tige bijzetting van den doode, die den 6/16 October plaats vinden zou) kon zij hiertoe een definitief contract met Verhulst afsluiten. Dit contract, waarvan een afschrift in de provinciale archieven van Groningen bewaard wordt, vindt men aan het einde van dit werk vermeld. De samenstelling van dit graf, hoewel rijker, verschilt weinig van die van het monument te Katwijk-Binnen. Hier evenals daar waren twee personen af te beelden: de weduwe treurend bij haren gestorven echtgenoot. Enkele détails uitgezonderd zijn de houdingen en schikkingen dezelfde. Toch is er een détail, waarop ik even de aandacht vestig. Wanneer men op geringen afstand van de tombe te Katwijk-Binnen staat, bevindt men zich lager dan de bazis van het monument Het beeld van Willem van Lyere bedekt dan gedeeltelijk dat van zijne vrouw, hetwelk nagenoeg op dezelfde hoogte achter hem ligt. Te Midwolde schijnt Verhulst dit te hebben willen voorkomen en hij plaatste daarom het beeld der weduwe hooger en niet liggend, maar in meer zittende houding. Deze tombe geeft hierdoor niet in zoo groote mate den indruk van rust, welke te Katwijk-Binnen zoo aangenaam aandoet; maar de compositie wint er door in duidelijkheid. Op een voetstuk, hoog ongeveer 1 M. rust, op eene rietmat uitgestrekt, het beeld van Carel Hieronymus van Inn-ende Knyphuisen. Hij is gekleed in een los gewaad, waarvan de breede plooien tot op de, in pantoffels gestoken voeten rijken. Het hoofd ligt op een kussen, waarvan het zachte opvulsel meesterlijk weergegeven is. De handen liggen gekruisd over het lichaam. De proporties van dit beeld zijn bijzonder gelukkig, en het geheel geeft den toeschouwer eenen onvergetelijken indruk van den dood, die zonder strijd kwam. Het is moeielijk te zeggen wat het meest te waardeeren is in dit grafteeken. Is het de wijze waarop het lichaam, de haarlokken, de verschillende stoffen zijn weergegeven of wel de stemming die uit het geheel spreekt? Achter dit beeld, ongeveer 30 c.m. hooger, is de zittende figuur van Anna van Eeuwsum geplaatst. Zij rust op eene dunne matras, de linker arm steunende op eenen bijbel en met de hand het bovendeel van eenen zandlooper omvattend. Zij is naar de zijde van haren man gekeerd; uit hare houding en armbeweging spreekt droefheid. Als beeldhouwwerk wel minder doorgevoerd dan het liggend beeld is toch ook deze figuur belangrijk. De factuur is wat slapper en zoo de waarde schijnt de meester zijne verbeelding hier meer vrijen teugel gelaten te hebben. Niet langer is de afbeelding van den overledene het zwaartepunt in de compositie. Zij ontbreekt hier geheel en heeft plaats gemaakt voor symbolische voorstellingen. Het middelpunt der samenstelling wordt gevormd door een skelet, waarvan slechts de extremiteiten: het hoofd, de twee handen en de voeten zichtbaar zijn. De romp is achter de opschrift-tafel verborgen. Aan beide zijden van het doodshoofd, door korenaren bekransd, steken groote vleugels uit. Te paard op het doodshoofd gezeten houdt een kleine genius in de boven zijn hoofd gestrekte armpjes het symbool der eeuwigheid: den zich in de staart bijtenden slang. De twee handen van het geraamte komen achter en boven de vleugels te voorschijn. De rechterhand omvat eenen zandlooper, terwijl de linker eene zeis *) houdt. Aan beide zijden van het grafschrift is een engeltje geplaatst. Het linker heft eenen gelijkzijdigen driehoek, met de spits naar boven, op; het rechter steunt de zeis. Het onderste deel van het gedenkteeken bestaat uit het wapenbord, waaraan eene graflamp hangt. Guirlanden van eikenloof omlijsten het inschrift. De 8 kwartier-wapens, zijnde die der geslachten: GENEROSI DOMINI JOANNIS A GHEEL EQUITIS, TOPARCHAE IN SPANBROECK, SPIERDYCK, SUYDERMEER &C. DIE XXVII MARTII ANNO SALUTIS CHRISTIAN^E MDCLXYIII AETATIS SU/E XLIII. PR/EPROPERO FATO ABREPTI ANIMA CCELUM, ORIGINEM SUI REPETIIT Van Gheel. Coeymano. Schrevel. Spinelle. Lampsins. Coole. Munnix. Bauttersom. zijn over beide zijden verdeeld, aan den wand bevestigd. Het grafschrift te Spanbroek luidt: ADSTA VIATO SUB HOC MARMORE TECTUM JACET CORPUS 1) De zeis bestaat uit hout en met wit-kalk bestreken blik. EXSPECTANS DIEM NOVISSIMUM. OUO IN CORPUS CLARIFICATUM REMIGRABIT. Links daaronder werd later bijgeschreven: D'HOOGH GEBOORNE HEERE DANIËL VAN GHEEL. VRIJHEERE VAN SPANBROEK EN SPIERDIJK ETC ETC, COLLONEL VAN EEN REGIMENT PAARDE TEN DIENSTE VAN HAARE HOOG-MOGENDE DE HEERE STATE DER VEREENIGDE NEDERLANDEN EN COMMANDEUR DER STAD NAARDEN. ALHIER BEGRAVEN DEN 21 APRIL 1739. en rechts: DE HOOGH GEBOORENE VROUWE JACOBA CASEMBROOT. VROUWE VAN SPANBROEK. ETC ETC ETC. ALHIER BEGRAVEN DEN 19 SEPTEMBER A° 1737. Eene dergelijke compositie wekt in het oeuvre van Verhulst eenige verwondering en wanneer de techniek van het werk niet zoo geheel overeenkomstig die van Verhulst ware, zou eenige twijfel omtrent den ontwerper begrijpelijk zijn. Ook zou men geneigd kunnen zijn het monument eerder uit de laatste jaren der i7de eeuw, toen zulke voorstellingen van den dood algemeen in den smaak vielen, dan van ongeveer 1668 te dateeren. Verhulst teekende het grafmonument echter met zijnen naam voluit en het opschrift geeft den tijd van ontstaan voldoende aan. Door de bijzonder goede uitvoering komt het mij voor, dat dit gedenkteeken wel onder de beste werken van Verhulst geteld moet worden. Opvallend is de wijze, waarop Verhulst ook hier wederom het verschil in materie heeft weergegeven. In het doodshoofd voelt men het harde en hoekige van been, de vleugels hebben de donzige warmte en aan de uiteinden ook de taaie gladheid van veeren, en uit de lenige engelfiguurtjes spreekt al het sierlijke van het bewegen van kinderen. W aar heeft \ erhulst het denkbeeld voor deze compositie gevonden? Met zekerheid valt het niet te zeggen. Mij zijn in Holland geen overeenkomstige gedenkteekens van vóór dezen tijd bekend, en daarom geloof ik dat uit dit werk vooral de V laamsche afkomst van Verhulst spreekt. Onder directen italiaanschen invloed is het niet ontstaan. De banden die Verhulst aan zijn geboorteland bonden, zullen zeker herhaaldelijk door reizen en familie-belangen versterkt zijn geworden en slechts in een centrum van sculptuur, als Vlaanderen toen Spanbroek. (Noord-Holland). Kerk. Phototypie L. VAN LEER & Co„ Amsterdam. Wand-epitaphium voor Johannis van Gheel. nog was, konden zulke ontwerpen veelvuldig tot uitvoering komen. In het zelfde jaar 1669 voltooide Verhulst nog andere werken. Zijne handteekening met dit jaartal vond ik ook op het gedenkteeken opgericht in het kerkje te Aagtekerke (eil. Walcheren) ter gedachtenis aan Henric Thibaut '), zijne vrouw Isabella Porrenaer en hunne dochter Jacoba. Tijdens de Fransche revolutie is het achter eene houten schutting verborgen geweest en daardoor aan de oogen der beeldstormers van de i8de eeuw onttrokken. In 1883 is het gerestaureerd, dank zij de bemoeiingen van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen. Zoo komt het dat het grafteeken thans nog in goeden staat verkeert. De compositie verschilt weinig van die van Verhulst's vroegere wand-gedenkteekens. Weer nemen de afbeeldingen der gestorvenen voorname plaatsen in en vormt het grafschrift het middelpunt. Zooals meestal is de tafel, welke het inschrift draagt, van zwart marmer en steekt sterk af bij de wit-marmeren zware guirlande, die de omlijsting ervan vormt. Op deze guirlande zijn drie afzonderlijke bas-reliefs, de portretten der overledenen, bevestigd. Links bovenaan ziet men Henric Thibaut, op gelijke hoogte rechts zijne vrouw Isabella Porrenaer en onder aan in het midden hunne dochter Jacoba Thibaut afgebeeld. De beide bovenste portretten zijn door bladen krulwerk omlijst, het onderste door de slang, het eeuwigheids-symbool. Alle drie worden door gevleugelde kinderfiguurtjes ondersteund. Deze bas-reliefs, maar vooral die der moeder en dochter, zijn bijzonder goede voorbeelden van het werk van den portrettist Verhulst en zouden kunnen volstaan, om de kunst van onzen meester, meer dan tot nu toe, op prijs te doen stellen. Ook de engeltjes zijn hier te bewonderen; zelden heeft Verhulst op zoo aantrekkelijke en natuurlijke wijze zijn lievelings-motief toegepast. Boven het grafschrift is tusschen twee vleugels een doodshoofd geplaatst, dat met korenaren gekroond is en tusschen de weinige in den mond overgebleven tanden een lint klemt, waaraan eene graflamp hangt. Het vampyr-achtig effect hiervan, ook reeds in vroegere monumenten waar te nemen, is opvallend. 1) Zie over Henric Thibaut: Scheltema. Staatk. Nederl. II, blz. 363 en Zelandia Illustrata I. p 135. Hij was een man van grooten invloed, niet alleen in Zeeland, maar ook op de algemeene aangelegenheden des lands. Aan hem moet voor een groot deel worden toegeschreven de aanslag van Willem II op Amsterdam Ook in andere zaken heeft hij de hand gehad. 6 Geheel bovenaan zijn aan guirlanden de wapenschilden van de geslachten Thibaut en Thibaut met Porrenaer vereenigd opgehangen. Aan beide zijden ziet men die der geslachten Thibaut, Herve, Van Nispen, Vaillant, Porrenaer, Coole, Smidts en Clouck. Het schild met de wapens der geslachten van Reygersberg en Thibaut vereenigd, werd onderaan geplaatst. (Zelandia illustr. 1. p. 761). Het grafschrift luidt: M. S. QUISQUIS. ES. QUI. ASPECTIS. EXIMIIS. HISCE. ARTIFICE. MANU. DE. MARMORE. DUCTIS. VULTIBUS. SCIVE. AVES. QUINAM. ISTO. SUB. LAPIDE. MORTALITATIS. DEPOSUERE. EXUVIAS. PAUCIS. ACCIPE. SITUS. HIC. EST. OMNI. VIRTUTUM. GENERE. NON. MINUS. QUAM. EQUESTRI. DIGNITATE. AC. SEMPER. MEMORANDIS. IN. PATRIAM. MERITIS. VIR. ILLUSTRIS. ATQUE. NOBILISSIMUS. HENRICUS. THIBAUT. DOMINUS. AEGTEKERKE. DOMBURGI. MINORIS. BURGRAVESTENII. THOLINSBRUGGAE. STEENWALLAE. IN. VETERI. NOVOQUE. VOSMAER. ZELANDIAE. A. PARTE. SCHALDIS. OCCIDENTALIS. PRAETOR. AC. QUAESTOR. [SUPREMUS. FLORENTISSIMAE. CIVITATIS. MEDIOBURGENSIS. OCTIES. CONSUL. CONSILII. FLANDRICI. SENATOR. SOCIETATISQUE. ORIËNTALIS. INDIAE. CURATOR. QUI. ADIMPLETIS. SYNCERAE. PIETATIS. PRUDENTIAE. FORTITUDINIS. HUMANITATIS. INSIGNISQUE. ERGA. OMNES. VIRTUTE. AC. DOCTRINA. EMINENTES. VIROS. BENEVOLENTIAE. OFFICIIS. IN. PATRIA. URBE. QUAM. PLURIBUS. MAGISTRATIBUS. SUMMOPERE. CONDECORAVIT. NON. TANTUM. NOBILISSIMAE. HONORATISSIMAEQUE. SUAE. FAMILIAE. SED. ET. TOTI. REIPUBLICAE. ANNUM AETATIS. AGENS. LXIII. VIII. KAL. IAN. A°. MDC.LXVII. FLEBILIS. OCCIDIT. ADJACET. ILLI. CARISSIMA. CONIUX. LECTISSIMA. SPECTATISSIMAQUE. MATRONA. ISABELLA. PORRENAER. QUAE. MARITO. FIDISSIMO. LETHALI. MORBO. SECUM. DECUMBENTE. OCTAVO. ANTE. ILLUM. DIE. VITA. EXCESSIT PARENTIS. UTRIUSQUE. CINERES. COMITATUR. OMNIBUS. ANIMI. CORPORISQUE DOTIBUS. PRAESTANTISSIMA. PROLES. ' Aagtekerke. (Zeeland). Kerk. Phototypie L. VAN 1-KER & Co., Amsterdam. Wand-epitaphium voor Henric Thibaut, Isabella Porrenaer en Jacoba Thibaut. HF M tSB^E - KI j| PBMUBWkM! F^9RBH6mBr^B ROMBOUT VERHULST Amsterdam. Rijksmuseum. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Jacob van Reygersberg. Borstbeeld in gebakken aarde. ROMBOUT VERHULST BEELDHOUWER 1624—1698 EEN OVERZICHT ZIJNER WERKEN DOOR M. VAN NOTTEN MET 53 LICHTDRUKKEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1907 VOORWOORD In de volgende bladzijden heb ik de gegevens gerangschikt, die ik over het leven en de werken van Rombout Verhulst, een der meest verdienstelijke beeldhouwers onzer pracht- en praallievende zeventiende eeuw, heb kunnen verzamelen. Eenige van die gegevens waren reeds als losse aanteekeningen in druk verschenen; voor andere ben ik dank verschuldigd aan wie ze mij hebben willen mededeelen; van meerdere heb ik het spoor in den loop mijner onderzoekingen gevonden. Dat aldus, bij het verschijnen van dit eerste meer uitgebreid overzicht van des meesters werken, een afgesloten geheel zou zijn verkregen, begreep ik, dat niet het geval zou zijn. Veel zal misschien nog aan te vullen blijven, wellicht te verbeteren zijn. Vooral omtrent de plaats door Verhulst in de geschiedenis van onze beeldhouwkunst ingenomen, blijft nog veel te zeggen. Ik heb echter'gemeend daarover kort te moeten zijn, daar het werk onzer vroegere beeldhouwers nog te weinig bekend is. Pas wanneer men Verhulst's voorgangers beter zal kennen, zal het mogelijk zijn te bepalen, wat hij, die als een der laatsten van onze beeldhouwers uit vroeger tijden schijnt beschouwd te moeten worden, van hen overnam en wat hij nieuw bracht. Moge eenmaal blijken, dat met deze schets eene bijdrage voor de nog gewenschte geschiedenis der Hollandsche beeldhouwkunst geleverd werd en intusschen de belangstelling in het werk van Rombout Verhulst door haar verlevendigd worden. Vogelenzang bij Haarlem. 1907. M. v. N. Gravure naar een door Rombout Verhulst geschilderd portret van Hans Verleest. Inleiding. venhage. Gedurende dezen ^ tijd omwikkelt \ erhulst zich meer en meer en rijpt van leerling tot meester. Het derde tijdvak is dat van zijnen hoogsten bloei. Dan geeft hij zijne meester-werken. Beginnende met de graftombe te Katwijk-Binnen, kan het gerekend worden te zijn afgesloten na beëindiging der tombe van Adrianus Clant in het kerkje te Stedum (provincie Groningen). De laatste twintig levensjaren eindelijk vormen het vierde tijdvak. Behalve enkele werken, die aan zijnen bloeitijd herinneren zijn er dan slechts zulke te vermelden die reeds een bedroevend kenmerk van verval dragen. Mijne bedoeling is den kunstenaar gedurende deze verschillende tijdperken te volgen en daarna zijne leerlingen en hunne werken kort te vermelden. Op die wijze zal het misschien mogelijk worden de plaats aan te wijzen, die Verhulst onder de hollandsche beeldhouwers heeft ingenomen. - ' \ M > \ Amsterdam. Koninklijk Paleis. ... . . , , Phototypie l. van Leer Si Co., Amsterdam. Griffiersbank. Eerste Tijdvak. ligenis zijn ^ebt i"c^aar^ onbc^ ^ Bcr^ spreekt wel van hem als geboren te Mechelen, maar meent als tijdstip hiervan ongeveer 1609 te moeten aangeven. Immerzeel is de eerste, die bericht: «te Mechelen in 1624 geboren.» Hij vermeldt echter niet waar hij die gegevens geput heeft en blijkbaar verliest zijne aanwijzing hierdoor veel van hare overtuigende waarde; want Kramm twijfelt wederom bij de uitgave van zijn bekend werk over Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders en gaat dan terug naar de gegevens van Terwesten. Eene volledige aanwijzing vond ik het eerst bij Neeffs, en wel in zijn werk: «La peinture et la sculpture a Malines» (Gent Vanderhaeghen 1876). Dank zij de welwillendheid van den heer Herremans, stadsarchivaris te Mechelen, heb ik mij van de juistheid dezer mededeeling kunnen overtuigen. — In het register der doopakten, aldaar op het archief bewaard, komt onder het jaar 1624 voor: «15 January. Romoldus Verhulst, filius legitimus Christiani Philippi et « Catharina de Hondt.» Aangenomen, (hetgeen hoogst waarschijnlijk is) dat deze doop plaats vond korten tijd na de geboorte van den jongen Rombout, dan volgt daaruit, dat hij geboren is in de eerste dagen van 1624 of in het allerlaatst van 1623. En hiermede stemmen ook verschillende getuigenissen hierna te vermelden, voldoende overeen. Hoewel verwant aan het kunstenaars geslacht Verhulst, beoefende Rombouts vader, Philippe, de kunst toch blijkbaar niet. Archiefstukken doen hem kennen als zijnde in 1625 bakker van beroep en gevestigd te Mechelen. Hij was hier zijnen vader (t 1 Sept. 1616) als zoodanig opgevolgd. (Arch. Mechelen 1625 reg. 246 fol. 440). Philippe Verhulst was te St. Jan den 2jstcn December 1614 in het huwelijk getreden met Catharina de Hondt (of de Hont), oudste dochter van sieur Francois en toen wijlen Agathe Paets. Uit dit huwolijk werden geboren: Rombout, gedoopt te Mechelen 15 Jan. 1624. Philippe, » » » (St. Rombout) 16 Mei 1627. Jean Baptiste » » » 25 Juni 1630. Paul » » » 19 Juli 1634. Antoine » » » 5 Jan. 1638 en Catherine, welke na gehuwd geweest te zijn (zie Not. Archief G. v. Dalfzen, den Haag 1677) begijn is geworden. (Mededeeling van den heer Herremans). Rombout werd gedoopt in de hoofdkerk te Mechelen (St. Rombout) alwaar hem zijns grootvaders naam gegeven werd. Hierbij waren als peten tegenwoordig Rombout Smets en Catherina de Hondt (Arch. v. Mechelen). Tot op elf-jarigen leeftijd zijn geen bijzonderheden omtrent doen en laten van den jongen Rombout bekend. De eerste vermelding, die ik van hem vond, is van 1633 gedagteekend. Op 1 Augustus van dat jaar betaalde hij aan het St. Lucas-gilde te Mechelen zijne bijdrage groot zes gulden en deed als leerling intrede in de werkplaats van Rombout Verstappen, een middelmatig beeldhouwer, wiens grootste verdienste, volgens NeefFs, was, de leermeester van Romb. Pauwels, genaamd Pauli, en van Verhulst geweest te zijn. Hoelang Verhulst zijn leerling was, is mij niet bekend, maar aangezien Amsterdam. Rijksmuseum. Phototypie L. VAN LEER 4 Co., Amsterdam. Relief in gebakken aarde. m & Amsterdam. Koninklijk Paleis. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. De „Stilswigentheit." Bas-relief in wit marmer. Verstappen reeds op den i8en Juli 1636 overleed, is naar alle waarschijnlijkheid zijn invloed op hem niet zeer groot geweest. Vanuit het atelier van Verstappen ging Verhulst naar dat van FranQois van Loo, die eveneens te Mechelen beeldhouwer was, en aldaar in 1607 meester werd. (Neeffs en chev. Edm. Marchal. Mémoires couronnés de 1'Acad. Royale. Bruxelles 1878.) Hoewel thans nauwelijks bekend, schijnt het Van Loo gedurende zijn leven niet aan roem ontbroken te hebben. Als door hem gemaakt worden genoemd: een Onze-lieve-Vrouwe het ontzielde lichaam van haren zoon houdend, te Laeken; een «heilig graf» en een «opstanding» te Vilvoirde; zes engelen van albast ten halven lijve, in de Cathédraal te Mechelen. Hoelang Verhulst bij Van Loo werkzaam was en wat hij in de eerste daarop volgende jaren deed, ook hieromtrent is niets met zekerheid te zeggen. Nu bericht Terwesten in zijn m.s.: «R. Verhulst was zeer lang in Italiën geweest, waarom hij ook doorgaans «Sinor of Signor Verhulst genaamd werd, alwaar hij de beste antiquen «gestudeert en ook bij een voornaam meester geleerd had, zijnde hij ook «een groot meester in het steene beelthouwen geweest, waardoor hij ook «veel achting en aanzien, zelfs bij de eerste luiden van fatsoen als andere « verwierf ». En hoewel andere berichten hiermede wederom in strijd zijn '), doet eene studie van Verhulst's werken toch ook een door hem ondernomen Italiaansche reis vermoeden. Waar verder bekend is, dat Verhulst na 1654 niet meer gedurende langen tijd uit Holland afwezig was, dat hij toen reeds een opdracht als voor de tombe van den Admiraal Tromp ontving, en onder de beroemde meesters van het «St. Lucasgilde» op de St. Jorisdoelen te Amsterdam genoemd wordt -'), is het waarschijnlijk dat deze reis vóór 1654 plaats vond. In 1646 was hij te Amsterdam. Dit blijkt uit eene akte 3), in het archief van den notaris P. de Barry te Amsterdam, waarin wij lezen: 1) Zoo leest men onder de notities in het reisboek van Nicodemus Tessinus Jr., zweedsch architect, die in 1687 Nederland bezocht en daar ook eenige werken van Verhulst zag: Verhulst passiret hier vor der beste Bildhauer, er ist in Italiën nicht gewesen. (Zie Oud-Holland, 18de jaargang, 3de aflevering, pag. 150. 2) Dr. Corn. Hofstede de Groot. Quellenstudiën zur holl. kunstgeschichte p. 447. 3) Zie: De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche St. Lucas-Gilde. Ph. Rombouts en Th. van Lerius, Antwerpen. Filicien Baggerman en den Haag. Mart. Nijhoff. 2 dln. «17 Oct. 1646 compareerden Pietersz. van Zijl out omtrent 39 jaren en R. «Verhulst out omtrent 21 jaren, wonende te Amsterdam.» Ik geloof dus, dat het niet te gewaagd is, te veronderstellen, dat Verhulst tusschen 1646 en 1654 eenigen tijd in Italië vertoefde. De aanteekeningen van Smeijers melden, dat Verhulst van Mechelen naar Antwerpen, en daarna naar Holland ging, maar zijn naam komt, zooals Neeffs reeds opmerkte, in de Antwerpsche Legger niet voor. De „Getrouwigheit door den hondt' Bas-relief in wit marmer. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam Tweede Tijdvak. at Verhulst in het jaar 1654 weder te Amster- ';onin8 Lodewijk Napoleon, koninklijk paleis. Reeds den 28en Januari 1639 was de stedelijke raad van Amsterdam ingelicht omtrent den treurigen toestand waarin het stadhuis in die jaren verkeerde (Kroon, Amsterdamsch stadhuis pag. 15, 16). Zóó bouwvallig was het geworden, dat ongelukken te vreezen waren, wanneer niet zonder uitstel daarin voorzien werd (Rapport aan den Raad 28 Jan. 1640). Toch liet een desbetreffend besluit zich lang wachten. Eindelooze besprekingen leidden ten laatste tot het besluit het gebouw niet slechts gedeeltelijk te reconstrueeren, maar geheel op nieuw te bouwen. Het tweede stadhuis zou op dezelfde plaats verrijzen en meer in overeenstemming gebracht worden «met den rang, welken Amsterdam onder de koopsteden van Europa had verworven» (Kroon, p. 17). Zelts hierna duurde het nog langen tijd voor tot de uitvoering van dit besluit werd overgegaan en reeds schreef men 1648 toen de eerste der duizenden heipalen waarop het gebouw rust, in den grond geslagen kon worden (Kroon, p. 27). Den 28tn October daarop volgende werd de z.g. eerste steen gelegd. Vrij geleidelijk vervolgden de werkzaamheden zich daarna onder opperleiding van Jacob van Campen, en het gebouw schijnt kort na 1650 reeds zoover gevorderd geweest te zijn, dat overgegaan kon worden tot de voorbereidselen voor de binnen-decoratie, die zoowel sculpturaal als picturaal zou worden. Een zelfde plaats als Jacob van Campen ten opzichte van het architectonische gedeelte bekleedde, werd door Artus Quellinus voor wat het beeldhouwwerk betrof ingenomen. Deze was het die het algemeen toezicht hierop hield, en zijn naam komt dan ook het veelvuldigst in de stadsrekeningen voor. Maar aangezien zijne taak zeer veel omvattend was, werd hem toegestaan zich van de medewerking van andere meesters te verzekeren. Van dezen zijn bekend Simon Bosboom, Albert Vinkenbrink en Rombout Verhulst. De inwijding van het nieuwe stadhuis vond op 29 Juli 1655 plaats. Het meest gevorderde gedeelte, wat de gebeeldhouwde versiering aangaat, was de vierschaar. «Vrouw Justitia troonde reeds in al den glans van het blankste marmer» (Kroon, p. 59) en waar de rekeningen uit dezen tijd herhaaldelijk den naam van Quellinus vermelden, mag men zeker wel aannemen, dat het grootste gedeelte der versiering van zijne hand is. Maar toch, een eenigszins zorgvuldig onderzoek van het werk is voldoende, om er verschil én van stijl èn van uitvoering in te herkennen; zeker mag men tot een samenwerken van meerdere beeldhouwers besluiten. Zoo zijn b. v. de vier allegorische figuren te vergelijken met de vier groote bas-reliefs. Waar de eerste van een gevoelig modelé zijn, geven de laatste maar al te veel blijk van oppervlakkigheid en hardheid in de uitvoering. Verschil van stijl is ook waar te nemen tusschen de griffiersbank en den met de drie bas-reliefs versierden wand. Waar, enkele betere partijen uitgezonderd, het geheel van dezen wand oorspronkelijkheid mist en denken doet aan die soort atelier-werken, welke bij hoeveelheden en zonder ware toewijding werden uitgevoerd, daar valt de griffiersbank op door ongedwongenheid en frischheid van compositie en is er in de onderdeden, in de houding der kindertjes en de schikking van het bladwerk een vrijheid en losheid te bemerken, die men tevergeefs in het overige deel der vierschaar zoekt. Deze griffiersbank draagt de naamteekening van haren schepper niet en de nog bewaarde stadsrekeningen vermelden hem evenmin. De uitvoering van het beeldhouwwerk staat niet op ééne lijn met de compositie, en is hier en daar wat hard en droog. I och kon ik niet nalaten bij het beschouwen er van aan \ erhulst te denken, en na herhaaldelijk werken van den meester gezien te Amsterdam. Koninklijk Paleis. Phototypie L. VAN LEER 4 Co., Amsterdam. Venus. Wit marmer. hebben, was het met een zelfde gevolg dat ik de griffiersbank terug zag. Het komt mij dan ook als waarschijnlijk voor, dat Verhulst een zeer groot aandeel in de samenstelling er van gehad heeft. Een detail versterkt bovendien dit vermoeden. Het voorvlak der bank is versierd door een bas-relief, hetwelk eene vrouw voorstelt, in wijde, losse draperie gekleed, en wel zóó, dat het bovenlijf, de rechter arm en de rechter voet ontbloot blijven. De rechter hand is aan den mond gebracht als manend tot stilzwijgen. In hare linker hand houdt zij eenen ring. Naast haren voet verrijst een beesten- of drakenkop en op den achtergrond vliegt eene gans, met gespreide vleugels en eenen steen in den snavel. Eene hiermede sterk overeenkomende compositie, ook als bas-relief toegepast, bevindt zich elders in het gebouw, dan echter is zij voluit door Verhulst geteekend. ïk heb de twee composities vergeleken en al is er eenig verschil in de houding o. a. waar te nemen, zoo is in beide de gedachte, die er aan ten grondslag gelegd is zoo zeer eene zelfde en vertoont ook de uitvoering zoo veel overeenkomst, dat het niet anders zijn kan, of ook een zelfde meester schiep ze beide. Omtrent den tijd waarin deze zetel ontstond kan vermeld worden, dat de rekeningen, betrekking hebbende op de vierschaar, van 1650—1654 loopen en daar het zeer waarschijnlijk is, dat de griffiers-bank ongeveer in den zelfden tijd als de overige gedeelten en versieringen dezer ruimte gemaakt is, zoo zullen ook de zelfde jaren voor die van haar ontstaan aangenomen moeten worden. In het Nederlandsch museum te Amsterdam worden bewaard twee houten paneelen, waarop, in bas-relief, twee naakte kindertjes weenende bij een doodshoofd; ook ziet men daar een bas-rief in klei gemodelleerd, met letze ce motief (hoewel hier de italiaansche invloed wel wat sterker is) en in et ->o\cnste gedeelte, 2 naakte figuren, waarschijnlijk Adam en Eva. Guiran en waaruit kinderlijfjes ontstaan omgeven hen. De herkomst van deze ^as-re ies is onbekend. Hoewel de compositie eenigzins verschillend is van de versiering eer griffiers-bank, zoo herinnert de stijl ervan zeer sterk aan Verhulst. .'V meen dan ook dat de aanwijzing juist is, welke aan deze voorwerpen in genoemde verzameling gegeven is, als zijnde van Verhulst en een eerste ontwerp voor de decoratie van de griffiers-bank. (De eikenhouten paneelen zijn /9 um. hoog bi) 68 c.m. breed. Het bas-relief in klei is 64 c.m. hoog bij 45 c.m. breed). 0 ' O Met meer zekerheid zijn de drie volgende werken als van de hand van Verhulst aan te wijzen. Zij bevinden zich eveneens in het Koninklijk Paleis en dragen allen voluit de handteekening van den beeldhouwer. Het eerst noem ik het bas-relief der «Stilswigentheit» boven een der deuren, welke toegang geven tot de vroegere «Secretarye», aangebracht. Het komt onder genoemden titel voor in het bekende werk ') van Hubert Quellinus, den broeder van Artus Quellinus en is het zelfde als dat, waarop ik doelde in verband met zijne groote overeenkomst met het bas-relief der griffiersbank. Samenstelling en verhouding zijn ditmaal gelukkiger en het onderwerp past thans beter in de omlijsting, daar het te versieren vlak nu breeder dan hoog was en Verhulst de hoofdpersoon dien ten gevolge eene meer gemakkelijke houding geven kon. Eene zelfde vrouwenfiguur, gedrapeerd ongeveer als in het eerste bas-relief, zit bij eenen waterstroom en leunt tegen eenen grooten dolfijn, wiens kop onder den rechter arm der vrouw te voorschijn komt. Daar het hoofd naar links gewend is en in profiel gezien wordt, is het lichaam naar den toeschouwer gekeerd en hierdoor wint ook de geheele compositie in breedte. De rechterhand is weder tot zwijgen dringend voor den mond gebracht en op den achtergrond vliegt ook de gans weer op. In het verschiet zijn eenige huizen, torens en eene brug te zien. Het bas-relief is in wit marmer uitgevoerd en met Verhulst's naam geteekend. De geheele compositie staat ontegenzeggelijk onder italiaanschen invloed en herinnert aan de italiaansche voorstelling eener stroomgodin. Het geheel is van eene rustige samenstelling, waarin sierlijkheid niet ontbreekt. Naast het bas-relief der «Stilswigentheit» is dat der «Getrouwigheit door den hondt» (eveneens in het werk van Hubert Quellinus onder dezen titel afgebeeld) aangebracht. Hoewel in minder sterke mate, dan bij het voorgaand, spreekt ook uit dit bas-relief italiaansche invloed. In het midden der compositie ligt het ontzielde lichaam van eenen jongen man. Het is naakt. Slechts eene slip van eenig kleed bedekt een deel der beenen. Op de rechterzijde liggend, schijnt hij doodelijk gewond te zijn. De uitdrukking van het gezicht, dat naar den toeschouwer gekeerd is, is vol droefheid en 1) „Eftïgies et ornamenta curiae Amstelrodami." Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Graftombe voor den admiraal Maarten Harpertszoon Tromp. Rijksmuseum. •Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Bas-relief in gebakken aarde. Fragment van het ontwerp voor de graftombe van Maarten Harpertszoon Tromp. door pijn vertrokken. Een groote hond staat blaffend over hem heen, gereed het lichaam van zijnen meester te verdedigen. In den rechterhoek, op den achtergrond, is een offertafel opgesteld, waarop eene nederdalende hand, waarschijnlijk der Godin Nemesis, de godin der wraak, het vuur ontsteekt. Links ziet men eenen zwaren boomstam met klimopranken omgroeid. Ook dit bas-relief is in wit marmer gehouwen en op de benedenplint der offertafel met Verhulst's naam geteekend. Daar de uitgave van het bovengenoemde prentwerk van Hubertus Quellinus van 1655 dagteekent, kan men aannemen dat de bas-reliefs toen voltooid waren. Al dadelijk wil ik op eenige technische bijzonderheden wijzen, die ook in het latere werk van Verhulst eene belangrijke plaatst blijven innemen. Allereerst de wijze, waarop de beeldhouwer de uitstekende gedeelten hoekig behandelt, terwijl zijn modelé zoo gevoelig kan zijn, waar het geldt het weergeven der vleezige partijen. Opvallend is dit b. v. bij de ribben van den jongen man, bij de plooien der draperie, waarop hij ligt, bij den kop en in de haarvlokken van den hond. Soms schijnt de techniek meer op die van eenen bronsgieter dan op die van eenen beeldhouwer in marmer te gelijken, en dit is des te opvallender, daar bronswerken in ons land gedurende de iyde eeuw vrij zeldzaam waren. Eene tweede eigenaardigheid is de geopende mond der als dood afgebeelde personen. Wij zagen een voorbeeld ervan in het bas-relief der «Getrouwigheid» en zullen bij de bespreking der latere werken van den meester nog gelegenheid hebben hetzelfde op te merken. Bekennen wij intusschen dat het aldus verkregen effect meestal gelukkig mag heeten. In Holland vond ik in werken uit voorafgaande tijden zelden van dit motiet gebruik gemaakt en de oorsprong ervan zal zeker in meer zuidelijk gelegen landen gezocht moeten worden. In Italië stonden toen Bernini en Algardi aan het hoofd der beeldhouwers en in hunne werken wordt ditzelfde motief dikwijls gevonden. Zou Verhulst min of meer direct hunnen invloed hebben ondergaan? Het zou gevaarlijk zijn, zich hier te veel in gissingen te wagen, maar toch wil ik opmerken dat de veronderstelling van een verblijf van Verhulst in Italië waarschijnlijk wordt, waar in werken, die over het algemeen genomen op eenen italiaanschen invloed in compositie wijzen, ook voorbeelden van, men zou kunnen zeggen, italiaansche techniek gevonden worden. De Venus-groep, in het Kon. Paleis, het derde geteekende werkstuk van den meester, is niet in bas-relief maar als «ronde-bosse» behandeld. Het bevindt zich in een der gaanderijen der eerste verdieping, op ongeveer twee en een halve meter hoogte. De Godin is voorgesteld als jonge vrouw, gedrapeerd in een dun kleed, dat op haren linker arm en haar rechter been is afgegleden en daardoor romp, armen en linker been ontbloot laat. Met de rechterhand houdt zij eene slip \ an het kleed op, terwijl de linker eenen appel toont. De even geopende mond versterkt de vroolijk-glimlachende trek op het gezicht. Hare haren zijn met bloemen doorvlochten. Uit de geheele figuur spreekt blijheid en jeugd en het tweetal gevleugelde kindertjes, dat juichend en springend haar omgeeft, verhoogt nog deze stemming. Een groote zwaan verbergt ten deele het rechts staande kindje; bij de linker voet der godin koert eene duif. Ook hier vindt men italiaanschen invloed in de sierlijke samenstelling der groep, in het beweeglijke en buigzame der naakte lichamen en in de bevallige houdingen. Hoewel het modelé op sommige plaatsen wat week is, wijzen andere gedeelten, b. v. de romp der godin, op eenen beeldhouwer, die zijne techniek reeds meester is. Opmerkelijk is het, dat deze groep gewoonlijk aan Quellinus wordt toegeschreven, hoewel zij duidelijk met den naam van Verhulst is geteekend (RH/LST). Van het beeldhouwwerk in het koninklijk paleis zijn deze werken de eenige, die met zekerheid aan Rombout Verhulst toegeschreven kunnen worden en onder de weinige nog bestaande rekeningen van het stadhuis is niets te vinden, dat op een meer uitgebreide deelname van Verhulst in de versiering van het gebouw wijst. Waarschijnlijk hadden Verhulst's werkzaamheden aan het stadhuis te Amsterdam niet alleen de aandacht der stedelijke overheid op hem gevestigd, maar hem ook bij de leden der Staten-Generaal bekend gemaakt. Toen immers in 1654 een praalgraf ter herinnering aan den admiraal Tromp opgericht zou worden, werd niet alleen Verhulst gevonden onder degenen aan wien een ontwerp gevraagd was, maar droeg men ook hem ten slotte de uitvoering van het voornaamste gedeelte van het monument op. Reeds vier dagen na het sneuvelen van den admiraal (f 10 Augustus 1653) besloten de Staten-Generaal een gedenkteeken te zijner eere op te richten. Een Utrecht. Gemeente-museum. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Wit-marmeren buste. commissie werd samengesteld uit de Heeren Linteloo, Nieuwburgh en Van Schuylenburch, en weldra verneemt men, dat «de architect Post gelast zijnde, hadde aangenomen daarvan een model te maecken». (Zie resolutie der StatenGeneraal van 13 en 16 Augustus 1653). Professor Boxhornius was aangezocht voor het grafschrift te willen zorg dragen. Kramm zegt, van dit model later niets meer vernomen te hebben. Wel is hem gebleken, dat weldra ook anderen uitgenoodigd werden een model te maken, en onder dezen waren Jacob van Campen, Rombout Verhulst en Willem de Keijzer. Nadat de modellen dezer laatsten ter vergadering der Staten-Generaal van 24 Maart 1654 getoond waren, werd den 26™ Maart besloten aan de weduwe van den Luit-Admiraal eene som van ƒ 10.000 toe te staan >). Voor dit bedrag was het maken der tombe aan R. A erhulst en Willem de Keijzer uitbesteed: «Met expres bespreek, dat bij aldien bij meesters off luyden hun des «verstaende, wederzijts te verkiezen, geoordeelt mochte worden, dat aen «'t voorschrevene werek wei to.ooo gulden verdient was, dat in sulcke «gevalle de besteeders boven de voorschreve 10.000 gulden aen de aenne«mers noch een goede vereeringe souden geven, niet excederende de somme «van duizent guldens; maer in cas het oock geviele dat het voorschreve «werek bij de voorschreve meesters geoordeelt mochte worden, de ro.ooo «gulden niet weerdig te zijn, dat in sulcke gevallen van deselve 10.000 «gulden zooveel ingehouden soude worden, als bij de voorschrevene luyden «hun des verstaende, gearbitreert soude worden». (Resolutie Staten-Generaal van 7 April 1656 en Kramm Suppl.) In overeenstemming hiermede zegt Van Bleijswijck, de Delftsche historieschrijver en ooggetuige van de oprichting van het gedenkteeken: sijn tombe is gheor- donneert door den voortreffelycken bouw-konstenaer Jacob van Campen» en later: «Al het beeldt werk aen dese tombe komende is ghemaeckt door Rombout «Verhulst en het hjstwerek, tropheën, midtsgaders zeeslagh onder aen door «eenen De Keijzer». 2) Hieruit volgt, dat de graftombe het resultaat eener samenwerking van drie 1) Deze uitgave zou worden bestreden uit de beschikbare gelden der marine-reserve. (Zie Elseviers Maandschrift 1901, art. C. F. Gijsberti Hodenpijl). 2) Van Bleijswijck. Beschrijvinge der Stadt Delft, 1667. I. p. 182 en 185, meesters is. Daar de naam van Van Campen echter niet in de akte van aanbesteding van het monument voorkomt, is het waarschijnlijk dat deze bouwmeester in de uitvoering van het monument geen belangrijk aandeel heeft genomen. '). De tombe werd opgericht in de Oude kerk te Delft, en nog heden bevindt zij zich daar, in eene vierkante kapel ten noorde van het koor, zoo goed als ongeschonden. Ik ontleen aan \ an Bleyswyck de volgende beschrijving. «(De tombe staat) op een verheven pedestal, wekkers lijst-werck onder en «bo\en is \an wit marmer, en het midden van toetsteen, komende het «principaelste van dit pedestal van de muyr vierkant uytsteken, zijnde van «vooren met een wit marmor-steene plaet ingeleyt, waerop seer konstigh «is uytgehouden de laetste zee-slagh van den overleden heldt, waer in hy «oock gesneuvelt is, de zijden na de muyr inwyckende, sijn verciert met «lauw er-kransen en festons van kinckhoornen en schelpen van wit marmer, «op het pedestal leydt het beeldt van den zee-vooght seer heerlyck en kon«stigh in het volle harnas, rustende met het hooft op een tromp of stuck «geschut, en het lichaem op een roer van een schip, beneven ofte achter «het beeldt komt een groote vierkante witte marmorsteen, houdende in «haer bovenste gedeelte besloten, een toetsteen kostelyck vervatende sijn «deughden, manhaftigheden, en eynde, met dese ingheleyde goude letteren: AETERNAE MEMORIAE QUI BATAVOS, QUI VIRTUTEM AC VERUM LABOREM AMAS LEGE AC LUGE. BATAVAE GENTIS DECUS, VIRTUTIS BELLICAE FULMEN, JACET QUI VIVUS 1) Men heeft betwijfeld of Jacob van Campen, dan wel Pieter Post het ontwerp voor de graftombe i an Tromp heeft vervaardigd. Deze quaestie is voor Verhulst slechts van indirect belang. Ik heb mij dus \ an desbetreffend archief-onderzoek onthouden. Ik wil slechts bemerken dat het auteurschap van Jacob van Campen wel zeer waarschijnlijk is, waar: l1. de prent naar Tromps graftombe met het drie regelig vers van Vondel, vermeldt dat Jacob van Campen de ontwerper en Rombout Verhuist de beeldhouwer was 5 2het citaat bij \ an Bleijswijk luidt: , gheordonneert door den voortreffelijcken bouw-konstenaer Jacob van Campen", en 3". de mededeeling van Kramm, het ontstaan van twijfel verklaren kan. (Zie ook: Jacob van Campen door A. W. Weissman. Oud-Holland, 20ste jaarg, afl. 2 en 3. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Borstbeeld. Gebakken aarde. Parijs. In het bezit van den heer E. Wauters. NUNQUAM JACUIT & IMPERATOREM STANTEM MORI DEBERE EXEMPLO SUO DOCUIT, AMOR CIVIUM, HOSTIUM TERROR, OCEANI STUPOR. MARTINUS HARPERTI TROMPA'S QUO NOMINE PLURES CONTINENTUR LAUDES, QUAM HIC LAPIS CAPIT, SANE ANGUSTIOR EI, CUI SCHOLA ORIENS & OCCIDENS MARE MATERIA TRIUMPHORUM UNIVERSUS ORBIS THEATRUM, GLORIAE FUIT, PRAEDONUM CERTA PERNICIES, COMMERCII FELIX ASSERTOR, FAMILIARITATE UTILIS, NON VILIS, POSTQUAM NAUTAS & MILITES DURUM GENUS PATERNO & CUM EFFICACIA BENIGNO REXIT IMPERIO, POST L. PRAELIA QUORUM DUX FUIT AUT PARS MAGNA, POST INSIGNES SUPRA FIDEM VICTORIAS, POST SUMMOS INFRA MERITUM HONORES, TANDEM BELLO ANGLICO TANTUM NON VICTOR CERTE INVICTUS X. AUG. AN. AERAE CHRISTIANAE CO IDC LUI. AET. LVI. VIVERE AC VINCERE DES1IT. FOEDERATI BELGII PATRES HEROI OBTIME MERITO M. P. «Onder dese heerlycke inscriptie, zijn op de voorsz. witte marmorsteen, «zijnde bassereleve, verscheyde kinderkens uyt-ghehouden, voor eerst nevens «het beeldt van den admirael, in het midden komen twee kinderen, welc«kers eene houdt het wapen van de Ho: Mog: Heeren Staten-Generael, den «andere dat van de Gr: Mog: Heeren Staten van Hollandt ende West«Vrieslandt, benevens aen de eene zijde en voor haer hebbende, eenige « heyer-hamers en bijlen, spiesen, antycksche schilden en verscheyde romeyn«sche krijghsgeweer, aen de slincker-zijde na het voeten-eynde van den «admirael, komt een heimet met plumaedgie op een stuck gheschut buyten «uyt steecken, boven dese wapens voorsz. komt een vliegendt kindt een «scheeps-kroon te houden, waerboven noch een, in een rolleken met uyt«gestrekte armen dit ryck-sinnigh vers vertoont. URBS I'HOEBI CINERES JACTAT, SED CURRUS HONORES. INGREDITUR, QUOTIES EGREDITURQUE MARI. • Och een,ge andere kinderen siet men hier rondtsom swevende met basnynen en fleuyten geluyt schijnende «e maeken, waer boven komt het eerste op-schrift voorsz., ter weder-zijde van dit bassereleve, komen toet- « t .T recJt"staende;nilecllten (soo als men die noemt met de termen van CC ouw vunst) zijnde ghelyck als platte pilasters, tusschen twee vieren- «van r rü°dt ma™ere C°,0nlmen' basementen en capitee s i n bib ma™er m ^ COTintiSChe °rdre' recht-staende-naeckten m behangen met tropheen van veelderhande Romeynsch wapen-,uygh van wit marmer, waer boven dwers over al het voorsz. werek he» komt een sware wit marmere lijst, daer het volle wapen van den admirael uyt «wit marmer deftigh uytgehouden op staende is Boven op Til ( e helmteycken komt noch een gulde lely ik hei- n * ■ i «nvt hpt y' hfct Principaelste stuck «raLvt l-rT -8en0men; Va" aCh,eren 'i0men •1nd;erS ™ de «steken 7] T "" de ™ schilt uyt- . ken. Wederzijdts dit magnifijeke uyt-gehoude wapen komt een triton mekte zee-man, seer fraey gevrocht doende groote fortsen met biasen «die Jr L°rnen haCr 1111 Zy" Sy beh;,ngcn met mos, schelpen en «en'e 'f^-Zee"8eWaSCh' ^ ^ V,'5sige wieclien °P ^r rugge Behalve de T ^ de uyterste hoed;en ™n het werek besluytende» h« monume„r:t,ed " ' de,Sttte-G»««" hadden de kosten van gebleven. Zij is geda« '«Delft h'1" ^ de beeldhoiiwprc t September 1655 en opgemaakt tusschen zide n e" ^ WedUWe ™ den '""-dmiraal ter andere )de. De akte vermeldt dezelfde clausule als de resolutie der Staten-Generaal Zeer^waarschijnhjl^6' T"" ^ m°m'ment "'1 V°lt00ing zou Wiiken te hebben. Generaal steMen , T, 3,5 V°'gt de ^'en- Generaal stelden onder bepaalde voorwaarden een zeker bedrag voor de weduwe van den hut. admiraal beschikbaar, die dan onder toezicht d!r ^ ten-Generaa voor e oprichting van het gedenkteeken moest zorg dragen. Hoewel eze akte reeds door Dr. A. Bredius in Obreens-archief (Deel V p volgen WCTd' 'aat ik hMr vol'edigheidshalve ook hier in afschrift Daar in het contract bepaald was, dat de graftombe «binnen den tijd van een van Zc T °nbegrePen' V0't00id Z™ zi'n' had werk tegen het einde • gereed moeten zijn. Het monument is echter geteekend met Ver- Leiden. Waag. mmÊÊÊÊÊÊÊÊmmm^mmmmmm iWMaJ*. m Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Bas-relief in den voorgevel. hulst's naam cn het jaarcijfer 1658, zoodat, waarschijnlijk eenige vertraging bi] den aanvang of gedurende de uitvoering der tombe zal hebben plaats gevonden. Hoewel slechts weinige jaren verliepen tusschen de voltooing der bas-reliefs te Amsterdam en de werkzaamheden aan deze tombe, verschillen die monumenten toch aanmerkelijk in opvatting. Waar de bas-reliefs op eenen vrij sterken Italiaanschen invloed wijzen, is dit niet zoo direct het geval bij de graftombe, die aansluit bij oudere grafmonumenten door Pieter de Keijzer ontworpen (b. v. de tombe van Piet Hein). Misschien is de oorzaak hiervan voor een deel te zoeken in de samenwerking met Jacob van Campen, hoewel het toch ook niet onwaarschijnlijk is, dat Verhulst zelf zich langzamerhand meer en meer bij de nationale opvattingen is gaan aanpassen. ') Meerdere reproducties, zeer verschillend van uitvoering en grootte, bleven van dit monument bewaard. In het Rijks-museum te Amsterdam is er ééne, die een oogenblik onze aandacht vraagt. Ik bedoel de «terre-cuite» van het liggend beeld met het midden relief in houten omraming (Cat. n°. 44). Bij nauwkeurige beschouwing is het duidelijk, dat, waar het beeld het kenmerk draagt van grove en oppervlakkige uitvoering, het bas-relief uitmunt door vastheid en tevens gevoeligheid van modelé, iets dat in copiën zelden gevonden wordt. Ik houd het dan ook voor een oorspronkelijk ontwerp. Waar het bovendien zoo geheel in de manier van Verhulst behandeld is en overeenstemt met het te Delft uitgevoerde bas-relief, zou het niet te verwonderen zijn, indien dit het origineel model was, hetwelk in het jaar 1654 door Verhulst aan de Staten-Generaal getoond werd. Behalve weinig beduidende herstellingen (b. v. aan den helm) is dit bas-relief onbeschadigd gebleven. \ an oude gravures naar het grafmonument herinner ik aan de groote gravure door Corn. van Dalen (xMuller, 2084, met acht regelig vers van Vondel) en de kleinere door C. Decker. Van deze is de eerste gemerkt: J. van Campen, Inventor, C. van Dalen Junior, sculpsit cum privilegio ordinum Generalium et Hollandiae ad IX annos. Inderdaad had Verhulst in 1657 voor den tijd van negen jaren octrooi voor deze prent gekregen, zooals blijkt uit het volgend 1) De graftombe werd in 1850 van rijkswege gerestaureerd De herstelling betrof slechts kleine onderdeden. In hoever het type der graftomben van de Keijzer nationaal genoemd zou kunnen worden is nog te bezien. 3 op perkament geschreven octrooi, hetwelk in het Rotterdamsche archief bewaard wordt. «De Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden. Allen dengeenen die desen «zullen zien ofte hooren lesen, Salut, Doen te weeten, Dat wij geconsenteert, «geaccordeert ende geoctroyeerd hebben, gelyck wij consenteren, accorderen «ende octroyeren van de Hooch gemelte Staten-Generael, in den Hage den «vijff ende twintichsten May XVIC seven en de vijftich.» W. Ripperda Vt. Ter ordonnantie van selve N. Ruysch *)• Uit denzelfden tijd (1656) vindt men ook in het stedelijk Museum van oudheden te Utrecht een werk van den meester, namelijk de in wit marmer gehouwen portretbuste van eenen onbekende. Langen tijd is zij aan weer en wind in de open lucht blootgesteld geweest, waardoor het borstbeeld veel geleden heeft en nu nog slechts ten deele een denkbeeld van het talent van Verhulst kan geven. (Cat. 1904 n°. 139, I. Bruikleen van het kerkbestuur der Oud R. K. Kerk van St. Geertruida). Als patriciër der I7de eeuw gekleed, de schouders omhangen met eene losse draperie, ziet de onbekende naar rechts. Het hoofdhaar valt in zware lokken tot op de schouders en omlijst een gezicht, waarop wilskracht staat geschreven. Het borstbeeld getuigt van sobere naturalistische opvatting en duidelijk ziet men, dat de beeldhouwer hier meer gepoogd heeft het karakter van zijn model uit de gelaatstrekken te doen spreken, dan getracht heeft door sierlijke vormen een aangenaam geheel te verkrijgen. Om deze redenen sluit dit borstbeeld, dat, ware het beter bewaard gebleven, op grooter waardeering aanspraak zou kunnen maken, zich dan ook eerder aan bij de scheppingen onder nationalen invloed ontstaan. Op den rug leest men: «Rombout Verhulst, fecit 1656». Dank zij de welwillendheid van den heer E. Wauters te Parijs, eigenaar van een borstbeeld in gebakken klei, was het mij mogelijk een werk van Verhulst, als zoodanig onbekend, terug te vinden. Deze buste, voor eenige jaren door den tegenwoordigen bezitter uit den kunst- 1) Obreens-archief. Dak-gevel. handel te 's Gravenhage gekocht, vertoont eene zoo groote overeenkomst met het borstbeeld in het museum te Utrecht, dat ik, vóór het mij mogelijk was de twee werken met behulp van photographieën te vergelijken, meende de maquette der marmeren buste voor mij te zien. Bij een geheel overeenkomstige compositie zijn ook de details in haartooi en draperie gelijk. Slechts in de gelaatstrekken is verschil merkbaar, en waar uit de marmeren buste zekere distinctie en adel spreekt, is de uitdrukking der terre-cuite grover en minder beschaafd. Naast dit fondamentale verschil zijn kleine afwijkingen te bemerken in onderdeelen, als kin, mond, voorhoofd en wangen. Hoewel niet tot de beste werken van Verhulst behoorend, verdient deze buste onze volle aandacht om haren krachtigen opzet. Zij draagt geen inschrift; maar alles wijst er op, dat zij uit denzelfden tijd dagteekent als de Utrechtsche buste. \ erhulst woonde in dezen tijd te Amsterdam. Dit volgt hieruit, dat toen hij op 26 Maart 1654 van de Staten-Generaal de opdracht der tombe voor den admiraal Tromp ontving, hij als «beeldhouwer tot Amsterdam» vermeld wordt ') en ook uit het contract op 18 September 1655 met de weduwe van den admiraal gemaakt, blijkt, dat Amsterdam de stad zijner inwoning was. Nog in de maand Mei van het jaar 1657 was hij hier woonachtig (zie het octrooi hem voor de prent naar Tromps graftombe verleend) maar reeds van 1658 dateert zijn verblijf te Leiden. Het groote bas-relief aan de Waag aldaar is van dat jaar gedagteekend. De redenen, die Verhulst deden besluiten van woonplaats te veranderen, zijn niet bekend, maar de veronderstelling van Dr. Galland, dat Verhulst op aanraden van den architect Post vertrokken zou zijn, schijnt aannemelijk. Het eerste werk toch waaraan Verhulst te Leiden arbeidde, maakte deel uit van de nieuwe Waag, aan welker bouw men toen kort te voren volgens Post's ont\\erp, in opdracht der stedelijke overheid van Leiden, begonnen was. 1) Zijne tegenwoordigheid op het feest van het St. Lukasgilde te Amsterdam op 21 October 1654 is bekend uit het gedicht van Jan Vos. (Zie o. a. Hofstede de Groot. Quellenstudiën). Verder maakte de heer E. W. Moes mij op eene notarieele akte : «In het H. S. van Rijckhuysen E. fol. 60 op de Leydsche academische bibliotheek staat aan- 1) Zonder hier nader het verband te bespreken, dat tusschen de volgende composities bestaan kan hebben, wil ik toch wijzen op de overeenkomst, die zoowel het rechter kinderfiguurtje dezer tombe, als de figuur der „Furie" in het Leidsche Pesthuis-basrelief met de aan Hendrik de Keijzer toegeschreven z.g. Dolhuis-vrouw in het Ned. Museum te Amsterdam vertoont. Graftombe voor Johannis Polyander van Kerchoven. geteekend: A°. 1663 1 Oct. ontf. van Reynier (Rombout?) Verhulst 200 gld. voor de tombe in de Pieterskerk onder het groote orgel, ter eere van den houtvester. Uit de rekeningen van H.H. kerkmeesteren te Leiden. Het Stedelijk museum te Leyden bezit nog eene teekening naar het monument door een onbekende uit de 19^ eeuw (zie de historische atlas aldaar). Een gipsafgietsel van het voornaamste deel van het monument staat in het Rijksmuseum te Amsterdam. gesteld en waarop naast elkaar de twee beelden van wit marmer liggen. Vooraan ziet men de beeltenis van Willem van Lyere, die stierf in het jaar 1654. Op den rug liggend, is hij in wapenrusting gekleed. Het hoofd steunt gemakkelijk op een tweetal kussens, waarover de slip van eene draperie ligt. De rechterhand rust op eenen degen naast het beeld geplaatst en de linkerhand ligt met de vingers gestrekt op het lichaam. Het zeer gevoelig gemodelleerd hoofd is bijzonder goed beeldhouwwerk. De oogen, neus en mond, zijn met groote zorg behandeld. Het vleesch is met sprekend realisme weergegeven en het taaiïg-weeke der wangen, het onbeweeglijke der oogen, door den dood in hunne holten verstijfd, zoowel als de strakheid der gezwollen lippen, maken deze figuur tot een onvergetelijk geheel. Achter hem ligt het marmeren beeld van Maria van Reygersberg, die haren man meerdere jaren overleefde. De beeldhouwer stelde haar voor als wakende over het ontzielde lichaam van haren echtgenoot. Zij is eveneens op eene matras uitgestrekt. Het bovenlijf eenigszins opgericht en het hoofd door de rechter hand ondersteund, heeft zij zich naar hem toegewend. Zij is gekleed in het costuum van den tijd: het keurslijf met laag uitgesneden hals. Op het hoofd draagt zij de breede weduwensluier, die in zware plooien over hare schouders en het kussen waarop zij leunt neervalt. Het hoofd der vrouw is minder uitvoerig behandeld dan dat van den man, maar verdient toch, evenals het prachtig en voor Verhulst karakteristieke modelé der handen, opgemerkt te worden. Achter de beide beelden staat op het voeteneinde van de sarcophaag, de gepluimde helm van den overledene, met open visier. Aan de wand, tegen welke de tombe is opgericht, zijn de 16 kwartieren der afgebeelden, n.1.: DE VVAERDT, LYERE, LEEFDAEL, REYGERSBERG, BEERLAND, AELBOUT, NICOLAY, COOLE BERCHEM, SCHOONHOVEN, VOXDAEL, STAPEL, BOURGOGNE, POELGEEST, MAELSTEDE, BAUTERSHEM. aan linten en eikentakjes, allen van wit marmer, opgehangen. Drie gevleugelde kinderfiguurtjes, die almede tot de beste van Verhulst gerekend moeten worden, 'Weven 111 bo\ endeel van dit decoratief geheel. Aan de voorzijde van de sarcophaag zijn de handschoenen bij de wapenrusting behoorende, opgehangen en daaromheen kleine guirlanden, eenen krans van eikenloof en eenige doodsbeenderen. Omlijst door de wapenborden, staat het volgende inschrift op een vierhoekige gedenkplaat van toetssteen: AETERNAE MEMORIAE YIRI NOBILISSIMORUM ILLUSTRIUMQUE NATALIUM SPLENDORE PARITER ATQUE OMNIBUS ANIMI COR PORISQUE DOTIBUS EXCELLENTISSIMI WILHELMI A LYERE OOSTERVICI DOMINI EQUESTRIS HOLLANDIAE ORDINIS NOMINE CURATORIBUS REI MARITIMAE IN COLLEGIO QUOD EST AMSTELODAMI MAGNO SUO MERITO INSERTO VIRI ILLUSTRIS WILHELMI A LYERE OOSTERYICI DOMINI LEGATIONIBUS APUD POTENTISSIMUM GALLIAE REGEM SERENISSIMAEQUE REI PUBLICAE YENETAE PROCERES PRUDENTER ET GENEROSE OBITIS OPTIME DE FOEDERATA BELGICA MERITI FILII PRIMOGENITI DIGNISSIMIOUE HAEREDIS CONJUGIS SUI DUM DEUS FATAQUE SIVERE LUCE MAGIS IPSA DILECTI NON TANTUM SIBI CARRISSIMIQUE BEATISSIMI GENIALIS TORI COMMUNIBUS PIGNORIBUS SED ET IPSI QUOQUE PATRIAE CUI MAJORUM GENTILIUMOUE SUORUM EXEMPLO EXIMIÜ FUTURUS FUISSET ORNAMENTO PRAEPROPERA ET FLEBILI MORTE IN IPSO AETATIS FLORE EREPTI NOBILISSIMA ET GENEROSIMA MATRONA MARIA A REYGERSBERG UTRIUSQUE CATYICI ET ZANDAE DOMINA NOBILISSIMI AMPLISSIMIQUE YIRI JOHANNIS A REYGERSBERG COUWERYAE, KRABBENDYCKI ET CAMPAE DOMINI TOT1USQUE ZELANDIAE QUESTORIS ATQUE PRAETORIS FILIA SEXUS SUI DECUS EXIMIUM. FIDE ET AFFECTU INCOMPARABILI YIDUATA COMPARE JURE Details van de graftombe voor Willem van Lyere en Maria van Reygersberg. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. i Katwijk-Binnen. Kerk LUGENS AUSPICATISSIMIQUE CONJUGII SED NIMIS PROH DOLOR IMMATURE ABRUPTI SEMPER ET UBIQUE MEMOR QUO NULLA UNQUAM DIE EXPECTORE DEMENDUM MOEROREM AC DESI DERIUM AETERNOSQUE SUOS QUOS ALTERI ANIMAE SIBI ADEMP TAE DULCISSIMAE PART! PROPRIOS SEPULCHROQUE SERVANDOS DICAV1T AMORES TESTATOS FACERET HOC MONUMENTUM QUO ET SUAS SUPREMA DIE CUM CARISSIMO CINERE COXDI CUPIT MORTAL1TATIS EXUVIAS FIERI CURAViT AD IMPLEV1T AXXOS VITAE XXXIV CONJUGII III ET MENSES OBIIT CATVICI IPSIS CALENDIS OCTOBRIS AXXO AERAE CHRISTIAXAE CI3IDCLIV SEQUUTA EST NOBILISS. MARITUM III 1D. DECEMB. AXXO CI3I3CLXXIII. Op eene slip van het doek waarop Wilhelm van Lyere rust, leest men aan het voeten-einde R. Verhulst fecit 1663. De origineele maquette van dit praalgraf schijnt nog langen tijd bewaard te zijn gebleven. Toch is mij niet bekend ot dit thans nog het geval is. Het kort onderzoek hiernaar ingesteld heeft tot geen resultaat geleid. De laatste maal dat er, naar mijn weten, melding van gemaakt werd is in 1789. Den nen Augustus van dat jaar wordt het model onder n°. 10 in den Verkoops-catalogus der verzameling Twent genoemd '). Gelukkiger was ik met mijne navraag omtrent nog bestaande documenten, het praalgraf betreffende. In antwoord hierop mocht ik o. a. van den tegenwoordigen eigenaar der tombe, den heer J. Baron van Wassenaer-Catwijk een afschrift der quitantie van \ erhulst, voor aan hem betaalde gelden, ontvangen. Deze quitantie is gedateerd: den Haag, 50 November 1663. Zij luidt als volgt: «Bekenne lek ondergheschrevene uit hande van haere hoogh Ede. Mevrouwe «Maria van Reygersbergh, vrouwe van beyde de Catwijcken en 't Zant «ontfangen te hebben de somme van sesduyzent dryhondert ende vijfthien «Carolus guldens synde den eersten penninck met den lesten die ick van «desehe \rouwe In volle betaelinghe ende voldoeninghe te eysschen oft in , Ei_ne kopergra\uic naar de graftombe komt voor in Pars' beschrijving van Katwijk etc. (1745). de prent staat: „Tombe of gravplaats van de Heer van Katwijk 1695. C. v. Hagen." Van de tombe 8 gd. „mo0ende plaats houden met de kostelijkste en konstigste in Nederland." «eenigher maeten te pretenteeren hebbe van sodaenighe sepulturen als ick «door laste van deselve ghemaekt hebbe in de Choor van de kercke te «Catwijck op Rhijn, en so weeghen mijn, mijne kneght Aerbeydtsloon, «verschooten geit, marmer, steen ofte andersins hoedaenigh het ghenoemt «soude mooghen worden. «In wekker waerheydt ick deese met mijn ghewoonlijcke Signatuere hebbe «onderteekent. Actum In 'S-graevenhaege deesen dertighsten Novemb. ses«thien hondert drij ende sestigh. (get.) R. Verhulst. Na de graftombe te Katwijk-Binnen volgen twee boetseerwerken, waarschijnlijk tusschen de jaren 1658 en 1674 uitgevoerd. Het zijn de borstbeelden van eenen man in borstkuras, het hoofd eenigszins naar links gewend, en de buste eener vrouw in laag uitgesneden kleed, naar rechts ziende. De twee busten vormen tegenstukken en zijn in gebakken klei gemodeleerd. Na langen tijd in het gymnasium der Jezuïten te Katwijk-Binnen bewaard te zijn gebleven, bevinden zij zich thans in het Ned. Museum te Amsterdam. Geen van beide draagt eene naamteekening maar de uitvoering ervan wijst zoo groote overeenkomst aan met de manier van Verhulst, dat ik niet aarzel ze onzen meester toe te schrijven. De buste der vrouw is zeker de belangrijkste. Niet alleen is deze met veel meer zorg gemodeleerd, maar ook schijnt Verhulst hier beter in het karakter der af te beelden persoon te hebben kunnen doordringen. Zij geeft den indruk van een geheel, dat na volkomen doorzien en begrepen te zijn, in klei werd weergegeven. De buste van den man daarentegen mist eene dergelijke fijnheid en draagt niettegenstaande vele goede eigenschappen, meer het kenmerk van fantasie-werk. Deze opmerkingen schenen mij van eenige waarde, aangezien er onzekerheid bestaat omtrent de namen der afgebeelde personen. Vroeger meende men in deze busten twee leden uit het geslacht Van Wassenaer te zien, maar na ze vergeleken te hebben met de beelden op het praalgraf te Katwijk-Binnen, lijkt het mij waarschijnlijker, dat de vier afbeeldingen slechts dezelfde twee personen gelden, evenwel op verschillenden leeftijd voorgesteld. Waar nu de in het kerkje liggende beelden door het inschrift bekend zijn, zullen de twee busten van gebakken aarde eveneens Willem van Lyere en zijne vrouw Maria van Reygersberg voorstellen. En hiermede zijn de jaartallen niet in tegenspraak. Het praalgraf was in November 1663 voltooid. De terre-cuite stelt Maria van Reigersberg op ouderen leeftijd dan het beeld op de tombe voor. Zij stierf in 1674. Hieruit volgt, dat dit borstbeeld dagteekent uit de jaren 1664—1674. Verhulst kwam in 1658 te Leiden. Toen was Willem van Lyere reeds sedert eenige jaren overleden '). Hij heeft dus niet zelf voor den beeldhouwer kunnen poseeren, en dit kan de oppervlakkigheid in deze buste verklaren. Hoewel ik den lezer vooral naar de hierbij gaande afbeeldingen verwijs, wil ik toch even nog de aandacht vestigen op de wijze waarop de plooien in de draperie der vrouwebuste geschikt zijn. Het is de uit vroegere werken van Verhulst reeds bekende manier: eenige weinige groote en strakke plooien met hoekige vouwen. In het bemerkenswaardig modelé van den hals en van de wangen der vrouw valt vooral de gevoeligheid, waarmede al het «soepele» van het levend model weergegeven is, te waardeeren. Met het jaar 1663 eindigt het verblijf van Verhulst te Leiden. Kort daarop verandert hij voor de derde maal van woonplaats. Hij vestigt zich ditmaal te 's-Gravenhage. Door twee akten is het tijdstip van zijn vertrek met vrij groote nauwkeurigheid te bepalen. Voor eenige jaren vermeldde Dr. A. Bredius in Obreens-archief (deel V.) eene notarieele akte uit het archief van den notaris van Swieten te Leiden, gedagteekend 1663. Deze akte, verleden op 1 Maar 1663 (er is hierin sprake van l) Willem van Lyere, kapitein eener holl. \ compagnie, in dienst v/d hertog v. Venetië, werd 28 Febr. 1654 verlegd m/d Hooge Heer¬ lijkheid der beide Catwycken en het Zand. Ondertrouwde 1649 met Cornelia van Willem van Lyere, werd 15 Aug. 1674 bij den dood zijner moeder met Catwyck verlegd. Willem v. Lyere, geb. 1691. Op 1 Febr. 1707 met Cat- Raephorst. Hij X 1651 Maria van Reygersberg. Hij t 1654. X 1681 Geertruy Anna v. Wassenaer Duivenvoorde. wyck verlegd. X 1720 Louise Isabella van Brakel. 6 Juni 1655 werd zijne vrouw verlegd met Catwyck na opdracht van haren schoonvader Willem van Lyere, als voogd van haren zoon Willem van Lyere. "{■ 1706. Zij f voor 1695. f 1735 kinderloos. Zij f 1674. 5 den broeder van Rombout Verhulst, Anthony, die te Mechelen woonde, waar onze meester eenige gronden bezai) bewijst, dat Verhulst toen nog te Leiden woonde. Maar uit het contract tusschen den beeldhouwer en Vrouwe Anna van Eeuwsum opgemaakt en gedateerd 8 Sept. 1664, (later kom ik hierop terug) blijkt, dat Verhulst toen reeds te 's-Gravenhage woonde. Zijn vertrek van Leiden naar 's-Gravenhage moet dus tusschen 1 Maart 1663 en 8 Sept. 1664 plaats hebben gevonden M. Met het betrekken van zijn atelier te 's-Gravenhage schijnt voor Verhulst een tijdperk van voorspoed te zijn aangebroken. Van alle zijden ontvangt hij opdrachten, zoowel van particulieren als van wege Staten-Generaal en Admiraliteitsraden. Zijn werkzaamheden brengen hem zoowel in 't noorden van Groningen als op de Zeeuwsche eilanden, te Amsterdam zoowel als te Utrecht en te Rotterdam. Algemeen gezien, schijnt zijne herhaalde afwezigheid uit 's-Gravenhage hem bovendien niet belet te hebben een groot aandeel in de leiding van het schildersgilde, tot hetwelk hij aldaar behoorde, genomen te hebben. Na voor de eerste maal, den i5den November 1664 zijn meestergeld «als statuarius en beelthouwer» (fl. 18.—.— , zie Bibl. v. Pictura. Schenking dd°. Mei 1882) aan het St. Lucas-gilde betaald te hebben, komt zijn naam vanaf 1668 onder de bestuurders voor, hetgeen met slechts enkele korte tusschenpoozen tot in 1694 blijft voortduren 2). (M. S. Terwesten en Obreens-archief V). Nauwelijks was het praalgraf te Katwijk-Binnen, het eerste dubbelgraf, voltooid of andermaal kon Verhulst in een nieuw monument hetzelfde thema toepassen. Toen Carel Hieronymus Baron van Inn-ende Knyphuisen den 3isten juü op een en dertig jarigen leeftijd overleden was, wenschte zijne weduwe hem eene luisterrijke graftombe in het kerkje te Midwolde op te richten. Reeds den Ssten September daarop volgende (zijnde ongeveer eene maand voor de plech- 1) Ook de reeds boven vermelde quitantie van Verhulst, over ontvangen gelden voor de tombe te Katwijk-Binnen, is gedagteekend uit den Haag, 30 Nov. 1663. Met zekerheid is daaruit echter niet af te leiden of Verhulst toen reeds te 's-Gravenhage woonde. 2) Als hoofdman wordt Verhulst vermeld in 1668/69, 1671/72, 1676, 1680, 1684/86, 1690/94. Hij wordt dan als hoofdman genoemd. Sommige jaren ontbreken in het M. S. van Terwesten. Borstbeeld. Gebakken aarde. Phototypie l. Van leer & Co., Amsterdam Amsterdam. Rijksmuseum. Borstbeeld. Gebakken aarde. Amsterdam. Rijksmuseum. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. als portret daardoor verminderen mag, toch is de weergave der materie ook hier weer te bewonderen. Aan den wand, achter de tombe ziet men te midden van 32 wapenborden aan linten en eikentakjes opgehangen, eene ovale gedenktafel met eikenloof omkranst. Vier engeltjes omzweven haar, terwijl een vijfde, bazuin blazend, als hoogste punt deze versiering afsluit. VIA LETHI VIA VIVAE PERENNI MEMORIAE VIRI SANGUINE ET PROSAPIA ILLUTRISSIMI D CAROLI HIERONYMI S. R. I. LIBERI BARONIS INHAUSAE ET KNIPHAUSAE DOMINI NIE-ÜORTAE, TERRITORII VREDEWOLDAE ET UPLEWERTAE INTER ILLUSTRES ET P. P. GRON. ET OML. ORDINES POST ALIA PUBLICA MUNERA RITE ADMINISTRATA IN CELSIS ORDIN. GEN. FOED. BELGICAE POTENTISS. CONCESSU ASSESSORIS ORDINARII, ADEOQUE ILLUSTRISSIMO KNIPHAUSANO SANGUINI INNATAE QUASI PRUDENTIAE, AC VIRTUTIS, GLORIAE IN PACE ET BELLO, VERI COHAEREDIS, CONJUGIS SUI, DUM FATA SIVERUNT, CHARISSIMI, POSTQUAM EX PLEVISSET MORTALIS HUJUS VITAE ANNOS XXXI, MENSES IX, CONJUGII SECUM ANNOS VII, MENSES II HAGAE-COMITUM INTER GRAVISSIMOS PROCERES REIP. PRIDIE KAL. AUG. MDCLXIY PRAEMATURA QUIDEM ET ACERBA MORTE, PIA TAMEN, QUIA IN DOMINI FIDE AD SEDES AETERNAS TRADUCTI. HOC MONUMENTUM POSUIT, DICAVIT, CONSECRAVIT ANNA AB EWSUM, EJUS VIDUA NOBILISSIMI ET ANTIQUISSIMI GENER. SPLENDORE EXCELLENTISSIMAE IN TOGA ET SAGO, ETIAM DIFFICILLIMIS TEMPORIBUS DE PATRIA SEMPER BENE MERITAE FAMILIAE EWSUMANAE GENUINA SOBOLES NIE-OORTAE AC TERRITORII VREDEWOLDAE UNICA HAERES CUM AUTEM IPSA POSTxMODUM, ILLIBATA ADHUC AETATIS FRUENS FLORE, EX OCCULTA PROPENSIONE IN SPLENDISSIMAM KNIPHAUSIORUM GENTEM, PER SECUNDA VOTA NUPSISSET ILLUSTRISSIMO VIRO, PIORIS SUI MARITI COGNATO GEORGIO WILHELMO, S. R I. LIBERO COMITI Midwolde. (Groningen). Kerk. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Graftombe voor Carel Hieronymus Baron van Inn-ende-Knyphuisen en Anna van Eeuwsum. INHAUSAE, KNIPHAUSAE, ELTERNAE TERRITORII VOGELSANCK ET OPPIDI BASTENACH, DOMINO NIE-OORTAE, TERRITORII VREDEWOLDAE, ET UPLEWERTAE; MEMORES AMBO IN CONCORDI ET INDIVISA SOCIETATE VITAE SUAE MORTALITATIS, HIC ITIDEM SUIS SUORUMQUE EXUVIIS, IN SPEM GLORIOSAE RESURRECTIONIS, PER UNICUM SOSPITATOREM CHRISTUM , CONDITORIUM SOLEMNE . DECREVERUNT AC DESTINARUNT ANNO MDCLXVIIII. Schuin achter het hoofdkussen van den gisant staat met den rechtervoet steunend op een doodshoofd, een kinderfiguurtje met bolspiegel in de hand. Waarschijnlijk vormde het tegenstuk met een aan het voeteneind staand dergelijk beeldje. Thans echter ziet men daar het staande beeld van den tweeden echtgenoot van Anna van Eeuwsum, George Willem van Inn-ende Kniphuisen '). Dit beeld is van de hand van Bartolomeus Eggers en toont duidelijk het verschil aan, dat tusschen zijne kunst en die van Rombout Verhulst bestaat. Hoewel Verhulst in het contract met Anna van Eeuwsum had aangenomen de tombe binnen den tijd van 2 jaren na 8 Sept. 1664 te voltooien en overeengekomen was, dat de laatste betalingstermijn zoude zijn «wanneer het wark ter plaetse gebracht ende vollecomen verveerdiget sall wesen," zoo is de eindquitantie door Verhulst pas van 26 Augustus 1669 gedateerd. Zonder jaartal bij te voegen teekende Verhulst op een der kussens R. Verhulst Fc. Ik vond geene melding gemaakt van eenig grooter beelhouwwerk door Verhulst gedurende de jaren 1665 tot 1667 voltooid; maar alle sporen van zijne werkzaamheid uit dien tijd ontbreken toch niet. In 1665 hadden de Staten-Generaal besloten een monumentaal gedenkteeken op te richten ter eere van den admiraal Van Wassenaer-Obdam, die den i3en Juni 1665 in den zeeslag van Lowestof gesneuveld was. Alvorens echter iemand eene bepaalde opdracht hiertoe te geven, had men eene soort wedstrijd tusschen 1) Hij was een neef van Carel Hieronimus v. Inn-ende Kniphuisen. Zij huwden A°. 1665. Hij overleed in het jaar 1709. Rombout Verhuist en Bartholomeus Eggers van Amsterdam uitgeschreven. Beiden zouden een ontwerp maken. Uit de Resoluties der Staten-Generaal van 19 Sept. 1665 en 5 Oct. 1666 volgt, dat toen beide meesters hunne modellen hadden ingezonden, de Staten-Generaal besloten hadden de keuze, onder eenig voorbehoud, aan de erfgenamen over te laten. Door deze was hierop het ontwerp van Eggers gekozen. Het is mij niet gelukt, eenig gegeven omtrent het ontwerp van Verhulst terug te vinden; toch geloof ik, dat het niet te gewaagd is aan te nemen, dat hadde \ erhulst de opdracht voor de uitvoering ontvangen, het monument in de Groote Kerk te s-Gravenhage van grooter artistiek en technisch kunnen getuigd zou hebben (zie Kramm. Supl. R. Verhulst, p. 156). Uit dezen zelfden tijd vindt men in de registers van het schildersgilde van den Haag (gem. archief) eene korte vermelding van Verhulst. Reeds in 1661 had zich voor dit gilde de noodzakelijkheid voorgedaan eene nieuwe \ergaderzaal te huren; maar de geldmiddelen hadden hiertoe ontbroken. Om hierin te gemoet te komen waren de leden door deken en hoofdlieden uitgenoodigd eene extra bijdrage te storten, ten gevolge waarvan Verhulst den 24^ Januari 1665 zijn aandeel groot gld. 3 st. voldeed. (Zie: gemeentearchief 's-Gravenhage en Obreens-archief IV, p. 147). In het jaar 1668 komt Verhulst's naam het eerst voor onder die der hoofdlieden van het St. Lukas-gilde. Arnoldus Ravesteyn was toen deken, terwijl de portretschilders Adriaan Hanneman en Johannis Muytens eveneens hoofdlieden waren. \ erhulst wordt genoemd: «steene-beelthouwer». (Obreens-arch. IV, p. 86. Manuscr. Terwesten). Het was in dat zelfde jaar, dat V erhulst weder eene nieuwe opdracht ontving. Den 27en Maart 1668 stierf Johannis van Gheel, heer van Spanbroek, en aan Verhulst werd opgedragen hem een grafteeken in het kerkje te Spanbroek op te richten. Dank zij de zorgen van het kerkbestuur aldaar, dat voor eenige jaren het monument deed herstellen, bleef dit werk van Verhulst tot heden bewaard. Dit grafteeken, een in wit marmer gehouwen wand-epitaphium, neemt ondanks zijn betrekkelijk kleine afmetingen eene bijzondere plaats in het oeuvre van Verhulst in. In tegenstelling met zijn vroegere, vrij eenvoudige ontwerpen, Midwolde. (Groningen). Kerk. Phototypie L. VAN LKF.R & Co., Amsterdam Detail van de graftombe voor Carel Hieronymus Baron van Inn ende-Knyphuisen en Anna van Eeuvvsum. Aagtekerke. (ZcelanHi ir#»rL- Details van het wand-epitaphium voor Henric Thibaut, Isabella Porrenaer en Jacoba Thibaut. Phototypie L. VAN I.EGR & Co.. Amsterdam. JACOBA. THIBAUT. QUAM. MORS. FATO. PROPERA. IN. IPSO. IUVENTAE. FLORE. THALAMO. GENEROSISSIMI. AMPLISISSIMIQUE. VIRI. DAVIDIS. REIGERSBERGII. CUI. AUSPICATISSIME. NUPSERAT. SUMMO. CUM. IPSIUS. DOLORE. ERIPUIT. MOESTI. HAEREDES. HOC. MONUMENTUM. FIERI. CURARUNT ANNO. AERAE. CHRISTIANAE. MDCLXIX. Het monument is geteekend: R. Verhulst, anno 1669. Was Verhulst in 1669 vooral in het noorden en zuiden van ons land werkzaam, het jaar 1670 bracht de voltooiing van opdrachten in twee der voornaamste steden van Holland. In de Groote kerk te 's Gravenhage is een van zijn werken uit dien tijd te zien. Daar bevindt zich, aan een der zuilen van het koor het gedenkteeken ter herinnering aan Theodorus (Dirk) Graswinckel, beroemd rechtsgeleerde en advocaat van Holland, overleden den i2den October 1666. Dit is wel het kleinste en eenvoudigste grafteeken van Verhulst; bovendien spreekt er, meer dan uit zijn overige werken, een meegaan met de klassieke opvattingen uit. Het gedenkteeken bestaat uit eene langwerpig vierkante zwart-marmeren plaat, waarop de naam en de uitmuntende talenten van Graswinckel zijn vermeld. Boven de omlijsting ziet men, rustend op eene plint met het inschrift: «Nemo-ignavia Factus i m mortal is», een bas-relief, zijnde het portret (borstbeeld) van den rechtsgeleerde, drie-kwart naar links gekeerd. Een slang omlijst dit ovaal bas-relief, dat verder omgeven wordt door symbolen als: eene weegschaal, een medusakop, een haan, perkament-rollen en folianten. Onder dit bas-relief is eene guirlande bevestigd, die tot op halve hoogte van het grafschrift afhangt; een tweede guirlande omgeeft het familie-wapen geheel onderaan. Alle lijst en lofwerk, ook het bas-reliet met de attributen en het familie-wapen zijn van wit marmer. Het is wel merkwaardig, dat het gedenkteeken voor Graswinckel het eenige thans bekende werk van Verhulst te 's Gravenhage is, daar hij toch zoo vele jaren in deze stad woonde en daar ook zijn atelier had. Jammer is het daarbij, dat dit gedenkteeken in vergelijking met zijne andere werken, zoo middelmatig geworden is. Weinig herinnert er aan zijn beter kunnen, of is geschikt om enthousiasme voor den meester op te wekken. De eentonigheid in de samen- stelling en het droge in de uitvoering ervan vragen niet om belangstelling Van het portret-bas-relief is ook niet veel te zeggen; ook daarvan is de uit voering koud en oppervlakkig. Men leest op den gedenktafel het volgende inschrift: PIETATI. ET. HONORI. S. V. — N. THEODORO. GRASWINCKELIO. I. F. EQ. S. MARCI. HOLIACI. DN. DELFIS. BATAVORUM. STIRPE. COS. PROGNATO. QUI. A. PRIMA. AETATE. INGENIO. QUOD. NACTUS. ERAT. OMNIUM. SCIENTIARUM. CAPACISSIMUM. GNAVISSIME. USUS. NON. SOLUM. DELIBAVIT. SED. ET. ABSOLVIT. ENCYCLOPAEDIAM. MEMORIA. TAM. YASTA. ET. FIDELI. UT. OMNIA. QUAE. UNQUAM. DIDICERAT. OPPORTUNISSIME. SEMPER. PROMERET. ET. AD. PRUDENTIAM. LEGITIMAM. AC. CIVILEM. QUAM. SIBI. PRAE. CAETERIS. DESPONDERAT. EXCOLENDAM. REFERRET. HINC. A. PRIVATIS. FORI. CURIS. AD. FISCI. PATROCINIUM. TRANSLATUS. DICASTERIOQUE. LEGE. PACIS. MONASTERIENSIS. CAUTO. GRAMMATEUS. DATUS. CHARTISQUE. TRADUNDIS. EXACTOR. MISSUS. SCRIPTIS. INTEREA. PLURIMIS. PATRIAM. IUXTA. VENETOS. ALIOSQUE. SIBI. OBSTRINXIT. OFFICIIS. AC. COMITATE. QUOSVIS. DOMI PEREGREQUE DEMERITUS. ERUDITIONE. INCOMPARABILI. RAPTOS. IN. STUPOREM. AFFLICTIS. SUPPETIAS. EGENIS. SUBSIDIA. OPIPARA. MANU. FERENS. PIET ATI S. SOLIDAE. CULTOR. CITRA. FUCUM. ET. SIMULATIONEM. SOLLERTIA. ET. RERUM. AGUNDARUM. FACILITATE. NEMINI. SECUNDUS. ERECTO. SPIR1TU. ET. SUBLIMITATE. ANIMI. CUNCTIS. ANTISTANS. SED. DUM. NON. MINUS. 1MPOSITUM. MUNUS. QUAM. DE. IURE. SUMMI. IMPERII. BONO PUBLICO. ET. NOMINI. BATAVICO. OCCEPTAS. LUCUBRATIONES. EXEQUI. SATAGIT. ET. SIC. VEL. SUPREMUM. ANHELITUM. REIP. IMPENDIT. ABSENS. VIOLENTA. PARALYSI. DE. MEDIO. TOLLITUR. Epitaphium voor den rechtsgeleerde Dirk Graswinckel. s-Gravenhage. Groote Kerk. Phototypie l. van Leer & Co., Amsterdam. I MECHLINIAE. AD. D. XII. OCTOBRIS. ANNI CI3.I3C.LXVI N. DN. GKRTRUDA. VAN. LOON. CONIUGI. DE. SE. OPT. MER. HEIC. INHUMATO. P. C. YIXIT. ANNOS. LXVI. D. XII. »). Het monument is geteekend R. Verhulst. Anno 1670. Timareten, die in de i8de eeuw de grafschriften in de kerken te Delft en den Haag verzamelde, vermeldt ook het inschrift op het gedenkteeken voor Graswinckel. Hij voegt daarbij een afschrift van het hierop betrekking hebbende contract tusschen Vrouwe Geertruyda van Loon, de weduwe van den rechtsgeleerde, met Rombout Verhulst. Volledigheidshalve volgt dit contract hieronder. Contract tusschen Mevrouw Geertruyda van Loon en Monsr Rombout Verhulst. «Op huyden heeft Mons. Rombout Verhulst aangenoomen te maaken en te «stellen op zijn kosten een supelture ter gedagtenis van wijlen de Heer «Theodorus Graswinkel, in zijn leven Fiscaal van den Hove van Hollandt «ende Griflier in de chambre mi-partie, volgens teekening daar van zijnde «wederzijds onderteekent op de rugge. Ende namentlijk, dat de plaatse van «het schrift zal zijn van toetsteen gepolijst en de letters niet en sal zijn «tot sijnen lasten, ende rest van wit marmer. En heeft Mevrouw Geer«truyda van Loon, weduwe wijle gemelte Heer 't zelve aan hem besteet «om te maken en te stellen als vooren en daar voor belooft te betaalen «de somma van zeven hondert Caroli Guldens eens.» Actum in 's-Gravenhage den sevenden Juni 1669. (get.) Geertruyda van Loon. (get.) Rombout Verhulst. De twee volgende kwitanties vermeldt Timareten eveneens: «Ik onderschreven bekenne hier van deze tombe ten volle betaalt te weesen. «De zomme van 700 guldens.» Actum Hage 17 december 1670. (get.) Rombout Verhulst. en: 1) Zie: Mr. 1'. v. d. Brandeler, Dc Grootc- of St. Jacobskerk te 's-Gravenhage. 's-Gravenhage 1903, met eene onnauwkeurige schets naar het monument. «Ontfangen bij mij ondergeschreven Rentmeester van de Groote Kerk van « s Gra\ enhage, beken in die qualiteit ontfangen te hebben van Geertruda «van Loon, Weduwe van wijlen de Heer Air. Dirk Graswinkel Sr. over een «recognitie ten behoeve van de voorn, kerk ter zaacken van 't consent bij «de Heeren kerkmeesteren gegeven en verleent, om aan een Pylaar aan de «noortsyde \an t choor te erigeeren en te stellen een monument ter eere «en ter gedagtenis van de voorn. Heer Graswinkel haar man saliger, 't oir«conde desen geteykent 18*» December 1670, de somme van Thien zil« vere Ducatons. (get.) J. van Hoeven. Het tweede gedenkteeken in 1670 voltooid bevindt zich te Amsterdam. In het noordwestelijk deel der Oude kerk aldaar, ziet men een wit marmeren monument op ongeveer 4 m. hoogte aan den muur bevestigd. Het werd door de admiraliteit opgericht ter eere van den vice-admiraal Willem van der Zaan, die den 17^ Maart 1669 overleed aan de verwondingen van een schot door een Algerijnsch rooverschip, bij Kaap Tres Forcas op hem gelost. Wagenaar (Beschr. van Amsterdam, 1765, II* boek, Ille deel) geeft van dit gedenkteeken de \olgende beschrijving, die ook voor den tegenwoordigen staat nog gelden kan: «Boven het frontespies ziet men twee bazuinende wigtjes, voor het wapen «der Yereenigde Nederlanden, welk met eene geslooten kroon gedekt, en «van vlaggen en vlaggestokken omringd is. Onder de lijst, hangt het borst«beeld van den zeeheld, in een langrond, welk door eene slang, die de «staart in den bek houdt, gemaakt wordt. In een tafereel van zwart marmer, «ter wederzijde van welk, twee ankers, met eikenloof omvlogten, geplaatst; «en waaronder het wapen van den overleeden en een scheepsstrijd uitge «houwen zijn, leest men: « Gedachtenis «door haer Ed. Mo: de Heeren ter admiraliteydt «doen oprechten, ter Eeren van den «Schout bij nacht «Willem van der Zaan. «Omtrent de Kaap Tres Forkas uyt een Algiers «Roofschip met een pondts koogel geschooten Amsterdam. Oude Kerk. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Wand-epitaphium voor den Schout-bij-nacht Willem van der Zaan. Phototypie L. VAN LEER 4i Co., Amsterdam. Detail van het wand-epitaphium voor den Schout-bij-nacht Willem van der Zaan. ti «en ontslapen den 17 Maart 1669 «Dus leeft men na de Doot. «Dit is door 't Landt tot Eer van Van der Zaan bestelt «Omdat een Roovers schoot ontzielde desen Helt «Vijf goude ketenen had hij voorheen genooten «Rust hier, tot eer van haer, die uyt hem zijn gesprooten.» W. v. der Laegh fecit. G. Stijls. Het groot aantal werken door Verhulst gedurende deze jaren voltooid, leidt tot dt \ cronderstelling, dat hij genoodzaakt is geweest de hulp van medewerkers in te roepen. Ook het monument voor Van der Zaan zou dit doen vermoeden. Zeer goede gedeelten, soms met meesterhand gebeeldhouwd, wijzen op werk van \ ei hulst, maar daarnaast zijn ook minder verzorgde en zwakker behandelde partijen, die ongetwijfeld eene minder geoefende hand verraden. En al is het thans niet meer mogelijk in alle deelen te scheiden, wat van den meester en wat van medearbeiders stamt, een verschil in behandeling is veelal waar te nemen. Hoe zou b.v. de zeltde hand, die te Aagtekerke de engelenfiguurtjes houwen kon, bij dit gedenkteeken voor v. d. Zaan de twree engeltjes in het bovendeel hebben gebeiteld? Zoo sierlijk en levendig als de eerste waren, zoo stijf en onbelangrijk zijn de laatsten. Ook het hoofdhaar, door Verhulst steeds zoo vlokkig en zijdeachtig weer gegeven, wijst hier door veelvuldig gebruik der drilboor op eene andere hand. Het portret-medaillon echter mag zeker weer geheel aan \ erhulst worden toegeschreven. Daarin worden de meeste eigenaardigheden van zijne techniek terug gevonden: het soupele weergeven van het \ leesch, het zijde-achtige in de breed neervallende haarlokken, zoowel als de ongedwongen plooivorming der draperie. Verhulst teekende het gedenkteeken R. VERHULST. Anno 1670. Eene anonyme gravure naar dit monument komt voor in Wagenaar's « Beschrijving van Amsterdam» en Bizot's Medal. Hist. van Holland. Gedurende de werkzaamheden aan het gedenkteeken te Aagtekerke zal Verhulst wel gedwongen zijn geweest eenigen tijd in Zeeland te vertoeven. Hierdoor en later door het voltooide gedenkteeken zelf, zal onze beeldhouwer waarschijnlijk ook in die gewesten meer bekend zijn geworden, zoodat het geen verwondering baart, dat toen Hieronymus van Thuyll van Serooskerke den 23sten Augustus 1669 overleden was, door Margareta Huyssen, zijne echtgenoote, andermaal aan Verhuist de opdracht voor eene monumentale graftombe gegeven werd. Deze tombe bevindt zich in eene kapel, achter de preekstoel der kerk te Stavenisse (eiland Tholen). Zij is uit wit marmer samengesteld en neemt eene eerste plaats in onder de zeer goede werken van onzen meester. \ olkomen uitgestrekt, het hoofd door kussens ondersteund, ligt de overledene in zijn harnas, met de ontbloote handen over het lichaam gekruist, de oogen gesloten en den mond half geopend, als ware kort te voren de laatste ademtocht kalm vergaan. Het hoofd, eene der merkwaardige scheppingen van Verhulst, is krachtig en breed gemodelleerd. Volkomen rust kenmerkt dit werk. Twee naakte kindertjes staan achter het beeld van den overledene, één aan het voeten- en één aan het hoofdeinde. De eerste draagt de handschoenen bij het harnas behoorend, de laatste den helm. De voorzijde van de sarcophaag is door een motief uit saamgebonden korenaren, eikenbladeren, eene sikkel en doodsbeenderen bestaande versierd en uitvoerig en zorgvuldig gebeeldhouwd. Op eene wit-marmeren inschrift-tafel, in den muur, waartegen deze graftombe is opgericht, leest men: EPITAPHIUM NOBILISSIMI DOCTISSIMIQUE VIRI IERONYMI DE THUYL DE SEROOSKKE DOM. DE STAVENISSE, SEROOSKKE Y. ET N. KEMPENSHOFSTEDE SUYDTMOER ETC. A CIVITATE TOLANA DEPUTATI CONSILIARII AD CONVENTUM ORDINUM ZELANDIAE DEFUXCTI CAMPO-VERIAE. ANNO CIDI3CLXIX APRIL XXII. M ARM ORE A HAC SITUS EST MAGNUS IERONYMUS URNA DE THUYL. ANTIOU/E NOBILITATIS HONOS. MUSARUM, PATRIAEOUE DECUS: POST OCCIDIT ILLE UXDECIES VITAE LUSTRA PERACTA SUAE. PARCE PRECOR LACHRYMIS ET INANEM COMPRIMÉ LUCTUM. OUIS MISERE, LECTOR, QUI BENE VIXIT OBIT? Hiernevens dragen vier pilasters van geaderd marmer een breed lijstwerk, waar- Stavenisse. (Zeeland). Kerk. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Graftombe voor Hieronymus van Thuyll van Serooskerken. Detail van de graftombe voor Hieronimus van Thuyll van Serooskerken. boven, behalve eenige attributen, een groot wapen van Van Thuyll en Huyssen geplaatst is. Naast de pilasters zijn de volgende 32 wapenschilden aangebracht. Aan het hoofd-einde: THUYLL VAN SEROOSKERKE, HEERJ ANSDAM , WELLE VAN CATS, SCHOONHOFEN, BRIENEN, SUYS, VAN DEN EYNDE, NASSAU, VAN DE WERFE, TURPYN, MICAULT, SANTEREAU, SANDELIN V. HERINTHOUT, MER WEDE, CUYCK, AELBOUT, Aan het voeten-einde: HUYSSEN, DE KNUIT, DORP, AERSEN, HANNEMAN, RUTGERS, MATENESSE, TENYS, DUYVENVOORDE, SOUTELANDE, BRONCKHORST, NARWILLE, HOOGSTRAET, ASSENDELFT, CROMSTRYE, BEKERKE. Het blijkt, dat de tombe in 1783 nog in goeden staat verkeerde. Mr. J. Verheije van Citters liet haar toen voor zijne Zelandia Illustrata afteekenen. Kort daarop echter moet zij beschadigd en in eene toestand van verval geraakt zijn. Het beeld zelf was op verschillende plaatsen geschonden; de neus was beschadigd, meerdere vingers waren gebroken en de wapenrusting en wapenschilden hadden sterk geleden. In gevolge den wensch van Mr. W. R. Baron van Thuyll van Serooskerken en Zuylen is het monument onder toezicht van de oudheidkundige commissie van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, op zijne kosten, door den beeldhouwer G. J. den Hollander in 1878—80 gerestaureerd '). Zonder er een jaartal bij te voegen teekende Verhulst de graftombe met zijnen naam voluit op een der hoofdkussens. \ an 1671, toen Verhulst evenals in 1672 hoofdman van het Sint-Lukas-gilde in 's-Gravenhage was, dagteekent een ander belangrijk werk van den beeldhouwer. Ditmaal is het echter geen grafmonument maar een naar het leven gehouwen, vrijstaand borstbeeld. Reeds sedert meerdere jaren bevindt zich in het Nederlandsch Museum te Amsterdam eene buste in gebakken klei, waarvan het flinke modelé groote overeenkomst toont met het werk van Rombout Verhulst. Terecht werd dan ook l) Mededeeling van den Heer S. A. Frederiks, die mij ook inzage verleende van eenige aanteekeningen op de tombe betrekking hebbende, aanwezig in het archief van de Oudheidk. Commissie van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. 7 onze meester als de vermoedelijke schepper ervan aangezien. Ik was voor eenige jaren in de gelegenheid dit vermoeden als overeenkomstig de waarheid vast te stellen, nadat ik het borstbeeld vergeleken had met de buste in wit marmer, welke eigendom is geworden van den heer Paul Lebaudy te Parijs '). Zonder twijfel heeft de Amsterdamsche buste als maquette voor die te Parijs gediend, en de laatste is voluit geteekend R. Verhulst fect., Anno 1671 2). Uit een inschrift op de achterzijde (waarschijnlijk later hierin gegrifd) blijkt dat deze buste het portret is van Jacob van Reigersbergh, den Zeeuwschen gedeputeerde ter vergadering van de Staten-Generaal, op 17 September 1663. Hij was den ioen April 1625 te Middelburg geboren en stierf den 29™ April 1675. Zooals in het oeuvre van Houdon de buste van Voltaire of in dat van Coysevox die van den grooten Condé eene zeer bepaalde plaats onder hunne overige werken in nemen, zoo vormen de buste van Jacob van Reigersberg met den gisant van Katwijk-Binnen hoofdmonumenten in het werk van Verhulst. En vooral deze goed gevormde en breed behandelde buste van J. van Reigersbergh komt mij voor als type van des meesters werk te kunnen gelden. Zeker verdient ook zij meer bekendheid en grooter waardeering dan haar thans ten deel valt. Het hoofd is even naar rechts gekeerd. De uitdrukking van onwrikbaren wil, die dezen robusten persoon kenmerkt, moet wel in overeenstemming zijn geweest met het karakter onzer voorvaderen uit de 17^ eeuw. Overvloedig hoofdhaar, in het midden gescheiden, valt in zware lokken tot op de schouders en geeft met de om den hals gestrikte kanten das een breed aanzien aan dit werk. Het kuras, de schouders en borst bedekkend, eindigt onderaan in twee voluten, waardoor een goede afsluiting van het geheel verkregen is. Op de smalle vierkante plint, die als voetstuk der buste dient, leest men deze, van waardige tevredenheid getuigende, woorden : 1) Het was H. Ms gezant te Parijs, Mr. A. L. E. Ridder de Stuers, die mij zoowel deze buste als die in het bezit van den heer E. Wauters te Parijs signaleerde en het mij gemakkelijk maakte die werken te zien. 2) Misschien is het niet overbodig hier te bemerken, dat de marmeren buste niet uitsluitend naar de buste in gebakken klei beoordeeld moet worden. Deze laatste heeft in den loop der tijden geleden en mist thans eenigszinds hare oorspronkelijke frischheid; het meer duurzame marmer heeft hare fijnheid beter behouden. De buste te Parijs werd eenige jaren geleden door den heer Lebaudy in publieke veiling aldaar gekocht. Parijs. Verzameling Lebaudy. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Jacob van Reygersberg. Borstbeeld in marmer. «MEA SORTE CONTENTUS*. Het inschrift achter op de buste luidt: DIT IS HET AFBEELTSEL VAN JACOB VAN REIGERSBERGH GEBOREN IN MIDDELBURGH DEN X APRIL 1625. WEGENS DE PROVINTIE VAN ZEELAND GEDEPUTEERD TER VERGADERINGH VAN HAER HOOGHMOGENDHEDEN, DEN 17 SEPTEMBER DES JAERS 1663. STIERF DEN 29 APRIL 1675. Jacob van Reigersbergh is niet de eenige afgevaardigde ter Staten-Generaal geweest, wiens beeltenis door Verhulst in marmer werd gebeiteld. Het om bouwkundige redenen zoo vermaarde kerkje te Stedum in Groningen, bevat eene monumentale graftombe door Johannis Clant van Stedum ter eere van zijnen vader Adrianus Clant, den Groningschen afgevaardigde ter Staten-Generaal, opgericht. Hoewel deze tombe niet geteekend is, verraadt de uitvoering er van zonder twijfel onzen meester als haren schepper. Uit het uitvoerig grafschrift blijkt dat deze tombe in 1672 werd gesteld. Op eene sarcophaag, drie treden boven den vloer der kerk liggend, in rood marmer uitgevoerd en met wit marmeren consoles versierd, rust het levensgroote beeld van Adrianus Clant op eene matras van wit marmer. De hier afgebeelde, die niet slechts gedurende negen jaren voor de belangen der provincie Groningen in de vergadering der Staten-Generaal was opgekomen, maar ook door deze provincie als zaakgelastigde bij de plechtige vredesluiting van 1648 te Munster, gekozen was, ligt uitgestrekt, het lichaam naar de linker-zijde gekeerd. Het hoofd met een kapje gedekt, rust in de linker hand, die op een kussen steunt; de rechter hand, natuur-getrouw weergegeven, rust op het lichaam. Hij is gekleed in eene breede losse kamerjas; de bloote voeten zijn in sandalen gestoken. Evenals bij het monument voor Joh. v. Kerchoven te Leyden komt het mij ook hier voor, dat Verhulst den doode eerder in kamerjas, dan in toga gehuld heeft willen weergeven. Deze eigenaardigheid kan bij eenen naturalist als Verhulst geen verwondering baren. Anders dan bij de meest voorkomende stelling is het monument ditmaal niet met een der lang-zijden, doch met het hoofd-einde naar den wand gekeerd. Aan dezen is temidden van eene wit-marmeren omlijsting uit bladen en festoenen bestaande, eene gedenkplaat van toetssteen opgehangen. Het inschrift dezer gedenkplaat luidt: PERENNI MEMORIAE YIRI ILLUSTRI PROSAPIA, LONGOQUE NOBILISSIMORUM MAJORUM SANGUINE INSIGN1S ADRIANI CLANT A STEDUM DOMINI IN NITTERSUM OB EXIMIAS ANIMI DOTES INTER PRAEPOTENTES PATRIAE PROVINTIAE ÜRDINES DEPUTATOS SAEPIUS ELECTI; EIUSDEMQUE PROVINTIAE NOMINE IX PER ANNOS MAGNO SUO MERITO MAIORE REII' COMMODO AD CELSISS1MUM ORD1NUM GENERAL: FOEDERATAE BELGICAE POTENTISSJMUM CONSESSUM DELEGATI AD PERPETUAE PACIS FOEDERA HISPANOS INTER BELGASQUE FOEDERATOS MONASTERII WESTPHALORUM AUSPICATO FACTA LEGATI CUIUS CHARISSIMAS EXUVIAS POSTQUAM VIXISSET LXVI ANNOS HOC TEMPLI ADYTÜ REVERENTER CONDID1T FILIUS JOHANNES CLANT A STEDUM DOMINUS IN NITTERSUM STEDUM, RINGENUM, UITWYRDA, TOPARCHA IN LOPPERSUM EESTRUM, TEN BUIR, &C. AD CONSILIUM ORDINUM FOEDERATAF: BELG. DEPUTATUS IDQUE EO LOCI UBI INTER LONG AM ATAVORUM SERIEM QUIESCUNT CINERES NOBILISS. AVI EILCONIS CLANT A STEDUM, DOMINI IN NITTERSUM INTER FOEDERATI BELGII AMPHICTIONIS POTENTISS: HUIUSQUE PROVINTIAE [DEPUT. ORD. DUM VIVERET EXCELLENTISSIMI PRO AVO AUTEM, PARI NOBILISSIMORUM NATALIUM SPLENDORE CENSENDO EGBERTO CLANT A STEDUM, DOMINO IN NITTERSUM QUI OMLANDIAE PROCERUM QUONDAM PARS MAGNA EORUNDEM NOMINE ULTRAIECTINAM UNIONEM, CEDRO DIGNISSIMUM SIGNA VIT ATROX, BELLONA HANC SEDEM INVIDIT QUAM OLIM SIBI SERAEQUE SUORUM POSTERITATI Stedum. (Groningen). Kerk. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Graftombe voor Adrianus Clant. Stedum. (Groningen). Kerk. Phototypie I-. van LEER & Co.. Amsterdam. Detail van de graftombe voor Adrianus Clant. IN N0V1SSIMUM DIEM SEQUESTRAM FORE VOVET IDEM, QUI EXTRUXIT OPTIMO PARENTI HOC MONUMENTUM ANNO CHRISTI MDCLXXII. Het bovendeel der omlijsting bestaat uit twee klimmende griffioenen, die een wapenschild met het gecombineerde wapen Clant—Nittersum houden. Links en rechts zijn de volgende kwartier-wapens aangebracht. Iets lager, op eenen voorsprong van den muur en ongeveer ter hoogte van de matras waarop het beeld van den overledene ligt, zijn twee naakte kindertjes gezeten. Beiden houden in de eene hand eene fakkel en steunen met de andere op een doodshoofd. Daaronder zijn wit-marmeren wapen- of krijgstropheeën, met eikenbladeren doorvlochten, aan den wand opgehangen. Hoewel dit monument, wat het geheel betreft, rijker toont en van uitvoering ook breeder is, dan de tombe ter eere van Johannes van Kerchoven in de St. Pieterskerk te Leiden opgericht, hebben de beelden onderling toch zeer groote overeenkomst. Slechts in de details verschillen zij. De houding van het hoofd van de liggende figuur te Stedum is iets meer opgericht en de draperie valt daar ook wat ruimer dan te Leiden, maar groote afwijking in de samenstelling bestaat niet. Eene dergelijke overeenkomst pleit niet voor rijke verbeelding van den ontwerper. Zij biedt ons echter in dit geval eene gelegenheid tot het opmerken van de verandering ten goede, die in de techniek van Verhulst plaats had gevonden !). Bij het beschouwen van deze laatste monumenten heb ik het meer dan eens betreurd, dat onze meester en zijne scheppingen thans zoo zeer ver- Links (van den toeschouwer) CLANT naast MANNINGA, ADDINGA NITTERSUM LEWE VISCHWERT, RIPPERDA, HOUWERDA, MEPSCHE, TAMMINGA, ADDINGA, THEDEMA. Rechts („ „ „ ) HINCKART BALVEREN SCHERPENSEEL YVEERDENBORCH 1) In het Rijks-museum te Amsterdam is een afgietsel van het liggende beeld geplaatst. ff geten zijn. Want de tweede helft der i7de eeuw is niet zóó rijk aan verdienstelijke beeldhouw-werken, dat monumenten als die uit deze periode niet op prijs gesteld zouden moeten worden. En bovendien komt, afgezien van de kunstwaarde, nog het historisch belang der afgebeelden in aanmerking, daar deze werken voor de iconographie van onze roemrijke i7de eeuw belangrijke bijdragen leveren. * ! Amsterdam. Oude Kerk. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Wand-epitaphium voor den vice-admiraal Isaac Sweers. Vierde Tijdvak. oe gaarne had ik, ook bij het begin van dit 4de tijdvak, er op kunnen wijzen, dat een meer volkomen en rijper worden van des beeldhouwers stijl aan deze 4de indeeling ten grondslag had gelegen. Maar de bestudeering van zijne werken heeft tot eene andere gevolgtrekking geleid. Eenmaal de vijftig jaren van zijnen leeftijd voorbij, bleef Verhulst niet meer de meester van weleer. Zijne kracht als kunstenaar nam af en bij zijne laatste werken is het verschil in artistieke waarde met dat der voorgaande zóó aanzienlijk, dat het mij wenschelijk toescheen deze laatste monumenten in eene afzonderlijke groep te vereenigen en ze zoodoende van de voorafgaanden te scheiden. Behah e de weinige gegevens die ik over zijne nog volgende levensjaren heb kunnen verzamelen zal dit 4de tijdvak daarom een overzicht bevatten van werken, die na 1672 ontstaan, helaas alle in meerdere of mindere mate, sporen van Verhulst's achteruitgang en verslapping dragen. Onder de gedenkteekens, die in de Oude kerk te Amsterdam ter herinnering aan vaderlandsche helden zijn opgericht, ziet men, behalve het reeds vermelde monumentale grafschrift voor den vice-admiraal Willem van der Zaan, nog een tweede, door Verhulst gebeeldhouwd, gedenkteeken. In het noord-westelijk deel \an het oude boogschutters-koor, in de vroegere kapel van Elisabeth Gaef, is ongeveer vijf meter boven den beganen grond een grafteeken opgehangen, hetwelk door den Zeeraad der Vereenigde provinciën te Amsterdam geschonken was, ten einde op eervolle wijze de herinnering aan den vice-admiraal Isaac Sweers te vereeuwigen. Hij was den 22en Augustus 1673 gesneuveld, strijdende tegen de bij Kijkduin vereenigde Fransche en Engelsche vloten. Dit grafteeken is in wil marmer uitgevoerd; slechts de inscriptie-tafel is van zwart marmer. Het inschrift, middelpunt van het monument, wordt omgeven door eene omlijsting uit vlaggen, wimpels, banderoles en wapentuig bestaande. Op de overhuiving hiervan staat de buste van den admiraal. Gelukkig is deze op hare oorspronkelijke plaats behouden, terwijl zoovele andere borstbeelden van de monumenten, tot welke zij behoorden, gescheiden en maar al te veel afzonderlijk verkocht werden. De zeeheld is als in leven voorgesteld. Het hoofd, hoog opgericht, is nagenoeg recht naar voren gewend. De oogen zien in dezelfde richting. Een das is los onder de kin gestrikt; het borstkuras wordt grootendeels bedekt door de zware haarlokken en eene dunne geplooide draperie. Op de linkerborst prijkt een orde-teeken, hangende aan eene zware keten. Aan weerszijden der buste staan een zandlooper en een compas. Sommige fragmenten van dit gedenkteeken kunnen nog onder de goede werken van Verhulst geteld worden, maar andere gedeelten toonen reeds de sporen van achteruitgang. In plaats van dat breede in het ontwerp, dat Verhulst's vroegere werken over het algemeen kenmerkt, is deze buste wat droog en strak behandeld; men mist er vooral de levengevende warmte van het modelé in. \\ aarschijnlijk was Verhulst zelf echter over zijn werk tevreden, want zijn testament vermeldt, dat hij «het geboutseerde portret van den admiraal Sweers» aan «den Hoog.Ed. Heer van Duyvenvoirde vermaakte (zie zijn testament dd°. 3 Juni 1697). In het beneden deel der omlijsting is een bas-relief aangebracht, waarop een zeeslag is afgebeeld. Zeer waarschijnlijk geeft het een der roemvolle oogenblikken uit het leven van den vlootvoogd weer. Links en rechts van het inschrift staan twee kindertjes met vlaggendoek in de handen, terwijl twee andere met bazuinen onder het bas-relief met den zeeslag zweven. Eene graflamp sluit het monument aan de onderzijde af, terwijl boven de omlijsting van de buste van Sweers, het wapen der vereenigde provinciën en Amsterdam. Oude Kerk. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Detail van het wand-epitaphium voor den vice-admiraal Isaac Sweers. i- dat van den prins van Oranje aan een gevleugeld engelenkopje zijn opgehangen. De beeldhouwer heeft zijnen naam voluit op het grafteeken gegrift, hetwelk naar het inschrift vermeldt, in 1674 werd voltooid. Het grafschrift laat ik hier volgen: HIC SITUS EST ISAACUS SWERIUS QUI EAM QUAM NASCENDI SORTE ET SOLICITA EDUCATIONE A PARENTIBUS, PRAECLARAM ACCEPERAT INDOLEM DEO ET PATRIAE DEVOVIT PRIMUM TERRESTRIS ET MARITIMAE MILITIAE TYROCINIUM IN INDIA OCCIDENTALI DEPOSUIT IN PATRIAM REDUX CUM SEDERET ANIMO REGIA VIA, AD HONORES GRASSARI FERRA SE CONTINUERE NON POTUIT MARE INGRESSUS, OMNES MILITIAE ORDINES INFIMOS. ET MEDIOS ELUCTARI IN JUVENTUTE NECESSE HABUIT PIRATAS MAHUMEDANOS SAEPIUS PROFLIGAVIT TUTUMQUE BATAVIS MARE MEDITERRANEUM ESSE JUSSIT EDIDIT TANTA VIRTUTIS FORTITUDINIS ET PRUDENTIAE SPECIMINA UT OMNIA SUMMA OMNIUM JUDICIO MERITUS PROXIMUM A PRIMO INTER THALASSIARCHAS LOCUM A REI MARITIMAE PRAEFECTI ADEPTUS SIT. QUO HONORE CUM FUNGERETUR IN NUPERO ILLO TERTIO ET ULTIMO CONTRA GALLIAE BRITANNIAEQUE REGUM INSTRUCTISSIMAS CLASSES PRAELIO FORTITER ET GENEROSE PUGNANDO GLANDE TRAJECTUS XI CALEND. SEPTEMBRE. >) ANNO CHRISTI MDCLXXIII GLORIOSE OCCUBUIT PATRIAE VICTORIAM, CIVIBUS SUI DESIDERIUM EXEMPLAR POSTERIS IMITANDUM RELIQUIT MAGNANIMO HEROI I HOC QUOD DE REPUBLICA BENE MERUIT MONUMENTUM POSUIT SENATUS MARITIMUS FOEDERATARUM PROVINCIARUM. AMSTELD. ANNO 1676. 1) Ook Wagenaar geeft bij de vermelding van dit inschrift als datum 11 Sept. 1673, maar in de Holl. ververtalmg daarvan schrijft hij 22 Aug. 1673, hetgeen juister is. 8 Eene^ weinig nauwkeurige, anonyme gravure van dit grafteeken komt voor in de Xederl. Vertaling van Bizot's Medalische historie der Republiek van Holland ')• Hoewel in enkele der reeds besproken monumenten uit dit vierde tijdvak kenmerken van achteruitgang bij den beeldhouwer waren waar te nemen, blijkt todi uit het volgende praalgraf, dat deze achteruitgang tenminste niet plotseling heelt plaats gevonden. In de graftombe te Utrecht komen nog eenmaal de groote eigenschappen van den meester uit. Willem Josef, baron van Gendt, luitenant-kolonel van het Waalsche regiment en commandant van Hellevoetsluis, later commandant der vereenigde vloten had als leider der aanvallende schepen in de Theems-monding aan de roemvolle daden der Hollandsche vloot, gedurende de maand Juni van het jaar 1667, deelgenomen. Na vervolgens de Moorsche zeeroovers in 1670 te hebben bestreden, was hij den 7™ juni 1672 in den slag bij Solesbay tegen de vereenigde Fransche en Engelsche vloten gesneuveld. Waarschijnlijk nam het College der Amiraliteit te Amsterdam korten tijd daarop het besluit, den zeeheld als openlijk huldeblijk een praalgraf op te richten. Deze tombe bevindt zich in de Domkerk te Utrecht, waar zij tusschen de twee middelste zuilen van het koor opgesteld is. Door hare afmetingen is zij een der grootste onder de door Verhulst uitgevoerde grafmonumenten. Op eene wit marmeren sarcophaag ziet men het lichaam van den zeeheld op eene door draperieën omhulde matras uitgestrekt. De linker arm steunt op het gevest van den degen, naast den doode neergelegd, terwijl de ontbloote linker hand op het lichaam rust. De rechter arm, waarvan de hand een commandostal omknelt, is langs het lichaam uitgestrekt. Hierdoor wordt de horizontale lijn in de compositie aanzienlijk versterkt, hetgeen aan de werking van het geheele monument wederom ten goede komt. Het harde en glad gepolijste metaal \an het harnas is bijzonder goed weergegeven. Een groot bas-reliel met de voorstelling van eenen zeeslag in wit marmer gebeiteld, versiert de voorzijde van de sarcophaag. Het hoog-opgaande achtervlak van het monument bestaat uit eene centrale plaat van grijskleurige steen, 1» Ook komen daar afbeeldingen voor van eenige andere in den loop van dit overzicht vermelde gralteekens, o. a. van Cortenaar, v. d. Zaan, v. Gendt, de Ruyter c. a. ua-ecnt. Uom-kerk. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam Graftombe voor Willem Joseph Baron van Gendt. i waarop de opdracht en de roemrijke daden van den zeeheld zijn vermeld. Aan beide zijden daarvan zijn wit marmeren tropheeën opgehangen, die uit wapentuig en muziek-instrumenten bestaan en naar i7en eeuwschen smaak zijn saamgevoegd. Onder het grafschrift staat het geslachtswapen van Van Gendt. Links van de sarcophaag zijn bevestigd de wapenschilden der geslachten: Van Gendt, Arnhem. Stepraedt, Bimmel. en rechts die van Van Gendt, Wachtendonc. Raesvelt, Merode van Slaesburgh. Boven het inschrift, maar hiervan gescheiden door eene zware omlijsting, ziet men eene pyramide van zwart marmer met de scheepskroon versierd en door wimpels en vlaggen van wit marmer omgeven. Aan weerszijden van deze pyramide staat een gevleugeld kindje, terwijl twee dolfijnen hunne breede koppen aan de bazis vooruitsteken. Ieder der kindertjes houdt een wapenbord, waarvan één het wapen der vereenigde Nederlanden, het andere dat van den prins van Oranje draagt. Op een wit marmeren schild, in het midden der pyramide bevestigd, leest men: «Quo Fas et Fata vocarunt.» Wat het modelé in dit gedenkteeken betreft, moet zeker het liggend beeld het eerst vermeld worden. Ongetwijfeld is dat gedeelte weder het belangrijkste van het geheele monument. Ik heb reeds op de mooie behandeling van het harnas gewezen, maar daarnaast vragen vooral ook het hoofd van den zeeheld met de sprekende, flink aangegeven gelaatstrekken en de handen onzen aanaandacht. Daarin toont Verhulst zich nog eens in zijne volle kracht; de uitdrukking van het profiel en het weergeven der overige naakte gedeelten zijn in der daad het werk van eenen meester. Het Mauritshuis te 's-Gravenhage bezit een kopstuk in gebakken aarde van den admiraal \ an Gendt. De herkomst is er niet van bekend, maar behalve de overeenkomst, die het met het te Utrecht in marmer uitgevoerde hoofd toont, wijst de behandeling ervan zeer beslist Verhulst als den schepper aan. Terecht wordt deze terre-cuite derhalve beschouwd de oorspronkelijke maquette te zijn, die ook als model voor de graftombe te Utrecht gediend heeft. Evenals bij deze tombe, is ook hier het hoofd een weinig naar links gekeerd en door de breed-neervallende haarlokken omgeven. De meesterlijke wijze waarop alle details en vooral ook de oogen gemodelleerd zijn, doen het talent van onzen naturalistischen meester ten volle uitkomen. Hoewel ook de behandeling van het hoofdhaar in de terre-cuite nog op groote knapheid van Verhulst in het modelleeren wijst, zoo is dit bij het in marmer uitgevoerde werk in veel mindere mate het geval. Vermoedelijk bezat de beeldhouwer, die hem bij het overbrengen in marmer behulpzaam was, niet het talent van Verhulst; iets droogs in de uitvoering en een te veelvuldig gebruik maken van de drilboor werkt bij het beeld te Utrecht eenigszins storend. 1) Eene anon. gravure naar deze tombe was op de Geschiedk. Tentoonstelling v h Nederl. Zeewezen te 's-Gravenhage, n°. 1069. (Eigen. Mr. S. v. Gijn te Dordrecht). Het grafschrift luidt: D. O. M. HIC SITUS EST GULIELMUS JOSEPHUS BARO. DE GENDT NOBILISSIMA ET ANTIQUA APUD GELROS PROSAPIA ILL. COLL. AMSTEL. THALASSIARCHA. LEG. I. CLASSIAR. TRIBUNUS HAEREDITARIAE MAIORUM YIRTUTIS EXEMPLUM INTER QUOS MARTINUM ROSSEMIUM FULMEN ILLUD BELLI WALRAVIUM ET OTTHONEM. BARONES DE GENDT AVUNCULOS CLARISSIMA. BELLO CONTRA TRES PHIL1PPOS NOMINA NUMERAVIT. VIR STRENUUS PRUDENS INVICTUS HOSTIUM MARI TERRAQUE TREMOR ET TERROR CELEBERRIMA IN THAMESIN EXPEDITIONE PER TOTAM EUROPA NOBILIS VERUS PIRATARUM SCOPULUS QUOS BATAV1S MARI INFESTOS DISIECIT, CEPIT, COMBUSSIT SIC MAGNIS REBUS FORTI FIDELIQUE OPERA GESTIS VU. ID. IUN. ANNO MDC.LXXII. PRAELTO CONTRA BRITTANNICAM GALLICAMQUE CLASSIS TORMENTO PROSTRATUS. 1) Opmerkelijk is het hoeveel overeenkomst deze maquette toont met de bekende bronzen buste van den Grooten Condé door Antoine Coyzevox (1640—1720) (Louvre), die in de laatste 20 jaren der 17e eeuw gemodelleerd werd. Het verschil in materie der beide busten loopt wel in 't oog, maar in houding en haartooi is de overeenkomst opvallend. Het werk van Verhulst doet niet veel onder voor dat van den franschen meester. Detail van de graftombe voor Willem Joseph Baron van Gendt. FORTEM ANIMAM DEO. CREATORI SUO REDDIDIT AVETO VIATOR MON. HOC. ILL. POT. D. RER. MARIT. ILL. COLL. AMSTEL. CURATORES P. C. L. M. Eene bijzonderheid uit het privaat leven van Verhulst kan er toe leiden, zijne maatschappelijke verhoudingen eenigszins te leeren kennen. Het schijnt dat in 1677 Verhulst's 23-jarig nichtje, Maria Christina Ignas Verkest, dochter van Verhulst's zuster, van Kortrijk in Vlaanderen, waar zij woonachtig was, naar 's-Gravenhage was gekomen. Haar vijftigjarige oom heeft haar toen blijkbaar eene gunst willen bewijzen, want op den iocn Augustus 1677 wordt door beiden, den oom en het nichtje, een testament voor den notaris G. van Dalfzen te 's-Gravenhage opgemaakt, waarbij zij zich wederkeerig tot universeele erfgenamen benoemen. Eene zoodanige overeenkomst moest hoogstwaarschijnlijk in het voordeel van het nichtje uitvallen en dat dit ook in de bedoeling der erflaters gelegen heeft is misschien wel af te leiden uit het feit, dat het nichtje geen erfgenamen benoemt voor het geval dat Verhulst vóór haar kwam te sterven, terwijl daarentegen Verhulst als zijn eenige erfgenaam na den dood van zijn nichtje, Carlo Glaude Hubert de la Motte, zoon van Begga Catharina Verkest aanwijst. De schilders Willem Doedijns en Bartholomeus Appelman teekenden dit testament als getuigen. (Not. arch. G. v. Dalfzen, den Haag, welwillend medegedeeld door Dr. A. Bredius). Nimmer heb ik eenige aanwijzing gevonden waardoor de vraag of Verhulst al dan niet gehuwd is geweest, met zekerheid beantwoord kan worden; maar terloops wil ik hier bemerken, dat de bepalingen van het zoo juist vermeldde testament doen vermoeden, dat Verhulst tenminste in 1677 geen onmiddelijke nabestaanden had, die hem konden overleven. De meest bekende onder Verhulst's graftomben is zeker wel die voor Michiel Adriaenszoon de Ruyter in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Dit is thans bijna uitsluitend te danken aan de aureool, die de figuur van onzen grootsten zeeheld omstraalt. Zeer blijft het te betreuren, dat juist dit gedenkteeken niet ook onder de beste werken van Verhulst geteld kan worden! Michiel Adriaenszoon de Ruyter, den 24cn Maart 1607 te Vlissingen geboren, was den 29en April 1676 in den zeeslag bij de Etna doodelijk getroffen, en de spoedig daarop gevolgde dood van den zeeheld, had het vaderland in algemeenen rouw gedompeld. Geenszins is het dus te verwonderen dat weldra het besluit bij de Staten van Holland rijpte, den doode eene plechtige begrafenis te bereiden en een praalgraf te zijner eere in een der hoofdkerken van Amsterdam op te richten. Een oorlogsbodem had het ontzielde lichaam aanvankelijk naar Hellevoetsluis en later naar Rotterdam gebracht. Ijs en groote koude, waardoor alle gemeenschap te water onmogelijk was geworden, noodzaakten het schip eenigen tijd te Rotterdam te blijven liggen. Van dit oponthoud maakte de AdmiraliteitsRaad te Rotterdam in overeenstemming met de plaatselijke overheid gebruik om voor hare stad de eer te vragen het lichaam van den grooten zeeman binnen hare poorten te mogen begraven (9 Febr. 1677). Zij echter, die hierover te beschikken hadden, de zoon en de overige erfgenamen van den admiraal, konden daarin niet bewilligen, aangezien de Staten van Holland reeds vroeger hadden besloten, dat de graftombe te Amsterdam zou worden opgericht en te dien einde ook reeds eene plaatsruimte in het koor der Nieuwe kerk was aangekocht. (Brandt. Het leven van de Ruyter). Wagenaar verhaalt, dat het oorspronkelijk plan geweest was, het praalgraf in het koor der Oude kerk op te richten, daar de Ruyter zelf, gedurende zijn tijdelijk verblijf te Amsterdam, steeds in dat gebouw ter kerke placht te gaan en hij ook de wensch had uitgesproken daar begraven te worden. Toen echter beproefd was de vereischte ruimte in het koor der Oude kerk te verkrijgen, weigerde de eigenaar van een der aldaar gelegen grafkelders deze plaats af te staan. Hierdoor was het onmogelijk geworden het praalgraf in de Oude kerk op te stellen en werd het lichaam van den admiraal den i8en Maart 1677 in de Nieuwe kerk bijgezet. (Mentor, van kerkmeesters der Oude kerk p. 112 en Wagenaar. Beschr. v. Amsterdam 1765. IIIe deel II6 boek p. 114). Reeds van de eerste dagen van 1677 af worden in de rekeningen betalingen gevonden, die de graftombe betreffen. Zoo b.v. dd". 2 Januari ƒ 86,—,— «aen de heyman, voor arbeytsloon als anders»; den 4en Jan. ƒ 1890,—,— «voor betaelt aen de kerkmeesters voor de graven in de Nieuwe kerck», den 5en Jan. / 350,—,— «betaelt aen Sr. Isack Oyens voor afstant van syn graf», den 7en Jan. ƒ 36,8,— «betaelt aen 14 masten om te hijen in de kerck» etc. etc. (Uitvoerig gepubliceerd door Mr. A. D. de Vries Az. in Oud-Holland. Ie jaarg. 1882. p. 73). Het is mij niet bekend, wanneer Verhulst de opdracht voor de tombe ontving. 's-Gravenhage. Mauritshuis. Phototypie i.. van Leer & Co., Amsterdam. Kopstuk in gebakken aarde naar Willem Joseph Baron van Gendt. Waarschijnlijk was het reeds vóór 1677. Wagenaar vermeldt dat Verhulst eerst het «stuk werks had ontworpen en getekend» en «daarna in steen gehouwen, en in 't jaar 1681 voltooid heeft.» Het monument, ongeveer 30 voeten hoog en nagenoeg even breed, staat in het midden van het koor en boven den grafkelder, waarin de kist van den admiraal geplaatst is. Op eenen zwart-marmeren voorbouw ligt het wit-marmeren beeld van den zeeheld. In de rechter hand houdt hij den bevelhebbers-staf; de linker hand rust op het midden van het lichaam. Het hoofd wordt gesteund door den loop van een kanon, ten deele onder eene slip van eene draperie, die onder het lichaam is gelegd, verborgen. Achter het hoofd en de voeten van den doode ziet men twee tritons op groote zeeschelpen blazen; achter hen een rijk omlijst bas-relief, waarop een zeeslag is atgebeeld. Twee gevleugelde kindertjes houden eene scheepskroon boven het bas-relief. Vier andere houden het wapenschild van de provincie Holland en dat der Vereenigde provinciën. Tusschen en boven deze beide ziet men eene vrouwenfiguur, de Faam voorstellend. Dit geheel van wit marmer bevindt zich tusschen twee rood-marmeren zuilen, die de eveneens uit rood marmer bestaande groote omlijsting van het geheele monument dragen. Het generaliteits-wapen is tegen de architraaf bevestigd, waarboven het wapen van den vlootvoogd te midden van vlaggen en wimpels en door de hertogelijke kroon gedekt, geplaatst is. Links en rechts van de zooeven genoemde rood marmeren zuilen zijn groote bas-reliefs aangebracht. Het linker stelt de Voorzichtigheid (of Waakzaamheid) voor, in de gedaante eener vrouw. Zij houdt in de linker hand eenen spiegel; een slang kronkelt zich om haar rechter arm. Op het rechter bas-relief ziet men eene vrouw met eene kroon op het hoofd, die in de linker hand eenen sleutel en in de rechter een bazuin houdt. Zij stelt de Volharding (of Standvastigheid) voor. Op de voorzijde der verhooging, waarop het beeld ligt, staat dit grafschrift in zwart marmer gegrift: D. ü. M. S. ET AETERNAE MEMORIAE MICHAELIS DE RUYTER ARCHITALASSI HOLLANDIAE ET WESTFRISIAE A TRIBUS EUROPAE. REGIKUS DONATI GENTILITIIS INSIGNIBUS EQUESTRI DIGNITATE ET DUCATU REGN1 NEAPOLITANI. VIRI QUI NULLA SIBI PRAELUCENTE MAIORUM IMAGINE SOU, DEO ET VIRTUTI OMNIA DEBUIT. EXPERIENTIA LVIII ANNORUM REI NAVALIS SUAE AETATIS PERITISSIMUS REBUS MAXIMIS TOTO OCEANO ET MEDITERRANEO MARI PER VII BELLA BENE GESTIS INSULIS CASTELLISQUE AD BOREAM ET MERIDIEM OCCUPATIS. ASSERTA BELGIS VASTA AD MARE ATLANTICUM ORA. DOMITIS PIRATIS, DUCTU SUO IUSTIS QUINDECIM PRAELIIS INVICTUS DECERTAVIT. QUATRIDUANA PRAE RELIQUIS MEMORABILI PUGNA EDITA SOCIATARUM CLASSIUM VIM IMMANEM QUATER AB IPSO REIPUBLICAE IUGULO PROSPERRIME SUBMOVIT. COPIIS MINOR VIRTUTE PAR CONSILIO ET SUCCESSIBUS MAIOR TANDEM PATRIA PRAESENTISSIMO DISCRIMINI EREPTA SECUNDO APUD SICILIAM CONFLICTU SAUCIUS SYRACUSANO IN PORTU FORTITER OCCUBUIT XXIX APRIL A° CIDIDCLXXVI NATUS VLISSINGAE XXIV. MART. A° CI3IDCVII. ORDINES FOEDERATAE BELGICAE DUCI OPTIME MER1TO MONUMENTUM HOC IMPENSIS PUBLICIS EXCITARI CURAVERUNT. VIXIT ANNOS LXIX. MENS. I. DIES V. IMMENSI TREMOR OCEANI. Aan \\ eerszijden hier\ an staan op wit-marmeren platen de volgende versregels van den dichter Heinsius: MICHAELI RUTERO RUTERI HOC CINEREM VICTORIS ET OSSA SEPULCRO ADSERTA AEQUOREO MARTE RECONDIT HUMUS TANTILLUM EXUVIAS SPATII COMPLECTITUR OMNES FUNERE DE TANTI QUAS TULIT URNA VIRI NIL TAMEN EGISTI, MORS IMPORTUNA, TRIUMPHUM DE TE PERPETUUM FAMA SUPERSTES AGET IN TITULOS EUROPA PARUM EST: SCIT AMERICUS ORBIS AFRICA LAURIGERI SCIT DECUS ORA DUCIS VIX CAPIT OCEANUS, VIX SOL ORIENSQUE CADENSQUE TOT PALMIS GRAVIDAM, TOT SPOLIISQUE MANUM MAXIMA QUOD SI QUEM VIRTUS SACRAVIT OLYMPO HANC ANIMAM AETHEREA FAS JUBET ARCE FRUI. en: Amsterdam. Nieuwe Kerk. Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Graftombe voor Michiel Adriaenszoon de Ruyter. MICHAELI RUTERO MARTIUS HIC TUMIDI MODERATOR & INCOLA PONTI QUI SIBI SE TOTUM DEBUIT, ECCE JACET. IPSE LAPIS, CINIS IPSE VIRI, SPIRARE VIDENTUR INCLYTA, PRO PATRIIS QUAE TULIT, ARMA, FOCIS. HOSTI INTENTAT ADHUC MARMOR CLADEMQUE FUGAMQUE: SAXA CRUENTATAS STRAGE MINANTUR AQUAS. NAUFRAGUS HUNC SENSIT SCOPULUM QUICUMQUE BATAVAS AEQUORA TURBANTI CLASSE PREMEBAT OPES. HIC HOSTES, UBICUMQUE JACENT, COMMUNE SEPULCRUM CUM DUCE SORTIRI, PATRIA, CREDE TUOS. SI TAMEN EST TUMULUS, MORIBUNDIS VITA SALUSQUE CIVIBUS, & DEXTRAE LAUS REDIT INDE SUAE »). Evenals van Van Gendt is ook de maquette voor het hoofd van het liggende beeld van de Ruyter bewaard gebleven. Zij bevindt zich in het Kon. kabinet van schilderijen (Mauritshuis) te 's Gravenhage (Cat. 1869 n°. 369). Dit in klei gevormd kopstuk maakt door het zeer ver daarin doorgevoerd realisme, bijna nog sterker indruk dan dat van den admiraal van Gendt. Het beeldhouwwerk aan het praalgraf voor de Ruyter is van zeer ongelijke waarde. Naast met zorg en niet zonder talent gebeitelde gedeelten, komen andere voor, die zeer weinig voldoen. Nog meer dan in vroegere monumenten zijn hier de gevolgen van het samenwerken van verschillende beeldhouwers te bemerken 2). Wel zal Verhulst het liggend beeld weder gevormd hebben; maar ditmaal mist men er de groote rust der vroegere tomben in, hetgeen vooral 1) Deze versregelen zijn van Nic. Heinsius. Dan. fil. 2) Ook de archieven leveren bewijzen van deelname van andere beeldhouwers. (Oud-Holland, 22e jaarg., 2® afl.). In zijn artikel over het geslacht de Keyser vermeldt de heer A. W. Weissman eene acte, den 26 Juli 1678 voor den notaris Sas verleden, waarbij een „Willem de Keyser" beeldhouwer te Amsterdam gemachtigd werd in den Haag geld te ontvangen voor hetgeen door hem aan het grafteeken van De Ruyter verricht was. Deze Willem de Keyzer verklaarde 19 Maart 1680 voor den notaris Van der Slijck, den notaris Van Rijp te machtigen voor hem op te treden in een geding tegen Rombout Verhulst. Naar Dr. A. Bredius mij mededeelde machtigt Rombout Verhulst, „const marmerbeelthouwer", den 27 Febr. 1680, Johan Louckers, zijn proces ,jegens \V illem de Keyzer, eyscher, voor den Gerechte van 's Gravenhage" waar te nemen (Not. archief P. van Roon, 's Gravenhage;. 9 een gevolg is van de gedwongen wending van het lichaam. En van het hoofd van den zeeheld sprekend, zou ik willen herhalen wat reeds bij de tombe te Utrecht gezegd moest worden: het in marmer gebeitelde evenaardt niet het in klei gemodelleerde. De samenstelling van het decoratief gedeelte mist zeker niet alle werking, maar de uitvoering ervan is over het algemeen koud en gevoelloos. Vooral in de kinderkopjes bespeurt men eene andere hand dan die van Verhulst. Van de oude afbeeldingen der graftombe zij hier vermeld het schilderij van Emanuel de Witte (1617—1692 Rijks-museum te Amsterdam, N°. 2699, Cat. 1903) en de gravure door Mulder (in Brandt's Leven van de Ruyter). Eenige aanwijzingen, betreffende betalingen voor deze graftombe aan Verhulst gedaan, wil ik nog vermelden. Zij zijn afkomstig uit notarieele archieven en werden mij welwillend door dr. A. Bredius verstrekt. Voor deze graftombe was zeer waarschijnlijk bepaald, dat de erfgenamen van den overledene allereerst de onkosten zouden betalen, welke hen dan na beëindiging van het geheele werk door de stichters zouden worden gerestitueerd. Naar aanleiding daarvan was door de Staten van Holland den 22en Juli 1683 een besluit genomen en den 28en Juli daaropvolgende stelde «de Heer Cornelis Paedts zich borg voor de restitutie der penningen, waarin de Erven van d'Heer Michiel Adriaensz. de Ruyter in zijn leven Luyt.-Admirael van Holland enz. bij provisie bij den Hove van Holland zijn gecondemneerd te voldoen aan Rombout Verhulst, mr. beelthouwer. (Not. archief Jac. v. d. Eycke, Leiden '). Reeds van 16 Augustus 1683 is de volgende kwijting door Verhulst gedagteekend: «Sr. Rombout Verhulst, Beelthouwer in 's Gravenhage, dogh sigh jeegen«woordigh bevindende binnen deser stadt, bekent ontvangen te hebben van «Vrouwe Cornelia de Ruyter, huysvrouwe van d'Heer Jean de Witte, «Captn ten dienste deser landen ter Admiraliteyt alhier, de somme «van ƒ 2561—9—o, voor de helft van sodanige somme van penningen als «de gemelte Hr Jean de Witte van of van wegens sijne kinderen (dewelcke 1) Welwillende mededeeling van Dr. A. Bredius te 's Gravenhage. Detail van de graftombe voor Michiel Adriaenszoon de Ruyter. «voor de gereghte helfte meede-erffgenamen sijn van d'Hr Engel de Ruyter) «hadde te namptiseeren in handen van den comparant bij provisie onder «cautie de restituendo, indien namaels bevonden moghte worden sulcx te «behooren, ingevolge de provis. sententie bij den Hove van Hollandt den «22 Juli laetstleden geweezen in der saecke tusschen hem comparant ter «eenre ende d'erffgenamen van d'Hr Engel de Ruyter zalr gede ter andere «zijde. Bekennende hij voldaen te sijn van hetgeen hij op den Hre «Jean de Witte of sijne kinderen te eysschen hadde enz.» (Not. archief G. IJpelaer, Amsterdam). get. Romboudt Verhulst. Den 25en Augustus 1683 werd hem de 2e helft voldaan: «de Hr Jacob Charles, gemachtigd door Sr Rombout Verhulst, Beelthouwer «in 's Gravenhage, bekent voor rekening van Dos Thomas Pots, predikant «te Vlissingen en de Hr Gillis Thyssen, scheepen aldaar als voogden over «de kinderen van wijlen Vrouwe Alida de Ruyter, als mede voor den Hr «Thyssen, als echtgenoot van Juffr. Cornelia Schorer, dochter van Alida «de Ruyter, ontvangen te hebben Ji 2561—9—0. En dat voor de helft van «zoodanige somme van penningen als de voornoemde personen enz. (Not. archief G. IJpelaar, Amsterdam). (als boven) !). Het praalgraf voor de gebroeders Evertsen te Middelburg is, zoowel door het tijdstip waarop het ontwerp daarvoor gemaakt werd, als door het jaar waarin de oplevering ervan plaats vond, het laatste onder de groote tomben van Verhulst. Den nen Juni 1666 reeds was Cornelis Evertsen, de jongste der twee broeders, bij den aanvang van den vierdaagschen zeeslag (n—14 Juni 1666) gesneuveld. De Staten van Zeeland hadden daarop den 2ien Juni 1666 besloten, op hunne kosten een praalgraf voor den zeeheld op te richten. Weldra werden door D. D. Blieck 2) ontwerpen hiervoor ingeleverd, die volgens Mr. J. C. de Jonge (Levensbeschrijving van Johan en Cornelis Evertsen) in 1820 nog in het geslacht der Evertsen bewaard werden. 1) De inhoud van deze beide quitanties werd mij welwillend medegedeeld door Dr. A. Bredius te 's Gravenhage. 2) Is deze D. D. Blieck misschien dezelfde als Daniël de Blieck piet. et archit. van wien eenige teekeningen van instrumenten, gedagteekend 27 Febr. 1671 in de Zelandia illustrata voorkomen? (Zei. 111. I. p. 245). Nog had eene difinitieve keuze niet plaats gevonden, of reeds verspreidde zich de tijding van den dood van Johan Evertsen, den 4en Augustus 1666 in den slag bij Schooneveld gesneuveld. De Staten van Zeeland kwamen dientengevolge den 19™ Augustus op hun vroeger besluit terug, bepalende, dat het praalgraf aan de beide broeders toegewijd zou worden, «opdat zij te samen «in marmer zouden worden uitgehouwen en aldus hunne nagedachtenis en «daden aan de nakomelingen tot opwekking en navolging mogten worden «overgelaten.» (Notulen der Staten van Zeeland, 19 Aug. 1666). Langen tijd duurde het, vóór een begin met de uitvoering der werkzaamheden werd gemaakt. Wel was de goede wil getoond, maar tot daden kwam het niet. Pas dertien jaren later, in 1679, besloten de Staten, op dringend verzoek zoowel van den toenmaligen vice-admiraal als van den schout-bij-nacht Evertsen, zonen van Johan en Cornelis Evertsen, tot de aanbesteding van het gedenkteeken, dat in de St. Pieterskerk te Middelburg geplaatst zou worden, over te gaan. De twee Evertsen hadden aangeboden, indien hun verzoek werd ingewilligd, zelve uit hun geslacht de benoodigde gelden voor te schieten, tegen den betamelijken intrest van vier ten honderd. (Notulen der Staten v. Zeeland, 3 Juni 1679. In de notulen der Staten-vergadering van 28 Mei 1680 komen eenige bemerkingen betreffende de aanbesteding der tombe voor. Zij zijn, naar ik meen, nog niet gepubliceerd, reden waarom een uittreksel daarvan, als bijlage volgt. In hoever het praalgraf, dat zich thans in de Nieuwe kerk te Middelburg bevindt, overeenkomt met het oorspronkelijke monument van Verhulst heb ik niet kunnen nagaan. De pogingen, die ik deed teneinde eene beschrijving ot afbeelding van vóór de verplaatsing te vinden, bleven vruchteloos en ook navraag bij kenners der Zeeuwsche gedenkteekenen hielp mij niet verder. Het komt mij echter niet waarschijnlijk voor, dat niets meer zoude bestaan, wat eenige aanwijzing omtrent de oorspronkelijke samenstelling zoude kunnen geven, zoodat ik hopen blijf, dat later op de een of andere wijze nog licht hierover verschaft zal kunnen worden. I hans bestaat het praalgraf uit twee schuin van elkaar loopende sarcophagen, die aan de zijde der kerkwand, tevens die van het hoofdeinde der liggende beelden, het dichtst bij elkaar geplaatst, en aan de zijde van den toeschouwer het meest van 's-Gravenhage. Mauritshul». Phototypie L. van Leer 1- Co., Amsterdam. Kopstuk in gebakken aarde naar Michiel Adriaenszoon de Ruyter. elkaar verwijderd zijn. De vlootvoogden zijn op den rug uitgestrekt. Eene dunne doek is onder hen en over het kussen, waarop het hoofd steunt, geplooid. Beide dragen het harnas. De helmen zijn achter hen, naast zwart marmeren obelisken, geplaatst. Elk beeld heeft, op de van Verhulst bekende wijze, eenen arm over de borst, en den ander langs het lichaam, rustende op eenen commandostaf of degen-gevest, uitgestrekt. Beider oogen zijn gesloten. Door vlaggen en wimpels omgeven staat schuin achter het hoofd van iederen zeeheld een naakt kindje. Zij flankeeren eene plaat van zwart marmer waarin de toewijding is gegrift. Hieronder bevindt zich een klein vierhoekig bas-relief met de voorstelling van eenen zeeslag. Boven de toewijding, doch door eene kroonlijst hiervan gescheiden, ziet men eene wit-marmeren versiering uit eene scheepskroon, vlaggen en krijgsattributen bestaande; de wapenschilden der Vereenigde Provincieën, van de Staten van Zeeland en van den prins van Oranje zijn daartusschen gehangen. Lager, onder de twee kindertjes, is tweemaal het geslachtswapen der Evertsen aangebracht. Evenals bij vroegere werken van Verhulst, vormen de liggende beelden het belangrijkste deel van het gedenkteeken. Reeds in de compositie dezer figuren vindt men geheel des beeldhouwers stijl terug; bovendien dragen zij het meest de kenmerken van Verhulst's eigenhandig werk. Vooral is dit het geval bij het beeld rechts van den toeschouwer, dat door de meer gestrekte houding wel van nog grooter werking is dan het linksche. Zeer karakteristiek voor Verhulst is wederom het zachte modelé der vleezige handen. Maar Verhulst's bloeitijd was voorbij en al zijn deze figuren nog als belangrijke producten van onze i7de eeuwsche beeldhouwkunst te beschouwen, toch valt eene vergelijking met zijn vroegere scheppingen in het nadeel van dit monument uit. Verhulst had het gedenkteeken in 1682 voltooid. Toen nu ook het opschrift aangebracht zou worden ontstond daaruit eene nieuwe bron van moeilijkheden. Door de Staten van Zeeland was het volgende grafschrift voorgesteld: D. O. M. S. ET AETERNAE MEMORIAE IOANNIS ET CORNELII EVERTSEN FRATRUM QUI AMBO NATI EX ZEELANDICA FAMILIA MARI DEYOTA IN QUA [TIROCINIO INDE A TENERIS POSITO MILITIAE MARITIMAE MINORES MAIORESQUE GRADUS [OMNES ITA OBIERUNT UT POST EDITA IN IISDEM VIRTUTIS ET PRUDENTIAE SUAE [SPECIMINA TANDEM AB ILLUSTRISSIMIS ZEELANDIAE ORDINIBUS AD SUMMAM PRAEFECTURAM MARIS SINT EVECTI. PRIOR VERO IOANNES QUI ANNO MDCXXXVI DE PRAEFECTO MARIS DUNKERKENSI EIUS NAVIBUS POST [ANCEPS ET ATROX PROELIUM DEPRESSIS CAPTIVO TRIUMPHAYIT DEINDE ANNO [MDCXXXIX MEMORABILI ILLO DUNENSI ADVERSUS HISPANOS PROELIO A MAGNO TROMPIO SECUNDUS DUCIS LUSITANI MAXIMAM ET VALIDISSIMAM NAVEM OPPUGNAVIT [INCENDIT NAVIUMQUE EIUS ALIAS SUBMERSIT ALIAS CEPIT. ALTER AUTEM CORNELIUS FRATERNAE, VIRTUTIS AEMULUS ET VICTORIAE CONSORS SECUNDUS ERAT IN [IMPERIO QUUM ANNO MDCLIX COPIAS BELGICAS FIONIAM REGI DANIAE REBUS IAM CONCLAMATIS ASSERTURUS IN TERRAM VICTOR EXPONERET HEROES STRENUI ILLE XLIV. HIC XXXVI ANNOS VARIOS CASUS ET DISCRIMINA ELUCTATI PROELIUS NAVALIBUS SUI TEMPORIS SI NON OMNIBUS MAXIMAM PARTEM VICTORES INTERFUERUNT SIC PATRIS ET TRIUM FRATRUM VESTIGIA SECUTI VITAM MAGNO DECORE ACTAM MAIORI PRO PATRIA POSUERUNT QUIPPE FERVENTE BELLO BRITTANNICO SECUNDO ANNO MDCLXVI QUA [TEMPESTATE MAGNUS ILLE ZEELANDUS MICHAËLIS ADRIANI DE RUYTER PRIMAS, IPSI [SECUNDAS PARTES IN BELGICARUM CLASSIUM PRAEFECTURA SUSTINEBANT DUOBUS PAUCAS UTER SEPTIMANAS VICTRICIBUS PROELIIS HIC PRIORI ILLE POSTERIORI FERREO [GLOBO TRAJECTI FORTES ANIMAS DEO REDDIDERUNT. ILLUSTRES ET POTENTES ZEELANDIAE ORDINES MONUMENTO HOC DUCIBUS OPTIMIS IMPENSIS PUBLICIS ERECTO QUANTI VIRTUTEM FACIANT TESTARI STIMULUMQUE AD IMITANDAM POPULARIBUS ADDERE VOLUERUNT »). 1) Zie Mr. J. C. de Jonge. Levensbeschr. v. Johan en Cornelis Evertsen, 'sGravenhage. Wed. Allart & Co., 1820. Graftombe voor de gebroeders Evertsen. Met dit opschrift toonden de zonen der overledenen zich echter geenszins ingenomen. Ja, zij weigerden uitdrukkelijk het op de tombe te doen aanbrengen. Het scheen hen, als werd aan de nagedachtenis hunner vaderen te kort gedaan, indien het grafschrift als groot slechts Tromp en de Ruyter noemde en niet hun vaderen op gelijke wijze eerde ')• Een hevige twist ontstond hieruit tusschen de Staten van Zeeland en de beide jongere Evertsen. Vooral de vice-admiraal Cornelis Evertsen, zoon van Cornelis Evertsen den ouderen, wenschte het inschrift veranderd te zien. Oploopend en heftig van karakter als hij geweest schijnt te zijn, heett zijne houding misschien niet steeds van groote achting voor het hooge college blijk gegeven. Zijn gedrag werd ten dezen opzichte door de Staten vermetel en verwaand genoemd. (Zie Not. der Staten v. Zeeland v. 3 Juny 1679, 18 Dec. 1681, 6 April 1683 en 12 Maart 1686. Mr. de Jonge op. cit.). De gevolgen van dit alles zijn geweest, dat de door de Evertsen voorgeschoten gelden, nimmer door de Staten v. Zeeland werden teruggegeven en het monument gedurende meer dan eene volle eeuw zonder inschrift is gebleven. Eerst in het jaar 1800 lieten kerkmeesters, zonder de toestemming van iemand uit het geslacht der Evertsen gevraagd te hebben, het betwiste grafschrift op de tombe plaatsen. Het bleef echter niet lang bestaan. Weinige jaren later, in 1809, waren zoowel de oude kerk als de graftombe der Evertsen, vooral door het verblijf der Engelschen in het kerkgebouw, in zeer vervallen toestand geraakt. Van verschillende zijden werd op de wenschelijkheid gewezen de tombe te restaureeren en haar naar eene waardiger omgeving te verplaatsen. Door het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen werden hiertoe voorstellen aan Z. M. den Koning gedaan en na verkregen toestemming zijn toen de beide tomben met de overblijfselen der zeehelden naar Middelburgs Nieuwe kerk overgebracht 2). Op den i8en van Lentemaand 1818 is de nieuwe tombe ingewijd, (zie redevoering van de Kanter. Zelandia Illustrata) en werd op uitdrukkelijk verlangen van den laatsten stamhouder het volgende opschritt op het nieuwe graf geplaatst. 1) Hierbij zij bemerkt, dat de Evertsen meenden reeds herhaaldelijk miskend te zijn en blijkbaar reeds eene eenigszins gespannen verhouding ontstaan was. 2) De herstelling geschiedde door W. van Uye. TER EEUWIGE NAGEDACHTENIS VAN DE ONSTERFELIJKE ZEEHELDEN DE GEBROEDERS JOHAN EN CORNELIS EVERTSEN LUITENANT-ADMIRALEN VAN ZEELAND BEIDEN STRIJDENDE VOOR HET VADERLAND GESNEUVELD IN DEN JARE MDCLXVI. en een weinig daaronder: DIT PRAALGRAF OP LAST DER STATEN VAN ZEELAND GESTICHT IS UIT DE ST. PIETERSKERK HERWAARTS OVERGEBRAGT OP BEVEL VAN DEN KONING MDCCCXVIII. De volgende afbeeldingen zijn mij van deze tombe bekend: Eene teekening in O. I. inkt in de Zelandia Illustrata. Eene prent (J. P. Bourjé del. en J. C. Bendorp sculp.) in de «Redevoering uitgesproken bij de plechtige ontblooting v. h. hersteld praalgraf etc.» door de Kanter, Middelburg 1818. De titel-vignet van J. C. de Jonge. Levensbeschrijving v. Johan en Cornelis Evertsen, 's Gravenhage 1820. Ook Verhulst schijnt eenige gevolgen van de bovenvermelde oneenigheid te hebben ondervonden. Tenminste bestaat er reden te betwijfelen of de hem toekomende geldelijke bedragen geregeld voldaan werden. Uit aanteekeningen in de archieven van den notaris H. T. van Coesfelt te 's Gravenhage, (dd° 5 Maart 1701) en waarvan een uittreksel mij door Dr. Bredius ter hand gesteld werd, blijkt, dat «Messieurs Pieter van Beaumont en Richard van der Kun, Coopluyden in den Hage als eenige universeele erfgenamen van wijlen Sr. Rombout Verhulst, in sijn leven constrijck marmer-beelthouwer binnen deser stede», machtigen den E. Jean Sturm te Middelburg om uit hun naam «te versoecken van den WelEd.Heer Admirael Cornelis Evertsen exhibitie van soodanige pretente quitantie van Ji 2000,— als sijn WelEd. vanteert in handen te hebben en onderteekent te sijn bij den voorn. Rombout Verhulst tot voldoening van soodanige Acte Obligatoir van dato 20 January 1680, als gemelte Heer Detail van de graftombe voor de gebroeders Evertsen. Evertsen ten behoeve van den voorn. Rombout Verhulst verleden en gepasseert heeft; en bij weyghering den selven Heer Admirael tot betalinge der voorn, ƒ 2000,— met de verloopen interesten in rechten te betrecken. (Not. archief H. T. van Coesfelt, 's-Gravenhage. Terwijl wij Verhulst bij de uitvoering zijner opdrachten volgden, hebben wij zijne maatschappelijke verhoudingen ten deele uit het oog verloren. Ik wil daarom hier vermelden, 't geen ik nog omtrent hem vond, sedert hij zich te 's Gravenhage vestigde. Nadat Verhulst den i5en November 1664 zijn meestergeld aan het St. Lucasgilde te 's Gravenhage voldaan had, was hij, de steene-beeldhouwer, in 1668 tot hoofdman van het gilde gekozen en komt zijn naam als zoodanig voor in de registers van het gilde uit de jaren 1669; 1671—72; 1676; 1680; 1684—86; 1690—94. (Haagsch gemeente-archief manuscr. Terwesten. Vermeld in Obreens-archief IV en V). Hij onderteekende als hooldman o. a. een tweetal stukken die de belangen van het gilde betroffen. Ik laat die hier volgen zooals zij worden vermeld in de boeken der Haagsche schilders-confrerye onder het jaartal 1676. (Reeds gepubliceerd in Obreens-archief IV, p. 45 en p. 83.) «In den jaere 1676 bij Deecken en Hooftmannen, daer toe specialyck verft gadert, goedgevonden zijnde aen de Ed. Agtbaere Heeren Burgemeesteren «enz. van 's Gravenhaege te versoecken, dat de confrerie soude mogen ge«dechargeert en ontlast zijn van de jaerlycksche huure, bij haer voor haere «vergaderinghplaetse betaelt werdende, so is bij gemeen advys tot dien «eynde gepresenteert de reqte, en bekomen het oppoinctement, beyde alhier «onder van woorde tot woorde geëxtendeert. «Aen enz. «Verthoonen met behoorlycke eerbiedigheyt Deecken ende Hooftmannen van «de Schilders-confrerye alhier in 's Gravenhaege, dat sij op den «21 Oct. 1656 van UEd. Achtbaarh. hebben verkreegen seeckere acte van «Commissie, waer bij sij luyden syn gequalifiseert geworden, omme de «qualiteyt in 't hooft van dese vermeit, te bedienen en te bekleeden waer- «van jaerlyckx van prealabele nominatie van een dubbelt getal, bij UEd. «Achtb. werd gedisponeert tot Electie van Deecken, Hooftmannen en Secre- 10 «taris van de voorsz. Confrerye enz. enz. enz. (wordt verhaald hoe de «confrerye eerst niets, later jaarlijks 60 gulden voor de kamer boven de «waag op de Princegracht betaalde; dat zij echter vertrouwde nu weer op «de vorige conditie aan geene Remuneratie subject soude zijn); dat meede, «naer het loffelyck Exempel van andere provinciën ende steeden, Harlem, «Delft, Amsterdam ende meer andere steeden (tot opweckinge van de voorsz. «liberale Cunst, ende de onderhoudinge van dien) sulkx niet alleenlyck is «geconsenteert, maer selfs door de Regenten eygen motyff opgereght; soo «wenschten verthoonders mits desen dat UEd. Achtb. <(llaer gelieven te eximeren ende te onthouden van de laste «der voorsz. jaerlycksche Remuneratie enz. enz.» 'Twelck doende: J. de Baen. R. Verhulst. Ravesteyn. Het antwoord hierop luidde gunstig; maar gevraagd werd «de vereeringe van seecker stuck schilderye tot versieringe van Burgemeesters caemer». Het was geteekend : 21 Xov. 1676. N. van der Houck. De confrerye stemde daarin toe, zooals blijkt uit het onderstaande: «Ingc\ olge \ an de bo\enstaende vergunninge van de Ed. Achtbare Heere «Burgem' \ an s Gravenhage hebben de Heeren Willem Doedijns en Johan "• de Baen gepraesteert en voldaen de mits in den voorsz. toestand en ver«gunninge breder gemelt, ende tot dien eynde ter caemere van welgemelte «Heeren Burgemrcn effectieve en metterdaet overgebragt seeckere schilderye, «zijnde het conterfeytsel van Syn Hoogheyt te paert, leevensgroote, wekken «aengacnde de voorsz. Heeren Doedijns en de Baen, wegens de gemeene «confrerye, so bij de Regenten als contribueerende Constenaers en andere «confraters voor haere aengenomen moeyten en het voordeel de voorsz. «Conlrerie daerdoor toegevoeght van herte zijn bedanckt.» Gedaen ter caemere enz. XXII February 1679. de Secretaris: Joan de Hertoghe. Uit een tweeden door Verhulst, als hoofdman, geteekenden brief, zou men Gravure door Nic. Helt Stokade naar Rombout Verhulst. kunnen opmaken, dat ondanks het loffelijk voorbeeld door de stedelijke overheid gegeven, de gildeleden zelf niet altijd even bereidwillig waren voor de belangen hunner gemeenschap op te komen, vooral niet wanneer het gold het voldoen der jaarlijksche bijdragen. Deze brief komt voor op een der losse bladen in een perkamenten bandje, hetwelk in het gemeente archief te 's Gravenhage berust '). Het bedoelde blaadje draagt het volgende opschrift: «Ordre op den kamerdienaer, om de gebreckige aen te maenen haer achter«wesen te voldoen, en het regt van de kamer op te leggen.» En dan leest men: «4 Oct. 1681. «Alsoo bij verloop van tijt verscheide klaghten ingekommen sijn, als dat «wij Regenten van de Haegsche Constschilders Confrerie den enen doen «observeren het twede Articul van den brief ons bij hare Eedele Agtbaer«heden van 's Gravenhage vergunt, en den anderen ongequalificeert laten «genieten Equale vryheyt neffens de vorige, soo is 't dat wij ondergeschre«ven in qualiteyt als Regenten van voorsch. confrerie ordineren Johannes «Schelluyn voor het laatste een serieuse aenmaningh te doen aen dese «volgende Constenaers soo schilders als Beelthouders, ten eynde sy hare «vrijheid sullen hebben te voldoen met de somme van 18 gulds volgens «het Articul voorschr. opdat wij niet gedrongen worden ons met rigeur «van Justitie te helpen, en haer tot grote kosten dwingen de orders van «Hare Eedele Agtbaerheden voorschr. te obedieren. «Aldus geresolveert ter camere als boven op den 4en Oct. 1681. «Is get. W. Doedeyns, in qualiteyt als Deken.» A. J. Ravesteyn 1681. Romboudt Verhulst. Bartolmeo Appelman. (volgen de namen der wanbetalers). Omtrent de finantieele bezittingen van Verhulst heb ik slechts weinig directe 1) Eveneens reeds in Obreens-archief IV vermeld. gegevens gevonden. Toch laat het zich aanzien, als leefde Verhulst geldelijk in vrij gunstige omstandigheden. Uit de aanteekeningen '), die Dr. A. Bredius mij ter hand stelde, blijkt, dat: «Den 2_|.en July 1682 huurt Rombout Verhuist» (voor hemzelf of voor «anderen?) «een huis en erve op de Princegracht in den Hage voor 170,—,— «gulden s jaars (Arch. Notaris P. v. Aarden, 's Gravenhage. Geteekend met «bevende hand Romboudt Verhulst)», en dat: «op 27 Nov. 1685 de Heer Adriaen Rosa een obligatie van 3000,—,— gulden «transporteert aan Monsieur Rombout Verhulst, marber-beelthouwer te 's Gra«venhage (Arch. Not. H. T. v. Coesfelt, 's Gravenhage).» \ oorts betaalde hij in 1680 fl. 24,— voor het jaarlijks consumeren van iV2 oxhoofd wijn (Cohier belasting op het wijnverbruik. Haagsch Gemeente-archief) en voldeed hij zes gulden voor het gebruik van koflij en thee. Hiermede werd zijn vermogen op meer dan fl. 4000,— en minder dan fl. 10.000,— geschat. (Register coffy en theegeit). Ook is gebleken, dat Verhulst eenigen grond bij Mechelen bezat. Bij acte, den 22™ Augustus 1689 voor den notaris H. T. v. Coesfelt te 's Gravenhage verleden, machtigt «Monsieur Rombout Verhulst, constigh steenebeelthouwer alhier in den Hage, Sr. Pieter Verhulst, notaris, woonende tot Mechelen», om aldaar al zijne zaken waar te nemen, zijne bezittingen in Brabandt te administreeren enz. enz. (met bevende hand geteekend Romboudt Verhulst). Dat \ erhulst ook somtijds bereid was voor anderen op te treden volgt uit eene acte dd" 6 November 1692, in het notarieel archief J. Slyck te Amsterdam, waarbij een «coopman» aldaar «den beeldhouwer Rombout Verhulst in den Haag» machtigt geld te ontvangen voor geleverd loot «aen zijne Kon. Maj. van Groot Brittanje aen 't Kon. gebouw op 't Loo.» Hetzij dat zijn nichtje Maria \ erkest reeds gestorven was, misschien ook om andere redenen, zeker is, dat Verhulst den 27en December 1692 op nieuw een testament maakte. Daarmede legateerde hij o. a. aan «Johan van der Heijden, Mr. beelthouwer alle sijne kleyne kleij en pleisterbeelden van epitafia»; aan den Raatsheer Gooi «het geboetseerde portrait van wijlen d'Heer Admirael de Ruijter, \an potaarde geformeert.» Als universeel erfgenaam benoemde hij, Anthony l) Gedeeltelijk waren deze reeds gepubliceerd in Obreens-archief. s-Gravenhage. Verzameling v. Jhr. Mr. ViCTOR de STUERS Phototypie L. van Leer & Co., Amsterdam. Borstbeeld in gebakken aarde. Mathysz., sijn Neve tot Mechelen.» Executeurs waren «d'Heeren Willem Dou- £ LtLJinÏn Schijnen den beeldhouwer later niet geheel bevredigd te Ook deze Desem** 6 i Verhulst «gesont van ! ui urant Men 3en luni 1697 maakte de 73-jarige v ernu » SI',, Tenderde male een testament (Arch. Not. H. F. v. Coesfelt, den HaagV K eenige legaten aan de dochter van zijnen overleden broeder Anthony Verhulst vermeld te hebben, vermaakte hij «aen den Hoog Ed. Heer van Dj-orrde het geboutseerde portrait van Comnck William, en at van ^ Sweers. Aen de Heer Doctor_ van W- « ~ ^ctor Heivetius rirtdetrmetTn napie in de' hant.» Anne^van GellekomJ), zijn «gewesen dienstmaecht» ontving ft2500. ^ a c boutseerde beelden «„der niet ^^ ïan Tilburch, en epitafiums.» (^) , , upprpn pieter van zorgen) Verder werden als universeele erfgenamen benoemd de He Bcaumont en Richard van der Kun, kooplieden in den Haag. Vellst onderteekende met groote bevende letters «Rombout Verhulst». Het volgende jaar was dat van Verhulst's dood. " de maand November .6,8 stierf hij in den Haag, waar h, m de Groote , i. begraven werd. Slechts twee aanteekemngen van 27 Novem de Doodenregisters der Haagsche Groote kerk, geven aanwijzing daaromtrent. De eerste aanteekening betreft het luiden van de doodsklok: «4 poose (geluid) over d'heer Rombout Verhulst fl > en de tweede voegt eraan toe: «een graf geopent voor d'Heer Romb. Verhulst fl , . 1) Welwillend medegedeeld door dr. A. Bredius. te ziin Den 16en Sep- > Anneto- - — r rrvrr. - — tember 1699 wordt voor den notaris " ' ^ erff en en executeurs van den testamente .Messieurs Pieter van lleaumont en Rn. ar tan ' marmerbeelthonwer, gewoont hebbende „„ wWen ,H = - -71,; v„ omda, * beweerde da, :ri:~—- d- a —• 3) Obreens-archief. II. Niet teruggevonden werken van Verhulst. etsen door hem,' zijnde1 bas-reliefs rnpl kindertjes naar P. Verhulst '). De Heer van der Keilen beschrijft in zijn «Le Pemtre graveur hollandais et flamand» (tome I. p. 36) een dezer etsen alsvolgt: «\ ers la gauche un enfant, vu par derrière soulevant une guirlande de «fruits et de feuillage qui lui passé sur lepaule gauche au milieu de la planche. «Un autre enfant vu de lace 1'aide a soulever la guirlande. Plus vers la «droite deux enfants tiennent une grande corne d'abondance, dont une partie «se déverse sur le devant de la planche. Derrière ceux-ci, un enfant tenant «un casque, avec un autre placé a gauche, dont le visage est vu de profil. l Abusievelijk schrijft Kramm I\ Verhulst; op de ets staat R. Verhulst. De Heer v. d. Keilen zegt omtrent het aantal: Kramm parle de 2 estampes de Stockade représentant des bas-reliefs qui devraient se trouver au cabinet d'estampes de Leyde. Nous croyons qu'il s'est trompc car celle que nous décrivons ici est la seule qui s'y trouve. Phototypie L. van Leer & Co.. Amsterdam Karei II van Engeland. Borstbeeld in marmer. «Tout-a-fait vers la droite, un gan;on voulant empêcher une jeune fille «aux cheveux tressés de passer par une porte. «Au bas a gauche R. Verhulst in. Vers la droite Stocade fl. «Largeur 370 millimétres. Hauteur 195 a 197 millimétres.» Ik heb het origineel naar hetwelk Stokade geëtst heeft nergens kunnen ontdekken en het is mij dus niet bekend of dit bas-relief nog heden bestaat. Te oordeelen naar het zijdeachtig, vlokkig hoofdhaar en vooral naar de wijze waarop de kindertjes gevormd zijn, d. w. z. wat zwaar en tegelijk wat week gemodelleerd, komt het mij voor als toonden deze kleine geniussen meer overeenkomst met die van de tombe van den admiraal Tromp, dan met die der in latere jaren ontstane monumenten. De laatsten zijn beter gemodelleerd dan die op de ets. Daarenboven komt het motief van bloemen, schelpen en vruchten als versiering veelvuldiger voor gedurende den tijd van Verhulst's werkzaamheid te Amsterdam en te Leiden. Om alle deze redenen acht ik het waarschijnlijk, dat dit bas-relief uitgevoerd werd in den tijd tusschen 1650 en 1660 ongeveer. Daar Stokade zelt in 1669 overleed is tenminste een uiterste datum voor de voltooing van Verhulst's werk bekend. Een tweede, slechts door eene i8c eeuwsche gravure bekende arbeid van Verhulst, is het ontwerp eener graftombe voor Hugo de Groot. Eenigen tijd na den dood van Grotius, (hij stier! in 1645 Rostock, vanwaar zijn stoffelijk overschot naar Holland werd overgebracht om den 3en October 1645 in het koor der Nieuwe te Delft te worden bijgezet) hadden meerdere zijner vereerders het plan opgevat, hem een grafteeken op te richten, en Caspar Brandt !), die het leven van Hugo de Groot beschreef, deelt o. a. mede in welken vorm de stedelijke overheid op een in verband hiermede tot haar gericht verzoek den 2ien Juli 1663 toestemmend beschikte. «De Heeren Burgemeesteren en Regeerders der stadt Delft hebben, op 't «verzoek van den Heer en Mr. Pieter de Groot, pensionaris der Stadt «Amsterdam, zoo voor hem zeiven als van wegen zijn Zuster Vrouwe «Cornelia de Groot aan haar Achtbaarheden gedaan, naar ingenomen advys «en bericht van de Heeren Kerkmeesteren binnen de voorgeschreve stadt, 1) Hrandt (Casper). Historie van het leven de.s Heeren Huig de Groot. Dordrecht en Amsterdam. MDCCXXXII, p. 416. «geconsenteert en toegestaan, gelijk haare Achtbaarheden consenteren en «toestaan mitsdezen, dat de gemelde Heer de Groot zal mogen doen op«rechten in het choor van de Nieuwe Kerk alhier, op de graven daar de «Heer Hugo de Groot haarlieder Vader zal. ged. begraaven is, een tombe, «met de ornamenten daar toe behoorende, ter eere en gedachtenis van den «gem. haar Heer \ader; mits dat alvoorens van de inscriptie, daar op te «doen stellen, communicatie aan de Heeren Burgermeesteren gegeven, en «dezeher approbatie daar op erlangt zal moeten worden.» Gedaan bij alle de Heeren, den 2ien Juli 1663. A. van der Dussen. Ten gevolge hiervan werd «een ontwerp getekent en in aarde geboetzeert «door den vermaarden konstenaar en beelthouwer Rombout Verhulst, van «wien ook sedert ontworpen en getekent wierd de praaltombe ter gedach«tenis van den Heere Michiel de Ruyter, Hartog, Ridder etc.; L.Admiraal«Generaal van Hollandt en West-Vrieslandt, waarmede het koor der Nieuwe «Kerke te Amsterdam is verheerlijkt.» Tot eene uitvoering van het monument zelt kwam het echter nimmer en Verhulst's ontwerp is thans nog slechts bekend door eene koper-gravure van J. C. Philips, «volgens de schets daarvan in 't groot gemaakt door den beelthouwer R. Verhulst» '). Een juist denkbeeld van het door Verhulst gedachte monument vermag deze gravure niet te geven. Zij is daartoe veel te oppervlakkig en niet waarschijnlijk is het, dat \ erhulst, in denzelfden tijd als waarin hij werken schiep als de tombe te Katwijk-Binnen (1663) en te Midwolde (1664), eene zoo weinig nauwkeurige schets maakte voor een zoo verwarde en onrustige compositie 2). Wat de opbouw van het monument betreft, zoo sluit het zich aan bij het altaar-type van vroegere graftomben, (zoo b. v. bij de Tombe voor Tromp l) Deze gravure komt voor in de „Inleiding tot het ceremonieel en de plechtigheden der Begraavenissen", door Cornelis van Alkemade en bij Brandt op. cit. ^an het m aarde geboetseerde ontwerp kon ik geen spoor vinden. .) A\ aai s^hijnlijk is de groep van geniussen evenals de daarboven wegvliegende ,Faam" als bas-relief bedoeld. In dat geval zouden zij bij uitvoering minder naar voren treden tegenover het liggende beeld, hetwelk meer het zwaartepunt in de compositie zou vormon. Burgpoort. Juno. en bij die van Pieter de Keyzer voor Piet Hein). Wel een bewijs, dat ook in die jaren het classicisme nog eenigen invloed op Verhulst uitoefende. Waarschijnlijk heelt Verhulst niet uitsluitend in marmer gebeeldhouwd. Dit zou kunnen worden afgeleid uit eene vermelding in den catalogus der Rariteiten van P. Locquet (Amsterdam, Sept. 1783), waarin onder n°. 81—83 voorkomt: Nu. 81. Een groep beelden, zijnde Hercules met zijn knods, den beruchten roover Cacus verslaande; h. 10 dm. (gekocht door Hope voor fl 105,—). N°. 82. Een ovaal medaljon, zijnde de beeldnis van David Vlugh, Schout bij Nacht van Holland; h. 5, br. 3V2 dm. N°. 83. Een idem, idem, Jacob Baron van Wassenaar Obdam, Admiraal van Holland en West-Friesland; h. 2V2, br. 2 dm. Het is mij niet bekend waar deze beeldjes zich thans bevinden. In den inventaris van goederen opgemaakt na Rembrandt's finantieele débacle in het jaar 1656 komt o. a. voor: «een verguit ledekantie, gemodelt van Verhulst» (zie Immerzeel, Lofrede op Rembrandt). Waar alle verdere gegevens hieromtrent ontbreken, kan niet met zekerheid worden gezegd of met dezen «Verhulst» den beeld-houwer Rombout Verhulst is bedoeld, hoewel veel voor de waarschijnlijkheid daarvan pleiten kan. Welk «ledekantie» aangewezen wordt is evenmin duidelijk '). In het jaar 1687 bezocht de Zweedsche architekt Nicodemus Tessin d. j. -) 1) De Heer E. Michel vermeldt de aanteekening in den inventaris op p. 225 van zijn bekend werk over Rembrandt, en wel in verband met de beschrijving van het bed, hetwelk voorkomt op de schilderij der Danaë in de Ermitage te St. Petersburg en dat ook op andere werken van den meester, o. a. bij Bde(n) dood van Maria", (Bartsch 99) geëtst in 1639, is te zien. Dat dit bed echter niet door onzen Rombout Verhulst ,gemodelt" kan zijn volgt uit de jeugdige leeftijd, die hij in 1636, het jaar waarin Rembrandt de Danaë schilderde, pas had bereikt. Zie ook C. Vosmaer: „Rembiandt sa vie et ses oeuvres". 1877, pag. 438 en pag. 435 noot. Het in den inventaris vermeldde, was eene teekening, welke in een Van Rembrandt's „kunstboecken" (portefeuilles) aangetroffen werd. 2) Zijn vader, eveneens Nic. Tessin genaamd, is waarschijnlijk dezelfde, die ook in Nederland gestudeerd heeft, en wiens stiefzoon Abraham Winnantz-Svansköld, die onder Karei IX tot hofarchitect benoemd werd ook uit Nederland afkomstig was. In het Leidsche Studenten-register is een „Nicodemus Tessihn Stralsundapomeranus" in September 1647 ingeschreven. Waarschijnlijk is dit de vader Nic. Tessin Sr., de oudste der twee architecten van dien naam, die 7 Dec. 1615 te Straalsund geboren was en die in zijn latere werken veelvuldig Nederlandsche en Vlaamsche motieven toepaste. (Zie „De Betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden etc. door E. Wrangel. Holl. vertaling door Mevr. Beets—Damsté. Leiden 1901. E. J. Brill, p. 37 en het art. van Dr. Upmark. II ons land, en indien zijn toen gemaakte reisaanteekeningen juist zijn, heeft Verhulst voor het «landgoed van den Heer Fagel» ongeveer 22 marmeren beelden gemaakt. Tessin vermeldt dit a. v. «Verhulst passiret hier vor der beste Bildhauer, er hat beij 22 marmorne Statuen gemacht vor herr Fagels Garten, er sagte dass eine solche Statue müste 2000 Gülden bezahlet werden, so 800 Rdhle seyndt; er ïst in Italien nicht gewesen, seine arbeit ist gantz schlecht, wie seine Epitafien von Reuter in Amsterdam undt von Tromp in Delft genugsam aussweissen. Er sagte dass wie Mr. Meilick wahre nach Schweden gegangen, hatte er beij ihme 2 jahr vor knecht gewerckt. Er hat auch ein Hauffen werck an Amsterdams Rathaus gemacht» '). (Zie art. van Dr. Gustaf Lpmark. Oud-Holland, i8e jaarg., 2e/3e afl.). Hoe zagen deze 22 marmeren beelden er uit, en wat stelden zij voor? Met zekerheid is mij hierover niets bekend geworden. Misschien echter behoorden de «vier stuks marmeren zeer fraaye tuin-beelden door R. Verhuist», die in den veilings-catalogus der verzameling J. Kleynenbergh voorkomen tot deze serie. (\ eihng van 19 Juli 1841, gehouden in het huis van den overledenen te Leiden, Rapenburg, Wijk IV, n°. 655) 2). Eindelijk heeft volgens v. Someren (Cat. van portretten) Verhulst een portret van Hans Verkest gemaakt. De ets hiernaar wordt a. v. beschreven: Hans \ erkest: te halver lijve, rechts, geharnast met bandelier en kleinen platten kraag, en komando-staf in de rechter hand. Met 6 regelig vers van J. Vos. Naar Romb. \ erhulst (door P. de Jode?). Met adres F. v. d. Wyngaerde. 40. Het is mij niet bekend of dit borstbeeld nog bestaat of waar het zich bevindt. Ten einde de lijst van de werken van Verhulst, welke verloren gingen, zoo volledig mogelijk te maken, herinner ik nog aan het ontwerp voor de tombe van den admiraal Van Wassenaar, reeds vroeger vermeld, en aan de twee kinderfiguurtjes, welke Verhulst in zijn testament van 3 Juni noemt. 1 Zijn oordeel over Verhulst is te begrijpen, wanneer men bedenkt dat Tessin vooral oog schijnt tc ht_bbi_n \00! Ital. Renaissance en Classicisme, maar zich weinig tot meer realistische kunst voelde aangetrokken. Nauwkeurig vermeldt hij al wat hij van Raffael, Titiaan, ook van Rubens en Van Dijck zag; daarentegen spreekt hij nergens van Rembrandt, Frans Hals of van de Holl. kleinmeesters. 2) Misschien ook behoorde het hieronder te noemen beeld der godin Juno tot deze serie. Prins Willem I. Borstbeeld in marmer. Prins Maurits. Borstbeeld in marmer. III. Aan Verhulst toe te schrijven werken. an thans nog bestaande I7e eeuwsche beeldhouw-werken zijn eenige aan Verhulst zelf toe te schrijven, ofwel te beschouwen als onder zijnen persoonlijken invloed ontstaan, of eindelijk slechts als uit zijn atelier afkomstig aan te zien. In hoever het persoonlijk aandeel van den meester aanzienlijk of gering in die werken is geweest, is alleen bij benadering te gissen. Als hoogst waarschijnlijk van den meester zelf afkomstig, beschouw ik de buste in gebakken aarde, welke Jhr. Mr. Victor de Steurs te 's Gravenhage bezit. Deze buste is het portret van een onbekend mannelijk persoon, oud ongeveer 40 jaren. Het hoofd is recht naar voren gericht, terwijl de blik der oogen eenigszins naar links gaat. Zware haarlokken vallen, op de voor Verhulst karakteristieke wijze, over de schouders, die ook verder door eene draperie bedekt zijn. Op het hooge voorhoofd is de haarscheiding zichtbaar en komen de bekende zijde-achtige haarvlokjes voor. Ook de oogen, met hunne zware oogleden, zijn geheel in Verhulst's manier. \ oor zoover aangegeven is, bestaat het costuum uit een wijd, dun overkleed met vlakke, lange bef. Hieruit kan niet met zekerheid afgeleid worden, welke de maatschappelijke werkkring van den afgebeelde was. Ik aarzel niet, deze met groote zorg gevormde buste, hoewel zij ongeteekend bleef, als een werk van Verhulst zelf te beschouwen en ik meen als den tijd van haar ontstaan de jaren tusschen 1663 en 1672 te moeten aanwijzen. Als waarschijnlijk ook van Verhulst zelf is hier te noemen de wit-marmeren buste van Karei II van England, die nu deel uit maakt van de verzameling beeldhouwerken in het Rijks-museum te Amsterdam. Zij draagt geen naamteekening en hare herkomst is onbekend. Eenigen tijd heb ik getwijfeld of deze buste aan Rombout Verhulst toegeschreven kon worden, want hoewel er zeker goede eigenschappen in zijn waar te nemen, komt het mij voor als zocht men er tevergeefs dat soepele, bijna weeke in het modelé van het vleesch. Ook vond ik in de haarlokken niet terug dat volle, sierlijk los-golvende, hetwelk \ erhulst juist zoo eigenaardig wist aan te brengen. Maar waar eenerzijds geen overtuigende redenen aan een toeschrijven dezer buste aan Rombout \ erhulst in den weg staan en van den anderen kant de buste wel van Hollandschen oorsprong schijnt te zijn en onder de beeldhouwers van het derde kwart der 17e eeuw geen voorkomt, die met meer waarschijnlijkheid als schepper van dit werk zou kunnen worden aangezien, geloof ik, dat het juist is, deze buste in samenhang met de vorigen hier te vermelden. Karei II, geboren in het jaar 1630 stierf in 1685. Bij den dood van Karei I, in 1649 was hij naar Holland gevlucht. De buste stelt hem voor op ongeveer 30-jarigen leeftijd, gekleed in borstkuras; vooral het metaal hiervan is door het marmer goed weer gegeven. Het hoofd is even naar links gewend. Om de hals hangt aan een keten, het medaillon der Orde van de Kouseband. Veel minder belangrijk is het beeld der godin Juno, in hardsteen gehouwen en tegenwoordig in den tuin van het Rijks-museum te Amsterdam opgesteld. Zeer waarschijnlijk is het oorspronkelijk bestemd geweest voor eenen in i7en eeUw- schen stijl aangelegden tuin, waar het op eenigen afstand bezien moest worden. De uitvoering van het beeld, hetwelk geteekend is «Verhulst fecit» wijst weinig sterksprekende eigenschappen van onzen beeldhouwer aan; maar afdoende redenen om deelname van Rombout Verhulst in de wording ervan te ontkennen, zie ik niet M. l) In de wijze waarop de draperie in golvende plooien is gelegd, in de houding der als met bedoeling vooruitkomende, goed gevulde handen, en vooral in het soepele zachte modelé van borst en armen is R. Verhulst's manier het duidelijkst te herkennen. Stadhouder Frederik Hendrik. Borstbeeld in marmer. Stadhouder Willem II. Borstbeeld in marmer. Gekleed als de antieke beelden is de godin staande voorgesteld. De hals en het bovendeel der borst zijn ontbloot. Met de linkerhand houdt zij de slippen van haar kleed voor het lichaam samen, terwijl zij zich in eenen kleinen spiegel beziet. De punten der voeten, als die der antieken geschoeid, komen van onder de neerhangende draperie te voorschijn. Een pauw, die gewoonlijk Juno vergezelt, ontbreekt ook hier niet en staat aan de linker zijde op een slip van het kleed. Daar het beeld in den loop der tijden hier en daar geleden had, werden sommige deelen hersteld, zooals de neus, eenige vingertoppen en gedeelten der draperie. Algemeen worden de serie borstbeelden van wit marmer in het Mauritshuis, voorstellende de stadhouders Frederik Hendrik, Willem II, Willem III en Maria van Engeland, echtgenoote van den laatsten !) en ook de twee daarbij aansluitende busten van Prins Willem I en van Prins Maurits op het Koninklijk Paleis te Soestdijk als van de hand van Verhulst beschouwd. De herkomst van geen dezer busten is met zekerheid aan te geven en de attributie steunt dan ook in hoofdzaak op het inschrift R. V. H. 1683, fc., dat in de socle van ieder borstbeeld gegrift is. Hoewel ik de mogelijke juistheid hiervan niet wil ontkennen, kan ik niet nalaten te bemerken, dat indien de bovengenoemde beginletters niet aanwezig waren, twijfel omtrent den beeldhouwer alleszins gerechtvaardigd zou zijn. De borstbeelden schijnen mij toe zeer oppervlakkig werk te zijn, dat nauwelijks des meesters hand erkennen doet. Waar reeds herhaaldelijk op de waarschijnlijkheid gewezen werd, dat Verhulst in zijnen laatsten tijd een steeds grooter wordend deel der werkzaamheden aan zijne leerlingen of mede-arbeiders overliet, vermeld ik ook deze serie als zijnde vermoedelijk ontstaan onder Rombout Verhulst's leiding en mogelijk uit zijn atelier afkomstig. Maar zeker zijn zij niet als voorbeelden van Verhulst's talent te beschouwen. Eindelijk wil ik nog wijzen op een klein grafteeken op de begraafplaats Eik en Duinen bij den Haag. Het bevindt zich aldaar op het vroegere algemeenkinder-graf en stelt voor een alleen staand gevleugeld kindje met naar rechts 1) Zie de „Catalogue raisonné du Mauritshuis, 1895." N<» 364(8), 365(9), 366(10) en 367(11). gewend hoofd '). Het rust in hoofdzaak op het linker beentje, terwijl de voet van het rechter op een doodshoofd steunt. Met beide handen houdt het eenen bol-spiegel en eenen doek, die over de linker arm naar achteren tegen het linker beentje wegvalt. Het beeldje is van wit marmer en op eenen afgehouwen boomstronk, bij het linker been VHVLST geteekend *). De samenstelling vertoont veel overeenkomst met die der kleine kinderfiguurtjes, door Rombout \ erhulst zoo herhaaldelijk bij zijn grafmonumenten geplaatst en ook de afwerking komt met Verhulst's behandeling overeen. Regen en wind deden reeds veel van de fijnheid ervan verloren gaan. \ oor zoover de thans bekende gegevens dit toelaten, heb ik getracht Verhulst, zoowel den beeldhouwer als den maatschappelijken mensch, geleidelijk in zijne ontwikkeling te volgen. Alvorens te vermelden hetgeen mij van zijne leerlingen bekend is, wil ik nog eens kortelijk de indrukken samenvatten, die zijne werken geven. Nemen wij daartoe allereerst de werken uit zijn vroegste periode. 1 oen \ erhulst zich in de Noordelijke Nederlanden vestigde, deden verschillende omstandigheden hem weldra deelnemen aan de inwendige versiering van het stadhuis te Amsterdam. Als bestuurder der werkzaamheden vond hij daar den eenige jaren ouderen Artus Quellinus 3), den leider en voorganger van een aantal vreemde, vooral uit Vlaanderen gekomen kunstenaars, die evenals Quellinus zeil, voorstanders waren der quasi-klassieke kunstrichting. Welke plaats neemt nu Verhulst onder hen in? Wij hebben gezien, dat zijn werk gekenmerkt werd door eene ongedwongenheid in de samenstelling, welke maakte, dat zijne kunstproducten, niettegenstaande 1) Jhr. Mr. \. E. L. de Steurs vestigde mijne aandacht op dit grafteeken. 2) Eene dergelijke naamteekening alleen kan niet het recht geven een werk als van R. Verhulst aan te zien. Den 28«n jan. 1641 maakt „Christiaan Jansz. van Hulst, beelthouwer' zijn testament voor den notaris C. Coeckebacker te Delft en den I7en December 1649 maakt „Christiaan van der Hulst, mr. Steenhouwer", zijn testament voor notaris Nic. Vrijenbergh te Delft. Hij teekent Christiaan van Hulst. (Medegedeeld door Dr. A. Bredius). 3) In hoe\cr ook Verhulst door toedoen van Quellinus in deze gewesten kwam, is mij niet mogelijk geweest vast te stellen. Maria van Engeland. Borstbeeld in marmer. Stadhouder-koning Willem III. Borstbeeld in marmer. hunne klassieke motieven, toch een meer naturalistisch gezinden persoon als den schepper daarvan aanwees. En deze eigenschap komt gaandeweg sterker uit. Merkbaar bij de graftombe voor den admiraal Tromp (eveneens volgens teekeningen van eenen klassiek gevormden architekt, Jacob van Kampen, opgebouwd) treedt zij reeds duidelijk naar voren bij de buste van 1656 te Utrecht. Wel heeft ook Quellinus meerdere busten ontworpen van bijna gelijke samenstelling en vindt men in de Utrechtsche buste wederom de draperie «a 1'antique», maar hoe weinig geïdealiseerd is thans reeds de uitdrukking van het gelaat. En dat zal ook later zoo blijven. Geheel los van den kunstsmaak der iyde eeuw heeft Verhulst zich niet gemaakt. Een revolutionair is hij nimmer geworden, maar blijvende in de tijdens zijn leven heerschende opvattingen heeft hij er zich op toegelegd de af te beelden personen en voorwerpen weer te geven zooals hij ze zag, niet zooals men ze zich gaarne dacht. En dit komt mij voor kenmerkend voor den meester te zijn. Gedurende de Leidsche periode valt hetzelfde op te merken; steeds duidelijker wordt het, dat eene naturalistische opvatting de grondslag van zijne kunst vormt en wat zijne werken uit dien tijd verschillen doet van die uit vroegere jaren is niet eene andere richting maar slechts een meer volkomen beheerschen der moeilijkheden van compositie en uitvoering. Dan maakt hij het kleine basrelief in de Mandenmakers-steeg, een der zeer goede decoratieve werken, welke de plastiek van vroeger tijden in ons land heeft voortgebracht. Maar zijne hoogste ontwikkeling bereikte Verhulst eenige jaren later, en hoe goed ook, het kleine bas-relief van de Leidsche Waag is slechts een voorbode van den tijd waarin \erhulst, zijne gedachten en techniek volkomen meester, vrij zijn talenten zal kunnen ontwikkelen. In dien tijd ontstaat het liggend beeld in het praalgraf te Katwijk-Binnen. Hierboven heb ik reeds uitvoerig deze tombe besproken en ik wil daarom niet nogmaals de onderdeelen ervan nagaan. Maar ik kan niet nalaten bij herhaling te wijzen op het meesterlijke in het beeld van Willem van Lyere. Evenals in het oeuvre van eiken kunstenaar, zijn er in dat van Verhulst werken, die ten einde ook door het nageslacht begrepen en bewonderd te kunnen worden, in het verband van hunnen tijd beschouwd moeten worden. Een enkel maal echter komt het voor, dat werken ontstaan, die, los van bijbeschouwingen, voor alle tijden gelden en altijd weer gelijke waardeering zullen vinden. Onder dezulke meen ik, dat dit beeld geteld mag worden. De volkomen rust, de bewuste overgave aan het lot, die uit het gelaat van den pas ontslapene spreken, zoowel als de meesterlijke techniek waarmede het marmer werd behandeld, kunnen niemand ongevoelig laten, die eenigszins toegankelijk is voor schoonheid van plastiek. En naast dit beeld herinner ik aan andere zeer goede scheppingen uit den bloeitijd: de vrouwenbuste in gebakken aarde in het Nederl. Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam, het beeld van Karei Hieronymus van Innende Knyphuisen te Midwolde, de marmeren buste van Jacob van Reigersberg, het liggende beeld te Stavenisse, het grafteeken te Aagtekerken, het beeld van Willem van Gendt in de Domkerk te Utrecht! Grafmonumenten nemen in Verhulst's oeuvre eene zeer belangrijke plaats in. Zoowel van particulieren als van de Staten-Generaal en van andere colleges ontv ing hij daarvoor de opdrachten en dit bewijst wel hoezeer algemeene waardeering hem tijdens zijn leven ten deel viel. Men heeft kunnen bemerken, dat Verhulst in de opbouw zijner monumenten weinig afweek van zijn voorgangers of tijdgenooten. Zooals reeds in kiem op de oudere gebeeldhouwde grafsteenen te zien is, en zooals ook zijn onmiddelijke voorganger Hendrik de Keyzer dit gedaan had, gaf Verhulst de voornaamste plaats in zijne compositie aan de tombe, waarop de gisant ruste. Deze \ ormde het middelpunt van zijn ontwerp en daar omheen werden dan eene rijk getooide inschrift-tafel, engelgroepen, wapenborden en attributen ter versiering aangebracht. W anneer dus Verhulst geene bepaald nieuwe elementen in de samenstelling zijntr werken toepast, zoo is hetgeen zijn werken toch van die zijner voorgangers doet verschillen, eene meerdere losheid in de compositie en het veelvuldiger en vrijer rangschikken van de onderdeelen. Zijn samenstellingen zijn rijker, meer ge\uld dan die zijner voorgangers en wel gaat Verhulst daarin met het karakter \an zijnen tijd mede. Het meer ernstige, eenvoudige, maar strenge streven uit de eerste helft dier zeventiende eeuw voldeed niet meer; op den roemvollen tijd \an inspanning moest een gevaarvol tijdperk van verslapping volgen: minder moeite bij grooter luister werd verlangd. Het weergeven van het naakt menschelijk lichaam trok Verhuist aan. Dit blijkt niet slechts uit de overvloedige wijze waarop hij de kleine kinderfiguurtjes in zijn Gevleugeld kinderbeeldje. compositie inlaschte, maar ook daaruit, dat hij bij zijne groote figuren, zelfs wanneer deze in vol harnas gekleed waren, de handen en het hoofd bijna zonder uitzondering ontbloot liet. En wanneer gezegd moet worden, dat de beeldhouwer niet slechts meestal zeer goed, maar dikwijls ook meesterlijk slaagde in die afbeelding, zoo is het even waar, dat zijne voorliefde veelal nadeelig op de compositie werkte en oorzaak werd van overlading en van dwang in de houding van het lichaam. Eenmaal de vijftig jaren te boven, was Verhulst niet meer in staat éven krachtig als vóór dien te arbeiden. Chronologisch gerangschikt geeft de waarde van zijn werk niet het beeld van eene steeds stijgende lijn: de scheppingen zijner laatste twintig jaren wijzen op een tijd van achteruitgang. Het aandeel van leerlingen en medewerkers blijkt in de uitvoering zijner monumenten steeds grooter te worden; steeds zwakker spreekt het persoonlijke daaruit. Maar één kenmerk toch blijft, ook bij den ouden beeldhouwer. In de afbeelding der personen blijft Verhulst naturalist en zijne busten van Van Gendt en van de Ruyter bewijzen hoe hierin zijne overtuiging allerminst zwakker was geworden. Het zijn veelal de werken uit den laatsten tijd, welke het meest bekend werden; maar het komt mij voor, dat tot eene goede beoordeeling van het talent van Verhulst niet alleen deze in aanmerking mogen komen. Ik geloof niet, dat reeds nu met juistheid een volledig overzicht van de Hollandsche beeldhouw-kunst gegeven kan worden. Nog te weinig werken zijn ons bekend en zelfs die, welke wij kennen, zijn niet voldoende gerangschikt en staan te zeer alleen '). Maar wat de 2de helft der i7de eeuw betreft, meen ik toch wel te kunnen zeggen, dat, waar Quellinus veelal beschouwd wordt als bij uitstek de man te zijn geweest, die het academische in de beeldhouwkunst vertegenwoordigde, aan Verhulst de eer toe komt beschouwd te worden als de vertegenwoordiger der naturalistische richting. Het is door zijn naturalisme, dat Verhulst zich bij onzen grooten vaderlandschen beeldhouwer, bij Hendrik de Keyzer, aansluit. Daarom ook maakt 1) Wie kan b. v. het werk van eenen Hendrik de Keyzer reeds overzien? En is dat van Quellinus, wiens naam thans wel het meest genoemd wordt, beter bekend? Ook aan de 16® eeuwsche meesters kunnen wij, op enkele uitzonderingen na, nauwelijks eenige werken met zekerheid toeschrijven. 12 Verhulst, meer nog dan Quellinus, dien zijn tijdgenooten den Phidias van het Noorden noemden, aanspraak op onze waardeering. ') li In den catalogus van Sam. van Hulst te 's Gravenhage. 1737, komt onder N». 43 voor: het portret van Rombout Verhulst door H. v. d. Helst geschilderd. (Nagler geeft Bart. van der Hulst.) Voor zoover ik weet is dit portret thans niet meer bekend. Verhulst's Leerlingen. lechts weinig is omtrent de leerlingen van Verhulst te vermelden. ') Hetgeen ik over hen verzamelen kon, laat ik hier kort volgen. Meerdere beeldhouwers zijn als leerling in Verhulst's atelier werkzaam geweest, maar geen van hen heeft den meester geëvenaard. Behalve Jan Blommendael, die waarschijnlijk de meest begaafde onder hen is geweest, kunnen genoemd worden: Nicolaes Millich, Martinus de Meester, Thomas Sacx en Nicolaas Sonag. Jan Blommendael, ongeveer in het midden der iyde eeuw te 's Gravenhage (of te Breda) geboren, werd den 9en Maart 1675 in de registers van het schildersgilde te 's Gravenhage ingeschreven. In 1695 was hij assistent der Academie en in 1699 hoofdman. Zijn sterfjaar is niet bekend. Van zijne werken kent men: 1. Het kleine beeld, ten voeten uit, van den Stadhouder-Koning Willem III. Het bevindt zich in het Mauritshuis te 's Gravenhage en is in wit marmer 1) Het belangrijkste werd reeds door Dr. A. Bredius in den Catalogus van het Mauritshuis 1895 aangeteekend. gehouwen. (Hoogte 79 c.m., het hoofd 11 c.m. Catal. 1895, N°. 360 (1). Op het voetstuk is deze statuette geteekend: J. Blommendael F. Anno 1676. Blommendael toont zich een bekwaam beeldbouwer, bij wien Verhulst's invloed zich in het modelé doet gevoelen. (Een afgietsel bevindt zich o. a. in het Rijks-Museum te Amsterdam). 2. De w it-marmeren portret-buste van denzelfden eveneens in het Mauritshuis bewaard. (Hoog 80 c.m., natuurlijke grootte) Cat. 1895, N°. 361 (2). Zij is geteekend: J. Blommendael F. 1699 Hagae comitis. 3. Het praalgraf van wit en zwart marmer ter eere van den in 1690 gesneuvelden admiraal Jan van Brakel, in de St. Laurenskerk te Rotterdam. 4. Een wapenschild met het wapen van Willem III te Princenland bij Breda en van 1693 dagteekenend. Waarschijnlijk is Jan Blommendael dezelfde als de door Ter westen genoemde Nicolaes Blommendael. Leerlingen van hem zouden geweest zijn: Lourens van Leeuwen, Dirck en Hendrick Gipson, Hendrik Nootemans, Fabiaen van Kessel, Anthony Boogmaker (ongeveer 1681) Philips Cornelis Sweys (1684) e. a. Nicolaes Millich. \ olgens de aanteekeningen van Tessin zou Nicolaes Millich te Antwerpen geboren, ook een leerling van Verhulst geweest zijn. Na eenigen tijd bij Verhulst werkzaam geweest te zijn, vertrok hij in Augustus 1669 op aanbeveling van den zweedschen resident Silfvercrona naar Zweden, waar hij tot 1676 vertoefde en beeldbouwer des konings werd. In hetzelfde jaar keerde hij naar Antwerpen terug, waarop hij anno 1683 opnieuw naar Zweden is vertrokken. Toen bleef hij er tot 1687 en schreef den 8 Juni voor het laatst aldaar een kwitantie voor ontvangen loon. Millich was gedurende dezen tijd werkzaam aan het kasteel te Drottningholm. Voor het trappengebouw aldaar beitelde hij gedeeltelijk in Zweden °en te Antwerpen meerdere busten van Gothen-koningen en de marmeren beeldenserie van Apollo, Pallas en 9 muzen. Verder kunnen van hem vermeld worden de busten van koning Karei X (Karel-Gustaaf), van diens echtgenoote Hedwig Eleonora en van hun beider zoon, den lateren koning Karei XI. Waarschijnlijk zijn ook van hem de beelden van Magnus Gabriel de la Gardie en van diens vrouw Maria Euphrosyna, de zuster van Karei X. Voor den rijksraad Erik Flemming (gest. 1679) ontwierp en voltooide hij het wit-en-zwart- marmeren praalgraf in de kerk te Sorunda in Södertörn, waarin gezien worden de borstbeelden van den overledene en van zijn twee echtgenooten, van zes engelenfiguurtjes en twee allegorische beelden, het Geloof en de Gerechtigheid. Deze tombe is geteekend: Invent. et fecit Nicol. Millich. S. R. M. sculptor. (Afgebeeld bij G. Upmarck. Architektur der Renaissance in Schweden). Door zijn werken schijnt Millich te bewijzen meer een knap en goed geschoold beeldhouwer dan een rijk begaafd kunstenaar geweest te zijn. (Zie Oud-Holland i8de jaargang; 3de aft. p. 150). ') Van de overige drie leerlingen van Verhulst heb ik geen kunstwerk gevonden. Wat van hen bekend is, is slechts hetgeen Terwesten van hen vermeldt. (Haagsch archief). Thom. Sacx, Nic. Sonag en Martin de Meester zouden alle in den Haag geboren zijn. Terwesten zegt van M. de Meester, dat hij «een braaf beeldhouwer, zoo in «steen als hout geweest is en eindelijk ook te 's Hage overleden is.» Hij stelt de Meester's bloeitijd op 1649, hetgeen wel bijzonder voorspoedig voor een leerling van Verhulst genoemd mag worden. 2) Ook van Thom. Sacx zegt Terwesten: «Deze was een Hagenaar van geboorte en een leerling van Rombout «Verhulst; zijnde meede een bekwaam beeldhouwer, zoo in steen als hout «geweest en is eindelijk ook alhier ('s-Gravenhage) overleden.» En van Nic. Sonag weet Terwesten te zeggen: «een geboren Hagenaar, was een leerling van Rombout Verhulst en zeer t) Chevalier Edm. Marchal vermeldt in zijn werk „La sculpture et les ehefs-d'oeuvre de 1'orfèvrerie Beiges" behalve Nicolas Millich ook de reeds bij Immerzeel genoemde Jan Millich, geboren te Antwerpen omstreeks 1609. De onzekerheid, welke omtrent deze twee beeldhouwers bestaat, wordt in genoemd werk niet opgeheven. Op cene afbeelding \an den toren van de kerk der Paters 1'redikheeren te Antwerpen leest men o. a.: „Nicolaus Millich, Rege Majestat. Suecia: Statuarius. inventor I. C. Sartorius sculp. (Zie Antw. Liggeren II. p. 286. Verz. van Mr. P. Th. Moons—van der Straelen.) Volgens Nagler is Nicolas Millich in 1633 geboren. 2) Dr. G. Galland geeft met meer waarschijnlijkheid aan: „Um 1698". «goed beeldhouwer, zoowel in steen als hout, doch is in de kracht van «zijn leven, aldaar overleden.» Zijn bloeitijd zou ongeveer het jaar 1688 zijn geweest. Schets voor eene graftombe voor Hugo de Groot door Rombout Verhulst. BIJLAGEN N°. 1 (zie blz. 16). Aanbesteding van Tromp's graftombe in de Oude Kerk te Delft. Op de naervolgende conditiën soo bekenden de weduwe vrouwe, kinderen ende erfgenamen van den Ed: ende Manhaften Heere Maerten Herbertsen Tromp, in zijn le\cn Lieutenant Admirael van Hollandt en West-vrieslandt aenbesteet en de Srs Rombout Verhulst ende Willem de Keyser, Beeldhouwers tot Amsterdam, aengenomen te hebben te maecken de Sepulture ofte Tombe van den Welgedachten Ed. Hre Lieutenant Admirael Tromp. In den eersten sullen de Aennemers gehouden syn te maeken een plint van toets, breet volgens den eysch, hooch een voet. Ten tweeden t basament van de Tombe van witte marmer, hooch een voet, breet ende diep volgens den eysch. Ten derden de Tombe van toets, de Sieraeten en Scheeps-Bataille van witte marmer te maecken naer den eysch, de Tombe van de muer wtsteeckende 3 voet. Ten 4en de Simatie van witte marmer, hooch »/* voet, breet en diep naer den eysch. Ten vijffden t'leggende Beelt van den Lieutenant Admirael Tromp, lanck, hooch ende breet naer den eysch, van witte marmer. Ten sesten t'Bas-relief met de Kinderkens, lanck 9% voet, breet ses voeten van witte marmer. Ten sevensten twee Imposten van Toetsteen met zijn behoorlijcke Tropheen, van witte marmer. 13 Ten achsten vier colommen Composite Ordre met haer basamenten ende capitteelen, lanck 93'4 voeten, de schaften van rood marmer, basamenten en capiteelen van witte marmer. Ten negenden de argitraven Fries en Cornis van witte marmer, de Fries root, lang en hoog een voet io8/i3. 1 cn thienden een plint \an toetssteen, hoogh seven duijm, lanck ende diep naer den eysch. Ten elfsten t'wapen van de Heer D Admiraal, hoogh 4 voet 10 duijm, breet 7 voet en 51 2 duijm, dick naer den eysch, van witte marmer. Ten twaelfsten twee Tritoine van witte marmer volgens den eysch gemaect ende verders soo is dit werck besteedt, alles op Rynlantsche voetmaet. Ende is vorders geconditioneert, dat in conformité van de voorsz. conditiën sal moeten gemaect ende geleverd worden binnen den tijt van een jaar drie maenden onbegrepen. Ende dit alles voor de somtne van Thienduijsent car: guldens, te weten een derde pacrt soo haest het werk sal werden begonst, het tweede derden deel, soo wanneer t'selve werck half volmaect sal syn, ende t'derde resterende derdendeel soo wanneer t'selve volmaect ende gelevert sal sijn, met expres bespreek dat bij aldien bij meesters off luyden hun desverstaende wederzijts te verkiesen, geoordeelt mochte werden, dat aan t'voorsz. werck wel derthien duysent guldens verdient was, dat in sulcken gevalle de besteders boven de \oorsz. somme van 10.000 gl. aen de aennemers noch een goede vereeringe sullen geven, tot derselver geliefte ende discretie ende naer der loffelickheijt vant werck. Doch sullen in allen deelen uijtterlicken mogen volstaen met een somme van 1000 guldens. Maer in cas het oock geviele, dat het voorsz. werck bij de \oorsz. meesters geoordeelt mochte werden de 10,000 gis. niet waerdich te sijn, ende dat daerin trespect van den Staet niet wel waergenomen mochte sijn, ende dat Haer Ho: Mo: daerover miscontentement mochten nemen, dat in sulcken gevalle t ongelijck aen den Staet gedaen gerepeteert of geconpenseert sal mogen werden met soodanige penn: uyt het laetste derdepart in te houden als bij de voorsz. Mrs gearbitreert sal werden t'werk minder waerdich te sijn. Eijntelijck is geconditioneert dat alle t'voorsz. werck van swarte, roode ende witte marmer sal moeten werden gemaeckt, sonder lassen, soot doenlijck is, in allen gevallen sonder lappen. Belovende parthijen ten wedersijden hun naer den inhouden van de voorsz. con- ditien punctuelijck te sullen reguleren, daervoor verbindende hunne persoonen en goederen. Enz. Binnen Delft, 18 September 1655. Is onderteekend: H. Tromp. Cornelia Berckhout, Wede van d'Hr L. Adm. Tromp. Johan Kievit. Will. de Keijser. Romboudt Verhulst. In tegenw. van mij: W. de Langue, Nots (Prot. Not. W. de Langue, Delft). N°. 2 (zie blz. 18) J). Octrooi aan Rombout Verhulst verleend voor de prent naar de graftombe voor Maarten Harpertsz. Tromp. De Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden. Allen den geenen die desen zullen zien ofte hooren lesen, Salut, Doen te weeten, Dat wij geconsenteert, geaccordeert ende geoctroijeert hebben, gelijck wij consenteren, accorderen ende octroijeren bij desen, aen Mr. Rombout Verhulst, woonende tot Amsterdam, omme voor den tijt van negen naestcomende achtereenvolgende jaren, met Seclusie van allen anderen, binnen dese geünieerde Provinciën, geassocieerde Lantschappen, Steden, ende Leden van dien, te mogen doen snijden, drucken, uijtgeven, venten ende vercoopen de teyckeninge van de Sepulture van wijlen den Lieutenant Admirael Tromp, bij den voorn. Mr. Rombout Verhulst gemaeckt. Verbiedende allen ende eenen ijegelicken Ingesetenen van de voorsz. Vereenichde Nederlanden, geassocieerde Lantschappen, Steden, ende Leden van dien, binnen den voorsz. tijt van negen naestcomende Jaren de voorsz. teijckeninge in 't 1) Door eene vergissing werden in den tekst de aanhef en het slot van dit Octrooi reeds afgedrukt. geheel ofte ten deele nae te snyden, ofte drucken, doen naesnijden, ofte drucken, uijtgeven, ende vercoopen, ofte elders soo nae gesneden ende gedruckt, binnen d'op gemelte Landen te brengen, opte verbeurte van alle de nagesneden, ende gedruckte exemplaren, ende daerenboven van een somme van drie hondert Carolus guldens, 't appliceeren daervan een derdendeel ten behoeve van den officier die de calange doen sal, het tweede derdendeel ten behoeve van den armen, ende het resterende derdendeel ten behoeve van den voorsz. Mr. Rombout Verhulst, Behoudelijck nochtans, dat denselven Verhulst gehouden zal zijn, op desen onzen Octroije te versoecken, ook t'obtineren attaché van die provincie, ofte provinciën, daer hij de voorsz. teijckeninge sal willen doen snijden, drucken, uijtgeven, venten, ende vercoopen. Gedaen ter Vergaderinge van de Hoochgemelte Staten-Generael, in den Hage, den vijff ende twintichsten May XVIC Seven ende vijftich. W. Ripperda Vt. Ter ordonnantie van selve N. Ruysch. N°. 3 (zie blz. 21). Burgemrs Dachboeck. k. fol. 82. Door Voorstel last ende Bevel der E. Achtbare Heeren Burgemeesteren ende Regeerders der Stadt Leyden, gemaect bij mij onderges1" deze naevolgende versiercels, dienende tot de nieuwe gemaecte Waach alhier, in de jare CVIC acht en vijftich. Vier waapen Parcken rontomme met Comparcamenten en sieraten daar toe behoorende, verthoonende yder Heer Burgermeester sijn W aapen het stuck vyftich guld.: bedraaght 200.—.— 200.—.— Vier Astonnen, twaalff voeten lang, met schaalen, koorden, gewichten en waachwaren, yder tot hondert vijftich guld. bed1 .... 600.—.— Acht sloth stucken verheerlickt met groote bladeren voor alles . . 70.—.— Sestien capiteelen van Blaeuwe steen, rontomme verciert mit schil- pen, waeronder vier tot tweemael hermaect tot 75.—.— Een frontespys voor aen straet boven de Waach, levensgroot, acht en twintich voeten lang, ses hooch, daer aen verdient 700.—.— Het frontespys achter de Waach soo hooch en lang als voor aen straet staende 150.—.— Een ront frontespys achter de Waach onder het voorgaende . . . 80.—.— Twee frontespys aen de dackvenster ter zijde aen den waech. . . 52.10.— In de Mandemaackersstraat boven de deur van de Booterwaach een taffereel versien met personasien, Hooch vier en een halff voet breet ses voet 400.—.— Een dubbelde gesneede houte traly, negen voet lang, hooch vier en een halff, voor aen de boven deur van de Waach, om van Coper naegegoten te werden 300.—.— Het marmer Bastaerdt boven voor in de gevel van de Waach volgens bespreek 1100.—.— 3527.10 — de wedersijde . . . 200.—.— in alles . . . 3727.10.— Hier op ontfangen door handen van Heer Pieter van Assendelft tresorier Extraordinares 2000.—.— rest . . . 1727.10.— R. Verhulst (handteekening). Do Burgermeesters en Regeerders der Stadt Leyden ordonneeren bij desen den E. Mr. Harman van der Meer, Thesaurier Extraordenares der stadt Leyden te betaelen aen Rombout \ erhulst eene somme van zeventien hondert zeven en l\\ intich guldens thien stuyvers in vollen voldoeninge van 't gene hem noch is resterende aende bovenstaende declaratie over verciersels bij hem aende nieuwe ^ age gemaeckt. Ende mits tot desen overbrengende behoorlycke quitantie hier op dienende sal den voornü Thesaurier Extraordenaris gelycke somme van zeventien hondert zeven en twintich guld. en thien stuyvers in den uytgeeff sijner rekeningen werden geleden. Actum en desen door ordre van Burgemeesteren en Regeerders voorn. Ondergeteekent op den 9 October C\ 1^ twee en sestich bij mij G. v. Hoogheveen. Ontlangen bij mijn onderschreven uyt handen van men Heer van der Meer Thesorier Extraordinaris der Stadt Leijden de somme van dusent seuen hondert seuen en twintich guldens en tien stuijvers streckende uijt welke betalingh van dese rekeninge. Actum de 19 October 1662. Romboudt Verhulst. N°. 4 (zie blz. 35 en 37). Overeenkomst aangegaan tusschen Vrouwe Anna van Ewsum, Fry vrow en weduwe von Knyphuisen en Rombout Verhulst. 8 Sept. 1664. rouw Anna Geborene van Eussum, vrijvrouw van In ende Knyphuisen, Vrouwe tot Xienoortt, \ redewolt ende Upleeuwert, ter eendre, Ende ick Rombout \ erhulst ter andere sijden, bekennen cracht deses veraccordeert te sijn, wegen het maeken ende setten van een Tombeau in de Kercke tot Midwolde, ter gedachtenisse van de welgeboren Heere Carel Hieronymus Vrijheer van In ende Knyphuisen, Heere tot Nienoordt, Vredewoldt ende Upleeuwert, myne gewesene Hoochgeeerte lieve Eheman, op conditie als volget. Eerst neme ik Verhulst an dese Tombeau te maeken van oprechte witte ende swartte marmelsteen van ieder naar vereisch vant werck, hoogh in 't geheel vijfthijn voeten, twalf voeten breet, waarvan op het Pieterstall sullen liggen de Heere ende Vrouwe van Nienoortt, leevensgroot sijnde, nett uitgehouwen neffens seeven kindertjes, met de Inscriptie ofte opschrift daar binnen, met tweeendartigh quartieren ofte wapenen met het hoofdwapen. Ende dit alles naer Proportie ende eisch van 't werck volgens het opgemaeckte model, in tkleine op de Nienoortt berustende, waarnaer ik mij in 't groote sal hebben te reguleeren ende sulcks te verveerdigen, end op voornoembde plaetse op te richten ende doen setten binnen den tijdt van twee jaeren a dato deses ondergetekent, voor welcke Tombeau ik vrouw van Nienoortt neme an te betaelen an Mons. \ erhulst de somme van drieduysent Rycksdaelders a 50 st. ieder op naarvolgende termijnen. Als op alderhilligen deses jaars 1664 de somma van Eenduysent Carol. guldens, op Mei 1665 de gerechte helfte van de overige penningen der voorm. gementioneerde somme ende de andere helft als wanneer het wark ter plaetse gebracht ende vollencomen verveerdiget sall wesen, uitmakende te samen opgemelte drieduysent rijxdaelders, neme mede an op mijn costen hetselve te doen afhaelen uit den Haege, ende het yserwarck ofte coperwarck neffens het metselen, soo daertoe gerequireert sal worden tot mijn laste. Ende dit wedersyds sonder arg ofte list. In oircunde der waerheit ende tot be\ estiginge van deses bent hyr van twe gelyckluidende contracten geschreven ende bij ons ondertekent worden, den 8 September 1664. (get.) Anna van Eussum Fryvrouw en Douairiere van Kniphuisen. Romboudt Verhulst. Den inhout van desen, den eersten met den lesten penning ten vollen voldaan ende betaald, die hier mede van dese booven en omgeschr. Tombe abseluit quiteren ende bedanken voor goede betalinge. Neme ook an, ofte daer iets van de wapens ofte anders an de muer fast gemaekt mochte affallen, op min koste weder goet te maaken ende 't selve toe nooden soo lange ick leeff. Oirkonde min hant. Actum 't huys Nienoort den 26 Augusti. Anno 1669. (get.) Romboudt Verhulst. (Hiervan bevindt zich een afschrift in het archief te Groningen, blz. 98. dl. 2. Supp. Pol. stukken). N°. 5 (zie blz. 68). Uittreksel uit de «Notulen van de Edele Iieeren Gecommitteerde raden van de Ede Mo. Heeren Staten van Zeelandt, berustende in het Rijks archiefdepót in Zeeland. Present de heeren. Van der Beke. Van der Nisse. Winckelman. de Mauregnault. Den 28 Mey 1680. Naer het gedaen gebett enz Alsoo tot naekominge en in voldoeninge van de resolutie van de Heeren Staten van Zeelandt in date den 3 Juny 1679 en opgevolchde authorisatie van de Heeren van den Rade van den 1 January deses jaers door den heere raetsheer de Mauregnault ter eenre, en Rombout van der Hulst, constmarmerbeeltenaer in 's Gravenhage ter andere zijde is aengegaen en getroffen eene bestedinge tot het maeken van een tombe van eere voor wylen de lieutenanten admiraels van Zeelant Johan en Cornelis Evertsen, in 's lants dienst in twee onderscheydene battalien dootgeschooten en alsoo op het bedde van eere gestorven, welcke voornoemde bestedinge is gedaen op den 22 January laestleden voor eene somme van ses duysent Caroly guldens, te betalen in dry payementen, volgens den bestecke en conditiën daervan synde; en terwijle de erfgenamen van de voornoemde heeren lieutenanten admiralen presenteren yder voor de helft de voornoemde somme van ses duysent guldens op de gestelde termynen op te brengen, Tombe van eere voor de luitenanten admiraels Johan en Cornelis Evertsen zaliger. en te fourneren om daerdoor het werck des te beter synen voortganck te doen hebben, mits dat het capitael van dien naer verloop van vier jaren soude worden afgelegt en sy onderwylen voldaen van de intresten van dien tot vier ten honderde jaerlijcx. Is naer deliberatie goetgevonden en verstaen, in conformité van de voorgeroerde Haer Ed. Mo. resolutie, aen te nemen de presentatie by de gemelte erfgenamen gedaen, en dat vervolgens aen deselve promptelijck sal werden voldaen den intrest van vier ten hondert int jaer van hetgene deselve tot betalinge van de voornoemde tombe sullen betoonen van tijt tot tijt verstreckt te hebben; ende dat binnen den tijt van vier jaren, te reeckenen van den dach van de eerste gedane betalinge, de voornoemde ses duysent guldens sullen worden voldaen en gequeten. Des en sal geen betalinge aen den aennemer worden gedaen, als op ordonnantie van desen Rade, die de voornoemde erfgenamen deselve voldaen hebbende onder haer sullen houden om daermede jegens de provincie te connen rekenen. Is ordonnantie verleent enz. 14 INHOUD. TEKST. Bladz. Inleiding Eerste Tijdvak Tweede Tijdvak Derde Tijdvak 28 Vierde Tijdvak Niet teruggevonden werken van Verhulst 78 Aan Verhulst toe te schrijven werken 83 Verhulst's Leerlingen 91 Bijlagen 95 PLATEN. Bladz. Gia\ure naar een door Rombout Verhulst geschilderd portret van Hans Verkest 1. Griffiersbank. (Amsterdam, Koninklijk Paleis) 2 2. Reliëf in gebakken aarde. (Amsterdam, Rijksmuseum) 3. De „Stilswigentheit . Bas-relief in wit marmer. (Amsterdam, Koninklijk Paleis) 4 4. De „Getrouwigheit door den hondt". Bas-relief in wit marmer. (Amsterdam, Koninklijk Paleis) ... 6 5. Venus. Wit marmer. (Amsterdam, Koninklijk Paleis) g 6. Graftombe voor den admiraal Maarten Harpertszoon Tromp. (Delft, Oude Kerk) .... 10 -. 1 ragment van het ontwerp voor de graftombe van Maarten Harpertszoon Tromp. Bas-relief in gebakken aarde. (Amsterdam, Rijksmuseum) , ^ 8. Wit-marmeren buste. (Utrecht, Gemeente-museum) 12 9. Borstbeeld. Gebakken aarde. (Parijs. In het bezit van den heer E. Wauters) i4 Bladz. 10. Bas-relief in den voorgevel. (Leiden, Waag) 16 11. Dak-gevel. (Leiden, Waag) ; is 12. Bas-relief in de Mandenmakerssteeg (Leiden, Waag) 20 13. Zijlpoort. (Leiden) 22 14. Bas-relief van het oude pesthuis. (Leiden, Gevangenis) 24 15. Wand-epitaphium voor Adriaen van der Werff. (Leiden, St. Pancras-kerk) 24 16. Graftombe voor Johannis Polyander van Kerchoven. (Leiden, St. Pieters-kerk) 26 17. Details van de graftombe voor Johannis Polyander van Kerchoven. (Leiden, .St. Pieters-kerk) ... 26 18. Graftombe voor Willem van Lyere en Maria van Reygersberg. (Katwijk-Binnen, Kerk) 28 19. Details van de graftombe voor Willem van Lyere en Maria van Reygersberg. (Katwijk-Binnen, Kerk). 30 20. Borstbeeld. Gebakken aarde. Vrouw. (Amsterdam, Rijksmuseum) 3 2 21. Borstbeeld. Gebakken aarde. Man. (Amsterdam, Rijksmuseum) 22. Graftombe voor Carel Hieronymus Baron van Inn-ende-Knyphuisen en Anna van Eeuwsum. (Midwolde, Groningen, Kerk) 23. Detail van de graftombe voor Carel Hieronymus Baron van Inn-ende-Knyphuisen en Anna van Eeuwsum. (Midwolde, Groningen, Kerk) 24. Wand-epitaphium voor Johannis van Gheel. (Spanbroek, Noord-Holland, Kerk) 40 25. Wand-epitaphium voor Henric Thibaut, Isabella Porrenaer en Jacoba Thibaut. (Aagtekerke, Zeeland, Kerk) 42 26. Details van het wand-epitaphium voor Henric Thibaut, Isabella Porrenaer en Jacoba Thibaut. (Aagte¬ kerke, Zeeland, Kerk) 27. Epitaphium voor den rechtsgeleerde Dirk Graswinkel. ('s-Gravenhage, Groote Kerk) 44 28. Wand-epitaphium voor den Schout-bij-nacht Willem van der Zaan. (Amsterdam, Oude Kerk) .... 46 29. Detail van het wand-epitaphium voor den Schout-bij-nacht Willem van der Zaan. (Amsterdam, Oude Kerk) 46 30. Graftombe voor Hieronymus van Thuyll van Serooskerken. (Stavenisse, Zeeland, Kerk) 48 31. Detail van de graftombe voor Hieronymus van Thuyll van Serooskerken. (Stavenisse, Zeeland, Kerk) 48 32. Jacob van Reygersberg. Borstbeeld in marmer. (Parijs, verzameling Lebaudy) 50 33. Jacob van Reygersberg. Borstbeeld in gebakken aarde. (Amsterdam, Rijksmuseum). . . . (Frontispice) 34. Graftombe [voor Adrianus Clant. (Stedum, Groningen, Kerk) 35. Detail van de graftombe voor Adrianus Clant. (Stedum, Groningen, Kerk) 52 36. Wand-epitaphium voor den vice-admiraal Isaac Sweers. (Amsterdam, Oude Kerk) 54 37. Detail van het wand-epitaphium voor den vice-admiraal Isaac Sweers. (Amsterdam, Oude Kerk) . . 56 38. Graftombe voor Willem Joseph Baron van Gendt. (Utrecht, Dom-kerk) 53 39. Detail van de graftombe voor Willem Joseph Baron van Gendt. (Utrecht, Dom-kerk) 60 40. Kopstuk in gebakken aarde naar Willem Joseph Baron van Gendt. ('s-Cravenhage, Mauritshuis) . . 62 41. Graftombe voor Michiel Adriaenszoon de Ruyter. (Amsterdam, Nieuwe Kerk) 64 42. Detail van de graftombe voor Michiel Adriaenszoon de Ruyter. (Amsterdam, Nieuwe Kerk) .... 66 43. Kopstuk in gebakken aarde naar Michiel Adriaenszoon de Ruyter. ('s-Gravenhage, Mauritshuis). . . 68 44. Graftombe voor de Gebroeders Evertsen. (Middelburg, Zeeland, Nieuwe Kerk) 70 45. Detail van de graftombe voor de gebroeders Evertsen. (Middelburg, Zeeland, Nieuwe Kerk) .... 72 46. Gravure door Nic. Helt Stokade, naar Rombout Verhulst. (Amsterdam, Rijksmuseum, Prentenkabinet) 74 47. Borstbeeld in gebakken aarde. ('s-Gravenhage, verzameling van Jhr. Mr. Victor de Stuers) 76 Bladz. 48. Karei II van Engeland. Borstbeeld in marmer. (Amsterdam, Rijksmuseum) 78 49'. Burgpoort. (Leiden) g0 49'. Juno. (Amsterdam, Tuin van het Rijksmuseum) g0 50'. Prins AVillem I. Borstbeeld in marmer. (Soestdijk, Koninklijk Paleis) 82 50=. Prins Maurits. Borstbeeld in marmer. (Soestdijk, Koninklijk Paleis) 82 51'. Stadhouder Frederik Hendrik. Borstbeeld in marmer. ('s-Gravenhage, Mauritshuis) 84 5l2- Stadhouder Willem II. Borstbeeld in marmer. ('s-Gravenhage, Mauritshuis) 84 52'. Maria van Engeland. Borstbeeld in marmer. ('s-Gravenhage, Mauritshuis) 86 52». Stadhouder-Koning Willem III. Borstbeeld in marmer. ('s-Gravenhage, Mauritshuis) 86 53. Gevleugeld kinderbeeldje. ('s-Gravenhage, Begraafplaats .Eik en Duinen") 88 Schets voor een graftombe voor Hugo de Groot door Rombout Verhulst ERRATA. Pag. 10, 15e regel v. o. staat: rechterhand, lees; linkerhand „ 38, lie , v. b. „ supl. „ suppl. „ 59, 13e „ v. 0. , aan moet vervallen. „ 82, 9e „ v. 0. „ gemaakt lees: geschilderd. „ 83, 12e „ v. 0. „ Steurs „ Stuers. „ 86, le „ v. d. noot „ Steurs „ Stuers. „ 87, 2e „ v. b. „ aanwees „ aanwezen. „ 88, 17e „ v. b. „ de opbouw „ den opbouw. Van dit werk werden 100 exemplaren gedrukt. Van Mieris ') bericht daarover het volgende. De Oude Waag «van hout getimmerd», was in zeer vervallen toestand geraakt, en den 2ien Aug. 1657 werd daarom door Heeren Regeerders overwogen, «of «vermits het verval van de houte Waage, en dat dezelve, naar apparentie, «niet hoven twee of drie jaeren sal konnen werden gebruikt, dierhalve niet «noodig zal zyn, dat het gebouw van een nieuwe Waage werde ter hand «genomen, en begonst; hebben die van den Gerechte naa genomen oculaire «inspectie van de voornoemde houte Waage, en van den grond tot het «bouwen van eene nieuwe Waage, vermits het afwezen van verscheydene «Leden van hun College, naa gethoonde inclinatie tot het voornoemde ge«bouw, goetgevonden, dat door den Bouwmeester Pieter Post een teyke«ning van het gemelde gebouw zal werden gemaakt. Den vierden September «deszelfden jaars, by die van den Gerechte gezien zynde de teykening, by «den voornoemden Pieter Post gemaakt van de Waage, hebben dezelve «goedgevonden, dat dien conform de nieuwe Waage zal werden gebouwd. «Den vyfden November daar aanvolgende, heeft Philips van Buytevest, «Zoone van den E. Cornelis Anthones van Buytevest, Burgemeester, ten «overstaan van den voornoemden zynen Vader, Mr. Willem Paedts, Mr. «Pauls van Swanenburch, en Mr. Johan Meerman, Burgermeesters, Harman «Jansz. Schuyl, Thezaurier extraordinaris, den eersten Steen van de Waech « geleyt. My jegenwoordig, (get.) G. v. Hoogheveen. «Op den zesden Juny, des jaars 1658, aan die van den Gerechte der stad «Leyden verthoond zynde, zekere teyckeninge by Rombout Verhulst, Beeld«houwer, door ordre van Burgermeesteren gemaakt, uitbeeldende 't werk 't «welke in de Waage werdt gedaan, hebben die van den Gerechte goedge«vonden, dat dien conform in een steen, 't voornoemde werk zal werden «afgebeeld, en in de gevel van de nieuwe WTaage gesteld: authoriseerende «by deezen den Burgermeesteren, om dien aangaande met den voornoemden «Rombout Verhulst te overkoomen.» 1) Fr. v. Mieris. Beschrijving der stad Leyden. Uitg. 1770. Extract uit het Burgemeesteren en Gerechtsdagboek aangaande de zaaken van den Fabricq. Veel beter bewaard, en ook wel belangrijker nog dan het groote, is het kleine in Bentheimer-steen gehouwen bas-relief in de Mandenmakerssteeg. Het is boven een poortje aangebracht, dat toegang verschaft naar het Boterhuis en meet 41 '2 voet hoog en 6 voet breed. Het boterhuis was achter de groote Waag gebouwd, en diende «om de boter, die in tonnen ter markt koomt, van de «hette voor de zon, en ongemakken van de lucht te bevrijden. En», zoo verhaalt v. Mieris, «opdat de handel, die aldaar gedreeven wordt aan den «voorbijgaanden kenbaar zoude zijn, heeft men boven de deur of ingang «van hetzelve huis in de xMandenmaakerssteeg, door den konstigen Beeld«houwer Rombout Verhulst, zoodaanige koophandel in steen doen afbeel«den, gelijk aldaar nog beschouwd wordt.» Het onderwerp is dus wederom aan het dagelijksch leven ontleend en zoowel de sobere compositie als de geestige en toch natuurgetrouwe wedergave, maken van dit stukje beeldhouwwerk een meesterwerk, dat aansluit bij de bekende gevelsteenen, die Willem de Keijzer voor het Huiszittenhuis te Amsterdam beitelde (Thans in het Rijks-museum te Amsterdam). Eene sierlijk gekleede, patricische vrouw, het haar met bloemen getooid, staat in gesprek met eene koopvrouw, die in haar schilderachtig 17de eeuwsch costuum op een botervaatje gezeten is. Tusschen hare knieën houdt zij een ander vaatje met handelswaar (boter) en schijnt van den inhoud aanprijzend te toonen. Naast hen staat eene dienstbode, met een emmertje aan den arm. Een man staat achter de koopvrouw en grijpt met de rechterhand in zijnen zak, blijkbaar ongeduldig geworden door het lange bieden en loven. Rechts van deze groep staan vier met deksels gesloten botervaatjes van verschillende grootte. Op den achtergrond, onder eene poort, naderen eenige menschen. Wat vooral in dit bas-relief opvalt is de wijze, waarop Verhulst elk zijner personen heeft weten te caracteriseeren. Het sierlijk en terug gehouden optreden der patricische, de boersche rondheid der verkoopster, breed en met gespreide knieën zittend, de onverschilligheid der dienstbode en het zakelijk gezicht van den man, dit alles heeft \ erhulst typeerend weergegeven. De beeldhouwer teekende zijnen naam op een deksel, voor de hoofdgroep liggend; maar ook, al ontbrak deze aanwijzing, dan nog zouden, voor wien Verhulst's manier kent, de mollige, kleine ronde handen der vrouwen, welke in het werk van \ erhulst zoo karakteristiek zijn, eene voldoende aanwijzing van den maker zijn geweest. Lelden. -e,dOT' Phototypie L. van Leer & Co, Amsterdam. Zijlpoort. Wij zagen reeds, welke vergoeding Verhulst voor zijne werkzaamheden aan de Waag ontving. De Stads-architect Pauw, die in het midden der vorige eeuw een deel der oude stads-rekeningen rangschikte, herhaalt het bedrag en voegt er aan toe: «en is hem deze som van ƒ 3727.10 uitbetaald, mits hij de groote leeuw «op de Burgpoort staande, zoude hakken, waartoe de stad de steen zoude «leveren (Stedelijk archief Leiden).» Nog heden staat deze leeuw op de aangeduide poort. Het is een klimmende leeuw, die met de linker voorpoot steunt op een wapenschild met de stedelijke sleutels, en een zwaard met de rechter voorpoot zwaait. Behalve de vermelde werken, beitelde Verhulst eveneens in stadsopdracht de versiering van de twee gevels der Zijlpoort, uit tropheeën, wapenborden, leeuwen enz. bestaande, die nog heden op de oude plaats aanwezig zijn. Merkwaardig is hier het Medusa-hoofd op den sluitsteen van den boog aan de stads-zijde; het herinnert aan dit, in de versiering van het Amsterdamsche stadhuis, zoo veelvuldig voorkomend motief. De ingang van het oude «Pesthuis» versierde Verhulst door het aanbrengen van een groot wit marmeren bas-relief boven de poort, waarin «die gevaarlijke ziekte door den beroemden beeldhouwer Verhulst natuurlijk verbeeld is.» De pest, als Furie, met geesel en wolt door eene vrouwenfiguur voorgesteld, staat achter eene neergehurkte oude en vermagerde moeder, die een stervend kindje op de knieën houdt. Een ander naakt kindje klemt zich aan het gewaad der Furie vast. Op den achtergrond, links, ziet men een gedeelte van eenen \ oor- en zijgevel van een gebouw. Een boom met zware takken en bladeren staat aan de rechterzijde. Blijkens de aanteekening op den boomstam voltooide de beeldhouwer dit basrelief in het jaar 1660. De opdrachten, door \ erhulst van de stad Leyden ontvangen, schijnen hem niet verhinderd te hebben ook voor particuliere rekening te werken. Zoo beeldhouwde hij voor de erfgenamen, het grafteeken van den burgemeesmeester van der Werff, aan een der zuilen van het middenschip der St. Pancraskerk. Het bestaat uit een cartouche van zwart marmer, omlijst door eenen krans van eikenbladeren en palmtakken in wit marmer, waarop, in het boven gedeelte, twee gevleugelde kindertjes op bazuinen blazen. Aan de bovenzijde wordt het gedenkteeken afgesloten door een ovaalvormig medaillon met het borstbeeld van \ an der WerfF in profiel, omlijst door den symbolischen slang, welke zich in den staart bijt. Onderaan zijn de wapens der stad en die van den oud-burgemeester opgehangen, omgeven door losse acanthus bladen waaraan een zandlooper door een lint is verbonden. Op de cartouche leest men het volgende inschrift: Pil NEPOTES HOC AVO MARMOR SUO POSUERE PETRO HADRIAXI WERYIO QUI MULTA OBYT PRO SALUTE PATRIAE PERICLA, MULTA MUNIA IN REPUBLICA, QUEM LEYDA YIDIT CONSULEM BIS SEXIES BIS ORDINES HOLLAXDIAE DIGNUM SUI MEMBRUM SENATUS: CUJUS HOC COXSTAXTIAE DEBET SUB EJUS COXSULATU CIVITAS OBSESSA BIS, QUOD CAXTABRUM PESTEM FAMEN TUMULTUAXTE CIVE PLEBE MILITE DOXEC FUIT SOLUTA FORTITER TULIT XATUS EST LEYDAE A° MDXXX DEXATUS A° MDCIV. Onderaan, naast de wapenschilden, teekende de beeldhouwer: R. Verhulst, 1661. Daar ook in het latere werk van \ erhulst nog zoo dikwijls kinderfiguurtjes voorkomen, wil ik nu reeds een oogenblik bij het tweetal van dit epitaphium, stilstaan. Verhulst schijnt eene bijzondere voorkeur voor die gevleugelde kindertjes gehad te hebben; zelden voltooide hij een werk van eenig belang, w aarin zij niet \ oorkomen. l£n hierover behoelt men zich niet te verwonderen, want het modelleeren van zulke zachte lichamen moet den beeldhouwer, die juist de weeke partijen zoo gevoelig kon weergeven, sterk hebben aangetrokken. Wat het algemeen aanzien betreft, zijn het meest mollige, goed gevulde lichaampjes met hangbuikjes en vrij dikke, vleezige ledematen. Het hoofdhaar, zoo karakteristiek door Verhulst behandeld, is zijdeachtig en vlokkig. Het geheele hoofdje is er mede bedekt en meestal valt eene golvende lok over het voor- Details van de graftombe voor Johannis Polyander van Kerchoven. Derde Tijdvak. H^' i^c c^ ' c c ii c ^ r a^ t i^p ^ n moeten maken na de voltooiing van het graf in de St. Pieterskerk en vóór die van de tombe te Katwijk-Binnen. De werken uit de Leidsche periode kunnen niet op eene lijn gesteld worden met die zijner bloeiperiode en waar dus eene indeeling noodzakelijk was, meen ik dat de voorgestelde de meest gepaste is, daar op deze wijze alle monumenten te Leiden in eene periode vercenigd worden en tevens het praalgraf te Katwijk-Binnen, hetwelk toch nog meer goede hoedanigheden dan dat in de St. Pieterskerk aanwijst, bij de meesterwerken van Verhulst wordt gevoegd. De graftombe te Katwijk-Binnen werd opgericht ter gedachtenis aan Willem van Lyere en zijne echtgenoote Maria van Reygersberg. Het is het derde der praalgraven door Verhulst ontworpen, en zeker ook dat, hetwelk het meest tot zijnen roem heeft bijgedragen. Het bestaat uit eene groote sarcophaag, met een der langzijden naar den muur Katwijk-Binnen. Kerk. Phototypie L. VAN LEER & Co., Amsterdam. Graftombe voor Willem van Lyere en Maria van Reygersberg.