FK Bg nnrQud 93 |/l(\jd^dÖP/ vao ' fji (¥ VVV>t • usius." ^ 107 •IJ&SESi 107 DE BOOÏ)SCHAIBENVR#UW t y. I i)oor M. NATHUSIUS. Nieuwe Bibliotheek voor (le Jeugd. Xo. 14. Rotterdam, J. M. BREDËE. STOOM-SKELPERSDRUK KOCH & KNUTTEL, GOUDA. I. „Kom, Emma, mijn kind! kom nu binnen; neem het linnen even op en cloe dan het hekje dicht: het is nu tijd om naar bed te gaan." Zoo riep vrouw Vierhout haar twaalfjarig pleegdochtertje toe, dat op haar gemak met de armen op het hekje van het bleekveld leunend, zich stond te vermeien in de heerlijke avondlucht. „Nu al, tante?" vroeg Emma op een toon, die duidelijk te kennen gaf, dat zij niet veel zin had om aan die roepstem gevolg te geven. „Wel lieve tijd!" viel tante driftig uit, „alsof er niet aan alles een eind komt. Overdag is men bezig en 's nachts slaapt men. We hebben onze rust waarlijk wel noodig?" En daarbij geeuwde ze smakelijk, alsof ze zeggen wilde, dat ze 't met deze schikking volmaakt eens was. ,,'t Wordt nu pas mooi buiten," bracht Emma er tegen in; maar onderwijl was zij toch reeds als een gehoorzaam kind begonnen het op het bleekveld uitgespreide linnengoed bijeen te rapen. Tante — zoo noemde Emma hare pleegmoeder — was naderbij gekomen en hielp haar het schoone goed netjes opvouwen en binnenbrengen. „Nu pas mooi buiten," herhaalde vrouw Vierhout. „Ja, voor rijke lui is dat goed en wel; die hebben den tijd om 's avonds nog lang naar de maan te kijken, maar menschen zooals wij, die hun dagelijksch brood. moeten verdienen, gaan vroeg naar bed om weer bij tijds op te kunnen staan." „Moeder bleef 's avonds ook nog zoo graag wat op," hernam Emma. „Als zij met haar werk klaar was en vader was thuis gekomen, dan gingen beiden in den tuin op en neer of ze zaten op de bank voor het huis en dan zat ik op moeders schoot en zoo bleven we nog een poos genieten van de frissche avondlucht en de prachtige sterren Van moeder heb ik het zeker overgeërfd, dat ik 's avonds zoo graag lang wil opblijven." „Hadt ge maar wat anders van haar geërfd!" luidde het korte antwoord op een toon, die zou doen vermoeden, dat tante Vierhout erg boos en hard tegen haar pleegkind was. En toch was dit zoo niet. Integendeel, ze was een goedhartige vrouw; alleen ze werd wel eens wat driftig, als men iets zei, waarmee zij het niet eens was en dan liet ze zich wel eens iets ontvallen, dat haar naderhand speet. Een oogenblik later zei ze dan ook zoo vriendelijk mogelijk: „Emma, je weet wel, dat ik het zoo kwaad niet meen, maar je moet ook niet vergeten, dat je ouders in geheel andere omstandigheden leefden. Zij behoefden immers 's morgens niet zoo vroeg op te zijn als ik? Als ge eens wat ouder geworden zijt, dan zult ge wel toestemmen, dat er niets heerlijker is dan vroeg opstaan. Ik ben maar wat blij, dat ik boodschappen vrouw ben; daardoor kan ik nu van den morgenstond genieten, zooveel ik maar wil." Emma keek haar met hare ronde, blauwe oogen twijfelachtig aan. Zij kon het haar nog maar niet geheel toestemmen en daarom bleef zij nog zoo lang mogelijk in de open deur staan terwijl tante de lamp opstak en de noodige toebereidselen maakte om het avondeten te gebruiken. Verrukt over het heerlijke uitzicht beschouwde zij de maan, die haar zilveren schijnsel wierp op de tegenoverliggende heuvels; zij zag, hoe de sterren in ontelbare menigte aan den hemel schitterden en hoe er telkens weer nieuwe uit de duisternis te voorschijn traden. Daarbij was het doodstil in den omtrek; geen geluid werd vernomen dan alleen het eentonig gepiep van de krekels, hetgeen haar echter, in die verheven stilte van den avond, als welluidende muziek in de ooren klonk. Wat zij gevoelde kon het arme kind moeilijk in woorden uitdrukken, maar onwillekeurig werd zij herinnerd aan wat hare lieve moeder nu juist een jaar geleden op haar sterfbed gezegd had: „Emma, nu zijn we wel bedroefd, maar over een poosje zal het ons zijn of wij een langen droom gehad hebben; dan ligt de aarde onder ons en het aardsche leven achter ons. Denk maar dikwijls aan je ouders en vergeet nooit, dat daar boven ons Vaderland is." Tante Vierhout had intusschen de lamp aangestoken en het avondeten gereed gemaakt. Emma moest dus aan hare mijmeringen een eind maken en beiden gebruikten het eenvoudig maal met smaak en met een dankbaar hart, hetwelk zich uitsprak in het korte maar oprecht gemeende dankgebed van Emma's pleegmoeder. Want al was vrouw Vierhout soms weieens wat driftig en al beoordeelde ze Emma wel eens wat hard, zij was niettemin eene vrome vrouw, die dagelijks met den Heer omging. Daaraan was het zeker ook toe te schrijven, dat zij zoo volkomen tevreden haren weg bewandelde, ofschoon die menigeen niet zoo gemakkelijk zou toeschijnen. Zij was namelijk boodschappenvrouw voor het dorp M. en andere nabij liggende kleine plaatsen. lederen morgen ging zij, vóór andere menschen nog aan opstaan dachten, met een groote mand op den rug naar de stad om tal van inkoopen te doen, die haar den vorigen avond door verschillende dorpelingen waren opgedragen. Dat was een vermoeiende tocht en een niet minder moeilijk werk, om het iedereen naar den zin te maken Maar vrouw Vierhout legde den meer dan twee uur langen weg opgewekt en vroolijk af, en, al wischte zij ook menigen zweetdruppel van' et gelaat, zij bleef voorbeeldig ingenomen met ja zelfs in zekeren zin trotsch op haren nuttigen arbeid. Dat dit werk haar geen ruim bestaan opleverde, laat zich denken, maar, zoo iemand, dan had zij geleerd, dat het niet in den overvloed gelegen is, dat de mensch leeft van zijn goederen. Het eenvoudig dagelijksch brood was voor haar een koningsmaal en, had zij soms „een goeden dag" gehad, dan wist zij ook van het gespaarde geld een nuttig gebruik te maken met uitsluitend voor zichzelf maar ook tot zegen' van anderen. Zoo had zij ook Emma uit liefde bij zich in huis genomen; dat had zij Emma's moeder op haar sterfbed beloofd, toen deze zich over het lot van haar kind ongerust maakte, daar waarschijnlijk niemand anders naar haar zou omzien. De eenvoudige vrouw zag er wei tegen op, maar met het oog op den Heer meende zij deze moeilijke taak te moeten aanvaarden en zij had er tot dusverre nog geen spijt van gehad. Wel vond zij het jammer, dat Emma niet wat flinker de handen kon uitsteken en zich nog zoo onbeholpen tot in het onnoozele toe, voordeed, maar ook dit verdroeg de goedhartige vrouw met liefde uit medelijden met het arme meisje, dat nu zoo geheel alleen op de wereld stond. Den volgenden morgen, toen het nog schemerde, was zij reeds reisvaardig. Met de mand op den rug en een stok in de hand stond zij in de deur, aan Emma hare bevelen gevende. Daar het meisje echter nog slaperig uit de oogen zag het was ook nog zoo vroeg! herhaalde zij nog eens met nadruk: „Dus, de geit bindt ge aan den pereboom en ge let goed op, dat ze niet in het touw verward raakt; de koolplanten moet ge begieten, eer de zon te hoog staat en vergeet vooral ook het varken niet. Het linnengoed moet ge nu maar dadelijk even neerleggen, want niets bleekt beter dan de dauw. Maar blijf nu meteen weer niet naar de maan IZ voegde zij er gii— ^ aa liever nog wat naar bed en sta dan teöe 'zeven uur op. Zult ge goed voor alles zorgen . Emma knïrte geeuwend, doch haar^ droom - ri-e blik gaf grond voor de vrees, dat ze maar hSf verstaan had, wat tante haar had opgedragen. Met flinke stappen begaf de boodschappen- -,h nn wee noa eens nauwkeurig overvrouw zich op weg, iiue leggende of ze wel om alles gedaclit h . he"t dorp zelf behoefde ze nergens meer aan "1 maar daar beten, bij den houtvester en bii twee molenaarsvrouwen had ze beloofd nog eïenaan .e komen. -Ze had toch eer, gewichtige betrekking, zoo overlegde ze in zich zelf, dat was uitgemaakt. De vrouw van den houttester had wel gelijk, toen zij tot haar broe zei dat er gemakkelijker een minister dan een :;de boodschappen vrouw was te boodschappenvrouw moet eigenlijk alle deu i„ zich vereenigen. Ze moet verstandig zijn, want anders zou zij onmogelijk alle boodschappen, die haar soms vrij onnauwkeurig worden opgege- ven, naar behooren kunnen doen. Ook moet ze eerlijk zijn als goud: de gelegenheid is veel te verleidelijk om zich zoo nu en dan bij in- of verkoop een voordeeltje te verschaffen en iets in den zak te steken, dat er niet hoort. Verder moet ze gedienstig zijn en niet tegen de moeite van heen- en weerloopen opzien, ook al geldt het niet eigen voordeel maar dat van anderen. Bovendien moet ze een goed inzicht hebben in allerlei huishoudelijke en andere zaken, ze moet raad kunnen geven, want er zijn altijd menschen en vooral op een dorp, die zelf niet weten, wat ze willen, die zich monsters en stalen laten brengen en toch tot geen keus kunnen komen. Nu, al deze goede eigenschappen bezat vrouw Vierhout, dat was niet te loochenen. Daarom genoot zij dan ook de achting en het vertrouwen van iedereen; ze was bekend op alle boerenhoeven, werd in alles geraadpleegd en, daar het dorp al tamelijk afgelegen was en weinig verkeer had met de stad, telde zij onder hare klanten zoowel dames uit den deftigen stand als boerenvrouwen. Aldus, in zich zelf vergenoegd, zelfs met een zeker gevoel van eigenwaarde, vervolgde zij haren weg, in den heerlijken ochtendstond. De zon was juist boven de kim verrezen en wierp hare eerste stralen met betooverenden glans over de uitgestrekte landerijen ten oosten en op de toppen der heuvelen ten westen van den dorpsweg. Om den langen weg te bekorten neuriede zij van tijd tot tijd een vroolijk liedje, totdat zij de eerste groote boerenhoeve voorbij ging, die een eindweegs buiten het dorp gelegen was. Juist gingen de maaiers in het veld en van uit de openstaande schuur werd haar door den eigenaar der hoeve een luid „goeden morgen!" toegeroepen. Die eigenaar was boer Schuiten, wiens vrouw gisterenavond niet beslissen kon of zij voor haar jongste dochtertje een rood of een groen japonnetje zou aanschaffen. Ja, wat besluiteloos was zij wel, die goede boerin en daardoor maakte zij het ons boodschappenvrouwtje dikwijls vrij lastig. Maar toch hield vrouw Vierhout veel van haar en van het geheele gezin van boer Schuiten, omdat ze allen godvreezende lieden waren en nog van het echte, oude jÊkmpeL^pjiWroe^ alleen grootmoeder nog de BW^Kieedi^^^p/ de huisvrouw zelf en de toch ook niet van overdreven pronk en opschik. Yan opgesmukte hoedjes en kanten boorden en pofmouwtjes moesten ze niets hebben, daartoe verstond vrouw Schuiten maar al te goed de vermaning van den apostel Petrus, dat de rechte versiering van de vrouw niet bestaat in uitwendig vertoon met haarvlechten en mooie kleeren, maar in een stillen vromen geest, die kostelijk is voor God. Hoe geheel anders was dit bij de bewoners van de eerstvolgende hoeve, de Schmidmeiers, die den eerzamen boerenstand geheel verloochenden en rondliepen of ze uit de modeplaat geknipt waren. De nieuwste snufjes aan de kleeren met luxe schortjes en fluweelen bloesjes, hoeden, rijk versierd met linten en strikken, zoo was de smaak van de Schmidmeiers en aan dien smaak voldeden ze met zulk een zotten ijver, dat ze allen verstandigen mensehen ten spot waren. Boerenmanieren passen nu eenmaal slecht bij de modeplaat en God wil niet dat pronk en opschik worden verkozen boven Zijne wijze verordeningen. Hij weet de hoogmoedige en ijdele menschen wel te vinden, of het boeren zijn of niet. Vrouw Vierhout was intusschen de hoeve van Schmidmeier genaderd. Juist wilde ze den hoek om en een zijpad dwars door het veld inslaan, toen zij zich luid bij den naam hoorde roepen. Zij keerde zich om en zag vrouw Schmidmeier, die uit den kleinen moestuin op haar kwam toeloopen. „Nicht!" zoo sprak de boerin haar vriendelijk toe — want de beide vrouwen waren aan elkaar verwant en voor ditmaal verwaardigde zich de trotsche boerin, die verwantschap eens niet te verloochenen — „Nicht! ik heb een boodschap voor je in de stad. Ge weet, er is een bruiloft bij den houtvester ophanden en daar zijn mijne dochters ook uitgenoodigd. Maar nu houden ze niet op, of ze moeten wat nieuws hebben." ,,'t Is naar genoeg met dat onnoodige gepronk," gaf vrouw Vierhout onverschillig ten antwoord. „Ja, wie zijn beurs niet raadpleegt, is er zeker slim aan toe," ging de boerin ontwijkend voort; „ieder moet de tering naar de nering zetten. Mijn dochters krijgen ook niet alles wat ze graag zouden willen, maar één ding hebben ze beiden bepaald noodig, zoo'n ding om om te hangen, ik weet niet hoe het heet, maar de dochters van den houtvester hebben het altijd in de kerk om, van achter is het rond en van voren loopt het uit in twee punten. Hoe heet zoo'n ding ook weer? Een....," maar vrouw Schmidmeier waagde zich niet aan den vreemden naam. „O, een mathilde meent ge," zeide vrouw Vierhout snel. „Nu goed, nicht, een mathilde; bezorg er mij dan een voor elk mijner dochters, voor Anna een blauwe en voor Katrientje een roode met franje en linten er aan, zooals het hoort. Ge weet op een paar kwartjes komt het bij ons niet aan." „Zoo?" hernam de boodschappenvrouw, „dan denkt ge er nu wel anders over dan onlangs,. toen ik u over onzen armen neef in Amerika aansprak." „Ach wat, laat die geschiedenis toch rusten; men kan niet voor alle menschen zorgen, dat is Gods zaak. Bovendien we behoeven ons over dien Amerikaanschen neef niet bezorgd te maken ; dien moet het in den laatsten tijd heel goed gaan. Wat de mathildes betreft, gij weet het best, nicht, waar die te krijgen zijn. De meisjes zijn er verzot op." Ze wilde nog meer zeggen, maar nicht Vierhout had haast en wilde op niets meer ingaan. „Kan ik er op rekenen?" riep de boerin haar achterna. „Ja, ja," klonk het kortaf en de boodschappenvrouw ging haars weegs. De goede vrouw had zich moeten bedwingen, om niet in toorn uit te barsten. Vijf jaar geleden had zij het met haar rijke nicht wegens den armen neef zoodanig aan den stok gehad, dat ze eigenlijk sedert dien tijd kwade vrinden geworden waren. Ze had echter een nauwgezet geweten en haar drift van toen had haar reeds lang berouwd; daarom nam zij" zich vooi*, fcu haar nicht haar> weer voor 't eerst vriendelijk ^ had toegesproken^ zich te beheerschen, oAchoon zij die nare geschïbdgjijfi j,u;i;u' _ui&t -gohooi» vefgeten kon. Die neef was een zoon van vrouw Schmidmeier s zuster en zijn vader was een zwager van de boodschappenvrouw. Hoewel hij indertijd als een bekwaam schrijnwerker tamelijk wel zijn brood verdiende, had hij zich door zijn vrienden laten overhalen om naar Amerika te gaan, waar hij betere vooruitzichten meende te hebben. Tante Vierhout had hem met droefheid zien vertrekken; want zij hield veel van den oppassenden jongen, te meer daar zij hem een tijdlang had gehuisvest, toen zijn beide ouders gestorven waren. In Amerika nu ging het hem niet voor den wind en toen er spoedig daarna een brief van hem aan het adres van tante Schmidmeier werd ontvangen, waarin hij om ondersteuning vroeg, wilde de trotsche boerin niets van hem weten. Dat ziekte en tegenspoed de oorzaak waren van zijn achteruitgang, wilde zij niet gelooven. Ze noemde hem een deug- De Boodschappenvrouw. 2 ' niet, een luiaard, die zich alle hulp onwaardig gemaakt had; zelfs weigerde zij een tweeden brief, dien hij haar toezond, in ontvangst te nemen, omdat zij niet verkoos voor de tweede maal het vrij hooge port te betalen. Naar aanleiding daarvan kwam het tusschen haar en nicht Vierhout, die zeer nieuwsgierig was iets van haren neef te vernemen, tot een hevige woordenwisseling, die tot niets anders leidde dan dat de boodschappenvrouw zelf het port betalen en den brief voor zich in beslag kon nemen. Dit was echter het slimste niet; de inhoud van den brief maakte het haar moeilijker. Haar neef verzocht namelijk om een voorschot van 75 gulden; hij was nu weer gezond en had met een vriend samen een zaak overgenomen, die hem goede verwachting deed koesteren voor de toekomst, indien hij er nog een weinig geld in kon steken. Hij vroeg dit zoo dringend, dat tante Vierhout onder het lezen de tranen in de oogen kwamen en zij niet nalaten kon, onverwijld naar de hoeve van boer Schuiten te gaan, om de weinige spaarpenningen, die zij daar ter bewaring gegeven had, op te vragen en ze haren neef toe te zenden. Nu had zij wel graag gezien, dat hij op een of andere wijze zijn dank daarvoor betuigd had of althans iets van zich had laten hooren, maar zij schikte er zich in en stelde zich tevreden in de overtuiging, dat zij haar plicht had gedaan. En daarmeê had zij de zaak nu maar liefst geheel „blauw-blauw" gelaten, doch door het gesprek met nicht Schmidmeier werden weer allerlei onaangename gevoelens in haar opgewekt, die haar tegen wil en dank, althans voor een deel het genot van de morgenwandeling vergalden. Heel lang duurde het echter niet, of hare vorige opgewekte stemming keerde weer terug; zij liet den blik weer vroolijk om zich heen weiden, zich verlustigende in de heerlijke natuur, die thans door het volle zonlicht werd beschenen. Onwillekeurig bleef ze even stilstaan, toen ze daar vlak voor zich op een schilderachtig plekje, half verscholen tusschen het geboomte, de kleine kerk van M. zag liggen met de gezellige pastorie, die zooveel aangename herinneringen uit vroeger dagen bij haar opwekte. Daar toch had zij vroeger niet minder dan 15 jaren gediend en de toenmalige predikant aan wien zij met hare gansche ziel gehecht was geweest, was de schoonvader van den tegenwoordigen, wiens vrouw zij als kind op de armen gedragen had. Had zij den vader liefgehad om de troostrijke en leerrijke woorden, waarmee deze zoo menigmaal hare ziel had verkwikt, ook den jongen predikant — Schakers was zijn naam — droeg zij op het hart en niet minder diens vrouw en hunne zeven lieve kinderen. Maar zij was ook in het huis van den predikant een welkome gast. De kinderen noemden haar gewoonweg Katharina en ook dominee en mevrouw gingen vertrouwelijk met haar om, alsof zij huns gelijke was. Door haren oprecht vromen zin en haar vroolijken toon had ze de genegenheid van alle pastoriebewoners gewonnen. Een oogenblik stond ze in gedachten verzonken, toen ze plotseling verbaasd opzag, daar ze zich luid bij den naam hoorde roepen. „Katharina! Katharina!" klonk het en tusschen de T tralies van het met klimop dicht begroeide tuinhek der pastorie zag zij drie, vier zwartkopjes, die haar vroolijk toelachten. „Katharina! kom toch gauw, Pa is jarig, we zijn bezig het prieel te versieren en .... van middag eten we tulband. Vrouw Vierhout snelde haastig toe met een glans van blijdschap op het gelaat. „Wat zegt ge, jelui hartlapjes!" riep ze de mand afzettend, terwijl de kleintjes zich verdrongen om haar aan de hand naar binnen te troonen. „Wel, ik wensch jelui Pa den allerbesten zegen en ik hoop, dat gij alle ook nog eens brave dominee's wordt." De kleintjes trokken haar onderwijl voort naar het tuinhuis, waar de boodschappen vrouw oogen te kort kwarn om alles te bewonderen. De bloemkransen, den heerlijken tulband, den mooien koffiewarmer, dien de kleine Marie gehaakt had en zoo voorts. Men gunde haar ter nauwernood tijd om beleefd haar morgengroet aan mevrouw te brengen, die te midden van haar kroost, de komst van haar man afwachtte. Juist kwam de jubilaris binnen, zoodat de boodschappenvrouw L getuige kon zijn van de plechtige toespraken van moeder en kinderen, die zij met hartelijke instemming aanhoorde. Daarna kwam zij zelf aan het woord om den predikant hare gelukwenschen aan te bieden. Toen zij daarop wilde heengaan, drong men er bij haar op aan om nog even te blijven. Nu, lang behoefde men niet te noodigen, want zij vond het een genot in dezen gezelligen kring een oogenblik te mogen vertoeven. ,.En wat beteekent dit?" vroeg eindelijk de jarige, op een papiertje wijzend, waarop een predikantstoga stond afgebeeld. „Dat beteekent een nieuwe toga," sprak zijn vrouw innig verheugd. „Maar," voegde zij er in éen adem aan toe, „die Katharina vandaag pas kan bezorgen, om de eenvoudige reden, dat ik niet eer geld had." „En vanwaar hebt ge dan nu het geld?" vorschte de dominee nieuwsgierig. „Wel, we hebben immers gisteren ons schaap verkocht," was het antwoord. „Maar de opbrengst daarvan was voor u be- stemd. Gij zoudt een nieuwen mantel koopen om op de bruiloft bij den houtvester behoorlijk te kunnen verschijnen; en dit zou mij ook veel liever zijn." „Mij niet," hernam mevrouw Schakers, „het zal met mijn andere goed nog wel gaan. In elk geval gij hebt aan uw toga meer behoefte dan ik aan een mantel." Er ontstond nu een wedstrijd tusschen man en vrouw wie wel het best zich zelf kon voorbij zien om den ander te dienen, een strijd die zeker langer zou hebben geduurd, als er niet ook eene vreemde bij tegenwoordig geweest was. Wel ging men met Katharina vertrouwelijk om, maar daarom behoefde deze toch nog niet in alle geheimen der huishouding te worden ingeleid. Trouwens de goede vrouw had er reeds genoeg van gehoord en begrepen en verkeerde in een moeilijk geval, toen zij het huis verliet met de meest tegenstrijdige orders van beide kanten. Van mevrouw had zij de nauwkeurige aanwijzing omtrent de aan te schaffen toga en de heer des huizes had het haar ernstig op het hart gedrukt ik nu dopt > t6 Z°rg6n- "Wat moet s Zoo 1 °Verlegde 26 b« zich zelf. een Oeloof ik even noodig als het ander. Weet je w at. komt tijd, komt raad, ik zal met de maaTwe HSChahPr hef*B*SÜ 6n da°' misschien maakt de Heer het mij duidelijk." Het oponthoud in de pastorie had haar goed aan. deelde van ganscher harte in de vreugde van het gezin en met een glans van TevenvT dat ^ ^ ^ het dartele ze\ en tal, dat zij ,n den geest nog altijd, opgetogen van blijdschap, door het versierde prieel 12 rondspringen. P Zag II. beSkt."i8er dan ^ daCht' had ze de stad toer""!! 6eiSte r°U' ™ m °aa'' h6t 001, «aar zij verscheidene brieven had af te geven en „ok weer in o„tva„gst te neme„ £ heel pakket brieven werd haar overhandigd en bovendien toonde de beambte haar er een afzon" derlijk. „Een brief uit Amerika," zeide hij, ,,aan vrouw Katharina " „Ah, vrouw Katharina Schmidmeier!" viel hem de boodschappen vrouw in de rede. „Wel, wel! die is van mijn neef, dat doet me pleizier, nu kan ik spoedig hooren, hoe het hem gaat," en meteen wilde zij den brief aannemen. Maar de postbeambte hield hem terug. „Wacht even, vrouwtje! wacht even, eerst moet ge 1 gulden en 15 cent port betalen." Verschrikt trok vrouw Vierhout de hand terug. „Dat nare port!" zuchtte ze luid en bij zichzelf dacht ze: „Er is geen denken aan, dat ze het betaalt en ik zelf kan onmogelijk weer zooveel geld weggooien." — Teleurgesteld, verzocht ze den beambte den brief tot morgen te willen bewaren, dan zou ze terug komen en het geld meebrengen. „Misschien," zoo overlegde ze, „gelukt het mij, het hart van mijn gierige nicht te verteederen. WTie weet, als ik haar eens een paar echt bonte mathildes bezorg, of de rest ook niet in orde komt!" Ze tilde hare vracht dus maar weer op den te doen !' , 0|; We« om andere zaken af doen, waardoor de mand beurtelings voller en leeger vverd maar aldoor zwaar genoeg bleef m haar eindelijk naar wat rust t! doen verangen. Nu, tot wat rust nemen wist zii een —6 geIe8enheid. Toen zij de meeste boodschappen verricht had, begaf zij zich als gewoonJk tegen den middag naar het huis van mevrouw Bindeman, een deftige oude dame, die zij reeds n la'lg bed'e"