Langs Hollands Stroomen TEKST VAN FRANS NETSCHER % ILLUSTRATIES VAN K. SLUIJTERMAN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1900 B Langs <* Hollands Stroomen » » TEKST VAN FRANS NETSCHER ILLUSTRATIES VAN K. SLUIJTERMAN % * V, 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1900 » 1 Sr... % Langs Hollands Stroomen .s TEKST VAN FRANS NETSCHER ILLUSTRATIES VAN K. SLUIJTERMAN / 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1900 LANGS HOIXAND'S STROOMEN. EEN HERINNERING. In den winter van 1882 op 83 was het. Strenger en langduriger dan deze winter is er géén meer in het tijdvak van achttien jaren, dat volgde, geweest. 't Had weken aanéén gevroren. En stijf bevloerd, in witte rust, lagen de wateren in de verkleumde akkers. We woonden toen in Gorinchem, het echt Hollandsche stadje, dat in suffige rust over de rivier lag uit te kijken over een borstwering van hooge wallen, ouwelijk in zijn-zich-ganschelijk-veilig-weten, even haar toren over den dijk opheffend en uitziend over het vértooneel van water en land dat daar uit-ligt. In het stadje, verlaten aan zijn be-ijsvloerde rivier, was het leven, tóch al niet sterk geëmotioneerd, nu geheel tot stilstaan gekomen. Met de natuur sufte het den winterslaap mede. Er was geen verkeer meer. Alleen de omnibus van Piet Verhagen bracht éénmaal per dag van Utrecht over Vianen een heel enkelen 1 passagier mede — één die er bepaald wezen móest om zaken te doen en dan weer gauw wegging. De postkar bracht wel de zendingen van de buitenwereld over, maar alleen de binnenkamers profiteerden daarvan, alleen het intiem huiselijk leven werd door kranten en brieven nog een weinig in actie gehouden. De straten droegen een heel kalm verkeer. Om zich wat te verzetten, wandelde men de lange hoofdstraat op en neer, het marktplein over, om de kerk die plomp in het midden omhoog stijgt, en zoo weer in de hoofdstraat terug. Maar het meest bleef de belangstelling voor de kade. Meermalen in den langen dag gingen wij er heen, om mee uit te kijken van den hoogen wal op de rivier, naar het ijsleven dat zich daar bewoog. Het was één groote ijsvlakte. De oevers, wild gerijpt, en de ruig bevroren akkers daarachter, vloerden met het riviervlak samen. En eindeloos lag in een verren cirkel het prachtige ijsland. Eenzame hoeven stonden als donkere bobbels daarin, en de dunne rookspiraaltjes die uit de schoorsteenen recht de strakblauwe lucht instegen, gaven ze iets van logge dieren die met laatste ademhalingen in de doodskou te sterven stonden. Kerktorentjes van Woudrichem, van Sleeuwijk, puntten omhoog: voelvingertjes van de dorpen die voelen wilden hoe koud 't wel was. Dichterbij, bruin-bonkig, stond op dat ijsland het slot Loevestein als een rustige steenklomp, vormloos-alleen, zijn torens vlak gehouden tegen het verlichte fond. Op den riviervloer van ijs was zonderlinge drukte. Er was vóór de stad wat gewarrel van schaatsenrijders, hier en daar bijeen op de glimmend geveegde stukken aan den Gorkumschen oever, en donker getrapt in de dunne donzige sneeuw, streepten paden naar Sleeuwijk, naar Woudrichem, naar Loevestein. Alsof het veilige grindwegen waren, ging het verkeer van voetgangers en rijtuigen er over heen; groote vrachtwagens reden van dezen oever naar de overzijde, rustig schommelend alsof dit de dagelijksche weg was, heel het jaar door. \ Het was van een vreemde bekoring. Zóó lag Gorinchem dan door te winteren. Maar desondanks was het een onaangename toestand. Het gróóte verkeer stond stil. De booten van Fop Smit op Dordt en Rotterdam hadden den dienst gestaakt en er was nu, behalve den wagen op Utrecht, welken we reeds noemden maar die niet druk gebruikt werd, geen enkel verkeersmiddel. Ja, men kon loopen, lóópen uren ver, de dijken langs; maar niemand voor wie het niet dringend noodzakelijk was, durfde dat goed aan. Op de sociëteit en in de binnenkamers werd geklaagd, dat terwijl Holland overal reeds zoo gelukkig met verkeersmiddelen was bedeeld, Gorinchem nog treurig achterlijk en verlaten bleek En dit isolement was onverdiend, want Gorinchem behoorde toch zeker niet tot de minst belangrijke plaatsen van de provincie. En juist toén, in dezen feilen nood van afzondering, was voor een jaar het blijde bericht gekomen, dat er besloten was een spoorwegverbinding te maken van Dordrecht tot Eist, dwars den Alblasserwaard door, langs Gorinchem! Gorinchem zou dus óók zijn spoorweg krijgen. En het was een boodschap die men vol vreugde ontving. Gorinchem zou nu ook een verkeersmiddel bekomen, dat op de hoogte stond van de tijdeischen; het was eene belofte die, vooral in die dagen van isolement, blijdschap in de goed-Gorinchemsche gemoederen bracht. De booten op Dordrecht zouden nu wel spoedig ophouden te varen, meende men, want natuurlijk zou de spoorweg alle verkeer trekken! Er zou, nu ja, nog wel goederenvervoer met die booten plaats hebben, maar met het passagiersverkeer zou het uit zijn. Niemand zou er immers meer over denken de reis te maken anders dan met den trein Zóó dacht men.... De booten van Fop Smit leken nu plotseling verouderde verkeersmiddelen; ze zouden opgeborgen of verkocht worden aan andere achterlijke plaatsen of alleen voor goederenvervoer in gebruik blijven. Maar wat hebben we zien gebeuren ? In de achttien jaren die sedert verstreken zijn, is de dienst met de booten van Fop Smit niet alleen voortgezet, maar het reizigersverkeer is zelfs meer dan verdubbeld! Niettegenstaande op den spoorweg voor het lokaal verkeer een moorddadig concurrcerend tarief werd vastgesteld, ging het verkeer op de booten geregeld vooruit en blééf deze onderneming de meest gefrequenteerde, de meest gezochte van de beiden. Toen vroeger de spoorweg Rotterdam—Dordt geopend werd, was trouwens hetzèlfde voorspeld, en hetzèlfde gebeurd. Er kwamen toen óók elk jaar meer passagiers op de booten, elk jaar werden méér goederen aangeboden. Ondanks de zware concurrentie met den spoorweg is er in ons land nog geen drukker stoombootonderneming dan die van de firma Fop Smit & Co., welke het verkeer Rotterdam—Dordrecht—Gorinchem onderhoudt. Enkele cijfers kunnen dat bevestigen. ontvangst per aantal reizigers Jaar aantal reizigers . . , reiziger per vaardag 1878 355*076 ca- cent. 1212 1884 822,899 » 25,5 » 2248 1886 751,625 » 25 » 2059 1888 638,430 » 23 » 1890 1899 799,606 » 22,5 » 2298 Deze cijfers bewijzen dus, dat na een korten terugslag na 1884, tengevolge van de opening van den spoorweg, het passagiersverkeer spoedig weer enorm toenam; velen die in den beginne van den spoor gebruik maakten, werden hunne oude liefde alras weder trouw en zochten opnieuw de stoombooten op. Verder bewijzen de cijfers óók nog, dat de tarieven geregeld lager werden en daalden van 28 tot 22,5 ets. gemiddeld per reiziger, maar dat ook niettegenstaande deze tariefverlaging de totale ontvangst toenam in omgekeerde verhouding. Men vergelijke maar de cijfers van het reizigersverkeer per vaardag op de tusschen-stations in de jaren 1878 en 1899: 1878 1899 Kralingsche Veer 33 235 Bolnes 29 136 Slikkerveer 120 230 Kinderdijk 100 199 Nieuwe-Veer 5$ 54 Alblasserdam 105 234 Papendrecht 22 87 Sliedrecht, Beneden Veer 45 194 1878 1899 Sliedrecht, Midden-Veer 5° *^4 » Gasfabriek 26 90 Giessendam 42 87 Hardinxveld . . . . • 24 87 Werkendam 58 204 Sleeuwijk 5 10 Enorm, niet waar, is op alle plaatsen (Nieuwe-Veer, dat van weinig beteekenis is, uitgezonderd) de toename van het aantal reizigers per dag. Van de verschillende stations ging in 20 jaren het reizigersvervoer zelfs met 600, 500, 300, 200 °/o enz. vooruit. En het ziet er naar uit of die vooruitgang ook over de volgende 20 jaren nog zoo blijven zal! Voor zoover blijkt uit de controle op hare elf (van de 14) tusschenstations (z.g. veeren) was het aandeel dat deze Reederij in het gehééle verkeer langs de rivier had, niet minder dan 96 °/o, wat voor het vervoer op het traject Rotterdam— Gorinchem stellig op 90 °/o is aan te nemen. ( DE OORZAKEN. ELKE zijn nu de oorzaken dat, niettegenstaande een treinenloop van 55 per dag op het traject Rotterdam—Dordrecht en van 26 op dat tusschen Gorinchem en Dordrecht, zelfs niettegenstaande de lage en telkens gereduceerde spoortarieven, de stoombootonderneming Fop Smit & Co. nog steeds een leeuwenaandeel in het verkeer behoudt, dat haar bedrijf zich telkenjare nog uitbreidt, zóó dat successievelijk het bootenaantal moest worden vergroot? Welke zijn de oorzaken, dat men, inplaats van koppige uithoudingskracht, van taai-willen-blijven-leven, dat bij aanvallen als deze onderneming te doorstaan had en waarbij zij 'tniet opgaf, men werkelijk spreken kan van een behoefte, van een voorzien in een nood, van een onmisbaarheid, van een steeds stijgenden bloei? Een drietal zullen we er aangeven en trachten te motiveeren. In de eerste plaats dan zijn nog tal van dorpen op den linkeroever van de rivier tusschen Gorinchem en Dordrecht, en op den rechteroever tusschen Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam niet aan den spoorweg aangesloten. Zij zouden, zonder de booten, dus nog gansch geïsoleerd liggen. Noemen wij slechts Werkendam en het geheele complex van dorpen in het industriegebied aan den Noord. Verder liggen enkele stations veelal ver van de kom der dorpen; wandelingen van meer dan een half-uur moeten daar gemaakt worden om uit het dorp de stations of de halten van den Spoorweg te bereiken, terwijl de booten met goedgekozen aanlegplaatsen de volkrijke buurten en centra, gewoonlijk ook aan het water gelegen, onmiddellijk bereiken. De Spoorweg voorziet daar dus nog slechts voor een déél in de verkeersbehoeften. In de tweede plaats ligt de vaartweg van de booten door het mooiste deel van het Water-Holland. De rivieren zijn hier in haar statierijkste pracht. Tot een bezoek aan Holland behoort voor den vreemdeling zeker niet in de laatste plaats een tocht met deze booten. En zelfs de landgenoot kent zijn land niet als hij de heerlijkheid dezer rivieren niet genoten heeft van het paradedek der salonstoomers van de firma Fop Smit & Co. In de derde plaats moet een der oorzaken gezocht worden in de wijze waarop de vaart der booten is geregeld: — punctueel in aankomst en vertrek aan alle stations, wat men van den spoorweg zeker niet altijd zeggen kan! — Er wordt snél gevaren; de booten loopen tevens gemakkelijk en rustig. En vooral, ze zijn ingericht met een luxe, met een smaak en met een comfort, die elk der stoomers — en de salonbooten bovenal — tot kleine drijvende lunchhuizen maakt, waarin het gezellig reizen is. Om de booten alleen is reeds de reis een genot. De «mooiheid» van de bekende Duitsche Rijnbooten is bont vergeleken bij de smaakvolle eenvoud van de Dordtsche booten. Waar nu de taak op ons rust eene beschrijving te geven van de reis en daarbij de bewijzen te leveren voor de beweringen, die we in onze inleiding gaven, willen we eerst, hier en daar gebruik makend van de gegevens in Dr. H. Blink's boek «Nederland en zijne bewoners» en in «De strijd om het bestaan» door A. A. Beekman, een en ander mededeelen van het stroomgebied waarover de vaart dezer booten gaat. * * * Van Rotterdam tot even voorbij Slikkerveer draagt de rivier den naam van Nieuwe Maas; dan begint De Noord tot Dordrecht, en vandaar tot Gorinchem heet ze de Merwede. Elk dezer drie riviervakken heeft zijn eigen belangrijkheid. Allereerst DE MERWEDE, E Merwcde, voorbij Gorinchem stroomcnde, wordt tot Werkendam ook wel Boven-Merwede geheeten; hier verdeelt zij zich in twee takken: de Afowze^-Merwede, die ongeveer van het water der Boven-Merwe afvoert en dit zuidwestwaarts door den Bieschbosch naar het Hollandsch Diep brengt, en de Beneden-Merwede, die tot Dordrecht doorloopt. De verdeeling bij Dordrecht van het water in de zoogenaamde Dordtsche waterwegen is niet zoo eenvoudig als men oppervlakkig wel meenen zou. Want een verdeeling van de Merwede bij Dordrecht in 3 takken, (Noord, Oude Maas en Dordtsche Kil), is eigenlijk een minder juiste voorstelling. Ook de reeds genoemde splitsing bij Werkendam geschiedt eigenlijk niet op de wijze zooals velen wellicht uit de gebezigde woorden zouden opmaken. Die wezenlijk zeer ingewikkelde loop en verdeeling van deze wateren is hoofdzakelijk een gevolg van de werking van eb en vloed op deze benedenrivieren, daarom ook getij-rivieren geheeten. Het is hier dan ook de plaats om even een woord te zeggen over de werking dier getijen op deze rivieren. Hun invloed is tweeërlei. Zij veroorzaken: i°. Opwaarts stroomen. Is nl. de vloed op zee aan de monding tot zekere hoogte gestegen, dan houdt het afstroomen van het water door de rivier geheel op, en van dat oogenblik af begint het vloedwater der zee den mond binnen te loopen en verder het afstroomend rivierwater terug te dringen. Het water stroomt dan werkelijk opwaarts, en de afstand waarover dit plaats heeft, hangt van omstandigheden af, evenals de grootte van het verschil der rivierstanden bij eb en vloed. Men kan hieromtrent o. a. vaststellen: dat in het algemeen de vloed het hoogst oploopt in trechtervormige, wijde monden, zooals bijv. in de Westerschelde, waar het verschil tusschen H. W. en L. W. even groot is, en zelfs nog iets gróóter bij Bath dan aan zee. In dergelijke zeeboezems als het ware, gaat zulk eene massa getijwater heen en weder, dat het rivierwater daarbij nauw in aanmerking komt en de eigenlijke rivier daar reeds heeft opgehouden; dat het verschil tusschen de uiterste vloed- en ebstanden geringer is bij hoogen waterstand op de rivier dan bij andere standen; bij H. W. is dat verschil grooter dan bij lagen rivierstand; dat de hooge vloeden, die, zooals bij storm uit zee enz., kunnen voorkomen, zich minder ver op een rivier doen gevoelen, naarmate deze meer natuurlijk verhang heeft, o. a. op de Waal. 2°. Opstuwing. Aansluitende aan het gedeelte waarop de vloed tweemaal per etmaal het water opwaarts doet stroomen, is altijd een riviervak aan te wijzen, waar het wel steeds zééwaarts blijft vloeien, maar waar toch, door de genoemde instrooming van vloedwater en terugstrooming van rivierwater op het lagere gedeelte, door opstuwing eene tijdelijke verhooging van den rivierstand wordt veroorzaakt. Deze verhooging wordt naar boven natuurlijk hoe langer hoe geringer, tot het onmerkbaar wordt daar waar het afstroomend opperwater geheel de overhand verkrijgt. 2 Een factor, die den invloed der getijen het meest wijzigt, is de wind, al naar diens richting en sterkte. De grenzen, waartusschen de hoogte van opstuwing en de lengte, waarover deze zich uitstrekt, liggen, worden natuurlijk bepaald door hoogen springvloed samenvallend met storm uit zee en lagen vloed met aflandschen wind. Op de Lek is de opstuwing in gewone omstandigheden merkbaar tot Vianen (verschil bij gewone getijen 3 a 8 cM.), soms zelfs tot Culemborg en Beusichem; boven Schoonhoven blijft het water echter steeds zeewaarts stroomen. Op de Waal doet zich de invloed der getijen tot Bommel gevoelen (bij gewone tijen verschil 3 a 5 cM.), bij hooge vloeden en wind uit zee soms zelfs tot St. Andries; doch nooit loopt het in tegengestelde richting hooger op dan tot Gorinchem. DE NOORD. Onder de rivier «de Noord» verstaat men de verbinding van de Merwede bij Dordrecht met de rivier de Lek bij Krimpen. Door aanslibbingen hebben zich eenige eilandjes in dit water gevormd, welke, wegens hunne lage ligging, meestal bekaad zijn. De voornaamste zijn, van het Zuiden te beginnen, de Slobben, met eene oppervlakte van 25 H.A. (0,80 M. + A. P. hoog), de Sophia-polder, 90 H.A. met eene hoogte van 0,60 a 0,65 M. + A. P. Het zomerpeil in dezen polder is 0,30 M. — A. P. Aan de Oostzijde van dit zich in de lengte uitstrekkende eiland heet het water, dat de eigenlijke stroomkil vormt, de Pelstert, en aan de Westzijde de Rietbaan. Verder Noordelijk, even ten Noorden van de plaats waar de oude Waaltak is afgedamd, ligt het eilandje de Oude Bosch-polder, 30 H.A. groot. Aan beide zijden is de rivier «de Noord» bedijkt. Tusschen de groote bandijken en de rivier liggen zoo hier en daar nog buitendijksche landen, slechts door zomerkaden beschermd. Aan de Oostzijde behoort hiertoe het Nieuwland, een gebied van 65 H.A., met een zomerkade van -f 3,20 M. hoog, terwijl de naar het Oosten zich boogvormig ombuigende bandijk 4 M. + A. P. hoog is. Het zomerpeil van den polder is 0,60 M. — A. P. Nabij den Noordermond buigt de bandijk zich aan den Westkant boogvormig om den doodloopenden tak van «de Noord», de Ridderkerksche haven, naar buiten. In dit gebied ligt de buitenpolder Woude, 50 H.A. groot, met een zomerpeil van 0,40 M. — A. P. en de polder Donkersloot, 60 H.A. groot, met een zomerpeil van 0,55 M. — A. P. Tusschen deze polders en de rivier liggen nog de Gorzen, meest slikken en rietlanden. « De Noord» ontvangt van de Oostzijde nog water door de uitwateringsluis van den polder van Papendrecht, en van de Alblas door een uitwaterings- en een schutsluis bij Alblasserdam. Aan den anderen kant is «de Noord» door een schutsluis verbonden met de afgedamde Waal bij Oostendam. De rivier heeft eene breedte van 99 tot 307 M. Op de meeste plaatsen loopt die breedte tusschen 100 en 200 M. Na de uitbaggering van 1886 is de waterdiepte op zijn minst 1,9 M. bij een waterstand = A. P. De gemiddelde diepte bedroeg in 1887 2,6 M. tegen 2,3 M. in 1876. DE NIEUWE MAAS. ET ontstaan der verwarring, der verkeerde beschouwing, die de rivier bij Krimpen deed eindigen en de Nieuwe Maas vroeger bij de rivier de Maas deed behandelen, ligt waarschijnlijk in naamsverwisseling. De Nieuwe Maas heeft met de rivier de Maas, die uit België komt, niets te maken: het Maaswater, dat teWoudrichem op de Merwede komt, is nauwelijks ro van den afvoer dezer laatste rivier, en van het Merwewater dat Dordrecht bereikt — 1 vloeit langs de Nieuwe Merwede af — gaat slechts zeer weinig langs «de Noord» tot Krimpen. Langs de zoogenaamde «Maasstad», Rotterdam, stroomt dus geen eigenlijk Maaswater. Hoe hier de naam den aardrijkskundigen een poets heeft gespeeld, kan o. a. blijken uit de omstandigheid, dat de naam «Nieuwe Maas» eerst uit deze eeuw dagteekent. Men kan zich op verschillende kaarten en uit vele werken van het laatste gedeelte der vorige eeuw overtuigen, dat de rivieren, welke wij nü De Noord en Nieuwe Maas noemen, beide tot op deze eeuw nog den naam van Merwede droegen, de laatste nl. tot aan de vereeniging met de Oude Maas beneden Vlaardingen. Deze benaming was dan ook meer in overeenstemming met de historie, hoewel reeds eeuwen feitelijk onjuist; maar het gezegde toont aan hoe de naam Nieuwe Maas volstrekt niet aan de Maas mag doen denken. Eerst beneden het punt waar de Oude Maas — de oorspronkelijke rivier de Maas — zich met de Merwede vereenigde, dus van het Westelijk uiteinde van IJselmonde af, vinden wij ten alle tijde de rivier Maas en Nieuwe Maas genoemd; vandaar reeds in oude tijden Maassluis. De linkerarm, de Waal, de machtigste der drie, loopt tot Loevestein, waar hij de Maas opneemt, en dan onder den naam van Merwede verder stroomt. En na deze meer technische uitweidingen, kunnen we beginnen aan eene beschrijving van den TOCHT LANGS HOLLAND'S STROOMEN met de reederij Fop Smit & Co., den meest interessanten tocht dien men door «laag» Nederland maken kan, een tocht van drie uren, vol verrassingen, gevend het beeld van Holland in zijn mooi, ons Waterland op zijn móóist, van de wateren die zijn krachtigst wapen en tegelijk zijn rijkst bezit zijn. ROTTERDAM EN ZIJN WATERWEG. De tocht vangt aan te Rotterdam, Nederland's eerste havenstad. Tegen de Oosterkade, in de onmiddellijke nabijheid van het station-Maas, liggen de booten aan. Het is het rechtsche eindpunt van den Rotterdamschen Wateroever, vanwaar het tafereel van de havenmacht der Maasstad gansch te overzien is. De breede rivier ligt er aan beide zijden vér uit tusschen de bekade oevers; maar naar rechts is haar vlakte gebroken door een kooiïge spoorbrug in wijde welvingen van ijzer, waarin het vierkant omkleedsel van een voetbrug dwarse streepen trekt. Onder die bruggen door en tusschen de gleuven van hare ijzerbekappingen in, is echter de rivier nog een eind te volgen, en zij is daar volgevaren met de transatlantische booten en de bonkige vrachtvaarders, die uit heel de wereld hier hun inhoud komen overstorten in lichters. Daar peddelen in snel voortgestuif de kleinere stoombooten en de sleepers tusschen door, plassend, hun deiningsgolven opstuwend tegen de enorme scheepsgebouwen, die zelfs niet bewegen en maar steeds in domme rust hun lading in de lichters overzeulen. De oeverlijnen liggen strak langs het water, vóór de gebouwen die hier maar weinig teekening hebben. Aan de overzijde van het water ligt het eiland Feijenoord, volgebouwd met burger woonhuizen, pakhuizen en kantoren. Aan déze zijde het vermaarde « Oude Hoofd», waar de eertijds deftige poortershuizen hunne ruggen naar het water gekeerd hebben, met vlakke gevels in grillige lijnen tegen de lucht kantelend. Daarnaast klompt de enorme massa van het Witte Huis, het hoogste woongebouw van de Maasstad, Amerikaansche architectuur van de laatste jaren; en iets vérder weg staat, grijs en hóóg omlijnd, de St. Laurenstoren, de eenig overgeblevene uit de vroegste eeuwen van Rotterdam's stadsbestaan. Tegenóver d'Oosterkade spoelt de Koningshaven met hare overbruggingen voor spoorweg en landverkeer uit. Zij werd gegraven toen de Maasbruggen de rivier gingen afsluiten en de tractaten met de Rijnlanden ons een onverbroken doorvaart gelastten. Rotterdam liet toen voor haar rekening alle Rijnvaarders die van beneden kwamen en niet onder de Maasbruggen door konden, sleepen door de Koningshaven die, achter Feijenoord om, de langs dit eiland rondende rivierarmen verbindt. De kleine zwarte sleepertjes sjouwen nu dag-aan-dag de plompe aken in aantallen tegelijk de Koningshaven uit of zeulen ze er in, nieuwe buit van voorraad in dit rivierstuk brengend of weer meenemend naar de andere zijde, waar, over uitgestrektheden van uren gaans, de Rotterdamsche havenkommen het land insnijden. Op déze plaats, tegenover de aanlegsteiger der Fop Smit-booten, is de ontzaglijke arbeid van overladen en verschepen reeds voltooid. Van het eigenlijk scheepsbedrijf is daar dan ook weinig meer merkbaar. Hoe groot dit verkeer is, moge blijken uit enkele cijfers, waardoor tevens een maatstaf wordt gegeven voor de jaarlijksche sterke toename. In de achtereenvolgende jaren kwamen te Rotterdam het daarachter vermeld aantal schepen langs den Waterweg het Rotterdamsche havengebied binnen: 1847 (vaartweg door het Voornsche kanaal) 3043 schepen 1,483,357 M3. 1870 (Nieuwe Waterweg) 4471 » 4,986,747 » 1880 )> » 702 6 » 8,382,969 » 1885 » » 7992 » 12,777,469 » 1890 » » 9458 » 17,535.567 » 1895 » » 10731 » 24,171,138 » 1896 » » 12484 » 28,656,774 » 1897 » » 13046 » 31,050,507 » 1898 » » ....... 13590 » 33,188,079 » 1899 » » H453 » 34>29M°7 » De graphische staatjes, waaraan we deze opgaven ontleenden, hebben bijna niet anders dan nagenoeg lijnen in sterk opgaande richting. Flauw opgaande lijnen komen er bijna niet op voor; horizontale lijnen nérgens. Deze reusachtige toename van het zee-scheepvaartverkeer te Rotterdam is vooral te danken aan de uitbreiding van zijn havencomplex, dat in tien jaren tijds in oppervlakte verdubbeld is, terwijl groote havens nu alweer aan beide Maasoevers in uitgraving zijn. En in de tweede, misschien wel de voornaamste plaats, dankt Rotterdam deze toename aan de verbetering van zijn Waterweg. VERBETERING VAN DEN WATERWEG. In het begin dezer eeuw verkeerde de Waterweg van Rotterdam naar zee in hoogst gebrekkigen toestand. De natuurlijke zeepoort, Het Brielsche Gat, was slechts voor schepen van 30—35 dM. diepgang bevaarbaar, en dan nog alleen bij kalm weer. De grootere bodems moesten hun weg nemen over Dordrecht, waartoe zij de Nieuwe Maas tot voorbij Vlaardingen afzakten en vervolgens de Oude Maas opzeilden. Vandaar bereikten zij door de Krabbe of het Mallegat, over de Dordtsche Kil, het Hollandsch Diep en het Goereesche Gat, welk laatste vanwege de geringe breedte der vaargeul ook moeilijk te bevaren was en bij hoog water nog slechts 57 dM. diepgang aanbood. Ook werd somtijds in plaats van over 't Haringvliet, de weg genomen over het Volkerak, de Krammer en de Grevelingen, en bereikte men aldus het Brouwershavensche Zeegat, welks geulen evenwel aan voortdurende verandering onderhevig waren, doch die overigens toch beter toegang aanboden. Sedert 1829 kon men echter door het Kanaal van Voorne (in 1821 ontworpen 3 door den Schout-bij-nacht May) langs korteren weg dan over Dordt het Goereesche Gat bereiken. Hierna werd door Rotterdam de scheepvaart uitsluitend op het Voornsche Kanaal gericht. De afmetingen van dat kanaal en de diepte van het Goereesche Gat en het Hellegat beperkten echter de vaart tot schepen van 110 M. lengte, I3>7 M. breedte en 5,7 M. diepgang. En aangezien er in deze eeuw voortdurend steeds grootere schepen gebouwd worden, was dit kanaal weldra niet meer voldoende. Bovendien werd een tijd van 18 uren gevorderd om langs dit kanaal van Rotterdam de zee te bereiken. De klachten, welke van de zijde van Rotterdam hierover telkens herhaald werden, hadden eindelijk ten gevolge, dat in 1856 aan den ingénieur Caland een onderzoek naar de verbetering der riviermonden in Frankrijk en Engeland werd opgedragen. Een zeer belangrijk verslag werd hierover uitgebracht. Vervolgens werd er den 5en November 1857 een Raad van den Waterstaat ingesteld, om de plannen, welke tot verbetering van dien waterweg waren voorgesteld, te onderzoeken. Den 2ien Augustus 1858 bracht deze een rapport uit. Hierin werd de Nieuwe Maas van Rotterdam tot Rozenburg, het Scheur, vervolgens ten Noorden langs Rozenburg, en verder de doorsnijding van den Hoek van Holland door een kanaal, als de kortste en beste waterweg voor Rotterdam naar zee aangewezen. Den 24en Januari 1863 werd de wet, die de uitvoering dezer plannen gelastte, aangenomen, doch wegens onteigenings-processen enz. kon eerst in 1866 met de doorgraving worden aangevangen. Men maakte een begin met het graven van een kanaal door den Hoek van Holland. De afdamming van den benedenmond van het Scheur had, in 1870 gedeeltelijk en in 1872 geheel, plaats tot 0,60 M. boven hoog water. Door uitspoeling hoopte men nu van zelf eene grootere verbreeding en verdieping van het kanaal te zullen verkrijgen. Echter beantwoordde de uitkomst niet aan de gekoesterde verwachtingen. De lengte van den Waterweg van Rotterdam naar Zee bedraagt thans 33 KM. De gewenschte waterdiepte is bij dagelijksch hoogwater 8,2 M. aan den Hoek van Holland, 7,9 M. te Rotterdam, overeenkomend met doorgaand 6,5 M.bij laag water. NAAR KRALINGSCHE VEER. E booten der Reederij «Fop Smit en Co.» vertrekken stipt op den in de dienstregelingen aangegeven tijden. In een oogenblik zijn de touwen losgemaakt, de bruggen ingehaald en in rustigen gang peddelt de stoomer dan de rivier in. Links staat een zwart berookt complex van oude spoorweggebouwen, loodsen en stallen over een halven Kilometer lengte; maar naar réchts is al dadelijk het uitzicht open en vrij. Dicht langs den rechteroever vaart de boot voort, de monding van de Koningshaven voorbij en de nieuwbekade wallen van het Rotterdamsch deel van het eiland IJselmonde met de fabrieken van Van den Bergh's Margarine Limited en de Oranjeboom-brouwerij. Daar achter een uitgestrekte nieuwe stadsbuurt van arbeiderswoningen, rechtgevelige, onbelangrijke architectuur: — tot de oevers weer in kalme uitbuiging vóór de fabriek «Feijenoord» in den stroom afglijden. Aan deze fabriek worden sinds ettelijke jaren mede de groote marine-schepen gebouwd voor de Nederlandsche oorlogsvloot, en de transatlantische stoomers voor de geregelde diensten van Amsterdam en Rotterdam op New-York. Nog voor kort was Engeland de eenige leverancier van zulke schepen; thans heeft Feijenoord voor een groot deel den bouw van de groote vaartuigen voor Holland tot zich getrokken en hare vermaardheid gaat zelfs verder; — ook uit het buitenland komen nu al bestellingen. Zwarte karkassen staan op de werven; getjenktjank van honderde hamers op ijzer rumoert over de rivier. Maar alras is dat verflauwt en gaat de boot weer door de onbewogene rust van het buitene verder. Dan ligt de groote stad met hare levensgeluiden in een perspektivische verte achter ons. Aan den linkeroever groent het dichte bosch van de Oude Plantage, één der stadsparken, waaruit het torentje van de drinkwaterleiding even oppiept; vlak daarnaast liggen de waterbassins, die er bij behooren, en dan staat ononderbroken aan dezen oever, tot Kralingsche Veer toe, de hooge bruine wal van den zeedijk uit de rivier op, beschermd nog door breede zandplaten, geel optintend in het groene water tot de helft van de rivier. Rechts reiken de uiterste bouwsels van de stad: — dunne huizenrijen, een gasfabriek met hare ketelstellen, en dan ten laatste, een klein wit kerkje. Op deze plaats ongeveer plegen de Rijnaken zich te verzamelen om door sleepbooten in trossen te worden weggesjord naar den Rijn, diep in het Duitsche Vaderland. Als de sleeptrossen zijn vastgemaakt en gespannen, zoodat de vaart beginnen kan, wordt van de sleepboot het sein voor de afvaart gegeven met drie klinkende bellestooten. In vrome schippersusance keeren de opvarenden van alle booten dan hun gezicht naar het kerkje, verbergen het in hun pet, spreken zacht hun gebed, zegen vragend voor de reis. De rivier spoelt dan verder met onbedorven oevers in het laag Hollandsche land, nóg een fabriek of een eenzaam huis, maar overigens heerscht aan de kanten de buitene stilte. Tot Kralingsche Veer — het eerste station — duurt de vaart ongeveer twintig minuten. Op den rechteroever ligt het dorpke, een rij huizen op den dijk, door Rotterdammers op zomerdagen als een uitspanningsplaats zeer gezocht. KRALINGSCHE VEER. Kralingsche Veer heeft den roem van zijn zalmmarkt. De geheele vangst van zalmen in de rivieren IJsel, Lek, Noord en Rijn, wordt daar aangebracht en aan Rotterdamsche kooplieden geveild. Het hoofd van die markt, de heer Van den Akker, heeft tegen de rivier gebouwd, met waranda's en paviljoens, een restaurant, druk door Rotterdammers bezocht. Zij zitten er in de waranda's en eten er hun «broodje met gerookte zalm», «de specialiteit van het restaurant», en bekijken er de rivier die daar een van hare mooiste gedeelten heeft. Op deze plaats splitst ze zich nl. en laat de «groene» IJsel met zijn volgroeide eilandjes noordelijk naar Gouda stroomen. Het is een wijd tafereel van rivier en land. Aan d'overzijde, rustig in een nest van oude boomen, staat het dorp IJselmonde met een zeventiende eeuwsch kasteel en een hoekig kerktorentje te schaduwen in het blanke water, zoo rustig alsof 't onbewoond was, als peinzend over 't verleden, dat voor haar en voor al de dorpen aan Holland's stroomen onrustig door emotie, donker van gevaren was. Zij, en die allen, hebben in vorige eeuwen de woedende slagen van de rivieren gevoeld, doorstaan teisterende aanvallen, geleden hun roof; maar zij hebben den strijd ten slotte gewonnen. IJselmonde heeft echter niet het zegevierende van 't eindelijk-zich-rustig-beschermd-weten, dat d'andere dorpen kenmerkt. Het heeft óók den strijd gewonnen, maar haar verliezen waren groot. Door verkeerd genomen maatregelen van stroomafleiding is de rivier vóór haar oever verzand, en veilig is zij nu — maar onbereikbaar óók! Kleine bootjes kunnen nog wel haar oever naderen, maar grooteren niet meer. En nu is dat pittoreske dorpje met haar oud gezicht als één die te veel verloren heeft in den gewonnen strijd lang geleden, die alles verloren heeft behalve een overblijfsel van leven, en daarom stil dat leven afleeft. In breeden bocht liggen de grasoevers ver aan alle zijden uit, omcirkelen de waterplas waarover zachtjes de zeilbooten voortscheeren: een stil rivierleven onder een enormen hemelkoepel. En de luchten léven er, zwaar doorwolkt van dampen die uit Holllands waterland opstijgen; in dreiging klompen de grauwe banken zich samen en dan steekt de wind op en brengt de wateren in woeling. Nooit éénder is dit tafereel; eiken dag, elk uur leeft het weer anders, maar nooit is het imposanter dan in den zomeravond als de aschigen nacht er neerstrijkt en in den hemel de sterren opschieten; als de enkele zeilers, de duisternis vreezend, hun anker laten neerplonsen en slapen gaan op den rug van het water; als in de kerkjes aan beide oevers de klokjes beginnen te bengelen en er daarna geen ander geluid overblijft dan het ruischen der ineenspoelende rivieren: de superbe rêvasserie van Holland's stroomen. OP DEN NOORD. Voorbij het Kralingsche Veer begint feitelijk «de Noord» eerst, een betrekkelijk smal water, maar dat toch een der drukst bevarene in Holland is en een der belangrijkste industriegebieden van het land doorspoelt. De dorpen aan beide oevers (Bolnes, Slikkerveer, Kinderdijk, Alblasserdam) zijn de zetels van een prospereerenden scheepsbouw. Aan den «Noord» wonen «koningsgeslachten» van scheepsbouwers, die daar van vader op zoon, vele generaties lang, de vlooten voor onze rivieren maken. Het is een ruig, ondernemend ras van menschen, in 'twelk de intelligentie voor deze bizondere industrie ingeboren schijnt. Als bij intuïtie weten zij hoe het rivierschip, de lange lomp-vormige aak, dat ijzeren drijfpakhuis, gebouwd moet worden; zonder teekeningen of bestekken soms worden ze op stapel gezet: het is een kwestie van «wéten», van «kunnen» en maar heel weinig van « berékenen». Overal langs deze oevers hellen de scheepstimmerwerven tot in het water af en overal is de arbeid kloppend, hamerend en doende; op alle werven zwerven honderden arbeiders op en over de ijzeren rudimenten, bedrijvig als mieren. De werven aan den «Noord» hebben een roem door héél de wereld. Uit gansch Europa, en zelfs voor Amerika en China, worden hier de ijzeren rivierschepen, tot zelfs baggermolens en droogdokken besteld. Enorme massa's ijzer worden er jaarlijks verwerkt en het is een eigenaardig bewijs voor de wisselwerking der industrie, dat al het erts dat deze massa's leveren moet, eerst te Rotterdam met zeeschepen uit Spanje of Scandinavië wordt aangevoerd, daar in lichters overgeladen door den «Noord» naar Duitschland gebracht, en daar dan in de hoogovens bewerkt wordt, om dan weer naar ons land terug te keeren in den vorm van ijzer: — dat Duitschland dus zijn erts via Holland krijgt, zijn ijzer aan Holland levert en dat ijzer, verwerkt tot aken, weer uit Holland terugontvangt! Behalve de gewone rivierbekoring geeft de «Noord» dan ook nog het interessante van een rijk industriegebied. In onze inleiding gaven we reeds enkele topografische bizonderheden omtrent deze rivier. We willen daarom thans ook nog eenige historische curiosa memoreeren. HISTORISCHE BIZONDERHEDEN. Het gebied dat de «Noord» en de «Merwede» doorsnijden, is vele eeuwen lang het zondeveld der rivier geweest. De geheele historie van deze landstreken is vervuld van stormgebulder, dijkdoorbraken en overstroomingen. Honderde jaren is het leven van de bewoners der waarden, die achter deze stroomen liggen, een leven van strijd gebleven. Nachten en dagen doorzwoegden zij om de dijken te behouden en de watermassa's te keeren. Maar zelfs de heftigste inspanning van eene heele bevolking was soms tegen die stormen niet bestand. Dan sloeg plots de dijk in stukken, en over groote landstreken met steden en dorpen, Kilometers wijd, joegen de golven, en vruchtbaar land werd een meer, waarin de welvaart van geslachten verdween. En terug kwamen de menschen als de storm bedaard was. Ze lieten het water wegloopen en bebouwden hun landen opnieuw. En dan kwam wéér de storm en nóg eens werd hun bezit verwoest. Maar met taaie kracht, met moedige berusting, die zuiver Hollandsch zeventiende-eeuwsch schijnt, bleven de bewoners van de polders om Noord en Merwede den strijd volhouden tot zij, na eeuwen, éindelijk tóch overwonnen. Dit is «historisch» land, in onze geschiedenis van waterbouwkundige beteekenis. De grootste doorbraak waarvan we melding gemaakt vinden, viel op 18 Nov. 1421. Het was bij den zoogenaamden Elizabethsstorm, die over heel het land woedde — ja, zelfs de muren van de stad Goeree en het gansche dorp Petten in N.-Holland verwoestte — en die in deze streek honderde bunders grond, waarop 72 dorpen en steden stonden, geheel deed verdwijnen. Volgens den historieschrijver Wagenaar brak de dijk door nabij Werkendam, tusschen Dordrecht en Geertruidenberg. En van de 72 dorpen, die toen «verdronken», bleven er twintig voor goed onder den vloed begraven. De overigen, aldus zegt Wagenaar, hebben door den tijd en de naarstigheid der inwoners, het hoofd wederom boven gehaald. Groot was het getal der menschen, die in dezen vloed omkwamen. En de schade daardoor veroorzaakt, was zóó groot, dat vele voorname en adellijke geslachten tot de diepste armoede gebracht werden, het buitenland opzochten of hier hun brood moesten gaan bedelen. En er zijn meer, schoon niet zóó enorme overstroomingen geweest. D. van 't Sant in zijne beschrijving van den Alblasserwaard deelt de volgende mede: OVERSTROOMINGEN EN DOORBRAKEN. 30 December 1458. In 1468, door hoogen zeevloed. 1 November, des avonds tusschen 8 en 9 ure. In 1497, door hoogen zeevloed. 5 November 1530. 1 November 1532. 14 en 15 November 1552. 22 Maart 1565. I November 1570, (door hoogen zeevloed te Papendrecht tegenover het huis te Merwede). II en 12 Februari 1571, (doorbraak van den Lingendijk bij Rietveld, en van den Diefdijk bij Schoonrewoerd). 4 30 Januari 1573, (in het Slag van Molenaarsgraaf, onder en boven Ameide door hoog opperwater). Maart 1595, (doorbraak in den Wolpherschendijk bij Gorinchem). In 1598 of 1599. 1635, (doorbraak in den Lekdijk bij Schalkwijk). 30 December 1658, (doorbraak in den hoogen dijk bij Hardinxveld). 26 Januari 1663. In 1682. 19 Januari 1709, (doorbraak bij dijkpaal 14 onder Hardinxveld, door hoog opperwater en ijsdam). 7 Februari 1672. 25 December 1740. 3 Januari 1741. 11 Maart 1744. 30 Januari 1809. 26 Januari 1820, (de zes laatste alle ten gevolge van doorbraken in de Vijf-Heeren-Landen). DE ALBLASSERWAARD. Uit deze opgaven blijkt tevens, dat slechts éénmaal een tijdsverloop van een halve eeuw verliep, dat deze waard niet door een geweldige doorbraak getroffen werd, namelijk van 1744 tot 1809. Daarom werd in 1795 door onze godsdienstige voorvaderen in den geheelen Alblasserwaard op den eersten Juni godsdienstig de vijftigjarige bevrijding van den watersnood gevierd. De opgenoemde doorbraken waren echter niet allen het gevolg van ijsopstoppingen; verscheidene werden veroorzaakt door hooge zeevloeden of buitengewoon hoog opperwater. Menigmaal deed dan ook zware regen of menigvuldig smeltende sneeuw het gemelde opperwater over de dijken heenstroomen, en daar de grond op welken zij aangelegd zijn, geene vaste zelfstandigheid is, zoo woelde veelal ook het water ónder deze dijken dóór, lichtte hen op en veroorzaakt alzoo geweldige doorbraken en overstroomingen. Sommige dezer doorbraken en overstroomingen waren allerverderfelijkst voor de bewoners van den Alblasserwaard; inzonderheid was het die van den jare 1740, zoodat zich toen Hun Ed.GrootMogenden genoopt zagen, om den noodlijdenden van dien watervloed een som van 18860 gulden toe te staan, om te voorzien in de allerdringendste behoeften. Dit aldus gemartelde land heeft zich nu evenwel geheel van het geledene hersteld en deze streek aan den Noord is thans een der meest welvarende van het land. De rivier zelve is tevens de drukst bevarene, want zij is de verbinding van Maas, Lek en IJsel met de zee; zij is de trechter waardoor Rotterdam zijn enorm verkeer met de Duitsche industriegebieden afvoert; zij is de verkeersweg van Dordrecht met noordelijk en westelijk Holland. En deze drukte, deze bedrijvige levendigheid van schepen maakt een pleziervaart over den Noord dan ook tot een gansch eenig genot. DRUKTE OP HET WATER. Het lééft al over dit breede water. Zelfs enkele zeestoomers glijden er in log- langzame drijving over, en hun schroeven slaan spattige golven op, die een wielende deining wijd uitspreiden, zoodat de kleinere vaartuigen hoog opgeheven en weder laag neergetrokken worden, een spel, een vroolijk dobberspel; en dan slaan ten slotte in wit hoog-opspattend schuim de golven op de steenen rivierwanden in spatten uiteen. Plompe sleepbooten sjorren met lange vingers van touwen een aantal aken tegelijk de watervlakte over; zij brengen ze diep Duitschland in, tot Mannheim en gaan dan te Rotterdam weer nieuwe vrachten halen. Op de aken staan rustig aan de reuzige stuurwielen Je hooggepette Duitsche schippers hun pijp te rooken, hun lichten arbeid gemakkelijk doende. Rivierstoomers snijden in snelle vaart hun scherpe kiel door het water; het zijn de geregelde vrachtvaarders, van Rotterdam uit het land door. Kleine dik-gebuikte zeilbooten laveeren tegen den wind in, rustig voort, varen op Rotterdam aan. Zij, in duizendtallen de vaarten en rivieren van Nederland bevolkend, zijn nog steeds de meest gebruikte voor het goederenvervoer. Haar vaart duurt langer, maar is goedkoop. De schippers van deze vaartuigen dwalen over de Hollandsche wateren; zij komen overal, zij nemen hun vrachten aan naar alle dorpen, hoe veraf ook; zij leven hun geheele leven op het water, in het schip, dat hun éénig thuis is, met hun vrouwen en kinderen. Nooit zullen zij den vasten wal bewonen; hun dochters en zonen trouwen onder elkaar en nemen als huwelijksgift ook een schuit mee, gelijk de vaders er een hadden. Generaties volgen elkaar in dit schippersambt op, en een nieuw geslacht vindt ondanks alle concurrentie van sporen en stoombooten nog werk genoeg. De Hollandsche wateren zullen wel altijd verlevendigd blijven door deze simpele scheepjes, die toch tezamen zoo'n enorme vrachtmassa van vervoer vormen. Zeiljachten van rijke vreemdelingen, die Holland komen bekijken, gaan lekker-tevreden de oevers langs, en de opvarende families zitten op het stuurdek met kijkers te genieten van het ver te overziene, sappige land. Zij is eindeloos, deze rivierlevendigheid, en van een sublieme bekoring. Ze is iets dat alléén Holland kan geven. Het is Holland op z'n móóist. De dorpen aan de oevers gaan langzaam voorbij. Aan den linkerkant Bolnes, Slikkerveer en Nieuwe-Veer (gemeente Ridderkerk); aan den rechteroever Kinderdijk, Alblasserdam en Papendrecht. Bolnes heeft nog niet het type van de dorpen aan den Noord; het is een tegen den dijk aangebouwde huizenklomp, die met zijn rug naar den stroom is gekeerd. Maar Slikkerveer is al een dorp dat, met zijn werven in de rivier uitschuivend, een idee geeft van de nijverheid waarvan dit geheele gebied met zijn duizenden arbeiders leeft: de scheepsbouw. De meer volkomen typen van Nederlandsche scheepsbouwdorpen zijn echter Kinderdijk en Alblasserdam. Feitelijk zijn ze aan den rechteroever één; ze zijn aanééngebouwd, één straat van Kilometers lengte, den dijk volgend, die met de zwaaiïngen van de rivier meê door het land ligt. Hier en daar een klein uitbouwsel van den dijk af, maar veelal gaat zonder afwijking in één lijn de eindelooze straat door, die dorpen vormt, den Noord langs met hare kleine huisjes, die hun roode daken en witte gevels kleuren in het donkergroene, wollige der boomen op den achtergrond. Een aantal kleine havenkommen spoelen in de rivier uit, waar de dijk zijn kronkelingen maakt. Daar liggen dan de werven der groote schèepsbouwers van Holland, wier werk geroemd wordt om zijn soliditeit, zijn zorgvuldigheid, zijn nergens na te volgen originaliteit. De arbeiders hier behoeven schaars den hamer neer te leggen; het hamergetjienktjank vult de streek van zonneopgaan tot den avond. En eigenaardig is in een zoo belangrijk industrieterrein, dat men daar nooit gehoord heeft van werkstakingen of van botsingen tusschen patroons en werklieden. Er is in dit heele bedrijf, van af de patroons met hunne afnemers zonder contract werkend, eenvoudig op het woord geloovend — tot den omgang met hunne werklieden toe, een solidariteit die alweer iets écht oud-Hollandsch heeft. Men kent er geen chicanes, geen goocheme modernigheidjes; men handelt er naar een eerlijk Hollandsche opvatting van zaken. En dit is, met het prachtig werk, de beste renommée van de scheepsbouwindustrie aan den Noord. De dorpen gaan langzaam voorbij. Ze hebben niets opvallends dan misschien hun zonderlinge onpoëtische namen: Slikkerveer, Kinderdijk, Papendrecht. Aan den naam Kinderdijk verbindt zich een legende van een daar bij den Elizabethsvloed aanspoelende wieg, waarin een kindje lag. Een kat zat op den wieggerand en, telkens overspringende naar de andere zijde als deze rand het water naderde, hield hij de wieg in evenwicht. Zoo bleef het kind behouden en gered. Matthijs Balen in zijn geschiedenis van Dordrecht vertelt : «In tondergaan van dien Grooten Waard, kwam aandrijven een kind in een wiegje, hebbende tot gezelschap een Kat en raakte eindelings tot Dordrecht, werdende het Kind Beatrix dat is Bacté, Boethe, Bate en bij verdere toegeving Gelukkige genoemd en zijnde gekomen ten Jare trouwde Jacob Roerom. Van welke stamme 'tzij uit Mannelijke of Vrouwelijke Linie vele aanzienlijke geslachten en andere binnen Dordrecht en elders haar afkomst rekenen.» Aan den dijk waar het dorp Kinderdijk nu staat, spoelde de wieg aan en daarom heet het gehucht, dat er later ontstond, Kinderdijk. Voorbij Papendrecht verbreedt de rivier zich. Dik tegen de oevers aan plooien zich de gorzen. En dan, plotseling, bij een ombuiging, is op korten afstand, dwars tegen den Noord, de Merwede. Op den achtergrond met een lange frontlijn ligt Dordrecht. DORDRECHT. IER is de eerste helft van de reis geëindigd. De tweede helft gaat dan over een stroomgebied, dat in karakter met het reeds afgelegde zeer sterk verschilt. De Merwede, méér dan de Noord, heeft het karakter van een Hollandsche rivier, zooals de Waal en de Maas door Gelderland en Limburg. We hebben hierboven reeds een en ander over de topografie van de Merwede vertelt. Hier volgen nu nog enkele bizonderheden over haar naam, die wij ontleenen aan de geschiedenis van Dordrecht door Smits en Schotel. Sommige oude geschiedschrijvers willen den naam Merwede afgeleid hebben van den Frankischen koning Meroveus, of wel van de eerste Frankische dynastie, de Merovin- gische genaamd, die in de 5e, 6e,7c en in het begin der 8e eeuw regeerde. Deze Meroveus maakte zich, gelijk zijne voorzaten, Pharamond en Chlodeo, beroemd door de verdrijving der Romeinen uit Germanië, Belgisch-Gallië en Gallië zelf, welke landschappen hij achtereenvolgens onder zijne eigene heerschappij bracht. Hij hield zijn verblijf doorgaans te of nabij Doornik, in het westelijk gedeelte van Belgisch-Gallië. Olivarius Vredius, door de schrijvers der Batavia Sacra, een ervaren geschiedschrijver genoemd, verhaalt in zijn Flandria Ethnica, op het jaar 453? dat deze Meroveus in grooten vrede tot Atrecht levende, onderwijlen de Franken, Saliërs en Bataven bezocht, en het kasteel Merweda bij Dordrecht stichtte. Dit verhaal, uit oude Chronijken overgenomen, wordt bevestigd door eene overlevering, dat het huis te Merwede een burcht of slot der Frankische koningen zoude geweest zijn, eene overlevering ook door Picardt Van der Houwe en den steller der «Aanteekeningen op de Schatkamer der Nederlandsche Oudheden» van L. Smids aangehaald. Eene andere volksoverlevering of sage, onlangs door Mr. L. Ph. C. van den Bergh in zijne «Nederlandsche Volksverhalen» uit de Werken van Gregorius van Tours en Fredegarius ontleend, meldt «dat Chlodeo, koning der Franken, zich in het Noorden zijns rijks bevindende, eens naar den zeekant was gereisd met zijne koningin, en dat, toen deze zich op zekeren dag met baden verlustigde, er een zeemonster uit de golven opkwam, haar overweldigde en een zoon bij haar won, die naderhand den naam van Meroveus ontving, van wien de borstelige Merovin- gen, dus bijgenaamd, wijl zij een borstel haar op den rug droegen, afgestamd zouden zijn." Alvorens nu echter de reis langs de Merwede te vervolgen nog een en ander over Dordrecht. In de ontplooiing van zijn huizingen tegen de rivier reeds imponeert het. De ze\ entiende-eeuwsche huizen met hun gekartelde gevelranden voegen zich saam in een nagenoeg nergens bedorven vlak, en in hun midden klompt een oude monumentale stadspoort. Hoog en massief over de stad staat de toren, vierkant, zonder spits, log en zwaar, maar grandioos de stemming van stad van verre eeuwen beheerschend. Dordrecht is mooi als haast geen ander in het land, en heeft dat veelal zuiver bewaard. Doorspoeld van grachten achter de huizen, zijn er met de stadstoren op den achtergrond, fragmenten als op doeken van onze schilders uit de dagen van Rembrandt. «Ik gevoelde er mij alsof ik in Rembrandt's ééuw was teruggegaan,» schrijft in een der Studio-afleveringen van 1899 een Fransch schilder, die een reis door ons land maakte, «niets in dit merkwaardige land heeft mij machtiger impressie gegeven dan Dordrecht." Jacob Maris vond in Dordrecht de motieven voor eenige zijner mooiste schilderijen. In de schilders van alle eeuwen heeft de veneratie voor Dordrecht geleefd. Het is al in zijn rivier aangericht, zeiden we. En hoe mooi de stroom hier al is, naar links heeft de brug van den spoorweg naar Rotterdam er een leelijke dwarsveeg over komen geven. Aan die zijde, op den achtergrond, gaat in twee breede takken de rivier om de eilanden zeewaarts. Rechts gaat Merwede het land in, ver te overzien met de sappige oeverlanden waarin kleine huizen-dorpjes oppiepen. De boot ligt te Dordt aan tegenover de monumentale stadspoort, de zoogenaamde Groothoofds- of Waterpoort, in 1618 nieuw gebouwd en in 1620 met een koepeltoren verfraaid naar de plannen van Hendrik de Keizer, den meesterbouwer van zijn tijd, die o. a. ook het Paleis op den Dam te Amsterdam heeft gezet. Er is aan deze zijde tegen het gevelvlak beeldhouwwerk, de Dordtsche stedemaagd in haren tuin, omgeven door de wapens der vijftien aan Dordt krijgsplichtige steden en dorpen. De wandeling door Dordrecht geeft de impressie van een nog vrij zuiver bewaarde, in haar hart weinig gemoderniseerde stad. De Wijnstraat en de Voorstraat hebben nog een aantal mooie gevels; bizonder vooral is in de Voorstraat het Munterspoortje uit de veertiende eeuw, maagdelijke renaissance. De Groote onze Lieve Vrouwenkerk is in 1080 op last van graaf Dirk V gebouwd. Zij is opgetrokken in spitsboogstijl in den vorm van een Grieksch kruis, 103,9 M. lang, 39,9 M. breed, rustend op 56 Byzantijnsche zuilen met Corintische kapiteelen. De toren, onvoltooid gebleven, is van het jaar 1339 en 70M. hoog. Het kerk-intérieur is door de verprotestanting niet zoo heel veel beschadigd. De stemming uit den Katholieken tijd is er nog goed in gebleven; men heeft ! er dan ook, behalve het altaar en de beelden, geen monumenten uit verwijderd. In het hooge koor, dat afgesloten wordt door een massief koperen hek op marmeren voet, staan houten Kanunniken-banken die wereldvermaardheid hebben. Zij werden in 1538 door Jan Terwen gebeeldhouwd met voorstellingen uit den Bijbel. Dan staan er nog een witmarmeren preekstoel, met bas reliefs die de Jezus-tragedie verbeelden; een mooi orgel; en twee-en-twintig zijkapellen waarin de oude Dordtsche patriciërs-geslachten, de De Witten, de Slingelandts en de Schotels begraven liggen. Dordt heeft verder ook nog een Museum, waarin van den romantieken Ary Scheffer enkele groote schilderijen zijn en een kleine, zéér keurige verzameling der jongere Hollanders: Israëls, de Marissen, Jan Veth, Breitner, Neuhuys en nog enkele anderen. 5 DE MERWEDE. Dit is de naUiursXïoom. «De Noord» heeft bijna iets afgepaalds, iets beperkts. Haar oeverwanden hebben de rechte lijnen, door menschenhanden gemaakt naar teekeningen. Deze zijn nagenoeg overal bekaad: — het is de rivier die door menschen is aangelegd, eeuwen geleden, en die sedert behoorlijk onderhouden werd. Maar «de Merwede» is als uit de bergen neergestroomd en over de velden zoekend haren weg. In krinkelbochten, tusschen afgebrokkelde oevers, gaat zij het land door. De oevers zijn armer aan bebouwing, minder bewoond dan die van «de Noord»; er is dus op de Merwede minder te zien; maar véél mooier daarentegen doet zij aan, door de ongeschondenen bekoring van Holland's rivierland. Aan beide zijden bulten de zware dijken omhoog, de barrikaden door de bevolking gelegd om 't telkens opnieuw uitbrekend rivieroproer te keeren. En daarvóór is de rivier aangeslibd, vol-begroeid, groen en fleurig met haar wilde waterflora in bloei. Vér-uit is van de campagne-dekken der stoombooten het land te overzien, en de rivier, donkerblauw of grijs-vlekkig getint in kabbelende golving. Daarbóven, tegen den hemelkoepel, de drijving der zware wolken, met glansplekken van zonschampen. « De Merwede » is, zooals we dan zeiden, van een gansch ander karakter dan « de Noord », heeft meer haar éigen mooi, en daarom is de reis tusschen de beide eindstations vooral interessant. De reiziger, die uitgekeken is op «de Noord», zal op «de Merwede» opnieuw zijn belangstelling geprikkeld voelen. Men kan dat vooral constateeren als men met ontwikkelde vreemdelingen reist, die werkelijk gekomen zijn om Nederland te zien. De reis tot Dordt heeft hun belangstelling geboeid, onafgebroken — dan hebben zij Dordt gezien, de stad die het krachtigst van alle Hollandsche steden een entourage is voor het zeventiende-eeuwsche leven, — en daarna «de Merwede», de rivier par excellence! Van de Groothoofdspoort, het aanlegpunt der booten, is de Dordtsche wal spoedig vergleden in het land en dan is de boot weer op de blanke, spoelende rivier. Door een volte van vracht- en sleepbooten, die hier gemeenlijk op stroom liggen als een deel voor Antwerpen's verkeer, peddelt zij heen, en daarna is haar weg vrij, het uitzicht naar beide zijden onbegrensd. Dan staat plotseling, in een bocht aan de rechterzijde, als een stompig overblijfsel uit den romantischen tijd, de ruine van een oud slot, droef eenzaam in een dikke krans van oude boomen. Het is de ruïne van HET KASTEEL TE MERWEDE. De hierboven reeds genoemde beschrijvers van Dordtsche oudheden deelen over dit kasteel en zijn ruïne een en ander meê, waaraan wij enkele bizonderheden voor den reiziger langs dezen Hollandschen stroom willen ontleenen. De juiste tijd der stichting van dit Kasteel is niet te bepalen. Hoogstwaarschijnlijk is het een dier versterkte burchten geweest, die, gelijk Regino, abt van Prum, een schrijver der ioe eeuw, meldt, door de Frankische vorsten, aan de oevers der rivieren, tegen de Noormannen opgericht en daarna door de vroegste graven, als landvoogden of stedehouders dier vorsten, betrokken zijn geworden, hetzij tot bestendig verblijf, wanneer zij zich in Zuid-Holland ophielden, hetzij tot tijdelijke huisvesting, wanneer zij tot uitoefening van het recht in hunne Graafschappen rondreisden. Er zijn daarvan geen bewijzen uit de tijden van Gerolf of der eerste Diede- rikken aan te voeren, maar toen Graaf Arnold, de Gentenaar, in een veldslag tegen de weerbarstige Vriezen was gesneuveld, en Holland aan zijn tweeden zoon Dirk III gekomen was, begaf deze zich, in 998, volgens de Kamerijksche Chronijk, naar de plaats «Merweda», omdat hij zich bij de Vriezen, die zijn vader gedood hadden, niet durfde vertrouwen. Deze Dirk III schijnt het huis «de Merwede» tot zijn vast verblijf gekozen te hebben, en waarschijnlijk hebben Dirk IV en Floris I het, gedurende hunne oorlogen bij en tegen Dordrecht gevoerd, ook een tijdlang bewoond. Minder waarschijnlijk is zulks ten aanzien van Geertrui, de weduwe van Floris I, die met Robert, Graaf van Vlaanderen hertrouwde; maar Dirk V, de zoon van Floris I, heeft, toen hij het Graafschap van Holland aan den Bisschop van Utrecht weder had ontweldigd, er zijn verblijf ook weer gehouden. Omtrent dien tijd echter schijnt er een grafelijk hof of een herberg binnen Dordrecht gebouwd te zijn, dat de graven sedert, wanneer zij niet oorloogden of op een kruistocht waren, of zich om recht te spreken in andere plaatsen bevonden, bewoond hebben. Zoo bracht Dirk VII een geruimen tijd op dit hof door en overleed er ook in 1203. Sedert de Graven hun verblijf niet meer op het slot «de Merwede» hielden, werd het door hunne burchtvoogden, die het eerst van de Graven zeiven en later van de heeren van Voorne, ter leen ontvingen, als Heeren van «de Merwede» bewoond. Heeft de geschiedenis geboekt, dat dit Kasteel, eertijds een zeer hecht en sterk gebouw geweest is, van de gedaante die het in welstand gehad moet hebben, is geen teekening meer voorhanden, en wat teekenpen of graveerstift er ons nog van mededeelen, zijn slechts ruwe steenbrokken, wier grootste merkwaardigheid in het blinkende verglaassel bestaat, waarmede de buitenzijde van den muur nu nog aan de Westzijde overtrokken is: een behoedmiddel, dat waarschijnlijk tegen het inwateren genomen is, en over welks duurzaamheid de bouwkundigen van onzen tijd zich billijk verwonderen, daar de kunst om de metselsteenen met zulk een, tegen den invloed van het weder gehard overtreksel te voorzien, niet meer bestaat. Toen de bekende St. Elizabeth's-vloed in 1421 den geheelen Zuid-Hollandschen Waard deed onderloopen en twee-en-zeventig dorpen door het water bedolven werden, deelde ook het «Huis te Merwede» in den algemeenen ramp en werd, als zoo vele andere Heerlijkheden, door den stortvloed gesloopt. Op de lijsten die er van de bezitters van «het Huis te Merwede» bestaan, blijkt, dat deze Heerlijkheid in het geslacht van Merwede gebleven is tot op het jaar 1421, als wanneer Vrouwe Margaretha van de Merwede, echtgenoote van Willem van Brederode, het huis en de heerlijkheid in koop afstond aan haren halven broeder, Ridder Lodewijk van Praat, Heer van Moerkerken. Ruim eene eeuw later (1550) kwam het, bij uiterste wilsbeschikking, aan Jonkheer Daniël van den Boetzelaar, die als zoo velen van Alva's willekeur veel te lijden had, daar hij tot de verbonden edelen behoorde; van deze ging het later over op jonkheer Rutger van den Boetzelaar. Deze, een ijverig voorstander der Hervormde leer en van de burgerlijke vrijheid, was een der mede- onderteekenaren van het Verbond der Edelen, bovendien de schoonbroeder van den beroemden Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde en een trouw vriend van Willem I, dien hij in onderscheidene gewichtige betrekkingen ten dienste stond. Na deze werd Rutger Wessel van den Boetzelaar met deze Heerlijkheid begiftigd, een man niet slechts vermaard door den luister zijner geboorte of van zijn huwelijk met Amalia van den zooeven gemelden Heer van St. Aldegonde, maar vooral door de diensten, die hij door zijne wijsheid en ervaring in zake staat en oorlog het Vaderland bewees. Rutger Wessel van den Boetzelaar verkocht de Heerlijkheid voor ƒ 38,000 aan de stad Dordrecht en sedert dien tijd bekleedden de burgemeesteren van die stad de Baander-heerschappij en bezaten ze het recht tot het aanstellen van een Baljuw te Merwede, benevens het vergeven van andere ambten en bedieningen , daaronder de zonderlinge van «Schout van Agt dagen over Dordrecht» v mede begrepen. De rechten en aanhoorigheden, die tot «het Huis te Merwede» oudtijds behoorden, waren zeer aanzienlijk en de macht die zijn eigenaren zelfs binnen de muren van Dordrecht uitoefenden, hoogst belangrijk. Waaruit men al mede kan afmeten, welk een hoog aanzien de Vrij- en Baanderheeren van «de Merwede» vroeger moeten genoten hebben. Dit is in de historieboeken van het «Huis te Merwede» vermeld. Sagen en legenden zijn aan zijne geschiedenis niet verbonden. Maar ook zónder die gaat van zijn ruïne de weemoed uit van de droeve verlatenheid, het duistere verval na een tijd van glorieuse heerlijkheid. Daar hebben ridders en edelvrouwen gefeest. Onder hoorngeschal zijn zij ter valkenjacht gegaan. Op zomeravonden zijn zij in gondels de rivier afgevaren. En groot was de roep, die van de pracht en het hoofsche leven der edellieden aan de Merwede door Holland ging. Van het trotsch gebouw is nu nog slechts een steenen brokkeling overgebleven: een triest grauw lichaam dat de magere muurarmen in klachte van vergankelijkheid ten hemel steekt. Eigenaardig dat in de onmiddellijke nabijheid van dit monument van vroeg eeuwsch-levcn het meeste moderne bouwsel de rivier doorstreept: — de spoorbrug van de lijn Dordt—Gorinchem, een geelgetinte brugspanning met wijd- ronde kooien die de railsvloeren dragen. Hoog boven het water is ze gebouwd — vrij kunnen de schepen er onder door. Haar uiteinden rusten op landhoofden, die met alle inspanning, waarover de bouwers in Holland's polderland te beschikken hadden, in den drassigen bodem zijn geplompt. Voorbij de brug begint ter linkerzijde de oever weer levendiger te worden, drukker bebouwd. De dorpen brengen langs den rivierdijk hun huizenuitersten tot vlak aan het water. Maar naar rechts is, tot Werkendam, de oever levenloos. Er ligt daarachter een mysterie van vereenzaamd land, land dat in de eeuwendurende aanvallen der stroomen in stukken geslagen, vermorzeld, doorvreten is. Het is eene in een oneindig aantal brokken stukgespoelde landstrook — de Biesbosch en het Bergsche Veld. Hoe de rivier huishield op deze oeverlanden en hoe enorm het geduld en de werkkracht geweest zijn, die de bewroners moeten bezeten hebben om hun bodem weer bewoonbaar te maken, blijkt wel het sterkst als men Biesbosch en Bergsche Veld, die nog in den toestand verkeeren waarin eenmaal na de overstroomingen heel het oeverland verkeerde, bekijken gaat. We deelden hierboven reeds mede wat Dr. Beekman en Dr. Blink, autoriteiten in de leer van Holland's opstanding uit de overrompeling en de verplettering van het water, over het ontstaan van Maas, Noord en Alerwede te lezen gaven* we willen hen thans ook nog even citeeren over de Biesbosch en het Bergsche Veld, wier historie en momenteele toestand het Hollandsch kustland karakteriseeren. BIESBOSCH EN BERGSCHE VELD. In het begin der ije eeuw vormde het gebied, dat thans de Biesbosch beslaat, een groot gedeelte van de Groote Zuid-HollandscheWaard, welke eene oppervlakte van + 5000 morgen (42579 H.A.) zal beslagen hebben. De ZuidHollandsche Waard was gelegen binnen eene bedijking bij Woudrichem, nederwaarts loopende langs de Zuidzijde van «de Merwede» tot nabij Puttershoek en van daar verder Zuidwaarts naar den Maasdam, waarschijnlijk op dezelfde plaats waar thans het N.-W. gedeelte van den dijk van Nieuw Bonaventura is gelegen. Van den Zuidelijken Maasdijk liep de dijk eerst naar het Zuiden en vervolgens naar het Oosten tot Geertruidenberg. Het deel tusschen den Maasdam en Strijen is in den vloed van 1421 gespaard gebleven. Van Geertruidenberg liep de bedijking verder naar het Oosten en sloot zich langs «de Maas» weder bij die te Woudrichem aan. De stad Dordrecht, destijds de Hoofdstad van Holland, lag in deze Waard. Een zoo groote omvang van dijkage, die door hare ligging steeds in gevaar was, zoowel om door de hooge zeevloeden als door het afkomend Rijn- en Maaswater, ijskarringen en verstoppingen overstroomd te worden, moest natuurlijk met de meeste voorzorg behandeld worden. De hooge zeedijk, die aan het Westelijk gedeelte van de Z.-H. Waard lag, had al het geweld van de volle zee te verduren. De rivier «de Merwede» was zeker breeder en dieper dan thans en de oevers waren niet zooveel met buitengorzen bezet. De diepte liet zelfs toe, dat er te Tiel zeevaart en zeehandel gedreven werd. Daarenboven was het de eenige rivier, die het water van de Waal en Maas kon afvoeren. Daardoor ook was de dijk van de «Merwede» niet zelden in gevaar. Zoo was men reeds vroeg bevreesd voor eene overstrooming van de Groote Waard. Vóór 1374 had er ook al een overstrooming plaats, hoewel zeer gering. Binnenlandsche oneenigheden en beroerten waren oorzaak, dat er meer aan de belangen van den krijg dan aan het behoud der dijken werd gedacht. Zoo werd de ramp van het jaar 1421 mogelijk gemaakt. De dijken waren niet bestand tegen den hoogen waterplas door den Noordweststorm op den i8en November opgestuwd. Overal hadden er overstroomingen plaats en vooral in Holland, Zeeland en Friesland. Door de toenmaals nog grootere breedte van de zeegaten werd de druk van het binnengedreven water te sterk voor den dijk, waardoor hij het eerst bij Wieldrecht, een dorp destijds van groote uitgebreidheid, schijnt bezweken te zijn. Hoewel Wagenaar en Velsen de overstrooming toeschrijven aan een dijkbreuk bij Werkendam in den Ouden Wiel door den hoogen waterstand van « de Merwede», schijnt toch, hoewel hier misschien eveneens een doorbraak plaats had, de hoofddoorbraak aan het benedeneinde gezocht te moeten worden, daar een brief van Jan van Beijeren van 24 April 1423, en eveneens alle andere schrijvers er mede instemmen, dat de Zuid-Hollandsche Waard met zout water, dus met zééwater, overstroomd werd.. Door deze overstrooming van den i8en November 1421, den zoogenaamden twééden St. Elizabeth's vloed, werden 72 parochieën van dezen Waard overstroomd, waarbij meer dan 100.000 menschen den dood vonden. Acht en dertig dorpen werden met ijverige inspanning terug gewonnen, doch 34 bleven voor altijd tot de geschiedenis behooren. De stad Dordrecht lag na de overstrooming naar alle zijden in het water. Een stuk dijk, buiten de Rietdijksche poort, was langen tijd de éénige wandeling die de ingezetenen buiten de stad nog konden maken. 6 Na den ramp werden er allengs weer pogingen in 't werk gesteld om de verdronken dorpen aan 't water te onttrekken. Met 38 gelukte dit na korter of langer tijd. En de 34, waarmede dit niet het geval was, bleven wel onder het water bedolven, doch vele plaatsen slibten langzamerhand aan, zoodat zij ondiepten of platen in de breede rivier vormden, van welke de vruchtbaarste en hoogste later weder ingedijkt werden. Ook de omringende landen werden allengs door dijken van het water weder afgescheiden. Zoo werd in 1460, dus 40 jaren na de doorbraak, het bovendeel van den Zuid-Hollandschen Waard, de landen van Heusden en Altena, door afzonderlijke bedijking van het overige gescheiden. Dit was tevens het hoogste gedeelte van den Waard, zoodat dit bij vloed boven water bleef; het overige, dat grootendeels uitgeveend was, lag lager. Hier bleef dus nog altijd eene plas, later eene moerassige delta, van killen en geulen doorsneden, achter. Doch doordien die killen het water aan de hoofdrivier onttrokken en zij zelve niet bevaarbaar waren, werd de waterweg hoe langer hoe slechter. De Bieschbosch levert in historischen tijd een merkwaardig voorbeeld van aanslibbing. Het rivierwater, dat in deze breede vlakte tot rust kwam, legde er haar slibbestanddeelen neder. Zoo zien wij er in den loop der tijden telkens nieuwe eilandjes uit de diepte opkomen, die de wateren steeds in nauwer banen klemden. Nadat de veengronden te dezer plaatse geheel of grootendeels waren weggeslagen — in 1749 nog vond men daar een grooten plas — vormden zich door kleibezinking een menigte eilandjes of platen, thans grootendeels omkaaid en door een doolhof van killen en gaten afgescheiden, gemiddeld reeds op + 1 A. P., zelfs tot op — 2,3 A. P. gelegen. Door de vorming der «Nieuwe Merwede» is «de Bieschbosch» in 3 deelen gesplitst: i°. Het gedeelte t. Z. van de Beneden-Merwede en t. N. van het eiland van Dordrecht en de Nieuwe Merwe, van Werkendam tot de Ottersluis, geheel uit omkade eilandjes bestaande. 20. Het gedeelte tusschen het Eiland van Dordrecht en de Nieuwe Merwede, van de Ottersluis tot tegenover de Deeneplaat, bestaande uit kleine meestal omkade eilandjes en de Tongplaat. 3°. Het groote gedeelte, ook wel Bergsche Veld genaamd, gelegen t. Z. der Nieuwe Merwede, van Altena gescheiden door de Bakkers- en Bleeke Killen, t. Z. grenzend aan het Oude Maasje en den Amer. Het is door een bandijk langs den linkeroever der Nieuwe Merwede tegen deze rivier beschermd. De groote massa's grond uit de Nieuwe Merwede opgebaggerd, werden in de killen gestort en nu, na de tot stand koming van den nieuwen Maasmond, ook een doorloopende bandijk langs den Noordelijken oever van den Amer is gelegd, zal de Biesbosch met zijn uitstekende gronden dus in veel betere hoedanigheid dan weleer, weldra geheel op het water heroverd zijn. In het Oostelijk gedeelte vormen de bekadingen, bij eenige vereenigd, waterschappen of behooren tot die van het Nieuwland van Altena. Het Noordelijk gedeelte t. Z. van de Nieuwe Merwede behoort grootendeels aan het Kroondomein. Het land aan den anderen oever is bebouwd, vruchtbaar, welvarend land. Hier liggen aan de rivier de dorpen Sliedrecht, Hardinxsveld, Giessendam en aaneengebouwd in lange straten langs de rivier, uren gaans ver, evenals aan «de Noord». Maar deze dorpen zijn minder persé industrie-dorpen dan die tusschen Rotterdam en Dordt. In Alblasserdam, Kinderdijk en Slikkerveer bloeit het bedrijf van scheepsbouw en wonen de geslachten der scheepsbouwers, wier roem ver over onze grenzen gaat. In déze dorpen en in Werkendam, aan den anderen oever, wonen echter de groote aannemers, krachtige durvers van reuzenwerken. Velen zijn met niets begonnen, als schippers op een baggerschuitje, waarmee zij klei gingen graven in den Biesbosch en het Bergsche Veld, en zij hebben met geweldige wilskracht en met krampachtige volharding zich opgewerkt. Zij begonnen kleine werken aan te nemen, herstellingen aan rivierdijkjes, uitgravingen , bepoldering, zich opofferend voor den arbeid, maar nauwgezet en eenvoudig, hebben zij zich opgewerkt tot groote ondernemers, bekend in alle werelddeelen waar groote werken uit te voeren waren. Zij, de mannen van zwoeging en durf, hebben onze zware spoorbrugpeilers gebouwd, hebben onze kanalen uitgegraven, onze dijken gelegd, onze groote gebouwen gezet; zij zijn naar het buitenland gegaan tot in Azië, Afrika, Brazilië en tot hoog in Rusland; namen daar reusachtige werken aan en verwierven zich groote fortuinen; ze verspreidden den roem van Hollandsch scheeps- en brugbouwkunst over de geheele aarde. Ze dachten de ingénieuse baggermolens en zandzuigers uit, die het werk van uitgraven vergemakkelijkten tot een licht machinaal werk, dat ongeloofelijk snel en nauwkeurig werd verricht. Des zomers gaan hun molens overal over Holland's stroomen heen en weer en des winters overwinteren ze in de kleine haventjes, welke tusschen de dorpjes en de rivier in de uiterwaarden uitgebaggerd liggen. Honderden menschen geven deze aannemers werk, een geheele bevolking in deze landen leeft van den arbeid die zij aannamen. Veelal stipt eerlijk, nimmer chicanes zoekend, vertrouwend en vertrouwbaar, ondernemen zij en voeren zij uit. Het zijn de kleikoningen van het zware land aan Holland's stroomen, zij zijn de vorsten van den arbeid, een prachtig ras van zuiveren bloede. Industrie is er in deze dorpen óók, veelal echter fabrieksindustrie. En voor een ander deel onderhoudt de bevolking zich met vischvangst, landbouw en kleiner bedrijf, als het maken van «hoepen», de randen van buigzaam hout, die de duigen van tonnen en kuipen aaneenvoegen en die met scheepsladingen van-uit Rotterdam naar Engeland worden geëxpedieerd. Drie dorpen zijn er aan den linkeroever: Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld, die alle eenige stations in de rivier hebben op de hoofdpunten waar zij den wal naderen. Sliedrecht heeft de meeste beteekenis; 't is bijna een stadje geworden met moderne hulpmiddelen van comfort: — gas, waterleiding enz. Opmerkelijks heeft het echter even weinig als de beide andere dorpen, wier huizengroepen en kerktorentjes langs den oever opspitsen. Enorm is het verkeer dat van deze dorpen per stoomboot op Dordrecht, Rotterdam en Gorinchem gaat. Want het arbeidsveld van een groot deel der bevolking ligt buiten hun dorp; de stoombooten brengen hen over naar de hoofdplaatsen, vanwaar zij verder trekken — afstanden van dagreizen. Voorbij Werkendam zijn de oevers aan beide zijden bedijkt en karig bebouwd. En zoo gaat het voort tot Gorinchem, het eindstation. Van Gorinchem spraken we reeds in den aanhef van onze beschrijving. Als vesting die, mét het fort Loevensteijn en het stadje Woudrichem, één der hoofdtoegangen tot de verdedigings- of Hollandsche Waterlinie vormt, heeft het groote strategische waarde, al valt het te betwijfelen of, met de moderniseering van het geschut, bij een eenigszins krachtigen inval op deze plaats veel tegenweer zal kunnen worden geboden. Voor Gorinchem is het vesting-zijn, het nauw omsnoerd zijn met wallen, een beletsel om zich uit te breiden; het is daarom een kleine stad gebleven, wier toekomstplannen zorgvuldig door de militaire overheid werden gecorrigeerd. De stichter van Gorinchem was heer Jan van Arkel, die in het begin van de dertiende eeuw op deze plaats zijn kasteel had. Haar naam kreeg zij van de arme visschers, die in de nabijheid leefden en die Gorrekens heeten. Uit Gorrekensheim (« heim » is woonplaats) werd met den tijd Gorrechem, Gorkum, Gorinchem. Het eindpunt van de reis met de booten van Fop Smit & Co. is overigens één der belangrijkste rivierknoopen in den lande: want hier stroomen Maas en Waal te zamen. Van den Gorkumschen wal gezien, is het rivierpanorama op dit punt breed en waterig. Maar rustig staat, juist op de plaats waar de rivieren samenkomen, het slot Loevestein in een massieve opgepropte onbewegelijkheid in het log geklots van het windewater. En sullig dommelt aan de overzijde het oude stadje Woudrichem, ook al vereenzaamd in vervallen en klonterigen steen. Dit is eveneens een historische plek. Hier heeft in de Middeleeuwen veelmalen de burgeroorlog bloedig de rivier gekleurd; hier streden edelen van verre gekomen tegen den heer Van Arkel; hier zochten Hoekschen en Kabeljauwschen elkaar in wanhopigen kamp. Hier ook is de tragedie gespeeld van Hugo de Groot, den gevangene van Loevesteijn, die in zijn boekenkist naar Gorinchem te ontsnappen wist. Ook het eindpunt van dezen waterweg is dus interessant. DE STOOMBOOTONDERNEMING „FOP SMIT & Co." Tot het bekend-worden van het «mooi» van Holland's stroomen heeft de Stoombootonderneming Fop Smit & Co. zeker heel veel bijgedragen. Want buiten de reisgelegenheid, die zij aan vele duizenden in de dorpen en steden langs den beschreven weg aanbiedt, heeft zij aan duizende reizigersvoor-genoegen , toeristen uit ons eigen land en uit Engeland en Amerika, de mogelijkheid geopend om, in een comfort dat zelfs verwende smaken voldoet, de pracht van dit rivierland te genieten. Zij heeft gaandeweg eene vermaardheid gekregen, die zelfs tot vér over de grenzen van ons land ging; en er is thans geen goed reisplan door Holland meer denkbaar, waarin niet eene plaats is ingeruimd aan een reis met de booten der firma Fop Smit & Co. De geschiedenis der onderneming toont trouwens in haar geheele verloop, dat de firma er dan ook steeds naar streefde op de hoogte te blijven van de stijgende eischen. De dienst Rotterdam—Dordrecht—Gorinchem dateert al van het jaar 1848. De firma Fop Smit & Co. begon dien toen met één raderboot: een zware, logge, slakachtig voortkruipende kast. Toen het goederenvervoer aanmerkelijk begon toe te nemen, kocht zij een schroefboot er bij, uitsluitend voor het goederenvervoer bestemd. Hoe de dienst tóen was, kan men zich wel voorstellen: — éénmaal heen en terug per dag! En dat was voor dién tijd al eene prachtige verbinding, waarvan druk gebruik werd gemaakt. Het was immers beter dan met de trekschuit of met de dilligence, het was immers «modern»! Op reis te gaan met deze raderkast was voor menschen van '48 van evenveel gewicht als voor reizigers uit onze kinderjaren een reis per spoor. Nu was der toekomst een weg gebaand; in «enkele» uren reeds kon men van de dorpen in Rotterdam komen en daarmede wenschte men zich al geluk! Komen meerdere behoeften met meerdere gelegenheden of scheppen nieuwe gelegenheden nieuwe behoeften? Behalve de firma Fop Smit & Co., had ook de firma De Bruijn & Co. te Dordrecht een drietal booten in de vaart, de «De Witten». In het begin van 1878 nam Fop Smit echter deze drie vaartuigen over en exploiteerde van toen af den dienst Rotterdam—Dordrecht—Gorinchem in concurrentie met de onderneming «Quakernaat», die eveneens twee booten in de vaart had. En met het voornemen haar dienst geheel te moderniseeren naar de eischen, die toen reeds in het buitenland gesteld werden, begon de firma zich in te richten met totaal nieuw materieel. Zij was het die in 1880 de eerste Salonraderboot in Nederland in de vaart bracht, de Merwede I, nu nog een ferm en comfortabel vaartuig, al staat het dan ook in enkele opzichten achter bij het nog moderner rivierstoomjacht «W. F. Leemans». Maar daarover nader meer. in het jaar 1883 nam Fop Smit & Co. ook het materieel van de «Quakernaat» over. Behalve de stoomboot «Quakernaat» was daarbij niets bruikbaars meer; het werd derhalve alles geliquideerd. Allicht zou men denken, dat deze dooding van concurrentie en de exploitatie in één hand, zou zijn gaan influenceeren op de prijzen van vervoer. De firma kon nü immers tot op zekere hoogte vragen wat zij wilde. Het tégendeel is echter waar; de tarieven werden zelfs steeds minder, de prijzen der retourbiljetten steeds en ten slotte zelfs beduidend lager. Het gewoon retour ie klasse Rotterdam—Gorinchem, een reis van 2X3 uur, kost thans slechts/1,10, dat van Rotterdam naar Dordrecht ƒ0,65. En daarop is zelfs nog korting mogelijk door het nemen van couponboekjes van tien coupons, wat gezelschappen genoegelijk kunnen doen; de retour Rotterdam—Dordt kost dan maar 60 cents! Dit jaar is alweer een tariefverlaging ingevoerd door het instellen van couponboekjes met 100 stuiverscoupons, waarmee de prijs van het retour Rotterdam— Gorinchem slechts 80 cents bedraagt en men Dordrecht voor 25 cents kan bereiken. Van 1883 af exploiteert Fop Smit & Co. den dienst dus nu alléén. Zij heeft thans zes raderstoombooten in dienst nog en één schroefstoomboot voor het goederenvervoer. Zooals we hierboven reeds bewezen, heeft ten slotte de opening van den spoordienst Dordrecht—Eist, op 15 Juli 1885, en de inrichting van een lokaaldienst op die lijn op 1 Juni 1887, niet den minsten invloed ten kwade op deze stoombootonderneming gehad. Het tegendeel is waar; dat bewezen de door ons aangehaalde cijfers in den aanhef dezer regelen. Het personeel op deze booten werkzaam, dat der buffetten (welke dereederij ten gerieve van hare reizigers zélf met nadeel exploiteert) inbegrepen, bedraagt niet minder dan 154 personen. En waar we reeds uitvoerig spraken over het passagiersvervoer mag hier, ter beoordeeling van de beteekenis der onderneming, ook nog wel even gereleveerd worden, dat het goederen- en veevervoer, dat de reederij echter meer als bijzaak beschouwt, in niet te hooge raming geschat kan worden op 140,000 adressen en 17,000 stuks per jaar, met nog steeds klimmende cijfers! 7 DE KUNST IN DIENST DER REEDERIJ. E wijze van exploitatie, zooals de firma Fop Smit & Co. die opvat en volgt, zou aanleiding kunnen geven tot een wel interessante beschouwing, omdat zij zoo éigen is en omdat tot de voorbereiding mannen van talent in den lande hebben meegewerkt. Daarbij zouden we echter te veel in intimiteiten moeten treden, en we zullen ons dus maar bepalen tot de resultaten, zooals die trouwens door iedereen te volgen zijn. De reclame die Fop Smit & Co. voor haren dienst gemaakt heeft, had nimmer iets dufs. Het is nu eenmaal noodig, en men is gelukkig verleerd 't als «Amerikaansch» te misprijzen, dat een firma voor hare zaak reclame maakt; reclame behoeft ook de meest bekende en sterkst-bloeiende onderneming; de groote industrieele maatschappijen offeren daaraan dan ook telkenjare een belangrijk deel van haar budget. Maar niet met onnoozel «drukwerk», vol eigen aanprijzingen en zélflof beveelt Fop Smit & Co. haar onderneming aan. Zij heeft voor haar reclame de medewerking van schilders en teekenaars van het oude en het jonge Holland ingeroepen, en niet aan een of ander boekdrukkertje vertrouwde zij haar reclamebelang. Zoover als doenlijk, vindt men bij haar de kunst toegepast. Leden van het Haagsche schildersgenootschap «Pulchri Studio» zorgden daarvoor. Om nu niet verder in bizonderheden af te dalen, wijzen we slechts op haar showcarts, die in de geheele pers geprezen werden. Bekend is vooral de cart waarop Konijnenburg een Dordtsch stadsgezicht van Jaap Maris omlijste. Eerst kon deze bij het publiek geen genade vinden, maar allengskens begon men zijn waarde te zien en gaandeweg ook werden de nu telkenjare elkaar opvolgende showcarts, die steeds door artiesten bewerkt waren, met meer belangstelling ontvangen. De gewone zakdienstregelingen liet de firma versieren met een omslag, een teekening van een lid van Pulchri Studio, en niet minder dan 55 verschillende omslagen werden geteekend door 49 Haagsche schilders. De salons van de Merwede I en van de W. F. Leemans zijn door medewerking van artiesten tot iets artistieks gemaakt. De beschildering van de Merwede I is namelijk uitgevoerd door Th. van Hoytema, die met zijn vogel-typen als decoratieve gegevens, de wanden boven de betimmering en bekleeding in tooi zette. Het is mooi en aangenaam, maar wat vreemd in het eerst; vandaar dat het publiek eerst weinig met deze wandversiering ophad. Gaandeweg is het dezen ook mooier gaan vinden en heeft het zijn waardeering aan deze methode van versiering later gaarne gegeven. De salon van de W. F. Leemans is gemaakt tot een drijvend museum. In de wandvakken tusschen de ramen van den salon zijn plaatsen vrijgehouden voor schilderijen. Zeventien Hollandsche artiesten hebben elk een doek afgestaan dat, achter glas gezet, in den salon, blijft tot het verkocht is, met de toezegging dat het daarna door een ander zal worden vervangen. Er zijn meesterstukjes van onze moderne schilderkunst bij. De salon is dus als een zaal van een drijvend museum dat het allernieuwste aan te bieden heeft. Het damesboudoir van de Leemans heeft bovendien een karakteristiek zeestuk van den schilder H. W. Mesdag ten geschenke ontvangen. HOOG BEZOEK. Twee malen heeft de firma Fop Smit de onderscheiding genoten van «allerhoogst» bezoek. Twee keer hebben gemeentebesturen, die de Koningin en de Koningin-Regentes van Nederland te gast hadden, Hare Majesteiten een boottocht aangeboden op salonbooten van deze reederij. Toen op 30 Mei 1891 de Koninginnen een tocht maakten van den Hoek van Holland tot Rotterdam, huurde de Gemeente Rotterdam daartoe de Merwede I af. En bij het bezoek dat zij in 1897 aan de tentoonstelling te Dordrecht brachten , boodt het Gemeentebestuur van Dordrecht HH. MM. met Haar gevolg een tocht op de Merwede tot de ruïne van Brederode aan en huurde daartoe de W. F. Leemans. Deze keuze pleit zeker wel voor de waardeering, die ook bij autoriteiten voor deze beide luxe-vaartuigen dezer reederij bestaat. NOG ENKELE BIZONDERHEDEN. Aan enkele meer algemeene bizonderheden, die nog in het kader van onze beschouwing vallen, wordt hierbij ten slotte nog plaats ingeruimd. De reederij die, zooals we reeds schreven, 22 jaren oud is, heeft al dien tijd nimmer een ongeluk onder hare reizigers te betreuren gehad aan boord van één harer schepen. En als men nu in aanmerking neemt, dat de booten dezer reederij telken jare 300.000 KM. afleggen, beduidt dit gelukkig feit zeker veel. Men vergelijke dezen afstand slechts met den afstand van pool tot pool om de geheele~ aarde die 5400 geographische mijlen bedraagt! De verhouding tusschen werkgever en werknemer is bij deze maatschappij ook steeds een zeer aangename geweest; zeer zelden kwamen veranderingen in personeel voor; hoogstens 2 °/0 per jaar. In het algemeen kan men van de reederij Fop Smit & Co. nog opmerken, dat zij de goedkoopste scheepvaart-onderneming in den lande is; naar verhouding zijn bij géén andere stoomvaartmaatschappij de tarieven zóó laag. Zij heeft ook de drukste vaart; geen andere onderneming laat zooveel malen per dag endoor zooveel booten een dienst te water onderhouden. Tusschen Zomer- en Winterdienst bestaat het verschil alleen in eenige vroegere en latere vaarten des zomers; overigens zijn in alle jaargetijden de diensten vrij wel gelijk. BOOTTOCHTJES. Hiermede zijn we dan aan het slot van onze bespreking gekomen. We hebben getracht een indruk te geven van het mooi en het eigenaardige van [een tocht op Holland's stroomen, die in Maas, Noord en Merwede hunne schitterendste gedeelten geven. We gaven ook enkele aanwijzingen voor de gelegenheid, die de reederij Fop Smit & Co. biedt om dezen tocht naar de beste eischen te genieten. De conclusie kan nu natuurlijk door den lezer zelf getrokken worden. Wanneer hij alree een boottocht op deze wijze gemaakt heeft, zal hij door onze beschouwing misschien iets meer apprecieeren van wat die tocht in zoovele opzichten hem biedt. En zoo hij de reis nog niet maakte, nog niet kent het genot er van, hij neme een zonnigen zomerdag om Holland's rivierland in zijn mooiste situatiën te zien. De tocht is in zijn geheel geen moment oninteressant; maar men moet hem in zijn gehéél maken. En wil men dan van bizonderheden wat dieperen indruk krijgen, men kan gedeelten bereizen en hier en daar vertoeven. Men kan het industriegebied aan den Noord, men kan Dordrecht, of den Alblasserwaard, of Gorinchem met Loevensteijn en Woudrichem nog afzonderlijk visiteeren en dus ook een déél van het traject afleggen. Zeer druk wordt van Rotterdam en Gorinchem uit een bezoek gebracht aan Kralingsche Veer, waar we 't riviergezicht en de gelegenheid voor een rustig«zitje" hierbovenal roemden. Kralingsche Veer heeft voor Dordtenaars en Rotterdammers, die het kennen, een bizondere charme. En op een zomerdag, als de warmte dompig en benauwend in de stad staat, is het een verademing, een verfrisschende uitkomst, zich neer te vleien op een der rustbanken op het paradedek van een salonboot en in zachte deining zich te laten wegvoeren over den koelen rivierrug. Uit een oogpunt van natuur-mooi, comfort en reisgenot geeft de reederij Fop Smit & Co. iets geheel éénigs in Nederland te zien. ► l ^Ï^S^EGELirNG= Van 1 Januari tot en met 9 Maart en van 3 October tot en met 31 December 1900. I VERTREK van: Dagel. Dage!. Dagel. üagel. Dagel. Dagel. I)agel. Dagel. Dagel. VJVE VTM VTM V7K. VM NTM NTM iöï N. M. ROTTERDAM « 6.— 8.— 9.— 10.— 11.30 1.— 2.— 3.30 5.— Kralingsche Veer -g • (5.17 8.17 9.17 10.17 11.47 1.17 2.17 3.47 5.17 Holnes » c 6.29 8.29 9.29 10.29 11.59 1.29 2.29 3.59 5.29 Slikkerveer j|'| 6.38 8.38 9.38 10.38 12.08 1.38 2.38 4.08 5.38 Kinderdijk "g 6.46 8.46 9.46 10.46 12.16 1.46 2.46 4.16 5.46 Nieuwe veer ® £ 6.52 8.52 9.52 10.52 12.22 1.52 2.52 4.22 5.52 Alblasserdam g S, 6.57 8.57 9.57 10.57 12.27 1.57 2.57 4.27 5.57 1'apendreclit J ~ 7.13 9.13 10.13 11 13 12.43 2.13 3.13 4.43 6.13 te DORDRECHT 7.23 9.23 10.23 11.23 12.53 2.23 3.23 4.53 6.23 Uitslui- Uitslui- VERTREKvan: Maandag DaSel- Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. J^dae f.n Dinsd. ___ V. M. ~V;M V. M. V. M. | N. M. NTAL ÏOL N. M. N. M. — DORDRECHT .5.30 7.30 9.30 11.30 1.— 2.30 3.30 5.— 6.30 Benedenv. Sliedreclit .... 5.51 7.51 9.51 11.51 1.21 2.51 3.51 5.21 6.51 Middenv. „ .... 6.03 8.03 10.03 12.03 1.33 3.03 4.03 5.33 7.03 Gasfabriek „ .... 6.09 8.09 10.09 12.09 1.39 3.09 4.09 5.39 7.09 Giessendam ..... . 6.22 8.22 10.22 12.22 1.52 3.22 4.22 5.52 7.22 Hardinxveld ( „ , , . . 6.38 8.38 10.38 12.38 2.08 3.38 4.38 6.08 7.38 Werkendam f om=L . . 6.43 8.43 10.43 12.43 2.13 3.43 4.43 6.13 7.43 Sleeuwijk 6.56 8.56 10.56 12.56 2.26 3.56 4.56 6.26 7.56 te GORINCHEM 7.08 9.08 11.08 1.08 2.38 4.08 5.08 6.38 8.08 Van 1 Januari tot en met 9 Maart en van 3 October tot en met 31 December 1900. VERTREK van: I tend I |. i H ï i» i r» 1 t» i , j , I I Maandag Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. J^nd en Dinsd. Zateidag. nnntvfiopu V. M. V. M. | V. M. VTTMT VTMT" ~ S SC S. M. X. M7 N. M. GORlNCHLM 5.15 6.15 7.15 9.45 11.45 1.15 2.45 4.45 6.15 hleeuwijk 5.26 6.26 7.26 9.56 11.56 1.26 2.56 4.56 6.26 Werkendam \ of 0 keerd • . 5.39 6.39 7.39 . ; 10.09 12.09 1.39 3.09 5.09 6.39 Hardinxveld J . . 5.45 6.45 7.45 10.15 12.15 1.45 3.15 5.15 6.45 Giessendam 6.— 7.— 8.— [ 10.30 12.30 2.— 3.30 5.30 7 — (.asfabnek Kliedrecht .... 6.13 7.13 8.13 10.43 12.43 2.13 3.43 5.43 7.13 Middenv. „ .... 6.19 7.19 8.19 10.49 12.49 2.19 3.49 5.49 7 l<) Benedenv. „ .... 6.30 7.30 8.30 11.— 1.— 2.30 4.— 6— 7 30 te DORDRECHT 6.50 7.50 8.50 | 11.20 1.20 2.51) 4.20 6.20 7'Ko VERTREK van: Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. I I I WlRni)W,HT V. M. V. M. V. M. V. M. I TTM ïOT N. M. 1 N. M. 1 DORDRECHT 6.— 7.— 8.— 9.— 10.30 11.30 1.30 3.— 4 30 «tfi61 GC 6,09 7,09 i 809 1039 1139 1.39 3 09 4-39 Alblasserdam 6.23 7.23 8.23 9.23 10.53 11.53 1.53 3 23 4 53 meuwe Veer 6.28 7.28 8.28 9.28 1 10.58 11.58 1.58 3 28 : 4 58 Kinderdijk 6.33 7.33 i 8.33 9.33 11.03 12.03 2.03 3.33 503 .Slikkerveer 6.40 7.40 8.40 9.40 11.10 12.10 2.10 3 40 5 10 Bolnes 6.48 7.48 8.48 9.48 11.18 12.18 2.18 3.48 5*18 iJlrrri Dn^ï 6,58 7 58 858 958 1L28 1228 228 ^.58 5.28 te ROTTERDAM 7.15 8.15 9.15 10.15 11.45 12.45 2.45 4.15 5 45 JOP-SUBA • Dl EN S T-BEGÈ LlfSG • r Van 10 Maart tot en met 2 October. * | =^ZT~ VEKTHEK van: Dagel. Dage). Dage]. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. |Dagel.| I : * I I V M. V. M. V. M. V. M. V.M. N. M. N. M. N. M. N. M. X. M. N. M7 ROTTERDAM •».— 8.— 9.— 10.— 11.30 1.— 2.— 3.30 5.— j (1.30 8 — Kralingsclie Veer 0.17 8.17 9.17 10.17 11.47 1.17 '2.17 3.47 5.17 ! 0.47 8.17 Bolnes 15.29 8.29 9.29 10.29 11.59 1.29 2.29 3.59 5.29 6.59 8.29 Slikkerveer 0.38 8.38 9.38 10.38 12.08 1.38 2.38 4.08 5.38 j 7.08 8.38 Kinderdijk 0.40 8.40 9.40 10.40 12.10 1.40 2.40 4.10 5.40 7.10 8.40 Nieuwe veer ...... j 0.52 8.52 9.52 10.52 12.22 1.52 2.52 4.22 5.52 7.22 8.52 Alblasserdam ...... 0.57 8.57 9.57 10.57 12.27 1.57 2.57 4.27 5.57 7.27 8.57 Papendreclit 7.13 9.13 10.13 11 13 12.43 2.13 3.13 4.43 0.13 ! 7.43 9.13 te DORDRECHT 7.23 9.23 10.23 11.23 12.53 2 23 3.23 4.53 6.23 j 7.53 9.23 Uitslui- VERTBEK van: Maandag Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. Dagel. |PagëT| V.M. V.M. V M. V. M. N. M. N. M. FjOT N. M. j N. M. N. M. DORDRECHT 5.30 7.30 9.30 11.30 1.— 2.30 : 3.30 5.— 0.30 8.- Benedenv. Kliedrecht .... 5.51 7.51 9.51 11.51 1.21 2.51 ' 3.51 5.21 0.51 8.21 Middenv. „ .... 0.03 8.03 10.03 12.03 1.33 3.03 4.03 533 7.03 8.33 Gasfabriek „ .... 0.09 8.09 10.09 12.09 1.39 3.09 I 4.09 5.39 7.09 8.39 Giessendam ...... 0.22 8.22 10.22 12.22 1.52 3.22 4.22 5.52 7.22 8.52 Hardinxveld | f , . . 6.38 8.38 10.38 12.38 2.08 3.38 ! 4.33 0.08 7.38 9.08 Werkendam j omgeneera