geleden uit Indo-China (Tonkin) buffels ingevoerd, waar zij transportwerk verrichten en vóór de ploeg gebruikt worden. Zij verdragen het klimaat uitmuntend; de gewone insectenplagen hebben op hen geen nadeeligen invloed en zij planten zich goed voort. Door de directie van Marienburg en door den Heer Cabell, eigenaar van Oldenburg, zijn er indertijd van het fransche gouvernement een paar aangekocht. Op Oldenburg zag ik een kleine kudde van dit fraaie vee. Tot nu toe echter werden zij er werkeloos gelaten, omdat geen enkel persoon in dienst de ploeg kon hanteeren. hoog productiecijfer aanwijst, moet zeker in het oog vallen, en van belang zou het zijn de oorzaak van zoodanige afwijkingen op te sporen. 1) Opbrengst van enkele cacao-plantages. PLANTAGES. j 1893. | 1894. 1895. 1896. 1897. K.G. K.G. K.G. K.G. K.G. Jachtlust 134.4295 116.885 175.8025 124.9255 180.918 Nieuw Meerzorg. . . . 113.564 110.499 116.154 92064 107.4355 Morgenstond 126.281 100.007 14 5.2 ï 5 5 60.517 73.103 Frederiksdorp 116.217° 90-Ï535 106.0485 72.037 102.1935 Geijersvlijt 80.032 67.568 83745 45.161 42.500 I ourtonne 80.402 66.256 82.6115 31.107 44.471 Margarethenburg . . . 43-3°° 63.500 47.400 70.000 40.000 ^levia 65.494 62.408 80.000 49.000 54.800 Ma retraite 81.1915 60,641 77.1005 28.884 31.473 tLot 65.275 56-885 35-!82 36.265 31.921 Geertruidenberg . . . . 56.301 53-°345 57-200 45.300 53.518 Killenstein 44-1?1 45-°36 50.580 39.27 7 55-747 Dordrecht 42.950 40.794 49.852 39.086 55.040 Belwaarde 38.4 u 38.9185 40.150 23.1215 40.311 Ook het afgeloopen jaar 1900 is in dit opzicht over het algemeen bijzonder slecht geweest en leverde nog 523.000 kilogram minder op, dan het* beruchte jaar 1898. De reeds meermalen aangehaalde onderneming in 0 o Nickerie schijnt al weder hierop een gunstige uitzondering gemaakt te hebben, daar zij van 1 Januari— 1 Augustus reeds meer product gemaakt had dan gedurende het geheele jaar 1899. Dat door een goede irrigatie de schadelijke invloed der langdurige droogte zich hier minder heeft doen gevoelen, kan ik niet bewijzen, doch zeker is het, dat door verstandige bevloeiing de e. j. Chapman, Phot. Schuren voor de bewerking van het product op Plantage Jachtlust. Links eacaoloods niet droogwagens, rechts schuur met droogmachine enz. Zie blz. 27 en 37. schade, door lange droge seizoenen aan de cacaoproductie toegebracht, belangrijk zal kunnen verminderd worden. Het irrigatievraagstuk zij daarom nogmaals dringend den planters aanbevolen. Het drogen der cacaoboonen, eene bewerking, die op de kwaliteit grooten invloed uitoefent, geschiedt op verschillende wijzen: nu eens door de zonnewarmte op cementvloeren, die men bij regen door presennings overdekt, dan wêer op groote houten bakken, die als wagens zijn ingericht en bij regen in de schuur kunnen gereden worden (zie plaat vorige pagina), of die door eene verschuifof verrolbare bekapping tegen regen beschermd kunnen worden. Daar ongelijkmatige verwarming op de kwaliteit der boonen een nadeeligen invloed uitoefent, moeten de boonen nu en dan omgelegd worden, hetgeen zeer zorgvuldig moet geschieden en waarmede men in onderstaande figuur eenige koelievrouwen bezig ziet. Zoo was op een der plantages, die ik bezocht, de, hier primitieve, kunstmatige drogerij verlaten, daar de door ovens verhitte steenen vloer de boonen zeer ongelijkmatig bleek te verwarmen. De boonen komen eerst in de zoogenaamde fermenteerschuur, waarin zij in bakken, die elk 25 baal kunnen bevatten, 5 of 8 dagen moeten broeien, al naar de markt, waarvoor het product bestemd is en al naar de kwaliteit der cacao. De fermentatie moet doorgaan tot dat het inwendige der boonen de violette kleur verloren heeft en een stroögele tint heeft aangenomen, die echter niet bij alle soorten verkregen kan worden. Ook op het uitwendige dient gelet: boonen van gelijkmatig bruine tint brengen meer op, dan afwisselend rood-, zwart- en geelgekleurde boonen. Daar de waarde der cacao stijgt en daalt met een betere of slechtere fermentatie, zal een deskundig onderzoek omtrent dit belangrijke stadium bij de bewerking van het product den planters zeker in hooge mate ten goede kunnen komen. Mij werd medegedeeld, dat voor de Amerikaansche markt ]) die meer h. van Cappelle Jr., Phot. Omleggen van cacaoboonen door Britsch-Indische vrouwen op verrolbare vloeren in de droogschuur op Plantage Jachtlust. *) Daar in Amerika in den regel voor de cacao een hoogere prijs wordt gemaakt, komt in Amsterdam slechts weinig cacao uit onze kolonie aan de markt en is het velen in ons land onbekend, dat het voornaamste stapelprodukt van Suriname cacao is. 4 naar het inwendige der boonen ziet, en een donker paarsche kleur verlangt, een ermentatietijd van 8 dagen noodig is, terwijl voor de Amsterdamsche markt, die nog al eens afwisselende eischen schijnt te stellen en meer op het uitwendige let, een verblijf van 5 dagen in de fermenteerbakken voldoende wordt geacht. Na de fermentatie komen de boonen op de cementvloeren, waar zij de nog aanklevende vezels verliezen. Hierop blijven zij een halven dag, worden vervolgens op hoopen gezet in de loodsen en den volgenden dag weder op den cementvloer uitgespreid. Na hier weder een dag aan de zonnehitte te zijn blootgesteld, brengt men ze op de reeds beschreven droogbakken, om somtijds eerst na 3 dagen naar de zolders te worden gebracht, waar zij, zooals de planter dit noemt, winddroog moeten worden. Eeist na 8 dagen worden ze geëmballeerd. Op sommige plantages worden de boonen door sorteermachines volgens de grootte gescheiden, ten einde een gelijkmatig product te verkrijgen. Ook worden op enkele ondernemingen de boonen na de droging gewasschen, een bewerking waardoor de cacao wel is waar aan gewicht verliest, doch waardoor een betere kwaliteit verkregen wordt. 3) Een goede kunstmatige drogerij verdient zeker de voorkeur, daar men dan met van de weêrsgesteldheid afhankelijk is. Bovendien is zij voordeeliger, daar de kosten van een droogmachine (± / 6000.-) ruimschoots opwegen tegen het meerdere en beteie pioduct, dat men er door verkrijgt. Het droogtoestel op Jachtlust, de Guardiolla genoemd, is een door heete lucht verwarmde, om een horizontale as draaiende trommel, waarin gaten zijn aangebracht voor het ontwijken van den waterdamp, terwijl eene inrichting in het inwendige voor voortdurende plaatsverandering der boonen zorgt. Op de plantage \ oorburg past men het Huijzerstoestel toe, een groote, langzaam om een veitikale as ïonddi aaiende schijf, waaronder droge hitte wordt aangevoerd, let omleggen der boonen geschiedt hier door een aantal van de as uitgaande vaststaande rijen van pinnen, waarmede de op de schijf uitgespreide boonen in aanraking komen en die ze voortdurend van plaats doen veranderen. In 50 uur kan men op deze wijze 32 balen gedroogde boonen verkrijgen die ongeveer de helft van het oorspronkelijk gewicht vertegenwoordigen. 1 ot zoover het geen ik opmerkte aangaande het belangrijkste cultuurproduct van Suriname. Wanneer in de voorafgaande mededeelingen en beschouwingen aangaande dit voor Suriname zoo gewichtig onderwerp enkele onnauwkeurigheden mochten voorkomen, c au bedenke men, dat ik tijdens mijn verblijf in de Kolonie slechts enkele weken voor plantagebezoeken beschikbaar had; dat het de eerste maal was, dat ik door .... 0p ,tJeylon wascht men de booncn na de fermentatie, waardoor men ze een aantrekkelijker uiterlijk geeft en deze cacao op de Londensche markt den hoogsten prijs opbrengt. eigen aanschouwing met tropische cultures kennis maakte en dan houde men tevens het doel in het oog, waarvoor deze bladzijden geschreven zijn. In het belang van de toekomst van Suriname nog één opmerking! Niettegenstaande tal van moeielijkheden, die uit gebrek aan arbeidskrachten voortspruiten; niettegenstaande de ziekten, die de cacaocultuur in Suriname in de laatste jaren bedreigen en er reeds veel schade hebben aangericht; niettegenstaande de langzame uitputting van den grond op de oudste stukken van vele ondernemingen; niettegenstaande de bezwaren, die de ligging van den tegenwoordigen plantagebodem medebrengt; niettegenstaande eindelijk de buitengewoon droge seizoenen in de laatste 6 jaren, hebben toch vele ondernemingen goede zaken gemaakt. Toen ik op onzen tocht naar de binnenlanden de schoone Nickerierivier opvoer en ik op 11/3 dag reizen1) van Nieuw-Nickerie die ongeëvenaard vruchtbare oevers leerde kennen, die een zoo kostbare loozing- niet vereischen, en waar irrigatie gemakkelijker toe te passen zou zijn; toen ik die enorme rijkdommen aan tal van de schoonste houtsoorten aanschouwde, zag ik reeds in gedachten hier langs die schoone boorden cultuur- en houtkapondernemingen verrijzen, die den trots zouden kunnen zijn van de ondernemers. Denken we aan het eiland Trinidad, het cacaoland bij uitnemendheid, waar deze cultuur op hoogere terreinen wordt gedreven, waar, wellicht teneevolo'e eener betere loozing van het terrein, de zoo o-evreesde krulloten- O O O ziekte zich nog niet heeft voorgedaan, waar een uitmuntende kwaliteit cacao geproduceerd wordt 2), dan mogen wij onze zoo rijke kolonie Suriname eene goede toekomst voorspellen, wanneer het Moederland haar krachtiger wil steunen, en wanneer de Nederlandsche kapitalisten niet meer angstvallig de kolonie den rug toekeeren. De koffiecultuur in Suriname zal ons slechts zeer kort behoeven bezig te houden, daar veel van het voorafgaande ook op haar van toepassing is. De koffie, nog een honderdtal jaren geleden, toen 15 millioen kilo werden uitgevoerd, het belangrijkste stapelproduct van Suriname, heeft men wegens de dalende prijzen van dit product, in verband met de kostbare arbeidskrachten na de vrijmaking der slaven, gaandeweg moeten verlaten. Op bijna alle ondernemingen is dan ook de koffie hetzij een bijproduct geworden of wordt slechts voor eigen gebruik nog aangehouden. De eenige onderneming, voor zoover mij bekend, waar de koffiecultuur nog hoofdzaak is, is de schoone plantage Voorburg, aan de Surinamerivier gelegen, die in 1893 : 15000 K.G., in 1894: 35000 K.G. maakte en in 1899: 300.000 K.G. had kunnen produceeren, als de langdurige droogte niet zooveel schade had aangericht. Twee soorten worden in de kolonie geteeld, n.1. de Coffea Arabica, de zoogenaamde Surinaamsche koffie en de Coffea Liberica of de Liberiakoffie, die in 1883 werd ingevoerd en sedert de eerstgenoemde bijna geheel heeft verdrongen. De ]) In roeibooten. 2) De cacao, die men op de goudplacers in het hoogere land heeft verkregen, munt eveneens uit door betere kwaliteit. Libeiiakoffie is over het geheel taaier, draagt niet het gansche jaar door en heeft ook dit voor boven de Arabische koffie, dat de bessen bij rijpheid niet afvallen. Liberiakoffie vordert dus minder arbeidskrachten. Daar de smaak van de Arabische koffie dien van de Liberia ver overtreft, heeft men op vele ondernemingen aanplantingen van Cofïea Arabica, uitsluitend voor eiofen gebruik O O * De Liberiakoffie, die meer een kustklimaat met frissche winden verkiest, gedijt in de alluviale terreinen uitmuntend; omdat de koffiestruik (boom) minder diep wortelt dan de cacao, ondervindt hij echter eerder den schadelijken invloed van de droge seizoenen, en verlangt hij ook eerder kunstmatige watervoorziening. Met dit verschil tusschen beide cultuurgewassen heeft men in Suriname niet altijd rekening gehouden. Op oud rietland heeft men dikwijls koffie geplant, die in den bovengrond niet het noodige voedsel vond, terwijl de bij goede loozing diepwortelende cacao hier uit den ondergrond een rijken voorraad voedsel zou hebben kunnen putten. uc pianier behoevevan teelt nog aandacht bodem moeken, dan dit diep w ortecacaoboom De grond uitgeput racacaoland. kende stuoude en gronden, in a n a 1 y s e n tenasch en brengst der zal ook hier H. VAN CAPI'ELLE Jr., Phot. Vaartrens door de koffleakkers van Plantage Voorburg. Boven de kofflestruiken verheffen zich de ijle kruinen van de kofflemama (Erythrina spee). zal dus ten de koffieeerder de aan zijnen ten schenvoor den lenden het geval is. zal eerder ken dan op Vergel ijdies van jonge koffieverbandmet van de planmet de opterrein e n, tot verras¬ sende uit- , komsten kunnen leiden. De planter zal met de behoefte van dit gewas aan phosphorzuur en kali meei rekening dienen te houden en ook kalk moeten verstrekken, wanneer het gehalte van dit belangrijk bestanddeel des bodems te gering blijkt te zijn. Het voortdurend losmaken des bodems zal op de vette kleilanden vooral vooi den koffieboon! noodzakelijk zijn, die een doorlatenden bodem verlangt en voor welken gronden, die het water langen tijd vasthouden, bepaald schadelijk zijn. W elk een rijke bodem ook voor deze cultuur ligt daar niet meer binnenwaarts in onze kolonie, waar geen vulkanische uitbarstingen geheele ondernemingen kunnen vernielen; waar men nog geen kennis heeft gemaakt met de zoo gevreesde koffieblad- en de aaltjesziekten — rampen voor clen koffieplanter op Java! Zal eenmaal een nijvere landbouw-bevolkine zich lano*s de schoone boorden der Surinaamsche midden-rivieren o O nederzetten, om zich de rijkdommen, die de bodem voor een toekomstige cultuur bevat, ten nutte te maken? Het meer en meer toenemen van allerlei ziekten in de cultures, als een zeker gevolg van de uitputting des bodems, het onrustbarend aangroeien van de bevolkingder aarde, door oorlogen en epidemiën minder dan vroeger tegengehouden, drijft den mensch meer en meer naar maagdelijke terreinen, waar nog een rijke schat van voedingsmateriaal voor zijne cultures in den grond beschikbaar ligt. Doch zelfs op de onvruchtbaarste terreinen zet de voor zijn bestaan strijdende mensch zich neder, om door de hulpmiddelen, die de tegenwoordige wetenschap hem aan de hand doet, den bodem tot productiviteit te dwingen. Overal ontstaan verkeerswegen, als het middel, om de rijkdommen van een land voor den kolonist toegankelijk te maken. In tal van koloniën ontwikkelen zich landbouw en mijnbouw met reuzenschreden, en leeren de aangelegde verkeerswegen bronnen van welvaart kennen, met wier bestaan men te voren onbekend was. En vragen wij: in welk stadium bevindt zich Suriname, reeds sedert meer dan 2 eeuwen een Nederlandsche bezitting, een kolonie, rijk door het goud, doch niet minder rijk door tal van onschatbare boschproducten en door een bodem, ongeëvenaard voor den landbouw? Een goudindustrie, die trots de groote belemmeringen, welke het gemis eener snelle communicatie met het binnenland hare ontwikkeling in de7i weg staat, meer en meer vooruitgaat; een landbouw, die zich wegens gebrek aan snelle verkeerswegen nog steeds tot de lage kuststreek moet bepalen en hier nog grootendeels m het stadium van roofbouw verkeert; eindelooze voor een exploitatie ontoegankelijke wouden, vol van de onschatbaarste producten in dezen toestand bevindt zich in den aanvang der twintigste eeuw de Nederl. kolonie Suriname, als kolonie oud van jaren, als cultuurland in hare kindsheid. Het Moederland heeft het in de hand, in dezen toestand gaandeweg verbetering" te brengen. Het make in de eerste plaats de rijke binnenlanden toegankelijk, de stelling, huldigend: geen krachtige ontwikkeling van land- en mijnbouw zonder verkeerswegen, zonder „the opening of the interior!" Het trachte het Nederlandsche element in de kolonie te versterken door de vestiging*, hetzij van energieke Nederlanders, hetzij van Transvaalsche uitgewekenen gemakkelijk te maken. Het neme het immigratievraagstuk krachtig ter hand en trachte daarbij medewerking van de Indische Regeering te verkrijgen, tiet ontwikkele en beschave meer en meer de Surinaamsche negerbevolking. Het brenge eindelijk een wetenschappelijke inrichting, zij het ook op bescheiden schaal tot stand, die den planters tot vraagbaak kan strekken. En den Nederlandsche kapitalisten roep ik toe: Wendt uwe kapitalen niet langer aan tot het steunen van onzekere ondernemingen in den vreemde, die reeds zoo dikwijls tot teleurstelling-en hebben aanleiding gegeven, doch bedenk, dat er in onze eigen koloniën in het Westen schatten liggen, die op uwen ondernemingsgeest wachten! Moge in de ingetreden nieuwe eeuw naast de goudindustrie de landbouw zich meer en meer in Suriname ontwikkelen! Veel zal hiertoe zeker kunnen bijdragen de stichting van een wetenschappelijk station, verbonden aan den cultuurtuin te Paramaribo, dat een einde zou maken aan die eindelooze proefnemingen zonder eenigen wetenschappelijken grondslag en dat op het gebied der cultures in verschillende richtingen leiding zou kunnen geven. Ik wijs in aansluiting aan het voorafgaande, bijv. op de cultuur en de veredeling van vruchten in Suriname, met zijn ongeëvenaarden rijkdom aan soorten, waartoe de hoogere terreinen zich zoo uitnemend zouden leenen en waaraan nos" niets ° o gedaan wordt. Bijna algemeen wordt toch erkend, dat de kwaliteit der vruchten, welke de hoogere terreinen opleveren, beter is, dan die van de lage kuststreek. De aanplantingen op de goudplacers (zie ook de noot op blz. 51), kunnen hiervan ten bewijze strekken. Niet alleen voor den botanicus, doch ook voor den kweeker ligt op dit gebied in onze kolonie nog een ruim veld ter bearbeiding. Denken wij slechts aan de schitterende uitkomsten, die in Fransch Guyana verkregen zijn door veredeling van de Mango of Manja {Mangifera indica L.) Tal van gewassen zouden in onze kolonie met voordeel geteeld kunnen worden l), tal van boschproducten zouden zich op de wereldmarkt eene plaats kunnen veroveren3) wanneer onze kolonie de zegeningen der wetenschap mocht deelachtig *) Ik herinner hier o. a. aan de: Agave americana L ) T) T , Voor vezelbereiding, de laatste tevens om de vrucht. Bromelia ananas L ) 0 Astrocaryum Awarra de Vriese .... Om de vrucht en voor olie- (Awarra-olie) en boterbereiding. Arachis hypogaea L Om de vruchten en voor olie- en kaasbereiding. Musa paradisiaca L Behalve om de vruchten, ook voor papierbereiding. Maranta indica L en ) TT , , T • Voor zetmeel- (arrowroot) bereiding. „ arundinacea L ) ' B Curcuma longa L Ter bereiding van een geel aromatisch poeder uit den wortelstok. Anomum scylanicum L, kaneelstruik . . Een zeer aan te bevelen cultuur voor Suriname. Indigofera tinctoria L Voor Indigobereiding. Bixa Orellana L Voor de 100de kleurstof, Orlean Roucou of Koesoewe. Boehmeria nivea Hook, utilis BI. . . . Rameh, vooral geschikt voor hoogere zandgronden. Hevea guanensis Aubl Als schaduwboom en windbreker, tevens voor rubber. Epidendrum vanilla L ) Vanilla planifolia L . ) Vanilje. waaronder vele gewassen zijn, die den kolonist, welke op de hoogte is van de cultuur en van de bewerking van het product, zeer kunnen worden aanbevolen. 2) Het tweede gedeelte van mijn rapport over mijne reis naar Suriname in 1900 zal ook over dit onderwerp mededeelingen bevatten. Ik bepaal mij nu slechts tot de opmerking, dat wegens gemis cencr communicatie met het binnenland vele producten niet voor exploitatie in aanmerking kunnen komen en dat verschillende boschproducten, die de Surinaamsche wouden zouden kunnen opleveren,, door de Nederlandsche winkeliers uit het buitenland moeten worden betrokken. worden. En zij die dit nog mochten betwijfelen, mogen de belangrijke aanteekeningen van Dr. G. Devez r) over de producten van Fransch Guyana raadplegen, die leeren, dat ook Frankrijk de groote waarde van zijn deel van Guyana niet alleen om den goudrijkdom, doch niet minder 0111 den enormen rijkdom aan plantaardige producten meer en meer gaat waardeeren. Doch nog uit een ander oogpunt is een wetenschappelijk centrum in onze West-Indische Koloniën een zaak van groote urgentie. Nu bijna overal, waar in de Tropen op groote schaal landbouw wordt uitgeoefend, wetenschappelijke inrichtingen ten behoeve van dit bedrijf worden gevestigd, zullen de producten van een land, dat in dit opzicht niet met zijn tijd is meêgegaan, de concurrentie op de wereldmarkt hoe langer hoe minder kunnen volhouden. Ook de tropische landbouw zal er in de eerste plaats naar moeten streven, de cultuurplanten in voor haar zoo gunstig mogelijke omstandigheden te brengen en niet alleen bij de cultuur zelve, doch ook bij de bereidingvan het product niets mogen nalaten, wat de wetenschap aan de hand geeft 0111 de beste kwaliteit te verkrijgen, terwijl bij het invoeren van nieuwe cultures in een land zorgvuldig zal moeten worden nagegaan, of er voor haar die gunstige levensvoorwaarden gevonden worden. Het mislukken eener cultuurproef, tengevolge van het te weinigrekening houden met dezen eisch, kan nog dikwijls jaren nawerken tot nadeel van latere ondernemers. Legt het klimaat van een land het invoeren van een nieuwe cultuur geenerlei bezwaren in den weg, dan is het nog niet altijd gemakkelijk een bodem te vinden, die aan de hooge eischen, die sommige cultures in dit opzicht stellen, te voldoen. Ik denk hier b.v. aan de tabaks-cultuur, waarmede sedert eenige jaren in onze kolonie, hoewel op kleine schaal, een proef genomen wordt. De eerste kolonisten hebben zich reeds met deze cultuur in Suriname beziggehouden, 2) doch schijnen deze later te hebben opgegeven, toen zij zich met hunne inmiddels ingevoerde slaven met grooter voordeel op de cultuur van het suikerriet konden toeleggen. In 1845 nam een zekere Dr. Hostman weder een proef met de cultuur van tabak, verkreeg wel is waar een product van uitmuntende kwaliteit, doch werd wegens gebrek aan kapitaal genoodzaakt van verdere proefnemingen af te zien. *) Mijne belangstelling in het pogen van de onderneming, om de tabak onder de stapelproducten van Suriname weder een belangrijke plaats te doen innemen, deed mij besluiten om van de gelegenheid, mij door den Districts-Commissaris, den Heer W. L. ten Harmsen van der Beek welwillend aangeboden, gebruik te maken en met hem de jeugdige tabaksonderneming aan de Cassiporakreek, voorbij de Jodensavanne aan de Surinamerivier, te bezoeken. *) Exposition universelle de 1900. Guyane frangaise. Notice sur les produits de la G. fr. réunis par les soins du Comité local de la Colonie et figurant a 1'Exposition Universelle de 1900. Paris. 2) In 1740 weiden uitgevoerd 994 K.G. tabak, in 1745 710 K.G. en in 1790 185,000 K.G. 8) Zie Kappler. Surinam. Sein Land, seine Natur, Bevölkerung und seine Kulturverhaltnisse mit Bezug auf Kolonisation. Stuttgart 1887. Terecht heeft men begrepen, dat de vette alluviale kuststreek zich niet voor tabakscultuur leent, en dat hiervoor het hoogere land in aanmerking" dient te komen, waar in de nabijheid van het gebergte rijke leemgronden, afgewisseld met zandterreinen eene groote verspreiding hebben. Na lang zoeken werd Worsteling Jakobs, een weinig beneden Phaëdra aan de Surinamerivier, gekozen — het punt, waar de eerste klippen in de rivier zich vertoonen. De samenstelling dezer klippen en van de gesteenten, die nog hoogerop ontbloot zijn, verklaart den oorsprong van de gronden, die in dit riviergedeelte de oevers vormen. Daar het materiaal grootendeels ontleend is aan granietgesteenten van verschillende samenstelling, nu eens fijn-, dan weêr grofkorrelig, zal klei, leem en zand in rijke afwisseling den voet van deze granietheuvels vormen. Waar alleen het verweringsproduct van het veldspaatbestanddeel der granieten tot afzetting gekomen is, zal klei of zuivere porceleinaarde den bodem samenstellen ; waar het kwartsbestanddeel van het granietgesteente werd neêrgelegd, zullen wij zandgronden, zoogenaamde savannes aantreffen ; waar de beide producten gezamenlijk bezonken, zullen meer of minder zandhoudende leemgronden het onderliggende granietgesteente bedekken. Een groote verscheidenheid van gronden is dus het kenmerk van het overgangsterrein tot het bergland. De bodem te Worsteling Jakobs heeft niet aan de verwachtingen beantwoord, daar de ondergrond te steenachtig bleek te zijn, en de tabaksplanten, die een bodem verkiezen, waarin zij haar diep den grond indringend wortelstelsel tot ontwikkeling kunnen brengen, in den drogen tijd te veel gevaar liepen te verdrogen en in den regentijd door te veel vocht in den bovengrond schade leden. Nieuwe onderzoekingen werden daarop ingesteld op andere plaatsen langs de Surinamerivier en op het terrein ten noorden van Bergendal tusschen laatstgenoemde rivier en de Saramacca. Hoewel de toenmalige Directeur der ondernemino- ö ö' de Heer Donath, aan de zijde van de Saramacca een voor tabakscultuur geschikt terrein meende gevonden te hebben, werd, wellicht wegens de betere bereikbaarheid, aan een stuk grond aan de Cassiporakreek boven de Jodensavanne de voorkeur gegeven. Het terrein ligt een uur roeiens van de monding dezer kreek verwijderd, waar wij, na des morgens om 6 uur per Gouvernementsstoombarkas van Domburg-, o" het station van den Commissaris van het District Boven-Suriname, te zijn vertrokken, en na een kijkje te hebben genomen op Groot-Chatillon, het établissement voor melaatschen, op 17 Augustus te 11 uur aankwamen. Ongeveer bij Carolina, het politiestation voor de uit de binnenlanden komende goudzoekers, verlaat men het lage alluviale terrein en treedt men het savannegebied o binnen, dat den overgang vormt tot het bergterrein. De lage zandoever van de Jodensavanne wordt hier door een steilen leemoever, die als een 4—5 M. hooge muur uit de rivier oprijst, gevolgd. Deze herhaalde afwisseling van zand en leem is een, in den middenloop van alle Surinaamsche stroomen wederkeerend, verschijnsel. In talrijke kronkelingen nemen zij door dit gebied haren weg, telkens genoodzaakt van richting te veranderen door in den weg tredende rotsmassa's, die bij laag water spoedig na het binnentreden van dit terrein in de bedding of onder de leembedekking van den oever te voorschijn komen. Ieder moet het in het oog vallen, dat de verspreiding van leem en zand niet willekeurig is, doch dat er in dit opzicht regelmaat heerscht. Overal, waar de rivier een bocht maakt, wordt de holle oever door een steilen leemwand, de bolle oever door een lager zandterrein gevormd, ten gevolge van verschillen in de kracht van den stroom langs beide oevers; en niet alleen de hoofdrivieren vertoonen dit verschijnsel, ook de kreken, de kleinere of grootere zijtakken, herhalen het in het klein. Dat dus in het, door twee vertakkingen eener kreek ingesloten terrein, in welks centrum het oorspronkelijk gesteente tot nabij de oppervlakte ontwikkeld is, de bodemgesteldheid een rijke afwisseling zal kunnen vertoonen, is zeker na het voorafgaande duidelijk. Als een zoodanig terrein heb ik het land van de tabaksonderneming aan de Cassipora leeren kennen. Bij de vertakking der Cassipora verlieten wij de tentboot, die ons de kreek had opgebracht, en volgden een smal boschpad, dat ons al steigende naar de tabaksvelden bracht, die tegen de tegenovergestelde helling van het, de beide armen scheidende terrein, zijn aangelegd. Verrassend was de aanblik, dien het geheel opengekapte terrein, met de daarop verspreid liggende kleine directeurs- en opzichterswoningen met de droogschuur en de arbeiderswoningen, beschenen door de tropische namiddagzon, met het hooge woud op den achtergrond, opleverde. De eerste oogst op dit terrein was van het veld en onderging in de droogschuur (resp. fermenteerschuur) reeds de laatste bewerking. In twee rijen waren de Javaansche arbeiders neergehurkt, met het sorteeren van de tabak bezig. Deze ruime, met troeliebladen (bladen van een palm, de Manicaria Saccifera Gaertn.) uit de Saramacca overdekte schuur, 120 voet lang, 72 voet breed, 30 voet hoog, leerde ons weder, welke schatten in de onmetelijke ivouden van Suriname voor het bouwen der woningen en schuren op cultuurondernemingen in het hoogere land onzer kolonie beschikbaar zijn. Ook de nette opzichterswoning was kort geleden door de Javanen van het hout uit het gekapte bosch ' in elkaar gezet en had de luttele som var f 150.— gekost. Tegen de vrij sterke helling van het terrein, zoo juist ontboscht, waren uit de met palmbladen overdekte zaadbedden reeds de krachtigste plantjes in rijen uitgeplant, elk door een schuin in den grond gestoken schaduwplankje tegen de verzengende zonnestralen beschermd. Dit planten tegen een vrij sterke helling heeft zeker groote bezwaren, daar niet alleen de voor tabak zoo noodzakelijke humusbestanddeelen door zware regens naar beneden spoelen, doch 'ook de wortels der slechts 2 a 3 maanden op het veld staande planten groot gevaar loopen te worden blootgewasschen en bij daarop volgende droogte te verbranden. In den regel wordt daarom op hellingen geterrasseerd en een zoodanig stelsel van afvoerkanalen voor het afstroomende water gemaakt, dat de afspoeling tot een minimum beperkt wordt. Behoeft dus een heuvelachtig terrein, dat aanzienlijke hellingen bevat, voor tabakscultuur nog geen bezwaar op te leveren, hetgeen de cultuur op Deli leert, wel is dit het geval, wanneer de bodem zeer ongelijk van samenstelling en structuur is, en een ondergrond bezit, die zóó hard en vast is, dat het water niet snel genoeg kan worden opgezogen. Groote moeielijkheden heeft dan ook de configuratie van het terrein aan de Cassiporakreek in verband met de samenstelling des bodems aan een behoorlijke waterregeling in den weg gelegd. Onder aan de helling nabij de kreek liep het land gevaar van te verdrinken, bovenaan van te veel te worden afgespoeld. Door het graven van trenzen heeft men wel getracht het overtollige water zooveel mogelijk te loozen, doch men heeft daardoor niet het bezwaar, hetwelk dit terrein voor tabakscultuur oplevert, kunnen opheffen, n.1. dat het gewas er de meest uiteenloopende levensvoorwaarden werden geboden, en er dus een product van zeer verschillende kwaliteit door verkregen werd. Hoe talrijker het personeel is, waarover men beschikken kan, des te gemakkelijker al deze bezwaren uit den weg geruimd kunnen worden. Doch niettegenstaande de bezwaren, die het terrein opleverde, hebben de ondernemers toch de groote voldoening gesmaakt, dat de naar Amsterdam gezonden tabak aan de gestelde eischen voldaan heeft, en dat deskundigen de proeven geslaafd achten. Doch niet alleen dit: de wensch, dat de tabak evenals in vroeger eeuwen weder een plaats onder de stapelproducten onzer kolonie mocht innemen, zal nu verwezenlijkt worden, nu eene maatschappij zal gevormd worden met een kapitaal van één inillioen, die de proeven op groote schaal zal voortzetten op een terrein aan de Marechalskreek, linker zijstroom van de Surinamerivier. Moge het nu gekozen terrein in alle opzichten aan de gestelde verwachtingen blijken te voldoen en moge de energie van de ondernemers anderen in Nederland tot voorbeeld strekken! Men werkte in het afgeloopen jaar op de tabaksonderneming met 60 arbeiders, grootendeels Javaansche arbeidskrachten, die voor de tabakscultuur onmisbaar zijn. Britsch-Indiërs en negers mogen voor het bewerken van den grond, het vellen van het bosch in dienst genomen kunnen worden, voor de eigenlijke cultuur en het bewerken van het product zal slechts de Javaan met zijn bekende netheid en zorgvuldigheid bruikbaar zijn. Ook op deze hoogere landen zal de Javaan zich op zijn lievelingscultuur, op den rijstbouw, kunnen toeleggen. Ik zag bij mijn bezoek aan de tabaksonderneming reeds een klein stuk met rijst beplant. Menigvuldig zijn in het overgangsterrein tot het bergland de gronden, die in den regentijd gedeeltelijk onder water staan en waar irrigatie gemakkelijk zou zijn toe te passen, en die dus met voordeel voor rijstbouw (Oryza sativa L.) zouden kunnen worden gebezigd, terwijl op hoogere zandgronden, ja zelfs op steenachtigen bodem de minder gezochte bergrijst [Oryza montana) met succes verbouwd zou kunnen worden. Weinig bekend is de uitnemende kwaliteit van de Surinaamsche rijst en het is vooral met het oog" op het toenemend personeel op de goudplacers van groot belang, op de rijstcultuur in Suriname de aandacht te vestigen. Dat het ook hier slechts op de noodige werkkrachten aankomt, mogen de volgende cijfers leeren: Opbrengst. Uitvoer. Invoer. ^2 — 11.664 KG. 108.289 K.G. (10 jaar vóór de emancipatie der slaven). 1884 — 1 » 459.828 „ (21 jaar na de emancipatie) 1897 134.223 K.G. — 3.905.432 „ 1900 285.927 » 4'500 » 3.435.657 » Dat bijna alle in Suriname geconsumeerde rijst wordt ingevoerd, terwijl de kolonie niet alleen zichzelve ruimschoots zou kunnen voorzien, doch zelfs nog een belangrijke hoeveelheid zou kunnen uitvoeren, moet zeker betreurd worden, want belangrijke sommen worden daardoor aan de kolonie onttrokken. Ik mao- zeker deze mededeelino-en niet besluiten zonder ook een enkel woord ö ö gewijd te hebben aan de suikerriet-cultuur in onze kolonie, eertijds de belangrijkste cultuur, doch nu nog slechts door vijf ondernemingen volgehouden. De Nederlandsche Handelmaatschappij exploiteert de plantages Marienburg, Zoelen en een deel van Meerzorg aan de Commewijne met een totalen aanplant van 892 H.A.,1) terwijl Waterloo, Nursery en Hazard in Nickerie, Rust en Werk aan de Commewijne, Alliance aan de Cottica en de Eendracht aan de Perica, een gezamenlijke aanplant van 557 H.A. bezitten. De toenemende productie ten gevolge van de verbeteringen in de cultuur van het riet en in de fabricage, in de laatste jaren aangebracht, doet de hoop koesteren, dat ook deze cultuur zich meer en meer in de kolonie wêer zal uitbreiden. De volgende cijfers, die de gezamenlijke hoeveelheid uitgevoerde muscovado- en vacuumpansuiker (eerste en tweede product) aangeven, kan ons omtrent de toekomst van de suikerindustrie in Suriname niet bezoigd maken. E. Klein, Phot. Suikerfabriek op Marienburg van de Nederlandsche Handelmaatschappij met spoorlijntje naar den steiger aan de Commewijne. !) In het afgeloopen jaar werd in de fabriek 50.000.000 K.G. riet verwerkt. IB83 8.395.268 K.G. 1886 5.896.764 „ i890 6.993.370 „ 189 4 6.97 ï .77S 189 5 8.633.022 „ 189 6 8.154.309 „ ^98 9.873.165 „ Niettegenstaande in het tijdvak, waarop bovenstaande cijfers betrekking hebben, een aantal fabrieken zijn opgeheven, is toch het uitvoercijfer belangrijk toegenomen, en niet het minst voor deze cultuur is het te hopen, dat aan de behoefte aan arbeidskrachten in ruimer mate zal kunnen voldaan worden. Na mijn terugkeer uit Suriname werden mij ook over de suikerrietcultuur in onze kolonie herhaaldelijk vragen gesteld, wier beantwoording mij op deze plaats om verschillende redenen wenschelijk voorkwam. Daar Dr. Pareau in zijn reeds aangehaald werkje uitvoerige mededeelingen over de fabricage heeft gedaan, meen ik mij hier tot de cultuur van het riet te moeten bepalen, die ik grootendeels leerde kennen op de uitgestrekte terreinen van de Nederlandsche Handelmaatschappij, waar ik het voorrecht had eenige onvergetelijke dagen te mogen doorbrengen. Het is hier de plaats niet, om een beschrijving te geven van de groote bedrijvigheid in en 0111 de fabriek ; om te trachten het tafereel te schilderen, dat een straat op Marienburg vooral tegen den avond biedt, als het volk uit de. velden komt; om aan mijn deernis uiting te geven over de inrichting der kinderbewaarplaats — al even treurig als die, welke ik op andere groote ondernemingen aantrof l); om mijn bezoek aan den Koelieonderwijzer Talab Ali en zijne leerlingen Ameer, Dameel, Quarka, Budhoo en Nanko te verhalen, enz. Slechts aan de methode, die hier bij de cultuur van het riet gevolgd wordt, en aan de moeielijkheden, die ook den rietplanter in den weg staan, mogen nog enkele bladzijden gewijd worden. Wij nemen op de trollie plaats, die ons naar de uitgestrekte rietvelden zal voeren. ]) In een der woningen worden de jonge kinderen, wier moeders in de velden of in de fabriek werken, bewaard en verzorgd (?) door de een of andere daarvoor aangestelde oude koelievrouw. Naakt of bijna naakt liggen de kinderen, op den planken vloer verspreid, nu eens slapend, ofschoon erbarmelijk geplaagd door de vele vliegen en andere insecten, dan weer hevig schreiend om hulp of om voedsel. Een stumpertje, dat ik op een andere plantage in de kinderbewaarplaats zag, wekte in hooge mate mijn deernis op. Het bijna tot een geraamte uitgeteerde lichaampje lag, met tal van vliegen bedekt, daar neer, slechts wachtend op den dcod. Het is mij voorgekomen, dat in het algemeen op de plantages geen voldoend medisch toezicht op de plantagekinderen gehouden wordt. De kinderen komen veelal in het hospitaal, als het reeds te laat is — een gevolg daarvan, dat de Districtsgeneesheer eene onderneming niet meer dan een- of tweemaal per week kan bezoeken, en dan doorgaans slechts in het hospitaal komt. Betere inrichting der kinderbewaarplaatsen en betere verzorging der kinderen acht ik dringend noodzakelijk. In een klein half uur rijden 3 Britsch-Indische koelies ons er in draf heen. Met verbazing slaan wij de magere tropenmenschen gade, die blootsvoets over een spoorrail, welke een temperatuur van 1540 Fahrenheit heeft, achter den wagen aanloopen, 200 passen in de minuut makend, zonder teeken van vermoeidheid te geven. Onwillekeurig denken we aan den slaventijd terug en vragen ons af, of de geheele arbeidersregeling in Suriname toch eigenlijk niet neerkomt op een zachteren vorm der slavernij ? De weg, aan de eene zijde beplant met Erythrina (koffiemama) en Ficus indicci (Indische vijgenboom), wier wortels aan den weg stevigheid geven, aan de andere zijde met Arabische koffie, afgewisseld met bananen, voerde langs eenige dicht opeengeplante cacaostukken en daarna voorbij een tijdelijk verlaten rietveld. Terwijl n. 1. in sommige rietsuiker produceerende landen het braakliggen of tusschenplantingen van andere gewassen bij doelmatige bemesting en goede grondbewerking niet noodzakelijk geoordeeld wordt, laat men het rietland in Suriname na een ± twaalfjarige cultuur braakliggen. Een aantal planten, waaronder vooral grassen, struikgewassen, Papaja's en andere boomen groeien op, de zoogenaamde Capeweri vormend, en tegen den tijd, dat het land weer in gebruik genomen zal worden (na± 5 jaar), laat men het gras door het vee afvreten, omgeeft het land met een dam, die belet, dat het regenwater wegloopt, en de opgeschoten gewassen sterven af. Hoewel zoodanige Capeweri-grond niet die vruchtbaarheid heeft, eigen aan maagdelijken bodem, hebben toch de afgestorven, rottende plantendeelen den bodem open en rijker gemaakt. Toepassing van wisselbouw, zooals op Java, waar rijstbouw den bodem weder voor een volgende rietbeplanting geschikt moet maken, zou in Suriname wegens de kostbare werkkrachten niet loonen. Dat de bestrijding van ziekten in de cultures voor een groot deel in een verbetering van bodemtoestanden moet gezocht worden, daarvoor levert de rietcultuur een schitterend bewijs. Het optreden van ziekten in het riet, waarvan ook Suriname niet vrij is kunnen blijven — hoewel de beruchte Sereh-ziekte er nog niet haar intrede heeft gedaan — waarschuwt den planter, dat' zijn land uitgeput raakt, en dat het tijdperk van braakliggen is aangebroken. Op de terreinen der Nederlandsche Handelmaatschappij worden drie rietvariëteiten verbouwd, nl. het Bourbon-riet, het Otaheite-riet en het Java-riet. De beide eerste hebben een hooger suikergehalte (40:25); het Java-riet groeit daarentegen sneller op en schijnt minder aan ziekte onderhevig te zijn. Het Bourbon-riet, dat voor vette kleigronden de voorkeur verdient, voldoet hier het best, evenals op het eiland Barbados. De dure werkkrachten en de omstandigheid, dat men het personeel het gansche jaar aan het werk moet houden en niet naar willekeur kan ontslaan en weer in dienst nemen, heeft niet alleen ten gevolge, dat men in Suriname niet, zooals op Java, van campagnes spreken kan en zorg dient te dragen, dat men, met uitzondering van de weken, waarin de fabriek wordt schoongemaakt (September—October) steeds riet te verwerken heeft, doch dat men tevens niet het voordeelige bedrijf kan volgen, dat op Java kan worden toegepast. Op Java toch begint men in April den grond voor een rietbeplanting in gereedheid te brengen. Tegen het einde van Juni of het begin van Juli, d. i. in den aanvang van den Oostmoesson (begin van den drogen tijd) wordt geplant, en in den eersten tijd het jonge riet door kunstmatige bevloeiing geholpen. De planten zijn dan in November en December, in het begin van den regentijd, krachtig genoeg om regens en stormen te kunnen weêrstaan. De oogsttijd duurt op Java van Mei tot December, meestal van Juni tot October, zoodat het riet er van April tot December van het daarop volgend jaar den bodem in beslag neemt. Slechts eenmaal wordt het riet afgeoogst, waardoor men steeds riet van uitmuntende kwaliteit en door de goedkoope werkkrachten voor zeer lagen prijs te verwerken heeft. Niet alzoo in Suriname: hier laat men de rietstompen weder uitloopen (tweede snit), waarna eerst in het daarop volgende jaar nieuwe rijen worden aangelegd, die weder twee jaar dienstdoen, en zoo voortgaande, telkens om de twee jaar nieuwe rijen aanleggend, totdat na een ± 12-jarige beplanting het land verlaten moet worden. Hoewel men in Suriname niet in een bepaalden tijd plant, is toch de beste planttijd het einde van den regentijd (tegen Augustus), waardoor in den drogen tijd de planten reeds groot genoeg zijn om aan de droogte weerstand te kunnen bieden. Irrigatie wordt in Suriname niet toegepast; in sommige landen heeft men deze tot groot voordeel tot stand gebracht, want men heeft zich daardoor van een groote stabiliteit in de opbrengst verzekerd. In streken waar men afhankelijk is van de seizoenen, zooals in Suriname, worden geregeld berichten over de vooruitzichten van den oogst de wereld ingezonden en komt het zelfs voor, dat men tot groote schade aan het product zoutwater in de cultivatie moet laten. Doelmatige afvoer van het regenwater en van het stagneerend grondwater is ook voor de rietcultuur in Suriname een voorname zorg voor den planter. Het is bekend, dat suikerriet een rijken bodem eischt. Daar het riet aan den bodem gedurende 12 maanden een groote hoeveelheid voedingsmateriaal voor de vorming van de in de massa bladeren en stengels opgehoopte stikstof en minerale bestanddeelen onttrekt, vordert deze cultuur doelmatige bemesting. Vooral heeft het riet behoefte aan kalk, kali en phosphorzuur, terwijl de plant ook over voldoende voorraad stikstof moet kunnen beschikken. In het bizonder op terreinen, die, zooals in Suriname, zoo lang in cultuur zijn geweest, zal aan den bodem de grootste zorg moeten besteed worden. De behoefte van suikerriet aan stikstof is bewezen door bemestingsproeven, door Prof. J. R. Harrison ]) op Barbados verricht, waaruit gebleken is, dat ammoniumsulphaat meer dan een andere stikstofverbinding op een krachtigen groei van het riet en op *) The Barbados Sugar Cane Experiments. (Timehri, Vol. IV. New series. December 1890, Part. II. blz, 346—363). de kwaliteit van het sap invloed uitoefent, meer dan bijv. natriumnitraat of chilisalpeter, een meststof, die op andere gramineën juist gunstiger werkt dan ammonium-sulphaat. Ook de Heer Mavor, Directeur van Marienburg, is tot dit resultaat gekomen, die mij verklaarde dat chilisalpeter waterig riet geeft met gering suikergehalte, en die gewoon is 75 kilo ammonium-sulphaat per akker toe te dienen. De proeven van Harrison leerden verder, dat het riet steeds voldoende hoeveelheid phosphorzuur tot zijn beschikking moet hebben en dat een matige bemesting met calciumsuperphosphaat (tot ongeveer 250 lbs of Engelsche ponden ]) per akker van een gewone 30% superphosphaat, in staat om 75—80 lbs oplosbaar phosphaat per akker te leveren) de riet- en de suikeropbrengst aanmerkelijk doet stijgen, terwijl toepassing van onoplosbare phosphaten geen of zeer geringen invloed op deze opbrengst bleken te hebben. Dat het gebruik van grootere hoeveelheden superphosphaat in plaats van vermeerdering, steeds vermindering der opbrengsten ten gevolge had, schrijft Harrison hieraan toe, dat dan het superphosphaat niet spoedig genoeg door de fijne koolzure kalk van den bodem geneutraliseerd kan worden. Daar laatstgenoemd bodembestand- O O deel in de rietgronden van Barbados tusschen 0.22 en 0.72 o/0 bleek af te wisselen en in den bodem van Demerara, evenals in den Surinaamschen bodem zoo goed als ontbreekt, raadt Harrison groote voorzichtigheid aan bij de toepassing van superphosphaat en de Surinaamsche planter moge hieruit de les putten, dat het ruwe toedienen van kunstmeststoffen (ik denk hier aan de onoordeelkundige kalkbemesting van cacao) nutteloos geldverspillen is, en nadeelige gevolgen kan hebben. De geringe uitkomsten met onoplosbare phosphaten meent Harrison te moeten verklaren door het zeer geringe gehalte aan organische zelfstandigheden in O O O O O den bodem, waardoor de in den bodem door oxydatie dezer stoffen vrijwordende zuren, als koolzuur en verschillende organische zuren, niet toereikend zijn om de phosphaten tot oplossing te brengen. Bemestingsproeven met kalizouten (kaliumsulphaat) bleken op de, aan kali arme, rietlanden van Barbados belangrijken invloed te hebben; een sterke toename der rietproductie was er het gevolg van, terwijl het suikergehalte van het sap er niet belangrijk door bleek veranderd te worden. Voor de kleigronden van Suriname, waarvan vele een aanzienlijk kaligehalte hebben, zal het gebruik van kalizouten minder noodzakelijk zijn, vooral niet als door bemesting met de bladeren en het uitgeperste riet of met de door verbranding verkregen asch de aan den bodem onttrokken kali weder teruggegeven wordt. In de Surinaamsche rietvelden wordt kalibemesting dan ook weinig toegepast. Op gronden, die lang in cultuur zijn geweest, zal deze echter evenals op de aan kali arme gronden van Barbados noodzakelijk zijn. Daar de Barbados-gronden een voldoend gehalte aan kalk bezitten, maakt Harrison geen melding van kalkbemesting. Voor de kalkarme gronden van Suriname x) Een Engelsch pond = 0.4536 K.G. zal een kalkbemesting, vooral voor het suikerriet, dat kalkhoudenden bodem behoeft, van groot gewicht zijn. Op de terreinen van de Nederlandsche Handelmaatschappij wordt de kalk van het eiland Barbados met schelpen uit de, met den kleibodem afwisselende, schulpritsen van Suriname gemengd, in een daartoe gebouwden oven gebrand en deze kalk zal de vaste klei in lossen toestand houden en de kali voor het riet opneembaar maken. Doch ook met de toepassing van kalk op groote schaal zal men uiterst voorzichtig moeten zijn, want niet alleen de bodem, maar ook het klimaat schijnt op de uitwerking van kalk invloed uit te oefenen. Prof. Harrison waarschuwt dan ook terecht tegen het op groote schaal gebruik maken van kalk, zonder zijne uitwerking op kleine schaal beproefd te hebben.]) Ik heb hier eenige regels gemeend te moeten wijden aan de proeven van Harrison, omdat zij geleerd hebben, dat cultuur- en bemestingsproeven de productie in hooge mate ten goede kunnen komen en tevens hebben aangetoond, dat onmiddellijke toepassing op een anderen bodem, wiens eigenschappen men niet voldoende kent, zeer gevaarlijk is. Ook ten opzichte der rietcultuur in onze kolonie zullen cultuur- en bemestingsproeven volgens de methode, die de tegenwoordige wetenschap aan de hand geeft, hoogst wenschelijk zijn en ik wensch daarom nogmaals op een wetenschappelijk station, verbonden aan den Cultuurtuin te Paramaribo aan te dringen, dat ongetwijfeld ook de suikerrietcultuur in Suriname ten goede zou komen. Ook naar verbetering van het riet zal dan gestreefd kunnen worden. Dr. Pareau heeft nl. aangetoond, „dat de methode van Suikerfabrikage in Suriname, hoezeer deze ook door het scheikundig toezicht en door den invoer van nieuwere machinerieën vooruitgegaan moge zijn, in vergelijking met vroeger tijden, toch nog ten achter staat bij die, welke door de beetwortelsuikerfabrieken hier te lande wordt toegepast en wat het rendement betreft, ongeveer overeenkomt met den toestand, welke voor een tiental jaren in laatstgenoemde fabrieken werd gevonden". Door nauwgezette proefnemingen, nl. door het toepassen van selectie, zal het wellicht ook mogelijk zijn, het suikerriet te verbeteren (evenals men op deze wijze ook ons graan heeft verbeterd) en het suikergehalte grooter te maken. Hoewel deze selectie-methode niet zoo gemakkelijk zal zijn toe te passen als op den beetwortel, valt niettemin aan het succes niet te twijfelen, wanneer dit vraagstuk door een plantkundige of door een wetenschappelijk landbouwkundige, met deze methode vertrouwd, zal worden ter hand genomen. Want proeven, die genomen zijn met de voortplanting van suikerriet door zaad, hebben reeds bewezen, dat daardoor niet alleen zwaarder riet kan worden verkregen, doch ook riet met sap van hooger suikergehalte. Reeds in 1894 zijn Prof. Harrison en Jen man in den Botanischen tuin te Georgetown (Britsch Guyana) met zoodanige proeven begonnen en de tijd zal moeten ]) 1 he results of recent scientific researches into the agricultural improvement of the sugar cane. (Timehri, vol. XI, New series, part. I, 1897, blz. XI3—116). leeren of de nieuwe rietvariëteiten haar karakter zullen behouden, als zij worden voortgeplant door stekken, dan wel of na korteren of langeren tijd weder voor de voortplanting planten moeten genomen worden, die in de daartoe aan te leggen bibittuinen uit zaad verkregen zijn. De werkzaamheden op de velden tijdens den groei van het riet zijn zeker niet van minder belang en de beperkte hoeveelheid werkkrachten beletten veelal, dat men de zoo noodige zorg aan de velden besteden kan. Het is n.1. noodzakelijk van de onderste stengelleden de afstervende bladeren geregeld te doen verwijderen, opdat licht en lucht tot het riet in het belang der suikervorming overvloedig kunnen toetreden, en ten einde het uitloopen der aan eiken knoop voorhanden oogen in vochtige jaren te verhinderen. Het aan den stengel laten zitten van de afgestorven bladeren kan ook gevaar opleveren voor het binnendringen van schadelijke insecten, met welke ook de Surinaamsche planter soms niet weinig te kampen heeft. Een van de meest schadelijke insecten voor het riet is de rietboorder. Hoewel meer boorders in het riet voorkomen en er bij de West-Indische planters ten opzichte van de soorten verwarring schijnt te bestaan, is de boorder, die in het riet in Suriname het veelvuldigst wordt aangetroffen, de Diatraea sacharalis Fabr., een tot de nachtvlinderfamilie der Pyralidae behoorend motje, dat de eieren legt aan de onderzijde der bladeren en welks daaruit te voorschijn komende larven zich in den stengel inboren. Vooral na groote droogte kan dit insect groote schade aanrichten. Eenige jaren geleden, toen de larve weder in hevige mate in de rietvelden huishield, hebben de Surinaamsche planters de hulp ingeroepen van mejuffrouw Ormkrod, een bekend Engelsch insectenkundige (waarom alweder Engelsche hulp?) die zich vooral om haar studiën over schadelijke insecten verdienstelijk heeft gemaakt en die den raad gaf, zooveel mogelijk vogels te lokken. De schade, door dit insect veroorzaakt, strekt zich echter nog verder uit, want kleine kevers maken van de weekheid van het door de larve aangetaste riet gebruik, om er zich in te nestelen, en zetten veelal de beschadiging voort. Onder de boorders, schadelijk voor het suikerriet, moet vooral een kleine snuitkever (Calandra sacharia) genoemd worden, wiens larve zich in den stengel boort en van de houtige rietvezels een grooten cocon maakt. De met een zwarten rand omgeven openingen onder aan de rietstengels zijn gemakkelijk te vinden. Snijdt men den stengel onder de opening in de lengte open, dan treft men de door rietvezels omgeven pop aan en leert men de groote schade kennen, die ook dit insect bij talrijke vermenigvuldiging het riet moet toebrengen. Doch de schade dezer insecten wordt nog grooter door de aanleiding die zij geven tot het binnendringen van parasitaire zwammen, hetgeen ik herhaaldelijk in het door insecten aangetaste riet heb opgemerkt. Meestal ziet men n. 1. de schimmelziekte van een door een boorder gemaakte opening uitgaan en zich van hieruit meer en meer door den rietstengel heen verspreiden. Omtrent de parasitaire zwammen van het Surinaamsche suikerriet zal wellicht de hoogleeraar Went eenig licht kunnen verspreiden, die van dit onderwerp gedurende zijn verblijf op Java een bizondere studie gemaakt heeft Ik kan hier dus met een paar woorden volstaan. In het Surinaamsche suikerriet komt voor de zoogenaamde wortelfungus („rootfungus') en de stengelfungus („rindfungus"). De eerste zetelt in de onderaardsche deelen van het riet, schijnt veelal van een door een boorder gemaakte opening uit te gaan en heeft niet alleen het dun en ijl worden van het riet en het verdorren der bladeren ten gevolge, doch doet ook door het houtig worden van het weefsel de saprijkheid verloren gaan. Deze fungus, die mij het meest schijnt overeen te komen met de wortelfungus No. 4 van Wakker en Went, treedt op tengevolge van de uitputting van den grond. Het verschijnen er van is voor den planter een aanwijzing, dat hij het rietveld zal moeten verlaten en het eenige jaren zal moeten laten braak liegen. Riet, dat sterk door deze fungus was aangetast, heeft men, naar mij werd medegedeeld, naar Barbados gezonden, waar het in den kalkhoudenden bodem weder krachtig en gezond riet opleverde. De stengelfungus, (Trichosphaeria sacchari) die door sommigen tot dezelfde schimmelsoort wordt gebracht, schijnt tot nu toe in het Surinaamsche riet slechts plaatselijk op te treden, hetgeen mij tot de meening doet overhellen, dat deze fungus een andere zwam is. In de rietvelden van de plantage Waterloo in het district Nickerie richt de stengelfungus nu en dan schade aan. Aan den rijken bodem moet het waarschijnlijk worden toegeschreven, dat ook het riet daar minder aan ziekte onderhevig is, dan in de oostelijke deelen van Suriname en vooral dan in de naburige Engelsche kolonie, waar de stengelfungus groote verwoestingen kan aanrichten. Op ondernemingen, waar men, zooals in Nickerie, de cultuur steeds op hetzelfde terrein moet uitoefenen, is het vooral dringend noodzakelijk, dat de planter beter met deze parasitaire zwammen bekend worde, ten einde te voorkomen, dat hij van deze vijanden te groote schade ondervindt. Ook de stengelfungus dringt dikwijls door openingen, die rietboorders (keversof vlinders) hebben achtergelaten, naar binnen. Oorspronkelijk waarschijnlijk levend van doode plantendeelen, dus saprophytisch, verspreidt zich het draderig weefsel, het mycelium, meer en meer door den stengel en tast het de levende weefsels aan. Daar ook het door deze fungus aangetaste riet weinig suiker oplevert, is het voor den planter van het grootste belang de voortplantingswerktuigen dezer schimmel — de sporen, die aan de oppervlakte in rijen door de opperhuid van de rietstengels doorbreken — verwijderd te houden. Door verschillende maatregelen zal hij deze vijanden met goed gevolg kunnen bestrijden. Het ontstaan van wonden, hetzij door schadelijke insecten, hetzij op andere wijze voortgebracht, zal hij zooveel mogelijk moeten trachten te voorkomen. Hij zal geen rietvarieteiten mogen planten, die groote vatbaarheid voor ziekte hebben, en vooral geen stekken en toppen mogen nemen van ziek riet; want aangetast riet bevat de myceliumdraden spoedig over de gansche lengte. Aanbeveling verdient de verwijdering en verbranding van het zieke riet, terwijl het veld, dat in hooge mate door de ziekte is aangetast, tijdelijk verlaten zal moeten worden. Deze maatregelen zullen echter, evenals ik voor de ziekte van den cacaoboom opmerkte, algemeen moeten worden toegepast, daar de sporen zich door den wind verspreiden en een zorgelooze buurman dus een bron van voortdurend gevaar kan opleveren. In Suriname geldt voor de rietcultuur tegenwoordig dit gevaar niet in die mate als voor de cacao- en koffieondernemingen, omdat de weinige nog overgebleven suikerplantages zeer uit elkander liggen en de verspreiding der sporen door den wind over groote afstanden door proefnemingen onwaarschijnlijk is gebleken. In Engelsch Guyana, waar de rietcultuur veel grooter beteekenis heeft, zijn door de Plantersvereeniging aldaar aan de planters een veertiental vragen gesteld, die wellicht zullen kunnen leiden tot een betere kennis der parasitaire zwammen van het riet en die van de grootere werkzaamheid op het gebied van de wetenschappelijke uitoefening van het landbouwbedrijf in de naburige kolonie getuigenis afleggen. Ik trof ook een ziekte in de bladscheden van het riet aan, die veel overeenkomst heeft met het zoogenaamde roodrot van het Oost-Indische riet. De ziekte zag ik meestal van een door de larve van de rietmot gemaakte opening uitgaan. Op de bladschede treden eerst roode vlekken op, die zich langzamerhand vereenigen en zich meer en meer uitbreiden. Uit het feit, leiden wij af dat al dit kwaad zelden voorkomt op maagdelijk terrein en op gronden, die een tijdlang braak hebben gelegen, dat een der hoofdopgaven voor den plaiiter zal moeten zijn, het iv eer standsver mogen zijner cultuur gewassen te verbeteren. Naar verbetering des bodems zal dus in de eerste plaats gestreefd moeten worden, en dit zal slechts kunnen geschieden, ivanneer wetenschap en praktijk in Suriname hand aan hand zullen gaan. Voor de kolonie is de instandhouding en de uitbreiding der suikerrietcultuur, om redenen die bekend zijn, en die onlangs nog door den Gouverneur van Suriname bij de opening van het nieuwe zittingsjaar der Staten in herinnering zijn gebracht, zeker van groot gewicht. Moge zij in het vervolg in ruime mate over de zoo noodige werkkrachten kunnen beschikken en moge ook deze kolonie spoedig de zegeningen der wetenschap deelachtig worden! Wanneer deze mededeelingen tot vervulling van dezen wensch mochten bijdragen, en in het Moederland de overtuiging er zich door mocht vestigen van de dringende noodzakelijkheid eener uitbreiding van den te Paramaribo gevestigden cultuurtuin tot wetenschappelijk station, dan acht ik het doel, dat ik bij het uitwerken der op een aantal cultuurondernemingen in onze kolonie bijeenverzamelde gegevens op het oog had, voor een groot deel bereikt. Augustus 1901.