zich in de Katholieke kerk had laten opnemen; sedert riep het Katholieke Gallië om verlossing van het juk der Ariaansche Westgoten. Zoo was een uitbarsting onvermijdelijk; dat zij nog zoo lang uitbleef, was te danken aan de bemiddeling van Theoderik, te gelijk schoonbroeder van Clovis en schoonvader van Alarik. Als een vader, als Keizer van het Westen, bezwoer hij beiden vorsten den vrede te betrachten. Tevergeefs. In 506 verklaarde Clovis aan Alarik den oorlog. De krijg werd van Frankische zijde als een heilige oorlog gevoerd. Clovis' tocht door het Gotenland was een zegetocht; wonderen geschiedden er als bij de komst van een heilige. Bij Vouglé kwam het in 507 tot een geweldigen slag, waarin de Westgoten wel hun ouden krijgsroem handhaafden, maar toch geheel werden verslagen. Alarik zelf sneuvelde op het bed van eer. Sedert was Gallië zoo goed als geheel aan de Franken onderworpen. Wat de Westgoten nog benoorden de Pyrenaeën behielden, dankten zij aan de tusschenkomst van Theoderik, tegen wien Clovis aarzelde den strijd te aanvaarden. De kracht van het Westgotische rijk verplaatste zich van Gallië naar Hispanië: het rijk van Toulouse werd dat van Toledo. Alarik's vijfjarige zoon Amalarik kon natuurlijk het ongeluk niet bezweren: Clovis veroverde Toulouse, Angoulême en Narbonne. Toen verscheen eindelijk een Oostgotisch leger in Gallië. Theoderik had gaarne vroeger hulp verleend, maar was daarin belemmerd doordat Clovis zich in verbinding had gesteld met Keizer Anastasius. De Keizer verklaarde Theoderik den oorlog, zond een sterke vloot naar de Jonische Zee en liet Calabrië plunderen. Maar een krachtige Gotische vloot verdreef de Keizerlijke; spoedig daarna werd de vrede gesloten. Maar door dezen zeeoorlog was Theoderik verhinderd de catastrophe van Vouglé te verhinderen. Hij redde nog wat te redden viel. Zijn leger versloeg de verbonden Franken en Bourgondiërs in 510 bij Arles. Het was de eenige nederlaag, die Clovis ooit heeft geleden, maar zij was volledig. De Frankenkoning erkende, dat hij tegen Theoderik niet was opgewassen. Deze regelde nu de zaken van Gallië en Hispanië als oppermachtig gebieder. Zelf behield hij het land tusschen de Rhöne, de Durance en de zee, met Marseille, Arles en Avignon. De Westgoten behielden slechts een klein gebied benoorden de Pyrenaeën. Ook in hun rijk trad Theoderik ordenend op. Zelf nam hij het regentschap op zich voor zijn kleinzoon Amalarik. Zoo heeft hij eenige jaren het grootste gedeelte van het oude Westromeinsche rijk bestuurd. Eerst in 522 aanvaardde de jonge Koning zelf de regeering, maar tot zijn dood toe bleef Theoderiks invloed overwegend. Het is niet te verwonderen, dat deze overwinningen Theoderik tot het hoofd van een Germaanschen statenbond maakten. Hoog stond hij overal in eere, de vredevorst, de rechtvaardige Gotenkoning; uit de verste lauden vei schenen gezanten in het paleis te Ravenna, om hem hulde te bewijzen. Niemand waagde zich tegen zijn wil te verzetten. Anastasius zorgde voortdurend met hem op goeden voet te blijven. 4** Slag bij Vouglé, 507. 9 Theoderik \ in oorlog met Clovis en Anastasius. Slag bij Arles, 510. Amalarik, \ 507—531. Keizer / Justinus I, 513—527. I Dez Ke«er stierf in 518. Hij werd opgevolgd door den bevelhebber der keizerlijke lijfwacht, Justinus I. Hij was van oorsprong een eenvoudig herder ardame, waarschijnlijk van Slavische afkomst, maar had zich door zijn groote militaire en politieke bekwaamheden tot de hoogste ambten in het ege, en den staat weten te verheffen. Hij begunstigde de strenge orthodoxie en gioots en invloed op den Keizer bezat zijn neef Justinianus, die in de ht Va" den manne''jken leeftijd de godsdienstige en staatkundige urai van i heoderik te Ravenna. eginseleu, waarop het rijk gevestigd was, met overtuiging aanhing en met talent m practijk bracht. Voornamelijk Justinianus was het, die een verzoening van den Keizer met den bisschop van Rome wist te bewerken. Ook werden op zijn aandrijven de Ananen scherp vervolgd. De verhouding van Theoderik tot den paus en de Katholieke geestelijkheid werd daardoor zeer moeilijk. Gisting ontstond overal; de breuk tusschen Goten en Romeinen vergrootte zich b{| den dag. Geen wonder, dat Theoderik, in zijn grootoche idealen geschokt, met zorg de toekomst tegemoet ziende, verbitterd werd over den ondank zijner onderdanen. Zjjn toorn uitte zich tegen hooggeplaatste Romeinen • zelfs de anders door hem hooggeschatte Boetius werd gevangengenomen Hij vau den Roineinschen staat. Hij had een hoog denkbeeld van de hem door God opgedragen Keizerlijke waardigheid, niet alleen van haar rechten, maar ook van haar plichten. Nauwgezet deed hij ook de minder gewichtige staatszaken af. Maar niettegenstaande zijn Keizerlijken trots was hij dikwijls besluiteloos; in de hoogste mate naijverig, op zijn gezag, zoodat hij zijn voortreffelijkste dienaren, gelukkige veldheeren vooral, altijd wantrouwde, was hij toch aan den anderen kant zeer vatbaar voor de invloeden van zijn omgeving. Aan persoonlijken moed ontbrak het hem geheel. Voor den uiterlijken luister van het Keizerlijk gezag voelde hij weinig; vandaar, dat hij zich meestal afsloot van de buitenwereld. Verreweg den grootsten invloed oefende op hem de Keizerin Theodora. Deze, uit de laagste kringen des volks voortgekomen, was indertijd een der beruchtste vrouwen van Byzantium geweest. Maar sedert Justinianus haar tot zijn gemalin had uitverkoren, had er bij haar een volslagen omkeer plaats gegrepen. Zij werd zeer devoot en sloot zich aan bij de orthodoxe partij. Zij vulde Justinianus gelukkig aan. Zij bezat persoonlijken moed. Handig, zeer intelligent, maar despotiek en verstoken van alle moraliteit, van alle gevoel van verantwoordelijkheid, was zij de machtigste naast, soms boven den Keizer. Evenals deze was zij zeer jaloersch op haar gezag; wie zich niet blindelings aan haar onderwierp, was een verloren man. Bijna onmiddellijk na zijn troonsbeklimming begon Justinianus zijn plannen ten uitvoer te leggen, allereerst ten opzichte der wetgeving. De Republiek en de Keizers hadden onmetelijke schatten rechtsinstituten, edicten en uitspraken nagelaten, maar tot een geheel, tot een systeem was dat alles niet verwerkt: er heerschte tegenspraak tusschen verschillende bepalingen, niet te verwonderen bij een rechtsliteratuur, die eeuwen omvatte. Dit overgroote materiaal moest verzameld, geschift, geordend, in overeenstemming met de heerschende denkbeelden worden gebracht en zoo één geheel uitmaken. Dat zou niet alleen het volledige wetboek van het rijk worden, maar ook de samenvatting, de apotheose van het Romeinsche recht zijn; daaraan wilde Justinianus voor eeuwig zijn naam verbinden. Er moge eenige ijdelheid in het spel zgn geweest bij deze grootsche onderneming, dat hij overtuigd was van het groote nut van zijn maatregelen, is zeker; dat zij een zegen waren voor het Romeinsche rijk, staat vast. Zonder het Corpus Juris, dat grootsche monument van Romeinsche scherpzinnigheid en werkkracht, zou het Romeinsche recht nooit dien veelomvattenden invloed hebben gehad. Vrij spoedig was het werk gereed: reeds den 7den April 529 werd het nieuwe wetboek ingevoerd. Dat was de Codex Justinianeus, die alle Keizerlijke edicten bevatte, die voor de toenmalige omstandigheden doelmatig werden geacht; hij was door een commissie van juristen onder leiding van den geleerden Tribonianus vastgesteld. Op dezen weg' ging Justinianus verder. In 530 werd Tnbomanus wederom aan het hoofd van een commissie gesteld, ten einde de adviezen der oude rechtsgeleerden te verzamelen tot een systematisch geheel: Theodora. Justinianus wetgeving. Het Corpus Juris. Justinianus' binnenlandsch bestuur. De Hagia Sophia. drie jaren daarna was ook dat werk voltooid en zagen de Digesten of andecten het licht. Daar deze groote verzameling voor de practijk veel te uitvoerig was, liet de Keizer bovendien nog een handboek samenstellen, de beroemde Instituten, Ten slotte liet hij nog al zijn eigen wetten samenvatten onder den naam Novellen. Ook op andere wijze was Justinianus werkzaam, hoewel niet altijd even loffelijk. Ook om de geestelijkheid ter wille te zijn, deed hij alle nog bestaande sporen van het Heidendom uitroeien. De philosofenschool te Athene werd in 5-9 opgeheven: het was het einde der Grieksche wijsbegeerte. In zijn geloofsijver vervolgde Justinianus niet alleen Heidenen, maar ook andersdenkende Christenen en vooral Joden. Het belastingstelsel werd geheel herzien: steeds moesten de middelen gevonden worden voor 's Keizers kostbare oorlogen. Zware lasten drukten op de bevolking, nog verzwaard door de omkoopbaarheid en verkwisting der ambtenaren. Belastingoproeren kwamen daardoor dikwijls voor. Justinianus is ook de Keizer, die het eeuwenoude consulaat afschafte. In het bestuur der provinciën werden verschillende wijzigingen gebracht. Mede door 'ö V 1 n xrl a/^/1 UI ^ J » Jl_ ~ lil Y1UCU uiuciUc Uc Munt van Keizer Justiniaaus I. hande]. de buiteulan.gezet en in 535 op Thèodahads bevel vermoord. Daarmede had hij zich zelf evenwel ten ondergang gewijd. Justinianus trad als wreker van Amalaswinthe op: hij verklaarde Theodahad den oorlog. Terwijl een klein Keizerlijk leger in Dalmatië viel, de Goten versloeg en zoo Ravenna bedreigde, landde Belisarius met de hoofdmacht op Sicilië. Het eiland werd zonder moeite veroverd. Door dit verlies werd Theodahad zoo verschrikt, dat hij onmiddellijk zijn overgave aanbood. Zonder daarop in te gaan, rukten de Keizerlijke troepen verder: Dalmatië en een groot gedeelte van Boven-Italië werden bezet; in de lente van 536 stak Belisarius naar Italië over, onderwierp Bruttië en Lucanië en sloeg het beleg voor Napels, dat hij na een dappere verdediging innam. Het bericht van deze - .i. _. 542 verove,den chi°tar en chiidebert « hlp„fTerrjI 71 ]'et „West«otische "Jk tot machteloosheid gedoemd was, , , 00 in a Franken de verdeeldheid voortwoeden. Een vereeniging der broeden kwam slechts tot gemeenschappelijke veroveringen voor. Chlotar en Childebert waagden in 531 ten derden male een aanval op Bourgondiê Eerst thans werd het land voorgoed onderworpen: de overwinnaars ver- Lukkist van Koning Clovi», 1807 gevonden in de Abd(j van Ste-Geneviève te Pnr««. 1 deelden den buit. In^yierf Thftoderik; hoe gaarne de beide overblijvende broeders ook zljn rijk hadden verdeeld, Zij hadden met den krijgshaftigen Theodebert Theoderiks zoon, te rekenen, die zich in het gebied van zijn vadei handhaafde. Zijn positie werd nog sterker, toen Childebert zich met nem verbond en hem als zoon aannam. ~— Welke houding zouden nu deze Merovingers aannemen tegenover de gebeurtenissen in Italië? Het was zeker niet in hun belang, dat de Keizer daar vasten voet verkreeg. Maar evenmin was het geraden een verbond met de Oostgoten te sluiten, daar deze als Arianen bij alle rechtgeloovige in een kwaden reuk stonden. De Keizer was bovendien ver verwijderd en ii Gallië zou men hem weten te weerstaan. Voorloopig lieten dus de Merovinger de zaken in Italië haar gang gaan en profiteerden voor zich zelf zoovee mogelijk. Zij namen het geld in ontvangst, dat zoowel van Byzantium als va Ravenna hun gezonden werd, en lieten inmiddels Bourgondiërs en Allemanne: invallen doen in Noord-Italië. Zij wisten zelfs Witichis te bewegen, hu Provence af te staan. Zoo maakte men van den moeilijken toestand van Witichis gebruik. Dez. trok met alle beschikbare troepen op Rome af. In Februari 537 begon he eerste groote beleg van Rome in dezen oorlog. Witichis ondernam het waag stuk de wereldstad, die in den beroemden muur van Aurelianus het best< bolwerk bezat, te omsingelen. Groot was de schrik voor de geweldige Gotei en hun heldhaftigen Koning. Vooral toen in de eerste gevechten de Goter telkens overwonnen, heerschte er een ware paniek in de stad. Alleen aan d( buitengewone geestkracht van Belisarius was het toe te schrijven, dat niets w eid veizuimd om de belegering uit te houden. Het is een belangrijke geschiedenii op zich zelf, deze belegering van Rome, een der grootste heldendaden vai Belisarius. Alle waterleidingen waren afgesneden, zoodat gebrek aan watei en daardoor groote sterfte onder de bevolking ontstond. Maar Belisarius hielc vol: hij wist, dat de Goten beter voor den slag in het open veld, dan vooi een langdurig beleg berekend waren. Ongeduldig beval Witichis herhaaldelijk de muren te bestormen: steeds werden de Goten teruggeslagen. Bij deze bestormingen verloor Witichis tienduizenden van zijn beste krijgers: ook onder de Goten ontstonden ziekten, die hun legers zeer verzwakten. En hoe hoog de nood binnen de stad ook klom, Belisarius wilde van geen overgave weten. Zijn standvastigheid werd beloond; want toen een Grieksch leger Ancona en Ariminum had ingenomen en Ravenna bedreigde, zag Witichis zich genoodzaakt in Maart 538 het beleg op te breken, ten einde zijn hoofdstad te verdedigen. Zoo was Rome gered. Witichis intusschen kon Ravenna redden, maar niet veel meer. Een Grieksch leger landde in Genua en veroverde alle groote steden van NoordItalië; inmiddels drong Belisarius, door nieuwe troepen onder Narses gesterkt, van Rome uit naar het Noorden door. Zoo zag Witichis zich weldra tot Ravenna beperkt. Het was in dezen nood, dat hij nogmaals de hulp der rranken inriep. Aan zijn verzoek gaf Theodebert gehoor: hij hoopte in troebel water te kunnen visschen. De door hem gezonden Bourgondiërs veroverden ln Mllaan en eenige andere steden in naam der Goten. Witichis, die van e Franken zoo dicht bij Ravenna meer vreesde dan hoopte, zond nu oden naar den Koning van Perzië om hem te bewegen den Keizer in het en aan te vallen. Khosroës zag de gelegenheid schoon, nu bijna alle yzantijnsche troepen en de beste veldheeren in Italië stonden; hij deed een n Q S y q / 3 Beleg van , Rome door ^ Witichis, . 537-538. J 1 L $ 3 i i i Ravenna ingesloten, 539. Hulp der Franken. Oorlog met Perzïêr Tlieodebert in Italië I pV.al het Byzantl-i"sche r'jk- Justinianus, bevreesd voor zijn hoofdstad, riep belisarius terug. Maar nog voordat den grooten veldheer dit bevel bereikte, was de beslissing in Italië reeds gevallen. Zij was eenigszins vertraagd door een aanval van Theodebert, die over t e Zeealpen Ligurië was binnengerukt. Hier stiet hij op een Gotisch leger, dat hem als bondgenoot begroette. Nadat hij met de Goten tot Pavia was opgerukt, wendde hij zich plotseling tegen hen en bracht hun een gevoelige nederlaag toe: de Gotische macht in Noord-Italië was daardoor vernietigd. u meenden de Giieken in Theodebert een bondgenoot te kunnen zien. Maar ook zi] werden bedrogen: zoodra de Frankenkoning in de nabijheid van een Byzantynsch leger kwam, versloeg hij het even grondig als hij het de Goten De haven van Ravenna. Mozaïek in de kerk van S. Apollinare te Ravenna. had gedaan. Theodebert was meester van Noord-Italië: de prijs van Belisarius scheen aan de Franken in den schoot te zullen vallen. Zoover kwam het evenwel niet. Italië kon het leger van Theodebert niet meer voeden; het klimaat der Povlakte veroorzaakte epidemieën. Daaraan was het toe te schrijven, dat Theodebert besloot terug te keeren. Eerst nu kon Belisarius zich tegen Ravenna wenden. Aan de zee- en landzijde was de stad weldra geheel ingesloten. Zoo wachtte Belisarius rustig het oogenblik af, waarop Witichis zich uitgehongerd zou moeten overgeven. Maar juist toen het bijna zoover was, verschenen in het Grieksche leger gezanten van den Keizer met het bevel tot zijn terugroeping. Bovendien bood Justinianus Witichis een aannemelijken vrede aan: Grieken en Goten zouden Italië verdeelen. De Goten aarzelden niet deze voorstellen aan te nemen; maar Belisarius weigerde de oorkonde te onderteekenen: hij wist, dat Ravenna het niet langer zou kunnen uithouden. Hij waagde het zelfs onderhandelinge^miet de Goten aan te knoopen, die ten doel schenen te hebben hem zelpnet behulp der Goten tot Keizer van het Westen uit de roepen. In de mening een Keizer te zullen huldigen, openden de Goten in 540 de poorten van Ravenna voor den overwinnaar. Zoo kreeg Belisarius door verraad de hoofdstad, den Koning, den koningsschat, de aanvoerders van het leger, de steden en hun burchter in zijn macht. Eerst toen wierp hij het masker af. Terwijl iedereen de Keizers proclamatie van Belisarius verwachtte, scheepte hij zich plotseling met den Koning, zijn veldheeren en zijn schatten in en zeilde naar Byzantium, om den schitterenden buit aan de voeten van Justinianus te leggen. Het Gotenrijk scheen vernietigd. Maar al spoedig begonnen de Goten hun verstrooide benden te vereenigen. In Noord-Italië kozen zij den krijgshaftigen Ildibad tot Koning. Hij had slechts duizend man bij zich, maar met geestdrift nam hij de kroon aan. Spoedig sloten zich alle Goten bij hem aan. Weldra erkenden ook vele Romeinen hem: de zoo vurig afgesmeekte Byzantijnsche heerschappij bleek zeer hard. De Keizerlijke administratie was ingevoerd; met al zijn haaiachtige begeerigheid was de Keizerlijke fiscus op Italië losgelaten. De ontevredenheid daarover kwam Ildibad ten goede: ongelukkig viel hij reeds in 541 door sluipmoord. Toen kozen de Goten zijn neef Totila tot Koning, een der schitterendste, sympathiekste figuren, die de Gotische geschiedenis kent. Hij was een voortreffelijk oiitwikkeld man, tintelend van geest, doordrongen van de Romeinsche beschaving, vol kunstzin en fijnen smaak, maar daarbij dapper als weinigen, begaafd met groote strategische uaiculc"• nimmer iaienae moed paarde zich aan een altijd vaardige vastberadenheid; snelheid van beslissing vereenigde hij met energie in de uitvoering. Vol geestdrift voor de heilige zaak van zijn volk, wist hij ook bij zijn Goten die geestdrift op te wekken. Weldra beantwoordde hij aan de verwach- fin rrAn «rn» 11 n 1 i i i • • , • . Munt van Totila. vtl" ^nei iroK nij naar het Zuiden en versloeg de Byzantijnen bij Faventia en bij Mucella volledig. De schrik sloeg hun om het hart: van eenheid was geen sprake meer. Meesterlijk trok Totila van de fouten zijner tegenstanders partij. Door beminnelijkheid won hij de Italianen, door hooge soldijen de Byzantijnsche troepen, die in zi]n dienst overgingen. In 542 bezette hij Caesena en Petra, trok den Tiber over, Rome voorbij, wendde zich naar Campanië en Samnium en bezette eneventum, Cumae en andere vestingen. Het volgende jaar vielen Bruttië, Lucanië, Apulië en Calabrië hem toe. Het duurde niet lang, of de Keizerlijke troepen hielden nog slechts Ravenna, Rome, Napels en eenige andere steden bezet. In 543 viel ook het gewichtige Napels. Van Napels trok de Koning op Rome af. Op het bericht, dat de hoofds a er wereld gevaar liep den ketters in handen te vallen, besloot Justinianus weer zijn toevlucht tot Belisarius te nemen. Hij deed het noode. De eizer en vooral de Keizerin wantrouwden den grooten veldheer, die bij 6 een bedenkelijke populariteit genoot. Daarom hadden zij hem Ravenna geeft zich over, 540. I I Ildibad, 510—541 Totila, 541—55* / • Belegering van Rome ioor Totila, 543. Btelisarius wederom in Italië. Rome veroverd, 546. Derde beleg van Rome, 547. Belisarius ; teruggeroepen, 549. | ] y ] I Narses in Italië, 551. j n o z E a b bi tiaar de Omgrens gezonden, waar een slepende oorlog met de Perzen hem ezighield. Daarom ook werd Belisarius, toen hij in 544 opnieuw naar Italië werd gezonden, niet voldoende van troepen voorzien. Evenwel deed hij wat i] kon. Het gelukte hem Bononia te veroveren, maar hij werd bij Auximum door Totila geslagen. Zoo kon hij niet beletten, dat de Koning in 545 het eeg sloeg voor Rome. De slecht geproviandeerde stad werd weldra van allen toevoer afgesneden. Tevergeefs schreef Belisarius om versterking: slechts weinige troepen kon Justinianus voor Italië afzonderen, maar met dit weinige deed Belisarius wonderen. Maar de bezetting van Rome was niet voldoende den muur te verdedigen: honger, gebrek en gevaarlijke ziekten teisterden de evolking. Nogmaals waagde Belisarius een poging tot ontzet, maar tevergeefs. Door verraad geraakten de Goten in 546 in de stad; Totila deed zijn intocht in Rome. Thans scheen Totila zijn doel te hebben bereikt: te Rome troonde hij as oning van Italië. Hij bood nu Justinianus den vrede aan, maar deze weigerde. Zoo duurde de oorlog voort. Belisarius bleef evenwel ongelukkig: overal triomfeerde Totila; de Byzantijnen trokken binnen Hydruntum terug. De Koning wendde zich thans tegen Ravenna. Maar van zijn aftocht maakte Belisarms weer meesterlijk gebruik door nogmaals Rome te bezetten, dat lotila gedeeltelijk had laten ontmantelen en zonder bezetting had gelaten. Hier toonde Belisarius weer zijn weergalooze energie: hij liet de muren herstellen; de stad werd rijkelijk geproviandeerd. Ten derden male in dezen oorlog zagen de Goten zich genoodzaakt de hoofdstad te belegeren. In 547 brak Totila het beleg op en dreef Belisarius naar Sicilië terug. Van daar schreef deze nogmaals naar Byzantium om versterkingen. In plaats daarvan werd hij in 549 teruggeroepen. Roemloos keerde de oude veldheer naar yzantium terug. Nadat Totila zoo meester van geheel Italië was geworden, wendde hij zich weder tegen Rome; door verraad gelukte het den Koning de stad nogmaals te veroveren. Thans besloot hij Rome niet weer te ontruimen, naar het tot zijn residentie te maken. Nogmaals bood hij den Keizer den o-ede aan; gelijk vroeger weigerde Justinianus. Toen besloot de Koning de Byzantijnen geheel uit Italië te verdrijven. Hij sloot Ravenna in en zette de :roon op het werk door de verovering van Sicilië. In 551 benoemde Justinianus Narses tot bevelhebber van het leger in llyrië. Deze keuze was zeer gelukkig. Narses was lichamelijk een invalide, laar een veldheer van de eerste kracht, geslepen en ervaren, maar ook nbarmhartig en wreed, volstrekt niet kieskeurig in de keuze van zijn middelen, onder gewetensbezwaren, volkomen onbetrouwbaar, maar trouw aan zijn .eizer en stipt gehoorzaam aan diens bevelen. Hij besloot de Goten van de udere zijde aan te vallen dan Belisarius. Het optreden van Totila had ewezen, dat zij onvernietigbaar waren, zoo zij in Noord-Italië hun steunvlak ehielden. Hij had het opperbevel niet aanvaard dan onder de voorwaarde van ove meer troepen en geld te mogen beschikken dan Belisarius. Bovendien kree hij een groote vloot onder zijn bevelen. Daarin waren de Byzantijnen d meerderen van de Goten: bij Ancona leed de Gotische vloot een verple terende nederlaag. Moedeloos bood Totila onder vrij vernederende voorwaarde den Keizer den vrede aan. Hij werd geweigerd. Narses brak daarna met ee groote overmacht van Salona op en trok door Istriê naar Venetië. De Polinie wa door Teja zoo oordeelkundig bezet, dat Narses slechts met de grootste moeit langs de kust Ravenna kon bereiken. Ook verder zag hij zich steeds genood zaakt de kust te houden. Maar zijn oprukken noodzaakte Teja en ander, Gotische bevelhebbers naar het Zuiden terug te trekken: zoo kon Totih alle troepen onder zijn bevelen vereenigen. Bij Tagina sloeg hij zijn leger plaats op en wachtte het Keizerlijk leger af. In Juni 552 kwam het' hier to een beslissenden slag. Nooit bijna hebben de Goten dapperder gevochten maar zij waren met opgewassen tegen de geniale krijgskunde van Narses dit uitstekende boogschutters en een weergalooze ruiterij had. De Goten trokker terug; de terugtocht werd een vlucht. Totila's heldenmoed vermocht hel noodlot met af te weren; hij zelf werd verwond: iu de armen zijner wapenmakkers blies hij den laatsten adem uit. » Daarmede was het lot van het rijk beslist. Wel kozen de naar Ticinum gev uchte Goten den dapperen Teja tot Koning, maar hij wist, dat hij slechts a te zorgen, dat het einde eervol was. Aan dien plicht heeft hij voldaan Alsof het geen hopeloozen strijd gold, nam hij zijn maatregelen. Intusschen veroverde Narses zonder moeite Rome. Nog een jaar ongeveer duurde de oorlog, een wilde, wreede, meedoogenlooze verdelgingsoorlog. Bij den Vesu- vius sloeS Teja op een uitstekend gekozen terrein een versterkt kamp op waar de laatste marlit. Hpp flrvf^n ^ •• -1 tui ccii ÖLIIJU. op leven en dood voorbereidde. Twee maanden lag Narses tegenover hen zonder een aanval te wagen. Maar de toegang tot de zee was hun weldra afgesneden. Toen, met den hongerdood voor oogen, besloot Teja liever in den eerlijken striid den dood tegemoet te ?aan Munt van Teja. dan langzaam weg te kwijnen. Zoo werd het uiteinde van het Gotenvolk roemrijk en grootsch. Zelfs de Byzantijnen bewonderden hun heldenmoedomng Teja werd in hun oogen bijna een figuur uit de heldensage. Vroeg op een helderen voorjaarsmorgen vah 553 begon de slag. Teja streed als een oilogsgod, met zijn zwaard alles verdelgende, dat hem naderde. Maar hij zetten dorT !T °n vW alS ee° held' Met des te 8™°ter ™ede zetten de Goten den strijd voort: de overblijvenden, ongeveer duizend mannen, toen een verdrag met Narses, waarbij hun werd vergund in volle heT^dert"8 - °T rf A'PeD ee" "ieUW Vaderland te zoeken- Z°« geschieddd ' ' Z1jn de Oostgoten verdwenen. A** r g e tn n s e i t Slag bij Tagina, 552. 1 k l ■ i Totila f. Teja, 552—553. Slag bij den Vesuvius, 553. Teja f. Ondergang der Goten. De Frankt in Italië. Italië onder worpen, 555. Exarchaat. Chlotar I, alleenheerscher, 558—561. Nieuwe_Yerdeeling van het rijk, 561. Het Westgotische rijk. 9 Justinianus ! bezet de , kuststeden. ' ( I Athanagild, < 554-567. | Nog kon Narses de wapenen niet laten rusten. Er waren nieuwe vijanden !nop het oorlogspad. Narses kon niet verhinderen, dat scharen Franken op het geiucht van Teja s heldenmoed naar Italië togen, niet zoozeer om de Goten te helpen dan wel om zelf het land te veroveren. Snel trok Narses hen tegemoet. Met groote handigheid wist hij den beslissenden slag uit te stellen: intusschen trokken de Franken plunderend geheel Italië door. De listige Griek bereikte zijn doel. tegen den Italiaanschen zomer waren de Germanen niet bestand: er ontstond bovendien verdeeldheid. Zoo werden zij in den nazomer van 554 door Narses bij Capua geheel vernietigd. Nog een jaar ongeveer 'duurde het, voordat de Byzantijnsche veldheer de verspreide benden had uiteengedreven; in 555 was geheel Italië aan het Keizerlijk gezag onderworpen. Nog voordat het zoover was, was Italië weer officieel bij het Romeinsche rijk ingelijfd. Bij pragmatieke sanctie van 13 Augustus 554 werd de Justiniaansche wetgevkig er toepasselijk verklaard. Het land werd een exarchaat onder het bestuur van Narses. Zoo was het Romeinsche rijk weer machtiger dan het in de laatste jaren was geweest. De herovering van de oude hoofdstad op de kettersche barbaren deed Justinianus' prestige aanzienlyk rijzen. Hij was verreweg de machtigste vorst van zyn tijd. De Koning van Perzië vreesde hem. Het Frankische rijk beteekende naast hem niets en was bovendien in burgerkrijg verdeeld. De voortdurende verdeeling belemmerde een gezonde krachtsontwikkeling. Éénmaal werd de politieke eenheid hersteld, maar zij duurde slechts drie jaren. Chlotar I was de Koning, die die eenheid tot stand bracht en weer vernietigde. Na den dood van al zijn broeders en neven was hij in 558 Koning over het onverdeelde Frankenrijk geworden. De ervaring, door hem gedurende een veertigjarige regeering opgedaan, belette hem echter niet dezelfde fout te begaan als zijn vader. Toen hij in 561 gestorven was, werd zijn rijk onder zijn vier zonen, Charibert, Gontram, Chilperik en Sigebert verdeeld. In hoofdzaak kwam deze verdeeling overeen met die van 511; gelijk deze is zij eerst na onuitsprekelijke gruwelen weer opgeheven. Was zoo tegenover Byzantium het Frankische rijk een weinig beteekenende macht, ook het Westgotische rijk vormde geen tegenwicht tegen dat van Justinianus. Integendeel had de Keizer van de woelingen in dat rijk gebruik gemaakt om ook daar invloed te verkrijgen. Tegen Koning Agila brak een opstand uit onder leiding van den veldheer Athanagild. Deze riep de hulp des Keizers in; Justinianus greep met beide handen de gelegenheid aan om zijn macht ook over Spanje uit te breiden. Weldra landde daar een Grieksch leger, overal door de Katholieke bevolking met jubel begroet: het bezette 3e Zuidelijke kuststeden. Het scheen, dat ook het Westgotische rijk een gemakkelijke prooi zou worden van Byzantium. Maar Agila werd vermoord m Athanagild tot Koning verkozen. Deze wendde zich nu met alle macht ;egen zijn bondgenooten, de binnengedrongen Byzantijnen. Het gelukte hem 4 wel heu tot de zeesteden te beperken, maar niet hen daaruit te verdrijven, te minder, daar de Sueven in dezen tijd het Katholicisme aannamen en zich met den Keizer verbonden. Ten einde nu te beletten, dat de Franken zich' als derde rechtgeloovige partij in dit verbond begaven, ontwierp Athanagild een huwelijk zijner twee dochters met twee der Frankische koningen; in 566 huwde Brunehilde met Sigebert, haar zuster Gaileswintha met Chilperik. Het zijn deze Westgotische huwelijken, die van zoo beslissenden invloed zijn geweest op de latere geschiedenis der Merovingers. Voorloopig werd op deze wijze Justinianus in Spanje schaakmat gezet. ferbond van Athanagild met de Merovingers, 566. || l 1 DERDE HOOFDSTUK. Ontbinding en herstel van liet liyzantynsclie en liet Frankische ryk. 565 — 630. Justinianus +. Justinus II, 565—578. DeLongobarden. zs en llden November 565 stierf Justinianus. Hij werd opge¬ val volgd door zijn neef Justinus II, gehuwd met Theodora's lo» nicht Sophia. De traditiën van Justinianus schenen dus m wor(^en voortgezet: het was echter slechts schijn. Yoor- eerst was Justinus geen Justinianus: hoewel een nobeler figuur, miste hij de heerschersgaven van zijn oom. Het vereischte ongewone diplomatieke handigheid de vijanden van het rijk in toom te houden. Bovendien was de toestand van den staat allesbehalve gunstig. Justinianus had voor zijn oorlogen de financieele krachten van het rijk tot het uiterste ingespannen; overal was ontevredenheid ontstaan. Zoo zag Justinus zich genoodzaakt groote sommen aan leeningen uit te betalen en de belastingen te verminderen. Ook werd Justinus minder goed gediend dan zijn oom; Belisarius was gestorven; Narses werd gewantrouwd. En daarbij weigerde Justinus de subsidiën te betalen, waarmede Justinianus den vrede van verschillende grensvolken, vooral de Perzen had gekocht. Ten overvloede beheerschte bij hem het rechtzinnig kerkgeloof de staatkunde geheel. Het was dus te verwachten, dat het groote rijk niet lang ongeschokt zou blijven bestaan. Het hing er slechts van af, of er een macht was, die den aanval Irnrmpn hpcrinnpn Hifi mnr.ht war fin Munt van Keizer Justinus II. de Longobarden. Zij woonden sedert eeuwen aan den Donau en hadden van Justinianus verlof gekregen, zich in Pannonië te vestigen. Steeds stonden zij -4 -J J -T- i n +* . • n X i • • TT • • 1 trok tegen Basra op, waar het nog in 656 tot den befaamden kameelenslag kwam. Hij bleef overwinnaar en werd als Khalief erkend: de Moeder der Geloovigen, door hem gevangengenomen, werd met onderscheiding naar Mekka teruggevoerd. Ali vestigde sedert zijn residentie in Koefa. Zoo bleef alleen nog Moeawija over. In 657 kwam het bij Siffin tot een geweldigen slag, die tot geen beslissing leidde. Toen liet Ali zich door Moeawija verleiden een scheidsgericht aan te nemen, dat zoude beslissen, wie van beiden Khalief zou worder^ Het scheidsgericht besloot Moeawija en Ali beiden af te zetten en het vojlt te verzoeken een opvolger te benoemen. Toen werd Moeawija door zijn leger tot Khalief uitgeroepen, maar nergens dan in zijn eigen provincie werd hij als zoodanig erkend. Zoo stonden dan twee Khaliefen tegenover elkander. Ali verzamelde opnieuw zijn troepen en trok tegen Moeawija op. Deze intusschen versterkte zich zeer door de verovering van Egypte: ten derden male bezette Amroe in 658 het Nijlland, dat hij van Moeawija als provincie ontving. Zoo had deze zijn einddoel bereikt: tot zijn dood in 664 toe bleef hij daar de bijna onbeperkte gebieder. Twee jaren woedde de guerilla over het geheele Mohammedaansche gebied. Zij eindigde eerst, toen Ali in 661 verraderlijk door een fanatiek Muzelman werd vermoorde Ali, die gehuwd was met Fatirne, de dochter van den Profeet, liet twee * —* JL>-_ . G^- 0 AV) -» " . ' )! Ui vermoord 661 i— * t-7 CL i / m Het graf van Fatime op het kerkhof te Damascus. zonen na, Hassan en Hoessein. Onmiddellijk riepen zijn aanhangers Hassan tou Khalief uit. Maar deze was een onbekwaam, karakterloos man. Hij knoopte onderhandelingen met zijn tegenstander aan over de voorwaarden, waarop hij afstand zou doen. Daarop steunende rukte Moeawija de Eufraatlanden binnen; weidia was hier alle verzet gebroken. Hassan begaf zich naar Medina, waar hij tot zijn dood in 609 de vrome Muzelmannen door zijn devoot leven stichtte. Hassan. • ! TWEEDE HOOFDSTUK. De grootc Oinmayadcn. 661 — 717. 7 5 oeawija I de Ommayade werd nu overal zonder tegen- J Z St-nd alS Khalief erkend* HiJ wist d°01' vastberadenheid en ^ wijsheid zijn macht op hechte grondslagen te vestigen. Zijn P f vnenden beloonde hij schitterend; zijn berouw vollen vijanden vergaf hij gaarne; weerbarstige tegenstanders vervolgde hij meedoogenloos. Zoo waren Ali's aanhangers op weinig uitzonderingen na spoedig door hem gewonnen. De nieuwe Khalief behield zijn zetel te Damascusj hier was hij zeker van zijn omgeving: van hier uit .°n hij EOTte en perzië beter in bedwang houden, van hier uit ook Byzantium gemakkelijker beoorlogen. De leiding van het geheel lag in het vervolg buiten Mekka en Medina. Dat hing ook samen met het feit, dat de Ommayaden oreischieten waren en dus altijd op gespannen voet stonden met de vrome ge oovigen. Zij waren wel is waar nauwgezet in het volbrengen van hun godsdienstige verplichtingen, maar de politiek ging hun vóór het geloof en b ) l Oorlog van Moeawija met Byzantium. I Constans II. Zijn strijd met de Bulgaren. Rothari, 635-652. Handteekening van Chlotar II. loven Tr LonS°bai'den> die dien tijd slechts in mondelinge overst,.. n f end waren> liet opteekenen en zoo voor volgende tijden vast- zelfs Pp ° V®r°yerde hiJ vele Byzantijnsche sleden in Tuscië en Emilia, en nua: herhaaldelijk versloeg hij de Grieken en drong hen hoe langer Grimoald, 661-671. hoe verder naar het Zuiden terug. Na een tijd van verwarring werd de hertog van Beneventum, Grimoald, koning der Longobarden. Hij was een van hun krachtigste vorsten. Met groote bekwaamheid verdedigde hij het rijk tegen de aanvallen van Franken en Byzantijnen. Het eerste viel hem gemakkelijker dan zijn voorgangers; want het Frankische rijk was niet evenals het Longo- Dagobert I. Bas-reliëf, voorheen in de Abdijkerk van St. Denis, naar een oude prent. Chlotar II, 614-628. bardische met den tijd krachtiger geworden. Chlotar II, die het geheele rijk vereenigd had, was niet meer een onbeperkte heerscher zooals zijn voorvaderen. Tijdens zijn langdurige minderjarigheid had de adel in Neustrië een belangrijk deel der koninklijke macht weten te bemachtigen; maar vooral in Austrasië en Bourgondië zag hij zich genoodzaakt aan adel en geestelijkheid uitgestrekte voorrechten toe te staan. Maar met dat al was Chlotar een krachtig, energiek, bekwaam koning, die de kunst verstond den adel door geen nieuwen aanval. Zoo vond Karei gelegenheid tot een krijgstocht tegen de Friezen, die weer in verzet waren gekomen. De Christianiseering en de Frankische veioveiing gingen in het Noorden hand aan hand. Zoo schoof de grens tusschen Friesland en Frankenland steeds verder op; geen wonder, dat de heidensche Friezen, die tegelijk hun vrijheid en hun geloof bedreigd zagen, een strijd op leven en dood met de Franken waagden. Tn 733 en 734 woedde een veibitteide krijg. Heitog Poppo viel in een grooten slag; de onderwerping en bekeering der Friezen werd door Karei zoo nadrukkelijk ter hand genomen, dat zij het een halve eeuw lang niet waagden tegen de Franken in opstand te komen. Juist had Kaïel de Noordgrens van het rijk tot rust gebracht, toen ini het Zuiden weer gevaar dreigde. De Arabieren bezetten zonder moeite Arles.i Een poging van Karei om deze stad te heroveren mislukte, daar ook in Aquitanië gevaai dieigde. Eudo s zoon Hunold kwam in verzet tegen de Frankische overmacht: na eindeloos Karei onderwerpt de Friezen. Nieuwe strijd met de Ara•ieren en met Aquitanië. bloedvergieten moest Karei hem echter onder bepaalde voorwaarden als hertog erkennen. Ten gevolge daarvan kon hij zich weer met meer nadruk tegen de Arabieren wenden; in 736 gelukte het hem dan ook Arles te heroveren. Maar in 737 bezetten de Muzelmannen Avignon. Van deze stad uit deden zij verschrikke- V ° P " rtochten blJna het geheele Frankische gebied door. Onmiddellijk begai Karei zich op marsch om aan dit euvel een einde te maken: nog in <• nam hij Avignon stormenderhand in. Daarna sloeg hij het beleg voor auonne, dat hij zoo nauw insloot, dat de verovering slechts een quaestie van tijd scheen. Maar uit Spanje verscheen hulp. Een groot leger overschreed je yrenaeën; een Arabische vloot verscheen op de kust. Toch gaf Karei de e egeiing niet op, maar trok met een deel van het leger den vijand tegemoet: V ® Z06 ^wam het tot een slag, waarin de Arabieren volledig het onder\en. och gaf Narbonne zich niet over: het beleg werd opgebroken. konintprt! -de macht 011 het aanzien van den major domus die van het in 73? '!• Tl°verschaduwden> bliJkt wel uit het feit, dat, toen Theoderik IV p ' ai6^ ^et °nnoodig achtte een nieuwen koning te doen verkiezen. beide' In"™ Van beteekenis deed h« in dezen tijd: hij benoemde zijn rustie Tn^ f 6Q Karloman tot ziJn opvolgers. Zijn laatste jaren waren Bonifacius ^ l ^ h6t Vr6de' °°k iu het Noordeu en Oosten kon a** °n 61 ue beschermïng van Kareis zwaard zijn bekeeringsarbeid Kroon van Hunold van Aquitanië. In liet Louvre te Parijs. 13 en onderwierp ook hen. In 744 trokken beide broeders weder tegen Hunold op. Zoo regeerden Pepijn en Karloman gemeenschappelijk het rijk, totdat in 747 de tweede, de aardsche zorgen moede, zich aan het bestuur onttrok en in een klooster ging. Men behoeft niet aan pressie van Pepijn te denken: Karloman was geen zwak man, dien men naar willekeur in een klooster kon plaatsen. In 754 is hij gestorven. De volgende jaren bracht Pepijn door met herhaalde veldtochten tegen de bovengenoemde vijanden van het rijk. Toen rijpte bij hem het plan, dat de daden der Karolingers zou bekronen: zijn verheffing tot Koning. Zij is eindelijk in 752 tot stand gekomen, de rijpe vrucht van een jarenlange ontwikkeling. Chüderik III werd krachtens besluit van de Frankische volksvergadering te Soissons afgezet en in zijn plaats Pepijn met toestemming van den Paus tot Koning verkozen en daarna door Bonifacius gezalfd. Zoo was dan eindelijk wel is waar een revolutionaire, maar toch gezonde oplossing gevonden van het probleem hoe het zwakke koningschap met het sterke hofmeierschap te vereenigen: het werd te zamen een sterk koningschap. Daarmede was ook de major domus uit de Frankische geschiedenis verdwenen. Om gegronde redenen benoemden de Karolingers nooit weer zulk een machtig staatsdienaar. Pepijn verzekerde zich vooraf van de twee machten, die zijn koningschap moesten steunen: den heerban en de Kerk. Want natuurlijk was Childerik III de eenige wettige koning van het Frankenrijk en zelfs de volksvergadering kon dezen vorst niet afzetten. De heerban, die zich waarschijnlijk niet moeilijk gemaakt zal hebben over vraagstukken van Frankisch staatsrecht, proclameerde gaarne hun aanvoerder in den oorlog in plaats van den Koning, van wien men niets wist. En hoe konden Paus en Kerk bezwaar hebben tegen den staatsgreep? Waren niet de hofmeiers steeds welwillend geweest tegenover de geloofsprediking en daarmede tegenover de uitbreiding van de macht van den Heiligen Stoel? Rekende de Paus niet op de Franken, zoo de Longobarden Rome al te nauw zouden bedreigen? Men kan het van Pepijn, Koning, 752—768. i epijn niet verstandig achten, dat hij vooraf de toestemming van Paus Zacharias heeft gevraagd, door het bekende dilemma te stellen, of het beter was dat de een de waardigheid, de ander de macht heeft, dan of beide vereenigd moeten zijn; ook zou het bedenkelijk kunnen heeten, dat de nieuwe Koning Munt van Pepijn. zich eerst door Bonifacius en later door den Paus heeft laten zalven. Immers toor het nieuwe koningschap onder de hoede van Rome te stellen, ruimde men den Paus wel niet duidelijk omschreven, maar daardoor ^es te beter vorn uitbreiding vatbare rechten in. Van achteren beschouwd is het zeker te leuren, dat het Frankische koningschap, later het keizerschap door den ^aus zoo niet verleend, dan toch bevestigd is: een zee van rampen is voortgespioten uit de inmenging van den Paus met de Duitsche konings- en keizers- Val der Ommayaden 750. De Abbassiden op hun wenken. „Voor den stam van den Proleet" — de Abbassiden waren nakomelingen van Abbas, een oom van Mohammed — was weldra het wachtwoord, waaronder Kharidsehieten, Schiiten, Alieten en allen, die sedert een eeuw in vijandschap tegenover de Ommayaden stonden, samen ten strijde trokken. Bij Merw werd voor het eerst de zwarte vaan der Abbassiden geplant; onmiddellijk stroomden duizenden toe om haar te verdedigen. Een klein leger, door den Khalief gezonden, werd verslagen. Merw was spoedig in handen der Abbassiden. Een groote overwinning behaalden zij in 748 bij Nischapoer, waardoor het geheele Oosten aan hen werd onderworpen. Tegen dit dreigende gevaar bracht Merwan alle beschikbare troepen op de been: hij ontveinsde zich niet dat de strijd om het khalifaat zelf ging. Maar onophoudelijk drongen de Abbassiden naar het Westen voort. In 749 joegen zij een Ommayadisch leger bij Ispahan uiteen en veroverden het sterke Nihawend. Van daar trokken zij rechtstreeks op Koefa aan, dat zich overgaf en waar de Abbassiden voorloopig hun zetel vestigden. Merwan had inmiddels in Mesopotamië een groot leger verzameld. Maar ook onder zijn volgelingen heerschte tweedracht. Zoo kon hij zijn stellingen niet handhaven, toen de Abbassiden hem in 750 bij den grooten Sab aanvielen. Merwan verloor den slag en met dezen de laatste hoop op behoud van het khalifaat. Hij vluchtte naar Syrië; maar zijn vervolgers waren hem op de hielen; Damascus gaf zich aan hen over; de Khalief vluchtte steeds verder, naar Palestina, van daar naar Egypte. Hier trachtte hij nog een troepenmacht om zich te verzamelen, maar hij werd verslagen, gevangengenomen en gedood. Zijn lot trof zijn geheele geslacht: alle Ommayaden, zelfs de meest gevaarlooze, werden tot in hun verste schuilhoeken opgespoord en wreedaardig vermoord. Ten slotte werden allen, die aarzelden zich over te geven, door de huichelachtige vriendelijkheid der Abbassiden verleid zich naar Damascus te begeven, waar zij op het bekende bloedige gastmaal werden gedood. TWEEDE HOOFDSTUK. I)e hoogste macht der Karolingers en Abbassiden. 750 — 800. 11 °°gen der geloovige Muzelmannen was de val der 0mmayaden een godsgericht. Eindelijk was de heerschappij Cwjö' der kettersche Koreischieten, die den Profeet hadden ver% acht, dan gevallen; de Beheerscher der Geloovigen zou in het vervo^ weer ziJn een van Mohammeds stam, een naar waarheid geloovige. Met list en geweld had Moeawija voor honderd jaar het geslacht van den Profeet ten onder gebracht: thans oogstte zijn stam wat hij gezaaid had, het loon voor wat men hoogverraad en heiligschennis achtte. Maar met den val der Ommayaden was ook de heerschappij der geboren Arabieren geëindigd; de nieuwe dynastie steunde voornamelijk op Mesopotamië en Perzië; personen van allerlei afkomst vond men zelfs in hooge waardigheden aan het hof der Abbassiden. Hun komst tot den troon was een restauratie, maar minder een reactie dan de aanvang van een geheel nieuw systeem. De oudste der beide Abbassiden, Aboel Abbas, aanvaardde thans het khalifaat. Maar zijn broeder was zoo geheel in alle staats- en godsdienstzaken ingewijd, dat men aan een dubbelen Khalief zou kunnen denken. Aboe Dschaafar of Al Mansoer (de met de overwinning begiftigde), zooals hij gewoonlijk genoemd wordt, is een der eerste regenten van zijn tijd. Een man van grootsche i egeeringstalenten, maar vooral demonisch groot in de volkomen gewetenloosbeid en verdorvenheid van zijn geheele natuur, een Arabische Lodewijk XI. i et afschuwelijke huichelarij wist hij reeksen van gewelddaden met het masker eenei innige vroomheid te bedekken. Het schijnt, dat op kritieke oogenblikken j e wereld soms een genialen schavuit noodig heeft om orde in den chaos te »engen. Met gewone burgerlijke rechtschapenheid was het Al Mansoer zeker Aboel Abbas, ' 750- 754. Al Mansoe 754 -775. De Barmekiden. nooit gelukt uit de verwarring, waarin het einde der Ommayaden het rijk had gelaten, weer een geordenden staat te voorschijn te brengen. Allereerst moesten de Alieten, die nog steeds droomden van een Khalief uit het bloed van Ali, met zachten drang worden teruggewezen. De fanatieke Kharidschieten, van oudsher republikeinen, moesten voorzichtig worden behandeld; ook de aanhangers der Ommayaden vormden in Syrië en Egypte nog een machtige partij. In één opzicht volgden de Abbassiden de politiek der Ommayaden: gestreng tegen verstokte tegenstanders, waren zij welwillend tegen hen, die berouwvol tot hen terugkeerden. In het algemeen vouden echter Aboel Abbas en Al Mansoer meer aanleiding tot het eerste dan tot het laatste: Abboel Abbas draagt waarlijk niet zonder reden den zelfgekozen bijnaam Es-safïach, den bloedvergieter. Met stroomen werd het bloed van de vijanden der Abbassiden vergoten: wie hun te machtig scheen, ook onder hun eigen aanhangers, werd meedoogenloos ten doode gewijd. Overal werden de opstanden met kracht onderdrukt; overal werd het gezag der Abbassiden met het zwaard gevestigd. r' Te midden van dezen arbeid stierf Aboel Abbas; Al Mansoer werd zijn opvolger. Al dadelijk had hij ernstige gevaren te bestrijden; zijn eigen zoon Abdallah, een hoogst bekwaam man en zeer gezien bij het leger, kwam tegen hem in opstand. Maar ten slotte behield toch Al Mansoer de overhand. Het volgende jaar gelukte het den Khalief den wreeden, maar hoogst bekwamen Aboe Moeslim, die als stadhouder van het Oosten onafhankelijke neigingen 'begon te vertoonen, door verraad gevangen te nemen en te dooden. Eerst toen was de troon van Al Mansoer bevestigd. Eerst, toen hij door stroomen bloeds de heerschappij had veroverd, kon hij het karakter aannemen, waarin de geschiedenis hem voornamelijk kent, den vredevorst, den ijverigen verzorger van alle materieele belangen van zijn rijk, den milden beschermer van kunsten en wetenschappen, den wijzen, hoog geëerden Khalief. Het is aan Al Mansoer te danken, dat de nieuwe organisatie van den staat aan den Islam gelegenheid heeft geschonken, op Arabische zoowel als op Perzische grondslagen steunend, zich tot een hoogte te verheffen, zooals hij nog nooit had gekend; aan hem, den onbarmhartigen bloedvergieter, dankt de wereld het, dat aan de besten der Muzelmannen de gelegenheid werd geschonken hun groote talenten tot rijpe ontwikkeling te brengen; hij is het, aan wien men dien eigenaardigen bloei der Mohammedaansche beschaving dankt, die meer dan alle veldslagen den roem van de Abbassiden uitmaakt. Bij dezen arbeid werden zij steeds ter zijde gestaan door het Perzische geslacht der Barmekiden, die jarenlang de door Al Mansoer ingestelde waardigheid van groot-vizier bekleedden. De vader, Khalid, nam dit ambt waar onder Al Mansoer, gelijk zijn zoon Jachja en zijn kleinzonen Dschaafar, Tadl, Moesa en Mohammed onder Al Mansoers opvolgers. De Barmekiden waren goede hovelingen, maar tevens hoogst bekwame staatslieden en ervaren administrateurs: het gelieele bestuur van het rijk ging door hun handen. Zoo kan men met name de binnenlandsche hervormingen, onder de eerste Abbassiden tot stand gekomen, veilig op hun rekening stellen: dat daarbij vooral gebruik is gemaakt van Perzische voorbeelden, is daarvan het bewijs. Het postwezen werd hervormd: vooral in het belang der centrale regeering zelf was liet, dat ook de uiterste deelen van het groote rijk in gemakkelijke verbinding met den Khalief stonden. De jjost werd onmiddellijk afhankelijk van den Khalief: haar overgroot ambtenarenpersoneel vormde tevens een zeer bruikbare geheime politie. De wegen naar Mekka en Medina werden onttrokken aan de locale autoriteiten en daarmede de pelgrims aan allerlei afpersingen en rooverijen: in het vervolg stonden zij onder de onmiddellijke bescherming van den Khalief. De financiën werden op geregelden voet gebracht, o. a. werd een opperste rekenkamer gesticht. En wat in het Oosten zoo zelden voorkomt, de Khalief liet zich zeer gelegen liggen aan de bevordering van de materieele belangen van zijn onderdanen. Het afwateringssysteem van Euphraat en Tigris, sedert lang verwaarloosd, werd opnieuw in orde gebracht. Al Mansoer trachtte de verschillende volken in zijn rijk tot elkander te brengen door versterking van het gemeenschappelijk geloof, door bevordering van het geestelijk verkeer, door toenadering in zeden en gebruiken, door begunstiging van .handel, scheepvaart en nijverheid. Vooral wetenschap en kunst hebben veelaan dezen Khalief te danken. In Irak, waar de Arabische en Perzische beschaving door hun wederkeerigen invloed een opgewekt geestelijk leven hadden gewekt, bevorderde hij met kracht den bloei van Mohammedaansche wetenschap en kunst. Onder Al Mansoer leefden de beide grondleggers der Arabische taalwetenschap, Sibaweih en Chalil. Toen begon Asmai de sagen van den Arabischen heldentijd te verzamelen en te verklaren, terwijl Chalef-el-Achmar ze met groote kunstvaardigheid navolgde. Het was in dezen tijd, dat Ibn-el-Mokaffa den wereldberoemden fabelbundel van Kalila en Dimna vertaalde uit het t Perzisch en daarmede deze verhalen weer een stap verder naar het Westen bracht. Deze vertaling werd weldra nagevolgd door de Arabieren zelf: zoo ontstonden die bundels oorspronkelijke verhalen, die door hun beeldrijke fantasie de Oosterlingen van toen en later zoo onweerstaanbaar bekoorden en die, vooral door de Kruistochten in het Westen bekend, ook daar tot op dezen dag een ongeëvenaarde populariteit hebben genoten; de vertellingen der Duizend en Een Nacht behooren nog tot de meest gelezen boeken. En welk een schat van verhalen het Westen aan het Oosten ontleende en in eigen vorm verwerkte, is niet in korte woorden te zeggen: men denke aan de zoogenaamde Oostersche romans in de middeleeuwsche litteratuur, Floris en Blancefloer en zooveel andere, aan de korte fabliaux, boerden, sproken enz., die bij tientallen als lichte, bekoorlijke vogels Europa doorfladderden en die geniale vogelvangers als Boccacio opvingen en van nog rijker dos voorzagen. De bovengenoemde Ibn-el-Mokaffa vertaalde ook het oude Perzische Koningsboek (Schahnameh), het heldenepos van het Perzische volk, in het Arabisch: A** 14 Binnenlandsch bestuur. \ Bloei van wetenschap en kunst. | Stichting an Bagdad, 762. hetzelfde boek, dat later de grondslag voor Firdoesi's wereldberoemd epos is geworden. Tegelijkertijd kwam onder Perzischen invloed voor de oude ruwe kracht, den verheven trots, den snijdenden spot der Arabische poëzie, meer en meer fijne elegance, hoofsche plooibaarheid, keurige geestigheid in de plaats: de hofdichter van Haroen al Raschid, Aboe Nowas is de bekendste vertegenwoordiger van deze richting. De theologie, reeds van oudsher in Mesopotamië in eere, werd onder de Abbassiden een bloeiende wetenschap. Op Perzischen bodem kon het Arabische fatalisme nooit welig tieren: zoo vinden wij hier een man als Aboel-Hoedheil-el-Allaf, die de leer van den vrijen wil en de ideeële opvatting der goddelijke eigenschappen scherp formuleerde. Bij de ijverige studie van de theologie kan het niet verwonderen, dat men begon de geschriften der Grieksche philosophen en natuurkundigen uit het Syrisch in het Arabisch te vertalen: vooral Aristoteles werd hier gelijk in de Middeleeuwen overal voor den waren wijsgeer gehouden, wiens werken een onuitputtelijke bron van goddelijke en menschelijke wijsheid waren. Natuurlijk leed de orthodoxie, het oude, naieve Korangeloof onder den invloed der Grieksche wereldbeschouwing niet weinig, maar zij werd er toch niet door verdrongen. De Koranexegese en de geschiedenis van den Islam werden, ook aan het hof, grondig beoefende wetenschappen. Ibn Ischak bewerkte onder Al Mansoer de eerste levensbeschrijving van den Profeet. Groote juristen als Aboe Hanifa en Malik ibn Anas voltooiden tegelijkertijd hun groote rechtssystemen, aan den Koran ontleend en sedert voor het Muzelmansche wat het Corpus Juris voor het Romeinsche is. Dit rijke Perzisch-Arabische leven concentreerde zich zoo goed als geheel in Mesopotamië, dat onder de Abbassiden het zwaartepunt, het kort begrip van het rijk werd. Geen wonder, dat reeds Al Mansoer daarheen zyn zetel verplaatste: van Damascus, het middelpunt van de dynastieke macht der Ommayaden, kon geen sprake meer zijn. In Mesopotamië kon ook de Khalief zoowel op Perzen als Arabieren steunen en hen tevens in bedwang houden. Om geen naijver tusschen de bestaande steden op te wekken, besloot Al Mansoer tot de stichting van een nieuwe hoofdstad, waar alle volken van het rijk zich gelijkelijk tehuis zouden gevoelen onder den schaduw van het hof. In een vruchtbare streek, aan een breede, voor groote schepen bevaarbare rivier, op het kruispunt der wegen van Syrië, Armenië, Arabië en Perzië legde de Khalief in 762 den eersten steen voor zijn nieuwe hoofdstad Bagdad, de van God gegevene. Met de grootste nauwgezetheid regelde hij alle onderdeelen van den bouw. Als hofstad en ook als middelpunt van een belangrijken handel werd Bagdad weldra een wereldstad, waarvan de luister in het Oosten die der oude metropolen Babyion en Ninive nabij kwam. Vol bewondering aanschouwde haar Arabier en vreemdeling, Muzelman en ongeloovige; en al zullen de schitterende beschrijvingen, die ervan worden gegeven, voor een deel op de nooit falende verbeeldingskracht der Oosterlingen moeten worden gesteld, dat Bagdad een der prachtigste hoofdsteden van de wereld was, bloeiend door handel en nijverheid zoowel als door kunst en wetenschap, staat vast. Schitterend was inderdaad de regeering van Al Mansoer. Hij was de vredevorst bij uitnemendheid. Onder de Abbassiden werd het denkbeeld van uitbreiding van het geloof met het zwaard geheel verlaten: zij beijverden zich slechts het bestaande te behouden en door een wijze regeering tot den lioogsten bloei te brengen. Zoo is het ook te verklaren, dat zij zoo goed als geen poging deden om een belangrijk deel van hun gebied, dat hun was ontvallen en nog wel in handen van hun doodvijanden de Ommayaden was geraakt, te heroveren: wij bedoelen Spanje. Aan de algemeene slachting was één Ommayade ontkomen, de jonge Abderrachman, een kleinzoon van Khalief Hischam. Bijna hulpeloos en zoo , goed als zonder gevolg begaf hij zich in 755 naar Spanje. Hier hadden destijds wel aanhangers der Ommayaden het heft in handen, maar bij slechts weinigen vond Abderrachman steun. Hij was een jong man van 24 jaar, groot en krachtig gebouwd, onvermoeid, vol energie en een rusteloozen drang naar heldendaden, eer- en heerschzuchtig in hooge mate, een dapper soldaat en hoogst bekwaam veldheer. Begaafd met een zeldzame scherpzinnigheid, die zich aan een grooten dichterlijken aanleg paarde, kenmerkte hem een treffende geestigheid, een rijke beschaving, en een gelukkige welsprekendheid. Hij vergat nooit een aangedane beleediging of een hem betoonden tegenstand, maar al te dikwijls ontvangen weldaden en trouwe diensten. Hij wist zich altijd volledig te beheerschen en verborg zijn karakter achter waardigheid en welwillendheid. Zijn ongewone menschenkennis, zijn geslepenheid, zijn volmaakte kunst om met menschen om te gaan werden slechts geëvenaard door zijn trouweloosheid en onverschilligheid in de keuze zijner middelen. Een man, juist geschikt, om het door burgeroorlogen verdeelde Spanje te vereenigen; moreel een berispelijk karakter, maar een bewonderenswaardig staatsman en heerscher. Spoedig verzamelde hij eenige aanhangers om zich, welk getal door de wreedheden van de machthebbers in Spanje toenam. In 75(5 rukte hij met een klein leger in het veld en trok op Sevilla aan: op zijn tocht vond hij overal nieuwe aanhangers. Reeds in Maart gaf de stad zich over: Abderrachman liet er zich tot Emir uitroepen. Van hier trok hij naar Cordova; na een beslissenden slag, die vooral door een uiterst sluwe krijgslist werd gewonnen, kon de nieuwe Emir ook hier zijn intocht doen. Hier deed hij als Iman zijn eerste gebed in de moskee en aanvaardde plechtig als Abderrachman I de regeering. ^'jn rijk moest evenwel nog. met het zwaard worden veroverd. De Arabieren nadden ook in het verre Westen hun onafhankelijkheidsgevoel behouden, zoodat het hoogst moeilijk viel hen te doen buigen onder den ijzeren schepter yan den nieuwen Emir. Dertien gevaarlijke opstanden en ontelbare kleine oproertjes worden in de jaarboeken van zijn regeering vermeld. Maar door Abderrachman, de 3inmayade in Spanje, 755. Abderrachman I, Emir van Spanje, 766-788. Pepijn en de Paus. zijn weergalooze staatkunde, de oude politiek der Ommayaden, met het zwaard in de eene, den olijftak in de andere hand, wist hij zijn heerschappij niet alleen te handhaven, maar ook te bevestigen en te versterken. Voornamelijk door een legermacht uit Berbers te vormen, onafhankelijk van de Arabische stamindeeling, wist hij zijn gezag te handhaven. Het volk zocht hij door strenge rechtvaardigheid, het leger door groote vrijgevigheid te winnen. De pogingen, door Al Mansoer aangewend om van Afrika uit Spanje weer te heroveren, mislukten geheel. Zoo werd Abderrachman de stichter van een nieuw rijk, machtig en grootsch, schitterend door stoffelijke welvaart en geestelijken roem. Het was Abderrachman evenwel niet gegeven het Arabische gebied in Frankrijk te behouden. Pepijn was hier een niet te verachten tegenstander. Sedert hij zich de koningskroon op het hoofd had gezet, was zijn invloed steeds toegenomen. Wij zagen, hoe de Paus in 753 in Frankrijk verscheen. t*~v -i " _ r\ ^ Daar de belangen van Koning en Paus dezelfde waren, k waren zij het spoedig eens. Tegenover de Longo-^ $ barden had Pepijn geen enkele verplichting; het was bovendien in zijn belang den Paus zooveel mogelijk vrij te houden van alle hem vijandige invloeden: zoo Rome de hoofdstad werd van het Longobardische rijk, was de Paus niet machtiger dan b. v. de bisschop van Milaan en ontviel der)Franken dejpf krachtige^steun van het opkomend Pauselijk gezag. Het was dus wel- Zegei van Koning Pepijn. begrepen eigenbelang, toen Pepijn in 754 Stephanus' zijn hulp toezeide en aan Aistulf den oorlog verklaarde. Eigenbelang meer dan staatsbelang; want waarin het Zuiden, Oosten en Noorden nog zooveel te strijden was, scheen het niet verstandig in Italië de Longobarden aan te vallen, waarmede de Franken sedert jaren in duurzamen vrede stonden. Welke overeenkomst tusschen Koning en Paus is tot stand gekomen, is onbekend; dat Pepijn reeds toen den Paus wereldlijk gebied zou hebben toegezegd, is niet waarschijnlijk. Pepijn kon moeilijk wegschenken, wat hij niet bezat; maar bovendien kon de Paus rechtens geen gebied aannemen zonder verlof van zijn souverein, den Keizer. Maar afgezien daarvan was het verbond van Paus en Koning zeer logisch: de twee machten, die elkander noodig hadden, steunden elkander. De Paus bond ten overvloede Pepijn nog vaster aan zyn zaak door den Koning en zijne zonen nogmaals te zalven. Deze plechtigheid was eigenlijk niets dan een herhaling van de in 752 voltrokken zalving door Bonifacius, maar hét spreekt vanzelf, dat de wijding van het nieuwe revolutionaire koningschap der Franken door den Paus zelf daaraan een verhoogde beteekenis moest geven. De eene dienst is den anderen waard. Pepijn zond een gezantschap naar Pavia, om Aistulf te verzoeken de aanspraken van den Paus in te willigen. De Longobardische Koning, die wel begreep, dat er slechts een voorwendsel voor den oorlog werd gezocht, gaf een ontwijkend antwoord. Spoedig daarna begon dan ook de krijg. Nog in 754 trok Pepijn aan het hoofd van den heerban den Mont-Cénis over naar Italië. Al dadelijk bij de Alpenpassen werd Aistulf teruggedrongen: aan het hoofd van zijn troepen trok hij binnen Pavia terug en liet het geheele rijk aan de Franken over; geen tegenstand werd meer in' het open veld beproefd. Pepijn, door den Paus begeleid, sloeg het beleg voor Pavia; reeds na weinige dagen verklaarde Aistulf zich bereid tot den vrede. Hij kwam in den herfst van 754 tot stand: Aistulf beloofde Ravenna en eenige andere steden aan den Paus terug te geven. De Paus keerde als overwinnaar naar Rome terug. Maar weldra bleek het, dat de Paus te vroeg getriomfeerd had. Reeds spoedig kwamen uit Rome hernieuwde klachten over Aistulf, die het vredesverdrag niet uitvoerde. In 756 brak hij op, ontnam den Paus Ravenna en eenige andere steden en begon zelfs Rome te belegeren. De Paus, de Christenheid zelfs was in gevaar in handen te vallen van den goddeloozen Koning der Longobarden: zoo schreef de Paus aan Pepijn. Maar door gebrek aan schepen kon Rome niet volledig worden ingesloten: ook aarzelde Aistulf, die een vroom Christen was, de Heilige Stad met al te veel geweld aan te tasten. Pepijn kon wel niet anders dan aan de roepstem van den Paus gehoor geven; het gold hier de handhaving van een door hemzelf aan Aistulf opgelegden vrede. Zoo besloot hij dan in Juni 756 nogmaals tot een tocht naai Italië. Op den weg daarheen lieten zich bij hem twee gezanten van der Keizer aandienen, die de belangen van hun heer in Italië trachtten te bepleiten Maar wat kon de Keizer doen, toen Pepijn en Stephanus naar willekeur ovei Italië beschikten? Constantijn V had waarlijk genoeg in het Oosten te doen In 754 had hij een concilie te Constantinopel bijeengeroepen, waar alleer Grieksche prelaten verschenen; onder voorzitterschap van hemzelf werd hier de beeldendienst als afgodendienst veroordeeld; zelfs het gebruik van hei crucifix werd verboden. Natuurlijk stuitte de uitvoering van deze besluiter overal op ernstig verzet; het volk wenschte overal de beelden te behouder of terug te erlangen. Maar de Keizer was vast besloten zijn wil door t< zetten. Overal in het rijk heerschte de bedenkelijkste gisting; oproerei kwamen veelvuldig voor. Nog erger werd de beweging, toen het bleek dat de Keizer, die de beeldendienaars zoo scherp vervolgde, zich uiters welwillend betoonde tegen allerlei kettersche secten. Het was ondenkbaar dat Constantijn in dezen woeligen tijd zich met Italië zou hebben kunnei bezighouden. Zoo moesten de Byzantijnsche gezanten zich bepalen tot vertoogen, di beleefd, maar beslist door Pepijn van de hand werden gewezen. Hij trok de; Mont-Cénis over. Wederom trokken de Longobarden op Pavia terug; oo werd onmiddellijk de belegering van Rome opgebroken. Wederom sloe Oorlog met Aistulf, 754. Tweede oorlog met Aistulf, 756. . I Nieuwe beeldenstrijd in Byzantium, t L 1 r » t » i B [1 k Aistulf f, 756. Desiderius, 756 —774. Pepijn verovert Nax-bonne, 759. J ( ( j ] . 1 Aquitanië onderworpen. Pepijn het beleg voor Pavia; wederom gaf Aistulf de stad na een weinig krachtige verdediging over. Al spoedig was de vrede gesloten. Aistulf moest een derde gedeelte van den Longobardischen koningsschat uitleveren, bovendien een liooge schatting betalen en de bovengenoemde steden aan den Paus afstaan. Aistulf overleefde zijn vernedering niet lang; hij stierf nog in 756; tot zijn opvolger werd Desiderius gekozen. Deze begon zijn regeering met zich van de welwillende gezindheid van den Paus te verzekeren door hem nog meer steden af te staan. Met roem gekroond keerde Pepijn uit Italië terug. Van de Longobarden Munt van Desiderius, Koning der Longobarden. was niets meer te vreezen. Keizer Constantijn legde zich bij het voldongen feit neer: hij zond zelfs in ^57 aan Pepijn een gezantschap met rijke geschenken. Deze had voorloopig in Frankrijk zelf de handen vol. In 758 deed hij een veldtocht tegen de Saksen. Maar een meer blijvend succes behaalde hij, toen hij in het volgende jaar rlo ll /-I A m.n U-T " T71 1 "1 "XT 1 uuuiuoiau niauicien m rraiiKryK, liarDOnne heroverde. Behalve Pepijn had ook de hertog van Aquitanië, Eudo's zoon Waifar gaarne de hand op Narbonne gelegd. Mede hierom begon nu een strijd tusschen Koning en hertog, die Pepijns laatste regeeringsjaren geheel vult. Het was voor het Frankische rijk een gebiedende noodzakelijkheid Aquitanië weer te onderwerpen. Maar gemakkelijk ging de verovering niet. Er was een scherp verschil tusschen Noord-en Zuid-Frankrijk. Bezuiden de Loire woonden weinig Franken: het Germaansche element vormden hier de Westgoten. de Romeinsche cultuur was hier veel meer ongerept in stand gebleven dan in het Noorden. Van 759 tot 763 werd de oorlog met afwisselend geluk gevoerd; maar in 763 kwam het bij Issoudun tot een beslissenden slag, die met een nederlaag der Aquitaniërs eindigde. De volledige onderwerping van het land zou nu waarschijnlijk zijn gevolgd, zoo Pepijn niet aan zijn Oostgrens geroepen ware geweest. De hertog van Beieren, Tassilo, was afgevallen. Zoo zag Pepijn zich genoodzaakt te kiezen tusschen de onderwerping van Aquitanië of van Beieren: de Frankische heerban was niet krachtig genoeg tegelijk Waifar en Tassilo te onderwerpen. De Koning koos liet eerste en liet Tassilo voorloopig zijn gang gaan. Langzamerhand wonnen in de volgende jaren de Frankische wapenen in Aquitanië veld. Maar een srnstig gevaar was Waifars verbinding met Abderrachman. Om zich tegen le gemeenschappelijke vijanden te verbinden zond Pepijn in 766 een gezantschap naai den Khalief te Bagdad. Het werd door Al Mansoer met schitte-ende pracht ontvangen; drie jaren bleven de Franken te Bagdad en keerden oen met een Arabisch gezantschap naar Pepijn terug. Eindelijk, in Pepijns laatste jaren zou de onderwerping van Aquitanië net kracht worden doorgezet. In 767 veroverde hij de hoofdstad Toulouse. Maar nog was Waifar niet in zijn handen gevallen. Zoo moest nog in het laatste jaar van Pepijn's regeering een verbitterde oorlog worden gevoerd in de bergen, waar de vijand zich schuilhield. Steeds wist Waifar met groote voorzichtigheid te ontkomen, tot hij eindelijk in den zomer van 768 door zijn eigen mannen werd gedood. Daarmede was het verzet voor goed gebroken: met de onafhankelijkheid van Aquitanië was het gedaan. En alsof daarmede zijn levenstaak was afgedaan, is Pepijn nog in hetzelfde jaar gestorven, een der grootste figuren uit de vroegere Middeleeuwen, slechts overschaduwd door zijn grooten zoon. Maar zonder hem zou deze zoon oneindig meer moeite gehad hebben met de uitvoering zijner plannen. Overal had Pepijn de grondslagen gelegd, waarop Karei kon voortbouwen. Hij had den MerovingischeiT scHIjnkoning op zijde gezet en zichzelf met de kroon Pepijn f, 768. I Handteekening van Pepijn. / gesierd, den vriendschapsband met den Paus aangeknoopt, de / . Longobarden gevoelig geslagen, Friezen en Saksers beoorloogd, / ten slotte Aquitanië onderworpen. Karei de Groote heeft terecht grooteren roem verworven dan zijn vader: van hem dateert men een nieuwe periode in het Westen; hij is de stichter der nieuwe, eigenaardig Middeleeuwsche beschaving in verschillenden zin; op hem steunt de geheele verdere geschiedenis van Europa; hij is het middelpunt van de nationale epische poëzie van zijn volk geworden. Maar zonder een Pepijn als voorganger is hij eenvoudig ondenkbaar. Diep heeft Karei het kouter van den ploeg zijner regeering door Europa gedreven, maar men vergete niet, dat zijn vader hem de richting heeft aangegeven. Moge ook de Keizerskroon Kareis hoofd met grooteren luister omgeven, de grootste stap is in 752 door Pepijn gedaan. Grooter toch is de afstand, die den hofmeier van den Koning, dan die dezen laatste van den Keizer scheidt. Evenals Pepijn aanvaardde Karei de Groote met een broeder Karloman de regeering. Karei verkreeg het Noordelijk, Karloman het Zuidelijk gedeelte van het rijk. Karei huwde in 770 Desiderata, de dochter van Desiderius. Het lag voor de hand, dat de Paus deze nieuwe verbinding van Karei met de Longobarden slechts met leede oogen zag: dit te eerder daar Karloman reeds vroeger met een andere Longobardische prinses, Gerberga gehuwd was. Maar spoedig daarop trad hij zelf in nauwe betrekking met Desiderius. Zelfs trachtte hij geheel aan den Frankischen invloed te ontkomen. Naar aanleiding daarvan, Karei de Groote, 768 - 814. Karloman. JJ. ■ Karloman •} 771. Paus Adrianus I, 773—795. mogelijk ook om persoonlijke redenen, verstiet Karei in 771 Desiderata, die naar haar vader terugkeerde. Nog in hetzelfde jaar huwde de Koning zijn geliefde Hildegardis, de schoone dochter uit een edel Zwabisch geslacht. Kort daarop stierf Karloman. Onmiddellijk nam Karei bezit van diens rijk. Dit geschiedde zeker in het belang van den staat, maar even zeker met schending der rechten van Karlomans kinderen. Gerberga vluchtte met hen naar haar vader Desiderius. Dat alles maakte een nieuwe oorlog tusschen beide Koningen onvermijdelijk. Veel zou daarbij afhangen van de houding van Paus Adrianus I. Deze trad van den aanvang af beslist voor Karei op, wat onmiddellijk tot nieuwe geschillen met Desiderius aanleiding gaf. Deze begon nu de Pauselijke bezittingen te bedreigen en eischte van de Paus de zalving Zegel van Karei den Groote. Eerste oorloj "^met de Saksers, 773. Oorlog met de van de zonen van Karlomau. Dat weigerde Adrianus beslist. Nieuwe krijgstochten waren Desiderius' antwoord. Toen eindelijk riep de Paus de hulp van den Frankenkoning in. ? Karei bevond zich in het Saksenland, toen hem de Pauselijke brief bereikte. Hij had een krijgstocht tegen dit krijgshaftige, vrijheidlievende volk gedaan, den eersten van de vier, die na bloedigen oorlog zou eindigen met de volledige onderwerping. Op dezen eersten tocht werd de verovering zelf aanstonds met kracht aangevat. Het met groote dapperheid verdedigde Eresburg werd stormenderhand ingenomen. Het nationale heiligdom der Saksers, de Irmin Sul, een geweldige esch werd op Kareis bevel verwoest. Op dezen tocht drong Karei tot aan de Wezer door, waar de Engeren zich onderwierpen. Zoo was ten minste een gedeelte van het Saksische volk — dat in Westfalen, Oostfalen en Engeren was verdeeld — onderworpen en kon Karei voorloopig vrijheid vinden zich met de Italiaansche zaken bezig te houden. Na de ontvangst van den hulproep des Pauken eischte hij van Desiderius de teruggave van alle bezette steden. Toen deze voldoening werd geweigerd, was de oorlog onvermijdelijk. Karei zelf voerde den Frankischen heerban aan, die in 773 Italië binnen- Longobarden, , y-, i j j i -i • i i j i a • i -i n • 773-774. ruKte. J^en poging om nem tegen te nouaen, misiuKte; evenals Aistuit wierp Desiderius zich met bijna zijn geheele legermacht binnen Pavia. Nu begon het derde beleg van Pavia^ dat lang weerstand bood, hoewel de toevoer van alle zijden was afgesneden. Eindelijk gaf de stad zich in Juni 774 uitgeput en uitgehongerd over: Desiderius en zijn familie, de koningsschat en de koningsburcht vielen den overwinnaar in handen. Dat was het einde van het Longobardische koningsgeslacht, maar niet van het Longobardische rijk. Wel werd Desiderius in een klooster gezet, maar hij werd opgevolgd door niemand anders dan Karei zelf, die zich onmiddellijk Koning der Franken en Longobarden liet noemen. Het Italiaansche rijk werd door een personeele unie aan De kroon der Longobarden (zg. IJzeren Kroon). In den Dom te Monza. het Frankische verbonden: aan de Longobardische wetten werd niets veranderd: Karei regeerde geheel als de opvolger van Desiderius. Natuurlijk had hij als zoodanig ook de groote aanspraken van den Paus af te wijzen: wel bekrachtigde hij de vroegere verdragen, waarbij den Paus steden waren afgestaan, maar bij zijn verdere eischen stuitte deze bij Karei op een besliste weigering. Tevergeefs wees Adrianus Karei op zijn waardigheid van patricius, die de Paus in 754 aan Pepijn had verleend en waaraan het gezag van den vioegeren Byzantijnschen exarch over Rome was verbonden. lernauwernood was Karei uit Italië teruggekeerd, of een nieuwe krijgstocht werd beraamd tegen de Saksers. Deze waren in Hessen gevallen en hadden daar kerken en kloosters verwoest. Tot vergelding hiervoor werd in i op een rijksdag tot volledige onderwerping en bekeering of verdelging' van het baksische volk besloten. In 775 trok Karei Saksen binnen. Hij ver-. A** J 15 1 0 l fweedetocht tegen dë~ saksers, 775. 1 Beeldenstrijd Strijd met de Bulgaren. I l Leo IV, 775-780. ConstantijnVI Porphyrogenitus, 780—797 Irene. \ Herstelling van den beeldendienst. overde Sigiburg aan de Ruhr, bezette nogmaals den Eresburg, forceerde den overgang over de Wezer en trok door het land derEngerenen Oostfalen, waar zich velen onderwierpen. Op den terugweg versloeg hij nog de Westfalen, Reeds was Kareis tegenwoordigheid weder in Italië noodig. Daar dreigde een opstand, die ook door den Keizer werd gesteund: een vloot onder Desiderius' zoon Adalgis werd door hem naar Italië gezonden. Constantijn V • had zijn strijd tegen de beelden voortgezet en was daardoor in steeds meer gespannen verhouding tot den Paus gekomen. In 766 werden door den Keizer nog scherpere edicten tegen de vereering van beelden en reliquieën uitgevaardigd: een gevaarlijke samenzwering, die door Constantijn bloedig werd onderdrukt, was er het gevolg van. De patriarch zelf werd onthoofd; vele kloosters werden opgeheven. Maar bij dezen binnenlandschen strijd vergat hij de buitenlandsche vijanden niet. Met den Khalief werd weinig meer gestreden: de Abbassiden vergenoegden zich met het rijk binnen zijn bestaande grenzen te handhaven. Maar tegen de Bulgaren handhaafde Constantijn met kracht het Keizerlijk gezag. In 755 overschreed een geweldig Bulgaarsch leger den Balkan en bedreigde Constantinopel. Na moeilijken strijd werden de barbaren teruggedrongen. Maar telkens kwamen zij terug; in 757 werd Thessalonica bedreigd, terwijl Bulgaarsche zeeroovers de Aegaeische Zee onveilig maakten. Maar het volgende jaar wist de Keizer hen aan de Strymon te bedwingen. Wel leed hij in 759 in de Balkanpassen een zware nederlaag, maar het volgende jaar drong*"Tiij tot diep in het Bulgaarsche gebied door en onderwierp verschillende stammen, die nu naar Bithynië werden verplaatst. In 763 versloeg Constantijn den Bulgaarschen khan zelf: een groot gedeelte der Bulgaren werd uitgeroeid. Sedert was het gezag van den Oostromeinschen Keizer op het Balkanschiereiland weer gevestigd. Geen wonder, dat Constantijn er in zijn laatste levensjaren aan begon te denken, ook zijn gezag over Italië te herstellen. Maar de vernietiging van het Longobardische rijk kon hij niet beletten. De krijgstocht van Adalgis liep op niets uit, ook doordat de Keizer zelf stierf. Zijn zoon en opvolger, Leo IV, was een zwak, ziekelijk mon /li Ar» nnn TrnA r\ Tirnnmn l-r4-y\ TJ 1 <■ ^ i- Munt van Keizer Constantijn VI en Keizerin Irene. "IW" J UUUU TT Ugl UIVICi JLJ.1J J IC L CCil minderjarigen zoon na, Constantijn VI Porphyrogenitus, voorloopig onder regentschap van zijn moeder Irene. Deze schoone, rijkbegaafde dochter uit een aanzienlijk Atheensch geslacht , was moedig en ondernemend, maar tevens uiterst eer- en heerschzuchtig. Om haar heerschappij ook blijvend i- „ 1. ''li. £ • •• 1 . i lc jvuiiiieu uiiueitfiieii, nep zij uen sieun in aer iconodulen. Eerst werden de scherpe verordeningen tegen den beeldendienst ingetrokken. Toen werd een aan de regentes welgezind patriarch benoemd. Het leger werd door troepenverplaatsingen machteloos gemaakt. Niet in de hoofdstad, het bolwerk der iconoclasten, maar te Nicaea werd in 787 een concilie Gezantschap uit Spanje, 777- ' */, \ \ Tocht naar Spanje, 778. • I I Pelayo. I ( I < i I'ampelora S veroverd. C ' > ] Y Saragossabe-I legerd, 778. S m hun midden te Paderborn een rijksdag. Vele Saksische edelen verschenen hier en onderwierpen zich; slechts Widukind, de machtigste hoofdling, liet zich wachten. Hier te Paderborn verscheen voor 's Konings troon een gezantschap van Arabieren. Ibn al Arabi, wali van Barcelona en Gerona, had hen gezonden om de hulp van den beroemden Koning in te roepen tegen Abderrachman, die dreigde geheel Spanje te veroveren. Het lag voor de hand, dat Karei dezen hulproep niet afwees, maar onmiddellijk zich naar Spanje opmaakte. Hij wist, welk een uitstekend regent en energiek veldheer Abderrachman was; zoo het dezen gelukte geheel Spanje te onderwerpen, was het niet waarschijnlijk, dat hij zich door de Pyrenaeën van verdere veroveringen zou laten afhouden. Een groote Muzelmansche inval, gelijk Karei Martel met moeite had afgeslagen, was dan weer te verwachten. Tot eiken prijs moest dat worden voorkomen. Daarom was het een daad van verstandige politiek, toen Kaïel besloot naai Spanje te trekken. De geheele krijgsmacht van het rijk werd opgeroepen. In Zuid-Frankrijk verdeelde Karei deze in twee afdeelingen: de eerste voerde de Koning zelf door den pas van Roncevalles naar Pampelona: de tweede trok meer oostelijk de Pyrenaeën over. Pampelona was niet in de macht der Saracenen, maar behoorde tot het Christelijke koninkrijk Asturië. Na den val van het Westgotische rijk hadden talrijke Christenen zich in de noordelijke gebergten teruggetrokken en daar kleine staatjes gesticht. De oudste geschiedenis dezer staatjes is in nevelen gehuld: de sage vond hier in deze schier ontoegankelijke gebergten gelegenheid over deze door niemand beschreven tijden haar romantisch prachtkleed te weven; de mythische Koning Pelayo, wiens geslacht men aan de oude Westgotische koningen vastknoopte, werd hier de nationale held. Hij zou de stichter zijn geweest van het koninkrijk Asturië; reeds onder hem zou de verbitterde strijd tegen de ongeloovigen zijn aangevangen, die sedert de eeuwen loor is voortgezet. Als Pelayo's opvolger komt voor Alfonso X, wiens bestaan 3venmin boven allen twijfel verheven is. Maar hoe fabelachtig ook de Oudste geschiedenis van Asturië is, dat het een onafhankelijk rijk vormde, staat rast. Men zou hebben verwacht, dat de Koning van Asturië de hulp, hem looi Kaïel tegen de Arabieren geboden, met beide handen zou hebben aangegrepen. Integendeel: Pampelona sloot haar poorten voor de Franken; de itad moest worden veroverd. Waarschijnlijk vreesde men Kareis macht evenzeer ils die van Abderrachman. Maar ook Kareis Mohammedaansche bondgenooten varen onbetrouwbaar en bovendien verdeeld: Abderrachman had, nog voordat Carel Spanje had bereikt, vele zijner vijanden verslagen of voor zich gewonnen. Aan Pampelona trok Karei op Saragossa af, dat Ibn el Arabi hem beloofd tad te zullen overgeven. Maar de stad gehoorzaamde haren heer niet; [arel moest tot een geregeld beleg zijn toevlucht nemen. Maar hij kon de tad niet bemachtigen en keerde onverrichter zake naar Pampelona terug. Het bleek, dat in Spanje voorloopig geen veroveringen waren te maken, zoodat Karei tot den terugkeer naar Frankrijk besloot. Het was op dezen terugtocht, dat de achterhoede van het leger door de Christelijke Basken werd overvallen, waarbij vele dappere krijgers, waaronder de markgraaf Hruodland sneuvelden. De geschiedenis weet daaromtrent niets naders mede te deelen; maar de sage heeft zich meester gemaakt van dezen Hruodland en hem als Roland tot een der meest populaire figuren van het Frankische nationale epos gemaakt Roland, vallende in den slag bij Roncevalles in den strijd tegen de Saracenen, is de edelste held van den Karolingischen sagenkring geworden: het type van edele ridderdeugd en verheven koningstrouw, valt hij eervol, alleen door het laffe verraad van den afschuwelijken Ganelon. Kareis terugkeer was des te noodzakelijker geworden, daar de Saksers opnieuw waren opgestaan: zij verbrandden Karlstadt en drongen zelfs door tot Keulen en Coblenz. Maar in 779 verscheen Karei ten vierden male: hij versloeg de Westfalen bij Bochholz en drong tot aan de Wezer door: wederom waren de Saksen voorloopig onderworpen. In 780 hield de Koning den rijksdag wederom in hun land, te Lippspringe. Nog in hetzelfde jaar vertrok hij naar Italië. In 781 zalfde de Paus in 's Konings tegenwoordigheid zijn beide zonen Pepijn en Lodewijk tot k ftmnofon von Ttollfi nn TTnn Beeldje van Karei den Groote. In het Museum Carnavalet te Parijs. » uill XUUlXXV^ V>11 T Cllil Aquitanië. Yoor dezen dienst werd het Pauselijk gebied uitgebreid. In hetzelfde jaar deed ook Tassilo van Beieren den eed van trouw. Sedert Pepijn hac hij zich bijna als onafhankelijk vorst gedragen; onder Karei is van zijr volledige onderwerping niets bekend. Ook is het niet duidelijk, waarom hi ei thans toe kwam Karei trouw te zweren: het bewijst in ieder geval, dat hi het vroeger niet had gedaan. Van Worms, waar deze plechtigheid plaats had, trok Karei in 782 naai Lippspringe, waar wederom een rijksdag werd gehouden. Hier werd het groott capitulare de partibus Saxoniae uitgevaardigd, de grondwet voor Saksen. Dit capitulare veronderstelt dë volledige onderwerping der Saksers. De Frankische // Slag bij Roueevalles 778. > Vierde tocht tegen de Saksers, 779. è. I l i i Capitulare de partibus Saxoniae. Opstand II Oorlog in Spanje. De Spaansehe mark. Strijd in Thuringen. 13 ' Beneventum bedwongen. 787. Opstand en onderwerping van Tassilo, 787 8 Adalgis in . Italië, 788. I | Oorlogen van Karei aan de Oostgrens. ( i I < y t ] 1 l t 1 ( ] É c Abderrach- 2 man I f, 788. ^ Ilischara I, 788 - 796. f t C t I in 787 een rijksdag, waartoe Tassilo werd uitge^?v8fcd. Hij weigerde, zoodat hij met geweld tot onderwerping moest ^M^^^Wttcgen. Van drie verschillende zijden drongen de Frankische ^door; de hertog werd genoodzaakt zich op genade of ongenade ovfr% geveiï7 ■mms riep Karei een rijksdag te Ingelheim bijeen, waar Tassilo niet alleen van zijn hertogdom vervallen werd verklaard, maar ook ter dood veroordeeld. Karei schonk hem echter het leven: hij werd naar een klooster gevoerd. Beieren werd bij het rijk ingelijfd. Terzelfdertijd kwamen weer bedenkelijke tijdingen uit Italië. In 788 landde Adalgis, Desiderius' zoon, in Zuid-Italië, gesteund door Keizerlijke troepen. De Weduwe van Arichis, die Beneventum bestuurde, was mede in het verbond. Karei zag het gevaar in en nam zijn maatregelen. In 788 versloeg het Frankische leger de Byzantijnen in Calabrië zoo volledig, dat zij voorgoed de plannen tot verovering van Italië moesten opgeven: Adalgis vluchtte naar Constantinopel, waar hij verder als patricius heeft geleefd. Als gevolg van deze overwinning bezette Karei het Byzantijnsche Istrië: alleen de zuidspits van Italië bleef nog onder het gezag van den Keizer. In 789 had Karei als gevolg van de onderwerping der Saksen de Wilzen te bestrijden. Hij trok tegen deze gevaarlijke vijanden op en riep het Saksische volk op ter verdediging zijner grenzen, waaraan zij gaarne gehoor *aven: ook de Friesche zeevaarders voeren de Elbe op om Karei te ondersteunen. Tot aan de Peene werd het land der Wilzen te vuur en te zwaard verwoest: hun hoofden onderwierpen zich. Twee jaren later had hij nogmaals lan de Oostgrens te strijden tot beveiliging van het rijk tegen de Avaren Een vol jaar was aan de voorbereiding van dezen oorlog besteed: met bewonderenswaardig talent is alles door Karei geregeld. Met niet altijd genoeg gewaardeerd veldheertalent heeft Karei dezen veldtocht geleid en ten einde gebracht. Aan drie zijden werd de vijand aangevallen en overal verslagen en eruggedrongen. Bij de Enns kwamen de drie legers weer te zamen, na het and te hebben onderworpen. Nog Oostelijker drong Karei tot aan de Raab loor: vol schrik onderwierpen zich de Avaren of vluchtten voor den grooten loning naar het Oosten, de steppen van Hongarije in. Zij waagden voorloopig £een nieuwen aanval. Kort daarna ontving Karei het bericht van een hoogst gevaarlijken inval Ier Arabieren. Abderrachman I was in 788 gestorven en opgevolgd door zijn ;oon Hischam I. Deze vorst miste de hardheid zijns vaders en regeerde inergiek, maar tegelijk verstandig en gematigd, zoodat binnenlandsche conlicten uitbleven. Zoo werd het mogelijk de krachten van den staat weer naar >uiten aan te wenden, vooreerst tegen Asturië. Sedert ongeveer 750 waren Ie Arabieren tot de Siërra Guadarama teruggedrongen: met moeite werd de ?aaglinie gehandhaafd: ook de strijd met de Franken scheen voor hen gevaarlijk e zullen worden. Hischam zond tegelijk troepen uit tegen Asturië en tegen de ^ranken. Zijn veldheer Abdalmelik drong eerst de Asturiërs naar het Noorden Yerhoudini tot Byzantiuni gelijkheid met het Romeinsche rijk volledig te maken. Hoe zou dan een zoo machtig vorst kunnen aarzelen aan de macht den titel toe te voegen en op grootscher schaal te herhalen, wat zijn vader in 752 had gewaagd? De Keizerkroning was nog slechts een quaestie van tijd; iedereen verwachtte haar. Voor den Paus kwam het er natuurlijk vooral op aan voorloopig de Keizerkroning tegen te houden, daar een Keizer den Paus geheel in de schaduw zou stellen, maar zoo dit onmogelijk bleek, ze zoo te doen plaats hebben, dat zij geschiedde tot zoo groot mogelijk voordeel der Kerk, liefst door en namens haar. Het was niet ondenkbaar, dat b.v. de heerban Karei als Keizer zou begroeten, gelijk zoo dikwijls Romeinsche legioenen een Keizer hadden uitgeroepen. Het is Leo als handig diplomaat gelukt, nu het geval er eenmaal toe lag, de kroning als een welwillende gunst van den Paus, als een belooning voor de vele aan de Kerk bewezen diensten te doen beschouwen. Hekend is het, dat 's Pausen daad de te Rome aanwezige Franken, niet het minst Karei zelf onaangenaam heeft verrast. Zeker is het, dat hij zich heeft laten ontvallen, dat, zoo hij van 's Pausen voornemen iets had vermoed, hij dien morgen niet ter kerke was gegaan. Zeer verklaarbaar inderdaad: het wras geen misplaatste nederigheid, die hem zoo deed spreken, maar de innige overtuiging, dat de Paus hem te slim af was geweest en hem op geheel andere wijze had gekroond, dan hij had gewenscht. Het is waarschijnlijk, dat hij met het plan heeft omgegaan de zaak evenals in 752 te doen plaatsgrijpen: een rijksdag zou hem tot Keizer uitroepen en eerst daarna de Paus hem kronen en zalven. Dan was het een daad van het Frankenvolk zelf, die door den Paus werd bezegeld. Maar wat was nu geschied? Leo had Karei uit eigen beweging, in geestelijke machtsvolkomenheid de Keizerskroon op het hoofd gezet en daarmede voor vele eeuwen de kroning afhankelijk gemaakt van het welbehagen van den Paus: te gelijk had hij zich door een enkele handige daad van onderdaan tot meester van den Keizer gemaakt. Al kan Karei onmogelijk de zee van jammer hebben voorzien, waarmede deze eerste kroning vele Keizers en het Duitsche volk zou overstelpen, hij begreep zeer goed, dat de verhouding van Keizer en Paus nu een andere was geworden. De Paus deed den eersten greep naar de wereldheerschappij, die hem volgens de beginselen van Augustinus toekwam. De strijd tusschen Keizer en Paus was aangevangen op het oogenblik der Keizerkroning: hij is in anderen vorm nog niet geëindigd en zal nooit eindigen, zoolang Kerk en Staat beide krachtens hun natuurlijk recht hun hoogste belangen verdedigen, r De eenige, die rechtens bezwaar kon maken tegen het te Rome voorgevallene, was de Keizer van Byzantium. Hij was de wettige opvolger van Augustus en regeerde naar Byzantijnsch staatsrecht over het geheele Romeinsche rijk. Hij had de macht om over het Westen een Augustus aan te stellen; maar nooit kon zich daar buiten hem om een Keizer verheffen. Feitelijk verzet was echter onmogelijk: in macht ging de onwettige Keizer den wettigen 1 Nicephorusf, 811. / Staurakios, 811. Michael 1 Rhangabé, 811—813. Laatste jaren van Karei den Groote. tegen hen voorbereid. Het einde was verschrikkelijk: de Byzantijnen werden bij een nachtelijken overval geheel verslagen: Nicephorus zelf sneuvelde, 's Keizers zoon Staurakios werd wel als zijn opvolger erkend, maar reeds na eenige maanden werd hij genoodzaakt den troon af te staan aan zijn zwager, den onbeduidenden Michael I Rhangabé. Het was deze Keizer, die in 812 den bovengenoemden vrede met Karei den Groote sloot. Zijn latere regeeringsjaren gebruikte Karei meer tot bevestiging van het gewonnene en tot voortdurende organisatie van het rijk dan tot uitbreiding van zijn macht. In 804 deed hij zijn laatsten tocht naar het land der Saksers; eenig verzet werd gebroken: met de Slavische stammen aan de Elbe kwam hij tot een overeenkomst. Alle Saksen, die aan den rechterover van de Elbe woonden, werden over andere deelen des rijks verdeeld en de leeg gelaten plaatsen door Abotriten bezet. In de volgende jaren werden ook de Saksische bisdommen Bremen, Munster en Paderborn gesticht. Het tweede kwam te staan onder den voortreffelijken geloofsprediker Ludger, die met den ijver en het Godsvertrouwen van een Willebrord de Friesche landen in alle richtingen had doorkruist, overal predikende en doopende. In 805 onderwierpen zich ook weder eenige Avaarsche vorsten; zelfs de Grootkhan liet zich dooien. In hetzelfde jaar werden de Czechen, die zich destijds in Bohemen begonnen te nestelen, tot eerbiediging der rijksgrens gedwongen. Nog werd Dalmatië onderworpen; ook de hertog (doge) van de kleine, maar opkomende lagunenstad Venetië, die noch door de Longobarden, noch door den Oostromeinschen Keizer tot gehoorzaamheid had kunnen worden gebracht, erkende Karei als opperheer. Zoo stond de Keizer destijds op het toppunt van zijn macht; zoo kon hij, nu overal vrede heerschte en in de verste landen zijn opperheerschappij werd erkend, overgaan tot een verdeeling van het rijk onder zijn drie zonen Pepijn, Karei en Lodewijk. In 806 stelde hij een rijks verdeeling vast. Van de Keizerlijke waardigheid was "bij deze verdeeling geen sprake: destijds beschouwde Karei deze nog als zuiver persoonlijke onderscheiding. Na deze verdeeling begaven zich de drie koningen naar hun staten, waar de verdediging der rijksgrens hun voornaamste staatszorg werd. Voortdurend had Pepijn in Italië met de Byzantijnen, met Beneventum, met de Saracenen, die zich langzamerhand tot een gevaarlijke zeemogendheid hadden opgeworpen, en ook met den Paus, Lodewijk in Aquitanië met de Arabieren, Karei in Germanië met de Wilzen, later ook met de Denen te strijden. Maar de rijks verdeeling bleef slechts vier jaren in stand: de Keizer had het verdriet twee zijner zonen nog vóór hem ten grave te zien dalen: in 810 stierf Pepijn, in 811 Karei. Zeker was het een geluk voor het rijk, dat daardoor slechts één troonopvolger overbleef; maar een ongeluk was het, dat deze eenig overgebleven zoon de zwakste en onbekwaamste was. Wel werd Pepijns zoon Bernhard door den Keizer tot Koning van Italië benoemd, maaibij de rijks verdeeling werd hij niet verder betrokken. De Dom te Aken in doorsnede. In 810 besloot hij tot een veldtocht tegen de Denen, die sedert jaren te land on ter zee hoe langer hoe gevaarlijker aanvaïïëïTcteden op het rijk. Hij liet Nog in zijn laatste levensjaren is de oude Keizer zelf te velde getrokken. I Karei de Groote f, 28 Januari 814. Ziin binnenlandsch bestuur. II een vloot bouwen, om de brutale vijanden in hun eigen element te kunnen bedwingen. Op het voorbeeld van deze Noordzee-vloot rustte Karei in Provence en Italië eveneens vloten uit, om tegen Byzantium en de Saracenen beveiligd te zijn. De veldtocht van 810 liep zonder veel strijd af: de Denen trokken terug; ook hun vloot zocht een goed heenkomen. Dat was 'sKeizers laatste veldtocht. In 813 riep hij een buitengewonen rijksdag te Aken bijeen, waarheen ook Lodewijk werd opgeroepen. Hier werd onder groote plechtigheid de erfopvolging definitief vastgesteld. Karei benoemde Lodewijk tot zijn medekeizer, gelijk zoovele Romeinsche Keizers hadden gedaan: met eigen hand zette Karei zijn zoon de keizerskroon op het hoofd. Zoo was de Keizer er dan toe gekomen de waardigheid tot een erfelijke te verklaren. En wat opmerkelijk is: de geheele plechtigheid gaat buiten den Paus om. Zoo had ongetwijfeld ook Karei de plechtigheid van 800 willen ingericht hebben. In 813 werd aan de wereld duidelijk gemaakt, dat de Keizerskroon erfelijk aan de Karolingen toekwam, niet door Pauselijke gunst. Na deze plechtigheid keerde Lodewijk naar Aquitanië terug. Kort daarna, den 28sten Januari 814, is de groote Keizer te Aken gestorven. Met recht draagt hij den bijnaam „de Groote": zijn daden hebben tot in veel latere tijden haar invloed doen gelden; zijn persoon beheerscht de geheele Middeleeuwen. Alles, wat na hem komt, is uit hem af te leiden; wat sedert den val van het Westromeinsche rijk was geschied, met name de geheele Frankische geschiedenis, schijnt slechts voorbereiding voor zijn wereldomvattende werkzaamheid. Sedert den bloei van den Romeinschen keizertijd had geen vorst een zoo groot rijk beheerscht; volken van velerlei tongen noemden hem hun heer; van de Ebro tot de Elbe, van de Adriatische tot de Noordzee strekte zijn gebied zich uit; door geweldige krijgstochten en gelukkige veroveringen had hij een rijk gesticht, krachtig en sterk, niet alleen door wapenen, maar ook door de regeeringsdeugden van den heerscher zelf. Kareis bestuur wordt steeds gekenmerkt door en gaat overal uit van de grondgedachte, dat de staat niet alleen een juridisch-politische, maar ook en vooral een theologischethische gemeenschap is. Het rijk was niet alleen een Staat, maar ook een Kerk. Vandaar dat de zorg des Konings en nog meer die des Keizers zich niet alleen over de materieele verzorging van de belangen van den Staat en van zijn onderdanen, maar ook over het eeuwige heil hunner zielen uitstrekte. Kareis werkzaamheid als regent leert men het beste kennen uit de groote capitularia, zijn koninklijke en keizerlijke verordeningen, die hij onder medewerking van den Rijksdag telkens uitvaardigde. Zij zijn niet minder dan 112 in getal, loopen van 770 tot 812 en betreffen de meest uiteenloopende zaken. Vooreerst hebben wij de algemeene wetten, die werden uitgevaardigd om den rechtstoestand van geheele gebieden te regelen: zoo werden voor het bestuur van veroverde landen als Italië en Saksen afzonderlijke capitulariën vastgesteld. Verder heeft Karei een groot aantal uitgevaardigd, die wel voor het geheele rijk golden, maar alleen speciale onderwerpen regelden. Zoo zijn er capitulariën, die men met het wetboek van strafrecht kan vergelijken, t]0ch alleen in zooverre, dat daarin niet alleen misdrijven tegen het gemeene recht, maar ook moreele fouten met soms zeer zware straffen worden bedreigd. Andere capitulariën regelen economische aangelegenheden, b. v. het muntstelsel, de graanprijzen, den graanhandel in het algemeen. Herhaaldelijk grijpt Karei in het sociale leven van zijn tijd in: uit verschillende capitulariën spreekt zijn neiging om de kleine vrijen, welke stand ernstig gevaar liep door de sociale overmacht der groote grondbezitters ten gronde te gaan, te hulp te komen en hun den strijd om het bestaan gemakkelijk te maken. Beroemd gebleven is het capitulare van 812, waarin hij de regels aangeeft, waarnaar de keizerlijke domeinen moeten~worden bestuurd: in 70 kapittels worden daarin alle onderdeelen der landhuishoudkunde van die dagen behandeld. Vooral voor de Kerk zorgde hij als een vader, zij het ook een gestreng en nauwlettend vader: hij richtte nieuwe bisdommen op, hield herhaaldelijk rijksconciliën, waarop o. a. onder zijn persoonlijke voorzitting ketterijen werden behandeld en veroordeeld. Hij zag scherp toe, dat overal de kerkelijke tucht streng werd gehandhaafd, dat de geestelijken tot de hoogste toe hun plicht deden, dat hun ontwikkeling op het gewenschte peil bleef, dat geen simonie en andere ondeugden hen bevlekten, dat op ketterijen werd toegezien, dat aan de kapittels scholen w i. i i i werden verbonden en zoo veel meer. Wat de inrichting van het rijk betrof, overal waar de hertogelijke waardigheid nog bestond, b. v. in Beieren, werd zij afgeschaft: Karei duldde niet zulke machtige mannen naast zich. Het rijk werd verdeeld in gouwen, aan welker hoofd de Keizer graven plaatste, die met het politiek, militair en rechterlijk gezag waren belast en die gewoonlijk belangrijke bezittingen in hun gebied bezaten of verkregen. Maar de merkwaardigste ambtenaren in het Frankische rijk zijn wel de missi regii, de koningsboden: een treffend bewijs voor de groote zorg, waarmede het uitgestrekte rijk werd bestuurd. Zij werden steeds ten getale van twee, een Stoel van Karei den uroote. In den Dom te Aken. Kareis persoon. geestelijk en een wereldlijk heer, uitgezonden, om in bepaalde streken het bestuur na te gaan en de handelingen der graven en geringere ambtenaren te coqtroleeren. Zij stonden boven de graven; terwijl deze slechts een deel der koninklijke macht in handen hadden, vertegenwoordigden de koningsboden den Koning in zijn volle machtsbevoegdheid. Tot hen kon zich iedereen wenden, die zich door wien dan ook in zijn rechten of belangen gekrenkt gevoelde; namens den Koning werd hem dan recht gedaan. Ten overvloede was Karei zelf ook door zijn vele oorlogen genoodzaakt zich herhaaldelijk te verplaatsen, zoodat hij gedurende zijn lange regeering de meeste deelen des rijks dikwijls meermalen heeft bezocht en zich dan ook persoonlijk op de hoogte stelde van den toestand van de gewesten. Op deze wijze werd het mogelijk het groote rijk ten minste naar redelijke eischen te besturen; dat niettemin herhaaldelijk misbruik van macht is voorgekomen, spreekt vanzelf en wordt ten overvloede bewezen door de talrijke daartegen uitgevaardigde strenge bepalingen. Zoo er iets in Karei den Groote te bewonderen is, dan is het zijn meer dan buiten¬ gewone werkkracht. De velerlei groote zorgen voor Staat en Kerk werden zoo goed als alleen door hem gedragen; alle zaken, belangrijke en onbeduidende, werden door hem in hoogste instantie beslist. Het is schier ongeloofelijk, tot in welke kleinigheden sommige capitulariën zich verdiepen; voor dat alles had de Keizer aandacht; niets ontging zijn scherpen blik. De fout, waaraan zoovele vorsten niet zijn ontsnapt, van de groote staatsbelangen te vergeten, was bij hem niet te vreezen; zijn geheele regeering getuigt het tegendeel. De vorst, die zooveel tot stand heeft gebracht, moet wel met zijn tijd hebben gewoekerd; hij werkte altijd en gunde zich slechts de gewone noodzakelijke uitspanningen, meestal lichaamsoefeningen. Dalmatiek en sandaal van Karei den Groote. In de kerk van Saint-Denis. Want Karei was het type van den echten krachtigen Germaan. Hij bezat een Kapel in het Paleis van Karei den Groote te Aken. 1Qoge maar evenredige gestalte, vriendelijke, levendige oogen, een vroolijk, 1 gewekt gelaat. Zoowel zittende als staande was zijn verschijning altijd inzicht in de moeilijkheden van zijn positie en daarmede van de middelen deze te overwinnen. Maar bij Abderrachmans zwakheid was tocli een strijd met de ongeloovigen voor hem een plicht. Zoo trok hij in 826 met een groot leger de Spaansche mark binnen en stroopte tot voor de poorten van Barcelona. Algemeen werd deze verwoesting van een belangrijk grensgewest als een groote smaad den Keizer geweten. Deze gevoelens openbaarden zich in 828 op den rijksdag te Aken: uit alle gewesten kwamen klachten over het verslappen van het Keizerlijk gezag, willekeur der ambtenaren, verwaarloozing van groote volksbelangen, begunstiging der geestelijkheid. Tegenover deze klachten stegen de eischen der bisschoppen. Op de synode te Parijs in 829 werd een volledig kerkelijk programma geformuleerd. Maar juist toen de clerus haar toekomstprogramma had opgemaakt, was reeds de strijd losgebarsten, die de verwezenlijking daarvan voor lange jaren onmogelijk maakte. Want in dezen tijd had de Keizer op den Rijksdag te Worms aan Karei Alemannië, den Elzas, Rhaetië en een deel van Bourgondië toegelegd. Lotharius bracht daartegen zijn bezwaren in, maar de Keizer bestrafte hem met het verlies van zijn mederegentschap en zond hem in een eervolle verbanning naar Rome. Daar werd hij al spoedig het middelpunt van een wijd vertakte beweging, die zich over het geheele rijk uitstrekte. Overal kwam oproer en verzet voor. In dezen nood riep Lodewijk op Judiths raad den steun in van den krachtigen Bernhard van Septimanië, die zich in den strijd tegen de Arabieren had onderscheiden, een energiek man vol eer- en heerschzucht. In 829 werd hij tot kameraar benoemd, waardoor hij de opperste leiding der staatszaken en der financiën in handen kreeg. De invloed van Bernhard stelde weldra dien van de geestelijkheid in de schaduw; de laatste liet den Keizer dan ook in den steek. Toen Bernhard voor een tocht tegen de Bretons den heerban opriep, zagen zijn tegenstanders de kans schoon. £epijn bezette Orleans; Lodewijk nam een dreigende houding aan: Bernhard nam de wijk naar Barcelona. De Keizer gaf toe. Hulpeloos, zonder leger beloofde hij Judith naar een klooster te zenden. Pepijn wilde zijn vader zelfs afzetten. Dat werd verhinderd door Lotharius, die uit Italië was opgetrokken en zich thans aan het hoofd der beweging stelde. Daarvan wist de Keizer handig gebruik te maken; hij beloofde Lotharius in het mederegentschap te herstellen. Daardoor redde hij zijn kioon; maar Lotharius werd de oppermachtige man. Dat verbitterde echter wederom Pepijn en Lodewijk, Weder wist de oude Keizer, wien het niet aan slimheid en handigheid ontbrak, van hun ontstemming gebruik te maken: 'J beloofde hun vergrooting van gebied, zoo zij hem steunden. Beiden veraarden zich daartoe bereid; zoo was Lotharius in korten tijd van bijna al ^ anhangeis beroofd; de Keizer, gesteund door Pepijn en Lodewijk, was weer meester van den toestand. Een rijksdag werd tegen 830 te Nijmegen U1 gescllreven ten einde den strijd te beslechten. Daar verschenen voornamelijk Nieuwe rijksverdeeling, 828. Bernhard van Septimanië. Val van Bernhard. Opstand der zonen, 830. De Keizer bedwingt zijn zonen. Val van Pepijn, 832. » De broeders vereenigd tegen den Keizer, 833. Gregorius IAJy Het Leugenveld, 833. Duitschers, allen zeer voor den Keizer gestemd. Zoo moest Lotharius zich wel met zijn vader verzoenen: hij verloor ten tweeden male het mederegentschap. Zoowel hij als Pepijn moesten toezien, dat hun aanhangers gestreng werden gestraft. Lodewijk de Vrome was weer geheel meester van het rijk. Judith keerde aan het hof' terug en herwon haar ouden invloed. De Keizer had een groote overwinning behaald. Maar evenmin als ooit wist hij van zijn overwinning gebruik te maken. Hij vergaf zijn tegenstanders spoedig en verbitterde daardoor zijn vrienden, zonder de eersten te winnen. Bedenkelijk was het ook, dat Bernhard weer aan het hof verscheen. Maar bepaald gevaarlijk was de houding, die Judith tegen Pepijn aannam, in wien zij den hoofdbewerker van haar vernedering haatte. In 832 had zij het zoo ver weten te brengen, dat de heerban tegen hem werd opgeroepen. Op het punt Aquitanië binnen te trekken, werd de Keizer weerhouden door het bericht van den afval van Lodewijk, die zijn gebied met Alemannië dacht te vergrooten. Snel rukte de Keizer naar den Rijn op: Lodewijk vluchtte naar zijn land, waarheen zijn vader hem volgde. Op het Lechveld deed de zoon een voetval voor zijn vader en smeekte om vergiffenis; zij werd hem verleend. Daarop wendde de Keizer zich weer tegen Aquitanië, waar Bernhard, afvallig geworden, aan Pepijns hof een invloedrijke positie innam. Spoedig was Aquitanië veroverd. Bernhard werd van zijn goederen beroofd, Pepijn uit zijn koninkrijk gedreven en dit aan Karei gegeven. Zoo scheen Judith te triomfeeren. Doch wederom keerde de kans. Pepijn wist uit zijn gevangenschap te ontkomen en stelde zich aan het hoofd der Aquitaniërs. Maar ook Lotharius, die zich tot dusverre aan de zijde van Judith had gehouden, verscheen eveneens met troepen in het veld. Nog gevaarlijker was het voor den Keizer, dat de geestelijkheid zich meer en meer tegen hem verklaarde: Paus Gregorius IV was geheel voor Lotharius gewonnen. Ten slotte sloot ook Lodewijk zich bij zijn broeders aan. In den zomer van J333 stonden de Munt van Gregorius IV en Lodewijk den Vrome. ïegtJI» VcllI UC11 VctUCI CII V ctll ALJll unu 4UUCU bij Colmar tegenover elkander. Maar tot een slag kwam het niet: aan beide zijden deinsde men daarvoor terug. Zoo begonnen de onderhandelingen opnieuw, waarbij de Paus zijn zeker niet onpartijdige bemiddeling aanbood. Hij verscheen in het leger des Keizers en had Itntv. U/\v> • WlftnTI HT»! 11 1/ lliCL 1ICLI1 JcWJgUUl Igc gcopi C1MYC11 j 1110,0.1. TO wist hij het leger tot afval te bewegen, zoodat de Keizer met Judith en Karei en een klein troepje getrouwen hulpeloos achterbleef. De mond des volks brandmerkte sedert de plaats van dit verraad als het Leugenveld; de sympathieën van het eigenlijke volk waren van nu af bij den ouden Keizer, niet meer bij zijn verraderlijke zonen. Maar voorloopig hielp dat Lodewijk weinig: hij moest zich met de zijnen aan zijn zonen overgeven, die hem wel eerbiedig ontvingen, maar als een gevangene behandelden. Lotharius trad als Keizer op en werd als zoodanig erkend. De i rijken van Lodewijk en Pepijn werden aanzienlijk vergroot. Maar evenmin als zijn vader wist Lotharius zijn overwinning te gebruiken. Terwijl Judith en Karei in een klooster werden gezet, noodzaakte hij zijn vader tot die beruchte vernedering, die hem in de geschiedenis als den ontaardsten aller zonen doet verschijnen. In October beschreef Lotharius een rijksdag te Compiègne. Daar ^ werd Lodewijk door de geestelijkheid bewogen openlijk voor zijn zonden boete t,e doen in tegenwoordigheid van zijn zoon, die in Keizerlijk ornaat dit vernederend schouwspel bijwoonde. Nadat zijn zondenregister was afgelezen, legde Lodewijk zijn krijgsgewaad af; de teekenen zijner waardigheid werden hem ontnomen; in haren boetekleed verscheen hij voor het volk. Het doel van deze plechtigheid was, hem voorgoed de waarneming der regeering onmogelijk te maken. Hij werd daarna als staatsgevangene naar Aken gevoerd, waar men herhaaldelijk pogingen heeft aangewend, hem te overreden zich in een klooster te begeven. Maar hiertoe was Lodewijk niet te bewegen. Hij wanhoopte nooit aan de toekomst en droeg inmiddels zijn lot met berusting. Zijn hoop werd niet beschaamd. De handelingen der zonen tegen hun vader hadden overal een gerechtvaardigd misnoegen verwekt, niet alleen uit een oogpunt van moraliteit, maar vooral om andere redenen. De eenheid des rijks, die Lotharius had willen herstellen, was juist door hem verbroken. Lotharius' nauwe verbinding met de geestelijkheid maakte Lodewijk en Pepijn bezorgd voor hun erfdeel. Beiden waren bovendien verontwaardigd over het gebeurde te Compiègne. Zoo is het verklaarbaar, dat zij zich in het begin van 834 met hun vader in verbinding stelden; spoedig verzamelden zij hun gewapenden, waarbij zich de aanhangers van den ouden Keizer aansloten. Yan uit Germanië en Aquitanië werd Lotharius bedreigd. Tot een slag kwam het ook nu niet. Lotharius leverde zijn vader uit en begaf zich naar Provence. Zijn rijk was voorloopig uit. De oude Keizer werd te St. Dénis weer plechtig in het kerkverband opgenomen en met zijn keizerlijk gewaad bekleed; Judith werd uit haar kerker bevrijd; Lodewijk en Pepijn werden met vergrooting van gebied beloond; Karei zou nog wachten. Spoedig onderwierp Lotharius zich: hij verscheen in het keizerlijk kamp en wierp zich voor zijn vader in het stof. En weer was Lodewijk zwak genoeg hem te vergeven: Lotharius moest zich met Italië vergenoegen. Ongelukkig had de Keizer, die zich onder den zwaarsten druk zoo manmoedig had gehouden, daardoor niets geleerd. Zijn plan, om ook Karei een deel van het rijk te schenken, gaf hij niet op: zelfs opende hij daartoe onderhandelingen met Lotharius. Zonder dezen te winnen, stiet hij tegelijkertijd Pepijn van zich af door hem den eisch te stellen alle gesaeculariseerde kerkelijke goederen terug te geven. Ten overvloede had het rijk ontzettend veel te lijden van de Noormannen, die bij het A** s _ 19 iOtharius Keizer. Boete te oinpiègne, 833. De Keizer lersteld, 83: Slag bij Fon tenay, 8tl. Verbond van Straatsburg, 842. Verdrag van Verdun, Augustus 843. 1 sur-Marne vereenigden zich de beide broeders. Den 25sten Juni 841 kwam het bij Fontenay tot een slag, die met een volledige nederlaag des Keizers eindigde: zijn leger was zoo goed als vernietigd. Deze slag was beslissend voor den uitslag van den strijd. Van een eenheid van het rijk kon geen sprake meer zijn. Lotharius moest voorgoed afzien van de heerschappij over het geheele rijk. Maar te gelijk was de beslissing aanmerkelijk door den slag verhaast. Het volk morde over den bloedigen broederoorlog; de geestelijkheid verhief haar stem om aan het moorden een einde te maken. Rekening houdende met deze stemming, besloten Lodewijk en Karei den strijd niet voort te zetten, welk besluit hun door Lotharius'machteloosheid gemakkelijk werd gemaakt. Om evenwel tegen alle gebeurlijkheden gedekt te zijn, hernieuwden zij in Februari 842 te Straatsburg plechtig hun verbond en bekrachtigden het door hun eed: deze eeden zijn bewaard gebleven en behooren onder de oudste monumenten zoowel van de Duitsche als van de Fransche taal. Het was duidelijk, dat ten minste twee volken in het rijk woonden: de daarop gegronde verdeeling was aangewezen. Daarmede was Lotharius' zaak beslist. Van Straatsburg drongen de beide broeders den Rijn af onder voortdurende onderhandelingen den Keizer voor zich uit. Van Coblenz trokken zij naar Aken en bezetten de Keizerstad. Meer en meer daalde Lotharius' geluksster. Over Chalons en Troyes trok hij naar Lyon. Inmiddels waren Lodewijk en Karei begonnen het rijk te verdeelen. Toen eindelijk besloot Lotharius afstand te doen van zijn aanspraken op het geheele rijk: door een gezantschap bood hij zijn broeders den vrede aan en verklaarde zich bereid over een verdeeling van het rijk te onderhandelen. Dadelijk namen beiden dit voorstel aan: de onderhandelingen werden geopend. In Juni 842 kwamen de drie broeders te Macon bijeen, allen met een sterk leger achter zich. Er werden gevolmachtigden benoemd, die eerst te Metz, later te Coblenz vergaderden. Deze onderhandelingen duurden den geheelen winter en het volgende voorjaar door, zonder dat men tot een resultaat kwam. Eindelijk, in Augustus 843, kwam te Verdun het beroemde verdrag tot stand, dat de oplossing van het groote Frankische rijk vaststelde en de grondslag is geworden voorden toestand gedurende de latere Middeleeuwen. Natuurlijk bleef Lotharius Keizer en heer van de Keizersteden Rome en Aken met een nominaal gezag over het geheele rijk. Wat de verdeeling betreft, dat Lotharius Italië, Lodewijk Beieren, Karei Aquitanië zou behouden, stond van den aanvang af vast: de hoofdzaak was de grens van hun gebied vast te stellen. Lodewijk verkreeg ongeveer al het land ten Oosten van den Rijn, benevens op den linkerrijnoever de bisdommen Worms, Spiers en Mainz, Karei ongeveer al het land bewesten Rhöne, Saone en Schelde. Alles wat daartusschen lag werd met Italië aan Lotharius toegewezen. Het is duidelijk, dat de Keizer verreweg het slechtste deel verkreeg. Terwijl zijn beide broeders elk een rijk erlangden, dat in zich zelf levensvatbaarheid bezat en een sociale eenheid, bewoond door één volk met een gemeenschappelijke taal vormde, was het rijk van Lotharius het onnatuurlijke product van diplomatieke onderhandelingen. Het langgerekte, smalle rijk, dat zich van Zuid-Italië tot de Noordzee uitstrekte, droeg de kiem der ontbinding in zich: het omvatte volken, die niets met elkander gemeen hadden. Het is dan ook niet uitsluitend aan het spoedig uitsterven der linie van Lotharius te wijten, dat zijn rijk zoo spoedig is verdwenen: het had niet de minste levensvatbaarheid. Karei de Groote zelf was geheel van dat beginsel doortrokken: hij gevoelde zich wereldlijk en geestelijk opperhoofd van de Christenheid. Ook Lodewijk de Vrome leefde geheel in dat denkbeeld. Het is evenwel niet te verwonderen, dat, toen het Keizerschap meer en meer van zijn heiligen glans verloor, men zocht naar een ander hoofd; evenzeer lag het voor de hand, dat de Paus zich gereedelijk als zulk een hoofd op den voorgrond stelde. De houding deigeestelijkheid tijdens Lodewijk den Vrome en den broederstrijd was er steeds op berekend om het geestelijk gezag boven dat van den Staat te verheffen. Geen wonder dat in dezen tijd, toen Paus en geestelijkheid hun macht met den dag voelden rijzen, de behoefte ontstond hun aanspraken langs wettigen weg te bewijzen. Oude en nieuwe eischen moesten met een beroep op vroeger verkregen rechten worden gestaafd. Tot dat doel zijn twee bundels oude en nieuwe wetten aangelegd: de collectie van Benedictus Levita en de PseudoIsidorische decretalen. De eerste kreeg van den aartsbisschop van Mainz last de verzameling van capitulariën van Anfegisus aan te vullen en te voltooien: hij deed dat evenwel weinig consciëntieus, veranderde den tekst der oorkonden en voegde aan de echte stukken valsche toe. Maar veel beroemder en veel invloedrijker zijn de Pseudo-Isidorische decretalen geworden. Hun grondslag vormde de Hispana, het boek, waarin de rechten en wenschen der Spaansche kerk tegenover het Westgotische koningschap door oorkonden — valsche en echte — worden gestaafd. Door uitbreiding werd daaruit een bundel, wraaruit de Pausen naar willekeur documenten konden putten, om hun groote macht op kerkelijk gebied, vooral hun rechtsmacht over alle bisschoppen te bewijzen. Ook in deze verzameling zijn echt en onecht bont dooreengemengd: niet minder dan negentig brieven en oorkonden van de eerste Pausen werden er voor gefingeerd. Daar de decretalen handig wTaarheid en verdichting hebben dooreengemengd, is het niet te verwonderen, dat een weinig critische eeuw van deze groote falsificatie niets heeft opgemerkt. In 852 beroept men zich voor het eerst op een synode te Reims op de decretalen: kort voor dien tijd moeten zij ontstaan zijn. Men schreef de verzameling aan den beroemden Isidorus toe, maar een ongeloovig nageslacht noemt ze slechts Pseudo-Isidorisch. Waarschijnlijk zijn zij in Frankrijk vervaardigd. Maar terwijl de Pausen op deze wijze hun aanspraken steeds hooger stelden, wilde de ironie van het noodlot, dat zij de machtige bescherming van het keizerlijke zwaard voor alles noodig hadden, zelfs om zich in de Heilige Stad te handhaven. Italië en Rome werden bedreigd door een gevaarlijken aanval der Saracenen. ^ Haroen al Raschid had zijn drie zonen tot erfgenamen van zijn macht benoemd. De oudste, Mohammed el-Emin, zou Khalief worden en met het bestuur over het Westen worden belast, de tweede, Abdallah el-Maamoen, verkreeg het Oosten, de derde, Kassim el-Matoeman, Mesopotamië: een tegenhanger van de herhaalde verdeelingen van het Karolingische rijk. Emin was een poëtisch De PseudoIsidorische decretalen. Haroen al Raschid f 809. Emin 809—813. Maarnoen, 813-833. Leo V, 813 -820, aangelegd, zeer ontwikkeld, maar verwend en aan allerlei genietingen overgegeven vorst, trotsch op zijn gezag, daarbij zorgeloos en onnadenkend; Maarnoen daarentegen was een koele, berekenende natuur, een man van een scherp verstand met veel aanleg voor de exacte wetenschappen, daarbij eerzuchtig en gewetenloos. De aanleiding tot een conflict gaf Emin: in 811 zette hij zijn broeder af en zond een leger om hem uit zijn gebied te verdrijven. Maar Maarnoen had zijn troepen zoo goed geoefend, dat het hem weinig moeite kostte het leger zijns broeders te verslaan. Overal heerschte wederom de schromelijkste verwarring. Intusschen rukte Maamoen's leger op naar het Westen. Alles viel van Emin af; weldra werd hij in zijn hoofdstad aan alle zijden ingesloten; hij kwam om bij een poging om de vlucht te nemen. Natuurlijk werd nu Maarnoen Khalief: van Kassim hoort men niet meer. Maar de burgeroorlog was daarmede niet geëindigd: nog zes jaren van de uiterste krachtsinspanning heeft het den Khalief gekost om aan de verwarring een einde te maken. De overwinning van Maarnoen was die der Perzen geweest; zij maakten daarvan maar al te gretig gebruik: de Arabieren werden overal vervolgd en teruggedrongen. Zoo werd een verwoede strijd tusschen Arabieren en Perzen ontketend: in alle deelen van het rijk heerschte weer een bloedige burgeroorlog. Maarnoen begreep spoedig, dat hij zijn politiek, om uitsluitend met Perzen te regeeren, moest veranderen; hij begon tot de Arabieren toe te naderen. Zoo hervatte hij de oude politiek der Abbassiden, die altijd op Perzen en Arabieren samen hadden gesteund en het eene volk door het andere in bedwang hadden gehouden. Door Maamoen's diplomatiek optreden verliep de opstand al meer en meer; in 819 kon hij zijn intocht doen in Bagdad. Zoo was hij metterdaad heer van het rijk. Toch kwamen nog voortdurend kleine opstanden voor. Vooral in Egypte werd het nooit rustig, totdat ten slotte Maarnoen in 832 in eigen persoon door gruwelijke gestrengheid de orde herstelde. Voordat de Khalief zich naar Egypte had begeven, had hij nog een strijd uit te vechten gehad met Byzantium. Sedert jaren hadden de wapenen in KleinAzië gerust: evenals het Khaliefenrijk was ook het Grieksche door binnenlandsche woelingen geteisterd. Michael I was de speelbal in de handen der orthodoxie: de geldmiddelen werden aan kerken en kloosters verkwist. Tegen den geweldigen Kroem kon hij volstrekt niets uitrichten, zoodat deze een aantal steden veroverde en groote overwinningen behaalde. Dat kostte Michael zijn troon. Het leger riep een der beste generaals, Leo V den Armeniër, tot Keizer uit. Dezen gelukte het een aanval der Bulgaren op Constantinopel af te slaan. Maar nog was het een ware uitkomst, dat Kroem in 814 plotseling stierf; zijn opvolger was lang niet zoo krachtig, zoodat het Leo in 817 gelukte de Bulgaren bij Mesembria zoo volledig te verslaan, dat de vrede bij verdrag voor dertig jaren werd verzekerd. Zoo had Leo het rijk van een zware plaag bevrijd; hij zou er evenwel weinig dank voor oogsten. Want onder hem leefde de oude beeldenstrijd weer op. De Keizer, persoonlijk iconoclast, riep een synode bijeen, die de oude wetten der Isaurische keizers weer van kracht verklaarde: Leo voerde deze besluiten evenwel met groote gematigdheid uit. Maar zelfs dit kon de iconodulen niet verzoenen. Er werd een samenzwering gesmeed: op Kerstmis 820 werd de Keizer vermoord en de veldheer Michael II de Stamelaar tot Keizer uitgeroepen. Deze was zoo verstandig in de kerkelijke quaestie een bemiddelend standpunt in te nemen: de verordeningen van Leo werden ingetrokken en de beweging der geesten aan haar natuurlijk verloop over gelaten: slechts mocht niemand aanstoot geven. Ook in het leger, de administratie en de justitie handhaafde Michael de orde. Een blijvend verlies was het, dat in 826 Arabische oproerlingen van Egypte uit Kreta veroverden. Zij vestigden daar een zeerooversstaat, die het Grieksche rijk dwong ter zee voortdurend op voet van oorlog te blijven. Nog een ernstig verlies leed het rijk onder Michael: Sicilië viel in de handen der Arabieren. Reeds vroeger waren Sardinië en de Balearen aan hen verloren gegaan. De aanval op Sicilië \ ging uit van de Aglabiten te Kairwan. Daar regeerde thans Ziadet Allah: in 827 landde hij op Sicilië. De Arabieren veroverden Agrigentum en begonnen een geregelden oorlog tegen de Byzantijnen. Deze oorlog was nog in vollen gang, toen Michael II stierf en opgevolgd werd door zijn zoon Theophilos, een der voortreffelijkste Keizers, die over Byzantium hebben geregeerd. Hij was een rijk begaafd vorst en had een voortreffelijke opvoeding genoten. Als soldaat zeer bekwaam, als staatsman bijna zonder gelijke, was hij ingewijd in alle kunsten en wetenschappen van zijn tijd, welken hij een zelfbewuste bescherming verleende. Een groote schaduwzijde aan zijn karakter was een zekere hardheid, die soms tot wreedheid oversloeg; ten overvloede was hij op godsdienstig gebied hoogst onverdraagzaam. Hij was een overtuigd iconoclast: daardoor brak de beeldenstrijd, die wat was geluwd, weer met vernieuwde woede los. In 832 verbood hij den beeldendienst geheel. Natuurlijk verwekte dit edict allerwegen verzet; bloedige botsingen kwamen voor. Inmiddels werd de oorlog op Sicilië voortgezet; in 831 bezetten de Arabieren Messina, in 832 Palermo. Maar verder kwamen zij voorloopig niet: zelfs heroverden de Byzantijnen Messina. Zij zouden misschien geheel Sicilië weer hebben kunnen bezetten, zoo niet Theophilos zijn voornaamste strijdkrachten had geconcentreerd tegen den Khalief van Bagdad zelf. Deze oorlog werd sedert 831 met afwisselend geluk gevoerd. Maarnoen kon zich in het algemeen tegen Theophilos handhaven. Maar lij s^ei'f reeds in 833, den roem nalatende de laatste krachtige Abbasside te zijn geweest. Niet alleen had hij met groote energie zijn vijanden weten te bedwingen, maar ook als beschermer van kunst en wetenschap bleef 'J de tiaditiën van zijn huis getrouw. Niet omdat het bij zijn waardigheid paste, maar vooral omdat hij inderdaad op ieder gebied met een fijnen Michael II, 820-829. Sicilië door le Aglabiten veroverd, 827. Theophilos, 829—842. Maarnoen f 833. Motassim, 833-842. Zijn Turksche lyfwacht. Rijk der Tahiriden in Khorasan, 822. I I < I < smaak en een gezond oordeel begaafd was. Een groot aantal dichters bloeiden onder zijn regeering; rechtsgeleerden en theologen waren talrijk. De groote geschiedschrijver Wakidi mocht zich in zijn bijzondere gunst verheugen. Vooral karakteristiek is zijn voorliefde voor de philosophie en voor de exacte wetenschappen, die aan hem haar bloei onder de Arabieren danken. Hij stichtte te Bagdad een academie, het Huis der Wetenschap genoemd, benevens een bibliotheek en een observatorium. Deze instituten werden het middelpunt van een opgewekt wetenschappelijk leven, waar met name de Grieken ijverig werden bestudeerd. Zoo werden Aristoteles, Hippocrates, Galenus, Ptolemaeus en vele anderen eerst in het Arabisch vertaald, later met commentaren voorzien, vervolgens tot grondslag voor eigen onderzoek genomen. Zoo werden de Arabieren vooral in de exacte wetenschappen de eersten van hun tijd; zij zijn gedurende de Middeleeuwen de leermeesters van het geheele Oosten en Westen. Maamoens opvolger was zijn broeder Motassim. Deze zag zich onmiddellijk genoodzaakt den terugtocht te aanvaarden, ten einde zich in de heerschappij te bevestigen. Met dat doel nam hij een maatregel, die ten slotte voor het Khalifaat verderfelijk is geworden. Hij liet duizenden Turksche soldaten aanwerven en omringde zich met een Turksche lijfwacht. Om nog beter beveiligd te zijn tegen oproeren der altijd weerspannige hoofdstad, vestigde hij zijn residentie in Samarra bij Bagdad. Daar woonde sedert de Khalief, omgeven door zijn harem, zijn ambtenaren en zijn Turksche soldaten. Voorloopig waren deze nog blindelings onderworpen, maar de tijd was niet veraf, dat ook deze praetorianen hun kracht begonnen te gevoelen en hun wapenen tegen den heerscher zelf begonnen te keeren. Ten overvloede deden deze soldaten uiterst weinig om het rijk te verdedigen: van herovering van de verloren provinciën in Afrika kwam niets; evenmin konden zij het verhinderen, dat in het Oosten zich langzamerhand een nieuwe dynastie, die der lahiriden, ontwikkelde. Maamoens veldheer Tahir, aan wien deze eigenlijk de kroon dankte, was in 821 als stadhouder naar zijn geboorteland Khorasan gezonden. Een man van onmeedoogenlooze energie en handige geslepenheid, maakte hij zich reeds in 822 onafhankelijk, maar stierf kort daarna. Zijn zonen volgden hem op, zoogenaamd als stadhouders van den Khalief, maar feitelijk onafhankelijk. Dat alles maakte het Theophilos mogelijk den oorlog met kracht voort te zetten. Commagene werd geplunderd, Samosata en Zapetra veroverd. Maar spoedig nam de Khalief bloedige wraak. In 838 versloegen de Turken Iheophilos zelf bij Dasymon: Motassim veroverde Amorion. Maar verder drong hij niet door: sedert werd de oorlog slepende gevoerd. Niettegenstaande dit ïn andere verliezen werd Theophilos' regeering toch te Byzantium onder de jeste gerekend. De geldmiddelen werden voortreffelijk beheerd; de welvaart Ier bevolking steeg; handel en nijverheid bloeiden, waardoor de schatkist steeds meer over nieuwe hulpbronnen kon beschikken. De Keizer zelf begunstigde de nijverheid. Nieuwen glans verleende hij aan de circusspelen. De geweldige stadsmuren werden door hem versterkt. Een kunstige vuurtelegraaflijn werd van Cilicië naar de hoofdstad aangelegd. Het groote hospitaal, een der voortreffelijkste instellingen van het oude Byzantium, werd door Theophilos gebouwd. De wetenschappen vonden in hem een onvermoeid beschermer. Vooral de Byzantijnsche historiographie ontving door hem nieuw leven. In 842 stierven beide tegenstanders Theophilos en Motassim. De laatste werd opgevolgd door zijn zoon El-Wathik, van wien niets te zeggen is dan dat hij de regeering geheel verwaarloosde. Zijn opvolger was zijn broeder El-Moetawakhil, die door de Turksche lijfwacht als zoodanig werd aangewezen. Hij was een trouweloos, ondankbaar en wreed vorst, grillig en wellustig bovendien; maar hij zag het gevaar, waarin het Khalifaat aan den eenen kant door de Turksche lijfwacht, aan den anderen door de altijd tot oproer geneigde hoofdstad geraakt was. Reeds in 849 deed hij den bevelhebber deiTurken uit den weg ruimen. Bovendien trachtte hij het zeer orthodoxe Bagdad voor zich te winnen door de vrijzinnige partij, die sedert Maarnoen door het hof gesteund werd, in den steek te laten, alle debatteeren en schrijven over den Koran te verbieden en in het algemeen zich op het standpunt van een streng geloovig Muzelman te plaatsen: d&jketters werden gestreng vervolgd. Maar daarmede was ook aan de vrije wettenschap een band aangelegd. En zijn hoofddoel bereikte de Khalief niet ^etfs: de orthodoxen zagen zijn strijd met de Turken onverschillig aan. Zijn opvolgers, die elkander snel verdrongen, waren geheel aan de Turksche lijfwacht onderworpen: zoo zij een poging tot verzet waagden, dan werden zij eenvoudig vermoord. Het Khalifaat scheen zich te zullen ontbinden. Het was een geluk voor Byzantium, dat het in het Oosten niet tot rust wilde komen. Theophilos' zoon Michael III was een kind. Als regentes regeerde zijn moeder Theodora. Nauwelijks had zij het bestuur aanvaard, of zij besloot tot de kerkelijke politiek van Irene terug te keeren. Van haar dagteekent de definitieve invoering van den beeldendienst. Moeilijk was dit niet; de strijd was wat geluwd: de iconoclasten, die inzagen, dat zij de groote massa des volks niet achter zich hadden, berustten in hun nederlaag. Een concilie werd bijeengeroepen, dat alles weer op den ouden voet herstelde. Voor het overige was Theodora een verstandige vrouw, die de politiek van haar gemaal voortzette. Toch bleek het verlies van Sicilië onafwendbaar: alleen Syracuse bleef Byzantijnsch. Maar in het Oosten gingen de zaken veel beter: hier kon Byzantium zijn rechten handhaven en zelfs uitbreiden. De Bulgaren gingen onder Theodora's regeering tot het Christendom over. Natuurlijk was dat ook hier het slot van een eeuwenlange ontwikkeling: het lag voor de hand, dat de voortdurende aanraking met Byzantium het Christendom onder deze eidenen ingang moest doen vinden. Zoo is het verklaarbaar, dat in dezen El-Wathik, 842-847. El-Moetawakhil, 847-861. Michael III, 842-867. Theodora. Einde van den beelden strijd. De Bulgaren worden Christenen. Bekeering van Rusland Cyrillos en Methodios. Michael HL ] Rusland. Ru rik, 8-50. ' 1 1 S 1 2 ( tijd de Bulgaarsche khan Bogoris het voorbeeld van vele zijner onderdanen volgde en zich liet doopen. Het was ook omstreeks dezen tijd, dat van Byzantium die groote zendingsarbeid is uitgegaan, die de Christianiseering van het tegenwoordige Rusland ten doel had. De belangrijkste der talrijke Byzantijnsche predikers, die naar het Noorden trokken, waren de broeders Cyrillos en Methodios, de apostels van Rusland. Op gelukkige wijze vulden zij elkander aan. Cyrillos was van zijn jeugd af vervuld van hooge geestelijke idealen, geheel in de theologische school van zijn tijd opgegroeid; hij was monnik geworden uit behoefte zich geheel aan God te wijden. Datzelfde deed op rijperen leeftijd Methodios, die in het practische leven werkzaam was geweest. In het klooster vatten beide broeders het grootsche plan op als geloofspredikers onder de Heidenen werkzaam te zijn. Zoo trokken zij samen naar het Noorden, vooreerst naar het land der Khazaren, later naar Moravië. Overal predikten zij het Evangelie en om dit te spoediger onder de oogen des volks te brengen, vertaalden zij den Bijbel in het Slavisch. De Bijbelvertaling van Cyrillos en Methodios is het oudste monument van eenige Slavische taal, gelijk die van Wulfila dat van eenige Germaansche is. Inmiddels was Michael III in 856 meerderjarig verklaard. Hij was een begaafd man, maar zijn opvoeding was geheel verwaarloosd. Degene, die daarvan de schuld droeg, de broeder zijner moeder Bardas was een hoog ontwikkeld, maar heerschzuchtig en verdorven prins. Hij hoopte door zijn neef aan de verfijndste uitspattingen te gewennen en hem ver van de staatszaken te houden, zelf den grootsten invloed te behouden. Dat doel bereikte hij volkomen. Ongelukkig was hij in geen enkel opzicht bekwaam het rijk te besturen. Hij verkwistte de rijksfinanciën in pronk en praal; niet minder dan de Keizer was hij aan zijn amusementen verslaafd. Michael verhief Bardas in 862 zelfs tot Caesar. Gelukkig had de regeering tegenover het buitenland voorloopig succes genoeg om het schandelijke bestuur te bemantelen. De Mohammedanen wist Michael in bedwang te houden. Tegelijkertijd wist hij een gevaarlijken aanval der Russen op Byzantium zelf af te slaan. De eerste geschiedenis van het Russische rijk ligt in het duister. Maar het staat wel vast, dat wij de eerste beginselen ervan in verband moeten brengen met de rooftochten der Noormannen. Omstreeks 850 moet zich de Noorsche stam der Russen naar het land aan de Finsche golf hebben begeven Bil daar te Nowgorod een vorstendom hebben gesticht. Rurik heette hun Dpperhoofd. Zijn opvolgers breidden het rijk vooral naar het Zuiden uit en jezetten o. a. Kiew, welke stad zy op de Khazaren veroverden. Zij drongen :elfs door tot de Zwarte Zee en bouwden daar, hun oud zeemansbedrijf getrouw, een vloot van 200 schepen, waarmede zij de kusten van het Byzanijnsche rijk onveilig maakten en zelfs een vermetelen aanval op de hoofdstad 'elf deden. Het gelukte Michael evenwel in 865 hen in een zeeslag bij Uonstantinopel te verslaan. Maar zelfs dit succes kon de bevolking niet met Michael en Bardas verzoenen. Evenmin was het streven van dezen laatste om het onderwijs te verbeteren daartoe in staat. Hij stichtte overal scholen en richtte in de hoofdstad een groote wetenschappelijke academie op, geheel vrij van allen invloed deigeestelijkheid. Daaraan werden leerstoelen in de philosophie, geometrie, astronomie, philologie en rechtswetenschap opgericht. Maar wat hij hiermede mocht hebben gewonnen, verloor hij weer door zijn andere daden. In 857 had de patriarch Ignatios hem wegens zijn ergerlijken wandel den toegang tot het avondmaal verboden. Tot straf voor deze vermetelheid werd Ignatios door den Keizer afgezet: in zijn plaats werd Photios benoemd, de grootste en meest universeele geleerde van zijn tijd. Geen wonder, dat Ignatios in verzet kwam en zich op de -overige-btsschoppep^van het QgoEcn beriep. Daartegenover zocht nu Photios steun bij niemand anders dan ^n^usTe Rome. De stoel van St.-Pieter werd destijds ingenomen door Nikolaas I, een man die geheel leefde in de denkbeelden van de Pauselijke oppermacht. Vóór hem was die Pauselijke macht zeer nauw verbonden aan den Keizer, voornamelijk omdat men dezen noodig had in den strijd met de Saracenen. Het gevaar was inderdaad dreigend genoeg geweest. De Arabieren staken van Sicilië naar het vasteland over; zij bezetten in 841 Bari. De Paus gevoelde zich ernstig bedreigd, maar Keizer Lotharius kon voorloopig — het was in de dagen, die het verdrag van Verdun voorafgingen — weinig hulp bieden. Hij zond echter zijn wakkeren zoon Lodewijk naar Italië, maar ook deze kon den voortgang der Saracenen niet stuiten. In 846 moest de Christenheid den smaad ondervinden, dat haar geestelijke hoofdstad door de ongeloovigen een tijd lang werd bezet en geplunderd: de Arabieren stalden hun paarden in de, St.-Pieter. Geen wonder, dat een kreet van ontzetting door het geheele rijk ging. De eerste plicht des Keizers was dezen onduldbaren smaad te wreken. Lodewijk verscheen aan het hoofd van een groot leger: ook een vloot werd uitgerust. Het gelukte hem inderdaad de Saracenen weer te verdrijven. ZuidItalië werd niet alleen op de Arabieren heroverd, maar weer met het Frankische lijk vei bonden. Daarentegen bleef Sicilië in hun handen. In 8oo volgde Lodewijk II Lotharius als Keizer op. Maar daar zijn macht uiten Italië uiterst gering was, kon hij tegenover den Paus zich niet met dien nadiuk laten gelden als zijn vader, vooral niet tegenover een man als Nikolaas I, \ast besloten was alle aanspraken van het Pausdom ten volle te doen ge den. Geen wonder, dat Nikolaas met beide handen het verzoek van Keizer ichael inwilligde, om de kerkelijke oneenigheden' bij te leggen, 's Pausen egaten konden evenwel niet verhinderen, dat in 863 een synode Ignatios a z®tte. Maar ook de Paus riep een synode bijeen, die weer Photios van zijn ambt ïef. Zoo was de oorlog tusschen Rome en Byzantium uitgebroken. In 867 ^ ei gaderde onder voorzitterschap van Photios een synode, die den Paus afzette Vn ^an ovei' hem uitsprak. Maar slechts weinige maanden daarna verloor 21 ? Paus Nikolaas I, 858-867. Rome door de Saracenen eroverd, 846. Lodewijk II en Nikolaas I. t Basilios I, 867 - 886. Rijksverdee- ling van Meersen, 870. Photios zijn krachtigsten steun in den Keizer zelf: de lang verwachte revolutie was uitgebroken. In den laatsten tijd was naast Bardas de grootste gunsteling aan het hof een zekere Basilios, een schoone jonge man van een hooge gestalte en reusachtige lichaamskracht, een indrukwekkende verschijning. In 855 werd hij in de lijfwacht van den Keizer opgenomen. Hij klom door de gunst van Michael van trap tot trap op, werd ten slotte opperkamerheer en huwde de geliefde des Keizers. Het viel hem niet moeilijk den achterdochtigen Michael tegen Bardas op te zetten; in 866 werd deze gedood: in zijn plaats werd Basilios tot Caesar benoemd. Nog slechts één schrede was hij van den troon verwijderd; hij besloot die schrede te doen. In 867 liet hij den zwaar beschonken Michael III dooden en aanvaardde als Basilios I de regeering. Met hem begint de Macedonische dynastie. In het Westen deed zich daarvan de terugslag gevoelen. De Paus geraakte behalve met Byzantium ook spoedig in onmin met Lodewijk II naar aanleiding van het dubbele huwelijk van Lotharius II; bij de beslissing daarover had de Keizer, die zelf geen kinderen bezat, het grootste belang. Voor het eerst stonden Keizer en Paus beslist vijandig tegenover elkander: Lodewijk verscheen met gewapend gevolg te Rome en bezette het Vaticaan. Zelfs trad hij, om den Paus in het nauw te brengen, in intieme betrekking met Photios. Maar spoedig daarna viel Keizer Michael en met hem Photios: ten overvloede boog Lotharius het hoofd voor Rome's vonnis over zijn huwelijk. Maar aan den anderen kant stierf in 867 de Paus zelf. Lodewijk wist de verkiezing van een gematigd man, Adrianus II, te bevorderen, waardoor de strijd tusschen de beide grootste machten in het Westen voorloopig luwde. De zaak van Lotharius werd te Rome weer ter hand genomen; maar zijn plotselinge dood verijdelde den verderen voortgang. Een jaar later werd, gelijk wij zagen, de rijksverdeeling van Meersen voltrokken. VIJFDE BOEK. DE LAATSTE KAROLINGERS. HENDRIK EN OTTO. 870 — 962. . EERSTE HOOFDSTUK. Het einde der Karolingersin Duitsehlund. 870—911 jÉ| ffiwÊÈjlmi'i jn bericht van het verdrag van Meersen overviel Lodewijk II m m^^en van groo^e krijgstoerustingen tegen de Saracenen; H ^on daarbij thans rekenen op den steun van den Paus X g en van Byzantium. Met den Paus was de goede verstand- ^35 na den dood van Lotharius II spoedig hersteld; ïi 00k Basilios zocht toenadering. De eerste Macedonische Keizer was een man van groote bekwaamheden. Hij was onvermoeid werkzaam, bezat een scherp verstand en de buitengewone gave der menschenkennis: nauwkeurig gaf hij acht op de stemming van leger, geestelijkheid en volk en nam steeds daarnaar zijn maatregelen. Hij verstond de kunst iedereen voor zich in te nemen en werd al spoedig zeer populair. Bij zijn handelingen gematigd en welwillend, was hij gestreng tegen alle ontrouwe ambtenaren. In korten tijd herstelde hij de orde in de lang verwaarloosde administratie: de financiën werden onder hem zuinig beheerd, zoodat geen nieuwe lasten behoefden te worden opgelegd. Toch was er altijd geld voorhanden voor leger en vloot en voor de kostbare bouwwerken, die deze Keizer stichtte. Zijn eerste zorg was de herstelling van den vrede met den Paus: hij begon met de afzetting van Photios; zonder verzet bezette Ignatios weer den patriarchalen zetel. Een concilie kwam bijeen, dat de afhankelijkheid der Gneksche kerk van Rome feitelijk erkende. Basilios sloot bovendien in 869 een verbond met Lodewijk II. Beide Keizers werkten samen om de Saracenen uit Italië te verdrijven: hun laatste stad Bari viel in 871. Maar hier ontstond adelijk verschil over de vraag, wie de veroverde stad zou bezitten. Zoo is et verklaarbaar, dat Lodewijk zijn verdere plannen tegen de Arabieren moest opgeven. Beneventum stelde zich zelfs onder de bescherming van Basilios. Keizer Basilios I. Lodewijk II f, 875. Toestand van Duitschland en Frankrijk. De breuk met Byzantium werd steeds wijder. De Saracenen maakten daarvan weer gebruik: zij drongen nogmaals Calabrië en Apulië binnen en beheerschten de kusten der Adriatische Zee. Met deze verliezen voor oogen is Keizer Lodewijk II in 875 gestorven. Zijn dood had groote gevolgen. De vorming van een Italiaansch rijk zou in de historische lijn hebben gelegen, zoo Lodewijk nakomelingschap had nagelaten. Thans was het een vraag van het grootste gewicht, welke van beide Karolingische lijnen de erfenis van Lodewijk II zou verkrijgen. Yeel hing daarbij af van den Paus; nu er geen aangewezen Keizer was, zou zijn beslissing ongetwijfeld den doorslag moeten geven. Geen wonder, dat hij zich het recht toekende den Keizer zijner keuze te kronen naar welgevallen, wat ten zeerste afweek van de tot dusverre gevolgde practijk: steeds had de Keizer zelf zijn opvolger aangewezen, die daarna door den Paus was gekroond. Behalve den Paus maakte ook Basilios van den onzekeren toestand van Italië gebruik. Hij nam Bari in bezit; Venetië zocht zijn bescherming; Dalmatië werd ingelijfd; de Arabieren werden uit Calabrië verdreven; in Zuid-Italië werd een nieuwe Grieksche provincie opgericht. Daarentegen gaf Syracuse zich in 878 aan de Arabieren over: daarmede was geheel Sicilië in hun handen. Kerkelijk scheidde Basilios zich weer van het Westen af. Inziende, dat Rome hoe langer hoe gehater werd in zijn rijk, benoemde hij in 878 Photios tot opvolger van den gestorven Ignatios: daarmede was de band met het Westen voorgoed verbroken. Wie zou echter Keizer van het Westen worden, Lodewijk de Duitscher of Karei de Kale? Ook na het verdrag van Meersen was het niet tot een vriendelijke verstandhouding tusschen beide broeders gekomen. Karei had nog niet vergeten, dat hem het kleinste gedeelte van Lotharius' rijk ten deel was gevallen; zoo moest Lodewijk steeds op zijn hoede zijn. Ongelukkig verdeelde hij reeds in 865 zijn rijk onder zijn drie zonen Karloman, Lodewijk en Karei. Toen zag men dezelfde tooneelen als vroeger in het rijk van Lodewijk den Vrome: ook toen stonden de zonen tegen den vader op. De zonen vielen ook toen hun vader te voet; ook toen vergaf de vader en liet zijn zonen hun gebied behouden. Voorloopig hadden Karloman en Karei elders de handen vol: de gevreesde vorst der Moraviërs, Swatopluk, was nog steeds onoverwonnen; een groot deel van de door Karei den Groote veroverde landen ging aan hem verloren. Nog bedenkelijker was de toestand van Frankrijk. Vergeefs beproefde Karei de steeds herhaalde aanvallen der Noormannen te keeren: hij zag zich telkens genoodzaakt hun aftocht met zware geldsommen te koopen. Daarbij kwam de toenemende overmoed der grooten. Een verstandige maatregel was Kareis besluit om van zijn vier zonen twee in den geestelijken stand te doen treden. Zoo had hij slechts twee, Karei en Lodewijk, van eenig gebied te voorzien. Karloman, die in verzet kwam, werd, hoewel niet zonder moeite, bedwongen. Weldra opende zich voor den Koning nog een grootscher vooruitzicht. Het kinderloos overlijden van Keizer Lodewijk II gaf den Paus zijn vrijheid van handelen terug. Naar erfrecht was Lodewijk de Duitscher de wettige erfgenaam; maar van dezen en zijn krachtige zonen verwachtte de Paus niets goeds. Daarom zocht hij toenadering tot Karei den Kale. Na den dood van Lodewijk II begaf Karei zich dus, door den Paus uitgenoodigd, op weg naar Italië, waar hij nog in hetzelfde jaar tot Keizer werd gekroond. Natuurlijk was Lodewijk de Duitscher niet voornemens daarin te berusten. Hij deed een verwoestenden inval in Frankrijk, waar hij een talrijken Keizer Karei de Kale, 875-877. Karei de Kale. » In een handschrift der Evangeliën in de Kon. Bibliotheek te München. aanhang vond. Daarom haastte de nieuwe Keizer zich naar Frankrijk terug, maar verloor daardoor tevens alle kans om in Italië zijn rechten te doen gelden. Lodewijk de Duitscher maakte zich toen op om dit .land te veroveren. De dreigende strijd werd evenwel door zijn dood voorkomen. Hij werd opgevolgd door zijn drie zonen KarLoman, Lodewijk III en Karei den Dikke. De Keizer hoopte van de verdeeldheid in Duitschland ten eigen bate gebruik te maken: want ook tusschen Lodewijks drie zonen was een verbitterde strijd ontstaan over de verdeeling van zijn rijk. Met een groot leger viel de Keizer in Duitschland; maar Lodewijk trok hem ijlings tegemoet en versloeg hem in 876 biJ Andernach zoo volledig, dat hij zijn heil moest zoeken in een haastigen Lodewijk de Duitscher t, 876. Slag bij Andernach, 876. Karei de Kale f, 877. Lodewijk II -j-, 879 Karloman f, 889. Karei de Dikke in Italië, 880. Keizer Karei de Dikke, 881-888. 1 É S I j I I terugtocht. Deze slag redde het zelfstandig bestaan van Duitschland. De broeders verdeelden nu het rijk opnieuw; aan Karloman werd Italië toegewezen, dat hij echter nog eerst moest veroveren. Ongunstig waren zijn kansen daar niet. De zwakke regeering van Karei den Kale deed allen uitzien naar een ijzeren vuist, die een einde zou maken aan de plundertochten der Arabieren. Ook de Paus gevoelde zich bedreigd en nep de hulp des Keizers in. Deze verscheen dan ook in 877 in Italië, maar stierf er plotseling. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk II, den Stamelaar. Maar dat deze ook de Keizerskroon zou verkrijgen, was onwaarschijnlijk. Want reeds werd Karloman in Lombardije als Koning erkend: hij eischte van den Paus de Keizerskroon. Zoover kwam het evenwel niet; een pest in zijn leger noodzaakte hem naar Duitschland terug te keeren. Maar aan den anderen kant aarzelde de Paus Lodewijk den Stamelaar te kronen. Gelukkig voor hem stierven beide mededingers spoedig: Lodewijk in 8<9, Karloman in 880. Daardoor ontbrandde de strijd zoowel in Duitschland als in Frankrijk opnieuw: daar tusschen Lodewijk III en Karei den Dikke, hier tusschen Lodewijks zonen Lodewijk III en Karloman. In Duitschland weid de orde het eerst hersteld. Lodewijk III liet Italië over aan Karei den Dikke, die dan ook in 880 te Milaan tot Koning werd gekroond. Maar tot het verleenen van de Keizerskroorj was de Paus niet te bewegei£ Hij dacht die eerder toe te kennen aan een nieuwen machthebber, Boso van Provénce. Deze had van de verdeeldheid een handig gebruik gemaakt door zich onder goedkeuring van den Paus in 879 door de Provengaalsche grooten tot Koning te doen verkiezen. Zoover was het dus reeds gekomen, dat zich een geheel nieuw koninkrijk onder een niet-Karolinger kon vormen. In Lothaiingen begon Hugo, de zoon van Lotharius II en Waldrada, als een waie 10 of ridder zich een klein gebied te veroveren. Voegen wy daarby de neihaalde invallen der Noormannen: zoo wordt bet begrijpelijk, dat de Karoiingers inzagen, dat slechts hun nauwe vereeniging het rijk kon redden-! In 880 verbonden de Duitsche en de Fransche Koningen zich tegen Hugo. Daardoor weid in Lotharingen de orde hersteld. Maar na de dappere verdediging van ^ïenne moesten zij Boso voorloopig met rust laten. Aan den Paus had deze iijn ïedding te danken, doordat deze aan Karei den Dikke de keizerskroon lanbood. Dit lokaas werkte: Karei verliet Vienne en begaf zich naar Rome, waar lij in 881 tot Keizer werd gekroond. De Paus hoopte in hem een beschermer jonden te hebben tegen de Saracenen, die tot voor de poorten van Rome tioopten. Maar uit dat hout was Karei niet gesneden: tevreden met zijn keizerstitel, begaf hij zich weer naar de andere zijde der Alpen. Het volgende aar had hij het geluk door den dood van zijn broeder Lodewijk III geheel )uitschland onder zijn schepter te vereenigen. Maar nog grooter toekomst opende zich voor Karei den Dikke. In ï ank lijk had Lodewijk III zich met roem omstraald door zijn schitterende overwinning in 881 bij Saucourt op de Noormannen; het Lodewijkslied legt f getuigenis af van de bewondering, waarmede men tegen hem opzag. De Noormannen spaarden eenigen tijd Frankrijk, maar vielen met des te grooter macht op Duitschland aan; zelfs vestigden zij een vast kamp bij Hasloo in het Luiksche. Daartegen trad Karei de Dikke zelf aan het hoofd van een leger op, maar zijn weinig krijgshaftige en beleidvolle houding bedierf spoedig zijn Jlag bij Saucourt, 881. aanvankelijk succes. De Noorman Siegfried kreeg vrijen aftocht; een ander aanvoerder, Godfried, werd Christen en verkreeg een groot deel van het tegenwoordige Nederland in leen. Deze nederlaag belette evenwel niet, dat 's Keizers gezag zich uitbreidde. In 882 stierf Lodewijk III; reeds in 884 volgde hem Karloman in het graf; onmiddellijk vielen de Noormannen weer met hernieuwde kracht op het ongelukkige Frankrijk. Wie zou redding brengen? De eenige Karolinger uit den stam van Karei den Kale was een onmondig kind, de jongste zoon van Lodewijk II. In wanhoop wendden zich de Fransche grooten tot den Keizer, die dan ook in 885 als Koning van Frankrijk werd gehuldigd. A** 22 Karei de Dikke 885—888. Karloman. Lodewyk III. Beelden op hun gemeenschappelijk graf in de kapel van Notre-Dame-la-Blanche te Saint-Denis. Karei de Dikke -j-, 883. Odo, 883 -893. Zoo was dan het geheele Frankische rijk behalve Provence weer onder één schepter vereenigd. Zou dat ook voor de toekomst zoo blijven? Dat hing geheel af van den persoon des Keizers. Ongelukkig was hij een hoogst onbeduidend man, zonder vasten wil, lafhartig, zonder eenig besef van de hem opgelegde plichten, een lijdelijk man, van wien niet de minste kracht uitging. Zijn regeering was de tijd van de meest hopelooze verwarring. Terwijl in het binnenland zoo goed als alle geregelde staatsorde ophield te bestaan, namen de invallen der Noormannen van jaar tot jaar in hevigheid toe. De Paus gevoelde zich zoozeer door de Saracenen bedreigd, dat hij aan Hertog Guido van Spoleto in plaats van den machteloozen Keizer de bescherming van Rome opdioeg. Karei kon dat niet verhinderen; in 885 voeren de Noormannen de Seine op en sloegen het beleg voor Parijs: hoog steeg de nood in de ongelukkige stad. Een poging tot ontzet, door den dapperen graaf Hendrik van Bamberg beproefd, mislukte; pest en andere ziekten dunden de bezetting. Een tweede aanval van Hendrik van Bamberg mislukte; hij zelf vond daarbij den dood. Eindelijk in October verscheen de Keizer zelf aan het hoofd van een groot leger in de nabijheid van het zieltogende Parijs. Zijn tegenwoordigheid reeds deed het beleg opbreken, maar vreesachtig aarzelde hij de Noormannen aan te vallen. Zoo begon hij weer te onderhandelen: het einde was een verdrag, waarbij aan de Noormannen winterkwartieren in Bourgondië werden gegeven, terwijl zij beloofden het volgende voorjaar het rijk te ontruimen. Het is te begrijpen, dat dit verdrag overal de grootste verontwaardiging verwekte. In Duitschland vertoonde zich het eerst een beweging, die de afzetting van den Keizer ten doel had. Dat het recht daartoe het volk onvoorwaardelijk toekwam, daaraan twijfelde niemand; overeenkomstig de Oudgermaansche begrippen werd de erfelijkheid van het koningschap steeds beperkt door de gebleken onbekwaamheid van den vorst. Aller oogen r;iphtten zich dus op den krachtigen Acnulf, hertog van Karinthië, den zoon van Karloman. In den herfst van 887 trok hij op naar het Westen; zonder dat chT Keizer formeel werd afgezet, erkende men Arnulf overal als Koning. Reeds in November werd hij te Frankfort gehuldigd. De Keizer heeft zijn afzetting niet lang overleefd: reeds in Januari 888 is hij gestorven. Door zijn dood viel het rijk van Karei den Groote voorgoed uiteen. Want ook in Frankrijk en Italië volgde men het voorbeeld van Duitschland en koos een nieuwen Koning: daar was het niet eens een Karolinger. In Frankrijk benoemde men den dapperen Odo, graaf van Parijs, tot Koning. Maar Provence werd na Boso's dood het tooneel van de bedenkelijkste verwarring. In Hoog-Bourgondië stichtte Rudolf uit het oude geslacht der Welfen zich een koninkrijk. Aquitanië en Bretagne handhaafden een halve onafhankelijkheid. Zoo beperkte Odo's macht zich tot Noord- en Midden-Frankrijk; daar had hij nog een zwaren strijd tegen de altijd weerspannige grooten te voeren. Ook Italië viel van Duitschland af. De Lombardische grooten verhieven in 888 te Pa via den machtigen markgraaf Berengarius van Friaul op het1 schild; waarschijnlijk strekte het tot zijn aanbeveling, dat zijn moeder een dochter van Lodewijk den Vrome was. Maar in het onbestreden bezit der kroon geraakte hij niet, want tegen hem verhief zich Guido van Spoleto, die eeu krachtigen steun vond bij den Paus, dien hij reeds meermalen tegen de Saracenen en de Grieken had verdedigd. Met behulp van Odo wist hij Berengarius het westelijk gedeelte van Noord-Italië te ontrukken; zelfs kroonde de Paus hem in 891 tot Keizer. Zoo diep was het aanzien van den keizerlijken naam reeds gezonken, dat de Paus het kon wagen een klein Italiaansch potentaat met de kroon te sieren. Het lag voor de hand, dat Berengarius zijn macht niet zonder strijd zou opgeven: hij zocht dus hulp bij Arnulf. Zonder tot de groote koningen gerekend te kunnen worden, maakt deze geen slecht figuur in de rijen der latere Karolingers: hij herinnert levendig aan zijn^grootvader Lodewijk den Duitscher; als deze was hij onvermoeid werkzaam, bekwaam en nauwgezet, daarbij dapper en vermetel in den oorlog. Het gelukte hem zich door alle Duitsche stammen te doen erkennen. Die eenheid was dan ook ten hoogste noodig: zoowel in het Oosten als in het Westen werd het rijk bedreigd. Swatopluk van Moravië had alle omliggende, ook Duitsche landen veroverd en het GrootMoravisch rijk gesticht. Arnulf moest hem laten begaan; hij had al zijn krachten noodig tegen de Noormannen. Deze deden in 891 een nieuwen inval in Lotharingen. Een Duitsch leger werd bij Meersen verslagen. Maar thans verscheen de Koning in het veld, vast besloten aan den ondnldharen smaad pen einde te maken. Ril Leuven Zegel van Arnulf. „ greep hij in—891 de Noormannen aan; niettegenstaande hun wanhopigen tegenstand zagen zij zich genoodzaakt hun heil in een wilde vlucht te zoeken. Voor het eerst sedert jaren waren de gehate roovers verslagen: door Arnulfs moed leerden zij het Duitsche zwaard eerbiedigen; de Duitsche gouwen bleven voor hun invallen gespaard. Maar het noodwendig gevolg daarvan was, dat andere landen van hen des te meer te lijden hadden. Vooreerst Frankrijk; maar ook hier vonden zij in Odo een tegenstander, die hun ontzag wist in te boezemen. Maar vooral had Engeland onnoemelijk veel van de Noormannen, of van de Denen, zooals men ze daar noemde, te verduren. Wij zagen hoe Engeland langzamerhand tot het Christendom was bekeerd. De Engelsche geschiedenis is sedert twee eeuwen lang een hardnekkige kamp voor en tegen het nieuwe geloof, een strijd, die met des te meer verbittering werd gestreden, daar het land nog altijd verdeeld was in een aantal kleine staatjes, wier koningen dikwijls het geloof als dekmantel van hun politieke bedoelingen gebruikten. Hoewel men gewoonlijk van de heptarchie, liet zevenrijk, spreekt, staat dit getal volstrekt niet voortdurend^vast. Dikwijls berengarius van Friaul, 688 —923. Guido van Spoleto, Keizer, 891. Arnulf, 887—899. Slag bij Leuven, 891. Het Christendom van Engeland. » Cultuur van Engeland. Beda. I . 4 I worden staatjes met elkander vereenigd, om later weer uiteen te spatten en weer nieuwe verbindingen met andere rijkjes aan te gaan. Maar voor den opmeikzamen toeschouwer was het toch duidelijk, dat men hier met een ovei gangstoestand te doen had, dat hier onder lijden en weeën een nieuwe staat stond geboren te worden. Eenige hoofdpunten dienen hier te worden aangestipt. Een der beroemdste koningen is Oswald van Northumberland. Uit Ieiland en Schotland ontbood hij monniken om het Christendom te piediken; door hun menschkundig optreden hadden zy zulk een goed gevolg, dat overal kerken en kloosters verrezen. Oswald viel in 642 in den strijd tegen de Heidenen. Zoo werd hij de martelaar voor zijn geloof, de eerste nationale Angelsaksische heilige. Niet alleen het Christendom zegevierde langzameihand, maar ook de heerschappij van Rome; zelfs de van Ierland uit bekeeide gewesten sloten zich bij Rome aan. Een vaste kerkelijke indeeling werd ondei de aartsbisdommen Canterbury en York ingevoerd. Dat was hoofdzakelijk het werk van den geleerden en staatkundigen Theodorus, die in 668 door den Paus tot aartsbisschop van Canterbury werd gewijd. Hij is na Augustinus de stichter der Engelsche Kerk. Kerken en scholen werden door hem gebouwd. Onder Rome s invloed deed de wetenschap haar intrede in Engeland. het trivium wrerd naast het quadrivium onderwezen; de geestelijken spiaken weidia Grieksch en Latijn als hun moedertaal. Ook de kerkelijke kunst weid er ijverig beoefend: de muziek kwam er tot hooge ontwikkeling; van de vaardigheid in de schrijf- en illumineerkunst leggen nog de heerlijke Angelsaksische handschriften een roemrijk getuigenis af. In den loop der 7de eeuw ging de christianiseering van Engeland rustig en vreedzaam verder voort. De onderlinge twisten der Koningen deden daaraan weinig schade. Toen Theodorus in 690 stierf, was de Christelijke Kerk de krachtigste band, die de Angelsaksische staatjes bijeenhield. Op den bodem dezer beschaving begon zich eigenaardig geestelijk leven te ontwikkelen. In dezen tijd leefde de oude dichter Caedmon, die de geheele Bijbelsche geschiedenis in Angelsaksische verzen heeft bezongen. In denzelfden trant dichtte eenigen tijd later Cynewulf zijn Christus, een volksepos. Maar beroemder dan beide was de geleerdste Angelsaks van zijn tijd, een der groote mannen der oudere Middeleeuwen, Beda Venerabilis. In de hoogste mate verrassend is zijn buitengewone vruchtbaarheid: zijn werken vormen een encyclopaedie dei toenmalige wetenschap; zij zyn de leerboeken der latere Middeleeuwen geworden. Talrijke theologische werken heeft hij geschreven: geleerde brieven over allerlei onderwerpen sluiten zich daarbij aan; verder gaf hij geschiedwerken in het licht, waaronder zijn Geschiedenis der Angelsaksen altijd als hoofdbron voor de oudste geschiedenis van Engeland hoog aangeslagen is; iijn gedichten zijn van weinig beteekenis; ten slotte: zijn leerboeken over lardrijkskunde, tijdrekenkunde, geschiedenis, spelling, metriek en stijlleer, verzekeren hem een belangrijke plaats onder de geleerden der Middeleeuwen; hij wist wat in zijn tijd van eenige wetenschap te weten was. Beda bracht het grootste deel van zijn leven in het klooster Jarrow door, waar hij waarschijnlijk ook in 735 op 63-jarigen leeftijd gestorven is. Herinneren wij hier ter plaatse nog, dat mannen als Willebrord, Bonifacius en Alcuin, die bijna uitsluitend op het vasteland arbeidden, Angelsaksen waren. De achtste eeuw is de tijd van de onophoudelijke worsteling der Angelsaksische staten om de oppermacht. Het is onnoodig dezen strijd in bijzonderheden te beschrijven: zijn eentonigheid wordt door zijn onbelangrijkheid geëvenaard. Tientallen van koningen of liever van koningsnamen verdringen elkander; het is een strijd van allen tegen allen, die allen gelijkelijk verzwakt. Zwaar leed het land onder den burgeroorlog: alle beginselen van hoogere beschaving schenen er door te worden vernietigd. Er kwam eerst weer orde met het optreden van Koning Egbert van Wessex. Dit land was het eenige, waar het koninklijk geslacht zich in regelmatige troonopvolging had gehandhaafd. Egbert beklom in 802 den troon zijner vaderen. In 815 vinden wij hem in strijd met den Koning van Mercia; hij overwon hem glansrijk en verkreeg daardoor de hegemonie over geheel Engeland. In 825 huldigde Kent Egbert zelf als Koning. Sussex en Essex deden hetzelfde; de Koning van Oost-Anglië riep] zijn bescherming tegen Mercia in en erkende zijn opperheerschappij. In 829 eindelijk werd Mercia door Egbert overwonnen. Onmiddellijk daarna trok hij tegen de Northumbriërs op, die den aanval niet afwachtten, maar hem als opperheer huldigden. Zoo waren dan alle Angelsaksische staten onder de krachtige hand van Egbert vereenigd. Het ligt evenwel voor de hand, dat niet op eenmaal uit de heptarchie een één en ondeelbare staat is te voorschijn getreden. Natuurlijk moest Egbert de rechten der afzonderlijke staten eerbiedigen; zelfs moest hij hier en daar een koning naast zich erkennen, wel is v/aar onder zijn eigen leenhoogheid; maar deze koningsgeslachten stierven spoedig uit. Zon nnfwittplHp zir.h Enerfiland als Munt van Egbert. eenheidstaat uit den statenbond der zeven. De consolideering van den nieuwen staat werd niet weinig bevorderd door het gemeenschappelijk gevaar, dat allen bedreigde, de invallen der Denen. Want omstreeks denzelfden tijd, dat het verzwakkende Frankische rijk zich met kracht tegen hen moet verdedigen, beginnen de Noormannen ook Engeland tot doel van hun plunderingen te kiezen. Nog onder Egbert verschenen zij in 835 aan de Theemsmonding. Het volgende jaar versloegen zij den Koning zelf volledig bij Charmouth. Maai ten slotte behield hij de overhand: in 838 verdreef hij hen uit Cornwallis. In 839 stierf Egbert; hij werd opgevolgd door zijn zoon Ethelwulf. Zijn geschiedenis is die van de jaar op jaar herhaalde invallen der Denen, die Egbert, Koning van Engeland, 829 • Invallen deiDenen. I Ethelwulf, 839-858. Alfred de Groote, 871-901. Zijn strijd net de Denen. 1 ] ( \ 1 X i egel matig zich herhaalden en alleen soms eenigen tijd uitbleven, wanneer een nedeilaag hun ontzag had ingeboezemd of andere landen hun een gemakkelijker buit beloofden. De overwinning, die in 840 door Ethelwulf op de Denen werd behaald, is voor lange jaren de laatste gebleven: eerst in 850 kon hij zich weer op een zege beroemen; ook in 851 werden de Denen herhaaldelijk geslagen. Maar iu het algemeen was Ethelwulfs zorg meer op zyn eigen zieleheil dan op dat van den staat gericht. In 853 zond hy zijn jongsten zoon Alfred naar Rome, waar deze door den Paus tot Koning werd gezalfd. Ethelwulfs drie oudste zonen regeerden slechts kort en hadden bijna onophoudelijk met de Denen te strijden. Het was in dezen tijd, dat de Denen niet langer alleen op roof bedacht waren, maar begonnen vaste stellingen te bezetten, vanwaar uit zij het omliggende land konden beheerschen. Van het N ooi doosten uit overstelpten zij Engeland met hun legerbenden: geheel Northumbrië en Oost-Anglië waren weldra in hun handen. Overal plunderden 1 1 i -ï . Ring van Ethelwulf. £ij kliKtjii en Kloosters; in woesten geloofshaat en roofzucht tevens trachtten de Denen het Christendom volledig uit te roeien. In 871 deden zij een inval bij den mond van de Theems, nestelden zich bij Reading, maar werden bij Ashdown volledig verslagen. Toch was de toestand van het rijk' in de hoogste mate bedenkelyk, toen Ethelwulfs jongste zoon Alfred den troon besteeg. Hij draagt in de geschiedenis van Engeland den bijnaam „de Groote"; inderdaad munt hij ver uit boven de andere koningen van zijn geslacht. Un Un J „ 1 1 * *i • "lJ AUigvuiuige opvoeding genoten; maar de onophoudelijke oorlogstoestand maakte, dat aan weinig anders dan aan wapenoefeningen kon worden gedacht. Hij ontwikkelde zich zelf zooveel mogelijk: ln volkspoëzie schepte hij veel behagen. Hem kenmerkte een innig geloof en een diepe, ernstige vroomheid; zucht naar kennis bleef hem zijn geheele leven bij. Maar hoewel altijd vol belangstelling voor kunst en wetenschap, was hij toch geen voor geestelijke aangelegde natuur; hij was een geweldig Jager en een geoefend krijgsman. Reeds een maand na zijn troonsbestijging zag Alfred zich genoodzaakt zijn rijk met het zwaard in de vuist tegen de Denen te verdedigen; erger was het, dat de slag een volledige nederlaag werd. Hij sloot daarop met de Denen een verdrag, waarbij zij tegen het volgende voorjaar beloofden weg te .rekken. Echter bleven de stellingen, die zij in het Noorden en Oosten van ïïngeland hadden bezet, onaangetast. Nog erger: in 874 veroverden zij MerciaJ )°k L°nden behielden zij in strijd met het verdrag van 871. De dagen van iet Angelsaksische rijk schenen gesteld. In 876 werd ook Wessex aangevallen: Vlfred zag zelf geen heil in den strijd, maar sloot nogmaals een verdrag net de Denen, waarbij hun voor den aftocht een belangrijke som werd toegelegd. Zij hielden zich evenwel daaraan niet, maar bemachtigden Exeter, zoodat Alfred zich tot het uiterste Zuidwesten van zijn rijk beperkt zag. Toch versaagde hij niet. Hij nam in den hoogsten nood een maatregel, die beslissend voor de toekomst werd: hij bouwde een vloot, de eerste waarvan de Engelsche geschiedenis melding maakt. Inderdaad gelukte het hem daardoor den toevoer naar Exeter af te snijden, zoodat deze stad zich overgaf. Engeland herademde. Was zoo Wessex gered, in de overige rijken nestelden de Denen zich des te vaster; zij verdeelden overal het land. In 878 deden zij een verwoeden aanval op Alfred, die echter voor hen met een volslagen nederlaag eindigde. Maar steeds nieuwe scharen Denen overstroomden Wessex, zoodat de bevolking in de uiterste wanhoop öf naar Ierland overstak öf zich onderwierp. De Koning trok met weinige volgelingen in Somerset terug; hij scheen als laatste Angelsaksische Koning den ondergang van zijn rijk te moeten beleven. Deze donkere tijden zijn door de sage met haar poëtisch klimop omstrengeld: tal van anekdoten van Alfred worden in dezen tijd geplaatst. Maar hij gaf den moed niet op. Door vermetele strooptochten herinnerde hij het zwaar beproefde volk, dat zijn Koning niet aan het behoud wanhoopte. Zelfs riep hij in 878 geheel Wessex onder de wapenen. Zoo groot was weldra zijn leger, dat hij het wagen kon de Denen aan te vallen. Zijn Godsvertrouwen werd niet beschaamd: hij bevocht een schitterende overwinning. Er werd daarop met den Deenschen Koning Goethroem een verdrag gesloten, waarbij deze zich liet doopen en daarvoor Northumberland, Oost-Anglië en een deel van Mercia van Alfred in leen verkreeg. Dit verdrag legde den grondslag tot een toestand van voorloopigen vrede en maakte het Alfred mogelijk al zijn krachten aan de vreedzame ontwikkeling van zijn rijk te geven. Maar Alfred was te goed overtuigd van de juistheid van het beginsel, dat wie den vrede wil, zich ten oorlog moet voorbereiden, dat hij geen oogenblik zijn krijgstoerustingen naliet. Nog één geweldige crisis had Alfred te doorstaan. De nederlaag bij Leuven'' in 891 verplichtte de Noormannen Lotharingen te verlaten. Zij wierpen zich op Engeland, dat sedert eenige jaren rust en welvaart had genoten. Het lag voor de hand, dat de reeds in Engeland wonende Denen nu niet meer te houden waren en Alfreds rijk van het Noorden en Oosten uit bestookten. Zoo was zijn stelling opnieuw ten hoogste bedenkelijk; slechts door de grootste machtsinspanning en het wakkerste beleid gelukte het hem het gevaar te boven te komen. Hij waagde het niet een grooten slag te slaan, maar verdeelde zijn leger in kleine afdeelingen, waarmede hij een onophoudelijke guerilla tegen de Denen begon. Zoo moesten de van Lotharingen gekomen Noormannen weldra het land ruimen. Maar met de andere Denen was hij niet zoo spoedig gereed. Onophoudelijke aanvallen verontrustten zijn rijk; zelfs ging Londen verloren. Eerst in 897 trokken de laatste Denen uit ingeland weg; Alfred was ten tweeden male gered. Zijn laatste regeeringsjaren verliepen betrekkelrjk rustig. De Koning kon Alfreds bestuur. zich weer aan de werken des vredes wijden; het is daarin, dat hij vooral uitmunt. Hij zelf schreef eens naar waarheid, dat hij zijn leven lang er naar gestreefd had waardig te leven en aan de nakomelingschap een aandenken in goede wei ken na te laten. Aan den roem van den veldheer paarde hy de grootheid van den staatsman; beide worden te aantrekkelyker door zijn groote beminnelijkheid. In plaats van het volksleger, dat tegen de krijgshaftige Denen niet opgewassen was, schiep hij een staand leger, in hoofdzaak uit de bewoners der koninklijke domeinen. Hij stichtte overal vestingen tot toevlucht der omwonenden en tot verdediging van het land. Wij spraken reeds van zijn vloot. De belastingen werden op geheel nieuwen voet gebracht. Eenheid van recht werd in alle deelen van het rijk ingevoerd. De rechtspleging werd verbeterd: Alfred was de beschermer der armen en verdrukten. Door hem werd de rechts- Alfreds juweel. In het Ashmolean Museum te Oxford. studie weer met nieuw leven bezield. Een nieuw strafwetboek werd ingevoerd. Maar vooral voor de verheffing van het wetenschappelijk en geestelijk leven was Alfred altijd aan den arbeid. Kloosters werden gesticht. Geleerde vreemdelingen werden ontboden om de priesters in alle wetenschappen te onderrichten. Alfred zelf gaf het voorbeeld; gaarne genoot hij den omgang met geleerde monniken: aan zijn hof nam de voortreffelijke Asser, zijn levensbeschrijver, de plaats in, die Einhard bij Karei den Groote bekleedde. Op zijn veertigste jaar leerde de Koning nog Latijn, waardoor hem de geheele geschiedkundige, godsdienstige en wijsgeerige literatuur van zijn tijd geopend werd. Voor zijn landgenooten vertaalde hij de werken van Orosius, Beda, Gregorius den Groote en Boetius in het Angelsaksisch. Voornamelijk voor het onderwijs van den adel werd een hoogere school gesticht. De epische en lyrische poëzie van zijn volk verzorgde hij gelijk Karei de Groote. Ook de beeldende kunsten kwamen onder en door hem tot nieuwen bloei. Evenals Alfred had Odo in Frankrijk onophoudelijk met de Noormannen te strijden. Ten overvloede had zich een partij tegen hem gevormd, die Zegel van Karei den Eenvoudige. een knaap tegenover hem stelde, die doorging voor den jongsten zoon van Lodewijk den Stamelaar en die om zijn geringe geestesgaven den naam Karei den Eenvoudige draagt. Tot zijn dood heeft Odo de kroon gedragen, maar op zijn sterfbed vermaande hij zijn aanhangers den Karolinger te erkennen. Zoo volgde hem dan Karei de Eenvoudige op. Zijn troonsbeklim-1 ming werd niet weinig bevorderd door Arnulf, die langzamerhand een machtige positie had weten in te nemen. Het was evenwel bedenkelijk, dat de Koning, niettegenstaande hij de handen vol had in Duitschland zelf, toch niet aarzelde ^ ~ * i- ~ l^i. a uc A tan caa.il ö^llC ^ctl\Cll lil LC IcttCLi. ü.clll- leiding daartoe gaf de noodkreet van Berengarïus van Friaul, bij wien zich ook de Paus, bevreesd voor de wassende macht van Guido, aansloot. In 894 verscheen Arnulf in Lombardije; te Pavia huldigden hem de Lombardische grooten. Maar verder kon hij niets uitrichten; hij mocht nog van geluk spreken, dat hij veilig naar Duitschland ontkwam. Kort daarna stierf Guido; daardoor gevoelde Berengarius zich zoo versterkt, dat hÜ zich van Arnulf onafhankelijk maakte. Eerst in 896 verscheen deze nogmaals in Italië. Nu onderwierp zich Berengarius. Arnulf trok daarop naar Rome, waar hij na een scherp gevecht binnendrong en door den Paus tot Keizer werd gekroond. Maar meer heeft hij niet kunnen bereiken: ziekte dwong hem naar Duitschland terug te keeren. Onmiddellijk verdeelden Berengarius en Guido's zoon Lambert Italië onder elkander; Rome werd het tooneel van woeste twisten. In Duitsch¬ land zelt had Arnulf hoe langer hoe meer met den adel te strijden. In het Zuidoosten hernieuwden de Moraviërs hun aanvallen; achter hen stonden reeds de Hongaren gereed zich over het rijk uit te storten.» Zoo was de toekomst donker, toen Arnulf in 899 de oogen sloot. Zijn opvolger was zijn zesjarig zoontje Lodewijk het Kind. De jonge Koning werd alleen gesteund door de geestelijkheid; Hatto van Mainz beheerschte het rijk. Hij was een krachtige, tot heerschen geboren natuur, doch verstandig genoeg om de wereldliike h PPl'Pn mot rlnnr nvormatioro rroefi-nnrrhoir] Zegel van Lodewijk het Kind. — —w —o tegen zich in het harnas te jagen. Maar hij kon de rampen niet afweren, die het rijk dreigden te overstelpen. Noormannen, f-ferben en Moraviërs deden aanvallen; daarbij kwamen de eerste invallen der Hongaren. Uit de steppen A** 23 Karei de Eenvoudige 898-923. Arnulf, Keizer, 896. Lodewijk het Kind, 899 —911. Leo VI, 886—911. De Hongaren. J \f vv*. Soiv 2 1 i ( I. ] j i ■ ] ( van Azië waren zij roovend en plunderend in Europa doorgedrongen, hadden Bulgaren en Grieken met vrees en schrik vervuld en waren in 892 voor het eerst op de grenzen van Duitschland verschenen. Eerst verwoestten zij Moravië, wat Duitschland wel van de plaag der Moraviërs verloste, maar daarvoor een veel gevaarlijker vijand in de plaats bracht. Een geluk was het, dat de Hongaren in strijd geraakten met de Bulgaren; zij waren daartoe aangespoord door den Griekschen Keizer. Keizer was destijds Leo VI, de zoon van Basilios I. Hij is als regent merkwaardig door de uitvaardiging van een herziening, omwerking en vertaling van het Corpus luris, de Basilika. Daarmede hing de voltooiing der Byzantijnsche centralisatie ten nauwste samen: het absolutisme werd despotisme. Ook de wetgevende macht kwam in de hand des Keizers: de Senaat werd alleen een raadgevende staatsraad. Leo VI was een zeer geleerd man, — hij draagt den bijnaam Philosophos — maar tevens een verkwistend en zinnelijk despoot en een onbekwaam, zorgeloos regent. Om zich de Bulgaren van den hals te schuiven, hitste hij de Hongaren tegen hen aan. Maar op hun beurt riepen de Bulgaren de Petschenegen weer te hulp, die de Hongaren in den rug aanvielen. Terwijl deze ongelukkig tegen de Bulgaren vochten, namen de Petschenegen hun land in bezit en sneden hun daarmede den terugweg naar \.zië af. Zoo moesten de Hongaren in het Westen nieuwe woonplaatsen ;oeken. Zij trokken de Karpathen over en veroverden binnen weinige jaren iet naar hen genoemde lancT Sedert waren zij de schrik van hun buren: in 399 reeds trokken zij moordend en brandend naar Italië. De dood van Arnulf verlokte hen hun tochten ook tegen Duitschland te richten. Telken jare werd sedert dit land het tooneel van hun plunderingen. Met hun afzichtelijk uiterlijk, Deestachtige woestheid, vermetele dapperheid, arglistige slimheid, vielen de Hongaren op hun snelle paarden bliksemsnel in Duitschland, overal alles verwoestend. Mannen werden gedood, vrouwen en kinderen in gevangenschap medegesleurd, het vee weggedreven, de dorpen verbrand, de oogst vernield; 3at was de oorlog der Hongaren. TWEEDE HOOFDSTUK. De groote Saksische Koningen. 911 — 962. ntusschen ontbond zich het Duitsche rijk steeds meer. Onder SSS de regeering der bisschoppen verviel de militaire organisatie: de stamhertogdommen moesten zichzelf verdedigen en /vP^vl wonnen dus in zelfstandigheid. Zoo was het natuurlijk, dat de door Karei den Groote afgeschafte hertogelijke waardigheid weer opkwam en een uitgestrekte beteekenis kreeg. Iu 911 sloot Lotharingen zich bij het machtelooze Frankrijk aan. De koninklijke macht was hoe langer hoe meer gedaald, toen Lodewijk het Kind in 911 zonder nakomelingschap stierf. Men noemt hem den laatsten Karolinger in Duitschland; maar het was toch ook met het oog op zijn verwantschap met dit geslacht, dat men den jongen hertog van Frankenland, Koenraad I tot Koning koos. Zijn regeering onderscheidt zich uiterst weinig van die van zijn Koenraad I, 911-919. voorganger: hij was evenmin als deze de man om aan de tallooze moeilijkheden het hoofd te bieden. Ook hij sloot zich bij de geestelijkheid aan en joeg zoo de hertogen tegen zich in het harnas. De machtige hertog van Saksen, de Ludolfing Hendrik, kwam in verzet, toen de Koning hem in zijn rechten wilde verkorten. Daardoor ontstond een verbitterde strijd tusschen den Koning en de geestelijkheid ter eene, de hertogen ter andere zijde. Het is bekend, dat Koenraad op zijn sterfbed ziin broeder Everhard beval de riikskleinoodiën Zegel van Koenraad I. aan zijn vijand Hendrik over te geven als den meest aangewezen vorst voor de kroon. Zoo is het geschied: op voorstel van Everhard is Hendrik I tot Koning gekozen. Hendril 919-93 De Noormannen ii Norinandii 912. Kudolf van Bourgondië, 923 —936. .1, Hendrik I was in de kracht van het leven, toen hij de Duitsche kroon verkreeg. Lichamelijk en geestelijk was hij rijk begaafd. In den oorlog de ee e. zoowel m beleid aIs m dapperheid> was h;j a]g reg(jnt zoei. verstand; om niet te zeggen nuchter. Groote plannen te ontwerpen lag niet in zijn geest; hij was te koel om meer te doen dan hij bereikbaar achtte; in geregelde onafgebroken werkzaamheid voor het heil des volks lag zijn kracht. Daarbij' kenmerkte hem een ruwe bonhommie, die zelfs den meest verbitterden tegenstander ontwapende. Hendrik begreep, dat Duitschland in de eerst» Zegel van Hendrik I. het herstel van geordende toestanden noodig had: een krachtige koninklijke macht, staande boven de hertogen en de bisschoppen, moest orde en rust in het rijk handhaven en dit tegen alle buitenlandsche vijanden verdedigen. Dat was zijn levensdoel: om verderaf liggende belangen, b. v. om Italië, bekommerde hij zich niet. Reeds zijn eerste regeeringsdaad bewees, dat hij niet voornemens was een der rechten van de Duitsche kroon op te geven. Hij noodzaakte Karei den Eenvoudige hem in 921 als Koning te erkennen en Lotharingen terug te geven. Koning Karei was gewoon voor den sterkere te buigen. Met verstand en energie schaars bedeeld, bezat hij evenmin genoeg vermogen om zich vrienden te verwerven. Zoo werd hij een speelbal in de handen der grooten, vooral van Odo's broeder Robert ^an Parijs. Natuurlijk had een zoo zwak vorst bijna onophoudelijk~5aïrde Noor1 mannen het hoofd te _bifiden. Hun aanvoerder was de dappere Rollo, die d°01' Koning Harald Harfagr uit Noorwegen was verdreven en een machtig zeekoning was geworden. (Om van zijn aanvallen bevrijd te worden, schonk Karei hem in 912 het land aan de Beneden-Seine onder voorwaarde het tegen zijn landgenooten te verdedigen. Na eenigen tijd namen de Noormannen en ook hun hertog het Christendom aan: zoo werd Rollo onder den naam Robert de eerste hertog van het naar zijn volk genoemde Normandië. Dat alles belette evenwel niet, dat de aanvallen der woeste zeeschuimers zich nog telkens herhaalden. Daarbij kwam, dat Karei de Eenvoudige hoe meegaand ook langzamerhand in strijd met de grooten kwam. Het was daarom dat Karei steun zocht bij Hendrik en in 921 het bovengenoemde verdrag' met hem sloot. Maar zelfs deze steun kon hem niet meer redden. Weldra was hij in openlijken oorlog met de grooten. In 922 verkozen zij Robert van Parijs tot Koning. In 923 kwam het bij Soissons tot een slag. Karei werd verslagen maar Robert sneuvelde. Spoedig daarna werd de Koning gevangengenomen en afgezet. In zijn plaats koos men den schoonzoon van Robert, Rudolf van Bourgondië, tot Koning. Terwijl zoo Frankrijk steeds meer en meer verzwakte, had Duitschland een groot gevaar te doorstaan van de zijde der Hongaren. In 924 deden zij een nieuwen aanval op Saksen, 's Konings eigen hertogdom. Hendrik zag het onmogelijke van tegenstand in en zocht tot een vergelijk te komen. Dat gelakte inderdaad: de Koning verkreeg tegen een jaarlijksche schatting een negenjarigen wapenstilstand. Dit verdrag gold slechts voor Saksen: het genoot negen jaren vrede en Hendrik maakte daarvan een verstandig gebruik. Hij nam de uitgestrektste maatregelen om alle grensplaatsen van muren te voorzien; volksvergaderingen, markten, feesten enz. moesten uitsluitend in versterkte plaatsen worden gehouden. Op zijn eigen domeinen ging hij nog verder: hij beval den negenden man der landbewoners zich in een burcht te vestigen. Uit deze ommuurde vlekken ontstonden steden als Quedlinburg, Merseburg en Meissen. De kracht der Hongaren, de gevreesde ruiterij, begreep hij alleen door gelijke kracht te kunnen breken. De Saksers leerde hij stelselmatig te paard te strijden. Alles deed Hendrik om in de ure des gevaars gereed te zijn. De vuurproef doorstond de nieuwe inrichting in den- strijd tegen de Slaven, die in 929 door Hendrik werden verslagen. Zoo zag de Koning vol moed in 933 den wapenstilstand met de Hongaren ten einde loopen. Toer zij de schatting voor het volgende jaar vorderden, zond de Koning hun tol spot een vetten hond. Woedend over dezen smaad trokken zij Saksen binnen Maar achter de wallen der steden had bijna de geheele bevolking een toevluchi gevonden. De nieuwe militaire regelingen doorstonden de proef schitterend Den 15den Maart 933 geraakte Hendrik bij Merseburg slaags met de Hongaren Tot een algemeenen slag is het eigenlijk niet gekomen. Zoodra de Hongarer bemerkten, dat zij een vijand tegenover zich hadden, vastbesloten hun eikei duim grond te betwisten, staakten zij den strijd en trokken naar hun lam terug. Maar het resultaat was hetzelfde als van een groote overwinning: di Hongaren waagden voorloopig geen nieuwen aanval. Groote vreugde heerscht alom: overal verheerlijkte men den grooten overwinnaar: vader des vaderlands zelfs Keizer werd Hendrik betiteld; zijn naam weerklonk de wereld door al de redder van Duitschland. Nog hooger steeg zijn roem, toen hij het volgend jaar een even schitterende overwinning op de Denen bevocht. Onder d bescherming van het zwaard van den machtigen Koning begonnen handel e nijverheid in de steden op te komen. In de kloosters keerde men tot d sedert lang vergeten beoefening van kunst en wetenschap terug. Aan d Saaie, de Havel en de Elbe werd de Duitsche koloniseering, die te gelij een verbreiding van het Christendom was, weer voortgezet. Sedert Karei de Groote had geen Koning zich zoo aan de welvaart zijner onderdanen op iede gebied laten gelegen liggen. Sedert Karei was geen drager der Duitsch kroon machtiger geweest dan hij. Geen wonder, dat wij melding vinde gemaakt van Hendriks plan om naar Italië te trekken en zich daar door de Paus met de keizerskroon te doen sieren. De toestand van Italië was wel van dien aard om een machtig vorst 1 Wapenstilstand met de Hongaren. L L j • b Slag bij Merseburg l 933. 1 1 B > S e e ii e e k n ir e n n :e Beren garius. Keizer, 915. Pornocratie te Rome. Johannes X. rV ' T De Aglabiten op den ^ Garigliano. J i « c ( É I S s e \ ï g n Obeidallah, 1] 910—934. N. Z» n E De Fati- 11 miden, 910. P ei verlokken om de hand er naar uit te strekken. In 898 was Lambert gestorven Zonder veel moeite gelukte het nu Berengarius zich van het grootste gedeelte van Italië meester te maken. In 915 werd hij zelfs door Paus Johannes X tot Keizer gekroond. Het was in dezen tijd, dat het Pausdom in de diepste vernedering geraakte: het is de tijd der pornocratie. De afwezigheid van een sterke keizerlijke macht en de machteloosheid van den Duitschen Koning hadden Rome prijsgegeven aan den strijd van eerzuchtige factiën, die elkander met alle middelen het bezit van de tiara betwistten. Het kwam ten slotte zoo ver, dat Marozzia, een verdorven vrouw, met en door haar beide dochters Rome en en aus beheerschte. De militaire kracht van deze partij berustte bij Alberik een wakker krijgsman, met wien Marozzia huwde: tot Paus werd door haar invloed in 914 haar zoon Johannes X gekozen: hij was het, die Berengarius de keizerskroon op het hoofd zette. Zijn voornaamste motief daarbij was om zich van den steun van dezen machtigen man te verzekeren bij den strijd dien luj had aangebonden tegen de Saracenen. In het begin der tiende eeuw toch hadden eemge Aglabiten zich meester gemaakt van den berg Garigliano, van waar uit zij geheel Italië brandschatten en zelfs Rome bedreigden. Het was van den aanvang af het vaste voornemen van Johannes^Stpm niet te lusten, voordat deze Arabieren hun burcht zouden hebben ontruimd. De gelegenheid daartoe bood zich weldra aan; want aan de Aglabiten ontviel hun basis, Afrika. Het is opmerkelijk, met welk een taai geduld volken, die onder den jzeren druk van vreemde overheerschers zuchten, vasthouden aan het geloof lan een verlosser, die hun de vrijheid zal hergeven en hun tot een staat van mgekende macht en bloei zal opvoeren. Een dergelijk geloof had zich vastjeworteld bij de vele Mohammedaansche secten, die in Ali hun held, in diens ïakomehngen de ware Khaliefen vereerden en in Ommayaden en Abbassiden lechts overweldigers zagen. Vooral in Noord-Afrika vond men vele dier ecten: hoe ook van elkaar afwijkende, allen verwachtten zij de komst van en Alide, die hen van het juk der Abbassiden en der Aglabiten zou verlossen, an een Machdi, die een plaats zou innemen in de rij der profeten Adam, foach, Abraham, Mozes, Jezus en Mohammed en waarvan hij de laatste en rootste is. Dit stelsel werd in de handen van een eerzuchtig man een krachtig liddel om zich door middel van de lichtgeloovige Muzelmannen een machtige ■ositie in de Mohammedaansche wereld te verschaffen. Deze man was Obeidallah, en heerscher van geniale wilskracht en eerzuchtig in de hoogste mate. In hem du eindelijk de langverwachte Machdi optreden; noemde hij zich niet de akomeling van Ali en Fatime, de dochter van den Profeet, de Fatimide? 'eze afstamming is waarschijnlijk verzonnen, maar zij miste haar uitwerking iet. Weldra kon hij zich op zooveel succes beroemen, dat hij in 910 zijn lechtigen intocht in Rakkada hield: onmiddellijk nam hij den titel Machdi a Beheerscher der Geloovigen aan. Zoo ontstond het khalifaat der Fatimiden. Het was geen ijdelheid, die Obeidallah bewoog den titel van Khalief aan te nemen, maar bloedige ernst: hij wilde het geheele khaliefenrijk veroveren, steunende op zijn Berbers. Het eerst onderwierp hij de Idrissiden te Fez, daarna de Aglabiten te Kairwan. Op deze wijze heer van Noord-Afrika geworden, wendde hij zich in 913 naar het Oosten. Weldra was het grootste gedeelte van Egypte in zijn handen. Maar zoo verslapt waren de Abbassiden nog niet om zich zonder slag of stoot Egypte te laten ontnemen. Inderdaad hebben de Abbassiden zich nog eenmaal na 870 uit hun diepe vernedering verheven. Onder de latere Khaliefen moet worden genoemd el-Motamid, een onbeduidend man, maar die in zijn broeder Talcha een plaatsvervanger van buitengewone energie en werkzaamheid had gevonden. Op zijn raad verplaatste Motamid de residentie weer naar Bagdad: met ijzeren vuist hield hij de Turksche lijfwacht in bedwang. Na Motamids dood werd Talcha's zoon el-Motadid tot Khalief uitgeroepen. Hij was uit hetzelfde hout gesneden als zijn vaderT niettegenstaande zijn gestrengheid, genoot hij een groote populariteit om zijn spaarzaamheid en zijn uitstekend beheer: hij was een fijn beschaafd man, die zich bezighield met de bestudeering van dichters en geschiedschrijvers, tevens een voortreffelijk veldheer en een krachtig regent. Ook zijn zoon en opvolger e]-Moektafi toonde zich voor zijn taak volkomen opgewassen, maar met zijn dood eindigt de tweede rij der krachtige Abbassiden. Moektafi's opvolger was zijn broeder el-Moktadir. Onder hem was de eunuuch Moenis de oppermachtige minister: hij werd opperbevelhebber van alle troepen van het rijk, de major domus der zwakke Abbassiden. Gelukkig was hij een eerlijk, verstandig man, wiens invloed op alle takken der regeering uiterst gunstig werkte en die daarom als de waardige opvolger der krachtige Abbassiden kan worden beschouwd, gij was het ook, die een groote troepenmacht tegen de Fatimidische legers in Egypte afzond,/ hen dwong terug te trekken en zelfs Backen weer te ontruimen. - - In 916 werd ook Sicilië door den Fatimide veroverd, juist nadat de vestiging van den Garigliano te gronde was gegaan. Onder aanvoering van den Paus vereenigden" zich vele Italiaansche vorsten in een veldtocht tegen de ongeloovigen. In j)16jverd hun burcht ingenomen; zij zelf werden verstrooid. De binnenlandsche verwarring was daarmede evenwel niet ten einde. Want Berengarius' vijanden riepen Rudolf van Opper-Bourgondië tot Koning van Italië uit. Berengarius stelde zich te weer, maar werd in 923 door zijn eigem aanhangers, gedood. Maar ook Rudolf kon zich moeilijk handhaven: zijn vijanden nepen een nieuwen trooncandidaat naar Italië in den persoon vaa Hugo van Neder-Bourgondië. Deze, een man van groote, haast geniale energie, verschafte zich den steun van de te Rome heerschende partij. Hier was nog altijd Marozzia almachtig: haar eene zoon was als Johannes XlQ'aus* de andere, Alberik, een geweldig krijgsman, wereldlijk heer van Rome. Zoowel Hugo als Marozzia dachten hun belangen te dienen, toen zij in 932 elkander 1 De latere Abbassiden. Slag bij den * Garigliano, 916. | ViWAO ly , JeYengariusfi 923. v\ ) Het 1, Arelatischc rijk, 933. huwden. Maar onverwacht verhief zich tegen dit aanstootelijk huwelijk verzet van niemand anders dan Alberik: hij verjoeg Hugo uit de Eeuwige Stad. Met Rudolf verzoende deze zich daarna op eigenaardige wijze: in 933 sloot hij met hem een verdrag, waarbij hij Neder-Bourgondië aan Rudolf overgaf, die Het graf van Koning Hendrik I. In de krypta van de slotkerk te Quedlinburg. Huqo. Koning ~vSn Italië.— hem daarvoor zijn rechten op Italië afstond. Zoo werden de beide Bourgondiën vereenigd tot een machtig rijk, dat naar de hoofdstad Arles het Arelatische rijk werd genoemd. Ongetwijfeld is dit verdrag onder de goedkeuring van Koning Hendrik gesloten. Onmiddellijken invloed op de Italiaansche gebeurtenissen kon hij niet oefenen, daar de Duitsche zaken al zijn aandacht vorderden. Maar op het einde van zijn leven schijnt hij toch het voornemen te hebben gekoesterd naar Italië te trekken. De dood heeft hem dat belet: in 936 stierf de voortreffelijke vorst. Op zijn verzoek werd zijn oudste zoon Otto I door de vorsten te Aken gehuldigd en door de geestelijkheid gekroond en gezalfd. Ongetwijfeld was de jonge Koning geestelijk veel rijker begaafd dan zijn vader: met den krachtigen, practischen zin van dezen verbond hij een verheven politiek idealisme. Hij had dezelfde theocratische opvatting van het Otto I, 936-973. Otto de Groote en zyn gemalin Editha. Beelden in den Dom te Maagdenburg. koningschap, die Karei den Groote had gekenmerkt. Met voorliefde gevoelde Otto zich opvolger van den grooten Karei: ook de kroning te Aken was daarvan de uiting. Maar hij overtrof den Keizer nog in zelfbewust consequent handelen, m staatkundig talent, in koel berekenend egoïsme. Een geslepen kop, naijverig °P zijn macht, tot ieder waagstuk bereid, een gesloten karakter, dat zich 111 et bloot gaf en slechts van weinige beproefde vertrouwelingen raad vroeg (1u nam, was hij altijd gereed het hooge denkbeeld, dat hij had van zijn koningschap, tegenover iedereen te handhaven; een dapper soldaat, maar toch A** 24 V Opstand van Eberhard en y Thankmar. I ( 1 ] S I ] 1 i Lodewijk IV J (Louis d'Outrenier), £ 936—951. | 1 ( geneigd de beslissing van het zwaard door diplomatieke onderhandelingen te vermijden; een menschenkenner als weinigen, wat zich vooral openbaart in de keuze zijner dienaren. Een vorstennatuur van buitengewonen aanleg, met een sterk ontwikkeld despotisch gevoel, gesteund door een bijna fatalistisch geloof aan zichzelf en zyn recht, zich dikwijls hullend in een mystiek duister, om indruk te maken op de menschen. Dat laatste is hem dan ook volledig gelukt: geen koning is door de gelijktijdige geschiedschrijvers zoo geïdealiseerd als Otto I. Zijn eerste maatregelen bedoelden de bevestiging van zyn koningschap. Hij sloeg de aanvallen van Hongaren en Wenden terug. Ten einde zich geheel aan zijn koningsplichten te kunnen wijden, gaf hij zijn eigen hertogdom Saksen in leen aan Herman Biiling". Was hij zoo verzekerd van Saksen, elders ontstond Zegel van Gero verzet. De hertog van Frankenland, Eberhard, de broeder van Koenraad I, kwam in opstand. Hij vond een krachtigen steun in 's Konings halfbroeder Thankmar. Deze was de zoon van Hendrik I en zijn eerste gemalin; maar dit huwelijk was door de geestelijkheid nooit erkend; zoo had Thankmar niet mogen opvolgen. Hij maakte aanspraak op het graafschap Hasgau met de Wendische mark. Maar Otto schonk deze goederen aan den bekwamen Gero, die daar zijn opdracht dan ook uitstekend vervulde en de schrik der Wenden werd. Spoedig volgde de uitbarsting. Eberhard en Thankmar vielen in Saksen. Maar de trouw der hertogen van Saksen en Zwaben bedwong spoedig het crpvnnr Th H n Ir TTl Q ï* W1 lil n r» LVAnUnmm • O üiuii lil UlCOUUig , aij de bestorming daarvan is hij in 938 gesneuveld of vermoord. Eberhard Dndei wierp zich aan s Konings broeder Hendrik. Maar deze, die zelf de kroon segeerde, verbond zich met Eberhard tot een nieuwen strijd tegen den honing. Nog gevaarlijker werd de samenspanning, toen zich daarbij Otto's :wager, Giselbert van Lotharingen, aansloot. Deze zocht op zijn beurt steun 3ij Frankrijk?^ Hier regeerde weer een Karolinger, die zijn aanspraken op het rijk van £arel den Groote luide deed hooren. Rudolf, die zich nietjdan met de ïiterste krachtsinspanning had kunnen handhaven, stierf in 936pFOnder voorgang van Hugo den Groote riep men nu den zoon van Karei den Eenvoudige, jodewijk, uitTÜngeïand terug en proclameerde hem tot Koning. Lodewijk IV, gewoonlijk Louis d'Outremer genoemd, is de krachtigste der latere Karoingers. Hij was een dapper, verstandig man, die geen gelegenheid ongebruikt iet den Duitschen Koning afbreuk te doen. Vandaar zyn verbinding met xiselbert en door hem met de oppositie in Duitschland. Een jammerlijke burgeroorlog brak uit, die vooral in Westfalen en aan den Nederrijn hevig woedde. Bij Birthen behaalde Otto wel een overwinning op Giselbert en c Hendrik, maar toch bleef zijn positie hoogst bedenkelijk. Zoo zeker gevoelde Giselbert zich van zijn zaak, dat hij zich tot leenman van Frankrijk verklaarde. Burgeroorlog in uitschland. Lodewyk van Overzee. Naar een oude afbeelding van zijn grafteeken, voorheen in de kerk van St. Remi te Reims. zaak scheen verloren; maar hg toonde zich tegen al zijn vijanden opgewassen. Bij Andernach viel hij in 939 Giselbert en Eberhard met istuimigen aandrang aan; na korten strijd werden zij geheel verslagen: beiden kwamen om. Deze slag veranderde den toestand geheel. De Koning werd oppermachtig, en rik vluchtte naar Frankrijk: twee hertogdommen stonden ter beschikking Slag bij Andernach, 939- f Vrede met Frankrijk, \ 9i2' Verbinding der Kroon met de Kerk, I van Otto. Frankenland behield hij voor zich zelf, Lotharingen schonk hij aan zijn broeder Hendrik, die vergiffenis had gebeden en verkregen. Sedert heeft hij Otto verder in onwankelbare trouw gediend. Ook de vrede met Frankrijk werd hersteld. In 942 kwamen beide koningen te Vougiers bijeen: Lodewijk zag af van Lotharingen. Zoo had Ott<5""de groote hertogen gebreideld. Maar niet uitsluitend ten eigen bate: een groot deel van de macht der hertogen werd door de kleinere vorsten verworven. Om nu van deze vorsten eerst onafhankelijk, vervolgens de meester te kunnen worden, zocht Otto steun bij de geestelijkheid, Deze nauwe verbinding met de geestelijkheid, die bij een man als Otto natuurlijk nooit ontaardde in lijdelijke volgzaamheid, openbaarde zich vooral op een wijze, die Duitschland in velerlei opzicht tot zegen is geweest. De Koning was onvermoeid werkzaam tot verheffing van het peil der beschaving van de geestelijkheid: hij toonde haar den weg, waardoor de geestelijkè^schatten der oudheid de grond moesten worden, waarop een nieuw geestelijk leven kon worden opgebouwd. Vooral in Saksen werden kloosters gesticht, die weldra middelpunten werden van hoog wetenschappelijk en letterkundig leven. In Brandenburg werden bisdommen gevestigd, evenzoo in Sleeswijk. Niet alleen een godsdienstig, maar ook een staatkundig doel werd daarmede beoogd en bereikt; genoemde landen werden aan de Kerk, maar tevens aan den Koning onderworpen. Otto beschermde en verrijkte de Kerk, vermeerderde haar invloed, om daardoor de vorsten te kortwieken en langzamerhand aan zich zelf te onderwerpen. De bisschoppen werden van de vorsten onafhankelijk gemaakt en tot vorsten verheven, maar daardoor tevens door den plicht der dankbaarheid en de politieke noodzakelijkheid aan den Koning onderworpen. Het is aan deze enge verbinding van koningschap en geestelijkheid, dat Duitschland de groote macht van het koningschap, de hernieuwing van het keizerschap en de hooge positie in het algemeen van het rijk heeft te danken. Naast het bisdom bleef het hertogdom bestaan, maar de macht ervan werd belangrijk besnoeid: de graven werden niet meer door de hertogen, maar door den Koning benoemd. Ook bracht Otto steeds meer hertogdommen in zijn hand. Terwijl Saksen aan den getrouwen Herman Billing bleef, benoemde hij in 944 zijn schoonzoon Koenraad den Roode tot hertog van Lotharingen, in 945 zijn broeder Hendrik tot hertog van J3eieren, in 94 ^ zijn zoon Ludolf tot hertog van Zwaben. Hun macht werd ten overvloede nog gebreideld door de paltsgraven, die bij hen den Koning vertegenwoordigden en weldra grooten invloed verkregen. Zoo werd Otto in veel sterkere mate dan zijn vader de oppermachtige gebieder des rijks. Ook naar buiten openbaarde zich deze macht. In 947 trok Otto tegen de Denen op en bevestigde de Noordelijke grens van Sleeswijk. In 950 dwong hij den hertog van Bohemen, Boleslaw I, door een gelukkigen veldtocht tot erkenning van zijn oppermacht. Diens zoon Boleslaw II werd Christen en stichtte het bisdom Praag. Ook aan Saaie en Elbe werden de Slaven steeds verder teruggedrongen. Zelfs werd Otto's bemiddeling in Frankrijklngeroepen. Lodewijk IV zocht zijn hulp tegen Hugo den Groote; in 946 drong Otto zelfs door tot Rouen en onderwierp Hugo. Vervolgens besliste hij in koninklijke machtsvolkomenheid het geschil tusschen Lodewijk en zijn machtigen leenman. Geen wonder, dat Otto als de eerste vorst van zijn tijd gold. Geen wonder, dat alle partijen in Italië, dat in een verbitterden strijd van allen tegen allen in een poel van jammeren verzonk, het oog op hem richtten. Geen wonder eindelijk, dat Otto als vanzelf er toe kwam, Italië binnen zijn bemoeiingen te trekken en ten slotte er zich heen te begeven om in het ongelukkige land de orde te herstellen door er zelf de regeering te aanvaarden. De aanleiding tot Otto s eersten tocht naar Italië is bekend: het is de romantische geschiedenis van Adelheid. Het klinkt als een episode uit de heldensage, dit huwelijk der schoone Bourgondische vorstendochter met den jongen Koning van Italië, zijn plotselinge dood, haar gevangenschap in de macht van een niets ontziend despoot, haar bede om recht tot den machtigen Koning Otto, de liefde, die deze voor de bekoorlijke smeekelinge opvatte, ten slotte als finale het huwelijk. Maar ook hier is de waarheid romantischer dan menige verdichting. In ^33 hadden Hugo en Rudolf Italië en Bourgondië verdeeld. Eenige jaren daarna, in 937,. stierf Rudolf. Hugo scheen de kans schoon, om ook Bourgondië bij zijn staten te voegen. ^Inderdaad gelukte het hem het land in bezit te nemen. Om zijn macht nog te versterken, liet hij zijn zoon Lotharius huwen met Rudolfs dochter Adelheid. Maar terwijl hij zich in Bourgondië bevond, begonnen zijn vijanden in Italië zich weer te roeren. Zij schaarden zich onder de vanen van Berengarius van Ivrea, een kleinzoon van Berengarius van Friaul. Het gelukte echter Hugo ook dezen te verslaan: Berengarius vluchtte naar Otto. De Koning ondersteunde den balling gaarne. Zoo vei scheen deze met een aanzienlijk leger in Italië. Zoo sterk wies zijn aanhang, dat Hugo hem de invloedrijkste .stelling^naast den troon moest afstaan. In 947 stierf Hugo en werd opgevolgd door zijn zoon Lotharius. Maar deze bezweek reeds in 950, zoodat Berengarius de gelegenheid aangreep om zich zelf de kroon te verschaffen. Niemand verzétte zich, toen hij te Pa via tot Koning van Italië werd gekroond. De eenige, die protesteerde, was Adeleid. zij werd echter door Berengarius op het slot te Como gevangengezet, e aanzoeken van den nieuwen Toning, die haar een huwelijk met zijn zoon _^bert aanbood, wees zij standvastig van de hand. Het spreekt vanzelf, dat deze Italiaansche gebeurtenissen de belangen van en Dmtschen Koning van nabij raakten. Reeds stonden Ludolf en Hendrik, os zoon en broeder in betrekking tot Italië. Er heerschte zelfs een bedenke11 6 naijver tusschen beiden, die vooral toenam, toen Hendrik zich in 949 meester maakte van Aquileja. Het is begrijpelijk, dat Otto, toen eenmaal zijn * Italië. Berengarius van Ivrea. Hugo f, 947. / Lotharius 950. Adelheid. s f Otto in Italië, 951. ( "Z t> V%v. I Opstand van Ludolf, 952. I I ] I . ] ] | fS ! * i ] i i i • i i i ] broeder de hand op Italiaansch gebied gelegd had en zijn zoon dat ieder oogenblik dreigde te doen, het plan opvatte om zelf zich van Italië meester te maken. Eenmaal daartoe besloten, lag het denkbeeld van een huwelijk met Adelheid en daardoor de verkrijging van haar aanspraken op de Lombardische kroon zoo voor de hand, dat het haast een politieke noodzakelijkheid kan worden genoemd. In het voorjaar van 951 reeds verscheen Ludolf in de Povlakte: hij moest echter naar Duitschland terugkeeren. Otto zelf zou beter slagen. In den herfst van 951 reeds stond de Koning in Lombardije; de grooten bogen voor hem; de steden openden haar poorten; Berengarius vluchtte in de bergvestingen van Ivrea. Reeds den 239ten September hield Otto zijn intocht in Pavia, waar eenige dagen daarna ook Adelheid verscheen, wie het gelukt was uit haar gevangenis te ontkomen. Kort daarop werd te midden van prachtige feesten hun huwelijk voltrokken; zonder dat hij ertoe verkozen of gekroond werd, noemde Otto zich Koning v^n Italië. Hij trachtte nu den Paus te bewegen hem tot Keizer te kronen. Maar deze was daartoe niet te bewegen; hij stond nog onder den invloed van Alberik, die als senator en patricius Rome beheerschte; en deze gunde de Keizerskroon aan geen vreemdeling. Zoo bereikte Otto zijn doel niet volledig; want ook Berengarius was nog verre van overwonnen. Maar een nieuw gevaar in Duitschland belette Otto zijn succes in Italië verder te vervolgen. Ludolf was, verbitterd over het tweede huwelijk zijns vaders, naar Duitschland teruggekeerd en verzamelde dezelfde ontevredenen om zich, die vroeger zijn oom Hendrik hadden gesteund. Op dat bericht ijlde de Koning in 952 naar Duitschland terug; zijn schoonzoon Koenraad liet hij in [talië aan het hoofd der troepen achter. Maar deze stond in verstandhouding met Ludolf en haastte zich dus aan den oorlog een einde te maken. Hij sloot met Berengarius een verdrag, waarbij aan dezen Italië als leen werd gegeven. 3tto kon weinig anders doen dan dit verdrag bekrachtigen. Hij nam de leenlulde van Berengarius aan, maar scheidde Friaul en aangrenzende landen van [talië af en schonk ze aan Hendrik. Deze nieuwe begunstiging van den machtigen vorst deed de maat overloopen: Koenraad en vele andere vorsten sloten zich openlijk bij Ludolf aan. De Koning aarzelde in den aanvang met kracht op te treden. Zelfs liet irj zich in ƒ53 op een bijeenkomst met Ludolf en Koenraad tot groote conïessiën bewegen. Maar weldra herkreeg hij zijn geestkracht: hij stelde zich lan het hoofd van den Saksischen heerban en herriep zijn concessiën. Nogmaals had Duitschland een gevaarlijke crisis te doorstaan. Zoo moeilijk vas 's Konings toestand, dat hij, hoewel hij de rebellen in den ban had gedaan, och voortdurend met hen onderhandelde. Een strijd van allen tegen allen verbreidde zich over het geheele rijk. Daar kwam plotseling redding en vel — door een dreigenden inval der Hongaren. Tegen dit gevaar riep de honing alle Duitsche mannen op: aan die roepstem gaven duizenden gehoor. De aanhang van Ludolf en Koenraad smolt met den dag weg; zij zagen zich genoodzaakt 's Konings genade af te smeeken. Otto was edel genoeg hun die te schenken; maar hun hertogdommen kregen zij niet terug. Zoo had het koningschap nogmaals over alle wederstrevende elementen gezegevierd. Het hereenigde Duitschland, bestuurd door een energiek vorst, kon onmiddellijk toonen, wat het in krachtige eensgezindheid vermocht. In 955 stormden de woeste Hongaren de Beiersche grens over, overal schrik en dood1 om zich heen verspreidend, brandende dorpen, rookende puinhoopen op hun weg achterlatend. Zij legerden zich bij Augsburg aan de Lech, waar de Beieren dapper stand hielden. In het begin van Augustus kwam Otto zelf daar aan; Koenraad sloot zich bij hem aan. Daar kwam het den 10den van die maand tot den geweldigen slag op het Lechveld, welke de verdere geschiedenis van Duitschland en ook die der Hongaren heeft beslist. Door een plechtigen eed had Otto de soldaten tot de uiterste volharding verbonden. Listig als altijd trokken de Hongaren eerst om het Duitsche leger heen en vielen het in den rug aan; verschillende afdeelingen waren reeds op de vlucht geslagen, toen Otto het gevaar zag en Koenraad beval op het bedreigde punt te hulp te snellen; deze stormde op de Hongaren in, drong hen terug, maar werd zelf gedood. Terzelfder tijd dreef de Koning de andere helft van het vijandelijk leger op de vlucht. Zoo werden de Hongaren geheel verslagen; zij trokken terug om Duitschland niet weer te betreden. De overwinning op het Lechveld was de voltooiing van die bij Merseburg: gelijk zijn vader werd Otto als vader des vaderlands, als Keizer begroet en door de geheele wereld gehuldigd. Als Keizer begroet, heeft Otto gelukkiger dan zijn vader werkelijk de Keizerskroon gedragen. Dezelfde omstandigheden, die hem reeds vroeger naar Italië hadden doen trekken, dreven hem er ten tweeden male heen. Daarbij kwam thans nog iets anders. De opstand van 952 had duidelijk doen zien, dat de Koning de geestelijkheid nog niet voldoende in zijn macht had; ook later had hij voortdurend op verzet bij zijn kerkelijke politiek gestuit. Dit verzet steunde steeds op den Paus. Zoo kwam als vanzelf bij Otto de wensch op zich meer invloed te Rome te verschaffen: hoe kon hij op wettiger wijze dien invloed uitoefenen dan als Keizer? De ergerlijke toestanden te Rome bleven de vloek der Christenheid: in 954 was Alberik II gestorven en als heer van Rome opgevolgd door zijn jongen zoon Octavianus. Toen een jaar later ook de Paus stierf, werd Octavianus, hoewel geen geestelijke, als Johannes XII tot Paus gekozen. Grooter ergernis dan de regeering van dezen Paus hadJ Rome nog niet aanschouwd. Een wilde, barbaarsche zucht naar eer, genot en macht kenmerkte Johannes, wiens levenswandel zelfs voor een leek in die dagen aanstootelijk was. Nooit heeft het in een tijd van diepe verdorvenheid, lage gemeenheid en woesten wereldzin ontbroken aan moedige, edele mannen, die met klem ^gen die zonden opkwamen. In de Middeleeuwen, als alle moraliteit zich in kerkelijke vormen openbaart, uit zich het beleedigde zedelijkheids- en rechts- 'a/n/it / / Inval der Iongaren,955. Slag op het Lechveld, 10 Augustus 955. f Paus fohannes XII. De Regel van St.Benedictus I De orde van Cluny, 930. I | t I 1 < I gevoel voornamelijk in de stichting van nieuwe kloosterorden. Niets was natuurlijker. Men aanzag den poel van jammeren, waarin de wereld door den afval van God verzonken lag; men merkte tevens op, dat de bestaande orden blijkbaar niets konden of wilden doen om dien ergerlijken toestand te verbeteren; welnu, wat konden de mannen van goeden wille beter doen dan zich naar den eisch des tijds in een orde te vereenigen in den strijd tegen het kwaad der wereld. Zoo ging het ook in de tiende eeuw. En gelijk altijd, ging men naar vroegere tijden terug. Het monniksleven van West-Europa, dat zich in veelzijdige nuttige, vooral economische en sociale werkzaamheid gunstig onderscheidde van dat van het Oosten, had sedert de zesde eeuw zijn formule gevonden in den regel van St. Benedictus. Deze groote asceet, geboren in 480 te Nursia, had zich van zijn jeugd af als kluizenaar aan den dienst van God gewijd. In 529 stichtte hij het beroemde klooster op den Monte Cassino. Voor dit klooster, waar hij in 543 stierf, schreef hij zijn regel, die weldra door tal van andere conventen werd overgenomen en die van Italië uit zich over geheel West-Europa heeft verbreid en daar alle andere plaatselijke regels heeft verdrongen. Hij bracht eenheid in het godsdienstig en zedelijk leven van de oudere Middeleeuwen: door theoretische correctheid te vereenigen met practische bruikbaarheid, door echt-vrome strekking en tevens door eerbiediging van de eischen des levens bleek hij uitermate geschikt voor zijn doel. Talloos zijn dan ook de commentaren en vertalingen van den regel van Benedictus. Op hem berust de Christelijke beschaving en het Christelijk geloof van het Westen. De dragers van die beschaving en dat geloof, mannen als Bonifacius en Beda zijn Benedictijnen geweest. Maar de regel van Benedictus werd in de tiende eeuw slechts met de lippen, niet meer met het hart gehoorzaamd. Toen werd hij weer de grondslag töT een reformatie in het kloosterleven, die langzamerhand de geheele Kerk met haar weldadigen invloed zou doortrekken. In het begin der eeuw had een vrome zoon van het Bourgondische hertogshuis, Berno, den regel weder ingevoerd in het door Hertog Willem van Aquitanië op zijn goed Cluny gestichte klooster. Het nieuwe gesticht werd onmiddellijk qnder den Paus~gesteld en onafhankelijk gemaakt van alle wereldlijke en wereldsche invloeden, zoodat het zich vrij en onafhankelijk kon ontwikkelen als een middelpunt van een streng-zedelijke, reformatorische richting. Weldra sloten zich zoo vele kloosters bij Cluny aan, dat de abt Odilo in 930 de congregatie van Cluny kon stichten. Langzaam maar zeker verbreidde zich haar invloed over de geheele Christenheid: op het voorbeeld dezer kloosters begon ook Ben andere geest zich meester te maken van de geordende geestelijkheid. Streng zedelijk leven, nauwgezette plichtsbetrachting, wetenschappelijke studie traden in de plaats van luiheid, onwetendheid, onkuischheid, onmatigheid, lie tot dusver maar al te vele priesters hadden gekenmerkt. Zoo ging van Oluny een beweging ten goede uit, die weldra de geheele Kerk omvatte. Te Rome hadden de Cluniacensers herhaaldelijk getracht de keuze van oen der hunnen tot Paus door te drijven; eenige keeren was hun dat ook gelukt. Maar met den ellerdigen Johannes XII scheen alles weer verloren. Geen wonder, dat de Cluniacensers thans naar andere hulp uitzagen en dat zij het oog sloegen op den Duitschen Koning, die herhaaldelijk getoond had de nieuwe hervorming te willen begunstigen. Zoo stelde zich de machtigste geestelijke vereeniging ter beschikking van Otto. Dat deze verbinding voor de Duitsche kroon zonder bedenking was, kan niet worden gezegd. De leerstellingen van Cluny waren ongetwijfeld gericht op verhooging van het zedelijk bewustzijn, maar evenzeer, daar dat niet buiten de georganiseerde Kerk om kon gaan, op verovering van het Kerkgezag en daardoor op den duur op overheersching van den Staat: de leer van de Stad Gods van Augustinus was ook die van Cluny. Maar dit gevaar was in Otto's tijd nog niet dreigend: eerst de volgende eeuw zou bewijzen, hoe bedenkelijk het voor den Keizer kon worden, wanneer de beginselen van Cluny in hun uiterste consequentie door een energieken Paus werden toegepast. Algemeen verwachtte men na den slag op het Lechveld een nieuwen tocht des Konings naar Italië, ook tot zuivering van den bedorven toestand te Rome. Maar de omstandigheden leidden er toe, dat hij in plaats van tegen Johannes op te treden, zich integendeel met hem in verbinding stelde. Berengarius toch had zich weer onafhankelijk gemaakt: hij bezette MiddenItalië en bedreigde Rome. De Paus, die zich tegen hem niet opgewassen gevoelde, riep in 960 de hulp van Otto in. Dit aanzoek kwam dezen zeer gewenscht: het verschafte hem de gelegenheid te Rome een blijvenden invloed te vestigen. Maar ook de Cluniacensers verwachtten alles van Otto: zij vertrouwden, dat hij eenmaal te Rome ook tegen den wil van den Paus de hervorming der Kerk zou ter hand nemen. In den herfst van 961 aanvaardde hij den tocht, nadat hij den oudsten zoon van hem en Adelheid, Ottof~tot koning had doen verkiezen en kronen. In Lombardije vond hij geenlegenstand: Berengarius vluchtte, maar werd niet achtervolgd, daar een ernstig oproer den Paus in zijn eigen hoofdstad bedreigde. Snel bereikte de Koning Rome; maar hier bevond hij al spoedig, dat Johannes niet voornemen^ was hem eenigen invloed toe te staan. Maar toch kon de Paus er zich niet aan onttrekken om Otto in Februari 962 te Rome te ontvangen en hem tot Keizer te kronen. Verbinding van Otto met Cluny. I Tocht van ! Otto naar Italië, 9(51. Otto I, \ Keizer, 962. DERDE HOOFDSTUK. De tyd van AMorrachinan III. 912 — 961. y Gevolgen der kroning tot Keïzer. e R°meinsche Keizerskroon was dus weer geplaatst op het wjl hoofd van den Duitschen koning. Sedert Arnulf was dat •PI 16- geschied. Hoeveel was er sedert veranderd! Was ifs? deze als vreemd vorst zonder veel macht in Italië verschenen, Otto heerschte er als machthebber. Niet meer gelijk tot dusverre zou de Keizerskroon door Italiaansche vorsten worden gedragen; in het vervolg zou de machtigste vorst deiChristenheid zich weer de waardige opvolger van Karei den Groote noemen. i/-. mi /I rv nmo rrntïtnnof irnn H til 15 11U. UC ^v^Tïv>vyOii t de herwinning van de Keizerskroon dooiden Koning van Duitschland? Men is bij de overweging van deze vraag maar al te zeer geneigd naar de gevolgen te zien, die dat feit op de volgende geschiedenis heeft gehad. Nu zijn die gevolgen niet gelukkig geweest, zoodat men veilig kan zeggen, dat het verval van het Duitsche rijk in den grond begint met Otto I. De strijd met den Paus, de botsing der dikwijls tegenstrijdige belangen van Duitschland en Italië, of liever van den Koning en den Keizer hebben de macht van het Duitsche f*ncilAnnt TVTqqt* rlaannoHp Keizerzegel van Otto I. 1 ij IV IUI1 ^'AWUII. vtMivwj. is niet gezegd, dat al deze noodlottige gevolgen ten laste van Otto I moeten worden gebracht. Want Italië, met name de Paus heeft hem meer gezocht i dan hij het Italië deed. En dat hij van de gelegenheid om Italië en de Keizerskroon betrekkelijk gemakkelijk te bemachtigen heeft gebruik gemaakt, kan hem niet ten laste worden gelegd. Het lag geheel in de historische lijn, dat de beheerscher der Duitschers tevens naast den Paus het wereldlijk hoofd der Christenheid was. Geen toenmalig vorst kon zooveel aanspraak maken op liet Keizerschap noch was er zoozeer voor aangewezen als Otto. Zijn macht werd er belangrijk door vergroot: hij zou voortaan ook het rijke Italië beheerschen. Maar ten overvloede verleende de Keizerlijke waardigheid hem een wel niet duidelijk omschreven, maar toch belangrijken invloed op den Paus; door het geestelijk gezag kon hij zijn woord over de geheele wereld doen gelden, niet het minst bij de geestelijkheid in Duitschland zelf, wier steun de Koning dikwijls zoozeer behoefde in zijn strijd met de wereldlijke grooten. Bovendien dreef hem het beste gedeelte der Kerk aan om te Rome met zijn machtwoord de orde te herstellen, aan het heerschend regime een einde te maken en van boven af de Kerk volledig te hervormen naar de beginselen van Cluny. En ten slotte, ook deze Koning, in wien een drang naar het hooge, het ideale zoo duidelijk spreekt, gevoelde zich betooverd door de schitterende Keizerskroon; ook zijn volk zag met welgevallen zijn verheffing. Door zijn kroning tot Keizer heeft Otto het politiek en te gelijk geestelijk stelsel geschapen, dat de verdere ontwikkeling van Duitschland en Italië, men kan zeggen van geheel Europa, in de volgende drie eeuwen heeft beheerscht en zelfs na dien tijd nog lang heeft nagewerkt. De strijd voor en tegen de thans geschapen orde van zaken vormt den grondslag van de geschiedenis van Europa tot aan het midden der 15de eeuw. Dit stelsel was een ander dan dat van Karei den Groote. Waar dezen een idealistisch beschermheerschap over de Kerk voor oogen had gezweefd, daar beteekende Otto's Keizerschap de volledige heerschappij over haar. De onderwerping der Duitsche Kerk als de gehoorzame dienares des Konings werd gevolgd door de volkomen dienstbaarheid van Paus en Kerk aan den Keizer. Ongetwijfeld handelde hij daarmede in het belang der diepgezonken Kerk, die door den Paus niet meer kon worden gereformeerd: ook door zijn invloed werd de Kerk door de Cluniacensers van een geheel nieuwen geest doortrokken. Zoo werd de Keizer in waarheid het hoofd der Kerk, de Paus een Keizerlijk ambtenaar: deze toestand was de grondslag van het Keizerschap der Otto's. Maar het was niet te verwachten, dat de Kerk zich daarbij op den duur zou neerleggen. Wanneer eenmaal de Cluniacensers het eerste gedeelte van hun programma, de zuivering der Kerk zouden hebben uitgevoerd, zouden zij ongetwijfeld ook de andere helft ten uitvoer willen brengen, dat de onafhankelijkheid der Kerk, der Stad Gods volgens de denkbeelden van Augustinus, eischte. En dan — wee den Keizer, die dezen zwaren kamp zou moeten uitvechten! Maar voorloopig dacht niemand daaraan; de goede gevolgen van de groote kerkelijke macht des Keizers vielen in den eersten tijd meer in het oog. Door de Kerk werden de Duitsche stammen nauwer aan elkander gehecht dan door het losse staatsverband: door de Kerk kon de Keizer de vorming van een vereenigd Duitsch volk spoediger en gemakkelijker tot stand brengen dan Keizer Otto I met gemalin en zoon geknield voor Christus. Ivoren snijwerk, in het bezit van den markies Trivulzi te Milaan. door zijn staatsrechterlijk koningschap. Maar bovendien werd door Otto de Kerk weder als in de tijden van Karei den Groote de machtige beschavingsfactor in en buiten het rijk. Het is niet te zeggen, welk een gunstigen invloed destijds kerken en kloosters, door den Keizer begunstigd, op de sociale en geestelijke ontwikkeling van Duitschland hebben gehad. Onder de bescherming der Kerk ontwikkelden zich steden en dorpen: het was toen, dat men begon te zeggen, dat het goed wonen was onder den kromstaf. Maar dit wonen onder den kromstaf bracht tevens vrijheid van heerban mede: daar deze verliezen weer moesten worden aangevuld, vormde zich een beroepsleger, een soldatenstand, die den adel voor het hun in leen opgedragen land met zwaard, schild en lans moest dienen. Zoo kon Duitschland zijn grenzen verdedigen en aan alle zijden in oorlog gewikkeld zijn en toch maatschappelijk gedijen en de wonden der oorlogen met de Hongaren en der groote burgeroorlogen weer doen heelen. Zoo vormde zich de tegenstelling, die eeuwen lang in Duitschland op den voorgrond treedt, tusschen den oorlogzuchtigen adel en de onder den kromstaf opgroeiende burgerij en boerenstand. Otto was de machtigste man zijner eeuw. Er waren slechts twee vorsten, die zich in aanzien met hem konden meten: de Keizer van Byzantium en de KhaUef van Cordova. Te Byzantium was Leo VI in 912 opgevolgd door zijn minderjarigen zoon Constantijn VII, voor wien zijn moeder Zoë het regentschap waarnam. De tijden waren er echter niet naar om een vrouw aan het hoofd van den Staat te laten. De oorlog met de Bulgaren liep ongelukkig af: reeds vertoonden zich de woeste krijgers onder de muren van Byzantium. Van de hierdoor gewekte ontstemming wist de admiraal Romanos handig gebruik te maken. Door zijn invloed op den jongen Keizer wist hij Zoë op zijde te zetten, waarop Constantijn in naam de regeering aanvaardde. Maar de werkelijke machthebber werd Romanos j in 920 werd hij door Constantijn als Romanos I tot medekeizer verheven. Sedert is van Constantijn zoo goed als geen sprake meer; voortaan leefde hij alleen voor letterkunde en kunst en liet het bestuur geheel aan Romanos over. Het was hem waarlijk geen reden tot vreugde, toen deze in 944 door zijn zonen van den troon werd gestooten, welk lot deze zonen reeds het volgende jaar trof; daardoor werd de Keizerlijke historicus weer zelf met het bestuur belast. Hij was voorzichtig genoeg geen medekeizer weer aan te stellen, maar ging toch voort zich aan zijn geleerde studiën te wijden, terwijl zijn gemalin en zijn ministers de staatszaken behandelden. Eindelijk stierf hij in 959, een der nobelste herinneringen nalatende, waarop ooit een Byzantijnsch Keizer zich kon beroemen, die van een edel mensch. Gedurende al dezen tijd was het rijk maar zelden veilig voor aanvallen van buiten. Daar waren vooreerst de Bulgaren, de oude vijanden van Byzantium. Onder Zoë was de oorlog met hen weer begonnen. Met de Petechenegen, de Serviërs, zelfs met de Hongaren werden verbonden tegen de Bulgaren gesloten. Maar in 917 werden de Grieken zoo volledig verslagen, dat de Bulgaren tot voor de poorten van Constantinopel stroopten. Zoo verheven gevoelde zich Symeon, de vorst der Bulgaren, door deze overwinning, dat hij en titel van Keizer (Czaar) aannam. Maar daarmede was ook het hoogtepunt er Bulgaarsche macht bereikt. Symeon's zoon Peter was weinig krijgshaftig Constan- . tijn VIT, \ 912—959, ' Romanos I, 920—944. | Oorlog met ie Bulgaren. Romanos II, 95&—963. 5 Kreta i heroverd en sloot vrede met Romanos I. Deze was echter niet krachtig genoeg om de Hongaren te weerstaan, zoodat ook Byzantium veel van deze ruwe gasten te lijden had: zelfs verschenen zij voor de poorten van Konstantinopel. Eerst nadat de Hongaren op het Lechveld hun befaamde nederlaag hadden geleden, kon Keizer Romanos II. Miniatuur in een Psalterium der Nationale Bibliotheek te Parijs. ook Byzantium met gevolg tegen hen optreden. Herhaaldelijk werden zij nu verslagen; langzamerhand gewenden zich ook de Hongaren ' aan vaste woonplaatsen en geregelde toestanden.. Ook tegen andere vijanden was Byzantium bijna voortdurend in de wapenen: bijna zonder ophouden moest in Zuid-Italië met de Saracenen worden gestreden. Maar veel gevaarlijker voor het rijk waren de Arabische zeeroovers van Kreta. De Byzantijnsche admiraals vermochten niets tegen de onstuimige dapperheid der Korsaren. Eerst in 924 gelukte het hun de zeeschuimers te overvallen en hun vloot te vernielen. Ook in het Oosten hadden de Byzantijnen bijna voortdurend schitterend succes. Hier gelukte het onder zwaren, onvermoeiden kamp de grenzen van het rijk weer van de Halys naar den Euphraat en de Tigris terug te dringen : de verzwakking van het Khalifaat maakte dat mogelijk. Zelfs Armenië werd door hen bezet en Nisibis eindelijk weer aan de Muzelmannen ontrukt. Op Constantijn VII volgde zijn zoon Romanos II, een der schitterendste figuren op den Byzantijnschen troon. Welwillend en toegankelijk, daarbij energiek en werkzaam, was hij vastbesloten het rijk de aloude macht terug te schenken. Onder hem begonnen de geweldige krijgstochten, die nog eenmaal gedurende ongeveer zeventig jaren het rijk een imponeerende stelling hebben doen innemen en die aan twee zijden de bedreigde grenzen hebben beveiligd en gesloten. Romanos stelde Nikephoros Phokas aan het hoofd van een geduchte, voortreffelijk uitgeruste vloot, die Kreta zou heroveren. Dat gelukte volkomen: in 961 werd de Arabische hoofdstad stormenderhand ingenomen. De Muzelmannen werden verdreven en het eiland opnieuw met Christenen bevolkt. De moreele indruk van deze overwinning was geweldig en verhoogde het nationale bewustzijn der Grieken; maar nog grooter was het materieele gewin, dat men algemeen trok uit de vernietiging van het gevreesde zeerooversnest. Nikephoros was de held van den dag: hij hield zijn roem schitterend op door nieuwe overwinningen in het Oosten aan den Taurus en in Noord-Syrië. Bijna nog machtiger evenwel dan de Macedonische Keizers waren de Spaan-r sche Ommayaden. Wij hebben hen uit het oog verloren sedert de regeering vanC Abderrachman II. Zijn zwak bestuur verging vrij kalm: hij bemoeide zich niet met de regeering en liet alles rustig begaan. Dat de strenge orthodoxen het volk opruiden tegen de regeering, dat Arragon zich onder een emir onafhankelijk maakte, dat Merida en Toledo zich afscheurden van het rijk. dat de Christenen het hoofd weer begonnen op te steken, dat alles ging hem niet aan. Zijn zoon Mohammed zag het zaad rijpen, door den vader met volle hand uitgestrooid. De nieuwe emir was een energiek man, sterk van karakter, maar stug, weinig scherpzinnig en evenmin bekwaam. Hij schreef nieuwe belastingen uit, maar verlaagde te gelijk de soldij der troepen. Spoedig vertoonden zich de onmiskenbare symptomen van de naderende ontbinding van het rijk. In 872 versloeg de Arragonsche emir Mohammed zoo volledig, dat deze alle hoop moest opgeven, ooit weer in dat land te heerschen. In ■—. m -. van Asturië Toledo onder zijn leenhoogheid. In 875 w iei p zich een renegaat tot heerscher van het Westen van Spanje op. Zoo werd de heerschappij der Ommayaden beperkt tot Andalusië, Murcia en \ alencia en een deel van Nieuw-Castilië. En deze landen werden nog bovendien herhaaldelijk verontrust door gevaarlijke opstanden. Op Mohammed volgde zijn krachtige zoon Moendhir, op dezen zijn broeder Abdallah, een der meest verdorven heerschers, die de Mohammedaansche geschiedenis kent. In de hoogste mate wantrouwend, aarzelde hij niet zijn broeders en zelfs zijn zonen te dooden, toen deze hem gevaarlijk schenen. Hij was daarbij lafhartig en vreesachtig, volstrekt onbetrouwbaar en van alle politieke bekwaamheid ontbloot. Natuurlijk was onder hem van uitbreiding van het grondgebied, van beteugeling der opstanden geen sprake. De burgeroorlog beiokkende het rijk onnoemelijk veel ellende. Andalusië werd uitgemoord en geplunderd; Sevilla werd geheel verwoest. Aan Abdallah bleef weinig meer over dan Cordova met de naaste omgeving. Zijn opvolger was zijn kleinzoon Abderrachman III, de grootste der Ommayaden. Hij was bestemd niet alleen aan den burgeroorlog vooFgüed een r einde te maken, maar ook zijn rijk tot een trap van luister en macht te ver6 6n'. a^s Spanje nooit had gekend. De jonge vorst was zijn grootvader &e D in sluwheid, maar in dapperheid, energie, scherpzinnigheid en vastberadenheid herinnert hij levendig aan den eersten Abderrachman. Maar wat em tot den grootsten der Mohammedaansche vorsten maakt, hij is vrij van e v ekken, die het karakter van den grondvester van zijn dynastie in Spanje on sieren. Hij was toegerust met groote politieke en vooral diplomatieke gaven. 'e Spaansche •niraayaden, A.bderrachman II, 822—852. ■ Mohammed 852—88(3. Moendhir, 886 - 888. Abdallah, 883—912. I Abderachman III. 912-961. I Abderrachman's binnenlandsch bestuur. I ionder onedele middelen, waarvan zijn rechtvaardigheidsgevoel een afkeer bad, zonder gewelddadigheid en wreedheid heeft hij door zijn even energiek iils innemend optreden in twintig jaren eiken tegenstand weten te overwinnen en uit een conglomeraat van kleine, elkander bestrijdende staatjes een machtig, bloeiend rijk gevormd. Wanneer Spanje bijna een eeuw niet alleen door stoffelijke welvaart, maar ook door hooge beschaving de eerste staat van Europa is, dan heeft het dat alleen aan Abderrachman te danken. Al wat de Arabische heerschappij in Spanje en Europa goeds heeft gewrocht, is het werk van dezen grooten Ommayade. Abderrachman's programma bij zijn optreden is samen te vatten in deze formule: onderwerping of oorlog; genade en vriendschap voor allen, die zich vrijwillig overgeven; strijd zonder ophouden tegen allen, die bij hun verzet volharden. Er kwam weer systeem in de regeering: men wist wat men van dezen emir te verwachten had. Zijn optreden had succes; velen reikhalsden naar het einde van den burgeroorlog: zoodra de sterke man verscheen, die het einde daarvan beloofde, vielen duizenden hem bij. In korten tijd waren de provinciën Jaen en Elvira weer aan hem onderworpen: de jonge vorst imponeerde door zijn vastberadenheid zoozeer, dat zoo goed als geen weerstand werd geboden. Sevilla viel reeds in 914 in Abderrachman's handen; vooral door een hupiane behandeling der Christenen, zeer tegen den wensch der fanatieke Mohammedaansche priesters, won hij de inwoners. Naar alle zijden ontwikkelde hij een nimmer rustende werkzaamheid: te gelijk neemt hij zijn maatregelen tegen de rebellen in het Zuiden, Westen en Oosten van zijn rijk, tegen de Christenvorsten van Spanje, zelfs tegen de Fatimiden in Afrika. Bijna geen jaar verliep zonder gelijktijdige aanvallen op zijn vele vijanden; bijna zonder uitzondering gelukten zij. Overal bedwong hij de kleine legerbenden der stamhoofden. In 929 moesten alle Spaansche landen, die hun onafhankelijkheid tot dusverre hadden behouden, zich weer onderwerpen: met geweld of door onderhandelingen vielen hem alle kleine gebieden weer toe. Arragon, Valencia, Estramadura, Alicante, Merida, Badajoz, Algarvië, eindelijk zelfs Toledo bogen het hoofd voor den machtigen emir van Cordova. Door de verovering dezer laatste stad na een tweejarig beleg, kon hij zich in 932 heer van het geheele Mohammedaansche Spanje noemen. ~~ Zoolas de orde hersteld; er kon worden gedacht aan de reorganisatie van den uit zijn voegen gerukten staat, aan de heeling der wonden, door den langen burgeroorlog geslagen. Na zich als krijgsman onverwelkbare lauweren te hebben verworven, zou Abderrachman zich niet minder grooten roem verwerven als vredevorst. Door hem werd Cordova de beroemdste en schitterendste hoofdstad, Spanje het bloeiendste land der wereld. De machtige, energieke heerscher was te gelijk een bekwaam, verstandig bestuurder en, hoewel spaarzaam en nauwgezet, waar het pas gaf prachtlievend en vrijgevig. De staatsinkomsten werden voor een derde besteed voor de gewone behoeften van den staat, voor een ander derde voor de groote bouwwerken, die zijn naam hebben vereeuwigd tot bij de verste nakomelingschap, voor nog een derde tot een staatsschat opgelegd. Dat er steeds geld in overvloed beschikbaar was, kan ons niet verwonderen, wanneer wij in aanmerking nemen, dat de voorbeeldige orde en veiligheid, die in het rijk heerschten, de zorgvuldige bebouwing van den grond mogelijk maakten, handel en nijverheid in ongekende mate deden bloeien, zoodat er onder alle klassen der bevolking een groote welvaart heerschte. Groote paleizen bouwde de emir te Cordova, dat onder hem een stad werd van een half millioen inwoners. Nijverheid, vooral kunstnijverheid, vond er altijd volop arbeid. De vreedzame bloei van het geheele land was alleen mogelijk door den verlichten geest, waarin Abderrachman heerschte en waarin hij zijn tijd verre vooruit was. De onbekrompen erkenning van de rechten van alle onderdanen, van welke afkomst of geloof zij mochten zijn, vormde den hoeksteen van zijn binnenlandsche politiek. Hoewel geloovig Muzelman, was hij verdraagzaam jegens Christenen en Joden; van de beide laatste categorieën klommen vertegenwoordigers tot de hoogste staatsambten op. Daardoor ontstond een weldadig geestelijk verkeer tusschen de belijders der drie godsdiensten. Onder de Mohammedanen zelf beijverde de emir zich de voortdurende geschillen tusschen Arabieren en Berbers te doen ophouden. Op zelfbehoud bedacht, drong hij den adel op den achtergrond en koos zijn dienaren slechts uit volkomen van hem afhankelijke kringen, vooral uit de Mohammedanen van Spaansche afkomst. Het zijn grootendeels deze laatsten geweest, die de dragersjijn geweest van die eigenaardige beschaving, welke grootendeels een schepping van Abderrachman is. Het was dan ook geen nietige ijdelheid, die den emir van Spanje in 929 noopte den titel Khalief aan te nemen; het was eenvoudig een erkenning van de waarheid, dat Abderrachman de gelukkige heerscher van den best geregeerden, bloeiendsten Mohammedaanschen staat was. Wat beteekende de ongelukkige, bijna machtelooze Khalief van Bagdad; wat was zelfs de Fatimide, die zich ook dezen titel had gegeven, naast den machtigen Abderrachman? Ten slotte waren toch de Ommayaden machtiger geworden dan de Abbassiden: de misdaad van 750 was gewroken. In zorg voor het welzijn zijner onderdanen stond Abderrachman ver boven de vorsten van zijn tijd. Hij liet zich gelegen liggen aan een ordelijke administratie, aan een zuinig beheer der geldmiddelen, aan een strikFTechtvaardige rechtspraak, aan het bestuur van provinciën en steden; hij bevorderde handel, nijverheid en landbouw met alle middelen, die hem ten dienste stonden; hij zorgde voor havens, kanalen en wegen, verminderde de tollen, legde afwateringen en irrigatie werk en aan, waardoor Spanje het best bebouwde land der wereld werd. Maar ook kenmerkte zich de Khalief door een groote liefde voor de kunst^ die door alle Oostersche volken steeds voor een der grootste vorstendeugden is gehouden. De Ommayaden bezaten als echte A** 26 Abderrachman neemt den titel van Khalief aan, 929. Bloei van kunst en wetenschap. Arabieren in hooge mate den poëtischen aanleg van hun volk: aan hun hof vond men altyd dichters, die als van ouds den lof der helden en den onafgebroken strijd tegen de ongeloovigen bezongen. Naast deze poëzie ontstond een afzonderlijk genre, dat de verheerlijking van den vorst tot uitsluitend doel had. En naarmate de oude Arabische volkspoëzie in onbruik geraakte, vond men meer behagen in de gladde, gemaniereerde verzen, waarin die volkspoëzie werd nagevolgd. Naast deze kunstpoëzie ontstond nog voornamelijk onder den invloed van het Spaansche volkskarakter een nieuwe volkspoëzie, die door innig gevoel veel hooger staat dan de Arabische, welke maar al te dikwijls den inhoud aan het klankvol woordenspel opoffert. De klassieke vertegenwoordigers van deze richting leven wel na den val van het Khalifaat, maar zij stonden natuurlijk op de schouders hunner voorgangers, Abderrachman's tijdgenooten. Onder deze laatsten zijn Achmed Ibn Abd Rabbih en Said Ibn Moendhir te noemen. Geen kunst werd onder de Ommayaden in Spanje zoo algemeen beoefend als de dichtkunst: iedereen, om zoo te zeggen, dichtte. Te gelijk met de poëzie ontwikkelden zich ook de andere takken van literatuur; daaronder vielen naar Arabische begrippen ook de wetenschappen, waarbij aan den schoonen vorm de hoogste waarde werd gehecht. In godgeleerdheid en rechtsgeleerdheid, in taalkunde en philologie hebben de Arabieren in Spanje niet zoo uitgemunt als hun Oostersche stamgenooten. Maar hoogst belangrijk is het, wat door hen op het gebied der geschiedenis en aardrijkskunde is tot stand gebracht. Bijzonder groot is het aantal boeken, doör hen over deze vakken geschreven: daaraan hebben wij het te danken, dat het Arabische Spanje ons in ieder opzicht beter bekend is, dan de meeste andere landen in dien tijd. Het ligt evenwel voor de hand, dat bij de geschiedschrijvers en aardrijkskundigen, die allen aan het hof leefden en bijna onder de oogen van den Khalief schreven, een meer dan gewone critiek de medegedeelde feiten aan het van elders bekende moet toetsen. Dat bezwaar bestaat uit den aard der zaak niet bij de geneeskunde en de natuurwetenschappen, die evenwel weer in haar vrije beweging door de officieele orthodoxie waren belemmerd. Zoo kon de bespiegelende wijsbegeerte nooit recht tot bloei komen; wel de wiskunde, de sterrenkunde en de pharmacie, die ook om haar practisch nut met ijver werden beoefend. Vooral Abderrachman's opvolger Hakam II heeft door de bescherming van deze wetenschappen zich groote verdiensten verworven, niet alleen ten opzichte van Spanje, maar ook ten opzichte van de geheele wereld. Hij is wel de geleerdste vorst geweest, die ooit heeft geleefd. Tot zijn veertigste jaar van den troon uitgesloten, had hij zich geheel aan de wetenschappen gewijd; zonder ze op nieuwe banen te kunnen of willen leiden, was hij volkomen tehuis in alle wetenschappen van zyn tijd. Zijn grootste schat was zijn bibliotheek, die alles omvatte, wat hem op eenig gebied belangwekkend voorkwam: zij omvatte 400,000 boeken. Ook voor onderwijs deed deze Khalief zeer veel: te Cordova alleen stichtte hij 27 scholen; in Andalusië kon iedereen lezen en schrijven, wat in het overige Europa slechts bij de geestelijken het geval was. De universiteit van Cordova genoot het hoogste aanzien in Mohammedaansche en Christelijke landen: het getal der studenten beliep duizenden uit alle landen der wereld. Yan die hooge beschaving is in Spanje zoo goed als niets overgebleven. Maar nog staat daar, hoe ook later door de Spanjaarden veranderd en verminkt, als een schitterend bewijs en symbool van het heerlijke Arabische rijk in Spanje de groote moskee van Cordova. Geen der moskeeën komt deze Moskee van Cordova. met haar 860 zuilen, haar slanke bogen, haar schitterende kleurenpracht nabij. Reeds Abderrachman I was met den bouw begonnen; sedert hebben al zijn opvolgers, zelfs de gierige Mohammed, er aangewerkt. Ook Abderrachman III heeft haar de voltooiing een goed eind nader gebracht. Maar het was Hakam II, die zich met trots kon beroemen de voleindiger te zijn van een der grootste en meest grootsche bouwwerken der Mohammedaansche wereld. Hij heeft niet alleen de moskee belangrijk vergroot, maar ook het godshuis met al de pracht uitgedost, die de rijkdom van den staat hem veroorloofde. Wat na hem Almansor nog heeft bijgebouwd, is slechts als navolging te beschouwen. De groote moskee symboliseert als het ware de schitterende regeering I I Slag bij Alhandega, 939. De Abbassiden. Kadi, 934—940 Mohammed Ibn Raïk, emir al omra, 934. van Abderrachman III. Er is evenwel aan zijn bewind een destijds nauwelijks opgemerkte, maar in haar gevolgen zeer bedenkelijke schaduwzijde waar te nemen. Een despotische regeering als de zijne kon vooral tegenover de altijd oproerige Arabieren zich slechts handhaven door een sterk staand leger, alleen van den Khalief afhankelijk. Abderrachman vormde zich dan ook een lijfwacht uit slaven, grootendeels buitenlanders, vooral Galliciërs, Franken, Lombarden en Zuid-Italianen, maar volkomen gearabiseerd. Het gevaar van zulk een machtige lijfwacht ontging den Khalief niet: de Abbassiden hadden maar al te zwaar den druk der praetorianen gevoeld; maar voor het oogenblik had hij ze noodig en hij bezat de energie de soldaten onder den duim te houden. Maar zou dat ook zijn opvolger mogelijk blijven? Geen wonder, dat de machtige Khalief ook naar buiten een krachtige politiek kon ontwikkelen. Aan de Christenkoninkrijken wist hij in den regel het noodige ontzag in te boezemen, al is het hem niet gelukt hen voortdurend binnen hun grenzen te houden of de zijne nog verder uit te breiden. Zijn voornaamste tegenstander was Koning Ordono II van Leon, die den oorlog tegen de ongeloovigen weer met kracht aanvatte. Een groote nederlaag leed Abderrachman in 939 bij Alhandega door verraad. Deze overwinning, waarvan de roem tot bij de verst verwijderde Christenen doordrong, had evenwel geen ver strekkende gevolgen. Abderrachman herstelde zich weer; onder de Christenen brak tweedracht uit, zoodat zelfs de schitterende overwinning der Leoneezen bij Talavera in 950 weinig gevolgen had. Ten slotte behield de machtige Khalief ook hier de overhand. Aan de andere zijde, de zeegrens, was het rijk veilig, mits de kust werd gedekt door een krachtige vloot. Abderrachman is de stichter der Arabische marine, die in de eerste plaats noodig was tegen de Arabische zeeroovers, waarvan de Middellandsche Zee wemelde, maar vooral tegen de opkomende macht der Fatimiden. Het ligt voor de hand, dat tusschen Cordova en Kairwan geen duurzame vrede kon blijven bestaan: de Fatimiden toch streefden naar het bezit van Marokko, wat de Ommayaden in hun eigen belang tot eiken prijs moesten verhinderen. Deze strijd tusschen de twee khalifaten van het Westen, die niet altijd openlijk, maar toch zonder ophouden werd gevoerd, is ten slotte ten gunste der Fatimiden beslist. Veel minder dan van de Fatimiden hadden de Ommayaden te vreezen van de Abbassiden. De macht van het Khalifaat van Bagdad was steiik gedaald. Met Radi eindigt in 934 He~ politieke macht van het Khalifaat. Want hij was de verwarring, die in bijna alle takken van het bestuur heerschte, niet meer meester en riep de hulp in van den bevelhebber der troepen, Mohammed Ibn Raïk. Deze voldeed daaraan volvaardig, maar deed veel meer, dan waarschijnlijk de Khalief zelf, die een vroom en niet onbekwaam man was, wenschte. Want nadat Ibn Raïk tot opperbevelhebber der troepen onder den naam emir al omra (vorst der vorsten) was benoemd, gebruikte hij de zoo verworven macht tegen den Khalief zelf. Hij nam het bestuur zelf in handen: den Khalief bleef nog slechts de titel en het daaraan verbonden geestelijk gezag~"over, dat evenwel zoo goed als niet kon worden uitgeoefend. Voortaan woonde te Bagdad in een prachtig paleis, omgeven van alle denkbare Oostersche weelde, genaderd met den diepsten eerbied, waarvoor de Oosterling vatbaar is, de Khalief uit het eens zoo groote huis der Abbassiden, thans machteloos en geheel afhankelijk van den emir al omra, die hem bezoldigde. Het was er ver van af, dat de emir al omra in staat zou zijn geweest, al het gebied, waarover de Abbassiden eens hadden geregeerd, weer te heroveren. In het Westen hadden zich de khalifaten der Ommayaden en der Fatimiden gevormd, in het Oosten ging het weinig beter. Reeds onder Mamoen valt de opkomst der zoo goed als onafhankelijke Tahiriden in Khorasan sedert was het Oosten onder afwisselende dynastieën voortdurend zoo goed als onafhankelijk gebleven. Na de Tahiriden heerschten hier sedert ongeveer 870 de Safïariden, die evenwel reeds omstreeks 900 hun heerschappij moesten afstaan aan de Samaniden, die de geheele tiende eeuw in de Oostelijke provinciën van het Knalifaat hebben geregeerd. Een nog gevaarlijker macht voor den machthebber te Bagdad was die der Hamdaniden in Aleppo. Dit krachtig -J geslacht, gevestigd aan de Byzantijnsche grenzen, heeft niet alleen het rijk of liever zijn eigen gebied met moed en dikwijls niet zonder succes verdedigd, maar is vooral beroemd gebleven door de bescherming, die het aan kunsten en wetenschappen schonk en waardoor aan zijn naam zich de laatste opbloei der Arabische beschaving in het Oosten vastknoopt. Het is trouwens opmerkelijk, dat nog in den tijd van het diepste verval van het Khalifaat kunsten en wetenschappen zelfs te Bagdad ijverig werden beoefend: zelfs de onbeduidendste Khalief bezat gewoonlijk nog wel de in de Abbassiden erfelijke belangstelling in het geestelijk leven der natie. Wij kunnen hier de namen noemen der groote geschiedschrijvers El-Beladhori, Ibn Koteiba en vooral van El-Tabari, een even groot jurist en theoloog als historicus, verder van den overal reizenden El-Masoedi, wier werken de bronnen zijn voor de geschiedenis van het rijk der Khaliefen. Verder schreef El-Istachri de eerste aardrijkskundige beschrijving van het rijk. Taal- en letterkunde werden nog ijverig bestudeerd, evenzoo de exacte wetenschappen en de theologie. Aan het hof van Aleppo, waar de Hamdaniden niettegenstaande voortdurende oorlogen met^groÖte liberaliteit poëtisch en wetenschappelijk hoog begaafde mannen ontvingen, bloeiden de dichters Aboe Firas en de veelzijdige Moetanabbi, die langen tijd voor den grootsten Arabischen dichter gold. Daar schreef Aboel Faradsch zijn liederboek. Daar vonden de philosofen een toevlucht, zoo de onverdraagzame orthodoxie hen elders had verdreven; daar woonde de grootste denker der Mohammedaansche wereld, Alfarabi, de eerste, die de Giïeksche philosophie in haar geheelen omvang en diepte "heeft begrepen. 'ahiriden, 722. Saffariden. v 870; • Samaniden, 900. Hamdaniden in Aleppo. Bloei van kunst en' wetenschap I De Boejiden emir al omra 915. Terwijl Mohammed Ibn Raïk emir al omra was, ontstond- in Midden'Perzië een nieuwe militaire dynastie, die der Boejiden. Aboe Schodscha Boeweih had zich met zijn zonen meester gemaakt v&n een' klein gebied, dat weldra machtiger werd en welhaast voor den beheerscher van Bagdad gevaarlijk begon te worden. In den strijd, die na Ibn Raïk's dood ontstond over het ambt van emir al omra en van den persoon van den Khalief, mengde zich de Boejide Achmed. Aan het hoofd van een goed uitgerust leger, trok hij in 945 tegen Bagdad op, veroverde de stad, deed er zijn plechtigen intocht en maakte zich meester van den persoon van den Khalief, die hem onmiddellijk tot emir al omra benoemde. Zoo kwam dit ambt aan de Boejiden, die het meer dan honderd jaar hebben bezeten. ZESDE BOEK. STRIJD VAN KEIZER EN PAUS. OPKOMST YAN KOMNENEN EN SELDSJOEKKEN. 962—1096. EERSTE HOOFDSTUK. De laatste Saksische en Macedonische Keizers. Het huis Capet. 962 — 1024. vn e Duitsche Koning was in 962 Keizer geworden. Thans &'v moest Otto krachtens zijn waardigheid en naar de wen- J^l schen der Cluniacensers de hand slaan aan de reformatie ^01 ^erk' Keizer moest de verwereldlijkte Kerk aan p3 zich onderwerpen, zoo mogelijk in overeenstemming met of anders tegen den wil van den Paus. Eerst wenschte Otto den Paus nog te sparen, maar toen deze achter zijn rug betrekkingen met Berengarius aanknoopte, riep de Keizer een synode bijeen, die Johannes XII op aanklacht des Keizers zelf wegens moord, tempelschending, meineed en bloedschande afzette en een nieuwen Paus, Leo VIII, verkoos. Maar nauwelijks had Otto in het begin van 963 Rome verlaten of een hevig oproer barstte los: Leo VIII werd de stad uitgejaagd en Johannes XII teruggeroepen. Gelukkig stierf de laatste reeds na eenige weken; in zijn plaats verkoos men Benedictus V. Natuurlijk kon de Keizer daarin niet berusten: in 963 bezette hij nogmaals Rome. Leo VIII werd thans voorgoed als Paus erkend, Benedictus V afgezet en naar Duitschland verbannen. Nooit was aan het Pausdom zoo zwaar de voet op den nek gezet: de Paus werd Keizerlijk ambtenaar. Ook Berengarius gaf zich over en werd naar Duitschland gevoerd, waar hij weldra is gestorven. Zoo keerde de Keizer met roem omstraald en in het bezit van een nooit gekende macht naar Duitschland terug. Het lag evenwel voor de hand, dat in het door jarenlange oorlogen omwoelde Italië het Keizerlijk gezag niet als met een tooverslag de orde kon herstellen. Al spoedig na Otto's aftocht stierf Leo VIII; tot zijn opvolger benoemde de Keizer Johannes XIII. Tegen hem brak op het einde van 965 een oproer uit. Tei zelfder tijd plantte Berengarius' zoon Adalbert in Lombardije de vaan van a** 27 Leo VIII. Benedictus V. Berengarius f, 964. Otto nogmaals in Italië, 965. Basilios II, 963 -1025. Constantijn VIII, 963—1028. Nikephoros I] 963-969. den opstand. Onmiddellijk verscheen Otto weer in Italië, waardoor de orde in bijna geen tijd hersteld was: Rome werd zwaar getuchtigd en Johannes XIII in zijn waardigheid hersteld. Sidderend en knarsetandend gehoorzaamde de Eeuwige Stad; zij moest het aanzien, hoe op Kerstdag 967 's Keizers oudste zoon Otto door den dienstvaardigen Johannes XIII tot Keizer werd gekroond, waardoor de erfelijkheid van het Keizerschap ten aanschouwe der geheele wereld werd geconstateerd. Nooit had men sedert de dagen van Karei den Groote een dergelijk schouwspel gezien, nimmer zou men het weer aanschouwen. Want onder den uiterlijken glans verborgen lagen de kiemen der ontbinding. Zou Italië, zou Rome zich voortdurend naar het opgedrongen Keizerschap voegen? Paste bovenal de nieuwe theocratische waardigheid met al haar eischen en rechten wel voor een Duitschen, Koning? Zouden de Duitsche vorsten zich gewillig bij de Keizerlijke almacht neerleggen? Het Keizerschap, dat de leiding der Christenheid pretendeerde, kon zich bovendien niet onbetuigd laten in den strijd met de Saracenen, die nog steeds de zuidspits van Italië bedreigden; bovendien maakte de Keizer als zoodanig aanspraak op het bezit van geheel Italië. Maar daarbij was het noodig eerst tot een overeenkomst met Byzantium te geraken. Romanos II stierf reeds in 963; voor zijn twee jeugdige zonen Basilios II en Constantijn VIII voerde hun moeder Theophano het bestuur. Ten einde evenwel tegen alle vijanden veiliger te staan, verbond zij zich met den grootsten veldheer van het rijk, NikephorosJ^hokas. Hij huwde de Keizerin ,en werd als Keizer Nikephoros II gekroond. Hij was een ernstig, nauwgezet man, die zijn hoogste voldoening zocht en vond in de verzorging van de belangen van het rijk en van zijn beide stiefzonen. Hij was een Keizer, zooals het rijk noodig had, vol plichtgevoel, altijd werkzaam, eenvoudig en vroom, afkeerig van alle pracht en genietingen, koelberaden, streng voor zich zelf en voor anderen. Onder en door hem nam Byzantium naast het Duitsche rijk de eerste plaats in de wereld in. Het eerst wendde hij zich tegen de Arabieren: in 964 en 965 veroverde hij Cilicië en Cyprus, in 968 en 969 de noordelijke helft van Syrië met Aleppo, Emesa en Antiochië. Ook tegen de Bulgaren streed hij met geluk. Hij weigerde de betaling der sedert eeuwen door den Keizer opgebrachte schatting en lokte daardoor een oorlog uit, die geheel ten nadeele der Bulgaren afliep. Ook met het Westen stelde de Keizer zich in verbinding. De toenemende macht van Otto I bracht de Byzantijnsche bezittingen in Italië in gevaar. Maar Otto kwam Nikephoros tegemoet. Hij ontwierp een huwelijk van zijn zoon Otto met Theophano, de dochter van RomanQa_II. Nikephoros was daartoe wel geneigd, maar niet tot eenige concessie in Zuid-Italië. Daardoor kwam het tusschen beide Keizers tot een oorlog, die in Zuid-Italië met groote verbittering werd gevoerd. De vrede werd echter spoedig hersteld, maar door een afschuwelijke misdaad. Met medeweten der Keizerin werd Nikephoros in 969 door zijn neef Johannes Tzimeskes vermoord. Onmiddellijk huwde Theophanc^den moordenaar, die als Keizer Johannes I werd gekroond. Gelukkig was hij als heerscher aan zijn J' voorganger gelijk. Een man van kleine gestalte, maar ijzersterk en vurig van Calabrië en Apulië binnen. Telken jare herhaalden zich deze rooftochten. Hoewel Otto II en Basilios II gelijkelijk in hun bezittingen werden bedreigd, nam alleen de eerste maatregelen om den aanval af te slaan. In 980 verscheen hij in Italië. Eerst bedwong hij Crescentius. Daarna wendde hij zich tegen de Mohammedanen. Voor een vorst met zulke hooge idealen, doortrokken van zulk een verheven idee van zijn Keizerschap als Otto II, moest het denkbeeld van een strijd tegen de ongeloovigen wel aantrekkelijk zijn. Maar al dadelijk had hij de ontnuchtering, dat lang niet alle Christenvorsten hem steunden: de Keizer van Byzantium sloot een verbond met de Saracenen: terecht vreesde Basilios van een overwinning van Otto liet verlies der laatste Byzantijnsche bezittingen in Italië. Toch had Otto succes. In 982 veroverde hij Bari en Tarente; vervolgens behaalde hij bij Cotrone een schitterende overwinning op de Arabieren: de verovering van geheel Italië scheen voor de deur te staan. Hoe spoedig keerde de kans! Yan het hoogtepunt zijner macht stortte Otto II plotseling neer. Weinige dagen na den slag bij Cotrone stuitte de Keizer bij Basautello op een andere schare Muzelmannen. In de meening met een verstrooide bende te doen te hebben, verzuimde hij alle voorzorgsmaatregelen en — werd verslagen. Tevergeefs vochten de Duitschers, de Keizer vooraan, met leeuwenmoed: zij moesten voor de overmacht bukken en vluchtten in de grootste verwarring. De Keizer verdween en kwam eerst na eenige dagen weer veilig bij de zijnen terug. Maar al was Otto gered, de gevolgen van den slag waren ernstig genoeg. Calabrië en Apulië gingen aan de Grieken verloren: de Arabieren handhaafden zich op Sicilië. Yan een algemeenen strijd tegen de Saracenen of van een verovering van geheel Italië was geen sprake. Reeds begon Crescentius zich weer te Rome te roeren: in boven-Italië gistte het in de steden: 's Keizers heerschappij over Italië werd ernstig bedreigd. In deze moeilijke omstandigheden heeft Otto zijn vastberadenheid, energie en verstand schitterend ten toon gespreid. In 983 riep hij een rijksdag te Yerona voor Duitschland en Italië bijeen. Daar werd Otto's zoon, een kind van drie jaren, tot troonopvolger gekozen. Het stadhouderschap van Italië werd aan Adelheid toevertrouwd. Tea slotte werd tot een nieuwen veldtocht tegen de \ Saracenen besloten. Maar gemakkelijk was het niet om een nieuwe expeditie uit te rusten. Venetië weigerde alle hulp. Te Rome dreigden nieuwe onlusten. Uit Duitschland kwamen de bedenkelijkste tijdingen. De Denen deden herhaaldelijk invallen. Erger nog was een groote opstand der Wenden, waardoor de bisdommen Havelberg en Brandenburg verloren gingen; zelfs Hamburg werd verwoest. Waarheen zou Otto zich het eerst wenden? Nog onzeker wat te doen, stierf hij plotseling in December 983 te Rome. Zelden is een vorst op een hachelijker tijdstip gestorven dan Otto II: zoowel in Duitschland als in Italië dreigden de gevaarlijkste verwikkelingen. Het machtige Keizerschap der Otto's, dat, steunende op de onderworpen wereldlijke en geestelijke vorsten, zoo goed als onbeperkt over Kerk en Staat in Duitschland en in Italië had geheerscht, is met Otto II ten grave gebracht. Het langdurige regentschap, maar vooral de korte regeering van Otto III hebben dat Keizerschap voorgoed vernietigd. Tot troonopvolger Slag bij Basantello, 982. Otto II f, 983 Otto III, 983-1002. Theophano. Lodewijk V, de Doeniet, 986 -987. Hugo Capet, 987-997. ( •I I was Otto III benoemd, maar een regent was niet aangewezen. Het eerst kwam daarvoor in aanmerking de Keizerin-Weduwe Theophano, wier rechten werden verdedigd door aartsbisschop Willegis van Mainz. Maar de Grieksche vond in Duitschland weinig aanhang: de meerderheid wenschte den hertog van Beieren, Hendrik den Twister, den naasten mannelijken bloedverwant van den Keizer. Maar Hendrik bedierf zijn zaak: hij stelde zich in verbinding met Lotharius van Frankrijk, wien hij zelfs Lotharingen afstond, en verbond zich ook met Bohemen en Polen. Geen wonder dat zijn aanhang wegsmolt: in 984 gaf hij zijn rechten op en onderwierp zich aan Theophano, die tot haar dood in 991 het regentschap heeft gevoerd. Rusteloos werkzaam, vastberaden en energiek, geheel ingewijd in de politieke denkbeelden van haar gemaal, heeft zij den roem verworven, dat zij de Keizerlijke en Koninklijke rechten in het algemeen onverminderd aan haar zoon heeft nagelaten. De Wenden werden bedwongen: de rijksgrens werd hersteld. In dezen oorlog bewees Hertog Miecislav van Polen aan de Duitsche kroon goede diensten: hij was gesproten uit het aloude huis der Piasten en door Gero omstreeks tot schatplichtig vazal van den Duitschen Koning gemaakt; hij was ook de eerste beheerscher van Polen, die het Christendom aannam. Met de Denen werd de vrede echter niet hersteld: voortdurend moesten in het Noord-Oosten de grenzen met kracht worden verdedigd. Van de zijde van Frankrijk had Theophano weinig te vreezen: de binnenlandsche onlusten maakten hier alle krachtsinspanning naar buiten onmogelijk. Lotharius stierf in 986 en werd opgevolgd door zijn jongen zoon Lodewijk V, den Doeniet. Reeds na een jaar stierf deze. Ongetwijfeld had Lotharius' broeder Karei de meeste aanspraken op den troon. Maar de Fransche grooten achtten thans het oogenblik gekomen om het Karolingische koningschap op zijde te zetten. Zij verkozen Hugo Capet tot Koning. Natuurlijk liet Karei zich dat niet welgevallen, maar voerde nog vier jaren lang een wanhopigen strijd tegen zijn mededinger, waarin hij is te gronde gegaan. Zoo was het uiteinde van het eens zoo machtige Karolingische huis. Maar ook Hugo Capet, de stichter van het koningshuis, van wien alle volgende Fransche Koningen zijn afgestamd, had moeite genoeg om zich staande te houden. Toen de grooten een der hunnen tot Koning verhieven, was het hun bedoeling niet zich een meester te geven. Zij verzetten zich evenzeer tegen Hugo als vroeger tegen de Karolingers, zoodat de nieuwe Koning er niet aan denken kon tegen Duitschland een vijandige houding aan te nemen. Grootere zorg gaf aan Theophano Italië. Nieuwe twisten braken uit over ie bezetting van den stoel van St. Pieter. Een nieuwe machthebber, Johannes Crescentius, maakte zich meester van Rome en bezette den Pauselijken stoel naar willekeur met zijn onwaardige creaturen. Deze toestanden bedreigden tiet systeem van Otto I in het hart: op de macht van den Keizer over Rome berustte zijn invloed op de Duitsche geestelijkheid. In 091 stierf Theophano. Haar dood was een wezenlijke ramp voor1 Duitschland. Want wel werd Adelheid als regentes erkend, maar de vorsten dwongen haar om naast zich een regentschapsraad te dulden, waarin de voornaamste vorsten zitting namen; gelukkig was welhaast Willegis van Mainz ook hier de invloedrijkste man. In 995 nam Otto III zelf de teugels van het rheophano f, 991. Otto III meerderjarig, 995. Keizer Otto III met zijn hofhouding. Miniatuur in een handschrift der Evangeliën in de Koninkl. Bibliotheek te München. k wind handen. Hij was een rijk begaafd man, fijn van geest, hoog van ^ara ter, vervuld van verheven idealen. Hij was opgevoed door Theophano, lieksche, en Adelheid, de Italiaansche, en had van haar een bewondering de autieke beschaving overgenomen, die hem laag deed neerzien op de uitschers. Hij gevoelde zich een Romeinsch Keizer, maar een van eigenaardig araAi61' Wan* n*et minder dan aan Theophano en Adelheid dankte hij zijn 28 Gregorius V Sylvester II vorming aan Willegis van Mainz en Bernward van Hildesheim. De eerste was de vertegenwoordiger van het theocratische Keizerschap der Otto's, de tweede was een overtuigd aanhanger van Cluny. De kleinzoon van Otto I en Adelheid, de zoon van Otto II en Theophano, gevoelde zich meer Romeinsche Keizer dan Duitsch Koning; door Willegis en Bernward werd hij een theocratisch, ascetisch, Cluniacensisch Keizer, Paus en Keizer, monnik en vorst te gelijk. Yoegen wij daarbij een hoog zelfgevoel, een grenzenloozen vorstentrots, een soort fatalistisch geloof aan zich zelf, een levendig verantwoordelijkheidsgevoel, dan hebben wij Otto III geteekend als het hoofd van een wereldrijk, dat hij niet begreep, maar dat hij plotseling naar zijn hoog gestemde idealen wilde hervormen, een zonderlinge, wel bewonderenswaardige en toch niet aantrekkelijke, eerder beangstigende figuur, ondergaande in het conflict tusschen een onbeperkt willen en een uiterst beperkt kunnen. Zulk een man paste niet in Duitschland, waar alleen vraagstukken van practisch staatsbeleid om afdoening vroegen, maar evenmin in Italië, waarheen zijn neiging en de schitterende Keizerskroon hem lokten. Rome wenschte hij te beheerschen en van daar uit zijn rijk te besturen naar de beginselen van Cluny, zoo mogelijk met, maar anders tegen den wil van den Paus en de geheele wereld. In 996 brak hij uit Duitschland op. Te Pavia werd hij als Koning gehuldigd; te Ravenna verschenen gezanten uit Rome om bevrijding van de tirannie van Crescentius en benoeming van een Paus te vragen. De , Koning wees een geestverwant aan, die als Gregorius Y de Kerk naar de beginselen van Cluny zoude hervormen. Hij kroonde den jongen heerscher in Mei 996 tot Keizer. Otto III had het toppunt zijner wenschen bereikt. Hoe spoedig volgde de teleurstelling! Nauwelijks was Otto weer in Duitschland aangekomen of hij vernam, dat Gregorius Y uit Rome was verdreven en Crescentius daar de macht weer aan zich had getrokken. Onmiddellijk ijlde de Keizer naar Italië terug: in 998 stond hij ten tweeden male voor Rome, dat zich sidderend overgaf. Met groote gestrengheid richtten Keizer en Paus over hun tegenstanders: Crescentius werd onthoofd. Alles boog zich voor Keizer en Paus. Nog duidelijker werd 's Keizers streven, toen Gregorius V in 999 was gestorven: . tot zijn opvolger benoemde Otto den befaamden Gerbert als Sylvester II. Deze hoog ontwikkelde man gold als de vertegenwoordiger van de strengste richting van Cluny. Hij had in zijn jeugd door de bestudeering der Arabische wetenschap in Spanje zich een uitgebreide kennis verworven, zooals wellicht niemand aan deze zijde van de Pyrenaeën bezat. Een hoogst bekwaam, fijn beschaafd, innig vroom, maar ook diplomatiek man, die zijn verschillende gaven reeds in breeden kring had doen kennen. Door zijn veelomvattende kennis, zijn plooibaren geest, zijn idealistische, ietwat phantastische denkbeelden trok hij den Keizer aan: zijn onderdanigheid maakte hem bij Otto te aangenamer. De eerzuchtige man bereikte weldra wat hij wenschte; hij verkreeg een invloedrijke positie aan het hof. In 999 werd hem de Pauselijke kroon op het t hoofd gezet. Evenals Otto wilde hij van Rome uit de Kerk krachtens Pauselijk bevel in den grond hervormen. Zoo stonden Keizer en Paus hand in hand gereed de wereld hun wil op te leggen. Maar meer en meer vervreemdden zij zich van de bestaande wereld aan hun voeten en leefden zich in de ideale toestanden in, waarvan zij droomden. De Keizer gaf zich over aan de schitte- Keizer Otto III met de vertegenwoordigers van rijksvorsten, adel en geestelijkheid. Miniatuur in een handschrift der Evangeliën in den Dom te Aken. rendste pracht, die herinnerde aan de dagen der oude Romeinsche Keizers; dan weer trok hij zich in de kloostercel terug om door gestrenge zelfkastijding boete te doen. Het viel hem niet moeilijk in Rome en Italië een begin te maken met de inrichting van zijn wereldrijk. Maar anders was het in Duitschland. In 999 hegaf hij zich daarheen; hij verscheen er als een vreemde. Van daar trok hij De Arpaden. Geisa. Stephanus I, de Heilige, 997-1038. Otto IU, f 1002. naar Polen, waar hij schitterend werd ontvangen en het aartbisdom Gnesen stichtte; daarmede sneed hij Polen van Duitschland af. Hetzelfde deed de Keizer ten opzichte van de Hongaren. Dit volk, dat na de invallen in Duitschland zich langzamerhand aan vaste woonplaatsen had gewend, schaarde zich onder de gehoorzaamheid van het vorstengeslacht der Arpaden. Gelijk in Polen ging de kerstening er uit van de aangrenzende Duitsche stammen, in dit geval van Oostenrijk. In het laatste kwart der tiende eeuw regeerde over hen Hertog Geisa, die zich liet doopen, gevolgd door een groot gedeelte van zijn volk. Zijn opvolger was de beroemde Stephanus I, de Heilige, die zijn macht grondvestte op de beteugeling der groote edelen, in wie hij tevens de laatste aanhangers van het wegstervend heidendom trof. Hij verbond zich nauw aan den Keizer en den Paus. Zijn belooning bleef niet uit: in 1000 erkenden beiden hem als erfelijk Koning van Hongarije; Sylvester zond hem de beroemde heilige kroon, waarmede sedert alle Koningen van Hongarije zijn gekroond. Maar voor Duitschland was het een ernstig verlies, dat ook hier een grensland aan den Duitschen invloed werd onttrokken. Er kwamen spoedig meer moeilijkheden. De Duitsche bisschoppen waren niet voornemens zich willoos aan de theocratische eischen van Keizer en Paus te onderwerpen: zelfs Willegis kwam in oppositie. Otto gevoelde dien tegenstand met smart. Hij snelde dus in 1001 naar het geliefde Zuiden terug. Het was toen, dat hij zijn beroemd bezoek aan het graf van Karei den Groote in den Dom te Aken bracht. Duitschland heeft hij nooit weergezien. Maar zelfs in Italië had hij weinig geluk. Zijn poging om Zuid-Italië te heroveren mislukte. Opstanden kwamen herhaaldelijk voor. De Keizer begon te bevinden, dat hij op een zwakken bodem troonde. Nogmaals trachtte Rome het Keizerlijk gezag af te schudden. Maar nog erger bijna waren de tijdingen, die uit Duitschland tot hem kwamen. De Duitsche vorsten weigerden bijna zonder uitzondering zijn oproep, om Zuid-Italië aan de ongeloovigen te ontrukken, te gehoorzamen. Uit een vrij onbeduidend geschil tusschen Mainz en Hildesheim werd een strijd geboren, die alle aanspraken van den Heiligen Stoel in het geding bracht. Willegis, gesteund door bijna alle bisschoppen, kwam in verzet tegen den Paus. Sylvester kon daartegen niets doen: hij moest zich gewonnen geven. Dat was een zware nederlaag, ook voor den Keizer. Zijn gezag wankelde overal; in Duitschland begon men ernstig over zijn afzetting te denken; in Lombardije nam de gisting met den dag toe; Beneden-Italië stond in de wapenen; Rome sloot den Keizer buiten zijn muren. Op dat oogenblik is Otto III, pas 22 jaren oud, in 1002 plotseling te Paterna gestorven, met brekend oog starende naar de Eeuwige Stad, die hij groot had willen maken, maar die hem had uitgeworpen. Nog nooit had het rijk in grooter verwarring verkeerd; nooit was de toekomst zoo onzeker geweest. Wie zou den Keizer opvolgen? Wie moest dien opvolger aanwijzen? Slechts één zaak was duidelijk: men wilde niets weten van het phantastisch wereldkeizerrijk van Otto III. In Italië barstte de opstand overal uit; slechts met moeite redde men het lijk des Keizers naar Dnitschland. In Rome greep een nieuwe Crescentius het roer van den staat in handen en deed na den dood van Sylvester II in 1003 een gewilligen handlanger tot Paus verkiezen. Met Rome ging zoo goed als geheel Italië verloren. In Duitschland ging het niet anders. Na Otto's dood grepen alle vorsten de gelegenheid aan om hun macht ten koste van die des Keizers te vergrooten. Tal van candidaten naar de kroon boden zich aan. Maar men bleef in het Saksische huis en verkoos den vreedzamen en vromen, edelen en gematigden Keizer Hendrik II en zyn gemalin Kunigunde. Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek te Bamberg. hertog van Beieren, Hendrik II. Hij draagt den bijnaam „de Heilige", daar hij een eeuw later door de Kerk is gecanoniseerd; maar ook als Duitsch Keizer maakt hij geen slecht figuur. Hij was geen heerschernatuur als de meesten van zijn geslacht; nieuwe banen sloeg hij niet in; hooge idealen koesterde hij niet. Maar hij begreep, dat na een koortsachtige regeering als die van zijn voorganger rust de eerste behoefte voor het rijk was. Zonder iets van zijn lechten op te geven, trachtte hij die van anderen te eerbiedigen. Het spreekt \anzelf, dat hij, de gekozen Koning, lang niet de uitgestrekte macht bezat van de Otto's; maar binnen de- perken van zijn bevoegdheid heeft hij door onvermoeide toewijding, volharding en onversaagdheid veel tot stand gebracht. Steeds poogde hij zijn regeering in overeenstemming met de vorsten uit te oefenen; op rijksdagen besprak hij met hen de aangelegenheden des rijks. Hij le zich in geen enkel opzicht door de geestelijkheid beheerschen; hoewel een Hendrik II, 1002—1021. F Robert, 997-1031. / Arduin. K Hendrik II, Keizer, 1014. overtuigd aanhanger van Cluny, wist deze heilige de bisschoppen onder den duim te houden. Moeilijke tijden heeft Hendrik II beleefd. Lastig was vooreerst de verhouding tot Polen: voortdurend moest hier de rijksgrens worden verdedigd. Minder zwarigheden had Hendrik met Frankrijk. De zoon en opvolger van Hugo Capet, Robert, had even weinig macht als zijn vader en achtte het dus in zijn belang met den Duitschen Koning in vrede te leven. Aan hem had Hendrik het te danken, dat Lotharingen voor Duitschland behouden bleef. Maar bedenkelijk bleef de toestand van Italië. Ten einde zijn macht al den gewenschten nadruk te kunnen geven, moest Hendrik zich te Rome tot Keizer doen kronen; maar een tocht daarheen stond gelijk met een veroveringstocht. In Lombardije was na den dood van Otto ITI een nationale reactie gevolgd: Arduin, markgraaf van Ivrea, was in 1002 tot Koning verkozen. Maar zijn rijk duurde niet lang: in 1004 verscheen Hendrik in Italië, waar hij aanstonds succes had. De geestelijkheid sloot zich bij hem aan; Arduin werd door zijn aanhangers verlaten; Hendrik werd te Pavia tot Koning gekozen en gekroond. Ook hier dus verminderde de Koninklijke macht: geen der Otto's was verkozen. Ongelukkig dwong de oorlog met Polen Hendrik tot den terugkeer naar Duitschland. Arduin verscheen weer in het veld; een woeste burgeroorlog weer teisterde Italië. Eerst in 1013 kon de Koning er aan denken naar Italië terug te keeren. De gebeurtenissen te Rome dwongen hem er toe. In 1012 stierf Crescentius en werd Rome het tooneel van een woesten strijd tusschen de Romeinsche grooten. De Paus vluchtte als hulpeloos smeekeling naar Duitschland. Maar Hendrik liet hem in den steek, zoodra hij vernam, dat drie broeders uit het geslacht der Tusculaansche graven Rome beheerschten en dat een van hen tot Paus was verheven. Met hen stelde de Koning zich in verbinding; op hun steun kon hij rekenen, toen hij in 1013 in Italië verscheen. Lombardije onderwierp zich. In 1014 deed Hendrik zijn intocht in Rome, waar de Paus hem de Keizerskroon op het hoofd zette. Arduin ging in een klooster. BovenItalië was voorgoed aan den Keizer onderworpen. Niemand heeft het na Arduin gewaagd zich hier tot Koning op te werpen. In Duitschland wachtten Hendrik nieuwe moeilijkheden: in 1015 ontbrandde de strijd met Polen opnieuw. Het gelukte den Keizer niet dit land te overwinnen, niettegenstaande hij een verbond met Hongaren en Turken had gesloten. In 1018 kende hij den Poolschen hertog Boleslaw de veroverde gebieden toe, zij het dan onder leenhoogheid van den Keizer. Ook de Duitsche Kerk zag haar gebied belangrijk beperkt. Nog meer ergerde haar de nauwe verbinding van Hendrik met den Paus, waardoor de onafhankelijkheid der Duitsche bisdommen gevaar liep. Het beste bewijs echter, dat Hendrik aan kracht won, is wel het feit, dat hij in overeenstemming met den Paus de verovering van Zuid-Italië in het oog vatte. In 1021 brak Hendrik nogmaals Keizer, 1014. naar Italië op. Tal van steden werden door hem ingenomen, o. a. Napels. Verder ging Hendrik voorloopig niet: in 1022 keerde hij in triomf naar Duitschland terug. Met verbeten woede had men in Byzantium deze overwinningen aangezien. Keizer Hendrik II ontvangt de keizerskroon, de heilige lans en het rijkszwaard. Miniatuur in Hendriks missaal in de Kon. Bibliotheek te München. Keizer Basilios II werd er des te onaangenamer door getroffen, naarmate zijn ] 1(3geermg grooter gevolgen had aan te wijzen. Yan de nederlaag van Otto II had hij gebruik gemaakt om Calabrië en Apulië te heroveren. Maar veel meer z<)1g dan de Italiaansche zaken baarde hem de verhouding tot de Bulgaren. Aan hun hoofd stond Czaar Samuel, een man van rustelooze werkzaamheid 3asilios II. Czaar Samuel. Rusland. Wladimir. I 4 t Oorlog met de Arabieren 1 en Bulgaren. ( ] ( ] t en stalen energie, van krachtige dapperheid en buitengewoon veldheerstalent, die de nationale volksheld is geworden. Hij nam Symeons plannen weer op en deed een laatste poging om de Slaven tot de heerschende macht op het Balkan-schiereiland te verheffen. Gebruik makende van de verwarring in het Grieksche rijk heroverde hij het oude gebied der Bulgaren geheel; op deze wijze ontstond een groot Bulgaarsch rijk, dat zelfs Griekenland tot den Isthmus aan zich onderwierp. Het is in den strijd met deze overstelpende macht, dat Basilios zijn schitterende gaven als veldheer en staatsman heeft ten toon gespreid. Het begin was zeer ongelukkig: in 981 werd hij door Samuel volledig verslagen. Dat verlies staalde zijn kracht; hij reorganiseerde het leger op voorbeeldige wijze. Eerst vijftien jaren daarna kon hij aan een nieuwen aanval op Bulgarije denken; maar toen stond hij ook geheel gereed en was het lot der Bulgaren beslist. Van dezen tijd dagteekenen ook de nauwere betrekkingen van Byzantium tot Rusland. De Russische grootvorst Wladimir huwde met 's Keizers zuster Anna; hij kon dat natuurlijk niet als heiden doen en werd dan ook plechtig gedoopt. Sedert bleef hij voor den Keizer een gewaardeerd bondgenoot. Wladimir was op zijn wijze een hervormer, die aan Peter den Groote doet denken. Als zijn voornaamsten plicht beschouwde hij de kerstening van zijn volk door Grieksche priesters. En nu moge deze bekeering grootendeels een zuiver uiterlijke zijn geweest, zijn eigenlijke beschaving dankt Rusland aan Byzantium. Tot op dezen dag hebbeii Ruslands kerk en staat, zijn geloof en kunst, zijn volksleven, zijn beschaving in het algemeen den stempel van Byzantium gedragen. Basilios II is ongetwijfeld een der beste Byzantijnsche Keizers en te vergelijken met vorsten als Aurelianus en Diocletianus. Kracht, woeste, niets ontziende, tot wreedheid ontaardende kracht is de meest in het oog vallende eigenschap van dezen Keizer. Hij was onvermoeid werkzaam; zijn leven ging geheel op in zijn vorstenplicht. Afkeerig van alle levensgenot, was hij ernstig, tot ascetisch toe. Zelfs voor kunst en wetenschap was hij onverschillig; alleen de zaken van staat en oorlog boeiden zijn aandacht. Hij was een staatsman en veldheer, diplomaat en organisator van den eersten rang. Hij zorgde voor een zuinig beheer der geldmiddelen, wat met het oog op den onafgebroken Dorlogstoestand een levenszaak voor het rijk was. Hij hield tot heil van den staat de in dezen tijd opkomende aristocratie, die een oligarchie dreigde te normen, stevig onder bedwang. Het eerst is Basilios tegen de Arabieren in het veld gerukt. In 995 drong lij zegevierend tot diep in Syrië door en onderwierp al het land tot Tyrus 3n Damascus. Maar meer nog had hij te strijden met de Bulgaren. In 996 eden de Byzantijnen bij Thessalonika een zware nederlaag, die gevolgd werd loor een verwoestenden inval van Samuel in Griekenland tot in den Peloponïesus toe. Maar op het gerucht van den aanmarsch van een Keizerlijk leger rok hij weer terug. De veldheer Uranos wachtte hem bij den Spercheios op 0ii bracht liGm daai in hetzelfde jaar zulk een beslissende nederlaag toe, dat de Czaar zelf met moeite ontkwam. Met dezen slag begint de val van het Bulgaarsche rijk. Bijna ieder jaar deed Basilios verwoede aanvallen op het vijandelijke land; wel gelukte het Samuel in 1002 Adrianopel te bezetten, Keizer Basilios II. Miniatuur in een psalterium der Bibliotheek van San Marco te Venetië. maar de nadering des Keizers dwong hem tot den terugtocht; een reeks ovei winningen waren de bekroning van den veldtocht van dat jaar. Daarmede waren de Bulgaren voor jaren vleugellam geslagen. Toevallig (ischte juist in de volgende jaren Italië weer 's Keizers volle aandacht. De Aiabieren staken nogmaals de straat van Messina over en dreigden de Grieken A** Samuel f, 1014. Onderwerping der Bul garen, 1018. Cluniacensische hervormingen. Bourgond+ë, uit Zuid-Italië te verdrijven. De geheele zuidspits van Italië viel hun in handen. Alleen aan de krachtige inspanning der Byzantijnsche bevelhebbers gelukte het nog een gedeelte te redden. Juist toen hier het grootste gevaar weer geweken was, eischte de Bulgaarsche oorlog in 1014 weer alle krachten van Byzantium. Een aanval van Samuel op Thessalonika noodzaakte Basilios diep in het Bulgaarsche land door te dringen. Daar leden de Bulgaren een verschrikkelijke nederlaag; de Czaar ontkwam ternauwernood. Vol verbittering greep hij opnieuw naar de wapenen; kort daarna is hij evenwel gestorven. Nog eenige jaren hebben de Bulgaren zich met den moed der vertwijfeling verzet, maar voor de taaie volharding en de energieke maatregelen des Keizers moesten zij ten slotte bukken. In weinige jaren was alle tegenstand gebroken: alle Bulgaarsche landen huldigden in 1018 den overwinnaar, die zijn nieuwe onderdanen verstandig en grootmoedig behandelde. In 1019 keerde hij naar Konstantinopel terug, waar hij een schitterenden triomf vierde. Hij had de gevaarlijkste vijanden van het rijk gekneveld en de macht van Byzantium op het Balkan-schiereiland weer op de hoogte gebracht, waarop zij bij den aanvang der Middeleeuwen stond. *lïï" dezen tijd ontstonden nieuwe moeilijkheden in Italië. Wij zagen, hoe Hendrik II in verbinding met den Paus in 1022 verschillende Grieksche steden veroverde. Geen wonder, dat bij Paus Benedictus VIII, een overtuigd Cluniacenser, de gedachte opkwam, dat thans de tijd daar was, om in vereeniging met den Keizer de Kerk in hun geest te hervormen. Gestreng ging de Paus alle misbruiken te keer: het coelibaat werd door hem met kracht bevorderd; de simonie bestreed hij nadrukkelijk; zijn gezag over de bisschoppen handhaafde hij met vaste hand. Maar toen hij in overeenstemming met den Keizer zijn beginselen ook op Duitschland wilde toepassen, stuitte" hij op energiek verzet: de Duitsche bisschoppen wenschten geen gehoorzame dienaren van den Pauselijken stoel te worden. En evenmin wilden zij zich naar den Keizer voegen, die hen voor de keuze stelde om öf de Keizerlijk-Pauselijke hervormingen aan te nemen öf naar apostolisch gebruik zich tot zuiver geestelijke bemoeiingen te bepalen en hun wereldlijk bezit prijs te geven. De aartsbisschop van Mainz riep een synode bijeen, waar de oude rechten deibisschoppen uitdrukkelijk werden geformuleerd. Voorloopig voorkwam's Keizers gematigdheid echter een conflict. Hendrik II is het ook geweest, die de eerste stappen deed om Bourgondië weer bij het rijk te voegen. Daar regeerde de kinderlooze Rudolf III, van moederszijde een oom des Keizers. Reeds in 1007 had Hendrik met hem een verdrag gesloten, waarbij hij tot diens erfgenaam was benoemd. Maar Rudolf herriep dit verdrag, toen het bleek, dat de adel de Duitsche heerschappij niet wenschte. In 1016 legde hij de kroon neer, maar zonder een opvolger te benoemen. Daardoor ontstond weldra de schromelijkste verwarring.' Het is deze burgeroorlog, de strijd van allen tegen allen in Bourgondië, die de geestelijk- heid, van harte de beginselen van Cluny toegedaan, bewoog denzoogenaamden Godsvrede in te voeren, waardoor de oorlog van Woensdagavond tot Maandagmorgen werd verboden, welk verbod met alle kerkelijke tuchtmiddelen werd gehandhaafd. In Frankrijk vond de Godsvrede weldra algemeen ingang en het is begrijpelijk, dat een vorst als Hendrik II zich ook de invoering er van in Duitschland ten doel stelde. Daartoe stelde de Keizer zich met Robert van Frankrijk in verbinding. In 1023 had een samenkomst der beide vorsten plaats, waar de herstelling van den vrede in beide rijken en de bijeenroeping van een oecumenisch concilie tot hervorming der Kerk werd vastgesteld. Ook daardoor hoopte Hendrik het Duitsche episcopaat tot onderwerping te dwingen, maar verscherpte tevens den kerkelijken strijd. Voorloopig echter werd de kamp afgebroken door den bijna gelijktijdigen dood van Paus en Keizer. Bijna nog bedenkelijker dan bij den dood van Otto III stonden de zaken in 1024 bij het sterven van Hendrik II. Het Saksische huis was uitgestorven, Het was te verwachten, dat de geestelijke vorsten zouden trachten een hun welwillend gezind vorst tot Koning te doen verkiezen; maar het was zeer de vraag, of de wereldlijke vorsten met hen zouden meegaan. Zoo was de verkiezingsstrijd hevig. Eindelijk werd door den invloed der geestelijkheid Koenraad II de Saliër tot Koning gekozen, gezalfd en gekroond. Godsvrede. Hendrik II f, 1024. TWEEDE HOOFDSTUK. Grootste machtsontwikkeling der Frankische Keizers. 1024 —1075. Koenraad II, Keizer, 1027. en energieke, zelfstandige natuur, die zich altijd op zijn tpfi eigen kracht verliet, was KoenraadII, recht door zee, ruw, _ onbarmhartig, gewoon zijn voordeel te doen waar het zich ^ voordeed; zonder hoogere geestesbeschaving was hij een koel verstandsmensch, geheel onontvankelijk voor de kerkelijke stroomingen van zijn tijd, eigenlijk een onkerksche natuur; geen diplomaat, maar een staatsman met een ijzeren hand, bovendien een gestreng, practisch soldaat. Hij was gehuwd met Gisela, de weduwe van Hertog Ernst I van Zwaben, een schoone, eerzuchtige en geestelijk zeer hoog staande vrouw, die weldra grooten invloed op hem verkreeg. Overal werd Koenraad zonder verzet gehuldigd. Alleen Frederik van Opper- en Gozilo van Neder-Lotharingen kwamen in verzet; zij werden gesteund door 's Konings stiefzoon Ernst II van Zwaben en zijn neef Koenraad van Karinthië. Beiden maakten aanspraak op Bourgondië, dat de Koning als gehuwd met Gisela en als erfgenaam van Hendrik II voor zich zelf wilde bemachtigen. Snel werd echter hun opstand bedwongen. Eerst toen kon de Koning er aan denken naar Italië op te breken. Van alles wat Hendrik II daar had tot stand gebracht, was weinig overgebleven. De Paus gedroeg zich onafhankelijk; in Lombardije stelde de adel zich op de bres tegen den Koning; juist daarom sloot de geestelijkheid zich bij hem aan. In 1026 verscheen Koenraad in Italië; te Milaan werd hij gekroond; alle verzet was spoedig gebroken. Eerst het volgende jaar begaf hij zich naar Rome, waar Johannes XIX hem de Keizerskroon op het hoofd zette. Deze Paus was een nuchter en practisch man, die niets voor de hervormingsplannen der Cluniacensers voelde. Geen wonder, dat hij het met dezen Keizer spoedig eens was: het nieuwe verbond tusschen beiden was het scherpste contrast met wat meu in den laatsten tijd had aanschouwd. In het gevolg van Koenraad te Rome bevonden zich twee Koningen. De Keizerzegel van Koenraad II. eene was Rudolf III van Bourgondië, die, onmachtig de verwarring in zijn land te bedwingen, den steun van den Keizer had ingeroepen. De ander was Kanoet van Denemarken, Noorwegen en Engeland. De opvolgers van Alfred waren hem waardig; de strijd om de onafhankelijkheid werd voortgezet. Alfred's zoon Eduard I, de Oude, ontrukte rlpn Don ün w; m» U4- 1 1 1 1 < — v cioiucg iicii ncnicuu- delijk en veroverde Mercië. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Athelstan, een der machtigste vorsten van zijn tijd. Hij bezette Northumberland en achtte zich gerechtigd den alouden titel van Koning der Angelsaksén te verruilen voor dien ^an Koning, zelfs Keizer van GrootBritannië. Aan zijn hof verschenen Brit- Munt van Athelstan. sche, Deensche en Schotsche vorsten als zijn onderdanen. Door de huwelijken zyner dochters nam hij een invloedrijke positie in: Otto I, Karei de Eenvoudige (11 Hugo de Groote waren zijn schoonzonen. Aan zijn hof vond Lodewijk de Overzeesche een toevlucht. Maar het kon niet anders, of Athelstans machtige Eduard I, d0 Du3e,901—921. Athelstan, 924-940. Slag bij Brunaburg, 937. St. Dunstan Ethelred II, 978—1016. Dunstan ti98£ Denenmoord, 1002. Swein. positie moest den Denen hoe langer hoe meer een doorn in het oog zijn; een coalitie van Denen, Schotten en Britten kwam tegen hem tot stand. Maar de Koning wist ook thans zijn vijanden te overwinnen. In 937 kwam het bij Brunaburg tot een der merkwaardigste veldslagen, die de Engelsche geschiedenis kent. Athelstan overdekte zich met roem; volledig was zijn zege, die Engeland weer een geruimen tijd van vreedzame ontwikkeling schonk. De vier volgende Koningen, Edmund I, Edred, Edwin en Edgar, treden geheel op den achtergrond bij den grooten minister, die het feitelijk hoofd was van den Engelschen staat, den Heiligen Dunstan. Van koninklijken huize, muntte hij uit door groote gaven van geest en karakter. In geen der kunsten en wetenschappen van zijn tijd was hij een vreemdeling. Edmund riep hem als eersten minister aan het hoofd van het bestuur. Door zijn krachtige energie wist hij zijn vijanden ontzag in te boezemen, zoodat zij het niet waagden Engeland aan te vallen. Het geheele bestuur berustte in zijn handen. Maar voornamelijk op kerkelijk gebied heeft hij uiterst zegenrijk gearbeid. Door Edwin tot aartsbisschop van Canterbury benoemd, wist hij de Engelsche kerk van een nieuwen geest te doordringen. Overtuigd aanhanger van Cluny, deed hij het coelibaat meer en meer ingang vinden. Hij eischte van de geestelijkheid een hoogere mate van ontwikkeling; hij dreef zijn groote kerkelijke hervormingen door door bemiddeling van hoog ontwikkelde monniken als hij zelf. Zoo beheerschte Dunstan Kerk en Staat volkomen: Engeland bloeide onder zijn wijs bestuur. Edgar werd opgevolgd door Eduardll, den Martelaar, onder wien Dunstan minister bleef. Maar Eduard werd weldra vermoord. Zijn zoon Ethelred II begon .zijn regeering met den beproefden staatsdienaar weg te zenden. Dunstan stierf in 988, juist toen de invallen der Denen weer een gevaarlijk karakter aannamen. Mercië viel af; Cornwallis en Devonshire, Dorset en Hampshire, eindelijk zelfs Kent werden verwoest. Ethelred weerde deze aanvallen niet krachtig af, maar zocht zijn vijanden af te koopen. Daartoe werd sedert 991 een afzonderlijke belasting, het Denengeld, geheven. Maar natuurlijk lieten de Denen zich niet tot den terugtocht bewegen. Zij namen het geld aan en bleven. Ten einde raad nam Ethelred ten slotte zijn toevlucht tot een laaghartig middel, waardoor hij bovendien zijn doel toch niet kon bereiken. Hij nam een groot aantal Denen in zijn dienst, verspreidde hen over het^geheele koninkrijk en liet hen op St.-Bricciusdag 1002 wreedaardig vermoorden. Natuurlijk zwoer Swein, Koning door geboorte van Denemarken, door verovering van Noorwegen, zich te zullen wreken. Zelfs in de dagen van Alfred had Engeland niet aan zulk een gevaar blootgestaan. Reeds in 1003 verscheen Swein aan het hoofd van een groot leger in Engeland. Met al de woede van een wraakzuchtig heiden overviel hij het ongelukkige land: zwaar boette het voor de misdaad van zijn Koning. In 1003 veroverde Swein Exeter en Salisbury; in 1010 verwoestte hij Canterbury. In 1013 bezette hij het dal van de Humber, veroverde Wessex en bezette Winchester. Ten einde raad vluchtte Ethelred in 1013 naar Normandië. Swein werd overal in Engelands> als Koning erkend: met het Angelsaksische koningshuis scheen het gedaan. Maar reeds in 1014 stierf de machtige Swein. Een zijner zonen, Kanoet, werd in Engeland tot Koning uitgeroepen. Maar in Denemarken verhief men zijn broeder Harald, waardoor het voor Kanoet noodig werd zich met dezen te verstaan. Hij verliet dus Engeland. Van zijn afwezigheid maakte Ethelred gebruik om zijn rijk gedeeltelijk weer in bezit te nemen. Maar hij zag zich genoodzaakt zich spoedig te weer te stellen tegen Kanoet, die aan Harald Denemarken had afgestaan en daarvoor het onbetwiste recht op Engeland had verkregen. Een hardnekkige strijd ontbrandde aan de Theems. Nog voordat de kamp was beslist, stierf Ethelred in 1016 en werd opgevolgd door zijn ridderlijken zoon Edmund II, met den teekenenden bijnaam Ironside. Herhaalde malen stonden beide Koningen tegenover elkander; ten slotte zag geen van beiden kans zijn tegenstander te overwinnen. Zoo kwam men tot een verdrag: Edmund zou opperheerscher blijven, maar aan Kanoet Mercië en Northumbrië afstaan. Maar nog in hetzelfde jaar werd Edmund vermoord. Zoo groot was de vrees voor den Deen, dat, hoewel Edmund twee zonen en een broeder had nagelaten, Kanoet in 1017 als Koning van Engeland werd erkend. Kanoet is ongetwijfeld een der merkwaardigste vorsten van zijn tijd. Hij was verstandig genoeg zich geheel als de opvolger van de oude koningen voor te doen. Hij veranderde niets aan de Angelsaksische instellingen. Denen rein, Koning van Engeland, 1013. t, 1014. Kanoet, 1011—1035. Edmund II Ironside, 1016—1017. en Angelsaksers werden door hem gelijkelijk in den staatsdienst gebruikt. Het leger werd op Engelsche leest geschoeid. Gestreng en onpartijdig handhaafde hij het recht: herhaaldelijk doorreisde hij Engeland om toe te zien, dat nergens onrecht geschiedde. Hij bescherm¬ de de Kerk en wandelde in de voetstappen Munt van Kanoet. van St. Dunstan. In 1018 stierf zijn broeder Harald kinderloos: zonder verzet volgde Kanoet hem in Denemarken op. In 1028 veroverde hij Noorwegen. Zweden moet zijn oppermacht hebben erkend. In 1032 deed hij een inval in Schotland en dwong Koning Malcolm II hem als leenheer te huldigen. Zoo nam Kanoet een imposante stelling in in het Noorden van Europa. Wij vonden hem in 1027 bij de kroning van Koenraad II te Rome. Zijn doel was een pelgrimstocht naar het graf van St. Pieter. Maar hij vergat zijn koningsplichten voor het verrichten van zijn devotie niet. Met den Paus stelde 1'i.j een regeling vast voor de begeving van het aartsbisdom Canterbury. Op ZlJn aandrang stond de Keizer hem de landen benoorden de Eider af. Met Hudolf vah Bourgondië sloot hij een verdrag over de vrije passage van zijn onderdanen door diens land. Zoo zorgde deze Koning voor de belangen van Val van Ernst van Zwaben, 1030. Bourgondië veroverd, 1032. Hendrik I, 1031-1060. De eerste Capets. zijn onderdanen, gelijk destijds slechts weinige vorsten deden. Geen wonder dan ook, dat zijn persoon in Engeland is blijven leven, dat zijn regeering als de gelukkigste tijd wordt geprezen, dat aan zijn naam bekende anekdoten zijn verbonden. Reeds spoedig na zijn kroning te Rome moest Koenraad naar Duitschland terugkeeren; Ernst van Zwaben had zich weer aan het hoofd van de oppositiepartij gesteld. Met Rudolf van Bourgondië kwam inmiddels nog in 1027 een overeenkomst tot stand, waarbij hij zijn rijk vai^dgg|Keizer in leen ontving en dezen tot zijn erfgenaam benoemde. Ocflr hierd(»r beleedigd, volhardde Ernst in zijn verzet, al kon hij weinig macht ont\«kkelen. Wel werd hij in zijn hertogdom hersteld, maar zijn verhouding/ersoonlijke betrekking. Maar staatsmanstalenten bezat Constantijn zeer weinige. Toch gevoelde hij zich zoo eker van zijn macht, dat hij het kon wagen om na Zoë's Keizerin Zoë. Email in liet Museum te Pesth. Keizer Constantijn IX. Email in het Museum te Pesth. dood in 1050 alleen het bewind in handen te houden. Eerst na zijn dood volgde Zoë's zuster Theodora, de laatste uit de Macedonische dynastie, hem op. Zij bezat vele der groote eigenschappen van haar oom Basilios, kracht, werkzaamheid en scherpzinnigheid. Inderdaad heeft deze meer dan 70-jarige vrouw het rijk nog twee jaren voortreffelijk bestuurd. Tot haar opvolger benoemde zij Jen ouden generaal en senator Michael VI. Het was niet aan te nemen, dat men zich bij deze benoeming zou neerleggen. Langzamerhand had zich vooral bij de aristocratie afkeer, zelfs haat ontwikkeld tegen het despotisme der Macedoniërs. Deze ontevredenheid zou reeds vroeger tot uitbarsting zijn gekomen, had niet het rijk. zich onder de Basiliden in een betrekkelijk hoogen bloei verheugd. In de^ oogen van alle andere volken, ook die van het Westen, was het rijk het middelpunt der wereld, van den rijkdom, de schoonheid, de hoogere beschaving. Als de wettige erfgenaam en de drager der beschaving van * 1 D nr» of ATI rl Vinf riant* nncr a Hiifl iXLltJlVtJil dl XtUlIIClllCIl uciuuiij oiuuu —— ö .» voor de oogen der volkeren, wel niet ongesmaldeeld, maar toch nog beschikkende over een imposante macht. De zwaarste crisissen was het zegevierend te boven gekomen: het was als met onsterfelijkheid begaafd. Aan de hernieuwde macht paarde zich de toover van het Oostersch despotisme. Geen rijk kon een stad aanwijzen van de schoonheid en van de beteekenis in ieder opzicht als Byzantium. Vergeleken bij den Byzantijn waren eigenlijk alle andere volken barbaren; en deze gevoelden dat. Wat het rijk aan militaire kracht te kort kwam, vergoedde het ruimschoots door een hoogst bekwame, verfijnde diplomatie, die haar vertakkingen over de geheele wereld van Bagdad tot Engeland bezat. De Staat had herhaalde verjongingskuren ondergaan door de opneming van vreemde bestanddeelen, vooral van Slaven; maar steeds was de Grieksche stempel op de onderworpen volken gedrukt, zoodat er ten slotte een grootere volkseenheid was ontstaan dan in de meeste andere rijken het geval was. Het ligt evenwel voor de hand, dat gelijk de Slaven en andere vreemde stammen zich met de Grieken hadden geassimileerd, deze op hun beurt zeer veel vau gene hadden overge- Keizerin Theodora. Email in liet Museum te Pest Theodora, 1054-1056. Michael VI, 1U56-1057. De 3yzantijnsche beschaving. h. nomen, zoodat er een gemengd volk met een gemengde taal was ontstaan, dat men in onderscheiding tot het Grieksche het Byzantijnsche kan noemen. Het kan wel niet anders of een staat en een volk met zulke oude traditiën moet van nature conservatief zijn. Er is opmerkelijk weinig ontwikkeling in de Byzantijnsche kunst en kunstnijverheid. De Kerk bleef dezelfde als voor eeuwen: na den Beeldenstrijd was er van strijd en dus van ontwikkeling zoo goed als geen sprake. De administratie, de rechtspleging, het leger, de vloot blexen in hooidzaak op dezelfde leest geschoeid. Ook de zeden en gewoonten, b. v. de openbare spelen, bleven eeuwen lang gelijk zij waren. Maar naast de aloude hadden deze nieuwe Romeinen, gelijk zij zich nog altijd met trots noemden, nieuwe eigenaardigheden aangenomen, goede en slechte. De hun opgelegde verplichting om zich maar al te dikwijls door slimheid een uitweg uit moeilijke omstandigheden te banen, had hun een onbetrouwbaarheid gegeven, die met de in de Oudheid beruchte Punische te vergelijken is en spreekwoordelijk weid. En van het Oosten nam men een aan de Oudheid vreemde \meedheid over: het uitsteken der oogen kwam veelvuldig voor. Ook aan het Oosten was het eunuchendom ontleend: in den staatsdienst, in het leger, zelfs in de Kerk komen voortdurend eunuchen voor. Minder ergerlijk was een steeds gestrenger volgehouden hofceremonieel, dat met de Spaansche etiquette der 17de eeuw is te vergelijken: zelfs vorsten van beteekenis als Basilios II verstonden op dit punt geen scherts. Een zeer ingewikkelde titulatuur onderscheidde scherp de rangen der ambtenaren. Daartegenover stond evenwel nog altijd een opgewekt geestelijk leven. De opvoeding der kinderen van den gegoeden stand was voortreffelijk: uit deze kringen kwamen de vele hoogst bekwame mannen voort, die in verschillende betiekkingen den Staat hebben gediend. Vooral de letterkundige beschaving stond zeer hoog. Door den kerkelijken strijd was de dialectiek tot groote ontwikkeling gekomen; zij werd welhaast ook op andere geestelijke onderwerpen toegepast en schiep een veelzijdige bestudeering der oude letterkunde aan den eenen, een nieuwe letterkundige productie aan den anderen kant. Onder de vele mannen van beteekenis noemen wij hier Photios, den tijdgenoot van Basilios I en Leo VI, een man van smaak en oordeel, scherpzinnig criticus der Grieksche oudheid, schrijver over-kerkelijke vraagpunten, kenner van het kerkrecht, in één woord, een-encydopaedigchgeleerde. Maar vooral treedt op den \ ooi grond Keizer Constantijn VII, de geleerde op den troon, wiens regeering wij vroeger beschreven. Hij is de schrijver van verschillende werken, die als bronnen voor de kennis van de inrichting van het Byzantijnsche rijk altijd groote waarde zullen behouden, een boek over de themen (provinciën), een over het bestuur van het rijk, voor zijn zoon Romanos II opgesteld, verder een over de inrichting en de ceremoniën van het hof, ten slotte een levensgeschiedenis van zijn grootvader, Keizer Basilios I. Maar ook als bevorderaar van wetenschappelijk onderzoek heeft hij groote verdiensten. De door Bardas gestichte academie werd door hem op breedere schaal hervormd en op allerlei wijzen begunstigd. Zoo ontstonden in den kring, waarvan Constantijn het middelpunt was, handboeken over verschillende wetenschappen, gebaseerd op de Grieksche oudheid: over landbouwkunde, veeartsenijkunde, ziektekunde en geneesmiddelleer, algemeene geschiedenis, geschiedenis der Heiligen. Vooral moeten hier verschillende Keizerkronieken worden genoemd, de voornaamste bronnen voor de geschiedenis dier tijden. Na Constantijns dood zijn nog slechts weinig namen te noemen. Zoo vervaardigde Suidas zijn omvangrijke encyclopaedie voor gewijde en ongewijde geschiedenis en letterkunde. De kunstpoëzie beteekende weinig; daarnaast is evenwel de opkomst der volkspoëzie te constateeren. De rijksgeschiedenis bleef ook na Constantijn ijverige De Hagia Theotokos te Konstantinopel. beoefenaars vinden. Bovendien openbaarde de Byzantijnsche wetenschappelijke zin zich op hoogst verdienstelijke wijze in het verzorgen en afschrijven van handschriften. Vooral de in de 10de en llde eeuw ontstane klooster-republiek op het schiereiland Athos, die weldra een dertigtal kloosters telde, heeft zich in dit opzicht duurzame lauweren verworven. Ook de andere kunsten bleven zich in hoogen bloei verheugen. Verschillende Keizers hebben door het oprichten van prachtige gebouwen Konstantinopel tot de schoonste hoofdstad der wereld gemaakt. Het Keizerlijk 1 Paleis, het Hebdomon, vooral door Theophilos belangrijk vergroot, muntte uit zoowel door massieve constructie als door kostbare detailversiering. In den kerkbouw kwamen sedert het einde der negende eeuw eigenaardige wijzigingen: de kerk kreeg den vorm van een Grieksch kruis met hoogen koepel; van binnen werd zij steeds rijker beschilderd. Daar gedurende den beeldenstrijd de beeldende kunsten natuurlijk in den ban waren, legde men zich met des te meer ijver toe op de decoratieve schilderkunst, waarin men het tot een belangrijke hoogte wist te brengen. De kunstnijverheid bereikte een hoogen bloei: paleizen en kerken wedijverden door den blinkenden glans van tal van kunstvoorwerpen. Met smaak verstond men ook de kunst de handschriften met miniaturen te verluchten. Uiterst belangrijk was ook het Byzantijnsche handelsverkeer. Een bewijs hiervoor is wel het feit, dat de Byzantijnsche munt nog altijd zoo goed als de geheele wereld beheerschte: vooral de Grieksche goudmunt werd overal gaarne aangenomen. Nog altijd was Byzantium de eerste handelsstad der wereld: als verbiudend lid tusschen Oosten en Westen had de stad een groot gedeelte van het ruilverkeer in handen. Enorme kapitalen maakten de uitbreiding van den handel steeds mogelijk. In Azië hadden de Grieken gedurende den val van het rijk der Abbassiden den Arabischen handel geheel overvleugeld. Te Konstantinopel kwamen alle Indische en Chineesche waren langs den Middenaziatischen karavaanweg ter markt: van daar werden zij naar het Westen en Noorden verscheept. De toenemende beschaving der Romaansche, Germaansche en Slavische volken maakte hun koopkracht steeds grooter en gaf den Byzantijnschen handel steeds grooter beteekenis. Slechts begonnen sommige Italiaansche steden, Amalfi, Venetië, Pisa en Genua op dit gebied de concurrenten der Grieken te worden. Te Byzantium zag men geheele koloniën van vreemde kooplieden verrijzen: Russen, Bulgaren, Italianen van allerlei vaderland, later ook Hongaren en Arabieren. De Spaansche Ommayaden zochten hun handelsbetrekkingen met het Oosten liefst aan den Bosporus. De Keizers waren verstandig genoeg den handel zooveel mogelijk te bevorderen, zoo niet uit overtuiging, dan toch uit eigenbelang. Een zeer belangrijk onderdeel van den handel bleef als van ouds de slavenhandel. Maar ook eigen producten werden in groote hoeveelheden uitgevoerd: de nijverheid, die kostbare zijden stoffen, gegoten en gedreven ijzer- en koperwaren, gouden en zilveren sieradiën, juweelen, emails enz. produceerde, vond een altijd geopend afzetterrein in het Westen, dat de kunst nog niet verstond al dat schoons zelf te vervaardigen. Was de economische toestand van het rijk dus zeer gunstig, ook in andere opzichten vertoonde het nog niettegenstaande het minder goede bestuur der opvolgers van Basilios II een opmerkelijke kracht. Het militaire weerstandsvermogen was zeer verhoogd door de vorming van een nieuwe garde uit de zoogenaamde Warangen, Denen en Scandinaviërs, ook uit Engeland, waarbij zich later ook Normandiërs aansloten. De geschiedenis van het rijk tot de verovering van Konstantinopel door de kruisvaarders, toont duidelijk de groote beteekenis dezer stoere Noorsche krijgers aan; aan hen heeft meermalen het rijk zooal niet zijn bestaan dan toch zijn rustig voort- ' bestaan te danken gehad. Vooral in den krijg met de Arabieren hebben zij zich meermalen onderscheiden. In Syrië werd steeds gestreden; Aleppo en Antiochië, het eerste Arabisch, het tweede Grieksch, vormden de middelpunten van een verwoestenden grensoorlog. In 1032 slaagden de Byzantijnen er in het sterke Edessa te veroveren; vele Arabische hoofden, o. a. de emir van Aleppo, boden hun onderwerping aan en betaalden schatting. Zoo sterk werd door deze overwinning het gevoel van eigenwaarde te Byzantium, dat men besloot ook de Afrikaansche en Siciliaansche Mohammedanen aan te vallen, die nog altijd de zeegrenzen van het rijk ernstig bedreigden. Het was inderdaad geen groote vermetelheid een aanval te doen op de Mohammedaansche macht: overal waren hun rijken de ontbinding nabij. In Bagdad heerschte nog altijd een titulair Khalief. Sedert 945 waren de Boejiden in het bezit van het ambt van emir al omra en oefenden als zoo- c danig gezag uit over Mesopotamië en het Westen van Perzië. Ongelukkig splitste zich dit rijk herhaaldelijk ten gevolge van het ontbreken van een vaste erfopvolging. Een bevredigender aanblik gaf het andere rijk, dat op Perzischen bodem was gegrondvest, dat der Samaniden. Sedert 900 beheerschte dit < geslacht de Oostelijke landen van het khalifaat. Zij waren onder de Oostersche despoten niet de minst voortreffelijke. Zij waren gematigd tegenover hun onderdanen en verdraagzaam in het godsdienstige. Zij waren eerder geneigd te vergeven dan te straffen; van sluipmoorden hoort men onder de Samaniden nauwelijks. Geen hunner werd door een woeste veroveringszucht bezield: steeds hielden zij meer het oog gericht op de vreedzame ontwikkeling hunner volkeren. Aan hen dankt de Perzische dichtkunst haar opkomst. Ook de wetenschap werd door hen bevorderd: te Bokhara vestigden zij een groote bibliotheek. Vooral de medische wetenschappen vonden ijverige beoefenaars: onder de Samaniden leefde Rasi, de grootste Arabische geneesheer. Maar deze schoone, vreedzame ontwikkeling was ook aan de algemeen Oostersche kwaal van spoedig verval onderworpen. De latere Samaniden evenaardden hun voorgangers in geen opzicht: het rijk verkeerde in een staat van volledige ontbinding. Daarvan maakte de Turksche vorst Seboektegin gebruik ^ door zich om de stad Ghazna een onafhankelijk gebied te vormen. Hij werd in 997 opgevolgd door zijn zoon Machmoed den Ghasnavide, wiens naam nog 5 heden den Oosterling met eerbiedige bewondering vervult. Ongetwijfeld is hij een der merkwaardigste Mohammedaansche vorsten. Een krijgsheld, zooals de wereld zelden heeft aanschouwd, muntte hij uit door vermetele dapperheid en rustelooze werkzaamheid. Zijn politiek, die altijd het doel vast in het oog hield en steeds het juiste oogenblik wist te kiezen, werd gedreven met een slimheid, die het te gelijk verstond de menschen door vriendelijke minzaamheid aan zich te verbinden en ze op het juiste oogenblik tot bereiking van eigen doeleinden te gebruiken. Het gelukte Machmoed niet spoedig zich een onafhankelgke heerschappij te stichten. Wel zette hij in 999 den laatsten Samanide af en greep zelf de A*» 82 'e Boejiden. De samaniden. De ihasnaviden. laclimoed, de Ghasnavide. 997—1030. Firdoesi, 940-1020 Avicenna, 980-1037. teugels van het bewind, maar een laatste telg van dit geslacht, Ismaël, toonde den ouden roem te handhaven. Eindelijk werd hij in 1005 vermoord. Nu eerst had Machmoed ten minste in het binnenland rust: niemand waagde het meer hem te trotseeren. Naar alle zijden breidde hij zijn rijk uit. Een groot gedeelte van het Boejidenrijk trok hij aan zich. Oproerige stammen aan zijn grenzen onderwierp hij. Beloedsjistan en Afghanistan werden veroverd. Als Alexander de Groote trok hij Indië binnen en met meer geluk dan de Macedoniër drong hij diep in het land door. Vijftien veldtochten deed hij om Indië te onderwerpen: groote gebieden heeft hij er aan zijn rijk toegevoegd. Overal liet Machmoed den Islam prediken en zijn nieuwe onderdanen tot zijn geloof bekeeren: hij is de eerste geweest, die den Islam aan Voor-Indë bracht. Zoo werd Machmoed in de oogen zijner tijdgenooten een geloofsheld bij uitnemendheid. Hij was dit ook voor hen door zijn scherpe vervolging van de Sjiieten en andere ketters. Maar hij heeft ook groote verdiensten. Evenals de Samaniden was hij een mild beschermer van kunst en wetenschap, hoewel meer uit heerscherstrots dan uit waarachtige belangstelling. Dichters en geleerden wist hij aan zijn schitterend hof te Samarkand te verbinden. In de eerste plaats moet hier de groote naam van Firdoesi worden genoemd, den grootsten dichter van Perzië. Hij nam alle verhalen en sagen der oude Perzische Koningen in zich op en schreef zijn wereldberoemd hoofdwerk, het Schah-nameh (Koningsboek), waarin hij de oude geschiedenis van zijn volk tot de Arabische verovering in klankrijke verzen behandelt, een epos, dat met de beste van andere volken is gelijk te stellen. In 1000 werd hij door Machmoed aan zijn hof ontboden. Daar heeft hij twaalf jaren geleefd en in dien tijd zijn hoofdwerk voltooid, een reuzengedicht van 60,000 dubbelverzen. In hem had de Perzische geest zijn edelste en verhevenste uitdrukking gevonden: hoog steekt hij uit boven alle andere dichters van Perzië. Zijn schepping is te vergelijken met de groote epen der andere Indogermaansche volken, den Nala, Homerus, het Nibelungenlied. Naast den grooten naam van Firdoesi moet op een ander gebied worden genoemd die van Ibn Sina, dien de Westerlingen Avicenna noemen. Hij is naast den Spaanschen Averroes de Arabische geleerde, die onder de Christenen den grootsten roem genoot en den grootsten invloed heeft uitgeoefend. Hij is de classieke belichaming van het Perzische volkskarakter: vol geest en verstand, werkzaam en levenslustig, handig en innemend, vlug van begrip, nooit moedeloos, ontbreekt hem toch de diepte van het genie en vooral grootheid van karakter. Zijn talent was hoogst veelzijdig: hij was geneesheer, staatsman, hoveling en geleerde; hij schreef tallooze boeken over geneeskunde, wijsbegeerte en zedenkunde, wiskunde en natuurkunde, alchemie en droomuitlegging, godgeleerdheid, grammatica en rhetorica, muziek; hij was bovendien dichter; hij schreef zoowel in het Arabisch als in het Perzisch: hij is een encyclopaedie der toenmalige wetenschap. Oorspronkelijk was hij niet: zijn verdienste ligt hierin, dat hij de wetenschap zijner voor- gangers, vooral op het gebied der geneeskunde, op systematische wijze tot een geheel heeft verwerkt: zoo is zijn Kanon niet alleen voor het Oosten, maar ook voor het Westen in de Middeleeuwen het handboek geworden; op medisch gebied gold zijn woord duizend jaren lang als een dogma gelijk dat van Galenus. Hij stierf in 1037 hoog vereerd door het geheele Oosten; zijn graf wordt nog in Hamadan getoond. Zoo was het rijk van Machmoed den Ghasnavide nog een korte, maar schitterende bloeitijd voor een gedeelte van de Mohammedaansche wereld. Kort, want de ondergang was reeds zoo goed als zeker, toen Machmoed in 1030 stierf. Zijn rijk is bezweken voor den aanval der Turken. Het groote volk der Turken heeft eeuwenlang Midden-Azië, het naar hen genoemde Toerkestan, bewoond. Het werd verdeeld in 1°. Noord-Turken of Tataren, de Nomadenstammen in Zuid-Siberië, de Kirghiesen, Jakoeten enz.; 2°. Oost-Turken, gewoonlijk ook Tataren genoemd, in Westelijk China, waar zij destijds het machtige rijk Kiptschak of het Rijk der Gouden Horde vormden; 3°. West-Turken, de Toerkmenen en verder allen, die in de later Middeleeuwrsche geschiedenis als geweldige veroveraars zijn opgetreden, de Seldsjoekken, de Osmanen. De Seldsjoekken dragen hun naam naar hun hoofd Seldsjoek, die in 956 aan de Jaxartes een rijkje stichtte. Hij had een vijftal zonen, de erfgenamen van zijn macht en zijn krijgshaftigheid. Weldra vormden de Seldsjoekken een groote horde weerbare mannen, die als echte nomaden van Midden-Azië uit geheel het land beoosten de Euphraat met hun plundertochten teisterden. Natuurlijk was het verdeelde Boejidenrijk niet in staat hen te weerstaan: de eenige, die de macht bezat hen tot rede te brengen, was de krachtige Machmoed van Ghasna. Maar zijn opvolgers, die ver beneden hem stonden, waren daartoe op verre na niet in staat. Twee kleinzonen van Seldsjoek, Togril-Beg en Tsjakir-Beg, vestigden zich in 1035 in Khorasan: een breuk met de Ghasnaviden was daarvan het onmiddellijk gevolg. Eerst in 1059 kwam aan den strijd tusschen Ghasnaviden en Seldsjoekken een einde, toen Machmoeds kleinzoon Ibrahim Khorasan aan de Seldsjoekken afstond. Het zwaartepunt van Ibrahims rijk lag sedert in Indië: sedert verdween het korten tijd zoo schitterende en machtige rijk der Ghasnaviden. Niet in het Oosten hebben de Seldsjoekken hun groote veroveringen gemaakt. Evenals de Germanen dreef hen een onweerstaanbare drang naar de rijke cultuurlanden in het Westen. Zij vonden veel minder tegenstand dan deze. In korten tijd was geheel Perzië in hun macht. Ten slotte trok Togril Beg in 1055 op Bagdad af, waar nog steeds een Boejide als emir al omra over een klein gebied regeerde. Zegevierend trok de Seldsjoek de hoofdstad binnen: de Khalief benoemde hem tot emir al omra, waardoor hij den titel bij de macht voegde. Daarmede was ook het rijk der Boejiden vernietigd. In 1058 bezette de nieuwe emir al omra Mesopotamië en breidde zelfs zijn grenzen dreigend genoeg naar den Byzantijnschen kant uit. Togril Beg regeerde in het De Turken. De Seldsjoekken. Togril Beg, enrïr al omra, 1055. i DeFatimiden De Ommayaden. Hakam II, 961-974. Hischam II, 976-1013. Mohammed al Mansoer. i t ] algemeen verstandig. Hij begreep, dat het groote rijk, dat hij had veroverd, in de eerste plaats orde en rust behoefde, en gaf zich de grootste moeite aan die behoefte tegemoet te komen. Zoo stierf hij in 1063 als de machtigste heerscher van Azië. Het is begrijpelijk, dat in zulke tijden van verwarring Byzantium geen gevaar liep; zelfs kon de Grieksche heerschappij zich tot diep in Azië uitbreiden. Van de Fatimiden had de Keizer evenmin iets te vreezen. Hun macht bleef beperkt tot Noord-Afrika, Egypte en Syrië: hun Khalief werd van veroveraar organisator. Het Fatimidische rijk is een der krachtigste van alle Arabische staten geweest: zijn langdurig, zoo goed als ongerept bestaan is een bewijs van innerlijke kracht. Maar expansie had het niet meer. De vaste erfopvolging der Fatimiden was een waarborg tegen troonstrijden, zooals in alle andere Oostersche rijken voorkwamen. Alleen aan de Byzantijnsche grens in Syrië werd soms gestreden, maar ten slotte bleef toch de toestand zoo goed als onveranderd. Maar in het midden der elfde eeuw begon het verval van het rijk voorgoed. Overal ontwikkelden zich kleine heerschappijen; het geheele Westen maakte zich onafhankelijk; ook het Oosten ging weldra verloren. Maar veel droeviger was in de elfde eeuw het lot der Ommayaden in Spanje: na een betrekkelijk langen tijd van schitterenden bloei volgde hier een voor Mohammedaansche staten, naar het schijnt, onafwendbaar verval. Abderrachman III werd opgevolgd door zijn zoon Hakam II. Deze was een verstandig en begaafd man, die met gerijpte ervaring den troon besteeg. Hij was in het algemeen vreedzaam van aard, maar toen de Christenvorsten op grond daarvan meenden van hun met Abderrachman gesloten verplichtingen ontslagen te zijn, moesten zij ondervinden, dat de Khalief niet met zich liet spotten. Ook in Afrika overwon Hakam al zijn vijanden; hier was hij de waardige opvolger van zijn grooten vader. Ook in zijn zin voor kunst en wetenschap was hg dat. Veel van den hoogen bloei van kunst en wetenschap in het Moorsche Spanje komt voor rekening van Hakam, zeker den geleerdsten vorst, die ooit een troon heeft bestegen. Ongelukkig was zijn zoon Hischam II bij zijn troonsbeklimming nog slechts tien jaren oud. Geen wonder, dat aan het hof weldra twee partijen elkander den voorrang betwistten, de militaire en de burgerlijke. De invloedrijkste persoon in de laatste was Mohammed Ibn Abi Amir. Hij was van adellijken, maar onbemiddelden huize, had in de rechten gestudeerd en zich door energie en talent langzamerhand een hooge positie weten te veroveren. Hij was onder Hakam het hoofd van het departement van financiën, wat hem gelegenheid ?af zich talrijke vrienden te verschaffen. Ten slotte werd hij door Hakam tot de verantwoordelijkste posten verheven: terecht beschouwde en waardeerde deze hem als een financier, diplomaat en oorlogsman van den eersten rang. Natuurlijk steunde hij na Hakams dood het regentschap van diens weduwe Aurora. Hij was de eerste man van het rijk. Hij was populair bij het volk en bij het leger, dat hij herhaaldelijk tegen de Christenen ter overwinning voerde. Het eene ambt na het andere werd hem opgedragen: weldra was aan het hof geen grootwaardigheidsbekleeder hem in rang gelijk. Zonder eenig gemoedsbezwaar ruimde hij zijn tegenstanders uit den weg, maar wist tevens door een krachtig en uiterst gestreng bestuur zijn macht op hechte grondslagen te bevestigen. Men beschuldigt hem zelfs den jongen Khalief met opzet buiten alle staatszaken te hebben gehouden en een Mohammedaanschen monnik van hem te hebben gemaakt. In ieder geval was Hischam volkomen ongeschikt om een machtig rijk op voet van oorlog te besturen. Hij werd door Mohammed geheel afgesloten van de buitenwereld. Zelfs nam deze minister zoo zeer een gelijke positie naast den vorst in, dat hij zich de vrijheid kon veroorloven een eigen lijfwacht te vormen. Met behulp daarvan wist hij alle tegenstanders te verpletteren. Tot zijn dood in 1002 heeft hij Spanje als onbeperkt vorst geregeerd. Zelden is een man door verachtelijker middelen tot de heerschappij gestegen; maar zelden ook heeft een man de verkregen macht op zoo grootsche, geniale wijze gebruikt. Wat men ook tegen het karakter van Mohammed moge inbrengen, zijn regeering is een zegen voor Spanje geweest; hij is op één lijn te stellen met Abderrachman III. Wel ontbrak hem diens zin voor kunst en wetenschap, maar voor het overige kan hij met hem worden gelijkgesteld. Hij was streng rechtvaardig, maar ook hoogst verdraagzaam, zoodat de geloofsvervolgingen binnen de perken bleven. Scherpzinnig in hooge mate, wist hij steeds de juiste middelen te kiezen om zijn doel te bereiken. De stalen energie van zijn karakter deed hem alle moeilijkheden te boven komen. In 52 veldtochten heeft hij het bevel gevoerd; gedurende zijn bewind hadden de Christenen geen oogenblik rust. Geen enkel detail van het binnenlandsch bestuur ontging zijn aandacht; de ambtenaren wisten, dat hij hun gangen naging en zorgden door een zorgvuldig beheer uit de handen zijner wrekende gerechtigheid te blijven. Altijd bleef hij zijn aandacht aan het leger wijden, dat hij door vrijgevigheid maar tevens door ijzeren discipline aan zich wist te ketenen. Als veldheer was hij onovertroffen; slechts zijn geluk ging zijn talent te boven. De macht zijner innemende en toch geëerbiedigde persoonlijkheid maakte allen het gehoorzamen gemakkelijk. Het was waarlijk geen zelfvergoding, toen hij den Khalief het decreet ontlokte, waarbij hem den khalief en titel Al-Mansoer werd toegevoegd en hem tevens de uiterlijke eerbewijzen van den Khalief werden toegekend. Hij ging nog verder: hij wilde een dynastie stichten. Zijn zoon werd tot zijn opvolger benoemd; hij zelf liet zich Koning noemen. Met zijn leven ging zijn macht niet onmiddellijk te loor. Gelijk Karei Martel door Pepijn, zoo werd Al-Mansoer door zijn zoon Abdelmelik opgevolgd. Hij was een bekwaam en energiek man, volkomen berekend voor zijn taak. Maar zijn broeder Abderrachman, die hem opvolgde, vergat alle voorzichtigheid. Einde der Om mayaden, 1031. Splitsing van het rijk. I I \ ' I • ] ] 1 I I < * I < k < Sancho de Groote, f 1035.- Toen hij in 1008 den kinderloozen Khalief een decreet had doen onderteekenen, waarbij hij tot diens opvolger werd benoemd, kwam het volk van Cordova in opstand; Abderrachman werd gedood. Maar met den val van de dynastie van Al-Mansoer was ook die van het rijk der Ommayaden beslist. Geen groot vorst besteeg weer den troon. Het leger gehoorzaamde niet meer aan den Khalief. Ieder generaal en stadhouder deed wat goed was in zijn oogen. Natuurlijk zetten daardoor de Christenstaten hun grenzen weer uit; de vrees voor het geweldige zwaard van Al-Mansoer was verdwenen. Burgeroorlogen teisterden het Mohammedaansche rijk; Cordova werd herhaaldelijk geplunderd; de eene Khalief na den ander werd op den troon verheven en weer verdreven; het tooneel verandert schier iederen dag. De laatste Khalief was Hischam III, wiens heerschappij ternauwernood buiten de muren vaü Cordova reikte. Hij werd in 1031 door zijn neef Ommaya vai} den troon gestooten. Maar de bevolking van Cordova riep den overweldiger niet tot Khalief uit. Zoo eindigt de machtige dynastie der Ommayaden roemloos met een naamgenoot van den stichter. ' Uit het, Spaansche rijk der Ommayaden zij^L verschillende kleinere rijken ontstaan, die'elkander onderling even heftig bestreden als zijnde Christenen en deze zelf elkander. Het wordt een wilde anarchie, waar den vermetelste de grootste overwinning toelacht, een oorlog van, allen tegen allen. Zelfs de scherpe scheiding van Christendom en Islam valt gewoonlijk weg; slechts het ruwste eigenbelang geeft den doorslag bij de politiek der^vorsten. Gewapende benden vormen zich, die zich organiseeren onder condottieri en zich aan den meestbiedende verkoopen. Maar een hoogst merkwaardig verschijnsel was de hooge bloei der beschaving te midden der politieke ellende. Evenals aan de kleine hoven in Italië en Duitschland in lateren tijd, ontwikkelt zich in Spanje een opgewekt geestelijk leven; daar bloeien kunst en wetenschap evenals vroeger te Cordova, en zelfs vrijer en onbelemmerder dan daar. Bovendien brengen handel en nijverheid nog altijd materieele welvaart: alleen Cordova, iet veelgeprezene, maar thans veelverwoeste, zonk in stoffelijken en geesteijken zin ter neder. De voornaamste stad van Spanje, het middelpunt in nenig opzicht, werd Se villa, de lachende, vroolijke stad aan de Guadalquivir. 3nder de Mohammedaansche staten moeten vooral worden genoemd Sara*ossa, Valencia, Almeria, Granada, Badajoz en Toledo, die door afwisselende lynastieën werden bestuurd, verder Cordova en Se villa, die aristocratisch geregeerde republieken vormden. Het was een geluk voor den Islam, dat de Christenen elkander even heftig )estreden als hun vijanden. Een verbitterde oorlog was gevoerd, voordat het sancho den Groote van Navarre omstreeks 1030 gelukte alle Christenstaten mder zijn schepter te vereenigen. Maar deze vereeniging, met de grootste moeite tot stand gebracht, bleek al spoedig onhoudbaar. Bij zijn dood in 1035 verdeelde Sancho zijn rijk onder zijn drie zonen: Garcias verkreeg ! Navarre met Biscaye, Ferdinand Castilië met Gallicië, Asturië en Leon, Ramiro Arragon met Catalonië. Het is deze verdeeling van Spanje, die gedurende de verdere Middeleeuwen in stand is gebleven. Van de drie rijken wafc Castilië het meest door zijn ligging op den strijd tegen de ongeloovigen aangewezen; gelukkig was Koning Ferdinand I een krygshaftig man, die den heiligen oorlog als zijn levenstaak beschouwde. Het gelukte hem de grens belangrijk naar het Zuiden te verleggen; hij veroverde een groot aantal steden op de Mohammedanen en dwong zelfs Sevilla zijn leenhoogheid te erkennen. Ongelukkig begonnen na zijn dood zijn drie zonen een verwoeden strijd om de heerschappij, die eerst in 1075 met de volledige overwinning van Alfonso VI eindigde. Zoo bleef het ten slotte nog twijfelachtig, of het Kruis of de Halve Maan over Spanje zou heerschen; het hing er maar van af, aan welke zijde een krachtig vorst alle thans verdeelde krachten onder zijn leiding zou weten te vereenigen. Bijna nergens boezemden dus de Mohammedaansche staten hun vijanden nog eerbied en vrees meer in. Geen wonder dus, dat te Byzantium de gedachte kon opduiken van een algemeenen aanval op de Mohammedanen allereerst op de zeeroovers van Noord-Afrika en Sicilië, die in naam no£ altijd den Fatimidischen Khalief erkenden. In 1032 versloegen de Grieker de Muzelmannen volledig in de Adriatische Zee, in 1035 nogmaals in d( Aegaeische Zee. In 1038 veroverde de Grieksche veldheer Maniakes Messina versloeg de Arabieren en was daardoor meester van de grootste helft van he eiland. Het volgende jaar bracht hij nogmaals den Saracenen een verpletterend» nederlaag toe; daarmede was Sicilië voor Byzantium teruggewonnen. Maa kort daarna werd Maniakes teruggeroepen; het eiland ging weer verloren alleen Messina bleef behouden. Ook op het Balkan-schiereiland zelf werdei zware verliezen geleden. De Bulgaren konden hun oude grootheid niet vei geten. Alras bemerkten zij, dat de teugels van het bewind niet meer in d< krachtige hand van Basilios rustten. Ijl 1040 brak dan ook een opstand uit Toen plantte Steven Bogislaw, die gehuwd was met een kleindochter vai Czaar Samuel, in Servië ïfe vaan des opstauds; hij versloeg een Keizerlijk lege en wist de onafhankelijkheid van zijn land ook tegen verdere aanvallen t handhaven. Deze welgelukte aanval bracht ook de andere stammen in beweging In Bulgarije plaatste zich Peter Deljan, die zich een kleinzoon van Samut noemde, aan het hoofd van den opstand. Bulgarije, Macedonië en een de( van Griekenland vielen in zijn handen. Maar weldra sneuvelde hij bij Thessj lonika; het kostte Michael IV weinig moeite een groot deel van het Balkai schiereiland weder aan zijn gezag te onderwerpen. Nauwelijks was dit gevaar bezworen of Byzantium had zich in Itali tegen nieuwe vijanden te verweren, de Normandiërs. Uit dankbaarheid voc bewezen diensten schonk de hertog van Napels aan den Normandiër Rainu in 1030 het sterke Aversa, waarmede hij in 1038 door Koenraad II wer Navarre. Castilië. Arragon. Ferdinand I van Castilië, 1035-1065. I ! Byzantium. » r ) l J ? t r > ï e Opstanden in Servië en 1 Bulgarije. r e >• ;1 )1 iï- ë Normandiërs in Zuid-Italië »r lf d Schisma tusschen de Latijnsche en de Grieksche Kerk, 1054. ƒ I ( I 1 Izaak I, Komnenos, 1057-1059. De Komnenen. ' I 1 ( ] beleend. Vele Normandiërs stroomden sedert naar Aversa; uitbreiding van het graafschap was het onvermijdelijk gevolg. De Normandiërs van Aversa, verbonden met Willem met den IJzeren Arm en zijn negen broeders, begonnen den strijd tegen de Grieken. In 1041 en volgende jaren leden deze de eene nederlaag na de andere. Daarmede kregen de Normandiërs vrij spel. In 1042 werd Willem met den IJzeren Arm door zijn onderbevelhebbers tot hertog van Apulië benoemd. Na zijn dood in 1046 volgde zijn broeder Drogo hem op; deze verkreeg zijn beleening van Hendrik III. Ook de Paus erkende het hertogdom Apulië. In 1057 werd de roemruchtige Robert Guiscard er hertog. In Byzantium moest men dat alles laten begaan, daar men in de eerste plaats op zelfverdediging bedacht moest zijn. Het grootste gevaar dreigde in het Oosten, waar de Seldsjoekken onder Togril Beg een macht van beteekenis begonnen te worden. Nog redden de sterke, door Basilios in het Oosten aangelegde vestingen voorloopig het rijk, maar het was te voorzien, dat de dagen van Byzantiums heerschappij over Klein-Azië waren geteld. Nog bedenkelijker in zijn gevolgen was het schisma, dat sedert 1054 tusschen Rome en Byzantium werd voltrokken. Tot dusverre was de geheele Christelijke Kerk in naam nog een eenheid geweest. Voortdurend was de spanning tusschen den Paus en den Patriarch toegenomen; steeds weigerde de laatste de suprematie van den eerste over het Westen te erkennen, gelijk de Paus zich nooit aan den Patriarch wilde onderwerpen. Pogingen tot verzoening, door verschillende Keizers beproefd, moesten wel mislukken. Wat ten slotte den doorslag gaf, was het volgende. De Paus haastte zich, naarmate het Byzantijnsche gebied in Italië inkromp, de daar veroverde gewesten aan het geestelijk gezag van Rome te onderwerpen. Dat liet de Patriarch zich niet welgevallen. Hij sneed alle betrekkingen met Rome af, sloot de Latijnsche kerken te Konstantinopel, verklaarde priesterwijding en doop der Roomsche Kerk voor onwettig en alle aanhangers van den Paus voor ketters. Zoo was dan de scheiding voltrokken tusschen de Oostersche en de Westersche Kerk, ie Grieksche en de Latijnsche, een schisma, dat tot op dezen dag niet is geheeld. Het geheele Oosten was voor de geestelijke suprematie van den Paus verloren. Weinige jaren daarna beklom een nieuwe dynastie den Byzantijnschen :roon. Michael VI had zich slechts een jaar kunnen handhaven. De aristocratie riep, gesteund door het leger, een rijk grondbezitter, Izaak Komnenos, tot Keizer uit. In korten tijd was de hoofdstad in zijn handen: gewillig stond Michael de kroon af aan Izaak I, den stichter der nieuwe dynastie dqr K opmenen. Zijn kroning was de overwinning van de aristocratie op het centraliseerende, ibsolutistische Keizerschap der Macedoniërs. De nadeelen daarvan werden ïchter ruimschoots opgewogen door de deugden van Izaak als staatsman en veldheer. Hij benoemde zijn aristocratische vrienden tot hooge ambten in de jrovinciën, waardoor hij de handen vrij kreeg. Hij herstelde het evenwicht in de financiën en was de eerste na Basilios II, die nauwkeurig zich van alle uitgaven rekenschap gaf. Ook de administratie en het legerbestuur werden grondig herzien. Ongelukkig regeerde de Keizer slechts kort. Toen hij zich in 1059 in een klooster terugtrok, benoemde hij den naar zijn meening waardigste zijner ministers tot zijn opvolger. Dit was Constantijn X Dukas, een man vanc groote woorden, een pedante veelweter, een door en door fiscaal man. Het bedenkelijke van zulk een keuze bleek weidia; groote gevaren bedreigden het rijk ytA de Seldsjoekken. Na den dood "van Togril Beg was zijn neef Alp Arslan hem opgevolgd, . een man hem in ruwe genialiteit geheel gelijk. Als een echte Turksche soldatenkoning liet hij het binnenlandsch bestuur zoo goed als geheel over aan zijn groot-vizier Nisam-el-Mulk. Deze was een beschaafd en gematigd man. Gedurende de dertig jaren, dat hij eerste minister is geweest, heeft hij zoo goed mogelijk den stoffelijken en geestelijken bloei van het rijk trachten te bevorderen. Onder hem voor het laatst genoot het Mohammedaansche Azië het voorrecht van een verlicht bestuur. Natuurlijk zocht Alp Arslan zijn rijk naar alle zijden uit te breiden. Een botsing met Byzantium was onvermijdelijk. Met het aloude enthusiasme van den heiligen oorlog stortten de Seldsjoekken zich over Armenië, dat in 1064 werd veroverd. Duizenden Armeniërs verplaatsten zich naar Cilicië, waar zij een nieuw rijk stichtten, dat in den tijd der kruistochten een belangrijke rol heeft gespeeld. Constantijn X deed niets om zijn rijk te beveiligen. Bij zijn dood in 1067 liet hij het rijk na aan zijn drie zonen Michael VII, Andronikos I en Constantijn XI, onder regentschap hunner moeder, de schoone, fijn beschaafde Eudokia. Zij huwde een dapperen, vermetelen, maar onvoorzichtigen en onstuimigen krijgsman, die als Romanos IV den troon besteeg. Hij begreep, ] dat het rijk in de eerste plaats een krachtig optreden tegen de Seldsjoekken eischte. Geheel Mesopotamië, Syrië, Cilicië en Cappadocië waren in hun handen gevallen; Caesarea was door hen bezet. Met groote behendigheid en veldheerstalent wist Romanos de Mohammedanen terug te dringen. Maar het einde van zijn regeering was droevig. In 1071 trok hij met een groot ; leger naar de Oostgrens. Bij het meer van Wan in Armenië kwam het tot een verschrikkelijken slag, die geheel ten nadeele der Byzantijnen eindigde. Maar de hoogste triomf van Alp Arslan was het, dat hij den Keizer zelf als gevangene naar zijn tent kon medevoeren. De sultan wist zijn overwinning met gematigdheid te gebruiken. Hij schonk den Keizer zijn vrijheid tegen vrijlating van alle Seldsjoekkische krijgsgevangenen en betaling van een millioen schatting. In de hoofdstad was intusschen een oproer uitgebarsten. Johannes Dukas, de broeder van Constantijn X, proclameerde zijn neef Michael VII tot Keizer en zich zei ven tot regent; Eudokia werd verbannen en Romanos bij zijn terugkeer gedood. Het door dezen met Alp Arslan gesloten verdrag werd A" ' 33 'onstantijn X Dukas, 1059-1067. «• ■ v \]p Arslan, 1063-107JL Nisam-elMulk. Eudokia. lomanos IV, 1067—1071. 3Iag bij het meer van Wan, 1071. Michael VII, 107l-15esT JcyS 33 roekeloos voor ongeldig verklaard. De wraak bleef natuurlijk niet uit; de Keizer Romanos IV en zijn gemalin Eudokia. In ivoor gesneden beeldjes in de Nationale Bibliotheek te Parijs. Seldsjoekken hernieuwden huil invallen, zonder dat de regeering te Konstantinopel er iets tegen vermocht te doen of het ook maar beproefde. Geen wonder, dat de Normandiërs in Beneden-Italië van deze ongelukken gebruik maakten. Van den Paus hadden zij niets meer te vreezen, sedert Robert Guiscard zich nauw met Rome had verbonden. Hij had behalve Apulië ook nog Calabrië veroverd. Door hem verdween het laatste spoor van de Keizer Nikephoros III Botaniates. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. Byzantijnsche heerschappij in Italië. Zijn broeder Roger zond hij in 1061_naai Sicilië, waar de Arabische macht in vollen staat van ontbinding verkeerde. Eindelijk in 1090 was het geheele eiland aan de Muzelmannen, die het twee en een halve eeuw hadden bezeten, ontrukt. Een nieuwe macht was in de Melikschah, 1072—1092. Nikephoros III, 1078-1081. Alexios I, 1081-1118. I ( Middellaudsche Zee ontstaan, de Normandische. Het moet evenwel tot eer der Grieken worden gezegd, dat zij Italië niet zonder strijd hebben opgegeven. Nog in 1065 hebben zij Otranto heroverd en Bari versterkt. Maar_tegen Robert Guiscard waren zij niet opgewassen. In 1068 bezette hij ten tweeden male Otranto en sloeg het beleg voor Bari; deze laatste Grieksche stad in Italië capituleerde eindelijk in 1071. Beklagenswaardig was de toestand van het Byzantijnsche rijk. Het was geen voordeel, dat Arp Arslan in 1072 werd vermoord. Ziju opvolger was zijn zoon Melikschah. Hij behield Nisam-el-Mulk en schonk hem een even groot vertrouwen als zijn vader. Hij handhaafde strenge discipline in het leger en orde in den staat, streefde naar gerechtigheid en was een gevreesd krijgsman. In 1089 veroverde hij Bokhara en Samarkand en drong zelfs door tot Kaschgar. Zoo beheerschte hij een gebied van de grenzen van China tot bijna voor de poorten van Konstantinopel. Want in Klein-Azië drongen de Seldsjoekken steeds verder door. Door Byzantium werden hem niet veel hinderpalen in den weg gelegd. Zelfs riep Michael VII de hulp van Soeleiman, een van Melikschah's veldheeren, in tegen zijn mededingers naar de kroon. Hij benoemde Soeleiman tot stadhouder der Byzantijnsche provinciën, die hij in bezit had, waardoor de grondslag werd gelegd voor een nieuw rijk, dat aan de latere Keizers onnoemelijk veel zorg heeft gebaard. Michael VII werd in 1078 door Nikephoros III Botaniates verdreven. De nieuwe Keizer zat geen oogenblik rustig op den troon: aan alle zijden verhieven zich tegenkeizers. De gevaarlijkste onder hen was de fijn beschaafde, als staatsman en als veldheer even voortreffelijke Alexios Komnenos, een bioedeiszoon van Izaak I. Ia 1081 moest Nikephoros hoofdstad en kroon meigeven aan hem, die als Alexios I werd gekroond. Van nu af begint een □ïeuwe periode in de Byzantijnsche geschiedenis, een tijd van machtsontwikkeling en bloei, die bewijzen zou, dat het eeuwenoude rijk, mits met kracht en verstand bestuurd, nog genoeg gezonde elementen in zich bevatte om een hooge positie in de wereld in te nemen. VIERDE HOOFDSTUK. Hendrik IV en Gregorius VII. 1075 —1096. Cgi'J zagen> hoe de gebeurtenissen in het Oosten telkens op gTp.den ^00P der dingen in Italië en daardoor op de geschiedenis Mvan het Duitsche rijk inwerkten. Het succes van Robert \ l Guiscard, die de machtigste vorst van Italië was geworden, kwam den Paus ten goede. Door hem gesteund, waagde Gregorius YII het den kamp tegen Hendrik op te nemen. In den eersten tijd bleven Paus en Koning nog op goeden voet. Dat Gregorius met kracht tegen de simonie te velde trok, was geen gevaar voor Hendrik. Dat Gregorius het huwelijksverbod van de priesters zoo gestreng mogelijk handhaafde, kon hem evenmin met Hendrik in strijd brengen. Van oudsher had de Kerk aan de hooge geestelijkheid den eisch van het coelibaat gesteld, maar voor het overige was men nooit verder gegaan dan met Paulus het echtelooze leven voor den Christen als verkieselijk aan te bevelen. Het lag evenwel voor de hand, dat het coelibaat, eenmaal voor de hooge geestelijkheid aangenomen, ook op de lagere zou worden toegepast. Het ligt geheel in het systeem van Cluny, dat de Paus den priester door geen anderen band dan dien der hiërarchie wenschte te binden; eerst door het coelibaat werd hij het werktuig, dat de Kerk noodig had ter beheersching der volkeren. Verdei mag niet worden voorbijgezien, dat de priesterhuwelijken een erfelijkheid dei kerkelijke ambten en goederen in het leven hadden geroepen, die niet alleen in strijd was met het beginsel der militair ingerichte Kerk en het ideaal var Cluny, maar ook met de eenvoudigste eischen van moraliteit. Zoo is het verklaar baar, dat Gregorius het coelibaat meer dan een zijner voorgangers bevorderde maar tevens, dat hij daarbij met een geweldigen tegenstand had te worstelen de belangen en wenschen van duizenden werden door hem geknot. Gregorius VII, 1073- 1085. De simonie. Het coelibaat. i 1 l ' > t De investituurstrijd. X Het was op een synode te Rome in 1075, dat de Paus het verbod der simonie hernieuwde, het coelibaat voor alle priesters voorschreef en ten slotte aan alle geestelijken verbood om hun investituur uit de handen van een leek te aanvaarden. Door dit laatste besluit kwam de Kerk in vollen oorlog met den Hl J TT r J 1 1 1 J • 1 _ 1 Keizer Hendrik IV. 'Miniatuur in een handschrift der Universiteitsbibliotheek te Cambridge. oiaai. vvani noewei net ïueaai van L^iuny was een geheel zelfstandige Kerk te scheppen, alleen afhankelijk van den Paus, was de werkelijkheid er niet naar om dat ideaal voorloopig te verwezenlijken. Het investituurverbod dreigde het Duitsche rijk uit zijn voegen te lichten. De Duitsche bisschoppen toch waren niet alleen geestelijke waardigheidsbekleders, maar ook rijks vorsten.^Onttrok men de benoeming van deze vorsten aan den Koning en droeg men ze over aan den Paus, dan zou dezen laatste in het rijk een invloed en macht geschonken zijn, welke die van den Koning geheel in de schaduw stelde. Het was een zaak van zelfbehoud voor Hendrik, toen hij tegen dezen buitensporigen eisch van den Paus in verzet kwam. Hij kwam daartoe te eerder, nadat hij de Saksers in 1075 weder had ten onder gebracht en zoo volledig heer en meester in het rijk was geworden. Eerder dan aan de geestelijkheid een machtige stelling in te ruimen, 1 . 1 •• •• TT • 1 ■■••1 1 1 I Gregorius VII afgezet, 1076. wenscnte nij zijn JvoninKiijKe macnt ook over de Kerk uit te breiden en ze in dien omvang uit te oefenen, als nog zijn vader ze had bezeten. Hij wilde het recht der investituur zoo ruim mogelijk toepassen; de Paus moest weer als van ouds de onderdaan des Keizers worden. De Koning ging dus voort de bisschoppen buiten Gregorius om te benoemen. Hij trad in verbinding met Robert Guiscard, die voor kort met den Paus in strijd was geraakt en door diens banvloek was getroffen. Hij behield dienaren, die door Gregorius als met simonie bevlekt in den ban waren gedaan. De Paus sommeerde Hendrik af te laten van de dwalingen zijns weegs. Verontwaardigd over den hoogen toon, dien men te Rome voerde, besloot de Koning korte metten met den Paus te maken. Hij meende, dat hij nog kon doen, wat zoovele Keizers vóór hem hadden gedaan, eenvoudig een onhandelbaren Paus afzetten. Zoo riep hij in 1076 een synode van de Duitsche bisschoppen te Worms bijeen, om over Gregorius te richten. Deze vergadering zette den Paus plechtig wegens zijn wanbeheer af. Bij dezen maatregel sloten zich de te Piacenza vergaderde Lombardische bisschoppen aan. Zoo was de strijd tusschen Koning en Paus zoo hevig mogelijk losgebarsten. Want, wat Hendrik niet had verwacht en eigenlijk niemand in Duitschland, de Paus onderwierp zich niet, maar greep naar de wapenen en wel naar de gevaarlijkste, zijn geestelijke. De dagen waren voorbij, dat de Keizer naar willekeur over bezetting van den stoel van St. Pieter kon beschikken; het Pausdom was een macht in de wereld geworden, die zich de gelijke, zoo niet de meerdere van het Koningschap gevoelde. Het was een waagstuk geworden voor iedereen den Paus in zijn rechten aan te tasten, vooral wanneer die Paus Gregorius VII was, afgezien nog van de vraag, ot' kerkrechtelijk een synode het recht had den Paus af te zetten. Maar bovendien, het was hoogst onverstandig van den Koning, de hoogste geestelijke macht tegen zich in het harnas te jagen op het oogenblik, dat in Duitschland een gevaarlijke opstand ternauwernood was bedwongen en een machtige oppositie slechts op een geschikte gelegenheid wachtte, om weer in gewapend verzet te komen. De Paus wist dat en haastte zich om zich van zijn onfeilbaar wapen te bedienen, de excommunicatie. Den 22sten Februari 1076 sprak hij plechtig den banvloek over Hendrik uit. Dit besluit trof den Koning diep, tot vernietiging toe. Onmiddellijk grepen al zijn vijanden, onder voorwendsel geen gebannene als opperheer te kunnen erkennen, weer naar de wapenen; zoo de Saksers onder Otto van Nordheim, de Zuidduitsche vorsten, de vorsten aan den Bovenrijn. De bisschoppen, verschrikt door de Pauselijke gestrengheid, waagden het niet Hendrik te steunen. Hij zag in, dat hij voorloopig het spel verloren had. In/éOctober 1076 riep hij dus de Duitsche vorsten te Tribur bijeen; daar verschenen ook Pauselijke legaten; daar werd in zijn afwezigheid — hij zelf mocht als geëxcommuniceerde geen omgang met de vorsten hebben — over zijn lot beslist. Besloten werd, dat in Februari 1077 te Augsburg een rijksdag zou worden gehouden, waar ook de Paus zou worden uitgenoodigd, om het geschil tusschen Koning en vorsten te beslechten; tot zoolang zou Hendrik zich van alle regeeringsdaden onthouden en in Spiers verblijf houden; mocht hij binnen het jaar niet van den ban bevrijd zijn, dan zou hij voor afgezet worden gehouden en evenzoo, wanneer hij de bepalingen van Tribur verbrak. Diep was de Duitsche Koning vernederd. Maar juist in dezen hopeloozen tijd openbaarde Hendrik een scherpte van blik, een vastberadenheid en beslistheid, die hem in zijn zonnige dagen niet hadden gekenmerkt. Van het oogenblik af, waarop hij zijn fout had ingezien, was hij begonnen ze te herstellen. Hij zag onmiddellijk in, dat hij allereerst van den ban moest worden bevrijd; met dezen beladen was hij in Duitschland machteloos. De eenige weg daartoe was een plechtige boetedoening voor den Paus zelf; zoo voorkwam hij tevens, dat Gregorius zich persoonlijk naar Duitschland begaf en als rechter over den Duitschen Koning zat. Daarom besloot Hendrik IV tot zijn wereldberoemden tocht naar Canossa Het is onjuist Canossa voor te stellen als de diepste vernedering van Hendrik IV in den ban, 22 Februari 1076. Hendrik IV te Canossa, Januari 1077. het Koningschap voor het Pausdom. Integendeel is het het begin van het herstel van den Koning geweest, een meesterlijke, politieke zet, die Gregorius van het grootste gedeelte van zijn overwinniug beroofde en hem dan ook Keizer Hendrik IV te Canossa. Miniatuur in een handschrift der Vatikaansche Bibliotheek te Rome. zoo ongelegen mogelijk overkwam. Men kan niet nalaten hgfrahra. f|^ srhfup- vinnigheid ~de»~ zedelijken moed des Konings te bewmTtférwr, die er toe kon komen boete te doen voor den man, dien hij had geilend af te zetten. Midden in den winter van 1076 op 1077 trok Hendrik met zijn gemalin Bertha en een klein gevolg door Bourgondië over Besangon en den Mont Cenis naar Italië. In Lombardije werd hij op een zware proef gesteld; wereldlijke en geestelijke vorsten begroetten hem met vreugde en riepen hem op, zich aan hun hoofd te stellen in den strijd tegen den Paus. De kans was schoon; niets zou hem hebben kunnen beletten Rome te bezetten, den Paus te verdrijven en een* hem toegedaan prelaat te doen verkiezen. Gregonus zag het einde van zijn grootheid nabij; de trotsche kerkvorst, die reeds op weg was naar Duitschland, gevoelde zich eerst veilig achter de muren van het sterke Canossa, den burcht van Mathilde van Toscane. Maar Hendrik weerstond de verleiding; wat Otto I had vermocht, stond hem, den gevloekte, niet vrij. Zoo trok dan de boeteling verder en verscheen den 25sten Januari 1077 voor Canossa. Drie dagen moest hij wachten, voordat hem werd vergund voor den Paus te verschijnen. Gregorius schonk den Koning absolutie van den ban, onder bepaling, dat hij binnen een door den Paus vast te stellen tijd aan de Duitsche vorsten naar 's Pausen wensch voldoening zou geven. Het dient geconstateerd, dat dit resultaat voor Hendrik volstrekt niet onbevredigend was. ^Vel bleef toch de Paus de scheidsrechter in de Duitsche zaken, maar de ban was ten minste opgeheven. De Paus zegende den Koning en gaf hem den vredekus. Men mag veronderstellen, dat ook Gregorius met dezen uitslag niet tevreden was; zijn krachtigste wapen, de ban, was hem uit de hand geslagen. Maar het meest van allen waren de Duitsche vorsten teleurgesteld; zij, die reéds niet meer met Hendrik hadden gerekend, zagen hem met versterkte macht uit Italië terugkeeren. Om zijn herstelling te voorkomen, aarzelden zij geen oogenblik de verschrikkingen van den burgeroorlog over Duitschland te doen losbarsten. In tegenwoordigheid der Pauselijke legaten verkozen de te Forchheim vergaderde geestelijke en wereldlijke vorsten den 13den Maart 1077 Rudolf van Zwaben tot Koning. Het nieuwe rijkshoofd moest1 zich dadelijk verbinden om bij de beleening van geestelijken zich nauwkeurig naar den wensch van den Paus te gedragen en tevens verklaren, dat de koningskeuze aan de Duitsche vorsten onvoorwaardelijk toekwam. Het sprak vanzelf, dat Hendrik zich niet daarbij nederlegde. Hij beschikte nog over tal van middelen en hij heeft die in deze moeilijke omstandigheden gebruikt met een volharding en energie, verstand en gematigdheid, die scherp afsteken bij zijn despotische grilligheid van vroegere jaren. Nauwelijks had hij het bericht van Rudolfs verkiezing vernomen, of hij eischte van den Paus een proclamatie tqgen de afvallige Duitsche vorsten. Gregorius weigerde. Hier teruggewezen, wendde Hendrik zich tot de Lombardische vorsten en nam thans hun aanbiedingen aan; door hen was voorloopig de Paus schaakmat gezet. Van Italië zeker, trok de Koning naar Duitschland, waar een vreeselijke burgeroorlog was losgebarsten. In dezen strijd steunde hij in hoofdzaak op de steden, wier pas verworven vrijheid met het Koningschap stond of viel, op den lageren adel, sedert Koenraad II de steunpilaar van den troon, en ten A** 34 Rudolf van Zwaben, Koning, 3 Maart 1077. I Gregorius afgezet, Juni 1080. Slag bij HohenMülsen, 15 Oct. 1080, slotte op een deel der geestelijkheid. In 1078 kwam het bij Melrichstadt tot een bloedigen, maar onbeslisten slag. Een krachtigen steun vond hij in den dapperen Frederik van Buren, wien hij de hand zijner dochter Agnes en het hertogdom Zwaben schonk. Van geen van deze beide gaven kon Frederik echter onmiddellijk bezit nemen, daar Agnes nog een kind en Zwaben natuurlijk in de handen van Rudolf was; maar toch was op dqze wijze de grondslag tot de macht van het groote huis der Hohenstaufen gelegd. In het begin van 1080 leed Hendrik weer een nederlaag bij Mühlhausen. Hierdoor meende de Paus Hendriks zaak verloren te moeten achten: hij gaf zijn zoogenaamd bemiddelende houding op en sprak zonder eenige aanleiding opnieuw den ban over den Koning en al zijn aanhangers uit. Openlijk sprak de Paus het uit, dat hij de hoogste macht, die van God zelf, op aarde uitoefende en dat het hem vrij stond niet alleen geestelijke, maar ook wereldlijke vorsten naar believen te benoemen en af te zetten. Het investituurverbod werd in zijn scherpsten vorm vernieuwd; alle geestelijke ambten, waarvan de keuze niet aan geestelijken stond, zouden in het vervolg door den Paus worden bezet. Dat waren maatregelen van de verste strekking, die de geheele wereld aan den Paus zouden hebben onderworpen, zoo het even eenvoudig ware geweest deze besluiten af te kondigen als ze door te voeren, ze van het doode papier in de levende wereld over te brengen. Het was duidelijk, dat deze tweede ban door niets was gemotiveerd; hij heeft den Koning taWan aanhangers, die bevreesd begonnen te worden voor de gevolgen der Pauselijke aanmatiging, doen verwerven. Overal verhieven zich in Italië Gregorius' vijanden: in Rome zelf begon het woelig te worden. Bisschop Benzo van Alba, van ouds een der heftigste tegenstanders van de kerkelijke politiek van Gregorius, wette opnieuw het geestelijke zwaard en slingerde weer zijn uiterst scherpe vermaningen in dichtvorm en in proza de wereld in; hij riep nogmaals de Italiaansche bisschoppen op, zich niet onder Romes juk te buigen en den Keizer getrouw bij te staan. Van nog meer beteekenis was de „Verdediging van Koning Hendrik IV" van Petrus Crassus, waarin deze geleerde jurist en theoloog op rechtshistorische gronden het wetenschappelijk bewijs trachtte te leveren, dat niet de Paus boven den Koning, maar integendeel de Koning als opvolger der Romeinsche Keizers boven den Paus stond. Nog bedenkelijker voor den Paus ging het in Duitschland. De ban maakte niet den minsten indruk. Men begon in te zien, dat de strijd om het bestaan van het Duitsche rijk als onafhankelijke macht liep; zoo is het te verklaren, dat zoo goed als alle bisschoppen partij kozen voor Hendrik. Zij kwamen met eenige Italiaansche bisschoppen in Juni 1080 te Brixen bijeen, zeiden Gregorius de gehoorzaamheid op en verkozen den aartsbisschop van Ravenna als Clemens III tot Paus; onmiddellijk bekrachtigdede Koning deze keuze. Nu rustte Hendrik zich met kracht toe tot den oorlog tegen Rudolf. Den 15den October 1080 kwam het bij Hohen-Mölsen aan den Unstrut tot een bloedigen slag, waarin nogmaals Koning Hendrik de nederlaag leed; zijn leger redde zich slechts in wilde vlucht. Maar de nederlaag werd een overwinning ^ T~k 1 1 O geiijK; want iuiaoir was gesneuveld. Zijn dood deed de Duitsche oppositie uiteenvallen; de meeste vorsten boden hun onderwerping aan Hendrik aan. Alleen de Saksers onder Otto van Nordheim volhardden in hun verzet. Voorloopig deed de Koning geen moeite ook hen te onderwerpen, maar besloot allereerst zijn gevaarlijksten vijand, den Paus, in Italië zelf te bestrijden. De gelegenheid was gunstig. Zoo goed als geheel Italië erkende Clemens III: Gregorius vond nog slechts weinig aanhangers. Zijn eenige bondgenoot was Robert Guiscard, wiens steun de Paus zich gehaast had door ruime concessiën te koopen. Maar deze was in vollen oorlog met Byzantium en deed een aanval op de Jonische eilanden. Mathilde van Toscane kon weinig hulp bieden; haar eigen steden verlieten haar, toen Hendrik in het / voorjaar van 1081 in Lombardije verscheen. Met Pinksteren stond de Koning voor de poorten van Rome. Maar aangevuurd door den Paus, wiens geestkracht toenam naarmate de golven van het ongeluk hem dreigden te overstelpen, was de bevolking vast besloten zich tot het uiterste te verdedigen. Zoo zag Hendrik zich genoodzaakt het beleg op te breken. Deze nederlaag maakte in DintanVilnnfl 7iillr ann indriit Bronzen grafplaat van Rudolf van Zwaben. In den Dom te Merseburg. ^ 7 dat Hendriks tegenstanders het nogmaals waagden een tegenkoning te verkiezen en graaf Herman van Salm de kroon aanboden. Herman behaalde eenige Rudolf f Hendrik IV in Italië, 1U81. Herman van Salm, Koning, 1081. overwinningen op Frederik van Buren, werd in West-Duitschland weldra algemeen erkend en op het einde van 1081 te Goslar gekroond. In Italië was Hendrik zelf evenmin gelukkig; hij moest ten slotte naar Lombardije terugkeeren. Hier rustte hij zich toe tot een tweeden aanval op Rome. Dat was te meer noodig, omdat de Paus de hulp had ingeroepen van een vorst, die reeds vroeger in naam der Kerk een rijk met liet zwaard in de vuist had bezet, van Willem den Veroveraar. Na den dood van Kanoet in 1035 was de heerschappij van zijn dynastie in Engeland binnen weinige jaren ten einde geloopen. Hij liet twee zonen na, Hartakanoet en Haraldl, die Engeland onder elkander verdeelden; maar daar Harald reeds in 1040 stierf, werd Hartakanoet Koning. Deze werd reeds in De begrafenis van Eduard den Belijder. Naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. Eduard III, de Belijder, 1042-1066. Godwin. 1042 vermoord. Zonder verzet besteeg nu de laatste Angelsaksische Koning Eduard III, de Belijder, den troon. Hij was een zwak man, meer geestelijke dan krijgsman en kenmerkte zich door een groote sympathie voor Normandië, waar hij zijn jeugd in ballingschap had doorgebracht. Gelukkig was zijn regeering vrij van gevaarlijke crisissen. Van de Denen was niets te vreezen; Denemarken en Zweden waren in een verbitterden strijd geraakt. De hooge edelen matigden zich intusschen hoe langer hoe meer gezag aan. Godwin was de machtigste onder hen; hij beheerschte den Koning volledig; met zijn zonen had hij het grootste gedeelte van het land in bezit; zijn dochter huwde met den Koning. Hij stierf in 1053 en liet zijn vermogen en invloed na aan zijn zoon Harald. Tegenover hem verdween de Koning hoe langer hoe meer; Harald was de major domus. Toen dan ook Eduard in het begin van Januari 1066 stierf, volgde Harald II hem onmiddellijk op, als ware hij zijn zoon geweest. Niemand verzette zich, toen hij naar het oude gebruik tot Koning werd gekroond. Het gevaar voor Harald kwam van Normandië. Daar regeerde de geweldige hertog Willem, een groot krijgsman, maar tevens een slim politicus en een handig diplomaat. Hoewel minderjarig en onwettig, werd hij in 1035 na den dood zijns vaders, Robert den Duivel, als hertog erkend. Meerderjarig geworden had hij een zwaren strijd te bestaan gehad met zijn baronnen, die van zijn minderjarigheid een niet onbaatzuchtig gebruik hadden gemaakt. Ondersteund door Koning Hendrik I van Frankrijk, had hij het geluk zijn vijanden in 1047 bij Caen te verslaan. Spoedig daarna geraakte hij in onmin met zijn leenheer. Hendrik werd herhaaldelijk door zijn vazal verslagen, zoodat de jonge hertog Harald II, 1066. Willem van Normandië. De kroning van Harald II. Naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. De kroning van Harald II. Naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. de machtigste man in Frankrijk werd. Hij bleef dit, toen in 1060 Hendrik stierf en werd opgevolgd door zijn zoon Philips I. Deze vorst staat zeker wel als de slechtste der Capetingers te boek, maar men dient te bedenken, dat dit boek gehouden is door Gregorius VII en de zijnen, tegen wier despotisme Philips in even scherp verzet kwam als Hendrik IV. Dat hij een dapper krijgsman was, blijkt uit zijn krijgsbedrijven zelf; in geheel Frankrijk heeft hij tegen weerspannige vazallen het zwaard moeten trekken, dikwijls niet zonder goed gevolg. Hij was bovenal een politiek man, begaafd met een goede dosis gezond verstand, maar verder zonder ver strekkende denkbeelden of hooge idealen. Vandaar zijn verzet tegen den Paus en het episcopaat in zijn eigen land; van hen vreesde hij de vernietiging van de Koninklijke macht. Hij is de eerste Capetinger geweest, die begreep, dat een stelselmatige vergrooting van het Koninklijk domein de eenige weg was om de Koninklijke macht in Philips I, 1060-1108. Frankiijk weer te verheffen; eenige vrijvallende leenen werden door hem niet weei uitgegeven, maar bij het Koninklijk gebied gevoegd. Maar deze kleine aanwas woog lang niet op tegen de groote vernedering, die Philips onderging, toen zijn machtigste leenman, de hertog van Normandië' er in 1066 in slaagde zich van Engeland meester te maken. Dat Willem gegronde aanspiaken had op de successie in Engeland, kan niet worden gezegd, maar dat er eigenlijk niemand was, die ze wel bezat, staat vast; Engeland zou ten deel vallen aan hem, die er zich kon handhaven. Men kent de verschillende verhalen, die er in de Middeleeuwen in omloop waren over de verhouding van Willem en Harald. In ieder geval gedroeg Harald zich na zijn verkiezing en kroning als de wettige Koning van Engeland. Willem protesteerde daartegen en herinnerde hem — terecht of ten onrechte — aan de beloften van Eduard en aan zijn eigen eed. Geen antwoord ontvangende, wendde hij zich tot Paus Alexander II, met wien hij, ook door hun gemeenschappelijke vijandschap tegen Philips I, op uitstekenden voet stond. Hij beloofde, mocht hij Koning van Engeland worden, de Engelsche Kerk aan den Paus te zullen onderwerpen. Verlokt door dit vooruitzicht, dat geheel strookte met Rome's hiërarchische Willems tocht naar Engeland, Septem ber 1066. I I I I plannen, veroordeelde de Paus, op raad van Hildebrand, Harald, zegende Willems beraamden aanval op Engeland als een heiligen oorlog en schonk hem een gewijde banier. Zoo zeilde de Normandische vloot dan in September 1066 uit. Harald had zijn maatregelen genomen en reeds in den zomer de zuidkust bezet. Maar de vijand verscheen niet; bovendien had Harald zijn troepen in het Noorden noodig, zoodat de verdediging van het Zuiden verwaarloosd werd. Een Noorweegsch Koning, Harald Haardrada, landde in September aan de Humber; hij nam York in bezit, waarTnftót Koning werd gekroond. Harald verzamelde al zijn beschikbare troepen en versloeg hem bij Stamford-Bridge; de Noorsche Koning sneuvelde. Op denzelfden dag nu landde Willem met 50,000 man bij Pevensey zonder dat iemand het hem belette. 3p dit gerucht ijlde Harald naar het Zuiden. Zoo stonden den 14den October Zegel van Koning Philips I van Frankrijk. ï 1066 beide vorsten bij Hastings tegenover elkander. Hier zou het lot van Engeland worden beslist. Twee volken stonden tegenover elkander, Germanen en Romeinen of liever geromaniseerde Germanen. Nog meer, twee vechtwijzen, nog beter, twee beschavingen, zouden zich meten: de oude Germaansche slagorde, geheel te voet en zwaar gewapend met zwaard, lans en bijl, de Normandische, de nieuwe tactiek, die geoefende boogschutters in het veld bracht en zijn kracht zocht in de cavalerie der ridders. Verschrikkelyk woedde de slag; vast als een muur stond het Angelsaksische leger, totdat ten slotte Willem door een krijgslist het uit zijn verschansingen lokte en toen door een welberaamden ruiterijaanval het pleit beslechtte. Willem overwon; het Angelsaksische leger werd uiteengeslagen; Harald was gesneuveld. Willem beschouwde zich sedert als de eenige wettige Koning van Slag bij Hastings, 14 October 106<5. Het uitzeilen van Willem den Veroveraar. Naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. Engeland. Wie zich nog verzette, werd als rebel behandeld. Weldra opende Londen hem de poorten. Op Kerstmis 1066 werd hij te Westminster tot Koning gekroond door den aartsbisschop van York, die zich aan het hoofd van vele geestelijken gehaast had zijn onderwerping aan te bieden. Een van zijn eerste maatregelen was de bestraffing van zijn vijanden en de belooning zijner vrienden. De goederen van allen, die zich tegen hem verzetten, bovenal de zeer uitgestrekte bezittingen van Harald en zijn familie, werden verbeurdverklaard en met het Koninklijk domein vereenigd, waaruit dan weer 'sKonings medestanders werden beloond. Deze politiek volgde Willem gedurende zijn geheele regeering: er viel steeds genoeg te confisqueeren. Want het lag voor de hand, dat Engeland zich niet maar zonder verder verzet in de armen van den Normandiër zou werpen. Maar telkens ontbrak het den opstandelingen aan een hoofd, dat de Koningskroon zou kunnen en willen dragen; bovendien Willem I, Koning van Engeland, 10G6-1087. heerschte er onder hen niet de minste samenwerking. In 1067 moest Willem Exeter met geweld onderwerpen, eenigen tijd daarna Nottingham, Leycester, lork en Durham. Een Deensche vloot kwam de opstandelingen te hulp, maar moest weer het ruime sop kiezen. In 1071 stelde Koning Malcolm II van Schotland zich aan het hoofd der rebellen, maar slechts tot zijn schade; hij moest zich na geweldige nederlagen tot vazal van de Engelsche kroon verklaren. Het jaar 1075 zag nogmaals een wijd vertakten opstand losbreken, maar ook onderdrukken. Het ligt voor de hand, dat de verovering van 1066 een groote verandering bracht in Engeland; maar toch van een geheele omwenteling was geen sprake. HI C° 0 D C \E P S'BAcy L Tafereel uit den slag bij Hastings. Naar liet tapijtwerk in het Museum te Bayeux. Het Norman- disclie Koningschap in Engeland I De Veroveraar was een veel te goed politicus, om niet te begrijpen, dat hij, wilde hij Engeland voor zich en zijn geslacht behouden, aan moest knoopen bij zijn voorgangers, de Angelsaksische Koningen. Hij behield de staatsinrichting met zijn witenagemot (notabelenvergadering), zijn shires en verdere indeeling, zijn sherifs en ambtenaren. De Engelsche taal bleef de officieele taal; de Koning leerde ze zelf. Ook uiterlijk gedroeg hij zich als een Angelsaksisch Koning. Maar onder de oude vormen werd er toch vrij wat gewijzigd. Willem was veel onafhankelijker en absolufcer Koning dan Eduard. Zijn domeinen waren veel uitgestrekter dan die van zijn voorgangers. Wel werden vele goederen aan Normandische grooten weggeschonken, maar van een invoering yan het leenstelsel was geen sprake. Willem kon zoo iets onmogelijk gewenscht vinden; de vorst, die zooveel met zijn baronnen had te strijden gehad, wachtte zich wel in Engeland machtige leenen te scheppen. Wel gaf hij graafschappen aan hooge edelen, maar de eigenlijke bestuurder van het graafschap was de sherif, een ambtenaar des Konings. Ook in verband hiermede was de opstelling van het domesdaybook een daad van groote beteekenis. Op het einde van 1085 zond de Koning zijn ambtenaren geheel Engeland door tot registratie van al het land, bebouwd en onbebouwd. De waarde en de bezitter van den bodem werden nauwkeurig opgeteekend. De geheele enquête was in zeven maanden afgeloopen. Zoo kwam in 108G het domesdaybook tot stand, het oudste kadaster van Engeland; het droeg dezen naam, omdat ieder Engelschman er zijn debet en credit in vond, gelijk bij het Laatste Oordeel. Een gevolg van de samenstelling van dit boek was de bijeenroeping van alle grondbezitters in de vlakte van Salisbury, waar zij allen den eed van trouw aan den Koning moesten afleggen. Zoo werd Engeland een absolute monarchie; van een leenstelsel is hier geen sprake. Op dezelfde wijze als in den Staat heerschte Willem in de Kerk. In Zegel van Willem den Veroveraar. nuilju 111GU /jIJU 111 afgelegde belofte handelde hij als onafhankelijk hoofd der Engelsche Kerk. Hij benoemde de aartsbisschoppen en bisschoppen en verbood hun alle verkeer met den Paus buiten hem om; geen legaat des Pausen mocht Engeland zonder zijn toestemming betreden. Duldde hij dus hiërarchisch geen inmenging van buiten, op ander gebied werkte hij volgaarne met den Paus samen en handhaafde de goede betrekkingen met den Heiligen Stoel. Hij steunde zooveel mogelijk de beweging van Cluny; het zedelijk peil der priesters werd verbeterd, het coelibaat langzamerhand ingevoerd; de geestelijkheid aan gehoorzaamheid gewend. Herhaaldelijk zond de Koning kostbare geschenken naar Rome. Rijkelijk begiftigde hij kerken en kloosters. De slag van Hastings nam Engeland in het statensysteem van West-Europa op: door de verbinding met Normandië moest de Koning zich in het vervolg 35 Domesdaybook, 1085. Hendrik IV in Italië, 10S2. Hendrik IV, Keizer, 1084. wel met de zaken van het vasteland bemoeien. Engeland sprak mede in de vraagstukken, die Europa beroerden; liet politieke isolement, waarin het onder de Angelsaksische Koningen had verkeerd, was verbroken. Ook nog in ander opzicht wordt Engeland in de Europeesche familie opgenomen; de Fransche beschaving dringt er langzamerhand door. De ontluikende cultuur van Frankrijk knoopt Engeland aan het vasteland. Ridderwezen en al wat daarmede samenhangt, doet er zijn intrede. De Engelsche geschiedenis in eigenlijken zin begint met Willem den Veroveraar: wat aan hem voorafgaat is slechts voorbereiding. Het was deze vorst, die, naar men hoopte, Rome en den Paus tegen Hendrik IV zou beschermen. Maar het lag voor de hand, dat Willem aan zoo iets niet kon denken. Zijn landen eischten zijn voortdurende tegenwoordigheid en zorg; hoe hoog hij Gregorius vereerde, hem te hulp schieten kon hij niet. In het voorjaar van 1082 viel Hendrik opnieuw Rome aan. Weder vond hij energieken tegenstand; nogmaals moest de Eeuwige Stad worden belegerd. Maar liet einde was te voorzien. Niemand kwam den Paus te hulp. Met Paschen 1083 verscheen Hendrik, die met het aanbreken van den winter het beleg had opgebroken, ten derden male voor Rome; met kracht werd het beleg nogmaals hervat. Den 2den Juni eindelijk viel de stad in de handen des Konings; Clemens III werd plechtig geïnstalleerd. Daarna trok Hendrik weer naar Lombardije, na in Rome een sterke bezetting te hebben achtergelaten. Maar zoo de Koning had verwacht met Gregorius VII afgerekend te hebben, dan heeft hij zich deerlijk misrekend. De Paus bleef den Engelenburg bezet houden. Nogmaals deed hij Hendrik in den ban. Nu besloot de Koning nog een stap verder te gaan. Hij besloot zich door Clemens tot Keizer te doen kronen, waardoor deze tevens voorgoed als de wettige Paus werd erkend. Hendrik hield zijn plechtigen intocht in Rome en werd Paaschzondag 1084 in de St. Pieter tot Keizer gekroond, onder de oogen van Gregorius zelf, die nog altijd den Engelenburg bezet hield. Hij volhardde daar vooral in afwachting van de beloofde nadering van Robert Guiscard. Van Hendrik, die naar het bezit van geheel Italië streefde, had de Normandiër niets te verwachten; geen wonder, dat hij ten slotte zijn oud bondgenootschap met den Paus hernieuwde. In Mei 1084 trok hij tegen Rome op. De Keizer was veel te zwak om hem den opmarsch te beletten; hij brak dus op naar Lombardije en vervolgens naar Duitschland. Weinige dagen na zijn afreis stond Robert voor de poorten van Rome. Binnen eenige dagen was hij meester der stad; Gregorius werd uit den Engelenburg verlost en vestigde zich weer te Rome. Maar daar te blijven bleek al spoedig onmogelijk; want de ruwheid en wreedheid der Normandiërs verbitterden de bevolking in die mate, dat een algemeene volksopstand tegen den Paus en zijn helpers ieder oogenblik kon losbarsten. De Paus bleef dus in het Normandische leger, toen dit weer naar het Zuiden trok; Clemens III vestigde zich weer te Rome. Den 25sten Mei 1085 stierf Gregorius VII te Salerno, ver van Rome in de verbanning, gelijk hij op zijnor doodbed zeide, omdat hij de gerechtigheid bemind en het onrecht gehaat had." Zoo zullen ongetwijfeld weinigen oordeelen. Dat hij een man van buitengewone gaven was, zal niemand ontkennen. Zijn scherpzinnigheid, zijn vastberadenheid, zijn welsprekendheid, zijn consequentie, de vlekkeloosheid van zijn wandel wekken noe onze bewondering. Hu was zoo geheel de drager van het denk¬ beeld der kerkelijke hiërarchie geworden, dat hij er geheel door beheerscht werd; zijn op de spits gedreven fanatisme maakte hem blind niet alleen voor de eischen der historische ontwikkeling van kerk, staat en maatschappij, maar zelfs voor de eischen der Christelijke moraal. Door hem is de strijd tussclien Kerk en Staat met zulk een verbittering gestreden, dat de verzoening voor jaren was uitgesloten. Door zijn heftigheid zaaide hij haat tegen de Kerk, waar verzoening in de eerste plaats noodig was. Maar vooral, Gregorius VII heeft dooide Kerk tot opperste wereldlijke macht te willen maken, er het meest toe bijgedragen haar hoe langer hoe meer in strijd met haar eigenlijke roeping te verwereldlijken. Voor deze fout heeft zij later zwaar geboet; na een schitterende machtsperiode is een smadelijk verval gevolgd. Dat zagen destijds reeds vele warme aanhangers van Cluny in, die slechts van een geestelijke wereldheerschappij iets wilden weten. Aan hen was het toe te schrijven, dat eerst na een jaar de gematigde, verzoeningsgezinde Victor III op den Pauselijken stoel werd verheven. Maar de strijd was te verbitterd geweest, dan dat een vredewoord nog gehoor zou kunnen vinden. Zoo kon Victor III weinig uitrichten; het is geen wonder, dat na zijn dood een geestverwant van Gregorius, Urbanus II, J 1 Ul /\nlr fnu /I n 4" Koenraad, zoon van Hendrik IV. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche bibliotheek te Rome. WtJlU VtJiHUZeil. WU1S. IIICI UiCCIi ovuioi, uai twee hetzelfde doen, het daarom nog niet hetzelfde is. Urbanus was meer diplomaat dan despoot, meer geneigd langs omwegen dan langs den koninklijken weg zijn doel te bereiken; zijn geheele pontificaat is een met goed geluk bekroonde, maar zonder ergernis te verwekken consequent doorgevoerde poging om den Keizer achtereenvolgens van al zijn bondgenooten te berooven en hem zoo een jammerlijk uiteinde te bereiden. In Duitschland woedde nog steeds de burgeroorlog; Herman van Salm vond nog steeds aanhangers, die het rijk aan alle zijden brandschatten. De egorius Vil 25 Mei 1085. Victor 111, 1086-1087. Jrbanus II, 1087-1009. Keizer was machteloos; de vorsten waren onder elkander verdeeld. Toen giepen de geestelijke vorsten, die meer dan alle andere van de plunderingen te lijden hadden, naar geestelijke wapenen: de godsvrede, door Hendrik III gewild, maar niet overal doorgevoerd, vond thans in den ellendigen oorlog van allen tegen allen ingang bij alle weidenkenden in Duitschland. De Keizer ondersteunde de invoering met al zijn macht. Zoo trachtten de Duitsche bisschoppen de wonden te heelen, door den Paus geslagen; zoo traden zij ook in een nieuw verbond met den Keizer. De steden sloten zich natuurlijk gaarne bij den godsvrede aan; ook de boeren voerden hem dikwijls met geweld in. Daardoor steeg 's Keizers aanzien zoozeer, dat Herman van Salm in 1087 de kioon neeilegde; een opvolger werd niet gekozen. In het grootste gedeelte van het rijk keerden orde en rust terug; onder invloed daarvan begon zich de welvaart van stad en land opnieuw te verheffen. Urbanus II was echter vastbesloten den Keizer geen oogenblik met rust te laten. De listige politiek des Pausen bewerkte den afval van 's Keizers oudsten zoon Koenraad, die in 1093 tegen hem in opstand kwam. Overal steunde hem de Pauselijke partij; Hendrik zag zich daardoor genoodzaakt Italië af te staan. Zoo hopeloos stond zijn zaak, dat hij slechts met de grootste moeite er van werd afgehouden om afstand van de regeering te doen. Ook zijn gemalin Adelheid viel van hem af en schaarde zich openlijk aan de zijde des 1 ausen. Maar in Duitschland had de Keizer nog eenig geluk. Beieren onderwierp zich. De Zwaben erkenden Frederik van Hohenstaufen als hun hertog. Maar wat Hendrik het meest ten goede kwam, was de groote beweging, die destijds onder Pauselijken voorgang geheel Europa begon te doortrillen, de godsdienstige geestdrift, die zich uitte in den kreet: God wil het. ZEVENDE BOEK. DE EERSTE EEUW DER KRUISTOCHTEN. 1096 — 1187. - EERSTE HOOFDSTUK. De eerste kruistocht. Het koninkrijk Jeruzalem. 1096—1099. ^ Christendom is krachtens zijn beginsel niet aan een llr II ^)ePaa^e P^aa^s gebonden. Sedert het: „Predikt het Evangelie ^ M allen creaturen!" had weerklonken, sedert Paulus, de y/ K Heidenapostel, zijn zendingsreizen tot naar Rome uitstrekte, Ir" was Christendom een wereldgodsdienst geweest, waarin broeders van velerlei tongval en uit allerlei luchtstreek samenwoonden. In overeenstemming daarmede had het ook geen bepaalde heilige oorden. Hier geen tempel gelijk die van Salomo; hier geen nationaal heiligdom als de Kaaba. In de eerste eeuwen van het wassende en strijdende Christendom had men dan ook betrekkelijk weinig aandacht geschonken aan het land, waar de Heiland had rondgewandeld, aan de stad, waar Hij aan zijn vijanden was overgeleverd en den smadelijken kruisdood was gestorven. De kerkvaders leerden, dat God overal kon worden aangebeden en dat er geen heilige plaatsen waren, waar men tot Hem in nauwere gemeenschap zou staan dan elders. Toch lag het voor de hand, dat naarmate het tot rust, orde en macht gekomen Christendom den oorsprong van zijn bestaan meer ging uitvorschen, meer de aandacht werd gevestigd op het Heilige Land. Het kon niet anders, of de belangstelling van geleerden, de vrome zin der geloovigen, soms ook de nieuwsgierigheid der reizigers dreef hen allen naar Palaestina, vooral nadat overal op de gewijde plaatsen kerken en kapellen verrezen, kloosters werden gesticht, kluizenaars hun bidplaats kozen. Maar aan algemeene bedevaarten werd destijds nog niet gedacht; individueel ging ieder, wien het goed dacht te gaan. Van jaar tot jaar intusschen nam het aantal der pelgrims toe. Zoolang Palaestina Byzantijnsch was, konden deze tochten ongestoord plaats Het Heilige Land. vinden. Maar uit Arabië kwam in het begin der zevende eeuw de vloedgolf van den Islam opzetten, die een groot gedeelte van het Oostromeinsche rijk overstroomde. Ook Palaestina viel in de handen der ongeloovigen; in 637 deed Omar zijn intocht in Jeruzalem; sedert waren stad en land niet weer in het bezit der Christenen geweest. Men bemerkt evenwel niet, dat in de Christenheid juist het verlies van dit land diepen indruk maakte; alleen het algemeene gevaar bracht de geesten in beweging, wel een bewijs, dat de geestdrift der kruisvaarders nog ver te zoeken was. Dit was te minder het geval, daar de reizen naar Palaestina zoo goed als niet werden belemmerd en de Christenen in het bezit hunner heiligdommen werden gelaten. Maar er kwamen andere tijden. Het Khaliefenrijk loste zich in kleinere staten op. De Khalief moest in 934 zijn wereldlijke macht aan den emir-al-omra afstaan. In 1055 werd de Seldsjoek Togril Beg met dit ambt bekleed. Onder hem en zijn opvolgers veroverden de Seldsjoekken een groot gedeelte van het oude Khaliefenrijk; Palaestina en de heilige plaatsen vielen in hun handen en ondervonden zwaar den druk der overheerders. Niet alleen de inlandsche Christenen, maar ook de pelgrims werden beroofd en bespot, mishandeld, soms zelfs gedood. De berichten van deze gruwelen bereikten het Westen en deden de geheele Christenheid, vooral de geestelijkheid, zieden van verontwaardiging. Maar van daar tot een gewelddadige verovering van het Heilige Land ligt nog een verre weg. Evenwel was de stemming voor zulk een grootsche onderneming reeds waarneembaar. De overwinningen der Normandiërs op de Saracenen in Zuid-Italië hadden vooral dit volk met brandenden ijver voor den heiligen oorlog vervuld. Maar bovendien lag het geheel in de richting van Cluny om de geheele Christenheid te scharen onder de banier des Pausen ten strijde tegen de ongeloovigen. Niet alleen bij geestelijken was dit denkbeeld rijp geworden, maar de geheele wereld, edel en onedel, ontving het met vreugde. Men behoeft waarlijk ter verklaring der kruistochten niet zijn toevlucht te nemen tot de lagere motieven, waaraan de groote volksmassa's in den regel gehoorzamen. Ongetwijfeld hebben velen het kruis aangenomen uit zucht naar avonturen, uit strijdzucht, uit nieuwsgierigheid, uit begeerte om hun lot te verbeteren, om hun schuldeischers te ontkomen, om veroveringen te maken, om te plunderen en te stelen, om lijfeigenschap te ontkomen en gevangenschap te ontgaan of om welke beweegredenen dan ook. Maar zij kunnen niet de meerderheid of ook maar een belangrijk gedeelte hebben gevormd van de groote kruislegers, die telkens weder naar het Oosten trokken. Daarvoor waren de gevaren veel te groot en was de veilige terugkomst te onzeker. Integendeel blijkt uit alles, dat juist het heilige doel alle gevaren deed trotseeren en zelfs vergeten. Zulk een groote algemeene beweging kan niet anders dan uit geestelijke beginselen zijn voortgesproten. De behoefte om God te dienen was algemeen; de tijden waren zoo ernstig, dat een algemeene boetedoening geboden scheen. Hongers- nood, pest, overstroomingen en andere natuurrampen hadden de wereld getroffen. In Duitschland woedde een vernielende burgeroorlog. In Frankrijk streed de Koning nog steeds met zijn groote vazallen. In Engeland kon het Normandische Koningschap zich nog ternauwernood staande houden. In Italië was het geen oogenblik rustig. En vooral — de twee wereldmachten, van wier harmonisch samenwerken het heil der wereld afhing, waren in strijd met elkander en ontnamen een ieder het geloof aan de duurzaamheid van het bestaande. Geen wonder, dat de vrome zich van de zondige wereld terugtrok, dat talloos velen boete deden voor de zonden van hun tijd, dat zij vurig uitzagen naar een middel om zich met God te verzoenen. Dat middel nu bood Paus Urbanus II hun aan. Want het is niet Peter van Amiens, bij wien het denkbeeld van een krijgstocht naar het Heilige Land is opgekomen, maar bij den Paus zelf. Wat Peter betreft, zijn rol is veelal overdreven; misschien is hij niet eens te Jeruzalem geweest. Nooit was een Paus zoo machtig geweest als Urbanus. Hendrik IV vermocht zelfs in Duitschland zeer weinig. Ook Philips I van Frankrijk was het niet gelukt het Koningschap veel machtiger te maken. Erger was het, dat hij met den Paus in openlijken strijd geraakte. Hij verstiet zijn gemalin en huwde een i rr • 1 •• auutJie. ijuu nep HIJ aiuim van kerkelijke straffen over zijn hoofd, die hem nog machteloozer maakte dan hij al was. Evenmin was Engeland nog tot rust gekomen. Op Willem den Veroveraar was zijn tweede zoon, Willem II de Roode, gevolgd; den oudste, Robert, waren Normandië en de Fransche bezittingen ten deel gevallen. Willem was vastberaden, dapper en scherpzinnig, maar zijn hebzucht en tirannie maakten welhaast zijn regeering tot een vloek voor Engeland. Al spoedig geraakte hij in strijd met aartsbisschop Anselmus van Canterbury, die op zijn Koin-f wodp cfonn TinpVif hii rlpn Pnns Zegel van Willem den Roode. Zoo was ook deze Koning met den Heiligen Stoel in conflict, in dezen tijd van godsdienstige opwinding allerminst een gewenschte toestand. Wat Spanje betreft, de strijd tegen de ongeloovigen was hier in der laatsten tijd ten nadeele der Christenen gevoerd. In 1073 was Alphonso YJ Koning van Castilië geworden. Hij was de eerste, die de Taag overschreed in 1085 veroverde hij Toledo. Maar aan den anderen kant werd Castilië zeei verzwakt. Vooreerst schonk Alphonso in 1094 aan Hendrik van Bourgondi( een graafschap tusschen Douro en Minho. Met het zwaard in de vuist moes 36 Urbanus II. Peter van Amiens. Willem II van Engeland, 1037-1100. [ t - Alphonso VI van Castilië. ! 1073—1109. f & J b Ontstaan van Portugal. 1094. I De Almoraviden, +1040. Slag bij Sallaka, 10SG. De Cid, f1099. • Synode van 1 Piacenza, Maart 1095. i Synode te Clermont, 26 Nov. 1095. I Hendrik zich tegen de Mohammedanen verdedigen, maar hij handhaafde zich; uit zijn gebied ontstond een nieuwe staat, het koninkrijk Portugal. De verovering van Toledo had de Spaansche Muzelmannen diep getroffen. hoo zeer had de vrees allen bevangen, dat de vorsten de hulp van Joessoefibn-Taschfin, het hoofd der Almoraviden, inriepen. Deze dynastie ontleende haar recht en haar macht aan de godsdienstige hervorming, die zij in het leven had geroepen. Een vroom pelgrim, de geleerde Abdallah-ibn Jassin, had zich omstreeks 1040 een uitgestrekten aanhang gevormd onder de zwervende Berberstammen in de Sahara. Zij noemden zich Almoraviden (el-moerabitan, d. i. heilige strijder). Naar Muzelmansche gewoonte verbreidden zij hun leer, die een soort hervorming vaD den Islam heette, met het zwaard. Weldra waren Mauretanië en aangrenzende gebieden tot in Soedan en Senegambië toe aan hen onderworpen. Hun aanvoerder Joessoef-ibn-Taschfin stichtte de stad Marokko als zetel van een machtig rijk. Hij aarzelde geen oogenblik, toen zijn hulp in Spanje werd ingeroepen. In 1086 landde hij; alle Mohammedaansche vorsten onderwierpen zich aan hem. Bij Sallaka kwam het tot een slag, die met een verpletterende nederlaag der Christenen eindigde. Het Arabische Spanje was ajered. Maar meer heeft de slag ook niet uitgewerkt. Zelfs Toledo bleef in de handen van Alphonso VI. Het is in dezen tijd, dat de man leefde, om wiens hoofd de sage haar stralenkrans heeft gevlochten, de vrijbuiter Rodrigo of liuy Diaz, de Campeador, die onder den naam van den Cid in de sagen van zijn volk en door Corneille in de wereldliteratuur zijn plaats heeft ingenomen, [n 1094 nam hij Valencia voor Alphonso VI in. Hij was een meineedig, trouweloos en wreed opperhoofd, dat dus een zeer geüsurpeerde reputatie geniet. In 1099 is hij gestorven. Onder deze omstandigheden zou onder leiding van den Paus een algemeene aanval op het Oosten worden gedaan. Urbanus begreep, dat fïij daarbij den meesten steun zou vinden in Italië en Frankrijk, bij de hertogen en graven, die ook sociaal de groote macht in handen hadden. In Maart 1095 hield hij een groote synode te Piacenza, waar 4000 geestelijken en 30,000 leeken bijeenkwamen en waar velen reeds het kruis aannamen. Van daar reisde de Paus in den zomer over de Alpen naar Frankrijk, trok als een overwinnaar dit land door en riep een tweede synode te Clermont bijeen. Hier presideerde Urbanus over 14 aartsbisschoppen, 225 bisschoppen, 400 abten en een overgroot aantal lagere geestelijken en leeken. Eerst werd Koning Philips om zijn echtbreuk in den ban gedaan en de godsvrede afgekondigd. Maar op den 26sten November 1095 had in de open lucht de eeuwig gedenkwaardige vergadering plaats, die den stoot heeft gegeven tot den eersten kruistocht. Daar sprak de Paus een der merkwaardigste en gewichtigste redevoeringen uit, die ooit zijn gehouden. Hij sprak uit, wat duizenden slechts vaag gevoelden. Hij sprak van de smadelijke ontwijding der Christelijke kerken te Jeruzalem, van het zware lijden der geloovigen en der vrome pelgrims onder de ruwe hand der Seldsjoekken, van het groote gevaar, dat Byzantium, de voorpoort van het Christendom in het Oosten, bedreigde. Als een heraut Gods riep hij de Fransche ridderschap op tot den Heiligen Krijg. Het Heilige Land moest aan de Muzelmannen worden ontrukt; vrij zij weer het gebed op het graf des Heeren. Zijn rede was een openbaring, die onmiddellijk bij zijn toehoorders insloeg. Nadat hij had geëindigd, weerklonk uit den mond van duizenden en nogmaals duizenden de leuze: God wil het! Men ijlde naar den zetel des Pausen om het onderscheidingsteeken, een rood kruis, op den rechterschouder van hem te ontvangen. De eerste, die het aannam, was Adhemar, bisschop van Puy, die als legaat van den Paus aan het hoofd van den tocht zou staan. Snel greep de beweging, ook door de vurige prediking der geestelijkheid, om zich heen. Het eerst was het lagere volk bereid het kruis aan te nemen, dat hun de zekerste weg tot aardsch geluk en hemelsche zaligheid scheen. Aan hun hoofd stelde zich Peter van Amiens, die eerst nu een rol van beteekenis begint te spelen. In den winter van 1095 op 1096 verzamelde zich in Frankrijk om hem een groot, maar zoo goed als niet gewapend en gedisciplineerd leger. Daarmede vereenigde zich een andere bende onder Gautier Senzavehor (Wouter zonder Have). Zij trokken te zamen over den Rijn Duitschland binnen. Hier bleef Peter voorloopig achter om aan den Rijn het kruis te prediken. Gautier en de zijnen trokken onder onbeschrijflijke ellende verder door Hongarije, maar werden door de Bulgaren teruggedreven. Geen beter lot ondervonden de andere horden, die onder allerlei buitensporigheden o. a. gruwelijke Jodenvervolgingen naar het Oosten trokken. Geen hunner heeft Jeruzalem aanschouwd. Alleen aan Peter en de zijnen was het gelukt Byzantium te bereiken. Daar regeerde de bekwame Konineen Alexios I. Hoe zou deze zich tegenover deze door hem gewenschte en toch ook gevreesde beweging gedragen? Hij was de eerste van de rij uitnemende Keizers, die het verval van dit bijna onsterfelijke rijk een eeuw lang hebben tegengehouden, het zelfs belangrijk versterkt en met roem hebben verdedigd en bestuurd. Alexios was een zeer beleidvol krijgsman, maar bovendien een staatsman van groote beteekenis. Dit niet alleen in Byzantijnschen zin, dat hij al zijn vijanden te slim af was, maar ook in de algemeene beteekenis, dat hij de moeilijke positie van Byzantium begreep en daarnaar zijn maatregelen nam, dat hij steeds zijn doel, het rijk in zijn volle kracht te handhaven, voor oogen hield, dat hij ten slotte de middelen kende, waarmede hij had te werken. Een man zonder hooge idealen, practisch, zelfs nuchter, maar Kruistocht onder Peter van Amiens en Wouter zonder Have, 1095,96. Keizer Alexios I. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche Bibliotheek te Rome. Alexios I en de kruistochten. Rijk van Iconium, 1092. Eerste kruistocht, 1096—1099. Godfried van Bouillon. die ook zijn geheele persoon aan zijn lijk gaf. Van zijn onbekwame voorgangers nam hij al dadelijk een oorlog met Robert Guiscard over, die Byzantiums laatste bezittingen in Italië deed verloren gaan. In 1082 veroverde Robert zelfs Durazzo; Alexios' vloot werd geslagen. Epirus scheen voor den Keizer verloren. Maar Roberts dood in 1085 bevrijdde Alexios van het dreigend gevaar; zelfs Durazzo viel weer in zijn handen. Het grootste gevaar echter dreigde nog altijd uit het Oosten van de Seldsjoekken. Gelukkig voor Byzantium stierf Melikschah in 1092; daar hij geen meerderjarigen opvolger naliet, ontbrandde over de erfenis een langdurige burgeroorlog. Geen wonder, dat de stadhouder van Klein-Azië, Kilidsch Arslan, zich onafhankelijk maakte en het rijk van Iconium stichtte, dat in de geschiedenis der kruistochten zulk een belangrijke plaats inneemt. Begrijpelijker wijze kwam nu bij Alexios het denkbeeld op om den Islam naar het binnenland van Azië terug te dringen, maar hij gevoelde zich alleen daartoe niet in staat. Hij zag dus naar hulp uit en meende die te vinden in het Westen, bij den Paus. Keizerlijke gezanten verschenen op de synode te Piacenza, waar Urbanus hun zijn hulp toezeide. Zoo werd de tocht ter verovering van Jeruzalem gecombineerd met een oorlog ten behoeve van Byzantium. Uit dit verschillende doel, dat Urbanus en Alexios voor oogen hadden, zijn tal van moeilijkheden ontstaan. Bovendien, van benden woestelingen als die van Peter van Amiens was Alexios allerminst gediend. Zoo spoedig hij kon, schoof hij zich de lastige gasten van den hals door hen naar KleinAzië over te zetten. Daar zijn zij in de buurt van Nicaea door de Seldsjoekken uit elkander gejaagd, gedood of gevangengenomen. Zoo was de eerste aanval van het godsdienstig fanatisme der Christenen door den Islam afgeslagen. Honderdduizenden zijn daarbij omgekomen. Maar sedert wanneer vormt men alleen door geestdrift goed uitgeruste legers? Organiseerend talent, practische zin, macht en geld ten slotte zijn daarvoor noodig. En dat alles bezaten bij al hun godsdienstige vroomheid de vorsten en ridders, die zich in den zomer van 1096 in goed georganiseerde, goed gewapende scharen op weg naar het Oosten begaven. Algemeen had 's Pausen oproep bij de Fransche ridderschap weerklank gevonden. Terwijl Koning Philips, verstandig genoeg — hij hoopte zijn voordeel te doen met de afwezigheid van zooveel heeren — in Frankrijk bleef, namen de voornaamste vazallen der kroon het kruis aan. Daar was Raimund VI, graaf van Toulouse en markgraaf van Provence, die den geheelen Zuidfranschen adel om zijn banier verzamelde. De ridderschap uit Midden-Frankrijk schaarde zich om Hugo van Vermandois, broeder van den Koning, en Steven van Blois. Aan het hoofd zijner Normandiërs trok Hertog Robert ten strijde, evenzoo Robert II aan de spits zijner Vlaamsche ridders. Doch boven allen in moed eii strijdlust, maar vooral in vroomheid en kerkelijke gezindheid, stond de hertog van Neder-Lotharingen, Godfried van Bouillon. Hij was innig vroom, dapper in den krijg en een ervaren aanvoerder. Hij mag dan niet de bezielende aanvoerdei zijn geweest, zooals de sage hem teekent, een der leiders was hij stellig. Zijn broeders Boudewijn en Eustachius en zijn neef Boudewijn van Rethel vergezelden hem. Ook in Italië rustte men zich uit. Vooreerst Boëmund, vorst van Tarente, de zoon van Robert Guiscard, een man van geweldige kracht en groote energie, die zijn godsdienstig geloof en brandenden strijdlust in dienst van een niets ontziende eerzucht wist te stellen. Zijn neef de wakkeie Tancred, het ideaal van een kruisridder, volgde hem. In den zomer was een leger van ongeveer 300,000 man op de been, alle goed geschoolde soldaten, wien het noch aan wapenen, noch aan andere hulpmiddelen ontbrak. Alleen de eenheid liet veel te wenschen over. Eerst te Konstantinopel zouden allen zich vereenigen. Het ligt voor de hand, dat Alexios bij het naderen van deze heerscharen tusschen vrees en hoop werd geslingerd. Hij had zelf de hulp van het Westen ingeroepen, maar zulk een reusachtig leger had hij niet verwacht. Warit dit leger zou ongetwijfeld de Muzelmannen verslaan, maar zou het dat doen in dienst en ten voordeele van den Keizer? Op zichzelf was reeds de aanwezigheid van zulk een groot leger in het rijk een gevaar. Hoe dan ook, de betrekkingen van Keizer en kruisvaarders moesten georganiseerd worden. Alexios heeft zijn verhouding tot de kruisvaarders niet verstandig geregeld. Een overeenkomst, waarbij den Keizer Klein Azië, aan de kruisvaarders S^iië was toegekend, zou in beider voordeel zijn geweest. Maar Alexios was niet met Klein-Azië tevreden; hij eischte van de kruisvaarders den leeneed voor alle vroegere Byzantijnsche provinciën, die zij mochten veroveien. Natuuilijk werd dit geweigerd door Godfried en de zijnen, die in goede oide dooi ZuidDuitschland en Hongarije in het Grieksche rijk waren gekomen. In den winter van 1096 op 1097 lag nu het kruisleger aan den Bosporus, terwijl de onderhandelingen niet tot een einde konden komen. Ten einde raad gieep de Keizer naar de wapenen. Het doel werd bereikt. De kruisvaarders werden verslagen. Godfried en de zijnen- legden den eed af. Boëmund, die met de Italianen over zee was gekomen, volgde dat voorbeeld. De kruisvaarders staken daarop naar Klein Azië over. Het eerste doel was de verovering van Nicaea, dat in handen der Seldsjoekken was. In den zomer van 1097 moest een geregeld beleg woiden Beleg van Nicaea, 1097. Zegel van Godfried van Bouillon. De kruisvaarders in het Grieksche rijk. Slag bij Dorylaeum, 1 Juli 1097. geslagen. Den 20htl" Juni gaf de stad zich over aan Alexios, niet aan de kruisvaarders. Voorloopig wist hij hen door rijken buit tevreden te stellen, maar de angel bleef in hun hart. Geen ridder vertrouwde sedert een Griek. Van Nicaea trok het leger naar het Zuidoosten. Den lsten Juli stiet het bij Dorylaeum op een groot leger Seldsjoekken onder Kilidsch Arslan. Maar wederom moesten de Muzelmannen zich buigen voor het Kruis; voornamelijk Het beleg van Nicaea. Miniatuur in het handschrift van 2 Aug. 1099. ïoudewijn I, lluO—1118. Paschalis II. Kruistocht van 11001101. Boëmund en zijn opvolgers. Boudewijn I strijders wekten hun landgenooten op om de kroon der zaligheid te verdienen. Zoo beantwoordde het te gelijk aan de materieele behoeften van het Oosten en aan den geestelijken aandrang van het Westen, dat in 1100 een tweede kruistocht werd uitgerust, welke in omvang dien van 1096 overtrof. Niet alleen Italianen en Franschen, maar ook Duitschers en Spanjaarden namen nu het kruis aan. Aartsbisschop Anselmus van Milaan, Hertog Willem IX van Aquitanië, en Hertog Welf IV van Beieren waren de aanvoerders. Met denzelfden geloofsmoed, maar niet met dezelfde omzichtigheid en bekwaamheid als hun voorgangers trokken zij op. In Maart 1101 was het eerste leger in Konstantinopel, vanwaar de Keizer hen spoedig naar Azië deed overzetten. Van daar trokken zij op tegen Siwas, om Boëmund uit de handen der Seldsjoekken te bevrijden. Eerst veroverden zij voor Alexios Ancyra. Bij den Halys kwam het ten slotte in Juli tot een beslissenden slag, waarin het kruisleger zoo goed als vernietigd werd. Een tweede leger onder Welf van Beieren werd na een zwaren marsch eveneens door de Seldsjoekken in Augustus bij Heraklea uiteengedreven. De tweede kruistocht was geheel mislukt. Daardoor zonk de geloofsmoed en het vertrouwen op den goeden uitslag in het Westen bedenkelijk. In geen veertig jaren wordt dan ook weer een kruistocht georganiseerd | men schijnt Palaestina te vergeten. De Chiisten staten in het Oosten werden aan zich zelf overgelaten en daarmede was hun lot beslist. Dat de kruisridders het nog zoo lang hebben uitgehouden, is voornamelijk te danken aan de krachtige vorsten, die aan hun hoofd hebben gestaan. Boëmund van Antiochië en Boudewijn II van Edessa bestreden de Seldsjoekken met geluk. Minder gelukkig was Boëmund in zijn strijd tegen Alexios; in 1108 moest hij dezen zijn geheele rijk behalve Antiochië afstaan: in 1111 is hij in Italië gestorven. Zijn opvolger, Tancred, breidde het rijk belangrijk uit, maar moest Tripolis aan Bertrand, den zoon van Raimund van Toulouse, afstaan. Reeds nT1112 stierf Tancred en werd opgevolgd door zijn neef Roger. Ook hij bestreed de Seldsjoekken al de dagen zijns levens, maar werd ten slotte in 1119 verslagen en gedood. Van het geheele rijk van Antiochië bleef weinig meer dan de hoofdstad over. De toestand was uiterst bedenkelijk. De eenige, die de macht der kruis. vaarders kon handhaven, was Boudewijn I. Hij is de eigenlijke grondlegger van het koninkrijk Jeruzalem. Met omzichtigheid en dapperheid, beleid en verstand heeft hij het bestuur gevoerd, den nieuwen staat verdedigd en georganiseerd. Een Itype van een kruisvaarder, dapper tot vermetelheid toe, onvermoeid in den strijd, steeds zich gevoelend als de waardige strijder Gods, maar daarbij ir afwachting van het hemelsche loon de aardsche zegeningen, rijkdom en mac it, niet versmadende en het leven genietende, voor zoover dat met zijn devotife overeen te brengen was, een vroom ridder, maar die zich allerminst door de geestelijkheid de wet liet voorschrijven. Hij breidde zijn rijk belangrijk uit. Hij veroverde de kuststeden Arsoef en Caesarea: in 1101 en 1102 versloeg hij een overmacht van Egyptenaren bij Joppe. Boudewijn vond bij zijn aanvallen op de kuststeden een krachtigen steun in de Italiaansche handelssteden Venetië, Pisa en Genua, die gaarne de gelegenheid aangrepen om haar handelsgebied in het Oosten uit te breiden. Zoo veroverde hij in 1104 het sterke Akkon, waardoor hij een ruime zeehaven en daarmede een uitstekende verbinding met het Westen verkreeg. In 1110 vielen Beiroet en Sidon in zijn handen. Naar alle zijden breidde hij het rijk uit; zelfs drong hij in 1118 in Egypte tot aan den Nijl door. Kort daarna is hij gestorven. In hetzelfde jaar werd ook Keizer Alexios van zijn aardsche loopbaan afgeroepen. Hij had een in het algemeen roemrijke regeering waardig besloten. In 1111 sloot hij een verdrag met Pisa, waarbij aan de kooplieden van die stad gelijke voorrechten werden verleend als reeds in 1082 aan de Venetianen waren geschonken. In den eersten nood, waarin hem de aanvallen van Robert Guiscard hadden gebracht, had hij den zeevaarders der Adriatische Zee volledige handelsvrijheid in het geheele rijk gegeven; zij verkregen bovendien een vrij kwartier te Konstantinopel. Dat alles werd nu ook aan Pisa toegestaan; daardoor bereikte de Keizer volkomen zijn doel, om namelijk de machtige handelssteden door elkander in bedwang te houden. Ook in Klein-Azië was hij ten slotte niet ongelukkig. In 1.117 wierp hij zijn vijanden met kracht terug en heroverde westelijk Klein-Azië. Melikschah, de sultan van Iconium, smeekte om vrede, die hem in 1118 werd toegestaan. In zijn laatste jaren had Alexios ook onderhandelingen aangeknoopt met den Paus over een hereeniging dor Latijnsche met de Grieksche Kerk. Daarbij had hij ongetwijfeld verder reikende plannen; zou het, nu het Westersclie Keizerschap onder de slagen van den Paus een groot gedeelte van zijn macht had ingeboet, onmogelijk zijn, een deel van het Westen, Italië b. v., voor Byzantium terug te winnen? De Duitsche Keizer zou zeker niet in staat zijn aan de Grieken groote moeilijkheden in den weg te leggen. Laatste jaren van Alexios. TWEEDE HOOFDSTUK. Hendrik Y en Lotharius. 1100 —1137. Laatste jaren van Hendrik IV. et was inderdaad ver met Duitschland gekomen. Het is waar, eerste kruistocht kwam Hendrik IY ten goede. De volle % aandacht van den Paus werd op het Heilige Land gevestigd. ?? jS Bovendien namen velen van de onrustigste krijgers deel JÉ aan ^en tocht. Verstandig heeft de Keizer van deze omstan- digheden gebruik gemaakt. Zijn afvallige zoon Koenraad werd van de opvolging uitgesloten en zijn tweede zoon Hendrik in 1009 lot zijn opvolger verkozen. Maar toen eenmaal Jeruzalem veroverd was, kon de Paus zijn aandacht weer meer aan het Westen wijden. Dat ondervond Hendrik IV. In 1103 hernieuwde de Paus den ban tegen den Keizer. Maar Paschalis vond weinig gehoor; integendeel werd in 1103 door den Rijksdag een algemeene landvrede afgekondigd. Het had den schijn, alsof Hendrik in vrede zijn regeering zou besluiten. Maar juist deze vrede was zijn ongeluk. De adel, waarop het Salische koningshuis zijn macht had gebouwd, werd door den vrede een overtollig element in den Staat. Ook in Frankrijk en in Italië nam men een dergelijken omslag waar; maar in het eerste land vond de adel in de kruistochten een welkome afleiding, terwijl in Italië de adel door de opkomende steden werd geabsorbeerd. Maar in Duitschland kon een botsing met de kroon niet uitblijven. De adel werd door den Paus met kracht gesteund en vond in 1104 een opperhoofd in 's Keizers zoon Hendrik. De jonge man, die zich niet tegen zijn vader opgewassen gevoelde, nam zijn toevlucht tot laag verraad. Hij verzocht den Keizer om een onderhoud. Deze stemde daarin toe. Te Coblenz werd hij echter door zijn zoon gevangengenomen en te Kreuznach gekerkerd. Toen besloot Hendrik IV tot het uiterste om ten minste de vrijheid te herwinnen; hij deed afstand van de kroon ten behoeve van zijn zoon. Te Ingelheim vond deze droeve plechtigheid plaats. Maar zelfs dat voldeed den zoon nog niet: de vader werd te Ingelheim gevangen gehouden. Doch intusschen was de mare van deze schandalen tot alle deelen van het rijk doorgedrongen. Een storm van verontwaardiging brak los onder de burgerij. De oude Keizer vernam dat vol hoop; hij herriep zijn afstand en ontsnapte naar Luik. Daar schaarden niet alleen steden, maar ook vorsten, edelen en bisschoppen zich om zijn vaan. Nogmaals scheen de overwinning den Keizer toe te lachen. Maar den 7den Augustus 1106 is hij gestorven. Daarmede was de overwinning van zijn zoon beslist; hij aanvaardde als Hendrik V de regeering. Met hem had ook de adel over de burgerij, de Paus over den Keizer gezegevierd. Ten minste zoo scheen het. Maar zoo wilde het de jonge Keizer niet. Hij wilde Koning zijn, geen zaakwaarnemer van den Paus of van den adel. Zoo is het te verklaren, dat Hendrik V weldra het standpunt innam van zijn vader. Hij was een hard, gestreng despoot, wien ieder middel goed was, om zijn doel te bereiken, een volleerd diplomaat, een geslepen intrigant, begaafd met een buitengewoon staatkundig talent. Voorloopig had Hendrik echter in Duitsch¬ land te veel te doen, om den strijd met den Paus aan te binden. In Lotharingen, in Polen, in Hongarije, in Bohemen was het noodig het koninklijke zwaard te doen gevoelen. Maar ter zelfder tijd zocht Hendrik bondgenooten. Hij verloofde zich met Mathilde, de dochter van Koning Hendrik I van Engeland. Hendrik I was in 1100 zijn broeder Willem II opgevolgd. Hij had zich van de kroon meester gemaakt ten nadeele van zijn broeder Robert van Normandië, maar had om zijn erkenning te verkrijgen uitgebreide concessiën moeten doen. Hij moest beloven de wetten van Eduard den Belijder te erkennen en had den ouden kroningseed van Ethelbert weer hernieuwd. Maar bovendien schonk hij zijn onderdanen een Charta libertatum Anglorum, waarin hij beloofde de rechten der Kerk, van den adel en van het volk te handhaven. Toch was Hendriks positie in Engeland nog verre van bevestigd, toen Robert in 1101 van den eersten kruistocht terugkeerde. De broederkrijg kon niet lang uitblijven. In 1106 kwam het bij Tinchebrai in Normandië tot een slag, waarin Robert werd verslagen en gevangengenomen. Nog 28 jaren heeft hij op het kasteel Cardifï gesleten. Zoo was de dag van Hastings gewroken. Juist veertig jaren nadat Normandië Engeland had veroverd, bemachtigde Engeland Normandië. Hendrik IV 7 Aug. 1106. Hendrik V, 1106-1125. Zegel van Hendrik I, koning van Engeland. Hendrik van Engeland, 1100-1135. Slag bij Tinchebrai, 1106. Normandië veroverd. Anselmus van Canterbury. Lodewijk VI 1108-1137. Ook Engeland had in dezen tijd zijn investituurstrijd. In 1103 eischte Hendrik van Anselmus van Canterbury den leeneed. De aartsbisschop weigerde en werd verbannen. Maar reeds in 1106 werd de vrede weer hersteld. De Koning zag af van de investituur der bisschoppen met ring en staf, maar verkreeg het recht om van de geestelijkheid den leeneed te vorderen. Hendrik I was geen vriend van den Paus; ook uit dat oogpunt is zijn verbond met Hendrik V te verklaren. Een andere reden was gelegen in beider strijd met Frankrijk. Philips I, die de voldoening had, dat een groot aantal zijner strijdbaarste vazallen in het Oosten waren gebleven, werd in 1108 opgevolgd door zijn , zoon Lodewijk VI. Met zijn regeering begint een nieuwe periode in de geschiedenis van het Fransche Koningschap. Waren tot dusver de Capetingers nog altijd de verliezende of liever de niet-winnende partij geweest in den strijd van de kroon met de vazallen, thans zou dat beginnen te veranderen. Graftombe van Philips I te St. Benoit-sur-Loire. Toeneming der koninklijke macht. Suger. Twee redenen hebben daartoe medegewerkt. Vooreerst het vertrek van vele vorsten en edelen naar het Heilige Land, maar ten andere de omstandigheid, dat zich evenals in Duitschland en Italië het staatkundig en sociaal element begon te ontwikkelen, waarop de kroon zou kunnen steunen bij haar strijd tegen de vorsten, de steden. Het is de verdienste van Lodewijk VI, dit het eerst te hebben ingezien. Hij draagt al vroeg den bijnaam „de Dikke"; hem kenmerkten dan ook de goedhartigheid, welwillendheid en humaniteit, die aan een gestel als het zijne eigen zijn. Daarbij was hij openhartig en eerlijk, het tegendeel van een intrigant. Maar vóór alles was hij krijgsman, onvermoeid, vermetel en beleidvol, 's Konings eerste raadsman was de abt Suger van St. Denis, de eerste der krachtige kerkvorsten, die Frankrijk hebben bestuurd. Hij begreep, dat het voor de verdere ontwikkeling van Frankrijk noodig was, dat de koninklijke macht zich verhief boven zijn vazallen. Jarenlang, onder twee Koningen heeft hij zijn taak vervuld; met taaie volharding, krachtige energie en onvermoeide behendigheid heeft hij met den Koning de leenmannen bestreden en hen voor een deel overwonnen. Hij is de grondlegger der koninklijke macht in Frankrijk. Welke houding namen Lodewijk en Suger aan in den grooten strijd tusschen Keizer en Paus, die in hun tijd het Westen verscheurde? Hun plaats was aangewezen. Niet minder dan de kroon leed de Kerk onder den druk der vorsten; door haar in haar nood te hulp te komen behartigde de Koning zijn eigen belang. Zoo ontstond een nauw verbond van de kroon met de geestelijkheid en daardoor met den Paus. Zijn geheele regeering lang heeft Lodewijk zijn vazallen bestreden, die weinig meer dan brutale roofridders waren. Het is hem gelukt overal zijn macht te doen eerbiedigen. De uit elkaar liggende domeinen vereenigde hij; aan de koninklijke steden schonk hij voorrech¬ ten; de wegen, die van stad tot stad leidden, stelde hij onder zijn bescherming, waardoor hij de vangarmen van het koninklijk gezag tot diep in het gebied zijner leenmannen kon uitstrekken. Want dit werd welhaast het gewone middel om de macht der heeren te verzwakken, dat de Koning opkomende dorpen in heerlijk gebied tot steden verhief, ze onder zijn bescherming stelde en zoo aan hun heeren onttrok. Lodewijk werd in zijn streven scherp bestreden door de vorsten, vooral door den hertog van Normandië, sedert 1106 den Koning van Engeland. Toch was Hendrik I te zwak om zich te verzetten, toen Lodewijk in 1131 zijn macht belangrijk vergrootte door zijn zoon te doen huwen met Aliénor, Suger. de erfdochter van Aquitanië. Op een glasschildering in de kerk van St. Denis. Van Oudsher hadden de Capets zich verzet tegen de aanspraken van Rome, dat trouwens in de eerste helft der elfde eeuw een werktuig in de handen der Keizers was geweest. Met Gregorius VII en Urbanus II had Philips I Zegel van Lodewijk VI. Hendrik V in Italië, 1110—1111. J De erfenis van Mathildi van Toscane op gespannen voet gestaan. Maar Paschalis II zag in, dat hij niet te ver mocht gaan. Een bondgenootschap met Frankrijk was in den strijd met den Keizer zeer gewenscht. Zoo vonden de partijen elkander spoedig. In 1107 verscheen de Paus zelfs in Frankrijk om van daar uit Hendrik V te bestoken. Deze intusschen was vast besloten zich te doen gelden. In 1110 trok hij naar Italië. Zijn naam van despoot ging hem vooruit; geheel Lombardije boog zich. Zelfs Mathilde van Toscane huldigde hem. Hij was zoo volledig meester van Italië als bijna geen zijner voorgangers. Tegenover hem was de Paus machteloos. Adel en burgerij van Rome lieten hem in den steek; ook van de Normandiërs was niets te hopen. Zoo de Koning thans de erkenning van zijn investituurrecht van den Paus had gevraagd, zou deze hebben moeten toegeven. Paschalis vond een uitweg; hij verklaarde zich bereid tot den terugkeer der Kerk tot de apostolische armoede; zij zou weer een zuiver geestelijk instituut worden. Of het hem daarmede ernst was of niet, het staat vast, dat zulk een Pauselijk bevel nooit door de Kerk zou worden opgevolgd, allerminst dooide Duitsche bisschoppen. Dat begreep ook Hendrik; juist daarom sloot hij met den Paus den 4den Februari 1111 een verdrag, waarbij de Koning van al zijn investituurmacht, de Paus van al zijn wereldlijke rechten afstand deed. Daarop trokken Koning en Paus naar Rome ter kroning tot Keizer. Maar toen hier het verdrag werd voorgelezen, ontstond onder de Duitsche vorsten zulk een tumult, dat het onmogelijk bleek het uit te voeren en dus de Koning ook van zijn kant er zich ontslagen van rekende. Hendrik verliet de Eeuwige Stad en nam den Paus als gevangene mede. Deze zag zich genoodzaakt aan alle eischen des Konings toe te geven; deze verkreeg de investituur van alle bisschoppen; de Paus verplichtte zich hem te kronen en hem later niet met den banvloek te treffen. Den 13den Februari 1111 had dan ook de kroning plaats. Zoo wreekte de zoon den smaad des vaders. Geen zijner voorgangers was machtiger dan Hendrik V. Eenige jaren lang heeft hij zoo geregeerd. Evenals zijn vader steunde hij de steden. Hij bedwong alle opstanden. In Januari 1114 werd zijn huwelijk met Mathilde van Engeland voltrokken. Maar kort daarna openbaarde zich weer ernstig verzet tegen de drukkende Keizerlijke oppermacht. De meeste Saksische en Westfaalsche edelen sloten zich onder leiding van Lotharius van Saksen aaneen. Wel behaalde Hendrik eerst eenig voordeel, maar zijn troepen werden weldra door Lotharius overal geslagen. Dat was voor den Paus de lang gewenschte gelegenheid om den ouden strijd weer te hernieuwen. Ook in Bourgondië kwamen adel en geestelijkheid in verzet. Een wilde burgeroorlog teisterde wederom het rijk: alleen Zwaben en Beieren bleven den Keizer getrouw. Een nieuwe moeilijkheid kwam er in Italië bij. In 1115 stierf Mathilde van Toscane, na haar bezittingen aan de Kerk te hebben vermaakt. Daardoor zou de Pauselijke Stoel een der eerste wereldlijke machten in Italië worden. Dat wilde Hendrik verhinderen. In 1116 begaf hij zich nogmaals naar Italië. Door verkwistende mildheid met voorrechten en privilegiën aan de Italiaansche steden wist hij een burgerlijke partij te vormen, waardoor hij sterk genoeg werd om de lai\den van Mathilde tot rijksleenen te verklaren. Zoo werd Hendrik V de grondvester der burgerlijke vrijheid en der republikeinsche autonomie van Lombardije. Toch gaf Paschalis zich niet spoedig gewonnen; Hendrik V in Italië, 1116-1118. Keizer Hendrik V ontvangt de Rijksinsigniën uit de handen van Paus Paschalis II. % . Miniatuur uit een handschrift der Universiteitsbibliotheek te Cambridge. hij stierf echter reeds in 1118. Zijn opvolger Gelasius II volgde hem reeds het volgende jaar in het graf. Daarop werd Calixtus II tot Paus verkozen. Van hem verwachtte men een onverzoenlijken strijd met den Keizer. Maar Calixtus was een ander man dan Gregorius. Van vorstelijke afkomst, had hij oog voor de eischen van zijn tijd en van den Staat. Zonder de rechten deiKerk te willen prijsgeven, toonde Calixtus zich spoedig bereid tot eerlijke onderhandelingen. Hetzelfde wenschten Keizer en Rijk. In 1118 was Hendrik A** 38 Calixtus II, 1119-1124. Onderhandelingen van Keizer en Paus. • | Concordaat van Worms 23 Sept. 1122 uit Italië teruggekeerd en had Duitschland in hopeloozen burgeroorlog gevonden. Door zijn energie was hg den toestand echter spoedig meester. Allen wenschten den vrede; de burgeroorlog had zich zelf vernietigd. In 1119 werd op den Rijksdag te Tribur een nieuwe rijksvrede afgekondigd. Daar verschenen ook gezanten van den Paus om over den vrede te onderhandelen. Maar zoover kwam het nog niet. Alleen verklaarde Hendrik zich bereid van de investituur der bisschoppen af te zien, mits deze niet aan den Paus onderworpen werden. Calixtus riep daarop in hetzelfde jaar een concilie te Reims bijeen. Daar werden alle Gregoriaansche hervormingen nogmaals vastgesteld en uitgebreid; alleen over de investituur kwam men niet tot overeenstemming. Zoo bleef de weg tot een overeenkomst met den Keizer geopend. Dat de vrede niet spoedig daarna gesloten werd, is te wijten aan nieuw verzet tegen den Keizer in Duitschland. Maar reeds in 1121 werd daar de vrede hersteld. Van beide zijden werden twaalf vorsten van volmacht voorzien om niet alleen den vrede in het rijk te handhaven, maar ook dien tusschen Keizer en Paus te herstellen. Men was den strijd hartelijk moede. Daaruit laat het zich verklaren, dat er zoo spoedig overeenstemming is verkregen. In October 1121 werden op den Rijksdag te Würzburg de voorstellen der bovengenoemde vierentwintig vorsten aangenomen. In hoofdzaak stelden zij den rijksvrede vast, bepaalden, dat de rechten van het Rijk tegenover den Paus gehandhaafd zouden blijven, maar dat ook aan diens aanspraken niet te kort zou worden gedaan. De rechten des Keizers en der vorsten werden scherper geformuleerd. Onmiddellijk daarna werd een gezantschap naar den Paus gezonden om hem met het beslotene in kennis te stellen. Calixtus riep een concilie te Worms bijeen, waar te gelijker tijd een Rijksdag vergaderde; de Keizer zelf leidde de onderhandelingen. Het was duidelijk, dat een compromis moest worden gesloten, en hoe dat er uit zou zien, was reeds bekend. Onder de vrij uitgebreide pamflettenliteratuur — als men ze zoo mag noemen —, die aan den strijd tusschen Keizer en Paus het aanzijn dankte, is een der opmerkelijkste de brief, dien bisschop Wido van Chartres in 1097 tot den aartsbisschop van Lyon richtte. Hij wees er op, dat een bisschop zoowel geestelijk als wereldlijk vorst was, zoodat zijn investituur niet uitsluitend aan Keizer of Paus, maar aan beiden toekwam. Natuurlijk moest de Kerk den bisschop als kerkelijk herder benoemen, maar daar hij als zoodanig ook staatsrechterlijke functiën uitoefende, moest en kon ook alleen de Koning hem met die rechten beleenen. Op dezen 'grondslag werd dan den 239ten September 1122 het beroemde concordaat van Worms gesloten. De Duitsche bisschoppen zouden in het vervolg in tegenwoordigheid van den Koning of van 's Konings gevolmachtigde vrij naar canonieke regels worden gekozen, vervolgens den schepter van den Koning ontvangen, hem daarvoor den leeneed doen en eerst dan worden gewijd. Alleen in den Kerkelijken Staat verkreeg de Paus de investituur; daarmede was deze staat tevens door den Keizer erkend. In de Italiaansche en Bourgondische bisdommen zou de investituur eerst op de wijding volgen. Zoo eindigde de strijd van Keizer en Paus. Geen van beiden had de overwinning behaald; ten slotte hadden beiden veel moeten afstaan. De Paus verkreeg ongetwijfeld het minste; want de bisschopskeuze zou door de kapittels der hoofdkerken van het bisdom worden voltrokken en niet door den Paus, die slechts zijn bevestigingsrecht behield. Maar de Keizer had toch ook veel verloren; met de benoeming der bisschoppen was hem een machtig middel tot beheersching der rijksvorsten uit de handen geslagen. Want al was zijn invloed op de keuze nog in theorie groot, in de practijk werden al spoedig de bisdommen de zeer begeerde twistappels tusschen de omliggende wereldlijke vorsten. In Bourgondië trokken de bisschoppen weldra alle regaliën aan zich en werden zoo goed als onafhankelijke heeren, benoemd door hun standgenooten. In Italië bleken zij niet opgewassen tegen de steden; de regaliën vielen aan de steden ten deel. Paus Calixtus II gevoelde zich echter de overwinnaar; in het volle bewustzijn van zijn triomf is hij in December 1124 gestorven. Slechts weinige maanden daarna volgde Hendrik V hem den 23sten Mei 1125 in het graf. ] Met hem stierf het krachtige Salische huis uit. Duitschland zou weer worden prijsgegeven aan alle onzekerheid van een nieuwe Koningskeuze. Dat was te meer te bejammeren, daar de Kerk zich na den dood van Hendrik V niet langer gebonden rekende aan het concordaat. Er waren eigenlijk maar twee vorsten, die in aanmerking kwamen. De aanhangers van het Salische huis steunden Frederik van Hohenstaufen, hertog van Zwaben, den zoon van Frederik van Buren en Agnes, de dochter van Hendrik IV. Ongetwijfeld kon hij de meeste rechten op de kroon doen gelden. Maar de oppositie van den adel stelde Lotharius van Supplenburg, hertog van Saksen, tegen Frederik over. Hij werd gesteund door de bisschoppen; ook deze wenschten geen sterk koningschap. Zoo werd dan door eenige bedenkelijke behendigheden van aartsbisschop Adalbert van Mainz Lotharius III den 30sten Augustus 1125 tot Koning verkozen. Deze keuze scheen voor het rijk uiterst ongewenscht. Terwijl Duitschland behoefte had aan een krachtig vorst, die de koninklijke macht tegen adel en Kerk handhaafde, was Lotharius juist het hoofd der vorstenoppositie en door den invloed der Kerk gekozen. En dat in een tijd, toen Duitschland gevaar liep de hegemonie iri de wereld te verliezen. Trotsch op de reeds behaalde overwinningen, streefde de Kerk naar nog grootere en vollediger. Deze wenschen vonden hun scherpste uitdrukking in de nieuwe orden, de Cisterciensers, de Praemonstratensers en vele andere. Cluny had haar besten tijd gehad; met de overwinning was ook voor haar de rust en daarmede het verval gekomen. Haar geest had de Kerk doortrokken, maar zij zelf was verouderd en conservatief geworden. Toen deden de jongeren vol geestdrift, wat Cluny indertijd had gedaan; zij stichtten een lendrik V -j-, 23 Mei 1125. Lotharius III, 1125—113J^ . De Cistercien sers, 1098. ] ] Camaldulen- J sers, 1018. , Karthuizers, 1130. | > \ Z £ Praemonstra- I tensers, 1120. nieuwe orde. Het is steeds weer hetzelfde verschijnsel in de Katholieke Kerk: steeds worden nieuwe orden gesticht, daar de oude het geestelijk ideaal niet blijken te hebben bereikt; steeds hebben ook de nieuwe orden haar tijd van jong gelooi, van rijpere bezadigdheid, van latere veroudering, ja verval, of ook van volledige versteening. Een bewijs aan den eenen kant van de onbeviedigende oplossing, die elke orde aan het haar gestelde probleem der wereldreformatie had gegeven, maar aan den anderen kant ook van de onver- Zegel van Lotharius III. woestbare levenskracht van het kloosterideaal, hetwelk tevens dat deiKerk is. De orde der Cisterciensers draagt haar naam naar haar eerste klooster Citeaux bij Dijon, in 1098 gesticht door Robert van Molesmes. Hij keerde terug naar den strengen regel van St. Benedictus; zijn opvolger Alberik voegde daaraan nog nieuwe bepalingen toe. Spoedig breidde de orde zich over Frankrijk uit. Maar haar hoogsten bloei en haar phenomenale ontluiking dankt zij aan den Roil irron Rnvn o v»/^ Tn 1 1 1 Q AJ.vyxi.igvu xu 111U begaf hij zich in het klooster Citeaux; van daar uit ging de stichting van tiet convent Clairvaux, waarvan hij in 1115 abt werd. Sedert heeft zijn oem de wereld vervuld. Wij zullen in het vervolg nog herhaaldelijk van lem moeten spreken. De orde der Cisterciensers was niet de oudste. Reeds in 1018 stichtte 5t. Romuald te Ravenna de orde der Camaldulensers, in 1072 door den Paus bekrachtigd. Veel bekender werd al spoedig de zeer gestrenge orde der Karhuizers, die door Bruno van Keulen, kanunnik te Reims, ver van de bewoonde vereld in het woeste dal La Chartreuse bij Grenoble werd gesticht. Haar statuten eerden in 1130 vastgesteld; zij schreven aan de leden bijna volstrekt stilwijgen, geheele onthouding van vleesch, verdeeling van den dag tusschen ^ebed en arbeid voor. In 1120 eindelijk stichtte Norbert, een kanunnik van Ceulen, te Prémontré bij Laon de orde der Praemonstratensers, die weldra alrijke kloosters telde. De Cisterciensers en Praemonstratensers hebben hun werkzaamheid ook naar Duitschland overgebracht. Daar hebben zij zegenrijk gearbeid. Daar vestigden zij zich met voorliefde in streken, die nog voor de beschaving te veroveren waren, waar bosschen uit te roeien, moerassen droog te leggen, landbouw en veeteelt waren aan te kweeken. Met name zijn de Cisterciensers een zegen voor Noord-Duitschland geworden, waar de opkomst van den boerenstand aan hen is te danken. De Praemonstratensers vestigden zich meer aan de Elbe en de Havel, voornamelijk onder Norberts persoonlijken invloed, die in 1126 tot aartsbisschop van Maagdenburg was verkozen. Daar waren zij te gelijk een bolwerk tegen den Slavischen invloed. Het is eigenaardig, dat de stoot tot de nieuwe beweging ook thans weer uitging van Frankrijk. Ongetwijfeld stond het geestelijk leven daar hooger dan in Duitschland. Ook politiek begon Frankrijk zich krachtiger te ontplooien. Verder ontwikkelden Polen, Bohemen en Hongarije zich meer en meer tot zelfstandige, nationale staten. Ook de Lombardische steden versterkten zich in letterlijken en figuurlijken zin. Ten slotte vereenigde de broeder en opvolger van Robert Guiscard, Roger, Apulië en Sicilië onder zijn schepter. De Duitsche macht werd dus overal bedreigd. Zou Lotharius haar willen en kunnen handhaven? Het had er zelfs den schijn niet van. De „Pfaffenkönig" scheen zich geheel naar den Paus te willen schikken. Hij deed afstand van alle rechten, die het concordaat van Worms den Koning had verleend. Maar — en dit is voor Lotharius karakteristiek — men moet steeds meer op zijn daden dan op zijn woorden letten; hij deed wel afstand van zijn rechten, maar bleef ze toch uitoefenen Moeilijk was zijn verhouding tot de Hohenstaufen. Toen de Koning hun de goederen, die zij van Hendrik V hadden geërfd, als rijksleenen wilde ontnemen, kwamen zij in verzet; weer barstte de burgeroorlog uit. Gelukkig wist Lotharius zich de hulp te verzekeren van de machtige Welf en. In 1127 huwde het hoofd van dit geslacht, Hendrik de Trotsche, hertog van Beieren, met Lotharius' dochter Gertrude. Toch was de Koning niet zeer gelukkig. In Bourgondië beklom een nieuwe dynastie den troon, die langzamerhand de banden met Duitschland afsneed en zich meer en meer bij Frankrijk aansloot. Nog erger dingen vielen in Duitschland voor. In 1127 verkozen de vórsten van Franken en Zwaben Koenraad van Hohenstaufen tot Koning. Het gevaar werd voor Lotharius met den dag grooter. Maar de Kerk kwam hem te hulp; zij sprak den ban over Koenraad uit. Doch eerst in 1131 verzoende deze zich met Lotharius. De Koning was er des te eerder toe gekomen zijn tegenstander een gouden brug te bouwen, daar hij den steun der Kerk weldra geheel verloor. Hem werd haar juk te zwaar; evenals Hendrik V begon hij haar den rug toe te keeren. De gelegenheid was uiterst gunstig. Te Rome was een schisma uitgebroken. In 1130 was Anacletus II tot Paus verkozen. Tegen hem proclameerden vijf kardinalen Innocentius II. Terwijl Anacletus in Italië werd Zwakke positie van Lotharius. X I l Breuk van Lotharius met de Kerk. Schisma, 1130. eikend, vond Innocentins krachtige voorstanders in Bernhard van Clairvaux en Norbert van Maagdenburg, de leiders der Cisterciensers en der Praemonstratensers. Onder hun invloed werden Engeland en Frankrijk spoedig voor Innocentius gewonnen. Het ligt voor de hand, dat dit schisma voor niemand gewenschter was dan voor Lotharius. Hij verklaarde zich voor Innocentius, maar stelde als voorwaarde, dat hij zijn rechten als tot dusverre zou uitoefenen. Dat hij zijn investituurrecht niet in vollen omgang terugeischte, had de Paus te danken aan de welsprekendheid van Bernard van Clairvaux, die den Koning bezwoer af te laten van zijn pogingen om de Kerk in haar recht te verkorten. Een der merkwaardigste mannen van de Middeleeuwen is de Heilige Bernard. Waarlijk niet zonder reden heeft de Kerk hem tot een harer ^ oornaamste heiligen verklaard. Hij heeft haar onschatbare diensten bewezen. Bernard van Clairvaux. Bernard van Clairvaux. Houtsnede in Opmeer's Opus chronographicum. Bernard van Clairvaux was in 1091 te Fontaines bij Dijon geboren. Door zijn moeder reeds vóór zijn geboorte tot monnik gewijd, heeft hij van den aanvang af nooit iets anders gewenscht. Op 22-jarigen leeftijd liet hij zich in de Cistercienser orde opnemen. Reeds twee jaren daarna stichtte hij in het woeste dal van Clairvaux in Bourgondië een nieuw klooster, waarvan hij tot abt werd verkozen. Hier heeft hij met zijn genooten jaren- , lang het hardste, maar ook het vroomste leven geleid, waartoe de Middeleeuwsche ascese in staat was. Hij was een sterk tot contemplatie en mystiek geneigde natuur, die God overal zocht J TX • i . i . . en met Jlem in gemeenschap trachtte te treden. Maar aan een diep, echt Middeleeuwsch religieus gevoel paarde hij een barmhartigheid voor de menschheid, die hem noopte zich telkens en telkens weer in de wereld te begeven en zich diep in de kerkelijke twistvragen van zijn tijd te mengen. Hij was dan ook een menschenkenner als weinigen; zijn sermoenen, die voor eeuwen modellen zijn geworden, waren niet alleen welsprekend, maar vooral overtuigend. Zijn brieven hebben naast zijn sermoenen den grootsten invloed gehad. Zijn liederen doen de diepte van zijn godsdienstig gevoel peilen. Steeds zijn steun zoekende in den Bijbel en dezen boven alle commentaren stellende, was hij meer geloovige dan geleerde. In hem kwam de religieuze strooming van zijn tijd het zuiverst tot uitdrukking: ook daaraan moet zijn weergalooze invloed worden toegeschreven. Zoodra hij zich voor Innocentius II had verklaard, kon deze zich de wettige Paus achten. Het was dus voornamelijk onder invloed van Bernard, dat Lotharius Innocentius erkende en beloofde hem naar Rome te voeren, waar dan de kroning tot Keizer zou plaats vinden. In den zomer van 1132 trok de Koning de Alpen over. In 1133 bezetten Koning en Paus een deel van Rome; maar Anacletus hield het Vaticaan en den Engelenburg in zijn macht. Niettemin liet Lotharius zich den 4den Juni 1133 door Innocentius tot Keizer kronen. Wat de investituur betreft, een vaste regeling kwam niet tot stand; daar Keizer noch Paus hun wensch konden doordrijven, bleef alles bij het oude. Wel verkreeg Lotharius van den Paus de goederen van Mathilde, maar in leen. Daarop keerde hij naar Duitschland terug. Met hem was ook Innocentius' voornaamste beschermer vertrokken. Anacletus dwong den anderen Paus Rome te ontruimen. Wederom riep deze Lotharius' hulp in. De Keizer had intusschen zijn positie in Duitschland belangrijk versterkt. Een nieuwe landsvrede werd afgekondigd. Lotharius stond op het toppunt van macht. Bohemen en Hongarije riepen hem als scheidsrechter bij hun twisten in. Polen deed hem den vazalleneed. Zelfs de Keizer van Byzantium zocht zijn bondgenootschap tegen Roger I, die zich Koning van Napels en Sicilië liet noemen. Na den dood van Alexios I was hem zijn zoon Johannes II opgevolgd. Hij onderscheidde zich door de voortreffelijkste vorstendeugden, de Antoninus Pius van Byzantium, de edelste Keizer, die de Grieksche kroon heeft gedragen. Hij was eerlijk en betrouwbaar, mild en vrijgevig, rechtvaardig, maar daarbij energiek en krachtig. Hij was, wat te Byzantium een zeldzaamheid was, een man van hooge moraliteit. Zijn bijzonder leven was vlekkeloos. Hij was zoowel een uitnemend legeraanvoerder als een voortreffelijk regent. Persoonlijk dapper, was hij veel grooter strateeg dan een zijner voorvaderen. Vroom zonder bigotterie, stond hij ver boven zijn vader in openhartigheid en eerlijkheid. Werd Alexios de vader van het bedrog geacht, Johannes' woord werd door vriend en vijand geloofd. Zijn dankbare onderdanen noemden hem Kalojohannes — den schoonen Johannes — om zijn uitnemende vorstendeugden. Hij begon zijn regeering met twee gelukkige veldtochten tegen de Turken. In 1122 versloeg hij de Petschenegen zoo volledig, dat zij als volk uit de geschiedenis verdwenen. Maar veel moeilijker was de strijd tusschen den Keizer en Venetië. Rhodus werd door de Venetianen bezet en van daar uit in 1125 de Archipel gebrandschat. Byzantium scheen al zijn eilanden te zullen verliezen. Nog hetzelfde jaar gaf de Keizer toe; hij herstelde de privilegiën der Venetianen en sloot vrede met hen. Op het vasteland was hij gelukkiger; hij dreef de Serviërs terug. Ook met de Hongaren streed hij gelukkig; de in 1126 gesloten vrede breidde het Byzantijnsche gebied belangrijk uit. Nadat zoo in Europa de vrede was hersteld, nam Johannes den strijd met de Turken weer op; weer werden de Byzantijnsche grenzen verder naar het Oosten verlegd. Maar hierdoor was hij zoo dicht in de nabijheid van de staten der kruisvaarders gekomen, dat een conflict moeilijk kon uitblijven. Lotharius veizer, 4 Juni 1133. V Johannes II, 1118-1143. Boudewijn I] 1118—1131. Tempeliers, 1118. Boudewijn I werd in 1118 opgevolgd door zijn neef Boudewijn II, een dapper, werkzaam en heerschzuchtig vorst, maar te veel intrigant om een goed staatsman te zijn. Edessa en Tripolis onderwierp hij aan zijn leenhoogheid; in Antiochië nam hij zelf de regeering in handen. Zoo was hij een machtig vorst in het Oosten. Jaar op jaar streed hij tegen de ongeloovigen. Maar in 1123 viel hij in de handen der Seldsjoekken; de dagen der Christelijke heerschappij schenen geteld. De ridders verdedigden zich echter met moed en beleid. Zijn redding dankte Jeruzalem aan een Venetiaansche vloot, die de vrije verbinding met het Westen herstelde. In 1124 werd wederom met behulp der Venetianen Tyrus veroverd, zoodat thans de geheele kust in handen der Christenen was. Kort daarna keerde Boudewijn uit zijn gevangenschap terug. In 1126 gaf hij Antiochië aan Boëmund II over, wien hij tevens zijn dochter tot gemalin gaf. Het scheen, dat de Franken in het Oosten duurzame veroveringen hadden gemaakt. Er begonnen zich geregelde toestanden te ontwikkelen. De bevolking groeide aan; verwoeste steden werden weer opgebouwd; het land werd bebouwd. Een aantal kolonisten uit het Westen kwamen het Christelijk element versterken. Het was ook in dezen tijd, dat zich die genootschappen vormden van mannen, die, te gelijk ridder en monnik, als eerste taak de verdediging van het Heilige Land tegen de ongeloovigen op zich hadden genomen, de geestelijke ridderorden der Tempeliers en der Johannieters. De eerste werd in 1118 door eenige Fransche ridders gesticht tot bescherming der pelgrims tegen roovers en vagebonden, dus feitelijk tot strijd tegen de Saracenen. Zij legden in handen van den patriarch de drie monniksgeloften van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid af en bovendien de riddergelofte van bescherming der pelgrims en van het Heilige Graf. Boudewijn II schonk hun een woning bij de plaats, waar eens de tempel van Salomo had gestaan; daarnaar noemde men hen Tempelheeren of Tempeliers. In 1128 reisde de grootmeester naar Frankrijk, om de ridders tot aansluiting te bewegen. Zijn welsprekend woord vond gehoor; Bernard steunde de orde met zijn machtig woord. De Paus bekrachtigde haar regel; Lotharius schonk Johannieters, 1070, 1118. Zegel der Tempeliers. haar nJke g°ederen> Koningen en vorsten volgden zijn voorbeeld. Zoo werd de orde in korten tijd een der rijkste van Europa. In 1129 reeds kon de grootmeester aan het hoofd van een groot gevolg van ridders en knechten naar het Oosten terugkeeren. De schitterende opbloei van de orde der Tempeliers had een opmerkelijken terugslag op een ander genootschap, dat reeds lang te Jeruzalem bestond. In 1070 had een rijk koopman uit Amalfi, Maurus, te Jeruzalem een stichting gegrondvest, waaruit zich langzamerhand een mannen- en een vrouwenklooster, een hospitium en ziekenhuis hadden gevormd. Dit laatste was gewijd aan St. Jan en nam steeds toe in uitgebreidheid en rijkdom. Pausen, Koningen en vorsten begunstigden het; dochterhuizen ontstonden in vele landen van Europa in verbinding met het moederhuis te Jeruzalem; vele vrome mannen wijdden zich aan de edele taak van herberging van vreemdelingen en verpleging van zieken. In 1118 vereenigde de overste Raimund Dupuis de broeders tot een vast aaneengesloten orde naar het voorbeeld der Tempeliers; ook zij legden behalve de drie monniksgeloften die van strijd tegen de Mohammedanen af, zonder dat evenwel het oorspronkelijk doel der orde uit het oog werd verloren. Beide orden hebben het koninkrijk Jeruzalem groote diensten bewezen; het witte kruis der Johannieters en het roode der Tempeliers werden de schrik der Saracenen. Boudewijn II stierf in 1131. De gemaal zijner oudste dochter, Fulko van Anjou, volgde hem op. Hij was een dapper, vastberaden man, voorzichtig en ervaren, vroom en mild. Ook in Antiochië nam hij de regeering waar. Maar in dezen tijd trad een machtig vijand tegen de Christenen op, Imadeddin Zenki, atabeke (stadhouder) van Mosoel, een energiek man, een uitnemend veldheer en een beleidvol regent. Sedert 1127 had hij zijn gebied steeds uitgebreid. In 1128 bezette hij Aleppo, in 1129 Damascus. Ook Fulko was niet tegen hem opgewassen; in 1137 werd hij volledig bij Barin verslagen. Maar Fulko herstelde zich; aan de grenzen werden versterkingen aangelegd; de wegen werden gestreng bewaakt; steden ontstonden; landbouw, nijverheid en handel ontwikkelden zich belangrijk; welvaart heerschte overal. Te Jeruzalem en Antiochië werd schitterend hof gehouden, waar ridders en edel vrouwen elkander verdrongen. Het Christelijk Syrië werd een Europeesche, of liever Fransche kolonie. Het was ook onder Koning Fulko, dat het beroemde rechtboek van het koninkrijk Jeruzalem — les assises de Jérusalem — werd uitgevaardigd. Toch was het bestaan van het koninkrijk nog zeer precair. Fulko had een nog gevaarlijker tegenstander dan Imadeddin Zenki in Keizer Johannes. In 1137 veroverde deze geheel Cilicië en dwong Antiochië hem als leenheer te huldigen. In 1143 verscheen hij weer in het veld, om deze stad te heroveren. Zoo ver is het niet gekomen. In Cilicië is Keizer Johannes den 8sten April 1143 gestorven. Veel minder succes had Johannes in het Westen gehad. Wel zocht hij in 1136 toenadering tot Lotharius, natuurlijk met het oog op Italië, waar Koning Roger en Venetië beider vijanden waren. Maar de winnende hand was die van Lotharius. Deze nam een hooge positie in. Tegenover de Kerk hernam hij zijn onafhankelijkheid. Zijn tweede tocht naar Rome bedoelde niet meer de herstelling van Innocentius II, maar de hernieuwing van het Keizerlijk gezag, de bestrijding van de Normandische macht. In Augustus 1136 trok de Keizer de Alpen over; zoowel Hendrik de Trotsche als Koenraad % van Hohenstaufen vergezelden hem. Hij vond hier weinig verzet; als Keizer besliste hij hier scheidsrechterlijk verschillende geschillen tusschen de steden onderling. Met Venetië, dat bevreesd voor zijn macht begon te worden, sloot A** 89 ^ lV Fulko, 1131-1142. Imadeddin Zenki. Lotharius in Italië, 1136-1137. Lotharius f, 4 Dec. 1137. hij vrede. In Januari 1137 toog hij naar het Zuiden. Bologna en Ancona werden door hem veroverd; Toscane werd door Hendrik den Trotsche bezet. Zonder Rome aan te doen, tastte Lotharius daarop onmiddellijk het Normandische gebied aan. Door een zeer bekwame strategie gelukte het hem weldra zijn vijanden overal terug te drijven. Zijn succes was volkomen: Apulië werd spoedig veroverd en als rijksland in bezit genomen; Bari, Amalfi, Napels en Salerno vielen hem in handen; Roger week naar Sicilië. Zoo was ZuidItalië weer aan den Keizer onderworpen. Het onmiddellijk gevolg daarvan was, dat Innocentius II zich in het bezit van den vurig begeerden Stoel van St. Pieter kon stellen. Maar nauwelijks tot macht gekomen, geraakte hij in geschil met den Keizer over het veroverde land, dat de Paus als een leen van den Heiligen Stoel, Lotharius als rijksleen beschouwde. De verhouding werd niet beter, toen Lotharius de goederen van Mathilde aan Hendrik den Trotsche schonk. Tot een conflict kwam het evenwel niet meer: korten tijd daarna stierf Lotharius, den 4den December 1137, op den terugweg naar Duitschland in Tyrol. DERDE HOOFDSTUK. De tyden van den tweeden kruistocht. 1137 — 1152. e Keizer had zijn schoonzoon Hendrik den Trotsche tot zijn opvolger gewenscht. Deze nam inderdaad een sterke V7I positie in: hij bezat Beieren en Saksen en een groot $(J /rf gebied in Italië. Maar om dezelfde reden, waarom de ö Kerk Lotharius tegen de Hohenstaufen had gesteund, aan- vaardde zij thans de candidatuur van deze laatsten. Ook vele wereldlijke vorsten gaven hun stem aan den minder machtigen mede* dinger. Zoo werd in Maart 1138 Koenraad III de Hohenstaufei dooi de Frankische en Zwabische vorsten tot Koning verkozen. Met hem beklom het roemrijke huis der Hohenstaufen den troon. Maar de wijze, waarop dit geschiedde, was weinig roemrijk. Door eerzucht was Koenraad bewogen om in strijd met de belangen van zyn huis de kroon aan te nemen uit de handen van een oligarchie, die geen andere bedoeling had dan de ondeidrukking van het Koningschap. Hij werd echter overal erkend, zelfs door Hendrik den Trotsche. Onverstandig genoeg ontnam de Koning Hendrik nog in 1138 Saksen, dat hij aan den markgraaf van Brandenburg, Albrecht den Beer, schonk. Een burgeroorlog brak weer uit. Daarop ontnam de^Koning aan Hendrik ook Beieren; de strijd van Welfen en Hohenstaufen was in vollen gang. Wel gelukte het Hendrik Saksen te behouden, maar Beieren moest hij in den steek laten. In 1139 stierf Hendrik den Trotsche met achterlating van een negenjarig zoontje, Hendrik den Leeuw. JMaar niet onmiddellijk kwam dat Koenraad ten goede. In Saksen hielden Hendriks grootmoeder en moeder met kracht het gezag in handen; in Beieren nam zijn oom Welf VI het regentschap waar. Om dezen te bestrijden trok Koenraad in 1140 naar Beieren. Het sterke De Hohenstaufen. Koenraad III, 1138-11B2. Hendrik de Leeuw. ■fl Weinsberg veroverd, 1140. Weinsberg werd door hem belegerd en veroverd; men herinnert zich de hieraan verbonden sage van de vrouwen van Weinsberg. Daardoor werd Koenraad meester van Beieren. Maar ziende, dat hij de Welfenmacht niet kon verpletteren, sloot hij in 1142 vrede met zijn tegenstanders. Saksen bleef voor Hendrik den Leeuw bewaard, maar Beieren kwam aan 'sKonings half- Koenraad 111. » Ruiterbeeld in den Dom te Bamberg. broeder Hendrik. Nu kon Koenraad ook elders krachtiger optreden. Hij dwong Bohemen zijn leenhoogheid te erkennen. Aan de Elbe en Oder werd ook de vrede hersteld; rustig ging hier de vooral door de Praemonstratensers in het werk gestelde kolonisatie haar gang; het Slavische en Heidensche element werd teruggedrongen. Maar in het Westen en Zuiden van Duitschland had Koenraad niet de macht den rijksvrede te handhaven. Zoo zag hij zich hoe langer hoe meer tot den steun der geestelijkheid beperkt; hij bleef een „Pfaffenkönig". Hij kon er niet aan denken naar Italië te trekken. De veroveringen van Lotharius gingen hier weer verloren. In 1139 gelukte het Roger zelfs Innocentius II gevangen te nemen; onder ^biddend opzien tot den Heiligen Vader dwong hij den Paus hem Campanië af te staan; maar te gelijk sloten Paus en Koning een verbond, dat rechtstreeks gericht was tegen den Duitschen Koning. Toch kwam het niet tot een breuk. Te Rome had men Koenraad noodig voor een kruistocht. De zaken hadden in het Oosten een bedenkelijke wending genomen. In 1143 stierf Fulko. Zijn opvolger was zijn zoon Boudewijn III, onder regentschap van zijn moeder Melisende. Was het alf bedenkelijk hier een vrouw te doen regeeren, erger was het, dat Melisende meer trots en heerschzucht dan verstand en inzicht bezat. De gelegenheid was dus" schoon voor een aanval op de Syrische Christenstaten. Dat begreep Keizer Manuel I. Op verzoek van zijn vader Johannes had het leger hem gehuldigd; hoofdstad en geestelijkheid hadden zich daarbij aangesloten. De lange, schitterende regeering van dezen Komneen is tegelijk de laatste periode, waarin het rijk nog eenmaal een grootsche positie in de wereld inneemt. Dat was grootendeels te danken aan den Keizer zelf. Manuel was een schitterende, lijk begaafde persoonlijkheid, die wist te imponeeren. Begaafd met een schoone, krachtige gestalte, een beminnelijk voorkomen, was hij een man van karakter, van rustelooze, onvermoeide werkzaamheid, van groote scherpzinnigheid en vastberadenheid. Hij wist zich te beheerschen als weinigen. Hij was ingewijd in alle Byzantijnsche wetenschap; zijn theologische kennis deed de Westerlingen verbaasd staan. Als staatsman was hij de evenknie van zijn vader: zoowel diens hoog idealisme als diens scherpe, staatkundige blik waren hem eigen. Slechts in één opzicht stond hij beneden Johannes; bij al zijn militaire neigingen was hij toch geen veldheer. Johannes had zijn zoon een uitstekend leger en een gevulde schatkist nagelaten. Zoo kon hij diens politiek verder voortzetten. Hij dwong Antiochië hem in 1144 te huldigen. Ook de Turken dreef hij naar het Oosten terug. Meer moeite had de Keizer metJEloger en zijn Normandiërs. Deze bestookten de kusten van het rijk overal, bezetten Korfoe,^plunderden Korinthe en zelfs Thebe. Manuel kon daaraan weinig doen; de tweede kruistocht nam al zijn krachten in beslag. Want Imadeddin Zenki had den beslissenden slag geslagen. In 1144 verscheen hij voor Edessa. De stad was goed versterkt en werd dapper verdedigd, maar zou zonder ontzet moeten capituleeren. Hulp van Jeruzalem en Antiochië kwam öf niet öf te laat. Zoo viel Edessa in December 1144 in de handen der ongeloovigen. Het scheen, dat spoedig het laatste uur voor de1 Christenstaten zou slaan. Gelukkig werd Zenki voorloopig in Mesopotamië beziggehouden. Maar er was geen tijd te verliezen; een nieuwe, algemeene kruistocht van de Christenen was noodig. Ongetwijfeld was het tijdstip voor i «oudewij n III, 1 UB—1162. Manuel I, 1113 -1180. Val van Cdessa, 1144. Prediking vai Bernard. zulk een kruistocht gunstig. Nooit waren de godsdienstige opwinding en de kerkelijke beginselen zoo diep doorgedrongen als thans. Sociaal en politiek beschikte de Kerk over een invloed als nooit te voren. Het was maar de vraag, of de man aanwezig was, die het juiste woord tot de licht voor kerkelijke idealen ontvlambare menigte zou spreken. De Paus was die man zeker niet. Eugenius III was een vroom man, maar miste alle agitatorische gaven. Doch er was een ander, wiens invloed dien des Pausen ver overtrof, Bernard van Clairvaux. Hij werd de geestelijke leider van den tweeden kruistocht, gelijk Urbanus dat van den eersten was geweest. Toen het bericht van de loverwinning van Edessa tot hem kwam, was hij gereed. Hij begon zijn kruisprediking in Frankrijk. Maar anders dan Urbanus II begaf Bernard zich eerst tot den Koning om hem het kruis op den schouder te hechten. Een bewijs, hoezeer het Fransche Koningschap in de laatste vijftig jaren tot kracht en beteekenis was gekomen. Lodewijk VI werd in 1137 opgevolgd door zijn zoon Lodewijk VII. Hij was een weinig ontwikkeld, zwak en besluiteloos man, maar uiterst devoot, bijna een monnik. Reeds voordat St. Bernard het kruis predikte, ging Lodewijk om met het plan van een kruistocht; de gruwel, dat zijn krijgsvolk een kerk te Vitry met meer dan duizend menschen had verbrand, bezwaarde hem de ziel. Maar Suger wees met nadruk op de belangen van het rijk, die een langdurige afwezigheid des Konings niet gedoogden, en trachtte hem terug te houden. In dezen tweestrijd riep de Koning den raad van Bernard in. Toen deze in 1146 aan het hof verscheen, durfde zelfs hij de verantwoordelijkheid van een beslissing niet op zich nemen, maar ried aan de zaak aan den Paus te onderwerpen. Eugenius deed, wat Lodewijk en Bernard hadden gehoopt; hij riep den Koning ter kruisvaart op. Op Paschen 1146 werd een groote vergadering van Fransche ridders en anderen bij Vezelay gehouden. Daar zat de Koning, reeds met het kruis getooid, op den troon; daar wekte Bernard in gloeiende taal allen op om 's Konings voorbeeld te volgen. Als vijftig jaren vroeger te Clermont, donderde het weldra over de vlakte: God wil het! Duizenden namen het kruis uit Bernards handen aan. Daarna reisde de heilige geheel Frankrijk door, ovei*al Lodewijk VII, 1137-1180. Zegel van Lodewijk VII. het kruis predikende; overal maakten zich duizenden op naar het Oosten. De godsdienstige geestdrift werd steeds algemeener en sloeg naar Duitschland over. Aan den Rijn openbaarde zij zich echter in een afschuwelijke Jodenvervolging. Onmachtig deze te stuiten, riep de aartsbisschop van Mainz de hulp van Bernard in. Deze werd in Duitschland als een heilige ontvangen; op zijn woord werden de vervolgingen gestaakt. Dit succes bewoog hem verder te gaan; hij vatte het stoute plan op om ook Koning en volk in Duitschland tot den kruistocht te bewegen. Koenraad was daartoe allerminst geneigd. Overal in Duitschland kwamen opstanden en veeten voor. Maar toch liet de Koning zich op Kerstmis 1146 door een welsprekende rede van Bernard, wien dit zelve een wonder scheen, belezen om het kruis aan te nemen. Vele Duitsche vorsten volgden zijn voorbeeld, onder hen 's Konings neef Frederik. Zoo was de geheele Westersche Christenheid in de wapenen. Lodewijk"] en Koenraad hadden weldra ieder 70,000 ridders om zich verzameld; met hun gevolg bedroeg het getal der kruisvaarders honderdduizenden. Toch beantwoordde de innerlijke waarde ook thans niet aan hun groot aantal. De eenheid liet bovendien zeer te wenschen over. In Juni 1147 ving men den tocht door Hongarije en het Byzantijnsche rijk aan. Aan Manuel gelukte het echter niet den vrede met beide Koningen te bewaren; de Franschen waren zijn politieke tegenstanders; de Duitschers plunderden in Thracië. Manuel wenschte bovendien vrede te houden met de Turken. In September trok eindelijk Koenraad Klein-Azië in. Daar hebben de Duitschers zich in korten tijd geheel te gronde gericht. Zij trokken als een bandelooze hoop Klein-Azië binnen. Koenraad deed weinig om het leger bij elkander te houden; hij wilde den kruistocht, die hem berouwde, zoo spoedig mogelijk doen eindigen. Den 26sten October 114| kwam het bij Dorylaeum tot een slag met de Seldsjoekken, waarin de Duitschers volledig werden verslagen. Toen besloot de Koning met de overgeblevenen terug te keeren; deze terugtocht werd weldra een wilde vlucht. Koenraad had nog slechts een armzalig legertje om zich, toen hij Lodewijk tegemoet trok. De Fransche Koning was te Byzantium gebleven. Maar het gelukte Manuel eindelijk om hem te bewegen in October naar Klein-Azië over te steken. Bij Nicaea stiet hij op de overblijfselen van het Duitsche leger. Lodewijk en Koenraad besloten te zamen den tocht voort te zetten. In een langen omweg trok men door West-Klein-Azië. Te Ephesus scheidde Koenraad zich wegens ziekte van Lodewijk af en begaf zich naar Konstantinopel. Na zijn vertrek'had het Fransche leger van tijd tot tijd succes.'Maar ten Zuiden van Laodicea, in een bergachtige streek werd het door de Seldsjoekken zoo hevig aangevallen, dat de Koning ternauwernood ontkwam. Bij Attalia bereikten de Franschen eindelijk de kust. De onmogelijkheid van verder doordringen inziende, besloten zij tot voortzetting van den tocht over zee. Lodewijk zeilde dus van Attalia naar Syrië. rweede kruistocht, 1147-1149. Slag bij Dorylaeum, 26 October 1147. Noereddin. I ] 4 ) 1 * Echtschei- i ding van Lodewijk VII, 2 1152. ( I I ê Steven, 1 1135—1154. n h a g r Hier was de toestand sedert den val van Edessa niet beter geworden. el was Imadeddm Zenki in 1146 vermoord, maar daaruit hadden de Christenen weinig voordeel getrokken. Zenki's zoon Noereddin versloeg de Jeruzalemmers 111 1147 volledig. Zoo was de komst van Koning Lodewijk zeer welkom. In Maart 1148 landde hij aan den Orontes. Ook Koenraad kwam in April te Akkon aan. Van daar trok hij naar Jeruzalem, waar hij door H oude wij n III schitterend werd ontvangen; hier vond/hij een nieuw leger In verbinding met Lodewijk deden nu Koenraad en Boudewijn een aanval op Damascus. De kruisvaarders, vooral de Duitschers, deden wonderen van dapperheid, maar de stad innemen konden zij niet. Een haastige terugtocht was het einde. Daarmede had ook de kruistocht zijn einde bereikt. Koenraad keerde vol smart en woede in September 1148 naar Konstantinopel en van daar in het voorjaar van 1149 naar Duitschland terug. Lodewijk bleef nog tot na Paschen 1149 te Jeruzalem, maar ging toen ook onder zeil: in den herfst was hij in Frankrijk terug. Zoo had de tweede kruistocht niets bereikt. Niemand heeft dit einde zoozeer geschaad als Bernard; op hem wierp men de verantwoordelijkheid voor het gebeurde. Maar hij versaagde niet; onmiddellijk begon hij een nieuwen kruistocht te prediken. Lodewijk was daarvoor spoedig gewonnen; zelfs Suger gaf om redenen van buitenlandsche politiek zijn toestemming. Hij had het inders tijdens Lodewijks afwezigheid zwaar te verantwoorden gehad; zijn bestuur was een voortdurende strijd met de edelen geweest. Hij had echter ille aanslagen op de koninklijke macht weten te bedwingen. Maar toch is er ran een nieuwen kruistocht niets gekomen. De adel was er niet toe te bewegen, rooi al niet, toen de koninklijke macht zich moedwillig belangrijk verzwakte, [n 1151 stierf namelijk Suger. Daardoor verviel de eenige hinderpaal, die Lodewijk lad belet om een lang gekoesterd plan door te zetten, de scheiding van zijn gemalin Aliénor, de erfgename van Guyenne en Poitou. Sugers bezwaren varen zeer gemotiveerde staatkundige geweest, maar Lodewijk zag ze voor ;ijn persoonlijke overwegingen voorbij. In 1152 liet de Koning zich dus van ;ijn gemalin scheiden; daarmede ging Aquitanië voor Frankrijk verloren. Maar srger was het, dat het in de handen viel van Engeland. Want Aliénor huwde net Hendrik Plantagenet, den toekomstigen Koning van Engeland. Hendrik I was in 1135 gestorven. Hij had gewenscht, dat zijn dochter tfathilde hem zou opvolgen. Zij was na den dood van Keizer Hendrik V ;ehuwd met Godfried Plantagenet, graaf van Anjou; uit dit huwelijk was in 133 een zoon geboren. Maar de baronnen riepen Steven van Blois tot Koning ut, door zijn moeder een kleinzoon van Willem den Veroveraar. Om de evolking voor zich te winnen, vaardigde hij een nieuwe charta uit, waarin an alle standen nieuwe voorrechten werden toegekend. Maar zelfs deze vrijevigheid kon zijn positie niet versterken. Zijn geheele regeering is .een lange eeks veldtochten om zich op den troon te handhaven. Eerst had hij de Schotten te bestrijden; hij wist hen echter in 1138 te verslaan. Veel gevaarlijker was het, dat in 1138 zich een groote partij voor Mathilde verklaarde. Steven gaf zich niet spoedig gewonnen. Maar door zijn benarde positie zag hij zich genoodzaakt tot maatregelen, die zijn bewind langzamerhand zeer drukkend maakten. Hij verzwakte de munt; hij wierf huurbenden. Hij dwong de geestelijkheid hem een deel harer inkomsten af te staan. Zoo kon hij zich steeds moeilijker handhaven. In 1141 werd hij in den slag bij Lincoln gevangengenomen; Mathilde werd tot Koningin geproclameerd. Maar Steven ontvluchtte, verzamelde nieuwe strijdkrachten en dwong Mathilde naar Frankrijk de wijk te nemen. Voorloopig had Steven nu rust. Maar in Frankrijk groeide een tegenstander op, tegen wien hij niet opgewassen zou blijken. Hendrik, de zoon van Godfried en Mathilde, bezat van zijn moeder de brandende eer- en heerschzucht, van zijn vader den zin voor studie, een gelukkig geheugen, een vurigen drang naar daden en hoogst innemende manieren. In 1151 schonk zijn moeder hem Normandië; ter. zelfder tijd erfde hij van zijn vader Anjou, Touraine en Maine. Een jaar daarna huwde hij Aliénor en verkreeg daardoor Aquitanië. Zoo was Hendrik verreweg de machtigste leenman der Fransche kroon, wiens bezittingen die van den Koning zelf te boven A** 40 Portret van Godfried Plantagenet. Email in het Museum te Le Mans. Fransche cultuur. % Leenstelsel Ridderwezen gingen. En deze machtige zou nog hooger stijgen. In 1153 scheepte hij zich in naar Engeland. Spoedig had hij zulk een aanhang om zich verzameld, dat Steven het geraden achtte met hem te onderhandelen. In 1154 erkende hij Hendrik als zijn opvolger; nog in hetzelfde jaar stierf hij en werd Hendrik II zonder verzet tot Koning van Engeland geproclameerd. Door de macht der Plantagenets was Frankrijk gesplitst in twee deelen. Toch was het land feitelijk een eenheid: er was één volk, één beschaving. Wilde men ten opzichte van afstamming, taal en ook in karakter en aspiratiën een scheiding trekken, dan viel deze toch in het geheel niet samen met de Engelsch-Fransche grenslijn, maar doorsneed deze bijna loodrecht. Maar deze scheiding was ook niet zoo scherp, dat beide helften zich niet samen als één volk zouden hebben gevoeld. Het was dit volk, waaruit de idealen van reformatie der Kerk waren voortgesproten. Het was hier, dat Cluny was gesticht, dat in weinige jaren zijn denkbeelden aan Rome had geschonken en daardoor de Kerk had beheerscht. Het was in Frankrijk, dat Urbanus II zijn machtigen aanhang vond; het was hier, dat hij het volk ten strijde opriep tegen de ongeloovigen. Het waren in hoofdzaak Fransche ridders, die naar het Oosten waren getrokken en Jeruzalem hadden veroverd. Franschen waren de vorsten van de nieuwgestichte rijken; uit Frankrijk verkregen zij voortdurend steun. Een Franschman was de heilige Bernard, wiens weergalooze welsprekendheid het nogmaals gelukte de bloem der Fransche ridderschap zich het kruis op de schouders te doen hechten. Inderdaad, in de eerste helft der 12de eeuw was niet de Fransche staat, maar het Fransche volk de leidster der Europeesche beschaving. In Frankrijk was het ook, dat door en tijdens de kruistochten het ridderwezen tot zijn hoogsten bloei geraakte. Dit was geheel gebaseerd op wat men gewoon is het leenstelsel te noemen. Wij wezen er vroeger op, dat hier niet van een stelsel, een door menschelijk vernuft uitgedachte regeling mag worden gesproken. Maar toch vertoont de maatschappij een eigenaardige trapsgewijze samenstelling. Aan het hoofd staat de souverein, de Koning; onder hem de leenmannen; onder deze weer achterleenmannen in vele geledingen, tot men steeds afdalende aankomt bij den heer van het dorp, die op zijn kasteel zijn landgoederen bestuurt en die hoorigen van verschillende formatie en beperkte vrijheid onder zich heeft. Wij zagen reeds, dat er uit de samenwoning van deze hoorigen dorpen zijn ontstaan, die langzamerhand onder de machtige bescherming van den Koning of ook van de Kerk of van hun heer zelf zelfstandige rechten verkrijgen en dus steden worden. Maar hiermede is dan ook tevens het feodale stelsel verbroken; voor de stad is daarin geen plaats meer. Niettegenstaande de steden in aantal en macht toenamen, was de op zijn burchten gezeten adel nog machtig genoeg, vaak zelfs om den Koning den voet dwars te zetten. Hij vormt een gepriviligeerde klasse, afgescheiden van de rest der maatschappij; zij zijn krijgslieden, voor zoover uit hun midden niet de hooge geestelijkheid wordt gerecruteerd. Zij hebben den plicht den Koning met hun persoon en hoorigen bij te staan. Daar zij verplicht zijn dat op eigen kosten te doen, zijn zij dus gefortuneerd; wie het niet is, gaat voor zijn stand verloren. Zij strijden te paard, zwaar in het ijzer gestoken, gehelmd en geharnast, gewapend met zwaard en lans, verdedigd door het schild, waarop het geslachtswapen is geschilderd; schildknapen volgen hen. Zij vormen het eigenlijke leger; in de beschrijvingen der veldslagen is slechts van hen sprake. Maar er is nog een sterk verschil tusschen hen. De eerste onder hen is de Koning zelf, altijd grootgrondbezitter; op hem volgen in rijkdom en dus in aanzien de hertogen, markgraven, graven, baronnen en heeren. Deze laatsten scharen zich onder hun leeuheeren, zoodat deze kleine legers gewapenden om zich vereenigen, die echter soms ook op eigen gelegenheid oorlog gaan voeren. Maar bij alle ongelijkheid in rijkdom en macht zijn zij gelijk in rang; zij zijn allen, de rijkste zoowel als de armste, edelen, scherp afgescheiden van de overige onedele bevolking. De edelen van geboorte vormen bovendien een kaste, een gilde, zou men met een moderner woord kunnen zeggen, want men wordt er niet in toegelaten zonder een proef te hebben afgelegd. Natuurlijk, want het hanteeren der wapenen moet worden geleerd. Het is bovendien een eer ze te mogen dragen; er moet dus worden onderzocht of men die eer waardig is. Niemand wordt ridder geboren; de plechtige ridderslag moet zelfs den Koning daartoe verheffen. De jonge edelknaap ontvangt zijn onderricht öf van zijn vader öf van een ander ridder, dien hij als schildknaap dient, vijf tot zeven jaren lang. Daarna, op den leeftijd van 18 tot 20 jaren, wordt de schildknaap, 11a, grondig onderzoek van zijn geboorte, zijn gedrag en zijn bekwaamheid in het hanteeren der wapenen tot ridder geslagen. Deze plechtigheid, waaraan welhaast de geestelijkheid een godsdienstige wijding geeft, heeft plaats met een steeds uitgebreider en ingewikkelder ceremonieel. Maar bij bijzondere gelegenheden, b. v. na een veldslag, ging alles veel eenvoudiger en werden soms honderden tot ridder geslagen. Het spreekt ook vanzelf, dat niet alle schildknapen vermogend genoeg waren de ridderplichten te vervullen; zij bleven dan hun geheele leven schildknapen, ten minste in naam. De plichten van den ridder, waaraan hij trouw zweert als een monnik aan zijn gelofte, zijn: gehoorzaamheid aan zijn leenheer, bescherming van geestelijken, vrouwen en kinderen, dapperheid in den oorlog, edelmoedigheid tegen den overwonnen vijand, in het algemeen altijd de ridderlijke strijd. De ridderschap, die zelf natuurlijk maar al te dikwijls in dat ideaal te kort schoot, verlustigde zich toch gaarne in de schildering van de ridderwereld, waarin deze idealen als het ware hun belichaming vonden, in de ridderromans. De bloei van het ridderwezen is ook die der ridderlijke epische poëzie. Ook hierin ging dus Frankrijk Europa voor. Reeds in de elfde, maar voornamelijk in de twaalfde eeuw, ontstonden uit de oude volksoverleveringen die groote Fransche epopeeën, die in geheel Europa nagevolgd en vertaald zijn. Daar was vooreerst het nationale epos zelf, de Merovingische, maar Literatuur. Karelromans. j I 1 Arthurro mans. i i ( Classieke romans. ( p ( i j ] L'roubadours. ] ] ( < ( < ( ] < Gotiek. > 1 vooral de Karolingische romans. De jongleurs reisden geheel Frankrijk door en bezongen op de kasteelen de heldendaden van den grooten Karei en zijn paladijnen, den roemrijken ondergang van Roland, het ideaal eens ridders, tloor het zwarte verraad van Ganelon, van Renout van Montalbaan en zijn Irie broeders en hun trouw ros Beyaart, van Willem van Oranje en zijn strijd tegen de Saracenen, van de veeten der groote edelen, van de Lorreinen en Fromondijnen, van Ogier van de Ardennen en van zoovele anderen. En naast het nationale epos plaatste zich weldra een andere kring van sagen, uit Engeland overgebracht, waarin zich het ideaal van het zich meer en meer verfijnende ridderdom nog veel beter weerspiegelde. Was in de Karelromans de groote, niets ontziende dapperheid de hoofddeugd der ridders geweest, in de Arthurromans vond een andere zijde van het ridderwezen, de vrouwendienst, waarin de opgelegde verplichting tot vrouwenbescherming langzamerhand was veranderd, haar uitdrukking. De oude, gedeeltelijk op oud-Christelijke voorstellingen berustende sagen van het Graal werden weldra in Frankrijk even populair als de Frankische heldendichten. Arthur's hof werd de pendant van dat van Karei den Groote; naast de paladijnen werden de ridders van ile Tafelronde de idealen der ridderlijkheid. Lancelot en Perceval, Walewein en Iweiu, Tristan en zijn Isolde en zoovele anderen werden bewonderd en nagevolgd. Nog later voegden zich aan deze heldenschaar de van ouds geliefde klassieke strijders toe: de helden van den Trojaanschen oorlog, Grieken en Irojanen beide en in hun gevolg Aeneas, verder de groote heldenkoning Ier oudheid, Alexander, werden als de bloem der ridderschap geëerd. Nog indere helden kwamen uit het Oosten; de kruistochten en vooral de aanraking met liet Byzantijnsche rijk hebben Parthenopeus van Blois, Floris en Blanchefleur en vele andere figuren naar het Westen gebracht. Gelijk de Noord-Franschen zich verlustigden in deze epische poëzie, schiep men in het Zuiden meer behagen in het lied, vooral het minnelied, dat de troubadours zoo schoon wisten te doen hooren. Proveuce en Toulouse is het and van den minnezang, waar de troubadour een man van beteekenis en van invloed was. Zelfs vorsten wijdden zich hier aan de poëzie en traden als minnezangers op. De liefde werd een kunst, beoefend volgens vaste, nauwkeurig gecodificeerde regels, waaraan wel alle natuurlijkheid vreemd was, maar lie toch het aanzijn schonk aan een fijne, heerlijke kunstpoëzie. Door Aléanor, le gemalin van Lodewijk VII, en andere vorstinnen werd deze minnedienst m minnezang naar Noord-Frankrijk overgebracht, waar zij weldra welig tierde. Niet alleen in de letterkunde gaf Frankrijk in de 12de eeuw den toon lan, maar ook op het gebied der bouwkunst. Vóór dien tijd had men in WestEuropa geen anderen bouwstijl voor kerken gekend dan den Romaanschen, lien van den rondboog en het tongewelf. Uit deze constructie ontwikkelde ricli nu in Frankrijk in het begin der 12de eeuw de Gotiek. Deze overgang, vaarvan wij de bijzonderheden niet kennen, maakte het éérst mogelijk grootsche, verheven kathedralen te doen verrijzen. Het tongewelf, dat zware muren en zuilen noodig had, werd vervangen door het ribbengewelf, dat slechts op weinige punten had te steunen. Had men tot dusverre slechts zware, lage kerken kunnen bouwen, het werd thans mogelijk de kerken hoog op te trekken, zonder aan de soliditeit afbreuk te doen. Hoeveel verhevener, hoeveel indrukwekkender de kerk daardoor werd, kan iedereen constateeren, die een Gotische kerk met een Romaansche vergelijkt. Natuurlijk heeft deze overgang langzamerhand plaats gehad; duidelijk is het aan vele Fransche kerken nog te zien, hoe de bouwmeesters eerst na herhaalde pogingen en proefnemingen tot de Gotische eindoplossing zijn gekomen. Maar al zijn uit den De kathedraal te Reims. eersten tijd ook reeds meesterstukken van bouwkunst bewaard, de kathedralen te Parijs, Chartres, Reims, Amiens, SaintDenis, Beauvais en Bourges, waarin de Gotiek haar volmaking bereikte, dagteekenen uit de 13de eeuw. De Gotische, of zooals zij in de middeleeuwen met meer recht werd genoemd, de Fransche architectuur verdrong het Romaansch door geheel Frankrijk, later door geheel Europa. Gelijk met de kerkelijke bouwkunst ging het met de burgerlijke. Frankrijk werd in de 12de eeuw met een net van kasteelen overdekt, waarvan de resten ons nog met bewondering voor zooveel kunstvaardigheid en zooveel soliditeit vervullen. Ook de steden werden met zware muren omgeven. De andere kunsten waren natuurlijk zuiver decoratief. In de beeldhouwkunst bleef men nog lang de oude, classieke motieven nawerken. In de Koenraad lil f, 25 Febr. 1152. 12de eeuw wist de Fransche sculptuur zich bijna plotseling van dien invloed te emancipeeren, een omwenteling die samenvalt en samenhangt met den overgang van het Romaansch tot de Gotiek. Nieuwe, aan de natuur en het leven ontleende ornamenten verdrongen de oude, lang uitgeleefde. Ook de beeldhouwkunst in engeren zin vond nieuwe banen. De schilderkunst kwam tot nieuwen bloei; door muurschilderingen en geschilderde vensters gaf zij aan de nieuwe kathedralen stemming en bekoring tevens. De glasschilderkunst is van Franschen oorsprong; in de 12de eeuw debuteert zij met heerlijke kunstwerken. De kunstnijverheid bereikte een hoogen trap; prachtige emails werden reeds te Limoges vervaardigd; tapijt-, zijde- en linnenweverijen verrezen en maakten het mogelijk den aanvoer uit het Oosten, vanwaar men vroeger dat alles moest betrekken, te ontberen. De houtsnijkunst bereikte een ongekende hoogte; smeden en goudsmeden leverden meesterstukken van hun arbeid. De muziek eindelijk sloeg met Adam de la Halle en anderen nieuwe banen in. Wat de wetenschap betreft, het is bekend, dat zij in de Middeleeuwen nooit de hoogte heeft bereikt, waarop de kunst heeft gestaan. Zij was in hoofdzaak theologie en dan nog alleen uitlegging van Bijbel en Kerkleer. Natuurlijk werd er onderwijs en voor dien tijd goed onderwijs gegeven: in alle kloosters, aan alle kathedralen had men een school, maar bijna uitsluitend voor geestelijken. In dezen tijd valt ook het begin van een.nieuwe wetenschap der Middeleeuwen, de scholastiek, waarop wij beneden terugkomen. Zoo was Frankrijk in de 12de eeuw in menig opzicht het toongevende land in Europa; alle hoogere beschaving kwam uit Frankrijk. Van daar verbreidde zij zich over geheel Europa, allereerst over Duitschland. Dat was voor een groot deel het werk der Hohenstaufen. Koenraad III was in 1149 moedeloos in Duitschland teruggekeerd. Ook de vorsten hadden genoeg van de tochten naar het verre Oosten. Het was duidelijk, dat Duitschlands belangen een anderen krijg tegen de ongeloovigen eischten, dien tegen de Wenden en andere Slaven aan de Oostgrens. Beruard wist toen den schijn te redden door den oorlog tegen de Slaven tot een onderdeel van den grooten kruistocht te proclameeren. Toch heeft de droevige afloop van den tweeden kruistocht de Kerk veel kwaad gedaan. Ieder zag in, dat de Kerk tegen de door haar opgeëischte rechten en plichten niet opgewassen was. Dat was voldoende, om in Duitschland de betoovering te verbreken, waarin de Kerk de bevolking had gehouden. Het kerkelijk ideaal verdween; de eischen eener practische rijkspolitiek konden weer ingang vinden. Het is jammer, dat Koenraad III niet van deze stemming heeft gebruik gemaakt. Juist het tegendeel gebeurde; hij was van den aanvang af te vast aan de Kerk gekoppeld, om ook niet met haar te dalen. Hendrik de Leeuw nam welhaast een even machtige positie in als de Koning zelf. Koenraads gezag nam met den dag af; de door hem uitgevaardigde rijksvrede werd nergens geëerbiedigd. In deze droevige omstandigheden is hij den 25sten Februari 1152 gestorven. VIERDE HOOFDSTUK. I)e eerste jaren van Froderik Barbarossa. Hendrik II en Thomas Beeket. 1152 — 1176. ¥$l l/^ÖS 011 minde,'iar,gen zoon liatl Koenraad III nagelaten. Maar t% 2KMS Z^n Vadei had inSezien> dat een regentschap een groot fÜ »evaar zou zÜn- Daarom had hij de onbaatzuchtigheid ^ 'wwS^IMk Setoond °P zi.ïn sterfbed zijn neef, den krachtigen Frederik ff van Zwaben, als zijn opvolger aan te bevelen. Niemand had in Duitschland meer aanzien dan Frederik. Zijn bestuur van Zvvaben was voorbeeldig; daarbij verstond hij de kunst iedereen voor zich te winnen. Schitterend waren zijn militaire talenten bij den tweeden kruistocht aan den dag gekomen. Een waardige, indrukwekkende verschijning, every inch a Kiug, was hij de aangewezen man om het hoofd van het Rijk te worden, zelfs nog boven den machtigen, maar ge vreesden Hendrik den Leeuw. Men zag hoog op tegen Frederiks indrukwekkende, moreele kracht, Er was nog een zaak, die in zijn voordeel sprak. Hij was onafhankelijk van de Kerk; bij hem bestond de zekerheid, dat de belangen des Rijks niet aan de eischen der Kerk zouden worden ten offer gebracht. De openbare meening drong onstuimig op zijn keuze aan; zelfs Hendrik de Leeuw zag zich genoodzaakt hem te steunen. Zoo werd den 4den Maart 1152 eenstemmig Frederik I Barbarossa tot Koning verkozen. [n tweeërlei opzicht week al aanstonds Frederiks regeering belangrijk af van die van zijn voorgangers. De Welfen sloten zich onvoorwaardelijk aan den nieuwen Koning aan. Daarentegen stelde Frederik zich dadelijk in een veel scherpere verhouding tot de Kerk als Koenraad. De tijden waren veranderd. Er werd een andere geest over de wereld vaardig, een geest van verzet tegen de heerschappij der Kerk, allereerst op het gebied der wetenschap. Van daar plantte de beweging zich voort op kerkelijk terrein; de langs Frederik I Barbarossa, 1152-1190. V \ Abélard, 1079-1142. Realisme en nominalisme. bespiegelenden weg gewonnen resultaten ging men toepassen op leven en leer der geestelijkheid. Het spreekt vanzelf, dat deze beweging ook weldra op politiek gebied haar invloed met kracht deed gelden. Deze drie richtingen, de wetenschappelijke, de kerkelijke en de staatkundige, hebben zich ten slotte vereenigd tot een onweerstaanbaren aanval op de Kerk. Aan het hoofd van den wetenschappelijken aanval op de hiërarchie staat de geleerdste en geniaalste vertegenwoordiger der scholastiek, Pierre Abélard, J* .. * . Ü i _ l •* i. '• 11 i 1 Bracteaat met het ruiterbeeld van Frederik Barbarossa. uie nitittegeiisiciHiiue zijn irugiscn 101 en ae zware vervolging, waaraan hij blootstond, met onbezweken moed met de wapenen van het verstand en der dialectiek voor de ^vrijheid van denken streed. Hij is de stichter van het Chris-, telijk rationalisme; hij stelde de rede als beoordeelaarster van het geloof en geloofde alleen wat met het verstand werd begrepen; hij zag in den twijfel den grondslag van alle wijsheid, waardoor men eerst tot onderzoek, later tot het vinden der waarheid komt. In 1100 verscheen hij te Parijs aan de kathedraalschool van de Notre Dame, waar Willem van Champeaux, de eerste irodsieleerde van ziin tiïd, de realiteit der alge- w v_/ •» " ' meene begrippen leerde. Hier bleek al spoedig Abélard's scherpzinnigheid en uitgebreide kennis, zijn welsprekendheid en vooral zijn weergalooze dialectiek. Abélard verdreef Champeaux geheel van zijn hooge plaats en werd zijn opvolger in de schatting der wereld. Hij leerde te Parijs voor een steeds aangroeiend getal studenten. Het realisme der Kerk bestreed hij met warmte en overtuiging, maar ook het daartegenover staande nominalisme trok hem niet aan. Terwijl het eerste de algemeene begrippen niet alleen ideeën en woorden, maar de namen van werkelijk bestaande dingen achtte, verklaarde het nominalisme ze alleen maar namen, klanken, zonder reëelen achtergrond. Daarentegen verklaarde Abélard nu, dat de begrippen voorstellingen zijn van den menschelijken geest. Natuurlijk moesten zulke denkbeelden bij de Kerk op de heftigste tegenspraak stuiten; terecht zag zij in Abélard haar gevaarlijksten vijand. Wel nam hij de leerstellingen der Kerk aan, maar spoorde tevens aan tot onderzoek. Dat zulk een onderzoek wel eens tot uitkomsten kon leiden in strijd met de heerschende kerkleer, begreep de geestelijkheid zeer goed. Eerst begrijpen, dan gelooven, met dezen regel plaatste Abélard zich vierkant tegen de Kerk. Niettegenstaande of misschien juist door zijn kettersche methode vond hij een aanhang, zooals nog geen Parijsch docent zich had verworven. Het was hier, dat hij de rijk begaafde Héloise tot zich trok. Er ontstond tusschen hen een verbintenis, als tusschen twee gelijkgestemde zielen in haar volle kracht alleen mogelijk is. Hun liefde ging spoedig alles te boven. nominalisme. Abélard, de geleerde wijsgeer, dichtte minneliederen: zij werden verspreid en brachten de namen van Abélard en Héloise op aller lippen. Abélard en Héloise werden het beroemde liefdepaar, dat nog altijd in onze herinnering voortleeft. Abélards geest werkte door; zelfs hooge geestelijken hingen zijn denkbeelden aan en propageerden ze over Frankrijk, Duitschland en Italië. Zoo werden zij ongemerkt van wetenschappelijk op kerkelijk terrein overgebracht. Niet alleen de leer, maar ook de practijk der Kerk werd aangevallen. Kettersche genootschappen kwamen op. Misschien is reeds in dezen tijd het begin der beweging der Waldenzen te plaatsen. Gevaarlijker voor de Kerk werd de geest van zelfstandigheid, die zich vooral in Duitschland baan brak; de geeste lijke en wereldlijke vorsten begonnen Rome's juk zwaar te gevoelen. In Italië openbaarde zich een soortgelijke strooming in de Lombardische steden, ten slotte ook in Rome zelf. Hier vereenigden zich eindelijk alle elementen der oppositie tot een strijd tegen den Paus. In Rome had de burgerij naar het voorbeeld der andere Italiaansche steden in 1143 de regeering van den adel ten val gebracht; een democratische Senaat trad aan het hoofd der stad; de macht van den Paus werd beperkt en deze zelf de stad uitgedreven; ook werd de Keizerlijke stadsprefectuur afgeschaft. De leider van deze beweging was een leerling van Abélard, Arnold van Brescia, wetenschappelijk, kerkelijk en staatkundig de onvermoeide bestrijder der Kerk. Zijn woord vermocht alles te Rome. Hij riep zelfs Koenraad III op tot een verbond tegen den Paus. Natuurlijk ging de Koning daarop niet in, maar den Paus hielp hij toch ook niet. s Pausen toestand was dus uiterst benard, toen Frederik I tot Koning werd verkozen. Deze verkiezing beloofde den Paus weinig goeds; Frederik was een Koning, die zich alleen door nationale belangen en denkbeelden liet leiden. De Koning steunde dan ook Arnold van Brescia. Zou Frederik echter deze nationale politiek doorvoeren, dan moest hij kunnen rekenen op den steun der vorsten. Maar deze hadden door den loop der tijdsomstandigheden een territoriale macht verkregen, die hen meer tot gelijken dan tot onderdanen van het Rijkshoofd maakte. Zoo deze hen voor zich wilde winnen, dan zou dat niet anders kunnen geschieden dan door nieuwe concessiën, die dus de Koningsmacht weer moesten verzwakken. Zoo beweegt zich dan ook Frederiks regeering in een vicieuzen cirkel: om de Koningsmacht volledig te kunnen uitoefenen moet hij telkens gedeelten daarvan prijsgeven. Spoediger dan men had verwacht, sloten Koning en Paus echter reeds vrede. Frederik beloofde Rome aan den Paus te onderwerpen en diens gebied te eerbiedigen; daarentegen verbond deze zich Frederik tot Keizer te kronen en zijn tegenstanders met ban en interdict te treffen. Maar niet alleen de Keizerskroon dreef Frederik naar Italië. Yan daar kwamen boden van de Lombardische steden om te klagen over de ongehoorde tirannie van het machtige Milaan. In October 1154 aanvaardde hij zijn eersten tocht, maar met zulk een geringe A «» A 41 Arnold van Brescia. Milaan. Eerste tocht naar Italië, 1154, 1155. Roncalische relden, 1154. Arnold van Brescia verbrand, 1155. Frederik I Keizer, 18 Juni 1155. Tweede tocht naar Italië, 1158. Roncalische velden, 1158. krijgsmacht, dat geen andere dan intellectueele en moreele wapenen konden worden gebruikt. Op de Roncalische velden bij Piacenza hield hij de gebruikelijke revue over zijn vazallen. Vele Lombardische steden erkenden hem. Te zwak om Milaan met geweld daartoe te dwingen, trok hij naar Rome. Sedert 1154 werd de Pauselijke Stoel ingenomen door den energieken Adrianus IV. Door het interdict had hij de Romeinen gedwongen Arnold van Brescia te verbannen. Maar het rechte nut had de Paus van deze overwinning niet kunnen trekken door de nederlagen, die Koning Willem I van Napels en Sicilië hem toebracht. Zoo was de komst van Frederik hem zeer gewenscht. Daarom was het ook een onnoodige en onwaardige concessie, toen Frederik Arnold aan zijn lot overliet. Arnold, die naar Toscane was gevlucht, werd door den Koning uitgeleverd. Op bevel des Pausen werd hij naar Rome gevoerd en daar als ketter zonder eenig vonnis verbrand. Daardoor had Frederik zich ten nauwste aan den Paus verbonden. Den 18den Juni 1155 werd hij door Adrianus tot Keizer gekroond, in der haast en in het geheim, opdat de Romeinen het niet zouden bemerken. Toen het toch uitlekte, deden zij een aanval op de Duitschers, die echter werd afgeslagen. Maar meer dan dat kon Frederik niet; van een aanval op de Normandiërs, op Rome, op Milaan was geen sprake. De Keizerskroon was dus het eenige gewin van Frederiks eersten tocht naar Italië. Maar aan den anderen kant steeg zijn macht in de eerstvolgende jaren. In 1156 huwde hij Beatrix, de erfgename van Bourgondië. Het volgende jaar lijfde hij dit land bij Duitschland in en verkreeg daardoor een zeer waardevolle basis voor zijn invallen in Italië. Ter zelfder tijd gaf hij Hendrik de Leeuw Beieren in leen. Polen en Bohemen erkenden in 1158 opnieuw de Duitsche leenhoogheid. Inmiddels had de Keizer zijn hoofddoel, de onderwerping van Italië, geen oogenblik uit het oog verloren. Paus Adrianus had zijn rekening niet gevonden bij het verbond met den Keizer en verbrak het dus. Hij vond nieuwe bondgenooten. Koning Willem I van Sicilië dwong den Paus hem met Apulië, Capua en Sicilië te beleenen. Een nauw verbond was het gevolg van dezen vrede. Ook met de Lombardische steden kwam Adrianus op goeden voet. Zoo stonden de zaken, toen Frederik zich in het voorjaar van 1158 met een aanzienlijk leger ten tweeden male naar Italië opmaakte. Hij sloeg het beleg voor Milaan, dat zich den 7den September na een maand overgaf. De stad werd zeer genadig behandeld; zij moest den Keizer trouw zweren, een hooge geldboete betalen, gijzelaars stellen en de bevestiging van haar consuls aan den Keizer opdragen. Na deze overwinning hield Frederik in November 1158 een plechtigen rijksdag ter vaststelling van de oude Koninklijke rechten, die in andere handen waren geraakt. Met het onderzoek daarnaar werd een commissie van stedelijke overheden en rechtsgeleerden belast. Zij stelde vast, welke rechten van oudsher de koningen hadden bezeten; deze werden dus als regaliën door den Rijksdag onbeperkt aan den Keizer toegekend, voor zoover een ander zijn recht er op niet kon bewijzen. Maar zoo hadden de steden het niet bedoeld; zij wenschten de rechten, die zij sedert jaren uitoefenden, niet prijs te geven, te minder daar zij deze van Hendrik V hadden ontvangen, Het bleek al spoedig, dat de Roncalische besluiten op hevigen tegenstand van de steden zouden stuiten. Toen de Keizerlijke gezanten te Milaan verschenen om de afschaffing van den consulairen regeeringsvorm te bewerkstelligen, brak een oproer uit; de gezanten moesten haastig de stad ruimen. Deze houding dei Milaneezen had grond in geheime ophitsingen van den Paus. Deze had natuurlijk met bezorgdheid het verloop van den Roncalischen rijksdag gade- Zegel van Keizer Frederik Barbarossa. geslagen. Daarenboven had Frederik de goederen van Mathilde aan Welf VI in leen uitgegeven. De Keizer wenschte bovendien de bepalingen van het concordaat van Worms ook over Italië uit te breiden. Zoo lag het verbond van de Lombardische steden met den Paus en door dezen met Willem I in den aard der dingen. Geheel Italië dreigde tegen den Keizer in verzet te komen. In het begin van 1159 begon de strijd in Lombardije. Bedenkelijk scheen 's Keizers toestand. Hij werd niet beter, toen Adrianus IY stierf en een der bekwaamste en heftigste tegenstanders des Keizers als Alexander III tot PausA werd verkozen. Met een welsprekend manifest wendde Alexander zich tot de wereld, waarin hij haar ter verdediging van de vrijheid der Kerk tegen den Keizer in de wapenen riep. Te gelijk sprak hij den ban over Frederik uit^Maar lexanderlIL ] 159—1181. Milaan bedwongei Maart 1165 Hendrik II, 1l5lr-ll89. Frederik versaagde nooit. Hij zag in, dat Milaan zelf, het hoofd van het vei zet, allereerst moest worden gedeemoedigd. Zoo werd de oorlog langzamerhand een blokkade der machtige stad. Eindelijk, in den winter van 116L op 1162, begon het beleg. Reeds den lste» Maart 1162 gaf Milaan zich op >. genade of ongenade over. Vier dagen daarna verschenen in lange rijen de krijgslieden voor den in het volle bewustzijn van zijn macht tronenden Keizer en legden nederig hun wapenen en vaandels aan zijn voeten; ook de vaandelwagen met de banier van den Heiligen Ambrosius zonk voor den overwinnaar in het stof. Den 6dL" Maart kwam de burgerij met koorden om den hals, barrevoets, crucifixen in de hand den Keizer om genade smeeken. Frederik liet allen ongetroost heengaan; binnen weinige dagen zou hij vonnis vellen. Voordat hij dit bekendmaakte, liet hij de geheele bevolking den eed van volstrekte gehoorzaamheid afleggen. Den 19de» Maart eindelijk beval hij, dat de stad binnen een week door haar bevolking moest worden ontruimd; men moest zich in vier ver van elkander afgelegen open dorpen verstrooien. De muren der stad werden geslecht; daarna deed Frederik als triomfator zijn intocht in de verlaten stad. Toen werd Milaan aan de vroeger door haar onderdrukte steden Lodi, Como, Pa via, Creinona, Novara en Martesana overgegeven, die met vreugde het verwoestingswerk begonnen. Zelfs kerken werden 'niet gespaard; uit den Dom droeg men de reliquieën der Drie Koningen weg, die naar Keulen werden vervoerd. Wie zou, nu Milaan was gevallen, den Keizer nog kunnen weerstaan? Onmiddellijk wierp zich dan ook geheel Lombardije vol schrik aan Frederiks voeten. Hij was heer van Boven-Italië, zooals nog geen zijner voorgangers liet was geweest. De Roncalische besluiten werden met de uiterste gestrengheid uitgevoerd; de steden verloren haar autonomie; in plaats van door gekozen consuls werden zij door 's Keizers podesta's bestuurd. De Keizerlijke wereldheerschappij scheen werkelijkheid te zullen worden. Alexander III gevoelde zich ernstig bedreigd. Hij begaf zich naar Frankrijk om de hulp van Lodewijk VII in te roepen. De Paus moest al zijn krachten inspannen om dezen voor zich te winnen; Lodewijk werd ook door den Keizer tot een verbond aangezocht tegen Hendrik II van Engeland, een verlokking, waartegen de Fransche Koning waarschijnlijk niet' bestand zou zijn. Want dadelijk na Hendriks troonsbeklimming was de oorlog tusschen Frankrijk en Engeland uitgebroken. Hendrik II was een stevig gebouwd man, wiens uiterlijk reeds den man van den krachtigen wil, van de energieke daad verried. Hij beheerschte Engeland volkomen. Sober in zijn levenswijze, eenvoudig in zijn kleeding, was hij toegankelijk voor ieder, die hem naderde. Zijn leger spaarde hij in den oorlog evenmin als zich zelf. Door zijn onvermoeide werkkracht, zijn beweeglijken geest, zijn groote regeertalenten wist hij Engeland en zijn Fransche bezittingen tot een soort eenheid te vereenigen. Zijn eerste maatregelen bedoelden de sehepping vaii vaste toestanden. De belastingen werden weer geregeld geïnd en nauwkeurig geadministreerd, vreemde ambtenaren weggezonden, onwettig opgerichte kasteelen geslecht, onwettig gevoerde titels ingetrokken, vervreemde domeinen teruggenomen. Hij dwong den Koning van Schotland om Northumberland en Cumberland af te staan en hem als leenheer te huldigen. Ook Wales werd door hem binnen de perken der onderdanigheid gehouden. Maar zijn voornaamste zorgen lagen toch in Frankrijk. Van de 35 jaren zijner regeering bracht hij slechts 13 in Engeland door. Van 1158 tot 1163 heeft hij Frankrijk ter wille van den oorlog met Lodewijk VII niet verlaten. Vooral in het Zuiden woedde de strijd en niet ten voordeele van Frankrijk. Het is dus niet te verwonderen, dat Lodewijk gaarne zich den Keizer tot bondgenoot verwierf. Maar de Koning was een vroom man en het kostte den Paus weinig moeite hem van een verbond met den door den Paus gevloekten Keizer af te houden. Van zijn kant vervreemdde Frederik in dezen tijd alle vorsten van zich door plechtig de Koningen der provinciën, d. i. Frankrijk, Engeland, Spanje en Hongarije, van hun houding rekenschap te vragen. Ongetwijfeld was deze eisch een groote aanmatiging en een politieke fout tevens. In Duitschland begon het ten overvloede weer te gisten. Maar in Italië bleef het niet daarbij. Zelfs gehoorzame steden, vijanden van Milaan, kwamen in verzet. In den winter van 1163 op 1164 sloten zij met andere steden een geheim verbond, dat door Venetië werd gesteund en door Keizer Manuel werd gesubsidieerd. Evenals de Paus begon Manuel zich door Frederiks toenemende macht bedreigd te gevoelen. Maar dat niet alleen. Na den tweeden kruistocht wortelde zich bij Manuel meer en meer het voornemen om alle oude aanspraken van het Romeinsche Keizerschap te doen gelden. Vandaar ziju voortdurende strijd met Normandiërs, Serviërs en Hongaren. Nog duidelijker bleek zijn bedoeling, toen hij in 1150 Ancona bezette; het exarchaat zou weer worden veroverd. Maar het door hem veroverde Bari moest hij in 1156 weer prijsgeven. Door deze oorlogzuchtige politiek kwam het al spoedig tot een breuk met den Keizer van het Westen. y. . Maar tot een oorlog kwam het niet. Manuel had voorloopig nog te veel in het Oosten te doen. Hij onderwierp Cilicië en bedreigde Antiochië. Ter zelfder tijd huwde hij Maria van Antiochië, terwijl hij zijn nicht Theodora aan Koning Boi\dewijn III van Jeruzalem schonk. Deze had na den tweeden kruistocht weinig rust gekend. Van alle zijden drongen de Saracenen zijn gebied binnen. Noereddin behaalde de eene overwinning na de andere. Boudewijn was niet de man om aan deze zwarigheden het hoofd te bieden. Hij was dapper en bekwaam in den oorlog, welbespraakt, hoog ontwikkeld en scherpzinnig, maar de rechte staatsmansblik ontbrak hem. Eerst in 1152 behaalde hij een schitterende overwinning op de Saracenen. Het volgende jaar was hem nog grooter geluk beschoren; na een lang en moeilijk beleg veroverde hij het sterke Askalon. Daartegenover was het een groot verlies, dat Noereddin in Oorlog van Engeland en Frankrijk. Keizer Manuel. r Boudewijn III. Opstand vai Lombardiie 1164. Thomas Becket. Becket, aartsbisschop van Canterbury, 1162. 1154 Damascus veroverde en er zijn zetel vestigde. Van daar uit bedreigde hij zoowel Antiochië als Jeruzalem; als een wig was Damascus tusschen de Christenen ingeschoven. Gelukkig kon Boudewijn in 1158 Noereddin bij het meer van Tiberias verslaan. Om zijn macht te versterken huwde hij Theodora. Hij werd door den Keizer schitterend ontvangen, maar veel hulp verleende Manuel niet. Niet lang daarna, in 1162, is Boudewijn III gestorven. » Sedert bepaalde Manuel zijn aandacht weer uitsluitend tot het Westen. Krachtig steunde hij de Lombarden. Wel stonden zij ten slotte zijn Italiaansche plannen in den weg, maar Frederik was toch ziju machtigste vijand. Door Manuel aangedreven, grepen de Lombarden in 1164 naar de wapenen. Snel breidde de opstand zich uit. De straf van Milaan was te zwaar geweest; in plaats van de steden te buigen had zij haar versterkt in haar haat tegen den Duitscher. Frederik had echter niet alleen met de Lombarden te doen. De Paus bracht Manuel in verbond met Sicilië en daardoor met Frankrijk; Hongarije sloot zich bij dat verbond aan. In het rijk zelf vormde zich een sterke Pauselijke partij. Frederik zag het gevaar in en zocht door een handige diplomatie overal steun. Het lag voor de hand, dat hij eerst trachtte Engeland voor zich te winnen. Want Hendrik II was in een scherp conflict met de Kerk geraakt en dus wel geneigd om zich bij 's Pausen machtigsten vijand aan te sluiten. Met de Kerk had Hendrik nooit recht op goeden voet gestaan. Evenmin als de Keizer was hij geneigd de rechten en plichten van den Staat gedeeltelijk aan de geestelijkheid over te geven. Deze politiek personifieerde zich aan zijn hof in zijn kanselier Thomas Becket. In 1117 te Londen geboren, werd hij al spoedig klerk en trok door zijn kennis, zijn bescheidenheid, zijn energie en zijn welsprekendheid weldra de aandacht van Theobald, aartsbisschop van Canterbury, die hem aan zijn kanselarij verbond. Aan zijn hof studeerde Becket theologie en recht. In den burgeroorlog had hij zich bij Hendrik aangesloten; de belooning was niet uitgebleven; bij zijn troonsbeklimming benoemde de Koning hem tot zijn kanselier. Hier onderscheidde hij zich door zijn uitgebreide juridische, administratieve, financieele en diplomatieke kennis. Hij was een getrouw dienaar der Kroon, wier rechten hy ook tegen de Kerk verdedigde. Trotsch op de gunst des Konings, deed Thomas allen zijn macht gevoelen. Hij leefde op weelderigen voet, omringde zich met een schitterend hof en gaf prachtige feesten. Nog hooger zou Becket stijgen. Toen Theobald stierf, droeg Hendrik het aartsbisdom Canterbury, het primaatschap der Engelsche Kerk, aan Becket op. Hij werd in 1162 in zijn nieuwe waardigheid door AlexanderlII bevestigd. Door die benoeming hoopte Hendrik de Engelsche Kerk geheel tot zijn beschikking te krijgen. Maar van den aanvang af had Thomas het anders begiepen; hij gaf zich volledig aan zijn nieuwe roeping. Van een trouw dienaar der Kroon werd hij een even trouw dienaar der Kerk. Ook uiterlijk was deze verandering zichtbaar. Alle weelde werd van zijn hof gebannen; de verfijnde hoveling werd een monnik, een asceet. Hij omringde zich met geleerde klerken en wijdde zich aan het gebed en aan vrome werken. Een conflict met de Kroon kon niet uitblijven. Reeds in 1163 kwam het daartoe: Thomas weigerde de heffing van belastingen van de geestelijke goederen toe te laten. De Koning moest zich schikken. Kort daarna beklaagde de Koning zich over de onttrekking van geestelijken aan de Koninklijke rechtbanken. Ongetwijfeld wras destijds het geestelijke rechtswezen beter en milder dan het wereldlijke, zoodat Thomas redenen te over had om de geestelijkheid niet hieraan over te geven. Maar aan den anderen kant werden personen, die in zeer losse betrekking tot den clerus stonden, door hem als geestelijken beschouwden berecht. Zoo was de verhouding reeds vrij scherp geworden, toen in 1164 Hendrik de bisschoppen en hooge edelen te Clarendon om zich heen verzamelde. Daar werden den 30sten Januari de beroemde 16 Clarendonsche artikelen vastgesteld, waaraan ook Thomas noodgedrongen zijn zegel hechtte. Zij stelden vast, dat een van een misdaad beschuldigd geestelijke èn voor de geestelijke èn voor de wereldlijke recht- ii ii iii Myter, kazuifel en stool van Thomas Becket. oanK moest terecntstaan; werd hij van zijn misdaad overtuigd, dan zou de geestelijkheid hem aan den wereldlijken arm ter bestraffing overgeven. Hooger beroep werd in geestelijke zaken toegestaan op den aartsbisschop, maar niet op den Paus. De bisschoppen werden tot gehoorzaamheid aan den Koning verplicht. Zij mochten zonder zijn toestemming het Koninkrijk niet verlaten, noch eeden afleggen in strijd met hun leeneed aan den Koning. De Kerk was op deze wijze tot een staatsinstituut verlaagd; het was niet te verwachten, dat zij zich dat zou laten welgevallen. Niet de Kerk onder den Staat, maar de Staat onder de Kerk was sedert Gregorius VII de leuze. En hoeveel bezwaar men ook van een modern standpunt tegen een dergelijk streven zou hebben in te brengen, in dien tijd was het toch een zegen voor de menschheid, dat de Kerk weigerde zich aan het wereldlijk gezag te onderwerpen. Dat zij in haar eischen veel te ver ging, dat zij de grenzen niet zag of ten minste niet eerbiedigde, die aan de bemoeiingen en den invloed der Strijd van Hendrik II en Becket. Clarendonsche artikelen, 30 Jan.1164 Becket vlucht naar Frankrijk, 1164. Derde tocht naar Italië, 1167-1168. geestelijkheid zijn gesteld, dat zij in haar pogen om de wereld te beheerschen, van uiterst wereldlijke middelen moest gebruik maken en daardoor hoe langer hoe meer verwereldlijkte, moge haar niet al te zwaar in rekening worden gebracht tegenover het goede, dat zij door haar verzet tegen de vorstelijke almacht heeft uitgericht. Men vergete niet, dat in de oudere Middeleeuwen de Kerk en zij alleen de beschaving vertegenwoordigde, dat zij de som van de oudere cultuur in zich had opgenomen. Wetenschap en kunst werden slechts door de geestelijken beoefend; in vele landen waren zij de leiders van het sociale leven; landbouw en veeteelt werden door haar gedreven en beschermd; ten slotte was de Kerk de eenige bewaarster van het geloof, zonder hetwelk moraliteit niet denkbaar was. Het was dan ook ter wille van dat geloof, dat de basis was van alle zedelijk leven, dat de Kerk ketters als Abélard en Arnold te lijf ging; om beschaafd te kunnen zijn, moest de maatschappij gelooven. Tegenover het ruw geweld van vorsten en edelen vertegenwoordigde de Kerk een hooger beginsel, dat zij onder geen omstandigheid mocht prijsgeven. Van een man als Becket was dat zeker niet te verwachten. Al spoedig onttrok dan ook Thomas zijn toestemming aan de Clarendonsche artikelen. Daarop daagde Hendrik hem als schuldig aan verbreking van zijn leeneed voor zijn Hof. Maar Thomas beriep zich op den Paus en verbood den bisschoppen over hem te richten. Dat was een dubbele schending der Clarendonsche artikelen. Evenwel, de bisschoppen gehoorzaamden hem. Het daarop door burgerlijke ambtenaren aangevulde hof verklaarde den aartsbisschop schuldig aan hoogverraad. Becket vluchtte naar Frankrijk en stelde zich onder de bescherming van den Paus. Alexander zeide hem zijn steun toe. Daardoor werd de verhouding van Hendrik II tot Alexander III zoo vijandig mogelijk. Engeland nam dan ook geen deel aan de coalitie tegen den Keizer. In 1165 werden tusschen Hendrik en Frederik plechtige gezantschappen gewisseld. Maar tot meer dan een vriendelijke verstandhouding kwam het toch niet. De oorzaak daarvan was, dat Frederik in Paschalis III een tegenpaus had doen verkiezen. En om dezen te erkennen, daartoe was Hendrik niet te bewegen. Hij mocht de Kerk bestrijden, Alexander III erkende hij als haar hoofd. Niet alzoo de Duitsche vorsten. Op den Rijksdag te Würzburg in 1165 legden dan ook op Frederiks aandrang velen van hen een eed af, waarbij zij beloofden nooit Alexander III of zijn opvolger te erkennen. Zulk een eed was een groote politieke fout; geen kalme overweging, maar blinde hartstocht had hem doorgedreven. Frederik ondervond alras de gevolgen. Machtige vorsten weigerden den eed en werden zoo de Pauselijke partij in de armen gedreven. En dat in een tijd, toen de Keizer allen noodig had in den strijd met de Lombarden. Eerst in 1166 kon hij dan ook met een kleine macht naar Lombardije oprukken. Veel heeft hij daar niet uitgericht; slechts enkele steden dwong hij tot onderwerping. Maar zijn hoofddoel was Rome, waar hij den Paus tot afdanking wilde nopen. In 1167 trok Frederik naar het Zuiden. Achter zijn rug vlamde het oproer hoog op. Aan het hoofd daarvan stond Cremona. Den 8sten Maart 1167 sloot de stad met Mantua, Bergamo en Brescia een bondgenootschap tegen den Keizer. Weldra voegden zich de Milaneezen daarbij. Onder de bescherming der vier steden werd Milaan weer bevolkt; de muren werden weer in staat van verdediging gebracht. Milaan herleefde. Snel breidde de bond zich uit; met uitzondering van Como en Pavia was weldra geheel Lombardije voor Frederik verloren. Intusschen had de Keizer Rome zonder moeite bezet. Terwijl Alexander naar Napels vluchtte, erkende Rome Paschalis. Maar die zege duurde slechts kort. In het Duitsche leger brak een verschrikkelijke pest uit, die den Keizer tot een haastigen terugtocht dwong. Maar de pest vergezelde het leger en maakte door haar verwoestingen een einde aan alle orde en discipline. Vele der beste medehelpers des Keizers stierven. Het is onmogelijk de verschrikkingen van dezen terugtocht te beschrijven. Een voor den strijd geheel ongeschikt, ten doode uitgeput leger was het, dat ten slotte Pavia binnentrok. Deze nederlaag scheen een Godsgericht. Als Sanherib voor Jeruzalem, zoo was Frederik door God zelf voor Rome geslagen. Alexander III triumfeerde. Maar Frederik bood aan het ongeluk moedig het hoofd. Yan Pavia uit begon hij Lombardije aan te vallen. Maar veel kon hij niet tot stand brengen. Zijn diplomatieke zoowel als zijn militaire maatregelen stuitten af op de eenheid der steden. Onder den indruk van de overwinning van Alexander III stichtten zij in 1168 aan de Trebia een nieuwe stad, bestemd om den weg van Milaan1 naar Genua te dekken en noemden die naar den Paus Alessandria. Italië was voor Frederik verloren; in 1170 trok hij naar Bourgondië terug. Uiterst gevaarvol was zijn toestand, Want ook in Duitschland begon het te gisten; ook daar werd Alexander III overal erkend. Buiten Duitschland vond Frederik nergens steun, zelfs niet in Engeland, hoewel de strijd tusschen Staat en Kerk daar zoo scherp mogelijke vormen had aangenomen. Hendrik II gevoelde zich door de vlucht van Thomas van een lastigen tegenstander bevrijd. In 1166 vaardigde hij de zoogenaamde Assisen van Clarendon uit, een soort strafwetboek van 22 artikelen, waardoor verschillende verbeteringen in de rechtspraak werden aangebracht. In hetzelfde jaar huwde zijn dochter Mathilde met Hendrik den Leeuw. Maar de Koning was te verstandig om door een verbond met de Duitschers de vijandschap van den Paus, met wien hij ter zake van Becket toch al niet op goeden voet stond, nog meer tegen zich op te wekken. Alexander III was dankbaar voor Engelands neutraliteit: hij begreep, dat hij den Koning te vriend moest houden en steunde Becket slechts zwak. Maar deze bleef onwrikbaar. Hij weigerde de door Hendrik na zijn vlucht benoemde bisschoppen te wijden en excommuniceerde 'sKonings raadslieden. Toch kwam er in 1170 een verzoening tot stand: Koning en aartsbisschop hadden in Normandië een bijeenkomst, waarbij althans op ondergeschikte punten eenstemmigheid werd ver- A** 42 Milaan lieraou wd, 1167. Verovering van Rome, 1167. Alessandria Gesticht, 1168. Assisen van Clarendon, 1166. kregen. Ware Becket daarbij gebleven, waarschijnlijk zou de Koning ten slotte veel hebben moeten toegeven. Maar Thomas had hoogere begeerten: hij achtte zich de martelaarskroon beschoren. Als het ware om het noodlot uit te dagen, stak hij in 1171 over naar Engeland, waar hij door het volk als een heilige werd ontvangen; met gejuich werd hij te Canterbury ingehaald. Op het bericht van dezen stap, moet de Koning in arren moede hebben uitgeroepen: „Is er dan niemand onder mijn ridders, die mij van dien ellendigen priester verlost?" Dit woord, meer een verzuchting dan een bevel, miste zijn uitwerking niet. lei wijl de Koning nog overlegde, wat hem te doen stond, werd hem reeds geboodschapt, dat Thomas niet meer was. Den 29sten December 1171 was hij I homas Becket excommuniceert 's Konings raadslieden. Miniatuur in een handschrift in particulier bezit te Kort rijk. Thomas vermoord, 29 Dec. 1171. ( in de kathedraal te Canterbury op de treden van het altaar door vier edelen uit 's Konings hofhouding vermoord. Deze misdaad, waaraan de Koning zijn aandeel moeilijk kon loochenen, was van de bedenkelijkste gevolgen. Hendrik zou weldra bemerken, dat de vermoorde aartsbisschop een veel gevaarlijker vijand was dan de levende ooit had kunnen worden. Hier baatte geen berouw meer: Becket was de martelaar Gods geworden, gevallen voor de rechten der Kerk. Nog voordat de Kerk St. Thomas canoniseerde, was hij in Engeland de groote volksheilige geworden. Er geschiedden wonderen op zijn graf; van alle zijden stroomden de pelgrims toe; er ontstond een godsdienstige opwinding, die den Koning bewees, dat hij te ver was gegaan. De Paus dreigde Hendrik te excommuniceeren en Engeland met het interdict te beleggen; Lodewijk VII liet niet na Alexander Jaartoe aan te sporen. Met de grootste moeite wist Hendrik uitstel te ver- krijgen. Eindelijk gaf' de Paus toe. Hendrik moest aan den aartsbisschop van Canterbury alle verbeurdverklaarde goederen teruggeven, verder geld naar Jeruzalem zenden voor de verdediging van het Heilige Land en zelf daarheen ter kruisvaart gaan; ten slotte moesten de Clarendonsche artikelen worden ingetrokken. De Koning boog voor den Paus. Niemand heeft meer voordeel van den moord van Becket getrokken dan Lodewijk VII. Daardoor was zijn grootste vijand, Hendrik II, tot machteloosheid gedoemd. Het uitgestrekt rijk der Plantagenets begon uiteen te vallen; reeds betwistten Hendriks zonen elkander den buit. Noodgedrongen schonk hij aan den oudste, Hendrik, de opvolging in Engeland, Normandië, Anjou, Hendrik II onderwerpt zich aan den Paus. De dood van Thomas Becket. Teekening door Matthew Paris in een handschrift van de Bibliotheek van Corpus Christi College te Canibridge. Maine en Touraine, den tweede, Richard, die in Aquitanië en Poitou; de jongste zoon, Jan, verkreeg voorloopig niets — vandaar zijn bijnaam Jan zonder Land. Voortdurend lagen deze zonen met elkander en met hun vader overhoop. Het is dus begrijpelijk, dat liet den Keizer niet gelukte een verbond met Engeland te sluiten. Frederik was geheel geïsoleerd. Niettemin trok hij in 1173 nogmaals over de Alpen, maar met een veel Je klein leger. In Lombardije vond hij de Keizerlijke partij zoo goed als verdwenen. Toch begon hij Alessandria te belegeren. Maar in April 1174 rukte een Lombardisch leger tot ontzet aan. Frederik trok het ijlings tegemoet; bij Montebello stond hij tegenover zijn vijanden. Maar het kwam niet tot een slag. Een wapenstilstand werd gesloten; aan de stad Cremona werd opgedragen over de punten in geschil een arbitrale uitspraak te doen. Deze uitspraak was zeer onpartijdig. Aan den Vierde tocht naar Italië, 1173-1176. Weigering van Hendrik den Leeuw. Slag bij Legnano, 2Ü Mei 1176. i * 1 Keizer werden dezelfde rechten toegekend, die Hendrik V had bezeten; verder behield Frederik de vrijheid Alexander III al of niet te erkennen; Alessandna zou zich aan den Keizer onderwerpen. Frederik nam deze beslissing aan; daarentegen verwierpen de Lombarden ze. Daarmede was de vrede weer verbroken. De toestand des Keizers was bedenkelijk. Hij nep de Duitsche vorsten ten strijde voor Keizer en Rijk. Overal maakte men zich daartoe gereed. Alleen Hendrik de Leeuw weigerde. Hoe Fiedeiik ook met hem onderhandelde, ja hem bad en smeekte hem te ïulp te komen, de trotsche Leeuw bleef onvermurwbaar. Het schijnt evenwel, dat hij goede gronden voor zijn weigering heeft kunnen aanvoeren; ten minste niemand heeft toen en later zijn weigering hem als een misdaad aangerekend, noch hem verantwoordelijk gesteld voor de catastrophe, die is gevolgd. Die catastrophe kwam spoedig. In Maart 1176 werden de vijandelijkheden hervat. Den 29&tei1 Mei kwam het bij Legnano tot een slag. Het Keizerlijk leger was veel zwakker dan het Lombafdisctflür^egen den raad van vele vorsten besloot Frederik tot den aanval. Eerst weken de Milaneezen in verwarring terug; i-eeds hadden de Duitschers bijna den vaandelwagen, den carroccio, veroverd' toen de Lombarden tot staan kwamen en nu op hun beurt op de verzwakte Duitschers aanvielen. Frederik vocht zelf in den heetsten strijd, maar ook hij kon den slag niet redden. Toen de Lombarden de Duitschers in de flank en ^n den rug aanvielen, dacht men nog slechts aan een overhaaste vlucht. Slechts een treurig overblijfsel van het Keizerlijk leger kon zich in Pavia tergen; met moeite redde zich de Keizer. VIJFDE HOOFDSTUK. De laatste jaren van Frederik Barbarossa. De val van Jeruzalem. 1176 —1187. e Lombarii»n,*^hadden dus een schitterende overwinning § behaalfi. Toch wilde Frederik van geen vrede hooren. Maar •pl jjp in Duftschland dacht men er anders over. De bisschoppen /P wenscjiten een verzoening van Frederik met Alexander III. |C Deze zou dan de basis kunnen worden voor een verdere bevrediging van Italië en ook van Duitschland, waar de vorsten zich hoe langer hoe meer rechten gingen aanmatigen; vooral Hendrik de Leeuw ging in dezen zijn bevoegdheid verre te buiten. Dat bisschoppelijk ultimatum zag de Keizer zich genoodzaakt aan te nemen. In October 1176 verklaarde hij zich bereid met Alexander III te onderhandelen. Maar thans rezen er zwarigheden bij den Paus; hij verklaarde geen vrede te kunnen sluiten zonder zijn bondgenooten. Evenwel stemde Alexander er in toe, dat er te Venetië een congres zou worden gehouden om over den vrede te beraadslagen. Daarheen zonden in 1177 alle strijdende partijen haar gezanten. Daar werden langdurige onderhandelingen gevoerd, waarin de Keizer herhaaldelijk ingreep. Eindelijk kwam men den 21sten Juli 1177 tot een voorloopigen vrede.. De Keizer schonk aan de Lombarden een wapenstilstand van zes jaren. Verder erkende hij Alexander III, maar deze erkende op zijn beurt de door Paschalis gewijde bisschoppen. De goederen van Mathilde behield de Keizer. Daarna werd de ban over Frederik opgeheven. De Keizer verscheen omstuwd door wereldlijke en geestelijke vorsten te Venetië, waai hij den Paus plechtig begroette. Alexander III gevoelde zich als de triomfatoi. Ten onrechte: niets dan zijn eigen erkenning had hij verkregen. Nog minder hadden de Lombarden verworven; geen enkele hunner rechten was bevestigd; geen zijner rechten was door Frederik prysgegeven. Maar een groot vooideel was Bestand van Venetië, 21 Juli 1177. Positie van Hendrik dei Leeuw. 1 ] ^ < i ( 2 ( h I v I V e w zi Vonnis over ZI hem, 1 laO. g g< V( Beieren en d( Saksen Q verdeeld. , dat de Keizer door den vrede zich weer aan de Duitsche aangelegenheden kon wuden. Hi, stond nu sterk tegenover de aanmatigingen der vorsten, aai lnj door de herstelling van den Kerkelijken vrede de bisschoppen voor zich gewonnen had. Het eerst zou Hendrik de Leeuw dat ondervinden. rlk 'lad, van de" aanvang af een koninklijke positie naast den Keizer ingenomen, p het verbond met hem berustte grootendeels Frederiks macht. 1 S'elhl,S «el'd> naarmate de Keizer zich meer in de kerkelijke en Italiaansche aangelegenheden stak, hoe langer hoe sterker; hij werd in Duitschland de vertegenwoordiger van het Keizerlijk gezag. Zoo begon hij rechten uit te oefenen en aanspraken te doen gelden, die alleen den Keizer toekwamen. Dat alles schaadde betrekkelijk weinig, zoolang hun beider belangen evenig gingen maar het zou tot gevaarlijke conflicten aanleiding kunnen geven zoo beiden verschillende wegen wenschten te volgen. Bovendien maakte endlik zich door zBn u.tdagend optreden talrijke vijanden. Tallooze klachten over hem bereikten het oor des Keizers. Aan den anderen kant moeten zijn ver lensten worden erkend; aan hem was het te danken, dat tegenover Denemarken en de Slaven de langzame beschaviugs- en veroveringspolitiek >on worden voortgezet, hoewel de militaire kracht van het Rijk in Italië moest worden gebruikt. Het schijnt, dat Frederiks kerkelijke politiek voor het eerst een scheiding tusschen hem en Hendrik veroorzaakte. Meer nog zal e kroning van Frederiks oudsten zoon Hendrik tot Koning den Leeuw van lem hebben vervreemd. Geen gelegenheid liet de Keizer voorbijgaan om zijn 3'gen bezittingen te vergrooten door openvallende leenen zich en zijn familie oe te kennen. Vooral had Hendrik het den Keizer zeer euvel geduid, dat leze de bezittingen van zjjn oom Welf VI, de goederen van Mathilde, aan ,, a. g.'i 7;e": Dat jlllst was de aanleiding geweest tot zijn weigering im Frederik in Italië te hulp te komen. Toen de Keizer uit Italië was teruggekeerd, werd hij bestormd met .... ' Hendnk den Leeuw. In Januari 1179 werd te Worms een 'J -sdag gehouden om de Saksische aangelegenheden te onderzoeken. Hendrik «scheen niet; de tegen hem ingebrachte beschuldigingen bleven onbeantwoord. " T" "eP ,felzer w<=derom de partijen te Maagdenburg voor zich; weer ei scheen Hendrik met. Kort daarna hadden Keizer en hertog te Haldensleben en geen omst, maar deze bleef halsstarrig. Ten derden male ingedaagd, e,lge' e ® nogmaals. Eindelijk riep de Keizer hem in Januari 1180 voor c e ürzburg. Hendrik liet zich ook hier niet vinden. Nu kon de Keizer jn verzoenende politiek niet langer volhouden; Hendrik werd in den rijksban b aan en van zijn hertogdommen beroofd. Opmerking verdient, dat bij deze ïheele aangelegenheid van Hendriks weigering om den Keizer naar Italië te Jlgen, met geen woord wordt gerept; zijn ongehoorzaamheid in Saksen was ï oorzaak van ziju vonnis. Kort daarna ging Frederik verder. Hij verdeelde en, schonk Westfalen aan den aartsbisschop van Keulen, het land tusschen Wezer en Elbe aan Bernhard van Ascanië, markgraaf van Brandenburg, het overige aan andere vorsten. In Juni 1180 werd zoo ook Beieren verdeeld; het grootste gedeelte kwam aan 's Keizers trouwen dienaar Otto van Wittelsbach. De koperen leeuw, door Hendrik den Leeuw in 1166 te Brunswijk opgericht. Het spreekt vanzelf, dat Hendrik zich dat alles niet zonder verzet liet welgevallen. In het voorjaar van 1180 begon hij den aanval. Overal wierf hij bondgenooten, maar in Duitschland steunde hem niemand. Ook zijn schoonvader, Hendrik II van Engeland, kon hem weinig hulp geven. Laatste jaren van Hendrik II. Hendrik II in Ierland. Hendrik de Leeuw overwonnen, 1181. Hendrik II had na zijn vrede met de Kerk weinig rust gehad. In Engeland brak in 1172 een algemeene opstand uit. 's Konings maatregelen tot verbetering der justitie en tot regeling van het geldwezen hadden tallooze belanghebbenden verbitterd. De hooge adel reikte de hand aan de ontevredenen; burgers en boeren kwamen eveneens in opstand. Met hen in verbinding stond Lodewijk VII met zijn voornaamste leenmannen; zelfs Hendriks zonen sloten zich bij zijn vijanden aan. Het was in deze gevaarlijke crisis, dat* de Koning zijn vastberadenheid schitterend ten toon spreidde. Hij droeg zijn raadslieden op het oproer in Engeland te bestrijden en stelde zichzelf aan het hoofd van het leger in Frankrijk. In korten tijd was hij hier meester; Lodewijk werd in 1173 bij Conches verslagen; de andere vorsten werden eveneens overwonnen. Den 3Qsten September 1174 sloot Hendrik vrede met Lodewijk te Gisors. Ook Engeland was op het einde van dit jaar onderworpen; de hooge adel werd ontwapend en waagde geen verzet meer. De jaren van vrede, die nu volgden, heeft Hendrik besteed aan de reorganisatie van zijn koninkrijk. Hij maakte de vergaderingen van de voornaamsten van zijn rijk tot een vaste instelling. In 1176 voerde hij het stelsel deiommegaande rechters in en stelde hun een jury ter zijde. Deze rechters namen voor een deel de plaats in van de sherifs der graafschappen, die evenwel niet verdwenen. Door de rondreizende rechters, die uitgestrekte macht hadden in zaken van financiën, politie en justitie, verkreeg de Kroon het toezicht op het geheele bestuur des lands. Tegenover hen vertegenwoordigde de jury het volk. In 1178 stelde Hendrik een Koninklijk Hof in, samengesteld uit vijf rechters, twee geestelijken en drie leeken; uit dit hof is de King's Bench ontstaan. In 1181 voerde hij den verplichten militairen dienst in, behalve voor Joden en geestelijken. Herhaaldelijk werd de munt onder Hendrik geregeld en verbeterd. Zelfs werd het jachtrecht verzacht. Ook naar buiten werd Hendrik geëerbiedigd. Schotland en Wales erkenden hem als hun leenheer. Hij is de eerste Koning van Engeland, die den voet heeft gezet op Ierschen bodem. De Paus, altijd bereid weg te schenken wat hij niet bezat, had hem het groene eiland gegeven. In 1170 verscheen de Koning in Ierland en veroverde een gedeelte van het land. Maar noch Hendrik noch zijn opvolgers in de eerste honderden jaren konden zich beroemen het te hebben onderworpen. Maar niettegenstaande zijn hooge positie liet Hendrik zich niet met de Duitsche zaken in. Hij zag te goed in, dat de partij voor den Leeuw verloren was. Zoodra de Keizer in Saksen verscheen en Hendriks partijgenooten sommeerde zich te onderwerpen, vielen de meeste van hem af. In 1181 belegerde de Keizer Brunswijk en liet Lübeck bezetten. Zoo was Hendrik weldra aan alle zijden ingesloten; radeloos gaf hij zich over. In November 1181 werd op den Rijksdag te Erfurt de verdeeling van de Welfische goederen nog nader geregeld. Op dezen Rijksdag verscheen Hendrik; hij boog de knie voor den Keizer, beleed zijn ongelijk en beval zich aan Frederiks genade aan. Inderdaad heeft deze hem genadig behandeld. Terwijl deze naar leenrecht niet alleen zijn leenen, maar ook zijn familiegoederen verbeurd had, liet de Keizer hem deze, Brunswijk en Liineburg, behouden. Maar verder moest Frederik aan de vijanden van den Welf genoegen doen; Hendrik werd van zijn leenen beroofd en uit Duitschland verbannen; onder eede moest hij beloven, daar niet zonder 's Keizers toestemming terug te keeren. De trotsche Leeuw verkreeg een schuilplaats aan den haard van zijn schoonvader Hendrik II; zijn rol in Duitschland was uitgespeeld. Zoo was de gevaarlijkste tegenstander des Keizers overwonnen. Maar niet deze zelf plukte de vruchten van zijn overwinning. Niet alleen de Keizer, maar ook en vooral de rijksvorsten waren door den machtigen Welf bedreigd geweest; door hun hulp voornamelijk had Frederik hem kunnen overweldigen: zij waren het, die hun macht op de puinhoopen der Welfische vestigden. In plaats van de groote hertogdommen kwamen de kleinere vorstendommen, een verandering, die de handhaving en versterking der Keizerlijke macht zeer bemoeilijkte en ten slotte voor Duitschland allernoodlottigst is geworden. Duitschland werd een in tallooze onderdeelen versnipperd rijk, dat zelfs de krachtigste Keizer niet meer zou kunnen verdedigen, laat staan bij elkander houden. De tijdgenooten zagen dat natuurlijk niet duidelijk in. Voor hen bleef Frederik de machtige Keizer, die zijn vijand had verpletterd. Deze roem kwam hem bij de regeling der Italiaansche aangelegenheden zeer te stade. De afwikkeling daarvan werd bovendien zeer vergemakkelijkt doordat Alexander III in 1181 stierf en werd opgevolgd door den meer vreedzamen Lucius III. Door een opstand uit Rome verdreven, zocht hij hulp bij den Keizer. Maar deze stelde aan Lucius den afstand der goederen van Mathilde voor tegen ruime financieele schadeloosstelling. De Paus wees dit aanbod af; hij brak daardoor met den Keizer, die zich nu tot de Lombardische steden wendde om met haar vrede te sluiten. Deze hadden slechts noode in den wapenstilstand van Venetië toegestemd; toch wenschten zij geen nieuwen oorlog; zij waren geheel geïsoleerd en hun bond was door desertie zeer verzwakt. Zoo zochten zij toenadering tot den Keizer, die zelf evenmin een nieuwen oorlog wenschte. Waar aan beide zijden deze gezindheid bestaat, is men het spoedig eens. De steden eischten volledige erkenning van haar zelfregeering en consulair bestuur; formeel wilden zij echter de opperheerschappij van den Keizer wel erkenden. Bovendien eischten zij de intrekking van alle voor haar nadeelige Keizerlijke besluiten; Alessandria zou in al zijn rechten worden erkend. Over deze punten werd nu in den winter van 1183 te Neurenberg onderhandeld. Frederik gaf op alle punten toe. Alleen beloofden de steden den Keizer jaarlijks 15,000 imperialen te betalen. Zoo werd d&^rede van Constanz gesloten, die den 298len Juni 1183 plechtig door den Keizer, zijn zoon Hendrik en de < Duitsche vorsten werd bezworen. 4 Eervol en vrij waren de steden uit den strijd te voorschijn gekomen; A** 43 Vrede van Constanz, 29 Juni 1183. Hofdag te Mainz, 1181. Duitsche cultuur. Nationale epos. maar ook de Keizer had ten minste zijn opperheerschappij gehandhaafd. Te Rome zag men dat natuurlijk met zorg; de Paus was geïsoleerd. Hoog stond weer de Keizerlijke macht daar; men vergeleek Frederik bij de machtige Otto's. Een diepen indruk maakte op de tijdgenooten de schitterende hofdag, dien de Keizer daarna op Pinksteren 1184 te Mainz heeft gehouden. Daar sloeg Frederik, omstuwd door de geestelijke en wereldlijke vorsten des rijks en toegejuicht door duizenden, onder tentoonspreiding van een schitterende, uitgezochte pracht, zijn beide krachtige zonen Hendrik en Frederik tot ridder. Nog nooit was de eenheid, de kracht, de heerlijkheid van het rijk, van den Keizer, de vorsten en het volk op zoo indrukwekkende wijze voor de oogen der geheele wereld ten toon gespreid. De hofdag te Mainz is de apotheose van het Keizerschap der Hohenstaufen. Niet alleen als staatkundige macht, maar ook als cultuurland nam Duitschland destijds een hooge positie in. Van Frankrijk, dat van den aanvang der Middeleeuwen af aan de spits der Europeesche beschaving stond, begon Duitschland onder Frederik de hoogere ontwikkeling over te nemen, die het zich weldra wist eigen te maken en met een eigenaardig nationalen stempel te kenmerken. Wetenschappelijk bleef Frankrijk het beloofde land; nog anderhalve eeuw zou het duren, voordat in Duitschland een universiteit werd opgericht. Maar steeds grooter werd het getal van hen, die naar Parijs togen om daar hun studiën te voltooien; van Parijs uit verbreidden zich de beginselen der scholastiek langzamerhand over Duitschland. Was men dus wetenschappelijk geheel van Frankrijk afhankelijk, ook de Fransche kunst werd nagevolgd, maar toch niet slaafs. Van Frankrijk uit drong de Gotiek in Duitschland door en verdrong er weldra den Romaanschen stijl; de St. Maria te Gelnhausen, onder Frederik Barbarossa gebouwd, is het beste voorbeeld van de wijze, waarop de nieuwe stijl den ouden heeft verdrongen. Maar vooral op letterkundig gebied begon Duitschland op te bloeien. Vooral hier maakte men zich spoedig onafhankelijk van de Fransche modellen. Sedert Frederiks regeering kan men van een zelfstandig letterkundig leven in Duitschland spreken niet alleen, maar onder en na hem beleefde de Duitsche letterkunde haar eersten bloeitijd, die slechts in den nieuwen tijd door Goethe, Schiller en hun tijdgenooten is geëvenaard. Evenals de Franschen hadden van oudsher de Duitschers hun nationaal epos, dat in de 12de eeuw zijn vasten vorm aannam, waarin wij het kennen. De Nederrijnsche sagenkring groepeert zich om de heldenfiguur van Siegfried, de Bourgondische om die van Koning Gunther en zijn broeders en den grimmigen Hagen, de Oostgotische om den grooten Koning Diederik van Bern, de Hunsche ten slotte om Etzel, den geesel Gods. De figuren uit al deze vier kringen zijn afzonderlijk bezongen, maar vereenigd komen zij allen voor in het beroemde nationale epos het Nibelungenlied. De zoogenaamde Longobardische sagenkring schonk ons de figuur van Koning Rother en de zijnen. Een zesde Hendrik van Veldeke. sagenkring eindelijk, de Noordsaksische, schiep de figuur van Gudrun, wier epos naast de Nibelungen zeker de parel der Germaansche heldensage is. Het is hier natuurlijk ondoenlijk al deze sagen en epen, die onderling en op hun beurt weer samenhangen met Noordsche overleveringen, te beschrijven of zelfs maar te noemen. Wij wijzen er alleen op, dat ook Duitschland zijn nationaal epos had. Maai- naast dit nationale epos ontstond weldra een op Fransche leest geschoeide letterkunde, die het eerste wel niet verdrong, maar toch ter zijde plaatste. De grondlegger van die literatuur is de Limburger Hendrik van Veldeke. Door zijn Eneït voerde hij den Franschen classieken roman in Duitschland in; maar den grootsten invloed had hij door zijn vertaling van tal van Fransche minneliederen. Zoo werd hij de vader van den Duitschen hoofschen minnezang. Talrijk zijn zijn navolgers geweest in deze zuivere kunstpoëzie, die weldra geheel zelfstandig van de Fransche modellen haar weg ging. Niet alleen de Fransche minnezangen, maar ook het epos werd nagevolgd en voor een deel vertaald. Wolfram von Eschenbacli, de diepzinnigste en veelzijdigste dichter der Middeleeuwen, heeft in den Parzival, den Titurelenden Willehalm drie meester¬ werken geschapen, die ver boven de Fransche origineelen staan in stoutheid van gedachte en diepte van opvatting. Zijn tijdgenoot was Godfried van Straatsburg, wiens minneliederen terecht beroemd zijn gebleven, maar wiens Tristan en Isolde door alle tijden door innemende bekoorlijkheid en meesleepende levendigheid steeds bewonderd zal worden. Naast deze beiden staat de meer eenvoudige Hartmann von Aue, die den Erec en den Iwein vertaalde en de kleinere epen Gregorius en Der Godfried van Straatsburg. ^: Hartmann von Aue. Wolfram von Esclienbaeh. Walter von der Vogelweide. Miniatuur in een liederbundel in. de Koninkl. Bibliotheek te Stuttgart. Walter von deiVogelweide. Huwelijk van Hendrik met Constantia, Jan. 1186. 1 i ( ( Urbanus lil. t 2 I h I S k b ]\ I o n e< J A inalrik, ^ 1162-1] 73. ,v tij il] Si vv re d( A N ainie Heinrich dichtte. Aan dit drietal sluit zich een lange reeks epische dichters aan. De grootste der lyrische dichters was Walter von der Vogelweide, die niet alleen de conventioneele minnepoëzie door verheven kunst wist te idealiseeren, maar ook als de eerste politieke dichter van Duitsehland door zijn meesterlijke „Sprüche" de openbare meening meer dan eens heeft bewerkt. Ook om hem groepeert zich een dichte drom minnezangers: maar geen enkele van hen heeft de serene hoogte van Walter kunnen bereiken: het conventioneele nam na hem meer en meer de overhand. Wij zÜn den tijd vooruitgeloopen. De meeste der bovengenoemde dichters hebben het Pinksterfeest van 1184 wel beleefd, maar zij waren toen nog in hun opkomst of jeugd. Nog hooger zou echter de macht en de luister der Hohenstaufen stijgen. In 1186 kwam het huwelijk tot stand, dat die macht tot haar toppunt scheen te zullen voeren, 's Keizers oudste zoon Hendrik verbond zich met Constantia, de erfdochter van Napels en Sicilië. De Normandische dynastie zou uitsterven met Willem II; zijn erfgenaam was zijn ante Constantia, de dochter van Roger II. Haar huwelijk met Hendrik was ongetwijfeld een groote triomf der Keizerlijke politiek: de Paus liep gevaar loor de Keizerlijke oppermacht te worden doodgedrukt. Lucius III weigerde lan ook Hendrik te kronen. Zijn strijdbare opvolger Urbanus III plaatste zich elfs op den meest vijandigen voet met den Keizer. Maar Frederik wist den aus schaakmat te zetten. ^Vant toen het huwelijk te Milaan werd voltrokken, tad daar een driedubbele kroning plaats. De Keizer werd tot Koning van Souigondië, Constantia tot Koningin van Duitsehland gekroond, terwijl ten lotte Hendrik uit de handen van den patriarch van Aquileja de Italiaansche roon ontving. Urbanus wierp nu den Keizer den handschoen toe. De oorlog rak uit; Hendrik veroverde een groot gedeelte van den Kerkelijken Staat, laar tegen hem vormde zich onder leiding van den Paus een bond van luitsche vorsten, waarbij zich ook Hendrik de Leeuw aansloot. Maar ook nu vei won de Keizer. Urbanus stierf reeds in October 1187; zijn partij viel iteen. Zijn opvolger, de vredelievende Gregorius VIII, heeft slechts snige maanden geregeerd; hif stierf, toen hem de Jobstijding bereikte, dat eruzalem in handen der ongeloovigen was gevallen. De val van de Heilige Stad kwam niet onverwacht. Koning Boudewijn III as opgevolgd door zijn broeder Aaialrik, een voortreffelijk krijgsman en ivaien in alle wetenschappen van zijn tijd, maar zonder eenig staatkundig izicht en bovendien hebzuchtig, prachtlievend en aan alle genietingen veraald. Nog altijd was Noereddin de gevreesde tegenstander. Het gevaar cid nog giootei, toen de sultan zich met Egypte begon in te laten. Daar geerden nog altijd de Fatimiden, maar ontaard en verzwakt, beheerscht )0r nietswaardige grootviziers. Mede door de onverstandige politiek van malnk, die de tatimiden niet steunde toen het nog tyd was, gelukte het oeieddin zich in 1168 in het Nijldal te nestelen. In 1171 stierf de laatste Fatimidische Khalief Aladhid. Hij kreeg geen opvolger, maar zijn grootvizier Salaheddin, door de Westerlingen Saladin genoemd, volgde hem op; hij lieerschte onder de leenhoogheid van Noereddin. Zoo waien Egypte en SyiiC onder één hoofd vereenigd; de Christenstaten moesten daarvan het slachtoffer worden en onder dien druk bezwijken. Amalrik zag dat in; hij zond in 1169 een gezantschap naar het Westen. Maar hier was natuurlijk niets te verwachten; wel was Alexander III genegen een nieuwen kruistocht uit te schrijven, maai juist daarom was de Keizer er tegen. Bovendien waren Engeland en Frankrijk met elkander in strijd. De eenige, van wien Amalrik hulp verkreeg, was Keizer Manuel. Inziende, dat in Frederik Barbarossa een Keizer was opgestaan, in staat en geneigd hem de eerste plaats te betwisten, bestreed hij dezen van den aanvang af. Hij erkende Alexander III; hij knoopte nauwe verbindingen aan met de Italiaansche steden. Venetië ontving ruime subsidiën en nam zelfs een Grieksche bezetting in. Manuel was zelfs bereid den Paus Zegel van Koning Amalrik. Einde der Fatiniiden. Saladin, 1171-1193. als hoofd der Christenheid te erkennen. Maar hier stiet de Keizer bij de geestelijkheid natuurlijk op energieken tegenstand. Niettegenstaande deze nederlaag was Manuel in de oogen zijner tijdge-] nooten de machtige Keizer, zelfs eenigermate nog de heer der wereld. Het Byzantijnsche rijk maakte nog een grootschen indruk en stond dan ook als de wettige erfgename van Rome altijd nog aan de spits der Christelijke beschaving. Financieel was het de grootste macht van den aardbol: geen vorst kon over zulke enorme inkomsten beschikken; een groot deel van de macht en den invloed der Komnenen berustte daarop. Geen land werd zoo goed geadministreerd; nergens vond men zulke trotsche openbare wei ken; geen voist beschikte over zulk een goed uitgerust leger en vloot. Door handel en nijverheid waren de Grieken welvarend, zelfs rijk. De landbouw werd met zorg gedreven. Byzantium en Thessalonika waren met de Italiaansche de belangrijkste handelssteden der wereld. Kunst en kunstnijverheid bloeiden nog steeds, vooral de zijde-industrie stond op hoogen trap. Daarnaast beleefde de wetenschap Byzantijnsche beschaving. De Assassijnen. Hassan, de Oude van den Berg. I ] t i een laatsten nabloei. In dezen tijd ontwikkelde zich de beroemde kloosterrepubliek op het schiereiland Atlios, die een middelpunt werd van wetenschappelijk leven. Theologie, philosophie, grammatica en rhetorica werden hier ijverig beoefend. De studie der classieke oudheid vond in de Konmenen milde beschermers. Zelfs hebben vele leden van dit geslacht de pen ter hand genomen; de beroemdste onder hen is Anna Komnena, de dochter van Alexios I, die het leven van haar vader beschreef. Met bijzondere voorliefde werd de nationale geschiedenis behandeld. Aan Zonaras en zijn tijdgenooten danken wij kostbare bronnen voor de Romeinsche en Byzantijnsche historie. Tal van compilatiën kwamen tot stand, die al het weten der oudheid en van den nieuweren tijd bijeenbrachten; Johannes Tzetzes is de bekendste schatbewaarder geweest. Manuel bevorderde en beoefende zelf de studie der medicijnen; hij stichtte een groot ziekenhuis in zijn hoofdstad. Zoo bloeide hier nog lang een antieke, maar toch ook nationale beschaving. Alleen het leger werd hoe langer hoe meer internationaal; Engelschen, Denen, Duitschers, Turken, Serviërs, Magyaren, Italianen en Franschen dienden daarin in bonte wanorde. Ook in de administratie werden dikwijls vreemdelingen gebruikt. De privilegiën, die Manuel steeds meer aan vreemde kooplieden schonk, vergrootten het cosmopolitisch karakter der hoofdstad nog meer. Het was ook onder Manuel, dat de Grieksche marine voor het laatst haar krachten toonde. In 1169 verbond hij zich met Amalrik en zond hem een vloot van 200 schepen te hulp. Maaide Koning wist daarvan geen gebruik te maken; een aanval te land en ter zee op Damiate mislukte; de vloot werd door storm gehavend. En inmiddels rukte Saladin van Egypte uit Palaestina binnen; hij bezette Gaza. Verder ging hij echter voorloopig niet. Amalrik bleef gespaard. Maar hij had bovendien vijanden te over. Zijn gevaarlijkste tegenstanders waren de Assassijnen. De sekte der Assassijnen is een twijg van die der Ismaelieten. Deze verwachtte nog steeds de komst van een Machdi, een opvolger van den Profeet uit het geslacht van Ali. De droevige toestand, waarin in de elfde eeuw de Mohammedaansche wereld verkeerde, verlevendigde het geloof in een gouden toekomst. Omstreeks 1070 trad in Perzië Hassan Ibn es-Ssabbach als de profeet van een nieuwe toekomst op, een man van groote bekwaamheid en energie, maar tevens van een hartstochtelijk karakter en een brandende eerzucht. Jarenlang trok hij het geheele Oosten door, predikende en bekeerende. Hij vormde een schare volgelingen om zich heen, die in zijn goddelijke roeping geloofden en hem blindelings gehoorzaamden. In 1090 consolideerde Hassan gijn geheim genootschap tot een klein staatje; hij bezette toen den burcht Alamoet in de ontoegankelijke randgebergten van de Kaspische Zee. Daar vestigde hij zijn hoofdkwartier; van daar uit beheerschte hij niet alleen zijn onmiddellijke onderdanen, maar de geheele overal verspreide sekte der [smaelieten. Dat zulk een man gezag en invloed bezat, ligt voor de hand; zijn lauhangers vlogen op zijn wenken, Voor de afschuwelijkste middelen deinsde Hassan niet terug om een schare blindelings gehoorzame volgelingen te verkrijgen. Door de bedwelming met hasjisj (opium) wist hij hun de vreugden van het Mohammedaansche paradijs te doen genieten. Zoo werden zijn mannen Godgewijde strijders, wien het paradijs te wachten stond. Hun strijdmiddel was de dolk, welke getrokken werd tegen allen, die het hoofd der sekte als vijanden van Allah aanwees. De Hasjisjim, een naam die door de Westerlingen weldra tot Assassijnen verbasterd werd, trokken in allerlei vermommingen, als priesters, geleerden, kooplieden, de Mohammedaansche wereld door en troffen allen, die hun opperhoofd in den weg stonden, met hun nooit falend moordtuig. Zij zelve werden gewoonlijk het slachtoffer van hun daad, maar gaarne gingen zij den dood tegemoet, overtuigd weldra het Paradijs te zullen betreden. Hassan, de Oude van den Berg, zooals zijn volgelingen hem noemden, heeft niet alleen zijn gruwelijke macht tot zijn dood toe bezeten, maar zelfs een dynastie gesticht. Zeven leden van zijn geslacht zijn hem opgevolgd. Talloos zijn de vorsten, ministers en veldheeren, die hun ten offer zijn gevallen. Tweehonderd jaren sidderde een ieder voor den geheimzinnigen heerscher van Alamoet, voor wien niets en niemand veilig was. Naast dezen hoofdburcht werden later overal op ontoegankelijke bergen sterkten gevestigd, van waar geheele provinciën in toom werden gehouden. Reeds in 1102 vestigden de Assassijnen zich in Syrië; in 1140 bezetten zij daar de bergvesting Masjad, van waaruit zij het geheele land terroriseerden. Ook Amalrik had veel met hen te strijden, maar overleefde zijn nederlagen niet lang: hij stierf in 11/3. Het scheen een geluk, dat reeds een jaar daarna Noereddin hem in het graf volgde. Maar door zijn dood maakte Noereddin plaats voor een veel grooter vijand der Christenen, voor Saladin. Saladin regeerde sedert 1171 in een half afhankelijke positie over Egypte. Geen Oostersch vorst is zoozeer door zijn tijdgenooten, Oosterlingen en zelfs Westerlingen, geëerd en geliefd als hij; geen der Mohammedaansche despoten is thans nog zoo bekend als deze Ejubide. Zijn uiterlijke verschijning was indrukwekkend; vriendelijk en voorkomend wist hij iedereen voor zich tc winnen. Hij werd bewonderd als een profeet. Hij was grootmoedig als weinig despoten; zijn dappere tegenstanders behandelde hij met achting en onder scheiding. Zijn rechtgeloovigheid was onbesmet, maar verleidde hem niet tol vervolging van andersdenkenden. Een beschaafd man van hoogst aangename manieren, bleef hij natuurlijk toch ook in vele opzichten een Oostersch despoot maar het is zijn roem, dat hij de beste onder hen allen is geweest; moree is geen Khalief met hem te vergelijken. Hij is altijd een gelukskind geweest Het grootste gevaar bedreigde hem; Noereddin rukte met een groot legei tegen Egypte op om zijn al te onafhankelijken stadhouder te onderwerpen toen de machtige sultan in 1174 plotseling stierf. Daardoor werd Saladin niei alleen onafhankelijk heer van Egypte, maar hem stond de weg tot een vee grootere macht open. Noereddin liet slechts een jongen zoon Ismael na Noereddin f, 1174. Saladins macht. Boudewijn IV, 1173—1184. i Boudewijn V, 1184-1186. Guy, 1186-1187. ] r 4 | Slag by Hittim, 5 Juli 1187. Reeds in 1175 brak Saladin dan ook naar Syrië op. Damascus gaf zich aan hem over; weldra versloeg hij Ismael, die in 1180 stierf. Hij dwong zelfs de Assassijnen, die tevergeefs pogingen deden hem uit den weg te ruimen, vrede te sluiten. Trotsch op zijn victorie nam hij den titel Sultan aan. Daarna begon hij den strijd met Jeruzalem. Amalrik was opgevolgd door zijn zoon Boudewijn IV. Daar deze minderjarig was, nam Raimund van Tripolis de regeering waar. Hij had een zware taak. Saladin was sedert 1176 meester van Syrië behalve van Aleppo. Maar ook de krachten der Christenen wiesen in het gevaar. Scharen dappere ridders kwamen uit Europa opdagen om het Kruis tegen de Halve Maan te verdedigen. Manuel, die het gevaar ook voor zijn rijk inzag, zond een vloot naar Akkou. Ongelukkig ontbrak een leidende persoonlijkheid. Toch behaalden de Christenen in 1177 bij Akkon nog een overwinning; daar handhaafde zich de roem der Europeesche ridderschap. Maar ook hier maakte zij van deze overwinning niet het beste gebruik. Overmoedig vielen zij in 1179 den Sultan opnieuw met onstuimige dapperheid bij Banias aan; maar het einde was een volledige nederlaag. Gelukkig wendde Saladin zich nu tegen Syrië, bezette Edessa en Nisibis, ten slotte in 1183 Aleppo. Thans eindelijk besloot hij met de Christenen af te rekenen. Zij hadden zich het uitstel weinig ten nutte gemaakt. Boudewijn IV was ziekelijk en duldde geen invloed van anderen, zonder zelf de kracht te bezitten om in te grijpen. De ridders deden strooptochten in Saladins gebied en verbitterden hem daardoor, zonder hem op den duur te kunnen weerstaan. In 1184 stierf Boudewijn; tot zijn opvolger proclameerde men den zoon zijner zuster Sibille als Boudewijn V, wederom ouder regentschap van Raimund, met voorbijgaan van Sibille's tweeden echtgenoot, Guy van Lusignan. Toen de jonge Koning stierf, aanvaardde Guy de regeering, maar zonder algemeen erkend te worden. Raimund sloot zelfs een verbond met Saladin. Ernstig werd de toestand toen een Fransch ridder, Chatillon, in het voorjaar van 1187 een karavaan, waarbij cicli Saladins zuster bevond, plunderde. De Sultan eischte voldoening, die Guy uit vrees voor Chatillon weigerde. Daarmede had Guy tevens zijn abdicatie geteekend. Saladin proclameerde den heiligen oorlog tegen de ongeloovigen. Met een groot, uitnemend uitgerust en van godsdienstige geestdrift vlammend leger viel hij bij de Doode Zee in het koninkrijk Jeruzalem. Nog was Guy's toestand niet hopeloos. Hij beschikte over een statig leger, vervuld van den krijgshaftigen geest der kruisvaarders. Maar hun dapperheid kon niet aanvullen wat hun aan beleid en eensgezindheid ontbrak. Wel verzoende Raimund zich met Guy, maar diens gezag bleef toch zeer beperkt. Inmiddels rukte Saladin verder; hij bezette bijna zonder slag of stoot Tiberias. Op het bericht hiervan trok Guy naar liet Zuiden terug. Maar den 5den Juli 1187 dwong Saladin hem bij Hittim tot een slag. Hier toonden de kruisvaarders wederom hun weergalooze dapperheid, maar tevens hun opmerkelijk gebrek aan beleid. Zij stormden met onweer- staanbaren moed op de Mohammedanen in; maar toen hun aanvallen telkens werden afgeslagen, waren zij aan het einde van hun strategie: zij trokken terug, vluchtten welhaast, achtervolgd door Saladins krijgsscharen. Het kruisleger werd vernietigd; duizenden sneuvelden; duizenden werden gevangengenomen, onder wie de Koning zelf, Chatillon en de grootmeester der Tempeliers. Met groote snelheid en beleid heeft Saladin van zijn overwinning gebruik gemaakt. De stemming in Jeruzalem was wanhopig; niemand waagde eenig verzet; er was geen regeering meer; iedereen verwachtte het einde. Reeds den 9den Juli kon Saladin dan ook zonder gevecht Akkon bezetten. In weinige weken vielen Beiroet, Sidon, Caesarea, Joppe, Askalon en vele andere steden den overwinnaar in handen. Den 19den September eindelijk verscheen Saladin voor Jeruzalem; den volgenden dag begon hij den aanval. Aan een ernstige verdediging kon niet worden gedacht; de met vluchtelingen over vulde, door weinige gewapenden bezette stad kon het onmogelijk lang uithouden. Reeds den 2den October opende Jeruzalem dan ook zijn poorten voor den zegevierenden Sultan. De Heilige Stad was voor de Christenen verloren; hun bezit in het Heilige Land beperkte zich slechts tot weinige versterkte kustplaatsen. Verovering van Jeruzalem, 2 Oct. H87. ACHTSTE BOEK. DE TWEEDE EEUW DER KRUISTOCHTEN. 1187 — 1294. EERSTE HOOFDSTUK. De derde kruistocht. Keizer Hendrik VI. 1187 —1197. ^ et geheele Oosten jubelde over de verovering van Jeruzalem;1 fep maar in het Westen heerschte diepe verslagenheid. Paus Ia Urbanus III overleefde den slag niet. Zijn opvolger GregoA EU Sius VIII was onbaatzuchtig genoeg alle geschillen met den JU Keizer te vergeten en zich uitsluitend aan de zaken van het ja VS Oosten te wijden. Reeds in October 1187 gingen geest¬ driftvolle brieven af aan alle vorsten en geestelijken en aan het geheele volk van Europa, allen tot een nieuwen kruistocht oproepende. Wel stierf nog jn 1187 ook deze Paus, maar zijn opvolger Clemens III was door denzelfden geest bezield. Ook hij riep de Christenen op ten strijde tegen den roover van Jeruzalem. Algemeen vond zijn roepstem gehoor; evenals in 1096 en 1147 en misschien nog algeineener dan toen, greep geheel Europa naar de wapenen. De vorsten en steden van Italië sloten vrede en rustten zich uit ter kruisvaart. In Denemarken en Zweden gespten velen de wapenen aan. Maar het grootste succes had de Paus, toen de Keizer zelf en de Koningen van Frankrijk en Engeland zich bereid verklaarden het kruis op te nemen, Wie zou deze vereenigde macht kunnen weerstaan? , Frederik Barbarossa nam destijds de hoogste stelling in de Europeesche wereld in. Hij had het Keizerschap den hoogsten roem, zoo al niet de hoogste macht geschonken sedert de dagen der groote Saksische en Frankische Keizers Geen wonder, dat Frederik, die geheel in de idealen van zijn eeuw leefde, aan den oproep van den Paus onmiddellijk gehoor gaf. Zijn roemrijk lever wilde hij met de roemrijkste heldendaad, een kruistocht, bekronen. Aan zijr zoon Hendrik kon hij met vertrouwen het bestuur overlaten. Voor der kruistocht des Keizers zweeg alle verdeeldheid, In Maart 1188 werd te Mainz Voorbereiding voor den derden kruistocht. /- ' V / I Frederik Barbarossa. Li de zoogenaamde Rijksdag van Christus gehouden, waar de Keizer zelf, vele vorsten en een overgroote menigte ridders en anderen het kruis aannamen. In Mei 1189 trok de Keizer aan het hoofd van een uitstekend uitgerust Frederik Barbarossa als kruisvaarder. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche Bibliotheek te Rome. leger op. De tocht ging evenals in 1096 en 1147 door Zuid-Duitschland en Hongarije. Onmetelijke scharen kruisvaarders, te voet en te paard, talrijk als het zand der zee, als de sterren des hemels, zooals een tijdgenoot zegt, trokken op naar het Oosten. Op 100,000 man kon het leger worden geschat, De marsch door Hongarije leverde geen moeilijkheden op. In Juli bereikte men het Byzautijnsche rijk. Hier was veel veranderd. De laatste jaren van Keizer Manuel waren minder voorspoedig geweest dan zijn eerste. Hij geraakte in oorlog zoowel met de Venetianen als met de Seldsjoekken van Iconium. Den Keizer waren de Venetianen, gesterkt door hun talrijke privilegiën, ten slotte te machtig geworden. Dat hij zich daarvan trachtte te ontdoen, was zijn recht, maar niet, dat hij door een bedenkelijke gewelddaad in 1171 op één dag alle Venetianen in zijn rijk liet gevangennemen. Natuurlijk greep de Republiek naar de wapenen; de Normandiërs verbonden zich met haar. Daardoor zag de Keizer zich genoodzaakt vrede te sluiten en aan Venetië zijn aloude privilegiën terug te geven. Nog minder succes had hij in Azië. Getergd "door herhaalde aanvallen der Turken, verklaarde Manuel aan Sultan Kilidsch Arslan II den oorlog. Maar ook hier had hem het geluk verlaten. In Phrygië werd zijn leger in 1176 totaal verslagen; met moeite ontkwam de Keizer zelf. Manuel overleefde deze nederlaag niet lang. Hij stierf in 1180; met hem eindigde de laatste bloeiperiode van het Grieksche rijk. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Alexios II, een kind van dertien jaar. In l()84 reeds liet een neef des^Keizers, Andronikos Komnenos I, hem ombrengen en besteeg zelf den troon. Andro-A nikos I bezat groote administratieve talenten en voerde zeer gewenschte hervormingen in; maar zijn bloeddorstige wreedheid bracht hem weldra in de grootste moeilijkheden. De Normandiërs vielen ten overvloede in het rijk en plunderden Thessalonika; Konstantinopel zelfs werd bedreigd. In dezen nood kwam de bevolking der hoofdstad in opstand; Andronikos werd vermoord; Izaak II Angelos, een achterkleinzoon van Alexios I, werd door het volk op den troon verheven. Ongelukkig was Izaak een onbeduidend man. Toch gelukte het hem de Normandiërs bij Amphipolis te verslaan; maar voor het overige deed hij niets om den erbarmelijken toestand van het rijk te verbeteren. Hij kon niet verhinderen, dat de Serviërs zich aan de Byzantijnsche heerschappij onttrokken. Ook de Bulgaren en Walachen grepen in 1186 naar het zwaard en begonnen een reeks van oorlogen, die met de stichting van een nieuw Bulgaarsch rijk zijn geëindigd. In dezen tijd naderde Frederik Barbarossa. Izaiik was den kruistocht niet gunstig gezind; integendeel onderhield hij zeer vriendschappelijke betrekkingen met Saladin. In 1189 sloten beide vorsten zelfs een bondgenootschap; Izaak beloofde aan Saladin den opmarsch der kruisvaarders naar vermogen te zullen belemmeren. Van zijn kant had daarentegen Kilidsch Arslan aan Frederik zijn hulp in uitzicht gesteld. Het was dus niet te verwachten, dat de Duitsche Kei-zer in het Grieksche rijk een hartelijke ontvangst zou vinden. Toen Frederik dan ook tot Philippopel was genaderd, verbood Izaak hem zelfs den verderen marsch, tenzij hij gijzelaars voor zijn vriendschap stelde en de helft van zijn toekomstige veroveringen aan Byzantium afstond. Maar Frederik stoorde Manuel. Alexios II, 1180- 1184. ndronikos I, 1184—1185. Izaak II Angelos, 1185-1195. Frederik Barbarossa f, 9 Juni 1190. Frederik van Zwaben. Philips II August, 1180-1123. I zich aan deze bedreiging niet. Zoo trok het kruisheer schermutselend door Thracië; Adrianopel werd bezet. Daardoor werd Izaak genoodzaakt met Frederik een verdrag te sluiten, waarbij aan de kruisvaarders schepen voor de overvaart en levensmiddelen werden gewaarborgd. Eerst toen kon Frederik verder trekken. In Maart 1190 voerde hij zijn leger over den Hellespont. Vervolgens trok hij naar het Zuid-Oosten. Maar hier wachtten hem de grootste moeilijkheden. De Grieken belemmerden den tocht, die bovendien liep door woeste gebergten en verwoeste streken. De vriendschap van den sultan van Iconium bleek waardeloos; hij had zich met Saladin verzoend. Steeds strijdende met de Turksche troepen, lijdende door hitte, dorst en honger, hadden de kruisvaarders een zeer bezwaarlijken marsch. In Mei veroverden zij Iconium. Van daar trokken zij, na vrede met den sultan te hebben gesloten, verder. Na een moeilijken marsch door de bergen van Cilicië, kwamen zij te Seleucia aan. Maar hier trof hen het zwaarste ongeluk: bij het overtrekken van den Selef werd de oude Keizer den 9den Juni 1190 door den stroom medegesleurd; slechts zijn lijk kon men uit de rivier ophalen. De indruk, dien deze jammertijding op de kruisvaarders maakte, was verpletterend. De Keizerlijke held, die door allen werd geliefd, vertrouwd en gehoorzaamd, was niet te vervangen. Alleen onder hem, die door zijn verheven voorbeeld allen had bezield, was er kans op welslagen. Wel aanvaardde zijn tweede zoon Frederik van Zwaben het opperbevel, maar natuurlijk miste deze het gezag van zijn vader. Saladin herademde; hij had niets minder dan het verlies van Syrië en Egypte gevreesd. Met Frederiks dood viel het kruisleger uit elkander. Velen namen de terugreis aan. Het overschot trok onder Frederik van Zwaben naar Syrië en bereikte eindelijk Antiochië. Hier dunden ziekten het leger. Slechts met een onaanzienlijk hoopje verscheen Frederik in den herfst van 1190 voor Akkon. Daar vond hij eindelijk de andere kruisvaarders, de Koningen van Frankrijk en Engeland. In denzelfden tijd, toen in Duitschland de Keizer zich gereed maakte voor den tocht naar het Heilige Land, waren ook Engeland en Frankrijk in stormachtige beweging. Ook hier openbaarde zich nogmaals een onbedwingbare geestdrift, die ten slotte zelfs de beide Koningen, hoe verstandelijke politici zij ook waren, medesleepte. Hendrik II en zijn zoon Richard Leeuwenhart, zelfs Philips August hechtten zich het kruis op den schouder. Zoo machtig was de beweging, dat zij zelfs Engeland en Frankrijk noopte vrede te sluiten. In Frankrijk regeerde sedert 1180 de zoon en opvolger van Lodewijk VII, Philips II August. Hij was een vorst van innemenden omgang, een man, die het leven wist te genieten, vrijgevig voor zijn vrienden. Scherpzinnig in de hoogste mate, wist hij spoedig het juiste besluit te nemen en de uitvoering er van door te zetten. Van den aanvang af had hij zich tot taak gesteld het werk zijner vaderen te vervolgen; met ijzeren energie heeft hij zijn leven lang de groote leenmannen bestreden en daarentegen met politieke liefde zijn geringere onderdanen beschermd en gesteund. De inkrimping van de macht der Plantagenets in Frankrijk beschouwde hij als zijn tweede levenstaak. Maar daarbij was hij uiterst rechtgeloovig en een trouw dienaar der Kerk; doch dat belette hem niet weinig kieschkeurig te zijn in de keuze zijner middelen. Begaafd met een zeldzaam staatkundig talent, heeft hij resultaten bereikt als geen zijner voorgangers. Reeds in 1180 vormde zich een indrukwekkende ligue van leenmannen tegen den nieuwen Koning. Maar Philips wist hen te verdeelen en te verslaan. Zoo begon hij zijn regeering met een schitterende overwinning op de Zegel van Philips II August. feodaliteit. Op den graaf van Vlaanderen veroverde hij de rijke valleien van de Oise en djeJSjomme. Maar met de grooten verbond zich weldra de Koning van Engeland, die zelf een der groote Fransche leenmannen was; Normandië, Bretagne, Anjou en Aquitanië vormden zijn machtig, maar zeer kwetsbaar rijk. Al deze verwikkelingen werden evenwel ter zijde geschoven door den kruistocht. In Januari 1188 kwamen Hendrik II en Philips II bijeen onder den machtigen olm op de grens van Frankrijk en Normandië en namen het kruis aan. Hun voorbeeld werkte aanstekelijk: vorsten, ridders, burgers, boeren en arbeiders volgden hun voorbeeld. Allen, die niet medegingen, moesten de zoogenaamde Saladinstiende betalen. Maar zoo eensgezind bleef men niet. In 1189 geraakte Prins Richard in A** 45 Richard I Leeuwenhart, 1189-1199. Cyprus veroverd, 1191. strijd met eenige Fransche grooten. Terwijl deze door Hendrik II werden gesteund, verbond Richard zich met Philips. Deze deed nu een inval in het Engelsche gebied. Zoo zag Hendrik zich in Juli 1189 gedwongen met Philips een nadeeligen vrede te sluiten; kort daarna is hij gestorven. Hij werd opgevolgd door Richard I Leeuwenhart. Richard was weinig meer dan een koene houwdegen, maar juist daarom de aangewezen vorst voor een kruistocht, mits hij door het politiek verstand van een ander werd geleid. Daar hij reeds nauw met Philips verbonden was, stond aan den kruistocht niets meer in den weg. In de lenté van 1190 trok Richard op. Een gedeelte van zijn leger zeilde naar Italië, een ander onder den Koning zelf trok Frankrijk door. In Juli vereenigde hij zich in Bourgondië met Philips. Samen trokken zij, ongeveer 100,000 man sterk, verder. In Genua en Marseille scheepten zij zich in naar Messina, waar de Engelsche vloot hen wachtte. Hier bleven de kruisvaarders den winter van 1190 op 1191 over. Richard geraakte hier in een hevigen strijd met de Sicilianen, die weer door Philips werden gesteund. Met moeite werd de vrede hersteld. Nog erger was het, dat de tucht in het kruisleger door den langdurigen lediggang bedenkelijk verslapte. Philips besloot dus in Maart 1191 naar het Oosten te stevenen; hij zeilde naar Akkon. Richard, bevreesd dat Philips hem als overwinnaar vóór zou zijn, volgde reeds in April, Door storm geteisterd, moest zijn vloot voor Cyprus ankeren; dit eiland bezette hij in korten tijd. Deze verovering was als steunpunt voor verdere ondernemingen van het grootste gewicht; daardoor had Richard reeds meer tot stand gebracht dan eenig ander kruisvaarder sedert 1096. In Juni 1191 scheepte de Koning zich naar Syrië in en kwam voor Akkon aan, waar hij als een heiland werd ontvangen. Zoo waren daar nu de Koningen van Frankrijk, Engeland en Jeruzalem en trederik van Zwaben vereenigd. Beeld van Hendrik II, Koning van Engeland, op zyn tombe in het klooster Fontevrault. Ongelukkig vormde deze macht geen eenheid; Philips en Richard brachten ook hier hun strijdige belangen mede. Sedert den zomer van 1189 werd Akkon door Guy belegerd. Dit beleg was een groote militaire fout. De Christenen hadden nog vaste punten genoeg aan de kust; niet door belegeringen maar door veldslagen had men Sala in moeten treffen. Akkon was buitengewoon sterk, werd uitstekend verdedigd en was ruim voldoende geproviandeerd. Van beide zijden is hier met buitengewone dapperheid gestreden. Herhaaldelijk beproefde Saladin de stad te ontzetten; steeds werd hij teruggeslagen. Maar even dikwijls stuitte de aanval der Christenen op de muren van Akkon af. Eerst in het voorjaar van 11J0 boüwden de belegeraars drie geweldige belegeringstorens, die echter door de belegerden in brand werden gestoken. Maar de Christenen gaven het met op; steeds stroomden nieuwe scharen hun uit het Westen te hulp. Na een verschrikkelijken winter begon in 1191 de strijd opnieuw. Het was te midden van deze ellende, d&t eenige vrome pelgrims uit Lübeck en Bremen een hospitaal stichtten voor hun zieke landgenooten. Frederik van Baden nam het onder zijn bescherming en riep er de officieele sanctie van den Paus voor in. Zoo ontstond hier, evenals vroeger te Jeruzalem, een broederschap van liefde die het eerste begin is geweest van een nieuwe geestelijke ridderorde, de beroemde Duitsche orde. Frederik zelf beleefde dat niet meer; hij stierf in het begin van 1191. Inmiddels werd het beleg voortgezet. In het voorjaar van 1191 kregen de Christenen een belangrijke versterking door de komst van de Koninger van Frankrijk en Engeland. Even na hen verscheen ook Hertog Leopold vai Oostenrijk. Maar ook de tweedracht groeide bedenkelijk aan; Richard en Guj stonden tegenover Philips. Maar zoo groot was nog de godsdienstige geest drift, dat men met het beleg vorderde. Wonderen van heldenmoed werdei bedreven; steeds nieuwe belegeringsmachines werden gebouwd; men naderd* langzamerhand de stad. Tevergeefs beproefde Saladin herhaaldelijk de Chnstenei te verstrooien. Zoo gaf eindelijk Akkon zich na een beleg van twee jarei in Juli 1191 over. De bezetting verkreeg vrijen aftocht, maar met achterlatinj van honderd gijzelaars voor de door Saladin te betalen schatting vai 200,000 goudstukken. Na deze groote overwinning had men onmiddellijk d herovering van Jeruzalem en Palaestina moeten ter hand nemen. Maa daarvoor was de gelegenheid voorbijgegaan. Vele kruisvaarders wilden e moesten terugkeeren. Bovendien duurden de oneenigheden tusschen de vorste voort. Het was kort na de inneming van Akkon dat Richard de banier va Leopold van Oostenrijk, die deze op den burg had geplant, deed afrukken e door het slijk sleuren. Deze beleediging zou den Koning duur te staan komei Voorloopig' kon Leopold weinig anders doen dan protesteeren en huiswaan keeren. Hetzelfde deed nog in Juli 1191 Koning Philips. Ziekte was het voo wendsel; maar de reden was, dat de Koning zich bezwaard gevoelde zijn rr • Beleg van Akkon, 1189-1191. De Duitsche Orde, 1191. I l r l 1 ] Akkon veroverd, 1191. y 3 a e r n n n n ï. ts; r|k ] i ( I ] Richard Leeuwenhart in het Oosten I Terugkeer van Richard, 1192. Hendrik VI, 1190-1197. Sanger onbeheerd te laten. Te eerder was zijn besluit genomen, toen Richard trotsch verklaarde, dat hij in het Oosten zijn plicht zou blijven doen. Alleen sischte hij van Philips, dat deze gedurende zijn afwezigheid en nog veertig dagen daarna zijn Fransche bezittingen niet zou aanvallen. Na dezen eed te liebben afgelegd, scheepte Philips zich naar Frankrijk in. Zoo bleef Richard vrij wel meester in het Oosten. Zijn ridderlijke vechtlust noopte hem dadelijk den strijd met Saladin te beginnen. Hij begon met een domme wreedheid; daar de Sultan de geëischte 200,000 goudstukken niet spoedig genoeg betaalde, liet Richard zijn gijzelaars neerliouwen. Daarmede was de breuk volledig. Ongelukkig was de Koning meer strijder dan strateeg, zoodat hij in plaats van tegen Jeruzalem zelf tegen Askalon optrok. Maar toch versloeg hij Saladin bij Arsoef in September 1191; hij zelf verwierf zich daarbij den grootsten roem. Joppe werd daarna bezet. Maar daarbij bleef het; want Saladin had Askalon met den grond gelijk gemaakt, zoodat dit niet meer te veroveren viel. Het eenige wat Richard nog deed waren vermetele strooptochten, die zijn naam wel in het geheele Oosten tot den meest ge vreesden maakten, maar de herovering van het Heilige Land weinig verder brachten. Zelfs deed hij in het begin van 1192 een vermetelen marsch tegen Jeruzalem; maar midden op den tocht werd hij door de bezwaren zoozeer ontmoedigd, dat hij den terugkeer beval. Toch gaf Richard de hoop nog niet op; in Juni werd een tweede tocht naar Jeruzalem ondernomen. Maar wederom miste hij door doelloos heen- en weertrekken zijn doel. Nu was hij dan ook niet langer in het Oosten te houden: den lsten September 1192 sloot hij met Saladin een verdrag, waarbij hij de gevangenen in diens handen liet en er in toestemde dat Askalon geslecht bleef; daarentegen zouden de Christenen vrijen toegang tot Jeruzalem verkrijgen. Deze schandelijke wapenstilstand vervulde de kruisvaarders met rechtmatige woede. Maar Richard wilde naar Engeland terug. Hendrik van Champagne werd tot Koning van Jeruzalem verkozen, terwijl Richard aan Guy van Lusignan als vergoeding Cyprus afstond. Toen zeilde hij naar het Westen, als een avonturier, niet wetend waarheen zich te wenden. Overal wachtten hem zijn vijanden op; overal zocht men zijn terugkeer te belemmeren. In Engeland had hij bij zijn vertrek het bestuur in handen gegeven van den kanselier, bisschop Willem van Ely, die echter spoedig door Richards broeder Jan op zijde werd geschoven. Maar de prins wilde meer; hij wilde zelf Koning worden. Hij zocht steun bij Philips August, die niets liever wenschte dan oneenigheid in het Eugelsche koningshuis. Zij verbonden zich dus om Richards terugkeer te beletten. Maar ook in Duitschland heerschte een vijandige stemming tegen hem. Leopold van Oostenrijk in de eerste plaats, maar ook andere vorsten achtten zich beleedigd door de uitdagende handelingen des Konings. En deze stemming vond weerklank bij den Keizer zelf. Hendrik VI had onmiddellijk nadat het droeve bericht van Barbarossa's dood hem had bereikt de regeering aanvaard. Waardiger opvolger had de groote Keizer niet kunnen hebben. Dezen aan doorzicht en energie, in het Keizer Hendrik VI. Miniatuur in een handschrift der Universiteitsbibliotheek te Heidelberg. beramen en volgen van een ver vooruitziende politiek zelfs overtreffend, was Hendrik zoowel een uitnemend veldheer als staatsman, daarbij doordrongen van de hoogheid van zijn waardigheid en vastbesloten zijn rechten overal te Tancred. • Richard Leeuwenhart gevangen, 1192. doen eerbiedigen en zijn wil door te zetten. Hij werd dadelijk op een zware proef gesteld. Gesteund door Richard Leeuwenhart, verscheen Hendrik de Leeuw nogmaals in Duitschland om den strijd tegen de Hohenstaufen te hervatten. Maar hij had buiten den Koning gerekend. Omzichtig en doortastend trad deze op; de Leeuw leed de nederlaag; nog in 1190 sloot hij vrede. De Keizer had daarin te spoediger toegestemd, daar hem de erfenis zijner gemalin wachtte. In 1189 was Willem II van Sicilië gestorven; naar recht en wet waren Hendrik en Constantia zijn opvolgers. Maar er waren moeilijkheden. In Zuid-Italië haatte men de Duitschers. Napels en Sicilië dreigden een schakel te worden in het wereldrijk der Hohenstaufen en dus aan hun politiek te worden opgeofferd; geen wonder, dat de baronnen te Palermo bijeenkwamen en Tancred, een natuurlijken spruit uit het Normandische huis, tot Koning uitriepen. In Januari 1190 werd hij te Palermo gekroond. De jonge Koning vond steun bij den Paus, den natuurlijken vijand der Hohenstaufen. Ook Richard Leeuwenhart steunde hem tijdens zijn verblijf op Sicilië, maar deze hulp bleek zoo baatzuchtig, dat Tancred verheugd was, dat deze lastige steunpilaar naar het Oosten trok. Eerst in 1191 kon Hendrik zich opmaken naar Italië. Hij verbond zich met de Lombardische steden, van wier trouw hij verzekerd was; alleen Milaan bleef hem vijandig. Bovendien sloot de grootste maritieme macht van Italië, Pisa, zich bij hem aan. Van Noord-Italië begaf Hendrik zich naar Rome; den 14den April 1191 werden Hendrik en Constantia hier tot Keizer en Keizerin gekroond. Van Rome trok de Keizer naar het Zuiden. Capua gaf zich over; Apulië huldigde hem; maar Napels bood krachtigen tegenstand. Ongelukkig brak kort daarna in het Duitsche leger een besmettelijke ziekte uit; de Keizer zag zich tot den terugtocht genoodzaakt. Op dit bericht vereenigdeu zich alle vijanden der Hohenstaufen: de Napolitanen, de Paus, Hendrik de Leeuw. Men dacht in Duitschland zelfs aan een nieuwe koningskeuze. Constantia werd door verraad aan Tancred overgeleverd. Maar snel greep Hendrik in. Hij stilde de gisting in Lombardije en trok naar Duitschland om de Welfen te vernietigen. Eenige maanden waren voldoende om zijn vijanden te verslaan. Lang duurde zijn overwinning evenwel niet. 's Keizers eigendunkelijke bezetting van den bisschopsstoel te Luik riep weer al zijn vijanden in de wapenen. In korten tijd had zich ook door medewerking van Richard Leeuwenhart in Duitschland en Italië een machtige coalitie gevormd, waaraan Hendrik geen weerstand scheen te kunnen bieden. In deze zware crisis heeft het geluk den Keizer wonderbaar gediend. Want juist in dezen tijd landde Richard Leeuwenhart bij Venetië en trok vermomd Friaul en Karinthië door. Maar hij werd herkend en den 21sten Dec. 1192 te Weenen door Leopold van Oostenrijk, die de beleediging van Akkon nog niet vergeten had, gevangengenomen. Als blijde muziek klonk dit bericht den Keizer in de ooren; hij had thans de macht om zijn vijanden te ontwapenen, Op zijn verzoek leverde Leopold Richard in het begin van 1193 voor 50,000 mark zilver uit. Aan den anderen kant versterkte de Keizer zich door een verbond met Philips August. Zwaar waren de eischen, die Hendrik aan Richard stelde: 100,000 mark losgeld, vijftig goed bemande oorlogsschepen, een bondgenootschap ter verovering van Sicilië en erkenning van den Keizer als leenheer. Natuurlijk begreep hij, dat de Koning deze voorwaarden nimmer zou aannemen, maar ook, dat zoolang Richard gevangenzat, de coalitie geen hand tegen hem kon verroeren: In Maart werden Keizer en Koning het eindelijk eens; Richard beloofde 100,000 pond zilver te betalen en den Keizer 50 schepen te leveren. Maar daarmede was de Koning nog niet ontslagen. Prins Jan haastte zich niet met de afbetaling; Hendrik stelde nieuwe eischen. Daaraan gehoorzamende, deed Richard hem den leeneed. Maar nu kwam de openbare meening in beweging. De Paus stelde zich aan het hoofd daarvan en eischte eerbied voor den persoon des Konings. Hendrik moest toegeven. Nog meer werkte de vrijwillige onderwerping der Duitsche vorsten uit. Zoo kwam het eindverdrag tot stand: het losgeld werd op 150,000 pond bepaald; Richard deed aan Philips August den leeneed voor zijn Fransche bezittingen; hij beloofde zijn broeder Jan niet te straffen voor zijn trouweloosheid en hem bovendien 20,000 pond te betalen. Maar nog altijd kwam het losgeld niet in; Richard bleef op Trifels in Beieren gevangen. Ten slotte had hij zijn slaking te danken aan de Duitsche vorsten, die hun verbond tegen den Keizer dreigden te hernieuwen, zoo de Koning niet werd bevrijd. Hendrik gaf toe. Den 4«len Februari 1194 verliet Richard Leeuwenhart na een gevangenschap van ruim een jaar zijn kerker. Te gelijk Richard bevrijd, 1191. kwam de verzoening met de Welfen tot stand; nogmaals boog Hendrik de Leeuw de knie voor zijn Keizer. Eerst toen kon de Keizer er aan denken zich nogmaals naar Italië te begeven. De omstandigheden waren hem gunstig: Tancred was gestorven. De Keizer vond dan ook weinig tegenstand : Napels, Messina en Palermo gaven zich over. Den 20sten November 1194 deed hij zijn intocht in Palermo; op Kerstmis werd hij in den Dom gekroond. Voorloopig benoemde hij Constantia tot regentes en stelde vast, dat zij naar de landswetten zou regeeren. Om even¬ wel verder verzet onmogelyk te maken, voerde de Keizei den ïijksschat mede naar Duitschland en stelde de hooge ambten in handen van vertrouwbare Duitschers. Nog nam Hendrik Sardinië in bezit. Nooit was Italië zoo volledig Hendrik VI Koning van Napels en Sicilië, 1194. Zegel van Richard Leeuwenhart. De Almoraviden. De Almohaden. aan den Keizer onderworpen geweest. Nooit ook had een Keizer zoozeer de heerschappij over de wereld gepretendeerd als Hendrik VI. Richard Leeuwenhart was zijn vazal; hem zond de Keizer een gouden kroon en te gelijk de aanmaning om met kracht tegen Philips August op te treden, die na Richards bevrijding met Hendrik had gebroken. In Maart 1194 was Richard in Engeland aangekomen. Kort daarna stak hij naar Frankrijk over, waar Philips August bedenkelijke vorderingen maakte. Nooit heeft hij Engeland weergezien. Hij was gelukkig in den oorlog: hij versloeg Philips August herhaaldelijk en dwong hem in 1195 tot een smadelijken vrede. Dat was zeer tegen den wensch des Keizers. Maar een gemeenschappelijk gevaar had beide Koningen vereenigd; het dreigde uit Spanje. De krachtige stichter van het rijk der Almoraviden, Joessoef, was in 1106 gestorven. Zijn zoon Ali was een onbeduidend man van ongeloofelijke bigotterie. Het leger verwilderde en zoog de bevolking uit. In den eersten tijd leefde Joessoefs geest nog voort; in 1110 werden Saragossa. Santarem en Lissabon heroverd. Maar dat waren de laatste Mohammedaansche overwinningen in Spanje. In 1118 reeds ontrukte Alfonso I van Arragon Saragossa aan de Almoraviden; herhaaldelijk drong hij hun rijk binnen en rondde zijn gebied naar het Zuiden af. Het is een eigenaardig verschijnsel in de geschiedenis van den Islam, dat telkens weer profeten opstaan om het werk van Mohammed te voltooien en dat zij telkens weer een grooten aanhang om zich weten te vereenigen. Zoo ook trad op het einde der ll(le eeuw in het zuidwesten van Marokko een nieuwe Machdi op; Mohammed ibn Toemart was zijn naam. Hij stond bij zijn landgenooten door zijn innige of misschien voorgewende vroomheid in den reuk van heiligheid. Natuurlijk stamde hij van Ali af; maar overigens was hij geheel zuiver in de leer. In 1121 trad hij als machdi op; door wonderen als anderszins wist hij spoedig zulk een uitgebreiden aanhang te winnen, dat hij voor de Almoraviden gevaarlijk begon te worden. Zijn aanhangers noemde hij Al-Moemachidin, waaruit de Spanjaarden later Almohaden hebben verbasterd. Mohammed stierf in 1131; maar zijn opvolgers zetten zijn werk voort. Zoo werden de Almoraviden aan beide zijden bedreigd. In 1125 trok Alfonso I zegevierend Spanje door; in 1133 drong zijn naamgenoot Alfonso VII van Castilië zelfs tot Cadix door. In 1139 gaf de groote overwinning bij Ourique den Portugeezen het land tot aan Lissabon in handen. De Almoraviden konden daartegen weinig doen; al hun krachten werden door den aanval der Almohaden in beslag genomen. Van 1140 tot 1147 heeft de doodsstrijd der Almoraviden geduurd; niet zonder roem zijn zij gevallen. Maar in 1147 lagen Marokko en Algiers aan de voeten der Almohaden. Natuurlijk volgde Spanje weldra. Reeds in 1147 werd Se villa door hen veroverd, in 1148 Cordova, in 1154 Almeria, in 1155 Granada. Ook elders overwonnen zij; in 1160 bezetten zij Tunis. Zulk een groote macht bezat de Khalief Abdelmoemin de Almohade die in 1163 zijn leven besloot. De regeering van hem en zijn beide zonen is de bloeiperiode van het Almohadische khalifaat. Niet alleen door macht en aanzien was hun rijk een der eerste der wereld, maar ook door een laatste opflikkering van de Spaansch-Mohammedaansche beschaving, die men na al de stormen der laatste tijden niet meer verwacht. Vooral in de philosophie openbaarde zich een geheel nieuw leven. De Almohaden waren verdraagzaam; onder zulke vorsten kon het systeem der Aristotelische philosophie, dat door Alfarabi en Avicenna in het Oosten was uitgewerkt, in Spanje door mannen als Ibn Tofeil en Ibn Roschd, die door de Spanjaarden Averroës werd genoemd^/ en door den Joodschen wijsgeer Maimonides in den vorm werden gebracht, waarin het later door de scholastieken van Frankrijk en Italië werd overgenomen en de verdere middeleeuwen door in zwang bleef. De andere wetenschappen' bleven niet achter: de medicijnen en de aardrijkskunde vooral werden ijverig Tombe van Hendrik den Leeuw en zijn gemalin Mathilde van Engeland in den Dom te Brunswijk. bestudeerd. En intusschen breidden de Almohaden hun gebied in Spanje steeds verder uit. In 1195 gelukte het nun den Castilianen bij Alarcos een verpletterende nederlaag toe te brengen. Deze slag is een der be^roejndste in deA Spaansche geschiedenis, een tegenhanger van dien van Zalacca. De Moham. medanen bezongen de schitterende overwinning in alle toonaarden; op de Christenen maakte zij een verpletterenden indruk. Als een vluchteling verscheen Alfonso van Castilië in Frankrijk; het scheen, dat het geheele Westen gevaar liep door de Almohaden overweldigd te worden. Onder den indruk daarvan sloten Richard en Philips zeer tegen den wensch des Keizers vrede. Bovendien was Hendrik weinig gezind den Islam te bestrijden; hij dacht hem veeleer als bondgenoot te gebruiken. Ook met Byzantium stond hij in verbinding. Keizer Izaak II werd in 1195 door zijn broeder Alexios van den troon gestooten. De nieuwe heerscher, Alexios III, regeerde even ellendig als Izaak zelf; maar door zijn innemende vriendelijkheid wist het volk met zijn bewind te verzoenen. Gevaarlijk was het voor hem, dat A** 46 Slag bij .larcos, 1195. Alexios III, 1195-1203. Hendrik VI f, 1197. Frederik II. Constantia. Hendrik VI zich de zaak van Izaak aantrok. Diens dochter, de schoone Irene, die zich als de bruid van Tancreds zoon Roger op Sicilië bevond, deed hij met zijn eigen broeder Philips huwen. Zoo had de Keizer van Byzantium niets te vreezen. Om verder den Paus voortdurend aan zich te binden, nam Hendrik in Mei 1195 het kruis aan. Maar deze kruistocht was niet tegen den Islam, maar tegen Alexios III gericht. Vol geestdrift begon men zich in Duitschland en Italië toe te rusten. Voordat hij evenwel naar het Oosten vertrok, wenschte Hendrik de erfelijkheid der Duitsche kroon in zijn geslacht te doen proclameeren. De tijden waren gunstig. Hendrik de Leeuw was in 1195 gestorven. Toch waren de vorsten niet onmiddellijk bereid de erfelijkheid vast te stellen. Daartegenover was Hendrik bereid de volledige erfelijkheid van alle leenen in alle liniën te erkennen; voor de geestelijke vorstendommen zou het regaliënrecht wegvallen. Maar deze concessie beteekende weinig; ook zonder Keizerlijke erkenning waren de leenen zoo goed als erfelijk; juist het kiesrecht was daarentegen een der gewichtigste rechten der vorsten. Een erfelijk Koningschap, toegerust met de machtsmiddelen der Hohenstaufen, was bovendien een groot gevaar voor de vorsten. Op het einde van 1195 bood Hendrik zijn voorstellen te Worms aan den Rijksdag aan; maar er werden slechts ontwijkende antwoorden gegeven. Nog minder bereikte de Keizer in April 1196 op den Rijksdag te Würzburg. Door den Paus bemoedigd, wezen de vorsten eenstemmig 's Keizers voorslagen af. Alleen kozen zij Hendriks zoon Frederik tot Koning. Zware zorgen berokkende den Keizer intusschen nog altijd Italië. In het begin van 1197 brak op Sicilië een opstand uit, die slechts met de grootste moeite werd gedempt. Sicilië en geheel Italië boog zich voor den Keizer. Hendrik begon zich weer tot den kruistocht toe te rusten. Reeds stond de Keizer gereed zich in te schepen, toen hij plotseling den 28sten September 1197 stierf. Met hem zonk het Duitsche Keizerschap voorgoed ter neer. Nooit heeft na Hendrik VI een Keizer zulk een hooge positie ingenomen. De absolute wereldmonarchie scheen hem geen onbereikbaar ideaal meer. Maar de groote vorstenmacht der Hohenstaufen droeg de kiem des verderfs in zich. De regeering van Hendrik VI had zulk een diepen indruk op de tijdgenooten gemaakt, dat, toen plotseling als door den vinger Gods de geweldige machthebber was weggenomen, allen, die door hem in hun macht bedreigd waren, zich vast voornamen het opkomen van zulk een despoot voorgoed te verhinderen. De Paus, de Koningen van Engeland en Frankrijk, de Italiaansche steden, de Duitsche vorsten, allen verbonden zich bij stilzwijgende overeenkomst om het gevaarlijk geworden Duitsche Koning- en Keizerschap zoo al niet te vernietigen, dan toch te kortwieken. Natuurlijk volgde in Napels en Sicilië Hendriks zoon Frederik II op en dat te eerder, daar Constantia zeer intiem met de nationale partij verbonden was. De Paus zelfs erkende den jongen Koning; daarentegen constateerde Constantia de leenroerigheid van haar rijk aan Rome uitdrukkelijk. In Noord- Italië echter trokken de steden alle Keizerlijke rechten aan zich. In Duitschland openbaarde zich een zelfde streven onder de vorsten. Natuurlijk was Fredenk hier de reeds verkozen Koniug en eveneens zijn oom Philips van Zwaben de aangewezen regent. Alle vijanden der Hohenstaufen vereenigden zich tegen hen. Maar zij konden niet verhinderen, dat Philips in Maart 1198 door een rijksdag van Duitsche vorsten tot Koning werd gekozen. Hij aanvaardde de Philips, 1198-1208 Graftombe van Keizer Hendrik VI in den Dom te Palermo. kroon om ze ten minste voor zijn geslacht te redden; voor het overige was hij vast besloten ze op den duur aan Frederik over te geven. Tegen hem verkozen de Welf en in Juni Otto IV, den jongsten zoon van den Leeuw, tot Koning. In Duitschland werd Philips bijna algemeen erkend. Maar Otto IV, die door geboorte en opvoeding eigenlijk meer Franschman dan Duitscher was, werd gesteund door de geestelijke vorsten aan den Rijn en bovendien door zijn oom Richard Leeuwenhart. Maar een veel meer vermogende hulp verkreeg Otto in den Paus; dat was dan ook sedert 9 Januari 1198 Innocentius III. Otto IV, 1198-1218. r TWEEDE HOOFDSTUK. I «lus Iiinocentius III. I)e Latyiische kruistocht. De Magna Charta. 4198 —1216. Innocentius III, 1198-1216. nnocentius III had iu Rome, Parijs en Bologna gestudeerd jen daar reeds vroeg den roem van een uitstekend geleerde verworven. Nog voordat hij dertig jaar oud was, was kardinaal; in de onmiddellijke nabijheid van den Pauselijken troon had hij gelegenheid gevonden zijn groote talenten als staatsman te doen blijken. In hem zag men welhaast den man, die door zyn geestelijke en zedelijke meerderheid geroepen was de Kerk te leiden. Zoo werd hij dan in 1198 tot Paus verkozen, eerst 37 jaar oud. Boven alle verwachting grootsch heeft Innocentius III de Pauselijke waardigheid vervuld. Wat Gregorius VII als einddoel der Kerk had aangewezen, waarvoor Alexander III had gestreden, dat heeft Innocentius III voltooid. Hij heeft de Kerk over den Staat doen heerschen; onder hem was inderdaad de Paus de heer der wereld, de Koning der Koningen, die kronen en schepters wegschonk en koninkrijken in leen gaf. In hem culmineert de Pauselijke opperheerschappij; hij is de Keizer-Paus der wereld. Niet langer stonden Keizer en Paus naast elkander als wereldlijk en geestelijk hoofd; op Innocentius hoofd prijkten tiaar en keizerskroon. Hij besliste, wie Koning van Duitschland zou worden; hij zette den Koning van Engeland af; Arragon en I oitugal, Napels en Sicilië erkenden hem als leenheer; in het Oosten werden aan hem onderdanige Latijnsche vorstendommen opgericht; zelfs de Koning van Frankrijk boog voor hem de knie. Hij was in alle opzichten een man om indiuk op de wereld te maken. Hij was een heerscher als weinigen. Een statige, waardige verschijning, hoog van gestalte, vlekkeloos van levenswandel onderscheidde hij zich boven allen door zijn grondige geleerdheid, zijn fijne beschaving, zijn welsprekendheid, zijn buitengewone toewijding aan zijn roeping, zijn geestdrift, zijn ijzeren energie, zijn standvastigheid en vol¬ harding, zijn vaderlijke lankmoedigheid, zijn hoogheid van geest, zijn staatkundig genie. Hij begon met het naast bij de hand liggende, de afronding van den Kerkelijken Staat. De Italiaansche steden stelden zich onder bescherming van dezen Paus, die hen van de laatste overblijfselen van de Keizerlijke oppermacht bevrijdde. De Paus werd het hoofd van het vrije Italië. Constantia erkende zijn leenhoogheid. Tegenover de dubbele koningskeuze in Duitschland gedroeg de Paus zich uiterst dubbelzinnig. Hij erkende noch Philips, noch Otto. Welk belang had de Paus er ook bij de Duitscha eenheid te herstellen? Zoo woedde de Duitsche burgeroorlog verder; hij werd zelfs een Europeesche oorlog, daar Richard Leeuwenhart Otto en daarom Philips August zijn Duitschen naamgenoot steunde. RicKard streed in het algemeen met geluk, tot hij in 1199 bij het beleg van Limoges werd gedood. Hij werd opgevolgd door zijn broeder Jan zonder Land, den slechtsten Koning, die Engeland heeft geregeerd en dat zegt veel. Hij was een man van een uiterst indolente natuur, een zeer beperkt verstand, zondei eenige moraliteit, daarbij geldzuchtig, wreed en laf. Hij ontzag zich niet met groote opofferingen zijn erkenning door Philips August te koopen. In Maart 1200 sloten beide Koningen een verdrag, waarbij Jan aan Philips belangrijke domeinen afstond en Otto IV in den steek liet, terwijl Philips hem met Normandië en de andere goederen der Plantagenets beleende. Dat alles met geheele negeering dei aanspraken van Arthur, een zoon van Godfried, Jans ouderen broeder. Door dit verdrag was Otto's zaak bedenkelijk verzwakt. Philips werd zoo goed als overal erkend. Maar juist daarom achtte de Paus den tijd gekomen voor een beslissing; in 1201 erkende hij Otto IV als Koning. Daardoor werd deze in die mate versterkt, dat de burgeroorlog voortduurde. Maar het bleek toch, dat alle hulp van buiten den Welf niet kon baten; Philips werd meer en meer de nationale Duitsche Koning. Jan zonder Land, 1199 -1216. Beeld van Richard Leeuwenhart, op zijn tombe in het klooster Fontevrault. Voorbereiding van den vierden kruistocht. Enrico Dandolo. Prins Alexios Vierde kruistocht, 12U2-12U4. Inmiddels wijdde de Paus zijn aandacht aan gansch andere aangelegenheden. Ook in het Oosten wilde hij de heerschappij van den Heiligen Stoel vestigen. Van den aanvang af was Innocentius vastbesloten een poging te doen om het Heilige Land aan de ongeloovigen te ontrukken. Maar wie zou hem de wereldlijke macht daartoe geven, nu Duitschland verdeeld was, Philips August te verstandig en Jan zonder Land te indolent was om naar het Oosten te trekken? De Paus hoopte echter op de toewijding der kleinere vorsten. Hij deed de bazuin van den heiligen oorlog door Europa schallen; adel en volk van Duitschland, Frankrijk, Engeland en Schotland, Italië en Hongarije riep hij ten strijde. Geestelijken doorkruisten vol geestdrift overal het land en hielden vurige kruispredikatiën. Fulko van Neuilly bracht door zijn vlammend woord in Frankrijk de volksmassa's in beweging. Maar ook de Fransche en Italiaansche ridderschap verklaarde zich nogmaals bereid ter kruisvaart te trekken. Thibaut van Champagne, Lodewijk van Blois, Simon van Montfort, Bonifacius van Montferrat, Boudewijn IX van Vlaanderen met zijn broeders Hendrik en Eustachius hechtten zich in 1200 het kruis op den schouder. Voor den overtocht naar het Heilige Land stelde men zich natuurlijk in verbinding met Venetië. In 1201 kwam met den doge Enrico Dandolo een verdrag tot stand, waarbij Venetië voor een aanzienlijke som den overtocht en de verpleging van het kruisleger op zich nam en dit leger bovendien belangrijk versterkte; alle veroveringen en buit zouden gelijkelijk tusschen Venetië en de kruisvaarders worden gedeeld. Zoo scheen het welslagen van den tocht verzekerd. Maar van den aanvang af had Dandolo daarmede zijn eigen bedoelingen. Venetië dreef een voordeeligen handel op Egypte, zoodat Dandolo er niet aan dacht de Ejubiden door een oorlog te verbitteren. Daarentegen was sedert jaren Byzantium Venetië's grootste vijand. Dandolo, een blinde grijsaard van 80 jaren, had al de dagen zijns levens tegen de Grieken gestreden: hij zocht door den kruistocht de macht van Venetië in Byzantium op vaste grondslagen op te bouwen. De omstandigheden waren Dandolo gunstig. In den zomer van 1201 ontvluchtte Alexios, de zoon van Izaak II, uit zijn gevangenis en verscheen als smeekeling in het Westen. Bij den Paus vond hij geen steun, wel bij zijn schoonbroeder Philips van Zwaben. Bij dezen nu is het denkbeeld opgekomen met behulp van het kruisleger Alexios op den Byzantijnschen troon te plaatsen. Hij beval diens belangen met warmte aan Bonifacius van Montferrat aan; deze, die de aanvoerder van het kruisleger zou zijn, gaf zich gewonnen. Het voorstel viel ook bij Dandolo natuurlijk in goede aarde. Door hun invloed besloten de kruisvaarders hun wapenen het eerst tegen Byzantium te richten. In 1202 verzamelde zich dus het kruisleger te Venetië. De eerste onderneming was de verovering van Zara, een dienst, dien de kruisvaarders aan Venetië bewezen in ruil voor het nog ten deele verschuldigde geld voor den overtocht. In Zara verscheen ook Alexios in het leger. Hij beloofde aan de kruisvaarders vrije verpleging, een som van 200,000 mark zilver, verder 10,000 man hulptroepen, ten slotte de onderwerping van Byzantium aan den Stoel van Rome. Geen wonder, dat de kruisvaarders op dezen voorslag ingingen en den steven onmiddellijk naar Konstantinopel richtten. De toestand van het Grieksche rijk was ellendig. Alexios III verspilde in dolzinnige pracht de inkomsten van het rijk; leger en vloot werden verwaarloosd. De Bulgaren drongen ongestraft tot diep in Griekenland door. Zoo was het niet te verwachten, dat er veel tegenstand zou worden geboden, toen de kruisvaarders in Juni 1203 voor Byzantium verschenen. Den 5den Juli begon de aanval; in korten tijd hadden de Yenetianen de haven bezet en waren de ridders binnen de muren der stad. Dagen lang duurde nog de strijd. Den 17den Juli eindelijk waren de Latijnen — zoo noemde men hen in het Oosten — na afschuwelijke straatgevechten in het bezit der stad. Alexios III vluchtte; Izaak II werd uit de gevangenis gehaald en weer op den troon hersteld; zijn zoon werd als Alexios IV tot mederegent gekroond. Zoo was de nog nooit veroverde Keizerstad door de Westerlingen bemachtigd. In Byzantium regeerde een Keizer bij de gratie der Westerlingen. De kruisvaarders hadden hun belofte vervuld; nu moest Alexios de zijne gestand doen. Van den aanvang af was het twijfelachtig, of hem dat mogelijk zou zijn. Het kwam tot hevige gevechten tusschen redders en geredden. Tusschen hen stond Alexios als tusschen hamer en aambeeld. Van de onderwerping van Byzantium aan Rome kwam natuurlijk niets. Een conflict kon niet uitblijven. Het brak in November uit, toen Alexios zijn betrekkingen met de kruisvaarders afbrak. De Franken bereidden zich tot een tweeden aanval op Konstantinopel voor. In den winter van 1203 op 1204 werd voortdurend te land en ter zee gestreden. Tijdens dezen kamp werden in Januari 1204 Izaak en Alexios door een volksopstand van den troon gestooten en gedood; een verre neef van beiden besteeg als Alexios V den troon. De nieuwe heerscher was een krachtig en dapper man. Hij sommeerde de kruisvaarders het rijk te ontruimen. Natuurlijk gaven zij aan dat bevel geen gehoor; een tweede bestorming van Konstantinopel stond voor de deur. Reeds in Maart sloten zij een verdrag over de verdeeling van den buit. Na de verovering van Byzantium zouden zes Venetianen en zes kruisvaarders een Keizer verkiezen. Deze zou weer drie vierden van het rijk als leenen aan Venetianen en kruisvaarders uitgeven. Aan Venetië werden bovendien alle oude rechten in het Grieksche rijk bevestigd. Daarna begon den 8sten April 1204 het tweede beleg. De kruisvaarders stuitten op energieken tegenstand; Alexios wist de stad met beleid te verdedigen. Den 9den April leden zij dan ook een besliste nederlaag. Eerst den 12den begon de bestorming opnieuw. Na een woedend gevecht gelukte het den kruisvaarders de muren te beklimmen. Een verschrikkelijke paniek beving de Grieken; een afschuwelijk bloedbad werd in de Keizerstad aangericht; de Keizer zelf vluchtte. De stad, waar de kunst- Eerste verovering van Bvzantium, 1203. Alexios IV, 1203-1204. Alexios V 1204. Tweede verovering van Byzantium, 1204. Het Latijnsche Keizerrijk, 1204—1261. Boudewijn I 1204-1205. Het rijk var Nicaea. Slag bij Adrianopel 1205. Philips vai Zwaben f, 1208. schatten van eeuwen waren opgehoopt, het licht der wereld, werd uitgeplunderd, zooals Rome eertijds door de Vandalen. Onmiddellijk werd het verdrag van Maart uitgevoerd. Dandolo, die eerst tot Keizer werd verkozen, weigerde. Na eenig gekuip werd ten slotte den gden 1204 Boudewijn van Vlaanderen tot Keizer verkozen en den 16den Mei in de Hagia Sophia gekroond. Maar zijn gezag reikte weinig verder dan zijn hoofdstad. In Thracië handhaafden zich zelfs twee Keizers, Alexios III en Alexios V. Spoedig evenwel had Boudewijn hen verslagen. Daarna stond hij in September Thessalonica aan Bonifacius af, waar deze als Koning zijn intocht deed. Venetië verkreeg het voor haar zeer gewichtige Kreta. Evenzoo werden in Griekenland verschillende vorstendommen aan Fransche heeren geschonken. Maar de Franken konden niet verhinderen, dat ook Grieksche prinsen zich overal rijken stichtten. Zoo vestigde Alexios Komnenos zich te Trebisonde een heerschappij, Michael Komnenos in Epirus. Maar vooral was het voor de toekomst TTnn Knlonnr rlof flp HïïUllPVP, Zegel van Keizer Boudewijn I. v au -j' j[ schoonzoon van Alexios III, Theodoros Laskaris, in Mysië en Bithynië het Grieksche rijk onder den Keizerlijken titel voortzette; hij vestigde zijn residentie te Nicaea. Maar de gevaarlijkste vijanden van het nieuwe Latijnsche Keizerrijk bleken de Bulgaren. Hun Konine Johannes had aan Boudewijn een verbond van vriendschap aangeboden; hij was echter smadelijk afgewezen. Een oorlog was het noodwendig gevolg. In Maart 1205 kwam liet bij Adrianopel tot een slag, waarin de Fransche ridders eerst de Bulgaren 'terugdreven, maar ten slotte in een valstrik werden gelokt, waardoor zij jammerlijk werden verslagen. De Keizer zelf geraakte in gevangenschap; hij is koit daarna gestorven of gedood. Ook Dandolo overleefde de nederlaag niet lang. Met zorg had Innocentius III den gang van zaken in het Oosten aanschouwd. Niet minder bedenkelijk voor hem was de toestand in Duitschland. Philips won steeds meer veld. Het einde van den burgeroorlog naderde. Zoo kon de Paus er toe komen, eindelijk in 1206 zich in het onvermijdelijke te schikken en Philips als Koning te erkennen. De Koning zou spoedig naar Rome komen om zich tot Keizer te doen kronen. Toen is plotseling aan alle verwachtingen een einde gemaakt door het zwaard van Otto van Wittelsbach. i Den 21sten Juni 1208 drong deze te Bamberg 's Konings kamer binnen en doodde hem. De moord was een persoonlijke wraakneming; maar de gevolgen waren zeer gewichtige staatkundige. Nu was voor Otto IV de weg gebaand. De erkenning van den jongen Frederik kwam niet ter sprake; zij zou bij den Paus op beslisten tegenstand hebben gestuit. Zoo lag het in den aard der zaak, dat Otto in korten tijd overal werd erkend. Om zich van den steun der aanhangers van de Hohenstaufen te verzekeren, huwde hij Philips' dochter Beatrix. Toen begon Otto onderhandelingen met den Paus over ziju kroning tot Keizer. Innocentius stelde zijn voorwaarden: Otto moest afstand doen van de rechten die den Koning na het concordaat van Worms nog waren gebleven. Hoewel daardoor de invloed van den Paus op de bisschopskeuze belangrijk werd vergroot, nam Otto Innocentius' voorstellen aan. Nu stond niets meer de kroning in den weg. In Juli 1209 begon dan Otto IV zijn „Romvart". In Lombardije wist hij de veeten tusschen de steden en de edelen te verzoenen; daarmede verwierf hij zijn erkenning en bovendien een vasten grondslag voor zijn Italiaansche politiek. Maar met den Paus was hij juist daardoor al spoedig op minder goeden voet. Innocentius stelde nieuwe eischen, die echter beslist werden afgeslagen. Toch waagde de Paus het niet den Koning de kroon te weigeren: den 4den Oct. 1*209 kroonde Innocentius III Otto IV met het gebruikelijke ceremonieel tot Keizer. Voorloopig bleef de vrede tusschen Keizer en Paus bewaard. Al spoedig bleek evenwel, dat er van een duurzamen vrede geen sprake kon zijn. De jonge Frederik, door den Paus gesteund, maakte aanspraken op de erfgoederen der Hohenstaufen, die door Otto als gemaal van Beatrix in bezit waren genomen. Zoo waren na weinig maanden Keizer en Paus weer in strijd. Weldra woedde de oorlog in MiddenItalië. Otto deed in 1210 een inval in het Napelsche en had schitterend succes; het vasteland van Zuid-Italië geraakte in zijn macht. Toen greep Innocentius III naar zijn gevaarlijkste wapen: den 18den November 1210 sprak hij den banvloek over den Keizer uit. Ter zelfder tijd riep hij de Italiaansche steden op haar vrijheid te heroveren en zond boden naar Duitschland om den vorsten te verzoeken een nieuwen Koning te verkiezen. De Hohenstaufsche partij herleefde en vond onmiddellijk steun bij Frankrijk. A** 47 Otto IV, Keizer, 1209. Zegel van Otto IV. < I Philips II verovert Nor- mandië, Anjou, Touraine en Poitou, 1202 vlg. Strijd van Jar zonder Land niet Innocentius III. Steplien Langton. Sedert het begin der 13de eeuw was Philips August in voortdurenden strijd geweest met Jan zonder Land. De vrede van 1200 was met van langen duur geweest; Philips haakte naar een gelegenheid om dien te verbreken. Die gelegenheid bood zich weldra aan. In 1200 beleedigde Jan de familie Lusignan. Toen haar voldoening werd geweigerd, wendde zij zich tot Philips. Deze daagde den Koning van Engeland, zijn vazal, voor zijn rechterstoel. Begrijpehik genoeg weigerde Jan te verschijnen voor hem, dien hij zijn gelijke achtte. Op bevel van Philips verklaarde daarop het hof der pairs overeenkomstig het leenrecht in April 1202 den Koning van Engeland vervallen van al zijn leenen. Gewapend met dit vonnis, rukte Philips Normandië binnen en deed zich vergezellen door Jans neef Arthur, wiens aanspraken thans weer luide werden verkondigd. Ongelukkig werd de jonge prins al spoedig door de Engelschen gevangengenomen en naar Rouaan gevoerd, waar hij in April 1203 is vermoord, naar men zeide, door Jan zelf. Het scheen, dat daarmede het noodlot over Jans hoofd was opgeroepen. In 1204 werd geheel Normandië door Philips bezet; in 1206 volgden Anjou, Maine, Touraine en een gedeelte van Poitou. De bevolking voegde zich gemakkelijk in de vereeniging met Frankrijk, waartoe zij van oudsher had behoord; van verzet was geen sprake, te minder daar Philips beloofde alle bestaande rechten te zullen eerbiedigen. Zoo ging het grootste gedeelte der Fransche bezittingen voor de Plantagenets verloren. Maar juist dat groote verlies is Engeland ten goede gekomen. Daardoor toch kon zich niet alleen een nationaal Engelsch Koningschap ontwikkelen, maar daardoor werden ook aan den Koning de middelen ontnomen zijn groote buitenlandsche macht tegen Engeland zelf te gebruiken. Het verlies van Normandië staat in het nauwste verband met de Magna Charta. Nauwelijks was deze strijd ten einde, of Jan wikkelde zich in een veel gevaarlijker kamp, met den Paus. Het conflict ontbrandde over de bezetting van den stoel van Canterbury. Overeenkomstig het oude gebruik benoemden de kanunniken in 1205 een der hunnen, Reginald, tot aartsbisschop en zonden een gezantschap naar Rome om van den Paus voor hem het teeken zijner waardigheid, het pallium, te verzoeken. Maar de Koning benoemde op zijn beurt John de Grey, bisschop van Norwich. Ook deze zond gezanten naar Rome om zijn erkenning te vragen. Het ligt voor de hand, dat Innocentius de schoone gelegenheid om zelf het kerkelijk primaat van Engeland te vergeven met liet voorbijgaan. Hij zeide een nauwgezet onderzoek toe. Dat onderzoek duurde een jaar. Toen besliste de Paus, dat aan de kanunniken alleen het recht der verkiezing toekwam, maar vernietigde te gelijk de keuze van Reginald om formeele redenen en die van John de Grey als onwettig. Daarna machtigde hij de als gezanten te Rome aanwezige kanunniken om een nieuwen aartsbisschop te verkiezen en beval hun als zoodanig een der heiligste en geleerdste prelaten van zijn tijd, Stephen Langton, aan. Aan zijn wenk werd gehoor gegeven: Langton werd verkozen en in Juni 1207 door den Paus tot aartsbisschop van Canterbury gewijd. Natuurlijk weigerde Jan Stephen te erkennen en zelfs in Engeland toe * te laten. Maar Innocentius was de man niet om zich daardoor te laten weerhouden. Toen Jan aan zijn herhaalde aanmaningen geen gehoor gaf, sprak de Paus in 1208 het interdict over Engeland uit. Daardoor stonden alle geestelijke handelingen stil: geen mis werd gevierd, geen huwelijk voltrokken, in het algemeen geen sacrament bediend; de kerkklokken zwegen; het was alsof de hand des doods op het land rustte. Van den aanvang af was het te voorzien, dat de Koning zou moeten toegeven. Toch waagde Jan nog een Interdict, 1208. wanhopig verzet. Hij confisqueerde de goederen der geestelijken, die het interdict in acht namen. Nu ging de Paus nog een stap verder en excommuniceerde den Koning: hij sneed hem van alle kerkelijke gemeenschap af. Maar Jan hield zich staande en trotseerde de Kerk; vijf bisschoppen, die hem ongehoorzaam waren, dwong hij het land te ontruimen. De geestelijkheid in het algemeen zwichtte voor zijn bedreigingen en gehoorzaamde — maar morrend. Ook de adel verzette zich niet, maar vatte het vaste voornemen op om bij de eerste de beste gelegenheid zich schrap te zetten tegen de despotie der Kroon. Al dezen tijd bleef Jan nauw met Otto IV verbonden. Daarentegen stelde Philips August zich met de Hohenstaufsche partij in verbinding. Hij was het, die aan de Duitsche vorsten voorstelde Frederik tot Koning te verkiezen. Daartegen had de Paus intusschen zijn bezwaren, maar hij gat zich ten slotte gewonnen; niemand dan Frederik had kans van slagen; hij was bovendien 's Pausen leenman en pupil. Zoo kwamen de Duitsche vorsten in September 1211 te Neurenberg bijeen, waar zij besloten Frederik uit te noodigen naar Duitschland te komen. Het bericht daarvan dwong Otto onmiddellijk zijn zegetocht in Zuid-Italië af te breken en naar Duitschland terug te keeren. Daar vond hij een krachtigen steun bij de openbare meening. Het Duitsche volk steunde / als één man den gekroonden Keizer; Frederik werd bovendien als werktuig van den Paus en van Frankrijk gewantrouwd. Tegen dezen stroom waren de vorsten niet opgewassen; allen sloten zich weer bij Otto aan. Zegel van Stephen Langton. Frederik in Duitse hland, 1212. ■fiflTvü rJ- Jau zonder Land afgezet 1212. JA.ii onderwerpt zich aan den Paus 1213. Slag bij Bouvines, 27 Juli 1214 Maar zijn triomf duurde slechts kort. In Augustus 1212 stierf zijn gemalin Beatrix; daarmede was zijn band met de Hohenstaufen verbroken. Maar veel bedenkelijker was het, dat de jonge Frederik in Maart 1212 Sicilië verliet en in het najaar aan den Rijn verscheen. Daar golfde hem de warme sympathie der Hohenstaufenpartij overal tegen; reeds den 5den December werd hij te ~Ak«» tot Koning verkozen en den 9den te Mainz gekroond. Weldra waren geheel Zuid- en Midden-Duitschland in zijn macht. Ongelukkig zag Otto het gevaar niet in. In plaats van zich tegen Frederik te weer te stellen, wikkelde hij zich in een oorlog, waardoor zijn gezag voorgoed te loor ging. Zoodra Innocentius zag, dat Frederik in Duitschland weldra de macht in handen zou krijgen, had hij ook tegen Jan zonder Land krachtiger maatregelen genomen. In 1212 zette hij Jan af, schreef een kruistocht tegen hem 'uit en belastte Philips August met de uitvoering van dit vonnis. De Fransche Koning wapende zich, maar Jan ook; weldra dreigde Philips zelfs van aanvaller aangevallene te worden. Jan vond steun bij Vlaanderen en andere Nederlandsche gewesten en bovendien bij den Keizer. Maar 's Konings macht was slechts schijnbaar. Nauwelijks had hij zijn leger bijeengebracht, of er openbaarde zich zulk een bedenkelijke ontevredenheid onder de baronnen, die het aanvoerden, dat de Koning zich haastte het te ontbinden. Philips had bovendien den Koning van Schotland en de hoofden van Wales en Ierland voor zijn zaak gewonnen. Jan zag, dat hij verloren was, zoo hij niet toegaf. Allereerst sloot hij vrede met den Paus: hij erkende Stephen Langton; den 15den Mei 1213 gaf hij zelfs knielend zijn kroon in handen van den Pauselijken legaat en ontving ze weer terug als leen van den Pauselijken stoel. Maar daarmede was natuurlijk Philips August niet tevreden. Hoewel de Paus hem beval den kruistocht te staken, gehoorzaamde hij niet. Jan landde nu in Frankrijk en veroverde Angers. Hij zond hulptroepen aan den Keizer, die aan het hoofd van een groot leger, waaronder vele Nederlandsche troepen, in 1214 door de Nederlanden Frankrijk binnenrukte. De toekomst van geheel . West-Europa stond op het spel, toen het Keizerlijk leger den 27sten Juli 1214 bij Bouvines tegenover het Fransche stond. Philips had een uitstekend leger tot zijn beschikking; bovendien was de oorlog tegen den vreemdeling populair1 adel, geestelijkheid en burgerij steunden den Koning met al hun macht. Van den eersten dag af was de slag dan ook ten gunste der Franschen beslist. Eerst vluchtten de Vlamingen; daardoor zagen de Duitschers zich genoodzaakt terug te trekken; ten slotte werden de Engelschen door een goed gerichte charge uit elkander gedreven. De gevolgen van dezen slag waren in meer dan één opzicht beslissend. De positie van Philips werd er voorgoed door bevestigd; niet alleen bleven de landen der Plantagenets in zijn macht, maar Vlaanderen en daardoor ook de andere Zuidnederlandsche staten kwamen geheel onder zijn invloed. Voor Otto was de nederlaag de doodsteek. Zijn partij versmolt. Onder het gejubel der bevolking werd de jönge Frederik II den 25sten Juli 1215 naar oud gebruik nogmaals te Aken tot Koning gekroond. Otto IV was een verloren man: hij stierf vergeten in 1218. Ook voor Jan was de slag bij Bouvines beslissend. Hij haastte zich vooi 60,000 mark zilver van Philips een wapenstilstand voor vijf jaren te koopen. Toen keerde hij naar Engeland terug. Hij vond alles in de bedenkelijkstegisting. De ontevredenheid van den adel, die hij na een gelukkigen veldtocht wel had kunnen bedwingen, groeide hem boven het hoofd, nu hij verslagen uit den krijg terugkeerde. Openlijk vereenigden de edelen zich onder de leiding van Stephen Langton tegen den Koning. De baronnen vereenigden zich te St.-Edmundsbury en verbonden zich bij plechtigen eed om van den Koning zoo noodig met geweld de herstelling van hun oude vrijheden te vragen. In Januari 1215 boden zij gewapend den Koning hun verzoekschrift aan. Jan zag, dat toegeven het einde moest zijn. Nog aarzelde hij, toen de baronnen op Paschen Frederik II 1215 — 1260. De slag bij Bouvines. Teekening van Matthew Paris in een handschrift der Bibliotheek van het Corpus Cliristi College te Cambridge. hun verzoek herhaalden; ten slotte vond hij den moed tot een weigeiing. Maai nu bleek het, hoe weinig macht hij achter zich had. Het geheele land kwam in opstand; Londen en de andere steden sloten zich bij de baronnen aan. Jan moest het hoofd buigen. Op het veld te Runnymede bij Windsor kwamen den 15den Juni 1215 de Koning en de baronnen bijeen. Daar werd de beroemde^ Magna Charta in één dag besproken, vastgesteld, geteekend en gezegeld. De Magna Charta, altijd terecht door iederen Engelschman hoogelijk vereerd als de hoeksteen der Engelsche vrijheid, was daartoe van den aanvang allerminst bestemd en ook niet geschikt. Zij dankte haar bestaan aan een tijdelijke crisis, die regeling behoefde. Maar eigenlijk werden aan de baronnen — van het volk was nog geen sprake — geen nieuwe rechten geschonken, maar alleen de oude, herhaaldelijk geschondene hernieuwd. De Charta libertatum van Hendrik I vormde de basis van het stuk; wat er aan werd toegevoegd, was ontleend aan de ordonnantiën van Hendrik II. Dat alles werd nu vereenigd en duidelijk geformuleerd in één oorkonde. Maar haar grootste waarde ontleent de Magna Charta hieraan, dat wat de baronnen voor zich lagna Charta, 15 Juni 1215. 374 Ketterij. zelf verkregen, aan iederen Engelschman ten goede kwam. De voornaamste bepalingen waren de volgende. Niemand zou mogen worden gevangengenomen en gehouden, van zijn goederen beroofd of in eenigerlei opzicht worden te kort gedaan, dan krachtens de wet en door den bevoegden rechter. Aan niemand zou recht mogen worden geweigerd. De Assisen zouden viermaal 's jaars hun omgang houden; het Koninklijk Hof zou te Londen zetelen. Behalve de drie gewone feodale lasten, die ter beschikking der kroon bleven, zou geen belasting geheven kunnen worden dan met toestemming van den Raad (Common Council) des Konings, waarin prelaten en hooge edelen persoonlijk, lagere edelen en burgers bij representatie zitting zouden hebben. Hierin liggen reeds de grondslagen van den modernen Engelschen staat opgesloten. Verbeurdverklaring van goederen bij vonnis werd verboden. Aan Londen en de andere steden werden hun oude vrijheden gewaarborgd. Aan vreemde kooplieden werd vrijheid van handel toegezegd. Een uniform stelsel van maten en gewichten zou worden ingevoerd. Ten slotte werd een raad van 25 baronnen ingesteld om op de.richtige uitvoering van de Magna Charta het oog te houden en zoo noodig den Koning opnieuw den oorlog te verklaren. Dat zulk een commissie noodig was, bleek al spoedig. Met verbeten woede had Jan in de Magna Charta toegestemd; hij was vast besloten ze zoo spoedig mogelijk op zijde te schuiven. Daarbij vond hij steun bij den Paus. Innocentius III stond destijds op het toppunt van zijn macht. Hij was inderdaad het hoofd der wereld. Koningen waren zijn onderdanen | hij verleende kronen en schepters. Duitschland, Frankrijk, Engeland, Italië, Spanje, het Oosten waren hem onderdanig. Nooit was de Kerk zoo machtig geweest. Toch waren er schaduwzijden en zij ontgingen het scherpe oog van Innocentius niet. De ketterij stak stoutmoediger dan ooit het hoofd op. Hier lag voor de Kerk een groot gevaar, waarvan zij zich echter van den aanvang is bewust geweest. De ketterij dankt haar oorsprong aan de Kerk zelf. De drang naar hervorming, die van de tiende eeuw af de Kerk had doorgloeid en die het aanzyn Tiad gegeven aan tal van nieuwe kloosterorden, had ook de ketterij in het leven geroepen. Niet ieder, die naar hervorming streefde, was zich duidelijk bewust, in hoeverre zijn hervorming overeenkomstig de kerkleer was en bleef. Het moet trouwens worden gezegd, dat het de Kerk zelf ook niet altijd duidelijk was. Nu is die grens ook voor een goed geloovig zoon der Kerk niet altijd even gemakkelijk te trekken en soms eerst door de meest subtiele redeneeringen te benaderen. Dit is echter duidelijk, dat de ketterij niet van den aanvang vijandig tegenover de Kerk stond, veeleer haar hervorming bedoelde. Een zuivering der Kerk wenschten zij, die zich katharen (zuiveren), ketters noemden. Men kan de ketters der 12de en 13de eeuw in drie soorten verdeelen: Montanisten, Pantheïsten en Manichaeërs. Tot de Montanisten rekent men de Petrobrusiërs en de Waldenzen. De eersten ontleenden hun naam aan eenp Zuidfransch priester, Pierre de Bruys, die in het begin der 12dL eeuw predikte tegen den kinderdoop, de zielmissen, het coelibaat, den beeldendienst, de mis, de transsubstantiatie en het wereldlijk karakter der Kerk ketterijen genoeg. In 1124 werd hij in de buurt van Arles door het woedende volk verbrand. De sekte verkreeg echter een groote uitbreiding, totdat St. Bernhard door zijn vurige prediking het grootste gedeelte van hen bekeerde; de overblijvenden sloten zich later aan bij de Waldenzen. Deze sekte ontleent haar naam aan Pierre Valdez of Petrus Waldus, een rijk Lyonsch koopman, die in 1173 zijn goederen aan de armen schonk en predikende het land doortrok. Zijn hoofdgedachte was de hernieuwing der Apostolische kerk in al haar eenvoud. Hij kreeg spoedig een grooten aanhang; maar door den Paus veroordeeld, vluchtte hij naar Bohemen, waar hij in 1197 is gestorven. Zijn leer telde toen een groot aantal aanhangers in Zuid-Frankrijk, Noord-Italië en Noord-Spanje. Zij behielden van het priesterambt alleen de prediking, verwierpen de sacramenten behalve het Avondmaal, stelden het piiesteischap van alle Christenen vast en verwierpen de zielmissen, den aflaat, den krijgsdienst, den eigendom en den plicht tot arbeid. Weldra ontstond er scheiding onder hen: de Italiaansche Waldenzen verlieten de kerk, de Fransche wenschten er in te blijven. In het algemeen bleven de Waldenzen beperkt tot de hooge Alpendalen, waar zij betrekkelijk vrij waren en waar zij dan ook tot op dezen dag zijn blijven wonen. Yan de Pantheïstische sekten noemen wij alleen de Amauricianen en de met hen verwante Broeders en Zusters van den Vrijen Geest. Maar veel uitgebreider waren de Albigenzen, wier Manichaeische leerstellingen en revolutionaire denkbeelden voor Kerk en Staat beide gevaarlijk waren. Zij namen een goed en een kwaad grondbeginsel aan, waarvan alles werd afgeleid: tegenover elkander stonden God, geopenbaard door Christus in het Nieuwe Testament, de schepper van het onzienlijke, en Jehova, kenbaar uit het Oude Testament, de schepper der zichtbare wereld. De zoon van Jehova, Lucifer had een deel der engelen verleid, die in menschengedaante op aarde rond wandelen; om deze te verlossen was een andere engel, Christus, uit dei: Hemel nedergedaald, maar zonder de menschelijke natuur aan te nemen of eei werkelijk mensch te zijn geweest. Daaruit volgden dan weer andere stellingen De menschen worden verdeeld in hen, die vatbaar zijn vooi verlossing, ei hen, die dit niet zijn. Alle menschelijk gezag is absoluut te verwerpen. All< aardsche dingen zijn te vermijden: dierlijk voedsel, het huwelijk, de eigendom de beelden vereering, de sacramenten, de kerken. Alleen een soort doop wei c door de Albigenzen behouden, het consolamentum, maar deze werd eerst o] het sterfbed toegediend. Reeds in het be^nTder 12de eeuw kwamen deze ei dergelijke leeringen voor in Italië, Frankrijk en Duitschland. Maar vooial ii Languedoc vonden zij onder het ontwikkelde, rijk begaafde volk een grootei etrobrusiërs. Waldenzen. Albigenzen. » l 1 1 * 1 ) 1 1 1 Kruistocht tegen de Albigenzen, 1208—1228. Simon de Montfort. aanhang. Het middelpunt was de stad Alby, waaraan deze ketters hun naam ontleenen. In Languedoc, dat het brandpunt was van een hoog wetenschappelijk leven, waar de poëzie der Troubadours bloeide, waar een bloeiende handel en nijverheid werd gedreven, dat in beschaving stond boven het overige Frankrijk en nog meer boven het overige Europa, had de Kerk slechts weinig invloed. Geen wonder, dat het zelfstandig denken hier een welbereiden bodem vond en dat hier dus de ketterij welig kon bloeien. Het was niet alleen het lagere volk, dat zich daarbij aansloot, maar vooral de hooge adel; zelfs de vorsten des lands waren overtuigde ketters. Aan hun hoofd stond Raimund VI, graaf van Toulouse. Hier stond de Kerk inderdaad voor een groot gevaar; haar dreigde het verlies van een geheel land. Reeds werden de bisschoppen uit hun diocesen verdreven, monniken uit hun kloosters gejaagd, priesters zelfs vermoord. Geen wonder, dat reeds Alexander III op middelen van tegenweer zon. In 1184 vaardigde Lucius III een decreet tegen de ketters uit. Het beval den bisschoppen een gestrenge inquisitie in te stellen en de schuldigen aan den wereldlijken arm over te leveren. Maar dit decreet bleef onuitgevoerd. Innocentius III begreep, dat er meer moest worden gedaan. Reeds in 1198 zond hij twee Cluniacensers naar Zuid-Frankrijk om de verdoolden door prediking tot inkeer te brengen; later werd dit getal legaten nog vermeerderd. Maar het had weinig gevolg: de ketters bleken verstokter dan men had verwacht. Reeds begon de Paus aan meer doortastende maatregelen te denken, toen een onverwacht voorval vanzelf tot geweld noodzaakte. In 1207 sommeerde de Pauselijke legaat Pierre de Cantelnau graaf Raimond van Toulouse om de door hem ingetrokken kerkelijke goederen weer terug te geven. De graaf weigerde en werd daarop geëxcommuniceerd. In zijn woede hierover liet hij zich den wensch naar wraak ontvallen, een wensch, die maar al te spoedig werd vervuld. In Januari 1208 werd Castelnau door een van 's graven edelen vermoord. Dat was het sein tot den beruchten kruistocht tegen de Albigenzen. Innocentius III excommuniceerde Raimond nogmaals, belegde zijn gebied met het interdict en ontbond zijn onderdanen van hun eed van trouw. Ter zelfder tijd riep hij Philips August en de andere Christelijke vorsten op tot een kruistocht tegen de gevloekte Albigenzen. De Koning gaf aan 's Pausen oproep geen gehoor. Zelfs waagde hij het om als leenheer van Toulouse den Paus het recht te betwisten over dat land te beschikken. Maar de Fransche edelen namen des te ijveriger deel aan den kruistocht, evenzeer door hoop op tijdelijk gewin als door de toegezegde zekerheid van eeuwig heil bewogen. Als aanvoerder trad al spoedig op graaf Simon de Montfort, het ideaal van een kruisridder. Op het dreigend gevaar zonk Raimond het hart in de schoenen. Hij gaf zich over, deed boete, gaf zijn kasteelen aan den vijand in handen, beloofde de Kerk alle geëischte genoegdoening te geven en nam zelfs in Juni 1209 het kruis tegen zijn kettersche onderdanen aan. Maar zijn vazallen waren minder daartoe geneigd; vooral de burggraaf van Béziers en Carcassonne bood wanhopigen tegenstand, toen Simon de Montfort hem aanviel. Béziers en Carcassonne werden daarop veroverd en gruwelijk uitgeplunderd; zelfs van kruisvaarders had men zulk een bloedbad nog nooit aanschouwd. Maar toen beging de Kerk een groote fout; zij schonk het veroverde land aan Simon de Montfort. Dat had tweeërlei gevolg: vooreerst onttrokken tal van Fransche heeren zich aan den krijg; ten andere begonnen adel en volk van Zuid-Frankrijk zich opnieuw te weer te stellen. Vandaar, dat in 1210 zoo goed als alle veroveringen weer verloren gingen. Nu zag ook Raimond zijn kansen weer schoon. Hij stelde zich nogmaals aan het hoofd der zijnen. De Albigenzen gaven het niet op; met leeuwenmoed en niet zonder eenig gevolg verdedigden zij hun geboortegrond. Innocentius III zag in, dat de kruistocht een voor den naam der Kerk allerbedenkelijkst karakter begon aan te nemen. Hij schorste in 1213 de kruisprediking en riep een concilie bijeen. Maar weldra bleek het, dat zelfs de Paus den kruistocht niet meer kon stuiten. Den 12den September 1213 werd bij Muret een beslissende slag geleverd, waarin de Albigenzen volledig werden verslagen. Raimond gaf zich op genade of ongenade over; vele zijner vazallen volgden zijn voorbeeld. Toulouse werd geschonken aan Simon de zegel van Simon de Montfort. Montfort; de kruistocht scheen geëindigd. Niet met het zwaard, maar met het machtiger wapen van het woord had in dezen tijd tien jaren lang een jong Spaansch monnik, diep bewogen door het voortwoekeren der ketterij, de zaak der Kerk bepleit. Zijn naam was Dominico Guzman; hij was in 1170 te Calahorra geboren en toonde reeds in zijn jeugd een brandende vroomheid, zich uitende in het gebed en in afzondering van de menschen. Na een studie van vier jaren te Yalencia werd hij priester en regulier kanunnik te Osma. Met zijn bisschop vertrok hij in 1206 naar Languedoc, waar hij voor het eerst het vreeselijk monster der ketterij aanschouwde. Toen besloot hij zijn leven aan de bestrijding der ketterij te wijden. Tien jaren lang predikte hij, terwijl de vreeselijkste oorlog om hem woedde, bijna alleen en zonder veel succes de leer der Kerk aan de ketters. In 1215, toen de Albigenzen onderworpen schenen, spoedde hij zich naar Rome; hij onderwierp aan den Paus zijn plan om een nieuwe orde van predikers met dezelfde functiën als de seculiere priesters te stichten. Innocentius keurde hetD goed en schreef de nieuwe orde den regel van Augustinus voor. Zijn opvolger A" 48 Dominico Guzman, 1170—1221. Orde der ominicanen, 1215. I ( y < i i ] l Franciscus van Assisi, 1182-1226. Orde der Franciscaner 1223. lonorius III schonk aan de Dominicanen, zooals zij naar hun stichter werden -enoenid, den naam Predikheeren en bovendien het recht om overal te prediken 'n de biecht af te nemen. Toen Dominicus den 6den Augustus 1221 stierf, vas de nieuwe orde geheel georganiseerd; daarnaast was zelfs een nonnen>rde en een zoogenaamde derde orde voor leeken gesticht. De orde der Predikheeren was een zoogenaamde bedelorde; de leden ■varen persoonlijk tot volstrekte armoede verplicht en dus genoopt door bedelen n hun onderhoud te voorzien. Voor het overige was zij geheel bestemd en ngericht voor de bestrijding der ketterij. Dominicus zag, hoe het geloof ondermijnd werd door allerlei dwaalleeren, die zich als een hoogere vorm van het Christendom voordeden en de zuiverheid der leer ernstig bedreigden. Daartegen op te treden met al de handigheid eener volleerde dialectiek, met al het gewicht der wetenschap was in een tijd, toen aan de opleiding der priesters nog weinig zorg werd besteed, van deze niet te vergen. Ook de monniken der bestaande orden waren daartoe niet geschikt; zij ontvluchtten de wereld veeleer tot eigen volmaking dan dat zij in haar gingen om haar te bestrijden. Welbewapende, geestdriftige strijders voor de Moederkerk te vormen was het doel van den heiligen Dominicus en zijn orde. Om zich aan die taak volledig te kunnen wijden, deden zij afstand van alle tijdelijke have, vestigden zich in de steden en niet, zooals tot dusverre de kloosters hadden gedaan in wildernissin" en ver van de wereld; zij predikten, zooals de Schrift het voorschreef, het Evangelie aan alle creaturen. • In 1220 had St. Dominicus den regel van Augustinus verlaten om een anderen aan te nemen van een geestverwant, aan wien hij door een hartelijke vriendschap nauw verbonden was. Dat was St. Franciscus. Giovanni Bernardone, om zijn smaak voor de Fransche beschaving Franc.sco genoemd, werd in 1182 als de zoon van een rijk koopman geboren. Hij wijdde zich eerst aan den handel en leidde tot zijn 23«* jaar een wereldsch leven. P otseling komt echter ook bij hem de bekeering. Hij begon de wereld bedelende door te trekken, als Johannes dc Dooper bekeering predikende. Door zyn vlammend woord overtuigd, voegen zich eenige jongeren om henr heen; hl] schrijft hun een regel voor, waaraan zij zich gaarne onderwerpen Zoo kwam in 1909 de orde der naar hem genoemde Franciscanen tot stand. Reeds in 1212^ nam een stadgenoote, Clara van Assisi, zijn regel aan; andere vrome maagden sloten zich bij haar aan; haar vereenigde Franciscus tot de orde der Clarissen Maar de toevloed naar de nieuwe orde, die de -menschheid tot bekeering en daardoor tot verlossing van zonden opriep, was zoo groot, dat Franciscus zich niet verantwoord achtte om hun allen de monniksgelofte af tc vereen Hij stichtte dus de derde orde, die der Tertiarissen, bestemd voor '•leeken die zonder de wereld en'hmi dagelijksche bezigheden te verlaten een heilig leven wilden leiden. De regel der Franciscanen, die zich uit nederigheid gewoonlijk Minderbroeders noemden, werd in 1223 door Honorius III bekrachtigd, die hun tevens het recht gaf om overal te prediken en de biecht af te nemen. Den 4den October 1226 is St. Franciscus gestorven. Dominicanen en Franciscanen beoogden hetzelfde, de bekeering der wereld door de Kerk. Maar terwijl St. Dominicus den nadruk legde op de reinheid van het geloof en dus bestrijding der ketterij door prediking zich ten doel stelde, wekte St. Franciscus de menschheid op tot innerlijke vroomheid des harten. Evenmin als reinheid des geloofs was dat van de seculiere geestelijkheid of van de bestaande monniksorden te verwachten. Bij hen was de ware Evangelische geest ver te zoeken. De geestelijkheid was door de zeer wereldlijke politiek der Pausen verward geraakt in allerlei tijdelijke aangelegenheden; de bisschoppen waren vorsten ge. worden; de machtsvraag beheerschte de Kerk. De kloosters vormden eilandjes van vroomheid in de zee der barbaarschheid, maar van hen ging geen invloed uit. De gidsen ter zaligheid, die het volk noodig had, moesten van de wereld afgestorven zijn en toch in haar leven, in algeheele armoede de V» /-l4- 17 f» 11 St. Franciscus van Assisi. Schilderij, toegeschreven aan Margheritone d'Arezzo, in het bezit van wijlen den heer Artaud de Montor. YV Cl C1U 11GL Y Y illi zelfverloochening geven, te midden der menschelijke ellende zonder ophouden tot boetedoening en bekeering door woord en door voorbeeld aansporen. Zoo wendden de Franciscanen zich tot het hart der menschen, waar de Dominicanen hun verstand trachtten te overtuigen. Franciscus is de zachte, innig vrome natuur, die als een liefhebbend vader tot de menschen komt en hen van zijn heerlijk geloof weet te doordringen. Dominicus daarentegen is de gestrenge, wetenschappelijk gevormde meester, die door kracht van argumenten de waarheid van zijn kerkleer aan de menschheid weet op te leggen. Bonaventura, 1221-1274. Thomas van Aquino, 1225-1274. Lateraansc Concilie, 121 Zoowel Dominicus als Franciscus hebben een geheele reeks opvolgers in hun streven gevonden. Geen van die allen is evenwel te vergelijken bij het tweetal, waarin zich als het ware de beide geloofshelden herhaalden: Bonaventura en Thomas van Aquino. Bonaventura, de derde generaal der Franciscanen, de doctor seraphicus, werd reeds op jeugdigen leeftijd voor zijn orde hoogleeraar aan de Parijsche universiteit, waar hij de bedelorden met een beroep op Christus zelf met warme overtuiging tegen alle aanvallen verdedigde. In 1257 werd hij tot generaal der Minderbroeders verkozen. Onder en door hem verkreeg de orde haar definitieve organisatie. Maar Bonaventura was meer dan een buitengewoon geleerd monnik en een uitnemend organisator; hij was een der grootste mystieken der Middeleeuwen, die de heerlijkheid Gods en de grondwaarheden van het Christendom door contemplatie en ascese trachtte te doorgronden. Naast hem openbaart zijn tijdgenoot, de Dominicaan Thomas van Aquino, de meer intellectualistische zijde van de nieuwe beweging. Thomas, de doctor angelicus, is de grootste kerkleeraar der Middeleeuwen. Zoowel in woord als in schrift heeft hij de Katholieke leer onderzocht, verdedigd en geformuleerd. Yeel meer dan Bonaventura was het hem om de verstandelijke verklaring van de Heilige Schrift en van de grondwaarheden van het geloof te doen; zijn doel was aan te toonen, dat wat de Kerk geloovig als waar aannam, ook door redeneering van het verstand als waar werd bewezen. Zeer groot is het getal zijner geschriften. -De meeste Bijbelboeken voorzag hij van commentaren, gelijk ook vele andere theologische en philosophische werken. Bovendien schreef hij nog zeer vele zelfstandige theologische studiën. Zijn hoofdwerk is de Summa theologica, waarin hij de leer der Katholieke kerk systematisch samenvatte. Dit boek is sedert voor de Kerk de grondslag, het handboek, de formuleering van haar geloof gebleven. Op Thomas steunt de geheele verdere ontwikkeling van het Katholiek dogma; voor de vaderen van Trente was hij de groote leeraar; zijn beginselen hebben het Katholicisme beheerscht. Keeren wij tot Innocentius III terug. Zijn positie was in zijn latere jaren in waarheid een keizerlijke. Maar toch was hij veel te scherpzinnig om niet in te zien, dat er overvloedig elementen van oppositie, ook in de Kerk zelf, h aanwezig waren. Daarom riep hij in November 1215 een oecumenisch concilie 5 in het Lateraan bijeen. Niet minder dan zeventig patriarchen en aartsbisschoppen, meer dan vierhonderd bisschoppen, meer dan achthonderd abten en prioren zag de Paus daar om zich vereenigd. Gezanten der koningen van Duitschland, Frankrijk, Engeland, Arragon, Castilië, Hongarije, Cyprus en Jeruzalem brachten Innocentius hun hulde. Belangrijke besluiten werden genomen tot hervorming der Kerk en over de toekomst van het Heilige Land. Maar niet steeds gelukte het den Paus de oppositie tot zwijgen te brengen; Otto IV vond er warme verdedigers. Maar ten slotte triomfeerde de Paus; in de laatste zitting werd zijn politiek volledig goedgekeurd. Het was ook in dezen tijd, dat de Paus bericht ontving van het in Engeland Hendrik III, 121G-1272. voorgevallene. Hij aarzelde geen oogenblik partij voor den Koning te kiezen; hij vernietigde de Magna Charta en schorste Stephen Langton. Daarop vertrouwende, verzamelde Jan zijn leger en trok tegen Londen op. In hun nood riepen nu de baronnen de hulp in van Philips August. Deze wees schijnbaar alle verbindingen met de rebellen af, maar stond toch zijn zoon Lodewijk toe om in Mei 1216 aan het hoofd van een leger naar Engeland over te steken en zich als Koning te doen erkennen. Lodewijks troepen dreven die van Jan naar het Noorden terug; het einde van het huis van Plantagenet scheen gekomen. In deze droevige omstandigheden is Jan den 12den October 1216 gestorven. Zijn dood redde zijn dynastie. Met de blijde verwachting, waarmede men in den regel jonge vorsten pleegt te begroeten, erkenden weldra de meeste baronnen zijn tienjarigen zoon Hendrik III. In zijn naam nam Graaf William Marshall het bestuur in handen. Een zijner eerste daden was de hernieuwde afkondiging van de Magna Charta. Op dit bericht verliepen Lodewijks troepen geheel. Weldra was hij tot Londen beperkt; bij Lincoln werd hij in 1217 geslagen; zijn vloot werd bij Dover verstrooid. Hij zag, dat zijn kans verloren was; bij het verdrag van Lambeth beloofde hij voor een aanzienlijke som geld Engeland te ontruimen; zijn aanhangers werden in hun bezittingen hersteld en de vrijheden der steden nogmaals erkend. Gelukkiger dan in deze onderneming was Philips August in zijn politiek met betrekking tot den Albigenzen-oorlog. Naarmate de kruistocht meer ontaardde in een veroveringskrijg, begon hij in te zien, dat mocht het huis van Toulouse ten ondergang zijn gedoemd, het gewenscht was, dat de Fransche kroon de erfenis aanvaardde. Zoo is het verklaarbaar, dat Philips in 1213 zijn zoon Lodewijk het kruis deed aannemen. In 1216 brak de oorlog opnieuw uit; de jonge Raimond YII bleek een uitnemend veldheer, die zijn vijanden geen voet grond schonk. Door zijn bekwaamheid wist hij den strijd nog dertien jaren vol te houden. Van de ketterij der Albigenzen was geen sprake meer; Raimond VII was even rechtgeloovig als de Paus zelf; hij verdedigde eenvoudig zijn land tegen den overweldiger. Simon sneuvelde in 1218; zijn aanspraken gingen over op zijn zoon Amaury. Nog weigerde Philips zich in den strijd te mengen, maar hij zag, dat Albigenzenoorlog. Beeld van Jan zonder Land. Op zijn tombe in de Kathedraal te Worcester. Binnenlandsclie politiek van Philips II. zijn tijd rijpte. Amaury zou onmogelijk den strijd alleen kunnen volhouden; zoodra het zoover kwam, zou de Koning kunnen ingrijpen. Maar dat oogenblik heeft Philips August niet meer beleefd: hij is den 23hten Juli 1223 gestorven. Dooi zijn dood eindigde een der merkwaardigste regeeringen. Onder hem had de Koninklijke macht zich zoowel in de breedte als in de diepte zeer belangrijk uitgebreid. Van het groote rijk der Plantagenets was niets dan Guyenne overgebleven; Languedoc zou als een rijpe vrucht spoedig de Capets in den schoot vallen. Maar deze groote veroveringen hadden ook moreel en politiek Dood van Simon de Monttort. Bas-relief in de kerk van St. Nazaire te Carcassonne. de Koningsmacht sterk vergroot. De feodale adel volgde den Koninklijken standaard getrouw. De geestelijkheid was geheel aan den Koning onderworpen. Allen zagen in Philips den nationalen Koning, die recht had op ieders steun. Van alle vorsten van zijn tijd was hij het minst onderdanig aan den Paus; nooit heeft Innocentius III over Frankrijk beschikt gelijk over Duitschland en Engeland. Philips heeft ook beter dan andere vorsten begrepen, welk voordeel de monarchie kon trekken uit de emancipatie der burgerij, die in de 12de en 13de eeuw overal plaats greep. Geen koning heeft zooveel privilegiën aan steden geschonken als hij; onder den dekmantel van bescherming eximeerde hij steeds meer steden uit de macht van adel en geestelijkheid en plaatste ze onder zijn eigen bestuur. En dat privilege werd aan de steden niet opgedrongen; zij vroegen er om. Later zagen ook de lagere adel en de kloosters het voordeel van zulk een Koninklijke bescherming in; ook zij droegen hun rechten aan den Koning op. Voor zijn steden droeg Philips dan ook uitnemende zorg; muren, torens, plaveisel werden in orde gebracht, handel en nijverheid bevorderd. Philips was de eerste Frausche koning, die zich aan de arbeidende klassen liet gelegen liggen. Bij de uitbreiding van het Koninklijk domein werd het bestuur er van verbeterd; Philips voerde de baljuwen in voor het administratieve en rechterlijke beheer. Hij richtte naast zijn persoon een conseil op, een raad van aanzienlijken, waarin echter ook jifristen zitting namen. Zoo krachtig gevoelde Philips zich, dat hij de eerste Capetinger was, die het onnoodig achtte zijn zoon nog bij zijn leven als zijn opvolger te doen kronen. Zoo werd de Fransche monarchie steeds krachtiger; dat was van te grooter gewicht, daar in Duitschland de Koninklijke macht juist in dezen tijd bedenkelijk begon te verzwakken. DERDE HOOFDSTUK. Keizer Fr e der ik II en zyn str\jd met (len Paus. 1215 — 1250. Frederik II, 1215-1250. e jonge Frederik II was al spoedig met den Paus, die zijn fff bfrgS5V\p macht in haar grondslagen aantastte, in een bedenkelijken Eg strijd gewikkeld, juist toen de Fransche monarchie zich M M steeds meer versterkte. Frederik II had zijn beide ouders jf reeds vroeg verloren. Te midden van heftigen partijstrijd was hij opgegroeid. Beide omstandigheden verklaren veel van zijn eigenaardig karakter. Hij werd gesloten voor iedereen en verborg zijn bedoelingen; daarentegen vertrouwde hij niemand en vorschte steeds naai de plannen zijner vijanden. Eigen voordeel was hem het hoogste richtenoei der politiek, anderen ook daaraan te binden zijn streven. Zoo werd hg een prototype van den vorst van Macchiavelli. Een koel berekenend verstand, dat alleen in het nuttige den maatstaf voor de beoordeeling van menschel, en toestanden vond; moeilijk toegankelijk voor andere overwegingen dan d.e van zijn egoïstische politiek, was hij altijd bereid de ruimste beloften te doen zonder het voornemen ze ooit te • vervullen. Maar daarnaast bezat Fiedei' ook meer verheven eigenschappen. Rijker, veelzijdiger, onafhankelijker denkei dan hij kent de dertiende eeuw niet. Op Sicilië had hij de Westersche beschaving aan de Byzantijnsche en de Mohammedaansche de hand zien reiken; hij was in zijn kunstsmaak een cosmopoliet. De eigenaardige, meei Oostersche dan Westersche zeden op Sicilië maakten hem voor een Duitsch Koning minder geschikt; hij genoot alle genietingen van het Zuiden; een formeele harem volgde hem steeds. Door zijn omgang met geleerde Muzelmannen had hij het betrekkelijke van alle godsdienstige leerstellingen leeren inzien. Als later zijn naamgenoot Frederik II van Pruisen was hij sceptisch op godsdienstig gebied, een volkomen agnost, die in zeer scherpe tegen- stelling stond tot de Kerk van zijn tijd. Alleen uiterlijk was hij een vroom Christen. Beslist was daarentegen zijn liefde voor de exacte wetenschappen; in wiskunde, natuurkunde en geneeskunde stond hij geheel op de hoogte van zijn tijd; ook daardoor stond hij veel dichter bij den Islam dan bij den Paus. Hij sprak Arabisch, Grieksch, Latijn en Fransch met het grootste gemak. Zijn hof te Palermo was een middelpunt van kunst en wetenschap. Deze Duitsche Keizer had van alles meer dan van een Duitscher; de Hohenstaufen waren geheel Italianen geworden. Altijd heeft hij zich als Italiaan gevoeld, van Italië uit het rijk bestuurd, zijn politiek door Italiaansche inzichten en belangen laten leiden. In Duitschland is hij zijn leven lang een vreemdeling gebleven, gelijk Duitschland hem een vreemd land was. De Duitsche belangen werden dan ook verwaarloosd; de steden Het hij aan haar lot over; de Koningsdomeinen werden verkwist; de Koningsmacht ging te loor; de groote toeneming van de macht der vorsten en de versplintering van Duitschland dagteekenen van de regeering van Frederik II. Toch is hij een der grootste vorsten- n .] „ 1\J.'J nnni'tnnHolllL' Beeld van Keizer Frederik II in het Museum te Capua. UgUrcU Vciil UC ililUUCUCCUTItll, -- zijn de hulpbronnen van zijn geest; zelfs zijn verbitterdste vijandèn vervult hij met eerbiedige vrees. Een despotennatuur van buitengewone grootschheid in willen en kunnen, was hij een vreemdeling in zijn tijd, ver verheven boven de bekrompenheid van zijn tijdgenooten, een hoogbeschaafd vrijdenkei, de eerste monarch, die het begrip van Staat duidelijk heeft gevat en zonder om te zien Knnro O frl opgevolgd. Hij was een hoog begaafd man, een even omzichtig veldheer als verstandig staatsman. Zijn regeering is de eenige periode van bloei, die het Latijnsche Keizerrijk heeft beleefd. De Bulgaren werden door hem met goed gevolg bestreden; geheel Thracië werd onderworpen. De Grieken zelf, dqor Hendrik ontzien en te gemoet gekomen, begonnen zich met het Latijnsche bestuur te verzoenen. Hoog geplaatste Byzantijnen nam hij in zijn dienst. Ook Bonifacius van Thessalonica vestigde zijn heerschappij op vaste grondslagen; hij voegde Thessalië en Midden-Griekenland bij zijn rijk en gaf den Peloponnesus aan twee Fransche heeren, Villehardouin en Champlitte in leen. Ongelukkig werd hij reeds in 1207 gedood; het was aan den Keizer zelf te danken, dat zijn rijk voor zijn geslacht bleef gespaard. Den 31sten Juli 1208 Slag bij Philippopel, 1203. wist Hendrik de Bulgaren bij Philippopel zoo volledig te verslaan, dat zij hem voor het vervolg met rust lieten. Alleen gelukte het hem niet Theodoros Laskaris te overwinnen; deze breidde veeleer zijn rijk uit ook door groote overwinningen op de Seldsjoekken van Iconium, die hij in 1211 bij den Meander volkomen versloeg. In 1212 sloten eindelijk Hendrik en Theodoros vrede. Toch zag ook Hendrik in, dat zijn rijk nog weinig levensvatbaarheid bezat. De tegenstelling van het overwonnen Grieksche volk en het kleine hoopje krijgshaftige overwinnaars werd door het verschil van Kerk nog verscherpt. Steeds nieuwe hulp was noodig om het rijk in stand te houden en toch kwam men nog steeds mannen te kort, Het rijk berustte slechts op het goed zwaard van eenige weinige dappere mannen. Alleen de Venetianen koloniseerden op Honorius III. Fresco in de kerk van S. Paolo fuori le mura te Rome. de eilanden; hun bezittingen hebben dan ook het Latijnsche lijk lang oveileefd. Hendrik stierf in 1210. Nu kozen de grooten zijn zwager Peter van Courtenay, graaf van Auxcrre tot Keizer. Deze werd echter op zijn dooueis van Italië door Epirus door den despoot Theodoros gevangengenomen; kort daarna is hij gestorven. Zijn opvolger werd zijn zoon Robert, een ruw, zinnelijk, traag en lafhartig vorst, onder wien het rijk bijna te gronde ging. Theodoros van Epirus veroverde in 1222 Thessalonica en maakte een einde aan dit rijk. In hetzelfde jaar stierf ook Theodoros Laskaris en werd opgevolgd door zijn schoonzoon Johannes III Dukas Vatatzes, een uiterst bekwaam heerscher.J Robert beging de grenzenlooze dwaasheid tegelijk met Nicaea en met Epiius den oorlog te beginnen. In 1224 werd hij door beiden gevoelig geslagen. Johannes drong over den Hellespont tot Adrianopel door. Ongetwijfeld zou nu het Latijnsche keizerrijk zijn vernietigd, zoo er geen ernstig geschil was ontstaan tusschen Johannes en Theodoros. Daardoor werd Konstantinopel nog gered. Was de toestand van het Latijnsche keizerrijk bedenkelijk, nauwelijks beter was het in Syrië geschapen. De vierde kruistocht had niet de minste hulp geschonken; in zich zelf waren de Franken veel te zwak. Onderlinge twisten verdeelden hen. De resten van het koninkrijk Jeruzalem werden voor de minderjarige erfgenamen bestuurd door Jan van Brienne. Maar een ernstige poging om Jeruzalem te heroveren kon ook hij niet doen. Gelukkig wenschte Almelik Aladil, de opvolger van Saladin, die in 1193 was gestorven, niets liever dan den vrede. Maar in het Westen had men het Heilige Land niet vergeten. Innocentius III was steeds bezig het heilige vuur brandende te houden. De tijden waren hem gunstig. Gaarne lieten ridders zich aanwerven voor een tocht naar het Oosten; de verdeeling van het Grieksche rijk was voor hen een aanlokkelijk voorbeeld geworden. Bovendien vingen de bedelorden haar werkzaamheden aan, symptoom en gevolg, maar ook weer oorzaak van wild opvlammend godsdienstig enthusiasme. Profetieën werden vei nomen; wonderen geschiedden; een ecstatische stemming beheerschte een groot deel van Europa. Een der merkwaardigste uitingen van dit religieus enthusiasme was de kinderkruistocht. In Juni 1212 trad in een dorp bij Yendóme een herdersknaap, Etienne, op als kruisgezant Gods. Hij trok het land door en verwekte overal stormachtigen bijval door zijn welsprekende prediking. Langzamerhand verzamelde hij duizenden knapen om zich heen, die hem in weerwil van hun ouders overal volgden. Zelfs de Koning kon aan de geweldige strooming geen weerstand bieden. Aan het hoofd van 30,000 kinderen kwam Etienne te Marseille aan. Daar scheepten zij zich naar het Oosten in; maar de schippers hebben hen naar Egypte gevoerd en daar als slaven verkocht. Een soortgelijk verschijnsel nam men in Duitschland waar. Aan den Nederrijn trad een tienjarige knaap, Nikolaas, als kruisprediker op, die weldra een hoop van 20,000 Peter van Courtenay, 1216—1219. Robert, 1219—1228. ohannes III, 1222—1255. Saladiii f, 1193. Kiudeikruistocht.1213. ki Ik g< m n II IV zi k Andreas II O van jHongarije. A. Lcopold VI ^ van Oostenrijk, c j' i € r c ] Willem 1 van ] Holland. N ) Slag bij Navas de Tolosa, 1212. Verovering van Damiate 1218,19. nderen om zich verzamelde. Zij trokken de Alpen over naar Genua. Onderweg vlweken reeds talloos velen. Te Genua konden zij echter geen scheepsïlegenheid vinden, zoodat zij terugkeerden. Op den terugweg kwamen de eesten om. De kinderkruistocht had dit gevolg, dat Innocentius Iïl met nog meer iidruk de Christenheid ten kamp tegen de ongeloovigen opriep. In Frankrijk, alië, Engeland, maar vooral in Duitschland, lieten duizenden zich kruisen. Laar de dood des Pausen in 1216 bracht groote vertraging; Frederik II trok ich terug; in Engeland braken onlusten uit; van een algemeenen Europeeschen ruistocht' was geen sprake meer. Slechts kleinere kruistochten werden ndernomen. Zoo zeilden Koning Andreas II van Hongarije en Hertog -eopold VI van Oostenrijk in 1217 naar Akkon. Daar verspilden zij hun ostbaren tijd met langdurige twisten met de Syrische Christenen. Een aanval ,p Jeruzalem werd niet ondernomen; men was in het Oosten op het zeeluiste denkbeeld gekomen, dat het verstandiger was de macht der Ejubiden ti Egypte, hun hoofdland, aan te tasten. Maar ook daartoe kwamen Andreas >n Leopold door allerlei omstandigheden, niet het minst hun gering beleid, ,iet. Mismoedig keerde Andreas in 1218 naar zijn land terug. Leopold bleef >p het gerucht, dat een nieuw kruisleger in aantocht was in het Oosten n het voorjaar van 1217 hadden zich namelijk tal van Rijnlanders en NoordNederlanders onder George van Wied en Willem I van Holland op een geweldige vloot van 300 zeilen ingescheept. Voor de Taag aangekomen, riepen ie Portugeezen hun hulp in bij hun strijd tegen de Muzelmannen. HèT~verval van de macht der Almohaden begint met Mansoers zoon Mohammed. In 1212 trok hij tegen Alfonso VIII van Castilië op. Den 12den Juli kwam het bij Navas de Tolosa tot een slag, waarin de Mohammedanen niettegenstaande hun overstelpende overmacht ten gevolge van de onbekwaamheid van hun Khalief werden verslagen. Mohammed vluchtte naar Sevilla en pakte rich van daar weg naar Afrika; het begin van het einde der Mohammedaansche heerschappij over Spanje was gekomen; van dezen slag heeft zij zich niet weer hersteld. Zoo hadden de Christenen, hoewel slechts zelden vereenigd, de kans schoon om steeds verder naar het Zuiden door te dringen. De Nederlandsche en Duitsche kruisvaarders hebben hen daartoe vlijtig geholpen. Eerst in Maart 1218 staken zij weer in Portugal in zee; in Mei bereikten zij Akkon. Deze hulp verlevendigde den moed der Christenen in het Oosten niet weinig. Nu kwam het eindelijk tot een grootsche onderneming, die aan de kruisvaarders overvloedig gelegenheid schonk hun schoonste deugden ten toon te spreiden; men besloot Damiate, den sleutel van het Nijldal, aan te vallen. Reeds in Mei 1218 sloegen Koning Jan van Brienne, de patriarch van Jeruzalem, Leopold van Oostenrijk, de graven van Holland en Wied en de grootmeesters der drie geestelijke ridderorden hun legerkamp op voor de stad. Het was een groote, door natuur en kunst uiterst sterke stad; vóór de stad stond op een eilandje een hooge toren, met de stad door een brug verbonden; kettingen sloten den Nijl af. De belegering werd weldra met alle hulpmiddelen der middeleeuwsche genie begonnen; op schepen bouwde men hooge belegeringstorens. De eerste aanval was op den toren gericht, maar werd dapper afgeslagen. Nu bouwden de Friezen een nog geweldiger aanvalstoren; met behulp van deze machine gelukte~~&et den 24sten Augustus 1218 eindelijk den toren te veroveren. Een geweldigen indruk maakte dit glansrijke wapenleit in Oosten en Westen; Sultan Aladil stierf den 3Pte11 Augustus van schritff Zijn zoon Alkamil had de zware taak zijn land tegen de door hun succes bijna onweerstaanbare Christenen te verdedigen. Gelukkig voor hem zetten deze hun zege niet voort, maar rustten uit; velen ook keerden naar Europa terug. Aan den anderen kant lokte de glorie van Damiate duizenden aan. Zwaar leden de kruisvaarders echter in den winter van 1218 op 1219 door een overstrooming van den Nijl en daardoor ontstane smetziekten. Maar ook Alkamil zag zich ernstig bedreigd door een samenzwering, waardoor hij zelfs genoodzaakt was zijn leger te ontbinden. Zoo konden de kruisvaarders in Februari 1219 Damiate aan alle zijden omsingelen. Maar een zware strijd wachtte hen nog; de heilige oorlog werd van beide zijden met de grootste heftigheid gevoerd. Het geheele arsenaal der genie werd weer gebruikt. Maar ten slotte moest Damiate toch \ allen, liongeis nood regeerde in de stad; de verdediging bleek langer onmogelijk. Toen bood Alkamil den vrede aan. Zoo de kruisvaarders Damiate wilden verlaten, bood hij hun het koninkrijk Jeruzalem met het Heilige Kruis en een hooge oorlogsschatting aan. Op aandringen van den Pauselijken legaat werd dit aanbod verwol pen. Eindelijk, in den nacht van 4 op 5 November 1219, werd Damiate overrompeld.^ Europa jubelde over dezen schoonen triomf; weer ijlden duizenden naar het Oosten om den verderen zegetocht van het Kruis mede te maken. In het Oosten zelf vreesde men het verlies van Palaestina en zelfs van Egypte. Intusschen, èn deze vreugde èn deze vrees was ongegrond. Damiate zou onmogelijk te houden zijn, zoo men Egypte niet veroverde en daaivooi waicn de Christenen beslist veel te zwak. Bovendien betwistten zij elkaar de huid van den beer, voordat hij geschoten was. Zoo ging het jaar 1220 in bijna volslagen werkeloosheid voorbij. En inmiddels maakte Alkamil zich tot een aanval gereed; hij vestigde zich te Mansoer ah. Daar vielen de Christenen hem in Juli 1221 met een groote macht aan. Weer bood de Sultan zijn oude vredesvoorwaarden aan; weer werden zij onverstandig genoeg afgeslagen. In Juli en Augustus is daar toen de beslissende kamp gestreden. Met leeuwenmoed weerden zich de Christenen; maar weldra zagen zij zich dooi een nieuwe overstrooming van den Nijl genoodzaakt op een eilandje teiug te trekken. Daar hebben zij nog als kruisvaarders in den grooten stijl gevochten; maar hun noodlot was onafwendbaar. Overal door het water omringd, begonnen hun de levensmiddelen te ontbreken; met gebroken hart smeekte Koning Jan om vrede. Den 30sten Augustus 1221 sloot hij met Alkamil een veidiag, dat Val van Daiuiate, 1221 Gregorius IX 1227-1211. Vijfde kruis tocht, 1228-1229. den kruisvaarders vrijen aftocht schonk, maar met ontruiming van Damiate. Zoo ging al het verkregene weer te loor. De tijding van den val van Damiate verwekte in Europa groote ontroering. Paus Honorius drong sterker dan ooit bij den Keizer aan op inlossing zijner gelofte. Maar even hardnekkig trachtte Fredcrik zich ondei alleilei voorwendsels aan den kruistocht te onttrekken. In Maart 1223 verbond hij zich eindelijk om binnen twee jaren te gaan. Maar reeds toen was het duidelijk, dat hij iets geheel anders bedoelde dan de Paus. Hij huwde Jolantha, de dochter van Jan van Brienne, en verkreeg daardoor aanspraken op Jeruzalem. In 1225 hernieuwde hij zijn gelofte. In schijn om den kruistocht voor te . _ • — -m •% Y Gregorius IX. Fresco in de kerk van S. Paolo fuoii le mura te Home. bereiden, maar inderdaad om de .Lombardische steden nauwer aan zijn gezag te onderwerpen, riep hij in 1226 een rijksdag te Cremona bijeen. Maar hier weigerden de meeste te verschijnen; een bond tegen den Keizer omsloot weldra allen. Frederik vroeg op grond daarvan nogmaals uitstel, dat door Honorius III nogmaals werd verleend. Maar deze stierf den 18den Maart 1227 en werd opgevolgd door een bloed- en geestverwant van Innocentius III, Gregorius IX. Hij was reeds hoogbejaard, maar met jeugdig vuur bezield om de rechten der Kerk uit te oefenen, een man van energiek doortasten, een gevaarlijk vijand voor Frederik. Gebiedend sommeerde de Paus den Keizer den kruistocht te ondernemen; te gelijk beval hij de Lombarden zich te onderwerpen. Zoo zag Frederik zich genoodzaakt zich in September 1227 te Brindisi in te schepen. Maai ïeeds na weinige dagen dwong hem een hevige ziekte weer aan land te gaan. Nu vervulde de Paus eindelijk zijn bedreiging. Overtuigd of misschien voorwendende, dat de Keizer terugtrad, sprak hij den ban over hem uit en belegde iedere stad, waar hij zou vertoeven, met het interdict. De uitgestelde kruistocht was echter niets dan een voorwendsel; de ware reden was de hernieuwde groei van de Keizerlijke macht. Zoo begreep de Keizer het en zoo begrepen ook Italianen en Duitschers het; niettegenstaande het drijven der bedelmonniken bleef men Frederik getrouw. Maar deze begreep, dat hij den Paus in ieder geval het voorwendsel van den geweigerden kruistocht moest ontnemen, en scheepte zich in Juni 1228 nogmaals in. 9 In het Oosten had men na het verlies van Damiate met de Saracenen weinig te strijden gehad, maar zich ontspannen door onderlinge twisten. De kansen waren dus voor Frederik niet ongunstig om zich hier een macht te stichten. Reeds noemde hij zich Koning van Jeruzalem; reeds regeerden zijn stadhouders in sommige steden. In den zomer van 1228 regelde hij nu eerst de regeering van Cyprus en landde in September in Akkon, waar hij niettegenstaande den ban hartelijk werd ontvangen. Van den aanvang af zag hij in, dat hier veel meer door overreding dan door wapengeweld was te bereiken. Alkamils broeder Almoeazzam was tegen zijn gebieder in opstand gekomen en dreigde zich in Syrië onafhankelijk te maken. Nog in Italië had Frederik met Alkamil ondemandelingen aangeknoopt; waarschijnlijk is men toen reeds overeengekomen , dat de Keizer Jeruzalem zou verkrijgen, zoo hij Alkamil tegen zijn broeder bijstond. Deze on- , derhandelingen werden in I Syrië voortgezet; beide I vorsten vereerden elkan- 1 der geschenken. Den llden 1 Februari 1229 werd einde- \ lijk dat merkwaardige verdrag gesloten, waarbij de Keizer zonder het zwaard te trekken Jeruzalem met Bethlehem, Nazareth en verder een breede strook land van Jeruzalem naar .Tonnfi tfinie-kreeer. De Sul- Zegel van Frederik II als Koning van Jeruzalem. rr —■— ^ tan leverde bovendien alle gevangenen uit, waartegen de Keizer zich verbond hem tegen al zijn vijanden, ook Christenen, te helpen. Het verdrag zou tien jaren, vijf maanden en véertig dagen gelden. Welk een triumf voor den Keizer! Hem was ten deel gevallen, wat nog geen kruisvaarder sedert veertig jaren had bereikt. De Heilige Stad was weer in de handen der Christenen. Luid gejubel rees in Europa uit aller harten op. Zelfs dit schitterende succes vermocht den toorn des Pausen niet te doen luwen. Maar ook Voor eenvoudige Christenen was Frederiks gezag in het Oosten allesbehalve lofwaardig; hij behandelde Muzelmannen op gelijken voet als Christenen, disputeerde met geleerde Arabieren en praalde zelfs met zijn wetenschappelijk ongeloof. Gregorius ging er zelfs toe over in 1228 onverhoeds Zuid-Italië aan te vallen. Toen begreep Frederik, dat hij Jeruzalem herwonnen, 1229. i 1 t i £ 1 1 ( ] Vrede van 1 San Germano, 1230. ' ( Frederiks Italiaansch r rijk. I noest terugkeèren. Maar vóór hij ging, trok hij nog den L7t,en Maart 1229 iet bevrijde Jeruzalem binnen. Den volgenden dag kroonde Frederik zich zelf ot Koning. Onmiddellijk daarop belegde de patriarch Jeruzalem met het nterdict. Nadat de Keizer overal vertrouwde stadhouders had aangesteld, scheepte hij zich naar Italië in, waar hij den 10d- Juni aankwam. Hier vond lij zijn tegenwoordigheid meer dan noodzakelijk. De Pauselijke soldaten ïadden het grootste gedeelte van Zuid-Italië veroverd; op Sicilië braken opstanden uit. Toen openbaarde zich Frederiks veldheerstalent; in een even vorten als schitterenden veldtocht zuiverde hij zijn rijk van den vijand. Thans jood hij den Paus den vrede aan. Na eindelooze onderhandelingen kwam leze in den zomer van 1230 te San Germano tot stand. De Keizer werd van len ban ontslagen. Voor Frederik kwamen na den vrede gelukkige jaren. Steeds grooter verhief sich zijn macht over Italië en Duitschland. Met de Muzelmansche vorsten trad li ij in steeds nauwere, betrekking, waarvan zijn land in handel en nijverheid Lle rijke voordelen plukte. Zijn vlag woei in alle havens der Middellandsche Zee. Het hof te Palermo was het schitterendste der wereld. De Keizer was een der rijkste vorsten. Zijn paleizen waren versierd met alles wat Christelijke en Mohammedaansche kunst kon voortbrengen. Zijn omgeving bestond grootendeels uit wijze aanhangers van denJProl'eet; met hen arbeidde en philosopheerde hij. Maar ook de schaduwzijden van het Oostersche leven vond men aan zijn hof; aan de weelderigste genietingen des levens gaf men zich ongestoord over. Maar Frederik II heeft veel meer gedaan. Hij begreep, dat de Paus geen duurzamen vrede met hem kon wenschen, en maakte zich dezen tijd ten nutte om zijn stelling in Zuid-Italië zoo sterk mogelijk te maken. Zoo is hij de wetgever van zijn rijk geworden en de stichter van een staatsregeling, die midden in de feodale wereld een absoluten beambtenstaat in het leven riep. Voortbouwende op de verordeningen van zijn Normandische voorouders, schiep hij een Staat, waarin de Koning een onbeperkte macht uitoefende en zijn wil door een streng geschoolde ambtenarenhiërarchie aan al zijn onderdanen oplegde. In zulk een Staat was van invloed der Kerk geen sprake meer. Het Siciliaansche rjjk, krachtig georganiseerd, zou de hoeksteen worden van het Keizerlijk rijksgebouw, dat Frederik had ontworpen. Daar berustte alle macht bij den Koning en zijn ambtenaren, 's Konings wil was de hoogste wet; gehoorzaamheid de hoogste plicht van den ambtenaar en den onderdaan. Door een goed georganiseerde politie was verzet onmogelijk gemaakt. Tusschen administratief, politieen rechterlijk gezag werd geen scheiding gemaakt. Onmiddellijk onder den Koning stond de groothofjusticiarius, de voorzitter van het college der groothofrechters, het hoofd der justitie in den uitgebreidsten zin. In de provinciën stonden justiciarii aan het hoofd der rechtspleging, de politie en de financiën, alleen van den Koning afhankelijk. Vooral aan de geldmiddelen wijdde Frederik zijn voortdurende zorg. Groote domeinen leverden, nauwgezet geadministreerd, ruime inkomsten. Daarbij kwamen rijke staatsmonopoliën, b. v. de handel in zout, ijzer, koper en ruwe zijde. Economisch werd het rijk geheel afgesneden van de buitenwereld | hooge in- en uitvoerrechten en accijnzen moesten woiden betaald. Maar hier wijzen wij op de schaduwzijde van Frederiks anders in vele opzichten voortreffelijk bestuurden staat5 de ontzettend hooge belastingen eischten een veel te groot gedeelte van het nationaal vermogen en hebben ten slotte land en volk aan armoede ten prooi gegeven. Een ander euvel was de zelfs door de strengste maatregelen des Keizers niet geheel te keeren corruptie der ambtenaren. Toch was Frederiks staat een der krachtigste van zijn tijd. Beschikkend over ruime geldmiddelen, aan het hoofd van een sterk leger en een machtige vloot kon de Keizer den naderenden kamp met den Paus gerust tegemoet zien. Maar terwijl Fredenk zoo zyn nauwlettendste zorgen aan zijn Italiaansch rijk schonk, liet hij Duitschland meer en meer aan zijn lot over en maakte daardoor de machtige monarchie, waarvan hij droomde, voor de toekomst onmogelijk. Van veel meer gewicht voor de normale ontwikkeling van Europa was een krachtig Duitschland dan een krachtig Zuid-Italië. Door dit uit het oog te verliezen heeft Frederik II een zware schuld op zich geladen. In Duitschland nam de vorstelijke macht steeds bedenkelijker afmetingen aan. Bij zijn vertrek had Frederik aartsbisschop Engelbert van Keulen tot rijks- i bestuurder benoemd. Met verstand en energie heeft deze het rijk bestuurd ;v< onder hem genoot Duitschland de lang ontbeerde rust en orde. In tegenstelling tot den Keizer zelf volgde Engelbert een echt nationale politiek. Vooral tegen het langzamerhand tot een macht ontluikende Denemarken trad hij met kracht Sedert den dood van Kanoet den Groote had Denemarken slechts weinig d ' rustige tijden gekend. Engeland, Noorwegen en Zweden waren voor den Deenschen Koning verloren gegaan. In 1047 reeds stierf het oude huis der Skioldungen uit. Met Swein II, een neef van Kanoet, kwam de dynastie der Esthretiden aan het bestuur. De regeering der eerstvolgende koningen werd gekenmerkt door woeste burgeroorlogen, die aan den Keizer de gelegenheid gaven zich met Denemarken te bemoeien en den Koning tot een vazal der Duitsche kroon te maken. Hendrik IV en zijn opvolgers hadden steeds het oog gevestigd op de Deensche zaken, die met de Saksische in nauw verband stonden. Onder Frederik Barbarossa was Hendrik de Leeuw hier de bekwame verdediger der Duitsche belangen. Denemarken heeft zijn hand zwaar moeten gevoelen. Om de hier geleden verliezen te compenseeren, wendde Koning Walde mar I zich naar het Oosten; hij bezette de eilanden Rügen, Usedom en Wollin, moet-Danzig hebben gesticht en verhief Kopenhagen tot zijn hoofdstad. Zijn zoon Kanoet II ging nog verder; hij veroverde Mecklenburg en Pommeren. Zijn broeder Waldemar II voerde zijn zegevierende legers nog verder. Hij veroverde Lijfland en Esthland en stichtte Reval. De Oostzee dreigde een Engelbert in Keulen. enemarken. Waldemar II 1202—1241. ] \ £ ] ] { l 1 < j 1 t ] De jonge Hendrik. Ezzelino van Romano. )eensche binnenzee te worden. Handig maakte hij gebruik van den wensch 'an Frederik II om Duitschland zoo spoedig mogelijk weer te verlaten; in 1215 itond de Keizer hem Sleesvvijk en Holstein af. Engelbert zag in, dat hier moest worden ingegrepen. Hij vond in graaf Hendrik van Schwerin den wakkeren krijgsman om aan de veroveringen deiDenen paal en perk te stellen. In 1223 maakte deze zich zelfs door een goed geslaagde list meester van Waldemar II. In November 1225 gaf de Koning :ich gewonnen en zegelde het verdrag van Bardewieck. Schwerin en Holstein noest hij teruggeven; alleen Rügen bleef hem van zijn Duitsche bezittingen )ver. De Noorddnitsche steden verkregen vrijheid van handel in Denemarken. Vfog wilde hij na zijn vrijlating het verdrag weer ongedaan maken, maar de }loedige slag bij Bornhöved in Holstein besliste nogmaals te zijnen ongunste. Waldemar moest het verdrag van Bardewieck hernieuwen. VoQiloopig was Denemarken tot machteloosheid gedoemd. Dit succes had intusschen Engelbert niet meer beleefd. In 1225 werd hij looi' den graaf van Isenburg en andere roofridders vermoord: der Kerk is hij een heilige martelaar geworden. Daarna kwam het bestuur in handen van s Keizers jongen zoon, Koning Hendrik, die daarvoor geheel ongeschikt bleek. Van alle zijden bereikten weldra den Keizer de klachten over zijn zoon en de toenemende anarchie in het rijk. De vermaningen des vaders baatten weinig, prikkelden veeleer Hendrik tot verzet. Dat verzet openbaarde zich in beider houding tegenover de steden. Terwijl de Keizer deze trouwe steunpilaren van het Keizerlijk gezag prijsgaf aan de rijksvorsten, zocht Hendrik juist bij hen steun. In 1231 eindelijk riep de Keizer zijn zoon tot zich in Italië. Hier werd Hendrik wel in zijn waardigheid bevestigd, maar te gelijk verbonden zich de Duitsche vorsten tot trouw aan den Keizer, een overeenkomst, waarvan weer de steden de kosten betaalden. Frederik had den steun der Duitsche vorsten des te meer noodig, daar de Lombardische steden zich in hoe langer hoe scherper verhouding tot hem stelden. Yoorloopig bleef evenwel de vrede nog bewaard. Zoo kon Frederik, toen Hendrik zich niet van de dwalingen zijns weegs bekeerde, hem zonder verzet onschadelijk maken. In 1235 verscheen de Keizer nogmaals in Duitschland. Hendrik moest zich overgeven; hij werd in Apulië gevangengezet, waar hij in 1242 is gestorven. Frederik II stond in 1235 op het toppunt van zijn macht. Omgeven dooide vorsten des Rijks, vierde hij te Mainz een schitterende bruiloft met Isabella van Engeland. Een nieuw tijdperk van vrede en geluk scheen voor Duitschland te zullen aanbreken. Maar weldra bleek het, op hoe wankele grondslagen zijn macht rustte. De lang uitgestelde strijd tusschen Keizer en Paus ving aan. Gregorius IX wachtte sedert jaren een gunstige gelegenheid af om den Keizer aan te vallen. Die gelegenheid bood zich aan, toen de Lombardische steden met graaf Ezzelino van Romano in oorlog geraakten. Ezzelino was een ijzeren despoot, die geen gemoedsbezwaren kende, waar het de uitbreiding van zijn macht gold: in zijn ruwe verschrikkelijkheid scheen hij zijn tijdgenooten de duivel in menschengedaante. Maar als dapper soldaat, uitstekend veldheel en slim politicus was hij een uiterst gewenschte bondgenoot voor den Keizei. Deze besloot na zijn terugkeer uit Duitschland, trotsch op het verkregen succes, ook Lombardije te onderwerpen. Hij eischte in 1236 de ontbinding van den stedenbond; de verwachte weigering gaf hem het voorwendsel tot den aanval in handen. Spoedig was Mantua in zijn macht. Den 27sten November 1237 kwam het bij Cortenuova tot een beslissenden slag, waarin de Lombarden volledig werden verslagen; zelfs de heilige vaan van Milaan viel den Keizer in handen. De meeste steden haastten zich aan den Keizer haar onderwerping aan te bieden; Milaan, Piacenza, Brescia, Bergamo en Alessandria bogen het hoofd. Op Pinksteren 1238 hield Frederik een rijksdag, waar ook talrijke Duitsche en Bourgondische vorsten verschenen. Onder hen bevond zich s Keizei t zoon Koenraad, die door hem met liet bestuur van Duitschland werd belast Van alle zijden boden vorsten en steden den Keizer hun hulde aan; zelfs Genua en Florence zwoeren hem trouw. Maar het waren de laatste dagen van zonnig geluk, die den Keizei waren geschonken. De terugslag volgde onmiddellijk. Frederik begon Brescu te belegeren, maar in October 1238 moest hij het beleg opbreken. Dat was het sein voor den Paus om zich tegen den Keizer te stellen. Gregorius hat bovendien een persoonlijke reden: Frederik had Sardinië, waarop de 1 au: aanspraak maakte, aan zijn lievelingszoon Enzio geschonken. Op Palmzondag 123! sprak de Paus den banvloek over den Keizer uit. Van den aanvang a w7as een verzoening uitgesloten; beide partijen hadden het op elkanders vei nietiging toegelegd: zij zijn aan elkander doodgebloed. Wereldmonarchie ei wereldhierarchie hebben elkander gedood, een titanenstrijd vol gruwelijke indrukwekkende momenten. In de scherpste bewoordingen riep de 1 'aus d Christenen op ter bestrijding van den Koning der Pest, van den Zoon des Duiveh van den aartsketter, wien de gruwelijkste misdaden werden ten laste geleg en tegen wien een heirleger van bedelmonniken werd uitgezonden. Van zij kant viel de Keizer in even scherpe termen den Paus aan, wiens heeischzucl en dubbelhartigheid hij aan «alle Christenen ten afschuw aanbood. Bovendie kon de Keizer zich altijd beroemen, dat niet hij, maar de Paus, de vertegei wroordiger van Christus, den oorlog had verklaard. Ongelukkig was Frederiks politiek in Italië niet verstandig. In plaats \? de Lombarden voor zich te winnen, dreef hij ze dooi' zijn onverzoenlijkhe in het leger van zijn vijand. Zoo werd de Paus het hoofd van een nationa Italiaansche beweging, die zelfs in het Zuiden weerklank vond. Weldra w; hij nog alleen zeker van Sicilië. In Noord-Italië woedde een verbitterde strij* Milaan, Bologna, Genua, Venetië stonden aan het hoofd der partij, die zi< naar de oude vijanden der Hohenstaufen die der Guelphen (Welfen) noemd Daarentegen stond als Keizerlijk stadhouder Ezzelino, thans heer van Mantu Slag bij Cortenuova, 1237. ,1 i > l i l 3 3 f Frederik in den ban, 1239, II ! ? e 'j d n ït n i- ,n id le is 3: ;h e. Guelphen. a, Gliibell ijneii. Parma, Modena, Cremona en andere steden, aan het hoofd der partij, die met een nog niet verklaard woord die der Ghibellijnen werd genoemd; naast hem stond de jonge Enzio. Zelfs naar Duitschland plantte zich de strijd over. Daar was Frederik echter vrijwel machteloos; al zijn krachten moesten in Italië geconcentreerd worden. Gregorius IX hield den kamp wakker vol. Tegen Paschen 1241 riep hij een algemeen concilie te Rome bijeen om den strijd tusschen hem en den Keizer te beslissen; inderdaad was natuurlijk de beslissing van te voren vastgesteld of ten minste te verwachten. Hoezeer de Paus de heerschappij der Zegel van Lodewijk VIII. LodewijkVIlI 1223—1226. Kerk overal dacht te grondvesten, bleek ook uit zijn bestrijding der ketterij. De kruistocht der Albigenzen was zeer tegen den wensch van den Paus in een gewonen veroveringsoorlog ontaard. Amaury de Montfort had in 1224 zijn rechten overgedragen aan den Koning van Frankrijk, Lodewijk VIII, den zoon van Philips August. Hoewel niet zoo mildelijk bedeeld met talenten als zijn vader, had hij toch bij dezen een te goede school doorloopen om niet zijn voetstappen te drukken. Hij oogstte wat deze had gezaaid. Zijn eerste onderneming was tegen Poitou gericht, dat nog altijd aan Engeland behoorde. In Engeland was de regent William Marshall in 1219 opgevolgd dooiden justiciarius Hubert de Burgh. Hij was een bekwaam man, die orde en wet handhaafde en Engeland zooveel mogelijk buiten de conflicten van het vasteland hield. Zee is het te verklaren, dat hij zich niet -^tte .oen Lodewijk VIII in 1224 Poitou bezette. Misseh.en zen de Konn.g oek Guy aan de Engelsche kroon hebben ontrukt, zoo zijn zwaard met elde.s was vereischt De Albigenzenoorleg was opnienw uitgebroken en scheen ten voordeele van Raimond van Toulouse te zullen uitvallen. Tot een meuwen kru.stoeht werd besloten; weer predikte de geestelijkheid het kruis. aajj J" Koning was Raimond niet bestand. Reeds maanden voordat Lodewgk opiu ^ bood Languedoc zijn onderwerping aan. De een.ge tegenstand d e werd geboden, was te Avignon, dat ua een kort beleg werd veroverd Spoed,ghad Raimond nog slechts Toulouse in zijn bezit; de bevolk,ng e,kende de" Lodewijk VIII heeft het einde van dezen oorlog met beleefd. Hg stierf reeds in 1226 en liet de regeering na aan zijn twaalfjarigen zoor, o ewfl • Voor het eerst sedert eeuwen zat een kind op den roon waarbi; En dit euvel werd vergroot door het testament van o ewij , aan de jongere zonen apanages waren geschonken: Robei ver g t Karei OU en Maine, W^se Poitou en Auvergne. Deze verdeehng wa een stap terug op den weg, dien de Capets bijna van denaanvang af hadd gevolgd. Want wel waren deze apanages nauw verbonden «tdeK maar het gevaar kon toch niet uitblijven, dat de prinsen met altijd de belange van Frankrijk voorstonden. Wel werd de eenheid vrij goed bewaard, zoolan, de bezitters der apanages zoons of broeders van den Koning waren; maa waar bleef die eenheid, zoodra in de volgende gesUchten de dyna^eke minder werd gevoeld? De prinselijke apanages hebben dan oo macht belangrijk verzwakt. Als regentes van den jongen Ko»,n8 1 moeder, Blanche van Castilië, op. Zij was als vreemdel',,ge,nlet,7'ghoo„ als vrouw verwachtte men weinig van haar. Geen wondei dus, . S adel, sedert twintig jaar onder het zware juk van het Koningsc ap, gelegenheid aangreep om zijn oude rechten te heroveren. Aan hun hoot stelde zich Philips, een broeder van Lodewijk VIII, die het lege ambieerde. Het gebouw, door Philips August opgericht, zou, weer onder de voet worden gehaald. De adel kwam in de wapenen en stelde zich in binding met Engeland. . , Hier had Hendrik III in 1227 persoonlijk de regeering aanvaard; ma, Hubert de Burgh bleef grooten invloed uitoefenen. Intusschen vermindert deze invloed van jaar tot jaar. Zijn politiek kwam herhaaldelijk in botsing m die van den Koning. Waar de justiciarius aanspoorde om zooveel mogeli alle aanspraken van den Paus op Engeland af te wijzen, zocht Hendrik d. vrede met Rome te bewaren. En waar Hubert den Koning van en ooi ( met Frankrijk trachtte af te houden, wenschte Hendrik juist een Poging doen de oude bezittingen van zijn huis te heroveren. Hij verbond zich m den Franschen feodalen adel, Lodewijk IX, 1226 -1270. > 1 y 3 L' 1 1 j Blanche van Castilië. e e d P n r- 11* Hendrik III. Ie et jk 3n te et Verdrag van Meaux, 122). Inquisitie, 1229. De verbondenen hadden ecliter gerekend buiten de Regentes. Blanche bleek volkomen op de hoogte van haar taak. Krachtig van geest, stelde zij zich vol moed te weer. Haar kenmerkte een vorstelijke energie, die evenwel een slimme diplomatie niet uitsloot. Een geboren heerscheres, begaafd met zeldzaam politiek instinct, heeft zij haar zoon geheel in haar geest opgevoed. Aan haar komt de eer toe de monarchie te hebben gered. Zij kon rekenen op den steun van den Paus en de geestelijkheid en van het Fransche volk in het algemeen. Ook Frederik II hielp haar door een strikte neutraliteit, die hij ook aan zijn vorsten oplegde. Met groote beslistheid wist Blanche haar tegenstanders te verdeelen en hier door liet zwaard, daar door overreding den adel te winnen. Zelfs de hulp van Hendrik III, die in 1230 in Frankrijk véfcscheen, kon den grooten niet baten. Het voornaamste slachtoffer was Hubert de Burgh; aan wien alle tegenspoed werd geweten; hij werd in den Tower gezet. Door zijn val was Hendrik geheel onbelemmerd in zijn regeeringsdaden, die meestal op een nederlaag uitliepen. Zonder dat het tot groote veldslagen is gekomen, heeft Blanche de feodaliteit overwonnen. Zij bereikte nog meer: zij heeft den Albigenzenoorlog ten einde gebracht. In 1229 dwong zij Raimond tot het verdrag van Meaux; hij verplichtte zich de muren van Toulouse en dertig andere steden te slechten, het kasteel van Toulouse voor tien jaren in 'sKonings handen te stellen, de ketters te vervolgen, zich zelf met de Kerk te verzoenen en zijn dochter met een van 's Konings broeders te doen huwen. Zoo was de ketterij der Albigenzen vernietigd. Maar een wederopleven van de verfoeilijke dwaling was voor de toekomst hier en elders te vreezen. Het was daarom, dat de bestrijding der ketterij, tot dusverre slechts incidenteel ter hand genomen, van nu af door de Kerk naar vaste regels werd georganiseerd. Na den vrede van Meaux stelde in 1229 het concilie van Toulouse een verordening vast op de inquisitie, het onderzoek naar de ketterij. In iedere parochie zou de bisschop een priester en twee eerbare leeken aanwijzen, die onder eede de ketters moesten opsporen en aangeven; geen straf mocht evenwel worden opgelegd buiten voorkennis van den bisschop of zijn plaatsvervanger. In 1233 droeg Gregorius IX dit onderzoek op aan de Dominicanen, die als blijvende rechters in naam van den Paus hun ambt zouden uitoefenen. Eerst toen kreeg de Inquisitie haar eenheid, afgescheiden van de gewone geestelijke rechtspraak; te Carcassonne, Toulouse en Alby vestigde zij haar zetel. De Inquisitie was, zooals haar naam aanduidt, voornamelijk gericht op het onderzoek, het hooren van verdachten en getuigen, het examineeren deistukken. Om vonnis te vellen was er een soort jury noodig, uit geestelijken en juristen samengesteld; bovendien moest het vonnis door den bisschop worden bekrachtigd. De procedure verschilde van de gewone; alle getuigen, ook die in andere gevallen wraakbaar waren, werden toegelaten, desnoods onder het zegél van geheimhouding; de beschuldigde had geen advocaat tot zijn dienst; al spoedig werd de pijnbank gebruikt. Bij bekeering volgde open- bare herroeping (actus fidei, auto da fe); bij volharding in het kwaad werd de schuldige bestraft met boetedoening, geldboete en gevangenisstraf. Kettersche geestelijken en leeken, die na bekeering in hun ketterij terugvielen, werden aan den wereldlijken rechter overgeleverd, die hen met den vuurdood en verbeurdverklaring van goederen strafte. Dat zulk een inrichting tot veleilei misbruiken kon, ja moest leiden, spreekt vanzelf. Zelfs onder erkenning van het recht der Middeleeuvvsche Kerk om de ketterij te vervolgen, mag men toch de schaduwzijden van een dergelijke rechtbank en een dergelijke piocedure niet over het hoofd zien. Hoe werkte alles de denunciatie in de hand, als het gemakkelijkste middel zich van een vijand te ontdoen? Op welke schandelijke wijze kunnen niet getuigenissen en bekentenissen zijn verkregen? En ten slotte welk een lokaas bood de verbeurdverklaring van goederen den vorsten niet aan? Alles te zamen genomen verwondert het ons niet, dat de inquisiteurs zeer dikwijls in hun ambt werden bemoeilijkt, ja, dat zelfs de bevolking soms hun leven bedreigde, nog meer, dat tal van inquisiteurs zijn vermoord. Men vergete bovendien niet, dat de ketters lang niet altijd de slechtste Christenen waren, al moet worden toegegeven, dat vele liunnei leeringen niet alleen de Kerk, maar ook Staat en maatschappij bedreigden. Van de Inquisitie was Gregorius IX de schepper. Trotsch op zijn succes riep hij, gelijk wij zagen, in 1241 een algemeen concilie te Rome bijeen. Maar de Keizer wist het door een stouten greep te beletten. Meer dan honderd prelaten, die in April 1241 zich te Genua op weg naar Rome hadden ingescheept, werden door de Keizerlijke vloot overvallen; hun geleide werd teruggedreven; zij zelf werden krijgsgevangen gemaakt. Een geweldigen indruk maakte dit feit over de geheele wereld. In Lombardije wonnen de Ghibellijnen in aanzien; uit Duitschland ging geen bisschop naar het concilie. In Rome zelfs stak de Keizerlijke partij het hoofd op. In den zomer van 1241 trok daarom Frederik tegen Rome op; reeds was hij tot Spoleto genaderd, toen de tijding van een verschrikkelijk gevaar hem uit Duitschland bereikte. de inval der Mongolen. De aanval der Mongolen op West-Azië en Oost-Europa is een der giootsteü rampen geweest, die deze landen hebben getroffen. Maar vooral de Mohammedaausche landen hebben daaronder verschrikkelijk geleden; hun beschaving heeft een knak gekregen, waarvan zij zich niet weer heeft hersteld. Al had deze beschaving in de 13de eeuw haar hoogsten bloei reeds lang overleefd, zij was nog levensvatbaar genoeg om voor de toekomst nog veel te beloven. Aan deze verwachtingen is door de Mongolen een einde gemaakt; waar zij hebben geheerscht, heeft de beschaving nooit weer goed kunnen opbloeien. De Mongolen of Tartaren, het groote volk van Turkschen stam, hebben eeuwen lang de steppen van Midden-Azië bewoond, voordat zij in de geschiedenis hebben ingegrep.en. Dat werd eerst mogelijk door hun opperheer Temoedschin. Hij was omstreeks 1155 als zoon van een Mongoolschen khan e Mongolen Dscliingis- klian, 1175—1227. Ogotai, 1227-1241. geboren. Reeds omstreeks 1175 komt hij voor als hoofd van zijn volk, het krachtige, vermetele, maar wreede en onbeschaafde ruitervolk, dat in menig opzicht met de Hunnen kan worden vergeleken. Temoedschin onderscheidde zich slechts weinig van de massa; alleen bezat hij al haar eigenschappen in hoogere mate, de dapperste onder de dapperen, de wreedste onder de wreeden. Weldra had hij in Midden-Azië over honderdduizenden gewapende ruiters te gebieden. Langzamerhand onderwierp hij alle stammen aan zijn gezag; omstreeks 1203 werd hij door hen tot khan geproclameerd. Het eerst wendde hij zich toen tegen de Turksche stammen aan de Boven-Jenisei en Irtisch en overwon hen. Na de onderwerping van allerlei nomadenvolken werd de reeks dezer Oostelijke krijgstochten afgesloten door de verovering van het stroomgebied van den Hoangho in 1206. Na al deze triomfen riep Temoedschin een algemeene vergadering van de aanvoerders van zijn volk bijeen. Daar werd hij plechtig >11 / .\ Tl Hf 1 Munt van Dschingiskhan. tot iJscningisknan ^grootvorst; van ane iviongoieii geproclameerd. Zijn residentie vestigde hij in het oude Karakoroem. In 1211 wendde hij zich tegen China, dat destijds in twee staten was verdeeld. De Chineezen boden wanhopigen tegenstand; maar langzamerhand werd het geheele land onder de gruwe- liitetp \7orurnpstincrpn flip nnn flip dfir Rnfffilschen ill O 7 O Zuid-Afrika herinneren, veroverd. In 1218 was het Noordchineesche rijk bezet; ter zelfder tijd viel ook het Zuidchineesche. Zoo gehoorzaamde het grootste gedeelte van Azië den geweldigen Dschingiskhan. Het scheen, dat nu het hoogtepunt was bereikt: aan het oorlogvoeren kwam een einde; Dschingiskhan trad in vriendschappelijke betrekking tot sjah Mohammed van Khowaresmië. Deze had daar in 1210 op de puinhoopen van andere staten aan den Oxus een machtig rijk gesticht; ook hij gebood als Dschingiskhan over honderdduizenden krijgers. Maar niet lang duurde de vrede. De Khalief van Bagdad dreef den Mongool tot den oorlog met Mohammed aan, niet vermoedende, dat hij daardoor zijn eigen val voorbereidde. In 1218 reeds begon de oorlog. Wel verdedigde Mohammed zijn rijk met bekwaamheid en energie, maar tegen den Mongoolschen stortvloed was hij niet opgewassen. Bokhara, Samarkand, Balkh en andere middelpunten van Mohammedaansche beschaving gingen in de vlammen op. Alle tegenstand scheen vruchteloos. Mohammed stierf op de vlucht in 1221. Tien jaren lang heeft zijn zoon Dschelal-ed-din den Islam nog dapper, maar hopeloos tegen de ongeloovigen verdedigd. Het geheele Oosten van Perzië was weldra in hun handen. In 1227 stierf Dschingiskhan en werd opgevolgd door zijn zoon Ogotai, die geheel zijn vader gelijk was. Tot zelfs in Klein-Azië, Armenië, Mesopotamië en Syrië drongen de Mongolen door; de schrik van hun naam verlamde allen tegenstand. Niet alleen met Azië vergenoegden de Mongolen zich. Reeds in 1222 verschenen zij in Zuid-Rusland; het land werd uitgemoord. Na de vernietiging der Alanen wendden zij zich tegen het Russische rijk, dat destijds ongeveei het middengedeelte van het tegenwoordige gebied innam. In 1223 kwam het bij'Kalka tot een grooten slag, waarin de Russen volledig werden overwonnen. Maar voorloopig zetten de Mongolen hun tocht toch niet voort. Zij kwamen echter later terug. In 1235 besloot Ogotai ook Europa bij zijn onmetelijk gebied te voegen. Hij zond zijn broeder Batoe uit om allereerst Oost-Europa te veroveren. In 1237 zette zich het Mongoolsche leger in beweging. Rusland werd volledig verwoest; Moskou en andere steden werden verbrand; Wladimir, de toenmalige hoofdstad, werd uitgemoord. In 1240 viel Kiew na dappere verdediging. Rusland had als staat opgehouden te bestaan; slechts kleine vorstendommen bleven onder Mongoolsch oppergezag over. Nog was aan de eerzucht der wereld veroveraars niet voldaan; als door onbewusten aandrang gedreven, schoven zij hun troepen steeds vei dei naai het Westen voort. Polen en Hongarije stonden het eerst aan hun verwoestingen bloot. In Maart 1241 stond Batoe zelf reeds op Hongaarschen bodem. Hier kon men evenmin als in Rusland den ziedenden lavastroom weerstand bieden. Voordat hij nog tijd had gehad zijn troepen te verzamelen, was Koning Bela IV reeds een vluchteling buiten zijn rijk. Polen, Silezië, Moravië, zelfs Dalmatiè en Servië werden door Batoe in de dubbele beteekenis van het woord bezocht. De Europeesche beschaving dreigde door deze barbaren verzwolgen te worden. In deze moeilijke omstandigheden wendde Koning Bela zich tot het weieldlijk hoofd der Christenheid, den Keizer. Hij verklaarde zich bereid zijn kroon voortaan als een Keizerlijk leen te dragen, zoo Frederik hem te hulp kwam. Deze zeide zijn hulp toe, niet alleen daar hij het gevaar inzag, maar ook daar het een verzoening met den Paus mogelijk maakte. Frederik moest worden in staat gesteld Duitschland te verdedigen. Maar zoo hoog gingen 's Pausen gedachten niet; hij weigerde den door Frederik aangeboden vrede. Hij kon dat des te geruster doen, nadat uit Duitschland het bericht was gekomen, dat de Mongolen den 9den April 1241 bij Liegnitz slag hadden geleverd. Wel hadden zij hier Hertog Hendrik van Silezië en zijn ridders verslagen, maar door hun heldhaftigen tegenstand waren zij zoo verzwakt, dat van een verder voortdringen geen sprake meer was. Batoe trok naar Rusland terug. Zoo was de slag bij Liegnitz, evenals achthonderd jaar vroeger die op de Catalonische velden, toch in zijn gevolgen een overwinning. Europa was gered. Het geluk wilde, dat de Mongolen na hun terugtocht zich niet weder naar het WTesten hebben gewend. Nog in 1241 stierf Ogotai; over de erfopvolging ontstonden moeilijkheden; Batoe liet het Westen aan zijn lot ovei\^_ Aan de redding van Europa hadden de ridders der Duitsche Orde een belangrijk aandeel. Hun aanwezigheid in Duitschland eischt eenige opheldering. Lijfland is de eenige kolonie, die het Duitsche volk over zee heeft gesticht. Van Lübeck ging het spoedig opbloeiende Wisby op Gothland uit; het A** V"- 51 Slag bij Liegnilz, 1241 Lijfland. waren weer Wisbysche kooplieden, die Lijfland bezochten en later bezetten. Edele geloofspredikers als Meinhard en vooral bisschop Albert traden op en verbreidden, zij het soms met hardhandige middelen, onder de woeste Lijflandei's Christendom en te gelijk Duitsche beschaving. In 1199 aanvaardde Albert, een geloofsheld en een staatsman tevens, zijn ambt. Hij stichtte Riga als middelpunt van zijn bisdom. Op zijn aandrijven kwamen voortdurend Duitsche ridders aan, 0111 de nieuwe kolonie te beschermen. Deze ridders Slag tusschen (le Mongolen en de Hertogen van Silezië. Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek te Schlackenwerth in Boliemen. Zwaardorde, ± 1200. vereenigde Albert tot een geestelijke ridderorde, die der Zwaardbroeders. Zij werd het zwaard van Lijfland, altijd tot slaan bereid; het heeft niet eerder gerust, voordat Lijfland en Esthland veroverd waren. Maar deze krachtige, zwaar gewapende orde heeft zich niet kunnen handhaven. In 1229 stierf Albert. Na zijn dood braken er twisten uit over de keuze van zijn opvolger, die de kracht der orde belangrijk verzwakten. Zoo zijn zij ten slotte in 1236 onder de zwaarden der Littauers, die hun onafhankelijkheid door hen zagen bedreigd, bezweken. Wat van de Zwaardorde overbleef, vereenigde zich met de Duitsche Orde. Deze orde had namelijk in Palaestina geen waardig arbeidsveld meer kunnen vinden. Na den derden kruistocht viel er niet veel meer te strijden. Dat zulk een werkeloosheid van een orde, die geheel op oorlogvoeren was ingericht, op den duur tot bedenkelijke gevolgen moest leiden, spreekt vanzelf. Dat zag de bekwame grootmeester Herman von Salza, de vriend en bondgenoot van Frederik II, in. Hij zocht naar een nieuw arbeidsveld. Zijn oog viel op Pruisen, het land aan de Weichsel, waar het Christendom nog slechts weinig vorderingen had gemaakt. Met toestemming van den Paus en in overleg met den Keizer verplaatste hij daarom in 1226 de geheele orde naar Pruisen, dat intusschen nog moest worden veroverd. In betrekkelijk weinig jaren is dat geschied, rruisen en Koerland werden bezet; toen in 1236 de Zwaardorde in de Duitsche Orde opging, strekte haar gebied zich, hoewel niet onaangevochten, uit van de Weichsel tot de Duna. Hier vestigde zich dus die eigenaardige middeleeuwsche ridderstaat, onder welks schut de Duitsche beschaving aan de Oostzee een grooten voorsprong maakte. De inboorlingen werden onderworpen en te gelijk bekeerd en aan geregelden arbeid gewend; geheele streken werden in cultuur gebracht en op Duitsche wijze bebouwd; de waterafvoer werd geregeld; de nijverheid bloeide op; in de steden vestigden zich de kooplieden, die weldra een belangrijken handel dreven. Zoo werden Pruisen, Koerland, Esthland en Liifland voor de Duitsche bescha- Innocentius IV. Fresco in de kerk van S. Paolo fuori le mura te Rome. ving gewonnen, waardoor de toekomst dezer gewesten voorgoed was beslisl Dat alles geschieddö-onder medewerking van den Keizer. Na den slag b Liegnitz was de strijd met den Paus zoo scherp mogelijk voortgezet. Een vei ademing scheen het, dat Gregorius IX den 21sten Augustus 1241 stierf. Eers twee jaren daarna, den 24sten Juni 1243, werd een nieuwe Paus, Innocentius I\ verkozen. Deze uitkomst was voor den Keizer in hooge mate onbevredigenc Innocentius was een man van groote bekwaamheid en onbesproken wande] maar bleek even onverzoenlijk als zijn voorganger, onbetoombaar, heeisct zuchtig en despotiek. In hem verloor inderdaad de Keizer een bevriende kardinaal om een vijandigen Paus te winnen. Nog bleef Frederik vooieers De Duitsche Orde aan de Oostzee, 1226. Herman von Salza. 5.ij it r ? I. , Innocentius IV, L" 1243-1254. n st Lodewijk IX voorkomend jegens hem: zijn justiciarii, Peter de Vineis en Thaddaeus van Suessa, zond hij om den Paus zijn vredelievende gezindheid te betuigen. Werkelijk begonnen er vredesonderhandelingen. Maar de Paus stelde zeei hooge eischen. Van aanneming dezer voorwaarden scheen geen sprake te kunnen zijn. Toch gat' Frederik in Maart 1244 zijn toestemming. Maar dat was juist tegen de bedoeling van den Paus; hij wenschte strijd. Zoo gelukte het hem dan ook gemakkelijk de onderhandelingen op zijpaden te brengen, waarin zij ten slotte doodliepen. Daarmede had Innocentius zijn doel bereikt. Hij verliet Rome en scheepte zich naar Frankrijk in. Hij vestigde zich te Lyon, waar hij tegen St.-Jan 1245 een algemeen concilie bijeenriep. Hoe stond de Koning van Frankrijk tegenover dit overmoedig optreden van den Paus? Lodewijk IX had in 1232 zelf de regeering aanvaard. Deze Koning, dien de Kerk onder haar heiligen heeft opgenomen, was bovendien een der uitstekendste vorsten. Reeds bij zijn leven gold hij voor den besten Koning der Christenheid; aller oogen werden door hem getrokken; veler pennen beschreven zijn persoon en zijn leven. Met zijn hooge, forsche gestalte, zijn gezond, blozend gelaat, zijn vroolijke opgewektheid, zijn toegankelijkheid, zijn beminnelijke openhartigheid had hij weinig van een asceet. Integendeel nam hij gaarne deel aan de jacht en spreidde gaarne weelde ten toon. In den oorlog was hij een middelmatig veldheel, maar een dapper soldaat. Doch vooral moreel staat hij zeer hoog; het vooibeeld van wat men kan noemen alle Christelijke en maatschappelijke deugden. Vroom Christen, innig geloovig en oprecht aan de Moederkerk en haar dienaren gehecht, was hij in dit opzicht, gelijk ook moreel, de tegenvoeter van den Keizer; in de zorg voor het heil zijner ziel nauwgezet als een Lodewijk de Heilige. Houten beeldje in Musée Cluny te Parijs. monnik was hij altijd bereid voor het geestelijke het tijdelijke op te offeren. Bij zijn buiten- en binnenlandsche politiek, bij zijn wetgeving was hij vóór alles Christen, nog meer dan Koning, de vader des volks, altijd ijverig om de ' belangen van al zijn onderdanen te behartigen en de wetten door iedereen te doen eerbiedigen, in één woord de personificatie van orde en wet. Daardoor kon hij ook, wat de geestelijkheid soms in zulk een heiligen Koning bevreemdde, met klem de rechten van zijn kroon en van den Staat, ook tegenover den Paus en de Kerk handhaven. Ook aanvaardde hij de resultaten van Philips August zonder voorbehoud, maar wachtte zich toch het rijk "ten koste dei naburen nog verder uit te breiden. Ook den adel bleef hij onder den duim houden; zijn moreel gezag weerhield bovendien menigeen van verzet. Hij omgaf de kroon met een luister, met een heiligenschijn, die aan de koninklijke Hendrik III, Koning van Engeland, en zijn omgeving. Teekening, vermoedelijk door Matthew Paris, in een handschrift van het Britsch Museum te Londen. macht belangrijk ten goede kwam. Voor dezen Koning bogen zich allen, ver buiten Frankrijks grenzen. Maar uit den aard der zaak kon zelfs de vredelievende Lodewijk niet eiken strijd voorkomen. Met Engeland waren er natuurlijk gewoonlijk moeilijkheden. Een aanleiding was in den regel wel te vinden. De adel van Poitou kwam in 1241 in verzet tegen Lodewijks broeder Alphonse. Weldra sloten zich andere edelen en vorsten bij de Poitousche heeren aan. Naar gewoonte zochten en vonden zij steun bij den Koning van Engeland. Hendrik III was niet geheel ontbloot van goede eigenschappen. Hij is de stichter van Westminster Abbey. Hij was de beschermer van kunst op velerlei gebied; troubadours waren altijd zeker van een goede ontvangst aan zijn hol. Op zijn bijzonder leven viel weinig te zeggen. Maar hij miste alle staatkundige bekwaamheden. Veranderlijk en altijd handelend onder den indruk van het oogenblik, nooit meester van zich zelf, miste zijn regeering alle vastheid, alle beginsel. Met den schijn van het Koningschap was hij volkomen tevreden. Hendrik 111. Concilie van Lyon, 1245. Hendrik Raspe van Thuringen, 1246. Als alle zwakke karakters was hij soms stijfhoofdig tot het belachelijke toe. Van zijn aanspraken op Frankrijk gaf hij geen enkele prijs; door de Magna Charta rekende hij zich niet gebonden. Hij wilde onbeperkt Koning zijn; het eenige gevolg van dezen wil was, dat een bende berooide Pransche edelen het rijk ten eigen bate uitbuitte. Verzet vond Hendriks wanbestuur echtei voorloopig weinig; den Engelschen adel, die de handhaver der Magna Chaita was, ontbrak een leidend hoofd. Zoo kon Hendrik voortgaan zijn luimen te volgen. Niettegenstaande hem de middelen daartoe ontbraken de schulden der Kroon bëdroegen viermaal haar inkomen — gaf Hendrik in 1242 gehoor aan de roepstem der Fransche vorsten. Maar de veldtocht eindigde jammei lijk. Lodewijk veroverde Poitou en versloeg Hendrik volledig. Geen wonder, dat spoedig de vrede werd gesloten; Alphonse bleef in het bezit van Poitou. Zoo was Lodewijk meester van zijn rijk, toen in 1245 de Paus in Frankrijk verscheen. De Koning bevond zich inderdaad in een moeilijke positie. Hij koesterde allen eerbied voor den Paus, maar hij begreep ook zeer goed, welke groote belangen de Keizer verdedigde. Toch kon de Koning niet anders doen dan den Paus met den hem verschuldigden eerbied te ontvangen en hem zijn bescherming te verzekeren. Zoo kwam dan den 28sten Juni 1245 het concilie van Lyon bijeen. Zoogenaamd was het bijeengeroepen om te beraadslagen over den droevigen toestand van het Oosten en de aanvallen der Mongolen; maar het bleek al spoedig, dat het alleen de scherpste edicten van Innocentius IV tegen den Keizer zou hebben te sanctioneeren. Frederiks toestand was inderdaad kritiek. Wel waren Duitschland en Engeland op het concilie zoo goed als niet vertegenwoordigd, maar dat maakte 'sPausen invloed des te grooter. Met geestdrift schilderde deze de nooden der Kerk, die hij met de vijf wonden van Christus vergeleek: de ontaarding der geestelijkheid, den overmoed der Saracenen, het schisma der Grieken, de wreedheid der Mongolen, en ten slotte de vervolging der Kerk door den ketterschen, ontuchtigen, meineedigen Keizei. Niettegenstaande de verdediging van den door Frederik gezonden JThaddaeus van Suessa, werd de Keizer in de heftigste bewoordingen als een tweede Herodes, bevlekt met alle ondeugden en schuldig aan alle misdaden, van zijn waardigheden ontzet, terwijl zijn onderdanen van den hem gedanen eed werden ontbonden en al zijn aanhangers met den ban werden bedreigd. Terwijl de Paus zich zelf de beschikking over Napels en Sicilië voorbehield, noodigde hij de Duitsche vorsten uit een nieuwen Koning te verkiezen. Frederik begreep, dat hij nog slechts moest trachten te redden wat te redden was. Van Italië ten minste wilde hij meester blijven; daar hield hij den strijd vol. Maar Duitschland ging grootendeels voor hem verloren. De aartsbisschoppen van Keulen, Mainz en Trier stelden zich aan het hoofd van verscheidene vorsten, die de kans schoon zagen om voorgoed over de Keizerlijke macht te triomfeeren. In Mei 1246 werd dan ook landgraaf Hendrik Raspe van Thuringen door eenige vorsten tot Koning verkozen. Zijn gezag werd bijna alleen in ZuidDuitschland erkend; maar zijn optreden veroorzaakte wederom een woesten burgeroorlog, den aanvang van een smartelijke periode, die van het zoogenaamde Interregnum, waarin met orde en wet te gelijk de maatschappelijke bloei van Duitschland te loor ging. Reeds werd in den zomer van 1246 Koenraad, Frederiks zoon, door Hendrik verslagen; maar een straal van hoop scheen voor de Hohenstaufen, toen Hendrik in Februari 1247 stierf. Het was nog niet zeker, dat men een opvolger zou verkiezen; vele vorsten hadden het scherpe zwaard van den burgeroorlog gevoeld en wenschten oprecht den vrede; ook begon men het gevaar der Pauselijke overmacht in te zien. Een enkele groote overwinning des Keizers scheen voldoende, om hem de zege te verschaffen, te meer daar Lodewijk IX en Hendrik III hoe langer hoe meer zich aan 's Keizers zijde begonnen te stellen. Maar deze groote overwinning bleef uit. Integendeel werd de Keizer den 12(len Februari 1248 bij Parma geheel verslagen. Zijn zaak was verloren; de Paus sprak van een Godsgericht. Overal verhieven zich de vijanden der Grafsteen van Siegfried III, Aartsbisschop van Mainz, met de beide door hem gekroonde Koningen Hendrik Raspe en Willem van Holland. In den Dom te Mainz. Hohenstaufen. In Duitschland werd in 1248 door de geestelijke vorsten de jonge Graftombe van Keizer Frederik II in den Dom te Palermo. O Willem II van Holland, 1218—1256. graaf van Holland, Willem II, tot Koning verkozen, een ware „Pfaffenkönig", die rijkelijk door den Paus werd ondersteund. Hoe weinig macht Willem ool%, had _ Zelfs zijn kroningsstad Aken kon hij eerst door een vrij langdurig beleg in handen krijgen — zijn optreden hield den burgeroorlog gaande, die Duitschland hoe langer hoe meer verdierf. Koenraads macht was weldra even onbeduidend als die van Willem. In Italië zag de Keizer zijn aanhangers steeds verminderen. In zijn onmiddellijke nabijheid kwamen afval en verraad voor. Of ook de getrouwe justiciarius Petrus de Vineis daaraan schuldig stond, wie zal het zeggen? In ieder geval geloofde de Keizer aan zijn schuld en liet hem gevangennemen; in den kerker heeft Petrus zich gedood. Een nog zwaarder slag was het, dat Koning Enzio, Frederiks lievelingszoon, in 1249 in de macht der Bologneezen viel. Zoo naderde zijn regeering onder de droevigste omstandigheden haar einde. Den 19den December 1230 stierf Keizer Frederik II. Frederik II -j-, 1250. VIERDE HOOFDSTUK. Lodewyk de Heilige. I)e val der Hohenstaufen. Het einde der Kruistoeliten. • 1244 — 1291. Koenraad IV, 1250—1251. j ] ] 4 De Hanze. Rijnverbond. Manfred, 1254—1266. en vreug^e openbaarde zich in de Pauselijke partij bi] Mi den dood des Keizers, het beste bewijs, hoezeer men dezen £§ EMjppl grooten geest had gevreesd. Niemand was er, die hem kon vervangen. Wel volgde zijn zoon Koenraad IV hem als ^ Koning op, maar deze bleef vruchteloos in Duitschland zijn tegenstanders bestrijden. Voor hem trad in Italië s Keizers onechte zoon Manfred op. Het bleek Koenraad spoedig, dat in Duitschland voor hem niets te hopen was. De vorsten gingen voort het eene Koningsrecht na het andere aan zich te trekken. Zelfs de steden begonnen rich zelf te helpen. Aan de Oostzee en Noordzee begonnen de zeesteden zie laneen te sluiten tot beveiliging van den wederzijdschen handel, een samenwerking, waaruit later de beroemde Hanze zou ontstaan. De steden aan en Rijn volgden dat voorbeeld en stichtten onder bescherming van Willem van Holland een stedenbond. Maar hoewel Innocentius naar Rome was teruggekeerd om den Hohenstaufen de laatste slagen toe te brengen, misschien was Italië nog voor hen te behouden. Om te redden wat te redden was, verscheen Koenraad in 1252 in Zuid-Italië. Overal werd hij als de wettige Koning gehuldigd; van zijn erfland was hij in ieder geval zeker. Maar reeds m Mei 1254 stierf hij. Welk een schoone gelegenheid voor den Paus om de Hohenstaufen voorgoed te vernietigen! Koenraad liet slechts een tweejarig zoontje na, Koenraad, door de Italianen Conradino (Konradijn) genoemd. Onmiddellijk maakte de Paus zich gereed Napels binnen te rukken. Gelukkig vond Konradijn een verdediger in Manfred, die zich krachtig te weer stelde. Maar vreezende alles te verliezen, bood hij den Paus aan om diens rechten te erkennen. Zoo kwam nog in 1254 de vrede tot stand. Met voorbijgaan van Konradijn werd Manfred door den Paus met Napels en Sicilië beleend. Men heeft Manfred dezen stap zeer euvel geduid, maar daarbij vergeten, dat zoo ten minste het land voor de Hohenstaufen bewaard bleef. Kort daarna is Innocentius IV op het toppunt zijner grootheid den 7de" December 1254 gestorven. Maar reeds waren er teekenen te over, die bewezen dat hij zich de zege te gemakkelijk a voorgesteld. Manfred verbrak het Pauselijk juk en vluchtte naar Apulië; daar riep hij het volk tegen den Paus te wapen. Hij streed gelukkig. In 1255 bezette'hij Napels; weldra was het geheele land in zijn handen. In 1256 stak hij naar Sicilië over, dat weldra geheel voor hem gewonnen was. Manfred is de zoon van Frederik II, die het meest zijn vader gelijk is. Hij was geheel Italiaan, uitnemend veldheer, voortreffelijk staatsman, met oog voor kunst en wetenschap, in wien een ader voor de ideale grootheid van zijn volk klopte. Hij was dan ook bij uitstek populair. Vandaar dan ook, dat toen 111 1258 uit Duitschland het bericht kwam, dat de jonge Konradijn was gestorven, niemand zich verzette, toen Manfred zich tot. Koning liet uitroepen. Onder den jubel der bevolking werd hij, de nationale Koning, den 11"» Augustus 1258 te Palermo gekroond. Kort daarna vernam men, dat Konradijn nog leefde. Naar wet en recht had Manfred onmiddellijk de kroon moeten neerleggen. Maar wat hij zelf mag hebben gewild, de nationale partij duldde geen abdicatie. Manfred was de door allen gewenschte vorst, die bovendien de door allen verafschuwde verbinding met Duitschland voorgoed verbrak. Zoo bleef hij Koning. Zijn regeering is voor het rijk een weldaad geweest. Onder zijn bestuur bloeiden handel, nijverheid en landbouw. Wetenschap, kunst en poëzie vonden weer als van ouds bescherming aan het hof te Palermo. De Pauselijke banvloek kon den Koning niet treffen, onder wiens schepter het rijk zich uit de ondervonden ellende begon te verheffen. Overal in Italië staken daardoor de Ghibellijnen het hoofd weer op. Dat in 1259 aan de bloedige heerschappij van Ezzelino op bloedige wijze een einde werd gemaakt, was geen verlies; want deze compromitteerde Manfred meer dan hij hem diende. Maar overigens werd 'sKonings partij steeds krachtiger; in 1260 was hij meester van bijna geheel Italië; het oude ideaal van een vereenigd Italië scheen verwezenlijkt te zullen worden. Maar er was een macht, die zich daartegen verzette; de Paus was en is de groote tegenstander der Italiaansche eenheid. In 1261 besteeg Urbanus IV den stoel van St. Pieter, in alle opzichten een geestverwant van Innocentius IV. Hij zag in, welk gevaar dreigde. Reeds hadden de Ghibellijnen Rome in hun macht; overal zag men in tanfred den toekomstigen Koning van Italië. In het buitenland moest dus hulp worden gezocht; als Franschman wendde de Paus zich allereerst tot Frankrijk. In Frankrijk was men weer geheel vervuld van kruistocht-idealen. Op het concilie te Lyon in 1245 waren ook de zaken van het Oosten ter sprake Urbanus IV, 1261-1264. ë v Keizer I Boudewijn II, 1228—1261. c I C ] I ] l 1 ( i < i \ i i r i < Jeruzalem verloren, 1214. Verzwakking van het kruistocht-ideaal. ;ekomen. Deze waren in allesbehalve rooskleurigen staat. Als vertegenwoordiger van de wankele Latijnsche heerschappij zat daar aan s Pausen zijde Ceizer Boudewijn II. Hij was elf jaar oud, toen hij zijn broeder Robert ipvolgde. Gelukkig was het regentschap bij Jan van Brienne in goede handen, daar toch bleef de toestand van het rijk hoogst bedenkelijk. In 1237 nam le jonge Keizer zelf het bestuur in handen. Al spoedig bleek het, dat boudewijn niet de man was om het rijk te redden, gesteld al dat het te edden ware geweest; de Keizer dankte zijn kroon eigenlijk slechts aan de 3ulgaren, die den terugkeer der Grieksche Keizers naar Byzantium wilden jeletten. Boudewijn zag dan ook in, dat zonder hulp uit het Westen het einde rau zijn heerschappij daar was; in 1245 reisde hij Europa door, overal om ïulp smeekend, overal geld zoekende te verzamelen, overal kostbare reliquieën, ). a. de doornenkroon van Christus, verkoopende. Ook in Syrië was de toestand bedenkelijk. Wel was Jeruzalem sedert den rijfden kruistocht weer in handen der Christenen, maar herhaaldelijk werden le pelgrims op weg naar de Heilige Stad aangehouden en uitgeplundeid. Tot )vermaat van ramp waren de Christenen verdeeld; de partij van Frederik II stond tegenover die der ridders. Gregorius IX hield niet op de Chiistenen ;ot een nieuwen kruistocht op te wekken. De omstandigheden waren gunstig. Sultan Alkamil was in 1238 gestorven; met grimmige woede betwistten zijn sonen elkander de erfenis. Het groote gevaar kwam echter niet van de verleelde Ejubiden, maar van een nieuwe macht, die naar het Westen opdrong. Wij hebben gezien, dat het Khowaresmische rijk door de Mongolen was vernietigd. Maar gewapende benden van dit volk bleven W^est-Azië dooi kruisen. Zij stelden zich in verbinding met Sultan Ejub van Damascus, die met het plan omging om de Christenen uit Syrië en Palaestina te verdrijven. Met 10,000 zwaar gewapende, in den krijg geharde ruiters scheen dat niet onmogelijk. In September 1244 veroverden dus de Khowaresmiërs Jeruzalem en richtten er een afschuwelijk bloedbad aan. De kerken werden verwoest; het graf van Christus werd verstoord; de graven der Koningen werden niet verschoond; Jeruzalem was voorgoed voor de Christenen verloren. De Khowaresmiërs voltooiden hun overwinning door in October den Christenen bij Gaza_een bloedige nederlaag toe te brengen; de bloem der ridders bedekte het slagveld. Het is te begrijpen, dat dit verlies in Europa een geweldigen indiuk maakte. Maar de omstandigheden lagen er niet toe, dat spoedig een nieuwe kruistocht zou kunnen worden georganiseerd. Frederik II zou zich wel wachten ten tweeden male naar het Oosten te trekken ten believe van een Paus, die zijn doodsvijand was. Bovendien begonnen de volken zich langzamerhand van het Oosten af te wenden. Welke inspanning, welke opofferingen had Europa niet aan de verovering vai^het Heilige Land ten koste gelegd! Honderdduizenden waren vol geestdrift naar het Oosten getogen, met achterlating van hun tijdelijke have; milUoenen waren ten koste gelegd aan de uitrusting der overgroote legerscharen; en wat was ten slotte het resultaat geweest en gebleven? Alleen dit, dat er in Syrië eenige Christenstaten waren gesticht, die zich niet dan met de grootste moeite staande konden houden en bovendien steeds met elkander overhoop lagen. Hoeveel hooge, geestelijke idealen waren niet in rook vervlogen, toen het hoe langer hoe meer bleek, dat men een taak op de schouders had genomen, die zelfs voor geheel Europa te zwaar was. De hooggestemde idealisten waren diep teleurgesteld door de weieldsche overwegingen, die zich zoo dikwijls bij de heilige tochten deden gelden. De ruwe werkelijkheid had vele der edelste geesten van het kruistocht-ideaal vervreemd. Maar er was meer. Gewillig hadden de Christenen, vorsten en edelen, burgers en boeren, aan de roepstem van Urbanus II en van Innocentius III gehoor gegeven. Maar deze groote, bijna onbeperkte macht der Pausen over alle klassen der maatschappij was verloren gegaan. Langzamerhand beginnen zich uit de algemeene Christenheid, de groote volkerenfamilie, die eerst den Keizer, later den Paus als haar zichtbaar hoofd had erkend, de nationaliteiten los te wikkelen. In Engeland openbaart zich dat reeds het vroegst in den strijd tegen Jan zonder Land, den vazal des Pausen. In Frankrijk breekt zich het nationaliteitsgevoel al meer en meer baan, naarmate de Koninklijke macht langzamerhand alle deelen des lands onder haar schepter weet te vereenigen en zoo een eenheidsstaat weet te scheppen, waarin het Fransche volk beviediging voor al zijn uitingen kan vinden. In Duitschland openbaart zich dit nationaliteitsgevoel weer anders; daar ontbreekt het vereenigende middelpunt; de Keizer was een vreemdeling, een Italiaan. Daar steunt het volk de vorsten in hun strijd tegen het geestelijk gezag, dat geen rekening houdt met de practische eischen der volken. Geen wonder, dat, waar zoo de natiën zich langzamerhand mondig beginnen te gevoelen, zij met meer weerzin het priesterlijk juk van Rome op de schouders dragen. De verbitterde strijd des Pausen tegen Frederik II heeft het Pauselijk gezag zeer veel kwaad gedaan. De daarin geopenbaaide haat van den stedehouder van Christus tegen zijn vijanden, deed bij velen de vraag rijzen, of dit wel de ware opvatting van het Christendom was. De openlijk gebleken heerschzucht van den Paus maakte het den vorsten tot plicht zich op de bres te stellen om de bedreigde landsbelangen te verdedigen. Geen wonder dus, dat in zulk een tijd de oude idealen van de kruistochten verbleekten, dat men in plaats van aan het verre Oosten aan zijn eigen land zijn krachten ging wijden. Zoo was eigenlijk de tijd der kruistochten reeds voorbij. Dat die van Frederik II niet de laatste is geweest, had de Kerk uitsluitend te danken aan Lodewijk IX, in wien de oude idealen nog voortleefden. In 1244 herstelde hij van een zware ziekte, wat hem tot den schuldenaar Gods maakte. Om deze schuld te boeten, hechtte hij zich in verrukki^ het kruis op den schouder. Zooveel invloed had zijn Koninklijk voorbeeld, dat zijn broeders Karei, Robert en Alphonse en verder vele vorsten en riclders het kruis aannamen. Onder deze moet worden genoemd Jean de Joinville, die 'sKonings leven en daden in een opmerkelijke kroniek heeft beschreven. Maar toch bleef het getal kruisridders beneden de verwachting. Men zegt, dat Lodewijk toen zijn toevlucht heeft genomen tot het vrome bedrog, om met Kerstmis 1247 de door hem aan zijn edelen geschonken mantels met het kruis te doen teekenen, waaidooi Lodewijk de Heilige en Blswche van Castiliè. Ivoren snijwerk in Musée Cluny te Parijs. Zesde kruistocht, 1248-1254. deze wel gedwongen waven hem te volgen. Buiten Frankrijk vond de kruis- tocht zoo goed als geen deelneming. In het voorjaar van 1248 nam de Koning te St.-Denis pelgrimstasch en staf, benevens de oriflamme, de heilige banier van Frankrijk, aan. Zijn moeder Blanche nam nogmaals het regentschap in haar beproefde handen. In Augustus scheepte het kruisleger zich te Aiguesmortes in. Men overwinterde op Cyprus. Hier vatte de Koning het plan op om zich niet tegen Syrië, maar tegen Egypte te wenden; door een overwinning daar hoopte men Palaestina tevens in handen te krijgen. In Mei 1249 zeilde Lodewijk met een groote vloot naar het Zuiden. Al dadelijk bij de landing behaalde de Koning een schitterende overwinning. In wilde vlucht werd Damiate door de Muzelmannen ontruimd; jubelend deed het Christenleger zijn intocht in de stad. Het begin was dus zoo schitterend mogelijk. Maar veel was toch nog met bereikt. Sultan Ejub rustte zich met kracht toe om zich de Christenen weer van den hals te schuiven. Daartegen kon Lodewijk weinig meer doen dan Damiate duchtig te versterken; het jaargetijde leende zich niet voor een verder indringen landwaarts in. Eindelijk, nadat het leger was versterkt, begon Lodewijk in November den marsch tegen Kaïro. Maar de tocht ging uiterst langzaam: daardoor hadden de Muzelmannen gelegenheid hun maatregelen te nemen. Weldra bevond zich het Fransche leger tusschen verschillende Nijlarmen bij Mansoerah in zulk een gevaarvolle stelling, dat voortgaan even bezwaarlijk was als terugtrekken en dit weer even bedenkelijk als ter plaatse te blijven. Diepe wanhoop maakte zich van de kruisvaarders meester. Wel sloegen Robert van Artois en de Tempeliers zich door den vijand heen, maar tot hun verderf: zij werden gedood. Nu woedde weldra overal een wilde strijd, waarin de Franschen moeite hadden zich staande te houden. Maar ook de Mohammedanen hadden zoo zwaar geleden, dat zij de Christenen geruimen tijd met rust lieten. In dezen tijd stierf bovendien Sultan Ejub en werd opgevolgd door zijn zoon Toeranschah. Hij besloot onmiddellijk het kruisleger te vernietigen. Hij sneed Lodewijk eerst den terugtocht af; hongersnood in het Christenleger was het gevolg. In April 1250 besloot men den reeds onmogelijk geworden terugweg in te slaan. Yan alle zijden besprongen de Muzelmannen de Franschen; van tegenstand was zoo goed als geen sprake meer. Wat er van het kruisleger was overgebleven, viel in de handen der ongeloovigen; ook de Koning en zijn broeders werden krijgsgevangen. Het geheele Oosten juichte over deze overwinning; nog nooit had men zulk een machtig vorst krijgsgevangen gemaakt. De Koning, zijn broeders en zijn gevolg werden met eerbied behandeld, maar niettemin was hun toestand meer dan bedenkelijk. Onmiddellijk begon men onderhandelingen over hun vrijlating; vrij spoedig kwam men tot de overeenkomst, dat Lodewijk en de zijnen hun vrijheid zouden herkrijgen tegen de ontruiming van Damiate en de betaling van 800,000 goudstukken. Maar toch werd de Koning nog niet vrijgelaten. Want in zijn gevangenschap was hij getuige van een militaire paleisrevolutie, waardoor Toeranschah en met hem het huis der Ejubiden van den troon werd gestooten door de Turksche lijfwacht der Mamelukken. Hun aanvoerder, de geweldige emir Bibars, aanvaardde het bestuur over Egypte Daardoor zijn de gevangenen geruimen tijd in levensgevaar geweest. Maai weldra werd hun aangezegd, dat het met Toeranschah gesloten verdrag dooi Bibars zou worden gestand gedaan. Zoo werd Lodewijk dan den Gden Mei 125( bevrijd. Damiate werd aan de Mamelukken overgegeven; met groote moeitt werd de helft van het losgeld afbetaald. Van Damiate scheepte de Koning ziel Slag bij Mansoerah, 1249. 1 I * I I / L in naar Akkon, waar hij met gejubel werd ontvangen. Zou hij in staat zijn om hier nog iets voor de Christenen te doen? Zijn overgebleven ridders haakten naar den terugkeer. Bovendien begonnen in Frankrijk de oude vijanden der Kroon het hoofd weer op te steken. Toch achtte de Koning zijn kruisgelofte nog niet vervuld en bleef in Syrië. Bovendien bond hem nog de onbetaalde helft van het losgeld, waarvoor een aantal ridders in Egypte krijgsgevangen was. De Syrische Muzelmannen weigerden bovendien zich aan de Mamelukken te onderwerpen en boden den Christenen een verbond aan. Uit vrees hiervoor werd nu aan Lodewijk het losgeld kwijtgescholden, terwijl de gijzelaars in vrijheid weiden gesteld. Veel meer kon de Koning niet uitrichten. In 1253 werd zijn toestand nog bedenkelijker, daar de Syriërs met de Mamelukken vrede sloten. Toen besloot hij tot den terugkeer en dit te eerder daar zijn moeder in 1252 was gestorven. In Juni 1254 zette hij den voet op Franschen bodem. Hij vond zijn rijk in den besten toestand. Er heerschte rust en vrede. In de eerstvolgende jaren bleef dat zoo. Yan Engeland was niets te vreezen; daar waren ernstige onlusten uitgebroken, die het voor Hendrik III onmogelijk maakten naar buiten kracht te ontwikkelen. Hendriks wanbestuur dreigde het land te ruïneeren. De adel mokte op zijn burchten; de geestelijkheid protesteerde tevergeefs tegen de zware geldheffingen, waaronder de burgerij bijna lvanitt/\Alr 7 aa/Imo rvnvi lrrtn n m nn /I n Simon de Montfort. Zegel van Simon de Montfort. UC^VVCCIV. ZJUUUia AiCbVllUg llJCill leiding des volks op zich nam, zou de Koning kwade dagen kunnen beleven. Die man werd gevonden in Simon de Montfort, een zoon van den verdelger der Albigenzen. Hij, een Franschman, maar door erfenis graaf van Leycester geworden, was naar Engeland gekomen en weldra een der gunstelingen aan het hof. Hij was een vroom en ernstig man, die oog had voor het godsdienstige en wetenschappelijke leven van 2ijn tijd. Hij bezat de gave de menschen voor zich te winnen. Daarbij was hij energiek, zelfs despotiek van natuur, maar bovenal moreel l j: n J. J tJtJii gruuu iiictii, uieii ancu vcinuuwucii en die dat vertrouwen ook verdiende. Een man bovendien van groote bekwaamheid, die weldra inzag, waartoe het met den Koning moest komen. In 1258 kwam het eindelijk tot een uitbarsting: de baronnen verschenen gewapend in den raad des Konings. Aan hun hoofd stond Simon de Montfort. Hun eisch was de benoeming van een commissie om tot een grondige hervorming van het staatsbestuur over te gaan. De Koning moest toegeven; hij had noch geld noch troepen. Bij de zoogenaamde Provisioneele Artikelen vani Oxford werd in Juli 1258 bepaald, dat de Groote Raad driemaal 'sjaars zou samenkomen, ook zonder daartoe door den Koning te zijn opgeroepen; uit dezen Raad zou een permanent comité van twaalf worden gekozen. Bovendien werden drie andere commissiën ingesteld voor verschillende departementen. De hooge ambtenaren der Kroon zouden aan deze commissiën verantwooiding verschuldigd zijn. Nogmaals hadden de baronnen den Koning overwonnen. Simon was de machtigste man in Engeland. Maar reeds in 1260 verkreeg de Koning van den Paus een bul, die hem van deze beperkingen onthief. Hij maakte zich meester van den Tower en schafte de Provisioneele Artikelen van Oxford af. Simon vluchtte naar Frankrijk. Maar Hendrik had niets door het gebeurde geleerd: zijn bestuur bleef even ellendig. Dezelfde oorzaken hadden weer dezelfde gevolgen. In 1263 keerde Simon uit Frankrijk terug; onmiddellijk vereenigden zich de baronnen om zijn banier; ook de steden stelden zich onder zijn hoede. In dezen tijd hoorde men voor het eerst spreken van Commons (gemeentebesturen), die overal ir de steden het bestuur in handen namen. De geestelijkheid en de beidt universiteiten Oxford en Cambridge, die in de 12de eeuw naar het voorbeelc van Parijs waren ontstaan, stonden aan Simons zijde. De Koning riep radeloos de bemiddeling in van Lodewijk den Heilige. Deze had zich correct gehouden in plaats van gebruik te maken van Hendriks hulpeloosheid, had hij dezei zelfs in 1258 eenige districten teruggegeven. Yan den Heiligen Koning hoopt Hendrik dus steun. Lodewijk voldeed aan zijn verzoek en besliste, ongetwijfeL naar zijn innige overtuiging, ten voordeele van Hendrik. De Paus haastt zich deze uitspraak te bekrachtigen. Maar dat was te veel voor Simon en d zijnen; zij verwierpen Lodewijks vonnis. De wapenen moesten beslissen. Zoc wel de Koning als Simon brachten aanzienlijke strijdkrachten op de beer Den 14den Mei 1264 kwam het na herhaalde schermutselingen bij Lewes tc een beslissenden slag. De militaire bekwaamheid van Simon behaalde de ovei winning: de Koning, zijn broer Richard en zijn zoon Eduard vielen in zijn handei Deze overwinning stelde Simon aan het hoofd van den staat. Maar va den aanvang af was zijn' positie zwak, daar zij niet op oude wetten ko steunen. Het Koninklijk gezag bleef naast het zijne bestaan en het gelukl hem niet een vaste organisatie aan zijn regeering te geven. In Juni 12C kwam een vergadering van edelen bijeen, die zich voor het eerst in ( Engelsche geschiedenis Parlement noemde. Het benoemde een uitvoerende raad van 'negen leden. Maar de Koning weigerde alle medewerking. In Janua 1265 kwam een nieuw Parlement bijeen, waarin behalve de edelen en < bisschoppen twee ridders voor ieder graafschap en twee burgers voor iede stad zitting namen. Deze verandering is van de grootste beteekenis; zij g voor het eerst aan de gentry en de steden de macht in den staat, waar zij naar haar beteekenis recht hadden. A** 53 'rovisioneele Artikelen van Oxford, 1258. i l k l S > 1 B 1 e e ii. 't Slag bij Lewes, 1264. ' 1. n n :e >4 ie ;n ,ri Ie re af op I < i i i ] Slng bij Evesham, 12ir>. I ( I ( I I I Karei van Anjou. Clemens IV, 1264-1276. Slag bij Beneventum, 126(5. Maar de dagen van Simon waren geteld. Zijn partij brokkelde af. De gevangen Koning wekte het medelijden van zijn volk op; het sterke, Engelsche, iynastieke gevoel kwam boven. Dagelijks werden Simons vijanden krachtiger. Zij vonden een bekwaam aanvoerder in 's Konings zoon Eduard, wien het gelukte uit zijn gevangenis te ontkomen. Hij verzamelde een groote troepenmacht om zich heen; juichend schaarden velen zich onder zijn banier. Simon zag het gevaar in; ijlings trok hij Eduard tegemoet. Den 4den Augustus 1265 kwam het bij Evesham tot een slag. Simons leger werd verstrooid; hijzelf sneuvelde. De Koninklijke macht had nogmaals gezegevierd; het scheen met ile vrijheid van het Engelsche volk gedaan. Welk een verschil tusschen het door burgertwisten geteisterde Engeland 911 het onder den weldadigen schepter van den Heiligen Lodewijk voorspoedig opbloeiende Frankrijk. Zonder tegenspraak was Frankrijk in de dertiende eeuw reeds niet alleen het machtigste, maar ook het meest beschaafde land van Europa. Naast den Paus was hij, de vrome kruisvaarder, het hoofd der Christenheid. Geen wonder, dat Urbanus IY zich tot hem wendde, toen hij Zuid-Italië aan Manfred wilde ontrukken. Lodewijk wees zelf de kroon af, maar had geen bezwaar, dat zijn broeder Karei van Anjou haar aannam. Karei was eerzuchtig, tiranniek en wreed, maar zeer bekwaam; Juist daarom had de Paus bezwaar tegen zijn candidatuur; een willoos werktuig der Kerk zou hij nooit worden. Tijdens de onderhandelingen over zijn beleening stierf Urbanus in 1264; hij werd opgevolgd door Clemens IV, die zeer nauw met liet Fransche Koningshuis was verbonden. De nieuwe Paus werd het spoedig met Karei eens; in 1265 aanvaardde deze uit 's Pausen hand de kroon van Napels en Sicilië. Manfreds positie was niet sterker geworden. Zijn partij, de Ghibellijnen, was verdeeld. De sterke organisatie van het rijk moest Manfred ter wille van zijn zwakke positie door allerlei gunsten en gaven verzwakken. Daarbij leefde nog altijd Konradijn, wiens aanspraken met de jaren minder afwijsbaar werden. Zoo was het van den aanvang te voorzien, dat Manfred een zwaren strijd zou hebben, toen Karei in Mei 1265 in Italië verscheen. Den 28sten Juni ontving hij de beleening met Napels en Sicilië, waarbij hij zich belangrijke beperkingen moest laten welgevallen. Den 6den Januari 1266 werd hij door den Paus gekroond. In diezelfde maand trok hij naar het Zuiden. De meeste steden en burchten openden hun poorten; slechts hier en daar werd tegenstand geboden; Manfreds Koningschap bleek geen vaste wortels te hebben geslagen. Hij trok terug op Beneventum; hier werd den 26sten Februari de beslissende slag geleverd. Terwijl in het begin Manfred in het voordeel was, werden zijn Saracenen en Duitschers weldra door de Fransche ridders overhoop geworpen; de Italiaansche troepen namen de vlucht. Zoo was de slag verloren; maar erger was het, dat Manfred zelf sneuvelde. Nu was verder alle strijd voorbij; Karei kon zonder veel tegenstand Napels en ook Sicilië bezetten. \ srt sawas- zzszx „ schrikbewind te Franscben «h,«. * ,<-»»»" teM- *-» «ï3fr: geleefd, ongetwijfeld zou hij met »oed gevolg een poging hebben kunnen doen om Karei van zgu hoon ™U>en Maai' er was een aanvoerder, wiens rechten nog veel gegronder waren dan die van Manfred, de jonge Konradijn. Terwijl de laatste der Hohenstaufen m Dmtschland tot man njpt , heerschte' daar de grootste verwarring. Eerst na den dood wis Willem van Holland algemeeu erkend. Den steun dei Welfische pait had hij verkregen door zijn huwelijk met Elizabeth van Bronswijk. Maar bi, f - tpnninö- overal tegen groote privilegiën koopen, zoodat zijn macht, moest zijn erkenning o vei ai legen ë i o «ppatpliikheid naarmate zij in uitgebreidheid won, 111 intensi ei ver om. . was hij geheel afhankelijk. Van een regeer,ng van V\dlen is g voltooid. Daarna radde Johan zich tegen Valencia. In 1238 begon hij het beleg, dat spoedig et de overgave eindigde. 5 De opvolger van Ferdinand III, Alfonso X, is een der merkwaardigste sten van zijn t.jd. Hij draagt den bijnaam „de Wijze". Hij was dan ook een van breede wetenschappelijke ontwikkeling; vooral in de exacte wetenlappen was hg onderwezen ook door de Arabieren, een der eersten van zijn inzonderheid de sterrenkunde heeft veel aan hem te danken. Daarbij w'as ichtei, geschiedschrijver, wetgever, jurist, in een woord een vorst, zooals ::t:rge aant"6ft- Maar een &oot staatsman was hij niet; zijn eerzucht zijn macht verre; zijn ondernemingen werden wel met geestdrift tt mT nie!, met ,emëie d0mge'ZeL Vandaar dat z!'n veldtochten et, de Mohammedanen lang niet zoo schitterend waren als die van zijn Ier. Toch veroverde hij verschillende steden, o. a. Xeres. Minder lofwaardig is zijn binnenlandsch bestuur. Steeds verdiept in de moeilijkste problemen van den sterrenhemel, vergat Alfonso maar al te dikwijls, wat vlak vooi zijn voeten gebeurde. Hij verzwakte de munt en stelde een maximum voor alle xrnt.t T~lr>OfV\il VOraf PT* 1? Vi ii dpn adel W til Cii vaob. i/aa.1 wij T viutviww "y — door allerlei privilegiën. Het was deze Koning, die voor de Duitsche kroon werd aanbevolen, o. a. op dezen grond dat hij door zijn moeder een kleinzoon van Philips van Zwaben was. Zoo kwam het evenals in 1198 tot een dubbele keuze. In Januari 1257 verkozen de aartsbisschop van Keulen en zijn partij Richard, in April daarna die van Trier en de zijnen Alfonso tot Koning. Richard verkreeg al dadelijk een belangrijken voorsprong door onmiddellijk in Duitschland te verschijnen; Alfonso heeft het rijk, waarvan hij zich Koning noemde, nooit aanschouwd. Maar evenmin als hij heeft Richard iets van beteekenis kunnen uitrichten. Deze heeft veel geld aan zijn waardigheid verspild, maar weldra noodzaakten hem de troebelen in Engeland zijn broeder Hendrik bij te staan. In 1271 is hij gestorven. Inmiddels wies de macht van Ottokar van Bohemen steeds aan. In 1262 beleende Richard hem met alle door hem bezette landen. Hij veroverde in de volgende jaren nog Karinthië en Krain. Ook de Hongaren wist hij in 1271 nogmaals te verslaan; al het land tot de Waag geraakte in zijn macht. ^ Zoo beheerschte Ottokar een zoo machtig rijk, dat het een gevaar voor alle Duitsche vorsten werd. Zoo was de toestand van Duitschland, terwijl Konradijn opgroeide. Hij was in 1267 vijftien jaar, maar door zware beproe¬ vingen reeds tot man gerijpt. Hij gevoelde zich de waardige spruit van de groote Keizers, de wreker van zijn grootvader en vader, de hersteller van de heerlijkheid van zijn huis. Zoo sprak liet vanzelf, dat hij de uitnoodiging, die uit Italië tot hem kwam, om zich aan het hoofd der Ghibellijnsche partij te stellen, met geestdrift aannam. Zijn Konradijn. Alfonso X, Koning van Castilië. Beeld in de Kathedraal te Toledo. Slag bij Tagliacozzo en Scurcola, 1268. { ( I Konradijn -j-, j 1268. I I i t ( pogen scheen inderdaad niet al te vermetel; overal organiseerden de Ghibellijnen zich; het schrikbewind van Karei van Anjon droeg vruchten; zelfs de Guelfen dreigden met afval. Alleen de Paus, die het vervloekte geslacht ook in dezen jongeling haatte, werkte hem met alle middelen tegen. In den zomer van 1267 brak Konradijn uit Augsburg op. Hij vaardigde een proclamatie uit, waarin hij allen opriep om hem in zijn goed recht te steunen. Vol geestdrift kwamen de Ghibellijnen in Noord-Italië hem tegemoet. In October 1267 deed hij zijn intocht in Milaan. Zelfs Rome en een groot deel van Sicilië vielen hem toe. Maar Karei toonde zich van zijn kant een energiek tegenstander; met al zijn diplomatieke en militaire bekwaamheden wist hij zijn tegenstanders belangrijk afbreuk te doen. Nog meer nadeel bracht hun de Paus toe, die de meeste Lombardische steden tot een bond aaneensloot en zoo te gelijk aan Konradijn en aan Karei onttrok. Zoo werd Konradijns toestand hoe langer hoe bedenkelijker. Ten einde den geheelen afval van zijn partij en zijn leger te voorkomen, brak hij eindelijk in Januari 1268 op naar het Zuiden, vergezeld van den getrouwen Frederik van Oostenrijk. Hij werd in Toscane niet alleen hartelijk ontvangen, maar ook krachtig gesteund. Zoo kon hij verder trekken; den 24sten Juli hield hij zijn intocht in de Eeuwige Stad. Nooit was bijna een Duitsch vorst met zulk een gejubel ontvangen. Den 10den Augustus brak Konradijn uit Rome op. Den 23steu Augustus kwam het tnsschen Tagliacozzo en Scurcola tot een slag, die over liet lot van Italië en de Hohenstaufen zou beslissen. Karei gevoelde zich de zwakste; zijn troepen konden den aanval van den vijand niet doorstaan; in wilde vlucht verlieten /.ij het slagveld. De Duitschers ijlden hen na; weldra was alle orde in het leger verdwenen. Op dat oogenblik brak Karei met 800 beproefde ridders uit een hinderlaag te voorschijn, wierp zich op Konradijns verstrooide legerscharen en dreef ze zonder moeite uiteen. Konradijn en Frederik van Oostenrijk vluchtten en vielen na eenige weken in handen van hun doodvijand. Hun lot *vas niet twijfelachtig. Naar menschelijk recht kon Konradijn nooit worden geoordeeld. Maar het was een wilde tijd; alle begrip van recht en zedelijkheid waren verdwenen; de Kerk stond daaraan met haar meedoogenlooze vervolging der Hohenstaufen mede schuldig. Ook deed zij thans geen poging om Konradijn te redden. Karei benoemde een rechtbank om zijn tegenstander te veroordeelen. Maar zelfs deze waagde het niet een doodvonnis uit te spreken. Slechts één rechter verklaarde de gevangenen des doods schuldig; alleen op * rond daarvan deed Karei het schavot opslaan. Den 12den October 1268 was Ie droeve dag, waarop de laatste der Hohenstaufen het blondgelokte hoofd ^oor de bijl van den beul boog. Op de markt te Napels stierf hij door jeulshanden, met een bede op de lippen voor zijn arme moeder, die verweg n Duitschland haar zoon beweende. Frederik van Oostenrijk viel nog de roost ten deel, zijn vorst tot het uiterste te mogen bijstaan; toen rolde >ok zijn hoofd op het schavot. Door dezen moord was Kareis schrikbewind in Napels gevestigd; niemand waagde meer eenig verzet; na Konradijns dood ontbrak trouwens de leiding geheel. Zoo was het hem mogelijk zijn broeder, den Koning van Frankrijk, met kracht bij te staan bij de onderneming, waarmede deze zijn regeering besloot, den zevenden en laatsten kruistocht. Met de jaren was het gezag van Lodewijk den Heilige nog toegenomen. Hij was het wereldlijk hoofd van Europa, tot wien men met eerbied opzag. Tot hem wendde men zich als scheidsrechter in moeilijke geschillen. Hij was in waarheid de vredevorst, die overal rust en orde in binnen- en buitenland Lodewijk IX. zocht te handhaven. Zijn moreel gezag was veel grooter dan dat van den Paus. Hij was de beschermer der Fransche geestelijkheid en der bedelorden. Maar hij liet de Kerk niet den vrijen teugel. Rechterlijk en financieel was de geestelijkheid aan den Staat onderworpen. Ook van den Paus duldde hij geen inmenging. Al is dan ook de hem toegeschreven Pragmatieke Sanctie onecht, zij geeft wel de verhouding weer, waarin de Koning stond tot den Paus. Onder Lodewijk begon de burgerij ook een breede plaats in het staatsleven in te nemen. Wel werden de privilegiën der steden besnoeid, maar het burgerlijk element der juristen drong tot in de hoogste ambten, tot in den Raad des Konings door. Dat staat in verband met andere wijzigingen in het bestuur. Onder Lodewijk splitst de Raad des Konings zich geleidelijk in drie groepen, den eigenlijken Grooten Raad (Grand Conseil) voor de administratieve en politieke zaken, het Parlement, waaraan de rechterlijke en juridische aangelegenheden werden opgedragen, en ten slotte de Rekenkamer voor de financieele controle. Op ieder gebied van wetgeving en recht openbaart zich overigens de milde geest des Konings; zijn werkzaamheid als beheerder van den Franschen Staat is van het giootste gewicht voor de toekomst geweest, maar kan hier slechts worden aangeduid. Onder al zijn zorg voor het heil des volks had Lodewijk echter nooit Karei van Anjou. Marmeren beeld in het Kapitool te Rome. Theodoros II, 1254—1259. Micliael VIII, 1259-1282. Konstantinopel heroverd, 1261. Mangoe. Hoelagoe. Einde van het Khalifaat, 1258. I ( ] < zijn kruistocht-idealen vergeten. Op het einde van zijn leven begon hij hoe langer hoe meer de behoefte te gevoelen om nogmaals naar het Oosten te trekken. Het liep met de Christenen in het Oosten ten einde; zonder hulp zou liet Kruis daar ongetwijfeld ondergaan. Het Latijnsche Keizerrijk daalde snel. Keizer Boudewijn II zag zich tot zijn hoofdstad beperkt. Johannes Vatatzes van Nicaea dreef de Bulgaren terug en onderwierp in 1246 Thessalonika; Epirus huldigde hem. Hij werd in 1254 opgevolgd door zijn zoon Theodoros II Laskaris, die echter spoedig stierf. In zijn plaats besteeg in 1259 de krachtige generaal Michael VIII Palaeologus den troon. Hij onderwierp eerst alle kleine Grieksche staten, die nog op het Balkan-schiereiland bestonden, en wendde zich toen tegen Byzantium. In den nacht van 24 op 25 Juli 1261 drongen zijn troepen in de stad door. Boudewijn II vluchtte met de meeste Latijnen; in 1273 is hij in Italië gestorven. Michael VIII deed zijn plechtigen intocht in Konstantinopel. De bedoelingen van Michael gingen echter nog verder dan tot de verovering van de oude hoofdstad. Nog bestonden de Fransche vorstendommen in Griekenland, de Venetiaansche op de eilanden, die nauw verbonden waren met Karei van Anjou. Daartegen verbond de Keizer zich met de Ghibellijnen en met Genua. In dezen strijd staat Koning Lodewijk natuurlijk aan de zijde van zijn broeder; ook deze politieke zijde moet bij de beoordeeling van diens kruistocht niet uit het oog worden verloren. Maar aan den anderen kant drong de ellendige toestand van Palaestina ook tot een kruistocht. Gelukkig waren de Mohammedanen onderling verdeeld, zoodat de Christenen hun zwakke bezettingen konden handhaven. Ongelukkig ontbrak alle eenheid, zoodat van een uitbreiding van gebied geen sprake meer kon zijn. Zelfs toen de macht der Mongolen de Christenen bedreigde, sloegen zij de handen niet ineen. Na den slag bij Liegnitz in 1241 hadden de Mongolen zich meer tot het Oosten bepaald. Wel waren na den dood van Ogotai oneenigheden in het huis van Dschingiskhan uitgebroken, maar de macht van het rijk leed daaronder weinig. In 1251 werd Mangoe tot hoofd van alle Mongolen verkozen, een man, zulk een geweldig rijk waardig. Hij benoemde verschillende van zijn broeders tot zijn stadhouders. Een van deze was Hoelagoe, die besloot van Perzië uit zijn gebied naar het Westen uit te breiden. Hij deed daartoe in 1256 een aanval op de Assanijnen, die hij ten onder bracht; hun hoofdzetel Alamoet werd met den grond gelijk gemaakt. Het is misschien de eenige weldaad, die de Mongolen aan de wereld hebben bewezen. Aan den anderen kant hebben zij de Muzelmannen op het diepst gekrenkt door het Khalifaat der Abbassiden te vernietigen. De laatste khalief was Moestassim. Tegen Hoelagoe was hij natuurlijk in geen enkel opzicht opgewassen. In Januari 1258 sloegen :1e Mongolen het beleg voor Bagdad. Na een slap gevoerde verdediging viel Ie stad den 10den Februari in hun handen. Naar hun wijze werd de prachtige ïoofdstad der Abbassiden uitgeplunderd en uitgebrand; de Khalief en vele luizenden werden gedood. Dat was het jammerlijke uiteinde der Abbassiden. Maar daarmede was Hoelagoe niet tevreden. In 1260 drong hij in Mesopotamië en Syrië door; Aleppo en Damascus vielen in zijn handen. Maar hier vond hij een hem waardigen tegenstander. De Sultan der Mamelukken Bibars versloeg de Mongolen in een geweldigen slag aan de Jordaan en dreef hun leger als kaf uiteen. Daarmede waren de Christelijke staten van de Mongolen bevrijd; maar nu vonden zij een even geduchten vijand in Bibars, die dan ook zijn overwinning niet ongebruikt liet. Hij bezat de kracht een groot rijk te besturen. Hij regeerde gestreng, maar rechtvaardig. Met Keizer Michael onderhield hij vriendschappelijke betrekkingen; door hem stond hij weer in verbinding met de Ghibellynen. Daardoor wist hij, dat een nieuwe kruistocht nauwelijks kon worden verwacht. Bibars begon dus met geheel Palaestina buiten de kuststeden te bezetten. Maar hij ging verder; in 1265 veroverde hij Caesarea en Arsoef, in 1266 Safed, in 1268 Joppe en zelfs Antiochië. Geen wonder, dat op het bericht van deze zware verliezen Lodewijk de Heilige zich nogmaals het kruis op den schouder hechtte. Zijn zoon Philips, zijn broeder Alphonse en vele ridders volgden zijn voorbeeld. Karei van Napels beloofde hem zijn bijstand. De zonen van Hendrik III van Engeland, Eduard en Edmund, volgden hem in den strijd. In Juli 1270 ging hij ten tweeden male te Aiguesmortes scheep. Hij besloot zich niet onmiddellijk naar het Oosten, maar eerst tegen Tunis te wenden, ten einde van daar uit later Egypte aan te vallen. Den doorslag had daarbij Karei van Napels gegeven, die in zijn eigen belang de verovering van Tunis gaarne zag. Den 17den Juli landde Lodewijk aan de Afrikaansche kust. Hij behaalde eerst eenige overwinningen, maar tastte niet vastberaden door. Zoo gaf hij den emir van Tunis gelegenheid zich met kracht tot weerstand uit te rusten. Bovendien ontstonden aanstekelijke ziekten onder de kruisvaarders, die duizenden wegsleepten. En wat het ergste was: den 25sten Augustus 1270 stierf] Lodewijk IX zelf. ^ Daarmede was het einde van den kruistocht daar. "Niemand dacht er aan den strijd voort te zetten, allerminst de nieuwe Koning Philips III. De vrede kwam spoedig tot stand; den 30sten October sloten de Koningen van Frankrijk en Napels een verdrag met den emir van Tunis, waardoor de toestand van voor den oorlog werd hersteld. Alleen Prins Eduard van Engeland zette met de zijnen den tocht voort en begaf zich naar Syrië. Veel heeft hij hier ook niet kunnen uitrichten. De dagen van de Christelijke heerschappij in het Oosten waren geteld. Nadat Tunis was bevrijd, viel Bibars opnieuw de Christenen aan; hij bezette een reeks van burchten. In 1277 is hij gestorven. Eerst in 1285 begon Sultan Kilawoen een nieuwen aanval. In 1289 viel Tripolis in zijn handen. Dat was het begin van het einde. Zijn zoon Almelik Alaschrai sloeg in 1291 het beleg voor de laatste stad der Christenen, het groote, door handel en bedrijf rijke Akkon. Het moet worden erkend, dat de ChristenA** 54 Bibars. £ Zevende kruistocht, 1270. üodewijk IX f, 1270. Val van Akkon, 1291. heerschappij in Palaestina met eere is gevallen. Met moed en beleid, met bewonderenswaardige volharding is Akkon verdedigd. Het was een schitterend tafereel van heldenmoed en beleid aan beide zijden. Maar ten slotte is Akkon gevallen. Den 18den Mei 1291 was de dag der wrake voor de machtige stad, waar bijna twee eeuwen Christenen hadden geheersch^. Het Koninkrijk Jeruzalem ging te gronde. Wat er nog van restte, Beiroet, Sidon, Tyrus en nog eenige steden, viel nog hetzelfde jaar in de handen der Muzelmannen. Dat was het einde der kruistochten. NEGENDE BOEK. DE VEERTIENDE EEUW. 1273—1400. EERSTE HOOFDSTUK. De tyd der laatste Capets. De val van het Pausdom. 1273 —1328. verlies van het Heilige Land had Europa toch niet m geheel zonder aandoening aanschouwd. De Paus had M herhaaldelijk getracht de vorsten voor een nieuwen kruisrC rl tocht te winnen. Maar geen der vorsten van dien tijd was J| jr- tot een kruistocht geneigd; andere zorgen vereischten hun Duitschland verkeerde in een bedenkelijken staat van ontbinding; van een nationale eenheid was sedert lang geen sprake meer. Onbelemmerd kon de territoriale vorstenmacht zich ontwikkelen; om niet onder te gaan, greep ieder naar het zwaard, waardoor welhaast weer nieuw recht werd geschapen. Naast de vorsten traden de steden als erfgenamen der Keizerlijke macht op. ^ De Duitsche nationale kracht, de nationale geest onttrok zich aan het geheel en ging schuil in de onderdeelen. Niemand die dezen gang van zaken levendiger y betreurde dan de Paus. De Hohenstaufen waren vernietigd en met hen het Duitsche Keizerschap. Maar tevens had daarmede de Paus zijn krachtigsten steun verloren. Want reeds ontpopte het Capetingische huis zich tot een macht, die op het vasteland van Europa den boventoon zou gaan voeren, ook in Italië. Geen wonder dus dat reeds de opvolger van Clemens IV, Gregorius X, zich ijverig in de weer stelde om de gezonken Duitsche Keizermacht weer op te heffen en zich zoo een ruggesteun te verzekeren tegen Frankrijk. Hij drong aan op de keuze van een nationalen Duitschen Koning. Het sprak vanzelf, dat deze Koning niet Philips III van Frankrijk kon zijn en evenmin de andere pretendent, Ottokar II van Bohemen. Maar het was toch niet te voorzien, hoe alles zou afloopen. De Koningskenze berustte niet meer bij alle Duitsche vorsten, maar bij een klein getal, de zoogenaamde De keurvorsten. Rudolf I, 1273-1291. keurvorsten. In den tijd van het zoogenaamde tusschenrijk had deze zeer belangrijke verandering plaats gegrepen, zonder dat men altijd kan nagaan, welke factoren in dezen hebben gewerkt. Ongetwijfeld was de hoofdoorzaak de toenemende macht der groote vorsten en de versplintering van het rijk ; dat de geestelijkheid de nieuwe inrichting heeft bevorderd, staat vast. Langzaam is deze verandering tot stand gekomen, die aan het Koningschap zijn ouden democratischen grondslag ontnam en het tot den speelbal van een kleinen kring van machtige vorsten maakte. Uit de verbinding van de hooge eerambten 1Taan het Koninklijk hof en het aloude I recht van vóórstemming schijnt het I keurvorstendom te zijn ontstaan. De hertog van Saksen en de Paltsgraaf aan den Rijn, weldra ook de markgraaf van Brandenburg, ten slotte de Koning van Bohemen werden de wereldlijke keurvorsten; naast hen traden als geestelijken op de aartsbisschop van Mainz als primaat van Duitschland, later ook die van Keulen, eindelijk die van Trier. Zoo was { het college samengesteld, dat den 29sten September 1273 Rudolf I van \ Habsburg tot Koning verkoos. Deze keuze was niet zonder bedoeling geschied. De keurvorsten hadden voor de volksstem gebogen, die de verkiezing van een Duitscher—' eischte, maar hadden, om hun macht ongesmaldeeld te kunnen behouden, aan een weinig machtig vorst de kroon geschonken. Op den persoon van den gekozene viel niets te zeggen. Rudolf stamde uit een oud geslacht, dat zijn stamslot in Zwitserland tusschen de Aar en de Reuss bezat. Hij was 55 jaar oud en had zich altijd als een dapper krijger en getrouw vazal van zijn Koning onderscheiden; ook met de Kerk stond hij op goeden voet. Hij was een veel te verstandig, ja nuchter man om ijzer met handen te willen breken en een poging te doen om het aloude Keizerschap der Saliërs en zelfs der Hohenstaufen te willen herstellen. Zijn eenig doel was van den aanvang af voor zkh en zijn huis zooveel mogelijk profijt te trekken van zijn waardigheid; in dezen kon hij op den steun der keurvorsten en van den Paus rekenen. Van dezen laatste des te eerder, sedert Rudolf in 1275 afstand deed van zijn aanspraken op Italië, Ruiterbeeld van Rudolf van Habsburg, in den gevel van den Dom te Straatsburg. Rudolf had dan ook aller steun noodig in den zwaren strijd met Ottokar. Deze vergaf het niet, dat hem de zoo vurig begeerde kroon was ontgaan; hij weigerde Rudolf te erkennen, zoo deze hem niet bevestigde in het bezit van Oostenrijk, Stiermarken, Karinthië en Krain, die hij eenige jaren geleden door list en geweld bij zijn stamland had gevoegd. Toen Rudolf weigerde, was de oorlog onvermijdelijk; hij begreep, dat Ottokar'sjSlavische macht in Duitschlands belang moest worden vernietigd en ook, wie in dat geval de winnende hand moest zijn. In 1276 verklaarde de Koning Ottokar in den ban en trok tegen Ottokar II I De slag van Woeringen. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel. hem op. Weldra waren Stiermarken en Karinthië met behulp der bevolking voor Rudolf gewonnen; hij zelf veroverde Weenen. Daardoor was Ottokar tot Bohemen beperkt: hij zag zich genoodzaakt vrede te sluiten. Den 21sten November 1276 kwam deze te Weenen tot stand: Ottokar deed afstand van Oostenrijk, Stiermarken, Karinthië en Krain en huldigde Rudolf als Koning. Maar het sprak vanzelf, dat hij dezen vrede niet zou gestand doen. Hij wierf bond- genooten in Duitschland, waar vele vorsten de opkomende macht van het Habsburgsche huis met wantrouwen gadesloegen. Welhaast vormde zich onder leiding van Ottokar een coalitie van vorsten en steden tegen Rudolf. Depositie des Konings was bedenkelijk; alleen een spoedige overwinning kon ^Slag op het Marchveld, Aug. 1278. Slag bij Woeringen, 5 Juni 1238. - /: ( zijn ondergang voorkomen. Die overwinning viel hem ten deel. Op het Marchveld kwam het den 26stet> Augustus 1278 tot een slag, die door een krachtigen aanval van Rudolfs fuiterij voor dezen een zegepraal werd. Het Boheemsche 1 n (lf Au . / W 1 .. 1 1 C 11 Grafsteen van Rudolf van Habsburg in den Dom te Spiers. '^6^' uiuccii, viiiunui Zitjji sjutjuveiut:; met het groote Slavische rijk was het gedaan. Wel bleef Bohemen aan Ottokar's zoon Wenzel II, maar deze werd door een huwelijk vast aan de Habsburgers verbonden. Oostenrijk, Stiermarken en Krain schonk de Koning aan zijn oudsten zoon Albrecht; Karinthië werd aan den graaf van Tirol gegeven. Daardoor was een Habsburgsche familiestaat geschapen, die de grondslag is geworden van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie. Het spreekt vanzelf, dat deze groote overwinning Rudolfs macht ook in het rijk belangrijk deed toenemen. Maar toch — voor een wezenlijk ingrijpende Koningsmacht was in Duitschland geen plaats meer. Meer door overreding dan door bevel kon Rudolf veelal zijn wenschen doordrijven. De steden won hij door milde privilegiën. Maar een zijner grootste verdiensten is de beteugeling van de misdaden der roofridders aan den Rijn, die sedert jaren geen meester boven zich hadden gevoeld en voor hun rooftocht steeds politieke voorwendsels hadden gevonden. Hun burchten werden verwoest; menig adellijk hoofd moest zich den strop laten welgevallen. Maar ook machtiger tegenstanders had de Koning: aartsbisschop Siegfried van Keulen vormde aan den Rijn een nieuwe coalitie tegen hem. Gelukkig werd Siegfried in den grooten strijd om het hertogdom Limburg gewikkeld, die ten slotte den 5den Juni 1288 in den beroemden slag van Woeringen zijn beslissing vond. De aartsbisschop zelf werd erevanerenerenomfin : dp hlopm dpr NpfW- ■ijnsche en Nederlandsche ridderschap bedekte het slagveld; de roem van rail van Brabant doorklonk het geheele rijk. Maar niettegenstaande dat alles is het Rudolf toch niet gelukt zijn invloed )veral te doen gelden. Persoonlijk populair om zijn voorkomendheid en wel- willendheid, kon hij toch aller wenschen niet vervullen. Roofridders kon hij bestrijden en overwinnen, maar tegen de aanmatigingen der Duitsche vorsten was hij machteloos. Zoo kwam Duitschland gedurende zijn regeering eigenlijk geen oogenblik tot rust. Alleen in de nieuw verworven landen aan den Donau vestigde zich zijn gezag op hechte grondslagen. Maar van de keurvorsten kon hij zelfs niet verkrijgen, dat zij beloofden zyn zoon Albrecht tot zijn opvolgei te verkiezen. Den 15den Juli 1291 is Rudolf gestorven. Daar de keurvorsten van een nieuwe dynastie niets wilden weten, werd in Mei 1292 Adolf van Nassau tot Koning verkozen. De keurvorsten konden gerust zijn: Adolf was weinig machtig, onbekwaam, bij iedereen onbekend, zonder eenig gezag; om de kroon te verkrijgen had hij den keurvorsten al hun rechten gewaarborgd. Maar al spoedig werd zelfs Adolf hun te machtig. Hij begon zich een partij onder de kleine vorsten te vormen. Daardoor vervreemdde hij niet alleen de keurvorsten, ii . i i i ii maar ook ae steaen en nei voik van zich. Men zag al spoedig om naar een tegenkoning en vond dien in Albrecht van Habsburg. Tegen hem was Adolf niet bestand; door zijn wanbestuur versmolt zijn partij. Te Mainz kwamen in het voorjaar van 1298 de keurvorsten bijeen; op allerlei vrij gezochte aanklachten werd Adolf afgezet en daarna Albrecht tot Koning verkozen. Eenige weken daarna stonden beide Koningen bij Göllheim tegenover elkander; na een hevig ruitergevecht werd het Nassausche leger uit elkander geslagen; Adolf zelf sneuvelde. Zoo werd Albrecht I meester van het rijk. Hij was een energiek en krachtig man, maar hard en ruw, gestreng en onmeedoogend. Hij was besloten zich als Koning te doen gelden, ook tegenover de grooten Koning Adolf in den slag bij Göllheim. Ivoren snijwerk in het Gerniaansche Museum te Neurenberi en machtigen. Een krachtig Koningschap was slechts te grondvesten in verbitterden strijd met de keurvorsten Albrecht was niet voornemens dien strijd te ontwijken. Wat hem voor ooge stond was een nationaal Koningschap, gelijk de Capets in Frankrijk hadde ingevoerd. Vandaar ook, dat hij een verbond sloot met Frankrijk. A** 55 Adolf van Nassau, 1292-1298. r * Slag bij Göllheim, 1298. Albrecht I, 1298—1308. y 5 7 Q 11 Philips ]] ~ de Stouti 1270-128: Karei van Anjou, 1206-1285. i, Op Lodewijk den Heilige was zijn zoon Philips III, de Stoute, gevolgd. •; Hij was even vroom als zijn vader en een even goed krijgsman, maar miste diens staatkundige deugden en bovenal diens moreel gezag. Maar onder hem ging onweerstaanbaar de groei der monarchale instellingen voort; de raadslieden der kroon, de juristen, zorgden er voor, dat haar rechten zich steeds uitbreidden; een van hen is de befaamde Pierre de la Broce, die in 1278 op een onbewezen beschuldiging als een dief werd opgehangen. Ook bij Philips deed de Paus pogingen voor een nieuwen kruistocht. De Koning weigerde Zegel van Albrecht van Habsburg. niet, nam zelfs het kruis aan, maar was verstandig genoeg zich niet in gevaarlijke avonturen te begeven. Hij trachtte liever zijn invloed uit te ƒ breiden over Spanje. Zijn oudsten zoon liet hy huwen met de erfgename van Navarre en nam daarna dit land in bezit. Ook aan Alfonso X van Castilië deed hij zijn wil verstaan. Maar den zwaarsten strijd had hij te voeren met Arragon. Dat staat in verband met den Siciliaanschen Vesj^er. De hand van Karei van Anjou drukte zwaar op Zuid-Italië. Zijn harde, financieel ook veeleischende regeering, die bovendien vreemd bleef aan de bevolking, was er niet in geslaagd vasten bodem te gewinnen. Hèt getal ontevredenen steeg met den dag. Zij vonden steun bij den Paus, wien ook het juk van den redder der Kerk zwaar begon te knellen, maar vooral bij Pedro III, Koning van Arragon, die door zijn huwelijk met Manl'reds dochter Constantia, aanspraken had op de erfenis der Hohenstaufen. Pedro's positie was echter moeilijk. Karei vond steun bij Philips III. Het scheen vermetel deze overmacht te weerstaan. Daar riep de Siciliaansche Vesper Pedro uit zijn werkeloosheid op. Op Sicilië was de gisting steeds meer toegenomen: het land gevoelde zich gekneveld en achteruit gezet. Eindelijk barst door een onbeduidende aanleiding, de onheusche bejegening door Fransche ambtenaren aan Siciliaansche vrouwen aangedaan, de opstand uit. Den 31sten Maart 1282 Pedro lil van Arragon De Siciliaansche Vesper, 31 Maart 1282. Zegel van Philips III. op het uur, toen de vesperklokken de geloovigen ter kerke opriepen, is Palermo in korten tijd in volle revolutie; de Franschen worden gedood; het geheele eiland volgt dit voorbeeld; binnen een maand is Sicilië van alle Franschen bevrijd. De Sicilianen constitueerden zich tot een republiek. Maar toen Karei al zijn troepen naar Sicilië dirigeerde en Messina begon te belegeren, riepen zij de hulp van Pedro in. Natuurlijk was de erkenning van dezen als Koning van Sicilië de noodwendige voorwaarde. Zoo ontstond in 1282 een langdurige __ oorlog tusschen Arragon en Napels. De Arragoneesche vloot dwong Karei het beleg van Messina op te breken en versloeg zijn vloot bij Catona. Een tweeden zeeslag verloor Karei in 1284. In 1285 stierven de beide strijders, Karei en — I Philips IV, I de Schoone, j 1285-1314. Pedro; maar hun nageslacht zette den kamp als een_Jbloedwraak tot in de eeuw voort. Intusschen had ook Philips III zich gewapend; hem beval de Paus een kruistocht tegen Arragon te doen. In 1285 trok de Koning op naar het Zuiden. In den aanvang veroverde hij het grootste gedeelte van Catalonië. Maar weldra kwam een einde aan den kruistocht; den 5den October 1285 stierf de Koning. Zijn opvolger was zijn zoon Philips IV, de Schoone. Door hem bereikt het Fransche Koningschap zijn hoogte^un^ Naar binnen en naar buiten is Frankrijk de krachtigste staat, de eerste monarchie van Europa, die al zijn tegenstanders, zelfs den Paus, overwint. Philips IV, uiterlijk door zijn schoon Philips IV met zijn hofhouding. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. gelaat, goed gevormden lichaamsbouw en aangename manieren zijn bijnaam ten volle waardig, maakt als Koning, als politiek man geen aangenamen indiuk. Met de meeste mannen, die tot de taak zijn geroepen om op de puinhoopen van het oude een nieuwe orde van zaken te grondvesten, heeft Philips die hardheid en gewelddadigheid, die slimheid en zelfs bedrieglijkheid gemeen, die voor zulk een taak, naar het schijnt, onmisbaar zijn. Zijn politiek, hoe gerechtvaardigd soms ook in haar einddoel, is in de aangewende middelen in den regel zeer laakbaar. Nergens komt dat sterker uit dan in zijn strijd met den Paus. Het krachtige Fransche Koningschap, dat zich onder Philips IV nog meer zou versterken en waarin het Fransche volk in al zijn geledingen meer en meer zijn uiting en zijn vertegenwoordiger ging erkennen, moest noodwendig in botsing komen met den Paus, die trotsch op zijn zege op de Hohenstaufen zich als de heer dei- wereld beschouwde en met vooinemens was een tittel of jota van de aanspraken van Innocentius 111 op te geven. En in zulk een strijd gaat het hard tegen hard; maar toch, oo waar de toekomst aan Philips behoort, daar valt de nobele rol toch in den regel aan den Paus ten deel. Daarentegen herinnert Philips levendig aan Frederik II, maar zonder diens breede wetenschappelijke en artistieke ontwikkeling. Een man zonder eenige moreele begrippen en die ook met bij anderen veronderstellend; een staatsman in dezen zin, dat het belang van en aa bij hem het hoogste geldt, een voorlooper van Lodewijk XIV, die het beroemde „L'état c'est moi" kon hebben uitgevonden; begaafd meteen nuchter, koel politiek verstand, dat van geen buigen of wijken weet, en met een meedoogenlooze energie, die alles uit den weg ruimt, wat zich tegen hem durft stellen. Maar juist daardoor een goed Koning, een zegen voor zijn Staat, de grondlegger van nieuwe toestanden, de man van den nieuwen tijd. Nog voordat het dreigende conflict met den Paus een scherpen vorm had aangenomen, was Philips reeds in oorlog geraakt met Engeland. Ook hier had een vorst den troon bestegen, die vastbesloten was, zich door niemand op zijde te laten dringen en die om zijn doel te bereiken geen middel ontzag. Toen Hendrik III in 1272 na een lange regeering eindelijk stierf, was zijn opvolger Eduard I niet in Engeland; hij streed ver weg in het Oosten. Eerst twee jaren daarna zette hij den voet op Engelschen bodem en begon zijn regeering, die, evenals die van Philips IV voor Frankrijk, voor Engeland beslissend is geworden. Eduard is in eigenlijken zin de eerste nationale Engelsche Koning; in tegenstelling met zijn voorgangers was hij geheel Engelse 1man in denken en gevoelen. Hij bezat alle goede en slechte eigenschappen van zijn landaard. Hg was een geboren heerscher, heerschzuchtig en gestreng, vasthoudend aan zijn rechten, trotsch, onbedwingbaar, hardnekkig, niet zeer gul met zijn vertrouwen en zijn sympathie, maar ook onzelfzuchtig, werkzaam, nauwgezet, een man van zijn woord, sober en gematigd, vol plichtsgevoel, zelfs godsdienstig. Voor dezen Koning gingen de ridders en soldaten door Zegel van Eduard I. Eduard I, 1272-1307. Wales. Verovering van Wales, 1283. Binnenandsch bestuur van Eduard I. een vuur; hij was bij hen even geliefd als gevreesd. Het volk vertrouwde hem en had hem lief, gelijk hij op zijn beurt zijn volk boven alles liefhad en het dus vertrouwde. Toen Eduard de regeering aanvaardde, vond hij Engeland in moeilijkheden gewikkeld met Wales. Hier in het woeste bergland, dat onberoerd was gebleven èn door de Romeinsche èn door de Angelsaksische èn door de Normandische verovering, leefden de Kelten nog hun eigen nationaal leven als boeren en herders, uiterlijk vrij ruw en woest, maar toch innerlijk van zulk een hooge beschaving, dat zij het aanzien konden geven aan een volksletterkunde, die naar Engeland en later naar Frankrijk overgebracht en in beide landen sterk vervormd, geheel Europa in geestdrift heeft doen opgaan voor de heldendaden van Arthur en zijn tafelronde. Altijd hadden zij vijandig tegenover de Engelsche Koningen gestaan; als bij instinct begrepen zij, dat daar het gevaar voor hun ongerepten stam lag. Reeds voor 1066 hadden Angelsaksische Koningen tegen Wales gestreden en het land door veroveringen besnoeid. Willem I en zijn opvolgers gingen daarmede voort; Zuid-Wales viel langzamerhand in de handen der Engelschen. Maar daarmede was het vorstendom nog niet veroverd. Want in de 13de eeuw zijn wij getuige van een merkwaardige nationale renaissance op ieder gebied; de regeeringen van de beide Llewelyns, die achtereenvolgens bijna een eeuw hebben geheerscht, vormen den bloeitijd van het Keltische volk; Wales was een krachtige staat, die alle aanvallen van Jan en Hendrik III zegevierend wist af te slaan en zelfs zijn gebied belangrijk uitzette. Zoo vond Eduard I den toestand; hij besloot, ten deele uit zelfbehoud, aan de zelfstandigheid van Wales een einde te maken. De eerste veldtocht in 1277 beroofde Llewellyn II van het grootste gedeelte van zijn land, de tweede van 1281 tot 1283 bracht het geheele prinsdom in Eduards macht. Overal werden sterke burchten aangelegd om de bevolking in bedwang te houden; overal werd de Engelsche wet en recht in het land ingevoerd. Toen Llewellyn in 1283 stierf, benoemde Eduard zijn pasgeboren oudsten zoon tot Prins van Wales, maar nam natuurlijk zelf voor hem het bestuur in handen. Sedert dezen tijd draagt de Engelsche troonopvolger den genoemden titel. Wales werd evenwel niet ingelijfd, maar bleef een afzonderlijk vorstendom, alleen door een personeele unie aan Engeland verbonden. De volgende jaren zijn zeer merkwaardig voor de inwendige vorming van den Engelschen Staat. In dien tijd consolideerde het Engelsche staatsrecht zich in den vorm, waarin wij het nog kennen. Koning, Hooger- en Lagerhuis, de gerechtshoven, de vormen van de administratie, de indeeling van het rijk, de betrekkingen van Kerk en Staat, kortom, de geheele Engelsche Staat, zooals wij hem nog zien, dagteekent uit dezen tijd. De Koning zelf was de organisateur van alles. De_dria_g.roote gerechtshoven, Kings Bench, Exchequer en Common Pleas ontvingen van hem hun organisatie. Aan hem dankt de Privy Council zijn. vorm; daarnaast werd de Court of Chancery gevestigd, als wiens hoofd de lord-kaüselier fungeerde. De Kerk bond Eduard door sterke banden aan den Staat en ontknoopte zorgvuldig maar energiek de verbinding, door Jan met Rome aangegaan. Den handel beschermde de Koning naar vermogen; niemand heeft meer voor de veiligheid der wegen gedaan dan hij; mede daarvoor werden vrederechters aangesteld. Ook wist Eduard door allerlei sociale maatregelen de vorming van het kleine grond, bezit te bevorderen. Maar de belangrijkste maatregelen betreffen de vorming en samenstelling van het Engelsche Parlement. Dit lichaam is langzaam gegroeid uit den Common Council of the Realm, de vergadering van baronnen, die de Magna Charta had doorgedreven en sedert met de handhaving daarvan belast was. Langzamerhand waren de bevoegdheden en ook de samenstelling van dit lichaam gewijzigd. Ten einde zekerder te zijn van het inkomen der belastingen, had de Koning de medewerking van den Council ingeroepen; maar daar de toestemming tot een heffing slechts dengene bond, die daaraan zijn zegel had gehecht, was het noodzakelijk geworden hoe langer hoe meer edelen, hoogere en lagere, op te roepen. Maar de oproeping van den lageren adel noopte dezen op zijn beurt in verband met zijn talrijkheid naar een middel om te zien om zijn rechten uit te oefenen zonder zelf genoodzaakt te zijn tot de moeilijke en ook kostbare reis naar het hof des Konings. Zoo zien wij al spoedig, dat in ieder graafschap de lagere adel, de gentry, waarbij zich al spoedig de niet-adellijke grondbezitters aansloten, onder voorzitterschap van den sheriff bijeenkomt om afgevaardigden te verkiezen naar den Common Council. Naast die gedeputeerden van"de graafschappen stellen zich al spoedig die der steden; overeenkomstig de steeds stijgende economische beteekenis der steden, nemen ook zij een steeds breedere plaats in het Engelsche staatsleven in; vooral de financieele kracht der steden versterkte hun beteekenis tegenover de Kroon niet weinig. Zoo kwam Simon de Montfort er toe, twee burgers uit iedere stad in den Council op te roepen. Eduard I volgde dat voorbeeld na; ook deze Koning zocht en vond zijn steun bij de opkomende burgerij. Al deze veranderingen vonden haar voltooiing in het Parlement van 1295. Daar zaten lords en bisschoppen te zamen met vertegenwoordigers deigraafschappen en der steden. Dat Parlement vergaderde ook te Westminster, waar het sedert zijn vasten zetel heeft behouden. Te midden van al deze binnenlandsche veranderingen was Eduard in een ernstig conflict geraakt met Schotland. De geschiedenis van dit koninkrijk is tot dezen tijd grootendeels duister en bovendien voor ons overzicht van minder belang. Voldoende zij het hier te vermelden, dat het rijk zijn naam ontleende aan den Ierschen stam der Schotten, die zich in de zevende eeuw de suprematie over het land had weten te verwerven. Sedert dien tijd was langzamerhand de politieke eenheid van het land gevestigd. Maar in deze eenheid moet men toch altijd nog een opmerkelijke tweeheid onderscheiden: Het Parlement 2_ ! / Schotland. I I Jolm Balliol. Robert Bruce 'I I Eduard I verovert Schotland, 1296. I Williani I Wall ace. de Hooglanders en de Laaglanders. Bezuiden de hooge gebergten van NoordSchotland had de Engelsche beschaving wortel geschoten, zoodat er inderdaad grooter onderscheid was tusschen de Hooglanders en de Laaglanders dan tusschen deze en de Engelschen. Ook beide Koningshuizen waren door huwelijken en door vriendschappelijken omgang nauw verwant. Het sprak dus vanzelf, dat de Schotsche Koning zich als een Engelsch vorst ging beschouwen, dikwijls aan het Engelsche hof verkeerde en zich zelfs door een soort leeneed aan de Engelsche kroon verbond. Dat alles moet men in het oog houden, om Eduards politiek tegenover Schotland naar waarde te kunnen schatten. In 1290 stierf het Schotsche koningshuis Kenneth met Margareta uit. Er waren verschillende pretendenten; maar eigenlijk waren het slechts John Balliol en Robert Bruce, wier rechten eenigszins in aanmerking kwamen. John was de zoon van de oudste dochter van David, een broeder van Koning Willem den Leeuw, Robert die van de tweede dochter. Van den aanvang af hadden alle belanghebbenden Koning en Parlement van Engeland erkend als de scheidsrechters in dezen troonstrijd. Maar Eduard deed meer dan een beslissing geven: nog voordat deze was gevallen, nam hij als leenheer de voornaamste sterkten van Schotland in bezit. Nadat hij zich zoo van het land had verzekerd, liet hij vonnis vellen over de bezetting van den troon; Balliol werd in 1292 tot Koning van Schotland geproclameerd. Deze deed onmiddellijk aan Eduard den eed van trouw. Maar juist over dezen eed ontstonden weldra moeilijkheden; Eduard vatte zijn rechten in Schotland veel ruimer op dan Balliol genegen was toe te geven. Vandaar dat ai spoedig de oorlog tusschen beiden uitbrak. Eduard bezette in korten tijd Berwick, Edinburgh, Stirling en Perth; Balliol gaf zich in 1296 over en verdwijnt verder van het tooneel. Eduard verklaarde het land als een vervallen leen tot kroongoed en liet zich als Koning huldigen. Ten teeken dat het Schotsche Koninkrijk had opgehouden te bestaan liet hij den heiligen kroningssteen, volgens de legende die, waarop de aartsvader Jacob het Tïbofd had te ruste gelegd op zijn vlucht voor Ezau, van Scone naar Westmirister overbrengen. Zoo meende Eduard een tweede rijk aan de Engelsche kroon te hebben toegevoegd. Maar hij had buiten het Schotsche volk zelf gerekend. Nadat de adel zich had onderworpen, kwam het volk in beweging; aan hun hoofd stelde zich William Wallace, de nationale held van Schotland. Door den slag bij Stirling wist hij in 1297 niet alleen het Engelsche leger te verslaan maar ook zijn vaderland van de vreemde overheersching te bevrijden; in naam van Balliol aanvaardde hij de regeering. Toen trok Eduard zelf naar Schotland Op; bij Falkirk kwam het tot een slag, waarin de overwinning alleen te danken was aan 's Konings meesterlijke strategie. Het Schotsche leger spatte uiteen; gelukkig wist Wallace zich te redden. Maar daarmede was Schotland niet veroverd. Hoewel Eduard zoo goed als alle sterkten in bezit had, reikte zijn gezag niet verder dan zijn zwaard. Het Schotsche volk stond in dezen strijd niet alleen; indirecte hulp genoot o. het van Philips IV. De verhouding van Eduard en Philips was van den aanvang ? af moeilijk geweest; het was weer de oude strijd der Plantagenets en der Capets. Allerlei op zich zelf onbeduidende geschillen verscherpten het conflict. Beide Koningen zochten bondgenooten. Eduard vond steun bij Adolf van Nassau en bij de meeste vorsten in de Nederlanden, vooral bij graaf Guy van Vlaanderen. Vlaanderen was destijds reeds een der rijkste landen van Europa, vi bloeiend door handel en nijverheid; Brugge en Gent waren centra van welvaart en ontwikkeling. Een verbond met Engeland, dat de wol leverde voor de Vlaamsche spinnerijen, was voor Vlaanderen een economische noodzakelijkheid; maar daarvoor zou graaf Guy zijn leeneed aan den Koning van Frankrijk moeten breken. Tusschen beide moeilijkheden aarzelden èn Guy èn het Vlaamsche volk, zoodat partijschappen het land verdeelden. Leliaarts en Klauwaarts stonden tegenover elkander; de graaf zocht beide partijen beurtelings te bevredigen. In 1294 verbond Guy zich eindelijk met Eduard, die hem hulp en groote voordeelen beloofde. Ter zelfder tijd brak de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk uit. Philips, die begreep wat hier op het spel stond, daagde Guy voor zich. Deze waagde het niet weg te blijven. Toen liet Philips hem in het Louvre gevangen houden; eerst na tien maanden werd hij weer losgelaten. Voorloopig bleef Guy nu de zijde van zijn leenheer houden. Maar in 1297 eindelijk sloot hij een nieuw verbond met Eduard. Het zou hem duur te staan komen. Binnen korten tijd was Philips meester van geheel Vlaanderen; Gent en Brugge gaven zich aan de Franschen over; in 1300 was Vlaanderen een Fransch kroonland; Guy werd nogmaals te Parijs gevangengezet. In 1301 kwam Philips in feestelijken omtocht een rondreis doen door het nieuwe gebied. Met ijzige kalmte werd hij er door het volk ontvangen; het was stil en doodsch in Vlaanderland. Maar het was de stilte, die den storm voorafging. Ook hier had de Koning dezelfde vergissing begaan als Eduard I in Schotland; hij had buiten het volk gerekend. Een wijd vertakte samenzwering bereidde over het geheele land den opstand voor. Eindelijk gaven in Mei 1302 te Brugge Jan Breydel en Pieter de Coninck het sein; de tegenhanger van den Siciliaanschen vesper waren de Brugsche metten. Geen Franschman werd gespaard; duizenden werden gedood. Op dit bericht wapende zich de Koning, maar ook het Vlaamsche volk, onder leiding van Guy's kleinzoon Willem van Gulik; het was de echte volksstrijd tegen de overheersching van een vreemdeling. Bij Kortrijk stuitten den llden Juli 1302 beide legers op elkander: twee volken, twee beschavingsvormen stonden hier tegenóver elkander: tegen- : over de Fransche ridders stond de Vlaamsche burgerij. De uitslag was geheel anders dan men had verwacht; door een behendige tactiek behaalden de Vlamingen de overwinning. Het bericht van deze zege doorklonk geheel Europa als een bazuinstoot, A** 56 Oorlog van 1 Engeland en l Frankrijk 1 1294. Vlaanderen i I ) ' " Slag bij Kortrijk, 1" 11 Juli 1302. 3l le t, Vrede van Athies, 1305. Vrede van Parijs, 1303. Wallace f, 1304. Bonifacius VIII, 1294-1303. die den val der feodaliteit verkondigde. Willem van Gulik was de held van den dag. Maar Philips gaf den kamp niet op; veel is er in de volgende jaren nog gestreden. Doch spoedig zag de Koning in, dat hij op den verkeerden weg was; hij had andere middelen om A'laanderen te bedwingen; -Robert III, de zoon en opvolger van Guy, was in zijn macht: met hem sloot hij in 1305 den vrede van Athies, een schandelijk verdrag na den roem van Kortrijk. De graaf liet zijn dapper volk in den steek; Fransch-Vlaanderen ging verloren; zware boeten werden aan de steden opgelegd. Eduard I had weinig voor Vlaanderen kunnen doen; de Schotsche zaken hadden hem beziggehouden. Herhaaldelijk sloot hij wapenstilstanden met Philips, die echter even spoedig weer werden verbroken. Eindelijk in 1303 kwam het verdrag van Parijs tot stand, waarbij alles in den vroegeren toestand werd hersteld. Beide Koningen wenschten den oorlog te beëindigen; beide hadden een anderen strijd uit te vechten. Onmiddellijk na den vrede wierp Eduard I zich weer op Schotland. In 1304 heroverde hij wederom het land; alle tegenstand scheen gebroken; Wallace werd door verraad gevangengenomen en te Londen ter dood gebracht. Maar dat was bijna het eenige doodvonnis, dat werd geveld. Door welwillende tegemoetkoming wist Eduard het Schotsche volk voor zich te winnen. Een raad van Schotsche edelen bestuurde het rijk in zijn naam; Schotsche leden namen zitting in het Parlement te Westminster. Toen Eduard I in 1307 stierf, scheen de verovering van Schotland een voldongen feit. Ook Philips IV had in 1303 den vrede gewenscht: de strijd met den Paus eischte al zijn krachten. Op den stoel van St. Pieter zat sedert 1294 Bonifacius VIII, de waardige opvolger van Gregorius VII en Innocentius III. Met het impo- ■m-* y-v mi -»-> /I /-» in 4- rf-v ui 11 1 -r *-x i-\ /•! r~\ /\ri4* /\ 1 ï-11 T /-ur> ** -r n i-> w Munt van Bonifacius VIII. 11CC1CUUC U11C1 i I ji\ C11 VI c gccoicujtvc gctVCll V ctll den geboren heerscher vereenigde hij de aloude opvattingen aangaande de positie van den Paus in de wereld, het hoofd der Christenheid, geestelijk en wereldlijk, Paus en Keizer te gelijk. Niet alleen was hij de vertegenwoordiger Gods op aarde, maar hij liet zich ook Caesar en Impe- i» r\ 4- /~ï ii vi y-k w\ 11 ( »-k-» rw 1 /iV» r» 1 n ra /-v rl »-» i /-» 4- .«-» rf-v iaiui iiuciucii. V-/ in /jivyii aio ^uuuauig 10 uurii gelden bezat Bonifacius groote bekwaamheden: scherpzinnigheid, vindingrijkheid, groote geleerdheid, immens zelfvertrouwen, vast geloof aan de rechtmatigheid zijner aanspraken. Maar hij bezat één fout: hij kende zijn tijd te weinig; hij begreep niet, dat zijn aanspraken die van een onherroepelijk verleden tijd waren, dat, al was Duitschland uit zijn voegen gerukt, daarnaast een jonge krachtige Fransche staat stond, geregeerd door een Koning, die na Frederik II het eerst het juiste begrip van de staatsmacht en haar eischen had verkregen. In den aanvang was Bonifacius gelukkig. Hij was de bemiddelaar tusschen Frankrijk en Engeland en wist in 12fl*r zelfs den vrede tot stand te brengen. M tar al spoedig kwamen er zwarigheden. Toen de Fransche geestelijkheid te ivome klaagde over de zware Sasten, haar door de kroon opgelegd, vaardigde de Paus den 25steu Februari 1296 de bul Clericis laicos uit, waardoor aan lueke/i werd verboden van geestelijken belasting te eischen en aan deze ze te bAalen. Dat was een oorlogsverklaring aan Philips IV. Zijn antwoord bleef* danf!>ok niet uit. Zonder den Paus te noemen verbood hij den 17den Augustus dei uitvoer van paarden, wapenen, geld en kostbaarheden. Daardoor waren al li. Pauselijke inkomsten in Frankrijk voor Rome verloren. Bonifacius liet zii-i dat natuurlijk niet welgevallen. Den 25steu September richtte hij een u^rst scherpen brief aan den Koning, waarin hij zoowel dreigde als beloofde. Vijf dagen later volgde een nog veel scherper brief, waarin de Paus den Koning het recht ontzegde om zich eenig gezag over de geestelijkheid aan te matigen; boog de Koning het hoofd niet, dan zouden de gestrengste geestelijke straffen over hem worden uitgestort. Wat hierop is gevolgd, is niet in bijzonderheden bekend. In ieder geval nam de strijd voorloopig geen hatelijk karakter aan; in 1297 gaf de Paus aan de Fransche geestelijkheid zelfs verlof tienden te betalen, ja hij stelde de bul Clericis laicos zoo goed als geheel buiten werking. Daarmede was voorloopig de vrede gesloten. Waarschijnlijk heeft de strijd, die het geslacht der Colonna's tegen den Paus had aangebonden, hem tet toegevendheid genoopt; eerst in 1299^ gevoelde Bonifacius zich weer veilig. Toen ook kon hij weer met kracht1 de hand slaan aan de voorbereiding van het jubeljaar, dat voor 1300 door hem was uitgeschreven. In het eeuwjaar noodigde de Paus de geheele Christenheid uit om op het graf van St.-Pieter haar devotie te verrichten. Zijn oproep vond overal geestdriftig gehoor. Hoog rees het gezag van den Paus; millioenen Christenen aanbaden £hem als den zichtbaren vertegenwoordiger Gods, als den Heer der wereld. Geestelijken stroomden toe om hem te huldigen. In mystieke verrukking zag de Paus zich als Imperator tronende boven vorsten en volken. Ten teeken daarvan nam Bouifacius de driedubbele kroon aan. Wie zou den Paus durven weerstaan? Maar het stond geschreven, dat de Paus, in wien de theocratie haar hoogste en verhevenste uitdrukking had gevonden ook het begin van haar smadelijken val zou beleven. De mystieke glans van het jubeljaar was bedrieglijk; hij heeft allereerst den Paus zelf misleid. Nuchtere politici als Philips IV zagen de realiteit der dingen; zij zetten zich schrap tegen de aanspraken der Kerk. De Paus hervatte de onderhandelingen met den Koning. Ongelukkig zond hij als zijn legaat den bisschop van Pamiers, een der heftigste verdedigers van het Pauselijk gezag. Deze stak zich diep in allerlei intrigues met 's Konings vijanden en werd daarom voor het Hof des Konings gedaagd. Philips eischte zijn afzetting. Hij stuitte echter op de onverzettelijkheid van den Paus. Tegen November 1302 riep deze een algemeen concilie te Rome bijeen om over de Fransche aangelegenheden te beraadslagen: Philips IV werd lijn strijd met Pliilips IV. \-; -ïetj ubeljaar Nieuwe strijd van Paus en Koning. uitgenoodigd om daar te verschijnen en zich te verdedigen. Een vergelijking met het concilie van Lyon,waar Frederik II in 124C was afgezet, lag voor de hand. Philips besloot dat te voorkomen; het nationale Fransche koningschap, de Fransche staat stond op het spel. De bisschop van Pamiers werd verbannen. Daarentegen herriep de Paus den 4de" December 1301 bij de bul Salvator mundi al zijn vroegere concessiën en vaardigde zelfs den volgenden dag de bul Ausculta fili uit, waarin hij het programma van het wereldbeheerschend Pausdom in volle consequentie aanvaardde; hij beval Philips zich aan zijn / , Stateii-Gene raai, 1 .'302. Concilie te Roine, 1302, Zegel van Philips IV. bevelen te onderwerpen. Maar de Koning weigerde; hij vond steun bij zijn volk; als een aangesloten eenheid stond het Fransche volk achter hem. Philips ..riep in 1302 de Staten-Generaal bijeen, een lichaam dat door hem niet is in het leven geroepen, maar wel tot een belangrijk staatslichaam is vervormd. Reeds vroeger waren adel, geestelijkheid en derde stand soms vereenigd, dan weer afzonderlijk ter beraadslaging opgeroepen, maar nog nooit tot zulk een gewichtig doeleinde als thans. Den 10deu April 1302 kwamen zij te Parijs bijeen. Hun verklaarde Philips zijn kroon met alle beschikbare middelen tegen den Paus te willen verdedigen. De Staten-Generaal verklaarden zich bereid den Koning trouw ter zijde te staan en verboden aan alle geestelijken het concilie bij te wonen. Toch opende de Paus de kerkvergadering in November; trots het verbod waren er tal van Fransche bisschoppen verschenen. Den _ 18den November keurde het concilie de bul Unam sanctajn goed, waai ooi nogmaals de kerkelijke theorie werd geformuleerd. De Paus werd tot hoofd der wereld verklaard, de geestelijkheid verheven boven het wereldlijk gezag en alleen aan den Paus onderworpen. Plechtig werd de ban uitgesproken tegen allen, die de curie het haar toekomende wilden onthouden oi haar op andere wijze benadeelen. Daarmede was de banvloek over Philips en zijn raadslieden uitgesproken. denM t Deze besluiten weiden natuurlijk door Philips beantwoord. Den U Maart 1303 kwam een vergadering van notabelen te Parijs bijeen. Hier weid sKomngs aanklacht tegen den Paus voorgelezen. Bonifacius' antwoord liet zie niet wachten. Den 31sten Mei ontbond hij alle onderdanen in Bourgondiê en andere Duitsche landen van hun eed aan den Koning. Daarmede tastte de Paus de eenheid van den Franschen Staat aan. Zoo was ook de meening van Koning en volk; den 10den Juni noodigden de notabelen den Koning uit een concilie bijeen te roepen. Ongelukkig begreep Bonifacius den stand van zaken in het geheel niet; de eene bul na de andere verscheen tegen den Koning en Frankrijk, vooral tegen de Fransche geestelijkheid, die den Koning steunde. Reeds maakte de Paus zich gereed Philips af te zetten, toen hem plotseling de catastrophe trof, die het Pausdom ter aarde wierp en het tot het wer tuig der Fransche politiek maakte. In den nacht van 5 op 6 September 1303 nam Guil'laume de Nogaretr-de gezant van Philips, met eenige troepen den Paus te Anagni gevangen. Of de Koning dat bepaald bevolen heeft, is niet duidelijk; maar toen het eenmaal geschied was, aarzelde Philips geen oogenblik er partij van te trekken. Twee dagen bleef de Paus, die zich met waardigheid eiken smaad liet welgevallen, in de macht der Franschen; Nogaret kon van hem echter geen herroeping van zijn decreten verkrijgen. Spoedig werd Bonifacius door de bevolking bevrijd en naar Rome gevoerd. Maar zijn kracht was gebroken; reeds den llden October 1303 is Bonifacius VIII gestorven. { Zijn opvolger Benedictus XI begreep, dat verzoening het wachtwoord moest zijn. Hij onthief den Koning van den ban, trok alle aanklachten in en herriep de bul Clericis laicos. Maar reeds in Juli 1304 stierf hij. Tien maanden duurde het, voordat de aartsbisschop van Bordeaux, Bertrand de Got, als Clemens V tot Paus werd verkozen. Al spoedig bleek het, dat Clemens weinig meer dan het willooze werktuig van den Franschen Koning zou worden. Wat tusschen beiden vóór en na de Pauskeuze is overeengekomen, is onbekend; maar dat de Paus zich tot ruime concessiën had laten bewegen, staat vast. Philips beschikte naar willekeur over de Fransche bisdommen. Een proces werd te Rome op touw gezet tegen de nagedachtenis van Bonifacius VIII. Nog meer: de Paus moest zich laten gebruiken om de orde der fempelieis te vernietigen. Boniacius VIII t> 11 Oct. 1303. Benedictus XI, 1303-1304. Clemens V, 1305—1314. h De Teinpe —lift is l —/ I Val der Tempeliers/ In het Heilige Land hebben de Tempeliers ontegenzeglijk aan de zaak ' der Christenheid belangrijke diensten bewezen. Maar reeds toen werd aan de orde niet zonder grond verweten, dat zij alleen haar eigen belang nastreefde, /ij weid lijk en daardoor machtig, maar ook hebzuchtig. Zij was reeder en koopman in het groot 5 in haar handen was een groot deel van het verkeer van Oost en West. De Temple te Parijs was een soort beurs voor geheel Europa. _ Zoo werd de orde een militaire, economische, financiëele macht in den Staat, die inderdaad voor de Kroon niet zonder gevaar was. Dat gevaar werd te gi ooter, naarmate het Heilige Land verloren ging en dus aan de orde hoe ltingei hoe meer haar reden van bestaan werd ontnomen ; zoo gebruikte zij haar kapitaal slechts ten behoeve harer leden. Daarbij kwam, dat ook hier de ledigheid des duivels oorkussen bleek. Al moge zeer veel overdrevens in de tegen de Tempeliers ingebrachte beschuldigingen schuilen, het staat vast, dat ook deze orde niet aan de algemeene moreele verslapping, die volgde op de kruistochten, is ontkomen. Hoogmoed, genotzucht, onzedelijkheid, en, wat destijds erger was, ketterij werden haar verweten. Haar privilegiën op kerkrechterlijk gebied veroorzaakten bovendien een hevig verzet tegen de orde bij de geestelijkheid. Ten slotte vonden de Tempeliers bij niemand meer steun dan bij den Paus. Maar dezen steun moesten zij noodwendig verliezen, zoodra er zich ernstige ketteryen bij de orde begonnen te vertoonen. Onder den invloed van den jammerlijken afloop der kruistochten doortrilde een vertwijfeling de Christenheid, die het aanzijn gaf aan tallooze nieuwe ketterijen. De beginselen der Albigenzen doken in Zuid-Frankrijk weer op onder de Tempeliers en namen onder hen een beslist vijandig karakter tegen de Kerk en zelfs tegen het Christendom aan; een soort afgodendienst werd beleden. Zoo kon de val der orde niet uitblijven. Maar niet kerkelijke, maar politieke oorzaken hebben dien bewerkt. Philips zag terecht in de Tempeliersmaatschappij een staat in den Staat, dus een gevaar voor dezen laatste. Maar op deze sterke, goed verdedigde vesting stuitten alle wapenen van het Fransche Koningschap af. Het gevaar werd nog grooter, toen de grootmeester Jacques du Molay met alle groot waardigheidsbekleders van Cyprus, naar Frankrijk kwam, om daar voorgoed zijn zetel te vestigen. Dat moest Philips tot eiken prijs verhinderen. Alleen de Paus kon echter den Koning de voor de orde gevaarlijke wapenen in de hand geven. Het schijnt, dat 1 lnlips de middelen heeft bezeten 0111 Clemens V te dwingen hem in dezen ter wille te zijn. De Paus kon trouwens moeilijk zich tegen de vervolging verzetten, toen in 1300 al de geheimen der orde in een proces werden verraden. I11 Augustus 1306 beloofde de Paus een onderzoek. Nu liet Philips den 13d(" October 1306 op hetzelfde uur alle in Frankrijk aanwezige Tempeliers, waaronder de grootmeester zelf, gevangennemen. Te gelijker tijd werd beslag op hun goederen gelegd. Vervolgens werd het proces geïnstrueerd; met en zonder pijnbank werden aan sommige Tempeliers zeer bezwarende getuigenissen ontlokt. Maar steeds aarzelde de Paus de orde aan den Koning prijs te geven. Ten slotte moest hij evenwel buigen. Nadat de Staten-Generaal de vervolging der orde hadden geëischt, beval Clemens V bij bul van den 12tlen Augustus 1307 een algemeene instructie tegen de Tempeliers. Een langdurige procedure was te voorzien. Maand op maand verliep; in 1310 was het einde nog niet daar. Toen besloot de Koning tot een gewelddaad: den 2den Mei 1310 werden op zijn bevel 54 ridders als ketters te Parijs verbrand; elders geschiedde hetzelfde. Toch zette de Paus het proces voort en weigerde de opheffing der orde te decreteeren. Eerst den 22 Maart 1312 werd zij wegens ketterij bij de bul Pax in excelso door den Paus plechtig opgeheven. Haar goederen werden aan de Johanniters toegewezen, wat Philips niet belette de in beslag genomen goederen ten eigen bate te confisqueeren. Nu was het lot der Tempeliers spoedig beslist: den 18tlen Maart 1313 werd Jacques du Molay te Parijs verbrand, welk lot nog vele andere ridders heeft getroffen. Zij hebben ongetwijfeld zwaar voor hun tekortkomingen geboet en dit te zwaarder, daar eigenlijk niet die tekortkomingen, maar hun macht en rijkdom de oorzaken van hun ondergang waren. Hoewel Philips IV ongetwijfeld een dreigend gevaar afwendde, toen hij de Tempeliers vernietigde, heeft toch het wreede proces altijd zijn nagedachtenis gedrukt. Reeds de tijdgenooten zagen er den toorn des Hemels in, dat naar de voorspelling van Jacques du Molay den 20sten April 1314 Clemens V en den 29sten November van dat jaar Philips IV is gestorven. Hoewél niet onder zulke gruwelen, werd de orde der Tempeliers ook elders opgeheven, met name in Duitschland. Van den aanvang af waren Albrecht en Philips nauw verbonden geweest; hun gemeenschappelijke vijand Bonifacius VIII drong hen hoe langer hoe meer tot aaneensluiting. Maar deze verbinding met het sterke Fransche Koningschap was niet naar den zin der keurvorsten, die zich reeds in 1300 tegen den Koning coaliseerden. Tegen hen zocht Albrecht steun bij de steden, aan wie hij rijke privilegiën en uitgebreide voorrechten schonk; met hun hulp wist hij in 1301 de vorsten te overwinnen. Toch was het er ver van af, dat Albrecht het oude Duitsche Koningschap weer zou kunnen herstellen; ook hij zelf had meer het oog gericht op vergrooting van zijn erflanden dan van zijn Koningsmacht. In verband daarmede is ook zijn strijd met de Zwitsers te beschomven. De beginselen der Zwitsersche vrijheid behooren nog meer tot het gebied der overlevering dan dat der geschiedenis. De sage heeft ook hier haar liefelijken arbeid verricht en om de dorre feiten het rankige klimop der poëzie geslingerd. Is er een meer bekend en geliefd vrijheidsheld dan Wilhelm Teil, wiens naam een voortdurende waarschuwing is geworden voor alle tyrannie? Wie kent niet den despoot Gessier en zijn droevig einde? Wie heeft nooit gehoord van den eed op den Rütli, waar Zwitsersche vrije mannen zweren als een eenig volk van broeders elkander in strijd en nood getrouw bij te staan? Al deze Strijd van Albrecht met de Zwitsers. Verbond dei Woudstreker 1 Aug. 1291. Hendrik VII 1308 -1313, I sagen, ten slotte vereenigd tot een poëtisch geheel, zijn even populair gebleven als de historische strijd der Grieken tegen den geweldigen Koning der Perzen, die der Nederlanders tegen den niet minder machtigen Philips II, ten slotte die der Boeren tegen het trotsche Engeland. Wat zegt echter de historie van deze dingen? Van de drie woudstreken Uri, Schwyz en Unterwalden werd het tweede van oudsher door vrije boeren bewoond; de beide andere waren onderworpen aan geestelijke en adellijke heeren. Natuurlijk stonden zij te zamen met andere landen onder graven. In plaats daarvan kwamen later de Habsburgers, die verschillende ïechten uitoefenden. Zij brachten Schwyz onder hun voogdij en breidden die langzamerhand ook over de beide andere streken uit; tevens trachtten zij hun voogdij geleidelijk in een formeele heerschappij om te zetten. Dat was een proces, dat ook elders meermalen voorkwam en niets opmerkelijks aanbood. Evenmin was het iets afwijkends, dat Koning Hendrik, de zoon van Frederik II, in 1231 Uri onder zijn bescherming nam, welk privilege de Keizer zelf in 1240 aan Schwyz verleende. In de stormen van het interregnum werden de woudstreken als zoovele andere, feitelijk vry. Om zich echter te kunnen veidedigen, bood Uri aan Rudolf van Habsburg de uitoefening der Koninklijke rechten aan. Na Rudolfs dood volgde Albrecht hem natuurlijk ook in deze rechten op. Maar Albrecht wilde verder gaan; hij wilde landsheer worden. Tegen dat 'gevaar sloten Uri, Schwyz en Unterwalden den lsten Augustus 1291 een verbond om hun positie tegenover het rijk te handhaven. Zürich sloot zich spoedig daarbij aan. Dit beroemde verbond, dat de hoeksteen der Zwitsersche vrijheid zou worden, werd door Adolf van Nassau gaarne bekrachtigd. Maar het gevaar voor de Zwitsers werd groot, toen Albrecht in 1298 Koning was geworden. Wat in de eerstvolgende jaren is gebeurd, is niet duidelijk. In Schwyz is Albrecht als voogd erkend, in Uri echter niet. Maar tot een strijd is het niet gekomen; eerst veel later hebben de Zwitsers hun vrijheid met het zwaard in de vuist moeten verdedigen. In geen geval staat echter met de Zwitsersche aangelegenheden de dood van den Koning in verband. Den lsten Mei 1308 is Albrecht door zijn eigen neef Johan van Zwaben vermoord; geheel persoonlijke motieven hebben hem daartoe gedreven. Maar de keurvorsten hebben van den moord gebruik gemaakt; geen Habsburger was de leuze bij de Koningskeuze. Ook nu werd een weinig machtig vorst, de graaf van Luxemburg, als Hendrik VII tot Koning verkozen. De nieuwe Koning was een ridderlijk, rijk begaafd man, maar meer Franschman dan Duitscher. Van de Duitsche verwikkelingen begreep hij niets; Italië was het doel zijner wenschen; daar wilde hij de oude Keizersmacht herstellen. Zoo staat hij als een vreemdeling in zijn tijd. De macht van zijn huis vergrootte hij door het huwelijk van zijn zoon Jan met Elizabeth van Bohemen; zoo kwam in 1310^ dit land aan zijn geslacht. Ter zelfder tijd nam hij zijn maatregelen voor den tocht naar het Zuiden; hij bevestigde alle rechten der vorsten en gaf hun de steden prijs. Zoo offerde Hendrik de toekomst van Duitschland op aan onbereikbare Keizers-idealen. Hoe was intusschen de toestand van Italië? Waren daar factoren aanwezig itaiie. voor de wederopbouwing der Keizerlijke macht? In geen enkel opzicht. Venetië vormde reeds sedert eeuwen een onafhankelijke republiek. In den strijd met den Verkiezing van Hendrik VII tot Koning. Miniatuur in een handschrift van het Provinciaal Archief te Coblenz. Keizer waren Milaan en de Lombardische steden eveneens zoo goed als geheel vrij geworden. Florence sjoot zich daarbij aan. Voor het overige was Noord- en Midden-Italië overdekt door een netwerk van kleine staatjes, steden en heeren, die elkander veelal onder de oude benamingen van Guelphen en Ghibellijnen heftig bestreden, In Zuid-Italië beheersc.hten de Anjous nog het Koninkrijk Napels; Sicilië had Koning Karël II in 1802 bij den vrede van Caltabellotta aan Frederik van Arragon moeten afstaan. En de eenige macht, die de Itali- A** * 57 f- fc: Vrede van Caltabellotta, 1302. j Begin der Renaissance. Dante, 1265—1321. I ) aansche eenheid nog zooveel mogelijk verdedigd had, deJPaus, was sedert 1305 . een vazal van Frankrijk. Clemens V waagde het niet zich te Rome te vestigen; Orsini's en Colonna's betwistten elkander het bezit der Eeuwige Stad. Maar te midden van deze politieke verwarring had een nieuw leven de besten der natie aangegrepen. Bij het jubileum van 1300 te Rome, het schitterende einde van Dante. Op een fresco voorstellende het Paradijs, door Giotto, in het Museo Nazionale te Florence. de Pauselijke wereldheerschappij , bevond zich een man van de grootste beteekenis, een genie, die de oude tijden afsluit en een nieuwe periode aan de wereld openbaart. Dante Alighieri werd in 1265 te Florence geboren, dat ïïg~aTs Ghibellijn later heeft moeten" verlaten. In ballingschap is hij in 1321 gestoryen. Dante staat nogmetdeirÈenen voet in de Middeleeuwen, terwijl hij het gelaat beslist naar de toekomst wendt. Deze tweeslachtigheid is in zijn Latijnsche en Italiaansche werken, ook in de Divina Commedia, zeer goed te voelen. Niettegenstaande de grootsche conceptie, de breede vlucht der gedachten en de wonder- Vipprliilrp tnnl is Vipf ppn y— werk, dat zonder een uitgebreide kennis van den tijd niet volledig te verstaan is. Maar de Divina Commedia blijft altijd een gedenkteeken in de geschiedenis der menschelijke gedachte, omdat wij bij Dante reeds het beginsel van de eigenaardige levens- en wereldbeschouwing vinden, die men later de Renaissance zou noemen. Dante is nog de getrouwe zoon der Kerk en dweept nog met het Keizerschap als hoogste staatsmacht, maar in zijn opvatting van den staat en van het individu, in zijn wetenschappelijken zin, in zijn maatschappelijk leven, zijn opvatting van godsdienst en moraal, in zijn geheele wezen stemt hij vocalen aan, die aan de volgende tijden doen denken. Maar ook hier komen de tegenstrijdigheden uit. Hij wil vooruit, maar ziet met droefheid onder zijn oogen steeds weer nieuwere denkbeelden opkomen, die hem weinig sympathiek zijn. Voor een man, die in een Keizer als Hendrik VII zijn ideaal zag, was ook weinig plaats in het toenmalige Italië. Dan te heeft zich, door roemzucht maar ook door vaderlandsliefde gedreven, in den politieken maalstroom geworpen en heeft er zijn vaderstad door verspeeld. Toch, hoe hoog staat een geniaal man boven de zoo dikwijls kleine politiek van zijn tijd! In latere eeuwen wees men op hem terug als op den grooten voorganger. Hij heeft voor het eerst weer een stevigen band met de Oudheid gelegd. Door hem kwamen de Romeinsche voorouders, in Italië nooit geheel vergeten, van de school weer in het leven. Vergilius is zijn leidsman; maar hoe hoog staat hij boven den ouden Mantuaan! Maar de Kerk blijft hij getrouw; hij dringt diep door in haar geheimenissen gelijk geen leek vóór hem; in de volkstaal zingt li ij van de diepste mysteriën van het Christendom; hij is steeds beangst zich tegenover de Moederkerk te bezondigen; tot boetedoening is hij altijd bereid. In zijn geliefde Beatrice, die hem is ontvallen, ziet hij de verheerlijkte, volkomene vrouw voor zich, het ideaal tevens der Kerk. Met geestdrift begroette Dante den Koning in Italië. Maar van den aanvang ] af was Hendrik VII niet anders dan een partijman. De Ghibellijnen onder den Koning van Arragon en Sicilië zagen in hem een helper in hun strijd tegen de Guelphen onder Karei II van Napels. Daar Hendrik slechts over een geringe macht beschikte, kon hij weinig anders doen dan door kleine gevechten en onderhandelingen hier en daar een klein voordeel behalen. Niémand was van den Duitschen Koning gediend. In Milaan stelde Hendrik Matteo Visconti tot zijn vicaris aan, een benoeming die de vestiging van een dynastie ten gevolge had. Over zee kwam Hendrik in 1312 te Pisa aan. Van daar ijlde hij naar Rome om te worden gekroond. Inderdaad heeft de kroning den 29sten Juni 1312 plaats gehad, maar op een armzalige wijze: niet in den St.-Pieter, die door de Guelphen was bezet, maar in het Lateraan, niet door den Paus, die zich niet te Rome waagde, maar door drie kardinalen is Hendrik VII gekroond. Maar daarmede had hij toch weinig meer dan een ijdelen titel verkregen. Nog een jaar ongeveer is hij in Italië gebleven; den 24sten Augustus 1313 is hij bij Siena gestorven. ] Koning Robert van Napels en de Guelphen besloten geen Keizer weer in Italië te dulden. Het eenvoudigste middel daartoe was de verkiezing van een Duitschen Koning te verhinderen. Philips IV en Clemens V waren dat geheel met hem eens. Zij hebben hun doel bereikt. Natuurlijk hoopten zoowel de Habsburgers als de Luxemburgers op de kroon. Van de eersten was Frederik de Schoone, Albrechts zoon, de candidaat; de anderen stelden, daar Johan van Bohemen nog te jong werd geacht, Lodewijk van Beieren aan hun hoofd, I SendrikVII I in Italië, 1311-1313. ' r /j l)e Visconti, / in Milaan, j 1311. ƒ t i i Hendrik VII f, 1313. Frederik de Schoone. De uitslag der verkiezing was, dat Frederik den 19den October door drie keur- Lodewijk IV 1^3-1347. 0 Slag bij Morgarten, 15 Nov. 1315 vorsten werd verkozen, maar den ,20steu Lodewijk IV door vier andere. Voor zulk een geval gaf het Duitsche staatsrecht geen oplossing. Beiden hielden zich voor wettig verkozen en lieten zich kronen: Frederik te Bonn door den aartsbisschop van Keulen, Lodewijk te Aken door den aartsbisschop van Mainz. Een burgeroorlog was wederom het gevolg. Tot een beslissing kwam het in de eerste jaren niet; beide partijen hadden elders de handen vol. De Habsburgers wilden de Zwitsersche woudstreken onder hun heerschappij brengen, die natuurlijk steun zochten bij Lodewijk. Maar in den pas van Morgarten leed de zwaar gepantserde Oostenrijksche ridderschap den 15den November 1315 een verschrikkelijke nederlaag door de Tombe van Hendrik VII in het Campo Santo te Pisa. geminachte, maar eikkrachtige ZiWitserscne ooeren. ue ZiWiiseiscne viijneiu ontving hier den vuurdoop en te gelijk het bewijs harer mondigheid; van | dezen tijd at' begint de historische ontwikkeling van den Zwitsersehen staat. Ook naar Italië verbreidde zich de strijd. Terwijl de Ghibellijnen Lodewijk erkenden, vond Frederik steun bij Robert van Napels en de Guelphen; i .1 L ,1 UU i»-» irni'Vvin/linfr ClOOl UUZ.U tlclU HIJ m y met den Paus en met frankryk. Na den dood van Philips IV was zijn oudste zoon Lodewijk X Koning geworden. De ware Koning was zijn oom Karei van Yalois, het hoofd van den feodalen adel, die brandde van begeerte om de versterking der Koningsmacht onder Philips IV weer ongedaan te maken. Dat gelukte gedeeltelijk; Lodewijk verleende verschillende privilegiën, dië den adel ten goede kwamen. Van meer beteekenis was zijn broeder en opvolger Philips V. Geen Koning heeft in korten tijd zooveel ordonnantiën uitgevaardigd als hij; nooit zijn de Staten-Gene\ raai zoo dikwijls vergaderd. Belangrijk is vooral de vergadering van 1317, die besliste, dat geen vrouw ITT Frankrijk kon regeeren; daarmede was Lodewijks dochter Johanna van den troon uitgesloten. In ruil daarvoor deed Philips ruime concessiën; allerlei privilegiën werden ten waarborg tegen willekeur der Koninklijke ambtenaren verleend. Ook stonden de Staten den Koning bij in zijn streven om munt, maat en gewicht in Frankrijk Koninklijk en uniform te maken. Grafsteen van Peter, Aartsbisschop van Mainz, met de beelden van de Koningen Hendrik VII, Lodewijk IV en Johan van Bohemen. In den Dom te Mainz. Maar niet alles kon Philips doorzetten. In 1322 volgde de derde zoon van Philips IV als Karei IV hem op. Met hem stierf in 1328 de eerste linie van het huis Capet uit. Maar belangrijker figuur dan deze drie Capets was de Paus, die in hun tijd de driedubbele kroon droeg. Na den dood van Clemens V in 1314 was een zeer lang, stormachtig conclave gevolgd; terwijl de Fransche kardinalen Lodewijk X, 1314-1316. Philips V, 1316-1322. ƒ) T / ^ Karei IV, L322—1328. I I Jolianlies XXII, 1316-1334. De I'aus te Avignon. Slag bij Ampfing, 28 Sept. 1322 Strijd van Koning en Paus. I I een Franschen Paus in Frankrijk wilden behouden, wenschten de Italianen de verheffing van een kerkvorst, die zieli verplichtte naar Rome terug te keeren. Zoo bleef de stoel van St. Pieter twee jaren onbezet. Eindelijk wist Philips V het conclave tot een Pauskeuze te dwingen; zoo werd in 1316 Johaunes XXII tot Paus verkozen. Deze keuze was een overwinning der Fransche politiek. De nieuwe Paus, een Franschman, was nog nauwer verbonden met de Capets dan Clemens V; hij was bovendien meer intrigant dan staatsman, eerzuchtig in hooge mate, werkzaam, maar zonder diepen blik in de tijdsomstandigheden; hebzuchtig en geldgierig, heeft hij de geldmiddelen van den Heiligen Stoel op kosten der Kerk en der geloovigen belangrijk versterkt, maar niet zonder daardoor in breede kringen een hevige ontevredenheid op te wekken. Het spreekt vanzelf, dat deze Paus er niet aan dacht naar Italië terug te keeren: hij vestigde zich in 1316 te Avignon, dat aan den Pauselijkeu Stoel behoorde. Tegenover den Duitschen troonstrijd nam Johannes een afwachtende houding aan; hij zag het belang van de bestendiging van de dubbele keuze zeer goed in. Inmiddels gingen de gebeurtenissen in Duitschland haar gang; de burgeroorlog bleef slepende. Eerst den 28ste" September 1322 kwam het bij Ampfing tot een beslissenden slag. Frederik werd hier volledig verslagen en viel zelfs in de handen van zijn vijand. Het Habsburgsche huis had voor meer dan een eeuw afgedaan. Lodewijk werd overal erkend. De Paus zag het gevaar in voor zich zelf en voor Italië. Het was alleen om Lodewijk buiten Italië te houden, dat de Paus hem den 8sten October 1323 uitnoodigde om zich binnen drie maanden te Avignon te verantwoorden, met welk recht hij zich Duitsch Koning noemde; zoolang er geen Duitsch Koning was — en de Paus nam aan, dat dat sedert 1313 niet het geval was — achtte hij zelf zich geroepen de rechten der Duitsche kroon uit te oefenen. Daarmede was de oude strijd tusschen Keizer en Paus weer begonnen. Maar hoezeer was de toestand veranderd! Het is moeilijk te zeggen, wat dieper was gezonken, het Koningschap of het Pausdom. Ongetwijfeld bezat Lodewijk lang niet meer de macht der oude Duitsche Koningen en Keizers; eigenlijk was hij nog slechts in naam de opvolger der Otto's, der Saliërs en der Hohenstaufen. Maar wat was er van den Paus geworden? Niets anders dan de speelbal van de Capets in Frankrijk en in Napels. Zoo was deze nieuwe strijd dan ook in geen enkel opzicht een principieele. Den 18 niaar{oo\j) van welvaart en voorspoed. *\1 /i/' Eduard was de roemrijkste, maar ook de machtigste vorst fSL van zijn tijd. Toch begon zijn regeering onder uiterst ongunstige omstandigheden; de moord zijns vaders en het wanbestuur zijner moeder beloofden weinig goeds. Niet tei wille van haai zoon, maar van haar zelf en van haar gunsteling Moitimei had Isabella zich aan het hoofd der oppositie gesteld. Thans was voor haar de tijd van heerschen aangebroken. Zij deed Eduard den leeneed aan Philips VI van Frankrijk afleggen; zij sloot in 1328 met Schotland den vrede van Northampton, waardoor Robert Bruce voorgoed als onafhankelijk Koning werd erkend. Zoo was zij aan beide zijden gedekt en meende in rust en vrede het gezag te kunnen genieten. Maar zij had buiten den jongen leeuw gerekend, die aan haar zijde opgroeide. In 1330 reeds gevoelde Eduard III zich sterk genoeg om zijn moeder op zijde te schuiven en Mortimer gevangen te nemen en ter dood te doen brengen. Eduard III knoopte vast aan de groote traditiën van zijn grootvader, aae wien hij in menig opzicht herinnert, al kon hij hem niet overtreffen. Eeu ridder naar het ideaal van zijn eeuw, een gelukkig veldheer, was hij de eerste militair van zijn tijd. Energiek, vastberaden, snelbesloten wist hij alle moeilijkheden te overwinnen. Met zijn soldaten wist hij mede te leven en te lijden in het veld; zij vertrouwden en vereerden hem als hun geliefden aanvoerder, Maar ook als staatsman bezat hij groote eigenschappen. Hij had een juisten blik op de tijdsomstandigheden in en buiten Engeland. Hij begreep, dat de Eduard III, 1327-1377. eeuige voorwaarde voor de rustige, geleidelijke ontwikkeling van den Engelschen Staat was de erkenning van den stand van zaken, zooals die sedert eeuwen door den strijd van Koning en Volk was gegroeid. De vorige regeering had bewezen, dat pogingen om daarop terug te komen tot niets dan verwarring aanleiding konden geven. Eduard aanvaardde dus het Parlement als macht in den Staat naast den Koning; hij hoedde zich aan den eenen kant er voor, dat het niet tegenover hem kwam te staan, maar aan den anderen kant ook, dat het hem nooit overheerschte. Zoo is hij wel de machtige Koning van Engeland, die in de zaken der regeering geen inmenging duldt, maar die altijd ook de rechten van Lords en Commons erkent. Zoo werd het gesmaldeelde Engeland weer vereenigd en daardoor krachtig. Eduards regeering bewijst, welk een nationale kracht een nationale regeeringsvorm is. Koning en Parlement zijn vast aaneengesloten alle moeilijkheden te boven gekomen. Het is ook onder Eduard, in 1331, dat het Parlement voorgoed in twee helften vergadert; wat vroeger soms voorkwam, werd regel en is het tot dezen dag gebleven. Koning, Lords en Commons werd de staatsrechterlijke drieeenheid van Engeland. Het ligt voor de hand, dat de bestendiging en verdere ontwikkeling van de Engelsche staatsregeling niet weinig bevorderd werd door den bijna voortdurenden geldnood des Konings. De onafgebroken oorlog met Frankrijk eischte zware geldelijke offers; telkens moest het Parlement weer bijeenkomen om aan nieuwe belastingen zijn zegel te hechten. Aan den anderen kant komt Eduard de verdienste toe de middelen te hebben aangewezen, waardoor het Engelsche volk in staat kon worden gesteld de zware geldheffingen op te brengen. De naam Vader van den Engelschen handel zegt genoeg. Handel en nijverheid bloeien onder zijn regeering heerlijk op; de welvaart nam onder hem op ruime schaal toe. Een der belangrijkste voorwaarden daarvoor was de voortdurende vriendschappelijke betrekking tot de handeldrijvende en nijvere Nederlanden: de Ylaamsche industrie verwerkte het grootste gedeelte der Engelsche wol. Uit het oogpunt van handelsgemeenschap was het van belang, dat de Koning Philippa, de dochter van graaf Willem III van Holland en Zeeland, huwde. Zoo was Eduards positie in de Europeesche conflicten aangewezen; in de Nederlanden zou hij bondgejiooten moeten zoeken in den nationalen oorlog met Frankrijk. Men heeft het willen voorstellen, alsof Eduard alleen uit dynastieke overwegingen den oorlog met Frankrijk heeft doorgedreven. Niets is onjuister dan dat. De oorlog van Frankrijk en Engeland was een historische noodzakelijkheid, voor Zegel van Eduard III. Frankrijk, omdat Engeland nog een groot gedeelte van Zuid-Frankrijk bezat, voor Engeland, omdat Frankrijk dreigde Vlaanderen, mogelijk ook nog andere Nederlandsche staten in te lijven. In Vlaanderen had de strijd tusschen vorst en volk, tusschen Leliaarts en Klauwaarts, zich hoe langer hoe meer verscherpt. De regeering van Guy's opvolger Robert III was een tijd van spanning en strijd geweest. Maar een geweldige uitbarsting volgde eerst onder Roberts kleinzoon Lodewijk I. Een algemeene volksopstand verdreef den graaf uit zijn land; als smeekeling verscheen hij bij de kroning van Philips VI. De Koning beloofde onmiddellijk zijn bijstand. In Augustus 1328 trok hij Vlaanderen binnen; bij Cassel kwam het tot een grooten slag, waarin de Vlaamsche poorters werden verslagen. Deze eene slag leverde Vlaanderen opnieuw aan Frankrijk over; Yperen, Brugge en Gent werden bezet; Vlaanderen en zijn graaf waren vast verbonden aan de Fransche politiek. Dat zou Eduard III niet vergeten. Sedert 1330 bereidde hij zich voor tot den oorlog met Frankrijk. Maar voordat hij naar het vasteland overstak, diende hij in Engeland zelf vrede te hebben. Alle veeten werden bijgelegd; overal trad de Koning verzoenend op; een algemeen pardon werd uitgevaardigd. Toen eischten de Schotsche zaken regeling; de aan Engeland aangedane smaad moest worden gewroken. Robert Bruce was in 1329 gestorven en opgevolgd door zijn zoon David II, een kind van acht jaren. Natuurlijk waren binnenlandsche onlusten het gevolg. In 1332 gelukte het zelfs aan Eduard Balliol, den zoon van den vroegeren pretendent, zich in het bezit van Schotland te stellen en David naar Frankrijk te verjagen. Maar Eduard genoot niet lang van zijn kroon. Hij werd verdreven en vluchtte om hulp zoekend naar Engeland Aan dat verzoek gehoor gevend, drong Eduard III Schotland binnen en ver sloeg de Schotten in 1333 bij Halidon Hill; de Engelsche boogschutters bewezer hier voor het eerst welk een geweldige kracht zij voor hun Koning waren Balliol werd op den troon hersteld en regeerde Schotland als Eduards vazal Ook aan die zijde gedekt, kon de Koning dus den strijd met Frankrijl aanvaarden. Ongelukkig voor dit land was Philips VI geen nationale Koning als Philips IV; om zich steun op den troon te verzekeren, stelde hij zich aai het hoofd van den feodalen jidel; de steden werden bij den adel achtergesteld Daardoor kon Philips uit den aard der zaak niet op de burgerij rekenen Zoo was Frankrijk niet in zijn volle kracht, toen het den aanval van Eduard II had af te slaan. In 1337 riep deze het Parlement bijeen; in een plechtig* zitting kondigde hij zijn voornemen aan om zijn aanspraken op de Fransche krooi met geweld van wapenen door te zetten. Onmiddellijk daarna werden alli maatregelen genomen. Gezanten begaven zich naar de Nederlanden, waa Holland, Gelderland en Brabant zich bij Engeland aansloten. Natuurlijk blee Lodewijk van Vlaanderen zijn leenheer getrouw. Maar Eduard wendde ziel niet tot hem, maar tot het Vlaamsche volk zelf, dat het Fransche juk moed' I Vlaanderen. Slag bij Cassel, 1328. David II Bruce, 1329-1S70. Eduard Balliol. Slag bij I Halidon Hill/ 1333. [ r ' 5 1 [ . a 1 a V f 1 ~ e I .1 Jakob van Artevelde. f3^/^ was geworden en nogmaals tegen zijn vorst in opstand was gekomen. De aanleiding daartoe was de vijandige houding, die Lodewijk had aangenomen tegenover Engeland; daardoor geprikkeld, had Eduard allen handel met Vlaanderen verboden. De Vlaamsche fabrieken stonden dus stil: werkeloosheid en ellende brachten weldra een geweldig oproer teweeg. Gent en weldra ook de andere steden onttrokken zich aan het gezag van den graaf. Aan het hoofd van de burgerij stelde zicli Jakob van Artevelde, een aanzienlijk Gentsch burger, die alle eigenschappen van karakter en kennis in zich vereenigde om liet Vlaamsche volk te leiden; hij was een geboren volksleider en regeerde Zegel van Philips VI. Slag bij Sluis 1337»-'- weldra Vlaanderen even onbestreden als ware hij de wettige graaf. Naar Lodewijk zag niemand meer om. Tot Artevelde wendde zich ook Eduard; met hem sloot hij in Juni 1888 een verdrag, waardoor het vrije verkeer van Engeland met Vlaanderen weer werd hersteld. De nijverheid bloeide weer op; overal in Vlaanderen prees men Artevelde, den wijzen man. Inmiddels was de oorlog reeds uitgebroken in Guyenne, in Picardië en in Vlaanderen. Bij Sluis had nog in 1837 de eerste slag plaats, die een overwinning voor de Engelschen was. In 1338 verscheen Eduard zelf in Vlaanderen, waar hij een samenkomst met ArteveïtJe had; daarna begaf hij zich naar Duitschland, waar hij te Coblenz een ontmoeting had met den Keizer. Een verbond met dezen lag geheel in de lijn der Engelsche politiek; beide vorsten waren gehuwd met dochters van graaf Willem III van Holland. Maar beiden hadden bovendien gemeenschappelijke vijanden te bestrijden: Frankrijk en den Paus. De opvolger van Johannes XXII, Benedictus XII, was evenzeer een creatuur van den Franschen Koning. Zoo kwam in Juli 1337 het eerste Duitsch-Engelsche bondgenootschap tot stand. Het was een tijd van nationale opwinding, waaraan Lodewijk zich niet kon onttrekken; maar ook thans werd hij meer door vorsten en volk vooruitgestuwd dan dat hij de natie voorging: hij wenschte vóór alles vrede met den Paus. Zoo is hij eigenlijk onverdiend de held van een nationale Benedictus XII, 1335-1342. De Koningsstoel te Rense. beweging, die van groot gewicht voor de toekomst van Duitschland had kunnen zijn, maar ten slotte in het zand is verloopen. Men was in Duitschland de aanmatiging van den Paus moede geworden; vooral de uitspraak van Johannes, dat de Keizer geen recht hoegenaamd meer had op Italië, had een diepgaande verbittering veroorzaakt. Men gevoelde, dat de onafhankelijkheid van het vaderland op het spel stond; met aandrang eischte de openbare meeningj een daad, waardoor aan de vermeende aanspraken van den Paus een krachtig halt zou worden toegeroepen. Voor het eerst sedert menschenheugenis stonden de Duitsche vorsten weer schouder aan schouder om hun Keizer* Den 15den Juli 1338 kwamen de keurvorsten met uitzondering van Jan van Boliemen te Oberlahnstein bijeen en verbonden zich onder eede tot gemeenschappelijke handhaving van de eer en de rechten van het rijk. Den volgenden A** 59 )e verklaring van den Koningsstoel van Kense, 16 Juli 1338. I I Verbond van Eduard III en Lodewijk IV, 1338. Clemens VI, 13I2-1S52. dag begaven zij zich naar Rense^j&iar op hun uitnoodiging een groot aantal geestelijke en wereldlijke vorsten waren verschenen. Aan hen maakten zij eerst het bezworen verbond bekend. Daarop vereenigden zich alle aanwezigen in de plechtige declaratie, dat in het vervolg naar oud recht en gebruik aan den wettig gekozen Duitschen Koning de uitoefening van alle Koninklijke en Keizerlijke rechten wettig toekwam. Deze verklaring, die op den Koningsstoel te Rense notarieel werd geoorkond, is van de grootste beteekenis; daardoor was alle invloed van den Paus op de Duitsche Koningskeuze niet alleen uitgesloten, maar tevens het Keizerschap intrinsiek verbonden aan de Duitsche kroon en dus de toekenning daarvan aan den Paus ontnomen. Het eenige, wat dezen overbleef, was de nu vrij onbeteekenende ceremonie van de Keizerkroning; dat vroeger zoo uiterst gewichtige recht werd niets meer dan een zinledige bevestiging van den gekozen Duitschen Koning. In Augustus 1338 hield Lodewijk een druk bezochten rijksdag te Frankfort; daar werd de Keizer plechtig van alle verantwoordelijkheid van den voortdurenden strijd met den Paus ontheven; alle over hem uitgesproken kerkelijke straffen werden nietig verklaard. In September hield de Keizer een samenkomst met Eduard III. Daar hield Lodewijk een statige terechtzitting, waarin Eduard zijn aanspraken op de Fransche kroon uiteenzette; onmiddellijk sprak de Keizer het vonnis uit, waarbij Eduard als de wettige Koning van Frankrijk werd erkend. Nog eenmaal was het Duitsche Keizerschap in de oogen der wereld de hoogste universeele autoriteit. Intusschen noch voor Lodewijk noch voor Eduard was hun bondgenootschap zoo vruchtbaar als men kon verwachten. Lodewijk verspeelde de gunstige gelegenheid om zich tot hebpopulaire nationale hoofd des rijks te maken nogmaals door de vorsten te verbitteren door zijn willekeur. Nadat hij reeds in 1324 Brandenburg aan zijn oudsten zoon had geschonken, bemachtigde hij in 1340 ook nog Neder-Beieren. Ergerlijker nog was de wijze, waarop hij Tirol en Karinthië aan zijn huis trachtte te brengen. De erfgename van deze landen, Margareta, was gehuwd met een zoon van Koning Jan van Bohemen. Op haar verzoek sprak de Keizer uit eigen machtsvolkomenheid haar echtscheiding uit en deed Margareta met zijn eigen zoon Lodewijk huwen. Daardoor waren niet alleen de Luxemburgers, maar ook de Habsburgers zoo verbitterd, dat Lodewijks positie inderdaad bedenkelijk begon te worden. Om nu elders den steun te vinden, die hem in Duitschland dreigde te ontzinken, verviel hij tot een stap, die nog veel bedenkelijker voor zijn autoriteit was: hij knoopte opnieuw onderhandelingen aan met den Paus. Zelfs verklaarde Lodewijk zich bereid den Keizerstitel op te geven, zoo de Paus hem als Koning erkende. Gelukkig voor den Keizer weigerde Clemens VI op deze voorstellen in te gaan, maar aan den anderen kant was de Paus slim genoeg om de onderhandelingen bekend te maken en daardoor Lodewijks gezag nog meer te verzwakken. Meer en méér verminderde zijn autoriteit; de openbare meening \ Lodewijk IV afgezet, 13 April 1316. zag weldra duidelijk, dat hij niet de nationale Koning was, dien men zich had gedroomd. (Jok Eduard III had weldra ingezien, dat hij op dezen Keizer niet kon rekenen. De breuk werd volkomen, toen Lodewijk in 1345 Holland na den dood van graaf Willem IV aan diens zuster, zijn eigen gemalin Keizerin Margareta, schonk. Daardoor was ook in Duitschland 's Keizers gezag gebroken. De Paus haastte zich den 13d en April 1346 Lodewijk in den ban te doen en de keurvorsten uit te noodigen een nieuwen Koning te verkiezen. Den Hden Juli kwam Koning Jan van Bohemen met vier andere keurvorsten te Rense bijeen; zij verkozen Jans zoon Karei tot Koning. Maar Lodewijk was toch nog sterk genoeg om zich niet zonder strijd van den troon te laten verdringen; de steden en de meeste vorsten steunden hem. Zoo stond Duitschland wederom aan den vooravond van een burgeroorlog, toen Lodewijk den llden October 1347 plotseling stierf. De Lodewijk ivt, weg lag open voor Karei van Luxemburg. Grafsteen van Lodewijk IV in de Frauenkirche te Miinchen. Slag bij Sluis, 22 Juni 1340. Nog voordat de Keizer stierf, was in Frankrijk de strijd reeds ten gunste van Eduard beslist. Het duurde geruimen tijd, voordat het tot een slag kwam; geen van beide partijen durfde die kans wagen. Daarbij kwam, dat de Vlamingen bezwaar maakten Eduard krachtig tegen hun graaf en diens leenheer te steunen. Maar ook hier nam een overwinning van Eduard vele bezwaren weg. Den 22hten Juni 1340 werd een hevige zeeslag geleverd bij De moord van Jacob van Artevelde. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. David II hersteld, 1342. Sluis, waarin de tijdige aankomst der Vlaamsche schepen de overwinning der Engelsche vloot bewerkte. Van deze overwinning maakte Artevelde gebruik door Vlaanderen zoo goed als onafhankelijk te maken. Dat Eduard echter zijn zegetocht in het Noorden niet voortzette, was te wijten aan de quaestie van de ei fop volging in Bretagne. Van 1341 tot 1364 heeft deze troonstrijd geduurd, steeds in nauw verband met den grooten Westeuropeeschen oorlog. Maar over het algemeen was Eduard toch niet gelukkig. In 1342 gelukte het David II Bruce met Fransche hulp Eduard Balliol uit Schotland te verdrijven en het grootste gedeelte van het land weer te bezetten. Een ander, niet minder groot verlies was de dood van den grooten patriot Artevelde. Zijn gezag was in den laatsten tijd verminderd; de woelige fabrieksbevolking had maar al te gaarne geloof geslagen aan zijn vijanden, die hem van heerschzucht beschuldigden. Daarbij kwam, dat de bevolking in het algemeen te zeer aan het oude gravenhuis was gehecht om geheel met Lodewijk 1 te breken, wat voor de consequente doorzetting van Artevelde's politiek beslist noodzakelijk zou zijn geweest. De volkswoede barstte dan ook los, toen hij na een De slag bij Crécy. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. onderhoud met Eduard III te Gent terugkeerde met het voorstel om Lodewijk af te zetten en in zijn plaats den Prins van Wales, naar de kleur van zijn wapenrusting de Zwarte Prins genoemd, tot graaf te verkiezen. Het oproer wendde zich tegen Artevelde zelf; den 24sten Juli 1345 is hij door het woedende gepeupel vermoord. Wel was daardoor Vlaanderen noch verzoend met zijn graaf noch weer in het verband der Fransche politiek opgenomen, maar met den dood van Artevelde was de groote leider verdwenen, die deze volksbeweging voor de Engelsche politiek waardevol had gemaakt. Zoo trok Eduard zich uit de Artevelde f, 21 Juli 1315. Slag bij Crécy, 26 Aug. 1346 Slag bij Neville's Cross, Oct. 1346. Verovering van Calais, 3 Aug. 1347. Wapenstilstand, 1348-1355. Toestand van Frankrijk. Nederlanden terug en richtte zijn aanvallen op Normandië. Hier stuitte hij op weinig verzet; Philips VI waagde het niet zijn vijand een slag aan te bieden. Maar eindelijk zag hij zich gedwongen den 26ste" Augustus 134G bij Crécy stand te houden. Het Fransche leger was op verre na niet opgewassen tegen het Engelsche. Eduards kracht bestond in zijn uitstekende infanterie, de boogschutters, voortreffelijk geoefend en gedisciplineerd, een keurbende zooals geen ander vorst bezat. Daartegenover heeft Frankrijk niets anders te stellen dan het oude, verouderde wapen der ridderschap, die tegen een tactisch goed geleiden infanterie-aanval niet bestand waren. Deze ridders, als van ouds weergaloos dapper, wisten echter niets van strategie en zagen zich geplaatst tegenover een leger, waartegen hun geharnaste cavalerie niets vermocht. Daarbij kwam, dat Eduard over een uitstekende artillerie beschikte, niet alleen over het oude middeleeuwsche werpgeschut, maar ook over geheel nieuw wapentuig, waarmede door de kracht van ontploffend buskruit kogelfe naar den vijand konden worden geslingerd. Geen wonder dus, dat de slag spoedig ten voordeele van Eduard was beslist. Volgens Froissart, die deze tijden met alle kleurenpracht, waarover zijn palet beschikte, beschrijft, bedekten elf prinsen, tachtig baanderheeren, 1200 ridders en 15,000 schildknapen het slagveld. Met moeite ontkwam Philips zelf. Onder de gedooden telde men Jan van Bohemen, die niettegenstaande zijn blindheid zich in het dichtste slaggewoel had laten voeren en daar dapper strijdende den dood vond. Onmiddellijk daarna sloeg Eduard het beleg voor Calais, dat voor de veilige verbinding met Engeland van het uiterste gewicht was. Philips deed alles om de benauwde veste te redden. Zelfs deden op zijn aandringen de ^ Schotten een inval in Engeland. Eduard droeg aan zijn kloeke gemalin Philippa de verdediging van Engeland op. Met goed gevolg. Want bij Neville's Cross kwam het in October 1346 tot een slag, waarin niet alleen de Schotten werden verslagen, maar ook Koning David in de handen der Engelschen viel. Daardoor was Schotland voorloopig machteloos. Eindelijk gaf Calais zich den gden Augustus 1347 over. Men weet, met welke sagen ook dit beleg is omweven; Eduard III voor Calais is een der meest populaire historische figuren geworden. Wat er werkelijk is geschied, is niet geheel duidelijk. Maar vast staat het, dat de stad geheel door de buigerij is ontruimd en door Engelschen is bevolkt. Eduard stond nu op het hoogtepunt van zijn roem. Frankrijk, de eerste mogendheid van Europa, lag gebroken aan zijn voeten. Philips mocht zich gelukkig rekenen, dat hij met Engeland een wapenstilstand voor den tijd van zeven jaar kon sluiten. Frankrijk was uitgeput. Meer dan de helft van het grondgebied was uitgeplunderd. De oorlog legde zware lasten op het rijk. Vóór dezen tijd had de Koning alle uitgaven uit de opbrengst zijner domeinen kunnen bestrijden; maar sedert 1335 zag hij zich genoodzaakt aan de StatenGeneraal en aan die der provinciën zware belastingen af te vergen; zoo werd in 1338 de beruchte gabelle, de zoutbelasting, die tot de Revolutie toe zooveel ontevredenheid en zooveel oproer heeft veroorzaakt, ingevoerd. Zelfs de geestelijkheid werd gedwongen zijn deel in de lasten van den Staat te dragen. Van den financieelen nood der Kroon maakten de Staten telkens gebruik om aan de bewilliging der nieuwe heffingen voorwaarden te verbinden, die Jan li. Schilderij van een onbekenden meester in de Nationale Bibliotheek te Parijs. de macht des Konings belangrijk verkleinden. Overal werden hervormingen gevraagd, soms geëischt en veelal van den behoeftigen Koning verkregen. Maar aan den anderen kant moesten de Staten ook 's Konings zorg voor een goede administratie, zuinig beheer der financiën, bevordering van de stoffelijke welvaart zijner onderdanen waardeeren. Ook Philips VI was een uitstekend administrateur. Bovendien wist hij te midden van den strijd met Engeland zijn rijk nog in het Zuiden te vergrooten. In 1349 maakte hij gebruik van den geldnood van den Koning van Majorca, door van hem Montpellier te 1 T-* 1 • • 1 T 1 i Dauphiné, 1349. Jan IT, 13ó0—1364. Karei de Booze. Beeld van Eduard den Zwarten Prins, op zijn tombe in de Kathedraal te Canterbury. koopen. üeiangrijKer nog was ue uezeiting van Dauphiné. De laatste dauphin was Humbert II, zonder erfgenamen en vol geldzorgen. In 1343 sloot hij met Philips VI een verdrag, waarbij tegen een ruime uitkeering de successie in Dauphiné verzekerd werd aan een zoon des Konings. Een tweede verdrag van 1344 stelde vast, dat dat 's Konings oudste zoon zou zijn. Toen Humbert dan ook in 1349 stierf, werd hij opgevolgd door prins Jan, die den titel dauphin aannam. Reeds het volgende jaar was de dauphin Koning van Frankrijk; op Koning Philips VI volgde zijn zoon Jan II, de Goede. Ongelukkiger Koning, ongelukkiger regeering heeft Frankrijk zelden gehad. Jan was het type van een Fransch ridder, dapper, edelmoedig, een man van zijn woord, een man van eer. Maar hij was geheel de man van het feodale Frankrijk; van de eischen, die de bittere tijdsomstandigheden aan een Koning stelden, begreep hij niets. Als 1 staatsman beteekent hij weinig; zijn vrienden wist hij van zich te vervreemden, zijn vijanden niet te verzoenen. Hij vond gevaarlijke tegenstanders tegenover zich. Eduard III had den Franschen oorlog opgedragen aan den Zwarten Prins, een ridder als Koning Jan, maar bovendien een even bekwaam staatsman en veldheer als zijn vader. Met hem verbond zich de Koning van Navarre, Karei de Booze, door mannelijke en vrouwelijke lijn een afstammeling van Philips III, een man die zijn bijnaam met het volste recht draagt, een intrigant, wien geen middel te slecht was om zijn doel te bereiken, maar bovendien een zeer bekwaam man. Zijn hand vindt men terug in alle binnenlandsche moeilijkheden, waaronder h rankrijk onder Jan gebukt ging. In 1355 liep de wapenstilstand met Engeland af. De Koning was niet in staat den oorlog te hervatten; de schatkist was ledig; alle betalingen waren gestaakt; herhaaldelijk werd de munt verzwakt. In dezen nood riep Jan in ^ December 1355 de Staten-Generaal bijeen. In hun naam verklaarde de prévöt s ^des marchands — ,de burgemeester — van Parijs, Etienne Marcel, daFzJbereid warén te leven efi teister ven met den Koning. Marcel was een lakenbereider *en behoorde tot de burgeraristocratie van Parijs; door zijn vak was hij nauw met Vlaanderen verbonden en had daar de macht der steden leeren bewonderen. Hij was eerzuchtig, vastberaden en vermetel; hij was voorbestemd een groote itaten-Generaal, 1355. Etienne Marcel. » De slag bij Maupertuis. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. rol te spelen. Mede door zijn bemiddeling kwam men den 28sten December 1355 tot een vergelijk: de Staten beloofden nieuwe belastingen, de Koning hervormingen. Beide samengevoegd, beteekende dat, dat er op het stuk der nieuwe belastingen geenjprivilege zou zijn, dat de inning en het beheer ervan geheel aan de Staten en hun ambtenaren zou toekomen; zij zouden ook de betalingen doen. Van tijd tot tijd zouden de Staten bijeenkomen om de financiën te regelen en andere zaken af te doen. Wel moet de Koning in de klem hebben gezeten, dat hij zooveel van zijn macht prijsgaf! Maar zelfs deze belangrijke concessiën, die hem geld fourneerden, hebben A** GO Slag bij Maupertuis, 19 Sept. 1350. De dauphin Karei. Staten-Gene raai, 1356. Robert le Cocq. Jan niet kunnen redden; reeds in 1356 volgde de catastrophe. Normandië werd met behulp van Karei den Booze door de Engelschen veroverd. Van Bordeaux uit trok de Zwarte Prins op om zich met hem in Midden-Frankrijk te vereenigen. Tot eiken prijs moest Jan dat trachten te verhinderen. Den 19den September 1356 kwam het bij Maupertuis in de buurt van Poitiers tot een botsing. De Franschen waren verre in de meerderheid: 4Q^a 5Q,000 tegen 14,000 Engelschen. Maar zoowel door strategische fouten van Koning Jan als door de voorzichtige tactiek van den Zwarten Prins was de overwinning der Engelschen weldra volledig. Het was een tweede Crécy, ja! de roem van dezen dag werd nog overtroffen; de Fransche Koning zelf viel in de handen van den Zwarten Prins. Frankrijk doorleefde tijdens de gevangenschap des Konings een zware crisis. Reeds vóór den slag bij Maupertuis zat de regeering in de knel; daarna was haar toestand bepaald wanhopig. De Koning gevangen, het leger verstrooid, het land voor het grootste gedeelte in de handen der vijanden, voor een ander gedeelte verwoest, de geldmiddelen in volslagen verwarring, de administratie ontwricht,Miet Koningschap voor een groot gedeelte van zijn macht beroofd; in zulke omstandigheden had de dauphin Karei, die als lieutenant-général du royaume optrad, het roer van den staat te grijpen. Hij was nog jong, maar geestelijk reeds volkomen gerijpt. Hij was geen ridder als zijn vader, integendeel physiek zwak en ziekelijk; maar hem kenmerkten groote staatsmansdeugden, die hem èn als regent èn als Koning zeer veel hebben doen tot stand brengen. Hij doorzag de situatie onmiddellijk en vatte als bij intuïtie de middelen aan om ze te ordenen en te regelen. Steeds wjst hij de menschen voor zich te winnen; steeds wist hij door verstandige vastberadenheid en. koele, nuchtere berekening zijn doel te bereiken. Wetenschappelijk stond hij zeer hoog, hooger dan de meeste vorsten van alle tijden; hij is het, die de grondslagen heeft gelegd tot de groote bibliotheek, die nog e^n der sieraden van Parijs is. Voorloopig had Karei wel aan iets anders te denken dan aan boeken. Naast, zelfs tegenover hem stond een andere macht, die van Etienne Marcel. Na de nederlaag van Maupertuis had hij Parijs in geduchten staat van tegenweer gebracht en zoo de hoofdstad voorloopig gered. Toen de dauphin in October 1356 de Staten-Generaal bijeenriep om nieuwe sommen aan te vragen voor het losgeld des Konings en tot voortzetting van den krijg, openbaarde zich in deze vergadering een krachtig verzet. Men gaf het Koningschap de schuld van de geleden nederlagen, van de ellende, waarin Frankrijk verkeerde. Ook thans was Marcel weer de woordvoerder der steden. Naast hem stond als leider der geestelijkheid Robert le Cocq, bisschop van Laon, meer staatsman of eigenlijk jurist dan geestelijke> hoogst eerzuchtig, welsprekend, maar heftig en zonder matiging. Op aansporing van Marcel en Le Cocq namen de Staten van den aanvang af tegen den dauphin een hoogst vijandige houding aan. Zij benoemden een uitvoerenden raad van 80 leden, die den toestand van den Staat had te onderzoeken en daaromtrent aan de Staten voorstellen had Karei V, Koning van Frankrijk, de opdracht aanvaardende. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. te doen. Het bleef geen geheim, wat men in het schild voerde: de Staten wenschten in het vervolg een controleerende, zoo niet gouverneerende macht zelfstandig tegenover en machtiger dan de Kroon uit te oefenen. Zoodra Karei dat zag, verdaagde hij de Staten-Generaal. Zij waren genoodzaakt het Koninklijk bevel te gehoorzamen. Maar voordat de geestelijkheid uiteenging, kwam zij 1 1 • 1 • T /N 1 V • • Karei IV, 1317—1378. Beeldje van Keizer Karei IV, in het Koninklijk Museum te Berlijn. onaer leiaing van VjQ oocq nog eenmaal oijeen en formuleerde haar wenschen: zij eischte de instelling van drie raden met zoo goed als onbeperkte macht door de Staten, een raad van voogdij, een regeeringsraad en een raad van oorlog. Wat zou er onder zulk een regime van de Koninklijke macht zijn overgebleven? Voorloopig van dit gevaar bevrijd, zocht de dauphin steun tegen Engeland, in de eerste plaats bij zijn oom, den Keizer. Na den dood van Lodewijk IV was Karei IV spoedig algemeen erkend. De jonge Koning had weinig van een Duitscher; de zoon van Koning Jan van Bohemen, naar afstamming en genegenheid meer dan een halve Franschman, opgevoed aan het Fransche hof en gehuwd met een dochter *■+ van Philips VI, was eigenlijk niet anders dan een Franschman op den Duitschen troon. Reeds vroeg was hij door zijn vader ingewijd in alle geheimen der Europeesche staatkunde: nooit heeft een vader een dankbaarder leerling gehad. Karei IV was het eerste staatkundig of liever diplomatiek talent van zijn tijd. Andere staatkundige doeleinden dan de vergrooting van de macht van zijn huis, in het bijzonder van zijn geliefd Bohemen koesterde hij niet. Andere idealen had hij leeren liefhebben: hij heeft aan het Duitsche Koningschap een luister van artistieke wetenschappelijkheid bijgezet als geen zijner voorgangers en opvolgers. Kunst en wetenschap konden niet alleen op zijn hooge bescherming, maar, wat veel meer zegt, op zijn levendige belangstelling rekenen; hij was een Koninklijk Maecenas, zooals de geschiedenis ze weinige kent. De nieuwe litteraire en artistieke beweging in Italië leefde hii mede; Petrarca en Boccacio waren zijn beschermelingen. Ook in de wetenschappen van zijn tijd was Karei doorkneed; ook hier leefde hij mede met de wetenschappelijke mannen en verstond hun diepste problemen; in taalkundige, theologische, juridische en geschiedkundige vragen verdiepte hij zich gaarne. Hij heeft een levensbeschrijving van zich zelf nagelaten, die een der beste bronnen voor de kennis van zijn persoon en zijn tijd is en die ons het beeld geeft van een scherpzinnigen, onpartijdigen, rijk begaafden man, bij wien krachten en wenschen tot een harmonisch geheel zijn samengegroeid. Met vaderlijke zorg heeft hij vooral voor zijn geliefd Bohemen gewaakt; materieel en geestelijk werd het door Karei het bloeiendste land van Duitschland. Niet ten onrechte noemde Maximiliaan hem later Bohemens vader, Duitschlands stiefvader. De nationale ontwikkeling wist hij hier aan te wakkeren. Czechen en Duitschers werkten onder en door hem eendrachtig samen. Ten slotte, niet de geringste verdienste van Karei IV: hij stichtte in 1348 de universiteit van Praag, de eerste in Duitschland. Van den aanvang af stond Karei in nauwe betrekking met Frankrijk. Zijn verheffing was een triomf der Fransche politiek geweest. Hij had bij Crécy gestreden; zijn vader was er gevallen. Bovendien had de Beiersche partij na den dood van Lodewijk IV uit gebrek aan een algemeen erkend hoofd aan Eduard III zelf de Duitsche kroon aangeboden. Gelukkig was deze candidatuur afgestuit op het sterke nationaliteitsgevoel, niet van het Duitsche, maar van het Engelsche volk. Maar niettemin bleven de Wittelsbachers nog machtige vijanden. Ook daarom heeft Karei zich voortdurend beijverd de bezittingen van zijn huis te vergrooten. Zijn broeder Johan Hendrik beleende hij met Moravië, een tweede broeder Wenzel huwde met Johanna, de erfdochter van Brabant en Limburg. Zelf voegde hij den Opperpaltz door koop bij Bohemen. Het is ook uitsluitend ter wille van zijn persoonlijk belang, dat hij in 1354 naar Italië is getrokken om zich tot Keizer te doen kronen. De gedachte aan de hernieuwing van de oude Keizerlijke macht en grootheid lag den nuchteren diplomaat zeer ver. Hij kende Italië te goed om zich niet aan een hopelooze poging te wagen om hier de Keizerskroon eenig reëel gezag te verschaffen. In de jaren, die gevolgd waren op Lodewijks Italiaanschen tocht, was de politieke ontbinding van Italië hand over hand toegenomen; geen macht was in staat in deze wildernis weer orde te scheppen. Langzamerhand begonnen zich echter uit den chaos eenige vaste punten te verheffen, waar omheen zich nieuwe staten konden vormen. Zoo brachten de Visconti van Milaan langzamerhand het grootste gedeelte van Lombardije onder hun gezag. Ook Venetië breidde zijn heerschappij op het vasteland steeds verder uit. Minder orde was er nog in Midden-Italië, waar Florence wel het middelpunt werd van een nieuwe cultuur, maar niet van een nieuwe staatkundige formatie. Nog steeds bestreden Ghibellijnen en Guelphen elkander met woeste verbittering; de Eeuwige Stad zelf, door de Pausen te Avignon aan haar lot prijsgegeven, was de ongelukkige speelbal der strijdende partijen. Nog steeds vonden beide partijen steun bij de Koningen van Napels en van Sicilië. Maar in dat jammerlijk verdeelde Italië bloeide een nieuw leven op, dat, zich aan- De Renaissance. Petrarca, 1301-1374. sluitend bij Dante, voor de geheele wereld een nieuw tijdperk zou openen van ontwikkeling en beschaving. Met de opkomst der Renaissance begint inderdaad de nieuwe tijd en sterven de Middeleeuwen af. Was Dante nog half een Middeleeuwer geweest, zijn opvolgers zwoeren de Middeleeuwen en hun idealen af en knoopten weer aan bij de classieke Oudheid. In hooge mate onjuist is de opvatting, als zouden Grieken en Romeinen ooit geheel onbekende volken zijn geweest. Integendeel, gedurende de geheele Middeleeuwen is de Oudheid steeds blijven leven, is zij steeds bestudeerd, steeds nagevolgd. Nog steeds had men de oude bouwwerken voor oogen; steeds heeft de Christelijke kunst zich die voorbeelden ten nutte gemaakt; met soms onmerkbare overgangen is uit de Heidensche de Christelijke kunst gegroeid. De geschriften der Ouden zijn altijd en overal in de kloosters zorgvuldig afgeschreven; zonder den nauwgezetten ijver der monniken zoude de classieke letterkunde ons voor een groot deel onbekend zijn gebleven. De philosophie der Ouden, Plato en boven allen Aristoteles, is altijd zoo al niet grondig dan toch ijverig bestudeerd; tot aanvulling en zelfs tot staving van de kerkleer werd de groote Stagiriet altijd gaarne aangewend. De Latijnsche dichters, vooral Vergilius, zijn altijd veel gelezen en nagevolgd; in Italië waren zij altijd nationale poëten gebleven. Toch heeft men het volste recht in de 14tle eeuw van een Renaisance der Oudheid te spreken. Want de groote belangstelling in Grieken en Romeinen gold meer hun uiterlijk dan hun innerlijk leven, meer den vorm dan den inhoud. Hoe goed men ook vooral Latijn mag hebben verstaan, tot de kern, tot het classieke leven drong men niet door. Het was meer de belangstelling van den geleerde voor de kunst en wetenschap van een lang vergaan volk — en van welk een bekrompen geleerde — dan het medeleven van een verwante ziel met de geheele beschaving van lang vervlogen tijden. Petrarca en de zijnen waren niet meer Middeleeuwers met echt Middeleeuwsche denkbeelden en idealen, maar mannen van den nieuwen tijd, die leefden en dachten in de Oudheid en in de oude gedachtenwereld bevrediging van hun wenschen en streven, het antwoord op de vele levensvragen, die zich aan hen opdrongen, zochten en ook vonden. Moge Francisco Petrarca in verscheidenheid en verhevenheid zijner poëzie bij Dante achterstaan, in de geschiedenis der Renaissance neemt hij een veel breed ere plaats in. Dante is slechts de voorlooper, Petrarca is de grondvester. Hij werd den 20steri Juli 1304 te Arezzo uit Florentijnsche ouders geboren. Hij is de eerste moderne mensch in dezen zin, dat hij een geheel individueel karakter draagt. Hij is een persoonlijkheid, geen type, zooals de Middeleeuwers het waren. Een sterk individualistische trek kenmerkt de Renaissance; scherp is hier het onderscheid tegenover het historisch socialistische karakter deiMiddeleeuwen. Bij Petrarca vindt men ook dientengevolge een streven naar zelfkennis, dat aan de besten der Oudheid herinnert, al moet worden toegegeven, dat zelfverbetering daarmede niet altijd samenging. Zijn brieven zijn een heldere spiegel van zijn geheele wezen; al zijn werken zijn niet anders dan zijn auto-biographie. Zoo zien wij, dat een voor alle Renaissance-mannen kenmerkende roemzucht, een uitvloeisel van het op de spits gedreven individualisme, ook in hooge mate Petrarca eigen is, de bron van een krachtige werkzaamheid, maar ook van een al te groote ijdelheid, en vooral van nooit ophoudende teleurstellingen. Een andere karakteristieke eigenschap is zijn passiviteit, de onverschilligheid tegenover de dingen der wereld, die in zijn artistiek wezen aangroeit tot afkeer van al het alledaagsche, een zielelijden, dat zich door de harde wereld voelt afgestooten, een bewustzijn van eigen onvolmaaktheid, van eigen onmacht tegenover de zonden en ongerechtigheden der wereld en soms tot melancholisch pessimisme wordt. Maar wat ons het meest in Petrarca treft, is zijn liefde, zijn innige, hoog poëtische liefde voor Laura, de koningin van zijn hart, die door hem aan de onsterfelijkheid is gewijd. Twintig jaren heeft hij Laura gekend; toen is zij gestorven; maar zijn leven lang heeft hij haar verheer¬ lijkt, totdat zij hem ten slotte als een heilige, vrij van alle aardsche smetten verschijnt. Naast liefde was hij in staat echt classieke, hartelijke vriendschap te koesteren. Maar boven allen stond hem God; godsdienst was hem het hoogste, wat niet hetzelfde was als kerkschheid; scherp heeft ook deze Florentijn de gebreken der Kerk gegeeseld. Zijn kerkgeloof was bij hem met wetenschappelijke overtuiging vereenigd: strijd bestond daartusschen niet. Maar altijd heeft hij ook gewetensdwang met kracht bestreden; geen voorschrift, maar onderzoek moest de waarheid aan het licht brengen. Zoo is hij de eerste wetenschappelijke man, die de wetenschap om haar zelve beoefent en voor haar gelijke rechten als voor het geloof, allereerst volledige vrijheid, opeischt. Petrarca. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. Boccacio, 1313—1373. Petrarca is Humanist, warm vereerder van Rome en van het Latijn, zoo selfs^dat hij de Grieken minachtte. Gedichten, historische werken, philosophische onderzoekingen en polemische traktaten heeft hij in levendig Latijn geschreven. De poëzie is voor hem het hoogste: de dichter is een kind Gods, een profeet, Joor wiens mond God zelf zich doet hooren. Zoo beschouwde hij zich zelf; zoo achtten hem ook zijn tijdgenooten; een vereering, die zich openbaarde in ilie eigenaardige plechtigheid, waarbij hij den 8sten April 1341 onder de toejuichingen van een opgewonden menigte op het Kapitool te Rome met de dichterkroon werd gesierd; een vereering, die een glans van hooge poëzie wierp in den somberen partijstrijd dier dagen. Deze kroning gold alleen zijn Latijnsche gedichten, zijn poëtische brieven, zijn Bucolica, zijn Africa. Maar behalve dichter in den geest der Oudheid is Petrarca ook haar grondige wetenschappelijke kenner. Hij verzamelde handschriften en liet ze afschrijven; hij bestudeerde het oude Rome in al zijn uitingen. Nauw hangt daarmede samen zijn politiek ideaal, dat trouwens in dien tijd een veraf liggend droomoeeld mocht heeten, de verheffing van Rome als van ouds tot de hoofdstad Ier wereld, politiek en geestelijk. Hij rekende daarbij soms op den Paus, 1 in Avignon te belegeren. Een kruistocht en een hooge losprijs waren noodig om hen het beleg te doen opbreken. Gelukkig werd Frankrijk kort daarna van hen bevrijd. Een deel der compagnieën begaf zich naar Italië, waar altijd wel te vechten viel. Een grooter gedeelte nog, de compagnieën van Normandië, Champagne . I tïranada. De Nasriden, 1238-1492. Castilië. Ferdinand IV, 1295—1312. Alfonso XI, 1312—1350. Peter de Wreede, 1350-1369. en Bourgondië, te zamen 30,000 man, vereenigde zich onder bevel van niemand minder dan Beltrand du Guesclin zelf; aan hun hoofd trok hij naar Spanje, waar een troonstrijd was te beslechten. De geschiedenis van Spanje in de eerste helft der 14de eeuw is weinig belangrijk. Alle rijken waren uitgeput door de lange worsteling en werden ten overvloede nog door binnenlandsche onlusten geteisterd. Het Mohammedaansche koninkrijk Granada handhaafde zich nog steeds als laatste overblijfsel van het Arabische Spanje, maar meer door de verdeeldheid deiChristenen dan door eigen kracht. De Spaansche Christelijke vorsten verspilden hun kracht in onderlinge oorlogen en in deelneming aan de groote Europeesche politiek. Bovendien was het Arabische gebied als een natuurlijke vesting gemakkelijk te verdedigen, ook tegen een overmachtigen vijand. Voegen wij daarbij de handige politiek der vorsten van Granada, dan is het op den eersten aanblik zonderlinge feit verklaard, hoe nog meer dan twee eeuwen lang zich een betrekkelijk klein en zwak Arabisch rijkje heeft kunnen handhaven. De eerste van het merkwaardige geslacht der Nasriden, dat over Granada heeft geregeerd, was Mohammed I. Hij was een uitnemend regent, die den vrede handhaafde en groote zorg wijdde aan de heeling van zijn rijk van de bloedige wonden van den langdurigen oorlog. Zoo bloeide Granada, welks bevolking door immigratie van Mohammedanen steeds versterkt werd, heerlijk op. Haar nijverheid was over geheel de wereld beroemd; prachtige gewaden, wapenen, sieraden, meubels werden hier in onnavolgbare volkomenheid vervaardigd. Kunsten en wetenschappen werden door de vorsten met toewijding beschermd en bevorderd. In het bestuur heerschte de striktste orde; de geldmiddelen werden met zorg beheerd. In Granada leefden de groote dichter Mohammed Ibn El-Chatib en de geniale geschiedschry ver Abderrachman Ibn Chaldun; met hen eindigt de roemrijke Arabische letterkunde. Maar het beste> wat Granada aan de nakomelingschap heeft overgeleverd is het Alhambra, het pronkjuweel der Arabische bouwkunst, het bekoorlijke juweelkastje, waaraan de Moslimsche kunst in haar nadagen nog. eens al haar gratie en elegance heeft ten koste gelegd. Daarentegen ontwikkelden de Christenstaten weinig kracht. Vooral Castilië had onder de opvolgers van Alfonso X veel te lijden onder binnenlandsche oneenigheden. Tijdens de minderjarigheid van Ferdinand IV bestreden de aanzienlijke geslachten elkander vinnig. Nauwelijks had hij zelf de regeering aanvaard, of hij stierf in 1312. Zijn zoon Alfonso XI was slechts één jaar oud; gedurende twintig jaren betwistten de edelen elkander wederom het gezag. Een betere tijd scheen aan te breken, toen Alfonso zelf de regeering aanvaardde; hij herstelde de orde en versloeg in 1340 de Mooren bij Salado. Maar het was het noodlot dezer Koningen jong te sterven. Reeds in 1350 daalde ook Alfonso XI ten grave. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Peter den Wreede. Hij was een despoot, die aan de ergste wreedaards uit den Romeinschen Keizertijd herinnert; hij moordde onder rijn naaste familieleden zoowel als onder den hoogen adel, Geen wonder, dat de adel naar een hoofd uitzag Het Alhambra te Granada (Leeuwenhof). om den tiran van den troon te stooten. Hij vond dien aanvoerder in Hendrik van Trastamare, een natuurlijken zoon van Alfonso XI. Het was Hendrik, die zich in 1366 verstond met Bertrand du Guesclin; hij was het, die den grooten Hendrik van Trastamare. Hendrik II, 1369-1379. Nieuwe oorlog van Engeland en Frankrijk. < K 1 i 1 É a ] z 1 t t Overwin- ^ ningen van y Karei V. }] O h k jl \v 111 ei st P] connétable met zijn compagnieën in dienst nam. Maar ook Peter bleef niet van hulp verstoken. Vond Hendrik steun bij Frankrijk, Peter verbond zich met den Zwarten Prins, die Guyenne van zijn vader in leen had verkregen. Zoo werd de honderdjarige oorlog in Spanje voortgezet. Hendrik was in den aanvang niet gelukkig; hij werd in 1367 bij Navarrete verslagen. Maar weldra keerde de kans. De Zwarte Prins verliet Spanje, toen Peter zijn beloften niet bleek te kunnen houden. Daarvan maakten Hendrik en Du Guesclin gebruik; den 14(,e" Maart 1369 werd bij Montiel de beslissende slag geleverd. Daar omstraalde de connétable zich met grooten roem; tegen zijn geharde troepen bleek niets bestand. Peter vluchtte, maar werd spoedig daarna gedood. Zoo had Hendrik de baan vrij; als Hendrik I[ aanvaardde hij de regeering. De spoedige beslissing in Castilië kwam Karei V uiterst gelegen. Nog in hetzelfde jaar 1369 brak opnieuw de oorlog met Engeland uit. Onmiddellijk na den vrede van Bretigny stond het bij den Koning vast, dat dit tractaat soo spoedig mogelijk door een eervoller moest worden vervangen; hij bereidde sich opnieuw krachtig tot den oorlog voor. Hij had zich verzekerd van den >teun \an den Paus, den Keizer, van verschillende Italiaansche vorsten, van schotland. Bovendien had hij door een uitnemend beheer orde gesteld op de ïnanciën, die zwaar door den oorlog hadden geleden. Ook het leger werd jeieoiganiseerd; de grond werd gelegd tot een Fransche vloot. Met beleid \eid ook de ontevredenheid der aan Engeland afgestane provinciën aangevakkerd; als leenheer trok Karei zooveel mogelijk alle geschillen in die gewesten aan zich. Eindelijk daagde de Koning in 1368 op klachte van eenige onzienlijke heeren uit Guyenne den Zwarten Prins voor zijn rechterstoel, n woede zwoer de Prins te zullen verschijnen, maar met 60,000 man achter ich. Dat was de oorlog. Karei voorkwam zijn tegenstander door onmiddellijk Lbbeville en Ponthieu te bezetten. De latere jaren van Eduard III steken sterk af bij de schitterende ijden van zijn volle mannelijke kracht. In Frankrijk kwam hij niet weer erug; hij liet daar de leiding over aan den Zwarten Prins. Groote slagen zijn iet meer geleverd. Karei V was te voorzichtig 0111 al zijn kansen op één eldslag te plaatsen en ontweek dus zorgvuldig een beslissend treffen. Maar ij was niettemin een gevaarlijk vijand; waar hij kon, sloeg hij zijn slag; veral maakte hij van de misslagen der Engelschen gebruik; ter rechter tijd wist ij steden en vestingen te veroveren. Daardoor putte de Zwarte Prins zijn racht in doellooze veldtochten uit. Wel veroverde hij in 1370 Limoges, maar ust toen keerde Du Guesclin uit Spanje terug; hij bleek tegen den Prins opgeassen. De Engelschen moesten zich bepalen tot strooptochten, die hun geen it opleverden en zeer uitputten. Zoo slonk het Engelsche leger steeds meer 1 meer; steeds verder moest het zich naar de kust terugtrekken. Stad voor ad veroverden de Franschen in Poitou en de andere in 1360 afgestane •ovinciën. In 1370 veroverde de hertog van Anjou meer dan 40 steden. In 1372 vielen La Rochelle, Moncontour, Poitiers, Thouars en andere plaatsen in de handen van Du Guesclin. Het volgende jaar veroverde hij bijna geheel Bretagne; de hertog vluchtte naar Engeland. Ten slotte waren in 1377 in het Plundering van Limoges. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. Zuiden nog alleen Bordeaux, Bayonne, Dax en Bazas in de handen der Engelschen. Ook in Normandië bleef weinig van de Engelsche heerschappij over. Zelfs ter zee werden de Engelschen verslagen. In 1372 vernietigde de Fransche vloot de Engelsche bij La Rochelle. In 1377 bezette zij de Normandische eilanden, plunderde de Engelsche kusten, ja, waagde het de Theems op te varen. Het Goede Parlement, 137G. a $ Eduard III f, 21 Juni 1377. Onder zulke smadelijke nederlagen liep de regeering van Eduard III ten einde. Geen wonder, dat in Engeland zelf een steeds toenemende ontevredenheid zich begon baan te breken. De handel stond stil; de oorlog verslond millioenen zonder eenige hoop op succes; de financiën geraakten in de war, hoewel de belastingen steeds werden verhoogd. In deze omstandigheden kwam Eduards laatste Parlement, het Goede Parlement, in April 1376 bijeen. Het was hier voor het eerst, dat de Commons in oppositie tot de Kroon stonden. Waar vroeger de baronnen tegen het Koninklijk wanbestuur waren opgetreden, daar namen thans de Commons hun plaats in. Zij moesten de kosten van den oorlog betalen. Zoo kwamen zij er vanzelf toe het beleid van den oorlog en de buitenlandsche politiek aan hun oordeel te onderwerpen. Zij vonden steun bij den Zwarten Prins, die zich de opvolging wenschte te verzekeren en die van zijn oom Jan van Gent, Eduards derden zoon en het hoofd van de Lords, een usurpatie vreesde. Ook de geestelijkheid, die van de Kroon een aanval op de kerkelijke goederen duchtte, schaarde zich aan de zijde van het Lagerhuis. Het huis formuleerde zijn grieven in een merkwaardig request. Het vroeg jaarlijksche bijeenroeping van het Parlement en vrijheid der verkiezingen ; het protesteerde tegen willekeurige belasting; het riep de Koninklijke bescherming in voor handel en nijverheid. De Koning, verouderd vóór zijn tijd, bood geen tegenstand. Hij stond alle eischen toe, gaf aan eenige ministers hun ontslag en zond zelfs zijn minnares Alice Perrers, door wie Jan van Gent Eduard volledig beheerschte, weg. Zoo was het Parlement tevreden; het ging uiteen, na Richard, den zoon van den Zwarten Prins, die den 8sten Juni 1376 stierf, als troonopvolger te hebben erkend. Maar nu zag Jan van Gent zijn kans weer schoon. Hij riep Alice Perrers terug en beheerschte weer als van ouds door haar den Koning. Alle maatregelen, door het Goede Parlement genomen, werden ingetrokken; sommige leden werden gevangengenomen, andere van hun bezittingen beroofd. De geestelijkheid werd aangeschreven om een deel van haar goederen ter beschikking der Kroon te stellen. Te midden van deze reactie is Eduard III den 21sten Juni 1377 gestorven. DERDE HOOFDSTUK. De crisis in West-Europa. 1377 —1399. ffl e zoon van den Zwarten Prins volgde krachtens de gemaakte lö bepalingen als Richard II zijn grootvader op. Het oude ISlIèSrj K spreekwoord: ongelukkig het land, welks Koning een kind m WÊWÈk *S' *S ze^en z0° droevig bewaarheid als destijds in Engê- land. Want de regeering van Eduard III had in Engeland beginselen van gisting en beroering achtergelaten, die tot bedenkelijke uitbarstingen zouden kunnen, ja moeten leiden, zoo niet een scherp verstand de nooden des volks begreep en tevens de middelen vond om die te lenigen, maar ook een vaste hand de opbruisende golven van verzet en oproer binnen de perken hield. Zulk een hoofd en zulk een hand ontbraken in Engeland geheel. De gisting, die Engeland destijds doortrilde, was van tweeërlei aard, godsdienstig en maatschappelijk. En het is opmerkelijk, dat deze beweging" onafscheidelijk verbonden is aan de eerste beginselen der eigenlijk gezegde Engelsche letterkunde. Hoog had voor eeuwen de Angelsaksische poëzie gebloeid; geen andere der Germaansche volken had zulk een letterkunde voortgebracht als het Angelsaksische. Maar de veroveringen der Denen, vooral later de landing van Willem den Veroveraar en de daarop gevolgde romaniseering van het Engelsche volk hadden deze ontwikkeling gestuit. Met het volk verdween zijn taal, met zijn taal zijn letterkunde. Eerst eenige eeuwen later, toen uit de menging van Normandiërs en Angelsaksen het Engelsche volk was ontstaan, toen het Angelsaksisch, doortrokken van den Franschen woordenschat, het Engelsch was geworden, eerst toen kon weer een Engelsche letterkunde ontstaan. Zoo zien wij dan ook eerst in de 14(le eeuw weer nieuw litterair leven ontluiken. Het debuut was schitterend. Niet met zwakke A** 63 Richard II. 1377-1399. Gisting ï Engeland. I ® I Chaucer, ± 1SIO-UOO. beginners, maar met groote dichters en prozaschrijvers plaatst zich de Engelsche letterkunde in de wereldliteratuur. De eerste, van wien wij hier hebben te spreken, is Geoffrey Chaucer, de vader der Engelsche poëzie. Hij mocht zich verheugen in de gunst van Jan van Gent, in wiens dienst hij eenige malen een reis naar Italië deed. mi i ui ui ■■■■ m Daar kwam hij in den vollen bloei der Renaissance; daar leefde men in de vereering van Dante; daar stonden Petrarca en Boccacio op het toppunt van hun werkzaamheid en hun roem. Het kan niet anders of een talentvol man als Chaucer moest den invloed van zulk een hooger levenssfeer ondervinden. Ook hij nam den nieuwen geest in zich op; hij ontving de wijding der Renaissance. En wat hij had ontvangen, gaf hij terug aan zijn volk, maar als iets geheel oorspronkelijks. Want hoewel Chaucer vooral in den trant van Boccacio heeft gewerkt, was hij geen imitator. Zijn Canterbury Tales, hoewel een naschepping van de Decamerone, zijn geheel Engelsch van kleur en toon; zij zijn nationaal bij uitnemend- John Wyclif, ± 1330-1384., Geoff'rey Chaucer. Prent door Jaeobus Houbraken naar een onde anonieme schilderij. heid. Chaucers grondtoon is ernstiger dan die van Boccacio. Bij hem klinkt niet de vroolijkheid van een genotlievend geslacht, maar de opgewektheid van een krachtig, fier, zelfbewust volk door. Het is de eeuw van Eduard III, het zijn de gloriedagen van Crécy en Maupertuis, die in Chaucer hun uiting vinden. Een tijdgenoot van Chaucer, maar eigenlijk een vertegenwoordiger van ,een latere periode is John Wyclif, de schepper van het Engelsche proza. Noemt men Chaucer den voorganger van Shakespeare, met Wyclif zou naar levensopvatting en karakter — hoewel natuurlijk niet naar poëtische begaafdheid — Milton kunnen worden vergeleken. Hij was bovenal een geleerde. Door het verval der Parijsche Universiteit — een gevolg van de aanhoudende oorlogen — was Oxford zeer gerezen. Hier was het dat Wyclif de theologie doceerde, maar op een wijze, die geheel afweek van de tiaditioneele. Van de leer der Kerk week hij weinig af, hoewel hij op de praedestinatie meer nadruk legde dan de traditie gewoon was te doen of zelfs voor geoorloofd hield. Voor het overige volgde Wyclif den door Occam gebaanden weg, waardoor aan de rechten van den Staat naast of in dien tijd tegenover die van de Kerk een ruime plaats werd ingeruimd. Het waren de beginselen, die de ballingschap der Pausen naar Aviguon en den val van het Pausdom hadden bewerkt. Maar Wyclif ging, zooals een leerling past, verder dan zijn voorganger. Hij was een man van een levendigen geest, scherpzinnig verstand, groote energie, veelomvattende geleerdheid en vooral van onwrikbare overtuiging. Ook bezat hij de zeldzame gaven om allen, die met hem in aanraking kwamen, voor zich te winnen; de achting, die men aan zijn karakter en aan zijn moreele reinheid verschuldigd was, werd weldra liefde en vereering. Hij is in waarheid de eerste Hervormer; is de eerste geweest, die tegenover de autoriteit deiKerk de persoonlijke overtuiging van den vrijdenkenden geest durfde stellen. De tijden waren Wyclif gunstig. De verplaatsing vaii den stoel van St. Pieter was reeds op zich zelf een vermindering van gezag; maar erger was het, dat men in den Avignonschen Paus buiten Frankrijk niet meer algemeen het hoofd der Kerk zag. Daarbij kwam, dat juist dit vervallen Pausdom van vorsten en volken geldelijke offers vergde als nooit te voren in zijn hoogsten bloeitijd. Vooral Engeland had ouder gewoonte buitengewoon hooge sommen op te brengen. Het Parlement protesteerde; maar de Koning was het eens met den Paus, zoodat alles bij het oude bleef. Men berekende, dat de Paus vier- of vijfmaal zooveel uit Engeland trok als de Koning. Italiaansche geestelijken werden door den Paus met de hoogste Engelsche kerkelijke John Wyclif. Anoniem portret op het kasteel Knole ambten begiftigd. Aan den anderen kant werd over de Engelsche geestelijkheid zelf geklaagd. Zij vormde politiek, juridisch en economisch een afzonderlijke macht in den Staat. Haar moreele invloed was zeer verminderd; weelde en vooral zelfzucht en zelfgenoegzaamheid werden haar ten laste gelegd. Het heilige vuur der geestdrift was verdwenen. Herhaalde twisten tusschen seculieren en regulieren ontstemden de gemeente. Het scherpst werd geoordeeld over de monniken; de besten onder hen waren gewone grondeigenaars geworden. Over de bedelorden was de klacht algemeen; de dagen van den heiligen geest van St. Franciscus en St. Dominicus waren lang voorbij. Evenals Chaucer stond Wyclif in nauwe betrekking tot Jan van Gent: het was in verbond met dezen Prins — die trouwens alleen aan eigen machtsvergrooting dacht — dat Wyclif zijn hervormingsplannen ten uitvoer dacht te brengen. In verschillende van zijn geschriften heeft hij zijn beginselen neer/ gelegd, vooral in zijn De Dominio Divino (Over het Rijk Gods). Volgens hem berust alle macht bij God, maar is de uitoefening daarvan toevertrouwd aan Zijn uitverkorenen. Niet alleen de Paus, die zich de vertegenwoordiger van God op aarde noemt, heeft dus Goddelijk gezag, maar evengoed de Koning. Evenals den Paus en den bisschoppen Goddelijk gezag toekomt in het geestelijke, zoo bezit de Koning het in het wereldlijke. Maar Wyclif ging nog verder. Niet alleen de Koning hing onmiddellijk van God af, maar ieder Christen. Gelijk dus de Koning den Paus niet boven zich behoefde te erkennen, zoo had de Christen geen tusschenpersoon, geen geestelijke, noodig tusschen God en zichzelf; ook hij ontleende zijn persoonlijk gezag onmiddellijk aan God. Het is dezelfde conclusie, waartoe in de zestiende eeuw Luther en de zijnen door hun theo*; r f 'rechtvaardiging door het geloof zijn gekomen. Daarmede was 'te-n aan den wortel der Middeleeuwsche Kerk; bij deze beschouwing \07p1iester niet langer bemiddelaar zijn. Maar het was niet om deze, destijc, weinig begrepen, theorie, dat de geestelijkheid tegen Wyclif in verzet kwam. Maar dat hij den Staat aan het gezag van den Paus onttrok en de geestelijkheid onder dat des Konings plaatste, dat hij de geestelijke goederen ten profijte van het vaderland wenschte te doen bijdragen, dat hij van de geestelijkheid terugkeer tot den apostolischen eenvoud en armoede eischte, dat verbitterde haar. In 1377 werd hij dan ook voor den bisschop van Londen gedaagd om zich te verantwoorden. Wyclif verscheen, maar naast hem stond zijn beschermer, Jan van Gent. De Hervormer verdedigde zich met warmte; gelijk na hem Luther, was ook hij genoodzaakt in het kruisvuur van het debat zijn stellingen veel scherper te formuleeren dan hij vroeger had gedaan. Hoog en laag juichte hem toe; regeering en volk steunde hem in zijn strijd tegen de geestelijkheid. Zoo bleek een verdere vervolging onmogelijk. Zoo kon Wyclif verder zijn gang gaan. Maar onder zijn oogen groeide een sociale beweging, waarmede de godsdienstige soms parallel liep. In den loop der tijden was de toestand der landbevolking hoe langer hoe meer verergerd. De vrije boer had zich als leenman of pachter moeten overgeven t aan den rijken grondeigenaar. Maar deze pachter had toch nog allerlei rechten behouden, ook tegenover zijn heer. Onder deze vrije pachters stond evenwel nog een zeer talrijke klasse hoorigen, die geenerlei politiek of sociaal recht bezat. Maar onder de Plantagenets waren deze beide klassen langzamerhand in elkander versmolten, of liever, de hoorigen hadden de vrije pachters in zich opgenomen. Deze verandering was nog niet zeer pijnlijk, zoolang de landheer persoonlijk op zijn kasteel zijn bezittingen beheerde. Maar naarmate meer heerlijkheden in één hand kwamen, werd het voor den heer bezwaarlijker persoonlijk alle te beheeren. Zoo kwam hij er toe sommige, later meerdere van zijn heerlijkheden tegen een vaste pacht aan een pachter uit te geven. Zoo werd de band tusschen heer en onderzaten verbroken met alle nadeelige gevolgen van dien. De pachter, de farmer, nam weldra een positie in, gelijk aan die van den landheer zelf. Maar naast deze farmers kwam ook nog een klasse van vrije arbeiders op, in onderscheid van de hoorigen los van den grond, waarop zij woonden. Vluchtte een hoorige naar een stad en werd hij na jaar en dag niet door zijn heer ingedaagd, dan was hij vrij. Een nieuwe stap in deze richting was de verandering der hoorige plichten in een geldelijke vergoeding, ja zelfs kon de hoorigheid weldra volledig worden afgekocht. Dit sociale proces, de vervanging van hoorige diensten door betaalde kon geen bezwaar hebben, zoolang deze laatste goedkoop bleven. Maar een verschrikkelijke gebeurtenis deed de arbeidsloonen door overgroot gebrek aan arbeidskracht buitensporig rijzen. Van 1347 tot 1349 woedde een verschrikkelijke epidemie, de Zwarte Dood, door geheel Europa. Zulk een diepen indruk maakte deze ziekte, dat de Dag dep n scheen aange¬ broken. Zij vormt bovendien een kentering in het s*.vV ,Jn Engeland werd de helft der bevolking weggemaaid; natuurlijk c ,'aYA ij het hevigst in de achterbuurten van steden en dorpen. Overal kwa7n*%ih'anden te kort; de loonen stegen overal. Het was om daaraan te gemoet te komen, dat Eduard Iir in 1351 zijn bekende Statutes of Labourers uitvaardigde, waarbij de arbeiders verplicht werden tegen bepaalde loonen te werken. Nog strengere bepalingen werden gemaakt. De vrije arbeiders werden weer aan hun woonplaats vastgelegd. Vrijlating van hoorigen werd bemoeilijkt, hier en daar zelfs verboden. Zoo poogde men een vrije klasse van menschen weer tot de oude hoorigheid terug te dringen. Het is niet dan natuurlijk, dat zulke maatregelen een gisting ouder het lagere volk deden ontstaan. Voegen wij daarbij nog de ellende, waaraan de landbevolking door den langdurigen oorlog, hooge belastingen, misgewas, epidemieën enz. ten prooi was, dan kan men zich voorstellen, dat slechts weinig noodig was om een algemeene uitbarsting te veroorzaken. Ook deze volksstemming vinden wij in de letterkunde terug in het gedicht van William Langland, The Complaint of Piers the Ploughman, waarin het zware~ly3ën Toestand van het platteland. t Sociale woelingen. 1 i b l Piers the l Ploughman. John Ball. ) ( Wat Tyler, 1381. I 1 j ! 1 I i' ' i } i y ( ( der landbevolking in schelle kleuren wordt geschilderd. Schril steekt de sombere toon van dit gedicht af bij de opgeruimde vroolijkheid van de Canterbury Tales. Geen dichter heeft vóór hem het leven der armen dezer wereld zoo goed en zoo scherp gevat als Langland. Zijn gedicht is het sociale epos der 14 Urbanus V was in 1370 opgevolgd door Gregorius XI. Hij was een man van hooge beschaving, maar zonder de in deze dagen zoo noodige doortastendheid. Intusschen werd het gevaar voor den Kerkdijken Staat steeds grooter. Een verbond kwam tot stand tusschen de Visconti, Florence en Koningin Johanna I van Napels ter verdeeling van het Pauselijk gebied. Op straffe van zijn geheele Italiaansche gebied te verliezen, zag Gregorius zich genoodzaakt al zijn energie bijeen te rapen. Niettegenstaande J i. J _ 1 1 TT! 1 Jamenkomst van Keizer Karei IV met Koning Karei V te Parijs. Miniatuur in een handschrift van de Bibliothèque de 1'Arsenal te Parijs. ueu legeusiaiiu uer rranscne kardinalen en het bepaalde verbod van den Franschen Koning verliet de Paus in 1377 voorgoed Avignon en vestigde zich weer te Rome. Gregorius had daarbij ook bepaaldelijk de bedoeling om aan het Pausdom de onafhankelijkheid terug te geven, die het zoo noodig had om de ernstige gebreken, waaraan de Kerk zwaar leed, met kracht te bestrijden. Maar de toestand verergerde nog belangrijk, juist door de verplaatsing van den stoel van St. Pieter naar Rome. In de plaats van de Babylonische ballingschap kwam het groote Schisma. De oorzaak daarvan was de volgende. In 1378 stierf Gregorius XI. Onder de bedreigingen der bevolking kozen de te Rome aanwezige kardinalen tot zijn opvolger ppn TtnUn.nn TTrhnrms VT , tot Paus. Deze verkiezing was, hoewel niet in allen deele in den vorm geschied, toch volkomen wettig. Urbanus werd dan ook zoo goed als algemeen erkend. Maar niet zonder de schuld van den Paus zelf protesteerden later eenige Fransche kardinalen tegen zijn verkiezing. Zij vereenigden zich te ,Fondi tot een conclave en verkozen Clemens VII, een Franschman. Na een vergeefsche poging om zich van Rome meester te maken, vestigde hij zich in 1379 te Avignon. Zoo zag de geloovige Christenheid het stichtelijk schouwspel van twee Pausen, die zich beiden als den Heiligen Vader beschouwden en elkander verketterden en vervloekten. Beiden vonden aanhangers. De Paus te Rome werd erkend in Noord-Italië, Duitschland, Scandinavië en Engeland, die te Avignon in Frankrijk, Napels, Spanje en Schotland. Het is niet te zeggen, hoeveel schade dit Schisma de Kerk heeft gedaan. Uit een kerkrechterlijk oggpunt was het voor de geheele organisatie der Kerk m moordend, dat er geen algemeen erkend hoofd meer was. Geen benoeming was onbestreden, geen bul onbetwistbaar. Daardoor verviel alle tucht; de vaste grondslag der organisatie ontbrak. Welk kerkelijk ambt stond vast, welke kerkelijke verordening was wettig, zoo het niet zeker was,- wie de wettige opvolger van St. Pieter was? De tijdgenooten zijn het daarover nooit eens kunnen worden; ook zij, die het Schisma levendig betreurden, aarzelden de wettigheid van een der Pausen te betwisten. Maar veel erger nog dan de ontbinding van de organisatie der Kerk was de verwarring in "hoofd en hart, die door het Schisma werd aangericht. Tot wien zou de geloovige zich wenden, tot Rome of tot Avignon? De geheele grondslag van geloof en leven viel weg, zoolang niemand wist, wie op aarde de macht om te binden en te ontbinden moest uitoefenen. Wanneer men bedenkt, hoe nauw de Kerk niet alleen met het burgerlijk en staatsleven maar ook met het zedelijk leven deibevolking was samengegroeid, zal men begrijpen, welk een verwoesting het Schisma onder alle klassen der bevolking moest aanrichten. Dat er nu van de reeds toen in het oog gevatte hervorming der Kerk in hoofd en leden voorloopig niets kwam, spreekt vanzelf; evenzeer, dat door dat alles het moreele gezag van Paus en Kerk zeer belangrijk in de oogen van alle weidenkenden daalde. Urbanus VI was niet de man om door een verstandige bemiddeling het Schisma te doen verdwijnen. Integendeel verscherpte hij door zijn hooghartigheid, ongenaakbaarheid en nepotisme het conflict nog meer. Hij stierf reeds in 1389. Er was nu een gelegenheid het Schisma te doen eindigen door eenvoudig Clemens VII te Rome tot Paus te verkiezen. Maar men vreesde den Franschen invloed te zeer en verkoos wederom een Italiaan, Bonifacius IX. Zoo duurde het Schisma voort. Wel poogde de Universiteit van Parijs met haar universeel gezag een bemiddelingsvoorstel te doen. Zij stelde namelijk aan beide Pausen de afdanking voor; daarna zouden dan de kardinalen vereenigd een nieuwen Paus verkiezen. Bonifacius verklaarde zich daartoe bereid, maar Clemens weigerde. Kort daarna, in 1394, stierf deze Avignonsche Paus. Wederom was er een gelegenheid het Schisma te doen eindigen; wederom werd zij verzuimd. De Fransche kardinalen verkozen tegen het advies der Universiteit een geslepen Spanjaard als Benedictus XIII tot Paus. Een tweede poging door de Universiteit aangewend om beide Pausen tot afdanking te bewegen, mislukte wederom. Wel gaf Bonifacius zijn toestemming, maar Benedictus weigerde halsstarrig. Toen tastte de Universiteit dezen in zijn Het Schisma. Bonifacius IX, 1389—1404. Benedictus XIII, 1394-1417. Napels. Johanna I, 1343—1381. Karei 111, 1381-1386. Ladislaus, 1386—1411. Florence. zwakste punt, zijn aanhang, aan. In 1398 riep zij een vergadering van de Fransche geestelijkheid bijeen, waar met overgroote meerderheid aan Benedictus de gehoorzaamheid werd opgezegd. Het voorbeeld van Frankrijk werd door Castilië gevolgd. Maar de Paus weigerde zijn waardigheid neer te leggen, hoewel een Fransch leger hem eenige mnanden in Avignon blokkeerde. Zoo eindigde de 14de eeuw, zonder dat het Schisma was bijgelegd. Het behoeft geen betoog, dat in deze omstandigheden het Pausdom in Italië uiterst weinig kracht kon ontwikkelen. Het geraakte steeds meer beklemd tusschen de groote staten. Het in Napels regeerende huis van Anjou heeft zich altijd door een buitengewone veroveringszucht, maar tevens door een even geringe kiesotikeurigheid in de middelen om zijn doel te bereiken onderscheiden. Reeds de eerste van zijn geslacht, Karei I, was een verhard egoïst en dit karakter hebben al zijn opvolgers gehad. Op hem was zijn zoon Karei II, op dezen zijn zoon Robert gevolgd. Wij zagen, hoe weinig deze ' den Kerkdijken Staat eerbiedigde. In 1343 werd hij opgevolgd door zijn kleindochter Johanna I, ongetwijfeld een der meest verdorven vorstinnen, die ooit hebben geregeerd. In grove zinnelijkheid aan Katharina van Rusland gelijk, miste zij haar bekwaamheden geheel. Voor de ontzettendste misdaden schrikte zij niet terug. Maar ook was zij de fijn beschaafde dochter der Renaissance; Boccacio, die aan haar hof heeft vertoefd, is vol van haar lof. Voor haar gemaal was zij een bepaald gevaar. Den eersten, Andreas van Hongarije, liet zij eenvoudig dooden. toen hij haar begon tegen te staan. Zij huwde daarna Lodewijk van Tarente, hoewel de Paus protesteerde en Andreas' broeder, de Koning van Hongarije, een oogenblik Napels met troepen bezette. Zoo kon Johanna haar onteerend leven voortzetten; tot in hoogen ouderdom was zij de meest verdorven vrouw van Italië. Het rijk verkeerde intusschen in volslagen ontbinding; het Koninklijk gezag reikte niet verder dan de onmiddellijke omgeving van Napels. Johanna werd in 13^ opgevolgd door haar neef Karei III van Durazzo, die reeds vijf jaren daarna plaats maakte voor zijn jongen zoon Ladislaus. Hij kon zich eerst slechts met moeite handhaven, maar nadat hij eenmaal zijn gezag had gevestigd, werd hij een deigevaarlijkste vijanden van den Paus. Gebruik makend van de innerlijke zwakheid van den Kerkelijken Staat gelukte het hem groote landstreken aan het Pauselijk gezag te onttrekken en zelfs een tijd lang Rome te bezetten. In gunstiger toestand dan Napels verkeerde Florence, waar zich een aristocratische Republiek had gevormd. Maar rustig was het er geen oogenblik. Adel, burgerij en gepeupel bestreden elkander vinnig; telkens was weer een andere partij aan het roer. Maar intusschen waren allen eensgezind, waar het gold de macht der vaderstad uit te breiden. Florence beheerschte welhaast het grootste gedeelte van Toscane, waar het geen tegenstander meer had te vreezen; zelfs Pisa, de oude tegenstander, uitgeput door langdurige oorlogen, kon aan Florence den voorrang niet langer betwisten. Sardinië had Pisa aan i Arragon verloren; evenzoo nestelde Genua zich op Corsica. Zoo had in plaats van Pisa Florence de hegemonie in Midden-Italië weten te bemachtigen. Maar belangrijker misschien dan deze staatkundige gebeurtenissen was het intellectueel en artistiek leven, dat zich in Florence ontwikkelde en de Arnostad tot de geestelijke hoofdstad van Italië maakte. De Renaissance stond er in haar hoogsten bloei. De groote trits Dante, Petrarca, Boccacio werd opgevolgd door een lange reeks minder groote, maar toch nog op zich zelf uiterst merkwaardige mannen. Het nieuwe leven, vooral door Petrarca gewekt, bezielde allen. In de Oudheid zocht men als hij de bron van alle wijsheid en kunst. Als de onmiddellijke opvolger der drie heroën kan Colluccio Salutato worden beschouwd. Hij heeft Dante's Divina Commedia in het Latijn vertaald; hij heeft het leven van Petrarca en Boccacio beschreven. Maar nadrukkelijker bewees hij zijn verwantschap met hen door hun werk in hun geest voort te zetten. Hij is het geweest, die de Renaissance van de studie van eenige hoog beschaafden tot een nationale zaak heeft gemaakt. Hij wist de menigte te doordringen van de overtuiging, dat de schatten der Oudheid van de hoogste waarde zijn voor de vorming van ons leven. In zijn zeer gewichtige ambtelijke loopbaan als secretaris van Florence heeft hij zeer veel voor de Renaissance gedaan. Hij verving in alle staatsstukken het barbaarsche monnikenlatijn door de tanl van Cicero: zijn ambtsbrieven bleven de modellen voor het nageslacht. Colluccio is ook een nieuw type, dat van den leek-staatssecretaris; zulke ambten waren sedert eeuwen uitsluitend door geestelijken bekleed. Hij was veel meer dan penvoerder; in den zin der latere Hollandsche raadpensionarissen was hij in naam de dienaar, inderdaad de leider der Republiek, een fier Republikein, zich van zijn kracht bewust, die voor geen vorst de oogen behoefde neer te slaan. In dezen Florentijn klopte bovendien een sterke nationale ader. Hij riep Rome op zich bij Florence in vrijheid aan te sluiten en den Paus in 1376 buiten zijn muren te houden. De Visconti moesten verklaren, dat Colluccio hun met zijn pen veel meer schade had berokkend dan duizend Florentijnsche ruiters. Op zijn aandrang werd de studie der classieken te Florence gemeen goed. Colluccio was niet de eenige, die in deze richting arbeidde. Evenals hij was Luigi Marsiglio een leerling van Petrarca. Hij was het hoofd van de eerste vrije Academie, een gezelschap van gelijk gestemde, wetenschappelijke mannen; hij was een geleerd theoloog, die in zijn tijd als een orakel werd geprezen, maar tevens een der beste kenners der Oudheid. Naast hem staat Giovanni Malpaghini, eveneens Petrarca's leerling en persoonlijk nauw aan hem ver-1 bonden, een der grootste geleerden van zijn tijd, die geheel Italië heeft bereisd en overal heeft geleerd; door boeiende welsprekendheid had hij als docent zijn gelijke niet. Zij allen behoorden tot den kring, dien de geleerde • 1 en fijn beschaafde koopman Antonio degli Alberti in zijn Villa Paradiso om zich vereenigde. Daartoe behoorde ook de groote dichter Franco Sacchetti, die humoristische liederen en novellen schreef, die het levende beeld van hun : A** 65 Colluccio Salutato, 1:330-1100. i Luigi Marsiglio, 1342-1394. Giovanni tfalpaghini f, 1412. intonio degli Alberti. Franco Sacchetti, - 1333-1405. De Villam Genua. Venetië. tijd vertoonen. Maar veel hooger dan hij stonden de Florentijnsche geschiedschrijvers, in wie in waarheid de classieke historiographie is herleefd. Een buitengewoon begaafd geslacht waren de Villani: Giovanni, die een geschiedenis van Florence in twaalf boeken naliet, zijn broeder Matteo, die er nog tien aan toevoegde, en eindelijk diens zoon Filippo, die het groote werk met een 23ste i)0ek voltooide. De eminentste van hen is Giovanni. Hij was volbloed patriot; hoog draagt hij het bewustzijn, dat Florence, nu Rome zoo diep is gezonken, de eerste plaats in Italië, ja in Europa moet innemen. Hij was verder volbloed man der Renaissance; hij kent de geschiedschrijvers en dichters van het oude Rome en volgt hen na. Toch is Villani geen geleerde, maar in den grond des harten koopman. Ook daarom is zijn boek zoo belangrijk; bij hem vindt men een breede plaats aan handel en nijverheid, aan financiën, aan statistiek, aan maatschappelijke toestanden gewijd; hij schrijft sociale historie. Hij is uiterst nauwkeurig en consciëntieus, zoodat zijn berichten in het algemeen vertrouwbaar zijn. Ook is hij zoo onpartijdig als hem dat als oprecht vaderlander en aristocraat mogelijk is; hij is gematigd in zijn oordeel. Evenals Florence waren Genua en Venetië koopmansrepublieken; maar geen van beide heeft zich tot het hooge cultuurstandpunt weten te verheffen, waarop Florence zich mocht beroemen. De ijverzucht van Genua en Venetië, de beide grootste zeemogendheden van Italië, was reeds van ouden datum; wij hadden tijdens de kruistochten herhaaldelijk reeds gelegenheid dat op te merken. Beide ontwikkelden zich intusschen tot een indrukwekkende macht. Genua wist Pisa geheel te overvleugelen. In 1284 werd de Pisaansche vloot geheel door Genua vernietigd. In 1299 kwam een vrede tot stand, waarbij Pisa Corsica afstond en zich verplichtte geen oorlogsvloot meer in zee te houden. Maar intusschen schokten binnenlandsche onlusten Genua; de aanzienlijke geslachten, de Fieschi, de Doria's, de Grimaldi, de Spinola's betwistten elkander het gezag. Ook in Venetië was het in den regel allesbehalve rustig. Maar hier gelukte het aan de aristocratie langzamerhand het roer in handen te krijgen. Met een opmerkelijke handigheid en standvastigheid wist zij het eene recht na het andere aan den doge en aan het volk te ontrukken. De macht van den doge werd zeer verminderd door de nieuwe regeling, die er bij iedere keuze werd gemaakt; een te benoemen dignitaris dwong men gemakkelijk een concessie af. Bovendien werden steeds meer staatsraden ingesteld, die alle de macht van den doge besnoeiden. Aan den anderen kant was reeds in 1172 de verkiezing van den doge aan de volksvergadering ontnomen en overgebracht bij den Grooten Raad, die uit 480 leden bestond. Deze nam weldra de eerste stelling in den Staat in; in hem concentreerde zich alle volksmacht; hij oefende de wetgevende macht uit en benoemde de ambtenaren. Hij had geen macht noch boven noch onder zich te ontzien. Oorspronkelijk was ieder burger verkiesbaar, maar in 1297 werden de voorwaarden voor de verkiesbaarheid veel enger getrokken. Dat is de zoogenaamde sluiting van den Grooten Raad. Toen werd het recht om zitting te nemen beperkt tot de geslachten, die er destijds in zaten. Zulk een gewichtige verandering ging natuurlijk niet zonder verzet. Om dat te keeren, werd in 1310 de befaamde Raad van Tienen opgericht, die in last had de burgerij zoo nauw mogelijk te bewaken. Zoo was de aristocratische regeeringsvorm van Venetië geconsolideerd. Geheel anders ging het in Genua. In 1339 brak er een revolutie uit, die er het volk aan de regeering bracht. Maar ook hier ging deze verandering niet zonder strijd, een strijd, die eerst voor het gemeenschappelijk gevaar week. In 1350 brak opnieuw de oorlog met Venetië uit. Genua streed uiterst ongelukkig; zelfs was het op het punt zich onder de bescherming der Visconti van Milaan te stellen. Maar juist toen Venetië aan Genua den genadeslag wilde toebrengen, werd het verlamd door een samenzwering, die haar van niemand minder dan den doge zelf bedreigde. Dat was de beroemde Marino Faliero, die om welke reden dan ook, de aristocratie met behulp van het volk ten val wilde brengen en zich zelf naar het voorbeeld der Visconti een absolute macht verschaffen. Maar de scherpziende Raad van Tienen ontdekte het komplot en nam de samenzweerders gevangen, voordat zij iets hadden kunnen beginnen. Faliero werd in 1355 voor zijn paleis onthoofd; de aristocratie had opnieuw gezegevierd. Maar Venetië achtte het toch veilig er nog in hetzelfde jaar vrede met Genua te sluiten. Deze was evenwel mei; van langen duur. Beide mededingers zochten en vonden bondgenooten, zoodat welhaast geheel Italië bij den strijd betrokken was. Te land en ter zee werd de oorlog met groote verbittering gevoerd. Lang duurde de oorlog, waarin nu Venetië, dan weer Genua aan de winnende ' hand was. Een der beroemdste episoden uit dezen geweldigen strijd is de verovering van Chioggia na een langdurig beleg door de Venetianen in 13Ö0. Kort daarna werd opnieuw vrede gesloten. Onder bemiddeling van graaf Amadeus VI van Savoye kwam in 1380 de vrede van Turijn tusschen de beide republieken tot stand. Het was niet twijfelachtig, wie de overwinnaar was: Venetië trad met roem omstraald uit dezen langdurigen, verbitterden oorlog. Van dezen krijg had Milaan weten partij te trekken. In 1378 was Giangaleazzo zijn vader Galeazzo II opgevolgd. In den eersten tijd regeerde hij te zamen met zijn oom Barnabo, maar weldra ruimde hij dezen in 1385 uit den weg, zoodat hij de alleenheerscher werd over geheel Lombardije. Zijn leven lang heeft hij met zijn naburen gestreden; vergrooting van grondgebied was zijn eenig doel. Hij vernietigde de heerschappij der Scala's in Verona en lijfde hun gebied bij Milaan in; hij bezette Padua; hij onderdrukte alle kleine dynastieën in Noord-Italië. In 1395 zette hij de kroon op het werk; door opoffering van groote geldsommen verkreeg hij van Koning Wenzel den titel van hertog van Milaan. Niemand kon zijn macht weerstaan; hij droomde reeds van een Koninkrijk Italië. Het was met zulke grootsche plannen voor oogen, dat hij naar het Zuiden doordrong en Bologna, Pisa, Siena, Lucca, Perusia, Marino Falieroj-,1355. Vrede van Turijn, 1-.8D. Giangaleazzo Visconti, 1378—1402. Karei VI, 1380—1422. Assisi en Spoleto bezette. Reeds dreigde hij de hand uit te strekken naar Florence, toen hij in 1402 plotseling stierf. De toestand van Italië op het einde der 14de eeuw gaf het beeld van groote verwarring, van gisting, van strijd te aanschouwen. Niet minder onrustig was het in die dagen in Frankrijk. In 1380 stierven zoowel Bertrand du Guesclin als Koning Karei V. Geen van beiden werd vervangen. Koning Karei VI was bij den dood zijns vaders een kind van twaalf jaren. Ongelukkig was er geen aangewezen rijksbestuurder, zoodat alle prinsen deel namen aan Kroning van Giangaleazzo Visconti tot hertog van Milaan. Miniatuur in een missaal der Ambrosiaansche Bibliotheek te Milaan. de regeering, zonder dat een hunner in staat was een vaste leiding aan de staatszaken te geven. De drie broeders van Karei V, de hertogen van Anjou, Berry en Bourgondië misgunden elkander de macht, bestreden elkander en maakten zoo de regeering des lands volslagen machteloos. Op het rustige, voorzichtige bestuur van Karei V, die vol trouwe zorg het land poogde op te beuren na de ellende van vroegere jaren, volgde weer een tijdvak van regeeringloosheid, van burgeroorlog, van nationale schande, ja zelfs van tijdelijken ondergang. Om hun invloed des te gemakkelijker te bewaren, besloten de prinsen geen regentschap in te stellen, maar den Koning onmiddellijk te Reims te laten kronen. Zoo stelden zij zich voor door middel van den Koning zelf' zonder eenige verantwoordelijkheid te kunnen regeeren. Al dadelijk na de kroning kwam het volk te Parijs in beweging. Karei V had veel geld noodig gehad en zware lasten moeten opleggen; men eischte thans vermindering daarvan. De- prinsen moesten toegeven. Maar daardoor werd het volk zich eerst recht van zijn kracht bewust. Er ontstond een formeel oproer; de belastingkantoren weiden geplunderd; Joden werden mishandeld; edelen stelden zich aan het hoofd van de menigte. De beweging breidde zich uit; wij hebben hier een pendant van de groote oproeren in Engeland in denzelfden tijd. Overal kwam het volk in beweging. Ook in Vlaanderen, dat na veel strijd zich aan graaf Lodewijk II had onderworpen, stak het oproer weer het hoofd op. De witte kaproenen vormden Zalving van Karei VI. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. Slag bij Roosebeke. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. de ambtenaren. De gevangenissen werden opengebroken; het stadhuis werd bestormd. Alle edelen, geestelijken en vermogende burgers ontvluchtten Parijs; de stad, aan zich zelf overgelaten, verkeerde in staat van volslagen anarchie. Eindelijk kwam de burgerij tot bezinning; zij sloot de poorten, wapende zich eveneens en trad met kracht tegen de muitelingen op. Maar nog was het oproer niet gedempt, of weer volgde een uitbarsting. Eindelijk, na langdurige onderhandelingen, waarbij de Universiteit en de burgerij bemiddelend optraden, werd den llden Maart 1382 een verdrag gesloten. Een algemeen pardon werd Philips van Artevelde. weldra een groote macht, dat zich tegen den graaf durfde te verzetten. Zij verkozen een zoon van den grooten volksman, Philips van Artevelde, tot hun hoofd en beheerschten weldra de voornaamste steden van Vlaanderen, Gent, Yperen en Kortrijk. Wat hier voorkwam, zag men weldra ook elders. In 1382 brak te Parijs zelf een veel gevaarlijker oproer dan het vorige uit. De menigte wapende zich en bestormde de belastingkantoren en doodde of mishandelde met eenige uitzonderingen afgekondigd. Maar nauwelijks was Parijs tot rust, of in Auvergne begon een nieuwe Jacquerie te woeden. Het eerst werd nu Vlaanderen onderworpen; daardoor won men de kracht om ook elders het oproer te bedwingen. De veldtocht tegen Vlaanderen geschiedde voornamelijk op verzoek van Philips den Stoute van Bourgondië, den schoonzoon van Lodewijk II. Spoedig onderwierpen zich de steden; alleen Gent bood tegenstand en durfde zich alleen tegen den Koning van Frankrijk te verzetten. Den 27sten November 1382 kwam het bij Roosebeke tot een geweldigen slag, < waarin de Vlamingen geheel werden verslagen. Philips van Artevelde sneuvelde en met hem 26,000 landgenooten. Nogmaals lag Vlaanderen aan de voeten des Konings. Alle steden openden haar poorten voor den overwinnaar. Alleen Gent weigerde; daar de Franschen de onzekere kans van een beleg niet wilden aanvaarden, bleef de stad voorloopig nog verschoond. Maar nu werd ook Parijs in strijd met het vroegere verdrag gekneveld. Zwaar daalde de wrekende hand der regeering op de hoofdstad neer. Alle burgers werden ontwapend; talloos vele werden terechtgesteld; nog meerdere van geld en goed beroofd. Het stadsbestuur werd geheel aan Koninklijke ambtenaren opgedragen; een aantal privilegiën werden ingetrokken; de gilden werden aan banden gelegd. Bovendien werden aan de stad zware boeten opgelegd. Het lot van Parijs deelden welhaast alle steden van Frankrijk. De machtige man was destijds Philips de Stoute. Zijn vader, Koning Jan II, had hem bij het uitsterven van het oude Bourgondische huis in 1363 met dit hertogdom beleend. Hij huwde daarna met Margareta, de erfdochter van Vlaanderen en Artois. Zoo werd hij in 1384 graaf van deze rijke landen. Maar daarbij bleef het niet. Er was nog een ander machtig huis in de Nederlanden, het Beiersche, dat Holland, Zeeland en Henegouwen bezat. Met dit huis trad Philips in nauwe betrekking. Zijn zoon Jan huwde Margareta van Beieren, terwijl zijn dochter Margareta Willem van Oostervant, later van Holland, tot gemaal nam. Zoo nam zijn macht steeds toe en dat te eerder, daar zijn eene broeder, Anjou, m 1384 stierf en de andere, Berry, zich meestal naar zijn machtigen broeder schikte en meer zin voor wetenschap en kunst dan voor de staatszaken openbaarde. Zoo was bij de minderjarigheid des Konings Philips feitelijk de beheerscher van Frankrijk. Hij was niet alleen stoutmoedig, zooals zijn bijnaam aanduidt, maar bovenal een politiek verstand van den eersten rang. Hij is de zelfbewuste grondlegger van een machtige dynastie. Hij beheerschte den Koning; door hem werd de Fransche politiek uitsluitend in zijn belang geleid. Maar hij was verstandig genoeg, den boog niet te strak te spannen. Den 18den December 1385 sloot hij dus met Gent een voor beiden eervol verdrag, waarbij de stad zich onderwierp, maar onder zeer aannemelijke voorwaarden. Het was ook aan Philips' invloed toe te schrijven, dat Karei VI in 1386 een Beiersche prinses, de schoone Isabeau, huwde. In 1388 verklaarde de Koning aan zijn ooms, dat hij voortaan zelf wilde Slag bij Roosebeke, 17 Nov. 1382. Philips de Stoute, 1303—1401. legeeren. Hij begon zijn bewind op uitnemende wijze. Hij omringde zich met de oude beproefde raadgevers zijns vaders, mannen van betrekkelijk geringe afkomst, maar hoogst bekwaam en vertrouwbaar. De beste jaren van Karei V schenen terug te keeren. Er kwam weer orde en regel in het staatsbestuur. Tn 1389 werden tal van ordonnantiën uitgevaardigd tot nadere regeling van de justitie en de financiën. In hetzelfde jaar kreeg Parijs de meeste zijner rechten Gezantschap der Gentenaren bij Philips den Stoute. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. Karei VI krankzinnig, 1392. terug. De Koning wijdde zich met ijver aan de staatszaken, maar liet toch meer begaan dan hij zelf de leiding gaf. Hij was goedhartig en werd daardoor populair. Hij begreep wat het volk noodig had en liet gaarne zijn raadslieden de vrije hand om de volksbelangen te behartigen. Alles scheen de schoonste toekomst te beloven, toen plotseling bij den Koning een gevaarlijke krankzinnigheid uitbrak. Bij een krijgstocht tegen Bretagne in 1392 werd hij zoo uitgeput, dat een geringe aanleiding, een aanval van een woesteling op zijn persoon, voldoende was om hem zijn verstand te doen verliezen. Sedert genas hij somtijds wel weer tijdelijk, maar volkomen gezond is hij toch nooit weer geweest. De gevolgen van deze ziekte des Konings waren allerbedenkelijkst voor Frankrijk. De hertogen van Bourgondië en Berry grepen dadelijk weer de Het krankzinnig worden van Karei VI. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. teugels van het bewind in handen, die hun in 1388 waren ontrukt. Alle oude ministers van Karei V werden ontslagen, sommige zelfs gevangengenomen en vervolgens verbannen. Weer dreigde het belang der vorsten dat des lands te beheerschen. Maar één omstandigheid komt ten minste ten voordeele van de hertogen; zij hebben de goede verstandhouding tot Engeland hersteld. Ook Richard II wenschte den vrede; het moet hem tot een eer worden toege- A** 06 Vrede van Engeland en Frankrijk, 9 Maart 1396. Despotie van Richard II. I I I I 1 1 € C ] < 1 1 ( 1 s c c \ c \ c I I r rek end, dat hij in plaats van in moeilijke omstandigheden afleiding in een hervatting van den oorlog te zoeken, integendeel den vrede zocht om zoo gelegenheid te hebben om aan de binnenlandsche moeilijkheden al zijn zorg te besteden. Reeds in 1389 was een bestand gesloten, dat sedert herhaaldelijk was hernieuwd. In 1395 vroeg Richard een Fransche Koningsdochter ten huwelijk. Op dezen grondslag kwam den 9den Maart 1396 een vrede voor den tijd van 28 jaren tot stand. In den herfst van dat jaar hielden beide Koningen tusschen Ardres en Guines een plechtige samenkomst; daar huwde Richard Kareis dochter Isabella. Welk een noodlottige toekomst wachtte de jonge Koningin, nog nauwelijks den kinderschoenen ontwassen! De positie van Richard was allesbehalve sterk. Hoe meer hij poogde zich los te maken van alle andere machten in den staat, hoe zwakker hij werd. Terwijl hij meende het gezag der kroon meer en meer te versterken, wankelde zij reeds op zijn hoofd. In 1397 meende hij eindelijk zijn slag te kunnen slaan. Met instemming en hulp van zijn oom Jan van Gent fin diens zoon Hendrik nam hij zijn oom Glocester en de lords Arundel 3n Warwick gevangen; zij werden voor het Parlement van hoogverraad beticht. Gelukkig voor hem stierf Glocester kort daarna; zijn aanhangers werden op een svenk van den Koning tot den dood, verbanning, gevangenisstraf en verbeurdverklaring van goederen veroordeeld. Richard ging nog verder. Op zijn bevel stond het Parlement hem de belasting op wol en leder voor zijn leven toe, kvat vroeger voor nooit langer dan één jaar was geschied. Om het Parlement ïog meer te verzwakken dreef hij door, dat een permanente commissie van waalf pairs en zes leden van het Lagerhuis tijdens de schorsing der zitting ille macht zou .uitoefenen, die het Parlement zelf toekwam. Zoo naderde Lngeland meer en meer de absolute monarchie. Maar Richard vervulde de ;enige voorwaarde, waaronder zulk een regeering kon worden geduld, niet; lij wist niet door wijze maatregelen het volk met zijn bestuur te verzoenen, ntegendeel hij werd een hatelijk despoot, die door onrechtmatige belastingen, mwettige vervolgingen, in het algemeen door de ontwrichting van de constitutie ^an den Staat gevaarlijk voor Engeland dreigde te worden. Het duurde dan ook niet lang, of over het geheele land heerschte onder ille klassen der bevolking een steeds wassende ontevredenheid. Maar nog had Ie oppositie geen leider. Onverstandig genoeg zorgde de Koning zelf er voor, lat die leider zich weldra opdeed. Hoewel Jan van Gent en zijn zoon Hendrik an Hereford hem altijd hadden gesteund, vreesde Richard hun macht. Toen r dan ook een twist uitbrak tusschen Hereford en den hertog van Norfolk, »eslechtte de Koning dien strijd niet, maar verbande beiden uit Engeland. Nog rger: toen kort daarna Jan van Gent stierf, onttrok Richard diens erfenis aan lereford en nam ze zelf in bezit. Kort daarna begaf hij zich in 1399 naar erland om daar een opstand te dempen. Van deze afwezigheid des Konings naakte Hereford aanstonds gebruik. Hij landde in Yorkshire, waar dadelijk de machtige graven van Northumberland en Westmoreland zich met de hunnen bij hem aansloten. Overal met vreugde ingehaald, trok hij op Londen af, dat hem dadelijk de poorten opende. Toen dan ook Richard weer in Wales landde, bevond hij, dat zijn koninkrijk voor hem verloren was; zijn weinige aanhangers waren verstrooid. Door een list wist Hereford den Koning De afzetting van Richard II. Miniatuur in een handschrift in het Britsch Museum te Londen. in handen te krijgen. Wat zijn bedoelingen waren, bleek al spoedig, toen Richard op zijn verzoek het Parlement bijeenriep. Gelijk meer despoten was Richard in het gevaar hulpeloos; hij liet zich dan ook spoedig bewegen de kroon neer te leggen. Het Parlement zette hem daarna af en noodigde Hereford uit om den ledig gelaten troon te bestijgen. Zoo werd deze als Hendrik IV tot Koning uitgeroepen. De afgezette vorst werd naar het kasteel Pontefract gevoerd, waar hij nog in hetzelfde jaar, zeer waarschijnlijk op bevel van den nieuwen heerscher, is gedood. ( ïcju Uo, . J Richard II +, 1399. VIERDE HOOFDSTUK. De str\jd om de Oostzee. De opkomst der Osmanen. ± 1300—1400. Wenzel, 1378—1400. De Hanze. ^ e veei tiende eeuw eindigde dus in Engeland met de afzetting ^ ^ it* VaU ^°n we^^en V01*s^* In Duitschland geschiedde ongeveer £ VtóVjj jf een J'aai' daarna hetzelfde. Karei IV was in 1378 krachtens \ '* daarover getroffen overeenkomst door zijn oudsten zoon Wenzel opgevolgd. Geen slechter vorst heeft ooit Duitschland geregeerd. In geen enkel opzicht geleek hij op zijn vader; geheel opgaande in zijn amusementen, liet hij de aangelegenheden des Rijks op haar beloop. De weinige macht, die aan het Koningschap nog door Karei IV was gelaten, verdween onder Wenzel geheel. Het Rijk viel zoo niet formeel, dan toch feitelijk uiteen; van een gemeenschappelijk Rijksbelang en een daarop gebaseerde Rijkspolitiek was sedert geen sprake meer. Neigens had de ontbinding van het Rijk en de vorming van zoo goed als geheel zelfstandige machten zulk een omvang genomen als in het Noorden en Oosten van Dui&chland. Hier, waar de Keizerlijke macht altijd het zwakst was geweest, ontwikkelden zich de Hanze en de Duitsche Orde tot mogendheden van beteekenis, met wie ver over de grenzen van Duitschland rekening werd gehouden. Van een onbeduidenden bond tot gemeenschappelijke bescherming van handel en verkeer was de Hanze in de veertiende eeuw langzamerhand economisch en daardoor ook politiek een macht in de wereld geworden. Haar kern vormden nog steeds de Duitsche Noord- en Oostzeesteden, vooral Hamburg, Bremen en Lübeck; maar ver daarbuiten had zij haar vleugels uitgeslagen, in het Westen over de Nederlanden en van daar over Engeland, in het Noorden over Denemarken, Zweden en Noorwegen, in het Oosten over Pommeren en Pruisen en van daar over het verre Lijfland en Esthland, terwijl zij ten slotte naar het Zuiden diep in de Nederrijnsche, Nedersaksische en Brandenburgsche landen was ingedrongen. Onder de sterke bescherming van den bond handelden de Hanzeaten naar streng gereglementeerde gebruiken, steunende op hun buitenlandsche kantoren. Zoo had zij een machtig kantoor te Londen, dat bijna een stad op zich zelf was en door de Engelsche Koningen met de meest uitgestrekte privilegiën was begunstigd; hier was de stapelplaats van den Engelschen in- en uitvoer, die bijna geheel in de handen der Duitsche koop¬ lieden was. Nauwelijks minder gewichtig was de factorij te Brugge, waar de producten van het Noorden tegen die van het Zuiden en zelfs van het verre Oosten werden ingeruild. Voor den Noordschen handel was Bergen in Noorwegen de voornaamste stapel. Zelfs bezat de Hanze diep in het barbaarsche Rusland een bloeiend kantoor te Nowgorod. Overal bracht de Hanze met de Duitsche waren Duitsche mannen, Duitschen geest, Duitsche beschaving; in dezen tijd van nationale ontbinding is zij zoo goed als de eenige gemeenschap met waarlijk Zegel van Koning Wenzel. nationale tendenzen. Voor het inwendig bestuur was de Hanze in kringen verdeeld; den Lübisch-Wendischen met Lübeck aan het lioofd, den Nedei saksischen met Bremen als hoofdstad, den Nederrijnschen onder Keulen, waarbij administratief zonderling genoeg ook de Pruisische steden waren gevoegd, ten slotte den Gothlandschen onder Wisby, waartoe Lijfland en Esthland met omliggende streken behoorden; van Wisby s hoogen bloei getuigen thans nog de ruïnen zijner kerken en zijner muren; daar taste men de waien op, die voor Zweden, Lijfland, Esthland en Rusland bestemd waren. Deze kringen genoten in den bond een zekere zelfstandigheid; maar handel en zeevaart, strand- en stapelrecht, munt en gewicht werden door de gemeenschap geregeld. Verder bezat het verbond een algemeene kas en had het een gemeenschappelijk leger en vloot, waarvoor elke stad haar voorgeschreven aandeel had te leveren. Zoo werd de Hanze de sterke Duitsche cultuurmacht in het Noorden. Dat was vooral van belang, toen Denemarken zich in de tweede helft deiveertiende eeuw weer tot een groote mogendheid begon te ontwikkelen. Denemarken, Waldemar I, 1157—1182. Waldemar II, 1202-1241. Erik V, i 1259-1286. Erik VI, ] 1286-1319. j ( I Waldemar V, 1 1340-1375. ( 1 \ t a g v t h X ha den dood van Kanoet was Denemarken spoedig weer tot een onbeduidende macht teruggezonken. De verdeeling van het groote rijk van Kanoet had het teveus machteloos gemaakt. Daarbij kwamen sociale verwarringen, die de kracht des rijks verlamden. Hier had de Oudgermaansche democratische vorm van staat en maatschappij zich langer dan elders staande gehouden. Maar sedert de elfde eeuw was dat ook hier veranderd. Sedert de dagen van Kanoet had zich uit de aanvoerders van het leger een adel gevormd, die steeds in aanzien en macht toenam en ten slotte vele vrije boeren tot hoorigen vernederde. Maar daarnaast bleef toch een vrije boerenstand in wezen, die naast Koning en adel staatkundige rechten uitoefende. Dat Denemarken echter niet tot bloei kon geraken, vond zijn oorzaak voornamelijk in den uiterst verwoeden strijd om den troon. De geschiedenis van dezen staat is met koningsbloed geschreven. Eerst met Waldemar I begint een regelmatige ontwikkeling. Hij wist de aanvallen der Slaven af te weren en zich van Duitschland geheel onafhankelijk te maken. Dat was in den tijd van Hendrik den Leeuw, die Denemarken tot zijn vazalstaat dreigde te maken. Handig heeft Waldemar van diens val gebruik weten te maken door niet alleen zijn rijk staatkundig en kerkelijk van Duitschland te emancipeeren, maar ook Rügen te veroveren. De binnenlandsche veeten wist hij te beteugelen, hij, die door zijn dankbaar volk terecht de Groote werd genoemd. De volgende Koningen hebben deze politiek met taaie volharding voortgezet. Handig hebben zij gebruik gemaakt van de toenemende ontbinding van het Duitsche rijk in de 13de eeuw. Wij hebben er bij de geschiedenis van Frederik II op gewezen, wat Waldemar II durfde bestaan en welk een krachtsinspanning van Duitsche zijde het heeft gekost om de Denen binnen hun eigen land terug te dringen. Op Waldemar II volgde weer een tijd van binnenlandsche onlusten, oproeren, koningsmoord. Onder de Koningen Erik V en Erik VI bereikte de aolitieke en sociale verwarring haar toppunt. Anarchie teisterde het land; noord en doodslag waren gewone regeeringsinstrumenten; de koninklijke lomeinen werden verkwist; in buitenlandsche oorlogen werden de Denen ïerhaaldelijk verslagen; het rijk lag ten overvloede nog jarenlang onder Pauselijk interdict. Eerst met Waldemar V braken betere tijden aan. Hij was jen verstandig staatsman, die zijn krachten zorgvuldig berekende en slechts landelde, wanneer het succes verzekerd scheen. Zoo is hij de tweede stichter an het Deensche rijk geworden. Hij begon met zich geheel binnen zijn rijk erug te trekken, om zijn krachten niet te versnipperen. Zoo gaf hij Esthland ,.in de Duitsche Orde, Zuid-Zweden aan dit rijk prijs. Daardoor genoot het eschokte land eenige jaren rust; met ijzeren hand regeerde hij zijn volk, faaiaan hij de hoogste eischen stelde. Maar daarvoor bezat het ook een Loning, die overal de orde herstelde en zich wist te doen eerbiedigen. Zoo eeft hij eerst Seeland tot rust gebracht; het werd daardoor het middelpunt an het nieuw op te bouwen rijk. Daarna werd Funen weer onderworpen Toen gevoelde Waldemar zich sterk genoeg om ook de Zuidzweedsche landschappen terug te veroveren. Dat gelukte. Een korte, gelukkige oorlog bracht in 1360 Schonen, Halland en Blekingen weer in zijn macht. Zoo werd Denemarken weer een der toongevende mogendheden in het Noorden. Het was te verwachten, dat deze nieuwe macht weldra in strijd zou geraken met de Hanze, die van de verwarring in het Noorden handig gebruik had gemaakt door niet alleen allen handel aan zich te trekken, maar zich ook de leidende politieke oppermacht te verwerven. In 1361 begon Waldemar den oorlog. Met een geweldige vloot zeilde hij oostwaarts, bezette eerst zonder moeite Oeland en sloeg daarna het beleg voor Wisby; reeds den 28sten Juli 1361 gaf de rijke handelsstad zich over. Aan het hoofd van zijn triomfeerend leger hield de Koning door een bres zijn intocht in het machtig Wisby. Met deze verovering begint het verval der stad; de Hanze trok zich van Gothland terug naar Danzig, dat van dezen tijd af een der grootste handelssteden der Oostzee werd. Geen wonder echter, dat de Hanze in dit groote verlies niet zonder oorlog berustte. Zij verbond zich met Zweden en Noorwegen tegen den vermetelen Waldemar. Een jaar na den val van Wisby lag de Hanzevloot voor Kopenhagen; na een kort beleg werd de hoofdstad ingenomen als zoenoffer voor Wisby. Maar Waldemar handhaafde zich; zelfs behield hij bij den wapenstilstand van 1363 Gothland. Tot 1367 duurde dit bestand. Toen werd opnieuw door de Hanze tot den oorlog met Denemarken besloten; weer sloten zich Zweden en Noorwegen bij haar aan. Tegen dezen aanval scheen Denemarken niet bestand; nog voordat het tot een slag kwam, vluchtte Waldemar. In 1368 verscheen de machtige Hanzevloot in zee; ten tweeden male werd Kopenhagen genomen en geplunderd; ook Seeland werd door de Hanze, Schonen door de Zweden, Jutland door den hertog van Sleeswijk-Holstein bezet. In dezen wanhopigen toestand besloot de rijksraad vrede te sluiten. Zoo kwam den 24sten Mei 1370 de vrede van Stralsund tot stand. Hij bezegelde den triomf der Hanze en schonk haar een machtige positie in het Noorden. Ruime schadevergoedingen werden haar toegekend, waarvoor zij een aantal Deensche vestingen in pand verkreeg. Uitgebreide rechten verkreeg zij verder voor haar handel. De Hanze zou zelfs haar toestemming bij de Deensche Koningskeuze moeten geven. Zoo werd de Deensche kroon bijna een leen van de Hanze, die steeds het recht had zich met de binnenlandsche aangelegenheden van Denemarken in te laten. Waldemar V moest zich de erkenning van den vrede van Stralsund laten welgevallen. Zijn roem was verdwenen, zijn macht diep gezonken, zijn kracht gebroken. In 1375 is Waldemar gestorven zonder zonen na te laten. Met toestemming der Hanze werd toen zijn kleinzoon Olaf IV, de zoon van zijn dochter Margareta en van Hakon VIII van Noorwegen, door den adel ten troon verheven. Het spreekt vanzelf, dat de adel zich door nieuwe privilegiën ruimschoots schadeloos liet stellen voor zijn welwillendheid. Daar de Koning I 1 Vrede van Stralsund, 24 Mei 1370. Margareta, 1375-1412. Olaf IV, 1375—1387. minderjarig was, nam Margareta het regentschap op zich, onmiddellijk in Denemarken, in 1880 na Hakons dood ook in Noorwegen. Het rijk verkeerde in een staat van volledige anarchie; de adel deed wat goed was in zijn oogen, maar slecht in die van ieder ander. Plundering te land en zeeroof waren zijn hoofduitspanningen. De kroondomeinen werden vervreemd; Margareta kon weinig doen om de rechten van haar zoon te handhaven. Ongelukkig stierf Olaf reeds in 1387; maar een geluk was het, dat de volksstem zoowel in Denemarken als in Noorwegen Margareta zelf tot den troon riep. Van dat oogenblik af begon een betere tijd; met kracht en tact te gelijk wist Margareta orde en wet weer te herstellen. Zelfs slaagde zij er in Zweden bij haar reeds zoo uitgestrekt rijk te voegen. In Zweden regeerde Albrecht van Mecklenburg, die zich hoe langer hoe minder geschikt toonde voor zijn hooge waardigheid. Een groote partij vormde zich eindelijk in het land, die Margareta aan haar hoofd stelde en haar opriep om naar Zweden over te komen. In 1389 gaf zij daaraan gehoor, landde in Zweden, versloeg Albrecht en nam hem gevangen. Overal werd Margareta nu weldra als Koningin erkend. Alleen Stockholm bood met behulp van de Hanze nog wakkeren tegenstand; van Rostock en Wismar uit ondernamen koene zeevaarders het de stad van proviand te voorzien. Deze, die daarnaar vitaliebroedcrs werden genoemd, ontaardden evenwel spoedig in zeeroovers, die zich ten slotte van Gothland meester maakten en er hun hoofdkwartier vestigden. Zwaar heeft de handel van de Hanze daaronder geleden. Het was ook daarom, dat zij den vrede in het Noorden trachtte te herstellen, desnoods met eenige opofferingen. Zoo gaf zij Stockholm aan Margareta prijs. Daarna werd in 1395 tusschen alle partijen een verdrag gesloten, waarbij Margareta als Koningin van Zweden werd erkend. Zoo waren door deze kloeke vrouw de drie Noordsche rijken weer ver- eenigd; het machtige rijk- van Kanoet was grootendeels weer hersteld. Dat was de Koningin echter niet genoeg; ook voor de toekomst wenschte zij die eenheid te bestendigen. Daarom wist zij te bewerken, dat in Januari 1390 de kleinzoon van haar zuster, Erik van Pommeren, door de stenden van alle drie rijken als haar opvolger werd erkend. In .Tn ni 1397 WPrd Ir nlppllficr ff» l^alninv in f DnpQmuAnr/lirp- Unie van Kal 111 ar, Juni 1397. Zegel van Margareta . r ö van Denemarken. van afgevaardigden der drie rijken als troonopvolger gekroond. Het was bij deze gelegenheid, dat de Koningin de beroemde Unie van Kalmar wist tot stand te brengen. Dat was een nieuwe stap tot vereeniging der stamverwante rijken, die elkander zoo lang en zoo bitter hadden bestreden. Volgens deze Unie, die de grondwet der drie Staten kan worden genoemd, zouden zij in het vervolg onder handhaving hunner eigen wetten en rechten met elkander in vrede en vriendschap leven, tegenover het buitenland in vrede en oorlog altijd vereenigd zijn en steeds door denzelfden Koning worden geregeerd, die door de stenden naar het recht van eerstgeboorte uit Eriks geslacht zouden verkiezen. De Hanze erkende de Unie, zoodra haar werd gewaarborgd, dat de haar in Denemarken toegestane privilegiën voor het vervolg ook in Zweden en Noorwegen zouden gelden. Albrecht legde zich eveneens spoedig bij het gebeurde neer. Alleen bleven nog de vitaliebroeders van Gothland uit de Oostzee onveilig maken. Maar ook hieraan kwam een einde, toen reeds in 1398 hun hoofdkwartier werd veroverd door de Duitsche Orde. De Duitsche Orde had hoe langer hoe vaster voet gezet in het land, waarnaar zij in 1226 haar zetel had overgebracht. Maar veel strijd had het gekost met de uiterst weerbare Pruisen, die weigerden hun onafhankelijkheid en voorvaderlijk geloof zonder verzet prijs te geven. Eerst na den met groote inspanning eindelijk in 1283 bedwongen opstand begon de Orde met inderdaad vérziende planmatigheid, liefdevolle zorg en practischen zin tevens zich aan haar kolonisatie te wijden, waardoor Pruisen een Duitsch land zou worden. Daar in den strijd de inlandsche bevolking voor een groot deel was uitgeroeid, werden uit geheel Duitschland, maar voornamelijk uit Nedersaksen en Westfalen kooplieden en industrieelen gelokt naar het Weichselland, waar onder de geschonken privilegiën zich welhaast bloeiende steden begonnen te ontwikkelen. Nog grooter w^s het aantal der geimmigreerde landbouwers, die den bodem weldra overal in cultuur brachten. Grootsche irrigatiewerken werden door de Orde aangelegd, waardoor de Weichsel een geregelde afstrooming erlangde; moerassen werden drooggelegd en in vruchtbare akkers herschapen. Eigenaardig was, dat dit alles door een geestelijke ridderorde geschiedde, wier taak geen andere dan bestrijding der ongeloovigen was. Maar ook in de veranderde omstandigheden bleef de organisatie der orde dezelfde; alleen werd zij uitgebreid tot een staatsverband, waarin zij ten slotte geheel opging. Zoo werden de ordewaardigheden staatsambten. Uitstekend werkte hier aan den eenen kant de gestrenge tucht in de Orde, aan den anderen kant de gelijkheid onder de ridders, waardoor een persoonlijke verantwoordelijkheid ontstond, die rijke vruchten droeg. Waarschijnlijk is geen land in de veertiende eeuw zoo uitnemend bestuurd als dat der Duitsche Orde; hier had men een voortreffelijke ambtenarenregeering als nergens elders. Het is eigenaardig, dat het nog tot 1309 heeft geduurd, voordat de grootmeester zelf zijn zetel in Pruisen vestigde; het schijnt, dat men nog lang aan de mogelijkheid van de herovering van Palaestina heeft gedacht. Toen betrok Siegfried von Feuchtwangen het groote slot Marienburg, dat, sedert met vorstelijke grootschheid en pracht uitgebreid en verfraaid, nog steeds getuigt van de indrukwekkende macht der Duitsche Orde. Terwijl in het Westen de Orde der Tempeliers smadelijk onderging, werd de Duitsche Orde meer en meer een groote mogendheid. In 1309 bezette zij Pommerellen met Danzig, waardoor een directe verbinding met Duitschland werd verkregen. Daarmede begon de tijd van den heerlijksten bloei der Orde. De steden floreerden door A.** 67 De Duitsche Orde. I Winrich von Kniprode, 1354—1383. handel en bedrijf. De handel met Polen, de Oostzeelanden, verder met Denemarken maakte steden als Thorn, Elbing, Koningsbergen en vooral Danzig, de erfgename van het ondergegane Wisby, tot rijke koopsteden. Zij allen traden met instemming der Orde in de Hanze en deelden zoo in haar privilegiën. Het hoogtepunt in de geschiedenis der Orde is het grootmeesterschap van Winrich von Kniprode, de tijd niet alleen van den grootsten economischen De Marienburg. bloei, maar ook van haar grootste politiek gezag. In Esthland zette zij vasten voet; Lijfland kocht zij van Waldemar V van Denemarken. In nauwe betrekking trad zij tot Keizer Karei IV. Beiden hadden een gemeenschappelijken vijand in Polen; zoowel Bohemen als Pruisen werden door dit jonge Koninkrijk bedreigd. Met Karei in verbond durfde de Orde het wagen het interdict te trotseeren; het werd in Pruisen eenvoudig niet toegepast. Overal wist de Orde ook door haar materieele kracht zich bondgenooten te verwerven. Vorsten bedelden om de gunst van den grootmeester; op den Marienburg verdrongen zich de gezanten van alle vorsten; met voorname gastvrijheid werden allen hier ontvangen. Maar ook hier zou het blijken, dat het sterke beenen zijn, die de weelde, in dit geval de macht, kunnen dragen. Toen eenmaal de Orde een groote mogendheid was geworden, toen de rechten en voordeelen, aan het ridderdom verbonden, veel uitgestrekter werden dan de plichten en gevaren, toen waren natuurlijk vele Duitsche ridders bereid zich het zwarte kruis op den mantel te hechten. Niet om tegen de ongeloovigen te strijden en zieken te verplegen, maar om deel te hebben aan de macht in een rijken, bloeienden staat trad men in de Orde. Het behoeft geen betoog, dat op deze wijze op den duur de moreele en daardoor ook de staatkundige en militaire kracht belangrijk moest verzwakken. De meeste ridders vonden, dat genoeg voor den roem was gedaan; genieten van het verkregene werd het wachtwoord. Zoo stuitte de grootmeester Koenraad von Jungingen reeds op hevig verzet en felle oppositie, toen hij in 1398 Gothland bezette en daardoor de Orde tot de heerschende macht in de Oostzee maakte. Daarbij kwam, dat de steden steeds luidere klachten deden hooren over den groothandel, dien de Orde ten eigen bate dreef, zeer ten nadeele van den handel der haar onderhoorige steden. Deze verzwakking van de Orde was des te bedenkelijker, naarmate het naburige Polen in kracht won. Reeds is vroeger herhaaldelijk van Polen melding gemaakt. Verschillende Duitsche Keizers hebben getracht hun macht ook over Polen uit te breiden. Maar ten slotte zijn deze pogingen mislukt. Toch kwam Polen niet spoedig tot bloei en macht. Binnenlandsche twisten verzwakten het rijk, dat zich langzamerhand in kleinere staten splitste. Wat nog aan beschaving was overgebleven, werd door de Mongolen vernietigd. Eerst met den aanvang der veertiende eeuw ontwikkelden zich ook hier door de opkomst van een nieuwe macht meer geregelde toestanden. Dat was te danken aan Wladislaw Lokietek (den dwerg). Hij was oorspronkelijk alleen hertog van Plock geweest; rijkelijk was hij betrokken in den verwoeden strijd der Poolsche landen in het laatst der 13de eeuw. Maar hij had zich tijdig van den steun van Paus Bonifacius VIII verzekerd en hem ruime beloften gedaan. Door het hoofd der Kerk gesteund, aanvaardde de zwakke en weinig opgemerkte Wladislaw den strijd om de heerschappij over geheel Polen. Vooreerst wist hij in 1304 zich van Krakau meester te maken. In de volgende jaren bezette hij de eene stad na de andere. In korten tijd gelukte het hem geheel Polen te veroveren; overal werd hij erkend; men was den burgeroorlog moede en wenschte een krachtige hand aan het roer van den hereenigden Poolschen staat. Die krachtige hand was Wladislaw in ieder opzicht. Polen werd weer een groot, uitgestrekt en machtig rijk, waarmede de naburen rekening zouden hebben te houden. De uiterlijke bekrachtiging daarvan was de kroning; den Polen. Wladislaw l/ Lokietek, 1306-1333. Kasimir III, de Groote, 1333-1370. 20sten Januari 1320 werd Wladislaw te Krakau door den aartsbisschop van Gnesen plechtig tot Koning van Polen gekroond. In 1333 is de rustelooze strijder, de eerste Koning van Polen, gestorven. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Kasimir III, den Groote of den Boerenkoning. Hij was geheel en al de voortzetter van de politiek zijns vaders. Veel was nog te doen, voordat de pas hereenigde Poolsche staat krachtig genoeg zou blijken om in stand te blijven. Het is Kasimirs verdienste, dat hij dat heeft gedaan. Zijn doel heeft hij altijd scherp in het oog gehouden. Door Zegel van Wladislaw IV Lokietek. vereeniging van alle krachten in een vreedzame, hervormingsgezinde regeering wenschte hij Polen te sterken en voor te bereiden voor den hevigen strijd met de Duitsche Orde, dien hij als onafwijsbaar voorzag. Daarom sloot hij vrede met al zijn naburen, ook met de Duitsche Orde, ten koste zelfs van belangrijke opofferingen. Niettegenstaande het verzet van adel en geestelijkheid wist Kasimir zijn plannen door te zetten. Zoo had hij gelegenheid zich geheel aan zijn binnenlandsch bestuur te wijden. In dit opzicht is hij een der merkwaardigste Koningen, niet alleen van Polen, maar ook van dien tijd. Zijn bijnaam van den Boerenkoning, hem door den adel ten schimp nagegeven, wijst er reeds op, in welke richting hij werkzaam was. Voor de stoffelijke en geestelijke ontwikkeling van Polen heeft hij inderdaad zeer veel gedaan. Duitsche kolonisten weiden ingevoerd; daardoor kwamen stad en land tot Grafmonument van Kasimir den Groote in den Dom te Krakau. hoogeren bloei. Handel en nijverheid verhieven zich. Krakau, Sandomir, Posen, Lublin en Lemberg werden de middelpunten van een belangrijken Hongarije. Karei Robert, 1308 —13 42. Oosteuropeeschen handel. De landbouw werd met zorg en dus met vrucht aangevat. De Koning zorgde voor volledige veiligheid; roovers werden zonder genade vervolgd. Kunsten en wetenschappen begonnen in Polen inheemsch te worden. Zeer veel burchten, paleizen, hallen en kerken zijn in dezen tijd in den edelsten Gotischen stijl in Polen gesticht. Duitschers en Polen wedijverden om het land tot bloei te brengen. Scholen verrezen overal. Kasimir is de stichter der Universiteit van Krakau, die in 1361 onder toestemming van den Paus werd opgericht. Groot was het aanzien, dat de Koning overal genoot. Ten duidelijkste bleek dat in 1363, toen hij in Krakau den Keizer en de Koningen van Hongarije, Denemarken en Cyprus bij zich te gast ontving. Hij schonk den Poolschen staat een geheel nieuwe, weldoordachte organisatie, waardoor de krachten des lands werden gecentraliseerd en geheel in de handen des Konings kwamen. De Koning regeerde in het vervolg door zijn alleen van hem afhankelijke ambtenaren. Maar aan den anderen kant werd aan de steden alle vrijheid gelaten, die voor haar gedijen noodig was. Kasimir is ook de eerste geweest, die het Poolsche recht op schrift bracht niet alleen, maar ook algemeene ordonnantiën voor het geheele rijk vaststelde. Zoo werd de rechtseenheid met alle gewichtige gevolgen van die voor geheel Polen vastgesteld. Geen wonder, dat de adel, wiens privilegiën door Kasimirs wetten telkens gesmaldeeld werden, herhaaldelijk in verzet kwam. Zoo sloot hij in 1352 de eerste confederatie tegen den Koning, een voorbeeld, dat helaas! in de latere Poolsche geschiedenis zoo dikwijls en met zoo noodlottige uitkomst is nagevolgd. Zelfs Kasimir vermocht eerst weinig daartegen; maar ten slotte is het hem toch gelukt de confederatie te ontbinden. Ook de reorganisatie van het Poolsche krijgswezen was aan Kasimir te danken. Ieder grondbezitter, van adel of niet, was weerplichtig; de geestelijkheid moest plaatsvervangers stellen. Ten slotte moet nog worden vermeld, dat Kasimir uiterst verdraagzaam was. Hij vaardigde in 1334 het beroemde Jodenstatuut uit, waardoor aan dit volk zoo gmote vrijheden werden verleend, dat zij bij massa's naar Polen stroomden en daar al spoedig een _zeer groot gedeelte der bevolking vormden. Kasimir is in 1370 opgevolgd door den zoon zijner zuster Lodewijk, Koning van Hongarije. In dit land was namelijk in 1301 het aloude Koningshuis der Arpaden uitgestorven. Daarop was de kroon in 1308 toegevallen aan Karei Robert van Anjou, het geslacht, dat sedert 1266 in Napels regeerde, door zijn moeder een afstammeling der Arpaden. Na eenig verzet werd Karei Iiobert weldra overal erkend. Het zijn misschien niet de gelukkigste, maar zeker wel de schitterendste dagen, die Hongarije onder de vreemde dynastie beleefde. Zij wist den adel onder den duim te houden en zoo de rust des lands te bewaren. De Anjou's zijn de eerste Koningen van Hongarije, die zich met zorg de belangen des lands aantrekken. Met de Kerk, aan wie zij hoofdzakelijk hun verheffing dankten, bleven zij op goeden voet; zij schonken aan de geestelijkheid groote voorrechten, waartegen zij op hun beurt weer belangrijke concessiën van de Kerk ten behoeve der Koninklijke macht wisten te verwerven. Zij begunstigden evenals de Capets, hun voorouders, de burgerij, om ook hier steun voor hun kroon te vinden. Ook in Hongarije namen de steden zoowel economisch als politiek zeer in kracht en invloed toe. Voor de materiëele welvaart des lands werd uitnemend gezorgd; de veiligheid van wegen en stroomen werd verzekerd. De financiën werden zuinig beheerd; de munt werd op vasten voet gebracht. Zoo werd de Koning onafhankelijk van de stenden; voor deze kwam de kroonraad in de plaats. De ontwikkeling van Hongarije onder Karei Robert en zijn zoon Lodewijk den Groote kan bij die van Polen onder Kasimir den Groote worden vergeleken. Ook hier bloeiden kunsten en wetenschappen; ook hier werden paleizen en kerken gebouwd; ook hier werd te Fünfkirchen een Universiteit opgericht. Het hof van Lodewijk was een deischitterendste van Europa. Lodewijk de Groote volgde in 1370 ook in Polen op. Maar zijn regeering was geen voortzetting van die van Kasimir. Lodewijk beschouwde en behandelde Polen slechts als een aanhangsel van Hongarije en deed weinig meer dan Polens inkomsten ten bate van Hongarije aan te wenden. Vandaar dat de ontevredenheid hand over hand toenam en de Koning alleen door zeer ruime concessiën aan den adel zijn kroon kon behouden. Bijna alle resultaten van Kasimirs regeering gingen weer verloren; in den tijd van dezen Koning, klaagt een Poolsche kroniek, heerschte in Polen geen recht meer. Gelukkig stierf hij reeds in 1382. Maar een betere tijd kwam voorloopig nog niet; overal, zoowel in Hongarije als in Polen, heerschte de schromelijkste verwarring. In Hongarije werd de troon het eerst bezet. Daar proclameerde men onder de noodige beperkingen van de Koningsmacht in 1382 Lodewijks oudste dochter Maria en haar gemaal Sigismund van Luxemburg, den jongsten broeder van Koning Wenzel, tot Koning en Koningin. Sigismund aanvaardde het bestuur over een rijk, dat verre van algemeen geneigd was hem te erkennen, nog minder hem een uitgebreide bevoegdheid toe te kennen. De Hongaarsche adel wenschte de macht in handen te houden, maar gunde die evenmin aan iemand van zijn standgenooten als aan den Koning. Vandaar dat, terwijl Sigismund niet tot de geregelde uitoefening van zijn Koningsmacht kon geraken, de magnaten voortdurend met elkander streden over hun privilegiën en invloed. Het werd een wilde anarchie, waaraan de Koning tevergeefs beproefde een einde te maken. Dat was te bedenkelijker in een tijd, toen in het Zuidoosten van Europa een nieuw gevaar niet alleen voor Hongarije, maar voor geheel Europa opkwam. Wij bedoelen de Osmanen. Het kan Sigismund tot eer worden gerekend, dat hij toonde oog voor dat gevaar te hebben, meer nog, dat hij den ernstigen wil toonde het te bestrijden. Maar om tot deze gebeurtenissen te komen, moeten wij evenwel meer dan een eeuw teruggaan. Keizer Michael VIII Palaeologos had het Grieksche rijk door de her- Lodewijk de Groote, 1342-1382. In Polen, 1370-1382. Maria en Sigismund, 1382-1437. Michael VIII, 1201-1282. Iconiuin. overing van Constantinopel op de Latijnen weer hersteld. Het was er evenwel ver van af, dat het rijk weer tot zijn ouden omvang, kracht en bloei zou terugkeeren; het scheen integendeel, dat het oude rijk met de herovering van zijn hoofdstad de grens van zijn capaciteit had bereikt; de stichter der laatste dynastie was ook de laatste regent van beteekenis. Het rijk was omringd van vijanden; de Bulgaren, de Epiroten, de Venetianen, de Frankische vorsten in Griekenland, achter wie het geheele Westen, vooraan de Paus, stond, trachtten voortdurend den Keizer te bespringen. Alleen Genua, dat Venetië uit zijn bevoorrechte positie aan den Bosporus had verdreven, was zijn bondgenoot. Een tweeden bondgenoot vond de Palaeoloog in zijn eigen volk, onder wie sedert de kruistochten de haat tegen de Latijnen de vaste band van volkseenheid was geworden. Een voorzichtige regeering zou hier door tijdige hervormingen en vrijzinnige maatregelen aan het onsterfelijke rijk nog een groote kracht hebben kunnen geven. Maar ook Michael VIII was bij zijn onmiskenbare talenten toch weinig anders dan de voortzetter van de oude, zoo goed als afgestorven Byzantijnsche traditiën; het rijk verzette zich zoo scherp mogelijk tegen de Westersche beschaving; de geestelijkheid ging uit afkeer van Rome daarin voor. Ten slotte had de herovering van Constantinopel nog dit nadeel, dat evenals vroeger de belangen van en de zorg voor de hoofdstad die van de provinciën over het hoofd deden zien. Maar niettemin kon Michael nog op veroveringen wijzen: Epirus en het grootste gedeelte van Griekenland werden weer aan het rijk gehecht, aan de Bulgaren ontrukte hij al het land tot den Balkan. Bedenkelijk was het echter, dat Keizer Boudewijn II in 1267 zijn rechten afstond aan Karei I van Napels; deze bezette verschillende eilanden en kuststeden in Epirus; de Albaneezen erkenden zelfs hem als hun opperheer. Tegen hem verbond Michael zich met den Paus, dien hij zelfs in 1274 beloofde als hoofd der geheele Christenheid te erkennen. Maar beveiligde hij zich zoo tegen buitenlandsche vijanden, bij zijn eigen onderdanen vond hij bij deze kerkelijke politiek een beslisten en onoverwinbaren tegenstand. Op kerkelijk gebied kon evenwel Michael verzoenend optreden, sedert de Siciliaansche Vesper in 1282 Karei zooveel te doen gaf, dat de Keizer het bondgenootschap met den Paus kon ontberen. Toen Michael VIII nog in 1282 stierf, kon hij zich ook beroemen zijn vijanden te hebben overwonnen. Hij zou minder gerust het hoofd hebben nedergelegd, zoo hij had kunnen vermoeden, dat in zijn onmiddellijke nabijheid twee rijken werden gesticht door twee volken, waarvan het eene zich als de wettige erfgenaam van de Byzantijnsche macht beschouwde, het andere daarentegen juist aan die macht een einde zou maken: de Serviërs en de Osmanen. Het rijk der Osmanen is de onmiddellijke opvolger van dat der Seldsjoekken van Iconium. Dit rijk verkeerde, vooral sedert het van den wervelwind der Mongoolsche verwoesting een geweldigen stoot had ondervonden, in een toestand van toenemend verval. Evenals zoovele Mohammedaansche rijken verbrokkelde ook deze staat; terwijl de macht van den Sultan verzwakte, werd Klein-Azië overdekt met een aantal kleine emiraten, die het den Byzantijnschen Keizer lastig genoeg maakten, maar toch niet gevaarlijk waren. Dat werd de Turksche macht eerst, toen een nieuwe stam, die deiOsmanen, de leiding op zich nam. Een Turksche stam van ongeveer 50,0001 personen was omstreeks 1225 voor de Mongolen uit Khowaresmië naar Aderbeidsjan gevlucht. Een gedeelte van dezen stam, ongeveer 400 familiën, trad omstreeks 1235 onder aanvoering van Ertoghroel in dienst van den Sultan van Iconium; van dezen verkreeg hij een gebied bij Angora. Ertoghroel regeerde tot 1288 over zijn volk, dat zich als de kinderen Israels in Egypte sterk vermenigvuldigde en zijn gebied belangrijk uitbreidde. Toen werd hij opgevolgd door zijn zoon Osman I, naar wien het volk den naam Osmanen aannam; onder dezen naam zou deze oorspronkelijk kleine stam het aanzien van het geheele Oosten en ook deels van het Westen veranderen. _ Een ander gevaar voor Byzantium was het sterk aanwassende Servische rijk. Gebruik makend van de zwakte zoowel van Byzantijnen en Bulgaren als van Hongaren had zich in de dertiende eeuw het rijk der Serviërs onder de dynastie der Nemanjiden tot een krachtigen staat weten te verheffen, die tevens de beste traditiën van Byzantium overnam. De Nemanjiden sloten zich in hun strijd om het bestaan nauw bij het Westen aan; Stephanus II ontving in 1222 van den Paus de Koningskroon. Een zijner opvolgers Stephanus III huwde in 1240 een dochter van Keizer Boude wijn II. Maar de eerste vorst van beteekenis was Stephanus V Milutin. Hij nam de politiek der Bulgaarsche vorsten weer op; zijn doel was in strijd met Byzantijnen en Bulgaren de suprematie over het Balkan-schiereiland voor zijn volk te verwerven; zelfs dacht hij aan de verovering van Constantinopel en de vernietiging van het Grieksche rijk. Eerst de sluwe, dappere, onvermoeide Milutin maakte Servië tot een groote mogendheid in het Oosten, waarmede men ook in Italië rekening begon te houden. Maar deze Koning was nog meer dan een veroveraar; hij was een wetgever voor zijn volk; in zijn tijd en door zijn beleid gingen de Serviërs belangrijk in beschaving vooruit. Van zijn beide grenslanden, Byzantium en Italië, maar vooral van het eerste, heeft Servië zijn cultuur ontvangen. Het duidelijkst treedt dat in zijn kerkelijke en alle daarmede samenhangende levensuitingen aan den dag. De Servische Kerk werd onder den H. Sawa van de Grieksche afgescheiden, maar bleef haar geestelijk verwant. Onder Milutin heerscKte een opgewekt kerkelijk en daardoor ook artistiek leven; talrijke kerken, kloosters en andere kerkelijke instellingen werden gesticht, die ook uit een oogpunt van kunst zeer merkwaardig zijn; hier vindt men zoowel Byzantijnsche als Romaansche en Gotische motieven gelukkig vereenigd. Ook in de inwendige en uitwendige versiering van hun heiligdommen vertoonden de Serviërs een groote kunstvaardigheid. Deze beide vijanden, Osmanen en Serviërs, vond de opvolger van Michael VIII, A** 63 )e Osmanen. Ertoghroel, 123Ï-128H. Servië. Stephanus V Milutin, 1281-1321. AndronikosII • 1282-1328. Osman I, 1288—1326. -Andronikos II, tegenover zich. Zijn langdurige regeering is het tijdperk van het volledigste verval. Alles, politiek en diplomatie, leger en vloot, justitie en administratie, zoowel als kunst en wetenschap, versteende in de aloude vormen, die geen kracht meer bezaten nieuwe uitspruitsels te vormen. Daarbij was de Kei/er bij al zijn toewijding aan wetenschap en kunst als staatsman minder dan middelmatig, bovendien hoogst bijgeloovig en onbetrouwbaar. Hij was evenwel populair door zijn kerkelijke politiek, die, afwijkende van die van Michael, zich op streng-orthodox Grieksch standpunt plaatste en van geen toenadering tot Rome wilde weten. De geestelijkheid werd machtig, een door hebzucht en simonie verdorven stand, die zich nn de spitsvondigste theologische twistvragen vermeide. De financiën van het rijk, te Nicaea weer uitstekend geordend, geraakten opnieuw volledig in de war; leger en vloot werden verwaarloosd. Straffeloos plunderden de Venetianen tot voor de poorten der hoofdstad; straffeloos ontrukten zij den Keizer menig eiland en stad. Vaster dan ooit verbond Byzantium zich aan Genua, dat met zijn vloot het Grieksche rijk moest beschermen, maar natuurlijk niets voor niets gaf. In Galata bij Byzantium vormde zich een geheel onafhankelijke Genueesche handelsstad, waar zich een groot gedeelte van den nog altijd belangrijken Griekschen handel concentreerde; nog altijd was Konstantinopel economisch het verbindende lid tusschen Oosten en Westen. Yoor het gevaar, dat van de Osmanen dreigde, had Andronikos geen oog. Juist in dezen tijd begon Osman naar het Westen vooruit te dringen. Gelijk de geschiedenis van alle stichters van groote rijken is ook die van Osman door de latere vereerders van zyn huis met allerlei fabelachtige bijzonderheden opgesierd. Vast staat evenwel, dat hij aan den eenvoud van een echt nomaden vorst een eminente begaafdheid als veldheer en staatsman paarde, dat hij met het jeugdige enthusiasme voor den ouden Islam de overtuiging van zijn roeping als de grondvester van de grootheid van zijn volk verbond. Sedert 1299 maakten de Osmanen onder zijn leiding belangrijke vorderingen. Toen werd voor het eerst het wreede Turksche, of wil men Engelsche, veroveringssysteem toegepast, namelijk om de landen, die men wenschte te bemachtigen, door moord en brand en plundering grondig te ruïneeren. Was het land echter eenmaal veroverd, dan kon de nog overgebleven bevolking, vermengd met Turksche immigranten en onder Turksche hoofden gesteld, zich in de bescherming en uitnemende zorg van den Sultan verheugen. Zoo drong Osman steeds verder voorwaarts; in het begin der ^4r^e eeuw stroopten de Turken reeds aan den Piopontis. Hiei vonden zij evenwel een waardige tegenpartij in de Catalanen, een leger Spaansche soldeniers van uitnemende militaire waarde, die op Sicilië tegen de Anjou's hadden gevochten en in 1302 onder leiding van den roemzuchtigen Roger de Flor zich in Griekschen dienst begaf. Zij hebben dan ook in 1303 de Turken bij Philadelphia volledig verslagen. Maar hoewel daarmede voor jaren Byzantium gered was, heeft Roger verder niet tegen de ongeloovigen gevochten. Weldra geraakte hij met den Keizer in geschil; ten slotte is hij in 1305 op diens bevel vermoord. Daarmede was niet alleen de-grootste militaire kracht van het rijk weggenomen, maar tevens een woeste soldatenoorlog ontbrand, die het lijk nog meer verzwakte. Het einde was, dat de Catalanen in 1313 Athene veroverden en daar een rijk stichtten. Daarentegen was het voor den Keizer een beveiliging, dat in 1320 met Bulgarije een duurzame vrede tot stand kwam. Ook' in Griekenland gelukte het door een handige politiek eenige hertogdommen aan de Franken te ontrukken en weer aan het rijk te brengen. Maar dat woog lang niet op tegen de groote verliezen, die de Keizer voortdurend in Klein-Azië leed. Steeds drongen de Osmanen voorwaarts; het was alleen aan de Johanniters te danken, dat Osman zich nog niet van den Archipel meester maakte. Deze geestelijke ridderorde, sedert 1291 uit het Heilige Land verdreven, had zich in 1309 gevestigd op Rhodus en daar haar eigenaardigen staat gesticht; zoo werd het eiland een sterke voormuur van het Christendom tegen den opnieuw opdringenden Islam. Onder hun bestuur werd Rhodus bovendien een belangrijke handelsplaats, een der voornaamste geldmarkten van het Oosten. Maar zelfs deze hulp baatte Byzantium op den duur weinig. Tot overmaat van ramp braken er nog oneenigheden uit in het Keizerlijk huis tusschen Audronikos en zijn gelijknamigen kleinzoon. Daarvan maakten op hun beurt de Osmanen weer gebruik. Osmans zoon Oerchan dwong in 1326 Prusa (Broessa) te capituleeren. De oude Sultan ontving het bericht van deze belangrijke verovering op zijn doodbed; hij werd dadelijk te Prusa bijgezet. Oerchan, die zijn vader in heldenkracht, eenvoud en beleid gelyk was, maakte deze stad tot zijn residentie. In 1328 bezette hij bovendien het belangrijke Nicomedia. Inmiddels was de oude Keizer in 1328 onttroond door Andronikos III, Met al zijn gebreken was de jonge Keizer toch als militair en diplomaat vee] bekwamer dan zijn grootvader. Hij moest naar drie zijden te gelijk het rijk verdedigen; bij de Osmanen en Serviërs hadden zich nu ook nog de Bulgarei] gevoegd. Deze laatsten wist hij evenwel spoedig te bevredigen en zelfs tegen Servië te gebruiken. Zoo in Europa beveiligd, wendde hij zich tegen Oerchar om het bedreigde Nicaea te redden. Tevergeefs. De oude conciliestad werc in 1330 door den Sultan bezet. Daarmede was zoo goed als geheel Klein-Azië in de macht van den Islam. Slechts in Trebisonde bleef nog een Griekse! rijkje bestaan. Aan den anderen kant had de Servische Koning Stephanus V] in 1330 de Bulgaren zoo volledig verslagen, dat Bulgarije zoo goed als gehee aan Servië werd onderworpen. Van dit groote rijk werd in 1331 de jong< Stephanus VII Duschan, de grootste der Servische vorsten, de beheerscher Daarmede was een tegenstander van Byzantium opgetreden, die Oerchan ii talent en karakter volkomen gelijk was. Hij had van den aanvang af het vast< voornemen Servië tot den heerschenden staat op het Balkanschiereiland t< verheffen. Hij breidde zijn grenzep steeds meer naar het Zuiden uit en dronj De Johanniters op Rhodus, 1309. Oerchan, 1326-1359. Andronikos III, 1328-1311. t l l l | J 1 [ 1 .Stephanus VII Duschan, 1 1331-1366. • y De Janitzaren, 1330. Johannes V 1311—1391. Johannes V] Jantakuzenc 1311 — 1355. door tot voor de poorten van Thessalonica. Kort daarna veroverde hij door twee welberaamde veldtochten in 1338 en 1339 zoo goed als geheel Epirus. In denzelfden tijd verkreeg het Osmanische rijk zijn definitieve inwendige organisatie. Oerchans grootvizier, zijn broeder Aladdin, een hoogst bekwaam organisateur, legde den grondslag tot de staatsinrichting der Osmanen, die met geringe afwijkingen nog heden bestaat. Een geregeld bestuur werd overal ingevoerd. Maar bovendien schiep Aladdin een nieuwe militaire organisatie. Hij begreep, dat naast de Turksche cavalerie, die voor geregelde veldslagen en belegeringen minder geschikt was, de vorming van een staand leger infanterie noodig was. In 1330 werd zulk een korps uit jonge, tot den Islam bekeerde Christenen gevormd. De Jeni Tscheri (nieuwe troep), in het Westen Jauitzaren genoemd, oorspronkelijk slechts duizend man sterk, werden weldra de stevige kern van het Turksche leger. Zij vormden een gesloten broederschap, waarover zelfs de Sultan geen volledig gezag bezat en die dan ook in de latere Turksche geschiedenis, toen geen sterke sultans haar meer onder den duim hielden, veel gevaarlijker voor den heerscher zelf dan voor diens vijanden werd. Naast de Janitzaren werd door Aladdin ook nog een staand huurkorps cavalerie gevormd. Terwijl zoo in Klein-Azië de gevreesde macht der Turken zich hoe langer hoe geduchter organiseerde, stierf Andronikos III in 1341. Deze vroegtijdige dood is voor het rijk hoogst noodlottig geworden. Hij werd opgevolgd door , zijn minderjarigen zoon Johannes V onder regentschap van zijn moeder. De toestand van het rijk was uiterst bedenkelijk. Yenetianen, Franken, Serviërs, Bulgaren en Osmanen drongen overal het Byzantijnsche gebied binnen. Een : troonstrijd verergerde nog den toestand; de veldheer Johannes Kantakuzenos ,sliet zich nog in hetzelfde jaar als Johannes VI tot Keizer kronen. Een burgeroorlog, die de krachten van het rijk nog meer verzwakte, was het gevolg. Kantakuzenos riep de hulp van Stephanus Duschan en van de Bulgaren in, die natuurlijk volgaarne werd verleend. Ook ten gevolge daarvan kreeg Kantakuzenos het overwicht; maar daardoor waren Philippopel en aangrenzende streken voor het rijk verloren. In 1347 nam de nieuwe Keizer bezit van de hoofdstad. Hij aanvaardde de regeering voor tien jaren; dan zou Johannes V hem opvolgen. Toen Kantakuzenos het bestuur in handen nam, bestond zijn gebied nog slechts uit eenige groote, voor een deel slechts door de zee samenhangende overblijfselen van het eens zoo trotsche Grieksche rijk. Handel, landbouw en industrie waren zoo goed als geheel vernietigd; de economische toestand was uiterst bedenkelijk. De belastingen waren drukkender dan ooit; de staatsfinanciën waren in chronische wanorde. De Genueezen bezetten Chios en andere eilanden en versloegen de Keizerlijke vloot. Stephanus Duschan breidde zijn rijk steeds verder uit en bereikte zelfs de Aegaeische Zee. Wat zijn einddoel was, was niet twijfelachtig. In 1346 liet hij zich te Skopje door den patriarch van Servië tot Czaar of Keizer der Serviërs en Grieken kronen; als de erfgenaam der Palaeologen wenschte hij zich te beschouwen. Op allerlei wijzen zocht hij het rijk ook innerlijk te versterken; de orde werd streng gehandhaafd; de welvaart werd door verstandige maatregelen vermeerderd; in 1349 liet hij het Servische landrecht canoniseeren. Voor de Albaneezen en Grieken werden bijzondere bepalingen gemaakt, waardoor hij deze nieuwe onderdanen geheel voor zich won. Met Venetië en Hongarije onderhield hij vriendschappelijke betrekkingen. Daardoor in den rug gedekt, kon hij des te krachtiger tegen Byzantium optreden. Janina, Arta en Acarnanië vielen hem in handen. Thessalië bezette hij in 1349. Kantakuzenos zag zich wel genoodzaakt vrede te sluiten. Een nieuw bewijs van zijn onafhankelijkheid gaf Duschan door in 1352 den band van de Servische Kerk met den patriarch van Konstantinopel af te snijden. Daartegen kon Kantakuzenos weinig doen. Zijn verhouding tot zeer populairen Johannes V werd hoe langer hoe meer gespannen. In 1353 ontbrandde mede door toedoen van Duschan de burgeroorlog opnieuw. Tegen Johannes V riep de Keizer zelfs de Osmanen te hulp, die bewijs van hun tegenwoordigheid gaven door Adrianopel gruwelijk te verwoesten. Ook Kantakuzenos kon de geesten, die hij dwaas genoeg had opgeroepen, niet meer bedwingen. Eenmaal in Europa, bleven de Osmanen daar; in 1354 bezetteni zij zelfs Kallipolis, een der grootste handelsplaatsen van het rijk. Daarmede hadden de Osmanen een veiligen overtocht over den Hellespont gewonnen. Natuurlijk weigerde Oerchan de stad weer aan den Keizer uit te leveren. Van de verwarring, die deze gebeurtenissen in het rijk teweegbrachten, maakte Johannes V gebruik door in 1355 bij verrassing de hoofdstad te bezetten. Kantakuzenos moest afstand doen: Johannes aanvaardde de regeering. Hij vond weldra de omstandigheden gunstiger dan zijn voorganger. Met Genua sloot hij vrede; met Venetië bleef hij op goeden voet. In 1355 stierf de geweldige Czaar Stephanus Duschan. Met hem verdween de laatste volksheld van het Balkanschiereiland, die in staat zou zijn geweest een dam op te werpen tegen den stortvloed der Osmanen, die weldra het geheele land dreigde te overstroomen. Zijn opvolger Stephanus VIII Urosch was een weinig bekwaam man en kon zijn groot gebied niet bijeenhouden; machtige vazallen kwamen in opstand; het rijk begon uiteen te vallen. Hoe gelukkig dit oogenschijnlijk voor den Keizer van Byzantium was, spoedig zou het blijken, hoeveel de Christenheid in den krachtigen Duschan had verloren. Oerchan stierf in 1359 en werd opgevolgd door zijn zoon Moerad I, een held van zeldzame energie en doortastendheid. Van den eersten dag zijner regeering af was het zijn vaste voornemen het Balkanschiereiland te veroveren. Reeds in 1360 stak hij den Hellespont over. Dwars door het Grieksche gebied drong hij naar het Noorden door. In 1361 veroverde hij na moeilijken strijd Adrianopel, waar hij in 1365 zijn residentie vestigde; twee jaren daarna bezette hij ook Philippopel. Daarmede was het grootste gedeelte van Bulgarije in zijn macht; daarmede had de sultan een vaste basis voor verdere veroveringen in Europa gewonnen; het bestaan van het Byzantijnsche —J )e Osmanen in Europa, 1354, Stephanus VIII, 1355—1365. Moerad I, 1359—1389. Adrianopel bezet, 13R1. rijk was nog slechts een quaestie van tijd. Moerad toch bepaalde zich niet tot veroveringen, maar koloniseerde het veroverde gebied onmiddellijk met zijn stamgenooten. Zoo vormde hij een stevige basis voor zijn macht in Europa. Een andere basis was het karakter van den sultan zelf. Moerad I was de grootste vorst van het Oosten. Hij was een gestreng, maar rechtvaardig heerscher. In den oorlog vermeed hij onnoodige gruwelen. Hij was grootmoedig en beminnelijk. In den strijd was hij de dapperste der dapperen, die al zijn soldaten voorging en door een gloeiende welsprekendheid wist te bezielen. Vrijgevig en vroom Muzelman, heeft hij veel moskeeën en andere gewijde gestichten gegrondvest. Vóór alles krijgsman, wist hij toch het verkeer met vrome en geleerde mannen op prijs te stellen. Hij was een bekwaam organisator, in het algemeen een regent van den eersten rang. Vastberaden en vastbesloten, onvermoeid, was hij een scherpzinnig staatsman, tegen wiens talent niemand opgewassen was en dien ook niemand in eerlijkheid en betrouwbaarheid overtrof. Al spoedig gelukte het Moerad een groot gedeelte van het Balkanschiereiland aan zijn zijde te brengen. Eerst bondgenooten, werden verschillende kleine staten vervolgens vazallen, ten slotte onderdanen van den Sultan. De onderlinge verdeeldheid van alle Christenen maakte hem deze politiek, die beurtelings door bedreigingen en door voorkomendheid werkte, uiterst gemakkelijk; zelfs werd Moerad dikwijls als bondgenoot of als scheidsrechter door vele Christelijke dynasten gezocht. Ook Johannes V schijnt het gevaar niet te hebben ingezien; bovendien werd hij door binnenlandsche woelingen in zijn bewegingen bemoeilijkt. Evenmin was Servië in staat zich met goed gevolg te verzetten. In 1365 stierf met Stephanus VIII het huis der Nemanjiden uit; een strijd om de kroon was er het gevolg van. Het teekent den toestaud, dat Johannes V in 1369 een reis naar WestEuropa ondernam om daar bondgenooten te zoeken. Het is begrijpelijk, dat hij in dezen tijd, toen de strijd van Engeland en Frankrijk op het hevigst was, zijn doel niet bereikte. Ook te Rome kon hij van den Paus weinig daadwerkelijke hulp verwerven; de tijden der kruistochten waren lang voorbij. Kort daarna ontviel den Keizer ook Servië. Bij Tschirmen aan de Maritza wisten de Osmanen in den nacht van 25 op 26 September 1371 de overmachtige, maar slecht georganiseerde Serviërs volledig te verslaan. Daarmede was de voornaamste vijand der Osmanen op het Balkanschiereiland buiten werking gesteld. In de volgende jaren breidde Moerad op kosten der Serviërs zijn grenzen tot Thessalië en Albanië uit: een aantal steden vielen hem in handen. Gelukkig wist vorst, later Czaar Lazarus, beheerscher van de landen aan den Donau bij Belgrado, voor het laatst de Servische volkskracht nog tot eendrachtig handelen te bezielen. Terwijl Servië zich dapper te weer stelde, om ten minste met eere te vallen, schenen de Palaeologen alles te doen om den Sultan het pad te effenen. Tegen Johannes V stond zijn zoon Andronikos op; de opstand kon slechts worden bedwongen met behulp van — Moerad. Maar nogmaals brak het oproer uit; met behulp der Genueezen bezette 's Keizers zoon Andronikos in 1376 de hoofdstad, zette zijn vader af, en liet zich zelfè als Andronikos IV en zijn zoon als Johannes VII tot Keizer kronen. Natuurlijk zag Johannes V dat nietJ rustig aan; met behulp der Osmanen en der Venetianen bezette hij in 1379 opnieuw Byzantium. Eerst in 1382 werd de vrede hersteld: Johannes V bleef meester van hoofdstad, troon en rijk. Genua sloot in 1387 een handelsverdrag met den Sultan, waarbij het zich bij voorbaat beveiligde, zoo het den Turken mocht gelukken het Grieksche rijk te vernietigen. Met Venetië was de verhouding moeilijker; deze Republiek had in 1383 Euboea, in 1386 Corfoe veroverd en breidde haar eilandengebied nog verder uit; de Turken vonden hier een macht tegenover zich, die economisch en politiek veel gevaarlijker voor hen was dan de Keizer. Voorloopig liet Moerad zoowel den Keizer als Venetië met rust, maar wendde zich weer tegen Servië. In 1381 veroverde hij Monastir; het volgende jaar bezette hij zelfs het strategisch zeer gewichtige Sofia. In dit gevaar sloten de Serviërs zich onder Lazarus nauwer aaneen. Bliksemsnel trok Moerad hen te gemoet; de Serviërs trokken verschrikt terug; Nisch werd door de Turken genomen. Toen haastte Lazarus zich met den Sultan vrede te sluiten; hij moest Nisch afstaan, de Turksche leenhoogheid erkennen en zich schatplichtig verklaren. Maar reeds het volgende jaar hernieuwde hij den oorlog, en wel met geluk; bij Plotschnik versloeg hij de Turken volledig. Alle Slavische volken schaarden zich vol geestdrift onder Lazarus' vanen: het zou een strijd op leven en dood om het bezit van het Balkanschiereiland worden. Moerad zag het gevaar in; hij rustte zich duchtig toe tot den beslissenden kamp. Eerst viel hij Bulgarije aan en veroverde het zoo goed als geheel. Daarop trok hij tegen de Serviërs op. Bij Kossovo kwam het den 15den Juni 1389 tot een geweldigen slag. Het Christenleger was veel sterker dan het Turksche. Maar de Osmanen waren militair veel weerbaarder; daarbij was in tegenstelling met de verdeelde Serviërs j de leiding in één hand, die van den (bekwamen Moerad zelf. Lang werd aan beide zijden met groote dapperheid gestreden, zonder dat een var beide partijen wankelde. Maar toen een hevige -aanval der Servische ruiteri den Turkschen linkervleugel overhoop wierp, was het aan de onstuimige dapperheid van Moerads zoon Bajazet te danken, dat niet alleen de Slaver werden tot staan gebracht, maar ook op hun beurt teruggedrongen. Daarmede was de slag beslist. De overwinning der Turken was volkomen. Lazarus was gesneuveld. Maar ook Moerad betaalde de overwinning met zijn leven. De nieuwe Sultan Bajazet I miste verschillende der groote eigenschapper van zijn vader. Met de stevige kracht, die aan Moerads veldtochten eiger was geweest, verbond zijn zoon een onrustige beweeglijkheid, die hem steeds tot nieuwe veldtochten en heldendaden drong en hem den zeer juisten bijnaarr Ilderim (bliksem) bezorgde. Als regent stond hij beneden zijn vader; var Andro nikos IV. ohannes VII. ) Slag bij Kossovo, 15 Juni 1389. ■ JJbuuJh^U. I i i l i \ [ Bajazet I, 1389-140^ I l l Manuel II, 139 L—1425. administratie en justitie had hij geen begrip. Ook was hij de eerste der Osmaansche sultans, die onder de verhoogde macht en rijkdom zich overgaf aan alle weelde en alle uitspattingen van het Oostersche vorstenleven. Dat hij vele moskeeën, scholen en weldadige instellingen stichtte kon in de oogen der rechtzinnige Muzelmannen niet vergoeden, dat hij zich aan het gebruik van wijn overgaf en zich ook op sexueel gebied te buiten ging. Ook daardoor werd hij grillig, hoogmoedig en wreed. Natuurlijk zette hij het succes van Kossovo voort. Hij sloot vrede met Lazarus' zoon Stephanus, die zich tot vazal van den Sultan moest verklaren. Ook de vorsten van Wallachije, Bosnië en Albanië werden schatplichtig. Bajazet bezette verder Philadelphia, de laatste Byzantijnsche stad in Kleijji4zië. Johannes V heeft dezen smaad nog beleefd. In 1391 is hij gestorven en opgevolgd door zijn zoon Manuel II, die om zijn dapperheid, begaafdheid en welwillendheid verdiend had in een meer vreedzamen tijd te regeeren. Onmiddellijk kwam Bajazet met hem in openlijke vijandschap; maar weldra begreep hij toch den Keizer noodig te kunnen hebben en sloot vrede. Daarna wendde hij zich tegen het eigenlijke Griekenland en maakte Thessalië, Athene en andere Frankische rijkjes schatplichtig. Daarna viel hij in 1393 op het zeer verzwakte Bulgarije aan. De hoofdstad Tirnovo viel na een kort beleg in zijn handen. Daarmede was dit rijk vernietigd; zoo overleefde Byzantium nog zijn ouden vijand. Bulgarije werd door Turksche kolonisten bevolkt; daarentegen werden vele aanzienlijke Bulgaren naar Klein-Azië overgebracht. Daardoor werd de toestand van den Keizer zoo goed als wanhopig; steeds nauwer trok Bajazet zijn kordon om Konstantinopel; ieder oogenblik dreigde hij het beleg voor de stad te slaan. Manuel wendde zich in zijn nood nogmaals tot West-Europa. Inderdaad vond hij hulp bij een vorst, die evenzeer dooide geweldige expansie der Osmaansche macht bedreigd werd, bij Sigismund van Hongarije. Deze stelde zich aan het hoofd van een geweldige krijgsmacht, die zich opmaakte om gelijk voor drie eeuwen de ongeloovigen in het Oosten te bestrijden. Hoewel Europa door kerkelijken en staatkundigen strijd wanhopig verdeeld was, begon toch hier en daar het bewustzijn te ontwaken van het groote gemeenschappelijke gevaar, dat in het Oosten dreigde. Onder deze omstandigheden gelukte het Sigismund, wien zelf het vuur bijna aan de schenen werd gelegd, een bondgenootschap te vormen. Paus Bonifacius IX liet overal het kruis prediken. In 1396 begaf een Fransch leger onder Jan van Nevers — den later als Jan zonder Vrees bekenden hertog van Bourgondië — zich op weg naar het Oosten. Bij hem sloot zich een korps Duitschers aan. In Boeda voegden zich nog Engelschen bij hem, benevens tal van Poolsche en Boheemsche ridders. Onder Sigismunds leiding trok het groote, maar wat verbrokkelde leger door de IJzeren Poort Wallachije binnen; hier sloten zich nog de Wallachen aan. De tijden der kruistochten schenen te herleven; nooit was zulk een groot en prachtig leger tegen de Turken opgetrokken. Aanvankelijk had Sigismund dan ook succes. Hij nam Widdin in; in September begon hij Nicopolis te belegeren. Toen kwam het bericht, dat Bajazet met zijn geheele macht tot ontzet aanrukte. Den 28sten September 1396 kwam het tot een beslissenden slag. De Fransche ridders weigerden onverstandig genoeg zich daartoe aan Sigismunds discipline te onderwerpen. Het gevolg was, dat wel de lichte Turksche ruiterij en zelfs de Janitzaren voor de Franschen terugweken, maar ook dat deze ridders daarna den strijd tegen de zware Turksche ruiterij niet meer konden volhouden. Velen werden neergehouwen, velen gevangengenomen, Slag bij Nicopolis, 28 Sept. 1396 Sigismund van Hongarije roept de hulp in van den Koning van Frankryk tegen de Turken. \ Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek te Breslau. onder wie Jan van Nevers; de Hongaren en Duitschers beving de Turksche vrees; alles vluchtte naar den Donau. Sigismund en de grootmeester der Johanniters redden zich op een schip naar Konstantinopel. Zoo had de Islam een nieuwe overwinning behaald. Europa stond ontzet. Op het Balkan-schiereiland durfde niemand Bajazet weerstaan. Dat deze nederlaag Sigismunds gezag in Hongarije nog meer deed dalen, ligt voor de hand. Inmiddels had in Polen een krachtige hand ingegrepen. Eerst werden alle pretendenten het er over eens om Lodewijks jongste dochter Hedwig tot Koningin uit te roepen. Den 15den October 1384 werd zij te Krakau plechtig \** 69 Hedwig, 1384. Jagello. £ WladislawV, 1380 -1431. De Zwabisch< bond. Zwitserland gekroond. Maar aanstonds hernieuwde zich de strijd om de hand der Koningin. Ten slotte bleef Jagello, grootvorst van Littauen, de overwinnaar. Door list en geweld had hij de heerschappij over zijn grootvorstendom weten te bemachtigen. Maar zijn eerzucht wees hem hooger; hij wierf dus in 1384 om Hedwigs hand. Maar eerst moesten twee voorwaarden worden vervuld: Jagello, die nog Heiden was, moest Katholiek worden en de privilegiën van den adel handhaven. Na eenige onderhandelingen werden de partijen het eens. Den 12den Februari 1386 deed Jagello zijn intocht in Krakau; drie dagen daarna werd hij gedoopt; nogmaals drie dagen daarna huwde hij Hedwig en bevestigde hij de Poolsche privilegiën; eindelijk den 4den Maart werd hij als Koning Wladislaw V gekroond. Het spreekt vanzelf, dat de vereeniging van Polen en Littauen voor de Duitsche Orde noodlottig kon worden. Beide Slavische staten waren de doodsvijanden van de Duitsche kolonie, die zich in hun gebied had ingedrongen. Vooral de Littauers haatten de Duitschers. Want zoolang dit volk Heidensch was gebleven, was het een object geweest, waarop de Orde haar aloude roeping, den strijd tegen de ongeloovigen, nog kon vervullen. Het was een soort sport, waarop de ridders hun standgenooten plachten te noodigen, maar die niettemin niets anders was dan een uitmoording en uitplundering der Littausche grensgewesten. Thans, nu Jagello en zijn volk Christenen werden, was ieder voorwendsel voor zulke rooverijen op Christelijken grondslag verdwenen. Wat meer is, Wladislaw V zou toonen, dat hij den zijn volk jarenlang aangedaneu smaad niet had vergeten. Terwijl in het Noorden de Hanze en de Duitsche Orde goed georganiseerde Duitsche gebieden vormden, was in het Rijk de verdeeldheid hand over hand toegenomen. Maar toch ontbrak het niet aan pogingen om hier de eenheid te bewaren, elders te bevestigen. De steden bleven de voornaamste dragers van het Rijksidee, dat nooit onder het Duitsche volk verloren ging. ; Reeds in 1330 hadden de Zwabische steden zich tot een bond vereenigd; zelfs vorsten achtten het niet beneden zich om daarvan deel uit te maken. In 1370 telde de bond reeds 30 leden. Het ligt voor de hand, dat zulk een bond van kleine machthebbers rechtstreeks tegen de groote rijksvorsten gericht was. Ook zij sloten zich dus aaneen. Een botsing kon moeilijk uitblijven. De strijdbare Eberhard van Wurtemberg gordde in 1377 het zwaard aan tegen de steden. Wel werd hij in dat jaar bij Reutlingen verslagen, maar in 1388 nam hij revanche, door bij Döffingen den Zwabischen bond volledig te verslaan. Van dezen slag hebben de steden zich niet meer kunnen verheffen. Des te heftiger ontbrandde de strijd tusschen vorsten en ridders, die zich ook tot bonden vereenigden om hun onafhankelijkheid te verdedigen. Zoo was Duitschland in de latere jaren der 14de eeuw vol woeling en strijd. Juist in dezen donkeren tijd, juist door de voortdurende versplintering van Duitschland hebben de Zwitsers hun onafhankelijkheid kunnen hand- haven. Na den slag bij Morgarten hadden zij zich door den steun van Keizer Lodewijk tegen de Habsburgers kunnen bevestigen. Snel wies het eedgenootschap dan ook aan: in 1332 werd Luzern, in 1336 Zurich, in 1352 Glarus, in 1353 Bern er in opgenomen. Van Karei IV, die den Habsburgers gaarne dat verlies gunde, verkregen de Zwitsers in 1362 de bekrachtiging van hun verbond. Natuurlijk legde het Habsburgsche huis zich bij dat alles niet neer; zij wachtten slechts de gelegenheid af om hun slag te slaan. Die gelegenheid Slag bij Sempach. Miniatuur in een handschrift van de Stftndische Landesbibliothek te Kassei. bood zich aan, toen de bondgenoot der Zwitsers, de Zwabische bond, in de klem geraakte. In 1386 vereenigde Leopold III van Oostenrijk de Zuidduitsche en Oostenrijksche ridderschap tot een geweldigen aanval op de Zwitsersche boeren. Maar opnieuw bleek, dat dit volk krachtig genoeg was om zijn onafhankelijkheid te handhaven. Den 9den Juli 1386 kwam het in den pas bij Sempach tot een beslissenden slag. Verstandig genoeg bepaalden de zwaar gewapende ridders zich tot een defensieve houding. Eerst toen het den Zwitsers gelukte een bres in de phalanx te breken — de sage noemt hier den naam van den heldhaftigen Arnold von Winkelried — konden zij in den strijd van man Slag bij Sempach, 9 Juli 1386. 'Slag bij Nftfels, 9 April 1388. Wen zei. I Wenzel afgezet, 20 Aug. 1400. tegen man de ridders verslaan; honderden, ook Leopold zelf, kwamen om. Ook de laatste aanval der Habsburgers werd den 9den April 1388 bij Nafels met kracht teruggeslagen. De Zwitsersche vrijheid was gevestigd. Wat deed de Duitsche Koning in dezen tijd, toen overal het Rijksgebouw in zijn voegen kraakte? In het geheel niets. Wenzel was geestelijk niet misdeeld; hij zag zeer goed de gebreken van het Rijk en tevens de middelen om ze te verhelpen. Ook was bij hem de wensch levendig om als hervormer op te treden. Maar hij miste alle energie, alle doorzettingsvermogen, zoodat de minste tegenstand hem ontmoedigde en werkeloos deed neerzitten. Zoo had hij het Rijksbestuur al spoedig zoo goed als geheel prijsgegeven. Daarbij kwam dat hij zich aan dronkenschap overgaf, die hem weer tot uitbarstingen van toorn prikkelde; hij werd ten slotte een ruw despoot, die alleen zijn luim van het oogenblik volgde. Toch bevorderde hij, waar hij kon, den landvrede en de bovengenoemde stedenbonden. Maar hulp kon hij weinig geven. Hij zag het aan, dat de Zwabische bond in 1388 bij Döffingen door Eberhard van Wurtemberg, de Rijnbond evenzoo door Ruprecht van de Paltz werd verslagen. Eerst in 1389 kwam ook door Wenzels toedoen een zesjarige vrede te Eger tot stand; de Koning liet de steden aan haar lot over. In Bohemen zelf verbitterde Wenzel adel en volk steeds meer. Zelfs vereenigde de adel zich onder leiding van 's Konings broeders Sigismund en Johan tot een bond, die in 1394 Wenzel gevangennam; hij moest een regentschap van edelen dulden. In het besef zijner zwakheid ontwikkelde zich bij hem hoe langer hoe meer zijn sluimerende tirannennatuur. Moord werd een gewoon regeeringsmiddel. Om Duitschland bekommerde hij zich niet meer. Alles was voor geld van hem te verkrijgen. Groot misnoegen gaf b.v. in 1395 de ruim betaalde verheffing der Visconti tot erfelijke hertogen van Milaan. Toen vonden zelfs de Duitsche vorsten, dat zulk een regeering met de eer van het Rijk niet langer was overeen te brengen. In April 1399 sloten de keurvorsten van de Paltz, Mainz en Keulen een verbond tegen Wenzel, waarbij zich al spoedig Saksen en Trier aansloten. Zoo waren alle keurvorsten het eens, behalve natuurlijk die van Bohemen, Wenzel zelf, en die van Brandenburg, zijn broeder Sigismund. Den 20sten Augustus 1400 werd Wenzel op een plechtigen keurvorstendag te Oberlahnstein afgezet; in zijn plaats werd Ruprecht van de Paltz tot Koning verkozen. TIENDE BOEK. DE TIJD DER GROOTE CONCILIËN. DE VAL VAN KONSTANTINOPEL. 1400 —1453. EERSTE HOOFDSTUK. Pisa en C o n s t a n z. 1400 —14-18. fev e nieuwe Koning Ruprecht had een weinig benijdens- M waardige positie. Hij was slechts een werktuig in de handen KB der keurvorsten, wier macht hij nog gedwongen was §3 /r)» belangrijk te vergrooten. Zware verplichtingen had hij op Ju genomen; hij had beloofd Milaan weer voor het rijk te heroveren en bovendien het schisma te heelen. Maar geen der keurvorsten was voornemens hem de daartoe noodige middelen te verschaffen. Het schijnt, dat van den aanvang af hun eenig voornemen is geweest om de Duitsche kroon geheel machteloos te maken. Rupi echts ïegee* ring is dan ook volslagen onvruchtbaar gebleven. Wel poogde hij in 1401 Milaan te heroveren; maar bij Brescia werd hij door Giangaleazzo zoo volledig verslagen, dat hij haastig naar Duitschland moest terugtrekken. Sedert was zijn positie geheel hopeloos; het was of er geen Koning meer bestond; alle vorsten deden wat hun goeddacht. En zelfs de geringe macht, die Ruprecht trachtte uit te oefenen, werd hem nog misgund. In September 1405 sloot de aartsbisschop van Mainz met eenige vorsten en_stede.n te Marbach een verbond ter onderlinge verdediging tegen allen, die hun rechten zouden aantasten, dus rechtstreeks tegen den Koning gericht. Ruprecht was daartegen machteloos; zelfs moest hij dezen bond in 1406 erkennen. Zou het hem echter mogelijk zijn buiten Duitschland den grondslag te vinden, waarop hij de Duitsche Koningsmacht weer zou kunnen opbouwen? Het schisma, dat tot onberekenbaar nadeel der Kerk nu al dertig jaren duurde, kon hem zulk een steun verschaffen. Hij verklaarde zich voor Gregorius XII, den Paus te Rome.< Maar daarmede had hij toch slechts weinig gewonnen. Want aan den eenen kant riep hij daardoor de publieke opinie tegen zich in het harnas, die steeds Puprecht, U00-1410I Sregorins XII, 1400-1415. /Concilie van Pisa, 1401». Benedictus XIII en Gregorius XII afgezet, 5 Juni 1409. ' / Alexander V, 1409-1410. luider en luider een concilie eischte, terwijl aan den anderen kant Gregorius' vrienden juist 's Konings vijanden waren en hem dan ook niet ter wille van den Paus te hulp kwamen. Toch had Ruprecht in 1407 nog het geluk de kroningsstad Aken te bezetten, waar hij dan ook werd gekroond. De aandrang der openbare meening liet zich evenwel niet meer gezeggen. Tegen de protesten der beide Pausen in kwam in Maart 1409 het Concilie van Pisa bijeen. Duidelijk bleek de wensch der geheele Christenheid om het schisma te beëindigen; het Concilie was druk bezocht. Meer dan twintig kardinalen, vier patriarchen, tachtig bisschoppen persoonlijk, meer dan honderd door volmacht, ongeveer evenveel abten, veertig priors, de generaals van verschillende orden, de grootmeesters der geestelijke ridderorden waren daar met honderden geestelijken van lageren rang verschenen. Driehonderd doctoren in de theologie en het canonieke recht vormden met de vertegenwoordigers der universiteiten, Parijs vooraan, een machtig wetenschappelijk element. Bovendien waren zoo goed als alle vorsten door plechtige gezantschappen vertegenwoordigd. Yan den aanvang af weigerden echter beide Pausen om op het Concilie te verschijnen, oftook maar gezanten te zenden, nog veel meer om zich aan de besluiten ervan te onderwerpen. Daarmede was de arbeid van de groote kerkvergadering van den aanvang af met onvruchtbaarheid geslagen. Bedenkelijk was het ook, dat Ruprechts gezanten zich als de verdedigers van Gregorius opwierpen. Zij protesteerden niet ten onrechte tegen de afzetting der beide Pausen en voorspelden van een nieuwe keuze buiten deze twee om niets dan vermeerdering van verwarring. De uitkomst heeft de juistheid van deze voorspelling bewezen; maar voor Ruprecht had zij slechts kwade gevolgen. Want het Concilie trad in verbinding met Wenzel en beloofde dezen als Koning te zullen erkennen. Onmiddellijk daarop verlieten Ruprechts gezanten de vergadering; ook hier kon de Koning geen steun meer verwachten. Na langdurige overwegingen en bij breed gemotiveerde vonnissen werden den 5(len Juni 1409 Benedictus XIII zoowel als Gregorius XII als openbare bevorderaars van het schisma en hardnekkige ketters, schuldig aan meineed en geloftebreuk plechtig afgezet en zelfs uit de Kerk gestooten; alle aan hen gedane eeden werden ontbonden, hun edicten krachteloos verklaard; aan alle Christenen werd geboden hen niet langer als hoofd der Kerk te erkennen. Met de keuze van een nieuwen Paus ging het minder vlug; over de wijze van verkiezing was men het oneens. Ten slotte kwam men tot een compromis; de aanwezige kardinalen zouden op gezag van het Concilie den hieuwen Paus verkiezen. Deze zou bovendien onmiddellijk na zijn verkiezing moeten beloven om het Concilie niet te ontbinden, voordat de Kerk in hoofd en leden zou zijn hervormd. Op deze wijze en onder deze voorwaarden werd den 26sten Juni de aartsbisschop van Milaan als Alexander V tot Paus verkozen. Onder zijn presidium is verder het Concilie gehouden. Maar ook deze machthebber bleek door zijn verkiezing van meening te zijn veranderd over de noodzakelijkheid en den omvang van hervormingen. Wel werden nog verschillende besluiten genomen tot afschaffing of ten minste regeling der door het schisma veroorzaakte misstanden; wel gaf Alexander eenige Pauselijke voorrechten prijs, maar hij wist tevens daardoor verdere ^ hervormingsplannen te beletten. Zelfs kon hij doordrijven, dat het Concilie met zijn eigen toestemming drie jaren werd verdaagd, ten einde in dien tijd de grondige hervorming der Kerk voor te bereiden. Zoo eindigde het concilie van Pisa zonder resultaat. Want niet eens het schisma was er door beëin- » digd. Integendeel, de voorspelling van Ruprecht kwam uit: in plaats van twee Pausen kwamen er drie. Want zoowel Benedictus XIII als Gregorius XII weigerden hun afzetting te aanvaarden. Zoo bleef men den eerste in Frankrijk, Portugal en Spanje erkennen; zoo erkenden Napels en eenige andere deelen van Italië met Koning Ruprecht Gregorius. Daarentegen werd Alexander in Duitschland door alle vijanden van Ruprecht gesteund. Den 3den Mei 1410 is hij reeds gestorven. Ongetwijfeld ware het gewenschter geweest hem geen opvolger Beelden van Ruprecht van de Paltz en van zijn gemalin Elisabeth, Burggravin van Neurenberg, op een tombe in de Heil. Geistkirche te Heidelberg. te geven; maar de eerzuclit van een der te Bologna vergaderde kardinalen dreef zijn eigen keuze door; zoo werd den 17den Mei Johannes XXIII tot Paus verkozen. Een dag daarna stierf Ruprecht. Hoe weinig zijn Koningschap ook had beteekend, zijn dood was een verlies; er volgde in Duitschland een politiek 70 A** Johannes XXIII, 1410-14)5. Sigismund, 1410 -1437. Joost van Moravië f, 1411. li Hervormingsbeweging. Windesheim. De Broeders des Gemeenert Levens.; schisma. Vooreerst meende Wenzel nu weder in zijn Koningsrechten te kunnen treden. Maar naast hem trad zijn broeder Sigismund op den voorgrond, gesteund door Frederik van Hohenzollern, burggraaf van Neurenberg. De derde candidaat was Wenzels en Sigismunds neef Joost van Moravië. Tot eensgezindheid kwam men niet. Den 20sten September 1410 werd Sigismund door de Paltz, Trier en Brandenburg verkozen. Gelukkig trok ten minste Wenzel zich voor zijn broeder terug. Maar den lsten October werd door Mainz, Keulen, Saksen en Bohemen (d. i. Wenzel) in onwettige vormen Joost verkozen. Zoo had men naast drie Pausen twee Koningen. Gelukkig eindigde ten minste het politieke schisma spoedig; Joosf^stierf"reeds in 1411. In Juli 1411 werd Sigismund door vijf keurvorsten op volkomen wettige wijze gekozen. Sigismunds naam is voorgoed verbonden aan het Concilie van Constanz en de veroordeeling van Johannes Hus. De aandrang, die zich sedert het laatst der 14de eeuw overal openbaarde naar een hervorming der Kerk, in hoofd en leden, zooals men het noemde, bedoelde niets anders dan wat het woord aanduidt; aan een afscheiding, zooals de latere Hervorming tot stand bracht, dacht niemand. Zoo diep was de gedachte van de eenheid der Kerk nog in de gemoederen ingebrand, dat zelfs het schisma die niet had kunnen uitwissehen. Nog steeds gevoelde de Christenheid zich als een eenheid. Maar bovendien, aan de hoofdwaarheden van het geloof twijfelde niemand. Natuurlijk, er waren, gelijk sedert eeuwen, ketters, maar door de overgroote meerderheid der geloovigen werd aan het kerkgeloof niet getornd. Het beste bewijs daarvoor is wel dit, dat juist de mannen, die zich het krachtigst tegen de misbruiken der Kerk verzetten, ter zelfder tijd met hart en ziel tegen de ketterij te velde trokken. Was niet Gerrit de Groote, de stichter van de merkwaardige beweging der moderne devotie, die aan de tweeledige stichting van de Windesheimsche kloostervereniging en van de Fraterhuizen het aanzijn heeft gegeven, was niet deze innig vrome, breed ontwikkelde, hoog moreele man tevens een ketterjager en beroemde hij zich niet daarop? Met Gerrit den Groote hebben wij den naam genoemd van den man, die den stoot heeft gegeven aan een in hoofdzaak moreele beweging, die in de Nederlanden en Noord-Duitschland breede scharen van aanhangers heeft gewonnen en dan ook hoogst zegenrijk heeft gewerkt. De kloostervereeniging, die haar middelpunt had in het Overijselsche Windesheim, heeft de taak, waartoe de bestaande orden, met name de bedelorden, niet meer in staat waren, overgenomen en een kloosterreformatie tot stand gebracht, die aan de ergerlijkste misbruiken een einde maakte. En in verband daarmede hebben de Broeders des Gemeenen Levens, die zich niet in de enge kloostercel besloten hielden, vele klassen der maatschappij met hoogere, reinere idealen vervuld. De denkbeelden en idealen van de Broeders des Gemeenen Levens en van Windesheim hebben hun meest verheven uitdrukking gevonden in het na den Bijbel wellicht meest gelezen boek der Christenheid, de Navolging van Christus. De schrijver er van was — als uitslag van een verbitterden strijd mag men dat wel vaststellen, — Thomas a Kempis, die meer dan zeventig 'i jaren lang de broeders van het Windesheimsche klooster op den Agnieten- t berg bij Zwolle door een devoot leven stichtte. Yer van de beslommeringen dezer wereld vond hy in de stille kloostercel „in een hoekske met een boekske" het ideaal van het Christelijk leven. Dat ideaal heeft hij in zijn geschriften, kronieken en preeken, traktaten en brieven, gebeden en gedichten, maar vooral in de Navolging geschetst. Dit boek bevat vermaningen tot geestelijk, innerlijk leven, gelijk het een vroom Christen naar het voorbeeld en in de navolging van Christus leiden moet. De hoogste studie van den mensch is het leven van den Heiland; daardoor leert men de wereld verachten, zich door boete in deemoed van zonde bevrijden, zich volledig en ongedeeld aan God overgeven en in de verzinking in het kruis den vollen troost der genade in het hart ontvangen; dien troost vindt de Christen in de Heilige Communie, welks mysterie geen sterveling kan doorgronden, maar vol deemoed geloovig moet aannemen. Maar naast deze zedelijke hervorming wenschte men in breede kringen een reformatie van het Pausdom, van de geestelijkheid. Dat het Pausdom niet alleen van zijn hoog standpunt was neergedaald, dat het tot hoon en spot der Christenheid was geworden, is duidelijk; het is bekend, dat ook daardoor het peil der geestelijkheid ^sterk was gedaald. Of moet men zeggen, dat dat der leeken sterk was ge/ezen? Vermoedelijk beide. In ieder geval- was een zuivering van den clerus van bovenaf dringend noodig. Deze hervormingsbeweging werd het duidelijkst waargenomen in die landen, waaide Staat de hevigste conflicten met den Paus had te doorstaan gehad, in Engeland en Frankrijk, waar de belangen van den ontkiemenden, zelfstandigen modernen Staat herhaaldelijk met die van de nog altijd zeer machtige Kerk in botsing kwamen. In Engeland had sedert ffiyclif de beweging tegen de Kerk een beslist kettersche kleur aangenomen. Onder Richard II had deze beweging bij vele aanzienlijken en bij den Koning zelf steun gevonden. In de vijftiende eeuw werd dat anders. Hendrik IV was , door een parlementaire revolutie op den i troon verheven en daardoor verplicht het Parlement naar de oogen te zien. Nooit heeft dit lichaam zulk een macht bezeten als onder het huis Lancaster. Maar Hendrik had nog meer verplichtingen. Den adel had hij voor zich gewonnen door een hernieuwing van den oorlog met Frankrijk in uitzicht te stellen, de geestelijkheid door de vervolging der Lollards te beloven. Voorloopig kon hij zijn eerste belofte niet inlossen; maar door de tweede zag hij zich genoopt zich tot beschermer der Kerk te verklaren en een algemeene kettervervolging te bevelen. Bij een Parlementsbesluit van 1401 werden aan de bisschoppen uitgestrekte volmachten tot beteugeling der ketterij verleend. 'homus a Kempis, 380-1471 iendrik IV, 1399-1413. Tal van slachtoffers vielen; tal van martelaren beklommen den brandstapel. Beelden van Hendrik IV, Koning van Engeland, en van zyn gemalin Johanna van Navarra, in de Kathedraal te Canterbury, Overal begonnen dientengevolge de ontevredenen het hoofd op te steken; de voortdurende oppositie, die Hendrik vond, werd in de hand gewerkt door deze vervolgingen. Nauwelijks een dag zat hij rustig op den geloofden tioon; het pleit voor zijn bekwaamheid, dat hij zich tot zijn dood toe heeft gehandhaafd. Nauwelijks was een samenzwering van Richards aanhangers ontdekt en bestraft, of een gevaarlijke opstand barstte los. De Percy's, de hertog vanNorthumberland en zijn zoon Henry Hotspur, aan wie Hendrik voor een groot deel zijn verheffing had te danken, achtten zich niet voldoende beloond en stelden zich aan het hoofd van hun aanhangers; gevaarlijk werd deze opstand door de verbindingen der Percy's met Schotland en Wales, waar sommige stamhoofden tegen het Engelsche bestuur in verzet kwamen. Eerst na zware inspanning zegevierde Hendrik; hij versloeg Hotspur in 1403 in den geweldigen slag bij Shrewsbury en dreef na eenige jaren strijds ook Northumberland over de Schotsche grenzen. Nauwelijks was hier de rust hersteld, of Wales kwam onder het~~"Stamhoofd Owen Glendower _opnieuw in opstand. Jarenlang duurde hier de / oorlog, die in het bergachtige land weldra in een woeste guerilla ontaardde. Het was alleen aan de buitengewone bekwaamheid van den Prins van Wales te danken, dat langzamerhand het getijde voor Owen verliep en hij ten slotte zich tot degebeigten Gerson. Anonieme gravure. Slag bij Shrewsbury, 1403. Gerson, 1363-1429. // d'Ailly, I 1350—1420\ Lodewijk van Orleans. / Jan zonder , Vrees, 1404-1419. . ] 1 i i ( 1 Orleans g vermoord, 23 Sept. 1407. 1 om den Snowdon moest bepalen. Maar eerst in 1410 kon men zeggen, dat Wales weer onderworpen was. En inmiddels dreigden de Lollards zich onder lord Cobham tot een politieke macht te consolideeren. Het was met het gevaar van een nieuwen opstand, zelfs een godsdienstoorlog voor oogen, dat Hendrik IV verouderd vóór zijn tijd, uitgeput door zorgen in 1413 stierf. Maar al vervolgden zij de Lollards, het sprak vanzelf, dat de Lancasters hun medewerking aan de zuivering der Kerk door een concilie niet weigerden. Nog veel meer was men daartoe in Frankrijk geneigd, ja, men kan zeggen, dat Frankrijk weldra de leiding der beweging in handen had. Daar hadden mannen als Gerson en d'Ailly hun denkbeelden sedert geruimen tijd luide verkondigd. Jean Charlier de Gerson, een der geleerdste theologen van zijn tijd, als kanselier het hoofd der Universiteit van Parijs, verkondigde daar geheel nieuwe denkbeelden over de verhouding van den Paus en de Kerk. Het ergerlijke schisma en de. blijkbare onmacht van den Paus om daaraan een einde te maken, brachten hem er toe een macht te zoeken, die de Kerk kon hervormen. Zoo kwam hij er toe aan de Kerk zelf, en deze belichaamd en vertegenwoordigd in een Concilie, de hoogste macht, ook boven den Paus, toe te kennen. Zijn denkbeelden vonden aan de Universiteit en over geheel Frankrijk ingang. Veel had hij te danken aan zijn leermeester en vriend Pierre d Ailly, eerst hoogleeraar te Parijs, later kardinaal en bisschop van Kamerijk, als kanselredenaar in zijn tijd onovertroffen, als diplomaat een uitnemende kracht voor de zaak der Hervorming, waarvan hij zich evenwel den omvang en de strekking nooit scherp wist af te bakenen. De hervormingsdenkbeelden, die reeds vroeger het Concilie van Pisa hadden doen bijeenkomen, wonnen steeds meer veld. Ongetwijfeld zouden zij aan Frankrijk de leiding hebben verzekerd op het komende Concilie, zoo een krachtig vorst zich ervan had bediend om daar vooreerst een einde aan het schisma te maken, vervolgens de Kerk in hoofd en leden te hervormen. Maar zulk een krachtig vorst ontbrak in Frankrijk; van de verwarring maakten de partijen gebruik om elkander met woeste verbittering te bestrijden. De hoofden daarvan waren de broeder van den nog altijd krankzinnigen Koning, Lodewijk, hertog van Orleans, en Jein zonder Vrees, die in 1404 zijn vader Philips den Stoute was opgevolgd. Lodewijk was een beminnelijk man van fijne beschaving, beschermer van kunsten en wetenschappen,' vroom en aan de Kerk gehecht, eerzuchtig in ïooge mate, maar op verre na niet opgewassen tegen een handig en slim ntrigant als Jan. Deze was uiterlijk en innerlijk Lodewijks contrast, hard en •uw, zelfs lomp, weinig ontwikkeld, maar een politiek verstand van den ïeisten ïang, koel, berekenend, zuinig, overleggend, weinig nauwgezet in de teuze zijner middelen. De politieke antagonie tusschen beide vorsten was van den aanvang af sen woeste haat. Den 23sten September 1407 werd Lodewijk door handlangers 'an Jan te Parijs op.de straat vermoord. Wel trachtte de hertog zich schoon Jan zonder Vrees. Schilderij door een onbekend meester op Chantilly. Armagnac. De Caboehiens, 1-11.3. I I Hendrik V, 1413-1422. te wasschen, maar toch achtte hij het raadzamer naar Vlaanderen uit te wijken. Maar weldra zag hij zich straffeloosheid verzekerd; reeds in 1408 was hij te Parijs terug. De openlijke oorlog kon evenwel niet lang meer uitblijven, toen Lodewijks weduwe, Yalentine Visconti, niet ophield de bestraffing van den moordenaar te eischen en vooral toen een geweldig krijgsman, Bernard van Armagnac, zich aan het hoofd van de partij van Orleans stelde. In 1411 begon zoo de burgeroorlog, die jarenlang zonder groote gevechten, soms afgewisseld door kortstondige tijden van vrede, maar steeds tot groot nadeel des lands werd gevoerd. Zoo werd reeds in 1412 de vrede van Auxerre gesloten. Groote verwachtingen werden er aan vastgeknoopt. Toen dan ook het volgend jaar door den Koning uit geldnood de Staten-Generaal werden bijeengeroepen, boden zij hem een uitvoerig programma aan tot grondige hervorming van den Staat; de Universiteit en de burgerij van Parijs, de hertog van Bourgondië bevalen dit programma bij den Koning aan. Het ware voor Frankrijk gelukkig geweest, zoo het was ten uitvoer gelegd. Maar het volk van Parijs, den burgeroorlog moede, eischte onder leiding van den viller Caboche veel meer. De Cabochiens wapenden zich, bestormden de Bastille, reeds toen een voorwerp van volkshaat, en werden feitelijk meester van de stad, van de Staten-Generaal en zelfs van den Koning en het hof. De regeering moest toegeven; in Mei werd een ordonnantie van 258 artikelen afgekondigd, waardoor een lange reeks van hervormingen werd ingevoerd. Maar daarmede was het opgezweepte volk niet voldaan; de revolutie bleef met al haar buitensporigheden heerschen op de straten van Parijs; de stad was in handen van het gepeupel. Doch in haar eigen buitensporigheden is ook deze volksbeweging te gronde gegaan. De Koning, het hof, de Universiteit, de burgerij, vereenigden zich met Armagnac om Parijs te onderwerpen. In Augustus was de orde hersteld. In plaats van Jan zonder Vrees werd Armagnac de machtige man in den Staat. Natuurlijk bleef nu alles bij het oude; in plaats van hervormd werd er gestraft. Een nieuwe burgeroorlog was het gevolg, waaraan eerst in 1415 voorloopig door den vrede van Arras een einde kwam. Deze vrede was een gevolg van een dreigenden aanval van den Koning van Engeland. Hendrik V had den troon bestegen,'toen een groote opstand der Lollards onder Cobham dreigde uit te breken. Door de geestelijkheid bijna gedwongen, zette de Koning Cobham in den Tower. Maar dit verhaastte slechts de uitbarsting; een groot leger Lollards verzamelde zich bij Londen, waar zij op veler steun konden rekenen. Maar door rasse maatregelen wist Hendrik hen te verstrooien. Velen werden gevat en stierven den dood deiketters. Wel ontvluchtte Cobham en trachtte nog eenige jaren zijn aanhangers te hereenigen, maar in 1418 is ook hij gegrepen en ter dood gebracht. Hoe weinig gevaarlijk de Lollards toen waren, blijkt wel uit het feit, dat Hendrik het kon wagen reeds in 1415 den oorlog met Frankrijk te hervatten. Dat was een der voorwaarden geweest, waaronder het huis van Lancaster de kroon had verkregen. De Koning was zelf niet ongeneigd die voorwaarde te vervullen. Hij begreep als zoovele vorsten vóór en na hem, dat er geen betere afleiding voor binnenlandsche moeilijkheden bestaat dan een buitenlandsche oorlog; ook zijn zucht naar krijgsroem dreef hem daartoe. Het volk wenschte bovendien de hervatting van den oorlog om den smaad van de laatste nederlagen uit te wisschen. De verleiding was groot, om Frankrijk aan te vallen; burgeroorlogen en opstanden verzwakten het rijk. Toch moet Hendriks oorlog met Frankrijk uit een politiek oogpunt beslist worden afgekeurd. Roem was er ongetwijfeld te behalen, maar welk duurzaam voordeel? Van een verovering en inlijving van een deel van Frankrijk kon geen sprake zijn; Frankrijk was een geconsolideerde eenheidsstaat, die zich ook in het ongeluk zou weten te handhaven. Tevergeefs vraagt men zich dan ook af, wat Hendriks einddoel Oorlog met Frankrijk. Slag bij Azincourt.' Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. kan zijn geweest. Voorloopig had hij evenwel schitterend succes. In den zomer van 1415 landde hij op de Normandische kust en maakte zich meester van Harfleur. Van daar trok hij dwars door Noord-Frankrijk op Calais af. Na met groote moeite de Somme te zijn overgetrokken, vond Hendrik den 25ston October 1415 een veel grooter Fransch leger bij Azincourt tegenover zich. Maar dit leger was op een veel te smal terrein opgesteld, zoodat het zijn volle kracht niet kon ontwikkelen. Bovendien lieten de Franschen zich verleiden tot den aanval, waardoor zij zich blootstelden aan de pijlen der beroemde Engelsche boogschutters. Een vreeselijke slachting werd onder de Franschen aangericht; onbeschrijfelijk * was de verwarring; het einde was een volledige nederlaag. Voorloopig was Hendrik evenwel te zwak, om zijn overwinning voort te zetten. Maar in 1417 kwam hij in Frankrijk terug en veroverde zoo goed als A** "1 Slag bij Azincourt, 28 Oct. 1415. Beleg van Ronen, 1419. — Behemen. 1 Johannes Hus, 1360—1415. geheel Normandië. Het volgende jaar sloeg hij het beleg voor Rouen, dat uitstekend was versterkt en dapper werd verdedigd. Zes maanden hield de stad alle ellende van een langdurig beleg uit; door honger en gebrek kwam de helft der bevolking om. Eindelijk gaf de stad zich in Januari 1419 over. Inmiddels had Jan zonder Vrees gebruik gemaakt van de overwinningen der Engelschen door eveneens zijn slag te slaan; den 28ston Mei 1418 bezette hij Parijs. Het is duidelijk, dat in zulke omstandigheden noch Engeland noch Frankrijk do leiding van het nieuwe concilie op zich kon nemen. Deze viel dan ook aan Sigismund ten deel, ook omdat behalve de beëindiging van het schisma, de gewichtigste vraag, die ter tafel zou komen, de in de laatste jaren tot een macht geworden ketterij van Hus zou zijn. Nergens hadden de leeringen van Wyclif een vruchtbaarder cultuurbodem gevonden dan in Bohemen. Reeds vroeg waren hier de oogen opengegaan voor het bederf der Kerk. Karei IV had reeds maatregelen daartegen getroffen. Op zijn voetspoor was men verder gegaan. Onder de Boheemsche geestelijkheid zelf vormde zich een hervormingsgezinde partij, die èn door nauwgezette studie haar denkbeelden steeds nauwkeuriger formuleerde èn door welsprekende prediking deze onder het volk verbreidde; de aartsbisschop van Praag was de leider dezer beweging, die tevens een nationaal Czechisch karakter droeg. Het leven van vele geestelijken, de beeldendienst, de heiligenvereering, de aflaat, zelfs het avondmaal werden bestreden. In zulk een nationale, reformatorisch gestemde omgeving werd Johannes Hus in het dorpje Husinec in 13G9 uit arme ouders geboren. Hij studeerde aan de universiteit te Praag. Van bescheiden talenten en zonder veel geestdrift, werd hij in 1396 meester in de vrije kunsten; den doctorshoed heeft hij nooit verworven.'Toch hield hij sedert 1398 lezingen aan de Praagsche academie, waar hij meer door zijn agitatorische gaven dan door zijn geleerdheid de aandacht en weldra ook tal van volgelingen schijnt getrokken te hebben. In 1401 werd hij deken der philosophische faculteit, in 1403 rector der universiteit, nadat hij reeds in het vorige jaar pastoor van de Bethlehemskapel was geworden; daar predikte hij uitsluitend in het Czechisch. Het was in dezen tijd, dat hij kennis maakte met de geschriften van Wyclif; beslissend is de invloed geweest, dien zij op zijn karakter, zijn geloof, zijn geheele wezen, zijn verder leven hebben gehad. Hier vond hij, wat hij en zijn Bohemers zoo lang hebben gezocht, een systeem, waarin zij hun reformatorische neigingen als scherp geformuleerde stellingen terugvonden. Zelden heeft een leerling zich zoo volledig aan den leermeester aangepast als Hus aan Wyclif; het is alsof Wyclif in Bohemen is herrezen. Hus was Wyclif's profeet. Hoe langer hoe meer wonnen diens beginselen aan de universiteit en door het geheele land veld; een beweging ontstond, die te gelijk een kerkelijk en politiek, een nationaal en sociaal karakter droeg en die welhaast revolutionaire neigingen begon aan te nemen. De omstandigheden begunstigden de beweging. Wenzel steunde haar; van de hooge geeste- lijkheid kwam zoo goed als geen verzet. Alleen de geheel Duitsche universiteit van Praag verzette zich tegen hem; reeds in 1402 had zij Wyclil's leeringen veroordeeld. Een strijd met haar kon niet uitblijven. In 1409 beval Wenzel de universiteit Alexander V te erkennen. Maar met de drie stemmen deinatiën Beieren, Saksen en Pruisen tegen die der Bohemen besloot zij Gregorius XII te blijven steunen. Nu was de gelegenheid schoon om den slag tfe slaan; in Juni 1409 bepaalde Wenzel op aandrang van Hus, dat de Bohemers in het vervolg drie, de vreemdelingen één stem zouden uitbrengen. Dit besluit had een algemeenen uittocht van Duitsche professoren ten gevolge; elders, o. a. te Leipzig, hebben zij nieuwe universiteiten gesticht. Zoo had Hus gezegevierd. Maar thans nam de Kerk de bestrijding der ketterij over. Op beve van Johannes XXIII zelf werden Hus en de zijnen door den aartsbisschop van Praag in den ban gedaan en hun geschriften verbrand. Maar het was reeds onmogelijk gewogen "dit besluit uit te voeren; reeds wapende de bevolking zich op aansporing van Hus; overal trokken zijn zendelingen het land door en brachten de bevolking in een staat van godsdienstig lanatisme; Wenzel bleef Hus steunen en tartte den Paus. Maar deze tastte verder door. Hij bracht tegen Hus de aanklacht van ketterij in, deed hem in den ban en beval zijn inhechtenisneming en tevens de slechting der BethlehemsKapel, ook zijn aan hangers zou na dertig dagen de ban treffen; over Praag werd het interdict uitgesproken. Dat alles maakte toch indruk. Hus zag zijn aanhangers slinken; ook Wenzel werd bang en beval hem Praag te verlaten. Maar daarmede watde beweging niet bedwongen. Hu^ schreef zijn boek „De ecclesia , waarin hij rechtstreeks het Pauselijk gezag aantastte; hij beriep zich de koit- zichtige — op een concilie. Dit concilie kwam spoediger bijeen dan Hus vermoedelijk heeft gedacht Want dat Johannes XXIII uit eigen beweging zulk een vergadering zou bijeen roepen, was niet aan te nemen; wie zou hem er toe dwingen? Wel riep hi in 1412 een synode te Rome bijeen, maar deze was veel te slecht bezochi om iets uit te richten. Eerst toen Sigismund met klem op een nieuwe kerk vergadering aandrong, kon de Paus niet weigeren. In 1413 schreef hij teger den 8sten November 1414 een algemeeü concilie te Constanz kenmerkend, ii een Duitsche stad — uit; de beëindiging van het schisma, de hervorming dei Kerk in hoofd en leden, de bestrijding der Boheemsche ketterij waren dt hoofdnummers van het programma. Dadelijk verklaarde Hus zich bereid o^ het Concilie te verschijnen, te eerder daar Sigismund hem een vrijgeleide beloofde Het concilie van Constanz is een der meest bezochte geweest van alle, die de Christenheid heeft gehouden. Vijf patriarchen, 33 kardinalen, 47 aartsbisschoppen, onder wie d'Ailly, 145 bisschoppen, 93 wij-bisschoppen, meei dan 500 andere geestelijken vormden met de vertegenwoordigers van 37 universiteiten, onder wie Gerson, het geestelijk element; verder waren aanwezig 39 hertogen, 32 vorsten, TïF graven, 71 vrijheeren, meer dan 15C0 ridders Strijd met de universiteit van Praag, 140'J. Hus in den i ban, 1410. j i i i i Concilie van Constanz, 1414-1418. f r ) I Gregorius XII legt zijn waardigheid neder, 1415. Vlucht van Johannes xxur, 20 Maart 1115. Johannes XXIII afgezet, '29 Mei 1415. 1 Die allen met hun aanzienlijk gevolg vormden een heirleger, dat op een aantal van ongeveer 72,000 personen is berekend. Aller oogen richtten zich liet eerst op Paus en Koning. Reeds den 28sten October 1414 deed Johannes XXIII met groote pracht zijn intocht in Constanz. Later kwam ook Sigismund. In den zomer van 1414 verscheen hij voor het eerst in Duitschland; eerst toen waagde hij het Hongarije te verlaten. In November 1414 werd hij in Aken gekroond; van daar vertrok hij naar Constanz, waar hij op Kerstmis zijn intocht deed. Van den aanvang af was de verhouding van Paus en Concilie zeer moeilijk. Niet zonder reden eischte Johannes zijn erkenning als eenige wettige Paus, de opvolger van den te Pisa gekozen Alexander V. Maar het Concilie ging daarop voorloopig niet in. Het stelde vast, dat niet hoofdelijk, maar naar natiën zou worden gestemd; daardoor was aan de zeer talrijke Italianen hun invloed ontnomen en verkregen de in het algemeen hervormingsgezinde Franschen, Engelschen en Duitschers de meerderheid. Verder werd een wijze van werken vastgesteld, waardoor op practische wijze aan de algemeene vergaderingen slechts een decoratief karakter werd toegekend. Weldra bleek het, [dat het Concilie geheel schoon schip wenschte te maken. Al dadelijk verklaarde Gregorius XII zich bereid zijn waardigheid neer te leggen, zoo Johannes het Concilie niet presideerde; dat nu was niet het geval. Ook met Johannes scheen men spoedig te hebben afgerekend; zware beschuldigingen werden tegen hem ingebracht; uit vrees voor een onderzoek legde hij de tiara neder. Zoo scheen het schisma zijn oplossing te naderen. Maar nog had men buiten den si uwen Johannes en zijn machtige beschermers gerekend; den 20s'eu Maart 1415 wist hij uit Constanz te ontvluchten en nam zijn toevlucht bij hertog Frederik van Oostenrijk. Het Concilie was als van den donder getroffen. Wat zou moeten gebeuren, zoo de Paus het Concilie ontbond? Alleen aan de vastberadenheid van Sigismund was het te danken, dat de vergadering bijeenbleef. Zoo kwam ten slotte 's Pausen vlucht het Concilie ten goede; er bleef geen andere uitweg open dan de leer te aanvaarden, die Gerson met al de macht zijner welsprekendheid aan de vergadering opdrong, dat de Kerk, in Concilie vergaderd, boven den Paus stond; slechts daardoor kon het zich nog rechtens handhaven, toen Johannes er inderdaad toe overging het Concilie te ontbinden. Daarop verklaarde de vergadering den 26sten Maart na een overtuigend pleidooi van d'Ailly, dat het zonder zijn toestemming niet ontbonden noch verdaagd kon worden. Den Gden April proclameerde het zijn onaantastbaarheid ook zonder den Paus, en zijn oppergezag boven dezen tot hervorming der Kerk in hoofd en leden. Daarmede was de hervorming eigenlijk al begonnen, of nog juister: wat het Concilie besloot, was niets minder dan een revolutie. Het ging verder; op verzoek van het Concilie nam Sigismund Frederik van Oostenrijk gevangen en beroofde hem van zijn land. Den 29sten Mei werd Johannes XXIII schuldig verklaard aan verschillende kerkelijke, maar ook aan allerlei menschelijke misdrijven en dienvolgens plechtig afgezet; door zijn gevangenneming was een waarborg verkregen, dat hij niet weer gevaarlijk kon worden; hij heeft zich dan ook onderworpen. Zoo bleef alleen nog Benedictus XIII over, die alleen nog in Spanje werd erkend. Persoonlijk begaf Sigismund zich naar Perpignan, waar hij met Ferdinand I van Arragon over de afzetting van dezen Paus een samenkomst hield. Voorloopig werd evenwel niets bereikt. Eerst den 13de" December 1416 werd te Narbonne een verdrag gesloten, waarbij de Koningen van Arragon, Castilië, Navarre en Schotland en eemge Zuidfrausche heeren beloofden zich aan de beschikkingen van het Concilie te onderwerpen; Benedictus zou daar onder vrijgeleide mogen verschijnen; slechts een met toestemming van het Concilie gekozen Paus zou worden erkend. Dientengevolge werd den 26sten Juli 1417 ook Benedictus XIII plechtig dooi het Concilie afgezet. Deze Paus heeft zich echter nooit onderworpen; tot zijn dood bleef hij zijn waardigheid uitoefenen; aanhang heeft hij echter zoo goed als niet bezeten. - Zoo was het schisma eindelijk geheeld. Nu kwam het er op aan het tweede doel van het Concilie, de hervorming der Kerk, te bereiken. Weldra bleek het evenwel, hoe weinig daarvoor te hopen was. Hoe kon een concilie hervormingen van beteekenis invoeren, dat zich zoo scherp tegen alle nieuwigheden verklaarde? Hoe konden mannen als Gerson en d'Ailly nog meenen de Kerk te hervormen, nadat zij medegewerkt hadden tot den dood van Hus? Wie hervormen wil, moet de vrees trotseeren voor revolutionair te worden gehouden; en juist dat vreesden de vaderen te Constanz het meest van alles. In hun vrees om niet voor ketters te worden aangezien, verbrandden zij Hus; maar daarmede hadden zij ook alle vertrouwen der heivormingsgezinden verloren en moesten hun welgemeende pogingen vruchteloos blijven. Zoo was Hus van den aanvang af al veroordeeld. Want waar de hervormingsgezinden in zijn veroordeeling het bewijs van hun zuiverheid in de leer wenschten te geven, waren natuurlijk de conservatieven nog meer tegen hem gekant. Bovendien, de mannen der scholastiek, de doctoren der universiteiten, haatten in Hus den man van het vrije onderzoek, terwijl alle Duitschers in hem den Czech verachtten. Dat alles in aanmerking genomen, is het bijna onbegrijpelijk, dat Hut naar Constanz is gegaan; slechts de heilige overtuiging van zijn goed rechl kan hem daartoe hebben bewogen. Maar bovendien was hij op het punt dei ketterij herhaaldelijk vrijgesproken. Vol vertrouwen aanvaardde Hus der 16d en October 1414 de reis naar Constanz, waar hij den 3den November aan kwam. In den eersten tijd werd hij niet lastig gevallen; zelfs werd hij heuscl behandeld. Den 28sten November werd hij voor den Paus gedaagd, waar hi zijn rechtgeloovigheid betoogde. Maar reeds hier kwamen eenige ketterijen aar den dag. Hus werd den 6den December gevangengenomen; een proces werc tegen hem op touw gezet. Langdurige verhooren deed men hem ondergaan, naai de bij geloofsonderzoek gebruikelijke methode werd hij op allerlei spitsvondige Benedictus XIII afgezet, 26 Juli 1417. I J l t i [ Proces van j Hus. * J Hus verbrand 6 Juli 1415. Hieronymus van Praag f, 30 Mei 14IC. quaestiën ondervraagd eu zoo van de eene kettersche verklaring tot de andere gebracht. Zijn geschriften werden onderzocht en daaruit een aantal ketterijen opgediept, vooral uit het bovengenoemde „De ecclesia". Een aanduiding, wat Hus te wachten stond, was den 4den Mei de openlijke veroordeeling van Wyclifs geschriften. Den 5den Juni begonnen de openlijke verhooren voor het Concilie. Daar botsten het oude geloof' en de nieuwe overtuiging heftig op elkander; daar plaatste d'Ailly het overgeleverde kerkgeloof tegenover Hus' persoonlijke meening; daar stonden Kerk en individu zoo scherp mogelijk tegenover elkander. In het debat gedroeg Hus zich meesterlijk; maar wat helpen argumenten, die bij de andere partij bij voorbaat onontvankelijk zijn? Bovendien onderwierp hij zich niet aan de genade van het Concilie, maar tartte het om zijn ketterij te bewijzen. Daardoor vervreemdde hij de vergadering van zich; ook Sigismund zag weldra in Hus den verstokten ketter, voor wien hij in gemoede overtuigd was niets meer te moeten doen. Zoo bleek het al spoedig, wat het einde moest zijn; Hus weigerde iets te herroepen en eischte slechts, dat men hem zou overtuigen. Men kan overigens niet zeggen, dat het Concilie geen pogingen heeft gedaan om Hus tot inkeer te brengen; nog den dag vóór zijn veroordeeling stelde d'Ailly voor, dat hij slechts de kettersche uitspraken uit zijn geschriften zou afzweren en voor het overige een eed van rechtzinnigheid zou afleggen; Hus heeft geweigerd. Zoo had hij en dat wist hij — niets anders dan den ketterdood te wachten. Den 6deu Juli is hij in een plechtige Vergadering van het Concilie ter dood veroordeeld. Nog denzelfden dag is hij onder betuiging, dat hij God alleen gehoorzaamde, op den brandstapel gestorven; zijn asch is in den Rijn gestrooid. Hetzelfde lot trof een jaar later, den 80sten Mei 1416, zijn vriend en geestverwant Hieronymus van Praag. Van het standpunt der Kerk was Hus ongetwijfeld een ketter; vele zijner leerstellingen hebben merkwaardige overeenkomst met die, welke Luther honderd jaren later verkondigde. Hoewel hij zelf tot het einde toe zich één in leer met de Kerk betuigde, had hij zich in zijn hart reeds van haar afgewend. Aan het Concilie kan dan ook naar middeleeuwsche opvatting het recht niet worden betwist de vierschaar over hem te spannen en hem tot den ketterdood te veroordeelen. Daarmede vervalt ook de zoo dikwijls aan Sigismund nagegeven schimp, dat hij in de zaak van Hus zijn woord zou hebben gebroken. De houding des Konings tegenover Hus is die van een serlijk man, die zijn woord gestand doet, zoolang zijn plicht daarmede niet in strijd komt. En in geen geval was het de plicht van den Duitschen Koning een erkenden ketter tegen zijn wettige rechters te beschermen. Het eenige, wat men Sigismund kan verwijten, is dat hij zijn moreelen steun aan Hus onttrok, toen deze onverbeterlijk bleek; want zonder zijn toestemming zou het Concilie het niet hebben gewaagd Hus te veroordeelen. Maar het is afgezien van het formeele recht de vraag, of het Concilie, met name hervormings- gezinden als Gerson en d'Ailly, verstandig hebben gehandeld met aan Hus' Dood van Hus. Miniatuur in een handschrift der Stadsbibliotheek te Constanz. veroordeeling mede te werken. Zonder twijfel, neen. Wij wezen er boven op, /Verdeeldheid in het Concilie. hoe daardoor het Concilie steeds meer naar den conservatieven kant is gedreven, hoe daardoor de voorgenomen hervorming van de Kerk in hoofd en leden is mislukt. Daardoor zijn tal van verwachtingen geknot; daardoor werd de hoop, dat de Kerk zelf de ingeslopen misbruiken zou kunnen beteugelen, teleurgesteld; daardoor werden de hervormingsgezinden er al meer en meer toe gedwongen hun heil buiten de Kerk te zoeken; daardoor is dus de Hervorming der zestiende eeuw mogelijk geworden. In meer dan één opzicht is het optreden van Luther het noodwendig gevolg van de executie van Hus. Het Concilie intusschen, door de executie der beide ketters in zijn zelfvertrouwen versterkt, ging voort met wat het de reformatie der Kerk achtte. Maar weldra bleek het, dat van eenstemmigheid geen sprake was; scherp stonden ook hier hervormingsgezinden en conservatieven tegenover elkander; Engelschen, Franschen en Duitschers tegenover Spanjaarden en Italianen en met hen zoo goed als alle kardinalen. De eersten wenschten het bestuur der Kerk van monarchaal aristocratisch te maken; onder afschaffing of hervorming van het kardinalencollege zou de Paus met periodieke bisschoppenconciliën de opperste macht deelen; bovendien wilde men verschillende bevoegdheden van den Paus op de bisschoppen overbrengen. De conservatieven wenschten natuurlijk behoud van den bestaanden toestand. Eindelijk werden den 9den October 1417 vijf ^-1 « ftfiM/mnnAmnn f ni» lllfif /"I O Tl Martinus V. Beeld door Jacopino da Tradate in den Dom te Milaan. ucticicu uauguiiuiii^ii j na zwaren strijd. Zij stelden vast, dat het volgende concilie over vijf jaren en vervolgens om de tien jaren telkens zulk een vergadering zou plaats hebben, dat bij een dubbele keuze een Concilie zoo spoedig mogelijk zou beslissen, dat iedere nieuwe Paus een geloofsbelijdenis zou afleggen, dat geen geestelijke zonder zijn toestemming door den Paus mocht worden afgezet, ten slotte dat het spoliënrecht en andere Pauselijke rechten vervielen. Daarmede was het Concilie aan het einde van zijn wetgevende kracht; het eenige, wat nog bleef te doen, was de bezetting van den Pauselijken Stoel. Daar de kardinalen meerendeels conservatief waren, werd besloten aan dit kiescollege voor dezen keer 30 geestelijken, gekozen uit de vijf natiën, toe te voegen. Den nieuw te kiezen Paus werden bovendien verschillende verplichtingen opgelegd, die menig, vooral financieel misbruik te Rome afschaften. Zoo werd den llden November 1417 Oddo Colonna als Martinus V tot Paus verkozen. Onmiddellijk na zijn verkiezing greep Martinus V de leiding van het Concilie in handen. Zonder een versteend conservatief te zijn, wilde hij toch geen enkele zijner rechten prijsgeven. Daarbij was hij genoeg diplomaat om de middelen te vinden om het Concilie verder onvruchtbaar te maken en zelf de beslissing in zijn hand te krijgen. Wel werden den. 21sten Maart 1418 nieuwe decreten uitgevaardigd tegen financieele misbruiken, maar tevens werden alle andere punten overgelaten aan de onderhandelingen van den Paus met de afzonderlijke natiën. Martinus sloot dan ook met hen afzonderlijke concordaten, die zoo goed als niets aan den bestaanden toestand veranderden. Eindelijk werd den 22sten April 1418 het Concilie door den Paus gesloten. Martinus V, "1417-1431. Sluiting van het Concilie, 22 April 1418. 72 TWEEDE HOOFDSTUK. De Hussieten. De Maagd van Orleans. 1419 —1435. v 1 i ; Frederik van Hohenzollern, keurvorst van Brandenburg, 18 April 1417. (LdfM n allesbehalve bevredigde stemming verliet ook bigismund den 21sten Mei 1418 Constauz. Het Concilie was ver beneden zijn verwachtingen gebleven. Maar ook overigens was zijn mI toestand verre van benijdbaar. Zijn pogingen om voor de Duitsche kroon ten minste een gedeelte van haar vroegere macht en aanzien te verwerven, stuitten af op eiiergieken :egenstand der vorsten; zelfs een door hem voorgestelde indeeling van het [•ijk in kreitsen kwam niet tot stand. En toen hij verder reikende plannen [iet vermoeden, vereenigden de vorsten aan den Rijn zich tot een verbond, lat Sigismund dreigde af te zetten. Ook zag hij zich genoodzaakt aan de Habsburgers alle landen, die zij vroeger hadden bezeten, af te staan of ten minste te beloven. De eenige vorst, die den Koning trouw steunde, was Frederik VI van HohenzoUern, burggraaf van Neurenberg. Zijn loon bleef niet uit; den 18den April 1417 beleende de Koning hem met het markgraafschap Brandenburg. Zoo vestigde zich dit geslacht in dit land, waar het zijn toekomstige grootheid door dapperheid en beleid tot een ongekende hoogte zou opbouwen. Het was echter niet de oppositie der vorsten, die aan Sigismund de zwaarste zorgen berokkende. In Bohemen barstte een allergevaailijkste opstand uit. De vlammen van Hus' brandstapel ontstaken een veel grooteren biand, die weldra Rijk en Kerk dreigde te verteren. In Hus gevoelde zich geheel Bohemen getroffen; door zijn executie gevoelden zich de Bohemers, zich evenmin als Hus van ketterij bewust, gesmaad en beleedigd. Tevergeefs hadden adel en volk geprotesteerd en gedreigd bij het Concilie. Na Hus' dood waren er nieuwe grieven gekomen. Het Concilie verbood het gebruik van het Avondmaal onder beiderlei gestalte (beker en brood), zooals het bij de Bohemers was ingevoerd en hun boven alles dierbaar was. Zoo werd de verhouding tusscheu de Hussieten en de orthodoxe partij, die op het Concilie en later op den Paus steunde, steeds scherper. Een wilde opwinding doortrok het gansche land; de uitbarsting kon ieder oogenblik worden verwacht. Zij kwam maar al te spoedig. Den 16den Augustus 1419 stierf Koning Wenzel. Rechtens was zijn broeder Sigismund zijn opvolger. Maar zouden de Bohemers ooit den man als hun vorst erkennen, dien zij als den beul van Hus beschouwden? Dat was nauwelijks te verwachten, vooral niet, omdat ook in deze groote volksbeweging de gematigden weldra door radicale dwepers geheel op den achtergrond werden gedrongen. De Boheemsche adel was geneigd om tegen verleening van godsdienstvrijheid en verlof tot gebruik van den kelk bij het Avondmaal benevens bekrachtiging der oude nationale privilegiën, Sigismund te erkennen. Maar daarmede was het volk niet voldaan; naast de kerkelijke en politieke wenschen stelde het sociale eischen; de ellendige toestand der boeren maakte hen vatbaar voor alle toekomstdroomen van een idealen geluksstaat. Uit den Bijbel, die vlijtig door hen werd gelezen, ontleenden zij beginselen en denkbeelden van gelijkheid van alle menschen, die in scherpe tegenstelling stonden tot wat de werkelijkheid gaf te aanschouwen. Aan de gelijkheid van allen voor God, door de Kerk geleerd, voegden zij de politieke en sociale gelijkheid als dogma toe. In den Bijbel zijn een overvloed van teksten te lezen, die de sociale hervormers van alle tijden tot de overtuiging moeten brengen, dat de door hen gewenschte staat van geluk en eendracht, van gelijkheid en broederschap in Gods woord steun vindt, door God zelf wordt gewild. Zoo ook kwamen de radicale Hussieten, naar hun vergaderplaats op den berg Thabor Thaborieten genaamd, tot een volledig program van wereldhervorming; den oud-Christelijken toestand, zooals die in de Handelingen beschreven is, wilde men met geweld aan de wereld opdringen. Kerk, staat en maatschappij zouden dus van den grond af weer worden opgebouwd. De haat der Czechen tegen de Duitschers, de afschuw voor Sigismund, in hun oogen de moordenaar van den als een heilige vereerden Hus, de religieuze en sociale hervormingsdrang culmineerde tot een fanatieke geestdrift voor vaderland en geloof. Aan al het bestaande werd als in den grond verdorven de oorlog verklaard. Een revolutie, zooals de wereld nog niet had aanschouwd, brak in Bohemen uit, drong met onweerstaanbaar geweld alle tegenstrevende machten terug en was weldra zoo goed als volledig meester van het geheele land. Het gevaar was groot, dat bij de aantrekkelijkheid der nieuwe leer de beweging zich niet tot Bohemen zou beperken. Tegenover zulk een ziedenden stroom, die alles op zijn weg vernielde, was Sigismund met zijn bemiddelende diplomatie niet opgewassen. Van den aanvang af wilde hij van geen concessiën hooren; zelfs de eischen der gematigden, die zich naar het hoofdpunt van hun programma (het gebruik Hussieten. Wenzel f, 1(> Aug. 1419, Thaborieten. Calixtiners of Utraquisten. Ziska. V Wladislaw, 1386—1434 van den kelk bij het Avondmaal en dit dus in beiderlei gedaante) Calixtiners of Utraquisten noemden, werden door hem verworpen; het eenige gevolg was, dat zij hoe langer hoe meer in de armen der Thaborieten werden gedreven. Zoo is het verklaarbaar, dat het reeds in November 1419 tot een uitbarsting kwam. Toen brak het oproer te Praag uit; een straatgevecht van verscheiden dagen eindigde met de overwinning der Hussieten. Daartegen wist Sigismund niets anders te stellen dan een bevel tot onderwerping. In 1420 hield hij een rijksdag te Breslau, waar besloten werd met alle krachten des Rijks tegen de Hussieten op te treden; de Paus wijdde den oorlog door een kruistocht tegen hen uit te schrijven. Maar daarmede waren zij niet bedwongen; integendeel overal waren zij in 1420 in het voordeel. De demagoog Ziska vestigde zijn hoofdkwartier op den berg Thabor, waar hij als een profeet over zijn heerscharen gebood. Den 14de11 Juli 1420 behaalde hij hier een schitterende overwinning op de koninklijke troepeu. Daardoor steeg het zelfvertrouwen der Hussieten tot fanatisme; tegen deze strijders, die zich door God zelf voor den heiligen oorlog uitverkoren rekenden, was niets bestand; zij zijn de Puriteinen der 15de eeuw. Hun organisatie was meesterlijk; blindelings gehoorzaamden zij hun aanvoerders. Ook hun vlugge tactiek, die het hun mogelijk maakte zich snel te verdeelen en ook weer te hereenigen, stond verre boven de logge strijdwijze der koninklijke legers; zoowel in den aanval als in de verdediging waren zij onwederstaanbaar. Nederlaag op nederlaag tiof Sigismund; bij den Koning ging de hoop verloren. Ziska was de ongekroonde Koning van Bohemen, de blinde veldheer, tot wien allen als tot een held en een heilige opzagen. Zijn veldheersgenie wist zoowel zijn vijanden angst en schrik als zijn onderhoorigen eerbied in te boezemen; op den naam van Ziska alleen namen de koninklijke troepen in panischen schrik de vlucht. Sigismunds toestand was inderdaad netelig genoeg; hij werd hoogst bedenkelijk, toen een algemeen verbond der Slaven tegen de Duitschers dreigde te ontstaan. Ziska stelde zich in verbinding met een ander groot Slavenhoofd, ^ eveneens een overwinnaar der Duitschers, met Koning Wladislaw Met ' kracht had hij in 1386 de regeering over Polen en Littauen aanvaard. Het laatste land werd onder leiding des Konings gechristianiseerd; een samensmelting, politiek en sociaal, van beide landen werd begonnen. Dat daardoor de Duitsche Orde bedreigd werd, behoeft geen betoog; met de bekeering van Littauen verloor zij alle recht van bestaan. Zij wapende zich en wierf overal bondgenooten; zelfs heeft zij in 1392 het eerste plan van een verdeeling van Polen tusschen Rusland, de Oostenrijksche vorsten en haar zelf ontworpen. Zoo ver is het evenwel nog in geen eeuwen gekomen. Integendeel, Wladislaw werd meer en meer een der machtigste Koningen van zijn tijd, voor wien Wenzel en Sigismund vreesden en bogen. Nog hooger steeg zijn macht, toen eindelijk in 1409 de lang verwachte oorlog met de Duitsche Orde uitbrak. Tevergeefs poogden zoowel Wenzel als Sigismund te bemiddelen; zij konden het onvermijdelijke niet keeren. Reeds den 15den Juli 1410 stonden de Poolsche en de Pruisische legers bij Tannenberg tegenover elkander. De Orde handhaafde door haar goedgeschoolde ridderschap haar alouden roem; dapper en beleidvol hebben de Duitsche ridders gestreden; zij waren evenwel niet opgewassen tegen de lichte Littausche ruiterij, die talrijk als mieren in onstuimigen aandrang op hen aanviel. Zij werden ten slotte door de overmacht omsingeld; de grootmeester en vele zijner grootwaardigheidsbekleeders sneuvelden; Wladislaw had het lot der Duitsche Orde in handen. Bijna haar geheele gebied werd door hem bezet; steden als Danzig, Elbing en Thorn gaven zich zonder slag of stoot over. Alleen de hoofdstad Marienburg verdedigde zich dapper. Daardoor bleef een groot gedeelte van Pruisen in het bezit der Orde, aan wie het zelfs gelukte sommige door de Polen bezette steden te heroveren. Zoo kwam het, dat reeds den l9ten Februari 1411 de vrede van Thorn werd gesloten, waarbij de Orde het grootste gedeelte van haar gebied mocht behouden, maar overigens zeer harde voorwaarden moest aannemen. Nooit is zij den slag bij Tannenberg weer te boven gekomen. Wladislaw V was machtiger dan ooit. Het is dus begrijpelijk, dat de Hussieten naar dezen machtigen stamverwanten Koning uitzagen als naar hun natuurlijken bondgenoot. Voor Wladislaw was het zeker zeer aantrekkelijk zijn invloed tot diep in Duitschland uit te strekken en de Czechen tegen de Duitschers, zijn eigen vijanden, te steunen. Maar aan den anderen kant, als renegaat was de Koning een vroom Katholiek, die zich ernstig bezwaard moest gevoelen met de kettersche Hussieten in verbinding te treden. Bovendien waren deze vijandig aan de geordende maatschappij en dus geen bondgenooten voor Wladislaw, die juist zich beijverde de grondslagen der Christelijke beschaving in Littauen te vestigen. Maai toch — de verlokking was groot, toen in April 1420 een Boheemsch gezantschap te Krakau verscheen en Wladislaw de kroon van Bohemen aanbood Ten slotte weigerde hij echter den ketters de hand te reiken. Maar deze vonder den man hunner keuze in den erfgrootvorst Witold van Littauen, die ir Wladislaws naam dit land bestuurde; in 1421 nam hij de Boheemsche krooi aan. Zelf is hij nooit in Bohemen verschenen; maar zijn stadhouder Korybul nam zijn gezag waar. De Hussieten bleven de winnende partij. In Januari 1422 versloeg Ziskë zelf Sigismund bij Deutsch Brod. Overal verbreidden zich de zendelingen dei Thaborieten; overal in Duitschland begon het te gisten; den vorsten sloeg d( schrik om het hart. Duitschland miste de militair^ kracht om Bohemen t( overwinnen. Maar het werd gered door de tweespalt der Bohemers zelf. Dc Thaborieten weigerden Korybut, die op de gematigden steunde, te erkennen Bovendien stierf Ziska in October 1422. Het was alleen aan de onmacht var Sigismund toe te schrijven, dat Bohemen onafhankelijk bleef. De Koning had intusschen zijn positie belangrijk versterkt door de Habs Slag bij Tannenberg, 15 Juli 1410. Vrede van Thorn, 1 Febr. 1411. I 1 Witold. L t l Slag bij DeutschBrod, Jan. 1422. k k I I Ziska f, Oct. 1422. Slag bij Aussig, 16 Juni 1424. Eugenius IV, 1431-1447. Concilie van Bazel, 1431-1449. burgers voor zich te winnen; Albrecht van Oostenrijk huwde zijn dochter Elizabeth. Maar aan den anderen kant sloten de keurvorsten in 1424 te Bingen een verbond, waardoor zij zich tot gemeenschappelijke bestrijding van de ketterij verbonden. Natuurlijk was deze bond, buiten den Koning om gesloten, voor dezen een groot gevaar. Dat bleek, toen Sigismund de hulp der vorsten tegen de Hussieten inriep; de keurvorsten weigerden zich onder hem te stellen. Daarvan maakten op hun beurt de Hussieten weer gebruik; thans weer vereenigd, vielen zij in Saksen en versloegen het Koninklijke leger den 16den Juni 1424 bij Aussig volledig. Een catastrophe scheen voor Duitschland onafwendbaar. Maar wederom braken ernstige twisten tusschen de Hussieten uit. De Thaborieten onder den priester Prokop den Groote weigerden langer met de gematigde Utraquisten samen te werken; dezen wantrouwden weer Korybut, die zich genoopt zag Bohemen te verlaten. Daardoor kwam er echter weer toenadering tusschen beide partijen, die vereenigd waren, toen in 1427 een nieuwe aanval dreigde. Maar ook dezen keer ontbrak onder de Duitschers de eenheid; het Rijksleger werd niet door Sigismund, maar door de gezamenlijke keurvorsten aangevoerd. Zoo werd wel een inval in Bohemen gedaan, maar op de nadering der Hussieten week men ijlings terug. Wederom werden vooral door Frederik van Brandenburg troepen uitgerust; wederom bleven de Hussieten overwinnaars; Saksen, Silezië, Oostenrijk, Beieren, zelfs Hongarije werden door hen gebrandschat. Niets scheen dezen zondvloed te kunnen keeren. Onderhandelingen, door Brandenburg met de Utraquisten aangeknoopt, versterkten slechts het zelfvertrouwen der Bohemers. In 1429 en 1430 bereikte de opstand zijn hoogste punt. De onderhandelingen met de Utraquisten waren voornamelijk mislukt door de onverzoenlijke houding van Rome. Nauwelijks den schijn van een hervormingsgezinden Paus had Martinus V bewaard. Wel was in 1423 een concilie te Pavia bijeengekomen, maar het was door den Paus ontbonden, zoodra het van hervormingen begon te reppen. Om de openbare meening in Duitschland echter tevreden te stellen, had Martinus tegen 1431 een nieuw concilie te Bazel uitgeschreven. Hij zelf heeft de opening ervan niet meer beleefd; in 1431 is hij gestorven en opgevolgd door Eugenius IV, een kerkvorst van vlekkeloozen wandel en kloostergestrengheid, van wien wel een gestreng optreden tegen alle misbruiken mocht worden verwacht, maar die in de leer en de organisatie der Kerk geen verandering zou dulden: hij zag dan ook het Concilie met wantrouwen aan en was van den aanvang af besloten het zoo spoedig mogelijk onschadelijk te maken. Einde Juli 1431 werd het beroemde concilie van Bazel door een Pauselijk gevolmachtigde geopend. In den beginne weinig bezocht en van weinig beteekenis, werd het weldra door den drang der omstandigheden de macht, van wie men beëindiging van den Hussieten-oorlog verwachtte. Het gevaar werd steeds dreigender. Weer was Frederik van Brandenburg met een statige krijgsmacht Bohemen binnengerukt; maar den 14den Augustus 1431 werd hij bij Tausz zoo volledig verslagen, dat van een onderwerping der Hussieten met wapengeweld geen sprake meer kon zijn. De ontevredenheid in Duitsch- Slag bij Tausz, 14 Aug. 1431. land nam met den dag toe; overal kwamen opstanden voor; het Rijk zou bij een nieuwen aanval der Hussieten zijn bezweken. Geen macht scheen in staat het gevaar te bezweren; Sigismund was geheel machteloos; Eugenius weigerde elke concessie ; zoo richtten zich aller oogen op het Concilie. Deze vergadering was evenals die van Constanz vastbesloten de Kerk, desnoods tegen den wil van den Paus in, te hervormen. Daar verkondigde de geleerde Nicolaas van Cusa de denkbeelden, die vroeger in zijn beroemd boek over de Katholieke eenheid had ontvouwd en die een gematigde kerkhervorming bedoelden. Weldra begon dan ook de vergadering met de Hussieten te onderhandelen. Toen daarom de Paus het Concilie verdaagde, weigerde het te gehoorzamen en proclameerde de reeds te Constanz aangenomen stelling, dat het Concilie boven den Paus stond en niet zonder zijn eigen toestemming mocht worden ontbonden. Dat besluit vond Eugenius IV geknield voor Petrus. Op een bronzen deur van de St.-Pieterskerk te Rome. in Duitschland algemeen bijval; Eugenius IV zag zich genoodzaakt het hoofd te buigen. Hij moest het aanzien, dat in October 1432 gemachtigden deiHussieten in Bazel verschenen en zelfs voorkomend werden ontvangen. Welk een onderscheid met Constanz! Ook overigens was het Concilie van Bazel Giovanni Maria, 1402—1412. Filippo Maria, 1402—1447. feel radicaler dan het vroegere; de lagere geestelijkheid had er veel meer nvloed; men dacht zelfs aan een democratische hervorming der Kerk. Daarloor ook kwam men op steeds vijandiger voet te staan met den Paus; men jesloot zonder den Paus de reformatie ter hand te nemen; ook zonder Pauselijke machtiging zouden geregeld conciliën worden gehouden. De positie ran den Paus was moeilijk genoeg; zij zou nog bezwaarlijker worden, toen Sigismund in 1432 in Italië verscheen. Het was uitsluitend met het doel de Keizerskroon te ontvangen, dat hij Duitschland, waar de verwarring hand over hand toenam, verliet. Hij vond in Lombardije een hartelijke ontvangst. De Visconti te Milaan achtten een goede verstandhouding tot den Keizer steeds den besten grondslag van hun macht. Od Kroning van Keizer Sigismund door Paus Eugenius IV. Op een bronzen deur van de St.-Pieterskerk te Rome. Giangaleazzo waren in 1402 zijn jonge zonen Giovanni Maria en Filippo Maria gevolgd. Onmiddellijk hadden alle benadeelden zich opgemaakt om aan de Visconti het geroofde weer te ontnemen. De Paus bezette Bologna, Perusia en Assisi; Florence bemachtigde Pisa; Venetië nam Verona, Vicenza en Padua in bezit; de Visconti i i i ■ i i werden oeperKt tot Milaan en Pa via. Maar zijn vijanden hadden te vroeg victorie geroepen; Filippo Maria, die sedert den dood van zijn broeder in 1412 alleen regeerde, was er de man niet naar, om zich in een hoek te laten dringen. Door jarenlangen strijd slaagde hij er in ten minste een groot gedeelte van het verlorene te herwinnen. Maar daarbij stuitte hij op den vasten wil van Venetië om zich op het vasteland (terra ferma) een groot onderhoorig gebied te scheppen, dat haar een ruggesteun kon zijn bij dreigende verliezen in het Oosten. Jarenlang duurde de oorlog tusschen Venetië en Milaan; behalve het reeds verkregene veroverde Venetië nog Brescia. Deze oorlog was nog niet geëindigd, toen Sigismund in Italië verscheen. Filippo Maria zag in hem een bondgenoot en liet toe,"dat hij in November 1432 te Milaan tot Koning van Italië werd gekroond, een volkomen zinledige plechtigheid. Daarna liet Sigismund den Visconti zelf zijn strijd uitvechten en begon onderhandelingen met den Paus, die hem van het Concilie zocht af te trekken. Dit gelukte evenwel niet. Sigismund wist het zoo ver te brengen, dat Eugenius het Concilie erkende; daarvoor beloofde de Koning den Paus voor het vervolg zijn steun. Onder deze voorwaarden kroonde Eugenius Sigismund den 31sten Mei 1433 te Rome tot Keizer. Wezenlijke macht kon Sigismund in Italië evenwel niet uitoefenen. In Napels was het sedert de veertiende eeuw bijna geen oogenblik rustig geweest. Ladislaus wist zich met list en geweld op den troon te handhaven. Maar hij wilde meer; hij had aspiratiën naar de heerschappij over geheel Italië. Zoo was hij bijna voortdurend met alle andere vorsten in oorlog. Na zijn dood werd zijn zuster Johanna II Koningin. Zij was even los van zeden als de verdorvenste man in het Italië van haar tijd; aan haar hof kwamen de verachtelijkste uitspattingen voor; haar favorieten, aan wie zij alles overliet, plunderden het lijk. Daar zij geen kinderen had, was de quaestie van de successie weldra een der belangrijkste strijdvragen. Haar neef Lodewijk III van Anjou wilde Johanna dwingen hem tot opvolger te benoemen; maar zij verkoos Alfonso V, Koning van Arragon, die tevens Sardinië en Sicilië beheerschte, en riep zijn hulp tegen Lodewijk in. Alfonso verscheen in Italië, versloeg Lodewijk, bezette Napels en was zoo meester van het rijk. Maar daarvan was Johanna weder niet gediend; zij herriep haar adoptie en nam Lodewijk als zoon aan. Een nieuwe burgeroorlog was het gevolg. Lodewijk verdreef Alfonso en bleef tot den dood van Johanna in het bezit der macht. Maar toen deze in 1435 stierf, verscheen Alfonso nogmaals in Italië en veroverde na een langdurigen stryd geheel Napels. Het ligt voor de hand, dat Rome van al die verwarringen den terugslag ondervond. Toen Martinus V in 1418 weer in de Eeuwige Stad terugkeerde, vond hij het Pauselijk gezag zoo goed als geheel verdwenen. Ook aan de Pausen, die te Rome tijdens het schisma hadden geheerscht, was het nooit volledig gelukt Rome aan zich te onderwerpen; nooit hadden zij er definitief kunnen zetelen; telkens hadden zij weer voor den strijd der partijen de wijk moeten nemen. In den Kerkelijken Staat heerschte volledige anarchie; het land lag woest en ledig; krijgsbenden maakten alle wegen onveilig. Aan dezen toestand poogde Martinus V door een gestreng en rechtvaardig bestuur een einde te maken; maar al heeft hij een en ander verbeterd, het was er verre van af, dat rust en orde overal waren teruggekeerd; van Rome was hij nooit geheel zeker. Op dezen weg ging Eugenius IV voort; maar dat ook hij nog niet volledig slaagde, bewijst wel het feit, dat hij eens gedurende elf jaren den voet niet in Rome heeft kunnen zetten. Welk een verschil vormde deze toestand met dien van het in stoffelijken en geestelijken zin steeds hooger opbloeiende Florence. Daar heerschte een democratie, zooals de wereld nog nooit had aanschouwd; daar stelde de godde- A** 73 Sigismund Keizer, 31 Mei 1433. Ladislaus, 1386-1414. Johanna II, 1414-1435. De Kerkelijke Staat. li Giovanni de ÏÏ Medici +, 1429. _i b d c 1 2 1 Prager 1 Compaclaten, 30 Nov. 1433. ( ] ( ( I < Slag bij Böh- ( misch Brod, , 30 Mei 1434. ■ 1 Landdag te Iglau, 143fi. Concilie van Ferrara, 1^35, 'i jke vrijheid iedereen in staat eigen krachten te ontwikkelen; daar erkende ien in den vermogenden bankier Giovanni de Medici den wijzen vaderlander, ie de geldmiddelen der Republiek op voorbeeldige wijze bestuurde en de elastingen op rechtvaardige wijze wist te verdeelen. Maar daar ook werd op eze wijze de grondslag gelegd tot een monarchie, waarvan lateie tijden de mtwikkeling zouden aanschouwen. In Duitschland teruggekeerd, verscheen Sigismund in October 1433 op iet Concilie te Bazel. Hij bracht de verzoening met den Paus. Maar ook op iju aandrang werden de onderhandelingen met de Hussieten bespoedigd. Dat vas te gemakkelijker, daar de breuk tusschen Thaborieten en Utraquisten hoe anger hoe wijder werd; zelfs ontstond wederom een burgeroorlog. Gemachtigden ran het Concilie begaven zich naar Bohemen, om de onderhandelingen te verbolgen. Daar is eindelijk de vrede gesloten. Den 30sten November 1433 werden le Prager Compactaten gesloten, waardoor aan de Utraquisten niet alleen de jrediking in de landstaal, maar ook het gebruik van den kelk bij de Mis loor leeken werd toegestaan. Zoo schenen de Bohemers weer in den schoot Ier Kerk te zijn teruggevoerd; inderdaad hadden zij een eigen nationale Kerk gesticht. Het spreekt vanzelf, dat fanatieke dwepers als de Thaborieten met Je Compactaten geen genoegen namen; maar hun kracht was door den afval Ier Utraquisten gebroken. Een woeste burgeroorlog teisterde nog eenige jaren tiet land. De overwinning der Utraquisten, bij Böhmisch Brod den 30sten Mei 1434 op de Thaborieten behaald, brak het verzet der fanatieken. Langzamerhand keerde overal de orde, d. i. de vroegere toestand terug; van sociale hervormingen was geen sprake. Eerst in den zomer van 1436 werd op een landdag te Iglau Sigismund als Koning van Bohemen erkend; daarvoor bevestigde hij de Prager Compactaten en alle rechten en vrijheden der Boheemsche standen; tevens werd een algemeene amnestie uitgevaardigd. Nadat eenmaal ruime concessiën aan de Hussieten waren gedaan, was het Concilie op den weg der hervormingen niet blijven staan. Slag op slag trof het Pauselijk gezag; hoewel tegen wil en dank, moest Eugenius, in 1434 door een oproer uit Rome verdreven, zich schikken. Steeds gingen de hei vormingen voort; allerlei misbruiken werden afgeschaft. Ten slotte werd den 9den Juni 1435 den Paus verboden annaten en daarmede verwante belastingen van de geestelijkheid te heffen. Daarmede was aan de geldmiddelen van den Heiligen Stoel een zware slag toegebracht; de Paus zou zijn vorstelijke levenswijze daardoor moeten opgeven; apostolische armoede weid hem voorgeschreven. Geen wonder, dat Eugenius dit besluit beslist verwierp, te meer, daar hij bevond, dat hij in het Concilie zelf op een zeer sterke minderheid kon steunen. Hij ontbond dus het Concilie en riep een nieuwe vergadering te Ferrara bijeen. Daarheen begaven zich de meeste hooge geestelijken en een groot aantal Italianen en Spanjaarden; slechts Duitschers en Franschen bleven te Bazel achter, onder hen slechts weinige hooge geestelijken. Hoewel geslonken, ging het Concilie op zijn weg voort; in 1439 zette het Eugenius IV als schuldig aan simonie, ketterij en vredebreuk af en benoemde hertog Amadeus VIII van Savoye als Felix V tot Paus. Zoo was het schisma wederom uitgebroken; niet alleen waren er twee Pausen, maar ook twee Conciliën. Ongelukkig ontbrak de macht om de breuk te heelen. Te midden der verwarring was Sigismund den 9den December 1437 gestorven. Zijn landen gingen over op zijn schoonzoon Albrecht II van Oostenrijk, een krachtig, energiek man, van wien men meer verwachtte dan van den ouden Keizer. Al spoedig daarna tot Duitsch Koning gekozen, wijdde hij zich met ijver aan de heeling van de kerkelijke scheuring. Maar al spoedig is hij gestorven. Tot zijn opvolger verkozen de keurvorsten zijn broeder Frederik III. Te midden der toenemende verwarring was in de Duitsche regeeringskringen het denkbeeld opgekomen van een nieuwe politiek tegenover de kerkelijke twisten, die der strikte neutraliteit, m. a. w. die van de scheiding — in midrlolooiiwapVidn 7in Keizerzegel van Albrecht II. lillUVAVlVVU TT van Staat en Kerk. Men had de voordeelen daarvan gezien in Frankrijk. Wij hebben Frankrijk verlaten tijdens de groote triomfen van Hendrik V van Engeland. Welhaast werd deze nog veel krachtiger door den steun van den machtigen hertog van Bourgondië, die door de schuld van het Fransche Koningshuis zelf naar de Engelsche zijde overging. Jan zonder Vrees onderhandelde met den Dauphin zoowel als met Hendrik V; hij kon trouwens even moeilijk zijn leenheer afvallen als wegens zijn belangen in de Nederlanden Engeland krachtig bestrijden. Hij sloot dus een wapenstilstand met de Engelschen en te gelijker tijd den llden Juli 1419 vrede met den Dauphin. Den 10den September had Jan daarop met den Dauphin een samenkomst op de Yonnebrug bij Montereau. Wat beider plannen waren, is niet bekend; het schijnt echter, dat Jan een poging wilde doen om zich van den Dauphin meester te maken, Of die poging is beproefd, is niet duidelijk; in ieder geval Felix v. Albrecht II, 1437—1439. Frederik III, 1439-1493. Jan zonder Vrees vermoord, lOSept. 1419. Philips de Goede, 1419-1467. wierpen, toen Jan de knie boog voor den Dauphin, de dienaren van dezen zich op den hertog en doodden hem verraderlijk. Deze misdaad was bovendien een politieke fout. Van nu af stond de vermoorde tusschen de Koninklijke en de Bourgondische partij; nog erger, de zoon en opvolger van Jan, Philips de Goede, werd als vanzelf gedwongen zich bij de Engelschen aan te sluiten. Reeds in December 1419 stelde hij zich in verbinding met Hendrik V. De Koning nam de aangeboden hand gaarne aan, te meer daar Philips Karei VI zelf in zijn macht had en Koningin Isabeau geheel voor zich had Moord van Jan zonder Vrees. Miniatuur in een handschrift der Bibliothèque de 1'Arsenal te Parijs. v / Verdrag van Troyes, . \ 20 Mei 1420. gewonnen. Zoo kwam men spoedig tot overeenstemming. Den 20sten Mei 1420 werd het verdrag van Troyes gesloten, waarbij een huwelijk werd vastgesteld van Hendrik V en Katharina, een dochter van Karei VI; voor dezen zou de Engelsche Koning als regent optreden en hem na zijn dood opvolgen. Den isten December 1420 deed Hendrik met zijn jonge gemalin zijn intocht in Parijs; eenige dagen daarna bekrachtigde het Parlement de te Troyes gemaakte regelingen,-erkende Hendrik en verbande tevens den Dauphin uit Frankrijk. Zoo stond Hendrik V op het toppunt van zijn roem en zijn geluk. De Kerk had hij door de vervolging der ketters voor zich gewonnen; de adel volgde hem op den weg naar roem, eer en rijkdom; het volk aanbad hem als den waardigen opvolger van Eduard III. In Frankrijk was hij van een buitenlandsch veroveraar de wettige regent en troonopvolger geworden; de verovering van het geheele land scheen nog slechts het werk van eenige weken. Toen hem op het einde van 1421 een zoon werd geboren, scheen zich voor dit kind de schitterendste toekomst te zullen openen. Toch is bijna geen vorst ongelukkiger geweest. Want reeds den 31sten Augustus 1422 stierf zijn vader Hendrik V; den 21sten ÖctoBer~ volgde de oude Karei VI hem in het graf. Nauwelijks een jaar oud werd Hendrik VI tot Koning van Engeland en Frankrijk geproclameerd. Ter zelfder tijd nam natuurlijk ook de Dauphin als Karei VII den titel Koning van Frankrijk aan. In dezen stand van zaken lag eigenlijk al het beginsel van de volledige nederlaag der Engelschen. Want gesteld al, dat Hendrik VI in alle opzichten zijn vader gelijk was, zou het aan een regentschap mogelijk blijken in Frankrijk en ook in Engeland de positie van het Koningshuis te be¬ waren, zooals zij was met den dood van Hendrik V? Was het denkbaar, dat Frankrijk zich langen tijd een vreemde, zelfs een vijandige regeering zou laten welgevallen? Was het te verwachten, dat de vele^ vijanden, .van het huis Lancaster in Engeland zelf, tot dusver bedwongen door Hendriks glorie en zijn Koningsdeugdèn, het hoofd niet weer zouden opsteken, zöodra een zwakke hand het roer van den Staat omvatte. Voorloopig scheen de toekomst echter nog helder; het Koninklijk gezag werd uitnemend waargenomen. In Engeland nam een Hendrik V, Koning van Eng^fend. Schilderij van een onbekenden meester in Queen's College te Oxford. Hendrik VI, 1-422—14G1. Karei VII, 1422—14G1. / > y. s É 9 Humphrey < van Glocester. Bedford. Philips van Bourgondië. raad van hooge edelen en geestelijken onder voorzitterschap van Henry Beaufort, bisschop van Winchester, een onwettige, maar gelegitimeerde zoon van Jan van Gent, het bestuur in handen. Doch weldra werd dit regentschap □p zijde geschoven door Humphrey, hertog van Glocester, een broeder van Hendrik V, die als protector het bestuur aanvaardde. Met vaste hand heeft hij Engeland bestuurd. Hij was een breed ontwikkeld man, vol smaak voor kunst en liefde voor wetenschap, die voor het eerst de beginselen der Italiaansche renaissance in Engeland poogde te vestigen. De tijden waren evenwel minder gestemd voor de kunsten des vredes. Onder alle lagen deibevolking begon het te gisten. De Lollards staken weer het hoofd op; de boeren zuchtten zwaar onder den druk vau adel en Kerk; de eigenerfden zagen zich door wetten en ook door chicanes van hun recht om in het Parlement zich te doen vertegenwoordigen, verstoken; in de steden begon men zwaar de tirannie van de patricische geslachten te ondervinden. De oorlog had bovendien de ruwheid van zeden zeer vermeerderd; de onveiligheid nam toe; op het platteland vormden zich rooversbenden. Gelukkig echter wist Glocester voorloopig de beweging nog meester te blijven. Naast Glocester in Engeland staat zijn broeder Jan, hertog van Bedford, als regent van Frankrijk. Hij was als militair en als staatsman volkomen voor zijn taak berekend, de evenknie van den overleden Koning. Hij regeerde geheel Frankrijk benoorden de Loire. Tegenover hem stond Karei VII, die in het Zuiden een veilig heenkomen had gezocht. Hij was zeer devoot, maar besluiteloos en voor allerlei invloeden en indrukken vatbaar. Zonder persoonlijken moed, wanhoopte hij aan zijn toekomst, aan zijn Koningschap, zelfs aan zijn wettige geboorte. Van hem was geen krachtig ingrijpen, zelfs geen verzet meer te verwachten. Zijn geldmiddelen waren uiterst schaarsch. Om hem speelden allerlei intriganten hun spel; hun speelbal bleef hij in zijn indolentie, zijn grillen en zijn veranderlijkheid. Het eenige lichtpunt aan dit ellendige hof was, dat een breede schare uitnemende veldheeren de wapenen voor hun Koning hadden aangegord, mannen als Dunois en La Hire, die een leger waard waren. Tusschen beide partijen in stond Philips van Bourgondië. Een man van breede ontwikkeling, met fijnen smaak voor kunst, was hij tevens een der eerste staatslieden van zijn eeuw. Nooit heeft hij iets anders op het oog gehad dan zijn eigen voordeel; nooit heeft iemand met meer tact zijn middelen weten te kiezen. Door geslepenheid, beurtelings door gestrengheid en door vriendelijkheid, door wreedheid en door zachtheid, door wapengeweld en door diplomatiek beleid heeft hij zich tot een der eerste vorsten van zijn tijd weten te verheffen. Zijn banden met het Fransche Koningshuis had hij geheel verloochend; voor Frankrijk gevoelde hij niets meer. Voorloopig was hij, ook uit wraakzucht over den moord zijn vader, de bondgenoot .der Engelschen; maar deze wisten, dat zij nooit op hem konden rekenen en dat hij, wanneer hij zijn tijd gekomen achtte, zich weer met Frankrijk zou verzoenen. Hoe weinig hartelijk de verhouding van Engeland en Bourgondië was, blijkt wel uit de geschiedenis van Jacoba van Beieren. Deze jonge vrouw was in 1417 haar vader Willem VI in Hollaud, Zeeland en Henegouwen opgevolgd. Tegen haar trad haar oom Jan van Beieren in het krijt. Nadat mpf nfwissplpml pffilllk tegen haar had gestreden, stierf hij in 1425 en liet zijn rechten na aan Philips. Jacoba had intusschen een toevlucht in Engeland gezocht. Daar was zij met Glocester gehuwd, hoewel de ontbinding van haar vorig huwelijk niet vaststond. Glocester verscheen met Jacoba in de Nederlanden en liet zich huldigen. Maar nauwelijks zag Philips dezen mededinger tegenover zich, of hij dreigde het verbond met Engeland op te zeggen. Glocester moest wijken en keerde naar Engeland terug. Door allen verlaten, zag Jacoba zich in 1428 bij het verdrag van Delft gedwongen Philips als regent en opvolger in haar landen te erkennen. Inmiddels hadden de Engelschen hun overwinning voortgezet. Bedford versloeg de Franschen in Philips de Goede. Geteekend portret in het bezit van wijlen den heer Galichon te Parijs. 1423 bij Cravant-sur-ïonne, in 1424 bij Verneuil. Daarop volgde de verkoeling met Bourgondië; in 142' sloot Philips zelfs met Karei een wapenstilstand. Maar weldra verzoende Philips zich met Engeland. In 1428 landde Salisbury met een nieuw leger t( Galais. Den 12den October sloeg hij het beleg van Orleans. De stad waf uitstekend versterkt en werd goed verdedigd, maar zou moeten vallen, zo( er geen ontzet kwam. En de Koning zat indolent ter neer; hij dacht er ove] zich in Dauphiné terug te trekken. Geld om een leger tot ontzet uit te rusten Jacoba van Beieren. > i ' i i / i Beleg van Orleans, 3 1428—1429. ) r i k Jeanne d'Arc, 1412-1431. bezat hij niet. Op dit uiterst kritieke oogenblik schijnt plotseling de banale geschiedenis te eindigen; de heldensage herleeft; de Maagd van Orleans verschijnt. Haar geschiedenis vóór haar openbaar optreden biedt weinig merkwaardigs. Jeanne d'Arc is den 6den Januari 1412 te Domrémy geboren uit den welvarenden boerenstand; bij het boerenbedrijf groeide zij op; zij heeft de koeien gehoed bij de vaderlijke hoeve. Zij was van jongsaf een zeer vroom meisje, dat haar godsdienstplichten met de grootste devotie verrichtte; altijd in diep • ~ u Jeanne d'Arc. Bronzen beeldje in het bezit van wijlen den heer Carrand. gtJptJlIJÖ V CJLAUlltVCIl J uau IjLJ XAin. wijls en vurig tot God en Zijn lieve heiligen. Zij deed bedevaarten naar naburige kapellen. Sterk en goed gebouwd, groot voor haar sekse, bruin van gelaatskleur, met schitterende zwarte oogen, een lieve, zachte stem, bescheiden in haar optreden, bevallig van uiterlijk en opgewekt van humeur, zoo stellen de tijdgenooten ons haar voor. Zij doorleefde geen onbezorgde jeugd; woeste oorlogen teisterden Frankrijk; het vaderland dreigde ten onder te gaan; zwaar leed het land onder de ruwe vreemdelingen. Ook Lotharingen had zwaar te lijden; het patriotisme, in dit grensland inniger dan elders, jammerde over de nationale rampen. Met het lijden echter steeg ook de nationale devotie, de hoop op betere tijden. Van al deze stemmingen is Jeanne d'Arc de meest volkomen reflex, iteeds in 14zö naa zij visioenen; zij werd een schouwster, gelijk zoovele van haar tijdgenooten. De dingen, waarmede haar devoot gemoed zich altijd bezighield, openbaarden zich in haar visioenen. Zij zag den aartsengel Michael, St. Katharina en St. Margareta. En de aartsengel zeide tot haar, dat God medelijden met het geliefde Frankrijk had en dat zij heen moest trekken om het te redden. Steeds dringender kwamen deze stemmen tot haar: Frankrijk, door een vrouw (Koningin Isabeau) verloren, zou door een maagd worden gered. Eindelijk kon zij aan dezen oproep geen weerstand meer bieden; zij liet zich voeren Jeanne d'Arc vóór Karei VII te Chinon. Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek van het Britsch Museum te Londen. Karei VII bevond zich destijds te Chinon in volslagen werkeloosheid; apathisch zag hij zijn ondergang tegemoet. Zijn raadslieden waren even moedeloos als hij. In deze omgeving verscheen den 6den Maart 1429 het jonge meisje uit Lotharingen, dat verklaarde door God gezonden te zijn om Frankrijk te redden. Het is begrijpelijk, dat het hof aarzelde haar geloof te schenken. Jeanne werd aan een scherp verhoor onderworpen. Toen dit bevredigend afliep, verklaarde Karei zich bereid haar te ontvangen. De Koning ontving haar vriendelijk en werd langzamerhand volkomen van de zuiverheid van haar bedoelingen overtuigd. Haar roeping verklaarde zij als tweeledig: Orleans te A** 74 Jeanne d'Arc te Chinon. tot den commandant van Yaucouleurs, Baudricourt. Hem kondigde zij aan, dat zij met Gods hulp Frankrijk zou bevrijden en den Koning ter kroning naar Reims zou voeren. Baudricourt zond haar met ruwe woorden weg. Maar zij kwam terug. Zij sprak met zooveel overtuiging, zij verzekerde zoo plechtig, dat zij in staat zou zijn Frankrijk te redden, dat Baudricourt ten slotte er in toestemde, haar tot den Koning te doen voeren. Met een gewapend geleide vertrok zij den 28stea Februari 1429 van Yaucouleurs naar het Zuiden. (1 s ] r i A-1 < ^ ( ( i Orleans' ontzet, G Mei 1429, j Krijgstocht naar IJeinis, •edden en den Koning ter kroning naar Reims te voeren. Een laatste onderhoek was nog noodig; de geestelijkheid moest nog uitvorschen, of zij in ïaar een zendelinge Gods dan wel een afgezante van den duivel had te zien. ^ij doorstond dit onderzoek glansrijk. Toen aarzelde de Koning niet langer; len 22sten Mei stelde hij Jeanne aan het hoofd van het leger. Hoe men }ver haar zending moge denken, het springt in het oog, dat wij hier met 3en buitengewone vrouw te doen hebben. Zij had blijkbaar niet alleen een rotsvast geloof in haar roeping, maar ook de groote gave om van dat geloof ook anderen te doordringen. En wel moet de toestand wanhopig zijn geweest, als men nog slechts van een wonder redding verwachtte. Maar aan den anderen kant is liet ook duidelijk, dat de ebbe van natie en koningshuis haar doode punt had bereikt; de vloed kon ieder oogenblik weer opkomen; alles wachtte slechts op het beslissende woord. Dat woord is door Jeanne d'Arc gesproken. Onmiddellijk na haar benoeming schreef de Maagd — zoo wordt zij officieel genoemd — den Engelschen aan het Goddelijk bevel te gehoorzamen en het beleg van Orleans op te breken. Den 27sten April trekt zij op aan het hoofd van het leger; haar banier, twee engelen die Gode een lelie toewijden, wordt voor haar uit gedragen. Orleans zou het nauwelijks een week nog kunnen houden. In het begin van Mei verschijnt Jeanne met haar leger voor de stad; een verwoed gevecht ontstaat. De Maagd is steeds vooraan in den strijd; zij wordt zelfs aan den schouder gewond. Haar bezielende voorgang weet de Franschen tot onweerstaanbaren heldenmoed te prikkelen; zij volgen haar overal; de bevelhebbers, die zich aan haar bevel hebben moeten onderwerpen, eindigen met in haar te gelooven. Alleen door haar wordt Orleans ontzet; tegen den raad van alle commandanten in wordt de strijd voortgezet, die eindigt met een volledige overwinning. Den 6(len Mei breken de Engelschen het beleg op; onder klokgelui doet de Maagd haar intocht in het bevrijde Orleans. Het kon niet anders, of deze groote overwinning moest de bekrachtiging van de Goddelijke roeping van de Maagd schijnen. Allen, de Koning en zijn raadslieden, bevelhebbers en soldaten, adel en geestelijkheid, burgers en boeren geloofden in haar. En dit geloof deed wonderen. Het was of allen hun moedeloosheid en werkeloosheid afwierpen; Frankrijk had het geloof in zich zelf herwonnen. Te Tours ontving de Koning geloovig en gelukkig de triomfeerende Maagd; haar eerste taak was volbracht. Haar tweede werd onmiddellijk aangevat. In Juni 1429 brak de Maagd op naar het Noorden. Telkens werden de Engelschen teruggedreven; ook zij begonnen aan haar Goddelijke zending te gelooven. Steeds wist Jeanne alle bezwaren te overwinnen, alle tegenwerpingen te weerleggen, alle lafhartigen te bemoedigen. Zonder slag of stoot gaf Troyes zich den llden Juli over; de bevolking weigerde tegen de Heilige te strijden. Zoo lag de weg naar Reims open. Den 10(len Juli deed de Koning zijn intocht in de oude kroningsstad. Den volgenden dag had de plechtige kroning en zalving plaats. De Maagd stond naast den Koning, met haar gewijde banier in de hand. Zij had haar zending i volbracht. Zij stond op het toppunt van haar roem. Door geheel Frankrijk werd haar naam geprezen en verheerlijkt. Haar beeld werd als dat van een Heilige vereerd. Zij leefde als een Koningin, omringd van een vorstelijk hof en een lijfwacht. Toch bleef zij eenvoudig, vroom en rein, altijd voor allen toegankelijk en voor de armen en verdrukten hartelijk en medelijdend. Jeanne's roeping was vervuld: Frankrijk was gered; zij wenschte naar het ouderlijk huis terug te keereu. Maar de Koning wilde haar niet laten gaan. Zoo bleef zij aan het hoofd van het leger. Zij deed nog een aanval op Parijs en drong zelfs tot St. Denis door, maar werd teruggeslagen; Jeanne Kuuiiug te ttiü.iua,. 7 Juli 1429. Kroning van Karei VII te Reims. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs werd zelfs gewond. Eerst in Mei 1430 komt zij weer in het veld; zij zal het belegerde Compiègne ontzetten. Den 23ste" Mei doet zij een aanval op de Engelschen en Bourgondiërs. Maar het geluk verlaat haar; onder haar tioepen ontstaat een paniek; zij wordt verlaten en gevangengenomen door de Bourgondiërs. Voor grof geld verkoopen deze haar aan de Engelschen. Gevangen wordt Jeanne naar Rouen overgebracht. . Slechts in voorspoed is Engeland edelmoedig^,in tegenspoed koelt het zijn wrevel en zijn onmacht aan weerlooze schepselen., De Maagd zou het ondervinden. Natuurlijk kon men haar niets wezenlijks ten laste leggen. Maar de gronden voor een aanklacht waren spoedig gevonden; zij was een heks en dus den vuurdood schuldig. Vijf maanden duurde haar proces, dat haar lichamelijk en geestelijk een ware marteling was. Dag aan dag stond Jeanne d'Arc gevangen, 23 "Met 1430. Proces van Jeanne d'Arc. zij de pijnlijkste en meest onkiesche ondervragingen uit; eindelijk stemt zij den 23sten Mei, uitgeput en verward door de langdurige verhooren en de harde gevangenschap, er in toe haar dwalingen te herroepen. Daarop wordt zij tot levenslange kerkerstraf veroordeeld. Maar niet op deze wijze zou dit korte, maar rijke leven eindigen. De Engelschen waren met het zachte vonnis niet tevreden: zij eischten haar dood; een middel hiertoe was spoedig gevonden. Zij had moeten beloven zich steeds als vrouw te kleeden. Maar hetzij gedwongen of niet, zij verbrak deze belofte. Nu was haar lot beslist. 1 Den 29sten Mei 1431 werd zij wederom verhoord; zij vond nu den moed haar herroeping in te trekken. Daarmede had zij haar doodvonnis uitge- Jeanno d'Arc verbrand, 30 Mei 1431. / ƒ I I ƒ / Nederlagen der Engelschen. Executie van Jeanne d'Arc. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs sproken. Den volgenden dag werd zij op de markt te Rouen verbrand; haar asch werd in de Seine gestrooid. Het is opmerkelijk, dat noch Karei VII noch de Franschen in het algemeen een poging hebben gedaan om Jeanne te redden. De zaak is, dat zij, zoodra de Maagd in de handen der Engelschen was gevallen, aan haar Goddelijke roeping begonnen te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank te Rouen achtten ook de Franschen een bewijs, dat Jeanne een afgezant van den duivel was geweest. Eerst vele jaren later heeft Karei VII zijn schuld aan de Maagd afbetaald. Toen hij in 1450 zijn intocht deed te Rouen, heeft hij bij de Kerk een proces op touw gezet tot herziening van haar vonnis. Zoo is geschied. Het vonnis is herzien en vernietigd. De Maagd werd onschuldig, later zelfs heilig verklaard. Maar al twijfelde men in 1431 ook aan Jeanne's zending, haar werk bleef bestaan en werd zelfs met kracht voortgezet. Het getij keerde zich hoe langer hoe meer tegen de Engelschen; de Franschen waren onweerstaanbaar. Van 1431 tot 1454 is de strijd tegen den vreemden onderdrukker met talent en Karei VII. Schilderij door een onbekend meester in het Louvre te Parijs. volharding gevoerd. Karei VII zelf vertoonde een energie en een politieke bekwaamheid, die niemand van hem had verwacht. Om zich schaarde hij een I Vrede vuil Atrecht. 21 Sept. 1435 breede rij uitnemende veldheeren: Dunois, den bastaard van Lodewijk van Orleans, den connetable de Richemont, Barbasan, Gaucourt, La Hire, Saintrailles en zoovele anderen. Tegen hen was Bedford niet opgewassen; het was een ijdele ceremonie, toen hij in 1431 den tienjarigen Hendrik VI met groote plechtigheid in de Notre Dame te Parijs liet kronen; het gezag der Engelschen nam met den dag af. De eene stad na de andere gaf zich aan de'Franschen over; weldra werd Parijs aan alle zijden benauwd. Een nog grootere overwinning behaalde Karei weldra; hij wist Philips van Bourgondië tot vrede te bewegen. De hertog begon zich over het verbond met Engeland bezwaard te gevoelen; de herinnering aan den moord op de Yonue-brng begon te verbleeken. Herhaaldelijk had hij reeds wapenstilstanden met den Koning gesloten. Eindelijk werd in 1435 te_Atrecht een congres gehouden van afgevaardigden van alle strijdende partijen. Kaïèl bood aan Engeland Guyenne en Normandië aan, wat door Bedford werd afgeslagen. Kort daarna stierf deze geweldige krijger. Philips zag, dat de zaak der Engelschen op den duur verloren was. Hij stelde den Koning toch nog horde voorwaarden: den afstand van een reeks steden in het Oosten en Noorden van Frankrijk en bovendien volledige onafhankelijkheid en voldoening voor den moord van zijn vader. Karei was zoo verstandig, dat alles te aanvaarden; zoo kwam den 21sten September 1435 de vrede van Atrecht tot stand. DERDE HOOFDSTUK. Het Concilie van Bazel. De Bourgondische macht. De Rozenoorlog. 1435 —1461. en der machtigste vorsten van zijn tijd en een der beiH kwaamste tevens is Philips van Bourgondië. Sedert 1419 fi hertog en vrijgraaf van Bourgondië, graaf van Vlaanderen en 5iS Artois en heer van verschillende kleinere gebieden, breidde hij zijn gebied door gelukkige sterfgevallen in zijn geslacht en door diplomatieke handigheid gestadig uit. In 142C was hij den laatsten graaf van Namen Jan III opgevolgd, na door koop hel recht daartoe te hebben verkregen[Tlên jaar daarna stierf Philips I, hertog van Brabant en Limburg; als oudste mannelijke bloedverwant volgde Philips var Bourgondië hem op. Drie jaren daarna deed Jakoba van Beieren afstand var Holland, Zeeland en Henegouwen ten behoeve van haar neef, wederom Philips van Bourgondië. EindelijTT~werd hij nog in 1441 momber of regent var Luxemburg, waar de voortdurende verpanding sedert jaren een verwarder toestand in het leven had geroepen; daaraan kwam eerst een einde, toer Philips eerst als administrateur en sedert 1451 als hertog optrad. Nog verdei strekte zich zijn invloed uit; in 1455 dreef hij de benoeming van zijn nee Lodewijk van Bourbon tot bisschop van Luik,-in 1456 evenzoo die van ziji bastaardzoon David tot bisschop van Utrecht door. De Bourgondische macht was dus indrukwekkend genoeg. Maar Philip: wilde meer. Het was zijn streven om zijn uiteenliggende landen tot een samen hangend rijk te vereenigen; daarom beproefde hij Lotharingen en den Elza; te verkrijgen. Maar dat ten minste heeft Frankrijk weten te verhinderen Karei VII wees den Keizer er op, welk gevaar er voor West-Duitschlan< dreigde van de plannen van den Bourgondiër; Sigismund en Frederik II hebben door een handige diplomatie belet, dat Philips nog machtige JL Do Bonrgond i sche'rria cTi t. I 1 I V 1 Het Gulden Vlies, 1429. werd. Frederik weigerde mede te werken tot de verheffing der Bourgondische landen tot een Koninkrijk. In 1447 zijn daarover te Besangon langdurige onderhandelingen gevoerd, die evenwel tot niets hebben geleid. Maar ook zonder den Koningstitel ging Philips voort met zijn landen tot een machtige eenheid samen te binden. Het middel daartoe lag voor de hand: versterking der vorstelijke macht ten koste van de privilegiën der afzonderlijke gewesten. Want al vormden de Nederlanden een groep staten, die zich door geschiedenis, gedeeltelijk ook door taal een volkseenheid gevoelden, staatkundig verbond hen slechts de persoon van den vorst. Versterking van dien band was om economische en politieke redenen zeer noodig en alleen mogelijk door inkrimping der souvereiniteit der gewfesten, door besnoeiing hunner privilegiën. Tegenover het stelsel, dat de vorstelijke macht ophoudt, waar de stedelijke en andere privilegiën beginnen, stelde het door de Bourgondiërs aangenomen Romeinsche recht de stelling, dat de vorstelijke macht absoluut is en slechts met haar eigen goedvinden tijdelijk kan worden beperkt. De feodale vorstenmacht moest vervangen worden door de moderne onbeperkte monarchie. Intusschen moest in de practijk veelal met het bestaande rekening worden gehouden. Naast den vorst werden cejitrale regeeringscolleges gevestigd: de Geheime Raad voor de financiën, het krijgswezen en de rechtspraak; daarnaast de Groote Raad als hooggerechtshof; ten slotte de Rekenkamer. Met de oprichting van deze lichamen gingen diep ingrijpende hervormingen in bestuur, financiën, rechtswezen, wetgeving en krijgswezen gepaard. Zoo werd de eenheid van de Nederlandsche gewesten steeds krachtiger, een eenheid, waarvan de eerste vergadering der Staten-Generaal van alle gewesten, in 1465 te BrusseJ gehouden, een gedenkwaardige uiting was. Zoo werd de Bourgondische macht een naar binnen solide, naar buiten krachtige statencomplex. Onder de bescherming van Philips' machtigen arm herleefden na de tijden van verwarring, burgeroorlog en ellende weldra handel en bedrijf, nijverheid en kunst, landbouw en veeteelt. In korte jaren waren de Nederlanden de bloeiendste gewesten der wereld, waar men welvaart en rijkdom genoot, waar men deïT vorst, die anders waarlijk niet goedhartig van aard was, dankbaar den Goedje noemde. Van die welvaart gaf zijn hof den terugslag te aanschouwen. Zijn hof was dat van een Koning, schitterender dan dat van Karei VII; bij hem vergeleken was de Duitsche Koning een arme ridder. Philips' ridderschap was talrijker en rijker dan eenige andere. Naast den Engelschen Kouseband en den Franschen St. Michiel was Philips' Gulden Vlies de beroemdste orde. Het beste echter, dat van deze overgroote weelde is te zeggen, is dat mede daardoor de kunst in Zuid-Nederland hooger opbloeide dan ooit. Vooral de miniatuurschilderkunst, die ons zooveel kostbare geïllumineerde handschriften heeft nagelaten, bloeide mede door de begunstiging der Bourgondische vorsten hoog op. Daarnaast staat eveneens met een geheel religieuze strekking de muur- en glasschilderkunst. Maar boven dat alles staan de heerlijke kunstgewrochten der gebroeders Hubert en Jan van Eyck, die ook door zeer gewichtige veranderingen in de techniek de Vlaamsche schilderschool tot een voorbeeld voor geheel Europa hebben gemaakt. Hubert was de leermeester van zijn veel jongeren broeder, maar hij staat boven zijn leerling. Beider eigenaardige deugden komen het duidelijkst uit in de beroemde „Aanbidding van het Lam", dat het gewrocht van beider genie is. Hubert's werk is grootsch en forsch van conceptie, maar tevens verheven door de r ^ Hubert, 1366—1426, en Jan van Eyck, + 1380-1440. Een Kapittel van het Gulden Vlies. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel. kracht van zijn idealisme, bewonderenswaardig en geweldig van compositie; als kolorist staat hij zelfs boven de Italianen; zijn teekening is uitnemend door fijnheid; zijn figuren zijn kloek en edel. Hoewel minder superieur dan zijn broeder was Jan de beroemdste schilder van zijn tijd; Philips van Bourgondië verbond hem aan zijn hof. Tegenover dat van Hubert is zijn werk meer naturalistisch. Bij hem wordt de kracht soms grofheid, de forschheid soms ruwheid; ook als kolorist staat hij beneden zijn broeder. Zijn toets is veel lichter dan die van Hubert. Toch staat zijn werk zeer hoog door de A** 75 € I ( Hogier van ( der Weyden, + UOO-1464.1 ( i j Quinten Matsijs, 1466-1530. Lucas van Leyden, 1494—1533. .Tan van Scorel, 1495-1562 jxquise delicatesse van de details en door de heerlijke naschepping van de ealiteit. Ook doordat hij veel meer heeft geleverd dan zijn broeder was hij le prins der schilders van zijn tijd. Bij dit groote tweetal sluit zich in tijdsnode aan Rogier van der Weyden, die ook in Italië nieuwe indrukken en nieuwe memoden opdeed, waardoor de Ylaamsche kunst in onmiddellijk contact kwam met de Italiaansche Renaissance. In zijn schilderijen, die zich loor strenge teekening, zorgvuldige afwerking, vaste modelleering, schitterende techniek, maar ook door ruwheid van vormen kenmerken, is hij een navolger tier Van Eyck's. Hij zelf vond weer een grooter en beroemder leerling in Hans Memlinc, in wiens fijne, dichterlijke, met de technisch grootste volmaaktheid geschilderde paneelen de Vlaamsche schilderschool haar hoogsten roem bereikte. Reeds voor ziju tijdgenooten was hij de prins der schilders. Zijn talent, minder breed en robust dan dat der Van Eycks, is teeder en elegant, vol bekoorlijk sentiment. Zijn koloriet is boven beschrijving heerlijk, zijn teekening subliem. Zonder effectbejag is hij eenvoudig, fijn en teeder. Zijn compositie is altijd uitnemend, zijn mise-en-scène weeldeiig. In zijn piachtige panorama's van steden en landschappen plaatst hij zijn bijbelsche tafereelen, die religieuze gedichten zijn. Zijn portretten geven ziel en leven; zijn engelen zijn zacht en vol naïef mysticisme; zijn madonna's zijn nooit overtroffen door haar mystieke kuischheid en reinheid. Op Memlinc volgt nog een geheele school van Vlaamsche kunstenaars. De bekendste onder hen is de kunstige smid Quinten Matsijs, die echter spoedig den hamer voor het penseel verwisselde. Zijn talent is breed en forsch, zijn techniek volmaakt, zijn compositie steeds correct, zijn koloriet rijk en weelderig. Bij de Italianen ter schole gegaan, is hij de stichter van de Antwerpsche school, die eerst een eeuw later haar hoogste volmaaktheid zou vinden in Rubens en Van Dijck. Jongere tijdgenooten van Quinten Matsijs waren de Hollanders Lucas van__ Leyden en Jan van Scorel. De eerste heeft in zijn kortstondig leven als schilder, teekenaar en etser meesterstukken voortgebracht. Zijn techniek is fijn en geacheveerd, zijn compositie rijk, zijn behandeling voornaam. Door hem is het genrestuk tot beteekenis gekomen. Evenals Dürer^ met wien hij veel omgang had en van wien hij veel heeft geleerd, is hij een meester 111 het weergeven van het volksleven van zijn tijd. Jan van Scorel stond eveneens onder den invloed van Dürer, maar leerde nog veel meer van de Italianen. Zijn kerkelijke kunst is dan ook zoowel wat compositie als wat koloriet betreft voortreffelijk, al staat hij beslist beneden de groote Vlaamsche meesters. Naast de schilderkunst beleefde de plaatsnijkunst tijden van hoogen bloei. Ook de kunstnijverheid stond op zeer hoogen trap; meubelen van allerlei soort versierden kerken en wereldlijke gebouwen. En deze gebouwen zelf, opgetrokken in den laat-Gotischen en vroeg-Renaissance-stijl, werden de sieraden der onder de Bourgondische heerschappij bloeiende Nederlandsche steden. De macht, die de Bourgondische het meest nabijkwam, was die van den < Koning van Frankrijk. Na den vrede van Atrecht heeft Karei VII nog twintig jaren met de Engelschen moeten strijden. Overal woedde de krijg, in Guyenne, in Normandië, in Artois. Bijna overal weken de Engelschen, maar niet dan voet voor voet terug. Reeds in 1436 gelukte het Karei zijn hoofdstad te heroveren. Parijs haakte naar een verzoening met den Koning; de burgerij zond boden met de bede om verlossing. In April 1436 verscheen Richemont voor Parijs. In een oogenblik was Parijs in opstand tegen de Engelschen, die de stad ontruimden. Karei VII kon zijn intocht in de heroverde hoofdstad houden. De volgende jaren waren arm aan zulke eclatante veroveringen. Hongersnood en pest teisterden Frankrijk; rooverbenden doorkruisten het land. Daarmede hangt samen de Praguerie, een opstand der groote leenmannen, vooral van de prinsen van den bloede, tegen den Koning, wiens toenemende macht zij vreesden. De hertogen van Anjou, Bourbon en Alen^on, bezitters van groote apanages, namen in 1440 de genoemde rooverbenden in dienst in een strijd tegen de Kroon. Bij hen sloot zich zelfs de dauphin ^odewijk aan. Met een zinspeling op den Hussietenoorlog werd deze opstand de Praguerie genoemd. Maar Karei wist zijn vijanden te verdeelen en te verslaan. De dauphin en de andere prinsen moesten om genade smeeken; Lodewijk werd naar Dauphiné verbannen. Daarna zette de Koning den oorlog voort. In 1442 veroverde hij een groot gedeelte van Guyenne. In 1444 stond hij Engeland een wapenstilstand van vijf jaren toe. In 1449 werd dus de oorlog weer hervat, de laatste worsteling der Engelschen om het bezit van Frankrijk. Zij hebben het met eere verloren. De eerste verovering der Franschen was Le Mans, waardoor Maine in hun handen viel. Nog grooter was het persoonlijk succes van den Koning. Hij sloeg in October 1449^ het beleg voor Rouen, dat de Engelschen onder Talbot dapper verdedigden, maar dat door de inwoners aan Karei werd' overgegeven. De herovering van Normandië was het onmiddellijk gevolg van deze victorie; reeds den 15den December gaf Harfleur zich over. Cherbourg capituleerde het volgende jaar; in het Noorden behield Engeland nog slechts Calais.^ In Guyenne waren de sympathieën voor Engeland levendiger dan in het Noorden; sedert de twaalfde eeuw behoorde dit land aan den Engelschen Koning. Toch hadden ook hier de Franschen succes. Den 25stert Mei 1451 capituleerde Blaye, den 30sten Juni Bordeaux, den 21sten Augustus eindelijk Bayonne. Maar nog waren de Engelschen niet volledig verslagen. Den 23sten October 1452 bezette Talbot onverwacht Bordeaux; in korten tijd gelukte het hem Guyenne zoo goed als geheel te heroveren. In 1453 kwam het bij Castillon tot een slag, waarin voor het laatst Engelschen en Franschen f in zwaren kamp tegenover elkander stonden. De Engelschen hebben met eere de nederlaag geleden; Talbot sneuvelde. In Augustus begon Karei Bordeaux te belegeren; den 8sten October gaf de stad zich over. De honderd- i ~ ) verwin uilige n van Karei VII. Parijs heraverd, 1436. Praguerie, 1440. u Rouen verwerd, 1449. i W ilag bij Castillon, 1453. t Bordeaux veroverd, 8 Oct. 1453. ] —7* roestand van Engeland Hendrik VI. jarige oorlog was met een volledige overwinning van Frankrijk geëindigd. Sterk stond de natie na den moeilijken kamp een en onverdeeld om den nationalen Koning, die zich gereedmaakte om de grondslagen van den modernen Staat te leggen. Welk een jammerlijken indruk maakte daarentegen in deze dagen Engelanc „aast het eendrachtige, krachtige, zegevierende Frankrijk. De minderjarigheid van Hendrik VI was voorbijgegaan in de ergerlijkste twisten; kardinaal Beautor — ' hfitwistte den hertog van Glo- Hendrik VI, Koning van Engeland. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart. cester het protectoraat; in het Parlement ging men elkander met knuppels te lijf. Sociale woelingen verscheurden het land. Daarbij kwamen de omkeer in Frankrijk, het optreden van de Maagd van Orleans, de vrede van Atrecht, de daarop gevolgde verliezen, de dood van Bedford, het verlies van Parijs, de verdere nederlagen. Ongelukkig was Hendrik VI, die in IjJ^O de regeering aanvaardde, op verre na niet opgewassen tegen de zware taak, die hem op de schouders was gelegd: de herovering van Frankrijk of ten minste het behoud van een gedeelte daarvan, en de beteugeling der binnenlandsche onlusten, die eerst een plaatselijk karakter hadden, vervolgens algemeen werden, om ten slotte te eindigen in een beweging, die rechtstreeks tegen de dynastie gericht was. De jonge Koning was een hoogst achtenswaardig man van groote moreele reinheid, goedhartig en vrijgeefsch, vroom en devoot, maar in het geheel niet in staat zijn wil aan anderen op te leggen. Hij was de speelbal van zijn omgeving; daarbij kwam nog, dat hij oogenblikken van verstandsverbijstering had, die hem buiten staat stelden de regeering waar te nemen. En dat m een rinven tijd, toen de wilde volkshartstochten tot gevaarlijke uitbarstingen werden geprikkeld. Slechts een zeer handig diplomaat, die tevens een ijzeren despoot en een bekwaam veldheer was, had in dezen tijd Engeland kunnen regeeren; en Hendrik VI was juist het tegendeel. De toestand werd niet beter, toen hij in 1445 Margareta van Anjou huwde. Zij beheerschte den Koning weldra volledig. Maar was zij krachtig van wil en sterk van energie, deze eigenschappen werden waardeloos door haar wreedheid, haatdragendheid en gemis aan politieken tact. Door haar verkreeg de hertog van Suffolk den grootsten invloed. Tegen hem kwam in 1447 Glocester in verzet, maar deze stierf kort daarna onder verdachte omstandigheden. Bedenkelijk werd de toestand, toen in 1449_een groote sociale opstand uitbrak. Hendrik zag zich genoodzaakt Suffolk te ontslaan, die bij zijn vlucht werd vermoord. In Kent brak een oproer uit, dat welhaast oversloeg naai Surrey en Sussex. Het was een uitbarsting als die van 1381 onder . Wat Tyler. Aan het hoofd van een leger van 20,000 oproerlingen stond Jack Cade te Blackheath ten Zuidoosten van Londen. Dit leger bood een „Complaint of the Commons of Kent" aan den Koninklijken Raad aan, die een helder licht werpt op de misbruiken, die destijds in Engeland voorkwamen. Maaide Raad weigerde het document te aanvaarden. Een overwinning van Cade bij Sevenoaks in Juni 1450 volgde; aan het hoofd zijner tienduizenden deed hij zijn intocht in Londen. De Koning gaf alles toe, ontsloeg de gehate ministers, verklaarde de misbruiken te zullen afschaffen en schonk aan alle opstandelingen pardon. Tevergeefs trachtte Cade hen nu nog bijeen te houden; zij gingen naar hun haardsteden terug om spoedig te bemerken, dat de toestand onveranderd was gebleven. Cade vluchtte, door zijn volgers in den steek gelaten; in Sussex is hij kort daarna gedood. Niets werd er veranderd; aan het hoofd van den Koninklijken Raad bleef de gehate hertog van Somerset, een kleinzoon van Jan van Gent. Zoo Hendrik VI kinderloos bleef, was hij de naaste erfgenaam van de Kroon. Hij vond evenwel een mededinger in Richard, hertog van York, die zich op een dubbele afstamming van Eduard III beroemde; hij was een kleinzoon van Eduards vijfden zoon Edmund van York, terwijl hij door zijn moeder afstamde van Eduards tweeden zoon Lionel van Clarence. De strijd scheen te zijn beslecht, toen in 1453 aan den Koning een zoon werd geboren. Ongelukkig geraakte Hendrik juist in dezen tijd in een toestand van verdooving, die het noodig maakte een protector te benoemen; de hertog van York werd daartoe door het Parlement aangewezen. Onmiddellijk deed deze Somerset gevangennemen. Maar korten tijd daarna herstelde de Koning; Somerset. werd in al zijn waardigheden hersteld en York smadelijk van het hof verwijderd. Deze greep naar de wapenen. Bij St. Albans kwam het "in 1455 het eerst tot een slag in dezen woesten krijg, die naar de onderscheidingsteekenen, eens door York en Somerset gekozen, de oorlog van de Witte en de Roode Roos wordt genoemd. Bij St. Albans sneuvelde Somerset; bovendien werd de Koning door een aanval van zijn kwaal aangetast; zoo viel het York zeer gemakkelijk het protectoraat opnieuw te verkijgen. Wederom verviel dit door Hendriks herstel; maar door 's Konings vredelievendheid bleef de vrede bewaard. Dat was A i I Opstand van Jack Cade, 1449. Richard van York. Rozenoorlog. Slag bij St. Albans, 1455. e s V t Slag bij Northamp- ton, 1460. v | < Slag bij Wakefield, 1400. York gedood. jvenwel Yorks bedoeling allerminst; nu Somerset was gevallen, werd de strijd tegen den Koning zelf gericht. In 1458 plantte York opnieuw de banier ran den opstand. Met ongewone snelheid en vastberadenheid trok de Koning ;egen hem op. York vluchtte naar Ierland; de Koning was weer meester van 1 •• 1 1 1 * J_ Richard, Hertog van York. Beeld op de markt te Shrewsbury. den toestand. Ziijn overwinning auurue evenwei mei lang; in Juni 1460 stelde York zich opnieuw aan het hoofd van zijn partij. Bij Northampton kwam het tot een bloedigen slag, waarin York de overwinning wegdroeg. Hij deed zijn intocht in Londen. De Koning zelf viel in zijn handen; de Koningin vluchtte naar Schotland. Zoo was York meester van den Staat. Zou het als protector of als Koning zijn? Hij begon aanspraken op de laatste waardigheid te maken. Om zich een hooger recht op de kroon dan Hendrik VI te vindiceeren, beriep hij zich op de afstamming van zijn moeder van Lionel van Clarence, den tweeden zoon van Eduard III. Dat deze aanspraken van geen waarde waren, springt in het oog. Bovendien kon Lancaster zich op een wettig Parlementsbesluit en op hét langdurige bezit van de kroon beroepen. Maar vanouds hadden de Lancasters een sterke partij tegen zich; de vervolging van de LollsQsuls, hun bemoeiingen met de verkiezingen, het langdurige wanbestuur, het noodlottig verloop van den oorlog met Frankrijk hadden zoo goed als de geheele natie afkeerig gemaakt van den zwakken Koning. Vooral de steden, Londen vooraan, wenschten in het belang van hun handel een sterke regeering; zij meenden die te vinden in het huis van York. Onmiddellijk na zijn komst te Londen riep York het Parlement bijeen. Maar dit lichaam erkende hem slechts als protector; van een afzetting des Konings wilde het niets weten. Verder is York niet gekomen; de kroon heeft hij niet gedragen. Want noo- in 1460 vormde zich onder. Clifïord en den jongen Somerset een leger van Lancastriërs. Onmiddellijk trok de piotectoi hen tegemoet. Bij Wakefield kwam het tot een slag, waarin York werd verslagen; hij zelf werd gedood. Zoo was het huis van Lancaster weer meester van het rijk. Buitengewoon wreed nam het wraak op zijn tegenstanders; tallooze edelen werden met of zonder proces gedood. Niet lang echter zou de Roode Roos haar victorie genieten. York's oudste zoon Eduard, in energie en beleid hem overtreffend, versloeg een afdeeling Lancastriërs bij Mortimers Cross; de weg naar Londen lag voor hem open. Nog eenmaal hield de partij der Roode Roos stand bij St. Albans; zij werd teruggeslagen. Eduard deed zijn intocht in Londen. Onmiddellijk greep hij, wat zijn vader niet had gewaagd, naar de kroon. Een vergadering van hem toegenegen lords zette Hendrik VI af en proclameerde Eduard IV tot Koning van__ Engeland. Deze proclamatie buiten het Parlement om was onwettig; doch niet de wet, maar het zwaard besliste. Deze beslissing kwam spoedig. Den 29sten Maart 1461 stonden de legers van de Witte en de Roode Roos tegenover elkander bij Towton. Zes uren werd aan beide zijden met doodsverachting gestreden, zonder dat één man van zijn plaats week. Des komst van Norfolk met versche troepen besliste den strijd ten gunste van Eduard IV. De Lancastriërs weken terug. Hendrik en Margareta vluchtten met hun zoon naar Schotland. Honderden lords waren in den slag gesneuveld, honderden werden daarna ter dood gebracht. Eduards triomf was volkomen. Terwijl Frankrijk zijn nationaliteit herwon en Engeland zich in bloedigen burgeroorlog vaneenscheurde, was in Duitschland de ontbinding zonder hevige uitbarstingen verder gegaan. Frederik III was de man niet om zich tegen dezen gang van zaken te verzetten, zelfs al had hij het gewild. Maar een vaste wil ontbrak hem geheel; ook de juiste blik op de ontwikkeling der dingen was hem vreemd; hij liet de gebeurtenissen aan zich voorbijgaan, verheugd zoo zij hem niet in zijn rust stoorden. Het Rijk ging hem niet aan; de vergrooting zijner erflanden was het eenige, waarom zich zijn politiek denken bewoog. Hij bezat Oostenrijk, Tirol, Krain, Karinthië en Stiermarken; bovendien bestuurde hij voor Ladislaus, den nageboren zoon van Albrecht II, Bohemen en Hongarije. Overigens bleef alles bij het oude; besluiten van den Rijksdag over landvrede, muntwezen, rechtspleging enz. bleven onuitgevoerd. Ook met de hervorming der Kerk kwam men niet verder. Nog steeds zetelde het Concilie te Bazel met zijn Paus Felix V; men wilde hervormingen zonder te weten welke. Eugenius IV en de conservatieve partij voelden hun kracht groeien; het was te voorzien, dat van de Kerkhervorming niets terecht zou komen. De talentvolste.leden van het Concilie verlieten het; een der beroemdste is Aeneas Sylvius Piccolomini, die in den dienst van Frederik III overging. In Duitschland poogde men nog de hervorming te redden. In 1444 besloot de Rijksdag *van Neurenberg in een Duitsche stad een nationaal concilie onder voorzitterschap des Konings te houden. Maar daarvan kwam niets; verschillende vorsten weigerden; bovendien verwachtte niemand van Frederik III de leiding. Juist in 1444 leed hij een geweldige nederlaag; de in zijn dienst staande Fransche huurtroepen, de Armagnacs, deden een inval in Zwitserland, maar werden door het wakkere volk bij St. Jakob aan de Birs geheel verslagen. Frederik ging voort met zijn egoïstische Habsburgsche politiek, waaraan Slag bij St. Albans, 1461. Eduard IV, 1461-1483. Slag bij Towton, ;!) Maart 1461. Frederik III, 1439—1493. Aeneas Sylvius. Slag bij St Jakob aan de Birs, 1444. hij de hoogste Rijks- en Kerkelijke belangen opofferde. Zoo aarzelde hij niet vrede met Eugenius IV te sluiten. Hij zond den sluvven Aeneas Sylvius naar Rome. Deze verzoende zich eerst zelf met den Paus en zwoer de zonden zijner jeugd af. Daarna bemiddelde hij den vrede tusschen Koning en Paus. Tegen ruime concessiën ten behoeve van zijn erflanden, verklaarde Frederik zich bereid het Concilie prijs te geven. Nu voelde Eugenius "zicH sterk genoeg om de kerkvorsten, die Felix V bleven erkennen, met den ban te treffen. Hevig verzet openbaarde zich daartegen in Duitschland; zelfs heeft men er aan gedacht een nationale Kerk te grondvesten. Maar zoover kwam het niet; Aeneas Sylvius wist zoowel de rijksvorsten als de geestelijken van het Concilie te paaien, zoodat zij toestemden in een vergelijk met den Paus, dat hun zoo Sluiting van liet Concilie van Bazel, 25 April 1448 Aeneas Sylvius als gezant bij Eugenius IV. Fresco door Bernardino Pinturicchio in den Dom te Siena. goed als niets gaf en hen voor de tnpknmst dp Vinn- den bond. Aan dit concordaat hechtte de Paus gaarne zijn zegel. Zoo werd de vrede hersteld; Felix V legde zijn waardigheid neder; den 25sten April 1448 ging het Concilie van Bazel na een zitting van 18 jaren uiteen. ' Wie van zijn tijdgenooten het bedenkelijke van den jammerlijken afloop der hervormingsbeweging mag hebben ingezien, Frederik III zeker niet. Hij ging voort de rijksbelangen te verwaarloozen en de macht van zijn geslacht, aan welks toekomst hij fatalistisch geloofde, te vergrooten. Het was dan ook alleen ter wille van zich zelf, dat hij in 1452 zich opmaakte, om zich te Rome ï tot Keizer te laten kronen. De Italiaansche vorsten lieten Frederik als een aanzienlijk vreemdeling trekken. Maar nergens erkende men zijn waardigheid, zelfs te Milaan niet. In 1447 was Filippo Maria Visconti zonder nakomelingen gestorven. Milaan f riep de republiek uit; tot bevelhebber der troepen werd de schoonzoon van Filippo Maria, Francesco Sforza, benoemd. Daarmede had Milaan zich een nieuwen meester gegeven; in 1450 keerde hij zijn wapenen tegen de stad zelf. Dapper heeft de stad zich verdedigd; maar welhaast verbond de democratie zich met Sforza en opende hem de poorten. Hij werd tot hertog uitgeroepen. Met hem begint een nieuwe dynastie, die den Keizer den leeneed niet meer aflegde. Een geheel andere ontwikkeling had Florence. Hier was het middelpunt der Renaissance. Onder de Medici bloeide hier een overrijk, veelzijdig kunstleven op. Florence werd wat Athene in de Oudheid was geweest; zijn Pericles vond het in Cosimo, later in Lorenzo de Medici. Een republiek, klein van grondgebied, machtig door handel en bedrijf, bloeiend in welvaart en rijkdom, democratisch in staat en maatschappij, vol politieken hartstocht en strijd, vol materieel en intellectueel leven en beweeglijkheid, ontplooit door dat alles een uitgezocht en verfijnd kunstleven op velerlei gebied. Ook de tyrannie der Medici past daarin volkomen. De tyran was uit het volk voortgekomen en leefde er mede samen; geen aristocratie scheidde hem er van. Slechts een intellectueele aristocratie was hier mogelijk. Deze aristocratie was rijk en bezat de middelen, om aan de eischen van haar fijnen smaak te voldoen; veelzijdige kunstenaars werkten voor haar. In deze hoogst beschaafde in n o Jii /il i r» i \n 11 mnnv fl'O/llflO irAni' Cosimo de Medici. Rolief in marmer, toegeschreven aan Andrea del Verrocchio, in het Koninklijk Museum te Berlijn. niets gold, ontwikkelde zich het individualisme der Renaissance tot den hoogsten trap. In uiterlijke en innerlijke beschaving was Florence de hoofdstad van Europa. Boven allen troonde de Maecenas, toegerust met een uitgebreiden politieken invloed, Cosimo de Medici. Hij werd in 1389 als de zoon van Giovanni, 7G 'rederik IJl ï Italië, 1452. ilippo Maria Visconti f, 1447. Francesco Sforza, 1450—1460. Florence. « Cosimo de Medici, 1389-1464. Cosimo's kring. den schatrijken koopman, geboren. Hij genoot een uitnemende opvoeding, zoodat hij in alle kunsten en wetenschappen van zijn tijd was ingewijd. Door verre reizen, ook in het belang van de firma, ontwikkelde hij zich. In 1429 kwam hij na den dood van zijn vader aan het hoofd van het huis; daarmede erfde hij tevens diens overgrooten invloed. In den beginne werd zijn gezag lang niet algemeen erkend; een gevaarlijken strijd had hij nog te strijden met de Strozzi's; daardoor was hij zelfs genoodzaakt Florence voor eenige jaren te verlaten. In 1434 werd hij teruggeroepen en leidde dertig jaren lang tot zijn dood in 1404 zonder rechtstitel de politiek van Florence. De onafhankelijkheid der stad wist hij te handhaven. Den handel beschermde en beveiligde hij. Tegen Venetië verbond hij zich met Milaan. Zijn binnenlandsche politiek was gericht op de handhaving van zijn gezag in de oude republikeinsche vormen. Zijn vrienden wist hij te beloonen, zijn vijanden door geweld, maar ook door zware lasten in toom te houden. Maar Cosimo was meer dan staatshoofd, hij was het hoofd van Florences maatschappij, de schutsheer van Florences cultuur. Vooreerst was hij een hartstochtelijk bouwer; zijn bouwmeesters Michellozzo en Brunelleschi hebben zijn groote paleizen en villa's gesticht; beeldende kunstenaars hebben ze met uitgezochte kunstwerken gesierd. Hij bezat een uitgebreide kennis der classieke en Christelijke Latijnsche literatuur. Ter bevordering van deze studiën stichtte hij een bibliotheek, waarvoor hij overal handschriften liet afschrijven en ook Latijnsche werken in het Italiaansch vertalen. Gaarne bewoog Cosimo zich in den kring van geleerden en kunstenaars, niet om tot hen af te dalen, maalais de gelijke, die zich verheugt in den kring van de hoogste intellectueelen te worden opgenomen. Geestelijk was hij geen Heiden, als zoovele zijner tijdgenooten; bij de studie der classieken was hij Christen gebleven; kerken en kloosters, geestelijke en weldadige stichtingen zijn door hem gegrondvest en ruim gedoteerd. Zoo was hij het geestelijk hoofd van zijn vaderstad, die hem dankbaar den naam Vader des Vaderlands schonk. Van den kring, die Cosimo omringde, zijn te noemen Marsilio Ficino en vooral Niccolo Nicoli, een Maecenas als Cosimo, de stichter en het hoofd van een soort classieke academie, grondvester van een bibliotheek, verder Giannozzo Mannetti, staatsman en redenaar, Ambrogio Traversari, een vroom en geleerd geestelijke van groote veelzijdigheid, Carlo Aretino, beroemd Graecist. Naast hem was Leonardo Bruni een der eersten, die met wetenschappelijken zin Grieksch hebben bestudeerd. Hij dankte de kennis daarvan aan den geleerden Griek Chrysolaras, die bij den nedergang van het Grieksche rijk naar Italië gekomen en de geleerden in verrukking bracht door hen in Grieksche taal en letterkunde, kunst en cultuur in te wijden. Wij kunnen ons nauwelijks de geestdrift voorstellen, die de komst van Chrysolaras m Florence verwekte. Toen eerst leerde men tot de oudste bronnen gaan en den grondslag der Latijnsche letterkunde kennen; eerst toen zag men het betrekkelijk inferieure en afhankelijke der Romeinsche cultuur en kreeg men den juisten blik op de Oudheid. De meesterstukken der Grieksche Oudheid werden bestudeerd; naast de Latijnsche kwam de Grieksche philologie voorgoed haar plaats opeischen. Maar niet alleen door zijn kennis van het Gneksch verwierf Leonardo Bruni zich grooten roem, maar vooral door zijn politieke en litteraire werkzaamheid. Hij was kanselier van Florence; hij schreef classieke brieven, redevoeringen, geschiedwerken, philosophische verhandelingen; een belangrijke bron is zijn Florentijnsche geschiedenis tot 1404 en zijn geschiedenis van zijn tijd (1378—1440). Daarnaast staat Francesco Poggio s Florentijnsche geschiedenis tot 1455, even schoon als litterair kunstwerk, maar minder vertrouwbaar. Veel beroemder is Poggio door zijn onbeteugelde spotzucht, waarmede hij al zijn tijdgenooten vervolgde en door zijn geestdriftige liefde voor de Oudheid, die hem zijn onderzoekingstochten naar handschriften tot de verste landen deed uitstrekken. Behalve Chrysolaras hebben de Grieken Gemisthos Plethon en Bessarion een belangrijken invloed geoefend op de verdere ontwikkeling der Renaissance. De eerste doceerde te Florence de philosophie van Plato; hij was de eerste, die de Grieksche wijsbegeerte niet als antiquarische curiositeit, maar als levensbeginsel onder de menschen bracht. Met groote beslistheid verkondigde hij Plato's leer en bestreed hij de Christenen, die hij bij de sophisten vergeleek. Zijn leerling, kardinaal Bessarion, bleef sedert 1430 in Italië. Ook hij was Platonist en verdedigde zijn ideaal vol geestdrift, maar tevens met wetenschappelijken ernst. Bij hem staat Plato evenwel niet vijandig tegenover Christus; integendeel ziet hij in Plato den voorlooper van Christus, die echter verschillende beginselen en ideeën veel fijner en juister heeft geformuleerd. Van Florence uit verbreidde zich de cultuur van Plato over geheel Italië, later over geheel Europa; Aristoteles, die gedurende den geheelen tijd der Middeleeuwen had geheerscht, werd verdrongen door zijn leermeester. Maar naast Florence begon ook Rome zich geestelijk te ontwikkelen. De Paus, die de Renaissance daar deed zegevieren, was Nicolaas V. Voor het eerst werd de tiaar gedragen door een Paus, die zich tot dusver uitsluitend aan de wetenschappen had gewijd en die in den dienst der Oudheid grijs was geworden. Staats- en kerkelijke zorgen kwelden hem niet; het Concilie van Bazel ging in 144$\iiteen. Het Pauselijk gezag was weer op hechte grondslagen gevestigd; in Italië heerschte in het algemeen vrede. Hoogere glans omstraalde den Paus, toen hij in 1450 zoo gelukkig was een schitterend jubileum te vieren, dat aan de heerlijkste dagen van het wereldbeheerschende Pausdom herinnerde en toen hij in 1452, voor het eerst sedert een eeuw, een Keizer in de St.-Pieterskerk kroonde. Maar zijn voorname beteekenis ligt in zijn verhouding tot de Renaissance. Geen Paus heeft in korten tijd meer tot stand gebracht dan hij. Het verzamelen, afschrijven en vertalen van classieke handschriften was bij hem een ware hartstocht geworden. Van alle kanten Grieken le Florence. Nicolaas V, 1417—1455. weiden de handschriften naar Rome gevoerd; Pauselijke gezanten doortrokken de geheele wereld 0111 handschriften aan te koopen. Nicolaas V is de grondlegger der Yaticaansche bibliotheek. Daarnaast had het oprichten van prachtige bouwwerken 's Pausen liefde; hij wilde Rome tot de schoonste stad der wereld kunstenaar en wetenschappelijk man te gefijk. Veelzijdig als weinigen, omvatte hij de geheele cultuur, die achter hem lag, zoowel de Heidensche als de Christelijke, een tegenstelling, die de Renaissance eigen is, maar die niemand in hooger mate kenmerkt dan Alberti. Eveneens nauw met Nicolaas Y verbonden was de geleerde Lorenzo Valla, die de eerste wetenschappelijke Latijnsche grammatica schreef en de zuiverheid van het classieke Latijn tegenover het Middeleeuwsch barbaarsch basterd-Latijn aanprees. Ook als philosoof stond hij geheel op classieken bodem; hij is geheel los van de Middeleeuwsche traditiën en verwerpt alle autoriteitsgeloof, ook in andere dan theologische vragen. Zelfs den Bijbel durfde hij philologisch en historisch onderzoeken. Het pontificaat van Nicolaas V heeft slechts één schaduwzijde: het was deze Paus, die de verovering van Konstantinopel door de ongeloovigen heeft moeten beleven. Gedenkpenning van Nicolaas V, door Guaccialotti. maken. Voor de gedenkteekenen der Oudheid werd uitnemende zorg besteed; tallooze standbeelden werden opgericht; schilderijen versierden het Vaticaan en de andere Pauselijke paleizen. De voornaamste raadgever bij dat alles was de beroemde Leon Battista Alberti, VIERDE HOOFDSTUK. Het einde van het Uyzantynsche r \j k. 1400 — 1453. e toestand van Byzantium was na de overwinning van Wj Bajazet bij Nicopolis zorgwekkender dan ooit. Thans *Ü rPllifej l£ meen(ie de Sultan tot de verovering van de stad over te $r \Ê%!M\È0Jmi kunnen gaan. Steeds nauwer engde zich de kring van ps forten om de hoofdstad. Ten einde hulp te verkrijgen, aanvaardde de Keizer in 1399 een reis naar het Westen. In Italië, Frankrijk en Engeland werd hij met al den eerbied, dien men aan zijn eerwaardigen titel verschuldigd was, ontvangen. Maar op hulp kon hij niet rekenen. Toch werd Byzantium nog éénmaal gered, doordat tegen den ge vreesden Bajazet een nog veel geduchter veroveraar was opgetreden, Timoer of Tamerlan. Sedert jaren waren uit het verre Oosten geruchten doorgedrongen van de daden van een geweldigen veroveraar uit Dschingiskhan's stam, Timoer. Hij was in 1335 geboren en had zich omstreeks 1370 door list en geweld tot beheerscher van Khorasan en Transoxanië opgeworpen. Te Samarkand had hij zijn residentie. Hij was een onoverwinnelijk veldheer van geniale gaven, een onverzadelijk veroveraar, een staatsman en diplomaat van beteekenis. Dat was naar Mongoolschen trant overeen te brengen met een onmenschelijke wreedheid. Hij vatte het plan op, om het wereldrijk der Mongolen weer onder zijn schepter te vereenigen. Zoo werd zijn leven een onafgebroken krijgstocht; door geheel Azië liet hij het bloedig spoor van verwoeste en uitgemoorde landen achter; overal wezen schedelpyramideu zijn weg aan. Het is echter eigenaardig, dat deze groote menschenverdelger daarnevens gaarne den omgang met Aziatische geneeskundigen, dichters, musici, sterrenkundigen en rechtsgeleerden onderhield. Byzantium. Timoer, 1335-1405. Timoer en Bajazet. Slag bij Angora, 20 Juli 1102. Soliman 1, 1403—1410. Timoer f» 19Febr. 1405. Na de verovering van Khowaresmië en Kandahar had Timoer sedert 1380 Perzië, de landen aan den Kaukasus, Armenië en Mesopotamië aan zijn heerschappij onderworpen. Na 1390 werden de steppenlanden aan de Zwarte en Kaspische Zee en een groot deel van Rusland ingelijfd. Daarna wendde I I m n O I ® '/1 f Vl 1 "1 1 n n mi /I r» n tto n lil llcicil UC AUötCll Yclll den Indischen Oceaan; de Perzische Golf en al deze landen werden veroverd. Eindelijk bezette hij in 1398 een groot gedeelte van Voor-Indië en veroverde Delhi. Van hier werd hij echter plotseling teruggeroepen door het bericht, dat zijn tegenwoordigheid in het Westen noodig was. Het lag in den loop der dingen, dat een botsing tusschen Timoer en Bajazet niet te vermijden was. Bajazet had die voorzien en zich versterkt door een aantal kleine Seldsjoekkische emiraten in KleinAzië bij zijn rijk in te lijven. De daaruit verdreven vorsten vonden een toevlucht aan Timoers hof; evenzoo vonden door dezen afgezette emirs bij Bajazet steun. De oorlog bleef dan ook niet lang uit. Timoer rukte in 1400 Klein-Azië binnen en bezette Siwas. Maar daarop trok hij terug en bezette Syrië. Eerst in 1402 kwam het tot een beslissing. In dat jaar bezette Timoer Armenië en trok toen naar Angora, dat hij begon te belegeren. Hier kwam het den 20sten Juli tot een slag. De uitslag was niet lang twijfelachtig. Wel scheen het geluk den Sultan eerst te begunstigen, maar de aanval der Mongoolsche ruiterij en de afval der Seld- sjoekken veroorzaakte weldra verwarring. Het Turksche leger werd grootendeels neergehouwen; slechts weinigen ontkwamen. Bajazet zelf viel met een zijner zonen in 'de handen van zijn vijand. Hij werd door Timoer eervol behandeld. Maar reeds den 8sten Maart 1403 is hij gestorven. Timoer zette inmiddels zijn veroveringen voort; Broessa, Nicaea en Smyrna werden door hem bezet. De Keizer betaalde hem schatting; Bajazet's opvolger Soliman I erkende hem als leenheer. Eerst in 1403 keerde hij naar Samarkand terug. Slechts kort heeft hij zijn triomfen genoten; reeds den 19den Februari 1405 is hij op een veldtocht tegen China gestorven. Met hem verdween zijn leger Timoer. Miniatuur in een handschrift der Boclleyaansche Bibliotheek te Oxford. en met dit leger de staat, dien het had bijeengehouden. Van Timoers rijk is er niets overgebleven; onmiddellijk na zijn dood is het in zijn bestanddeelen opgelost. Het spreekt vanzelf, dat het Osmanische rijk zich niet dadelijk herstelde; het rijk was nog te jong om niet hevig de gevolgen van zulke nederlagen te ondergaan, maar aan den anderen kant toch ook nog jong genoeg om zich door veerkracht te verheffen. De gelegenheid was gunstig. Byzantium kon er niet aan denken om van Bajazets val ten eigen bate gebruik te maken. Evenmin heeft West-Europa de gelegenheid aangewend om zich den geduchten vijand van den hals te schuiven; Sigismund riep tevergeefs Europa tot den strijd tegen de Turken op. Soliman I zag zich evenwel bedreigd door opstanden van zijn twee broeders. Om zich hiertegen te wapenen, stelde hij zich in verbinding met Keizer Manuel; deze kreeg zelfs Thessalonica en eenige andere steden en eilanden terug; ook Venetië, Genua en de Johannieters sloten zich bij hem aan. Maar toch kon de Sultan niet beletten, dat zijn broeder Mohammed in Klein-Azië zich na den aftocht van Timoer een rijk begon te veroveren. In 14Ö5 trok Soliman den Hellespont over en heroverde Klein-Azië tot Angora. Maar Mohammed zond in 1406 zijn broeder Moesa naar den Donau, van waar deze Solimans rijk begon te bestoken. Deze moest ijlings naar Roemelië terugtrekken. Hier dwong hij wel Moesa over den Donau te wijken, maar van zijn kant heroverde Mohammed weer geheel Klein-Azië. Onder dat ongeluk verloor Soliman al zijn energie; het kostte Moesa in 1410 dus geen moeite hem bij Adrianopel te verslaan. Op de vlucht werd hij gedood; Moesa volgde hem op. Hij hervatte den oorlog met Byzantium; den weerloozen Keizer ontrukte hij alle in 1405 afgestane steden. Manuel zag zijn eenig heil in een nauw verbond met Mohammed. In 1413 werd Moesa bij Tschamorloe in Bulgarije door Mohammed verslagen; hij werd gevangengenomen en geworgd. Sedert was Mohammed I de alleenheerscher van bet Turksche rijk. Hij hield vrede met den Keizer en stond hem zelfs toe alle steden en landen, die Moesa hem had ontrukt, weer in bezit te nemen. Maar bovenal had Mohammed de verdienste van zijn uitgeput rijk weer tot een hernieuwde kracht te brengen. In het algemeen is. hij een vredevorst. Byzantium genoot dan ook de laatste rust vóór zijn ondergang. Manuel heeft daarvan gebruik gemaakt, door het rijk nogmaals te organiseeren. Zelfs gelukte het hem Griekenland weer tot onderwerping te brengen. Een geduchte macht bleef evenwel Venetië met zijn gebied van eilanden en kuststeden. In 1421 werd Mohammed I opgevolgd door zijn zoon Moerad II. Daarmede was ook de vredesperiode geëindigd. Manuel vertoornde den Sultan door den pretendent Moestafa te erkennen. Weldra was diens rol uitgespeeld; werd verslagen en opgehangen. Thans wendde Moerad zich tegen Byzantium; hij was vast besloten de stad, die de hoofdstad van zijn rijk moest worden, te doen vallen. In 1422 begon hij haar te belegeren; met artillerie Slag bij Adrianopel, 1410. Moesa, 1410—1413. Slag bij Tschamorloe, 1413. Mohammed 1, 1413—1421. Moerad I), 1421-1451. Beleg van Konstan tinopel, 1422. JohannesVIf 1425—1448. werden de oude muren gebeukt. Maar de Constantijnstad hield liet uit. Byzantium heeft zich met leeuwenmoed verdedigd. Zoo zag Moerad zich in September genoodzaakt liet beleg op te breken. Hij kwam er niet toe het te hervatten; andere deelen van het rijk vereischten zijn zorg. In 1424 sloot hij zelfs vrede met den Keizer, waarbij deze zich tot een schatting en afstand zijner Macedonische en Klein-Aziatische bezittingen genoopt zag. Kort daarna *,is Manuel II gestorven; zijn zoon Johannes Vijf volgde hem op. Moerad II wordt door Turken en Byzantijnen als een sympathieke persoon- Johannes VIft Palaeologus. » Bronzen penning door Vittore Pisano. lijkheid geschilderd. Hij was een vastberaden en snelberaden man van geweldige strijdbaarheid. Hij was bovendien een politieke kop van de grootste scherpzinnigheid. Hij was rechtvaardig en mild, betrouwbaar en een man van zijn woord, ook tegenover Christenen. Zijn hoofdsteden Broessa en Adrianopel versierde hij met heerlijke bouwwerken, vooral moskeeën; overal werden scholen, kloosters, hospitalen en gasthuizen gesticht; overal werden wegen aangelegd en verbeterd; de veiligheid werd gewaarborgd. Maar het zwaartepunt van Moerads regeering ligt in zijn veroveringen. Allereerst geraakte hij in 1428 in een oorlog met Venetië, die geheel ten nadeele der Republiek afliep. In 1430 veroverde Moerad Thessalonica. De stad werd door planmatige ontvolking tot een Turksche stad gemaakt. De doge sloot daarop haastig vrede. Thessalonica bleef afgestaan; bovendien moest Venetië voor het behoud van zijn andere bezittingen schatting betalen. Nog in hetzelfde jaar voegde de Sultan Epirus aan zijn rijk toe. De chronische oorlogstoestand aan de Hongaarsche grens werd in 1432 acuut, toen Moerad den tijd gekomen achtte om zijn macht verder naar het Noordwesten uit te breiden; van Hongarije uit werden bovendien voortdurend Servië en Bosnië ondersteund, wanneer deze tegen de Turksche leenhoogheid in verzet kwamen. Sigismund had dan ook in zijn laatste jaren herhaaldelijk met de Turken te strijden. Zijn opvolger Albrecht II kon niet verhinderen, dat in 1438 Servië volledig bij Turkije wTerd ingelijfd. Noodlottig was in deze omstandigheden de dood van Albrecht. Wel bracht zijn weduwe een zoon, Ladislaus Posthumus, ter wereld, maar een groot gedeelte van den Hongaarschen adel achtte de verkiezing van een krachtig man noodzakelijk en riep den Koning van Polen Wladislaw"*~Vï in het land. Dat aan de Turken wakker het hoofd werd geboden, was te danken aan den grooten veldheer Johannes Hunyad, baron van Szolnok en graaf van Temesvar. Door hem werd Belgrado, hoewel zeven maanden door Moerad belegerd, gered. Het volgende jaar hervatte Hunyad den krijg tegen de ongeloovigen. Bij Belgrado versloeg hij dé Turken. Kort daarna redde hij Hermannstadt door den slag bij St. Emerich. Toen Moerad een veel sterker leger zond, wist Hunyad ook dit in den slag bij Vasap te verslaan. De Sultan had zijn meester gevonden. Als triomfkreten weerklonken de berichten over den dapperen Hunyad door West-Europa. De held, die de Turken zou nederwerpen, was gevonden. Het oude denkbeeld van een kruistocht tegen de ongeloovigen werd overal levendig. Eugenius IV riep de Christenheid op tot den heiligen kamp. Maar voordat men daartoe uittrok, was het noodig met Byzantium tot overeenstemming te komen. Johannes VIII begreep, dat Rome wel een mis waard was, dat het behoud van het Grieksche rijk met behulp der Westersche kruisvaarders wrel met eenige concessiën op kerkelijk gebied mocht worden gekocht. De onderhandelingen over de hereeniging van de Roomsche en Grieksche kerken zijn gevoerd op het Concilie, dat sedert 8 Januari 1438 te Ferrara vergaderde in concurrentie met het door den Paus ontbonden Concilie van Bazel. In Maart 1438 verscheen de Keizer zelf op dit Unieconcilie. Hij werd hier met grooten eerbied en de uitgezochtste praal ontvangen; zooveel eerbied had men nog voor den historischen titel van den Romeinschen Keizer, dat het eerder scheen. alsof men den machtigsten monarch dan den hulpeloozen vorst van eenige Grieksche steden ontving. Eindelijk kwam men, nadat de vergadering naar Florence was verplaatst, tot een resultaat. Het was een schitterend tooneel, toen den 6den Juli 1439 in de kathedraal van Florence in tegenwoordigheid A** 77 Moerad verovert Thessalonica, 1430. Wladislaw V! .Ut in Polen, 1134—1444, als Koning van Hongarije, Ladislaus IV, 1440-1444. Johannes Hunyad en zijn overwinningen. Unieconcilie te Ferrara, 1438. Hereeniging der Latijnsche en Giieksehe kerken, G Juli 1439. Kruistocht, 14434. \) AUaaUvl- Skanderbeg. Vrede van Szegedin, Juni 1444. Slag bij Varna, 10 Nnv. 1444 van Keizer en Paus en van de geestelijkheid het tractaat van eenheid werd voorgelezen. In Augustus 1439 vertrok Johannes weer naar het Oosten. Het bleek evenwel, hoe weinig hij had gewonnen. De Paus kon de mogendheden niet tot een kruistocht bewegen. Maar bovendien was Johannes niet in staat zijn beloften te houden. Geestelijkheid en volk weigerden beslist zich onder den Paus te stellen. Hoe meer het rijk staatkundig en maatschappelijk zonk, des te vaster klampte het volk zich vast aan het aloude geloof. Zoo kon met de uitvoering der decreten van Florence zelfs geen begin worden gemaakt. Bovendien dreigde Moerad den Keizer wegens zijn verbindingen met het Westen den oorlog aan te doen. Dat aan deze bedreiging echter geen gevolg werd gegeven, is te verklaren door de moeilijkheden met Hongarije. Hunyad vond in West-Europa hulp; vooral uit Polen en Hongarije, maar ook uit Bohemen, Duitschland en Frankrijk kwamen scharen zich onder zijn vanen schikken. In 1443 trok het kruisleger van Boeda-Pesth op, deed een inval in Servië en Bulgarije en drong zelfs tot Sofia door. Talrijke Bulgaren, Serviërs, Bosniërs en Albaneezen sloten zich bij het leger aan. Verder doordringen bleek echter onmogelijk. Op den terugtocht viel Moerad de Christenen bij Kunowiza in Servië aan in een slag, die evenwel met een geweldige nederlaag der Turken eindigde. Overal kwamen de Christenen op het Balkanschiereiland in beweging. In Albanië stelde zich üeorge Castriota, gewoonlijk Skanderbeg genoemd, aan het hoofd van zijn volk. Hij was aan het Turksche hof opgevoed en persoonlijk bij Moerad II zeer geliefd. Maar hij vergat zijn volk niet. Na den slag bij Kunowiza zwoer hij den Islam af en riep zijn volk tot den heiligen oorlog op. In korten tijd was hij meester van Albanië. Met Hongarije en Venetië stelde hij zich in verbinding. Moerad begreep, dat vrede voor hem een uitkomst was; hij deed aan Wladislaw aanbiedingen, die werden aangenomen. Te Szegedin kwam in Juni 1444 een tienjarige vrede tot stand. Met dezen vrede was veel gewonnen. Maar onverstandig genoeg hadden de Christenen geen geduld; een kruistochtkoorts doorgloeide Oost-Europa. In deze gemoedsstemming ondervond vooral de geestelijkheid den vrede van Szegedin als een veel te klein gewin, zelfs als een vernedering. De Paus en de geestelijkheid drongen aan op hernieuwing van den heiligen oorlog. Onder hun invloed besloten de Hongaren den vrede te verbreken. Zoo werd in Augustus 1444 de oorlog opnieuw aan den Sultan verklaard. In September rukten de Hongaren weder Turkije binnen. Men trok langs den Donau en daarna de Zwarte Zee langs tot Varna. Daar vonden Wladislaw en Hunyad den 10den November 1444 Moerad zelf tegenover zich met een overmacht van uitstekend uitgeruste Osmanen. Door Hunyads handige strategie was de slag reeds voor een goed deel gewonnen, toen de Koning zich tot een vermetelen ruiteraanval liet verleiden. Deze mislukte; Wladislaw kwam er bij om. Dat verlamde den moed der Hongaren zoozeer, dat zij terugtrokken. Op dezen jammerlijken terugtocht zijn duizenden omgekomen. Deze groote nederlaag had belangrijke gevolgen: de vreeselijke teleurstelling der hooggespannen verwachtingen deed de Christenheid het geloot aan de mogelijkheid van een verdrijving der Osmanen verliezen; voor een kruistocht was geen stemming meer te maken. Het lot van het Balkan-schiereiland was beslist. De eenige, die den strijd tegen de Turken durfde hervatten, was Hunyad, die in 1445 tot rijksbestuurder werd benoemd voor den jongen Ladislaus Posthumus. Maar hij had weinig geluk. Hij kon niet beletten, dat Ladislaus Posthumus, 1415—1457. Mohammed II. Bronzen penning door Constantius. Moerad in 1446 zoo goed als geheel Griekenland veroverde. In 1448 deed Hunyad nogmaals een inval in Servië. Bij Kossovo kwam het den 18den October 1448 nogmaals tot een geweldigen slag tusschen Christendom en Islam. Maar wederom leden hier de Hongaren, niettegenstaande Hunyads uitnemend beleid, een zware nederlaag. Moerad II 'stierf den 5l1en Februari 1451 en liet zijn rijk na aan zijn zoom Mohammed II. Alleen de natuurlijke hoofdstad ontbrak nog aan dat groote en krachtige rijk; het was van den aanvang af de bedoeling van den jongen Slag bij Kossovo, 18 Oct. 1448. lohaiunied II, 1451-1481. Constantijn XI, 1448-1453. Beleg van Konstantinopel, 1453. i 4 ( ] ] ( 1 Sultan om zich die te verschaffen. Het Grieksche rijk, tot Byzantium beperkt, lag te zieltogen; zelfs de groote hoedanigheden van den laatsten Keizer konden het einde niet tegenhouden. Johauues Vijf was in 1448 opgevolgd door zijn broeder Constantijn XI. Hij was de dapperste der Grieken, een uitnemend strateeg, een verstandig administrateur en een voortreffelijk staatsman, bovendien een achtenswaardig man. Maar met al zijn bekwaamheid beging hij toch de fout den jongen Sultan te onderschatten. Mohammeds geslotenheid werd voor onbeduidendheid, zijn ingehouden kracht voor zwakheid aangezien. Hij begon met den status quo te aanvaarden en bekrachtigde alle verkregen rechten; hij wilde eerst vast in den zadel zitten. Hij was een heerscher van geniale begaafdheid, een despoot van geweldige kracht, maar bovendien een diplomaat van groote beteekenis, die zijn oogenblik wist te kiezen en met taaie volharding zijn doel wist te naderen. Dezen vorst gaf nu de Keizer onverstandig genoeg, door te dreigen een pretendent te erkennen, het voorwendsel aan de hand om Konstantinopel aan te vallen. Onmiddellijk greep Mohammed toe en openbaarde hij al de groote hoedanigheden, die hem dertig jaren lang tot den schrik van Europa zouden maken. Nog in 1451 begon hij met den bouw van sperforten aan den Bosporus. Wat kon Constantijn doen, om het naderende verderf op te houden? Wel zeide de Paus zijn steun toe, maar op voorwaarde van unie met de Latijnsche kerk. Deze unie wTerd den 12de" December 1452 in de Hagia Sophia afgekondigd, maar behalve dat daarmede geen hulp werd verkregen, werd bovendien de bevolking daardoor zoo verbitterd, dat de verdediging der stad er belangrijk onder leed. De Keizer deed wat hij kon. Proviand werd ingenomen; de muren werden versterkt en hersteld; alle strijdkrachten werden bijeengebracht en geoefend; ook Venetianen en andere te Konstantinopel gevestigde Westerlingen stelden zich ter beschikking; een vloot werd in de haven geposteerd; de haven werd door een keten versperd. Toch had Constantijn slechts 9000 strijdbare mannen; deze moesten een muur van meer dan vijf uren lengte bewaken en verdedigen. In ieder opzicht was Mohammed de meerdere: zijn troepen waren veel talrijker en beter geoefend; zijn artillerie was de beste van de wereld. Tegen het einde van Maart 1453 verschenen de Turken voor Konstantinopel; den 5den April was ile Sultan zelf aanwezig; zijn leger bedroeg 165,000 man, waarvan 15,000 Janitzaren en 80,000 man geregelde troepen; zijn vloot was 145 zeilen sterk. Den 12den April begon de aanval. De verdediging werd uitstekend geleid loor den Keizer zelf en door den Genueeschen ingenieur Giovanni Giustiniani. Maar ook zij konden het bezwaar niet overwinnen, dat de bezetting veel te dein was en dus zoo goed als nooit kon worden afgelost. Het bombardement verkte echter weinig uit. Ook leed de Turksche vloot een belangrijke nederaag; de eerste bestorming werd dapper afgeslagen. De stad geraakte eerst in irnstig gevaar, toen het den Sultan gelukte haar ook van de zeezijde aan te mallen. Een aanval op de goed verdedigde keten was ondenkbaar; daarom besloot Mohammed over land zijn schepen in den Gouden Hoorn te brengen. De val van Konstantinopel. Miniatuur in een handschrift van de Bibliothèque de 1'Arsenal te Parijs. Langs een zeven kilometer langen, met vet besmeerden houten weg, werden Verovering van Konstantinopel, 2"J Mei 1453. 1 Einde van ( hetGrieksche rijk. < < t è in den nacht van 21 op 22 April 72 schepen op rollen uit de Zwarte Zee in de haven getransporteerd. Nu werd de verdediging bijna onmogelijk, te meer daar een poging om de Turksche vloot door het Grieksche vuur in brand te steken mislukte. Eindelijk begon den 29sten Mei des nachts om twee uur de laatste doodstrijd van Byzantium. De Keizer en de zijnen waren op het uiterste bereid; zij hadden zich ten doode gewijd en waren besloten den val der stad niet te overleven. Alle stormklokken luidden; in alle kerken werd de laatste mis bediend; op de wallen streden de krijgers hun laatsten strijd. Het gelukte hun zelfs nog twee aanvallen zegevierend af te slaan. Eindelijk beval Mohammed de Janitzaren tot den aanval over te gaan. Zij maakten gebruik van een uogenblik van ontmoediging en beklommen de muren en geraakten zoo binnen Je stad. Eenmaal binnen de stad, konden zij den Keizer in den rug aanvallen. Nu was alles verloren. Constantijn, die als een gewoon soldaat dapper medevocht, vond den dood. De bezetting werd zoo goed als volledig uitgeroeid. Daarop ving een afschuwelijke plundering aan, die de groote en heerlijke stad eenige dagen blootstelde aan de dierlijkheden van een woeste Dostersche soldateska. Den 29ste" Mei 1453 om twaalf uur des namiddags leed Mohammed zijn intocht in zijn nieuwe hoofdstad. Onmiddellijk liet hij le Hagia Sophia voor den Islam wijden; hij zelf deed er het^erste gebed. 5oo viel Konstantinopel. ELFDE BOEK. HET EINDE DER MIDDELEEUWEN. 1453—1515. EERSTE HOOFDSTUK. Zuid-, Oost- en- Noord-Europa. 1453 —1483. ohammed II was niet alleen een veroveraar, maar ook w ü een v®rzien(^ staatsman. Zijn eerste werk na de verovering van Konstantinopel was dus de organisatie van de nieuwe (IEIvv/Pn ^ hoofdstad en van de Grieksche gedeelten van zijn rijk. Zeden ^ en gcwoonten, godsdienst, taal, in het algemeen het innerjjjj. leven der Christenen liet hij ongemoeid, mits zij zijn heerschappij erkenden. Maar zij bleven buitengesloten uit het staatsbestuur; de Staat bleef in handen der Turken. Mohammed liet de Grieken onder hun geestelijke hoofden, die hij te gelijk door financieele en andere banden aan zijn regeering verbond. Tot patriarch benoemde hij den orthodoxen Gennadios, van wien geen verzoening met Rome was te verwachten; hem werden alle oude inkomsten en voorrechten verzekerd; bovendien verkreeg hij nog uitgebreider macht dan vroeger, daar de Sultan zich niet gelijk de Keizei met de interne aangelegenheden der Kerk inliet. Alleen behield Mohammed zich het recht voor de benoeming tot hooge kerkelijke ambten te bekrachtigen. De Grieken legden zich dan ook spoedig bij de nieuwe toestanden neer; velen van hen vestigden zich in Stamboel. Maar ook met Turken werd de stad bevolkt. Zoo verkreeg Stamboel zijn eigenaardig bont karakter. Maar officieel werd het een Mohammedaansche stad. De Hagia Sophia werd een moskee; tal van andere kerken werden voor den Islam ingeruimd; vele kloosters werden door derwischen ingenomen. Zeer veel is bovendien onder Mohammed II verbouwTd en gebouwd. Elf moskeeën werden door hem gesticht. Nieuwe arsenalen werden gebouwd, betere havens gegraven. In 1454 reeds begon hij den bouw van een nieuw paleis, het Jeni-Serai. Hier zetelde ook de Grootvizier bij de Hooge Poort; vandaar de naam de Verheven Porte. A«» 76 Mohammed II. Beleg van Belgrado, 1455—1456. Joliannes Hunyad 11 Aug. 115G. Skanderbeg Moham meds veroveringen V . ... Na de herovering van Konstantinopel zette Mohammed zijn veroveringen voort. Hij was verstandig genoeg om voorloopig Venetië door de erkenning van al zijn oude privilegiën te vriend te houden. Van het overige West-Europa had hij niets te vreezen. Het eerst wendde de Sultan zich weer tegen Hongarije. De Turken overstroomden in 1454 Servië, maar moesten op Hunyads nadering op Sofia terugtrekken. In 1456 besloot Mohammed tot een aanval op Belgrado. Aan de water- zoowel als aan de landzijde werd de stad ten nauwste ingesloten. Haar redding dankte zij aan den ouden held Hunyad, die hier het laatste meesterstuk van zijn roemrijke loopbaan verrichtte. Aan het hoofd van een uiterst bont en weinig krachtig leger van kruisvaarders trok hij naar Belgrado. Hij wist met dit materiaal evenwel wonderen te verrichten; hij sloeg zich tot Belgrado door en dreef de Turken, die reeds in de stad waren gedrongen, terug. Met zware verliezen moest Mohammed het beleg opbreken. Het was Hunyads laatste heldendaad: den llden Augustus 145G is hij gestorven. Ten gevolge daarvan brak in Hongarije zulk een woeste partijstrijd uit, dat het land zoo goed als machteloos werd. Zoo had Mohammed nog slechts één geduchten tegenstander overgehouden, den athleet van Christus, den geweldigen Skanderbeg. Hem heeft de Sultan nooit ten onder kunnen brengen. Van Napels uit met troepen, van Rome uit met geld gesteund, wist hij zich in zijn bergen te handhaven niet alleen, maar zelfs de Turken herhaaldelijk te verslaan. Mohammed moest zich gelukkig rekenen, dat Skanderbeg in 1461 in een tienjarigen wapenstilstand toestemde. Maar Albanië was dan ook het eenige land, waar de Turken niet overwonnen. 'In 1456 bezette Mohammed Athene. Twee jaren daarna viel hij in den Peloponnesus, waar zich de Palaeologen nog handhaafden; een groot gedeelte van het land werd door hem veroverd en verwoest. Van daar ijlde hij naar Servië, waar hij de laatste overblijfsels der oude zelfstandigheid vernietigde. Ook dit land werd door Turken gekoloniseerd. Daarna wendde de Sultan zich weder naar den Peloponnesus. Het geheele schiereiland werd veroverd en op echt Turksche wijze verwoest. Aan de heerschappij der Palaeologen kwam voorgoed een einde. Kort daarna maakte Mohammed nog aan een andere oud-Byzantijnsche heerschappij een einde, die der Komnenen in Trebisonde; na weinig strijd gaf Keizer David Konmenos zich over. Kort daarna werden Lesbos en andere Grieksche eilanden door de Turken bezet. Vervolgens wendde Mohammed zich tegen Bosnië, dat nog steeds een halve onafhankelijkheid had weten te bewaren. In weinige weken was zoo goed als het geheele land in handen der Turken. Maar hier vond Mohammed voorloopig den eindpaal zijner veroveringen. Bij zijn verder doordringen stuitte hij op hardnekkig verzet der Hongaren. In 1457 was Ladislaus Posthumus, Koning van Bohemen en Hongarije, gestorven. Zoo zwak was de Keizer, dat hij er niet in kon slagen een van beide landen aan zich te trekken. Integendeel, in beide koos men een nationalen Koning: in Bohemen George Podiebrad, in Hongarije den zoon van Johannes Hunyad, den rijk begaafden Matthias Corvinus. Hij telde pas vijftien jaren, maar was naar den geest geheel volwassen. Een man van groote heerschersgaven, fier en trotsch, heftig soms en hard, maar toch door zijn geestdrift, zijn welsprekendheid, zijn fijnheid en voornaamheid van geest, zijn hooghartigheid en vooral zijn vaderlandsliefde de afgod van zijn volk. Even bekwaam diplomaat en staatsman als veldheer, was hij een menschen- George Podiebrad, 1458—1471. Matthias Corvinus, 1458-149U. kenner als weinigen, daarenboven hoogst werkzaam en nimmer af te leiden van zijn levenstaak, de consolideering van Hongarije na de wilde tijden van verwarring, waaronder het land had geleden. Maar bovendien was hij een der meest ontwikkelde mannen van zijn tijd. Hij leidde de Renaissance in Hongarije in en beschermde kunsten en letteren. Aan zijn hof verzamelde hij Italiaansche kunstenaars, die Boeda-Pesth een tijd lang tot een der cultuurhoofdsteden van Europa maakten. Hij stichtte de Universiteit van Presburg, waaraan Duitsche geleerden, o. a. de beroemde astronoom Regiomontanus, werden verbonden. Te Boeda-Pesth vormde hij een beroemde bibliotheek, waarvoor hij duizenden kostbare handschriften liet aankoopen of afschrijven. Hij bouwde kasteelen, die met pracht van schilderijen en beelden werden versierd. Ook de materieele verzorging van het land was bij hem in goede handen. Uit den vreemde werden landbouwers en handwerkslieden naar Hongarije gelokt, om een rationeelen landbouw aan de boeren te leeren en nieuwe industrieën te scheppen. De veiligheid liet weinig te wenschen over; dientengevolge bloeide de handel weer op. Overal nam de welvaart toe. De Koning was de beschermer van recht, wet en vrede; opstanden van den adel werden onverbiddelijk onderdrukt. Matthias Corvinus. Relief in marmer in het Koninklijk Museum te Berlijn. TurkschHongaarsche oorlog. TurkschVenetiaansche oorlog, 1462—1470. Skanderbeg f, 1468. Vrede van Konstantinopel, 25 Jan. 1479. Slag bij Weissenburg, 13 Oct. 1479. Beleg van Rliodus, 1480. Mohammed II t, 3 Mei 1481. Bajazet II, 1481-1512. Het lag voor de hand, dat Matthias Corvinus een poging deed om de opdringende Turken terug te drijven. Nog in 1463 deed hij een inval in Bosnië, dat zoo goed als geheel door hem werd veroverd. In 1464 was Mohammed dan ook genoodzaakt terug te trekken. Kort daarna kwam een vrede tot stand, die de Hongaren in het bezit van een groot gedeelte van Bosnië liet. Mohammed moest zich dat laten welgevallen, daar eindelijk in 1462 met Venetië de oorlog was uitgebroken. De doge had een verbond gesloten met Skanderbeg, die den vrede met den Sultan weer verbrak. In het begin was Venetië zeer gelukkig; een groot deel van den Peloponnesus werd door haar bezet. Maar al spoedig kwam zij voortdurend in het nadeel. Daarentegen bracht Skanderbeg den Turken zware verliezen toe. Een groote winst was het voor Mohammed, dat Skanderbeg in 1468 stierf. Daarmede was de kracht van het verzet in Albanië gebroken. Steeds nauwer sloot zich de ijzeren gordel der Turken om het land; tal van Albaneezen zochten een toevlucht in Italië; slechts weinige sterkten konden zich aan den Turkschen greep onttrekken. Daarna wendde Mohammed zich weer tegen Venetië; met een groote vloot en een geweldig leger viel de Sultan in 1470 Euboea aan. Na een zeer bloedigen strijd viel het eiland in zijn handen. Tot verdere veroveringen kwam het echter voorloopig niet; de Perzische grootkhan verklaarde in 1471 Mohammed den oorlog. Maar ook hier bleef de Sultan overwinnaar. De Turksche heerschappij over Voor-Azië werd voorgoed gevestigd. In 1479 besloot eindelijk Venetië, uitgeput door den ongelukkigen en kostbaren oorlog, vrede met de Porte te sluiten. Den 25sten Januari werd het tractaat te Konstantinopel geteekend. Venetië stond al het verloren gebied, o. a. Euboea en Albanië op weinige kuststeden na aan den Sultan &f, betaalde 100,000 dukaten in eens en verplichtte zich om voor het behoud van haar privilegiën jaarlijks 10,000 dukaten te storten. In hetzelfde jaar bezette Mohammed nog de Jonische eilanden. Maar daarmede was zijn zege voorgoed gedaan. Een nieuwe inval in Hongarije werd door Matthias Corvinus voorspoedig afgeslagen; den 13den October 1479 versloeg hij de Turken bij Weissenburg zoo volledig, dat Hongarije voor jaren tegen hen beveiligd was. Ook een poging van Mohammed om Rhodus te veroveren, mislukte. De stad was goed geproviandeerd en uitnemend versterkt en werd door de Johannieters onder den bekwamen grootmeester Pierre d'Aubusson met echte kruisvaardersdapperheid verdedigd. Rhodus werd met alle middelen der Turksche belegeringskunst geteisterd, maar noch bombardement noch bestorming kon de fiere ridders doen buigen. Het beleg moest worden opgebroken. Dat was de laatste krijgsdaad van Mohammed II. Den 3den Mei 1481 is de geweldige Sultan gestorven. De nieuwe heerscher Bajazet II was vreedzaam van aard en werd bovendien door binnenlandsche moeilijkheden, opstanden van zijn broeder Dschem en later van zijn eigen zonen in een krachtige buitenlandsche politiek belemmerd. Het was voor de Christenheid een waar geluk, dat de groote veroveraar stierf op het oogenblik, dat hij zijn wapenen tegen Italië zou richten. Wie zou hem hier hebben weerstaan? Het land was in verschillende staten verdeeld, waarvan geen gemeenschappelijke politiek tegen Turkije te wachten was. Men had Venetië in zijn zeventienjarigen strijd alleen laten staan. Daarom was sedert den vrede van 1479 juist deze stad ter wille van eigen voordeel de trouwe bondgenoote vau de Porte. Van alle staten zou Napels het eerst hebben blootgestaan aan den Turkschen aanval. Alfonso V van Arragon (I van Napels), die zich hier tegen de aanspraken der Anjou's had weten te handhaven, was een uitstekend vorst. Hij vereenigde Napels en Sicilië weer tot één Koninkrijk en trof maatregelen om het door burgeroorlogen en vrouwenregeering geteisterde land weer uit zijn staat van verval op te heffen. Geheel is hem dat nooit gelukt. Maar zijn roem is een andere; hij is een der bekendste maecenaten van Italië; de begunstiging van kunsten en wetenschappen was hem een zaak van overtuiging. Zelden is de Oudheid zoozeer door een vorst gekend en vereerd als door Alfonso. Geleerden werden door hem ondersteund, bibliotheken geopend. Hij was de populairste vorst van het Italië zijner dagen. Na zijn dood eindigde de vereeniging van Arragon, Napels en Sicilië. Terwijl zijn zoon Johan II hem in Arragon en Sicilië opvolgde, schonk hij Napels aan zijn natuurlijken zoon Ferdinand I. Deze was zijn vader geheel ongelijk. Hij was een despoot van de ergste soort, trotsch, valsch en wreed. Geen wonder, dat hij welhaast overal op verzet stuitte. Veel meer dan Napels was Rome in de tweede helft der vijftiende eeuw een stad der Renaissance. Paus Nicolaas V werd ki 1455 opgevolgd door CalixtusIII en deze in 1458 door Aeneas Sylvius Piccolomini, die alsPiusIIde tiaar heeft gedragen. Hij was geheel van de dwalingen zijner jeugd bekeerd, toen hij op het Concilie van Bazel tegen de aanmatigingen, ja tegen de macht en de hooge positie van den Paus in verzet kwam. Maar hij had tijdig zijn draai genomen; wat hij had aangebeden, had hij verbrand; wat hij had verbrand, bad hij aan. Het loon voor zooveel beginselvastheid was niet uitgebleven; was gestegen tot de hoogste waardigheden der Kerk. Als Paus heeft hij zich niet door bijzondere daden onderscheiden. Hij was een heftig vijand der Turken, maar daar zijn vijandschap zich weinig anders dan in woord en schrift kon openbaren, maakte zij op den Sultan weinig indruk. Evenmin was Mohammed ontvankelijk voor een roerenden brief van den Paus, om hem tot het Christendom te bekeeren. Toch geloofde Pius zich als Innocentius III aan het hoofd van een aanval op de ongeloovigen te kunnen stellen. Hij riep zelfs in 1459 een vorstencongres bijeen, waar uiterst veel gepraat, maar uiterst weinig tot stand gekomen is. Te midden van de toebereidselen tot een kruistocht, waaraan bijna niemand dan de Paus zelf deel had, is hij gestorven. Ware er niets meer van dezen Paus te zeggen, zijn naam zou ongetwijfeld de vergetelheid verdienen. Maar Pius II is een der beroemdste Alfonso V, 1135—1458. Ferdinand 1, 1458-1494. Calixtus III, 1455-1458. Pius II, 1458—1464. Paulus II, 1464-1471. Sixtus IV, 1471—118J. Innocentius VIII, 1484 -1492. Florence. Pausen, die ooit hebben geleefd. Hij was een der beschaafdste en geleerdste vorsten van zijn tijd, een echte kweekeling der Renaissance. Zijn beteekenis ligt niet in zijn Pausschap, maar in zijn geschriften. Hij was een fijn kenner der Iionieinsche Oudheid, niet alleen een archaeoloog, maar ook een redenaar en een dichter in den stijl der classieken. Hij is de eerste Paus, die verbood de resten van het oude Rome aan te tasten. Als modern man beminde hij natuur en leven, dit laatste ook in zijn trivialen vorm. Zijn beroemdste werk is de parel der verhalende literatuur, de roman van Euryalus en Lucretia. Zijn brieven zijn door natuurlijkheid van stijl en uitdrukking modellen en ook voor de kennis van zijn tijd van gewicht. Zeer veel belangrijks heeft hij bovendien gegeven in zijn half geographische, half historische standaardwerken, de Cosmographie of Algemeene Wereldgeschiedenis en de Geschiedenis van Europa. Behalve verschillende kleinere werken heeft hij bovendien nog een Geschiedenis van Keizer Frederik III en de Mémoires van zijn eigen leven geschreven, beide voortreffelijke, maar niet onpartijdige bronnen voor de geschiedenis van dien tijd. Dat Pius ook bouwwerken in den Renaissancestijl deed verrijzen, spreekt vanzelf en evenzoo, dat hij, hoewel in mindere mate dan zijn tijdgenooten, zich gaarne door dichters en kunstenaars zag omgeven. Het is merkwaardig, dat de reeks van Renaissance-pausen plotseling wordt afgebroken door een man, die haar vijandig gezind was, Paulus II. Hij vervolgde zelfs geleerden en dichters, o. a. Platina; deze heeft zich echter gewroken door in een biographie van den Paus dezen als een gruwelijk barbaar aan de kaak te stellen. Zoo erg was het natuurlijk niet; maar dat Paulus in beschaving en ontwikkeling niet met zijn voorgangers is te vergelijken, is zeker. Wel had hij oog voor de monumenten der Oudheid, waarvan hij verschillende deed restaureeren; bovendien was hij een hartstochtelijk verzamelaar van munten en andere kunstschatten. Zijn opvolger Sixtus IV was veel meer een politiek man dan een man der Renaissance; maar zoo sterk was de geestelijke beweging reeds geworden, dat ook de onverschilligste er zich niet meer aan kon onttrekken. Met hem begon dat verderfelijk nepotisme, dat sedert te Rome allerbedenkelijkste verhoudingen aannam; simonie ging daarmede hand in hand. Maar niettegenstaande deze groote gebreken had Sixtus' bestuur toch ook groote lichtzijden. Hij wist den Kerke1 ijken Staat te consolideeren en uit te zetten. Ook als geestelijke was hij niet zonder verdienste; kunst en wetenschap werden door hem meer beschermd dan gediend en beoefend. Zijn zorg voor het archief en de bibliotheek van het Vaticaan zal altijd dankbaar worden herdacht. Geen Paus bijna heeft zooveel gebouwd als Sixtus; het uiterlijk aanzien van Rome is onder hem geheel veranderd. Zijn opvolger Innocentius VIII was een zwak regent, die alleen door zijn verzamelwoede van juweelen bekend is gebleven. Onder de laatste Pausen had Rome zijn beteekenis voor de Renaissance in hoofdzaak reeds verloren; Florence bleef de geestelijke hoofdstad van Lorenzo de Medici. Buste van beschilderd gips in het Koninklijk Museum te Berlijn. Italië. Daar heerschte de Koninklijke burger Lorenzo de Medici. Hij was de kleinzoon van Cosimo en nam in de hegemonie van staat, maatschappij, kunst en wetenschap van Florence diens plaats in. Cosimo was in 1464 in zijn vorstelijke stelling opgevolgd door zijn zoon Piero, die ver beneden zijn vader stond en zijn despotie niet door groote verdiensten kon rechtvaardigen. In 1469 stierf hij en werd opgevolgd door Lorenzo. Deze had een zeer zorgvuldige, zoowel geestelijke als lichamelijke opvoeding genoten. Hij was dan ook tot een krachtig, schoon ge- Piero de Medici, 1404 -1-1G9. Loren/.o de Medici, 1409-1491. bouwd man opgegroeid, die alle lichaamsoefeningen beproefde en wien niets geestelijks vreemd was. Hij was hoogst beminnelijk in den omgang, scherpzinnig en geestig in het gesprek. Hij genoot het leven met volle teugen: „Wein, Weib und Gesang" was ook zijn geliefd wachtwoord; maar hij was te veel man der Oudheid, te veel harmonisch ontwikkeld om niet het classieke maathouden te betrachten. Hij was kort in zijn taal, snel in zijn daad. Hij wijdde zich geheel aan de zaken, hetzij staatszaken of aangelegenheden van kunst en wetenschap. Hij had zijn macht lief en was een geboren heerscher, die het volk verstond en zich ook bemind wist te maken. Openhartig en natuurlijk, was hij te edel om te huichelen; zijn karakter was helder als kristal. Hij had een sterk bewustzijn van zijn persoonlijkheid, dat hem in den strijd des levens moed, volharding en ook berusting schonk. Hij was niet alleen de man van het oogenblik, hoewel hij de zorgen tot morgen wist uit te stellen, maar had altijd het oog op de toekomst gericht. Nooit zijn in iemand de deugden der Renaissance zoo tot harmonische ontwikkeling gekomen als in Lorenzo de Medici. Zijn politiek is soms aldus gekarakteriseerd: hij heeft Florence door zijn tyrannie onderdrukt, Italië door de onderdrukking van Florence ernstig benadeeld en De Pazzi,1479. Lorenzo's kring. den buitenlander den weg naar Italië gebaand. Maar dat alles is slechts halt' waar. Van onderdrukking was geen sprake; de republikeinsche staatsvorm bleef in stand; Lorenzo heeft zich wel gewacht naar de despotie te streven. Veel heeft hij te strijden gehad om Florence's macht ongerept te handhaven. Zijn voornaamste vijanden waren Sixtus IV en Ferdinand I van Napels; met hen had hij sedert 1478 een gevaarlijken oorlog te doorstaan. Florence moest in den strijd onderdoen. Zelf begaf Lorenzo zich in 1479 naar Napels, om een eervollen vrede voor zijn vaderland te verkrijgen. Inderdaad is dat gelukt; zijn machtige geest imponeerde zelfs een nietswaardige als Ferdinand; in 1480 werd de vrede gesloten. Florence moest echter alle veroveringen afstaan en aan Ferdinand een jaarlijksche schatting betalen. Sixtus IV sloot in 1481 vrede, toen de Turken Italië bedreigden en hij de financieele hulp van Florence noodig had. Maar grooter gevaar nog dreigde Italië van Frankrijk. Onwaar is het, dat Lorenzo de Franschen daartoe heeft aangemoedigd. Wel was hij steeds geneigd om met hen op goeden voet te blijven; de belangen zijner bank maakten den vrede met Frankrijk noodig. Maar wel heeft Lorenzo voorzien, dat Italië weinig weerstand zou bieden, zoo de Franschen het aanvielen; gelukkig voor hem heeft hij den inval van Karei VIII niet meer beleefd. Evenals tegen zijn grootvader werden herhaaldelijk door den adel samenzweringen tegen Lorenzo gesmeed. In 1479; werd in den Dom een moordaanslag gedaan tegen de gebroeders Lorenzo" en Giuliano; de laatste werd gedood, de eerste slechts licht gewond; de aanleggers waren de Pazzi, die door de politieke en financieele concurrentie zich benadeeld rekenden. Natuurlijk werd Lorenzo's macht en invloed nu belangrijk versterkt; sedert bleef hij gespaard. De binnenlandsche vrede maakte het hem mogelijk zijn geest en zijn rijkdom aan de zorg voor kunst en wetenschap ten goede te doen komen. Een geheel hof van kunstenaars en geleerden bewoog zich om den man, die zich gaarne il magnifico liet noemen. Onder hem begon de schilderkunst te Florence heerlijk op te bloeien; van de vele schilders is Dominico Ghirlandajo de voortreffelijkste. Meer nog wijdde Lorenzo zijn aandacht aan de beeldhouwkunst; hier was aariknooping bij de Oudheid veel gemakkelijker te verkrijgen. Evenals zijn vader en grootvader verzamelde hij de kostbaarste classieke beelden en groepen; deze bestudeerden de kunstenaars om de inspiratie voor nieuwe, gelijkwaardige scheppingen te vinden. Lorenzo stichtte bij zijn paleis een academie van beeldende kunsten onder den beeldhouwer Bertoldo, den leerling van Donatello. Hier is Michel Angelo begonnen zijn reuzenkracht te ontwikkelen; aan den raad en de opwekking van Lorenzo heeft hij veel te danken. Ook de dichtkunst werd door Lorenzo niet alleen aangemoedigd, maar ook beoefend. Hij was zelf een dichter van diep gevoel en rijke uitbeeldingskracht. Maar boven hem staat zijn vriend Angelo Poliziano, geleerd Latinist en Graecist, van zijn geloof bijna een ketter, handig polemicus, maar bovenal veelzijdig en smaakvol dichter. Naast hem staat de vrijdenker Luigi Pulci, een spotter, maar een dichter. Tot Lorenzo's kring behoorde ook de beroemde Giovanni Pico della Mirandola, een geleerd jongeling, een der eerste Humanisten, die Hebreeuwsch verstond, tevens een ernstig bestrijder der astrologie en een scherpzinnig wijsgeer. Een geestelijk middelpunt als Florence onder Lorenzo de Medici had Italië geen tweede. Maar er waren steden, zelfs kleine, die Florence nabijkwamen. Zoo Urbino, dat onder hertog Federigo een brandpunt van geleerdheid was; zoo Rimini, waar Federigo's doodvijand, de beruchte Gismondo V Malatesta, te gelijk een der verfoeilijkste misdadigers en een der fijnste kunstkenners was. Beiden waren condottieri, die zich in alle oorlogen, die in Italië werden gevoerd, mengden en daarin roem en buit behaalden. Maar nog meer dan Urbino en Rimini was Ferrara een zetel van kunst en wetenschap. In het vorstengeslacht Este had de Renaissance een reeks vrijgevige Maecenaten gevonden: Ercole I was een type van een Renaissance vorst met al zijn deugden en ondeugden, een wreede tyran soms, een verkwister altijd, maar ook steeds een mild beschermer van kunstenaars en geleerden, bovenal een hartstochtelijk bouwlustig vorst. Ook Venetië speelt in de geschiedenis der Renaissance een, hoewel niet zoo belangrijke rol. In de groote, rijke, machtige koopstad, die over eilanden en kusten van het Oosten heerschte, die groote vloten in zee had, die den Sultan alleen durfde bestrijden, hoopten zich de rijkdommen steeds meer op. Paleizen> kerken en andere bouwwerken werden gesticht; deze werden versierd met beeldhouw- en schilderwerk; geen wonder, dat bouwmeesters, beeldhouwers en schilders gaarne naar de lagunen trokken, waar hun de arbeid verzekerd was. Geen wonder dus, dat ook in Venetië de Renaissance bloeide, dat ons tal van kunstwerken zijn overgeleverd. Sommige doges waren even milde beschermers van kunsten en wetenschappen als de Medici. Te Venetië was het ook, dat de drukkunst uit Duitschland in Italië haar intrede deed; hier bracht zij het al spoedig door de kunstvaardigheid van Aldus Manutius en van zoovele anderen tot een belangrijke hoogte. In Milaan was Francesco Sforza vast in den zadel gebleven, waarin hij i zich in 1450 had weten te verheffen. Hij was een handig en gelukkig veld- ^ heer, maar bovendien een scherp politiek verstand, dat altijd wist wat het oogenblik eischte. Beurtelings door veroveringen en onderhandelingen, door gestrengheid en voorkomendheid heeft hij zich een machtig rijk in NoordItalië weten te vormen. Aan de geestelijke beweging van zijn tijd was hij evenwel vreemd; van kunst en wetenschap had hij weinig begrip; naar den geest des tijds had hij echter ook dichters en kunstenaars aan zijn hof. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Galeazzo Maria, die ver beneden zijn vader stond. Een wreed tyran, verkwistend en aan de afschuwelijkste uitspattingen ■, verslaafd, was hij bij de bevolking gehaat, vooral bij de mannen der Renaissance. Door drie jonge mannen is hij als eens Hipparchus vermoord. Hij werd A** 79 Federigo an Urbino, 1444—1482. Gismondo Malatesta, 1443-1463. Ercole I d'Este, 1471-1505. Venetië. 'rancesco Sforza, 450-1465. Galeazzo Maria, 405-1476. Giovanni Galeazzo, 1476-1404. opgevolgd door zijn zoontje Giovanni Galeazzo onder regentschap van zijn moeder. Maar reeds in 1478 werd haar dit ontrukt door den jongsten zoon Francesco Sforza. Relief in het Museo Nazionale te Florence. Ludovico Moro. van Francesco Sforza, Ludovico Moro, de grootste figuur uit het huis Sforza. Een politieke kop als zijn vader, wist hij zijn macht te behouden en belangrijk te versterken. Hij was bijna een geleerde en omringde zich gaarne met geleerden en kunstenaars. Hij stichtte te Milaan een academie en te Pavia een universiteit. Van de groote kunstenaars, die aan zijn hof zich lieten vinden, moeten vooral de bouwmeester Bramante en de beroemde schilder Leonardo da Vinei worden genoemd. Van eenige afhankelijkheid van al deze staten van den Keizer was geen sprake meer. Frederik III had in Duitschland genoeg te doen. Alle eenheid ontbrak; alle vorsten waren slechts bedacht op handhaving en uitbreiding van hun eigen macht; eigenlijk deed ieder wat goed was in zijn oogen. De oude middeleeuwsche vormen, waarin eeuwenlang het rijk had geleefd, waren weggevallen. Het universeele Keizerschap was meer nog dan het universeele Pausdom geheel verdwenen; naast het rijk waren eigen, zelfbewuste natiën als Engeland, Frankrijk en Spanje ontstaan. In Duitschland zou evenzoo een nationaal Keizerschap alle krachten aan zich dienstbaar hebben kunnen maken; dan zou in plaats van het universeele een machtig nationaal rijk hebben kunnen ontstaan. Maar daarnaar waren de tijden toch ook weer niet. Terwijl alle andere staten in de tweede helft der 15de eeuw het geluk hadden, dat de moderne vorstenmacht zich van alle weerstrevende krachten in den staat meester maakte en zoo een stevig nationaal staatsgebouw kon grondvesten, was zulk een nationale macht in Duitschland sedert lang niet meer voorhanden; sedert eeuwen was de Keizerlijke macht uitgezogen door die der vorsten en steden. Bovendien was Frederik III er de man niet naar om zich een machtige positie als Duitsch Keizer te bemachtigen; hij zorgde slechts voor zijn erflanden en liet verder violen zorgen. En zelfs tegen den zwakken Frederik III kwam men in verzet. De groote teleurstelling van het Concilie van Bazel werd aan den Keizer geweten, die zich met den Paus had verstaan, voordat het tot eenige hervorming was gekomen. In 1455 werd hem door de keurvorsten een plan tot hervorming van het Rijk, het zoogenaamde Avisamente, aangeboden. Het stelde voor, de regeering over te dragen aan het door den Keizer voorgezeten keurvorstencollege, dat met groote macht zou worden bekleed. Naast deze Rijksregeering zou een Rijksgerecht worden opgericht tot beslissing van alle geschillen; een algemeene Rijksbelasting zou worden ingevoerd. Ten slotte wenschten de keurvorsten een nieuw Concilie. Dat Frederik op dat alles niet inging, spreekt vanzelf, maar de mislukking van deze poging deed de algemeene ontevredenheid nog toenemen. Een nieuwe poging werd niet gedaan; het gelukte den Keizer, wien het niet aan slimheid en handigheid ontbrak, de keurvorsten te verdeelen, zoodat alles bij het oude bleef. Steeds luider werden de klachten over de financieele uitbuiting van Duitschland door Rome, over den schandelijken aflaathandel, over het indringen van vreemdelingen in de kerkelijke ambten; het zijn dezelfde klachten, die in de zestiende eeuw de Hervorming voorafgingen. Maar van verbetering was geen sprake; nog was de man niet gekomen, die Rome het: tot hiertoe en niet verder! zou toeroepen. Zoo bleef Duitschland zich in anarchie vaneenscheuren. In 1460 werd Verval van Duitschland Avisamente 1455. George Podiebrad. Ladislaus II, 1490-1516. WladislawSn 1434—1444. Kasimir IV, 1445—1492. Vrede van Thorn, 19 Oct. 1466 het denkbeeld geopperd um een Roomsch-Koning te verkiezen. Daarvoor was thans de Koning van Bohemen, George Podiebrad, de candidaat. Hij was het hoofd der utraquistische partij, zeer bekwaam als veldheer en als staatsman. Het was dus geen ongelukkige gedachte hem, hoewel een Czech en een Hussiet, aan de spits van het Rijk te stellen. In 1461 riep George een vergadering van Duitsche vorsten te Eger bijeen, om hierover te raadplegen; zonder den naam was hij reeds Duitsch Koning, die geschillen besliste en de rijkszaken met de vorsten besprak; maar tot de verkiezing van dezen Hussiet kon men door het verzet der geestelijkheid niet komen. Zoo bleef Frederik, geheel buiten zijn schuld, de oppositie meester. Zelfs gelukte het hem Matthias Corvinus tegen George Podiebrad op te zetten. In 1468 begon deze oorlog, die vele landen verwoestte en geen beslissing gaf. Te midden van de verwarring stierf Podiebrad in 1471; een troonstrijd, die negen jaren lang Bohemen verwoestte, was het natuurlijk gevolg. Toch gelukte het Matthias niet Bohemen te overweldigen. Eerst in 1478 sloot hij vrede met den Poolschen prins Ladislaus, erkende hem als Koning van Bohemen, maar verkreeg zelf de Lausitz, Silezië en Moravië. Ladislaus zou echter ten slotte over zijn tegenstander zegevieren: toen Matthias in 1490 zijn met roem gekroond leven besloot, werd Ladislaus tot Koning van Hongarije verkozen, zoodat hij het oude rijk van Sigismund weer in zijn hand vereenigde. Bohemen en Hongarije scheurden zich hoe langer hoe meer van het Duitsche rijk los. Hetzelfde was het geval met Polen, dat zich op kosten van de Duitschers uitbreidde^.Wladislaw'S-X werd in 1434 opgevolgd door zijn 'oudsten zoon WladislaW'¥£, die tevens de Hongaarsche kroon droeg en die bij Varna sneuvelde. Zijn opvolger was zijn broeder Kasimir IV. Veel had hij in zijn eerste jaren met adel en geestelijkheid te strijden. In 1455 moest hij alle oude en ook geüsurpeerde rechten van den Rijksdag erkennen. Daarmede was de Koninklijke macht bedenkelijk verzwakt; daarmede was ook de grond gelegd voor den toestand van anarchie, waarin Polen later steeds heeft verkeerd. Voorloopig bleek Polen echter nog krachtig genoeg. In 1454 brak de oorlog tusschen Polen en de Duitsche Orde opnieuw uit, waarin de verzwakking der Orde duidelijk aan den dag kwam. Zij zag zich eindelijk den 19den October 1466 genoodzaakt met Kasimir den vrede van Thorn te sluiten. Geheel West-Pruisen met Mariënburg, den zetel van den Grootmeester, en de handelssteden Thorn, Kulm, Danzig en Elbing werd aan Polen afgestaan; Oost-Pruisen, waar de zetel van den Grootmeester te Koningsbergen gevestigd werd, bleef slechts als leen van de Poolsche kroon voor dezen behouden. Het blijkt niet, dat de Keizer tegen dezen vrede heeft geprotesteerd; het zou trouwens weinig hebben gebaat. Zwakheid was de kenmerkendste eigenschap van Frederiks regeering. Hij zag het rustig aan, hoe ook in het Noorden nationale staten ontstonden. De Unie van Kalmar bleek weldra uitsluitend op de politieke kracht van Margareta te berusten. Nog bij haar leven kwamen moeilijkheden voor, die niets goeds voorspelden. Margareta werd in 1412 opge- Grafmonument van Wladislaw II, Koning van Polen. In den Dom te Krakau. volgd door haar achterneef Erik VIII, die volstrekt niet opgewassen was tegen maJusa Christoft'el III 1439-1448. Christiaan I, nis—im Karei VIII. de zware taak om de vrij losse unie te consolideeren. In 1413 deed hij een poging om Sleeswijk te annexeeren, maar zag zich weldra door de Hanze genoodzaakt zijn prooi weer los te laten. Een langdurige oorlog, die alle Noordelijke zeeën onveilig maakte, was het gevolg. Eerst in 1435 werd een vrede gesloten, waarbij Sleeswijk onafhankelijk bleef en de Hanze al haar privilegiën behield. Van deze moeilijkheden van Erik hadden de Zweden geprofiteerd. In Dalecarlië brak een boerenopstand uit, dien de Koning niet vermocht te dempen. Hadden niet adel en geestelijkheid voor de sociale gevolgen van den opstand gevreesd, ongetwijfeld ware Zweden reeds toen voor Denemarken verloren gegaan. Maar men erkende in 143o Eriks rechten; slechts moest hij beloven Zweedsche ambtenaren te benoemen. Niet uit Zweden, maar uit Denemarken zelf dreigde Erik het grootste gevaar. Daar werd hij in 1439 ,afgezet; in zijn plaats verkoos men zijn neef Christoffel III, die weldra in alle drie rijken werd erkend. Na Christoffels dood verkoos de Deensche rijksraad, zonder de andere landen daarin te kennen, Christiaan I van Oldenburg tot Koning. Dat was het sein tot den afval van Zweden. Karei Knoetsson werd als Karei VIII te Stockholm tot Koning verkozen. Het volgende jaar werd hij eveneens in Noorwegen daartoe geproclameerd. Natuurlijk liet Christiaan dat niet begaan. In 1450 gelukte het hem Noorwegen aan zijn mededinger te ontrukken. Drie jaren daarna was hij na een moeilijken strijd meester van Zweden; Karei VIII vluchtte naar Duitschland. Maar daarmede was Christiaans bewind nog niet bevestigd; herhaaldelijk verscheen Karei weer in Zweden; nooit mocht het Christiaan gelukken geheel meester van Zweden te zijn. Na Kareis dood in 1470 gelukte het Sten Sture zich zoo goed als geheel onafhankelijk van Denemarken te maken. In 1471 versloeg hij de Denen bij Brunkeberg; het Deensche bestuur was zoo goed als verdwenen; Christiaan zag zich genoodzaakt Sten Sture met zoo goed als souverein gezag als zijn stadhouder in Zweden te erkennen; Zweden was zoo goed als verloren. Aan den anderen kant verkreeg Christiaan in 14G0 Sleeswijk en Holstein. Toen sloot hij met den adel van de beide hertogdommen een verdrag, waarbij deze landen met behoud van hun autonomie onafscheidelijk verbonden werden aan de Deensche Kroon. Daaimede had de Deensche Koning een vaste positie in Noord-Duitschland ingenomen; ook hier was een gedeelte van het Duitsche Rijk aan een vreemdeling veiloren gegaan. TWEEDE HOOFDSTUK. Lodew^jk XI en zyn tyd. 1461 —1483. n Seen enkel opzicht toonde Frederik III zich echter zoo ZWa^ a*S *n z^n ver^0U{^ing tot Karei den Stoute. In de laatste jaren zoowel van Karei VII als van Philips van 5jw\| #? Bourgondië werden hun zonen, de dauphin en de graaf IJSÉ&pllf van Charolais, meer en meer de leidende personen. Reeds * lang lag de dauphin met zijn vader overhoop. Moeilijk viel het Lodewijk niet, een partij om zich te vereenigen. De maatregelen, door Karei YII genomen tot versterking van de Koninklijke macht, die door den strijd met Engeland weer belangrijk was verzwakt, vonden bij den adel verzet; de dauphin had zich slechts aan hun hoofd te stellen om een machtige partij achter zich te zien. Ook kon hij rekenen op den steun van de Bourgondiërs, die in de ontwrichting van het Fransche Koningschap eigen machtsvergrooting zochten. De oppositie richtte zich vooral tegen den burger-minister Jacques Coeur, die de verwarde financiën in orde had gebracht; nooit vergaf men hem, dat hij den adel lasten had durven opleggen. De Koning had de zwakheid den bekwamen man aan zijn vijanden over te leveren; hij werd ter dood veroordeeld, maar begenadigd; in 1456 is hij gestorven. Zelden heeft zulk een scherpe tegenstelling bestaan als tusschen Karei VII en zijn zoon. De dauphin, opgegroeid in een tijd van ongebreidelde hartstochten, had al spoedig de menschen weten te schatten; hem kon men niet bedriegen; hij doorzag alle maskers en zag bij intuïtie de ware motieven der menschen. Daartegenover was hij zelf gesloten. Zijn hartstochten en begeerten wist hij onder vriendelijke voorkomendheid te bedekken. Geen wonder, dat zulk een man een diepen afkeer opvatte voor zijn altijd besluiteloozen vader, die wel het goede wilde, maar de kracht miste om het door te Karei VII. Jacques Cootir. De dauphin. zetten; van den aanvang af was hij vastbesloten het Koningschap een breederen, vasteren inhoud te geven dan het thans bezat. Hij was een geboren staatsman, die zich ver hield van de ij delheden der wereld; geen genot, maar macht was zijn levens¬ doel; er leefde een tyrannennatuur in dezen prins, maar ook een vorst van een modernen staat, vastbeslotèn alle resten der middeleeuwsche feodaliteit op te ruimen. Een politiek verstand van groote bekwaamheid, dat steeds de omstandigheden onder den juisten gezichtshoek bekeek en daarom steeds de juiste middelen wist te vinden, nederig en buigzaam in tegenspoed, hard en sterk in voorspoed, zachtmoedig voor de geringen, de gehoorzamen, streng en wreed tegen de machtigen. In Dauphiné stond hij in voortdurende verbinding met alle ontevreden elementen, vooral met Philips van Bourgondië; in 1458 begaf hij zich zelfs onder diens bescherming. Zoo goed wist hij zijn voornemens te verbergen, dat, toen Lodewijk XI 1461—1483. Karei VII den 22sten Juli 1401 stierf, iedereen verwachtte, dat thans de zegepaaal van Bourgondië en van den adel voltooid was. Lodewijk XI moest zich laten welgevallen, dat Philips bij de kroning te Reims een beschermende houding aannam; hij huichelde innige dankbaarheid. Lodewyk XI. Prent van Jean Morin. Maar reeds toen stond het bij hem vast, dat hij zelf wilde regeeren; en daarvoor was verzwakking der Bourgondische macht vóór alles noodig. In het binnenland trok hij dadelijk de teugels strakker aan; geen stuk der Koninklijke macht liet hij los; overal maakte hij van de gelegenheid gebruik om ze verder uit te zetten. Met al zijn antipathieke eigenschappen, zijn wantrouwen en willekeur, zijn grilligheid en wreedheid, zijn bijgeloovigheid en bedrieglijkheid was hij toch een der eerste vorsten van zijn tijd. Zijn regeering is een zegen voor land en volk geweest. Met kracht heeft hij niet alleen alle misbruiken uitgeroeid, maar ook iedere tegenstrevende macht zich doen buigen voor zijn Koninklijk gezag. Nooit heeft een vorst zoo ijverig gewerkt als hij; alle zaken onderzocht hij persoonlijk, desnoods langs wegen van list en bedrog; hij doorreisde het land en controleerde persoonlijk alle ambtenaren. Daardoor werd hij populair, niettegenstaande hij alle eigenschappen miste om zich bij het volk aangenaam te maken; instinctmatig gevoelde men het groote in dezen Koning, die overal en nergens was, die zich afsloot van de wereld. Maar van den aanvang af had ook de adel den Koning naar waarde geschat; terecht zag hij in hem zijn grootsten vijand. In 1463 gelukte het Lodewijk Amiëns, St. Quentin en andere steden van Philips in te lossen. De verbittering van den hertog daarover bewerkte zijn verzoening met zijn zoon Karei. Bij hen sloot zich de hertog van Bretagne aan, die zich ook door den Koning bedreigd zag. Van alle zijden stroomden bondgenooten tot deze alliantie toe. Slechts burgers en boeren bleven den Koning getrouw. Met een niet ongewoon zelfbedrog beschouwde de adel zijn verouderde voorrechten als in het algemeen belang ingesteld; hij noemde het verbond dus de „ligue du bien public". Zelfs liet Lodewijks broeder, Karei van Berry, zich bewegen zich aan het hoofd der ligue te stellen. Den 16den Juli 1465 kwam het bij Montlhéry tot een slag tusschen den Koning en de ligue. Hoewel in den beginne overwinnaar, zag Lodewijk zich voornamelijk door de onstuimige dapperheid van Charolais genoodzaakt terug te trekken. Alles hing thans af van Parijs; gelukkig bleef de hoofdstad den Koning trouw. Toch won de ligue steeds meer veld. Zoo zag Lodewijk zich in October 1465 genoodzaakt den vrede van Conflans te sluiten. De adel triumfeerde. Bourgondië kreeg de Sommesteden en verdere gebiedsvergrooting, Berry Normandië; Bretagne werd onafhankelijk. Den Koning werd een regeeringsraad van edelen toegevoegd. Maar deze zege bleek een Pyrrhusoverwinning. Lodewijk wist al spoedig zijn tegenstanders te verdeelen. Bretagne en de lagere adel sloten zich weldra weer bij hem aan. Van de moeilijkheden, die Charolais bij de onderwerping van Luik vond, waar een onwaardig bisschop, Lodewijk van Bourbon, de bevolking moest worden opgedrongen, maakte de Koning gebruik door aan Berry Normandië weer te ontnemen. Maar nog helderder werden zijn vooruitzichten, toen den 15den Juni 1467 Philips van Bourgondië stierf en werd opgevolgd door Charolais, als hertog Karei den Stoute. De Nederlandsche A** 80 Ligue du bieu public. Slag bij Montlhéry, 16 Juli 1465. Vrede van Conflans, Oct. 1465. Karei de Stoute, 1467-1477. steden achtten nu den tijd gekomen om haar oude vrijheden te heroveren; overal kwamen opstanden voor. Karei was een tijdlang volslagen machteloos. Natuurlijk maakte Lodewijk daarvan dadelijk gebruik. In 1468 riep hij te Tours de Staten-Generaal bijeen; daar werden voornamelijk door steden, lageren adel en geestelijkheid uitnemende maatregelen genomen, die niet alleen de Koninklijke macht versterkten, maar ook den burger rechtszekerheid veileenden. Maar met Bourgondië bleef de verhouding gespannen. Karei had in Philips de Goede en Karei de Stoute. Teekening in het Museum te Atrecht, Verdrag van ' Péronne, Oct, 1468. L468 overal in de Nederlanden het verzet gebreideld; sterk stond hij tegenover den Koning, toen hij hem tot een persoonlijke samenkomst te Péronne uitnoodigde. Lodewijk was hier in de macht van zijn leenman; hij moest den 18den October 1468 zich in het verdrag van Péronne schikken. Hij moest er in toestemmen, dat Karei van Berry Champagne verkreeg en zelfs beloven den hertog bij zijn nieuwen veldtocht tegen Luik ter zijde te staan; Vlaanderen en Picardië werden aan 's Konings leenhoogheid onttrokken. Het Fransche Koningschap was diep vernederd. Lodewijk trok met Karei op om Lui1< te onderwerpen. De bisschopsstad werd uitgemoord in tegenwoordigheid des Konings. Toen eerst gaf Karei hem verlof naar Frankrijk terug te keeren. Maar zoo Karei gemeend heeft Lodewijk te hebben overwonnen, dan is hij bedrogen uitgekomen. De Koning haatte Karei met invretenden haat; wraak over Péronne werd zijn eenig levensdoel. Eerst werd zijn broeder door de schenking van Guyenne voorgoed voor den Koning gewonnen. Een ander voordeel was het, dat het de met hem nauw verbonden Lancasterpartij in 1470 gelukte Eduard IV te onttronen. Ook na den slag bij Towton zat Eduard IV niet vast op den troon. Margareta en haar zoon Eduard begaven zich naar Frankrijk. Lodewijk steunde liet huis Lancaster, omdat Eduard IV nauw aan het Bourgondische huis verbonden was. Van Frankrijk uit werden opstanden in Engeland aangestookt; ook Schotland steunde de Lancasterpartij. De wreede wijze, waarop Eduard zijn tegenstanders vervolgde, hield de beroering gaande. Maar een gunstige gelegenheid om Eduard te onttronen deed zich eerst toen deze in 1464 een huwelijk aanging met Elizabeth, de weduwe van lord Grey, die behoord had tot de Lancasterpartij. Dat vervreemdde tal van zijn aanhangers van den Koning, te meer daar vele Lancastriërs invloed verkregen. De steunpilaren van York, vooral de „Koningmaker" Warwick, gevoelden zich teruggezet; hij kwam in opstand; Eduards broeder Clarence sloot zich bij hem aan. Beiden vluchtten naar Frankrijk en boden Margareta hun hulp aan. Met ondersteuning van Lodewijk XI rustte zij in 1470 een expeditie uit; haar zoon Eduard huwde Warwick's dochter Anna. De onderneming gelukte inderdaad. Bijna algemeen viel men Eduard af; de Yorkiërs sloten zich bij Clarence, de Lancastriërs bij Margareta aan. Ternauwernood ontkwam Eduard naar de Nederlanden. Hendrik VI werd op den troon hersteld, een groote triomf voor Lodewijk XI. Ongelukkig duurde de nieuwe heerschappij niet lang. Reeds in Maart 1471 landde Eduard IV in Engeland. Listig genoeg erkende hij Hendrik VI en eischte slechts zijn hertogdom York op. Spoedig sloten zich duizenden bij hem aan; Clarence verzoende zich met hem. Zonder verzet bezette hij Londen, waar hij opnieuw werd geproclameerd en waar Hendrik VI opnieuw den Tower moest betrekken. Den 14den April versloeg hij Warwick en Margareta bij Barnet; hier sneuvelde de befaamde Koningmaker. Den 4den Mei 1471 kwam het eindelijk bij Tewkesbury tot den beslissenden slag. Ook hier be- ] haalde Eduard de overwinning. Op de wreedste wijze heeft hij ze gebruikt. rj Na den slag werden duizenden Lancastriërs in koelen bloede vermoord, o. a. Eduard, de zoon van Hendrik VI. Ook deze zelf stierf plotseling, waarschijnlijk een gewelddadigen dood; Margareta bleef tot 1474 gevangen. Dat was het einde van het huis Lancaster. Van de kortstondige heerschappij van Hendrik VI heeft Lodewijk XI handig gebruik gemaakt. Door de Staten-Generaal liet hij zich in November Eduard IV, 1461-1483. Eduard IV onttroond, 1470. Slag bij Barnet, 4 April 1471. Slag bij 'ewkesbury, 4 Mei 1471. ♦ Karei de Stoute. 1470 van den op het verdrag van Péronne gezworen eed ontbinden; den Koning werd het recht gegeven Karei wegens felonie van zijn leenen vervallen te verklaren. De hertog werd nu voor het Parlement gedaagd; te gelijker tijd bezette Lodewijk Picardië en Bourgondië. Karei was geheel verrast; hij moest berusten. Maar weldra hernam hij zijn macht. Eduard IV, zijn zwager en bondgenoot, heroverde Engeland in 1471. Te gelijk herleefde de „ligue du bien public" en bracht troepen in het veld; het geheele Westen van Frankrijk was weldra in opstand. Maar het Fransche volk, dat zijn belang en zijn toekomst begreep, schaarde zich eensgezind om zijn Koning. Bovendien stierf in 1472 Karei van Guyenne. Onmiddellijk nam Lodewijk dit land in bezit. Daardoor werd hij sterker dan ooit; de meeste liguisten haastten zich vrede te sluiten; slechts Bretagne en Bourgondië bleven zich verzetten. Karei deed in 1472 een inval in Frankrijk en begon Beauvais te belegeren; maar hier leed hij zijn eerste groote nederlaag. Beauvais was het begin der overwinning van Lodewijk XI, tevens van de steden op den adel. In November 1472 sloten Lodewijk en Karei een wapenstilstand, die door de omstandigheden feitelijk een vrede geworden is. Want Karei de Stoute wendde zich sedert van Frankrijk af en keerde zich tegen Duitschland, om daar zijn eerzuchtige plannen met meer hoop op succes door te zetten. Die plannen bedoelden vergrooting en consolideering van zijn macht. Philips was in dit streven bijzonder gelukkig geweest. Op dezen weg ging Karei voort; Luik had hij reeds volledig onderworpen. Niet in het einddoel hunner politiek verschilden Philips en Karei, alleen in de middelen, die de weerslag waren van beider verschillend karakter. Karei de Stoute was een geheel ander man dan zijn vader, achtenswaardiger als mensch, maar zwakker als staatsman. Hij was lichamelijk rijk begaafd, een meester in alle ridderlijke wapenen, een ridder naar den ouden middeleeuwschen trant; hij zwelgde in den glans van tornooien, schitterende feesten en ordeplechtigheden. Maar hij wist toch ook het wezen van den schijn te onderscheiden; zijn vorstelijke praal was hem nog meer middel om te imponeeren dan doel. Zijn vorstelijk gezag ging hem boven alles; tegenover hem bestond geen recht of wet; hij is met al zijn ridderlijken glans toch een der modernste vorsten van zijn tijd, een despoot, die in zijn gebied volledig de feodale toestanden zoowel als de autonomie der steden op zij zette. Zoo is zijn politiek dezelfde als die van Philips. Maar welk een ander man is Karei! Onstuimig en overmoedig, zonder rijp beraad, stormde hij met zijn wilde kracht op de vijanden in, die hem bedreigden, en stond daardoor niet alleen bloot aan een echec, dat een voorzichtig staatsman had vermeden, maar niet minder aan het gevaar zijn krachten aan onbeduidende conflicten te verspillen. Hij had niets van een zorgvuldig overwegend staatsman, die geen kleinigheid nit het oog verliest en die ten slotte dikwijls door kleine middelen of ook alleen door rustig afwachten zijn doel bereikt. Karei dreef % slechts groote politiek, ook tegenover kleine belangen en nam steeds forsche maatregelen, ook waar zachte gewenscht waren geweest. Het zwaard trok hij gemakkelijk, ook zonder reden. Deze wilde politiek heeft niets dan rampen opgeleverd; zijn dolle, zonder plan vooruitstormende staatkunde heeft veel doen verloren gaan, wat de voorzichtige staatkunde zijner voorvaderen had gewonnen. Wat was nu Kareis doel? De vereeniging van zijn Bourgondische met zijn Nederlandsche gewesten door de verovering der tusschenliggende staten. Dat het Karei nooit zou gelukken een sterk Fransch kroonland b. v. Champagne te veroveren, wist hij zelf al te wel; hij moest zich dus richten tegen de landen tusschen Maas, Moezel en Rijn bezuiden Luxemburg, die behoorden tot het Duitsche Rijk. Lotharingen was de grootste van deze staten, die te zamen een uiterst bonte lappendeken vormden van geestelijke en wereldlijke, middellijk en onmiddellijk aan het Rijk onderdanige, vorstelijke en stedelijke gebieden. Welk een onsamenhangend, innerlijk zwak, onnationaal rijk zou door de verovering van deze landen zijn ontstaan! Was het waarschijnlijk, dat zulk een rijk levensvatbaarheid zou bezitten? De geschiedenis van het oude rijk van Lotharius was leerzaam genoeg. Intusschen, Karei geloofde aan de uitvoerbaarheid zijner plannen en dat wel onmiddellijk. Hij vertrouwde op zijn uitstekend ingericht en geschoold leger, dat in hoofdzaak uit huurbenden bestond, waarvoor de burgerij hem gaarne haar penningen afstond, mits zij van den krijgsdienst zelf was vrijgesteld. Naast deze huurbenden, die de infanterie vormden, bestond nog de gewapende ruiterij, die door den adel des lands werd gevormd. Bovendien bezat Karei de beste artillerie van zijn tijd. Wie zou zich kunnen verzetten? Gelderland had het ondervonden hoe weinig tegenstand vermocht. Daar had Karei gebruik gemaakt van de familietwisten tusschen hertog Arnold en zijn zoon Adolf; hij had den ouden, zwakken vader beschermd, die hem tot belooning voor zooveel goedheid ten slotte Gelderland had afgestaan. Met wapengeweld was dit land in 1473 veroverd en ingelijfd; Adolf werd gevangengenomen. Kort daarna verpandde Sigismund van Oostenrijk aan Karei de Habsburgsche goederen in den Elzas. Van daar uit scheen de onderwerping van Straatsburg en andere rijkssteden gemakkelijk; ook lag een aanval op Zwitserland van den Elzas uit voor de hand. Slechts den Keizer had Karei nog voor zich te winnen. Frederik III gevoelde zich uiterst zwak; hem kwam dus een bondgenootschap met den machtigen Bourgondiër zeer gewenscht voor. Daarbij kwam, dat Karei zijn dochter Maria aan 's Keizers zoon Maximiliaan aanbood, zoodat het Habsburgsche huis de Bourgondische erfenis in de oogen werd gespiegeld. Frederik nam dit aanbod aan; daarentegen beloofde hij Karei tot rijks vicaris van alle landen aan den linker Rijnoever te benoemen en hem tevens den Koningstitel te verleenen. Den 29sten September 1473 kwamen Keizer en hertog te Trier bij elkander; daar zou het verbond worden gesloten; daar zou zelfs vermoedelijk de kroning Gelderland ingelijfd, 1473. Samenkomst van Frederik III in Karei den Stoute te Trier, Sept. 1473. Beleg van Neuss, 1474-1475. van Karei tot Koning plaats hebben. Naast het weelderige hof van den Bourgondiër stak het eenvoudige gevolg van den Keizer armoedig af. Nooit heeft Karei op de wereld zulk een indruk van overweldigende macht, overstelpenden rijkdom, schitterende weelde en pracht gemaakt als te Trier. Tegenover hem scheen de Keizer een arme ridder, een ridder van de droevige figuur. Tot overeenstemming kwam men niet spoedig. Beide vorsten wantrouwden elkander; de onderhandelingen schoten niet op. Dat was in hoofdzaak te wijten aan Kareis overdreven eischen; behalve de Koningskroon en het rijks vicariaat verlangde hij de inlijving van Luik, Utrecht, Doornik en Kamerijk. Daartoe zou Frederik zijn toestemming wel hebben gegeven, zoo Karei had kunnen goedvinden waarborgen voor het huwelijk van Maximiliaan en Maria te geven. Zoo verging week op week in schitterende feesten. Om den Keizer tot toegeven te bewegen, liet Karei alles voor de Kroning in gereedheid brengen; reeds was de Kerk volledig gedecoreerd; kroon en schepter lagen gereed; de 24ste November zou de dag der kroning zijn, toen plotseling Frederik en Maximiliaan in den voorafgaanden nacht als dieven Trier ontvluchtten. Deze vlucht was zeker weinig Keizerlijk, maar misschien het eenige middel om aan de steeds dringender eischen van den Bourgondiër te ontkomen. De geheele politieke constellatie was er door veranderd; Bourgondië en Habsburg waren van bondgenooten vijanden geworden. Maar Karei wilde ook zonder den Keizer zijn plannen doorzetten. Allereerst mengde hij zich in den strijd in het aartsbisdom Keulen. In 1473 zette het domkapittel aartsbisschop Ruprecht van de Paltz af en droeg de administratie van het sticht aan Herman van Hessen op. Deze werd door den Keizer gesteund; even natuurlijk riep Ruprecht nu de hulp van Bourgondië in. Karei besloot die hulp te verleenen. Hij sloot in 1474 een nieuw verbond met Eduard IV. Daardoor hoopte Karei tegen Lodewijk XI gedekt te zijn; hij stortte zich nu in de Keulsche aangelegenheden. Herman van Hessen trok zich in het sterke Neuss terug, dat door den Bourgondiër werd belegerd. Het beleg was uiterst bezwaarlijk. Maanden lang verspilde Karei zijn beste krachten zonder ook maar iets te vorderen. En intusschen rustte Lodewijk XI zich toe, zoodat Eduard IV geen inval in Frankrijk waagde. Daarbij kwam, dat ook in Duitschland een gevaarlijke beweging tegen den Bourgondiër ontstond; zelfs de Keizer rustte zich ten oorlog. Lodewijk XI sloot een nauw verbond met Zwitserland; zelfs gelukte liet hem de Eedgenooten tot vrede met het Habsburgsche huis te bewegen. Bij dit verbond sloten zich de door Karei bedreigde steden van den Elzas aan. Straatsburg en Bazel schoten Sigismund van Oostenrijk de lospenningen voor, die Karei moest aannemen. Een algemeene opstand brak in den Elzas uit. En terwijl het beleg van Neuss Kareis krachten reeds meer dan een jaar lang sloopte, wist Lodewijk XI de Zwitsers te belezen den Bourgondiër met kracht van wapenen aan te vallen. In October 1474 vielen zij in Bourgondië: bij Héricourt behaalden zij een overwinning. Aan den anderen kant brak de Keizer in November aan het hoofd van het rijksleger op tot ontzet van Neuss. Ook René van Lotharingen sloot zich bij het groote verbond tegen Karei aan. Ten slotte werd de wapenstilstand tusschen Lodewijk en Karei niet hernieuwd. Zoo stond Karei tegenover een groote Europeesche coalitie. Hij zag in, dat hij te veel had opgeofferd: hij wenschte een eervollen terugtocht. De Keizer bood hem dien aan. In Juni 1475 sloten Frederik en Karei voor Neuss vrede. Karei brak het beleg op; Frederik onttrok zich aan den oorlog; hij was door Karei door de vaste belofte van het huwelijk van Maximiliaan en Maria er voor gewonnen, de belangen van het Rijk wederom prijs te geven, ter wille van het voordeel van zijn huis. De coalitie scheen verbroken; Karei scheen weer meester van den toestand. Maar Lodewijks staatkundige hulpmiddelen waren onuitputtelijk; in 1475 gelukte het hem Eduard IV van zijn verbond met Bourgondië af te trekken en vrede te sluiten. Daardoor zag Karei zich in September 1475 genoodzaakt te Soleure" een wapenstilstand voor negen jaren met Frankrijk te sluiten. Bij dezen vrede had Lodewijk Lotharingen en de Zwitsers in den steek gelaten. Karei begon dan ook onmiddellijk tegen hen den oorlog. In korten tijd had hij Lotharingen in zijn macht; te Nancy deed hij zijn intocht. Daarop trok hij tegen de Zwitsers op; van Besangon uit drong hij in Februari 1476 over de Jura Zwitserland binnen. De Eedgenooten waren bang te moede, toen zij het prachtigste leger der wereld tegen hen, eenvoudige bergbewoners, zagen oprukken; door vredelievende aanbiedingen trachtten zij Kareis toorn te bezweren. Tevergeefs. Karei trok, zeker van de overwinning, Zwitserland binnen en begon Granson te belegeren. Den 28sten Februari gaf de stad zich over. Maar de wraak achterhaalde de Bourgondiërs spoedig. Vol geestdrift trok het Zwitsersche leger zijn vijand tegemoet. Bij het pas veroverde Granson kwam het den 2den Maart tot een slag, waarin wederom de Zwitsersche t infanterie haar meerderheid boven alle andere legers bewees, vooral wanneer zij op een gunstig bergachtig terrein streden; Karei kon van zijn cavalerie geen gebruik maken. Een smadelijke nederlaag werd den schitterenden hertog door verachte dorpers toegebracht; de vlucht was het eenige, dat hem overschoot. Karei dacht slechts aan wraak. Hij gevoelde zijn macht wankelen; Lodewijk XI steunde de Zwitsers; alle bondgenooten van Bourgondië begonnen zich terug te trekken. Spoedig stond Karei weer met een groot leger in het veld. Daarmede begon hij in Juni Murten te belegeren. Dapper verdedigde zich de zwakke stad, tot een groot Zwitsersch leger tot ontzet aanrukte. Den s 22sten Juni deden zij een vermetelen aanval op de Bourgondiërs: onder het gejuich „Granson" stortten zij zich op hun belagers. De eerste aanval werd evenwel afgeslagen. Maar een flaukaanval der Zwitsers bracht verwarring in de Bourgondische gelederen; tegen een nieuwen frontaanval waren zij niet bestand. In wilde vlucht trokken de Bourgondiërs terug; duizenden ridders Vrede van Veuss, Juni 1475. Vrede van ioleure, Sept. 1475. Slag bij Granson, ! Maart 1476. Slag bij Murten, !2Juni 1476. 1 ( 1 1 Slag bij Nancy, Jan. 1477. Karei de Stoute +• ( I Maria, 1477—1482. GrootPrivilege. Huwelijk van Maria en Maximiliaan, 18Aug. 1477. Slag bij Guinegate, 1479. werden door de verwoede Zwitsers neergehouwen; ternauwernood ontsnapte ie Hertog zelf. Deze nederlaag was de nekslag voor Kareis macht. Bourgondië en de Nederlanden verklaarden zich onmachtig tot verdere offers. Slechts met noeite gelukte het Karei een draaglijk leger te vormen. Gelukkig had hij /an de Zwitsers niets meer te vreezen; zij wenschten slechts hun land te verdedigen. Maar René van Lotharingen heroverde in den zomer van 1476 rijn hertogdom bijna zonder slag of stoot. Op dit bericht rustte Karei zich opnieuw tot den strijd toe; hij trok Lotharingen binnen en begon Nancy te belegeren. René ijlde naar Zwitserland en wist inderdaad duizenden Zwitsers ;e bewegen, zich onder zijn banier te scharen; hij trok met hen tot ontzet van Nancy op. Den 5den Januari 1477 begon de groote slag onder de muren van Nancy. Ook hier werd de eerste aanval der Zwitsers afgeslagen; ook hier bracht een flankaanval de beslissing; ook hier drong de tweede aanval de Bourgondiërs terug; ook hier vluchtte Kareis leger in groote verwarring. Onherkend werd de machtige hertog door de verachte dorpers gedood; eerst den volgenden dag werd zijn lijk vastgevroren in een poel gevonden. In tien jaren had Karei de Stoute zijn rijk op den rand van den ondergang gebracht. Binnen- en buitenlandsche vijanden stonden gereed tot den aanval. Hoe zou Kareis dochter, de twintigjarige Maria, hun het hoofd kunnen bieden? De Nederlanden, lang gedrukt door de kostbare oorlogen van haar vader, besloten een herhaling daarvan te voorkomen. De Staten-Generaal wisten het Groot-Privilege te bedingen, dat de macht der vorstin zeer aan banden legde. Zelfs moest zij het aanzien, dat twee der aanzienlijkste ministers haars vaders te Gent werden onthoofd. Maar zij was machteloos; alleen door overal toe te geven kon zij haar Nederlandsche onderdanen bewegen, haar bij te staan in den strijd met Frankrijk. Want Lodewijk XI had onmiddellijk na de catastrophe van Nancy toegegrepen, maar toch niet zoo vast als noodig was; nog hoopte hij op een huwelijk van Maria met den dauphin. Hij bezette Bourgondië, Picardië en Artois en vereenigde ze als opengevallen leenen met de Fransche kroon; maar een inval in Vlaanderen mislukte. Het werd tijd, dat een krachtige hand in de Nederlanden ingreep; die hand mocht geen ander dan die van den echtgenoot van Maria zijn. Sedert 1476 was zij verloofd met Maximiliaan. Maria haastte zich het woord haars vaders gestand te doen. In Augustus verscheen Maximiliaan in de Nederlanden; plechtig werd den 18den het huwelijk te Brugge voltrokken. Zoo kwam de rijke Bourgondische erfenis in de handen van het Habsburgsche huis, een geluk, dat zelfs den Keizer nauwelijks bereikbaar moet zijn geschenen. Een geluk ook, dat Frederik om zijn dubbelhartige politiek niet verdiende en dat niemand Maximiliaan eigenlijk gunde. Het lag voor de hand, dat hij zijn nieuw bezit tegen Frankrijk had te verdedigen. In het algemeen is hem dat gelukt; in 1479 versloeg hij de Franschen bij Guinegate, zoodat de Nederlanden voorloopig gered waren. Maar Bourgondië bleef verloren. De oorlog sleepte voort, zonder één der partijen veel voor- of no^öol fö KD7nrnrnn Tn Maximiliaan van Oostenrijk en zijn bruid Maria van Bourgondië. Teekening in het Germaansche Museum te Neurenberg. 1482 stierf Maria. Haar opvolger was haar vierjarig zoontje Philips, voor wien Maximiliaan het regentschap waarnam. De binnenlandsche moeilijkheden, waarvoor hij kwam te staan, noopten den regent reeds in December 1482 te Atrecht een voorloopigen vrede met Lodewijk XI te sluiten. De Koning kon tevreden zijn met zijn succes: Bourgondië mocht hij behouden; Artois en Franche-Comté zouden de Fransche kroon toevallen als bruidsschat van Maximiliaans dochter, die met den dauphin zou huwen. Nog een andere groote winst kon Lodewijk aan het einde van zijn regeering boeken: Provence viel na den dood van den blinden Koning René van Anjou terug aan de Fransche Kroon. Zoo triomfeerde Lodewijk overal. Maar ï i • voor net overige waren zijn laatste jaren de ellendigste van zijn leven: zïjn achterdocht en menschenhaat waren steeds aangegroeid; hij gevoelde zich door vijanden en spionnen omringd; in folterenden angst ging hij den dood te gemoet. Zoo is hij den 30sten Augustus 1483 gestorven. ———-•»**• A" 81 Philips le Schoone, 1482-1506. Vrede van Atrecht, Dec. 1482. DERDE HOOFDSTUK. Karei VIII. Renaissance en Humanisme. 1483 —1498. Karei VIII, 1483—1498. JÜ f~ e opvolger van Lodewijk XI was zijn zoon Karei VIII. Hij € w ^et een naar binnen en naar buiten krachtig ê P erven- Alle groote Fransche leenen, die tot dus fï Wlai verre door zijtakken van het Koninklijk huis waren beze\ ten, Bourgondië, Alen^on, Guyenne, Anjou', Provence, Orleans, waren aan de kroon gekomen. Karei voegde daarbij nog Bretagne, door zijn huwelijk met Anna, de erfdochter van dit hertogdom. De Koninklijke macht steeg hoog door deze vermeerdering van gebied; naast den schepper der nationale eenheid, den Koning, verdwenen alle andere machten in den Staat. De Staten-Generaal, in 1484 tijdens 's Konings minderjarigheid bijeengeroepen, trachtten wel invloed op den gang van zaken te verkrijgen, maar al deze pogingen stuitten af op de onwrikbaarheid van het Koninklijk prestige. Toen Karei VIII in 1492 meerderjarig werd, verkreeg hij een krachtig en geconsolideerd Koninkrijk, zoo machtig, dat hij er aan kon denken, de heerschappij over de Christenheid, die aan de Duitsche Keizers was ontvallen, te bemachtigen. Dat bedoelde Karei VIII, de romantisch aangelegde vorst, die altijd in de hoogste idealen van vorstenmacht en opperheerschappij leefde, een ridderlijke figuur, die Frankrijk tot de heerschende monarchie wilde maken. Maar hem ontbrak de geslepenheid zijns vaders; hij had niet de zelfbeheersching om zijn doel langzaam maar zeker te bereiken; hij wist zijn bedoelingen niet te verbergen; hij kon niet reculer pour mieux sauter. Hij miste bovendien het politieke inzicht van Lodewijk XI, dat dezen het bereikbare altijd deed onderscheiden van het onbereikbare; hij zag de fouten en de zwakke punten zijner tegenstanders niet. Aan den kant van Duitschland, van de Nederlanden, van Engeland, van Spanje waren voor hem rijpe vruchten te plukken; met weinig moeite had hij overal succes kunnen behalen. Maar zijn dichterlijke geest haakte naar meer romantische ondernemingen. Italië, het zonneland, trok hem even onweerstaanbaar aan als vroeger Karei VIII. Portret, geschilderd door een onbekenden meester in particulier bezit te Parijs. de Duitsche Keizers; voor hem zou het even verderfelijk worden als voor deze. Hij sloot dus in 1492 te Etapels vrede met Engeland; met Spanje ging hij in 1493 het verdrag van Narbonne aan, waarbij hij Cerdagne en Roussillon weer afstond; tevens kwam met Maximiliaan de vrede van Senlis tot stand, Ludovico Moro. Renaissance. waarbij deze Artois, Franche-Comté en Charolais behield; alles zware verliezen, die niet werden vergoed door de vooruitzichten in Italië. Maar Karei VIII luisterde alleen naar de sirenenzangen, die hem van over de Alpen uitnoodigden over te komen. Het was vooral Ludovico Moro, die hem een groot succes voorspiegelde. Deze was regent te Milaan voor zijn neef, Giangaleazzo Sforza, die echter reeds tot den mannelijken leeftijd gerijpt was. Toen nu deze zijn oom begon tegen te werken, zag Ludovico naar vreemde hulp uit. Hij vond die bij Karei VIII. Hij wees den Franschen Koning op Napels en Sicilië, waarop de Valois als erfgenamen der Anjou's aanspraak hadden. Hij spiegelde Karei voor, dat geheel Italië zich als één man aan zijn zijde zou scharen. Inderdaad verwachtten vele Italianen van den inval van Karei VIII een beteren tijd; van zijn ridderlijkheid en rechtvaardigheid had men de beste hoop. Italië bevond zich op het einde der 15de en het begin der 16de eeuw op intellectueel en artistiek gebied in den toestand van den hoogsten bloei, op staatkundig gebied daarentegen in den staat van het diepste verval. De Renaissance stond in haar zenith. De herleving van de studie der Oudheid, sedert de 14de eeuw begonnen, had rijpe vruchten gedragen. Overal was het oude verdwenen; een nieuwe tijd was aangebroken. Het bleef niet alleen een hernieuwing van de studie van de altijd jonge literatuur der Ouden en van hun altijd frissche kunst; het was ook en vooral een herschepping van het zedelijk leven, een nieuwe wereldbeschouwing, het waren nieuwe denkbeelden over staat en maatschappij, vrijheidsbegrippen, die op ieder gebied werden toegepast. Het was de tijd van Ariosto, die de oude figuur van Roland in zijn Orlando Furioso omschiep tot een geheel nieuwe persoonlijkheid, een gedicht dat wel geen recht doet aan den verheven paladijn van Karei den Groote, maar dat toch door de rijke phantasie, de onovertroffen gratie, de klankvolle en heldere taal van den dichter altijd aantrekkelijk blijft. Naast hem staat Macchiavelli, de grootste proza¬ schrijver en de diepzinnigste wijsgeer van Italië. Zijn naam is bij de nakomelingschap onafscheidelijk verbonden aan de door hem in principe ontwikkelde beginselen van regeering, met voorbijzien van het feit, dat hij daarin slechts zijn ervaring, niet een les voor de toekomst geeft. Maar vooral is hij onsterfelijk door zijn groote historische werken, de Geschiedenis van Florence Ariosto, 1474-1533. Macchiavelli, 1469—1627. Macchiavelli. Borstbeeld van terracotta, in het Koninklijk Museum te Berlijn. en de Verhandeling over de eerste decade van Livius, beide meesterwerken en voorbeelden voor den geschiedschrijver van alle tijden, die zijn navolgerg Francesco Guicciardini, die een geschiedenis van Italië gaf, niet kon evenaren. Benvenuto Cellini, groot als beeldhouwer, goudsmid en bronswerker, geeft in zijn autobiographie een fijn geteekend beeld van het Italië zijner dagen, tijdens het verval der Renaissance, toen de moraliteit er op het diepst was gezonken, en de hartstocht voor het schoone alle andere neigingen onderdrukte. Scherper en puntiger, doch minder edel en onafhankelijk, was Pietro Aretino, de geesel der vorsten, gelijk hij zich noemde, die in blijspelen en satiren zijn tijdgenooten vervolgde met zijn in gal gedoopte pen, maar wiens vernuft voor ieder veil was. Naast en boven deze laatsten hebben wij ook in dit verband te noemen den grooten naam van Michel Angelo Buonarrotti. Ook hij was dichter en een der grootste zijner eeuw door de macht en ver- uicciardini, 1482-1510. Benvenuto Cellini, 1500-1671. Pietro Aretino, 1492-1557. Michael Angelo, 1475-1564. hevenheid zijner gedachten, die wij in zijn als in marmer gehouwen sonnetten vinden, streng van lijnen, indrukwekkend van teekening. Naast deze groote namen op letterkundig gebied, plaatsen zich de kunstenaars van het penseel en van den beitel, van de graveernaald en den drijfhamer. Onuitputtelijk' is de vruchtbaarheid der Italiaansche Renaissance in het voortbrengen van groote, geniale schilders, beeldhouwers, etsers en drijfwerkers. In deze groepen zijn* zij zelfs niet eens te scheiden, want deze artistieke naturen namen het werktuie ter hand, dat zich aan de indrukken van Gedenkpenning op Bramante door Caradosso. het oogenblik het best paarde. Zij waren alles afwisselend en te gelijk, soms, gelijk Cellini en Michael Angelo, ook nog j^roza^chriivers en dichter^. En van deze veelzijdige geesten telde Italië niet weinigen; hun nryim is legio, want zij zijn velen. Om slechts de allerberoemdste te noemen: de grooïe bouwmeesters, die de motieven, aan de Oudheid ontleend, toepasten op de behoeften van den nieuwen tijd en daardoor in staat waren de prachtige kathedralen en paleizen te bouwen, die thans de oogen boeien van den reiziger in Italië: Donato di Angelo Bramante, die, na eerst te Milaan te hebben gewerkt, te Rome aan het Pauselijk hof werd verbonden en daar eenige gedeelten van het Vaticaan bouwde, en — zijn eeuwige roem — de stichting begon van een der imponeerendste godshuizen der wereld, de St.-Pieterskerk. Na zijn dood vatte Raphael Sanzio, de geniale schilder, zijn plannen op, wijzigde ze naar den indruk van zijn individueel kunstenaarsgevoel en sloot zich nauwer aan de Oudheid aan. Ook Raphael stierf, nog voordat de St. Pieter den trotschen koepel met het allesbeheerschende kruis naar den hemel verhief. Van zijn opvolgers als 's Pausen architect is de bekendste de geniale Michael Angelo Buonarrotti, die weer de plannen van Bramante opnam en ze zooveel mogelijk Bramante, 1444—1514. Raphael, 1483-1520. Michael Angelo, 1475-1564. uitvoerde in den geest van dezen meester. Maar zelfs aan hem was het niet gegeven den reuzenbouw te voltooien; eerst onder Sixtus V schitterde het kruis van den St. Pieter reeds van verre den pelgrims op weg naar Rome tegen. Zoo is de geschiedenis van dezen bouw tevens die van de Italiaansche Renaissance-bouwkunst gedurende de 16de eeuw. Wij noemden de bouwkunst het eerst, omdat zij de voornaamste der beeldende kunsten was; de andere, de beeldhouw- en schilderkunst met de daaraan verwante kunst van metalen te drijven , waren slechts de dienaressen der bouwkunst. Slechts om de paleizen en de kathedralen zoo uit- als inwendig te verfraaien werkten de groote beeldhouwers. Hun taak was eenvoudiger dan die der bouwmees ters. Juist in dezen tijd werden vele van de beroemdste beelden uit de Oudheid in Italië opgegraven, de Laocoon, de Yenus van het Kapitool, de Apollo van Belvedere. De volmaakt¬ heid dezer vormen was van alle tijden; de artisten der 16de eeuw namen ze gretig in zich op en volgden ze na. Pas in de eerste helft der 16de eeuw werd de beeldhouwkunst in Italië geheel los van de onnatuurlijke vormen der Middeleeuwen. Dozijnen namen zouden hier zijn te noemen; zij verbleeken alle voor dien van den reeds genoemden Michael Angelo. Hij was in de oogen van zijn tijdgenooten en is nog de personificatie van de Italiaansche beeldhouwkunst Michael Angelo. Prent van Giulio Bonasone. der 16de eeuw. Bouwmeester, schilder, dichter tevens, noemt hij zich met juist inzicht in zijn eigen meesterschap niet anders dan beeldhouwer. Zoo vooral ook kent hem de nakomelingschap. Niemand evenaart de levende vormen der antieke sculptuur zoo volledig als hij. Hij bootste den mensch na in ziin meest uit- u eenloopende nuancee ringen; altijd leven zijn beelden; zij zijn de natuur zelve. Of hij een Bacchus, een David, een Mattheus, een Mozes, een Christus of een Madonna uit marmer te voorschijn toovert, altijd doet hij ieders eigenaardig karakter, iedersgemoedstoestand op onovertroffen wijze uitkomen. Grootsch en verheven, krachtig en vol ingehouden hartstocht is zijn kunst, niet alleen zijn sculptuur, maar ook zijn schilderkunst, waarvan de wijdvermaarde plafonds en wanden der Sixtijnsche kapel te Rome, met, men heeft wel gezegd, bijbelsche majesteit geschilderd, de meest volkomen uiting zijn. Terwijl Michael Angelo alleen de Italiaansche beeldhouwkunst vertegenwoordigt, moet hij rtan rnpm dp.r SP.hildfir- Leonardo da Vinei. Geteekend zelfportret in het Museum te Turijn. kunst — om niet van de talrijke mindere goden te spreken — deelen met Leonardo da Vinei en Raphael. Zij vormen het groote triumviraat van de gouden eeuw der Italiaansche schilderschool. Ook zij werkten in hoofdzaak in den dienst der bouwkunst. De eerste wijdde zich aan alle kunsten en wetenschappen; hij was ingenieur en musicus, meetkundige en dichter, mecha- Leonardo da Vinei, 1452—1518. Raphael. nicus en natuurvorscher, beeldhouwer en schilder, maar dit laatste bovenal. Wie kent niet zijn wereldberoemd Avondmaal te Milaan, meesterlijk van compositie, dat zoo onnavolgbaar den indruk op ieder der discipelen weergeeft van het woord van den grooten Meester: „Voorwaar, ik zeg U, dat één Uwer mij verraden zal." Naast de gave der compositie, die hem in hooge mate kenmerkte, had hij een fijn, tot het geraffineerde naderend gevoel voor kleur; de zucht, hierin het hoogste te bereiken, verleidde hem tot kleurmengingen, die noodlottig zijn geworden voor de instandhouding zijner doeken. Nog boven hem staat de meest idealistische van alle schilders, Raphael. Hij schijnt geheel zijn genie te hebben gebruikt om de meest abstracte wijze van uitdrukking, het meest onpersoonlijk type van schoonheid te scheppen, waarin alle hardheden der persoonlijkheid wegvloeien in de hoogste volkomenheid, waarin niets schokt, niets stoot en die alle geheimen van haar kracht verbergt. Een fijne, reine, blanke ziel, was hij gelukkig in zijn kunst gedurende zijn korte, aardsche loopbaan. Edel, rustig, kalm en waardig zijn ook zijn schilderijen, waarin hij zijn geheele ziel legde. Verheven door zijn goddelijk wezen boven alle aardsche gewoonheden en laagheden, kon hij niet anders voortbrengen dan echte, hooge kunst. Zijn Madonna's, die hij in grooten getale, maar tevens in schier onbegrijpelijke verscheidenheid op het doek bracht, ontleenen niets aan de aardsche vrouwen, zij zijn de Koningin des Hemels zelf, voor wie het geheele menschdom, Pausen en kardinalen vooraan, in eerbiedige, sprakelooze bewondering de knieën Raphael. Prent van G. M. Preisier naar een zelfportret in de Uffizi te Florence. buigt. Gezegend met een onuitputtelijke werkkracht, arbeidde hij in de volle gelukzaligheid van zijn kunst met de grootste gemakkelijkheid, schier spelende als een gelukkig kind, voor hetwelk geen moeilijkheden bestaan. Alle schilders van Italië in de eerste helft der 16de eeuw op te noemen, is een onbegonnen werk; zij zijn talrijk als het zand der zee. Geen hunner evenaart het genoemde drietal. Een enkele komt hen dicht nabij, het is Antonio Allegri, naar zijn geboorteplaats Correggio genoemd, beroemd om de gouden tinten zijner naakte figuren, een fijngevoelig artist, die in de uitdrukking van zijn teederheid een weelderige losheid, een smachtende bevalligheid legde, die zijn werk altijd aantrekkelijk maakt. Een schitterende, heerlijke, zonnige tijd was het, deze bloeitijd der Italiaansche Renaissance. Een onstilbare hartstocht naar het schoone in vorm en uitdrukking, zooals de wereld haast nooit had gekend. Op dit gebied heeft men dan ook het hoogste bereikt. Maar waar de zon het helderst schijnt en schittert, zijn ook de schaduwen het meest in het oog vallend; zij zijn het zeer sterk in het Italië der Renaissance. De eenzijdige trek naar het ideale schoone had alle andere menschelijke behoeften op zijde geschoven. De artistieke kant der menschen was zoo rijk ontwikkeld, dat de moreele zijde geheel werd verdrongen. Vandaar, dat de maatschappij, waarin deze groote artisten en hun gevolg leefden, en ook zij zelf ons dikwijls afstooten door hun volstrekt gemis aan moraliteit. Bij hen vindt men gewoonlijk geen denkbeeld van recht en plicht; verantwoordelijkheidsgevoel was hun geheel vreemd. Alles scheen in deze maatschappij geoorloofd. Alle onderscheiding van goed en kwaad was bij deze menschen weggevallen. Wij zullen in de volgende bladzijden maar al te dikwijls gelegenheid hebben op deze donkere zijde der Renaissance te wijzen. Thans mogen enkele aanwijzingen volstaan. De staatkundige verdeeling berustte op het ruwste geweld. Slechts enkele; staten berustten op aloude traditiën. Savoye stond onder zijn hertogen1 eigenlijk buiten het Italiaansche leven en was meer met Frankrijk verwant. Venetië trotste nog altijd op zijn macht, zijn rijkdom en zijn roem, die intusschen in de 15de eeuw reeds een duchtigen knak hadden gekregen door de opkomst van andere handelscentra en nog gevoeliger slagen zou ontvangen nu door Portugal en Spanje nieuwe wegen voor den wereldhandel werden geopend. Genua verzwakte zich door langdurige burgertwisten. Te Rome troonde de Paus, erfgenaam van eeuwenoude traditiën, nog altijd het geëerbiedigde hoofd der Christenheid; maar door zijn positie als Italiaansch vorst ontving hij toch te zeer den terugslag van alles wat er op het Apennijnsch schiereiland voorviel, om zijn gezag als geestelijk hoofd der wereld ongekrenkt te kunnen handhaven. Voor 't overige niets dan ruw geweld. In Milaan heerschten de Sforza's, een dynastie van niets ontziende geweldenaars, door het zwaard ten troon gestegen, door dolk en vergif zich daarop handhavend. Hen volgden natuurlijk de kleine tyrannen na, de Este's in Modena en A** 82 Correggio, 1491—1534. Staatkundige ioestand van Italië. Karei VJII in Italië, 1494. Ludovico Moro, 1494-1ÖOO. Piero de Medici, 1404. Savonarola. Ferrara, de Gonzaga's in Mantua, de Pico's in Mirandola. Een edeler karakter droeg de heerschappij der Medici in Florence, gelijk zij op den meer zuiveren bodem der volksgunst berustte. In Napels en Sicilië regeerde een vreemde Arragonsche dynastie. In al deze staten heerscht de ergerlijkste dwingelandij; do vorsten denken aan niets anders dan aan handhaving hunner heerschappij door alle middelen tegen hun binnen- en buitenlandsche vijanden. Naar het model dezer vorsten is Macchiavelli's vorst geteekend, die de verontwaardiging van alle volgende geslachten heeft opgewekt. Te Rome heerschte een niet minder ergerlijk kwaad, het nepotisme, dat de familiën der regeerende Pausen ten koste van anderen verrijkte. De Pauselijke kroon werd ook daarom onder de Orsini's, de Colonna's, de Borgia's, de Farnese's een twistappel, omdat zij rijke ambten en waardigheden en groote bezittingen te vergeven had. In September 1494 overschreed Karei VIII de Alpen met een groot, maar slecht uitgerust leger. Hij werd in Savoye met vreugde begroet. Maar daar ook reeds bereikte hem de eerste Jobstijding. Giangaleazzo Sforza was gestorven, waarschijnlijk niet zonder medeweten van zijn oom Ludovico Moro, die daarop hertog van Milaan werd. Deze vond het, nu zijn doel bereikt was, onnoodig Karei VIII verder te ondersteunen. Hij vergezelde den Koning echter voorloopig nog op zijn tocht naar het Zuiden. Florence was het eerste doel der Franschen. Daar regeerde Piero de Medici, die juist zijn vader Lorenzo was opgevolgd. Hij vond het het veiligst zich bij Karei VIII aan te sluiten. Maar deze lafhartigheid verbitterde de Florentijnen; zij geraakten in opstand, waardoor Piero zich genoodzaakt zag Florence te ontvluchten. Bij deze gebeurtenissen werd de hoofdrol gespeeld door een Dominicaner monnik, Girolamo Savonarola. Deze edele, streng zedelijke priester had reeds lang met diepen afkeer den staat van moreele verwildering aanschouwd, waarin te Florence hoog en laag zich vermeide. De studie en de navolging der Oudheid hadden ook hier, bij een verwonderlijken opbloei van alle schoone kunsten, een hoogst aanstootelijke zedenverbastering in het leven geroepen. Terwijl de hoogere standen in geestelijke genietingen een tegenwicht vonden tegen grof materialisme en godsdienstig indifferentisme, nam het lagere volk alleen de zonden der anderen over en gaf zich aan de schandelijkste ongebondenheid over; de Kerk vermocht daartegen weinig. Tegen dit moreele verval verhief zich de welsprekende boetprediker Savonarola. Als Johannes de Dooper donderde hij zijn hoorders het: Bekeert u, bekeert u! tegen. Daar hij de Medici aanwees als de oorzaak van alle kwaad, wendde het door hem in beweging gebrachte volk zich eerst tegen Piero, die Florence moest verlaten. Een democratische regeering, waarin Savonarola den grootsten invloed bezat, werd ingesteld. Maar daarmede meende hij zijn doel nog slechts ten lialve te hebben bereikt. Het herboren Florence, gereinigd van zijn tyrannen, moest ook gelouterd worden van zijn zonden. Strenge bepalingen werden gemaakt tegen alle zedelijke fouten. De geheele stad deed boete voor haar menigvuldige afdwalingen. Het vroolijke, lichtzinnige, schitterende Florence van Lorenzo de Medici was eensklaps godsdienstig, boetvaardig, men zou willen zeggen, Calvinistisch geworden. Dat alles was reeds gebeurd, voordat Karei VIII Florence kon bezetten. Te Pisa kwam hem Savonarola met een gezantschap te gemoet, dat zijn bescherming inriep voor het vrij geworden Florence. Karei beloofde weinig, maar trok in November 1494 de stad binnen. Hij had geen reden om de Medici te helpen; maar met Savonarola was zijn verstandhouding evenmin vriendschappelijk. Om evenwel geen vijanden in den rug te hebben, sloot hij een verdrag met Florence, waarbij hij tegen een schatting van 120,000 florijnen de nieuwe regeering erkende. Prediking van Savonarola. Anonieme houtsnede. Daarna trok Karei op Rome af. Daar droeg sedert 1492 Alexander VI i de driedubbele kroon tot schande van Pausdom en Kerk. Onder geen paus heeft het nepotisme schandelijker verhoudingen aangenomen. Alexander had een stoet van kinderen aan zijn hof, die hij trachtte te voorzien van een blijvend bezit. Een schare neven en nichten zochten van den Paus eveneens rijkdommen en waardigheden te verkrijgen. Groote gedeelten van den Kerkelijken Staat schonk hij weg aan deze verwanten; rijke Romeinsche familiën werden door hem vervolgd, opdat hij zich met haar bezittingen kon verrijken. Het ruwste geweld heerschte in Rome; wie iets te verliezen had, was zijn leven geen oogenblik zeker. Ontelbaar ziju de misdaden op zijn bevel, of ten minste met zijn voorkennis bedreven. Nooit heeft eenig kerkhoofd zoo weinig zijn roeping begrepen; nooit heeft een paus op deze wijze Llexander VI, 1492—1503. de ondeugden bezeten, die in een geestelijk hoofd het minst van allen worden geduld. Zijn kinderen waren even verdorven als hun vader. De namen van Cesare en Lucrezia Borgia zijn tot de nakomelingschap gekomen als de verpersoonlijking van alle mogelijke misdaden. Maar ook hier verborg een fijn be¬ schaafd uiterlijk de innerlijke verdorvenheid; de zonden der Kerk werden met door Raphael geschilderde tapijten bedekt. Tegen dezen onwaardigen kerkvorst trok Karei VIII op. Alexander kon zich niet verdedigen. Schier zonder tegenstand bezette Karei het grootste deel van den Kerkelijken Staat. Op Oudejaarsavond 1404 trok de Koning Rome binnen. De Paus trok terug op den Engelenburcht. Van hier uit begon hij onderhandelingen met Karei VIII. Deze gedroeg zich intusschen als heer Alexander VI. Marmeren borstbeeld in het Koninklijk Museum te Berlijn. en meester van Rome. Hij sloeg munten en noemde • "1 TT • • zien iveizer. met vóór 28 Januari 1495 brak hij op, om Napels te veroveren. Intusschen had hij weinig of niets van Alexander VI verkregen. De Paus was zeer onderdanig geweest, maar van Kareis beleening met Napels had Alexander niets willen hooren. Zeer onverstandig liet de Koning een geslepen en haatdragend vijand in zijn rug achter. De verovering van Napels ging even vlug van de hand als die van het overige Italië. Alfonso II abdiceerde ten gunste van zijn zoon Ferdinand II, 1 wien weinig anders overbleef dan naar Ischia te vluchten. Vijf maanden na zijn vertrek uit Frankrijk deed Karei VIII zijn intocht te Napels, toegejuicht door de menigte, door de geletterden in verzen en in proza verheerlijkt, gesierd met den Keizerlijken mantel en met den gouden rijksappel in de hand. Doch Napels werd voor hem en zijn leger het verleidelijke bed der verslapping en ontzenuwing. De Koning gaf zich met volle teugen over aan de genietingen der heerschappij over het schoone land. De burgerlijke, militaire en rechterlijke administratie gaf hij in de handen van Franschen, die het weelderige land als een welverdienden buit beschouwden. De ontevredenheid van alle klassen der bevolking steeg met den dag. Maar Karei VIII zag in den zwijmel der feesten niet, hoe overal de onweerswolken zich dreigend en onheilzwanger samenpakten aan den horizon. Hij had zijn vijanden geminacht. Thans vereenigden zij zich tegen hem. Terwijl Philippe de Commines, de beroemde staatsman en geschiedschrijver, te Venetië een verbond trachtte te sluiten, leidde men hem daarvan af met allerlei feesten. Intusschen verschenen daar gezanten van Ludovico Moro, van Paus Alexander VI, van Ferdinand van Arragon en van den Keizer. Deze allen sloten een verbond, in naam gericht tegen den Sultan, maar inderdaad tegen de Franschen. Degene, die bij dit verbond wel het minste belang had, was de Keizer. Maximiliaan had sedert 1482 kwade tijden beleefd. Zijn positie in de Nederlanden bleef hoogst onzeker; overal heerschte de schromelijkste verwarring. In Holland en Zeeland herleefden de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. In Gelderland ging het Bourgondische gezag geheel te loor. In Utrecht kon David van Bourgondië zich nauwelijks handhaven. In Luik verdreef men de Bourgondiërs. In Vlaanderen weigerde men Maximiliaan als regent te erkennen. Hij wist evenwel het Noorden spoedig tot rust te brengen; alleen Vlaanderen bleef zijn onafhankelijkheid verdedigen; zelfs hield men Maximiliaans kinderen te Gent als gijzelaars. Weinig macht gaf het hem, dat hij in 1486 totRoomschKoning werd verkozen. Een jaar daarna brak de oorlog met Frankrijk weer uit. Maximiliaan werd bij Béthune verslagen. Onmiddellijk daarna hervatte Vlaanderen zijn verzet. In Februari 1488 werd de Roomsch-Koning zelfs dooide woedende menigte te Brugge gevangengezet. Zijn leven was zelfs in gevaar: velen van zijn aanhangers werden ter dood gebracht. Eerst toen hij in Mei een zeer vernederend verdrag had bezegeld, werd hij weer vrijgelaten; dit te eerder, daar de Keizer zelf met een rijksleger in aantocht was. De RoomschKoning verbrak evenwel alle eeden en begon Vlaanderen te beoorlogen. Maar zelfs met behulp van het rijksleger kon hij zijn onderdanen niet onderwerpen. Ook Brabant ontzegde hem het regentschap. In Holland brak de Jonkerfransenoorlog uit. De Nederlanden schenen voor het Habsburgsche huis verloren: Maximiliaan begaf zich naar Duitschland, na Albrecht van Saksen-Meissen tot Ali'ouso II, 1494—1495. ^erdinand II, 1495—1496. //tl- Maximiliaan regent, 1482—1494. zijn stadhouder te hebben aangesteld. Het is inderdaad aan dezen bekwamen veldoverste gelukt de Nederlanden te heroveren. Door een handig gevoerde Grafmonument van Keizer Frederik III in de Stephanskirche te Weenen. guerilla wist hij den opstand af te matten. Brabant viel hem eerst in handen. Van daar uit drong hij Vlaanderen binnen, dat in den zomer van 1492 geheel in zijn macht was. Ook Holland, waar de opstand van het kaas- en broodvolk een gevaarlijk sociaal karakter vertoonde, werd nog in hetzelfde jaar onderworpen.In Mei 1493 werd ook de oorlog met Frankrijk beëindigd door den vrede van Senlis. Eenige maanden daarna, den 19den Augustus 1493, stierf Keizer Frederik III. Onmiddellijk volgde Maximiliaan I hem op. Deze achtte den tijd gekomen, om de Nederlanden aan zijn zoon over te geven; in 1494 werd Philips de Schoone door de • Staten dezer gewesten gehuldigd, nadat hij alle privilegiën, behalve het GrootPrivilege, plechtig had bezworen. Maximiliaan, de laatste ridder op den troon, is in zijn buitenlandsche politiek maar al te dikwijls de ridder van de droevige figuur. Terwijl de macht der Duitsche Keizers reeds lang was verbroken, voelde Maximiliaan zich nog Keizer in den vollen zin des 1 if 1 Maximiliaan als Roomsch-Koning. Schilderij door Bernhard Strigel, in particulier bezit te München. woorus. maar uaar zijn middelen, vooral zijn geldmiddelen, gewoonlijk niet op de hoogte waren van zijn aanspraken, maakte zijn optreden dikwijls een eenigszins comischen indruk. Terwijl hij de hoogste eischen, die vroegere Keizers ooit hadden Vrede van Senlis, Mei 1493. Maximiliaan I, 1493-1519. Het Humanisme Ruilolf Agricola, U42—1485. Wessel Gansfort, 1419-1489. Uitvinding der boekdrukkunst, ± 1450. gesteld, met nadruk herhaalde, miste hij de macht, om zelfs aan zijn billijke wenschen gehoor te verschaffen. Maximiliaans Keizersaspiratiën hangen samen met zijn geheele denkwijze: hij is de Keizer naar het hart der Humanisten. Uit Italië was het licht der Renaissance ook naar Duitschland overgebracht; ook aan deze zijde der Alpen had de studie der Oudheid zich baan gebroken. Er is evenwel een diepgaand verschil tusschen de Italiaansche en de Duitsche Renaissance. Terwijl de herleving der Oudheid in Italië een nationale zaak was geworden, waaraan vorsten en volken in breede kringen deelnamen, is zij in Duitschland altijd tot een betrekkelijk kleinen kring van geleerden en kunstenaars beperkt gebleven; nooit is het Humanisme gelijk in Italië een volkszaak geweest. In Italië ging met de Renaissance een herleving der nationale letterkunde gepaard; naast het Latijn schreven en spraken alle Humanisten Italiaansch. In Duitschland daarentegen was de Renaissance onverbrekelijk aan het Latijn verbonden; de geleerde, deftige Humanisten kwamen niet tot het volk, welks taal zij minachtten; zij schreven en spraken Latijn. Vandaar dat zij nooit een vaste basis in het volk zelf hebben verkregen en dat zij door de Hervorming, die het volk in zijn diepste geledingen doortrilde, zijn weggevaagd. Maar toch blijft het Duitsche Humanisme een zeer belangwekkende beweging. Men kan drie perioden onderscheiden, de theologische, de wetenschappelijke en de polemische. In de eerste periode bouwt men -voort op de grondslagen, gelegd door Geert Groote en de Broeders des Gemeenen Levens, door mannen als Nicolaas van Cusa en zoovele anderen. Dan is het Humanisme nog getrouw aan de Kerk; het waagt nog niet zich geheel aan de Oudheid over te geven; het is schroomvallig en weifelend en steunt op de kerkleer en op alle overgeleverde traditiën. De voornaamste vertegenwoordiger ervan is Rudolf Agricola, een zeer geleerd man, ervaren in alle wetenschappen, maar geen baanbreker, die echter toch een uitgebreiden invloed heeft uitgeoefend. Bij hem sluit zich zijn landgenoot de Groninger Wessel Gansfort aan. In de tweede periode, de wetenschappelijke, wordt de wetenschap ook het deel der leeken; het zijn niet allen priesters en monniken meer, die studeeren; zelfs de theologie wordt niet alleen door theologen van beroep beoefend. Naast het Latiju wordt het Grieksch bestudeerd; ook het Hebreeuwsch begint de aandacht te trekken. Geschiedenis en aardrijkskunde worden grondiger dan ooit onderzocht. Tegenover de Kerk wordt het Humanisme onverschillig. Deze onverschilligheid wordt vijandschap, zelfs haat in de derde periode', de polemische, die echter buiten de Middeleeuwen valt. Niets heeft het Humanisme meer bevorderd dan de schoonste Duitsche uitvinding, die der boekdrukkunst. Het moge waar zijn, dat er in Holland een voorbeeld is geweest, het feit staat vast, dat de boekdrukkunst omstreeks 1450 te Mainz is uitgevonden door Johan Gutenberg. Het ligt buiten ons bestek Gutenbergs leven en kunst in bijzonderheden te beschrijven. Genoeg zij het er aan te herinneren, dat hij de eerste is geweest, die met losse, gegoten letters heeft gedrukt. Hij sloot een contract met Johann Fust en Peter Schöffer, om zijn kunst uit te oefenen. Uit deze compagnieschap verdwijnt later de uitvinder zelf; Fust en Schöffer zetten de zaak voort. Sedert heeft de nieuwe kunst zich over geheel Europa verbreid: van Mainz naar Straatsburg en van daar naar Venetië, waar de Aldussen wereldberoemde drukkers werden, en zoo verder over geheel Italië; aan den anderen kant naar Frankrijk, nog later naar Spanje; verder van Mainz naar Keulen en van daar over geheel Duitschland en de Nederlanden , waar beroemde drukkerijen in grooten getale gevestigd werden en vanwaar de grootste der Engelsche drukkers, William Caxton, de kunst naar zijn vaderland overbracht. De Humanisten, die in het Latijn met de politieke Renaissance van hun vaderland dweepten, zagen hun ideaal in Keizer Maximiliaan. Niettegenstaande al zijn gebreken is hij de lieveling van dichters en geleerden. Hij was een populaire figuur, zooals in eeuwen geen Keizer het was geweest. Zijn weinige overwinningen werden bezon- Mn: ziin nftt-snnn wprd vp.r- RODO/LPHVi> AÖR'ICOLA GR.OENINGVX Si tibi maturis tautum licuijlet ab anniSj Quod medium flatuis perfkere cAgricola; lAuiïores alij poterant tacuifle diferti: Quidquid enim ratio poflulat.ipfe daba?. Rudolf Agricola. Prent door Philips Galle. 1 «I JT heerlijkt. Van hem verwachtte men de herstelling van het Rijk in zijn ouden, weinig gekenden en begrepen, maar juist daardoor vurig teruggewenschten roem en glans. Ook was de Keizer daarom zoo populair onder de dichters, omdat zij in hem een gildebroeder konden begroeten. Met behulp van anderen heeft hij twee jiityperige gedichten, den Weiszkunig en den Teuerdanck, vervaardigd, die voor de kennis van zijn persoon zeer belangrijk zijn. Welk een onderscheid tusschen den Keizer der poëzie en der Humanisten en dien der werkelijkheid. Zijn politiek was schier altijd krachteloos en zonder A** - 83 Terugtocht van Karei VIII, 1495. Slag bij Fornuova, 6 Juli 1495. Capitulatie van Atella, 21 Juli 1496. resultaat. Dat hij zich uit naijver tcgeu Frankrijk thans bij het Italiaansclie verbond voegde, verhoogde wel het prestige van deze alliantie, maar vermeerderde weinig haar kracht. Deze kwam trouwens wel van een andere zijde. Venetië bracht een aanzienlijke troepenmacht op de been; Spanje dreigde met een inval in Zuid-Frankrijk en zond een vloot om Sicilië te beschermen; Ludovico Moro dreigde de Alpenpassen te bezetten. De Napolitaansche grond begon Karei VIII onder de voeten te smeulen. Den 20sten Mei 1495 reeds verliet hij Napels. Hij liet er Montpensier achter met Fransche garnizoenen. De Koning trok zelf eerst naar Rome, dat echter op de mare van zijn nadering door den Paus en de kardinalen werd verlaten, die zich onder bescherming van Venetië en Ludovico Moro stelden. Van Rome begaf Karei zich zoo spoedig mogelijk naar het Noorden, ten einde de verbinding met zijn koninkrijk te herstellen. Als een vluchteling ontmoette hij te Florence Savonarola, die hem de bitterste verwijten deed. Van daar zette hij zijn weg voort, overschreed de Apennijnen en wilde door Lombardije Frankrijk bereiken. Maar bij Fornuova stonden de verbondenen, waarvan de Venetianen de hoofdmacht uitmaakten. Karei was genoodzaakt zich door te slaan of om te komen. Den 6den Juli kwam het tot een slag, waarin de Franschen wonderen van dapperheid verrichtten en zich ten slotte een uitweg baanden. Zoo ontkwam de Koning uit het wespennest. Bijna geheel Italië was van de Franschen bevrijd. Venetië en Ludovico Moro beheerschten weer Noord-Italië. Savonarola bleef Florence besturen, daar niemand er belang bij had Piero de Medici te herstellen. Alexander VI deed weer zijn intocht te Rome. Alleen in eenige Napolitaansche vestingen zaten nog Franschen. Maar spoedig naderde het einde hunner heerschappij. Ferdinand II, ondersteund door zijn neef en naamgenoot van Arragon, stak de straat van Messina over en veroverde met behulp van den Spaanschen veldheer Gonsalvo de Cordova de eene stad na de andere. Eindelijk werd Montpensier genoodzaakt de vernederende capitulatie van Atella te sluiten, waarbij hij wel zijn leger redde, maar Napels verloor. Maar nog was de maat van het ongeluk niet volgemeten. De Fransche troepen werden ten gevolge van het heete klimaat en hun eigen uitspattingen door besmettelijke ziekten aangetast, waaraan duizenden, o. a. Montpensier, bezweken. Maar ook Ferdinand II stierf nog in 1496; zijn opvolger was zijn oom Federigo. VIERDE HOOFDSTUK. Het tijdvak der groote ontdekkingen. Ferdinand en Isabella. ± 1400 —1506. e vorst, die het meeste voordeel van den stand van zaken lü lIKè in Italië zou hebben, was Ferdinand de Katholieke. De jgeschiedenis van Engeland en zulk een eigenaardige •ichting zou geven ^an de godsdienstige hervorming in dat rijk. Een ander, in cijn gevolgen niet minder gewichtig huwelijk was een jaar vroeger tot stand gekomen. De Koningen van Schotland uit het huis Stuart, allen zonder onderscheid ongelukkig in bijna ieder opzicht, hadden sedert eeuwen hun heil gezocht in een nauwe verbinding met Frankrijk. Natuurlijk was dit Hendrik VII jen doorn in het oog; hij trachtte op alle manieren Schotland voor Engeland e winnen. Dat gelukte eindelijk, toen hij den Schotschen Koning een huwelijk net een Engelsche Koningsdochter in de oogen deed schitteren. Jakob IV greep Ie aangeboden hand aan; in 1503 huwde hij Hendriks dochter Margareta. Een Koninkrijk, sterk naar buiten en naar binnen, liet Hendrik na aan ijn zoon, den befaamden Hendrik VIII. Het was deze, die zich in 1510 met ï'erdinand, Julius II en Venetië tegen Lodewijk XII verbond. In 1511 slotende londgenooten een plechtige alliantie, die door den Paus gestempeld werd met len naam van Heilige Ligue, daar zij bestemd heette den Heiligen Stoel te ieschermen tegen de aanvallen der barbaren. Een algemeene aanval op de Tanschen werd overal begonnen. De Spanjaarden en de Pauselijke troepen Beeld van Gaston de Foix op zijn tombe door Agostino Busti. In het Museo Lapidario te Milaan. Slag bij Ravenna, 1512. onder Cordova vielen van het zuiden, de Venetianen en de Zwitsers van het oosten en noorden op de Franschen aan. De onderkoning van Milaan, Gaston de Foix, verdedigde zich met heldenmoed, beleid en ervaring. Maar op den Paaschdag van 1512 zag hij zich genoodzaakt bij Ravenna een beslissenden slag aan te nemen. Nog eenmaal behielden de Franschen hun machtige positie in Italië, maar ten koste van Gaston de Foix. De Paus was geheel verslagen; vele steden gaven zich aan de Franschen over. De geheele Romagna was voor den Paus verloren. Maar spoedig keerden de kansen weer. De Zwitsers kwamen in beweging. Terwijl de Franschen hen trachtten tegen te houden, overvielen de Pauselijke troepen de Romagna en dreven de Franschen naar Lombardije terug. Milaan kwam in opstand; Genua verjoeg de Franschen. De Zwitsers benoemden Massimiliano Sforza, een zoon van Ludovico Moro, tot hertog van Milaan. Maar hij was een zwak man, alleen geschikt om de bevelen der Zwitsersche huurbenden uit te voeren. Hun zegetocht was niet te stuiten. In 1513 versloegen zij de Franschen bij Novara. Op eenige forten na verloren de Franschen ten tweeden male Italië. In hun plaats kwamen andere vreemdelingen; de Zwitsers beheerschten Noord-Italië en dreigden alle andere heerschappijen aan zich te onderwerpen. Overal streed Lodewijk XII ongelukkig, ook in Frankrijk zelf. Ferdinand had troepen gezonden om Napels te beschermen, maar vergat daarom andere belangen niet. In Navarre, dat uit een Fransch en een Spaansch gedeelte bestond, botsten de invloeden van beide genoemde volken op elkander. Navarre veroverd, 1512. Massimiliano Sforza. Slag bij Novara, 1513. Eindelijk maakte Ferdinand gebruik van een voorwendsel, dat Navarre zich niet strikt neutraal had gehouden. In 1512 bezette de Hertog van Alva het landje, voor zoover het bezuiden de Pyrenaeën lag. De Koning, Jean d'Albret, zag zich genoodzaakt over het gebergte te vluchten en behield slechts het gedeelte, dat benoorden de Pyrenaeën lag. Zoo werd deze bergketen de noordgrens van Spanje. Lodewijk XII leed nog meer nederlagen. Hendrik VIII had het niet vergeten, dat eens een groot gedeelte zoowel van Zuid- als van Noord-Frankrijk Hendrik VIII, Koning van Engeland. Prent van Wenzel Hollar, naar een schilderij van Hans Holbein. Slag bij Guinegate, 1513. Jakob IV, 1188—1513. aan de Engelsche kroon had behoord. Guyenne, Poitou, Anjou, Normandië, het waren alle oude bezittingen van de Plantagenets. Herinneringen genoeg, om een jong, machtig, eerzuchtig vorst er toe te brengen zijn zegevierende vanen in Frankrijk te planten. Hij verbond zich daartoe met den Keizer. Vereenigd vielen Engelschen en Nederlanders in Frankrijk en brachten in 1513 den Franschen bij Guinegate een zware nederlaag toe. Ook elders voerde Hendrik VIII oorlog. De tien jaren, die op het huwelijk van Jakob IV en Margareta volgden, behoorden tot de gelukkigste en vreedzaamste, die Schotland onder het anders door het noodlot vervolgde huis Stuart heeft gekend. Hij was een echte Renaissance-koning, een man van fijnen smaak en zin voor wetenschap, die zijn hof tot een middelpunt van hooge ontwikkeling maakte. Door tegemoetkoming wist hij den adel voor zich te winnen, die meer en meer van een feodalen adel een hofadel werd. De Koning had smaak in ridderlijke spelen en wist daardoor de edelen aan zijn paleis te boeien. Maar al te spoedig kwam een einde aan deze schitterende regeering. Jakob IV sloot zich, der traditie getrouw, in den Westeuropeeschen strijd bij Frankrijk aan. Hij deed in 1513 een inval in Northumberland. Den 9den September kwam het bij Flodden tot een slag, waarin de Schotten geheel werden verslagen. Slag bij Flodden, 9 Sept. 1513. De slag bij Guinegate. Relief in marmer op het grafmonument van Keizer Maximiliaan in de Hofkirche te Innsbruck. Tien duizend Schotten, onder wie de Koning zelf, sneuvelden. Deze slag bracht Schotland geruimen tijd buiten gevecht; de nieuwe Koning Jakob V was een kind; aan Schotland werd het oude gezegde bewaarheid van het land, waar een kind regeert. Spoediger dan men had kunnen verwachten, herstelde Lodewijk XII zich evenwel. Handig wist hij van de omstandigheden partij te trekken. Julius II stierf in 1513 en werd opgevolgd door Leo X. Deze, de zoon van Lorenzo de Medici, begon bevreesd te worden voor de heerschappij der Zwitsers. Hij liet zich dus tot een voorloopigen wapenstilstand bewegen. Ook Spanje en Jakob V, 1513-1542. Leo X, 1513-1521. Frans van Angoulême Engeland sloten vrede met Frankrijk. In 1514 huwde Lodewijk XII Maria, de zuster van Hendrik VIII, en werd daarmede in het Spaanseh-Engelsche familie verbond opgenomen. De vrede was dus hersteld. Maar niemand geloofde aan de duurzaamheid ervan. Zou Frankrijk zijn aanspraken op Milaan en Napels opgeven, zonder nogmaals een poging te wagen die met het zwaard te doen gelden? Niemand in Europa, die het geloofde. En bij den eersten aanval van de Franschen op Italië zou de wereld weer in vuur en vlam staan. Alle partijen hielden dus haar kruit droog en de hand aan den trekker. Alles hing af van het leven van Lodewijk XII. De oude Koning had een weerzin in den Italiaanschen oorlog gekregen. Hij wenschte als vredevorst te sterven. Maar naast hem stond de troonopvolger, zijn neef Frans van Angoulême. De jonge, echt ' ridderlijke, eerzuchtige prins wenschte niets liever dan den smaad van Novara te wreken en nogmaals Italië binnen te rukken. Hij hoopte te bereiken, wat Karei VIII en Lodewijk XII mislifkt was. Grootsche, vèr strekkende plarihen stonden den jongen hertog voor den geest. Hij zag zich beheerscher van Frankrijk en Italië, de machtigste monarch van Europa en gereed zich na den dood van den verzwakten Maximiliaan de Keizerskroon op de slapen te drukken. Van zulke plannen wilde Lodewijk XII niets weten. Aan zijn leven hing de vrede van Europa. Hoe lang nog'? LIJST DER PRENTEN. Bladz. Munt van Odoaker 9 Munt van Keizer Zeno 10 Keizer Anastasius I. Beeldje op een ivoren diptychon te Berlijn 11 Munt van Theoderik 12 Het paleis van Theoderik te Ravenna. Mozaïek in de kerk van S. Apollinare te Ravenna. 13 Voorwerpen, gevonden in het graf van Childerik I te Doornik 15 Graf van Theoderik te Ravenna 18 Munt van Athalarik 20 Keizer Justinianus I met zijn hofhouding. Mozaïek in de kerk van San Vitale te Ravenna tusschen 20—21 Keizerin Theodora met haar hofhouding. Mozaïek in de kerk van San Vitale te Ravenna tusschen 20—21 Munt van Keizer Justinianus I 22 De Hagia Sophia te Konstantinopel in doorsnede 23 Khosroës I Nouschirwan op de jacht 25 Munt van Gelimer 26 Munt van Witichis 27 Lijkkist van Koning Clovis, gevonden in de Abdij yan Ste-Geneviève te Parijs . . 28 De haven van Ravenna. Mozaïek in de kerk van S. Apollinare te Ravenna . . 30 Munt van Totila 31 Munt van Teja 33 Munt van Keizer Justinus II 36 Munt van Keizer Mauritius 38 Munt van Leovigild 39 Munt van Khosroës II 40 Haarkam en waaierfoudraal van Koningin Theodelinde. In den Dom te Monza . . 42 Kroon van Theodelinde en kruis van Agilulf. In den Dom te Monza .... 43 Paus Gregorius de Groote. Ivoren diptychon in den Dom te Monza 44 Grafsteen van Koningin Fredegonde, uit de Abdij van St. Germain-des-Prés, thans in de kerk van St. Denis 47 Beeld te Barletta in Apulië, vermoedelijk voorstellende Keizer Heraclius ... 48 \ A** 88 tiladz. Votiefkroon van Swinthila. In de Nationale Bibliotheek te Madrid 50 De Kaiiba te Mekka 56 Naamcijfer van Mohammed 61 Zegel van Aboe Bekr 62 Zegel van Omar 63 Munt van Yesdedscherd III 64 Zegel van Othman 67 Zegel van Ali • 68 Het graf van Fatime op het kerkhof te Damascus 69 Handteekening van Chlotar II 71 Dagobert I. Bas-relief, voorheen in de Abdijkerk van St. Denis 72 Troon van Dagobert I. In het Louvre te Parijs . . 73 Scliepter van Dagobert I, voorheen in de Abdij van St. Denis 74 Munt van den major domus Ebroin 75 Munt van Constans II en Constantijn IV 76 Munten van Abdalmelik 77 Munt van Keizer Justinianus II 78 Binnenplaats van de groote moskee te Damascus 79 Munt van Walid I 81 Votiefkroon van Koning Rekisvinth. In het Museum Cluny te Parijs .... 83 Grafsteen van Plectrudis. In de kerk van Maria „im Kapitol" te Keulen ... 94 Munt van Karei Martel 95 Kroon van Hunold van Aquitanië. In het Louvre te Parijs 97 Munt van Karloman 98 Munt van Pepijn 99 Zegel van Pepijn 108 Munt van Desiderius, Koning der Longobarden 110 Handteekening van Pepijn 111 Zegel van Karei den Groote . . . ' 112 De kroon der Longobarden (zg. IJzeren Kroon). In den Dom te Monza . . .113 Munt van Keizer Constantijn VI en Keizerin Irene 114 Zwaard, door Haroen al Raschid gegeven aan Karei den Groote. In den Dom te Aken. 115 Beeldje van Karei den Groote. In het Museum Carnavalet te Parijs . . . .117 Grafsteen van Fastrada, derde gemalin van Karei den Groote. In den DomteMainz. 121 Munt van Haroen al Raschid 122 Ivoren hoorn, zg. olifant van Karei den Groote. In den Dom te Aken. . . . 123 Munt van Karei den Groote en Paus Leo 124 Munt van Keizer Nicephorus 131 De Dom te Aken in doorsnede 133 Stoel van Karei den Groote. In den Dom te Aken 135 Dalmatiek en sandaal van Karei den Groote. In de kerk van Saint-Denis . . .136 Kapel in het Paleis van Karei den Groote te Aken 137 Handteekening van Karei den Groote 139 Lodewijk de Vrome. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 140 Munt van Lodewijk den Vrome en zijn zoon Lotharius als mederegent. . . . 141 Bladz. Het graf van Irmengard te Erstein 141 Munt van Gregorius IV en Lodewijk den Vrome 144 Lotharius I. Miniatuur in een Evangeliarium der Nationale Bibliotheek te Parijs . 147 Handteekening van Lodewijk den Duitscher 151 Grafsteen van Keizer Lotharius I. Naar een oude prent 152 Munten van Lotharius II 153 Hincmar, aartsbisschop van Reims, huldigt Karei den Kale. Beeldhouwwerk op Hincmars graftombe, naar een oude prent 154 Karei de Kale. In een handschrift der Evangeliën in de Kon. Bibliotheek te München. 167 Karloman cn Lodewijk III. Beelden op hun gemeenschappelijk graf in de kapel van Notre-Dame-la-Blanche te Saint-Denis 169 Zegel van Arnulf 171 Munt van Egbert 173 Ring van Ethelwulf 174 Alfreds juweel. In het Ashmolean Museum te Oxford 176 Zegel van Karei den Eenvoudige 177 Zegel van Lodewijk het Kind 177 Zegel van Koenraad I 179 Zegel van Hendrik I 180 Het graf van Koning Hendrik I. In de krypta van de slotkerk te Quedlinburg . 184 Otto de Groote en zijn gemalin Editha. Beelden in den Dom te Maagdenburg. . 185 Zegel van Gero 186 Lodewijk van Overzee. Naar een oude afbeelding van zijn grafteeken, voorheen in de kerk van St. Remy te Reims 187 Keizerzegel van Otto I 194 Keizer Otto I met gemalin en zoon, geknield voor Christus. Ivoren snijwerk, in het bezit van den markies Trivulzi te Milaan 196 Keizer Romanos II. Miniatuur in een psalterium der Nationale Bibliotheek te Parijs. 198 Moskee van Cordova 203 Keizer Otto II en zijn gemalin Theophano. Op een ivoren reliekschrijn in het museum Cluny te Parijs 212 Keizerzegel van Otto II 213 Keizer Otto III met zijn hofhouding. Miniatuur in een handschrift der Evangeliën in de Koninkl. Bibliotheek te München 217 Keizer Otto III met de vertegenwoordigers van rijksvorsten, adel en geestelijkheid. Miniatuur in een handschrift der Evangeliën in den Dom te Aken . . . .219 Keizer Hendrik II en zijn gemalin Kunigunde. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Bamberg 221 Keizer Hendrik II ontvangt de keizerskroon, de heilige lans en het rijkszwaard. Miniatuur in Hendriks missaal in de Kon. Bibliotheek te München .... 223 Keizer Basilios II. Miniatuur in een psalterium der Bibliotheek van San Marco te Venetië 225 Keizerzegel van Koenraad II 229 Munt van Athelstan 229 Munt van Kanoet 231 Bladz. Zegel van Koning Robert van Frankrijk 233 Keizerzegel van Hendrik III 235 Zetel van Hendrik III, afkomstig uit den Dom te Goslar en in het bezit van wijlen Prins Karei van Pruisen 236 Zegel van Hendrik IV 241 Keizerin Zoë. Email in liet Museum te Pesth 244 Keizer Constantijn IX. Email in het Museum te Pesth 245 Keizerin Theodora. Email in het Museum te Pesth 245 De Hagia Theotokos te Konstantinopel 247 Keizer Romanos IV en zijn gemalin Eudokia. In ivoor gesneden beeldjes in de Nationale Bibliotheek te Parijs 258 Keizer Nikephoros III Botaniates. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 259 Keizer Hendrik IV. Miniatuur in een handschrift der Universiteitsbibliotheek te Cambridge 262 Keizer Hendrik IV te Cauossa. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche Bibliotheek te Rome 264 Bronzen grafplaat van Rudolf van Zwaben, in den Dom te Merseburg. . . . 267 De begrafenis van Eduard den Belijder, naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. 268 De kroning van Harald II, naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux . . 269 Zegel van Koning Philips I van Frankrijk 270 Het uitzeilen van Willem den Veroveraar, naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux 271 Tafereel uit den slag bij Hastings, naar het tapijtwerk in het Museum te Bayeux. 272 Zegel van Willem den Veroveraar 273 Koenraad, de zoon van Hendrik IV. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche bibliotheek te Rome 275 Zegel van Willem den Roode 281 Keizer Alexios I. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche Bibliotheek te Rome. 283 Zegel van Godfried van Bouillon 285 Het beleg van Nicaea. Miniatuur in het handschrift van de Nationale Bibliotheek te Parijs 286 De verovering van Jeruzalem. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 288 Graftombe van Godfried van Bouillon in de kerk van het Heilige Graf te Jeruzalem. 289 Zegel van Hendrik I, koning van Engeland 293 Graftombe van Philips I te St. Benoit-sur-Loire 294 Zegel van Lodewijk VI 295 Suger. Op een glasschildering in de kerk van St. Denis 295 Keizer Hendrik V ontvangt de Rijksinsigniën uit de handen van Paus Paschalis II. Miniatuur uit een handschrift der Universiteitsbibliotheek te Cambridge. . . 297 Zegel van Lotharius III 300 Bernard van Clairvaux. Houtsnede in Opmeer's Opus chronographicum . . . 302 Zegel der Tempeliers 304 Koenraad III. Ruiterbeeld in den Dom te Bamberg 308 Zegel van Lodewijk VII 310 Bladz. Portret van Godfried Plantagenet. Email in het Museum te Le Mans .... 313 De kathedraal te Reims 317 Bracteaat met het ruiterbeeld van Frederik Barbarossa . 320 Zegel van Keizer Frederik Barbarossa 323 Mijter, kazuifel en stool van Thomas Becket 327 Thomas Becket excommuniceert 's Konings raadslieden. Miniatuur in een handschrift in particulier bezit te Kortrijk 330 De dood van Thomas Becket. Teekening van Matthew Paris in een handschrift van de Bibliotheek van Corpus Christi College te Cambridge 331 De koperen leeuw, door Hendrik den Leeuw in 1166 te Brunswijk opgericht . . 335 Walter von der Vogelweide. Miniatuur in een liederbundel in de Koninkl. Bibliotheek te Stuttgart 339 Zegel van Koning Amalrik 341 Frederik Barbarossa als kruisvaarder. Miniatuur in een handschrift der Vaticaansche Bibliotheek te Rome 350 Zegel van Philips II August 353 Beeld van Hendi*ik II, Koning van Engeland, op zijn tombe in het klooster Fontevrault 354 Keizer Hendrik VI. Miniatuur in een handschrift der Universiteitsbibliotheek tè Heidelberg 357 Zegel van Richard Leeuwenhart • 359 Tombe van Hendrik den Leeuw en zijn gemalin Mathilde van Engeland in den Dom te Brunswijk 361 Graftombe van Keizer Hendrik VI in den Dom te Palermo 363 Beeld van Richard Leeuwenhart op zijn tombe in het klooster Fontevrault . . 365 Zegel van Keizer Boudewijn I 368 Zegel van Otto IV 369 Zegel van Stephen Langton 371 De slag bij Bouvines. Teekening van Matthew Paris in een handschrift der Bibliotheek van het Corpus Christi College te Cambridge 373 Zegel van Simon de Montfort 377 St. Franciscus van Assisi. Schilderij, toegeschreven aan Margheritone d'Arezzo, in het bezit van wijlen den heer Artaud de Montor 379 Beeld van Jan zonder Land. Op zijn tombe in de Kathedraal te Worcester . . 381 Dood van Simon de Montfort. Bas-relief in de kerk van St. Nazaire te Carcassonne. 382 Beeld van Keizer Frederik II. In het Museum te Capua 385 Honorius III. Fresco in de kerk van S. Paolo fuori le mura te Rome.... 386 Gregorius IX. Fresco in de kerk van S. Paolo fuori le mura te Rome . . . 390 Zegel van Frederik II als Koning van Jeruzalem 391 Zegel van Lodewijk VIII 396 Munt van Dschingiskhan 400 Slag tusschen de Mongolen en de Hertogen van Silezië. Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek te Schlackenwerth in Bohemen 402 Innocentius IV. Fresco in de kerk van S. Paolo fuori le mura te Rome . . 403 Lodewijk de Heilige. Houten beeldje in Museum Cluny te Parijs 404 Bladz. Hendrik III, Koning van Engeland, en zijn omgeving. Teekening, vermoedelijk van Matthew Paris, in een handschrift van het Britsch Museum te Londen . . . 405 Grafsteen van Siegfried III, Aartsbisschop van Mainz, met de beide door hem gekroonde Koningen Hendrik Raspe en Willem van Holland, in den Dom te Mainz. 407 Graftombe van Keizer Frederik II in den Dom te Palermo 408 Lodewijk de Heilige en Blanche van Castilië. Ivoren snijwerk in het Museum Cluny te Parijs 414 Zegel van Simon de Montfort 416 Alfonso X, Koning van Castilië. Beeld in de Kathedraal te Toledo . . . .421 Karei van Anjou. Marineren beeld in het Kapitool te Rome 423 Ruiterbeeld van Rudolf van Habsburg. In den gevel van den Dom te Straatsburg. 430 De slag van Woeringen. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel 431 Grafsteen van Rudolf van Habsburg. In den Dom te Spiers 432 Koning Adolf in den slag bij Göllheim. Ivoren snijwerk in het Germaansche Museum te Neurenberg 433 Zegel van Albrecht van Habsburg 434 Zegel van Philips III 435 Philips IV met zijn hofhouding. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 436 Zegel van Eduard I 437 Munt van Bonifacius VIII 442 Zegel van Philips IV 444 Verkiezing van Hendrik VII tot Koning. Miniatuur in een handschrift van het Provinciaal Archief te Koblenz 449 Dante, op een fresco door Giotto in het Museo Nazionale te Florence. . . . 450 Tombe van Hendrik VII in het Campo Santo te Pisa 452 Grafsteen van Peter, aartsbisschop van Mainz, met de beelden van de Koningen Hendrik VII, Lodewijk IV en Johan van Bohemen, in den Dom te Mainz . . 453 Kroning van Lodewijk IV te Milaan door den Bisschop van Arezzo. Relief op het grafmonument van dien bisschop in den Dom te Arezzo 456 Zegel van Robert Bruce 459 Zegel van Eduard III 462 Zegel van Philips VI 464 De Koningsstoel te Rense 465 Grafsteen van Lodewijk IV in de Frauenkirche te Miinchen 467 De moord van Jacob van Artevelde. Miniatuur in een handschrift uer Nationale Bibliotheek te Parijs 468 De slag bij Crécy. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 469 Jan II. Schilderij van een onbekenden meester in de Nationale Bibliotheek te Parijs. 471 Beeld van Eduard, den Zwarten Prins, op zijn tombe in de Kathedraal te Canterbury. 472 De slag bij Maupertuis. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 473 Karei V, Koning van Fi-ankrijk, een opdracht van een boek aanvaardende. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 475 Beeldje van Keizer Karei IV, in het Koninklijk Museum te Berlijn .... 476 Bladz. Petrarca. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs . . 479 Boccacio. Fresco door Andrea del Castagno in het Museo Nazionale te Florence . 481 Gouden zegel van Karei IV, hangende aan de zoogenaamde Gouden Bul. In het Stedelijk Archief te Frankfort a. M 485 Slag bij Meaux. Miniatuur in een handschrift der Archives Nationales te Parijs . 488 Begrafenis van Jan II. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 489 Zalving van Karei V. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 490 Tombe van Du Guesclin in de kerk van St. Denis 491 Het Alhambra te Granada 493 Plundering van Limoges. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 495 Chaucer. Prent door Jacobus Houbraken naar een oude anonieme schilderij . . 498 John Wyclif. Anoniem portret op het kasteel Knole 499 Richard II met zijn beschermheiligen. Anonieme schilderij op Wilton House . . 505 Tombe van Karei V in de kerk van Saint-Denis 506 Urbanus V. Kop van een beeld in het Museum te Avignon 509 Samenkomst van Keizer Karei IV met Koning Karei V te Parijs. Miniatuur in een handschrift van de Bibliothèque de 1'Arsenal te Parijs . . . . . . . 510 Kroning van Giangaleazzo Visconti tot hertog van Milaan. Miniatuur in een missaal der Ambrosiaansche Bibliotheek te Milaan 516 Zalving van Karei VI. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 517 Slag bij Roosebeke. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 518 Gezantschap der Gentenaren bij Philips den Stoute Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 520 Het krankzinnig worden van Karei VI. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 521 De afzetting van Richard II. Miniatuur in een handschrift van het Britsch Museum te Londen 523 Zegel van Koning Wenzel 525 Zegel van Margareta van Denemarken 528 De Marienburg 530 Zegel van Wladislaw IV Lokietek 532 Grafmonument van Kasimir den Groote in den Dom te Krakau 533 Sigismund van Hongarije roept de hulp in van den Koning van Frankrijk tegen de Turken. Miniatuur in een handschrift der Bibliotheek te Breslau . . . 545 Slag bij Sempach. Miniatuur in een handschrift van de Stilndische Landesbibliotliek te Kassei 547 Beelden van Ruprecht van de Paltz en van zijn gemalin Elizabeth, burggravin van Neurenberg. Op hun tombe in de Heil. Geistkirche te Heidelberg . . . 553 Beelden van Hendrik IV, Koning van Engeland, en van zijn gemalin Johanna van Navarra. In de Kathedraal te Canterbury 556 Gerson. Anonieme gravure 557 Jan zonder Vrees. Schilderij door een onbekend meester op Cliantilly. . . . 559 Slag bij Azincourt. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. 561 Dood van Hus. Miniatuur in een handschrift der Stadsbibliotheek te Constanz. . 567 Bladz. Martinus V. Beeld door Jacopino da Tradate in den Dom te Milaan .... 568 Engenius IV geknield voor Petrus. Op een bronzen deur van de St.-Pieterskerk te Rome 575 Kroning van Keizer Sigismund door Paus Engenius IV. Op een bronzen deur van de St -Pieterskerk te Rome 576 Keizerzegel van Albrecht II 579 Moord van Jan zonder Vrees. Miniatuur in een handschrift der Bibliothèque de 1'Arsenal te Parijs 580 Hendrik V, Koning van Engeland. Schilderij van een onbekenden meester in Queen's College te Oxford 581 Philips de Goede. Geteekend portret in het bezit van wijlen den heer Galichon te Parijs. 583 Jeanne d'Arc. Bronzen beeldje in het bezit van wijlen den heer Carrand . . . 584 Jeanne dArc vóór Karei VII te Chinon. Miniatuur in een handschrift van het Britsch Museum te Londen 585 Kroning van Karei VII te Reims. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 587 Executie van Jeanne d'Arc. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs ... 588 Karei VII. Schilderij door een onbekend meester in het Louvre te Parijs . . . 589 Een Kapittel van het Gulden Vlies. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel 593 Hendrik VI, Koning van Engeland. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart 596 Richard, Hertog van York. Beeld op de markt te Shrewsbury 598 Aeneas Svlvius als gezant bij Engenius IV. Fresco door Bernardino Pinturicchio in den Dom te Siena 600 Cosimo de Medici. Relief in marmer, toegeschreven aan Andrea del Verrocchio, in het Koninklijk Museum te Berlijn 601 Gedenkpenning van Nicolaas V, door Guaccialotti 604 Timoer. Miniatuur in een handschrift der Bodleyaansche Bibliotheek te Oxford . 606 Johannes VIII Palaeologus. Bronzen penning door Vittore Pisano 608 Mohammed II. Bronzen penning door Constantius 611 De val van Konstantinopel. Miniatuur in een handschrift van de Bibliothèque de lArsenal te Parijs 613 Matthias Corvinus. Relief in marmer in het Koninklijk Museum te Berlijn. . . 619 Lorenzo de Medici. Buste van beschilderd gips in het Koninklijk Museum te Berlijn. 623 Francesco Sforza. Relief in het Museo Nazionale te Florence 626 Grafmonument van Wladislaw V, Koning van Polen, in den Dom te Krakau . . 629 Lodewijk XI. Prent van Jean Morin 632 Philips de Goede en Karei de Stoute. Teekening in het Museum te Atrecht . . 634 Maximiliaan van Oostenrijk en zijn bruid Maria van Bourgondië. Teekening in het Germaansche Museum te Neurenberg 641 Karei VIII. Portret, geschilderd door een onbekenden meester, in particulier bezit te Parijs 643 Macchiavelli. Borstbeeld van terracotta in het Koninklijk Museum te Berlijn . . 644 Bladz. Gedenkpenning op Bramante door Caradosso 645 Michael Angelo. Prent van Ginlio Bonasone 646 Leonardo da Vinei. Geteekend zelfportret in het Museum te Turijn .... 647 Raphael. Prent van G. M. Preisier naar een zelfportret in de Uffizi te Florence . 648 Prediking van Savonarola. Anonieme houtsnede 651 Alexander VI. Marmeren borstbeeld in het Koninklijk Museum te Berlijn . . . 652 Grafmonument van Keizer Frederik III in de Stephanskirche te Weenen . . . 654 Maximiliaan als Roomsch-Koning. Schilderij door Bernhard Strigel, in particulier bezit te Miinchen 655 Rudolf Agricola. Prent door Philips Galle 657 Hendrik IV, Koning van Castilië. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart 661 Johan I, Koning van Portugal. Beeld op zijn tombe te Batalha 662 Hendrik de Zeevaarder. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs 663 Alfonso V, Koning van Portugal. Miniatuur in een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart 664 Columbus. Prent van Crispyn de Passé 665 Ferdinand en Isabella. Op een votiefschilderij in het Museo del Prado te Madrid. 666 Boabdil. Portret van een onbekend meester in Spaansch particulier bezit . . . 669 Columbus landt te San Domingo. Anonieme houtsnede 671 Amerigo Vespucci. Prent door Crispyn de Passé 675 Vasco de Gama. Miniatuur in een handschrift van het Britsch Museum te Londen. 676 Alfonso d'Albuquerque. Miniatuur in een handschrift van het Britsch Museum te Londen 678 Luiz de Camoens. Anonieme prent 680 Gedenkpenning met het portret van Lodewijk XII 682 Dood van Savonarola. Schilderij van een onbekend meester in het klooster van San Marco te Florence 683 Gonsalvo de Cordova. Anoniem portret in particulier bezit te Madrid .... 685 Julius II. Schilderij van Raphael in het Palazzo Pitti te Florence 687 Hendrik VII, Koning van Engeland. Anoniem schilderij in de National Portrait Gallery te Londen 691 Beeld van Gaston de Foix op zijn tombe door Agostino Busti, in het Museo Lapidario te Milaan 693 Hendrik VIII, Koning van Engeland. Prent van Wenzel Hollar naar een schilderij van Hans Holbein 694 De slag bij Guinegate. Relief in marmer op het grafmonument van Keizer Maximiliaan in de Hofkirche te Innsbruck 695 REGISTER1). A. Aar, de, 430. Abbas, 101, 123. Abbassiden, 90,101 vlg., 114 vlg., 123, 156 vlg., 182 vlg., 201, 204 vlg., 248, 424. Abbeville, 494. Abdallah (vader v. Mohammed), 56. — (zn. v. Al Mansoer), 104. — (emir v. Spanje). 199. Abdallah-ibn-Jassin, 282. Abdalmelik (khalief), 77 vlg., 91. — (veldheer), 120. — (grootvizier), 253. Abdelmoemin, 360. Abderrachman I, 107 vlg., 110, 116, 120, 203. — II, 142 vlg., 199. — III, 194, 198 vlg., 252 vlg. — (veldheer), 96, 101. — (grootvizier), 253 vlg. Abélard, 320 vlg., 328. Aboe Bekr, 58 vlg. Aboe Firas, 205. Aboe Hanifa, 106. Aboe Moeslim, 104. Aboe Nowas, 106. Aboe Obeid, 64. Aboe Schodscha Boeweih, 206. Aboe Tahir lsmael, 214. Aboe Talib, 57, 59 vlg. Aboel Abbas, 101, 103 vlg. Aboel Faradsch, 205. Aboel-Hoedheil-el-Allaf, 106. Aboel Kassim, 213 vlg. Abotriten, 132. Abrnzzen, de, 484. Abydos, 89. Acarnanië, 541. Achmed, 206. Achmed Ibn Abd Rabbih, 202. Adalbert, (Bremen), 241 vlg. — (Italië), 189, 209. — (Mainz), 299. Adalgis, 114, 120. Adda, slag bij de, 11. Adelheid (gem. v. Otto I), 189 vlg., 193, 211, 214, 217 vlg. — (gem. v. Hendrik IV), 276. Aderbeidsjan, 537. Adhemar, 283, 287. Adolf (Koning) 433, 441, 448. — (Gelderland), 637. Adrianopel, 225, 352, 387, 541, 608. — slag bij (1205), 368. (1410), 607. Adrianus I, 112 vlg., 124. — II, 162. — IV, 322 vlg. Adschnadein, slag bij, 63. Aegidius, 5, 15. Afghanistan, 250. Agenais, 488. Agila, 34. Agilulf, 42 vlg., 71. Aglab, 123. Aglabiten, 123, 157, 183 vlg. Agnes (gem. v. Hendrik III), 237, 239 vlg. i — (dr. v. Hendrik IV), 266,299. Agnietenberg, 555. Agricola, 656 vlg. Agrigentum, 157. Aguadello, slag bij, 687. Aguado, 673 Aiguesmortes, 414. 425. d'Ailly, 558, 563 vlg. Aïscha, 61, 68 vlg. Aistulf, 100, 108 vlg., 112. Aken, 122, 133 vlg., 137, 139, 141, 143, 145 vlg., 148, 185, 213, 220, 372 vlg., 409, 452, '486, 509, 552, 564. Akkon, 291, 312, 344 vlg., 352, 358, 388, 391, 416, 425 vlg. — beleg van, 354 vlg. Akroïnon, slag bij, 91. Al Mansoer (khalief), 101, 103 vlg., 110, 118, 123. — (Almohade), 388. Aladdin, 540. Aladhid, 341. Alamoet, 342 vlg, 424. Alanen, de, 401. Alarcos, slag bij, 361. Alarik II, 15 vlg. Alba, 266. Albanië, 536, 531 vlg., 544,610, 618, 620. Alberik I, 182 vlg. — II, 190 vlg. — (Citeaux), 300. Albert (Riga), 402. Alberti, Leon Battista, 604. —, Antonio degli, (>03. Albigenzen, 375 vlg., 381 vlg., 396 vlg., 416, 446. Alboin, 37. Albornoz, 484. 508. Albrecht I, 432 vlg., 447 vlg., 451. — II, 574, 579, 599, 609. — (Zweden), 528 vlg. — (de Beer), 307. — (Saksen-Meissen), 653 vlg. Albuquerqne, 678 vlg. Alby, 376, 398. Alcnin, 138, 173. Aldgisl I, 93. — II, 95. ') Van de plaatsnamen zijn alleen die opgenomen, welke minder geregeld voorkomen. Landen en steden, die herhaaldelijk worden gevonden, zoeke men dus niet in het register. Persoonsnamen zijn alle opgenomen. Aldus, 625, 657. Alemannen, 5, 29, 93, 95 vlg., 98, 141, 143 vlg. Alencon, 595, 042. Aleppo, 205, 210, 249, 305. 344. 425. Alessandria, 329, 331 vlg.. 337, 395. Alexander II, 240 vlg., 270. — III, 323 vlg., 326, 328 vlg., 332 vlg., 337, 341, 364, 376. V, 552 vlg., 563 vlg. — VI, 651 vlg., 658,672,681 vlg., 686 vlg. — de Groote, 1,49,76,250,316. Alexandrië, 48, 65 vlg. Alexios I, 260, 283 vlg., 290 vlg., 303, 342, 381. — II, 351. — III, 361 vlg., 367 vlg. — IV, 366 vlg. — V, 367 vlg. — Komnenos, 368. Alfarabi, 205, 361. Alf'onso I (Asturië), 116. — 111 (Asturië), 199. — VI (Castilië), 255, 281 vlg. — VII (Castilië), 360 vlg. — VIII (Castilië), 398. — X (Castilië), 420 vlg., 434,492. — XI (Castilië), 492 vlg. — I (Arragon), 360. — V (Arragon, I in Napels), 577, 621, 659 vlg. — II (Napels), 653. — V (Portugal), 663 vlg. Allred, 174 vlg., 229 vlg. Algarvië, 49, 200. Algiers, 360. Alhambra, 492 vlg. Alhandega, slag bij, 204. Ali (khalief), 59 vlg., 68 vlg., 76 vlg., 90, 101 vlg., 104,123, 182, 342, 360. — (Almoravide), 360. Alicante, 200. Aliénor, 295, 312 vlg., 316. Alkamil, 389, 391, 412. d'Almeida, 677 vlg. Almelik Aladil, 387, 389. — Alaschraf, 425. Almeria, 254, 360. Almoeazzam, 391. Almobaden, de, 360 vlg., 388,420. Almoraviden, de, 282, 360. Alp Arslan, 257, 260. Alpbonse (Poitou), 397,405 vlg., 413, 425. Alva, 694. Amadeus VI (Savoye), 515. Amadeus VIII (Sav.), 579. Amalarik, 17, 27. Amalaswinthe, 20, 24, 26 vlg. Ainalfi, 248, 304, 306. Amalrik, 340 vlg. Amandus, 74. Amauricianen, de, 375. Amazonenrivier, de, 674, Amblève, slag bij, 94. Amiens, 317, 633. Amorion, 159. Ampfing, slag bij, 454. Amphipolis, slag bij, 351. Amroe, 63, 65 vlg. Anaeletus II, 301, 303. Anagni, 445. Anastasius I, 11 vlg., 17, 23 vlg. — II, 84 vlg. Ancona, 29, 33, 92, 306, 325. Andalusië, 199, 203, 420. Andelot, verdrag van, 46. Andernach, slag bij (876), 167. (939), 187. Andreas I (Hongarije), 137 vlg. II (Hongarije), 388. — (Anjou), 512. Andronikos (I), 257. — I, 351. — II, 538 vlg. — III. 539 vlg. — IV, 542 vlg. Anfegisus, 155. Angelsaksen, 5, 44 vlg., 93, 138, 172 vlg., 229, 231, 271 vlg., 274, 438, 497. Angers, 372. Angilbert, 138. Angora, 290, 537, 607. — slag bij, 606. Angoulême, 17, 696. Angoumois, 488. Anjou, 305, 312 vlg., 331, 352, 370, 397,418,449, 456, 488 vlg., 494, 512, 516, 519, 534 vlg., 538, 595, 641 vlg., 644, 694. Anna (Bretagne), 642. — (Engeland), 635. — (Rusland), 224. Anna Komnena, 342. Anno, 240 vlg. Anselmus (Canterbury), 281, 294. — (Milaan), 290. Ansgarius, 142. Ansigisil, 92. Antheniius, 22. Antioehië, 48, 55, 63, 65, 81, 210, 249, 286 vlg., 289 vlg., 304 vlg., 309,325 vlg., 352, 425. — beleg van, 286 vlg. Antoninus Pius, 303. Apulië, 31, 166, 211, 214 vlg., 223, 237, 256, 259, 301, 306, 322, 358, 394, 411, («4. Aquileja, 189, 340. Aquitanië, 74, 95, 97 vlg., 110 vlg., 117, 119, 121, 132, 134, 139,141,144 vlg., 148,151 vlg., 170,290, 295,312 vlg., 331,353. Arabië, 55 vlg., 61 vlg., 77, 101, 106, 123 vlg., 280. d'Arc, Jeanne, 584 vlg., 596. Arcadia, 684. Ardres, 522. Arduin, 222. Arelatiscbe rijk, het, 184. Aretino, Carlo, 602, — Pietro, 645. Arezzo, 478. Ariadne, 11. Ariosto, 644. Aribert, 234. Arichis, 119 vlg. Ariminum, 29. Aristoteles, 106, 158, 361, 478, 603. Arles, 17, 96 vlg., 184, 375, 457, 508 vlg. — slag bij, 17. Armagh, 45. Armagnac, 560. Armagnacs, de, 599. Armenië, 49, 67, 80, 106, 198, 257, 286, 400, 606. Arno, de, 513. Arnold (Gelderland), 637. — van Brescia, 321 vlg., 328. Arnulf (Keizei-), 170 vlg., 177 vlg., 194. Arnulf van Metz, 47, 73 vlg., 92. Arnulfingen, 47, 92 vlg. Arpaden, 220, 534. Arragon, 199 vlg., 255, 360, 364, 380, 420, 434 vlg., 449, 451, 513, 565, 577, 621, 650, 658 vlg., 666, 668, 684 vlg. Arsoef, 290, 356, 425.' Arta, 541. Artevelde, Jacob van, 464, 468 vlg., 518. — Philips van, 518 vlg. Arthur (Brittannië), 44,316,438. — (Bretagne), 365, 370. — (zn. v. Hendrik VII), 692. Artois, 397, 519, 590, 595, 640 vlg., 644. Arundel, 522. Ashdown, slag bij, 174. Askalon, 325, 345, 356. — slag bij, 289. Asmai, 105. Assassijnen, de, 342 vlg., 424. Asser, 176. Assisi, 378, 516, 576. Assyrie, 49. Asturië, 116, 120, 190, 255. Atella, capitulatie van, 658. Athalarik, 20, 26. Athanagild, 34 vlg. Athelstan, 229 vlg. Athene, 22, 114, 539, 544, 618. Athies, vrede van, 442. Athos, 247, 342. Atrecht, vrede van (1415), 560. — — — (1435), 590, 595 vlg. (1482), 641. Atlalia, 311. Attila, 4, 338. d'Aubigny, 684. d'Aubusson, 620. Augsburg, 191, 263, 422. Augustinus (Canterbury), 45, 172. — (Hippo), 55, 130, 138, 193, 195, 239, 377 vlg. Augustus, 24, 26, 130 vlg. Auray, slag bij, 491. Aurelianus, 29, 224. Aurora, 252. Aussig, slag bij, 574. Austrasië, 46 vlg., 72 vlg., 92, 94 vlg., 98, 118 vlg. Authari, 37, 39, 41 vlg. Autun, 75. Auvergne, 15, 397, 519, Auxerre, 387. — vrede van, 560. Auximum, slag bij, 32. Avaren, 37, 40, 48 vlg., 71, 119 vlg., 132. Averroës, 361. Aversa, 237, 255 vlg. Avieenna, 250, 361. Avignon, 17, 97, 397, 454 vlg., 457, 477, 484, 491, 499,508 vlg. Azincourt, slag bij, 561. Azoren, de, 663, 671. B. Babenbergers, de, 212, 419. Babyion, 106. — slag bij, 63. — (Egypte), 65 vlg. Bactrië, 1. Badajoz, 200, 254. Bagdad, 106 vlg., 110, 123, 156 vgl., 159, 183, 201, 204 vlg., 214, 245, 249, 251, 400, 424. Bahama-eilanden, de, 670. Bajazet I, 543 vlg., 605 vlg. Bajazet II, 620. Balbao, 686. Balearen, de, 49, 124, 157, 429. Balk, 76, 400. Balkan, 37, 40, 49, 71, 114,226, 255, 424, 536 vlg., 539, 541 vlg., 611. Bflll, John, 502 vlg. Balliol, Eduard, 463, 468. — John, 440. Balthildis, 75. Bamberg, 237, 368. Banias, slag bij. 344. Bannockburn, slag bij, 459. Barbasan, 590. Barcelona, 116, 122, 131, 143, 430, 671. Bardas, 160 vlg. 246. Bardewieck, verdrag van, 394. Bari, 161, 165 vlg., 215, 260, 306, 325. Barin, slag bij, 305. Barka, 77, 183. Bax-mekiden, de, 104 vlg., 115, 123. Barnabo, (Visconti), 508, 515. Barnet, slag bij, 635. Basantello, slag bij, 215. Basilika, de, 178. Basilios 1,162, 165 vlg., 178, 246. Basilios II, 210, 213 vlg., 223 vlg., 244 vlg., 248, 255 vlg. Basken, de, 117. Basra, 64, 68 vlg., 80. Bastille, de, 560. Batoe, 401. Baudricourt, 585. Bayard, 685, 688. Bayonne, 495, 595. Bazas, 495. Bazel, 154, 419, 638. —, concilie van, 574 vlg., 599 vlg., 603, 609, 621, 627. Beatrice, 451. Beatrix (gem. v. Otto IV), 369, 372. — (Bourgondië), 322. — (Toscane), 238, 243. Beaufort, kardinaal, 582, 596. Beauvais, 317, 636. — slag bij, 487. Becket, 326 vlg., 329 vlg. Beda, 172 vlg., 176, 192. Bedford, 582 vlg., 590, 596. Bedr, slag bij, 60. Begga, 92. Beiroet, 291, 345, 426. Bela IV, 240. Beladhori, 205. Belgrado, 542, 609, 618. Belgrado, slag bij, 609. Belisarius, 23 vlg., 29 vlg., 36. Beloedsjistan, 76, 250. Benedictus V, 209. — VIII, 226. — XI, 445. — XII, 465. — XIII, 511 vlg., 552 vlg., 565. — Levita, 155. — van Nursia, 192, 300. Beneventum, 31, 72, 76, 91,100, 119 vlg., 131 vlg., 165, 211. — (slag bij), 418. Benzo, 266. Berbers, de, 81, 96, 101, 108, 183, 201, 282. Berengarius 1 (Friaul), 171,177, 182 vlg., 189. — II (Ivrea), 189 vlg., 193,209. Bergamo, 329, 395. Bergen, 525. Bermeijo, 670. Bern, 547. Bernard (Ascanië), 335. (Italië), 132, 139, 141. — (Septimanië), 143 vlg., 151. van Clairvaux, 300, 302 vlg., 310 vlg., 314, 318, 375. Berno, 192. Bernward, 218. Berry, 516, 519, 521. — Karei van, 633 vlg., 636. Bertha, (docht. v. Karei d. G.), 138. — (gem. v. Hendrik IV), 265. Beltrand, 290. Bertoldo, 624. Berwick, 440. Besancon, 154, 265, 592, 639. Bessari on, 603. Bethlehem, 391. Béthune, slag bij, 653. Béziers, 377. Bibars, 415, 425. Bigorre, 488. Bingen, 419, 574. Birthen, slag bij, 187. Biscaye, 255. Bithynië, 89, 114, 368. Blackheath, 597. Blanche (Castilië), 397 vlg., 414. Blanco, kaap, 663. Blaye, 595. Blekingen, 527. Blois, vrede van, 685. Boabdil, 668 vlg. Boccacio, 105, 476, 480 vlg., 498, 512 vlg. Bochholz, slag bij, 117. Boeda, 544, 610, 619. Boejiden, 206, i2l4, 249 vlg. Boëmund I, 285 vlg., 290. — II, 304. Boëtius, 13 vlg., 18 vlg., 49, 176. Bogoris, 160. Bojador, kaap, 662. Bok I] ara. 76, 80, 249, 260, 100. Boleslaw 1 (Bohemen), 188. — II (Bohemen), 188. — (Polen), 222. Bologna, 306, 364, 395, 409,515, 553, 576. Bolsena, 26. Bonaventura, 380. Bonifacins VIII, 442 vlg., 447, 531. - IX, 511, 544. (Winfrid), 95, 97 vlg., 108, 173, 192. — (Montferrat), 366, 368, 386. — (Tuscië), 238. Bonn, 452. Bononia, 32. Bordeaux, 96, 445,474, 495, 595, Borgia, 650, 683, 686 vlg. —, Cesare, 652, 681 vlg., 684, 687. —, Juan, 681. —, Lucrezia, 652. Boris II, 211. Bornhöved, slag bij, 394. Bosnië, 544, 609, 618, 620. Boso, 168, 170. Bosporus, 41, 48, 76, 81, 115, 248, 285, 536. 612. Bostra, 63. Bosworth, slag bij, (590. Boudewijn I (Keizer), 366, 368, 386. — II (Keizer), 412, 424,536 vlg. — I (Jeruzalem), 285 vlg., 289 vlg., 304. — II, 289 vlg., 304 vlg. — III, 309, 312, 325 vlg., 340. — IV, 344. — V, 344. Bourbon, 595. Bourges, 317. Bouvines, slag bij, 372 vlg. Bovadilla, 674. Brabant, 74, 463, 477, 507, 590, 653 vlg. Bramante, 627, 645. Brandenburg, 188, 215,307,335, 430, 466, 486, 507, 509, 525, 548, 554, 570, 574. Brazilië, 676. Bremen, 132, 241, 355, 524 vlg. Brescia, 329, 395, 576. Brescia, slag bij, 551. Breslau, 572. Bretagne, 119, 124,143,152, 170, 353, 468, 490 vlg., 495, 520, 633, 636, 642. Brétigny, vrede van, 488, 491, 494. Bretislaw, 235. Breydel, 441. Brienne, 153. Brindisi, <390. Britten, de, 44, 46, 119. Brixen, 266. Broee, de la, 434. Brod, slag bij Böhmisch, 578. — slag bij Deutscb, 573. Broeders des Gemeenen Levens, 554, 656. Broessa, 539, 606, 608. Bruce, Robert, 440. Brugge, 199, 202, 207, 209, 365, 419, 441, 463, 525, 640, 653. Bruggenslag, de, 64. Brunaburg, slag bij, 230. Brunehilde, 35,38 vlg.,41,46vlgBrunelleschi, 602. Bruni, Leonardo, 602 vlg. Brunkeberg, slag bij, 630. Brünn, 507. Bruno (Keulen), 300. Brunswijk, 336 vlg. Brussel, 592. Bruttië, 26, 31. Bruys, de, 375. Bul, de Gouden, 485 vlg., 509. Burgh, Hubert de, 396 vlg. c. Caboche, 560. Cabocbiens, 560. Cabral, 676 vlg. Cade, Jack. 597. Cadix, 368, 672, 680. Caedmon, 172. Caen, slag bij, 269. Caesarêa, 65, 91, 257, 290, 345, 425. Caesena, 31. Calabrië, 17, 31, 120, 166, 211, 214 vlg., 223, 259, 684. Calaborra, 377. Galais, 561, 583, 595. — beleg van, 470. Calicoet, 675 vlg. Calixtiners, de, 572. Calixtus II, 297 vier. — 111, 621. Callipolis, 541. Caltabellotta, vrede van, 449. Cam, (>64. Cainaldulensers, de, 300. (lambridge, 417. Cambridgesbire, 502. Camoens, 679 vlg. Campanië, 31, 309. Cananor, 676 vlg. Canarische eilanden, de, 663, 670. Canossa, 263 vlg. Canterbury, 45,172, 230 vlg. 281, 294, 326, 330 vlg., 370, 504. — Tales, de, 498, 502. Cappadooië, 257. Capua, 119, 211, 322, 358, 684. — slag bij, 34. Carcassonne, 96, 121, 377, 398Cardiff, 293. Cassel, slag bij, 462. Cassiodorus, 13. Castelnau, de, 376. Castilië, 199, 255, 281, 360 vlg., 380, 388, 397, 420, 434, 492, 494, 512, 565, 659 vlg., (>66, 668, 686. Castillon, slag bij, 595. Catalonië, 255, 436,538 vlg., 659Catalauniscbe velden, de, 4. Catharina (Arragon), 692. — (Frankrijk), 580. Cato, 2. Catona, slag bij, 43fn— Caxton, 657. Cellini, 645. Cerdagne, 643. Cerignola, slag bij, 684 vlg. Ceuta, 81, 662. Chalcedon, 48. Chalef-el-Achmar, 105. Chalil, 105. Chalons-sur-Marne, 147 vlg. Champagne, 147, 213, 232, 491, 634, 637. Champlitte, 386. Charibert, 34, 38. Charmouth, slag bij, 173. Charolais, 644. Charta, Magna, 370, 373 vlg., 381, 406, 439, 689. Chartres, 298, 317. Chartreuse, 300. Chatillon, 344 vlg. Chaucer, 498 vlg., 508. Cherbourg, 595. Childebert I, 27 vlg. — II, 39, 41 vlg., 46. — III, 75. Childerik I, 15. — II, 75. — III, 98 vlg. Chilperik, 34 vlg., 88 vlg., 41. China, 260, 40(), 60(5, G71, 679. Chinon, 585. Chioggia, 515. Chios, 540. Chlodomir, 27. Chlotar I, 27 vlg., 34, 38. II, 41, 46 vlg., 71 vlg. III, 75. Christiaan I (Den.) 630. Christoffel III (Den.), 630. Chrysolaras, 602 vlg. Cid, de, 282. Cilicië, 48, 67, 80, 159,210,257, 286, 305, 325, 352. Cimbren, de, 4. Cisterciensers, de, 299 vlg. Citeaux, 300. Civitate, slag bij, 238. Clairvaux, 300, 302. Clara, St., 378. Clarissen, 378. Clarence (hertog van), 635, 689 vlg., 692. Clarence, Lionel van, 597 vlg. Clarendon, artikelen van, 327 vlg., 331. —, assisen van, 329. Clemens II, 237. — III, 266 vlg., 274, 349. — IV, 418, 429. — V, 445 vlg., 450 vlg., 453 vlg. — VI, 466 vlg., 484. — VII, 510 vlg. Clermont, synode te, 282 vlg., 310. Clifford, 598. Clotilde, 16, 27. Clovis I, 15 vlg., 27 vlg. — II, 74 vlg. Cluny, 192 vlg., 195, 209, 218, 222, 226 vlg., 230, 234 vlg., 237, 239 vlg., 260 vlg., 273, 275, 280, 299, 314, 376 vlg. Cobham, 558, 560. Coblenz, 117, 148, 292, 464. — vrede van, 153. Cocherel, slag bij, 491. Cochin, 677. Coeur, Jacques, 631. Colluccio Salutato, 513. Colmar, 144. Colonna's, de, 443, 450,456, 484, 650. — Oddo, 569. Columbanus, 45. Columbus, Christ, 664 vlg., 668 vlg., 680, 686. — Bart, 664, 674. — Diego, 668, 686. Comniagene, 158. Commedia, Divina, 450, 482, 513. Commines, Ph. de, 653. Como, 189, 324, 329. Conipiègne, 145, 487, 587. — slag bij, 94. Concbes, slag bij, 336. Conflans, vrede van, 633. Congo, de, 664. Coninck, de, 441. Constans II, 65 vlg., 71, 76. Constantia(gem. v. Hendrik VI), 840, 358 vlg., 3(52, 365. — (d. v. Manfred), 4.35. Constantijn I, 90. — III, 65. — IV, Pogonatos, 76, 78. — V, Kopronymos, 100 vlg., 109 vlg., 114. — VI, Porphyrogenitus, 114 vlg. — VII, 197 vlg., 216 vlg. — VIII, 210, 213, 244. — IX, 244 vlg. — X, Dukas, 257. — (XI), 257. — XI, 612 vlg. Constanz, vrede van, 337. — concilie van, 554, 563 vlg., 575. Cordova, 39 vlg., 84, 107, 142, 197, 199 vlg., 254, 360, 420. — Gonsalvo de, 658, 668, 684 vlg., 693. . Corfoe, 543. Corneille, 282. Cornwallis, 173, 230, 692. Corpus Juris, 21 vlg., 106, 178. Correggio, 649. Corsica, 513 vlg. Cortenuova, slag bij, 395. Cosimo de Medici, 601 vlg., 623. Cotrone, slag bij, 215. Crassns, Petrus, 266. Cravant-sur-Yonne, slag bij, 583Crécy, slag bij, 470, 474, 477,498. Cremona, 43, 324, 329,331,390, 396. Crescentius I, 213 vlg. — II, 221 vlg. Ctesiphon, 49, 64. Cuba, 671 vlg. Cumae, 31. Cumberland, 325. Cynewulf, 172 Cyprus, 67, 101, 210, 354, 356, 380, 391, 446, 534. Cyrenaica, 66. Cyrillos, 160. Czechen, de, 132, 477, 562,565( 571, 573, 628. D. Dagobert I, 72 vlg., 93. — III, 94. Dalecarlië, 630. Dalmatië, 26, 49, 131 vlg., 1(56, 401. Damascus, 48,55,63, 70, 78 vlg., 95, 102, 106, 214, 224, 305, 312, 326, 344, 412, 425. Damiate, 342, 415. — beleg van, 388 vlg. Dandolo, Enrico, 366, 368. Dante, 450 vlg., 478, 480 vlg., 513. Danzig, 393, 527, 529 vlg., 573, 628. Dara, 37, 40. Dardanië, 18. Darius, 24, 48. Dastadscherd, 49. Dasymon, slag bij, 158. Dauphiné, 472, 583, 595, 632. David II (Schotland), 463, 468, 470. — (Bourgondië), 591, 653. — Komnenos, 618. Dax, 495. Decamerone, 482, 498. Decimum, slag bij, 25. Delft, verdrag van, 583. Delhi, 606. Desiderata, 111 vlg. Desiderius, 110 vlg., 120. Despenser, 463 vlg. Detinold, slag bij, 118. Devonshire, 230. Diaz, Barth, 664, 675. Dijon, 300, •502. — slag bij, 16. Diocletianus, 12, 90, 224. Dirk IV, 238. Diu, 679. — slag bij, 677. Dnjestr, 71. Döffingen, slag bij, 546, 548. Domesdaybook, 273. Dominica, 672. Dominicanen, de, 377 vlg., 398, 454 vlg. Dominicus, 377 vlg. 500. Domrémy, 584. Donatello, 624. Donau, de, 11, 36, 41, 71, 122, 211, 433, 542, 545, 607, 610. Doornik, 46, 638. Dordrecht, 238. Dorset, 230. Doria, 514. Dorylaeum, slag bij (1097), 286. Dorylaeum, slag bij, (1147), 311. Douro, 281. Dover, 381. Drogo, 237, 240, 256. Dronne, slag bij de, 96. Dscbaafar, 104, 123. Dschelal-ed-din, 400. Dschem, 620. Dschingiskhan, 399 vlg., 424, 605. Du Guesclin, Bertrand, 490 vlg., 516. Duizend-en-Een-Nacht, 105. Duna, de, 403. Dunois, 582, 590. Dunstan, 230 vlg. Dupuis. Raimond, 305. Durance, de, 17. Durazzo, 284, 512. Dürer, 594. Durham, 272. Dijck, van, 594. E. Ebro, 134, 142. Ebroin, 75, 92 vlg. Echternach, 94. Ecloga, 91. Edessa, 41,65, 249,286,289 vlg., 304, 309 vlg., 312, 344. Edgar, 230. Edinburgh, 440, 459. Editha, 185. Edmund I, 230. — II, 231. — (zn. v. Hendrik III), 425. — (York), 597. Edred 230. Eduard I, de Oude, 229. — II, de Martelaar, 230. — III, de Belijder, 268, 270, 272, 293. — 1, 417 vlg., 425, 437 vlg., 458 vlg. — II, 458 vlg. — III, 458, 460 vlg., 466 vlg., 472 vlg., 477, 487 vlg., 494, 496 vlg., 501 vlg., 581,597 vlg. — IV, 599, 635 vlg., 638 vlg., 688 vlg., 690 vlg. — V, 689. — (Zwarte Prins), 469, 472, 474, 494, 496 vlg. — (zn. v. Hendrik VI), 635. Edwin, 230. Egbert, 173. Eger, 54$, 628. Eider, de, 231. Einbard, 138, 176. E]iib, 412, 415. Ejubiden, de, 343, 366, 388, 412, 415. El-Asis, 214. El-Chatib, 492. Elbe, de, 118, 120, 129.132,134, 181, 189, 301, 308, 335. Elbing, 530, 573, 628. Eligius, 74. Elizabeth (Bohemen), 448. — (Brunswijk) 419. — (gem. v. Eduard IV), 635,689. (gem. v. Hendrik VII), 689. — (Luxemburg), 574. Elvira, 200. Ely, Willem van, 356. Elzas, de, 143, 591, 637 vlg. Emanuel de Groote, 674 vlg., 679. Emesa, 210. Emilia, 71. Emin, 155 vlg. Emma, 138. Eneït, 339. Engelbert (Keulen), 393 vlg. Engelenburg, de, 274, 303. Engeren, 112, 114. Enns, de, 120. Enzio, 395 vlg., 409, Ephesus, 311. Epirus, 284, 387, 424, 536, 540, 609. Ercole I d'Este, 625. Erec, 339. Eresburg, 112, 114 vlg., 186. Erfurt, 336. Erik V, 526. — VI, 526. - VIII, 528 vlg., 629 vlg. Ernst I (Zwaben), 228. — II, 228, 232. Ertoghroel, 537. Escovar, 663. Espanola, 671 vlg. Essequebo, 674. Essex, 45, 173, 503. Este's, de, 507, 625, 649. Esthland, 393, 402 vlg., 525 vlg., 530. Estramadura, 200. Etaples, vrede van, 643. Ethelbert, 45, 293. Ethelred II, 230 vlg. Ethelwulf, 173 vlg. Etienne, 387. Euboea, 543, 620. Eudo, 95 vlg., 110. Eudokia, 257 vlg. Eugenius III, 310, — IV, 574 vlg., 599 vlg., 609. Eupbraat, de, 64, 68 vlg., 105, 198, 251. Eurik, 14 vlg. Eustachius (br. v. Godfried), 285, 289. — (Vlaanderen), 3(56. Everbard (Frankenland), 178, 186 vlg. — (Wurtemberg), 546, 548. Evesham, slag bij, 418. Exeter, 175, 230, 272. Eyck, Hubert van, 593 vlg. — Jan van, 593 vlg. Ezzelino van Romano., 394 vlg., 411. F. Fadl, 104, 123. Faliero, Marino, 515. Falkirk, slag bij, 440, Fara, 26. Fax-nese's, de, 650. Faröer, de, 664. Fastrada, 119, 121. Fatimé, 69, 182. Fatimiden, de, 182 vlg., 200 vlg., 204 vlg., 213 vlg., 252, 255, 287, 289, 340 vlg. Faventia, slag bij, 31. Federigo (Urbino), 625. — (Napels), 658, 684. Felix V, 579, 599 vlg. Ferdinand I (Castilië), 255. — III (Cast.), 420. — IV, (Cast.), 492. — I (Arragon), 565, 660. — II (de Kath.), 653, 658 vlg., 665 vlg., 680 vlg., 684 vlg., 690, 692 vlg. — I (Napels), 621, 624, 658. — II, 653, 658. Ferrara, 507, 625, 650. —, concilie van, 578, 609. Feuchtwangen, Siegfried von, 529. Fezzan, 66. Ficino, 602. Fieschi, 514. Filippo Maria Visconti, 576, 601. Filocopo, 480. Filostrato, 480. Firdoesi, 106, 250. Flodden, slag bij, 695. Flor, Roger de, 538 vlg. Florence, 395, 449 vlg., 477 vlg., 507 vlg., 510,512 vlg., 576 vlg., 601 vlg., 609 vlg., 622 vlg., 644, 650 vlg., 658, 674, 682. —, concilie van, 609 vlg. Florida, 686. Floris en Blancefloer, 105, 316, 480. Foix, Gaston de, 693. Fondi, 510. Fontaines, 302. Fontenay, slag bij, 148. Forchheim, 265. Fornuova, slag bij, 658. Francesco Sforza, 601, 625 vlg. Franche Comté, 641. Franciscanen, de 378 vlg., 454, 456 vlg. Franciscus, 378 vlg. 500. Frankfort a/M., 170, 466, 486. Frans 1, 696. Fredegonde, 38 vlg., 41, 46 vlg. Frederik I Barbarossa, 319 vlg., 331 vlg., 336 vlg., 349 vlg., 356 vlg., 393. Frederik II, 362 vlg., 368 vlg., 371 vlg., 384 vlg., 388,390 vlg., 398 vlg., 401, 403, 406 vlg., 437, 442, 444. 448, 526. Frederik III, 579, 591 vlg., 599 vlg., 618, 622, 627 vlg., 631, 637 vlg., 655. Frederik (de Schoone), 451 vlg, — (Arragon), 449. — (Buren), 266, 268, 276. — (Hohenstaufen), 299. — (Hohenzollern), 554,570,574. — (Lotharingen), 228. — (Oostenrijk), 422. — (Tirol), 564. — (Zwaben), 338, 352. 354 vlg. Friaul, 92, 190, 358. Friezen, de 93 vlg., 111, 118, 120, 389, 419. Froissart, 470, 508. Fromondijnen, de, 316, Fulko (Koning), 305, 309. Fulko van Neuilly, 366. Funen, 526. Fünfkirchen, 535. Fust, Joh., 657. G. Gaëta, 684 vlg. Gaileswintha, 35, 38. Galata, 538. Galatië, 26. Galeazzo II Visconti, 508, 515. Galeazzo Maria Sforza, 625. Galenus, 158, 250. Gallicië, 15, 204, 255. Gama, Vasco de, 674 vlg. Gandia, hertog van, 681. Ganelon, 117, 316. A** Gansfort, Wessel, 656. Garcias, 254. Garigliano, de, 182 vlg., 685. Garonne, de, 96. Gascogne, 458. Gaucourt, 590. Gaveston, 458. Gaza, 62, 343, 412. Geisa, 220. Gelasius II, 297. Gelderland, 463, 637, 653. Gelimer, 24 vlg. Gelnhausen, 338. Genève, 232. Gennadios, 617. Genserik, 14, 26. Gent, 441, 463 vlg., 469,518 vlg., 640, 653. Genua, 29, 71, 248, 291, 354, 388, 395, 399, 424, 508, 513 vlg., 536, 538, 540 vlg., 543, 607, 612, 649, 664, 693. George Podiebrad, 619, 628. — (Wied), 388. Gepiden, de, 37. Geraldini, 669. Gerberga, 111 vlg. Gero, 186, 216. Gerona, 116, 119, 121. Gerson, 558, 563 vlg., 567. Gertrude, 301. Gessier, 447. Ghasnaviden, de, 249 vlg. Ghibellijnen, de, 396, 399, 411, 418 vlg., 421 vlg., 424 vlg., 449 vlg., 452, 456, 477, 481, 507. Ghirlandajo, 624. Giangaleazzo Visconti, 515 vlg., 551, 576. Gibraltar, 81, 83. Giovanni de Medici, 578,601 vlg. — Galeazzo Sforza, 626, 644, 650. — Maria Visconti, 576. Gisé, slag bij, 214. Gisela, 228. Giselbert, 186 vlg. Gismondo (Malatesta), 625. Gisors, vrede van, 336. Giuliano de Medici, 624. Giustiniani, 612. Glarus, 547. Glocester, 504, 522. — Humphrey van, 582 vlg., 596 vlg. Gnesen, 220, 532. Goa, 676 vlg. Godfried van Bouillon, 284 vlg. — m. d. Bult, 237 vlg. — de Noorman, 169. Godfried Plantagenet, 312 vlg. — (zn. v. Hendrik II), 365. — van Straatsburg, 339. Godwin, 268. Goethe, «338, 482. Goethroem, 175. Göllbeim, slag bij, 433. Gonsalvez, 662. Gontram, 34, 38 vlg., 41 vlg., 46. Gonzaga's, de, 507, 650, Goslar, 268. Got, Bertrand de, 445. Gothland, 401, 525, 527 vlg., 531. Gozilo, 228. Granada, 84, 254, 360, 420, 492 vlg., 668, 670, 674. — verdrag van, 684. Granson, slag bij, 639. Gregorius I, 43 vlg., 176. — IV, 144. — V, 218. — VII, 239 vlg., 261 vlg., 269 vlg., 274 vlg., 295, 297 vlg., 328, 364, 442. — VIII, 340, 349. — IX, 390 vlg., 394 vlg., 398 vlg., 403, 412. — X, 429. — XI, 510. — XII, 551 vlg., vlg. 563. Grenoble, 300. Grey, John de, 370. — (lord), 635. Grimaldi, 514. Grimoald, (Koning d. Longob.), 72, 76. — (zn. v. Pepijn van Landen), 74 vlg., 92. — (zn. v. Pepijn van Herstal), 94. Groenland, 665. Groote, Gerrit de, 554, 656. Guadaloupe, 672. Guadalquivir, 84, 254. Guadiana, 84. Gudrun, 339. Guelphen, de, 395 vlg., 422, 449, 451,453,456 vlg., 477,481,507. Guicciardini, 645. Guido (Spoleto), 170 vlg., 177. Guinea, 663. Guinegate, slag bij (1479), 640. (1513), 694. Guines, 488, 522. Gunthamund, 14. Gunther, 338. Gutenberg, 656 vlg. Guy (Lusignan), 344 vlg., 354 vlg. — (Vlaanderen), 441 vlg, 463. Guyenne, 312, 382,397,4(54,494, 590, 595, 635 vlg., 642, 694. 90 H. Hagen, 338. Hakam I, 142. II, 202 vlg. 252. Hakon VIII, 527 vlg. Haldensleben, 334. Halidon Hill, slag bij, 463. Halland, 527. Halle, Adam de la, 318. Halys, de, 198. — slag bij de, 290. Hamadan, 251. Hamburg, 142, 215, 524. Hamdaniden, de, 205. Hainpsliire, 230. Hanze, de, 410, 419, 524 vlg., 527 vlg., 546, 630. Harald I (Engeland), 231, 268. — II (Engeland), 268 vlg. — (de Deen), 142. — Harfagr, 180. — Haardrada, 270. Harfleur, 5(51, 595. Haroen al Raschid, 106, 115, 122 vlg., 131, 155. Hartakanoet, 268. Hartmann von Aue, 339. Harzburg, 242. Haschiniieten, de, 57, 59. Hase, slag bij de, 118. Hasgau, 186. Hasloo, 169. Hassan (zn. v. Ali), 69. — (Assassijn), 342 vlg. Hastings, slag bij, 271,273,293. Hatto, 177. Havel, de, 181, 301. Havelberg, 215. Hebdomon, 247. Hedscbra, de, 60. Hedwig, 545 vlg. Heliopolis, slag bij, 65. Hellespont, 81, 89, 352, 387, 541, 607. Héloise, 320 vlg. Hendrik I (de Vogelaar), 179 vlg., 184 vlg. — II (Keizer), 221 vlg., 226 vlg., 234, 237, 239. — III (Keizer), 234 vlg., 241, 256, 276. — IV (Keizer), 239 vlg., 261 vlg., 274 vlg., 293 vlg., 299,393. — V (Keizer), 293 vlg., 296 vlg., 301, 312, 323, 332. — VI (Keizer), 334, 337 vlg., 340, 349, 356 vlg. — VII (Keizer), 448 vlg., 451, 507. — Hendrik (Keizer v. Byzantium), 366, 386 vlg. — I (Frankrijk), 232 vlg., 238, 269. I (Engeland), 293 vlg., 312,373. Hendrik II (Engeland), 312 vlg., 324 vlg., 329 vlg., 335 vlg., 352 vlg., 373. — III (Engeland), 381,397 vlg., 405 vlg., 416 vlg., 420 vlg., 425, 437 vlg. — IV (Engel.), 522 vlg., 555 vlg. — V (Engeland), 557, 560 vlg., 579 vlg. — VI (Engeland), 581, 590,596 vlg., 635, 688. — VII (Engeland), 688 vlg. — VIII (Engeland), 688, 692, 694 vlg. — II (Castilië), 493 vlg., 660. — III (Castilië), 660. — I\ (Castilië), 660 vlg. — (zn. v. Keizer Fred. II), 385, 394, 448. — (neef v. Lod. IV), 457. — (zn. v.Hendrik II v. Eng.), 331. — (Bamberg), 170. — (Beieren), 186 vlg., 211,213, 216. — (Bourg.), 281 vlg. — (Champagne), 355. — de Leeuw, 307 vlg., 318 vlg., 322, 329, .332 vlg., 340. 358, vlg., 361 vlg., 393, 526. — Raspe, 406 vlg. — (Schwerin), 394. — (Silezië), 401. de Trotsche, 301, 305 vlg. — van Veldeke, 339. — de Zeevaarder, 662 vlg. Henegouwen, 238,519,583,591. Hengist, 44. Heraclea, slag bij, 290. Heracleonas, 65 vlg. Heraclius, 48 vlg., 62 vlg., 65, 71. Herat, 76. Héricourt, slag bij, 639. Herman Billing, 186, 188. — (Hessen), 638. — (Salm), 267 vlg., 275 vlg. — (Salza), 403. Hermannstadt, 609. Hermenegild, 40. Hertfordshire, 502. Herulers, de, 26. Hessen, 96, 113. Hieronymus van Praag, 566. Hildegardis, 112, 119. Hilderik, 14, 24. Hildesheim, 218, 220. I Hint-mar, 153 vlg. Hindoe Koesj, 76. Hippocrates, 158. Hischam (Khalief), 91, 96, 101, 107. Hischam I (Spanje), 120, 142. — II (Spanje), 252 vlg. — III (Spanje), 254. Hispana, de, 155. Hittim, slag bij, 344. Hoangho, de, 400. Hoekschen, de, 653. Hoelagoe, 424 vlg. Hoessein, 69, 77, 101. Hohenburg, slag bij, 242. Hohen-Mölsen, slag bij, 266. Holland, 238, 388, 419,462 vlg., 467, 519,583,591,653,655 vlg. Holstein, 394, 527, 630. Honduras, 680. Honorius III, 378, 385 vlg., 390. Hoorn, de Gouden, 613. Horsa, 44. Hotspur, 557. Hudson, de, 665. Huesca, 124. Hugo Capet, 213, 216, 222,232. — de Groote, 186,189,213,229. — (Italië), 183 vlg., 189. — (Lotharingen), 168. — (Vermandois), 284, 289. Humber, de, 231, 270. Humbert II, 472. Humfried, 240. Hunerik, 14, 24. Hunnen, de, 4, 9, 338, 400. Hunold, 97 vlg. Hunyad, Johannes, 609,618 vlg. Hus, Johannes, 554, 562 vlg., 565 vlg., 570 vlg. Husinec, 562. Hussieten, de, 570 vlg., 578, 595, 628. Hydruntum, 32. I. Ihn al Arabi, 116. Ibn Chaldun, 492. Ibn-el-Mokaffa, 105. Ibn Ischak, 106. Ibn Koteiba, 205. Ibn Tofeil, 361. Ibrahim (Aglabite), 123. — (Ghasnavide), 251. Iconium, rijk van, 284, 291, 351 vlg., 386, 536 vlg. Idris, 123. Idrissiden, de, 123, 183. Ierland, 45, 93, 172, 175, ,336, 372, 439, 458,522,598,690 vlg. Iglau, 578. Ignatios, 161, 165 vlg. Ildibad, 31. Imadeddin Zenki, 305, 309, 312. Indië, 80, 250, 664 vlg. Indus, de, 80. Ingelheim, 120, 139, 146 vlg., 293. Innocenlius II, 301 vlg., 305 vlg., 309. — III, 363 vlg, 368 vlg., 374, 376 vlg., 380, 382, 385, 387 vlg., 390, 413, 437, 442, 621. — IV, 403 vlg., 406 vlg., 410 vlg. VI, 484. — VIII, 622. Inquisitie, de, 398 vlg., 667 vlg. Intercursus, Magnus, 692, Irak, 62, 101, 105. Iran, 66. Irene (Keizerin), 114 vlg., 119, 131. Irene (gem. v. Philips van Zwa- ben), 362. Irmengard, 141. Irmin Sul, 112. Irtisch, de, 400. Isabeau, 519, 580, 584. Isabella (gem. v. Frederik II), 394. Isabella (gein. v. Eduard II), 458, 460 vlg. Isabella (Cast.), 660 vlg., 665 vlg., 680 vlg., 686. Isaurië, 67. Iscbia, 653, 6S4. Isenburg, 394. Isidorus (Milete), 22. Isidorus (Sevilla), 49, 82, 155. Ismaël (Samanide), 250. — (zn. v. Noereddin), 343 vlg. Ismaëlieten, de, 342, Isonzo, slag bij de, 11. Ispahan, slag bij, 102. Issoudun, slag bij, 110. Istacbri, 205. Istbmus, de, 224. Istrië, 33, 120, 131. Ivrea, 189 vlg., 193, 209, 222. Iwein, 319, 339. Izaak I Komnenos, 256 vlg., 260. Izaak II Angelos, 351 vlg., 361 vlg., 366 vlg. J. Jachja, 104, 123, Jacoba van Beieren, 583, 591. Jacquerie, de, 487, 519. Jaen, 200, 420. Jagello, 546. Jakob IV, 692, 694 vlg. — V, 695. Jakoeten, de, 251. Jamaica, 672, (580. Jan II (Frankrijk), 471 vlg., 488 vlg., 519. — Zonder Land, 331, 356, 359, 365 vlg., 370 vlg., 380, 413, 438 vlg. — (Boheinen), 448, 451, 457, 465 vlg., 470, 476. — (Beieren), 583. — I (Brabant), 432. — (Brienne), 387 vlg., 412. (Gent), 496, 498, 500, 502 vlg., 522, 582, 597, 689. — III (Namen), 590. — van Scorel, 594. — Zonder Vrees, 519, 544 vlg., 558 vlg., 562, 579 vlg. — Hendrik (Luxemburg), 477. Jandun, 455. Janina, 541. Janitzaren, de, 540, 545, 612, 614. Japan, 671, 679. Jarinoek, slag bij de, 63. Jarrow, 173. Jaxartes, de. 251. Jean d'Albret, 694. Jenisei, 400. Jeruzalem, 26, 64 vlg., 79, 280 vlg., 287 vlg., 292, 304 vlg., 309, 312, 314, 325 vlg., 329, 331,340,344 vlg., 349,354 vlg., 380,387 vlg., 390 vlg., 412, 426. — beleg van, 287 vlg. Jezid I, 77, 101. — II, 90. — III, 101. Joessoef-ibn-Taschfin, 282, 360. Joban I (Arragon), 420. — II (Arragon), 621, 659 vlg. — I (Castilië). 660. — II (Cast.), 6(50. — I (Portugal), 662. — II (Port.), (>63 vlg., 574. Joban (Zwaben), 448. Johanna (Arragon), 686. Jolmnna I (Napels), 510, 512. — II (Napels), 577. — (Brabant), 477. Johannes I Tzimeskes, 210 vlg., 213. — II (Kalojohannes), 303, 305, 309. — III Dukas Vatatzes, 387, 424. — V (Keizer), 540 vlg. Jobannes VI Kantakuzenos, 540 vlg. — VII (Keizer), 543. VIII (Keizer), 608 vlg., 612. — X (Paus), 182. — XI (Paus), 183. — XII (Paus), 191, 163, 209. XIII (Paus), 209 vlg. — XIX (Paus), 228. — XXII (Paus), 454 vlg., 457, 4(>4. — XXIII (Paus), 553, 563 vlg. — (veldheer), 25. — Crescentius, 216, 218. — Dukas, 257. — (Bulgarije), 368. Johannieters, de, 304 vlg., 447, 539, 545, 607, (520. Joinville, 414. Jolantha, 390. Jonische eilanden, de, 267, 620. Jonkerfransenoorlog, 653. Joost (Moravië), 554. Joppe, 345, 356, 425. — slag bij, 291. Jordaan, slag bij den, 425. Jordanes, 13. Judith, 141 vtg. Julianus, 81. Julius II, 87 vlg., 692 vlg., 695. Julius Nepos, 9. Jungingen, Koenraad van, 531. Jura, de, 639. Justinianus I, 18, 20 vlg., 26, 30 vlg., 91. Justinianus II, 78, 80 vlg., 84. Justinus I, 18, 20. Justinus II, 36 vlg. Jutland, 527. K. Ivailba, 56 vlg., 59, 279. Kaap de Goede Hoop, 664, 674 vlg., 677 vlg. Kabeljauwschen, de, 653. Kaboel, 76. Kadesia, slag bij, 61. Kaïro, 66, 214, 289, 415. Kairwan, 80, 95, 101, 123, 157, 183, 204, 214. Kaiserswerth, 240. Kalila en Dimna, 105. Kalka, slag bij, 401. Kallinikos, 76. Kalmar, unie van, 528 vlg., 628. Kameelenslag, 69. Kamerijk, 154, 558, 638. — ligue van, 687. Kandahar, 7(5, 606. Kanoet I, 229, 231, 268, 393, 526, 528. — II, 393. Kapitool, het, 457, 480, 483 vlg. Karakoroem, 400. Karei Martel, 94 vlg., 116, 253. — de Groote, 93, 111 vlg., 124 vlg., 129 vlg., 141, 151, 154 vlg., 166, 170, 176, 179, 181, 185 vlg., 194 vlg.. 213, 220, 644. — de Kale, 142 vlg., 146 vlg., 166 vlg. — de Dikke, 166 vlg. IV (Keizer), 4(57, 476 vlg., 483 vlg., 506 vlg., 524, 530, 547, 562. — de Eenvoudige, 177, 180, 186, 229. — IV (Frankrijk), 453,455,458. — V (Frankrijk), 474 vlg., 486 vlg., 490 vlg., 505 vlg., 509 vlg., 516 vlg., 520 vlg. — VI (Frankrijk), 516 vlg., 519 vlg., 558, 580 vlg. — VII (Frankrijk), 579 vlg., 585 vlg., 595 vlg., 631 vlg. — VIII (Frankrijk), 624, 640, 642 vlg., 650 vlg., 681, 691, 696. — I (Napels), 396,413,418 vlg., 422 vlg., 425, 434 vlg., 512,536. II (Napels), 449, 451, 512. III (Napels), 512. — VIII (Zweden), 630. — (zn. v. Karei den Groote), 125, 132, 316. — II (Bourg.), 152. — (zn. v. Karei den Kale), 166. — (zn. v. Lotharius), 216. de Booze, 472, 474, 486 vlg., \ 491. — de Stoute, 631, 633 vlg., 691. — van Valois, 453, 458. — Robert (Hong.), 534 vlg. Karirithië, 170, 212, 228, 234, 358,421, 431 vlg., 457, 466, 599. Karloinan (br. v. Pepijn), 97 vlg. — (br. v. K. d. G.), 111 vlg. — (zn. v. Lod. den Duitscher), 166 vlg., 170. — (zn. v. Karei den Kale), 166. — (zn. v. Lod. II den S.), 168 vlg. Karlstadt, 115, 117. Karpathen, de, 49, 178. Karthago, 24 vlg., 80 vlg. Karthuizers, de, 300. Kaschgar, 80, 260. Kasimir III (de Groote), 532 vgl. — IV, 628. Kassim, 155 vlg. Katbolikos, slag bij het klooster van den, 78. Kaukasus, de, 606. Kelten, de, 438. Kennemerland, 95. Kenneth, huis, 440. Kent, 45, 173, 230, 502 vlg., 597, 691. Kerameia, slag bij, 101. Kerbela, slag bij, 77. Kerbogha, 287. Kettingslag, 62. Keulen, 15, 94,117,154,240 vlg., 300, 324,334, 393,406,419 vlg., 430, 432, 452, 485, 525, 548, 554, 638, 657. Khadidscha, 57, 59 vlg. Khaled, 62 vlg. Khalid, 104. Kharidschieten, de, 78 vlg., 90, 101 vlg., 104, 124. Khazaren, de, 1(50. Khiwa, 76, 80. Khorasan, 101,158,205, 251,605. Khosroes I Nouschinvan,24 vlg., 29, 37. — II Panviz, 40 vlg., 48 vlg. Khowaresmiê, 400,412,537,606. Kiew, 1(50, 401. Kilawoen, 425. Kilidsch Arslan I, 284, 286. II, 351. Kindasvinth, 82. Kiptschak, 251. Kirghiesen, de, 251. Klauwaarts, 441, 463. Kniprode, Winrich von, 530. Koela, 6(5, 68 vlg., 78, 80, 102. Koenraad I, 179, 186. — II, 227 vlg., 231 vlg., 236 vlg., 255, 2(55. — III, 301, 305, 307 vlg., 311, 318 vlg., 321. — IV, 395, 407, 409 vlg., 459. — (zn. v. Hendrik IV), 275 vlg., 292. — (Karinthië), 228. — de Roode, 188, 190 vlg. Koerland, 403. Koningsbergen, 530, 628. Konradijn, 410 vlg., 418 vlg., 421 vlg. Kopenhagen, 393, 527. Koran, de, 58 vlg., 62,68, 79 vlg., 106, 159. Koreischieten, de, 56 vlg.,59 vlg., 65, 70, 101, 103, 124. Korfoe, 309. Korinthe, 309. Korlrijk, 518. — slag bij, 441 vlg. Korybut, 573 vlg. Kossovo, slag bij (1386), 543 vlg. (1448), 611. Kousenband, orde van den, 592. Krain, 212, 421, 431 vlg., 599. Krakau, 531 vlg., 545 vlg., 573. Kreta, 157, 198, 368. Kreuznach, 292. Kriip, de, 80. Kroaten, de, 49, 78. Kroem, 131, 156. Kulm, 628. Kunowiza, slag bij, 610. L. La Hire, 582, 590. La Rabida, 668. La Roebelle, 495. slag bij, 495. Labrador, 665. Ladislaus (Bohemen), 628. — (Hongarije), 599,609,611,618. — (Napels), 512, 577. Lambert, 177, 182. Lambeth, verdrag van, 381. Lancaster, 458 vlg., 555, 558, 560, 581, 598 vlg., 635, 689. Lancelot, 316. Langland, William, 501 vlg. Langton, Stephen, 370 vlg., 381. Languedóc, 375 vlg., 382, 397. Laodicea, 311. Laon, 300, 474. — slag bij, 92. Lateraan, het, 380. Laura, 479 vlg. Lausitz, de, 507, 628. Lazarus, 542 vlg. Le Cocq, Rob., 474, 476,486 vlg. Le Mans, 595. Leannez, 662. Lechveld, het, 144. — slag op het, 191, 193, 198. Legnano, slag bij, 332. Leipzig, 563. Leliaarts, 441, 463. Lemberg, 533. Lec I (Keizer), 10- — III, de Isaurier, 85, 89 vlg., 96, 100. — IV (Keizer), 114. — V (Keizer), 156 vlg. — VI (Keizer), 178, 197, 246. — III (Paus), 124 vlg., 130. — VIII (Paus), 209. — IX (Paus), 238 vlg. — X (Paus), 694. Leodegarius, 75. Leon, 204, 255. —, Juan Ponce de, 686. Leontius, 80 v]g. Leopold VI (Oostenrijk), .355 vlg., 358 vlg., 388. — VII (Oostenrijk), 455. — VIII (Oostenrijk), 547 vlg. Leova, 39. Leovigild, 39 vlg., 82. Lesbos, 131, 618. Leugenveld, het, 144. Lenven, slag bij, 171, 175. Lewes, slag bij, 417. Leyrester, 272, 416. Liegnitz, slag bij,- 401, 403, 424. Ligurië, 30. Limburg, 432, 477, 507, 591. Limoges, 318, 365, 494 vlg. Limousin, 488. Lincoln, slag bij (1141), 313. (1217), 381. Lippspring, 115, 117. Lissabon, 360, 664, 676, 679. Littauen, 402, 546, 572 vlg. Liutpold, 212. Liutprand, 91 vlg., 95, 98, 100. Llewellyn I, 438. — II, 438. Loches, 684. Lodewijk de Vrome, 117, 121, 131 vlg., 134, 139 vlg., 155, 166, 171, 233. — de Duitscher, 141, 143 vlg., 150 vlg., 166 vlg., 171. — II ('Keizer), 152 vlg.. 161 vlg., 165 vlg. — III (Duitscbland), 166 vlg. — het Kind, 177, 179. — IV (Keizer), 451 vlg., 465 vlg., 476 vlg., 483, 547. ^ II, de Stamelaar, 166, 168, 177. — III (Frankrijk), 168 vlg. — IV, d'Outremer, 186 vlg., 189, 213, 229. — V, de Doeniet, 216. — VI (Frankrijk), 294 vlg., 310. — VII (Frankrijk), 310 vlg., 316, 324 vlg., 330 vlg., 336, 352. — VIII (Fr.), 381, 396 vlg. — IX (Fr.), 397 vlg., 404 vlg., 413 vlg., 420, 423 vlg., 505. — X (Fr.), 453. 3 2- — XI (Fr.), 103, 595, (')}$ vlg., 690. — XII (Fr.), 681 vlg., 687 vlg., 692 vlg. — de Groote (Polen), 534 vlg., 545. A** Lodewijk III (Anjou), 577. — (Blois), 366. — (Bourbon), 591, 633. — (Orleans), 558, 560. 590. — (Tarente), 512. — I (Vlaanderen), 463 vlg., 469. — II (Vlaanderen), 517, 519. Lodi, 324. Loire, de» 15 vlg., 110,146,582. Lollards, de, 503 vlg., 555,558, 560, 582, 598. Londen, 174 vlg., 271, 326, 373 vlg., 381. 489, 502 vlg., 523, 525, 560, 597 vlg., 635. Longobarden, de, 36 vlg., 41 vlg., 71 vlg., 76,90 vlg., 99 vlg., 108 vlg., 114,118 vlg., 132,138.338. Lorenzo de Medici, 601,623 vlg., 650 vlg., 695. Lorreinen, de, 316. Lotharingen, 168. 171, 175, 179 vlg., 186, 188, 213, 216, 222, 228,237 vlg., 284.293,584 vlg., 591, 637, 639 vlg. Lotharius I, 139, 141 vlg., 152, 161, 637. — II, 152 vlg., 161 vlg., 165 vlg., 168. — III, 296,299 vlg., 305 vlg.,309. — (Frankrijk), 213, 216. — (Italië), 189. Louvre, het, 441. Lübeck, 336, 355, 401, 524 vlg. Lublin, 533. Lucanië, 26, 31. Lucas van Leyden, 594. Lucca, 515. Lucchino Visconti, 507 vlg. Lucius III, 337, 340, 376. Ludger, 132. Ludolf, 188 vlg. Ludovico Moro, 626, 644, 650, 653, 658, 681, 683, 693. Luik, 154, 169, 293, 358, 591, 633, 635 vlg., 638, 653. Luneburg, 337. Lusiados, los, 680. Lusignan, 370. Lutgardis, 121, 124. Luther, 500, 503, 568. Lutterworth, 504. Luxemburg, 448 vlg., 45Ï, 457, 46(5, 507, 535, 591, 637. Luzern, 547. Lycië, 67. Lijtland, 393, 401 vlg., 419,525, 530. Lyon, 96, 148,154, 298,375, 404. —, concilie van, 406, 411 vlg., 444. ' M. Maagdenburg, 301, 334. Maarnoen, 155 vlg., 205. Maas, de, 94, 146, 637. Macchiavelli, 384, 644 vlg. 650. Macedonië, 80, 255, 608. Machdija, 214. Machmoed de Ghasnavide, 249 vlg. Macon, 148. Madagascar. 678. Madera, 662 vlg. Maimonides, 361. Maine, 313, 331, 370, 379, 488, 595, 684. Mainz, 98,148.155,177, 216 vlg., 220, 226, 299, 311, 338, 349, 372, 394, 406, 419, 430, 433, 452, 486,548, 551,554,656 vlg. Majorca, 472. Malabar, 675. Malaga, 84. Malakka, 678. Mal ik ibn Anas, 106. Malcolm II, 231, 272. Malpaghini, 513. Mamelukken, de, 415 vlg.. 425. Manfred, 410 vlg., 418 vlg., 435. Mangoe, 424. Maniakes, 255. Mannetti, 602. Mansoerah, 389. 415. Mantua, 43, 329, 395, 507, 650. Manuel I, 309, 311, 325 vlg., 341 vlg., 344, 351. — II, 544, 607 vlg. — (veldheer), 67. Maracaïbo, 674. Marbach, 551. Marcel, 473 vlg., 486 vlg. Marchveld, slag op het (1260), 419 vlg. (1278), 432. Marcianus, 37. Margareta (Keizerin), 467. — (Denemarken), 527 vlg., 628 vlg. — (gem. v. Hendrik VI v. Eng.), 597 vlg., 635. — (Schotland), 440. — (Bourg,), 519. — (d. v. Hendrik VII v. Eng.), 692, 694. — (Holland), 519. — (Tirol), 466. — (Vlaanderen), 519. — (York), 691. Maria (Bourg.), 637 vlg. — (Engeland), 696. 90* Maria (Hongarije), 535. — Fiammetta, 480 vlg. Marienburg, de, 529 vlg., 573, 628. Maritza, de, 542. Marne, de, 487. Marokko. 101, 123, 204, 214, 282, 360, 662. Marozzia, 182 vlg. Marseille, 17, 9(5. 354. 387. Marshall, WW., 381, 396 vlg. Marsiglio, 513. Marsilius, 455 vlg. Martesana, 324. Martina, 65 vlg. Martinus V (Paus), 568 vlg., 574, 577. — (Arragon), 660. Masjad, 343. Maslama, 81. 89. 91. #lasoedi. 205. Massimiliano Sforza, 693. Mataswinthe, 27. Mathilde (dr. v. Hendrik I v. Eng.), 293, 296. 312 vlg. — (dr. v. Hendrik II v. Eng.), 329. — van Toscane, 243. 265, 267, 296 vlg., 303,306. 323.333 vlff., 337. Matteo Visconti, 451. 507. Matsijs, Qninten, 594. Matthias Corvinus, 619 vlg., 628. Maupertuis, slag bij, 473 vlg., 498. Mauritius, 37 vlg.. 40 vlg., 43. Maurus, 304. Maximiliaan I. 477, 637 vlg., 643,653,655 vlg.. 687 vlg., 696. Meander, slag bij den, 386. Meaux, slag bij, 478 vlg. — verdrag van. 398. Mecklenburg, 393, 528. Medici, de, 601 vlg.. 625,650 vlg. Medina, 60, 64, 66 vlg., 77 vlg., 101, 105, 214. Meersen, 152. — verdrag van, 153 vlg., 162, 165 vlg. — slag bij, 171. Meinhard, 402. Meissen, 181. Mekka, 56 vlg., 59 vlg., 67, 69, 78. 80, 101, 105, 214. Melikschah (Seldsjoek), 260, 284. — (Iconium), 291. Melinda, 675. Melisende, 309. Melrichstadt, slag bij, 266. Memlinc, 594. Mercië, 45, 173 vlg., 229 vlg. Merida, 84. 142, 199 vlg. Merseburg, 181. — slag bij. 181, 191. Merw, 66. 76, 102. Merwan I, 77. — II, 101 vlg. Mesembria, slag bij, 156. Messina, 157, 225. 255,354,359, 435, 658. Methodios, 160. Metten, de Brugsche, 441. Metz, 148, 153. Michael I Rhangabé, 132, 156. — II. 157. — III, 159 vlg., — IV, 244, 255. — V, 244. — VI, 245, 256. — VII. 257, 260. ; — VIII Palaeologos, 424 vlg., 535 vlg. — Komnenos, 368. Michel Angelo, 624, 645 vlg. Michellozzo, 602. Miecislav, 216, 232. Milete, 22 Milton, 499. Minho, de, 281. Mirandola, 650. Modena, 396, 649. Moeawija I, 65, 67 vlg., 76 vlg., 80, 1Ó1, 103. — II, 77. Moektafi, 183. Moedhir, 199. Moenis, 183. Moerad I, 541 vlg. — II, 607 vlg. Moesa al Hadi, 122. — (sultan), 607. I — (veldheer), 81, 84, 95. j — (Barmekide), 104. Moesië, 10, 78. Moestafa, 607. Moestassim, 424. Moetanabbi, 205. Moetawakhil, 159. Moëz, 214. Moezel, de, 637. Mohallab, 76. Mohammed (profeet), 55 vlg., 67 vlg., 77, 90, 101 vlg., 106, 182, 342, 360. — (Almohade), 388. — (Spanje), 199, 203. — 1, 607. — II, 611 vlg., 617 vlg. — (Barmekide), 64. Mohammed el Machdi, 115,122. — al Mansoer, 203, 252 vlg. — ibn Toemart, 360. — ibn Raïk, 204, 206. — (Khowaresmië), 400. Moktadir, 183. Molay, Jacques du, 446 vlg. Molukken, de, 679. Mombassa, 677. Monastir, 543. Moncontour, 495. Mongolen, de, 399 vlg., 406, 412, 419, 424,531,536 vlg., 605 vlg. Mont-Cénis, 109, 265. Montanisten, de, 374. Monte Cassino, 138, 192. Montebello, slag bij, 331. Montereau, 579. Montfort, Amaury de, 381 vlg., 396. — Simon I de, 366, 376 vlg., 381 vlg. — Simon II de, 416 vlg., 439. Montiel, slag bij, 494. Montlhéry, slag bij, 633. Montpellier, 472. Montpensier, 658. Moravië, 160, 166, 171,177 vlg., 401, 477, 507, 628. Morgarten, slag bij, 452, 547. Mortemer, slag bij, 233. Mortimer, 461. Mortimers Cross, slag bij, 599. Moskou, 401. Mosoel, 287, 305. Motassim, 158 vlg. Motadid, 183. Motamid, 183. Mothanna, 63 vlg. Mucella, slag bij, 31. Mühlhausen, slag bij, 266. Munster, 132. Murcia, 199. Muret, slag bij, 377. Murten, slag bij, 639. Mysië, 368. N. Niifels, slag bij, 548. Namen, 591. Nancy, 639 vlg. — slag bij, 640. Narbonne, 17, 27, 95, 97, 110, 121, 565. — verdrag van, 643. Narses, 29, 32 vlg., 36 vlg. Nasriden, de 492. Natal, 675. Navarre, 254 vlg., 434,472,565, 659, 687, 693 vlg. \ Navarrete, slag bij, 494. Navas de Tolosa, slag bij, 388, 420. Nazareth, 391. Nemanjiden, de, 537, 542. Nemours, (>84. Nestorius, 51. Neurenberg. 337, 371, 554, 570, 599. Neuss, beleg van, 638 vlg. Neustrië, 72, 74 vlg., 92,94 vlg., 98, 119. Neville's Cross, slag bij, 470. Nibelungenlied, het, 250,338 vlg. Nicaea, 51, 91, 114, 284, 311, 368, 387, 424, 538 vlg., 606. — beleg van, 285 vlg. Nicolaas I, 161 vlg. — II, 239 vlg. — V, 603 vlg., 621. —, 387. — van Cusa, 575, 656. Nicoli, 602. Nicoinedia, 539. Nicopolis, slag bij, 545, 604. Nihawend, 102. — slag bil, 66. Nika, 23. Nikephoros I, 131 vlg. — II, 198 vlg., 210. — III Botaniates, 259 vlg. Nimes, 96. Niniveh, 106. — slag bij, 49. Nisam-el-Mulk, 257, 260. Nisch, 543. Nischapoer, slag bij, 102. Nisibis, 37, 65, 198, 344. Noereddin, 312,325 vlg., 340 vlg., 343. Nogaret, 445. Noormannen, de, 124, 132 vlg., 145,151,153,160,166,168 vlg., 173 vlg., 177, 180. Noorwegen, 180, 229 vlg., 393, 524 vlg., 527 vlg., 630. Norbert, 300 vlg. Norfolk, 502, 522. — (hertog), 599. Noricum, 9. Northampton, slag bij, 598. — vrede van, 461. Northumberland, 45, 138, 172 vlg., 229, 231, 325, 523, 557, 694. Norwich, 370. Nottingham, 272. Novara, 324. — slag bij, 693, 696. Nowgorod, 164, 525. Numidië, 25. Nijl, de, 291, 340, 388 vlg., 415. Nijmegen, 139, 143, 146. 0. Obeidallah (stadhouder), 71,76. — (Fatimide), 182 vlg., 213 vlg. Oberlahnstein, 465, 548. Occam, William van, 455, 499. Oder, de, 232, 308. Odilo, 192. Odo (Koning), 170 vlg., 177,180. — (Champagne), 232. Odoaker. 1, 4 vlg., 9 vlg. Oeland, 527. Oerchan. 539 vlg. Ogier van de Ardennen, 316. Ogotai, 400 vlg., 424. Ohod, slag bij den berg, 60. Oise, de. 353. Olaf IV, 527 vlg. Oldenburg, 630. Omar I, 60, 62 vlg., 68, 71, 80 vlg.. 280, — II, 89 vlg. Ommaya, 254. Ommayaden, de, 65, 68, 70, 77 vlg., 80, 91, 101 vlg., 106 vlg., 122 vlg., 142, 182, 199 vlg., 204 vlg., 214, 248, 252, 254. Onor, 677. Oost-Anglië, 45, 173 vlg. Oostenrijk, 212, 220, 388, 419, 431 vlg., 452, 507, 547, 572, 574, 599. Oostfalen, de, 112, 114. Oostgoten, de, 5, 10 vlg., 24, 26 vlg., 338. Oppenheim, 419. Orbieu, slag bij de, 121, Orde, de Duitsohe, 355,401 vlg., 524, 526,529 vlg., 546,572 vlg., 628. Ordono II, 204. Orestes, 9. Origenes, 55. Orinoco, de, 674. Orleans, 143, 643. — beleg van, 583 vlg. Ormuz, 678 vlg. Orontes, 312. Orosius, 176. Orsini's, de, 450, 484, 650. Osma, 377. Osman I, 537 vlg. Osmanen, de, 535 vlg., 607, 610 vlg. Oswald, 172. Otfried, 151. Othman, 66 vlg. Otranto, 2(50. Otto I, 185 vlg., 209 vlg., 213, 216, 218, 229, 234, 265. — II, 193, 210 vlg., 218, 223. — III, 215 vlg., 227. 234 vlg., 237, 239, 457. — IV, 363, 365, 368 vlg., 371 vlg., 380. — (Brandenburg), 507. — (Nordheim), 242, 263, 267. — (Wittelsbaeh), 335. 368. Ottokar II, 419, 421, 429 vlg. Ourique, slag bij, 360. Overijsel, 554. Ovidius, 482. Owen Glendower, 557. Oxford, 417, 499, 503 vlg. Oxus, de, 67, 400. P. Paderborn, 116, 124, 132. Padua, 43, 481, 515, 576. Palermo, 157, 358 vlg., 385,392, 411, 435. Palmyra, 64. Palos, 670 vlg. Paltz, de, 430, 477, 486, 507, 509, 548, 554. Pamiers. 443 vlg. Pampelona, 28, 116. Panama, 680. Pannonië, 5, 10, 26, 71. Parma. 396. — slag bij, 407. Parthen, de, 1. Parthenopeus van Blois, 316. Parijs, 143, 151, 170, 180, 213. 317, 320, 338, 364, 444 vlg., 455, 473 vlg., 480, 486 vlg., 499, 509, 511, 558, 560, 562, 580, 587, 590, 595 vlg., 633. — verdrag van, 442. Parzival, 339. Pasehalis II, 289, 292, 296 vlg. — III, 328 vlg., 333. Paterna, 220. Patricius, 45. Paulus II (Paus), 622. — Diaconus, 138. Pavia, 30, 37, 42, 108 vlg., 113, 171, 177, 189 vlg., 218, 222, 234. 237, 324, 329, 332, 574, 575, 626. Pazzi, 624. Pedro III (Arragon), 435 vlg. — IV (Arragon), 660. Peene, de, 120. Pelayo, 84, 116. Peloponnesus, de, 224,386,618. Pendsjab, 76, 80. Pepijn van Landen, 47, 73vlg., 92. Herstal, 75, 92 vlg. — (de Korte), 97 vlg., 108 vlg., 113, 117, 253. — (zn. v. K. d. Groote), 117, 131 vlg, — (zn. v. Lod. d. Vrome), 139, 141, 143 vlg., 151 vlg. Perceval, 316. Percy, 557. Pergamum, 89. Pericles, 2. Périgord, 488. Péronne, samenkomst te,634 vlg. Perpignan, 565. Perrers, Alice, 496. Perth, 440, 459. Perusia, 515. Peter (Bulgarije), 197. — (Hong.), 236 vlg. -— Deljan, 255. — van Amiens, 281, 283 vlg. Courtenay, 387. — de Wreede, 492 vlg. Petra, 31. Petrarca, 476, 478 vlg., 498,508. 513. Petrobrusiërs, de, 375. Petschenegen, 178, 197, 303. Pevensey, 270. Philadelphia, 544. — slag bij, 538. Philippa, 462, 470. Philippicus, 84. Philippopel, 351, 540 vlg. — slag bij, 386. wa ben, 362 vlg., 365 vlg., 3(58 vlg.. 421. Philips I (Frankrijk), 269 vlg., 281 vlg., 284. 294 vlg. — 11 August, 352 vlg.. 359 vlg., 365 vlg., 370 vlg., 376,381 vlg., 396 vlg., 405, — III (Frankrijk), 425, 429,434 vlg., 472. — IV (Frankrijk), 436 vlg., 441 vlg., 451, 453, 458, 463. — V (Frankrijk), 443 vlg. — VI (Frankrijk), 458,461,463, 470 vlg., 476. — de Stoute (Bourg.), 516, 519 vlg., 558. — de Goede (Bourg.), 580, 582 vlg., 590 vlg., 631 vlg., 636. — I (Brabant), 591. — de Schoone, 641,655,686,692. Phoenicië, 64. Phoenix, slag bij den berg. 67. Phokas, 41, 43, 47 vlg. Photios, 161 vlg., 165 vlg., 246. Phrygië, 351. Piacenza, 153, 262, 322, 395. — synode van, 282, 284. Piasten, de, 216. Picardië, 464. 634, 636, 640. Pico della Mirandola, 625. 650. Pieten, de, 44. Piero I de Medici, 626. — II — —, 650. 658. Piers the Ploughman, 501. Pinzon, 670, 674. Pisa, 248, 291, 358, 451, 457, 512 vlg.. 576, 651. — concilie van, 552 vlg., 558,564. Pius II, 599 vlg.. 621 vlg. Platina, 622. Plato, 478, 603. Plectrudis, 94 vlg. Plethon, Gemisthos, 603. Plock, 531. Plotschnik. slag bij, 543. Po, de, 30. 33. 37, 190. Poggio, 603. Poitiers. 474, 495. Poitou, 237, 312, 331, 370, 396 vlg., 405 vlg,. 488. 494, 694. Polen, 214. 220 222, 232. 235, 238, 242, 293. 301. 303, 322, 401, 530 vlg.. 544 vlg., 572 vlg., 610, 628. Poliziano, 624. Pommerellen, 529. Pommeren, 393, 524, 528. Pontefract. 523. Ponthieu, 488. 494. Pontijnsche moerassen, de, 12. Poppo, 97. Porto Rico. 672. — Santo, 662. Posen, 533. Praag, 189, 477, 509, 562 vlg., 572, 578. —, compactaten van, 578. Praemonstratensers, de, 299 vlg., 308, Praguerie, 595. Prémontré. 300. Presburg, 619 Prokop, 574. Propontis, de, 89, 538, Provence, 15, 27. 29, 134, 145, 168, 170, 284,316,508,641 vlg. Pruisen, 403, 524, 529 vlg., 563, 573, (528. Pseudo-Isidorische decretalen, de, 155. Ptolemaeus, 158. Pulci, 625. Puy. 283. Pyrenaeën, de, 84, 95, 97, 116, 121, 218, 694. Q. Quedlinburg. 181, 211. Quercy, 488. Quiloa, 677. Quintanilla, 669. R. Raab, de, 120. Radbod, 93 vlg. Radi, 204. Raimund VI (Toulouse), 284, 289 vlg., 376 vlg. — VII (Toulouse), 381,397 vlg. — (Tripolis), 344. Rainult', 255. Rakkada, 182. Raphael, 645, 647 vlg., 652. Rasi, 249. Ravenna, 5, 9,11,13,17, 26 vlg., 29 vlg.. 43, 100, 109,218,266, 300. — slag bij, 693. Reading, 174. Reginald, 370. Regiomontanus, 619. Reims, 140, 153, 155, 298, 300, 317, 517, 585 vlg., 632. Rekared, 40 vlg., 48. Rekisvinth, 82 vlg. Remigius, 16. René (Lotharingen), 639 vlg. — (Provence), 641. Renout van Montalbaan, 316. Rense, bijeenkomst te, 466 vlg. Reuss, de, 430. Reutlingen, slag bij, 546. Reval. 393, 419. Rhaetië, 143. Rhodus, 67, 303, 539, 620. Rhöne, de, 17, 38,146,148,509. Richard I, Leeuwenhart, 331, 352 vlg., 358 vlg., 363, 365. — II, 4% vlg., 502 vlg., 521 vlg., 555, 557. — III, 689 vlg. — (Cornwallis), 417, 420 vlg. — (York), 597 vlg. — (zn. v. Eduard IV), 689 vlg. Richemont, 590, 595. Rienzi, 483 vlg. Riga. 401. Rimini, 625. Rio de Ouro, de, 662. Robert (Keizer v. Byz.), 387, 412. — (Frankrijk), 222,227, 232 vlg. — (Bourg.), 233. — I (Schotland), 459 vlg., 403. — (Napels), 451, 45 <, 450, 480, 507, 512. — (Artois), 397, 413, 415. — de Duivel, 209. — Guiscard, 256, 259 vlg., 207, 274, 284 vlg., 291, 301. — (Normandië), 180. — (zn. v. Will. den Verov.), 281, 284, 288 vlg., 293. — (Parijs), 180. — II (Vlaanderen), 284, 289. — III (Vlaanderen), 44-2. — van Molesmes, 300. Roderik, 83 vlg. Rodrigo Diaz, 282. Roemelië, 607. Roger (Antiochië), 290. — I (Napels), 259, 301,303,305 vlg., 309. — II (Napels), 340. — (zn. v. Tancred), 362. Roland, 117, 121, 316, 644. Rollo, 180. Romagna, 683, 693. Romanos I, 197 vlg. — II, 198, 210, 246. — III, 244. — IV, 257 vlg. Romuald, 300. Romulus Augustulus, 1, 9. Roncalische velden, de, 322 vlg. Roncevalles, slag bij, 116 vlg. Roosebeke, slag bij, 519. Rosamunde, 37. Rostock, 528. Rothari, 71, 338. Rouen, 189, 370, 506, 562, 587 vlg., 595. Rouergue, 488. Roussillon, 643. Rubens, 594. Rudolf I, 430 vlg., 448. — (Aversa), 237. — I (Bourg.), 170,180,183 vlg., 186, 189. — III (Bourg.), 226,229,231 vlg. — (Zwaben) 265 vlg. Riigen, 393 vlg., 526. Rugiërs, de, 9. Ruhr, de, 114. Runnymede, 373. Ruprecht van de Paltz, 548, 551, 553. — (abp. van Keulen), 638. Rurik, 160. Rustem, 63 vlg. Riitli, de, 447. s. Saad, 64. Saaie, de, 181, 189. Sab, slag bij den grooten, 102. Sacchetti, 513. Safed, 425. Safïariden, de, 205. Sagres, 662. Said lbn Moendhir, 202. Saintonge, 488. Saintrailles, 590. Saladin, 341 vlg., 351 vlg., 355 vlg., 387. Salado, slag bij, 492. Salamanca, 669. Salerno, 119, 211, 275, 306. Salisbury. 230, 273. — (graaf), 583. Sallaka, slag bij, 282, 361. Salomo, 22, 279, 304. Salona, 33. Samaniden, de, 205, 249 vlg. Samarkand, 76, 80, 250, 260, 400, 605 vlg. Samarra, 158. Samnium, 31. Samosata, 158. Samuel, 223 vlg., 255. San Domingo, 671. San Germano, vrede van, 392. San Salvador, 671. Sancho de Groote, 254. Sandomir, 533. Sannazaro, 684. Santarem, 360. — Juan de, 663. Saona, 239. Saóne, de, 146, 148. Saragossa, 28, 116, 254, 360. Sardinië, 24, 26, 157, 359, 395, 512, 577, 659. Sassaniden, de, 10, 49, 55, 64. Saucourt, slag bij, 169. Savonarola, 650 vlg., 658,682 vlg. Savoye, 515, 579, 649 vlg. Sawa, 537. Scala's, de, 507, 515. Schabnameh, 105, 250. Schelde, de, 94, 148. Schiiten, de, 70, 77 vlg., 90, 101 vlg., 123, 250. Schiller, 338, 483. Schöffer, Peter, 657. Schonen, 527. Schwerin, 394. Schwyz, 448. Scone, 440. Scoten, de, 44. Sebastopolis, slag bij, 80. Seboektegin, 249. Seeland, 526 vlg. Seine, de, 146, 151, 170, 180, 487, 588. Selef, de, 352. Seleucia, 352. Seldsjoek, 251. Seldsjoekken, de, 251, 256 vlg,, 260,280,283 vlg., 287, 289 vlg., 304, 311, ar»l, 386, 536, 606. Sempach, slag bij, 547. Senegal, de, 663. Senegambië, 282, 663. Senlis, vrede van (1482), 043. (1493), 655. Septimanië, 39. Serviërs, de, 49, 76, 78, 98,197, 255, 303, 325, 342, 351, 401, 536 vlg., 609 vlg., 618. Sevenoaks, slag bij, 597. Sevilla, 40, 84, 107, 199 vlg., 254 vlg., 360, 388, 420. Shakespeare, 482, 499, 689. Shrewsbury, slag bij, 557. Sibaweih. 105. Siberië, 251. Sibille, 344. Sidon, 291, 345, 426. Siegfried, 338. — (Keulen), 432. — (de Noorman), 169. Siena, 451 vlg., 515. Siërra Guadarama, 120. — Leone, kaap, 663. SifFin, slag bij, 69. Sigebert I, 34 vlg., 38 vlg., — II, 74 vlg. Sigiburg, 114. Sigismund (Keizer), 535,544 vlg., 548, 554, 562 vlg., 570 vlg., 591, 607, 609, 628. — (Oostenrijk), 637 vlg. Sijad, 71. Silezië, 235, 401, 507, 574, 628. Silistria, 211. Simnel, 690. Sincfal, de, 93. Sind, 80. Siroës, 49. Sisibut, 48 vlg. Siwas, 290, 006. Sixtus IV, 622, 624. — V, 646. Skanderbeg, 610, 618, 620. Skioldungen, de, 393. Skopje, 540. Sleeswijk, 188, 394, 527, 630. Sluis, slag bij, 468. Smithfield, 502. Smyrna, 606. Snowdon, 558. Socotora, 679 vlg. Soedan, 282, 663. Soeleiman (khalief), 85. — (veldheer), 260. Soiia, 543, 610, 618. Soissons, 09. — slag bij (486)< 16. (719), 95. (923), 180. Soleure, wapenstilst. van, 639. Soliman I, (506 vlg. Somerset, 175. — (lord), 597 vlg., 689. Somme, de, 353, 633. Sophia, 36. —, Hagia, 22 vlg.,*368,612, (514, 617. Sorben, de, 118, 177. Spercheios, de, 224. Spiers, 148, 263. Spinola, 514. Spoleto, 91, 100, 399, 516* St. Albans, slag bij (1455), ;j97. (1461), 599. St. Denis, 145 147, 294, 317, 414, 587. St. Edinundsbury, 373. St. Emericb, slag bij, 609. St. Jakob aan de Birs, slag bij, 599. St. Michiel, Orde van, 592. St. Quentin, 633. Stamford Bridge, slag bij, 270. Staurakios, 132. Stephanus 111 (Paus), 100, 108 vlg. — I, de Heilige, (Hong.) 220, 236. — V (Hong.), 419. — II (Servië), 537. III (Servië), 537. — V Milutin (Servië), 537. — VI (Servië), 539. — VII Duschan (Servië), 539 vlg. — VIII Urosch (Serv.), 541 vlg. — IX (Serv.), 544. Steven (Eng.), 284, 312 vlg. — Bogislaw, 255. Stiermarken, 419, 431 vlg., 599. Stirling. 440, 459. — slag bij, 440. Stockholm, 528, 630. Stralsund, vrede van, 527. Straatsburg, 148, 152, 154, 637 vlg., 657. Strymon, de, 114. Sture, Sten, 630. Suessa, Thaddaeus van, 404, 406. Sneven, de, 5, 15, 35, 39 vlg. Sufïolk, 502. — (hertog), 597. Suger, 294 vlg., 310, 312. Suidas, 247. Surrey, 597. Sussex, 45, 173, 597. Sutri, 92, 237. SAvatopluk, 166, 171. Swinthila, 49 vlg. Swein I, 230 vlg. — II, 393. Syagrius, 15 vlg. Sylvester II, 218, 220 vlg. Symeon, 197, 224. Syracuse, 76, 159, 1(K>. Szegeilin, vrede van, 610. Szolnok, 609. T. Taag, de, 84, 120, 281,388,679. Tabari, 205. Tagina, slag bij, 33. Tagliacozzo en Scurcola, slag bij, 422. Tahir, 158. Tahiriden, de, 158, 205. Talavera, slag bij, 204. Talbot, 595. Talcha, 183. Tancred(Antiochië), 285,288 vlg. — (Sicilië), 358 vlg., 362. — (Hauteville), 240. Tannenberg, slag bij, 573. Tarente, 76, 214. Tarik, 81, 83 vlg., 95. Taschkend, 80. Tassilo, 110, 117, 119 vlg. Taurus, de, 199. Tataren, de, 251, 399. Tausz, slag bij, 575. Teixeira, 662. Teja, 33 vlg. Teil, Wilhelm, 447. Temesvar, 609. Tempeliers, de, 304 vlg., 345, 415, 445 vlg., 529. Temple, de, 446. Tertiarissen, de, 378. Testri, slag bij, 92. Teutberga, 152 vlg. Teutonen, de, 4. Tewkesbury, slag bij, 635, 688. Thaborieten, de, 571 vlg., 578. Thankmar, 186. Thebe, 309. Theems, de, 173 vlg., 231, 495, 502. Tbeiss, de, 41. Theobald, 326. Theodahad, 2(5 vlg. Theodebert I, 28 vlg. II, 46 vlg. Theodelinde, 41 vlg., 71. Theodemer, 10. Tbeoderik (de Groote), 10 vlg., 17 vlg., 26, 338. — I. 27 vlg. — 11, 46 vlg. — III, 92. IV, 95, 97. Theodoald, 94. Theodora (gein. v. Just.), 21, 23, 31, 36. — (gem. v. Tbeoph.), 159 vlg. — (zr. van Zoë), 245. — (Jeruzalem), 325 vlg. — (Rome), 213. Theodoros I Laskaris, 368, 386 vlg. — II Laskaris, 424. — (Epirus), 387. Theodorus (Canterbury), 172. Tbeodosius III, 85. Theophano I, 210 vlg. — II, 210 vlg., 216 vlg. Theophilos, 157 vlg., 247. Theotokos, Hagia, 247Thessalië, 386, 540, 542, 544. Tbessalonica, 114, 224, 22(j, 255, 341, 351, 368, 386 vlg., 424, 540, 607, 609. Theudis, 27. Thibaut van Cbampagne, 366. Thomas van Aquino, 380. — a Kempis, 555. Thorn, 530, 573, 628. — vrede van (1411), 573. (1466), 628. Thouars, 495. Thousey, verdrag van, 153. Thracië, 40, 81,311,352,368,386. Thrasamund, 14, 24. Thuringen, 27, 93, 96, 98, 119, 14(5, 406. Tiber, de, 31. Tiberias, slag bij, 326, 344. Tiberius II, 37. — III, 80 vlg. Ticinum, 33. Tigris, de, 65, 78, 105, 198, Timoer, 605 vlg. Tinchebrai, slag bij, 293. Tirnovo, 544. Tirol, 306, 432,457,466, 599,683. Titurel, 339. Titus, 26. Toeranschah, 415. Toerkestan, 251. Toerkmenen, de, 251. Togril-Beg, 151, 256 vlg., 280. Toledo, 17, 40, 82, 84, 142, 199 vlg., 254, 281 vjg., 661. Tordesillas, verdrag van, 672. Toscane, 71, 238 vlg., 243, 265, 2(57, 296, 306, 322, 422, 512. Totila, 31 vlg. Toul, 154, 238. Toulonse, 17, 96, 110, 284, 316, 376 vlg., 381, 397 vlg. — slag bij, 96. Touraine, 313, 331, 370, 488. Tours, 138, 586, 634. — slag bij — en Poitiers, 96. Tower, de, 502 vlg., 560, (535, 689, 692. Towton, slag bij, 599, 635. Tralies, 22. Transoxanië, 605. Trausnitz, verdrag van, 455. Traversari, 602. Trebia, de, 329. Trebisonde, 3(J8, 539, 618. Trente, 146, 380. Tribonianus, 21. Tribur, 263, 298. Trier, 15, 154, 400, 420 vlg., 430, 486, 548, 554. — bijeenkomst te, 637 vlg. Trifels, 359. Trikameron, slag bij, 25. Trinidad, 673. Tripolis (Afrika), 48, 66. — (Palaestina), 290, 304, 425. Tristan en Isolde, 316, 339. Troyes, 147 vlg., 586. — verdrag van, 580. Tsehakir-Bey, 251. Tscliamorloe. slag bij, 607. Tschirmen, slag bij, 542. Tunis, 80, 214, 360, 425. Turijn, vrede van, 515. Tusculum, 222, 237. Tyler, Wat, 502 vlg., 596. Tyrus, 224, 304, 426. Tzetzes, Johannes, 342. u. Ulm, verdrag van, 455. Umbrië, 12. Unstrut, de, 266. Unterwalden, 448. Uranos, 224. Urbanus II, 275 vlg., 281 vlg., 289, 295, 310, 314, 413. — III, 340, 349. — IV, 411, 418. Urbanus V, 508 vlg. — VI, 510 vlg. Urbino, 625. Uri, 448. Usedom, 393. Utica, slag bij, 80. Utraquisten, de, 572, 574, 578. Utrecht, 74, 93 vlg., 154, 591, 638, 653. Uzès, 154. V. Valencia, 199 vlg., 254, 282, 377, 420. Valentine Visconti, 560, 581. Valentinois, 683. Valla, Lorenzo, 604. Valladolid, 661, 680. Vandalen, de, 5,14,24 vlg., 3(58. Varaville, slag bij, 233. Varna, slag bij, 610, 628. Vasap, slag bij, 609. Vaticaan, het, 303, 645. Vaucouleurs, 585. Vaz, Tristam, 662. Vela, kaap de la, 674. Vendöme, 387. Venezuela, 674. Venosa, 685. Verd, kaap, 663, 672. Verden, 118, Verdun, 154. — verdrag van, 148. Vergilius, 451, 478, 482. Verneuil, slag bij, 583. Verona, 37,42,215,507,515,576. — slag bij, 11. Vesper, de Siciliaansche, 434 vlg., 441, 536. Vespucci, Amerigo, 674 vlg. Vesuvius, de, 33. Vezelay, 310. Vicenza, 576. Victor II, 238. — III, 275. Vienne, 154, 168. Villani, de, 514. Villehardouin, 386. Vinei, Leonardo da, 627,647 vlg. Vincy, slag bij, 95. Vineis, Peter de, 404, 409. Vitaliebroeders, de, 528 vlg. Vitry, 310. Vivarium, 13. Vivien, 154. Vlie, het, 93. Vlies, het Gulden, 592 vlg. Voor-Indië, 606. Vougiers, vrede van, 188, Vouglé, slag bij, 17. w. Waag, de, 421. Waifar, 110 vlg. Wakefield, slag bij, 598. Wakidi, 158. Waldemar I, 393, 526. — II, 393 vlg., 526. — V, 526 vlg. 530. Waldenzen, de, 321, 375. Waldrada, 152 vlg., 168. Waldus, Petrus, 375. Wales, 325, 336, 372, 438, 523, 557 vlg., 690. Walewein, 316. Walid I, 81, 84 vlg., 95. Walid II, 101. Wall ace, 440, 442. Wallachije, 41, 353, 544. Walther von der Vogelweide, 339 vlg. Wamba, 82. Wan, slag bij het meer van, 257. Warangen, de, 248. Warbeck, Perkin, 690 vlg. Warnefrid, 138. Warwiek (koningmaker), 522, 635. — (zn. van Clarence), 692. Wathik, 159. Weenen, 358, 431. Weichsel, de, 403, 529. Weinsberg, 308. Weissenburg, slag bij, 620. Welf I, 141. — IV, 290. — VI, 307, 323, 334. Welfen, de, 170, 301, 308, 320. 336 vlg., 358 vlg., 363,365, 419. Wenden, de, 119, 186, 215 vlg. Wenzel (Koning), 509, 515, 524 vlg., 535,548,552,554,562 vlg., 571 vlg. — II (Bohemen), 432. — (Brabant), 477, 507. Wernitz, slag bij de, 147. Wessex, 45, 173 vlg., 231. Westtalen, 112, 114, 117, 187, 296, 334, 529. Westgoten, de, 5, 11, 14 vlg., 27 vlg., 34 vlg., 39 vlg., 48 vlg., 55, 74, 81 vlg., 110, 116, 155. Westminster, 271, 439 vlg., 442. Westminster Abbey, 405. Westmoreland, 523. Wezer, de, 95, 112, 114, 116, 118, 335. Weyden, Rogier van der, 594. Widdin, 545. Wido, 298. Widukind, 116, 118. Wight, 229. Willebrord, 93 vlg., 132, 173. Willegis, 216 vlg., 220. Willehalm, 339. Willem II (Roomsch-Koning), 408 vlg., 419 vlg. — I (de Veroverfiar), 233. 268 vlg., 281, 312, 439, 497. — II (de Roode), 281. 293. — (Schotland), 440. — I (Napels), 322 vlg. — II (Napels), 340, 358. — I (Holland), 388. — III (Holland), 462, 465. — IV (Holland), 467. — VI (Holland), 519, 583. — I (Aquitanlë), 192. — IX (Aquitanië), 290. — (Septimanië), 151. — (Toulouse), 121, 131, 316. Bras de fer, 240, 256. — van Champeaux, 3:20. — (Gnlik), 441 vlg. Wilzen, de, 130, 132. Winchelsea, 504. Winchester, 231, 582. Windesheim, i»54 vlg. Windsor, 373. Winkelried, Arnold van, 547. Wisby, 401 vlg., 525, 527, 530. Wismar. 528. Witichis, 27, 29 vlg. Witika. 83 vlg. Witold, 573. Wladirair (grootvorst), 224. — (stad), 401. Wladislaw IV(Lokietek).531 vlg. — V (Jagello), 546, 572 vlg., 628 vlg. VI, 609 vlg., 628. Woeringen, slag bij, 432. Wolfram von Eschenbach, 339. Wollin, 393. Worms, 115, 117, 119, 143, 146, 148, 262, 298, 334, 362, 419. —, concordaat van, 298 vlg., 301, 323, 369. Wonter Zonder Have, 283. Wnrtemberg. 546, 548. Wiirzburg, 298, 328, 334, 362. Wyclif, 498 vlg., 502 vlg., 555, 562 vlg., 566. Wijk-bij-Duurstede, slag bij, 93. X. Xeres de la Frontera, 420. , slag bij, 83 vlg. Xerxes, 24, 81. Xiinenez, 668. Y. Yesdedscherd 111,63 vlg., 66 vlg. Yonne, de, 579, 590. York, 172, 270 vlg. — (buis), 598, 635, (589 vlg. Yorkshire, 522. Yperen, 4(53, 518. Ysland, 664. z. Zacharias. 92, 99. Zaid, 59. Zapetra, 158. Zara, 366. Zeeland, 462, 519, 583,591), 653. Zeno. 9 vlg. Ziadet Allah, 157. Ziska, 572 vlg. Zoë (gem. v. Leo VI), 197. — (Keizerin), 244 vlg. Zonaras, 342. Ziilpich, slag bij, 16. Zurich, 547. Zwaardorde, de, 402 vlg. Zwolle, 555. V''€■SS^CTl. -/mHBS®* -: < :*f • uRV■v -•*^-t '2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS. ALGEMEENE GESCHIEDENIS DOOR DR. H. BRUGMANS, en Dr. G. W. KERNKAMP, Onder-Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, Hoogleeraar aan de Universiteit van Amsterdam. Wvu ri' ■ , C. " •. _ OU. lt v\» I ? ^ Oaw * L">v c i t>— , Geïllustreerd onder toezicht VAN E. W. MOES, Onder-Directeur van 's Rijks Prentenkabinet. De Middeleeuwen door Dr. H. B-rugmans. LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF. IN HOUD. r Bladz. INLEIDING j EERSTE BOEK. Van Odoaker tot Heraclius (476—641) .... 7 Eerste Hoofdstuk (476—526) 9 Tweede „ (527—565) 20 °eide „ (565—630) -i6 TWEEDE BOEK. De Islam en zijn groote overwinningen (± 600—717) 53 Eerste Hoofdstuk ( + 600—661) 55 Tweede „ (661—717) 70 DERDE BOEK. Karolingers en Abbassiden (717—800) 87 Eerste Hoofdstuk (717—750) 39 Tweede „ (750—800) 103 VIERDE BOEK. Ontbinding van het Karolingische en van het Abbassidische rük (800—870) 127 Eerste Hoofdstuk (800—843) ^29 Tweede „ (843—870) 150 VIJFDE BOEK. .. , Hladz. De laatste karoling;ers. Hendrik en Otto (870—962) 163 Eerste Hoofdstuk (870—911) 165 Tweede „ (911—962) 179. Derde „ (912—961) 194 ZESDE BOEK. Strijd van Keizer en Paus. Opkomst van Komnenen en Seldsjoekken (962—1096) 207 Eerste Hoofdstuk (962—1024) 209 Tweede „ (1024—1075) 228 Derde „ (1025—1081) 244 Vierde „ (1075—1096) 261 ZEVENDE BOEK. De eerste eeuw der kruistochten (1096—1187) 277 Eerste Hoofdstuk (1096—1099) 279 Tweede „ (1100—1137) 292 Derde „ (1137—1152) 307 Vierde „ (1152—1176) 319 Vijfde „ (1176—1187) 333 ACHTSTE BOEK. De tweede eeuw der kruistochten (1187—1291) 347 Eerste Hoofdstuk (1187—1197) 349 Tweede „ (1198—1216) 364 Derde „ (1215—1250) 384 Vierde „ (1244—1291) 410 NEGENDE BOEK. De veertiende eeuw (1273—1400) 427 Eerste Hoofdstuk (1273—1328) 429 Tweede „ (1327—1377) 461 Derde „ (1377—1399) 497 Vierde „ (+ 1300—1400) 524 1 TIENDE BOEK. De tjjd der groote conciliën. De val van Konstantinopel (1400—1453). 549 Eerste Hoofdstuk (1400—1418) 55^ Tweede „ (1419—1435) 570 Derde „ (1435—1461) 591 Vierde „ (1400-1453) 605 ELFDE BOEK. Het einde der Middeleeuwen (1453—1515) 615 Eerste Hoofdstuk (1453—1483) 617 Tweede „ (1461—1483) 631 Derde „ (1483—1498) . . 642 Vierde „ (± 1400—1506) 659 Vijfde „ (1498—1515) ^681 Lijst der prenten ggy Register 707 :V INLEIDING. n zette Odoaker den laatsten zich noemenden Romeinschen Keizer van het Westen, Romiilus Augustulus, af en liet zich zelf als koning van Italië huldigen. ^ ^ *S men gewoon de Oudheid voor afgesloten verklaren en de Middeleeuwen te beginnen. Terecht? Ja en neen. Het spreekt vanzelf, dat de afscheiding van tijdvakken altijd eenigszins willekeurig is, omdat de wereldgeschiedenis zich langs geleidelijken weg ontwikkelt en er dus geen scherpe grenzen zijn te trekken, evenmin als tusschen zee en strand. Evenmin als men zeggen kan wanneer de bloem begint en de knop ophoudt, evenmin als de grens tusschen kind en mensch is aan te geven, evenmin kan men een jaar vaststellen, waarin de Oude Geschiedenis ten einde loopt en de Middeleeuwen zich openen. Maar dat er een zeer scherp onderscheid tusschen Oudheid en Middel- I eeuwen bestaat, is duidelijk. Het Romeinsche keizerrijk, dat alles, wat de vroegere Oudheid had gekend, niet alleen geographisch, maar ook moreel en intellectueel, in zich had opgenomen, liep ten einde; Rome, dat als het ware de slotsom der Oude Geschiedenis had getrokken, neigde in de vijfde eeuw ten ondergang. De Grieksche cultuur, zelf steunende op vroegere Oostersche beschaving, had haar hoogsten bloei in de vijfde eeuw vóór Christus bereikt, om zich daarna, wel is waar vergrofd en verbasterd, maar toch in haar verheven wezen onveranderd, door de veroveringstochten van Alexander den Grooten over het geheele Oosten een weg te banen: Klein-Azië en Syrië, Mesopotamië en Aegypte, korten tijd ook Bactrië en het land der Parthen, waren Grieksche cultuurstaten geworden, waar men tempels bouwde naar Grieksch model voor de Grieksche goden, waar de Grieksche literatuur met graagte werd ontvangen en met fijne critiek werd geschift en verklaard, waar die letterkunde zelf onder gunstige omstandigheden nog een schitterenden nabloei beleefde, waar de Grieksche wijsbegeerte nog eens werd overA" ' i dacht en verder werd ontwikkeld, waar in één woord de Grieksche geest nog eeuwen leefde wel is waar in epigonen, maar in epigonen van de Hellenen Al de genoemde landen echter waren achtereenvolgens in de tweede en laatste eeuw vóór Christus de prooi geworden van het tot een wereldmonarchie geworden Rome; daarmede was het Romeinsche rijk voltooid. De Republiek had aan het Keizerrijk het grootste rijk vermaakt, dat de wereld nog had aanschouwd, maar dat zij niet had vermogen te besturen; het Principaal aanvaardde de erfenis onder de verplichting, dit groote rijk naar de eischen eener verstandige staatkunde te besturen. Het Romeinsche Keizerschap heeft zich in het algemeen bijna drie eeuwen lang op inderdaad lofwaardige wijze van die taak gekweten; zelden is zulk een groot rijk met zulk een gemengde bevolking zoo voortreffelijk bestuurd als het Romeinsche. Al moest de vrijheid ter wille der orde dikwijls worden opgeofferd, wie aarzelt dit begrijpelijk te vinden, die bedenkt, dat zonder orde ook de vrijheid geen beteekenis heeft? Zoo voleindigde het Keizerrijk wat de Republiek had egonnen, het voerde de Romeinsche beschaving in de veroverde landen in en drukte op hen den stempel van den Romeinschen geest. Dit gelukte evenwel slechts volkomen in die landen, waar men een lagere beschaving tegenover zich vond; naar de natuurwet werd deze onbarmhartig door den sterkeren Romein verdrongen. Maar in het Oosten was de Grieksche geest oe ook ontaard van het oude Hellas van Pericles, nog krachtig genoeg om zich tegenover Rome op geestelijk gebied te handhaven. Het geheele Oostelijk jekken der Middellandsche Zee bleef Grieksch in leven en denken. Nog sterker. Nadat Griekenland zelf in de macht der Romeinen was gevallen bleek de overwonnene zulk een geestelijke kracht te bezitten, dat Rome weldra geheel doortrokken werd van den verheffenden, verlevendigenden adem der Grieksche beschaving. Niettegenstaande het verzet van Cato en de zijnen drong Griekenland hoe langer hoe dieper in Rome door: de taal der Hellenen werd er de beschaafde omgangstaal, hun letterkunde gretig ontvangen en ijverig vertaald, hun wijsbegeerte nagepeinsd, hun beeldende kunst nagebeiteld hun schilderkunst nageschilderd. Zoo werden de Romeinen van een betrekkelijk onbeschaafd volk door den invloed der Grieken de bemiddelaars die de Helleensche cultuur in zich opnamen en ze, op hun wijze vervormend voor de toekomst bewaarden: eerst door de Romeinen hebben de Grieken de wereld toen en later geestelijk beheerscht. Zoo oefenden zij hun invloed ook uit op de Westelijke provinciën van het Romeinsche rijk. Daar, in Italië Gallië, Bntannië, Hispanië en Afrika was de Romeinsche beschaving onbeperkte heerscheres geworden. De Latijnsche taal had er de inlandsche talen verdrongen; de nationale eerediensten waren er grootendeels door Romeinsche vervangen; de Romeinsche bestuursinrichting, in het algemeen het Romeinsche recht had alles, wat zich daarnaast nog een plaats had trachten te behouden op zijde geschoven. ' Op deze wijze trekt dan het Romeinsche rijk de slotsom der Oudheid. In zijn publiek zoowel als privaat recht is het geheel Romeinsch: de staatsinrichting, de administratie, de indeeling, de inrichting van leger en vloot, het strafrecht en ten slotte vooral het burgerlijk recht, dat onvolprezen Romeinsche recht, dat zijn duizendjarige toepasselijkheid vooral daardoor wist te bewijzen, dat het zich altijd weer naar nieuwe behoeften wist te plooien, dat alles stamde van Rome. Maar dat andere, wat het leven zijn hoogste waarde geeft, kunst en wetenschap, het was alles Grieksch, niet onvervalscht maar toch in zijn diepsten grond Grieksch. Er was evenwel verschil tusschen Oosten en Westen. Terwijl het Oosten zijn overwegend Helleensch karakter behouden had, was het Westen geheel geromaniseerd: de overheerschende taal vooral scheidde het Romeinsche rijk van den aanvang af duidelijk in een Grieksche en een Latijnsche helft. Toen het rijk dan ook eenmaal, na de volheid zijner dagen te hebben vervuld, een splitsing moest ondergaan, kon het niet anders worden verdeeld dan in een Oostelijke Grieksche en in een Westelijke Latijnsche helft. Toen dan ook Theodosius de Groote bij zijn dood, zonder een definitief uiteengaan te willen, het rijk in twee deelen splitste, deed hij niet anders dan een toestand wettigen, die reeds eeuwen had bestaan. Zoodra ontbindende elementen op de samenstelling van het rijk begonnen in te werken, was een uiteenvallen in ieder geval in deze beide helften te voorzien. Deze ontbindende elementen waren bijna reeds van den aanvang van het Romeinsche principaat aanwezig. Het eene lag binnen, het andere buiten de grenzen. Het zijn het Christendom en de Germanen. Het Christendom, uit het Jodendom ontstaan en daarvan de hoogste volkomenheid vormende, had zich reeds in de eerste eeuw van zijn bestaan een weg gebaand tot aan de verst afgelegen provinciën van het Romeinsche rijk. Met duizenden zag het zijn belijders vermeerderen; weldra was er geen groote stad in het rijk, waar geen Christelijke gemeente bestond en bloeide. Vervolging van den kant van den Romeinschen staat kon niet uitblijven. Men heeft dikwijls de vraag gesteld, waarom toch de Keizers, anders zoo verdraagzaam tegenover andere goden en godsdiensten, van den aanvang af zoo hard en wreed tegen de Christenen zijn opgetreden. Het antwoord ligt voor de hand. Zeker was Rome verdraagzaam, waar het gold andere goden naast de zijne te erkennen, mits men slechts de opperheerschappij van Jupiter Capitolinus erkende, in wien men de verpersoonlijking van den Romeinschen staat zag, mits men niet weigerde op het altaar van den tot god verheven overleden Keizer te offeren. Eenige goden meer of minder in het Romeinsche pantheon, het was vrij onverschillig. Maar met het Christendom lag de zaak geheel anders. Het vereerde den ongezienen God, die zich in Christus aan de wereld had geopenbaard, den eeuwigen Schepper en Onderhouder van het Heelal, die de God der Liefde was en de Vader der menschen. Naast dezen SenTHer'wat0™ 7*7 ^7 g°dheden afg°den' "bestaanbare ezens. Het was reeds daarom, dat de Joden, die den eenigen waren God eden, overal zoo gehaat waren; deze haat ging op de Christenen over Geen risten zou voor Jupiter Capitolinus kunnen buigen of offeren op het altaar van Divus Augustus, Zoo stond het Christendom lijnrecht tegenover den Romemschen staat. Bij instinct in den beginne, later zelfbewust hebben dë slotte"1 ;"'t0r'telten het sevaa''' dat l,ier dreigde, bestreden. Dat zij ten oumac ïg zijn gebleken het Christendom te onderdrukken, bewijst zijn eiensvatbaarheid, zgn reden van bestaan. Want de wereld was moreel gedesorganiseerd en gretig grepen de naar rust dorstende zielen een leeTaan iï'J: 2T" M •" —i- ss t gere' remere m0raaI Predikte dan de oude godsdiensten geesten J°° ^ ^ de ^ geesten de beste krachten van het rijk behoorden er weldra toe Geen verweer baatte meer: de overgang van Constantijn den Grooten was een vol- he ttTan da n R 7™ ™ ^ daa™de ™ ^ pilaar verboren R°memSChen Staat beslist: ^ad zijn krachtigsten steunTer zelfder tijd, dat het Christendom het rijk naar binnen sloopte, werd krachtige v^TT!'" d°°r Germanen' Di' Weinig ^schaafde, maar krachtige volk had sedert eeuwen getracht zich vasten voet in het Romeinsche t \rtan!eeD; ^ W - o-eeZnÏ S MaangeLgrepen den Rijn over te steken. Steeds waren zij nog terugg leven. Maar het was te voorzien, dat de legioenen niet altijd krachtig genoeg zouden blijken aan den aandrang der woeste horden weerstand te wL?'in hetmitelre ^ ^ *** Verzwakte' steeds meer barbaren waren m het leger opgenomen en tot de hoogste waardigheden, zelfs tot het keizerlijk purper opgeklommen; steeds minder waren de legioenen de weerbare kern des rijks geworden. Vandaar, dat zij steeds minder geschikt wlrden de grenzen tegen de opdringende Germanen, veelal hun stamverwanten, te verdedigen; in de Romeinsche legers leerde de Germaan den krijgsdienst en de tactiek, die h« later tegen zijn leermeesters zou gebruiken. Niet van het ptreden der Hunnen heeft men het begin der volksverhuizing te dagteekenen De inval van Attila was een wervelwind, die Europa doortrok, alles ve" woestende, wat hij op zijn weg ontmoette, maar die ten slotte voorbijtrok zonder ergens diepe sporen na te laten. De Hunnen waren de gemeenschappe- cho„7 Temea en Germanen>' beiden streden gemeenschappelijk schouder aan schouder op de Catalaunische velden. Maar toen dit groote gevaar was voorbijgedreven, hervatten de Germanen weer hun afgebroken arbeid, de slooping van het Westromeinsche rijk. In het W esten is het rijk in den loop der vijfde eeuw geheel te gronde gegaan. Toen Odoaker den laatsten Keizer afzette en zich zelf Koning van Italië noemde, was er in het Westen reeds lang geen schaduw van de Keizerlijke macht overgebleven. In Afrika hadden de Vandalen hun tenten opgeslagen; in Hispanië vond men het rijk der Sueven en dat der Westgoten, die ook Zuid-Gallië beheerschten; in Gallië had men verder in het Noorden de Franken, in het Oosten de Bourgondiërs, aan den Rijn de Allemannen; in Britannië hadden de Angelen en Saksen verschillende rijken gesticht. Alleen in Midden-Gallië had zich nog een Romeinsch staatje gehandhaafd onder den veldheer Aegidius; maar dit was geheel van Rome afgesneden en geheel onafhankelijk, zoodat het ook na 476 nog kon blijven voortbestaan. Ten slotte woonden in Pannonië de Oostgoten, voorloopig rustig, maar steeds geneigd en bereid een ander deel van het rijk, liefst Italië, in bezit te nemen. Zoo was de toestand, toen de bekende gebeurtenis van 476 plaats greep. Zeker op zich zelf een weinig belangrijk feit, in geen geval belangrijk genoeg, om er een geheel nieuw tijdvak in de wereldgeschiedenis mede te beginnen. Want of te Ravenna een schijnkeizer heette te regeeren met een Germaansch vorst als opperbevelhebber van het leger naast zich dan of deze laatste zelf de teugels van het bewind in handen nam, was vrij onverschillig, zelfs voor de Italianen zelve. Een nieuw tijdvak begint daarmede niet. Maar men kan vrede hebben met dezen datum, wanneer men er het slot in ziet van een gansche reeks verwikkelingen, die alle de verbrokkeling, den ondergang ten slotte van het rijk, ten gevolge hebben. In 476 was inderdaad na langen doodsstrijd het Romeinsche rijk in het Westen eindelijk bezweken; sedert is het niet weder hersteld. Symbolisch opgevat is Odoakers daad van groote beteekenis: het Keizerschap, waaraan nog zulk een hooge waarde werd gehecht, verdween: de historische band werd afgesneden. Echter ook niet weer zoo volledig, als het oppervlakkig scheen; want mocht ook in Italië de Keizer zijn afgezet, te Byzantium bleef de Augustus regeeren met zijn volledige aanspraken op de erfenis zijner voorgangers: geheel het Romeinsche rijk behoorde hem naar recht en wet toe. Maar in het Westen dacht men daarover anders: daar achtte men de rechten van den Keizer te Constantinopel zoo niet geheel waardeloos, dan toch zeer betwistbaar. Doch hoe ook opgevat, Odoakers daad was geschied; moge de wereldgeschiedenis er al niet door zijn gewijzigd in haar loop, destijds en later heeft zij genoeg de aandacht getrokken, om er een nieuw tijdvak mede te beginnen. In de vijfde eeuw liep in het Westen de Oudheid ten einde, om plaats te maken voor nieuwe toestanden. Welke, dat zou de tijd moeten leeren. In de eerste eeuwen zien wij weinig anders dan groote verwarring, waaruit zich eerst langzamerhand na zwaren strijd en bange barensweeën een nieuwe tijd zou ontwikkelen. EERSTE BOEK. VAN ODOAKER TOT HERACLIUS. 476 — 641 EERSTE HOOFDSTUK. Odoaker. De stichting van het Oostgotische en yan het Frankische ryk. 476—526. H nieUW6 beheerscher van Italië, Odoaker, behoorde tot II kI d8n Germaanschen stam der Rugiërs. Deze hadden na het Odoaker 476- 493. m ItëwFJl I© uiucciivtuieu vau riJK Qer Hunnen zich in JNoricun In aan ^en ^onau êevestigd. Langzamerhand waren zij naai het Zuiden gedreven, totdat eindelijk hun vorst Odoakei hen naar Italië had geleid. Daar werd hij spoedig een dei machtigste bevelhebbers: evenwel, in de tallooze troonswisselingen speelde hij slechts de rol van belangstellend toeschouwer. Dat werd anders, toen Orestes, een Germaan als hij, het gezag aan zich poogde te trekken door zijr minderjarigen zoon Romulus Augustulus tot Keizer te proclameeren. Toer bezette hij Ravenna en liet zich tot Koning uitroepen. Welke positie nam nu Odoaker in? Voor zijn Germanen was hij de vo -skoning. Maar om zijn heerschappij over Italië te handhaven, had hi mpt H Pn ÏZ m r/All rrnn 13 l' 1 1 i^cinimm ie reKenen. JJat was destijds Zeno, een geslepen, vermetel en ondernemend vorst, die echter zijn Keizer Zeno, 474-491. cuca&ejijK zwaKKe positie inzag en daarom wel wachtte zich in moeilijkheden te steken. Toen dus in 476 de Senaat op aandringen van Odoaker den Keizer verzocht den dappeien Germaan als Caesar te erkennen, weigerde Zeno niet ronduit. Wel bleef hij den voorganger van Romulus, Julius IV _ 1 TT • ' Munt van Odoaker. «ub keizer beschouwen, maar hij verklaarde zich bereid Odoaker s pa ncius te erkennen. Dat was dezen voorloopig genoeg. Maar met t al was Odoakers macht toch niet op hechte grondslagen gevestigd. A^qmemen verdroegen met weerzin de heerschappij van een barbaar. Odoaker vond overal zoo geen verzet, dan toch onwil en tegenwerking J ', " Z,J" le«er f[erst klei° w*s- Hij was eigenlijk niet anders hSschatt-MT' T buendeh00fd- 0m zich "lenden te verwerven moest hij schatten uitdeelen, die hg weer door zware belastingen ,.n n„m„; moest afpersen. Ten slotte was hij als Ariaan bij de geestelijkheid nauwelijks minder gehaat dan als vreemdeling. Zoo is het niet te verwonderen, dat naarmate Zeno zich krachtiger op den troon gevoelde, hll fl P h APT'CpIi o nr»n Tmv» A J 1 • i -> * v^uuciKer ininaer verdroeg. ™ keter Zeno' Hoe evenwel den barbaar uit Italië te verjagen * j 1C land weer aan de Keizerlijke heerschannii te onderwerpen? Zeno bem^n. A* •• .. neerscliaPP1J De Oostgoten. toereikende waren Hij wendde zich dus tot de Oostgoten, die inTnnonië in een zekere afhankfiliikhAiYI ^ hen hpprsrhfp ™ 11Ui vau ^yzantmm woonden. Over neeischte Koning Theodemer. Znn zo.n w** m, , - Theoderik. geboren in 4^4 r T—^ * J" zoon was de beroemde Theoderik, ge ooi en in 4o4 Reeds als achtiariffe knaan o-;,^ ^ d_.__ eri/plaar vnn,. j ^ r ° *"J 1Jaai "yzauuum ais gijzelaar yoo de trouw der Oostgoten. Daar won de hoog begaafde riik ontwikkelde knaap spoedig de gunst van Keizer Leo I. Tien jaren bleef hij de cl7sfekenr1hZOnder ^ Germaansche kracht in ^ boeten, neemt hij ex t t: L r aT8 aaD K ® k,'ijgt ^ ZiD V°°r kunSt en wetenschap; de o^r hi, fWeZe" beStUdeert hÜ' het krijgswezen krijgt hij onde moedig trouw L" 7" G~ to ^ ^ edel- kundt ta ent >Z!'n ' ran ZedeD' maal' te «elük een staat- dig talent van den eersten rang, begaafd met zin voor alle uitingen van den menschelgken geest. Maar te Byzantium ziet hij ook de achter TïïJ 7g uverbo,'Sen makheid van het Romeinsche rijk. In 472 met R 3 t"aar n n te™g' Sp0edig daaraa volgde de breuk * beslotenZbêt?m't t u*™ °ntevredeD over hun woonplaatsen en besloten betere te zoeken in het Romeinsp.h* ,• , Theoderik, koning der Oostgoten, • 4756. Th Th kmt f06316' 0626 " 475 s"erf. Onmiddellijk werd jonge,in, had ei zware havpn f 1-1 " 1 6 vei&iauunouaing met byzantium hand- dracht' r Se,!' Z1f ,WapeUeD tegen de intrigues des Keizers, die tweeacht zaaide in de gelederen van zijn volk. Voortdurende strijd tusschen na 481 wo dt Th Z '"f6'16'! ^ hatStD oaderliaS' het gevolg. Maar eevleid • h" Theoderiks s,eIlmg krachtiger: hij wordt dan door den Keizer , If ' l • W» consul, verkrijgt een gebied in Dacië en Moesië en houdt zelfs een triomf in Konstantinopel. Hij wordt Zeno te machtig. wonder dus, dat bij den Keizer het plan oprees zich door een e en ïgen ze te gelijk van Theoderik én Odoaker te ontdoen. Hij bood *an de Goten Italië aan, mits zij het voor hem op Odoaker veroverden Theoderik ging op het plan in. In 488 brak hij aan het hoofd van zijn volk op ter verovering van Italië. Odoaker meende met zijn goed gedisciplineerde troepen de Oostgoten wel te kunnen weerstaan. Bij de Isonzo wachtte hij den vijand af. Maar hij had zijn krachten overschat: Theoderik forceerde den overgang over de rivier; Odoaker trok ijlings terug. Een tweede slag had in Augustus 489 bij Verona i ï ï • _ mi plaats; ook nier was xiieuueriK overwinnaar. Verona en Milaan vielen den overwinnaar in handen. Odoaker trok terug in Ravenna, waar hij weldra een sterke stelling innam. Hier handhaafde hij zich dan ook zonder moeite. Inmiddels kregen beide partijen bijstand. Terwijl de Westgoten hun stamverwanten te hulp kwamen, overschreden de Bourgondiërs de Alpen als bondgenooten van Odoaker. Tusschen al deze volken kwam het den llden Aug. 490 bij de Adda tot een grooten slag, die over het lot van Italië besliste. De Goten overwonnen: Odoaker bleef in Ravenna opgesloten: Theoderik kon geheel Italië bezetten. Maar zijn dapperen tegenstander was hij niet spoedig meester. Eerst toen het Theoderik gelukte de haven te blokkeeren, dwong de honger Odoaker den 27®ten Februarj 493 2^ yer(Jrag over te geven: hij bedong en verkreeg leven, vrijheid en koninklijken rang. Maar in strijd met het verdrag bleef hij gevangen, kort daarna is hij door Theoderik zelf gedood. 7 mi i • • \ Keizer Anastasius I, als consul. ^ Wdb ineoaenk meester van Beeldje opeen ivoren diptychon in het museum te Berlijn. Italië en van de landen ten Zuiden van den Donau. Zou hij zijn rijk echter beheerschen als stadhouder van Byzantium of als een onafhankelijk Koning? De omstandigheden kwamen ïem te hulp. In April 491 stierf Zeno. Zijn weduwe Ariadne riep nu een hofbeambte, Anastasius I, tot den troon. De Senaat en het leger sloten zichA, ij deze keuze aan. Anastasius was een bezadigd man en een beproefd veldeer. Maar Zeno's verwanten wisten opstanden te veroorzaken, die slechts moeite werden onderdrukt. Zoo is het te verklaren, dat Anastasius zich Theoderik trekt naar Italië, 488. Slag bij de Isonzo, 488 Slag bij Verona, 489. Slag bij de Adda, l Augustus 490. Ravenna veroverd, 7 Februari 493. Odoaker vermoord. « da/xfUi, «i rheoderik «cl6tr*»4du. oning van Italië e/H3 ' 493-526. ïastasius I, 491-518. t lo Besiuur Tan v Theoderik. niet kon verzetten, toen Theoderik zich in 493 door zijn volk als Koning van Italië het erkennen. Duidelijk spreekt daaruit het vaste voornemen een onafan elijk rijk te grondvesten. Zoo begreep men het ook te Byzantium: Anastasius weigerde Theoderik het purper der Westersche Keizers: eerst in - n hlJ daal'toe besluiten. Dat veranderde echter weinig aan de door Theoderik uitgeoefende macht. Voor de Goten, aan wie een derde van het veroverde land werd ingeruimd, bleef hij de volk_skoning. Het kon evenwel met anders, of de nieuwe verhoudingen in een uitgestrekt land moesten de vo smacht verzwakken en die des Konings doen toenemen: de Romeinsche toestanden deden hun invloed op de Gotische gelden. Van een volksverga ering was geen sprake meer: in haar plaats kwam het hof. Zoo werd Theoderik bijna even onbeperkt heerscher over de Goten als over de Romeinen. Als Koning van Italië trad hij geheel in de rechten des Keizersde staatsinrichting bleef gelijk zij sedert Diocletianus was geweest. De grootste moeilijkheid evenwel was het scherpe geloofsverschil tusschen de Katholieke omeinen en de Ariaansche Goten. En bij het streven der bisschoppen \an Rome om zich boven hun ambtgenooten te verheffen, kon het niet anders, of een strijd met het wereldlijk gezag kon slechts door groote inschikkelijkheid beiderzijds worden vermeden. Maar zelfs in de dagen van vrede was toch de verhouding van Katholieken en Arianen nooit zeer hartelijk. Het was Theoderiks ideaal om als vredevorst, als weldoener van land en volk bij de nakomelingschap voort te leven. De grootste zorg werd aan alle onderdeelen van de administratie gewijd. Het leger werd goed verpleegd, maar tevens met klem onder den duim p*pfi nn T-T of mnlif tttah/1 Munt van Theoderik. O —ÏYC1U OtiCLlg gehandhaafd: de in wetten vastgelegde wil des Konings, met zijn willekeur, was de bron van alle recht; voor de rechtszekerheid en veiligheid werd veel gedaan. In het sociale leven greep de Koning in door de geringere vrije bevolking tegen de in macht toenemende groote crrnnrlKo'/iff d 1'D 4n K An/iU /vhw. .a —« Tfc _ 1_ _ 1 _ J ' 1 0 wco^nciiiicii. uu ueicLsiiiigen weraen Daar \aste vormen ingericht; naar eenheid in de financiën werd gestreefd; de staatsinkomsten werden zuinig beheerd; groote zorg werd besteed aan het beheer der domeinen en aan het bijeenbrengen van den koninklijken schat. Niets ontgaat den scherpen blik des Konings. De landbouw wordt door hem bevorderd, ook dooi de di ooglegging der Pontijnsche en Umbrische moerassen en het herstel der waterleidingen. De handel wordt begunstigd door verbetering der wegen, bescherming der markten, verlaging der tollen, uitdieping der rivieren. Wetenschap, vooral rechtswetenschap en geneeskunde werden bevorderd. Het behoud en de herstelling'van de antieke monumenten lagen Theoderik na aan het hart. Ook nieuwe bouwwerken werden naar classieke modellen door hem gesticht. Vooral Rome dankte aan Theoderik in velerlei opzicht een heerlijken nabloei. Maar te Ravenna vooral ontwikkelde zich een eigenaardige kunst, waarvan nog belangrijke monumenten zijn overgebleven: o. a. hetmonumentale koninklijk paleis, vooral om zijn muurschildering belangrijk, en het graf van Theoderik. Evenals in de bouwkunst werkten de classieken nog na op het gebied der literatuur. Cassiodorus en Boetius vormen den overgang van de Oudheid tot de Middeleeuwen.De eerste 1 i i • • mi i • t uezai dij ineoaeriK een grooten invloed; ook na diens dood bleef hij tot 540 een der hoogste staatsambtenaren. Toen trok hij zich terug in het klooster Yivarium, waar hij nog 23 jaren zich ongestoord aan de wetenschap wijdde. Een encyclopedisch gevormd man, wien geen uiting van menschelijk denken vreemd was, heeft hÜ zeer veelsoortige werken nagelaten. Theologie, moraal, psychologie, kerkgeschiedenis beoefende hij, maar bovenal is hij bekend als de schrijver van een geschiedenis der Goten, die wel verloren is, Cassiodorus, 480-563. maar door .Tnrdnnps is gebruikt. Nog meer invloed op de nakomelingschap had Boetius, evenals Cassio- Boetius, dorus een der Romeinen, die steeds het oor des Konings hadden. Ook Boetius ^ 526' Het paleis van Theoderik te Kavenna. Mozaïek in de kerk van S. Apollinare te Ravenna. was een algemeen ontwikkeld man, ervaren in alle wetenschappen der Oudheid, die hij van uitvoerige uitleggingen voorzag. Zoo werd hij een leeraar voor de Middeleeuwen, vooral door zijn bewerking der geschriften van Aristoteles, in de logica, verder in de rekenkunde, meetkunde, sterrenkunde, werktuigkunde, die men later grootendeels uit hem bestudeerde; zijn boek over muziek ïende eeuwen lang als basis voor de beoefening der toonkunst. Maar zijn beroemdste boek is de „Vertroosting der Wijsbegeerte", waarin hij in populairen vorm over wijsbegeerte, liefde, geluk, zaligheid, het "kwaad en zijn straf, de deugd en haar loon, toeval, vrijheid, noodlot en de alwetendheid Gods handelt* hoewel natuurlijk met een Christelijken geest doortrokken, is het boek toch geheel op de basis van het Nieuw-Platonisme opgebouwd. ^ JÏ! :°rmt h6t rijk Van. Theoderik den overgang van den classieken tijd tot e JV ïddeleeuwen. Theoderik zelf vertegenwoordigt in zijn groote veelzijdigheid en onvermoeide werkzaamheid zijn rijk het beste. Hij nam in het Westen de hooge positie der Keizers in. Gaarne noemde men hem met den titel der Caesars. Alle Germanen beschouwden hem als den eerste van hun stam; hij was un scheidsrechter, die bij onderlinge twisten gaarne zijn bemiddeling aanbood. Z-ellS oetfindp nu ppn annrf V\0 f ft ft mi _1 1 /N L. Het rijk der Vandalen. u 1 ttuueie urermaanscne rnken Theoderiks verhouding tot de Vandalen was in den regel vriendschappelijk? beide Germaansche machten vprppniorlAn vinV* .• . # urn aci v UU1 LUI lIJgtüJ van den Keizer in de Middellandsche Zpp t.p hpWi 'On ( ^ aIt lio /1/1 l. J A - _ 1 Genserik t 477. Hunerik, 477—484. v^uiv nauubu oeiae Anaanscne rijken gemeenschappelijke belangen tegenover de Katholieken. De oude Koning Genserik was in 477 gestorven en opgevolgd door zijn zoon Hunerik. Reeds oen werd zichtbaar, dat de militaire kracht van hpf vnlV rlr.^ i 1« * ÜUU UUCIC imaat en door een weelderige levenswijze begon te verzwakken. Bovendien braken oneenigheden in de koninklijke familie uit; om zijn zoon Hilderik e roon te verschaffen, begon Hunerik een ware slachting onder zijn bloedverwanten aan te richten. Ook tegen de Katholieken begon hij een even wreede als nuttelooze vervoleina". GplnklnV «fWf V.Ü Gunthamund, 434—496. ^ —o "y ncui vujgut; naar de wet van Genserik zijn neef Gunthamund op. Een zeer verstandige ï eactie volgde. Aan de Katholieken werdpn ornnto VAArron Kfon r, het den bisschoppen aangedane onrecht hersteld. Intusschen werden de Mooren een steeds dreigender gevaar voor het rijk; geen wonder dus, dat Gunthamund zich tot Theoderik wendde om steun: in 491 slnfAn ™ Thrasamund 496—523. ~ ZjIJ CC11 VC1UUUU. Vjp un amund volgde zijn broeder Thrasamund. Deze vorst, wiens schoonheid en areesteshpsr.h avinor alnrom ö'nr» /J 1_ _ Pa t i — w .. ® wei», neen nog eenmaal net Vandaal- sche rijk tot den ouden glans verheven door een zeer nauwe verbinding met Theoderik, met wiens zuster hij in het huwelijk trad. Meer mopifp tnefto l-i üf I 11A /\ (1 »i. 1 . .1 "1 • • /N 11*.. TT" . De Westgoten. Eurik, 466—481. iiv ueii vreue m uaiiie en mspanië te bewaren. Het rijk der Westgoten had zich langzamerhand over het grootste gedeelte van deze beide landen uitgebreid. Toen het Westromeinsche rijk viel, heerschte koning Eurik, geducht als krijgsman, bovendien een geslepen en doortastend staatsman. Door hem verkreeg het rijk zijn grootste uitbreiding. Het keizerlijk gezag vernietigde hij in Hispanië geheel. Hij drong de Sueven naar Gall/cië terug en versloeg de Britten; hij hield de Bourgondiërs in bedwang en veroverde Auvergne en later het rijke Provence. Eurik was Ao TnafVifio-ctp fï-prmnripn vnrst. UllWvl'T lOtWMIWA xwwviiviQwwv —" ~ ~ - van zijn tijd. Ook zijn binnenlandsch bestuur was te prijzen: hij is de eerste, die het Westgotische gewoonterecht liet opteekenen. Een groot gevaar bleef echter ook in dit rijk de scherpe tegenstelling tusschen het Ariaansche geloof der heerschers en het Katholieke deibevolking. Eurik werd opgevolgd • door zijn zoon Alarik II, Deze zou moeilijke tijden doorleven; want eenige jaren vroeger was in het Noorden van Gallië een jong vorst opgetreden, die de stichter zou worden van een nieuwe heerschappij. Dat was Clovis I, de zoon van Childerik I. Reeds Childerik trachtte zijn klein gebied uit te breiden, maar stuitte daarbij op energieken tegenstand bij den Romeinschen stadhouder in Gallië, Aegidius. Maar afgesneden van Rome moest deze het aanzien, dat Childerik Keulen en Trier veroverde en zijn rijk tot de Loire uitbreidde. Zijn zoon Clovis was vastbesloten zijns vaders werk voort te zetten. Hij vereenigde daarvoor alle eigenschappen in zich. Hij was een dapper en vermetel krijgsman, behendig en volhardend, maar bovenal een geboren heerscher, overal als de meerdere erkend, zijn volk met ruwe kracht, soms met onbarmhartige wreedheid besturend. Aan schier demonische lichaams- en geestkracht paarde hij een vermetele, voor niets terugdeinzende geslepenheid. Al deze eieenschaDnen wer- Voorwerpen, in 1653 gevonden in het graf van Childerik I te Doornik, in het Louvre te Parys. — 11 den in dienst gesteld van een ontembare heerschzucht, die niemand en niets spaarde. Aan alle edele hoedanigheden was Clovis vreemd. Trouw aan zijn woord was hem onbekend; aan de trouw zijner medemenschen geloofde hij niet. Clovis begon met zijn familieleden, met wie hij zijn macht moest deelen, uit den weg te ruimen. Daarop begon hij den strijd tegen Syagrius, den zoon van Aegidius. Sedert' het Keizerschap was te gronde gegaan, had deze den rechtsgrond zijner macht verloren, maar daarmede niet de macht zelf. Alarik II 484—507. Het rijk der f~ Franken. Clovis I, 481-511. I Syagrius en zijn val 486. Slag bij Zülpich. Clovis wordt Christen, 496. ( 1 Strijd met de Westgoten. j ê c C Syagrius was voor Clovis een niet te verachten tegenstander. Maar gelukkig voor dezen werd hij door niemand gesteund. Zoo moest M allen op «gen kracht vertrouwen toen Clovis hem in 486 aanviel. Bij Soissons kwam den Ï-71 Slas'' hoewel zich manmoedig te weer stdde, miest hij den strgd tegen de geweldige macht der Franken opgeven. Hij vluchtte over de Loire naar Alarik, die hem vriendelijk opnam, maar toch niet weigerde hem aan Clovis uit te leverei, die hem wreedaardig liet ter dood brengen , JP® f™0te beteekems van Clovis moet behalve in zijn veroveringen mofdzakelflk worden gezocht in zijn overgang tot het Christendom Hij egi eep, dat hi, als Heiden over zijn Christelijke onderdanen nooit volledig geen8ander dan611 ^ Z°° gehed °hristeI'k 'and als Gallië geen andei dan een Christenvorst regeeren. Naar andere dan zuiver staatkundige motieven behoeft men bij Clovis niet te zoeken. Het kwam er maar op aan, een aanleiding tot de bekeering te vinden, die er een "hl van godsd.enst.ge overtuiging aan -gaf en tevens de Franken, die voor een deel nog aan het voorvaderlijk geloof gehecht waren, niet verbitterde De overlevering heeft zich van de bekeering van Clovis meester gemaakt t ,°H°8erf. m,Wer^g toeSeschreven. Wij hebben het verhaal van Een LZ t l niDg eerSt wil huwen' z0° hB Christen wordt. V,-- ,1 »n ve IS * van CIOV.S' doop na den slag bij Zülpich waar hij de Allemannen versloeg, nadat hij de belofte had afgelegd Christen te zu en worden, zoo God hem de overwinning schonk. De Allemannen worden is hTSTd tT'l WOrdt. een zware batting opgelegd. Maar belangrijker is het feit, dat Clovis zijn gelofte houdt. Op Kerstmis 496 wordt door den heiligen Remigins de doop plechtig aan den Koning voltrokken. Er was te meer reden tot verheuging der geestelijkheid, daar Clovis zich K ^ ^ ^ ™ Wel te ^mers welk behmg had de Koning er bij, zich aan te sluiten bij de Arianen, die in zijn rijk zoo goed als met werden aangetroffen? Door Katholiek te worden ver- ze -ei de hi, zich van den steun van zijn Romeinsche onderdanen en vooral van den veelvermogenden invloed der geestelijkheid. Bovendien was het hoogst ongewenscht in het Frankische rijk een godsdienststrijd in het leven te roepen, die de andere Germaansche rijken zeer had verzwakt. De eerste S!" S,! gS keering had Bourgondië te ondervinden. De geestej id k«am daar m verzet tegen haar koning. Clovis kwam haar te hulp M versloeg de Bourgondmrs in 500 bij Dijon. Er werd een vrede gesloten vaardoor Bourgondië schatplichtig werd. ' Maar veel gewichtiger was Clovis' strijd met de Westgoten. Hoe meer ie Frankische rijk zich uitbreidde, hoe meer de Westgoten zich bedreigd evoelden. Een conflict tusschen Clovis en Alarik Iag in den loop der mgen. Het was een onverstandige politiek van Alarik zich niet met do vis vijanden te verbmden. Öet gevaar werd nog grooter, sedert Clovis werd voor den Senaat gedaagd, die hem, bevreesd voor 's Konings toorn, ter dood veroordeelde. Maar Theoderik wenschte zoo ver niet te gaan; hij sprak slechts Boetius' verbanning uit. Toch bleef deze voorloopig in de gevangenis; maar toen de gisting door de kuiperijen van Byzantium steeds toenam, meende de Koning een voorbeeld te 'moeten stellen en liet het doodvonnis voltrekken. Theoderik heeft hem niet lang overleefd: in Augustus 526 legde ook hij het moede hoofd ter ruste, met zorg vervuld voor de toekomst. Dood van Boetius, 626. Dood van Theoderik, 526. TWEEDE HOOFDSTUK. De tyd van Justinianus. 527 — 565. Athalarik, 526-534 Ainalaswinthe, 526—536." Justinianus I, 527-565. Pu 811 zware taak wachtte Theoderiks opvolger. Ongelukkig jP| was dlt eeü achtjarig kind, zijn kleinzoon Athalarik, onder ® reSentschap zijner moeder, Theoderiks oudste dochter % hSMmk Anialaswinthe' Z# was rijk begaafd, in alle wetenschap en kunst der ouden ontwikkeld, had een krachtigen wil, een scherp verstand, was daarbij voortvarend, ras besloten, vastberaden en koelbloedig. Maar zij schijnt den noodigen tact te hebben gemist om de verschillende elementen te ontzien. Afgezien van de gisting onder de Romeinen, was het toch van den aanvang af bezwaarlijk de krijgshaftige oten aan een vrouw te onderwerpen, en nog wel aan een vrouw, die zich geestelijk nauwer verwant gevoelde en toonde aan de Romeinen dan aan haar eigen vo Deze gespannen toestand werd gevaarlijk, toen in 527 Justinus I UfOr»rl J _1. •• n -r . • uuor zijn neet Justinianus 1. INïettegenstaande zijn Slavische afkomst was deze in geestesbeschaving geheel een Griek geworden, één met zijn volk. Hij was even krachtig van wil, even kloek in het handelen als zijn oom, maar miste geheel diens ruwheid en onbeschaafdheid. Hij was geslepen als Munt van Athalarik. weinigen en eerzuchtig in hooge mate. Met taaie volharding heeft hij zonder rust gearbeid aan zijn levenstaak, de wederoprichting van het Romeinsche rijk m zijn aloude macht. Om dat te bereiken was geen opoffering, geen werkzaamheid hem te groot, maar scheen hem ook ieder middel geoorloofd. Van deze grootsche gedachte paarde hij het ver strekkende plan, ook de nwendige organisatie van het rijk weer op te bouwen naar de aloude beginselen Keizer Justinianus I met zijn hofhouding. Mozaïek in de kerk van San Vitale te Ravenna. UL.jfc Keiserin Theodora met haar hofhouding. Mozaïek in de kerk van San Vitale te Ravenna. De Vandale Hilderik, 523—630- Gelimer, 530—534. Perzië. Khosroes I Nouschirwan 531-579. ] < ] g Oorlog van J ustinianus met de Van-1 dalen, 533. j d v 1T ei V ei ze b( Bi di vil lef be naar den circus; een afschuwelijke slachting wordt aangericht Zoo werd deSgr"oenen 3 meester v*n de ''«ofdstad: de partij van Anastasius, ue gi oenen, was voorgoed vernietigd. » „1, , EerSt„.DU k°" Justinianus zich me» kracht wijden aan zijn verovering- ol Hh T tege" ^ VaDdalen' TI"'fLSamu"d was in 523 opge- g dooi Hildenk, Hunenks zoon. Hij was een zwak en onkrijgshaftig man Door de begunstiging der Katholieken joeg hij de Vandalen tegen zich in het' harnas. Te gelijk verbrak hij het oude verbond met de Oostgoten daaren^ dat de VandalltrinKoninrverachtter'lgZMrhjkStT Vijand' ^ W°nder' ar-r t ^ Krjt . , Wfrd afgezet> Gellmer tot Koning uitgeroepen. Dat was een rechtstreeksche be eedig.ng voor den Keizer: hij verklaarde" Gelimer den oorlog een moote sSmlt T® T Ve"netel N°gaHijd beZaten de Vandale» groote strgdmacht; hun vloot was de geweldigste van hun tijd Bovendien was Byzantium nog niet geheel rustig; ook was de Keizer nog steeds in een oorlog met Perzië gewikkeld. Grensgeschillen leidden daar herha^del "k tot sZnToon bTst S°mS T °0rI°geD' ^ ^ Üjd had 6eD heCTScher den Pe™' hen hoon bestegen, die aan groote gaven als vorst een groote krikshafticheid aarde en die deze fde plannen koesterde als Justinianus GevoeUedeÏÏÏh l;rr r rUgUStUS' Kh°Sr0es 1 Nouschirwan achtte zich de rechtstieeksche nakomeling van Darius en Xerxes en wilde zijn rijk weer tot de nacht verheffen die het onder die groote Koningen had gehad. Zoo kon een £L iïïTï" >• w—"«."i 'ij t 261 aan Khosroes vredesvoorstellen. Voor een groote F ,eD afetand vau alIe ver(Jere eischen kocht hij den vrede met Perzië. iaar Afrika 6 vl^6 ^h^i' ""'k ^ Ke'ZeI' Z'Ch 533 toe tot den tocht let zou natuurlik' ^ a"eS de h°udin« vaD Amalaswinthe. et zon natuurlijk m haar belang zijn geweest zich met de Vandalen teeen ï,ïz ':rr? -idi - ™k ei bitter ng ondei de Goten, dat zij naar buitenlandsche hulp omzag en die g ie Komen. In 5d3 zeilde Belisanus met een groote vloot e":skktend lege; r,fyzantium af-Het begin ™d- « ■wees de hï'van A1WI! 1 ^ Vl°0t °P; zieUten brake° Toen "lisarius eeleeenhe'H ™ SWmth<; onwaardeerbare diensten. Op Sicilië vond - s gelegenheid leger en vloot te herstellen. Intusschen had Gelimer ot naarVS™dim ^ f'geDdeD aa"Val' he' gr00tste «edeelte dnaai Sardinië gezonden. Zoo gelukte het Belisarius zonder moeite ziin rer in September 533 in Afrika aan land te zetten. Hij werd d or I volking als bevrijder begroet. Langs de zee trok hij tegen Karthago op! gebeurtenis deed de woede der Goten ten top stijgen: terecht beschuldigden zij hun Koning van verraad. Het bij Rome staande leger riep naar Oudgermaansch gebruik een groote volksvergadering bijeen. Daar zette men Theodahad af en riep den dapperen Witichis tot Koning uit, een man niet van edelen bloede, maar door heldenroem een der eersten onder de Goten. Theodahad trachtte te ontkomen, maar werd achterhaald en doodgeslagen. Witichis, die veel meer dan zijn voorgangers met de meening van leger „ IT- ïtnlrnmnr» m V> /MI /M-» ^ T~) 1 UJi V Uir\ IIU1V UjJ lLclVtJIlIla IcIUg, ten einde daar alle troepen te verzamelen. Daar huwde hij op bevel van het Gotische volk Mataswinthe, de dochter van Amalaswinthe. Kort daarna gaf Rome zich, vooral op voorgang van den bisschop, aan Belisarius over. De toestand van Witichis was hooa-st hedpnkpliik Munt van Witichis. * «J . en dit te meer, daar hij ook in het Westen bedreigd werd door de Franken, die invallen deden in Provence, Toen Clovis in 511 stierf, had hij er voor gezorgd, dat er geen mannelijke Merovingers meer in leven waren dan zijn eigen zoons: Theoderik I, Clotai; I, Childebert en Chlodomir verdeelden het rijk. Niettegenstaande deze verdeeling bleef het rijk één geheel, niet alleen in naam, maar ook inderdaad. Want hoezeer de nakomelingen van Clovis elkander bloedig hebben bestreden, tegenover het buitenland bleven zij eensgezind. Duidelijk blijkt die eenheid uit de gemeenschappelijk gevoerde oorlogen, waarbij den oudsten broeder de voorrang werd gegeven. In 524 sneuvelde Chlodomir in den strijd tegen de Bourgondiërs; Chlotar en Childebert verdeelden zijn rijk. Zoo werd hetbeginselj der rijksverdeeling in het rijksbelang zelf, maar met de afschuwelijkste middelen, moord en doodslag, niet verder voortgezet. Het was Theoderik voornamelijk, die, gesteund door zijn broeders en met behulp der Saksers, in 531 de Thuringers tot onderwerping bracht. Thuringen werd tusschen Franken en Saksen ver-' deeld: den Thuringers bleef slechts een klein gebied tot woonplaats. Ook in Zuid-Gallië werd destijds gestreden. Childebert was hier in strijd geiaakt met den Koning der Westgoten, Amalarik. Deze was gehuwd met Clotilde, een dochter van Clovis. Op het hulpgeroep van deze, door haar gemaal verwaarloosde Koningin, deed Childebert een aanval op het Westgotische rijk. Amalarik werd bij Narbonne verslagen en eenigen tijd daarna door zijn leger vermoord. Hij was de laatste van den stam van Alarik. Sedert werd de kroon de speelbal van den eerzuchtigen, krijgshaftigen adel, soms gesteund door een dweepzuchtige, heerschzuchtige geestelijkheid. Geen drie koningen uit hetzelfde geslacht hebben sedert over de Westgoten geregeerd; telkens grepen vermetele veldheeren naar het staatsgezag; bedenkelijke afwisseling \an i uw despotisme en schromelijke anarchie was het onvermijdelijk gevolg. De eerste, die zich de kroon op het hoofd zette, was Theudis. Geen oogenblik zat hij rustig op den troon: steeds drongen de Franken* verder Witichis, 536^5407 Theodahad f. I . Clovis +, 511. Verdeeling van het rijk in vier deelen. Verdeeling van het rijk n drie deelen, 524. Thuringen onderworpen. yX Slag bij Narbonne. Amalarik +, 531. Theudis, 531-548. met den Keizer in vriendschappelijke verstandhouding. In het leger vai Narses bevonden zich groote afdeelingen Longobarden. Zoo kenden velen vai hen Italië. Zoolang Justinianus leefde, bleef deze vriendschap bestaan; maa onder Justinus veranderde dat. De Longobarden, door de Gepiden in he nauw gebracht, riepen s Keizers hulp in, maar deze weigerde. De Longobardei vielen toch in 567 de Gepiden aan en versloegen hen volledig. Toen eers zond Justinus, wien de Longobarden te machtig werden, een leger op her af: het werd verslagen. Daardoor was de breuk volledig. De Longobardei stonden onmiddellijk hun eigen gebied af aan de Avaren en trokken op on elders, in Italië een nieuw gebied te veroveren. Hier was het Keizerlijk gezag geheel ondermijnd door de Keizerlijke icgeeiing zelf. Zwaar als lood drukte de gouden schepter van den recht geloovigen Keizer. Dat wist de Longobardische Koning Alboin. Hij was een krijgshaftig man van weinig beschaving, maar behendig en geslepen. Zeker van den steun der Avaren, beveiligd door een bondgenootschap met de Franken, aanvaardde hij in April 568 den tocht naar Italië. Hij verscheen eerst m Venetie, waar hij zoo goed als geen weerstand vond. Verona en Milaan werden zonder moeite door hem genomen. Eerst Pavia bood hem drie jaren Jang energieken tegenstand. Dat was Alboins laatste heldenfeit. In het volgende jaar is hij vermoord, naar de beroemde sage verhaalt, door toedoen van zijn gemalin Rosamunde. Alboin had nog slechts de Po vlakte veroverd, ie naar zijn volk den naam Lombardije verkreeg. Na hem beproefden de aanzienlijken een regeering zonder vorst, maar het volk duldde dat niet lang en nep weer om een Koning. Noodgedrongen verkoos de adel in 584 den dapperen Authari tot Koning. Nog voordat het zoover kwam, was Justinus II in 578 gestorven. Zijn regeering was weinig anders geweest dan de vernietiging van wat Justinianus had opgebouwd. In het Westen verloor hij een groot gedeelte van Italië. Uok in het Oosten was hij niet gelukkig. Ongeveer 570 begon de oorlog met erzië opnieuw. De veldheer Marcianus rukte tegen Perzië op en begon Misibis te belegeren. Ongelukkig moest hij terugtrekken, en dat te eerder, daar osioes ouschirwan in 573 de gewichtige grensvesting Dara had veroverd: öyrie lag voor de Perzen open. Ter zelfder tijd deden de Avaren invallen in de Balkanlanden. Justinus besloot nu een krachtig krijgsman aan zijn troon e ver inden: in 574 benoemde hij den bevelhebber der lijfwacht, Tiberius caesai. eze volgde hem ook op. Zijn regeering beantwoordde geheel aan verwac tingen. Tiberius II was een ervaren, omzichtig krijgsman en politicus, rechtvaardig en milddadig. Met Khosroës knoopte hij vredesonder- 579 8 ing®n aan' die een goed resultaat schenen te zullen hebben; maar in e 0U(^e Koning: zijn opvolger weigerde de onderhandelingen strppri ° ten\Zo° werd de oorlog hervat; 's Keizers schoonzoon Mauritius ^ uiterst gelukkig. Maar reeds het volgende jaar werd hij terug- ï ï r t i fc i i i De Longobarden in ■ Italië, 5G8. Alboin. Pavia veroverd, 571. Alboin f 572. Authari, 684—691. Oorlog met Perzië, 570. Tiberius II, 578 - 582. Mauritius, 1382—602. Munt van Keizer Mauritius. geroepen om zelf de kroon te aanvaarden. Hij was een man van een voortreffelijk karakter en grondige ontwikkeling, een bekwaam veldheer en staats¬ man. Hij aanvaardde de regeering onder moeilijke omstandigheden. De Longobarden drongen steeds verder Italië binnen; in het Oosten dreigden de Perzen. De Keizer gevoelde zich te zwak om te gelijk naar twee zijden front te maken. Hij verschafte zich dus bondgenooten, die in Italië zijn vijanden zouden Verwarring ' f\ in het Frankische rijk. Brunehilde en Fredegonde. I j Politiek der 1 Longobarden. I ^ 1 i 1 ( 1 i ( 1 \ c kunnen bestrijden, de Franken. De \ rede onder de vier zonen van Chlotar I was niet bestendig geweest. Sigebert en Chilperik bestreden elkander bijna voortdurend. Een oogenblik was het vrede, toen Charibert in 567 stierf: Chilperik, Sigebert en Gontram werden het over de verdeeling van zijn gebied eens. Maar de strijd brak eerst voorgoed los na de Westgotische huwelijken van Sigebert en Chilperik. Deze laatste liet kort na het huwelijk Gaileswintha worgen, op aanstoken van zijn minnares, de schoone, maar heerschzuchtige en bloeddorstige Fredegonde, die hij daarna huwde. Van dat oogenblik af haatte Brunehilde! Fredegonde met een diepen onverwoestbaren haat; haar mededingster gaf haar daarin niets toe. Deze haat is de bron geworden van een reeks van gruwelen, zooals zelfs de bloedige geschiedenis der Merovingers nog niet had aanschouwd. Het Frankische koningshuis, krachtig in handelen, ijzersterk van vuist, heerschzuchtig en vermetel, maar tevens overgegeven aan de meest toomelooze driften en zich bevlekkend door de afschuwelijkste moorden en de tegenaatuurlijkste geslachtelijke zonden, scheen door den haat van twee vrouwen tot de uiterste grens der zelfvernietiging te zullen komen. Bijna geen oogenblik rustte de verwoede strijd tusschen beide Koninginnen en hun echtgenooten, waarin soms ook Gontram was betrokken. Soms kwamen nog verbonden tot stand tusschen twee of zelfs drie der broeders, waar het gold een buitenandschen vijand te bestrijden. Zulke vijanden waren de Longobarden en de baksen. De Longobarden, aan orde en tucht weinig gewoon en niet altijd geregeerd door krachtige koningen, volgden een zeer onverstandige politiek )ij hun verovering van Italië. Zij hadden zich over Italië moeten verbreiden ?n de Byzantijnsche heerschappij vernietigen, in het algemeen zich tot Italië noeten bepalen, en wel in verbond met de Merovingers. Maar zij lieten ntegendeel Italië aan zijn lot over, trokken de Alpen over en verwoestten le Rhónelanden. En al konden zij daar geen duurzame veroveringen maken, ïun invallen waren lastig genoeg en noodzaakten de Merovingers altijd op ïun hoede te zijn. Soms ook vielen de Saksen in Gallië, overal plunderende, illes verwoestende. Maar ook zij werden teruggewezen. In 574 ontstond een nieuwe oorlog tusschen Sigebert en Chilperik, met wien Gontram zich verbond. Maar al spoedig wist Sigebert Gontram op zijn zijde te biengen, Chilperik geraakte dan ook bedenkelyk in het nauw. Toen nam Fredegonde haar toevlucht tot het uiterste middel, den sluipmoord. In 575 werd Sigebert door twee harer dienaren vermoord. Brunehilde zwoer wraak en voedde haar kinderen in haat tegen Fredegonde op. Haar zoontje Childebert II werd tot Koning uitgeroepen: zij zelf verkreeg het bestuur iu overleg met den Frankischen adel in handen. Natuurlijk werd de oorlog voortgezet. Brunehilde viel evenwel reeds in 576 in handen van Chilperik, maar ontvluchtte spoedig. Zij verkreeg nu ook de hulp van Gontram, die Childebert als zoon aannam. En steeds duurde de oorlog voort, zonder dat één van beide partijen de bovenhand verkreeg, terwijl de ergerlijkste gruwelen werden bedreven. Chilperiks macht werd daardoor zeer bedreigd. Gelukkig liet Childebert zich al spoedig met de Italiaansche zaken in. Hij werd daartoe bewogen door rijke geschenken van Keizer Mauritius,-inderdaad drong Childebert tot tweemaal toe in Italië door, maar hij vond hier den krachtigen Authaii tegenover zich. Hij sloot dus met 4ezen een verdrag, waardoor de goede vriendschap weer werd hersteld. Evenmin kon Mauritius Childebert . er toe bewegen den alouden strijd der Franken tegen de Westgoten te hervatten. In Spanje was in 568 Leova tot opvolger van Athanagild gekozen. Na zijn dood volgde hem zijn broeder Leovigild op. Hij is een der krachtigste Westgotische Koningen; zijn figuur is een van beteekenis in de geschiedenis van Spanje. Hij was niet in de eerste plaats krijgsman, maar bezat groote gaven Broederoorlog in Frankrijk. Sigebert vermoord, 675. De Westgoten. Leova, •567-572. Leovigild, 572-58G. dib zegent en was begaafd met een scherp verstand en een ijzeren wil, maar wist bovendien steeds van de omstandigheden partij te trekken en zijn wenschen naaide kansen op hun vervulling te schikken. Begaafd met groote menschenkennis en gewoon te heerschen, bezat hij tevens den tact zich te doen gehoorzamen. Zulk Munt van Leovigild. een Koning was in Spanje noodig. De Franken vielen voortdurend in Septimanië, de Sueven kwamen telkens uit hun ongenaakbare bergen te voorschijn; de Byzantijnen vergrootten hun gebied. En al deze Katholieke vijanden werden door de Katholieke bevolking met instemming ontvangen: het bestaan van het Westgotische koningschap scheen nog een quaestie van tijd. Slechts aan Leovigilds krachtige persoonlijkheid was het te danken, dat hij overal zegevierde. Eerst drong hij de Byzantijnen terug en heroverde in 571 Cordova. In het volgende jaar bedwong hij de Sueven; hun rijk ging te niet. Hij onderwierp overal alle opstandelingen. Eerst toen besloot Leovigild zijn kouingsmacht te versterken. De adellijke anarchie had den Koning slechts een uiterst geringe macht gelaten. Het door steile bergen in een groot aantal provinciën verdeelde land begunstigde de opkomst van kleine machthebbers. De adel Opstand va: Hermenegilc Oorlog met Perzië. Khosroës II Parwiz, 590—G28. Mauritius' strijd met de Avaren. oefende een bijna onbeperkt gezag uit over vrijen en onvrijen. Dezen adel nu bedwong Leovigild door harde, soms wreede maatregelen. De geldmiddelen werden door hem op vasten voet gebracht. Hij vestigde zijn residentie te Toledo. In 572 dreef hij ten slotte de erkenning zijner twee zonen, Hermenegild en Rekared, als mederegenten en opvolgers door. Nog zou Leovigild een zwaren kamp moeten doorstaan. Hermenegild werd door den invloed zijner Frankische gemalin tot het Katholicisme bekeerd, i Erger nog was het, dat deze zoon zich in verbinding stelde met Byzantijnen en Sueven; onder den invloed van Katholieke bisschoppen nam hij den konings^ titel aan en stond zijn vader naar het leven. Het scheen, dat zelfs Leovigild dezen aanval niet zou kunnen weerstaan. Maar ten slotte bleef hij toch meester van den toestand. Door gematigdheid en welwillendheid aan den eenen, gestrengheid en bestraffing aan den anderen kant, gelukte het hem zijn zoon het grootste gedeelte van zijn aanhang te ontrukken. De Merovingers en de Sueven wist hij te verslaan. Nu eerst begon de Koning zijn zoon zelf te bestrijden. Na het verlies van Sevilla en Cordova moest Hermenegild zich overgeven. In 585 werd hij onthoofd. Keizer Mauritius had den val van Hermenegild niet kunnen verhinderen. Zijn rijk scheen een langzame vernietiging tegemoet te gaan; overal verloorTÉ■befr gebied. Mauritius maakte zich door zijn zuinigheid bij het leger gehaat. ' Dat werkte weer terug op den oorlog met Perzië. Maar de verwarde toestanden in het Sassanidenrijk zelf maakten het Mauritius mogelijk den oorlog tot een goed einde te brengen. Koning Khosroës II Parwiz werd door een overwel- /1 1 fvnn nn n mi 1t tt/-mw1 •■/-> wt ^ ^ M ^ » J Munt van Khosroës II. I1J1V VCIUICVCil Cll VU1IU een toevlucht bij Mauritius, die zich deze schoone gelegenheid om invloed in Perzië te verkrijgen niet liet ontsnappen. Bij verdrag beloofde Mauritius Khosroës zijn hulp tegen den afstand van Dara en eenige andere steden. Dit verdrag werd uitgevoerd. De Koning < i 1_ 1 i 1 p .1 n j •• ï i j uuk itciii nei iiuuiu van een oyzaiiLijnscri leger in 593 Perzië binnen en kwam weer in het bezit van zijn rijk. Seded/j was de Grieksche invloed aan het Perzische hof overheerschend. Het was meer dan tijd, dat in het Oosten een bevredigende toestand werd1^ geschapen. Op het Balkanschiereiland zelf had Mauritius de Avaren te bestrijden. Thracië was door hen bezet: tot in Griekenland drongen zij door. Aan deze aanvallen wilde Mauritius een einde maken. Dat gelukte hem slechts ten deele. Wel werden de Avaren herhaaldelijk teruggedreven, maar zij kwamen telkens terug. Daarbij werd het leger hoe langer hoe ontevredener door 's Keizers bezuinigingen. Eindelijk kon hij in G00 een vrede met hen sluiten, waarbij zij den Donau als rijksgrens erkenden. Maar reeds het volgende jaar werd deze vrede weer verbroken.. In 601 drongen de Byzantijnen door tot aan de Theiss, in 602 tot in Walachije. Toen riep Mauritius het noodlot over zijr hoofd, door het leger te bevelen in die onherbergzame oorden de winter kwartieren te betrekken. De troepen weigerden en riepen hun bevelhebber Phokas tot Keizer uit. Deze trok naar Konstantinopel, waar de bevolking met de troepen gemeene zaak maaktè; daar deed hij Mauritius en zijn geheele familie vermoorden en zich tot Keizer kronen. Hij was een onbeduidend dwingeland; overal schoot hij dan ook te kort. Khosroës II greep onmiddellijk naar de wapenen om Mauritius' dood te wreken. Geen Keizer heeft zoo ongelukkig m het Oosten geoorloogd als Phokas. Geheel Mesopotamië eindelijk zelfs Edessa, viel in de handen der Perzen; zij drongen diep in Klem-Azie door: de Perzische ruiterij verscheen in 609 aan den Bosporus. In het Westen ging het met beter; Phokas was niet in staat den voortgang er Longobarden te stuiten. Authari had de grootste moeite zijn hertogen on er den duim te houden: zoowel om zijn aanzien te vergrooten als om een bondgenoot te winnen, vroeg hij dus de hand van de Beiersche koningsdochter ïeodelinde. Maar ingeklemd tusschen Byzantijnen en Franken, had hij nog steeds een uiterst moeilijke positie. Voor Childebert was het een belangrijk voordeel, dat Chilperik in 584 werd vermoord. De macht van Fredegonde scheen gebroken. Van alle zonen van ïpenk was alleen een kind van weinige maanden, Chlotar II, overgebleven. Evenmin als vroeger aan Brunehilde, gunde de adel aan Fredegonde het uitsluitende regentschap. Onmiddellijk daarna hervatten Brunehilde en ïldebert den strijd met Fredegonde. Daartegen zocht deze steun bij Gontram wien zij haar rijk en haar zoon aanbood. Van deze woeste partijtwisten maakte de adel gebruik door zijn macht belangrijk uit te breiden. Anarchie heerschte in het Frankenrijk. Fredegonde waagde nogmaals een sluipmoordenaar op Brunehilde af té zenden; deze ontdekte echter den aanslag. Ook daarom verzoende Gontram zich met Childebert. Door dit verbond werd fredegonde tot toenadering gedreven tot Leovigild. lil 086 had Leovigild zich genoodzaakt gezien nogmaals het zwaard te rekken nogmaals ter overwinning. Niet alleen bleef het Gotische gebied in ,'a 10 6 oudeu> maar het werd zelfs nog uitgebreid. Maar te midden van de aarop gevog e vredesonderhandelingen stierf de groote Koning in Mei 586. ij werd opgevolgd door zijn zoon Rekkared. Met hem kwam een groote verandering ,n den Westgotischen staat: hij ging van de Ariaansche tot de atholieke geloofsbelijdenis over. Daartoe moest het op den duur komen. Z. v®rhoudl"e van het betrekkelijk gering aantal Goten tot de meerderheid R ,, '®P.amerS Was onhoudbaar. Het was een politieke noodzakelijkheid toen deliik* d °Ve''gang voltl'ok- De verdere bekeering der Goten ging geleivan wl!'U'ee° "'oei'ükheden heeft gegeven, bewijst de opportuniteit A.. overgang. Deze vond sedert een krachtigen steun bij de 6 t Phokas, G02—(510. • Authari. • ' Chilperik f 581. Chlotar II, èsi—G21. "*** Ua.*! x. I K. i Rekkared, 586-601. Hij wordt Katholiek. Oorlog van Franken en Byzantijnen tegen Authari, 589 - 596. geestelijkheid, die hem niet weinig te stade kwam bij zijn strijd met den adel. Maar natuurlijk deed de geestelijkheid niets voor niets; de kroon, aan de voogdij van den adel ontsnapt, geraakte onder die der geestelijkheid. De priesterheerschappij in Spanje dagteek ent van dezen tijd. Het lag voor de hand, dat Rekkared ook naar verzoening met zijn geloofsgenooten, de Franken, zou streven. Bij Gontram gelukte dat niet, maar met Childebert sloot Rekkared een nauw verbond. Zoo kreeg Childebert zijn handen vrij om zich weder met Italië te bemoeien. In 589 verscheen hij daar met een groot leger; Authari gevoelde zich niet krachtig genoeg hem te weerstaan en bood een zeer nadeeligen vrede aan. Tegen belofte van Haarkam en vvaaierfoedraal van Koningin Theodelinde. In den Dom te Monza. » Authari f- Agilulf, 590—(115. schatting en gewapende hulp in den oorlog, lieten de Franken zich bewegen naar hun land terng te keercn. Of Authari zich aan zijn belofte niet gehouden heeft, is onzeker; maar in 590 verbond Childebert zich met den Byzantijnschen exarch tot een gemeenschappelijken aanval op de Longobarden. Thans bleek hoe zwak hun rijk nog was. De Franken drongen de Alpen over; Authari moest op Pavia terugtrekken; de Byzantijnen veroverden vele steden. Te Verona vereenigden zich Franken en Byzantijnen: alleen Pavia en Milaan waren nog in de handen der Longobarden. Maar toen de winler naderde, trok Childebert naar Gallië terug. Zoo werd Authari van een dreigenden ondergang gered; nog in 590 stierf hij. Zooveel invloed had Theodelinde^ dat men het aan haar overliet een nieuwen koning en gemaal te verkiezen. Zij koos den krachtigen Agilnlf. Agilulf is de eigenlijke stichter van het Longobardische rijk. Hij sloot eerst vrede niet de Franken. Daarna zette hij de verovering van Italië voort: hij bezette Cremona, Mantua en Padua en drong de Byzantijnen binnen; Ravenna terug. Door gelukkige veldtochten gelukte het hem en zijn hertogen bijna geheel Italië te veroveren. Slechts Ravenna, de zuidspits van het schiereiland en de eilanden bleven in de macht van den Keizer. Want hoe zonder¬ ling deze fout ook was, de Longobarden zijn er nooit toe gekomen een vloot uit te rusten. Toch moest Phokas, die zich alleen door een afschuwelijk schrikbewind kon staande houden en bovendien in het Oosten een gevaarlijken strijd had uit te vechten, de zaken in Italië haar gang laten gaan. Ook Rome hebben de Longobarden nooit bezeten. Eenige malen is de stad door hen aangevallen, maar tevergeefs. Het is voor de ontwikkeling van de Katholieke Kerk en de pauselijke macht vau de grootste beteekenis geweest, dat sedert 555 de bisschop van Rome in Italië geen opperheer meer boven zich had. De Keizer zetelde ver weg in Byzantium, diens stadhouder in Ravenna, door Longobardisch gebied van Rome afgescheiden. Zoo is het te verklaren, dat de bisschop van Rome langzamerhand zich een machtigen invloed wist te verschaffen, dien hij slechts had te deelen met den Romeinschen adel en het volk zelf. En juist in dezen tijd werd de stoel van St. Piet er bezet door krachtige kerkvorsten, die nooit uit het oog verloren, dat een machtige kerk door tijdelijke middelen veel kan doen tot verbreiding van het Godsrijk op aarde. Een der indrukwekkendste figuren uit dezen tijd is Gregorius I, de Groote. Toen hij den stoel van Sint Fieter beklom, was de verhouding tot Byzantium zeer gespannen. De patriarch van Konstantinopel had zich tot opperbisschop van de Kerk verklaard; Gregorius weigerde echter zich aan den Giiekschen kerkvorst te onderwerpen; zelfs toen Mauritius dezen laatste ondersteunde, was hii niet tot TU 1 , •' O * ~ Mede om den patriarch een les in de nederigheid te geven, nam hij den ite knecht der knechten Gods aan. Het was voor Gregorius een geluk, toen auntius in 602 werd vermoord en Phokas zijn plaats innam. De nieuwe Keizer, die overal steun zocht, verleende den bisschop van Rome de uitgeste concessiën. Van de aanspraken van den patriarch was geen sprake meer; groote voorrechten werden aan Gregorius in Rome verleend ten koste Macht van den bisschop van Rome. Gregorius de Groote 590—604. Kroon van Theodelinde en kruis van Agilulf. In den Dom te Monza. toetrpvfin io WPo-on Dt' Atigelsaksen in Britannië. van het Keizei lijk gezag. Zoo werd Gregorius de machtigste bisschop van het Westen. Zijn hooge positie werd daar overal erkend door de Katholieke vorsten en de bevolking. Het was geen aanmatiging, toen Gregorins zich als bisschop van Rome bij uitsluiting van alle andere bisschoppen paus (vader) liet noemen. Het was ook onder Gregorius, dat definitief de bekeering van de Britsche eilanden werd begonnen. In de Engelsche geschiedenis vindt men het merkwaardig verschijnsel, dat de documenteel bekende geschiedenis afgebroken wordt door een sagentijd. Het Romeinsche en het Angelsaksische Britannië is ons vrij goed bekend. Maar daartusschen ligt van de vierde tot de zevende eeuw de sagentijd der Britten. Slechts dit eene weten wij, dat vermoedelijk in de vijfde eeuw een deel der Saksen met de Angelen zich op de kusten van Britannië heeft neergezet. Het verhaal zegt, dat de Britten na het vertrek der Romeinsche legioenen zich prijsgegeven bevonden aan de invallen der woeste Pieten en Scoten; om tegen hen beveiligd te zijn, zouden zij dan de hulp der Angelen en Saksen hebben ingeroepen. Of Hengistx en Horsa historische personen zijn, ïs hoogst~twijfelachtig; het jaar 449, waarin gewoonlijk de komst der Angelsaksen wordt gesteld, is evenzeer aan bedenking onderhevig. Van den strijd, dien de Angelsaksen tegen de Britten hebben gestreden, is weinig bekend, ten minste historisch bekend: overigens is deze kamp zoo vermaard geworden als de strijd voor Troje of voor Thebe, als de oudste geschiedenis van Rome. Want in dezen tijd ontstaan de sagen van den Arthurcyclus, de heldendaden van de ridders der Tafelronde, later verchristelijkt door de verbinding met het Heilige Graal. Deze sagen leefden onder de Britten voort, werden door Engelsche geschiedschrijvers in deftig Latijn te boek gesteld en Paus Gregorius de Groote. Ivoren diptychon in den Dom te Monza. vonden daaidooi hun weg naar Frankrijk, waar zij het aanzyu gaven aan dit groote heldendichten, die in de Middeleeuwen zoo geliefd waren. Uit hei Fransch werden zij in alle talen vertaald; zoo vonden de Britsche helden veelszins vervormd en van karakter veranderd, hun weg de geheele wereld door Maai het ïesultaat van den strijd is ons bekend. De Angelsaksen kwamen in het bezit van het grootste en beste deel des lands: overal zijn kleine rijkjes ontstaan. Wij vinden melding gemaakt van een zoogenaamde heptarchie: Kent, Sussex, Essex, Wessex, Oost-Anglië, Mercië en Northumberland. Noch het getal, noch de grenzen dezer staatjes staan volkomen vast; splitsing en vereeniging moeten zijn voorgekomen. Maar ten slotte blijven dan toch de genoemde zeven over. Dat het Christendom reeds in den Romeinschen tijd vasten voet in Bntannië had gezet, is bekend; dat het er daarna geheel zou zijn verdwenen, is moeilijk aan te nemen. Maar de Angelsaksen waren nog Heidenen.' Evenmin waren de Kelten in Ierland en Schotland voor het nieuwe geloof gewonnen. Maar dit veranderde. Ierland is in de vijfde eeu,v bekeerd dooiden Heiligen Patricius. Bij paukenslag riep hij het 'volk op het veld bijeen en verhaalde hun van het leven en de leer van Christus. Overal vernietigde hij de afgodsbeelden door de kracht van zijn gebed. Hij zuiverde het eiland van giftige slangen en andere plagen. Zoo meldt de legende. Zeker is het, dat hij te Arrnagh zijn aartsbisschoppelijken zetel vestigde. Een eeuw later' in de zesde eeuw, predikte de Heilige Columbanus in Schotland, als Christus gevolgd door twaalf discipelen. In hem zien wij tevens den eerste van een hoogst merkwaardige reeks Britsche mannen, die, bezield met een heiligen ijver voor Christus en zijn Kerk, van hun eilanden naar het vasteland overstaken om daar zijn geloof aan de blinde Heidenen te prediken. Het is merkwaardig, dat de bekeering der Angelsaksen niet van Ierland of Schotland is uitgegaan. Bekend is het verhaal, dat paus Gregorius eens op de markt te Rome jonge Angelsaksische slaven zou hebben gezien en verrukt over hun schoonheid van gelaat en lichaamsbouw, met droefenis had vernomen, dat dit volk nog Heidensch was. Hoe dit zij, hij besloot aan hun beeenng onmiddellijk de hand te slaan. Sint Augustinus werd in 596 door hems tot bisschop gewijd en naar Engeland gezonden. Koning Ethelbert van Kent ontving hem vriendelijk en gaf hem verlof het Christendom te prediken. angzamerhand werden de Angelsaksen voor Christus gewonnen; zonder dwang van oogerhand nam het volk de nieuwe godsleer aan. Augustinus vestigde zijn bisschoppelijken zetel te Canterbury. Eindelijk nam ook Ethelbert zelf iet Christendom aan. Langzamerhand verbreidde het Christendom zich over a e ngelsaksische rijken. De Paus kon zich de kerstening van Engeland meer dan van eenig ander land tot eere rekenen; er ontstond een intieme e re ing tusschen Rome en Engeland, die in latere eeuwen dikwijls tot ievi^( botsingen aanleiding hefeft gegeven. Het Christendom in Britannië en Ierland. S. Patricius. S. Columbanus. .Augustinus. Strijd tusschen Brunehilde en Fredegonde. Verdrag van Andelot, 587. Childebert f, 59G. ] I i 1 1 redegondef,! 5(J7. ] .( e t c c l i 1 z I k d \ e De bekeering van Engeland was begunstigd door de Frankische koningen, die overal de verbreiding van het Christendom in de hand werkten. Daarmede is niet gezegd, dat zij zich 'door de regelen der Christelijke moraal lieten leiden; verre van daar. Nog altijd leefden Fredegonde en Brunehilde als onverzoenbare vijandinnen. Fredegonde's positie werd echter hoe langer hoe bedenkelijker, \ooral nadat Childebert met Gontram in 587 het erfverbroedeïingsveidiag van Andelot had gesloten. In 593 stierf Gontram kinderloos; krachtens het verdrag van Andelot volgde Childebert zijn oom op. Alleen in het boorden bestuurde Fredegonde nog het rijk van Doornik voor haar zo°n Chlotar II. Zij was voorloopig veilig, daar Childebert in de volgende jaren voortdurend werd beziggehouden door oorlogen met de Britten, bovendien door geweldige oorlogen en volksverhuizingen in Germanië, waar Saksen en Zwaben elkander bestreden en waar de Slaven hoe langer hoe meer Westwaarts opschoven, ten slotte door moeilijkheden met de Beieren. Met Byzantium bleef hij steeds in verbinding; zijn oog bleef op Italië gevestigd, waar het Longobai dische rijk in tusschen steeds krachtiger werd. Ongelukkig stierf Childebert reeds in 596. Ware hij blijven leven, ongetwijfeld zou hij ten slotte het geheele Frankische rijk onder zijn schepter hebben vereenigd. Hij werd in Austrasië_opgevolgd door zijn zoon Theodebert II 3n in Bourgondië door zijn zoon Theoderik II, onder regentschap van hun grootmoeder Brunehilde. Met kracht greep de energieke vorstin wederom de :eugels van het bewind in handen; maar wederom had zij veel te strijden net de aristocratie, geestelijke en wereldlijke, die de voogdij van een vrouw slechts noode verdroeg. Gelukkig voor haar stierf Fredegonde in 597. Maar Brunehilde werd reeds in 599 uit het rijk van Theodebert verdreven en i luchtte naar Theoderik. Maar ook in diens rijk had zij voortdurend te strijden met den adel; deze werd aangevoerd door den major domus, den ïolmeier, het hoofd der koninklijke hofhouding, die in deze positie in de mmiddellijke omgeving van den Koning stond en daardoor langzamerhand ;en grooten invloed had verworven. Zoo werd dit hofambt van lieverlede 'en belangrijk staatsambt. Tegenover den Koning vertegenwoordigde hij den idel. Was hij een krachtig man, die zijn standgenooten wist te leiden, dan :on hij de machtigste man in den staat worden, vooral wanneer de Koning ninderjarig of leidzaam was. De geschiedenis van deze tijden is niet zeer helder. Zeker is het, dat .heodebert en Theoderik in den strijd tegen Fredegonde's zoon Chlotar II ich nauw verbonden. Maar ook dikwijls bestreden de broeders elkander; brunehilde stond daarbij aan Theoderiks zijde. Maar de adel dwong beide oningen vrede te sluiten. Dat was een groote nederlaag voor Brunehilde; lat is het begin van het einde. Brunehilde, reeds uit Austrasië verdreven, erloor langzamerhand ook haar gezag in Bourgondië. Zoo stond zij aan de ene zijde tegenover Chlotar, aan de andere tegenover den adel in de wapenen. Haar positie werd nog zwakker, toen wederom tusschen Theodebert en Theoderik strijd ontstond: Brunehilde stond als vroeger aan de zijde van den laatste. In 612 overwon Theoderik; hij nam Theodebert gevangen, die kort daarna werd gedood. Theoderik stelde zich aan het hoofd van Austrasiërs en Bourgondiërs en bereidde een inval in Chlotars gebied voor. "YT n n n 1 m ü f rv r\ rlnl in iuaai juiou up uat uugcnlmiiy iö hij gestorven. Daarmede viel met één slag Brunehildes macht, want wel aanvaardde zij het regentschap voorTheoderiks kinderen, maar de adel was haar heerschappij moede. Aan het hoofd van dezen adel stelden zich twee mannen, die den grondslag zouden leggen tot het roemrijke geslacht, dat het door misdaden onteerde, ten slotte in volslagen onbeduidendheid ondergegane Merovingische koningsgeslacht zou vervangen, dat der Karov lingen of der Arnulfingen. Dat waren Arnulf, later bisschop >van Metz, en Pepijn de Oude of van Landen. Zij noodigden onmiddellijk na Theoderiks dood Chlotar uit, Brunehilde van het 1 egentschap te ontzetten en zelf het bestuur over Austrasië te aanvaarden. Fredegondes zoon aarzelde geen oogenblik aan deze oproeping gehoor te geven. Wel riep Brunehilde den adel te wapen, maar slechts weinie-en voeten varTrhl Z°° 'agen Austrasië en Bourgondië weldra aan de Winnaar in I H ®rune'lllde haar acl,tei'klci"k""'ei'en vielen den over- werden eerst d^ ™ g6en ge"ade te hoPe,,: °P bevel een **» * «» - - 1 cu uuuugesieept. eenigd^ir^ok Chl/>tf1^11 zo° het ^ weer onder één schepter had ver- Phokas' w-us I-, . , ^°Sten 6611 catastr°Phe ingetreden. Het bestuur van gzaraerhand onduldbaar geworden; het rijk werd door vijanden De Arnulfingen Grafsteen van Koningin Fredegonde, uit de Abdij van St. Germain-des-Prés, thans in de kerk van St. Denis. Dood van Brunehilde, 614. Heraclius, 610—611. Oorlog niet Ferzit". Sisibut, 012 -620. * I Tocht van Heraclius tegen Perzië, 022. overstroomd; slechts door een bloedige gestrengheid kon de Keizer zich in de hoofdstad handhaven. Zijn val was dan ook nabij. De Senaat stelde zich in verbinding met Heraclius, exarch van Afrika. Weldra was deze meester van # -— # v Aegypte en Syrië. Zijn vloot zeilde onder bevel van zijn zoon, den jongen Heraclius, in 610 naar Constantinopel, waar een zeegevecht ten nadeele van Beeld te Barletta in Apulië, vermoedelijk voorstellende.Keizer Heraclius. Phokas werd beslist. Deze bloedmensch werd aan het volk prijsgegeven, dat zijn lang ingehouden woede aan hem koelde. De jonge Heraclius hield zijn intocht in de hoofdstad, waar hij weldra tot Keizer werd uitgeroepen en gekroond. Heraclius was een Keizer zooals het rijk in deze omstandigheden er een noodig had, vastberaden, krachtig van wil en van daad, krijgshaftig, daarbij omzichtig en verstandig, een man, die zich wist te doen eerbiedigen. Hij kon niet rustig in zijn paleis den komenden dag afwachten. Vooreerst had hij de Perzen te bestrijden, die reeds aan den Bosporus stonden. Maar evenmin als Phokas kon hij voorloopig het rijk verdedigen. In 611 veroverden de Perzen Antiochië, in 614 Damascus en van daar uit ook Palaestina en zelfs Alexandrië en Aegypte; zelfs tot Tripolis drong de Perzische cavalerie door. In 617 veroverden zij Chalcedon en sloegen aan den Bosporus een vast kamp op. Khosroës scheen het rijk van Darius te zullen hernieuwen. Daartegenover was Heraclius bijna weerloos. Hef; kostte hem veel moeite de orde te handhaven, de geldmiddelen te regelen, het leger te reorganiseeren. Daarom liet hij ook Spanje in den steek. Hier volgden na Rekkareds dood in 601 eenige koningen elkander snel op, totdat in Sisibut weer een krachtig vorst het roer greep. Hij • *1 1 T-i . • • 1 1 ' i i • wierp zien op ae oyzantijnscne oezitungen: herhaaldelijk verslagen, konden de Grieken zich slechts met moeite in eenige steden handhaven. Daarom stond Heraclius in Jal5 Spanje grootendeels af. Desniettemin bleef 's Keizers toestand bedenkelijk. Gelukkig kon hij in 620 vrede sluiten met de Avaren. Toen vatte hij het grootsche plan op den Pers in zijn eigen land aan te vallen en zoo hem tot den terugtocht te noodzaken. Tegen ieders verwachting is zijn plan meesterlijk geslaagd. De Keizer 'begaf zich in 622 met de vloot naar Cilicië, zette daar zijn leger aan land en trok aan het hoofd daarvan naar Armenië. Het gevolg was de ontruiming van Klein-Azië door de Perzep. Van Armenië uit voerde Heraclius den oorlog eenige jaren met succes. In 626 besloot hij verder door te tasten. Hij liet zich daarvan niet afbrengen door een aanval der Avaren; zij moesten echter mei schade en schande aftrekken. Inmiddels had Heraclius in Azië zijn slag geslagen Hij deed van Armenië uit een inval in Assyrië, won bij de ruïnen var Nineveh een geweldigen slag op de Perzen, veroverde de hoofdstad Dastadscherc en bedreigde zelfs Ctesiphon. Zoó diep was een Romeinsch Keizer nog nooil in Azië doorgedrongen: na Alexander was geen vreemd veroveraar in deze streken geweest. De schrik sloeg de bevolking om het hart; de algemeene woede openbaarde zich in een revolutie, die Khosroës van den troon stiet en zijn zoon Siroës daarop plaatste. Deze haastte zich in April 628 met Heraclius vrede te sluiten, waarbij de Keizer alle verloren provinciën terugkreeg. De kracht der Sassaniden was gebroken. Met recht kon Heraclius een schitterenden triomf houden. Toch waren er schaduwzijden bij deze schitterende overwinningen. Andere vijanden hadden gretig gebruik gemaakt van de afwezigheid des Keizers in het Oosten. Vooreerst de Westgoten. Koning Sisibut had den met Heraclius gesloten vrede in stand gehouden. Hij was naar het peil van zijn tijd een geleerd man, die in letterkundig verkeer stond met den geleerdsten man van zijn tijd, Isidorus* van Se villa. Deze deed hetzelfde als Boethius, maar met meer gevolg, want zijn werk is bewaard gebleven: hij vatte in zyn Origines al de wetenschap van zijn tijd samen tot een groot, wel niet harmonisch, maar toch samenhangend geheel. Alles wat de oudheid wist op eenig gebied van wetenschap en kunst, werd ook door Isidoius geweten; hy stelde dat alles te boek; hij trok de slotsom der oudheid. Hij heeft ons veel bewaard, dat anders onherroepelijk verloren zou zijn gegaan. Groot is ook zijn invloed geweest; zijn boek is in de Middeleeuwen gelezen en herlezen; geslachten en geslachten hebben zich gevoed aan deze bron der kennis; veilig kan men zeggen, dat de Middeleeuwen wetenschappelijk geheel op Isidorus steunen. Maar na Sisibut werd de vrede met Byzantium weldra verbroken. Koning Swinthila bracht eerst de Sueven nogmaals ten onder; toen viel hij op de nog overgebleven Byzantijnsche bezittingen aan. Zoo ging Algarvië in 623 voor Byzantium verloren: slechts de Balearen bleven Byzantijnsch. Nog een ander deel van het ryk ging onder Heraclius verloren. In het öevolg dei Avaren waren Kroaten en Serviërs het Balkanschiereiland binnengedrongen; zij hadden hun oude woonplaatsen benoorden de Karpathen veraten en bepaalden zich niet tot plunderen, maar vestigden zich in Dalmatië.1 De Romeinsche bewoners van het land vluchtten naar de verdedigbare kust8te eu- 1° dezen tijd begint de slaviseering van deze landen. De invallen en e vestiging dei Slaven in het Oostromeinsche rijk zijn te vergelijken met A**01 Germanen> eenige eeuwen vroeger in het Westromeinsche gebied. 7 'g 'g :h 3t tl. ,n d it ;e e n IS Vrede van Heraclius met Perzië, 628. n j n er s s ^ Isidorus van Sevilla. P I I l I / I Swinthila 621—631. I 1 De Slaven in Dalmatiö. De gevolgen waren evenwel veel belangrijker, want terwijl de landen van het Westromeinsche rijk in hoofdzaak Romaansch zijn gebleven, werd de Grieksche beschaving ten slotte tot een klein gedeelte van het Balkanschiereiland beperkt ; de Slaven hebben zich steeds gehandhaafd, zelfs tegen de Turken. Votiefkroon van Swinthila. In de Nationale Bibliotheek te Madrid. Heraclius deed geen poging om de verloren landschappen te herwinnen; hij begreep, dat het rijk in de eerste plaats rust noodig had. Hij reorganiseerde de op Perzië heroverde provinciën. Zeer hoog staat hij als administrateur; hij woekerde met zijn talenten; altijd was hij onvermoeid bezig de wonden te heelen, waaronder het rijk leed. Op velerlei gebied is hen dat gelukt: op stoffelijk gebied heeft hij veel goeds tot stand gebracht Maar zijn welgemeende poging om de eenheid in de Kerk te herstellei mislukte geheel. Het Byzantijnsche rijk was altijd de voedingsbodem van d« scherpste verdeeldheden over de godsdienstige strijdvragen, die het wezen vai Christus betroffen. Nadat het Arianisme was overwonnen en de gelrjkheic van God en Christus was vastgesteld, hernieuwde zich telkens weer de strijt over nieuwe geschilpunten De consequentie van de leer van Nicaea leidde tot de monophysitische theorie, het stelsel van de uitsluitend goddelijke natuur van Christus; de leer van Nestorius, die een goddelijke en een mensche lijke natuur in Christus aannam, was als het ware de achterdeur, waardoor hel Arianisme weer trachtte binnen te komen. Sedert het begin der vijfde eeuw woedde in het Oosten de strijd tusschen monophysieten en dyophysieten onafgebroken voort; nu was de eene, dan de andere partij in den voorsprong, naarmate de Keizers naar de eene of de andere zyde neigden. In het algemeen waren in Aegypte, Syrië en Mesopotamië de Nestorianen in de meerderheid; bovendien begunstigden de Perzische Koningen hen uit politieke overwegingen, In de overige deelen van het Keizerrijk, vooral te Constantinopel heerschten de monophysieten bijna uitsluitend. Heraclius waagde een poging om de partijen te verzoenen. Maar niet alleen mislukte zij geheel, maar zij riep nog nieuwe partijen in het leven: Hij stelde in 630 een bemiddelende formule voor: de scherp uitgedachte theorie, dat Christus wel twee naturen had, maar dat deze zich slechts in één wil openbaarden, scheen de klove tusschen de partijen te zullen dempen: de hooge geestelijkheid werd er voor gewonnen. Maar de heftigste Nestorianen wilden niets van deze nieuwe leer weten; zij bleven vasthouden aan de twee naturen des Heeren, waaraan zij consequent ook twee willen vastknoopten. Zoo ontstond uit Heraclius' bemiddeling een hernieuwde strijd tusschen monotheleten, die één, en dyotheleten, die bij Christus twee willen aannamen. Zoo was het Oostromeinsche rijk door godsdiensttwisten meer verdeeld dan ooit, toen de geweldige stroom van den Islam het bereikte. 1 j Kerkelijke politiek van 3 Heraclius. 1 1 \ » Monophysieten en ! Nestorianen. J [ \ l Monotheleten en Dyotheleten. I * TWEEDE BOEK. DE ISLAM EN ZIJN GROOTE OVERWINNINGEN. ± 600 — 717. EERSTE HOOFDSTUK. Mohammed en zp eerste opvolgers. + 600 — 661 zevende eeuw had men weinig vernomen van de r$m® Arabieren. Zelden is een volk zoo plotseling op den voorgrond getreden. Zelden is in zoo korten tijd een zoo machtig 6D uitSestrekt riik tot stand gekomen als het Arabische. Hoe was het mogelijk, dat de Arabieren, tot de zevende eeuw zelfgenoegzaam in hun eigen land levende, door geen veroveraars bereikt, geheel buiten den kring der historische volken staande, met één slag een groot rijk stichtten niet alleen, maar dit zelfs tot hoogen schitterenden bloei brachten, waarin zich een geheel eigenaardige kunst, een geheel afwijkende literatuur en een met geestdrift beoefende wetenschap ontwikkelde? Vanwaar het verschijnsel, dat deze onbekende barbaren binnen weinige jaren niet alleen het oude Sassanidenrijk vernietigden, maar ook het grootste gedeelte van het Byzantijnsche rijk aan hun macht onderwierpen, en dat niet voor korten tijd, maar duurzaam tot op onzen dag toe? Hoe konden deze Arabieren het Westgotische rijk vernietigen, zich eeuwen lang in Spanje ïandhaven en zelfs de hand uitstrekken naar het machtige Frankische rijk? at de Perzische vuuraanbidders voor de Arabieren bezweken, was niet te vei wonderen; maar hoe het feit te verklaren, dat door en door Christelijke anden als Aegypte en Africa, waaruit de voortreffelijkste kerkvaders waren voortgekomen, mannen als Origenes en Augustinus, voorgoed aan de ongeöovigen t^n buit vielen, dat Syrië met steden als Damascus en Antiochië voor e Christenen verloren ging, dat zelfs het Heilige Land, waar Christus i °ien ei^ waai Hij aan het kruis was geslagen, de aanhangers van ezen geheel nieuwen godsdienst in handen viel? Dat bewerkte het godsdienstig enthusiasme van één enkel man, van Mohammed. Arabiö en do Arabieren. - In Arabië heerschte sedert eeuwen een polytheïsme, dat zich aan den sterrendienst aanknoopte. Het volk, in een aantal afzonderlijke stammen verdeeld, vereerde gelijk alle natuurvolken verschillende stamgoden, die te gelijk beschermgeesten waren, vriendschappelijk of vijandig tegenover elkander, naarmate de stammen elkander gezind waren. Maar aan dit veelgodendom sloot zich een monotheïstische traditie aan, die met de Joodsche verwant is, gelijk het Arabische volk met het Joodsche. Een zwarte steen zou door een engel van den Hemel zijn gebracht en te Mekka zijn geplaatst als het zicht- De Kaüba te Mekka. a De zwarte steen. b. Een gordijn, c. De deur. Mohammeds opkomst. ] 1 bare bewijs van Gods bestaan. Deze steen, de Kaaba, werd te Mekka bewaard; zij was het nationale heiligdom der Arabieren. Naast dezen nationalen godsdienst had het Jodendom, dat met de Arabieren in Abraham den gemeenschappelijken stamvader vereerde, van oudsher in Arabië een grooten aanhang gevonden. Ook Christen-zendelingen hadden er hun godsdienst gepredikt en ook daar een deel der bevolking bekeerd. Zoo was de godsdienstige toestand van Arabië, toen Mohammed omstreeks 5<0 te Mekka werd geboren. Hij was de zoon van Abdallah, een weinig vermogend man. Maar het gemis aan fortuin werd ruimschoots vergoed door familiebetrekkingen. Mohammeds familie behoorde tot den grooten stam der Koreischieten, die door hun rijkdom en talrijkheid Mekka geheel beheerschten, en wel tot den tak der Haschimieten, die met de overige takken van hun stam in minder vriendschappelijke verhouding stonden. Vader en moeder verloor Mohammed vroeg; hij werd door zijn grootvader, later door zijn oom Aboe Talib opgevoed. Gelijk zijn geheele geslacht werd hij koopman. Na eenige reizen te hebben gedaan, trad hij in dienst van een schoone, rijke weduwe Khadidscha. Hij behartigde haar zaken tot haar volkomen tevredenheid; weldra genoot hij geheel haar vertrouwen; een nauwere verbintenis volgde. Mohammed huwde Khadidscha, waardoor hij een aanzienlijk vermogen en nuttige relatiën verkreeg. Hij werd een algemeen geëerd man niet alleen om zijn fortuin, maar ook en vooral om zijn hooge moraliteit en scherp verstand. Maar Mohammed wilde meer zijn dan een geacht burger van Mekka; hij gevoelde in zich de kracht tot grootere dingen. Een man als hij, toegerust met een scherp verstand en een fijn zedelijk gevoel, kon geen vrede hebben met den godsdienstigen toestand van Arabië. De dienst van den Almachtigen Eemgen God, zooals Abraham dien te Mekka heette te hebben ingesteld, was geheel op den achtergrond gedrongen door de vereering van allerlei afgoden, die door zonderlinge, soms stuitende, hoogst immoreele plechtigheden geschiedde.' Het lag voor de hand, dat velen, die het wel meenden met hun volk en prijs stelden op handhaving der zedelijkheid, zich de vraag stelden, hoe daarin verbetering te brengen. Mohammed was niet de eenige, die over de dingen van het heden en van het hiernamaals nadacht en zich onbevredigd gevoelde. Maar geen zijner tijdgenooten heeft het zoo hevig gevoeld en zoo scherp uitgesproken, waar de kwaal te vinden was en waarvan alleen redding was te hopen. Terugkeer tot den oorspronkelijken godsdienst van Abraham, wegsnijding van alle toevoegsels, die als onkruid het reine geloof onherkenbaar maakten: dat was weldra zijn leuze. Geen nieuwen godsdienst predikte Mohammed of meende hij althans te prediken, maar een oorspronkelijk van Godswege zuiver en onbesmet aan de menschen geopenbaard, maar later door menscheüjke toevoegsels verduisterd en verbasterd geloof. In zooverre kan men den slam het Arabische Protestantisme der zevende eeuw noemen. Het spreekt vanzelf, dat deze denkbeelden eerst langzamerhand bij o ammed tot een vaste overtuiging groeiden. Door voortdurend nadenken was hij zoo geheel vervuld geworden van zijn geloofsvoorstellingen, dat zij met alleen geheel zijn persoonlijk eigendom waren geworden, maar dat hij oo weldra stellig geloofde, door God gezonden te zijn om de nieuwe leer e menschheid te prediken. Zijn denkbeelden waren voor hem realiteit gewor en, ij gevoelde zich meer de drager dan de schepper van een nieuwen go sdienst. Met een gloeiende, echt Oostersche verbeeldingskracht toegerust oven ien gekweld door toevallen, had hij visioenen, waarin hij meende in de ^genwoordigheid van den Allerhoogste te zijn toegelaten, om van Hem Zijn ogste raadsbesluiten te hooren, opdat de menschen ze zouden vernemen en 8 Mohammeds hervormingsplannen. I . ! Eerste optreden vai Mohammed, 610. De Koran. Mohanimeds leer. I ] zich daarnaar gedragen. Er behoeft bij dit alles van bedrog geen sprake te zijn, of wil men dat aannemen, dan toch uitsluitend en in de eerste plaats van zelfbedrog. Het moge waar zijn, dat Mohammed zich later wel eens heeft laten inspireeren, wat op een gegeven oogenblik met zijn politiek of ook maar met zijn wenschen overeenkwam, in den aanvang en in den regel ook later was hij zeer zeker eerlijk in zijn overtuiging van Godsgezant. Zoo trad Mohammed na lange voorbereiding in 610 voor het eerst met zijn leerstellingen op. Deze leerstellingen zijn zeer vele; gedurende zijn openbaar optreden heeft hij duizenden uitspraken gedaan omtrent allerlei vraagpunten van hoogst belangrijken en van meest alledaagschen aard. Want telkens was het noodig in alle voorkomende gevallen de beslissing van den Profeet in te roepen. Al deze uitspraken, die geacht werden door God zelf aan Mohammed te zijn ingegeven, zijn door zijn opvolger Aboe Bekr opgeteekend en geordend tot den Koran, den Bijbel der Mohammedanen. Zoo komt het, dat men in den Koran veelsoortige hoofdstukken vindt, zeer uitvoerige en uiterst beknopte, historische en dogmatische, theologische en juridische, poëtische en hygiënische. De oude overleveringen van het Arabische volk zijn er verbonden met aan den Bijbel ontleende verhalen, godsdienstige leerstukken met zedelijkheidsvoorschriften, gerechtelijke beslissingen met geneeskundige raadgevingen. Dit bonte, afwisselende, doch tevens verwarrende karakter van den Koran wordt nog zeer verhoogd door het feit, dat Aboe Bekr, uit vrees het belangrijke bij het onbelangrijke achter te stellen, eenvoudig de volgorde naar de lengte der hoofdstukken heeft genomen, zoodat de Koran met de kortste kapittels begint en met de langste eindigt; daardoor is er zoo goed als geen samenhang. Mohammeds leer is kortelijk samengevat deze. Er is één God; daarnaast is geen plaats voor andere goddelijke personen of krachten, die aanspraak zouden hebben op vereering. Dit beginsel is altijd streng gehandhaafd: vereering van heiligen is in den Islam ondenkbaar. Mohammed is Gods Profeet en hij alleen. Er zijn vroeger groote godsdienstpredikers geweest, die ongetwijfeld door God zijn gezonden, Mozes, de Israëlietische profeten, Christus; ook later zullen zulke Godsgezanten nog optreden; maar boven allen staat Mohammed als de Profeet Gods. Verder predikt Mohammed een zoo consequent mogelijk doorgevoerde voorbeschikking. Het lot van eiken mensch is tot in de kleinste bijzonderheid bij den aanvang der dingen door Gods onveranderlijk en onwrikbaar raadsbesluit tot in eeuwigheid vastgesteld. Deze praedestinatie, die alleen voortspruit uit een diepe overtuiging van Gods wijsheid en almacht, bevordert zeer het aankweeken van een fatalisme, dat onder de Mohammedanen zeer algemeen en voor hen te gelijk een geluk en een ramp is. Dit fatalisme verklaart voor een goed deel den opgang, maar ook bet verval van den Islam. Gevoelen de Muzelmannen zich de strijders voor Grods eer, dan vreezen zij geen gevaar en zijn zij onvermoeide soldaten, wier Dlicht het is de ongeloovigen te verdelgen: sneuvelen zij, het is in den heiligen oorlog; het is Gods wil. Maar deze overtuiging doet hen ook een nederlaag met kalme berusting dragen; ook dat is Gods wil. Zoo maakt dit fatalisme hen in tijden van voorspoed krachtig en vol zelfvertrouwen, maar in dager van verval berustend, ja zelfs onverschillig en werkeloos. Aan het eind( der dagen zal een opstanding der dooden plaats hebben, waarna God gerich zal houden over de zielen, die naar mate hunner gedragingen gestraft er beloond zullen worden. Dit schijnt den Mohammedaan niet in strijd met zijr geloof aan een voorbeschikking, die goeden en kwaden als zoodanig praedesti neert. De voornaamste plichten der geloovigen zijn weldadigheid en recht vaardigheid; verder is hun vijfmaal per dag een bepaald gebed opgelegd op bepaalde dagen b. v. Vrijdag vasten, ten minste eenmaal in hun lever een bedevaart naar Mekka, naar het graf van den Profeet, ten slotte de heilige oorlog, een voorschrift, dat thans niet meer letterlijk kan worder opgevat, sedert de Mohammedanen zich in geordende rijken hebben vastgezet, maar dat toch een voortdurend gevaar oplevert voor de naburen en niet' Muzelmansche ingezetenen der Mohammedaansche rijken. De prediking van den heiligen oorlog, de verdelging der ongeloovigen, was het voornamelijk, waardoor de Islam zich zoo bliksemsnel uitbreidde en in korten tijd een uitgestrekt rijk omvatte, als de wereld nog nooit had aanschouwd. Immers hij, die in den strijd tegen de ongeloovigen viel, was zeker van het paradijs, welke misdaden hij overigens mocht hebben bestaan. Maar de Koran is niet alleen de Bijbel der Mohammedanen, het plechtanker van hun geloof, hij is ook, wat de Pentateuch voor de Israëlieten was, hun Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Koophandel, van Burgerlijke Rechtsvordering, van Strafrecht en Strafvordering. Zoo is veelwijverij geoorloofd, maar het gebruik van wijn verboden. Zoo heerscht in het strafrecht in het algemeen het recht deiwedervergelding. Dat alles predikte Mohammed natuurlijk niet van den aanvang af; maar toen hij optrad, waren zijn hoofdbeginselen toch gevormd. Zijn eerste aanhangers waren zijn onmiddellijke omgeving, Aboe Talib en zijn zoon Ali, zijn vrouw Khadidscha, zijn slaaf Zaid, Aboe Bekr en anderen. De geloovigen kwamen in het geheim bijeen, om de woorden des heils uit den mond van den Profeet te vernemen. Deze conventikels werden hoe langer hoe drukker bezocht: in de oogen van velen werden zij bedenkelijk, ja gevaarlijk. Nog eiger werd het, toen Mohammed na drie jaren zijn leer openlijk begon te \eikondigen: allen, die belang hadden bij de handhaving van den afgodendienst en ook de groote menigte stonden weldra vijandig tegenover hem. Maar Mohammed, sterk door zijn overtuiging, was vastbesloten zijn goddelijke roeping geen oogenblik te verzaken. Met den gloed zijner Oostersche welsprekendheid wist hij zijn toehoorders in geestdrift te brengen. Het waren voornamelijk de Koreischieten, als tegenstanders der Haschimieten en bovendien ook als beschermers en beheerders van den Kaaba, die Mohammeds Mohanmieds eerste aanhangers. Verzot der Koreischieter Verbond van Mohammed met Jathreb, 620. I ] ] i r I Vlucht van ( Mohammed, 622. £ 1 S I z g d e h Oorlog k tusschen Medina en ^ Mekka. J' g' V( Z( k in lu zli Wi °ï opgang met leede oogen aanzagen. De spanning nam met den dag toe. Een groot verlies voor de Koreischieten was het, dat de dappere Omar, eerst een vervolger der nieuwe leer, tot Mohammed overging. Daarentegen verloor de liofeet kort daarna Aboe Talib en Khadidscha door den dood. De toestand in Mekka werd hoe langer hoe onhoudbaarder. Mohammed zag in, dat te Mekka voor hem geen toekomst was, zoolang de Koreischieten zich tegen hem bleven verzetten. Daarom vatte hij het plan op ook buiten de stad zijn leer te verbreiden; den grootsten aanhang vond hij onder de Arabieren van Jathreb, dat in voortdurende oneenigheid met Mekka leefde. o ammed begreep, dat hij daar steun zou moeten vinden, zoo te Mekka hem de grond onder de voetzolen ging branden. In 620 had een bijeenkomst plaats, waar de voorwaarden 'werden vastgesteld, onder welke Jathreb en omgeving zich aan den Profeet zouden onderwerpen; in 622 werd deze overeenkomst nog nader bevestigd. De Koreischieten beschouwden deze handeling als een openlijke oorlogsverklaring. Ten einde bloedvergieten te voorkomen, zond Mohammed nu alle geloovigen naar Jathreb, waar zij gastvrij verden opgenomen : hij zelf bleef alleen met Ali en Aboe Bekr te Mekka, roen kwamen de Koreischieten bijeen om te beraadslagen wat zij met den ïieuwen Profeet zouden doen. Zij besloten eindelijk tot zijn dood. Thans ïindelijk besloot Mohammed te wijken: met Aboe Bekr gelukte het hem de itad te verlaten, terwijl Ali achterbleef, om de vervolgers van het spoor te eiden. Den 20ste» September 622 kwam Mohammed te Jathreb aan, dat edert Medinat-an-Nabi (stad des Profeten) of kortweg Medina werd genoemd. Het is met onjuist gezien, dat de Islam met Mohammeds vlucht, de ledschra, zijn tijdrekening is begonnen en niet b. v. met den aanvang van ijn prediking. Want eerst nu kon men den nieuwen godsdienst voor evestigd aanzien, nu de Profeet ontrukt was aan de dreigende overmacht er Koreischieten. Thans werd zijn positie die van een machthebber. Medina n omgeving erkenden hem onmiddellijk als Profeet en gebieder. Maar zonder et bezit van Mekka, de heilige stad der Arabieren, zou Mohammed nooit unnen zegevieren; dat begreep iedereen. Vandaar, dat onmiddellijk een vergoede strijd tusschen Medina en Mekka losbarstte. Nadat men zich eenige iren tot schermutselingen had bepaald, kwam het in 624 bij Bedr tot een aweldigen slag; de Koreischieten werden geheel verslagen. Deze uitslag was Dor Mohammed zelf en zijn aanhangers de bevestiging van zijn goddelijke inding. Maar daarmede was Mekka nog niet veroverd. Integendeel: in 625 tvam het bij den berg Ohod opnieuw tot een slag, waarin de Mohammedanen het nadeel waren. De Profeet zelf geraakte in levensgevaar. Deze ongekkige uitkomst wees Mohammed op de gebreken van de organisatie van n strijdkrachten; hij verbeterde sedert daaraan zooveel in zijn vermogen as. Dat was zeer noodig; want in 627 deden de Koreischieten een aanval ) Medina. Maar door handige maatregelen wist Mohammed de stad in staat van tegenweer te brengen en te houden. Zoo zagen de Koreischieten, die bemerkten behalve een Profeet een geboren strateeg tegenover zich te hebben, zich genoodzaakt het beleg op te breken. In 628 ondernam Mohammed een nieuwen tocht tegen Mekka, die het karakter van een bedevaart droeg. De Koreischieten openden echter onderhandelingen met den Profeet, die tot een wapenstilstand leidden. Intusschen onderwierp de eene Arabische stam na den anderen zich aan hem. Mohammed beschikte in korten tijd over zulk een geduchte macht, dat de Koreischieten het welhaast te gevaarlijk achtten den wapenstilstand te doen voortduren: een beslissing kon bij deze stemming niet lang meer uitblijven. Weldra barstte de oorlog weer uit. Mohammed rustte zich toe tot den grooten strijd, die — dat gevoelde ieder de beslissing zou brengen. Weldra had hij een leger van tien- tot twaalfduizend man om zich verzameld: voordat de Koreischieten iets vermoedden, stond hij voor de poorten van Mekka. Zulk een indruk maakte de groote macht van den Profeet op de bevolking, dat vele Koreischieten hun stam verlieten en zich onder zijn bevelen stelden. De Profeet beloofde allen, die zich onderwierpen, veiligheid van persoon en goederen. Na eenig aarzelen gaf Mekka zich op deze voorwaarden zonder strijd over. Den llden Januari 630 hield Mohammed daarop zijn plechtigen intocht binnen Mekka, ingehaald door een geestdriftige bevolking, die juist door deze zegepraal er toe bewogen werd zijn goddelijke zending te erkennen. Alle sporen van den afgodendienst werden in Mekka uitgeroeid; de Islam werd er volledig ingevoerd. Zoo was dan het Mohammedaansche rijk gesticht. De weinige jaren, die de Piofeet nog heeft geleefd, heeft hij besteed aan de onderwerping van verschillende Arabische stammen en aan de binnenlandsche organisatie van het rijk. Hij bedoelde in hoofdzaak de invoering van den Islam in het veroverde gebied: de eigenaardige burgerlijke en staatsrechterlijke instelïngen der Arabieren liet hij grootendeels onaangeroerd. Zoo werd Mohammed het onbeperkt geestelijk en wereldlijk hoofd van Arabië. Groote veroveringen eeft hij niet meer gemaakt: hij stierf den 8sten Juni 632. Met zijn dood* eed zich natuurlijk de groote moeilijkheid voor, wie hem zou opvolgen. kVM' ?^6U?re ^>r0^ee^ was natuurlijk ondenkbaar; maar een opvolger, een 1 ai6j- '16t ^00gste wereldlijk gezag zou voeren en te gelijk Mohammeds eei, ie natuurlijk eens voor alle tijden was vastgesteld, in stand houden en vooi de reinheid daarvan zou waken, moest worden benoemd. Het leger en de bloedverwanten van den Profeet werden het ten slotte eens over den peisoon van Aboe Bekr, den vader van Mohammeds geliefde gemalin Aïscha, lohammed f 8 Juni 632. Mohammed verovert Mekka. Naamcyfer van Mohammed. Aboe Bekr (532—634. een vastberaden, bedachtzaam, verstandig en innig geloovig man. Zijn verdienste is tweeërlei: vooreerst begon hij de veroveringen buiten Arabië uit te breiden, maar vervolgens stelde hij den Koran te boek, die ons in den door hem aangewezen vorm is bewaard. Aboe Bekr stond voor het moeilijke probleem, de uitbreiding van den Islam onder volkeren, die sedert eeuwen een overgeërfd geloof aanhingen, en den strijd met rijken, die niet te verachten tegenstanders schenen. Wanneer wij ons herinneren, hoe nog kort geleden het Perzische rijk over'Aegypte, Klein-Azie en Syrië zijn macht had uitgebreid, hoe een krachtig vorst als Heraclius te Byzantium heerschte, dan moest het een ijdele hersenschim schijnen beide te willen aanvallen. Toch aarzelde Aboe Bekr niet; hij vertrouwde op zijn God. De Arabische troepen waren uitstekend georganiseerd en goed gedisciplineerd; vooral hun ruiterij muntte door woestheid van aanval boven alle anderen uit. Daarbij werd het leger bezield door het krachtige geloof van den jeugdigen godsdienst, die zijn plaats in de wereld moest veroveren. Zonder dat er een bepaalde oorlogsverklaring is gedaan, kwam het tot den krijg zoowel met Byzantium als met Perzië. De grensgewesten van Arabië waren van oudsher in handen van deze beide rijken geweest: Mohammed en na hem Aboe Bekr hadden ze echter onderworpen. Een conflict kon dus niet uitblijven. Reeds onder Aboe Bekr was het Perzische grensgebied Irak bij het khalifaat ingelijfd; toen de Perzen een poging waagden dit land weer te bezetten. Omar, 634—('41. zond Aboe Bekr den bekwamen veldheer Khaled, den grootsten kampvechter van den Islam, het zwaard Gods. Tweemaal versloeg hij de Perzen, den tweeden keer in den geweldigen kettingslag. Maar verder kwam het onder Aboe Bekr niet: de khalief riep Khaled terug; Irak bleef echter aan den khalief onderworpen en betaalde hem schatting. Met Byzantium was reeds Mohammed in strijd gekomen. Aboe Bekr zette den oorlog voort: vier legers zond hij tegen het Byzantijnsche rijk af. Een dezer legers wendde zich tegen Gaza, dat zich moest overgeven; een ander onderwierp de met Byzantium bevriende stammen in den omtrek. Overmoedig geworden door dat succes, rukten de Arabieren steeds verder. Maar zoo spoedig gaf een keizer als Heiaclius zich niet gewonnen. Het gelukte hem de voortdringende Arabieren tot staan te brengen. Het was om deze verliezen weer goed te maken, dat de khalief Khaled van de Perzische grens terugriep en naar het Byzantijnsche gebied zond. Eenigen tijd daarna is Aboe Bekr gestorven, nadat hij Omar tot zijn opvolger had benoemd. Deze had oorspronkelijk niet tot de volgelingen van den Piofeet behoord, maar was eerst later bekeerd. Nadat hij zich eenmaal Zegel van Aboe Bekr. uit overtuiging bij den Islam had aangesloten, was hij een van Mohammeds betrouwbaarste bevelhebbers geworden. In hem waren de Mohammedaansche beginselen vleesch en bloed geworden. Hij was innig overtuigd, dat hij door God zelf aangewezen was Zijn leer over de wereld te verbreiden; daartoe had Hij hem toegerust met de noodige gaven en bekwaamheden. Nooit week Omar van een eens opgevat plan af; hij was altijd voorzichtig-, vastberaden, kalm en bedaard zijn weg gaande, een door en door betrouwbaar, edelmoedig en degelijk man. Zijn zelfbeheersching was niet zonder strijd verkregen; hij had het beleid van den Profeet niet altijd kunnen goedkeuren. Maar hij had zich bedwongen; de uitkomst had den Profeet gelijk gegeven. Als khalief toonde hij het talent van een geboren vorst te bezitten. Hij was diep overtuigd van den plicht der gerechtigheid tegenover het volk en kende de eerste voorwaarden van een bestuur van een geregelden staat. Hij was de eerste, die zich Beheerscher der Geloovigen noemde. Omar bleef bij zijn groote macht eenvoudig en sober in zijn gewoonten; zoomin zijn woning als zijn kleeding onderscheidde zich van die van een eenvoudigen Arabischen sheik. Omar aanvaardde de regeering in vollen oorlog met Byzantium en Perzië. Hij had weinig anders te doen, dan Aboe Bekr's maatregelen vervolgen. Khaled verzamelde op zijn bevel een uitgelezen troepenmacht en begon daarmede Bostra te belegeren. Na een kort beleg gaf de stad zich over. Dit wapenfeit besliste den verderen gang der gebeurtenissen: de Grieken moesten hun stelling aan de Doode Zee ontruimen. Amroe vereenigde zich met Khaled: te zamen brachten zij br Adschnadein den Grieken een gevoelige nederlaag toe. Deze overwinning legde den Arabieren den weg naar Damascus open: na een belegering var zes maanden viel deze hoogst belangrijke stad, het oog van het Oosten, in de handen van Khaled. Maar daarmede was Syrië nog niet volledig onderwoipen; Heraclius had in Antiochië frissche strijdkrachten verzameld. Bij de Jaimoek kwam het in 636 tot een slag, waarin de Arabieren een betrekkelijk gemakkelijke overwinning behaalden. Deze slag besliste over het lot van Syrië: voorgoed ging het land voor de Christenheid verloren. Evenveel succes hadden de Arabieren in Perzië; maar de tegenstand, dien zij hier vonden, was veel krachtiger. Na Khaleds vertrek hadden de Perzen gelegenheid gevonden zich op een nieuwen aanval voor te bereiden. Nog meer; zij wilden hun vijanden voorkomen, maar werden door Khaleds opvolger Mothanna in 634 bij de ruïnen van Babyion volledig geslagen. Omar zag echter in, dat versterking van het leger daar dringend noodig was; want in eizië was een macht opgetreden, die gevaarlijk kon worden. Dat was niet e jonge Koning Yesdedscherd III, maar zijn opperbevelhebber Rustem, een i ■ > i Oorlog met Perzië. Yesdedscherd III, 033- 640. Verovering van Syrië en Palaestina, 636. Zegel van Omar. Slag bij Kadesia, 63 Ondergang van het Perzische rij] De Arabieren veroveren Jeruzalem, G37. man van groote energie, onvermoeide werkkracht en groot organiseerend talent. Een geweldige troepenmacht trok hij aan de Arabische grenzen samen: maar ook Mothanna had versterking gekregen onder Aboe Obeid, die tevens het opperbevel had aanvaard. Zoo kwam het nog in 634 tot een geweldigen slag bij de brug over den Euphraat, den beroemden bruggenslag. Door hun onstuimige dapperheid en vermetelen overmoed kwamen de Arabieren in groot gevaar: Aboe Obeid werd gedood; duizenden sneuvelden en verdronken in de rivier: slechts met de grootste moeite kon Mothanna den terugtocht Munt van Yesdedscherd III. dekken. Maar door de energieke maatregelen van Omar kon Mothanna spoedig weer over een groot leger het bevel voeren. Daarmede gelukte het hem inderdaad in 635 den Perzen een gevoelige nederlaag toe te brengen. Het was duidelijk, dat hier een strijd op leven en dood zou worden orAfitrodon T? nofnm Kr»r» r»V» 4- O v*- AWUUUU1U MlttAjliU UUUI Uü uiterste krachtsinspanning het rijk in volledigen staat van verdediging. Daarentegen maakten de Arabieren van deze gelegenheid gebruik door aan den mond van Euphraat en Tigris een nieuwe stad Basra of Bassora te stichten. Een nieuw bevelhebber, Saad, voerde de Arabische troepen aan. Hij vond in Rustem een niet minder ervaren tegenstander, toen het in 637 bij Kadesia 'opnieuw tot een grooten slag kwam. Eenige dagen duurde de strijd: aan den onstuimigen aandrang der Arabieren boden de Perzen een even bewonderenswaardigen hardnekkigen. tegenstand. Zelfs de aankomst der Syrische troepen kon den slag niet beslissen. Eindelijk verhief zich een verschrikkelijke orkaan, die den Perzen verderen stryd onmogelijk maakte: in de grootste verwarring ontruimden zij het slagveld; in een der laatste gevechten werd Rustem gedood, het Perzische leger werd geheel ontbonden. Daarmede was het lot van het Perzische rijk eigenlijk reeds beslist: waar de Perzen nog tegenstand beproefden, werden zij teruggedrongen. Ktesiphon en zijn schatten vielen Saad na een korte belegering in handen: de laatste Sassanide zocht in het Medische gebergte een schuilplaats. Ter zelfder tijd onderwierpen de Arabieren nog Palmyra; verder bracht één enkele veldtocht Phoenicië in hun macht. Daar Heraclius buiten staat was een nieuw leger te velde te brengen, vonden de Muzelmannen hier weinig tegenstand. Zoo kwam het ook, dat het betrekkelijk weinig moeite kostte Jeruzalem te bezetten. Hoe hoog de beteekenis van deze verovering werd geacht, blijkt wel hieruit, dat de Khalief zelf, die anders Medina nooit heeft verlaten, uit zijn residentie optrok naar Jeruzalem, om daar God te danken voor deze heerlijke verovering. Op zijn bevel werd Jeruzalem thans een Mohammedaansche stad. Tot stadhouder van Syrië benoemde Omar Moeawija, den Ommayade. Deze was oorspronkelijk geen aanhanger van den Profeet geweest en zelfs thans nog geen ijverig Muzelman; alleen de wensch van den Khalief om de aanzienlijke Koreischieten te vriend te houden, had deze benoeming bewerkt. Na Jeruzalem vielen nog Antiochië, Caesarea, Nisibis en Edessa in de macht der Muzelmannen; geheel Mesopotamië behoorde weldra tot hun gebied. Nimmer rustte Omar op den weg zijner veroveringen. Terwijl Syrië zich onderwierp, terwijl in Perzië nog voortdurend werd gestreden, bereidde de Khalief een aanval op Egypte voor. Dit land was voor een verovering meer dan rijp. De monotheletische strijd had de geheele Oostersche Christenheid van den Keizer vervreemd. De Byzantijnsche ambtenaren onderdrukten het volk, terwijl zij bovendien door onderlingen naijver elkander tegenwerkten. Zoo was het niet te verwachten, dat de Mohammedanen in Egypte veel tegenstand vonden; de Koptische bevolking zou zich wel spoedig met den Arabischen veroveraar verstaan, mits deze waarborgen gaf voor de ongestoorde uitoefening van haar geloof en den belastingdruk aanmerkelijk verlichtte. Beide was van de Arabieren te verwachten. Bovendien was Heraclius oud en zwak en weinig in staat tot krachtig handelen. Ten overvloede was zijn gezag in het rijk zeer verminderd door zijn tweede huwelijk/ dat door het' Romeinsch recht en de Kerk verboden was. Zoo stond het in het Byzantijnsche rijk geschapen, toen Amroe in 640 de Egyptische grens overschreed. Hij was uit afgunst, dat hem het Syrische stadhouderschap ontgaan was, op eigen gezag ter verovering uitgetrokkeneen bevel van Omar om terug te trekken, kwam te laat. Amroe vond uiterst weinig tegenstand. De Byzantijnen concentreerden zich te Babyion in BenedenEgypte. Ongelukkig lieten zij zich bij Heliopolis tot een slag verlokken die dank zij een krijgslist door de Arabieren glansrijk werd gewonnen. De verovering van Babyion was het onmiddellijke gevolg: het geheele land tot de Delta viel in handen van Amroe. Alles, wat zich niet aan de veroveraars wilde onderwerpen, vluchtte naar Alexandrië, waar men den laatsten tegenwind organiseerde of liever desorganiseerde; ook hier twistten Groenen en Mauwen. Maar niettemin was Amroe niet in staat Alexandrië te belegeren. og was de stad met verloren, mits van Byzantium tijdig hulp kwam. Ongelukkig was daaraan niet te denken In 641 st.erf Herac].us 0vereenkomst]. J verordening volgden hem zijn zonen Constantijn III en Heraeleonas op. totK, ''eedS ^ Mei C" Sti6rf' rieP het le«er zÜn zo°° Constans II verschemf en, Zet,te Heracleonas °p zBde- De godsdienstige verdeeldheid ijverie m ?,?8, f® dynastlsche: Heracleonas en zijn moeder Martina waren in verbind;0 '■ ° f'', 6Q stelden zicll> 0111 steun tegen Constans te vinden, waarbij de- Zelts S'°ten "'■> een ovel'eenkomst met Amroe, J a'S stadlioudcr van Egypte werd erkend. Het gevolg daarvan 9 \ r Amroe verovert Egypte, 640. Heraclius f, 641. Constantijn III f, 641. Heracleonas. Constans 1 641—008. Slag bij Nihawend, 642. Yesdedscher t 651. Cyrenaica, Tripolis en Fezzan veroverd, G42 vlg Omar + 644. Othman, 641—666. was, dat het geheele land, ook Alexaudrië weldra in handen van Amroe viel. Spoedig had hij zich niet meer om het hof van Byzantium te bekommeren 5 nog 111 (>41 weiden Martiua en Heracleonas door een volksopstand verdreven; ' de jonge Constans II was de wettige Keizer. Maar deze was te jong om het rijk tegen de aanvallen der Arabieren te beveiligen. Amroe, van alle verplichtingen jegens Constantinopel ontslagen, organiseerde het bestuur des lands; aan de Christenen werd alle vrijheid gelaten, zoodat de Koptische bevolking zich schikte in het nieuwe bestuur. Het vruchtbare Egypte was een hoogst gewenschte aanwinst voor den Khalief: de korenschuur van Rome, later van Byzantium, werd die van Arabië. Het aloude kanaal van de Middellandsche naar de Roode Zee werd weer hergraven. De hoofdstad bleef Alexandrië niet: Omar wilde geen groote rivier tusschen zich en zyn stadhouders, zoodat hij Amroe beval by de ruïnen van Babylou een nieuwe stad te stichten, die eerst den naam Fostat ontving, maar later Kaïro werd genoemd. Ook Perzië werd volledig veroverd. Evenals in Egypte beval Omar hier de stichting van een nieuwe hoofdstad, Koefa. In 641 werd de oorlog tegen \esdedscherd weer hervat. Een Arabisch leger rukte de hoogvlakte van Iran binnen. In 642 kwam het bij Nihawend tot een grooten slag ; hoewel de Perzen ook hier in de meerderheid waren en de strijd lang twijfelachtig was, overwonnen ten slotte toch wederom de Arabieren. Met dezen slag was het lot van Perzië beslist. Het was voor Yesdedscherd onmogelijk nogmaals een groot leger op de been te brengen. In korten tijd was dan ook het geheele rijk bezet. Nog eenige jaren voerde Yesdedscherd een guerilla in Persis; in 649 vluchtte hij naar de Oostelyke gewesten van zijn rijk; bij Merw is hij 'in 651 door verraad gedood. Ter zelfder tijd breidde de Arabische heerschappij zich nog in het Westen uit. Hoewel de Khalief Amroe niet volkomen vertrouwde, liet hij hem om zijn groote bekwaamheden op zijn post. Amroe bezette nog in 642 Cyrenaica; het volgende jaar werden nog Tripolis en Fezzan veroverd. Daarmede was • voorloopig Omars doel bereikt: in plaats van verdere veroveringen wenschte hij eerst organisatie van alle onderworpen landen. Maar zoover is hij niet gekomen: nauwelijks hadden de laatste zegetijdingen Medina bereikt, of Omar werd in 644 verraderlijk vermoord. Stervende verzamelde hij de oude vrienden van den Profeet om zijn bed en beval hen binnen drie dagen een Khalief te verkiezen. Zoo geschiedde het. Maar het was eerst na heftigen strijd, dat een der schoonzoons van den Profeet, Othman, tot Beheerscher der Geloovigen werd gekozen. Bedenkelijker keuze had moeilijk gedaan kunnen worden. Othman onderscheidde zich door niets dan groote lichamelijke schoonheid en verregaande zwakte en toegefelijkheid. Hij was een vroom Muzelman, maar miste geheel de bekwaamheid een staat als het jonge Arabische rijk te besturen. Het spreekt vanzelf, dat in den eersten tijd de door Omar voor- 1 geteekende banen verder werden doorloopen. In Perzië ging Yesdedscherd onder. De Arabieren bezetten verder de Oostelijke provinciën tot aan den Oxus. Ook Moeawija, de stadhouder van Syrië, zette den strijd tegen Byzantium voort. Hij bezette in 648 Cyprus en bedreigde Cilicië en Isaurië. Hij sloot daarop m 6o0 met Keizer Constans een driejarigen wapenstilstand onder betaling van schatting aan den Khalief. Het was slechts uitstel van executie; in 653 hernieuwde Moeawija zijn aanval op het Grieksche rijk. Armenië werd aan Byzantium ontrukt, Rhodus door Moeawija veroverd. De Keizer, een hardvochtig en hartstochtelijk, maar te gelijk energiek en werkzaam man, spande alle krachten in om den aandrang der Muzelmannen te keeren. Dat gelukte hem inderdaad, maar niet dan na de geweldigste inspanning: in 655 werd hij den berg Phoenix in Lycië een zeeslag Zegel van Othman. geleverd, waarin Moeawija wel niet werd verslagen, maar ten gevolge waarvan hij niet verder voortdrong. De binnenlandsche onlusten in het Khaliefenrijk schonken daarop Constans eenigen tijd rust. Hij trachtte zelfs Egypte op de Arabieren te heroveren. In 646 zond hij zijn veldheer Manuel met een groote vloot naar Alexandrië. Het gelukte hem, gesteund door de bevolking, de stad te bezetten: de Delta was weldra weer in de macht der Byzantijnen. Othman was onverstandig genoeg geweest Amroe terug te roepen. Thans haastte hij zich den veldheer weer aan het hoofd van zijn provincie te stellen. Met het beste gevolg. Amroe maakte van de geschillen tusschen Byzantijnen en Kopten gebiuik: toen zij elkander voldoende verzwakt hadden, trad hij tusschenbeide en veroverde Alexandrië ten tweeden male. Een afgrijselijk bloedbad werd er aangericht; bij deze gelegenheid zijn misschien ook eenige bibliotheken verbiand, wat aanleiding kan hebben gegeven tot het bekende verhaal van Amroe's boekenverbranding. Ten tweeden male ging Egypte voor Byzantium verloren. Voorloopig belemmerden de binnenlandsche woelingen hier zoowel als elders de voortzetting der veroveringen. Want onder Othman begon de verdeeldheid, die reeds van Mohammeds tijden dagteekende, hoe langer hoe duidelijker vormen aan te nemen. Scherp onderscheidden zich van oudsher de innig geloovigen, de Arabieren in Mekka en Medina en omgeving, van de weieldschgezinden, de Moslimsche bewoners der provinciën, die de groote eioveiingen hadden medegemaakt. Het ligt voor de hand, dat een wereldnj , gelijk het Mohammedaansche weldra werd, niet uitsluitend door heiligen werd bevolkt, dat de heilige oorlog maar al te dikwijls met zeer onheilige middelen werd en moest worden gevoerd, dat in het khaliefenrijk mannen van verdachte rechtzinnigheid om hun militaire bekwaamheden tot hooge en waien opgeklommen. Daarbij kwam, dat door den rijken buit de ^VC Vaait en daarmede de weelde overal zeer waren toegenomen. Er was een Egypte verloren en heroverd. scherp verschil ontstaan tusschen de geloovigen, de oude getrouwen van Mohammed, die sober en matig levende de voorschriften van den Profeet in leer en leven nauwgezet opvolgden, en de nieuwe veroveraars, die zich omringden met al de weelde der bezette provinciën en maar al te weinig zich naar de moreele geboden van den Koran gedroegen. Omar was het nog gelukt de wereldschgezinde partij met zijn ijzeren vuist in bedwang te houden: Moeawija en Amroe gehoorzaamden op zijn wenken. Maar daartoe bleek Othman niet in staat. Zelf een geloovig Muzelman, kwetste hij de aanspraken en belangen der minder geloovigen. Daarbij begunstigde hij de leden zijner familie, ne der Ommayaden, op zoo in het oog loopende wijze, dat spoedig de verbittering in het geheele rijk tot een bedenkelijke hoogte steeg. De pogingen, die Othman deed om zich van zijn vijanden te ontdoen, verergerden nog het verzet. Vooral in de streken van den Eufraat, in Basra en Koefa, waar zich uit Arabieren en Perzen een uiterst woelige en onbetrouwbare, maar tevens hoog ontwikkelde en fijn beschaafde bevolking had gevormd, was Othman weldra zeer gehaat. Daar kwam men op voor de rechten van Ali, dien men als den voornaamsten medewerker en aangewezen opvolger van Mohammed beschouwde. Deze was weldra het hoofd van een wijd vertakte ontevredenheid. Amroe sloot zich bij hem aan; ook Aïscha, de geliefde vrouw van den Profeet, de Moeder der Geloovigen, verklaarde zich tegen den Khalief. Zoo is net verklaarbaar, dat het in 656 tot een uitbarsting kwam. Van Egypte en Mesopotamië uit trokken de gewapende geloovigen op naar Medina. Zij drongen in de stad door en begonnen den Khalief in zijn huis te belegeren. loen Othman weigerde vrijwillig afstand te doen, drong men zijn huis binnen en sloeg den grijzen vorst dood. Thans werd Ali tot Khalief uitgeroepen en door Othmans vijanden overal erkend. De nieuwe heerscher begon met een even natuurlijken als onverstandigen maatregel: hij ontsloeg alle Ommayaden en benoemde zijn eigen vrienden in hun plaats. In het algemeen werd zijn bevel gehoorzaamd, maar de stadhouder van Syiië, Moeawija, weigerde. Hy bestuurde dit gewest reeds twintig jaren en was met de bevolking vertrouwd gehaakt; hij voerde het bevel over een leger en een Opstand van Moeawija en Aischa. vloot, die hij menigmaal ter overwinning had gevoerd en waarover hij onvoorwaardelijk beschikken kon. Hij vond weldra steun bij Amroe, wien Ali zijn oude provincie Egypte weigerde terug te geven. Een nieuwe strijd stond alzoo voor de deur. Ali riep de geloovigen ten strijde tegen den rebel; maar hij vond weinig steun, behalve bij zijn persoonlijke aanhangers. Hij was een rijk begaafd man, dapper in den krijg, welsprekend en niet zonder dichterlijken aanleg, maar hij miste vastberadenheid en overleg. Zijn eerste optreden had echter succes. Van Basra uit begon Aischa den strijd. Maar Ali Othman gedood. Ali, 656—661. Zegel van Ali. list en geweld binnen zekere perken te houden. Met kracht handhaafde hij wet en recht, vervolgde de rustverstoorders en herstelde overal de orde. Maar toch liet hij zich verleiden tot een uiterst bedenkelijken maatregel. In 622 nam hij zijn zoon Dagobert I tot mederegent aan en benoemde hem Troon van Dagobert I. In het Louvre te Parijs. jari Van ^US^raS^' was oav°oi'zichtiger, daar Dagobert minder- • as' ^G1 v^n den Austrasischen adel werd vastgesteld, dat de J^and V01^ Z°U W0l'^en ter zijde gestaan door Arnulf van Metz en Pepijn van a*+ ' 6 ^00^en der aristocratie. Gelukkig waren Arnulf en Pepijn hoogst1 10 Arnulf van ifetzen Pepijn van Landen bekwame mannen, die het rijk met kracht en beleid bestuurden en tegen Christen» predikers. Dagobert I, «28 -638. Pepijn f,039. ; Grimoald. J Schepter van Dagobert I. Voorheen in de Abdij van St. Denis; naar een oude prent. buitenlandsche vijanden verdedigden> Hoe langer hoe meer begon zich echter een scherp ondeï-scheid te openbaren tusschen Austrasië en het overige gedeelte van het rijk: Austrasië, dat voor een groot deel aan den rechteroever van den Rijn lag, was weinig geromaniseerd en had zijn Germaansch karakter grootendeels behouden. Hier voor het eerst ontwaren wij de scheiding van het Romaansche en Germaansche element in het Frankische rijk. Het is ook tijdens de regeering van Chlotar, dat de Franken zich ernstig beginnen bezig te houden met de bekeering der heidensche Germanen, vooral in de Nederlanden. Amandus, uit een Romeinsch geslacht in Aquitanië geboren, predikte in dezen tijd liet Evangelie in \ laanderen en Brabant. In dezelfde streken verkondigde eenigen tijd later Eligius het Christendom. Dat geschiedde met zoo goed gevolg, dat de Zuidelijke Nederlanden in betiekkelijk korten tijd gechristianiseerd waren, evenwel niet zonder do krachtige hulp van den staat, die niet alleen overal de predikers beschermde, maar ook gewoonlijk de heidensche duisterlingen met zuiver wereldsche middelen dwong om in te gaan in het licht des Christendoms. Herinneren wij, dat aan Dagobert ook de stichting der oudste Christenkerk te Utrecht wordt toegeschreven. In 628 stierf Chlotar II. Onmiddellijk volgde hem Dagobert ook in Bourgondië en Neustrië op. Zijn regeering wordt ons op dezelfde wijze als die van Nero beschreven: op een jaar van wijsheid en gerechtigheid volgt een tijd van gruwelijke wreedheid, schandelijke rechtsverkrachting, domme ijdelheid en onverzade]ijke hebzucht. Waarschijnlijk is dit overdreven, maar een feit is het, dat Dagobert zijn beide Austrasische raadgevers spoedig verwijderde. Arnulf trok zich reeds in 627 uit de staatszaken terug; Pepijn bleef wel major domus van Austrasië, maar viel bij den Koning in ongenade en kon weinig macht uitoefenen. Maar niettegenstaande zijn groote macht gelukte het Dagobert niet de Slaven aan zijn Oostelijke grenzen in bedwang te houden. Meer succes had hij tegen de Westgoten: hij deed een inval in Spanje en versloeg zijn vijanden. Na Dagoberts dood volgde hem Sigebert II in Austrasië, Clovis II in Neustrië en Bourgondië op. Toen nam Pepijn nogmaals bij Sigebert het ambt van major domus waar. Maar reeds in 639 stierf hij. Hoewel het ambt niet erfelijk was, volgde zijn zoon Grimoald hem op. Deze was een krachtig, energiek, voortvarend man; hij was de beleid- volle staatsman naast den in geestelijke overpeinzingen verzonken Sigebert. Grimoald miste evenwel bij al zijn talenten de gave zich met het wezen der macht te vergenoegen: hij wilde ook den titel. Toen Sigebert in 656 stierf en een zoontje naliet, waagde de hofmeier een poging het koningschap te veroveren: hij zond het koninklijk kind naar een Iersch klooster en proclameerde zijn eigen zoon Childebert tot Koning van Austrasië. Maar dat was adel en geestelijkheid toch te veel: zij waagden het nog niet het koningschap der Merovingers aan te tasten. Zoo viel Grimoald: hij werd in 658 door den Austrasischen adel gevangengenomen en aan den Koning van Neustrië uitgeleverd, die hem ter dood liet brengen. In Neustrië en Bourgondië was intusschen Clovis II, bevlekt met alle ondeugden van den Merovingischen stam, in 656 opgevolgd door zijn oudsten zoon Chlotar III, voor wien zijn moeder, de edele, vrome Balthildis, het bewind voerde. Om haar deugden is zij heilig verklaard; maar vele ook waren haar staatkundige bekwaamheden. Aan haar zal het wel te danken zijn geweest, dat Austrasië na den val van Grimoald haar zoon als Koning huldigde en dat het rijk onder haar regentschap vereenigd bleef. Zij werd ter zijde gestaan door den major domus Ebroin, een man van ruwe, brutale 1T VIz» V» 4- /-n y-v TTT nl /] /I A /] m n «-> /-v ^ _ J * _ 1 _ J 1 I gcvvciuuauig CU vviccu, Illclcir UltJ IltJl SiaaiS- belang met bewonderenswaardige energie verdedigde tegen den adel, wiens hoofd hij eigenlijk was. Zeer zeker was het tegen den wil van Ebroin, dat Chlotar in 660 zijn broeder Childerik II tot Koning van Austrasië benoemde. Aan den anderen kant verkreeg de adel een zeer bekwaam hoofd in Leodegarius, Munt van den major domus Ebroin. ] bisschop van Autun. Een scherp conflict tusschen Ebroin en Leodegarius ontstond, toen in 670 Chlotar III kinderloos stierf. Leodegarius en de adel riepen Childerik II in het land. Ebroin zag zich weldra van iedereen verlaten: hij werd spoedig overweldigd. Daarmede was de overwinning van den adel op liet koningschap bezegeld. Zonder den titel te voeren was Leodegarius feitelijk majoi domus; maar opdat zijn macht voor den adel niet gevaarlyk meer zou kunnen worden, werd bepaald, dat de waardigheid van hofmeyer beurtelings door de edelen zou worden bekleed. Onder deze en andere beperkingen bleef Childerik II Koning. Maar hij gevoelde zich in zijn macht besnoeid: bij een gunstige gelegenheid ontdeed hij zich van de voogdij van Leodegarius. Kort daarna werd Childerik vermoord; toen werden zoowel Ebroin als Leodegarius jeviijd. naast twee schijnkoningen werd de laatste major domus van Bourgondië Austrasië, de eerste van Neustrië. Weldra brak een verwoede strijd tusschen hen uit. Ten slotte bleef echter Ebroin overwinnaar. Hij versloeg in L > 4 Leodegarius en nam hem gevangen. Zoo werd hij oppermachtig in Bourgondië en Neustrië. Maar zijn doel, om ook in Austrasië de macht in handen te krijgen, •nis u te, daar Leodegarius werd opgevolgd door Pepijn van Herstal. Balthildis. Ebroin. leodegarius Strijd van Ebroin en eodegarius.' Aanval van Constans op Italië. Zijn dood, 668. Constantijn IV Pogonatus, 668-685. Beleg van Constantiliopel door de Arabieren, 669-67%) I t t I \ £ \ S ii g t< Vrede van Moeawija A en Constantijn IV, 678. z Arabische a veroveringen in het Oosten. O K ~T S( b. Het is te begrijpen, dat in dezen tijd de Longobarden weinig van de Franken te vreezen hadden. Maar gevaarlijker voor hen was de aanval van den Keizer. ConstaDs landde in 662 bij Tarente en rukte van daar uit Italië binnen. Het gelukte hem een groot aantal steden te veroveren. Daarop begon hij Beneventum te belegeren, dat echter door Grimoald werd ontzet. De Keizer trok binnen Napels terug, waar hij nog getuige was van twee geweldige nederlagen van de Byzantijnen. Van een veldtocht was weldra geen sprake meer. Wel bezocht de Keizer nog Rome, waar de Paus hem eerbiedig als opperheer ontving. Daarna begaf hij zich naar Sicilië, waar hij zijn hoofdkwartier te Syracuse opsloeg. Hier werd hij in 668 vermoord. De tijdsomstandigheden eischten, dat Byzantium zich met andere dan Italiaansche zaken bezighield. De nieuwe Keizer, Gonstans' zoon Constantijn IV Pogonatus, zag zich onmiddellijk voor een allergevaarlijksten aanval der Arabieren geplaatst. In 669 trok een geweldig Mohammedaansch leger dwars dooi Klein-Azië, terwijl te gelijk hun vloot den Bosporus bezette. Een Munt van Constans II en Constantijn IV. geduchte aanval werd op Constantinopel gedaan, maar door den Keizer, hierin gesteund door het bewonderenswaardig patriotisme der bevolking, afgeslagen. Een niet geringe aanwinst was het, dat in dezen tijd de ingenieur Kallinicos het zoogenaamde Grieksche vuur uitvond, een chemisch mengsel van hoogst brandbare stoffen, dat dooi¬ water met werd uitgebluscht en sedert te Byzanium als staatsgeheim zorgvuldig werd bewaard. Zeven jaren lang, van 669 ot 675, hernieuwden de Arabieren ieder voorjaar hun aanval: een zware )roef heeft Constantinopel moeten doorstaan, maar dank zij de bewonderenswaardige volharding van Keizer en hoofdstad zagen zij zich ten slotte gedwongen af te trekken: in 676 keerden zij niet terug. Ook in Afrika orderden zij in dezen tijd weinig: zelfs hun aanval op Sicilië mislukte. En ten lotte moesten de Serviërs en Bulgaren, die. door den Khalief opgezet, weder ï het Giieksche gebied waren gevallen, naar hun land terugkeeren. Zoo evoelde Constantijn zich krachtig genoeg, om den krijg zelfs aanvallend voort 3 zetten: herhaaldelijk verplichtte hij de Arabieren tot den terugtocht; Kleinizië werd grootendeels door hen ontruimd. Geen wonder, dat de Khalief ich in 678 genoopt vond vrede met den Keizer te sluiten. Dat was ook noodig, omdat het uiterste Oosten bijna voortdurend Moeawija's andacht vorderde. Tusschen 670 en 676 werden Merw, Balk en Herat, die nder Ali verloren waren gegaan, weder bezet: al het land tot den Hindoe ■oesj werd veroverd. Obeidallah drong zelfs tot Bokhara,door en bracht den urken een gevoelige nederlaag toe. Daarna werd Samarkand bezet en Khiwa ;hatplichtig gemaakt. Verder werden nog Kaboel, Beloedsjistan en Kandahar sdwongen. Mohallab drong zelfs op het voetspoor van Alexander den Pendsjab binnen, maar gelijk deze zag hij zich genoodzaakt terug te trekken; een groote nederlaag bewees hem, dat hier de grens ook van dit wereldrijk gevonden werd. Moeawija bekroonde zijn regeering door de erkenning van zijn zoon Jezid als opvolger, in veler oogen een bedenkelijke nieuwigheid. Geen wonder dus, dat na de troonsbeklimming van Jezid I zich overal teekenen van verzet begonnen te vertoonen. Ali's zoon Hoessein weigerde Jezid te huldigen. Hem steunde de geheele orthodoxe partij; de kleinzoon van den Profeet werd voor den wettigen Khalief gehouden. Ongelukkig voor Hoessein beschikte zijn tegenstander over de gewapende macht van een groot rijk; Jezid wist deze met bekwaamheid en energie te gebruiken. Hoessein's legertje werd in 681 bij Kerbela na wanhopigen tegenstand neergesabeld; hij zelf vond daar den dood. Maar de doode Hoessein bleek gevaarlijker voor Jezid te zijn dan de levende. In Arabië en Perzië werd het hoofd van Hoessein evenals dat van Ali door een heiligenschijn omgeven: men deed bedevaarten naar de plaats, waar hij gevallen was. In Medina brak in 682 een gevaarlijke opstand uit: de zoogenaamde genooten van den Profeet riepen de bevolking op ten strijd tegen den ongeloovigen Khalief. Ten slotte werd de Heilige Stad na een langen, verwoeden strijd genomen en zoo goed als geheel verwoest; een afschuwelijk bloedbad werd er aangericht. Zoo had Jezid gezegevierd: maar bijna op hetzelfde oogenblik stierf hij. Zijn zoon Moeawija II stierf nog in hetzelfde jaar. Nu steeg de verwarring ten top. De aanhangers der dynastie bestreden elkander vinnig in Syrië; alle veroveringen ten Westen van Barka gingen verloren; in Arabië hield de orthodoxe partij zich staande; in Perzië begonnen de woelingen der Schiiten rv v\« - - * 1 I / V i * 1 « « uyuicuw; m nee uosten vielen geheele provinciën af. Ten slotte kozen de Ommayaden Merwan I, den oudste van den stam, tot Khalief. Hij werd evenwel nergens dan in Syrië erkend. Spoedig evenwel onderwierp zich Egypte en behaalde Merwan een belangryke overwinning op de Perzen. Maar daarmede w as zijn loopbaan ten einde: hij werd in 685 vermoord. Zijn opvolger was zijn zoon Abdalmelik. Hij stond voor de reuzentaak, om het wereldrijk, waarvan het grootste gedeelte voor zijn geslacht dreigde verloren te gaan, te heroveren. Maar daarvoor was Munten van Abdalmelik. a me^k de man. Hij bezat een dichterlijken aanleg, uitgebreide kennis, gioo e geestesbeschaving en oprechte vroomheid, maar bovenal buitengewone a en en a s staatsman en veldheer. Hij is de grootste der Ommayaden. at hij pogingen kon aanwenden om het rijk te veroveren, moest Moeawija 1 f. Jezid I, | 680 —683. Hoessein. Slag bij Kerbela, 681. Medina verwoest, 682. Jezid f, 683. Moeawija II, 683. Merwan I, 684—685. A.bdalnielik, 685-705. Zesde oecumenisch con cilie,680 —681 Justinianus I] 685—G95. Abdalmelik onderwerpt het rijk. v Ilij Syrië verdedigen tegen de Grieken. Constantijn had den in 678 gesloten vrede getrouw bewaard: hij had trouwens elders de handen vol. De Bulgaren breidden hun gebied steeds uit; in 679 zag de Keizer zich genoodzaakt Moesië af te staan, dat sedert naar dit volk Bulgarije heet. Ook met de Serviërs en Kroaten sloot Constantijn verdragen, waardoor deze volken zoo goed als onafhankelijk werden. Nog werd onder dezen Keizer de strijd over den wil van .Christus beslist. Hij vergunde, dat in 680 en 681 het zesde oecumenische concilie te Constantinopel werd gehouden. Daar werd de orthodoxe leer van de twee willen van Christus, gescheiden en toch altijd vereenigd, als kerkelijk dogma aangenomen; monophysieten zoowel als monotheleten werden veroordeeld. . Constantijn stierf in 685 en werd opgevolgd door zijn zoon Justinianus II. Hij was niettegenstaande zijn rijke begaafdheid een trotsche, verkwistende, wreede tiran. Hij begon onmiddellijk Abdalmelik te beoorlogen eu dat we! Munt van Keizer Justinianus II. met goed gevolg. De Khalief sloot in 686 een nadeeligen vrede met den Keizer. Eerst toen ' kon Abdalmelik er aan denken om de Oostelijke provinciën van het rijk te heroveren. Overal heerschte daar woeste anarchie, militaire tirannie en burgeroorlog. Abdalmelik had dus geen aanoonorocl/^fon nl„»>.. •• ï , ^iicwauA vctu vyauuen tegenover zich: integendeel bestreden de tegenstanders der Ommayaden elkander even vinnig als den Khalief van Damascus. In dezen strijd werden tienduizenden Schnten gewelddadig gedood. Daarmede was den Khalief een onwaardeerbare dienst bewezen, want juist de Schiiten waren zijn verbitterdste tegenstanders. Geruimen tijd verdwijnen deze aanhangers van Ali van de oppervlakte van het openbare leven, maar zij werken in de diepte voort, verbreiden hun leerstellingen tot in het verre Oosten en bereiden zoo langzaam maar zeker den val der Ommayaden voor. Toch mislukte in 689 een aanval van Abdalmelik op Mesopotamië. Doch weldra was het grootste gevaar voorbij. In 690 trok de Khalief naar Mesopotamië: bij de Tigris in de nabijheid van het zoogenaamde klooster van den Katholikos kwam het tot een'slag, die over de toekomst der Ommayaden besliste. Abdalmelik behaalde een' schitterende overwinning. Hij werd zonder tegenstand in Koefa gehuldigd; daarmede was het voornaamste verzet gesmoord. Alleen de Heilige Steden moesten nog worden bezet. Met Medina ging dat spoedig genoeg, maar eerst na een beleg van zes maanden gaf Mekka zich in 692 over. Op dezen weg ging Abdalmelik voort. De woeste, dweepzieke Kharidschieten werden verslagen en tot in hun verste schuilhoeken vervolgd. Jarenlang duurde nog de strijd; maar langzamerhand keerden toch overal orde en rust terug: in 697 kon Abdalmelik zich gelukkig prijzen, dat in het geheele rijk zijn gezag weer werd geëerbiedigd. De latere jaren van Abdalmelik vormen met den tijd van zijn eerste opvolgers den bloeitijd van het rijk der Ommayaden. Overal werden woelingen gekeerd; de rustige bevolking werd beschermd. De landbouw werd uit zijn staat van verval opgeheven, de handel door de groote veiligheid van het verkeer tot nieuw leven gewekt; de belastingen werden opnieuw geregeld en gestreng, maar rechtvaardig geïnd. Een nieuwe band werd om de van elkander zoo verschillende bewoners van het uitgestrekte rijk gelegd door een nieuw, op Arabische leest geschoeid binnenlandsch bestuur. Het Arabisch werd overal' de officieele taal; Arabische munten werden geslagen. Een postdienst werd ingericht, die de afgelegenste deelen van het rijk met de hoofdstad verbond. Binnenlandsch bestuur der Ommayden. Arabische beschaving. Binnenplaats van de groote moskee te Damascus. Abdalmeliks bmnenlandsche politiek bedoelde in hoofdzaak tegenover de altijd gevaari,,ke revolutionaire dwepers, Schiiten en Kharidschieten, een gematigd orttiodoxe middenpartij te vormen, die zich met de in den grond ongeloovige ffeheelo "T' Ullnen verzoenen- Exemplaren van den Koran werden over het moskeeën0- ™rSp en de ltudie van het heilige boek aangemoedigd. De Arabiê M , maSCUS en Jeruzalem wei'den gerestaureerd en vergroot. Daar meesters n ik- f gV voorbeelden bood> moest Abdalmelik Grieksche bouwUvzantiin^l" T' j°° berUSt de Arabische bouwkunst oorspronkelijk op de werden et6 d °t T ^ ^ ^oepelbL. De muren modellen 'jkste m°za»*en versierd, die ook voor het Westeu de ■J geworden. Aan den koepel voegde de Mohammedaan de Veroveringen der Ommayaden. ( J ( Justinianus I val, (595. < Leontius, 695—698. , Val van Carthago, G98. t minaret toe, den toren, vanwaar de moeëzzin den roep tot het gebed doet weerklinken. De studie van het Arabisch ook door niet-Arabieren werd overal bevorderd: de wetenschappelijke taalstudie begon op te komen. Vooral in Bazra en Koefa begint zich een nieuw wetenschappelijk leven te openbaren. Naast het Koranonderzoek begon zich de studie van de heilige overlevering te ontwikkelen, die meer en meer opgeteekend en in overeenstemming met zich zelve en met den Koran werd gebracht. Uit deze studie van de traditie ontwikkelde zich later een bloeiende historiographie. Daarnaast ontstonden een geheele reeks commentaren op den Koran, waaruit zich later een Arabische dogmatiek vormde. Daar de Koran ook wetboek is in den meest uitgestrekten zin, moesten rechters zoowel als rechtzoekenden het heilige boek in den grond verstaan: een uitgebreide rechtsliteratuur had daaraan haar bestaan te danken. De Ommayaden hadden verder behalve geleerden ook dichters aan hun hof, die hun daden en die hunner krijgers moesten bezingen. De khaliefen gaven hun in overvloed stof. Na de verovering van Mekka begint een reeks buitenlandsche oorlogen, die een krachtig voortdringen naar Indië, Armenië, Byzantium en Afrika, ten slotte naar Spanje ten gevolge hebben. Abdalmelik en zijn zonen treden weer in de paden van Omar en Moeawija: de vloedgolf, die scheen uitgewoed, begint opnieuw te bruisen en dreigt Eui opa van twee kanten te overstroomen. In het Oosten ging de verovering het gemakkelijkst. Hier werd het Arabische gebied door een reeks gelukkige veldtochten ver uitgebreid: Bokhara, Samarkand, Khiwa, zelfs Taschkend en Kaschgar werden bezet. Verder trokken de Arabieren den Indus over, drongen in den Pendjab door en veroverden eenige steden: de provincie Sind werd voorgoed onderworpen. Abdalmelik wachtte ook niet lang meer met den oorlog met Byzantium. Justinianus was door groote overwinningen, in 689 op de Slaven in Macedonië behaald, zoo overmoedig geworden, dat hij het durfde wagen nogmaals den strijd met den Khalief aan te binden. In 692 echter werd hij bij Sebastopolis. in Cilicië geheel verslagen. Het gevolg was het verlies van Armenië. De ongelukkige oorlogvoering, de ergerlijke wreedheden des Keizers, eindelijk sijn strijd met de geestelijkheid brachten Justinianus ten val. In 695 riepen le soldaten, gesteund door Senaat en volk, den veldheer Leontius tot Keizer lit: Justinianus werd met gespleten neus (rhinotmetos) naar de Krim gezonden, rloewel de nieuwe Keizer een zeer bekwaam soldaat was, kon hij nieuwe ïederlagen niet verhinderen. Vooral in Afrika leed het rijk zware verliezen. Abdalmelik heroverde Kairwan en bracht in 697 eindelijk Carthago in zijnN ïanden. Het leger der Byzantijnen werd in 698 bij Utica volledig verslagen, jelijk in 146 v. C. het Phoenicische, zoo ging in 698 het Romeinsche Carthago n de vlammen op: Tunis werd de hoofdstad. Het eerste gevolg van Carthago's val was die van Leontius. De uit Afrika eruggekeerde troepen riepen hun aanvoerder als Tiberius III tot Keizer uit; Munt van Walid I. deze veroverde Byzantium en plaatste Leontius in een klooster. Tiberius regeerde niet alleen met beleid, maar streed ook met geluk in Azië tegen de Arabieren: zelfs Antiochië werd door hem heroverd. Maar later drongen de Arabieren telkens weer in Klein-Azië voorwaarts. Van de daarover in Byzantium heerschende ontstemming maakte de verbannen Justinianus II gebruik door op zijn beurt een opstand in de hoofdstad te bewerken, waardoor weer Tiberius werd afgezet. Thans besteeg Justinianus opnieuw den troon. In hetzelfdeJ jaar stierf Abdalmelik; hij werd vervangen door een hem waardigen zoon, Walid I. Een krachtig heerscher was hij, die naar het voorbeeld van Omar , . -i 'i. J._ j__ i_ i .• Tiberius III, 698—705. Justinianus II 705 -711. Walid I, 705—715. tot aan ae unersits uiieinuen van net reusacntige rijk zijn veldheeren en stadhouders in bedwang wist te houden, het welzijn des volks in ieder opzicht nauwgezet ter harte nam, en door de oprichting van bouwwerken, ziekenhuizen en moskeeën, het aanleggen van wegen en bronnen in de verschillende deelen van het rijk niet alleen de volkswelvaart bevorderde, maar ook zijn naam tot bij het verre nageslacht beroemd maakte. Herhaaldelijk drongen de Arabieren weer diep in Klein-Azië door. In 708 verschenen weer Arabische ruiters aan den Bosporus en in 709 trok de broeder van den Khalief, Maslama, met 80,000 man den Hellespont over en drong als een tweede Xerxes in Thracië door: met moeite werd hij teruggedreven. Maar belangrijker nog dan wat hier voorviel, waren de gebeurtenissen in het Westen. Na de verovering van Carthago waren de Arabieren steeds verder naar de Zuilen van Herakles doorgedrongen. Den krachtigsten tegenstand vonden zij in Afrika bij de inlandsche bevolking, de Berbers, wier nomadische levenswijze en eigenaardige stammenindeeling een inlijving bij het Arabische rijk hoogst moeilijk maakte. Maar ten slotte namen zij den Islam aan en onderwierpen zich. Korten tijd daarna werd al het land tot aan den Atlantischen Oceaan toe, door den stadhouder Moesa veroverd; krachtigen tegenstand vond hij slechts voor Ceuta, waar Julianus namens den Keizer het bevel voerde. Ten einde zijn zekeren val ten minste aan zijn doodvijanden, de Westgoten, te wreken, gaf Julianus in 710 de stad aan de Arabieren ovei, maar verbond zich tevens met hen tot een aanval op Spanje. Moesa gaf het bevel daartoe, maar liet de uitvoering aan zijn onderbevelhebber Taiik over: zoo onbelangrijk scheen hem de geheele onderneming. In 711 stak ai ik aan het hoofd van 7000 Berbers de nauwe straat over en vestigde zijn hoofdkwartier op de steile rots, die naar hem Dschebel Tarik (Gibraltar) icet. Niemand, ook hij zelf vermoedde niet, welk een wereldhistorische onderneming hij was begonnen. Het Westgotische rijk bleek niet meer in staat zelfs dezen zwakken stoot ° ve^ra8en- Langzamerhand was de eens zoo krachtige staat door binnen-E Verovering van ïïoord-Afrika. Verovering van Ceuta, 710. Het West;otische rijk. 11 / Theocratie. Kindasvinth, 641-652. j / ] < ( V A I \ 1 Rekisvinth, 3 052-672. n C a Wamba, t 672-680. , d g d ii k VI di dj d< st SC w landsche onlusten geheel verzwakt. Het koningschap was een werktuig in handen van adel en geestelijkheid geworden. In 633 kwam onder voorzitterschap van Isidorus een concilie te Toledo bijeen, dat vaststelde, dat de koningskeuze in het vervolg door adel en geestelijkheid zou geschieden, terwijl rebellie tegen den gekozen Koning met den kerkelijken ban zou worden gestraft. Het rijk werd een zuivere theocratie; de staat was slechts een middel v ooi de Keik om haar macht uit te oefenen. De bisschoppen waren de hoogste staatsambtenaren: alle ketters werden streng vervolgd: in dit rijk Cxods kon geen ander dan het reine Katholieke geloof worden geduld. Daarentegen werd de kroon hoe langer hoe machteloozer: aan de verzorging der materieele belangen van land en volk werd weinig gedacht. Maar zonder verzet ging dat toch niet: mocht de kroon zich gewillig naar de geestelijkheid voegen, de adel was daartoe nog niet besloten. Zijn hoofd, de oude Kindasvinth, een krachtig grijsaard van bijna tachtig jaren, zette zich in 641 de kroon op het hoofd. Met ijzeren hand voerde hij het bewind, niet alleen over de bisschoppen, maar ook over de edelen: sedert Leovigild had geen Koning ?oo volledig gehoorzaamheid gevonden. Alle opstanden werden onderdrukt. De geestelijkheid werd het grootste gedeelte van haar rechterlijke macht mtnomen. De geringere vrijen, de kleine grondbezitters werden tegen adel ;n geestelijkheid beschermd. Gelijkheid voor de wet werd ingevoerd, de strafwetten werden naar gebleken noodzakelijkheid verscherpt of verzacht. Zelfs verden onvrijen en halfvrijen tegen de willekeur hunner heeren beschermd. Iet Westgotische landrecht werd voor alle inwoners van het rijk bindend erklaard. Maar na Kindasvinth gingen de rechten, door hem aan adel en geesteijkheid ontwrongen, weer verloren. Het onbeperkte verkiezingsrecht door del en geestelijkheid werd onder Kindasvinth's zoon Rekisvinth weer erkend; len Koning werd het onmogelijk gemaakt de domeinen uit te breiden, terwijl del en geestelijkheid hun landbezit voortdurend vergrootten; aan rebellie egen den Koning werd straffeloosheid verzekerd. Eerst met Wamba werd at weer anders. Hij had het geluk bij den aanvang zijner regeering een zeer evaarlijken opstand in het Noorden neer te werpen. Geen wonder dat hij oor deze overwinning zijn macht voelde groeien. Hij reorganiseerde het leger t dezer voege, dat voortaan onvrijen daarin werden opgenomen. Natuurlijk wam tegen deze regeling de geestelijkheid ten behoeve van haar onvrijen in arzet. Bovendien trachtte Wamba de macht der geestelijkheid te knotten, )or haar financieele knoeierijen te belemmeren. Ongelukkig werd hij kort larna geheel onbekwaam de regeering waar te nemen. Nogmaals overwon ï geestelijkheid het koningschap. Alles wat Kindasvinth en Wamba voor den aat hadden veroverd, werd weer prijsgegeven. Plechtig werd het koninghap onder de hoede der Kerk gesteld. De legerorganisatie van Wamba erd afgeschaft. Maar het ergerlijkste waren de verschrikkelijke Jodenvervol- gingen, die krachtens de wet plaats hadden V en die een talrijke nijvere klasse der bevolking van den Staat vervreemdden. De tot den dood toe gekwelde Joden vluchtten grootendeels naar Noord-Afrika, waar zij in het Byzantijnsche gebied een draaglijke, in het Mohammedaansche een zeer welwillende behandeling ondervonden. De Islam gevoelde zich aan het Jodendom geestelijk verwant: . ook waren Joden en Arabieren van één stam; zoo is het te verklaren, dat aan de eersten in het Khaliefenrijk tegen een geringe schatting vrije godsdienstoefening en burgerlijke vrijheid werd gegund. Natuurlijk onderhielden deze Joden door handelsbetrekkingen als anderszins een druk verkeer met hun geloofsgenooten in Spanje, waardoor deze hun onderdrukking te zwaarder voelden. Toen dat daar werd ontdekt, brak een ware storm van vervolgingen over hun hoofd los. Alle volwassen Joden werden tot slaven verklaard en onder de Christenen verdeeld; hun vermogen werd verbeurdverklaard, alle Joodsche kinderen zouden als Christenen worden opgevoed en daarna aan Christenen worden uitgehuwelijkt. Zoo hoopte men de Joden uit te roeien. Maar voordat het zoover kwam, was het Westgotische rijk reeds ineengestort. De voorlaatste Westgotische koning was Witika. Hij was een krachtig vorst, maar juist daardoor geraakte hij al spoedig in een verbitterden strijd met de geestelijkheid en den adel; bij het volk daarentegen was hij geliefd. Van zijn opvolger Roderik weet men weinig meer dan dat hij heeft bestaan. Het was onder hem, dat Tarik in 711 naar Spanje overstak en Gibraltar bezette. VT -■ • . 1 1 1 I • <■ 1 . 1 I • 1 Votief kroon van Koning Rekisvinth. In het Museum Cluny te Parijs. Van daar uit deed hij plundertocnten in aen omtrek. Op dit gerucht maakte Roderik zich op om den lastigen indringer weer over de Jodenervolging. Witika, 701-710. Roderik, 710-711. zee terug te jagen. Den 19den Juli 711 stonden de beide legers bij Xeres de la Slag bij Xeres de ls Frontera, 711 Tarik verovert Spanje. I Moesa in Spanje. < ] 1 1 t Z c ( (3 2 a w C w Vi VI le Ji Philippicus, m 711-713. , d( de Anastasius II, ^ 713-716. de lai ' werden de Goten ® 'f-g d«urde de strijd, maar ten slotte weiden de Goten ternggedreven. Roderik zelf verdween. Zijn aanhangers schijnen zich dapper te hebben geweerd, maar eveneens schijnen Witika's zonen aanh te he,)ben ^ ^ ^ ^ ^ ^ ignen; want deze geheele geschiedenis is door sage en legende door volks bMna nïeteteghleekrde 200 orawoeId> da' ^ Historische waarheid bijna niet te herkennen ,s. Zeker .s het, dat met één slag het rijk instortte Zelden is een groot rijk in zoo korten tijd veroverd als Spanje door de Mooren. Kon het ook anders? Niemand had belang bij het Gotische rijk dan adel en geestelijkheid. En de adel zelf was verdeeld; een Komng werd met eei gekozen. Zoo bepaalde zich de tegenstand tot sporadisch verzet van nige edelen. In weinige dagen overschreden de Arabieren de Guadalquivir hu r ra' e"K jk de Taag; Snel vielen Cordova, Malaga en Granada in' hun handen; zonder tegenstand opende Toledo zijn poorten voor Tarik die er zijn plechtigen intocht deed. ' Zoo had Tarik een groote provincie aan het Khaliefenrijk toegevoegd ai Moesa zag met bitteren naijver het succes van zijn vrijgelatene Ten einde ® aan de eer der verovering te hebben, stak hij in 712 met 18 000 man aar Spanje over. Na een vrij lange belegering gelukte het hem Sevilla te jezetten. Nog krachtiger tegenstand bood Merida, dat eerst in 713 capitueerde. Van daar trok Moesa naar Toledo, waar hij op zijn beurt door Tarik -egroet Zijn intocht hield: uit jaloerschheid wierp'hij hem wegens ongeïoor aamheid in de gevangenis. Moesa voltooide de verovering van het land tot oteny Cr ; : 7 in '!° N°°rdel«ke be^d- handhaafde ï de ten. Daar plaatst de overlevering reeds onmiddellijk na de verovering door e Arabieren den nationalen held Pelayo als vorst van een klein riTe 'S' . at reeds toen de kiem is g^egd voor een klein gebied, dat later an wassend, aan de Mohammedanen moeite genoeg heeft veroorzaak ten waaruit ten slotte de Spaansche staat is gegroeid. Zoo zag Walid zijn gebied verder uitgebreid dan een zijner voorgangers in den strijd tegen Byzantium won hij steeds veld. Zoowel deze overningen als de uiterste verwarring, waarin destijds het Grieksche rijk rkeerde moeten hem op het denkbeeld hebben gebracht, dat de verovering veren M " f moei'i)kheden meer behoefde op te .stimanns II Ti , iT* SDe"er °PgevoI«d aIs in de^n tijd. istin.anus II vond eindelijk in 711 zjjn welverdiend noodlot: hij werd veroord. Maar de nieuwe Keizer Philippicus was een onbeduidend man aan m drank verslaafd, zoodat de Senaat den moed vond hem af te zetten èn in eersten minister als Anastasius II tot Keizer benoemde. Hij was een an van groote bekwaamheid, maar ook hem gelukte het niet den zegetocht r Muzelmannen tegen te houden. Uitgebreide toerustingen te water en te i werden gemaakt voor den aanval tegen Byzantium. Inmiddels stierf Walid in 715 en werd opgevolgd door zijn niet minder krachtigen broeder Soeleiman. Anastasius echter werd in zijn goed beraden plannen tot verdediging van het rijk belemmerd door een soldatenopstand in Klein-Azië, waar de bevelhebber Theodosius III tot Keizer werd uitgeroepen. Nogmaals ontstond een oproer in Klein-Azië onder andere soldaten, die op hun beurt hun aanvoerder tot Keizer uitriepen. Maar dezen keer hadden zij bij uitzondering een voortreffelijke keuze gedaan; de nieuwe Keizer was Leo de Isauriër. 1 Soeleiman, 716—717. Theodosius III, 716—717 DERDE BOEK. KAROLINGERS EN ABBASSIDEN. 717—800. EERSTE HOOFDSTUK. Leo de Isauriër en Karei Martel. De val der Ommayaden. 717 — 750. M 6 ^saui^ër ^eo ^ had Z[Ch als militair van de beste z'Jc^e doen kennen. Hij wist, dat hij een doornenkroon §/% Jml aannam> toen hem de Keizerskroon op het hoofd werd lit HpLSeze^? maar hij aarzelde geen oogenblik. Want hij gevoelde Üu® Z'°^ kl'acht rijk te redden van den wissen onder- bDX^^T^L^ZCd gang, die het bedreigde. Onmiddellijk na Leo's kroning trok de Arabische veldheer Maslama Bithynië binnen en veroverde Pergamum. Van hier trokken de Arabieren bij Abydos over den Hellespont en omsingelden weldra Byzantium aan de landzijde volkomen. Een reusachtige vloot verscheen, uit Egypte en Syrië in de Propontis en viel de stad ook aan de zeezijde aan. Maar Leo had zijn maatregelen zoo uitstekend getroffen, de dapperheid zijnei soldaten, de behendigheid zijner ingenieurs, in het algemeen het bewonderenswaardig weerstandsvermogen, waarvan de hoofdstad onder 's Keizers bezielende leiding blijk gaf, waren zoo groot, dat de Arabieren te land niets onden uitrichten en hun vloot de zwaarste verliezen leed. Slechts het volstrekte bevel van den Khalief deed Maslama den winter van 717 op 718 voor Constantinopel volharden; door den strengen en langen winter leden de rabieren ontzettende verliezen. Desniettemin beval de nieuwe Khalief Omar II ? (.en n*euwen aanval, waartoe hij ook een nieuwe vloot zond. Maar eze a veel van stormen en van het Grieksche vuur te lijden, zoodat de iris ui mg ter zee weldra geheel verbroken werd. Het landleger kon zich nog sec its met moeite levensmiddelen verschaffen; ook de Bulgaren kwamen den M'T' ° . !ulf>; aanstekelijke ziekten decimeerden de Arabieren. Zoo zag leeerTn T \ ^ Z°mei' Va" 718 Senoodzaakt het beleg op te breken; '» ^11 Vloot keerden zwaar gehavend terug. 12 Leo III, de Isauriër. 717-741. Beleg van t Constanti \ lopel, 717/718. \ Omar II, 717-720. J Leo's bestuur. / ] I 1 |j i Omar II. ( ( 2 Jezid II, 720-724. j V c De belegering van Constantinopel in 717 en 718 is een feit van wereldhistorische beteekenis. Door den kloeknioedigen weerstand van den Keizer werd niet alleen de hoofdstad, niet alleen het rijk, maar ook geheel Oost-Europa voor het Christendom gered. Ware Byzantium bezweken, de gevolgen waren niet te overzien geweest. Ernstigen tegenstand zou de jonge, krachtig opbruisende Islam nergens hebben gevonden: Bulgaren zoowel als Serviërs zouden zijn overwonnen; het Longobardische rijk zou zeker geen weerstand hebben geboden; Rome zou in de handen der ongeloovigen zijn gevallen. Leo III was de redder der Christenheid. Maar bovendien is hij een der uitstekendste Grieksche keizers. Hij zag de gebreken van den staat in en was van den aanvang af vast besloten, de vereischte hervormingen in te voeren. Als zijn eersten plicht beschouwde hij om het leger aan zijn roeping te doen beantwoorden. Na zijn overwinning handhaafde hij een gestrenge krijgstucht en schiep een voortreffelijken generalen staf. Bij deze en zijn andere hervormingen ging hij uit van een nieuwe verdeeling van het rijk. Het systeem van Diocletianus en Coustantijn den Groote werd voorgoed verlaten: het rijk weid verdeeld in themata, kleine, op militaire wijze georganiseerde provinciën, bestuurd door strategen, die onmiddellijk van den Keizer afhingen; in het aan alle zijden bedreigde rijk moest wel het burgerlijk gezag geheel aan het militaire worden ondergeschikt gemaakt. Onder de strategen stonden mindere ambtenaren aan het hoofd van districten en steden, alle militairen. Aan het iioofd van de financiën en de rechterlijke macht kwam in ieder thema de arotonotarius, ondergeschikt aan den strateeg in rang, maar alleen afhankelijk ^an den grootschatmeester. Tegenover de vijanden van het rijk heeft Leo zijn militairen roem schiterend gehandhaafd. Het gelukte hem de Arabieren uit Klein-Azië te verdrijven. 3p zwaren tegenstand stuitte hij niet. Omar II was een vroom Muzelman en ïen voortreffelijk theoloog, maar te weinig staatsman en veldheer om practisch feel uit te richten. Wel bevorderde hij zeer de binnenlandsche zending, maar ;ijn hoog zwevende gedachten werden niet gebreideld door een nuchter inzicht n de wezenlijke behoeften van het rijk. Maar het ergste was, dat hij geheel ;n al de kracht miste de verschillende uiteenloopende elementen, zoowel in ;ijn huis als onder zijn aanhangers en in het rijk in het algemeen, onder den luim te houden. Aliden, Kharidschieten en Schiiten begonnen zich weer te oeren. De nakomelingen van Abbas, een oom van den Profeet, vonden door iun vromen levenswandel bewondering bij millioenen: de gedachte kon niet eraf liggen, op hen de rechten van Ali's geslacht over te brengen. Zoo ormde zich reeds toen om de Abbassiden een gevaarlijke oppositie. Op Omar olgde Jezid II, een man vol liefde voor poëzie en muziek, maar nog minder an zijn voorganger voor staats- en krijgszaken geschikt. Onder hem nam de erwarring hand over hand toe: een algemeene opstand van het geheele )osten onder leiding der Abbassiden dreigde voortdurend. Maar het huis der Ommayaden heeft ook nog een Khalief van den ouden stempel voortgebracht, Abdalmeliks vierden zoon Hischam, wien het nog voor het laatst gelukte over het geheele rijk het gezag van zijn stam te doen eerbiedigen. In het verre Oosten en in Afrika alleen gelukte het liem niet de weerstrevende elementen in bedwang te houden. Het was Hischam, die een poging deed Keizer Leo zijn veroveringen in Klein-Azië weer afhandig te maken. Maslama echter bezette wel Caesarea, maar een aanval op Nicaea mislukte. Bij Akroïnon kwam het in 740 tot een moorddadigen slag, waarin de Arabieren zoo volledig werden geslagen, dat zij het voorloopig niet waagden een nieuwen aanval te doen. Zoo eindigde Leo zijn regeering, gelijk hij ze begonnen was, met een groote overwinning. Nog in een ander opzicht was deze Keizer een voortreffelijk heerscher. De Bulgaren hield hij voortdurend in bedwang. De geldmiddelen stelde hij onder zijn persoonlijke controle: hij was een verstandig, spaarzaam, nauwlettend financier. Aan de veiligheid van het verkeer wijdde hij zijn bijzondere zorg, zoodat de handel bloeide. Ook het rechtswezen had veel aan hem te danken: een kort burgerlijk wetboek, de Ecloga, werd uitgevaardigd, dat na Justinianus' wetgeving een wezenlijke verbetering was. Zoo was Leo door zijn voortreffelijke regentendeugden en heilzame maatregelen een der machtigste en een der populairste keizers. Het zwakke punt in zijn regeering blijft evenwel de herleving van den kerkelijken strijd niet zonder de schuld van den Keizer zelf. Inderdaad verraadt zijn optreden tegen den beeldendienst en de reliquieënvereering gebrek aan inzicht in de behoeften zijner eeuw. Maar aan den anderen kant moet worden erkend, dat de misbruiken, waartegen de Keizer optrad, dien naam ten volle verdienden en dat hij door de edelste motieven werd geleid. De beschaafde kringen en een groot gedeelte der geestelijkheid steunden hem, toen hij den beeldendienst en de reliquieënvereering, die een zeer heidensch karakter begon aan te nemen, ging beperken en bestrijden. Geen wonder dat Leo en de zijnen daartegen in ongehuichelde verontwaardiging te velde trokken. In navolging van zoovele zijner voorgangers regelde hij de kerkelijke zaken bij decreet. In 726 werd de aanbidding der beelden verboden; voorloopig werden zij nog niet uit de kerken verwijderd, maar alleen hooger gehangen. Terstond splitste zich de bevolking in beeldenvereerders (iconodulen) en beeldstormers (iconoclasten). In het Oosten vonden Leo s maatregelen algemeene instemming; in Constantinopel was de bevolking verdeeld; maar in het Helleensche gebied, waar nog de oude kunstzin der Giieken niet was uitgestorven, wilde men de beelden niet prijsgeven. Een nog heviger tegenstand openbaarde zich in Zuid-Italië; vooral in Rome verzette men zich met kracht tegen 's Keizers politiek. In een anderen tijd was deze stemming niet gevaarlijk geweest. Maar juist m dezen tijd werden de Longobarden geregeerd door een hunner krachtigste voisten. Dat was Liutprand. Hij dwong de hertogen van Beneventum, Spoleto Hischam, 724-743. Leo's bestuur De beeldendienst. \ 1 Liutprand, 712-744. Aanvang van den Kerkelijken Staat. Paus Zacharias, 741—752. ] Slag bij ( Testri, C87. < ] ( 1 • É \ * ï C a 6 v en Fiiaul, die zich sedert jaren als bijna onafhankelijke vorsten gedroegen, zijn heerschappij te eerbiedigen. Maar de gunstigste gelegenheid om zijn gezag te veigrooten bood zich aan, toen Keizer Leo in 726 zijn edict tegen den beeldendienst had uitgevaardigd. Deze vereering was den Italianen dierbaar; vandaar een buitengewone ontroering en zelfs verzet. Ook de Paus verklaarde zich openlijk tegen den Keizer. Liutprand was niet de man om deze gelegenheid ongebiuikt te laten voorbijgaan. Een groot aantal steden werden zonder veel moeite door hem bezet. Zelfs drong hij tot in het Romeinsche gebied door en bezette in 728 Sutri, dat hij aan den Paus in eigendom gaf, de eerste bezitting \ an den Heiligen btoel buiten Rome. Niet altijd bleef Liutprand evenwel den 1 aus welgezind; in r29 beproefde hij zelfs Rome te veroveren; met groote verliezen moest hij echter aftrekken. Zoo handhaafde de Paus zijn onafhankelijkheid tegenover de Longobarden: zijn onderdanigheid aan Byzantium was weinig meer dan een naam geworden. Zelfs gelukte het hem in 742 nog vier steden bij Rome, bovendien Ancona en eenige andere gebieden, van den Koning te verkrijgen. Zoo werd door den vromen zin van Liutprand de grondslag gelegd tot een wereldlijk gebied van den Paus, den Kerkelijken Staat. De welwillende houding van Liutprand tegenover Paus Zacharias veroorzaakte dat deze zich voorloopig nog niet nauw verbond met de opkomende macht der Karolingers. De grondvester van deze macht was Pepijn van Herstal. Op welke wijze het geslacht, dat sedert en door Grimoalds val op den achtergrond was geraakt, toch eenige jaren daarna de hoogste macht in Austrasië in handen heeft gekregen, is onbekend. Pepijn was de zoon van Ansigisil, een zoon van Arnulf van Metz en van Begga, een dochter van den ouden Pepijn. Zijn eerste poging om Ebroin, die nog steeds hofmeier in Neustrië en Bourgondië was, te overwinnen mislukte; Pepijn werd in 678 bij Laon verflagen. Maar kort daarna werd Ebroin vermoord, misschien op bevel, zeker met medeweten van Pepijn. Ebroins opvolgers waren hem ongelijk, zoodat Pepijn het in 687 kon wagen aan het hoofd der Austrasiërs tegen Neustrië 3n Bourgondië op te trekken. Bij Testri kwam het tot een slag, waarin hij ?en volledige overwinning behaalde. Deze slag legde den grondslag tot de nacht der Arnulfingers over het geheele Frankische rijk. Want Theoderik III, le Koning der drie rijken, benoemde hem tot major domus. Zoo had Pepijn zijn doel bereikt. Deze major domus had gewrocht, wat de Üerovingers nooit hadden kunnen in stand houden; de eenheid des rijks was gegrondvest. Pepijn heeft de taak, waarvoor hij zich gesteld zag, op de beste vijze vervuld. Er waren allerlei moeilijkheden van binnen- en buitenlandsche )olitiek. In langdurige, bijna nooit afgebroken oorlogen hebben Pepijn en zijn ipvolgers de onderhoorige volken aan den rechteroever van den Rijn niet Heen ten onder gebracht, maar ook vele stammen onderworpen, die nooit ien Frankischen Koning hadden gehoorzaamd. In de binnenlandsche politiek ras het streven van het nieuwe heerschersgeslacht de ten-onder-brenging van den lioogen adel, voornamelijk door versterking van het koningsgezinde element der geringe vrijen. Op dat punt hebben de Arnulfingers niet kunnen triomfeeren: zelfs een geniaal heerscher als Karei de Groote heeft dat doel niet kunnen bereiken. De onvermogende vrijen werden hoe langer hoe meer lijfeigenen van kerk en adel, die wel is waar een onvrij, maar toch zorgeloos bestaan beloofden. Zoo wordt de Frankische maatschappij hoe langer hoe meer een maatschappij, waarin behalve de toongevende machten, koningschap, geestelijkheid en adel, niemand invloed bezat. Beslist onjuist is de oude overlevering, als zouden de Koningen door Pepijn in een soort eervolle gevangenschap zijn gehouden in hun koninklijke villa, vanwaar zij slechts eenmaal per jaar zich begaven naar het Maartveld, waar zij op den troon zich aan het toegestroomde volk vertoonden, de gewone geschenken in ontvangst namen, den heerban inspecteerden en op voordracht van den major domus vonnissen velden. De oorkonden bewijzen, dat de Koningen zich dikwijls verplaatsten en herhaaldelijk als zoodanig beslissingen namen: slechts moet men denken aan een overwegenden invloed van den geestkrachtigen hofmeier op den zwakken koning, een verhouding als b. v. van Richelieu en Lodewijk XIII, Bismarck en Wilhelm I. Pepijn heeft met Friezen, Saksen, Thuringers, Alemannen en Beieren geoorloogd. De Friezen waren van oudsher onafhankelijk of ten minste half afhankelijk geweest. Welk gezag de Frankische koningen in deze streken uitgeoefend hebben, is niet duidelijk: in ieder geval staat vast, dat Dagobert I in Utrecht, de grensstad tegen de Friezen, een kleine kerk gesticht heeft,die later door de Friezen is verwoest. In lateren tijd stond de hoofdling of koning Aldgisl in vriendschaDDeliike verhondinp- tnf ïï!hrmn ■ hJi ix u ~ —— © vv v "wx v/JM j HIJ iiiuvt uun nei onristenaom nebben beschermd. Maar op het einde der 7de eeuw vinden wij den heidenschen Radb«d als beheerscher der Friezen. Een oorlog met 1 epijn was onvermijdelijk, te meer daar Radbod meermalen het Frankische gebied bedieigde. In G89 kwam het bij Wijk-bij-Duurstede tot een slag, waarin de Friezen totaal werden verslagen: Radbod moest geheel West-Frieslandtusschen Sincfal (Zwin) en het Vlie aan Pepijn afstaan. Onmiddellijk daarna kon onder Frankische bescherming de prediker Willebrord zijn arbeid in deze streken beginnen. Hij was als zoovelen zijner voorgangers een Angelsaks: uit Ierland kwam hij in 692 in Friesland, om met elf genooten er het Christendom te verkondigen. Van Utrecht uit doorkruiste hij het aan Pepijn afgestane and. Daar bouwde hij in plaats van Dagoberts St. Thomaskapel de Salvatorserk als het middelpunt van het Christelijk Friesland. In 695 begaf hij zich naai Rome, waar hij door den Paus tot aartsbisschop der Friezen werd gewijd. Dat was wederom een belangrijke uitbreiding van de geestelijke tsbevoegdheid van den Paus. Ook de Christianiseering der Germaansche fcjammen aan den rechteroever van den Rijn ging dus van Rome uit: van < en aus zelf verkreeg Willebrord het pallium als teeken zijner waardigheid. Willebrord. tPepijn f, 714. Kurel Martel en Plectrudis. Viin Utiecht uit ondernam hij thans voortdurend bekeeringsreizen, overal predikende, de heidensche afgodsbeelden vernietigende, kerken en kloosters stichtende. Onder hem waren in alle deelen van Nederland wat men hulppredikers zou kunnen noemen werkzaam. Toen Willebrord in 739 in de abdij Echternach stierf, kon hij zich beroemen een groot gedeelte van de landen aan den mond van Rijn, Maas en Schelde voor het Kruis te hebben gewonnen. Toen Pepijn in 714 stierf, stond er niemand gereed hem op te volgen. Het naast aan de opvolging was zijn zoon Karei Martel, een jong, krachtig man; tegen de wettigheid zijner geboorte werden nu noch later bezwaren ingebracht. Maar tegen Karei schijnt Pepijns weduwe Plectrudis zich te hebben verzet: in ieder geval benoemde Pepijn onder haar invloed even voor zijn dood een onecht kind van zijn zoon Grimoald, Theodoald, tot zijn opvolger, onder regentschap van Plectrudis zelf. Dat was echter geheel in strijd met de traditiën van het hofmeierschap. Het regentschap van het major-domaat, op zich zelf een absurditeit, zou bovendien worden waargenomen door een vrouw. Dat het verzet daar-1 tegen zich schaarde om Karei Martel, spreekt vanzelf. Onmiddellijk na Pepijns dood nam Plectrudis Karei gevangen en liet Theodoald huldigen. Maar van den aanvang af werd haar gezag niet algemeen erkend. De Neustriërs kwamen in verzet en ver- ' sloegen haar in 715 bij Compiègne. Ook hadden zij den Merovinger Dagobert III in hun macht, die zich met den ouden Radbod verbond. Ook , de Saksers grepen naar de wapens en deden een inval in Austrasië. Maar het grootste ongeluk voor Plectrudis was, dat Karei in 715 zijn gevangenis ontvluchtte en zich aan het hoofd van de Austrasiërs stelde. Van den strijd in Austrasië maakten de Neustriërs gebruik door zich zoo goed als onafhankelijk te maken. Zij vereenigden zich met de Friezen en drongen langs den Rijn door tot Keulen, waar Plectrudis zich genoodzaakt zag hun een groote schatting te betalen en aan Radbod het afgestane gebied terug te geven. Maar onverstandig genoeg lieten de Neustriërs de Friezen weer naar hun land terugtrekken; want nu waren zij niet in staat Karei te weerstaan, toen deze hen bij Amblève overviel en versloeg. Sedert jtrafsteen van Plectrudis, in de kerk van Maria „im Kapitol" te Keulen. was Karei het hoofd der Austrasiërs. Nog hooger steeg zijn macht, toen hij het volgende jaar bij Vincy wederom een schitterende overwinning behaalde. In dezen tijd verdwijnt Plectrudis uit de geschiedenis. Zoo was Karei meester van Austrasië: om zijn gezag met een schijn van wettigheid te kunnen omkleeden, verhief hij een Merovinger op den troon. De Saksers drong hij vervolgens terug: tot aan den Wezer voerde hij zijn zegevierende heerscharen. In Friesland stierf Radbod in 719: zijn opvolger Aldgisl II was het Christendom meer genegen en sloot vrede, zoodat West-Friesland bij het Frankenrijk werd ingelijfd. Op het gerucht van dezen vrede ijlde de geloofsprediker Winfrid uit Rome naar Friesland terug om zijn reeds vroeger begonnen werk onder bescherming van den machtigen hofmeier te hervatten. Winfrid, beter bekend als Bonifacius, verkondigde drie jaren lang onder de Friezen, in Kennemerland en bij Utrecht het Evangelie. In 719 eindelijk versloeg Karei de Neustriërs volledig bij Soissons; Parijs viel hem in handen; Neustrië werd door hem bezet. Daar hij de noodzakelijkheid inzag zich van een Merovingiscfren toningsnaam te bedienen, liet hij een nieuwen Merovinger, Theoderik IV, tot Koning uitroepen. Natuurlijk werd hij zelf major domus over het geheele rijk. In het algemeen wijdde Karei in de volgende jaren zijn opmerkzaamheid geheel aan de onderworpen of nog te 1 /N 1 11 m v-v . . onderwerpen uermaanscne volKen. Vooral tfomlacius werd door hem in zijn bekeeringsarbeid met allen nadruk van zijn gevreesden naam en zijn zwaard beschermd. In 724 deed Karei een krijgstocht tegen de Beieren, die zich aan het Frankische gezag hadden onttrokken. Het gelukte hem zoowel door handig oorlogvoeren als door verstandige Munt van Karei Martel. diplomatie zoowel de Beieren weer aan zich te onderwerpen en tegelijk de dreigende interventie van Liutprand te voorkomen. In 730 trok hij ten strijde tegen de Alemannen, die met weinig moeite schijnen te zijn onderworpen. Het is echter bevreemdend, dat Karei er toe kon komen zich voornamelijk met de Germaansche grenslanden bezig te houden in een tijd, toen het rijk veel meer in het Zuiden werd bedreigd. Na de zoo goed als volledige onderwerping van Spanje door Tarik en Moesa, was de laatste als overwinnaar naar Kairwan teruggekeerd. Niet lang genoot hij zijn triumf: Walid riep hem terug. Te Damascus werd hij dooiden Khalief tot overgave der geroofde schatten en betaling eener hooge boete veroordeeld; in 717 is hij gestorven. Op bevel van den Khalief zelf werden toen in Spanje de veroveringen voortgezet. In 718 overschreed het] eerste Arabische leger de Pyrenaeën. In 720 viel Narbonne in hun handen; taai vestigden zij hun hoofdkwartier, van waar uit de verovering van Gallië stelselmatig zou worden voortgezet. Daardoor geraakten zij natuurlijk in strijd met hertog Eudo van Aquitanië, die van de voortdurende woelingen in het eiovingenrijk partij had getrokken door een onafhankelijk hertogdom te Boniffttritis. Karei Martel, major domus, 720. De Arabieren in Frankrijk. i A bderracTiman. Krijgstocht i Frankrijk, 73: Slag bij Tours en Poitiers, October 732. ( grondvesten. Eudo had juist in 720 vrede gesloten met Karei Martel, zoodat hij zijn krachten vrij had, toen in 721 een groot Arabisch leger Toulouse kwam belegeren. Hij rukte tot ontzet der stad aan: onder de muren deistad kwam liet tot een slag, waarin de Muzelmannen geheel werden verslagen. In 725 veroverden zij echter Nimes en Carcassonne. Daarbij bleef het voorloopig. Maar in 730 benoemde Khalief Hischam den energieken Abderrachman tot stadhouder van Spanje. Het gelukte dezen de verstoorde orde te herstellen, zoodat de elkander vijandige Berbers en Arabieren zich gewillig onder zijn j1 vaandel schaarden, toen hij in 732 een nieuwen krijgstocht tegen Gallië begon. 'Deze veldtocht zou over het lot van den Islam in het Westen beslissen, maar in geheel anderen zin, dan de Arabieren hadden gehoopt. De gelegenheid was voor hen gunstig genoeg; Eudo was in strijd geraakt met Karei Martel. Plunderend drong Abderrachman in ^32 Zuid-Frankrijk binnen, trok de Garonne over en belegerde Bordeaux. Eudo rukte tot ontzet aan, maar werd bij de Dronne door de Arabieren verslagen. Als overwonneling zocht hij een toevlucht bij Karei; zoo sterk was het gevoel van het gemeenschappelijk gevaar. Karei schijnt evenzeer van dat gevoel bezield te zijn geweest: ten minste hij vergat alle geschillen en nam Eudo tot zijn wapenbroeder aan. Inmiddels waren de Arabieren op Poitiers aangetrokken. Maar tusschen Tours en Poitiers stuitte Abderrachman op Karei Martel. Deze had alle Franken en bondgenooten onder de wapenen geroepen in dit verschrikkelijk gevaar. Saksers en Friezen, Hessen en Thuringers, Alemannen en Beieren, ternauwernood of nog half onderworpen volkeren streden onder zijn vanen; alle Chiistenen, Romanen en Germanen waren vereenigd tegen den Islam* de geheele heerban van het Frankische rijk, aangevuld met de resten van Eudo's leger, stond schouder aan schouder. Zoo kwam het in October 732 tot een slag, die een der belangrijkste beslissingen zou brengen, welke de geschiedenis kent. Zeven dagen lagen de vijanden als grimmige leeuwen tegenover elkander, hun krachten metende; toen gingen eindelijk de Arabieren tot den aanval over. In vast aaneengesloten slagorde stonden de Franken naar Oudgei maansch gebruik hecht als een rots: de herhaalde aanvallen der beroemde Arabische ruiterij weerstonden zij zonder wankelen of wijken. Karei bepaalde zich uitsluitend tot de verdediging; zijn tactiek zegevierde. De Arabieren waren door de herhaalde, met schitterende dapperheid ten uitvoer gebrachte, maar telkens teruggeslagen aanvallen zoo uitgeput, dat zij in den nacht het slagveld ontruimden en naar het Zuiden terugtrokken. Frankrijk en daarmede Ie Christelijke beschaving was gered. Even goed als voor vijftien jaren Keizer Leo heeft Karei Martel in 732 Europa gered voor overheersching der Muzelmannen en daarmede de kostbare schatten van wordende en in kiem aanwezige beschaving voor ondergang behoed. Een groot deel van I rank rijk werd nu door de Arabieren ontruimd: Lyon, Marseille en Arles werden door Karei bezet. De Muzelmannen waagden Vriendschap van Karei met den Paus Karei Martel f 741. Pepijn en Karloman. I v Childerik III, 743—752. i ] I uitbreiden. De Paus had hem tot aartsbisschop van Mainz benoemd; van daar uit waren Beieren en Thuringen grootendeels bekeerd: Bonifacius beroemde zich op den doop van 300.000 heidenen. Karei zelf heeft voor de Kerk zeer .veel gedaan. De Paus erkende zijn verdiensten: hij zag in hem den machtigen beschermer der Kerk. Toen Liutprand den Heiligen Stoel bedreigde, zocht de Paus hulp bij den major domus. Hier moet het begin worden geconstateerd van de nauwe verbinding van den Paus met het Frankische koningsgeslacht, die voor beide zulke rijke vruchten heeft afgeworpen. In 739 zond de Paus voor het eerst een gezantschap naar den machtigen hofmeier. Rome werd door Liutprand belegerd. Ivarel nam het gezantschap vriendelijk op, maar aarzelde zich met zulke gevaarlijke ondernemingen in te laten, die hem niet alleen de vijandschap van Liutprand, maar ook die van den Keizer op den hals gehaald zouden hebben. Hoewel de belegering van Rome werd opgebroken, hield de Paus niet op, Karei tot hulp aan te manen. Te midden van deze pogingen is Karei Martel in 741 gestorven. De groote major domus, naar wien het geslacht zich in het vervolg Karolingers noemde, liet twee zonen na, Pepijn en Karloman. Zij volgden hem AI _i- i"i . J • •• i j Munt van Karloman. iiiciiis ais gtJZciiJieiiiyKt: regtjeiuers in zijii amui op: Karloman in Austrasië, Pepijn in Neustrië en Bourgondië. Van beide broeders is Karloman de oudste, Pepijn de krachtigste. Zijn bijnaam „de Korte" komt eerst later voor en berust misschien op een vergissing. Hij was voor de hem opgelegde taak voor- j nt* i*m ï ï ïii i •• i * « •• irenenjK DereKenci. ais ai zijn voorvaderen bezat ni] die ijzeren volharding, die tot het doel leidt. Ook was Pepijn evenals zijn vader een oorlogsman van den eersten rang en met staatkundige bekwaamheden ruim begaafd. De wijze, waarop hij aan den onwettigen en onmogelijken toestand van het rijk, waarin een schijnkoning en een krachtig minister doelloos naast elkander stonden, een einde maakte en met behulp tier Kerk een nieuwe orde van zaken in het leven riep, bewijst bij een juisten blik op het wezen der dingen, zijn diplomatieke en politieke talenten van beteekenis. Het nieuwe gezag werd niet dadelijk overal erkend. In 742 verhieven «ich tegelijkertijd de Aquitaniërs, de Beieren, de Alemannen, de Slaven en de Saksers tegen Pepijn en Karloman. Het eerst trokken de beide broeders tegen Hunold van Aquitanië op, maar konden hem niet bedwingen. Beter gelukte het hun nog in dat jaar met de Alemannen. Het volgende jaar namen sij een besluit, dat niet recht te verklaren is: zij verhieven den laatsten Merovinger Childerik III op den troon. In ieder geval bewijst dat, dat Pepijn destijds er nog niet aan dacht zelf naar de kroon te grijpen. Nadat de lieuwe koning was geïnstalleerd, trokken de majores domus op tegen de Beieren en de weer opgestane Alemannen, waardoor beide voor eenigen tijd tot gehoorzaamheid terugkeerden. Daarna wendde Karloman zich tegen de Saksers Pepijn en dc Longobarder Aistulf, f49 I De Beeldenstrijd. Constantijn V Kopronymos, 741-775. keuze; maar aan den anderen kant kan het niet worden ontkend, dat Pepijn den moreelen steun der Kerk ten zeerste noodig had voor de wettiging van zijn daad: welke uitgestrekte rechten de geestelijkheid daardoor later ten gevolge van allerlei niet voorziene omstandigheden zou verkrijgen, kon zelfs de scherpzinnigste in 752 niet voorzien. De regeering van Koning Pepijn is de onmiddellijke voortzetting van die van den hofmeier. Hij had overal te strijden met zijn naburen. Maar al deze kleine veldtochtjes verdwijnen in het niet bij zijn groote onderneming in Italië. Op het laatst van 753 ontving hij het bericht, dat Paus Stephanus III naar Frankrijk op weg was. Wel moeten het zwaarwichtige redenen zijn geweest, die den Paus bewogen de Eeuwige Stad te verlaten en als een hulpbehoevend smeekeling tot den Frankenkoning te gaan. Over de Longobarden regeerde Aistulf, een zeer oorlogzuchtig vorst. Hij vatte de politiek van Liutprand weder op en dat met uiterst gelukkig gevolg. In 751 gelukte het hem Ravenna te veroveren en den exarch te verdrijven: dat was het einde van de Byzantijnsche heerschappij in Italië. Daarna wendde hij zich tegen Beneventum en Spoleto en dwong deze zijn opperheerschappij te erkennen. Ten slotte viel hij in het Pauselijk gebied, veroverde de eene stad na de andere, zoodat de Paus het oogenblik zag naderen, dat Rome zelf door de Longobarden zou worden bezet. Van waar kon Stephanus hulp verwachten? Van den Keizer, zijn wettigen heer, zeker niet. Want door den beeldenstrijd was het Byzantijnsche rijk thans machteloozer dan ooit. Keizer Leo was, niettegenstaande verzet en zelfs oproer overal voorkwamen, sedert 726 op den eenmaal ingeslagen weg voortgegaan. In 728 beval hij alle beelden, zelfs die van Christus, uit de kerken te verwijderen. Dit decreet verwekte nog grooter beweging dan de vorige. De patriarch weigerde het uit te voeren. Daardoor nam de kerkelijke strijd een uiterst hartstochtelijk karakter aan: voor dezen strijd verdwenen voor langen tijd alle andere geschilpunten. Yan den aanvang af was het te voorzien, dat de beeldendienst zich ten slotte zou handhaven en het is alleen aan het persoonlijk overwicht der opvolgende Keizers toe te schrijven, dat hij niet dadelijk weer is ingevoerd. De verdeeling der partijen was ongeveer deze, dat de Keizer in zijn strijd tegen den beeldendienst gesteund werd door het leger, de ambtenaren, de geleerden, de ontwikkelde leeken, de hoogere standen en een deel der geestelijkheid; maar de volksmassa, geleid door de meerderheid der geestelijkheid en der monniken, bleef aan de beelden gehecht. De strijd was nog in vollen gang toen Leo III in 741 stierf. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Constantijn V Kopronymos. Deze was in vele opzichten zijn vader gelijk, een voortreffelijk soldaat en evenmin zonder staatkundige bekwaamheden. Maar hij miste de gematigdheid, die Leo zelfs in den beeldenstrijd had gehandhaafd. Daardoor nam de kerkelijke strijd nog veel scherper vormen aan: men kan van een vervolging der iconodulen spreken. Het is waar, dat Constantijn van hen de gematigdheid niet kon hebben geleerd. Onmiddellijk na zijn troonsbeklimming had hij zich genoodzaakt gezien een opstand der iconodulen in de hoofdstad met geweld ten onder te brengen. Tegen de Arabieren streed Constantijn met succes. De rijksgrens werd weer verder naar het Oosten verlegd; verschillende steden werden bezet; Cyprus werd heroverd en de Arabische vloot in 748 bij Kerameia totaal verslagen. Het spreekt vanzelf, dat 's Keizers geluk niet weinig in de hand werd gewerkt door den hernieuwden burgeroorlog, die in de laatste jaren van Hischam in het Arabische rijk was uitgebarsten. In 740 brak in Marokko een gevaarlijke opstand onder de Berbers uit, die zich van stam tot stam uitbreidde, zoodat Spanje geheel was afgesneden. In 741 werden de troepen van den Khalief volledig door de Berbers verslagen: al het land ten Westen van Kairwan was voor hem verloren. Een leger, door Hischam in 742 gezonden, dreef wel de opstandelingen uiteen, maar het gebeurde bewees toch, hoe zwak de Arabische heerschappij in Afrika was. Ook in het verre Oosten, in Khorasan, werd het geen oogenblik rustig: in Irak broeide het onheilspellend. Zoo was alles voor de uitbarsting gereed, toen Hischam in 743 stierf. Wat te voorzien was, zoo eens een minder krachtige hand het roer van staat in handen zou hebben, gebeurde maar al te spoedig. De nieuwe Khalief Walid II werd spoedig vermoord; zijn opvolger Jezid III werd bijna; nergens erkend. Onder de Ommayaden zelf ontstond een bedenkelijke scheuring. In Afrika wist Abderrachman zich tot onafhankelijk stadhouder van Kairwan te verheffen. In Spanje ontstond een woeste burgeroorlog, waarvan de Christenen niet nalieten te profiteeren. Wel wist in 744 een nieuwe Khalief, Merwan II zich op den troon te verheffen, maar de anarchie nam bij den dag toe. Hij was niet de minst bekwame der OmmayadenTzes jaren lang heeft hij zich met uitstekende dapperheid en buitengewone geestkracht tegen zijn noodlot weten te verzetten. Te redden was de dynastie niet meer: de tegen haar aanstormende krachten waren te geweldig. Het was weer de oude strijd tusschen Mohammed en de Koreischieten, Medina en Mekka, Ali en Moeawija, Hoessein en Jezid, orthodoxie en ketterij. Yan den aanvang af was de dynastie der Ommayaden, der ongeloovige Koreischieten, een anomalie in dit door den Profeet gegrondveste rijk: slechts onder gelukkige omstandigheden en door de geestkracht van eenige voortreffelijke regenten had zij zich staande kunnen houden. Terugkeer tot natuurlijke toestanden zou in de oogen dei geloovigen het gevolg van den val der Ommayaden zijn. Moeilijk was Merwans toestand: Spanje en Afrika waren reeds verloren; m Syrië was overal opstand; in Irak en Arabië een gevaarlijk oproer der aridschieten; in Perzië een niet minder dreigende der Schiiten; in Khorasan eerschte sedert jaren anarchie. Sedert 748 traden aan het hoofd der opptan-1 • t uigen in Khorasan twee Abbassiden, de broeders Aboel Abbas en Aboe su aa ar op. Zeventig apostelen, verspreid over het geheele Oosten, vlogen Opstanden onder Hischam. Walid II, 743—744. fezid III, 744. II Merwan II, 744-750. II ' Dpstand der Abbassiden, 748. bijeengeroepen, waar onder pressie der regeering de beeldendienst in zijn meest uitgestrekten omvang werd hersteld. Natuurlijk gaven deze besluiten, die met geweld werden uitgevoerd, overal aanleiding tot onlusten: de sedert zestig jaren oppermachtige iconoclasten lieten zich niet zonder strijd ten onder brengen. Dat was des te ernstiger, daar er ook moeilijkheden rezen met den Khalief. Al Mansoer was gestorven en opgevolgd door zijn zoon Mohammed cl Machdi. Hij was niet de gelijke zijns vaders in regeeringsdeugden, maar toch in het algemeen een krachtig vorst, verstandig genoeg om de bekwame Barmekiden aan het hof te behouden. Maar groote achterdocht aan den eenen, te veel goed vertrouwen aan den anderen kant, maakten hem weldra tot het slachtoffer van eenige geslepen gunstelingen en vrouwen. Het ergste was, dat hij begon met de verkwisting van de staatsinkomsten, die sedert een der hoofdkwalen van het Abbassidenrijk is geweest. Sedert 778 hernieuwde hij den oorlog met Byzantium. In 782 trok Haroen, de jongste zoon van den Khalief, dwars door Klein-Azië tot den Bosporus toe. Het gevaar dreef echter voorbij: het was den Khalief meer te doen om Irene een hooge jaarlijksche schatting af te persen, dan om blijvende veroveringen. Ook de Bulgaren werden onder de Keizerin opnieuw weerspannig. Dat alles belette niet, dat zij besloot om ook na de meerderjarigheid van haar zoon het bestuur in handen te houden. Maar het leger dwong haar af te treden; in 790 aanvaardde Constantijn zelf de regeering. Ongelukkig was deze wel een dapper soldaat — zoo wist hij in 796 de Bulgaren nog een gevoelige nederlaag toe te Krengen — maar een onbekwaam regent en ten overvloede wreed, wispelturig en ondankbaar. Toen hij met zijn lijfwacht in strijd geraakte, was zijn uur geslagen. Op bevel van Irene werd de Keizer in 797 afgezet en van het licht zijner oogen beroofd. Zijn afschuwelijke moeder beklom den troon. Het is natuurlijk dat, terwijl dat alles te Byzantium voorviel, Karei in het Westen de vrije hand had. In 776, had hij zich weer naar het land der Saksers begeven. Van Worms uit drong hij met zooveel energie het land binnen, dat velen zich bij Lippspring onderwierpen en lieten doopen. De Eresburg werd opnieuw versterkt en een nieuwe vesting, Karlstadt gebouwd. Het volgende jaar 1 • li ... . hield de Koning ten bewijze van de volledige onderwerping van de Saksers Zwaard door Haroen al Raschid gegeven aan Karei den Groote. In den Dom te Aken. Al Man- oer t, 775. Mohammed el Maclidi, 775—785. Irene, 797—802. Derde tocfït tegen de Saksers, 776—777. \ terug. Daarna wendde hij zich tegen de Franken, veroverde Gerona, trok de Pyrenaeën over en deed Narbonne in vlammen opgaan. Van daar trok hij naar Carcassonne. Maar op den weg~Kïérheen trad hem Graaf Willem van Toulouse tegen. Bij het riviertje de Orbieu kwam het in 794 tot een grooten slag, waarin geen van beide partijen de overwinning behaalde, maar waarna toch de Saracenen naar Spanje terugkeerden. Deze slag heeft Willem van Toulouse voor altijd beroemd gemaakt: gelijk om Roland heeft de sage om hem haar romantische bloemen geweven: hij is de Guillaume d' Orange van het Fransche nationale heldendicht geworden, een der trouwe paladijnen van Grafsteen van Fastrada, derde gemalin van Karei' den Groote. In den Dom te Mainz. Karei. Om de Saracenen nog verder te bestrijden, droeg de Koning zijn zoon Lodewijk, koning van Aquitanië, de verdere leiding van den krijg op. In 795 stierf Koningin Fastrada en werd opgevolgd — Karei kon nooit zonder echte en onechte vrouwen leven — door Li^ardis, uit een edel Alemannisch geslacht. Ter zelfder tijd deed Karei nog eens een tocht tegen de Saksers tot bevestiging van zijn gezag en onderwerping van oproerige stammen. Om het land voorgoed tot rust te brengen, werden duizenden Saksers, soms een derde deel der bevolking, naar andere oorden van het rijk verplaatst; daarentegen werden hun plaatsen door Franken ingenomen. Terwijl Karei zich nog in het Saksische land bevond, verschenen in zijn legerplaats gezanten, die de onderwerping van een deel der Avaren aankondigden. Zoo werd het Kareis veldheeren betrekkelijk gemakkelijk in 797 een groote overwinning op dit A** 16 Slag bij de Orbieu, 794. Willem van Toulouse. ,'L Onderwerping der Avaren, 797. Karei de Groote en Haroen al Raschid. Moesa al Hadi, 785-786. Haroen al Raschid, 780-809. volk te behalen. Zij veroverden den hoofdburg en zonden Karei den grooten, sedert jaren bijeengebrachten schat van den Khan. De onderwerping der Avaren is van de grootste beteekenis voor de beschaving der Donaulanden geweest: eerst daardoor werd het den Beieren mogelijk hun gebied naar het Oosten uit te zetten: de germaniseering van de Oostenrijksche landen is voorbereid door Karei den Groote. Het was in dezen tijd, dat Karei zijn residentie meer duurzaam begon te vestigen te Aken, waar nog de kathedraal aan zijn grooten naam herinnert. Daar kwamen <ïe Avaarsche vorsten hun gehoorzaamheid aanbieden; daar verschenen gezanten uit Spanje, vijanden der Ommayaden, om zijn bijstand in te roepen; daar ontving hij ook het bericht van de roemrijke verovering van tBarcelona in 797; daar kwamen gezanten van den Keizer van Byzantium hun opwachting maken; daar verschenen ook gezanten van den machtigen vorst van het Oosten, Khalif Haroen al Raschid. Karei de Groote en Haroen al Raschid zijn twee tijdgenooten, wier namen dikwijls in één adem zijn genoemd als gelijkwaardige vorsten: de machtige Koning, welhaast Keizer van het Westen, en de groote Beheerscher der Geloovigen in het Oosten worden als typen van voortreffelijke regenten gewoonlijk te zamen genoemd. Inderdaad is er veel overeenkomst tusschen beiden. Beider geslacht had zich nog slechts kort geleden op den troon weten te verheffen door een weloverlegde omwenteling; beiden hadden als veldheeren roem behaald, ofschoon Haroen minder dan Karei; beiden stonden als groote wetgevers bekend; beiden waren beschermers van kunsten en wetenschappen en bevorderaars van onderwijs en verlichting; beiden zijn ook de heiden van de poëtische overleveringen van hun volk geworden; van beiden deden talrijke van groote populariteit getuigende verhalen de ronde; beider rijk werd na hun dood verdeeld."Maar bij zooveel punten van overeenkomst hoeveel verschil : Karei de vertegenwoordiger van een nieuwe beschaving, de organisator van een groot rijk, de vorst, met wien een nieuwe tijd begint, van wien alle latere volken hun macht, hun rechten, hun bestuur afleiden; Haroen de vertegen- • i.i i iii* Munt van Haroen al Raschid. woordiger van een tot naar noogsten oioei gekomen cultuur, die reeds begint te ontaarde^ de vorst, die het glansrijkste tijdperk in de geschiedenis van zijn volk besluit, na wien het verval begint; Karei de man der toekomst, Haroen de man van het verleden; Karei, die een nieuw tijdperk begint, Haroen, die er een afsluit. Mohammed el Machdi werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Moesa al Hadi. Reeds na een jaar werd hij door een paleisrevolutie onttroond: zijn broeder Haroen al Raschid werd tot Khalief uitgeroepen. De jonge vorst liet in den eersten tijd de regeering meest over aan zijn moeder en aan den Barmekide Jachja, later aan diens zonen Fadl en Dschaafar. Zoo zette dit geslacht zijn loopbaan naast dat der Abbassiden voort; zij waren aan het hof te Bagdad almachtig; alle staatszaken gingen door hun handen; de Khalief was weinig meer dan hun secretaris. Maar hun invloed nam welhaast een einde; hun macht, zelfs voor den Khalief drukkend, dreigde de zijne geheel te verduisteren. Het middel om zich van hen te ontdoen, lag in het Oosten voor de hand en Haroen was de man er niet naar het ongebruikt te laten. In 803 werden Jachja en zijn zonen plotseling gevangengenomen en onthoofd: al hun volgelingen werden afgezet en gestraft. Haroen's aandeel in het bestuur van zijn rijk is niet groot geweest. Van eigenlijke regeeringsdaden van dezen Khalief vernemen wij weinig. Onder zijn bewind bleven Arabieren en Perzen de beide machten, waarop het rijk steunde. Toch begon het gezag van den Khalief reeds bedenkelijk te verminderen. Wel hield het verre Oosten zich nog rustig, maar des te gevaar- Val der Barmeldden, 803. Ivoren hoorn, zg. olifant van Karei den Groote. In den Dom te Aken. % lijker begonnen de zaken in het Westen zich te ontwikkelen. Daar had] zelfs de geniale Al Mansoer de vorming van een Ommayadisch rijk in Spanje niet kunnen beletten: hoe zou dan Haroen de verdere ontwikkeling der gebeurtenissen hebben kunnen stuiten? Zoo kon het den Alide Idris in; 788 gelukken in Marokko een zelfstandigen staat te stichten, die sedert onder de heerschappij^'"clër Idrissiden stond. Maar nog erger was het, wat in 791 te Kairwan voorviel. Daar kwam de stadhouder Ibrahim zelf, de zoon van Aglab, in verzet. Wel onderwierp hij zich in 797 in schijn, maar voor het vervolg was het gezag van den Khalief hier geëindigd: tegen betaling van een jaarlijksche schatting regeerden hier de Aglabiten als zelfstandige vorsten, i Nog meer dan met deze buitenlandsche vijanden, als men ze zoo mag noemen, had Haroen met de binnenlandsche te strijden. De echte, onvervalschte Arabier kromde den nek niet dan gedwongen onder den despotischen schepter der Abbassiden. De in Perzië zeer talrijke Schiiten of Aliden gevoelden zich door het regeerende geslacht bedrogen: niet voor de nakomelingen van Abbas waren zij tegen de kettersche Ommayaden opgetrokken. De Kharid- STieuwe rijken in Afrika. De Idrissiden, W- De Aglabiten, 791. Binnenlandsche moeilijkheden. / i Leo III, 795 816. Regeling de Saksische zaken. Tocht van Karei naar Italië, 800. schieten, de vurigste Moslemsche dwepers, koesterden nog altijd een hevigen afkeer van den tot politiek geworden godsdienst der khaliefen: allerlei pantheïstische en communistische denkbeelden vonden talrijke aanhangers Ook hebben de Koreischieten en hun gevolg zich nooit met de Abbassiden verzoend. Talrijke oproeren in Arabië en Perzië waren onder Haroen het gevolg van al deze samenwerkende factoren; zij werden evenwel onderdrukt. Veel gevaarlijker waren de opstanden in het verre Oosten, waar naast den Islam het aloude geloof van Zarathoestra voortleefde. Telkens kwamen hier pogingen voor om de Moslemsche heerschappij af te schudden. Met Byzantium bleef Haroen steeds in vijandschap leven, zonder dat de nooit ophoudende grensoorlog veel verandering bracht. Met Karei den Groote daarentegen, den vijand der Ommayaden, was Haroen op den besten voet: dat bewees het gezantschap van 797_en het daarop gevolgde van 801. Maar een ander gevolg dan de uitwisseling van eenige geschenken, hadden deze gezantschappen toch niet. In de laatste jaren der achtste eeuw begon Kareis verhouding tot den Paus hoe langer hoe meer de aandacht te trekken. Op den stoel van St. Pieter zat destijds Leo III, een hoogst bekwaam man, gelijk de meeste Pausen van dezen tijd meer wereldlijk dan geestelijk vorst. Door zijn verkiezing waren de aanhangers van zijn voorganger, Adrianus I, teleurgesteld, een deceptie, waarvan de Paus spoedig de handtastelijke bewijzen ontving. Op St.-Marcusdag <99 werd hij, terwijl hij in plechtige processie door de stad trok, door eenige geweldenaren overvallen, mishandeld en gevangengenomen. Hij wist evenwel te ontsnappen en begaf zich naar Paderborn, waar Karei een rijksdag hield. De Paus werd hier hoogst eervol ontvangen en door den Koning onder schitterend geleide naar Rome teruggezonden, waar Leo in November 799 zijn plechtigen intocht deed. Niet onmiddellijk daarna begaf Karei zich naar Munt van Karei den Groote en Paus Leo. riome. üierst regelde nij nogmaals de organisatie van Saksen: weer werden geheele Saksische stammen naar Frankische streken verplaatst en omgekeerd. Bisdommen werden overal gesticht en rijkelijk begiftigd. In 799 liet Karei verder de Balearen bezetten: nog werd IJuesca in Spanje op de Arabieren veroverd en Bretagne tot rust gebracht. In dit jaar ook bouwde Karei ppn vlrmf t DU Qinrlci rl n lrnofnr» "\T^—A * iuvvJ vvxa VX11VAV JVUQtVil UL-I XlUV/iU zee tegen de toen voor het eerst voorkomende Noorsche zeeroovers te beveiligen. Voordat hij naar Rome vertrok, deed hij een langdurige reis door Frankrijk, waar zijn vierde gemalin Lutgardis stierf. Eerst in den herfst van 800 trok Karei de Alpen over naar Rome. Hier werd onder voorzitterschap des Konings zelf een statige terechtzitting gehouden, waar de Paus zich van de tegen hem door zijn vijanden ingebrachte beschuldigingen van ontucht en meineed schitterend wist te zuiveren. M&3/1' een nog grootscher plechtigheid Keizertrozou hier plaats hebben, de beroemde Keizerkroning, een gebeurtenis van nmg' 80°' ver strekkende gevolgen, van wereldhistorische beteekenis. De toedracht der zaak is bekend. Toen de Koning op Kerstmis 800 zich na het gebed bij het graf van St. Pieter weer wilde opheffen, trad de Paus op hem toe en zette hem onder het gejuich der menigte de gouden Keizerskroon op het hoofd. Onder lofgezang werd Karei naar den troon gevoerd, waar allen zich voor hem bogen en hem als Patricius, Imperator en Augustus vereerden. Ten slotte zalfde de Paus Karei tot Keizer en zijn oudsten zoon Karei tot Koning. Zoo had het Westen weer een Keizer, den eerste na 476. ii ■ Y VIERDE BOEK. ONTBINDING VAN HET KAROLINGISCHE EN VAN HET ABBASSIDISCHE RIJK. 800 — 870. EERSTE HOOFDSTUK. Eindo van Karei den (ïroote. Lodewyk de Vrome en zjjn zonen. 800—843. fêTiwi n de kroning van den machtigen Frankenkoning tot Keizer h^fwr zi°h Z6^ n^6ts 0Pmerkelijks. Reeds jarenlang kon I/OM iedereen voorzien, dat het daartoe zou moeten komen. |vCS? Karei bezat door zijn verschillende overwinningen een I macht, welke die der Romeinsche Keizers evenaardde: alleen de titel ontbrak hem. Hij beheerschte Rome en Italië, een deel van Spanje, geheel Gallië en bovendien Germanië tot over de Elbe, waar de Romeinsche adelaars zich nooit duurzaam hadden kunnen vestigen. Maar niet alleen was zijn macht in uitgebreidheid die van ecu Keizer schier gelijk, ook het karakter van zijn regeering was langzamerhand geheel keizerlijk geworden. In hem culmineerde de staatsmacht over het grootste gedeelte der Westersche Christenheid: hij heerschte gelijk de Romeinsche Keizers zoo goed als almachtig over zijn onderdanen, over Staat zoowel als Kerk. De bisschoppen waren Frankische staatsambtenaren en lungen geheel van den Koning af. Hij was het hoofd en de beschermer der Kerk. De uitbreiding van het Frankische gezag was steeds die van het Christendom geweest. Meer nog dan de Paus, die hem als zijn souverein erkende, was Karei het hoofd der Westersche Christenheid. Rome, dat de Byzantijnsche eerschappij bijna ongemerkt had afgeschoven, was hem onderworpen: alleen als s Keizers leenman had de Paus wereldlijke macht. Duidelijk blijkt uit de gebeurtenissen van 799 en 800, dat de Paus in den Koning zijn heer ziet. Hoe langer hoe meer werd het Frankische rijk vereenzelvigd met de Westersche Christenheid, &e lJk dat met het Westromeinsche rijk het geval was geweest. Er ontbrak rechts aan, dat Karei werkelijk zijn residentie te Rome vestigde, om de 17 Beteekenis der Keizerkroning. verre te boven. Maar ten overvloede gaf de toestand van het Oostromeinsche lijk Paus en Keizer een voorwendsel aan de hand om hun plan door te zetten; want de Grieksche kroon werd in 800 gedragen door een vrouw, door Irene, wat volgens Byzantijnsch staatsrecht wel, maar naar Westersche denkbeelden niet geoorloofd was. Zoo hechtte men te Rome aan de fictie, dat de Keizerlijke troon vacant was en men dus vrijheid had dien te bezetten. Nadat Karei de Italiaansche zaken had geregeld en een tweede gezantschap van Haroen al Raschid had ontvangen, reisde hij in den zomer van 801 weer naar Gallië terug. Hier ontving hij bericht van roemrijke overwinningen der Franken in Spanje: [Barcelonaj was met andere steden heroverd, 's Keizers zoon Lodewijk en Willem van Toulouse overdekten zich hier met roem. In 802 werd door 's Keizers anderen zoon Pepijn Beneventum nogmaals tot onderwerping gedwongen. Het was in dezen tijd, dat Karei het vrij phantastische plan opvatte niemand minder dan Keizerin Irene te huwen. Door dit huwelijk zouden Oosten en Westen weer vereenigd kunnen worden en het rijk van Augustus weer worden hersteld. Inderdaad zijn in 802 Frankische gezanten naar Byzantium vertrokken: zij verschenen daar slechts om den val van Irene te aanschouwen. Door haar euveldaden had deze vrouw de bevolking van Byzantium eindelijk tegen zich in het harnas gejaagd. Zonder verzet kon ilp nai.rir.ins Nirpnhorns haar in 802 nnttrnnp.n pn naar Lesbos verbannen, waar zij reeds het volgende jaar in armoede en ellende is omgekomen. De nieuwe Keizer was een weinig achtenswaardig man, maar een verstandig regent. Hij begon orde te scheppen in de zeer verwarde geldmiddelen, maar beging /I rt rt i»V\ii /"I /-> /I *-\ r»/-v n4- /~v 11-1 1t V-* /-»-« /-I *-» /I /-v 4- 1-r /->«-« Munt van Keizer Nicephorus. naai Ulj KAXJ IUUI UC gCCOtUll|lVllC/lU IC UCLI CIVIV C li in de nieuwe belastingen. Hij was in de beeldenjyuaestie tolerant. Met Karei den Groote trachtte hij op goeden voet te geraken: hij begreep, dat hij van dezen meer te vreezen dan te hopen had. In 803 sloot hij dan ook met Karei een vrede, waarbij hij zijn rechten op Rome en Midden-Italië opgaf, maar daarentegen in die op Beneden-Italië, Venetië, Istrië en Dalmatië werd bevestigd. Wel vielen in 805 Venetië en Dalmatië Karei toe, maar ten slotte kwam toch in 812 een verdrag met Byzantium tot stand, waarbij dat van 803 werd bevestigd, liet was bij deze gelegenheid, dat de Grieksche gezanten Karei voor het eerst als Keizer begroetten. Dit verdrag is evenwel niet meer door Nicephorus gesloten. Zijn geheele regeering door voerde hij oorlog met de Arabieren en de Bulgaren. Door Haroens troepen werd de Keizer herhaaldelijk verslagen, zoodat hij genoodzaakt was den vrede tegen zware schattingen te koopen. Zeer ongelukkig was< hij ook tegen de Bulgaren. Over dit volk regeerde destijds de wreede khan" Kroem, de schrik van Byzantium. Nadat herhaaldelijk gevaarlijke en vreeselijke invallen hadden plaats gehad, had de Keizer voor 811 een grooten krijgstocht Kareis overwinningen. fi Val van Irene > 802. Nicephorus, ^ 802 - 811. I horlogen met Arabieren en Bulgaren. t I Alcuin. Paulus Diaconus Einhard. Angilbert. waardig en indrukwekkend. Zijn gang was vast, zijn houding mannelijk, zijn stem helder en klankvol; lang genoot hij een uitstekende gezondheid. Steeds was hij de eerste in rijden, jagen en zwemmen. Hij droeg altijd Frankische, zelden Romeinsche kleeding; in den regel was hij hoogst eenvoudig, slechts bij plechtige gelegenheden rijk en weelderig gekleed. In spijs en drank was hij matig. Op geestesontwikkeling stelde hij den hoogsten prijs. Hij kende zijn klassieken zeer goed; vooral de oude geschiedenis trok hem aan. Het beroemde boek van Augustinus over de stad Gods las hij gaarne; daarmede stemmen ook zijn begrippen omtrent het theocratisch karakter van het Frankische rijk volkomen overeen. Latijn verstond hij even goed als Frankisch, Grieksch minder. Ook voor het Germaansche verleden had hij oog: bekend is de op zijn bevel tot stand gebrachte, thans helaas verloren verzameling oude heldenpoëzie. De namen der maanden vertaalde hij in het Frankisch. Wetenschappen en kunsten beschermde hij niet als liefhebber, maar als deskundige. Aan zijn hof zag men mannen als Alcuin, Paulus Diaconus, Einhard, Angilbert en zooveel andere. Alcuin, een Angelsaks uit Northumberland, verscheen, gehoor gevend aan den roep van Karei zelf, in 782 aan diens hof en werd zijn leermeester in alle kunsten en wetenschappen van den toenmaligen tijd; hij was de voornaamste bevorderaar van het geestelijk leven aan het hof en in het geheele rijk; in 796 tot abt van St. Martinus te Tours benoemd, werd hij de stichter van de beroemde school, die met een universiteit werd gelijk gesteld. Paulus Diaconus, de zoon van Warnefrid, was een Longobard, die zich na den ondergang van het nationale rijk spoedig met den overwinnaar verzoende en eenige jaren aan diens hof vertoefde. Hij was monnik in het beroemde klooster Monte Cassino en schreef een geschiedenis van zijn volk (Historia Longobardorum), die voor onze kennis daarvan een der voornaamste bronnen is. Einhard is wel de meest bekende geleerde uit Kareis omgeving: hij was als geheimschrijver des Keizers steeds in zijn omgeving en heeft met begrijpelijke voorliefde voor zijn heer, dien hij oprecht vereerde, maar toch ook met groote onbevangenheid en zelfs zekere onpartijdigheid Kareis leven beschreven; zoowel in de Vita Caroli Magni als in de officieele rijksannalen (Annales regum Francorum) bezitten wij een kostbare, maar toch met behoedzaamheid te gebruiken bron voor de kennis van den persoon des Keizers en van zijn regeering. Einhard, die veel jonger was dan Karei en daardoor vele gebeurtenissen en verhoudingen van 's Konings eerste regeeringsjaren slechts door anderen kende, overleefde zijn Keizerlijken meester nog tot 840, zonder ooit in nadere betrekking tot zijn opvolger te treden. Angilbert ten slotte, evenals Alcuin een Angelsaks, huwde Bertha, Kareis dochter; uit dit feit is later de sage van Einhard en Emma ontstaan. Hij heeft zich vooral als dichter van Latijnsche poëzie bekendgemaakt. Te midden van deze en vele andere mannen leefde Karei, in alles belangstellend, in alles onderwezen willende worden, zoodat hij van vele wetenschappen kennis droeg. Nog op leeftijd leerde hij schrijven. De bouwkunst bevorderde hij door de stichting van talrijke kerken, waarvan de Dom te Aken de beroemdste is, en van groote paleizen, waarvan die van Ingelheim en Nijmegen bekend zijn gebleven. Wat hij voor de Kerk ook in dit opzicht heeft gedaan, is niet te zeggen. Naar de zeden dier ruwe tijden oprecht Christen — wat b. v. ook de hardhandige bekeering der Saksers verklaart — stichtte hij overal kerken en scholen; in het algemeen was zijn beurs steeds voor de geestelijkheid geopend. Een groot veldheer, een voortreffelijk regent, een organisator als weinigen, een beschermer van kunsten en wetenschappen, een teerhartig huisvader, ten slotte een vroom Christen, dat is Karei de Groote. Wat zou zijn opvolger zijn? Lodewijk was de zwakste van Kareis zonen: zonder veel aanleg voor den krijg, zonder groote staatkundige bekwaamheden, draagt hij terecht den bijnaam „de Vrome", een bedenkelijken naam in een Lodewijk de Vrome, 814-840. Handteekening van Karei den Groote. ijzeren tijd. Hij was dan ook een naar waarheid vroom man, beter monnik dan vorst, meer geneigd tot godsdienstige bespiegelingen dan tot het besturen van een groot rijk. Hij heeft zelfs eens het voornemen opgevat, zich in een klooster te begeven en alleen de krachtige tusschenkomst zijns vaders had hem daarin verhinderd. Yoor het overige was hij gelijk zijn vader een zeer ontwikkeld man, met zin voor kunst en wetenschap, welwillend en toegankelijk. Maar hij was zeer vatbaar voor invloeden van buiten, vooral van vrouwen en geestelijken. Het was deze man, die de zware erfenis van Karei den Groote moest aanvaarden. De nieuwe Keizer begon met een zuivering van het hof. In plaats van den vroolijken, wel wat losbandigen levenslust kwamen in den Keizerpalts de stilte en gestrengheid van een klooster. Van nog meer beteekenis was het, dat Lodewijk onmiddellijk begon allerlei misbruiken, die onderden ouden Keizer waren ingeslopen, te keer te gaan. Buitengewone koningsboden werden uitgezonden om aller klachten te vernemen: menigen ontrouwen ambtenaar kostten zij zijn betrekking. Gelijk zijn vader benoemde Lodewijk zijn zonen tot koningen over verschillende deelen van het lijk: Lotharius verkreeg Beieren, 1 epijn Aquitanië; in Italië liet de Keizer Bernhard aan het bewind. Zoo scheen Lodewijks regeering slechts een voortzetting van die van Karei. Maar te spoedig bleek het, hoe weinig hij zijn vader geleek. Terwijl Karei Kerk en Staat met krachtige hand had bestuurd en beide naar beider behoeften had gegeven, woog bij Lodewijk het kerkelijk belang het zwaarste. Vandaar, dat hij tegenover de staatszaken vreemd stond; vandaar die zwakte en besluiteloosheid, die een gevolg waren van de geringe kennis van de zaken, waarover hij had te beslissen. Voorloopig echter bleef het rijk in rust: de regeering van Karei den Groote werkte nog na. Maar er gebeurden al spoedig zonder- Lodewijk de Vrome. Miniatuur in een handschrift der Nationale Bibliotheek te Parijs. linge dingen. Te Reims wierp de_ Keizer zich voor den Heiligen .Vader in het stof en werd hij —• een volkomen overbodige plechtigheid — door dezen gekroond. De Keizer begon aan kerken en kloosters zulke groote voorrechten te verleenen, dat de geestelijke macht een staat in den Staat werd en voor dezen laatste gevaarlijk begon te worden. Gelukkig stoorden geen buitenlandsche vijanden de rust van het rijk: de binnenlandsche moeilijkheden kwamen spoedig genoeg. Het kan voor een bewijs van Lodewijks zwakheid worden gehouden, dat i hij reeds in 817 besloot een mederegent te benoemen. Op een rijksdag te AL-nn werd Lotharius tot medekeizer aangewezen: — o verder werd Pepijn Koning van Aquitanië en Lodewijk van Beieren. Voorloopig waren de zonen nog te jong om zich ernstig tegen den Keizer te verzetten; Lodewijk vond dan ook alleen tegenstand bij zijn neef Bernhard, die zich door deze rijksverdeeling bezwaard gevoelde. Om hem verzamelden zich de vrienden van Karei den Groote, /lip in Hfi zwa.kkfi rPffAPvino1 van T.nrlownk rta Munt van Lodewijk den Vrome en zijn zoon Lotharius als mederegent. — — - —o — o -- kiem van alle verderf zagen. Maar nog voordat de opstand uitbrak, was Lodewijk reeds gewaarschuwd en riep hij met ongewone energie den heerban op. Daarmede was het gevaar bezworen: de grooten onderwierpen zich; Bprnhard, door niemand meer gesteund, gaf zich aan zijn oom over, die hem tot het verlies zijner oogen veroordeelde. Kort daarna is hij gestorven. Lotharius werd Koning van Italië. In hetzelfde jaar stierf Keizerin Irmengard. Kort daarna sloot de Keizer een tweede huwelijk met Judith, de dochter van den Alemannischen graaf' Het graf van Innengard te Erstein. Vclfj stamvader van een roemrijk geslacht. Spoedig beheerschte de jonge eizerin, die aan een scherp verstand en hooge geestesbeschaving een sterke overredingskracht paarde, Lodewijk volkomen. Zij schijnt geheel voor de kerkeU e partij gewonnen te zijn: de vrienden van Karei den Groote geraakten Eerste rijksvërcleëliiig, 817. )pstand van Bernhard. Tweede iu wel ijk van den Keizer inet Judith, 820. X' -:V ^ Karei de Kale geboren, 828. Christianiseering van liet Noorden Ansgarius. Hakam I, 796— 822. | Abderrachman II, 822-853. op den achtergrond. De verhoudingen werden nog scherper, toen den Keizer in 823 een zoon Karei werd geboren. Natuurlijk wendde Judith pogingen aan om hem een aandeel in de erfenis zijns vaders te verschaffen. Maar even natuurlijk ging dat niet gemakkelijk: de regeling van 817 was een rijkswet. Eerst wist zij de geestelijkheid voor zich te winnen. Daarop werd Lotharius door de belofte van volledig aandeel in de regeering bewogen om zich Kareis aanspraken aan te trekken. Lotharius werd nu de leidende persoon. Een bewijs van zijn invloed is het statuut van Rome van 824, waarbij de verhouding van Keizer en Paus in dezen zin werf vastgesteld, dat de laatste geheel ondergeschikt aan den eerste werd gemaakt. Een krachtige hand had de teugels van het bewind gevat: de oude Keizer geraakte op den achtergrond. Maar ook Lotharius kon niet verhinderen, dat de gevolgen van het zwakke bestuur van zijn vader zich vooral in den stijgenden overmoed der buitenlandsche vijanden openbaarde. In Denemarken was vroeger de strijd beslist door de troonsbestijging van Lodewijks beschermeling Harald, die het Christendom aannam en Christelijke zendelingen in zijn rijk riep. Het is 's Keizers verdienste, dat hij de bekeering van het Noorden met kracht heeft aangevat: het aartsbisdom Hamburg werd opgericht; de heilige Ansgarius, de Apostel van het Noorden, werd aan het hoofd daarvan met het bekeeringswerk belast. Maar in Denemarken was het Heidendom nog krachtig: het volk kwam tegen het nieuwe geloof in verzet; Harald werd in 826 verdreven en zocht aan het keizerlijk hof een toevTucht. In de Spaansche mark brak een opstand uit, waarvan de Arabieren gebruik maakten door een nieuwen inval te doen. Te Cordova was Hischam I in 796 opgevolgd door zijn zoon Hakam I, onder wien herhaalde binnenlandsche woelingen een krachtig optreden naar buiten zoo goed als onmogelijk maakten. De streng orthodoxe partij kwam in verzet tegen den Emir, die, hoewel volstrekt geen ketter, toch niet voornemens was zich door de priesters te laten leiden. Overal kwamen oproeren voor; hoogst bedenkelijk was het, dat Toledo zich aan de heerschappij van den Emir onttrok en zich tot een onafhankelijke republiek constitueerde. Nog bedenkelijker was het, dat in 805 zelfs Cordova een tijdlang in opstand kwam; ook Merida viel af: de toestand werd voor Hakam hoe langer hoe bedenkelijker. In 807 werd eindelijk Toledo door list en verraad weer onderworpen. Toch keerde de rust nog niet terug: de ontevredenheid, aangevuurd door de priesters, smeulde steeds voort, totdat het in 814 Jn Cordova tot een geweldige uitbarsting kwam. Het geslacht der Ommayaden scheen nogmaals zijn ondergang nabij: alleen het energiek optreden van den Emir zelf redde de dynastie. Met de grootste moeite werd het oproer gedempt: door gruwelijke bloedbaden en wreede gedwongen verhuizingen wist Hakam de beweging te onderdrukken. Het was Hakams zoon Abderrachman II± die zich in bovengenoemden opstand aan den Ebro mengde. Hij geleek zijn vader in geen enkel opzicht: hem ontbraken diens energie en onbarmhartigheid, maar ook diens helder Nieuwe rijks verdeeling, 837. j Afzetting en opstand van Lodewijk, 838. Dood van Pepijn, 888. Nieuwe rijksv verdeeling. 839. J ' ( I ] ( I k C 1 1 \ Lodewijk de g Vrome f 20 Juni 840. ^ 2 o d n verslappen der keizerlijke macht en den voortdurenden burgeroorlog de kans schoon zagen de kusten te plunderen, zelfs de rivieren op te varen en zoo schrik en verderf tot diep in het rijk te verspreiden. In 837 hield Lodewijk een rijksdag te Aken. Daar ging hij over tot een nieuwe verdeeling van het rijk, waartoe £epijn en Lodewijk hun toestemming gaven. Beiden bleven in het bezit van hun rijken; bovendien verkreeg Karei het land tusschen Maas en Seine. Onverstandig genoeg liet de Keizer "zich kort daarna bewegen tot een vijandige houding tegen Lodewijk, waardoor deze zich genoopt gevoelde, zich met Lotharius in verbinding te stellen: in 838 hielden zij te Trente een bijeenkomst. De Keizer, daardoor dubbel wantrouwig geworden, ontbood Lodewijk voor den Rijksdag te Nijmegen. Daar werd de zoon, wien de vader tweemaal zijn herstelling op den troon dankte, van al zijn landen behalve Beieren beroofd. Het was niet te verwachten, dat deze dat rustig zou aanzien: hij greep naar de wapenen. Een gewaagde onderneming, want de Keizer beschikte zoo goed als over het geheele rijk. Karei werd juist in dezen tijd meerderjarig verklaard en tot Koning gekroond, terwijl zijn gebied tot de Loire werd uitgebreid. Maar bovendien verzoende Lotharius zich met zijn vader. Deze toenadering was een gevolg van den dood van Pepijn. Deze liet slechts twee onmondige zonen na, zoodat de Keizer besloot Pepijns gebied aan Karei te schenken. Hij begreep, dat hij, met Lodewijk in strijd, zoo iets niet kon doen zonder Lotharius. Ten einde Lodewijk te isoleeren en Karei voorgoed van een gebied te verzekeren, bood de Keizer aan Lotharius de verdeeling van het geheele rijk tusschen hem en Karei aan; alleen Beieren mocht Lodewijk behouden. De grens tusschen beide helften zouden Ie Maas, de Saone en de Rhóne vormen. Natuurlijk greep Lotharius het langebodene met beide handen aan. In 839 verscheen hij op den Rijksdag te Worms, waar de deeling werd voltrokken. Maar de adel van Aquitanië proclameerde Pepijns oudsten zoon tot koning. Natuurlijk erkende de Keizer dezen niet, maar trok Aquitanië binnen, lat zich zonder veel strijd onderwierp: Pepijns zonen werden geestelijken! Haar van den veldtocht in Aquitanië had Lodewijk van Beieren handig gebruik ;emaakt door geheel Germanië tot den Rijn te veroveren. Onmiddellijk besloot le Keizer zich naar den Rijn te begeven. Terwijl hij een deel van het leger in Aquitanië liet, overschreed hij in 840 den Rijn en trok Thuringen binnen, jodewijk zag zich genoodzaakt naar zijn koninkrijk terug te trekken. Hij was teerloos aan zijn vader overgeleverd, die dezen keer vast besloten was, geen enade voor recht te laten gelden. Maar juist, toen het vonnis over hem zou porden gewezen, stierf de oude Keizer den 20sten Juni 840 bij Ingelheim. lijn uiteinde was droevig. Droevig was de gemoedstoestand, waarin hij de ogen sloot: het bewustzijn, vele der rampen, die het rijk hadden getroffen, oor zijn zwakheid te hebben veroorzaakt, en het vooruitzicht, dat het einde og lang niet te voorzien was, verzwaarden zijn doodsstrijd. Wat zou er met het rijk geschieden? Slechts omtrent één punt bestond zekerheid: Lotharius was de nieuwe Keizer. Maar verder? Er was geen door allen erkende rijksverdeeling getroffen. Waarop had Lodewijk, waarop Karei recht? Veel zou afhangen van den nieuwen Keizer. Van alle karaktereigenschappen van Lotharius is geene zoo sterk geweest als zijn heerschzucht. Geen wonder, dat hij onmiddellijk de regeering over het geheele rijk aanvaardde, zonder zich om de aanspraken van zijn broeders tfi bekommeren. Hii vond daarhii F= —i-1 1 et 11 O, ~U steun bij de geestelijkheid en bij het volk: beiden voorzagen van een verdeeling de grootste ellende. Er pleitte inderdaad veel voor om de eenheid te handhaven: het keizerschap veronderstelde een eenheid; de Romeinsche Keizer kon wel naast zich een Caesar benoemen, maar was daartoe niet verplicht. Daarentegen was het een onbestreden recht der Frankische koningszonen om een deel van het rijk te mogen erven: ten overvloede waren de rechten van Lodewijk zoowel als van Karei vroeger erkend. Lotharius begaf zich van Italië naar Ingelheim: overal werd hij onmiddellyk als Keizer erkend. Zijn eerste werk was met Lodewijk en Karei een verdrag te sluiten, waardoor hij zijn broeders voorloopig in hun gewesten bevestigde; hij had evenwel de bedoeling hen, zoodra hij de macht daartoe bezat, te onderwerpen. Dat voorzag Lode- Lotharius I. Miniatuur in een Evangeliarium in de Nationale Bibliotheek te Parijs. wijk: hij maakte van Lotharius' tocht naar Gallië gebruik door wederom al het land tot den Rijn te veroveren. Maar toen Lotharius in 841 met een groot leger den Rijnovergang forceerde, zag hij zich genoodzaakt naar Beieren terug te trekken. Wat de Keizer echter in het Oosten won, verloor hij in het Westen weer. Karel^ bezette St. Dénis, veroverde Champagne en stond weldra bij Troyes. Hier stelde hij zich in verbinding met Lodewijk. Yan Beieren trok Lodewijk naar het Westen. Tevergeefs trachtte Lotharius hem tegen te houden: hij werd in Mei 841 bij de Wernitz verslagen. Bij Chalons- Lotliarius Keizer, 840—855. Strijd van Lotharius met zijn broeders. TWEEDE HOOFDSTUK. De latere Karolingers en Abbassiden. Opkomst der Pauselijke macht. 843 — 870. Toestand der drie rijken. fg tBfiJRl in et was de bedoeling het rijk als één geheel voor te stellen, m- JliliiPls Èf met één keizer aan hoofd, terwijl over verschillende ïS @ gebieden bloedverwanten des Keizers als koningen zouden A £ regeeren. Het bleek spoedig, dat ook deze officieele waar¬ ds D*et met werkelijkheid overeenstemde. Zoowel £ V1* Lodewijk als Karei regeerden geheel onafhankelijk: van Lotharius verwachtten zij geen bevelen. Feitelijk bestonden er dus sedert 843 drie rijken. Het langst hield de Kerk nog aan de fictie van het ongedeelde rijk vast, voornamelijk omdat de kerkelijke indeeling bijna nergens met de staatkundige overeenstemde. Daarentegen trachtte de leenadel de verdeeling zoo scherp mogelijk door te drijven: nationaal gevoel en eigenbelang gaven hier den doorslag. In het rijk van Karei was de vrijheid van den gemeenen man reeds zoo goed als verdwenen; daarmede verviel echter ook de grondslag van den Oudfrankischen heerban, zoodat de Koning weldra geheel alleen op de welwillendheid der hooge edelen moest steunen, wilde hij over een gewapende macht beschikken. Zoo zien wij dan ook in West-Francië de koninklijke macht weldra belangrijk dalen. Ten einde zijn gezag te behouden, moest de Koning iederen steun rijkelijk beloonen, wat weer tot nog grootere versmalling der koninklijke rechten aanleiding gaf. Ten slotte gold 's Konings gezag nog slechts op zijn eigen domeinen: het overige gedeelte van het rijk werd door hooge edelen bestuurd, die den Koning slechts zooveel autoriteit toekenden als zij zelf wilden. Het meegaand en weinig krachtig karakter der latere Karolingische koningen in Frankrijk heeft deze ontwikkeling der toestanden niet weinig in de hand gewerkt. Geheel op dezelfde wijze vormden zich de verhoudingen in dat gedeelte van Lotharius' rijk, dat benoorden de Alpen lag. In Italië was de adel lang niet zoo machtig: daar waren de steden met haar opkomende burgerij en de onafhankelijke geestelijkheid ook machten in den Staat. Het gevaarlijkste element voor den Keizer was evenwel de Paus, die, naarmate de macht van het rijk daalde, zich zelf weer voelde rijzen. Het beste was het met de koningsmacht nog geschapen in Oost-Francië, of Duitschland, gelijk wij dit rijk van nu af kunnen noemen. Niet ten onrechte draagt Lodewijk den bijnaam van den Duitscher. Hij heeft veel gedaan om de zwakke eenheid tusschen de Duitsche stammen te versterken. Gesteund dooide Kerk en den adel, die hij met elkaar wist te verzoenen, legde hij den grondslag tot een gezond staatsleven, waarop latere geslachten hebben voortgebouwd. Vóór alles trachtte Lodewijk de beginselen van hoogere beschaving, die Karei de Groote in Duitschland had neergelegd, verder te ontwikkelen. Kerken en kloosters werden de middelpunten van geestelijk leven; de zending onder de Heidenen werd weer met kracht aangevat. Ook op sociaal gebied Lodewijk de Duitscher,^ 810 -875.' K.1UJ Handteekening van Lodewijk den'Duitscher. werden belangrijke resultaten bereikt: vooral door de kloosters werd hoe langer hoe meer land in ontginning gebracht; overal begonnen zich geregelde toestanden te ontwikkelen: landbouw en veeteelt, ook handel en nijverheid begonnen te bloeien. De beginselen eener nationale letterkunde ontstonden onder Lodewijk den Duitscher. Otfried droeg zijn Evangeliënboek aan hem op. Zoo werd Duitschland het tooneel van een gezonde, nationale ontwikkeling: de Koning kon zich de eer toerekenen die naar vermogen te hebben bevorderd. Daarentegen kon het rijk van Karei, die de Kale werd bijgenaamd, niet tot rust komen. Zijn regeering werd voor Frankrijk het begin van een langdurig tijdperk van verval en verwarring. Karei begon in 844 met een nuttelooze gruweldaad: de ter-dood-breuging van Bernhard van Septimanië. Diens zoon Willem begon daarop een guerilla tegen de koninklijke troepen. Daardoor won de opstand in Aquitanië, waar men nog altijd Pepijns zonen erkende', in kracht; Karei bevond zich in de onmogelijkheid hem te dempen. Van dezen toestand maakten weer de Noormannen gebruik, die in 845 de Seine tot Parijs Karei de Kale, 810-877. Lotharius f 855. Lodewijk II, 855 -875. Karei II, 855 -863. Lotharius II, 855-869. i I I ( opvoeren en de weerlooze stad plunderden. Karei was lafhartig genoeg hun aftocht met een hooge geldsom te koopen: geen wonder, dat zij herhaaldelijk terugkwamen en zich gaarne lieten afkoopen. Door deze zwakheid kenmerkte zich ook 'sKonings binnenlandsch bestuur; vandaar dat steeds nieuwe opstanden f ———— ,.u. voorkwamen, die zijn gezag hoe langer Grafsteen van Keizer Lotharius I. Naar een oude prent. hoe meer verminderden^(Zelfs moest hij den jongen Pepijn als Koning van Aquitanië erkennen. Bretagne maakte zich onafhankelijk. Met zijn broeders leefde Karei in voortdurenden twist en het was slechts aan de gematigdheid van Lodewijk toe te schrijven, dat een oorlog werd vermeden. In 847 en 851 kwamen de drie broeders te Meersen bijeen, ten einde hun geschillen bij verdrag te regelen. Maar toen Karei zich daarna bij Lotharius aansloot, achtte Lodewijk dit een breuk van den eed van Straatsburg en nam hij gaarne de uitnoodiging der Aquitaniërs aan om als hun Koning op te treden; Pepijn was inmiddels gestorven. Wel gelukte het Karei ten slotte met de Aquitaniërs een verdrag te sluiten, waarbij hun een beperkte onafhankelijkheid werd verzekerd, maar de vrede tusschen Lodewijk en hem was voorgoed verbroken. Hun verbond werd bovendien overtollig, toen Lotharius in 855 stierf. Bij zijn dood verdeelde hij zijn rijk in drie deelen, zoodat Lodewijk II Italië met de Keizers- 1 _ TT* 1 TT TV . — ivarei n öourgondie, Lothaïius II het Noordelijk gedeelte verkreeg. Met deze verdeeling begon voor het middelste der drie Karolingische rijken het tijdperk der volledige ontbinding. De krachtelooze Karei kon zich ternauwernood tegen den heerschzuchtigen Bour^ondischen adel handhaven. Lotharius II was geen onbekwaam man, maar verspilde zijn krachten in een bijna hopeloozen strijd met den Paus. Hij was gehuwd met Teutberga, maar had haar verstooten en haar plaats ingeruimd lan zijn minnares Waldrada. Hoezeer ook de Kerk veel door de vingers zag, lat was toch een te grove schending der eenvoudigste kerkelijke en moreele' geboden. Lotharius trachtte tevergeefs zijn overspelige verbintenis te doen wettigen: niets baatte. De geestelijkheid beval hem Waldrada weg te zenden: eenige keeren deed hij dat, maar steeds riep hij haar terug. Ten slotte kwam de zaak voor den rechterstoel van den Paus, die het proces naar een concilie verwees. De quaestie was hierom van gewicht, daar Teutberga kinderloos was maar Waldrada een zoon had, wien Lotharius natuurlijk de erfopvolging wilde verzekeren. Inmiddels waren Lodewijk en Karei weer in strijd geraakt: in 858 drong Lodewijk Frankrijk binnen, terwijl Karei tegen de Noormannen te veldeJ stond. Onmiddellijk trok deze zijn broeder tegemoet: bij Brienne stonden wederom twee Karolingers tegenover elkander. Maar ook hier werd een slag door onderhandelingen voorkomen. Toen zag men een herhaling van het bedrog op het Leugen veld: Kareis leger verliep geheel. Zoo scheen Lodewijk meester van het Westelijke rijk; overal werd hij gehuldigd; Lotharius II erkende hem. Maar wederom volgde een opmerkelijke omslag. De geestelijkheid onder leiding van den hoogst bekwamen Hincmar van Reims hield het Strijd van .odewijk den 'uitscher en Karei den Kale, 858. Munten van Lotharius II. met Karei: een groot deel van den adel sloot zich bij haar aan. Zoo kon in 859 Karei aan het hoofd van een sterk leger in het veld verschijnen en zijn broeder tot een overhaasten terugtocht nopen. Beide broeders knoopten vredesonderhandelingen aan, die in 860 met den vrede van Coblenz werden besloten. Eenige jaren daarna sloten zij te Thousey een nieuw verdrag, waarbij zij zich verbonden de liquidatie van het rijk van Lotharius II gemeenschappelijk ter hand te nemen. Deze laatste zag in 863 zijn rijk belangrijk veigrooten. Na den dood toch van Karei van Bourgondië werd diens gebied tusschen zijn beide broeders Lodewijk II en Lotharius II verdeeld. Zeven jaren later sloegen Lodewijk de Duitscher en Karei de Kale hun slag. In 869 stierf Lotharius te Piacenza. Zoodra was dit bericht niet over de lpen gekomen, of beide Koningen maakten zich gereed zijn rijk in bezit te nemen. Karei deed eerst een poging om alleen in het bezit van den buit te gei aken: hij bezette het rijk van Lotharius en werd te Metz gekroond, atuurlijk liet Lodewijk zich dat niet welgevallen: hij sommeerde Karei zich h°uden aan de verdragen. Karei verklaarde zich nu tot onderhandelen bereid, n Augustus 870 kwamen beide broeders te Meersen bijeen. Daar werd het rag gesloten, dat aan het vormlooze gebied van Lotharius een einde 20 y\ Lotharius II f, 869. Verdrag van Meersen, Augustus 870. i maakte en de grenslijn tusschen Frankrijk en Duitschland trok. Zoo kwamen benoorden de Alpen uit het rijk van Karei den Groote een Germaansch en Romaansch rijk voort, een volkomen gezonde scheiding, die zich dan ook tot op dezen dag heeft gehandhaafd. Inderdaad was de grens, die werd getrokken, vrijwel overeenkomstig de taalgrens. Men nam als leidend beginsel de grenzen der bisdommen aan: slechts deze hadden nog eenige vastheid in de politieke verwarring behouden. Lodewijk verkreeg de aartsbisdommen Keulen en Trier en de bisdommen Utrecht, Straatsburg en Bazel; aan Karei vielen de aartsbisdommen Besan^on, Lyon en Vienne en de bisdommen Luik, Toul, Verdun, Kamerijk, Vivien en Uzès ten deel. Met dit verdrag liet men ook voor goed de fictie vallen, alsof het Karolingische rijk nog één geheel was. Te Meersen Hincraar, aartsbisschop van Reims, huldigt Karei den Kale. Beeldhouwwerk op Hincmars graftombe, naar een oude prent. Keizer Lodewijk II. Toenemende macht van den Paus. zijn het twee geheel van elkander onafhankelijke Koningen, die hun onderlinge grenzen vaststellen. Het kon wel niet anders, of dit verdrag moest stuiten op ernstig verzet van den eenige, die aanspraak had op de erfenis van Lotharius II, zijn broeder Keizer Lodewijk II. Maar deze was in Italië te zeer aau de uitvoering zijner eigen plannen bezig, om zich veel met zoo verafgelegen landen in.te laten. Hij was ongetwijfeld een der meest beteekenende onder de latere Karolingers. Als Keizer had hij Italië met Rome van zijn vader geërfd, maar daarmede ook een overvloed van moeilijkheden, aan den eenen kant met den Paus, aan den anderen met de Arabieren. Naarmate het Karolingische rijk zich verdeelde en de Keizerlijke macht verzwakte, was de Paus in aanzien en macht gestegen. Het denkbeeld, dat onder Karei den Groote en zijn opvolgers zich hoe langer hoe meer had baangebroken, dat de geheele Christenheid slechts één enkele Godsstaat was onder een éénhoofdig bestuur, had hoe langer hoe vasteren vorm aangenomen.