m-y-m mat- W 'V l 108' , 108üs 1HBSKH rilsfSPSöl ALGEMEENE GESCHIEDENIS. ALGEMEENE GESCHIEDENIS DOOR DR. H. BRUGMANS, en Dr. G. W. KERNKAMP, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam, Hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht. Geïllustreerd onder toezieht VAN E. W. MOES, Directeur van 's Rijks Prentenkabinet. Oude Gesehiedenis door Dr. H. Brugmans en Dr. G. W. Kernkamp. LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF. Van dit deel zijn blz. 1—344 van de hand van Dr. H. Brugmans, blz. 345 tot aan het einde van de hand van Dr. G. W. Kernkamp. INHOUD. EERSTE BOEK. Bladz. De Üostersche volken tot den tijd van Darius (±4000 — +500 v. Chr.) 1— 64 Eerste Hoofdstuk (Het oude Aegypte) 3— 12 Tweede „ (Aegypte in betrekking tot Babyloniërs, Syriërs, Phoeniciërs en Israëlieten). . 13— 26 Derde „ (De opkomst van Assyrië. Israël onder Richteren en Koningen) 27— 38 Vierde „ (Het Assyrische rijk) ' 39— 53 Vijfde „ (Babylonië. Perzië) 54— 64 TWEEDE BOEK. Het Westen tot de Perzische oorlogen 65—114 Eerste Hoofdstuk (De oudste Grieksche geschiedenis) ... 67— 77 Tweede „ (De Grieksche Middeleeuwen. Het oude Italië) . 78—92 Derde „ (De zevende en de zesde eeuw v.Christus) 93—114 DERDE BOEK. De vrijheidsoorlog der Grieken 115-166 Eerste Hoofdstuk (Het Perzische rijk) 117 —125 Tweede „ (De Ionische opstand. De slag bij Marathon) 126—131 Derde „ (Salamis. Himera. Plataeae. Mycale). . . 132—141 Vierde „ (Na de overwinning) 142—156 Vijfde „ (De eerste strijd van Sparta en Athene. Sicilië) 157—166 VIERDE BOEK. I>e strijd van Athene en Sparta 167—230 Eerste Hoofdstuk (De Atheeusche democratie ouder Pericles) 169 178 Tweede „ (De gouden eeuw van Pericles) .... 179 196 Derde „ (De Archidamische oorlog) 197 208 Vierde „ (Na den vrede van Nicias. De tocht naar Sicilië) 209—223 Vijfde, „ (De nederlaag van Athene) 224 230 VIJFDE BOEK. De nadagen der Grieksche geschiedenis (404—344) 231—266 Eerste Hoofdstuk (Na den Peloponnesischen oorlog) . . . 233—235 Tweede „ (Dionysius van Syracuse. Rome) .... 236—242 Derde „ (Oorlog van Sparta en Perzië) 243—248 Vierde „ (Na den vrede van Antalcidas) .... 249— 256 Vijfde „ (De val der Spartaans(Hie' heerschappij) . 257—262 Zesde v (Na den slag bij Mantinea) 263—266 ZESDE BOEK. Griekenland en Macedonië (360—301) 267—320 Eerste Hoofdstuk (Philippus van Macedonië) 269—282 Tweede „ (Alexander de Groote) ....... 283—296 Derde n (De Diadochen) 297 306 Vierde „ (Hellas in het Oosten) 307—320 ZEVENDE BOEK. Rome's heerschappij over Italië 321—349 Eerste Hoofdstuk (De organisatie van den Romeinschen Staat) 323—335 Tweede „ (De verovering van Italië) 336—344 Derde „ (De verovering van Sicilië, Sardinië en Corsica. Onderwerping van de Galliërs in Noord-Italië) 345—349 ACHTSTE BOEK. De stichting van het Komeinsche wereldrijk 351 339 Eerste Hoofdstuk (Macedonië en de Grieksche bondstaten) . 353—356 Tweede „ (De oorlog van Hannibal) 357—366 Derde » (De oorlogen in het Oosten) 367—379 Vierde „ (De bevestiging der wereldheerschappij. De vergrieksching van Rome). . . . 380—389 NEGENDE BOEK. Bladz. Van republiek tot keizerrijk 391 450 Eerste Hoofdstuk (De Gracchen) 393—40O Tweede „ (Marius en Sulla. De eerste burgeroorlog) 401—415 Derde „ (Pompejus en Caesar. Het eerste driemanschap) 416—435 Vierde „ (De tweede burgeroorlog. Caesar's alleenheerschappij) 436—442 Vijfde „ (Het tweede driemanschap) 443—450 TIENDE BOEK. Het Romeinsche keizerrijk 451—520 Eerste Hoofdstuk (De keizers uit het Julische huis) . . . 453—469 Tweede „ (De troonstrijd na Nero's dood. De Fla- vische Keizers. Nerva en zijne opvolgers in de tweede eeuw) 470—491 Derde „ (De overgang tot de absolute monarchie. Diocletianus en Constantijn de Groote). 492—504 Vierde „ (De volksverhuizing. De ondergang van het West-Romeinsche rijk) 505—520 Lijst der prenten 521—524 Overzicht van den inhoud 525—537 EERSTE BOEK. DE OOSTERSCHE VOLKEN TOT DEN TIJD VAN DARIUS. ±4000—+500 v. Chr. A» EERSTE HOOFDSTUK. Het oude Aegypte. e Njji stuwt rustig zijn groen-gele wateren op van het De Niji. ©j Zuiden naar het Noorden door het bed, dat hij zich voor lH eeuwen door de Nubische en Aegyptische kalkrotsen heeft M ^ik geslepen. Uit den hemel neergedaald, zooals de oude psj Aegyptenaren geloofden, ontspringende uit de groote aequatoriale meren, zooals de nuchtere negentiende eeuw heeft vastgesteld, betreedt hij bij het oude Syene den Aegyptischen bodem. De laatste waterval ligt dan achter hem; de laatste bijrivier is dan door hem opgenomen; hij blijft dan de rustige, zachte rivier, de zegenrijke brenger van vruchtbaarheid en leven, van beschaving en orde. In het slechts eenige mijlen breede dal, aan beide zijden bekneld tusschen kale, onvruchtbare hoogvlakten, en in de delta, die hij aan zijn mond zich in voorhistorische tijden opwierp, is de Nijl de gezegende, levenwekkende stroom. De Nijl is bij Homerus de naam van Aegypte; van Herodotus is het woord: Aegypte is een geschenk van den Nijl. In dit land, waar regen zoo goed als onbekend is, waren en zijn nog altijd de periodieke overstroomingen van den Nijl de noodzakelijke voorwaarde voor een vruchtbaren bodem. Zonder deze zou het land een nauwelijks bebouwbare en bewoonbare, dorre en kale steppe zijn. Zoo vertoont het zich inderdaad in den tijd, die aan de overstrooming voorafgaat. Dan is alles heet en droog; dan valt alles tot stof uiteen; dan scheurt de dorstige bodem knarsend vaneen. Maar in het voorjaar doen zware regens den watervoorraad van de groote meren aanzwellen; te gelijk smelt de sneeuw op de Abyssinische bergen; het water begint omstreeks het midden van Juni op te zetten en neemt tevens een groene kleur aan; de groene Nijl is de voorbode van de overstrooming. De geheele bevolking maakt zich gereed om den stroom te ontvangen en te leiden. Steeds meer stijgt de rivier; de roode Nijl wordt geconstateerd; de wateren schijnen als in bloed veranderd, zooals het in het Oude Testament luidt. De rivier wordt steeds breeder; zij vult weldra alle bijvloeden en dringt steeds verder door zij- en dwarskanalen het land in; weldra drenkt zij den dorstigen bodem. En het is, alsof de natuur herleeft. Waar slechts stof was, groeien kruiden en planten; de dieren komen weer te voorschijn; het is alles leven en levendigheid in het drassige waterland. Visschen en reptielen spartelen in het koele water; viervoeters genieten van de frischheid van den stroom. Het volk viert zijn hooggetijden, gewijd door den godsdienst; men hervat den akkerbouw; er wordt overal gezaaid. De Nijl. Omstreeks zes maanden duurt de overstrooming; midden December is de thans blauwe Nijl weer binnen zijn oevers; dan kan de bebouwing van het land verderen voortgang hebben. Eenige maanden ongeveer zijn voldoende om het graan te doen rijpen; in het voorjaar wordt er geoogst. Daarna houdt weer alle bedrijf op; alles is uitziende naar een nieuwe overstrooming. Aegypte. Alles berust in Aegypte op den Nijl, de bodem en zijn producten, de dieien, die ei leven, maar ook de beschaving, die er zijn oorsprong vond. Natuuilijk was de rivier gepersonifieerd in een godheid; even natuurlijk was deze god Hapi de weldoende macht bij uitnemendheid, wien men offers bracht en dankliederen zong. De Aegyptenaren waren zoozeer aan den Nijl verknocht, dat zij de herinnering aan hun vestiging in het Nijldal hadden verloren. Terwijl zooveel oude volken hun geschiedenis beginnen met hun komst uit verre landen, beschouwt de Aegyptenaar zich als een inboorling. Had hij gelijk? Vermoedelijk wel niet. Ethnographisch zijn de Aegyptenaren verwant aan de blanke bevolking van West-Azië; hun taal staat dicht bij de Semitische. Mogelijk zijn zij afkomstig uit Midden-Azië; met de Semieten zijn zij dan Westwaarts getrokken; maar terwijl dezen in Voor-Azië bleven, staken zij de landengte van Suez over en bevolkten het Nijldal. Zij hebben het land in cultuur gebracht; zij hebben de inundatiën van de rivier geregeld lang voor den historischen tijd; door hen is ook een geregeld bestuur ingevoerd. Evenals in Nederland schonk de gemeenschappelijke strijd tegen overstrooming en de regeling van den loop van het water het aanzijn aan tal van organisatiën, welhaast bekleed met dwingend gezag. Deze vereenigden zich ten slotte tot een grooten staat; maar de kleine gebieden bleven als districten (nomen) in wezen; daarop berust de latere indeeling van het land in j Opper-, Midden- en Neder-Aegypte of;Thebaïs, Heptanomis en de Delta. Evenals de historische indeeling aan overoude tijden werd toegeschreven, zoo was ook de godsdienst door de goden zelf ingesteld en geregeld. Evenals bij alle primitieve volken was de godsdienst zoo goed als de eenige hoogere levensuiting van den Aegyptenaar. Zijn geheele leven, uiterlijk en innerlijk werd door den godsdienst geregeld; staat en maatschappij stonden geheel onder den invloed der geestelijke functionarissen. Op de monumenten komen bijna nog meer goden dan menschen voor. Het volk was zeer devoot; het zag de godheid overal in de wereld: het leefde en werkte slechts voor de goden. De Aegyptische wetenschap was, voor zoover zij niet zuiver practisch was, in hoofdzaak theologie. Deze theologie leerde, dat uit den oorspronkelijken chaos de godheid ontsproten was, steeds dezelfde, steeds tronend in zijn onbeweeglijke volmaaktheid, eeuwig in het verleden als in de toekomst, vervullende het heelal, overal speurbaar, nergens te vatten. Maar deze godheid, één in wezen, is niet één in persoon; zijn voortbrengingsvermogen is onbeperkt; hij baart steeds uit zich zelf hem gelijke goddelijke wezens. Vandaar, dat de Aegyptische godenleer begint met een drieëenheid, vader moeder en zoon, te zamen God, één en toch gescheiden. Van haar stammen een oneindigheid van goden af; soms van grillige, zelfs groteske en monster- De godheid de Nijl. Beeld in het Britsch Museum te Londen. De Aegyptische godsdienst. 1 Een. doode voor den rechterstoel van Osiris. Uit het Doodenboek van Thebe. geest, dus slecht. Om nu de menschheid te hulp te komen, manifesteert de godheid zich als een koning op aarde; in overoude tijden hebben goden als vorsten geregeerd en de menschen onderwezen in alle kundigheden; van hen hebben dezen de taal geleerd. De mensch is samengesteld uit een goddelijk deel, het verstand, en een stoffelijk deel, het lichaam. Daartusschen onderscheidt men nog als verbindende leden de ziel en den geest. Ook de Aegyptenaren namen een voortdurenden strijd van goddelijk en stoffelijk deel in den mensch aan; soms behaalt het eene, dan weer het andere de zege. Daarover is de mensch na zijn dood rekenschap verschuldigd. Het bevrijde verstand wordt dan een daemon. De ziel verschijnt voor den rechterstoel van Osiris, die zetelt omringd door 42 rechters. Daar worden 's menschen daden gewogen op de onfeilbare balans van waarheid en rechtvaardigheid. De te licht achtige formatie, die hemel en aarde bevolken. Maar alles blijft toch uitgaan van één godheid, die Ammon, Imhotep, Phtah of Osiris heet, al naarmate verschillende eigenschappen meer op den voorgrond treden. Ook de locale dieusten vertoonen tal van afwijkingen; Ammon, Imhotep, Phtah en Osiris hebben het land onder elkander verdeeld en worden op verschillende plaatsen vereerd. Maar ten slotte is het veelgodendom slechts één goddelijke macht, die hemel en aarde met alles wat daarop bestaat heeft geschapen en zich telkens weer m het geschapene openbaart. Daarom is ook de Nijl een godheid, maar vooral Ra, de zon, de bron van alle warmte en licht, van alle vreugde en geluk.x Tegenover deze godheden staat de mensch zwak, maar ook zwak van • bevonden ziel verbindt zich weer met het verstand en maakt zich meester van een nieuw lichaam, dat dan door misdaad en ellende wordt gekweld; eindelijk na eeuwen, wordt zij vernietigd. De door het doodengericht rechtvaardig gekeurde ziel wordt vergund na een vagevuur van beproevingen op te gaan in de zalige tegenwoordigheid der hoogste godheid. Het kwam er dus op aan voor den rechterstoel van Osiris zijn voortreffelijkheid in het juiste licht te stellen; daarom werd aan den doode een exemplaar van het zoogenaamde doodenboek in de hand gegeven, waarvan hij zich ter bestemder plaatse zou kunnen bedienen. Maar de godheid was van haar zijde ook ingelicht. Zij verborg zich, om de menschheid te bespieden, niet in menschen, maar in dieren. Maar ook in deze vermomming herkende de Aegyptenaar zijn god; de kat, de krokodil, de slang, de ibis, de stier Apis of Hapi waren openbaringen van de opperste macht. In verband daarmede werden ook sommige goden met dierenkoppen afgebeeld. De dienst van sommige dieren was over het geheele land verbreid. Hun dood was een openbare ramp; geweld, hun aangedaan, werd met den dood gestraft. Het allerheiligste dier was de stier Apis, die aan bepaalde, zelden gecombineerde lichamelijke eischen moest voldoen en die voor de volledigste incarnatie van de godheid doorging; te Memphis werd hij in levenden lijve vereerd. ^ Te Memphis, het middelpunt van het godsdienstig leven van het Aegyp- Begin der tische volk, begint ook zijn ons in ruwe lijnen bekende geschiedenis. De geSede^ oudste Koning, die wordt genoemd, is Mena of Menes. Met hem begint die Mena. lange reeks van koningen, waarvan de berichten der Grieken en ook de groote monumenten spreken en die in niet minder dan dertig dynastieën worden gerangschikt. De tijd, waarin deze dynastieën hebben geregeerd, wordt weer naar het afwisselende zwaartepunt van het rijk verdeeld in een Memphitische (dynastie I—X), een Thebaansche (XI—XX) en Saitische periode (XXI—XXX). Wij zullen de staatkundige geschiedenis van het Nijlland. die van Mena tot Nectanebus niet minder dan dertig eeuwen omvat, niet in bijzonderheden nagaan; slechts zullen wij eenige der hoofdfiguren wat naar voren brengen, vooral in verband met de groote bouwwerken, die door hen zijn opgericht. Deze monumenten toch zijn het, die voor ons Aegypte tot een van de belangwekkendste landen der Oudheid maken; daarnaast komt de eigenlijke staatkundige geschiedenis slechts in de tweede plaats. Deze staatkundige geschiedenis is weinig meer dan het verhaal van de staatsdaden der koningen. Natuurlijk. Met veel meer recht dan Lodewijk XIV kon inrii;1,ting. de Aegyptische Koning zeggen, dat hij en hij alleen de Staat was. Gelijk hij De Koning, op het beeldhouwwerk door zijn veel meer dan menschelijke grootte onmiddellijk in het oog valt, zoo is hij ook in de geschiedenis de alles beheerschende persoonlijkheid. Voor zijn onderdanen is hij een godheid; hij is de opvolger van Ra zelf, de Pharao; naar lichaam en geest is hij van goddelijken oorsprong. Slechts in de eerbiedigste, onderdanigste houding waagt men het diT slnaiT' The0retiSCh heerscht hiJ over de geheele aarde; de volkeren, die zi|n gezag verwerpen, zgn eenvoudig rebellen. In tempels wordt hij godh id ende " ""f" 0®*" gebraCht H« is de bemiddelaar tusschen de de Konine tal " 6U. r?"" de °pperste Priester' Maar Jaarnaast heeft de Koning tal van menschelijke plichten; het bestuur van zijn land eischt bevelhebber'va'6 Z°''g' ^ Vj* h°°fd ™ 660 ^wikkelderfmintS e hebbei van een aanzienh,k leger. Daar alle staatsmacht in zijn hand is samengeva , won t hij s; ieds in beslag genomen door staatszaken. Daar tegen- 1 11 - over nem alle onderdanen gelijk zijn, moet hij ook voor den armste en nederigste onderhen niet alleen rechtvaardig, maar ook toegankelijk zijn. Hij is de onbeperkte gebieder over leven en goed van zijn onderdanen; een menschenleven is hem een stroowisch. Toch hooren wij weinig van slechte, nog minder van wreede Koningen. In het algemeen schijnt de Pharao de sterke beenen te hebben gehad, die noodig zijn om de weelde van een onbeperkte macht te verdragen. Hij zetelt in de Koninklijke stad, door zware muren van de buitenwereld afgesloten, omringd door zijn talrijk harem, zijn soms ontelbaar kroost, zijn bijwijlen invloedrijk hof, zijn lijfwacht en Aegyptische onderdanen naderen hun koning. Vloedrijk hof, zijn lijfwacht en oP een der Aegyptische monumenten. zijn dienaren, de laatsten veelal . . . slaven. De kosten van het hof en in et algemeen van den staat worden bestreden uit de inkomsten der Koninklijke domeinen. Hoewel in theorie al het Aegyptische land aan den Koning behoort, staat slechts ongeveer de helft onder zijn rechtstreeksch beheer; daarvoor is een zeer omvangrijke administratie en een uitgebreid personeel noodig, intendanten en lagere ambtenaren, ten slotte slaven voor de bearbeiding van den gr?n, , t opbrengsten, alle lasten werden natuurlijk in natura opgebracht iü . ng ook m natura betaalde. Vandaar dat de administratie der geldmiddelen, als wij ze zoo mogen noemen, zeer ingewikkeld was en een groot aantal departementen omvatte. De hoofden van deze departementen waren invloedrijke functionarissen; zij waren doorkneed in de administratie- r daar cij nun Keuze slechts op bekwaamheid werd gelet, werden zij uit de hoogste zoowel als uit de laagste klassen gerecruteerd. Uit hen en uit de ne ,d.i kinderen des Konings wordt de feodale adel gevormd, aan wien de bodem ? voor zoover hij geen koninklijk domein is, toebehoort. De edelen zijn koningen' in het klein, minder wat aanzien dan wat macht en invloed betreft; hun ambt, macht en invloed zijn erfelijk, hoewel slechts onder uitdrukkelijke machtiging des Konings; de verplichtingen van den adel tegenover den souverein zijn zoowel van financieelen als van militairen aard. In een land, waar de godsdienst het geheele burgerlijke leven beheerschte, standen, moest de priesterstand niet alleen een hooggeëerde, maar ook een invloedrijke klasse worden. Ook economisch - had zij groote beteekenis; door de gaven der geloovigen aan de goden bezaten de priesters ongeveer een derde van al het land. Een georganiseerde kerk bestond echter niet; elke tempel stond met haar eigen priesters afzonderlijk; alleen de Pharao stond boven allen. Naast dezen eersten stand stond als tweede in rang die der krijgslieden; de Koning had een staand leger, dat uit alle oorden werd gerecruteerd en tal van voorrechten genoot. Slechts deze twee standen namen naast den Pharao een bevoorrechte positie in. De andere, burgers en boeren, waren volledig onderworpen aan het welbehagen van de boven hen gestelde machten Toch waren zij voor het grootste deel persoonlijk vrij; het getal slaven was beperkt De handwerkslieden vormden het grootste gedeelte van de bevolking der dicht opeengebouwde steden; maar ook gegoeden komen buiten de geprivilegeerde klassen voor. Deze steden waren de markten voor het omliggende gebied waar de boeren hun graan komen aanbieden en hun benoodigdheden inkoopen! De toestand van den landman, hetzij hij vrije boer, hetzij hij slaaf was op de koninklijke, priesterlijke of heerlijke domeinen, was in den regel even ellendig als die van den ongelukkigen fellah in het tegenwoordige Aegypte. •Zoo waren staat en maatschappij in het oude Aegypte ingericht vermoedelijk reeds in zeer oude tijden. Mena, de oudste Koning, van wién wij boven spraken, wordt gehouden voor de stichter der Koningsstad Memphis. Hi] staat als de ideaal-koning, de wetgever en krijgsheld aan de spits der egyptische geschiedenis. Maar noch van hem, noch van zijn opvolgers onder de eerste dynastieën is veel bekend; monumenten hebben zij niet nagelaten. Uerst met de vierde dynastie begint er meer licht te komen. Daartoe behooren de Koningen Choefoe, Chafra en Menkara, of, zooals men hen met Herodotus • gewoonlijk noemt, Cheops, Chephren en Mycerinus. Zij zijn de bouwers der drie groote pyramiden. Geen volk heeft grooter zorg gedragen voor zijn dooden dan het Aegyp- Doden, iscne. Ma den dood leefde, naar het algemeene volksgeloof de geest voort• vereeringhij verscheen op de plaatsen, die hem vroeger lief waren, aan de overlevenden in croomen en visioenen. Maar toch houdt de gemeenschap van geest en lichaam niet op. Gaat dit laatste te gronde, dan is het ook met den geest gedaan. ^ andaar, dat men in Aegypte van oudsher de uiterste zorg besteedde aan de verzorging der dooden. Het lijk wordt steeds gebalsemd en bijgezet op een plaats, die door de overstrooming niet kon worden bereikt. Deze giaven liggen steeds in het Westen, waarheen ook de goden ter ruste gaan. Natuuilijk geelt het graf de politieke en sociale positie van den doode weer; gelijkheid bestaat hier evenmin vóór als na den dood. De arme stelt zich tevi eden met een eenvoudig graf. Daarentegen is het een voorname levenszorg voor de rijken om zich een duurzaam monument te stichten. De doodensteden \an Memphis bevatten tal van ruime grafgewelven, waarin de steenen saicophagen zijn bijgezet; een kapel dient voor lijkdiensten en offerplechtigheden, eigen piiesters verrichten hier den dienst. De doode wordt gebalsemd m een kist gelegd, die soms zijn beeld draagt; spijs en drank wordt bij hem geplaatst; een inscriptie vermeldt zijn verdiensten. Wat voor de aanzienlijken geldt, heeft nog in hoogere mate betrekking op den Koning. Zijn sarcophaag wordt evenwel niet in een doodenstad bijgezet; hem wordt een eigen kolossaal pyramiden. Sla%esteente opgericht, de pyramide. Reeds bij den aanvang zijner regeering w01 den alle maatregelen getroffen voor een waardige inrichting van zijn graf; hoe langer hij regeert, hoe indrukwekkender wordt zijn monument. Bij de pyramide verrijst een tempel, waarin den gestorven Koning goddelijke eer wordt bewezen en offers worden gebracht, De pyramiden zelf, hoewel gelijk \an \oim en constructie, wisselen in grootte en omvang af. Sommige zijn slechts ze\en of acht meter hoog; andere daarentegen bereiken een hoogte van 150 meter en behooren tot de geweldigste monumenten, die des menschen hand ooit heeft tot stand gebracht. Voor den bouw van zulk een reuzengraf is zoo goed als de geheele bevolking gemobiliseerd; overal worden steenen uit de ïotsen gehouwen en naar de hoofdstad vervoerd; op het terrein van den bouw zelf zijn duizenden werklieden bezig met hun primitieve werktuigen het reusachtige monument steeds hooger en hooger op te bouwen. Daarbinnen wordt een gang uitgespaard, die voert naar de grafkamer, waar de geweldige heerscher eens zal rusten. Pyramiden vindt men overal in Aegypte; zij geven aan het land zijn eigenaardig karakter. Soms vindt men ze systematisch bij elkander geplaatst; dan weer liggen zij verstrooid op de hoogvlakte, hier dichter op elkander, ci,ephr°ePn'entlaai met glootere tusschenruimten. Maar geen van alle is geweldiger en Mycerinus, indrukwekkender dan de drie groote pyramiden, waaraan de namen van Cheops, -o0,J- Chephren en Mycerinus zijn verbonden. Nog altijd staan zij daar in de vlakte van Gizeh als de machtige getuigen van lang vervlogen eeuwen. Wij weten weinig van den tijd, waarin deze pyramiden werden gebouwd. En toch — welk een ontwikkelingsperiode moet een volk reeds hebben doorleefd, dat zulke in hun soort eenige monumenten weet te bouwen. Maar ook, welk een energie is noodig geweest om ze tot stand te brengen. Veel werd van het volk gevergd; in de overlevering werden de pyramidenbouwers wreede, hartvoch- tige tirannen. Honderdduizend menschen zouden volgens Herodotus aan de grootste pyramide hebben gearbeid; tien jaren waren noodig om den weg in de rotsen uit te houwen, waarlangs de steenblokken werden aangevoerd; twintig jaren had men aan de pyramide zelf gewerkt. Maar dit volk kon nog iets anders dan pyramiden bouwen; de grondbeginselen van kunst en weten- Kunsten schap waren ook op ander gebied reeds gelegd. Wij weten, dat reeds (je'sutenschai)Koningen der oudste dynastieën een bibliotheek bezaten; aan het hoofd daarvan stond een aanzienlijk hofbeambte. De wetenschap, waarin de priesters reeds zeer vroeg uitmuntten, was de sterrenkunde; zij kenden de meeste vaste sterren en sterrenbeelden en gingen den loop van zon en maan en van de planeten zorgvuldig na. Daarnaar was ook hun tijdrekening ingericht. Het oude Aegyptische jaar had twaalf maanden van 30 dagen; de maand werd in drie De Pyramide van Cheops. dekaden, dag en nacht ieder in twaalf uren verdeeld. Later werden nog vijf aanvullingsdagen aan het jaar toegevoegd. Ook de wiskunde moeten de bouwmeesters der pyramiden ten minste practisch hebben uitgeoefend. De geneeskunde stond hoog in eere en was reeds zeer vroeg gespecialiseerd; voor alle ziekten waren er geneesheeren; de practijk, vooral in de oogheelkunde, was natuurlijk veel verder gevorderd dan de theorie. Deze laatste werd belemmerd of liever onmogelijk gemaakt door den grooten religieusen eerbied voor het menschelijk <* lichaam. Een belangrijk gedeelte der therapie bestond in het bezweren der booze geesten, die de zieken hadden bezeten. De philosophie was meest practische moraal; men observeerde 's menschen gedragingen, zijn beweegredenen en zijn fouten, niet om een systeem op te bouwen, maar om ze te verbeteren. De Pharao's, die op de pyramidenbouwers zijn gevolgd, zijn voor het grootste gedeelte slechts bij name bekend; zij gaan als schimmen voorbij; honderden jaren verloopen, waarin geoorloogd werd en waarin het ook soms Meer Moeris Maar "met ''V'® e" °pStand Schokten herhaaldelijk het rijk. t l * r k°m! " Veranderi^" overwicht wordt van h0°,d>,ad' de hoofdstad Ee st nn ,C1 Te",?"atot! in plaats val> Me>«Phis wordt Thebe b eindelooze burgeroorlogen is deze verandering tot stand dynastie"'is^on '16 * V°"ed,'g meeStel' deS lands' Van ynastie is ons weer vrij wat bekend. Deze Koningen waren te eeliik doeoreVverlvè-en ^ breidden het & naar het Oosten en Zniden A,„e„e,„i,a, kanalisatie van^n NM on .°nderdn,kten alle opstanden; zij regelden de m' ± 185°- J opnieuw. De beroemste van hen is Amenemhat III. nij is ae schepper van het groote reservoir in Beneden-Aegypte, dat bestemd was om den watertoevoer van den Nijl ten behoeve van den landbouw te reguleeren, het beroemde meer Moeris. Daarbij weid van de natuurlijke gesteldheid van het terrein uitnemend partij getrokken; men moet den durf en tevens de bekwaamheid der Aegyptische ingenieurs be wondei en, die zulk een reuzenwerk met hun primitieve werktuigen hebben ontworpen en voleindigd. Midden in het meer verhieven zich twee pyramiden, gekroond met het beeld van Amenemhat en zijn gemalin. Hij moet een man van buitengewone conceptie zijn geweest. Behalve van vele andere bouwwerken is hij de stichter van het baroprndprmlp,** Het -tiuieneiimai 111. I + T Labvrinth. Beeld in de Ermitage te let Lope-ro-hoent, dat de Grieken het Labyrinth St-Petersburg. noemden. Deze geweldige bouw van kalksteen en 9nn , , graniet vormde een massief vierkant van ongeveer 200 meters lengte en 170 meters breedte; het bevatte 1500 vertrekken" oven , . 66 6116 ,6n 611 ëroi:|d- Geen beeldhouw- en schilderkunst was aan nat' h T gCSpaa ' N°g eeuwen na Amenemhat III, die in de onmiddellijke nabijheid ervan begraven werd, was het Labyrinth het beroemdste paleis der «e eld, dat door den vreemdeling met eerbiedige bewondering werd aangestaard. Volgens Herodotus overtrof het in grootsche majesteit de pyramiden verre. JNa de twaalfde dynastie volgen de Koningen elkander weer als ongrijp. bare schimmen op. Maar na de vijftiende komt er een belangrijke verandering. cgypte wordt de prooi van vreemde veroveraars. Zij kwamen van de boorden van den Euphraat en den Tigris. TWEEDE HOOFDSTUK. Aegypte 111 betrekking tot do Babyloniërs, Syriërs, Phoeniciërs en Israëlieten. e gioote rivieren hebben de oudste beschaving aan hun 3 W O0Vers zien Roeien. Evenals aan den Nijl in Aegypte, è 1®!#^ f Z0° VmdeU in Mes°P°tamië aan Euphraat en Tigris de Euphraat en I Sporen vau een overoude cultuur, die vermoedelijk nog ouder Tigris' J *s ^an de Aegyptische. Ontspringende in de Armenische bei gen, stroomen de beide rivieren naar het Zuidoosten, vereenigen zich ten slotte in een delta en vloeien zoo uit in de Perzische golf. Spoedig nadat zij de bergen hebben verlaten, zijn zij bevaarbaar; wanneer de sneeuw in Armenië in het voorjaar smelt, treden zij buiten haar oevers en bevruchten, evenals de Nijl, maar minder intens, het omliggende land. Deze viuchtbare vlakte is in overoude tijden bewoond geworden door volkeren, die hun oorsprong afleidden uit Midden-Aziatische gewesten. Aan den mond De der rivieren vestigden zich de Sumeriërs, ten Noorden van hen de Akkadiërs, Sumeriërsten Oosten van den Tigris eindelijk de Kossaeërs en de Kissiërs. Alleen de Akkers, beide eerste stammen hebben het tot geregelde toestanden gebracht. In hun KosïU-s. gebied, het latere Babylonië, ontkiemde een oude, geheel zelfstandige beschaving, De Kissiërs die wel in innerlijke waarde en consequente ontwikkeling beneden die van Aegypte staat, maar wier invloed op latere geslachten van wellicht nog meer beteekenis is. Door den aanleg van kanalen en dijkwerken regelde men ook hier de overstroomingen en verdeelde ze over het geheele land. Ook hier was de waterstaat de eerste organisatie van het volk; er ontstonden kleine gebieden, die ten slotte tot groote statencomplexen zijn samengegroeid. Deze gebieden hebben evenals in Aegypte hun eigen goden, aan wie heiligdommen worden toegewijd. Koningen regeeren de verschillende staten. Hoe lang deze oudste volken het stroomenland hebben bewoond, is onzeker. Maai vast staat het, dat zij ten slotte de prooi zijn geworden van Semitische De veroveraars. Deze, de Chaldaeërs, hebben zich in niet nader vast te stellen Chaldaeërs. eeuwen van het land meester gemaakt en onderdrukken en verdringen de aloude bevolking. Omstreeks 3000 v. Chr. moet dit proces reeds zoo goed als volledig zijn voltooid. Bij het begin der ons bekende geschiedenis van Babyion vinden wij overal een zeer gemengde bevolking, waarin het Semitische element beslist de bovenhand heeft. Evenals in Aegypte Mena, vinden wij in Babyion +rf°oo ®arëon a^s oudste bekende koning. Maar vermoedelijk had hij tal van voorgangers. Hem volgen dan weer reeksen van dynastieën op. Vreemde veroveraars, o. a. de Elamieten, bezetten het land; dan volgen weer Chaldeeuwsche Koningen; geruchten van oorlogen en veroveringen komen in de spaarzame berichten van dezen tijd tot ons. De Kossaeërs moeten zelfs een tijdlang Babel hebben bezet. Zoo gaat het steeds door; de Koningen volgen elkander op, strijden of strijden niet en sterven. chammoe- De beroemdste van deze Koningen is geweest de machtige Chainmoerabi, rabi, ± 2200. • , , , , . . wiens naam zal blijven leven door de van hem afkomstige wetten, die in 1902 gevonden, een geheel nieuw licht werpen op deze overoude maatschappij. Hij moet een geweldig heerscher zijn geweest, die groote overwinningen heelt behaald. Maar bovendien was hij een vredevorst, die de overstroomingen van den Euphraat door dammen en kanalen regelde, graanpakhuizen bouwde en in het algemeen den geheelen economischen toestand van zijn land persoonlijk ordende. Niets ontging zijn scherpen blik; de bepalingen, die hij ovëF bijna alle takken van het burgerlijk en sociaal leven van zijn volk heeft uitgevaardigd, bewijzen zoowel de samengesteldheid dezer overoude maatschappij als den ruimen blik van den vorst, die alle verhoudingen op doeltreffende wijze wist te regelen en conflicten en twisten wist te voorkomen. Het is zoo goed als zeker, dat Chammoerabi, die de grondvester was van het groote Babylonische rijk, om de vorming en leiding van dit door hem tot een organisch geheel gegroeide gebied tot de groote Koningen der Oudheid moet worden gerekend. De Belangrijk bovenal is de beschaving van dit volk, dat evenals de Aegvpte- Babylonische . ' 0t/ r beschaving, naren tal van in steen gegrifte oorkonden over zijn leven en bedrijf heeft nagelaten, die, sedert eeuwen verloren, eerst in de vorige eeuw door het ijverig onderzoek der Europeesche geleerden weer voor den dag zijn gekomen. In groote trekken is het beeld van deze Babylonische beschaving te teekenen. De grondslag daarvan is Sumerisch-Akkadisch, door de Semieten overgenomen en naar hun behoeften gewijzigd. Zoo is het letterschrift, het spijkerschrift, ongetwijfeld vóór-Semitisch. Ook de godsdienst was reeds overoud. De vereering van geesten, die zich in de natuur openbaren en den mensch heil of onheil kunnen brengen, is een voornaam punt in dezen godsdienst; door offers en gebeden worden ze tot genade tegenover de menschen bewogen. Naast deze geesten staan de goden, die oVer hemel en aarde heerschen; de god des hemels en die van het water, die van strijd en dood, machtige godheden, gewoonlijk voorgesteld als gevleugelde stieren ot leeuwen met menschenhoofd; ten slotte boven allen Bel, de opperste heerscher en de vader der goden. Naast hem staat als hoogste macht Istar, de godin van alle levens- en voortbrengingskracht der natuur en die daarom met glansrijke feesten gevierd werd. Maar niet alle goden zijn welgezind; dikwijls zijn zij hevig vertoornd wegens de zonden van het menschdom en zelfs wraakzuchtig en slechts met bloedige, o. a. menschenoffers te bevredigen. Nergens openbaren zich de goden zoo duidelijk als in de sterren. Vandaar, dat de sterrenwichelarij en daardoor ook de sterrenkunde in Babylonië reeds vroeg tot hooge ontwikkeling kwam. Evenals in Egypte waren de beweging van zon en maan en van de planeten aan de priesters bekend. De tempels waren te gelijk sterrenkundige observatoria; vandaar, dat zij in den regel als terrasvormig zich verheffende torens werden gebouwd. Natuurlijk was de bestudeering des hemels en de daarmede samenhangende uitvorsching van den goddelijken wil uitsluitend het werk der priesters. Zij vormden door vergelijking en speculatie het theologische systeem, dat wij boven aanduidden. Eigenaardig is het echter, dat de Babyloniërs over het leven na den dood weinig vaste denkbeelden hadden; van de Aegyptische zorg voor de dooden is bij hen dan ook geen spoor te vinden. Practisch en nuchter als zij waren, zijn de Babyloniërs de knapste rekenmeesters der Oudheid geweest. De indeeling van jaar, maand, week, dag, uur en minuut, die wij tot op dezen dag gebruiken, is van Babylonischen oorsprong. Ook hadden zij een vast stelsel maten, gewichten en munten. Nog andere wetenschappen werden beoefend. In de tempels en in de paleizen bevonden zich de groote bibliotheken, die den geheelen schat van geleerdheid bevatten; de boeken zijn aan beide zijden beschreven baksteenen tafels. De kunst van het oude Babel stond vermoedelijk onder Aegyptischen invloed. Daar natuursteen in dit land geheel ontbreekt, zijn de groote gebouwen in baksteen of hout opgetrokken Vandaar, dat zij veel minder duurzaam zijn gebleken dan de Aegyptische monumenten. Weinig meer dan de fundamenten zijn ons bewaard gebleven, die intusschen al belangrijke berichten over hun bouwmeesters hebben gegeven. Het beroemdste bouwwerk was de terrasvormig oploopende tempel van Bel in Babyion zelf, welks geweldige omvang aanleiding heeft gegeven tot het Bijbelverhaal van den nooit voltooiden torenbouw en die nog Herodotus met de grootste bewondering vervulde. Ook van de Babylonische sculptuur zijn belangrijke overblijfselen bewaard; terracotta's en gegraveerde steenen worden in menigte gevonden. Deze aloude beschaving ontving een geweldigen schok van de volksbewe- De Hyksos gingen, die na 2000 v. C. geheel Voor-Azië moeten hebben geteisterd. Den ±Vtoo-PU!' naklank daarvan vinden wij in de geschiedenis van Abraham. Van de belang- ± 157frijkste van deze verschuivingen werd Aegypte het slachtoffer, dat destijds in een toestand van anarchie verkeerde. Het waren Aziaten, vermoedelijk Bedoeinen, die daarvan gebruik maakten en zich nestelden in de Delta. Hyksos of Herders Verdrijving der Hyksos. noemen hen de geschiedschrijvers. Met hen kwamen een overvloed Semitische elementen het land binnen. Hoever hun heerschappij zich heeft uitgestrekt, is onzeker; Memphis hebben zij bezeten, Opper-Aegypte vermoedelijk slechts korten tijd. In het algemeen ondergingen de Hyksos, hoewel zij meer dan een eeuw Aegypte hebben beheerscht, zeer sterk den invloed der overwonnenen. Het was in dezen tijd, dat de Aegyptische beschaving na lange ontwikkeling zich gaat consolideeren. Zij wordt conservatief en versteent; alle formulieren worden thans voor alle volgende eeuwen vastgesteld; het geheele geestelijke, vooral het godsdienstige leven wordt aan banden, zelfs aan kluisters gelegd! Aegypte verkrijgt dan dat stijve, onveranderlijke karakter, dat ons altijd in zoo hooge mate karakteristiek voorkomt. Het ligt voor de hand, dat zulk een op de spits gedreven formalisme den invloed der priesters zeer moest vergrooten. Zij regelen het leven van Koning en volk; de staat wordt geheel door hen en in hun belang bestuurd. Het bouwen van tempels wordt het hoofddoel van den staat. Maar ondanks de geestelijke versteening blijft Aegypte nog lang materieel een bloeiend, hoogontwikkeld land. De strijd tegen de overheersching der Hyksos is uitgegaan van Thebe. Daar vestigde zich een nieuwe dynastie; van daar uit wor¬ den de Hyksos steeds verder naar het Noorden teruggedreven; na jarenlangen strijd wordt hun Memphis en ten slotte ook de Delta ontrukt. Deze vrijheidsoorlog heeft meer dan honderd jaren geduurd en heeft het land geheel uitgeput. Vandaar, dat de eerste Koningen van het zoogenaamde Nieuwe Rijk zich hadden in te spannen om hun land weer materieel tot kracht en bloei te brengen. In betrekkelijk korten tijd schijnt hun dat te zijn gelukt. Niet lang na de verdrijving der Hyksos voelt de Pharao zich krachtig genoeg om Aethiopië voor een groot deel te veroveren. Maar daarbij blijft het niet. De voortdurende oorlog had den anders zoo vreedzamen, rustigen Aegyptenaar het krijgvoeren smakelijk gemaakt; buit is veel gemakkelijker te behalen dan eerlijk gewin; verovering is gemakkelijker dan arbeid. Het imperialisme maakt zich meester van de Aegyptische Koningen; met de kracht der pas behaalde overwinningen stort Aegypte zich over Azië uit. Het is de Napoleontische tijd van het oude Nijl- land; de overwinningsbulletins volgen elkander snel op; de Aegyptenaar leeft in verovering en krijg, in roem en glans, in plundering en buit. Gevangen Hyksos voor een ploeg gespannen. Het land, waarop de krijgsscharen der Pharao's zich wierpen, draagt den sy.ië. gemeenschappelijken naam van Syrië; behalve dit land in engeren zin behooren Phoenicië en Palaestina met omliggende landen er toe. Van al deze landen is ongetwijfeld Palaestina het belangrijkste of liever minder het land dan de bewoners, de Hebraeërs of Israëlieten. Van hun, voor een deel historische Do literatuur zijn ons hoogst belangrijke resten bewaard. Deze vormen niet een Is,raelietenafgerond geheel, maar zijn het product van herhaalde systematische en ook tendentieuse bewerking en omwerking van de oorspronkelijke geschriften. Deze bewerking wordt bij de Israëlieten beheerscht door hun langzamerhand gegroeid godsdienstig-staatkundig stelsel. Het is hier de plaats niet, de wording en verwording van de boeken van het Oude Testament uiteen te zetten; het is voldoende te constateeren, dat de codificatie der oudste gedeelten van de Boeken van Mozes is tot stand gekomen in de achtste en zevende eeuw en vervolgens onder Ezra en Nehemia na de ballingschap. Door critisch onderzoek dezer oude, maar sterk omgewerkte bronnen is het mogelijk de oudste geschiedenis niet alleen van de Israëlieten, maar ook van de overige volken van Syrië in eenige groote lijnen aan te geven. Tusschen Aegypte en Babylonië, de groote middelpunten der oude Oostersche beschaving, vormen Syrië en Arabië de verbindende leden, geschikt |j en bestemd om uit de plaatselijke beschavingstoestanden een algemeene cultuur te ontwikkelen en over de wereld te verbreiden. Zoo wordt Syrië de bakermat van het Jodendom en daardoor later van het Christendom; in Arabië ontwikkelt zich later de Islam. Maar in de oudste tijden hebben zij geen andere beteekenis dan die van tusschenlanden, bufferstaten in cultuurhistorischen zin. Arabië is vermoedelijk het stamland der Semieten; van daar uit hebben zij WestAzië overstroomd; van daar uit zal ook Syrië zijn bevolkt. Hier wonen de Kanaiinieten in het Zuiden, de Aramaeërs in het Noorden, in taal en godsdienst nauw verwant, maar beide weer in tal van stammen verdeeld. Deze stammen hadden tal van overleveringen, ons in Genesis bewaard, gemeen; het is een vak van wetenschap op zich zelf den historischen grond daarvan te onderzoeken en bovendien, in hoeverre zij in verband staan met Babylonische traditiën. Sedert overoude tijden bloeide hier een beschaving, die het middenlid vormde tusschen Aegypte en Babylonië. Economisch ook was Syrië de brug, waardoor beide landen met elkander iu betrekking stonden; van rechtstreeksch handelsverkeer was nog geen sprake. De voornaamste handelsweg liep van Aegypte door Palaestina naar den Orontes en van daar naar den Euphraat. Evenzoo hebben sedert overoude tijden zoowel Egypte als Babylonië een levendigen handel op Arabië gedreven. Maar naast dezen landhandel, die veelal door De karavanen wordt onderhouden, kennen wij ook een overouden zeehandel, Phoemciersdien der Phoeniciërs. Dit volk, het schippersvolk der grijze Oudheid, behoorde tot den Kanaanitischen stam. Hun oudste middelpunt is Sidon; daarnaast waren Berytus, Byblus, Sarepla en Tyrus, Akkon, Joppe, Askalon en Gaza A* 3 je angiijke handelscentra. In het algemeen genomen bezetten de Phoeniciërs de lange kuststreek in het Oosten der Middellandsche Zee van de Aegyp- . g''e"S ,tot de S°If I—- Reeds in de 15- eeuw v. C. was hun nietnTt! h°0g 0QtWlkl;eld; hoe la»S zi.i vóór dien tijd reeds bestond, is t na te gaan. Hun macht breidde zich geregeld uit. Het eerst werd Cyprus •lat hun koper, zilver en ijzer leverde, door hen bezet en gekoloniseerd dat werd eek 1 We'dƒ ^ V°'gende Sta"0n Was Rhodl,s' dat weid gekoloniseerd. Rhodus werd weer het uitgangspunt voor nieuwe die7e™Z'fh •eÜapPte- 7 naren en dat met zijn gering Babvloniërs. getal van 22 letterteekens de wereld lipeft veroverd; van hen hebben de Grieken het overgenomen; de meeste der thans overal gebruikelijke alphabetten, o.a. het Latijnsche, berusten direct of indirect op het Phoenicische. In welk verband dit laatste staat tot het Aegyptische en het Babylonisch-Assyrische, is nog niet duidelijk. Het Aegyptische schrift zijn de hieroglyphen, waarin gewone letterteekens, idiogrammen (woordteekens) en lettergreepteekens een harmonisch geheel vormen. Daarnaast stond een uit de hieroglyphen afgeleid cursief, het zoogenaamde hieratische schrift. Later ontwikkelde zich uit dit laatste een nog meer afgekorte schrijfwijze, liet demotische schrift, dat na de tiende eeuw v. C. voor de volkstaal werd gebruikt. Geheel anders was het schrift der Babyloniërs en der nauw met hen verwante AssyrierUit is het spijkerschrift, dat door de Akkadiërs en Sumeriërs is uitgevonden' et is oorspronkelijk lueroglyphenschrift. Daar evenwel het gewone schrijfmateriaal uit leemen tafels bestond, waarin men de teekens met een griffel kraste, verkregen deze een hoekige, spijkervormige gedaante; het schrift werd daardoor een combinatie van strepen, waaruit ten slotte door vereenvoudiging het ons bekende spijkerschrift is ontstaan. Pbc°XC;"ge Maar voor de toekomst was het Phoenicische schrift het belangrijkste Ongelukkig ging alles, wat in dit schrift is geschreven, zoo goed als geheel Ne. o.en Maar van elders weten wij, dat de Phoenicische nijverheid even hoog 1 / ! . purperverf was hun uitvinding. Evenzoo was hun g asindustrie en hun steensnijkunst beroemd. In edele metalen, ivoor eu edele steenen werkte hun nijverheid. Hun kunst was geheel afhankelijk van de abj Ionische aan den eenen, van de Aegyptische aan den anderen kant. Van hun monumenten is evenwel te weinig bewaard, om er veel van te zeggen aai entegen ,g op godsdienstig gebied de Aegyptische invloed overwegend. Op hun beurt hebben de Phoemciërs als een echt varend volk hun aan anderen ontleende beschaving ook weer aan anderen gebracht. Waarheen zij voeien, brachten zij de producten van hun kunst en industrie; bovendien longen deze over land naar Klein-Azië door. Daarin ligt vooral hun beteekenis. Vooral in Griekenland hebben de Phoeniciërs dankbare leerlingen gevonden. e Gueksche kunst heeft zich uit de vóór-Aziatische ontwikkeld. Op Cyprus en Rhodus, op de Grieksche eilanden, bij Troje, in Mycene enz. vinden wij overal de sporen van deze kunst. Eerst sedert ongeveer 800 v. Chr valt daarnaast een directe, over land overgebrachte invloed der BabylonischAssynsche kunst te constateeren. Op godsdienstig gebied treden vooral in Syrië de locale godheden op den vooigiond. Iedere plaats, iedere stam, iedere berg heeft zijn Baal, zijn god Deze goden hebben overal afwijkende namen. In Tyrus heet hij Melkart, bij do e laeers Jahwe. Naast Baal staat als godin Baalat, die ook veelal Astarte heet. Daarnaast komen tal van andere goden voor. De godsvereering was droevig en somber De goden zijn den mensch vijandig gezind en moeten door bloedige offers worden verzoend. Menschenoffers zijn zeer gewoon; om naderend onheil a e wenden offert men het liefste, dat men bezit. Met deze offers staat ook de hier inheemsche besnijdenis in verband. Voor de godinnen offeren de viouwen gaarne haar reinheid op. Het waren deze Syrische Semieten, die het eerst den stoot hadden te vei duien van de veroveringszuchtige Aegyptenaren. veroveringen. p. Na, de verdrijving der Hyksos was het de naastliggende plicht der Pharao s om de machtige positie der oude Koningen van Thebe *te herstellen, aar oe wei in de eerste plaats Aethiopië tot voorbij den derden waterval en jij egypte ingelijfd. Maar ook in Azië werd het gebied steeds uitgebreid; het schiereiland Sinai werd veroverd. Steeds verder drongen de zegevierende wapenen der Aegyptenaren door. Koning Thoetmes III uitThoetn.es in, 1615-1461. Thoetmes III. Beeld in het Museum te Kairo. de XVIII*10 dynastie was een geweldig veroveraar. Niet minder dan vijftien veldtochten heeft hij in Azië ondernomen. De macht van Aegypte werd tot f I ' ï aan de oevers van den Euphraat uitgebreid. Tal van Koningen worden onderworpen en als gevangenen medegevoerd; vele andere betalen schatting. Dooide verovering van Phoenicië wordt de Pharao de heer der Middellandse!,,, /ee; al e Phoeme.sche koloniën onderwerpen zich. Bij honderden komen de namen der onderworpen of schatplichtige vorsten en volken op de monumenten van Thoetmes voor; hij is de groote veroveraar, aan wien allen zich deemoed,g onderwerpen; de geweldige bouwwerken van Karaak getuigen nog van zijn g one. Ook de volgende Koningen waren even groote veldheeren als bouwmeesters; de paleizen en tempels van Luxor zijn uit dezen tijd. Maar Bouwvallen van een tempel te Luxor. op den roem volgde weldra de reactie. De staatsgelden waren aan kostbare bouwwerken besteed; het getal priesters steeg onrustbarend; zij beheerschten en Koning en door hem het volk. Daartegen kwam verzet, dat te gelijk den hotep'iV, vorm va" een godsdienstige reactie aannam. Koning Amenhotep IV trachtte ,302-,37,. aan het steeds voortwoekerende, het aloude godsgeloof steeds meer verdringende veelgodendom een einde te maken en een vrij zuiver monothe,st.sche hervorming in te voeren. Maar deze poging moest als zoovele welgemeende, maar tegen den stroom der natuurlijke ontwikkeling ingaande hervormingen toch ten slotte schipbreuk lijden. Het spreekt van zelf, dat deze godsdienstige moeilijkheden de kracht van et rijk naar buiten belangrijk hebben verzwakt, soms geheel verlamd. De Ramses II, een vesting bestormend Muurschildering te Aboe Sinibel. Aziatische landen maakten daarvan gebruik door de Aegyptische heerschappij te vernietigen. Nog erger, in Syrië vormde zich een machtig rijk, dat niet alleen zijn onafhankelijkheid tegenover Aegypte handhaafde, maar ook op zijn beurt veroveringen maakte. Dat is het rijk der Cheta, dat zich weldra over het grootste gedeelte van Syrië en Klein-Azië uitbreidde. Aegypte moest dat laten begaan. Eerst de Koningen der XIXde dynastie hebben de oude macht van Aegypte in deze streken weer hersteld. Het was de grootste, de glorierijkste tijd van het oude Aegvpte, de tijd van Seti I Seti i. G%l 1 7 J 1350 1324. en Ramses II. Seti besloot onmiddellijk na zijn troonsbeklimming het verlorene gebied weer te herwinnen. In eenige veldtochten heroverde hij Palaestina en het grootste gedeelte van Syrië. Daarna onderwierp hij in Afrika zelfde Libyërs. Op Seti volgde zijn roem- Ramses ii, t-) TT 1324-1258. rijke zoon ttamses 11, van wiens heldendaden alle gelijktijdige en latere geschiedschrijvers in wijdluftige termen gewagen. Hij is de Sesostris deiGrieken. Reeds bij het leven zijns vaders was Ramses als Rijk der Cheta. naap door dezen als mederegent aangenomen; op zijn krijgstochten vergezelde hg hem; m diens laatste jaren was hij meer Koning dan mederegent. Reeds in het tweede jaar van zijn regeering hervatte hij den strijd in Azië. Veldtocht na veldtocht bevestigde eerst de Aegyptische heerschappij in Syrië, die telkens weer door opstanden verloren dreigde te gaan. Daarna aanvaardde Ramses den door Seti nog ontweken strijd met de Cheta. In Syrië kwam het tot een verbitter en slag, waarin na zwaren kamp de Aegyptenaren door den persoonlijken moed van hun Koning de overwinning behaalden. Ramses beroemt zich in zijn zegebulletin alleen tegen duizenden te hebben gevochten; deze overwinning is op de paleizen van Luxor en Karaak in het door hem gebouwde Ranïesseum herhaaldelijk afgebeeld en in lyrisch proza bezongen. Van den afloop van dezen veldtocht weten wij evenwel weinig. Dat de Cheta onderworpen zijn, ^ 1 *• 1 ' * 1 oiiwaaiscnijnnjk; immers nog herhaaldelijk is Ramses tegen hen te velde getrokken. Herhaaldelijk maken de monumenten weer in klinkende phrasen melding van veroverde landen, verwoeste steden, onderworpen volkeren, tot slaven gemaakte stammen, gedeemoedigde en tot schatting gedwongen Koningen; maar juist de voortdurende herhaling van deze overwinningen in dezelfde landen bewijzen, dat van een spoedige onderwerping geen sprake kan zijn. Dat ten slotte vrede is gesloten met de Cheta, is waarschijnlijk. Maar zeker is het, dat het grootste gedeelte van Syrië, met name Palaestina, in Aegyptische handen is gebleven. In het Noorden bleef het rijk der Cheta bestaan, na deze groote oorlogen veelal nauw met Aegypte verbonden. Daardoor kon on den duur M. °°k Noord-Syrië zich niet aan den Aegyptischen invloed onttrekken. Ook het Oude Testament heeft de herinnering bewaard aan de nauwe betrekkingen van alle Syrische stammen met Aegypte • men denke aan de geschiedenis van Jozef. De laatste veertig jaren heeft Ramses II in vollen vrede over Aegypte en onderhoorige landen geheerscht. Dat is de bloeitijd van het zoogenaamde Nieuwe Rijk. De overwinningen van Ramses en de daarop gevolgde tijd van Mummie van Ramses II. In het Museum te Kaïro. orde en rust bevorderden een veelzijdige ontwikkeling van alle hulpbronnen des lands en verzekerden Aegypte een behaaglijke welvaart. Uit geen tijd bezitten Bioei van wij zoo talrijke monumenten, tempels, graven, wij- en overwinningsopschriften Aegypte' enz. en ook andere litteraire documenten als uit den tijd der Ramessiden. Karakteristiek is ook thans de overheersching van traditie en sleur; van individualiteit, van het inslaan van nieuwe banen is nauwelijks sprake. Tevergeefs zoekt men in de tallooze tempelopschriften, in de hymnen aan den Koning, op de rotsen of op minder duurzaam papyrus geschreven, in de gebeden tot de goden een nieuwe, frissche gedachte; het zijn steeds de eeuwenoude denkbeelden en denkvormen; slechts de namen zijn nieuw; het overige is kopie; zelfs de historische berichten zijn niet origineel en dus weinig betrouwbaar. De regeering is nog op dezelfde wijze ingericht als vroeger; alleen is de Koning nog meer dan vroeger de bron van alle staatsmacht; de verheerlijking, zelfs de Bouwvallen van den tempel van Ammon te Karnak. vergoddelijking van zijn persoon neemt steeds toe; hij wordt een godmensch, ten slotte een god; op monumenten ziet men hem gebogen in vrome devotie voor — zich zelf. Ramses' residentie was Tanis in de Delta, de Ramsesstad, die door hem tot de prachtige hoofdstad van zijn machtig rijk werd gemaakt. Daarnaast bleef Thebe de oude, hoogvereerde hoofdstad; van Memphis hoort men nauwelijks meer. Het land bloeide onder den machtigen Koning; meer nog dan de groote monumenten des Konings getuigen daarvan de talrijke bouwwerken, door particulieren gesticht. Het schijnt zelfs, dat ook de lagere volksklassen een meerdere mate van welstand genoten dan vroeger. De handel vooral moet hooger hebben gebloeid dan ooit te voren. Het meest zelfstandig ontwikkelde zich de architectuur. De zoogenaamde plantenzuil komt algemeen in gebruik; daarnaast worden pilasters met het borstbeeld * des Konings gehouwen. De grootsche, door Ramses I ontworpen, door Seti I en Ramses II voltooide zuilenhal van den Ammontempel te Karnak is een van de bewonderenswaardigste bouwwerken der Aegyptenaren. Daarnaast is te noemen de tempel A* 4 van Osiris te Abydos met zijn voortreffelijk uitgevoerde reliefs, door Seti I en Ramses II gesticht. Bovendien dateeren uit dezen tijd de meesterstukken van rotsarchitectuur, het graf van Seti I bij Thebe en dat van Ramses II in den ui de rotsen uitgehouwen tempel van Aboe Simbel in Nubië, verder het Ramesseum te Thebe met zijn priesterschool, de bouwwerken in Luxor Memphis, Heliopohs en Tanis. In Nubië heeft Ramses II behalve het bovengenoemde heiligdom bij Aboe Simbel niet minder dan vijf rotstempels gebouwd. Ook van beeldhouwkunst zijn ons tal van uitnemende resten bewaard gebleven o. a. het Turijn bewaarde beeld van Ramses II, en het groote tableau,' dat de overwinning van dezen Koning op de Cheta tot onderwerp heeft. os van de literatuur bezitten wij een en ander, o. a. het groote gedicht, dat Ramses II op zijn strijd met de Cheta door een onbekenden dichter liet berijmen en meer dan eens op tempelmuren griffelen. Bovendien hebben wij tal van brieven van allerlei aard, die ons een treffend beeld geven van het leven der Aegyptenaren in de 13*> eeuw. Op godsdienstig gebied is de orthodoxie oppermachtig; alle ketterij is volledig uitgeroeid. De priesters zijn naast den Koning de heerschers. Alle verhoudingen en betrekkingen worden door de priesters geregeld; het geheele leven wordt door den godsdienst doortrokken. De hoogere beschaving, vooral de opleiding tot alle hoogere ambten is uitsluitend in de handen der priesters. Het clericalisme is oppermachtig en beheerscht alle levensuitingen der natie. Ook hier ontaardt de priesterheerschappij ten slotte in een doodenden vormendienst; het geestelijk leven is in Aegypte weldra geheel versteend. Met dezen geestelijken achteruitgang ging de politieke hand in hand lan° na Ramses 11 gingen de Aziatische veroveringen weer verloren. DERDE HOOFDSTUK. l)c opkomst van Assyrië. Israël onder Riehtcren en Koningen. e uitgestrekte gebergten, die Syrië en Mesopotarnië van Kiem-Azië. Klein-Azië scheiden, vormen de grens der Semieten. Kleinm m Azië, dat steeds als bemiddelaar tusschen Semieten en t /r)f Indogermanen een belangrijke rol in de geschiedenis der O pQpyfafCI beschaving heeft gespeeld, werd van oudsher bewoond door weinig beschaafde stammen, die nauw met de tegenwoordige Kaukasusvolken verwant zijn. De kusten waren daarentegen door Phoeniciërs en Grieken bezet. Alle volken, zoowel de in het Oosten wonende Armeniërs als de Westelijke Klein-Aziaten waren van Indogermaanschen stam; tot de laatste groep behooreu de weer in vele stammen verdeelde Phrygiërs, een landbouwend en veeteelend volk, dat de bekende sagen van Midas en Gordius aan de wereld schonk; verder de oorlogszuchtige Mysiërs; ten Zuiden van hen de Lydiërs, de krachtigste en meest beschaafde van deze ^ stammen; aan de Zuidkust de Cariërs; ten slotte de Lyciërs, beiden zeevarende en ook zeeroovende volken. Onder hen vinden wij het eerste begin van wat wij later de Grieksche beschaving noemen. Hen kenmerkt een zekere zachtheid en neiging tot sentimentaliteit, die zich in de muziek en in talrijke sagen en in hun godsvereering openbaart. Hun hoofdgodin is de moederaarde, de bron van alle leven, hier Rhea, ginds Cybele geheeten. Haar zoon is Sabazius, verwant met den Griekschen Zeus en ook met Dionysus. De god echter, dien de Grieken later als Zeus vereerden, is de god des hemels, Bagaeus. Deze Klein-Aziatische landen zijn herhaaldelijk door de Koningen der De cheta. Cheta aangevallen en waarschijnlijk ten slotte onderworpen. Overal hebben zij hier de monumenten van hun overwinningen opgericht; de Semitische invloed is zeer belangrijk geweest; daaraan ontleenden de Klein-Aziaten tal van barbaarsche gebruiken bij hun godsvereering. Maar ten slotte is toch ook het hantelj; 'hTntriÏÏë^d ts "t C6rSt °naf' Cheta, zoo in het Westpn hp>L- 1i j Semieten verdreven. 0e taeam.uit bedreigd. Na een tijd van sch'romlliike ook weer van Aegypte ± «Ta achterachterkleinzoon van zijn erooten auaich,e vat Ramses III, de bewind op. De in de DelH • g° naamgenoot, weer met kracht het geslagen. ^Sen veTl ztaaï SKK-T ^ Cheta vernietigd door zeevolken'uit hM .. w was het rijk der Ramses hun wederpartii en wpt-H V611e sten' Maar ziJ vonden in Aegypte was daardoor gered- het^ro^t t^d V®rbltterden kr98 verslagen, gewest behouden. ' grootste deel van Syrië bleef als win- sLr"T.T* "• - *— gedijde; overal heerschte veiligheid Ook d & ^ bl°6lden ; de akkerbouw de groote tempel van _heeft -d gebouwd: nog sterker dan onder Ramses II treedt overal hot °°! geStlcht# Maar duidelijk aan den dag- alles i<* tn • , Sebrek aan originaliteit 0:1 cl"'; —— zijn naamgenooten tot den twaalfden Ram^ t °Pv^gers van Ramses III, hoe langer hoe doodscher. De kracht van het\ ^ W°i °Ud6 formalisme der priesters nam steeds toe- dp . • omngschaP vei']amde; de invloed Ramses xii naast den Koning de machthebh opPeiPliestei' yan Ammon te Thebe wordt ss. - - n— •* * »— » onderwerpiDg van den S(aat aau P Kerlt ; "M™'lYns de volledige met de macht, weldra zelfs mpf ^ tu , ?.! ar n was het ook Terwijl Aegypte hoe lanèer h °nafhankellJkheid Aegypte gedaan, potamië een macht die bestemd ^ V61Zwakte' verhief zich in Meso- Assyriê van West-Azië over te nemen Dat" 6 a ^ de" Phara° a,S beheerscher M*. zoo goed als niet genoemd word slrtT"' 06 "de eeuw Ninivé, die soms in aanraking koln me de Z"^11 " K°Ui"gen * toch nooit door hen onderwnrL " AeSypt>sche veroveraars, maar en overschaduwde weldra dTe der K hun mac« nam steeds toe zün niet alleen nlw'Ï^ ' ^.Tr" ^ B*ie zeden en gewoonten in stwl' Z- behooren bB elkander; in godsdienst, Waarschijnlijk hebben de A-w™ i"'8 f" k™St komen zij geheel overeen. ■ irr: r,:; r rr i» sujgtcsz - * s&£ Museum bewaarde en gecatalogiseerde collectie van meer dan 22,000 gebakken Assyrische gevleugelde stier in den Louvre te Parys. leemen tafeltjes, die, alle dicht met spijkerschrift beschreven, de oudste bibliotheek der wereld vormen; zulke tafeltjes zijn later nog bij tienduizenden gevonden. Naast deze staan de niet minder belangrijke leemen eylinders der Babyloniers. Bovendien kwam in den laatsten tijd nieuw licht voor dé AsSyrisehe geschiedenis door de ontdekking van de tafels van Tcl-el-Amarna in Aegypte waardoor de correspondentie van de Pharao's uit de 14'" en 15'"' eeuw met hun Aziatische onderhoorigen aan den dag kwam. Al deze documenten, die veel meer dan de Aegyptische monumenten en ook dau vele Gr.eksche en Romeinsche geschiedschrijvers betrouwbare bionnen zijn voor de geschiedenis der Mesopotamische landen, hebben ons voor het eerst een deugdelijke politieke geschiedenis van Assyrië gegeven. Maar zij hebben ons veel meer geschonken. Vooreerst is ons een zeer veelsoortige literatuur onthuld. Verder geven de vele bewaarde oorkonden, brieven en epeches een helder inzicht in het binuenlandsch bestuur van het rijk en zijn betrekkingen tot vreemde mogendheden. Met het handelsverkeer maken «IJ en nis; van het burgerlijk recht wordt een en ander duidelijk. Maar ovenal komen tal van particuliere aangelegenheden aan het licht, die ons het Assynsche dagelijksch leven even goed doen kennen als dat van Athene en Home in den klassieken tijd. Ook in Assyrië was de astrologie en daardoor ook de astronomie evenals in abylonie hoog m eere; niet alleen de chronologie, maar ook de mythologie, verder de geheele theologie, de ritus, zelfs de geneeskunde en in zekeren zm ook de philologie hangen nauw samen met de astrologie. De voorteekenen werden steeds nauwkeurig waargenomen; men kan zelfs van een ominologie spreken; de bibliotheek van Nivivé telt dan ook talrijke zoogenaamde droomboeken; daarnaast komen serieën voorspellingboeken'en offerboeken voor. De godsdienst der Assyriërs was dezelfde als die der Babyloniers; ongeveer dezelfde goden worden vereerd. Zeer veel is echter op dit ge ïed nog duister. Slechts dit weten wij, dat aan het hoofd van het Assynsche pantheon de drieëenheid Anoe, Bel en Ea staat, geflankeerd door hun gemalinnen. Daarnaast staat nog een andere trias, eveneens met drie gemalinnen. De nationale god van Assyrië is Assoer, naast wien zijn gemalin Istar wordt vereerd. Ook de hemellichamen waren van goddelijken aard Daarentegen stellen de gevleugelde stieren en leeuwen lagere goden voor. Al deze goden worden in een zeer ingewikkelden ritus vereerd. Nauw hangt met de theologische en ritueele een uitvoerige mythologische literatuur samen. Zoo hadden de Assyriërs evengoed als de Hebraeërs hun scheppings-, paradijs- en zondvloed-verhalen; het verband tusschen de verschillende overleveringen is echter nog niet geheel duidelijk. Over de Assyrische kunst is met juistheid een oordeel te vellen, sedert de opgravingen talrijke monumenten, standbeelden, altaren, reliefs, ten slotte een zeer groot aantal voorwerpen van verbruikskunst hebben aan het licht gebracht. De aard van het land noodzaakte de Assyriërs evenals de Babyloniers tot den baksteenbouw. Hier vinden wij evenals in Babyion den terrasbouw voor paleizen en tempels. Alle gebouwen werden rijkelijk met reliefs versierd, die het geheele Assyrische leven niet minder levendig voor onze oogen stellen dan de daarbij gevoegde opschriften. Behalve paleizen en "tempels hebben de Assyriërs hoogst belangrijke vestings- en andere verdedigingswerken aangelegd; hun versterkingskunst staat reeds op dezelfde hoogte als die der Grieken en Romeinen. Daarentegen is anders dan in Aegypte de bouw van monumentale graven in Assyrië geheel onbekend; de baksteenen sarcophagen werden eenvoudig naast elkander geplaatst en later overwelfd. De Assyrische schilderkunst, die slechts tot decoratie voor bouwwerken diende droeg een textiel kaïakter. De plastiek is hier door het eigenaardige inheemschc materiaal uit de ceramiek ontstaan. De Assyrische statuen behooren tot de beste die vóór den Griekschen tijd zijn vervaardigd; voortreffelijke waarneming, fijn ontwikkeld gevoel voor stijl en volmaakte techniek onderscheiden de standbeelden zoowel als de uitnemende reliefs. Voor deze laatste werd in lateren tijd ook marmer in plaats van baksteen gebruikt. De eerste Koning van Assyrië, die zijn rijk tot een macht in de toen- Tigiathpimali ge wereld verhief, was Tiglathpileser I. Hij was niet alleen een vroom vorst, maar ook een geweldig veldheer. Bovendien beroemt hij zich er op, dat tal van tempels, paleizen, vestingen, korenmagazijnen enz. op zijn bevel zijn gebouwd. Hij breidde het rijk vooral naar het Noorden uit en overwon herhaaldelijk de Armeniërs; ook Syrië onderwierp hij, ten minste voor een deel. I\a dezen roemrijken vorst is er een gaping in de Assyrische geschiedenis, die slechts door eenige Koningsnamen wordt aangevuld. Eerst in de negende eeuw vinden wij weer een Koning, die zich in wijdluftige opschriften als een Assoemasgroot veroveraar roemt. Dit is Assoernassirpal, in wien de politiek van gsi-Sló. Tiglathpileser herleefde. Ook hij onderwierp in Armenië en Syrië tal van vorsten en volken; hij drong door tot de Middellandsche Zee en aanvaardde de hulde van Phoenicië. Door deze veroveringen werd Assyrië de leidende Saimanasmogendheid van West-Azië. Op Assoernassirpal volgde zijn zoon Salmanassar II, 860- 824. die de veroveringen van zijn vader voortzette en Palaestina bedreigde. Toen Phoenicië en later ook Palaestina in het groote Assyrische rijk werden Verval en opgenomen, hadden zij hun besten tijd reeds achter den rug. De Phoeniciërs XiTnidë" waren sedert omstreeks 1100 door de Grieken uit de Aegaeische Zee verdieven; zelfs gingen Rhodus en Cyprus voor hen verloren. Daarentegen nam de Phoenicische handel in het Westelijk bekken der Middellandsche Zee een steeds hoogere vlucht; het verlies van Griekenland noopte de koene handelaars van zelf tot het zoeken van nieuwe afzetgebieden. Sardinië, Sicilië en Malta werden door hen bezet. Hun voornaamste bezitting was evenwel ZuidSpanje. Van daar uit hadden zij zelfs den moed de straat van Gibraltar door te varen; daar stichtten zij hun groote handelsstad Gades (Cadix) met een giooten tempel van Melkart. Gades werd weer het uitgangspunt van verdere vaarten naar het Noorden en Zuiden; de Phoeniciërs moeten zelfs tin van de Scilly-eilandeii hebben gehaald. Bijna nog belangrijker dan Gades was de kolonie, die ongeveer 1100 v. Chr. op de Noordkust van Afrika werd gesticht. Hier ontstonden de havensteden Utica, Hippo en bovenal Carthago, dat echter eerst veel later zijn hooge beteekenis heeft verkregen. Tyrus. In Phoenicië zelf nam in deze eeuwen Tyrus de leiding geheel in handen, na Sidon, de oude hoofdstad, te hebben overvleugeld. Tyrus was de groote handelsmetropool van die dagen, het Londen van den toenmaligen tijd. Alle producten van het verre Westen werden hier aangevoerd om te worden geruild tegen de niet minder kostbare voortbrengselen van het Oosten. Zoo goed als alle volken der wereld kwamen te Tyrus ter markt. De Koning deistad is economisch een der machtigste vorsten van zijn tijd; de Koningen der andere Phoenicische steden zijn hem onderdanig. Hiram I, die in de tiende eeuw regeerde, de tijdgenoot van Salomo, vergrootte de stad door den aanleg van havens en dammen; groote tempels werden door hem gebouwd. Hij stichtte zelfs een handelsstation in de Roode Zee en stond in vriendschappelijke betrekking met de machtigste Koningen van Azië en Afrika. Een geheel andere ontwikkeling had Palaestina; hier lag niet in de economische macht het zwaartepunt van land en volk. Na den val van het rijk der Cheta en na de Aegyptische overheersching bleef Syrië aan zich zelf overgelaten. Vandaar, dat het wordt gesplitst in tal van kleinere staten, die elkander gewoonlijk scherp hebben bestreden. Behalve Phoenicië en Damascus is Palaestina de belangrijkste van deze staatjes. Dit land werd De israëiie-oorspronkelijk door Kanaanitische stammen bewoond. Een van deze stammen, Palaestina. de kinderen Israëls of de Hebraeërs, zooals zij door hun buren worden genoemd, is het gelukt zich ten Westen van den Jordaan de hegemonie te verschaffen. De Boeken van Mozes verhalen van het verblijf van dit volk in Aegypte, van zijn wonderbaren tocht door de Roode Zee, van zijn omzwervingen door de woestijn, van de verovering ten slotte van het land zijner vaderen. Welke historie aan deze verhalen ten grondslag ligt, is vooralsnog niet uit te maken; van grooten invloed van Aegypte is bij de Israëlieten weinig te ontdekken; de Aegyptische bronnen weten van een invasie en exodus der Joden niets. Maar zeker is, dat zij uit het Overjordaansche naar het Westen Een Phoenicisch schip. Op een der monumenten van Ninivé. zijn geëmigreerd. Deze verhuizing kan in de twaalfde eeuw v. Chr. worden gesteld; er moet natuurlijk geruime tijd mede zijn verloopen. Eerst in hun nieuwe woonplaatsen hebben de Israëlieten zich tot één volk gevormd. De bezetting van het land is met geweld gegaan; de oude bewoners zijn uitgeroeid of hebben zich met de Israëlieten versmolten. Een gedeelte van het volk bleef echter ten Oosten van den Jordaan wonen. De leidende stam was weldra Jozef, de grootste en machtigste van alle, — die, verdeeld in tal van geslachten, het geheele bergland Ephraim van Jeruzalem tot den berg Karmel bewoonde. Aan dezen stam knoopt zich de vorming deinatie vast; de heilige overleveringen heeft hij bewaard; de groote heiligdommen liggen in zijn gebied; hij voert het volk ten oorlog. Deze oorlogen zijn het, die het boek der Richteren vullen; het is echter ook hier zeer moeilijk historie en overlevering te scheiden. Van dezen Moedigen tijd hooren wij in het lied van Debora, misschien het oudste product der Hebreeuwsche letterkunde, den weeiklank. Richteren traden aan het hoofd des volks, dat zich soms Richteren ternauwernood tegen de hem omringende vijanden kon handhaven; zij wilden liet voorbeeld der Israëlieten navolgen en zelf het vruchtbare Jordaandal in bezit nemen; het zijn Ammonieten, Midianieten, Moabieten, Amalekieten. De man, die de onafhankelijkheid van zijn volk heeft gered en daarmede zijn toekomst heeft verzekerd, is de Richter Gideon, die de Midianieten versloeg. Ten gevolge van zijn overwinningen werd hij door den stam Jozef en aangehoorigen tot Koning uitgeroepen. Zelfs is zijn zoon Abimelek hem als zoodanig opgevolgd, maar met den dood van dezen verdween het Koningsschap weer. In welken tijd dat alles is geschied, is niet meer na te gaan. Een samenhangende Oorlogen geschiedenis van Israël begint eerst met de onderwerping van Palaestina Phüistijnen. dooi de Philistijnen, die de kust tot aan de Aegyptische grens bewoonden. Jarenlang heeft de strijd tusschen beide volken geduurd, totdat eindelijk de Israëlieten bij Ebeuhaëzer volledig werden verslagen; de arke des verbonds viel in de handen der Philistijnen. Het Zuidelijk deel van Palaestina werd door hen bezet en ingelijfd; het overige land werd van hen afhankelijk. Hun heerschappij moet minstens een halve eeuw hebben geduurd. Toen riep omstreeks 1000 v. Chr. een edele Benjaminiet, Saul, zijn volk op saul, ten strijde tegen de onderdrukkers. Zijn zoon Jonathan bracht den Phili-—1GOO— ^975* stijnen bij Gibea den eersten slag toe. Daarna overwon Saul zelf hen ten tweeden male. Als dank voor zijn dapperheid en beleid riep het volk hem tot Koning uit. Het vertrouwen bleek niet misplaatst. Saul streed, gelijk de Bijbel zegt, al de dagen zijns levens tegen de Philistijnen. Naar alle kanten breidde hij zijn rijk uit; weldra werd zijn macht ook over den Jordaan erkend. In het Zuiden versloeg hij behalve de Philistijnen de Amalekieten. Zoo is Saul de stichter van het nieuwe Joodsche rijk. Zijn <'inde was als zijn leven. Strijdende tegen de Philistijnen is hij gevallen op het veld van eer; bij den berg Gilboa werd zijn leger geheel verslagen. Gevangen Philistynen. Op een der Aegyptische monumenten. 4 hij daar als condottiere en soms ook als rooverhoofdman op. Ten slotte had hij van de Philistijnen een gebied verworven; na Sauls dood nam hij den Koningstitel aan. Natuurlijk was een verwoede strijd tusschen David en Isboseth het onvermijdelijk gevolg. Na korten tijd werd de laatste verslagen; Abner sloot zich aan bij David, die thans ook door de oudsten van Israël als Koning: werd erkend. Daarmede was het rijk van Saul weer hersteld. Natuurlijk had dat onmiddellijk nieuwe aanvallen der Philistijnen ten gevolge, die echter door David werden afgeslagen. Nog lange jaren duurde de strijd, waarvan ten slotte de uitslag was, dat de Philistijnen tot hun kustland beperkt bleven. De veldheer Abner redde wat te redden viel; hij riep Sauls zoon Isboseth tot Koning uit. ±975-±95o Maar niet het Seheele volk gehoorzaamde hem. In Juda had zich na ~ 'Sauls dood onder suzereiniteit der Philistijnen een rijkje gevormd onder den \ eldheei David. David, de zoon van Isaï, uit den stam Bethlehem, had als bevelhebber aan het hof van Saul geleefd en genoot daar hooge eer; de Koning had hem zijn dochter tot gemalin gegeven. Maar later was hij in twist met Saul geraakt en naar Juda gevlucht. Aan het hoofd van 400 man trad Sedert werden zij evenals de Phoeniciërs een handelsvolk. De onafhankelijkheid der Israëlieten was verzekerd. Overal trad nu het Koningschap zegevierend op. De oude vijanden in het Zuiden en Oosten des lands werden voor goed bedwongen. Naast David is Joab de held dezer overwinningen. Tot aan de Roode Zee en den Libanon strekte zich het Israëlitische rijk uit. De Amalekieten werden uitgeroeid, de Edomieten volledig onderworpen, het land der Moabieten ingelijfd, de Ammonnieten herhaaldelijk verslagen. Maar David deed veel meer. Machtig en geacht was de Koning, nadat hij al zijn vijanden had verslagen. Met Koning Hiram van Tyrus en de andere staten van het Noorden stond de nieuwe staat in vriendschappelijke verbinding. Moeilijker dan de verhouding tot het buitenland was de consolideering van den staat naar binnen, de bevestiging van het Koning- Aanzieniyke Joden. Op een der monumenten van Ninivé. schap, de beteugeling der weerstrevende elementen, de instandhouding en ver- x sterking van het nog slechts zwakke nationaliteitsbeginsel. Met behulp van Joab heeft David dat zeer bezwaarlijke werk op zich genomen en ten einde gebracht. Nog op andere wijze heeft David den staat bevestigd; hij heeft de ' Kanaanitische steden, die tot dusverre hun onafhankelijkheid hadden weten te handhaven, bedwongen en ingelijfd. De belangrijkste van deze steden was Jebus, dat als Jeruzalem door David tot zijn Koninklijke residentie werd uitverkoren. Op den berg Sion vestigde hij zijn zetel; daarheen bracht hij de arke des verbonds over; daar bouwde zijn opvolger een paleis en den bijbehoorende wereldberoemden tempel. Van de inrichting van den nieuwen staat weten wij zeer weinig; vermoe- De israëiidelijk was zij zeer eenvoudig. Het leger werd gevormd door een militie,tlsche staat samengesteld uit de bezittende klasse. Eerst later begon Salomo huurtroepen in dienst te nemen, hooge belastingen te heffen en heerendiensten te eischen. Bij een landbouwend volk als het Israëlitische^waren zulke maatregelen hoogst bezwaarlijk. Een handelsvolk is het nooit geworden; alle economische betrekkingen met het buitenland gingen door de handen der Phoeniciërs. De geslachten en famihën bleven als vanouds de historische verdeeling van het volk; de oudsten daarvan hadden grooten invloed. Daartegen trad het centraliseerende' koningschap op; het rijk werd verdeeld in twaalf districten, die niet met de oude stammen samenvielen; de opkomst van talrijke steden verbrak bovendien het stamverband. Zoo bleven alleen nog twee groote volksgroepen over, een Noordelijke, die van Ephraïm, en een Zuidelijke, slechts half-Hebreeuwsche die van Juda. Voor de rechtspleging heeft het Koningschap zeer veel gedaan, koninklijke ambtenaren spraken naast de oudsten recht. De bloedwraak bleef evenwel bestaan, evenals de zoo goed als onbeperkte vaderlijke macht. Maar niettegenstaande zijn groote verdiensten is het aan het Koningschap toch niet gehikt duurzaam de eenheid van den staat te grondvesten. David bleef voor de Noordelijke stammen een vreemdeling, erger, een usurpator. at werd te dieper gevoeld, naarmate de Koning ouder werd en zich despotische neigingen bij hem begonnen te ontwikkelen. Overal kwamen opstanden ± 4-T9k l°°r' dle nog ternauwernood waren onderdrukt, toen David stierf. Zijn zoon Salomo volgde hem op. Met hem reeds begon het verval van het rijk bij veel uitwendige praal en schittering. Salomo stond ver beneden zijn vader; hij was met 111 staat het rijk in- en uitwendig op dezelfde hoogte te houden. Van zijn daden vernemen wij weinig; van zijn bouwwerken des te meer. Het volk werd door belastingen en heerendiensten zwaar gekweld. Opstanden kwamen onophoudelijk voor. Toen Salomo dan ook stierf en zijn zoon Rehabeam hem.zonder tegenstand in Jeruzalem was opgevolgd, stroomden de Noordelijke Israëlieten naar Sichem om hun oud recht der Koningskeuze uit te oefenen. Zij verklaarden zich echter bereid Rehabeam te erkennen zoo hij verlichting van belasting beloofde. Toen deze daartegen bezwaar maakte Iel'k00S de volksvergadering te Sichem den veldheer Jerobean, tot Koning! ±92ö. Zoo werd het groote Joodsche rijk in twee deelen gesplitst. Het is hier natuurlijk niet de plaats uitvoerig stil te staan bij den altijd godsdienst. 200 buitengewoon merkwaardigen godsdienst der Israëlieten. Het is een van de belangrijkste feiten in de geschiedenis van den godsdienst, dat hier onder dit kleine volk van Semitischen stam zich langzamerhand in onderscheiding van alle andere volkeren der Oudheid uit het oude veelgodendom een scherp doorgevoerd en geprononceerd monotheïsme ontwikkelde, dat tevens een geheel andere, zuiverder betrekking tusschen God en meuschen en daardoor een v CC1 veilievener moraal schiep dan waartoe eenig ander volk in de Oudheid het heeft gebracht. Deze ontwikkeling heeft natuurlijk eeuwen geduurd. Israëls godsdienst was oorspronkelijk naar inhoud niet onderscheiden van dien zijner omwoners. Van oudsher heette zijn stamgod, zijn Baiil, Jahwe. Hij is de nationale god, de beschermheer van Koning en Staat, de oorlogsgod, die als heer der heerscharen zijn volk ter overwinning voert of, zoo Hij reden heeft vertoornd te zijn, het ten verderve leidt. Hij is naijverig opzijn macht; niemand mag Hem naderen; Zijn aanblik brengt den dood; Hij eischt van zijn volk het bloedoffer der besnijdenis; vreeselijk kan Hij toornen op Zijn volk. In den krijg is de vijand en zijn bezit Hem gewijd; mensch en vee wordt daarom na de overwinning gedood. Daarnaast is Hij echter de schenker alles goeds, van de gaven der natuur, de veldvruchten en het vee; Hem worden daarvoor de eerstelingen van vrucht en vee gewijd. Het voorjaarsfeest, het oogstfeest en het wijnoogstfeest zijn Jahwe's voornaamste feesten; daarnaast viert men de nieuwe maan en den sabbath. De vormen van godsvereering zijn dezelfde als bij de andere Syrische stammen. Op bergen, onder boomen, bij oude steenen en elders richt men Jahwe altaren op. Later komen hier en daar tempels voor, waaraan priesters werden verbonden. Afbeeldingen van Jahwe komen in de oudere tijden voor. Hij woont op de^^plaats van zijn heiligdom; daar heeft hij orakels. Naast Jahwe, den stamgod, worden van oudsher andere goden vereerd, boven allen Baal, de opperste heer der wereld, die in Jeruzalem ziju tempel heeft/ Daarnaast is ook Astarte de godin, voor wie nog Salomo een altaar deed oprichten. Zon en maan worden als goden beschouwd, om van andere niet te spreken. Menschenoffers, zelfs kinderoffers komen voor; men denke slechts aan Abraham en Jephtah. Maar alle andere goden wijken hoe langer hoe meer op den achtergrond voor den machtigen stamgod Jahwe. Hoe meer overwinningen Israël behaalde, hoe meer moest ziju eigen god, dien geen ander volk vereerde, stijgen/ Hij wordt weldra de opperste god, aan wien alle andere onderdanig zijn. Doch later gaat de ontwikkeling verder; de andere goden smelten met Jahwe samen of worden, zooals Baal, door hem bestreden en verdreven. Uit een godsdienstig oogpunt is de geheele Israëlitische geschiedenis een hardnekkige, verwoede kamp tusschen het polytheisme en liet monotheisme. In dezen strijd nam de beteekenis der priesters steeds toe. In plaats van de bijzondere altaren kwamen de staatsheiligdommen, waarvan de priesters door den Koning worden benoemd. Een erfelijke priesterstand ontstond; de priesters golden voor nakomelingen van Levi, uit wiens stam ook de groote wetgever Mozes was gesproten. Zij worden meer en meer de bemiddelaars tusschen Jahwe en Zijn volk; zij verstaan Zijn wil; zij maken deze aan het volk bekend; zij brengen de benoodigde offers; zij zijn de bewaarders der heilige overlevering en geschiedenis. Maar naast de priesters, de geordende bemiddelaars tusschen godheid en volk,, heeft Jahwe ook minder officieele, maar niet minder bezielde verkondigers van Zijn wil, zieners, later ook profeten; naast hen staan de Nazireeërs, die zich geheel aan Jahwe's dienst wijden en ten teeken daarvan het haar lieten groeien. Alle godsdienstige ideeën der Israëlieten zijn onmiddellijk op de practijk geiieht; speculatie is hun vreemd; hun theologie is weinig meer dan moraal. Twee elementen beheerschen het geheele leven, de staat en de familie; individualiteit kent men niet. Den Israëliet ontbreekt dan ook geheel het onsterfelijkheidsgeloof; de enkeling leeft voort in zijn nakomelingen, aan wie zijn deugden worden beloond, zijn zonden worden bestraft. Zoo ook boet het volk voor de misdaden des Konings. De geboden van Jahwe betreffen vooral zijn eigen vereering; maar verder is hij de beschermer van recht en wet staat en orde. VIERDE HOOFDSTUK. Het Assyrische ryk. Iffl e sP^sing van het Israëlitische rijk was natuurlijk een De Tsraëiitï- m element van zwakte voor beide deelen, en dat te meer, sche rijken* jg g|llg3 F^daar zij begonnen met elkander ongeveer vijftig jaren lang IT SloJfó^xPli 6611 verwoe(^eu strijd te bekampen. Het was een geluk voor hen, dat in deze tijden noch in Aegypte noch jn Assyrië machtige vorsten regeerden, in staat om de zwakke Israëlitische staatjes in te lijven. In Aegypte hadden zich Libysche cohorten van den troon meester gemaakt; de ontbinding van den staat was het gevolg geweest. In Assyrië was het weinig beter gesteld. Over de eerste tijden na Salomo's dood zijn de berichten zeer schaarsch. Zoo wij iets vernemen, het is over burgeroorlog en broederkrijg. Het Noordelijke rijk bleek echter het krachtigste; Juda kon zich soms ternauwernood verdedigen. Maar terwijl hier het huis van David zich nog eeuwenlang handhaafde, was Israël telkens blootgesteld aan een verderfelijken troonstrijd; de eene Koning, zelfs de eene dynastie verdrong de andere. Het machtigst was het rijk onder de dynastie van den veldheer Omri, die omstreeks 890 tot ;omri, Koning werd uitgeroepen. Hij stichtte Samaria, waar hij zijn residentie vestigde. ~S J ±S'J Wel moest hij het Noorden van zijn rijk aan Damascus prijsgeven, maar tegen de Moabieten streed hij gelukkig. Nog meer succes had zijn zoon Achab. Hij Achab, hernieuwde het oude verbond met Tyrus en huwde een Tyrische prinses, de -8,5_853 beruchte Izebel. Hij sloot vrede met Juda; Koning Josaphat liet zijn zoon Joram huwen met Achab's dochter Athalia. Sedert waren beide rijken nauw verbonden. De Edomieten drong Achab naar het Zuiden terug. Den Koning van Damascus versloeg hij en nam hem gevangen; beide vorsten sloten echter daarna een verbond tegen Assoernassirpal, die, zooals wij boven zagen, Syrië bedreigde. Tegen zijn zoon, den bovengenoemden Salmanassar II, kwam . weldra een verbond tot stand, dat zich om Israël en Damascus groepeerde. Tegen dit verbond trok de Assyrische Koning te velde; maar hoewel hij niet werd verslagen, zijn veroveringen voortzetten kon hij evenmin. Ten overvloede moest hij zijn krachten beperken tot den strijd met zijn Zuidelijke naburen; in Babylonië mengde hij zich in een troonstrijd en dwong den over- AuCHgerolTdi,81Winnaai d.*arb® de erkeiming van Assyrië's opperheerschappij af. Daarna 852. hervatte hij den strijd met Damascus, dat dezen keer ook door Achab werd berieden. Maar deze laatste sneuvelde weldra; met hem was de laatste krachtige Koning van Israël verdwenen; zijn huis werd weldra van den troon gestooten en uitgeroeid. G rtd.Sf»ge De . omwe»tel"'g> r?sr5r.iD Profeten- Y00ral Amos en Jesaja houden het hun volk met steeds sterker nadruk voor: Jahwe is vertoornd op Israël, omdat het volk zelf van hem is afgevallen. Boete, bekeering wordt het volk toegeroepen. In zijn ellende zich schuldig gevoelend, gehoorzaamt het volk dien oproep. Pelgrimstochten naar heilige plaatsen worden gehouden; de oude feesten worden prachtiger dan ooit gevierd; offers worden bij menigte gebracht; de tempels worden verrijkt door heerlijke geschenken; vast- en boetedagen worden uitgeschreven. Het aanzien van priesters en profeten rijst voortdurend, naarmate men hun hulp, \ ooi lichting en voorbidding meer noodig heeft. Maar verder ging de massa des volks niet; bij het uiterlijke bleef men staan. De profeten, die de hervorming des harten predikten, liet men praten. Maar toch vormde zich om de profeten een kern van welgezinden, die een geestelijke wedergeboorte des volks wenschten, predikten, ja eischten. Jahwe toornde volgens hen, omdat men Hem niet op de juiste wijze vereerde, omdat men Zijn geboden noch kende noch opvolgde. Hij is de almachtige God, wiens wil de wereld en het lot der volkeren beheerscht. Hij is rechtvaardig, vergeldt goed met goed, maar ook kwaad met kwaad. Israël heeft hij als een vader geleid en groot gemaakt, verlost uit Aegypte en uit de woestijn; Hij heeft het Zijn wil geopenbaard en Kanaan gegeven. Maar Jahwe is ook een ijverzuchtig God; Hem alleen moet zijn volk vereeren. Maar het volk is overmoedig geworden | — heeft Zijn geboden veracht, vreemde afgoden gediend, beelden vereerd. Tot straf verstoot Jahwe Israël; Hij vervolgt Zijn volk; ellende is zijn deel. Maar vernietigen zal Hij Zijn volk toch niet; want wat weten de V-xeemdeulv&n Jahwe? Er is dus uitzicht op redding, zoo het volk zich bekeert, berouw toont over zijn zonden, terugkeert tot de zuivere godsvereering van vroeger. Want gelijk steeds in dagen van nationale ellende, ziet ook het Joodsche volk de gouden eeuw van godsvrucht en zedelijkheid en dus van voorspoed en geluk in het verleden. In dezen geest is dan ook de geheele geschiedenis \an Israël geschreven. De Bijbelsche geschiedenis in den vorm, waarin wij ze thans kennen, is voor een goed deel in dezen tijd, maar natuurlijk naar oudere bronnen o. a. naar een bewerking uit de negende eeuw (de Jahwist) geschreven. Vandaar dan ook, dat de historische boeken van het Oude Testament, welk een hooge waarde zij ook mogen hebben, niet een objectieve ë r \ o k geven, maar uitsluitend de geschiedenis, zooals men ze in de achtste eeuw v. Chr. beschouwde. De bewerker, de zoogenaamde Elohist, moet ongeveer 750 in Ephraïm als priester hebben geleefd. Ook andere geschiedwerken dateeren uit dezen tijd. Maar veel hooger dan deze priester staan de groote profeten van dien tijd, die hun vermaningen t 722-705 Einde van het rijk Israël, 722. aan de schare prediken, Amos, die onder Jerobeam II optrad, en na hem in Israël Hosea en in Juda Jesaja, den Koning van Israëls profeten. Wel had Israël vertroosting noodig. Darnascus viel en daarmede lag het land weerloos aan de voeten van den Assyrischen Koning. De laatste Koning, Hosea, was tot weinig meer dan zijn hoofdstad Samaria beperkt. Hier zou de laatste slag worden geslagen. Tiglathpileser III heeft de verovering niet meer Saimanasbeleefd; zijn opvolger Salmanassar IV belegerde Samaria drie jaren lang, ra-ra zonder de stad te kunnen innemen. Dat gelukte eerst aan Sargon II, die het sargon ir, reusachtige rijk door een handige, verstandige politiek tot een hoogte en macht wist op te voeren als nooit tc voren. Hij begon zijn regeering met de verovering van Samaria; Hosea werd gedood; Israël werd ingelijfd. Daarna bedwong hij Babyion en vervolgens opnieuw Syrië, waar opstanden waren uitgebroken; ook de Philistijnen werden onderworpen. Ook in het Noorden vierde Sargon bloedige triomfen; Armenië en een groot deel van Medië werden ingelijfd. Aan de laatste overblijfselen van het Chetarijk maakte hij een einde. Zelfs een groot deel van Arabië werd door hem onderworpen; ook de Pharao van Aegypte betaalde hem schatting. Ten slotte gelukte het Sargon het ten tweeden male opgestane Babyion, thans voor goed, te bedwingen. Hij was niet alleen een geweldig veldheer, maar ook een hoogst bekwaam staatsman, die / duidelijk de 'grenzen van het bereikbare zag, zijn hulpmiddelen verstandig aanwendde, het juiste oogenblik wist af te wachten en te gebruiken; bovendien bezat hij een groot organiseerd talent. Hij streefde er naar zijn uitgestrekt rijk tot een organische eenheid te maken. Vorsten huldigen den grooten Koning niet meer, maar worden afgezet; volken worden niet meer schatplichtig gemaakt, maar eenvoudig ingelijfd. Door systematisch georganiseerde gedwongen verhuizingen tracht Sargon de uiteenloopende bevolking van zijn rijk te vermengen; zoo worden de Israëlieten naar onbekende oorden gevoerd; zij verdwijnen sedert uit de geschiedenis. I Daarenteeren wordt Palaestina door Sargon II en zijn vizier. Op een der monumenten van Ninivé. Sanherib gehuldigd door de Joden. Op een der monumenten van Ninivé. Babyloniërs en Syriërs bevolkt. Daardoor werden in het Assyrische rijk de nationaliteiten vernietigd; zelfstandige volken komen niet meer voor; overal werd het verband van land en volk verbroken; men kende nog slechts één vaderland, Assyrië, één vorst, den Koning. Op Sargon volgde zijn zoon Sanherib. Weer stond Babylonië onmiddellijk sa,», tegen den nieuwen Koning op; weer gelukte het Assyrië het land te onder- 705-G8'wei pen. Eenige jaren daarna moest Sanherib nogmaals tegen Babel te velde trekken; wederom boog alles voor zijn zwaard. Ten derde male moest de Koning in (>89 het weerspannige land bedwingen. Minder succes had Sanherib 111 het Westen. Daar had Koning Hiskia van Juda zich met den Koning van Hiskia, 714-6-6. liet paleis van Sanherib te Ninivé. Volgens de bouwvallen gereconstrueerd. yrus en tal van andere kleine dynasten tegen Assyrië verbonden. Onmiddellijk trok deze naar de Middellandsche Zee. Maar een volledige onderwerping Jereikte luj niet. Wel maakte hij tal van Syrische staatjes schatplichtig inaar voor Tyrus zelf stiet hij het hoofd. Evenmin kon hij Juda ten onder «'engen. Tevergeefs belegerde hij Jeruzalem, dat Hiskia, gerugsteund door esaja, weigerde over te geven. Een pest in het Assyrische leger dwong ten so o Sanherib tot den terugtocht. Zijn verdere regeering heeft do Koning esteed aan den bouw van het groote paleis te Ninivé, dat alle vroegere Koningsburchten in uitgestrektheid overtrof. Do meeste monumenten in en om JNinive dagteekenen uit den tijd van Sanherib. Sanherib is door twee van zijn eigen zonen gedood. Deze vadermoord Assoerbanipal, 669—626. 4SJri-66do°n,Weid gewroken door een jongeren zoon Asarhaddon, die daarop den troon besteeg. Het gelukte hem liet rijk op dezelfde hoogte te houden, waarop het onder zijn vader had gestaan. Herhaalde pogingen van Babyion orn zijn vrijheid te bevechten, werden door hem verijdeld. Ook werden de opgestane Syrische vorsten weer onderworpen. Maar een zwaarderen strijd had Asarhaddon tegen den pharao Tirhaka, die steeds alle opstanden in Syrië had aangestookt en gesteund. Toch gelukte het hem Aegypte te overweldigen. Hij drong in het Nijlland door, bezette Memphis en lijfde liet grootste gedeelte van Aegypte bïi znn nik 111. TVfanr cr eer> der monumenten van Persepolis. Zoronster. toe aan Zoroaster of Zarathoestra, die in overoude tijden in Bactrie de nieuwe leer moet hebben verkondigd. Historisch intusschen staat daarvan niets vast Willen wg echter den godsdienst der oude Perzen begrijpen, dan moeten wij met alleen zoeken in de Avesta, maar liever en vooral in de weinige documenten ie de Perzen zelf ons hebben nagelaten en verder in de berichten der Grieken.' n erzië is de godsdienst geheel op de practijk gericht; de mensch is het middelpunt der schepping. Op hem werken bovennatuurlijke machten in De opperste god is Ahoeramazda, de god des lichts en daardoor ook der waarheid en der reinheid; hij is de schepper en onderhouder der wereld, de heilige geest van wien alle zegeningen der schepping uitgaan. Hij is de samenvatting van alle macht, verstand en majesteit. Naast hem staan een reeks van geniussen die enkele eigenschappen van den oppergod personificeeren en met dezen een heilig zevental vormen. Aan hen sluiten zich weer andere lichtgoden aan. .Tegenover deze goede goden staan de booze machten, de geesten der duister- nis, des doods, dor onvruchtbaarheid, des bedrogs, die steeds verslagen, maar nooit overwonnen worden. Daivas is hun naam. Hun aantal is onmetelijk; zij openbaren zich op duizenderlei wijze. Aan hun hoofd staat Angramanjoe' of Ahriman. In ieder opzicht is hij het tegendeel van Ahoeramazda. Angramanjoe troont in het hooge Noorden, in de duisternis; hij is onwetend en zedeloos; hij is de verpersoonlijkte onreinheid en leugen. Zoo staan licht en duisternis, beschaving en barbarisme, leven en dood, reinheid en onreinheid, schoonheid en misvormdheid, waarheid en leugen, orde en anarchie in voortdurende tegenstelling en strijd tegenover elkander. In dezen strijd heeft de mensch positie te nemen. Hij moet Ahoeramazda door leven en werken, door bidden en offers steunen in zijn kamp tegen Angramanjoe. Vooral reinheid in leven en wandel wordt van de geloovigen verlangd; zoo zullen zij aan ziekte en dood, waarin Angramanjoe zich het krachtigst openbaart, ontkomen. In scherpe tegenstelling tot Aegypte is dan ook voor den Pers een lijk onrein. Maar ook zedelijk rein moet de mensch zijn; de geloovige spreke steeds waarheid en hate den leugen. Doet hij dat, dan zal Ahoeramazda hem met stoffelijke en ethische zegeningen, bovenal met de onsterfelijkheid, beloonen. Na den dood heeft de mensch aan de brug Tsinvat zijn lot af te wachten; daar worden de goeden in het paradijs opgenomen, de slechten aan de leugengeesten overgegeven. Het is dit geloof, dat door de priesters ontwikkeld, de officieele godsdienst is geworden van het Perzische rijk. Dit rijk, dat alle oude beschaving van het Oosten in zich zou opnemen en tot latere geslachten zou overbrengen. is de rechtstreeksche opvolger van Assyrië. Innerlijk verval en herhaalde aanvallen van buitenlandsche vijanden hebben dit laatste in betrekkelijk korten tijd volledig gesloopt. Evenals veel later het Romeinsche rijk, zoo is ook het Ass\rische te gronde gegaan ten gevolge van groote volksverhuizingen. De aandrang daartoe ging uit van het tegenwoordige Zuid-Rusland. Daar kwamen in de achtste eeuw de Scythen in beweging; zij drongen de Cimmeriërs De over den Donau naar Thracië. Vereenigd met allerlei Thracische stammenCimmeriërs drongen de Cimmeriërs omstreeks 700 in Klein-Azië door, dat door hen werd uitgeplunderd. Maar hier geraakten zij in strijd met den krachtigen Koning van Gyge3, ± <375. jydie, Gyges. Deze is het onderwerp geworden van tal van vertellingen, die ons door Herodotus zijn bewaard. Historisch staat vast, dat Gyges omstreeks 675 in Lydië een nieuwe dynastie stichtte, die het rijk nieuwen glans verleende ; hij veroverde tal van kustplaatsen en beheerschte weldra geheel Westelijk Klein-Azie. Om zich tegen de Cimmeriërs te kunnen verdedigen, verbond hij zich met Assoerhanipal, dien hij huldigde. Zoo kon hij deze benden volledig verslaan. Maar zoodra was Gyges niet meester van Klein-Azië, of hij verklaarde zich onafhankelijk. Nu kon hij zich echter ook niet meer handhaven; e Cimmeriers overvielen Lydië; Gyges sneuvelde. Na langen, bangen kamp ge ukte het evenwel aan Gyges' geslacht, de Mermnaden, zich op den troon te handhaven en de Cimmeriërs naar het Oosten te verdrijven. De Scythen / Daar bleven dezen nog jaren lang een element van onrust voor Assyrië, dat bovendien, vooral na Assoerbanipal, toch al de handen vol had om' Elamieten, Babyloniërs en andere stammen in bedwang te houden. Maar het Media, grootste gevaar kwam van een onverwachte zijde, van de Mediërs. Medië was eeuwen lang onder Assyrische heerschappij geweest. Maar toch wist D«yoces, reeds omüreeks 700 een deel des lands zich onafhankelijk te maken; als ^Phraortes, eerste Koning wordt Dejoces genoemd. Zijn zoon Phraortes is de eerste histo- (,-5rische Koning van Medië; een groot gedeelte van Iran erkende zijn gezag; omstreeks 625 is hij gesneuveld in den strijd tegen Assyrië. In dien strijd' hebben de Cimmeriërs ijverig medegeholpen, totdat zij voor het grootste deel zijn verdrongen en opgelost in andere nomadenstammeh, de Scythen. Evenals veel later de Hunnen en de Mongolen overstroomden deze woeste horden, die uit het Noordoosten kwamen, in korten tijd geheel \ oor-Azië. Syrië werd door hen uitgeplunderd; de profetische boeken van het Oude 1 estament zijn vol van herinneringen aan de groote catastrophe, die Juda door den inval der Scythen had bedreigd. Op welke wijze aan dezen inval ten slotte een einde is gekomen, is onbekend. Vermoedelijk zijn zij als een echt nomadenvolk, na de Assyrische landen te hebben uitgeplunderd, weer naar het Noorden getrokken. De eer van hen te hebben overwonnen kende zich later de Koning van Medië, Phraortes' zoon Cyaxares toe. Inderdaad beheerschte hij na het verdwijnen der Scythen een uitgestrekt en machtig gebied ten Noorden en Oosten van Assyrië. Ook elders kwamen nieuwe machthebbers op, in de eerste plaats in Aeg\pte. Daar had de Assyrische heerschappij niet lang kunnen duren. Reeds Assoei banipal zag zich genoodzaakt er een aantal inheemsche vorsten te ei kennen en hen slechts door een soort leenverband voor zijn troon te behouden. Een van dezen was de vorst van Sais, Psammetichus of Psamtik. loen zijn gezag was bedreigd, had hij naar Ninivé moeten vluchten, maar was door Assyrische troepen weer in zijn gebied hersteld. Maar hij betoonde daan ooi een geringe dankbaarheid. Zoodra hij de kans schoon zag, stond hij tegen zijn weldoeners op en verklaarde zich onafhankelijk. Maar hij deed veel meer; hij is de stichter van een nieuwe dynastie, van een nieuw Aegypte. Zoodra hij zeker was van zijn eigen rijk, begon hij den strijd tegen de andere dynasten van het Nijlland; daaruit heeft zich het bekende verhaal der dodec- Psammetichus I. Basrelief in hetBritsch Museum te Londen. Cyaxares, 02-3—585. Psanimeliclius I, <563—GIG. archie ontwikkeld. Psammetichus vond steun hij Gyges van Lydië en bij Carisclïe en Jonïsche soldaten, die in Aegypte landden en door hem in dienst werden genomen; zij vormden de kern van 's Konings krijgsmacht. Omstreeks 045 moet Psammetichus' levenswerk voltooid zijn geweest; dan is Aegypte niet alleen bevrijd van de Assyrische heerschappij, maar ook tot een krachtigen staat hereenigd. Het oude land scheen als verjongd. Eerbied voor de traditie en tevens zorg voor door den tijd vereischten vooruitgang kenmerken de regeering van Psammetichus en zijn opvolgers. Het leger bestond uit vreemde soudeniers; op hen steunend, had deze XXVIste dynastie een veel vrijere positie'dan een De xxvilder vroegere Pharao's. Sais werd de residentie, maar Memphis en Thebe bleven hoog in eere. Met volle overtuiging volgen deze Koningen een veelomvattende handelspolitiek./_Necho begint den aanleg van een kanaal van den Nijl naar de Roode Zee en zendt een Phoenicische vloot uit om Afrika om te zeilen; deze onderneming gelukt; in het derde jaar keert de vloot in de golf van Suez teru^J In de Middellandsche en de Roode Zee heeft de Pharao zijn marine. Met de Grieken, die alle kusten der Middellandsche Zee bezoeken, knoopt hij nauwe betrekkingen aan; gezantschappen uit Griekenland vei schijnen in Aegypte. In het binnenlandsch bestuur was men echter conservatiever. De godsdienstige plechtigheden worden stipter dan ooit onderhouden; alle vreemde goden worden streng geweerd; alle oude traditiën doet men herleven om daarin kracht voor de herboren natie te vinden. De kunst van dit tijdvak is geheel archaistisch en beleeft nog eenmaal een periode van nabloei, die zich door sierlijkheid en zuiverheid van vormen onderscheidt, maar natuurlijk alle ooispi onkelijkheid mist. Zelfs in het schrift wordt men ouderwetsch. De oude symboliek wordt zorgvuldig nagevolgd; alle oude vormen herleven. Maar het oude Aegypte was voor goed dood; wat de laatste dynastie beproefde en wat haar dan ook is mislukt, was het brengen van leven in een lang begraven mummie. Politiek en militair was echter de nieuwe staat voorloopig sterk genoeg; hij was inderdaad een groot gevaar voor het kleine Juda. Al was het na de elegenng van Jeruzalem door Sanherib in 701 niet bij Assyrië ingelijfd, een vazalstaat van het groote rijk was het toch geworden. Ongeveer zeventig jaien betaalde Juda schatting en genoot daarvoor de bescherming van den Koning, die orde en rust, veiligheid en welvaart waarborgde. Inmiddels hield de godsdienstige strijd geen oogenblik op. Er waren Koningen, die Jahwe, er waren andere, die Baal dienden. Het was in dezen tijd, dat het optreden jesaja, van den profeet Jesaja de verdere ontwikkeling van het Jahwisme heeft bepaald. 738~± 7U0, e almacht van Jahwe, Zijn heerschappij over alle volkeren, de noodwendigheid van de tuchtiging van het zondige en afvallige volk, maar tevens de ze eiheid, ^dat het nooit geheel te gronde kan gaan, vormen den grondslag Jesaja s piediking. In Juda zelf, in Sion troont Jahwe; Jeruzalem en zijn tempel zullen daarom de verdelging ontkomen. Uit Davids huis zal een redder opstaan, die zijn volk het hoogste heil zal brengen. Aan het einde der dagen zullen alle volkeren zich om Sion scharen, om van daar hun leer te ontvangen en Jahwe als hun heer te eeren; Juda zal zich dan hebben bekeerd; vrede zal heerschen over de geheele wereld. Deze denkbeelden vinden wij' bij de andere profeten terug; alleen Jeremia is veel pessimistischer en voorziet den ondergang van Jeruzalem. Bovendien ijverden de profeten met klem tegen de uiterlijke vereering, waarmede men Jahwe hoopte te winnen; zij predikten bekeering des harten en reinheid van wandel. Zij bestreden den waan, dat alleen de Jahwe, die te Jeruzalem werd vereerd, de waarachtige God was. Maar hier was de strooming hun te sterk; het volk wilde Jahwe op den Sion vereeren en nergens elders. Ten slotte hebben dan ook de profeten toegegeven; voor dezen keer vonden zij by' uitzondering medewerking bij de Jeruzalemsche priesters. De vrucht van die samenwerking was een soort restauratie, die plaats had, nadat Juda na den inval der Scythen zich van Assyrië onafhankelijk had gemaakt. Men wilde den toestand herstellen, dien Jahwe van den aanvang af geëischt heeft; in werkelijkheid was het een poging om het door de profeten gestelde ideaal van een godsstaat met behulp der priesters te verwezenlijken. Dit ideaal is geformuleerd in het zoogenaamde Bondsboek, dat in 621 in den tempel zou zijn gevonden. Koning Josia proclameerde het tot eeuwig richtsnoer voor Bondsboek, Jahwe's volk. Het Bondsboek, geschreven in den vorm van een rede van Mozes tot het volk vóór de verovering van Kanaan, is ons in Deuteronomium bewaard. In zijn scherpsten vorm beval het de handhaving van het u onotheïsme en de volledige afschaffing van den afgodendienst. Op dit Bondsboek berust de verdere ontwikkeling van het Jodendom niet alleen, maar ook van het Christendom en van den Islam. Daardoor zijn de grondbeginselen van het Jahwegeloof voor goed vastgesteld en daarmede gemeen goed geworden; maar daardoor is ook, omdat de goddelijke waarheid in haar aard en beginsel onveranderlijk is, alle verdere ontwikkeling afgesneden. Verheven godsvrucht maar ook vormendienst en zelfs schijnheiligheid heeft het Bondsboek te voorschijn geroepen. De Tien Geboden heeft het aan de menschheid geschonken, maar ook dwingend kerkgezag en priesterdwang. Het volk werd georganiseerd in den vorm van een kerk, die voor latere godsdiensten tot model heeft gediend. Hoog verhief het Bondsboek het geloovige Juda boven alle andere ongeloovige volken, tegenover wie alles, zelfs de weerzinwekkendste gruwelen geoorloofd schenen. De denkbeelden van Deuteronomium hebben onnoemelijk veel ellende aan de wereld gebracht; godsdienstoorlogen en kettervervolgingen zijn er uit voortgesproten zoowel in de Christelijke als in de Mohammedaansche wereld; maar daarentegen zijn ook de verhevenste en reinste gedachten van het Nieuwe Testament juist aan het oude Bondsboek ontleend. In den eersten tijd bracht het Bondsboek aan Juda een hooger vertrouwen op Jahwe's hulp en op de toekomst van staat en volk. En de gebeurtenissen schenen dit vertrouwen niet te beschamen: Ninivé, dat zoolang de wereld had beheerscht en Israël had verdrukt, viel en zijn val was groot. Na den dood van Assoerbanipal is het Assyrische rijk verwonderlijk snel te gronde gegaan. De bijzonderheden daarvan zijn niet bekend; zelfs de namen der laatste Koningen staan niet vast. Alleen weten wij, dat het den stadhouder NabopaiasNabopalassar van Babylonië gelukte zich in 625 onafhankelijk te maken. In 625 -605 608 verbond deze zich met Cyaxares van Medië; het verbond werd bevestigd door het huwelijk van Nabopalassar's zoon Nebukadnezar met Cyaxares' dochter Le zamen aanvaardden zij den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand Assyrië. In 607 sloegen zij het beleg voor Ninivé. Na een vermoedelijk kort' Val van beleg werd de wereldstad veroverd, geplunderd, verbrand en met den grond 6"7' gelijk gemaakt. De laatste Koning, wiens naam verschillend wordt opgegeven maar die niet Sardanapalus kan zijn, zocht en vond den dood in de vlammen van zijn paleis. Nooit is Ninivé weer bewoond geworden. De heerschappij van Meden, Perzen, Macedoniërs, Seleuciden, Romeinen, Arsaciden, Sassaniden Arabieren, ten slotte Turken is over het land heengegaan; maar woest en ledig lag Ninivé daar; een steeds dichter wordende laag puin en struikgewas bedekte de plaats, waar eens de machtige stad stond, waarvoor alle volken zich bogen en die eeuwen lang de beschaafde wereld had beheerscht. Eerst in de negentiende eeuw is de betoovering van deze doodsche plek geweken; eerst in onzen tijd is door stelselmatige ontgraving der ruïnen van Ninivé de oude wereldstad met haar omvangrijke overblijfselen van een hoogst belangrijke beschaving blootgelegd en als het ware weer uit de dooden opgestaan. VIJFDE HOOFDSTUK. Babylonië. Perzië. Necho II, 610 — 595. Slag bij Megiddo, 608 Slag bij Kar kemisj. 604 Medië. M 0 overwinnaars verdeelden natuurlijk het veroverde gebied !ï °uder elkander- Cyaxares verkreeg al het land ten Oosten ft lp e11 Noorden van den Tigris, Nabopalassar Mesopotamië en tf den ^aatste dus het belangrijkste stuk ten deel. Maar liailWelijks had hiJ zich in het bezit van zijn nieuw £e,)'od g^eld, of hij had een gevaarlijk tegenstander te bestrijden. Dit was Psammetichus' zoon Necho II, die van den strijd in Assyrië gebruik maakte om Syrië bij zijn rijk te voegen. De meeste vorsten onderwierpen zich. Niet alzoo Koning Josia van Juda, die op Jahwe zijn vertrouwen had gesteld. Bij Megiddo wachtte hij in 608 den Pharao aan het hoofd van zijn leger op. Maar Necho overwon; Josia zelf sneuvelde; zijn leger werd uiteengeslagen; Juda was in de macht van Aegypte. Verder schijnt Syrië zich zonder slag of stoot onderworpen te hebben. Maar Necho's overwinning was even snel als kortstondig. Nadat Ninivé was gevallen, zond Nabopalassar, die zwaar ziek was en kort daarna is gestorven, zijn zoon Nebukadnezar II tegen de Aegyptenaren af. In 604 kwam lift hii Jfnrtomioi* ,1— rr< „1 j. .1 dun ucn ii/upiiraaL 101 een slag, waarin de Pharao volledig werd verslagen. Daarmede gingen al zijn veroveringen weer verloren; haastig moest hij naar het Nijlland terugtrekken. Nebukadnezar nam Syrië in bezit en legde Juda een zware schatting op. ••fTiV?11?- Staten' die uit het Assynsche rijk zijn voortgekomen, was ongetwijfeld Medië de machtigste zoowel door omvang als innerlijke organisatie. er naar het Oosten strekte zich Cyaxares' macht uit; het geheele Oostelijk Iran met Bactrië behoorde tot zijn.gebied; in het eigenlijke Perzië regeerde een oningsgeslacht, dat hem als opperheer erkende; Armenië, Assyrië en een deel van Klein-Azië waren Medische provinciën; zelfs drong het Medische gebied over den Tigris en bedreigde zoo Babylonië. Van dit machtige rijk is ons evenwel weinig bekend. Monumenten hebben de Meden niet nagelatenzij kwamen betrekkelijk weinig met Israëlieten en Grieken in aanraking; het rijk bestond te kort om cultuurhistorisch een belangrijke rol te spelen. Medië vormt in dit opzicht het verbindende lid tusschen de oudere Assyrische en de latere Perzische beschaving. Militair moet het rijk onder Cyaxares zeer sterk zijn geweest. De hoofdstad was Ecbatana, waar zich de geweldige Koningsburcht, omsloten door een zevenvoudigen muur, bevond. Behalve Babylonië werd nog een ander rijk door de opkomst van Medië bedreigd. Wij bedoelen Lydië, dat in den moeilijken kamp met de Cimmeriërs Lydië. tot een krachtig rijk was gegroeid; zoo goed als geheel Klein-Azië had het ingelijfd. Daardoor waren Mediërs en Lydiërs naburen geworden; een oorlog was onvermijdelijk. In 590 kwam het dan ook daartoe. Den 28^ten Mei 585 zonsverstonden de twee legers tegenover elkander, toen een totale zonsverduistering intrad, die op de vijanden zulk hiunuuii uu lwuu itjgurs legeiiove intrad, die op de vijanden zulk een machtigen indruk maakte, dat de strijd werd gestaakt. Daarop bood Nebukadnezar zijn bemiddeling aan, die werd aangenomen; er werd een vrede gesloten, waarbij de Halys als grens tusschen beide staten werd vastgesteld; het huwelijk van Cyaxares' zoon Astyages met een Lydische prinses bevestigde dezen vrede. De bouwvallen van het paleis te Ecbatana. Daardoor was aan het Lydische rijk geruimen tijd rust en vrede verzekerd. Koning Alyattes was een der Alyattes, machtigste en vooral economisch krachtigste vorsten van zijn tijd. Met uitzon- 617_5Ga dering van enkele Lycische steden gehoorzaamde hem geheel Klein-Azië tot aan den Halys. Tal van Grieksche steden aan de Westkust waren de een na den ander door hem onderworpen. Alleen het dappere Milete weerde zijn aanvallen af; Alyattes moest zich met een bondgenootschap tevreden stellen. Maar belangrijke Grieksche steden als Smyrna en Ephesus, Lampsacus, Cyzicus en Sinope werden onderworpen. Toch stond Alyattes met de Grieken in een zeer vriendschappelijke verstandhouding. Hij erkende het Delphische orakel en bouwde tempels voor de Grieksche goden. De invloed der Grieksche beschaving nam in Lydië hand over hand toe; de drukke handelsbetrekkingen brachten weldra een even druk geestelijk verkeer voort. Griekenlands gioote en wijze mannen als Solon en Bias bezochten op hun reizen het Lydische hof. Zij vonden daar een Koning, die om zijn rijkdom beroemd was door de geheele Helleensche wereld; Alyattes' zoon Croesus is juist als geweldig rijkaard in de traditie blijven leven. Vermoedelijk staat die reputatie in verband niet een belangrijken economischen maatregel der Lydische Koningen; zij zijn namelijk de eersten Nebukad nezar II, 605 -561. geweest, d.e munten hebben geslagen. Tot dusverre waren goud en zilver als ïinln.iddel oi ten minste als waardemeter overal bekend; maar steeds was het noodig geweest de staven en ringen, waarin de edele metalen gebruikt werden, zoowel wat gewicht als wat intrinsieke waarde betreft te onder- zoeken; het geld werd gewogen en getoetst. In Lydië voor het eerst garandeerde de staat gewicht en gehalte van goud en zilver door er zijn wapen op te stempelen. Misschien is reeds Gyges begonnen met munt te slaan; zijn opvolgers deden het zeker. Naast Medië en Lydië was Babylonië het machtige rijk van Voor-Azië. Nebukadne- zar II stond bij den aanvang De grafheuvel van Alyattes. ■*--*• uiuuu fjij ucii aanvang van zijn regeering voor een veelziidiW mnpilnt* toot _ j_... , - .1 O 7 wun, UCl idilU Wclö UOOF 0611 oorlog met Assynë zoo goed als geheel verwoest; de hoofdstad zelf lag in puinkanalen en dijken waren vervallen; tempels en paleizen, muren en wallen waren' ingestort ; economisch was Babylonië zoo goed als geheel te gronde gegaan. eeds Nabopalassar was begonnen aan den wederopbouw van staat en maatschappij. Maar de eigenlijke reorganisator is Nebukadnezar; door energie en scherpzinnigheid, door volharding en organiseerend talent is hij een der grootste Koningen der Oudheid. Oorlogen heeft hij na de overwinning van Necho niet meei gevoeld, 111 de hem gewijde inscriptiën is hij de vrome, rechtvaardige vredevorst. Allereerst werd Babyion zelf weer opgebouwd en van nieuwe muren voorzien, die nog lang daarna den reiziger met bewondering vervulden Ue buitenste muur had een omtrek van acht-, miil«n. ™ — —— v ""jivii j YY clö 200 ellen hoog, vijftig ellen breed en werd gebroken door honderd poorten; zij was omgeven door een breede, diepe gracht. De binnenstad werd bovendien door een tweeden muur omgeven. Ook langs den Euphraat binnen de stad werden muren met poorten gebouwd. Om den te verwachten aanval der Mediërs af te weren, bouwde Nebukadnezar ter verbinding van Euphraat en Tigris ten Noorden van Rflhvlnn rlon rjAAr»A. naamden Medischen muur. Ook het bevloeiingssysteem van Babylonië en de regeling der overstroomingen werd door hem opnieuw geordend. Het bed van den Euphraat werd geregulariseerd en bedijkt. Een meer werd naar het voorbeeld van het meer van Moeris aangelegd. Kanalen werden gegraven. Overal heeft Nebukadnezar gebouwd; overal door het land verspreid liggen thans de ruinen van zijn tempels, paleizen, muren, bruggen en wegen. In Babyion bouwde Munt van Croesus. In de Nationale Bibliotheek te Parijs. hij een prachtig paleis; voor zijn MQihe gemalin liet hij hier de wereldberoemde hangende tuinen aanleggen, die door de Grieken aan een mythische Semiramis werden toegeschreven. Ten slotte voltooide hij den beroemden tempel van Bel, die zich in zeven verdiepingen of terrassen hemelwaarts verhief. Dooiden langdurigen vrede namen handel en verkeer snel toe. Onder Nebukadnezar werd Babyion wat Ninivé vroeger was geweest, een der grootste handelssteden der wereld; dat is het nog eenwen lang, tot aan den inval der Mongolen gebleven. De eenige moeilijkheid, die telkens tot een oorlog dreigde te leiden was Nebukadnezars verhouding tot Aegypte. Rechtstreeks deden Neclio en' zgn opvolger Psammetichus II geen aanval op Babylonië; maar zij steunden r, Juda in zijn pogingen om zich aan de leenhoogheid van Nebukadnezar te onttrekken. In 597 weigerde dan ook Koning Jojakim de schatting. Onmiddellijk trok JNebukadnezar op. Jeruzalem moest zich overgeven; Jojakims zoon Jojachin verovet,l'59Jwerd met zijn schatten en de aanzienlijksten der bevolking weggevoerd naar Babyion. Slechts het mindere volk bleef in Juda; daarover werd Zedekia als Koning aangesteld. Maar nog weigerde Juda te berusten in het verlies van zijn zelfstandigheid. Zedekia sloot een verbond met den Pharao Apriës en begon den aanval. Nogmaals veiloor Juda den oorlog, maar bovendien eindelijk ook zijn onafhankelijkheid. Nadat de Aegyptenaren weer naar hun land waren teruggedreven, sloeg Nebukad- nezar het beleg voor Jeruzalem. De stad is met eere gevallen; met leeuwenmoed ie ben de Joden zich verdedigd; de profeet Jeremia, die tot de overgave durfde veroverdaansporen, was zijn leven nauwelijks zeker. Eindelijk werd in Juli 586 een bres^™586' n den muur gebioken; de stad was in de macht der Babyloniërs. Van genade on thans geen sprake meer zijn. Zedekia werd van het licht zijner oogen >eroofd; zijn zonen en een groot aantal aanzienlijken werden gedood; de stad de muren, de tempel werden met den grond gelijk gemaakt. Van de bevolking wei opnieuw een groot gedeelte naar Babylonië weggevoerd; slechts de armsten mochten in Juda blijven. Aan de wateren van Babyion zat Juda agen neer, maar toch nog vol vertrouwen op de eindelijke verlossing; hoe aai ahwe Zijn volk ook voor zijn zonden strafte, geheel prijsgeven zou hij het "ooi ; later, in de volheid der tijden, zou een Messias het volk Gods verlossen. an den opstand tegen Babylonië had ook Tyrus deelgenomen. Daarom Beieg va» y>eg Nebukadnezar na den val van Jeruzalem ook het beleg voor Tyrus. WaS ovei"winni«g minder snel. Het beleg der stad duurde dertien Zedekia, 59«5—&8G Apriës, 589—570. Sphinx met het gelaat van Apriës. Bronzen beeldje in den Louvre te Parijs. J eestad bleek onneenibaar. Zoo moest Nebukadnezar ten slotte toestemmen m een verdrag, waarbij Tyrns wel de sonvereiniteit van Babvll erkende, maar overigens haar eigen bestuur behield. Nebukadnezar is in 561 na een langdurige, roemrijke regeering gestorven Na zijn dood is het ook met den bloei van het rijk gedaan het L Z7Ï. Eviinierodach,bn al ziin <*eluk ppn i geaaan, het lot had hem 561-560. J g een waardigen opvolger ontzegd. Snel volgden ziin zoon Nerigiissar, Evilmerodach, zijn schoonzoon Neriglissar en ziin klpin™ t u 560-550 elknndpr ™ M.f u • ^ Jflls,bdr en kleinzoon Labosoarchad Laboso- P* lem eindigde Nebukadnezars geslacht; in 556 werd hii vin .r.a, de» troon gestooten; het hof riep Naboenahid of Nabonnidus totlomng uit N«"s' den arbeid vin Neb k"d Z!'ü a'gemeen V*'ede verlooPen regeering • aibeid van Nebukadnezar voortgezet. Ook hij heeft tempels gebouwd en Amasis in aanbidding voor den stier Apis. Basrelief in den Louvre te Parijs. IS ei kingen aangelegd. Het rijk scheen veilig. Van Aegypte dreigde geen gevaar. Apriës was in 570 door een soldatenoproer van den troon gestootencohoiten riepen hun aanvoerder Amasis tot Koning uit. Amasis was zoo' mogelijk den vreemdelingen nog gunstiger gezind dan zijn voorgangers Vooral de Grieken trachtte hij door gunstbewijzen voor zich te winnen. Hl gaf hun Hi 2de de GriekVebnPla?en ^ T Ve'e Qrieken a'S S°Udeniere in die"st' j eeide de Gneksche goden en erkende evenals Alyattes van Lydie ziin tiid- rt04eschlnken Be"" °rake' ™ DeIPhi ^5 dijkte Grieksche tempels met wijgeschenken. Beioemd is zijn vriendschap voor Polycrates den tvran v.in dom-^é he tr"' ^ r°g T™ betrekkin« tot de Grieksche wereld kwam hij ing van Cyprus. Maar aan een herovering van Syrië dacht Amasis niet. Ainasis, 570-526. Het gevaar kwam voor Babyion van een geheel onverwachte zijde, van de Perzen. Niet de Meden, zooals de Joodsche profeten hun volksgenooten niet ophielden te voorspellen, hebben Babel ten val gebracht. Integendeel, nog vóór het Babylonische is het Medische rijk uit de geschiedenis verdwenen'. In 558 volgde Cyrus zijn vader Cambyses als Koning van Perzië op. Deze Cyrus, wierp niet alleen de Medische opperheerschappij af, maar viel ook Koning 658~52* Astyages van Medië aan. Over dezen oorlog zijn wij zeer gebrekkig ingelicht. Astyages, Wat Herodotus en na hem anderen over de jeugd en de opvoeding van 585_55°' Cyrus, over zijn opstand tegen zijn grootvader Astyages en verder over zijn leven mededeelt, zijn weinig meer dan goed vertelde anecdoten. Dit staat Einde van intusschen vast, dat in 550 Astyages in de macht van Cyrus viel die zichhet ^edKï?he 4-„ —i:.*u 77<„1 . ___ J _ ' rijk, 550. lu gejijiv vuii nicuauuia en oen koningsschat en daarmede van het Medische rijk meester maakte. In de volgende jaren zijn de verdere aan Medië onderhoorige landen, o. a. Bactrië aan Perzië onderworpen. Het ligt voor de hand, dat de stichting van dit nieuwe, uitgestrekte rijk voor alle omliggende staten een groot gevaar was. Nabonnidus van Babyion, Croesus van Lydië, Amasis van Aegypte gevoelden zich te recht bedreigd. Het was dus even natuurlijk als noodzakelijk, dat deze drie Koningen in 547 een verbond tegen Cyius sloten. Maar zij hadden den jongen Pers verre onderschat. Cyrus was een jong, energiek, eerzuchtig, hoogst be¬ kwaam vorst, dien zijn Perzen met geestdrift volgden. Zijn volk was een krachtig natuurvolk, dat van landbouw en jacht leefde en den verslappenden invloed der groote oude Aziatische beschavingscentra nog niet had ondergaan. Zij gevoelden zich sterk als de belijders van het geloof aan den Heer der wereld, den grooten Ahoeramazda, die hen zou steunen in hun strijd tegen de vreemde volken, die hem en zijn leer weigerden te aanvaarden. Met al het zelfvertrouwen van een jong, geloovig volk wierpen de Perzen zich op hun vijanden; Z|j waien onweerstaanbaar. Dat zou het eerst Croesus ondervinden. In 546 siag bij hok hij, door dubbelzinnige orakelspreuken overtuigd van zijn ontwijfelbare Pterm'546, zegcpiaal, den Halys over. Dat was zijn ongeluk; want daardoor werd Cyrus Croesus op den brandstapel. Op een vaas in den Louvre te Parijs. Croesus, r>60—5J6. het Lydische , zijii vijanden afzonderlijk aan te vallen en te verslaan Voordat etS yBH1pf e t,0eP:" Waren ™kt< WaS '-t Lydische J ve^ etigd. Bij Pteria werd Croesus volledig verslaan • hfi o i j. r,d? «- - <- « Sziütz'Siïz Cyrus de Lydiërs echter te verrassen. In korten tijd was Sardes en daa>mede het geheele rijk in de macht van den overwinnaar. Croesus zelf den dood in de vlammen van zijn paleis had gezocht, viel den Perzischen' Koning handen; hij werd evenals Astyages door C^us, in LensteUil met.,d? ,fe;VOk°ntDe dCT °Ude ****»>> zeei' mild behandeld. Zijn gebied wérd nmiddellgk bu Perzië ingelijfd; het jonge rijk omvatte reeds nu he grol deel van,Voo,Az,ë en was bovendien door de verovering van Lydtó in on^ delli]ke betrekking gekomen met de Grieken. Babylonische Na den ondergang van het Lydische rijk was die van hpt Rnh lJ' u * -""k"'"" - »w«— n2„' ,u" '•*> ^ <•»»—»»»•»«.» 8»,. n« ,..h„ ter, dat het met lot een grooten, beslissenden slag is gekomen Babvlon Jelf werd zonde,- slag of stoot genomen. Nabonnidus vluchtte mlr Ld gevaren genomen. Hij werd door Cyrus naar gewoonte zeer humaan behandeld Cvrus SiMfc"" v*n <*— » — * «. JmZSZ verb,,,f hleld. De provlncl6n ïan het r..k tot ^ ^ a ,sc cheerrT8 ^ ST ™n Ve,'Zet teg6U den nieuweu h^er. Integendeel hun Cyrus de bevrijder van het Babylonische dwangjuk. Dit was ook d" °P,Vattl"g der Joden- Z» begroetten met geestdrift den Koning ais hun Paiaestina. bvrBder; , die hun verlof gaf naar het land hunner vaderen terug te tet wacSenUtaTheet °P * b°UWen' H« k°" ^rheid ve," chten, dat het volk dat alles aan hem dankte, hem getrouw zou blijven Van de verdere dagen en daden van Cyrus is zeer weinig bekend Geheel Oost-Azië tot aan den Indus heeft hij nog veroverd, maar op welke wfe i' aan ZILT ^ k"?" °°''l0g gericht tegen de nomadenstammen Dl! • r t T Z'JU gebi6d' hetziJ dan de Massageten, hetzij de in Pas-!"^ " r °°i g m06t h'J 'n 529 Z®" omgebo>'icn. Hij werd begraven n Pasargadae den zetel van zijn geslacht; zijn graf is daar nog vrij ongeschonden bewaard. Hi, is de groote held, de veroveraar van Azië. Over 1 verheven kaïakter was slechts één roep. Perzen, Joden en Grieken roemen als om strijd als" Kar ,7e T ^ ^ -roveraars, als Caesar" e Gioote, als Napoleon den machtigsten indruk gemaakt oo tiidgenoo en na omeling; niemand kon zich daaraan onttrekken. Hoe weinig wij bii d?" h WT" h6t gMie iS Sp°edig gen0eg in hem te tasten. Vergeleken bij de sombere despoten, die Azië véór hem had gekend, is hij de man des hartef t6611 VnJgeV,g'. VnJZ,nmf=' vorst, die zijn hoogste voldoening in de e ijke vereering zijner medemenschen vindt. Na de harde, wreede Semieten om de beschaafde Indogermaan scherp uit. Treffend en destijds in Azië ongewoon is zijn behandeling van overwonnen vorsten. Aan al zijn daden blijkt bovendien, welk een hoogst bekwaam vorst hij was. Hem kenmerkte de Napoleontische snelheid van handelen, rasheid van besluit, vastheid van greep. Even Itoldei als zijn doel stonden hem steeds de middelen, waarmede en de weg waarlangs het te bereiken was, voor den geest. In korte jaren veroverde hij drie groote rijken en stichtte hij een staat, die twee eeuwen'lang en in anderen vorm nog veel langer de drager der Voor-Aziatische beschaving is gebleven Zijn succes is slechts met dat der eerste khaliefen te vergelijken. Geen wonder, dat hij als de geweldige krijgsheld in de herinnering bleef leven, dat ook om hem de sage een bont kleed van tref¬ fende vertellingen heeft geweven, dat hij ten slotte èn bij zijn volk èn bij de Grieken het type is geworden van den uitnemenden vorst. Cyrus werd opgevolgd door zijn zoon Cambyses. Deze zette de veroveringen zijns vaders voort en wendde zich allereerst tegen Aegypte, dat zich reeds vroeger met Lydië en Babylonië tegen Perzië had verbonden. Zorgvuldig werd de veldtocht voorbereid. In 525 brak Cambyses op, juist toen Amasis was gestorven en door zijn zoon Psammetichus III was opgevolgd. Bij Pelusium kwam het tot een slag, waarin de Aegyptische soudeniers weldra volledig werden verslagen. Cambyses rukte daarop Aegypte binnen en veroverde na een vrij lang beleg Memphis. De Koning viel zelf in de handen van den overwinnaar, die hem naar de traditie zijns vaders welwillend behandelde. Daarmede XYV^ste V0^ec^6 veroveriug des lands voltooid; het bewijst de zwakte der I dynastie, dat zij zoo bij den eersten stoot viel. Cambyses bleef nog eenige jaren in Aegypte en gedroeg zich evenals in Babyion geheel als de opvo gei der oude Koningen. Dat hij het godsdienstig gevoel der Aegyptenaren met steeds ontzag, is bekend. Naar het schijnt, heeft hij eens een Apis ge ood ; voor een vereerder van Ahoeramazda was zulk een diergod dan ook on egrijpelijk en zelfs ergerlijk genoeg. De berichten over Cambyses' wreedheid giilligheid zijn ongetwijfeld overdreven, maar dat hij in adel van karakter Jeneden zijn vader staat, is zeker. Cambyses bleef tot 522 in Aegypte. Na de verovering van dat land Cambyses, 529 -522. Psanimetichus III, 526—525 Slag bij Pelusium,525 Aegypte bij Perzië ingelijfd. Cyrus Op een der monumenten van Susa. Bardiia. Gaumata. SvLche"^ tC kUnnC" Weerftaan' Maar in Aegypte had toch het • »te verslaan n'*' te en daarna den een na den ander dat oÏl 8 VaIlea °Ve,'al ^ gl'°0te SlageD' Eel'st werd Babylonië, gedood- 1 j °PgeStaan' bedw°ngen. Daarna werd Phraortes geslagen en vlS; V™ Medtó W6er °"de'™P-- Niet beter ging het den het in het O T' Y" ^ geWeldige slagen wei'd verpletterd. Daarna ging Parthen F °S eU 8emakkelijker. Darius' vader Hystaspes bedwong hier de venzoo ging het overal, waar nog kleinere opstanden voorkwamen. Darius. een c'er monumenten van Susa. Reeds in 519 was alles rustig. Van den Nijl tot den Jaxartes, van den Hellespont tot den Indus erkenden alle volken en stammen de heerschappij van den Perzischen Koning. Vol gerechtvaardigen trots liet Darius den roem zijner overwinningen verkondigen in het groote relief bij Bagistana (Behistoen), waar tot op dezen dag in het Perzisch, Susisch en Babylonisch de daden van den grooten Koning in opgesmukte taal worden verkondigd. Darius is de tweede stichter van het Perzische rijk. Na Cyrus is hij de grootste Koning der Perzen. Hij is de groote organisator van het rijk, dat Cyrus had gegrondvest. Van hem dagteekent het Perzische rijk, zooals de historie liet kent, zooals vooral de Grieken het in zijn besten tijd en in. zijn deerlijk verval hebben leeren kennen en ook hebben leeren waardeeren. Wij noemden de Grieken. Zij komen nu op den voorgrond; want Darius staat op de grens van twee werelden, van twee tijdvakken. Als hij zijn regeering aanvaardt, spelen de Grieken in de wereldgeschiedenis nog geen rol van beteekenis. Maar aan het einde van zijn bestuur is de toestand geheel veranderd. Dan staat het helden volk der Hellenen, trotsch op zijn overwinning van Marathon, gereed den nieuwen aanval van den machtigsten Koning der toenmalige wereld af te slaan, en zich zooal niet politiek, dan toch geestelijk tot de leiders der menschheid te verheffen. Darius gehuldigd door onderworpen opstandelingen. Basrelief uitgehouwen op een rots bij Behistoen. TWEEDE BOEK. HET WESTEN TOT DE PERZISCHE OORLOGEN. EERSTE HOOFDSTUK. De oudste Grieksche geschiedenis. V» tP 6 vo^en van ^ Westen, die thans onze aandacht moeten De indo- :Ü 3iSflS^ b6Zig houden' behooren tot de groep der Indogermanen. germanen' *S lllfeS? M Vermoedelijk hebben deze, van oudsher reeds in min of # me6r dui(3eliJk te onderscheiden stammen verdeeld, in de )^L steppen van Zuid-Rusland en Midden-Azië gewoond. Yan daar zijn de Ariërs, later verdeeld in Indiërs en Iraniërs, naar de lauden, die hun naam aanduiden, getrokken. Van daar ook hebben de Europeesche Indogermanen zich reeds in vóórhistorischen tijd verbreid over de landen ten Noorden van de Alpen, van den Atlantischen Oceaan tot in de Russische steppen, het Donaugebied en het Balkanschiereiland en het Oosten en Zuiden van Italië; daarbij sluiten zich dan in Azië nog de Armenische en Klein-Aziatische stammen aan. Tal van volksgroepen, die zich weer in kleinere stammen laten splitsen, zijn aan te wijzen: aan den mond van den Donau woonden de Thraciërs; ten Westen van deze de Illyriërs; ten Zuiden van deze de Grieken; in Italië vinden wij de Iapygiërs en de Italiërs, aan den boven-Donau en den Rijn en van daar naar het Westen tot op de ritsche eilanden de Kelten; terwijl ten slotte geheel het Noorden en Oosten van Europa bewoond werd door de Germanen en de Lettoslaven. Op welke wyze en in welken tijd de Indogermanen de woonplaatsen, waarin wij hen in iistonschen tijd aantreffen, hebben bezet, is geheel onbekend. Door deze groote volksverhuizingen zijn de oorspronkelijke bewoners van verschillende anden geheel verdrongen; met name in Griekenland is geen spoor van de vóór-Helleensche bevolking overgebleven. Voornamelijk door de taalvergelijking, maar deze aangevuld door ethnogiaphische en historische onderzoekingen, is het mogelijk een beeld te ontwei pen van den beschavingstoestand der oude Indogermanen. Veeteelt was hun hoofdbedrijf; daarnaast komt slechts weinig landbouw voor. Zij hadden tal van huisdieren, o. a. het paard. Koper was hun bekend; zij hadden wapenen als pijl en boog, speer en knots, mogelijk ook bijl en'mes. De familie was de grondslag van het sociale leven. Het huwelijk, en wel door koop of roof, was hun bekend. Bloedwraak en bloedige lijkoffers waren inheemsch. Hun hoofdgod was de hemelgod, van wien alle goede gaven, mateneele en geestelijke, uitgaan, de bron van allen zegen, zoowel van vruchtbaarheid en licht als van orde en recht, de lichtgod, maar ook de vader van menschen en goden. Naast den godvader staat de godin der aarde en der natuui, die dooi hem met ïegen wordt bevrucht. De derde hoofdgod, soms als god, soms als godin gedacht, is die van het vuur, het symbool van huis en haaid. Vermoedelijk weiden daarnaast nog andere goden vereerd, verder heilige boomen, dieren en steenen, ten slotte tal van geesten, die zich in de natuur openbaren. Van de wijze van vereeriiig dezer goden is zoo goed als niets bekend. In de overleveringen der Indogermaansche volken zijn sporen te vinden van gemeenschappelijke mythen. Van de Europeesche Indogermanen'treden het eerst de Grieken in de historie op. De geschiedenis van Europa begint aan de kusten van de Aegaeische Zee. Daar vinden wij sedert de oudste tijden de Hellenen. Ook de Pelasgen, waarmede de Grieken zelf hun historie beginnen, zijn waarschijnlijk Grieken. De archipel vormt geen scheiding, maar een verbinding tusschen Europa en Azië. Zoowel de eilandenzee als Griekenland zelf vormde geographisch den gunstigen bodem voor het opbloeien van een hooge beschaving. et Balkanschiereiland is door hooge bergketens in een groot aantal scherp afgescheiden dalen verdeeld. Daardoor hebben Grieken, Illyriërs en Thraciërs zich van oudsher in een aantal kleinere volken gesplitst. Maar welk een sHchler^d. VGrSChl1 iS 6r tUSSGhen Noord en Zuid! Het lichaam van het Balkanschiereiland is een groot, lomp continent, wel door de zee omgeven, maar door gebrek aan havens daarvan afgesloten. Daarentegen ligt het naar het Noorden voor alle invallen weeiloos open. Naar het Zuiden is het door bergen afgesloten. fschoon het dus ligt in de onmiddellijke nabijheid van de voornaamste cultuurstrooming, bleef het zoo goed als geheel daarbuiten staan. Een hoogere beschaving heeft zich dan ook niet bij Thraciërs en Illyriërs ontwikkeld. leen aan de kusten nestelde zich de Grieksche cultuur; het binnenland bleef nog lang onbeschaafd en ook onbekend. Griekenland. Welk een onderscheid met Griekenland! De splitsing van het land in tal van kleine, vruchtbare dalen bewerkte ook een smaldeeling van het volk. Maar tegelijk dringt de zee met tal van natuurlijke havens diep in het land in; de talrijke eilanden vormen een uitnemende verbinding zoowel met KleinAzië als met Italië. In Klein-Azië vinden wij dezelfde kustenformatie. Zoo is de verbinding met Azië even gemakkelijk als natuurlijk. Daardoor lag Griekenland op den weg der beschaving, die van het Oosten naar het Westen trok. Maar deze geographische gesteldheid had ook haar nadeelen. De splitsing in tal van kleine staatjes maakte wel de grootste veelzijdigheid mogelijk, maar belette tevens de aaneensluiting van de natie tot een politieke eenheid en daardoor op den duur de handhaving van de onafhankelijkheid. Maar toch — hun land is voor de Grieken veel meer een voordeel dan een nadeel geweest. De natuurlijke gesteldheid schiep de hoogst gunstige voorwaarden, waaronder de rijke geest van het Grieksche volk zich kon ontwikkelen tot een ongekende volkomenheid. Want de, kiem, van het Oosten overgebracht, viel in vruchtbaren bodem; geen naburige groote machten beletten het opgroeien van die kiem tot een krachtigen, heerlijken boom. Ongetwijfeld hebben de Grieken van het Noorden uit hun land bevolkt, Afkomst der maar wanneer en hoe, is onbekend. Nog in historischen tijd komen volks- GHekeu' \ei huizingen van het Noorden naar het Zuiden voor. In Epirus was Dodona een overoud godsdienstig middelpunt, waar Zeus en Dione werden vereerd en waar een hoog geacht orakel was gevestigd. Uit Epirus kwamen ook de Thessaliërs. Vermoedelijk zijn de verschillende stammen ook in Griekenland ambulant geweest, voordat zij hun in historischen tijd bekende woonplaatsen hebben bezet. Het epos heeft nog tal van oude toestanden ons overgeleverd, al kan ook hier niet alles worden aangenomen, wat Homerus voor waar wil hebben aangezien. Vast staat, dat de Doriërs niet de oorspronkelijke bewoners van den Peloponnesus zijn; in veel latere eeuwen beschouwden zij zich steeds als veroveraars. Van de oudste beschaving der Grieken is slechts weinig met zekerheid Hu» bekend. Vermoedelijk zijn zij van oudsher nomaden geweest. Wijn is echter beschavingreeds vroeg verbouwd; eerst veel later komt de olijf daarbij. Landbouw ontwikkelde zich, naarmate de omstandigheden tot vaste woonplaatsen dwongen en het gebied bij een aangroeiende bevolking te eng werd voor het zwervende herdersleven. Naast veeteelt en jacht was oorlog en roof de voornaamste bezigheid van den vrijen man. Steden waren er nog zoo goed als met; men woonde op hoeven. Absolute sociale gelijkheid bestond evenmin hier als ergens elders in overoude tijden. Griekenland bood geen ruimte voor groote volkencomplexen. Vandaar, a e groote stammen, de Doriërs, de Aeoliërs en de Ioniërs, zich al spoedig p ssen in kleineie groepen. Ook hier is weer onophoudelijk afwisseling; sommige stammen verbinden zich met andere; hier wordt een stam door een an eren onderworpen; daar splitst zich een groote in meer kleinere. Den e on s ag van al deze stammen vormt de heerban der vrijen. Aan haar hoofd aa een Koning, de opperste rechter en aanvoerder in den oorlog. Naast den S*aa*; een ^aad der Ouden. De macht van Koning en Raad is nog ;;a ' maar daarentegen vormt gewoonte en godsdienst een hechten band ussc en de vrije mannen; hun rechtsverhouding wordt daardoor geregeld. gemeenschappelijke maal, dat tegelijk een offer is, de bloedwraak en de godsvereering drukken de eenheid van den stam uit. De stam is in tal van familiën verdeeld; eenige familiën vormen een broederschap, een phratrie, die bepaalde functiën uitoefent. Boven de phratriën staan de phylen als de groote afdeelingen van den stam, die op politiek en militair gebied bepaalde rechten hebben. Op deze wijze is het individu door een reeks concentrische kringen omsloten; boven de persoonlijkheid staat de gemeenschap. Het is deze toestand, die zich het langst in het conservatieve Sparta heeft gehandhaafd. Wetten kent men niet; de geheele gemeenschap wordt door rechtsgewoonten bestuurd, die heilig zijn en onder de onmiddellijke bescherming der goden staan. Wie buiten het stamverband staat, is rechtloos; alleen het zeer verbieide gastrecht stelt den vreemdeling onder de bescherming van den stam. godsdienst. •• De oudste g°dsdienst der Grieken is die van een herders- en jagersvolk. Zij vereeren den Indogermaanschen lichtgod, Zeus, den vader van goden en menschen, den beheerscher van al het bestaande. Hij is de hemelgod, de schenker van alle goede gaven, bovenal van den regen. Hij heerscht zoowel in den hemel als op de aarde; hij is de hoogste kosmische en universeele en de hoogste ethische macht. Alle goden zijn hem onderworpen. Hij is de beschermer van alle zedelijke en wettelijke orde; recht en eed staan onder zijn hoede; hij beschermt den gastvriend en den smeekeling; onder zijn schuts staan alle stammen en stamgroepen; hij straft alle misdaad; de Koningen, die van zijn geslachte zijn, beschermt en leidt hij. Hij is de heer van het noodlot; door orakels doet hij zijn wil kond. Onder Zeus staan een groot aantal bovenmenschelijke machten, die zich op duizenderlei wijze in de natuur openbaren; hun worden offers gebracht, in de oude tijden ook menschenoffers. De meeste Grieksche goden hebben natuurlijk een langdurig ontwikkelingsproces doorgemaakt. Toch is hun oorspronkelijke functie meestal nog aan te wijzen. Zij staan in den regel in betrekking tot bepaalde menschelijke functiën en beschermen alleen deze. Zoo is Hestia de beschermster van huis en haard, Apollo de beschermer van de herders en het vee, Hermes die van de kudden en de wegen. Heilige steenen en andere voorwerpen worden overal vereerd. Ook diergoden komen voor: de adelaar van Zeus, de uil van Athene, de pauw van Hera, de duif van Aphrodite zijn ongetwijfeld oorspronkelijk deze godheden zelf. Boomen worden als de woonplaatsen der goden vereerd. De goden openbaren zich in de natuurkrachten, vooral in de wisseling deijaargetijden. Bij den aanvang van den winter geraken zij in de macht van den dood; maar zij herrijzen met ieder voorjaar. Daar de natuur zonder speurbaren regel is, zijn ook de goden niet als de menschen aan wet en regel gebonden. Vooral Artemis en Aphrodite zijn natuurgodinnen. Artemis is de sterke godin van de wilde natuur en daardoor ook van de jacht, de voornaamste godin der oude Grieken, die herders en jagers waren. Aphrodite daaientegen is de godin van het vreedzame leven, van het gedijen en groeien, dus ook van de paring en van de liefde; zij is in tegenstelling tot Artemis' de liefelijke godin, den menschen welgezind. Herdersgoden zijn Apollo, de reinste, meest ongerepte godheid der Grieken, en Hermes, evenals Apollo de beschermer van mensch en vee, maar minder verheven dan deze, ontsierd door e^iiige zeer menschelijke ondeugden. Een eenigszins komische herdersgod is Pan. Vermoedelijk was ook Poseidon, de machtige beheerscher der zee, oorspronkelijk een herdersgod, de god van het stroomende water. Het oudste handwerk, de metaalbewerking vond zijn beschermer in Hephaestus, den smid onder de goden, den god van het vuur. Zoo heeft de krijgsman zijn beschermer in den grooten god yan den oorlog, Ares; krijgsgoden zijn ook de Dioscuren. Naast deze goden staan de zonnegod en de maangodin, stroom- en brongoden, nymphen en muzen, tallooze zeegoden en aardgoden, waartoe ook heroën als Perseus, Theseus enz. behooren. Naarmate de Grieken vaste woon¬ plaatsen innemen, krijgen ook de goden definitief hun zetel; zij worden dan stamgoden. Zoo kunnen verschillende goden tot één figuur samensmelten; aan den anderen kant heeft differentieering plaats. Uit de godin der moederaarde ontstaat b.v. te Argos Hera, de gemalin van Zeus, weldra overal in Griekenland vereerd. Op dezelfde wijze vinden wij te Athene de godin zonder naam, die de Atheensche genoemd wordt naar haar stad en haar burg; naast Zeus en Apollo wordt zij de meest vereerde godin. Naarmate de Grieken meer de zee gaan bevaren, worden sommige der goden zee- en schippersgoden. De oude herdersgoden worden landbouwgoden; de bekendste is Dionysus, oorspronkelijk een van de vele personificatiën van Zeus. De Grieken namen'aan, dat in den mensch een concreet, maar ongrijpbaar wezen, de ziel (psyche) huist. Met den dood verlaat deze het lichaam en leidt een schijnbestaan zonder kracht en leven in het rijk van Hades, den god der onderwereld. Maar dit bestaan is niet te vergelijken bij het aardsche leven; met den dood is het werkelijke leven voorbij. Reeds in den oudsten tijd zetelt de Grieksche cultuur zoowel ten Westen De oudste als ten Oosten van de Aegaeische Zee en op de daartusschen gelegen eilanden, veral zijn hier de resten gevonden van een beschaving, die men naar de plaats waar ze voornamelijk zijn te voorschijn gekomen, Trojaansch noemt. n gi af holen zijn hier tal van verbruiksvoorwerpen gevonden, die een duidelijk jee d geven van deze oudste Grieksche beschaving. Steenen en koperen wapens, huisraad, vazen en andere producten der pottenbakkerij, godenge djes zijn hier in de talrijke grafheuvels en elders gevonden. Men kan het egm van deze beschaving op vroeger dan 2000 j. v. Chr. stellen; hoe lang zlJ ïeett bestaan, is niet meer na te gaan. Deze oudste cultuur wordt opgevolgd door een beschaving, die wij naar e p aats, waar zij zich het vroegst en het rijkst heeft ontwikkeld, de Myceen- M. De sc ie noemen. Machtige koningsburchten met groote paleizen en geweldige beschaving. °n eiaai'dsche koepelgraven zijn haar voornaamste bouwwerken. Deze beschadig moet omstreeks 1500 j. v. Chr. haar hoogsten bloei hebben gehad; eenige eeuwen moet zij hebben geduurd. Zij stond sterk onder Oostersche invloeden, met name van Aegypte en Babyion. Deze invloed heeft zich langs twee wegen geopenbaard, ter zee door de Phoeniciërs, te land over Syrië en Klein-Azie door de Chetiten. De Phoeniciërs brachten aan de Grieken de zoo gewenschte metalen voor wapenen, sieradiën of ook voor huisraad. Vooral goud werd veel ingevoerd. De oude koningssteden waren beroemd om haar rijkdom aan goud; wat daar in de negentiende eeuw nog is gevonden, Beeldhouwwerk boven de Leeuwenpoort te Myeene. bevestigt de traditie ten volle. Met het metaal brachten de Phoeniciërs de kunstvaardigheid om het te bewerken. De koningsburchten te Mycene en elders liggen in den regel dicht bij de zee op een heuvel; een stad sluit zich onmiddellijk daarbij aan. De burchtheuvel was door geweldige muren omgeven, die de Grieken zelf reeds aan • de Cyclopen toeschreven. De ingang, b.v. de Leeuwenpoort te Mycene, wordt door sterke torens verdedigd. Midden in den burg ligt het koninklijk paleis. Belangrijk zijn naast de burgen vooral de koningsgraven, waarin talrijke kostbaarheden, vooral van goud, zijn te voorschijn gekomen. In den regel zijn het koepels, uit concentrische steenkringen opgebouwd. Het geweldigste is het ten onrechte als de schatkamer van Atreus bekende graf te Mycene, dat door de grootschheid van zijn afmetingen en de nauwgezetheid van zijn metselwerk aan de pyramiden van Aegypte herinnert. Dezelfde monumenten, paleizen zoowel als koepelgraven, vinden wij, hoewel meestal in eenvoudiger vorm, in Troje, aan het meer Copaïs, in Argos, in Athene, in Orchomenus, ook in het Westen, op Sicilië en Sardinië en zelfs in Spanje. Deze bouwwerken bewijzen door hun uitgestrektheid en pracht niet alleen, dat de vorsten, die ze bewoonden, veel machtiger waren dan de oude stam koningen, maar ook, dat aan den Koning de groote massa des volks slaafs onderworpen was. Deze sterke vergrooting der koninklijke macht hangt samen met de vestiging van het volk in vaste woonplaatsen, de uitbreiding van den landbouw, de vorming van grootgrondbezit, het ontstaan van steden, de ontwikkeling van nijverheid, handel en scheepvaart. Al deze veranderingen hebben ook de oude staatsorde verbroken. De oude toestand is verdwenen; er is een adel ontstaan, die de kern van het leger vormt en tevens grootgrondbezitter is. In welke verhouding de Koning tot den adel stond, hoe in het algemeen het bestuur van land en volk geregeld was, is onbekend. In den oorlog strijdt de adel op strijdwagens, het gemeene volk te voet. Knots en boog zijn de wapenen, daarnaast de strijdbijl, weldra de lans, ten slotte het zwaard; als verdedigingsmiddel wordt een groot schild gebruikt, later ook de helm en verdere lichaamsdekking. De kunst had te Mycene reeds een hoogen trap bereikt. Bekers, sleutels, kiuiken, kookgereedschap wordt van goud, zilver en koper vervaardigd. Goud *voidt tot plaatjes geperst, gedecoreerd en voor sieradiën en wapens gebruikt, alles in den aan Mycene karakteristieken stijl. In dezen stijl worden ook de gebouwen uit- en inwendig versierd. Op dezelfde wijze werkten de pottenbakkers; vorm en versiering zijn aan de metaaltechniek ontleend; de beschildenng der vazen, een echt Grieksche kunst, is reeds in dezen tijd algemeen. Later wordt ook ivoor en glas, albast en brons ingevoerd en op Oostersche wijze bewerkt. In het algemeen is in den Myceenschen tijd de kleine kunst hooger ontwikkeld dan de groote; daarvoor had men blijkbaar betere modellen a * Burchtmuur te Mycene, met de Leeuwenpoort op den achtergrond. 10 en1 dus ook een juistere techniek. Behalve de sculptuur ontwikkelde zich de schilderkunst, die wij vooral uit de muurdecoratie der paleizen kennen. De godsdienst is nog dezelfde als vanouds. Alleen merkwaardig is te Mycene de sterk ontwikkelde doodendienst; wij wezen reeds op de koepelgraven. De doode wordt met een rijk uitzet ten grave gelegd; ook na de begrafenis worden offers gebracht; het graf is heilig. Evenals in Aegypte wordt jarenlang aan het graf des Konings gearbeid. Ook hier wordt op het Ig : een masker gelegd, meestal van goud. Maar aan een zielsverhuizing hebben de Grieken nooit geloofd; steeds hebben zij ook het leven boven den dood gesteld. Van de geschiedenis dezer tijden is natuurlijk weinig bekend. Zeker is het, dat de koningen over een groot gebied hebben geheerscht. Zoo moet Hoofdsieraad te Mycene gevonden. de Koning van Mycene geheel Argolis hebben onderworpen; misschien strekte zgn macht zich uit over een groot deel van den Peloponnesus en zelfs van Midden-Griekenland. In Midden-Griekenland moet Thebe, de door de sagen beroemde stad een soortgelijke domineerende positie hebben ingenomen. Een dergelijk middelpunt was de later verdwenen, maar in onzen tijd teruggevonden sa in et meer Copais, evenals het oude Orchomenus. Ten slotte moet Athene reeds toen een belangrijk middelpunt zijn geweest. AI d«ze Myceensche staten hebben steeds in nauwe verbinding gestaan tot het Oosten tot Phoen.cië en Aegypte. Mogelijk hebben de Grieksche voisten in de 15 « eeuw vóór Chr. de oppermacht of de suzereiniteit van den Pharao erkend; de naam van Amenhotep III komt op Myceensche monumenten voor Myceensche voorwerpen zijn in grooten getale in Aegypte gevonden. Ook met Klein-Azië stond Mycene in zeer intieme betrekking- boven het oudste Troje is een machtige koningsstad verrezen, die tot hetzelfde Troje. type behoort als Mycene. Van deze stad spreekt de beroemde sage, die ten •^otte in ^ de Ilias in onovertroffen poëtischen vorm ons is (overgeleverd, «lken historischen grondslag deze verhalen hebben, is 7.P.P.V mofiiliik tp zpwpn De bouwvallen van Troje. Armband te Troje gevonden. ding onmogelijk is geworden, treden zij in dienst van den Koning van Perzië en andere potentaten en overstroomen nog later de Romeinsche wereld Tgdens Alexander den Groote bereikt de expansie van het Helleensche volk haar hoogtepunt; dan wordt voor tal van eeuwen het geheele Oosten Griekschtan wordt Hellas politisch en ook ethisch een wereldmonarchie. Eeuwen lang hebben de Grieken gekoloniseerd, het eerst tijdens de Myceensche periode. Het eerst moet Klein-Azië met de omliggende' eilanden zijn bezet, natuurlijk met met één slag, maar langzaam en bij gedeelten. Deze kolonisatie moet zeer vroeg worden gesteld; vóór het jaar 1000 v Chr moeten reeds Cyprus en Pamphylië door de vóór-Dorische Peloponnesiërs zijn bezet; nog veel vroeger moet dus de Westkust van Klein-Azië met de eilanden zijn gekoloniseerd. Cyprus was door zijn rijke kopermijnen en talrijke havens een zeer gewenscht bezit. Reeds in de hooge oudheid werd het door handel en industrie een der bloeiendste landen der oude wereld. Naast Cyprus werden Pamphylië en Lycië van den Peloponnesus uit gekoloniseerd. Daarentegen wendde zich de stroom der kolonisten uit noordelijk Griekenland, vooral uit Thessalie en Boeotië, naar de tegenoverliggende kust van Klein-Azië die naar hen Aeol.s werd genoemd. Het middelpunt vaïi dit nieuwe Griekenland Dat hier werkelijk oudtijds een Myceensche stad is verwoest, leeren de beroemde geniale opgravingen van Schliemann; maar deze verwoesting moet veel vroeger dan het traditioneele jaartal (1184) worden gesteld. Natuurlijk zan 00 hier, evenals in de Nibeluugensage, historische bestanddeelen bijua onafscheidelijk verbonden met mythische. De historische kern der sage 'zal zijn de verwoesting van Troje door den Koning van Mycene en zijn vazallen. Om deze kern hebben zich de mythische verhalen vaiï den roof van Helena en haar terugvoering door Agamemnon en Menelaus en van de heldendaden van Achilles gegroepeerd. koloniën. . Giiekenland is een klein land; met zijn nauw begrensde vlakten en dalen kan het slechts een beperkte bevolking voeden. Vandaar dat landverhuizing bij de natuurlijke aaugroeimg der bevolking onvermijdelija was. De omstandigheden waren de Grieken gunstig. Vrij konden zij overal over zee zich uithielden; nergens vonden zij sterke machten tegenover zich. Steeds nieuwe kusten der Middellandsche Zee worden bezet; veel later, als nieuwe uitbrei- werd Lesbos met zijn talrijke havens; daartegenover ontstonden op de Lydische kust tal van steden met sterke burchten; hier begon zich reeds zeer vroeg Smyrna te ontwikkelen. Ten Zuiden der Aeoliërs Vestigden zich de Ioniërs, die naar de vermoedelijk juiste overlevering uit Athene waren gekomen; waarschijnlijk zijn zij echter sterk met andere Grieken vermengd. Ook hier werden de eilanden, vooral de groote als Chios en Samos, gekoloniseerd; Colophon, Ephesus, vooral Milete zijn de hoofdsteden der Ioniërs. Alles te zamen genomen moet de hier geschetste eerste periode van de Grieksche koloniseering worden gesteld op omstreeks 1300 tot 1000 v. Chr. Het is in dezen tijd, dat de Grieken de Phoeniciërs hebben verdrongen en zich de leiding in het Oostelijk bekken der Middellandsche Zee hebben veroverd. TWEEDE HOOFDSTUK. De Grieksehe Middeleeuwen. Het oude Italië. venals de Christelijke Middeleeuwen begint het tijdvak De Dorische Q M^mT" ^ ^ °DJUiSte ^ GrietschJ volks- Middeleeuwen noemt, met een volks verschuiving de verhuizing. Vfl Dorische volksverhuizing, of zooals de sage ze noemt, de erugkeer der Heracliden naar den Peloponnesus. Histo- n a rT T kan van dit laatste feit evenwel geen sprake ziin De Heracliden Temenus, Cresphontes en Aristodemus, aan wie na de ver-' vering rgohs, Messemë en Laconië zouden zijn toebedeeld, zijn even goed figuren uit de heldensage als de gebroeders Procles en Eurysthenes waarmededeSpartaansehe Koningen later hun genealogie begonnen, en'als de e o ier xy us, wien Elis ten deel viel. Vermoedelijk staat de Heraclidensage m verband met de uitbreiding van den dienst van Heracles, die oorspronkelijk alleen in Oostelijk Midden-Griekenland vereerd werd, over den Peloponnesus. In verband daarmede staat ook de degradatie van de Heraclesfiguur vervuld" Al ,t0t.ee" h®''°S' dle de wereld met zijn roemrijke daden heeft daar heblv" heD1 V°°ral " den PeloPonnesus vereerd; daa, hebben m voornaamste werken plaats gehad; daar zou hij in dienst' ook Hera I9 7 7 ™ hebbe" Meer en meer wordt dan bare Lacedaemoniërs n ^ ** *** "* — d» ** zakte:ar:ïljülijk wT t" ®°riêrS Uit het N00rden' uitThessalië; vandaar zakten Z1J af naar het Zuiden; aan de Oeta bestond later steeds het kleine landschap Dons Vermoedelijk is hier een klein aantal Doriërs achtergebleven, toen de groote massa naar het Zuiden trok. Deze volksverhuizing ' f°let f", k;rte veroveringsoorlog geweest zijn, maar een langdurige volksstnjd met al de peripatieën van de krijgskans. De Doriërs hebben een einde gemaakt aan de Myceensche beschaving evenals de Germanen aan de Romeinsche. Vermoedelijk is daarmede een eeuw gemoeid geweest. Het eindresultaat was, dat de oudere bevolking van den Peloponnesus teruggedrongen werd naar Achaia, Elis en Arcadië, terwijl de Doriërs zich blijvend vestigden in Argolis, Laconië en Messenië. Oorspronkelijk moet er een hechte eenheid onder de Doriërs hebben bestaan; maar zoodra er een vredestoestand intrad, moet hun rijk in een groot aantal kleine gebieden zijn uiteengevallen. De machtigste staat bleef Argos, dat zich over een groot gedeelte van den Oostelijken Peloponnesus uitstrekte. Overal vormden de Doriërs in latere tijden de hoofdmassa der bevolking. Van de onderwerping van een talrijke gevestigde bevolking door een kleine, maar militair krachtige keurbende kan geen sprake zijn. De oude bevolking is uitgeroeid, verdreven of in de nieuwe opgegaan; maar later zijn Spartanen, Jierioeken en ffleloten allen Doriërs. In Argos en elders vinden wij soortgelijke toestanden. De Dorische volksverhuizing heeft zich niet beperkt tot den Peloponnesus; van daar zijn zij naar de eilanden overgestoken. Vooreerst is Creta door hen bezet. Al zeer vroeg moet dit eiland tot hoogen bloei zijn gekomen; landbouw en zeevaart waren de hoofdbronnen van bestaan. Geen land lag gunstiger om als tusschenland te dienen tusschen Griekenland en het Oosten. Evenals Creta werden ook de Zuidelijkste Cycladen en Sporaden bezet; van daar uit vestigden de Doriërs zich ten slotte aan de Zuidwestspits van Klein-Azië en op het daarvóór liggende Rhodus. Daar vormde zich de Dorische bond. De geheele kolonisatie en dus ook de Dorische volksverhuizing moet reeds vóór 1000 v. Chr. haar beslag hebben gekregen; de laatste kan niet later dan het einde der twaalfde eeuw worden gesteld. Nergens in de Grieksche wereld hebben zich ook in veel lateren tijd zulke primitieve toestanden gehandhaafd als in Sparta en op Creta. Hier spirta komt nog in historischen tijd dagelijks het volk bijeen aan den gemeenschappelijken maaltijd; privaat grondbezit bestaat niet; de heiligheid van den echt is onbekend; de Raad der Ouden bestaat uit grijsaards boven de 60 jaren. Daaruit volgt, dat de Doriërs, toen zij den Peloponnesus veroverden, nog op een laag peil van beschaving stonden; het eigenaardige is, dat zij op dat standpunt ^•jn blijven staan, terwijl de overige Grieksche staten zich verder ontwikkelden. Naast de Dorische volksverhuizing staat de in haar gevolgen minder Thessaiie. gewichtige Thessalische. Mogelijk in verband met den aftocht der Doriërs, rongen de Thessaliërs van Epirus uit het later naar hen genoemde land innen en vestigden daar hun in Griekenland unieken adelsstaat. Adellijke ges ac ten bezitten hier uitgestrekte landgoederen, gebieden over honderden 11 eigenen en beheerschen door hun kasteelen het geheele land. Zij zijn de omngen van het land, welken titel zij dan ook dragen; slechts in kritieke U en stellen zij één Koning aan het hoofd van het geheele volk. Ook elders, vooral in Midden-Griekenland, hadden vóór het jaar 1000 gewichtige volksverschuivingen plaats. De indeeling van Griekenland, zooals zij door al deze volksverschuivingen is geworden, is later niet meer veranderd. Op de volksverhuizing volgen ook DeïidtiChe hi6r d° Middeleeuwen. De oude beschaving sterft af. Door het verval der eeuwen, machtige rijken in het Oosten wordt de invloed daarvan geringer. In plaats van de groote koninkrijken der Myceensche periode komt een oplossing der stammen naar de natuurlijke splitsing van het land; de bloeitijd der kleine staten breekt aan; overal komen nieuwe staten, maar ook nieuwe staatsvormen op. Handel en nijverheid worden naast landbouw en veeteelt belangrijke bionnen van volksbestaan. Zonder drukkenden invloed van buiten kan het Grieksche volk zijn heerlijke gaven overal vrijuit ontwikkelen. Voor staat en godsdienst, recht en zeden, kunst en poëzie, voor het geheele stoffelijke en geestelijke leven hebben de Grieksche Middeleeuwen de vormen geschapen, die voortaan bewust en onbewust de ideeën der Grieken hebben beheerscht.' De leiding hebben de Klein-Aziatische Grieken; hier, vooral in Ionië, bloeit het nieuwe leven weelderig op. Daarbij sluit zich het Oosten van Griekenland aan. Achterlijk bleef steeds Westelijk Griekenland. Een eerste verandering in de Grieksche maatschappij is, dat de phylen en phiatiiën in beteekenis verminderen. Daarnaast komen nieuwe verdeelingen op, welke die in phylen doorsnijden. Het staats-, dorps- en stadsverband wordt heerschappij hechter' Daarnaast rijst de familie in beteekenis. De bevolking woont voornamelijk in vrij groote open dorpen, waaraan het omliggende land toebehoort. Uit de samenvoeging van eemge van zulke dorpen zijn later steden ontstaan. Sparta was eigenlijk geen stad, maar een complex van vier of vijf dorpen. De grond, die door een stam in bezit wordt genomen, behoort oorspronkelijk aan de gemeenschap. Dit gemeenschappelijke land werd door het lot onder de rechthebbenden verdeeld. Ieder nieuw burger wordt een stuk grond aangewezen; dat was in Sparta nog veel later het geval. Slechts de grondbezitter is vol burger; hij alleen draagt de wapenen. Natuurlijk zal oorspronkelijk het land in gelijke stukken zijn verdeeld. Maar al spoedig is dat door allerlei omstandigheden veranderd. Splitsing van den grond brengt sociale ongelijkheid en zelfs verarming mede. Het getal vrije mannen, die sociaal onafhankelijk zijn, wordt steeds geringer; als pachters of daglooners treden zij in dienst der landbezitters. Deze landbezitters zijn weldra de beheerschers des lands; de zwakkeren stellen zich onder hun bescherming, worden door hen verdedigd en verzorgd, maai geraken te gelijk geheel afhankelijk van hen. De aanzienlijken worden zoo de gewone hoofden van alle sociale en politieke groepen. Bij de verbetering dei oorlogswapenen is de vermogende alleen in staat de wapenen te voeren; in kostbaren krijgsdos trekt hij aan het hoofd van zijn lichtgewapende onderhoongen ten strijde. Zoo werken grootgrondbezit, ridderstrijd en adelsheerschappij elkander in de hand. Meer en meer zinkt het koningschap voor de steeds machtiger wordende edelen, die aan het hoofd van hun pachters en daglooners sociaal en daarna ook politiek de koningen des lands zijn. Zij zijn echte herdereersten. Zoolang er nog een Koning is, volgen zij hem als'leenmannen in den oorlog, maar zelf voeren zij evenzoo op eigen gezag krijg. Niet alleen de Koning, maar ook de volksvergadering verliest alle beteekenis. Nog meer nemen de edelen in macht toe, naarmate hun voorrechten, die rechten zijn geworden, tot erfelijk bezit overgaan; niet meer op de reëele overmacht en de persoonlijke verdienste, maar op de afstamming grondt de edelman zijn piivilege. Zijn geslacht heeft eigen goden, die het beschermen en steunen. Door de phratrie en de phyle verkrijgen de ridders invloed in den staat; zij worden daarvan de natuurlijke hoofden. Maar tegenover deze rechten st'aau ook plichten. Gewoonte en godsdienst verplichten evenals in de Christelijke Middeleeuwen den ridder tot bescherming van armen, van vluchtelingen en hulpbehoevenden, van weduwen en weezen. Bij hen berust ook de rechtsbedoeling. Zij vormen den raad der ouden, die recht spreekt en ook den Koning in alle rechtszaken ter zijde staat. De eenige landen, waar geen heerschappij van den adel is opgekomen, zijn Sparta en Creta geweest. Hier is de oude gelijkheid blijven bestaan. De' Sp««.. burgers wonen niet op hun goederen, maar in de stad te zamen met hun gelijken; te zamen spijzigen zij. Ook de jongens worden niet in het ouderlijk huis, maar gemeenschappelijk voor rekening van den staat opgevoed en in den wapenhandel geoefend. De Spartaan moet zijn nooddruft van zijn land laten komen; voor het overige zorgt de staat. Het land behoort den staat; de tijdelijke bezitter is slechts vruchtgebruiker. Vandaar, dat de lijfeigenen,' de heloten, niet aan hun meester, maar aan den staat toebehooren. Zoo vormt zich in Sparta en op Creta in tegenstelling tot het adelsgild en het ridderleger e ders een gemeenschap van vrije mannen en een door hen gevormde burgerwacht. Dat is de grondslag geworden van Sparta's verwonderlijke militaire kracht. 7j- Zoo goed als overal ontwikkelt zich de stad of liever de stadstaat; hif die zlch als va" ouds tot landbouw en veeteelt blijven bepalen, oorlogen, treden weinig meer op den voorgrond. Alleen Sparta begint zich tot een macht van beteekenis te verheffen. Het heeft zich onder zwaren strijd meester gemaakt van geheel Laconië. Van Argolis en Arcadië sneed het reepen af. Het viel de Messeniërs aan. Tegen het einde der achtste eeuw ontstond een verbitterde kiijg, die eerst na twintig jaren met de verovering van het geheele land door de Spartanen is geëindigd. De steden werden perioeken- dorpen; de boeren werden heloten. De sage heeft dezen strijd binnen haar Jan getrokken ; Aristodemus en Aristomenes zijn populaire volkshelden gebleven. Terwijl Sparta te land een groot gebied veroverde, breidden de zeeste en mindei hun staatkundig dan hun economisch gezag over zee langs Kolonisatie, buitenlandsche kusten uit. De overtollige bevolking, die in het vaderland « £een brood meer kan vinden of ten minste niet genoeg naar haar zin, wijkt naar buiten uit. Natuurlijk hebben ook andere oorzaken, b. v. politieke twisten, tot kolonisatie aanleiding gegeven. Wel zijn er enkele landbouw- koloniën over zee gesticht, maar steeds zijn de handelskoloniën de voornaamste gebleven. In den regel ging men daarbij systematisch te werk. Aan het hoofd der kolonisten wordt een oekist gesteld, die de nieuwe gemeente organiseert en als de stichter der stad na zijn dood de eer van een halfgod geniet. Het plan der stad wordt afgemeten. Het land wordt verkaveld en verloot. De moederstad behoudt haar souvereiniteit over de koloniën; soms zendt zij zelfs ambtenaren en ontvangt zij schatting. Ook sociale banden houden moeder- en dochterstad verbonden. Maar vooral de grootere koloniën, die zelf dikwijls op haar beurt weer moeder werden van een talrijk kroost, werden al spoedig zoo goed als onafhankelijk. De Grieksche kolonisatie begint omstreeks 750; haar bloeitijd duurt ongeveer een eeuw; tot in de zesde eeuw worden dan nog enkele koloniën uitgezonden. Historisch is over de kolonisatie weinig bekend; de resultaten echter zijn duidelijk. Om de Middellandsche Zee met haar bijzeeën van het uiterste Oosten der Zwarte Zee, tot bijna in het verste Westen slingerde zich een krans van Grieksche steden, die de Grieksche beschaving tot ver buiten het moederland hebben verbreid. Het belangrijkste kolonisatiegebied der Ioniërs ligt aan de Zwarte Zee ue en aan haar toegangswegen. Door de kolonisatie werd zij de gastvrije zee Zwarte /ee (Pontus Euxinus) bij uitnemendheid. Voornamelijk Milete heeft hier gekoloniseerd; het stichtte Cyzicus en Sinope, beide weldra bloeiende handelscentra. Sinope heeft op haar beurt weer tal van koloniën gesticht, o. a. Trapezus. Om Cyzicus daarentegen hebben de Milesiërs zelf verder gekoloniseerd: Abydus, Proconnesus en Olbia werden hier gesticht, evenals ter zelfder tijd Lampsacus door de Phocaeërs. Later werd ook de Thracische kust in deze buurt bezet. Hier stichtte Megara Byzantium, dat al spoedig alle steden in de buurt, behalve Cyzicus, overvleugelde. Tegenover Byzantium stichtte Megara Chalcedon. Daarentegen waren alle kusten van de Zwarte Zee bedekt met Milesische koloniën. De graanrijkdom van het tegenwoordige Zuid-Rusland maakte deze streken voor den Griekschen handel hoogst waardevol. Niet minder druk dan met het Noorden was het handelsverkeer der Ioniërs met het Zuiden. Reeds had men in den Myceenschen tijd Pamphylië en Cyprus gekoloniseerd: daaraan voegde men in de ridderperiode nog Cilicië ciiicië toe. Hier moesten de Grieken evenwel evenals op Cyprus de suprematie van Assyrië erkennen. Met Aegypte traden zij in zeer nauwe relatie; wij herinneren aan Psammetichus en zijn opvolgers. In de Aegaeische Zee zelf werd ook de vroeger nooit bezochte Noord- Thracië en kust met haar eilanden gekoloniseerd. Het eerst bezette Lesbos de kusten Macedoniëvan Troje en den Propontis. Eveneens landbouwkoloniën waren het, die door Eretria en Chalcis werden gesticht op het schiereiland, dat naar de laatstgenoemde stad Chalcidice werd genoemd. Ook hooger op, in Macedonië, Chaicidice. vinden wij Euboeische koloniën. Midden tusschen deze steden stichtten de Corinthiërs Potidaea. Maar van veel meer beteekenis was de kolonie der Paners op Thasos, het om zijn goudmijnen veel omstreden eiland. Verder Aegaeische bezette Samos Samothrace. Nog werden in den archipel zelf eilanden gekolozee. niseerd. Zoo bezette Samos Amorgos, Megara Astypalaea. Nog Zuidelijker is men gegaan: het eilandje Thera is zoo boud geweest op het plateau van Cyrene. Barka de stad Cyrene te stichten. Naar het Westen hebben het eerst de Euboeërs de grenzen der Grieksche Sicilië, wereld overschreden. Hun oudste kolonie op Sicilië is Naxos. Van hier uit Zuid-itaiië. werden Catana en Leontini gesticht. Nog vroeger schijnen de Chalcidiërs op de Westkust van Italië vasten voet te hebben gezet: met juisten blik op land en volk stichtten zij hier Cumae, dat al spoedig een allerbelangrijkst middelpunt van Grieksch leven werd. Tot de Hellenen, die zich hier vestigden, behoorde ook de stam der Graien uit de buurt van Tanagra; het pleit voor hun beteekenis, dat de Italische volken hun naam als Graeci, Grieken op het geheele volk der Hellenen hebben overgebracht. Op de Euboeërs volgden de Doriërs van Megara en Corinthe. De oudste door Megara gestichte stad is Megara Hyblaea. Maar van meer beteekenis werden de Corinthische koloniën. Midden in het Euboeische gebied stichtte Corinthe eerst Corcyra op het eiland van dien naam, vervolgens Syracuse op Sicilië, al spoedig de grootste en bloeiendste stad van dit eiland, later een der gewichtigste Grieksche steden. Euboea stichtte verder Zancle, dat later na een immigratie van Messeniërs Messana zou worden. Van hier uit ging de stichting van Rhegium, van Mylae en van Himera uit. De Doriërs vestigden zich in Gela en Selinus. Zoo werd het Noordoosten van Sicilië Chalcidisch, het Zuiden Dorisch. Slechts in Panormus handhaafden zich de Phoeniciërs; in het binnenland bleef de oorspronkelijke bevolking meester. Zuid-Italië is grootendeels van West-Griekenland uit gekoloniseerd. Maar hier werden het meest landbouwkoloniën, geen handelscentra, zooals op Sicilië. De Achaeërs vormden het hoofdcontingent. Het eerst bezetten zij het eiland Zacynthus, vervolgens Croton, daarna Sybaris en Metapontum. In deze buurt stichtten de Locriërs Locri Epizephyrii. De Spartanen vestigden zich in larente, dat weldra een bloeiende handelsstad werd. Diep drong door de landbouwkoloniën de Grieksche beschaving in Zuid-Italië door. Hier werd het gemakkelijk bereikbare binnenland onderworpen. Vooral Sybaris en later ook Tarente beheerschten een groot vruchtbaar gebied. Sybaris regeerde over viei \olken en 25 steden. Is het wonder dat deze vruchtbare streek met haar talrijke bloeiende Grieksche koloniën in vergelijking tot het moederland itaiië. Groot-Griekenland werd genoemd? Ook aan de Westkust van Italië werd steeds meer gekoloniseerd. Cumae stichtte hier Dicaearchia (later Puteoli), vervolgens Neapolis (Napels), ten slotte Heracleum of Herculanum. Cumae' werd de haven voor Midden-Italië, waar de Italische volken hun producten vooi die van het Oosten inruilden; haar invloed op de beschaving van Italië, inet name van Latium en Rome, is dan ook buitengewoon groot geweest. Italië, Latium, Rome — wij komen tot de geschiedenis van het land en volk, dat naast Griekenland opkwam, in de eerste eeuwen daarbij achterbleef, daaraan een groot deel van zijn beschaving ontleende en ten slotte niet alleen Griekenland, maar ook de geheele beschaafde wereld heeft veroveid. Italië ligt open naar het Westen; daarheen stroomen zijn rivieren; daar heeft het zijn havens en eilanden; van die zijde is het toegankelijk. Alleen de vroeger weinig beteekenende Po-vlakte ziet naar het Oosten. Vandaai, dat, afgezien van het uiterste Zuiden, Italië eerst betrekkelijk laat met het Oosten in aanraking kwam. Daardoor bleef Italië zeer lang buiten ✓ vieemc^en invloed. Maar voor het overige ligt geen land bijna zoo blootgesteld aan aanvallen van buiten als juist Italië met zijn weinig verdedigbare kusten; zelfs de Alpen hebben vreemde indringers nooit tegengehouden. Daaibij was Italië aan alle zijden door groote volken omgeven. Van alle zijden zijn dan ook steeds vreemdelingen binnengedrongen; Kelten en Grieken, Goten eu Byzantijnen, Longobarden en Arabieren, Duitschers en Noormannen, Fianschen en Spanjaarden, allen hebben zy over Italië geheerscht. De eerste berichten over Italië danken wij aan de Grieken. Hun mede- Italische deelingen, getoetst door het onderzoek van onzen tijd, bewijzen, dat Italië volkenïeeds van oudsher in tal van stammen verdeeld was. Vóór-Indogermaansch schijnen de Liguriërs te zijn; zij zijn door de Kelten verdrongen. Behalve deze vinden wij voornamelijk twee hoofdgroepen: Illyriërs in het Noord- en Zuidoosten, Italiërs in het overige gebied. Illyriërs zijn de Venetiërs in het naar hen genoemde land en de Japygiërs in het Zuiden. De Italiërs worden verdeeld in twee groepen, de Latijnsche en de Umbrisch-Sabellische volken. Tot de eerste behooren behalve het volk der Latijnen zelf, dat alle andere zou overheerschen, de Falisken, de Ausoniërs (in Campanië), ook Osciërs genoemd, de Oenotriërs in Groot-Griekenland, die hun land Vitalië of Italië (runderland) noemden en daarmede het geheele schiereiland ten doop hebben gehouden, verder op Silicië de Siciliërs en de Sicaniërs. Tot de UmbrischSabellische groep behooren de Sabijnen, het beroemde krijgshaftige volk, met hun verwanten de Picenters, Marruciners, Paeligners, Marsen, Aequiërs, Herniciërs, Volsken enz. enz., die een groot deel van Midden-Italië bevolkten. Nauw aan hen verwant zijn de Samnieten, die ten Oosten van Campanië woonden. ^jj zÜn met de Sabijnen de groote vyanden van Rome. Bergbewoners en vlaktebewoners, Oosten en Westen hebben eeuwenlang om de heerschappij over Italië een verbitterden kamp gestreden; deze kamp vormt de hoofdinhoud van de oudere Romeinsche geschiedenis; eerst als Rome over deze vijanden triomfeert, is het lot van Italië en daarmede van de wereld beslist. Ten Noorden van de Sabijnen woonden de Umbriërs, die oudtijds vermoedelijk ook Etrurië hebben bezeten. Al deze volken, hoewel van denzelfden stam, hadden bij A* ' ' *' 12 » • den aanvang der bekende geschiedenis de herinnering aan een gemeenschappelijk verleden reeds lang verloren; zij verstonden elkander niet meer; zij vormden niet zooals de Grieken een ideëele cultuureenheid; van een volkseenheid was geen sprake. eEtrusken. Geheel buiten deze volken staan de Etrusken, een volk, dat op volken-en taalkundig gebied voor onoplosbare problemen plaatst. Hun taal is met geen der bekende in verband te brengen. Van waar zij kwamen, is onbekend. Zij waren oudtijds het machtigste volk van Italië; zij beheerschten zelfs de aangrenzende zeeën en strekten hun tochten door de geheele Middellandsche Zee uit. Zij zijn dus in zekeren zin de voorgangers der Romeinen geweest. Het eerst hebben zij al het land tusschen den Po, den Tiber en de Apennijnen onderworpen; in de zevende eeuw hebben zij vervolgens Latium en Campanië veroverd; in de vijfde eeuw dringen zij door tot de Adriatische Zee. irnveioedhe n . ,Veel gr00t6r dan de invloed van het 0os^ op Griekenland, is die der Grieken op Italië geweest. Wel hebben de Italische volken, vooral de Romeinen veel oorspronkelijks bewaard, maar hun beschaving heeft zich niet zelfstandig, maar onder Griekschen invloed ontwikkeld. Hun eigen cultuur is door de Grieksche in haar ontwikkeling gebroken. Maar die eigen beschaving was zeer oud. In de Povlakte vinden wij paalwoningen, waaruit een reeds met geheel primitieve beschaving blijkt. Hooger staat de beschaving, waarvan ons de resten vooral in Etrurië zijn bewaard; hier vinden wij een bloeiende industrie. Verband met het Oosten is hier onmiskenbaar. Te verwonderen is dat met. Reeds in de 15de eeuw hebben de Phoeniciërs Italië bezocht; de sporen van hun tochten vindt men overal; op Sicilië en Sardinië hadden zij factorijen. Bovendien hebben Sardiniërs en Etrusken in Aegypte gestreden. Ook dreven de Etrusken van oudsher zeehandel; hun eigenaardige vazen zijn overal teruggevonden. Van de vorming der Italische staten is weinig bekend. Slechts van het oudste Rome. Rome is iets te zeggen. Hier wordt de bevolking in drie tribus, de Grieksche phylen, verdeeld. Zij vormen den grondslag van het leger, hebben hun eigen priesters en ambtenaren (tribunen), die hen in den oorlog aanvoeren. Iedere tribus bestaat uit tien curiën, de Grieksche phratriën; ook zij hebben eigen ambtenaren en godsdienstplechtigheden. De curiën zijn ook de stemdistricten van de volksvergadering; de burgers heeten daar Curiten of Quiriten. De volksvergadering vonnist over moord; de bloedwraak is reeds vroeg afgeschaft. Binnen al deze verbanden staat het huisgezin als de kleinste volksgroep met den pater famihas aan het hoofd, die een zoo goed als onbeperkte macht over zijn gezin en onderhoorigen uitoefent. De uitgebreide familie wordt het geslacht. Ieder Romein voert van oudsher een geslachtsnaam en dus ook een voornaam, in tegenstelling tot de Grieken, die slechts één naam hadden. Dit bewijst, dat reeds zeer vroeg in Rome zich een groot grondbezit en dus een adel heeft ontwikkeld. Het geslacht is publiek- rechterlijk georganiseerd; het heeft een gemeenschappelijken eeredienst en een eigen recht. Oorspronkelijk werd Italië in den vorm van dorpen bewoond; natuurlijk waren er grootere, die steden werden, en kleinere. Marken zijn al spoedig door privaat bezit van den bodem vervangen. Reeds de tijd der paalwoningen kende dorpen; soms werden ook dorpen op hoogten en bergtoppen gebouwd. Met de verdeeling in dorpen correspondeert de staatsinrichting. Dorpen of dorpengroepen hebben hun eigen administratie; daarboven staat als staatseenheid de stam; de vergadering der vrije mannen is zijn orgaan. Sommige zeer groote stammen, b. v. de Sabijnen, splitsten zich in een groot aantal kleine stam vei banden, die zich soms ook weer tot groepen samenvoegen. Terwijl zoo in het algemeen de toestand in het Oosten van Italië was, wordt in het Westen overal het stamverband verbroken door de ontwikkeling van den stadstaat. Hier is de stadgemeente souverein over het omliggende land; in de stad regeert de adel. Zoo is de vrije bevolking van een deel van Latium in Rome geconcentreerd; op het land leven slechts afhankelijke pachters en daglooners, onderworpen aan, maar tevens beschermd door de burgers. De adel vormt ook hier den Raad der Ouden, den Senaat, die de ambtenaren benoemt. Ook in Rome moet oorspronkelgk een Koning hebben geregeerd; vermoedelijk is eerst zijn macht en daarna hij zelf door den adel geëlimineerd. Dergelijke toestanden zullen ook elders in Latium hebben bestaan. De Latijnsche steden vormen samen een bond, eerst onder leiding van Alba Longa, later van Rome. Bij de Etrusken beheerscht ook de stad het land, de adel de stad; de twaalf groote steden vormen den Etruskischen bond. Over den godsdienst der Italische volken is weinig bekend. Godennamen De Romein en heilige plaatsen zijn er genoeg, maar zij zeggen ons weinig. Op godsdienstig S0J.eJs°td8* gebied is de invloed der Grieken zeer sterk geweest, zoodat men niet'altijd het Italische eigenaardige kan onderscheiden. Overal in Italië staat de hemelgod Jupiter aan het hoofd van goden en menschen. Naast hem is Mars de krijgsgod; Romeinsche goden zijn Quirinus en Bellona. Aan den huiselijken haard heerscht Vesta, in het huis de Penaten. Plattelandsgoden zijn Ops, Ceres, Liber, Venus en Fortuna. Naast Jupiter staat als hemelkoningin Junoï In de bosschen heerscht Diana, over de zee Neptunus, over het vuur Yulcanus. Niet duidelijk zijn goden als Janus en Saturnus. Ook de Etrusken hadden soortgelijke goden. Van hen hebben de Romeinen de godin Minerva overgenomen, benevens tal van andere, o. a. de Laren. De Italische godsvereering onderscheidt zich door een sterk ontwikkeld formalisme. De ritus is nauweurig geregeld; de voorteekenen worden nauwgezet en naar vaste regels gevolgd. In de plaats van phantasie en warm gevoel, dat Griekenland kenmerkt, eedt in Italië het koele, berekenende verstand. Voor den nuchteren Italiër is te godheid een vaste, bekende grootheid, waaraan hij weet, wat hij heeft. edere god heeft zijn bepaald gebied en zijn bepaalde functiën. Vandaar, dat bij de verruimiDg van het menschelijk denkvermogen en van de menschelijke werkzaamheid het aantal goden steeds toeneemt. Iedere god verkrijgt, wat hem toekomt; men kan zelfs de goden, mits aan den vorm wordt voldaan, bedriegen. Het spreekt van zelf, dat bij dat alles van diep religieus gevoel geen sprake kan zijn. De Italiërs zijn de menschen van het koele verstand, van het formeele recht, van de gevestigde orde van zaken, van het scherpe inzicht in eigen voordeel. Vandaar dan ook, dat de Romeinen wel een groot rijk hebben kunnen stichten en besturen en in het formeele recht de leermeesters der menschheid zijn geweest, maar dat zij op het gebied van kunst, poëzie, godsdienst en wetenschap zoo goed als niets zelfstandigs hebben kunnen scheppen. In dat opzicht staan zij geheel onder Griekschen invloed. Sedert de achtste eeuw reeds overstroomen Grieksche vazen Italië, waar zij al spoedig ijverig worden nagemaakt. Grieksche motieven verbreiden zich door geheel Italië. \ an de Grieken nemen de Italiërs het schrift over. Van de Grieken ook ging een diepgaande invloed op godsdienstig gebied uit. Apollo wordt met orakel en al van de Grieken overgenomen. Evenzoo wordt Heracles als Hercules de populaire god van geheel Italië. Castor en Pollux worden evenzoo geïmporteerd. Langzamerhand doen alle Grieksche goden hun intrede in Italië en worden met Italische goden vereenzelvigd; Zeus wordt voor denzelfde gehouden als Jupiter, Poseidon voor Neptunus. Met de goden wordt ook hun geheele mythologie overgenomen. Bij dezen zeer belangrijken invloed op godsdienstig gebied bleef de navolging op ander terrein voorloopig van minder beteekenis. DERDE HOOFDSTUK. De zevende en de zesde eeuw vóór Christus, n de zevende eeuw is het Grieksche volk een der toon-De Grieken. ^Éfll ^evenc^e machten in de wereld geworden. Zijn gebied strekt z*c^ van verste kusten der Zwarte Zee tot Sicilië (ftyiïj'ÊL 6n ^amPan^' van Thracië tot de Afrikaansche kust. Als I -^U^ni handelsvolk zijn de Grieken in de plaats van de Phoeniciërs 1 getreden. De Middellandsche Zee bevaren zij met hun handelsvloten. Zij zijn de bemiddelaars tusschen Oost en West, de vrachtvaarders van de toenmalige wereld. Vroeger ongekende rijkdommen worden gewonnen en ten toon gespreid. Het volk had bovendien in taal, poëzie en godsdienst de nationale eenheid gevonden, die het staatkundig onthouden bleef. In dezen tijd wordt de naam Hellenen, afkomstig uit Hellas in Zuid-Thessalië, de gemeenschappelijke volksnaam; wie daartoe niet behooren, zijn barbaren. Maar ook de handel brengt de Grieksche stammen tot elkander. Hun uitgestrekt gebied heeft gemeenschappelijke belangen. Die belangen worden \ aangerand en moeten worden verdedigd; zoo noopt de handel tot de vorming > van een oorlogsvloot. Maar men bestrijdt toch vooral elkander. Handelssteden / zijn steeds elkanders mededingers en zien zelfs stamverwantschap voorbij. Connthe ligt overhoop met Argos en Megara, maar verbindt zich met Samos en Chalcis.^Milete is nauw verbonden met Sybaris. Chios, Teos en Mitylene, vooral Phofcaea worden bloeiende handelssteden; Aegina wordt door haar gunstige ligging een handelsmetropool, een hoofdmarkt voor de Grieken. Industrie en handel maken de Aegineten tot de rijkste kooplieden van Griekenland. ijn opkomst dankte Aegina aan den verwoeden krijg tusschen Chalcis en l^retria in de zevende eeuw. Ook in den Peloponnesus heerscht strijd. In de zevende eeuw deden de üdt'Pelo" JVIesseniërs een Poging om het Spartaansche juk af te schudden; de Pisaten ponnesus. kwamen hen te hulp; zij ontrukten aan de Eliërs de leiding der Olympische spelen. Daarom vonden de Eliërs weer steun bij Sparta. Maar de Arcadiërs, de Argiven en de Achaeërs sloten zich bij de Messeniërs aan. Sparta's toestand was wanhopig, toen ook de Heloten Jn opstand kwamen. Toch heeft ten slotte Sparta door zijn uitstekende militaire organisatie en de dappere toewijding van zijn burgers het pleit gewonnen. De overwinning werd toegeschreven aan den blinden zanger Tyrtaeus, die het zwaargewapende voetvolk op het maatgeluid van zijn lier deed opmarcheeren en daardoor tucht en orde handhaafde. Ten slotte werd en bleef Messenië aan Sparta onderworpen. Ook de Eliërs overwonnen de Pisaten en namen de leiding der Olympische spelen weer in handen. Maar tegen Argos was Sparta toch niet opgewassen. Eerst later moest Argos Cynuria en Cythera en daarmede de leiding van den Peloponnesus aan het krachtig opbloeiende Sparta afstaan. Nijverheid. Een opmerkelijke verandering in het leven der Grieken is het opkomen van hoogst belangrijke industrieën. De Grieken voerden van oudsher landbouwproducten, graan, wijn, olie, vijgen, verder wol, honig, visch, enz. uit. Maar daarnaast begint de nijverheid voor export te werken. De ceramiek is een bloeiende industrie. Daarnaast wordt de metaalbewerking van beteekenis; ook de textielnijverheid en andere industrieën ontwikkelen zich. Deze nijverheid wordt fabriekmatig gedreven; de vrije arbeidskrachten worden verdrongen door slavenarbeid. Daarmede komt een vroeger onbekend element in de Grieksche weield. Met deze belangrijke verandering in het economische leven der Grieken viel een andere samen, de opkomst van het geld. Ruilhandel en naturaalgeld waren van oudsher den Grieken bekend; het rund was de gewone waardemeter. Maar bij het toenemen van handel en bedrijf had men een gemakkelijker vervoerbaar ruilmiddel noodig; men vond dat in metalen staven. De oudste dei gelijke munt is van koper. Sedert het begin der zevende eeuw werden de edele metalen uit het Oosten ingevoerd. Dat heeft belangrijke, soms bedenkelijke gevolgen gehad. Overal was geld noodig; dat alleen nam de handel vanïïge. ^ Maai' dat geld moest worden ^kocht en daar het vrij schaarsch was, munte geld. wer*d het duur. Vandaar, dat de armen al spoedig bij de vermogende edelen en kooplieden in schuld geraakten?. Zoo werden door de invoering van het geld de rijken rijker, de armen armer. Met de oude patriarchale toestanden was het gedaan. De boer werd pachter, zelfs knecht. Er ontstond een agrarisch proletariaat. De oudste munten zijn door de Lydische Koningen geslagen en vandaar over geheel Griekenland verspreid. Later vonden de munten van Aegina overal aftrek. Natuurlijk sloegen in verloop van tijd steeds meer Grieksche steden en staten hun eigen munt. dln adeL DeZe invoerin8 van ëeld en munt heeft de positie van den adel, die berustte op het bezit van land en vee, geknakt. Maar veel rijkere winst beloofden handel en nijverheid. De adel zag dat in en voegde zich in den nieuwen toestand; van agrariërs werden de ridders handelspatriciërs. Maar daardoor werden zij ook genoodzaakt rijkgeworden burgers als hun gelijken te erkennen. Niet geboorte, maar vermogen werd de basis van de economische en politieke macht. Meer en meer worden handel en nijverheid de grondslag der Grieksche samenleving. Dat beteekent het einde der Middeleeuwen. De staatkundige en rechterlijke vormen verouderen. De aloude bevolkingskringen worden verbroken; ieder zoekt zelf zijn nooddruft waar hij wil; sociaal, geestelijk en politiek wikkelt zich het individu los uit de barstende banden der oude maatschappij. Nieuwe klassen treden tusschen edelman en boer op. In zulk een tijd kon van adelsregime geen sprake meer zijn; de demos, het volk, uit de meest uiteenloopende elementen van stad en land samengesteld, schudt reeds aan de fundamenten van de adelsheerschappij. Ook de ideeën gaan in die richting. Het denkbeeld van den almachtigen staat, door allen samengesteld, voor allen werkzaam, komt op. De volksvergadering begint zich te roeren! Zoo begint in de zevende eeuw in alle Grieksche staten de strijd der standen om de macht; adel en volk staan overal scherp tegenover elkander. Ook de militaire organisatie van den staat wees op nieuwe tijden. De kracht sParta. van den adel stak in de zwaargewapende cavalerie; het voetvolk legde geen gewicht in de schaal. Maar langzamerhand leerde men, het eerst te Sparta, de waarde van goedgeoefend, goedgewapend voetvolk inzien. Sparta, door verovering groot geworden, kon slechts door oorlog en nieuwe verovering blijven bestaan; aan de toenemende bevolking konden slechts daardoor steeds nieuwe landerijen worden toegewezen. Vandaar een volmaking der militaire organisatie; de ruiterij vervalt geheel; het leger bestaat nog slechts uit zwaargewapend voetvolk. Vast sluit dit leger aaneen; het wordt een hechte, onweerstaanbare massa, die op de maat der liederen van Tyrtaeus opmarcheert. Natuurlijk eischt dat voortdurende oefening. De eerste plicht van den staat wordt de exercitie. Alle burgers worden soldaat; de jongens worden voor het eger opgevoed. Sparta wordt een groot legerkamp. Deze verandering was tevens de triomf der democratie. Alle onderscheid van stand verdwijnt in dit eger. Maar ook verliest de volksvergadering haar beteekenis. In deze militaire democratie worden de gekozen magistraten, de raad der ouden en de ephoren, stipt gehoorzaamd. De beide koningen boeten tegenover hen een groot deel 7 van hun macht in. Dat is Sparta's jonge en beste tijd. Alles is leven en beweging. Handel en nijverheid bloeien; er ontwikkelt zich een eigen kunst en iteratuur; Sparta staat in stoffelijk en geestelijk ruilverkeer met geheel Tnekenland. Later werd dat anders. Van hervormingen was geen sprake meer. «et getal burgers wordt niet aangevuld met perioeken; steeds blijft een zeer eine minderheid het land besturen. Zoo wordt de democratie inderdaad een ris ocratie, die zich sléchts door list en geweld tegenover de overige bevol- n!p,L ^ handhaven> Te SeliJk sluit men Sparta af van het buitenland; het * uitgevonden geld mag hier niet doordringen; slechts voor het dage- lijksch gebruik wordt ijzeren munt toegelaten. Alles blijft tot in de nietigste détails bij het oude. Het sterkst openbaart zich overal de nieuwe tijd in de wijzigingen in het recht. Overal hoort men klachten over partijdige rechtspraak. Het gewoonterecht voldoet niet meer; alles is nog berekend op de agrarische toestanden; overal werd meerdere vrijheid voor het individu geëischt. Vast, onveranderlijk Wetgevers, recht, gelijk recht voor allen waren de eischen van den tijd. Aan deze eischen is overal in de zevende eeuw voldaan; het is de tijd der wetgevers, die, bekleed met onbeperkt gezag, het recht codificeeren. De beweging begint in Groot-Griekenland; later volgt het oude vaderland. Alleen Sparta hield zich zorgvuldig buiten deze beweging. Godsdienst. Ook op ander gebied breken zich nieuwe dingen baan. In dezen tijd begint men monumentale tempels voor de goden op te richten. De staat, die de zaak der godsvereering op zich neemt, sticht ook de heilige plaatsen, waar de goden worden vereerd. Het getal der feesten wordt sterk vermeerderd; alles, wat daarmede samenhangt, wordt door den staat geregeld. Demeter en Dionysus, de goden van den gemeenen landbouwer, komen op den voorgrond. Ook andere dan godsdienstige feesten nemen toe. De Olympische spelen worden nationale feesten voor alle Grieken, niet alleen voor den adel. Ook kunst en letteren worden een volkszaak. De muziek ontwikkelt zich; voor de viersnarige lier komt de zevensnarige citer in de plaats; daarbij komt thans als nieuw instrument de fluit. Ook op geestelijk gebied breekt het individu zich baan; overal openbaren zich nieuwe stroomingen, soms naast, veelal tegenover de oude traditiën. Literatuur. Vooral op het gebied der letteren ontspruiten geheel nieuwe groeisels. Ook hier ontwaakt het individu. Hesiodus had daartoe reeds den stoot gegeven. Maar de man, die aan de nieuwe persoonlijke poëzie ook den Archiiochus.nieuwen vorm heeft gegeven, is Archilochus van Paros, de oudste Grieksche lierdichter. Hij leefde in de zevende eeuw. Besmet met bastaardij, heeft hij een zwervend leven geleid, maar nooit vrede met het leven gevonden. Hij is een aristocraat en conservatief; vandaar zijn haat tegen de maatschappij, waarin hij nu eenmaal verplicht was te leven. Nooit heeft een dichter zijn werkelijke of vermeende vijanden zoo smadelijk vervolgd als Archilochus; maar ook geen satiricus heeft zooveel algemeen menschelijks, zooveel genie bezeten als hij, wiens verzen nog na eeuwen den door den dichter gewilden indruk maken. Hij zette de oude epische vormen op zijde en schiep in de jambe en de trochee lyrische versmaten. Lyriek. Daarnaast komt het lied, de lyriek in engeren zin, op. De liederen ter eere der goden worden hoe langer hoe kunstrijker en gecompliceerder. Hier voor het eerst komt de strophenvorm voor. De bakermat van deze lyriek is Lesbos; Alcaeus en Sappho zijn de beroemdste dichter en dichteres van den ouden tijd. Vooral in Sparta vond het nieuwe lied groote vereering. Terpander en later Alcman hebben talrijke gedichten nagelaten, hymnen aan de goden, drink- en minneliederen, enz. enz. Tegenover den scherpen, satirischen Archilochus is Alcman de gemoedelijke, optimistische schalk onder de Grieksche dichters. Wat het godsdienstig leven betreft, wij wezen boven reeds op het opnemen van de akkergoden door de steden, de rijkere stoffeering der feesten, het ingrijpen van den staat in de leiding van den godsdienst, het beginnen van den bouw van tempels. Het gezag der orakels nam steeds toe. Vooral het Pythische orakel te Delphi werd het middelpunt van deze eigenaardige godsvereering. Zelfs buitenlandsche vorsten en volken vroegen het om raad. Aan den anderen kant kwam in de ideeëp der menschen een samensmelting tot stand tusschen de goden van het epos en de meer ruwe goddelijke krachten van het volksgeloof. Het gevolg was een steeds voortgaande vermenschelijking der goden; alle dier- en steendienst verdween. Men waagde het goden als menschen uit te beelden; de godheid werd een ethisch wezen en bleef geen natuurkracht meer. De goden werden universeele heerschers, die hoog op den Olympus tronen. Zeus is de oppergod; Apollo is zijn profeet. Menschen offers worden zoo goed als overal afgeschaft. Naarmate men de goden zich als meer ideale gestalten denkt, wordt het gevoel sterker van den afstand, die hen van de menschen scheidt. Nederig wordt de mensch, ook om later niet laag te vallen. Want de goden oefenen gerechtigheid, beloonen de goeden en bestraffen de boozen. Er heerscht een zedelijke wereldorde, waaraan zelfs de goden zijn onderworpen. Het begrip van één goddelijke macht breekt zich baan. Ook de beschouwing over den dood wijzigt zich. De dooden worden vereerd; doodenoffers worden gebracht. De dood wordt de voortzetting van het aardsche leven; het geloof aan de onsterfelijkheid komt, op. De orakels. Godsgeloof. Archilochus. Borstbeeld van een herme. A* 13 Bouwkunst. Ook de kunst begint in de zevende eeuw een nieuwe periode. De toenemende welvaart brengt weelde mede; aan haar behoeften tracht de nijverheid op steeds voortreffelijker wijze te voldoen. De metaaltechniek wordt verbeterd. In plaats van leem komt meer en meer steen in gebruik, vooral in de bouwkunst. De oudste Grieksche tempels bevatten niets dan één vertrek, waarin iet godenbeeld staat. Later komt er een voorhal bij; bij grootere gebouwen wordt de balklaag van binnen door zuilen gedragen. Vervolgens wordt de tempel omringd door een zuilengang en zelf op een verheven grondvlak geplaatst, zoodat hij door trappen moet worden bereikt. Daarmede is het gewone type van den Griekschen tempel gevonden. De wanden van binnen en van buiten worden met schilderwerk en metaalwerk versierd. Van de oudste steenen tempels zijn eenige bewaard, o. a. te Corinthe, Tiryns, Paestum, Corcyra enz. Bij deze tempels onderscheidt men naar den zuil en vorm den' Dorischen en den Ionischen stijl. De Dorische zuil is zwaar en gedrongen en staat zonder voetstuk op den grond; het kapiteel is eenvoudig; boven de zuil dragen triglyphen en metopen het fries. Deze bouworde is eri bleef in het eigenlijke Griekenland in gebruik. De Dorische tempel is door zijn proportiën hoogst monumentaal. De Ionische zuil, meest in Klein-Azië in gebruik, is slank en licht en heeft een voetstuk. Het kapiteel is door voluten rijker versierd dan het Dorische. De tempel is hooger, maar daardoor minder monumentaal en zwaar. astiek enz. De nieuwe tempels vragen om een rijke versiering. Bovendien moet het godenbeeld worden geschapen. Natuurlijk zijn de oudste steenen beelden onbeholpen, stijf en weinig geleed. Langzamerhand waagt men zich aan een levendiger voorstelling; er komt vorm en beweging in het beeld. Dezelfde ontwikkeling hebben het relief en het schilderij. De individualiteit van den kunstenaar treedt steeds meer naar voren; de traditie wordt geheel verlaten. Bij de decoratie verdwijnt de geometrische stijl. In plaats daarvan komen afbeeldingen van dieren, later ook van menschen en goden. Er komt verder leven in de decoratie der vazen. tyrannis. De val van het adelsregime en de overgang tot de meer of minder volstrekte democratie is bijna nergens in Griekenland plotseling gegaan; er was een oveigangsphase, waarin het volk aan de regeering der ridders is ontwend en door een in den regel uitnemend bewind is voorbereid tot de zelfregeering. Die overgang is de tijd der tyrannen. De tyran is een usurpator; hij bezit geen overgeërfd recht op de macht; slechts aan den bittersten partijstrijd, die alle oude toestanden uit hun voegen rukt, dankt hij zijn opkomst. Niet zonder langen, heftigen strijd is de adel gevallen. Maar daarmede was het doel nog niet bereikt; de nieuwe toestand bevredigt niemand; nieuwe strijd ontstaat telkens. In dezen strijd grijpt een der partijhoofden naar het roer van den staat. Dat hem dat gelukt, vindt zijn grond in den toestand van onveiligheid en onzekerheid. Veiligheid en zekerheid kan alleen een vast eenhoofdig bestuur geven; al mag de tyran de vrijheid knotten, de orde moet worden geied. De tyran is soms een man uit het volk, maar veelal een edelman; in conflict met zijn standgenooten komt hij als demagoog naar boven. De tempel te Paestum. 1S moclaat' maal' alleen in 1'et sociale, minder iu het politieke. Maar gaarne aanvaardt men zijn leiding; de krachten, die elkander in den partijstrijd vernietigden, weet hij tot samenwerking in het algemeen belang te nopen Handel en nijverheid bloeien; koloniën worden gesticht; het leger wordt gereorganiseerd; een schitterend hof bevordert de welvaart; groote openbare werken komen tot stand; kunst en wetenschap vinden bescherming; de godsdienst wordt ten troon verheven. Maar de nadeelen der tyrannis vallen niet minder in het oog. Nooit gelukt het haar zich duurzaam te vestigen; haar ontbreekt de wijding der legitimiteit; den tyran is niemand trouw en gehoorzaamheid schuldig; steeds is een uit allerlei elementen samengestelde partij gereed hem van den troon te stooten; zelfs wordt de tyrannenmoord een daad van buigerdeugd. Daarbij komt, dat naarmate zijn bestuur meer bestreden wordt, de tyran zijn toevlucht moet nemen tot dwangmaatregelen van de ergste soort. Zoo eindigt alle tyrannis met de verdrijving of vermoording van den overweldiger. De tyrannis komt het eerst voor in Ionië. In zoo goed als allé steden leidt de partijstrijd daar tot de opkomst van een tyran. In het rijke, machtige Milete werpt zich Thrasybulus op; hij wordt als het type van een tyran geschetst; zijn ïegeering valt in de laatste decenniën van de zevende eeuw. Ongeveer in denzelfden tijd als in Klein-Azië verheffen zich ook tyrannen in Griekenland zelf. In Corinthe werd de adelsregeering omstreeks G37 door Cypselus omvergeworpen; hij werd tyran. Lange jaren heeft hij geregeerd en ten . slotte zijn macht nagelaten aan zijn zoon Per,ander. Periander, een der zeven wijzen van Griekenland. In zijn tijd gold hij voor het 1 eaal van een staatsman; inderdaad was hij een energiek, hoogst bekwaam, tactvol, omzichtig politicus. Bij het volk was zijn regeering'gezegend. Hij zocht steun tegen den adel bij de burgerij en het volk; hij zorgde er voor den mate- neelen bloei van Corinthe zoo hoog mogelijk op te voeren, opdat een ieder Periander. Borstbeeld van een herme. werk en brood zou hebben en — met het bestuur van den tyran tevreden zijn. Door de stichting van nieuwe koloniën en bevordering van den landbouw waakte hij tegen overbevolking. Groote openbare werken werden aangelegd. Tal van wetten, die de meest uiteenloopende levensuitingen der burgerij raken, werden uitgevaardigd. De financiën waren in uitstekende orde. Naar tyrannenaard steunde Periander den godsdienst als steunpilaar van zijn troon. Kunst en wetenschap werden met liefde gekweekt en aangemoedigd aan zijn hof. Nooit heeft de stad stoffelijk en geestelijk zoo gebloeid als onder Periander. Corinthe was de eerste handelsstad der Grieksche wereld, die Corcyra en Leucas verovert, in Illyrië koloniën aanlegt, Potidaea sticht, zich verbindt met Milete, goede betrekkingen onderhoudt met Lydië en Aegypte, scheidsrechter is tusschen Athene en Mitylene. Periander was de machtigste man van Griekenland. Maar reeds drie jaren na zijn dood werd zijn opvolger omstreeks 585 bij een opstand gedood. Len koopmansaristocratie komt aan de regeering, die een zuivere belangenpolitiek volgt, het bestaande handhaaft, maar zich buiten alle verwikkelingen houdt. Ter zelfder tijd als in Corinthe heeft zich in Sicyon ongeveer een eeuw het huis der Orthagoriden gehandhaafd. Ook elders komen tyrannen voor, maar zoo goed als nergens stichten zij dynastieën. Integendeel geeft hun optreden veelal aanleiding tot nieuwe verwarring. Zoo te Megara, waar omstreeks 640 Theagenes zich tot tyran verheft. Zoo te Mitylene, waar I ittacus, evenals Periander een der zeven wrijzen, voor tien jaren tot onbeperkt heerscher over de stad wordt gekozen. Hij werd evenwel niet de tyran, maar de wetgever van Mitylene. —1- Een geheel eigenaardige positie neemt in dezen tijd Athene in. Attica Athene, staat nog zoo goed als geheel buiten het stoffelijk en geestelijk leven der natie. Milete, Corinthe, Sybaris en Syracuse zijn de middelpunten van Grieksch leven, niet Athene. De landbouw gaf in het steenachtige land weinig profijt; slechts de olijf groeide er wrelig; van veeteelt was weinig sprake; de nijverheid beteekende niet veel; als landstad dreef Athene ook weinig handel. Aegina beheerschte het Attische verkeer; Megara hield door Salamis Athene van de zee afgesloten. Lang heerschte in dit achterlijke, weinig ontwikkelde land de adel onbestreden. Maar ook hier dreigde de tyrannis. Cylon, de schoonzoon van Theagenes van Megara, deed omstreeks 635 een poging om met behulp van dezen zich van den burcht meester te maken. Maar hij vond geen aanhangers. De archon Megacles stelde zich aan het hoofd van adel en volk; hij belegerde en veroverde den burcht. Cylon en zijn Cylon± 635. broeder gaven zich aan hem over; hun werd, daar zij in den tempel gevlucht waren, het leven toegezegd. Maar Megacles en de zijnen, de Alcmaeoniden, braken hun belofte en bevlekten zich met het bloed van den overweldiger en zijn aanhangers. Zoo was de tyrannis verhinderd. Maar toch zat de adel niet meer vast in den zadel. Weldra werd de strijd ontketend tegen de Alcmaeoniden, die de stad met bloedschuld hadden beladen. Ten slotte werden zij tot eeuwige verbanning veroordeeld. Dit vonnis heeft de toekomst van Athene beslist. In de Alcmaeoniden had de adel zijn beste krachten uitgestooten. Door hun standgenooten in den steek gelaten, knoopten zij betrekkingen aan met de burgerij; zij werden democraten. Al spoedig bleek dan ook, hoe zwak de adel was Draco, W4. geworden. In 624 moest hij er in toestemmen Draco met de taak te belasten om geschreven wetten op te stellen. Draco voldeed daaraan, maar in geheel conservatieven geest; de hardheid zijner wetten is spreekwoordelijk gebleven. Toch heeft Draco's optreden zegenrijk gewerkt; behalve dat tal van concessiën aan het volk waren gedaan, was het een groote vooruitgang, dat de rechters voortaan aan geschreven wetten waren gebonden. Maar den politieken en socialen vrede brachten Draco's wetten niet. Ook in Attica waren nieuwe toestanden ontstaan. Het gemunte geld drong het land binnen en veroorzaakte ook hier ingrijpende sociale vervormingen. De boer verarmde en geraakte in schulden; de daglooners konden van hun loon niet meer leven; het strenge schuldrecht eischte hoe langer hoe meer offers; landlieden werden als slaven verkocht; gewelddaden en onrechtvaardige vonnissen waren aan de orde van den dag. Daarentegen worden de vermogenden steeds rijker. De ontevredenheid werd algemeen; burgeroorlog of tyrannis stonden voor de deur. Daarbij kwamen moeilijkheden met het buitenland, ten gevolge van de pogingen van Athene om zich handel en koloniën te veroveren. vcrt'éri Belangrijker nog was de strijd met Megara over Salamis, ook omdat hier voor liet eerst de man op den voorgrond treedt, die op Athene den stempel van zijn wijzen, gematigden, onbekrompen geest zou drukken, Solon. Hij was het, die op het oogenblik, dat men den strijd op wilde geven, zijn medeburgers door zijn gloeiende, poëtische taal aandreef tot een nieuwen aanval op het door Athene begeerde en voor haar onontbeerlijke eiland. Het succes was onder Solon's leiding volkomen. Sedert heeft Athene Salamis bezeten; daarmede had het zijn havenmond vrijgemaakt. Evenals voor Pittacus, zoo was ook voor Solon het succes in den oorlog slechts het begin van een veel gewichtiger werkzaamheid. Aller oogen waren op hem gevestigd. In een gedicht had hij de droevige toestanden in aangrijpende klaagtonen geschilderd. In dit gedicht, dat zijn politieke geloofsbelijdenis was, legde hij tevens zijn regeeringsprogramma bloot. Zoo was hij de populaire man, tot wien het volk met vertrouwen opzag; van hem verwachtte men de invoering van een grondige staatkundige en maatschappelijke verandering. De gematigde middenpartij en een deel van den adel sloot zich archon.V ^ hem ' de overiSen voegden zich. Zoo werd Solon in het voorjaar van o94 als archon met onbeperkte macht aan het hoofd van den staat gesteld. Tegelijk met dit ambt verkreeg hij den last de sociale crisis op te lossen, de staatsinrichting te hervormen en een nieuw wetboek in plaats van dat van Draco in te voeren. Solon is de eerste Grieksche staatsman, die op den volgenden tijd zijn stempel heeft gedrukt. Zijn persoon, zijn denkbeelden, zijn motieven, zijn werk liggen duidelijk voor ons. Hij is een der meest verheven gestalten der Grieksche geschiedenis. Een typische Griek is hij in de helderheid van zijn karakter, de opgeruimdheid van zijn geest, zijn afschuw van alle onrecht, zijn verstandige gematigdheid, de ongereptheid van zijn bedoelingen, zijn hechte vaderlandsliefde, zijn geloof aan de goddelijke gerechtigheid, zijn door een ruime mate gezond verstand gebreideld idealisme, zijn warme toewijding aan het algemeen belang, zyn rustige zekerheid van den te volgen weg, zijn vlekkelooze onpartijdigheid, zijn hooge onbaatzuchtigheid. Vrij algemeen verwachtte men, dat Solon zich als tyran zou opwerpen; velen wenschten dat zelfs in het belang van den staat. Maar hij weerstreefde zonder moeite de verleiding; vaderlandsliefde en verstandelijke overweging beide hielden hem terug. Maar des te krachtiger greep hij in. Allereerst moest de boer worden zijn geied, hiei kon alleen een radicaal, een revolutionair middel, een verbreking weti,ev'"£ van het domme formeele recht redding brengen. Alle schulden, die op den giond drukten of waarbij de persoon van den schuldenaar zelf verpand was, werden voor ongeldig verklaard. De slaven voor schuld werden in vrijheid gesteld. Voor de toekomst werd het verboden iemand voor zijn schulden van zijn vrijheid te berooven. Zelfs werden de buiten Attica verkochte burgers teiuggelost. Dat deze maatregelen zonder bezwaar konden worden doorgevoerd, is een bewijs voor den omvang van het kwaad en tevens voor de machteloosheid van den adel. Een verdeeling van al het land en een confiscatie der groote vermogens weigerde Solon in te voeren, hoewel het volk het eischte. Op de sociale bevrijding van den boer volgde de staatkundige vrijmaking van de landbevolking. Alle privilegiën van den adel en van de stedelingen vervielen; het onderscheid tusschen stad en land werd opgeheven; alle viije bewoners van Attica werden burgers. Deze hervorming is van de grootste beteekenis voor Athene geworden; zij heeft frisch bloed in de aderen van den staat gebracht en gehouden en een uitdroging van het volk, gelijk Sparta later kenmerkte, voorkomen; de stadstaat werd een landstaat. Alle burgers verkregen echter geen gelijke rechten. Terwijl de voorrechten der geboorte waren afgeschaft, knoopte Solon de politieke rechten vast aan het bezit. Voor de aristocratie kwam geen democratie, maar een timocratie in de plaats. Naaide iudeeling van het leger splitste Solon de burgerij in vier groepen. De eerste klasse vormden de pentakosiomedimnen, die een landgoed van 200 tot 250 morgen bezaten. Zij alleen werden tot de hoogste staatsambten toegelaten en daardoor ook tot den Areopagus, het hooggerechtshof. De tweede klasse zlJn de hippeis, de ridders, die een strijdpaard kunnen onderhouden en in den ooi log de cavalerie vormen. Hun staan de geringere ambten open, o. a. het lidmaatschap van den Raad. Hetzelfde recht hebben de zeugiten, de dei de klasse, die in den oorlog hnn eigen uitrusting bekostigen. De vierde klasse, die de groote meerderheid der bevolking omvatte, werd gevormd door de theten, de arbeidende bevolking zonder bezit, die alleen als lichtgewapenden stiijdt, geen ambten mag bekleeden, alleen stemrecht heeft, maar ook vrij is van belasting. Aan de inrichting van den staat heeft Solon niet veel veranderd. De verdeeling in phylen enz. bleef in wezen; zij verkozen, vermoedelijk door het lot, den Raad van Vierhonderd, uit iedere phyle 100. Ook voor de belastingen en militaiie zaken bleef deze indeeling bewaard. Ook de bevoegdheid der archonten en andere ambtenaren bleef gelijk. De Raad had het oppertoezicht op bestuui en financiën en bracht de wetsvoorstellen na overweging bij de Volksvergadering ter tafel. Tegenover dezen was de Areopagus het conservatieve element in den staat. Hij controleerde de ambtenaren; aan hem deden zij rekenschap; hij legde geldboeten op. In den Areopagus zaten de afgetreden archonten; ook daarom was hij het politieke gerechtshof, dat tegenover den Raad en de Volksvergadering een grooten invloed had. Binnen deze grenzen was de Volksvergadering souverein; zij besliste over alle politieke quaestiën; zij had het hoogste gezag, stelde de wet vast en deed haar uitvoeren; besliste over vrede en oorlog en sprak zelfs in hoogste instantie recht. Eindelijk weid deoi Solon aan de thesmotheten een soort volksjury, de heliaea, toegevoegd. Veel radicaler waren Solons veranderingen in het recht. Gelijk recht voor alle vrije burgers en vrije ontwikkeling van het verkeersleven waren de grondslagen van het nieuwe recht, Hij voerde de vrijheid om bij kinderloosheid een testament te mogen maken in. Verder werd de stand der cliënten opgeheven. Ieder werd het vergund zijn klacht voor den rechter te brengen. Aan ieder werd voorgeschreven bij oproer partij te kiezen; de politiek werd de zaak van allen. Tegen de weelde schreef Solon wetsbepalingen. Het grootgrondbezit werd besnoeid. De rentevoet werd vrij. Alle coalitie, hetzij van godsdienstigen, maatschappelijken of mercantielen aard werd geoorloofd. Handel en nijverheid werden door allerlei bepalingen bevorderd. Vreemdelingen genoten te Athene meer bescherming en rechtszekerheid dan ergens elders. In plaats van de burcht werd de markt het middelpunt 'van het staats- en maatschappelijk leven. Maten en gewichten werden opnieuw geregeld. Nadat Solon zijn taak had volbracht, werd een algemeene amnestie afgekondigd. Daardoor konden ook de Alcmaeoniden terugkeeren; zij werden de voornaamste verdedigers van de nieuwe orde van zaken. Daarop verplichtte Solon de Atheners zijn wetten te handhaven, legde zijn ambt neder en verliet Athene. Zijn werk bleef bestaan. Maar de politieke strijd hield niet op, al was de sociale bijgelegd. \an de jaren, die op Solons hervorming volgen, weten wij zoo goed als niets. Alleen is het bekend, dat de partijen der Pediaeërs (de menschen der vlakte, de adel), der Diacriërs (die der bergen, de kleine boeren) en der Paraliërs (de kustbewoners, kooplieden en schippers) elkander scherp bestreden. Aan het hoofd der Diacriërs stond Pisistratus. Pisistratus, een edelman, die in den strijd met de Alcmaeoniden naar boven kwam. eüi-^2'7. Ten slotte is het hem gelukt in 561 den burcht te bezetten en zich tot tyran van Athene te verheffen. Solon, die terug was gekomen, leefde toen nog. Hij kwam in verzet, maar zonder gevolg. Kort daarna is hij gestorven. In Solons tijd had de Grieksche kolonisatie haar hoogtepunt reeds lang bereikt. Nog slechts van bevestiging en afronding van het verkregene was sprake; nieuwe koloniën werden nauwelijks meer gesticht. Daarentegen groeiden vele koloniën door handel en nijverheid aan tot machtige, rijke steden. Vooral voor de steden van Groot-Griekenland en Sicilië begint in de zesde Grooteeuw de bloeitijd. Griekenland en Klein-Azië werden door hen van graan en Sicilië, voorzien; daarentegen leverden deze aan Italië de producten der Grieksche en Oostersche nijverheid. Overal verrezen hier prachtige tempels; wij herinneren aan den heerlijken Poseidontempel te Paestum. Beroemd was de rijkdom en de macht van Sybaris. De schaduwzijde van al die heerlijkheid is de heftige kamp tusschen de steden onderling, vooral tusschen Sybaris en Croton, en verder in de steden zelf tusschen de politieke partijen. Op Sicilië ging het evenzoo. Daar stichtte Gela omstreeks 580 Agrigentum. Daarmede was de geheele Zuidkust in de handen der Doriërs, die dus de leiding op Sicilië in handen kregen. Vooral Syracuse werd machtig; door list en geweld had het in korten tijd de geheele Oostelijke helft van het eiland in bezit. Met de macht steeg ook de beschaving. Italië en Sicilië leefden intellectueel mede met Griekenland zelf. De politieke ontwikkeling was evenzoo dezelfde; ook het Westen had zijn tyrannen. De bekendste en beruchtste was Phalaris van Agrigentum (± 570). Ter zelfder tijd onderging het Grieksche gebied nog een zeer belangrijke uitbreiding. Dat was het werk van Phocaea. De Phocaeërs zijn het geweest, Phocaea. die van alle Grieken de verste zeetochten durfden ondernemen en daarin de Phoeniciërs nabijkwamen. Zij knoopten handelsbetrekkingen aan met Spina en Adria bij de Podelta; van hier uit werd zelfs over de Alpen een belangrijke handel gedreven. Gewichtiger nog waren de betrekkingen met Gallië en Hispanië. In Zuid-Gallië en in Hispanië woonden Iberische of Bas'kische stammen. Ten Noorden van hen vond men de Kelten, die steeds Zuidelijker opdrongen en zelfs de Pyrenaeën overschreden. Op de kusten hadden zich al zeer vroeg de Phoeniciërs gevestigd, 0. a. in het beroemde Tartessus. Hier verschenen in de zevende eeuw kooplieden uit Phocaea; zij vestigden er een factorij. Ook met de Etrusken, de Liguriërs, de Iberiërs en de Sardiniërs knoopten zij betrekkingen aan. Op Corsica stichtten zij Alalia. Belangrijker nog was hun kolonie Massalia, omstreeks 600 op een uiterst geschikt punt Massaiia. gevestigd. De stad bloeide snel op en stichtte weer tal van koloniën op de A* 14 Gallische en Hispanische kust. Tot diep in het binnenland drong de Phocaeische handel hier door. Het scheen, dat de Grieken economisch de meesters zouden worden van het Westelijke bekken van de Middellandsche Zee. Die rol viel evenwel aan een ander volk, de Carthagers, ten deel. De rol der Phoeniciërs, met name der Tyriërs, is omstreeks 700 in het Westen uitgespeeld; overal laten zij zich door de Grieken verdringen. Slechts op de Noordkust van Afrika handhaafden de Phoeniciërs zich in hun welvarende steden. Onder deze verkreeg sedert het einde der zevende eeuw carthago. Carthago de leiding; het legde de grondslagen tot een machtig rijk. De ontwikkeling daarvan is slechts gedeeltelijk bekend; van geen volk der Oudheid weten wij zoo weinig als van de Carthagers. Carthago's ligging was uiterst gunstig; met zijn uitnemende haven en sterken burcht kon het een groot gedeelte der Middellandsche Zee beheerschen. Zoo werd het uitsluitend een handels- en industriestad. Zijn politiek gebied in Afrika was klein; niet op het land, maar op de zee is Carthago's macht opgebouwd; geen politieke, maar economische macht streefde het na. Naarmate het zich voelde groeien, verdroeg het minder het voortdringen der Phocaeërs. In dezen strijd is Carthago opgekomen. Al spoedig zetten de Carthagers vasten voet op Sicilië. Nog meer bereikten zij op Sardinië; dit eiland werd in korten tijd door hen zoo goed als geheel onderworpen. Verder werd de Noordkust van Afrika van Carthago tot den Oceaan Carthaagsch gebied. Deze machtig opkomende stad werd bestuurd door twee jaarlijks aftredende richteren, suffeten. Naast hen stond een raad. Alleen bij verschil van meening tusschen suffeten en raad had de volksvergadering de beslissing. De suffeten hadden de politieke leiding; maar het militaire gezag werd door gekozen veldheeren uitgeoefend. Deze veldheeren commandeerden slechts huurtroepen; de Carthagers zelf dienden alleen als officieren. Aan het hoofd van zulk een leger heeft Mago op Sicilië en Sardinië gestreden. Hij vestigde een soort dynastie, maar alleen in het leger, niet in den staat. Zijn zonen Hasdrubal en Hamilcar en verder zijn kleinzonen oefenden een gelijke macht uit. Een gevaar leverde dat voorloopig niet op; maar op den duur kon het staatsbestuur zulk een machtig man toch niet dulden; deze strijd tusschen burgerlijk en militair gezag beheerscht de geheele geschiedenis van Carthago. De Etrusken. Te gelijker tijd ontwikkelde zich in Italië het volk der Etrusken. Door handel en bedrijf werden zij een macht, die voor de Grieken des te gevaarlijker werd, omdat zij ook de zee dreigden te overheerschen en tevens een verbond met Carthago sloten. Maar ook te land waren de Etrusken machtig. Naar het Zuiden breidden zij hun gebied ten koste der Latijnen uit. Vooral Rome. tusschen het Etruskische Veji en het Latijnsche Rome ontstond een hevige strijd. Rome werd zelfs omstreeks 600 door de Etrusken veroverd. Een De Etruskisch koningsgeslacht, de Tarquiniërs, regeerde over Rome en Latium; Tarquiniers. Romejnen hebben later deze overheersching eenvoudig gehouden voor een 107 uitheemsch koningsgeslacht. Een sterken invloed hebben de Etrusken te Rome geoefend; vooral op godsdienstig en ritueel gebied, in taal en techniek hebben de Romeinen zeer veel van hen overgenomen. De Etruskische koningen zijn de eersten geweest, die Rome tot een stad van meer beteekenis hebben gemaakt. Nog verder drongen de Etrusken door. Campanië hebben zij veroverd. Eerst voor Cumae stootten zij het hoofd. Het verbond van Etrusken en Carthagers droeg weldra vruchten. Toen Phocaea zich in 545 aan Perzië onderwierp, week een gedeelte der bevolking uit naar Massalia en Alalia. Hierdoor werd de Grieksche macht in het Westen zoo belangrijk versterkt, dat Etrusken en Carthagers tot den aanval besloten. In 540 werd bij Alalia een zeeslag geleverd. De Phocaeërs schreven zich wel de overwinning toe, maar hun macht was gebroken. Zij ontruimden Alalia en stichtten Elea in Zuid-Italië. De slag bij Alalia is dus een keerpunt in de siag bij Grieksche geschiedenis. Voor het eerst werd aan de nog nooit belemmerde Alalia' 54°' expansie der Grieken halt geboden. Massalia redde nog wat te redden viel; maar het grootste gedeelte van het Westelijk bekken der Middellandsche Zee bleef voor de Grieken verloren. Toch bleef de Grieksche beschaving in Etrurië steeds dieper doordringen. Het leven werd uiterlijk zoowel als innerlijk geheel Grieksch. Etrurië heeft De Etrusken zijn openbare spelen, zijn Dionysusfeesten, zijn muziek, zijn gezang, zijn kunst, zijn epische poëzie, zijn mythologie, zijn godsdienst voor een deel aan de Grieken ontleend; door hun bemiddeling hebben de Romeinen ze weer later overgenomen. Maar de Etrusken zijn niet alleen kopiisten, zij hebben ook zelfstandig gewerkt. In het metaalwerk hebben zij hun meesterschap steeds bewaard; daarin overtroffen zij zelfs de ftrieken. Ook de bouw hunner steden is opmerkelijk; bij hen is de gewelf bouw tot een ontwikkeling gekomen als nergens elders; van hen hebben de Romeinen riolen en waterleidingen leeren bouwen. Ook hun straten waren ruim en doelmatig. In de schoone kunsten blijven de Etrusken echter nog zeer achterlijk; zij zijn daartoe te nuchter. Wij wezen reeds op hun formalisme, dat de Romeinen met hen gemeen hadden; van warme belangstelling, van diep nadenken, van gemoedstrijd, van wetensdrang is geen sprake. Hoe geheel anders was het bij de Grieken in de zesde eeuw, den tijd der De tijd der zeven wijzen! Periander van Corinthe, Solon van Athene, Chilon van Sparta,zevenwijzen" Pittacus van Mitylene, Thales van Milete, Bias van Priene, Cleobulus van Lindus vormen een zevengesternte, dat uitnemend dezen tijd van practische staatslieden en wetenschappelijke denkers vertegenwoordigt. Voor een deel hebben zij een invloedrijke positie ingenomen; van de overigen is dit slechts te vermoeden. Maar gezamenlijk vertegenwoordigen zij toch een belangrijken tijd op typische wijze. Een belangrijke tijd was het, een tijd van vorschen en scheppen, van nadenken en van frissche energie. De beeldende kunsten werden steeds volmaakter. Tempels werden in menigte gebouwd; de beroemdste was de Apollo-ternpel te Delphi, die na den brand van 548 prachtiger dan vroeger werd hersteld. Ook de literatuur bloeide. Mimnermus heeft in de lyriek, vooral in het minnelied, het hoogste gegeven. Te gelijker tijd bereikte de politieke poëzie zijn hoogtepunt in Solon en Theognis. Stesichorus stelde de vaste vormen voor den koorzang vast; tevens gaf hij in zijn koren de voorbeelden aan. De epische stof werd geheel door hem omgewerkt. Het epos werd verbeterd, beschaafd en verzedelijkt, maar boette zijn jonge frischheid in. In den nieuwen vorm verdrong het nieuwe epos overal het oude. Overal bloeide het leven heerlijk op. Zulk een enge verbinding van opgewekte levensvreugde en diepen, zedelijken ernst, zulk een maathouden tusschen alle uitersten heeft men niet meer gezien. Dat is dan ook de grondslag van het Grieksche leven gebleven. Men geloofde aan een zedelijke wereldorde, steunende op deugd en gerechtigheid; men bleef daaraan gelooven, ook al predikte de werkelijkheid dikwijls het tegendeel. Dat geloof was de bron van de hooge deugden, die stesichorus. wij in Solon waardeeren. Dat zedelijk ideaal heeft ook Stesichorus bewogen tot de vervorming der oude sagen in ethischen zin. De daden der helden worden zedelijk gemotiveerd; ethische problemen worden overal in de sage ingeschoven, Ook worden sagen veranderd, zelfs geheel op zijde geschoven. Er komt zelfs theologie in de oude sage tot motiveering van de daden der helden. Met Stesichorus begint het rationalisme, de verstandscritiek der traditie, de pogingen om de gapingen en tegenstrijdigheden der overlevering door redelijke exegese te verklaren. Vandaar tot een systematische critiek en bestrijding der traditie is nog een lange weg; maar de rede heeft zich reeds tot rechter over het geloof verheven; niet de traditie, maar de persoonlijke overtuiging wordt de grondslag van het geloof. Intusschen was dat alleen onder de hoogere standen het geval. Onder het volk begon integendeel een groote liefde voor godsdienst en godsvereering te ontwaken. Dezelfde tijd, die het rationalisme geschapen heeft, schiep ook een krachtige religieuse beweging. Beide spruiten voort uit het opbruisende individualisme van het Grieksche volk. De vrome ziel wenscht persoonlijke aanraking met het goddelijke, steun te midden van de raadselen des levens, hoop voor de toekomst, ook na den dood, kracht tegen rampen en tegenspoeden. Aan deze behoefte voldeden de goden van den Olympus niet. Daarom keerde het volk terug naar zijn oude natuurgoden, Dionysus, Demeter en Persephone. Hun vereerders sloten zich aaneen tot gemeenten van ingewijden, die voor deze uitsluitend godsdienstoefeningen hielden. Geen van deze godsdienstplechtigheden was zoo beroemd De mysteriën als de mysteriën van Eleusis. Hun aanzien steeg steeds; steeds meerderen lieten zich in de heilige geheimen inwijden; gelukkig achtte men de getuigen van de nachtelijke diensten der heilige Demeter. Den ingewijde wachtte, naar het volksgeloof, in den Hades een gelukzalig bestaan. Uit den aard der zaak eischte dit nieuwe geloof een vasten regel, een dogma, een theologie. Zij trad dan ook spoedig op, en zooals bij alle jonge godsdiensten, in den vorm van een openbaring; Orpheus, de oude Thraeische orphisme. zanger uit de Argonautensage, is haar profeet; in liederen zou hij zijn godsleer hebben verkondigd. In deze leer is Dionysus de alles en allen doordringende en tot leven brengende god. Van hem zijn alle andere goden en machten slechts openbaringen en scheppingen. Zoo wordt de orphische theologie een pantheisme, waarin alles, ook de mensch, als manifestatie van de hoogste macht zijn plaats vindt. Maar alleen de ziel van den mensch is goddelijk; voor het overige is de mensch een zondaar, het leven een last, de dood een verlossing. Redding alleen l/rengt Dionysus door zijn mysteriën. Terwijl de orphische theologie Griekenland vervulde, kwamen in lonië De Ionische geheel andere meeningen tot uiting. De dogmatiseering van het orphisme, die i)llllos°Phiezich als een openbaring beschouwde, legde alle volgende geslachten een zwaren dwang op; de weg tot verdere ontwikkeling was afgesneden; de geloovige zag niet voor-, maar achterwaarts; hij bezat de waarheid, waaraan ieder zich moest onderwerpen. Zoover is het in Griekenland niet gekomen; het gezond verstand van het Hellenenvolk heeft het voor de heerschappij van het dogma en van de uitleggers daarvan, de priesters, bewaard. Den stoot daartoe gaf de Ionische philosophie. De kennis van aarde en hemel breidde zich uit; ook de wiskunde bracht door haar logische methode orde, waar bloot toeval scheen te heerschen; men begon iets te begrijpen van de natuurwetten. De traditioneele godsdienst had hier afgedaan; door eigen onderzoek wilde men zich een beeld van de wereld vormen; ook hier stelde zich het menschelijk kenvermogen tegenover de goddelijke openbaring. De Ionische philosophie werd naar haar methode empirisch en rationalistisch en zelfs materialistisch. De bakermat der philosophie is Milete; de oudste philosoof is Thales. Thaies. Hij kon de zonsverduistering van 28 Mei 585 voorspellen en was ook overigens een uitnemend natuurphilosoof. Het water beschouwde hij als de grondstof van al het bestaande. Een grooten stap verder deed zijn landsman Anaximander, Anaxidie voor het eerst in proza schreef. Voor hem is het grondbeginsel geen manderbestaande stof, maar een oerstof, waaruit zich alle leven ontwikkeld heeft en nog ontwikkelt, die eeuwig en onvergankelijk alles omgeeft, doordringt en bestuurt. Ook geographisch en cosmographisch waren Anaximanders onderzoekingen van groot belang; de oudste wereldkaart is van hem. Wat hij op geographisch gebied had gedaan, deed Hecataeus voor de historie. Hij verwierp Hecataeus. de oude sagen als onhistorisch en absurd; maar in tegenstelling tot Stesichorus ging hij ze niet verzedelijken, maar vernuchteren door ze van alle bovennatuurlijke elementen te ontdoen. Verder ordende hij de chronologie van den voortijd; bovendien heeft hij den tekst bij Anaximander's kaart gegeven. Maar hoe hoog lonië geestelijk ook stond, politiek was het verloren. (Tt'ieksch Klein-Azië geraakte eerst in de macht van Lydië, later van Perzië. Voor het eerst maakten de Grieken kennis met een macht, die voor hen gevaarlijk kon worden. Gelukkig was destijds voor Griekenland de tijd der y i ï * i !l - ! gisting voorbij. Overal hadden zich nienwe toestanden geconsolideerd. Thebe had Boeotie aan zich verbonden. Sparta was heer en meester in den PeloponAthene. nesus geworden. Ook Athene nam steeds toe in macht. Eleusis en Salamis lijfde het in; aan den Hellespont stichtte het koloniën; het zette zijn handel Pisistratus. naar alle zijden uit. Maar zelf geraakte het in 561 in de macht van Pisistratus. Maar al spoedig dwong de adel, verbonden met de Paraliërs, hem de heerschappij neder te leggen en het land te ontruimen. Eerst omstreeks 545 bezette hij nogmaals den burcht. Megacles, het hoofd der Alcmaeoniden, moest Athene verlaten. Sedert heeft de tyran tot zijn dood toe de stad beheerscht, Een sterk garnizoen schraagde zijn macht. Daar Pisistratus als het hoofd der boeren (Diacriërs) was opgekomen, was hij genoodzaakt hun wenschen te bevredigen: land en geld voor de bebouwing werd aan arme landbouwers toegewezen. Voor een goede administratie werd zorg gedragen; de w egen werden verbeterd. Tevens weerde Pisistratus het toestroomen van de landelijke bevolking naar de stad. Hij legde een waterleiding aan en stichtte talrijke tempels. Handel en industrie kwamen tot hoogeren bloei. Koloniën werden aangelegd. Pisistratus vestigde zijn residentie op den burcht. Daar hield hij een schitterend hof, waar een opgewekt geestelijk leven heerschte. De adel koesterde zich in de gunst van den tyran. Aan de constitutie van den staat veranderde Pisistratus niets; alleen berustte feitelijk alle macht iu zijn handen. Zoo sterk was die macht, dat zijn zoon Hippias hem in 527 zonder tegenstand opvolgde. Pisistratus is de grondlegger van de grootheid van Athene. Reeds vóór Themistocles zag hij in, dat Athene Griekenland door de zee zou kunnen beheerschen. Al schiep hij geen groote vloot, overal op de Grieksche eilanden en kusten zocht hij verbindingen. Naxos heeft hij onderworpen; nauw verbond Poijcrates. liij zich met Polycrates, den gewetenloozen, maar bekwamen tyran vanSamos, die dit eiland tot bet middelpunt van den Ionischen handel wist te verheffen; Polycrates beschikte over de grootste Grieksche zeemacht en was de vriend van Amasis van Aegypte evenals van Pisistratus. Daarentegen stond deze steeds op gespannen voet met Sparta, dat den geheelen Peloponnesus, alleen Argos uitgezonderd, overheerschte. sparta. Hoewel Athene opkwam, bleef Sparta toch de machtigste staat. Militair overtrof het verreweg alle andere. Maar buiten den Peloponnesus waagde het zich toch niet. Noch de Ionische steden, noch Aegypte konden op Sparta rekenen, toen zij voor Perzië moeten buigen. In Sparta zelf heerschte verdeeldheid. De koningen uit het huis der Agiden dwongen Sparta in de wereldpolitiek in te grijpen, ook al moest daarmede de oude constitutie worden opgeoffeid en de staat door opneming van perioeken en heloten worden versterkt. Tegenover hen stond de groote massa der conservatieve burgerij, die onder leiding van de koningen uit het huis der Eurypontiden en vooral van de ephoren bij de oude staatsregeling en de oude politiek wenschte te volharden. Scherp steekt bij dit conservatieve Sparta het vooruitstrevende Athene af. Athene. Pisistratus en ook zijn zonen Hippias en Hipparchus stonden midden in de geestelijke stroomingen van hun tijd. Vooral op godsdienstig gebied heeft Pisistratus leiding aan den tijdsstroom gegeven. Hij stichtte voor de Panathenaeën den beroemden honderdvoetigen tempel op den burcht. Den dienst van Zeus en Apollo heeft hij te Athene ingevoerd. Hij begon een grooten tempel voor den Olympischen Zeus, die eerst door Keizer Hadrianus is voltooid. Aan den anderen kant schonk Pisistratus naast de Olympische goden aan Dionysus een vaste plaats; de groote en kleine Dionysiën werden door hem georganiseerd. Hij is de stichter van den Demetertempel te Eleusis. Voor al deze goden werd de dienst opnieuw door den staat geordend en dienstbaar gemaakt niet alleen aan de opwekking van godsdienstzin, maar ook aan de lichamelijke en geestelijke vorming van het Atheensche volk. Hipparchus organiseerde wedstrijden van rhapsoden en lokte dichters naar Athene, o. a. Simonides van Ceos en Anacreon. Lasus hervormde de dithyrambe tot een koorgezang. Deze koren dienden voornamelijk bij de Dionysiën; zij werden De drama's genoemd, omdat zij de daden van Dionysus vertoonden. De koristen Dionysiën waren als satyrs met bokken vellen uitgedoscht; vandaar de naam van tragoedie of boksgezang, dien deze liederen behielden, ook nadat de kooraanvoerder afzonderlijk zong en aldus een soo^t dialoog met het koor ontstond. Deze kooraanvoerder kon natuurlijk verschillende rollen spelen en telkens als een andere figuur het koor toespreken, dat dan door gezang antwoordde. Door deze verandering, die aan Thespis w9rdt toegeschreven, is de Grieksche tragedie ontstaan, die zich in korten "tijd ver boven haar eenigszins vulgaire afkomst verhief en welhaast de geheele Grieksche mythologie ten tooneele bracht. Een soortgelijken oorsprong had de comedie. Ook de beeldende kunsten werden door Pisistratus en de zijnen met kennis en liefde begunstigd. Doch niet alleen in Athene, maar overal in Griekenland verrezen de tempels, met heerlijke beeldhouwwerken en reliefs versierd. De beroemdste tempel uit dezen tijd is die van Athene op Aegina. Maar ook te Athene heeft de tyrannis, hoe zeer zij stad en volk aan zich verplichtte, zich niet kunnen handhaven. Een waarschuwing voor Hippias vai van was in 522 de val van Polycrates. Samos werd aan Perzië onderworpen, evenals de andere Grieksche steden en eilanden in Klein-Azië. Darius veroverde bovendien Thracië. Zoo werd Athene steeds meer bedreigd. Ook innerlijk werd de tyrannis steeds zwakker. In 514 werd Hipparchus door Hipparchus narmodius en Anstogiton vermoord. Hippias voelde den bodem onder zich ve™;°ordwankelen; hij moest tot gewelddadigheden en wreedheden zijn toevlucht nemen. Nog vier jaar bleef hij meester van Athene. Toen stelde Clisthenes, Megacles' zoon, zich aan het hoofd der ontevredenen; hij wist het orakel van Delphi voor zich te winnen, dat niet ophield Sparta te bevelen om Athene te bevrijden. In 510 verscheen een Spartaansch leger onder Cleomenes "irevïï 5io"in Attica' HiPPias' troepen werden verslagen; hij zelf werd op den burcht ingesloten. Spoedig capituleerde hij; de tyran ontruimde burcht, stad en land. Athene was bevrijd. Het was echter geheel onzeker, wat de toekomst Athene zou brengen. Gleomenes ondersteunde den adel, die onder leiding van Isagoras zijn heerciisthenes. schappij over Athene wenschte te hernieuwen; tegenover hem stelde zich Clisthenes aan het hoofd van het volk. Ook tal van edelen sloten zich bij hem aan. Nog moest Clisthenes als Alcmaeonide voorloopig Athene verlaten, waar Cleomenes en Isagoras een adelsregeering invoerden. Maar dit duldde het volk toch niet; evenals Hippias werden Cleomenes en Isagoras op den burcht tot capitulatie gedwongen. De adel werd overwonnen. Clisthenes en het volk zegevierden. Nog dreigde groot gevaar van Sparta. In dezen nood heeft Athene zich tot Darius gewend om hulp; deze werd toegezegd, nadat de Atheners den Koning hadden gehuldigd. Deze vernedering bleek later onnoodig. Want wel bezette Sparta in 507 Eleusis, maar verder kwam het niet. .Corinthe weigerde met Sparta mede te werken; ook de ephoren traden tegen Cleomenes in het krijt. Daardoor werd Athene nogmaals gered. Het Spartaansche leger trok terug. Den eisch van Perzië om Hippias weer op den troon te herstellen, kon Athene nu ook afwijzen. Zijn her- Clisthenes was nu de machtige man in Athene. Die macht heeft hu vormingen. . •' gebruikt voor diepgaande hervormingen in de constitutie, die de macht van den adel braken en aan het geheele volk het bestuur in handen gaven. De vier phylen werden opgeheven en vervangen door tien nieuwe, waarbij niet meer de afstamming, maar de woonplaats als maatstaf gold. Naar deze nieuwe phylen werden de volksvergadering en het leger ingedeeld. De phylen worden weer onderverdeeld in demen. De Raad kwam van 400 op 500 leden, tien uit iedere phyle. Het jaar werd in tien deelen verdeeld; telkens zat een nieuwe phyle voor in den Raad en in de Volksvergadering. Tien strategen werden aan het hoofd van het leger gesteld; de polemarch vormde met hen den krijgsraad. Voor het overige bleef de constitutie van Solon onaangetast; alleen werden de processen wegens hoogverraad van den Areopagus naar de Volksvergadering overgebracht. Bovendien dagteekent uit dezen tijd een eigenOstracisme. aardige Atheensche instelling, het Ostracisme, schervengericht. Om de tyrannis voor het vervolg onmogelijk te maken werd aan het volk het recht gegeven om een voor den staat gevaarlijk geacht man voor tien jaren te verbannen. Wenden wij ons, voordat wij de geschiedenis van Athene vervolgen, nog eens naar het Westen, waar zich eveneens belangrijke gebeurtenissen hadden afgespeeld. Vooreerst de nederlagen der Etrusken. Zij stootten v ruTde voor Cumae. Belangrijker nog was het, dat Rome in 510 de Etrusken,5io.Etruskische heerschers heeft verjaagd. In de Romeinsche geschiedenis staat dit feit bekend als de verdrijving der Koningen en de uitroeping der Republiek. Natuurlijk is daarvan historisch weinig bekend; vermoedelijk is zelfs Brutus geen historische figuur; van Tarquinius Superbus weten wij weinig. Vaster staat de geschiedenis van Porsenna, den vorst van Clusium, die de Romeinen versloeg en hun stad bezette, maar ten slotte weer is verdreven; hier heeft de sage de figuren van Horatius Cocles, Mucius Scaevola en Cloelia ingeschoven. Zeker is het, dat het aan de vereenigde macht van Grieken en Latijnen is gelukt de heerschappij der Etrusken over Latium te vernietigen. In Rome moet dat aanleiding hebben gegeven tot de stichting van een aristocratische republiek. Alleen de edelen bekleeden de ambten en vormen den Raad der Ouden, den Senaat, die alle volksbesluiten moet bekrachtigen. Het volk, dat tegelijk het leger is, is op Grieksche wijze naar klassen timocratisch geordend. Aan het hoofd van den staat staan twee voor een jaar gekozen veldheeren, eerst praetoren, later consuls genoemd. Wij kennen de namen dezer consuls van 502 af; kort voor dien tijd zal dus deze regeeringsvorm zijn ingevoerd. In tijden van nood kon door de beide consuls een magister populi, later dictator genoemd, worden aangesteld; een magister equitum stond dezen ter zijde. Van de geschiedenis van de eerste tijden der Republiek is zoo goed als niets bekend. Het schijnt, dat Spurius Cassius de Latijnen heeft onderworpen; het verdrag, dat hij met hen sloot, kennen wij. Zijn poging om zich de koningskroon op het hoofd te zetten mislukte evenwel. Uit denzelfden tijd dagteekent het beroemde verdrag met Carthago, waarin beider wederzijdsche rechten en verplichtingen werden vastgesteld. De positie, die de Etrusken in Italië hadden ingenomen, werd zoo ingenomen door de Romeinen. Een ernstig gevaar was dat voorloopig nog niet voor de Grieksche steden in Zuid-Italië. Deze konden zich nog de weelde veroorloven elkander zuid-itaiië. vinnig te bestrijden. Zij bloeiden steeds heerlijker op. De bevolking nam toe; landbouw, nijverheid en handel groeiden steeds meer. Van de pracht en weelde van deze steden weten de geschiedschrijvers niet genoeg te verhalen. Maar ook verhalen zij van strijd en oorlog, zoowel binnen als buiten de muren. Tyrannen komen overal op. Deze scherpe strijd heeft zijn hoogtepunt bereikt in de verwoesting van Sybaris door Croton. Het was een strijd niet alleen tusschen twee handelsrivalen, maar ook tusschen twee politieke beginselen. Sybaris, door weelde verzwakt, door tyrannen geregeerd, aan uitspattingen der democratie prijsgegeven, werd in 510 verwoest door het conservatieve, aristocratische Croton, dat evenals Sparta zijn burgers door stelselmatige lichaamsoefening tot goede soldaten had gemaakt. In denzelfden tijd is de philosophie van Ionië naar Italië overgebracht. Pythagoras van Samos vestigde zich te Croton en verkondigde daar zijn mystieke leer. Hij stichtte een secte, die sterk onder den invloed van orphische denkbeelden stond. Zielsverhuizing, geloof aan een leven hiernamaals, ascese, reinheid, A* 17 1 A 15 Sybaris verwoest, 610. Pythagoras, voorgesteld op een munt van Samos. *>tha8°ras- ! wijdingen, eigenaardige symbolen vinden wij ook bij de Pythagoraeërs, die oor hun strenge aaneensluiting en afsluiting van de wereld een geheimzinnig arakter kregen. Pythagoras heeft met het orphische mysticisme de Ionische p 11 osoplne verbonden. Bovenal hebben mathematische problemen hem beziggehouden. BeRend is nog steeds het door hem gevonden theorema. In de getallen en hun verhoudingen meende hij het wezen der dingen te herkennen Zelfs alle ethische tegenstellingen werden door hem als getallen, die voor hem natuurlijk reëele waarde hadden, beschouwd. In de cosmographie heeft hij het vqj- gebracht. xenophanes. Een geheel ander man was Xenophanes, die evenals Pythagoras in ZuidItalië, te Elea, een nieuw vaderland had gevonden. Ook hij zocht een verbinding der orphische leer met de philosophie. Maar van de Pythagoraeische mystiek wilde hij niets weten. Langs empirischen weg bouwde hij zijn wereld op; overal vond hij de sporen van zijn grondstof, het water. God en het bestaande zijn voor hem één. Zijn leerling was Parmenides, die deze grondbeginselen tot een gesloten systeem verwerkte. Tonnis op Ook op Sicilië is op het einde jlcr zesde eeuw de tyrannis bijna overal ingevoerd. Hevige partijtwisten zijn haar voorafgegaan. Sterk komt hier het militaire karakter der tyrannis op den voorgrond. In Gela treedt omstreeks ° als eerste tyran Cleander op. Zijn broeder Hippocrates volgde hem ophij was de machtigste vorst van zijn geslacht. Na zijn dood wierp de veldGeiO' heer Gel° zich op als tyran. Hem is het gelukt Syracuse bij zijn gebied te voegen; gebruik makend vau den politieken strijd, bezette hij in 485 de bloeiende handelsstad. Hij verplaatste zijn residentie daarheen en werd door het volk als tyran erkend. Hij is een der kenmerkendste figuren uit dezen tijd. Gewetenloos en hard, zelfs wreed, breidde hij zijn gebied aanmerkelijk uit, maar wist tevens als een uitnemend staatsman met trouwe zorg de welvaart zijner onderdanen te behartigen en te vergrooten. Leger en vloot werden als steunsels zijner macht belangrijk versterkt. Syracuse zelf werd door hem een der grootste, volkrijkste steden der Grieksche wereld. DERDE BOEK. DE VRIJHEIDSOORLOG DER GRIEKEN. EERSTE HOOFDSTUK. Het Perzische ryk. ^ e^; Pei'ziS(;he rijk had alle oude Oostersche rijken in zich Het ferzi- m ft °Pgenomen eu 200 a^s ^et ware sl°tsom getrokken ache nJk' É van de vroegere beschaving van het Oosten. Daarom lIvW H *S van Sr00*e beteekenis. Ongetwijfeld stonden de ^ Grieken in beschaving boven de Perzen, maar om de laatsten recht te doen, moet men hen niet met de Grieken vergelijken. Diepen indruk maakte het geweldige rijk op de tijdgenooten; de Grieken spreken steeds met eerbied en bewondering van de macht en den rijkdom van den grooten Koning van Perzië. Deze staat dan ook hoog boven zijn voorgangers, de Koningen van Assyiië, van Babylonië en van Aegypte. De Achaemeniden waren vredevorsten, geen geweldige veroveraars, nog minder menschenslachters. In het algemeen was hun streven meer gericht op bevestiging dan op uitbreiding van het wereldrijk. Hun oorlogen waren politieke, geen verdelgingsoorlogen. Vrede was het doel van deze beschaafde, humane, welwillende vorsten, die hun rijk eenige eeuwen lang de zegeningen van een ongestoorde welvaart deden genieten. Voor het eerst was de Heer deiwereld — want dit was de Koning van Perzië in de oogen van allen — geen verschrikkelijke oorlogsgod. De hoogste plicht van den Koning is naar Ahoeramazda's bevel recht te doen, onrecht te bestraffen, zijn vrienden te beloonen, zijn vijanden te tuchtigen en wijze wetten uit te vaardigen. Het rijk was een ondeelbare eenheid. Maar daar binnen heerschte de grootste verscheidenheid, die steeds bewaard bleef, daar de Koning zich zorgvuldig er voor wachtte aan de nationale instellingen, vooral den godsdienst van zijn onderdanen, te raken. Onder die onderdanen nemen natuurlijk de Perzen de eerste plaats in. Op hen volgen zeer dicht in rang de Meden. Ongeveer met de Meden gelijkgesteld waren de andere Iraniërs, de Parthen, Hyrcaniërs enz. De Koning zetelde in het Oosten, in Susa, waar Darius zich een groot paleis liet bouwen. In de heete zomermaanden werd het hof naar het koelere Ecbatana verplaatst; verder bracht de Koning geregeld ieder jaar eenigen tijd te Babyion door. De kern van het rijk was echter Perzië. De Perzen zijn de geliefde onderdanen des Konings. Zij zijn vrij van belastingen. In Perzië stichtte Darius een nieuwe hoofdstad, Persepolis. Daar bouwde hij een uitgestrekt paleis; daar waren ook de koningsgraven. In Perzië was de Koning niet de onbeperkte heerscher, maar aan recht, wet en gewoonte gebonden. Met de hoofden des volks pleegt hij overleg. Zij staan in hooge Bouwvallen van Persepolis. eere aan het hof. Zij bezetten de hoogste staatsambten en verkrijgen rijke dotatiën. De rechtspraak is in handen van koninklijke rechters, wier ambt soms erfelijk is. In Perzië vindt de Koning de kern van zijn leger; Perzen bezetten het Koninklijk paleis, de hoofdsteden en verder de belangrijke vestingen. De aanzienlijke Perzen vormen overal als rechters, officieren en burgerlijke ambtenaren de sterke ruggegraat van het rijk. Zij worden beschreven als een gezond, krachtig, mooi volk, moedig en dapper, trouw aan hun Koning, vol eeigevoel en waarheidsliefde, edelmoedig ec rechtvaardig, eenvoudig en betrouwbaar. Eerst later komen weelde en verslapping, uitspatting en onmatigheid, bedrieglijkheid en wreedheid onder hen voor. Hoewel geen godheid op aarde, zooals de pharao, was de Perzische Koning toch hoog boven al zijn onderdanen, ook de aanzienlijkste, verheven. In het hofceremonieel spiegelt zich deze verhouding af. De Koning omringt zich met alle denkbare pracht. Als alle aanzienlijke Perzen heeft hij een aantal gemalinnen en bovendien een groot harem. De troonopvolger wordt door den Koning aangewezen; een vaste successie bestond niet. Van de hofbedienden waren de eunuchen de voornaamste; sommigen van hen hebben het tot hooge staatsambten gebracht en als zoodanig in den regel een verderfelijken invloed geoefend. De opperste hofbeambte was de chiliarch, de bevelhebber van de lijfwacht. Het bestuur van zulk een uitgestrekt rijk eischte natuurlijk departementen van algemeen bestuur met een groot ambtenaarspersoneel. Soms vereenigden zich de hoofden van deze departementen tot een kabinetsraad. Belangrijker nog was de ambtenaar, die den eigenaardigen titel van het Oog des Konings voerde; hij had de controle over het geheele rijk en over alle ambtenaren. De Koning is de opperrechter van het rijk. De wet gaat natuurlijk van den Koning uit. Zij is onschendbaar; zelfs de Koning is aan haar onderworpen. De behandeling van alle zaken geschiedt schriftelijk; van vele stukken worden minuten gehouden; zoo ontstaan geregelde archieven tot naricht van de latere regeerders en ambtenaren. Reeds Cyrus had uit de veroverde lauden provinciën gevormd, die door De satrapen, een satraap werden bestuurd. Darius ging daarmede voort en verdeelde het rijk, Perzië uitgezonderd, in twintig satrapieën; deze werden weer onderverdeeld in ondersatrapieën en verder in districten. Al deze ambtenaren stonden in onmiddellijke betrekking tot de centrale regeering. De satraap bestuurt zijn gewest en behartigt tegelijk de algemeene rijksbelangen; hij heeft voor orde en veiligheid te zorgen; hij is de opperrechter in crimineele en civiele zaken; hij heft de belastingen en keert ze aan den Koning uit; hij zorgt voor de verpleging der troepen; hij waakt voor de goede bebouwing van het land; hij controleert zijn ondergeschikten, benoemt ze en zet ze af; hij heeft het bevel over de koninklijke troepen in zijn gewest en houdt ook zelf soldaten in dienst; hij heeft de bevoegdheid met naburige staten en stammen te onderhandelen en hun zelfs den oorlog te verklaren. De satrapen waren bijna altijd Perzen; in de lagere rangen werden dikwijls inboorlingen tot ambtenaren benoemd. Natuurlijk liep de macht der satrapen zeer uiteen, daar de Koning bestaande bestuurstoestanden bestendigde. Tal van volken hadden een half onafhankelijke positie bewaard en werden door stamhoofden geregeerd. Evenzoo hadden tal van steden haar zelfstandigheid voor een deel behouden onder eigen autoriteiten. Boven allen staat echter de satraap, die naar willekeur kan ingrijpen en zelfs nieuw recht kan scheppen. Buiten zijn machtssfeer staan alleen de koninklijke domeinen, die overal door het rijk verspreid liggen. De satrapen staan voortdurend onder controle. De Koning kan in hun bevoegdheid ingrijpen, hen schorsen, afzetten, zelfs dooden. Om de regeering onmiddellijk in betrekking te houden met de provinciën, werden van Susa uit naar alle zijden rijksstraatwegen aangelegd, waar steeds posten voor het overbrengen van koninklijke boodschappen gereed stonden. Bovendien werden tot controle meermalen hooge ambtenaren naar de gewesten gezonden. Ook de secretaris van den satraap en andere ondergeschikten hadden controle te houden over hun chef. Het leger. Het belangrijkste orgaan van de centrale regeering is het leger. De kern daarvan wordt natuurlijk gevormd door de Perzen. Maar ook de andere volken worden bij belangrijke veldtochten onder de wapenen geroepen, ^lles wat het leger betreft, berust onmiddellijk in handen des Konings. De hoogere offïcieien waren steeds Perzen, de lagere ook anderen. Natuurlijk voerden de half afhankelijke dynasten hun eigen troepen aan. Het rijk was verdeeld in groote militaire commando's, die meerdere satrapieën omvatten. Het nationale wapen der Perzen was de boog; daarnaast hadden zij lansen. Zij waren niet , gepantserd, maar hadden een klein schild. Natuurlijk waren de onderworpen volken naar hun aard verschillend gewapend. De financiën. De in het Perzische rijk vereenigde gebieden waren economisch zeer verschillend. Vandaar dat de belastingen op zeer uiteenloopende wijze werden opgebracht, in gemunt geld, in goud en zilver, in naturalia. Darius regelde de munt. Boven de plaatselijke liet hij een nieuwe gouden rijksmunt slaan, den dariek, ter waarde van ongeveer 14 gulden. Ook zilveren rijksmunten werden geslagen. Overal werden de belastingen op vasten voet gebracht. In Susa had de Koning een groote schatkamer, waar de belastingen van het geheele rijk inkwamen. Onmetelijke schatten werden daar verzameld; millioenen heeft Alexander de Groote daar gevonden. Grenslanden. Darius heeft niet alleen het rijk georganiseerd, maar ook daaraan rust en veiligheid en daardoor welvaart trachten te verzekeren. Vandaar ook zijn ondernemingen tot bevestiging der grenslanden, die tevens ontdekkingstochten waren. In het Oosten onderwierp hij het land tot aan den Indus. Van hier zond hij een vloot onder den Cariër Scylax om zee en kust te verkennen. Scylax zeilde den Indischen Oceaan en de Roode Zee door en landde ten slotte in de buurt van Suez. In verband met dezen tocht staat de voltooiing van het kanaal van de Middellandsche naar de Roode Zee, dat door Necho was begonnen. Ook aan de Noordgrens zorgde Darius voor de beveiliging der oude handelswegen. Tegen de Saken in Toeran heeft hij herhaaldelijk geoorloogd, meestal met succes. In verband daarmede staat zijn befaamde tocht tegen de Scythen in Zuid-Rusland. Bouwwerken. De macht en de majesteit van het Perzische rijk uitte zich ook in kostbare bouwwerken. Van een eigen kunst kan hier echter geen sprake zijn. De Perzen waren echte eclectici; zij hebben gebouwd, zooals men dat tegenwoordig doet; zij hebben allerlei bestaande motieven veelal smaakvol en handig gecombineerd. Op deze wijze is in den regel een uitnemend, maar weinig oorspronkelijk bouwwerk tot stand gekomen. Vooral aan Babylonië werd zeer veel ontleend. Gevleugelde stieren met gebaarde menschenhoofden bewaken ook hier de ingangen; ook hier breede basreliefs, met de van ouds bekende voorstellingen van den Koning en zijn hof. In tegenstelling tot Babylonië werd in Perzië meest kalksteen gebruikt; maar ook geëmailleerd Het graf van Darius te Naksj-i Roestam. leem komt voor. Iets nieuws was ook het veelvuldig gebruik van zuilen, vooral in de groote hofzaal. Aan de buitenzijde is het paleis open als een Grieksche tempel. De Perzische zuil is zeer slank; het kapiteel wordt door knielende dieren gevormd. Behalve de paleizen stichtten de Perzen koningsgiaven, grootendeels rotsgraven. Indrukwekkend in zijn grootschen eenvoud is Darius graf te Persepolis. Slechts paleizen en koningsgraven waren in A* 10 Godsdienst. Perzië te bouwen; de Perzische godsdienst kent noch tempels noch godenbeelden; op de bergen richtte men altaren voor Ahoeramazda op; overal kon men tot de godheid bidden. Later ondervond deze godsdienst allerlei invloeden van de tallooze volken, die in het rijk te zamen leefden. Aan den anderen kant verbreidde de Perzische eeredienst zich over het geheele rijk. Vooral de Mithradienst — Mithra is de Perzische zomergod — vond overal ingang, vooral in Klein-Azië, van waar hij weer naar Griekenland werd overgebracht. Wij wezen er boven op, dat de Perzische overheerschers zooveel mogelijk de zeden en gewoonten, vooral den godsdienst aan hun onderdanen lieten behouden. In dit rijk kon iedereen naar zijn eigen aard zalig worden. Vandaar dan ook, dat verschillende volken hun eigen cultuurleven bleven leiden. Zoo is de Babylonische wetenschap en eeredienst verder ontwikkeld door de Chaldaeërs; vooral in de astronomie of eigenlijk astrologie bereikten zij een groote hoogte. Economisch bloeide Phoenicië nog steeds; eigenaardig was, dat Tyrus wederom door Sidon overvleugeld werd. Aegypte bleef zijn De Joden, conservatief routine-leven doorleven. Belangrijker evenwel is de ontwikkeling van het Joodsche volk en het Joodsche geloof onder Perzische heerschappij. Deze ontwikkeling is aan verschillende oorzaken toe te schrijven. Vooreerst werden de Joden in hun geloof nooit bemoeilijkt. Maar bovendien was door de inlijving van hun staat in het groote rijk de band tusschen Jahwe en dien staat van zelf verbroken. Niet de staat, maar het volk werd de incarnatie, de drager van het geloof; hoe ook verhuisd, verstrooid, met andere elementen vermengd, het Joodsche volk bleef één door en in zijn geloof. En juist door de verstrooiing en vermenging wordt Jahwe van een wel machtige, maar toch slechts plaatselijk vereerde godheid een universeele macht. Daardoor wordt de Jahwedienst echter tevens individueel; daar geen Joodsche staat meei bestaat, moest Jahwe tot de individuen spreken. Een levendige pi opaganda is \an dat alles ten slotte het gevolg. Natuurlijk heeft de vredige rust in het Perzische rijk deze ontwikkeling zeer bevorderd. Babylonische Nebukadnezar had zoo goed als het geheele Joodsche volk weggevoerd ballingschap. T_ . . 0 && naar Babylonië. Aan de wateren van Babel beweende het het verlies van zijn onafhankelijkheid, maar richtte zich tevens zoo goed mogelijk in. Van een terugkeer naar Palaestina scheen geen sprake; het land lag woest en ledig en blootgesteld aan de strooptochten van Arabieren en andere nomaden. Toch wanhoopte men niet; men bleef aan den terugkeer naar Jeruzalem gelooven. Jeremia en andere profeten hebben dat geloof in de ballingschap luide verkondigd; daardoor is het Joodsche volk niet in het Perzische rijk opgegaan, maar zelfstandig gebleven; als een eenheid heeft het den dag van den terugkeer afgewacht. Zelfs openbaarden zich nog hoogere verwachtingen. Een zoon Davids, een gezalfde van Jahwe, zou als Messias in het nieuwe Jeruzalem zetelen en daar heerschen. Zoo zeker was men van den terugkeer, dat men Ezechiei. zich al spoedig daarop begon voor te bereiden. Vooral Ezechiel heeft daaraan I gearbeid. In 568 gaf hij zijn profetieën, waarin hij zijn volk opriep tot bekeering, tot reinheid van geloof en wandel, tot gehoorzaamheid aan Jahwe, ten einde den zegen van den terugkeer te kunnen verwerven. Niet onmiddellijk vond zijn woord ingang; Babvlon was machtig; het volk had het niet slecht; hoogere idealen dan stoffelijke welvaart had men niet. Maar Ezechiel liet zich niet ontmoedigen; tot in de kleinste details regelde hij den aanstaauden terugkeer en de inrichting van het herwonnen vaderland. Inderdaad hebben Ezechiel's denkbeelden, hoe bekrompen en eng soms ook, een beslissenden invloed gehad op de geschiedenis van het Joodsche volk. Hij is de vader der wet, waaraan allen zich hebben te onderwerpen; door hem heeft een formalisme zijn intocht onder de Joden gedaan, dat hun vroeger onbekend was en dat hun sedert is bijgebleven. De voorschriften daarvoor zijn dan ook in de ballingschap geformuleerd; in Leviticus zijn zij, teruggedateerd tot Mozes, te vinden. In denzelfden tijd is ook Deuteronomium omgewerkt. Niet aan eigen krachtsinspanning, maar aan politieke constellatiën hebben Terugkeer de Joden hun terugkeer naar Jeruzalem te danken. In 539 bezette Cyrus naar Babyion. Met gejubel begroetten de Joden hem als hun bevrijder. Hij stond 1 ,la( >t,1Kl hun den terugkeer naar hun land toe, gaf hun de tempelschatten terug en beval den tempel van Jeruzalem weer op te bouwen. Een groot gedeelte van het volk maakte van dat verlof gebruik. Met vreugde aanvaardden zij de taak van de wederopbouwing van stad, land en volk; wie hunner mocht twijfelen, of alle profetieën wel waren vervuld, vond troost bij de woorden van den profeet, dien wij Deutero-Jesaja noemen, een man, wiens gloed, geestdrift en overtuiging hem ver boven den formalistischen Ezechiel plaatsen. Voor hem is Jahwe niet meer de god Israëls alleen, maar de eenige ware God, die over alles en allen heerscht, de universeele macht, bij wien alle andere goden in het stof verzinken, die eens door alle vleesch zal worden aangebeden. In Palaestina vonden de teruggekeerde Joden een dor, kaal, verwoest land, dat opnieuw in cultuur moest worden gebracht. Bovendien werden de teruggekeerden bedreigd door Philistijnen en andere omliggende stammen. Evenmin waren de Samaritanen — in Ephraïm gevestigde Babyloniërs, die den Jahwedienst hadden aangenomen — de Joden welgezind. Maar deze lieten zich niet afschrikken. Het land werd verdeeld; een vaste organisatie werd ingevoerd. In Jeruzalem vestigden zich de oudsten des volks. Door het lot werd het tiende deel der bevolking gedwongen zich daar te vestigen. De hoogepriester verkreeg een veel grootere macht dan ooit te voren. Niet lang daarna is men met den tempelbouw begonnen; voorloopig vorderde men daarmede echter weinig. Een oogenblik meende men na Cambyses' dood de onafhankelijkheid te kunnen herwinnen. Dan roept Haggai zijn volk tot den tempelbouw op en wil Jojakims kleinzoon Zarubbabel tot Koning uitroepen. Maar welk een diepe teleurstelling! Tevergeefs tracht Zacharia zijn volk op te beuren. Maar één troost smaakte men toch. Met behulp van Darius werd m ol5 de tempel voltooid. Deze eerste teruggekeerde ballingen zijn niet de eenige geweest. In Babyion,e waren vele ontwikkelde Joden in welvaart en vrede achtergebleven Zij vernamen met weemoed, dat de zaken in Palaestina weinig vorderden' — herleving Z "T'T^ ^ «»» godsdienstige' ïlewng. Aan die stemming gaf Ezra uiting. Hij gaf het wetboek den priestercodex, die in den Pentateuch is opgenomen. Daarnaar zou de Joodsche ireteDmnefSteej T^" ge0rgaDiseerd> die h^' middelpunt in den tempel te Jeruzalem zou hebben. Ezra heeft Artaxerxes f voor zijn In f8 rtViJ h« -^8 -ar Palaestina veitiekken. Zgn wetboek werd als koninklijke ordonnantie aan de Joden opgelegd; hg zelf was bevoegd de gemeente naar zijn inzichten te organi- !e uezalem°Je Th"' ^ gi"g t<5 V6r' H" begon de van Jeruzalem «eer op te bouwen. Onmiddellijk beval de Koning alles weer af Nehemia. gL^en T ^ ™rk werd VOOrt- gezet. Een joodsch schenker des Komngs, Nehemia, verkreeg in 446 van ezen verlof het Joodsche volk nogmaals te organiseeren. Door energie en tegelgk ,s hem dat inderdaad gelukt. Hij heeft de theocratie gesticht waarvan Ezra droomde. Met machtiging des Konings werden ook de muren' «eei opgebouwd. Zelf werd Nehemia stadhouder van Judaea. Door tal van ee.Twèrd T h!' de "'k"""'' Va" het Vo!k te verhe,fe»- Nu eeist weid Ezras wetboek wettig en officieel ingevoerd. Het joodsche volk weid een pnestergemeente, een theocratie. Van een staat is sedert geen uitgeoefend6"M Staatsfunef n we«len d»or den Perzische» stadhouder sn aak enz t 7 7 " het IDWeDdig beBtunr' een Sroot deel d<"' rechtspraak enz. n handen der pr,esters, die den eersten stand vormen, een aan- oudsten a" kaSte' ged°teerd raet 'Bk grondbezit zij leiden ook den raad der macht Ah!" 7 ! Staat de hoo8eP™ster/ bekleed met een uitgestrekte , " . ' ® Puesters> vooral de hoogepriester, stonden in onmiddellijke getetr® ^ bl'aChten V0°'' h6t V°lk ^ °fferS e" ded6n Onder de heerschappij van de wet en de priesters hebben de Joden ge oreerd. Het lalKl herstelde zich van de jammerlijke verwaarloozing Het ProsJlvteii''we11 ^ ™'rdde °Ve'' het gr00tste gedeelte van Palaestina. selyten weiden er tallooze gemaakt. Alleen de Samaritanen bleven zich a gezonderd houden Maar niet alleen in Palaestina woonden Joden; overal het Perzische rijk leefden zij in de verstrooiing. Vooral te Babyion vond men een groote Joodsche gemeente. Hier zoowel als elders zonderden zij zich gmoedig af van de overige bevolking, werden rijk door handel en bedrijf en waren als ontwikkelde en beschaafde menschen bij den Koning en zijn looge ambtenaren en bij de satrapen zeer welkom. Vandaar dan ook, dat reeds in dezen tijd het anti semitisme optreedt; de haat der Juden tegen de Heidenen werd hun ruimschoots teruggegeven. Juist door deze verstrooiing hebben de Joden gelegenheid gehad hun geloof met al zijn licht- en schaduwzijden, met al zijn verheven en platte voorschriften, met al zijn hooge en bekrompen ideeën en idealen over de geheele beschaafde wereld te verbreiden. Maar dat ondanks het overheerschende formalisme de oude, poëtische, verheven godsdienstzin van het Joodsche volk niet verloren was, bewijzen tal van psalmen en bovenal dat dichterlijk-philosophisch meesterstuk, dat wij in het boek Job bezitten. Nooit is het eeuwenoude probleem van het J,,b conflict tusschen de gerechtigheid van het Opperwezen en de bittere ellende van het lot der menschen zoo diep gevoeld en doordacht als door den dichter van Job. Hij heeft het gewaagd dit vraagstuk tot op den bodem te onderzoeken met een vermetelheid en een waarheidszin, die voor geen consequentie terugdeinzen. De oplossing heeft hij gevonden in Gods almacht en wijsheid, waartegen het den enkeling niet voegt te murmureeren. TWEEDE HOOFDSTUK. I)e Ionische Opstand. De slag by Marathon. De KleinAziatische Grieken. Thracië en Macedonië onderworpen De Ionische opstand, 500, e Klem-Aziatische Grieken waren sedert den val van het Lydische rijk onderdanen geworden van den Koning van *Ü1 fÊÊÊ&Êj is Perzië' Zelfs de elanden en steden, die eerst nog gedeeltelr ^ ^Ul1 ona^ankelijkheid hadden bewaard, waren de een lla de ander onderworpen. De ijverigste dienaar des Konings was de tyran van Milete, Histiaeus, die bij den tocht tegen de Scythen de wacht bij de Donaubrug had gehouden. Zijn eerzucht maakte hem evenwel verdacht; hij werd dus in een eervol hofambt naar Susa ontboden; zijn plaats werd ingenomen door zijn schoonzoon Aristagoras. Inmiddels had Perzië ook in Europa vasten voet gekregen. Door den tocht tegen de Scythen was Thracië onderwornen pn nis pph eafronJ^ i I — —" UU1"T1C öcuignuiatJtüU. 1 tiades, de tyran van den Chersonesus, was een Perzisch vazal geworden; de Grieksche steden aan de Zwarte en de Aegaeische Zee onderwierpen zich. Zelfs Amyntas, de Koning van Macedonië, erkende de leenhoogheid van Perzie. Het lag in den loop der dingen, dat Griekenland moest volgen. Zelfs onderwierp Athene zich in 507 officieel aan den Koning. Ook de verdreven tyran Hippias werd Perzisch vazal en bedelde om hulp tegen zijn vroegere onderdanen. Nog andere steden riepen de tusschenkomst van Perzië in. Het was duidelijk genoeg, dat Griekenland in den invloedssfeer, welhaast in de macht van Perzië zou geraken. Alleen een hevig conflict zou dat kunnen voorkomen. Dat conflict, dat beide partijen nog trachtten te verschuiven, brak echter uit door den Ionischen opstand. Deze opstand brak uit door een onbeduidend toeval. Op Naxos waren de aristocraten verjaagd door de democraten; zij wendden zich om hulp tot Aristagoras Deze gaf. daaraan gehoor en ried bovendien Artaphernes, den satraap van Sardes, een expeditie uit te rusten tegen dit rijke eiland'. Met 9 toestemming van Darius verscheen dus in 500 een Perzische vloot voor Naxos. Maar het eiland bood tegenstand; van een verovering kwam niets. In Perzië schoof men de schuld op Aristagoras. Deze zocht nu zijn ongenade te voorkomen door een opstand. De factoren daarvoor waren rijkelijk voorhanden. De ontevredenheid met het niet slechte, maar vreemde bestuur, was algemeen. De gelegenheid was schoon; er lagen weinig Perzische troepen in Klein-Azië; de Perzische macht schatte men gering. Zoo vond Aristagoras overal bijval. De opstand was tevens de triomf der democratie; Aristagoras zelf legde de tyrannis neder; door geweld geschiedde elders hetzelfde. De eenige kans van slagen van den opstand lag ter zee. Toch begon Aristagoras den oorlog te land. Daarvoor had hij vreemde hulp noodig, met name van Sparta en Athene. Sparta waagde het evenwel niet tegen Perzië den oorlog aan te binden. Minder voorzichtig was men te Athene. Daar achtte men Perzië te nauw aan Hippias verbonden om niet het eerste uit vrees voor den laatste te bestrijden. Zoo zond Athene twintig schepen met troepen tot ondersteuning der Ioniërs. Dit besluit was hoogst onverstandig; deze hulp was voor de Ioniërs ontoereikend en verbitterde den Koning noodeloos. Bij de twintig Atheensche schepen voegden zich nog vijf van Eretria. Gesterkt door deze hulp, trokken de opstandelingen tegen Sardes op, veroverden en verbrandden de stad. Maar meer bereikten zij niet; zij werden zelfs bij Ephesus kort daarna volledig verslagen. De Atheners keerden huiswaarts en lieten den opstand aan zijn lot over. Dat lot was niet twijfelachtig, al duurde het nog eenige jaren, voordat de strijd was beslist. In 498 werden de Perzen wel bij Salamis op Cyprus ter zee verslagen, maar te land overwonnen zij. Ter zelfder tijd werden ook de meeste Grieksche steden aan de Propontis en den Hellespont en in Aeolis weer onderworpen. Te land was de zaak nu spoedig beslist. Aristagoras gaf den moed op en vluchtte naar Thracië, waar hij kort daarna omkwam. Histiaeus, die door Darius was afgezonden om door zijn invloed en bemiddeling aan den opstand een einde te maken, trachtte daarna introebei water te visschen. Maar niemand vertrouwde hem; ten slotte viel hij in 493 de Perzen in handen, die hem ter dood brachten. Toen was het lot der Ioniërs reeds beslist. In 495 verscheen de Perzische vloot in de Klein-Aziatische wateren. Bij Lade kwam het tot een slag. siag bij Niettegenstaande dapperen tegenstand werd de Grieksche vloot geheel ver- 49°' slagen. Het volgende jaar viel Milete na een langdurig beleg. De opstand was ten einde. Zwaar boetten de eilanden en steden, vooral Milete; door deportatiën en andere vonnissen werd de stad te gronde gericht. Een gelijke straf trof den Chersonesus; Miltiades kon zich ternauwernood te Athene in veiligheid stellen. Te Athene viel het bericht van den slag van Lade als een bom te midden van hevige partijschappen. De Alcmaeoniden, die de hulp aan de Ioniërs hadden doorgezet, werden bestreden door een krachtige democratische partij, Miltiaries. die natuurlijk groeide door de voor Athene noodlottige gevolgen van dat hulp- bet0°n' In dezen tlJd kw"m de man op den voorgrond, dié door zijn geniale "Staatkunde Athene en daarmede Griekenland zou redden. Themistocles stamde Uit, een adellijk geslacht, maar sloot zich niet bij zijn standgenooten aan in en pohtieken strijd. Het is zeer moeilijk een juist oordeel te vellen over zijn karakter en persoon. Nooit heeft het hem aan vijanden ontbroken. De laster heeft hem vervolgd tot ver over het graf. Hoogst waarschijnlijk is er dus veel onwaars over Themistocles overgeleverd; alleen is het bijna ondo'enilk thans nog uit te maken, waar de grens tusschen waarheid en leugen moet worden getrokken. Slechts hierover kan geen twijfel bestaan, dat rhemistocles een man was van j?pninlpn nanlorr vnn buitengewone staatkundige bekwaamheden, van een overredingskracht zonder weergade, m. a. w. dat hij een groot staatsman was. Zijn daden zelf geven de maat zijner bekwaamheden aan. Zijn levenswerk zegt genoeg: de ïeddiug van Athene uit een vreeselijk gevaar en de verheffing van zijn vaderstad tot de beheerscheres der Griek- sche zeeën. Dat heeft hij steeds als einddoel voor oogen Thpmisfr>pip 492. schipbreuk Het leger had veel te strijden met de vijandige Thracische stammen. Maar de zaak werd beslist, toen de vloot bij het schiereiland Athos door een geweldigen storm werd beloopen en zoo goed als geheel werd vernield. Daardoor moest ook Mardonius wel met het landleger terugtrekken. Griekenland kon herademen. Maar slechts voor een oogenblik. Darius dacht er natuurlijk niet aan zijn plannen op te geven. Hij besloot den langen omweg door Thracië en Macedonië te vermijden, dwars door den archipel te trekken en zoo de Grieken in hun hartader aan te tasten. Dit nieuwe plan werd aan Datis van Datis'en °n 'S Kon,nSs neef Artaphernes ter uitvoering opgedragen. Een groote vloot Artaphemes,transportschepen werd bijeengebracht; een leger van ongeveer 20,000 man werd daarop ingescheept. In Juni 4Ü0 stak de vloot bij Samos in zee. Naxos werd geplunderd. Na een kort beleg werd ook Eretria verwoest. Zoo strafte Perzië de aan de Ioniërs verleende hulp. Van Euboea stak Datis over naar Attica; op Hippias' raad verschanste hij zich in de vlakte van Marathon, waar ook de Perzische ruiterij aan den strijd kon deelnemen. Van een planmatige verdediging van Griekenland is in 490 geen sprake' geweest. Allen waren verrast. Wel werd door Athene terstond een ijlbode naar Sparta gezonden, maar voordat het Spartaansche leger in Attica kon Het slagveld van Marathon. zijn, moest de beslissing vallen. Zoo stond Athene alleen; alleen Plataeae zond 1000 man. Met deze bondgenooten telde het Atheensche hoplitenleger Xhboï ongeveer 10'000 man- Vo1 moéd rukten zij uit. Zij legerden zich op den 490. Pentelicus tegenover den vijand. Toen aarzelde men wat te doen. Velen wenschten naar Athene terug te keeren en daar den strijd vol te houden, tot de Spartanen kwamen. Het is Miltiades' eer, dat hij op dat oogenblik heeft ingegrepen. Hij begreep, dat nu of nooit de overwinning kon en moest worden behaald, dat de veldtocht niet met een smadelijken terugtocht mocht woiden begonnen. Zijn meening gaf den doorslag. Het Atheensche leger bleef dus op de heuvels den aanval afwachten. Daardoor moesten de Perzen ten slotte aanvallen; hnn positie in het vreemde land werd door het lange wachten hoogst bedenkelijk. Onmiddellijk nadat de Perzen hun bogen begonnen af te schieten, gal Miltiades bevel tot den aanval. Al dadelijk werd de slag een strijd % van man tegen man, zoodat de Atheners al hun krachten konden ontplooien, de Perzen daarentegen zich slechts met moeite konden verdedigen. Toch gelukte het hun nog het Grieksche centrum te verbreken. Maar op de vleugels overwonnen de Grieken volledig. De Perzen, bevreesd te worden omsingeld, trokken weldra terug; de terugtocht werd een vlucht naar de schepen. Meer dan G000 Perzen waren gesneuveld, van de Atheners geen 200. De slag bij Marathon, vermoedelijk den 10den September 490 geleverd, is een der beroemdste der wereldgeschiedenis.^ Al dadelijk werden de overwinnaars door de inmiddels aangekomen Spartanen met roem gekroond. Miltiades was de held van den dag. Zijn naam is tot op dezen dag beroemd gebleven. De slag bij Marathon wordt steeds aangehaald als een bewijs, dat een vrij volk een vreemden despoot toch altijd te machtig is, dat een voor zijn vrijheid strijdend volk onoverwinnelijk is. In deze opvatting schuilt een onjuiste waardeering van de beteekenis van den slag van Marathon. Ongetwijfeld, de zege was belangrijk en roemrijk. De Atheners hadden over de nooit overwonnen Perzen gezegepraald. Miltiades had zijn veldheersgaven schitterend ten toon gespreid. Maar toch — definitief was nog niets beslist. Of liever, beslist was, dat de Perzen op den verkeerden weg waren geweest. Beslist was ook, dat zij terug zouden komen en dan evenals Mardonius met hun geheele geweldige legermacht door Thracië en Macedonië Griekenland zouden aanvallen. Wat er dan gebeuren zou, kon niemand voorspellen. DERDE HOOFDSTUK. Salamis. Himera. Plataeae. Mycalc. c slag bij Marathon was slechts een voorloopige beslissing, een voorpostengevecht. Zoo vatte ook Darius de zaak op. ^ Jfe Juist de nederlaag prikkelde den Koning om alle krachten * v ^es riJks in te spannen voor een nieuwe expeditie. De voor- Darius t,485. (OJbereiding daartoe eischte echter vele jaren. Inmiddels stierf Xerxes_i. Gd Darius en werd opgevolgd door zijn zoon Xerxes I. De nieuwe Koning had verschillende opstanden te dempen, voordat hij er aan kon denken, zich opnieuw krachtig tegen Griekenland uit te rusten. Daardoor werd de Grieken een lange termijn geschonken om zich eveneens op een nieuwen veldtocht voor te bereiden. Na Marathon was in Athene natuurlijk Miltiades de machtige man. Van de overwinning wenschte hij gebruik te maken om de macht van Athene over de Aegaeische Zee uit te breiden. In 489 stak hij met de Atheensche vloot in zee. Hij wendde zich eerst tegen Paros en eischte een zware geldheffing. In plaats van geld boden de Pariërs tegenweer; het gelukte Miltiades, die zwaar gewond werd, niet het eiland te bezetten. Dit ongeluk gaf zijn tegenstanders gelegenheid voor den dag te komen met de oude aanklacht van tyrannie; zelfs van hoogverraad werd hij door den Alcmaeonide Xanthippus beschuldigd. De volksvergadering veroordeelde hem tot betaling der oorlogskosten, wat den schatrijken Miltiades niet moeilijk kon vallen; zijn vonnis was dus meer een vrijspraak dan een veroorMiitiadesf. deeling. Kort daarna is hij gestorven. De man, die het minst tot Miltiades' val had medegewerkt, Themistocles, heeft er het meeste voordeel van getrokken. Door het natuurlijk evenwicht der gebeurtenissen kwam hij weer naar boven. Zijn mededingers Hipparchus, Hippias' neef, Megacles de Alcmaeonide en diens zwager Xanthippus werden in 487 en volgende jaren door het schervengerecht verbannen. Ter zelfder tijd, vermoedelijk in 487, heeft een hoogst belangrijke constitutioneele verandering wijziging der plaats gegrepen. De negen archonten zouden in het vervolg niet meer worden van'Athène gekozen, maar door het lot worden benoemd uit door de demen aangewezen 500 candidaten. Daarmede in verband staat een wijziging in de bevoegdheid der archonten. Tot dusverre waren zij zoo goed als zelfstandige machthebbers geweest; zij oefenden nog voor een groot deel de oude koningsmacht uit; vooral de archon eponymus, de president der Republiek, en de polemarch bezaten een uitgestrekte macht. Voortaan zouden deze ambten geen staatkundige beteekenis meer hebben; zij werden zuiver administratieve betrekkingen. Vandaar dan ook de keuze bij het lot. De macht, tot dusverre dooide archonten uitgeoefend, viel terug in handen van het souvereine volk. De volksvergadering wordt de leidende macht in den staat. Natuurlijk is zij echter evenals iedere despoot gebonden aan de wet; maar daarbuiten is zij vrijmachtig. Een tegenwicht vormt de Raad der Vijfhonderd; maar ook hij is weinig meer dan een controleerend college, waarvan geen leiding uitgaat. Veel meer macht of liever invloed behield de eerwaardige Areopagus; zijn leden, de oud-archonten, zaten voor hun leven en traden niet als de Vijfhonderd af. Maar de kans, dat de Areopagus een soort Romeinsche >Senaat zou worden, werd afgesneden, doordat de archonten en dus ten slotte de leden van den Areopagus in het vervolg niet meer werden verkozen, maar door het lot aangewezen. Zonder dat wettelijk zijn macht werd verminderd, zonk toch de beteekenis van den Areopagus steeds meer. Tegen het souvereine volk was ook dit eerwaardige lichaam niet opgewassen. Maar de volksvergadering is de gebrekkigste regeeringsmachine, die denkbaar is. Zij kan wel stemmen over een haar voorgelegd ontwerp-besluit, maar van eigen initiatief is geen sprake. Vandaar, dat zij een leider noodig heeft, die haar den weg wijst en beheerscht. Zoo komt het veld open voor den demagoog. In tegenstelling tot de archonten en andere hooge ambtenaren is hij aan niemand verantwoordelijk; ook is zijn macht niet beperkt tot één jaar, maar blijft in zijn handen, zoolang het volk hem zijn vertrouwen schenkt, veelal lange jaren, soms zijn leven lang. Niet op een verkiezing, maar op het persoonlijk prestige berust het gezag van den demagoog. Uit den aard der zaak had deze ïegeling zoowel zijn licht- als zijn schaduwzijden, die samenhangen met het karakter van den demagoog en ten slotte met dat van het Atheensch volk zelf. De demagogie als instelling was een correctief op de jaarlijks wisselende officieele autoriteiten en bovendien op de onvermijdelijke wisselvalligheid van een groote volksvergadering. Daardoor is het mogelijk geworden bij den democratischen ïegeeringsvorm van Athene in de leiding van de staatszaken een vastheid en stabiliteit te verkrijgen, die de moderne constitutioneele monarchie niet vermag te schenken. Het gevaar, dat twee of meer burgers tegelijk naar de demagogie zouden streven, werd ondervangen door het schervengerecht. Al dadelijk werd het toegepast op zoo goed als alle vijanden van Themistocles; alleen Aristides bleef te Athene. Het ligt evenwel voor de hand, dat niet alle ambtenaren van dl, wezenlijke macht beroofd en dooi- het lot konden worden benoemd, b. v.'de 11111 ane, en at te minder, naarmate men lioogere eischen aan de hoofdeieren moest stellen. Tot dusverre verkoos iedere phyle een strateeg- met hun tienen vormden zij met den polemarch den oppersten krijgsraad Voortaan rZeuft-fTeeD "°or t,e phyien w°rde» ^ -I bova::: n stelde het besluit dei- volksvergadering den tienden, den strateee bii Uitnemendheid, die het militaire hoofd van den staat werd; dit "bt werd he gewichtigste te mee,- daar het „iet bij het lot, maar bij keuze werd dan ook 'diT hT^ l" de'1ZelWen Pers0°" kon worden bekleed. Vandaar Pi„ r°t w 1 ln 1 lege We,d vervuld doo>' demagoog wiens kreeg"Ina480eis°dgezag d'?a''d°01' eeu re6ele aanvuUing van beteekeiiis vereeg. 480 ,s deze regeling reeds in werking; dan is Themistocles dema- den8stlat. °PPerStrateeg daardoor was h« feitelijk het hoofd van ^ cris^lottean1 Ge" ^ 480 eCÜ «ewichti«e binnenlandsche dezen tlid bïon 'i "°g de schokk™> waaraan Spana in tiger dan ' "a vei'dri-'vi"« Demaratus mach- tige, dan ooit gevoelde z,ch sterk genoeg om een poging te doen om de te maken "hT 'sUd""^ We'Pe" ^ daaido°'' tot heei' van Sparta maken. Hij stelde z.ch daartoe in verbinding met Tegea en met Elis- en heloten spiegelde hij opneming in den staat voor. Maar van dat alles is mets gekomen. Cleomenes liet zich verlokken naar Sparta te komen • daar verdwijnt hg; zijn broeder Leonidas volgde hem op Daarmede wa^ 2 slotte bS" LT Z"" !'ier r daal' 0UlUSte" voorgekomen, maar ten slotte behield Sparta zoowel in Laconiê als overal elders de overhand Ook Z1VZZÏ1 V001' Sparta' dat het ThemiSt0Cl- » 487 - gelukte Het was waarlijk geen tijd meer voor Athene om zijn krachten in een b.nnenlandschen oorlog te versnipperen. Het gevaar van den kant van Perzië eWxepeditLe,SH t gT'°eg,' In 483 beg0n Xerxes Zij" toerasti»8e» ™or een nieuwe "S' men d or Th " M "T?" 492 Werf « Weer zou n door Thiacie en Macedonië trekken; weer zouden leger en vloot methodisch samenwerken. De Athos werd van het vasteland afgegraven, om de gevaarlijke omzeiling te vermijden. Over den Hellespont werden twee bruggen geslagen. Overal werden proviandmagazijnen opgericht. Schepen wol gebouwd, troepen verzameld. Zorgvuldig is de geheele veldtocht, ook politiek tiden te^Atl '' ebSa '[hebe en Argos, op den aanhang van de Pisistra- verbond 'hi V ?V™US te SParta kün Xei'xes ^kenen. Bovendien Zl ? , ' ï ;hag°' °m Ge'° va" S™e te bele^n Grieken,tC k0l"en-, In het voorjaar.van 480 zou zoowel in Griekenland als op oicilie de oorlog beginnen. Al deze praeparatieven moesten Athene de oogen openen voor liet gevaar, dat het vaderland boven het hoofd hing. Het eerste gevolg was de verbanning van Aristides, die in 482 door het ostracisme werd uitgewezen. In hetzelfde jaar gelukte het Themistocles den bouw van een groote vloot Tijemisto. door te zetten. Hij wist de volksvergadering te belezen om de opbrengst der H0S v,oot staatszilvermijnen van Laurium, die onder de burgers werden verdeeld, te bestemmen voor de vloot. De naucrariën, de phylen, hadden tot dusver de schepen geleverd; thans zou de staat zelf' een vloot bouwen. Slechts de liturgieën, de uitrusting van een reeds gebouwd schip met tuigage enz., bleven als een plicht der vermogenden in wezen. Binnenkort had Athene op deze wijze een vloot van 180 schepen bijeen. Daardoor was de weerkracht van de stad meer dan verdubbeld. De bemanning der schepen werd genomen uit de laagste klasse der bevolking, de theten, met eenige metoeken en slaven. Ook werden de theten als lichtgewapenden te land in dienst genomen. Zoo had Themistocles na jarenlangen strijd ten slotte zijn doel bereikt; Athene bezat de grootste oorlogsmarine van Griekenland; het kon thans met eenige kans op succes den aanstaanden oorlog te gemoet zien. Maar deze schepping van Themistocles had nog andere gevolgen; door de vloot is hij de grondlegger van de Atheensche democratie. De doorvoering der volkssouvereiniteit, de vestiging van de demagogie, was zijn werk; thans werd daaraan nog toegevoegd de gelijkheid van alle burgers in staatsrechterlijken zin. Allen, die hun leven voor den staat waagden, behoorden actieve staatsburgers te worden; dat was de groote politieke daad van Themistocles. Daardoor werd Athene niet alleen een volledige democratie, maar ook een groote mogendheid. In 481 zond Xerxes evenals zijn vader naar alle Grieksche staten, behalve Griekenland Athene en Sparta, boden om aarde en water. Griekenland was allesbehalve V(M,r ',en • j oorlog. eensgezind in den wensch om den Pers manmoedig het hoofd te bieden. Vrees, maar ook twijfel aan den uitslag, hield velen er van terug de wapenen op te vatten. De verafgelegen staten, zelfs in Griekenland zelf, hielden zich zorgvuldig buiten schot. De eenige reëele machten waren de Peloponnesische bond onder Sparta's leiding en het natuurlijk veel lossere verbond van Sparta en Athene. De overige staten waren min of meer bedekt op de hand van Perzië, grootendeels uit verbittering tegen de twee leidende machten. Geen wonder waarlijk, dat zelfs in Athene en Sparta, waar men tot verzet tot het uiterste had besloten, de stemming zeer gedrukt was. De meesten wanhoopten aan de toekomst. Zelfs het orakel van Delphi, Apollo zelf, raadde onderwerping aan; aan de Atheners gaf hij het bevel de stad te ontruimen en zich op houten muren een nieuw vaderland te zoeken. De staten, die besloten hadden zich te verdedigen, zonden gezanten naar Corinthe om gezamenlijk hun gedragslijn vast te stellen. Daar werden eerst alle twisten bijgelegd; zelfs werd een Helleensche bond tot afwering der * barbaren gesticht. Alle niet vertegenwoordigde staten werden tot toetreding tot den bond uitgenoodigd. Verspieders werden naar Klein-Azië gezonden om kondschap over de Perzische toerustingen te verkrijgen. De leiding van den bond verkreeg Sparta, dat de grootste macht en ook het hoogste aanzien bezat. Maar de beslissing lag bij Themistocles en de ephoren, die geregeld overleg pleegden. Themistocles wist de ephoren te overtuigen, dat een veldslag moest worden vermeden, daar zelfs een overwinning te land zoo goed als waardeloos was. De beslissing moest ter zee vallen; als de Perzische vloot eenmaal was verslagen, was het leger den Koning van geen nut meer en was Griekenland meester van de Aegaeische, zelfs van de Middellandsche zee. Het pleit voor den staatsmansblik der ephoren, dat Themistocles hen van de juistheid van zijn inzichten heeft kunnen overtuigen, hoewel daardoor de leiding \an Griekenland aan Sparta, dat geen vloot bezat, dreigde te ontvallen, vanx^rxel. Terwijl Griekenland zich aldus op den komenden strijd voorbereidde, was Xerxes reeds opgebroken. In Mei 480 trok hij de bruggen over den Hellespont over en dirigeerde zijn kolossaal leger door Thracië en Macedonië. Intusschen volgde de vloot de Thracische kust, voer door het Athoskanaal en trof bij Thermae weer met het leger samen. Hoe sterk het leger was, is moeilijk uit te maken: ongetwijfeld zijn de getallen, in de oudheid zelf genoemd en die van millioenen spreken, veel te hoog. Vermoedelijk waren ei niet meer dan 100,000 combattanten; daarnaast was de legertros buitengewoon groot, grooter dan het leger zelf. De vloot was waarschijnlijk, transportschepen inbegrepen, ongeveer duizend schepen sterk; haar bemanning bedroeg tegen de 200,000 man. Verdediging Terecht werd door de Grieken besloten niet in het onverdedigbare Thessalië Griekenland.Stand te houden. Des te gemakkelijker scheen de stelling ten Zuiden van dat land te verdedigen. Hier vormt de zee tusschen Euboea en de Thessalische kust een smalle diepe insnijding, waar het voor de Perzen onmogelijk was hun zeemacht te ontplooien. Aan de zuidzijde daarvan raken de uitloopers van den Oeta vlak aan de zee en laten daar slechts een smallen weg, de Thermopylae, open. Daar kon een zwak legercorps een groote armee den weg versperren; intusschen kon de Grieksche vloot den kamp tegen de Perzische schepen aanvaarden. De vloot was opgevaren naar Artemisium op de Noordkust van Euboea; haar aanvoerder was de Spartaan Eurybiades; zij was '270 trieren sterk, waarvan 127 Atheensche onder Themistocles. De Thermopylae werden dooi Koning Leonidas zeil met 4000 Peloponnesiërs, waaronder 300 Spartanen, en nog een duizendtal anderen bezet. Zoo wachtte men Xerxes af, die inmiddels Thessalië zonder slag of stoot had bemachtigd. Maar ongelukkig genoeg bracht al dadelijk bij Magnesia een storm zijn vloot zeer belangrijke schade toe; het geiedde gedeelte voer naar het Zuiden. Van Thessalië uit verscheen tevens liet Perzische leger voor de Thermopylae. Toen stonden ter zee en te land de legermachten tegenover elkander; een dubbele slag was onvermijdelijk. Xerxes aarzelde eenige dagen. Toen gaf hij beval om de Thermopylae te bestormen; tegelijk zond hij een deel van zijn vloot af om Euboea om te zeilen en de Grieksche vloot in den rug aan te vallen. Nu was het ter zee en te land: overwinnen of sterven. Bij Artemisium ontstond een zeegevecht, waarin de Grieken siaK bij de overwinning behaalden. Het eskader, dat Euboea zou omtrekken, werd Arte4^i,,m' door stormen grootendeels vernield. Zoo waren de Grieken ter zee meester. Ongelukkig was dat niet het geval te land. Weergaloos dapper hielden de Grieken hier stand. Toen bleef Xerxes niets anders over dan een omtrekkende siagbflTher. beweging. Langs bergpaden trokken de Perzen den pas om. Een deel der m°P>',ae'48°Grieken wist zich te redden. Maar Leonidas zelf met zijn 300 Spartanen hield stand; bij hen sloten zich de Thespiërs aan. Voet voor voet hebben zij den geboortegrond verdedigd; tot den laatsten man zijn zij gesneuveld op het bed van eer. De uitslag van den strijd noodzaakte ook de vloot terug te trekken naar de Saronische golf. Zoo eindigde de driedaagsche slag met een volledige o vei winning dei Perzen. Toch was niet alles verloren; de vloot was zoo goed als ongerept gebleven; bovendien had de heldendood van Leonidas bemoedigend gewerkt; met het voorbeeld van zulke mannen voor oogen was men bereid te overwinnen of te sterven. Intusschen lag Midden-Griekenland open voor de Perzen. Tal van steden, o. a. Thebe, sloten zich bij hen aan; de andere, o. a. Plataeae, werden verwoest. Aan een verdediging te land viel niet te denken; een nieuwe nederlaag zou geheelen ondergang hebben beteekend. De eenige linie die nog te verdedigen was, was de Isthmus van Corinthe. Daar verschanste zich dan ook Xerxes bPZet een sterk Peloponnesisch leger onder Leonidas' broeder Cleombrotus. Voor AU'ene' Athene bleef geen keuze dan tusschen onderwerping of terugtocht op de schepen. Inderdaad koos men manmoedig het laatste. Om de toekomst van Athene te redden, gaf men stad en land prijs. Nu herinnerde men zich het orakel der houten muren. Duizenden vrouwen en kinderen, slaven en tilbare have werden naar Salamis, Aegina en Troezen overgebracht. De mannen bezetten de vloot. Men zou een nieuwen kamp wagen; mislukte ook deze. dan zou men over zee een nieuw vaderland zoeken. Slechts weinigen bleven achter om den heiligen burcht te verdedigen; zij hebben zich tot het uiterste geweerd, maar dolven ten slotte het onderspit. De burcht werd door de Perzen bezet, de tempel in brand gestoken. Xerxes had het overmoedige Athene getuchtigd. Intusschen had de Grieksche vloot bij Salamis het anker laten vallen. De stelling De verhezen waren aangevuld, de schepen hersteld; de vloot was zelfs H sterker en beter uitgerust dan bij Artemisium; vermoedelijk telde zij 310 schepen. De stelling bij Salamis dekte niet alleen de vlucht der Attische bevolking en hield de Perzische vloot tegen, maar maakte ook een aanval op den Isthmus onmogelijk. Daarom besloot men hier de Perzische vloot af le wachten. De eenige vraag was, of de Perzen zich tot een slag zouden laten A* 18 nopen. Zij konden door een aanval op de kust van den Peloponnesus de Grieksche vloot dwingen uit.haar stelling te voorschijn te komen; een slag in de open zee behoefden de Perzen niet te vreezen. Ook zou dan de stelling aan den Isthmus moeten worden ontruimd. Dan was alle tegenstand gemakkelijk te breken. Maar daarentegen was de verleiding ook groot de Grieksche vloot bij Salamis met één slag te vernietigen; dan was alles in eens uit. Daartoe werd ten slotte door Xerxes besloten, vooral nadat hem een boodschap van wege Themistocles was overgebracht, dat de Grieken geneigd waren te vluchten. sailmiM80 De Grieksche vloot laS destijds in de holle golf van Salamis. Eerst werden alle toegangen door Perzische schepen afgesloten; aan ontkomen viel niet te denken; het was overwinnen of sterven. Zoo begon de slag op een der laatste dagen van September 480. De Grieken gingen het eerst over tot den aanval, op den rechtervleugel de Spartanen, op den linker de Atheners, in het midden de overige Grieken. Een oogenblik schokte de aanval bij het zien van de geweldige Perzische vloot; maar weldra ging het eene schip na het andere tot den strijd over. Geruimen tijd bleef de slag onbeslist; maar eindelijk bracht het opdringen der achterste schepen der Perzische vloot de voorste linie daarvan in verwarring; op het veel te kleine terrein was van manoeuvreeren weldra geen sprake meer. Daarentegen wisten de Grieken door hun uitnemend zeemanschap de orde op hun vloot te handhaven. Zoo behaalden zij niettegenstaande de uitnemende dapperheid der Perzen de overwinning, juist omdat zij numeriek de zwaksten waren. Niet eens een geregelde terugtocht was de Perzen mogelijk; de schepen botsten op elkander en boorden elkander in den grond, het werd meer een schipbreuk dan een slag. De zee was bedekt met wrakken. Steeds krachtiger drongen de Grieken op; steeds grooter werd de verwarring onder de Perzische schepen. In één dag was de Perzische vloot voor het grootste deel vernield; het treurige overschot was volstrekt onvoldoende om de zee te beheerschen'. De Grieksche vloot, de schepping van Themistocles, had de vrijheid van Griekenland gered. De Perzische vloot was niet alleen niet in staat om den strijd voort te zetten, maar haastte zich zich in veiligheid te brengen en de Aziatische kusten te dekken. Zoo snel vlood zij, dat de Grieken haar niet konden achtervolgen. Het leger, beroofd van den steun der vloot, zou zich niet kunnen handhaven. Themistocles ried zelfs aan onmiddellijk naar den Hellespont te zeilen en de Perzen den terugtocht af te snijden. Maar dit plan kwam vooial de Lacedaemoniërs veel te koen voor. De ephoren meenden, dat men de Perzen rustig en met zachten dwang moest laten aftrekken! Daardoor was men' het volgende jaar nogmaals genoodzaakt de Perzen in een Moedigen slag te bestrijden. De toestand van den Koning was trouwens al moeilijk genoeg. Van een aanval op den Isthmus kon geen sprake zijn. Bovendien liep Xerxes steeds gevaar afgesneden te worden van zijn vaderland. Zoo besloot hij dan tot den terugtocht; zonder eenig bezwaar kon hij over land Klein-Azië weer bereiken. Maar hij liet het grootste gedeelte van zijn leger onder Mardonius in Thessalië achter met het bevel om de onderwerping van Griekenland het volgende jaar te voltooien. Zoo was het gevaar nog volstrekt niet geweken, al was het voor het oogenblik voorbij. De Atheners keerden onder zegezangen in hun vaderland terug. De vloot onderwierp ondertusschen de eilanden, die zich bij Perzië hadden aangesloten. Themistocles' roem was in aller mond; toen hij ter bespreking van nieuwe krijgsplannen in Sparta verscheen, werd hij geëerd, zooals nooit een Lacedaemoniër was gehuldigd. De traditie wil, dat op denzelfden dag van den slag bij Salamis ook op Sicilië de beslissing is gevallen. De Carthagers hadden in 480 een geweldige legermacht onder Hamilcar, den zoon van Mago, naar Sicilië gezonden. Deze begon Himera aan te vallen. Wat er verder is gebeurd, is niet in bijzonderheden bekend. Vast staat intusschen, dat het bij de rivier de Himera tot een siag bij de geweldigen strijd is gekomen, waarin de Carthagers volledig weiden verslagen; Hamilcar sneuvelde; Gelo behaalde een schitterende overwinning. Carthago haastte zich tegen een zware krijgsschatting den vrede te koopen. Het verbond van Perzië met Carthago verviel daardoor vanzelf. Het volgende jaar 479 bracht nieuwe beslissingen. Mardonius was een niet gering te achten tegenstander; bovendien was hij niet gewoon zijn vijanden te onderschatten. Op de Thessaliërs en Boeotiërs kon hij rekenen; Attica kon hij vermoedelijk zonder moeite bezetten. Maar wat had hij dan bereikt en wat kon hij in het algemeen zonder vloot doen ? Aan een nieuwe vloot was in geen jaren te denken; het overschot der oude kon alleen Klein-Azië dekken en ankerde daarom bij Samos. Een aanval op den Isthmus was onmogelijk; een slag in het open veld was bij het gerezen zelfvertrouwen der Grieken hoogst bezwaarlijk. Vandaar, dat Mardonius den weg der onder- Mardonius' handelingen insloeg. Hij zond Koning Alexander van Macedonië naar Athene, voorslagen, met het aanbod van volledige vergiffenis, wederopbouw, onbeperkte vrijheid en uitbreiding van het grondgebied der stad, zoo zij een verbond met Perzië tegen Sparta wilde sluiten. De verhoudingen waren in Griekenland echter veranderd. In Sparta was men bereid op Themistocles' raad den Koning in Klein-Azië aan te vallen; Koning Leotychides aanvaardde zelf het bevel over de vloot, die naar Samos onder zeil zou gaan. Ongelukkig genoeg was ook de stemming in Athene, maar in tegengestelde richting, omgeslagen. Daar aarzelde men, nu Mardonius met een nieuwen aanval dreigde, uit te zeilen. In strijd met Themistocles' raad wilde rnen liever de kansen van een veldslag dan van een zeeslag loopen. Het hoofd van de partij, die dit denkbeeld voorstond, was Themistocles' oude vijand Aristides, die bij Salamis was teruggekeerd en wakker mede had gestieden. Zijn plan werd na een heftigen strijd aangenomen. themistocles moest zijn commando neerleggen; Aristides en Xanthippns weiden strategen; Aristides nam liet bevel over het leger op zich; Xanthippus voegde zich aan het hoofd van een kleine Atheensche vloot l)ij Leotychides. Onder deze omstandigheden kwam Koning Alexander in Athene. Zijn aanbod was verleidelijk genoeg, maar vond nergens weerklank; evenmin als emistocles wilde Aristides iets weten van vredesonderhandelingen. Toch ice . ene nog vrij lang onderhandeld, maar het was slechts om Sparta te dwingen zicli krachtiger toe te rusten. Alexander moest ten slotte natuurlijk onverrichter zake terugkeeren; zoodra hij Mardonius bericht had gebracht van dezen uitslag, rukte deze in Juni 479 uit Thessalië op. Met moed besloot lene nogmaals den kamp te wagen: Sparta werd categorisch aangemaand het leger over den Isthmus te zenden. Toen de ephoren nog aarzelden, igde Athene vrede met Mardonius te zullen sluiten. Daardoor verschrikt, gat Sparta toe. Koning Pausanias, Cleombrotus' opvolger, trok op om vereenigd met Aristides zich tegen Mardonius te weer te stellen. Daardoor eid Ma,domus stelling m Attica, waar hij zich genesteld had, onhoudbaar; hij trok dus naar Boeotië terug. Bij Eleusis vereenigden zich Aristides ui Pausanias. Samen trokken zij Mardonius na, die zich bij Plataeae had verschanst. Zyn leger was vermoedelijk 50,000 man sterk, dat der Grieken waarschijnlijk 30,000 man; deze laatste,, hadden evenwel geen ruiterij. Daarom oo< duifden de Grieken voorloopig geen aanval wagen; evenals bij Marathon vei schansten zij zich op de heuvels en wachtten af. Maar Mardonius, die a ' 00lzag> het zich niet tot een aanval verleiden. Zoo stonden ( e wee egers weken lang tegenover elkander; de toestand werd onhoud- i ■ 11• i' i11■ i i'.I. baai vooral voor Mardonius. Ten slotte ging hij den 19den September 479 Ot den aanval over, toen bij vernam, dat de Atheensch-Spartaansche vloot naar Klem-Azië onder zeil was gegaan. Maar ook hier bleek weer de hooge militaire waarde van de Spartaansche hopliten. Het volle gewicht van hun heerban viel op de Perzen, doorbrak hun gelederen en bracht hen geheel verwarring. Evenmin als bij Marathon waren de Perzische boogschutters tegen de Gneksche lansen bestand. Evenmin kon hun ruiterij stand houden. Mardonius zelf sneuvelde met zijn keurbende. De Atheners weerden zich eveneens wakker; zij dreven de Grieksche bondgenooten der erzen met kracht voor zich uit. Artabazus, Mardonius' opvolger, trok met het overschot van het leger „aar Thessalië terug. Een overrijke buit viel de Grieken in handen. Plataeae was niet de eenige overwinning in dit jaar. De onder Leotychides uigeze, te vloot zag de Perzische al spoedig voor zich vluchten; zelfs M.v'ïe.ra. )Ver'!';n 1 hoen.cische schepen naar huis gezonden; de overige werden hl, Mycale op het strand getrokken. Hier besloot Leotychides de Perzen aan te vallen. De Grieken landden, bestormden liet Perzische legerkamp, waar een pauiek ontstond, vooral toen de Ioniërs zich bij hun stamgenooten voegden. Zoo werd het Perzische leger vernietigd, hun vloot verbrand. Een algemeene opstand in Ionië was het onmiddellijk gevolg; alle steden en eilanden vielen van den Koning af. De slag had bovendien dit gewichtige gevolg, dat Artabazus met het overschot van Maidonius' leger uit Thessalië terugtrok en dat over den Bosporus in Klein-Azië in veiligheid bracht. Griekenland was vrij. VIERDE HOOFDSTUK. Na dp overwinning. Na de overwinning g. W gij®] g? et ongelooflijke was gebeurd. De Grieken hadden den Ü || Koning, die de wereld beheerschte, en zijn Carthaagschen 11PS ¥ bondgeuoot overwonnen. Op den heldenmoed van het •ijll MKrf kleine volk, op het doorzicht van zijn leiders was de aanVa' der PelZen te plettei' Selo°Pen- Het scheen een heldengeslacht, dat zoo iets had kunnen tot stand brengen. De Griek gevoelde zijn hart trotsch en vreugdevol kloppen bij de gedachte aan de groote dagen van Marathon, Therraopylae, Salamis, Plataeae en Mycale. Een hooger, edeler, reiner leven doortrilde Griekenland. Monumenten werden voor de gevallenen in den heiligen strijd opgericht, wijgeschenken aan de goden voor de heerlijke overwinning uit den overrijken buit gebracht Er was eenheid onder de Grieken gekomen, die gezamenlijk zooveel dreigende gevaren hadden gedeeld. De wapenbroederschap zou niet weer worden verbroken, eerder worden versterkt; misschien lag een algemeen Grieksch verbond in de lijn der gebeurtenissen, nu de bond van Athene en Sparta onverbrekelijk scheen. Vrede, eeuwige vrede zou daarvan natuurlijk het heerlijk gevolg zijn. Zoo hoopten de idealisten. Intusschen, de toestanden waren toen evenmin als ooit idyllisch. De omstandigheden waren anders dan de tijdgenooten meenden; zij juichten, dat men het einde van allen strijd had beleefd. Het was slechts het begin. Niet alleen de vrijheid van Griekenland had op het spel gestaan, maar de toekomst van het geheele Westen, dat op Griekenland steunde' Door de overwinning was Griekenland niet alleen vrij en onafhankelijk, maar bovendien een groote mogendheid, zelfs de eerste macht in de wereld geworden. En deze positie legde verplichtingen op, waarvan velen geen begiip hadden. De overwinning moest worden benut en voortgezet. Er lag nog een onafzienbare reeks jaren van groei en bloei, dus van strijd en moeite tevens voor het Grieksche volk. Nieuwe plichten eischten de uiterste krachtsinspanning; van een terugkeer tot de vroegere tijden kon geen sprake zijn. De Perzische oorlogen sluiten het vroegere tijdvak voor goed af. De politieke, sociale, philosophische en religieuse quaestiën waren geheel andere geworden; een nieuw Griekenland verrijst op de puinhoopen van het oude. Door den strijd voor de onafhankelijkheid en de daarin behaalde zege kwam het beginsel der nationaliteit en van de uiterlijke en innerlijke vrijheid tot volle ontplooiing. Daardoor verkreeg het politieke leven een geheel andere richting; niet meelde belangen van staat en stad, maar die van het geheele volk komen op den vooigrond. Athene, dat in de groote wereldpolitiek ingrijpt, moet daarvoor over voldoende macht kunnen beschikken. De binnenlandsche politiek, vroeger de hoofdzaak, moet voor de buitenlandsche wijken; deze laatste beheerscht voortaan den partijstrijd. Daardoor is voor de toekomst ook de zege aan de vrije ontwikkeling; de ontplooiing van alle staatkundige krachten wordt mogelijk; de bevrijding van het individu eerst op staatkundig, vervolgens en daardoor ook op sociaal, godsdienstig en ethisch i- ' 1 • i_ FV /^ • l 1 i terrein uegint. ue urieKscne geest is voortaan geheel vrij om zonder eenigen dwang van kerk of staat zich in al zijn luister te ontvouwen. Een eerste gevolg daarvan was het verminderen van het gezag der orakels, waaraan men in den strijd met Perzië zoo weinig had gehad. De goden en daardoor de priesters werden geheel ondergeschikt gemaakt aan het nationaliteitsbegrip, dat geen onderdanigheid aan priesterschap of theologie kende, maar vrijheid eischte voor iedereen, voor iedere gedachte, voor elk beginsel. De geweldige tijd der Perzische oorlogen heeft twee der grootste Grieksche dichters voortgebracht, Pindarus en Aeschylus. In poëtische kracht, rijkdom van conceptie en diepte van gedachte zijn zij elkanders gelijken. Beiden hebben dezelfde stof behandeld, de heldensage, beiden doen dat in koorgezangen. Al schept Aeschylus drama's, zij dragen toch steeds een sterk lyrisch karakter; de eerste acteur, de protagonist, is de dichter zelf, die met het koor discussieert; daarnaast voerde Aeschylus den tweeden speler, den deuteragonist in. De overoude stof weten zoowel Pindarus Aeschylus. Borstbeeld in het Museum op het Cajiitool te Rome. Pindarus. Aeschylus. als Aeschylus op bewonderenswaardige wijze te veredelen; ook hun taal draagt daarvan den stempel. Inhoud en vorm staan bij hen in elkander veredelende wisselwerking. Beiden zijn aristocraten van geboorte en van ^eest. Zij gevoelen zich profeten; door hen worden de eeuwige waarheden van godsdienst en moraal verkondigd; zij zijn de gewijden der goden en der muzen. Als vertegenwoordigers van de vaste traditiën van recht en orde, van godsdienst en moraal zijn zij conservatief; het gezag gaat bij hen boven de vrijheid; zij zijn daarbij conservatief geloovig; van de Ionische philosophie willen zij niets weten; de goden zijn voor hen heilig; de zedelijke wereldorde is boven allen twijfel verheven. Toch is er een groot onderscheid tusschen beide dichters. Pindarus leeft nog geheel in den ouden aristocratische!! tijd; zijn koorgezangen gelden den eeuwigen roem der overwinnaars in de spelen, toch niet anders dan de hoogste nationale sport; de goden zijn de idealen van de krachtige, harmonisch ontwikkelde Grieken. Aeschylus heeft hoogere idealen, de vrijwillige onderwerping van den enkeling aan de hoogste staatswet; de staat is voor hem de hoogste zedelijke macht. Vandaar dan ook, dat Pindarus, wiens idealen in het verleden liggen, een periode afsluit. Daarentegen is Aeschylus, die de idealen van zijn eigen tijd vertegenwoordigt, de schepper van een nieuwe kunstsoort, het Attische drama. Pindarus leeft met zijn tijd in strijd, Aeschylus is er mede in harmonie. In Pindarus is daling, in Aeschylus stijging, van de Smeekelingen (484) tot de Orestie (458). Welk een revolutie van het tooneel was niet reeds de invoering van den deuteragonist; daardoor werd het mogelijk een veel grooter aantal personen te laten optreden, nu deze tweede speler achtereenvolgens een reeks van personen kon voorstellen. De innerlijke eenheid en waarheid in het drama neemt steeds toe; het zwaartepunt wordt meer en meer van het koor naar het tooneel verlegd. De mensch wordt meer en meer de vrije, voor zichzelf handelende en voor zijn daden verantwoordelijke persoon; het geweten wordt een factor in de daden der menschen, ver boven alle conventioneele voorschriften vau goden en menschen. Toch combineert Aeschylus daarmede een geloof aan een goddelijk wereldbestuur, dat, consequent doorgevoerd, daarmede in scherp conflict moet komen. Dit conflict is het scherpste in de Orestie ontwikkeld; de oplossing is echter een gekunstelde, omdat inderdaad het conflict onoplosbaar is. [)~ Komt in Aeschylus de nieuwe tijd duidelijk te voorschijn, ook op politiek gebied waren de tijden veranderd. De kleine staat, het ideaai van den riddertijd, was vervallen. Overal waren grootere staten ontstaan, in Attica, Boeotië, Thessalië; zelts had Sparta zoo goed als den geheelen Peloponnesus onderworpen. Maar thans was de tijd daar voor de vorming van nog grootere eenheden; de natie, die zich één gevoelt, kan tot een staatkundige eenheid worden saamgesmeed; het nauwe verbond van Athene en Sparta wees hier den weg. Nu de oorlog niet meer defensief, maar offensief moest worden gevoerd, was het des te noodiger geworden, dat er eenheid van gedachte en van handelen was. De meeste aanspraken om die vaste leiding in handen te nemen had Sparta. Het bezat de grootste en sterkste militaire macht en het grootste gebied; het gold bovendien als de aangewezen leider der Grieken. Maar voor de nieuwe taak was Sparta toch niet berekend. De Spartaansche «parta's con. democratie, waarin geen perioeken en nog veel minder heloten werden opge- servati8menomen, was daardoor het type van een conservatieve, bekrompen aristocratie geworden, wier hoplitenleger meer dan voortreffelijk was, maar die voor de eischen van den nieuwen tijd geen oog en geen zin had; als landbouwende stadstaat was Sparta verre gebleven van de ontwikkeling, die handelssteden als Athene groot had gemaakt. Bovendien bezat Sparta geen bevolking genoeg om aan expansie te denken; oorlogen, armoede, degeneratie deden het getal volle burgers steeds afnemen; zelfs scheidde zich uit de aristocratie een kern van zoogenaamde gelijken af, die de overige burgers, de minderen, meer en meer uit het staatsverband en het staatsbestuur drong. Zoo was Sparta noch politisch, noch militair, noch financieel in staat tot groote ondernemingen ver van Sparta, laat staan over zee; een vloot bezaten de Lacedaemouiërs zoo goed als niet; de financiën waren zoo primitief mogelijk. Daarbij kwam nog de vrees voor verandering, een mogelijk gevolg van groote ondernemingen; en verandering was het ergste, wat een goed Spartaan zich kon voorstellen, conservatief als hij was zoowel in zijn openbaar als in zijn bijzonder leven. Vandaar dan ook, dat Sparta, de meest militaire staat van Griekenland, sedert de Perzische oorlogen de meest vredelievende of zelfs oorlogsschuwe staat werd. De Spartaansche politiek werd geheel conservatief of liever negatief. Welk een tegenstelling met Athene! Sedert een eeuw, sedert Solons Bioei van wetgeving had het zich ontwikkeld tot een krachtig organisch geheel, welks A,henpburgerij de geheele vrije bevolking van Attica omvatte. Een in zich zelf krachtige democratie was hier gevormd, die alle stroomingen in het leven door volledige vrijheid tot uiting deed komen. Steeds meer burgers werden met volledige bevoegdheid in het staatsverband opgenomen; hier geen verstijvende stilstand, maar de eene hervorming na de andere. De staat werd uitnemend bestuurd; leger en vloot waren voortreffelijk in orde; de financiën waren in goeden staat; bovenal, de staat kon rekenen op de intellectueele en physieke krachten van al zijn burgers. Zoo kon Athene over een macht beschikken als geen andere Grieksche staat. Wel had het uit deferentie aan Sparta de officieele leiding in den oorlog met Perzië moeten geven, maar feitelijk besliste toch ook hier de machtigste. Dit kwam te sterker uit, naarmate de oorlog meer offensief werd gevoerd; ongemerkt en bijna zonder het zelf te bemerken of ook te willen, was Athene de leidende staat van Griekenland geworden. Athene moest het hoofd worden van Griekenland, niet alleen in politieken, maar ook in hoogeren, ideëelen zin. Uit den aard deizaak lag daarin tevens de grond van het conflict, dat zou moeten uitbreken A* A 19 tusschen het officieele en het werkelijke hoofd van Griekenland, tusschen Sparta en Athene, zoodra deze tegenstelling zich aan het bewustzijn der menschen openbaarde. Dan wordt Sparta het hoofd van alle aristocratische, conservatieve, agrarische, particularistische stroomingen, terwijl alle democraten, vooruitstrevenden, kooplieden, unitarissen hun natuurlijke leidster in Athene gaan zien. Maar zoo zagen zelfs de regeerders noch te Athene noch te Sparta de zaak in; zij hielden nog vast aan de oude wapenbroederschap. Toch was er een man te Athene, die den toekomstigen strijd zag aankomen en vast besloten was Athene daarvoor weerbaar te maken. Die man was al weder Themistocles; ook hier moet men wederom zijn politiek genie bewonderen ; hij zag, dat Athene de hegemonie over Griekenland door strijd met Sparta moest veroveren en zoo de domineerende macht in de Middellandsche Zee worden. Na den slag bij Plataeae was Themistocles weer aan het hoofd van den staat gesteld, dezen keer in samenwerking met Aristides. Onder hun leiding De muren werd Athene schooner en grooter dan vroeger weer opgebouwd. Bovendien begonnen zij de stad door een geweldigen muur in geduchten staat van tegenweer te brengen; zoo zou Athene te land veilig zijn en al zijn krachten voor de ontwikkeling ter zee kunnen sparen. Natuurlijk protesteerde Sparta, dat door den muur zijn invloed op Athene dreigde te verliezen. Daarom werden Themistocles, Aristides en Habronichus als gezanten naar Sparta gezonden. Hier wist de eerste de onderhandelingen behendig zoo lang te rekken, totdat een Spartaansch gezantschap te Athene was en de muren hoog genoeg waren opgetrokken. Toen was de zaak beslist; Athene had zijn vrijheid van handelen hernomen. Tegelijk met den stadsmuur werd de Piraeëus herbouwd en eveneens met een sterken muur omgeven. Byzantium Intusschen was de oorlog tegen Perzië met kracht voortgezet. Een veroverd, 478» , Grieksche vloot onder de beide overwinnaars van Plataeae bezette in 478 Pausanias. het eiland Cyprus. In hetzelfde jaar stevende Pausanias naar den Bosporus en bezette Byzantium. Maai- het bleek bij al deze zeetochten hoe langer hoe duidelijker, hoe onmogelijk het was, dat het commando ter zee berustte bij Sparta, dat nauwelijks een vloot bezat. Daarbij kwam, dat Pausanias zich hoe langer hoe meer als de geboren heerscher van Griekenland ging gedragen. Hij resideerde te Byzantium als heer en meester, omgaf zich met een lijfwacht van Perzen en Aegyptenaren, droeg Perzische gewaden en behandelde de bondgenooten als onderdanen. De Ioniërs, pas van hun satrapen en tyrannen bevrijd, wenschten geen nieuwen meester te erkennen; zij zeiden Pausanias de gehoorzaamheid op en stelden zich onder de Atheensche strategen. De andere Grieken, behalve de Peloponnesiërs, volgden het gegeven voorbeeld. Ter zelfder tijd werd Pausanias teruggeroepen. Zoo werd Athene in 477 het hoofd van alle Grieksche zeesteden en eilanden, behalve de Peloponnesische. De De hegemonie was van Sparta op Athene overgegaan. In den Helleenschen Atheensche . 3 bond, 477. bond was een nieuwe Atheensche bond ontstaan; deze zou voortaan den strijd tegen Perzië voortzetten. Nadat deze verandering had plaats gegrepen, keerde Pausanias weer naar Byzantium terug en wachtte zijn tijd af. De nieuwe bond was een geheel nieuwe organisatie, van geheel anderen aard dan de Helleensche bond was geweest. De steden en eilanden, die er zich bij voegden, sloten met Athene een eeuwigdurende of- en defensieve alliantie. Athene was het hoofd en de leider; het had den bond tegen buitenlandsch geweld te beschermen en verkreeg daarom het recht overal bezettingen te leggen; het bezat het opperbevel en de politieke en militaire leiding in oorlog en vrede. Ieder lid van den bond was verplicht troepen en schepen te leveren. Deze verplichting werd echter weldra voor vele kleine steden te bezwaarlijk; daarom werd bepaald, dat in plaats van het jaarlijksche vlootcontingent een schatting zou komen, waarvan de vaststelling, invordering en administratie aan Athene werd overgelaten; daarvoor werd een commissie van tien Hellanotamiën ingesteld. Daarentegen verplichtte Athene zich om steeds een sterke vloot uit te rusten en in zee te houden. De Apollotempel op Delos werd als zetel van den bond en van de bondskas aangewezen; hier vergaderde ook de bondsraad. De vaststelling van de bijdragen aan de bondskas werd aan Aristides opgedragen, die zich van die kiesche taak naar aller genoegen kweet. Door deze distributie heeft Aristides den naam van den rechtvaardige verworven. De naastliggende taak van den bond was de verdrijving der Perzen uit Veroveringen Europa. Daartoe ging Miltiades' zoon Cimon in 476 met een groote vloot in van Cimonzee. Tal van steden werden door hem genomen, die zich alle bij den bond aansloten. Verder werden Scyros en de stad Carystus op Euboea ingenomen. Voorlo'opig bleef het daarbij. Daarentegen gebruikte de bond de volgende jaren voor de voltooiing van zijn organisatie. Geographisch en economisch omvatte hij een eenheid, een machtig rijk onder leiding van Athene. Athene was verreweg de machtigste; met zijn groot, dichtbevolkt gebied, zijn talrijke koloniën, zijn sterke vloot, zijn uitgestrekten handel, zijn bloeiende industrie ging het niet alleen alle bondgenooten afzonderlijk, maar ook alle te zamen verre te boven. Van verzet tegen de machtige stad kon bij geen der bondgenooten sprake zijn; zij wenschten integendeel niets liever dan innige aansluiting bij Athene, dat hen steunde en beschermde. Overal werd het bestuur naar Atheensch model op democratischen voet ingericht. Zoo werden de kleine steden en eilanden al spoedig onderdanen, hoewel zij officieel bondgenooten van Athene heetten. Dat werkte natuurlijk later op de grootere terug. Daardoor werd de statenbond een bondsstaat, bijna een eenheidsstaat. Nergens kwam dat duidelijker uit dan op het gebied van het recht. Het wetboek van van Solon werd door bijna alle bondgenooten aangenomen. Bovendien werd van alle processen binnen het gebied van den bond hooger beroep op de Atheensche rechtbanken toegelaten; zelfs werd aan vele bondgenooten de rechtspraak ontnomen en overgebracht naar Athene. Halsmisdaden werden steeds te Athene berecht. Aan deze eenheid van recht paarde zich weldra die in maat, gewicht en mnnt. Het spreekt van zelf, dat dat alles niet zonder oppositie kon geschieden. Vooral toen het gevaar voor Perzië was geweken, begon de cohaesie te verslappen; niettemin hield Athene de teugels strak gespannen. Dit leidde overal tot conflicten, waarin Athene met geweld ingreep. Zoo werd Naxos in 4(57 gewapenderhand onderworpen, op gelijke wijze in 460 Lrythrae en Colophon. Natuurlijk was het na zulk een bedwongen opstand met de onafhankelijkheid van een stad gedaan. iheimstocies Terwijl Athene naar buiten energiek en vastberaden optrad, rustte daar- en Cimon. . . r 7 binnen de politieke strijd geen oogenblik; steeds stonden conservatieven en radicalen tegenover elkander. Midden in dezen strijd stond nog Themistocles. In hoeverre hij deel had aan de organisatie van den Delischen bond, is onbe. kend; daarbij treedt Aristides op den voorgrond; maar dat Themistocles hier herhaaldelijk heeft ingegrepen, is ontwijfelbaar. Aan den oorlog nam hij echter geen deel meer; hij bleef te Athene, waar hij de volksvergadering met zijn machtig woord leidde. Maar naast hem kwam in dezen tijd een mededinger op, de jonge Cmion, wiens hoofd schitterende krijgsroem omstraalde. Een man van een imponeerende gestalte, vol levenslust en levenskracht, vriendelijk en vrijgevig, levenslustig, fijn beschaafd, zonder genialen blik, maar toch begaafd met een gezond oordeel, geen redenaar, maar soms gevat ter tale, bovenal een uitnemend veldheer, vol vaderlandsliefde, populair in den goeden zin. Hij sierde de stad met heerlijke gebouwen en tuinen. Zijn huizen, zijn parken stonden voor ieder open. Het volk droeg hem op de handen; hij was de geboren leider van den staat. Van deze populariteit had Themistocles niets. Als vele geniale mannen gevoelde hij zich te hoog boven het volk verheven om zich door vriendelijkheid aangenaam te maken. Ook was hij te ernstig en te afgetrok-ken om anderen voor zich in te nemen. Gulle gastvrijheid was hem vreemd. In plaats van vrijgevig was hij karig, zelfs inhalig. Daarbij drukte zijn geniaal overwicht de menschen; men vergaf hem nauwelijks, dat hij Griekenland had gered. Al zijn tegenstanders sloten zich bij Cimon aan. Staatkundig was de tegenstelling zoo, dat Cimon in nauw verbond met Sparta den oorlog tegen Perzië wilde voortzetten, terwijl Themistocles juist vrede met het voorloopig ongevaarlijke Perzië en strijd met Sparta, Athene's veel gevaarlijker vijand, wensChte. lfiyzai!tiun!" Se^e^eilheid om Sparta machteloos te maken, was gunstig. Pausanias bevond zich nog steeds in Byzantium, waar hij voortdurend op plannen zon 0111 zich tot heer van Griekenland te verheffen. Zelfs had hij de hulp van den Koning van Perzië ingeroepen; als vazal en schoonzoon van Xerxes hoopte hij over Griekenland te regeeren. Te Sparta wantrouwde men hem sedert lang, maar had geen bewijzen voor zijn schuld. Bovendien vond men Opstand in het uitnemend, dat Pausanias in Byzantium Athene in toom hield. Een veel Arcadië. grooter gevaar was de opstand der Arcadiërs, onder leiding van Tegea, die door Argos uit ouden haat tegen Sparta werd gesteund. Zwaar heeft Sparta moeten strijden; maar ten slotte behaalde het de overwinning, en werd zijn gezag over Arcadië weer hersteld. Daarentegen onttrok Elis zich aan Sparta's voogdij; een nieuwe hoofdstad Elis werd gesticht en een democratische regeeringsvorm ingevoerd. Evenmin kon Sparta Argos aan zich binden. Het is onverstandig van Athene geweest, dat het al deze vijanden van Sparta niet heeft gesteund. Maar Sparta had daarvoor dan ook Athene de vrije hand tegen Pausanias gegeven. In 472 ging een Atheensche vloot naar Byzantium in zee; de stad werd veroverd; Pausanias begaf zich naar Colonae in Troas, waar hij zijn verbindingen met Perzië bleef aanhouden. Deze Atheensche politiek was geheel in strijd met de denkbeelden van Themistocles. Geen Themistocles wonder, dat hij steeds meer terrein verloor en in 470 door het ostracisme verb™nen' werd verbannen. Dat was nog niet het einde van zijn loopbaan; van Argos, waar hij zich vestigde, zou hij zijn partij in Athene blijven leiden. Te Argos vormde hij een coalitie tegen Sparta. Zoo gevaarlijk werd zijn agitatie, dat de ephoren besloten Athene nog meer ter wille te zijn en Pausanias terug te roepen. In Sparta werd hij gevangengenomen, maar moest wegens gebrek aan bewijs weer worden vrijgelaten. Nog ging hij door met zijn plannen; hij zocht overal helpers en stelde zich zelfs in verbinding met Themistocles. Ten val van slotte bleek het zonneklaar, wat PSusanias bedoelde, met behulp der heloten I>auiS,nias over Sparta, vervolgens over den Peloponnesus, ten slotte met den steun van Perzië over Griekenland te heerschen. Nu was zijn lot spoedig beslist; in 469 stierf hij in den Athenatenpel, waarin hij voor de ephoren was gevlucht en waarin men hem had opgesloten. Maar het was Sparta niet alleen om Pausanias te doen geweest; Themi- viucht van stocles moest volgen. Het is onwaarschijnlijk, dat deze een oogenblik vertrouwenlhemu,tocleskan hebben gehad in de dolzinnige plannen van Pausanias; van een samenwerking kan dan ook geen sprake zijn. Maar in verbinding met den Spartaanschen Koning stond hij wel; hij hoopte hem te kunnen gebruiken. Zoo vond men te Sparta onder Pausanias' papieren de bewijzen van Themistocles' verstandhouding met den verrader. De ephoren zonden een gezantschap naar Athene om Themistocles' veroordeeling wegens hoogverraad te eischen. Cimon ondersteunde dezen eisch. Daar de beschuldigde niet verscheen, werd hij in den ban gedaan en ter dood veroordeeld. Themistocles moest vluchten, van Aigos naar Corcyra, van Corcyra naar Epirus, van Epirus naar Macedonië, van Macedonië naar Ephesus, waar hij op Perzischen bodem was. Van hier ging hij in 465 naar Susa, waar een nieuwe koning, Artaxerxes I, den troon had bestegen. De Koning betoonde zich edelmoediger dan het Atheensche volk; hij schonk Themistocles Magnesia en twee andere steden in Klein-Azië. Wanneer hij is gestorven, is onbekend. Na de verwijdering van Themistocles van het staatstooneel was ook zijn beginsel op zijde geschoven. Oorlog met Perzië, dat niets liever wenschte EÏfy^don"daU V1G(le te slllit(3U' werd llet wachtwoord. In 466 ging Cinion aan het M). hoofd van een sterke bondsvJoot in zee. Het eerst werden de Carische en Lycische steden bevrijd; zij sloten zich bij den Delischen bond aan. Nu begreep de Perzische regeering, dat er iets moest worden gedaan tegen de lastige indringers. Aan de Pamphylische kust werd een vloot en een leger bijeengebiacht. Deze vloot lag voor den mond van den Eurymedon. Hier werd zij door Cimon aangevallen. Zij trok tot haar verderf terug in den veel te nauwen mond zelf; hier verlieten de manschappen de schepen om met het leger te land te vechten. Cimon deed nu eveneens zijn troepen landen en de \ ij ai 1 cl e 1 ij k e scharen bestormen. Ook hier behaalden de Grieken een volledige^overwinning. Met een onmetelijken buit keerde Cimon naar Athene terug. Daarmede was de oorlog voorloopig ten einde. De Aegaeische zee was vrij van de Perzische heerschappij; Athene was meester in het Oostelijk bekken der Middellandsche zee. Steeds nam de Delische bond door min of meei viijwillige toetreding van steden en eilanden in kracht toe. Hoeveel hij vei mocht, hebben niet alleen de Perzen, maar ook de leden van den bond ThasosV465 ondervonden. In 465 zeide Thasos Athene de gehoorzaamheid op. Natuurlijk wilde Athene dat niet toestaan; een vloot onder Cimon zeilde uit. Zn Spürdta versloeS de Thasische vloot en begon de stad te belegeren. Veel gevaaren Thasos. lijker dan deze strijd was evenwel het feit, dat Sparta beloofde Thasos door een inval in Athene te hulp te komen. Dat was de omslag der traditioneele vredespolitiek. Sparta zag Athene steeds machtiger worden; het bewustzijn van het dreigende gevaar drong tot de ephoren door; bet werd hun duidelijk, dat het met de wapenbroederschap met Athene uit moest zijn. Het eerste symptoom van die veranderde stemming was het verbond met te'spaïta8 ^iasos> ^an werkelijke hulp is evenwel niets gekomen. Sparta werd getroffen 4«4. door een catastrophe, die het aan den rand van den ondergang bracht. Een verschrikkelijke aardbeving verwoestte in 464 de stad zoo goed als geheel. Door de kloekheid van Koning Archidamus bleef Sparta zelf voor verdere rampen gespaard. Maar overigens was de aardbeving het sein tot een grooten Heloten- lielotenopstand. Geheel Messenië en het grootste gedeelte van Laconië was opstand. ij* T weldra in oproer. In den eersten tijd hadden de rebellen eenig succes. Maar al spoedig behaalden de Spartanen zulk een beslissende overwinning, dat de Messeniërs terug moesten trekken op den berg Ithome. Hier werden zij door de Spartanen iugesloten; het einde was nog slechts een kwestie van tijd. Zoo was Sparta gered, maar tevens voor jaren verzwakt en gedemoraliseerd. Het moest dan ook Thasos aan zijn lot overlaten. Toch heeft het eiland zich duchtig geweerd. Eerst in 463 gat het zich over. Het moest zijn vloot uitleveren, zijn muren afbreken, een zware oorlogscontributie betalen en al zijn bezittingen, o. a. een deel der beroemde goudmijnen, aan Athene afstaan. Zoo verkreeg Athene vasten voet in Macedonië, maar juist daardoor ontstonden moeilijkheden met den Koning vaïi dat land, Alexander I. Het was dezen gelukt niet alleeii tal van stammen in het binnenland te onderwerpen maar ook de Grieksche steden aan de kust geheel in te sluiten. Vandaar een conflict met Athene. Maar Cimon liet het daartoe niet komen; hij hield Athene's oude vriendschap met Alexander in stand. Nogmaals keerde hii in 403 met rijken buit naar Athene terug. In Cimons tijd stond Athene op het hoogste punt van zijn macht. Het Bioei van was een groote mogendheid geworden, die politiek de Aegaeische Zee en At,IPneeconomisch Zuid-Oost-Europa, West-Azië en Noord-Oost Afrika beheerschte. De terugslag daarvan vertoonde zich overal in een ongeëvenaarden bloei op bijna ieder gebied. De Piraeëus was naast Carthago de grootste haven deiwereld. Ongetelde rijkdommen hoopten zich in Athene op. De bevolking nam met duizenden toe, die genoten van een ongehoorde welvaart, waarin vele kringen der bevolking deelden. Tal van vreemdelingen vestigden zich in de gastn rije stad. Ook op geestelijk gebied wordt Athene meer en meer de hoofdstad van Griekenland. Dichters verheerlijkten de stad. Philosophen kwamen er doceeren. Schilders, beeldhouwers en bouwmeesters vestigden zich in het kunstrijke Athene, dat op zijn beurt weer tal van artisten over geheel Griekenland uitzond. Op de Atheensche feesten verdringen zich ook de vreemdelingen. Het Attische drama wordt de literatuurvorm, waarin zich de hoogste gevoelens en gedachten van het Grieksche volk uiten; overal wordt het ingevoerd. Alleen uiterlijk was Athene nog niet op de hoogte van haar macht, haar roem, haar glans. Snel en onregelmatig was de stad na de Perzische oorlogen'weer herbouwd; maar zij was daardoor geen mooie stad geworden. De straten waren nauw en bochtig, stoffig en vuil, de huizen klein en onaanzienlijk. De verbrande tempels waren slechts door hulpgebouwen vervangen. Hier heeft vooral Cimon ingegrepen. Hij beplantte de markt met platanen en legde de academie aan met parken en grasvelden. Een zijner verwanten bouwde den beioemden, door Polygnotus beschilderden zuilengang (stoa poikile). Een aanvang werd gemaakt met verbindingsmuren tusschen stad en haven. Verder begon men op den burcht een groot plateau aan te leggen; daar zouden de heiligdommen der landsgodin Athena verrijzen. De matei ieele opbloei van Athene had de maatschappij een geheel ander sod.i. arakter gegeven. De adel had ziju voorrang moeten afstaan aan de gegoede toestanot senoeg om een scherpen partijstrijd in het leven te M»*. roepen en te houden. En eigenaardig genoeg gaan in dezen strijd kapitaal en arbeid, rijk en arm, hand in hand. Beide, die op den bodem van den modernen kapitalistischen staat stonden, vereenigden zich in een radicaal-democratisch program, waarin van den staat de materieele verzorging van zijn burgers wordt verlangd, te beginnen met het salariëeren van alle ambtenaren. Tegenover deze partij staan alle conservatieven, die voornamelijk het platte land bewonen, agrariërs, die reeds den ijzeren greep van het kapitalisme om hun nek voelen en d.en trachten af te weren. Bij hen sluiten zich een reeks van kleine kapitalisten, kleinhandelaren, die hun economische vrijheid bedreigd zien, aan. Zij willen de oude staatsvormen behouden; van de eischen der volksklasse willen zij niets weten. Solon is hun ideaal. De partijstrijd, die op deze gronden rustte, woedde voornamelijk om de positie van den Areopagus; deze stond iedere hervorming in den weg en werd daarom door de radicalen even heftig bestreden als door de conservatieven met warmte verdedigd. Inderdaad was de groote macht van den Areopagus, die zelfs door de volksvergadering aangenomen wetten kon verwerpen, een belemmering voor de vrije democratie, het ideaal der radicalen; eerst' dan zouden de theten verkiesbaar worden tot de hooge ambten en hun voor de vervulling daarvan bezoldiging worden toegelegd, zoo de Areopagus van zijn politieke macht was beroofd. De radicalen willen verder versterking van de macht van Athene over de bondgenooten, stichting van koloniën voor arme burgers, uitbreiding van Athene's gebied overal en daardoor vergrooting van haar economisch afzetgebied, oorlog tegen allen, die zich verzetten, een die overwinning en buit belooft, ondersteuning der democraten altijd en overal, vandaar bovenal scherpe vijandschap met Sparta, het hoofd der aristocraten. Daarentegen wenscht de conservatieve partij in de eerste plaats handhaving der bestaande staatsregeling, waaraan Athene zijn opkomst en bloei dankt, vooral van den eerwaardigen Areopagus, die de hartstochten der menigte in bedwang kan houden, en van de voorrechten der vermogenden; verder is zij tegen het geven van nieuwe rechten aan de theten en de bezoldiging der ambtenaren; de kracht van den staat ziet zij niet in de vloot. maar in het leger; vandaar, dat zij van een zeeslag niets wil weten, maar 0011 landoorlog en uitbreiding van Athene's grondgebied te land gaarne wil beproeven; de bondgenooten moet men vriendelijk behandelen; niet met ' Parta, maar met Perzië moet men oorlog voeren; Sparta is het ideaal van burgermoed en burgerdeugd. De conservatieven waren ongetwijfeld het ta rijkst, maar zij misten organisatie en eenheid en stonden bovendien in hun ensieve stelling zwak, die zij te verdedigen hadden tegen de goed georganiseerde ïadicalen, sterk door het voordeel van de aanvallende partij te zijn. hog steeds was Cimon, het hoofd der conservatieven, de machtige man, cimon en 1 l^Pll'aire held in Athene. Toch werd zijn positie niet sterker; zijn politiek, 1>eri Ephialtes. Dood van Epliialtes, 462 die op oorlog met Perzië en vrede met Sparta aanstuurde, bleek onhoudbaar. Te grooter werd het gevaar voor Cimon, toen zijn vroegere bondgenooten, de Alcmaeoniden, zich bij de democraten voegden. Het hoofd der Alcmaeoniden was Xanthippus' zoon Pericles, die door zijn moeder bovendien met Clisthenes verwant was. Diens democratische politiek wilde Pericles voortzetten. Van den aanvang af heeft hij, hoewel een edelman in den vollen zin des woords, het democratische programma zonder voorbehoud aanvaard en met zijn gezag verdedigd. Waarschijnlijk werkten bij hem overtuiging en eerzucht samen; vermoedelijk gaf de eerzucht hem de kracht naar het doel te streven, dat zijn overtuiging hem had gesteld. Hij kwam weer terug tot de staatkunde van Themistocles; vandaar, dat hij zijn loopbaan begint aan de zijde van Epliialtes, den overtuigden, zelfs fanatieken leider der democratische partij, de oude partij van Themistocles. Cimon's val zou niet lang meer uitblijven. Met groote heftigheid vielen de democraten hem aan. Al dadelijk werd hij, toen hij van den veldtocht tegen Thasos in 463 terugkeerde, beschuldigd van ambtsmisbruik. Hij kon zich rechtvaardigen en bleef nog in het bezit van zijn invloed. Toen dan ook Sparta Athene om hulp vroeg bij de belegering van Ithome, dat zich nog steeds manmoedig verdedigde, was het door Cimon's invloed tegen Ephialtes' waarschuwing in, dat dit verzoek werd ingewilligd. Zelf trok hij aan het hoofd van een geducht leger naar den Pelopoimesus. Maar juist dat was de oorzaak van zijn val. In zijn afwezigheid had Ephialtes de baan vrij. Hij stelde aan de volksvergadering voor, den Areopagus van alle politieke macht te berooven. Na een heftigen strijd werden de door hem voorgestelde wetten aangenomen. Het was Ephialtes laatste triomf; kort daarna is hij vermoedelijk door politieke tegenstanders vermoord. Maar zijn werk bleef. Dat was voor Pericles. Borstbeeld door Kresilas in het Britscli Mtiseum te Londen. een deel een gevolg van het weinige succes van Cimon. Omgekeerd werkte verbanning de triomf der democraten weer terug op Sparta, dat daarom Cimon naar Tan4^monAthene terugzond. Natuurlijk was daarmede Cimon's lot beslist; in 461 werd hij door het schervengericht verbannen. Toen volgde de eene democratische wet op de andere. Vooreerst werden alle ambtenaren, de Vijfhonderd en de rechters voor hun werkzaamheden schadeloos gesteld. Jaarlijks zouden uit het geheele volk 6000 gezworenen worden gekozen; daaruit werden voor iedere ïechtzaak de gezwoieneu door het lot aangewezen. Eerst door deze verandering werd het ieder burger mogelijk zijn staatsrechterlijke functiën uit te oefenen. In 457 werd het archontaat ook voor de zeugiten toegankelijk gemaakt; de theten hebben dit ambt nooit mogen bekleeden. Wel werd hun entreegeld voor den schouwburg en andere openbare feestelijkheden toegekend. Zoo had in Athene de democratie gezegevierd. De volksvergadering was ^ niet alleen de hoogste, maar ook de eenige feitelijke macht in den staat demoTraUe' gewoideu. De Raad der Vijfhonderd behield weinig meer dan administratieve macht, het oppertoezicht over de ambtenaren, de financiën, de politie enz. Daarentegen berust de politieke en ook de administratieve rechtspraak bij een jury, de heliaea; zij beslist in hoogste instantie over de geldigheid der wetten. Nog een derde college vormen de nomotheten, evenzoo een rechtbank van gezworenen, die alle wetsvoorstellen op hun rechtsgeldigheid onderzoekt. Zoo regeert in Athene noch een despoot noch een gepriviligeerde klasse of college, maar alleen de wet, de in geldigen vorm langs voorgeschreven weg tot uiting gebrachte wil van het souvereine volk. Binnen, niet boven de perken der wet is de volksvergadering souverein. Maar zoo goed als geheel onbeperkt is haar macht op wetgevend en bovenal op politiek gebied. Alle ambtenaren zijn haar ondergeschikt; zij zijn slechts administrateurs, geen leiders van den staat. Een werkelijke regeering bestaat naast de volksvergadering niet. Zij heeft zoowel over de nietigste kleinigheden als over de belangrijkste staatszaken te beslissen. Toch is deze consequente democratie slechts schijn. Geen vergadering — wij wezen er boven reeds op — kan een vaste leiding missen en dit te minder naarmate zij talrijker is. Dit geldt nog in veel hoogere mate voor de zakelijke dan voor de formeele leiding. Vandaar, dat in deze democratische volksvergadering de feitelijke macht berust bij den demagoog, den ambteloozen leider van het volk en daardoor van den staat. Alle democratische hervormingen van Clisthenes af tot Pericles toe hebben met de macht der volksvergadering tegelijk die van den alleen aan zich zelf verantwoordelijken demagoog versterkt. De volksvergadering mag nog zoo naijverig op haar rechten zijn, voor de behandeling der groote staatszaken is zij volkomen ongeschikt. Dat kan alleen de staatsman, die alle belangrijke vragen in zich heeft opgenomen en het geheel kan overzien. Gelukt het hem het volk door zijn persoonlijkheid voor zich te winnen, dan kan zulk een staatsman jaren lang zoo goed als onbeperkt Athene regeeren. Zulk een regent is gewoonlijk een aanzienlijk man; tot hem ziet de menigte op; hij moet vermogend zijn om zich geheel aan den staat te kunnen wijden, die hem niet salarieert. Tegelijk moet hij evenwel een democraat zijn; alleen aan een man, die het volk vertrouwt, schenkt het zijnerzijds zijn vertrouwen. Maar hoe spoedig slaat niet dat vertrouwen in wantrouwen om. Eén tegenslag in den oorlog, de behendige werkzaamheid van tegenstanders kan den demagoog plotseling doen vallen; en daarna is hij nog niet eens veilig voor processen, waarin alle politieke hartstochten los komen, i^og erger wordt het, als de radicale democratie, verstoken van haar leider en zich van haar kracht bewust, zelf wil regeeren. Dan komen de schaduwzijden der Attische democratie des te scherper uit, naarmate haar lichtzijden des te schitterender waren geweest. Met een uitnemend leider was Athene de heerlijkste stad der oudheid, waar alle krachten zich door eigen kracht vrij konden ontplooien; zonder zulk een leider was het de wildste anarchie. De democratie begon onmiddellijk zich zoo scherp mogelijk tegenover Sparta te stellen. Athene verbond zich met Argos en met Thessalië. Daarnaast moest aan de conservatieven de concessie van de voortzetting van den oorlog met Perzië worden gedaan. De gelegenheid was gunstig. Perzië was door opstanden geheel verzwakt. Men kon hopen een groot deel van dat rijk ten minste economisch te onderwerpen. Met moed en zelfvertrouwen begon Athene den strijd, den zwaren strijd met Sparta en Perzië tegelijk. . t VIJFDE HOOFDSTUK. De eerste stryd van Sparta en Athene. Sicilië. J| oor Xerxes was na de nederlagen van Plataeae en Mycale ^e6U meei' gewaagd Griekenland te veroveren. Het d P doel van den veldtocht was in de oogen der Perzen grooten- I %v\fp7Al deels bereikt: Athene was verwoest. Maar dat juist was I een teeken van verval, het begin van het einde. Van de centrale regeering ging geen kracht meer uit; overal verslapte de tucht; het rijk begon uiteen te vallen. Dat het nog zoo lang heeft bestaan, was daaraan te danken, dat het in Azië niet met kracht werd aangevallen. Xerxes zelf verzonk hoe langer hoe meer in de genietingen van hof en harem en werd de speelbal van vrouwen en gunstelingen. In 465 Xerxest, werd hij ten slotte door zijn minister Artabanus vermoord. De kroonprins Darius, van medeplichtigheid beschuldigd, werd eveneens gedood door zijn broeder Artaxerxes I, die daarop Koning werd. De nieuwe heerscher was eenArtaxerxesi, vriendelijk, goedhartig vorst, maar zwak en gemakkelijk te leiden. Al dadelijk stond hij voor een nieuwen opstand van Aegypte. De Libyers in het Westen -van de Delta kwamen onder Amyrtaeus en Inarus in opstand en veroverden een groot gedeelte van het Nijldal. De Perzische stadhouder trok al zijn troepen te zamen, maar werd verslagen en gedood. Geen wonder, dat Athene de gelegenheid schoon zag om hier in te grijpen. Athene in Een groote vloot voer in 459 uit. Nadat Cyprus was veroverd, stevende deA'K> 1 '*• 4 5 vloot op verzoek van Inarus naar de Delta. Zij forceerde den Nijlmond en versloeg de Perzische vloot. Memphis werd veroverd; ongelukkig kon de Perzische bezetting zich in den citadel handhaven. Maar voor het overige scheen de onderneming te slagen: Aegypte lag voor den Atheenschen handel open. Terzelfdertijd was ook de oorlog in Griekenland zelf begonnen. Sparta Oorlog in werd nog steeds bezig gehouden door het beleg van Ithome. Daarvan maakte 400. Argos gebruik door Mycene te veroveren; de Spartanen, die Mycene te hulp kwamen, weiden bij Oenoe volledig verslagen door de vereenigde Argiven en Atheners. Verder onttrok Mantinea zich aan het verbond met Sparta. Een groote winst was het nog voor Athene, dat Megara in 460 de Spartaansche zijde verliet. Natuurlijk scheidden Corinthe en Aegina zich nu van Athene af en verbonden zich met Sparta. Met groote energie werd overal gestreden. Een landing dei Atheners in Argolis werd wel door Corinthe afgewezen, maar weldra werd de Peloponnesische vloot bij Aegina door de Atheensche tot tweemaal toe geheel verslagen. Een aanval op Aegina zelf volgde en werd zelfs dooi gezet, ook nadat Corinthe Megara aanviel. Ook hier bleef echter Athene ten slotte overwinnaar. Overal zegevierde het in 459. Groot gevaar dreigde echter nog van Sparta. Om gedekt te zijn tegen een inval in Attica, begon Athene aan de verbindingsmuren te werken, waarvan de grondslagen door Cimon waren gelegd. Maar Sparta viel Athene zelf niet aan; integendeel wendde het zich tegen Phocis, dat Doris had aangevallen. De Phocensen riepen de hulp der Atheners in, toen in 457 de Peloponnesiërs onder Pausanias broeder Nicodemus in Phocis vielen. De Phocensen waren spoedig genoeg overwonnen. Van Phocis trok Nicodemus naai Boeotiè, waar hij het oude verbond met Thebe hernieuwde. Weldra Tanagra.^457. Atheensche leger eveneens op. Bij Tanagra kwam het tot een 'geweldigen slag, waarin de Spartanen door het verraad der Thessalische ruiterij een volledige overwinning behaalden. Maar veel vrucht leverde zij niet op; Nicodemus trok naar den Peloponnesus terug. Daarentegen deed de nedeilaag te Athene allen politieken strijd verstommen. Nog in hetzelfde jaar Oenophyta, herstelde een schitterende overwinning den smaad van Tanagra. Bij Oenophyta 457. versloeg Myronides de Thebanen zoo volledig, dat Boeotië geheel aan Athene weid onderworpen. Daar Phocis bondgenoot was en Locris gedwongen werd gijzelaars te stellen, beheerschte Athene thans het grootste gedeelte van Midden-Griekenland. Het naaste gevolg daarvan was, dat Aegina zich overgaf; het moest zich aansluiten bij den Delischen bond. Weat-Grie. meei' tegen Corinthe dan tegen Sparta was de volgende aanval keniand, 466. gericht. Corinthe beheerschte in het Westen van Griekenland een uitgestiekt gebied van landen, eilanden en steden. Maar het vond een gevaarlijk tegenstander in zijn eigen kolonie Corcyra, die goede betrekkingen met Athene onderhield. Dit was door zijn gunstige ligging en vruchtbaren bodem een dei welvarendste staten geworden. Het beschikte over een groote oorlogsvloot. Athene schoof steeds naar het Westen op; in de Corinthische golf had het van Megara Naupactus en Pagae verkregen en kon zoo Corinthe den levensadem afsnijden. In 455 ondernam dan ook de Atheensche strateeg rolmides met een groote vloot een tocht om den Peloponnesus. Eerst werden de Laconische kusten verwoest. Zacynthus en Cephallenia sloten zich bij Athene aan; nog meer punten werden in de Corinthische golf bezet. Terzelf- der tijd hadden de Spartanen eindelijk na jarenlange belegering Ithome veroverd. Aan de Messeniërs werd vrije aftocht gegeven; Tolmides nam hen op op zijn vloot en zette hen te Naupactus aan land, dat zij voortaan voor Athene bezet hielden. Maar het geluk zou Athene niet lang bijblijven. In 458 verscheen een Perzisch gezant met rijke subsidiën in Sparta. Maar Sparta aarzelde toch den oorlog voort te zetten, die zijn heerschappij over den Peloponnesus in gevaar kon brengen. Veel meer zette Corinthe, dat zich door Athene in zijn levenskern bedreigd gevoelde, tot den oorlog aan. Sparta zelf was vredelievend; het vreesde een overwinning eigenlijk nog meer dan een nederlaag. Niet door Sparta heeft de catastrophe Athene dan ook getroffen, maar door Perzië zelf. In 456 rukte de Perzische satraap Megabyzus Aegypte binnen; Nederlaag een Phoenicische vloot verscheen voor de kust. Het Aegyptisch-Atheensche in Aegypte, leger werd verslagen, Memphis ontzet; Inarus en de Atheners trokken op 4,,J 4o4het eiland Prosopitis in de Delta terug. Daar hebben zij zich nog anderhalf jaar gehandhaafd tegen de overmacht der Perzen. In 454 gelukte het eindelijk dezen laatsten hen geheel te omsingelen. Het grootste deel van het Atheensche leger werd in de pan gehakt; slechts een klein gedeelte baande zich een weg naar Cyrene. Aegypte werd weer een Perzische provincie. Ook de Atheensche vloot werd door de Perzen vernield. Deze nederlaag was voor de Atheensche politiek bijna vernietigend. Tegenover Perzië was Athene weerloos. De Phoenicische vloot was meester in het Oosten; Cyprus werd door haar heroverd. Een eerste gevolg wras, dat de kas van den Delischen bond naar het veiliger Athene werd overgebracht. Toch viel alles ten slotte nog mede. Perzië was voldaan over zijn succes in Aegypte en greep niet verder in de Grieksche zaken in. Ook Sparta maakte geen gebruik van de gelegenheid om Athene een zwaren slag toe te brengen. In 453 stak Pericles zelf in zee, om in het Westen de operatiën van Tolmides voort te zetten. Alle Achaeïsche steden sloten zich bij Athene aan. Ook te land handhaafde Athene zijn macht. In 454 rukte een Atheensch leger Thessalië binnen; hoewel het niet veel uitrichtte, toonde het toch, dat Athene niet verslagen was. Met dat al begon de oorlog zwaar te drukken; hij had veel bloed en geld gekost, zonder dat het resultaat daaraan evenredig was. Ontevredenheid heerschte overal; hier en daar kwam het in de bondssteden tot oproer; Milete viel af en werd eerst in 449 met groote moeite weer onderworpen. Daarbij kwam, dat Argos verflauwde en vrede wenschte. Ten overvloede was Sparta zelf tot vrede geneigd. Zoo is het te verklaren, dat er gedurende drie volle jaren zoo goed als niet werd gevochten. Daarna begonnen in 450 de vredesonderhandelingen. Eerst sloten Sparta en Argos Wapenstiieen dertigjarigen vrede. Maar daardoor gevoelde Sparta zich zoo gesterkt, s,an(1' 4,J°' dat Athene slechts een wapenstilstand voor vijf jaar kon verkrijgen. Daardoor kon Athene den strijd met Perzië opnieuw aanvaarden. Daarmede werd Cimon, die vóór den slag bij Tanagra was teruggeroepen, belast. De nederlaag in Aegypte moest worden uitgewischt. In 449 ging Cimon met een cimon t,449. groote vloot naar Cyprus onder zeil. Hier vond hij het einde van zijn heldenloopbaan. Bij het beleg van Citium is hij gestorven. Met hem was ook de oorlog met Perzië ten einde. Pericles wilde den oorlog in verre gewesten niet voortzetten; Callias werd met vredesvoorstellen naar Susa afgevaardigd, siag bij Intusschen had de Koning een leger en een vloot naar Cyprus gezonden. Bij 'liet Cyprische Salamis kwam het voor het laatst tusschen Atheners en Perzen tot een grooten slag te land en ter zee. Ook nu behaalden de eersten een volledige overwinning. Dat was het roemrijke einde der Perzische oorlogen. Intusschen was Callias te Susa aangekomen. Hij bood den Koning den volledigen afstand van Aegypte en Cyprus aan, maar eischte daarvoor ook de erkenning van den Atheenschen bond in zijn vollen omvang. Daartoe kon Artaxerxes evenwel niet besluiten; maar wel wilde hij beloven Athene's vrode van boiidgenooten met rust te laten. Op dezen grondslag kwam in 449 de vrede van Callias tot stand. Al had Athene niet alles bereikt wat het wenschte, zijn heerschappij over den zeebond was bevestigd. Het kon verder de vredesjaren gebruiken voor de innerlijke versterking van den staat na den uitputtenden krijg met Perzië en Sparta. Pericles hoopte den wapenstilstand met Sparta in een duurzamen vrede te kunnen veranderen. Maar dat bleek weldra onmogelijk. In 447 brak in Boeotië een gevaarlijke opstand tegen siag i>ij Athene uit. Toen Tolmides dien trachtte te dempen, werd hij bij Coronea door de Boeotiërs overvallen en verslagen. De bevrijding van Boeotië van de Atheensche heerschappij was het gevolg. Daardoor verviel ook het verbond van Athene met Phocis; evenmin kon Pericles Locris onder den duim houden. Maar daarmede waren de verliezen niet ten eincle. In 446 viel Euboea af. Toen Pericles een poging deed om dit eiland weer te onderwerpen, zeide Megara Athene het verbond op. Onmiddellijk daarna verscheen het Peloponnesische leger onder Koning Plistoanax in Attica. Bij Eleusis stonden nogmaals Sparta en Athene tegenover elkander; de beslissing zou vallen, wie over Griekenland zou heerschen. Maar begrijpelijk genoeg deinsden zoowel Plistoanax als Pericles voor een beslissenden slag terug. Wat er eigenlijk gebeurd is, is niet duidelijk; maar zeker is het, dat Plistoanax naar den Peloponnesus terugkeerde, waar hij deswege werd afgezet. Maar zijn politiek werd goedgekeurd. Nog in 446 werden de onderhandelingen te Sparta begonnen. Athene bood aan afstand van Boeotië, Megara en zijn bezittingen in den Peloponnesus, Sparta b424 overschreden, toen hij bij Delium een aanzienlijk Boeotisch leger tegenover zich vond. Hier kwam het tot een grooten veldslag, een der weinige belangrijke slagen in dezen langdurigen maar aan beslissingen zoo armen oorlog. Na een hardnekkig gevecht werd het een volledige nederlaag der Atheners, die ten slotte in een wilde vlucht ontaardde. Hippocrates zelf sneuvelde. Athene was smadelijk overwonnen; zelfs tegen de Boeotiërs bleek het niet bestand. Ook de met zooveel zelfvertrouwen op touw gezette expeditie naar Sicilië vond in hetzelfde jaar een smadelijk einde. Alle Sicilische steden, Sicilië ver. gezamenlijk in hun vrijheid door Athene bedreigd, sloten vrede. Zoo bleef aan de ïoren, 424. Atheensche vloot niets over dan huiswaarts te keeren. Intusschen had Sparra besloten zich duchtig te weer te stellen. Dat besluit was het werk van Brasidas, den eenigen man van politieke en militaire Brasidas in bekwaamheid, dien Sparta destijds bezat. Hij begon met het leger te hervor- Macedonië, men; een korps ruiterij en een ander van scherpschutters werden gelicht; een groot aantal betrouwbare heloten werden in het leger en dus tot het burgerrecht toegelaten. Met het zoo gevormde leger trok hij in 424 door Griekenland naar Macedonië om daar de Atheensche koloniën en bondgenooten aan te vallen. Hij sloot een verbond met koning Perdiccas. Door zijn humaan optreden en vriendelijke tegemoetkoming wist Brasidas tal van steden voor Sparta te winnen. Zelfs gelukte het hem met weinig moeite de voornaamste Atheensche kolonie, het machtige Amphipolis, in handen te krijgen. Daarmede was ook tevens een A™h™.s bres gemaakt in den Atheenschen bond; Brasidas' programma, dat allen de 424. onafhankelijkheid voorspiegelde, zou die bres nog verder verwijden. Zoo hoopte men in Sparta; zoo vreesde men in Athene. De indruk, dien deze gebeurtenissen in Athene maakten, was diep en treffend. Cleons macht wankelde; hem werden terecht de voortdurende nederlagen geweten. Nicias en de conservatieven wonnen meer en meer terrein. Gelukkig voor Athene ontving Brasidas niet de noodige versterking. In plaats daarvan bood Sparta in 423 Athene een bestand voor een jaar aan, dat ook Wapen- 1 'i j stilstand. door Cleon gaarne werd aangenomen. Athene maakte daarvan gebruik door zich tot een nieuwen veldtocht voor te bereiden. Met Perdiccas sloot het vrede, waardoor Brasidas niet weinig in het nauw geraakte. Daardoor liet deze zich tot een aanval op de Atheensche steden op Chalcidice verleiden; maar daarmede was ook de wapenstilstand verbroken. Cleon werd tot strateeg gekozen; in 422 stak hij met een krachtige vloot in zee; met een geducht leger landde hij in Thracië. Hij onderwierp de meeste steden weer aan Athene. Maar bij Amphipolis vond hij in den herfst van 422 Brasidas met een geduchte siag bij macht tegenover zich. Hier werd de beslissende slag geslagen. Ook hier Amphipolis, toonde Brasidas zijn veldheerstalent en Cleon zijn volstrekte militaire onbekwaamheid. De Atheners werden volledig verrast; na een kort gevecht werd hun leger uit elkander gedreven. De nederlaag was volkomen; Cleon zelf sneuvelde; maar ook Brasidas had zijn overwinning met den dood betaald. De slag bij Amphipolis heeft de beslissing gebracht. Nu de hoofden deioorlogspartij aan beide zijden, Brasidas en Cleon, waren gevallen, kwam zoowel in Sparta als in Athene de vredespartij weer naar boven. Overal werden dan ook de vijandelijkheden gestaakt; vredesonderhandelingen weiden aangeknoopt. Vooral Sparta was geneigd tot de uitgebreidste concessiën; de steeds dreigende heloten-opstand, de niet minder waarschijnlijke afval van de bondgenooten in den Peloponnesus maakten Sparta vredelievender dan ooit. Daarvan maakten Nicias en de andere Atheensche gemachtigden handig gebruik. Hoewel Athene zoo goed als overal had verloren, stelde het hooge eischen, wetende, dat Sparta tot het uiterste zou toegeven. Ten slotte heeft Nicias zoo zijn doel bereikt: in 421 kwam de terecht naar hem genoemde vrede Vrede van j •• j .. Nicias, 421. voor den tijd van vijftig jaar tot stand. Daarbij werd bepaald, dat beide partijen alle veroveringen zouden teruggeven, behalve de steden, die vrijwillig bij verdrag waren overgegaan: zoo gaf Athene Sphacteria, Sparta zijn Macedonische veroveringen terug. Alle gevangenen werden tegen elkander uitgewisseld. Alle geschillen tusschen Sparta en Athene zouden verder door een scheidsgerecht worden beslecht. De vrede van Nicias was, nu Sparta aan de winnende hand was, voor Athene een zegepraal. Niettegenstaande zijn nederlagen had Athene zoo goed als niets verloren; na tien jaren zware inspanning had Sparta zoo goed als niets gewonnen. Wel had Attica veel geleden, maar Athene's hegemonie had zich in en door den oorlog in het Westen belangrijk uitgebreid. Een zeer belangrijk gevolg van den vrede was bovendien de ontevredenheid der bondgenooten van Sparta, vooral Boeotië,Megara en Corinthe, die zich in densteek gelaten gevoelden. Zoo kon Athene tevreden en gelukkig zijn; onder het gejubel der menigte kon Aristophanes „De Vrede" met al zijn zegeningen ten tooneele brengen. VIERDE HOOFDSTUK. Nu Alcibiades waarop nu zijn leeftijd hem recht gaf. In 420 werd hij voor het eerst totstiateeg'420strateeg verkozen. Van den aanvang was het duidelijk, dat hij alleen door A* 23 Nicias te verdringen de leiding van den staat kon verkrijgen; nu Nicias en zijn partij zorgvuldig den vrede wenschten te handhaven, werd Alcibiades van zelf het hoofd der oorlogspartij. Als een echte leerling der sophisten zocht hiJ alleen zich zelf en zijn eigen macht; gewetensbezwaren kende hij evenmin als hoogere belangen. Hij bezat groote talenten en hij wist dat; hij gevoelde in zich de kracht om Athene gioot en machtig te maken, maar alleen 0111 het zelf; te kunnen beheerschen. In zijn strijd met Nicias verbond hij zich met de partij van Cleon, die thans onder leiding stond van den nog minder waardigen Hyperbolus. Oorlog met Sparta was zijn leuze; een verbond met Argos en de Peloponnesiërs was daartoe de weg. Zoo zou Athene geheel Griekenland kunnen beheerschen; zoo zou de oude politiek van Themistocles eindelijk door Alcibiades haar einddoel bereiken. De bovengenoemde weigering van Sparta om den vrede van Nicias uit te voeren kwam de oppositie van Alcibiades zeer ten goede; Nicias begon te wankelen. Een onmiddellijk gevolg daarvan was de verzwakking van het verbond van Athene en Sparta en de versterking van de oorlogspartij in deze laatste stad. Onderhandelingen zonder einde doorkruisten Griekenland ; de toestand was weer geheel onzeker; wel durfde niemand den vrede verbreken, maar ieder gevoelde zich bedreigd; algemeen wantrouwde men elkander. In dit warnet van tegenstrijdige belangen en intrigues gevoelde Alcibiades zijn macht groeien. Hij zette Athene tegen Sparta op, dat immers nog geen enkele van de bepalingen van den vrede had uitgevoerd; dat Athene dat ook had nagelaten, kwam minder in aanmerking. In weerwil van Nicias' verzet dreef Alcibiades de volksvergadering meer en meer het oorlogspad op. Zijn eerste Verbond van succes was, dat Athene in den zomer van 420 een nauw verbond sloot met Athene en » •• it i Argos, 420. Argos en zijn geallieerden. Een gevolg van dat verbond was, dat Corinthe zich weer dadelijk bij Sparta aansloot, terwijl de alliantie tusschen Athene en Sparta begon te verslappen. Toch zou de vrede bewaard zijn gebleven, had niet Alcibiades Alcibiades. Borstbeeld in het Vatikaansche Museum te Rome. » t \ voortdurend tot den krijg aangedreven. Aan hem was het grootendeels te wijten, dat in 418 de oorlog in den Peloponnesus tusschen Sparta en Argos en hun bondgenooten uitbrak. In Arcadië stonden weldra weer twee Grieksche legers tegenover elkander; maar ten slotte deinsden beide partijen voor deu siag bij strijd terug en sloten een wapenstilstand. Toch werd nog in hetzelfde jaar,Mantinea'418ook door Alcibiades' stoken, de oorlog hervat; bij Mantinea kwam het tot een slag, waarin Sparta schitterend overwon. Een spoedige vrede tusschen Sparta en Argos was het gevolg; hier werd^fe democraten ten val gebracht door de aristocraten, die zich zeer nauw bij Sparta aansloten. Daardoor was Sparta weer geheel meester van den Peloponnesus. Verder durfde het niet doortasten; een oorlog met Athene waagde het nog niet. Toch was de slag voor Athene zwaar genoeg; Sparta was belangrijk versterkt; zelf was Athene weer geheel geïsoleerd. Dat was het gevolg van de lichtzinnige politiek van Alcibiades en de zijnen, die in de komedie naar verdienste werd gehekeld, o. a. door Aristophanis in „De Vogels". En in de slingering der tijden zocht men weer troost in het oude geloof; de verbanning van Protagoras, den grooten sophist, is van die stemming een symptoom. Het spreekt van zelf, dat Nicias, het hoofd der vredespartij, weer rees en dat Alcibiades' invloed naar evenredigheid daalde. Maar Alcibiades bleef toch een machtig man; daarom greep men naar het oude middel om den politieke vrede te herstellen, het schervengerecht. De uitslag was zonderling genoeg. Daar Nicias zwak genoeg was om zich door Alcibiades tot een compromis te laten bewegen, werd niet een van de beide partijhoofden, maar de vrij onbeduidende Hyperbolus in 417 verbannen. Daarmede had tevens het schervengerecht zijn beteekenis verloren; sedert is het niet weer toegepast. verbannen^ Zoo bleef de toestand te Athene hoogst onzeker; Nicias en Alcibiades 4l7bleven als vroeger tegenover elkander staan. Wel had Nicias den grootsten aanhang, maar persoonlijk gevoelde Alcibiades zich tegen hem opgewassen. Bij de Olympische spelen van 416 trad hij als een vorst op; met zeven ## # ># Aanzien van spannen paarden nam hij deel aan de wedrennen, waarmede hij drie prijzen Alcibiades. won; zijn roem klonk door geheel Griekenland. Op zijn bevel werd het eiland Melos in hetzelfde jaar gedwongen zich bij den Delischen bond aan te sluiten; met groote wreedheid werd dat bevel volvoerd. Toch bleef Sparta tegenover deze en dergelijke aanvallen passief; geduldig doorstond het alle pogingen van Alcibiades om het tot een nieuwen krijg met Athene te prikkelen. Zoo scheen ten slotte het gevaar voor een oorlog zeer gering, al bleef de algemeene toestand gespannen. In deze omstandigheden zag Alcibiades de kans schoon tot uitvoering van een plan, dat reeds in Pericles' tijd door de radicalen was geopperd en zelfs reeds tijdens den Archidamischen oorlog een begin van uitvoering had gekregen, een groote expeditie naar Sicilië. Gelukte die, dan zou Athene Griekenland, maar tevens Alcibiades Athene beheerschen. „aar^cüiè, Maar al was dat vooruitzicht verlokkend, de expeditie zelf was buitengewoon 415—413. bezwaarlijk. De tegenstander, dien men had te bestrijden, Syracuse, was rijk en machtig en breidde zijn gebied steeds verder over Sicilië uit. Daarom ook stennde Syracuse Selinus in zijn strijd met Segesta. Maar deze stad, die strijd van daardoor geheel in de klem geraakte, riep toen de hulp in van zijn ouden Selinus en ... . Segesta. bondgenoot, van Athene. In Athene was de volksvergadering geneigd aan dat verzoek gehoor te geven; het prestige van de stad in het Westen, dat bovendien samenviel met haar handelsbelangen, stond op het spel; bovendien onderschatte men de macht van Syracuse; de overwinning en zelfs de verovering van Sicilië scheen niet al te bezwaarlijk. Alcibiades zette dadelijk zijn sterke schouders onder het plan tot een expeditie; hij wees op de vredelievendheid en de machteloosheid van Sparta, op het glanzend verschiet, dat zich voor Athene in Italië opende, zoo het overwon; Carthago zelfs zou zich dan voor de heerschappij van Athene moeten buigen; de Middellandsche Zee zou Atheensch bezit worden; Athene werd een wereldmonarchie. Tegen deze verleidelijke, maar gevaarlijke toekomstplannen kwam Nicias met klem op; hij wees vooral op de onnoemelijke practische zwarigheden, die zulk een verre expeditie medebracht en die eigenlijk eerst begonnen, wanneer men het geluk mocht hebben Syracuse te veroveren; het behouden zou ook hier veel bezwaarlijker blijken dan het bemachtigen; bovendien zou de Siciliaansche oorlog onvermijdelijk die met Sparta veroorzaken. De uitkomst heeft bewezen, dat Nicias juist heeft gezien. Toch besloot de volksvergadering Segesta te hulp te komen. Een vloot van 100 groote schepen, volledig bemand en rijk voorzien, zou worden uitgerust onder de strategen Alcibiades, Nicias en Lamachus. Atb'ègèsta0t1èt Iu het voorJaar van 415 zou de vloot uitzeilen. Kort daarvóór gebeurde iiuip. er iets, dat den gang van zaken een geheel andere richting zou geven. In Ex.martlC een nacht werden tal van Hermesbeelden geschonden. Volledige zekerheid Sicilië,4io. over (je bedrijvers van deze profanatie gaf het ingestelde onderzoek niet; vermoedelijk was de daad in woeste brooddronkenheid door aanzienlijke beelden' jongelieden gepleegd. Een zaak van weinig belang, maar die destijds, nu men voor zulke groote, maar onzekere dingen stond, een diepen indruk maakte. Daarbij kwam, dat kort daarna een aanklacht werd ingebracht tegen Alcibiades wegens bespotting der heilige mysteriën van Eleusis. Alle geloovigen, die zeer aan deze plechtigheden hingen, kwamen in beroering; een machtige AatëglnCht beweging, waarachter zich natuurlijk ook politieke bedoelingen verscholen, Alcibiades. ontstond tegen den verfoeilijken godloochenaar, wien men de hoogste macht in staat en leger had toevertrouwd. Alcibiades eischte een onmiddellijk onderzoek. Maar zijn vijanden weigerden; de zaak werd uitgesteld tot na zijn terugkomst; in dien tusschentijd hadden Alcibiades' vijanden vrij spel. Zoo zeilde Alcibiades in den zomer van 415 met vloot en leger uit den Piraeus uit. De geheele vloot van den bond verzamelde zich bij Corcyra, te samen ongeveer 300 schepen groot. Deze geweldige krijgsmacht scheen op Sicilië een vrij lichte taak te hebben. Daar toch was niemand voorbereid op Vertrek naar zulk een aanval. Vandaar, dat de overtocht der Atheners over de zee zonder s,c,liebezwaar kon geschieden. Vandaar ook, dat noch uit een politiek noch uit een militair oogpunt Syracuse gereed was, toen de Atheensche vloot naderde. Maar aan den anderen kant vond Athene ook nergens steun, noch in ZuidItalië, noch op Sicilië. En ook nu bleef er verdeeldheid op de Atheensche vloot; terwijl Nicias voorzichtig alleen Segesta wilde helpen, stelde Lamachus voor Syracuse aan te tasten van de zee-, Alcibiades van de landzijde. De laatste dreef zijn wil door; in Cataua landde men; van daar uit zou men Syracuse aanvallen. Ondertusschen was in Athene het proces wegens de Hermesbeelden begonnen. Aanklagers, waaronder tal van valsche, waren er genoeg. Te recht of ten onrechte werden na een langdurig proces tientallen aanzienlijke Atheners veroordeeld, sommige ter dood, andere tot verbanning en verbeurdverklaring van goederen. Bij dit proces was Alcibiades niet betrokken; maar kort daarna klaagde Cimon's zoon Thessalus hem aan wegens bespotting der mysteriën. De volksvergadering nam de aanklacht aan; het staatsschip, de Salaminia, werd naar Sicilië gezonden om den beschuldigde naar Athene over te brengen. Het spreekt van zelf, dat deze aanklacht alleen een politieke manoeuvre was om Alcibiades van zijn commando te ontzetten en vervolgens moreel te vernietigen. Tegen veler verwachting gehoorzaamde hij aan het gegeven bevel. Maar slechts voorloopig; te Thurii ontsnapte hij; de Salaminia keerde zonder hem naar Athene terug. Nu was zijn vonnis spoedig geveld; hij werd ter dood en tot confiscatie van goederen veroordeeld; zijn naam werd van wege de goden plechtig vervloekt. Maar Alcibiades was zoo gemakkelijk niet te treffen. Na ontvangst van het doodvonnis had hij spottend uitgeroepen, dat hij zou toonen, dat hij nog-leefde. Van Thurii begaf hij zich naar Argos en vervolgens naar Sparta, waar men hem als een gevaarlijk vijand van Athene vriendelijk ontving. ,L. , ° ° Alcibiades De aanklagers van Alcibiades hadden hem alleen persoonlijk willen gaat naar treffen; maar zij troffen Athene zelf. Al dadelijk was het gevolg, dat de veld- Spaita tocht op Sicilië niet met kracht werd doorgezet. Niet onmiddellijk, maar na allerlei kleine veld- en strooptochten besloot Nicias tot den aanval op Syracuse, dat intusschen tijd en gelegenheid had gehad zich daarop met kracht voor te Beleg vm bereiden. Toch werden de Syracusanen in het laatst van 415 door de Atheners Syracuse, .. . 415/414. voor hun poorten geheel verslagen. Deze nederlaag versterkte de burgerij in haar vast voornemen om hun stad zoo lang mogelijk te verdedigen; aan een driemanschap onder leiding van Hermocrates werd het zoo goed als onbeperkte gezag over de stad opgedragen. Alles werd in gereedheid gebracht voor een lang en zwaar beleg. In 414 ging Nicias, gesterkt door militaire en financieele toevoer uit Athene, tot de insluiting te land en ter zee over, die hij met beleid en met goed gevolg tot stand bracht. Daarop begon het geregelde beleg, dat door Nicias Lamachus was al spoedig gesneuveld — uitnemend werd geleid. Zoo duurde het niet lang, of de toestand van Syracuse werd hopeloos; de val der machtige, rijke stad scheen nog slechts een quaestie van tijd; Athene scheen te zullen zegevieren. Dat groote succes versterkte natuurlijk in niet geringe mate de democratische oorlogspartij, die door de veroordeeling van Alcibiades en de afw ezigheid van Nicias meester was in de volk vergadering; de overwinning op Sicilië overstemde de bezwaren der conservatieven en scheen de rechtmatigheid van het democratische programma te bewijzen. Overal begon Athene aan te vallen: men sloeg het beleg voor Amphipolis; Macedonië werd gedwongen vrede te sluiten; Carië werd gesteund in haar strijd met Perzië. Eu ten slotte: Sparta, dat zich nog steeds neutraat had gehouden, werd openlijk door Athene uitgedaagd; een Atheensche vloot plunderde de Laco- Oorlog van , , _ r Athene en nische kusten. Maar nu nam Sparta den toegeworpen handschoen op. Beden om 1 hulp uit Sicilië hadden Sparta reeds vroeger bereikt; hoe weinig oorlogs¬ zuchtig ook, men begreep, dat ook op Sicilië de belangen van Sparta zelf op het spel stonden. Vooral Alcibiades had Athene's vijanden duidelijk gemaakt, waar het om ging. Op zijn aansporen voornamelijk besloten de ephoren Syracuse te hulp te komen. Groot was het leger niet, dat Sparta naar Sicilië Gyiippua in kon zeuden; maar het werd gecommandeerd door Sparta's besten veldheer, Syracuse, Gylippus. Het gelukte hem bij Himera op Sicilië te landen. Overal vond hij daar ondersteuning; met een vrij groote macht wist hij zich door de Atheensche versterkingen heen te slaan en zoo binnen Syracuse te komen. Met Gylippus kwam een nieuwe geest onder de Syracusanen; de wanhoop maakte plaats voor bemoediging; de strijd begon op nieuw. En dat terwijl de Atheners door het langdurige beleg het einde hunner spankracht hadden bereikt. Vandaar, dat zij niet steeds waren opgewassen tegen de hevige aanvallen, die de bemoedigde Syracusanen onder Gylippus' bezielende leiding op de Atheensche stellingen deden. Tevergeefs bleef Nicias het beleg met zijn gewone talent leiden; zijn krachten schoten te kort; de omstandigheden waren hem te sterk; de insluiting der stad was weldra door Gylippus verbroken. Daardoor kon deze steeds nieuwen toevoer van allerlei aard in de stad brengen; Nicias zag, dat het beleg niet meer was vol te houden; met klem drong hij aan op het zenden van een tweede groote expeditie; alleen dan was Athene's macht op Sicilië te handhaven. In Athene zag men het gevaar in; men besloot dus tot het uitrusten van een tweede vloot onder Demosthenes. Maar nog voordat deze kon uitzeilen, had nogmaals een groot onheil Athene getroffen. In het voorjaar Bezetting van 413 bezette Koning Agis II van Sparta Decelea in Attica; hij versterkte Deceiea, het open dorp tot een geduchte vesting, van waar uit het Spartaansche garnizoen Attica kon plunderen en in bedwang houden. Het plan was afkom- w I I stig van Alcibiades; geen geweldiger slag had hij zijn vaderland kunnen toebrengen; Athene verloor daarmede Attica zelf; de stad geraakte permanent in staat van beleg met den geheelen nasleep van ellende, te vergelijken met den wanhopigen toestand in de eerste jaren van den oorlog. Toch, maar terecht besloot de volksvergadering de nieuwe expeditie naar Sicilië uit te zenden. Athene versaagde niet; met bewonderenswaardige energie heeft het den strijd volgehouden, zoolang het slechts kon. In het voorjaar van 413 zeilde de nieuwe expeditie onder Demosthenes ^editie uit. Zij telde ongeveer 70 schepen met 20,000 manschappen, een geduchte onder Demacht, een bewijs, hoe sterk Athene in weerwil van zijn nederlagen nog was.' ° 413 Maar ongelukkig vond Demosthenes den toestand op Sicilië hoogst bedenkelijk. Wel had de Atheensche vloot een hevigen aanval der Syracusanen kunnen afslaan, maar te land had Nicias weldra zijn belangrijkste sterkten verloren, van aanvaller was hij aangevallene, van belegeraar belegerde geworden. En intusschen gingen ook de gevechten ter zee voort; zelfs werden de Atheners ook hier, op hun eigen element verslagen. Vandaar, dat de komst van Demosthenes met zijn eskader een uitkomst scheen. Dadelijk daarna gingen Nicias en Demosthenes dan ook tot een nieuwen aanval over. In een donkeren nacht beproefden de Atheners de stad stormenderhand te verrassen; maar na eenig succes werd de aanval met groot verlies afgeslagen; de daarop gevolgde vlucht maakte de nederlaag tot een beslissende catastrophe. Zoo althans vatte Demosthenes de zaak op; hij wilde met leger en vloot onmiddellijk naar Athene terugkeeren. Maar Nicias weigerde; hij wilde den strijd tot het bittere einde voortzetten; zijn roem was voorbij; slechts een eervollen dood wenschte hij nog. Ten slotte gaf hij echter noode aan het onstuimig dringen van Demosthenes gehoor; men zou zich weer naar Athene inschepen. Maar toen verhinderde een maansverduistering, die den bijgeloovigen Nicias een ongelukkig voorteeken scheen, het vertrek. Van dat uitstel maakte Gylippus uitstekend gebruik. Eerst wist hij de Atheensche vloot zoo goed als volledig te vernietigen. Daarmede was de terugtocht aan de Atheners afgesneden; hen bleef niets over dan hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Een poging, nog door Nicias aangewend, om zich naar het binnenland van Sicilië door te slaan, mislukte volkomen. Na een korten strijd werd ten slotte het Atheensche leger overmand en deels Einde deigedood, deels verstrooid, deels gevangen genomen. Nicias en Demosthenes exp«duiex naar oiciliê werden door beulshanden gedood; duizenden Atheners werden als dwang- 413arbeiders in de steengroeven gezonden, waar zij weldra onder den zwaren arbeid omkwamen. Dat was het einde van de trotsche expeditie naar Sicilië. VIJFDE HOOFDSTUK. De nederlaag van Athene. Athene en Sparta. Artaxerxes f, 425. Xerxes II, 425-424. Darius II, 424-405 VA e ondergang van de expeditie uaar Sicilië is het keerpunt Ivf de geschiedenis van Athene, van Griekenland. De 1^ nederlaag van Athene was daarmede uitgemaakt; het zou *\( z*c^ n0S eer,ige jaren kunnen verdedigen, maar het eenige, w wat het nog kon bereiken, wras dat het met eere viel. Met uitgeputte financiën, verzwakt in zijn weerkracht, zelfs in zijn volkskracht, had het den strijd uit te vechten met een sterke coalitie, die niet alleen besloten was Athene's macht voor goed te knotten, maar ook wist, dat ze daartoe de macht bezat. Sparta, het hoofd van die coalitie, had ten slotte alle bezwaren op zijde geschoven en zich krachtig tot den oorlog toegerust. Van Decelea uit werd Athene voortdurend te land bedreigd; haar suprematie ter zee zou nu ook door de uitrusting van een groote vloot door Sparta's bondgenooten worden gefnuikt. Van alle zijden der Grieksche wereld kreeg Sparta hulp; zelfs van Perzië was steun te verwachten. i Koning Artaxerxes I was in 425 na een lange regeering gestorven. Het bestuur van den zwakken vorst bleef in gezegend aandenken; de opstand in Aegypte was gedempt; met deze uitzondering had het rijk vrede en welvaart genoten. Maar die vrede bracht niet alleen welvaart, maar ook verslapping; regeering en volk, van geen enkele zijde bedreigd, schikten zich gaarne in het genoegelijke leven, dat de vrede hun verschafte. Nieuwe banen werden niet ingeslagen; men liet alles op zijn beloop en liet zich aangenaam, maar energieloos verder leven. Een enkele paleisrevolutie stoorde de rust, maar ook deze ging zonder verdere gevolgen voorbij. Artaxerxes' eenige legitieme zoon Xerxes II werd na een regeering van weinige maanden vermoord door zijn halfbroeder Sogdianus; op zijn beurt werd deze weer gedood door een anderen zoon van Artaxerxes, Ochus, die als Darius II den troon beklom. Tegenover Griekenland bleef Darius voorloopig evenals zijn vader geheel neutraal. Maar toen Athene op Sicilië was overwonnen, begreep hij, dat bij den aanstaanden val van het Atheensche rijk ook Perzië zich van een deel van den buit moest verzekeren. Daarom stelde hij zich in verbinding met Sparta, dat gaarne beloofde den Koning ter wille te zijn bij de herovering der door Athene vóór jaren bezette Klein-Aziatische steden. Zoo werd Athene van alle zijden bedreigd. Geen wonder, dat het volk zich vol woede keerde tegen de radicalen, die de expeditie naar Sicilië en den oorlog met Sparta hadden doorgedreven. De conservatieven kwamen weer Regeeringsaan het roer; een nieuw regeeringscollege van tien leden, de probuien, werd YeTt?,enë8 ingesteld, aan wie het geheele staatsbestuur tijdelijk werd overgedragen. Deze 413, nieuwe regeering poogde te redden wat te redden viel. Het overschot van het leger werd gereorganiseerd; de vloot werd hersteld. Ongelukkig ontbrak de zenuw van den oorlog zoo goed als geheel. De bondgenooten werden Athene in het ongeluk ontrouw en begonnen de schatting te weigeren. De draagkracht van Athene zelf was sterk geslonken; Attica lag verwoest; de zeeoorlog belemmerde den handel. Maar men deed wat men kon en bereidde zich voor tot den laatsten wanhopigen strijd. Die strijd begon in 412 in Ionië. Op aandrang van Alcibiades had Sparta een vloot uitgerust, die in de Klein-Aziatische wateren verscheen en daar Ohios en andere Atheensche bondgenooten tot afval noopte. Bijna het geheele vasteland van Ionië en Aeolis ging voor Athene verloren; Sparta aarzelde niet alles aan Perzië af te staan; in naam des Konings sloot de satraap Tissaphernes met Sparta een verbond. Maar nu zou Athene bewijzen, dat het nog niet geheel verslagen was. Een Atheensche vloot verscheen in Ionië en redde ten minste Samos en nog eenige andere bezittingen; maar Milete kon zij toch niet heroveren. Maar er daagde voor Athene hulp. Alcibiades, wiens Alcibiades in raad nog steeds te Sparta veel vermocht, begon het valsche van zijn positie K,eiJ2Azië» meer en meer in te zien. Van zijn kant wilde ook Koning Agis den invloedrijken vreemdeling gaarne den voet lichten. Vandaar dat Alcibiades het gevaar ontliep en zich naar Tissaphernes begaf. Ook dezen wist hij spoedig voor zich te winnen; hij maakte hem duidelijk, dat het niet in Perzië's belang was om Sparta ten koste van Athene groot te maken; Perzië moest beide partijen tegen elkander in evenwicht en door elkander in bedwang houden. Bovendien hoopte Alcibiades door tusschenkomst van Perzië naar zijn vaderland terug te keeren. Tissaphernes ging op zijn denkbeelden in en begon zijn steun aan Sparta te onttrekken. Wel veroverde de Spartaansche vloot nog Rhodus, maar het einde van haar victorie was gekomen. Intusschen had Alcibiades nieuwe betrekkingen met Athene aangeknoopt. In Athene waren in 411 ernstige woelingen uitgebroken. Onder den Aristocratiinvloed van de ongelukken der laatste jaren was de ontmoediging hand over SCgreepateS hand toegenomen. De radicale democratie leed zwaar onder den last derAthene.411- tegenslagen; de conservatief'-reactionnaire strooming won bij den dag. Euripides viel de democratie scherp aan; zelfs Sophocles, de oude vriend van Pericles, begon te twijfelen. De gedachte aan een herziening der staatsregeling in aristocratischen zin kreeg weldra vorm en kracht; de gegoeden, die de lasten van den oorlog droegen, wenschten de politieke macht te heroveren; tevens wenschten zij vrede en zelfs een verbond met Sparta. Theramenes was de leider der conservatief-reactionnaire partij; tot haar behoorde ook Thucydides. Maar ook deze partij was niet eensgezind; de conservatieven wilden terugkeer tot de wetgeving van Solon, de reactionnairen zelfs tot die van Draco. Met Alcibiades stond men in verbinding; met zijn hulp zou men in Athene de staatsregeling omverwerpen en tegelijk vrede sluiten met Sparta. Door deze laatste belofte werden velen te Athene bewogen zich bij de conservatieven aan te sluiten. Zoo hadden deze de beste kans om hun slag te slaan. Eerst werden de invloedrijkste leiders der democratie door moord uit den weg geruimd. De door de elleude der tijden geheel gedemoraliseerde volksvergadering nam daarop in den zomer van 411 een aantal besluiten, die de constitutie geheel veranderden. In plaats van het souvereine volk kwamen 5000 aristocraten, gekozen uit de meest gegoeden. Totdat hun verkiezing zou hebben plaats De gehad, zou een Raad van Vierhonderd, allen vermogende aristocraten, Athene \ïeriinivif1"!. bestliren. De leiding geraakte ook bij deze revolutie dadelijk in de handen deiuiterste partijen: daardoor kwam van de beloofde verkiezing der 5000 niets; aan de Vierhonderd hadden de reactionnairen genoeg. Dit lichaam regeerde geheel eigenmachtig, veranderde de wetten, verwees zijn tegenstanders ter dood, tot ballingschap of confiscatie van goederen en benoemde nieuwe strategen en ambtenaren. Onmiddellijk begon de nieuwe regeering vredesonderhandelingen met Sparta aan te knoopen. Maar terecht weigerde Koning Agis; het was voor Sparta onverschillig, wie in Athene regeerde. Nog erger was het, dat de Atheensche vloot bij Samos onder Thrasybulus en Thrasylus zich voor de democratie verklaarde. Zij knoopten onderhandelingen aan met Alcibiades, die zich thans weer tot de democraten wendde om op hun schouders naar Athene terug te keeren. Hij beloofde aan leger en vloot de hulp van Perzië en werd als belooning daarvoor tot strateeg gekozen. Daarmede waren leger en vloot in volle rebellie tegen de Vierhonderd. De terugslag was weldra te Athene voelbaar. De nieuwe regeering deed weinig anders dan zich met geweld handhaven. Bovendien ontstond er verdeeldheid tusschen de conservatieven en de reactionnairen: Theramenes kwam zelf in de oppositie en stelde openlijk den eisch, dat de Vijfduizend zouden worden verkozen. Maar den nekslag aan de oligarchische regeering gaf de groote nederlaag bij Eretria, waar de Atheensche vloot geheel werd verslagen; het verlies van Euboea was het gevolg. Toen zagen de Vierhonderd het einde van hun macht. Op voorstel van Critias werd de verbanning vt.n Alcibiades ingetrokken en zijn benoeming tot strateeg bekrachtigd. De Vijfduizend werden onder leiding van Theramenes geconstitueerd; hun getal groeide weldra tot 1)000 aan. De Raad der Vijfhonderd werd weer hersteld; tal van aristocraten boetten hun korte regeering met dood of verbanning. Niettegenstaande zijn verbanning was opgeheven, is Alcibiades niet onmiddellijk naar Athene teruggekeerd; hij wilde niet met ledige handen komen. Door zijn invloed liet Tissaphernes Sparta meer en meer aan zijn lot over. Daardoor werden de Atheners in staat gesteld met kracht tegen de Spartaansche vloot op te treden. Toen deze in 411 een poging deed om zich meester te maken van den Hellespont, zeilde de Atheensche vloot van Samos daarheen om dat te beletten. Bij Cynossema kwam het tot een grooten zeeslag, siag bij waarin Athene opnieuw een schitterende overwinning behaalde; Cyzicus werd Cyn^emadaarop heroverd. In hetzelfde jaar zegepraalde de Atheensche vloot nogmaals siag bij bij Abydus; hier bracht het eskader van Alcibiades juist bijtijds de beslissing. Abydus'41L Deze overwinning was van te meer beteekenis, nu Tissaphernes uit vrees voor Athene's stijgende macht weer toenadering tot Sparta zocht. In deze houding werd hij nog versterkt door de schitterende zege ter zee en te land, die de Atheners in het voorjaar van 410 onder leiding van Alcibiades bij siag bij Cyzicus behaalden. Daarmede en met de verovering van eenige steden had 41°- Alcibiades voor Athene de vrije verbinding met de Zwarte Zee weer hersteld. Natuurlijk kwam na deze nederlagen in Sparta de vredespartij weer naar boven. Een Spartaansch gezantschap bood onder aannemelijke voorwaarden Athene den vrede aan: de status quo zou daarvan den grondslag zijn; Sparta zou Decelea, Athene Pylos en Cythera ontruimen. De gematigden te Athene drongen aan op aanneming dezer voorwaarden; maar de radicalen, thans weer onder invloed van Alcibiades, wilden van geen vrede hooren. Zoo werd de oorlog voortgezet. Een gevolg daarvan was, dat de oude democratische constitutie in vollen omvang werd hersteld; iedere poging om de democratie ten val te brengen zou als hoogverraad worden gestraft; de vervolging ook van gematigde aristocraten hield steeds aan. Intusschen bleef de toestand van Athene nog bedenkelijk genoeg; armoede heerschte alom; de staat, zelf uiterst behoeftig, moest voor duizenden burgers zorgen; ten slotte werden zoo goed als alle Atheners door den staat bedeeld. In het algemeen bleef Athene echter in den oorlog gelukkig. Wel verloor het Pylos, maar een groote winst was het, dat Syracuse, bedreigd door de Carthagers, zijn vloot uit de Aegaeische Zee terugriep. Verder werd Thracië door Athene onderworpen; ook Thasos werd bezet, Alcibiades veroverde Alcibiadeste verder Chalcedon en dwong zelfs den satraap Pharnabazus tot een hoogeAthei,e»408schatting. Gekroond met zege en roem besloot hij daarna naar zijn vaderland teiug te keeren. In den zomer van 408 liep hij met een groote vloot en een onmetelijken buit, o. a. meer dan 200 veroverde schepen, in den Piraeëus binnen. De geheele stad was juichend uitgeloopen om den grooten overwinnaar, die Athene had gered, te zien en te begroeten. Nogmaals werd na een schitterende verdedigingsrede van den beschuldigde het vonnis over den heiligschenner plechtig gecasseerd. Hem werd bovendien het onbeperkte bevel over leger en vloot opgedragen; hij scheen de vorst van Athene. Alles boog voor den man, die het geluk weer had teruggebracht aan zijn vaderstad; hij alleen kon verder Athene beschermen; onder zijn hoede had voor het eerst weer de groote processie naar Eleusis plaats. Maar deze glans was bedrieglijk. Alcibiades was evenmin de vorst van Athene als Athene zelf overwinnaar in den strijd. Vooreerst was het Sparta eindelijk gelukt een definitief verbond met Darius II te sluiten; de Koning riep Tissaphernes, den vriend van Alcibiades, terug en benoemde zijn jongsten zoon Cyrus tot satraap van Lydië met de opdracht om Sparta in den strijd tegen Athene bij te staan. Maar bovendien trad aan het hoofd van het Spartaansche Lyesander. leger de uitnemende strateeg Lysander, een Spartaan van den ouden stempel, een man van groote politieke en militaire bekwaamheid, die inzag, dat alleen de vernietiging van Athene zijn vaderland de hegemonie over Griekenland kon geven. In 408 aanvaardde hij het bevel over leger en vloot en stelde zich dadelijk met Cyrus in betrekking. Alcibiades kon dan ook zeer weinig siag bij uitrichten; maar erger was het, dat in zijn afwezigheid zijn onderbevelhebber xotuim, 4o,. Autioehus Lysander in 407 bij Notium aanviel, maar werd verslagen. Deze nederlaag was voldoende om Alcibiades' positie onhoudbaar te maken; de nimbus om zijn hoofd verdween; al zijn vijanden vereenigden zich tegen hem ; de volksvergadering ontnam hem de opperstrategie; zelfs werd de opperstrategie afgeschaft en het bevel over leger en vloot aan tien strategen Alcibiades' opgedragen. Alcibiades waagde het niet naar Athene terug te keeren, maar % lucht, 407. naar Thracië. Daarmede was de ondergang van Athene beslist, Geen man van beteekenis leidde staat, leger en vloot; alles was in ontbinding; de bondgenooten liepen naar Lysander over; de bondsvloot viel uiteen. Nog eenmaal scheen de hoop voor Athene te herleven, toen Lysander in 406 werd afgezet en door Callicratidas werd vervangen. Wel bezette deze Methymna, maar Mytilene kon hij niet veroveren. Om Mytilene te redden spande Athene zich tot het uiterste in: een groote vloot werd gebouwd en bezet met alle beschikbare burgers; zelfs slaven werden op de schepen geplaatst; wijgeschenken werden uit de tempels gehaald en tot geld omgesmolten. Deze vloot heeft siag bij de nog eenmaal den roem van de Atheensche wapenen hoog gehouden. Bij de eïiai'idei'S400 Arginusische eilanden kwam het in 406 tot een slag, den grootsten en geweldigsten, die ooit tusschen Grieken is uitgevochten. Meer dan 270 schepen en 50,000 man bestreden elkander met grimmige woede. Zware verliezen werden wederzijds geleden; tal van schepen gingen verloren; duizenden sneuvelden of verdronken; Callicratidas zelf kwam in de golven om. Maar het einde van den dag was een schitterende overwinning van de Atheners. Mytilene werd bevrijd; nogmaals scheen de oorlogskans te keeren. Maar Athene scheen zijn noodlot niet te kunnen ontkomen; in plaats van met energie door te tasten, ging het in eigen boezem woelen. Het was door de hooge zee en den opkomenden storm onmogelijk geweest de schipbreukelingen te redden en de lijken te bergen; de strategen werden daarvoor ter verantwoording geroepen. Zoo groot was de verbittering en de verdwazing der menigte, dat de volksvergadering zes strategen ter dood en tot confiscatie van goederen veroordeelde; onder hen was de jonge Pericles, de zoon van den grooten staatsman en van Aspasia. Tevergeefs had Socrates, die prytaan was, de beschuldigden zoeken te redden. Niet minder bedenkelijk was het, dat Athene nogmaals billijke vredesvoorstellen van Sparta afwees; want tot energiek doorvechten was het niet meer in staat. De toestand was des te bedenkelijker, daar Sparta nogmaals Lysander tot strateeg benoemde. Dadelijk kwam er weer vastheid in het Spartaansche legerbevel; Milete en andere steden werd bezet. Daarna wendde Lysander zich naar den Bellespont, om Athene's verbinding met de Zwarte Zee af te snijden en het daardoor tot capitulatie te dwingen. De Atheensche vloot lag bij de Aegospotamoi; het Overrompegelukte Lysander de strategen in den waan te brengen, dat hij daar geen A^spoLaanval zou wagen. Alcibiades waarschuwde, maar werd hoonend afgewezen. Inoi'J05Zoo gelukte het Lysander in 405 de Atheners te verrassen; tot een slag kwam het niet; bijna zonder slag of stoot ging de laatste Atheensche vloot verloren. Dat was het einde der Atheensche grootheid. Wat nog van het Atheensche rijk was overgebleven, Byzantium, Lesbos, Thracië, de Cycladen, werd achtereenvolgens door Lysander bijna zonder tegenstand bezet. In Athene zelf heerschte de wildste verwarring, de donkerste wanhoop; onderwerping aan Sparta en vernietiging der democratie stonden voor de deur. In den nood leerde men bidden; aan de Samiërs werd het Atheensche burgerrecht verleend; alle politiek tot dusverre onbevoegden werden burgers. Maar geen concessiën konden Athene meer redden; reeds omsnoerden Lysander aan de zeezijde, Agis en Pausanias aan de landzijde de stad met een ijzeren gordel. Van een beleg was weinig sprake; de honger deed spoedig genoeg zijn werk. Nog had Athene ten minste een deel van zijn rijk kunnen redden; maaide radicalen wezen nogmaals alle voorwaarden af. Maar hun tijd was voorbij, rheramenes, de aanvoerder der conservatieven, liet zich naar Lysander zenden om nogmaals te onderhandelen. En terwijl in Athene onder den invloed van den honger de macht van zijn partij aanwies, regelde Theramenes met Lysander de overgave van Athene. Corinthe en Thebe eischten de vernietiging van hun ouden doodvijand. Maar Sparta begreep, dat Athene wel moest blijven bestaan, maar moest worden verhinderd weer machtig te worden; ook aarzelden de ephoren om een stad te verdelgen, die de Perzen had verslagen en die steeds de roem van Griekenland was geweest. Daarom is Sparta tegenover het geheel hulpelooze vai van Athene gematigd geweest. Het eischte den afstand van alle koloniën en Athene. ... Einde van bezittingen, de slechting der lange muren en van die van den Piiaeëus — ^egfJchen'''Athene zelf mocht zijn muur behouden —, den terugkeer van alle ballingen, oorlog, 404. de uitlevering van de geheele vloot op twaalf schepen na, ten slotte een hecht verbond met Sparta. Onder deze voorwaarden sloot Athene in het voorjaar van 404 eindelijk vrede met Sparta. Dat was het einde der grootheid van Athene, VIJFDE BOEK. DE NADAGEN DER GRIEKSCHE GESCHIEDENIS 404—344 EERSTE HOOFDSTUK. Na den Pelopoiuiesisclien oorlog. (@3 indelij k had Sparta gezegevierd; Athene was overwonnen. iAHeen voor de vereenigde macht van zoo goed als geheel 6^5 Griekenland onder de beproefde leiding van den militairen ffislï staat ^ij uitnemendheid had Athene moeten buigen. Griekenland wilde vrij zijn van de Atheensche hegemonie en had daartoe de hulp van Sparta ingeroepen. Particula- Sparta's risme en reactie waren de leuzen geweest, waaronder men Athene had heerschaPP«bestreden. Maar het einde was geweest niet de vrijheid van Griekenland, maar de overheersching van Sparta. Hoewel tegen de bedoelingen van zijn bondgenooten en ook tegen zijn eigen wensch, had Sparta de heerschappij over Hellas moeten aanvaarden. Griekenland had een leidenden staat noodig en dat te eerder, omdat voor het eerst sedert zeventig jaren de oude vijanden van den Griekschen stam, Perzië en Carthago, zich opmaakten tot een nieuwen aanval. Sparta stond dus voor een zware taak. Zijn Sicilische bondgenooten werden al spoedig gewikkeld in een bitteren kamp met de Carthagers. Als bondgenoot van Sparta had Perzië zich meester gemaakt van de Grieksche steden en eilanden in Klein-Azië; daaruit zou ongetwijfeld een nieuw conflict moeten ontstaan. Maar Sparta bezat in Lysander een veldheer en diplomaat, die den Lysander. toestand overzag en zijn maatregelen tijdig dacht te nemen. Lysander was de meester van Griekenland en van Sparta zelf. Overal voerde hij den aristocratischen regeeringsvorm in; maar de vrijheid verkregen de oude Atheensche bondgenooten niet; zij werden onderdanen van Lysander en moesten Spartaansche garnizoenen innemen. Zelfs zijn oude bondgenooten in den Peloponnesus werden nog straffer onderworpen. Ook Boeotië, Phocis, Locris en Corinthe gevoelden weldra het Spartaansche juk. Van de Helleensche vrijheid, waardoor men tegen Athene had gestreden, was geen spoor meer over. Maar Sparta was sterk en Lysander duldde geen verzet; met bloedig geweld werd overal zijn gezag gehandhaafd. In Athene was de vrede een overwinning der conservatieven geweest; hun gelederen werden versterkt door talrijke ballingen, die vol wraakzucht terugkeerden. De leiders van deze partij waren Theramenes en Critias. Onder de schoone leuze van herstel van de oude constitutie en het voorvaderlijk geloof werd een beweging op touw gezet, die duurzamer scheen te zullen slagen dan die van 411. Onder den druk van Lysander besloot in 404 de volksvergadering op voorstel der conservatieven dertig mannen te benoemen om de oude staatsregeling te herstellen en voorloopig de regeering in handen te nemen. De Dertig te De Dertig hebben met het eerste niet veel moeite genomen; maar geregeerd Athene. jie|3jjen zy me{ straffe hand en als echte despoten. De oude constitutie werd opgeheven; nieuwe ambtenaren werden benoemd; het disputeeren en philosopheeren werd verboden; de arsenalen werden gesloopt; alle politieke tegenstanders werden aangeklaagd en na kort proces ter dood gebracht. Het was een waar schrikbewind, dat met kracht gesteund werd door een Spartaansch garnizoen op de Acropolis. Tot zulke buitensporigheden kwamen Critias en Theramenes de zijnen ten slotte, dat Theramenes meer en meer in verzet kwam. Zijn lot gedood, 404. was Sp0e(jig beslist; op bevel van Critias werd ook hij ter dood gebracht. Zoo mogelijk werd toen de heerschappij der Dertig nog bloediger; niemand was voor hun wreedheid veilig. De laatste, die Athene nog had kunnen redden, Aicibiades Alcibiades, werd in dezen tijd op verzoek van Sparta door den satraap gedood, 4u4. pjiarna|3azlls vermoord. Zoo beheerschte Sparta Griekenland. Maar in Sparta zelf brak in dezen tijd de strijd tusschen conservatieven en radicalen opnieuw uit. De nieuwe rol, die Sparta was opgelegd, stelde politieke en economische eischen, waaraan de oude staat van Lycurgus niet kon voldoen. Goud en zilver Toestand van stroomden Sparta binnen en zelfs met doodvonnissen was het oude ijzeren Spaita" geld niet te handhaven. De aloude sociale gelijkheid verdween; de politieke gelijkheid bleef alleen in schijn. De politieke overmacht verleidde veldheeren en soldaten tot despotie en hebzucht; macht en rijkdom werd het doel van Lysander en zoovele anderen. De conservatieven protesteeiden, maar tevergeefs; nergens was zooveel goud en zilver als in Sparta; nergens ook was het onderscheid van rijk en arm zoo groot als daar; duizenden verloren door armoede hun burgerrecht; steeds ging het aantal echte Spartanen terug: in404 waren er nog slechts 2000, die niet alleen Sparta, maar geheel Griekenland moesten beheerschen. Natuurlijk waren er mannen, die tegen den stroom op wilden roeien, die in Sparta de oude deugd en eenvoud wilden herstellen en Griekenland de vrijheid teruggeven. Deze partij stond onder leiding van Koning Pausanias, die herstel van de wetgeving van Lycurgus als leuze aanhief. Maar voorloopig bleef Lysander nog meester; hij gevoelde zich Koning van Griekenland en werd zelfs als een god met offers en altaren vereerd. Maar ook zijn einde zou weldra komen; de bevrijding van Athene zou ook hem ten val brengen. In den winter van 401 had een schare Atheensche ballingen onder aanvoering van Thrasybulus zich genesteld in het Attische bergdorp Phyle. Van daar uit begon hij met succes de guerilla tegen de Dertig en de Spartaansche garnizoenen in Attica. De Dertig zagen het gevaar en trachtten hun gezag te schragen door nieuwe veroordeelingen in massa; maar natuurlijk werd juist het omgekeerde bereikt. Vergeleken bij dit schrikbewind schenen de vroegere uitspattingen der democratie onschuldig. Thrasybulus' strijdmacht Bevrijding van groeide met iederen dag aan; hij kon het in 403 wagen den Piraeeus te Athene, 403. bezetten. De Dertig moesten den strijd met hun gedunde scharen aanvaarden. Hun dagen waren spoedig geteld: Critias sneuvelde; zijn aanhangers vluchtten naar alle zijden. Wel trachtte een nieuwe aristocratische regeering, die der Tien, zich nog korten tijd te handhaven, maar daar hun Sparta's steun begon te ontzinken, was het spoedig ook met hen gedaan. I11 Sparta had namelijk Pausanias tegen Lysander in weten door te drijven, dat men in Athene verzoenend zou optreden. Door Pausanias' bemiddeling kwam nu spoedig de vrede tusschen de Tien en Thrasybulus tot stand. Een algemeene amnestie werd afgekondigd, waarvan alleen de Dertig en hun trawanten waren uitgesloten. Zoo kon Thrasybulus zegevierend zijn intocht in de stad doen; Athene was vrij. De verlossing van Athene was de voorbode van den val van Lysander. Val van Lysander, De andere, evenals Athene onderdrukte steden vatten nu moed en brachten te m Sparta klacht op klacht in over de gewelddaden van den strateeg. Daardoor was zijn positie zoo moeilijk geworden, dat hij zijn ontslag nam; zijn aanhangers werden met dood of verbanning gestraft. Overal werd de Spartaansche heerschappij verzacht. Ook zonder strenge dwangmiddelen kon Sparta zich handhaven; zoo groot was nog de schrik voor den overwinnaar van Athene. Met Perzië bleef Sparta vrede houden door het in Klein-Azië steeds ter wille te zijn. In Griekenland breidde het zijn suprematie nog uit. In Thessalië greep het in, toen Koning Archelaus van Macedonië dit land wilde onderwerpen. Archelaus wilde zijn rijk én machtig én beschaafd maken. Hij breidde zijn gebied steeds naar alle zijden uit en maakte gebruik van Athene's nederlagen door tal van zeesteden te veroveren. Hij vestigde zijn residentie te Pella, waar hij edele Grieken als Euripides aan zijn hof ontving. Inderdaad werd Macedonië een macht, die voor Sparta gevaarlijk kon worden. Daarom steunde het den weerstand der Thessaliërs; daarom riep het alle Grieken op ten strijde tegen den barbaar. Het gevaar was echter spoedig voorbij; Archelaus werd in 399 vermoord; over de troonopvolging ontstond een burgeroorlog; Macedonië was weer voor geruimen tijd onschadelijk. Maar wat zou Macedonië niet kunnen doen, wanneer daar weer een energiek vorst op den troon kwam? TWEEDE HOOFDSTUK. Dionysius van Syracuse. Rome. Syracuse. ntusschen waren nog vóór het einde van den Peloponnesischen oorlog in het Westen gebeurtenissen voorgevallen van groote beteekenis. In Syracuse was na de overwinning op de Atheners | Hermocrates een man van invloed gebleven. Maar al * spoedig werd hij verdreven en de democratie naar Atheensch model ingevoerd. Nu het gevaar was doorstaan, gaf men men zich weer zorgeloos aan de genoegens van het dagelijksch leven en de emotie van den partijstrijd over. Maar leger en vloot werden verwaarloosd; de vestingwerken liet men vervallen. En dat terwijl men aan den vooravond stond van een zwaren strijd, een nieuwen oorlog met Carthago. De oude strijd tusschen Selinus en Segesta, die Athene tot de Siciliaansche expeditie had bewogen, was nog niet geëindigd. Het hulpelooze Segesta riep in 410 de hulp van de Carthagers in. Sedert 480 was Carthago neutraal gebleven; alleen had het er voor gezorgd zijn economischen invloed op Sicilië steeds uit te breiden. Zoo stond thans Carthago voor dezelfde vraag als vroeger Athene. Aan de hulp van Segesta hing Carthago's invloed op Sicilië. Maar aan den anderen kant beteekende die hulp oorlog met Syracuse, mogelijk met geheel Griekenland, misschien nog met anderen. Inderdaad, toen op raad van den suffeet Hannibal, den zoon van Gisgo, besloten was Segesta te hulp te komen, was een strijd begonnen, die eeuwen lang zou duren en die niet is geëindigd, voordat Scipio op de puinhoopen van Carthago stond. De oorlog begon in 410 met de bezetting van Segesta door de Carthagers. Het volgende jaar verscheen Hannibal zelf met een geweldig leger op Sicilië en veroverde Selinus, dat werd uitgemoord en verwoest. Himera trof hetzelfde Oorlog -li i li • o ii tt , van Carthago lot. Zulk een indruk maakten deze nederlagen in Syracuse, dat het Hermocrates e„ in 407 gelukte de democratie ten val te brengen, maar kort na de overwinningSyracuse,4ia werd hij gedood. Men had zich intusschen nog op erger voor te bereiden. In 40G zond Carthago nogmaals een expeditie naar Sicilië onder Hannibal en Himilco. Zij sloegen het beleg voor Agrigentum, maar hadden niet onmiddellijk succes. Zij kwamen zelfs in een bedenkelijke stelling, toen een groot Syracusaansch leger en vlo^t tot ontzet naderden; maar de Carthagers toonden hun militaire Val va» m ' Agrigentum, superioriteit en versloegen de Grieken voor de poorten der stad. Zoo moest 407. Agrigentum zich na een beleg van acht maanden overgeven. De val van Agrigentum verspreidde overal in de Grieksche wereld schrik en ontzetting. Geen wonder, dat Syracuse in dezen uitersten nood naar dionysius 1, 0 _ tyran van het uiterste redmiddel uitzag, de tyrannie. De aanhangers van Hermocrates Syracuse, schoven een jong, maar bekwaam officier, Dionysius, naar voren. Dionysius wist het vertrouwen van het volk in zijn militaire talenten te winnen; hij werd met anderen tot strateeg gekozen. Inderdaad had hij succes; hij kon Gela behouden. Naar Syracuse teruggekeerd, wTist hij de menigte zoozeer onder den indruk van zijn persoonlijkheid te brengen, dat hij tot opperstrateeg met onbeperkte volmacht werd gekozen. Door een soortgelijk middel als vroeger Pisistratus gelukte het hem zich daarop een lijfwacht te verschaffen. Daarop steunende greep hij zonder bezwaar de regeering in zijn stevige hand; zoo werd Dionysius I in 405 tyran van Syracuse. De nieuwe vorst bewees zijn recht op den troon niet dadelijk door overwinningen. Bij Gela werd hij verslagen; ook deze stad viel in Himilco's handen. Dionysius' pas gevestigd gezag begon te wankelen; zelfs brak in Syracuse een opstand uit. Maar hier wist de tyran zich door bloedig geweld te handhaven. Gelukkig voor hom was het Carthaagsche leger door epidemieën zoo verzwakt, dat Himilco Dionysius den vrede aanbood op den grondslag van den status quo. Deze nam den vrede aan. Carthago erkende vrede • • n • /-I • 1 i_ van Carthago de onafhankelijkheid van Syracuse en Dionysius als tyran. Eenige Grieksche en syracuse, steden, 0. a. Messana, werden vrij verklaard; de Westelijke helft van Sicilië behield Carthago. Carthago wenschte den vrede oprecht te handhaven; voorloopig had het genoeg bereikt. Sicilië was grootendeels onderworpen; de tyran van Syracuse zou in zijn eigen belang genoodzaakt zijn Carthago te vriend te houden. Deze verwachting is evenwel niet duurzaam vervuld. Dionysius was door den oorlog naar boven gekomen; ook voor hem was oorlog de noodzakelijke voorwaarde voor zijn gouvernement. Maar om oorlog te voeren moest Dionysius eerst volledig meester zijn van Syracuse en dat kon hij niet blijven zonder een waar schrikbewind in te voeren, dat zijn naam in de Grieksche geschiedenis steeds heeft gedrukt. Hij is het type van den Griekschen despoot geworden. Toch was hij een man van groote beteekenis. Allereerst werd Syracuse door hem duchtig versterkt. Op het eiland Ortygia vestigde hij zijn sterke residentie, waar hij te midden van een sterk garnizoen troonde; daar kon hij de opstanden van zijn onderdanen trotseeren, die hem het vuur herhaaldelijk na genoeg aan de schenen legden. Toch wist hij zijn gezag steeds te handhaven. Nauw verbond hij zich met Sparta. Door deze machtige stad gerugsteund, gelukte het hem zonder in strijd met Carthago te komen alle vrije steden en landstreken van Oost-Sicilië te onderwerpen. Evenals alle tyrannen wras Dionysius democraat; allen waren gelijkelijk zijn onderdanen; van voorrechten der aristocratie was geen sprake; integendeel werd juist aan de meeste slaven de vrijheid geschonken. Maar de burgers waren wel gelijk, maar niet vrij; de militaire kracht van den staat berustte uitsluitend in de handen van den tyran en zijn huurbenden; bovendien had Dionysius een uitnemend georganiseerde geheime politie tot zijn beschikking; met geweld en list moest steeds de tyrannie worden gehandhaafd. Zoodra hij zijn gezag hecht genoeg bevestigd vond, begon Dionysius zich voor te bereiden tot een nieuwen krijg met Carthago. Syracuse werd met een nieuwen ringmuur versterkt, die een gebied omsloot, meer dan driemaal zoo groot als Athene met den Piraeeus, anderhalfmaal zoo groot als het Keizerlijke Rome. De artillerie werd uitnemend in orde gebracht. Het voetvolk en de ruiterij werden gereorganiseerd; een nieuwe vloot van 300 schepen werd uitgerust; havens en arsenalen werden aangelegd. Zoo werd Syracuse naast Sparta de groote Grieksche militaire macht. Maar daarvoor werden ook zware financieele lasten op Sicilië gelegd; soms moesten door allerlei listige vonden de beuoodigde gelden worden bijeengeschraapt. Dionysius' Zoo kon Dionysius in 397 opnieuw aan Carthago den oorlog verklaren. °0(jarthago.et Carthago was geheel onvoorbereid, zoodat Dionysius in korten tijd het grootste gedeelte van Sicilië bezette. Motye, het bolwerk der Carthagers op Sicilië, werd door hem veroverd Maar deze victorie duurde niet lang; al spoedig dwong Himilco Dionysius tot den terugtocht naar zijn hoofdstad; na eenige zware nederlagen te land en ter zee zag de tyran zich genoodzaakt binnen de muren van Syracuse terug te trekken. En nu moest hij bewijzen, dat hij zijn Beleg van maatregelen goed had genomen; de Carthagers toch sloegen in 396 het beleg Svracusc 396 • • •• 'voor Syracuse. Vorst en volk hebben zich uitnemend gehouden; bij allen was het bewustzijn, dat men den laatsten Griekschen post op Sicilië verdedigde. De beslissing werd gebracht door een verschrikkelijke pest, die in het Carthaagsche leger uitbrak en dit zoo goed als geheel vernietigde. Daardoor verloor Carthago het grootste gedeelte van Sicilië; een hevige opstand in Afrika maakte het bovendien voor jaren onmogelijk het verlorene te herwinnen. Zoo bleef Dionysius overwinnaar in den harden strijd. In 392 bood Carthago hem den vrede aan; al zijn veroveringen kon hij behouden; hij was heer van bijna geheel Sicilië. Ook in de verhoudingen in Italië heeft Dionysius ingegrepen. Hier i 'l hadden de Etrusken hun gebied niet verder uitgebreid; als het heerschende volk waren zij opgevolgd door de Sabelliërs, het krachtige, militair georganiseerde boerenvolk van Midden-Italië. In het midden der vijfde eeuw bezetten itaiië. zij Campanië; zelfs veroverden zij Cumae. Tegelijk met de Sabelliërs begonnen ook de Lucaniërs hun gebied uit te zetten. Met hen verbond zich Dionysius, toen hij in 390 Rhegium en de andere Grieksche steden in Zuid-Italië aanviel. In 387 werd Rhegium veroverd; ook andere steden huldigden den machtigen tyran. Een sterke Grieksche macht scheen aan Italië zijn wil te zullen opleggen. Dat zou misschien zijn gebeurd, wanneer zich niet in Midden-Italië een zelfstandige macht had ontwikkeld. Daar kwam een staat op, die meer en meer door kracht van wapenen en tevens door verstandige politiek in korten tijd de domineerende macht van Italië zou worden. Rome en Latium hadden zich Ronieaan den greep der Etrusken weten te ontwringen; maar toch liepen stad en landschap steeds gevaar door hun machtige naburen te worden overstelpt; vooral met de Volsciërs en de Aequiërs heeft Rome jarenlang om zijn onafhankelijkheid, zelfs om zijn bestaan moeten vechten; de Coriolanus-sage bewaart daaraan de herinnering. Toch was Rome al vroeg een der grootste steden van Italië; de zoogenaamde muur van Servius Tullius bewijst dat. Over Latium heeft het al in de vijfde eeuw geheerscht. Evenals Athene over Attica, zoo regeerde Rome over Latium; maar hier waren de kleine steden bondgenooten, daar onderdanen. Aan het hoofd der Latijnen heeft Rome niet alleen de Volsciërs en de Aequiërs bestreden, maar ook de belangrijke Etruskische stad Veji na langdurigen strijd in 388 veroverd. / Ook van den binnenlandschen strijd te Rome is ons een en ander bekend. Van oudsher regeerden de patriciërs de stad; uit hen werd het dirigeerende staatslichaam, de Senaat, gevormd; zij hebben door hun verstandige, omzichtige inrichtingpolitiek den grondslag gelegd van Rome's macht. Onder hen stond het vrije volk der stadbewoners, georganiseerd in zijn dertig curiën. De bewoners van het platteland waren echter in hoofdzaak clieuten, hoorigen van de patricische grondbezitters. Maar al vroeg moeten vrije en zelfs vermogende boeren zijn voorgekomen. Daarop berustte de nieuwe indeeling van het volk naar het grondbezit in centuriën; zoo werd de Comitia Centuriata, die de consuls verkoos en over vrede en oorlog besliste, naast den Senaat gesteld. Maar nog een andeie organisatie kwam daarnaast op; de plebs, de boeren en handwerkers, de kleine vrijen, organiseerden zich als een gemeenschap, die haar eigen aedilen verkoos. In 466 verkreeg deze gemeenschap het recht zich naar de vier districten (tribus) der stad vier volkstribunen te verkiezen, die iederen plebejer tegen willekeur moesten beschermen. Hun werd de onschendbaarheid als geducht middel van verweer toegekend; wie den tribuun durfde aantasten, was des doods schuldig. De volgende stap tot de volksregeering was de Patriciërs en emancipatie van het landvolk; naast de vier stedelijke tribus kwamen zestien plebejers- landelijke; samen vormden deze tribus de Comitia Tributa. die de tribunen koos; het getal van deze laatsten werd op tien gebracht. Ten slotte is het getal tribus blijvend op 35 vastgesteld. Bovendien werd het recht gecodificeerd; in 444 en 443 werden door een tweetal colleges van Tienmannen de beroemde Wetten der Twaalf Tafelen vastgesteld; in plaats van het gewoonterecht trad het geschreven recht; Rome werd een rechtstaat. Door al deze maatregelen was het gezag der patriciërs steeds verminderd; maar zij hebben zich door ruime concessiën toch weten te handhaven en daardoor Rome voor geweldige binnenlandsche schokken bewaard. Misschien heeft de vrees voor herstel van het koningschap patriciërs en plebejers tot elkander gebracht; pogingen tot vestiging van de monarchie zijn ook te Rome herhaaldelijk gedaan: de oude traditie gewaagt van Spurius Cassius in 479, van Spurius Maelius in 432 en eindelijk van Marcus Manlius in 377; maar telkens werd de tyrannie verijdeld. Ook had de Senaat het volk te veel noodig voor de voortdurende oorlogen om het niet telkens ter wille te zijn; de militaire organisatie van Rome toch was dezelfde als de staatsrechtelijke. In dit opzicht had Rome zeer veel overeenkomst met Sparta; ook daar was de burger tegelijk of liever in de eerste plaats soldaat. Het leger bestond in hoofdzaak uit zwaargewapend voetvolk, dat streng was gedisciplineerd. De traditioneele historie van Rome is vol van anecdoten, die bewijzen met welk een barbaarsche gestrengheid de tucht in het leger werd gehandhaafd. Buiten de stad waren de magistraten zoo goed als onbeperkt in hun gezag over leven en dood der burgers. In buitengewone tijden werd een dictator benoemd met een magister equitum; waren er meer dan twee consuls noodig, dan benoemde men krijgstribunen met consulaire macht. Overeenkomstig hun stijgende maatschappelijke positie drongen de aanzienlijke plebejers meer en meer in de hooge regeeringsambten door. In den Senaat namen zij als conscripti (bijgeschrevenen) zitting naast de patricische patres (vaders). In het tweede college van Tienmannen zaten in 443 reeds plebejers. In 392 komt een plebejer voor onder de krijgstribunen. Het is deze geleidelijke groei, deze wijze, liberale politiek der machthebbers, die Rome haar grootheid heeft gegeven. Staat en recht worden steeds naaide behoeften ontwikkeld. Een sterke regeering en een krachtig leger bleven steeds de grondslag van Rome's macht. Maar daarnaast wist men steeds alle krachten voor staat en leger te utiliseeren en bovendien de gelijkheid van alle burgers te bevorderen. Hier geen regeerende burgerij en geregeerde onderdanen zooals te Sparta; hier geen onderworpen steden, zooals in den Peloponnesus; hier geen perioeken zooals te Sparta of zelfs geen metoeken zooals te Athene. Maar hier een geleidelijke uitbreiding van den stadsstaat, waarvan de vormen behouden bleven, tot een steeds grooter wordenden Italiaanschen eenheidsstaat. Vrijheid, maar vooral gelijkheid werd de grondslag van den Romeinschen staat. Door de verovering van Veji in 388 was het Romeinsche gebied bijna inval verdubbeld; Rome was een der dirigeerende machten van Italië geworden. Maar kort daarna had het een geweldigen aanval te doorstaan van barbaren uit het Noorden, de Kelten of, zooals de Romeinen hen noemden, de Galliërs. Omstreeks 400 begon een nieuwe groote verhuizing van dit volk. Zij bezetten Zuid-Frankrijk en trokken vervolgens in 388 de Alpen over. Geheel Noord-Italië veroverden zij; de Etruskische heerschappij viel door hun geweldige slagen. De schrik van hun naam vervulde geheel Italië, dat sedert menschenheugenis niet door invallen vau barbaren was geteisterd. In de Povlakte bleven zij eenige jaren; daarop zakten zij plunderend naar het Zuiden af. In 382 vielen zij Clusium aan. Toen deze stad de hulp van het machtige Rome inriep, was men daar eerst weinig geneigd daaraan te voldoen. Maar te Clusium liet een Romeinsch gezant zich tot een strijd met de Kelten verleiden; een Gallisch aanvoerder werd door hem gedood; de oorlog met Rome was onvermijdelijk. Bij de Allia kwam het in 382 tot een geweldigen slag. Ook de Romeinen waren niet bestand tegen den woesten impuls der strijdbare barbaren; het Romeinsche leger werd voor het grootste deel vernietigd. Vrijwillig werd Rome ontruimd; alleen het Kapitool bleef bezet. Zoo vonden de Galliërs een geheel verlaten stad. Zeven maanden bleven zij te Rome; maar het Kapitool konden zij niet innemen. Om blijvende vestiging in de stad was het hun niet te doen; zoo is het verklaarbaar, dat zij het aanbod van de Romeinen aannamen en tegen betaling van 1000 pond goud de stad in het begin van 381 weer ontruimden. Een latere tijd knoopte aan deze geschiedenis de beroemde verhalen van Brennus, Manlius. de ganzen van het Kapitool en van Camillus vast. Maar wel is Camillus de man geweest, die in de jaren na den Keltischen inval Rome's sterk geslonken gezag naar alle zijden bevestigde en zelfs uitbreidde. Met de Kelten had Rome niet meer te strijden; zij vestigden zich duurzaam in Noord-Italië, in het naar hen genoemde Cisalpijnsch Gallië. Van deze nieuwe constellatie in Italië heeft ook Dionysius partij getrokken. In 381 sloot hij een verbond met de Kelten, die hij sedert steeds als soudeniers in zijn leger gebruikte. Om zijn macht ook in de Adriatische Zee te vestigen had hij al vroeger Ancona en Adria bezet. Maar verder kon hij niet gaan, daar in 383 de oorlog met Carthago opnieuw uitbrak; deze was des te gevaarlijker, daar de Zuid-Italische steden zich met Carthago hadden verbonden. Tegen de Carthagers kon Dionysius zich slechts met moeite handhaven; maar in Italië had hij des te meer succes: in 378 wist hij zelfs Croton te veroveren. Vermoedelijk heeft hij in 376 vrede met Carthago Vrede van gesloten ten koste van een deel van zijn Siciliaansch rijk; daarvoor mocht Car^ago hij dan zijn gebied in Italië uitbreiden. Syra7c6use' Na bijna dertigjarigen strijd kon Dionysius eindelijk op zijn lauweren rusten. Geen Griek heeft op zijn tijdgenooten zulk een indruk gemaakt als deze tyran, in wien men den monarch haatte, maar wiens groote kwaliteiten A* 31 niemand kon ontkennen. Geen GrieKsche macht was te vergelijken met aie van Dionysius. In een tijd van politieke ontbinding heeft hij een staat Dionysius' gesticht, die in de Middellandsche Zee domineerde. Dionysius was juist de vredejaven dien men op sicüië noodig hadj een geboren vorst, een bekwaam veldheer, een uitnemend organisateur, een politiek talent van groote beteekenis. De middelen, die hij gebruikte, waren hem onverschillig, mits slechts zijn macht gevestigd bleef; het staatsbelang was zijn eenig beginsel; als een echte usurpator was hij volledig Macchiavellist. Zonder wreed te zijn, spaarde hij niemand, die hem in den weg kon staan. Zonder van nature wantrouwend te zijn, heeft hij nooit iemand vertrouwd. Treffend hebben de anekdoten, die aan zijn persoon zijn verbonden, die van Damocles en die van Damon en Pytheas deze echte tyranneneigenschap toegelicht. Maar toch heeft deze despoot, die in zijn kracht en in zijn zwakheid met Lodewijk XI te vergelijken is, een rijk gesticht zoo sterk en goed georganiseerd, dat na zijn dooJ in 367 zijn zoon hem zonder bezwaar kon opvolgen. Een dynastie scheen hier te zijn gegrondvest. DERDE HOOFDSTUK. Oorlog van Sparta en Perzië. n 404 stierf Koning Darius II. Hij beleefde het nog, dat Darius n V«f Aegypte nogmaals onder Amyrtaeus het Perzische juk + m' afschudde; een vijftigtal jaren wist het Nijlland voor het (/'C\^È\ laatst zijn onafhankelijkheid te handhaven. Deze opstand ' JkT/)' wer(^ nie^ we^u'S begunstigd door den troonstrijd, die I weldra in Perzië uitbrak. Niettegenstaande de intrigues Artaxerxes van zijn gemalin Parysatis had Darius zijn oudsten zoon U'401—ijJ Artaxerxes II tot zijn opvolger aangewezen. Hij was een goed, vriendelijk vorst, maar zonder energie, zonder zelfstandigheid. Geen wonder, dat de krachtige Cyrus, zijn moeders lieveling, tegenover zijn zwakken broeder zijn aanspraken op den troon — hij was in het purper geboren — niet opgaf. Het sprak dus vanzelf, dat Artaxerxes hem van het hof verbande; in 403 keerde Cyrus naar Klein-Azië terug, vastbesloten zijn aanspraken te doen gelden. Hij nam weldra een aanzienlijk leger Grieksche huurbenden in dienst. Het voorwendsel was een tocht tegen de Pisidiërs. In het voorjaar van 401 brak hij van Krijgstocht Sardes op, trok dwars door Klein-Azië, forceerde de Syrische passen en cyrus "401 baande zich een weg door Mesopotamië. Artaxerxes trok inderhaast alle beschikbare troepen bijeen in de Babylonische vlakte. Daar, bij Cunaxa, is siag de beslissing in den herfst van 401 gevallen. Daar behaalde Cyrus wel door bij ^)I,axa' zijn onstuimige dapperheid de overwinning, maar werd daarvan tevens het slachtoffer; hij vond den dood in het strijdgewoel. Daarmede was het doel van den veldtocht geheel verdwenen; de Grieken stonden ver van hun vaderland midden in Perzië, gewapend, maar zonder doel. Toch vreesde men hen zoozeer, dat list moest worden aangewend om hen te verdrijven. Tissaphernes, de gunsteling des Konings, lokte de Grieken naar het woeste Assyrië en maakte zich daar arglistig meester van hun aanvoerders. Maar de hoop om hen op die wijze meester te worden bleek ijdel. Onder leiding van den Athener Xenophon, Socrates' leerling, aan wien wij een uitnemende beschrijving van den geheelen tocht te danken hebben, heeft het Grieksehe i ■ ,,i. TT11f (TtilnL'fp Xpnnnbnn rlp frrifiken zonder zware lerugiocnu icgci mvu «■ o i ie duizend verliezen door de bergen van Armenië naar de Zwarte Zee te geTeiuen, de wereldberoemde Terugtocht der Tienduizend. Eerst na langdurige onderhandelingen met Sparta, dat na de nederlaag van Cunaxa natuurlijk alle betrekkingen met Cyrus loochende, konden Xenophon en de zijnen onder eindelooze zwarigheden naar hun vaderland terugkeeren. Het is Sparta evenwel niet gelukt den Koning van zijn onschuld te overtuigen. Tissaphernes volgde Cyrus als satraap van West-Klein-Azië op en begon de Grieksehe steden, die zich nog niet hadden onderworpen, aan te vallen. Deze riepen de hulp in van Sparta. Sparta had te kiezen tusschen Oorlog prijsgeving van Klein-Azië of oorlog 5 het koos terecht het laatste. In 399 enSpal-tf begon de veldtocht in Klein-Azië, waarin de overblijfselen van het leger van m de Tienduizend een belangrijke rol hebben gespeeld; tal van Grieksehe steden werden aan de Perzen ontrukt. Men kwam echter reeds in 397 tot een wapenstilstand. Dat was geheel naar den wensch van Tissaphernes. Maar zijn onder-satraap Pharnabazus had veel grooter plannen. Hij wilde als vanouds den oorlog met Sparta in grooten stijl ter zee en te land voeren en bovendien politieke verbindingen aanknoopen met Athene en de andere oude vijanden van Sparta, om in Griekenland zelf den krijg der Grieken onderling weer te doen opvlammen. Inderdaad wist hij den Koning voor zijn plannen te winnen. Bij Cyprus werd een groote vloot uitgerust. Hier had Euagoras zich onder Perzische leenhoogheid de tyrannie weten te veroveren; aan zijn hof had de Atheensche strateeg Conon een toevlucht gevonden. Deze werd tot bevelhebber der Perzische vloot benoemd. Terzelfder tijd werden groote legers in Kleiu-Azië bijeengetrokken. Zoodra Sparta deze toerustingen vernam, stelde het zich met kracht te weer. Koning Agesilaus en Lysander trokken in 396 aan het hoofd van een groot leger naar Klein-Azië. Al spoedig geraakte de Koning in conflict met Lysander; deze moest voor den sterkere wijken en naar Sparta terugkeeren. Slag bij den In 395 behaalde hij zijn eerste groote overwinning op Tissaphernes bij den Factohis, pactüiUÖ- Ter zee was Perzië evenmin gelukkig, hoewel geen nederlaag werd geleden. Conon, die met kracht had willen doortasten, zag zich daarin belemmerd door Tissaphernes; hij begaf zich daarom naar den Koning en wist dezen te bewegen Tissaphernes ter dood te doen brengen. Maar bovendien wist hij machtiging te verkrijgen 0111 den oorlog naar Griekenland zelf ovei te brengen en zoo Agesilaus te noodzaken Klein-Azië te ontruimen. Allereerst had Conon zijn hoop gevestigd op Thebe, dat Boeotië beheerschte Thebe. en een uitnemend leger tot zijn beschikking had. Thebe had uit viees vooi zijn eigen onafhankelijkheid en uit haat tegen Athene Sparta steeds in den Peloponnesischen oorlog ter zijde gestaan. Maar met de nederlaag van Athene was het gevaar geweken en had Thebe van Sparta juist hetzelfde te vreezen als vroeger van Athene. Het vond bondgenooten in Corinthe en Argos, die dezelfde grieven tegen Sparta hadden. Zoo was de stof voor een machtige coalitie tegen Sparta aanwezig. Voor Athene vooral was dat een zaak van het grootste belang. Na het Athene, herstel der democratie kon men zich hier ongestoord aan de restauratie van staat en maatschappij wijden. De oude constitutie werd weer hersteld; de wetten van Solon werden weer ingevoerd. Maar men nam ook de gelegenheid te baat om allerlei noodig gebleken hervormingen in te voeren. Gematigdheid was de leuze; een algemeene amnestie werd ingevoerd; de radicalen van alle partijen werden ter zijde geschoven; voor Athene was de tijd der politieke beroering voor goed voorbij. Minder bevredigend waren de maatschappelijke toestanden. Door de vernietiging van den landbouw, de zware belastingen, den stilstand van handel en nijverheid, de confiscatiën en verbanningen eerst onder de democraten, maar vooral onder de Dertig was de welvaart sterk gedaald; velen waren geheel geruïneerd. Eerst langzaam herstelde het maatschappelijk leven zich van de zware slagen; landbouw, handel en industrie begonnen toen te herleven. Maar toch bleef de nood groot; Athene verarmde en ontvolkte. Ten gevolge daarvan waren de geldmiddelen van den staat zoo goed als voortdurend in bedenkelijken toestand; hooge belastingen waren daarvan het gevolg, die weer de welvaart drukten. Maar veel bedenkelijker nog was het, dat men de staatskas door hooge boeten trachtte te vullen en dus het aanklagen en procedeeren schandelijk aanmoedigde. Politieke demoralisatie en corruptie heerschten erger dan ooit. Daartegen richtten vele ernstige mannen hun warm protest. De moderne wereldbeschouwing was in hun oogeu de oorzaak van alle rampen van Athene; terugkeer tot de oude deugd en het oude geloof werd als reddingsmiddel door hen aangeprezen. Geen wonder, dat in 399 een aanklacht werd ingediend tegen den man, dien men als den hoofdman der modernen beschouwde, tegen Socrates. Alcibiades en Critias waren de beste bewijzen, wat voor den staat Dood van de vruchten waren van zijn god verzakend onderwijs; door zijn gephilosopheer Socrates''m werden de gronden van godsdienst en moraal weggeredeneerd. Zoo moest Ï5ociates voor zijn rechters verschijnen. Had hij zich hier vergenoegd met k 01 tel ij k de onjuistheid der aanklacht, dat hij nieuwe goden wilde invoeren en de jeugd bedierf, aan te toonen, vermoedelijk was hij met een kleine boete viijgekomen. Maar hij deed juist alles om een vonnis te provoceeren; op de scherpste wijze formuleerde hij voor zijn rechters zijn beginselen, die vlak ingingen tegen het traditioneele geloof. Zoo werd hij met een kleine meerderheid tei dood veroordeeld. Nog had hij de uitvoering van het vonnis kunnen voorkomen, door zelf een lichtere straf te vragen. Maar trotsch eischte hij BoeotischCorinthische oorlog, 395 -337. Slag bij Haliartus, 396. Slag bij Nemea, 391. Slag bij Coronea, 394, Slag bij Cnidos, 394. voor zijn diensten aan den staat levenslang onderhoud in het Prytaneum. Daardoor was de executie onvermijdelijk geworden. De hem mogelijk gemaakte vlucht versmaadde hij evenzeer. Als martelaar van zijn overtuiging is hij waardig en kalm den dood ingegaan. Zijn doodvonnis is de grootste smaad der Atheensche democratie. Deze democratie wenschte natuurlijk niets liever dan in verbond met Thebe, Corinthe en Argos den erfvijand Sparta te lijf te gaan; zelfs een verbond met Perzië wilde men daarvoor wel sluiten. De gelegenheid bood zich spoedig aan. Toen de Perzische vloot in 395 bij Rhodus verscheen en dat eiland op de Spartanen veroverde, gaf Thebe het sein tot den krijg in Griekenland, den Boeotisch-Corinthischen oorlog. Athene besloot onder leiding van Thrasybulus onmiddellijk Thebe te steunen. Van Phocis uit viel Lysander in Boeotie; maar bij Haliartus werd hij in 395 verslagen en zelfs gedood. Daardoor zag ook Pausanias zich genoodzaakt naar den Peloponnesus terug te keeren. Het onmiddellijk gevolg was, dat Corinthe en Argos een verbond met Thebe en Athene sloten; ook tal van andere vijanden van Sparta voegden zich daarbij. Zoo goed als geheel Midden-Griekenland ging voor Sparta verloren. Met Perzië werden betrekkingen aangeknoopt. De schrik in Sparta ontlastte zich in een aanklacht tegen Pausanias; de Koning onttrok zich door de vlucht aan het dood vonnis. Tevens werd Agesilaus uit Klein-Azië ontboden; daar hij geen schepen had, moest hij den langen landweg door Thracië, Macedonië en Thessalië nemen. Nog voordat hij in Griekenland aankwam, deden de bondgenooten een inval in den Peloponnesus, die evenwel door de Spartanen in den bloedigen slag bij Nemea in 394 werd afgewezen. Nog in hetzelfde jaar stond Agesilaus in Boeotië. In den zomer van 394 kwam het daar bij Coronea tot een geweldigen slag. Daar overwon Agesilaus wel niet volledig; maar de vijanden van Sparta hebben het toch niet weer gewaagd in dezen oorlog Sparta in het open veld te staan. Zelfs zou Agesilaus meester zijn geweest van Griekenland, wanneer niet juist in denzelfden tijd de beslissing ter^zee anders was uitgevallen. Ter zee, bij Cnidos had namelijk de Perzische vloot onder Pharnabazus en Conon in den zomer van 394 de Spartanen geheel verslagen. Daarmede was de oorlog ten gunste van Perzië beslist. Met de heerschappij ter zee van Sparta was het gedaan; Perzië was weer als vóór de dagen van Themistocles meester van de Aegaeische Zee. De algemeene afval van de Grieksche steden en eilanden in en om Klein-Azië van Sparta was het onmiddellijk gevolg. In 393 bezette Conon de Cycladen. Daarna begaf hij zich naar Athene. Het was van den aanvang af natuurlijk niet zijn bedoeling geweest om Perzië, maar om met Perzië's hulp Athene weer tot de heerschende macht in de Grieksche zeeën te verheffen. Met luid gejubel werd Conon te Athene begroet, te meer daar hij kwam met ruime Perzische subsidiën, die de stad in staat stelden haar muren weer op te bouwen. Op raad van Conon werd besloten een vloot uit te rusten en zoo de zeeheerschappij te herwinnen. Dit is Conon voor een deel gelukt; tal van eilanden stelden zich vrijwillig of gedwongen onder ^ Athene's hegemonie; zoo werd de grond gelegd voor een nieuwen zeehond. Ook te land kon Sparta weinig meer uitrichten. Op het bericht van den slag bij Cnidos was het leger van Agesilaus verloopen; hij moest zich verder tot de verdediging van den Peloponnesus bepalen. Op den Isthmus werd voortdurend gestreden. Hier vormde Iphicrates een nieuw Atheensche leger uit lichtgewapenden; daarmede ondernam hij strooptochten tot diep in den Peloponnesus. Sparta begreep al spoedig, dat deze toestand niet kon duren, en ook, op welke wijze een einde er aan moest worden gemaakt; vrede met Perzië buiten de andere Grieken om zou Sparta de hegemonie over Griekenland moeten hergeven. Zoo knoopte het reeds in 392 onderhandelingen aan met den satraap van West-Klein-Azië, die door den geslepen Spartaan Antalcidas al spoedig voor Sparta was gewonnen. Maar de Koning was nog te zeer van verontwaardiging over Sparta's vermetelheid vervuld dan dat van den vrede voorloopig geen sprake kon zijn. Ook vredesaanbiedingen, die Sparta kort daarna aan Athene en zijn bondgenooten deed, werden afgeslagen. Zoo werd de oorlog voortgezet. Bij Lechaeum op den Isthmus bracht Iphicrates Agesilaus siag bij in 390 een zware nederlaag toe. Ook in Klein-Azië waren de Spartanen in LeC39o.UIU' het nadeel. Een groot verlies voor Athene was het echter, dat Conon in dezen conon, + 390. tijd Met moeite zette Athene den kostbaren oorlog voort. Thrasybulus, de bevrijder van Athene, zag eindelijk in, dat Athene ter zee moest doortasten; op zijn raad en onder zijn bevel werd in 389 een eskader uitgerust. Inderdaad is het hem gelukt in Thracië, Klein-Azië en op de eilanden het grootste gedeelte der oude Atheensche bondgenooten weer te winnen. Maar ook deze Athener ontkwam den laster zijner tijdgenooten niet; hij werd wegens afpersing en verduistering van 'slands gelden aangeklaagd; gelukkig voor hem is hij in 388 in Klein-Azië gesneuveld, ^ifear toch bleef ThrasybuAthene ter zee overwinnaar; Iphicrates en Chabrias versloegen herhaaldelijk lus + 3S in kleine gevechten de Spartanen. Tot een beslissing leidde de oorlog niet; meer en meer werd het een krijg van allen tegen allen zonder resultaat. Eindelijk besloot Sparta nogmaals den eenigen weg in te slaan tot den vrede; die weg was die naar Susa; daarheen werd in 388 nogmaals Antalcidas gezonden. Hij werd dezen keer zeer vriendelijk ontvangen. Het Perzische hof was reeds voor zijn komst overtuigd, dat vrede met Sparta het eenige middel was om Griekenland te beheerschen, zoodat het den bekwamen diplomaat weinig moeite kostte met den Koning tot overeenstemming te komen: geheel Klein-Azië met de eilanden zou Perzië ten deel vallen; de andere Grieksche steden en eilanden zouden onafhankelijk zijn; alleen Athene mocht drie eilanden behouden; Sparta zou de bepalingen van den vrede in Griekenland ten uitvoer leggen. vrede van Zoo werd in 387 de vrede van Antalcidas gesloten. Onmiddellijk vertrok Antalcidas. . . . , . •' 387. Antalcidas naar Klein-Azië om hem uit te voeren. In den Hellespont versloeg hij de Atheensche vloot en verbrak het verbond van Byzantium en de andere steden met Athene. Een andere Spaitaansche vloot plunderde den Piraeëus. Zoo was Athene machteloos en wel genoodzaakt den vrede te aanvaarden, dien Perzië en Sparta haar oplegden. Ook Thebe, Corinthe en Argos moesten zich onderwerpen. Het was weer vrede in Griekenland, maar een Koningsvrede. VIERDE HOOFDSTUK. Na den vrede van Antalcidas. ernederender, ellendiger is Griekenlands toestand zelden Toestanden (BÉkS§eweest ^an na ^en vre(^e van Antalcidas. De Klein- ^„"vrede. Aziatische Grieken waren voor goed in den steek gelaten. Sparta had een groot deel van zijn macht moeten afstaan \ om daarvoor het ambt van rustbewaarder onder de dooi¬ den Koning officieel vrij verklaarde Grieken te verkrijgen. Sparta regeerde Griekenland in naam des Konings; de andere staten waren machteloos. Scherpe partijstrijd heerschte overal. De sociale verhoudingen waren ellendig. Alle bronnen van bestaan waren verdroogd. De geldmiddelen waren overal schaarsch. Zelfs in het vroeger zoo rijke Athene heerschte armoede. Vaste toestanden bestonden alleeu in Sparta; maatschappelijk en staatkundig heerschte overal elders ontbinding. En dat terwijl de conservatieven, de voorstanders van het oude geloof en de oude deugd, overal de overwinning hadden behaald en den modernen geest als een moordenden draak hadden neergeveld! Schijnvroomheid en schijndeugd heerschten; het zoo luide gepredikte herstel van den alouden godsdienst werd niets anders dan een caricatuur, een formalistisch nadoen van verouderde uiterlijkheden. Het oude was onherroepelijk verloren; het nieuwe was onbarmhartig onderdrukt; slechts de schijn was gebleven. Ook hier beteekende de reactie alleen de heerschappij van eenige eerzuchtige huichelaars, die met de oude leuzen handig wisten te goochelen. Handel en industrie hadden zoo goed als overal in Griekenland de oude agrarische toestanden vernietigd. Wel werd nog overal het land rijk bebouwd; maar het bestaan van Griekenland hing af van den graaninvoer; vooral in oorlogstijd was men daarvan geheel afhankelijk. De macht van het kapitaal liet zich steeds meer gelden; gelijk het reeds handel en nijverheid beheerschte, A* 32 drong het meer en meer door op het platteland, waar het grondbezit zich in weinige handen ophoopte. Daardoor ook nam de slavenhandel steeds toe; overal in Griekenland vond men steeds meer slaven. Dientengevolge nam het bezitlooze proletariaat, dat ieder middel van bestaan miste, geweldig toe. Dat was te bedenkelijker, daar geen koloniën meer konden worden gesticht, nu alle staten en steden vrij waren geworden. Een geluk bij een ongeluk was het nog, dat het overschot der bevolking zich gaarne liet inlijven in de huurlegers, die iedere staat noodig had, daar de gewapende burgerij den eeuwigdurenden, zwaren krijgsdienst niet langer kon verrichten. Grieksche soldeniers dienden zoowel den Koning van Perzië als den tyran van Syracuse. Daarnaast vormden zich rooverbenden, die zelfs de groote wegen onveilig maakten. Ook * hier dus een klassenstrijd en wel in zijn scherpsten vorm. Het spoedigst hebben zich na den vrede handel en nijverheid weer weten te vei heffen, beide had de maatschappij te veel noodig. De nijverheid werd steeds gecompliceerder; de arbeidsverdeeling nam steeds toe. Vooral de geldhandel kreeg bij het veld winnen van het kapitalisme steeds breederen omvang; door de onzekere toestanden werd er gespeculeerd op even groote schaal als op onze moderne beurzen. Handelsvennootschappen en verzekeringsmaatschappijen werden gesticht. Intusschen daalde de waarde van het geld steeds en rezen dus de prijzen. Athene bleef de eerste industriestad, de Piraeeus de grootste havenstad van Griekenland. Maar vooral ook te Athene openbaarde zich de bovenbeschreven scherpe tegenstelling tusschen kapitalist en proletariër; de eerste was in de maatschappij, de tweede in den staat heer en meester; conflicten waren dus aan de orde van den dag. heeSappij .. FoYlÜek beheerschte SParta Griekenland onder de schoone leuze der vrijheid. Wat die vrijheid beteekende, bleek overal. Agesilaus handhaafde alom met geweld het Spartaansche gezag. Mantinea werd in 384 belegerd, veroverd en van al zijn rechten beroofd. Hetzelfde lot trof Phlius in 381. van'Thlbe Toen Thehe weiSei'de SParta een contingent te leveren voor den veldtocht V' n.382.fi >P' in Macedonië, bezette de veldheer Phoebidas in 382 den burcht Cadmea door verraad. Daarmede was Sparta's suprematie ook in Midden-Griekenland verzekerd. Ook in Thessalië was Sparta spoedig meester. Meer moeite had het met Macedonië. Hier heerschte sedert Archelaus bijna voortdurend troonstrijd en anarchie. In den strijd om het bestaan zocht Koning Amyntas III hulp bij de machtige Grieksche stad Olynthus. Deze verleende gaarne bijstand, maar ^eid daardoor zoo machtig in Macedonië, dat Amyntas uit zelfbehoud aan de heerschzuchtige stad den oorlog verklaarde. De Koning riep in den nood de hulp in van Sparta, dat hoogst ongaarne de opkomst van Olynthus had gezien. Sparta zond legers naar Macedonië; het was op dezen tocht, dat Verovering Phoebidas Thebe verraste. Herhaaldelijk werd Olynthus belegerd; eerst in 379 olynthus, onderwierp zich de stad aan Sparta. Daarmede was de macht van Olynthus gebroken; door Amyntas beheerschte Sparta ook Macedonië. Behalve Argos en Athene waren alle Grieksche staten, in naam sedert 387 vrij, aan Sparta onderworpen. Aan deze bondgenooten of onderdanen werd door Sparta een vaste militaire en financieele organisatie opgelegd. In Athene begonnen intusschen de toestanden zich meer en meer te ordenen; materieel, politiek en moreel kwam de stad weer wat op. In strijd met den vrede van Antalcidas zochten tal van kuststeden en eilanden uit vrees voor Sparta een verbond met Athene; zoo groeide ten spijt van Sparta een nieuwe zeebond. Hoewel economisch en politiek diep gedaald, kon geen land ter wereld zich met Griekenland in uiterlijke en innerlijke beschaving meten. En juist in dezen tijd drong deze beschaving steeds verder buiten Griekenland door. Macedonië, Thracië, Klein-Azië, Phoenicië, Italië werden meer en meer' vcrgriekscht; zelfs tot Carthago strekte zich deze geestelijke expansie uit. Athene had deze beschaving geschapen; Athene was nog steeds geestelijk de hoofdstad van Griekenland en van een groot gedeelte van de wereld. Overal werden de Grieksche dichters gelezen; kenmerkend is het, dat in dezen tijd Homerus verdrongen werd door Euripides; de moderne geest had over den klassieken dichter bij uitnemendheid gezegevierd. Het naieve godsgeloof was verdwenen; de moderne scepsis heerschte alom. Groote bouwwerken kwamen weinig meer tot stand; het eenige grootsche Kunst, monument was het wereldberoemde Mausoleum te Halicarnassus, dat Koningin Artemisia voor haar gemaal Mausolus liet oprichten. Maar de schilderkunst en de plastiek vonden nog steeds veel arbeid, niet meer in hoofdzaak voor openbare doeleinden, maar voor bijzondere personen; de steeds toenemende weelde eischte steeds meer. De schilderkunst, technisch volmaakt, gaf meer en meer paneelen; muurschilderingen waren weinig meer noodig. Zoo werd deze kunst steeds meer vrij van de bouwkunst, vrij ook van den godsdienst en de staatkunde; de kunstenaar werd volkomen zelfstandig; hij kon meer en meer zich zelf zijn; ook in zijn onderwerpen werd hij geheel vrij. Vooral in Sicyon bloeide de schilderkunst. Daar hebben Eupompus en Pamphilus een schilderschool gesticht, die zich van geslacht tot geslacht heeft voortgezet en in Apelles haar hoogtepunt heeft bereikt. In de plastiek neemt men dezelfde ontwikkeling waar; ook hier meer vrijheid en individualiteit. De groote beeldhouwers Scopas en Praxiteles hebben dan ook menig kunstwerk geschapen, dat door natuurlijke schoonheid den modernen mensch meer treft dan de verheven kunstwerken der vroegere periode. Van veel minder beteekenis was in dezen tijd de poëzie en de muziek. Wel ging men te Athene en elders nog steeds gaarne naar het theater; maar na Euripides kon van ontwikkeling van het drama geen sprake meer zijn; wat er na hem kwam, was eenvoudig kopie. De komedie veranderde geheel van karakter; de politiek werd van het tooneel verdrongen door het dagelijksch leven, van den humoristischen kant bezien. redenaars. Veel meer zelfstandig ontwikkelde zich, vooral te Athene, de rhetoriek De sophisten hadden hier een grond gelegd, waarop het Attische proza weelderig is opgebloeid. Een wetenschappelijke opvoeding had ieder beschaafd Het Mausoleum te Halicarnassus. Naar de reconstructie van Chr. Petersen. man noodig; de politiek en het rechtswezen vroegen bovendien van een ieder, die daaraan wilde mededoen, een groote mate van welsprekendheid De leeraren daarin, de opvolgers der sophisten, waren de rhetoren. De beroemdste onder hen was Isocrates, die vooral om den schoonen, maar wat gezwollen vorm zijner zuiver theoretische redevoeringen beroemd was en bleef. Meer op de practijk gericht waren de lessen en redevoeringen van Lysias en Isaeus; tot hen wendde een ieder zich, die voor het gerecht een zaak had te verdedigen. Al deze redevoeringen, waarvan ons zeer vele zijn bewaard, zijn bij al haar verscheidenheid modellen van heerlijk Attisch proza; maar zij reflecteeren tevens duidelijk een tijd en een volk, dat aan alle hoogere beginselen van moraliteit was gespeend. Alleen Isocrates had hoogere idealen; hij was niet alleen de rhetor, maar de woordvoerder van zijn volk in moeilijke tijden; hij hield in een tijd van politieke ontbinding en ontaarding Hellas het beeld van zijn vroegere en — kon het zijn — van zijn toekomstige grootheid voor. De wetenschap werd in dezen tijd meer verbreid dan uitgebreid; een wetenschappelijke vorming stelde iedereen op prijs; maar het veld der wetenschap zelf werd niet ruimer; noch in de diepte, noch in de breedte kwam men veel verder; eerder het tegendeel. Zoo staat de nuchtere, weinig scherpzinnige, niet onpartijdige Xenophon ver beneden Thucydides, wiens geschiedwerk bij tot 362 voortzette. Ook andere geschiedschrijvers gaven hun werken; maar hoeveel wij ook historisch aan hen danken, ook op dit gebied was de groote tijd onherroepelijk voorbij. Alleen de philosophie stond nog zeer hoog. De Pythagoraeërs vonden Phiiosophie. nog steeds overal bezielde aanhangers, die vooral in de exacte wetenschappen veel hebben tot stand gebracht. De Ionische philosophie vond haar laatsten, maar uitnemenden vertegenwoordiger in Democritus van Abdera. Hij was een der veelzijdigste der Grieksche wijsgeeren; in geen wetenschap was hij een vreemdeling; in alle heeft hij zijn atoomtheorie trachten aan te wijzen. Maar ook in het detailonderzoek der medicijnen en der natuurwetenschappen heelt Democritus zeer belangrijke resultaten gewonnen ; ook practisch-wetenschappelijk, b.v. op het gebied van landbouw en krijgskunst, is hij werkzaam geweest. Eindelijk heeft hij op den grondslag van de moderne wereldbeschouwing een nieuwe ethiek geformuleerd, die in menig opzicht aansluit bij die van Plato, Wetenschap. Isocrates. Borstbeeld in de Villa Albani te Rome. Socrates leerlingen. Plato, 429—347. maar boven alles individualistisch en dus voor aanwending in het practische leven minder geschikt was. Van veel meer belang was de ontwikkeling der philosophie te Athene. Na den dood van Socrates hebben zijn leerlingen zijn werk voortgezet; zij namen allen een deel van s meesters leer in zich op en verkondigden het aan de wereld; zij schreven de dialogen, waaruit wij Socrates in al zijn geniale veelzijdigheid leeren kennen. Maar natuurlijk giug ieder ten slotte zijn eigen weg; aan Socrates voegde hij een goed deel van zich zelf toe. Socrates' drie voornaamste leerlingen waren Aristippus, Antisthenes en Plato. Aristippus weid de prediker van de levenswijsheid, die zich in alle omstandigheden des levens weet te voegen; innerlijke vrijheid en onbevangenheid, die den niensch tot meester van zijn hartstochten kan maken, was het doel, waarnaar men had te streven. In scherpe tegenstelling tot Aristippus stond Antisthenes, die alleen in de deugd de grondslag van het geluk zocht. Eer, macht, invloed, rijkdom, zingenot, zelfs het gewone comfort was volgens hem niet alleen onverschillig, maar zelfs schadelijk voor liet geluk van den mensch. Zoo wordt liet leven van een ieder levenswaard; alleen de deugd toch, die leerbaar is, is daarvoor noodig; onafhankelijk en los van de wereld, kan zoo iedereen het hoogste geluk deelachtig worden. Ziju school is de cynische, die in vervolg van tijd tal van warme aanhangers vond. Maar de grootste, den meester geheel waardige leerling van Socrates was Plato. Uit een aanzienlijk Atheensch geslacht gesproten, had hij zich in den tijd van politieke ellende afgewend van de staatkunde en zich geheel aan de wetenschap gewijd. Zijn leven lang heeft hij naar de Socratische methode door definitie en analyse gestreefd naar het inzicht in het wezen der begrippen. Dat deze begrippen reëel zijn, zelfs het eenige reëele, waarmede al het andere als met een absoluten maatstaf wordt gemeten, daarvan was Plato even vast overtuigd als Socrates. Maar in tegenstelling tot den steeds zoekenden Socrates meende Plato tot inzicht te zijn gekomen. Als het ware in een visioen zag hij de eeuwrige begrippen, de ideeën der dingen, waarvan de wereldsche, zichtbare vormen slechts een Plato. Borstbeeld van een herme in het Vatieaansche Museum. flauw afschijnsel waren. Naast de zichtbare wereld plaatste hij de onzichtbare, de ideëele en ideale; dat is zijn grootste verdienste. Plato's fantasie bracht hem zoo tot een oplossing, die voor den meer verstandelijken Socrates onvindbaar was. Hij gevoelde, dat de hoogste dingen voor het verstand ongrijpbaar zijn, maar dat boven het zichtbare en tastbare het onkenbare staat, dat niet met de zinnen kan worden begrepen, maar alleen met het gemoed kan worden doorvoeld. Hij was veel meer een dichter dan een redenaar; zijn mystiek zag dingen, waarvan Socrates geen begrip had gehad. Voor Plato is het eenige werkelijk bestaande het ideëele beginsel, dat de wereld regeert; die wereld zelf is slechts afschaduwing daarvan, slechts een schijnbeeld der zinnen. Dat beginsel is onsterfelijk; daar het gereflecteerd is in s menschen ziel, komt ook deze de onsterfelijkheid toe of liever de eeuwigheid zoowel in het verleden als in de toekomst. Daarom gelooft Plato aan de zielsverhuizing; daardoor heeft de ziel zich te louteren van de schuld, die zij op zich heeft geladen. Op deze beginselen heeft Plato zijn ethisch-politieke leer gevestigd. Volgens hem zijn de beste menschen zij, die in hun vóórbestaan de ideëele wereld hebben aanschouwd en nu die wereld in hun leven tot werkelijkheid willen maken; dat zijn de denkers, de philosophen, die tevens de beste staatslieden zijn; zij zijn de ware aristocraten, tot regeeren bestemd; aan hen moeten de anderen, die alleen een zinnelijk leven leiden, gehoorzamen. Is deze regeling in den staat ingevoerd, dan zal er zeker een einde komen aan alle onrecht, aan alle verdrukking. Practische staatkunde is dan van geen beteekenis meer. Tot d'e\juiste beginselen kan men volgens Plato alleen komen door zelfstudie, niet door leering van anderen; vandaar dat de philosoof, die tevens de ware staatsman is, alleen de burgers kan opwekken, niet leiden. Komen alle burgers op deze wijze tot de ware inzichten, dan is de ideaal-staat gereed. Deze ideaal-staat heeft vroeger bestaan en kan terugkomen; desnoods kan men dat door een revolutie bevorderen. Uit den aard der zaak schijnen Plato de bestaande staten slechts verbasteringen van den ouden ideaal-staat; in deze staten is voor den waren wijsgeer geen plaats noch in de oligarchie, noch in de democratie, noch in de tyrannie. En ten slotte gelooft Plato toch ook niet aan de verwezenlijking van zijn ideaal; er zijn wel ideaal-menschen, maar naar hun woord luisteren de menschen in hun verblinding toch niet. Alleen kan men er naar streven kopieën van den ideaal-staat in te voeren door de wetten met den geest der ware philosophie te doordringen; zulke kopieën kunnen zijn de gematigde tyrannie, de aristocratie, de aan wetten gebonden democratie. Het spreekt van zelf, dat bij dat alles van inzicht in de historische ontwikkeling, in het karakter der menschen, in de machtvraag, die ten slotte voor den staat van de hoogste beteekenis is, geen sprake hoegenaamd is. Na lang te hebben gereisd en o. a. in Italië nader kennis te hebben gemaakt met de leerstellingen der Pythagoraeërs en der Eleaten, is Plato naar Athene teruggekeerd. Daar heeft hij in de Academie, het gymnasium van den halfgod Academus, een groep van leerlingen om zich heen verzameld. Daar heeft hij als Socrates gedisputeerd en gediscussieerd om zoo tot waarheid te komen. Dat karakter dragen ook zijn talrijke geschriften, die grootendeels in den dialoogvorm zijn gesteld en waarin veelal Socrates zijn leer formuleert en verdedigt, soms ook vraagt naar anderer leerstellingen en daarover wordt ingelicht. Zoo is Plato tot in hoogen ouderdom werkzaam gebleven; in 347 is hij hoogbejaard gestorven. VIJFDE HOOFDSTUK. De val der Spartaansche h eerschap p\j. HP i w et verzet tegen de Spartaansche overheersching is niet Bevrijding llflr (Ëf uitgegaan van Athene, maar van Thebe. Bijna nergens van^9ebe' W ^ regeerden de oligarchen, gesteund door een sterk Spar- ^taansch garnizoeD > zoo onbelemmerd en brutaal als hier. Maar hun tijd was spoedig gekomen. Met behulp van Athene werd door de verbannen democraten in verbinding met hun geestverwanten in de stad een complot gesmeed. Tn een donkeren nacht op het einde van 379 werd het uitgevoerd. De Spartaansche polemarchen en de Thebaansche aristocraten werden overvallen en gedood; het van zijn aanvoerders beroofde garnizoen op de Cadmea waagde geen verzet en werd ten slotte tot capitulatie gedwongen; de democratie werd weer ingevoerd; Thebe was vrij en hernam ook weer de heerschappij over Boeotië. Het spreekt van zelf, dat Sparta niet in het gebeurde kon berusten. Koning Cleombrotus II rukte wel met een leger op, maar kon weinig uitrichten. Toch bleef Athene nog neutraal; maar toen de Spartanen een aanslag waagden op den Piraeëus, brak ook de oorlog tusschen Athene en Sparta uit. Een verbond van Athene en Thebe was het natuurlijk gevolg. Daardoor en door de uitnemende strategie van Chabrias kon Agesilaus in 378 geen enkel succes behalen. Zoo kreeg ook Athene de handen weer vrij en kon den nieuwen zeebond definitief organiseeren. Chios, Mytilene, Methymna, Rhodus en Byzantium sloten in 37 ( een nieuw verbond met Athene. De nieuwe bond Nieuwe stelde zich dadelijk vierkant tegen Sparta; hij zou niet een bondsstaat onder Athene's oppergezag, maar een statenbond onder Athene's leiding zijn. Athene verkreeg het militaire commando en de politieke leiding. Een bondsraad, samengesteld uit afgevaardigden der bondgenooten, kreeg zitting te Athene en vertegenwoordigde en behartigde de belangen van den bond tegenover A* 33 Athene. Allerlei bepalingen werden gemaakt om de bondgenooten tegen Athene's willekeur te beveiligen. Maar uit den aard der zaak werd Athene toch al spoedig niet alleen de leider, maar de beheerscher van den bond. Athene rustte weer een aanzienlijke vloot uit; ook beschikte het over de beste strategen te land en ter zee, Iphicrates, Chabrias en Conon's zoon Timotheus. Ook in de volgende jaren bleef de oorlog zonder resultaat; maar dat was op zich zelf reeds een gevoelig nadeel voor Sparta. Allerwegen rees de moed van Sparta's vijanden. Thebe organiseerde zich steeds beter; in dezen tijd vormde Pelopidas een „heilige schaar", die de kern zou worden van de beroemde Thebaansche phalanx. In denzelfden tijd werd Boeotië onder leiding van Thebe als eenheidsstaat naar het voorbeeld van Attica op democratischen grondslag georganiseerd. Een ander gevolg van de bevrijding van Thebe was die van Thessalië van de Spartaansche heerschappij; hier was het de tyran Iason van Pherae, die zijn gezag in het geheele land wist te doen eerbiedigen. Met hem sloot Thebe een nauw verbond. Ter zee was Sparta nog ongelukkiger, siag bij In 376 versloeg Chabrias de Spartaansche vloot bij Naxos; de Cycladen sloten zich bij den zeebond aan; de oude dagen van macht en roem schenen voor Athene weer aan te breken. Het volgende jaar begaf Chabrias zich naar Thracië, waar hij bijna zonder strijd de hegemonie van Athene herstelde; ook met Amyntas van Macedonië sloot hij een verbond. Terzelfder tijd won Timotheus Acarnanië en Corcyra; de Spartaansche vloot versloeg hij herhaaldelijk. Niettegenstaande dezen stand van zaken was te Thebe en te Athene zoowel als te Sparta de stemming vredelievend. Zoo was het niet te verwonderen, dat in 374 een algemeene vrede werd gesloten. Maar evenzeer sprak het van zelf, dat deze vrede niet meer was dan een wapenstilstand; de algemeene afrekening moest nog komen. Zoo brak de oorlog door allerlei aanleiding in 374 weer uit. Voor Athene werd de toestand minder gunstig, daar Thebe Athene's alouden bondgenoot Plataeae met geweld bij Boeotië had ingelijfd; een conflict tusschen de beide bondgenooten dreigde. Nog erger was het, dat Dionysius met zijn vloot Sparta te hulp kwam; Corcyra werd belegerd en dreigde in handen der Spartanen te vallen. Timotheus moest dientengevolge zijn commando neerleggen. Iphicrates, die hem opvolgde, wist Corcyra te redden en daardoor Athene's hegemonie in de Ionische Zee te herstellen. Daarmede was Athene tevreden. Maar Sparta zag, dat het om te land zijn gezag te handhaven, vrede moest sluiten met Athene. Zoo kwam in den vrede van zomer van 371 een algemeen Grieksch congres bijeen. Daar werd de vrede sparta, 371. yan gpar{a gesloten. Sparta erkende den Atheenschen zeebond in zijn vollen omvang; voor het overige werd de vrede van Antalcidas bevestigd. Maar Sparta's macht had een geweldigen knak gekregen; Athene stond weer naast Sparta als gelijke naast gelijke. Thebe alleen had zich niet bij den vrede aangesloten, omdat Sparta den eisch van vrijlating van alle Boeotische steden had gesteld, die terecht dooiden Thebaanschen gezant Epaminondas honend was afgewezen. Zoo was Thebe in 371 volkomen geïsoleerd, toen Sparta het sommeerde zich aan den algemeenen vrede te onderwerpen. Op een herhaalde weigering rukte Cleombrotus aan het hoofd van het Spartaansche leger Boeotië binnen. De Epaminon. Thebanen hadden een uitnemend aanvoerder in Epaminondas. Lichamelijk en das' geestelijk was hij harmonisch ontwikkeld. Van de politiek had hij zich steeds ver gehouden; schoon aristocraat diende hij de democratie, toen deze met zijn vaderland zich had vereenzelvigd. Door hartelijke vriendschap was hij aan Pelopidas verbonden, wiens militaire organisatie hy overnam en nog verbeterde. Den phalanx wist hij tot den grondslag te maken van een geheel De phaian*. nieuwe tactiek, die de oude Spartaansche geheel heeft verdrongen en sedert de typisch Grieksche is gebleven. De diepe Thebaansche slagorde, die den nadruk legde op den linkervleugel, zoodat het geheele leger een schuine opstelling kreeg, is niet door Epaminondas uitgedacht, maar door hem voor het eerst in ruime mate en consequent toegepast. Al daaelijk zou Sparta de kracht der nieuwe slagorde ondervinden. Bij siag bij Leuctra kwam het nog in 371 tot een beslissenden slag, die voor de Spar- Le^ tanen een geweldige nederlaag werd; duizenden sneuvelden na dapperen tegenstand; ook Cleombrotus werd gedood. Deze overwinning heeft alle Grieksche verhoudingen gewijzigd. Sparta, dat de middelen niet bezat om Thebe te onderwerpen, moest zijn heerschappij niet alleen over Midden-Griekenland, maar zelfs over den Peloponnesus prijs geven. Als militaire en staatkundige macht had het afgedaan; Thebe trad voor Sparta in de plaats. In Athene begreep men het gevaar zoo goed, dat men weigerde met Thebe een nieuw bondgenootschap te sluiten. En dat te eerder, nu in denzelfden tijd Iason van Pherae, de eenige, dien Thebe nog te vreezen had, door sluipmoord viel. Daardoor kreeg Thebe in Midden-Griekenland de handen geheel vrij; alleen Athene en Aetolië wisten hun zelfstandigheid te bewaren. Thebe werd zoo het hoofd van een nieuwen Helleenschen bond. Sparta zou nog erger ondervinden. Overal in den Peloponnesus begon het oproer in helle vlammen uit te slaan. Onder leiding van Argos begon een algemeen verzet tegen Sparta; vooral in Arcadië ontstond ernstig verzet; Mantinea en Tegea maakten zich daar onafhankelijk; ook Elis hernieuwde den ouden strijd. Natuurlijk riepen allen de hulp van Thebe in; even natuurlijk werd die hulp gaarne verleend. Op het einde van 370 verscheen Epaminon. het Thebaansche leger onder Epaminondas en Pelopidas in den Peloponnesus. p11^ fj1 Epaminondas deed een inval in Laconië en bracht daarmede de Spartanen in den Peioden genadeslag toe. De perioeken vielen af; de heloten geraakten in opstand; 1 370. in Sparta zelf kwam oproer voor; stad en staat waren geheel gedesorganiseerd. Het is het werk van Agesilaus geweest, dat gered is, wat nog te redden viel. Met ijzeren hand werd door hem de discipline gehandhaafd en alles in staat van verdediging gebracht; zooveel heeft de Koning bereikt, dat Epaminondas geen aanval op Sparta waagde. Voor het overige scheen alles verloren. Epaminondas toch rukte Messenië binnen en riep allen tot de Messenië vrijheid op. Een nieuwe staat van vrije boeren werd hier door hem gesticht; Arcadiëvrij.een nieuwe hoofdstad Messene werd op den berg Ithome gebouwd. Ook in Arcadië werd onder Epaminondas' leiding een nieuwe staat gesticht door de vereeniging van alle steden en landschappen; daardoor kreeg Arcadië sedert het karakter van een bondsstaat. De democratie kwam onder dit bergvolk tot een volledige overwinning. Als hoofdstad van den nieuwen staat werd een nieuwe stad, Megalopolis, gesticht. Toen de nieuwe toestanden in den Peloponnesus zoo waren geregeld, trok Epaminondas in 369 naar Thebe terug, te eerder daar Athene een verbond had gesloten met Sparta. Nooit was in korten tijd zooveel tot stand gekomen als thans; door de nieuwe organisatie van Messenië en Arcadië was een herleving der Spartaansche overheersching zoo goed als onmogelijk gemaakt. Toch was Sparta zelf nog niet verloren; weer was Agesilaus de man, die alles na de geweldige tegenslagen reorganiseerde en weer bondgenooten voor Sparta wierf. Daardoor ook kon Epimanondas, die in 369 nogmaals naar den Peloponnesus was teruggekeerd, dezen keer weinig meer doen. Zelfs gelukte het den Spartanen na zijn aftocht de Arcadiërs een zware nederlaag toe te brengen en daarmede nogmaals Sparta zelf te redden. Toch was Thebe ongetwijfeld de overheerschende staat van Griekenland geworden. Die positie heeft Epaminondas zelfbewust voortdurend gehandhaafd. Daarom streed hij in den Peloponnesus; daarom ook werd Pelopidas in 369 naar Thessalië gezonden. In Thessalië heeft hij echter weinig kunnen uitrichten tegen den tyran Alexander van Pherae, den opvolger van Iason, die zich met geweld wist te handhaven. Meer succes had Pelopidas in Macedonië. Daar was na allerlei troonstrijd Ptolemaeus als regent opgetreden; gaarne sloot deze niet alleen een verbond met Thebe, maar hij gaf aan Pelopidas zelfs een aanzienlijk getal gijzelaars, onder hen den jongen prins Philippus, mede. Maaide Thebaansche democratie vertrouwde haar zegevierende veldheeren niet; Epaminondas en Pelopidas werden om allerlei gezochte redenen van hun commando ontzet; een gevolg daarvan was, dat het jaar 368 zonder veldtocht voorbijging. Al spoedig evenwel begreep men, dat men zijn beste veldheeren niet kon missen. Toen in 367 opnieuw een ingrijpen in Thessalië noodig was, werd Epaminondas daarheen gezonden; maar ook hij kon Alexander niet bedwingen. Zoo gingen de jaren in voortdurende veldtochten zonder veel resultaat voorbij. Geen wonder, dat overal weer vredesplannen kwamen opduiken. Die plannen vonden warme ondersteuning bij den Koning van Perzië, om wiens gunst de vrije Grieken weer als vanouds bedelden. Pelo- pidas verscheen aan het hof te Susa; hem gelukte het weldra Antalcidas, die hier nogmaals Sparta vertegenwoordigde, uit de gunst des Konings te verdringen. Zoo verkreeg Pelopidas wat hij wenschte, de zelfstandigheid van Messenië, de eenheid van Boeotië, de ontbinding van den Atheenschen bond. Op dezen grondslag zou een vrede worden gesloten, met Thebe als provoostgeweldige van Griekenland. Maar zoo machtig was Thebe toch niet, dat het Griekenland de wet zou kunnen voorschrijven. De oorlog werd dus voortgezet. Maar zoozeer waren alle partijen uitgeput, dat de vrede toch in 366 Algemeen* tot stand kwam. De status quo werd daardoor gehandhaafd; voor het overige VItt,e'866weid de vrede van Antalcidas bevestigd. Alle Grieken sloten zich bij dezen viede aan; alleen Sparta weigerde Messenië af te staan en protesteerde dus tegen het verdrag. Deze vrede gaf Athene de gelegenheid zijn gebied ter zee uit te breiden. Timotheus stak in 366 in zee; Samos werd veroverd en gekoloniseerd. Met Agesilaus in verbond steunde hij een opstand der satrapen van Klein-Azië. Daardoor kon hij niet alleen de kuststeden aan den Hellespont en den Bosporus, maar ook die in Thracië en Macedonië onderwerpen; overal werden koloniën gesticht. Van den vrede heeft ook Thebe gebruik gemaakt door opnieuw in Thessalië in te grijpen. In 264 behaalde Pelopidas op Alexander van Pherae Pelopidas een schitterende overwinning, maar kwam zelf in den strijd om. Juist dit sna£elt' gioote verlies prikkelde de Thebanen tot nieuwe krachtsinspanning; in 363 werd Alexander nogmaals overwocnen en nu gedwongen zich te onderwerpen. Hij moest zich beperken tot Pherae en Thebe's opperheerschappij erkennen; een deel van Thessalië kwam aan Thebe; de rest werd als een statenbond geconstitueerd onder toezicht al weer van Thebe. In denzelfden tijd had Thebe een aanzienlijke vloot uitgerust en onder bevel van Epaminondas gesteld. Hij had inderdaad succes en wist tal van eilanden van Athene af te trekken en aan Thebe te verbinden; zelfs werd hij te Byzantium als een bevrijder ingehaald. Maar Thebe was geen zeestad; haar zeemacht handhaafde zich niet; met geringe moeite kon Athene zijn gezag in de Aegaeische Zee herstellen. In den Peloponnesus heerschte in dezen tijd de grootste verwarring. Overal woedde een woeste burgeroorlog; vooral de pas bevrijde Arcadiërs bleken de weelde der vrijheid niet te kunnen verdragen. Een interventie van Thebe bleek dringend noodig, wilde men Sparta niet opnieuw heer en meester van den Peloponnesus zien worden. In 362 werd dan ook Epaminondas aan het hoofd van het leger over den Isthmus gezonden: de Argiven. Arcadiërs en Messeniërs sloten zich bij hem aan. Toen werd nogmaals den grijzen Agesilaus de taak opgedragen zijn vaderstad te verdedigen. Hij heeft dat op uitnemende wijze gedaan; weer heeft hij den aanval van Epaminondas op Sparta zegevierend afgewezen. De beslissende slag werd geleverd bij < siag Mantinea. Hier bleken wederom de Spartanen den druk der Thebaansche bij Mantinea, . . 362. phalanx niet te kunnen weerstaan; de slag eindigde met een schitterende overwinning der Thebanen; maar Epaminondas zelf was in het heetste van het gevecht gesneuveld. Daardoor werd de zege niet voortgezet en was er ten slotte Vrede, 302. geen beslissing gevallen. Of liever nu Epaminondas was gevallen, was het beslist, dat er vrede zou zijn. Nog in hetzelfde jaar kwam deze dan ook tot stand. Wel sloot Sparta zich niet daarbij aan, daar het de onafhankelijkheid van Messenië niet wilde erkennen, maar het was te zwak om zelf deze aanspraken door te zetten. Sparta's macht was voor goed vernietigd; met deze bittere gedachte is Agesilaus in 360 gestorven. Weinig gunstiger was de toestand in het overige Griekenland. Arcadië kon alleen door het telkens ingrijpen van Thebe voor verbrokkeling worden bewaard. Thebe kon voor het overige zijn gezag ook in het Noorden nauwelijks handhaven; Macedonië maakte zich zelfstandig; in Thessalië won Alexander van Pherae veld; zelfs Phocis dreigde zich aan de Thebaansche hegemonie te onttrekken. Zoo heeft Epaminondas ten slotte niets anders bereikt dan de vernietiging van de Spartaansche hegemonie. Maar daarvoor in de plaats heeft hij niets dan verwarring en burgeroorlog nagelaten. Hij was een man van groote idealen, de laatste Grieksche staatsman van beteekenis, die aan zijn geliefde vaderstad de leiding van Griekenland had willen geven. Maar juist dat was onmogelijk. Noch materieel noch ideëel was Thebe bestemd en geschikt om Griekenland te leiden. Griekenland moest worden beheerscht öf door Athene of door Sparta. Nu geen van beide daartoe meer in staat bleek, was anarchie en burgeroorlog het einde der Grieksche geschiedenis. ZESDE HOOFDSTUK, Na den slag by Mantinea. ^jg e macht, die Athene zich ter zee had weten te verwerven, lu ^16e^ 'ang behouden. Al dadelijk na den slag ê ^ Mantinea gingen tal van steden in Macedonië en t Thracif weer verloren; Alexander van Pherae bedreigde ^ met Z^n v^oot de Cycladen. Athene had de macht niet om dat alles te beletten. En in het Noorden kwam nog een nieuw gevaar op. In 360 sneuvelde Perdiccas III van Macedonië. Weer barstte een verwoede strijd om de kroon nit. Uit deze verwarring heeft ehiiippu. i, Perdiccas' broeder Philippus II zijn vaderland gered. Drie jaren had hij als ■■ T, r gijzelaar te Thebe bij Epaminondas gewoond; daar had hij de kracht en 360—33G. te gelijk de zwakte van Thebe en van Griekenland leeren kennen. Later was hij naar Macedonië teruggekeerd; in 360 greep hij met vaste hand in de anarchie in. Met list en geweld wist hij zijn vijanden te verslaan en zoo de orde in het land te herstellen. Een mededinger, die gevaarlijk had kunnen worden, Alexander Alexander van Pherae, werd in 359 vermoord. Met Athene bleef Philippus va," voorloopig op goeden voet. g ' In Athene was de partijstrijd geen oogenblik tot rust gekomen. De politieke corruptie nam hand over hand toe; van een eigenlijke staatkunde was al ang geen sprake meer. Het eenige succes was, dat Athene in 357 Euboea op Thebe wist te veroveren. Maar een veel grooter verlies stond daartegenover; hilippus maakte zich met alleen meester van Amphipolis en Pydna, maar nep ook de bondgenooten van Athene op tot den strijd tegen de tyrannieke stad. Beide, zoowel Philippus als de Atheensche bondgenooten, werden gesteund door Perzië. Perzië had in den laatsten tijd blijk gegeven van opmerkelijke kracht en energie. De opstand der satrapen van Klein-Azië had groote afmetingen aangenomen; geheel Klein-Azië en Syrië scheidden zich van Perzië af en vonden steun bij het nog steeds onafhankelijke Aegypte. Maar ieder der oproerige satrapen zocht alleen zijn eigen belang; vandaar dat het den Koning niet moeilijk viel verdeeldheid onder hen te zaaien. Zoo was de tegenstand spoedig gebroken en het Koninklijk gezag overal hersteld, toen Artaxerxes II in 359 stierf en door zijn energieken zoon Artaxerxes III werd opgevolgd. Met kracht en geweld, met wreedheid zelfs heeft hy zijn Koninklijk gezag overal gehandhaafd; voor geen gewelddaad schrok hij terug; de man, die zijn regeering begon met het ombrengen van de meeste van zijn bloedverwanten, Bondgenoo- was vastbesloten zijn autoriteit overal te doen gelden. Ook daarom heeft hij ten-oorlog, ... . . , J 358 —355. t^nilippus en de Atheensche bondgenooten gesteund in hun strijd tegen Athene. Zonder strijd heeft Athene echter niet toegegeven. Met de grootste moeite kon het nog in 356 een vloot onder Chares en Chabrias uitrusten. siüg bij Bij Chios kwam het tot een onbeslisten slag, waarin Chabrias werd gedood. Chios, 356. Ti-, nv 1 . Ipnicrates en rimotheus konden evenmin de kans ten gunste van Athene keeren. Athene's krachten waren weldra uitgeput; de oorlog begon te verloopen. Intusschen bezette Philippus Potidaea, zonder dat Athene zich kon verzetten. Den doorslag gaf ten slotte Koning Artaxerxes, die onder bedreiging met oorlog Athene beval vrede te sluiten. Zoo moest Athene in 355 de vrijheid der bondgenooten erkennen. Daarmede was voor goed Athene's macht gebroken; van staatkundige beteekenis is het nooit weer geworden. In denzelfden tijd als de Atheensche macht is ook die van Dionysius gevallen. jn ggy js gestorven en opgevolgd door zijn zoon Dionysius II. «JÖ i OD I y J-v « * 3t6-344. JJe nieuwe vorst stond in begaafdheid en energie beneden zijn vader, die hem buiten alle regeeringszaken had gehouden, zoodat hij ook van de practijk der regeering weinig verstond. Zoo werd hij al spoedig de speelbal van de partijen aan het hof; soms luisterde hij naar de partij, die de politiek van zijn vader wilde voortzetten; dan weer schonk hij het oor aan zijn schoonbroeder Dion, die van groote hervormingen droomde. Hij verafschuwde de democratie evenzeer als de tyrannie; onder den persoonlijken invloed van Plato nam hij diens ethische en politieke denkbeelden met geestdrift aan en haakte er naar ze in de werkelijkheid toe te passen. De gelegenheid scheen gunstig, nu Dionysius meer en meer onder Dion's invl^cl kwam. Op Dion's raad besloot de tyran inderdaad op meer liberale wijze dan zijn vader te regeeren. Om dat met te meer gevolg te kunnen doen, riep hij Plato zelf, die als de grootste autoriteit in constitutioneele vragen gold, aan zijn hof. Plato nam de uitnoodiging volgaarne aan. Met groote eerbewijzen werd hij door Dionysius ontvangen. De tyran ontkwam zijn machtigen invloed niet. Verandering van de tyrannie in een soort constitutioneele monarchie, bevrijding van Syracuse door een aristocratische constitutie, vrijmaking van de Grieksche steden op Sicilië, dat was Plato's politiek programma, dat door Dionysius werd overgenomen. Met geestdrift werd deze verbinding van de grootste macht met het grootste intellect overal in de Grieksche wereld opgenomen. Men verwachtte een nieuwe gouden eeuw. Maar er waren ook veistandiger mannen aan het hof van Dionysius; terecht voorzagen zij van Platos idealistische plannen den val der tyrannie en, wat erger was, volledige anarchie daarna. Daarbij kwam, dat de tyran den hoogen toon van Dion en Plato zeer slecht verdroeg. Spoedig kwam het tot een uitbarsting: Dion werd verbannen; dientengevolge keerde Plato naar Athene terug, waarheen Dion zich ook begaf. Om den luister van zijn hof te verhoogen, riep Dionysius echter in 361 Plato nogmaals tot zich; ten einde geen poging onbeproefd te laten om zijn idealen te verwezenlijken, ging de groote philosoof nogmaals naar Syracuse. Ook dezen keer werd hij hoffelijk ontvangen; maar van invloed was weinig sprake meer; bovendien beschouwde Dionysius hem als gijzelaar voor de trouw van Dion. Zoodra Plato dat alles begreep, is hij spoedig naar Athene teruggekeerd. Door dat alles en door zijn zwakheid en besluiteloosheid in het algemeen was Dionysius' gezag belangrijk verzwakt; zijn uitspattingen maakten hem gehaat en tegelijk belachelijk; men vreesde hem niet meer. Zoo werd bij Dion meer en meer het denkbeeld rijp om de (politieke reformatie? van Syracuse met geweld tot stand te brengen. Overal in Griekenland verzamelde hij zijn aanhangers om Syracuse te bevrijden; Plato en de academie zegenden de onderneming. In 357 zeilde Dion met de zijnen van Zacynthus uit, Hij Dion, landde op Sicilië en marcheerde regelrecht op Syracuse af. Van alle zijden 357~35'3' ontving hij hulp. Daar Dionysius zich met leger en vloot in Zuid-Italië bevond, kon Dion bijna zonder slag of stoot Syracuse bezetten. De vrijheid werd geproclameerd; Dion en eenige anderen werden tot strategen met onbeperkte macht gekozen. Dionysius keerde snel terug; hij kon évenwel Syracuse niet heroveren. Een veel ergeren vijand dan den verdréven tyran had Dion evenwel in zich zelf. De man, die den tyran had ' verdreven, beschouwde en gedroeg zich als de philosoof, die onbeperkt als de beste van allen naar Plato's voorschrift moet regeeren. Een nieuwe tyrannie wilde het volk evenwel niet en evenmin een aristocratie; de democratie was het ideaal. Al spoedig kwam er verzet tegen den nieuwen tyran in philosophenkleed. Voor de democraten moest Dion Syracuse ontruimen. Maar eenige overwinningen van Dionysius maakten de burgerij zoo bevreesd, dat Dion werd teruggeroepen en in zijn waardigheden hersteld. Zoo was Dion meester van Syracuse en een gestreng meester bovendien. Zijn tegenstander Heraclides liet hij na lange aarzeling ombrengen, daar van hem gevaar voor Dion's ideaal-staat was te vreezen. Maar daaruit bleek reeds, hoe wijd de klove tusschen philosophie en werkelijkheid was. De ideale heerscher onderscheidde zich in niets meer van een gewoon tyran; om zich te handhaven moest hij naar dezelfde middelen grijpen als Dionysius. Ten slotte heeft deze welmeenende vorst, die de vrijheid had willen grondvesten A* 34 en den besten regeeringsvorm had willen invoeren, het gewone tyrannenuiteinde gevonden; in 353 is hij vermoord. Zijn moordenaar Callippus wierp zich op tot tyran; maar ook hij werd weldra uit den weg geruimd. Toen wendden Dion's vrienden zich tot Plato om raad; deze zond een constitutie. In Syracuse verdrong intusschen de eene tyran den anderen, totdat het eindelijk in 346 Dionysi^is gelukte zijn hoofdstad weer te bezetten. Twee jaar daarna is hij vermoord. , Zoo is ten slotte het lot van Dion hetzelfde geweest als dat van Epaminondas. Met de edelste bedoelingen bezield, was hij uitgetrokken om in plaats van de tyrannie een volmaakten, op philosophisch-idealistische beginselen gebouwden staat te stichten; het eenige, wat hij heeft bereikt, was de vernietiging van het rijk van Dionysius, van de eenige hechte Grieksche macht, die nog bestond; een hopeloos verwarde staat van zaken was het eenige resultaat van deze poging der philosophie om een ideaal-rijk te grondvesten. ZESDE BOEK. GRIEKENLAND EN MACEDONIË. 360 — 301 EERSTE HOOFDSTUK. Philippus yan Macedonië. ^ hebben reeds meer dan eens den naam genoemd van den vorst, die aan de Grieksche vrijheid den genadeslag zou toebrengen, maar tevens aan de chronische Helleensche e ^ Y//^ een einde maken, die de tot dusverre ver- ^e6^e ^rac^^en ^er Grieken met beleidvolle hand zou samenvoegen en hen zoo voorbereiden tot de grootsche taak, die hen nog wachtte. De politieke eenheid, die Griekenland noodig had om zijn wereldhistorische roeping naar waarde te vervullen, moest het zich smadelijk maar tot zijn eigen zegen laten opleggen door den vreemdeling. Philippus II was al jong als gijzelaar in het huis van Pelopidas Phiiippus n, te Thebe gekomen, waar hij zijn oogen wijd had opengezet en de zwakheid 36°-336van de stad, die toch destijds de machtigste van geheel Griekenland was, had gevoeld en getast. Na den dood van zijn broeder Perdiccas II had hij in 360 met vaste hand de teugels van het bewind gegrepen en daardoor zijn vaderland voor nieuwen troonstrijd en anarchie behoed. Voortbouwend op de vroeger gelegde grondslagen, vormde Philippus een krachtigen eenheidsstaat, die zijn prestige kon handhaven tegenover de oorlogszuchtige bergstammen in het Noorden en Oosten. Wel moest de Koning aan sommige gouwen een zekere zelfstandigheid en zelfs eigen vorsten laten, maar allen erkenden toch zijn suprematie. Macedonië was zoo de grootste Grieksche staat geworden; in bevolking werd het alleen door den Atheenschen bond overtroffen. Maar verre ging het Athene te boven in politieke macht door zijn sterke monarchale regeering, die alle krachten des lands zonder verzet tot haai beschikking had, maar vooral door zijn ongeëvenaarde militaire organisatie. En deze machtsmiddelen werden in dienst gesteld van een zelfbewuste politiek, die in Philippus haar hoogstbekwamen vertegenwoordiger vond. Die politiek beoogde vooreerst de verovering van de kustlanden, die met Grieksche koloniën waren bezet, dan de versterking van Macedonië's politieken invloed in Thessalië, eindelijk de uitbreiding van haar suprematie over het eigenlijke Griekenland. Dit programma is door Philippus consequent uitgevoerd. Hij bezat daartoe de gaven. Een Koning was hij lichamelijk en geestelijk. Hij verstond de kunst zijn dienaren te kiezen en hun het passende ambt te geven; hij liet hen met hun talenten woekeren, zonder ooit blijken van naijver op zijn gezag te geven. Hij was fijn beschaafd en in hooge mate welbespraakt. Als diplomaat vond hij nergens zijn meester; hij beschikte over een beweeglijken geest en wist zijn wil door te zetten; onbetrouwbaar was hij stellig niet meer dan de meeste van zijn tijdgenooten. Die tijdgenooten, de Grieken vooral, kende hij door en door en wist ze aan hun zwakke zijde aan te vatten. Met volle handen heeft hij het goud overal rondgestrooid; door hem is de corruptie tot een staatsdienst geworden. Hij was behalve staatsman ook een soldaat van beteekenis; met zijn leger, waarmede hij alle veldtochten deelde, was hij samengegroeid; het was hem blindelings gehoorzaam en getrouw. Vandaar, dat hij steeds aan zijn politiek de kracht van een uitnemende krijgsmacht, de beste van zijn tijd, kon bijzetten. Van den aanvang af had Philippus succes. Hij versloeg de Thraciërs en de Illyriërs volledig en trok handig profijt uit den bondgenooten-oorlog, waarin Athene nogmaals zijn heerschappij over de zee inboette; de Atheensche steden Amphipolis en Pydna en zelfs Potidaea vielen hem uit den buit ten deel. En alsof dit nog niet genoeg was, kon hij ook in Thessalië doortasten. De dood van Alexander van Pherae bevrijdde hem daar van een lastig mededinger. Maar hij kon zijn hand al spoedig nog verder uitstrekken, naar Griekenland zelf. De zaken van Phocis gaven daartoe aanleiding. Dit landschap was de heerschappij van Thebe moede geworden en had het nog vóór den slag bij Mantinea de gehoorzaamheid opgezegd. Thebe wilde zich nu daarover wreken en greep als welkome aanleiding een profanatie aan, door de Pliocensen gepleegd: zij hadden land van den tempel van Delphi bebouwd. Op Thebe's voorstel werd Phocis door de amphictionen van den Delphischen tempel tot een hooge boete veroordeeld, bij wanbetaling door verbeurdverklaring van goederen te innen. De boete werd natuurlijk niet betaald; integendeel besloot Phocis het vonnis niet te erkennen en geweld met geweld te keeren. Eerste hei- Philomelus en Onomarchus werden tot aanvoerders benoemd. Sparta en ook Athene steunden de Pliocensen, die den tempel van Delphi bezetten en zich met kracht tot den oorlog toerustten. Het amphictionenverbond, waartoe behalve de Boeotiërs ook de Locriërs, de Doriërs en de Thessaliërs behoorden, besloot nu officieel tot den oorlog tegen Phocis. Om den krijg met kracht te kunnen doorzetten, zag Philomelus zich echter genoodzaakt den tempelschat van Delphi als oorlogskas te gebruiken. ■ . Met de daarmede geworven troepen overwon hij herhaaldelijk zijn vijanden, maar sneuvelde zelf in 354 bij Neum. Onomarchus volgde hem als strateeg op: zelfs was hij zonder den naam de tyran van Phocis; onbeperkt regeerde hij over zijn vaderland. Ook hij versloeg herhaaldelijk zijn vijanden, drong diep in Boeotië door en bezette zelfs de Thermopylae. Hij drong daarop in Thessalië door, onderwierp het grootste gedeelte van het land en versloeg zelfs tot tweemaal toe Philippus, die door de Thessaliërs te hulp was geroepen. Wie zou Onomarchus, die over groote huurlegers beschikte, beletten de meester van geheel Griekenland te worden? Dat zou juist de door hem verslagen Philippus doen, die tevens deze gelegenheid zou benutten om zich in Griekenland zelf te nestelen. In 352 siag oP het viel hij opnieuw in Thessalië; op het zoogenaamde krokosveld kwam het tot krok3°^eld' een slag, waarin Onomarchus niet alleen volledig werd verslagen, maar ook zelf omkwam. Met de Phocensische macht was het gedaan: Philippus nam de plaats van Onomarchus in> boven Plato, dat hij zeer goed inziet, dat een staatsinrichting niet kunstmatig is te scheppen, maar afhankelijk is van historische ontwikkeling en andere omstandigheden. Aristoteles onderscheidt zes staatsregelingen, drie goede, monarchie, aiistocratie en politie\en drie slechte, tyrannie, oligarchie en democratie. Natuurlijk is het zeer moeilijk een goede regeling ook goed te houden; daarvooi biedt de politie, de staat, waarin de gegoede middenklasse regeert, de beste waarborgen. Het spreekt van zelf, dat Aristoteles daarbij geheel stond ondei den invloed van wat hij in Griekenland zag, of liever wat toen reeds bijna geheel en al vervallen was; voor hem was de staat nog steeds de oude Grieksche stadsstaat; voor de ontwikkeling van den Macedonischen staat, die op geheel andere grondslagen was opgebouwd, had hij in theorie geen oog. Aristoteles heeft anders nog gelegenheid genoeg gehad de beteekenis van deze monarchie te overdenken. Alexander zon den Macedonischen staat nog een gansch andere ontwikkeling geven dan zijn vader. A1KiXejndAezi!" Eerst na de onderwerping der Grieken kon Alexander zich geheel wijden 33^ aan zijn levenstaak, den Perzischen oorlog. Het werd tijd; zijn bevelhebbers konden zich in Klein-Azië niet handhaven tegen den bekwamen Memnon, den satraap van West-Klein-Azië. Daarom brak Alexander in het voorjaar van 334 zelf op. Zijn leger bestond uit 30,000 man infanterie en 4500 ruiters; daarbij kwam een vloot van 160 schepen. Onder Alexander was de oude, beproefde Parmenio de eigenlijke opperbevelhebber; zijn zoons Philotas en Nicanor voerden het bevel over de Macedonische ruiterij en over de keurbende van het voetvolk. Tijdens 's Konings afwezigheid was het bestuur van Macedonië en Griekenland aan Antipater toevertrouwd. Hadden de Perzen hun belang goed begrepen, dan hadden zij Alexander's overtocht over den Hellespont moeten verhinderen. Maar hun vloot was niet gereed, zoodat de Koning zonder tegenstand den voet op Aziatischen bodem kon zetten. Memnon had aangeraden geen veldslag te wagen, maar het land overal te verwoesten en terug te trekken, totdat de vloot aankwam; daarna moest men een aanval doen op Griekenland en zoo Alexander tot den terugtocht dwingen. Maar Memnon werd overstemd en men besloot de Macedoniërs siag bij den den doortocht te betwisten. Dat leidde tot den slag bij den Granicus, waar een vermetele ruiteraanval van Alexander zelf de Perzen in verwarring bracht en hen op de vlucht dreef; een schitterende overwinning was 's Konings eerste slag in Azië. Dadelijk bleek, hoe zwak de Perzische heerschappij in Klein-Azië was. Sardes, Ephesus en de andere groote steden gaven zich dadelijk aan den overwinnaar over en haalden hem zelfs met gejuich als bevrijder in; alleen Milete moest stormenderhand worden genomen. Daarna trok Alexander Zuidwaarts en sloeg het beleg voor het sterke Halicarnassus, dat na krachtigen weerstand werd veroverd. Daardoor gaven Carië, Lycië en Pamphylië zich dadelijk over. Door Pisidië drong Alexander door tot het befaamde Gordium en van daar in de lente van 333 door Cappadocië tot Cilicië; hier werd de pas bij Tarsus zonder moeite geforceerd. Zoo stond Alexander aan den drempel van Syrië; in een jaar was geheel Klein-Azië door hem veroverd. Tweeërlei gevaar bedreigde echter Alexander, achter hem van de zijde van Memnon, vóór hem van den kant van Koning Darius zelf. Memnon verkreeg eindelijk de beschikking over de Perzische vloot en beheerschte daarmede de Aegaeische zee; zoo goed als alle eilanden onderwierpen zich. Reeds begonnen zich in Athene en elders voorteekenen van een nieuwen opstand te vertoonen,toen Memnon plotseling stierf. Daarmede was het grootste gevaar voor Alexander A» De slag bij Issus. Mozaïek uit Pompeji, in het Museum te Napels. 37 verdwenen; wel handhaafden de Perzen nog eenigen tijd hun domineerende positie in het Westen, maar na de nederlaag van den Koning zelf, viel hun macht daar van zelf ineen. Op het bericht van den slag bij den Granicus had Darius het rijksleger opgeroepen. In 333 brak hij van Babyion naar Noord-Syrië op. Alexander, die-te Tarsus door een langdurige ziekte was opgehouden, forceerde op het bericht van de nadering der Perzen den doorgang van Cilicië naar Syrië. Maar Darius gaf onverwachte bewijzen van veldheerstalent. Hij maakte door de bergen een omtrekkende beweging en legerde zich in den rug der Macedoniërs in een sterke stelling bij Issus tusschen de zee en het gebergte. Daardoor werd Alexander van zijn operatiebasis afgesneden en dus tot een slag onder ongunstige omstandigheden gedwongen. Meesterlijk heeft hij zich uit deze impasse gered; de nadeelen van het terrein wist hij zelfs tot zijn voordeel Slag bijous, te benutten. Zoo aanvaardde hij in den herfst van 333 den slag, die weldra door het veel betere gehalte van het Grieksch-Macedonisch leger een volledige overwinning werd. Darius zelf ontkwam ternauwernood; zijn wapenen en bagage werden buitgemaakt; het Perzische leger vluchtte en geraakte in ontbinding; het legerkamp viel in de handen der overwinnaars; hier nam Alexandei de moeder, de gemalin en de kinderen van Darius gevangen; hij beval allen als kostbare gijzelaars met verschuldigde achting en eer te behandelen. De gioote victorie van Issus dempte in Griekenland elke neiging tot opstand. Ook de Perzische vloot werd genoodzaakt de Aegaeische zee te verlaten; zij verstrooide zich en gaf aan de Macedonische zeemacht gelegenheid Alexandeis gezag ter zee overal te herstellen. Ook op Darius maakte de nederlaag een diepen indruk. Hij knoopte dan ook vredesonderhandelingen met Alexander aan: hij bood hem den afstand van Azië tot den Euphraat, 10,000 talenten als losgeld voor de koninklijke familie en zijn dochter als gemalin aan. Maar Alexander had de zwakte van het Perzische rijk doorgrond en eischte volledige onderwerping. Deze werd natuurlijk door Darius geweigerd; hij trok nu alle nog beschikbare troepen uit het Oosten samen in de Assyrischc vlakte, waar de Perzische ruiterij zich betër kon ontwikkelen dan in de Syrische bergen. Alexander liet Darius den tijd om zich te herstellen; hij moest eerst meester zijn van de kustlanden, voordat hij er aan kon denken naar het binnenland van Azië op te rukken. Syrië werd zonder bezwaar veroverd, evenzoo Cyprus. In Phoenicië bood alleen het sterke Tyrus tegenstand, vertrouwend op zijn insulaire ligging, Weldra had Alexander de stad van de zeezijde door de hem toegevallen Perzische vloot en van de landzijde door een in zee opgeworpen dam ingesloten. Toch bood Tyrus nog zeven maanden Verovering lang dapper weerstand; eindelijk viel de stad in den zomer van 332 in de 332yrUS' handen der Macedoniërs, die er een afschuwelijk bloedbad aanrichtten. Diepen indruk maakte het lot van de koningin der zee in het Oosten; nergens ver- zette men zich meer; alleen Gaza bood nog twee maanden tegenstand en werd daarna stormenderhand ingenomen. Alexander stond dus aan den drempel van Aegypte. Hier was de oude haat Alexander in tegen Perzië nog aangewakkerd door de laatste bloedige onderwerping van Aee^tc>8r2 het land, die nog versch in het geheugen lag. Zoo werd Alexander overal als de bevrijder begroet en ingehaald. In den winter van 332 op 331 bleef hij in het Nijlland en wist ook hier de bevolking weldra voor zich te winnen. Hier ook grondvestte hij aan de eenige goede haven bij den westelijken Nijl- stichting mond de stad, die tot op dezen dag zijn naam draagt en die binnen korte jaren Aie^ndrië, het middelpunt van den wereldhandel niet alleen, maar ook van de Grieksche 331' beschaving zou worden. Nog bezocht Alexander den ook door de Grieken als een heiligdom vereerden tempel van Ammon in de oase Siwah. De priesters begroetten hem daar met den gewonen titel der Aegyptische koningen als zoon van Ammon. Met of zonder opzet hebben Alexander en de zijnen meer in deze begroeting willen hooren dan er in lag en op dezen grond voor den godenzoon ook goddelijke eer opgeëischt. In het voorjaar van 331 brak Alexander uit Aegypte op. In den zomer trok hij den Euphraat en daarna den Tigris over. Vier dagen daarna stuitte siag bij hij bij Arbela en Gaugamela op het Perzische leger. Alexander beschikte, Ga^gan^ia, niettegenstaande overal garnizoenen waren achtergelaten, door hem uit 33L Europa toegezonden versterkingen over een leger van 40,000 voetknechten en 7000 ruiters, in aantal veel geringer, maar in militaire waarde veel beter dan de geweldige macht der Perzen. De Perzische ruiterij hield zich naar gewoonte uitstekend, maar de Aziatische infanterie werd zonder bezwaar door de zware phalanx der Macedoniërs uiteengeslagen; weldra was de vlucht algemeen | ook Darius bleef niets over dan naar de Oostelijke provinciën de wijk te nemen. De weg naar Babyion en Susa lag nu voor Alexander open. In de eerste stad deed Alexander zijn zegevierenden intocht; ook hier bekransten de bewoners den overwinnaar als den verlosser van het Peizische juk. Daarna trok hij naar Susa, waar de oude Komngsburg zich zonder slag of stoot overgaf en waar de Koningsschat, ter waarde van meer dan 150 millioen gulden, zich bevond. En terwijl Alexander hier de grootste triomfen vierde, ontving hij het bericht, dat ook in Griekenland de rust was hersteld en Sparta was onderworpen. Deze stad had zich niet bij den Helleenschen bond aangesloten en dus ook de Macedonische heerschappij niet erkend. Zelfs had zij, toen Alexander in Azië streed, onder Koning Agis III Creta veroverd en dat eiland tot een voortdurende bedreiging van de rust van Macedonië en Griekenland gemaakt. Tal van staten vielen Sparta bij; maar Athene was ondet leiding van Demosthenes dezen keer verstandig genoeg om het hopelooze van een nieuwen opstand in te zien. De voorzichtigen kregen al spoedig gelijk : in siag bij 331 versloeg Antipater bij Megalopolis de Spartanen na een roemrijken kamp; Agis TIeg*l30P0119zelf sneuvelde. Sparta moest nu eindelijk de Macedonische heerschappij erkennen. Van Susa trok Alexander verder naar het Oosten; de kern van het rijk, Persis zelf, moest nog worden veroverd. Met eenige moeite drong hij daar door en bezette Persepolis; ook hier waren millioenen schats de buit van den overwinnaar; de stad werd geplunderd; de Koningsburg der Achaemeniden ging in de vlammen op. Daarna trok de Koning verder, naar Medië. Daar beschikte Danus nog over een klein leger; maar op de nadering van Alexander week luj terug om in Bactrië een laatste toevlucht te zoeken. Ook Medië werd dus veroverd; ook in de oude hoofdstad Ecbatana deed Alexander zijn intocht. Vandaar brak hij op naar het Oosten met het doel om Darins te vervolgen en m de Oostelijke provinciën zijn gezag te doen erkennen. Maar de groote momenten waren voorbij; de oorlog was geeindigd; het Perzische rijk bestond niet meer. Fabelachtig was de triomf; in weinige jaren was het aanzien der geheele wereld veranderd. „Wij hebben geen leven als andere menschen geleefd; wat onder onze oogen is geschied, zal volgende geslachten als een sprookje voorkomen". Zoo sprak in 330 Aeschines. Danus was intusschen naar Bactrië gevlucht. Daar achterhaalde hem weldra zijn noodlot: hij werd door de Perzische grooten afgezet en aan het hoofd van het leger vervangen door Bessus, den satraap van Bactrië. Toen evenwel de scherpe vervolging van Alexander Bessus dwong tot een overDariusYn, hosten terugtocht, liet hij Darius dooden om hem niet levend in de hand 330. van den overwinnaar te laten. Alexander deed het Koninklijk lijk te Persepolis in den Koninklijken grafkelder bijzetten. Algemeen huldigden nu de satrapen der Noordoostelijke provinciën den nieuwen heerscher. Nog verder trok Alexander: nog in 330 trok hij dwars door Arië en stond hij bij den Paropamisus aan de grenzen van Indië. Het was in dezen tijd, dat Alexander de insignia der Perzische Koningen begon te dragen en zich met het Perzische hofceremonieel te omringen. Hij deed dat zoowel om zijn Aziatische onderdanen den indruk te geven, dat hij thans de wettige opvolger der Achaemeniden was, als om zijn eigen koninklijk zelfgevoel te bevredigen. Dat was zeer natuurlijk; maar even natuurlijk was het, dat s Konings oude Macedonische krijgsmakkers zulk een Oostersche opvatting slecht verdroegen. Er ontstond zelfs een voor het overige weinig beteekenende samenzwering tegen den Koning, die hem evenwel gelegenheid gaf zich van de drukkende voogdij van Parmenio en diens zonen te ontdoen. Nicanor sneuvelde bij Darius' vervolging en ontkwam zoo den slag. Maar Philotas werd door Alexander van deelneming in de genoemde samenzwering aangeklaagd en wegens hoogverraad ter dood gebracht. Pannenio" Vüür(^at hij het bericht van den dood van zijn zoon kon vernemen, 320. werd Parmenio op een geheim bevel des Konings te Ecbatana vermoord. i^Baaïï Allereerst moest nu met Bessus worden afgerekend. Alexander trok daarom 329—327. van den Pdiopamisus Noordwaarts naar Bactrië. Byna zonder gevecht werd ook dit land in 321) veroverd. Bessus werd gevat en stierf den dood des verraders. Maar nog twee jaren moest Alexander hier blijven, omdat de strijdbare bevolking ccn woeste guerilla was begonnen tegen de indringers. Eerst door inspanning van al zijn krachten gelukte het Alexander in Bactrië meester te worden. Tal van vestingen werden aangelegd om land en volk in bedwang te houden; ook bracht het tot de bevrediging van deze streken bij, dat Alexander de dochter van een Bactrischen edelman, de schoone Rhoxane, die bij de verovering van een van haar vaders burchten was buit gemaakt, tot zijn gemalin verhief. Ook daarin had men intusschen een afwijking van Macedonische gewoonten te zien. Alexander werd meer en meer een Oostersch despoot, die geen tegenspraak zelfs meer verdroeg: juist in dezen tijd heeft Dood va,, ii] te Maracanda aan een gastmaal in blinde woede zijn ouden trouwen Clltus'328 wapenbroeder Clitus met een lans neerge- stooten. Deze bloedige daad, waarover de Koning bitter berouw had, verwekte in het legei groote ontstemming, evenals de eisch, aan Grieken en Macedoniërs gesteld, om den Koning met den voetval te naderen. Een nieuwe samenzwering brak uit, die echter werd bedwongen: zelfs 's Konings hofgeschiedschrijver Callisthenes werd schuldig bevonden en ter dood gebracht. Na de onderwerping van Bactrië lag het geheele Perzische rijk aan Alexanders voeten. Maar hij kende evenmin als Napoleon maat in zijn veroveringen: hij stond aan de grens van het wonderland Indië en kon de verlokking niet weerstaan het te betreden. De gelegenheid was gunstig: tal van vorsten boden hun onderwerping reeds aan In den lieifst van 32/ stond hij aan de Indische giens: in 326 overschreed hij den Indus. Op verzoek van Taxiles, die hem had gehuldigd, viel Alexander eerst Koning Porus aan, die zich na dapperen strijd moest overgeven. Daardoor was weldra de Pendsjaab zoo goed als geheel onderworpen: ernstigen tegenstand behoefde Alexander hier niet meer te vreezen. Maar die tegenstand kwam van geheel andere, onverwachte zijde. Aan de Hyphasis kwam de muiterij in het leger, die al zoo lang broeide, tot uitbarsting; men weigerde verder te trekken naar steeds nieuwe landen, steeds nieuwe avonturen. Alexander zag, dat hij moest toegeven. Natuurlijk Alexander in Indië, 3-7—326. Alexander de Groote. Miirmeren borstbeeld in het Louvre te Parijs. bleek de wil der goden overeen te stemmen met dien van het leger. Dus Terugtocht, trok Alexander langs den Indus naar de zee. Daar beval hij den vlootvoogd Nearchus met de schepen langs de kust naar de Perzische golf te varen: Alexander zelf begaf zich met het overige gedeelte van het leger door het dorre Gedrosië en Carmanië naar Persis op weg. Zwaar hebben de Macedoniërs in deze woeste streken geleden; sterk geslonken en uitgeput bereikten de troepen in 325 Susa. organisatie Daarmede was de veldtocht naar het Oosten en tevens Alexander's krijgs- uu het njk- fopbaan afgesloten. Het werd tijd, dat hij terugkeerde. Wel was in het algemeen de orde in het rijk slechts in geringe mate verstoord, maar het rijksbestuur eischte dringend regeling. Ieder satraap en bevelhebber deed tot schade van zijn onderdanen wat goed was in zijn oogen en dat was in den regel nogal slecht. Zoo moest Alexander dadelijk ingrijpen. Tal van Perzische hooge ambtenaren, die voorloopig in hun functiën waren gelaten, werden thans afgezet en door Macedoniërs vervangen; ook onder deze werden de onzuivere elementen verwijderd. Nadat zoo orde was geschapen, begon Alexander met de verdere voltooiing van de organisatie van het rijk. Hij ging daarbij uit van het beginsel, dat Hellenen en barbaren tot één volk moesten worden samengesmolten, maar vergat daarbij, dat de overwinnaars ook hier het superieure ras waren, zoodat van eenige gelijkheid met de overwonnenen geen sprake kon zijn. Nooit hebben dan ook Macedoniërs en Perzen elkander als gelijken leeren beschouwen. Niettemin gaf Alexander het vooibeeld door niet alleen Rhoxane, maar naar koningsrecht ook nog een dochter van Darius en een van Artaxerxes III tot zijn gemalinnen te verheffen. Dat voorbeeld dwong hij zijn officieren te volgen: op één dag werden te Susa tachtig dergelijke gemengde huwelijken gesloten. Daarnaast werden meer en meer Perzen in het leger opgenomen, wat zeker onvermijdelijk was, daar Griekenland en Macedonië onmogelijk de groote troepenmassa voor het uitgestrekte rijk konden leveren; zelfs in hooge rangen komen reeds onder Alexander Perzen voor. Natuurlijk verwekte dat ontevredenheid bij de Macedoniërs; Alexander moest in zooverre toegeven, dat uit de Perzen afzonderlijke regimenten werden gevormd, terwijl de Macedoniërs steeds den voorrang zouden hebben. Een andere maatregel om de vereeniging der beide volken tot stand te brengen was het aanleggen van militaire koloniën, gevormd uit gepasporteerde soldaten, in alle deelen van het uitgestrekte rijk; meer dan zeventig steden werden zoo gesticht, waarvan vele den naam Alexandrië droegen en tot in veel lateren tijd middelpunten van handel en verkeer en ook van cultuur zijn gebleven. Ook in ander opzicht heeft Alexander in de korte jaren, die hem waren vergund, zeer veel gedaan voor de materieele welvaart van zijn rijk. De Indische Oceaan en de Kaspische zee werden voor het wereldverkeer geopend. De Tigris werd genormaliseerd; kanalen werden gegraven of hersteld, dijken en havens aangelegd. Gewichtig zijn ook de maatregelen tot regeling der munt; Alexander trok naast de gouden de zilveren munt als koninklijk regaal aan zich en maakte daardoor een einde aan de chaotische verwarring op dit stuk. In plaats van den dubbelen standaard van Perzië kwam de enkele, de zilveren standaard, die in Athene en Corinthe reeds lang had geheerscht. In verband daarmede werden ook de financiën beter geordend. Daarentegen werd in de administratie betrekkelijk weinig veranderd. Niettemin bleef Alexander's positie altijd in hooge mate tweeslachtig. Vooi Giieken en Macedoniërs was hij de volkskoning met geenszins onbepeikte macht; voor de Aziaten was hij wel de veroveraar, voor velen zelfs de bevrijder, maar de legitieme vorst was hij niet, geen Koning bij de gratie Uoüs. In dat opzicht is Alexanders positie met die van Napoleon te vergelijken. Daarom maakte Alexander gebruik van de begroeting der priesters van Ammon door meer en meer voor zich goddelijke eerbewijzen te eischen en zich als heros, als halfgod, als god zelfs te laten vereeren: daardoor ontstond ook geen strijd met de godsdienstige beschouwingen der Hellenen, naar wier voorstelling tal van goden vroeger menschen waren geweest. Van Oost naar West, van Griekenland tot Indië ontstond naast de bestaande eerediensten die van Alexander. Zelfs in Athene werd in 324 besloten Alexander als Dionysus onder de staatsgoden op te nemen. Daarmede was de oude Aziatische beschouwing, dat de monarch van hoogere formatie is dan de overige menschheid, ook naar Europa overgegaan: zij is sedert gemeengoed van alle Hellenen in Azië en Europa geworden. Van hen hebben de Romeinsche Keizers den dienst van den vorst en zijn huis overgenomen. En nog in onzen tijd leeft deze eigenaardig Oostersche beschouwing voort in den eerbied, die men aan vorsten pleegt te betoonen. Nog in zijn laatste levensjaren heeft Alexander zich met de Grieksche Athene zakên moeten bezighouden. Athene verhief zich onder de beproefde leiding van mannen als Lycurgus, Demades en Demosthenes weer tot zijn ouden stoffelijken bloei. Het werd weer een van de eerste handelssteden der wereld. In dat opzicht schenen de tijden van Pericles te herleven, ook hierin, dat tal van heerlijke bouwwerken werden voltooid, het arsenaal in den Piraeëus, het theater van Dionysus, het Stadium, het Lyceum. Door de uitnemende zorg van Lycurgus waren voor dat alles de middelen in ruime mate beschikbaar. Maar ook de politieke strijd bleef als vanouds woeden. Aeschines hervatte ziju oppositie tegen Demosthenes, maar moest in vrijwillige ballingschap gaan; eenige jaren daarna is hij gestorven. Lycurgus'volgde hem in den dood. Kort daarna, in 324, stelde Alexander aan alle Grieken een eisch, die Tetradrachmon van Alexander den Groote. in Athene op hevig verzet stuitte. Op de Olympische spelen las *s Koninas gezant onder luid gejuich der verzamelde Grieken een decreet voor, waarbij aan alle staten werd gelast hun ballingen weer op te nemen. In de meeste staten werd de Koning gehoorzaamd en daarmede een elleudig euvel weggenomen. Alleen Aetol.ë en Athene protesteerden en verkregen zelfs uitstek lettemin gat Athene den Koning juist toen een bewijs van welwillendheid t'oor zijn voortvluchtigen minister Harpalns aan te houden. Maar EJn■ werf do' , geVal;geniS e" Het tC Athene zij" sc'la'ten achter. Daarover »erd doo, de oppositie, gesteund door de openbare meening, een monster- pioces op touw gezet tegen Demades en Demosthenes, die werden beschul- c.gd van verduistering van staatsgelden. Daar zij hun onschuld niet konden bewuzen, werden zij veroordeeld: Demosthenes verliet Athene; Demades bleef, maar ambteloos. Aiexanlier, tijd is Alexander gestorven. In Babyion ontving hij in 3*3 323 -rrr , ?T ;en ook uit het ve,re itaiie k— l het scheen dat de Koning „u ook zijn aandacht zou wijden aan het Westen i .ai eeist zon Arabic worden veroverd om daardoor een directe verbinding X ■ iTd I ,Babyl°nië [0t StaDd ,e b™Sen- 1° ^n zomer van 323 was a les ot den veld- en zeetocht gereed. Maar juist in dien tijd werd Alexander po selmg ziek; zijn toestand verergerde snel; reeds na twaalf dagen stierf de lieer der wereld, nog geen 33 jaar oud. DERDE HOOFDSTUK. De Diadochen. ^exanc'er ^et geen opvolger na, in staat om te regeeren. Philippus in, ^an zÜn ^r*e wettige gemalinnen was Rhoxane in geze-A,3J3~?17' ■yv< /f//57^&\ j , 1*1 *1 .. , AlexanderIV, gende omstandigheden; zij bracht kort na zijn dood een 323-309. 6zoon1 Alexander, ter wereld. Verder leefde nog in Mace- rSÜ- d°nië een zwakzinnige halfbroeder van Alexander, Philippus der' 323-321- Arrhidaeus. De beslissing over de opvolging stond natuurlijk ïechtens en feitelijk aan het leger. Ook in dit geval kwam men op voorstel van Perdiccas, den hoogsten in rang der bevelhebbers, tot een compromis: zoowel Philippus III als Alexander IV werden als Koningen geproclameerd. Perdiccas zelf werd voorloopig rijksbestuurder; de belangrijkste ambten werden verder onder de hoogste officieren verdeeld: zoo werd reeds toen Ptolemaeus satraap van Aegypte, Lysimachus strateeg van Thracië; Seleucus en Cassander verkregen hooge commando's; Antipater behield het bewind over Macedonië en Griekenland. In Azië bleef alles voorloopig rustig; een opstand in Bactrië werd spoedig gedempt. Veel ernstiger was de beweging, die het bericht van Alexanders dood in Griekenland veroorzaakte. Nu scheen het oogenblik gekomen om de gehate Macedonische heerschappij af te schudden. In Athene had de radicale partij de overhand, die de volksvergadering gemakkelijk tot den strijd tegen de onderdrukkers der Helleensche vrijheid bewoog. Aetolië, Phocis en Locris sloten zich dadelijk bij Athene aan. Deze bondgenooten versloegen de Macedoniërs bij Plataeae en sloten zelfs Antipater in het sterke Lamia in; daarnaar LamisCe eet deze krijg de Lamische oorlog. Na deze overwinning sloten zich tal van ^-322 Grieken bij Athene aan; zij vereenigden zich tot een nieuwen bond; alleen Sparta en eenige andere steden bleven daarbuiten. Demosthenes werd teruggeroepen ; Athene scheen weer vrij. Maar al spoedig keerde de kans. Antipater werd door zijn toegesnelden Amorgos'f'2 krijgsmakker Leonuatus ontzet. De Atheensche vloot leed in een hevig gevecht met de Macedonische een zware nederlaag bij Amorgos; het was de laatste groote zeeslag, waarin Athene zich weerde; sedert is het voor immer met Athene's heerschappij ter zee gedaan. Intusschen had Craterus zich met zijn crannonl:;22.^l0ePen ^ Antipater gevoegd; te zamen vielen zij in Thessalië en stuitten in den zomer van 322 bij Crannon op de Grieken. Een veldslag was het gevolg, die wederom de superioriteit der Macedonische heerscharen bewees. In korten tijd onderwierpen zich alle Grieken; alleen Aetolië en Athene moesten daartoe worden gedwongen. Antipater eischte onvoorwaardelijke overgave; zij werd toegestaan. Hij begon met een aristocratischen regeeringsvorm in te voeren; tot steun daarvoor legde hij een sterk garnizoen in den Demosthenes^raeëUS' aanst°kers van den opstand werden verbannen; de oorlogskosten 322. werden op Athene verhaald. Demosthenes en de zijnen, die ter dood werden ondtnvwpen. vei00r(^ee^' namen de vlucht. De groote redenaar zocht een toevlucht in den Poseidon-tempel op het eiland Calauria; toen hij hier zijn vrijheid door Antipater's satellieten bedreigd zag, gaf hij zich door vergif den dood. In Athene kregen de gematigden, mannen als Demades, Phocion en Demetrius van Phalerum, de leiding in handen. Griekenland was dus weer onderworpen aan Macedonië. Maar aan wien zou Macedonië zelf ten slotte ten deel vallen? Dat zou afhangen van den gang van zaken in Azië. Voorloopig bleef Alexanders rijk machtig en sterk als een eenheid in wezen; zelfs breidde het zich nog door de verovering van Cappadocië en Cyrene uit. Dat duurde evenwel niet zeer lang. Perdiccas vervreemdde weldra door zijn willekeur de andere veldheeren van zich. Toen hij nu Antigonus, satraap van Phrygië, rekenschap eischte van zijn beheer, vreesde deze voor zijn gezag en leven en zocht in Macedonië bij Craterus en Antipater hulp. Hij deze coalitie sloten zich weldra de veldheeren Lysimachus en Ptolemaeus aan. Daarmede was de burgeroorlog begonnen, die het rijk van Alexander den Groote zou sloopen. Terwijl Antipater en de zijnen in Klein-Azië vielen, trok Perdiccas met het rijksleger tegen Aegypte op. Maar hier had hij weinig succes; muiterij in Perd^coas t, zijn leger was het gevolg en in 321 werd Perdiccas op bevel van Seleucus en andere hoofdofficieren vermoord. Daarmede was het gevaar voor Ptolemaeus voorbij; het rijksleger trok naar Azië terug. In Klein-Azië had intusschen Eumenes, de vertegenwoordiger van Perdiccas, een groote overwinning behaald op Craterus, die zelf sneuvelde. Maar deze overwinning bleef door Perdiccas' dood onvruchtbaar; het leger van Eumenes vereenigde zich zelfs met dat van Antipater, Antipater. In Syrië vereenigden zich ten slotte al deze troepen met die van rijksbestuur- ~ . . . 1 .. der,32i—319. Perdiccas; door hen werd Antipater tot rijksbestuurder gekozen. Zijn gezag werd weldra overal erkend, ook nadat hij den zetel der regeering weer van Azië naar Macedonië had overgebracht. Ook op Griekenland werkte dat alles terug. Daar was het dadelijk na het uitbreken van den oorlog in Azië woelig geworden; zelfs Demades schijnt door den stroom medegesleept te zijn; hij werd althans op bevel van Antipater ter dood gebracht. Het verzet had daarmede uit. Ongelukkig stierf Antipater reeds in 319. Niemand genoot een gezag als Antipater +, hij, allerminst zijn zoon Cassander. Antipater zelf had dat begrepen en den veldheer Polysperchon tot zijn opvolger aangewezen. Deze vond evenwel Poiyspcrdadelijk verzet bij Antigonus, den strateeg van Klein-Azië, die zich zelf tot^stuuuier^ heer der wereld hoopte te maken met behulp van zijn groot en uitnemend 319-;j16leger. Bij hem sloot zich al spoedig Cassander aan en weldra ook Ptolemaeus en Eumenes. Daar Athene zich bij hen dreigde aan te sluiten, besloot Polysperchon hier de democratie te herstellen; de aristocratische regeering viel; Phocion en de zijnen werden in 318 ter dood gebracht. Hetzelfde gebeurde overal, zoodat Polysperchon ten minste van Griekenland zeker was. Een nog belangrijker winst was het, dat Eumenes zich bij hem aansloot, terwijl daarentegen Lysimachus zich met Antigonus verbond. Ook daardoor kon deze in 318 in een zeeslag in den Bosporus een schitterende overwinning op Polysperchon behalen. Daarmede was aan diens gezag een onherstelbare knak toegebracht. Cassander bezette den Piraeëus en herstelde in Athene en elders overal ^ de oligarchie: Demetrius van Phalerum nam in Athene met kracht en beleid Demetrius de teugels der regeering in handen. Cassander viel daarop in Macedonië: phaierum, Polysperchon vluchtte met Rhoxane en den jongen Alexander; Philippus 317 3 7Arrhidaeus benoemde Cassander tot rijksbestuurder en zette dus Polysperchon af. Maar tegen de nieuwe regeering stelde zich de oude Olympias, de moeder van den grooten Alexander zelf. Zij overwon in den zomer van 317 en liet alle aanhangers van Cassander, daaronder zelfs Koning Philippus en zijn philippus familie ombrengen. Maar natuurlijk verwekte zulk een handelwijze een hevige 111+» 31'* reactie. Cassander trok tegen Olympias op, belegerde haar in Pydna en dwong olympiast, • 317. haar tot^de overgave. Zij ontving de straf voor haar euveldaden: zij werd naaiden eisch van volk en leger ter dood gebracht. Rhoxane en haar zoon bleven voorloopig gevangen; Cassander was meester van Macedonië. Ook in Griekenland werd zijn gezag weldra overal erkend; op zijn last werd Thebe herbouwd. Intusschen had Antigonus zich na zijn victorie aan den Bosporus tegen Eumenes gewend, die een groot deel van Azië had veroverd. Aan de grenzen van Medië en Perzië werd Eumenes in twee slagen in 316 door Antigonus verslagen; hij zelf werd gedood en liet dus Antigonus in het onbestreden Eumenes t, • "" 316 bezit der Aziatische landen. Deze gebood nu over bijna alle landen van het oude Perzische rijk van den Hellespont tot den Indus; in hem kon men den opvolger van Alexander zien. Maar juist die groote macht wekte verzet. Ptolemaeus, Cassander en Lysimachus sloten een nauw verbond tegen hem Een nieuwe oorlog was het gevolg. Antigonus begon met in 315 Syrië en Phoenicië op Ptolemaeus te veroveien; alleen Tyrus bleef dezen getrouw. Tevens benoemde Antigonus Polysperchon, die zich in een uithoek van den Peloponnesus had weten te nestelen, tot zijn stadhouder in Griekenland en zond hem geld en troepen- r^ksbest'uur- PolysPerch^ wees zijnerzijds Antigonus als rijksbestuurder aan. Daardoor dor,3i6—306. ontbrandde de oorlog in Griekenland opnieuw. Weer toonde Cassander zijn macht in Griekenland, zoodat zelfs Polysperchon zich bij hem aansloot; alleen e Aetoliërs en hun bondgenooten bleven Antigonus getrouw. Deze veroverde eindelijk in 314 Tyrus na een langdurig, zeer bezwaarlijk beleg. Carië werd nog door hem bezet; daarmede was geheel Klein-Azië in zijn macht. Vandaar s, „i r ■ Ult dl6ef ^ d°01 Zijn gezanten ^ekenland nogmaals aan tot afval van Cassander. " 3i2.aza' Maar tot een aanval op Macedonië zelf kwam het niet. In 312 rukte Ptolemaeus Palaestina binnen. Bij Gaza versloeg hij Antigonus'zoon Demetrius zoo volledig, dat de geheele kust, zelfs Tyrus, in zijn handen viel. Terzelfder tijd maakte Seleucus, die door Antigonus was verdreven en naar Ptolemaeus was gevlucht, zich zonder moeite meester van Babylonië, Medië en Susiana. Natuurlijk moest Antigonus nu dadelijk uit Klein-Azie terugkeeren. Ptolemaeus dreef hij spoedig genoeg naar Aegypte terug; maar Seleucus handhaafde zich in Babyion. Daarmede was een machtsverhouding in het leven geroepen, die de grondslag is gebleven voor de formatie der nieuwe staten in Alexanders gebied. Want wel handhaafde men in naam de rijkseenheid, maar feitelijk was het Macedonische rijk reeds ontbonden. Dat begrepen de strijdende veldheeren Vrede, 312. 00k. Nog m gl2 sloot Antigonus vrede met Cassander en Lysimachus, waarbij zich al spoedig Ptolemaeus en Seleucus aansloten. In hoofdzaak zou ieder behouden, wat hij bezat; tot den tijd, dat de jonge Alexander meerderjarig zou worden, zou Cassander strateeg blijven in Macedonië, Lysimachus in Thracie, Ptolemaeus in Aegypte, Antigonus in Voor-Azië, Seleucus in het eigenlijke Perzië en het Oosten. Van een centrale regeeriug was geen sprake meer; de rechten van den jongen Koning, die onder Cassanders voogdij werd gelaten, werden alleen in naam erkend; alleen sloeg men nog munten op zijn naam en dagteekende naar zijn regeeringsjaren; ook waagde nog geen der \ijl' veldheeren het zich met den Koningsnaam te sieren. Maai feitelijk waren er vijf nieuwe monarchieën ontstaan. Dat blijkt ook uit de organisatie van hun gebied, waaraan alle vijf strategen zich nu wijdden. Ptolemaeus verfraaide en versterkte zijn hoofdstad Alexandrië. Wat hij reeds bezat, stichtten ook de anderen zich. Cassander grondvestte op Chalcidice een nieuwe hoofdstad Cassandria en dat, terwijl alleen de Koning zijn naam aan de hooldstad mocht, geven. Naar zijn voorbeeld bouwde Lysimachus op den Thracischen Chersonnesus zich een residentie Lysimachia. Ook Antigonus stichtte aan den Orontes in Syrië zijn hoofdstad Antigonia, de stad, die lateidoor Seleucus Antiochië werd genoemd en die door de eeuwen heen zulk een belangrijke plaats in de historie van het Oosten heeft ingenomen. En eindelijk werd Seleucus de stichter der nieuwe Helleensche hoofdstad Seleucia aan den Tigns op de plaats, waar deze den Euphraat dicht nadert en door een kanaal met dezen is verbonden. Zelfs de schijn van eenheid bleef niet lang meer bewaard. De jonge Alexander groeide op en werd in Macedonië populair. Maar Cassander besloot het gevaar, dat hem van deze zijde dreigde, op gruwelijke wijze af te wenden: in 309 liet hij den jongen Koning met zijn moeder Rhoxane in het geheim uit den weg ruimen. Nog was een onechte zoon van den grooten Alexander, Alexander iv Heracles, in leven; maar ook deze moest zijn afkomst in hetzelfde jaar met HeracS t, zijn leven boeten. Daarmede was het Macedonische Koningshuis uitgeroeid 809- en kon niet alleen Cassander, maar ook de andere diadochen naar de kroon grijpen. Tusschen hen bleef de vrede niet lang bewaard. In overleg met Antigonus, die den Aegyptischen strateeg van zijn eigen gebied wenschte af te houden, landde Ptolemaeus in 308 in de Peloponnesus en bezette Corinthe. Maar al spoedig begreep hij, dat van verovering van Griekenland geen sprake kon zijn, en sloot hij viede met Cassander. Een jaar daarna zond Antigonus zijn zoon Demetnus naar Griekenland om Athene aan Cassander te ontrukken. Deze stad Athene, stond nu sedert tien jaar onder het humane, zegenrijke bestuur van Demetrius van Phalerum. Athene genoot te midden der politieke verwarring om haar heen een periode van rustigen stoffelijken en tot op zekere hoogte ook geestelijken bloei. Nieuwe wetten werden uitgevaardigd; na Theseus en Solon roemde men Demetrius als den derden wetgever van Athene. De misbruiken der oude democratie werden afgeschaft; men streefde er zelfs naar het staatsideaal van Anstoteles te verwezenlijken. De financiën werden uitnemend verzorgd en vloeiden ruim, ook voor de groote feesten, waaraan het Atheensche volkvan oudsher gehecht was. Men zegt vermoedelijk niet te veel, wanneer men constateert, dat Athene wel machtiger, maar nooit beter geregeerd is geweest dan onder Demetrius van Phalerum. Maar ook deze regeering bleek niet duurzaam. Ongelukkig is de aristocratie te Athene bijna steeds verbonden geweest aan overheersching van vieemden. Juist dat werd dan ook aan Demetrius verweten en evenzeer zijn vorstenallures, die men te Athene zeer slecht verdroeg. Vandaar, dat het Demetrius, Antigonus' zoon, weinig moeite kostte in 307 onder de schoone leuze der vrijheid Athene te bezetten, Demetrius van Phalerum en de oligarchie ten val te brengen en de democratie te herstellen. Behalve Athene pynhus, en daardoor Griekenland verloor Cassander ook Epiius, waar een spruit van ko^rgusv*n het met Alexander verwante vorstenhuis, de bekende Pyrrhus, in dezen tijd 3°7-S zich tot Koning deed erkennen. Het spreekt evenwel van zelf, dat de overwinning van Demetrius behalve voor Cassander ook voor Ptolemaeus alleronaangenaamst was. Daarom besloot Antigonus een aanval van die zijde te voorkomen. Hij riep zijn zoon in 306 uit Griekenland terug en beval hem Cyprus, dat aan Ptolemaeus behoorde, te veroveien. Voor de hoofdstad fealamis sloeg Demetrius, die wegens zijn lnei betoonde bekwaamheid als ingenieur den bijnaam Poliorcetes ontving, Sa?amisb306.het beleg- Eu toeu Ptolemaeus met zijn machtige vloot de stad trachtte te ontzetten, kwam het daar tot een grooten zeeslag, waarin Demetrius een schitterende victorie behaald. Met slechts weinig schepen ontkwam Ptolemaeus. Salamis gaf zich nu over; Cyprus was voor Aegypte verloren. AKoning^' ^00 8root was de beteekenis van deze overwinning, dat Antigonus het o03—301. kon wagen thans den Koningsnaam aan te nemen; om de opvolging te verzekeren schonk hij dezen titel ook aan zijn zoon. Daarin lag evenwel de aanspraak op het geheele rijk van Alexander, wiens opvolger Antigonus zich noeuide. Al dadelijk wilde hij beginnen met de verovering van Aegypte. Maar Kontgavan'Ptolemaeus wist den aanval te land en ter zee af te slaan; hij vond daarin het motief zieh ook zijnerzijds Koning te noemen. Maar deze stap had een geheel andere beteekenis dan die van Antigonus. Ptolemaeus maakte geen aanspraak cassander, °P geheele rijk van Alexander en zoo kon zijn Koningschap niets anders Macedonfë! beteekeuen dan een zelfstandig, onafhankelijk Aegypte en dus de ontbinding 306—296. van het groote Macedonische rijk. In dezen zin was het ook op te vatten, Koning van toen kort daarna ook Cassander, Lysimachus en Seleucus zich tot Koning T1faooi' proclameerden. oU6—281. Seleucus, Het spreekt van zelf, dat Antigonus al deze Koningen als usurpators Babyionië, beschouwde en pogingen deed hen aan zijn gezag te onderwerpen. Daarom jog .80. zond hij in 305 Demetrius af om allereerst Rhodus te onderwerpen; toen dat na een moeilijk beleg van een jaar niet gelukte, sloot hij met de Rhodiërs een voorloopig verdrag en stak in 304 naar Griekenland over om Athene te ontzetten, dat door Cassander werd belegerd. Dat gelukte niet alleen, maar Demetrius maakte zich bovendien in twee korte veldtochten meester vau geheel Griekenland. Maar dat succes en de bedreigde positie, waarin daardoor Cassander was geraakt, noodzaakten Lysimachus en Ptolemaeus en kort daarna ook Seleucus zich ten strijde tegen Antigonus toe te rusten. In 302 stak Lysimachus naar Klein-Azië over en bezette hier de groote Grieksche steden van het Westen. Op het bericht daarvan brak Antigonus naar Klein-Azië op. Lysimachus gevoelde zich niet sterk genoeg hem te weerstaan en trok in het sterke Dorylaeum terug. Hij wist daarna aan de dreigende omsingeling te ontkomen en veilig in Heraclea terug te trekken. Intusschen had Antigonus Demetrius uit Griekenland ontboden; samen zouden vader en zoon den beslissenden kamp uitvechten tegen Lysimachus en den in 301 uit het Oosten siag bjj opgerukten Seleucus. Terwijl Cassander Griekenland heroverde en Ptolemaeus J pSUB, «jUI* t nogmaals de Syrische kust tot Sidon bezette, viel bij Ipsus in 301 eindelijk de beslissing. Daar werd de slag niet zonder de schuld van Demetrius door Antigonus verloren; de hoogbejaarde Koning wilde zijn nederlaag niet OVer- Antigonus f. leven, stortte zich in het dichtste slaggewoel en vond een roemrijken soldatendood. Deze slag bracht een beslissing in den langen, zwaren kamp om Alexanders rijk. De eenige, die dat rijk geheel had willen bezitten, Antigonus, was gevallen. Demetrius was niet bij machte die uitgestrekte aanspraken te handhaven. In plaats van de rijkseenheid kwamen de territoriale staten; bij Ipsus was beslist, dat Alexanders rijk zou worden verdeeld. De overwinnaars, waartoe men ook Cassander en Ptolemaeus moet rekenen, waren ongeveer tegen elkander opgewassen; geen van hen kon overheerschen. Zoo werd nu Antigonus' gebied verdeeld: Lysimachus verkreeg Klein-Azië, Seleucus Syrië en Mesopotamië; Cassander en Ptolemaeus behielden hun vroeger gebied. Intusschen hadden de nieuwe machthebbers nog met Demetrius te rekenen. Met zijn vloot beheerschte hij de zee en daardoor de kustlanden van Syrië en Klein-Azië en vooral Griekenland. Maar ook hier werkte de slag bij Ipsus na; kort daarna zeide Athene Demetrius de gehoorzaamheid op en verklaarde zich onafhankelijk en neutraal. Het voorbeeld van Athene volgden andere Grieksche staten. Maar in den Peloponnesus bleef Demetrius meester. Bovendien wist hij handig gebruik te maken van een spoedig gevolgde verschuiving der machten onderling. Daar Seleucus weigerde Zuid-Syrië aan Ptolemaeus af te staan, verbond deze zich met Lysimachus en Cassander; Seleucus, aldus geïsoleerd, zocht en vond toenadering tot Demetrius. Er openden zich bovendien voor Demetrius nog andere vooruitzichten. In 296 stierf Cassander, kort daarna zijn zoon Philippus IV; alleen twee Cassander f, minderjarige kinderen, Antipater en Alexander, bleven over. Zoo kon Deme- Der^j.ins trius een poging wagen Griekenland en misschien zelfs Macedonië te veroveren, verovert Athene 294 Hij verscheen in 295 in Griekenland, bezette tal van steden en sloeg het beleg voor Athene. Maar intusschen had Seleucus zich weer verbonden met Ptolemaeus en Lysimachus. Niettemin zette Demetrius het beleg voort; zwaar leed Athene; zelfs het gouden gewaad van de godin in het Parthenon, dat in de ellende van den Peloponnesischen oorlog was gespaard, werd nu naar de munt gebracht. Maar de nood steeg hooger en hooger en in 294 moest Athene zich aan den Poliorcetes overgeven. De democratie werd wel hersteld, maar onder de hoede van een vreemd garnizoen. Een groot succes voor Demetrius, dat wel opwoog tegen de verliezen, die Ptolemaeus, Seleucus en Lysimachus hem in Syrië en Klein-Azië toebrachten. Want nog altijd gold Athene voor de hoofdstad der wereld. Maar Demetrius zou nog hooger stijgen. In Macedonië was een conflict ontstaan tusschen de beide jonge Koningen Antipater en Alexander. Door Demetrius, dezen laatste te hulp geroepen, verscheen Demetrius in 294 in Macedonië, ^"cefonw" doodde Alexander, verdreef Antipater en liet zich tot Koning proclameeren. 294-28sDaarmede had hij revanche genomen voor de nederlaag van Ipsus; hij was "Ik Ktere,ineM *1 zijn tijd' maar ziJ" «Ê^ht is later in Macedome blijven heerschen, totdat het land door Rome werd moesTh P 1 ln ,GnekenIand handhaafde hij zijn gezag; alleen in Epirus moest hij Pyrrhus erkennen. Hij wilde echter nog meer; evenals Alexander hl] van Europa u.t Azië veroveren; de aanspraken van zijn vader had ■1 ni zi,n hart nooit opgegeven. Tegen dat dreigende gevaar vereenigden zich echter Lvsimar.hns Solflllnill3 nn echter Lysimachus, Seleucus en Ptolemaeus; bij hen sloot zich ook Pyrrhus aan. In 288 vielen allen te zamen Macedonië van de land- en de zeezijde aan. Tegen hen was Demetrius niet opgewassen; hij vluchtte naar Giiekenland en moest het aanzien, dat de Macedoniërs Pyrrhus tot hun Koning uitriepen. Ook Athene bevrijdde zich; maar in het overige Griekenland bleef Demetrius meester. Van daar uit hoopte hij ten minste Klein-Azië te kunnen heroveren. Daar had intusschen Lysimachus zijn heerschappij op hechte grondslagen gevestigd. Alleen Bithynië kon hij niet onderwerpeu. En in Pontus stichtte in dezen tijd een aanzienlijke Pers, Mithradates , een i'ijk, dat in latere eeuwen een belangrijke rol in de historie zou spelen. Erger scheen het Demetrius Poliorcetes. Naar een bronzen beeldje gevonden te Herculaneuin. Demetrius 283. . —" langer scneen net voor Lysimachus, dat Demetrius in 287 „aar Klein-Azië overstak. In het begin veroverde hij tal van steden, zoodat Lysimachus' heerschappij hier grootendeels te loor ging. Maar toen Demetrius in 286 ook in Syrië wilde doordringen, lieten zijn troepen hem in den steek: hij moest zich aan Seleucus t, overgeven; in eervolle gevangenschap is hij in 283 gestorven. Natuurlijk maakte Pyrrhus van Demetrius' nederlaag gebruik door Thes- hield ^ ee'\dee! ™n G™kenland te «nderwerpen; in het overige Griekenland i Demetrius zoon Antigonus zich staande. Maar Pyrrhus vond op ziin >0111 een gevaarlijken tegenstander in Lysimachus, die in 285 Macedonië zonder veel moe.te veroverde en dadelijk als Koïlïg werd erkendfzoo beheerschte deze thans Macedonië, Thracië en Klein-Azië. Maar ook dit groote rijk bleek niet bestendig en Lysimachus zelf riep het noodlot over zijn hoofd op. Op aandrang van zijn tweede gemalin liet hij zijn oudsten zoon Agathocles dooden. Als wreker van dezen trad Seleucus op, die reeds lang naar een aanleiding tot een conflict met Lysimachus had gezocht. Toen Seleucus in Klein-Azië verscheen, vielen alle aanhangers van Agathocles hem toe, o. a. de bevelhebber van het sterke Pergamum, Philetaerus. In 28 L kwam het bij Cyropedium siag i.y tot den laatsten slag tusschen twee veldheeren van Alexander den Groote. Cyr°PJ|tl,um Seleucus overwon; Lysimachus werd niet alleen geslagen, maar ook gedood. LysiDientengevolge kon de overwinnaar het grootste deel van Klein-Azië bij ,nachU8 f' zijn rijk inlijven. Maar Seleucus wilde nog meer; hij wilde als Koning van Macedonië sterven. Zoover is hij evenwel niet gekomen. In zijn leger bevond zich de ptoio. oudste zoon van Ptolemaeus, Ptolemaeus Ceraunus. Zijn vader had hem van de troonopvolging uitgesloten ten behoeve van zijn jongsten, die dan ook in 285 als Ptolemaeus II Philadelphus den troon der Pharao's beklom. In Aegypte uitgesloten, zocht Ceraunus zich elders een rijk te stichten. Hij achtte nu de gelegenheid schoon: als Seleucus van het tooneel verdween, was Macedonië te veroveren. Daarom vatte hij den euvelen moed en doodde in 280 den ouden Koning kort nadat hij den voet op Europeeschen bodem had gezet. Daarmede was de laatste der paladijnen van Alexander den Groote gestorven. Seleucus werd als Koning van Azië opgevolgd door zijn zoon Antiochus I Sotcr. Maar Europa verkreeg deze niet. In Macedonië wist Ptolemaeus Ceraunus het leger voor zich te winnen; hij werd tot Koning geproclameerd en weldra overal erkend. Ook Antigonus, die nog steeds het grootste gedeelte van Griekenland beheerschte, moest zich bij het gebeurde neerleggen; zelfs had hij eenige moeite zich in Griekenland te handhaven. Maar ook zijn tijd zou komen. Juist in dezen tijd werd de Helleensche wereld bedreigd door een inval invai der van barbaren, als men in eeuwen niet had beleefd. Reeds in de vijfde eeuw Ke,ten' waren Keltische stammen over de Alpen getrokken; zij hadden een deel van Italië bezet, maar waren door de Romeinen ten slotte na zwaren kamp overwonnen. Omstreeks 350 verschenen zij op het Balkanschiereiland; in Alexander's Seleucus I Nicator. Bronzen borstbeeld in liet Museum te Napels. niaeus IF Philadelphus, 285—217. Ptolemaeus Ceraunus. Seleucus +, 280. Antiochus I Soter, 280- 201. tijd woonden zij aan den Donau; Cassander en later Lysimachus hadden met hen te strijden. Na den slag bij Cyropedium scheen de gelegenheid schoon om verder voort te dringen; in 280 trokken horden Kelten Macedonië en Thracië binnen, een ware volksverhuizing, als die der Germanen eeuwen later. Ptolemaeus Ceraunus trok hen te gemoet; maar in 279 werd zijn leger geheel vernietigd en hij zelf gedood. Plunderend overstroomden de Kelten het geheele land; alleen de ommuurde steden bleven als vaste burgen in de woeste zee staan. Ceraunus' broeder en opvolger Meleager en na hem Cassander's zoon Antipater, die kort na elkander regeerden en stierven, konden niets tegen hen doen. Het gevaar werd nog grooter, toen nieuwe scharen Kelten hun genooten te hulp kwamen. Zij drongen door tot in Thessalië en vandaar tot in Griekenland. Hier heerschte Antigonus, maar juist toen had hij een zwaren kamp te doorstaan met de Atheners en hun bondgenooten, die door Antiochus werden ondersteund. Toch vereenigden zich alle Grieken om gezamenlijk de Thermopylae tegen de barbaren te verdedigen. Maar ook de Kelten trokken evenals voor twee eeuwen Xerxes den bergpas om en stonden onverwacht in MiddenGriekenland; zij veroverden Delphi en plunderden den beroemden tempel. Daarmede was hun doel bereikt; onder zware verliezen trokken zij weer naar Thracië terug. In Macedonië heerschte intusschen de grootste verwarring; het werd tijd, Antigonus i, dat een krachtige hand hier ingreep. Die hand kon geen andere zijn dan die Mac.'don^n, van Antigonus. In 277 sloot hij vrede met Antiochus; deze deed afstand van 270-239. Macedonië, gelijk Antigonus van Klein-Azië en Thracië. Eerst verdreef deze nu door den grooten slag bij Lysimachia de Kelten uit Thracië; daarna veroverde hij in 276 Macedonië, waar men zijn komst tot den troon met gejuich als het einde der anarchie begroette; zijn gezag werd weldra ook in Thessalië en Griekenland erkend. Met Antigonus I had Macedonië niet alleen een nieuwen heerscher, maar ook een nieuwe dynastie gewonnen. Intusschen waren de Kelten naar Klein-Azië overgestoken. Zij namen hier dienst bij Nicomedes, die in Bithynië een zelfstandig rijk wilde stichten; met hun hulp gelukte het hem zijn heerschappij te vestigen. Daarna trokken zij weer plunderende en moordende verder. Eindelijk bereikten zij hun doel, Gaiatië. vaste woonplaatsen in een vruchtbare streek. Zij vonden dat alles op de Phrygische hoogvlakte in het land, dat sedert naar hen Galatië heette; daar werden deze woeste krijgers weldra vreedzame landbouwers en veehouders. VIERDE HOOFDSTUK. Hellas in het Oosten. fWr ISnMHK w et lijk van Alexander was dus gesplitst in tal van staten en De nieuwe I sm || gr staatjes Maar toch bleven de drie voornaamste rijken die, staten" & If waarin het groote gebied geographisch en historisch kon JU w01'den verdeeld: in Europa Macedonië, in Azië Syrië, in jk S Afrika Aegypte. Deze drie rijken onder hun dynastieën, VL afstammend van de beroemde veldheeren van den grooten Alexander, zijn sedert vreedzaam naast elkander blijven bestaan, totdat zij het een na het ander bij het Romeinsche rijk zijn ingelijfd. Al deze rijken droegen een beslist Helleensch karakter, Macedonië natuurlijk sedert lang, Aegypte, maar vooral Syrië nog slechts kort, maar toch in steeds stijgende mate. Door de verovering van Azië was voor de Grieksche Grieken een nieuwe periode van koloniseering geopend; evenals voor eeuwen J^Xsten" stroomden zij weer naar het Oosten, thans veel verder van het oude vaderland, om hun beschaving tot diep in Azië over te planten. Reeds Alexander zelf was met het stichten van koloniën overal in zijn uitgestrekt rijk begonnen; de diadochen zijn daarmede voortgegaan. In Klein-Azië, in Syrië, in Mesopotamië, in Babylonië, zelfs nog verder in het Oosten, in Perzië en Medië en tot in het verre Bactrië werden Grieksche koloniën gesticht door de Seleuciden, die op deze wijze tevens hun namenen die hunner gemalinnen vereeuwigden. Op dezelfde wijze, maar op veel geringer schaal hebben de Ptolemaeën in Aegypte en Zuid-Syrië koloniën gesticht; maar toch onderging het Aegyptische volk slechts oppervlakkig den Griekschen invloed en handhaafde het Jodendom zich daartegen. Deze kolonisatie droeg in de eerste plaats een militair karakter. De nieuwe steden waren vooral steunpunten voor het nieuwe, vreemde gezag, dat van daar uit de bevolking in bedwang hield en tegelijk tegen invallen van barbaren beveiligde. Bovendien gaven deze koloniën den Koning gelegenheid zijn uitgediende soldaten met landbezit te beloonen, onder de verplichting, dat zij tevens als reserve tot zijn beschikking bleven. Maar daarnaast kwamen zich onder bescherming van den Koning tal van vrije burgers uit Griekenland in de nieuwe steden vestigen. En natuurlijk, al was het karakter dezei koloniën geheel Grieksch, gingen zich tal van niet-Hellenen, omwoners \ooial, in de kolonie vestigen. Vooral daardoor werden de Aziaten meer en meei gehelleniseerd; van deze brandpunten uit verbreidde zich de Grieksche taal, godsdienst, kunst, letterkunde, wetenschap, de Helleeusche beschaving in het algemeen, ver over Azië. Toch moet men zich dien invloed niet te breed voorstellen; ver buiten de steden en de beschaafde standen in het algemeen ging hij niet. verkeer Maai vooral is deze koloniseering op groote schaal van beteekenis uit een economisch oogpunt. Een gevolg van de verovering van Perzië was een buitengewoon sterke toeneming van het handelsverkeer van Westen en Oosten. Niet alleen de nieuwe, maar ook de oude Grieksche steden plukten daarvan de vruchten. Athene heeft, zooals wij zagen, nooit zoo heerlijk gebloeid als onder Demetrius van Phalerum en het bleef een gewichtige handelsstad, ook nadat Corinthe haar in de derde eeuw naar de kroon begon te steken. Ook de Macedonische steden bleven of werden belangrijke middelpunten van handelsverkeer; hier stichtte Cassander de groote steden Cassandria en vooral Thcssalonica, dat door zijn gunstige ligging zich als handelsmetropool de eeuwen door tot in onzen tijd heeft gehandhaafd. Hetzelfde was het geval met de oude en nieuwe steden aan de Westkust van Klein Azië, Alexandria Troas, Smyrna, Ephesus, Pergamum. Maar toch vormen al deze Westelijke steden niet meer het economische centrum der wereld. Geographisch even goed als economisch verplaatste zich dat middelpunt naar het Oosten; politieke oorzaken zoowel als economische werkten hier samen. Vooral Griekenland zelf, zoo goed als Aiexandrië. voortdurend door politieke twisten verdeeld, verloor de leiding; de wereldhandel zocht en vond een nieuw middelpunt in Alexandrië, waar onder de weldadige bescherming der Ptolemaeën orde, rust en vrede gehandhaafd bleef. Haar haven was de eenige groote ankerplaats van Aegypte. Door den iSijl stond de stad in verbinding met alle landen tot diep in het Afrikaansche binnenland. Ook de weg naar de Roode Zee hetzij over land, hetzij te water dooi het w el dia herstelde kanaal door de Bittere Meren, was zeer gemakkelijk. Over land stond Alexandrië door de uitnemende rijkswegen met alle handelssteden tot diep in Azië in relatie. De zee zelf onderhield het verkeer met alle kusten van het Westen, ïsoorden en Oosten. Zoo werd Alexandrië het middelpunt van den wereldhandel, beschermd door de machtige vloot der Ptolemaeën, die met trouwe zorg hun hoofdstad schonken, wat zij noodig had; een wonderwerk werd het geacht, toen zij op het eilandje Pharus den beroemden vuurtoren oprichtten. Behalve de handel ontwikkelde zich te Alexandrië een belangrijke nijverheid, waarvoor het rijke Aegypte de grondstoffen leverde. Papyrus, reukwerken, zalf, glas werden zoo met de producten der textielindustrie de voornaamste uitvoerartikelen. En natuurlijk kwam het de stad niet weinig ten goede, dat zij de residentie der Ptolemaeën was, de politieke, maar ook de geestelijke hoofdstad van het nieuwe Aegypte. Men kan de bevolking dan ook gerust op een half millioen stellen; de stad was driemaal zoo groot als Athene en dubbel zoo groot als Syracuse. Naast Alexandrië was ook Antiochië in ieder opzicht een middelpunt van beteekenis; ook Seleucia aan den Euphraat bloeide hoog op. In de Middellandsche Zee kwamen in dezen tijd nog Rhodus en daardoor in het Westen Syracuse en Tarente tot nieuwen bloei. Het ligt voor de hand, dat aan de toenemende behoeften van den wereldhandel door een uitgebreide en ook technisch meer en meer volmaakte scheepsbouw werd voldaan. Meer en meer hield ook de ruilhandel op en Munt- en i i t i i • t geldwezen nam het geld een steeds breedere plaats in het handelsverkeer in. In verband daarmede staat ook de hoogere ontwikkeling van het crediet- en bank¬ wezen, waarvan vooral Alexandrië het middelpunt werd. Een verder gevolg daarvan was, dat door de Ptolemaeën de grootste zorg werd besteed aan de munt; naast den ouden Attischen standaard, die door Alexander door het geheele Oosten was verbreid, kwam die der pentadrachmon Ptolemaeën, die vooral in het Westen gold. van Ptolemaeus I Soter. Alleen vond hij daar een concurrent in den Romeinschen standaard, die zich met Rome's veroveringen al meer en meer verbreidde. Er was voor het steeds toenemende wereldverkeer zeer veel geld Kapitalisme noodig; anders zou het onbegrijpelijk zijn geweest, dat op het overstroomen van edel metaal over de Grieksche wereld onder en na Alexander overal geen stijging van alle prijzen en loonen is gevolgd. Wel had dat ten gevolge, dat zich in sommige handen rijkdommen ophoopten, waarvan men vroeger geen denkbeeld had gehad; millionairs kwamen overal voor, zelfs in het conservatieve Sparta, dat evenmin als eenige andere stad den groei van het kapitalisme kon tegenhouden. Natuurlijk was enorme weelde daarvan het gevolg en aan den anderen kant verarming van de groote massa; in alle groote steden, Alexandrië en Rhodus, Corinthe en Carthago vond men een talrijk proletariaat, dat voor een groot deel van staatswege moest worden onderhouden. Handel en industrie beschikten over groote legers arbeidskrachten, voor een deel vrijen, voor een ander deel slaven; hetzelfde was meer en meer op het platteland het geval, waar het grootgrondbezit het klein bezit in zich opnam; eigenaardig genoeg schijnt dat vooral in Sparta te zijn voorgekomen. Dat grootgrondbezit kwam natuurlijk meer en meer in handen van kapitalisten. Het spreekt van zelf, dat dit indringen van het kapitalisme niet overal tegelijk en met dezelfde kracht plaats greep; in de nieuwe koloniën in het Oosten vond men nog eeuwen lang den kleinen grondbezitter als type van de maatschappelijke organisatie. Een niet minder belangrijk gevolg van Alexander's verovering dan de materieele opbloei van de Grieksche wereld was de geheel veranderde poli- staatsrecht "j6 foi'nlatle van Helleeusche volk. In plaats van de kleine staten, de stadsstaten, waarin de Griek altijd en overal had geleefd, kwamen de groote rijken met milhoenen inwoners; vooral het rijk der Seleuciden overtrof alle staten m grootte en bevolking, die op 30 millioen kan worden gesteld. Het spreekt van zelf, dat zulke rijken op geheel andere wijze moesten worden - geadministreerd en geregeerd dan de oude kleine Grieksche staten. De financien werden dan ook in Aegypte en elders op geheel modernen voet geregeld • zorgvuldig werd alles beheerd en dat beheer gecontroleerd. Een uitgebreid systeem van directe en indirecte belastingen werd ingevoerd; daardoor kon jegelmatig aan alle behoeften van den staat worden voldaan. Bovendien beschikte de Koning over zeer vele en daaronder kostbare domeinen. Het spreekt vau zelf, dat behalve de koninklijke hofhouding leger en vloot een zeer groot deel der inkomsten verslonden; maar steeds bleef er toch genoeg over om kunsten en wetenschappen op de vrijgevigste wijze te beschermen. an nog grooter belang waren de staatsrechtelijke veranderingen, die het gevolg waren van den overgang van den stadsstaat tot de groote monarchie. e nieuwe dynastieën, wier recht eigenlijk alleen op haar goed zwaard berustte, zochten zich tegenover hun onderdanen evenals Alexander te legitimeeren ooi zie een goddelijke afkomst toe te schrijven en vervolgens voor zich t g0ddel,Jke macht te vindiceeren; de Koning werd een god, voor wien altaren en tempels werden opgericht. De Aziaten voegden zich daarin gemak- 'J, ' e Gneken namen den Koning in den regel eerst na zijn dood in hun pantheon op; maar ook hier voegden zij zich welhaast naar de eischen van den nieuwen tijd en vereerden hun regeerenden Koning als een godheid. een in Macedonië kon deze vorm van vorstenvereering geen ingang vinden; daar bleef de oude, meer eenvoudige verhouding van vorst en volk bewaard, al was ook hier de vorst sedert de dagen van Alexander niet meei as vioeger de eerste onder gelijken. Het spreekt van zelf, dat met de stijgende beteekenis van den heerscher, ook zijn huwelijk en daarmede de troonopvolging gewichtige staatszaken werden. Toch was geen koninklijke macht wettig, die niet door het als leger georganiseerde gewapende volk was erkend; uit dat recht ontwikkelde zich vervolgens een ander, dat van beslissing in belangrijke politieke aangelegenheden; van dat recht heeft het leger in tijden van troonstrijd of andere verwarring een ruim gebruik gemaakt. In normale omstandigheden bezat deze heerban alleen de jurisdictie over leven en dood van een Macedonisch burger; maar ook dat recht werd menigmaal door den Koning ter zijde geschoven. In het algemeen kan men dus zeggen, dat de Koning absoluut heerscher De monarwas, zoodra zijn recht door den heerban was erkend. Koninklijke besluiten waren wetten en hadden rechtskracht. De vorst benoemde alle ambtenaren, civiele en militaire en was niemand verantwoording voor zijn daden schuldig. Naast hem stond een staatsraad als adviseerend lichaam, saamgesteld uit de hoogste ambtsdragers van het rijk. Deze raad was tevens het hoogste gerechtshof. Deze en andere hooge ambtenaren werden genomen uit de aanzienlijke Macedonische familiën en genoten een zorgvuldige opleiding. Behalve den staatsraad stonden den Koning hooge officieren voor het militaire en tal van ministers voor de burgerlijke departementen ten dienste; de eerste onder hen, de eerste minister dus, was de zoogenaamde chiliarch, 's Konings eerste onderdaan; naast hem stond als invloedrijk ambtenaar de kabinetsecretaris. Natuurlijk waren allen slechts dienaren des Konings. Alleen de organisatie van den godsdienst was in menig opzicht aan den Koning onttrokken; op dat gebied ten minste hebben de onderworpen volken hun zelfstandigheid weten te bewaren. Evenals Napoleon beschermden de diadochen en hun opvolgers de kerken, opdat de priesters de geloovigen in devote vereering voor den vorst zouden voorgaan. Alleen de Grieksche eerediensten waren in den gewonen zin takken van staatsdienst. Het bestuur der provinciën bleef in hoofdzaak, wat het vóór Alexander was geweest; zoo bleven in het rijk der Seleuciden de oude satrapieën veelal bewaard. Zoo ook hebben de Grieken onder Macedonië hun oude staatsrechterlijke organisatie vrij wel behouden; ook na Alexander streden in Athene aristocraten en democraten met wisselende kansen om de oppermacht. Ook onder Koninklijk gebied bezaten de Grieken en de Grieksche steden een grootere zelfstandigheid en vrijheid dan de inboorlingen. Niet alleen op staatkundig terrein had de oude stadsstaat afgedaan; ook Het Heiie op geestelijk gebied was de Griek burger van een groote monarchie, zelfs wereldburger geworden. In de nieuwe rijken vonden de Grieken, wat zij in hun vaderland nooit hadden gevonden, een onbegrensd terrein tot vrije ontplooiing van al hun krachten en gaven; voor ieder bekwaam man stond hier het hoogste ambt open. Van stamverschil was hier geen sprake meer, wat natuurlijk weer op het moederland terugwerkte. Een duidelijk symptoom daarvan is de afslijting der dialectische verschillen in de taal. Het Attisch was sedert Pericles de taal van alle beschaafden; sedert Philippus was het de officieele taal in Macedonië; door Alexander werd het, zij het vervormd onder den invloed van andere talen en dialecten, de gewone, de algemeene omgangstaal, de koinè in de nieuwe Heileensche staten. Het Grieksch en de Grieken werden cosmopolitisch; de beschaafde wereld van het Oosten was Helleensch geworden. Maar natuurlijk ondervonden de Grieken aan den anderen kant zeer sterk den invloed der minder beschaafde volken, waaronder zij koloniseerden. Het Hellenisme is wel de grootste verbreiding, maar tevens de verbastering of liever de vergroving voor den fijnen Helleenschen geest. Maatschappe- Duidelijk blijkt dat uit den invloed, dien de nieuwe staatsvorm op het lijk leven. * maatschappelijk leven had. Van persoonlijke vrijheid, van republikeinsche gelijkheid was geen sprake meer; de despotie heerschte en begon den vrijen Griekschen geest te knevelen. Aan den anderen kant gaf het hof het voorbeeld van weelde en verkwisting, dat door de rijken en aanzienlijken maar al te gaarne werd gevolgd. De betrekkelijke eenvoud van het vroegere Grieksche leven maakte plaats voor steeds luxueuser pracht. De nieuwe wereldsteden waren even vol paleizen als vroeger Athene vol burgerwoningen. De weelde in kleeding en huisraad was ongeloofelijk. Ook het openbare leven werd hoe langer hoe kostbaarder; de publieke feesten, in Alexandrië, Antiochië en Athene gegeven, overtroffen in prachtige schittering alles wat tot dusverre ergens was gezien. In deze wereld van hooge beschaving en daarnaast amusement kwamen de vrouwen veel meer op den voorgrond dan in Griekenland voor betamelijk had gegolden; aan de hoven hadden de Koninginnen grooten invloed, maar niet minder de hetaeren; datzelfde verschijnsel vond men overal onder de hoogere kringen, waar de vrouw, zoowel de moreele als de immoreele, naast den man haar plaats innam. Wetenschap In het algemeen verbreidde de beschaving zich sterk. Wat tot dusverre het en onderwijs. , , . . » kostbaar bezit van weinigen was geweest, werd gemeen goed van velen. Een wetenschappelijke opvoeding gold voor ieder beschaafd man als noodzakelijk. Bij duizenden stroomden de studenten naar de philosophen-scholen, b.v. naar die van Theophrastus te Athene, die in het Lyceum doceerde, naar het Museum te Alexandrië, dat voor de ontwikkeling der Grieksche wetenschap van zoo groote beteekenis is geworden. Het werd op bevel van Ptolemaeus I door den uit Athene verdreven Demetrius van Phalerum georganiseerd; daar werd behalve een universiteit een bibliotheek gesticht, waar de geheele Grieksche litteratuur in de beste handschriften vertegenwoordigd was. Een tweede bibliotheek kwam in den Serapistempel tot stand. Dergelijke instellingen vond men ook in Antiochië en in Pergamum. Ook voor wat men thans middelbaar en lager onderwijs zou noemen werd veel gedaan. De wetenschap stond overal in volle eere. Phiiosophie. Tegen die wetenschap was natuurlijk het traditioneele geloof niet meer bestand. Hoezeer de philosopliische stelsels ook overigens uiteenliepen, in de verwerping van het oude polytheisme gingen zij samen. In breede kringen verdrongen wijsgeerige beschouwingen het oude geloof. Het spreekt van zelf, dat warmte en diepte van overtuiging daarbij wonnen; het monotheisme werd meer en meer aangenomen, al werden de oude vormen nog gehandhaafd, de godsdienstige feesten gevierd, de orakels geraadpleegd, de mysteriën gehouden, al drongen tal van vreemde diensten in de Helleensche wereld in. Dat alles schonk bevrediging in de onzekerheid over 's menschen lot na den dood; maar aan den anderen kant sloop met deze vreemde diensten ook veel bijgeloof in de vrije Grieksche levensbeschouwing. ook den denkenden schepper der wereld; integendeel verklaarde hij zeer modern alle verschijnselen als werkingen van natunrkrachten. Hij toonde aan, dat alle lichamen, ook b.v. de lucht, zwaarte hebben en bewees dus de qualitatieve eenheid der materie. Hij verwierp de leer van den aether en verklaarde de zon voor een vurigen bol, waarvan de andere hemellichamen hun licht ontvangen. Waarneming en gevoel waren voor hem één; de ziel was niet alleen ondeelbaar, maar ook onafscheidelijk met het lichaam verbonden; van een onsterfelijkheid der ziel kon dus volgens hem geen sprake zijn. Zoo had dus ook hier de wetenschap over het geloof gezegevierd. Behalve de peripatetische school leerden nog steeds de andere philosophische scholen, de academische, de cynische, de cyreneesche, alle door uitnemende mannen vertegenwoordigd. Maar van meer belang was het, dat nienwe scholen werden gesticht. Daarvan zijn die van Epicurus en Zeno de bekendste en invloedrijkste gebleven. Epicurus, in 342 op Samos geboren, Epicurus, was geheel autodidact, toen hij in 310 in Mytilene en vervolgeus te Lampsacus 342 _27°een philosophische school opende. Vandaar begaf hij zich in 307 naar Athene, waai hij tot zijn dood in 270 heeft gewerkt en geleerd. Zijn systeem was een omwerking van dat van Democritus; zoowel in zijn physica als in zijn metaphysica sluit hij zich geheel bij dezen aan. Alles ontstaat volgens hem door A * 40 Epicurus. Marmeren borstbeeld in het Museum van liet Kapitool te Home. Geheel andere dingen nog leerde de philosophie. Vooral de opvolger van Theophrastus als hoofd der peripatetische school, Straton, was een man van straton beteekenis, een der beste natuurkundigen der Oudheid. Hij verwierp de teleologische beschouwingen van Socrates, Plato en Aristoteles en daarmede ii ii i i _ verbinding van atomen; alle teleologie is natuurlijk uitgesloten; de wereld is niet voor de menschen geschapen, daar deze slechts een onbeduidend klein gedeelte daarvan bewonen; een bewuste schepping is uitgesloten, gezien al het slechte en onvolmaakte in deze wereld. Daarmede was met het volksgeloof gebroken, waarin Epicurus weinig meer dan bijgeloof zag. Wel zijn er misschien goden, maar zij wonen ergens in de hemelen in trotsche verhevenheid; om de menschen bekommeren zij zich niet. Zij hebben onze vereering dus niet noodig, maar zijn die toch waardig; daarmede ontging Epicurus den vloek van het atheisme. Daar nu alles uit atomen bestaat, is dat ook het geval met onze ziel, die dan ook door ontbinding dier atomen, den dood, weer te niet gaat. Er is dus geen onsterfelijkheid der ziel; de tijd 11a onzen dood is ons even onverschillig als de tijd vóór onze geboorte. Daar alles langs natuurlijke wegen geschiedt, behoeft er geen vrees voor de toekomst te bestaan. Maar de atomen hebben behalve de natuurlijke valbeweging ook nog een eigen beweging, die Epicurus niet wist te verklaren, maar die hij noodig had om het determinisme te ontgaan en den vrijen wil te verdedigen. Daarop grondt hij dan zijn ethiek. Hij is evenals de Cyrenaici van meening, dat er slechts één onvoorwaardelijk goed is, het genot, en één onvoorwaardelijk kwaad, de smart; naar genot moet de mensch dus streven, maar niet naar lager materieel, maar naar geestelijk genot, die afwezigheid van smart is; het middel om daartoe te geraken is het verstand, dat tot deugd en tot gemoedsrust brengt en dus tot geluk. zeno, In geheel andere banen bewoog zich Zeno. Zijn streven 0111 geloof en 34°—26°. wetensc]iap te verzoenen en tegelijk de wijsbegeerte te verheffen boven de scepsis der toenmalige Academie, is karakteristiek voor dezen tijd. Zeno was eigenlijk geen Griek, maar een Semiet uit Citium; maar al vroeg kwam hij naar Athene, waar hij in 301 zelf een school opende in de Stoa, de galerij op de markt. Door zijn ernstig en gestreng karakter wist hij aanhangers te winnen, die zijn beginselen over de Grieksche wereld hebben verbreid. Die beginselen zijn door Chrysippus tot een stelsel geformeerd, dat eeuwen lang de menschheid heeft geboeid. De Stoische metaphysica is in haar wezen niets anders dan een theologisch systeem. God regeert de weield, alles geschiedt door zijn wil. Maar de wereld is door God voor de menschen zoo doelmatig mogelijk ingericht; alles is dus teleologisch te veiklaien. Zelfs ïampen dienen tot 's menschen behoef, hetzij zij een gevolg zijn van zijn verzet tegen de wereldorde, of straf voor ongerechtigheid, of ook eenvoudig middel tot beproeving. Al is echter God almachtig, het kwaad uit de wereld verbannen kan hij niet; er zijn goede en slechte, of liever wijze en domme menschen. Wijs is, wie den wil Gods betracht, dom, wie zich daartegen verzet. De zielen der wijzen genieten na hun dood onder de sterren de gelukzaligheid. Naast hun God, die met Zeus werd geïdentificeerd, erkende de Stoa ook de andere traditioneele goden, maar veelal alleen als bezielde natuurkrachten: Apollo was de zon, Artemis de maan enz. De mythologie werd verder rationalistisch verklaard. De Stoa erkende alleen zinnelijke waarneming; door combinatie van waarnemingen komt men tot begrippen. Daar nu alleen het stoffelijke waarneembaar is, is er niets onstoffelijks en is dus de ziel een stoffelijke substantie, evengoed als de abstracta, de —— —i deugd, enz. De oorsprong van alle stof is het vuur, waarin zich ook alles weer zal oplossen. Dit vuur, dat een soort aetherische stof is, brengt ook alles in beweging en is ten slotte één met de godheid. Zoo steunt het godsdienstige stelsel bij de Stoa op een materialistische theorie. Maar van meer beteekenis èn voor de Stoa zelf èn als historisch verschijusel was haar ethiek; daaraan dankte zij ook haar succes. Zij eischte onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan den goddelijken wil, dus onderdrukking van eigen wenschen, welke tot sterke apathie voert, die wortel van alle deugden is. De deugd is dan ook het hoogste goed, de ondeugd het hoogste kwaad, daartusschen ligt niets. De wijze, die de deugd bezit, is volkomen en aan God gelijk. De dwazen, de meerderheid, kunnen door zelfverbetering wijs worden; de bekeering heeft dan vrij plotseling plaats. Het spreekt van zelf, dat de Stoa evenals alle theologie, haar systeem als het absoluut ware beschouwde. In alle philosophische systemen, liet minst in dat der Stoa, is duidelijk de indruk en de invloed waar te nemen, dien de vorderingen der weten- Zeno. Marmeren borstbeeld. schap op het denken hadden gemaakt. Allereerst had zich met de veroveringen \ au Alexander de gezichtskring der Grieken en dus ook hun geographische kennis sterk uitgebreid; tot diep in Azië en Afrika drong evenals thans met Pytheas. den militair ook de wetenschappelijke onderzoeker door. In Alexanders tyd diong zelfs P) theas van Massilia door tot aan de Noordspits van Britannië en den mond der Elbe. Den omtrek der aarde evenals de hoogte der bergen berekende voor het eerst Dicaearchus, die daardoor bewees, dat deze laatste in verhouding tot de eerste van geen beteekenis Eratosthenes.ziju. Van meer gewicht nog was de arbeid van Eratosthenes. Ook hij berekende, nauwkeuriger dan Dicaearchus, den omtrek der aarde; hij wist ïeeds, dat men van Spanje uit Westwaarts zeilende, Indië moest bereiken; hij vervaardigde naar de beste gegevens een voor dien tijd uitnemende wereldkaart. Ook de astronomie maakte groote vorderingen, mede omdat de waarnemingen der Babyloniërs de Grieken beter bekend wrerden. De grootte Anstarchus. van zon en maan en hun afstand van de aarde werd onderzocht. Daardoor kwam Aristarchus tot de logische gevolgtrekking, die later Copernicus weer opnieuw op het geloof zou moeten veroveren, dat de aarde om haar as draait en zich om de zon beweegt, die zelf vast in het middelpunt der wereld staat; buiten dat zonnestelsel vormen de vaste sterren audere stelsels. Maar algemeen verzette men zich tegen dit eenvoudige, logische sy steem; liever nam men het door Apollonius zeer vernuftig uitgedachte stelsel aan, dat in den regel het Ptolemaeische wereldsysteem wordt genoemd; het berust op een hypothese van kringen en bijkringen, die eeuwen lang tot na de Middeleeuwen als de hoogste wijsheid gold. Het spieekt van zelf, dat naast en samen met de sterrenkunde ook de wiskunde Euciides. zich krachtig ontwikkelde. Te Alexandrië schreef Euclides zijn bekend handboek, dat de geheele geometrische wetenschap van dien tijd samenvatte. Aicinmedes. Uit zijn school kwamen mannen als de beroemde Archimedes voort. In zijn geboortestad Syracuse stond deze hoog in aanzien, vooral om de practische lichting van zijn wetenschap; hij heeft Syracuse met zijn machines helpen veidedigen tegen de Romeinen en is bij de verovering der stad door Marcellus in 212 gedood. Op geometrisch en mechanisch gebied heeft hij beroemde waai nemingen gedaan; hij berekende de verhouding van middellijn en omtrek van den cirkel vrij nauwkeurig; de wet van het zwaartepunt en Apoiionius. de berekening van het soortelijk gewicht is van hem afkomstig. Een ander leerling van Euclides was Apollonius, die eveneens op wiskundig gebied baanbrekende ontdekkingen deed en als de grondlegger der trigonometrie kan worden beschouwd. In verband met de geographische ontdekkingen stond natuurlijk ook de vooruitgang van zoölogie en botanie. Daarnaast werden anatomie en physiologie meer en meer wetenschappelijk behandeld en in verband daarmede nam ook de geneeskunde, met name de chirurgie, een hoogere vlucht. Evenzeer m«torio. in verband met de verruiming van het gezichtsveld stond de verhoogde belangstelling voor vreemde volken en hun geschiedenis; daarnaast werd natuurlijk de roemruchtige geschiedenis van den grooten Alexander en zijn opvolgers beschreven, waarin even natuurlijk van den aanvang af verdichting en waarheid bijna onafscheidelijk waren verbonden. De meeste der geschiedboeken van dezen tijd zijn ons echter slechts uit de tweede, derde hand bekend. Voor de geschiedenis van het Grieksche Westen, Sicilië en omgeving, zoowel Rome als Carthago daaronder begrepen, gaf Timaeus een boek, dat de grondslag is gebleven van alles, wat wij over deze landen en tijden weten. Ook de geschiedenis van kunst en letterkunde werd historisch onderzocht. Vooral geschiedde dat te Alexandrië, waar de groote bibliotheken het materiaal voor philologisch onderzoek aanboden. Zenodotus, de eerste biblio- Museum, thecaris van het Museum, begon hier de critiek van de Homerische gedichten, die den tekst de gedaante hebben gegeven, die wij nog bezitten en gebruiken. Op zijn voetspoor gingen later de beroemde Alexandrijnsche critici, mannen als Aristarchus en Aristophanes, voort. Zenodotus' opvolger Callimachus gaf een catalogus der Museumbibliotheek en daarmede een volledige geschiedenis der geheele Grieksche litteratuur; daaraan sloten zich nog tal van monographieën over allerlei onderwerpen aan. Callimachus opvolger werd de bovengenoemde Eratosthenes. Het is een vrijwel algemeene regel, dat in tijden van wetenschappelijke Litteratuur, critiek de artistieke productie daarmede geen gelijken tred houdt en omgekeerd. Dat is ten minste het geval in den Alexandrijnschen tijd. De groote periode der Grieksche kunst, zoowel letterkundige als beeldende kunst, was voorbij. Maar toch is de nabloei in dezen tijd niet zonder beteekenis. ïsog bloeide in Athene de redekunst; Demetrius van Phalerum zelf was theoretisch en practisch nog een redenaar van beteekenis. Daarnaast handhaafde de comedie De comedie. haar ouden roem, maar niet haar oude beteekenis en haar traditioneel karakter. De nieuwe comedie, dichters als Menander en Philemon, gaven geen phantastische wereld, maar het werkelijke leven, echter zonder politieke strekking en ook onder inachtneming van wat te Athene in de vierde en derde eeuw voor welvoeglijk werd gehouden. Traditioneele figuren gaven echter nog de gelegenheid tot een eindelooze reeks van verwikkelingen, waarvan de liefde de voornaamste stof was; zoo bleef de nieuwe comedie veel meer dan de oude van Aristophanes door haar algemeen inenschelijk karakter lang populair ook buiten Athene; te Rome werd zij gaarne nagevolgd. Daarnaast werden nog naar ouden trant tragediën gedicht. Ook een nieuwe lyriek kwam op; elegieën en epigrammen werden naar nieuwen trant en niet onverdienstelijk door tal van dichters gewrocht; ook leerdichten vielen in den smaak. Veel hooger staat de poëzie van Theocritus en vooral van Callimachus, de meest gevierde dichters der Alexandrijnsche periode, wier lyriek beroemd is gebleven. Ook de muziek werd te Alexandrië, maar met meer ijver dan goed gevolg beoefend. Bouwkunst. Nooit bijna hebben de beeldende kunsten zulk een uitnemende gelegenheid voor overvloedige productie gekregen als in den tijd van Alexander en zijn opvolgers, toen overal nieuwe residentiën en andere groote steden verlezen, die door de kunst waardig moesten worden gemaakt voor de roeping, die zij hadden te vervullen. Alexandrië, Antiochiö, later ook Pergamum werden zoo middelpunten van een nieuwe architectuur. Natuurlijk had de bouw- Brokstukken van zuilen van den Arteraistempel te Ephesus, in het Britsch Museum te Londen. kunst overal den voorrang; geheele wereldsteden moesten van den grond af worden opgebouwd. In het algemeen is men daarin uitnemend geslaagd. Als model werd Alexandrië genomen, dat door Alexanders rijksbouwmeester Dinocrates was geprojecteerd. Breede, lange, rechte, elkander rechthoekig snijdende straten worden getraceerd. Een groot deel der stad werd ingenomen door het prachtige koninklijk paleis, een complex van vorstenwoningen, tempels, bibliotheken, theaters, kazernes, afgewisseld door tuinen. Aan de hoofdstraten verrezen bovendien talrijke openbare gebouwen. Door grootschheid en pracht poogde men de oude scheppingen ver te overtreffen. In de tempels werden vooral Corinthische zuilen in ruime mate aangewend. Vooral streefde men naar groote afmetingen, naar het voorbeeld van den kolossalen tempel van Artemis te Ephesus, na den befaamden brand van 356 prachtig herbouwd. Soms werd van het traditioneele rechthoekige grondplan afgeweken en bouwde men ronde tempels; in Aegypte volgde men soms inheemsche modellen. De koninklijke paleizen werden met ongekende weelde en pracht gebouwd en ingericht; natuurlijk volgden rijke particulieren dat voorbeeld. Raadhuizen, gerechtshoven, zuilengangen, gymnasiën verrezen overal. De plastiek vond natuurlijk overvloedig arbeid in de versiering van al deze gebouwen; duizenden standbeelden waren daarvoor noodig. De school van Lysippus was wereldberoemd; daaruit kwam Chares voort, de schepper van het befaamde kolossale beeld van den zonnegod aan den ingang van de haven van Rhodus. Ook in Athene schiep de school van Praxiteles nog meesterwerken. Uit dezen tijd dagteekenen de beroemde Juno Ludovisi en de Venus van Milo. Ook Pergamum en Rhodus waren scholen van beteekenis: uit de laatste zijn groote, technisch volmaakte, hoogst realistische kunstwerken als de Farnesische stier en de Laocoon afkomstig. Maar juist dat is karakteristiek voor dezen tijd; in plaats van de idealiseerende kunst trad een sterk geprononceerde realistische richting, die het leven, zooals het werd gezien, weergaf. Behalve statuen werden natuurlijk ook reliefs gebeeldhouwd. En daar¬ naast stelde men ook aan de schilderkunst hooge eischen. De historieschilderij was een natuurlijk gevolg van een belangrijke historische periode. Eveneens stond het portret hoog in eere. Daarnaast werd het landschap nu voor het eerst uitnemend beoefend, in Nerband met het verfijnde gevoel voor natuurschoon, waarvan deze periode Plastiek. Do Venus van Milo. Marmeren beeld in het Louvre te Parijs. Schilder kunst. k I V blijk gaf. In de derde eeuw kwam voor de versiering van paleizen ook de mozaiek op. Vazen en gesneden steenen werden in grooten getale vervaardigd. En behalve dat steeds nieuwe kunstwerken werden geschapen, heeft men in deze kritiseerende, studeerende periode voortdurend kopieën naar oude origineelen vervaardigd. Zoo heerschte in de eeuw na Alexander een opgewekt geestelijk leven op schier ieder gebied. ZEVENDE BOEK. ROME'S HEERSCHAPPIJ OVER ITALIË. 41 EERSTE HOOFDSTUK. De organisatie van den Romei 11 sclien Staat. «S ^ eer dan eens leeds hebben wij in verband met de oude ro v ^esc^^e(^enis van het Grieksche Westen gesproken over 0 ^ Rome. Juist in den tijd der diadochen is het Rome geweest, F moer 0,1 meei' de leidende macht gaat worden in sf Italië en dientengevolge ook gaat ingrijpen in de Helleensche wereld, eerst in het Westen, daarna ook in het Oosten. In dien tijd ook heelt de Romeiiische constitutie zich voor goed vastgezet in de vormen, die wij als de traditioneel Romeinsche kennen. De organisatie van den Romeinschen staat in den tijd der Republiek o.uiste draagt duidelijk de sporen van te zijn gegrond op die tijdens het Koningschap, Al is de geschiedenis van het Rome der Koningen hoogst onzeker en voor het grootste deel niet meer dan overlevering, dat Rome oudtijds door Koningen is geiegeerd, staat vast. Evenzeer is het zeker, dat Rome in de achtste eeuw gesticht of liever ontstaayis; het aannemen van het jaar 753 als stichtingsjaar door Varro is een geleaf-de hypothese zonder eenige waarde. Als het oudste gedeelte van Rome bescHouwde men later den Palatinus, die door een ringmuur was omgeven. Maar vermoedelijk zal men topographisch en historisch de stad moeten groepeeren om den Capitolinus, waar de burcht der stad en de voornaamste tempels zich bevonden en waar ook het politiek leven van het volk zich concentreerde. I11 ieder geval bezette Rome al zeer vroeg de zeven beioemde heuvels, zoodat wij ons de stad als een vereeniging van zeven vioeger gescheiden dorpen mogen denken. De bevolking behoorde tot den Lettijnschen stam; maar daarnaast zullen tal van anderen, met name Etrusken. zich in de groeiende stad hebben gevestigd, te meer daar wij weten, dat Eti uskische Koningen Rome hebben beheerscht. In ieder.geval mogen wij wel in de drie oude stammen, de Ramnes, de Tities en de Luceres, volksgroepen 1 V van verschillende afkomst zien. Vermoedelijk behoorde Rome van oudsher tot den Latijnschen stedenbond, waarvan Alba Longa de hoofdstad was. Maar al vroeg moet Rome, dank zij haar gum*';;- ligging, Alba achteraf hebben geschoven. Rome moet als de markt- en handelsplaats van Latium zijn Overblijfselen van den Palatijnschen muur. Koningen van Ilome. H opgekomen, al bleven landbouw en veeteelt er nog lang in hooge eere en al zijn de Romeinen steeds echte agrariërs geweest. Behalve den invloed van Etrurië ondergingen Rome en Latium reeds zeer vroeg dien van de Grieken. De overlevering over den Koningstijd is noch sage noch geschiedenis; zij is een onder Grieksche invloeden ontstane geleerde reconstructie ter verklaring van de latere toestanden en instellingen. Daarbij kreeg iedei dei zeven Koningen een bepaalde functie. Romulus was de stichtei dei stad en haar politieke organisator. De regeling van godsdienst en eeiedienst viel Numa Pompilius ten deel. Daarop volgen twee duidelijke kopieën van de twee eerste Koningen, Tullus Hostilius, de soldaat, en Ancus Marcius, de vredevorst. In de geschiedenis der drie latere Koningen herkent men duidelijk de overheersching der Etrusken over Rome, maar in nationaal-Romeinschen zin omgewerkt. Tarquinius Priscus was een vreemd overheerscher. Servius Tullius was een usurpator, wien de traditie misschien terecht de ïeoiganisatie van staat en maatschappij toeschrijft. De laatste Koning ïarquinius Superbus was een despoot,; zijn verdrijving was het begin van de bevrijding van Kome van de Etrusken. De bevolking van dit oude Rome werd in hoofdzaak gevormd door kleine Bevoiki» boeren, arbeidzaam, volhardend, behoeftig en daardoor hebzuchtig en dus oorlogszuchtig. Zij vormden de kern van den Romeinschen staat, die door hen machtig en groot is geworden. Zoowel de staat als het leger berustte op hen; zoowel de politieke macht als de militaire dienst berustte op het grondbezit' De maatschappij was geheel als „Natural-Wirtschaft" georganiseerd. VandaV ook, dat het handwerk en de handel weinig in eere waren. Boven de gewone burgers stonden de regenten, de patriciërs, die grootgrondbezitters waren en die meest in de stad woonden. Zeer krachtig was van oudsher de familieband; de pater familias was onbeperkt meester over vrouw kinderen en slaven. Aan het hoofd van den staat stond de Koning, die in den staat was Overblijfselen van den muur van Servius Tullius. als de vader m zijn gezin. Hij benoemde zelf zijn opvolger; had hij dat verzuimd, an werd de nieuwe Koning benoemd door een door den Senaat gekozen int en-ex. Hij vertegenwoordigde de stad tegenover goden en menschen, nadat ij door de volksvergadering was erkend. Hij bezat voor zijn leven de onbeperkte / l r f macht in vrede en oorlog; hij had de hoogste rechterlijke en wetgevende macht, llij oefende het imperium in vollen omvang uit, al kon hij een gedeelte daarvan natuuilijk aan zijn ambtenaren overdragen. Voor zijn daden was hij aan niemand verantwoordelijk. Maar goddelijke macht oefende hij niet uit; zijn macht kwam van het volk; verzuimde hij zijn plicht, dan was de band tusschen vorst en volk verbroken en kon de Koning worden afgezet. Naar liet oude beginsel, dat zelfs de vader geen belangrijke beslissing nam zonder daarover zich met anderen te hebben beraden, had de Koning een Raad deiOuden, een Senaat, naast zich. Maar andere dan adviseerende macht had dat lichaam niet. Leden ervan waren de hoofden der aanzienlijke geslachten, de patriciërs. Zij alleen bezaten alle burgerrechten, wapenrecht, stemrecht, huwelijksrecht, recht op ambten, recht op deelneming aan den staatsgodsdienst. Aan de paticiërs waren de clienten ondergeschikt; zij moesten hen beschermen, maar genoten daarvoor een gedeelte van de opbrengst van hun arbeid. De verhouding van patriciërs en clienten is te vergelijken met het middeleeuwsche hofrecht. / Patriciërs en Een derde bevolkingsgroep werd gevormd door de groote massa, de plebs, de plebejers, de politiek minderwaardige, maar zelfstandige, vrije burgers. Vermoedelijk zijn zij ontstaan uit allerlei elementen, clienten, vreemdelingen, onderworpen volken. Zij waren vrije boeren, soms ook handwerkslieden en handelaren en bezaten een deel der private rechten der patriciërs, maar niet b. v. het huwelijksrecht; van politieke rechten waren zij echter geheel verstoken. Ook zij waren met de patriciërs en de clienten vereenigd in de oude bijeenkomsten der curiën, die in hoofdzaak tot het verrichten van | Coinitia godsdienstige plechtigheden bijeenkwamen. Naar die curiën was ook ingedeeld curiata. ^ ouje volksvergadering, de comitia curLata, waarin natuurlijk alleeji de stemhebbende burgers, de patriciërs, verschenen. Evenals de Senaat had zij tegenover den Koning alleen raadgevende stem. Toch oefende zij in theorie de souvereiniteit des volks uit, die alleen tijdelijk voor zijn leven aan den Koning werd overgedragen. L>e Op den naam van Servius Tullius staat een reorganisatie van den centurië". die yan gl.oote beteekenis is gebleven. Volgens deze regeling werd de oude indeeling in drie tribus vervangen door een nieuwe territoriale in vier districten, wederom tribus geheeten. De grondbezitters in deze vier tribus, patriciërs en plebejers, werden zoowel in staats- als in krijgsdienst naar hun gegoedheid verdeeld m vijf klassen. Iedere klasje werd weei veideeld in centuriën, en «wel evenveel van seniores (mannen van 40 tot GO jaar) als van juniores (van 18 tot 40). De eerste klasse, die de burgeis omvatte, die 20 of meer jugera (bunder) land bezaten, werd verdeeld in 40 centuriën seniores en 40 centuriën juniores. De tweede klasse, waai van de bui gei s 15 lot 20 jugera moesten bezitten, telde 2 X 10 centuriën, evenals de derde en de vierde, waarin de burgers werden geteld met een landbezit van 10 tot 15 en 5 tot 10 jugera. De vijfde klasse eindelijk, die de bezitters van 2 tot 5 jugera omvatte, had 2 X 15 centuriën. Bij dit als leger ingedeelde voetvolk kwamen 18 centuriën ruiterij, genomen uit de aanzienlijkste familiën, 2 centuriën genietroepen, 2 centuriën hoornblazers en muzikanten en nog 1 centurie lichtgewapenden. Het Romeinsche leger, waarvan sedert de infanterie de grondslag uitmaakte, bestond dus uit 85 centuriën of 8500 voetknechten, 18 centuriën of 1800 ruiters, 200 geniesoldaten, 200 hoornblazers en 100 lichtgewapenden. In de naar centuriën samengestelde volks- comitia vergadering, de comitia centuriata, die meer en meer de curiata verdrong, nenlI,natakwamen natuurlijk ook de seniores op; deze trokken echter in den regel niet mede te velde, maar dienden als bezetting der stad. De comitia centtiriata telde dus 170 -f- 18 —2 —(— 2 —f— 1 = 193 centuriën. Door deze groote verandering werd de dienstplicht en het stemrecht niet meer aan geboorte, maar aan grondbezit verbonden; in zooverre is de traditie juist, die in Servius Tullius den vriend des volks is blijven zien. Deze instellingen bleven in hoofdzaak bestaan na de verdrijving der Verdrijving Koningen. Deze verdrijving, die de traditie plaatst in 510 of 509, is ver- Konten, moedelijk het werk geweest der patriciërs, die zich in hun macht door den despoot bedreigd zagen. Zij waren het ook, op wie de Koningsmacht overging. Het Koningschap, dat sedert bij de Romeinen zeer gehaat was, werd vervangen door de Republiek. In plaats van den Koning kwamen eerst twee, later een steeds grooter getal ambtenaren, die jaarlijks door het volk werden gekozen. Evenmin als in het tegenwoordige Engeland werd een grondwet uite-fivn.nrdip-d Dp «fnntsinstpll lllorAll V»oi>nc+fon aii rwrtï i>. ^ii uau nei vum uciciiup sitjciius uescneiuen ïnvioea. Op tweeërlei wijze werd de Koninklijke macht beperkt; in plaats van De één Koning voor zijn leven traden twee consuls voor één jaar, die bovendien Republiek' verantwoordelijk waren. Zij werden verkozen door de comitia centuriata uit De consuls, de patriciërs en waren en bleven de hoogste magistraten van den staat. Zij bezaten het volle imperium zoowel te Rome als in het leger. Zij hadden het recht van intercessie en coërcitie tegenover alle lagere ambtenaren; zij bestuurden de binnenlandsche zaken en oefenden het uitvoerend gezag uit; zij presideerden de comitiën en den Senaat en zorgden voor de uitvoering o otuiUiioiiioiciiiiigLiU Mül UOlbCll UJJ U Vtl oude gewoonte; zij werden alleen naar gebleken behoefte en onder den drang der omstandigheden hetzij stilzwijgend, hetzij door bepaalde wetten gewijzigd. Daardoor verkreeg de Romeinsche staat dat conservatieve karakter, dat hem onder allerlei staatswisselingen is bijgebleven ; vandaar ook de sterk sprekende aristocratische kleur, die hem eigen was. De souvereiniteit bleef wel in theorie berusten bij het volk, maar feitelijk hadden de magistraten en de Senaat de politieke macht in handen en had het volk daarop slechts een bescheiden invloed. Consul voorgesteld een inunt. van wetten en decreten. Zij benoemden den dictator en de leden van den Senaat; zij beheerden de geldmiddelen; zij oefenden de civiele en de crimineele rechtspraak uit, behoudens de provocatie, het hooger beroep op de comitia centuriata, dat voor doodvonnissen gold; zij voerden de onderhandelingen met buitenlandsche vorsten en regenten en verkregen daardoor de leiding der buitenlandsche zaken; zij oefenden zelfs evenals de Koningen priesterlijke functiën uit. Zij hadden bovendien het opperbevel over het leger; zij regelden de lichting, namen de soldaten den krijgseed af en benoemden de krijgstribunen en andere onderbevelhebbers; in het leger hadden zij het volle imperium zonder provocatie, dus ook het recht van leven en dood. Behalve de consuls waren er oorspronkelijk geen andere ambtenaren dan de oude van den Koningstijd. Zoo werden de quaestoren, oorspronkelijk de rechters van instructie voor halsmisdaden, belast met het beheer der financiën; zij stonden onder de verantwoordelijkheid der consuls en werden ook door hen benoemd; zij inden de belastingen en andere staatsinkomsten en deden daaruit de verschuldigde betalingen; zij waren bovendien ook rijksarchivarissen en ceremoniemeesters van den staat. De Senaat. De Senaat is na en door den val der Koningen zeer belangrijk in invloed en beteekenis toegenomen. Oorspronkelijk alleen een adviseerend lichaam, verkreeg hij in den tijd der Republiek meer en meer de leiding van den staat. Dooi zijn samenstelling omvatte hij de politiek dirigeerende klasse; tegen hem was het gezag van de magistraten en van de volksvergadering op den duur niet bestand. Na de verdrijving der Koningen verkregen natuurlijk hun ambtsopvolgers, de consuls, het recht om de leden van den Senaat te benoemen. Daarvan maakten zij gebruik door naast de oude patriciërs, de patres, ook plebejers in den Senaat te verkiezen, die daarom bijgeschrevenen, conscripti, werden genoemd en die ook niet de volledige rechten der patres bezaten. Eerst later werd door de Ovinische wet deze bevoegdheid van de consuls overgebracht op de censoren, maar levens werd zij in dezen zin beperkt, dat bepaalde categoriën van burgers, met name de oud-magistraten, in den Senaat moesten worden opgenomen. Daardoor ook nam natuurlijk het getal der plebejische leden in die mate toe, dat zij ten slotte de meerderheid verkregen. Deze Senaatsverkiezing door de censoren geschiedde om de vijf jaar: dan hielden de censoren de lectio, schrapten de namen der gestorvenen en onwaardigen en vervingen deze door anderen; zoo kwam dan de Senaat weer op zijn normaal getal van 300 leden. Het recht om den Senaat bijeen te roepen en te praesideeren werd uitgeoefend door de consuls, later ook dooide praetoren, de volkstribunen en eenige andere magistraten. Het onderscheid van patricische en plebejische senatoren is steeds bewaard gebleven. Alleen de eerste hebben het recht behouden om bij ontstentenis van de consuls uit hun midden een interrex te verkiezen en verder om de besluiten dei- volksvergadering te bekrachtigen; dit laatste recht werd echter meer en meer een bloote vorm. Van veel meer gewicht waren de rechten van den geheelen Senaat. Hij had het oppertoezicht op alle zaken van godsdienst en eeredienst en het opperbestuur over de geldmiddelen en dus een soort begrootingsrecht, waaraan van lieverlede alle magistraten waren ondeiworpen. Daaruit vloeide dan weer voort het toezicht op alle zaken, die uitgaven vereischten: openbare werken, legerorganisatie en beheer, proviandeering der stad Rome, openbare spelen, verder de regeling van alle inkomsten, belastingen, contributiën, schattingen, buitgelden enz. enz., eindelijk het beheer der staatsdomeinen, de staatslanderijen enz. Bovendien was aan den Senaat de regeling van bestuur en rechtspraak toevertrouwd in Italië met zijn bonte staatsrechterlijke organisatie en eindelijk in de provinciën, waarover hiJ een groote macht bezat. De wetgeving stond geheel onder zijn invloed; geen wetsvoorstel werd aan de comitiën gedaan, zonder dat eerst de Senaat daarover was gehoord. Door allerlei middelen kon hij verder het voorstellen van een wet verhinderen en een tegen zijn zin aangenomen wet feitelijk buiten werking stellen. Dan had hij nog het recht om door het zoogenaamde senatusconsultum ultimum de magistraten met buitengewone macht te bekleeden in tijden van oproer of in het algemeen bij gevaar voor den staat. Ook de magistraatskeuzen stonden onder toezicht van den Senaat, evenals de rechtspraak in het algemeen en vooral — en daaraan ontleende hij vooral zijn gezag tegenover andere staten en volken — het bestuur der buitenlandsche zaken in zijn vollen omvang; een gevolg daarvan was, dat hoewel formeel alleen het volk oorlog kon verklaren en vrede sluiten, toch feitelijk het recht van vrede en oorlog bij den Senaat berustte. Naast den Senaat bezat dus de volksvergadering geen zeer groote macht, al huldigde het Rotneinsche staatsrecht formeel het beginsel der volkssouvereiniteit. Maar zelfs in de bekende formule Senatus Populus Que Romanus ging de Senaat vóór. Volksvergaderingen waren er te Rome drieërlei in den tijd der Republiek. De oude comitia curiata bestonden nog steeds; maar zij comitia hadden weinig anders te doen dan jaarlijks bij de lex curiata de imperio het curia,a' volk aan het gezag der nieuw opgetreden overheden te onderwerpen; bovendien had deze vergadering als comitia calata nog allerlei godsdienstige en burgerlijke formaliteiten te vervullen. De eigenlijke volksvergadering was-echter de oude comitia centuriata, die comiüa ook- onder de Republiek geruimen tijd de organisatie van Servius Tullius centuriata behield. In den loop der derde eeuw echter kwam er in het getal der centuriën onder den invloed van de toenemende macht der plebejers een gewichtige verandering, waarvan wij weinig meer dan het resultaat kennen. Langzamerhand was het getal tribus of districten, waarin het Romeinsche volk was verdeeld op 35 gebracht. Dat getal werd ook de grondslag voor een nieuwe indeeling dei centuriën. Elke tribus werd verdeeld in tien centuriën, vijf seniores en A* 42 evenveel juniores naar de vijl vroeger besproken klassen. Daardoor verkregen nu alle vijf klassen evenveel, namenlijk 70 centuriën. De bedoeling en het gevolg van deze ingrijpende verandering was liet breken van het overwicht der eerste klasse en het vergrooten van den invloed der andere klassen. In plaats van de helft hadden in het vervolg de aanzienlijken slechts ongeveer een vijfde der stemmen in handen. Daardoor werd natuurlijk het getal der centuriën belangrijk vergroot: in plaats van de bovengenoemde 193 kwamen er nu 5 X 70 -f- 18 + 2 -f- 2 -f- 1 = 373 centuriën; uit deze getallen blijkt reeds, dat de 18 centuriën ridders evenals de 2 centuriën genietroepen, 2 centuriën hoornblazers en muzikanten en 1 centurie lichtgewapenden evenals vroeger in wezen bleven. De comitia centuriata, die op bepaalde tijden en onder bepaalde vormen bijeenkwamen, werden gehouden op den Campus Martius en gepraesideerd door een magistraat, die het imperium bezat, in den regel een consul of een praetor. In deze vergadering werd niet gedelibereerd, maar alleen gestemd; men stemde natuurlijk bij centuriën en in de centuriën hoofdelijk. Hier werden gekozen de gewone magistraten, consuls, praetoren, censoren en bovendien tal van buitengewone overheden. Verder hadden de comitia centuriata de rechtspraak in hooger beroep over halsmisdaden. En ten slotte oefenden zij de wetgevende macht uit, gelijk de souvereine vergadering van het Romeinsche volk voegde. Maar op dit terrein vonden zij weldra een geweldige mededingster in de comitia tributa; alleen bleef het decreet, waarbij een oorlog werd verklaard, en dat, waarbij de censoren met hun gezag worden bekleed, aan de centuriën voorbehouden. comitia De genoemde comitia tributa, die meer en meer in invloed en beteekenis t"ln,ta' de centuriata verdrongen, zijn eerst in den loop der vijfde eeuw ontstaan; eerst in 447 worden zij genoemd, toen hun de verkiezing der quaestoren werd opgedragen. Vermoedelijk moeten deze comitiën in verband worden gebracht met het concilium plebis, de vergadering der plebejers, waarin deze naar tribus bijeenkwamen om de volkstribunen en hun dienaren, de plebejische aedilen te verkiezen, om over hun eigen zaken onder praesidium der tribunen te stemmen en zelfs daarin recht te spreken. Naarmate dit concilium evenwel meer en meer wetgevende macht verkreeg, begonnen ook de patriciërs er te verschijnen, zoodat het meer en meer het karakter van een algemeene volksvergadering aannam. Daardoor werd het concilium tot een comitia, die naar hun indeeling in 35 tribus de comitia tributa heetten. Zij kwamen bijeen onder praesidium van een consul, praetor of curulisch aediel, verkozen de quaestoren, curulische aedilen, en krijgstribunen; zij hadden rechtspraak over hooge boeten en trokken meer en meer de wetgeving aan zich; in 357 is de eerste wet door de comitia tributa met voorbijgang der centuriata aangenomen. Eindelijk verkregen zij de verkiezing der priester-colleges. Daarnaast bleet' evenwel het concilium plebis bestaan als vergadering Concilium der plebejers alleen; steeds bleven de patriciërs daarvan uitgesloten. Daar liet naar tribus stemde, werd het dikwijls met de comitia tributa verward en zelfs zoo genoemd. Het is deze vergadering, die zich meer en meer op den voorgrond drong en zelfs voor haar besluiten rechtskracht wist te veroveren. Niet spoedig is dat geschied; tot driemaal toe heeft de wet uitdrukkelijk aan de plebiscieten de kracht van wetten moeten toekennen. In ongeveer dezelfde bewoordingen heeft de Valerisch-Horatische wet van 449, de l ublilische van 339 en de Hortensische van 287 dat vastgesteld. Maar juist die herhaling bewijst, dat deze wetten niet werden uitgevoerd en dat men steeds de besluiten der plebejers ter zijde schoof. Maar de Hortensische wet was de volledige overwinning der plebejers; sedert gold een plebisciet voor een wet. Met de Hortensische wet is een einde gekomen aan den hevigen strijd Patriciërs van patriciërs en plebejers, die meer dan twee eeuwen lang den Romeinschen staat had geschokt, maar tevens zijn organisatie versterkt. Die strijd was zoo oud als de Romeinsche Republiek zelf. Na de verdrijving der koningen was de regeerende klasse, die der patriciërs, natuurlijk in het veilig bezit van hun voorrechten gebleven. Al stemden de plebejers mede in de comitia centuriata, al werden zelfs plebejers in den Senaat opgenomen, in beide colleges waren de patriciërs overheerschend. Maar natuurlijk kon zulk een overheersching alleen blijven bestaan, zoolang de patriciërs werkelijk alleen de economisch vermogende en politiek bekwame burgers waren. Dat werd evenwel gaandeweg anders. De plebejers, die tot welvaart en rijkdom kwamen, gingen dezelfde politieke en maatschappelijke rechten opeischen als de patriciërs van oudsher bezaten: ook hier drong de maatschappelijke gelijkheid als van zelf tot gelijkheid voor de wet in publiek- en privaatrechterlijken zin. Maar ook de minder vermogende plebejers, de armen, de behoeftigen, hadden hun eischen. Zij leden zwaar onder de oorlogslasten, die natuurlijk de armen zwaarder drukten dan de rijken; zij klaagden over het onbarmhartige schuldrecht, waardoor arme schuldenaars in staat van slavernij konden geraken; zij ondervonden alle nadeelen van een recht, dat alleen op mondelinge overlevering berustte en zoo aan een zuivere klasse-justitie gelegenheid gaf vooral haai eigen belangen te behartigen. Zoo kwamen zoowel de rijke als de arme plebejers, hoewel met geheel verschillende oogmerken, te zamen en in vereeinging in verzet tegen den patricischen staat. Het ligt voor de hand, dat ook in dezen strijd de armen op het kritieke moment door hun optreden den dooi slag gaven, maar tevens, dat de afgedwongen concessiën meestal de aanzienlijken ten goede kwamen. Het spreekt van zelf, dat de traditioneele geschiedenis vau dezen strijd voor een groot deel niet meer dan fictie is. Of de plebejers in 494 in massa Rome hebben verlaten en gedreigd op den Heiligen Berg een nieuwe stad De volks- te stichten, is hoogst twijfelachtig. Maar wat er ook mag zijn gebeurd, in tubuneii. -e(jer gCva] za] omstreeks dezen tijd het volkstribunaat, bekleed met zeer uitgestrekte bevoegdheid, zijn ontstaan. De taak der volkstribunen zal zich oorspronkelijk hebben bepaald tot het verleenen van hulp, waar die door een plebejer tegen een patriciër of tegen de openbare macht werd ingeroepen. Om deze bevoegdheid te kunnen uitoefenen, werden zij van den aanvang af onschendbaar verklaard; wie het waagde zich aan hen te vergrijpen, was vogelvrij. Er waren eerst twee, later tien volkstribunen. Zij werden als ambtenaren van de plebejers alleen door het concilium plebis gekozen, evenals hun adjuncten, de plebejische aedilen. Zoo was het ten minste sedert de wet van Publilius Volero van 471. Voor deze verkiezingen riepen zij zelf de plebejers bijeen. Uit den aard der zaak oefenden zij welhaast dat recht ook uit, wanneer de belangen der plebejers werden bedreigd. Dan vergaderde onder hun leiding de plebs tribusgewTijze en nam zij zelfs besluiten in zaken van wetgeving en ook van practische politiek, die behoorden tot de bevoegdheid der comitia centuriata. Meer dan eens werd zoo een voorstel der tribunen door het concilium plebis aangenomen. Van rechtswege had zulk een volksbesluit natuurlijk geen de minste waarde; maar de tribunen wisten herhaaldelijk door volksagitatie de consuls te dwingen zulks een volksbesluit in de comitia centuriata te brengen, deze om het aan te nemen, den Senaat eindelijk om er zijn zegel aan te hechten. Wij zagen boven, dat op den duur deze omslachtige weg zelfs niet meer noodig werd geacht en dat een plebisciet sedert 287 voor goed de rechtskracht van een wet verkreeg. Op de beschreven wijze heeft de volkstribuun C. Terentilius Harsa sedert 462 een tienjarigen strijd moeten doorworstelen om een wet te verkrijgen, waarbij werd gelast het recht op schrift te brengen. De Senaat verzette' zich tegen dezen eisch, maar schonk intusschen allerlei concessiën: het getal der tribunen werd op tien gebracht; op den Aventijnschen heuvel werd bouwterrein voor de armen beschikbaar gesteld; het boete-recht der consuls werd beperkt. Maar de plebejers bleven onverzettelijk, zoodat de Senaat eindelijk Decemviri, liet hoofd in den schoot legde. In 451 werden door de comitia centuriata in 451/450. p]aaf.g van dg twee consuls tien mannen gekozen om de nieuwe wetgeving tot stand te brengen (Decemviri consulari imperio legibus scribundis). Zelfs werd het tribunaat en het hooger beroep op het volk geschorst. Daar de decemviri in 451 niet gereed waren gekomen, werd voor 450 een nieuw college benoemd, dat voor een deel uit plebejers bestond. Wat er verder is gebeurd, is niet meer na te gaan, hoewel de overlevering met haar verhalen van Appius De Wetten Claudius eu Virginia juist hier rijk genoeg is. In ieder geval, de beroemde Tafelen Töo. Wetten der Twaalf Tafelen zijn in dezen tijd tot stand gekomen, maar tevens zijn de oude magistraten weer hersteld. In 449 deden de nieuwe consuls, Valerius en Horatius de naar hen genoemde Valerisch-Horatische wetten aannemen. De eerste daarvan schreef voor, dat geen magistraat mocht optreden, zonder dat van zijn vonnissen hooger beroep op de comitia centuriata openstond. Door de tweede werd de onschendbaarheid der volkstribunen nadrukkelijk vastgesteld. Eindelijk werd, zooals boven reeds is gezegd, voor recht gehouden, dat plebiscieten kracht van wet zouden verkrijgen. Daainaast bleven de Wetten der Twaalf Tafelen in wezen. Zij stonden sedert bij den Romein in hooge eer. Op de scholen werden zij van buiten geleerd. Zij betroffen in hoofdzaak zaken van burgerlijk recht en golden zoowel voor patriciërs als voor plebejers. Daarin lag dan ook grootendeels haar beteekenis. Het was er intusschen nog verre van af, dat zelfs naar burgerlijk recht dc plebejeis gelijk stonden met de patriciërs. Maar zij veroverden steeds meer. In 445 reeds stelde de volkstribuun Canuleius tweeërlei voor: de Wct vail openstelling van het consulaat voor de plebejers en het recht, aan hen te Canu,eius> veileenen tot het aangaan van een wettig Romeinsch huwelijk, zoowel onderling als met patriciërs. Het tweede voorstel werd aangenomen; wat het eerste betreft, werd een concessie gedaan. Er .werd bepaald, dat in plaats der Krijgsconsuls, wanneer de Senaat het noodig keurde, krijgstribunen met consulaire tr^n"*narnet macht zouden worden gekozen door de comitia centuriata. Daar tot dat ambt macht,1 «4. ook steeds plebejers verkiesbaar waren geweest, hadden zij dus nu zoo al niet de waardigheid, dan toch de macht van het consulaat in handen gekregen. Dat werd hun ten minste mogelijk gemaakt; feitelijk is eerst in 400 een plebejer tot krijgstribuun met consulaire macht gekozen. Om bovendien de macht nog beter in handen te houden, besloten de De censuur, patriciërs in 443 een nieuw ambt in te stellen, de censuur. Op de censoren m ging het houden van den census, oorspronkelijk een der ambtsplichten van de consuls, thans over. De twee censoren werden om-de vijf jaar door de comitia centuriata voor den tijd van anderhalfjaar gekozen. Het ambt was zeer belangrijk. Behalve de gewone bevoegdheid van alle hooge magistraten, bezaten de censoren bovendien nog de eigenaardige, zoogenaamde censorsmacht. Oorspronkelijk hadden de censoren alleen het recht om het volk op te roepen tot den census en hen daarnaar over klassen en centuriën in te deelen. Uit deze schatting der burgers ontwikkelde zich geleidelijk het toezicht op zeden en levenswijze der burgers, de ordening der ridder-centuriën en vooral de verkiezing der Senatoren. De censuur werd zoo een ambt, dat zeer diep in iet staats-, maar vooral in het particulier leven der Romeinen ingreep. Het stond dan ook hoog in eere en kon alleen door oud-consuls worden bekleed. De censoren waren aan niemand verantwoordelijk; tegen een censor kon alleen een ander censor optreden. Het schijnt, dat de plebejers zich geruimen tijd met de verkregen rechten De Lid,.isci.e ) en tevreden gesteld. Ten minste ongeveer zeventig jaar hoort men weinig wette,)>^67van nieuwe eischen. Eerst na de verdrijving der Galliërs, waarbij ook ongetwijfeld de plebejers hun plicht, als staatsburgers zullen hebben gedaan, komen de volkstribunen weer met nieuwe voorstellen. Tien jaren lang, van 377 tot 367, duurde de van beide zijden hardnekkig voortgezette strijd, die eindigde niet de victorie der tribunen C. Licinius Stolo en L. Sextius Lateranus. De beroemde Licinische wetten, in 3G7 aangenomen, stelden vast, dat steeds een van de beide consuls een plebejer moest zijn, dat niemand meer dan vijftig jugera staatsland mocht bezitten, dat alle schulden met de betaalde rente zouden worden verminderd en dat het overschot binnen drie jaren in gelijke termijnen zou worden afgelost, eindelijk, dat de helft van liet college der decemviri sacrorum uit de plebejers zou worden verkozen. Dat was dus een groote overwinning voor de plebejers: het hoogste staatsambt stond nu voor hen open. L. Sextius Lateranus werd zoo in 366 de eerste plebejische consul. Maar het consulaat werd wederom gesmaldeeld door de instelling van een nieuw, patricisch ambt, de praetuur, terwijl bovendien nog een nieuwe magistratuur, eveneens patricisch, de curulische aediliteit De praetuur, werd in liet leven geroepen. Aan den praetor was de civiele rechtspraak opgedragen. Hij maakte bij den aanvang van zijn ambtsjaar in zijn edict bekend, hoe hij in het algemeen het recht zou toepassen; in ieder bizonder geval instrueerde hij de zaak, maar liet de uitspraak over aan door hem aangewezen een of meer rechters. In 241 werd er, daar de werkzaamheden zich vermenigvuldigden, een tweede praetor benoemd voor de rechtsgeschillen, waarbij vreemdelingen betrokken waren, de praetor peregrinus; de andere, de eerste praetor, heette voor het vervolg de praetor urbanus. In $27 : kwamen er nog twee praetoren bij voor het bestuur der provinciën Sicilië en Sardinië. Later nam hun getal om allerlei redenen nog toe; op het einde der Republiek waren er tien praetoren. De Oorspronkelijk waren er geen andere aedilen dan de bovengenoemde aediliteit*366 adjuncten der tribunen. Aan hen werd ook in buitengewone omstandigheden de bewaring van rust en orde in den staat toevertrouwd. Om hen te beter voor deze taak geschikt te maken, werden de plebejische aedilen in 366 losgemaakt van de volkstribunen en werden hun tevens uit de patriciërs twee curulische aedilen toegevoegd. Deze werden door de cornitia tributa gekozen en vormden den overgang van de lagere naar de hoogere magistraten. Hun bevoegdheid, evenals die der plebejische aedilen, betrof in hoofdzaak de politie in ruimen omvang in de stad Rome. Reeds een jaar na de instelling van de curulische aediliteit, in 365, werd dit ambt voor plebejers opengesteld. In de volgende jaren drongen zij in steeds meer regeeringscolleges door. In 356 werd, zonder dat een wet het uitdrukkelijk toestond, voor het eerst een plebejer dictator, in 351 censor. Dat laatste werd in 339 bevestigd door de r j Plebejische aedilen voorgesteld op een munt. i 7 % I wet van Publilius Philo, die onder meer bepaalde, dat steeds een der censoren een plebejer moest zijn. In 337 werd voor het eerst een plebejer, Publilius Philo zelf, tot praetor gekozen. In 300 stelde de Ogulnische wet vast, dat de priestercolleges moesten worden opengesteld voor de plebejers; toch werd eerst in 253 een plebejer pontifex maximus. En eindelijk werd de stiijd tusschen de beide standen definitief beslecht door de reeds genoemde Hortensische wet van 287, die voorschreef, dat plebiscieten voor het wet van vervolg kracht van wet zouden hebben. Hort0e"si" 287. TWEEDE HOOFDSTUK. De verovering van Italië. 1dlls voltooide Rome in voortdurenden binnenlandschen strijd zijn constitutie; maar tevens breidde het naar buiten zijn gezag steeds meer uit. Nadat het de crisis van den Gallischen Krijg gelukkig was te boven gekomen, kon het niet alleen zich zelf weer meester worden, maar ook zich meester maken van een steeds grooter gebied van Midden- en Zuid-ltalië. Rome en Reeds lang beheerschte Rome het omliggende landschap Latium; van bondgenooten waren de Latijnen langzamerhand de onderdanen der Romeinen geworden. Hoe dat in bizonderheden is gebeurd, is niet meer na te gaan; maar zeker is het, dat Rome omstreeks het midden der vierde eeuw de machtigste staat van Midden-Italië was geworden. Die machtstelling was evenwel niet onbestreden; integendeel, juist de stijgende macht van Rome maakte een conflict met de Samnieten onvermijdelijk. Dat conflict brak uit naar aanleiding van gebeurtenissen in Campanië. Samnitische benden bedreigden de stad Teanum; haar burgers riepen de hulp van Capua in. Maar ook de Capuaners werden verslagen; geheel Campanië dreigde in de handen der Samnieten te zullen vallen. Daardoor zou Rome bijna geheel door de Samnieten worden ingesloten. Ook zonder de uitnoodiging van Capua om Campanië te hulp te komen zou Rome tegen de Samnieten het zwaard hebben moeten trekken. Eerste Zoo brak in 343 de oorlog uit. 'om-iogf10 Deze strijd was voor Rome als een echte strijd om het bestaan zeer 343 .m gevaarlijk. Slechts met inspanning van alle volkskrachten was het pleidooi, wie over Italië zou heerschen, te beslechten. Geheel Italië, Italiërs, Kelten en Grieken, waren er bij betrokken. Met tusschenpoozen heeft deze geweldige ongeveer 50 jaar strijd geduurd; dat de Romeinen in dezen levenskamp ten slotte de overwinning hebben behaald, dankten zij aan hun uitnemende oorlog, 336-334. politieke en militaire organisatie, maar vooral aan hun voortreffelijke staatkundige en krijgsmansdeugden. Tegenover den vasten wil van de uitnemend georganiseerde stad, die over alle volkskrachten kon beschikken, waren zelfs de krachtige, maar verdeelde Samnieten niet bestand. Ook hier overwon de hoogere eenheid, de hoogere organisatie, ten slotte de hoogere cultuur. Van den eersten Samnitischen oorlog is slechts weinig bekend; misschien Latijnsche bestaat hij zelfs alleen in de verbeelding der latere Romeinsche historici. In dezen tijd ten minste vinden wij ook dikwijls vrede en vriendschap en zelfs een bondgenootschap tusschen Romeinen en Samnieten. Zoo hielden de laatsten zich buiten den strijd, toen de Latijnen zich in 336 met de Campaniërs verbonden tot een geweldigen kamp tegen Rome, dat beider zelfstandigheid bedreigde. De strijd was voor Rome zeer moeilijk; maar bij Sinuessa en elders behaalden zij schitterende overwinningen. Zoo bogen de Latijnen in 334 voor Rome's oppermacht. Sedert werd Latium duurzaam onderworpen. De oude Latijnsche bond werd opgeheven. Vele gebieden werden eenvoudig bij Rome ingelijfd; andere werden door Romeinsche koloniën bezet; nog andere behielden een deel van hun vrijheid. Het beginsel was om alle steden en gebieden door een hechten band alleen aan Rome te kluisteren, maar alle onderlinge verbonden voor de toekomst onmogelijk te maken. Door deze politiek wist Rome Latiuin zoo eng economisch en politiek aan zich te verbinden, dat beide in veel hoogeren zin dan Athene en Attica en nog veel meer dan Sparta en Laconië een eenheid zijn geworden. Deze versterking van de Romeinsche macht verontrustte de Samnieten niet weinig, te meer, daar de Romeinen meer en meer in Campanië en aan de Samnitische grenzen militaire koloniën begonnen aan te leggen. Bovendien had Capua, de grootste stad van Campanië, zich reeds in 334 min of meer gedwongen bij Rome aangesloten. Toen echter de Romeinen tien jaar later Tweede de groote zeestad Neapolis onderwierpen, was het geduld der Samnieten''e uitgeput. In 323 brak dus de zoogenoemde tweede Samnitische oorlog uit, 323-308 A* 43 Samnitiscli krijgsman, voorgesteld op een vaas in de collectie Canipana. die 20 jaar lang met afwisselende kansen werd gevoerd en waarin wederom beide partijen al hun militaire en politieke krachten moesten inspannen. Reeds in 322 was Rome's meerderheid zoo duidelijk gebleken, dat de Samnieten den vrede aanboden; de Romeinen, die alleen van overgave wilden hooren, weigerden. Dezen keer scheen het, dat Rome al te overmoedig op zijn natuurlijk overwicht had vertrouwd. In 321 trok het Romeinsche leger onder de consuls Sp. Postumius en T. Veturius Calvinus dwars door Samnium tot ontzet van het verbonden Luceria in Apulië, waarvan het gerucht zeide, dat het door de Samnieten werd belegerd. Dat gerucht was evenwel een c y e h ^^n^ei^aaS* consuls lieten zich in hun haast verleiden door de passen passen, 321. van Caudium te trekken. Maar hier bemerkten zij, dat zij in een val waren geloopen; aan alle zijden was het leger door Samnieten omsingeld; zonder slag of stoot bijna moesten de Romeinen zich overgeven. Gelukkig voor hen verstond de Samnitische veldheer, Gavius Pontius, de moeilijke kunst om van zijn overwinning gebruik te maken evenmin als zoovele vijanden van Rome. In plaats van het Romeinsche leger gevangen te houden en tegelijk dadelijk op Rome aan te vallen, sloot hij met de gevangen consuls een aannemelijken vrede, waarbij de Romeinen weinig verloren en waarbij in het algemeen de onafhankelijkheid zoowel van Rome als van Samnium werd erkend. Ook de Samnieten zou hun gematigdheid tegenover Rome berouwen. De vrede werd door de consuls en alle officieren bezworen; daarna werd het leger vrijgelaten, al moest het naar smadelijk krijgsgebruik onder het juk doorgaan. Maar de Senaat dacht anders over deze dingen dan de consuls. Hij verwierp den vrede, waartoe hij de consuls de bevoegdheid ontzegde. Deze werden met de officieren naar Samnium teruggezonden, maar terecht door Pontius afgewezen. Natuurlijk dacht de Senaat er niet aan het geheele leger weer terug te zenden. Integendeel werd het opnieuw uitgerust tot een nieuwen strijd met de Samnieten. En alsof de oorlogsgod het door Rome gepleegde onrecht wilde zegenen, verloren de Samnieten in het algemeen in dezen strijd. De Romeinen hadden in den patriciër L. Papirius Cursor en den plebejer Q. Publilius Philo zulke uitnemende veldheeren, dat de Samnieten stap voor stap in hun berglanden moesten terugwijken. In deze jaren wisten de Romeinen zich meester te maken van geheel Campanië en Apulië en zoo Samnium meer en meer te isoleeren. Tot bevestiging van het nieuw verworven gebied begon de beroemde censor, de blinde Appius Claudius, in 312 met echt Romeinsche energie den aanleg van den grooten weg van Rome naar Capua, die later tot Brundisium werd doorgetrokken, een model van soliden Romeinschen wegenbouw, waarvan de overblijfselen niet alleen nog bestaan, maar ook op vele plaatsen nog steeds worden gebruikt. Van het verdere verloop van dezen geweldigen oorlog is betrekkelijk weinig te zeggen. Zoowel de Romeinen als de Samnieten hadden hun deel aa» de overwinning als aan de nederlaag. Na 315 drongen de eersten evenwel steeds verder in Campanië en Apulië door. Van groot belang was het, dat de Etrnsken zich in 310 nauw met de Samnieten verbonden; door dezen steun gelukte het zelfs de Samnieten in Apulië door te dringen. Toch verloren de Romeinen hun fortuin niet; de consul Fabius veroverde een groot deel van Etrurië. Een tweede veldtocht dwong de Etrusken in 308 vrede met Rome te sluiten. Daarmede was voor dezen staat het groote gevaar voorbij. Wel maakten de Samnieten in 306 nog groote veroveringen, maar de groote Gezicht op de Via Appia. overwinning bij Silvium, gevolgd door een dubbele zege in Campanië dwong hen in 303 vrede met Rome te sluiten. Het oude bondgenootschap met hen werd hernieuwd; hun gebied werd sterk ingeperkt; van de zee waren zij voortaan geheel afgesneden. Ook andere, kleinere stammen, die zich met Samnium hadden verbonden, werden achtereenvolgens door de zegevierende Romeinen overwonnen. Kort daarna begonnen de Romeinen zich nader met de verhoudingen in Zuid-Italië in te laten: als bondgenooten der Lucaniërs namen zij deel aan den oorlog tegen de groote Grieksche stad Tarente, die in deze streken een groot gebied bezat. In 303 nog kwam de vrede tot stand. De Lucaniërs bleven Rome evenwel niet lang meer getrouw en sloten zich meer en meer aan bij de Samnieten. Daaraan is het stellig toe te schrijven, dat in 298 Samnittsche nüSmaals de oorloë tusschen Rome en Samnium uitbrak. De oorlog begon 208—2^) m6t 6en aanval der Romeineii op Samnium en Lucanië, waar de consul L. Cornelius Scipio Barbatus met roem streed. Gevaarlijk voor Rome werd de oorlog echter, toen ook de Galliërs en de Etrusken zich met de Samnieten en Lucaniërs tegen Rome vereenigden. Het was dus niet te verwonderen, dat de Romeinen in 295 een groote nederlaag bij Camerinum leden. Maar ook thans staalde de geleden schande hun kracht. Eenige dagen daarna behaalden zij bij Sentinum een schitterende zege; hier plaatst de traditie het verhaal van den offerdood van den consul P. Decius Mus; hoe onhistorisch dit verhaal is, woidt ïeeds bewezen door het enkele feit, dat deze sage nog eenige keeren meer in de Romeinsche geschiedenis voorkomt. Ook in de volgende jaren behaalden de Romeinen de eene overwinning na de andere. Eindelijk gelukte het aan de consuls van 290, P. Cornelius Rufinus en Manius Curius Dentatus den oorlog ten einde te brengen. De Samnieten werden gedwongen een deel van hun gebied af te staan; het overblijvende mochten zij als Rome's bondgenooten behouden. Ficenum, In datzelfde jaar werd de onderwerping van Midden-Italië voltooid door JLitrurio en i • . _ Gaiiiëonder-ae verovering van het land der Sabijnen en van Picenum, evenzoo door Dentatus; oveial werden koloniën gesticht. Ook over Etrurië breidde zich Rome s gezag steeds verder uit door de onderwerping van de kleine stammen, waarin dit volk versnipperd was. De Etruriërs zouden waarschijnlijk ook verder geen vei zet hebben geboden, zoo zij niet door de Galliërs in den strijd tegen Rome waien medegesleept. In 285 versloegen de Romeinen deze vijanden bij het Vadimonisch meer. Na een tweede nederlaag, waarvan de plaats ons onbekend is, te hebben geleden moesten allen vrede met Rome sluiten. In 280 waren zoowel de Etrusken als de Galliërs ten zuiden der Povlakte onderworpen; van verzet is ook later geen sprake meer. In de Romeinsche geschiedenis gebeurt alles naar het schijnt op tijd. Nauwelijks heeft Rome het eene land veroverd, of een nieuw volk biedt zich als het ware ter onderwerping aan; van samenwerking van de toch zoo taliijke vijanden der machtige stad blijkt in den regel zeer weinig. Zoo vindt Rome gelegenheid en kracht om zijn vijanden beurt om beurt te verslaan. Zoo ging het ook in dezen tijd. Alsof zij op de onderwerping van MiddenItalië hadden gewacht, bonden de Zuid-Italiaansche Grieken in 280 den strijd aan tegen Rome, den beslissenden strijd tusschen Hellas en Rome. In dezen strijd was de overwinning verzekerd aan den staat, die de beste politieke en militaire organisatie bezat. Zonder twijfel was dat in 280 Rome. Maar nog slechts kort te voren was er eenige kans geweest, dat de Grieken in Zuid-Italië een organisatie zouden verkrijgen, die hen in staat zou hebben Syracuse. gesteld tegen Rome den strijd met kans op goed gevolg aan te binden. Uit den aard der zaak ging de stoot daartoe uit van Syracuse en even natuurlijk van een tyran. Na den dood van Timoleon heeft de door hem gestichte staatsorde zich niet lang meer kunnen handhaven. Reeds in 317 gelukte het een pottenbakkerszoon uit Rhegium, den hoogst bekwamen officier Agathocles, zich van het Agathocies gezag over de stad meester te maken. Het was de laatste kans voor de Grieken in Italië om zich tot een politieke macht te organiseeren. Agathocles was wel de man om zulk een macht tot stand te brengen; rusteloos werkzaam, onvermoeid, energiek, begaafd met een ruimen staatkundigen blik en fijnen politieken tact, maar ook niets ontziende, zonder geweten zelfs, wreed en hardvochtig, vertoont deze man alle goede en kwade eigenschappen van den Griekschen tyran. Hij begon met de onderwerping van de grootste helft van Sicilië; natuurlijk was een nieuwe strijd met Carthago daarvan het onmiddellijk gevolg. Én wederom, evenals in de eerste jaren van Dionysius scheen Syracuse verloren; de stad werd in 310 belegerd en scheen te moeten vallen. Toen bewees Agathocles, voor welke grootsche conceptiën zijn geest vatbaar was. Terwijl Syracuse nog werd belegerd, ontsnapte hij met het beste deel van leger en vloot uit de haven en landde in Afrika. Hier bleef hij drie jaren lang de Carthagers in hun eigen land kwellen, zonder dat het hem evenwel gelukte hun hoofdstad te veroveren. Een uiterst gewaagde expeditie, die alleen kon slagen in de handen van een vermetel krijgsman als Agathocles. En hij slaagde. Want al had hij geen duurzaam succes in Afrika, het hoofddoel werd volledig bereikt. De Carthagers moesten het beleg van Syracuse opbreken en Sicilië grootendeels ontruimen. In 306 moesten zij zelfs een vrede sluiten, waarbij alleen de Westpunt van Sicilië met omgeving, ongeveer een derde deel van het geheele eiland, Carthaagsch bleef. Nog zeventien jaren heeft Agathocles na dezen vrede geleefd. Steeds heeft hij zijn politieken invloed uitgebreid. Hij steunde de Zuid-Italiaansche Grieken tegen de Lucaniërs en Bruttiers. Tarente verdedigde hij zelfs tegen Rome. Met de diadochen stond hij in nauwe betrekking; naar hun voorbeeld noemde hij zich Koning. Hij ontwierp steeds plannen van een verbond der Grieksche vorsten onderling, vooral van Macedonië en Syracuse, eenerzijds tegen de Carthagers, anderzijds tegen de Romeinen. Welk een zware kamp stond de laatsten hier te wachten, zoo zij den sterken Agathocles tegenover zich vonden! Maar het geluk bleef de Romeinen bij. Nauwelijks was de Samnitische oorlog ten einde, of Agathocles stierf in 289. Hij liet geen rechtstreekschen erfgenaam na dan een onwTaardigen kleinzoon. Dezen wenschte hij onbaatzuchtig genoeg zijn macht niet toe te vertrouwen; bij testament gaf hij Syracuse de vrijheid terug. Maar die vrijheid beteekende hier evenals bijna overal waar Grieken woonden, anarchie en politieke onmacht. Het pas door Agathocles gestichte Grieksche rijk smolt weg als sneeuw voor de zou, in dezen de Libysche zon der Carthagers. Geheel Sicilië werd weldra door hen veroverd; 07Q r.1^/%niAn r»ii iiTA/1ni»Am liüf Koloo1 VHOf Svrar.nse. En er was geen Agathocles Beleg van lil £io siuugcii alj vYcucium «vi w - Syracuse,2 om nogmaals de stad te redden. loch daagde er redding. Agathocles scheen werkelijk te herleven in de gedaante van zijn schoonzoon Pyrrhus, den Koning van Epirus, die zich s eit 280 in Italië bevond. Door de groote koopstad Tarente was hij daarheen ontboden. Deze stad had niet alleen haar onafhankelijkheid, maar zelfs haar macht vrijwel tegen de meer en meer opdringende Bmttiêrs en Lucaniêrs weten te handhaven. Veel gevaarlijker vijanden waren evenwel de Romeinen i.e maar al te spoedig gelegenheid vonden zich met de Zuid-Italiaansche zaken in te aten. Kort na den dood van Agathocles begonnen de Lucaniërs nn te belegeren; de stad riep eerst de hnlp van Tarente en daarna van ome in. aarne greep Rome hier in. De consul Fabricius bevrijdde in 282 Thurn, maar bezette het tevens. Een conflict met Tarente dreigde daaruit voort te komen, maar werd voorloopig nog bezworen door een verdrag, waarbij de Romeinen zich verplichtten met hun vloot niet voorbij Kaap Lacinium te 2£Zko'neu- Desbew«*' verbrak Rome al spoedig dit verdrag. Een tiental Romeinsche rente, 282. ^hepen vertoonden zich in de wateren van Tarente; zij werden aangevallen en teruggedreven; Thurn werd door Tarente bezet; een Romeinsch gezantschap werd beleedigd; de oorlog brak uit. Tarente was een machtige stad; zij was vooral rijk en kon zooveel soldaten huren als zi, verkoos. Maar Rome ging haar in politieke en militaire, ook in moreele kracht verre te boven. Zoowel de Lucaniêrs als de pas onderworpen Samnieten sloten zich echter bij Tarente aan; de Bruttiërs bleven Rome getrouw. In 281 werden de Tarentijnen al dadelijk door de Romeinen verslagen. Zij zagen geen ander redmiddel dan hulp van buiten. Zij zochten en verkregen die van Pyrrhus van Epirus, die in den diadochenstrijd van t(id tot tijd een rol van beteekenis had gespeeld. Die rol meende hij ook verder te kunnen vervullen. Niet hulp aan Tarente, maar verovering van Zuid-Itahe en Sicilië was zijn doel; als schoonzoon van Agathocles kon hij daar ■ echten doen gelden. Dat zulk een politiek niet alleen ver uitging boven de e oe ing van Tarente, maar hem bovendien in strijd moest brengen met Rome en Carthago tegelijk, scheen dezen soldatenkoning geen bezwaar. Tegen hem sloten Rome en Carthago echter alvast een verbond Stm , ',et begiu van 280 stak py»'hns naar Italië over, ondersteund door de drie toen om Macedonië strijdende vorsten, die den mededinger gaarne ge eide boden, Ptolemaeus Ceraunus, Antiochus Sotei- en Antigonus Gonatus. „1 e™ Va°. T' leger weld gevormd door de phalanx van 20,000 man en 3000 Thessal.sche ruiters; in zijn leger bevonden zich bovendien een aantal s, , olifanten, de eerste, die men in Italië te zien kreeg. Versterkt door de Her.c?ea,0280. ° Jn®C troePen> ™kte Pyrrhus dadelijk tegen de Romeinen op. Nog voordat hij z,ch met de Italische bondgenooten van Tarente kon vereenigen werd hij door den consul M. Valerius Laevinus bij de Siris in de buurt van Heraclea aangevallen. Maar dezen keer leden de Romeinen de nederlaag; de Thessahers en de olifanten beslisten den slag. Geheel Zuid-Italië onderwierp Pyrrhus nu in 278 naar Sicilië over. Of hij vooraf met de Romeinen een vrede of een bestand heeft gesloten, is onzeker, maar niet onwaarschijnlijk. Op Sicilië had hij weldra een zeer groot succes; alles viel hem toe; hij Pyrrhus op bevrijdde Syracuse, versloeg de Mamertijnen, veroverde het geheele eiland 278-275' en drong de Carthagers terug in Lilybaeum, waarvoor hij het beleg sloeg. Tevergeefs bood Carthago hem geheel Sicilië behalve deze stad aan; Pyrrhus zich, natuurlijk niet aan Tarente, maar aan Pyrrhus. Thans versterkt door de Samnieten en de Lucaniërs, drong hij zelfs tot in Latiurn door. De Romeinen begrepen, dat met dezen vijand niet te spotten viel. In den winter van 280 op 279 werden dan ook vredesonderhandelingen begonnen, 1 • _ door Fabncius te Tarente, door den Thessaliër Cineas te Rome. Pyrrhus eischte den afstand van Zuid-Italië, waartoe de Romeinen echter niet waren te bewegen; bovendien hadden zij Carthago toegezegd niet afzonderlijk vrede te sluiten. Zoo braken de onderhandelingen af; opnieuw moest het zwaard beslissen. Het besliste wederom ten nadeele der Romeinen. Bij Asculum werd in 279 een tweedaagsche slag geleverd, die nogmaals een nederlaag der Romeinen werd. Pyrrhus was evenwel sterker in het overwinnen dan in het volharden. Wellicht ook was het een bewijs van politiek beleid, dat hij zich niet dieper in de Italiaansche zaken stak. In Macedonië opende zich met den dood van Ptolemaeus Ceraunus een gelegenheid om een geheel koninkrijk te veroveren. En Sicilië, door de Carthagers besprongen, riep dringend zijn hulp in. Behalve met de Carthagers hadden de Grieken hier te strijden met de Mamertijnen, Italiaansche soldeniers, die kort na den dood van Agathocles zich in Messana hadden genesteld en de schrik van geheel Sicilië werden. Tegen den wil van de Zuid-Italiaansche steden, die door Epirische garnizoenen te gelijk werden beschermd en bedwongen, stak Slag bij Asculum, 279. Pyrrhus. Beeld in het Museum op het Kapitool te Rome weigerde. En sedert verliep zijn macht even snel als zij was opgekomen. Het beleg van Lilybaeum moest worden opgebroken; de Siciliërs vielen hem af; de Mamertijnen versloegen zijn troepen; de Carthagers vernielden zijn vloot. Daardoor zag Pyrrhus, die uitsluitend militair, maar geen staatsman was, zich genoodzaakt in 275 Sicilië te verlaten en naar Italië terug te keeren. siag bij Daar wachtten hem nieuwe teleurstellingen. De Romeinen hadden zich Bene vent mii, (jen tusschentijd van een groot gedeelte van Zuid-Italië meester gemaakt. Wel trokken zij bij zijn nadering terug, maar toen hij den consul Curius Dentatus bij Beneventum in 275 aanviel, was een geweldige nederlaag het gevolg. Zijn strategie had haar meester gevonden; met groot verlies moest hij zich in Tarente terugtrekken. Daarmede was zijn rol in Italië uitgespeeld. Hij wilde ook om andere redenen naar Epirus terug. Antigonus Gonatas had zich in het bezit gesteld van troon en land van Macedonië: hem wilde Pyrrhus bestrijden. In 274 verliet hij Italië, na in Tarente een sterke bezetting te hebben achtergelaten. Maar ook deze troepen moesten al spoedig hun meester volgen, die hen noodig had voor den strijd in Griekenland. In dien strijd is Pyrrhus omgekomen; bij het beleg van Argos is hij in 272 gedood. Pyrrhus' Na Pyrrhus' aftocht veroverden de Romeinen weldra geheel Zuid-Italië. Rome" In Lucanië, dat geheel werd onderworpen, werd Paestum een Romeinsche ÏÏJS? kolonie. Daar en in Bruttium werden de Grieksche steden Rome's bondgenooten. Ook Samnium moest zich in 272 opnieuw onderwerpen; met behoud van zijn oude stammenindeeling werd het nauw aan Rome verbonden. Tarente moest zich spoedig na Pyrrhus' dood overgeven; het behield zijn autonomie en werd bondgenoot van Rome. Hetzelfde gebeurde met Rhegium. De toetreding van deze Grieksche zeesteden was van zeer groot gewicht voor de versterking der jonge Romeinsch zeemacht. Zulk een zeemacht zou Rome blijken noodig te hebben in den zwaren strijd, die haar wachtte met de machtigste zeemogendheid van dezen tijd, met Carthago. DERDE HOOFDSTUK. I)o verovering van Sicilië, Sardinië en Corsica. Onderwerping van de Galliërs in Noord-Italië. tj|| MOMl W et mid(ien der derde eeuw v. Chr. was voor Carthago CarthaRo-s S gr het hoogtepunt zijner macht. Het beheerschte de Noord- gebied' W kllst van Africa vau de Groote Syrte tot aan de Straat ft® fS Van Gibraltar, Sicilië behalve het gebied van Syracuse en Messana, verder Sardinië, Corsica, de Balearen en V de Zuidkust van Spanje. Door zijne sterke vloot kon het in het geheele westelijke bekken der Middellandsche Zee zijn overwicht doen gelden. Het was onbetwist de eerste handelsstaat van dien tijd. De gebeurtenissen op Sicilië brachten Carthago in oorlog met Rome. Na Aanleiding den aftocht vau Pyrrhus waren de Mamertijneu weder in strijd geraakt met eersten Syracuse, waar Hiëro eerst tot strateeg, vervolgens tot koning was uitgeroepen. Punischen Toen hij het beleg voor Messana sloeg, riepen zij de hulp van Rome in.HiëroSing De Senaat liet de beslissing over aan de volksvergadering; deze besloot deva?69-mSe' gevraagde hulp te verleenen. Ondertusschen had Carthago zich als bemiddelaar tusschen Hiëro en de Mamertijnen opgeworpen en bezetting in Messana gelegd. Deze moest de stad echter weder ontruimen, toen de Mamertijnen een verbond met Rome hadden gesloten; daarop verbonden de Carthagers zich met Hiëro en sloegen met hem het beleg voor Messana. Zoo vonden de Romeinen zoowel Carthago als Syracuse tegenover zich op Sicilië. In weerwil van de Carthaagsche vloot gelakte het den consul Appius Eerste Claudius zijn leger van Rhegium over te schepen naar Messana. Hij versloeg Foorlog* eerst"de Syracusauen, daarna de Carthagers en bedreigde Syracuse. Hierop veranderde Hiëro van partij. Hij sloot een verbond met Rome, dat hem tegen een jaarlijksche schatting als koning van Syracuse erkende, en verleende hulp bij het beleg van Agrigentum, het hoofdbolwerk der Carthagers op Sicilië's Zuidkust, dat in 262 in handen der Romeinen viel. A* 41 Öndertusschen was dezen gebleken, dat zij zonder vloot niet opgewassen waren tegen de Carthagers, die de zee bleven beheerschen en verschillende kustplaatsen van Italië verwoestten; bovendien bedreigden zij voortdurend het transport van Romeinsche troepen naar Sicilië. Daarom besloot de Senaat een oorlogsvloot te doen bouwen; een gestrand Carthaagsch schip diende daarbij als model. De Romeinsche oorlogsschepen werden voorzien van enterbruggen, waardoor de strijd ter zee meer gelijk werd gemaakt aan dien te land, en de Romeinsche soldaten hunne meerderheid boven de Carthagers siag bij konden toonen. Reeds in 260 behaalde de consul M. Duilius een roemrijke Mylae, 260. ... overwinning in den zeeslag bij Mylae. Op Sicilië werd in de volgende jaren de strijd met wisselend geluk voortgezet; geen van beide partijen behaalde een beslissend voordeel. Toen Munt van Hiëro, koning van Syracuse. besloot de Senaat den vijand in zijn eigen land aan te vallen. De beide consuls Regulus en Manlius Vulso scheepten zich met een groote troepenmacht in en zetten koers naar Africa. De Carthaagsche vloot trachtte hun siag bij den overtocht te beletten; bij het voorgebergte Ecnomus, aan de zuidkust van Ecnomus, 0. ..... 7 256. oicilië, werd een geweldige slag geleverd, waaraan niet minder dan 350 schepen en 150,000 manschappen van weerszijde deelnamen; de Romeinen behaalden de overwinning en konden hun tocht naar Africa voortzetten. Ntf de landing bij Clupea voer Vulso met de grootste helft der troepen terug. Reguius in Regulus versloeg de Carthagers en bracht vele Libyërs en Numidiërs tot afval van het gehate Carthaagsche bestuur; het einde van den oorlog scheen' nabij; onderhandelingen over den vrede werden aangeknoopt. Maar de harde eischen van Regulus brachten de Carthagers tot het uiterste; zij ontboden uit Sicilië alle manschappen, die daar gemist konden worden, wierven Grieksche huurtroepen aan en stelden den Spartaan Xanthippus aan het hoofd van dit leger. Deze leverde tegen Regulus slag op een terrein, waar de Carthagers voordeel konden trekken van hunne ruiterij en van hunne strijdolifanten; Regulus werd geheel verslagen en geraakte zelf in Beleg van Lilybaeum 250-249. gevangenschap; slechts 2000 Romeinen ontkwamen naar Clupea. Een Romeinsche vloot kwam de overgeblevenen afhalen, maar werd op de terugreis aan de kust van Sicilië door een storm bijna geheel vernield. Zoo mislukte de eerste poging om de Carthagers in hun eigen land aan te vallen. Op Sicilië maakten de Romeinen zich in de volgende jaren meester van alle plaatsen aan de Noordkust; doch de sterke zeevestingen in het Westen, Lilybaeum en Drepana, bleven in de macht der Carthagers. De Romeinen spanden alle krachten in om Lilybaeum te veroveren; van de land- en van de zeezijde sloten zij deze vesting in. Doch toen in 249 hunne vloot door de Carthagers werd verslagen en een tweede vloot, die aan de belegeraars versterking moest brengen, deels door den vijand, deels door de elementen werd vernield, hieven zij het beleg op. Na de geweldige krachtsinspanning van deze jaren verflauwde de energie van den Senaat; de oorlog werd slechts slepend voortgezet; gelukkig voor de Romeinen bleef Hiëro hun trouw; hij hernieuwde het verbond en werd daarbij ontslagen van de verplichting om schatting op te brengen. Doch ook Carthago was bijna uitgeput door de zware offers, die de oorlog geëischt had; ook deze staat kon geen expeditie op groote schaal meer uitzenden. In den kleinen oorlog, waarvan Sicilië's westhoek het tooneel bleef, was het voordeel aan de zijde der Carthagers, vooral sinds Hamilcar Barcas het opperbevel voerde. Hij deed strooptochten tot ver in Sicilië en viel ook de kust van Bruttium aan. Toen de Senaat niet wilde besluiten tot het uitrusten van een vloot, gaven de aanzienlijkste burgers van Rome een schitterend bewijs van vaderlandsliefde. Voor eigen rekening lieten zij een vloot van 200 schepen bouwen en boden den Staat de beschikking daarover aan. In 242 zette deze scheepsmacht onder den consul C. Lutatius koers naar Sicilië en blokkeerde Lilybaeum en Drepana. In allerijl rustten nu ook de Carthagers een vloot uit om de blokkade te verbreken en aan Hamilcar versterking toe te voeren; in den siag bij de Aegatische eilanden, 241. b'C De zuil van Duilius. Naar de reconstructie van Canina. slag bij de Aegatische eilanden vond zij den ondergang. Daarmede was de oorlog ten einde; Carthago gevoelde zich niet meer in staat tot een nieuwe uitrusting en knoopte onderhandelingen over den vrede Sicilië aan aan. Het moest Sicilië geheel ontruimen; voortaan stond dit eiland, met staan, 211. uitzondering van het gebied vau Hiëro, onder Romeinsche heerschappij. De eerste groote worsteling tusschen Romeinen en Carthagers had Rome ontwikkeld tot een zeemacht, die ten slotte de meerdere was gebleken van de zooveel oudere marine der Carthagers. Carthago was overwonnen, maar niet voor goed onschadelijk gemaakt ; het wachtte zijn tijd af om den strijd met beter gevolg te hernieuwen. opstand der Onmiddellijk na den vrede geraakte Carthago in groot gevaar door een huurtroepen!opstand van de huurtroepen, die ontevreden waren over een korting op hunne 2U-238. waartoe de regeering uit geldgebrek moest overgaan. De Libysche onderdanen van Carthago, reeds lang woelig en oproerig, maakten gemeene zaak met hen; te zamen sloegen zij het beleg voor Carthago. Ruim drie jaren duurde deze strijd, die de stad op den rand van den ondergang bracht; met de grootste moeite hield zij het beleg uit; eindelijk gelukte het Hamilcar Barcas de oproerlingen te bedwingen. Toch voerde deze opstand in zijn gevolg nog verlies van grondgebied voor Carthago. De bezettingstroepen op Sardinië waren ook aan het muiten geslagen en boden het eiland aan de / Romeinen aan. Deze weigerden eerst; maar toen Carthago na het bedwingen van den opstand ook Sardinië weder onder zijue macht wilde brengen, besloot Sardinië en de Senaat dit te beletten en liet het eiland bezetten. Om een nieuwen oorlog aan Rome. raet R°me te vermijden, moest Carthago in deze gewelddaad berusten en Sardinië en Corsica afstaan; de haat tegen de Romeinen werd door dit misbruik van macht nog feller aangewakkerd. De Romeinsche heerschappij over de beide eilanden bleef geruimen tijd tot de kuststreken beperkt; met de woeste bevolking van het binnenland moest voortdurend strijd worden gevoerd. Illyrische Ook in de zee ten Oosten van Italië liet Rome zijne macht gelden. De 229-228. scheepvaart werd daar onveilig gemaakt door Illyrische zeeroovers. Toen de Senaat een gezantschap zond naar Teuta^, koningin van Illyrië, om genoegdoening te vragen voor de door Romeinsche kooplieden geleden verliezen, weigerde zij deze te geven; een van de gezanten werd zelfs op de terugreis gedood. De koningin rekende op den bijstand van haar bondgenoot Macedonië; maar de onlusten, die daar ten gevolge van een troonwisseling uitbraken, beloofden haar van deze hulp. De Grieksche vijanden vau Macedonië, de Aetolische en de Achaeische Bond, verleenden daarentegen hulp aan de Romeinen. Rome zond een vloot en een leger om de Illyriërs te tuchtigen; binnen een jaar tijds waren zij gedeemoedigd. Het was de eerste maal, dat Rome ingreep in de Grieksch-Macedonische aangelegenheden. Voor ditmaal i begroetten de Grieken de Romeinen nog als een welkome hulp tegen het overwicht van Macedonië; Corcyra en Epidamnus werden bondgenooten van Rome. Kort daarna besloot Corinthe .om de Isthmische spelen ook voor Romeinen open te stellen; deze werden daardoor voortaan als het ware als Hellenöq erkend. In deze jaren werd ook de heerschappij van Rome over het Noorden Gallische van Italië gevestigd. De Gallische stammen, die daar woonden, waren 227-222. niet meer gevaarlijk; maar herhaaldelijk drongen Galliërs van de overzijde der Alpen Noord-Italië binnen. Aanleiding tot een grooten oorlog tegen de Galliërs gaf de uitvoering van een voorstel, in 233 door den volkstribuun C. Flaminius ingediend, om het vroeger op de Senonische Galliërs veroverde gebied ouder arme Romeinsche burgers te verdeelen. De naburige Gallische stammen, o. a. de Bojers, vreesden dat ook met hun gebied aldus zou worden gehandeld en riepen de hulp in van Transalpijnsche Kelten, die met groote zwermen naar Noord-Italië trokken. Deze inval der barbaren wekte in Rome grooten schrik; een sterke troepenmacht werd uitgerust; alle bondgenooten droegen daartoe gewillig hun contingent bij, omdat de Kelten als een algemeene vijand van alle Italianen werden beschouwd. Deze waren ondertusschen reeds Etrurië binnengedrongen en brachten daar een Romeinsch leger een nederlaag toe. Toen een tweede leger naderde, trokken zij terug, maar werden omsingeld, daar een derde legerkorps, dat van Sardinië kwam, inmiddels bij Pisa was geland; in den slag bij Telamon, siag bij aan de kust van Etrurië, werd het grootste deel der Kelten in de pan gehakt; Tel2a2™on! alleen de ruiterij ontkwam. Daarna maakte de Romeinen een einde aan de onafhankelijkheid der Galliërs in Italië. Eerst werden de Bojers onderworpen, die ten Zuiden van de Po woonden; vervolgens ook de stammen ten Noorden van die rivier, die zich het langst en het hardnekkigst verdedigden; hun versterkte hoofdstad Mediolanfum (Milaan) werd ingenomen. Tot verzekering van de Romeinsche heerschappij over de Po-vlakte werden ten Zuiden van de Po koloniën aangelegd; zoo ontstonden Mutina (Modena), Cremona en Placentia (Piacenza). Met de verlatijnsching van deze streken waren de Romeinen nog bezig, toen Hannibal er met zijn leger verscheen. ACHTSTE BOEK. DE STICHTING VAN HET ROMEINSCHE WERELDRIJK. EERSTE HOOFDSTUK. Macedonië en de Grieksche bondsstaten. M 6 heerschaPPÜ' die Antigonus I van Macedonië over 8[é ||va Griekenland had verkregen, was slechts een heerschappij §75 ]|f in Daam geweest- Hoezeer hij zich ook beijverde om door ï(| WijZ6 Sematigdheid de Grieken duurzaam onder het gezag van Macedonië te houden, het mocht hem niet gelukken. Juist in de derde eeuw vóór Chr. wakkerde bij de Grieken de liefde voor den republikeinschen regeeringsvorm weer aan en slaagden zij er in een staatsvorm te vinden, waarbij de gebreken der vroegere statenbonden, die onder de hegemonie van één leidenden staat hadden gestaan, werden vermeden. De Aetolische en de Achaeische Bond, die in de eerste helft der derde eeuw ontstonden, waren bondsstaten met een vrij krachtig centraal gezag, terwijl toch de autonomie der leden in hunne eigen aangelegenheden bewaard bleef. Tot den Aetolischen Bond traden de staten van de Westelijke helft vau Midden-Griekenland toe; ook andere, daarbuiten gelegen, stonden onder de bescherming van den Bond of onderhielden met hem vriendschappelijke betrekkingen. De Achaeische Bond kwam vooral tot bloei, sinds Aratus de leiding daarvan kreeg. In 251 verdreef hij de Macedoniërs uit zijne vaderstad Sicyon; deze werd lid van den Achaeischen Bond; Aratus zelf kwam aan het hoofd daarvan te staan. Hij toonde zich een uiterst behendig diplomaat, die partij wist te trekken van alle aan Macedonië vijandig gezinde elementen; met de dynastie der Ptolemaëen, altijd bereid om het verzet der Grieken tegen Macedonië met geld te ondersteunen, onderhield hij nauwe betrekkingen. Corinthe, Megara, Epidaurus en Troezen traden weldra tot den Achaeischen Bond toe. Door het verleenen van steun aan de Boeotiërs, die met den Aetolischen Bond overhoop lagen, geraakte de Achaeische Bond een tijdlang in vijandschap met den Aetolischen A * De Aetolische en de Achaeische Bond. Aratus. 45 Demetrius II, die zich zelfs met Macedonië verbond; maar onder den opvolger van Anti- 239—0-29 gonus, Demetrius II, maakten de beide Bonden weder gemeene zaak tegen de Macedonische heerschappij. Nog voor het einde der regeering van Demetrius had de Achaeische Bond zich ook over bijna geheel Arcadië en het grootste deel van Argolis uitgebreid. Antigonus ii Bij den dood van Demetrius aanvaardde zijn neef Antigonus Doson (de 229—221. Belover) eerst het regentschap voor Demetrius' zoontje Philippus, maar weldra nam hijzelf den titel van koning aan. Aanvankelijk scheen het, alsof onder zijne regeering geheel Griekenland zich los zou maken van Macedonië. De Thessaliërs vielen af; met hulp der Achaeërs bevrijdde ook Athene zich; Euboea en het Noordelijk deel van Thessalië waren de eenige Grieksche landstreken, waarover Antigonus Doson zijn gezag kon laten gelden. Maar een strijd tusschen de Grieken onderling, die in laatste instantie uit sociale motieven voorkwam, bood den Koning van Macedonië gelegenheid om de verloren hegemonie te herwinnen. Van Sparta uit ging de stoot tot een sociale revolutie, die in bijna alle Grieksche staten door de geringe lieden met geestdrift werd begroet. In Sparta was het grondbezit langzamerhand zoo sterk geconcentreerd, dat het in handen van een honderdtal families was gekomen; ook de staatkundige macht berustte geheel bij hen. Voor de groote meerderheid der bevolking was de sociale toestand zoo onhoudbaar geworden, dat zij om een ingrijpende hervorming riep, desnoods met geweld. Koning Agis III, een jong enthousiast, stelde zich aan het hoofd der hervormingspartij en zette, toen de ephoren weigerden met zijne plannen mede te gaan, deze met geweld door. De hypotheekschulden werden gedelgd; maar de maatregel, die juist den armen ten goede moest komen, nl. een nieuwe verdeeling der landerijen, bleef uit. Daardoor konden de vijanden van elke hervorming het volk tegen Agis opzetten; bij de onlusten, die hieruit ontstonden, verloor hij het leven. Cleomenes Maar zijn werk werd voortgezet, en met veel grooter beleid, door den 235-221. nieuwen koning Cleomenes III. Voordat hij overging tot een groote sociale hervorming wilde hij zich eerst zoo vast in het zadel zetten, dat de vrienden van het behoud hem niet meer daaruit zouden kunnen lichten. Daarom voerde hij eerst strijd tegen den Achaeischen Bond, die den geheelen Peloponnesus trachtte te omvatten en daardoor ook Sparta bedreigde. In dien strijd verwierf hij zich roem en kreeg hij een leger, waarop hij vertrouwen kon. Toeu ging hij over tot een staatsgreep. Tot dusverre was het koningschap in Sparta niet veel meer geweest dan een opperbevelhebberschap in oorlogstijd. Cleomenes III maakte zich meester van de volle koninklijke macht; de ephoren liet hij vermoorden; het ephoraat werd afgeschaft; het twee-koningschap bleef in naam bestaan, maar Cleomenes liet zijn medekoning uit den weg ruimen en Verdeeling stelde zijn eigen broeder in diens plaats. Het volk vergaf hem deze geweldïanderijen. daden, omdat hij tevens bekend maakte, dat de oude verdeeling van het land, gelijk zij in de tijden van Lycurgus was geweest, zou worden hersteld; voortaan zouden er weder 4500 landbezittende volburgers en 15000 landbezit' tende perioeken zijn. Ook in een ander opzicht keerden de dagen van Lycurgus terug: de strenge opvoeding der jeugd en de gemeenschappelijke lichaamsoefeningelf en maaltijden werden weder ingesteld. Allen bezitters in de naburige staten sloeg de schrik om het hart, toen zij dezen revolutionnairen koning aan het werk zagen. Bijna overal botsten in dezen tijd de sociale tegenstellingen hard tegen elkaar; wat in Sparta gebeurd was, wekte elders den lust tot navolging. In den Achaeischen Bond berustte de leiding bij de bezittende klassen; van dezen was Aratus de vertegenwoordiger, gelijk Cleomenes het was van de niet-bezitters-Tie Bond kon den strijd tegen Sparta des te moeilijker volhouden, nu in de staten, die ertoe behoorden, de sympathie van duizenden burgers Cleomenes te gemoet kwam en hunne verwachtingen op hem waren gevestigd. Zelfs was ei een oogenblik sprake van, dat de vijandelijkheden zouden worden gestaakt en Cleomenes president van den Achaeischen Bond zou worden. Aratus wist dat nog te verijdelen; maar met den dag werd zijne positie moeilijker; als veldheer bleek hij niet opgewassen tegen Cleomenes; Argos en Corinthe kozen de zijde van Sparta. Ook in den Aetolischen Bond was Cleomenes voor duizenden de gevierde man; daar kon Aratus evenmin krachtigen steun verwachten. Het klassebelang deed Aratus breken met zijn verleden; hij, die Aratus roept zijn geheele leven gewijd had aan het bestrijden van Macedonië's macht in Griekenland, ried den Achaeischen Bond aan, bij Macedonië hulp te zoeken tegen Sparta. Antigonus Doson gaf terstond aan het verzoek gehoor; met een sterk leger trok hij tegen Cleomenes op; alle staten, waar de bezittende klassen aan het roer zaten, sloten zich bij hem aan. Door den steun, die hem uit Egypte gewerd, kon Cleomenes zich eenigen tijd tegen de overmachtige coalitie staande houden; maar door het uitblijven van een algemeene sociale ï evolutie liepen velen uit zijn eigen kamp over en verwikkelingen in het Oosten deden de subsidiën uit Egypte ophouden. Ten slotte moest Cleomenes al zijne veroveringen laten varen en naar zijn eigen land terugkeeren; bij siag bij Sellasia, ten Noorden van Sparta, bracht Antigonus hem een geduchte neder- Sellasia>221- laag toe; hij moest vluchten naar Egypte, waar hij eenige jaren later een gewelddadigen dood stierf. In Sparta werd nu de oligarchie hersteld; het moest toetreden tot den bond, dien Antigonus weder had gevormd tusschen Macedonië en verschillende Gneksche staten, onder zijn eigen voorzitterschap. Ook de Achaeische Bond, die ongeveer zijn vroegeren omvang terugkreeg, sloot zich daarbij aan. Al maakte Antigonus geen aanspraak op de hegemonie over de met hem verbonden Grieksche staten, geheel Griekenland — uitgezonderd den Aetolischen Bond, Athene en Elis — stond voortaan weder onder den invloed van Macedonië; bovendien mocht dit rijk bezetting leggen in Orchomenos en in de sterkste vesting van Griekenland, den burcht van Corinthe. Overal waar Macedonië's invloed gold, werd ook de heerschappij der bezittende klassen hersteld. Antigonus Doson overleed nog in het jaar van den slag bij Sellasia. piniippus v, Ziin opvolger, de zeventienjarige Philippus V, een zoon van Demetrius II, kreeg weldra gelegenheid om het werk van zijn voorganger voort te zetten. De Aetolische Bond geraakte in strijd met den Achaeischen; daar deze deel uitmaakte van het verbond, dat den koning van Macedonië tot voorzitter had Bond- aanvaardde Philippus de leiding van den oorlog tegen de Aetoliërs. Drie geoX,n jaren lang duurde deze strijd, zonder dat de Aetoliërs, wier bergland hun 220-217. ^ verdediging tegen een overmacht vergemakkelijkte, geheel ten onder waren gebracht. Van weerszijde was men uitgeput en verlangde men naar het einde van den krijg. Nog een reden drong daartoe; in Italië woedde de strijd tusschen Carthagers en Romeinen. Zoo Rome daarin zegevierde, dreigde het gevaar, dat het ook Macedonië en Griekenland zijn macht zou doen gevoelen; in den Illyrischen oorlog had het reeds zijne vangarmen naar die zijde uitgestrekt. Vrees voor Rome deed de strijdende partijen in Griekenland congres van de wapenen nederleggen. Op het congres van Naupactus werd de vrede Naupactus, geteej,en(j 0p ^en grondslag van het status quo; Aetoliërs en Achaeërs aanvaardden de hegemonie van Macedonië in den komenden oorlog tegen Rome. TWEEDE HOOFDSTUK. De oorlog van Hannibal. jH S amilcar Barcas was na het dempen van den opstand der Veroveringen MÊM Ü huurtroepen naar Spanje gegaan en had daar de Carthaag- citeer» P H SChe heerschaPPB» die tot dusverre tot de zuidkust beperkt in Spanje. &L ISfSu S WaS' °°k 0V6r het binnenIand uitgestrekt. Niet zonder iB Strijd WaS dat SeSaan; de inheemsche bevolking vocht dapper voor hare vrijheid. In dien strijd verwierf het Carthaagsche leger zich oorlogservaring, zijn aanvoerder zich een groote populariteit, zoowel bij zijn leger als bij de burgers van Carthago. Het was dan ook een oorlog, die roem en vergrooting van gebied bracht zonder de schatkist iets te kosten. Hamilcar betaalde zijn leger uit de schattingen, die de overwonnen volkeren moesten opbrengen en uit de zilvermijnen van Spanje, en kon bovendien nog overschotten naar Carthago zenden. Toen hij in 229 sneuvelde, koos het leger zijn schoonzoon Hasdrubal tot zijn opvolger; deze breidde hoofdzakelijk door verdragen de Carthaagsche heerschappij nog verder uit en stichtte aan de zuidoostkust Nieuw-Carthago, het tegenwoordige Cartagena, dat voortaan als arsenaal diende. In 221 viel hij door sluipmoord; het leger koos toen den 28-jarigen Hannibal, een zoon van Hamilcar, tot opperbevelhebber. Hannibal was een dier Carthaagsche patriotten, die niet wilden berusten in de heerschappij van Rome over het westelijke bekken der Middellandsche Hannibal. Zee. Voor hem en de mannen van zijne gezindheid was de verovering van Spanje geen doel, maar middel. Zij moest dienen om een leger van geharde veteranen te vormen en tevens de schatkist te stijven tegen den tijd, dat de oorlog tegen Rome zware offers zou eischen. Die oorlog zou in Italië zelf moeten worden gevoerd; alleen daar kon Rome in het hart worden geraakt. Aan het vaste voornemen om met Rome een strijd op leven en dood aan te gaan, paarde Hannibal het militair genie, dat voor zulk een stout bestaan vereischt werd. Hij was een virtuoos in de kunst van oorlogvoeren; zijne meesterhand onttokkelde aan het voortreffelijk instrument, waartoe zijn leger in den Spaanschen oorlog was geschoold, de hoogste verrichtingen, waartoe het in staat was. Het vertrouwen en de bewondering van zijne soldaten verwierf hij door de zekerheid, waarmede hij hen ter overwinning leidde; hij won hun hart door alle ontberingen van het krijgsmansleven met hen te deelen. Hij kende de politieke kaart der toenmalige wereld en berekende daarnaar zijne kansen van slagen; zijn scherpe blik merkte alle voegen in het harnas van zijn tegenstander op; van eiken naijver, dien Rome's snel gewassen macht had verwekt, van eiken haat, dien Rome's brutaal geweld had gekweekt, berekende hij de diensten, die zij aan Carthago's zaak konden bewijzen. Zijn oorlogsplan was een grootsche conceptie, langzaam gerijpt, met bliksemsnelheid ten uitvoer gebracht. In de drie jaren, gedurende welke Hannibal het bevel in Spanje voerde, breidde hij Carthago's macht tot aan de Ebro uit. Verder mocht hij niet gaan. Reeds toen Hasdrubal nog in leven was, had Rome zich verontrust over het voortdringen van de Carthagers en bedongen, dat de Ebro niet zou worden overschreden. In 226 had het die belofte verkregen; maar destijds ontbrak er nog veel aan, dat alle Iberische stammen ten Zuiden der Ebro Carthago's oppermacht erkenden; eerst Hannibal maakte dat tot Hannibal den feitelijken toestand. De eenige stad, die hem nog weerstond, was beleg voor Saguntum; toen hij haar zou aanvallen, lieten de Romeinen hem weten, Saguntum, ^at zij dit verboden, daar zij Saguntum onder hunne bescherming hadden genomen. Dat was in strijd met de afspraak van 226, want Saguntum lag nog iets ten Zuiden van de Ebro; maar Rome was jaloersch op den snellen aanwas van de Carthaagsche macht en voelde zich, nu de Galliërs van Noord-Italië zooeven onderworpen waren, mans genoeg om een hoogen toon aan te slaan. In overleg met de Carthaagsche regeering bekommerde Hannibal zich niet om het verbod; na een beleg van acht maanden viel Saguntum in 218 in zijne handen. Toen eischte Rome de uitlevering van Hannibal; die eisch werd geweigerd; Carthago nam den oorlog, dien Rome aanbood, aan. Van twee kanten wilden de Romeinen den vijand aanvallen: in Spanje en in Africa. Aan het hoofd van het leger, dat naar Spanje zou gaan, stond de consul P. Cornelius Scipio; hij nam zijn weg over Massilia, dat den Romeinen goedgezind was; toen hij daar aankwam, vernam hij dat Hannibal reeds op weg naar Italië was. Terstond keerde hij daarop naar Noord-Italië terug; een deel van zijn leger onder zijn broeder Cnaeus zette den tocht naar Spanje voort. Ook de consul Tib. Sempronius, die op Sicilië bezig was alles voor te bereiden voor een overtocht naar Africa, werd op de tijding van Hannibal's nadering naar Italië teruggeroepen. Hannibal was langs de kust der Middellandsche Zee getrokken tot aan Tocht van den mond der Rhöne, vervolgens langs den rechteroever dier rivier; na haar "ver'de1 te hebben overschreden, trok hij over de Alpen, vermoedelijk over den pas A1Penvan den kleinen St. Bernhard en daalde in de Po-vlakte af. Vooral op het laatste gedeelte van zijn tocht had hij met de grootste moeielijkheden te kampen; de overtocht van de Alpen kostte hem de helft van zijn manschappen, paarden en olifanten. Een tijdlang gunde hij zijn manschappen rust; intusschen werden zijn gelederen versterkt door de Noorditaliaansche Galliërs, met wie hij zich reeds vóór zijn opbreken uit Spanje in verbinding had gesteld en die zijn komst begroetten als een gelegenheid om zich vrij te maken van de Romeinsche heerschappij. De pogingen der Romeinen om den opmarsch van Hannibal uit de Slagen bij Po-vlakte te stuiten mislukten. Bij de Tessino werd P. Scipio verslagen; hij endeTrebh>, moest over de Po terugtrekken; te zamen met zijn ambtgenoot Sempronius 218leed hij een nieuwe nederlaag bij de Trebia. De geheele Po-vlakte was nu in handen van Hannibal; alleen in de vestingen Placentia en Cremona hielden de Romeinen stand. In het voorjaar van 217 trok Hannibal onverwachts over de Apennijnen siag bij het naar Etrurië. De consul C. Flaminius, die hem volgde, werd in een hinderlaag sche meer gelokt in een bergpas bij het Trasimeensche meer; zijn geheele leger werd er 21 '■ in de pan gehakt. Eenige dagen later onderging de ruiterij van het leger, dat uit Rome was gezonden om de Carthagers tot staan te brengen, hetzelfde lot. Hoewel meester te velde, zette Hannibal zijn tocht niet voort naar Rome; hij wist te goed, dat een aanval op Rome geen kans van slagen had, zoolaDg de bondgenooten in Midden- en Beneden-Italië getrouw bleven en Rome daardoor een aanzienlijke troepenmacht tegenover zijn betrekkelijk klein leger in het veld zou kunnen brengen. Daarom trok hij door het Oosten van Midden-Italië naar Apulië, vervolgens naar Campanië en Samnium; de krijgsgevangenen van Rome's bondgenooten liet hij herhaaldelijk zonder losgeld in vrijheid stellen, om zich hunne goede gezindheid te verwerven. De nederlagen van de eerste oorlogsjaren hadden in Rome een geweldigen indruk gemaakt. Men nam weder ziju toevlucht tot het aanstellen van een dictator, Q. Fabius Maximus; deze koos een uiterst voorzichtige wijze van Fabius oorlogvoeren; hij volgde Hannibal van nabij, maar vermeed het leveren van Cunctatoreen grooten veldslag; daarom noemde men hem Cunctator, den Draler. Door deze voorzichtige tactiek wTerden wel een tijdlang zware nederlagen vermeden, maar op den duur kon het volk daarmede natuurlijk niet tevreden worden gesteld; het verlangde dat het leger zich opgewassen zou toonen tegen de Carthagers; ook tegenover de bondgenooten was Rome verplicht te toonen, dat het zich niet de mindere gevoelde. Voor het jaar 216 werden weder twee consuls gekozen, L. Aemilius Paullus en C. Terentius Varro; de Senaat gaf hun de opdracht om slag te leveren, zoodra een gunstige gelegen- Canmfe^216 aank°°d- Cannae, aan den Aufidus, kwam het tot een grooten yeldslag; de Romeinen, die ongeveer 80.000 man in het veld brachten, leden de zwaarste nederlaag, die zij nog ooit geleden hadden; bijna hun geheele leger vond den dood of geraakte in krijgsgevangenschap; ook L. Aemilius Paul lus liet bij Cannae het leven. Vooral aan de voortreffelijkheid der Carthaagsche ruiterij had Hannibal de zege te danken; maar ook zijn voet- Het slagveld van Cannae. volk, dat hij na den slag bij het Trasimeensche meer op Romeinsche wijze had gewapend en geoefend, toonde bij Cannae dat het uitmuntte boven de legioensoldaten. ^et eerste gev°lg van de geweldige nederlaag der Romeinen was, dat genooten. hunne bondgenooteu in Beneden-Italië de Romeinsche zaak verloren gaven en zich bij de Carthagers aansloten; ook Capua opende voor hen zijne /poorten; maar Midden-Italië en de Grieksche steden van Zuid-Italië bleven Syracuse aan Rome trouw. Doch ook buiten Italië verwierf Hannibal zich bondgenooten kiest de i , 0 * zijde van nu de overwiomng zich voorgoed aan zijne zijde scheen te hebben gesteld; Hannibal. daardoor werd de tweede Punische oorlog tot een krijg, die een groot deel der toenmalige wereld omvatte. Syracuse, waar Hiëronymus zijn grootvader Hiëro in 216 was opgevolgd, sloot zich bij Hannibal aan. Wel werd Hiëronymus reeds in het volgende jaar vermoord en viel de heerschappij over Syracuse in handen eener aristocratische partij, die het verbond met Rome hernieuwde; maar kort daarop werd deze aristocratische regeering weder ten val gebracht door de aanvoerders der huurtroepen, en deze kozen opnieuw de zijde van Hannibal. Van nog veel meer beteekenis was het, dat ook Philippus V van Macedonië Phiiippus v • • van zich tegenover Rome stelde. Na het congres van Naupactus was hij reeds Macedonië begonnen de Romeinsche bezittingen aan de Oostkust der Adriatische zee ^gènove'r aan te vallen; doch eerst in 215 ging hij een verbond met Carthago aan, Rome. waarbij hij aan Hannibal ondersteuning in Italië beloofde en voor zich zelf het bezit van Corcyra bedong en van de steden aan de kust vau Illyrië, die door de Romeinen bezet waren. Indien de Koning van Macedonië zich aan deze afspraak hield en het volle gewicht zijner geduchte krijgsmacht in de weegschaal wierp, stond het te voorzien dat Rome's zaak reddeloos verloren was. In dezen geduchten nood heeft het Romeinsche volk zijne grootheid Rome's getoond. Aan het behalen van overwinuingen op den vijand viel vooreerst de°n ti"g bij niet te denken; het gold thans, den tegenspoed met fierheid te dragen en Cannaezich ondertusschen gereed te maken tot verzet tot het uiterste. Na den slag bij Cannae bood Hannibal vrede aan; de Senaat weigerde zelfs naar zijne voorwaarden te luisteren; evenmin wilde hij onderhandelen over het loskoopen van de krijgsgevangenen; de Romeinsche soldaten moesten weten, dat zij voortaan slechts te kiezen zouden hebben tusschen overwinnen of sterven. De rouw over de bij Cannae gevallenen werd tot een korten duur beperkt; niet op het verleden, op de toekomst moesten de gedachten worden gericht. Voor het gevaar, dat den Staat dreigde, verstomden de binnenlandsche partijschappen ; de Senaat nam de teugels in handen; niemand verzette zich tegen zijn leiding. Allereerst werden maatregelen genomen om de weerkracht zoo sterk mogelijk te maken; zelfs slaven en vrijgelaten misdadigers werden in het leger opgenomen. Voortaan werd afgeweken van den regel, dat de consuls het bevel over het leger voerden; alleen de bekwaamste officieren werden daarvoor aangewezen en de duur van het commando zou niet langer tot een jaar beperkt zijn. Aan het hoofd van de nieuw gevormde legers stelde de Senaat M. Claudius Marcellus, die zich had onderscheiden in de veldtochten tegen de Galliërs. Deze uiterste krachtsinspanning zou den ondergang van Rome niet hebben kunnen afwenden, wanneer Hannibal van zijne overzeesche bondgenooten en uit Carthago zelf den noodigen toevoer van strijdkrachten had gekregen. Toen deze versterkingen echter om allerlei redenen uitbleven, moest hij zich bepalen tot het beschermen van de tot hem overgeloopen bondgenooten en tot de verdediging van Zuid-Italië. Het gelukte hem zich in 212 door verraad A* 46 Hannibai meester te maken van Tarente; ook Thurii en andere Grieksche steden Tarente,212. gingen daarop tot hem over. Maar weldra behaalden de Romeinen een voordeel, dat grooten indruk maakte in Italië en vele bondgenooten, die Carthago's ^Capua zijde hadden gekozen, aan het wankelen bracht: in 211 viel Capua in hunne Romeinen handen. Tevergeefs had Hannibal alles beproefd om de stad te ontzetten; hernomen, tevergeefs was hij met zijn leger tot dicht voor Rome getrokken; zijne nadering had daar wel grooten schrik teweeggebracht, maar de stad was op hare hoede en het door hem gewenschte gevolg, dat het Romeinsche belegeringsleger voor Capua weg zou trekken, werd niet bereikt. Capua werd hard gestraft voor zijn afval; het verloor zijn zelfstandig bestaan als gemeente en werd voortaan door Romeinsche praefecten geregeerd. Ook de overige afgevallen steden van Campanië kwamen weder in de macht van Rome. Intusschen hadden ook op Sicilië de gebeurtenissen een gunstigen keer voor de Romeinen genomen. In 214 was Marcellus daarheen overgestoken en had te water en te land het beleg voor Syracuse geslagen. Twee jaren lang duurde de strijd om deze stad, die de Carthagers met een leger en een Syracuse vloot te hulp kwamen; in den zomer van 212 maakte Marcellus zich van Marcellus haar meester; bij de moordtooneelen, die de plundering van de stad vergenomen, gezelden. vond ook de beroemde wiskundige Archimedes het einde van zijn leven. Na den val van Syracuse hielden de Carthagers nog stand op Sicilië; van Agrigentum uit zetten zij den krijg voort; vooral de Africaansche ruiteraanvoerder Muttines, door Hannibal naar Sicilië gezonden, bracht Marcellus in het nauw. Doch toen Hanno, die het opperbevel over de Cavthaagsche troepen op Sicilië voerde, Muttines smadelijk behandelde, liep deze naar de Romeinen over en speelde hun Agrigentum in handen. Het eiland werd weldra door de Carthagers geheel ontruimd; van de verwoestingen van den oorlog had het zoo schrikkelijk geleden, dat het voor lange jaren niet kon worden opgebeurd uit zijn verval. Ook van de zijde van Macedonië bleef de aanval uit, dien Rome na Cannae had gevreesd. Philippus V bepaalde zich tot het voeren van den oorlog in Illyrië; hij verzuimde de eenige gelegenheid, die hem door de aanwezigheid van Hannibal's leger in Italië werd geboden, om het gevaar af te wenden, waarmede de Grieksche wereld werd bedreigd door de wassende macht van Rome. Zelfs toen Hannibal zich in 212 meester had gemaakt van Tarente en daardoor zich had verzekerd van de beste haven, De eerste Macedonische oorlog, 215-205. Marcellus. Vergroot naar een borstbeeld op een oude munt. die Philippus voor een landing in Italië kon wenschen, bleef de overtocht van een Macedonisch leger uit. Welke redenen den Koning hebben weerhouden om in Italië aan Hannibal de hand te reiken, is met geen zekerheid te bepalen; genoeg, dat Rome zelf hem dit belet heeft, zoodra het na de inneming van Capua eenigszins de handen vrij kreeg. Het verwekte in Griekenland zelf een oorlog tegen Philippus; bij den Aetolischen Bond werd de oude vijandschap tegen Macedonië weder wakker; ook Elis, Sparta en Athene sloten zich bij Rome aan. Nog grooter omvang kreeg deze krijg, toen ook Aziatische vorsten zich er in mengden, Prusias van Bithynië als bondgenoot van Philippus, Attalus van Pergamum als bondgenoot der Romeinen. Zijn hoogtepunt bereikte de oorlog in 208, toen de vloot van Attalus zich in de Aegaeische zee met de Romeinsche vloot vereenigde. Te land wist Philippus, wien de Achaeische Bond trouw bleef, zich zijne talrijke vijanden van het lijf te houden; en in 207 werd het uitzicht voor hem gunstiger, toen Attalus naar Azië moest terugkeeren om een inval van Prusias af te slaan, en ook de Romeinsche vloot de Grieksche wateren verliet, omdat Rome destijds al zijn beschikbare macht in Italië zelf noodig had. In 206 sloot de Aetolische Bond vrede met Philippus; in 205 kwam er ook een einde aan den oorlog tusschen Rome en Macedonië. De Romeinen hadden den oorlog in Griekenland hoofdzakelijk aan hunne bondgenooten moeten overlaten, omdat zij de handen vol hadden met den krijg tegen Carthago; de omstandigheden lieten niet toe, dat zij reeds thans Philippus straften voor zijne poging om zich de ongelegenheid, waarin Rome verkeerde, ten nutte te maken. Niet van den oorlog in Italië, op Sicilië en in Griekenland, maar van De oorlog in dien in Spanje heeft de beslissing over den uitslag van den twTeeden Punischen sPan-ieoorlog afgehangen. Sinds het vertrek van Hannibal was daar onophoudelijk strijd gevoerd; aan het hoofd der Carthaagsche troepen stonden Hannibal's broeders Hasdrubal en Mago; de Romeinen werden aangevoerd door de gebroeders Scipio, Cnaeus en Publius, welke laatste in 217 met versterkingen zijn broeder te hulp was gekomen. Aanvankelijk was het voordeel aan de zijde der Romeinen; vooral toen Hasdrubal naar Africa moest gaan om een opstand te bedwingen van den Numidischen Koning Syphax, drongen zij verder zuidwaarts en veroverden Saguntum. Maar toen Hasdrubal na het bedwingen van den opstand naar Spanje terugkeerde, verloren de Romeinen; weder al het land ten zuiden van de Ebro; in 211 leden zij geduchte neder- De beide lagen, waarbij de gebroeders Scipio omkwamen. Na de inneming van arfe°uy^en Capua konden de Romeinen echter versterking naar Spanje zenden; het 211bevel daarover werd toevertrouwd aan den 27-jarigen P. Cornelius Scipio, een zoon van dien P. Scipio, die in 211 was gesneuveld. De jonge Scipio achtte zich geroepen om een einde te maken aan den oorlog, die zijn vaderland op den rand van het verderf had gebracht; hij was een Romein van buitengewonen aanleg en een geboren legeraanvoerder; door zijn edel p. com. karakter won hij ook de Iberische stammen voor Rome. Reeds spoedig na Scipio neeint .. , . . r o Nieuw car zijne aankomst in Spanje behaalde luj een voordeel van beteekenis; NieuwJ 1 ag0' 2"9' Carthago, de voornaamste wapenplaats zijner vijanden, werd bij verrassing door hem genomen; een groot aantal Spaansche gijzelaars viel daarbij in zijn handen; weldra gingen vele Iberische stammen tot de zijde der Romeinen over. De voorspoed van Scipio verhaastte de volvoering van een voornemen, waarover Hannibal met zijn broeder Hasdrubal in overleg was getreden. Sinds 210 had Hannibal in Apulië, Lucanië en Bruttium ooi-log gevoerd; hoewel hij daarin kleine overwinningen behaalde, gelukte het den Romeinen toch om het door hem bezette gebied hoe langer hoe meer te beperken; ook Tarente werd in 209 door hen vermeesterd. Herhaaldelijk had Hannibal versterkingen uit Carthago gekregen, maar nooit zooveel als hij vroeg, nooit een geheel leger. Toen nu in Spanje de fortuin aan de Carthagers den rug toewendde, begreep Hasdrubal Hasdrubal dat hij beter deed, zijn broeder in Italië te hulp te komen. In trekt uit , j 1 Spanje naar overleg met dezen besloot hij om met het grootste gedeelte der Carthaagsche troepen uit Spanje op te breken en naar Italië te trekken. Scipio stelde zich in zijn weg, maar kon hem den afmarsch uit Spanje niet beletten; langs denzelfden weg, dien Hannibal vroeger had genomen, trok Hasdrubal naar Noord-Italië, waar hij in het voorjaar van 207 aankwam; zijn leger werd daar terstond versterkt door Gallische hulptroepen. De Romeinen hadden lang genoeg van te voren kennis gekregen van de nadering van Hasdrubal, om huune maatregelen te nemen; gelukte het hem zich met zijn broeder te vereenigen, dan zouden alle voordeelen, door Rome na den slag bij Cannae langzamerhand behaald, wederom verloren gaan; een geweldige macht werd dus in het veld gebracht om dit gevaar te keeren. De consuls M. Livius Salinator en C. Claudius Nero voerden het bevel over de Romeinsche legers. De eerste trok naar de grens van NoordItalië om Hasdrubal af te wachten; de laatste moest Hannibal in het oog houden, die met zijn leger naar het Noorden van Apulië was gemarcheerd, om zijn broeder zoo ver mogelijk te gemoet te trekken. Toen de berichten, die Hasdrubal aan Hannibal toezond, in handen der Romeinen vielen en hun daardoor de marschroute, dien Hasdrubal nemen wilde, bekend werd, trok Nero met een deel van zijn leger naar het Noorden en vereenigde zich siag bij dei, met zijn collega. Bij den Metaurus, een rivier nabij de stad Sena Gallica Metaurus, , , , , , . ' 207. kwam het tot een grooten veldslag tusschen Hasdrubal en de overmachtige legers der beide consuls; van weerszijde werd gestreden met het bewustzijn, dat van dezen slag de beslissing over den oorlog afhing; de zege bleef aan de Romeinen, al leden ook zij een ontzaglijk verlies van manschappen; het Carthaagsche leger werd vernietigd; Hasdrubal zelf sneuvelde. Terstond na den slag trok Nero weder naar Apulië; hij liet het hoofd van Hasdrubal in de legerplaats van Hannibal werpen: op die wijze ervoer de Carthager, dat het Spaansche leger in zijn verderf was geloopen. Daarop keerde hij terug naar Bruttium; tot de bezetting van dit landschap moest hij zich voortaan beperken. Thans naderde het einde snel. De geringe Carthaagsche macht, die in Spanje was achtergebleven, kon daar tegen Scipio geen stand houden; in 206 werd geheel Spanje door de Carthagers ontruimd. Scipio keerde nog in hetzelfde jaar naar Rome terug en werd in 205 tot consul gekozen; terstond begon hij met de uitvoering van het voornemen om den oorlog naar Africa over te brengen; met het oog daarop was hij reeds in 206 uit Spanje naar Africa overgestoken om Syphax voor zich te winnen, wat hem echter niet gelukte. Op Sicilië trof hij de noodige voorbereidselen voor den overtocht; in 204 stak hij van Lilybaeum in zee en landde in de nabijheid van Utica. In den beginne maakte hij zoo goed als geen vorderingen; hij vond een overmacht van troepen tegenover zich; Carthago had niet alleen talrijke huurtroepen in dienst genomen, maar zelfs een deel zijner burgerij in de wapens gebracht; in Syphax bezat het een trouw en zeer te waardeeren bondgenoot. Maar in 203 veranderde de toestand; Scipio behaalde eenige overwinningen en werd meester van het gebied rondom Carthago; Syphax raakte gevangen; zijn rijk viel aan Massinissa een Numidischen vorst, die Rome's zijde hield. Toen Carthago zelf bedreigd werd, verzocht de regeering over den vrede te mogen onderhandelen. Scipio stond een wapenstilstand toe, op voorwaarde dat Italië door Hannibal en Mago zou worden ontruimd; de laatste was nl. na de ontruiming van Spanje naar Noord-Italië getrokken en had daar de Galliërs tegen de Romeinen ondersteund. Tegelijk werden de voorloopige vredesvoorwaarden vastgesteld, die hoofdzakelijk inhielden, dat Spanje aan Rome zou worden afgestaan. Scipio. Borstbeeld in het Kapitool te Rome. Scipio steekt naar Africa over, 201. Volgens den hem gegeven last ontruimde Hannibal Bruttium en stak met zijn leger naar Africa over. Zijn komst versterkte de partij in Carthago, die van geen vrede wilde weten voordat de laatste krijgskans was beproefd, zama 202 ^ behaalde de overhand; de Carthagers verbraken den wapenstilstand. Niet ver van Zama kwam het tot den beslissenden slag. Voor het eerst stonden Hannibal en Scipio tegenover elkander. Scipio beschikte, dank zij het bondg3nootschap van Massinissa, over een voortreffelijke ruiterij, hoofdzakelijk Numidiërs; de Carthaagsche burgers, die in Hannibal's gelederen plaats hadden genomen, sloegen reeds spoedig op de vlucht, maar zijne veteranen uit den Italiaanschen oorlog vochten als leeuwen; eerst toen bijna allen gevallen waren, eindigde de slag. Scipio had een volledige overwinning behaald. Met eenige honderden ruiters vluchtte Hannibal naar Carthago; hij gaf den raad om vrede te sluiten op elke voorwaarde. Scipio verlangde niet dat de verwoesting van Carthago de Romeinsche overwinning zou bekronen, vrede Hij was bereid vrede toe te staan, maai* op veel strenger voorwaarden gesloten, 201. i , , 1 ° aan in net vorige jaar was overeengekomen. Carthago mocht als handelsstad blijven bestaan, maar het verloor zijn politieke beteekenis. Het moest een zware oorlogsschatting betalen en zijn vloot uitleveren; het zou voortaan buiten Africa nooit meer oorlog mogen voeren, in Africa slechts met toestemming van Rome; zijn gebied werd beperkt tot Africa, maar het verloor Numidië, waarover Massiuissa de heerschappij behield; Spanje bleef aan Rome. Het zou nog lang duren voordat de Romeinsche heerschappij over Spanje stevig was bevestigd; maar de grondslag daartoe was gelegd; reeds in 196 werd het administratief verdeeld in twee provinciën, Hispania Citerior en Hispania Ulterior. Zoo eindigde de tweede Punische oorlog. De heerschappij over het Westelijk bekken der Middellandsche Zee was van Carthago overgegaan op Rome. Carthago was een vazalstaat geworden van Rome. Geweldig waren de offers, die Rome had moeten brengen om dat resultaat te bereiken. Een vierde deel der bevolking van Italië had in dezen langen, bangen oorlog den dood gevonden. Geheele landstreken waren verwoest; Groot-Griekenland is door dezen oorlog voor altijd te gronde gericht. De bondgenooten van Rome, die de zijde van Hannibal hadden gekozen, werden streng gestraft, het hardst de Piceners en de Bruttiërs; zij verloren hunne gemeentelijke zelfstandigheid en een deel van hun gebied. DERDE HOOFDSTUK. Do oorlogen in liet Oosten. oor den oorlog van Hannibal was Carthago uit de rij der wj £)(0)wC\p groote mogendheden geschrapt. Met Rome bleven Mace- donië, Syrië en Egypte de groote mogendheden der toen- 1I-: ^©ypte was onder de dynastie der Ptolemaeën tot Egyp e onder grooten bloei geraakt. De koningen uit dit geslacht waren ptolemaeën. meestal schrandere regeerders, die met groote geschiktheid het doel nastreefden om voor zich en hunne nakomelingen de heerschappij over het Oostelijk bekken van de Middellandsche Zee te verwerven. De eerste Ptolemaeus had zich reeds meester gemaakt van Cyprus en de Cycladen; zijn zoon, Ptolemaeus II PtoiePhiladelphus (die zijn zuster liefheeft) voegde daarbij de heerschappij over dep^deiphus, Grieksche steden aan de West- en de Zuidkust van Klein-Azië. In tegenstelling 295~246met het despotisme, waaronder het Egyptische volk gebukt ging, werden de Grieksche onderdanen altijd heel zacht door de Ptolemaeën behandeld; het kwam er immers op aan, bij hen niet den wensch te doen opkomen om liever zich onder Syrië of Macedonië te stellen dan onder Egypte. Ook de Grieken van het eigenlijke Griekenland deden nooit tevergeefs een beroep op den steun van Egypte, zoodra zij te wapen liepen om hunne zelfstandigheid op Macedonië te heroveren. Zoo verleenden de Ptolemaeën ook dikwijls hulp aan de kleinere Staten van West-Azië, die tusschen Macedonië en Syrië in het gedrang kwamen, aan Rhodus en Cos en Pergamum. Met Syrië hebben de Ptolemaeën herhaaldelijk oorlog gevoerd. Egypte zelf was arm aan havens; aan de kust van het eigenlijke Syrië daarentegen vond men deze in menigte; ook leverden de bosschen van Syrië's bergen het onmisbare materiaal voor den scheepsbouw. Bovendien had Egypte er belang bij om zich aan zijn landgrens zooveel mogelijk te dekken tegen een overval uit Azië. Het Zuidelijk deel van het eigenlijke Syrië, het Joodsche land en omliggende streken, bezat het reeds; maar het wilde zijn gebied in deze richting nog verder uitbreiden. Dit gelukte onder de regeering van Ptolemaeus III ï'toie- Euergetes (Weldoener); hij veroverde de havensteden aan de kust van Syrië maeus III . _ . Euergetes, en maakte Midden-Synë tot Egyptisch gebied. Nog op andere wijze breidde 'f> "~1, hij zijn macht uit, nl. door een huwelijk met zijn nicht Berenice, de erfgename van Cyrene; voortaan was dit land door een personeele unie met Egypte verbonden. In hun binnenlandsche regeering maakten de Ptolemaeën Egypte tot een absoluten, op bureaucratische wijze geregeerden Staat. In alle officieele kringen heerschte de Grieksche cultuur; het volk bleef daar geheel buiten; de Ptolemaeën lieten aan de fellah's hun ouden godsdienst en hunne nationale gewoonten. Zoolang de regeering in krachtige handen bleef en rechtvaardigheid werd betracht tegenover de onderdanen, getroostten deze zich de zware lasten, zoowel finaucieele als persoonlijke, die op hen drukten; maar van aanhankelijkheid aan de nieuwe dynastie, van een samensmelting tusscheu de regeerende klassen en de geregeerde was geen sprake. De zwakke steê in het regeeringsstelsel der Ptolemaeën was dan ook, dat hun leger bijna uitsluitend uit vreemde huurlingen bestond. De verfijnde cultuur, die aan het hof der Ptolemaeën heerschte, ging gepaard met groote immoraliteit, zoowel in het openbaar als in het privaat ptoie- leven. Ptolemaeus IV — hij heeft nog wel den bijnaam Philopator d. i. de piiüopator, vaderlievende — liet, om den troon te kunnen bestijgen, eerst zijn vader 221-^u. vergiftigen, vervolgens ruimde hij zijne moeder uit den weg, daarna liet hij zijn broeder en zijn oom, ten slotte zijne zuster-gemalin vermoorden. Hij is een der weinigen uit zijn geslacht, die geen aangeboren neiging voor en talent tot regeeren hadden; toen hij zich van de koninklijke waardigheid had meester gemaakt, leidde hij het leven van een groot heer met artistieke neigingen en verwaarloosde zijn plichten als koning. De gevolgen daarvan bleven niet uit; het aanzien van Egypte als groote mogendheid daalde; leger en vloot bleven niet in goeden staat. Toen hij overleed en liet regentschap voor zijn minderjarig zoontje in handen van onwaardigen geraakte, braken er kwade dagen voor de dynastie der Ptolemaeën aan. Het Egyptische volk, welks geduld eindelijk was uitgeput, kwam in opstand; en ook de biïitenlandsche vijanden van Egypte maakten van de gelegenheid gebruik om het rijk der Ptolemaeën tot bescheidener macht en omvang terug te brengen. synë onder Van die buitenlandsche vijanden was Syrië de geduchtste. In omvang Seieuciden was ^it grootste der toenmalige groote mogendheden; maar aan de afstammelingen van Seleucus was het niet gelukt hun heterogeen rijk tot een vast aaneengesloten Staat te maken. De door Alexander den Groote begonnen Munt met het portret van Ptolemaeus IV Philopator, Koning van Egypte. poging om de Grieksche cultuur ook in West-Azië tot de heerschende te maken, werd door hen voortgezet. Tot de vergrieksching van Klein-Azië hebben zij zeer veel bijgedragen; het eigenlijke Syrië dankt aan hen de kiemen van den intellectueelen en materieelen bloei, die eeuwen lang in deze landstreek heeft geheerscht; maar in de middelste gedeelten van het rijk, Armenië, Mesopotamië en Babyion wilde het Hellenisme niet tieren en in het Oosten, in de Iranische landen leidden de pogingen tot vergrieksching van de bevolking juist tot een herleving van de nationale elementen. In den loop der derde eeuw maakten verschillende gedeelten van het Pergamum rijk der Seleuciden zich los daarvan. Onder Antiochus I ging PergamumQ,Afhankelijk reeds verloren; met hulp van Egypte proclameerde Eumenes I zich tot ri->konafhankelijk vorst van dat rijk. De beide volgende Seleuciden, Antiochus II en Seleucus II zagen insgelijks hun gebied verminderen; onder de regeering van den eersten ging Parthië verloren, waar Arsaces een rijk stichtte, dat onder zijne nakomelingen zich nog aanzienlijk zou uitbreiden; onder de regeering van den laatsten scheurden ook Bactrië en Sogdiana zich van het Syrische rijk los. Zoo brokkelde het uitgestrekte rijk langzamerhand af, totdat Antiochus III den troon beklom. Terstond in de eerste jaren zijner Antiochus III regeering bedwong hij een opstand in Babylonië, Medië en Perzië. Daarna deed hij een krijgstocht naar het Oosten van zijn rijk en liet de koningen van Parthië en Bactrië zijne meerderheid gevoelen; door dezen tocht verwierf hij zich den bijnaam van den Grooten. Nauwelijks was hij hiervan teruggekeerd, of de dood van Ptolemaeus IV en de daaropvolgende opstand in Egypte deden hem het plan beramen om aan Philippus Y van Macedonië voor te stellen tezamen Egypte aan te vallen en onder elkaar te verdeelen. Het oogenblik scheen syrië en daarvoor gunstig; de tweede Punische oorlog was nog niet ten einde; en al liet verklaren het zich toen reeds aanzien, dat Rome als overwinnaar daaruit te voorschijn zou ^®ga komen, men mocht verwachten dat het behoefte aan verademing zou gevoelen en zich niet dadelijk in de aangelegenheden van het Oosten zou willen mengen. Philippus Y nam het voorstel aan; hij wist wel dat Rome in den eersten Macedonischen oorlog niet voorgoed met hem had afgerekend en achtte het daarom geraden zijn macht te vergrooten, nu een gunstige gelegenheid zich aanbood. De afspraak luidde, dat bij de verdeeling van Egypte de Cycladen, de steden langs den Hellespont, de zee van Marmora, de West- en Zuidkust Munt met het portret van Antiochus III, Koning van Syrië. van Klein-Azië benevens Cyrene aan Macedonië ten deel zouden vallen; de rest zou aan Syrië komen. Binnen enkele jaren maakte Philippus V zich meester van Egypte's bezittingen in Azië; tal van Grieksche steden werden door hem ingenomen en ten deele verwoest. Toen waagde Rhodus het, zich hem in den weg te stellen. Deze republiek beschouwde zich als de beschermster der langs de kusten van Klein-Azië en de zeeëngten gelegen Grieksche steden, met wie zij tal van handelsbelangen gemeen had; diezelfde handelsbelangen verboden dat de Hellespont, en daarmede de toegang tot de kusten der Zwarte Zee, in de macht van Macedonië kwam. Gesteund door Pergamum verklaarde Rhodus in 202 aan Philippus den oorlog; maar ook met dezen bondgenoot was het tegen Macedonië niet opgewassen. inmenging Toen mengde Rome zich in den strijd om de heerschappij over de Oostelijke helft der Middellandsche Zee. Niet ongeroepen: Athene en Pergamum hadden dat middel aangeprezen om de machtsuitbreiding van Macedonië te keeren; Rhodus en Egypte hadden zich er niet tegen verzet, al maakten zij zich geen illusies over de gevolgen ervan. De Senaat zou, indien het in zijne keus gestaan had, de wapenen gaarne een tijdlang hebben willen laten rusten; maar de gebeurtenissen lieten niet toe, dat Rome na den oorlog van Hannibal lang adem schepte. Vooral tegenover Macedonië kon het geen afwachtende houding aannemen; werd dit oogenblik verzuimd, dan zou Philippus V over eenige jaren misschien zoozeer in macht zijn toegenomen, dat hij Rome boven het hoofd was gegroeid. Daarom zond de Senaat gezanten tot Philippus, die o. a. den eisch overbrachten, dat hij zijne verove¬ ringen aan Egypte zou teruggeven. Toen hij door onderhandelingen tijd trachtte te winnen, werd hem de oorlog verklaard; een aanleiding daartoe verschafte een inval van Philippus in het gebied dor Atheners, die Rome volgens verdrag verplicht was bij te staan. Vóór alles was de Senaat er op uit, om den oorlog tegen Macedonië niet tegelijk tot een oorlog tegen Syrië te doen worden. Antiochus III had tegen Egypte gelukkig krijg gevoerd; maar toen hij op het punt stond in Egypte zelf binnen te dringen, liet hij zich vinden voor vredesonderhandelingen, waarbij Rome als beschermer van Egypte optrad. De voorwaarden, die Egypte zich moest getroosten, waren hard genoeg: het verloor alles wat het buiten Egypte bezat, behalve Cyprus en Cyrene. Aan den opstand in het land zelf was inmiddels een einde gemaakt; het regentschap over Ptolemaeus V was in betere handen overgegaan. Bij dit alles had Rome zich doen gelden als beschermer van Egypte's belangen; Munt mof liet portret van Philippus V, Koning van Macedonië. Egypte komt. onder voogdij van Kom. het rijk der Ptolemaeën, in omvang voortaan aanmerkelijk gekortwiekt, telde van dit oogenblik af eigenlijk niet meer mede als groote mogendheid; de Senaat voerde de voogdij over den minderjarigen koning en wist in verloop van tod zijn invloed op de Egyptische aangelegenheden steeds uit te breiden. In den oorlog tegen Macedonië liet Rome het aanvankelijk hoofdzakelijk aankomen op zijne bondgenooten, Rhodus, Pergamum en Athene, bij wie de Aetolische Bond zich weldra aansloot. Eerst in 198 veranderde dat, toen T. Quinctius Flamininus aan het hoofd van het Romeinsche leger werd geplaatst. Hij was niet alleen een uitstekend veldheer, maar wist ook den Achaeischen Boud tegen Macedonië in het veld te brengen, door aan de Grieken het herstel hunner onafhankelijkheid te beloven. Flamininus was, evenals vele aanzienlijke Romeinen van zijn tijd, een groot bewonderaar van de Grieksche kunst en letteren; niet alleen om de Grieken als bondgenooten aan ziine ziide te krijgen hield hij hun het lokaas voor oogen, dat zij hun oude vrijheid terug zouden krijgen; lnj verlangde niets liever dan dat in Griekenland een nieuw leven zou opbloeien, wel is waar onder de hegemonie van Rome, maar zooveel mogelijk met eerbiediging van het nationale karakter. In het voorjaar van 197 behaalde Flamininus een beslissende overwinning op Philippus bij de Cynoscephalae (hondekoppen), een heuvelenreeks in Thessalië. Terstond daarna volgde de vrede. Philippus moest zijne vloot uitleveren, alles afstaan wat hij buiten Macedonië bezat en de verplichting op zich nemen geen oorlog te voeren zonder toestemming van Rome. Zijn macht was niet vernietigd, zooals de Grieken eigenlijk gewenscht hadden; maar voorloopig had Rome niets meer van hem te vreezen. De gelukkige afloop van den tweeden Macedonischen oorlog verschafte aan Rome niet alleen de beschikking over de door Philippus veroverde steden in Klein-Azië en aan den Hellespont en de zee van Marmora, maar tevens over geheel Griekenland. Wat de eerste betreft, deze waren gedeeltelijk reeds door Antiochus III in bezit genomen; met hem knoopte de Senaat ondeihandelingen aan. In Griekenland werd het programma van Flamininus ten uitvoer gebracht; op de Isthmische spelen van 19(5 kondigde hij een senaats- T. Quinctius Flamininus. Borstbeeld in het Musée du Louvre te Parijs. Tweede Macedonische oorlog, 200-197 Slag bij Cynoscephalae, 1^7. De Grieksche staten onafhankelijk verklaard, 196, besluit af, waarbij aan de Grieksche Staten volledige onafhankelijkheid werd verleend. Inmiddels hadden de onderhandelingen tusschen Rome en Syrië tot geen bevredigend einde gevoerd. Antiochus III had niet alleen de Aziatische bezittingen van Egypte één voor één veroverd, maar hij trok ook over den Hellespont en maakte zich meester van verschillende plaatsen aan de Thracische kust. Tot die veroveringspolitiek werd hij ook aangezet door Hannibal. Toen deze zijne vaderstad niet langer met de wapenen kon dienen, had hij zich gewijd aan de taak om de innerlijke kracht van Carthago te versterken door een wijziging van den regeeringsvorm. Dat scheen den Romeinen gevaarlijk; zij geloofden niet, dat Hannibal alleen den handelsbloei van Carthago wilde AHnribusm.b6VOrderen 611 eischten z«ne verbanning; in 196 was hij naar Ephese gevlucht, waar hem door Antiochus III een schitterende ontvangst werd bereid. Hoewel Rome dooi dit eerbetoon aan den grooten Carthager zeer geërgerd werd en vooral de koning van Pergamum, die door de veroveringspolitiek van Antiochus het meest bedreigd werd, Rome aanzette tot een oorlog tegen Syrië, aarzelde de Senaat toch om daartoe over te gaan. Wanneer Antiochus uit Europa had willen wijken, zou de Senaat geneigd geweest zijn hem de vrije hand te laten in Azië. Een oorlog in het Oosten kwam ook daarom aan Rome niet gelegen, omdat de Galliërs van Noord-Italië weder in opstand waien gekomen; vooral de Bojers hielden weder een hardnekkig verzet vol. Ook in Spanje moesten de Romeinen bovendien strijd voeren. Het waren de gebeurtenissen in Griekenland, die ten slotte Rome in oorlog hebben gebracht met Syrië. Van de zelfstandigheid, die de Romeinen hun in 196 hadden verleend, hadden de Grieken geen waardig gebruik gemaakt. Tusschen de verschillende Staten onderling heerschte terstond weder naijver; de Aetohsche Bond kon het niet verkroppen, dat de Achaeische, als de best gcoiclende en machtigste, het meest door Flamininus werd begunstigd en zich binnen eenige jaren over den geheelen Peloponnesus uitstrekte. In de Staten zelve woedden de oude partijschappen weder; de verdrukte partijen wendden zich dan om bescherming tot Rome en veroorzaakten daardoor, dat dit zich meer en meer met de Grieksche aangelegenheden moest bemoeien; dat gaf dan weer een geroep, dat Rome alleen maar in naam Griekenland vrij had gemaakt. Vooral de Aetolische Bond stookte tegen Rome; in 192 bood hij aan Antiochus het opperbevelschap van den Bond aan en noodigde hem uit een einde te maken aan de hegemonie van Rome over Griekenland. Antiochus liet zich door de Aetoliërs misleiden omtrent de gezindheid van de meeste Grieken en stak in 192 naar Griekenland over; daardoor kwam hij in oorlog met Rome. Soo?og(e Z°° hij den raad van Hannibal had opgevolgd, zou hij zich verzekerd 192-189. hebben van het bondgenootschap van Philippus V en den oorlog terstond naar Italië hebben overgebracht; in dat geval zou ook Carthago zich ver- inoedelijk bij de belagers van Rome hebben aangesloten. Maar Antiochus volgde zijn eigen meening en trok eerst naar Griekenland. Daar bleek hem, dat de Aetoliërs veel te hoog hadden opgegeven van de algemeene vijandelijke gezindheid tegen Rome; de Achaeische Bond en verschillende kleine Staten bleven aan Rome getrouw. Wat erger was, ook Philippus V liet Antiochus in den steek, gedeeltelijk zeker om wraak er over te nemen dat Antiochus ook hem niet gesteund had in zijn strijd tegen Rome, maar verder ten gevolge van de behendige diplomatie der Romeinen, die hem vergrooting van gebied toestonden en schatting kwijtscholden. Rome was niet dadelijk tot den oorlog gereed; maar van het uitstel, dat hem werd gelaten, trok Antiochus geen partij; hij voerde in Griekenland niets van belang uit, behalve de inneming van Chalcis, en verzuimde zelfs de geringe legermacht, waarmede hij over was gestoken, bijtijds te versterken. In het voorjaar van 191 verschenen de Romeinen in het veld; zij noodzaakten^a^Mj^ Antiochus om Thessalië te ontruimen en versloegen hem bij de Thermopylae; 191. M. Porcius Cato, die in den oorlog in Spanje een voortreffelijke leerschool had doorgemaakt, onderscheidde zich hier door zijn beleid. Met het geringe overschot van zijn leger vluchtte Antiochus over de Aegaeische zee. In 190 brachten de Romeinen den oorlog naar Azië over. Aan het hoofd van het leger stond de consul L. Cornelius Scipio; zijn broeder Publius, de overwinnaar van Zama, vergezelde hem om hem met zijn raad bij te staan. In Griekenland hield Scipio zich niet lang op; aan de Aetoliërs, die zich hardnekkig waren blijven weren, stond hij een wapenstilstand toe. De vereenigde vloten van Rhodus, Pergamum en Rome waren er nog niet in geslaagd om den weg over zee naar Azië geheel vrij te maken; daarom trok Scipio door Macedonië en Thracië naar den Hellespont; vooral hierbij kwam het den Romeinen te stade, dat Philippus zich niet tegenover hen had gesteld. Nog zeeslag bij . n i i. J Myonnesus, voordat Scipio den Hellespont bereikt had, was de Syrische zeemacht reeds 190. vernietigd in den slag bij Myonnesus, aan de westkust van Klein-Azië; een eskader onder Hannibal, dat zich met het gros der vloot had moeten vereenigen, werd door de Rhodiërs in bedwang gehouden aan de kust van Pamphylië. Antiochus, die in dezen geheelen oorlog al zeer weinig beleid toonde, verloor na de vernietiging zijner vloot bij Myonnesus geheel het hoofd; hij ontruimde de vesting Lysimachia, die den toegang tot den Thracischen Chersonesus bestreek, en liet Scipio ongehinderd over der^Hellespont trekken. Een poging om te onderhandelen mislukte, daar Scipio geen genoegen nam met de door Antiochus aangeboden voorwaarden. Toen vroeg deze de beslissing Slas 0 i _ Magnesia, aan de wapenen; bij Magnesia, in het Westen van Lydië, kwam het tot een 190. veldslag, waarin het leger van Antiochus bijna geheel ten onderging. P. Scipio moest door ziekte de leiding van den slag overlaten aan Cn. Domitius; Eumenes II, koning van Pergamum, die de ruiterij en de lichtgewapenden aanvoerde, had het grootste aandeel aan de overwinning. Na Magnesia boog \iedei89. Antiochus het hoofd en aanvaardde de vredesvoorwaarden, die Scipio stelde; in 189 werden zij door den Senaat bekrachtigd. Zij luidden: afstand van het gebied in Azië ten Westen van den Taurus en betaling van een enorme oorlogsschatting; de oorlogsvloot zou voortaan tot 10 groote schepen beperkt blijven en de koning zou er geen strijdolifanten meer op na mogen houden. De door Antiochus afgestane landen behield Rome niet voor zich; de Senaat was nog huiverig om zulke ver afgelegen gewesten onder de Romeinsche heerschappij te brengen; zoo werden de trouwe bondgenooten er mede beloond. Rhodus verkreeg Lycië en een groot deel van Carië, Pergamum de rest; de steden aan de kust werden meerendeels vrij verklaard. vaiTden °°k Griekeuland eindigde tegelijkertijd de oorlog. De door Scipio aan Aetoiischen Aetoliëis toegestane wapenstilstand had alleen voor Rome gegolden' Philippus V had den krijg tegen hen voortgezet, maar zonder veel succes. Na den slag bij Magnesia verzochten de Aetoliërs aan Rome om vrede; dit eischte overgave op genade of ongenade; liever dan zich op die voorwaarde te onderwerpen zetten de Aetoliërs den krijg voort, thaus ook weder tegen de Romeinen. Hun heldhaftig verzet werkte althans dit uit, dat hun bij den vrede in 189 gunstiger voorwaarden werden toegestaan; toch nog harde: zij moesten de suprematie van Rome erkennen en mochten hun Bond niet verder uitbreiden. veranderde Door de oorlogen, die Rome in Griekenland en Azië had gevoerd, en l°het Oosten" door zÜne diplomatie waren binnen ruim tien jaren de staatkundige verhoudingen in het Oostelijk bekken der Middellaudsche zee en in het Westen van Azië totaal gewijzigd. De drie groote mogendheden, die aan het einde der dei de eeuw ovei dit gedeelte der aarde de heerschappij voerden, hadden een aanzienlijk deel van haar grondgebied en tegelijk van haar staatkundig aanzien ingeboet. De Ptolemaëen bezaten voortaan buiten Egypte alleen Cyprus en Cyrene; zonder de hulp van Rome kon Egypte zich tegen Syrië niet meer staande houden. Antiochus de Groote, die in de eerste helft zijner regeering het rijk der Seleuciden tot zijne vroegere macht en beteekenis had hersteld, was uit Klein-Azië verdrongen; hoezeer zijn prestige door den oorlog tegen de Romeinen had geleden, bleek reeds kort daarna, toen de satrapen van Armenit hun gebied van Syrië losmaakten. Met de overheerschende positie van Syrië in West-Azië was het na den slag bij Magnesia gedaan, al bleef het nog geruimen tijd een uitgestrekt rijk en al deden de eerste opvolgers van Antiochus III ook nog herhaaldelijk pogingen om de vroegere positie terug te winnen. Macedonië had de hegemonie over Griekenland verloren en moest het aanzien, dat Rome's invloed ook hier zich vergrootte, naarmate de Grieken minder in staat bleken de vrijheid te verdragen. Terwijl deze drie groote mogendheden aldus verzwakt waren, hadden de kleinere staten zich tot Rome gewend om hulp en bescherming tegen hunne machtige naburen, en uitbreiding van gebied verkregen. Dat laatste was vooral het geval met Pergamum, dat na den Syrischen oorlog tot een rijk was geworden, dat zich in beteekcnis met Macedonië en Syrië kon meten; zijne verschillende deelen waren echter nog niet vast verbonden en de tijd om samen te groeien is hun niet gelaten. Met de omliggende rijken, Bithynië en Pontus, voerde Pergamum herhaaldelijk oorlog. Een dier oorlogen heeft den dood van Hannibal veroorzaakt. Bij den vrede, die een einde maakte aan den Syrischen oorlog, hadden de Romeinen van Antiochus de uitlevering van Hannibal geëischt; deze was toen naar Kreta gevlucht, had zich vandaar naar Bithynië begeven en bewees aan Prusias goede diensten in zijn oorlog tegen Eumenes. Flamininus trad als vredesbemiddelaar op en stelde bij deze gelegenheid denzelfden eisch, dien Scipio vroeger had laten hooren: de uitlevering van Hannibal; zoo fel was de haat der Romeinen tegen dezen hunnen grooten tegenstander. Toen Hannibal bemerkte dat Prusias hem Hannibal wilde opofferen, gaf hij zichzelf door vergift den dood, om niet in handen ' ls" der Romeinen te vallen. Pergamum en Rhodus en de vele kleinere Staten en vrije steden in Griekenland en Klein-Azië konden op de bescherming van Rome rekenen, zoolang zij de leiding van den Senaat volgden en niet naar grooter macht streefden dan Rome goedvond hun toe te staan. Wanneer zij zich te zamen hadden vereenigd, zou het Rome moeilijker zijn gevallen hun de wet te stellen; wanneer alle Staten van de Hellenistische wereld, ook Macedonië en Syrië en Egypte, zich nauw tegen Rome hadden verbonden, dan zou deze coalitie zeker in evenwicht hebben gehangen met de macht van Rome en waarschijnlijk het Romeinsche rijk tot hoogst bescheiden proportiën hebben kunnen terugbrengen. Maar aan zulk een coalitie is nooit ernstig gedacht; daarvoor was er onder hen, die samen hadden moeten werken, te veel onderlinge naijver en strijd van belangen; daarvoor had Rome ook te veel schrik en ontzag onder hen verwekt; daarvoor groeide ook in alle Helleensche Staten te zeer het getal van eerzuchtige politici aan, die op Rome's wenken vlogen, omdat zij van Rome voor zichzelf voordeel verwachtten. Toch vond men ook overal oprechte Grieksche patriotten, die droomden van een algemeenen strijd van al wat Grieksch tegen al wat Romeinsch was. Tot zulk een strijd is het nooit gekomen, zelfs niet, toen Macedonië aan alle Grieken de gelegenheid bood om onder zijne leiding den kamp tegen Rome aan te gaan. Philippus Y had zich gekrenkt gevoeld, omdat de Senaat hem voor de in den Syrischen oorlog bewezen diensten niet zoo ruim beloond had, als waarop hij meende aanspraak te kunnen maken; ook na dien oorlog beknibbelde Rome hem in zijn gebied. Toen berouwde het den trotschen koning, dat hij de zijde van Rome had gekozen; hij begon zijn leger te versterken en zijn schatkist te vullen om zich voor te bereiden voor een nieuwen oorlog. Midden in die toebereidselen overviel hem de dood. Zijn zoon Perseus volgde hem op; hij Perseusvan hernieuwde de vriendschappelijke betrekkingen met Rome, maar zette onder- tusschen het werk van zijn vader voort. Door zijne persoonlijke eigenschappen scheen hij de aangewezen aanvoerder in een oorlog der Helleensche Staten tegen Rome; alle vijanden van den Romeinschen naam richtten op hem hunne verwachtingen. Door familiebanden was hij met de koningen van Bithynië en Syrië verbonden; de Rhodiërs waren met hem bevriend; in Griekenland sloeg al wat democratisch voelde het oog op hem; de aristocraten daar waren meestal vrienden van Rome. De Helleensche wereld voelde zich ook gesterkt door de vriendelijke gezindheid van Antiochus IV, die in 175 den troon van Syrië had beklommen; hij maakte zich populair bij de Grieken door de prachtige bouwwerken en vorstelijke geschenken, die hij aan Rhodus en Athene vereerde. Eumenes van Pergamum was ijverig in de weer om den Senaat te waarschuwen voor het gevaar, dat van de zijde van Perseus dreigde; hij bracht daarvoor zelfs een bezoek aan Rome. Daar gevoelde men wel de noodzakelijkheid van den oorlog, dien Eumenes kwam aanraden. Een voorwendsel was spoedig gevonden; op zijn terugkeer naar Azië werd Eumenes in Griekenland door sluipmoordenaars bijna gedood; aan Perseus gaf men de schuld daarvan. Ook nam de Senaat het op voor een Thracisch vorst, die met Perseus overhoop lag. Toen de oorlog was verklaard, bleek hoe geducht de vrees voor Rome's macht was. Slechts enkele Grieksche steden sloten zich openlijk bij Perseus aan. Deze beschaamde bovendien de verwachtingen, die men van hem als leider had gekoesterd; hij tastte niet door, hij trok geen partij van de eerste voordeelen, die door hem werden behaald, hij bleek zelfs zoo verslaafd te zijn aan zijne schatten, dat hij ze niet volop besteedde om soldaten te werven en aanhangers te koopen. Wanneer van Romeinsche zijde de oorlog met kracht en beleid ware gevoerd, zou hij in korten tijd ten einde gebracht kunnen zijn. Maar thans kwam aan den dag, dat de Romeinen in de laatste vijftig jaren, die hun zooveel roem en uitbreiding van heerschappij hadden gebracht, zedelijk slechter waren geworden. Het voortdurend oorlogvoeren in vreemde landen had de tucht in het leger doen verslappen en de soldaten tuk gemaakt op plundering; de aanvoerders ook waren niet berekend voor hunne taak. Zoo kon Perseus drie jaren lang in het veld blijven, zonder nadeel van beteekenis te lijden. De vrees voor de onoverwinnelijkheid der Romeinen begon te verdwijnen; allerwege werd onder de Hellenen de neiging sterker om zich Derde Macedonische oorlog, 171—168 Perseus, Koning van Macedonië. Borstbeeld in het Musée du Louvre te Parijs. bij Macedonië aan te sluiten, vooral toen in 168 een vloot van Perseus in de Aegeïsche zee verscheen en den Romeinen menigerlei afbreuk deed. Dat alles veranderde door de komst van L. Aemilius Paullus, een der l. Aemiiius consuls van het jaar 168, die met aanzienlijke versterkingen door den Senaat l aullusnaar Griekenland werd gezonden. Hij was een der beste Romeinen van zijn tijd, een conservatief, maar geen eenzijdig vereerder van het oude; aan eerbied voor de oude traditiën van zijn volk paarde hij een levendige belang. stelling voor de Hellenistische beschaving; hij trachtte deze ook bij de Romeinen te doen inburgeren, zonder dat zij hunne nationale deugden er aan ten offer behoefden te brengen. Gelijk zoovele Romeinsche veldheeren had ook hij de leerschool van den oorlog in Spanje doorloopen. Terstond na zijne komst in Griekenland herstelde hij de verslapte krijgstucht. Bij Pydna leverde hij aan siag bij Perseus slag; de Macedonische phalanx, die reeds in den slag bij de Cynos- pydna>168cephalae de nadeelen van haar gedrongen opstelling tegenover de strijdwijze der Romeinen in losse bataillons had ondervonden, bleek thans wederom te hebben uitgediend. Met geringe verliezen zijnerzijds behaalde Aemilius Paullus een volkomen overwinning. Perseus vluchtte naar Samothrace, waar hij tegelijk met zijne schatten in handen der Romeinen viel. Zwaar drukte Rome's hand op de overwonnenen. Een poging als die van Perseus moest in het vervolg onmogelijk worden gemaakt; in elk geval moest het rijk, dat tot nog toe als vereenigingspunt had gediend voor alle Helleensche vijanden van Rome, uit de rij der Staten worden geschrapt. Nog was de meerderheid van den Senaat van gevoelen, dat Rome geen onmiddellijk gebied in het buitenland moest verwerven; maar men kon Macedonië vernietigen zonder het bij Rome in te lijven. Het rijk werd verdeeld in vier stukken, die Macedonië onderling niet den minsten samenhang mochten hebben; zelfs werd het aan 'gedeern" de bewoners der vier republieken verboden onderling huwelijken te sluiten en handel te drijven. Een gelijk lot wedervoer Ulyrië, den bondgeuoot van straf van Perseus; het werd in drieën gescheurd. Epirus, zijn andere bondgenoot, werd Pbo^d-S' uitgeplunderd; 70.steden werden door Aemilius Paullus verwoest, 150.000 senootenvrije burgers als"~slaven verkocht. Fel woedde Rome's wraak tegen de burgers der Grieksche staten, die metterdaad Perseus hulp hadden verleend of slechts van hunne sympathie voor hem hadden doen blijken, ja zelfs tegen hen, die daarvan maar verdacht werden. Van de onderlinge partijschap in deze Staten werd voordeel getrokken om de uitlevering van alle schuldigen of verdachten ^ <ƒ te verkrijgen. Bij den Aetolischen Bond?belastten zich inheemsche vrienden P van Rome met de terechtstelling van Perseus' aanhangers. De Achaeische Bond moest 1000 zijner aanzienlijkste burgers naar Rome zenden om zich te zuiveren van de verdenking, die tegen hen werd gekoesterd. Men interneerde hen zeventien jaar lang in Italiaansche steden, zonder dat hunne zaak ooit onderzocht werd; slechts 300 zagen hun vaderland terug. Ook de oude bondgenooten van Rome in het Oosten ondervonden dat A* 48 de Senaat hen niet meer noodig had, nu Macedonië was tenondergebracht. Rhodus. Rhodus had in het laatste jaar van den oorlog tegen Perseus aarzeling getoond of het Rome's zijde zou blijven houden en had vredesbemiddeling aangeboden; het werd er voor gestraft met het verlies van zijne meeste bezittingen op het vasteland; ook in zijne handelsbetrekkingen werd het benadeeld, doordat Delos ter beschikking van Athene gesteld en tot vrijhaven verklaard werd. Pergamum. Zelfs Eumenes van Pergamum, die Rome altijd naar de oogen had gezien, moest ervaren, dat de vroeger bewezen diensten hem niet meer werden aangerekend, nu hij als tegenwicht tegen Macedonië overbodig was geworden. Niet alleen dat hij geen uitbreiding van grondgebied verwierf, maar Rome begunstigde zijne vijanden in Klein-Azië en hield hem scherp in het oog, vooral om te beletten dat hij een verbond zou aangaan met Antiochus IV van Syrië. Deze eerzuchtige vorst toch deed telkens pogingen om zijne macht te vergrooten, maar vond Rome op zijn weg, zoodra hij te stout optrad. In dezelfde jaren, dat Rome krijg had gevoerd tegen Perseus, beoorloogde hij Egypte; de aanleiding tot dien oorlog was de eeuwige twistappel tusschen beide rijken, Antiochus iv het bezit van Coelesyrië. In 169 en wederom in 168 deed Antiochus een inval in Egypte. Egypte en bedreigde Alexandrië. De overwinning bij Pydna besliste ook over het lot van Egypte. Onmiddellijk toch daarna zond de Senaat Popilius Laenas naar het Syrische legerkamp vóór Alexandrië. Hij reikte Antiochus een schrijven over, waarbij hem geboden werd Egypte te ontruimen en vrede te sluiten. Toen de koning tijd vroeg om zich te beraden, trok de Romein met zijn stok een kring om hem heen in het zand, en zei: „neem uw besluit, voordat gij uit dezen kring treedt". Antiochus beried zich en gaf toe. Egypte liet hij varen; maar hij behield Coelesyrië. Eerst na den dood van Antiochus, in 163, toonde de Senaat aan Attalus Demetrius i weder een vriendelijker gelaat. Demetrius I, de tweede opvolger van Antiochus, V*62-i5o!' trachtte nog eenmaal den vroegeren invloed van Syrië in Voor-Azië te herstellen; Rome hielp zijne vijanden hem ten val te brengen en van den troon te stooten. Na zijne regeering heerschte in Syrië voortdurend strijd over den troon en viel het rijk steeds meer uiteen; de koningen van Parthië breidden hun gebied gaandeweg over alle Iranische landen uit. Noch in deze Aziatische lauden, noch in Egypte kon Rome zijne macht onmiddellijk doen gelden; er gebeurde veel, wat tegen den wensch van den Senaat was. Maar het voornaamste doel van Rome's buitenlandsche staatkunde werd bereikt; dat was: te beletten dat zich ergens een nieuw rijk zou vormen, dat groote kracht kon ontwikkelen, en te bevorderen de verzwakking van de bestaande groote mogendheden. In de eigenlijke Grieksche landen gold sinds den slag bij Pydna Rome's wil als wet. Geen wonder dan ook, dat aan Aemilius Paullus een luisterrijke Triumf van triumf werd toegestaan. Drie dagen lang duurde hij. Op den eersten dag Lpaunus., S werden de buitgemaakte beeldhouwwerken en schilderijen op twee honderd en vijftig wagens door Rome's straten gevoerd. Den volgenden dag werden allerlei wapenen en oorlogstuig van de overwonnenen aan het publiek vertoond en het gemunte zilver van Perseus en honderden kostbaarheden. De derde dag was de eigenlijke triumfdag. Vooraan in den stoet liepen honderd en twintig stieren, bestemd om op het Capitool te worden geofferd; daarna de mannen, die de vazen met het gemunte goud droegen; vervolgens de wagen van Perseus, waarop zijn wapenen en zijn diadeem lagen: daarachter de stoet der gevangenen, met Perseus zelf vooraan. Hij had gesmeekt dat deze smaad hem mocht worden bespaard; Aemilius Paullus had hem geantwoord: „het staat aan u zelf u daarvoor te vrijwaren"; maar de zwakkeling had niet den moed gehad dezen wenk op te volgen en zich zelf den dood te gejen. De stoet werd besloten door de overwinnaars: L. Aemilius Paullus in een door vier witte paarden getrokken triumfwagen; daarachter zijn leger. Het was de schitterendste triumf, dien de Romeinen ooit hadden aanschouwd. VIERDE HOOFDSTUK. De bevestiging der wereldheerschappij. De vergrieksching van ltome. Strijd tegen Galliërs en Illyriërs. Strijd in Spanje. vSvWl u hetzelfde tijdvak, toen Rome de groote oorlogen in het bosten had te voeren, werden zijne legers ook herhaaldelijk elders beziggehouden. Na den tweeden Punischen oorlog kwamen verschillende Gallische stammen in Noord-Italië weder in verzet; eerst sinds + 192 was dat verzet voor^ * goed gebroken. De door den tweeden Punischen oorlog onderbroken latiniseering van deze landstreken werd toen weder voortgezet; nieuwe koloniën werden gesticht, o. a. als uiterste voorpost in het Noordoosten Aquileja; de aanleg van heerbanen bevorderde het verkeer tusschen Noord- en Midden-Italië. Ook tegen de naburige Illyrische volken moest Rome eenige malen strijd voeren, hoofdzakelijk tegen de Istriërs en het piraten-volk der Dalmatiërs. Gelijktijdig met de Galliërs werden ook de Liguriërs onderworpen en daarna de kustbewoners tot aan Massalia toe. Met de bevolking van het binnenland van Sardinië was Rome voortdurend op voet van oorlog; niet anders was het op Corsica. Van al deze kleine oorlogen was echter die in Spanje de lastigste en hardnekkigste. Na den tweeden Punischen oorlog was de Romeinsche heerschappij alleen maar vast gegrondvest in het Zuiden van het Iberische schiereiland en langs de kust der Middellandsche Zee. De stammen van het overige deel van het schiereiland, vooral de Lusitaniërs, die in het midden van het tegenwoordige Portugal, en de Keltiberiërs, die in het tegenwoordige OudCastilië woonden, verdedigden geruimen tijd met goed gevolg hunne onafhankelijkheid. Tot een vast plan van gemeenschappelijk verzet tegen de vreemde overheerschers konden zij zich niet verheffen; het bleef bij een guerilla en bij plaatselijke opstanden. In 154 brak er echter een opstand uit, die wijd om zich sloeg; hij begon bij de Lusitaniërs; de Keltiberiërs volgden weldra hun voorbeeld. Vooral toen Viriathus, een eenvoudig herder, door de Lusitaniërs als aanvoerder werd gekozen, ledeu de Romeinen bloedige verliezen. Grootendeels was dat de schuld van de onbekwaamheid hunner hoofdofficieren; maar de lange duur van dezen oorlog was mede het gevolg van hun hebzucht, hun wreedheid en trouweloosheid, die een schrille tegenstelling vormden met het ridderlijk gedrag, waardoor in den tweeden Punischen oorlog Publius Scipio de inlandsche bevolking van Spanje voor Rome had weten te winnen. In 139 viriathus werd Viriathus door verraad uit den weg geruimd; toen bogen de Lusitaniërs weldra het hoofd. Maar de Keltiberiërs bleven den strijd volhouden; het middelpunt van hun verzet was Numantia, op een steilen bergrug aan den bovenloop van den Duero gelegen. In den strijd tegen de Keltiberiërs leden de Romeinen smadelijke nederlagen; zij begonnen er aan te wanhopen hem ooit tot een gelukkig einde te brengen. Toen nam Publius Cornelius Scipio Aemilianus, een zoon van Aemilius Paullus, die bij Pydna overwon, en een aangenomen zoon van den eenigen zoon van Publius Scipio, den overwinnaar van Hannibal, het commando over het Romeinsche leger in Spanje in handen. Voordat hij offensief te werk ging, herstelde hij de krijgstucht bij de verwilderde troepen; maar ook toen vertrouwde hij hen nog zoo weinig, dat hij in het open veld geen slag durfde leveren tegen de Spanjaarden, al was zijn leger achtmaal zoo sterk als het hunne. Numantia werd door hem Numantia langzamerhand omsingeld en volgens de regelen der kunst belegerd; langer inge™men' dan een jaar hielden de belegerden het vol; eerst toen zij uitgehongerd waren, gaven zij zich over. Na den val van Numantia heerschte er jarenlang vrede in Spanje; door de vestiging vau vele Italianen werd het land allengs geromaniseerd. Toen Scipio voor Numantia kwam, had hij zich reeds beroemd gemaakt Rome en door het ten onder brengen van Carthago. Als handelsstad was Carthago na Carthag0' den tweeden Punischen oorlog weder tot grooten bloei gekomen. De partij? die na Hannibal's verbanning de regeering leidde, trachtte elke moeilijkheid met Rome te vermijden en hield zich stipt aan de bepalingen van den vrede; ook de Senaat volgde tegenover Carthago een loyale politiek. Dat veranderde na den slag bij Pydna; toen van de Helleensche staten geen gevaar meer te vreezen was, behoefde ook Carthago niet meer te worden ontzien. Ook de houding van Massinissa ten opzichte vau Carthago veranderde Massinissa sinds het genoemde tijdstip. Daarvóór had hij er goede betrekkingen mede Numidië. onderhouden; hij bracht zijn rijk tot grooten bloei; de Numidiërs lieten hun zwervend leven varen, vestigden zich als landbouwers en namen de Carthaagsche cultuur over. Toen Massinissa bemerkte, dat men in Rome een andere gedragslijn tegenover Carthago begon te volgen, maakte hij daarvan gebruik om onder allerlei voorwendsels stukken van het Carthaagsche gebied te bezetten. Geruimen tijd hield Carthago zich stipt aan de vredesvoorwaarden, die voorschreven dat het in Africa geen oorlog mocht voeren zonder toestemming van Rome. Het onderwierp dus zijn geschillen met Massinissa aan de scheids rechterlijke uitspraak van den Senaat en berustte in die uitspraak, al luidde zij ook voortdurend ten gunste van Massinissa. Zoolang het maar eenigszins mogelijk was, wilde men alles vermijden, wat Rome aanleiding kon geven tot een nieuwen oorlog. In Rome waren het vooral de groothandelaars, die het er op aanstuurden om Carthago ten val te brengen, ten einde zich van zijn mededinging te ontslaan. Zij vonden steuu bij M. Porcius Cato, die in 153 deel had uitgemaakt van een gezantschap naar Carthago en zich toen met eigen oogen had overtuigd van den handelsbloei en het opgewekte leven, die daar heerschten. Toen vormde zich bij hem de overtuiging, dat de toekomst van Rome niet verzekerd was, zoolang Carthago bestond; bij elke gelegenheid sprak hij voortaan in den Senaat als zijne meening uit, dat Carthago moest worden vernietigd. De meerderheid van den Senaat deelde die meening, maar zij wenschte geen oorlog te beginnen zonder een gerechtvaardigde reden. Zulk een reden werd haar verschaft. In Carthago kwam een partij aan het roer, die niet langer de willekeur van Massinissa wilde verdragen en hem, kon het niet anders, met de wapenen wilde tegengaan. Toen de koning van Numidië opnieuw een stuk Carthaagsch gebied bezette, deed Carthago hem den oorlog aan. Derde Puni- Hiermede had de Senaat de gewenschte aanleiding gekregen om tegen ^149-146°^ Carthago op te treden. Terstond verklaarde hij aan Carthago den oorlog, omdat het de vredesbepalingen had geschonden; de beide consuls van het jaar 149 staken met een sterke legermacht naar Africa over. Bij de nadering der Romeinen ontzonk de stad de moed; zij verklaarde zich bereid alle voorwaarden aan te nemen, die de Senaat haar zou opleggen. Haar werd medegedeeld, dat zij driehonderd gijzelaars moest uitleveren: het geschiedde. Daarop volgde het bevel om alle weermiddelen uit te leveren; ook dit bevel werd gehoorzaamd. Toen maakten de consuls bekend, dat de Senaat nog een derde voorwaarde had gesteld: Carthago moest worden verwoest; de burgers konden hunne stad weder opbouwen drie uren landwaarts in. Zoodra de Carthagers deze voorwaarde vernamen, waarvan de vervulling gelijk stond met den ondergang hunner stad, ontstaken zij in woede; de overbrengers der onheilsboodschap werden gedood, alle in de stad vertoevende Italianen vermoord. Alle burgers, zonder onderscheid van rang of leeftijd, sloegen de hand aan het werk om de stad tot het uiterste te helpen verdedigen; haar ligging was van nature reeds sterk; door geweldige muren en versterkingsliniën werd zij bovendien nog bevestigd. Twee jaren lang hebben de Romeinen Carthago te land en ter zee belegerd, zonder dat zij noemenswaardige vorderingen maakten. Hun bondgenoot Massinissa overleed in het begin van den oorlog; zijn rijk werd onder zijne drie zonen verdeeld, die aan de Romeinsche belegeringstroepen hulp verleenden; desondanks mislukten de aanslagen van de Romeinen ; zij leden bovendien groote verliezen door ziekte. De Carthagers schepten nieuwen moed; zij zochten betrekkingen aan te knoopen met Rome's buitenlandsche vijanden; in Rome zelf begon men zich ernstig ongerust te maken over den afloop van den oorlog. De meeste bevelhebbers der Romeinen vóór Carthago hadden hun taak slecht vervuld; een van de weinige officieren, die zich door zijn beleid had onderscheiden, was de jonge Scipio Aemilianus. Ter wille van hem week men af van de bepaling, dat niemand tot consul mocht worden gekozen, tenzij hij den drie-en-veertigjarigen leeftijd had bereikt en de verschillende ambten had bekleed, waarvan de vervulling aan die van het consulaat moest voorafgaan. Scipio Aemilianus werd tot consul gekozen voor het jaar 147 en kreeg het opperbevel in Africa. Hij slaagde er in om Carthago geheel in te sluiten; een vreeselijke hongersnood begon de bevolking te teisteren; toen gingen de Romeinen tot den aanval over. Dagen lang duurde de verwoede ondergang strijd in de straten der stad; kwartier voor kwartier moest worden veroverd,vanCja4r6thag0 niet het tiende gedeelte van de bevolking viel levend in handen van de overwinnaars. Op bevel van den Senaat werd wat er nog van Carthago over was, in brand gestoken; de plaats, waar de stad had gestaan, werd vervloekt; haar gebied tot een Romeinsche provincie gemaakt, die den naam Africa kreeg. In dezelfde jaren, gedurende welke Carthago werd belegerd, kwam een einde aan de schijnvrijheid van Macedonië en Griekenland. De inmenging van den Senaat in de binnenlandsche geschillen, die daar na den slag bij Pydna heerschten, verwekte een vijandelijke stemming tegen de Romeinen. Daarvan maakte een zekere Andriscus gebruik, die zich voor een zoon van Perseus Oorlog tegen uitgaf. Hij deed een poging om het oude Macedonische rijk te herstellen; Aug"u8.8' van Thracië uit maakte hij zich van Macedonië meester en bezette ook een gedeelte van Thracië; herhaaldelijk versloeg hij de Romeinsche legers. Eerst Q. Caecilius Metellus, geholpen door Attalus van Pergamum, slaagde er in om den avonturier te overwinnen; hij moest naar Thracië vluchten en werd toen door zijne aanhangers uitgeleverd. Toen maakte de Senaat tevens een einde aan het bestaan der vier Macedonische republieken, die slechts een bron van twisten waren geweest; hij stelde een provincie Macedonië in, welke geheel Macedonië benevens Thessalië, Epirus, de Ionische eilanden en een deel van Illyrië omvatte. Kort daarna kwam ook Griekenland onder het directe bestuur van de Romeinen. Aanleiding daartoe gaven de voortdurende twisten tusschen den Achaeischen Bond en Sparta. Bij die twisten riep Sparta altijd de beslissing R0me in van den Senaat in, en werd dan in het gelijk gesteld. Dat verergerde de vijandige stemming, die in den Achaeischen Bond tegen Rome bestond, sinds schen Bond. hij duizend gijzelaars naar Italië had moeten zenden; dat de overgeblevenen van die gijzelaars in 150 hunne vrijheid terugkregen, kon geen verbetering meer wekken in die stemming. Bovendien verminderde het ontzag voor Rome's macht j nu dit in verschillende landen tegelijk oorlog voerde zonder eenig voordeel te behalen; immers in deze jaren versloeg Viriathus de Romeinsche troepen in Spanje, Andriscus in Macedonië en maakte het aangevangen beleg van Carthago geene vorderingen. Bij een nieuwen twist met Sparta liet de Achaeische Bond in 148 zijne troepen daarheen rukken en versloeg de Spartanen. Tevergeefs had Metellus, die destijds in Macedonië vertoefde, de Achaeërs voor dezen stap gewaarschuwd. Zoodra de Senaat het gebeurde vernam, gelastte hij den Achaeërs om Sparta, Corinthe en Argos uit het bondsverband te ontslaan. De weigering van den Bond om zich naar dit bevel te schikken bracht hem in oorlog met de Romeinen. Uit Macedonië rukte Metellus Midden-Griekenland binnen, waar Boeotië, Phocis, Locris en Euboea zich bij den Achaeischen Bond hadden aangesloten. Zegevierend drong hij voort tot dicht aan den Isthmus; toen nam Mummius het commando van hem over. Deze versloeg de Grieken op de landengte; Corinthe gaf zich daarna Mummius over; de Senaat velde over de stad hetzelfde vonnis als over Carthago: zij corfnthe^i46. wei'd tot een puinhoop gemaakt, haar burgers werden in slavernij verkocht. Dit onverwachte, wreede vonnis, uitgesproken over een stad, die zich niet eens verdedigd had, zal toe te schrijven zijn aan denzelfden kring van Romeinsche financiers en groothandelaars, die den ondergang van Carthago had gezworen, en die zich ook wilde ontslaan van de mededinging van Corinthe, dat in het bedrijfsleven van de Oostelijke helft der Middellandsche Zee een plaats innam, uit de verte gelijkend op die van Carthago in de Westelijke helft., De Achaeische Bond werd nu opgeheven; aan de verschillende Grieksche steden werd gemeentelijke zelfstandigheid toegestaan, maar overigens kwam geheel Griekenland onder het bestuur van den stadhouder van Macedonië; alleen Athene en Sparta bleven onafhankelijk. Attaius ni, Eindelijk nam Rome ook bezit van een gedeelte van Azië. In 133 overleed 133 • Attaius III, Koning van Pergamum; bij testament had hij zijn rijk aan Rome vermaakt. Voordat de Senaat echter bezit van deze erfenis kon nemen, moest er strijd om worden gevoerd. Aristonicus, een bastaard van een der vorige Koningen, maakte aanspraak op den troon; hij zocht en vond steun bij het proletariaat; de door hem verwekte strijd was meer een strijd van de onterfden tegen de bezitters dan een oorlog over de opvolging. De Koningen van Strijd tegen de naburige rijken hielpen dan ook de Romeinen om dezen brand, waarvan de A"si —*i29" vonken zoo licht konden overslaan, te blusschen. Eerst in 129 gelukte het aan M. Perperna om Aristonicus gevangen te nemen en daardoor een einde De provincie te maken aan den strijd. Het gebied van Pergamum werd voortaan als een Az"' Romeinsche provincie bestuurd; zij kreeg den naam Azië. cultuur- r In de jaren, gedurende welke Rome de heerschappij over de meeste 1 in^ome" kustlanden van de Middellandsche zee had verworven, waren de binnenlandsche toestanden daar aanmerkelijk gewijzigd. Het Romeinsche volk was oorspronkelijk een volk van landbouwers; reeds vóór de Punische oorlogen was het zich ook op handel en nijverheid gaan toeleggen; naarmate het meer vreemde landen onder zijne heerschappij bracht, breidde die handel zich uit tot een wereldhandel en namen de Romeinen in het internationale verkeer de plaats in, welke vroeger werd ingenomen door Carthagers en Grieken. Er vormde zich een klasse van burgers, die zich uitsluitend bezig hielden met groothandel en geldhandel; de financiers vereenigden zich tot maatschappijen, die van den Staat het recht pachtten om belastingen te innen; spoedig na de instelling der provincie Azië werd de financieele administratie van dit gewest aldus overgedragen aan deze pachters, wier beambten, publicani geheeten, op schaamtelooze wijze de wingewesten uitbuitten. Aan de Senatoren was door de Claudische wet, die van omstreeks 220 moet dagteekenen, het uitoefenen van den groothandel en de deelneming aan financieele maatschappijen verboden. Wel is waar vonden zij op den duur gelegenheid om de bedoeling van deze wet te ontduiken, al werd de letter ervan dan ook nageleefd; maar toch bevorderde de Claudische wet de vastlegging van het geld der families, uit welke de Senatoren sproten, in grondbezit en de opeenhooping van dit grondbezit in handen van weinigen. Het aantal kleine boeren begon sterk te verminderen; het voortdurend oorlogvoeren onttrok vele werkkrachten aan het land; de latifundia, zoo heetten de uitgestrekte bezittingen van grond, werden hoofdzakelijk door slaven bebouwd, en daar het gebruik van het land als weiland groote winst opleverde bij geringe bedrijfskosten, werd veel bouwland tot weiland gemaakt. Naarmate het economisch leven van Italië zich voller ontplooide, werden ook de klassentegenstellingen scherper. Het onderscheid in opvoeding en leefwijze tusschen de verschillende klassen der bevolking werd veel grooter dan het vroeger geweest was. In Rome zelf vormde zich een vrij talrijk proletariaat, samengestroomd uit geheel Italië; zooals altijd oefende ook toen de hoofdstad een groote aantrekkingskracht uit en zochten velen, die elders geen middel van bestaan meer hadden, bij haar hun toevlucht. In de tijden tusschen het midden der derde en dat der tweede eeuw is vermeerer in Rome zoo goed als geen partijstrijd geweest. Sinds de veranderde ^enÜvan samenstelling der volksvergadering, die moet dagteekenen van omstreeks het den Senaat einde van den eersten Punischen oorlog, was het de middenstand, die in deze vergadering den doorslag gaf en dus beschikte over de aanneming of verwerping van wetten en de verkiezing van de voornaamste magistraten. Maar naarmate het Romeinsche rijk grooter uitbreiding kreeg, was het natuurlijk onmogelijk, dat de volksvergadering de leiding van de gewichtigste aangelegenheden in handen zou houden. De buitenlandsche politiek en het bestuur van de wingewesten vielen den Senaat toe; alle magistraten werkten er gewillig toe mede om de macht van dit college te vermeerderen, waarin zij zeiven reeds zitting hadden of spoedig hoopten te krijgen, en als lid waarvan zij een groot deel van hun leven zouden doorbrengen. Ook van oppositie der volkstribunen tegen de leiding van den Senaat is in dezen tijd geen sprake; A* 49 men mag aannemen, dat de overgroote meerderheid der burgerij het bestuur van den Slaat gewillig heeft overgelaten aan de families, voor wie deelneming aan het staatsbestuur langzamerhand het bedrijf werd, dat hun geheele leven De vulde. Optimaten werd de naam voor de geslachten, die zich van alle staatsoptimaten. ambten meester maakten en in wie deze ambten zoo goed als erfelijk werden; nog was deze kring geen gesloten kring, maar werden er telkens ook homines novi in opgenomen, dat zijn Romeinen uit families, die tot dusverre geen toegang tot de staatsambten hadden gehad. In de jaren toen Rome's macht zich snel uitbreidde en telkens nieuwe vraagstukken van buitenlandsche politiek aan de orde werden gesteld, hebben deze optimaten zich uitstekende regeerders getoond en de belangen van den Staat boven die van hun eigen klasse gesteld. Maar ook aan hen is bewaarheid, dat het langdurig bezit van macht een demoraliseerenden invloed uitoefent, en bij de klasse, die de macht in handen heeft, neiging tot willekeur en machtsmisbruik kweekt. Ook de optimaten hebben aan de verleiding geen weerstand kunnen bieden; ook bij hen lieten heerschzucht en hebzucht zich gelden en het zelfgevoel, dat zij het recht hadden gehad te gevoelen, ontaardde in een klassentrots, die verbittering kweekte. De Heiienis- Op het geestelijk leven van de aanzienlijke Romeinen heeft de aanin Rome.Urraking met de Grieksche wereld een zeer belangrijken invloed uitgeoefend. De Hellenistische cultuur, die reeds het gemeengoed was geworden van de aanzienlijke burgers der landen in het Oostelijk bekken der Middellandsche zee, werd overgenomen door de aanzienlijke Romeinen en haar invloed sijpelde langzamerhand door. Reeds vóór het tijdvak der Punische oorlogen had de Grieksche beschaving de Romeinsche beroerd en gewijzigd; in het tijdvak der groote oorlogen en vooral door de verovering van Griekenland leerden de Romeinen de Grieksche kunst en wetenschap volledig kennen. Mannen als de Scipio's, als Flamininus, Aemilius Paullus en Metellus koesterden een groote bewondering voor de Grieksche beschaving en brachten — zooals ook in moderne tijden wel is geschied — hun liefde voor Griekenland's verleden over op de nog levende Grieken. In hunne kringen beoefende men met voorliefde de Grieksche taal en bestudeerde men de werken van Grieksche dichters en prozaschrijvers. Toen Polybius als gijzelaar in Italië leefde, was hij een huisvriend van P. Scipio; elders waren het Grieksche slaven en vrijgelatenen, die de kennis van het Grieksch in Romeinsche families verbreidden. Grieksche kunstwerken werden in grooten getale naar Italië gebracht; tal van Grieksche steden, die in handen der Romeinen vielen, werden aldus beroofd van de kunstschatten die er verzameld waren; het eerst is dit gebeurd bij de verovering van Syracuse, en vergriek- later werd het een constant gebruik. Romeinsche Vooral de cultus vormen van de Romeinen zijn door de aanraking met vormen Grieksche wereld gewijzigd. In den godsdienst der Romeinen was oudtijds aan de fantasie weinig plaats gelaten; hunne goden waren niet, zooals de Grieksche, gevormd naar het model van den mensch, geen verheerlijkte menschen, maar abstracte begrippen; de mythologische verhalen der Grieksche godenwereld pasten niet in de strenge, maar nuchtere wereldbeschouwing van den Romein. Maar ook de godsdienst der Romeinen werd in deze tijden langzamerhand vergriekscht; de mythologische verhalen uit de Grieksche godenwereld werden overgebracht op de Romeinsche goden, die als hunne naamgenooten golden; alle uitwendige vormen van den godsdienst werden naar Grieksche voorbeelden gewijzigd en die uitwendige vormen verdrongen meer en meer het eigenlijke wezen van den godsdienst. Niet alle Romeinen, die de Grieksche beschaving hielpen binnenhalen, sloten hunne oogen voor het verkeerde, dat aan die beschaving eigen was. Aemilius Paullus, het werd reeds opgemerkt, beijverde zich om de eerbiedwaardige nationale traditiën niet te doen verdringen door de slappe moraal en de lichtzinnige levensbeschouwing der toenmalige Hellenen. Maar vooral M. Porcius Cato is het geweest, die zich schrap heeft gezet om het bederf, dat tegelijk met de Grieksche cultuur in de Romeinsche samenleving binnendrong, te weren. Hij was geen bekrompen vereerder van alles wat oud en geen domme hater van alles wat nieuw was, zooals hij vaak wordt afgeschilderd; maar in dezen Sabijnschen boerenzoon verpersoonlijkte zich de tegenwerking van het nuchtere, solide, ernstige karakter der Romeinen tegen den invloed van de beschaving der artistieke, maar lichtzinnige Hellenen. Toen hem het ambt van censor was opgedragen, heeft Cato van zijn macht als zedenrechter ge- cato eenbruik gemaakt om diegenen te straffen, die de losse zeden der Grieken S0nus, navolgden. Grieksche philosofen, wier onderwijs de goede zeden ondermijnde, werden door zijn toedoen uit de stad verbannen, de ontuchtige Bacchusfeesten en andere aan den vreemde ontleende cultusvormen verboden. Het binnendringen van de Helleensche cultuur heeft Cato niet kunnen keeren; maar hij heeft teweeggebracht dat het gaandeweg geschiedde, en niet hals over kop. Niet alleen tegen de verbastering der zeden in het familieleven heeft Cato gestreden. Ook in het openbare leven van zijn tijd slopen gebruiken in, die hij onbestaanbaar achtte met het wezen van een republiek. Publius Scipio, de overwinnaar van Hannibal, had door de groote diensten, die hij aan zijn vaderland had bewezen, een zoo grooten invloed verworven, dat de leiding van de buitenlandsche staatkunde van Rome grootendeels bij hem berustte. Duidelijk kwam dit uit in den Syrischen oorlog, toen hij zijn broeder als raadgever vergezelde; na den slag bij Magnesia bepaalde hij feitelijk de vredesvoorwaarden. Eensdeels was dit het natuurlijk gevolg van de omstandigheid, dat de leiding der zaken ook aan den Senaat soms moest ontglippen, nu oorlog gevoerd werd in gewesten, zoo ver van Rome verwijderd; maar anderdeels viel het niet te ontkennen, dat Scipio en zijn kring langzamerhand een invloed hadden verkregen, die gevaarlijk was voor den republikeinschen staatsvorm. Ook in dit opzicht was Cato de vertegenwoordiger van de kern van het Romeinsche volk, van den middenstand, die zich ergerde aan de hoogheid en de willekeur van de voorname magistraten. Een van de middelen, die Cato en zijn aanhangers hebben aangewend om de heerschzucht der groote Lex viiiia. heei'en te beteugelen, was het doen aannemen van een wet, waarbij een 1 bepaalde rangorde en leeftijd werden vastgesteld voor het bekleeden van de hooge ambten in den Staat. Verschillende personen uit den kring van Scipio werden door Cato gestraft tijdens zijn censuur. Tegen Scipio zelf werd geen aanklacht ingediend; maar de tegenwerking, hem door Cato en de zijnen geboden, heeft teweeggebracht dat hij zich uit het openbare leven terugtrok en zijne laatste jaren in afzondering doorbracht. Dat Cato tegenover de Helleensche cultuur niet de houding aannam van iemand, die bestrijdt wat hij niet kent, blijkt ook hieruit, dat hij zelf bekend was met de Grieksche letteren en in zijn eigen geschriften Grieksche voorbeelden volgde. Hij was niet alleen een groot redenaar, maar ook de schepper van het Latijnsche proza; hij stelde een geschiedwerk samen, „Origines" (de Oorsprongen) genaamd, waarin hij Rome's geschiedenis van de oudste tijden af beschreef; het is niet bewaard gebleven. Ook als schrijver heeft Cato dus de Romeinsche nationaliteit tegenover de Grieksche gehandhaafd; maar het in zijn tijd aanvangende litteraire leven der Romeinen stond grootendeels onder den invloed der Grieken. Hunne piautus, tooneelstukken werden vertaald of omgewerkt, hoofdzakelijk de stukken van 2ot_1 1 de nieuwe Attische comedie, van Menander en Philemon. Van T. Maccius Piautus zijn nog twintig stukken bewaard, waarin de auteur, al volgt hij Grieksche modellen, toch een groote mate van oorspronkelijkheid aan den dag legt; zijn stukken vonden grooten bijval, zoowel door hunne geestige, levendige dialogen als door de ruwe grappen, waarmede zij doorspekt zijn. Zooais Piautus de Grieksche modellen pasklaar maakt voor het Romeinsche tooneel van zijn tijd, zoo hebben Fransche, Engelsche en Nederlandsche tooneelschrijvers van den nieuweren tijd aan sommige stukken van Piautus de intriges ontleend en deze verwerkt voor de toestanden van hun tijd en hun volk. Als de bekendste stukken van Piautus kunnen genoemd worden de Miles gloriosus (de snoevende soldaat) en de Aulularia, (het spel van de pot) welk laatste stuk aan Molière heeft gediend tot voorbeeld voor zijn Avare en Terentius, aan Hooft voor zijn Warenar. Ook P. Terentius, een vrijgelaten slaaf, heeft Grieksche blijspelen voor het Romeinsche tooneel bewerkt; hem ontbreekt de krachtige, natuurlijke humor van Piautus; zijn stijl is gladder en gelikter. Naevius, De oudste Romeinsche dichters hebben de geschiedenis van hun volk fc2M-±i9*.fcot s£0f gekozen. Naevius schreef een heldendicht over den oorlog tegen de Ennius, Carthagers; Ennius koos tot stof voor zijn epos de geheele geschiedenis der 240—169. Romeinen 0p zijn tijd. Van hunne werken is ons echter te weinig bewaard gebleven om over de dichterlijke waarde ervan te oordeelen. Verreweg het belangrijkste geschiedwerk uit dezen tijd werd door een Giiek en in de Grieksche taal geschreven. Polybius, een der 1000 Achaeische Polybius gijzelaars, heeft van zijn langdurig gedwongen verblijf in Italië gebruik 2U4~122' gemaakt om de stof te verzamelen voor zijn geschiedwerk, waarin hij beschrijft hoe Rome een wereldrijk werd. Van alle vroegere geschiedschrijvers onderscheidt hij zich, doordat hij niet kroniekmatig de gebeurtenissen opsomt, zooals zij in tijdsorde op elkaar zijn gevolgd, ook niet in de eerste plaats er naar streeft een werk van litteraire schoonheid te scheppen, maar zich tot doel heeft gesteld eene „pragmatische" geschiedenis te schrijven, zooals hij haar zelf noemt, d. i. een geschiedverhaal, waarin hij den samenhang tusschen de gebeurtenissen aantoont, waarin wordt duidelijk gemaakt door welke oorzaken Rome zich heeft ontwikkeld tot een wereldrijk. In zijn eigen vaderland had hij deelgenomen aan het politieke leven; gedurende zijn verblijf in /~v »v» mn n V-V-. A X — - * _ • . 1 • mm aan het politieke leven; gedurende zijn verblijf in Italië had hij door den omgang met Scipio en mannen uit dien kring zijne kennis van de gebeurtenissen van zijn eigen tijd kunnen verdiepen en verbreeden; op reizen naar Spanje, Africa, Egypte en Klein-Azië verzamelde hij langzamerhand de volledige stof voor zijn groote geschiedwerk; dit is slechts in brokstukken bewaard gebleven. Hoewel hetgeen hem zelf was wedervaren, hem vijandig tegen Rome had kunnen stemmen, is de strekking van zijn verhaal toch deze, dat Rome zijne wereldheerschappij heeft te danken aan zijne voortreffelijke staatsinstellingen en aan de geschikte wijze, waarop de leidende mannen telkens gebruik hebben weten te maken van de politieke omstandigheden. Rome's wereldheerschappij is vooi hem „het schoonste en tegelijk het nuttigste werk, dat het noodlot tot stand heeft gebracht"; slechts in vereeniging met Rome zullen de andere volken heil kunnen vinden. Zoo is Polybius als geschiedschrijver de vertegenwoordiger van de cosmopolitische beschaving, die Grieken en Romeinen vereenigde. Medaille met de beeltenis van Terentius. In het Museum te Gotha NEGENDE BOEK. VAN REPUBLIEK TOT KEIZERRIJK. EERSTE HOOFDSTUK. Do (* r a c c li e n. $7^ 00ra,lna verovering van Griekenland en van Africa werden siaven- groote menigten slaven naar Italië en Sicilië gevoerd. De opsta,ulen toeneming van het gebruik van slaven voor den veldarbeid, in verband met de opeenhooping van het grondbezit in handen van een klein aantal eigenaars, had niet alleen de ruïne van den Italiaanschen boerenstand ten gevolge, maar voerde ook andere gevaren mede. Herhaaldelijk braken er slavenopstanden uit, vooral op Sicilië, waar de latifundia zeer talrijk waren en de slaven een zeer hard lot hadden. Zij ontvluchtten bij hoopen en vormden rooverbenden, die het eiland plunderend doortrokken en allerlei geweld pleegden. In 134 was hun aantal tot 200,000 gegroeid; het werd noodzakelijk om krachtig tegen deze plaag op te treden en een leger werd daartoe naar Sicilië gezonden; doch eerst in 132 gelukte het den consul P. Rupilius om de benden uiteen te jagen en de rust op het eiland te herstellen. Konden de slaven nog met geweld worden bedwongen, naar andere middelen moest worden omgezien om het langzamerhand verdwijnen van den stand van kleine vrije boeren tegen te gaan; niet alleen uit een maatschappelijk oogpunt scheen dit gewenscht, maar ook ondervond men bij de lichting van de manschappen voor het leger hoe langer hoe meer het bezwaar, dat de plattelandsbevolking voor een groot deel uit slaven bestond, die niet in de gelederen konden worden ingelijfd. Reeds lang had de overtuiging zich gevestigd, dat het belang van staat en maatschappij beide de kunstmatige kweeking van een klasse van kleine grondbezitters gebood; en de weg om daartoe te geraken was aangewezen. Bij de verovering van Italië waren vele landerijen onder de burgers De ager verdeeld of aan hen verkocht of in pacht uitgegeven; maar ook toen bleef publlcus' A* 50 i er nog veel land over. Deze staatslanderijen (ager publicus) werden in bruikleen afgestaan aan burgers en Italiaansche bondgenooten, in den beginne vooral aan kleine boeren. Maar langzamerhand waren ook deze staatslanderijen in handen gekomen van een klein aantal grondbezitters; de gebruikers ervan waren zich als eigenaars gaan beschouwen en hadden het land vervreemd alsof het niet staatsdomein, maar particulier eigendom was; degenen, die door koop deze landen hadden verkregen, vergaten natuurlijk geheel, dat de eigendom ervan eigenlijk aan den staat behoorde. Om te verhinderen, dat deze staatslanderijen zich in handen van weinigen ophoopten, was reeds in de eerste helft der tweede eeuw een wet aangenomen, waarbij bepaald werd dat niemand meer dan vijfhonderd bunders van zulke landerijen in gebruik mocht hebben en wat hij meer had aan den staat zou moeten teruggeven. Maar met deze wet was het gegaan als met zooveel andere, waarvan de nauwgezette naleving in strijd was met het belang van de heerschende klasse, van de optimaten: zij was langzamerhand in onbruik geraakt. Voor hen nu, die het kweeken van een klasse van kleine boeren als een geneesmiddel voor de maatschappelijke kwalen beschouwden, was dus de maatregel aangewezen, dat zij de in onbruik geraakte wet weder van kracht lieten verklaren. Een eerste poging daartoe leed schipbreuk op den onwil der machthebbers; eerst Tiberius Sempronius Gracchus slaagde erin aan de doode letter der wet weer leven in te blazen. Tiberius Tiberius Gracchus behoorde tot een aanzienlijk Romeinsch geslacht; zijne Gracchus"8 moe^er' Cornelia, was een dochter van dien Scipio, die Hannibal overwon; evenals zijn vader had ook hij deelgenomen aan den oorlog in Spanje. Toen hij voor het jaar 133 tot volkstribuun was gekozen, deed hij het voorstel om De sem. weder streng de hand te houden aan de oude bepaling, dat niemand meer akkerwen ^an vijfhonderd bunders van de staatslanderijen in gebruik mocht hebben. 133- Maar hij voegde hieraan eenige beperkingen toe, die zijn voorstel meer aannemelijk moesten maken voor de bezittende klasse. Behalve de vijfhonderd bunders voor zich zelf zouden de gebruikers der staatslanderijen ook nog twee honderd en vijftig bunders mogen behouden voor elk hunner twee oudste zonen; de grond, die vrijkwam, zou als onvervreemdbaar bezit tegen een jaarlijksche vergoeding onder arme burgers verdeeld worden; een commissie van drie leden zou zorg dragen voor deze verdeeling en uitspraak doen in alle geschillen, welke uit den maatregel voortvloeiden. Voor de waardevermeerdering, die de landerijen, welke aan de gebruikers werden ontnomen, ten gevolge van hun zorg en moeite hadden gekregen, zou de staat een behoorlijke schadeloosstelling betalen. Het oogenblik scheen gunstig gekozen voor dit voorstel. De geweldige slavenopstand, die juist in dezen tijd op Sicilië woedde, opende veler oogen voor de wenschelijkheid van agrarische hervormingen; de publieke opinie verklaarde zich ten gunste van het voorstel; ook vele leden van den optimaten- stand beloofden aan Tiberius Gracchus hun steun, daaronder zijn schoonvader Appius Claudius en de consul P. Mucius Scaevola, de beroemdste jurist van dien tijd. Maar de meerderheid van den Senaat bleef krachtig tegenstand bieden tegen een voorstel, dat zoo velen optimaten op aanzienlijk verlies zou komen te staan. Toen wendde Tiberius Gracchus zich tot de volksvergadering om door haar het voorstel te doen aannemen, waarvan de Senaat niet wilde weten. Formeel was dat zijn recht; in laatste instantie berustte bij de volksvergadering de beslissing over de aanneming van wetsvoorstellen. Maar feitelijk berustte de wetgeving bij den Senaat; de beteekenis van dit college was allengs zoo groot geworden, dat alle magistraatspersonen, voordat zij een wetsvoorstel ter goedkeuring aan de volksvergadering aanboden, zich er eerst van verzekerden, dat de Senaat met het voorstel instemde; sinds jaren was dit gebruik reeds gevolgd. Door dus een beroep te doen op de massa der burgers, in strijd met de meening van den Senaat, brak Tiberius Gracchus met het ongeschreven staatsrecht, dat door de optimaten werd gehuldigd, en gedroeg hij zich in hunne oogen als iemand, die de grondslagen dei- bestaande orde aantastte. Maar ook formeel deinsde Tiberius Gracchus niet terug voor revolutionnaire maatregelen om zijn doel te bereiken. Toen de volkstribuun Cn. Octavius gebruik maakte van zijn recht om het veto uit te spreken tegen het voorstel van zijn ambtgenoot, liet deze hem door het volk van zijn waardigheid ontzetten. Daarop werd de agrarische wet door de volksvergadering aangenomen; in de commissie der driemannen voor de verdeeling der landerijen, welke jaarlijks hernieuwd zou worden, kregen Tiberius Gracchus, zijn schoonvader Appius Claudius en zijn broeder Gajus zitting; terstond maakten zij een aanvang met de uitvoering der wet. De verbittering der optimaten tegen den man, die van zijn invloed op het volk gebruik had gemaakt om een door de heerschende klasse ongewenschte hervorming door te drijven, werd feller en feller; zij hielden een aanklacht tegen hem gereed, welke hem het leven zou kosten, zoodra hij slechts niet langer beschermd werd door de onschendbaarheid van het volkstribunaat. Juist daarom gaf Tiberius Gracchus zich alle moeite om zich voor het volgende jaar tot volkstribuun te doen herkiezen. Ook dat was in strijd met de bestaande wetten, die uitdrukkelijk de onmiddellijke herkiezing van een volkstribuun verboden. Toen de dag der verkiezing kwam, heerschte er in beide kampen groote opgewondenheid; de optimaten hadden er alles op gezet om de herkiezing te beletten; in hun voordeel was de omstandigheid, dat vele aanhangers van Gracchus in de Italiaansche steden, die vroeger naar Rome waren gekomen om van hun stemrecht gebruik te maken en de aanneming der akkerwet te verzekeren, na het tot stand komen van die wet weder naar hunne woonplaatsen waren teruggekeerd; maar de populariteit van Tiberius Gracchus was ook bij de burgerij van Rome zeer groot. Op den eersten dag liep de verkiezing niet af; toen deze den volgeuden dag zou worden voortgezet, kwam tegelijk ook de Senaat bijeen. De heftigste senatoren drongen er bij den consul op aan, dat Tiberius Gracchus zou worden gevat en als landverrader ter dood gebracht. Toen deze weigerde, trokken zij met hunne Schu', chSnten en slaven naar de volksvergadering; bij het gevecht, dat nu ontstond, 1133. werden Tibenus Gracchus en driehonderd zijner aanhangers gedood. Na deze felle uiting van politieken hartstocht behielden echter de meer gematigde elementen in den Senaat de overhand; ook na den dood van Tiberius Gracchus werd de verdeeling der staatslanderijen onder arme burgers voortgezet. Weldra deed zich echter een nieuwe moeilijkheid op. De commissie der driemannen wilde de wet ook toepassen op landerijen, die in handen van Italiaansche bondgenooten waren geraakt. Zij had daartoe zeker het recht; maar het was de vraag, of een verstandige politiek niet gebood om de Italiaansche bondgenooten, die toch reeds allerlei redenen van ontevredenheid tegen de regeering hadden, niet nog meer te ontstemmen, bcipio Aemilianus, kort te voren uit Spanje teruggekeerd, nam het voor hen op en bewerkte in 129, dat de beslissing, welke staatslanderijen al dan niet aan de gebruikers zouden worden ontnomen, werd onttrokken aan de driemannen en overgebracht naar de consuls; daarmede werd de uitvoering der akkerwet feitelijk gestaakt. Dit optreden van Scipio maakte hem bij de AemZI, ™lkspartij zeel' gehaafc; toen h« dan ook eenjg^ tijd later plotseling overleed, tm hepen er geruchten dat hij zou zijn vermoord; zelfs Cornelia, de moeder der Gracchen, werd van medeplichtigheid aan dien moord beschuldigd. De strijdvraag over de aan Italiaansche bondgenooten toebehoorende staatslanderijen bracht een tweede, nog belangrijker vraag aan de orde Eischten niet billijkheid en een verstandige politiek, dat de Italiaansche bondgenooten niet langer uitgesloten bleven van het Romeinsche burgerrecht? Ging het wel langer aan om het aantal burgers van een staat, die zulk een uitgestrektheid had gekregen als het Romeinsche rijk, te beperken tot het geringe aantal — gering, in vergelijking bij de geheele bevolking van het rijk - van hen, die tot dusverre zich in het bezit van het burgerrecht verheugden? Was het niet tijd om den scheidsmuur tusschen Romeinsche burgers en Italiaansche bondgenooten omver te halen en de laatsten daar- toekemii„g u°°r ."aUWei' aa" de" Romeinschen staat te verbinden? De optimaten achtten van het het niet gewenscht om verandering te brengen in den bestaanden toestand - de bevoorrechting van de burgerij van Rome boven de Italianen was voor hen a^rTde [U1St een der raiddel<*n, waardoor zij hunne oligarchie meenden te kunnen gesteld, handhaven. Maar de leiders der volkspartij hielden de uitbreiding van het burgerrecht voor een eisch van billijkheid, waardoor het gevaar zou worden bezworen dat de Italianen zich tegenover Rome zouden stellen; tevens koesterden zij de hoop dat de Italianen, wanneer zij met het burgerrecht begiftigd waren, ia ruil voor dit geschenk zich niet langer zouden verzetten tegen de verdeeling der in hun gebied gelegen staatslanderijen. Het gelukte hun echter niet om deze zienswijze door de meerderheid hunner partij te doen deelen. Toen de consul Fulvius Flaccus, die voor de denkbeelden der hervormingspartij gewonnen was, in 125 een voorstel indiende om het burgerrecht alvast te verleenen aan de Latijnsche bondgenooten en de Italianen te begiftigen met de rechten der Latijnsche bondgenooten, kon hij daarvoor in de volksvergadering geen meerderheid vinden; de burgers van Rome, ook zij, die den aanhang van Tiberius Gracchus hadden gevormd, waren meerendeels niet geneigd om afstand te doen van hun voorrecht en stemden dus met de optimaten tegen het voorstel van Flaccus. Uit spijt over de gevallen beslissing viel onmiddellijk hierna de Latijnsche kolonie Fregellae van Rome af; zij werd weldra bedwongen en streng gestraft voor haar afval. Nauwelijks hadden de optimaten het gevaar afgewend, dat zij van het voorstel van Flaccus duchtten, of zij hadden het hoofd te bieden aan een aanval op de oligarchie, geduchter dan een der vorige. Gajus Gracchus stelde zich aan het hoofd der volkspartij. Na den dood van zijn broeder was hij aanvankelijk weinig op den voor- J^sus grond getreden; hij was toen trouwens nog zeer jong. Maar spoedig had hij zich in den partijstrijd geworpen en zich doen kennen als een man van buitengewone begaafdheid, een geboren volksleider ook, die de menigte in geestdrift bracht door zijne hartstochtelijke welsprekendheid. In 126 en 125 vertoefde hij als quaestor op Sardinië; in 124 naar Rome teruggekeeid, werd hij voor het volgende jaar tot volkstribuun gekozen; ook in 122 bekleedde hij dit ambt; een wijziging van de constitutie, welke kort te voren tot stand was gekomen, maakte het mogelijk dat een volkstribuun onmiddellijk werd herkozen. Gedurende de beide jaren van zijn tribunaat heeft hij een weergalooze werkkracht aan den dag gelegd en over de belangrijkste en meest uiteenloopende onderwerpen wetsvoorstellen doen aannemen; welke daarvan gedurende het eerste, welke gedurende het tweede jaar van zijn tribunaat tot stand kwamen, is niet meer met zekerheid uit te maken. Bij een hartstochtelijk mensch als Gajus Gracchus mag worden aangenomen, dat zijne gedragslijn voor een deel werd bepaald door de begeerte om wraak te nemen over den op zijn broeder gepleegden moord. Maar hij was meer dan de wreker van zijn broeder; en het doel waarnaar hij streefde, omvatte veel meer dan wat Tiberius Gracchus had willen bereiken. Den oudsten der gebroeders was het alleen te doen geweest om een agrarische hervorming tot stand te brengen; door de macht der omstandigheden was hij op het pad van den revolutieman gedrongen; zoo de optimaten hem niet gedwarsboomd hadden in het bereiken van zijn doel, niet hij zou aan den Senaat de opperste politieke macht hebben betwist. Maar Gajus Gracchus heeft de politieke macht der optimaten in het hart getast; hij heeft een einde willen maken aan de door hare aanmatiging hoe langer hoe meer gehate oligarchie en daartoe steun gezocht bij de menigte, maar ook bij den stand er ridders, dat zijn de bankiers en groothandelaars, die genoeg vermogen adden om in het leger bij de ruiterij te worden opgenomen, maar die waren uitgesloten van direct aandeel aan de regeering, omdat zij niet behoorden tot de heerschende geslachten. Om zijn doel, het breken van de heerschappij van den Senaat, te bereiken, heeft Gajus Gracchus allerlei wetsvoorstellen doen aannemen, die hem de gunst verzekerden van de ridders en van de menigte. Onder die wetsvoorstellen waren er, die in zich zelf heilzaam waren afgezien van de politieke bedoelingen, waarmede Gajus Gracchus ze moge' hebben voorgesteld; maar er waren er ook onder, die allerverderfelijkst nebben gewerkt. vooTsteiien , A1Jereerst heeft hij de akkerwet van zijn broeder weder in werking Gracchus8 f ' , u bl6ek' dat in Italië Zelf niet veel domeinland meer ter verdeehng beschikbaar was, zocht hij andere middelen om het lot van den kleinen man te verbeteren. Hij zette door, dat in Capua en Tarente 'o omen van Romemsche burgers werden gesticht; hij bewerkte ook, dat een o ome werd uitgezonden naar de plek, waar eenmaal Carthago had gestaan, ïeuwe wegen werden in Italië aangelegd, die voor den boerenstand het vervoer van de landbouwproducten vergemakkelijkten. Een korenwet werd aangenomen, waardoor voortaan Romeinsche burgers tegen zeer lage prijzen zich in de staatsmagazijnen van koren konden voorzien. Een andere wet verbeterde de positie van den Romeinschen soldaat en beperkte de macht der officieren om straffen op te leggen. Tot dusverre hadden in alle rechtbanken van eenig belang senatoren zitting gehad als rechters. Vooral in de laatste tijden was het dikwijls voorgekomen, dat door die rechtbanken een beschuldigde was vrijgesproken, wanneer hij tot dezelfde klasse als de rechters behoorde. Ondanks het hevig verzet van den Senaat wist Gajus Gracchus een wetsvoorstel te doen aannemen, waardoor de senatoren voortaan, zoo niet van alle, dan toch van verscheiden dezer rechtbanken werden uitgesloten; in hunne plaats zouden ridders als rechters zitting nemen. Verschillende van de maatregelen, die Gracchus deed aannemen, zouden aan den staat groote sommen kosten, niet het minst de korenwet. Doch de inkomsten van den staat waren daarentegen kort te voren belangrijk vermeerderd, sinds Rome de erfenis van Koning Attalus III had aanvaard. Met co ïegeling van de administratie in de provincie Azië was men in de tijden van Gracchus juist bezig. Vroeger waren de belastingen daar in het land zelf verpacht en bij kleine gedeelten, nl. niet over de geheele provincie tegelijk, maar stad voor stad. Door een wet, die Gracchus voorstelde, werd bepaald, dat voortaan de verpachting te Rome zou geschieden en dat elke belasting in haar geheel, d. w. z. over de geheele provincie, zou worden verpacht. Ook op andere provinciën dan Azië is deze maatregel in vervolg van tijd toegepast. Daardoor was het voortaan alleen voor groote bankiers of consortiën van bankiers mogelijk om deze belastingen te pachten. Natuurlijk kwam Gracchus met dit voorstel den stand der ridders in het gevlei; doch de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat hij dezen maatregel ook in het belang van de staatskas heeft genomen. De omstandigheid, dat juist in dezen zelfden tijd de ridders ook zitting kregen in de rechtbanken, heeft echter gemaakt, dat voortaan niet meer zekerheid bestond, dat misbruiken bij de inning deibelastingen naar behooren zouden worden gestraft. Tot dusverre toch waren de aanklachten, door stadhouders van de provinciën of hunne ondergeschikten ingebracht tegen belastinggaarders, die misbruik maakten of lieten maken van het hun door den staat verpachte recht, onderworpen aan de uitspraak van senatoren-rechters; voortaan zouden de ridders dergelijke aanklachten hebben te berechten, en de vrees was niet denkbeeldig, dat zij — gelijk de senatoren-rechters misdrijven van hunne standgenooten door de vingers gezien of veel te zacht hadden gestraft — de rechtspraak zouden verdraaien ten gunste van hunne klassegenooten. In elk geval klaagden de inwoners der provinciën in vervolg van tijd, dat de belastingschroef bij hen tot het uiterste werd aangedraaid. Gajus Gracchus leidde zelf de uitvoering van de meeste zijner wetsvoorstellen ; in allerlei takken der administratie greep hij met energie in; zelfs zijne tegenstanders moesten veel van wat hij tot stand bracht als voortreffelijk erkennen. Ook met den aanleg der kolonie op de plek van het oude Carthago hield Gajus Gracchus zich in persoon bezig; zelf vertrok hij naar Africa om de voorbereidende maatregelen te nemen. Van die afwezigheid heeft de tegenpartij gebruik gemaakt om de gunst der menigte van hem af te trekken. Zoowel door den inhoud zijner wetsvoorstellen als door de bijna souvereine macht, waarmede hij over de menigte heerschte, had hij zich de optimaten tot verbitterde vijanden gemaakt; zij vreesden ook, dat hij naar de monarchale macht streefde. Vóór zijn vertrek naar Africa was het gebleken, dat hij zijn aanhangers toch niet voor elk voorstel dat hij indiende, kon doen stemmen. Hij had nl. hetzelfde voorstel gedaan, dat Fulvius Flaccus voor eenige jaren had ingediend, om het burgerrecht aan de Latijnsche bondgenooten toe te kennen; maar het was afgestemd. Gedurende de afwezigheid nu van Gracchus beraamden zijne tegenstanders hun plan van aanval. Zij begonnen met een zijner ambtgenooten, den volkstribuun M. Livius Drusus voor zich te winnen; deze trachtte aan Gracchus zijne populariteit te ontnemen door hem te overtroeven met het voorstellen van nog meer maatregelen ten gunste van den grooten hoop. Bij den terugkeer van Gracchus bleek het middel reeds gewerkt te hebben: hij werd voor het jaar 121 niet als tribuun herkozen. In 121 begonnen de optimaten hun openlijken aanval, onder leiding van een der consuls, L. Opimius, een der heftigste tegenstanders van Gracchus. Zij stelden voor, dat eenige zijner wetsvoorstellen ongeldig zouden worden verklaard, daaronder dat ter stichting van de kolonie Junonia — zoo heette de kolonie, die op de plaats van Carthago zou verrijzen; men gaf voor, dat de goden vertoornd waren over de bebouwing van de plek, die in 146 vervloekt was. Toen over dat voorstel gestemd zou worden, verschenen beide partijen gewapend ter vergadering; de gemoederen waren zoo opgewonden, dat door een geringe aanleiding een volgeling van den Senaat door een der aanhangers van Gracchus werd gedood. Opimius liet zich toen door den Senaat onbeperkt gezag opdragen om de rust en veiligheid van den staat te verzekeren en bracht een gewapende macht bijeen. Op den Aventijuschen heuvel kwam het den volgenden dag tot een gevecht; de aanhangers van Gracchus leden het Gracchus, ondersPit teSen de beroepssoldaten; hij zelf liet zich op de vlucht door een 1121. slaaf dooden. Behalve degenen, die in het gevecht sneuvelden, werden nog 3000 zijner volgelingen door hoogverraadsprocessen uit den weg geruimd. De oligarchie was weder meesteres van Rome. Verschillende maatregelen van Gracchus werden terstond of in vervolg van tijd te niet gedaan. De stichting der kolonie Junonia bleef achterwege; maar het vroeger door den Senaat gehuldigde beginsel, dat geen koloniën buiten Italië moesten worden gesticht, werd niet langer gevolgd; reeds in 118 werd een kolonie uitgezonden naar Narbo (Narbonne), in het zuiden van Gallië. De akkerwet bleef voorloopig van kracht, maar werd gaandeweg zoo gewijzigd, dat zij haar eigenlijke beteekenis verloor; het verbod om de staatslanderijen te vervreemden werd opgeheven; ten slotte werden alle gebruikers ervan, hetzij de landen hun waren toegewezen, hetzij zy ze hadden gekocht, tot eigenaars verklaard. Daarmede was dus weer de mogelijkheid geopend, dat langzamerhand al deze landerijen in handen van het grootbezit geraakten. Aan de bepalingen ten opzichte van de ridders durfden de optimaten echter niet tornen; zij waagden het niet hun de rechtspraak te ontnemen of verandering te brengen in de wijze van verpachting der belastingen. Evenmin durfde de heerschende klasse de menigte ontstemmen door de koren wet in te trekken; de uitdeelingen van koren tegen een spotprijs bleven in zwang. TWEEDE HOOFDSTUK. Marius en Sulla. De eerste burgeroorlog. ^en va^ van ^aius Gracchus hadden de optimaten de W y heerschappij weder in handen genomen. Hoe weinig zij ^ verdienden, dat de leiding van den staat aan hen bleef P ^ toevertrouwd, bleek in sommige oorlogen, die Rome tegen het einde der tweede eeuw had te voeren. Na den dood van Massinissa hadden zijne drie zonen De oorlog achtereenvolgens over Numidië geregeerd. Toen de laatste daarvan, Micipsa, j^tL, in 118 overleed, liet hij zijn rijk na aan zijne zonen Adherbal en Hiëmpsal m-105-' en zijn neef en aangenomen zoon Jugurtha, om het gezamenlijk te besturen. Maar de erfgenamen kregen twist en verdeelden Numidië onder elkaar. Jugurtha, een eerzuchtig en energiek man, wilde het geheele rijk onder zijne macht brengen en deinsde niet terug voor de gewelddadigste middelen; hij liet Hiëmpsal vermoorden en Adherbal verdrijven. Deze laatste zocht daarop bescherming bij Rome; maar Jugurtha kende het middel, om de senatoren voor zich te winnen; hij liet hen door zijne gezanten omkoopen. Zoo werd hij met gestraft voor het gepleegde geweld, maar de Senaat bepaalde, dat hij de heerschappij over Numidië zou moeten deelen met Adherbal; deze zou de Oostelijke, Jugurtha de Westelijke helft krijgen. Eenige jaren leefden zij in vredej toen viel Jugurtha zijn neef aan en versloeg hem; in zijne hoofdstad Cirta belegerd, moest Adherbal zich overgeven en werd, in strijd met de bepalingen der overgave, op last van Jugurtha gedood; de geheele mannelijke bevolking van Cirta, waaronder vele Italiaansche kooplieden, onderging hetzelfde lot. De volkspaitij in Rome noodzaakte thans den Senaat om aan Jugurtha den oorlog te verklaren. Maar reeds de eerste consul, die met een leger naar Numidië werd gezonden, liet zich omkoopen tot het sluiten van een A * 51 } verdrag, waarbij Jugurtha zich in schijn op genade en ongenade overgaf, maar in werkelijkheid in het bezit van zijn rijk werd bevestigd. De volkspartij, door den tribuun Memmius geleid, eischte nadere opheldering en zette door, dat Jugurtha ter verantwoording naar Rome werd ontboden. Hij verscheen, maar rekende zoo vast op de macht van zijn geld, dat hij tijdens zijn verblijf in Rome een bloedverwant, die als candidaat voor den troon van Numidië in aanmerking kwam, liet vermoorden. Ongehinderd kon hij naar zijn rijk terugkeeren; maar om aan de openbare meening voldoening te schenken, verklaarde de Senaat hem opnieuw den oorlog. Toen herhaalde zich het oude spel, maar op nog schandelijker wijze; een Romeinsch bevelhebber liet zich zelfs omkoopen om zijn leger aan Jugurtha in handen te spelen! Daarmede was de maat nu ook volgemeten; de volkspartij dwong den Senaat, in de eerste plaats om hen, die zich hadden laten omkoopen, te verbannen, maar vervolgens om nu eindelijk den oorlog tegen Jugurtha krachtig te voeren en het opperbevel toe te vertrouwen aan wie dat waardig waren. Q. Caecilius Metellus, één der consuls van het jaar 109, toonde aan Jugurtha, dat niet elk Romeinsch veldheer veil was voor goud. In 108 en 107 veroverde hij Numidië, maar slaagde er niet in Jugurtha, die naar de woestijn was gevlucht, in handen te krijgen. Volgens besluit der volksvergadering werd hij op het einde van 107 in het commando vervangen door zijn onderbevelhebber Gajus Marius, iemand uit den ridderstand, een voortreffelijk officier, die zich door zijne democratische gezindheid bij de volkspartij had aanbevoleu en ook reeds tot consul voor het jaar 107 was gekozen. Marius versloeg in 106 Jugurtha, die hulp had gezocht bij zijn schoonvader Bocchus, koning van Mauretanië, maar ook hem gelukte het niet om Jugurtha gevangen te nemen. Eerst Marius' onderbevelhebber L. Córnelius Sulla, een jong optimaat, wist Bocchus over te halen om de zijde der Romeinen te kiezen en hun Jugurtha uit te leveren; zoo moest Marius de eer van den oorlog ten einde gebracht te hebben met Sulla deelen. Bocchus werd beloond met het Westelijke gedeelte van Numidië; de rest van het rijk kwam aan een onbeduidenden bloedverwant van Jugurtha, van wien Rome niets te vreezen had. Jugurtha zelf werd in 104 gedood, nadat hij voor de triumfkar van Marius had geloopen. slavenoorlog Nog in een anderen oorlog kwamen de omkoopbaarheid en het gebrek °« aan bekwaamheid van vele Romeinsche bevelhebbers aan den dag. De publicani in Klein-Azië maakten zich op zoo groote schaal schuldig aan menschenroof, ook in de met Rome verbonden staten, dat de koning van Bithynië en andere vorsten moeite hadden om het contingent hulptroepen bijeen te krijgen, dat zij verplicht waren te leveren. De Senaat beval daarop, dat de wederrechtelijk van hunne vrijheid beroofden moesten worden vrijgelaten. Velen dezer waren als slaven naar Sicilië gebracht; toen daar een begin zou worden gemaakt met de uitvoering van het senaatsbesluit, kwamen I de eigenaars der slaven echter in verzet en haalden den praetor over om de verdere uitvoering te schorsen. Vandaar samenscholingen onder de slaven, die zich weder in groote gewapende benden vereenigden en bij wie zich vele vrije proletariërs aansloten. Vier jaren lang bleken de Romeinsche legers onmachtig om dezen opstand te dempen; eerst in 100 was de rust op het eiland hersteld. Gelijktijdig met dezen slavenoorlog had Rome een anderen krijg te De oorlog voeren, die nog een veel grooter gevaar had opgeleverd. In het laatste KuXren'en vierendeel der tweede eeuw waren de Kimbren, een volk van Germaanschen oorsprong, uit hunne woonplaatsen in het Deensche schiereiland opgebroken en hadden een zwerftocht in Zuidelijke richting begonnen. Ten slotte kwamen zij in het gebied van de Tauriscers, een der Alpenvolkeren, die onder de bescherming van Rome stonden. De consul Cn. Papirius Carbo, die met een leger de Alpengrens bewaakte, haalde de Kimbren over om de Tauriscers met rust te laten, doch overviel hen vervolgens verraderlijk bij Noreja (in het tegenwoordige Karinthië). Deze eerste strijd tusschen Germanen en siag bij Romeinen liep op een groote nederlaag voor de laatsten uit. De Kimbren Noreja'U3' vervolgden hun voordeel niet, maar trokken Westwaarts; onderweg vereenigden zich met hen de JTeutonei^ en de Tiguriners, twee stammen van het KeJJasghe volk der Helvetiërs, die in het tegenwoordige Zuid-Duitschland woonden; tezamen trokken zij naar Gallië. Daar kwamen zij opnieuw in vijandelijke aanraking met de Romeinen, die zich sinds 125 van zuidoostelijk Gallië hadden meester gemaakt en het als provincia Narbonensis hadden ingelijfd. Wederom bleken de Romeinsche legers niet tegen de barbaren bestand; herhaalde malen leden zij de neder- siag bij laag, bij Arausio (Orange) een zoo geweldige, als sinds Cannae niet wasArauS10' 10°" geleden; 60.000 Romeinen bleven op het slagveld. Onder den indruk van dit zware verlies en vreezende, dat de barbaren Italië zouden binnendringen, vroeg het Romeinsche volk redding aan den man, die den Jugurthijnschen oorlog ten einde had gebracht; tegen het gebruik, dat iemand niet voor de tweede maal het consulaat bekleedde, koos het Marius tot consul voor het jaar 104 en droeg hem het bevel op in den oorlog tegen de Kimbren. Deze lieten aan Marius den tijd zich voor te bereiden op de ontmoeting; in plaats van naar Italië trokken zij naar het Pyrenaesche schiereiland. In de Hervorming jaren 104 en 103 hief Marius, die in zuidelijk Gallië post h;;d gevat, het JgTr door Romeinsche leger uit zijn verval op. Reeds in den oorlog tegen Jugurtha Mariushad hij gebroken met het bestaande stelsel van legervorming en zijne soldaten voor een deel aangeworven uit het proletariaat; thans ging hij daarmede op ruimer schaal voort. Tot dusverre was de krijgsdienst een eereplicht geweest voor den bezittenden Romeinschen burger; van nu af werd het soldaat-zijn een beroep voor hen, die niets bezaten. Die verandering was noodzakelijk, omdat de burgerij zich langzamerhand met tegenzin van haar plicht was gaan kwijten en het gehalte van het leger sinds den tijd der Punische oorlogen voortdurend was verminderd; maar het optreden van den beroepssoldaat, die tegen soldij diende, had ook gevolgen, die niet zoo dadelijk werden voorzien. Een nieuwe oplossing der politieke en maatschappelijke vraagstukken werd daardoor voorbereid: het leger werd voortaan een instrument, waarvan elk eerzuchtig veldheer zich kon bedienen om naar de militaire dictatuur te streven; maar de soldaten eischten van den veldheer, dat hij ook na den veldtocht voor hun onderhoud zou zorgen, door hun akkers te doen toewijzen. Nog andere militaire hervormingen, van zuiver tactischen aard, voerde Marius in; ook verbeterde hij de bewapening. Eenige jaren lang kon Marius, die steeds als consul herkozen werd, zich bezighouden met de reorganisatie van het leger; toen verschenen de Kimbren weder in Gallië en maakten aanstalten tot een inval in Italië. In twee groote zwermen zouden de barbaren op Italië neerstrijken; de Teutonen uit Gallië, langs de kust der Middellandsche Zee, de Kimbren langs een grooten omweg over het Noorden, door den Brennerpas en het Etsch-dal. Op het bericht van hunne nadering begaf Marius, die naar Rome was gegaan om zijne herkiezing tot consul te bevorderen, zich ijlings naar het leger in Gallië; aan ziju collega Catulus werd de verdediging van Noord-Italië tegen de Kimbren overgelaten. Methodisch en voorzichtig trad Marius als veldheer in dezen oorlog op. Hij vermeed aanvankelijk een treffen in het open veld; een aanval der Teutonen op zijne versterkte legerplaats aan den mond der Isère werd afgeslagen, maar hij viel hen niet aan, toen zij langs hem voorbij zuidwaarts trokken; hij wilde zijne soldaten gewennen aan den schrikwekkenden aanblik der barbaren, siag bij Terstond daarop volgde hij hen; bij Aquae Sextiae, in het tegenwoordige A(JU!IG sextiae, 102. Provence, kwam het tot een grooten veldslag, waarin de Teutonen meerendeels sneuvelden of gevangen werden genomen. Minder gelukkig was aanvankelijk Catulus; hij moest terugtrekken voor de Kimbren, die langs het Etsch-dal in Italië afdaalden, en het land ten Noorden van de Po geheel ontruimen. Marius, die na den slag bij Aquae Sextiae naar Rome was gegaan, waar hij voor de vijfde maal tot consul was gekozen, ontbood nu zijn leger siag op de uit Gallië en vereenigde zich met Catulus. Tezamen leverden zij slag tegen veuien^ioi. de Kimbren, die op de Raudische velden bijna geheel vernietigd werden. Als redder des vaderlands en tweede Romulus werd Marius door het Romeinsche volk verheerlijkt; ook voor het jaar 100 koos men hem tot consul; het was de zesde maal, dat deze waardigheid aan hem werd opgedragen. Door de groote diensten, welke Marius aan het vaderland had bewezen, voelde de democratische partij zich versterkt; de beroemde veldheer was Kop van Marius. Naar een te Palestrina gevonden origineel. \ immers een der hunnen; zij hadden steeds ijverig gewerkt voor zijne herkiezing als consul. Van de populariteit van Marius wilden eenige demagogen onlusten te gebruik maken om hunne eigen verheffing te zoeken en allerlei wetsvoor- Home'lüa stellen te doen aannemen in den geest van die van Gajus Gracchus. Saturninus Saturninus en Glaucia, die resp. tribuun en praetor waren in het jaar 100, leidden de Glaucia. menigte en terroriseerden op de brutaalste wijze de tegenpartij. Aanvankelijk bereikten zij hun doel; de volksvergadering nam wetsvoorstellen aan, waarbij werd besloten tot het nog lager stellen van den prijs van het koren, tot het uitdeelen van akkers in Noord-Italië en tot de uitzending van koloniën naar Sicilië, Griekenland en Macedonië; vooral de soldaten van Marius moesten door deze maatregelen verzorgd worden; aan Marius zelf werd de uitvoering er van opgedragen. Het optreden van Saturninus en Glaucia wekte weder de herinnering aan de dagen der Gracchen en maakte allen, die iets bezaten, bevreesd. De kapitalisten van Rome, de ridders, gingen daarom samen met de optimaten om de volkspartij ten onder te brengen. Marius, als staatsman een kind, had zich door Saturninus en Glaucia op een weg laten brengen, dien hij niet gezind was ten einde te gaan; een volksleider stak er niet in hem; hoe langer hoe grooter werd zijn afkeer van de onwettige en gewelddadige praktijken zijner aanhangers. Voor het volgende jaar wilde Saturninus zich als tribuun doen herkiezen; Glaucia begeerde het consulaat. Bij de verkiezingen kwam het tot moord en doodslag; een tegencandidaat van Glaucia werd dooide democraten neergeveld. Toen gaf de Senaat aan den consul Marius de opdracht om een einde te maken aan de beroerten, en deze aarzelde niet om geweld te gebruiken tegen zijne vroegere partijgenooten. Beide partijen leverden elkaar in de straten van Rome een geregeld gevecht; Saturninus en Glaucia moesten met de hunnen de wijk nemen naar het Capitool; hoewel zij zich overgaven op voorwaarde van lijfsbehoud, werden zij in de verbittering van het oogenblik door de optimaten gedood. De wetten van het jaar 100 werden nu bijna alle ongeldig verklaard. HervormingsMarius, die als staatsman volkomen fiasco had gemaakt, die bij de volks- bètreiïèn"e partij onmogelijk was geworden en door de optimaten toch niet ten volle rechtspraak en vertrouwd werd, verdween voor eenigen tijd van het tooneel; hij liet zich burgerrecht, nl. een zending naar Azië opdragen. Tusschen de optimaten en de ridders bleef de eendracht niet lang bewaard; nu het gevaar van een maatschappelijke omwenteling was afgewend, braken hunne onderlinge veeten weer uit. Vooral de wijze, waarop de ridders misbruik maakten van hun ambt als rechter, ergerde de optimaten. Niet alleen kwam het herhaaldelijk voor, dat belastingpachters, die de provinciebewoners op de schandelijkste wijze hadden gekneveld, werden vrijgesproken, maar zelfs werdeu optimaten, die regeeringsambten in de provinciën bekleedden en zich het lot van hare bewoners aantrokken, op onware beschuldigingen veroordeeld. Zoo begonnen de optimaten op middelen te zinnen om de rechtspraak uit de handen der ridders te brengen. Nog een ander vraagstuk hield de gemoederen bezig: de toekenning van het burgerrecht aan de 5 a 600.000 burgers van Italiaansche steden, die wel Romeinsche bondgenooten waren, maar het Romeinsche burgerrecht misten. Sinds Fulvius Flaccus in 125 de eerste poging had gedaan om deze onbillijkheid te doen ophouden, was de zaak eigenlijk nooit van het tapijt geweest; de verbittering der bondgenooten over wat zij als onrecht voelden was gaandeweg gestegen; maar nog altijd waren er velen, zoowel onder de optimaten als onder de volkspartij, die hardnekkig vasthielden aan hun voorrecht, en het burgerrecht niet aan de Italiaansche bondgenooten wilden toekennen. Hettribunaat De hervormingsplannen van het beste deel der optimaten werden door Drusus!9iUS een hunner edelste vertegenwoordigers in vasten vorm gegoten. M. Livius Drusus diende in 91 als volkstribuun het voorstel in om den onvoltallig geworden Senaat te versterken met 300 leden uit den ridderstand en hem de rechtspraak terug te geven. Om den steun van de massa te krijgen, verbond hij aan dit voorstel een korenwet en een akkerwet. Met het plan om aan de Italianen het burgerrecht te verleenen, durfde hij nog niet dadelijk voor den dag komen; maar het was een openbaar geheim, dat de indiening van een hiertoe strekkend voorstel weldra was te wachten; Drusus had er reeds over onderhandeld met de leiders der Italianen. Ook zou de voorgestelde uitdeeling van domeinlanden geen plaats kunnen hebben, wanneer de Italianen niet werden bevredigd, omdat deze landen meerendeels eerst moesten worden afgestaan door Latijnsche en Italiaansche gemeenten en particulieren. De voorstellen betreffende de aanvulling van den Senaat en de korenen akkerwetten werden aangenomen, ondanks den heftigen tegenstand van de ridders. Maar door deze aanneming verminderde de onrust in de stad niet; integendeel, zij werd grooter. Ieder wist dat weldra de indiening van de wet betreffende het burgerrecht was te wachten; de ridders verdubbelden in ijver om een deel der optimaten tot hunne zijde over te halen. De oppositie tegen de door Drusus gewenschte hervormingen werd sterker en sterker; aan haar hoofd stelde zich de consul L. Marcius Philippus. Een krachtig argument tegen de reeds aangenomen voorstellen stonrl haar ten dienste; Drusus had verschillende voorstellen samengekcppeld om daarvoor een meerderheid te verwerven, en de wet verbood uitdrukkelijk zulk een combinatie. Op dezen grond wist de oppositie dan ook van den Senaat gedaan te krijgen, dat de reeds aangenomen voorstellen ongeldig werden verklaard. Vlak daarna werd Drusus door sluipmoord uit den weg geruimd. De oorlog De Italianen, bedreigd door de instelling eener buitengewone rechtbank genooten, om onderzoek te doen naar hunne onderhandelingen met de partij van Drusus, 90 -88. kWamen thans in openlijk verzet tegen de Senaatsregeering. De Marsen, Picenters en Paeligners vielen het eerst af; de Samnieten en de bewoners van Beneden-Italië volgden. Zij richtten een bondsstaat op, met Corfinium als hoofdstad, stelden een Senaat samen, benoemden consuls en praetoren, lieten een eigen munt slaan. Geheel Midden- en Beneden-Italië stond weldra tegen Rome in de wapenen; alleen Umbrië, Etrurië en de meeste Latijnsche koloniën bleven trouw. Van weerszijde werd de burgeroorlog met groote verbittering gevoerd. Marius en Sulla stonden aan het hoofd van de Senaats- legers; maar ook de tegenpartij beschikte over bekwame aanvoerders. Aan het einde van het jaar 90 was de uitslag eer ongunstig dan gunstig voor de Romeinen; Umbrië en Etrurië dreigden ook zich bij de bondgenooten aan te sluiten. Om dat te verhinderen, werd in Rome de Julische wet aangenomen, waarbij aan de trouwgebleven bondgenooten het burgerrecht werd verleend. Op dezen eersten stap op den weg deitoenadering volgden weldra andere. In 89 schonk de Plautisch-Papirische wet het burgerrecht aan alle bondgenooten, woonachtig ten Zuiden van den Po, die zich binnen een vastgestelden termijn onderwierpen; als aanvulling van deze wet diende een andere, waarbij aan de Keltische bevolking ten Noorden van den Po wel is waar niet het Romeinsche burgerrecht, maar dezelfde rechten verleend werden, welke tot dusverre de Latijnsche gemeenten bezaten. Door deze wijze toegevendheid kwam er tweedracht in de gelederen der bondgenooten; zij, die den krijg wilden voortzetten om aan Rome de suprematie over Italië te ontnemen, geraakten in de minderheid. In den loop van het jaar 89 zegevierden overal de Romeinsche legers; aan het einde van dat jaar was in geheel Midden-Italië de opstand onderdrukt; alleen in Nola, #een deel van Samnium en verder in Beneden-Italië bleven de bondgenooten nog in de wapenen. Zij zochten verbinding te krijgen met Mithradates, koning van Pontus, die juist toen in oorlog met Rome was geraakt. Maar in 88 werden zij overal verslagen; alleen Nola hield zich nog staande; de verdere onderwerping der bondgenooten werd toen echter gestaakt, omdat in Rome zelf een burgeroorlog uitbrak, waarin de bondgenooten-oorlog overging. Onder de generaals, die den oorlog tegen de bondgenooten hadden Begin van gevoerd, had Sulla zich het meest onderscheiden. Hij werd tot consul voor debUer®resrt.en het jaar 88 gekozen; zoodra hij de laatste vonken van den bondgenooten- oorlo&>8Soorlog had gedoofd, hoopte hij naar het Oosten te gaan om krijg te voeren tegen Mithradates. Voordat dit echter zou geschieden, braken er in Rome felle partijschappen uit, die zijne inmenging vorderden. De bondgenooten-oorlog had aan Rome groote financieele offers gekost en daar een geldnood doen ontstaan. Andere redenen tot beroering in den staat voegden zich daarbij. De Italianen, die als nieuwe burgers waren Denarius der Italici tijdens den Bondgenootenoorlog, met eene voorstelling van den Italischen stier, die de Romeinsche wolvin vertrapt. opgenomen, werden niet in de 35 bestaande, maar in 10 nieuw opgerichte tribus ingedeeld; daardoor werd de uitwerking van hun stemrecht zeer verzwakt. De ridders zagen zich hun onlangs verworven staatkundigen invloed weder ontgaan. Ook het commando in den oorlog tegen Mithradates werd een twistpunt; de Senaat had het voor Sulla bestemd, maar Marius, hoe langer hoe meer ijverzuchtig geworden op den krijgsroem van Sulla, begeerde P RUfPiciUS voor z*ch* Oni zÜn doel te bereiken verbond hij zich met P. Sulpicius Rufus, iemand uit den ridderstand, een bekwaam, maar heftig demagoog. Als volkstribuun diende Sulpicius in 88 het voorstel in, om de nieuwe burgers in de 35 bestaande tribus in te deelen en het commando in den oorlog tegen Mithradates aan Marius op te dragen; de volksvergadering hechtte daaraan haar zegel. Sulla, die in de woelige dagen, welke aan de aanneming der wetten van Sulpicius voorafgingen, uit Rome was moeten vluchten, riep thans zijn leger te hulp, dat Nola nog belegerde. De soldaten verklaarden zich bereid de zaak van hun veldheer tot de hunne te maken; Sulla trok met zijn leger naar Rome en maakte zich meester van de stad. Het tijdvak was ingeluid, waarin een generaal, die op zijn manschappen kon rekenen, meester zou zijn van den staat. Suiia's Sulla maakte onmiddellijk gebruik van zijne militaire dictatuur om de mainl!enzaken uaar zÜn inzicht te regelen. Sulpicius en Marius werden vogelvrij verklaard; de eerste werd op de vlucht gedood, de laatste ontsnapte naar Africa. De wetten van Sulpicius werden ingetrokken; de tribunen zouden voortaan geen voorstellen bij de volksvergadering mogen indienen, voordat de Senaat er zijue bekrachtiging aan had gegeven; de macht van de volksvergadering werd aanmerkelijk besnoeid, die van den Senaat uitgebreid; dit laatste college werd versterkt met 300 nieuwe leden, allen natuurlijk partijgenooten van den militairen dictator. Al deze maatregelen behaagden aan de heerschende klasse; het volk werd eenigszins tevreden gesteld door wetsbepalingen tegen woeker en door het uitzenden van koloniën. Den tijd om de nieuwe orde van zaken op vaste grondslagen te vesten kon Sulla zich niet gunnen; de gebeurtenissen in het Oosten eischten dat hij daarheen vertrok; in het voorjaar van 87 begaf hij zich op weg naar Griekenland. Veranderin- I" de jaren, die verloopen waren sedert de Romeinen de heerschappij gOosten'et ovei Griekenland, Macedonië en het Westelijk deel van Klein-Azië hadden verkregen, waren de staatkundige verhoudingen in het Oosten aanmerkelijk gewijzigd. Egypte, waarvan Cyrene zich weder had afgescheiden, werd meestal in beroering gebracht door dynastieke twisten in het huis der Ptolemaëen; de invloed van Rome in dit rijk breidde zich gestadig uit. Het rijk der Seleuciden was niet minder ten prooi aan voortdurenden strijd tusschen de leden der koninklijke familie; meer en meer maakten verschillende landen zich los van het rijk; de Parthen drongen steeds verder naar het Westen door. Hunne aanvallen werden eerst tot staan gebracht, toen het rijk Armenië onder de heerschappij van Koning Tigranes, die omstreeks 96 den troon beklom, zich uitbreidde en consolideerde tot een machtig rijk. Zoowel bij het Mithradates terugdringen van de Parthen als bij de uitbreiding van zijn gebied genoot konü^van Tigranes den steun van zijn schoonvader Mithradates VI Eupator (van edele 1,(mtus. , 120-63. geboorte), Koning van Pontus. Deze geniale despoot had het rijk Pontus uitgebreid tot een rijk, dat ook de landen ten Noorden en ten Oosten van de Zwarte zee omvatte; in dit rijk wist hij de Hellenistische cultuur, die hijzelf door zijne groote begaafdheid zich gemakkelijk eigen had gemaakt, min of meer te doen inburgeren. Ook op de verovering van Voor-Azië ging zijn eerzucht uit. De koningen van Cappadocië en Bithynië waren niet in staat hem weerstand te bieden; eenige malen gelukte het aan Mithradates om de vorsten dezer rijken te doen verjagen of vermoorden en hunne plaats te doen innemen door een geheel van hem afhankelijk vorst; maar Rome kwam telkens tusschenbeide en belette dat hij de genoemde rijken blijvend onder zijn macht kreeg. Op een oorlog met de Romeinen durfde Mithradates het nog niet te laten aankomen; zelfs toen de bondgenooten-oorlog Rome belette om naar buiten een groote macht te ontplooien, durfde hij den aanval niet wagen; eerst toen een Romeinsch gezant in Azië, Aquillius, de botsing, die reeds lang had gedreigd, uitlokte, aanvaardde hij den hem aangeboden strijd. Op aanstoken van Aquillius deed de koning van Bithynië een inval in het gebied van Mithradates en weigerde de gevraagde voldoening te geven. Toen aarzelde Mithradates geen oogeublik. Aan zijn haat tegen de Romeinen vierde hij eindelijk den toom; als kampioen van het Hellenendom wierp hij Rome den handschoen toe ; alle Aziaten, bij wie de afpersingen der Romeiusche belastingpachters een geweldigen wrok hadden gezet, riep hij op tot den strijd tegen de vreemde onderdrukkers. In het voorjaar van 88 verscheen hij met een geweldig leger in het veld; binnen eenige maanden waren Cappadocië, Bithynië en bijna de geheele provincie Azië door hem veroverd. Te Ephese teekende hij het besluit } Moord van waarbij de moord van alle Romeinen en Italianen in Voor-Azië werd gelast; d^n°voor.en het aantal slachtoffers wordt door de laagste schatting op 80.000 gesteld. Nog Azië' 8S' in hetzelfde jaar zond hij troepen naar Griekenland; zoowel daar als in Macedonië werden zij met gejuich ingehaald als bevrijders van het Romeinsche juk. Deze gebeurtenissen wekten in Rome groote ontroering; zooals altijd gaf de menigte aan de regeering de schuld van de rampen, welke den staat troffen; nog tijdens de aanwezigheid van Sulla uitte de ontevredenheid over den loop van zaken zich in de verkiezing van een zijner tegenstanders, Lucius A* 52 Munt van Mithradates VI Eupator, koning van Pontus Cornelius Cinna, tot consul voor het jaar 87; nauwelijks had Sulla zich naar Griekenland ingescheept, of de partijstrijd brak feller dan ooit uit. Cinna stelde de terugroeping voor van Marius en de overige ballingen en hernieuwde het voorstel van Sulpicius 0111 de nieuwe burgers in de 35 bestaande tribus in te deelen. Zijn collega Octavius stelde zich tegen hem te weer; na een bloedig gevecht moest Cinna uit Rome wijken. Maar hij vond steun bij de bondgenooten, die nog tegen Rome in opstand waren, vooral bij deSamnieten, en vormde uit deze aanhangers een leger. Marius kwam uit Africa terug en verzamelde troepen in Etrurië; een derde leger werd door Quintus Sertorius bijeengebracht; van drie kanten rukten zij op Rome aan. Tevergeefs trachtte de Senaatspartij zoowel de nieuwe burgers als de Samnieten te bevredigen door allerlei tegemoetkomingen in zake het burgerrecht; Cinna en Marius hadden Terugkeer hun reeds meer beloofd dan de Senaat wilde aanbieden. Op het einde van in Rome, 87. Rome zich aan de belegeraars over. Gruwelijk woedde de haat van Marius tegen de optimaten; honderden hunner werden door gehuurde moordenaars uit den weg geruimd; Sulla's vermogen werd verbeurd verklaard, zijn huis verwoest, al de door hem gegeven wetten werden weder ingetrokken. Marius 186. Marius verkreeg het consulaat voor het jaar 8G; maar hij overleed plotseling toen hij het nog slechts eenige dagen bekleedde. Terstond na zijn dood maakten Sertorius en Cinna een einde aan de gewelddaden der bandieten, die Marius in zijn dienst had genomen om zijn woesten haat te koelen. Als zijn opvolger in het consulaat werd Valerius Flaccus aangewezen; deze vertrok met een leger naar Griekenland met de opdracht der nieuwe regeering om in plaats van Sulla het commando te voeren in den oorlog tegen Mithradates. De eerste Nadat Sulla in Epirus was geland, had hij in korten tijd de troepen tischeoorlog, van Mithradates in Midden-Griekenland verslagen; de meeste Grieksche 8s-8°' steden boden geen wederstand; Athene werd geruimen tijd belegerd en ten slotte ingenomen en verwoest. Een nieuw Pontisch leger, dat door Macedonië naar Griekenland kwam, werd door Sulla bij Chaeronea verslagen. Ondertusschen was Valerius Flaccus in Illyrië geland. Sulla trok hem tot in ZuidThessalië te gemoet om hem tot zijne zijde over te halen of hem te verslaan; toen de voorhoede van Flaccus' leger tot Sulla overliep, zag de aanvoerder van het democratische leger er van af om aan Sulla het commando te willen ontnemen, en begon met de herovering van Macedonië. Sulla moest weder naar Midden-Griekenland terugkeeren, waar opnieuw een Pontisch leger was ontscheept; bij Orchomenos leed het in 86 een volledige nederlaag; daarmede was de oorlog in Griekenland afgeloopen. Onder de grootste bezwaren was het Sulla gelukt den veldtocht in Griekenland tot een roemrijk einde te brengen; de Pontische troepen overtroffen de zijne verre in aantal; de democratische regeering in Rome zond hem natuurlijk geenerlei toevoer en had zelfs zijne soldaten van den eed aan hun veldheer ontslagen; hij had gebrek aan geld en aan schepen. Eindelijk gelukte het aan zijn onderbevelhebber L. Licinius Lucullus om een vloot te verzamelen, waarmede hij in de Aegeische zee verscheen en de eilanden bevrijdde. De toestand van Mithradates werd hachelijk. Het leger van Flaccus was inmiddels door Macedonië naar den Bosporus getrokken; door een muiterij van zijne soldaten verloor hij het leven, maar zijn onderbevelhebber Fimbria nam het commando over, drong zegevierend Klein-Azië binnen en noodzaakte Mithradates om Pergamum, waar hij zijne residentie had gevestigd, te ontruimen. De Aziaten, die een paar jaren geleden den Pontischeu koning als bevrijder hadden binnengehaald, hadden zooveel te lijden gehad van zijne despotische maatregelen, dat zij hem moede werden. Zoo was Mithradates gaarne bereid om vrede te sluiten en Sulla maakte hem dit gemakkelijk door gematigde voorwaarden te stellen; hij zelf wenschte zoo spoedig mogelijk naar Italië terug te keeren om de democratische regeering te verjagen. Te Dardanus aan den Hellespont, waar Mithradates en Sulla een samen- vrede van i , , , Dardanus, 85. komst hadden, werden de voorwaarden definitief vastgesteld; Mithradates zou alle veroveringen, die hij sinds het begin van den oorlog had gemaakt, teruggeven. Dit herstel van den status quo werd van beide zijden meer als een wapenstilstand dan als een vrede beschouwd; Mithradates zou zwaarder gestraft zijn voor het decreet van Ephese, wanneer de omstandigheden Sulla niet hadden gedwongen naar Italië terug te keeren; met den vrede van Dardanus was de rekening nog niet vereffend. Hoezeer Sulla ook redenen had zijn afwezigheid uit Italië niet noodeloos te verlengen, hij achtte het zijn plicht den toestand in Azië en Griekenland eerst ordelijk te regelen. Eerst in het voorjaar van 83 was hij daarmede gereed. De provincie Azië moest voor haar afval boeten met ontzettend zware schattingen, die het reeds uitgezogen land geheel ruineerden; ook Griekenland moest de kosten van den daar gevoerden oorlog betalen. Gedurende Sulla's verblijf in Klein-Azië was ook het leger van Fimbria tot hem overgeloopen; Fimbria zelf maakte een einde aan zijn leven. Zoodra de Mithradatische oorlog was beëindigd, had de democratische Einde van regeering in Rome zich voorbereid op den strijd met Sulla. Cinna en Cn. Papirius burgeroorlog, Carbo leidden als consuls de uitrusting tot dezen krijg; de eerste werd door 83~82zijne soldaten vermoord, die weigerden met hem over te steken naar Illyrië; toen verijdelde Carbo de keuze van een opvolger en nam gedurende de rest vau het jaar het consulaat alleen waar. Zulke diugen voorspelden weinig goeds. In het voorjaar van 83 landde Sulla met 40.000 man bij Brundisium. Terstond liet hij bekend maken, dat hij aan alle Italianen het burgerrecht en de opneming in de 35 bestaande tribus wilde verleenen; daardoor stelde hij de Italianen gerust en kreeg al spoedig aanzienlijke versterkingen van hen. Tevens beloofde hij een algemeene amnestie, waarvan slechts enkelen zouden zijn uitgezonderd. Ook uit de rijen der democraten liepen nu velen, die inzagen aan welke zijde zich de overwinning moest stellen, tot hem over, daaronder de jonge Gnaeus Pompejus. In Campanië versloeg Sulla het eene consulaire leger; het andere liep tot hem over. Van nu af werd geen genade meer verleend; allen, die zich tegen Sulla bleven verzetten, werden buiten de wet gesteld. Tegen deze onverzoenlijke tegenstanders had Sulla in 82 te strijden. Vooral de Samnieten boden hem toen hardnekkig verzet; van de democratische regeering hadden zij de volkomen erkenning hunner onafhankelijkheid verkregen; Sulla was daartoe niet bereid. In het voorjaar van 82 versloeg Sulla den eenen consul, Gajus Marius, een zoon van den overwinnaar der Kimbren en Teutonen, in Latium en noodzaakte hem zich te laten opsluiten in Praeneste. Daarop bezette hij Rome, waar kort te voren op bevel van Marius een aantal optimaten vermoord waren. Vervolgens wendde hij zich naar Etrurië, waar de andere consul, Carbo, een groote macht in het veld had gebracht; in den loop van het jaar gelukte het hem deze macht te verstrooien; Carbo zelf vluchtte naar Africa; een deel van zijn leger vereenigde zich met de Samnieten, die een poging deden om Praeneste te ontzetten. Toen zij daarbij gevaar liepen door Sulla's troepen te worden omsingeld, wierpen zij zich op Rome om die stad te plunderen en uit te moorden. Maar nog juist bijtijds sneed Sulla hun den pas af; vlak bij de stad, voor de Collinische poort, leverde hij hun slag en behaalde een volkomen o\ ei winning, de eei daarvan komt voor een deel ook aan M. Licinius Crassns toe. De Samnieten, die nog in hunne bergen waren overgebleven, werden op last van Sulla uitgeroeid; hun land was voortaan een woestenij. Ook Praeneste, dat zich weldra moest overgeven, werd zwaar gestraft; de jonge Marius benam zich zelf het leven. Wie er verder in Italië nog tegenstand boden, werden door Sulla's onderbevelhebbers onderworpen. Ook buiten Italië, op de eilanden, in Spanje en Africa werden de aanhangers der volkspaitij overal verslagen; Gnaeus Pompejus onderscheidde zich daarbij zeer op Sicilië en in Africa. De pro- Zonder mededoogen hield Sulla gerecht over allen, die na het jaar 83 scnpt.es. zich tegen hem ha(lden verzet. njet om zijn wraak te koelen, zooals Marius had gedaan, maar om allen uit te roeien, die hij gevaarlijk achtte voor de staatsorde, welke hij wilde vestigen. Lange lijsten van vogelvrijverklaarden werden opgemaakt; hun leven werd veil gegeven, op hun moord werd een belooning gesteld; hunne kinderen en kindskinderen werden uitgesloten van het recht om ambten te bekleeden. Alleen in Rome werden 2500 senatoren en ridders op de proscriptielijsten geplaatst; vooral de ridders werden door Sulla vervolgd; voortaan moest de aristocratie hunne mededinging niet meer te duchten hebben. Maar al werd Sulla bij zijne proscripties niet geleid door wraakzucht, maar door koele berekening, zijne aanhangers en gunstelingen maakten misbruik van de gelegenheid om persoonlijken wrok te koelen en tevens zich zeiven te verrijken. Nog geruimen tijd nadat de rust in den staat hersteld heette. werden lieden, die iets te geen politie bewaakte str£ moordenaars, die hun bed vrijgelaten slaven; een voo der slachtoffers te doen toewijzen; zoozeer was de vrees in aller harten binnengeslopen, dat niemand tegen dergelijke wandaden in verzet durfde komen. Sulla's veteranen werden niet vergeten bij de verdeeling van den buit; zij mochten zich vestigen als kolonisten in Italië; 150.000 oudgedienden werden aldus tot Italiaansche boeren gemaakt; vooral in Samnië, Campanië en Etrurië zetten zij zich neder. Dat bracht een dubbel voordeel mede. In de eerste plaats vormden die veteranen, wier burgerlijk bestaan zoo vast verbonden was aan de heerschappij der aristocratie, een achterban, die in tijd van nood onder de wapenen kon worden geroepen. Maar verder werden de door den oorlog verwoeste landstreken daardoor opgebeurd uit haar verval en droegen de nieuwe bewoners er toe bij om ze langzamerhand geheel te latiniseeren. rraandowpo- wp latiniseeren. Gaandeweg werden de verschillen weggestreken, die de Italiaansche volkeren nog van elkaar onderscheidden. Sinds allen Italianen het burgerrecht was verleend, verloor Rome het karakter van heerschende stad en bleef het alleen de hoofdstad. Nog voor het einde van het jaar 82 werd aan Sulla de dictatuur opge- Suiia's dragen, voor onbepaalden tijd, met onbeperkte bevoegdheid om de staats- d82-79"' 3 verliezen hadden, 's avonds in de donkere, door aten van Rome uit den weg geruimd door sluipIrijf uitoefenden onder bescherming van door Sulla jrwendsel werd licht gevonden om zich het fortuin Sulla. Naar eeiie buste in het Vatikaansche Museum (Museo Chiaramonti) te Rome. regeling te hervormen. Van zijne macht als alleenheerscher heeft hij gebruik gemaakt om een reeks van wetten uit te vaardigen, die vele verbeteringen in bestuursinrichting en administratie hebben gebracht, maar waarvan de strekking toch voornamelijk was om de heerschappij der aristocratie voor goed te vestigen en alle regeermacht samen te trekken in den Senaat. Bij den Senaat zou voortaan de wetgeving berusten; het aandeel der volksvergadering daaraan werd zoozeer beperkt als slechts kon, zonder haar den schijn van medezeggenschap te ontnemen. Alleen Senatoren zouden zitting nemen in de rechtbanken; de ridders verloren de bevoegdheid daartoe; verschillende nieuwe gerechtshoven werden ingesteld voor bepaaldelijk aangewezen soorten van misdrijven. Het aantal Senatoren werd op 600 gebracht; zij hadden zitting voor het leven en waren onafzetbaar; vacatures zouden voortaan worden aangevuld uit hen, die het ambt van quaestor hadden bekleed. Daardoor werd het ambt van censor onnoodig, wiens voornaamste bevoegdheid was geweest Senatoren te benoemen en af te zetten; het werd dan ook afgeschaft. De rangorde der magistraatsambten en de termijnen, die tusschen het bekleeden van dezelfde of verschillende ambten moesten verloopen, werden nauwkeurig vastgesteld; hoe vaster regelmaat bij het opklimmen op de trap der ambten, hoe minder de weg openstond voor intriges van eerzuchtigen. De bevoegdheid van vele magistraatsambten werd ingeperkt ten behoeve van de uitbreiding van de Senaatsmacht. Sinds de dagen der Gracchen waren de tribunen afgeweken van het aloude gebruik om geen voorstellen bij de volksvergadering in te dienen zonder machtiging van den Senaat; dat gebruik werd thans tot wet gemaakt; en de lust om het tribunaat te bekleeden moest voortaan wel verminderen, nu de bepaling gold dat een gewezen tribuun niet naar de hoogste staatsambten mocht dingen. Aan consuls en praetoren werd als vaste regel voorgeschreven, dat zij in hun ambtsjaar te Rome moesten blijven om hunne taak van burgerlijke bestuurders en leiders der rechtspraak te vervullen; in het jaar daarna zouden zij naar de provincies vertrekken met een militair commando; de verdeeling van die commando's onder hen, die daartoe gerechtigd waren, zou door den Senaat geschieden. Eindelijk zouden de uitdeelingen van koren van staatswege ophouden; Sulla meende dat de aristocratie dit middel om de menigte rustig te houden voortaan kon ontberen. Zoo was het weloverwogen samenstel van wetten, waarmede Sulla de aristocratische regeering in Rome voor tijden meende te bevestigen. Toen hij alles naar zijn inzichten had geregeld, legde hij in het voorjaar van 79 zijne macht als alleenheerscher neder. Ware eerzucht zijn sterkste drijfveer geweest, hij zou naar de kroon hebben kunnen grijpen; de Senaat bestond uit lieden, die hem naar de oogen zagen; 10.000 vrijgelaten slaven, de Cornelii, vormden als het ware een lijfwacht, die zijn minsten wenk gehoorzaamde; zijne duizenden veteranen waren aan hem verknocht door soldatentrouw en eigen- belang. Maar ook dan zou hij zich misschien hebben laten terughouden door de overweging, dat de liefde voor de republikeinsche vrijheid zelfs bij het verbasterde geslacht van zijn tijd nog te diep was ingeworteld dan dat het lijdelijk zou hebben toegezien, dat de monarchie die vrijheid vernietigde. Doch eerzucht was niet een hartstocht, die hem had overmeesterd; voor zijn roem had hij reeds gezorgd; koel berekenend verkoos hij voor de jaren, die hem nog zouden resten, een leven van genot boven de zorgen der alleenheerschappij. Slechts korten tijd heeft hij van dat leven mogen genieten; reeds suiia78. in 78 overleed hij, op zestigjarigen leeftijd. DERDE HOOFDSTUK. Pompojus en Caesar. Het eerste driemanschap. l0\ wAjaren slechts heeft de Romeinsche aristocratie zich bunnen handhaven in het door Sulla voor haar opgebouwde regeeriugskasteel. In haar geheel genomen, ontbrak ^aai' aau bekwaamheid en doortastendheid om de vele ^ V^HI! moe^ijkheden te overwinnen, welke den staat zoowel van binnen als van buiten bedreigden; en bij de enkelen, die zich als veldheer of staatsman boven hunne klassegenooten ouderscheidden, werd al spoedig de begeerte wakker om sneller tot de hoogste waardigheden te geraken dan de wetgeving van Sulla toeliet, en om meer macht uit te oefenen, dan met de republikeinsche staatsinstellingen vereenigbaar was. Zulke eerzuchtige optimaten, die zich niet tevreden wilden stellen met hun aandeel aan de collectieve machtsuitoefening door de aristocratie, zochten den steun van de volkspartij, altijd bereid om oppositie te voeren tegen de heerschende klasse. De demagogie dreef hoe langer hoe meer in Rome haar spel; zoowel de Senaat als zijne tegenpartij bezoldigde handlangers, die bij kritieke stemmingen het volk naar de stembus dreven en zorgden voor gewapende partijgangers, wanneer alleen door bedreiging of geweld de overwinning was te behalen. Het proletariaat in de hoofdstad nam nog steeds in aantal toe; door de latifundia en het nog altijd vermeerderend gebruik van slaven voor veldarbeid, werden de Italiaansche kleine boeren er toe gebracht 0111 zich als kolonisten in de provinciën te vestigen, vooral in Africa, Spanje en Gallië; maar velen, die buiten Rome moeite hadden in hun onderhoud te voorzien, trokken ook naar de hoofdstad om daar op kosten van den staat of van de aristocraten te leven. Nog was bij de meerderheid der aristocraten de oude republikeinsche traditie in eere; maar de overtuiging, dat alleen onder een éénhoofdig bestuur het Romeinsche wereldrijk zou kunnen gedijen, won toch langzamerhand veld. Reeds onmiddellijk na den dood van Snlla werd een eerste aanval op Onlusten na zijne wetgeving beproefd. Een der consuls van liet jaaiv.78, M. Aemilius " Lepidus, stelde o. a. voor om de door Sulla uitgebannenen terug te roepen en in hunne bezittingen te herstellen, en om weder te beginnen met korenuitdeelingen aan het volk. Zijn ambtgenoot verzette zich daartegen; maar het uitbreken van onlusten in Etrurië voorkwam verderen twist tusschen de beide consuls; de Senaat droeg hun het opperbevel op over de troepen, die den opstand moesten dempen. Na afloop van zijn ambtsjaar greep Lepidus echter naar de wapenen om den politieken strijd te beslechten; hij rukte tegen Rome op, maar werd verslagen en vluchtte naar Sardinië, waar hij weldra overleed; zijn onderbevelhebber M. Perperna voerde daarop zijn leger naar Spanje. Alleen in Spanje had de volkspartij zich weten te handhaven. Quintus Q Sertorius Sertorius, een aanhanger van Marius, had het bestuur over Spanje gekregen '"so-7&e' in den tijd, toen de volkspartij in Rome heerschte; maar Sulla's troepen hadden hem uit zijne provincie verjaagd. Hij vluchtte naar Mauretanië, maar werd eenigen tijd later te hulp geroepen door de Lusitaniërs, die ten tijde van Sulla's dictatuur in opstand kwamen tegen Rome. Met Romeinsche troepen, die hem op zijn vlucht waren gevolgd, en met Mauretanische ruiterij stak Sertorius naar Spanje over en nam uit de handen der Lusitaniërs de leiding van den strijd tegen de aristocratische regeering in Rome over. Weldra bracht hij een groot deel van Spanje onder zijne macht; sommige Iberische stammen onderwierpen zich vrijwillig aan hem; vele Italianen, die voor Sulla waren uitgeweken, voegden zich bij hem. Sertorius beschouwde zich als den wettigen bestuurder van Spanje; uit zijne voornaamste aanhangers vormde hij een Senaat; de kern van zijn leger bestond uit Romeinen en zijne officieren waren dat grooteudeels. Door zijne rechtvaardigheid en zijne minzaamheid verwierf hij zich steeds meer aanhang; hij toonde zich een bekwaam veldheer en versloeg herhaaldelijk de troepen, die de Senaat in Rome tegen hem uitzond. Toen begreep deze, dat krachtige maatregelen moesten worden genomen, wilde men niet bloot staan aan de kans, dat Sertorius van Spanje uit een aanval op Italië zou beproeven. Aan Gnaeus Pompejus werd het bevel Pompejus in opgedragen over een leger van 40000 man, dat Sertorius ten onder moest ^-"ti? brengen. Zijne diensten, bewezen in den burgeroorlog en in den strijd tegen Lepidus, hadden vertrouwen gewekt in zijn militair beleid, maar hij was eigenlijk nog te jong voor het commando, dat hem werd opgedragen, en velen achtten het bedenkelijk om hem zoo op den voorgrond te brengen, te meer daar reeds eenige malen te zijnen behoeve de hand was gelicht met bestaande wetsbepalingen. Doch ook Pompejus slaagde er niet in 0111 aan Sertorius veel afbreuk te doen en werd in 75 zelfs door dezen verslagen, zoodat hij uitdrukkelijk om toezending van versterking moest vragen. Dat was het hoogtepunt van de glorie van Sertorius; Rome's geduchtste vijanden, A* 53 Mithradates en de zeeroovers zochten zijn bondgenootschap. Maar toen Pompejus versterking had gekregen, won hij langzamerhand terrein, zonder dat er een beslissende slag werd geleverd. Onder de aanhangers van Sertorius brak tweeSertorius dracht uit; vooral M. Perperna, die zich slechts noode onder hem had gesteld, ' werkte in het geheim om hem ten val te brengen; in 72 werd Sertorius door sluipmoord uit den weg geruimd. Perperna stelde zich in zijn plaats, maar kon deze niet innemen; binnen eenige maanden werd hij door Pompejus verslagen. Geheel Spanje moest de heerschappij van Rome weder erkennen; in 71 keerde Pompejus naar Italië terug. slavenoorlog Tegelijk met hem kwam een ander veldheer na een gelukkig ten einde 73-7i- gebrachten krijg in Rome terug. In 73 waren een aantal gladiatoren uit Capua ontvlucht, meerendeels Galliërs, Germanen en Thraciërs, die in den krijg gevangen waren genomen. Een hunner, de Thraciër Spartacus, nam het bevel op zich en toonde zich dat waardig; hij vormde uit zijne mannen, die snel versterkt werden door toeloop van andere slaven, een legertje, dat verwoestend door Beneden-Italië trok. Van alle kanten stroomden de slaven onder zijne vanen, toen hij de tegen hem uitgezonden troepen had verslagen; duizenden Kelten en Germanen, Thraciërs en Aziaten liepen weg uit de slavernij; het eerste gebruik, dat zij van de vrijheid maakten, was het nemen van weerwraak; moord en plundering heerschten in gansch Beneden-Italië. Toch wist Spartacus eenige orde te brengen onder deze woestelingen, wier aantal tot 70000 klom. Hij voerde hen naar Noord-Italië, opdat zij vandaar naar hun geboorteland zouden terugkeeren, en versloeg onderweg de beide consuls van het jaar 72, die zich achtereenvolgens in zijn weg stelden. Maar in den roes der overwinning besloten de slaven in Italië te blijven en zich meester te maken van Rome om daar al hun hartstochten te vieren. Dat gelukte hun niet; zij trokken daarop naar Beneden-Italië. M. Licinius In Rome zette men het op het uiterste om een einde te maken aan "dwingt de dezen gruwelijken oorlog, die heel Italië dreigde te verwoesten. De praetor slaven, 7i. Licinius Crassus — dezelfde, die met Sulla de Samnieten had verslagen voor de Collinische poort — kreeg de opdracht om de slaven te bestrijden. Hij spande alles in om hen zoo spoedig mogelijk uit te roeien, opdat niet aan Pompejus, wiens terugkeer uit Spanje verwacht werd, mede de eer ten deel zou vallen van dezen oorlog te hebben beëindigd; die eer wenschte hij voor zich alleen. Crassus drong Spartacus terug naar het uiterste Zuiden en sloot hem daar in; uit die insluiting ontkwamen de slaven nog, maar toen zij zich daarop in twee afdeelingen splitsten, werden deze achtereenvolgens door Crassus verslagen en zoo goed als vernietigd; ook Spartacus sneuvelde. Een bende van 5000 man, die Noord-Italië bereikte, werd daar in de pan \ gehakt door Pompejus. Consulaat ® > van De beide veldheeren, die aan het einde van het jaar 71 naar Rome Crassus, 70. terugkwamen, verlangden een belooning voor de aan het vaderland bewezen diensten. Pompejus wenschte een triumf te vieren en consul te worden; noch het een, noch het ander was hem volgens de wetten van Sulla geoorloofd; een triumftocht mocht alleen worden toegestaan aan een magistraat, die een militair commando had bekleed, niet aan een particulier, gelijk Pompejus; en de wet stelde het consulaat buiten zijn bereik, omdat hij niet de verschillende ambten had bekleed, die aan het consulaat behoorden vooraf te gaan. Desniettemin bleef Pompejus bij zijn wensch; vroeger had men te zijnen gevallen ook wel inbreuk gemaakt op de wet; toen hij in 81 op Sicilië en in Africa de aanhangers van Marius had overwonnen, was de triumf hem door Sulla wel toegestaan, al was hij ook toen maar een particulier. Crassus verlangde het consulaat; wettelijke hindernissen stonden aan de vervulling van dien wensch niet in den weg; maar vele aristocraten verdachten hem van eerzuchtige bedoelingen. Van de verbeurdverklaringen onder Sulla's dictatuur had Crassus gebruik gemaakt door tal van landerijen en huizen op te koopen; zij waren voor een geringen prijs te krijgen in een tijd, toen er zooveel onroerende goederen aan de markt kwamen. Zijn vermogen had hij steeds weten te vermeerderen; groote inkomsten trok hij ook uit den arbeid zijner slaven, door wie hij allerlei bedrijven liet uitoefenen; zijn onmetelijk fortuin werd voor hem een middel om zich politieken invloed te verwerven. Toen Pompejus en Crassus bemerkten, dat hun het consulaat zou worden betwist, omdat de aristocratische partij, waartoe zij tot dusverre hadden behoord, hen verdacht van een streven naar hoogere macht, dan de republikeinsche staatsinstellingen toelieten, sloegen zij de handen ineen. Vriendschap verbond hen niet; zij beschouwden elkander als mededingers; maar de omstandigheden dwongen hen tot samenwerking. Beiden hadden hnnne soldaten nog onder de wapens gehouden; tegenover die macht kon de Senaat geen andere stellen. Bovendien verbonden Pompejus en Crassus, die beiden hun loopbaan waren begonnen met het dienen van Sulla's zaak, zich met de volkspartij, nu eigenbelang hen daartoe noopte. De stemmen van het proletariaat konden worden gekocht met het goud van Crassus; de leiders der volkspartij werden gewonnen door de belofte, dat de staatsregeling in democratischen zin zou worden gewijzigd. Zoo kon niets meer hunne verkiezing tot consul beletten; ook de triumf ontging aan Pompejus niet. Onder het consulaat van Pompejus en Crassus werd de wetgeving van Sulla op vele punten vernietigd. Aan het tribunaat werd zijn vroegere beteekenis teruggegeven. De Senaat verloor het privilege van het rechtersambt; voortaan zouden de rechters voor een derde deel worden gekozen uit senatoren, voor twee derde deelen uit den ridderstand. Dat was een middel, om de ridders voor de partij der democraten te winnen; maar niemand kon ontkennen, dat de rechtspraak der senatoren partijdig was geweest, wanneer een hunner vrienden zich schuldig had gemaakt aan afpersingen in de provinciën. Juist in dezen tijd was in Rome een proces aanhangig tegen Gajus Verres, die zich als praetor op Sicilië aan de ergste knevelarijen had schuldig gemaakt; door dat proces viel een schril licht op wat sommige optimaten zich in de provinciën durfden veroorloven, wanneer zij niet bevreesd behoefden te zijn voor de rechters in Rome. Een andere maatregel die aan den ridderstand behaagde, was het weder invoeren van het door Sulla opgeheven stelsel van verpachten der belastingen in Azië. Ten slotte werden in 70 weder censors gekozen, die een aantal van de beruchtste door Sulla benoemde leden uit den Senaat verwijderden. Met de korenuitdeelingen werd weder een aanvang gemaakt. De nederlaag der aristocratische partij bleef niet zonder terugwerking op de gebeurtenissen, die in deze jaren in het Oosten afspeelden. Sinds den vrede van Dardanus waren de betrekkingen van Rome met Mithradates nooit vriendschappelijk geweest; van weerszijde hield men elkaar in het oog. Tweede Sulla's opvolger in Azië, L. Licinius Murena, had in 83 en 82 een inval in tische oorlog, liet geliied van Mithradates gedaan, zonder daartoe door den Senaat gemaclisa-si. tigd te zijn; buit te behaleu was zijn doel. Toen Murena bij den tweeden inval dooi Mithradates verslagen werd, herstelde Sulla's tusschenkomst den vrede. In de volgende jaren breidde Mithradates zijn gebied laugs de Zwarte Zee nog verder uit. Grooter veroveringen nog maakte- zijn schoonzoon Tigranes; hij maakte zich meester van het grootste gedeelte van het rijk der Seleuciden en verwierf zoodoende een kustgebied aan de Middellandsche Zee. Rome liet dat toe; de Senaat had reeds oorlog te voeren tegen Sertorius en wilde liever een gelijktijdigen grooten oorlog in het Oosten vermijden. DerdeMithra- In /-t overleed Nicomedes III, koning van Bithynië; hij had bij testaooriog,S74-63.ment ziJn rÜk aan de Romeinen vermaakt, die nu de beide oevers van den Bosporus in hun bezit kregen. Mithradates wilde daarin niet berusten; het oogenblik was gunstig om Rome te beoorlogen, immers juist in dezen tijd scheen het, alsof de door Sertorius ingestelde tegenregeering in Spanje de overhand zou krijgen op die te Rome. Met Sertorius stond Mithradates reeds in betrekking; hij sloot nu een bepaald verbond met hem en verzekerde zich ook van de medewerking van een anderen vijand van Rome, nl. van de zeeroovers. Het begin van den oorlog was gunstig voor Mithradates; maar zoodra L. Licinius Lucullus het opperbevel aanvaardde over de Romeinsche troepen in Azië, keerde de krijgskans. Lucullus noodzaakte den Koning om het beleg van Cyzicus op te breken, dreef hem terug naar het rijk Pontus slag b.j en versloeg hem bij Cabira; Mithradates moest de wijk nemen naar zijn Cabira, /1. , d «' schoonzoon ligranes, die hem in dezen oorlog alleen had gelaten; Lucullus veroverde daarop de steden van Pontus, die zich eerst na dappere verdediging aan de Romeinen overgaven; in 70 was het geheele rijk in hunne macht. P°Lucuiius01 Middeleiwö1 Lucullus zelf geruimen tijd in de provincie Azië door¬ bezet, 71-vo. gebracht en krachtig ingegrepen om een einde te maken aan de praktijken der Romeinsche geldmannen, die het land te gronde richtten door hunne afpersingen. Zijne maatregelen gaven hem aanspraak op de dankbaarheid van de provinciebewoners, maar hij maakte daardoor zich den ridderstand tot zijn onverzoenlijken vijand; en juist in 70, onder het consulaat van Pompejus en Crassus, kregen de ridders veel meer politieken invloed. Na de verovering van Pontus wilde Lucullus ook krijg voeren tegen Tigranes om voorgoed de heerschappij van Rome in Voor-Azië te vestigen; maar zijn leger was in den veldtocht tegen Mithradates gedund en hij verzocht dus om versterking uit Rome. De regeering zond hem deze echter niet; sinds de wind te Rome weder uit den democratischen hoek woei en de ridderstand zijn invloed kon laten gelden, stond Lucullus, in alles een echt optimaat, niet zeer in de gunst. Behalve het uitblijven van de gevraagde versterking had nog een andere omstandigheid Lucullus kunnen weerhouden van den oorlog tegen Tigranes. De kern van zijn leger bestond uit oudgedienden, die reeds met Fimbria naar Azië waren gekomen en thans aanspraak hadden om naar Italië te mogen terugkeeren; slechts onwillig bleven zij nog in dienst. Bovendien was Lucullus geen populair veldheer; hij handhaafde een zeer strenge krijgstucht en bleef tegenover zijne soldaten altijd hoog en voornaam; ook daardoor was de stemming in het leger eenigermate oproerig geworden. Ondanks dit alles bleef Lucullus volharden bij zijn voornemen; toen Tigranes weigerde om zijn schoonvader aan de Romeinen Lucullus in Jg * . . i i i i j oorlog met uit te leveren, trok Lucullus in Y9 zi]n rijk binnen, sloeg het beleg voor de Tigranes hoofdstad Tigranocerta en bracht den Koning, die met een overmachtig leger tot ontzet aanrukte, in de nabijheid van die hoofdstad een geduchte neder- siag bij . .. i i ci • , Tigranocerta, laag toe. Onmiddellijk daarna gaf Tigranocerta zich over; geheel oynë werd 69. nu van de Armenische heerschappij bevrijd en de regeering daarover aan den Seleucide Antiochus XIII gegeven. Nog verder vervolgde Lucullus zijn tegenstander; hij drong ook het hoogland van Armenië binnen. Toen het ongunstige jaargetijde begon, barstte eindelijk het verzet onder zijne troepen uit; zij Terugtocht dwongen hem tot den terugkeer; voortaan kon hij niets van belang meer Lucunus. ondernemen. Ondertusschen begon Mithradates van Armenië uit het rijk Pontus te heroveren en versloeg hij een onderbevelhebber van Lucullus; Tigranes deed weder een inval in Cappadocië; het scheen alsof alle resultaten van Lucullus. Marmeren buste in de Ermitage te St. Petersburg. Lucullus' schitterenden veldtocht weder verloren zouden gaan. Tezelfder tijd bereikte hem het bericht, dat de regeering te Rome hem ontslagen had int zijn commaudo en aan de oudgedienden verlof gaf om terug te keeren. De taak, die aan de handen van Lucullus ontglipte, zou door Pompejus worden voortgezet. Maar voordat deze met de leiding van den oorlog'in Si we,d belast> verwierf hij zich nog roem in een anderen strijd. De plaag, zeeroovers. «ie de Romeinen hadden te verduren van de zeeroovers, was in de laatste jaren ondragelijk geworden. Rome had indertijd de zeemacht van de rijken in het Oosten zooveel mogelijk beperkt, maar verzuimd de taak over te nemen, die tot dusverre door de marine van deze rijken was uitgeoefend, n.1. zorg te dragen voor de veiligheid ter zee. Vooral in het Oostelijk bekken der Middellandsche zee wemelde het van zeeroovers, die op groote schaal slavenroof pleegden en slavenhandel dreven en groote schade toebrachten aan de koopvaardij; 111 de kreken en baaien van de Zuidkust van Klein-Azië vouden zij geschikte schuilplaatsen. Sinds Mithradates hen onder zijne bescherming had genomen, verdubbelde hunne stoutheid; velen, die door de burgeroorlogen uit Italië hadden moeten wijken, sloten zich bij hen aan; steeds verder strekten zij hunne strooptochten uit; ook Sicilië en de havenplaatsen van Italië werden door hen bezocht; de toevoer van koren naar Rome werd door hen onderschept. Herhaaldelijk waren er expedities uitgezonden om de zeeïoovers uit te roeien, maar dit doel werd nooit bereikt; men kon hen uit een of andere kuststreek of vau een of ander eiland verdrijven, maar daarmede was weinig gewonnen. Sinds de zeeroovers een wel georganiseerde macht vormden, waren buitengewone maatregelen noodig om de Middellandsche Zee voor goed van deze zeeschuimers te zuiveren. De publieke opiuie verlangde eenpal ig, dat Pompejus deze taak zou ondernemen. Hij verklaarde zich daartoe bereid, mits hem alle middelen werden verschaft, die hij meende noodig te jabinische h6bbei1, Daai'V001' zorgde de tribuun Aulus Gabinius; deze diende in 67 het wet, 67. voorstel in om aan één bevelhebber voor den tijd van drie jaren een onbeperkt gezag op te dragen over alle kusten der Middellandsche Zee, hem een onbeperkt krediet te verleenen en 120.000 man en 500 schepen terstond te zijner beschikking te stellen. Ondanks het heftig verzet van den Senaat, die vieesde, dat de man, aan wien dit buitengewone commando zou worden gegeven — en iedereen wist, dat het voor Pompejus bestemd was — het zou gebruiken om zich de alleenheerschappij te verschaffen, werd het voorstel door de volksvergadering aangenomen. Pompejus, tot bevelhebber benoemd, ging terstond aan het werk en kweet zich op voortreffelijke wijze van zijne taak. Volgens een door hem ontworpen plan werd de Middellandsche Zee in 13 districten verdeeld; voor elk district werd een eskader aangewezen, dat op alle punten tegelijk de zeeroovers zou aantasten. Binnen veertig dagen was het Westelijk bekken van de Middellandsche Zee schoongeveegd; voor het Oostelijk bekken, waar de eigenlijke roofnesten lagen, vereischte de bewerking slechts vijf dagen meer; alle zeeroovers werden als in een fuik samengedreven aan de kust van Cilicië en moesten zich daar overgeven. Strijd tegen piraten heeft zich altijd, ook in moderne tijden, door barbaarsche wreedheden gekenmerkt; Pompejus echter schonk allen gevangenen het leven en de vrijheid en vergunde hun zich als kolonisten te vestigen. Terwijl Pompejus nog in Cilicië vertoefde, diende de tribuun C. Manilius De Maniii het voorstel in om hem ook het bestuur over de provinciën Bithynië en Cilicië wet'66 en het commando in den oorlog tegen Mithradates en Tigranes op te dragen. Wederom trachtte de Senaat de aanneming van dit voorstel te verhinderen; maar de volkspartij dreef het door; ook M. Tullius Cicero, destijds praetor, ijverde voor het voorstel. Terstond aanvaarde Pompejus de hem niet zonder Pompejus zijne voorkennis opgedragen taak. Het geluk diende hem ook ditmaal. Tigranes in Azii?' kon aan Mithradates, die het eerst het hoofd zou moeten bieden aan de Romeinen, geen hulp verleenen, omdat in zijn eigen rijk een opstand was uitgebroken, die door zijn zoon werd geleid. Mithradates trok voor het overmachtig leger van Pompejus terug en hoopte te kunnen ontvluchten naar Armenië; maar Pompejus haalde hem in en vernietigde zijn leger in een siag bij den nachtelijk gevecht aan den bovenloop van den Euphraat. Mithradates ontsnapte Euphraat' G0' en vond ten slotte een wijkplaats in zijne bezittingen ten Noorden van de Zwarte Zee. Hierop wendde Pompejus zich tegen Tigranes; maar dezen was de moed ontzonken; hij onderwierp zich en kreeg zijn rijk als vasalstaat terug. In het volgende jaar onderwierp Pompejus de landen ten Zuiden van den Kaukasus; daarop volgde de volledige onderwerping van Pontus, dat met Bithynië tot ééne provincie werd vereenigd. Vandaar trok Pompejus naar Syrië; onder de regeering van de laatste Seleuciden was het rijk opgelost in allerlei staatjes, die in krijg met elkaar leefden; Pompejus maakte aan dezen toestand een einde door Syrië tot een Romeinsche provincie te maken. Ook met het land der Joden kwam Pompejus op zijn tocht door Voor- Pompejus in Azië in aanraking. Na den tijd van Alexander den Groote hadden de Joden ^de^es" eerst onder de heerschappij der Ptolemaeën, vervolgens onder die der Seleuciden gestaan. Toen Antiochus IV Epiphanes van Syrië den nationalen godsdienst der Joden bedreigde en Grieksche zeden en cultusvormen bij hen wilde invoeren, brak er een opstand uit; onder leiding van Judas Maccabaeus bereikten de Joden hun doel, nl. eerbiediging van hun godsdienst door den Syrischen Koning. De toenemende verzwakking van het rijk der Seleuciden deed bij hen den weusch ontstaan om weer, evenals eeuwen geleden, een onafhankelijk volk te ziju; de hoogepriesters uit het geslacht der Maccabaeën gedroegen zich als onafhankelijke vorsten. Onder de Joden vormden zich echter twee partijen, waarvan de eene, die der Sadduceeërs, den invloed van de Hellenistische cultuur op het Jodendom niet geheel wilde buitensluiten, terwijl de andere, die der Farizeeërs, daarentegen streng vasthield aan de Mithradates t 63. oude godsdienst en zeden. In de dagen van Pompejus had elke partij haar caudidaat voor den opengevallen troon; Hyrcanus was die der Farizeeërs, Aristobulus die der Sadduceeërs. Pompejus verklaarde zich, toen hij in 63 te Damascus was gekomen, voor den eersten; toen Aristobulus zich daarin niet wilde voegen, trok Pompejus naar Jeruzalem; de stad gaf zich dadelijk over, maar in den sterken tempelburcht verdedigden de aanhangers van Aristobulus zich nog drie maanden lang tegen de Romeinsche legioenen. Het land werd nu bij de provincie Syrië ingelijfd; de koninklijke waardigheid werd afgeschaft; Hyrcanus kreeg het ambt van hoogepriester. In hetzelfde jaar 63, nog voordat hij Jeruzalem bezette, kreeg Pompejus de tijding van den dood van Mithradates. Na zijn vlucht naar de Klim had deze een poging gedaan om nieuwe troepen samen te brengen; zelfs dacht hij er over om een inval in Italië te beproeven! Maar zijne onderdanen kwamen tegen hem in verzet; zijn eigen zoon Pharuaces, die in vrede met de Romeinen wilde leven, stelde zich aan het hoofd van dien opstand. Toen Mithradates zag, dat zijne zaak verloren was, liet hij zich door een zijner officieren dooden. Met zijn dood verdween de gevaarlijkste vijand, dien Rome in het Oosten had gehad, van het tooneel. Pharnaces voerde voortaan als vazal van Rome het bestuur over het Krim-gebied. Nog tot het voorjaar van 62 bleef Pompejus in de provincie Azië om de aangelegenheden van Voor-Azië te ordenen. Tot aan den Euphraat stond Voor-Azië thans direct of indirect onder de heerschappij van Rome, hetzij dat de landen tot provincies waren gemaakt, hetzij dat zij bestuurd werden door vazallen-koningen. Voor geruimen tijd waren thans de zaken der Romeinen in Azië geregeld; het werk, door Sulla aangevangen en door Lucullus voortgezet, was door Pompejus voltooid. De eenige moeilijkheid voor de toekomst zou de verhouding tot het rijk der Parthen opleveren, wier Koning, Phraates, thans de nabuur van Rome geworden, zich gekrenkt gevoelde door de behandeling, welke hij van Pompejus had ondervonden, die hem zelfs tot den afstand van enkele grensdistricten had gedwongen. Uit vrees voor Pompejus en zijn geducht leger had hij daarin berust, maar met wrok in het hart. Met een geweldig groote buit, zoowel voor zich zelf als voor de schatkist, keerde Pompejus in den zomer van 62 over Griekenland naar Italië terug, en landde tegen het einde van het jaar te Brundisium. De jaren zijner afwezigheid waren een hoogst woelige tijd voor Rome geweest. Als leider ...... /M • /"» 1 /N • GajusJuiiusder volkspartij had zich naast Crassus een nieuwe figuur opgedaan, Gajus Julius Caesar. Caesar behoorde tot een optimaten-geslacht, maar nauwe banden verbonden hem aan de leiders der volkspartij in den eersten burgeroorlog; Marius was getrouwd met de zuster zijns vaders; Cinna gaf hem zijn dochter ten huwelijk. Tijdens Sulla's dictatuur was hij in vrijwillige ballingschap gegaan; na diens dood keerde hij terug naar Rome, bekleedde Caesar. magistraatsambten en koos in den politieken strijd beslist partij tegen de optimaten. Bij de begrafenis van de weduwe van Marius vertoonde hij, tegen het verbod der regeering, het beeld vau Marius openlijk op de markt; als aedilis liet hij de gedenkteekenen van Marius' overwinningen op het Capitool weder oprichten. Zijn vele gaven maakten het hem gemakkelijk om zich naast Crassus een plaats te veroveren in de leiding der volkspartij en ongemerkt die leiding geheel in handen te nemen; zijn buigzame geest wist zich te plooien naar alle wisselende omstandigheden; langzaam, maar zeker, zonder een enkele hem geboden kans te verwaarloozen, naderde hij het doel, dat zijn eerzucht hem vau den beginne af voor oogen had gesteld: de alleenheerschappij. In hoeverre Caesar betrokken is geweest in de samenzwering van Catilina, De samenvalt niet met zekerheid uit te maken; vermoedelijk heeft hij gehoopt, dat catuinl/ea de omverwerping van de senaatsregeering door Catilina en de zijnen hem de gelegenheid zou bieden om aan deze revolutiemannen de teugels uit de handen te grijpen en als handhaver van de maatschappelijke orde zich van een groot gezag te verzekeren; maar tusschen het koesteren van deze hoop en het heulen met de samenzweerders bestaat nog een groot onderscheid. De aristocratie in Rome verdacht hem ervan, dat hij Catilina gebruikte als werktuig ter bevordering van zijne eigen eerzuchtige plannen; maar het bewijs voor deze niet onaannemelijke beschuldiging ontbreekt. Lucius Sergius Catilina was een der vele aristocraten, die zich als handlangers van Sulla's proscripties beducht hadden gemaakt en sedert hun fortuin hadden verspeeld door hunne verkwistende leefwijze; sommigen hunner waren in 70, tijdens het consulaat van Pompejus en Crassus, uit den Senaat gezet en streefden er sedert met alle middelen naar om weer deel aan het gezag te krijgen. In de jaren tusschen 66 en 63 deden zij herhaaldelijk pogingen om het consulaat door hun leiders te doen bekleeden; ware dit gelukt, dan zouden zij een schulddelging hebben doorgezet en het gezag misbruikt hebben om zich door nieuwe proscripties te verrijken en zich te verzekeren van de meest winstgevende ambten; tot dusverre waren al deze pogingen echter verijdeld. Voor het jaar 63 dongen Catilina en een zijner partijgenooten, de onbeduidende C. Autonius, wederom naar het consulaat. De optimaten slaagden er in om althans den gevaarlijkste van deze twee, Catilina, uit het ambt te weren; maar Antonius werd gekozen en te gelijk met hem M. Tullius Cicero. Cicero had zich reeds als advocaat en redenaar grooten cicero roem verworven; door zijne geboorte behoorde hij tot den ridderstand consul'6Sen tot dusverre had hij zich doen kennen als aanhanger der volkspartij; maar de optimaten steunden zijne candidatuur, omdat zij tegenover Catilina de meeste kans van slagen bood; trouwens, allen die iets te verliezen hadden, vereenigden zich in dezen tijd tegen het anarchistische complot van Catilina en de zijnen. Cicero wist de tegenwerking van zijn ambtgenoot Antonius te voorkomen door hem een vetten buit toe te stoppen. De provinciën, waarover de consuls van 63 na hun ambtsjaar in Rome het bestuur zouden voeren, waren Macedonië en Cisalpijusch-Gallië; door het lot zou worden beslist wie de eene, wie de andere zou krijgen. Macedonië was verreweg de voordeeligste; daarom wenschte Antonius deze provincie te krijgen; Cicero stond ze aan hem af, voordat het lot had beslist. Tegen het najaar liet Catilina zich opnieuw candidaat stellen voor het consulaat; bij de verkiezing in October leed hij wederom de nederlaag. Toen besloot hij den weg van het geweld in te slaan. Een complot werd beraamd om Rome in brand te steken en Cicero en de voornaamste leden der senaatspartij te vermoorden ; met behulp van in Italië verzamelde troepen zou men zich dan van de regeering meester maken. Cicero had de draden van dit complot in handen, maar waagde het niet tegen Catilina op te treden, zoolang deze te Rome vertoefde. Zoodra deze zich echter naar de troepen had begeven, die zijne aanhangers in Etrurië hadden verzameld, droeg de Senaat aan de consuls de macht op om met alle hun goed dunkende middelen den staat te redden. In het begin van December liet Cicero vijf der leiders van het complot, die in Rome waren achtergebleven, gevangen nemen; uit vrees dat hunne aanhangers hen met geweld zouden bevrijden, riep hij eenige dagen later den Senaat bijeen om te besluiten, of men hen ter dood zou brengen. Door de hem opge¬ dragen buitengewone macht kon Cicero zich gerechtigd achten het doodvonnis over hen te laten voltrekken, al bepaalde de wet dat een doodvonnis over een burger door de volksvergadering moest worden bekrachtigd; maar hij wilde zijne verantwoordelijkheid met het advies van den Senaat dekken. Caesar deed een poging om het leven der gevangenen te redden; maar de groote meerderheid van den Senaat ging mede met het advies van M. Porcius Cato, die op de voltrekking van de doodstraf aandrong; aldus geschiedde nog denzelfden avond. Toen het complot in Rome verijdeld was, verliep Catilina's leger in Etrurië; met degenen, die hem trouw bleven, wilde hij naar Cisalpijnsch-Gallië trekken, doch de weg daarheen werd hem Cicero. Marmeren borstbeeld in liet Museum te Madrid. afgesneden; toen leverde hij bij Pistoria slag tegen een senaatsleger enCatiiina+62. sneuvelde met bijna al zijne aanhangers. De mislukking van Catilina's complot versterkte de positie van den Senaat en de optimaten; met iets minder vrees dan tevoren zag men thans de terugkomst van Pompejus te gemoet. Toch was men verre van gerust er over, dat deze geen poging zou doen om zich van het oppergezag meester te maken, steunende op de populariteit, die hij zich door zijn krijgsroem had verworven. Maar het onverwachte gebeurde; nauwelijks in Italië geland, ontbond Pompejus zijn leger. Hij deed dit, niet omdat hij meende dat hij ook zonder leger de alleenheerschappij zou kunnen verkrijgen, maar omdat hij, uit overgroote voorzichtigheid, zijne kansen om met geweld zich tot monarch op te werpen, niet zeker genoeg achtte. Die overgroote voorzichtigheid maakte zijne tegenpartij overmoedig. Zij wierp allerlei moeilijkheden op, om tegen te houden wat Pompejus in de eerste plaats verlangde: land voor zijne veteranen en de gezamenlijke bekrachtiging der door hem in Azië genomen beschikkingen; de vervulling van den laatsten wensch werd vooral tegengewerkt door Lucullus, die het Pompejus kwalijk nam, dat deze de meeste door hem in Azië getroffen maatregelen weder had ingetrokken. Bij dezen stand van zaken zag Pompejus om naar hulp tegen de senaatspartij; door Caesar werd hem die aangeboden. Caesar kwam in 60 uit Spanje terug, waar hij gelukkig krijg had gevoerd tegen de Lusitaniërs; bij den krijgsroem van Pompejus vergeleken, zonk de zijne echter nog in het niet; hij was nog niet in de positie om zich met Pompejus te meten, maar zijn aanhang was groot genoeg, dat zijn bondgenootschap door Pompejus moest worden begeerd. Ook met Crassus knoopte hij betrekkingen aan; met hun Eerste driedlieëll maakten zij daarop de volgende afspraak. Zij zouden hun invloed aan- m<1116s0^'ap' wenden om Caesar voor het volgende jaar tot consul te doen kiezen, en deze zou dan zorgen, dat de wenscheu van Pompejus werden vervuld; na afloop van het consulaat zou de provincie Gallië aan Caesar worden toegewezen; ook voor Crassus zou worden gezorgd, al werd nog niet dadelijk vastgesteld op welke wijze. Zoo ontstond wat men gewoon is het eerste driemanschap te noemen, de samenwerking der drie invloedrijkste Romeinen om de staatszaken naar bun zin te regelen. De driemannen hadden hun invloed niet overschat; wat zij waren overeengekomen, konden zij ook doorzetten. Caesar werd consul voor 59 en Caesar's condiende akkerwetten in om de veteranen van Pompejus tevreden te stellen suldat'1>9, en tevens onder de armste burgers van Rome land te doen uitdeelen. Tevergeefs verzette de Senaat zich; evenmin baatte het, dat Caesar's medeconsul Bibulus door de hem ten dienste staande wettige middelen de aanneming van de wetten door de volksvergadering trachtte te verhinderen; Caesar schoof met zacht geweld allen op zijde, die zich in zijn weg stelden; Bibulus onthield zich dan ook maar gedurende de rest van zijn ambtsjaar van de feitelijke uitoefening zijner waardigheid. Evenzoo bleven tal van Senatoren voortaan weg uit de senaatsvergaderingen; de overigen verleenden hunne bekrachtiging aan de door Pompejus in Azië genomen beschikkingen. Tegen het einde van het jaar 59 droeg het volk aan Caesar voor vijf jaren het stadhouderschap op over Gallië Cisalpina en Illyrië; de Senaat voegde daarbij het stadhouderschap over Transalpijnsch Gallië; Caesar zou daarbij het commando voeren over vier legioenen. Het verbond tusschen Pompejus en Caesar werd in dezen tijd nader bevestigd door het huwelijk van Pompejus met Caesar's dochter. cato en Voordat Caesar naar Gallië trok, liet het driemanschap een paar invloed- Cicero uit , , Rome ver- rijke Romeinen, die hun in den weg stonden, uit Rome verwijderen. Cato, wïjderd,58. jlun gevaarlijkste vijand, die voortdurend de wettigheid van de onder Caesar's consulaat genomen besluiten betwistte, werd naar Cyprus gezonden met de opdracht om dit eiland, dat zich van Egypte had afgescheiden, voor de Romeinen in bezit te nemen. Ook Cicero moest Rome verlaten. Sinds zijn consulaat was hij meer en meer genaderd tot de senaatspartij; na Pompejus' terugkeer uit Azië was de vriendschap tusschen hen bekoeld; zijn redenaarstalent kon den driemannen gevaarlijk worden, wanneer hij zich openlijk tegenover hen stelde. Om hem te verwijderen maakten zij gebruik van de diensten van P. Clodius Pulcher, een patriciër, die zich door een plebejer tot zoon had doen aannemen om het ambt van volkstribuun te kunnen bekleeden, een demagoog van het zuiverste water. Hij diende een voorstel in om elk, die burgers op onwettige wijze ter dood had doen veroordeeleu, te verbannen; dat sloeg op de terechtstelling van Catiliua's aanhangers zonder dat het volk daarover was gehoord; Cicero werd bedoeld, maar niet genoemd. Deze wachtte het besluit der volksvergadering zelfs niet af, maar ging nog vóór dien tijd in ballingschap naar Macedonië. caesar in Toen Caesar zich het stadhouderschap over Gallië had laten opdragen, Gaiiië, 58 o(j-was }iej. zeker ju dg eerste plaats wTel zijne bedoeling om zich daarmede de gelegenheid te openen zich als veldheer te onderscheiden en veroveringen te maken, die hem krijgsroem en tevens de beschikking over een getrouw en geoefend leger zouden bezorgen; maar dat hij juist het bestuur over Gallië had gewTenscht, was zeer goed te verklaren uit redenen van staatsbelang. De senaatsregeering had zich tevreden gesteld met het bezit van een klein gedeelte van het land, de provincie Gallia Narbonensis, een verbindingslid tusschen Italië en Spanje, maar zich geen moeite gegeven om het overige gedeelte van het zoo bij uitstek vruchtbare land, dat meer dan eenig ander geschikt was voor Romeinsche kolonisatie, te veroveren. En terwijl de Romeinen verzuimden hunne macht in Gallië uit te breiden, waren de Germanen daar reeds binnengedrongen. Door de Sequaners te hulp geroepen tegen hun erfvijand onder de Gallische stammen, de Aeduers, waren de Germanen over den Rijn getrokken en hadden zich reeds van een deel van Midden-Frankrijk meester gemaakt; nog voortdurend werden zij door nieuwen toevoer uit Germanië versterkt; de senaatsregeering had in het begin van 59 hun aanvoerder Ariovistus als bondgenoot van het Romeinsche volk erkend. Caesar nu meende, dat het noodzakelijk was de Germanen uit Gallië terug te jagen; hij achtte dit een taak, welker vervulling gelijkelijk ten goede zou komen aan zijn eigen belang en aan dat van den staat. Niet de Germanen intusschen waren het, die hem er toe brachten om reeds in het voorjaar van 58 de grenzen zijner provincie te overschrijden en met een leger in het nog niet onderworpen deel van Gallië binnen te rukken. Het Keltische volk der Helvetiërs, die in het begin der eerste eeuw uit Zuid- Scène uit een der oorlogen tegen de Galliërs. Basreliëf van een grafmonument te Saint-Remy. Duitschland naar Zwitserland waren verhuisd, wilde in dezen tijd nieuwe woonplaatsen in Gallië zoeken. Caesar meende dit te moeten beletten, daar hij niet wenschte dat de Germanen zich zouden vestigen in het door de Helvetiërs verlaten gebied tusschen Rijn en Jura. Hij verhinderde dus, dat de Helvetiërs door de Romeinsche provincie Gallië trokken, zooals aanvankelijk hun voornemen was geweest; en toen zij hierop hun weg wilden nemen door het gebied der Sequaners en Aeduers, verbond hij zich met de Aeduers om hun doortocht te keeren. In de nabijheid van Bibracte versloeg hij de De Helvetiërs Helvetiërs; deze verklaarden zich daarop bereid naar hunne vroegere woonplaats terug te keeren en sloten een bondgenootschap met de Romeinen. terugkeren, Zoowel de Aeduers als de Sequaners riepen thans Caesar's hulp in om hen van den overlast der Germanen te bevrijden. Nog voordat Ariovistus ver-De Germanen sterkt was door de hulptroepen, die hij uit Germanië had ontboden, viel Ariovistus Caesar hem aan en versloeg hem in den Elzas, bij Mühlhausen. De Germanen, versla8en>68. » die reeds vaste woonplaatsen hadden aan den linker-Rijnoever, kregen van Caesar verlof deze te behonden; maar overigens nam hij maatregelen om het verdere binnendringen van de Germanen in Gallië te keeren. Het resultaat van dezen eersten veldtocht was de onderwerping van geheel MiddenGallië onder Rome's gezag. In het volgende jaar wendde Caesar zich tegen de stammen in het Noorden en Noordwesten van Gallië, die hunne onafhankelijkheid nog hadden De onder- bewaard. Zelf leidde hij den veldtocht tegen de volkeren, die in het Noorden werping van . _ . .. . Gaiiië vol- van het tegenwoordige frankrijk en in het tegenwoordige België woonden; tooid'0'—50-vooral de Nerviërs onderscheidden zich door hun dapperen tegenweer; maar evenals de andere, moesten ook zij ten slotte zich onder Rome's heerschappij buigen. De onderwerping der Ai%orische stammen, in 57 begonnen door Caesar's onderbevelhebber P. Crassus, werd in 56 door hem zelf voltooid. Deze strijd moest voornamelijk ter zee worden gevoerd; Caesar liet een vloot uitrusten, die onder het bevel van Decimus Brutus kwam te staan; bij den mond van de Loire werden de vijanden in een grooten zeeslag overwonnen; een van de middelen, waardoor de Romeinen de zege behaalden, was dat zij sikkels bevestigden aan lange stangen, daarmede de tuigage van de vijandelijke schepen afkapten en deze aldus bewegingloos maakten. Ook de Aquitaniërs moesten in hetzelfde jaar zich onderwerpen; daarmede was de verovering van Gallië voltooid; alleen de Moriners en de Menapiërs, die in het tegenwoordige België en langs den Beneden-Rijn woonden, konden zich in hunne wouden en moerassen nog aan de vervolgingen der Romeinen onttrekken. Zij riepen de hulp in van de Germaansche stammen der Usipeten caesar'» en Tenkteren, die daarop den Rijn overschreden; Caesar joeg hen in 55 over den Ruiden rivier terug en bezette een tijd lang een gedeelte van den rechter Rijn„ "aai' oever. Daarop besloot hij een tocht naar Brittannië te ondernemen om de Bnttannie, # 1 •' 55—53. Britten te straffen voor de hulp, die zij aan hunne Keltische stamverwanten in Gallië herhaaldelijk hadden verleend. Met twee legioenen landde hij in de nabijheid van Dover; tegen de overmacht der Britten kon hij echter niets uitrichten; in den herfst keerde hij naar Gallië terug, zonder dat de tocht eenig blijvend resultaat had opgeleverd. Een herhaling van dezen tocht in 54 verschafte aan Caesar wel meer militair succes, maar leidde evenmin tot uitkomsten van beteekenis. In den winter van 54 op 53 braken er opstanden uit onder verschillende Belgische stammen, waardoor de Romeinen soms zeer in het nauw gebracht werden; Caesar zelf tuchtigde in 53 de Nerviërs en de Menapiërs, en deed opnieuw een tocht over den Rijn om de Germanen aan den rechter Rijnoever te straffen voor de aan de opstandelingen verleende hulp. De Gallische Tot dusverre waren de opstanden in Gallië slechts plaatselijk geweest; opstand,o2. ^ 52 daarentegen breidde de opstand zich over het geheele land uit en dreigde het geheele resultaat van Caesars veldtochten verloren te doen gaan. Voor een deel was die opstand het gevolg van den haat, gekweekt bij de stammen, die zich het hardnekkigst tegen de Romeinen hadden geweerd, door de gruwelijke wreedheden, waardoor Caesar vrees had willen inboezemen; maar dat ook die stammen, die van den beginne af in vriendschappelijke betrekking tot de Romeinen hadden gestaan, er aan deelnamen, bewijst dat de zucht om hunne onafhankelijkheid terug te krijgen toch nog bij alle Galliërs bestond en dat zij het oogenblik gunstig achtten om zich tegen de Romeinen te vereenigen. Zoowel de gebeurtenissen in het Oosten als die in Rome zelf deden de Galliërs hopen, dat een gezamenlijke opstand kans van slagen zou hebben; en zij hadden bovendien het geluk, dat zij in Vercinge- Vercintorix, een Galliër van koninklijken bloede uit den stam der Arverners, een getor,xaanvoerder vonden, wiens voortreffelijke eigenschappen allen zich gewillig onder zijne leiding deden stellen. Caesar zelf geraakte in het grootste gevaar; de Romeinsche legers werden van de provincia Narbonensis afgesneden; Caesar haalde al zijne troepen bijeen om zich een doortocht naar het Zuiden te banen en wierf bovendien Germaansche ruiters van den rechter Rijnoever om zich met de Gallische ruiterij, die de kracht van Vercingetorix' leger uitmaakte, te kunnen meten. Met de uiterste krachtsinspanning gelukte het hem de Gallische ruiterij te \ ^ verslaan en Vercingetorix bij Alesia in te sluiten. |vjM . Ji 'i Een dubbele aanval van Vercingetorix en van een y Gallisch ontzettingsleger op Caesars' legerkamp werd afgeslagen; Vercingetorix zelf kwam zich toen aan Munt van vercingetorix. Caesar uitleveren; deze hield zijn ridderlijken tegenstander zes jaren gevangen en liet hem ter dood brengen, toen hij na afloop van den tweeden burgeroorlog zijn triumf vierde. Met de onderwerping van Vercingetorix was de kracht van den opstand gebroken; de eene stam voor, de andere na bood zijne onderwerping aan; Caesar toonde daarbij een zachtheid, die hem niet van nature eigen was, maar uit berekening voortkwam; hij behandelde de Galliërs genadig, om zoo spoedig mogelijk een einde te maken aan den opstand, daar de gebeurtenissen in Italië het geraden maakten, dat hij zich voorbereidde op den strijd met Pompejus. Toch ging het geheele jaar 51 nog heen met het Gallië voor bedwingen van de stammen, die nog weerstand bleven bieden; in 50 hielddwg0°r^e,^e51 Caesar in het land der Treverers een monstering over zijne gezamenlijke troepen; dat was feitelijk het slot van Caesar's veldtochten in Gallië. Het doel, dat hem voor oogen had gestaan toen hij zich het stadhouderschap over Gallië had laten opdragen, was bereikt: hij had krijgslauweren behaald, » die hem tot de evenknie van Pompejus maakten; hij had een uitgebreid gebied onder de heerschappij van Rome gebracht, de grenzen van het rijk verschoven tot aan den Rijn en de Germanen achter die rivier teruggedrongen. Thans was het oogenblik gekomen om voor zich zelf de vruchten te plukken van zijne overwinningen. Gedurende Caesar's afwezigheid had Pompejus te Rome moeten waken voor de belangen van het driemanschap; maar hem ontbrak de doortastendheid, waarmede Caesar als consul tegen de senaatspartij was opgetreden. Gaandeweg nam de invloed van deze partij weer toe; allen, die de republiek wilden verdedigen tegen de eerzuchtige bedoelingen van het driemanschap, schaarden zich om haar. Bovendien miste Pompejus den takt om de leiders der volkspartij te vriend te houden; met Clodius lag hij weldra overhoop. Zoo wist de Senaat in 57 door te zetten, dat Cicero uit ziju ballingschap werd teruggeroepen; in 56 keerde ook Cato, toen zijne zending in het Oosten was afgeloopen, naar Rome terug en trad terstond als de vastberaden en bekwame leider zijner partij op. Bij dien stand van zaken achtte Caesar het samenkomst ge wenscht om de positie van het driemanschap te versterken. In het voorjaar mannende yan 56 bega!' hij zich naar het Zuidelijkste gedeelte van Gallië Cisalpina en k—r hield te Ravenna een samenkomst met Crassus, te Luca met Pompejus; de groote menigte aanzienlijke Romeinen, die te Luca hunne opwachting bij Caesar kwamen maken, toonde hoezeer zijn aanzien door de twee eerste jaren van zijne veldtochten in Gallië reeds was toegenomen, maar gaf misschien niet minder het bewijs, hoe vele Romeinen reeds voor Caesar's zaak gewonnen waren door het goud, dat hij rijkelijk kon laten vloeien uit den in Gallië behaalden buit. Het resultaat der besprekingen tusschen de driemannen was, dat Caesar het bestuur over Gallië nog vijf jaren langer zou voeren, dan het hem vroeger was toegezegd; zoodra hij dat bestuur zou neerleggen, zou hij consul worden, opdat hij aan zijne veteranen land kon bezorgen en de bekrachtiging van de door hem in Gallië genomen maatregelen kon doorzetten. Pompejus en Crassus zouden consul worden in 55, en daarna het bestuur krijgen, de eerste over Spanje, de laatste over Syrië. Caesar keerde daarop naar Gallië terug, Pompejus en Crassus naai Rome, en het gelukte hun om de gemaakte afspraken door volksbesluiten te doen bekrachtigen. Nog voor het einde van 55 vertrok Crassus naar het Oosten om zijn stadhouderschap te aanvaarden. Groote uitzichten openden zich daar voor zijn eerzucht; een oorlog met de Parthen, die reeds gedreigd had tijdens de aanwezigheid van Pompejus in Azië, was uitgebroken; in 53 trok Crassus mei een talrijk en uitgelezen leger crassus het Parthische rijk binnen. Onverwacht werd hij bij Carrhae door de Parthen tége^de gedwongen om slag te leveren en leed een volkomen nederlaag; op den Parthen, 53. terugtocht werd hij door den vijand ingehaald en bij een mondgesprek verraderlijk vermoord; slechts het vierde gedeelte van het leger kwam in Syrië terug. Een tijd laug scheen het, alsof de Parthen meester zouden worden van de geheele provincie Syrië; Mesopotamië werd door hen heroverd. In 51 trokken zij over den Euphraat en drongen zelfs tot dicht bij Antiochië door; maar ten gevolge van binnenlandsche onlusten zetten zij den aanval niet krachtig door en ontruimden in 50 weder Syrië. De dood van Crassus verhaastte de breuk tusschen de beide overgebleven driemannen. Na afloop van zijn consulaat was Pompejus te Rome gebleven en liet, in strijd met wet en gebruik, het bestuur over Spanje door zijne ondergeschikten voeren; ook de troepen, die hij als stadhouder van Spanje daar had moeten aanvoeren, liet hij in Italië; zij werden met verlof naar huis gezonden, maar konden elk oogenblik onder de wapenen worden geroepen. Minder dan vroeger bekommerde Pompejus zich om den Senaat; hij verzoende zich met Clodius en liet dezen vrijelijk zijne demagogische praktijken drijven. Ook de senaatspartij nam tot dezelfde gewelddadige middelen haar toevlucht als Pompejus; zooals Clodius zijne bezoldigde handlangers op de been bracht in dienst van Pompejus, zoo was het T. Aunius Milo, die aan den Senaat een bende van betaalde partijgangers bezorgde. Herhaaldelijk gaven verkie- Onlusten in zingen of stemmingen over wetsvoorstellen aanleiding tot gewelddadige .oféTsk tooneelen; soms leverden de verschillende candidaten naar een magistraatsambt elkander gevechten met formeele legertjes van boogschutters en slingeraars. In het jaar 53 was het zeven maanden lang onmogelijk om consuls en andere magistraatspersonen te kiezen; alleen de volkstribunen oefenden hunne functie uit. In het begin van het volgende jaar kwam het bij een toevallige ontmoeting tusschen Clodius en Milo tot een gevecht, waarin Clodius den dood vond. Zijne aanhangers eerden hem door zijn lijk op de markt te verbranden; maar tegelijk staken zij het raadhuis en eenige belendende gebouwen in brand! MoorcT en plundering heerschten eenige weken in de hoofdstad; het gespuis was meester van de straat. Toen moest de Senaat hulp zoeken bij Pompejus en hem het herstel van de orde opdragen; als „consul zonder ambtgenoot" — den naam „dictator" wilde men vermijden — kreeg Pompejus feitelijk de dictatuur. Binnen korten tijd had hij rust en orde hersteld; de aanstokers van de tumulten der laatste maanden werden voor de rechtbank gebracht; met strenge straffen werden bedreigd al wie door geweld of oinkoopiug pressie wilden uitoefenen bij verkiezingen of stemmingen. Tevens maakte Pompejus van de gelegenheid gebruik om voor zich zelf te zorgen; hij liet zij:i stadhouderschap over Spanje met vijfjaren verleugen. In het belang van Caesar deed hij niets; verschillende aanhangers van Caesar werden zelfs veroordeeld als medeplichtig aan de onlusten. Caesar moest dit alles uit de verte lijdelijk aanzien; het dempen van den opstand der Galliërs eischte destijds al zijne krachten. Toenemende naijver op Caesar's krijgsroem verwijderde Pompejus van verwijdering den man, die hem tot dusverre had gesteund; hij begeerde voor zich zelf de pónTpèjL eerste plaats in den staat, en begreep dat Caesar, na afloop van zijne veld- en Caesartochten, hem die- plaats zou betwisten; ware Pompejus meer doortastend geweest, hij zou reeds thans een poging hebben gedaan om zich van de opperheerschappij meester te maken en aan zijn mededinger niet den tijd hebben gelaten 0111 zijn krijgsroem nog te vermeerderen. Hoe langer hoe meer A» 50 trokken de Senaat en Pompejus ééne lijn; ook die senatoren, die volstrekt geen lust hadden 0111 Pompejus aan de alleenheerschappij te helpen, steunden hem, omdat zij hem wilden gebruiken tegen Caesar, dien zij terecht als een veel gevaarlijker vijand voor de republiek beschouwden. Was het eenmaal gelukt om Caesar te overwinnen, dan achtten zij zich mans genoeg om do senaatsheerschappij tegenover Pompejus staande te houden. Naarmate het oogenblik naderde, waarop Caesar het bestuur over zijne provincie en het bevel over zijn leger zou moeten neerleggen, werd het meer en meer noodzakelijk een heslis»inor te nomen in liet volerende vraaerstuk. Caesar's Munt met het . portret van Pompejus. stadhouderschap eindigde den lsten Maart 49; te Luca was afgesproken, dat hij nog tien maanden daarna in zijne provincie en aan het hoofd van zijn leger zou blijven, en tegen het einde van 40 zou dingen naar het consulaat voor 48. De toeleg van Pompejus en den Senaat was het echter, om Caesar te dwingen reeds op 1 Maart 49 zijn commando neer te leggen; van de tien maanden, die dan nog moesten verloopen voordat Caesar consul kon worden, dachten zij zich te bedienen om hem aan te klagen en te laten veroordeelen als vijand van den staat. Een wet, die aangenomen was in den tijd toen Pompejus consul zonder ambtgenoot was, maakte het mogelijk om reeds op 1 Maart 49 Caesar een opvolger te geven als stadhouder van Gallië; maar, zoo men wilde, behoefde men dit niet op Caesar toe te passen. In de jaren 51 en 50 kwam telkens de vraag van Caesar's ambtsopvolging in den Senaat ter sprake; door middel van magistraten en tribunen, die hij gedeeltelijk had omgekocht, wist Caesar telkens te beletten, dat een voor hem ongunstig besluit werd genomen. Hij zelf was genegen om met Pompejus een vergelijk te treffen en liet herhaaldelijk pogingen daartoe aanwenden; maar zij mislukten steeds. Ten slotte verklaarde hij zich bereid om op 1 Maart 49 zijn stadhouderschap en zijn commando neer te leggen, mits ook Pompejus te gelijk afstand deed van zijn stadhouderschap over Spanje en het bevel over zijne troepen. De Senaat was niet afkeerig van deze oplossing, maar Pompejus verwierp haar; hij zeide het noodig te achten, dat hij zijne macht behield juist om de republiek tegen Caesar te redden. Van weerszijde vermeed men zoo lang mogelijk een openlijke vredebreuk; maar het naderen van den fatalen termijn maakte het noodig een leslissing te nemen. Voor het jaar 49 waren twee tegenstanders van Caesar tot consuls gekozen; zij riepen terstond in de eerste dagen van dat jaar den Senaat bijeen om zich uit te spreken over de hangende strijdvraag, m. a. w. on^zich voor Pompejus of voor Caesar te verklaren. Een week lang duurden de beraadslagingen; toen viel het besluit, dat Caesar zijn commandojfmoest nederleggen. Tevergeefs kwamen de volkstribunen daartegen op; toen hun veiligheid bedreigd werd, ontvluchtten zij uit Rome naar Ravenna, waar Caesar vertoefde. Aan Pompejus werd het opperbevel toevertrouwd in den oorlog, die stond te beginnen; want een ieder wist, dat het door den Senaat genomen besluit de burgeroorlog beteekende. Zoodra Caesar kennis had gekregen van het besluit, aarzelde hij geen oogenblik; met het eenige caesai trekt legioen, dat op dat oogenblik te zijner beschikking stond, trok hij de Rubico over) 4!)i over, de grensrivier van Italië en Gallia Cisalpina. De tweede burgeroorlog was aangevangen. VIERDE HOOFDSTUK. n <1 4 U' II n ll a lk >■ it n « A /V « 1 n • 11 « ■ • • m u i g pi uurH>g. i ai5Siir s aiieciinccrscnaiinii. De tweede burgeroorlog, 49—46. Pompejus vlucht uit Italië, 49. en stoutmoedige helpt de fortuin; daarop vertrouwde ook ^ iL Caesar, toen hij met een legertje van 5000 man te voet É s'\^y|yiy^y IT en ruiters Midden-Italië binnentrok, om den strijd te ff L f beginnen tegen Pompejus, die gepocht had, dat hij legioenen ^en S1'011^ zou kunnen stampen. Maar Caesar wist dat Pompejus, trots zijne pralende woorden, tijd noodig zou hebben om zijne soldaten bijeen te brengen; had hij zelf gewacht totdat hij zijne troepen uit Gallië had verzameld, dan zou hij aan zijn tegenstander de gelegenheid hebben gelaten een talrijk leger uit te rusten; daarom gaf hij er de voorkeur aan zoo snel mogelijk op te rukken. Ook ditmaal werd Pompejus het slachtoffer van zijne overvoorzichtigheid. Toen het met de lichting van troepen niet zoo snel ging als hij gemeend had en Caesar op Rome scheen te willen aantrekken, besloot Pompejus de onzekere kans van een gevecht te vermijden; in allerijl vluchtte hij uit Rome, gevolgd door de magistraten en den Senaat; zijn plan was om met zooveel troepen, als hij nog bijeen kon krijgen, uit Italië te wijken en dit later te heroveren, als hij al zijne macht bijeenhad. Te Brundisium, vanwaar hij naar Epirus wilde oversteken, werd hij door Caesar belegerd; maar deze kon de inscheping van Pompejus' troepen niet beletten. De snelheid van Caesar's voortrukken en het overloopen van vele aanhangers van Pompejus hadden intusschen bewerkt, dat deze lang niet alle troepen zijner partij naar Griekenland kon overbrengen. Geheel Italië, Sicilië en Sardinië waren weldra in Caesar's macht. Slechts korten tijd vertoefde Caesar te Rome. Men had zich daar voorbereid op een wraakneming, zooals Sulla had gehouden toen hij meester was van Italië; maar Caesar verbaasde de wereld door zijne gematigdheid; geen terechtstellingen of verbeurdverklaringen bezoedelden zijne overwinning. Toen spoedde hij zich met de uit Gallië opgeroepen legioenen naar Spanje, waar zeven legioenen lagen, die aan Pompejus getrouw bleven. Onderweg moest hij drie legioenen achterlaten om Marsalia te belegeren, dat weigerde zijne zijde te kiezen. Toen hij de pogingen had verijdeld om hem den overtocht over de Pyrenaeën te beletten en in Spanje was aangekomen, verkeerde hij aanvankelijk in een hachelijke positie; maar spoedig keerde de fortuin; binnen veertig dagen was hij meester van Spanje. Op zijn terugtocht naar caesar ver. _ ~ . li - overt Spanje, Italië gaf ook Marsalia zich over. Overal waar Caesar zelt verscheen, lachte 40. de fortuin hem toe. Alleen de verovering van Africa was mislukt; Juba, koning van Numidië, sloot zich bij de republikeinen aan en bracht den door Caesar naar Africa gezonden veldheer een verpletterende nederlaag toe. Inmiddels had Pompejus een groote legermacht in Macedonië verzameld; uit Griekenland en Azië waren alle beschikbare troepen ontboden en de zeestaten leverden hem een vloot. Groot zelfvertrouwen heerschte in de rijen der emigranten; zij achtten zich gewis van de zege; Munt met het portret ook tegenover Pompejus gedroegen zij zich met groote Van koning Juba. laatdunkendheid; zelfs in militaire aangelegenheden bekommerden zij zich weinig om zijn gezag. Na den Spaanschen veldtocht maakte Caesar zich in Italië gereed om naar Griekenland over te steken. Daar hij over te weinig schepen beschikte om zijn geheele leger te gelijk over te brengen, voer hij zelf eerst met de helft zijner troepen over; eerst geruimen tijd later volgde Marcus Autonius met de rest; beide malen gelukte het om de waakzaamheid van Pompejus' schepen te verschalken. Maar toen Caesar in Epirus zijne troepen bijeenhad, scheen de fortuin hem te verlaten; bij Dyrrachium bracht Pompejus hem een nederlaag toe, zoodat hij het beleg van die stad op moest breken en naar Thessalië trekken. Daar kwam het in den zomer van 48 tot de beslissende ontmoeting. Hoewel Pompejus een tweemaal grootere macht dan die van Caesar onder zijne bevelen had en vooral zijne ruiterij veel sterker was dan die van zijn tegenstander, aarzelde hij toch om den slag aan te nemen, toen Caesar hem dien op een voor hem, Pompejus, ongeschikt terrein aanbood; maar hij zwichtte voor den aandrang zijner partijgenooten, wier zelfvertrouwen na Dyrrachium nog vermeerderd was. In de vlakte van Pharsalus behaalde Caesar de over- siag bij ... ïiii ti n Pharsalus, 18. winning, die hem de heerschappij verzekerde; het leger van Pompejus leed zware verliezen en werd uiteengeslagen, terwijl Caesar maar 200 dooden en gewonden had; den dag na den slag gaven nog 20.000 Pompejanen zich aan hem over. Pompejus zelf vluchtte naar Egypte. Daar regeerde de dertienjarige koning Ptolemaeus XIII, die kort te voren zijne gemalin en zuster Cleopatra uit het land had verdreven. Pompejus hoopte bij hem een toevlucht te vinden, i'ompejus t 48. Caesar in Egypte. Pliarnaces bij Zela verslagen, 4] omdat hij aan zijn vader diensten had bewezen; maar de ministers van den jongen koning gaven dezen den raad om de gunst van Caesar te zoeken; hij volgde hun raad op en liet Pompejus in de sloep, waarmede hij naar wal roeide, vermoorden. Weldra verscheen Caesar zelf in Egypte. Na Pharsalus had hij een korten tijd in de provincie Azië vertoetd en daar het belastingwezen geordend en den zwaren druk daarvan verlicht; met een geringe macht scheepte hij zich daarop naar Alexandrië in. Hij gedroeg er zich alsof hij de gebieder van Egypte was. Ptolemaeus XIII moest zijne zuster terugroepen; aan het volk werden zware schattingen opgelegd, daar Caesar vóór alles geld behoefde. De ontevredenheid over dit alles deed een opstand uitbreken, waardoor Caesar in grooten nood geraakte; alleen in het koninklijk paleis en zijne omgeving kon hij zich staande houden; toen hij den jongen koning in vrijheid stelde, sloot deze zich terstond bij de opstandelingen aan. Eerst de aankomst van hulptroepen uit Cilicië en Syrië gaf Caesar zijne vrijheid van beweging terug. In een veldslag bij den Nijl werd Ptolemaeus XIII verslagen; hij verloor er het leven; Alexandrië moest zich aan Caesar onderwerpen. Hij maakte Egypte niet tot een Romeinsche provincie, maar liet het als vazalstaat bestaan; Cleopatra bleef er op den troon en huwde met een jongeren broeder, Ptolemaeus XIV. Door haar schoonheid en geest geboeid, vertoelde Caesar nog eenige maanden in Egypte. Toen moest hij naar Azië trekken. Pharnaces, een zoon van den grooten Mithradates, trachtte daar van de verwarring der tijden gebruik te maken om het rijk van zijn vader te herstellen. Caesar versloeg hem in een veldtocht van enkele dagen, waarvan hij mocht getuigen: „ik kwam, zag en overwon." Daarop spoedde hij zich naar Rome. Gedurende zijne afwezigheid was het daar verre van rustig geweest. Marcus Antonius, die er als plaatsvervanger van Caesar het bestuur voerde, maakte zich door zijn willekeur gehaat. Mannen als Caelius en Dolabella, teleurgesteld in hunne verwachtingen dat Caesar's overwinning hun gelegenheid zou geven om hunne fortuin te herstellen, bedreigden de maatschappelijke oide. Caelius vond daarbij den dood; tegen Dolabella trad Antonius Caesar en Cleopatra aan Hathor otterend. Basreliëf in den tempel van Denderah. gewapenderhand op zonder echter de rust volledig te kunnen herstellen. Ook was de partij der Pompejanen in de provinciën nog niet geheel ten onder gebracht. In Africa hadden zich de overblijfselen van het republikeinsche leger uit Macedonië verzameld; Metellus Scipio werd als aanvoerder erkend; Cato en andere invloedrijke republikeinen stonden hem ter zijde; Juba, koning van Numidië, bleef aan de eens door hem gekozen partij getrouw. In Spanje brak een opstand uit onder een deel van Caesar's troepen, zoodat het onmogelijk was vandaar troepen naar Africa te zenden; ook de troepen, die in Campanië verzameld werden voor den veldtocht in Africa, sloegen aan het muiten. Caesar's terugkomst herstelde de orde te Rome; de muitende soldaten bracht hij tot gehoorzaamheid terug. Zoo spoedig mogelijk wilde hij den veldtocht tegen de Pompejanen, die hem nog restte, ondernemen; nog in den herfst van het jaar 47 landde hij in Africa. Metellus Scipio toonde zich een onbekwaam bevelhebber, die van zijn Numidische ruiters niet het gebruik wist te maken, wat er van te trekken viel. In den slag bij Thapsus werd het leger der republikeinen vernietigd; Caesars soldaten verleenden geen kwartier; 50,000 Pompejanen bleven op het slagveld. Ongeveer gelijktijdig werd koning Juba door een onderbevelhebber van Caesar verslagen; zijn rijk werd tot een Romeinsche provincie gemaakt. Alle steden der provincie Africa onderwierpen zich aan Caesar; Cato, die het commando voerde in Utica, bedong gunstige voorwaarden voor de overgave dezer stad en benam zich daarop het leven. Bijna alle bekende aanvoerders der republikeinsche partij vonden in Africa den Caesar's veldtocht in A frica. Slag bij Thapsus, 46 Caesar. Kop van een marineren beeld in het Conservatorenpaleis te Rome dood of gaven dien zich zelf; vele aanzienlijke gevangenen werden ook terechtgesteld; de tijd van het genadig optreden was thans voorbij. Na zijn terugkeer in Rome vierde Caesar een vierdubbelen triumf over zijne veldtochten in Gallië, Egypte, Azië en Africa; van nu af gebood hij als alleenheerscher over het Romeinsche rijk. Caesar's Caesar oefende zijn alleenheerschappij uit onder den naam van dictator; r 'n ^ werd hem de dictatuur opgedragen voor den tijd van tien jaren, vervolgens voor zijn leven. Van zijne macht maakte hij gebruik om tal van maatregelen op wetgevend gebied door te zetten, waardoor in gebleken behoeften van staat en maatschappij werd voorzien. Ook als wetgever toonde hij zich een groot man; hij bevorderde de ontwikkeling van staat en maatschappij in de richting, welke door de veranderde omstandigheden werd geëischt, en bracht snel tot stand wat hij als noodig of wenschelijk had leereu kennen. In de eerste plaats droeg hij zorg voor zijn veteranen door het stichten van koloniën, niet alleen in Italië, maar ook en vooral in de provinciën; Carthago en Corinthe zijn door hem met Romeinsche burgers bevolkt. De vroegere senaatsregeering had kunstmatig het overwicht van Rome en het specifiek Romeinsche karakter van den staat trachten te bewaren; Caesar zag in, dat het Romeinsche rijk een cosmopolitisch karakter moest hebben en dat de toekomst behoorde aan de Hellenistische beschaving. Niet alleen door de uitzending van kolonisten bracht hij verbetering in den economischen toestand der provinciën, maar hij verlichtte er ook den druk deibelastingen. Te Rome maakte hij een einde aan de korenuitdeelingen als middel om stemmen te winnen en beperkte de lijst van hen, die van de uitdeelingen zouden genieten, tot de werkelijk behoeftigen. De politieke clubs werden door hem opgeheven, omdat zij alleen de belangen van onruststokers dienden. Het aantal praetoren, aedilen en quaestoren werd door hem vermeerderd, niet alleen om met deze ambten een aantal zijner aanhangers te kunnen begiftigen, maar ook om een snellere behandeling der openbare aangelegenheden te bevorderen. Het getal der senatoren werd tot omstreeks 900 vergroot; mannen van allerlei stand en uit allerlei landstreken kregen er zitting in. Openbare werken, tot verfraaiing der stad, in het belang der volksgezondheid of ter bevordering van kunsten en wetenschappen werden op groote schaal door hem begonnen. Van zijn zin voor orde getuigt de verbetering van den kalender, die een Alexandrijnsch geleerde op zijn bevel tot stand bracht; de verwarring in de tijdrekening was zoo groot, dat in het overgangsjaar 4G niet minder dan 90 dagen moesten worden ingeschoven, opstand in Een gevaarlijke opstand in het zuiden van Spanje noodzaakte Caesar Spanjf-. zyn wetgevenden arbeid te onderbreken. De weinige Pompejanen, die den Africaanschen veldtocht hadden overleefd, hadden de wijk genomen naar Spanje. In de legioenen, die in dat land lagen, waren velen in hun hart getrouw gebleven aan hun ouden aanvoerder Pompejus; toen diens zonen Gnaeus en Sextus tot hen kwamen, vielen zij van Caesar af. Ook de Lusitaniërs sloten zich bij hen aan; Gnaeus Pompejus de Jonge werd door de opstandelingen als aanvoerder erkend. Toen Caesar's generaals den opstand, die snel om zich greep, niet konden meester worden, begaf hij zelf zich naar Spanje. Bij Munda werden de 13 legioenen van Pompejus door 8 legioenen van Caesar in een hardnekkigen strijd overwonnen. Gnaeus Pompejus werd op de vlucht achterhaald en gedood; Sextus Pompejus bracht er het leven en de vrijheid af. Na Caesar's terugkomst uit Spanje bracht de Senaat hem nieuwe eerbewijzen. Een eed van trouw aan Caesar en de door hem geschapen orde van zaken werd ingesteld; de maand Quinctilis kreeg naar hem den naam Julius; hem werd het recht van recommandatie — in de praktijk was dit het recht van benoeming — gegeven voor de vervulling van alle gewone magistraatsambten; op de munten werd zijn beeltenis geslagen. Buitenlandsche aangelegenheden eischten thans Caesar's aandacht. Nog altijd waren de nederlaag en de dood van Crassus niet gewroken; de Parthen bedreigden nog altijd de oostgrens van het rijk. In Macedonië en Griekenland werden troepen en krijgsvoorraad verzameld voor een veldtocht tegen de Parthen, waarvan de duur op drie jaren geschat werd en die door Caesar zelf geleid zou worden. Op dien tocht wenschte Caesar den koningstitel aan te nemen. Reeds eenige malen hadden zijne vurigste aanhangers hem door het volk als koning doen toejuichen. Zulke demonstraties hadden den tegenzin versterkt, die bij vele aanzienlijke Romeinen tegen Caesar's alleenheerschappij bestond. De nieuwe orde van zaken stuitte hen, bij wie de traditiën der republiek voortleefden, tegen de borst; zooals altijd, werkten Brutus. Marmeren borstbeeld in het Museum op het Kapitool te Rome. ook nu ideëele en persoonlijke motieven Slag bij Munda, 45. Voorgenomen krijg tegen de Parthen. Samenzwering tegen Caesar. samen; onder hen, die zich tegen Caesar verbonden, waren er ook, die A* 56 alleen gedreven werden door wraakzucht of eigenbelang. Maar als de voornaamste reden, die Caesar ten val heeft gebracht, moet toch gelden de onwil der aanzienlijke Romeinen om het bestuur van den staat geheel over te laten aan één man, hoe geniaal die zich ook als heerscher mocht toonen. Zoolang Caesar in den uiterlijken vorm de oude republiek liet bestaan, hadden zij zich morrend er in geschikt, dat in het wezen der zaak de republiek plaats had gemaakt voor de monarchie. Toen Caesar de hand uitstak naaide kroon, spanden zij samen tegen zijn leven. Onder de saamgezworenen waren eenige vroegere aanhangers van Pompejus, die door Caesar begenadigd waren; maar de meesten hadden nooit in de gelederen van Pompejus gediend. De hoofden der samenzwering waren Decimus Brutus, Gajus Cassius en Marcus Junius Brutus; de laatste was een gunsteling van Caesar, die bij zijne standgenooten in groot aanzien stond om zijne rechtschapenheid. In het geheel was een 60-tal senatoren in het geheim der caesar samenzwering ingewijd. Op den I5den Maart 44 volbrachten zij hun opzet in ' ioMftart44'een vergadering van den Senaat; door tal van dolksteken getroffen, zonk Caesar neder aan de voeten van het standbeeld van Pompejus. Niemand der senatoren, die buiten de samenzwering stondeu, deed een poging om den moord te verijdelen; Caesar had zich geen enkelen vriend verworven, die zijn eigen leven in de waagschaal wilde stellen om het zijne te redden. VIJFDE HOOFDSTUK. Het tweede driemanschap. e eerste dagen na Caesar's dood heerschten er in Rome Gebeurteverwarring en onzekerheid; noch de saamgezworenen, ïJahTna noch de aanhangers van Caesar gevoelden zich meester Caesar'sdoodvan den toestand. Marcus Antonius, op dat oogenblik consul en dus de hoogste ambtenaar na den dood van den dictator, maakte daarvan gebruik ten bate van zich zelf. In schijn trad hij op als bemiddelaar tusschen de naar wraak dorstende aanhangers van Caesar en de saamgezworenen; in werkelijkheid trachtte hij zelf de plaats van Caesar in te nemen en zette de veteranen en het volk tegen de republikeinsche partij op, daarbij een behendig gebruik makende van het testament van den alleenheerscher. De moordenaars van Caesar moesten uit Rome wijken. Cassius en Brutus trokken naar het Oosten om het leger, dat voor den veldtocht tegen de Parthen was bijeengebracht, voor hunne zaak te winnen. Maar daarmede was het veld voor Antonius nog niet ruim. In het testament van Caesar wTas Gajus Octavius, een kleinzoon van Caesar's zuster, tot erfgenaam en zoon van den overledene aangenomen; hij noemde zich dan ook voortaan Gajus Julius Caesar Octavianus. Antonius trachtte den jongen Octavianus, die zich nog door niets had onderscheiden, op zijde te schuiven; maar deze liet zich niet zoo gemakkelijk verdringen. Voor het oogenblik verbond hij zich met de senaatspartij tegen Antonius, die zich bij besluit van de volksvergadering het stadhouderschap over Cisalpijnsch Gallië had laten opdragen, terwijl Decimus Brutus daar nog wettig stadhouder was. In den Munt met het portret van M. Antonius. strijd, die daarop tusschen Antonius en Brutus uitbrak, werd de laatste in Mutinensi- Mutina door zijn tegenstander belegerd. De Senaat zond hem daarop troepen 8Chnt0g' te hulp; in dezen Mutinensischen oorlog sneuvelden de beide consuls Hirtius en Pansa, maar Antonius werd geheel verslagen en moest naar Gallië vluchten. Een tijdlang scheen het, alsof de republikeinsche partij over de geheele linie de zege zou behalen. Antonius werd bij senaatsbesluit tot vijand van den staat verklaard. Aan Brutus en Cassius was het gelukt om het Oosten voor de zaak van den Senaat te winnen; groote legers werden daar door hen bijeengebracht. Vol vertrouwen op het definitieve herstel der republiek, verzuimde de senaatspartij den jongen man te ontzien, die zich ook als de staatkundige erfgenaam van Caesar beschouwde. Na den dood der consuls Hirtius en Pansa had de Senaat, met voorbijgaan van Octavianus, het commando over het leger opgedragen aan Decimus Brutus; toen Octavianus naar het consulaat dong, trad de senaatspartij hem in den weg. Daarop zocht Octavianus in het geheim aanraking met Antonius, die in Gallië reeds den steun had weten te verkrijgen van Lepidus, den stadhouder van Gallia Narbonensis. Zoodra tusschen deze drie mannen de zaak was beklonken, trad Octavianus met geweld tegen de senaatspartij op. Tevergeefs trachtte deze Octavianus' troepen van hem afvallig te maken; de door den Senaat uit Afrika ontboden troepen liepen naar Octavianus over; met acht legioenen trok deze daarop Rome binnen en liet zich tot consul kiezen; zijn eerste werk was om de moordenaars van Caesar te laten verbannen, en de tegen Antonius en Lepidus genomen besluiten te laten intrekken. Deze beide laatsten trokken daarop met hunne legers naar Italië; Octavianus ging hun te gemoet; in de nabijheid van Bononia (Bologna) had de ontmoeting tusschen de driemannen plaats, waarbij de reeds gemaakte Tweede afspraken definitief werden bekrachtigd. Bij dit tweede driemanschap verdeelden X* Octavianus, Antonius en Lepidus de provinciën onder elkaar, spraken af, Octavianus. Marmeren borstbeeld in het Vatikaan (Museo Chiaramonti) te Rome. welke hunner vrienden met de voornaamste ambten zouden worden bekleed en beraamden op welke wijze zij den oorlog tegen hunne tegenstanders zouden voeren. Nadat zij te Roine waren gekomen, lieten zij door de volksvergadering een wet aannemen, waarbij aan de drie verbonden generaals voor den tijd van vijf jaren de onbeperkte heerschappij over den staat werd opgedragen. Door een reeks van proscripties met daaraan verbonden verbeurdverklaring van goederen en door het heffen van zware belastingen brachten de driemannen het voor den oorlog noodige geld bijeen. Onder de vele slachtoffers, die in deze dagen het leven verloren, is Cicero wel de beroemdste. In het voorjaar van 42 staken Octavianus en Antonius naar Epirus over om den strijd tegen de republikeinsche legers van Brutus en Cassius te beginnen. Anderhalf jaar lang hadden deze den tijd gehad om Syrië, Azië, Macedonië en Griekenland aan zich te onderwerpen; een groote macht te land en te water stond dan ook te hunner beschikking. In Macedonië werd de beslissende strijd tusschen de beide legers geleverd. Tweemalen achtereen slagen bij geraakten zij bij Philippi slaags; in den eersten slag leed Cassius de neder- ^^us'en2 laag tegen Antonius en benam zich het leven, omdat hij alles verloren Cassius +. waande, maar Brutus had met zijne afdeeliug van het leger Octavianus teruggeslagen; in den tweeden slag bij Philippi leed ook Brutus denederlaag; ook hij gaf zich daarop den dood. vil iriuau- Door de overwinnin gen bij Philippi was de heerschappij der driemannen over het Romeinsche rijk verzekerd; zij troffen thans opnieuw een schikking over de verdeeling daarvan. Aan Lepidus viel alleen Africa ten deel; van den be¬ ginne af telde hij weinig •, j i • ' j Triomfboog door Octavianus te Philippi opgericht. mede; de beide andere driemannen verdachten hem bovendien niet zonder reden van met Sextus Pompejus te heulen, die de eilanden Sicilië en Sardinië onder zijne heerschappij had gebracht en de zeeën ten westen van Italië beheerschte, zoodat Rome's handel geheel door hem werd belemmerd. Octavianus kreeg Spanje, Antonius geheel Gallië; Cisalpijnsch Gallië werd voor goed met Italië vereenigd. Antonius, aan wien de overwinning bij Philippi hoofdzakelij-k te danken was en wiens aanzien in Verdeeling van het rijk onder de driemannen, 42. i deze jaien veel grooter was dan dat van Octavianus, zou naar het Oosten trekken om het te straffen voor den aan de republikeinen verleenden hijstand, om er schattingen te heffen en den oorlog tegen de Parthen voor te bereiden • ctavianus zou te Rome blijven en daar zorg dragen voor de uitdeeling van land onder de veteranen. Terwijl Antonius te Tarsus vertoefde, kwam Cleopatra tot hen, om zich te rechtvaardigen wegens haar houding tijdens den laatsten oorlog. De buitengewone vrouw slaagde er gemakkelijk in om den hartstochtelijken Antonius tot haar slaaf te maken; hij volgde haar naar Egypte en bracht den winter Tl 1- 7 T,. ?' tC Alexandris' Ondertusschen had Octavianus in - ie met moeilijkheden van allerlei aard te kampen. Voor de toewijzing van g; o,Hl aan de veteranen was het gebied van achttien der rijkste steden van Italië bestemd, maar zelfs dit bleek ontoereikend. De economische toestanden in Italië waren ten gevolge van den langdurige., oorlog uiterst gedrukt: Sextus Pompejus maakte nog altijd de zee onveilig en onderschepte den toevoer van koren. Van de ontevredenheid, die door dit alles tegen Octavianns vei wekt ,verd, maakten Lucius Antonius en Fulvia, de broeder en de gemalin Pe=rT fema": gebl'Uik °m 66,1 °0rl°8 te«en hem te verwekken. In dezen 41-40. Peiusijnschen oorlog - zoo genoemd omdat Antonius en Fulvia geruimen tijd m i8 ,i 'Ug'a bele«erd werden - dankte Octavianus de overwinning aan liet veldheerstalent van zijn vriend Marcis Vipsanius Agrippa. e gebeurtenissen in Italië deden Antonius besluiten om naar Rome te gaan; hg kwam met de bedoeling om strijd te voeren tegen Octavianus en had z.ch daartoe reeds van de hulp van Sextus Pompejus verzekerd. Maar de vuen en t ei ei e driemannen slaagden er nog in een verzoening tusschen hen tot stand te brengen. Vooral de gebeurtenissen in het Oosten riedeu aai oe, ce Parthen toch hadden zich meester gemaakt van geheel Syrië waren over den Taurus getrokken en hadden bijna geheel Voor-Azië veroverd! Brundiaiuu" ' '' eeD samenkomst te Brundisium werd het tweede driemanschap verlengd «. Een nieuwe verdeeling der provinciën werd daarbij afgesproken: Antonius kieeg het Oosten Octavianus het Westen met Illyricum, Lepidus behield nca. Antonius huwde met Octavia, de zuster van Octavianus. De beide driemannen beloofden elkander hulp in dc oorlogen, die zij moesten voeren tegen de Parthen en tegen Sextus Pompejus; Octavianus zou Antonius met roepen tegen de Parthen helpen, Antonius zou een vloot verschaffen voor den zeeoorlog tegen Sextus Pompejus. Maar voorloopig moest deze laatste ooi og nog worden uitgesteld; zelfs moesten de driemannen een verdrag met extus Pompejus sluiten, waarbij zij de afzonderlijke positie die hij in het rijk innam en zijne heerschappij over Sicilië en Sardinië erkenden. In de volgende jaren liet Antonius het voeren van den oorlog tegen de Parthen b,jna geheel aan zijn onderbevelhebbers over; deze slaagden er in hen over den Taurus terug te drijven en geheel Syrië te heroveren; ook het land der Joden kwam dus weder onder de heerschappij der Romeinen; de door de Parthen verdreven koning Herodes werd door hen weder op den troon geplaatst. Om de Parthen in hun eigen land te kunnen aanvallen, had Antonius de hulp van Octavianus noodig. Bij een samenkomst der driemannen verdrag van te Tarente in 37 werden de nieuwe geschillen, die intusschen waren gerezen, Tarente-87bijgelegd en het driemanschap voor vijf jaren verlengd; Antonius zou van de beide audere driemannen troepen krijgen voor den oorlog in het Oosten en een vloot beschikbaar stellen voor den oorlog tegen Sextus Pompejus, die in het vorige jaar weder was ontbrand, toen Octavianus zich, door verraad van een der onderbevelhebbers van Pompejus, van Sardinië had meester gemaakt. Ook Lepidus beloofde zijne medewerking om een einde te maken aan de heerschappij ter zee van Sextus Pompejus. Aan M. Vipsanius Agrippa komt ook de roem toe van het beëindigen van Sextus den oorlog tegen Sextus Pompejus, dien hij in 36 versloeg in een grooten^auiüchut0 zeeslag bij Naulochus, aan de noordkust van Sicilië. Pompejus vluchtte naarverslagen>S6, Azië, knoopte daar verbindingen aan met de Parthen, maar werd gevangen genomen en op bevel van Antonius gedood. Lepidus trachtte zijn voordeel te 'doen met de nederlaag van Pompejus en deed een poging om Sicilië aan zich te trekken; maar Octavianus maakte zijne troepen van hem afvallig en dwong hem zijne waardigheid neder te leggen en zich in het private leven terug te trekken. Door zich meester te maken van de provinciën van Lepidus gebood Lepidus Octavianus voortaan over het gansche Westen en over Africa; door het bezit van dit laatste land kon hij aan Rome den geregelden toevoer van koren verzekeren; nu de weg ter zee weder veilig was, herleefde de handel. Met groote geschiktheid en taaie volharding was Octavianus de vele moeilijkheden te boven gekomen, waarmede hij in den aanvang had te worstelen gehad1 •• >i • . i . . ni] was tnans met langer impopulair, maar verheugde zich in grooter aanzien dan Antonius, die voortdurend nieuwe ergernissen aan de Romeinen gaf. Aan den oorlog in het Oosten had Antonius na het verdrag van Tarente persoonlijk aandeel genomen; maar hij behaalde daarin weinig voordeel. Wel toonde hij dat zijn veldheerstalent hem nog niet had begeven bij een gevaarlijken terugtocht uit Medië naar Armenië, toen zijn leger voortdurend door de Parthen werd vervolgd; maar desniettemin was het een terugtocht en verloor hij er 25.000 man bij. Door een bondgenootschap met den koning van Medië zocht hij in de volgende jaren zijne positie tegen de Parthen te versterken; maar ook dit baatte niet; zoowel Medië als Armenië werden door hen bezet. Intusschen had Antonius zijne vroegere verbintenis met Cleopatra weder Antomus en aangeknoopt; hij zond zijne gemalin Octavia naar Italië terug en sloot cleopatra- De oorlog tegen de Parthen. Munt met het portret van Cleopatra. te Autiochië een huwelijk met Cleopatra. Niet alleen door hare schoonhei had Cleopatra Antonius voor zich gewonnen; de begaafde vrouw stond hem ook in de politiek ter zijde en deed in zijn geest het plan ontkiemen, om een Grieksch-Oostersch wereldrijk te scheppen, een rijk, met Alexandrië als hoofdstad, waarvan het zwaartepunt niet in Rome, maar in Azië zou liggen en waarover Antonius en Cleopatra als despoten zoudeu gebieden. Met tal van Aziatische vorsten stelden zij zich voor hunne groote Aziatische veroveringsplannen in verbinding; zelfs in Indië knoopten zij betrekkingen aan. Hoe langer hoe meer gedroeg Autonius zich als een Aziatisch despoot. Aan Cleopatra, die hij liet uitroepen tot „koningin der koningen", schonk hij het bestuur over Egypte, Cyrene, Cyprus en landschappen in Azië; Caesarion, de zoon, dien zij bij Caesar had, werd haar mederegent; aan de zonen, die hijzelf bij Cleopatra had, verleende hij den titel van „koningen der koningen en dé heerschappij over uitgestrekte landen; van de Romeinsche provinciën in het Oosten bleven alleen Azië en Bithynië over. Dit alles wekte ergernis bij de Romeinen; de waardige houding van Antonius' verstooten gemalin Octavia won veler sympathie; de naam Cleopatra werd hoe langer hoe meer gehaat. De Romeinsche trots werd opnieuw gekrenkt, toen Antonius in 34 over zijn schijn-succes in het Oosten een triumf vierde te Alexandrië; alleen in Rome, de hoofdstad van het rij , mocht volgens Romeinsche denkbeelden een triumf worden gevierd. Zoo telde Antonius nog maar weinig vrienden in Italië, toen eindelijk het pleit om de heerschappij tusscheu hem en Octavianus zou worden beslecht. Breuk De oorlog tegen Sextus Pompejus en de daarop gevolgde afzetting van tusschen Leoidus noodzaakten Antonius zijne veroveringsplannen in het Oosten ui e octavianus. stellen. Hij wilde er niet in berusten, dat Sicilië en Africa in de macht van Octaviamis waren geraakt en verlangde ook voor zich zelf een deel van dezen buit. De onderhandelingen, die hij daarover met Octavianus aanknoopte, leidden echter tot geen overeenstemming. Octavianus wenschte ook geen verzoening meer; hij verzuimde geen middel om zijn tegenstander te brandmerken als vijand van het Romeinsche volk en liet het testament van Antonius bekend maken, waarin deze alle aan Cleopatra gedane schenkingen van land bekrachtigde. Toen hij in 32 aan Cleopatra den oorlog verklaarde en Antonius als drieman afzette, stonden Senaat en volk geheel aan zijne zijde. Antonius en Cleopatra trokken, terwijl hunne vloten zich verzamelden, „aar Griekenland om vandaar een landing in Italië te ondernemen; door het talmen van Antonius moest die landing echter worden uitgesteld en kieeg Octavianus gelegenheid den oorlog naar Griekenland over te b'engen- « den Ambracischen zeeboezem, aan de noordwestkust van Griekenland, Antonius een groote macht te land en ter zee samengebracht; maar zijn toestand weid daar onhoudbaar, toen M. Vipsanms Agrippa, aan wien door Octavianus wederom de eigenlijke leiding van den oorlog werd overgelaten, Slag bij Actium, 31. Munt met de beeltenis van Agrippa. zijne verbinding met Egypte bedreigde. Zoo moest hij trachten een beslissenden slag te leveren; op raad van Cleopatra zou die beslissing worden gezocht in een zeeslag. Bij Kaap Actium trachtte hij zich door de vloot van Octavianus heen te slaan. Aanvankelijk neigde de fortuin naar zijne zijde; Cleopatra baande zich met het Egyp¬ tische eskader een doortocht; Antonius volgde haar, maar de rest van zijne vloot bleef achter en leed de nederlaag. Zijn landleger, zonder aanvoerder gelaten, liep weldra naar den overwinnaar over. Antonius en Cleopatra waren naar Egypte gevlucht. In den zomer van 30 rukten de troepen van Octavianus dit land binnen; Alexandrië werd door hen ingenomen. Nog vóór de inneming der stad had Cleopatra aan Antonius doen weten dat zij een einde had gemaakt aan haar leven; deze stortte zich daarop in ziju zwaard. Maar Cleopatra, dit gevolg van het bericht van haar Antonius en gewaanden dood voorziende, had zich slechts willen vrijmaken om ook Octa- ^ 30. vianus onder hare bekoring te brengen en van hem althans te verkrijgen, dat Egypte aan haar en hare kinderen zou blijven. Toen zij bemerkte, dat dit haar niet zou gelukken, bracht zij zich om, opdat zij niet in den triumf van Octavianus zou behoeven te loopen. De overwinnaar vond in Egypte een ontzaglijken buit, zóóveel dat hij na zijn terugkeer in Italië zijne soldaten kon beloonen met landerijen, die gekocht en betaald waren. Octavianus maakte Egypte niet tot een Romeinsche provincie, maar hij trok het aan zich als zijn eigen domein en liet het door een prefekt op dezelfde wijze besturen, als de Egyptische koningen hadden geaaan. Den volgenden winter bracht Octavianus nog in Azië door om allerlei zaken te regelen; ook met de Parthen knoopte hij onderhandelingen aan, waardoor voorloopig de oorlog tegen hen werd gestaakt. Over Griekenland keerde hij naar Italië terug en vierde in Augustus 29 een buitengewoon schitterenden triumf. In de honderd jaren, waarin de overgang van den Romeinschen staat cuituur- 1 . . , , , . toestanden. van republiek tot monarchie plaats had, had de Hellenistische beschaving nog steeds veld gewonnen; de Grieksche leefwijze, Grieksche taal, Grieksche wereld- en levensbeschouwing waren tegen het einde der eerste eeuw vóór Christus gemeengoed geworden van alle beschaafde Romeinen. Voor een groot deel mag de geringe oorspronkelijkheid der Romeinen op het gebied van kunst en philosophie worden verklaard uit de karaktertrekken van het volk, A* 57 voor een ander deel kan het op rekening worden gesteld van de groote gemakkelijkheid, waarmede zij zich de kunstschatten van de Grieken konden verwerven. Ook in de letterkunde der Romeinen is de invloed van Grieksche voorheelden sterk zichtbaar, maar hier is althans de navolging niet altijd slaafsch. cicero, Voor de vorming en uitbeelding der Latijnsche taal als voertuig van gedachten lu 45 heeft Marcus Tullius Cicero zich onsterfelijke verdiensten verworven. Van de door hem nagelaten geschriften moeten in de eerste plaats de redevoeringen genoemd worden, die hij heeft uitgesproken hetzij in rechtszaken, hetzij als staatsman. Een andere groep zijner werken handelt over de kunst van den redenaar, waarin Cicero zelf zoozeer uitmuntte. De Grieksche wijsbegeerte werd door hem op heldere wijze voor zijne landgenoot en uiteengezet, in geschriften, sierlijk van vorm, maar weinig diep van inhoud. Ten slotte heeft hij tal van brieven nagelaten, modellen van geestigen conversatiestijl en tegelijk een onschatbare bron voor de kennis van het leven der aanzienlijke Romeinen in dezen tijd. Saiiustius, Als geschiedschrijver heeft Gajus Sallustius Crispus zich vermaard gemaakt. 87—34. zijn hoofdwerk, een geschiedenis van de jaren 78—67, is verloren gegaan; maar wij hebben van hem nog een beschrijving over van den Jugurthijnschen oorlog en een meesterlijk boekje over de samenzwering van Catilina. Geheel onpartijdig is zijn geschiedverhaal zeker niet; maar naar den vorm staat het Caesar's zeer hoog. Nog minder onpartijdig zijn de historische geschriften van Caesar, geschdften c^e over zijne oorlogen in Gallië en over den tweeden burgeroorlog handelen. Zij zijn samengesteld met de bepaalde bedoeling om den roem van Caesar te verkondigen en zijne daden te rechtvaardigen en zij bevatten dan ook vele leemten en overdrijvingen; desniettemin blijven zij de belangrijkste bron voor de kennis van de jaren omstreeks het midden der eerste eeuw, maar een bron, waarvan met voorzichtigheid gebruik moet worden gemaakt. Ouder de republiek is het aantal dichters van beteekenis bij de Romeinen catuiius, nog maar gering. Alleen Gajus Valerius Catullus, uit Verona, een jong S4-M' gestorven dichter, heeft lyrische verzen nagelaten, die getuigen dat hij een Lucretius, echt kunstenaar was. Als didactisch dichter maakte zijn tijdgenoot Lucretius 9"~°5* zich bekend, de schrijver van een groot, niet geheel afgewerkt leerdicht „Over den aard der dingen", waarin hij zich een aanhanger toont der wijsgeerige denkbeelden van Epicurus. TIENDE BOEK. HET ROMEINSCHE KEIZERRIJK. EERSTE HOOFDSTUK. De keizers uit het Julische huis. In adelijk na zijn terugkeer herstelde Octavianus de rust in Het l!!!* ^eïl S^aa^ en hij de buitengewone macht, welke hij 1 *ÜP PC a^s drieman had uitgeoefend, neder. Terstond daarna ver- leende de Senaat hem den titel „Augustus" en droeg hem het grootste deel der macht, waarvan hij afstand had gedaan, weder op, nl. het commando over leger en vloot, de stadhouderlijke macht in de provinciën en het uitsluitend bestuur van de piovinciën, waarin Romeinsche legioenen lagen, nl. Gallië, Hispania Citerior en Syrië, over Africa en Illyricum behield de Senaat zich echter het bestuur voor, hoewel ook aan de grenzen dezer provinciën oorlogstoestand heerschte. Al werd aan Augustus, zooals Octavianus voortaan genoemd wordt, de koningstitel onthouden, al noemde hij zich slechts „princeps", d. i. de eerste magistraatspersoon, in werkelijkheid was hij alleeuheerscher. Van het begin van het jaar 27, waarin de bovenomschreven macht aan Augustus werd opgedragen, dagteekent het Romeinsche keizerrijk. Schijnbaar bleef ook na 27 de republiek voortbestaan. Al oefende Augustus Senaat en een gioote macht uit, die macht was toch de som van de bevoegdheden, ^e'zel aan allerlei republikeinsche ambten verbonden; zij was niet erfelijk, zelfs niet voor het leven aan hem opgedragen. Bovendien deelde hij de macht met den Senaat; dit college bleef het beheer voeren over Rome en Italië en bestuurde alle provinciën met uitzondering van die, welke aan Augustus waien toegewezen; de inkomsten dezer provinciën stroomden in het door den Senaat beheerde aerarium. Ook de wetgevende macht berustte voortaan niet meer bij de volksvergadering, maar bij den Senaat. Toch was het meer schijn dan wezen, dat de Senaat de macht met Augustus deelde. De wetgevende macht van den Senaat werd al dadelijk vrede. De kas van Augustus, de beperkt door de bevoegdheid van Augustus om edicten uit te vaardigen, die kracht van wet hadden; tegen elk senaatsbesluit kon hij bovendien zijn veto uitspreken. Aan het commando over leger en vloot was de leiding dei buitenlandse,he aangelegenheden verbonden; Augustus beschikte over oorlog en _ ,...11. 1 1 1 _ 1 _ 1. fiscus, was altijd beter gevuia aan nei aerarium, dank zij vooral den rijken inkomsten uit Egypte, waar Augustus in de plaats der vroegere koningen was getreden en dat hij feitelijk als domein beheerde. Als censor — maar eerst in 84 werd dat ambt voor het leven aan den Keizer opgedragen — kon hij bovendien senatoren afzetten en benoemen,. Bij een conflict tusschen Senaat en Keizer was de Senaat machteloos; het leger gehoorzaamde den Keizer. Augustus had de feitelijke opperheerschappij in handen kunnen nemen, omdat de overgroote meerderheid vanhetRomeinsche volk verlangde naar een tijd van rust en vrede en omdat de overtuiging algemeen was geworden, dat alleen een monarchaal gezag vrede en orde zou kunnen handhaven. Alleen bij de hoogere standen bleef de republikeinsche traditie nog voortleven; omdat die aanzienlijke Romeinen, ook door hun vermogen, een invloedrijke klasse waren, moest rekening worden gehouden met hun republikeinsche gezindheid; daarom behield de Senaat een deel van het staatsgezag. Maar de Keizer voelde zich sterk genoeg om den Senaat te weeistaan, zoo deze den republikeinschen schijn tot werkelijkheid wilde maken. De Senaat mocht alleen gezag uitoefenen, zoo hij bereid was zich in alle belangrijke aangelegenheden naar het oordeel van den Keizer te schikken. Het college als zoodanig was voortaan slechts een schaduw van wat het geweest was in de tijden der Punische oorlogen; maar de stand der senatoren bleef een aanzienlijke stand; alleen senatoren bekleedden de voornaamste magistraatsambten, alleen zij werden tot stadhouder van de senaatsprovinciën benoemd en kwamen in aanmerking voor de hoogste rangen bij het leger. Het keizerschap draagt het merk van Augustus; hij heeft den aard ervan Beeld van Augustus. In het Vatikaan te Rome. bepaald; zijne opvolgers hebben slechts tot ontwikkeling behoeven te brengen wat door hem in kiem was gelegd. Caesar's levenseinde vermaande hem om wat er nog restte van republikeinsche traditiën te ontzien en niet de hand uit te strekken naar de uiterlijke teekenen der alleenheerschappij. De mogelijkheid dat uit de rijen der senatoren iemand te voorschijn zou komen, die, met gelijk recht als vroeger Octavianus, naar het opperste gezag zou streven, was bovendien een reden voor hem om zich niet bloot te geven. Toch ver- uitbreiding zuimde hij geen gelegenheid, die zich aanbood, om zijne macht te vergrooten. jpe macht. Zoowel in Rome als in Italië maakte het gezag van den Senaat langzamerhand plaats voor het zijne. Het was Augustus, die zorg droeg voor de veiligheid in Rome; hij organiseerde er de politie en de brandweer; de aanleg en het onderhoud van de wegen in Italië behoorden voortaan tot de taak van door den Keizer aangestelde ambtenaren. Het werd een vast gebruik, dat nieuw veroverde provinciën ter beschikking van den Keizer kwamen, en niet van den Senaat. Die langzame, maar gestadige uitbreiding van de macht van den Keizer hield aan onder de opvolgers van Augustus. Slechts schijnbaar kreeg de Senaat een voorsprong, toen onder de regeering van Tiberius de verkiezing der voornaamste magistraatspersonen werd onttrokken aan de volksvergadering — die daardoor haar laatste reden van bestaan verloor — en overgedragen op den Senaat. In werkelijkheid was het voortaan de Keizer, op wiens voordracht de openvallende plaatsen in de hooge magistratuur werden bezet. Tegenover de oud-Romeinsche aristocratie zochten de Keizers steun bij het De provinvolk en het leger, maar ook en vooral bij de provinciën. De historische taak van hetïeizenp, het keizerschap was om de verschillende bestanddeeleu van het Romeinsche rijk tot staatkundige eenheid te brengen, om een einde te maken aan de bevoorrechte positie van Rome en Italië en de Romeinsche cultuur te doen samensmelten met de Hellenistische. De Romeinen hielden op, het heerschende volk te zijn; het zwaartepunt van het rijk werd verlegd naar de provinciën. Reeds tijdens de burgeroorlogen was men begonnen de Romeinsche legioenen voor een groot gedeelte uit de provinciën te lichten; Augustus ging daarmede voort en verleende aan deze in de gelederen opgenomen provinciebewoners het burgerrecht. Aan de ten hemel schreeuwende misbruiken in de provinciën, vooral op het gebied van belastingheffing, werd een einde gemaakt; Azië, Syrië, Egypte en Africa werden weder tot economischen bloei gebracht; alleen Griekenland heeft zich nooit kunnen herstellen van de ellende, die de voortdurende oorlogen over dat land uitgestort hadden. In het Westen geraakten Spanje en Gallië tot bloei; de bewoners dezer landen werden onder het keizerrijk volledig geromaniseerd. Augustus De versmelting der natiën, die het Romeinsche keizerrijk uitmaakten, Y4V'Chr" was het bewuste doel, waarnaar Augustus streefde; daar de Hellenistische Binnenland, beschaving rijker en veelzijdiger was dan de nationaal-Romeinsche, moest deze regering. Bescherming plaats maken voor de eerste. Maar ook in dit opzicht toonde Augustus zich nationaal- een voorzichtig en slim heerseher, dat hij den nationalen trots der Romeinen K—e ontzag en de ontwikkeling van hunne eigen beschaving bevorderde, al wist hij ook dat deze op den duur plaats zou moeten maken voor de Hellenistische. Hij bevorderde de studie van het Romeinsche verleden en beschermde de nationale letterkunde; hij trachtte den ouden godsdienst weder tot nieuw leven te wekken. Al moest deze poging falen, omdat de aspiratiën van zijne tijdgenooten niet meer bevredigd konden worden door het oude geloof, ontegenzeggelijk heeft zij er toe bijgedragen om den zedelijken ernst van het Romeinsche volk te verhoogen. Tal van wetten werden ook door hem uitgevaardigd, waarvan de strekking was om het huwelijk in bescherming te nemen en het kweeken van groote gezinnen te bevorderen. Evenmin als in eenig ander tijdvak der geschiedenis hebben de zede wetten van Augustus het kwaad, dat zij wilden tegengaan, geheel kunnen keeren; maar geheel zonder uitwerking bleven zij toch niet. De taak van beschermer van den nationalen godsdienst bracht mede, dat Augustus vele tempels, die men geheel verwaarloosd had, liet herstellen en verschillende nieuwe liet bouwen. In het algemeen was hij er op uit om de hoofdstad te verfraaien; van hem is dan ook gezegd, dat hij Rome vond als een stad van baksteen en ze heeft gemaakt tot een stad van marmer. Ook daardoor schonk hij bevrediging aan den nationalen trots. De regeering van Augustus heeft voor de wereld een tijdvak van vrede geopend, dat ongeveer twee eeuwen heeft aangehouden. Zondert men de korte periode van troonstrijd na den dood van Nero uit en rekent men plaatselijke opstanden niet mede, dan is het in de landen langs de Middellandsche Zee, dus in de kern van het Romeinsche rijk, bijna twee eeuwen lang vrede geweest; alleen in de grensgewesten werd oorlog gevoerd. De handhaving van den vrede was een voorwaarde van bestaan voor het keizerrijk; Augustus had uitdrukkelijk aangekondigd, dat het keizerrijk den vrede zou brengen, en de handhaving van die belofte door hem en zijne opvolgers heeft er het meest toe bijgedragen Het leger, om het keizerschap als den besten regeeringsvorm te doen aanvaarden. Maar in een rijk als het Romeinsche wereldlijk kon ook een vredelievend Keizer niet buiten een vrij talrijk leger. De Keizer had dat noodig om, zoo de omstandigheden het eischten, zijne eigen macht te verdedigen tegen aanvallen van binnen; maar bovendien, in den aanvang van het keizerryk vond men in het rijk zelf nog tal van volkeren, die niet of ternauwernood onderworpen waren; de afronding der grenzen en de bescherming dier grenzen tegen aanvallen der barbaren maakten het niet minder noodig, dat een aanzienlijke legermacht ter beschikking van den Keizer stond. Augustus had dan ook een staand leger opgericht, dat bij zijn dood 25 legioenen telde, d. w. z. 150.000 man te voet en 150.000 ruiters. Geruimen tijd is dat de normale sterkte van het leger gebleven. Die macht was eigenlijk te gering; maar de Keizers schrikten er voor terug om haar te vergrooten, daar zij de belastingen niet durfden verzwaren. Ook onder het keizerrijk waren de Romeinsche burgers, zoowel de Italianen als de provinciebewoners die het burgerrecht hadden verkregen, vrijgesteld van directe belastingen; aan dat voorrecht hebben de Keizers twee eeuwen lang zoo goed als niet durven tornen, uit vrees voor hunne populariteit. Ondanks zijne vredelievende bedoelingen heeft Augustus toch heel wat Buitenoorlogen gevoerd en het grondgebied van het rijk aanmerkelijk vergroot. Hij ^oiujek.' wenschte aan het rijk de natuurlijke grenzen te geven van Atlantischen Oceaan, Elbe, March, Donau, Zwarte Zee, Euphraat, de onderste watervallen van den Nijl en de Sahara. In het Oosten, Zuiden en Westen waren deze grenzen reeds vrij wel bereikt; maar naar den Noordkant moesten de Romeinsche legioenen nog verder voorwaarts dringen om de afronding der grens te verkrijgen, die Augustus begeerde. Aan de Oostgrens waren de Parthen nog altijd de naburen der Romeinen • Verhouding Beiden trachtten het grensland Armenië onder hunne macht, althans onder hun invloed te brengen; onder de regeering van Augustus slaagden de Romeinen er echter niet in om hunne mededingers hier te verdringen. Daarentegen behaalde de Keizer in het jaar 20, zonder gebruik te maken van wapengeweld, een succes, dat werd beschouwd als een erkenning van Rome's meerderheid door de Parthen. Nog altgd was de nederlaag van Crassus bij Carrhae ongevyroken; de veldtochten immers van Antonius in het Oosten hadden den Romeinen meer nadeel dan voordeel bezorgd. Door zich te mengen in een troonstrijd bij de Parthen wist Augustus hun Koning Phraates te bewegen om de veldteekenen, die bij Carrhae waren veroverd, terug te geven en de Romeinsche krijgsgevangenen, die in de veldtochten tegen Antonius gemaakt waren, weder in vrijheid te stellen. Slechts ééne verovering werd in het Oosten beproefd, maar deze mislukte. De vtroveDe prefekt van Egypte ondernam een veldtocht naar Gelukkig Arabië om Arabfa^Feiideze landstreek, waar men groote rijkdommen meende te kunnen vermeesteren, in bezit te nemen; doch hij werd teruggeslagen. Zoowel met de ten Zuiden van Egypte wonende Aethiopiërs als met enkele volksstammen aan de grenzen der provincie Cyrene hadden de Romeinen af en toe strijd te voeren. De romaniseering van Noord-Africa werd geleidelijk voortgezet; Numidië, waar de Romeinsche beschaving reeds lang had post gevat, kon in 25 met de provincie Africa worden vereenigd. In het Noorden van Spanje werden de Cantabriërs en Asturiërs na hard- ondenvernekkigen tegenweer onderworpen; eerst nu konden in dit schiereiland de vanp^n0s0l.d. wapenen rusten; in den langen vredestijd, die thans aanbrak, namen de Spanje. Iberische stammen de Romeinsche beschaving geheel en al over. Aan de zijde der Alpen waren de grenzen van het Romeinsche rijk het Onderwerminst beschermd; in den tijd der burgeroorlogen hadden de bestuurders der Aipenstlm republiek geen aandacht gewijd aan de onderwerping der stammen in het men'25~6, A* 58 hooggebergte, die handel en verkeer bemoeilijkten. Augustus droeg de uitvoering dezer taak aan zijne stiefzonen Tiberius en Drusus op. Vooral tegen de Rhaetiërs en Vindeliciërs, die in het tegenwoordige Grauwbunderland, Tirol en Zuid-Beieren woonden, moesten zij strijd voeren; in het jaar 6 v. Chr. waren alle Alpenlandschappen bij het Romeinsche rijk ingelijfd. Romanisee- Vooral aan Gallië wijdde Augustus zijne zorgen. Over het algemeen r,GaiiIë.n vertoefde hij dikwijls langen tijd in de provinciën om daar de regeeringszaken te ordenen; gedurende zijne afwezigheid liet hij het bestuur over Italië dan over aan den met hem bevrienden Gajus Maecenas. In het bijzonder gaf Augustus zich moeite om Gallië tot ontwikkeling te brengen, omdat hij begreep dat dit van nature zoo rijke en dichtbevolkte land een der schoonste deelen van het rijk kon worden. Trouw werd hij daarin bijgestaan door den man, die een zijner vertrouwdste raadslieden was en de voornaamste regeeringszorgen met hem deelde, door M. Vipsanius Agrippa; deze liet ook de verkeerswegen aanleggen, die van Lugdunum (Lyon) uit naar alle richtingen Gallië doorsneden en de beste geleidingen voor de Romeinsche beschaving werden. Af en toe trachtten Gallische stammen tegen Rome in verzet te komen en vonden dan dikwijls steun bij Germaansche stammen van de overzijde van De boog van Drusus te Rome. Drusus den Rijn. Niet het minst om daaraan een einde te maken besloot Augustus onderwerpt. < ^ uitbreiding van de rijksgrens tot aan de Elbe. In de jaren 12—9 kweet Noordwest- ° .. ■, 1 at i 1 •• Duitschiand,Drusus zich op schitterende wijze van deze hem opgedragen taak. Nadat hij de Sugambriërs, die aan Gallische rebellen hulp hadden verleend, over den Rijn had teruggejaagd, onderwierp hij de Batavieren en Friezen en ondernam een scheepstocht langs de Noordzee, tot aan den mond van den Wezer. In de volgende jaren voerde hij eveneens met geluk strijd tegen de Germaansche stammen in Noordwest-Duitschland; tal van sterkten langs den Rijn werden door hem gebouwd, ook Aliso, aan den bovenloop der Lippe. Tot aan de Elbe zette Drusus zijne tochten voort; op den terugkeer maakte een val van zijn paard een plotseling einde aan zijn jong, maar roemrijk leven. Het werk van Drusus werd door Tiberius voortgezet. In dezelfde jaren waarin zijn broeder Noordwest-Duitschland had veroverd, had Tiberius strijd gevoerd in de Donau-landen. Ook naar de zijde van deze rivier was de rijksgrens niet voldoende verzekerd; hier waren het de Geten, die telkens het Romeinsche gebied bedreigden. Daaraan kwam een einde door den grooten Tiberius in veldtocht van Tiberius in de Donau-landen; de heerschappij der Romeinen banden" over de provincie Illyricum (het land tusschen den middenloop van den Donau en de Adriatische zee) werd vaster bevestigd en een nieuwe provincie, Moesië (het tegenwoordige Boelgarije) aan het lijk toegevoegd. Terstond hierna droeg de keizer hem de voortzetting en bevestiging van het werk van Drusus op. De verwijdering, die echter in dezen tijd tusschen Augustus en zijn stiefzoon ontstond, had ten gevolge dat Tiberius zich geruimen tijd uit het openbare leven terugtrok; acht jaren lang bracht hij op het eiland Rhodus door. In dien tijd werd de verovering van Germanië niet verder voortgezet; Augustus had geen veldheer die Tiberius kon vervangen. Na de verzoening kreeg Tiberius opnieuw het commando over de troepen in Germanië. Hij drong wederom tot aan de Elbe door en regelde het bestuur over de ten Westen dezer rivier gelegen landen alsof zij een Romeinsche provincie waren. Maar de voornaamste taak, die hem thans De Marwachtte, was de oorlog tegen de Markomannen, een Suevischen stam, die komannenvroeger voor Drusus was teruggeweken. Over hen regeerde destijds — met grooter gezag, dan de Germaansche stammen van hunne aanvoerders plachten te verdragen — Koning Marbod; hij had een groot rijk gesticht, dat het tegenwoordige Bohemen en Moravië omvatte, en ook reeds de volken, die ten N. van Bohemen langs den rechter Elbe-oever woonden, aan zich onderworpen. Zijn rijk vormde een gevaarlijke wigge tusschen de stellingen der Romeinen aan de Elbe en den Donau; daarom besloot Augustus hem den oorlog aan te doen. Reeds waren alle toebereidselen voor den veldtocht tegen de Markomannen gemaakt, toen plotseling een opstand uitbrak in Illyricum. De druk der Romeinsche heerschappij had onder de Pannoniërs en Dal- opstand in matiërs reeds lang ontevredenheid gewekt; toen men bij hen ook soldaten 111 begon te lichten voor den veldtocht tegen Marbod, kwamen zij in verzet. Binnen korten tijd breidde de opstand zich over heel Illyricum uit: meer dan 200000 man stonden tegen de Romeinen in de wapenen; tegelijkertijd deden de Daciërs uit Walachije een inval in Moesië. Van den veldtocht tegen Marbod moest nu voorloopig worden afgezien; met hem werd vrede gesloten. Eerst na een zwaren strijd van drie jaren, waarin de Romeinen hun uiterste kracht moesten inspannen, gelukte het aan Tiberius den opstand te onderdrukken. Pannonië, de noordelijke helft van Illyricum, werd nu als een afzonderlijke provincie georganiseerd. Nauwelijks had men te Rome het feest der overwinning over de Pannoniërs gevierd, toen het bericht kwam van een groote ramp in Germanië. Het bestuur van den Romeinschsn stadhouder Quinctilius Varus had daar een Varus door opstaud doen uitbreken onder den Saksischen stam der Cheruscen. Onder verslagen in aanvoering van Arminius — zoo luidt de Romeinsche naam van den Cherusburgor \vou een herme in liet Museum te Berlijn. met den bouw van een bijzonder groot en prachtig paleis, liet „gouden huis . Ten onrechte is Nero beschuldigd, dat hij de stad in brand had laten steken, hetzij in een satanische luim, hetzij om zijn bouwmanie te bevredigen; maar om de verdenking van zich af te weren, schoof hij de schuld op de Christenen en liet dezen onder, gruwelijke martelingen ter dood brengen. Geld was ook noodig voor het bedwingen van een gevaarlijken opstand in Britannië en voor een oorlog, die tegen de Parthen moest woiden gevoeld. Wederom was het de bezetting van den troon in Armenië, die een twistappel werd tusschen Romeinen en Parthen; de strijd eindigde hiermede, dat de door de Parthen gewenschte candidaat den troon van Armenië beklom, maar zich door Nero met de koninklijke waardigheid liet bekleeden. De meest gehate middelen werden door Nero aangewend om in dt, behoefte aan geld te voorzien; ook daardoor werd de reeds lang ge\\ekt< ontevredenheid over zijn regeering verergerd. Het middel van majesteitsprocessen en het uit den weg ruimen van hen, die in de verte aan du keizei lijke familie verwant waren — nabestaanden waren er niet meer — bracht schrik teweeg, maar vermeerderde den wrok. In G5 werd een samenzwering ontdekt, waarin vele aanzienlijke Romeinen betrokken waren; ook Seneca werd, als verdacht van medeplichtigheid, gedood. Daarop volgde Nero's reis naar Griekenland, die de minachting, welke velen voor hem koesterden, nog deed toenemen. In 68 zeiden de troepen in de provinciën hem de gehoorzaamheid op. Julius Vindex, de stadhouder van Midden-Gallië, van Nero gaf het sein tot den afval; Sulpicius Galba, die als legaat in Noord-Spanje af-6b stond, en de stadhouders van Lusitanië en Africa volgden. De stadhouder van Opper-Germanië, Verginius Rufus, rukte echter tegen Vindex op, omdat hij vreesde dat de door dezen geleide beweging Gallië van Rome los zou scheuren; toen hij Vindex had verslagen, wilden zijn soldaten hem tot Keizei uitroepen, maar hij weigerde en liet aan den Senaat de keuze van een Keizer over. Door allen in den steek gelaten, ook door de piaetoiiauen, die hem het langst getrouw waren gebleven, vluchtte Nero naai een landgoed in de nabijheid van Rome; toen de Senaat hem afzette en vogelvrij verklaarde, liet hij zich dooden. Met hem eindigde de Julische of Julisch-Claudische dynastie, zooals men de reeks van keizers noemt, die door geboorte of adoptie zich afstammelingen van Caesar en Augustus mochten noemen. TWEEDE HOOFDSTUK. De troonstryd na Nero's dood. l)e Flavische Keizers. Nerva on zyne opvolgers in de tweede eeuw. Troonstrijd ^ K et Nero's dood breekt in de geschiedenis van het keizer- na Nero's »ifl.rpn i t C O de rechten der Christenen; Constantijn daarentegen verleende hun nieuwe voorrechten : hij bevrijdde hunne geestelijken van drukkende belastingen, erkende de rechtspraak der bisschoppen en stond aan de Kerk toe om erflatingen te mogen aanvaarden. In den strijd tusschen Constantijn en Licinius kozen de Christenen dan ook de partij van den eerste. Nu het Christendom tot staatsgodsdienst was geworden, werd ook de oorspronkelijk zeer eenvoudige eeredienst meer en meer uitgebreid; nieuwe Constantijn de Groote. Marmeren beeld opgesteld in de voorhal van de kerk van S. Giovanni in Laterano te Rome. ceremoniën werden ingevoerd; prachtige priestergewaden kwamen in zwang; uitbreiding de vereering van reliquiën en bedevaarten naar heilige plaatsen werden Christelijken gebruikelijk. De schilderkunst, bouwkunst en de muziek stelden zich weldra eere(,ien8tin dienst der Kerk; in de tweede helft der vierde eeuw werd de koorzang Koorzang, tot ontwikkeling gebracht door Ambrosius, bisschop van Milaan. Hoe langer hoe meer kreeg het leven een Christelijke tint; vooral in de landen van het Oosten ontwikkelde zich de neiging om zich geheel te onttrekken aan de beslommeringen van het wereldlijk leven en zich in zelfbeschouwing te verdiepen. Het dooden van het vleesch en van alle zinnelijkheid, strenge onthouding en zelfkastijding (ascese) golden voor verdienstelijke werken, waar- Ascese, mede men zich de zaligheid kon verwerven; kluizenaars werden als heiligen beschouwd. Omstreeks het midden der vierde eeuw begonnen Antonius en Kluizenaars • • 6n zijn leerling Pachomius in Egypte de verspreid levende kluizenaars tot een monniken, gemeenschappelijk leven te vereenigen; Pachomius stichtte de eerste kloosters, waar de monniken volgens vaste regelen leefden, nadat zij de gelofte van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid hadden afgelegd. Ook vrouwen volgden dit voorbeeld; zoo werd reeds in de vierde eeuw de grond gelegd tot het monnikwezen, dat in de middeleeuwen zich zoozeer zou ontwikkelen. Ook de letterkunde der derde en vierde eeuw draagt een Christelijken Christelijke stempel; het heidendom heeft in dezen tijd geen litteraire kunstwerken vanletterkundebeteekenis voortgebracht, zoomin als het op het gebied der wetenschap nog iets groots vermocht te scheppen. De kerkvaders, zooals men de voornaamste De KerkChristelijke auteurs uit deze eeuwen noemt, stelden de wetenschap in dienst ^hunne*" der Kerk en wonnen daardoor vooral de ontwikkelden voor de nieuwe leer. ReschnftenHunne geschriften zijn deels van polemischen (aanvallenden), deels van apologischen (verdedigenden) aard, naarmate zij kettersche dwaalleer bestrijden of het Christendom verdedigen tegen aanvallen van heidenen; ook hebben zij de Christelijke leer nader uiteengezet en daardoor den grond gelegd tot de Christelijke dogmatiek. Daar hunne werken bovendien geacht worden veel te bevatten, dat alleen door mondelinge overlevering van de apostelen bewaard is gebleven, zijn de geschriften der Kerkvaders tevens de bron der traditie, waaraan de Christelijke Kerk, naast de Heilige Schrift, autoriteit heeft toegekend in zake van geloof, eeredienst en kerkrecht. Tot de oudste Kerkvaders behooren Clemens en zijn leerling Origenes, ciemens, die beiden aan het hoofd hebben gestaan van de bloeiende Christelijke school orjenel', te Alexandrië, en Tertullianus en Cyprianus, voortgekomen uit de Christelijke 185-254. ' J 1 t Tertullianus, school te Carthago. Het belangrijkste geschrift van Hieronymus, uit Dalmatië, f,220. is zijn nieuwe bewerking van de Latijnsche bijbelvertaling, de zoogenaamde C>|ri258US' „vulgata"; hij was een voorstander van het coelibaat der geestelijken en bracht +eg°("^2"s' zijn laatste levensjaren als kluizenaar in de nabijheid van Bethlehem door. Door veelzijdigheid van kennis en diepte van geest steekt Augustinus, de bisschop van Augustinus, Hippo Regius, in Africa boven alle Kerkvaders uit. Voor de ontwikkeling van 3o3~4~9, het kerkelijk dogma zijn de geschriften van Augustinus van de grootste beteekenis; confessio- hij is de grondlegger van de leer der erfzonde en der praedestinatie. Het meest gelezene zijner werken is de „Confessiones" (Bekentenissen), waarin hij de geschiedenis van zijn innerlijk leven heeft blootgelegd; het belangrijkste de Decivitate 22 boeken „De civitate Dei" (Over den Gods-staat). De grondgedachte van dit werk is de meening, dat de wereld te verdeelen is in twee staten: den staat des duivels, die na den zondenval zich over de aarde heeft uitgebreid en in de groote wereldrijken van West-Azië en vervolgens in het Romeinsche rijk tot triumf is gekomen; en den staat Gods, door Christus op aarde nieuw gesticht en sedert vertegenwoordigd in de Christelijke kerk. De overwinning van die Kerk over den staat des duivels is het einddoel der geschiedenis; nog eens zal de duivel een laatste poging doen om den staat Gods ten onder te brengen', maar de Kerk zal overwinnen en op den dag van het jongste gericht zullen de kinderen Gods ter eeuwige zaligheid worden geroepen, de kinderen der zonde de eeuwige verdoemenis ingaan. Deze beschouwing der menschelijke geschiedenis is de prototype van de philosophie der geschiedenis, die in de middeleeuwen door de Katholieke Kerk tot de heerschende is gemaakt. Van de oudste tijden af zijn er in de Christelijke kerk secten geweest, Arms en die elkaar met meer of minder heftigheid hebben bestreden; in het eerste Athanasius. kwartaai —573 57 Bardija. Gaumata 62 Evilmerodach, 561—560. Neriglissar, Darius 1, 521—485. Opstanden in Baby- 160— 556. Labosoarchad, 556—555. Na- lonië, enz. De opstanden bedwongen . 63 bonnidus, 555—539. Amasis. 570—526 . 58 TWEEDE BOEK. Het Westen tot de Perzische oorlogen Blz. 65—114 Eerste Hoofdstuk. (De oudste Grieksche geschiedenis.) „ 67— 77 Blz. Blz. De Indogermanen 67 De oudste Grieksche tijd. De Myceensche Het Balkan-schiereiland. Griekenland . 68 beschaving 71 Afkomst der Grieken. Hun beschaving . 69 Troje ........ 75 Hun godsdienst 70 Grieksche koloniën 76 Tweede Hoofdstuk. (De Grieksche Middeleeuwen. Het oude Italië.) Blz. 78—92 Blz. Blz. De Dorische volksverhuizing . . .78 Homerus. Hesiodus. Godsdienst . . 85 Sparta. Thessalië. . . . . .79 Handel. De Messenische oorlog. Koloni- De Grieksche Middeleeuwen. Adelsheer- satie 86 schappij 80 De Zwarte Zee. Cilicië. Thracië en Mace- Sparta. De stadstaat 81 donië. Chalcidice . ... 87 Verdwijnen van het koninschap. Athene. De Aegaeische Zee. Cyrene. Sicilië. Zuid- Sparta 82 Italië. Cumae. Italië 88 Spelen. Kunst 83 De Etrusken. Grieksche invloed. Rome . 90 Heldensagen 84 De Romeinsche godsdienst . . .91 Derde Hoofdstuk. (De zevende en de zesde eeuw vóór Christus.) Blz. 93—114 Blz, Blz. De Grieken. ..... 93 Carthago. De Etrusken. Rome. De Tar- Oorlogen inden Peloponnesus.Nijverheid. quiniërs IOC» Invoering van het gemunte geld. Val Slag bij Alalia, 540. De Etrusken. De lijd van den adel 94 der zeven wijzen • 107 Sparta 95 Stesichorus. De mysteriën van Eleusis . 108 Wetgevers. Godsdienst. Literatuur. Archi- Orphisme. De Ionische Philosophie. Tha- lochus. Lyriek % les. Anaximander. Hecataeus . . 109 De orakels. Godsgeloof .... 97 Athene. Pisistratus. Polycrates. Sparta. 110 Bouwkunst. Plastiek enz. De tyrannis . 98 Athene. De Dionysiën. Val van Poly- Periander 100 crates, 512. Hipparchus vermoord, 514. 111 Athene. Cylon ± 635 .... 101 Hippias verdreven. 510. Clisthenes. Zijn Draco 624. Salamis veroverd. Solon, hervormingen. Ostracisme. Rome ver- archon, 594 102 drijft de Etrusken, 510. . . .112 Zijn wetgeving 103 Zuid-Italië. Sybaris verwoest, 510. Pytha- Pisistratus, tyran, 561—527. Groot-Grie- goras 113 kenland en Sicilië. Phocaea. Massalia. 105 Xenophanes. Tyrannis op Sicilië. Gelo . 114 DERDE BOEK. I)e Vrijheidsoorlog der Grieken Blz. 115 — 166 Eerste Hoofdstuk. (Het Perzische Rijk.) „ 117—125 Blz. Blz. Het Perzische rijk 117 Godsdienst. De Joden. Babylonische bal- De Koning 118 lingschap. Ezechiel .... 122 De satrapen 119 Terugkeer der Joden naar Palestina . 123 Het leger. De financiën. Grenslanden. Ezra. Nehemia 124 Bouwerken 120 Job 125 Tweede Hoofdstuk. (De Ionische opstand. De slag bij Marathon.) Blz. 126—131 Blz- Blz- De Klein-Aziatische Grieken. Thracië en Verbond van Athene en Sparta. Eerste Macedonië onderworpen. De Ionische mislukte expeditie van Mardonius, 492 129 opstand, 500 126 Expeditie van Datis en Artaphernes, 490. Slag bij Lade, 495 127 Slag bij Marathon, 490. . . .130 Themistocles Miltiades .... 128 Derde Hoofdstuk. (Salamis. Himera. Plataeae. Mycale.) Blz. 132—141 Blz Blz Darius f- 485. Xerxes I, 485 —465. Mil- Slag bij Artemisium, 480. Slag bij Ther- tiades, "j* 132 mopylae, 480. Xerxes bezet Athene. Strijd in Sparta. Toebereidselen van De stelling bij Salamis. . . . 137 Xerxes 134 Slag bij Salamis, 480 . . . .128 Themistocles' vloot. Griekenland vóór Slag bij de Himera, 480. Mardonius' den oorlog 135 vredesvoorslagen 139 Veldtocht van Xerxes. Verdediging van Slag bij Plataeae, 479. Slag bij Mycale, 479 140 Griekenland 136 Vierde Hoofdstuk. (Na de overwinning) . . . Blz. 142—156 Blz. Blz. Na de overwinning 142 Pausanias, 469. Vlucht van Themis- Pindarus. Aeschylus 148 tocles 149 De nieuwe politiek 144 Slag aan den Eurymedon, 466. Afval van Sparta's conservatisme. Bloei van Athene 145 Thasos, 465. Verhond van Sparta en I)e muren van Athene. Byzantium ver- Thasos. Aardbeving te Sparta, 464. overd, 478. Pausanitis. De Atheensche Helotenopstand 150 bond, 477 146 Bloei van Athene. Sociale toestanden . 151 • Veroveringen van Cimon .... 147 Partijstrijd. Cimon en Pericles. . . 153 Themistocles en Cimon. Pausanias in Ephialtes. Dood van Ephialtes, 462 . 154 Byzantium. Opstand in Arcadië . . 148 Verbanning van Cimon, 461. De Atheen- Themistocles verbannen, 470. Val van sche democratie -155 Vijfde Hoofdstuk. (De eerste strijd van Sparta en Athene. Sicilië) Blz. 157—166 Blz. Blz. Xerxes t> 465. Artaxerxes I, 465—425. Hiero, 478—467. Slag bij Cumae, 474. Athene in Aegypte, 459. Oorlog in Tyrannis van Syracuse. . . . 161 Griekenland. 460 157 Hiero f» 467. Val der tyrannis, 466. Slag bij Tanagra, 457. Slag bij Oenophyta, Politieke strijd op Sicilië. Ducetius. 457. Strijd in West-Griekenland, 455 . 158 Bloei van Sicilië 162 Nederlaag van Athene in Aegypte, 456— Epicharmus. Rhetorica. Gorgias . . 163 454. Wapenstilstand. 450 . . . 159 Empedocles. Rome. Zuid-Italië. Mas- Cimon f, 449. Slag bij Salamis, 449. salia 164 Vrede van Gallias, 449. Slag bij Coronea, Carthago 165 447. Dertigjarige vrede, 445. Sicilië 160 VIERDE BOEK. De strijd van Athene en Sparta Blz. 167—230 Eerste Hoofdstuk. (De Atheensche democratie onder Pericles.) Blz. 169—178 Blz. Blz. Pericles 169 Thucydides verbannen, 443. Pericles' Pericles' ideaal. De Atheensche demo- karakter 175 oratie 171 Athene's economische macht . . . 176 De Atheensche bond. Thurii . . . 172 Bevolking van Athene. Oorlog met Samos 177 De financiën. De bouwwerken. . . 173 Athene's gebied 178 Tweede Hoofdstuk. (De gouden eeuw van Pericles.) Blz. 179—196 Blz. Blz. Geestelijk leven 179 De beeldende kunsten. De schilderkunst 188 Openbaar leven ...... 180 Phidias . • . . . . . . 189 Het oude geloof 181 Het koorgezang. De muziek. De tragedie 190 De twijfel 182 De comedie 191 Sophocles 183 De wetenschappen. Pythagoras. Hippo- Herodotus ... .... 184 crates ....... 192 Nieuwe denkbeelden 185 De philosophie. Heraclitus. Parmenides. 193 Euripides 186 Anaxagoras. Leucippus. Demoeritus . 194 Euripides' drama's 187 De sophisten. Protagoras .... 195 Derde Hoofdstuk. (De Archidamische oorlog) . . Blz. 197—208 Blz. Blz. Athene en Sparla. Aanvallen op Pericles' De partijstrijd. Nicias. Beleg van Plataeae, vrienden 197 429/427. Slag bij Naupactus, 429. Afval Conflict tusschen Corcyra en Corinthe, van Mytilene, 428. Bestraffing van 436 vlg. Houding van Athene. Slag Mytilene, 427 203 bij Corcyra, 433. Afval van Potidaea, Corcyra. Slag bij Olpae, 426. Expeditie 434. Oorlog van Athene en Corinthe, 433 198 naar Sicilië, 427 vlg. Toestand van Peloponnesischeoorlog,431—404. Archida- Athene ....... 204 mische oorlog, 431—421. Sparta's macht 199 Aristophanes ...... 205 Toerustingen van Athene. Verwoesting Pylos bezet, 425. Vredesonderhandelingen 206 van Attica, 431. Cleon. Terugtocht van Strijd om Sphacteria, 425. Slag bij Delium, Archidamus 200 424. Brasidas in Macedonië, 424 . . 207 Pest te Athene, 430/429. Pericles afgezet, Val van Amphipolis, 424. Wapenstilstand. 430. Potidaea capituleert, 429. . . 201 Slag bij Amphipolis, 422. Vrede van Pericles "}*, 429. Alcibiades. Cleon. Gebre- Nicias, 421 208 ken der democratie 202 Vierde Hoofdstuk. (Na den vrede van Nicias. De tocht naar Sicilië) Blz. 209—223 Blz. Blz. Toestand van Griekenland . . . 210 komt Segesta te hulp. Expeditie naar Antiphon. Aristophanes .... 211 Sicilië, 415. Hermesbeelden. Aanklacht Socrates ....... 212 tegen Alcibiades ..... 220 Thucydides . ...... 216 Vertrek naar Sicilië. Alcibiades gaat naar Alliantie van Athene en Sparta, 421. Alci- Sparta. Beleg van Syracuse, 415/414 . 221 biades strateeg, 420 .... 217 Oorlog van Athene en Sparta, 414. Gylip- Verbond van Athene en Argos, 420 . 218 pus in Syracuse, 414. Bezetting van Slag bij Mantinea, 418. Hyperbolus ver- Decelea, 413 222 bannen, 417. Aanzien van Alcibiades. Tweede expeditie onder Demosthenes, 413. Expeditie naar Sicilië, 415—413 . . 219 Einde der expeditie naar Sicilië, 413 . 223 Strijd van Selinus en Segesta. Athene Vijfde Hoofdstuk. (De nederlaag van Athene) . . Blz. 224—230 Blz. Blz. Athene en Sparta. Artaxerxes I "f"> 425. 411. Slag bij Cyzicus, 410. Alcibiades Xerxes 11,425—424. Darius II, 424-405. 224 te Athene, 408. . . . . . 227 Regeeringsverandering te Athene, 413. Lysander. Slag bij Notium, 407. Alcibi- Alcibiades in Klein-Azië, 412. Aristo- ades' vlucht, 407. Slag bij de Arginu- cratische staatsgreep te Athene, 411 . 225 sische eilanden, 406 .... 228 De Vierhonderd 226 Overrompeling bij Aegospotamoi, 405 . 229 Slag bij Cynossema, 411. Slag bij Abydus, Val van Athene. Einde van den Pelopon- nesischen oorlog. 404 .... 230 VIJFDE BOEK. De nadagen der Grieksche geschiedenis (404—344) . . . Blz. 231—2GG Eerste Hoofdstuk. (Na den Peloponnesischen oorlog) „ 233—235 Blz. Blz. Sparla's heerschappij. Lysander . . 233 van Sparta 234 De Dertig te Athene. Theramenes gedood, Bevrijding van Athene, 403. \ al van 404. Alcibiades gedood, 404. Toestand Lysander, 403 235 A* 07 Tweede Hoofdstuk. (Dioiiysius van Syracuse. Rome) Blz- 236—242 Blz. Blz. Syracuse 236 Italië. Rome. Staatsinrichting. Patriciërs Oorlog van Carthago en Syracuse, 410. en plebejers 239 Val van Agrigentuni, 407. Dionysius I, Inval der Galliërs, 388 vlg. Vrede van tyran van Syracuse, 405—367. Vrede Carthago en Syracuse, 376 . . . 241 van Carthago en Syracuse, 405 . . 217 Dionysius' vredejaren . . . .242 Dionysius' oorlogen niet Carthago. Beleg van Syracuse, 396 238 Derde Hoofdstuk. (Oorlog vau Sparta en Perzië) . Blz. 243—248 Blz. Blz. Darius II, t *05, Artaxerxes II, 405—359. Boeotisch-Corinthische oorlog, 395—387. Krijgstocht van Cyrus, 401. Slag hij Slag bij Haliartus, 395. Slag bij Nemea, Cunaxa, 401 243 394. Slag bij Coronea, 394. Slag bij Terugtocht der Tienduizend. Oorlog van Cnidos, 394 246 Perzië en Sparta, 399. Slag bij den Slag bij Lechaeum, 390. Conon, f 390. Pactolus, 395. Thebe .... 244 Thrasybulus, f 388 .... 247 Athene. Docd van Socrates, 399 . . 245 Vrede van Antalcidas, 387 . . . 248 Vierde Hoofdstuk. (Na den vrede van Antalcidas) . Blz. 249—256 Blz. Blz. Toestanden na den vrede. . . . 249 Beschaving van Athene. Kunsl . . 251 Sparla's heerschappij. Bezetting van De redenaars 252 Thebe, 382. Verovering van Olynthus, Wetenschap. Philosophie .... 253 379 250 Socrates leerlingen. Plato, 429—347 . 254 Vijfde Hoofdstuk. (De val der Spartaansche heerschappij) Blz. 257—262 Blz. Blz. Bevrijding van Thebe, 379. Nieuwe Messenië en Arcadië vrij .... 260 Atheensche zeebond, 377 . . . 257 Algemeene vrede, 366. Pelopidas sneu- Slag bij Naxos. 376. Vrede van Sparia, 371 258 velt, 364 261 Epaminondas. De phalanx. Slag bij Slag bij Mantinea, 362. Vrede, 362. . 262 Leuctra, 371. Epaminondas en Pelopidas in den Peloponnesus, 370 . . 259 Zesde Hoofdstuk. (Na den slag bij Mantinea) . . Blz. 263—266 Blz. I Blz. Philippus 11 van Macedonië, 360 —336. oorlog, 358 — 355. Slag bij Chios, 356. Alexander van Pherae gedood, 359 . 263 Dionysius II, 367—357, 346—344 . . 264 Artaxerxes III, 359 —338. Bondgenooten- Dion, 357—353 265 ZESDE BOEK. GriekenLand en Macedonië (360—301) Blz. 267—320 Eerste Hoofdstuk. (Philippus van Macedonië) . . „ 269—282 Blz. Blz. Philippus II, 360—336 .... 269 Aeschines, + 390—314 .... 273 Eerste heilige oorlog, 356—346 . . 270 Demosthenes' politiek .... 274 Slag op liet krokosveld, 352. Eubiiluste Vrede van Athene en Philippus, 346. Athene. Val van Olynthus, 348. Demos- Einde van den heiligen oorlog, 346 . 275 thenes, ± 385—322 .... 271 Isocrates . 276 Blz Blz' strijd van Demosthenes en Aeschines. Slag b« Ch.eronea, SB. Vrede van Maee- Voorbereiding lot den oorlog . . 277 don,ê en Athene, 3SS . . . . -80 Oorlog van Athene en Macedonië, 84. ^ den Tweede heilige oorlog, 33J). Philippus ' ' ggg bezet Elatea, 339. Verbond van Athene l hihppus f. 336. en Thebe, 339 ^79 ' Tweede Hoofdstuk. (Alexauder de Groote.) . . Blz. 283—2% Blz. Blz' Alexander de Groote, 386-328. Artaser- Alex»ndri8, 331 Slag hy ArWa en xes 111 Ochus, 359 -338. ... 283 Gaugumela, 331. slag bij Megalo- Arses, 338-336. Darius III Codomannus, polis, 331 . . . • • • 1 336 - 330. Griekenland onderworpen, Dood van Darius III, 330. Dood van Par- 336. Verovering van Thebe, 336 . . 284 menio, 329. Alexander in Bactne, Aristoteles 384-322 285 329-327 .292 Alexander'in Klein-Azië, 334. Slag bij Dood van Clitus, 328. Alexander in Indie, i r. 288 327—326 1Jö Slag11 bij 'Tssus, *333. Verovering van Ty'- " Terugtocht, 326. Organisatie van het rijk. 294 rus 332 ^90 Athene ^3d Alexander in Aegyptê, 332. Stichting van Dood van Alexander, 323 ... 296 Derde Hoofdstuk. (De Diadochen.) .... Blz. 297—30(i Blz. . Blz' Philippus III, 323—317: Alexander IV, Aegypte, 306 -285. Cassander, koning 323-309. Perdiccas, rijksbestuurder, van Macedonië, 306-296. Lysimac us, 323 -321. Lamische oorlog, 323-322 . 297 koning van Thracië, 306 -281. ^eucus, Slag bij Amorgos, 322. Slag bij Cran- koning van Babylonie, 306-280. Slag non, 322. Athene onderworpen. Per- bij Ipsus, 301 . diccas f.321. Antipater, rijksbestuurder, Antigonus f. Cassander T. Demetrms ver- 321—319 298 overt Athene. 294. Demetrms, koning Antipater t, 319. Polysperchon, rijksbe- van Macedonië,, 294-288 . . . 3(M stuurder,3l9—316. Demetrius vanPha- Demetrius f, 283. . . • . • lerum, 317-307. Philippus III f, 317. Slag bij Cyropedium, 281Lysimachusf. Olympias+,317. Eumenes f, 316 . . 299 Ptolemaeus II Philadelphus 28o-247. Antigonus, rijksbestuurder, 316-306. Ptolemaeus Ceraunus. Seleucus+, 280. Slag bij Gaza, 312. Vrede, 312 . . 300 Antiochus 1 Soter, 280-261. Inval der Alexander IV, + 309. Athene. Pyrrhus, kelten . . . • • • • *Uo koning van Epirus, 307-272 . . 301 Antigonus I, koning van Macedome. Slag bij Salamis, 306. Antigonus, koning, 276—239. Galatië 306 - 301. Ptolemaeus, koning van Vierde Hoofdstuk. (Hellas in het Oosten.) . . Blz. 307—320 Blz. De nieuwe staten. Grieksche koloniën Straton. Epicurus, 342-270 . . .313 in het Oosten 307 Zeno, ,340-260 • 314 Handelsverkeer. Alexandrië . , .308 Pytheas. Eratosthenes. Anstarchus. Eu- Munt- en geldwezen, kapitalisme . . 309 clides. Archimedes. Appolonius. Histo- Het nieuwe staatsrecht. De vorsten ver- riographie . . • • qn „pr;n(T . . .310 Museum. Litteratuur. De comedxe . .dl 1 eenng • • • • • • • n^o De monarchie. Het Hellenisme . . 311 Bouwkunst. . . . • • • Maatschappelijk leven. Wetenschap en Plastiek. Schilderkunst . onderwijs. Philosophie .... 312 ZEVENDE BOEK. Rome's heerschappij over Italië Blz. 321—349 Eerste Hoofdstuk. (De organisatie van den Romeinschen Staat) 323—335 Blz. Blz. Oudste geschiedenis van 1 ome . . 323 Concilium plebis. Patriciërs en plebejers 331 Koningen van Rome 324 De volkstribunen. Decemviri, 451/450. De Bevolking. Bestuur 325 Wetten der Twaalf Tafelen, 450 . . 332 Patriciërs en plebejers. Comitia curiata. Wet van Canuleius, 445. Krijgstribunen De centuriën ...... 326 met consulaire macht, 444. De censuur, Comitia centuriata. Verdrijving der 443. De Licinische wetten, 367 . . 333 Koningen. De Republiek. De Consuls. 327 De praetuur, 367. De curulische aedili- De Senaat 328 teit, 366 334 Comitia curiata. Comitia centuriata . 329 Wet van Hortensius, 287 . . . .335 Comitia tributa 330 Tweede Hoofdstuk. (De verovering van Italië). . Blz. 336—344 Blz. Blz. Rome en Samnium. Eerste Samnitische Agathocles, 317—289. Beleg van Syracuse, oorlog, 343—310 ..... 336 278 ........ 341 Latijnsche oorlog, 336—334. Tweede Sam- Oorlog van Rome en Tarente, 282. Pyr- nitische oorlog, 323—303. . . . 337 rhus in Italië, 280. Slag bij Heraclea, 280 342 De Caudijnsche passen, 321 . . . 338 Slag bij Asculum, 279. Pyrrh us op Sicilië, Derde Samnitische oorlog, 298—290. 278 —275 343 Picenum, Etrurië en Gallië onder- Slag bij Beneventum, 275. Pyrrhus' dood, worpen. Syracuse 340 272. Rome onderwerpt Zuid-Italië . 344 Derde Hoofdstuk. (De verovering van Sicilië, Sardinië en Corsica. Onderwerping van de Galliërs in Noord-Italië) Blz. 345—349 F.iz. Blz. Cartlmgo s gebied. Aanleiding tot den de Aegatische eilanden, 241. . . 347 eersten Punischen oorlog. Hiëro, koning Sicilië aan Rome afgestaan, 241. Opstand van Syracuse 269 216. Eerste Punische der Carthaagsche huurtroepen, 241—- oorlog, 264—241 345 2-38. Sardinië en Corsica aan Rome. Slag bij Mylae, 260. Slag bij Ecnomus, Illyrische oorlog, 229-228 . . .348 256. Regulus in Africa . . . .346 Gallische oorlog, 227-222. Slag bij Te- Beleg van Lilybaeum, 250—249. Slag bij lamon, 225 349 ACHTSTE BOEK. De stichting van het Romeinsche wereldrijk Blz. 351—389 Eerste i Hoofdstuk. (Macedonië en de Grieksche bondsstaten) n 353—356 Blz. Blz. De Aetolische en de Achaeische Bond. Aratus roept Macedonië te hulp. Slag Aratus 353 bij Sellasia, 221 355 Demetrius II, 239-229. Antigonus II Philippus V, 221—179. Bondgenooten- Doson, 229—221. Cleomenes III, 235— oorlog, 220—217. Congres van Nau- 221. Verdeeling der landerijen . . 354 pactus, 217 356 Tweede Hoofdstuk. (De oorlog van Hannibal) . . Blz. 35/—3bb Blz. , . Blz' Veroveringen der Carthagers in Spanje. tegenover Rome. Rome's houding na Hannibal 357 den slag bij Cannae . . . • <*01 Hannibal slaat liet beleg voor Sagun- Hannibal neemt Tarente, 212. Capua door tum 219 358 de Romeinen hernomen, 211. Syracuse Tocht' van Hannibal over de Alpen. door Marcellus genomen 212. De eerste Slagen bij de Tessino en de Trebia, 218. Macedonische oorlog, 21o-20o . . db- Slag bij het Trasimeensche meer, 217. De oorlog in Spanje. De beide Scipio s Fabius Cunctator 359 sneuvelen, 211 . . • • • Slag hij Cannae, 216. Afval der bond- P. Corn. Scipio neemt Nieuw-Carthago, genooten. Syracuse kiest de zijde van 209. Hasdrubal trekt uit Spanje naar Hannibal 360 Italië, 208. Slag by den Metaurus, 207 364 Philippus V van Macedonië stelt zich Scipio steekt naar Afrika over, 20 . FF I Slag bij Zama, 202. Vrede gesloten, 201 366 Derde Hoofdstuk. (De oorlogen in het Oosten) . Blz. 367—379 Blz. Blz- Egypte onder de Ptolemaeën. Ptolemaeus Slag bij de Thermopylae, 191. Zeeslag II Philadelphus, 285 -246 . . 367 bij Myonnesus, 190. Slag bij Magnesia, Ptolemaeus III Euergetes 246—221. Ptole- 190. \rede 189 . • • • • maeus IV Philopator, 221-204. Syrië Einde van den Aetolischen Bond, 109. onder de Seleuciden . . . .368 Veranderde toestanden in het Oosten Pergamum wordt een onafhankelijk rijk. Hannibal f, 183. Perseus van Macedonie Antiochus III de Groote, 223 — 187. | 179—168 . , • • • • • J* Syrië en Macedonië verklaren Egypte Derde Macedonische oorlog, 17 —- • den oorlog, 203 369 L. Aemilius Paullus. Slag bij Pydna, 168. Inmenging van Rome. Egypte komt onder Macedonië in vieren gedeeld. Straf van voogdij van Rome ..... 370 Perseus hondgenooten . Tweede Macedonische oorlog, 200—197. Rhodus. Pergamum. Antiochus Slag bij Cynoscephalae, 197. De Griek- in Egypte. Demetrius I van Syrië, sche staten onafhankelijk verklaard, 196 371 162—150. Triumf van L. Aemi us Hannibal bij Antiochus III. Syrische Paullus oorlog, 192-189 372 Vierde Hoofdstuk. (De bevestiging der wereldheerschappij. De vergriekscfiing van Rome.) . Blz. 380 389 Blz. . . . B1Z' Strijd tegen Galliërs en Illyriërs. Strijd 131—129. De provincie Azië. Cultuur- in Spanje 380 toestanden in Rome . . • 384 Viriathus "j"» 139. Numantia ingenomen, Vermeerderde beteekenis van den Senaat. 385 133. Rome en Carthago. Massinissa De optimaten. De Hellenistische cultuui van Numidië 381 . in Rome. Vergrieksching der Romein- Derde Punische oorlog, 149—146 . . 382 sche cultusvormen 386 Ondergang van Carthago, 146. Oorlog Cato Censorius . . ^ tegen Andriscus, 149—148. Rome in Lex Villia, 180. Plautus, 254 184. Teren- strijd met den Achaeischen Bond . 383 tius, 196 150. Naevius,+264 +194. Mummius verwoest Corinthe, 146. Atta- Ennius, 240 169 . . . . " lus III, 1133. Strijd tegen Aristonicus, Polybius, 204 — 122 389 NEGENDE BOEK. Van Republiek tot Keizerrijk Blz. 391 450 Eerste Hoofdstuk. (De Gracchen.) „ ^93 400 Blz. Slavenopstanden. De ager publicus . 393 burgerrecht aan de Italianen aan de Tiberius Sempronius Gracchus. De Sem- orde gesteld 396 pronische akkerwet 133. . . . 394 Gajus Gracchus ...••• 3.) Tiberius Gracchus, + 133. Scipio Aemi- Wetsvoorstellen van Gajus Gracchus . 398 lianus, f 129. De toekenning van het Gajus Gracchus f 121 .... 400 Tweede Hoofdstuk. (Marius en Sullla. De eerste burgeroorlog.) Blz. 401—415 .. , Blz- Blz. Ue oorlog tegen Jugurtha, 111—105 . 401 P. Sulpicius Rufus. Sulla's maatregelen Slavenoorlog op Sicilië, 104 — 100 . . 402 in 88. Veranderingen in het Oosten . 408 De oorlog tegen de Kimbren en Teu- Mithradates VI Eupator, koning van tonen, 113—lOl.^Slag bij Noreja, 113. Pontus, 120—63. Moord vandeRomei- Slag bij Arausio', 105. Hervorming van nen in Voor-Azië, 88 ... 400 het leger door Marius .... 403 Terugkeer van Marius in Rome, 87. Slag bij Aquae Sextiae, 102. Slag op de Marius f, 86. De eerste Mithradatische Raudische velden, 101 . . . . 404 oorlog, 88 —85 410 Onlusten te Rome, 100. Saturninus en Vrede van Dardanus, 85. Einde van den Glaucia. Hervormingsplannen betref- eersten burgeroorlog, 83—82 . . 411 fende rechtspraak en burgerrecht . 405 De proscripties 412 Het tribunaat van M. Livius Drusus,91. Sulla's dictatuur, 82—79 . . . .413 De oorlog der bondgenooten, 90 —88 . 406 Sul la f 78 415 Begin van den eersten burgeroorlog, 88. 407 Derde Hoofdstuk. (Pompejus eu Caesar. Het eerste driemanschap.) Blz. 416—435 Blz. Blz. Onlusten na Sulla's dood. Q. Sertorius De samenzwering van Catilina, 63. Cicero in Spanje, 80—73. Pompejus in Spanje, consul, 63 425 76—71 417 Catilina f 62. Eerste driemanschap, 60. Sertorius vermoord, 72. Slavenoorlog in Caesar's consulaat, 59 . . . . 427 Italië, 73—71. M. Licinius Crassus be- Cato en Cicero uit Rome verwijderd, 58. dwingt de slaven, 71. Consulaat van Caesar in Gallië, 58—50 . .. . 428 Pompejus en Crassus, 70 418 De Helvetiërs moeten naar hun land Iweede Mithradatische oorlog, 83—81. terugkeeren, 58. De Germanen onder Derde Mithradatische oorlog, 74—83. Ariovistus verslagen, 58 429 Slag bij Cabira, 71. Pontus door Lucullus De onderwerping van Gallië voltooid, 57— bezet, 71—70 420 56. Caesar's tochten over den Rijn en Lucullus in oorlog met Tigranes. Slag bij naar Brittannië, 55—53. De Gallische Tigranocerta, 69. Terugtocht van Lu- opstand, 52 430 cullus 421 Vercingetorix. Gallië voor goed be- Pompejus bedwingt de zeeroovers, 67. dwongen, 51 431 De Gabinische wet, 67 . . . . 422 Samenkomst der driemannen te Ravenna De Manilische wet, 66. Pompejus in Azië. en Luca, 56. Crassus sneuvelt tegen Slag bij den Euphraat, 66. Pompejus de Parthen, 53 432 in het land der Joden, 63 . . 423 Onlusten in Rome, 53 en 52. Verwijdering Mithradates"f" 63. Gajus Julius Caesar . 424 tusschen Pompejus en Caesar . . 433 Caesar trekt de Rubico over, 49 . . 435 Vierde Hoofdstuk. (De tweede burgeroorlog. Caesar's alleenheerschappij) Blz. 436—442 Blz. Blz. De tweede burgeroorlog, 49-46. Pompejus Caesar's alleenheerschappij. Opstand in vlucht uit Italië, 49 . . . .436 Spanje 440 Caesar verovert Spanje, 49. Slag bij Slag bij Munda, 45. Voorgenomen krijg Pharsalus, 48 . . . 437 tegen de Parthen. Samenzwering tegen Pompejus f 48. Caesar in Egypte. Phar- Caesar 441 naces bij Zela verslagen, 47. . . 438 Caesar f 15 Maart 44 ... 442 Caesar's veldtocht in Africa. Slag bij Thapsus, 46 439 Vijfde Hoofdstuk. (Het tweede driemanschap) . . Blz. 443—450 Ëlz. Blz. Gebeurtenissen in Italië na Caesar's dood 443 Lepidus verliest zijne provincies. De Mutinensische oorlog, 44—43. Tweede oorlog tegen de Parthen. Antonius en driemanschap, 43 444 Cleopatra 447 Slagen bij Philippi, 42. Brutus en Cas- Breuk tusschen Antonius en Octavianus 448 sius "f". Verdeeling van het rijk onder Slag bij Actiura, 31. Antonius en Gleopa- de driemannen, 42 445 tra f 30. Cultuurtoestanden. . . 449 Perujijnsche oorlog, 41—40. Verdrag van Cicero, 106 — 43. Sallustius,87—34. Caesar's Brundisium, 40 446 historische geschriften. Catullus, 84— Verdrag van Tarente, 37. Sextus Pom- 54. Lucretius, 97—55 .... 450 pejus bij Naulochus verslagen, 36. TIENDE BOEK. Het Romeinsche Keizerrijk Blz. 451—520 Eerste Hoofdstuk. (De keizers uit het Julische huis) „ 453—469 Blz. Blz. Het keizerschap. Senaat en Keizer. . 453 Germanen. Familieleden van Augustus 460 Uitbreiding der keizerlijke macht. De Tiberius, 14—37. Veldtochten van Ger- provinciën onder het keizerrijk. Augus- manicus, 14—16 461 tus, 27 v. Chr.—14n.Chr. Binnenland- Germanicus "f" 19. Verdeeldheid tusschen sche regeering 455 de Germanen 462 Bescherming der nationaal-Romeinsche Moeilijkheden in Tiberius' eerste regee- cultuur. Het leger 456 ringsjaren. Tiberius en de Senaat. Buitenlandsche politiek. Verhouding tot Majesteitsprocessen .... 463 de Parihen. De verovering van Arabia Tiberius als regent. Aelius Sejanus, de Felix mislukt, 24—23. Onderwerping praefectus praetorio. Laatste regeerings- van Noord-Spanje. Onderwerping der jaren van Tiberius 464 Alpenstammen, 25—6 .... 457 Caligula, 37—41. Claudius, 41—54 . . 465 ■' Romaniseering van Gallië. Drusus onder- Ontwikkeling van het Romeinsche recht. werpt Noordwest-Duitschland, 12—9 . 458 De provinciën 466 Tiberius in de Donaulanden. De Marko- Opstand der Friezen bedwongen, 47. Vermannen. Opstand in Ulyricum, 6—9 . 459 overing van Britannië, sinds 43. Mes- Varus door Arminius verslagen in het salina. Agrippina 467 Teutoburger woud, 9 n. Chr. De Rijn Nero, 54—68. Seneca 468 blijtt de grens tusschen Romeinen en De provinciën vallen van Nero af, 68 . 469 Tweede Hoofdstuk. (De troonstrijd na Nero's dood. De Flavische Keizers. Nerva en zijne opvolgers in de tweede eeuw) Blz. 470 — 491 Blz. Blz. Troonstrijd na Nero's dood. Galba, 68—69 470 de Markomannen. De Stoïcijnen uit Otho, 69. Otho verslagen bij Creniona, Rome verdreven 475 69. Vitellius. Vespasianus, 69—79. Op- De Keizer censor voor het leven, 84. stand der Joden, 66 ... 471 Laatste regeeringsjaren van Domitianus. Opstand aan den Nederrijn, 69 —70. Nerva, 96—98. De alimentaties. De kei- Claudius Civilis 472 zers bij adoptie 476 Titus verwoest Jeruzalem, 70. Binnen- Trajanus, 98—117. Strijd tegen de Da- landsch bestuur van Vespasianus . 473 ciërs, 101—107 477 Begin van den bouw van het Amphi- Zuil van Trajanus. Trajanus' veldtochten theatrum Flavium. Vespasianus en de tegen de Parthen 478 Senaat. Titus, 79—81. Uitbarsting van Hadrianus, 117 — 138. Kwijtschelding van den Vesuvius, 79. Domitianus, 81—96. achterstallige belastingen . . . 479 Agricola in Britannië, 77—84 . . 474 Einde van den oorlog met de Parthen. De limes. Oorlogen tegen de Daciërs en Hadrianus' reizen door de provinciën. 480 BI/,. Centralisatie van het bestuur. De ainbte- Het Pantheon. Rechtsstudie. Salvius naren-hiërarchie Afschaffing van de Julianus. Gajus. Papinianus. Ulpianus. verpachting der belastingen. Vermeer- De fraaie Jetteren. Vergilius, 70-19. dering der keizerlijke macht. Afneming Horatius, 65—8 . . ^ . . . 485 van de beteekenis van den Senaat. Ovidius, 43 17 n. Clir. Tibullus, 54 19. Opstand der Joden, 132-134 . . . 481 Propertius, 50-15. Livius, 59-16 n. Chr. Antoninus Pius, 138-161. Economische Tacitus, 54-119 486 toestanden. Groot grondbezit . . 48-2 Petronius Arbiter. Seneca, 4-65. Het Cultuur-toestanden. De Hellenistische Christendom 487 cultuur. Archaistische kunst. Plutar- Marcus Aurelius, 161—180. Oorlog tegen chus, ± 50-120. Lucianus, 1130 -200 48:3 de Parthen 488 De Latijnsche cultuur in de twee eerste Oorlog tegen de Markomannen, Quaden eeuwen van het keizerschap. Bouw- en Jazygen 489 kunst; 484 Com modus, 180—192 490 V Derde Hoofdstuk. (De overgang tot de absolute monarchie. Diocletianus en Constantijn de Groote). Blz. 492—504 Blz. Blz- Septimius Severus, 193—211 . . .492 ring. Oostersche trekken van het staats- Caracalla, 211—217. De Alamannen.Macri- wezen • 499 nus, 217-218. Elagabalus, 218—222. Edicten tegen den woeker. Maximum- Alexander Severus, 222-235. . . 493 wetten. Oorlogen onder Diocletianus. Ondergang van het Parthische rijk; Vervolging van de Christenen, sinds 803 500 ontstaan van het Nieuw-Perzische Burgeroorlog. Slag bij de Milvische brug, rijk, 4- 225. Algemeene toestanden in 312. Constantijn de Groote, 324 337. het Romeinsche rijk in het midden Verdeeling van het rijk in praefecturen, der 3Je eeuw 494 diocesen en provinciën. De residentie De Goten. Franken en Saksers. Decius, verlegd naar Constantinopel. . . 501 249 251. Valerianus, 253 — 260 . . 495 Constantijn als beschermer van het Gallienus. Valerianus gevangengenomen Christendom Edict van Milaan ten door de Perzen. Opdringen van de gunste der Christenen, 313 . . ' . 502 Germanen. Rooftochten der Goten 496 Uitbreiding van den Christelijken eere- Claudius II, 268-270. De Goten bij Nais- dienst. Koorzang. Ascese. Kluizenaars sus verslagen,269. Aurelianus,270-275. en monniken. Antonins en Pachomius. Zenobia, Koningin van Palinyra . . 497 Christelijke letterkunde. De Kerkvaders Palmvra verwoest, 273. Aurelianus resti- en hunne geschriften. Clemens, f + 217. tutor orbis. Aurelius Probus, 276-282. Origenes, 185-254. Tertullianus, + 220. Diocletianus, 284-305. De absolute Cyprianus, + 258. Hieronymus, + 340— monarchie 498 420. Augustinus, 353—429 . . . 503 Twee Augusti en twee Caesares. Rome Confessiones. De civitate Dei. Arius en niet langer middelpunt der rijksregee- Athanasius. Het concilie van Nicaea, 325 504 Vierde Hoofdstuk. (De volksverhuizing. De ondergang van het West-Romeinsche rijk). . . . Blz. 505 520 Blz. De zonen van Constantijn den Groote. Valens sneuvelt tegen de Goten bij Hadri- Constantius alleenheerscher, 353-361. 505 anopel, 378. Valentinianus II, 3/5-392. Constantius kiest de zijde der Arianen. Theodosius, 379 - 395. Vestiging der Julianus verslaat de Alamannen bij Goten in Moesië, 382 . . . . 508 Straatsburg, 357. Julianus de Afvallige, Maximus, 385-388. Maximus verovert 361—363. Het heidendom wordt weder Italië, 387. Valentinianus II in Italië beschermd 506 hersteld, 388. Valentinianus II ver- Jovianus, 363-364. Valentinianus 1,364- moord, 392. Eugenius, 392-394. Slag 375, en Valens, 364-378. Gratianus, bij Aqnileja, 394 ... . ö09 375—383. Ulfila's bijbelvertaling. Inval Theodosius alleenheerscher, 394-395. der Hunnen in Europa, 375. Begin Maatregelen tegen den heidenschen der volksverhuizing .... 507 Blz. godsdienst. Bestrijding van het Arianisme. Moord van Thessaioniea, 393 . 510 Bisschop Anihrosins van Milaan legt aan Theodosius een kerkelijke strat op. Splitsing van het rijk, 395. Arcadins, 395—408. Riilinus. Honorius, 395—423. Stilico. Oorzaken van den ondergang van het West-Romeinsche rijk . 511 De West-Goten onder Alarik. Alurik's inval in Italië algeslagen, 402. De inval van Radagais afgeslagen, 405. . . 512 De Vandalen, Alanen en Sneven in het Pyreneesche schiereiland. Theodosins II, 408 - 450. Stilico t 408. Alarik in Italië, 409. Alarik, f 411 . . . 513 Athanlf. Stichting van het YVest-Gotische rijk. Valentinianus 111, 425—455. Aëtins. De Vandalen onder Genserik naar Africa, 428 , . . . .514 Rlz De Angelen en Saksers in Britannië, sinds 449 515 Rooftochten der Vandalen. Het OostRomeinsche rijk onder Theodosius II. Nestorianen en Monophysiten. Marcianus, 450—457. Leo I, 457—474. Attila (433) 445 - 453 516 Attila's tocht naar Gallië, 451. Slag op de Catalaunische velden, 451. Attila in Italië, 452. Attila f 453. Het rijk der Hunnen valt uiteen. Aëtius "j* 454 . 517 De Vandalen plunderen Rome, 455. Riciiner, 456—472. Romulus Augustulus, 475—476 ...... 518 Odoaker, Koning van Italië, 476—493. Uitbreiding van het West-Gotische rijk. Het Bourgondische rijk in het Z. O. van Gallië. Het gebied van Syagrius in Gallië ...... 519 A" 6tf