■pwi ■ 7 X - —•> 008 r. \ 7 UITBESTEDING VAN WEEZEN DOOR BURGERLIJKE EN KERKELIJKE ARMBESTUREN DOOR JACOBA SNETIiLAGE. Secretaresse van het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid. OyerzicM ?an de uitkomsten van een onderzoek door liet Bureau. No. 7 der Goedkoope Werkjes van het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid. Uitgave W. Versluys. Amsterdam. Prijs 15 Cts. 008 VOORWOORD. Reeds eenigeu tijd geleden (zie eerste jaarverslag van het Bureau) werd door een belangstellende in de kwestie Uitbesteding van Weezen tot ons Bureau het verzoek gericht, een onderzoek te willen instellen■ naar de wijze van uitbesteding van Weezen door Burgerlijke en Kerkelijke Armbesturen. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden, toch voor het „Congres over Weezeuopvoeding" op onze „Nationale. Tentoonstelling van Vrouwe nar beid", was het vaak onbevredigende dier uitbesteding reeds hier en daar terloops gebleken en ook het offwiëele Regeeringsverslag „over e gelegenheid om het bovenbedoelde onderzoek in te stellen bleef langen tijd ontbreken, hoezeer ook ons Bureau de wenschelijkheid ervan besefte, waar toch voor ons land dit zoo actueele onderwerp nog weinig is onderzocht geworden en meerdere kennis in dezen zou kunnen aansporen tot verbetering. Toen kwam het Congres voor Kinderbescherming, waarvan de organisatie aan ons Bureau was opgedragen, en ook bovengenoemd onderwerp zou er volgens besluit der Congrescommissie aan de orde worden gesteld. Thans scheen het oogenblik daar, het lang uitgestelde onderzoek ter hand te nemen en door middel van vragenlijsten aan onze ruim 70 comite's en correspondentschappen trachtten wij eeuig< hoofdzaken te weten te komen over de uitbesteding van weezen in verschillende oorden des lamls. Met, groote nauwgezetheid hebben de meesten hunner zich van die lang niet gemakkelijke taak gekweten (uit til plaatsen kwamen antwoorden in). Voor de welwillende, hulp en medewerking, door de Burgerlijke en Kerkelijke Armbesturen in dezen aan onze comite's en correspondenten betoond, zij hier een woord van hartelijken dank uitgesproken. Hoewel door den referent over dit onderwerp op het Congres voor Kinderbescherming, den heer Ds. A. L. Th. van der Ven uit Eindhoven de resultaten van het onderzoek ten deele reeds in zijn referaat werden verwerkt, meenen wij dat toch, tot meerdere bekendheid met dit zoo uiterst belangrijke maatschappelijke vraagstuk, het gewenscht kon zijn het rapport van het onderzoek afzonderlijk en in zijn geheel te bewerken en uit te geven. Een genoegen is het ons, hieraan te kunnen toevoegen dat de bewerking van liet rapport geschiedde door mejuffrouw Jac. Snethlage, de Secretaresse van ons Bureau'), die, als secretaresse van de rubriek „Maatschappelijk Werk" van de Tentoonst. van Vromcenarbeid eveneens het rapport over „ Weezenverzorglng in Weeshuizen" a) samenstelde. Eerst opgenomen in het „Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming",n) doen wij het thans als afzonderlijke uitgave verschijnen, aangezien de kwestie der weezenverzorging wel zeer belangrijk mag heeten, echter tot die uitgave overgaande met de volle bewustheid dat het hier gebodene nog uiterst onvolledig is. Mogen de hier volgende mededeelingen wederom iets kunnen bijdragen tot de kennis van sociale toestanden en wellicht in de toekomst bevorderlijk zijn aan de lotsverbetering der uitbestede kinderen. September 1904. De Directrice van het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid, Marie Jungius. 1) De G aan dit geschrift voorafgaande rapporten en uitgaven (zie achterzijde omslag) werden bewerkt en samengesteld door de Directrice van het Bureau Mej. Marie Jungius. waarvan no. 1, 3 en 4 in samenwerking met de Commissaresse, Mej. Suze Groshans, terwijl de bewerking van uitgave 5 geschiedde door de Administratrice, Mej. Cl. Kühler. 2) „Overzicht van de antwoorden der Weeshuisbesturen., ingekomen bij de Rubriek-Commissie voor „Maatschappelijk Werk," van de Ver. „Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 1897j9S." Aamoezig in de bibliotheek van het Bureau. 3) Onder den titel „ Uitbesteding van Weezen door Armbesturen en Diakonieën" in de nummers van 30 Augustus tot en met 17 September. Uitbesteding van Weezen door Burgerlijke en Kerkelijke Armbesturen. Dat op het in April 11. gehouden Congres voor Kinderbescherming ook het zoo hoogst belangrijke onderwerp: Weezen verzorging besproken werd, zal wel niemand bevreemd hebben. Het was in hoofdzaak de uitbesteding waarop men de aandacht wenschte te vestigen. Ten einde hierover eenige gegevens te verzamelen, stelde het Nat. Bureau v. Vrouwenarbeid enkele vragen aangaande pleegouders, kostgeld, opleiding, toezicht en resultaten aan hare correspondenten en comitéleden in ruim 70 gemeenten van ons land. Over ruim 60 gemeenten werden ons inlichtingen verstrekt, soms zeer uitvoerige en belangrijke rapporten. En hoewel ook uit deze gegevens geput werd voor een verhandeling op genoemd Congres, toch is een kwestie als die der uitbesteding van zoo algemeen en ingrijpend belang, dat bizonderheden hierover, in ruimer kring dan dien der Congres bezoekers, mogelijk welkom zullen zijn. Allerminst wordt hier beoogd een volledig rapport te leveren, zelfs niet over een deel van ons land; onze bedoeling is slechts hier en daar in het licht te stellen op welke wijze de weezenverzorging door Burgerlijke en Kerkelijke Armbesturen wordt opgevat en uitgevoerd. Mogelijk kan dit aanleiding worden voor belangstellenden tot een grondig en stelselmatig onderzoek. Officieele gegevens over dit onderwerp schijnen schaarsch aanwezig; de eenige ons bekende bron was het regeeringsverslag over de verrichtingen aangaande het Armbestuur over 1900 en ook daaruit krijgt men nog slechts onvolledige détails. De eerste vraag betrof de keuze der pleegouders, en luidde: 1. Zoo uitbesteding plaats lieeft, op welke wijze gaat men daarbij te werk, icelke menschen kiest men als pleegouders of bestaan hiervoor geen algemeene regelen 1 Algemeene regelen of eischen, die deze keuze beslissen m oeten, schijnen slechts zelden te bestaan. Indien kinderen ter verzorging moeten opgenomen worden, ziet men uit naar geschikte personen, vraagt inlichtingen en overtuigt zich of het gezin oppassend en ordelijk is, een zekere mate van welstand geniet en waarborgen geeft voor een goede verzorging. In vele plaatsen is het gebruikelijk dat personen, die een kind ter opname wenschen, zichzelf bij het betrokken bestuur komen aanmelden. Zou men al geneigd zijn uit vele berichten op te maken, dat men als regel nauwgezet en consciëntieus te werk ging, ten volle bewust van de groote verantwoordelijkheid in dezen, tal van aanhalingen en toelichtingen verstoren die gerustheid en doen meermalen zelfs de vraag rijzen of wat regel zijn moest, ook tot uitzondering wordt. Vooral de financiëele zijde van het vraagstuk brengt hier groote gevaren met zich. In geen enkel antwoord toch wordt ons gemeld, dat er soms geen geschikte pleegouders te vinden zijn, maar wèl dat „de besturen liefst op de goedkoopste wijze geholpen worden". Dit herinnert nog altijd sterk aan de gebruiken van een vijftig jaren geleden, toen de weezen bij openbaren afslag aan de „minstbiedenden" werden toegewezen; het gebruik, de vorm is vervallen, het beginsel heerscht nog maar al te zeer. Bij de behandeling der tweede vraag zullen we gelegenheid hebben hierop nader terug te komen. Uit tal van antwoorden blijkt ook dat zelfs gezinnen, die bedeeling ontvangen, voor de opname van weezen gekozen worden. Die voorkeur moet zeker aan bezuiniging worden toegeschreven; of mag men van de allerarmsten juist de allerbeste zorg verwachten? Voorts geeft een mededeeling uit een onzer provinciesteden, waar zeker de geldkwestie niet overheerschend kan zijn, weinig reden tot gerustheid en vertrouwen in het beleid van bestuurderen. We lezen daar: „bij de keuze deipleegouders gaat men niet op al te kieskeurige wijze te werk." Dan is er één punt, dat bij de keuze van een gezin altijd van overwegend belang schijnt te zijn: de pleegouders te kiezen uit denzelfden stand als die der weezen. Waarom toch wel die angstvallige zorg? Moet een arbeiderskind weer per se arbeider worden? Is het beroep van marskramer, schipper, veldarbeider (ons opgegeven als dat van vele pleegouders) zoo uitlokkend dat dit tot navolgen dwingt? Een verblijf toch van vele jaren in zulk een gezin vestigt doorgaans de keuze op hetzelfde beroep als dat van den pleegvader. Of zou men uitgaan van de eenigszins zonderlinge meening, dat juist do economisch zwaksten den meesten waarborg geven voor goede leiding, juist inzicht en opvoedkundige kennis? „Zijn vader is schaapherder geweest — dus moet de zoon het ook maar worden," zoo werd ons gemeld, „ofschoon het kind zelf liever een ambacht leerde." Indien men toch eens prijs gaf de antecedenten van vader, grootvader en overgrootvader en uitsluitend rekening hield met het individu dat moest worden opgevoed, zou men dan niet menigmaal een keuze doen waarbij het kind gelegenheid kreeg tot meer ontwikkeling en opleiding tot elk beroep zoo mogelijk? Een loffelijk voorbeeld in dit opzicht geeft de „Mij. tot opvoeding van weezen in het huisgezin", door de pleegouders te kiezen uit alle standen onzer samenleving en niet te schromen een arbeiderskind de gelegenheid te openen tot meer ontwikkeling en vorming dan het in „eigen kring" ten deel zou vallen. Alweer de kosten, zal men aanvoeren. Maar tal van gezinnen aan bovengenoemde Mij bekend zijn bereid een kind kosteloos tot zich te nemen; het getal van zulke aspirantpleegouders neemt steeds toe. Van de op 1 Jan. 1.1. verpleegde weezen, 219, werden 26 zonder vergoeding opgevoed en nog vele families wachten op hetzelfde heugelijke feit om een kind in haar kring op te nemen. Werd tot hiertoe alleen gesproken over de gewone wijze van uitbesteding, waarbij één, hoogstens twee kinderen in één gezin geplaatst worden, eenige zonderlinge en daarvan geheel afwijkende gevallen werden ons gemeld uit Groningen, 's-Gravenhage en Zeeland in het dorpje Nisse. In Groningen kiest de gemeente bij voorkeur weduwen om kinderen bij uit te besteden. Deze hebben dan uitsluitend de opvoeding tot taak. Zoo bedroeg het aantal uitbestede kinderen op 31 Dec. 1.1. 41 en wel: bij een weduwe 5 jongens en 5 meisjes, allen nog te jong voor het weeshuis, bij éen weduwe 14 jongens, bij een andere 17 jongens. Ofschoon aan dit laatste geval werd toegevoegd: „dat de verhouding van pleegmoeder en kinderen zeer hartelijk is," zoo rijst toch de vraag of uit paedagogisch oogpunt een dergelijke handelwijze aanbeveling verdient. De vrouw, als opvoedster, is zeker niet te onderschatten, maar dan behoort dat toch te zijn de vrouw van ontwikkeling en beschaving, die ook werkelijk leiding en opvoeding weet te geven en dit blijkt uit de inlichtingen niet. Toch komt m.i. een normaal gezin altijd het meest in aanmerking. Minder gunstig luiden de rapporten uitgebracht over een zelfde wijze van uitbesteding, gevolgd door het Burgerlijk Armbestuur van 's Gravenhage. Geldt het hier in hoofdzaak kinderen die tijdelijke verzorging behoeven, doordat vader of moeder in gasthuis of gevangenis zijn of die door de ouders verlaten werden en niet in de termen vallen in een weeshuis te worden opgenomen, ook eenigen behoeven een blijvend onderkomen. „De zorg voor deze kinderen ten getale van 20 tot 25, op den leeftijd van ongeveer 1 tot 16 a 17 jaar, is toevertrouwd aan een oudere vrouw, die tot hulp heeft een oude dienstbode. Zij bewoont een groot, ouderwetsch huis met ruimen tuin. 't Grootste deel van dit huis is in gebruik bij de juffrouw; zij heeft dames „en pension". De groote achterkamer is overdag verblijfplaats voor de kinderen. Daar wordt gegeten, gespeeld, genaaid, 't Was er niet zindelijk; een kindje lag in een vuil bedje, een ander zat half slapend in de vensterbank, blijkbaar onder toezicht van een paar oudere meisjes, die naaiden. Boven vindt men twee kamers die er vervallen uitzien; hier staan acht ledikanten met slordig, vuil beddegoed van 't grofste en primitiefste soort en onvoldoende dekking ('t bericht is van de maand Maart). Op de gang 3 kranen boven een zinken trog: de waschgelegenheid. Een trap hooger één kamer met drie ledikanten: het jongenskwartier. In deze elf ledikanten sliepen 22 kinderen . . . Deze 3 kamers waren aan de achterzijde van het huis gelegen, aan het eind van een lange gang. Niet het minste toezicht des nachts over 22 verpleegden waarbij er zijn van 1 en van 16 en 17 jaar. De juffrouw beweerde wel dat zij ze „kort hield", dat was haar opvoedingsleus. Dieper inzicht en eenige opvoedkundige kennis kon men ook niet van haar verwachten." En nu Zeeland. In het dorpje Nisse op Zuid-Beveland vindt men het volgende : een gezin van 5 weezen bestaande uit een meisje van 20 jaar, een van 14, een jongen van 12 en twee kleinen van 6 en 8 jaar woont daar samen in een klein huisje. Diaconie en Armbestuur werken hier vereenigd om dit gezin in stand te houden; ') de eerste geeft vrije woning, het laatste f 4 per week (voor 5 weezen). Het oudste meisje is ernstig ziek, den geheelen winter reeds bedlegerig (nu wij dit schrijven, in het laatste stadium van haar ziekte). Dit is dus feitelijk het hoofd van het gezin, maar zelf zou ze goede verpleging zeer noodig hebben. Die krijgt ze nu van haar zusje van 14 jaar, dat tevens het huisje moet schoonhouden, op de andere kinderen moet passen én het huishoudentje besturen. Volgens het Armbestuur hebben ze het goed, daar ze van particulieren ook nog wel eens wat krijgen, zelf klagen ze niet, daar ze bij elkander kunnen blijven. Het oudste meisje vertelde: het is natuurlijk geen weelde, maar we komen er toch. De „Yereeniging tot Weezenverpleging op Zuid-Beveland" had voorgesteld om de opvoeding van de jongste kinderen op zich te nemen, doch daar had men geen ooren naar, zoo was het goedkooper en ook voldoende. Dit laatste is een groote vraag. Gebrek lijden de kinderen niet, maar van verzorging, opvoeding of leiding is ook totaal geen sprake, en dat dus een dergelijk samenwonen afkeuring verdient, zal wel niemand tegenspreken. De „zorg", die hier van overheidswege den kinderen ten deel valt, is bepaald onvoldoende. ') In het officieele rapport over het Armbestuur kan men vinden, dat in Nisse /' 90,- per kind betaald wordt door het Armbestuur. Een aanmerkelijk verschil dus met de ons verstrekte gegevens. Deze enkele gevallen, om te doen zien, op welke wijze Armbesturen en Diaconieën zich soms van hun plicht kwijten. Hieronder zal de vraag van het kostgeld behandeld worden en daaruit tevens blijken, in hoeverre de geldkwestie een rol speelt bij de uitbesteding. De tweede vraag betrof de vergoeding en luidde: Welk kostgeld wordt betaald ? Is dit in verhouding tot den bij u heerschenden levensstandaard veel, of gewoon of weinig? Voor we een overzicht geven van de ingekomen antwoorden is het zeer zeker gewenscht zich even in te denken, wat het zeggen wil een wees ter verzorging en opvoeding tot zich nemen. Het kind mist alles wat het in normale omstandigheden van ouders ontvangt: liefde, hartelijkheid, toewijding; opvoeding en geestelijke leiding: lichamelijke verzorging, voeding, kleeding. Dit alles vraagt men nü van pleegouders. Gelukkig zullen er altijd velen gevonden worden, die uit liefde tot het kind zullen geven waaraan het behoefte heeft, en in ruime mate zelfs geven. In die gevallen is vergoeding öf geheel overbodig, öf een bijkomstig iets noodzakelijk om uitgaven te dekken waarop bij het bestaande budget niet gerekend was en die dus uitsluitend het kind ten goede komt. Geheel de verhouding wordt dan beheerscht door het beginsel: liefde tot het kind, het onbeschermde. Laat echter een wel verleidelijk, maar toch hoogst gevaarlijk optimisme ons behoeden voor verkeerde conclusiën in dezen. De meeste gevallen van uitbesteding toch zullen beschouwd moeten worden als een handelszaak, waarbij door besturen, gebruik makend van de nooddruft der behoeftigen, zooveel mogelijk gunstige bepalingen worden gemaakt, gunstig in den zin van ,,goedkoop", „voordeelig" voor de uitbesteders. In dat geval dient het kostgeld dan wel degelijk om het onvoldoende inkomen van het gezin een weinig te verhoogen en komt dus slechts in zeer geringe mate den uitbesteder ten goede, indien dit al zoo is. Bewijzen te over. Verschillende Armbesturen betalen f 1., f 1.10, f 1.25 per week, voor een zuigeling f 0.60. In Zeeland voor kinderen f0.80 p. week, er zijn zelfs ge- vallen bekend, dat men f0.40 betaalde. Deze opgaven zouden eindeloos te vervolgen zijn, maar cijfers, hoe welsprekend onk, vervelen spoedig. Laten we daarom liever eenige toelichtingen geven en enkele gevallen wat nader bezien. Voor de genoemde sommen moet verstrekt worden voeding en ligging, gezorgd voor kleeding, reparaties; alle andere zorgen niet te noemen, als zijnde niet geldelijk te schatten. Nemen we alleen eens het punt voeding. Het kind verkeert op een leeftijd van 6— 15 jaar in bizondere omstandigheden door zijn snellen groei en daarom moet er volgens deskundigen vooral gelet worden op eiwitrijk voedsel, wil het gezond en krachtig worden. Het eiwitvoedsel mag echter ook niet te ruim zijn; het kind heeft eveneens behoefte aan vetten en koolhydraten. Melkvoedsel is steeds aan te bevelen omdat het gemakkelijk verteert. Het kind heeft dus voor zijn dagelijksche voeding noodig een zeker quantum eiwit, vet en koolhydraten, dat ook bij de eenvoudigste levenswijze met de noodige afwisseling behoort toegediend te worden. Uit een eenvoudig staatje, samengesteld door een vakkundige, blijkt «lat op het zuinigst berekend hiervoor betaald moet worden f 0.275 p. dag, dus ƒ 1.925 p. week. Dit uitsluitend voor voecliny. In de meeste huishoudens, vooral op het platte land, worden deze voorschriften niet gekend en dus ook niet in toepassing gebracht, de hoofdschotel is daar aardappels, een eenzijdige, schrale voeding die vooral bij kinderen, zeer dikwijls oorzaak is van een hoog sterftecijfer. Hoe kan men nog een oogenblik verwachten, dat bij een vergoeding van fl.—. p. week, soms minder het kind alleen al in materieel opzicht ontvangt wat het noodig heeft? In gunstige gevallen zal het zijn, dat het genoeg krijgt, d.w.z. een kwantiteit waardoor zijn honger bevredigd wordt, maar de kwaliteit ? En dan in gezinnen, die zeiven bedeeld worden ? Voorziet men niet de gevaren die een dergelijke levenswijze met zich brengt ? Een weeskind is meer dan eenig ander aangewezen op eigen kracht, heeft bij zwakte, tegenspoed of wat ook, op minder huip te rekenen, heeft vermoedelijk in 't algemeen een zwakker gestel, en dus uit al deze oogpunten dubbel recht op een verzorging en opvoeding, die hem of haar voert tot een krachtig zelfstandig bestaan. Het woord van Emerson, op ieder mensch van toepassing, is clit in 't bizonder op de weezen: ,.het is een lage weldaad mij iets te geven, het is een hooge weldaad mij in staat te stellen iets voor mij zelf te doen." En hoe worden ze daartoe nu in vele gevallen in staat gesteld? Enkele voorbeelden zullen het duidelijk maken. Zoo wordt ons bericht uit Zeeland: tegenwoordig wordt wel meer gelet op geschikte personen, maar al besteedt men niet meer uit bij de „minstbiedenden" toch kijkt men ook nu nog dikwijls naar de „goedkoopste opname", naar hen, die de kinderen voor zoo weinig mogelijk tot zich willen nemen. Wanneer dus de pleegouders, zooals nu heel veel het geval is, moeten bijleggen zoolang het kind te jong is om te werken, dan kunnen zij op later leeftijd, als het kind wat gaat verdienen, hiervan gebruik maken en het als een verplichting beschouwen dat het nu ook voor hen arbeiden moet. Allerminst kan men den pleegouders hiervan een verwijt maken, maar wel den uitbesteders die hier speculeeren of op kinderkracht of op de liefdadigheid der allerarmsten. Sinds vroeger is er al veel veranderd, maar er blijft nog veel te verbeteren over. Daar waar de uitbesteding geschiedt met het idee om er „zoo goedkoop mogelijk af te zijn", leidt dit natuurlijk tot kinder-exploitatie. En ziehier juist het gevaarlijke punt : exploitatie van kinderkracht als gevolg van een verkeerd, toegepaste zuinigheid. Zal die later zich niet wreken in den vorm van nieuwe armlastigheid? Onwil of onmacht der betrokken besturen, wat is hier de leidende factor? Men zou geneigd zijn menigmaal het eerste aan te nemen, waar zij zeiven verklaren liever op deze goedkoope wijze hun weezen te verzorgen, dan zich in contact te stellen met Yereenigingen tot Weezen verpleging, o.a. die voor Zuid-Beveland. Dat dit geldelijke offers kost is begrijpelijk, maar er wordt dan door deze ook op geheel andere wijze gehandeld. De Yereeniging stelt zich op dit standpunt: een flinke betaling geeft kans op goede verzorging. Dat schijnt ook ons het meest juiste. Zij betaalt daarom ook f 4 kostgeld p. week en voor kinderen boven de 12 jaar f 5. De zoo veel voorkomende gewoonte van vermin- dering na den twaalf- of dertienjarigen leeftijd wordt hier met, opzet niet gevolgd. In het laatste jaarverslag der Vereeniging lezen wij het volgende: „de Ver. had dit jaar maar drie weezen ter verzorging, allen jongens. Een is leerling der Ambachtschool en twee anderen worden opgeleid voor het onderwijs. Over het algemeen was het gedrag der weezen goed, al gaf ook een hunner ons nu en dan wat reden tot ontevredenheid. Het blijft te betreuren, dat er slechts weinige Armbesturen genegen zijn hunne weezeu aan ons af te staan. Is het omdat onze vereeniging geen bepaalde kleur bezit ? Immers weezen van allerlei gezindte worden opgenomen en al trachten wij de Armbesturen ook te overtuigen, dat elke wees zooveel mogelijk in gezinnen van denzelfden stand en dezelfde godsdienstige gezindte, als waartoe de ouders behoorden, wordt groot gebracht, wij blijven kloppen aan een doovemans deur. Is het dan omdat zij hunne weezen beter besteden en groot brengen ? ! Neen, want als wij lezen uit de rapporten van Gedeputeerde Staten wat luttele sommen de Armbesturen ten platten lande voor hunne weezen betalen, dan is het voor de pleegouders ten eenenmale onmogelijk om van die toelage de hun toevertrouwde kinderen te voeden, te kleeden, laat staan iets te laten leeren. Wat is het gevolg hiervan? Dat die kinderen gedwongen worden zoo spoedig mogelijk iets mee te helpen verdienen, om 's levens lasten der pleegouders te helpen verliehten. Ook gebeurt het meer dan eens, dat weezen uit een gezin zonder toezicht bij elkandor worden gelaten. Zij ontvangen dan van het Armbestunr wekelijks eenige guldens, eenige brooden en verder... verder moeten ze maar zien er te komen. Van contröle, opvoeding of anderszins is geen sprake. Hebben er geen opzienbarende gebeurtenissen plaats, dan is het Armbestuur tevreden. Armvoogden, kunt gij u daarmee verantwoorden ? Van een vader wordt meer gevergd dan brood en huisvesting, ook van U, die den naam armvader draagt en over armen en weezen gesteld zijt. Op het driedaagsch Congres voor Kinderbescherming, dat in April in den Haag gehouden werd, is ook „de uitbesteding van weezen en veriatenen" behandeld. Laten wij hopen, dat de toestanden, die door vertrouwbare mannen en vrouwen aan het licht zijn gebracht, den Staat zullen noodzaken, zich ook het lot der weezen aan te trekken." Niet meer dan 9 Burgerlijke en 9 Kerkelijke Armbesturen zijn aangesloten bij de Vereeniging; nochtans zijn slechts drie weezen aan de Vereeniging toevertrouwd. Welke gevaren ontstaan door „deze goedkoope wijze van verzorging", met het oog op exploitatie en opleiding, zullen wij hieronder trachten na te gaan. De derde vraag betrof den arbeid der kinderen en hunne opleiding en luidde: 3, Welke opleiding ontvangen de kinderen en tot welken leeftijd. Wordt van hen, ook van de jeugdige leerplichtigen, werk gevorderd ten behoeve van de pleegouders of anderen ? Zoo ja, welk icerk en aan wie komt de verdienste toe ? Er moet hier onderscheid gemaakt worden tusschen de leerplichtige kinderen en hen, die voor een vak of ambacht werken. Wordt van de eerste groep arbeid gevorderd, ook in de schooluren, dan is verzuim natuurlijk gemakkelijk te controleeren, altijd als er van de zijde der uitbesteders voldoende controle bestaat. Men kan wel uit de gegevens als regel afleiden dat door de besturen getrouw schoolbezoek wordt geëischt, maar tevens zien dat ongeoorloofd verzuim toch hier en daar plaats heeft. Daarom bepaalde de Inrichting voor Stadsbestedelingen te Amsterdam bij reglement, dat aan de pleegouders voor elk ongeoorloofd verzuim een boete wordt opgelegd, te korten op het kostgeld. Zeker zou het aanbeveling verdienen deze bepaling algemeen geldend te maken. Men sluit hierdoor het gevaar uit, kinderen, in oogsttijd vooral, langer dan strikt noodig is te zien deelnemen aan den veldarbeid. De statistiek van het schoolverzuim over 1902 (zie Bijdragen tot de Statistiek van Nederland XXXVIII)') geeft cijfers hierover, die de vrees voor dit verzuim verre van overdreven doen zijn. Het aantal verzuimde schooltijden van het geheele Rijk bedroeg aan openbare en bizondere ') Uitgegeven door het Centraal-Bureau voor de Statistiek. scholen samen 1.227.395 van geoorloofd verzuim in den landbouw, 991.980 van ongeoorloofd verzuim in den landbouw, alzoo een verhouding van 0.34 tot 0.27 in percenten van het aantal schooltijden. Dat hier de provincie Zeeland een zeer ongunstige verhouding vertoont : 143.678 geoorloofde tegen 338.679 ongeoorloofde verzuimen, dus 0.91 pCt. tegen 2.14 pCt., komt overeen met de meermalen aangehaalde rapporten onzer Bureau-correspondenten, waaruit blijkt dat ongeoorloofd verzuim voor veldarbeid daar een zeer gewoon verschijnsel is. Ofschoon natuurlijk geen afzonderlijk cijfer het verzuim deiuitbesteden geeft, zoo is er geen enkele reden om aan te nemen, dat juist zij zullen verschoond blijven van den arbeid, tenzij strenge controle ontduiking der wet belet. En dan de arbeid der leerplichtige kinderen buiten de schooluren ? De aanwijzingen hierover zijn zoo vaag, dat het uiterst moeilijk is tot een conclusie te komen. De een bericht „ze helpen een handje mee in de huishouding, kopjes wasschen, boodschappen enz. zooals eigen kinderen dat ook zouden doen van een ander heet het „van de leerplichtige kinderen wordt geen werk gevorderd, behalve 't geen zij al spelend op het land verrichten"; verder „datde boer zijn pleegkind mee naar 't land neemt om te hooien, is heel natuurlijk, hij doet dat zijn eigen kinderen ook"! Alsof eigen kinderen niet geëxploiteerd kunnen worden ! Er spreekt uit deze mededeelingen een vertrouwen, dat niet altijd gerechtvaardigd is, getuige de mededeelingen van den heer Ketelaar op het Congres voor Kinderbescherming. Deze waren ontleend aan het „Rapport over den arbeid van schoolgaande kinderen", dat door den Bond van Ned. Onderwijzers later in zijn geheel zal worden gepubliceerd en op treurige wijze dit goed vertrouwen schokken zal. Dat dit euvel ook wel degelijk door Besturen gekend en erkend wordt, blijkt ons uit enkele voorschriften : „veldarbeid is verboden, wel eenige lichte huiselijke bezigheden", „volstrekt verbod hen tegen loon te laten werken voor anderen" (het betreft hier de leerplichtigen). De Inrichting voor Stadsbestedelingen te Amsterdam schrijft voor: „wanneer kinderen gebruikt worden voor werkzaamheden, die boven hun krachten gaan of slechts strekken om de pleegouders voordeel aan te brengen, zonder dat de kinderen daarbij iets leeren, zooals veehoeden, voeder zoeken enz., volgt hierop boete en verplaatsing." Het geval te Nisse, waar een bijna 12 jarige jongen 's zomers f2.50 verdient als hij geregeld werkt en 's winters de school bezoekt, kan hier als bewijs dienen dat schoolverzuim zelfs door besturen gekend en — toegestaan wordt. Een absoluut verbod van loontrekkenden arbeid gedurende de schooljaren zou zeker in de allereerste plaats noodig wezen; exploitatie op dien jeugdigen leeftijd reeds werd daardoor ten minste beperkt. — Na de schooljaren blijft hiertoe nog ruimschoots gelegenheid. — Zoo zijn we genaderd tot de opleiding d.w.z. tot den leeftijd waarop de vak-opleiding een aanvang zou moeten nemen. Men verwachte niet dat we hier zullen aanwijzen de talrijke besturen die toonen hun plicht en belang goed te begrijpen ; wij wilden slechts geven enkele bizonderheden. In het algemeen wordt een geregelde, stelselmatige vakopleiding doorgevoerd tot het 16e, 18e, soms 20e jaar. Voor de jongens althans. Want hier treft al dadelijk een kenmerkend verschil in de opleiding der sexen. Wordt in de gunstigste gevallen den jongens een vrije keus gelaten, die zich tot verschillende beroepen uitstrekken kan, de meisjes, zoo luiden nagenoeg alle inlichtingen, worden dienstbode. Enkelen, te zwak voor dit beroep geacht, worden naaister, zéér enkele anderen in gunstiger financiëele conditie, opgeleid voor het onderwijs. Het beroep van dienstbode schijnt dus wel het meest uitverkorene te zijn, althans voor de besturen. Waaraan juist die voorliefde is toe te schrijven ? Zeker niet aan de voordeelen uit financieel of maatschappelijk oogpunt die het dienstbode-zijn oplevert. Heeft men zich wel eens rekenschap gegeven van de buitengewoon ongunstige sociale verhoudingen waarin deze categorie vroiaven geplaatst is; vooral bij overgang van het platteland naar de groote steden doet zich een zeer ongunstige invloed kennen, die niet nalaat in sommige statistieken onrustbarende cijfers teweeg te brengen. Men gaat — gemakshalve — de van ouds betreden paden; „dienstbode dat wordt men van zelf, door in huis te helpen, kopjes wasschen, vegen, boenen enz." Er is dan ook in geen enkel rapport sprake van een bepaalde vak opleiding voor dezen werkkring. De meisjes helpen de pleegouders in hare huishouding, gaan soms nog naar een naaischool en van H.H. bestuursleden hangt het af, hoelang deze „opleiding" wordt voortgezet om haar „volleerd" te doen zijn en een dienst te doen zoeken. Natuurlijk heeft het op het platteland bezwaar om een goede vak-opleiding te vinden, vooral voor meisjes, maar daarom juist eischt het ernstige overweging of uitbesteding d&ar wel altijd raadzaam is, vooral in plaatsen ver van de groote steden verwijderd. Doch zelfs uit den Haag, Arnhem, Zutphen, Groningen enz. komt geen enkele mededeeling van vak-opleiding voor de meisjes. Het schijnt dat het bestaan van Kook- en Huishoudscholen die toch den toegang voor kinderen uit de volksklasse zoo gemakkelijk maken tot de Armbesturen nog niet is doorgedrongen. Het vak van dienstbode ontleent, als elk ander, zijn waarde aan de wijze waarop het beoefend wordt. Een goede uitoefening eischt goede opleiding; „een handje mee helpen in de huishouding" vormt niet tot dienstbode, evenmin als men, door verfpotten schoonmaken, schilder wordt. Hoe juist voor zwakke personen het naaistersvak wordt gekozen, is ook niet best verklaarbaar. Het mag toch van algemeene bekendheid geacht worden, dat juist voor zwakke gestellen aanhoudend zitten bij ingespannen arbeid nadeelig werkt. Op die enkele genoemde uitzonderingen na, is dus alleen het beroep van dienstbode voor meisjes open; nergens wordt melding gemaakt van een opleiding tot bewaarschoolonderwijzeres, verloskundige, verpleegster, kinderjuffrouw, strijkster, kookster. Is dat alles te hoog en te onbereikbaar? Enkele dezer opleidingen zijn geheel kosteloos en duren tot het 20e jaar, evenals sommige opleidingen voor jongens. Andere zullen geld kosten en — leergeld schijnt nergens beschikbaar te zijn. Slechts in één enkel antwoord wordt melding gemaakt van een bepaalde som, f 40, die voor opleiding tot het ambacht wordt betaald. Of als regel jongens kosteloos door een baas onderricht worden, is ons niet gebleken, maar zou uit dit uitzonderingsgeval kunnen worden opgemaakt. Zij beginnen al spoedig „wat te verdienen" en doorgaans wordt deze verdienste in mindering gebracht van het kostgeld. Vandaar de gewoonte door vele besturen gevolgd om na het dertiende jaar het kostgeld allengs te verminderen. Is nu deze verdienste werkelijk aan te merken als gevolg van eenige verkregen kennis in het vak, of zelfs maar als aanmoediging en blijft de opleiding hoofdzaak, dan levert dit geen gevaar op; maar bedenkelijker wordt het als we lezen: „de verdienste deileerlingen komt den pleegouders toe", of: „zoodra ze eenige hulp van hen hebben, wordt het kostgeld lager". Hier is niet meer uit te maken of de opleiding dan wel het verdienen hoofdzaak wordt en zet men de deur wijd open voor misbruik. Nog bedenkelijker wordt dit, wanneer men bericht dat kinderen van 12 of 13 jaar mee naar de fabriek gaan, in de suikerwortels werken, of bij den boer worden verhuurd. Hun arbeidskracht heeft dan al eenige waarde. Dat de werkzaamheden vooral bij dezen laatste maar al te vaak bestaan in veehoeden enz., behoeft niet nogmaals betoogd. Opleiding hier alzoo nihil. Uit sommige plaatsen schrijft men onomwonden: „hoe vroeger de kinderen iets kunnen verdienen om het ontoereikende kostgeld aan te vullen, hoe liever. Ze gaan daartoe bij den boer op het land werken, of worden veehoeder." Voorwaar een schitterende opleiding tot vagebond. Kent ge ze niet langs de wegen, die kleine slenteraars, gedwongen tot niets doen, den eindeloos langen dag, blootgesteld aan regen of felle hitte, voor enkele centen verhuurd, om eenige koeien te doen grazen langs slootkant of weide ? Het is de zorg van sommige Armbesturen die een zoodanige „opleiding" uitkiest voor hunne weezen. Is uit al het voorgaande op te maken, dat als regel de opleiding voor jongens vrij voldoende kan geacht worden indien dadelijk na de school, de werkplaats of ambachtsschool hiervoor in de plaats komt, aangevuld door herha- lingsonderwijs, de meisjes verkeeren niet in zulke gunstige omstandigheden; zooals we gezien hebben, is vak-opleiding hooge uitzondering voor haar. In vele gevallen wordt ook deze kwestie weer beheerscht door de kosten; men schrikt terug voor een tijdelijk hoogere uitgaaf. Zoolang echter het inzicht van Armbesturen niet dieper gaat, dan een zoo zuinig mogelijk beheer, zullen vele geslachten daarvan de nadeelige gevolgen nog moeten dragen. De laatste vraag betrof het toezicht en de resultaten en luidde: 4. Wordt er toezicht gehouden op de pleegouders, zoo ja, door wie en op welke wijze. Is u iets bekend van ae verkregen resultaten? Toezicht op de bestedelingen wordt overal gehouden, hetzij door leden van het armbestuur, armmeesters, ambtenaren, speciaal hiertoe aangewezen, „gemeente-politiediakenen, predikanten, predikantsvrouwen, wijkverpleegsters, kortom door een groote categorie van personen, allen meer of minder bevoegd, meer of minder geschikt voor de taak hun aangewezen. Dat er toezicht wordt uitgeoefend staat .lus onomstootelijk vast; het is slechts zaak, na te gaan op welke wijze dit geschiedt. En dan wil ik beginnen met het allerbeste, waarvan wij kennis kregen. De Inrichting voor Stadsbestedelingen te Amsterdam, reeds meermalen in deze artiken genoemd, die hare verpleegden uitbesteedt op het platteland, doet zulks onder toezicht van gemachtigden, dat zijn notabelen uit de betreffende gemeente. Deze bezoeken minstens 6 maal 's jaars de kinderen en brengen van hun bevindingen schriftelijk rapport uit op daartoe bestaande inspectie formulieren. En juist deze formulieren geven een uitnemenden leiddraad bij het toezicht. Niet dat hieruit een stelselmatig ondervragen behoeft te volgen, dit hangt geheel af van den tact van de persoon met het toezicht belast, maar het bestuur geeft hierdoor het bewijs, hoe het zich rekenschap heeft gegeven van dit zoo gewichtige en niet te onderschatten deel der uitbesteding. In de vragenlijsten toch komen alle belangrijke punten voor, die controle behoeven ; de bevinding wordt gevraagd omtrent geschiktheid der pleegouders; toestand der verpleegplaats, slaapgelegenheid, kleeding, schoeisel van den bestedeling; zijn physieke toestand, gedrag eri karakter; zijn arbeid in verband met neiging en wenschen; zijn bezoek van of correspondentie met familie, zijn terugverlangen naar Amsterdam; het oordeel van onderwijzer, godsdienstleeraar en patroon; het gebruik van de schoolbibliotheek. Slechts dit laatste punt zouden wij nog zoo gaarne eenigszins uitvoeriger wenschen, namelijk aangevuld door een onderzoek naar de ontspanning en soort genoegens, die den bestedelingen ten deel vallen. (Een aardig trekje aangaande dit punt wordt ons uit Arnhem gemeld: Een dame die daar eenige kinderen voor eigen kosten uitbesteedt, verzamelt ze één avond in de week bij haar thuis. Voor de kinderen eenige uren van heerlijke ontspanning, voor haar een gewenschte gelegenheid om van hun toestand en karakter op de hoogte te komen door belangstelling in al hun aangelegenheden.) ') Als geheel beschouwd kunnen deze vragen bij nauwkeurige invulling een bijna volmaakt beeld geven van den toestand van de verpleegden en voor de gemachtigden een hoogst welkome aanwijzing bij de vervulling van hun taak. Vergelijkt men nu hiermede eenige andere gegevens, ons verstrekt, dan valt al dadelijk in het oog een totaal gemis aan voorschriften, een algelieele stelselloosheid. Op de dorpen, zoo heet het, bestaat soms bijna geen toezicht, de Armbesturen zijn tevreden als ze weten dat de kinderen geen gebrek lijden, als ze geen bijzondere klachten hooren; soms „bemoeit de vrouw van den predikant zich wel eens met zulk een gezinvan elders schrijft men: „het toezicht is door de afstanden vaak zeer gebrekkig;" of: „de diakenen moeten minstens eenmaal per jaar de kinderen bezoeken," of: „zij overtuigen zich dat de kinderen geregeld de ') Later werd ons ook uit Amsterdam een dergelijke mededeeling gedaan, betreffende eenige kinderen uitbesteed door de Inrichting voor Stadsbestedel in gen. openbare godsdienstoefeningen bijwonen;" men houdt zich door briefwisseling en schriftelijke gegevens op de hoogte van den toestand; slechts een enkele maal wordt gemeld „geregeld bezoek eens per week of eens per maand is verplichtend." Als een tweede bizonderheid valt op te merken, dat, bijna overal, uitsluitend mannen met het toezicht belast zijn, zoowel over meisjes als jongens. Zelfs een inrichting als die te 's-Gravenhage, waar 25 jongens en meisjes zijn opgenomen, staat onder controle van een mannelijk ambtenaar van het Burgerlijk Armbestuur. Alleen uit Groningen wordt bericht dat de Remonstrantsche Gemeente, die hare weezen uitbesteedt, een commissie van dames en heeren daarmede belast en eveneens uit Zaandam komt een zelfde mededeeling omtrent de diakonie der Nederd. Hervormde Gemeente. Dit zijn, behalve enkele vrijwillige controles door vrouwen, de eenige officieel erkende of aangestelde. Het kan toch niet anders dan bevreemding wekken hoe men juist voor dit werk uitsluitend mannen kiest en dan nog soms de politie. Wat moet het kind wel gevoelen bi/j een inspectie vvn een politiedienaar ? Zijn niet in elke gemeente een of meer vrouwen te vinden, die met liefde en toewijding zulk een zorg aanvaarden zouden en zou er niet voor elk gezin iets aantrekkelijks in zijn, bezwaren en moeilijkheden met een vrouw te bespreken, voor elk kind iets verwarmends uitgaan van een liefdevolle vrouwelijke belangstelling? Hebben de vrouwen wel eens getracht deze plaats te veroveren? zich zelf aangeboden voor dit werk, moedig beletselen en zelfs afwijzing wagend ter wille van het kind? Ten slotte zal toch ook hier de scheidsmuur vallen. Zonderling genoeg schijnt men toezicht ook niet altijd wenschelijk of geoorloofd te vinden, vooral niet daar icaar liefdadigheid voorzit. Dit komt m.i. hierdoor, dat men toezicht te veel opvat als: critiek oefenen, fouten ontdekken, vermaningen uitdeelen, in plaats van als vriendschaps-verhouding die zich uit in hartelijke zorg en genegenheid, zoowel voor pleegouders als voor kinderen. Juist d&n zal men door geregelden omgang gelegenheid hebben verkeerdheden in de opvoeding te ontdekken en tegen te gaan. De zorgzamen zullen hun werk gewaardeerd vinden en het toezicht loven, de onbetrouwbaren zullen het vreezen en de gevolgen moeten afwachten. Merkwaardige mededeelingen hierover vinden we in de rapporten van Miss Mason, sedert 15 jaar Inspectrice van den „Local Government Board" te Londen, over de „Boarding-out of pauper children." Uit hare veeljarige ervaring spreekt duidelijk de noodzakelijkheid èn van geregeld, nauwgezet toezicht in 't algemeen èn van vrouwelijk toezicht in het bizonder. Haar werkzaamheid heeft zich vooral in lateijaren dan ook minder bepaald tot inspecteeren dan wel tot organiseeren van Comité's van toezicht, die in elk opzicht berekend zullen zijn voor dit werk. Deze volledig in te lichten, beter gezegd nog, op te leiden voor hun taak, is haar voortdurend streven, want het succes van het systeem-uitbesteding, waarvan Miss Mason een groote voorstandster is, hangt volgens haar geheel af van de w ij z e van toezicht houden. Wel een der grootste voorde e 1 e n van dit systeem acht zij den band die er gelegd wordt tusschen pleegkind en pleegouders en die vooral voor de toekomst der kinderen van onschatbare waarde is. De beknoptheid van dit artikel laat niet toe meer bekendheid te geven aan de zoo belangrijke ervaringen van Miss Mason, mogelijk bestaat er later gelegenheid eens uitvoeriger hierop in te gaan. Wat eindelijk de resultaten betreft ? Hierover kunnen wij zeer kort zijn. Immers bepaalde gegevens, die leiden tot eenige conclusie, ontbreken nagenoeg geheel, gevolg, natuurlijk deels van het ontbreken van stelsel in het toezicht. Aanduidingen als: „vrij goed", „redelijk", „over het algemeen bevredigend", „niet al te gunstig", zeggen ons niet zeer veel, misschien alleen dit, dat de besturen zelf niet met zekerheid kunnen aangeven, welke resultaten er bereikt zijn. Twee redenen zijn hiervoor aan te voeren. Betrouwbare statistieken ontbreken bijna overal, en bestaan er wel zulke gegevens, dan komt het meermalen voor, dat zij slechts betrekking hebben op een zeker aantal jaren van de verpleegden; worden deze in staat geacht in eigen onderhoud te kunnen voorzien, dan „trekt het bestuur de handen van hen af" of „zijn zij op later leeftijd geheel uit het oog verloren". De Commissie voor Stadsbestedelingen te Amsterdam maakt ook in dezen weer een gunstige uitzondering. Men ziet, schijnt het, niet in, het nut en de noodzakelijkheid van statistieken, levensregisters, zou ik ze liever noemen in dit verband, want ze moeten ons een zoo getrouw mogelijk beeld geven van het geheele leven van de verpleegden, zoowel vóór, tijdens, als na de opname. Eerst dan zal men een maatstaf krijgen waarnaar de resultaten beoordeeld kunnen worden. Schuwt men wellicht de moeite, daaraan verbonden ? Dan meenen wij te mogen verzekeren dat deze moeite in korten ti/jd zich zelve zal honen met grooter gemakkelijkheid van arbeiden en juister inzichten voor de toekomst. De tot nu toe gevolgde gewoonten getuigen niet altijd van een juiste opvatting van de „vaderlijke zorg" uitgeoefend door de verschillende besturen en schoon men erkentelijk moet zijn voor het vele goede dat reeds gedaan wordt en dat gaandeweg hier en daar tot stand komt, een dringende eisch tot algemeen doorgevoerde reorganisatie op dit gebied van kinderzorg is o. i. uit alle gegevens voldoende gebleken. — Eindigen wij met den wensch dat de hier besproken onderzoekingen mogen leiden tot meer belangstelling en deelneming in het lot onzer weezen, geuit in practische hulp en daadwerkelijken 'steun. Uitgaven van W. VERSLUYS te Amsterdam. LOUIS FRANK. Catechismus der Vrouw, vertaald door Th. HAVER en W. DRUCKER. Prijs 1 0,45. WILLIAM MORRIS. John Buil en andere vertalingen. Met een voorbericht van Henr. ROLAND HOLST YAN DER SCHALK. Prijs f 0,50. Mr. L. J. M. LAURILLARD. Iets over Dienstweigering wegens gemoedsbezwaren. Prijs f 0,25. Nieuwe uitgaven van W. VERSLUYS te Amsterdam. Studie over Huisarbeid DOOR Mr. Dr. H. S. VELDMAN, Secretaris der gemeente Kampen, Prijs 1 1,90 F. van Eeden. WAARVAN LEVEN WIJ? f 0,10 WAARVOOR WERKT GIJ? „ 0,10 VAE VICTIS . . . . . „ 0,10 BINNENLANDSCHE KOLONISATIE . . . . . ,, 0,20 GEMEENSCHAPPELIJK GRONDBEZIT 0,10 Nieuwe uitgaven van W. VERSLUYS te Amsterdam. DE HYGIÈNE IN HET SCHOOLLEVEN LUOR Dr. H. C. GEUKEN, Arts te Apeldoorn. Onderwijzer in de Schoolhygiène aan de Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen te Apeldoorn. Prijs ingenaaid 1 2,90; gebonden f 3,50. Het Schoolblad zegt van dit boek o. a: Een mooi degelijk werk, waarin alle geleerde omhaal met zorg is vermeden. De zachte papiertint en de heldere druk maken bovendien de lectuur aangenaam en gemakkelijk. Met genoegen hebben wij enkele hoofdstukken in het boek gelezen, en wij gelooven, dat er totnogtoe geen beter werk over dit onderwijs is verschenen. Voor een goede behartiging van de hygienische verzorging der schooljeugd toch is samenwerking van ouders en onderwijzers dringend noodzakelijk. En beiden vinden in dit boek alles, wat zij noodig hebben te weten en 1e behartigen. Daarom moest eigenlijk iedere school een exemplaar van dit werk bezitten. Wij wenschen dit degelijke werk daarom een ruim debiet toe, vooral ook onder de meer ontwikkelde ouders. Goedkoope Werkjes samengesteld door het Nat. Bureau van Vrouwenarbeid. (Verkrijgbaar in iederen boekhandel). Uitgaven van W. VERSLUYS, Amsterdam. 1 De Gehuwde Vrouw en de Veldarbeid. (Uitkomst van een onderzoek van het Bureau) . . • • ■ 2 Beroepsklapper. (Excerpt van den vrouwenarbeid uit, de offlciëele Beroepstelling van 1899). f^menstelhng van zuik een Klapper geschiedde indertijd ook uit der Telling van 1S89) • • • 3 Tien jaren Arbeidswetgeving. (Verzameling van aanhalingen uit de Verslagen der Arbeidsinspectie (1890—1900), betreffende vervanging van vrouwen de industrie, huis-industrie, de algemeen gunstige gevolgen der Arbeidswet, alsmede uitkomst van eigen onderzoek aangaande dezelfde punten) . . • 75 Cts Dit boekje bevat een rijk materiaal van ar9"men,en feiten, ontleend aan de praktijk van eigeni land. die o a dwdeliik bewijzen de WENSCHELIJKHEID EN MOGELIJKHtlU VAN DEN ALGEMEENEN 10-URIGEN ARBEIDSDAG. 4 Vrouwenarbeid in de Steenfabricage. (Litkomst vaneen onderzoek van het Bureau) . . . • • • • 'j> c». 5 Statistisch Overzicht van den Beroepmatigen Arbeid van ' Kinderen v'an pl. m. 10-15 jaar, volgens de Be.oeps- , jj- ^ 1899 •••••* 6. Waarom ' Halverwege ? Bijdrage tot Je kwesUe der loodvergiftiging in de aardewerkfabneage. (Uitkomst van-et n onderzoek van het Bureau) 15 cts- EEN WOORD OVER HE T Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid DOOR MARIE JUNGIUS. Prijs 25 Cent. * Wat goeds brengen „DE KINDERWETTEN door J. B. SNOECK HENKEMANS. Prijs 10 Cent. Reclameplaat van de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid door SUZE FOKKER (Bijenkorf met leliën en zonnebloemen). Prijs