zij medelijden en menschenliefde: daar hadden •de menschen uit de hoogere standen nog lust en gelegenheid om zich met de armere volksklasse in te laten en voor haar welzijn te arbeiden. »Maar hier" — dacht zij — misschien wel wat onbillijk, »hier is de afstand tusschen arm en rijk, tusschen het volk en de regeering zoo groot, dat men elkander ontmoet, zonder elkander te .zien. Het zijn twee werelden, geheel van elkander afgescheiden, die geen punten van aanraking hebben. Slechts weinige medelijdende harten kloppen hier voor de ongelukkigen. Ik ben ■er zeker van, als juffrouw Milin een broeder had, die senateur was, dat hij mijn smeekschrift wel aangenomen zou hebben zonder mij te kennen." Eene kennis van haar zeide: »Ik begrijp niet, dat gij den moed nog niet laat zakken. Gij bereikt zoo uw doel nooit. Ik zou den senaat en de senatoren maar laten rusten. Zij doen niets voor u, evenmin als het standbeeld van Peter den Grooten, dat gij daar vóór u ziet." gen zij in het werk gesteld had om haar smeekschrift aan een lid van den senaat te overhandigen. De vriendelijke heer lachte en zeide: »Beste meid, gij moet een anderen weg inslaan. Als de senaat uw verzoekschrift in ontvangst had genomen, zou er wel een, soms twee jaar voorbij kunnen gaan, voor gij er iets van hoordet. Ik denk, dat het 't beste zal zijn een beroep te doen op de goedheid van den keizer. Ik zal op middelen peinzen om zoo tot uw doel te geraken." Mevrouw L. vernam, dat Prascovia een brief bij zich had voor eene Russische Prinses. »Ik zal u morgen iemand meegeven, die u daarheen geleiden zal," zeide zij. Wij zien haar den volgenden dag op weg naar Prinses T. De portier opende de deur. Prascovia meende in dien netgekleeden heer een zeer voornaam heer te zien, en maakte een diepe buiging. »Het is de portier," zeide hare geleidster haar op fluisterenden toon. Boven aan de trap gekomen, belde de portier. Zij begreep de reden daarvan niet, doch meende, dat het evenals in den winkel een voorzorgsmaatregel was tegen de dieven. De prachtige zaal binnentredende, stond zij verbaasd over de weelde, die zij daar aanschouwde. Nooit had zij zoo iets aanschouwd. Er was een groot gezelschap aanwezig, dat in groepjes verspreid om tafeltjes had plaats genomen. Aller oogen richtten zich op haar. Zoodra de oude Prinses haar bemerkte, verzocht zij haar nader te treden. «Goeden dag, mijn kind, hebt gij een brief voor mij?" Ongelukkigerwijze had Prascovia verzuimd dien bij de hand te hebben. Zij moest haai wasdoeken taschje voor den dag halen. Zenuwachtig overhandigde zij hem. De Prinses nam den brief en las hem oplettend. Gedurende dien tijd staarde zij eenigszins angstig rond. Zij meende in een der aanwezige heeren den voornamen heer te herkennen, dooi wiens lakei zij bij de trap van het regeeiingsgebouw op zij was gezet. De Prinses zeide haar, dat zij het gelukkig vond, dat Prascovia uit liefde tot hare ouders zulk een gevaarlijke reis had ondernomen. Een kind, dat zich zooveel moeite en opofferingen getroost had, kon op haar steun rekenen. Zij beloofde hare medewerking om in St.-Peters burg haar doel te bereiken. De Prinses riep een harer vrouwelijke bedienden, duisterde iets tegen haar en beval Prascovia aan hare bijzondere zorg aan. Prascovia kon nu de zaal verlaten. Met een gevoel van verlichting vertrok zij. Die pracht, dat voorname gezelschap was te veel voor haar. Zij vernam nu, dat de Prinses bevolen had,, haar in haar huis op te nemen, tot haar verzoek beantwoord was. Het zou haar aan niets ontbreken. Zij kreeg een vriendelijk kamertje in de nabijheid der dienstboden. Dezen waren zeer goed en hadden allen een hartelijk woord voor haar. Was het wonder, dat toen Prascovia des avonds ter ruste ging in dat schoone paleis tranen van dankbaarheid in hare oogen stonden.. Als haar moeder dat eens kon zien, als haai vader dat eens wist! Misschien^!?, zij gevallen was als eenj^^dé^"\%c>lvetwW^S^ licht waanden zij haa/j^o^,^ §fër^y6ï!rSï^,^jj toch, zij leefde, zij was\&ui#öo nabtj-iaar'dQ^^ In de ouderlijke hut gebrek. Kommer vervulde het gemoed van haren vader, en hare moeder vergaf het zich niet, dat zij haar kind, hare dochter, had laten gaan. Een troost bleef der arme vrouw over: zij geloofde aan Gods liefderijke bescherming. En als zij haar kind aan den avond van dien dag geknield voor haar bed had zien liggen, zou moeder geen stof tot danken genoeg gehad hebben. Het kind stortte haar ziel uit voor Hem, die gezegd had: «Wees niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleedenzult, is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleeding? Aanzie de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelsche Met deze schoone belofte scheidden zij. De blijde ouders maakten zich gereed om naar bed te gaan, toen er op de deur geklopt werd. Lopouloff spoedde zich naar de deur, opende ze en zag een man, die naar de woning vroeg van zijne beide vrienden, die hem een uur geleden verlaten hadden. Verbaasd wat dit wezen mocht, haastte Lopouloff zich den vreemdelinger heen te geleiden. De beide ongelukkigen waren in diepe verslagenheid, in sombere wanhoop thuis gekomen. Zij gingen op een bank zitten en zwijgend staarden zij voor zich. Zij hadden alle hoop verloren, de ballingschap drukte met vernieuwde kracht op hen. Maar wat was dat? Zij hoorden voetstappen naderen, en dat op dit uur ? Er wordt geklopt, een vriendelijke stem, die hun niet onbekend is, roept hun toe: «Vrienden, doet open! Daar is genade, genade ook voor u! Geen pen is in staat den toestand dier mannen te beschrijven. Men hoorde slechts enkele afgebroken zinnen, als: «Genade! genade! God zegene onzen Keizer! De naam des Heeren zij geloofd! Hij overlade met Zijn gunst de goede Prascovia, die ons niet heeft vergeten!" Geen menschelijke woning bevatte ooit gelukkiger schepselen. Nimmer was er plotselinger overgang van de diepste wanhoop tot het hoogste geluk. De bode bracht een paspoort voor beide bannelingen. En daarenboven nog een brief van Prascovia voor hare ouders, welke een som van 400 gulden aan papieren geld bevatte. Zij .schreef hen, dat zij hare ouders in Nowgorod zou afwachten, in de hoop hen daar zoo spoedig mogelijk te kunnen ontmoeten. LopoulolT en zijne vrouw waren reeds sedert eenigen tijd te dier plaatse, en hadden door de vriendelijke bemoeiing van de abdis een plaats gekregen in een der vertrekken van het klooster. De goede vrouw wachtte reeds met ongeduld op de komst van Prascovia. Eindelijk kwam zij dan, de langverwachte. De abdis en de meisjes van het gesticht snelden haar tegemoet. «Hebt gij geen bericht ontvangen van mijne ouders?" vroeg zij. »Kom, mijn kind," zeide de overste haar, »\vij hebben goed nieuws voor u. Volg mij naar mijn kamer." Het geheimzinnig stilzwijgen van allen zou Prascovia verontrust hebben, zoo zij niet een glimlach om de lippen had zien spelen. De kamer binnentredende, vond zij haren vader en hare moeder, voor wie men ook haar aankomst verborgen had gehouden. Wie schetst de verwondering van ouders en dochter, toen zij elkander na zoo lange afwezigheid terugzagen? Een gevoel van ware dankbaarheid deed hen in tranen uitbarsten. Prascovia viel op hare knieën, welk voorbeeld door alle aanwezigen gevolgd werd. Zij dankte den Heere God, die in Zijne genadige voorzienigheid dat wonder ten gunste harer ouders verricht had. De teederste omhelzingen volgden op die uitingvan dat kinderlijk, vroom gemoed. Wat hadden ze elkander veel te vertellen, veel te zeggen. Voor de abdis met de meisjes het vertrek ver- lieten om Prascovia alleen te laten met hare ouders, zongen zij met indrukwekkenden ernst: «"Welzalig zijn de oprechten van gemoed, Die ongeveinsd des Heeren wet betrachten; Die Hij op 't spoor der godsvrucht wand'len doet. Welzalig die bij dagen en bij nachten Gods wil bepeinst, en Hem als 't hoogste goed, Yan harte zoekt met ingespannen krachten. Ik ben een vriend, ik ben een metgezel Van allen, die Uw naam ootmoedig vreezen, En leven naar Uw goddelijk bevel. O Heer! hoe wordt Uw goedheid ooit volprezen' Gij doet op aard aan alle schepselen wel. Och, wierd ik in Uw wetten ouderwezen." KORENHALMEN". Vertellingen voof de Jeugd. 1. A. Vollmar. Onder het beste Dak. 2. A. Vollmar. Des Heeren Post. 3. W. van Charlois. Vaders Schilderij. 4. F. van Kron'off. Kleine Lena. 5. W. van Charlois. Twee trappen hooger. 6. A. Vollmar. Twee kinderen die den hemel zoeken. 7. Marie Liebrecht. Bont Gezelschap. ■ 8. Herman. Naar den Hemel. 9. C. Brouwer. Bij de Long Toms van Ladysmith. 10. C. Brouwer. Van het Schip naar het Front 11. Herman. Het Kerstfeest in het "Woud. 12. Herman. Verzoend. 13. M. C. C. Een Kerstfeest in de visschershut. 14. M. C. C. Gebedsverhooring. 15. Hf.rmina van Hattum. De buurkinderen. 16. Hermina van Hattom. De reddende liefde des Heeren. 17. B. Mercator. Het Zondagskind. 18. Wilhelmina. De werkster en haar kind. 19. Herman. Onder goed geleide. 20. A. Vollmar. Eindelijk thuis. 21. M. Rübigek. Alzoo lief heelt God de wereld gehad. 22. H. Groske. Van het zilveren klokje. Nienwe Geïllustreerde Billiotïeet foor de Jeiii. Prijs per stuk dezer stevig gecartonneerde boekjes 30 Cent (bij 10 Ex. met 50°/0 korting.) 1. Marie-Nathusius. Het verborgen Kistje. 2. Marie Natfiusius. De Wolkbreuk. Vervolg van BIBLIOTHEEK VOOR OE JEUGD. 3. C. G. Barth. Mick en Dick. 4. C. G. Barth. De arme Hendrik. 5. C. G. Barth. De kleine Negerknaap. 6. C. G. Barth. Valentijn Ondermeer. 7. Marie Nathusius. De Boom des Geluks. 8. C. G. Barth. Het Kruis aan den weg. 9. Herman. Een gewichtig Vraagteeken. 10. Dr. C. G. Barth. De Vluchteling. 11. O. Glaubrecht. De Schaapherder. 12. Dr. G. H. Schubert. De Deserteurs. 13. Dr. C. G. Barth. De vlucht van den Hugenoot. 14. M. Nathusiüs. De Boodschappenvrouw. 15. Dr. C. G. Barth. Jerry Creed. 16. Hermine van Ark el. De jonge Siberische. 17. Marie de Bruin. Anna, de hulp in nood. 18. H. van Dorp. De oude Zeeman. VAN BOSCH EN VELD. Vertellingen voof de Jeugd. Geïllustreerde boekjes van 32 bladz. ad 20 Cent, (bij 10 ex. met 50 °/0 korting). 1. Herman. Laat uw licht schijnen. Schets naar het leven. 2. Ferdinand. Het Kerstfeest van den ouden Dokter. 3. Herman. De twee Zusters. 4. A. Vollmar. Eene angstige Nacht. 5. Hekmina van Hattum. De koninklijke Keispas. -6. Wilhelmina. Winterrozen. FKcjS-f $o I)i: \ NAVERTELD DtfOR HERMINE VAN ARKEL. Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd. JSo. 16. ROTTERDAM, J. M. BREDÉE. STOOM-SNELPERSDRUK KOCH & KNUTTEL, GOUDA. I. Men schreef het jaar 1801. In het koude, ongezellige Siberië zien wij een 15-jarig meisje, Prascovia Lopouloif geheeten, uit de schamele woning harer ouders stappen. In het dorpje Ischim, waar zij woonde, hield men veel van haar. Zij was een ijverig meisje, dat gaarne iets verdienen wilde, niet zoozeer voor zichzelve, als wel voor haren vader en hare moeder. Nu eens hielp zij in eene wasscherij, en als het noodig was, verrichtte zij zelfs veldarbeid. Hare teere handen schenen echter voor geheel anderen arbeid gevormd te zijn. En als zij des avonds vermoeid thuis kwam, telde zij hare zuur verdiende centen op tafel uit voor hare lieve moe, denkt ge. Ach, neen, het geld is schaarsch in Siberië. Zij bracht voor haar arbeid wat koren, eenige eieren, of wat groente in ruil mee. En ook daarmee was haar moe wat blijde! Want vader kreeg om van te leven 1 gulden 40 cents per week, eene som, die de Russische regeering uitbetaalde aan mannen, die om een of andere reden naar Siberië verbannen waren. Wat? Was Prascovia's vader dan een slechte man, een booswicht, die uit Rusland verbannen was? Neen, toch niet! Maar Rusland is een vreemd land, waar de regeering soms heel vreemd doet. Lopouloll was in Hongarije geboren, paardrijden was zijn liefste werk. Toen hij 20 jaren oud was, trad hij in dienst van de «zwarte huzaren". Later vertrok hij naar Rusland, waar hij in het huwelijk trad. Zijn tweede vaderland riep hem weldra ten strijde. Onder het klinken der schelle krijgsmuziek besteeg hij zijn brieschend ros om op te trekken tegen de Turken. Menige Turk kon getuigen van zijn moed en dapperheid. Zijn regiment droeg hem, als 't ware, op de handen. Doch, daar werd hij op het onverwachts getroffen door de ongenade van één der hoofd- officieren. Lopouloff moest zich wellicht eens tegen hem verzet hebben, en in eerbied tekort zijn geschoten. En dat wordt in het leger zwaar gestraft, en niet het minst in Rusland. Maar de ware oorzaak van zijn verbanning bleef een geheim voor iedereen; zelfs voor den dapperen huzaar, die steeds aan kwaadwilligheid dacht. Prascovia's moeder, gebukt onder de zorger. van haar huishouden, scheen haar beklagenswaardig lot gelaten te dragen; doch haar vader, gewend aan het bedrijvige leven onder de wapenen, kon zich daaraan maar niet onderwerpen en verviel soms tot sombere wanhoop. Hoewel hij voor zijn dochtertje de smart onderdrukte, die aan zijn leven knaagde, had zij toch vaak iets opgevangen van de vreeselijke ellende waaraan haar vader ten prooi was. Lopouloff had meermalen een smeekschrift gezonden naar den Gouverneur van Siberië. Hij had gezworen bij zijn onschuld, gesmeekt om een afschrift van zijn beschuldiging, gebeden om zich te mogen verdedigen, alles te vergeefs. Er kwam geen antwoord, er was geen opmerken. De wanhoop maakte zich meester van hem. In een van die droeve stonden trad Prascovia binnen. Hare moeder baadde in tranen, haar vader zag bleek en wierp een ernstigen, zorgehjken blik op haar. »Dat is nu het wreede in mijn ongeluk," riep Ult >)Dat Iieve kind> waarop zoo menig vader trotsch zou wezen, verontrust mijn leven. Wat moet er van mijn kind worden in dien afgrond van jammeren, waarin wij geworpen zijn. Zij kwijnt, zij lijdt onder den slaafschen arbeid, dien zij verricht om den hongerdood te ontkomen. Zy, dochter van een vrijen Hongaar, die ter ongelukkiger ure naar Rusland toog om krijgsroem in te oogsten! Wreed Rusland, hoe betreur ik hier mijn besluit! Siberië, met zijne koude en onger, in ruil voor het wagen van mijn bloed en leven!" Voor de eerste maal hadden hare ouders openlijk hun jammervollen toestand voor haar blootgelegd. Zij was toen 15 jaar. De gedachte kwam bij haar op om naar St. Petersburg te gaan en daar bij den Keizer aller Russen genade te vragen voor haar ongelukkigen vader. Zij zelve vertelde later, dat na een ernstig gebed, dat zij ten hemel had gezonden, dit denkbeeld als een lichtstraal in haar ziel was gevallen. Zij was overtuigd, dat het een ingeving des Heeren was, en dat geloof, dat vertrouwen steunde haar in omstandigheden, die haar den moed om voort te treden bijna benamen. Niet ver van de ouderlijke woning, aan den rand van een berkenbosch, had Prascovia een geliefkoosd plekje, waar zij bij voorkeur haar hart voor God uitstorstte. Daar bad zij met al den ernst harer ziel, dat haar hemelsche Vader haar reis begunstigen mocht en haar tevens de kracht en de middelen mocht verschalfen om ze te volvoeren. Zij smeekte om licht, ten einde met de juiste woorden hare ouders te overtuigen van hare roeping. Op weg naar huis, zag zij haar vader in gebogen houding op een bank zitten. Moedig stapte zij naar hem toe, vrijmoedig legde zij haar plan bloot en blijmoedig vroeg zij „m zijn toestem. mmg. Maar helaas! Haar vader had oplettend geluisterd en scheen, volgens haar, de zaak ernstig op te vatten. ,Kom, Pras!" zeide hij, »ga mee naar uwe moe! we zullen het haar vertellen! Beiden stapten de woning binnen. »Zeg eens, vrouw!" riep hij. »Goed nieuws, °r' Nu hebben we een machtigen beschermer gevonden. Onze Prascovia zal op staanden voet naar St. Petersburg vertrekken, zij zal persoonlijk naar den Keizer gaan om genade voor mij te vragen!" »Het ^zou haar wat beter staan mij te helpen," zei moeder. »Zij is de laatste dagen zeer raag. nthaal ons niet meer op zulke dwaze praatjes, meisjelief." Prascovia kon bare tranen niet bedwingen »Kom, kom, Pras! niet huilen, meid'" zei vader »Dek de tafel maar, we gaan eten, en als we klaar zijn, kunt ge op uw ge- mak naar St. Petersburg gaan wandelen!" De scherts van haar vader krenkte haar meer dan de booze woorden van haar moe. 't Is waar, de gedachte aan dien tocht maakten haar ongeschikt voor het werk. Het ijs was nu gebroken. Van tijd tot tijd kwam zij terug op haar plan. Haar vader werd die praatjes moede en verbood haar er weer mee aan te komen, hare moeder bracht haar aan 't verstand dat zij nog te jong was voor zulk een moeilijke onderneming. Drie lange jaren gingen voorbij. De zon daalde geen enkele maal naar het Westen, of Prascovia wendde haar blik naar die richting, God biddende, dat zij de toestemming harer ouders mocht krijgen voor de lange reis, niet twijfelende, of de Heere zou haar gebed verhooren. Het levendige geloof in Prascovia mocht eenige verwondering wekken. Haar vader was een man onverschillig voor het gebed, en voor God. Nimmer was hij met zijne ellenden gevlucht tot Hemr die in Zijn Woord beloofd had: U le MiJ aanroept in clpn r,^ * "VUU, Vindt Mijn gunst oneindig groot! o ö^uu nare moeder had een gevoelig hart 7;- . vaak troost, en kreeg vaak kracht door het gebed' In tegenstelling rae, haren man ™ hun n«t onthouden had. fascovia las den Bijbel gereild u* > • derliikp rlnnh , gegeid. Haar kin- in dfh t t ° 6rZOekende «eest drong door woord Weef ha1S 7 °°d' woord bleef haar b,j, een aanmoediging om 0D G d te vertrouwen versterkte haar gebof t zoudTgij 1ot° dezerT'b 'a'S **" m°Staardzi»di. gj t dezen berg zeggen: «Wordt onee heven en in de zee geworpen1" En die kleine tem Xz::;e^dtotdereddingte-^ een brief te t ^ ^ ^ '^''"«tond Siber'S° r'JVen aaQ den Gouverneur van Siberie, ten einde zijn toestemming te »ra„en om de reis naar St. Petersbu™ 8 Vader zelf voegde er oen sme°ek „b^Tom Z,J" beSChU'di«i»8 •"*> vrijspraak te m^ vernemen. Hij verwachtte nu evenmin als vroeger antwoord, en twijfelde niet, of de brief van Pras zou in hetzelfde lot deelen. De brieven werden geheel naar de voorschriften der wet opgesteld en verzonden. Zes lange maanden waren voorbijgegaan na het verzenden van den brief. Tal van malen was Prascovia den koerier tegemoet gesneld, als zij hoorde, dat deze in het dorp was aangekomen. Doch steeds volgde voor haar een teleurstelling. Maar zij hield vol. Op zekeren keer hoorde zij bij de uitdeeling van brieven den naam haars vaders noemen. Wat snelde zij blij en moedig met een verzegeld pakket naar huis! Dat was een oogenblik van vreugde voor de arme familie. Daar kwam het verlangde paspoort, doch er was geen letter bij voor haar armen vader. Zijn dochter mocht naar Rusland vertrekken. »Mag ik nu gaan, vader?" »Maar, dwaze meid! begrijpt gij dan niet, dat ik u toestond den Gouverneur te schrijven, omdat ik niet twijfelde nf k;; m'j laten praten?" ' ^ Z°U u eVenals Lopouloir legde het paspoort achter slot. HeJêls-'h! Zelfs daarin een 'iagerwjang des emels, haar vader toch had het kunnen veruren, en dan was ze weer zes maanden kwijt mge weken daarna moest Pras een maal aardappelen van den akker gaan halen. Zij bleef „i dUë W6g' dat moeder ongerust werd. Zij ging, 6enS naar h^r zien. »Maar Pras is da M la°« ™«WS»en, mijn kind; ik vreesde dat ge «t,l naar Petersburg waart gegaan!" ' zonde m°e! Wi' "iet "««^oorzaam zijnen zonder uw zegen vertrekken. Maar ik vrees dat ^7" Sleiiig missen zal'. » moet, « zal gaan, desnoods tegen uw wil." Moeder stond verstomd tegenover zulk PPn «Maar Pras," zei deze 's avonds, „gelooft 2fl uw vader spreekt? De toegangen tot zijn paleis zijn aan alle kanten afgezet door schildwachten. Gij zult den dorpel van 't paleis onmogelijk kunnen overschrijden. Arm en schamel in uw kleederen, zult ge niemand kunnen vinden, die u zal willen voorstellen aan den Keizer aller Russen!" »Vader, ik geloof, dat God mij beschermen zal en mij voeren zal aan de voetbank van onzen Keizer. Hij zal de woorden in mijn mond leggen en uw vrijheid zal de belooning zijn voor de toestemming, die gij mij verleent." Den volgenden morgen zou vader dan besluiten. Prascovia nam den Bijbel om getrouw aan hare gewoonte een gedeelte te lezen. Zij sloeg den Bijbel open, om te lezen wat daar voor haar lag. In Rusland volgt men vaak deze gewoonte, in de stellige meening, dat de Voorzienigheid een toepasselijk woord voor bedroefden of zoekenden aanwijst. Daar valt haar oog op deze woorden: »En de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: »Wat is u. Hagar? Vrees niet!" De overeenkomst tusschen de reis van Hagar en die van Prascovia had iets treffends. »Vrees niet!" 't Was haar als een stem des hemels. «Zeker," zeide de vader ongeloovig, »een engel op reis zal u niet ontbreken, om ook u te drinken te geven, als ge dorst hebt. Gevoelt ge het dwaze er niet van om zulk een hoop te koesteren ?" »Ja, vader!" was 't antwoord. »God zal mij beschermen, ook door Zijne Engelen, daarvan ben ik zeker." De morgen kwam. Na een slapeloozen nacht waarin gewikt en gewogen werd, vond vader de onderneming te gewaagd, haar moeder zwichtte voor Prascovia's geloof, dat bergen zou verzetten. Zij kreeg eindelijk toestemming om de volgende week te vertrekken. Toen het bekend werd in het dorp, dat Prascovia naar het verre Westen zou vertrekken om de genade van den machtigen heerscher in te roepen voor haar vader, stroomden tal van bezoekers toe. Sommige boden haar van hunne karige inkomsten een zilverstuk aan, andere moedigden haar aan, zeggende, dat men wel vreemder dingen op de wereld aanschouwd had. Het uur van vertrek was gekomen. Eenige vrienden kwamen het afscheid bijwonen. Allen zaten. Een stilte als des grafs heerschte in de woning. Prascovia verbrak die. Zij stapte moedig naar hare ouders en kuste ze hartelijk. Zij rukte zich moedig uit de armen harer moeder en verliet de hut, die haar reeds zoo lang tot gevangenis gediend had. Een paar vrienden zouden haar een half uur vergezellen. Vader en moeder stonden onbeweeglijk op den drempel, zij wilden haar zoolang mogelijk met het oog volgen. Eindelijk verdween zij in de verte. Onderweg ontmoette zij eenige meisjes, die naar een dorpje moesten, een paar uur verder. Uit een zijweg kwamen eenige jonge boeren aan, licht aangeschoten, zooals men dat noemt, die de meisjes lastig vielen. Zij vroegen iets uit hare taschjes te mogen hebben en boden zich aan haar te "vergezellen door het bosch. Prascovia nam het woord, en zeide: «Wij zouden dat wel willen toestaan, maar ginds komen onze broeders aan, die wij hier afwachten." Inderdaad kwamen er heel in de verte een paar wagens aan. De jonge boeren ontstelden en maakten zich uit de voeten. Met dat leugentje om bestwil redde zij zich. In 't naaste dorp bracht zij den avond en den nacht bij een harer kennissen door. Den volgenden dag, toen zij de reis geheel alleen moest voortzetten, gevoelde zij iets van de eenzaamheid der woestijn, die Hagar moest doortrekken. Zonder aardrijkskundige kennis dwaalde ze soms, en sloeg zij onwetend den weg weer in naar huis. Dan weer, vroeg zij, waar de weg naar Petersburg heenging. Honderden uren van haar doel verwijderd, keken de menschen haar ongeloovig en verbaasd aan. Op haren langen tocht bracht zij de nachten in den regel bij een gastvrijen boer door. Doch niet altijd gelukte dat. Op zekeren namiddag, na een lange, ver- moeiende wandeling werd zij door een storm overvallen. Zij\erliet den open weg om in het bosch aan den voet der boomen een schuilplaats te vinden. De storm verdubbelde in woede. Boomen werden ontworteld, terwijl de regen in vlagen neerviel. De duisternis overviel haar, en zij was gedwongen den nacht in de open lucht door te brengen. Den volgenden morgen ontwaakte zij, doornat en steenkoud, gekweld door een brandenden dorst. Zij strompelt met hare verstijfde ledematen naar den weg. Daar nadert een boer. Vriendelijk biedt hij haar aan een eind mee te rijden. In de dorpstraat gekomen, zegt hij, dat hij verder moet wezen en laat haar afstappen. Voor een laag raampje ziet zij een vrouw van 40 a 50 jaar, die bezig was erwten te lezen. Met smeekende stem verzoekt Prascovia, of zij even binnen mag komen. Doch de hardvochtige vrouw zendt haar weg, zeggende, dat zij geen plaats heeft voor een landloopster of dievegge. Zij sleept zich met moeite verder voort en gaat De jonge Siberische. op de stoep van het dorpskerkje zitten. Eenige kleine jongens waren haar gevolgd en begonnen het haar lastig te maken. In stilte bad zij tot God haar bij te staan om niet te bezwijken in deze beproeving. Een oploop van menschen maakte haar nog meer bedeesd. De burgemeester treedt op haar toe en vraagt om haar paspoort eens te zien. Dit was in orde. Een vrouwtje met een moederlijk hart gaat naar haar toe, en zegt, dat zij met haar mee kan gaan. Maar, och arme! Pras is zoo stijf, dat zij niet loopen kon. Zij is één schoen kwijt. Hare kleederen zitten onder de modder. De goede vrouw ondersteunt haar, maar 't wil nog niet. Een kar wordt gehaald en daar zit Pras. Dezelfde jongens, die het haar straks lastig maakten, zien haar nu vol deernis aan. Wat is zij blij, dat ze een vriendelijk dak vindt. Zij rust uit, komt tot verhaal en krijgt weer nieuwen moed voor de toekomst. Pras was een meisje, dat niet van luieren hield. Uit dankbaarheid bood zij hare hulp aan in 't huishouden. Zij veegde, boende, of deed, wat hare hand vond om te doen. »God nijgt de harten der menschen," moest zij tot hare vriendelijke gastvrouw zeggen. Want de goede lieden van dat dorpje boden haar allen hulp. Zij kreeg nieuwe, schoone onder- en bovenkleederen, en nieuwe kousen en schoenen op den koop toe. Toen zij vertrok werd haar beurs ook nog gevuld. O, had hare moeder haar daar eens gezien: zoo net, zoo blijmoedig, zoo vol hoop. We volgen haar verder. 't Is eenige weken later. Ze is al, o zoo ver van huis. Hare plunje, die weer en wind moet trotseeren, begint de teekenen 'daarvan weer te dragen. Haar beurs bevat o zoo weinig meer. Op zekeren avond liep zij langs de huizen van een dorp om een logement te vinden. Een boer, die haar huisvesting geweigerd had, volgde haar en riep haar terug. Het was een bejaard man, met een zeer ongunstig uiterlijk. Pras- covia stond een oogenblik in twijfel, of zij zijn aanbod wel zou aannemen. Eindelijk besloot zij met hem mee te gaan, uit vrees geen ander verblijf te zullen vinden. In de hut vond zij een oude vrouw, wier blik haar met schrik vervulde. De deur werd achter haar dichtgedaan en toegesloten. Men gaf haar een zitplaats op een harde bank. Bij het flauwe schijnsel van eenige brandende blokken sloeg het bevreesde meisje de oogen op, en bemerkte niet zonder angst, dat vier onderzoekende oogen vorschend op haar gericht waren. »Waar kom je vandaan?" vroeg de oude vrouw. »Ik kom uit Iscliim en ik ben op reis naar Petersburg." »Dan moet je wel veel geld bij je hebben om zulk een reis te ondernemen." »Ik heb nog een gulden 50 cent, vrouw." »Je liegt, ondeugende meid. Met zoo'n beetje geld maakt men zulke verre reizen niet." Te vergeefs verzekerde Pras, dat dit haar gansche vermogen was. »Van Tobolsk naar Petersburg met zoo weinig geld, praatjes, altemaal praatjes!" Het ongelukkige meisje zat te beven van vrees; in stilte bad zij God haar te steunen. Met moeite bedwong zij hare tranen. Zij kreeg wat gebakken aardappels, en toen zij ze opgegeten had, zeide hare gemelijke gastvrouw, dat zij naar bed kon gaan. Om de schande te voorkomen, dat men haar des nachts zou betasten, legde zij haar zak binnen het bereik der oudjes. Indien zij dan dieven waren, wat zij vermoedde, konden zij alles nemen, wat zij bezat. Toen zij meenden, dat Pras ingeslapen was, begonnen zij hun onderzoek. »Zij heeft een gulden 50 cent in haar zak," zeide de boer. »Maar misschien heeft zij wel bankbiljetten bij zich." »Ja," voegde de vrouw er aan toe, »ik heb een koordje om haar hals zien hangen met een zakje er aan, daar zit zeker haar geld in." Het was een taschje van waschdoek met haar paspoort, dat zij nooit aflegde. Zij begonnen zachter te spreken, en wat zij nog opving, was niet erg geschikt om haar gerust te stellen. «Niemand heeft haar bij ons zien binnentreden, men weet zelfs niet, dat zij in het dorp is."! Na een stilte van enkele oogenblikken, gedurende welke de verbeelding van het meisje allerlei nare droomen opriep, zag zij onverwachts het hoofd van dat vreeselijke oudje voor zich verschijnen. Het bloed stolde in hare aderen. Zij sprong op en bad en smeekte haar toch in 't leven te willen laten. Zij verzekerde haar nog eens, dat zij geen cent meer bezat. Maar de onverbiddelijke oude begon hare kleederen, kousen en laarzen te onderzoeken. De man kwam haar met een lampje achterna. Het taschje met haar paspoort werd nauwkeurig onderzocht. Toen het vriendelijke echtpaar zag, dat het onderzoek nutteloos was, gingen beiden weer weg en lieten het meisje meer dood dan levend achter. Dit verschrikkelijke tooneel, en de vrees, dat het 's nachts herhaald zou worden, hielden het meisje nog lang wakker. Toen zij evenwel aan hun snorkend geluid bemerkte, dat zij sliepen, ademde zij wat ruimer. Zij werd wat meer gerust. Door vermoeidheid overstelpt sliep zij zelfs weldra vast in. Het was reeds klaarlicht, toen het oudje haar kwam wekken. Prascovia was eenigszins verwonderd, toen zij zag, dat de oudjes wat vriendelijker jegens haar gestemd waren. Zij wilde vertrekken, doch zij mocht niet gaan voor zij iets genuttigd had. Het brood werd uit de kast gehaald, en men zette haar een kruik bier voor. Door die goede behandeling in een goede stemming gebracht, antwoordde Prascovia zonder omwegen op hun vragen en vertelde iets van hare geschiedenis. Zij deden, alsof zij er belang in stelden, en begonnen zelfs hun zonderling gedrag gedurende den nacht te rechtvaardigen. Zij waren geen dieven, maar vreesden in haar een dievegge te zien. Eindelijk kon Prascovica gaan, zij stond een oogenblik in twijfel, of zij hen wel bedanken moest. Wat was zij blij, toen zij de deur uit was. Maar vreemd zag zij op, toen zij onderweg haar geld eens natelde, en bemerkte, dat die vreemde luidjes er een gulden bijgevoegd hadden. Pras vertelde dit voorval gaarne, als een bewijs van Gods vriendelijke bescherming, die het kwade geweerd had en het hart dier oudjes te harer gunste bewerkt had. Eenigen tijd daarna dreigde een gevaar, van gansch anderen aard. Buiten het dorp, waar zij den nacht had doorgebracht, werd zij verontrust door een troep honden. Zij trachtte ze van haar lijf te houden met een stok. Doch de woede der dieren nam toe, naarmate zij zich verdedigde. Zij stond op 't punt haar moed te laten zakken, daar de honden haar japon al in flarden scheurden, toen een boer, door het vreeseiijk geblaf gewekt, toesnelde om haar te ontzetten. En gelukkig, anders ware het meisje zeker gevallen als een slachtoffer van die bloeddorstige en uitgehongerde dieren. Intusschen begon de winter te naderen. Prascovia werd door hevige sneeuwstormen acht dagen in een en hetzelfde dorp opgehouden. De sneeuw viel zoo dicht en lag zoo dik, dat de wegen onbegaanbaar waren voor voetgangers. Eerst toen de sleden een hard pad gemaakt hadden, wilde zij moedig haar voetreis voortzetten. Maar de boeren, bij wie zij gelogeerd had, rieden het haar ten sterkste af en wezen haar op het gevaarlijke van den tocht. Zelfs forsche mannen waren op die sneeuwvelden verdwaald, en verstijfd door den killen adem van den noordoosten wind, bezweken onder de koude. Daar kwam uitkomst. Er zouden eenige mannen met sleden naar Jekaterinenburg vertrekken om daar inkoopen te doen tegen Kerstmis. Zij kreeg een bescheiden plaatsje in een der sleden. Doch, hare schamele, dunne kleederen boden zoo weinig tegenstand aan de snerpende, dooidringende koude. Zij was na een paar dagen zoo verstijfd, dat zij alleen met geen mogelijkheid uit de slede kon komen. Men droeg haar in het posthuis. Daar bemerkte men, dat haar eene wang bevroren was. Na veel inspanning gelukte het haren geleiders de wang te redden, door haar met sneeuw in te wrijven. Tegen het vertrek bemerkte Prascovia, dat men weigerde haar met de slede verder mede te nemen, uit vrees voor haar leven. Het meisje begon bitter te weenen, wijl zij inzag, dat zij nimmer zulke vriendelijke, hulpvaardige mannen en zulk een gunstige reisgelegenheid zou vinden. Hare geleiders werden getroffen door dien aanblik, en besloten met elkander een warmen pels voor haar te koopen, doch, helaas, er was er niet een te koop. Geen enkel inwoner van dat afgelegen gehucht wilde zich de opoffering getroosten er een af te staan, men kon er zoo moeielijk een anderen krijgen. Men bood bijna de dubbele waarde, doch te vergeefs. Uit ware bezorgdheid voor haar, stelde toen een der jonge mannen voor om beurte haar hun pels te leenen; dit vonden zij goed. Later vond hij een nog beter voorstel; hij gaf de zijne aan Prascovia en zijne makkers leenden hem bij afwisseling den hunne. Weldra vertrok de stoet. De jonge reizigster werd, warm in een pels gewikkeld, in de slede geplaatst. Den ganschen weg langs toonde Prascovia hare dankbaarheid voor de opoffering harer geleiders en in stilte bad zij tot God om hen en haar in goede gezondheid te Jekateiinenburg te brengen. Daar aangekomen, logeerde zij in dezelfde herberg als hare geleiders. De waardin, een vriendelijke vrouw, vernam met warme belangstelling een en ander van hare lotgevallen en van het edele doel, dat zij zich voor oogen stelde. In het belang van het jonge meisje, ried zij haar aan een bezoek te brengen aan juffrouw Milin, die als weldoenster der armen in den ganschen omtrek bekend stond. Den volgenden dag was het Zondag De klokjes der Russische kerk riepen de menigte op om naar het Godshuis te gaan. Prascovia was recht dankbaar dien dag te mogen doorbrengen in stille overpeinzing. Zij had behoefte aan een woord van Goddelijke troost, om kracht te vergaderen, ten einde met Gods hulp haar doel te mogen bereiken: aan de voetbank van den Czaar genade voor haar vader te smeeken. In het vriendelijke kerkje zag Prascovia een groote schare verzameld. Schuchter trad zij naar binnen. Daar trok zij de aandacht niet alleen door haar eenigszins vreemd gewaad, maar meer nog door den ernst, waarmede zij den predikant in zijne leerrede volgde. Bij het uitgaan van de kerk vroeg een juffrouw haar, wie zij was. Prascovia voldeed met enkele woorden aan die vraag. Toen zij op 't punt stond te scheiden, deelde zij de dame nog mede, dat zij voornemens was een bezoek te gaan brengen bij juffrouw Milin, wier menschlievendheid en mildheid iedereen roemde. Zij sprak tot juffrouw Milin zelve, die zoodoende haar lof hoorde, zonder aan opzettelijke vleierij te mogen denken. Die goede dame lachte en zeide: »Nu, die juffrouw Milin is niet zoo mild, als men u heeft wijsgemaakt, geloof mij vrij. Ga liever met mij mede en ik zal u een beter adres aanwijzen." Na al 't goede, dat Pras van de weldoenster der armen gehoord had, beviel haar dit oordeel slecht. Zij kreeg geen grooten dunk van hare nieuwe kennis. Zij volgde haar, omdat zij niet durfde weigeren. Maar zij vertraagde haar pas, 't geen de juffrouw wel opmerkte. »Nu," zeide deze, »als gij er dan zoo op staat bij die dame te gaan, dan wil ik u hare woning wel wijzen. Daar staat haar huis, wij zullen er binnentreden. Prascovia vroeg beleefd aan het dienstmeisje, dat de deur opende, of hare meesteres thuis was. Vol verbazing over die vraag, gaf het meisje geen antwoord. Pras herhaalde. »Zou ik juffrouw Milin niet eens kunnen spreken?" »Maar zij staat vlak achter u," antwoordde het dienstmeisje. Pras keerde zich om, en zag juffrouw Milin, die de armen naar haar uitbreidde. »0, ik wist wel, dat juffrouw Milin een goede en vriendelijke vrouw was," zeide zij, terwijl zij hare rechterhand greep en die hartelijk drukte. Hare weldoenster lachte hartelijk om dit aardige tooneeltje. Deze liet dadelijk eene rijke vriendin roepen. Den ganschen dag bleef Pras in dat gezelschap. Beide dames stonden verbaasd over zooveel koenheid, over het geloof van het jonge meisje. Hoewel men twijfelde aan het bereiken van het doel, bracht men Prascovia er niet van af. Integendeel, de dames overlegden, hoe zij haar het best van dienst Konden wezen. In den guren winter mocht zij niet vertrekken. Het mildere lenteweer moest worden afgewacht. Wat was Pras gelukkig in die vriendelijke woning. Zij wist niet, dat er rijke menschen op aarde waren, die om Godswil zooveel voor een arme zwervelinge over hadden. De koude tocht had haar lichaam wel wat ondermijnd, maar dat alles kwam zij daar te boven. In haar vrijen tijd legde zij zich toe op lezen en schrijven, dat wel wat door hare ouders verwaarloosd was. Behulpzaam en innemend van aard, won zij de toegenegenheid van allen, die met haar in aanraking kwamen. Zij beviel zelf zoo aan juffrouw Milin, dat deze voorstelde voor goed bij haar te blijven, dan zou zij wel pogingen in 't werk stellen om hare ouders uit hun gevangenschap te verlossen, 't Voorstel was verleidelijk. Maar Prascovia verwierp het met al de kracht harer ziel. »Zou ik," zoo sprak zij, »hier genieten van de bekoorlijkheden dezes levens en mijne ouders vergeten in hun droef levenslot? Neen, dat kan, dat mag ik niet!" De dames besloten nu haar met alle beschikbare middelen voort te helpen. Prascovia werd voorzien van al wat zij noodig had. Juffrouw Milin begaf zich persoonlijk naar een koopman, die voor zaken naar Nischny—Nogorod moest. Deze zou voor de jonge reizigster zorgen, alles bekostigen, en haar de ongemakken trachten te verlichten. Zij bereikte weldra de stad Kazan aan de Wolga. Daar nam zij plaats op een scheepje,. dat veel geleek op onze ouderwetsche trekschuit. De schuit moest, — zooals onze jonge vrienden wel op de schoolkaart of op hun atlas zien kunnen — den stroom opvaren. Daar dat zeer moeilijk was, werden er een paar sterke paarden voor gespannen. Op dien tocht zou Prascovia aan een zeer dreigend gevaar blootgesteld worden. De schuit werd door hevige rukvlagen overvallen, tengevolge waarvan zij hevig begon te hobbelen. De verschrikte reizigers werden soms van hun zitplaatsen afgeworpen. De bootslieden verloren ook hun tegenwoordigheid van geest. Een hunner had de onvoorzichtigheid een stuk een zoogenaamden boom — wat onhandig te zwaaien. Een paar reizigers die in de achterroef stonden kregen een geduchten duw in hun rug en helaas, daar tuimelde de arme Pras over de lage verschansing in het water. Dadelijk werd zij gegrepen, en doornat stond zij daar te bibberen van den schrik. — Gelukkig was zij niet gewond. Zij schaamde zich te moeten verkleeden en wachtte de eerstvolgende pleisterplaats af, w aar zij uitstapte. Zij vatte eene ernstige koude, die een nadeeligen invloed uitoefende op haar gezondheid. Ie jonge Siberische. 3 II. Daar stond zij eindelijk in het hartje van Rusland, in de drukke en schoone stad NisjniNogorod. De zon daalde langzaam naar het Westen. De lieve lente deed alles herleven. De kinderen lachten, de jonge dames van haar leeftijd, in een net japonnetje gekleed, wandelden blijde tusschen het frissche groen. Alles ademde vrijer na den bangen winter. En zij ? Door de vriendelijkheid van juffrouw Milin was haar kolïertje vrij zwaar geworden. Zij torste het aan de hand. Haar beurs was vrij gevuld. Doch waarheen? Wist zij ook hier maar een vriendelijke dame, die zich over haar ontfermde. Zij bad, zij smeekte God om hulp. Want zij had een afkeer om in een herberg nachtverblijf te vragen. Slechts in den uitersten nood zocht zij daar een toevlucht. Zij gevoelde zich moedeloos. De tranen stonden haar in de oogen. Zij dacht aan hare oudeis, die zij wellicht te vergeefs verlaten had. Maar weldra verweet zij zich hare zwakheid en haar gemis in vertrouwen op God. Daar stond een kerkje open. Zij besloot er in te gaan en aan God den moed en het geloof te smeeken, die zij verloren had. Nadat zij daar eenige minuten gezeten had, biddende tot haren Ontfermer, trad er eene non de kerk binnen. Deze zag de vreemdelinge en werd getroiïen door den ernst van het meisje. Zij naderde haar en deelde haar mede, dat zij het kerkje sluiten moest. Prascovia, die een weinig ontstelde, vertelde haar ongekunsteld, wat haar bewogen had de kerk binnen te treden. »Ik moet een nachtverblijf gaan opzoeken," zeide zij. »Maar ik ga liever niet naar eene herberg. Zou ik niet voor één nacht een plaatsje in het klooster kunnen krijgen? Ach toe, help mij, arme zwervelinge!" »Wij herbergen geen vreemdelingen, maar wellicht kan de abdis u inlichtingen geven," was 't antwoord. »Och, voor slechts één nacht." Zij toonde een beurs vol geld, en vervolgde: «Vriendelijke dames hebben mij daarvan ruim voorzien, opdat ik niet zou behoeven te bedelen. Morgen zal ik mijn weg weer voortzetten." Prascovia werd naar de abdis geleid. Zij deelde haar haar naam mede en liet haar paspoort zien. Smeekend vroeg zij om een nachtverblijf, dat haar dadelijk werd toegestaan. Weldra verspreidde zich door de verschillende kamers en zalen het gerucht van de aankomst der moedige vreemdelinge, die heel alleen uit Siberië gekomen was. Ze stond spoedig te midden van tal van nieuwsgierige meisjes, die haar met vragen overstelpten. Zij beantwoordde die zooveel mogelijk en vertelde hare lotgevallen met zooveel eenvoud en natuurlijke welsprekendheid, dat de toehoorderessen met betraande oogen als aan hare lippen hingen. Zij werd overladen met allerlei bewijzen van liefde, en kreeg een vrien- delijk kamertje, niet alleen om daar één nacht door te brengen, maar zij kon er uitrusten, volkomen uitrusten om zich dan naar Moskou te begeven. En zij had rust noodig, meer dan zij vermoedde. Sedert zij in de Wolga gevallen was, begon zij te hoesten, vreeselijk te hoesten. Een hevige koorts openbaarde zich weldra. De geneesheer, die bij haar ziekbed geroepen werd, schudde bedenkelijk het hoofd; hij vreesde voor haar behoud. Prascovia behield haar volkomen bewustzijn. »Ik geloof niet," zeide zij, »dat mijn laatste ure gekomen is, ik hoop, dat God mij helpen zal om het doel mijner onderneming te bereiken." En zij herstelde werkelijk. Zij was en bleef lang zwak en kon dus vooreerst niet vertrekken. In hare omgeving gevoelde men de meeste achting voor haar. De jonge meisjes hadden eerbied voor haar Godsvertrouwen. In voorspoed dankbaar, in tegenspoed geduldig, zoo treffend kon zij daar van spreken. Van de redding op haar gebed in uren van moeite en strijd, kon zij zoo overtuigende voorbeelden aanhalen. Het werkelijke leven van Prascovia was wat anders, wat beters, wat hoogers dan die rustige en kalme afgeslotenheid der wereld. Zij kon spreken van de diepte der ellende, maar ook van de reddende liefde des Heeren. Geen kalme beek, waarop de zwanen statig golven en wiegelen, was het beeld haars levens, maar een onstuimige zee, waarop haar scheepje hevig dobberde, doch ... Jezus was aan boord. Jezus, die den storm deed bedaren en de zee stille zijn. Prascovia was een toonbeeld voor de meisjes, die in haar ook hare meerdere erkenden. Eindelijk was de ure van vertrek aangebroken. De vriendelijke abdis zag haar met leedwezen heengaan en verzekerde haar, dat zij ten allen tijde welkom was, als zij tijdelijk of voor goed wilde terugkeeren. Met een paar brieven van aanbeveling aan voorname dames te Petersburg vertrok Pras moedig naar het einddoel harer reis. Na twintig maanden kwam zij in de keizerlijke hoofdstad aan. Wat nu gedaan? Zij herinnerde zich nog met blijdschap, hoe zij den Gouverneur van Siberië een verzoekschrift geschreven had, waarop een gunstige beschikking gevolgd was. Men liet haar nu een smeekschrift schrijven om het vonnis van haar vader wel te willen herzien. In de eerste plaats voldeed dit niet aan den vereischten vorm, en daarenboven sloeg zij niet den juisten weg in om het aan te bieden ter plaatse, waar dit behoorde. Zij was te voorbarig, en dacht het nu wel spoedig klaar te krijgen. Daarom maakte zij ook geen gebruik van de brieven van aanbeveling. Voorzien van haar smeekschrift begaf zij zich op zekeren morgen naar de regeeringsgebouwen. Zij hield stil voor het gebouw van den senaat; (wij zouden zeggen van de le en 2e kamer). Zij steeg een -groote trap op, en stond weldra in een zaal, waarin het wemelde van menschen. Daar stond ze verlegen en bedeesd. Zij bood haren brief aan, maar niemand leende haar het oor. Zij sprak, maar niemand luisterde. Men wendde zich van haar af. Als een overtollig meubel stond zij overal in den weg. Een oud-soldaat, een invalide, liep haastig door de zaal. Hij merkte haar op, en vroeg knorrig, wat zij daar uitvoerde, wat zij hebben moest. Het meisje bood hem haren brief aan, en verzocht dien aan den senaat te willen overhandigen. De man zag haar voor eene bedelares aan, nam haar bij den arm en zette haar kort en goed aan de deur. Zij durfde niet meer binnengaan en bleef den ganschen morgen op de trap zitten. Als er een senateur langs kwam, zou zij het smeekschrift persoonlijk aanbieden. Zij zag verscheidene personen uit het rijtuig stappen en de trap opgaan: zij hadden sterren op de borst. Allen droegen een uniform, voorzien van epauletten en een degen. Zij meende, dat het officieren en generaals waren, en wachtte nog altijd op de komst van een senateur, die naar hare meening iets eigenaardigs had, waardoor hij kenbaar was. Zij bood haar brief niemand aan. Omstreeks drie uur, des middags, vertrokken allen weder langs den weg, dien zij gekomen waren. Het laatst vertrok ook Prascovia. Den volgenden dag was zij weer aanwezig. Zij bood nu haren brief iedereen aan, die naar boven ging, maar niemand wilde hem aannemen. Eindelijk ziet zij een voornaam heer aankomen: met een prachtige uniform, op elke zijde van de borst een prachtig ordeteeken, met een prachtigen degen, die glinsterde in de zon. »Dat zal wel een man van invloed zijn, die mij helpen kan," sprak zij. Zij naderde en reikte hem haar papier toe, hem smeekende haar te willen helpen. Maar op hetzelfde oogenblik kwam een lakei, die haar voor zijn heer voorzichtig op zij zette om hem een vrijen doortocht te verleenen. Teleurgesteld na zoovele vergeefsche pogingen, dwaalden hare gedachten steeds bij juffrouw Milin in Jekaterinenburg. In dat stadje vond Maar Prascovia antwoordde: »Ik hoop, dat mijn geloof mij zal helpen." Na eenige dagen zocht zij mevrouw L. op, aan wie zij een brief met eenige woorden van aanbeveling van juffrouw Milin moest bezorgen. Deze ontving haar hartelijk, zij was reeds van hare komst verwittigd; en nam haar in beleefde woorden kwalijk, dat zij al eenige dagen in Petersburg vertoefd had, voor zij haar kwam bezoeken. De vriendelijke behandeling nam haar geheel in. Spoedig werden beiden wat vrijer en Prascovia vertelde, waartoe zij hier gekomen was. Mevrouw L. beloofde hare medewerking. Een harer naaste bloedverwanten bekleedde een voorname betrekking; hij zou de noodige stappen wel willen doen. Prascovia werd uitgenoodigd het middagmaal te gebruiken, en den dag daar door te brengen. De bezoekers stelden het levendigste belang in het meisje. De bloedverwant, van wien Mevrouw L. gesproken had kwam ook. Hem werd de jonge Siberische voorgesteld. Zij vertelde, welke pogin- Vader voedt nochtans dezelve: gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn een el tot zijn lengte toedoen?" We hooren in haar gebed den toon van dankbaarheid, dien één onzer dichters zoo schoon «vertolkte: w'kWil U, o God! mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied. Het zonlicht moge nederdalen, Maar Gij mijn licht! begeeft mij niet. Gij woudt mij met Uw gunst omringen, Meer dan een vader zorgdet Gij, o, Milde bron van zegeningen Zulk een ontfermer waart Gij mij! Uw trouwe zorg wou mij bewaren, Uw hand heeft mij gevoed, geleid; Gij waart nabij in mijn bezwaren, Nabij in elke moeielijkheid. Deze avond roept mij, na mijn zorgen, Tot rust voor lichaam en voor geest. Heb dank! reeds van den vroegen morgen Zijt Gij mijn heil en hulp geweest." Meer dan één keer werd zij naderhand bij de Prinses geroepen. Zoo gaarne hoorde zij Prascovia spreken; zij was jaloersch, zooals deze vol dankbaarheid over jutïrouw Milin te Jekatennenburg en over de abdis te Nisjni—Nogorod sprak. En zij gevoelde hier een roeping te hebben tegenover deze dochter van den banneling in Siberië. Ook haar naam, ook hare herinnering wilde zij doen voortleven in het levenslot dier ongelukkigen. Kort daarna kreeg Prascovia de voor haar zoo gewichtige boodschap, dat de Keizei in ^n Rusland haar des avonds om zes uur in het Keizerlijk paleis verwachtte. Zooveel geluk, zooveel eer had zij niet verwacht. Toen zij de stellige verzekering daarvan niet in twijfel kon trekken, werd zij bleek en viel zij bijna in onmacht. Zij sloeg de oogen ten hemel, en riep: »o God! ik heb dan niet te vergeefs in U geloofd!" Tegen den avond kleedde zij zich behoorlijk aan, om voor Hare Keizerlijke Majesteit te kunnen ■De jonge Siberische. verschijnen. Het paleis naderende, dacht zij aan haar vader, die den toegang daarheen zoo moeilijk, zoo vol hinderpalen had afgeschilderd. »Als hij mij nu eens zag, als hij nu eens wist, voor wie ik moest verschijnen, wat zou hij blijde zijn! Heere, voleindig Gij Uw werk!" Zonder in 't minst te vragen, hoe zij zich moest voorstellen, of wat ze wel moest zeggen, trad zij onbeschroomd het vertrek van de Keizerin binnen. Hare Majesteit ontving haar voorkomend en vroeg haar naar hare geschiedenis, die zij nauwkeurig wenschte te kennen. Prascovia antwoordde bescheiden, maar op vasten toon, evenals iemand, die gewoon was in de hoogste kringen om te gaan. Zij sprak over het doel harer reis; overtuigd van de onschuld haars vaders, vroeg zij geen genade, maar herziening van het harde vonnis. Hare Majesteit prees haar moed en hare oprechte kinderliefde. Zij beloofde hare zaak den Keizer aan te bevelen. Prascovia kreeg een handvol goudstukken om in hare behoeften te voorzien. Het arme meisje was overgelukkig en roemde de hartelijkheid van de Keizerin. Dit bezoek wekte vrij wat opspraak in de Russische hoofdstad. Iedereen wilde die kleine heldin zien en spreken. Men bewonderde haar. Men bood haar aan, voor hare belangen naar den minister te gaan. Doch zij sloeg dit aanbod vriendelijk af, zeggende, dat hare zaak in goede handen was. Toen zij zich des avonds in hare slaapkamer terugtrok, knielde zij neder voor den Almachtige om Hem te danken voor de onverwachte zegeningen, die zij ontvangen had. Haar geluk verdreef den slaap. Den volgenden morgen ontwaakte zij in een zeer blijde stemming bij de herinnering aan hetgeen den vorigen dag geschied was. »Is het wel waar, dat ik de Keizerin gesproken heb? dat zij mij zoo vriendelijk heeft ontvangen? Vergis ik mij niet? Is het geen bedriegelijk droombeeld ?" Hare vreugde groeide, naarmate de werkelijkheid haar duidelijker voor den geest trad. Zij kleedde zich spoedig en sprong drie voet omhoog, toen zij bij het openen eener lade de goudstukken van hare Keizerlijke beschermvrouw zag glinsteren. Die zou zij als eene dierbare heiinnering trachten te bewaren. Eenige dagen daarna ontving zij van de Keizerin het bericht, dat de Keizer zelf Prascovia wenschte te zien. Er was bevel gegeven om het vonnis van haar vader te herzien. Daarenboven kreeg zij van den Keizer 5000 roebels, ruim 9000 duizend ten geschenke. De minister van Binnenlandsche zaken toonde veel belangstelling in het lot van Prascovia's vader. Zij werd bij hem geroepen, en moest alles vertellen, wat zij van de geschiedenis haars vaders wist. Zij deed dit met oprechtheid en eenvoud, met ernst en overtuiging. »Mijn vader kan geen misdadiger zijn, mijnheer," zeide zij. »Hij heeft steeds zijn plicht gedaan en was bemind door de soldaten. Voor zijn Keizer en zijn nieuw vaderland had hij zijn leven veil. En ongetwijfeld zou hij de wape- nen opnemen, als er weer gevaar dreigde. En nu, zucht hij in gevangenschap; hij gaat een langzamen, maar zekeren dood tegen. Hij heeft te weinig om van te leven, en te veel om te sterven. Toen ik nog thuis was, kon ik op 't land gaan werken, of in de wasscherij bezig zijn, om nog wat te verdienen. Nu moeten zij ook dat missen. Ach, mijnheer, ik word hier door alle menschen met weldaden overladen. Zou ik van de duizenden guldens, die men mij heeft geschonken, niet wat aan mijn ouders kunnen zenden? Bestaat er geen mogelijkheid om hen te laten weten, dat t verschrikkelijk, onteerend vonnis herzien zal worden?" De tijd, dien zij in Petersburg doorbracht, was voor haar vol afwisseling. Alles was nieuw voor haar, alles boezemde haar belang in. Op zekeren keer mocht zij met een voorname dame het gansche Keizerlijke paleis eens bezien. In de kroonzaal gekomen, viel haar oog op den Keizerlijken zetel. Zij bleef eensklaps stil staan, vol eerbied en ontzag. »Is dat dan de troon des Keizers, waarvoor ik in Siberië zoo vreesde ? De vrees, die de gedachte daaraan vroeger in haar wekte; de herinnering aan de weldaden genoten van de leden van het Keizerlijk huis; het vooruitzicht van de naderende bevrijding haars vaders brachten hare jeugdige ziel in eene overstelpende ontroering. Zij vouwde hare handen, naderde vol eerbied den troon en riep, vol verrukking met tranen in de oogen: »0, vader! zie eens, waar Gods macht mij gebracht heeft! Heere God! zegen dezen troon, en hem, die daarop zit. Geef hem Uwen vrede voor de weldaden, waarmede hij een arm meisje, dat op u vertrouwt, heeft overladen." Slechts met moeite kon men haar uit die zaal wegleiden. Niettegenstaande de weg gebaand was, viel haar, en dat is begrijpelijk, de tijd van wachten wel wat lang. Haar geduld werd wel wat op de proef gesteld. In de hoogere kringen van St. Petersburg verspreidde zij nog wat licht over de treurige toestanden in het verre Siberië. Men sloeg de handen soms van verbazing in elkander. En als de straf nu nog maar was in evenredigheid van de misdaad. Doch Prascovia, kon getuigen en met voorbeelden staven, dat soms een enkel vermoeden, een enkele valsche beschuldiging van vijanden voldoende was om iemands leven in jarenlange, vaak levenslange ballingschap te doen eindigen. Men moest haar weerhouden, anders was zij met vrijmoedigheid opgekomen voor de belangen van anderen, van vertrouwbare getuigen, die zij te lschim in Siberië kende, en daar, naar hare overtuiging onschuldig leden en langzaam wegstierven. Slechts de vrees, dat haar optreden, de zaak van haren vader zou bederven, hield haar terug. De goedheid des Keizers zou haar weldra in staat stellen in 't belang van een paar hunner op te treden. Toen het Keizerlijk bevel naar Siberië werd gezonden om haren vader onmiddellijk in vrijheid te stellen, werd haar dat heuglijk nieuws dadelijk medegedeeld. Zijne Majesteit belastte den minister te vragen, of Prascovia ook wellicht nog een persoonlijken wensch koesterde. Zij antwoordde: dat als de Keizer, die haar reeds met zoovele weldaden overladen had, haar nog een gunst wilde bewijzen, zij dan de genade inriep voor twee andere ballingen in Siberië. Het waren mannen van een onbesproken gedrag, die haar bij haar vertrek een eind weegs hadden vergezeld en haar van hunne armoede nog wat geld hadden geschonken. Zij had beloofd, als de gelegenheid zich voordeed, een woord in hun belang te willen spreken. En zie, de Keizer baande zelf den weg. Of haar wensch vervuld werd? Zeker; eenige dagen later ging het Keizerlijk bevel naar Siberië, dat ook die twee mannen in vrijheid gesteld moesten worden. Zoo had de edelmoedigheid dier mannen, ongedacht zeker, hunne vrijheid tot belooning. Prascovia had dan verkregen, wat zij verlangde. Zij zou naar Kiew vertrekken. Wat al vrienden moest zij verlaten! Wat al dank was zij verschuldigd! Hare tranen, haar handdruk zeiden meer dan hare woorden. Haar vader ontving in Siberië de onverwachte, ongedachte 'tijding van zijne invrijheidstelling. Zijne dochter was meer dan twintig maanden weg geweest en ongelukkigerwijze was geen enkele brief uit Rusland in Ischim aangekomen. Het lot van Lopoulotï en zijne vrouw was op den duur wreeder geworden. Beroofd van elke hoop en van de tegenwoordigheid van het lieve kind, dat hun leven dragelijk maakte, bezweken zij bijna onder het gewicht van hunne rampen. Maar daar kwam redding. De zon der hope brak door de dreigende onweerswolken. God sprak over die zwaar beproefde ouders: «Daar zij licht!" en daar was licht. Een koerier uit Tobolsk kwam hen redden uit den afgrond hunner ellende. Zij ontvingen met het bevelschrift hunner bevrijding een paspoort om naar Rusland te gaan, en eene flinke som gelds voor hun reis. Die gebeurtenis en de omstandigheden, zoo droef begonnen en zoo heerlijk geëindigd, verwekte vrij wat opspraak in Siberië. De bewoners van Ischim, die Lopouloif kenden, kwamen hem bezoeken, zoodra zij het heuglijke nieuws hoorden. Zijne oude makkers, die de onderneming van Prascovia altijd belacht en bespot hadden, stonden beschaamd en verlegen. Met dankbaarheid ontving Lopouloff de gelukwenschen van iedereen; alleen ontbrak er iets aan zijn geluk: hij zou zoo gaarne zijne beide huisvrienden — zijne medegevangenen — uit hunne slavernij verlost hebben. Hij wist nog niets van hunne aanstaande vrijheid en ook zij zeiven vermoedden niet wat blijdschap hun wachtte. Zij herinnerden zich wel, dat Prascovia beloofd had een woordje in hun belang te spreken, doch zij meenden, dat zij hen vergeten had en durfden er toch niet over spreken, of zich beklagen tegenover haar vader. Den dag voor het vertrek van LopoulolTkwamen zij afscheid van hem nemen, om zich de smart te besparen hen te zien heengaan. Bij 't weggaan zeide LopoulolT: »Wij zullen Prascovia aansporen, een ernstige poging aan te wenden voor uwe vrijheid!"