Somos. Estais. Estaban. Siendo. Estu viste. Sois. Hubieron estado. Hubisteis sido. Habiamos sido. Habfas tenido. V. hubo estado. Ha vivido. Has comprado. H i vendido. Hemos recibido. Habéis acusado. Han excusadf Habfa visitado. Habias temido. HaMa bebido. Habiam>; corrido. Habiais debido. Habian partido. Hube trabajac'o. Hubiste llegado. Hubo preguntado. Hubimos exclamado. Habisteis perdonado. Hubieron combatido. b. Eerst met ser, daarna met estar te vertalen: Ik ben. Je waart. Hij was. U is geweest. Wij waren geweest. Gijlieden waart geweest. Zij zijn. U waart. Ik was. Je bent geweest. U is. Wij waren. Gijlieden w tart. Zij zijn geweest. U waart geweest. Wij zijn. Wij zijn < eweest. Wij waren. Wij waren geweest. c. Ik heb. Ik heb gehad. Je liadt. J.> hadt gehad Hij had. Hij had gehad. U heeft. U heeft j.ehad. Wij hadden. Wij hadden gehad. Gijlieden hebt. Gijlieden hebt gehad. Zij hadden. Zij hadden gehad. U hadt g >had. d. Hij is aangekomen. Wij zijn vertrol ken. Zij hadden gegeten. U hadt gevonden. Zij waren toegi loopen. Zij had gehoest. Ik heb gevonden. U had gezocht (Aant. bldz. 31). 7. Vocabulario. La sazón, het jaargetijde. comestibles, eetwar> i. la primavera, de lente. el pan, het brood. el verano, de zomer. la patata, de aardappel. el otono, de herfst. el huevo, het ei. el invierno, de winter. un huevo, pasado por agua, el dia, de dag. een zacht ei. la mafiana, de morgen. una chuleta, een (lams)cotelet. la tarde, de namiddag. una chuleta de cerdo, een la noche, de avond, de nacht. varkenscoielet. j buenos dfas! goeden da-j ! j buenas noches! goeden avond! Bebidas, dranken. el agua, het water. la leche, de mei';. la cerveza, het bier. un vaso de '.erveza, emglas hier. el vino, d; wijn. el vino 1 .lanco, de witte wijn. el vino tinto, de roode wijn. La rxperiencia,00 straten, 60001) huizen, 45 pleinen, 12 ziekenhuizen en 24 bruggen. De groote man werd geboren den 26sten Augustus 1735. Dat werk werd gedrukt in 1825. Ik heb uw salaris vastgesteld op 2500 pesetas per jaar. De Spaansche mijl (legua) van twintig op éen graad (al grado) heeft twintig duizend voet. Cervantes stierf op drie en zeventigjarigen leeftijd in 1616. De voornaamste steden van België zijn: Brussel met 500000 inwoners, Antwerpen met 260000, Luik met meer dan 150000 en Gent met ongeveer 150000 inwoners. Die stad had 15 mijlen omtrek, 12 voorsteden, 2750000 inwoners, meer dan 15000 straten, 150 duizend huizen, en 100 pleinen. Dit handelshuis is gevestigd (geworden) in 1850. Wij hebben het genoegen ontvangst te berichten van Uw geëerde van den 3den dezer. Wij zullen den löden dezer naar Londen vertrekken. Zij zijn den 26sten Maart 1.1. aangekomen en zullen den 28sten Mei a.s. vertrekken. Lección Novena. Numerales ordinales, partitivos, colectivos y mültiplos. El Subjuntivo presente. El Imperativo. 1. Numerales Ordinales. le primero, -a. 2e segundo, -a. 3e tercero, -a. 4e cuarto, -a. 5e quinto, -a 6e sexto, -a. 7e septimo, -a. 8" octavo, -a. 9e noveno, -a. 10® décimo, -a. lle undécimo, -a. 12e duodecimo, -a. 13° décimo tercio. 14e décimo cuarto. 15e décimo quinto. 16e décimo sexto. 17e décimo séptimo. 18e décimo octavo. 19e décimo nono. 20e vigésimo, -a. 21e vigésimo primero. 22e vigésimo segundo. 30e trigésimo. 40e cuadragésimo. 50e quincuagésimo. 60e sexagésimo. 70e septuagésimo. 80e octogésimo. 90e nonagésimo. 100e centésimo. | centésimo primo. ' centésimo primero. 129e centésimo vigésimo nono. 200e ducentésimo. 300e trecentésimo. 400e cuadragentésimo. 500e quingentésimo. 600e sexagentésimo. 700e septuagentésimo. 8001' octogentésimo. 900e nonagentésimo. 1000e milésimo. 2000e dosmilésimo. 29e vigésimo nono. Opmerkingen : a. De numerales ordinales veranderen in het vrouwelijk de o in a, bijv.: pagina vigésima primera. b. Primero verliest vóór een mnl. zelfst. nw. de o; tercero en postrero (laatste) kunnen in dat geval de o behouden of afwerpen: el primer dia (daarentegen: el primero de mayo, etc.), el tercer(o) hijo, el postrer(o) mes. De weglating der a is minder gebruikelijk, dus: la primera vez, de eerste maal; la postrera voluntad, de laatste wil; k primer(a) vista, op het eerste gezicht, prima vista. Wanneer primero, tercero of postnro door ó of y verbonden is met een ander bijv. woord blijft de o, dus. el primero y el quinto capitulo (hoofdstuk), daarentegen: el primer y el tercer capitulo. c. Primero en tercero kunnen, als zij een ander ranggetal vergezellen, vervangen worden door primo en tercio, dus: Carlos primero, tercero; Pagina vigésima tercia (of tercera); Pagina trigésima prima (of primera). d. Na de namen van vorsten gebruikt men het rangtelw., maar te beginnen met once het hoofdtelwoord, dus: Felipe segundo, Luis once, Alfonso trece, etc. Na de woorden pdgina, capitulo, lección, etc. gebruikt men evenzoo gewoonlijk, te beginnen met once, het hoofdtelwoord : Capitulo decimo sexto of liever: capitulo diez y seis, Pagina trigésima of treinta. Voorbij 100 gebruikt men in dat geval de ranggetallen bijna nooit: Pagina ciento y dos; pagina doscientos cinco. 2. Numerales partitivos. medio, -a, half; un noveno, '/»; la mitad, de helft; un décimo, un tercio, '/#; un onzavo, lln; un cuarto, '/«; un dozavo, '/i2; un quinto, */»; un veintavo, l/ï0; un sexto, '/,; un treinta y nueveavo, ,/8a; un séptimo, V7 ; un centavo ó centésimo, lll00 un octavo, V8; un milavo 6 milésimo, Viooo; Opmerkingen, a. De breukgetallen worden van '/s tot „ gevormd van de rangtelwoorden, van 1/,1 tot V200 door avo te plaatsen achter het hoofdtelwoord*) en van af V200 weder van de ranggetallen of door middel van avo. b. In plaats van el tercio, cuarto, quinto, etc. tot decimo, zegt men ook: la tercera, cuarta, etc. parte. c. Voor medio valt het artlculo indefinido weg: media botella, een halve flesch. Nümeros colectivos. Un par, een paar. una veintena, een 20-tal. un terno, een drietal. una treintena, een 30-tal. una decena, een tiental. una cuarentena, een 40-tal. una docena, een dozijn. una centena, een 100-tal. una quincena, een vijftiental, un millar, een 1000-toi. veertien dagen, (Fr. une quinzaine). Bv. Algunos pares de zapatos. Una docena de guantes. *) Ce op Let eind van het hoofdtelw, verandert in 2: onzavu, dozavo bió. Escriba V. Aeudieron. Corra yo. Llame V. Tome \ . Preguntaremos. Escondan. Compramos. Compremos. Suba V. b. Dat ik beminne. Dat ge vreezet. Wij hebben beloofd. U zal onderwijzen. Hij is vertrokken. Hij zij vertrokken. Dat gij ontvanget. Ontvang (bel. vorm.). Ontvangt (bel. v.). Dat wij aankomen. Dat wij vertrekken. Laten wij vertrekken. Vertrek (bel. \\>. Zij zouden weerstaan. Kom U boven ! Komt l boven! Laten wij kijken. Laten wij bewonderen. Dat bij tevreden zij. A\ ees tevreden (bel. vorm). (Zie de Aant. op bladz. 31). 4. Imperativo de Amar. Temer. Vivir. Sg. 2 p. ama (tü) tëme vïve PI. 2 p. amad (vosotros). temëd. vivïd. Opmerking, a. De 2e p. enk. van de gebiedende wijs (Imperativo) is dus gelijk aan den 3e p. enk. van den Indicativo presente. Als men de r van den Intinitivo verandert in d, heeft men den 2e p. mrv. v. d. Imperativo. b. De overige personen van den Imperativo zijn gelijk aan de overeenkomstige personen van den Subjuntivo Presente. Zelfs de 2e p. enk. en mrv. van den Imperativo worden vervangen door den 2en p. enk. en mrv. van den Subjuntivo, als de vorm ontkennend is, dus: ama, bemin; no ames, bemin niet. amad, bemint; no améis. bemint niet. 6 C. De volledige Imperativo van onze modelwerkwoorden luidt aldus: Aniar. Bevestigend. Ontkennend. 2. Ama (tü). bemin. ames- ame (él), laat hij beminnen. no ame el., 3' lame V., bemin (bel. v.). no ame V.' 1. amemos (nosotros), laten wij beminnen, no amemos. 2. amad (vosotros), bemint. no améis. (amen (ellos), laten zij beminnen. no amen. , 3" I amen V*»., bemint (bel. v.). no amenV^1 Temer. 2. Teme. vrees. temas' jtema, laat hij vreezen. n0 tema. i 3' 'tema V., vrees (bel. v.). n0 tema \ . 1. temamos, laten wij vreezen. no temamos. 2. temëd, vreest. no temais. i teman, laten zij vreezen. no teman. , 3' t teman Vds., vreest (bel. v.). no teman \ ' Vivir. 2. Vive, leef. No vivas. , viva, laat hij leven,. no viva. i 3' ! viva V., leef. no viva V. » 1. vivamos, laten wij leven. no vivamos. 2. vivïd, leeft. no vivais. .vivan, laten zij leven. no vivan. 3" I vivan Vds., leeft (bel. v.). no vivan Vd». I Ejercicio 57. Ter vervoeging: De Imperativo bevestigend en ontkennend van: adornar, versieren; bailar, dansen', cantar, zingen', cazai, jagen; descuidar, verwaarloozen; dibujar, teekenen; gritar, schreeuwen; limpiar, schoonmaken; respetftar, eerbiedigen, eer en. i/ corner, eten; beber, drinken; protejer, beschermen; barrer, vegen; socorrer, ondersteunen. cubrir, bedekken; percibir, bemerken; reunir, vereenigen, fundir, smelten; describir, beschrijven. Ejercicio 58. Ter vertaling: Laten wij eten. Drink. Laten zij zingen. Laten wij jagen. Verwaarloos niet. Laten zij niet schreeuwen. Maak schoon. Laat hij beschermen. Laten wij ondersteunen. Beschrijf. Laten wij niet drinken. Teeken. Schreeuw niet. Danst. Danst niet (Zie de Aant. op bldz. 31). 5. Vocabularia. El emperador, de keizer. las fuerzas enemigas, de vijandelijke strijdmacht. qufntuplas fuerzas enemigas, een vijfvoudige overmacht. la calle, de straat. el piso, de verdieping. el ferrocarril, de spoorweg. el billete, het biljet. la clase, de klasse. el tiempo, de tijd. la tarde, de namiddag. la noche, de avond, de nacht. el minuto, de minuut. pascua, Paschen. el dfa de todos los santos, Allerheiligen. la aplicación, de toepassing. la conquista, de verovering, overwinning. la solemnidad, de plechtigheid. el reinado, de regeering. edificar, stichten. mudar, verwisselen. mudar los dientes, tanden wisselen. tratar de, trachten te. sumar, optellen. recorrer, doorreizen. proclamar, uitroepen tot. subir, klimmen. subir sobre el trono, den troon bestijgen. leer, lezen. la fiesta, het feest. leido, gelezen. el panuelo, de zakdoek. nacio, hij is geboren. el litro, de liter. murió, hij stierf. el deci'litro, de deciliter. hav, er is, er zijn. el centilitro, de centiliter. hubo, habia, er was, er waren. el metro, de meter. notable por, merkwaardig el kilómetro, de kilometer. >. of (Fr. si). hij rijk is. mal, slecht, bijw. las creo ricas, ik geloof dat ^porqué? waarom ? zij (vr.) rijk zijn. porque, omdat. estar noticioso de, onderricht en suma, kortom, om kort zijn van, bekend zijn met. te gaan. anunciar. aankondigen,melden, veinte afios ha, twintig jaar afligir, bedroeven. geleden. dejar, laten. ahora, nu. dar los remos al agua, de en seguida, vervolgens. riemen te water laten, gallardo, -a, welgemaakt. visto, gezien. el barbaro, de barbaar, de wilde. Ejercicio 78. Ter vertaling : a. Ellos hablan siempre de ml y yo no habla nunca *) de ellos. Quiero *) que tu me respetes como yo te respeto. Yo mismo la he visto subir al coche. V. me acusa injustamente. Nosotros ignoramos si él partió con ellos ó con ustedes. Me llevaré todo mi dinero conmigo. Ustedes se llevaron todo su dinero consigo. No la creo mas vieja de lo que yo soy. Mis padres me creian apto para el comercio. Yd. no tiene contianza en si mismo (misma). Mi primo se fast'dia en todas partes. Ni tü, ni él, ni yo hemos obtenido el empleo. Ellas estiin descontentas con (ó de) si mismas. Yo recibi' ww. staan, staat no voor het ww.; als het ontkennende woord vóór het het ww. dtaat, blijft no weg; bijv. Nunca habla; no habla nunoa; no hé visto ui al marido, ni Alamujer; ni el marido ni la mujer me han visto. •*) Het Presente van Querer, willen, luidt: quiero, quieres, quiere, queremos, queréis, quieren. Opmerking b. Evenals wij in plaats van degene, die kunnen zeggen wie, kan men in het Spaansch in plaats van el que etc. gebruiken quien(es). Opmerking c. De bijzinnen, die aan den hoofdzin verbonden worden door een betrekkelijk voornaamwoord, kunnen zijn beperkend of verklarend. De beperkende bijzin is een noodzakelijk bestanddeel van het geheel, kan dus niet weggelaten worden, zonder den zin onverstaanbaar te maken. Nemen wij b.v. den zin: De personen, die gij in mijn kamer gezien hebt, zijn mijne vrienden. De bijzin: die gij in mijn kamer gezien lubt, kan niet weggelaten worden, want zonder hem heeft de hoofdzin: De personen zijn mijn vrienden, geen beteekenis meer. De verklarende bijzin vermeldt een of andere bijzonderheid of omstandigheid, maar is niet onmisbaar: zonder hem behoudt de hoofdzin zijn eigen beteekenis. bijv. „Ik heb eenige vrienden ontmoet, die mij van u gesproken hebben." Laat men den bijzin „die mij van u gesproken hebben" weg, dan behoudt het overblijvende: ik heb eenige vrienden ontmoet" een volkomen verstaanbaren zin. Men zou bijv. evengoed kunnen zeggen: ik h>b eenige vrienden ontmoet en zij hebben mij van u gesproken. Zoo kan men bijv. in plaats van: „Onze vorst, die rechtvaardig is, zal dit onrecht niet dulden", zeggen: onze vorst (volkomen bepaalde persoon) zal dit onrecht niet dulden, want hij is rechtvaardig. De beperkende bijzin dient dus om den persoon of de zaak van andere soortgelijke te onderscheiden, de verklarende bijzin niet. Na deze opmerking komen wij tot de volgende samenvatting der tot nu toe gegeven regels voor het pronombre relativo: Pronombre relativo. 1. voor personen 2. voor personen. 3. voor zaken. en zaken. Onderwerp: que Mag in alle bij¬ zinnen, zoowel beperkende als verklarende gebruikt worden. el cual quien Alleen in ver¬ klarende bijzinnen. Lijdend que a quien i 1" alle bijzin- voorwerp: al cual Men' (a la cual. etc.) el cual Alleen in rer(la cual. klarende bjjzinnen. etc.) Na een voor- quien. que in alle bijzin¬ zetsel: liever dan: of el cual, nen- el cual (la cual, (la cual. etc.) etc.) 5. El hombre (la rnujer) De man (de vrouw), wiens cuyo hijo es mi amigo. (wier) zoon mijn vriend is. El hombre (la mujer) cuya De man (de vrouw), wiens liija es mi amiga. (wier) dochter mijn vrien¬ din is. El hombre (la mujer) cuyos De mannen (devrotiwen), wier hijos son mis amigos. zonm mijn vrienden zijn. El hombre (la mujer) cuyas Demannen (de trouwen), wier hijas son mis amigas. dochters mijn vriendinnen zijn. La senora con cuyo hijo he De dame, met wier zoon ik hablado. gesproken heb. Los sefioras de cuyas hijas De heereu, van wier dochters hablamos. ,VV spreken. La casa cuya fachada es Het huis, welks voorgevel bella. mooi «• Regel VI. Cuyo (cuya, cuyos, cuyas) is de genitief va>i het betr. voorn w. (wiens, wier; welks, welker) en wordt gebruikt voor personen en zaken. Het duldt evenals in het Nederlandsch een voorzetsel voor zich, maar schikt zich in geslacht en getal naar het volgende zelfstandig naamwoord (dus niet naar zijn antecedent). N.B. Cuyo (cuya, cuyos, cuyas) kan alleen een zuivere genitief-betrekking uitdrukken, derhalve: De man van wien ik spreek. El hombre de quien hablo. De zaak, van welke (waar- El asunto de que hablo. van) ik spreek. Hier zou men evenmin in het Nederlandsch kunnen zeggen: de man, wiens ik spreek; de zaak welker ik spreek. 6. El cesaba de venir, lo Hij hield op te komen, wat que (lo cual) no me gustaba. mij niet beviel. El cesaba de venir, de lo Hij hield op te komen, que (de lo cual) me quejé waarover ik mij bij zijn a su padre. vader beklaagde. Regel VII. Het pronombre relativo, dal een geheelen zin vervangt, is lo que of lo cual. N.B. Lo que beteekent ook wat, in de beteekenis van dat wat, (hetgeen dat, datgene wat); bijv.: Lo que ese pobre hombre Wat die arme man geleden ha sufrido es increible. heeft, is ongelooflijk. 7. Soy yo quien lo he dicho. Ik ben het, die het gezegd heb. Subjuntivo. Imperfecto. Futuro. leyêra leyëse leyëre le\ëras leyêses leyêres leyëra leyëse leyëre e*c' e^c- etc. Regel V. De werkw. op eer veranderen de i van den uitgang in y, zoo dikwijls zij voorkomt tusschen twee klinkers en niet den klemtoon heeft. N.B. Dit heeft dus plaats in het Gerundio, den 3«n p. E. en Mrv. van het Pretérito en derhalve in het geheele Imperfecto en Futuro del Subjuntivo. 6. Instruir, onderwijzen, instruyendo, onderwijzende, instruido, onderwezen. Indicativo. Presente. Imperfecto. Pretérito. Instruyo instrufa. iustruf instruyes Futuro. instruiste instruye instruiré. instruyó iüatruimos Cond. instruimos mstrui's instruiria. instruisteis instruven. iustruyeron. Subjuntivo. Presente. Imperfecto. Imperativo. instruya instruyera, Instruye (tu) instruyas etc. instruya el (V.) instruya instruyese, instruyamos instruyamos etc. instruid instruyais Futuro. instruyan ellos (V.) instruyan. instruyere, etc. Regel VI. De werkwoorden op uir veranderen de i van den uitgang eveneens in y als zij voor kamt tusschen tweeklinkers en niet den klemtoon heeft. Buitendien nemen deze ww. de v aan tusschen stam en •7 uitgang in het enk. en dm 3«np. mrv. van den Indicativo Presente, en dus ook in den Subjuntivo Presente en in dm Imperativo (behalve den 2en p. mrv.) N.B. Deze werkwoorden zijn eigenlijk onregelmatig We geven ze reeds nu. omdat hunne onregelmatigheid tamelijk •onbeteekenend is. Ejercicio 84. Ter vervoeg in g: Indicativo Presente, Pretérito en Subj. Presente van: atacar, aanvallen, abdicar, afstand doen; cargar, beladen; abogar, pleiten; replicar, antwoordtn; halagar, vleien, buscar, y zoeken; rezar, bidden; jugar, oordeelen; veneer, overwinnen', uncir, inspannen, escoger, uitkiezen; transigir, transigeeren; infligir, opleggen (een straf); resarcir, herstellen, vergoedin. Indicativo, Subjuntivo en Imperativo van: Leer, lezen; poseer, bezitten; creer, gelooven; contribuir, bijdragen: atribuir, toeschrijvtn; construir, bouwen. Ejercicio 85. Ter vertaling (zoo mogelijk op meer dan éen manier): Ik viel aan, gij deedt afstand, hij belaadde, wij pleitten, gij antwoorddet, zij vleiden, dat ik zoeke. dat gij biddet, dat hij oordeele, dat wij overwinnen, dat gij inspant, dat zij uitkiezen, transigeer, transigeer niet, laten wij vergoeden, leest, leest niet, laten wij lezen, laten wij niet lezen, lees, lees niet, ik bezat, hij geloofde, laten wij niet gelooven, geloof niet, gelooft niet, ik draag bij, laten wij bijdragen, draag bij, draag niet bij, wij schrijven toe, laten wij niet B O w B w •. _ j ^■2460^1 I B 3 PRACTISCHE HANDLEIDING ter beoefening van I)E SPAANSCHE TAAL (Método practico para aprender el espanol) door A. I). LEEMAN EERSTE DEEL le Stuk 's-GRAVENHAGE DE GEBROEDERS VAN CLEEF 1904 VOORREDE. Bij -dt beschouwd, zegt men Madriz, saluz. Weer anderen zeggen ten onrechte: verdat, salut, nog anderen: vertus, salus. De uitgang ado luidt in de volkstaul (vooral in het Zuiden) als ao, bijv. soldao voor soldado, soldaat, sentao voor sentado, gezeten. In Madrid zegt iedereen, volgens den spraakkunstenaar Marti'nez, in plaats van el Prado (openbare wandelplaats in M.) el Prao; en salao in plaats van salado, zout adj. en drijft men den spot met degenen die zeggen Prado, salado. Deze spraakkunstenaar spreekt zelfs de meening uit, dat binnen een niet te lang tijdsverloop de uitgang van het verl. deelwoord der le vervoeging niet langer zal zijn ado maar ao, en dat niet alleen voor het volk, maar ook voor de spraakkunst. •) In Andalucfa en Extremadura wordt zij nog gehoord. Is de u tusschen g en i of « niet stom, zoo wordt dit aangeduid door een trema: la yergüenza, de schaamte ; la antigüedad, de oudheid. 16. H is in het hedendaagsehe Spaanscli altijd stom *): el huevu (oe-è-vo), het ei-, el herman», de broeder-, la hora, het uur; ahoia, nu, thans-, el haba, de boon ; el hambre, de honger; hermoso, schoon. 17. J klinkt altijd als onze ch: la eaja, de doos, bus, kas-, la mujer. de vrouw, el jefe, de aanvoerder chef -, Méjioo, Mexico-, el hijo, de zoon-, el ojo, het oog-, el reloj, het uurwerk ; viajar, reizen. . Opmerking. De ch-klank vóór e of i wordt dus in sommige Spaansche woorden (de meeste) voorgesteld door g, in vele andere door j *). Als de ch-klank gehoord wordt, niet vóór e of i, wordt hij steeds voorgesteld door j. 18. K komt voor in enkele vreemde woorden: el kilógramo, het kilogram, el kilómotro, de kilometer, el kiosco, de kiosk. 19. L wordt gevormd door met de punt van de tong even den onderkant van het gehemelte aan te raken. De Spaansche 1 klinkt minder breed dan de onze. Het lidw. el bijvoorb. klinkt een weinig anders dan ons zelfst. nw.el. 20. LL gelijkt op ons lj, maar klinkt toch eemgszins anders. Bij het uitspreken der Spaansche 11 drukt men het middengedeelte der tong tegen het gehemelte. la silla, de stoel-, el sillón, de leunstoel-, la Have, de sleutel-, la sombrilla, de parasol. *) De regels hiervoor zijn hier nog niet op hun plaats. 21. M als in onze taal. 22. N eveneens. Neusklinkers, die zulk een groote rol spelen in het Fransch, bestaan in het Spaansch niet: la sangre, het bloed; el banco, dc bank; el algodón, het katoen; la lecoión (lek-THion), de les. 23. N als de Fransche gil bijv. in ignorant, peigne: el nino, het kind; el ouuado, de schoonbroer; la cunada, de schoonzuster ; el seiior, de heer; la senora, de dame; la senorita, de jongeiuffruuw. 24. P als in onze taal: el padre, de vader; principal, voornaamste; Pablo, Paul. 25. Q komt alleen voor, te zamen met een stomme li, om de k-klank voor te stellen vóór e of i: la maquiua, de machine; pequeno, klein ; tjuerer, willen. 26. R. Het Spaansch kent geen andere dan de linguale r, d.i. de r, die wordt voortgebracht door de punt der tong te doen trillen: el primo, de neef; el terciopelo, het fluweel; pero, maar : morene, bruin; la cara, het gezicht, gelaat. Somtijds heeft zij de uitspraak van rr (zie 27). 27. RR wordt uitgesproken door de punt der tong zeer krachtig te doen trillen: el perro, de hond; la oerradura, het slot. De enkele r krijgt de uitspraak van rr : lo. Aan het begin van een woord: la razón, de reden; la regla, de regel; la rosa, de roos. 2o. Na 1, n, s: Ulrioa, Ulrica ; la houra, de eer, het fatsoen; el israelita, de Israëliet ■ 28 S altijd scherp als onze s: la rosa, de roos; la eosa, de zaak. 29. T als onze t. 30. V (zie 10). 31. X als ks : el examen, het examen-, el axioma, het axioma. Opmerking. Sommigen spreken en schrijven s in plaats van x vóór een medeklinker: esplicar, estrario, in plaats van explicar, verklaren, estrafio, vreemd. De Academia veroordeelt dit. De schrijfwijze cs (bijv. ecsamm, acsioma) in plaats van x wordt eveneens door haar afgekeurd. 32. Y (i griega of ye) wordt in hetSpaansch beschouwd aL een medeklinker (onze j). Toch doet zij den dienst van den klinker i: 1«. Als voegwoord: Juan y Pedro, Jan en Pieter; 2o. Als zij staat op het eind van een woord, voorafgegaan door een klinker (voor de regels der accentuatie geldt zij echter steeds als medeklinker): el rey (spr. rrêï), de koning; la ley (lêï), de wet. 33. Z (zeda of zeta) heeft steeds den klank van de scherpe Engelsclie TH (zie C, § 11, Opmerking a), bijv. la plaza, liet plein. Om den TH-klank voor te stellen heeft het Spaansch dus 2 letterteekens: c en z. Vóór e en i gebruikt men c, in alle andere gevallen z *). ♦) Op dezen regel zijn sleohts zeer enkele uitzonderingen, o. a. zigzag, zigzag, zinc of oinc, zink, zeda (zeta of ceda, eeta), de letter z. Tweeklanken. 34. Indien een onbetoonde i *) of u (dus een der twee zwakke, zie § 4) samenkomen in dezelfde lettergreep met een anderen klinker (a, e, o) of wanneer i en u samentreffen, ontstaat er een tweeklank. Bij een tweeklank valt het volg ;nde op te merken: 1°. Iedere klinker behoudt zijn eigen klank. 2«. De beide klinkers worden snel achter elkaar uitgesproken, en wel zóo dat de i of u niet meer tijd kost dan een medeklinker zou doen: el abuelo (spr. a-bwê-fo, w = oe), de grootvader. el suegro (spr. swê-gro, W = oe), de schoonvader. la jaula (spr. cliaaW-la), de kooi. la flauta (spr. flaaW-ta), de fluit. la deuda (spr. dèw da), de schuld. Europa (spr. èw-ropa), Europa. al agua (spr. a-gWa), het water. la Academia (spr. a-ka-de-uim), de Academie. Dios (spr. dïos), God. el hierro (spr. ïerro), ijzer. el naipe (spr. naaipe), de kaart. el rey (spr. rei), de koning. la ley (spr. lêï), de wet. Luis ispr. loei'es), Lodewijk. u la ciudad (spr. THloe-da), de stad. el uiueble (spr. mwê-blé), het meubel. la prueba (spr. prwêba), het blijk, het bewijs. U también {spr. tamblèn), ook. 35. We hebben in de vorige § gezien, dat een tweeklank alleen dan ontstaat, wanneer een niet-geaccentueerde i of u samentreft met een andere vokaal. In ieder ander geval behooren twee elkaar ontmoetende klinkers tot verschillende *) Op het eind van een woord wordt deze j voorgesteld door y (zie 32). lettergrepen. Vandaar nu nog de twee volgende regels voor het geschreven accent (el acento ortogmtico) ter aanvulling van de in § 3 gegevene. lu. Indien op het eind van een woord de i of u, gevolgd door een anderen klinker (met of zonder volgende s of 11), den klemtoon krijgt, zoo wordt het accent geschreven: tio, oom; tin, tante; mio, de mijne; poesia, poesie; duavario, ijlhoo/digheid, dwaasheid. Dit geschiedt om te doen zien dat men hier niet te doen heeft met tweeklanken en men dus niet moet uitspreken: Uö, tia etc. Schreef men poesia, dan zou dit de volkomen logische voorstelling zijn van een woord, dat luidde po-e-sla (zie § 2); het woord luidt echter en moet dus ook geschreven worden: poesia. Daarentegen: pie, voet; bien, wel; Dios, God, etc. etc. zonder accent. De i heeft het accent niet, maakt dus een tweeklank met den volgenden klinker, de woorden zijn derhalve eenlettergrepig en eenlettergrepige woorden krijgen geen accent (behalve de uitzonderingen, vermeld in § 3, Opm. b). Patria {spr. patria), academia (spr. academia), industria (spr. industria) enz. zonder accent. Nemen we het voorbeeld patria. De uitspraak is patria, de i heeft dus geen klemtoon, en maakt met de a den tweeklank ia ; het woord valt onder den hoofdregel voor het accent (§ 2), het accent wordt dus niet geschreven. 2'-. Staat in de laatste lettergreep een geaccentueerde i of u. voorafgegaan door een anderen klinker, dan wordt ook het accent geschreven: pais, land; ataüd, doodkist; baul, koffer. Dit dient weer om te doen zien dat ai en au liiei geen tweeklank vormen en men dus niet moet uitspreken païs, enz. maar puts, etc. Drieklanken. Een drieklank bestaat uit de verbinding van twee onbetoonde zwakke klinkers met een sterke. Ieder der drie klinkers wordt weder afzonderlijk gehoord , het eenige wat de klinkerverbinding tot een drieklank maakt is weer de grootere snelheid, waarmede i (y) en u worden uitgesproken : el buey (spr. bwêï), de os. Slotopmerkingen. lo. De namen der 28 letterteekens van het Spaansche alphabet zijn als volgt (op Spaansche wijze uit te spreken): A a G ge M eme S ese B be H ache N ene T te C ce li N ene U u Ch che J jota O o V ve D de K ka P pe X equis E e L ele Q cu Y i griega (ye) F efe LI elle R ere Z zeta ó zeda. 2«. De klanken : a (als in palm), toonl. e (als in de), 1 (als in kip), u (als in dun en in muur), on (als in vrouw), ni (als in huis) bestaan in het Spaansch niet, evenmin als onze keel-r en de klank van onze z. * 3". Daarentegen kent onze taal niet de volgende Spaansche klanken : de TH-klank (c voor e en i; en z); „ zachte-k-klank (g niet staande voor e of i, gu zonder trema voor e of i); „ klank van 11 (zie $ 20). 4". Het Spaansch kent geen neusklinkers gelijk het Fransch, en geen stomme letters behalve: de h, de d somtijds, en de u na een q of in de verbindingen gue en gui. 5°. Slechts weinige medeklinkers kunnen meer dan een klank voorstellen ; nl : O (zie 11), g (zie 15), r (zie 26), y (zie 32). Aan den anderen kant wordt een zelfde klank slechts in een drietal gevallen voorgesteld door meer dan een medeklinker : nl. de ch-klank door g en j (zie 15 en 17), de k-klank door C, qu en k (zie 11, 18, 25), de TH-klank door c en z (zie 11 en 33). 6». Als in een zelfde klankgroep een woord op een klinker eindigt en het volgende begint met een klinker, worden deze klinkers uitgesproken zonder eenige pauze tussclien beide, evenals bij de tweeklanken het geval is: Cómo estd usted (Hoe vaart V l klinkt dus: oómoèst&oesté ; en oierta ooasión (bij zekere gelegenheid) luidt: en oiertaooasión; cada ano (ieder jaar): oadaiio. Wij verzoeken den beoefenaar, de volgende correcties aan te brengen, alvorens het le stuk in gebruik te nemen: P. 16 Regel 6 staat: senor ; moei zijn: seïior. P. 42 „ 9 „ : principe ; „ „ : principe. P. 48 „ 16 : drie- ; „ „ : vier.- P. 51 „ 23/24 „ : din-ero ; „ „ : di-nero. P. 70 „ 2 : Tosó ; „ „ : Tosió. p. 72 „ 17 „ : novecientos; „ „ : novecientas. P. 73 „ 2 „ : los ; „ : las. P. 80 „ 23/24 „ : cor-rer ; „ „ : co-rrer. P. 84 „ 21 „ .sabado ; „ „ :sabado. P. 87 „ 19 „ : seguiente ; „ „ : siguiente. P. 88 „ 18 „ : visito ; „ „ : visto. P. 92 „ 11 : dejer ; „ „ : dejar. P. 99 „ 26 „ : vivis ; „ „ : vivis. P. 108 „ 13 „ : llegaremos ; „ „ : llegaremos. P. 113 „ 11 „ : sanctificado; „ „ : santiticado. P. 114 „ 25 „ : vos, vos ; „ „ : os, os. P. 121 „ 31 „ : vos ; „ „ : os. P. 125 „ 18 „ : habla ; „ „ : hablo. P. 126 „ 2/3 : hal-lado ; „ „ : ha-llado. P. 128 „ 25 en 27 „ : sin ; „ „ : sino. P. 136 „ 20 „ : Teresia ; „ „ : Teresa. P. 148 „ 20 „ : ano ; „ „ : aiïo. Lecciön Primera. El Articulo. Presente de- tener. 1. Woorden om van buiten te leer en: El padre, de vader; la madre, de moeder. el hijo, de zoon; la hija, de dochter. el hermano, de broeder; la hermana, de zuster. el nieto, de kleinzoon; la nieta, de kleindochter. el tio, de oom; la tia, de tante. el sobrino, de neef, la sobrina, de nicht, (Fr. Ie neveu); {Fr. la nièce). el primo, de neef, la prima, de nicht. (Fr. Ie cousin); {Fr. la cousine). nn abuelo, een grootvader; una abuela, een grootmoeder. un suegro, een schoonvader; una suegra, een schoonmoeder. un yerno, een schoonzoon; una nuera, een schoondochter. un cuïiado, een schoonbroeder; una cufïada, een schoonzuster. el marido, deman,(Fr.\e mari); la mujer, de vrouw. el hombre, de mensch, de man (Fr. 1'homme). el senor, de heer-, la senora, de dame. si, senor, ja, mijnheer; no, senora, neen, mevrouw. Repel I. Het bepaalde lidwoord (el articulo definido) is in het Spaansch voor het mannelijk geslacht (el género masculino) el en voor het vrouwelijk geslacht (el género fempiino) la; het onbepaalde lidwoord (el articulo indelinido) is voor het mnl. un, voor het vr. una. Ejercicio (Oefening) 1. Plaats het articulo definido en het articulo indefinido vóór ieder der volgende zelfst. nw. en zeg de beteekenis in het Nederlandsch: Hombre, hermano, sobrino, nieta, abuela, suegra, padre, madre, mujer, marido, hija, tia, prima, yerno, nuera, senor, senora. 2. Hier volgen eenige woorden, die vrouwelijk zijn en toch het lidwoord el of un voor zich krijgen en niet la of una: el ave, un ave; de, een vogel. el aguila, un aguila; de, een arend. el alma, un alma; de, een ziel. el hambre, de honger. el agua, het water. el arma, un arma; het, een wapen. el haba, un haba, de, een boon. Daarentegen: la abuela, una abuela; de, een grootmoeder. la amiga, una amiga; de, een vriendin. la abeja, una abeja; de, een bij. Regel II. Voor vrouwelijke ivoorden, die beginnen met a of ha worden de lidwoorden la en una vervangen door el en un, mits de klemtoon valt op de eerste lettergreep. *) Ejercicio 2. Plaats het articulo definido en hei articulo indefinido voor ieder der volgende zelfst. nw.: Abuela, arma, hambre, sobrina, cunado, cunada, abuelo, suegro, hijo, haba, tia, amiga, aguila, prima, mujer, abeja, ave. •) Sommige spraakkunstenaars schrijven in dit geval ook una. 3. Opmerking. Behalve het mannelijk en vrouwelijk lidwoord el en la heeft het Spaansch ook een onzijdig lidwoord lo, dat bijna uitsluitend gebruikt wordt vóór zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamw, voornaamwoorden en telwoorden, wanneer deze woorden in hun mtgebreidsten zin genomen worden. Lo bueno, het goede. lo blanco, het wit; lo mio, het mijne (alles wat mij toebehoort); lo primero, het eerste (wanneer het woord bijvoorb. aldus gebruikt wordt: het eerste, wat gij doen moet, is enz). De overige rededeeleo, zelfstandig gebruikt, nemen het lidw. el aan: el si y el no, het ja en het neen. el porqué, het waarom. el amar, het beminnen. 4 Tegenwoordige tijd (Presente) van Tener, hebben, bezitten. Singular, enkelvoud. Plural, meervoud. Yo tengo, ik heb; Nosotros tenemos, wij hebben. tü tienes, je hebt; vosotros tenéis, gij hebt. él tiene, hij heeft; ellos tienen, zij (m.) hebben. ella tiene, zij heeft; _ ellas tienen, zij (vr.) hebben. usted tiene, u heeft (hebt); ustedes tienen, u (mrv.) hebt. Naar aanleiding van deze vervoeging eenige opmerkingen : lo. Dc voornaamwoorden yo, tü, enz. worden gewoonlijk weggelaten, behalve wanneer de nadruk er op valt, bijv. Tengo un libro, ik heb een boek. Yo tengo un libro, ik heb een boek. 2a. De beleefdheidsvorm voor den aangesproken persoon is, zooals we gezien hebben, usted, mrv. ustedes. Dit woord, een afkorting van vuntra niereed ( — Uwe Genade), vereischt het ww. in den 3roeder; 2°. de grootouders. los hermanos, 1°. de broeders, lanariz, de neus; lasnarices, 2°. de broeder(s) en zuster(s). l°.de neuzen. 2°. de neusgaten. Ejercicio 9. Welke beteekenissen hebben de volgende woorden: los padres, los abuelos, los hijos, los ninos, las narices. los hermanos? 6. Presente de Sei', zijn. Singular. Yo sov. tü eres. él es. ella es. usted es. Plural. nosotros somos. vosotros sois. ellos son. ellas son. ustedes son. Ejercicio 10. In te vullen de weggelaten vormen van ser. Yo — tu padre, tu — mi hijo y ella — mi hija. Vd. mi tia. yo — su sobrina. Vd. — mi tio, yo su sobrino. Tü — mi sobrino, y yo — tu tio. Nosotros — primos. \ osotros — amigos (vrienden). Ustedes — primas. Ellos hermanos. Ustedes — primos. Yo — panadero (bakker), tu carnicero (slager), él — salchichero (spekslager), ella — lavandera (waschvrouw), usted — médico (dokter), nosotros comerciantes (comerciante, loopman), vosotros — sastres (sastre, kleermaker), ellos — carpinteros (timmerlieden), ellas — costureras (naaisters), ustedes — pintores (pintor, schilder). 7. El senor es rico, de heer is rijk; la senora es rica, de dame is rijk; los senores son ricos, de heeren zijn rijk; las senoras son ricas, de dames zijn rijk. Regel VI. Het bijv. nw. (adjetivo) komt in geslacht en getal overeen met het zelfst. nw. of voornw. waarbij het behoort. Regel VII. Men vormt het vrouwelijk der bijv. nw. op o door O te veranderen in a. Regel VIII. Men vormt het meervoud der bijv. nw. evenals dat der zelfst. nw. 8. Espanol, espanola, espanoles, espaholas, Spaansch, portugués, etc. Portugeesch, Portugees. [Spanjaard. holandés, holandesa, holandeses, holandesas, Hollandsch, . andaluz, etc. Andalusisch, Andalusi'èr. [Hollander. inglés, inglesa, ingleses, inglesas, Engelsch, Engelschman. aleman, alemana etc. Duitsch, Duitscher. francés, francesa, franceses, francesas, Fransch, \_Franschman. Regel IX. De bijv. nw., die de nationaliteit aanduiden, doen tevens dienst als volksnamen.: un holandés, een Hollander, una holandesa, een Hollandsche; la lengua holandesa, de Hollandsche taal. Regel X. Deze bijv. nw. krijgen als zij op een medeklinker eindigen, in het vrouwelijk een a. 9. Un padre feliz, een gelukkige vader. Una madre feliz, een gelukkige moeder. Un hombre grande, een groote man. Una casa grande, een groot (ruim) huis. Regel XI. Behalve de bovengenoemde gevallen, hebben de bijv. nw. voor de beide geslachten maar eenen vorm. Ejercicio 11. Ter vervoeging: Yo soy rico y feliz. Yo soy holandés y no aleman. Yo soy pobre é *) infeliz. 10. Woorden cm van buiten te leeren (Vocabulario): El cuerpo, het lichaam. la barba, de kin, de baard. humano, menschelijk. las barbas, de {lange) baard. la cabeza, het hoofd. los bigotes, de knevel. los cabellos, de haren. el cuello, de hals. la cara, het gezicht, het gelaat, el hombro, de schouder. la frente, het voorhoofd. el brazo, de arm. el ojo, het oog. el codo, de elleboog. la mejilla, de wang. la mano, de hand. la oreja, het oor. el dedo, de vinger. la nariz, de neus. el pecho, de borst. la boca, de mond. el estómago, de maag. los labios, de lippen. la espalda, de rug. la lengua, de tong, de taal. las piernas, de beenen. Juan, Jan. el pie, de voet. Pedro, Pieter. los miembros, de ledematen. blanco, wit. dos, twee. negro, zwart. tres, drie. *) Het voegwoord y verandert voor een volgenden i-klank in e. azul, blauw. moreno, bruin. amarillo, geel. rojo, rood. hermoso, schoon. feo, leelijk. pequeno, klein. justo, rechtvaardig. pobre, arm. siempre, altijd. cuatro, vier. cinco, vijf. diez, tien. cuanto, -a, hoeveel, enk. cuantos, -as, hoeveel, mrv. la parte, het deel. principal, voornaamste. el dia, de dag. la semana, de week. el albanil, de metselaar. Ejercicio Ï2. Ter vertaling-. El hombre tiene dos ojos, dos orejas, dos manos y una boca. i Cuantos dedos tienes? Tengo diez dedos. Laspartes principales de la cabeza son: los cabellos, la frente, los ojos, las orejas, la nariz, las mejillas, la boea, los labios y la barba. Los cabellos de mi abuelo son blancos. Tu boca es pequena y tus (pl. van tu) labios son rojos. La lengua espanola es hermosa. Las leyes son justas. ^Eres feliz, Juan? Sois feiices, amigos? Tus padres son ricos y tus abuelos son pobres. Los hijos de mi tfo son mis (pl. van mi) primos y primas. El senor N. es francés y su mujer es andaluza. Los dfas de la semana son : lunes, martes, miércoles, jueves viernes, siibado y domingo. El cuerpo humano es hermoso. Los ojos de mi madre son azules. Mis lapices son negros. La cara de la andaluza es hermosa, sus cabellos son negros. Mi prima es fea y mi sobrina es hermosa. 4 Son sus ojos morenos ó azules? Ejercicio 13. Tema. De voornaamste deelen van uw lichaam zijn: het hoofd, de romp (el cuerpo) en de vier ledematen. Hoeveel vingers hebben wij ? Wij hebben tien vingers. Ge hebt twee oogen, twee ooren, twee wangen, twee lippen, twee armen en twee beenen. De hand heeft vijf vingers. De haren van mijne ouders zijn wit, mijne haren zijn bruin. Zijn de wetten rechtvaardig? (Ve.rt. Zijn rechtvaardig de wetten?) Ja, mijnheer, zij *) zijn rechtvaardig. Wij zijn arm en gij (mrv. 2e p.) zijt rijk. Mijn oom is een Duitscher en mijn tante is een Spaansche. Zijn vader heeft vier zonen en een dochter. Hoeveel kinderen heeft hij ? Hij heeft er vijf. Hoeveel dagen heeft een week? Een week heeft zeven dagen. De dagen der week zijn: Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag, Vrijdag, Zaterdagen Zondag. De oogen van den Duitscher zijn blauw en zijn haren zijn blond (rubio). Haar mond is klein en hare lippen zijn rood. (' Is (s de Spaansche taal (s schoon . ) Mijn schoonvader is klein en mijn schoonmoeder is groot. (' Is (' de koning (2 rechtvaardig? De ouders van mijn vriend zijn rijk en zijn grootouders zijn arm. De baard van den Duitscher is blond en de baard van den Spanjaard is zwart of bruin. Zijn neus is klein en zijn ooren zijn groot. Wij hebben honger en dorst. Zijn vader is kleermaker en zijn oom is metselaar. Is je oom vleeschhouwer of spek-( slager? Hij is noch vleeschhouwer, noch (no es ni....m) spekslager, hij is timmerman. De koopman heeft rijke vrienden. De rijken zijn niet altijd gelukkig. De gebroeders N. zijn rijk en gelukkig. Zijne grootouders zijn Spanjaarden en zijn moeder is eene Fransche. De handen van het kind zijn klein. De («zwarte f1 haren van de jonge dame (la geriorita) zijn schoon. Wij zijn timmerlieden en gijlieden zijt metselaars. *) De cursief gedrukte woorden niet te vertalen. **) De in de zinnen geplaatste cijfers duiden de volgorde der woorden bij de vertaling aan, dus : „(' Is (' de Spaansche taal schoon ? moet vertaald worden alsof er stond: Is schoon de Spaansche taal!' Lección Tercera. Los Casos (de Naamvallen). Presente de estar. Ser y Estar. 1. La casa, het huis; El padre, de vader. de la casa, van het huis; del padre, van den vader. a la casa, aan het huis ; al padre, aan den vader. El ave, de vogel; Lo bueno, het goede. del ave, van den vogel; de lo bueno, van het goede. al ave, aan den vogel; a lo bueno, aan het goede. Las casas, de huizen; Los padres, de vaders. de las casas, van de huizen; de los padres, van de vaders. a las casas, aan de huizen; a los padres, aan de vaders. Las aves, de vogels. de las aves, van de vogels. k las aves, aan de vogels. Regel I- De 2« en 3« naamval der zelfst. nw. worden evenals in het Fransch gevormd door omschrijving met de voorzetsels de en a. Regel II. De el ivordt samengetrokken tot del en a el tot al. 2. Presente de Amar, beminnen. Singular. Plural. nosotros i Yo amo. amamos. nosotras vosotros | tu amas. ■ amais. vosotras él ama. ellos aman. ella ama. ellas aman. usted ama. ustedes aman. Regel III. De vrouwelijke vorm van nosotros en vosotros is nosotras en vosotras. Regel IV. Het accent blijft in iederen tijd van het ww. liggen op de lettergreep, die in den eersten persoon enk. het accent heeft, dus amo, amas, ama, aman; maar in den tegenw. tijd len en 2en pers. mrv. valt altijd het accent op den uitgang, dus : amamos, amais. Regel V. Als amar worden vervoegd alle regelmatige werkwoorden op ar (le vervoeging). Ejercicio 14. Ter vervoeging: El presente de amar; buscar, zoeken; hallar, vinden; llamar, roepen; tomar, nemen; mirar, kijken; admirar, bewonderen; comprar, koopen. 3. Busco a mi hermano, ik zoek mijn broeder. Busco mi libro, ik zoek mijn boek. Ama a su hija, hij bemint zijn dochter. Llama a sus hijos, hij roept zijn zoom. Tengo un hermano, ik heb een broeder. Regel VI. Als het lijdend voorw. een persoonsnaam is, plaatst men er a voor, behalve bij het ww. tener, hebben. Ejercicio 15. Vervang zoo noodig het streepje door het voorzetsel (la preposición) a: La madre ama — su hija. Los padres aman — todos (aZ) sus hijos. Ella busca — su amiga. ^Porqué (waarom) Harnas — el nino? No hallo — mi sombrero (hoed). iPorqué toma él — mi libro? Tengo todavia (nog) — mi padre y madre. Admiramos — el héroe (held). No llama su hija? Admiro — tu padre. El albanil llama — su her- mano. Mi madre busca — la costurera. Tengo — un sastre excelente (uitmuntend). Compro — unas (eenige) flores para mi mujer (iets deftiger: mi senora). Todos admiran — el héroe. j,— cuantos hermanos tiene V.? Tengo — dos. IPorqué no buscas tü — tu sombrero? Mi hermano toma siempre — mis libros. El senor llama — el criado {bediende). El carnicero eompra — unos (eenige) bueves. 4. Presente de Estar, zijn, zich bevinden. Singular. Plural. Yo estöy nosotros (-as) estamos tu estas vosotros (-as) estais él esta ellos estan ella esta ellas estan nsted esta ustedes estan. Opmerkingen. Voor ons ww. zijn heeft het Spaansch twee werkwoorden: ser en estar (beide onregelmatig). Ser wordt gebruikt als er sprake is van een blijvende eigenschap, een beroep, waardigheid, nationaliteit enz., dus bijv. ser profesor, ser francés, ser bueno (goed zijn), ser malo (slecht zijn), ser de Paris, uit Parijs (afkomstig) zijn. Estar wordt gebruikt als er sprake is van toevallige eigenschappen, bijv. estar contento, tevreden zijn, estar atento, oplettend zijn, estar enfermo, ziek zijn; van een oogeilblikkelijken toestand, dus met deelwoorden als bijv. nw. gebruikt, bijv. estar sentado, gezeten zijn, zitten; verder met een plaatsbepaling, die antwoordt op de vraag: waar? bijv. Estar en casa, te huis zijn, estar en el café, in het koffiehuis zijn. Op dit hoogst belangrijke onderscheid komen wij later terug. Ejercicio 16. Ter vervoeging: Yo estoy aquf, ik ben hier. Yo estoy alli, ik ben daar. Yo estoy sentado, ik zit; {sentado te behandelen als een gewoon bijv. nw.). Yo estoy de pie (ó en pie), ik sta (eig. ik ben te voet). Yo estoy bueno, ik hen gezond. Yo estoy malo, ik ben ziek. Yo estoy contento, ik ben tevreden. Yo estoy atento, ik ben oplettend, ik let op. Yo estoy enfermo, ik ben ziek. Yo estoy palido, ik ben bleek. Opmerking. Als een woord of uitdrukking estar vereischt, komt hierin geen verandering door een toegevoegde tijdsbepaling; zoo zegt men bijv. van personen sprekend: estar palido (en niet ser palido), derhalve ook: Yo estoy siempre (altijd) palido. Ejercicio 17. Ter invulling (ser of estar): Yo — sentado y Vd. — en pie. Mi tia no — contenta, su hija — enferma. Vd. — mi profesor, yo —su discipulo (uw leerling, zie Lección If», p. 4). El padre — en easa y su hijo — en el café. Nosotros — de Paris y Vds. — de Madrid. Dónde (waar) — Vd? — aquf. i. Dónde — su amigo? — allf. Vosotros — sentados y nosotros — en pie. Ella — buena y su hermano — malo. — el senor N. en casa ? No, el senor N. no — en casa, — en el café. ^ — \ d. francés o inglés? No — ni francés, ni inglés, — holandés, pero (maar) mi senora — francesa. La cabeza — la parte principal del cuerpo humano. Vd — palido, ^ — V. enfermo? — siempre palido, no — enfermo, — muv (zeer) bueno. 2 5. Woorden om van buiten te leeren (Vocabulario): Las prendas de vestir, de klee- dingstukken. los vestidos interiores, de on- derkleeren. los vestidos exteriores, de bo- venkleeren. el traje, het pak, het kostuum. el sobretodo, de overjas. la levita, de (gekleede) jas. el frac, de rok (voor heeren). la americana, de colbert. el chaqué, het jaquette. la manga, de mouw. el chaleco, het vest. el pantalon, de pantalon. la bota, de laars, de bottine. el zapato, de schoen, de bottine. las medias, de kousen. los calcetines, de sokken. la camisa, het hemd. la corbata, de das. el cuello, de kraag. la ropa blanca, het linnengoed. la capa, de mantel. el sombrero, de hoed. la gorra, de pet. las chinelas, de pantoffels. la bata, de kamerjapon, chamberloek. el bolsillo, de zak. el guante, de handschoen. un par de guantes, een paar handschoenen. el vestido, de japon. el gorro, de vrouwenhoed. el manguito, de mof. el delantal, het schortje, de boezelaar. las enaguas, de onderrok. la tela, het linnen, de stof. el algodón, het katoen. el encaje, de kant. el pano, het laken. la lana, de wol. la se da, de zijde. el lienzo, het linnen, het doek. el terciopelo, het fluweel. el paraguas, de parapluie. la sombrilla, de parasol. el abanico, de waaier. virtuoso, -a, deugdzaam. lino, -a, fijn. mucho, -a, veel (enkelv.). muchos, -as, veel (mrv.)- para, voor. en, in, op. casi, bijna. cuando, wanneer. Ejercicio 18. Ter vertaling : El padre compra para su hijo un sombrero y un traje de terciopelo. Dunde estan mis zapatos? Estan aquf. Las senoras conipran medias de seda, camisas de lienzo y encajes finos para sus hijas. Su corbata es blanca y su levita es negra. El pantalon del senor N. es de pano. Aquf estón su sobretodo, su levita, su chaleco y sus zapatos. Mis sobrinos estan palidos, los pobres ninos estón casi siempre enfermos. Cuando estamos enfermos, estamos palidos. Los ingleses compran muchos bueyes de los bolandeses. i Es feliz su madre? No, mi madre no es feliz, mi hermana esta muy enferma. El brazo del hombre es fuerte. El senor esta en pie v su mujer esta sentada. jEs Vd. de Paris ó de Madrid? Soy de Barcelona. Carlos, i,dónde estas? Estoy aquf, papa. No hallo mi sobretodo ni mi americana, i sabe Vd. {weet gij) dónde estan? No admira Vd. al héroe? El pano, la seda, la lana, el algodón, el lienzo y el terciopelo son telas; la americana, el chaqué, el chaleco, el pantalon y la capa son prendas de vestir. Mi madre ama a todos sus hijos. Su pantalon es moreno y su chaleco v chaqué son negros. Ejercicio 19. Tema. Bewondert gij de bloemen van mijn zuster niet? Mijn schoonzuster heeft haar man en haar kinderen lief (— bemint). Ik zoek mijn hoed en mijn overjas. De arenden zijn vogels. De dochter van den held bewondert haren vader. Mijn neef koopt schoenen en kousen voor de arme kinderen. Waarom neemt gij mijn hoed? De arme jongen is ziek, hij heeft geen honger. Heb je dorst ? Ja, mijnheer, ik heb honger en dorst. De Spanjaarden en de Franschen zijn vrienden. Waar zijn mijn sokken en mijn bottines? De mouw van zijn jas is wit. De heer koopt een flnweelen mantel (een mantel van Hu weel ). De ouders zitten en de kinderen staan. Mijn ouders zijn goed. Gij zijt zeer bleek, zijt gij ziek? Neen ik ben zeer gezond. De heerenzijn hier en de' dames zijn daar. De moeders zijn gelukkig, wanneer hare (sus) kinderen goed en deugdzaam zijn. Mijn oom is uit Parijs en mijn tante is uit Madrid. Gij zijt bleek, zijt gij ziek? Ik vind mijn kousen niet, waar zijn ze? Hij koopt een hoed, een overjas, een colbert, een vest, een pantalon en een paar' bottines. Hij is gezond en zijn vrouw xs ziek. Hij is goed en zijn vrouw is slecht. De Heer N. is niet tevreden over (con) zijn zoon. Als wij ziek zijn, hebben wij geen honger. -Deze kinderen zijn bleek en koud. De kousen, de sokken, de onderbroek en het hemd zijn kleedingstukken. Mijn schoonmoeder koopt een fluweelen japon en linnen rokken voor haar dochter. Heeft de dame haar parasol ? Ik heb mijn handschoenen in mijn zak. De jongen heeft de pet op het hoofd. De dame koopt een mooie cliamberloek voor haar man. De overjas, het jaquette, het vest en de pantalon zijn bovenkleeren; hemden zijn ouderkleeren. Deze Franschman is van Parijs en zijn vrouw is van Marseille. Waar is mijn hoed en waar zijn mijn handschoenen? Deze hoed is (ser) voor (de) Mevrouw N. en deze mof is voor haar dochter. Ik zie (veo) mijn paraplu niet, waar kan (puede) zij zijn? Mijn grootouders zijn niet thuis. Lección cuarta. Adjetivos y Pronombres demostrativos. Imperfecto de los verbos estar, ser y tener, y de los verbos regulares de la primera conjugación. 1. Este objeto, dit voorwerp (dat zich dicht bij mij bevindt). Ese objeto, dit (dat) voorwerp („ „ „ „ u „ )• Aquel objeto, dut voorwerp (dat zich ergens anders bevindt). Esta carta, deze brief (bijvoorb. dien ik in de hand heb). Esa carta, deze (die) brief ( „ „ gij „ „ „ hebt). Aquella carta, die brief. Plural: Est os objetos, esos objetos, aquellos objetos. Estas cartas, esas cartas, aquellas cartas. Neutro (onzijdig, dus geen betrekking hebbend op een vroeger genoemd zelfstandig naamw,): Esto, dit; eso, dit (dat); aquello, dat. Voorbeelden (ejemplos): ,'.Qué es esto? Wat is dit? Esto no me gusta, dit bevalt mij niet. No hablo de eso (de aquello), ik spreek niet daarvan. Aquello no es verdad, dat is nietwaar. 2. Este es mi hermano y aquel es mi primo, (dit is mijn broeder en dat is mijn neef). Estos son mis hermanos v aquellos son mis primos, (dit zijn mijn broeders en dat zijn mijn neven). Esta es mi hermana y aquella es mi prima. Estas son mis hermanas v aquellas son mis primas. Regel I. A Is onderwerp van het werkwoord ser schikt zich het aanw. voornaamw. steeds in geslacht en getal naar het naamwoordelijk gezegde. 3. Mi paraguas y el de mi Mijn paraplu en die van hermano. mijn broer. Tu capa y la de tu amigo. Uw mantel en die van uw vriend. Mis zapatos y los de mi Mijn schoenen en die van primo. mijn neef. Mis botas y las de mi tfo. Mijn laarzen en die van mijn oom. Regel II. A. Is het aanw. voornw• die, dat in de plaats staat van een zelfstandig naamw. en gevolgd wordt door een genitiefbepaling, neemt het in het Spaansch den vom aan van het lidwoord. Ejercicio 20. Plaats de woorden este (esta, estos, estus), ese (esa, esos, esas) en aquel (aquella, aquellos, aquellas) achtereenvolgens voor de volgende zelfst. uw. en zeg de beteekenis: Carta, objeto, ciudad (stad), pais (land), boca, guantes, mangas, sobretodo, encaje, abanico, albaniles, lapiz. 4. Imperfecto de Ser Era eras era éramos erais eran Ik was, enz. Tener Tenia tenias tenia ten iamos tenfais teirian Ik had, enz. Estar Estaba estabas estaba estabamos estabais estaban Ik was, enz. Ainar Amaba amabas amaba amabamos amabais amaban. Ik beminde, enz. Opmerking. Het accent valt dus, gelijk we reeds vroeger hebben opgemerkt, in den geheelen tijd op dezelfde lettergreep (le, 2e, enz. van voren), die in den len pers. enkelv. het accent heeft, dus era, ëras, éramos enz.; estaba, estabais : amaba, amaban. Ejercicio 21. Ter vervoeging: a. El presente é imperfecto de: Estar bueno, gezond zijn; ser bueno, goed zijn; tener razón, gelijk hebben; estar palido, bleek zijn ; ser feliz, gelukkig zijn. b. El imperfecto de: Buscar, hallar, llamar. mirar, admirar, comprar, hablar (spreken), cantar (zingen), mandar (bevelen), prestar (leenen), rezar (bidden), trabajar (werken). 5. Yocabulario. La casa, het huis. La pared, de muur, de wand. la fachada, de voorgevel. la escalera, de trap. el tejado, het dak. ' los peldanos de la escalera, la puerta, de deur. de treden van de trap. el corredor, de gang. la ventana, het venster. el piso, de verdieping. la cortina, het gordijn. el piso bajo, hel benedenhuis. la persiana, het zonneblind el primer piso, de eerste ver- las celosias, de jalousieèn. dieping. el techo, het plafond. el cuarto, de kamer. el suelo, de vloer. el cuarto de dormir,, de slaap- la alfombra, het vloerkleed, el dormitorio, 1 kamer. tapijt. el comedor, de eetkamer. largo, -a, lang. la sala de confianza, de huiskamer, cerrado, -a, gesloten. la sala, de zaal. ancho -a, breed. el salon, het salon. pobre, arm. la antesala, de antichambre, voorvertrek, wachtvertrek. la cocina, de keuken. el granero, de zoldir. la bodega, de kelder. la boardilla, dc dakkamer. (ó buhardilla). el entresuelo, de tusschenvérdie- ping, opkamertje. la chimenea, de schoorsteen. la cama, het bed. el obrero, de werkman. el empleado, de ambtenaar. el poeta, de dichter. alto, -a, hoog. nuevo, -a, nieuw. poco, -a, weinig, enk. pocos, -as, weinig, mrv. otro, -a, ander. hav, er is, er zijn. pero, maar. sino, maar(na een ontkenning). Idónde ? waar? eon, met. contra, tegen. desde, sedert. en, in, op. entre, tusschen. Ejercicio 22. Ter vertaling : En el primer piso de mi casa hav un comedor, un salón, nna antesala y dos dormitorios. La senora estaba en la sala con su hija y su yerno. La cocina estaba en el piso bajo. Las cortinas de aquellas ventanas eran largas. Las celosias de esta casa son amarillas. El senor buscaba a su criado en la bodega, pero este liombre estaba en la cocina. No hablamos de este senor, sino de aquel. La casa de mi padre y la de mi tla son hermosas. La fachada de esta casa era blanca, su puerta era larga y hermosa. En aquella boardilla vivi'a (woonde) una familia pobre. 0 Dónde estan mi sombrero y el de V d. ? La escalera era altaysus peldahos eran largos. El entresuelo esta entre el piso bajo y el primer piso. Hablo de esto y 110 de aquello. Hablamos de este salón y del de su casa. Su casa tenia cuatro pisos. El médico compra una alfombra para su antesala. En esta grande sala hay dos chimeneas. b Porqué estan siempre cerradas las ventanas y las celosias de esta grande casa? Ejercicio '23. Tema. Mijn huis en dat van mijn vader hebben vele vensters. Zijn er vele kooplieden in deze stad? In deze stad zijn (er) weinig kooplieden, maar veel werklieden: er zijn timmerlieden, metselaars, schilders en andere. Er zijn ook vele ambtenaren. Dit is mijn huis en dat is dat van mijn zwager. Mijn oom was advokaat en mijn neef was dokter. In de benedenverdieping van dat huis zijn (er) een eetkamer, een keuken, een slaapkamer, een voorvertrek en een salon. De voorgevel van zijn huis is wit. Dit is mijn zuster en dat is haar vriendin. Dit zijn mijne boeken en dat zijn mijne pennen. De jalousieën van dit huis zijn altijd gesloten. De treden der trappen in dit groote huis zijn breed. Wij spreken daarvan niet. Dat beviel zijn vader niet. Op den zolder zijn twee dakkamertjes. Hoeveel verdiepingen heeft dit huis? De deur en de vensters van dat huis waren gesloten. In de zaal is (er) een hooge schoorsteen. Waar is mijn kamer en die van dezen heer? Mijn moeder en die van mijn vriend zijn in deze kamer. Zijn huis en dat van zijn broer zijn mooi en groot. Ik koop een nieuw tapijt voor mijn salon. Wij spraken van den vrede van Parijs en zij spraken van dien van Frankfort (Franeoforte). Dit is het huis van mijn oom en dat is het van mijn schoonvader. Deze gordijnen zijn niet wit. In deze slaapkamer staan twee groote bedden. In dat dakkamertje woonde een arme dichter. Het kind van den dichter zat op den vloer der kamer. De dame was met haar echtgenoot en haar kinderen in de huiskamer en de bedienden waren in de eetkamer of in den kelder. Lección quinta. Adjetivos y Pronombres posesivos. El Presente é Imperfeeto de los verbos regulares. 1. Bijvoeglijke bezittelijke voornaamwoorden. Singular. Plural. Mi, mijn. 111's' tus. tu, uw, je. su, zijn, haar (van éene vrouw). sus- nuestro, -a, •/» «^r ^ürrdc diaba v mi hennauo tocaba en mijn broeder speelde ap de „ ' fluit. Cuando «sta sefiom era jove», ' Toen d«c ^ jong ««, era mny berm»», "SjZZZL ,lett. was Yo estabaescribiendo, cuan- U zat U scm ijven < • 1 pntró schrijvende), toen mijn vader do mi padre entro. j binnenkwam. Men gebruikt het Pretérito om aan te duiden: werkingen of toestanden, die geheel tot het verleden behooren, die dus hebben plaats gehad in volkomen verleden tijdruimten, zooals ayer (gisteren), anteayer (eergisteren), el ano pasado (verleden jaar); verleden handelingen, die zich maar een keer hebben voorgedaan, die plotseling plaats grepen, enz. Hablé ayer con tu padre. Ik heb gisteren met uw vader gesproken. (Het Nederl. en Fr. gebruiken hier den volui. teg. t.,hetSpaansch .liever niet). \ o estaba escribiendo, euan- Ik zat te schrijven, toen mijn do mi padre entró. vader binnenkwam. Ejercicio 33. Ter vervoeging : a. El Pretérito perfecto de los verbos siguientes (volgende)-. Amar, hallar, cuidar (zorgen), trabajar (werken), llegar (aankomen), preguntar (vragen), exclamar (uitroepen), perdonar (vergeven); comer, beber, sorprender (verrassen), toser (hoesten), esconder (vsrbergen), deber, correr, depender, responder, (antwoorden) ; vivir, cubrir (bedekken), acudir (toeloopen), combatir (strijden), describir (beschrijven), percibir (bemerken), anadir, recibir (ontvangen), partir (vertrekken.). b. El Presente, Imperfecto y Pretérito de los verbos irregulares: Tener, mantener (handhaven), obtener (verkrijgen), sostener (ondersteunen), retener (tegenhouden); estar y ser. Ejercicio 34. Ter vertaling (op zooveel manieren mogelijk) Ik bemin, gij vondt, hij zorgt, wij werkten, gij komt aan, zij vroegen, ik roep uit, gij vergaaft, hij eet, wij dronken, gij verrast, zij hoestten ; ik verberg, gij moest, hij loopt, wij hingen af, gij leeft, zij bedekken, wij loopen toe, gij strijdt, zij beschreven, ik bemerk, gij voegdet er bij, hij ontvangt, wij hadden, gij handhaaft, zij verkregen, ik ondersteun, gij hieldt tegen, wij zijn, gij waart, zij handhaafden, ik zorg, gij verrastet, hij beschrijft, wij verkregen, gij riept uit, zij loopen, ik ontving, gij ondersteundet, hij vraagt, wij moesten, gij ontvangt, zij waren, (/ie de Aant. op bladz. 31 )• 6. Vocabulario. Generoso, -a, edelmoedig. la generosidad, de edelmoedigheid. la hermosura , ^ schoonhei± la belleza 1 noble, edel. la nobleza, de adel. rico, -a, rijk. la riqueza, de rijkdom. la dificultad, de moeilijkheid. la felicidad, het geluk. la cosa, de zaak. la concieneia, het geweten. la envidia, de nijd. la conducta, het gedrag. el trabajo, de arbeid. la recompensa, de belooning. la salud, de gezondheid. la injuria, de beleediging. la flor, de bloem,. la excepción, de uitzondering. la explicación, de verklaring. la conducta, het gedrag. la madre de familia, de huismoeder. el ama de casa, de huisvrouw. el ajuar, het huishouden. el pais, het land. el arrabal, de voorstad. dotado de, begaafd met. excelente, uitmuntend. inseparable, onafscheidelijk. activo, -a, werkzaam. inteligente, verstandig, schrander. arreglado, -a, gerangschikt, ordelijk. abierto, -a, open. laudable, lofwaardig. el olor, de geur. «1 color, de kleur. la carta, de brief. el autor, de schrijver. el maestro, de meester. el poeta, de dichter. el abogado, de advocaat. el vecjno, de buuiman. el principe, de vorst. la esposa, de gemalin. el ciervo, het hert. la liebre, de haas. la yegua, de merrie. el molino, de molen. la huerta, de moestuin. la población, de bevolking, de stad. los contornos, de omstreken. el griego, de Griek. el romano, de Romein. la regla, de regel. el amante, de beminnaar. la gloria, de roem. cada, ieder, iedere, bijv. célebre, beroemd. invencible, onver wintielij k. suave, liefelijk. habil, bekwaam. aplicado, -a, ijverig, vlijtig. limpio. -a, zindelijk. caritativo, -a, liefdadig. honrado, -a, eerlijk, braaf. sincero, -a, oprecht. general, algemeen. antiguo, -a. oud. bello, -a, schoon. magnanimo, -a, grootmoedig. ligero, -a, vlug. morado, violetachtig. iuundar, overstroomen. estar bien, goed staan. verdadero, -a, waar, bijv. nw. verdaderamente, waarlijk, bijw. facilmente, gemakkelijk, bijw. bien, goed (.bijw.), wel. para, voor, vz., om te. sobre, op, vz. entonces, toen, bijw. Ejercicio 35. Ter vertaling : Este bombre estuvo dotado de un buen corazón. La generosidad es inseparable de la bondad. La mujer verdaderamente superior es la buena madre de familia. No hay cosa peor que la envidia, ni riqueza mayor que el trabajo v la salud. No hav regla general sin excepción. Su hermana era una excelente ama de casa: todos los muebles de su ajuar, las mesas, sillas, sillones y euadros estaban siempre limpios v bien arreglados. No hav diticultad invencible para el hombre activo é inteligente. Los colores de aquellas Hores sou hermosos y su olor es suave. La nifta inteligente preguntó a su maestro la explicaeión de las dificultades de su lección. Miguel de Cervantes fué el célebre autor de „Don Quijote de la Mancha". Lope de \ ega fué un gran poeta. Tengo las orejas y los ojos abiertos. lenemo^ los ojos v las orejas abiertos. El padre v el hijo son valerosos. El marido y la mujer estaban enfermos. Hom bres v mujeres deben ser caritativos. La ciudad y sus arrabale> eran populosos. El principe v su esposa son magnanimos. El ciervo y la liebre son ligeros. El caballo v la vegua son ligeros. El molino y las liuertas estaban inundados. La población y sus contornos son muy bellos. Los colores verde v morado le (haar) estan bien. Los antiguos griegos y romanos eran amantes de la gloria. Ejercicio 3(i. Tema. Zijn grootste rijkdom was de gezondheid en het geluk van zijne kinderen. Deze luie vrouw is zeer slordig, de meubelen van haar huishouding zijn niet zindelijk. Hare zoons zijn praatziek en speelziek. De voornaamste inwendige deelen van de borst zijn het hart en de longen. Wij eten om te leven, wij leven niet om te eten.- Wie was [pret'rito) de schrijver van „Don Quijote"? Miguel de teivantes was de beroemde schrijver van dat schoone boek. Een groote ziel vergeeft gemakkelijk een beleediging. \\ ij hielden de ooren en de oogen open. Zij houden de oogen en de ooren open. Lope de Yega en Cervantes waren groote dichters. Napoleon was een groot man. De bekwame onderwijzer had vlijtige leerlingen. In dat land zijn de mannen en vrouwen klein. De boeken en de brieven lagen (estar) open op de tafel. Deze tuitstekende mannen en vrouwen vonden in hun geweten de edele belooning van hun lofwaardig gedrag. De bij is werkzaam. Is er een ergere zaak dan de nijd ? Iedere algemeene regel heeft zijn uitzonderingen. Gisteren heb ik Uw brief ontvangen. Wij vergaven de beleed igingeu onzer vijanden. Zij beschreven hunnen kinderen de schoonheden van "dat land. De geur dier bloemen was liefelijk en hare kleuren waren prachtig. Mannen en vrouwen, knaapjes en meisjes moeten eerlijk en oprecht zijn. Toen wij in dat groote huis woonden, waren wij rijk en gelukkig, thans zijn wij arm. Het gezichten de handen van het kind waren altijd zindelijk. Hij zat eenige brieven te schrijven (estar escribiendo), toen wij de kamer binnenkwamen. Toen ontvingen zij de belooning van hun edel gedrag. Wij lazen, onze zusters schreven en onze goede vriend N. speelde op de tluit. Lección séptima Los grados de los adjetivos. El verbo auxiliar Haber. Las tres formas del Pretérito perfeeto. 1. Esta casa es hermosa. Esta casa es nias hermosa que (mooier dan) la mia. Esta casa es menos hermosa que {minder mooi dan) la 1111'a. Esta casa es tan hermosa como (even mooi als) la mi'a. f) De bijv. nw., waarvoor dit teeken staat, plaatse men achter het zeifat. nw. Regel I. Het Spaansch heeft evenals het Fransch drieërlei comparatief: el comparativo de superioridad (de comp. van meerderheid), el comparativo de inferioridad (de comp. van minderheid) en el comparativo de igualda.1 (de comp. van gelijkheid). Regel II. Het voegwoord dan na een comparatief is m het Spaansch que, het voegwoord als is como. Regel III. Van sommige bijv. nw. bestaat in het Spaansch een comparativo de superioridad, die niet wordt gevormd door middel van mas; nl. mavor, menor, mejor, en verder de bijv. nw. op erior (Fr. érieur). Ëjercicio 37. Ter invulling (que of como): Juan es mas rico — Pedro. Pedro es meuos rico — Juan. Pedro no es tan rico - Juan. Paris es mas populoso (volkrijk) — Madrid. Madrid es menos populoso — Paris. Francia es tan rica - Inglaterra. Los espanoles son tan alegres — los franceces. Paris no es tan grande — Lomlres. Juan es mejor - Pedro, pero no es tan bueno - su hermano. Ella es mas sincera — su marido. El mando no es tan sincero — la mujer. Inglaterra no es menos rica — Francia. Su riqueza es mavor — la nu'a. 2. El mejor amigo, , ergst. zeer slecht. Grande, mayor, maximo(grandisimo) groot. grootei. grootst. zeer groot. Pequeno, menor, mmimo, klein. minder, ninst. zeer klein, zeer gering. Bajo, inferior, ïnfimo, laag. lager, ben k tiste. zeer laag, zeer gering. Alto, superior, supremo, sumo, hoog. hooger, bovenste. zeer hoog, opperste. Poco (-a, -os, -as), menos (onverauderl.) poqui'simo(-a,-os,-as) weinig. minder, minst. zeer weinig. Mucho (-a, -os, -as), mas (onveranderl.), muchisimo -a,-os,-as, veel. meer, meest. zeer veel. Opmerkingen, a. Van al deze bijv. nw. kan men de trappen van vergelijking ook vormen door middel van més en muy, bijv. bueno, mas bueno, muy bueno. b. Mejor en peor zijn gebruikelijker dan m&s bueno en mós malo. c. Mayor heeft de beteekenis van grootir, gewichtiger voornamer, mas grande die van grooter; mayor heeft buitendien de beteekenis van ouder en van meerderjarig, bijv. mi hermano mayor, un hijo mayor. d. Menor beteekent kleiner, minder, geringer-, ook jonger en minderjarig. e. M&ximo is minder gebruikelijk dan grandlsimo. f. Superior heeft evenals de andere comparatieven op or 4 slechts éen uitgang voor de twee geslachten, dus: nnu mujer superior. Als zelfst. nw. gebruikt in de beteekenis van hoof tl, chef (jefe, cabeza) wordt in het vr. superiora, bijv. la superioru de un convento de monjas, de supérieure van een nonnenklooster. g. Supremo en iiiHino worden slechts in tiguurlijken zin gebruikt: el Ser supremo, het Opperwezen; un articulo de precio infimo, ecu artikel van uiterst lagen pi ijs. h. Lo Ilias en lo menos worden gebruikt zonder betrekking op een zelfst. nw.; bijv. Lo menos que él puede hacer, het minste nat hij doen han *) Los (las) mós wordt somtijds gebruikt voor de meeste, bijv. las mas (de las) noches de meeste avonden (nachten). De meeste luidt echter gewoonlijk in het Spaansch: la mayor parte de, bijv. la mayor parte de los hombres, jde meeste menschen. Ejercicio 40. ^ Cudles son, el comparativo de superioridad y el superlativo absoluto de los adjetivos sigaientes: alto, bajo, mueho, poco, pequeno, grande, bueno, malo. 5. a. Juau tiene mas de diez aïïos (jaar). Su hermano tiene menos de diez anos. Ella 110 tiene mas quediez anos (niet meer dan,slechts). Regel VI. Meer dan, minder dan gevolgd door een telwoord, luidt in het Spaansch mas de, menos de; niet meer dan of slechts is in dat geval 110 .... mas q^e. b. Es mas (menos) rico de Hij is rijker (minder) rijk lo que parece. dan hij schijnt. *) Maa, het meest, en menos, het minst, als bepaling bij een werkw.^ hebben geen lidwoord, bijv.: La cosa que admiro mas (menos). Regel VII. Als op een comparativo de superioridad ó de inferioridad een bijzin volgt, is dan — de lo que. Opmerking. I>e comparatieven superior en inferior worden niet gevolgd door que en (1e lo que maar door a en a lo que bijv. Este género es superior Deze waar is beter (minder) (inferior) a aquel. dan die. Este género es superior (in- Deze waar is beter (minder ferior a lo que parece. goed) dan zij schijnt. c. Tengo mas dinero del Ik heb meer geld dan ik que puedo gastar. kan uitgeven. Tengo mas fortuna de la lk heb meer fortuin dan ik que puedo gastar. kan besteden. Tiene més libros de los Hij heeft meer boeken dan hij que puede leer. lezen kan. Recibe mas cartas de las Hij ontvangt meer brieven que puede leer. dan hij lezen kan. Regel VIII. Meer (minder) gevolgd door een zelfst. nw. en een bijzin, is: mus (menos) .... del (de la, de los, de las)que ). d. Mi primo tiene tanto Mijn neef Iteeft evenveel dinero (tanta fortuna, tantas geld (fortuin, rijkdommen) als riquezas) coino mi prima. mijn nicht. Mi primo tiene tanto din- Mijn neef heeft evenveel geld ero (tanta fortuna, tantas enz. als zijn vader had. riquezas) cuanto (cuanta, cuantas) ó coino tenia su padre. *) De uitdrukkingen del que, de la que, de los que, de las que zjjn eigenlijk genitieven van el que, la que etc. (die welke, dat hetwelk); evenzoo is de lo que eigenlijk de genitief van lo que, dat, wat ; hetgeen. (Vgl. den ablatief na comparatieven in het Latijn). Regel IX. Zooveel... . als, gevolgd door een zelfst. nw. of voornw., is tanto (-a, -os, -as)... conio. gevolgd door een werkwoord is het tanto.... cuanto > tanto.... cuanta / of como. tantos.... cuantos i tantas.... cuantas j Ejercicio 41. Ter invulling (que, como; de lo que; h, & lo que; del que, de la que, etc.; como, cuanto): Esta casa es tan alta — la uya. Este hombre es mas rico — su hermano y menos rico — su cunado. Mi hija no es tan aplicada — la tuya. Este hombre es mas desdichado (ongelukkig) — malo. Estoy mas triste — enfadado (boos). Mi hermana es mas feliz — fué antes (vroeger). Sus géneros son superiores — los de Y. Los de V. son inferiores — parecen (dan zij schijnen). La luna (maan) es menor — la tierra (aarde). La paz es mejor — la guerra. No tengo tantos libros — V. Nuestra cunado no tiene tantas riquezas — (ó _) tenia antes. El nino habia trabajado mejor — yo creia (geloofde). Estos géneros son mejores — que parecen. Sus palabras (woorden) sou mas suaves (zoet) — la miel (honing). La miel es menos suave — sus palabras. No es la miel tan suave — sus palabras. No esta tan enfermo — ayer. No esta tan enformo — estuvo ayer. Esta menos enfermo — föé ayer. Su hija no tiene mas — cinco afïos. Su hijo tiene mas — 5 anos. Tiene mas libros — tuvo hace (vóór) das anos. Gano mas dinero — que puedo gastar. V. escribe mas cartas — yo. El sefaor N. recibia mas cartas — su amigo. El recibe en una semana mas cartas — su amigo recibió en toda su vida. El senor N. recibia tantas cartas — su amigo. El recibe en una semana tantas cartas — su hermano recibió en toda su vida. Hay muchas personas que (die) no han (hebben) leido tantos libros — escribió Voltaire. Hay muchas personas que han leido menos libros — escribió Voltaire. Hay mas gente — la sala puede contener. Los hombres pequenos son comünmente mas pequenos — piensan (zij denken). 6. o. El auxiliar Haber (Hrf hulpwerkw. Hebben). Indieativo. Presente. Imperfecta. Pretérito perfecto la forma). He. habia. hübe. has. hablas. hubïste. ha. habia. hübo. hemos. habfamos. hubïmos. habéis. habiais.' hubïsteis. han. habi'an. hubiëron. b. Pretérito Perfecto (2» forma). He \ I hablado, comido, vivido, tenido, sido, estado. / Ik heb gesproken, gegeten, gewoond, gehad; ik ben hlbMs han / Plmcamperfecto. Pretérito Perfecto (3»forma). Habia \ Hübe I1"""3 I hablado, etc. ï"?-* I hablado, etc. 'a 'a > Ik h/id gesproken, , . _ Ik had gesproken, hablamos l * hubïmos i \ enz. , , _ . . \ enz. habiais ] liubisteis 1 habian / hubiëron Opmerkingen : a. De samengestelde voltooide tijden van alle Spaausche werkw. worden gevormd door middel van het hulpww. haber (hebben). Er zijn dus in het Spaansch geen ww. die hun voltooide tijden vormen door middel van het hulpww. zijn. Ik ben gekomen is derhalve : he venido; hij was aangekomen : habia llegado; ik was geweest: habia (hube) sido, habia (hube) estado. b. Het hulpww. haber en het verl. dlw. mogen door geen ander woord gescheiden worden, bijv.: i Ha Uamado Vd. ? Hebt gij gelu ld ƒ No habia visto nunca a este hombre, Ik had dim man nooit gezien. c. Het ww. ser kan wel hulpww. zijn, maar is dan evenals het Fransche ww. étre hulpww. van den lijdenden vorm, dus: Soy amado, -a, lk word bemind. Era amado, -a, Ik werd bemind. Fui amado, -a, „ „ „ He sido amado, -a, Ik ben bemind giviorden. Habia sido amado, -a, Ik was bemind geworden. Hube sido amado, -a, „ „ „ » d. Het verl. dlw. van een lijdend ww. (verbo pasivo) wordt behandeld als een gewoon bijv. nw., terwijl het verl. dlw., vervoegd met haber, altijd onveranderd blijft. e. Het Spaansch heeft dus, zooals we gezien hebben, twee ww. voor ons werkw. hebben, nl. tener en haber. Tenei is het overgankelijke ww. hebben, bijv.: Tengo hambre; él tenia dos hijos; tuve ayer el gusto (hetgenoegen) de hablar con su senor padre. Haber is hulpww. tot vorming der voltooide tijden van alle werkwoorden. N.B. Op de werkwoorden haber en tener komen wij later in bijzonderheden terug. ƒ. Het pretérito perfecto 2» forma (onze volm. teg. t.) wordt gebruikt als geen melding wordt gemaakt van den tijd of als de tijd, waarvan men spreekt, nog niet geheel voorbij is (bijv. deze week, deze eeuw, enz.), bijv.: Pedro ha estado en Roma. Pietcr ts in Rome geweest. (Hij leeft nog en kan er weer heen gaan). Espana ha producido gran- Spanje heeft groote mannen des hombres. opgeleverd. (Spanje bestaat nog en kan nog meer groote mannen opleveren). daarentegen: Pedro estuvo en Roma. Pieter is in R. geweest. (Hij is dood). En el siglo XVI prodnjo In de 16/ eeuw heeft Spanje Espana grandes hombres. groote mannen opgeleverd. (De 16e eeuw is voorbij). g. Voor onzen volmaakt verleden tijd heeft het Spaansch eAenals het Fransch twee tijden: el pluscuamperfecto y el pretérito perfecto (3* forma). Ik had gegeten kan dus zijn: halm comido en hube comido, evenals ik at kan zijn comia en comi. De vormen met hube, hubiste enz. komen weinig voor en worden alleen gebruikt na woorden als después que, nadat, luego que, zooilra. asi que, zoodra, tan pronto como, zoodra, cuando, toen, no bien, nauwelijks, enz. Ejercicio 42. Ter vervoeging: Het pretnito perf. (2* forma), pluscuamperfecto en het preU'-rilo ,>erf(cto (3a forma) dtr volgende werkw, estar, ser, tener, corner, hablar, vivir, llegar (aankomen), salir (vertrekken). Ejercicio 43. Ter vertaling: a. El ha tenido. V tuvo. Hablamos tenido. Tenéis. Teniais. Hubiste is tenido. Tenemos. Teniendo. Has sido. Estando. Eiercicio 49. Vertaal: Los nombres de los meses son: Enero, febrero, marzo, abril, mayo, junio, julio, agosto, septiembre, octubre, noviembre, diciembre. Den hoeveelsten hebben wij van daag? Wij hebben daag den eersten Januari, den tweeden Maart, den derden Februari, den achtsten April, den twintigsten Mei, den zesden Juni, den vijf-en-twintigsten Juli, den zestienden - ugus us, den veertienden September, den dertigsten °^ober' ^en twaalfden November, den dertienden December. Madrid en lsten Januari. Barcelona den 5den September. Valencia den 4den October. Sevilla den 17den Februari Zij ver. trokken den 12den Augustus en kwamen den 14den aan. Op welken datum kwam hij aan ? Hij kwam aan op < en 15den Januari 1904. Het kind heeft den lsten December 1903 de school verlaten. Den 5den Februari 1679 s ier onze grootste dichter. Hij was den 17den November 1587 geboren. Wij zijn in het begin Januari 1904. Wij zijn in het midden van Juni 1903. 5. Futuro de los verbos Hablar. Corner. Uvf- Hablaré. comeré. vlvir^' hablaras. comeras. v.lv.ir, hablara corner a. vivira. hablareinos. comerëmos. viviremos. hablaréis. comeréis. viviréis. hablaran. comeran. v ïvira Ser. Estnr- seré estaré. seras. esta"lS' sera. estara- serêmos. estaremos. seréis. estareis. seran. estaran. 1 OpiMerkingen. a. Het Futuro wordt ia het Spaansch (even als in het Fransch) gevormd door el presente van haber (eenigszins gewijzigd) achter den Infinitivo te plaatsen. b. Esiar en ser zijn in het Futuro regelmatig. c. Tener cn haber zijn ook in het Futuro onregelmatig: Futuro. Tener. Haber. Tendré. Habré. tendr&s. habr&s. tendré. habra. tendrêmos. habrëmos. tendréis. habréis. tendran. habran. Futuro perfecto. Habró hablado, comido, vivido, estado, sido, tenido etc. Condicional. *) Hablarta. Ik zou spreken, comeria. viviria, etc. hablarias. enz. comerias. estaria, etc. hablaria. etc. seria, etc. hablariamos. tendria, etc. hablariais. habria, etc. hablarian. Condicional Perfecto. Habria hablado, comido, vivido, etc. Ejercicio 50. Ter vervoeging : Het Futuro en de Condicional van: Hablar, llamar, tener, ser, estar, vivir, preguntar, esconder, deber, escribir (schrijven), acudir (toeloopen). •) Deze tijd- en wijsvorm wordt door de Academia ^ebraoht tot het Imperfecto del Subjuntivo. Voor den vreemdeling is echter, zooals later zal blijken, de hier gevolgde wijze van behandeling gemakkelijker. J Ejercicio 51. Ter vertaling: a. Preguntó. Preguntaron. Bebera. Sorprenderfamos. Tosó. Debf. El dependia. Cubriste. Cubrió. Cubriran. Describiriais. Percibira. Anadiré. Mantendré. Habriamos amado. Habran sorprendido. Hube. Tuvo. Hube debido. Hubiste comido. Habriamos escondido. Guardarfamos. Habréis hablado. V. hablaria. Percibiriais. V. vivira. b. Ik koop. Je verkocht. Hij ontving. Het heeft behaagd. Wij hadden beschuldigd. Gij hadt verontschuldigd. Zij zullen bezoeken. Ik zal gevreesd hebben. U zou wonen. Hij zou gedronken hebben. Ik loop. Ge moest. Hij vertrok. Wij hebben gezocht. U had gevonden. Gij hadt gesproken. Hij zal roepen. Wij zullen gekeken hebben. Zij zouden bewonderen. Gij zoudt bemind geworden zijn. Het zal gevonden worden. U zal roepen. U zal bewonderd worden. Hij zorgde. U werkte. Wij zijn aangekomen. Wij zullen aangekomen zijn. Gij (mrv.) waart toegeloopen. Gij zoudt toegdoopen zijn. Zij zullen schrijven. U zou bemerken. Gij zoudt bemerkt hebben. Ik zal zijn. U zou zijn. Wij zullen hebben. U zal gehad hebben. Gij zoudt gehad hebben. U zal geroepen worden. Hij zal geroepen geworden zijn. Zij zullen aangekomen zijn. Wij zouden aangekomen zijn. (Zie dr Aanteekening op hladz. 31). 6. Vocabulario. la fecha, dr datum. con fecha de, dato. la época, het tijdvak. el 15 próximo. den 15den a..?. el 15 próximo pasado, den 15den l.l. la intervención, de tusschenkomst. la obra, het werk. los auspicios. de beseherming. bajo los auspicios de, onder beseherming van. el 15 del corriente i den 15den ó del actual, ' dezer. hacia las 12, tegen 12 uur. a las 12 en punto, om 12 uur precies. el salario, het salaris. al ano, per jaar. la caja de caudales, de brandkast. en metalico, in baar geld. el papel del Estado, het staatspapier, effect. su favorecida, Uwe geëerde. la operación, de bewerking. la operación fun-1 de hoofddamental,' bewerking. la aritmética, de rekenkunde. la adición, de optelling. la sustracción, de aftrekking. la multiplicación, de vermenigvuldiging. la división, de deeling. el resultado, de uitkomst. la suma, de som. el resto, el residuo, / , . , > het verschil. el exceso, \ la diferencia, el producto, het product. el cociente, het quotiënt. el duque, de hertog. Argel, A Igiers. la villa, het vlek. la aldea, het gehueht. el ayuntamiento, degemeente. Bruselas. Brussel. Amberes, Antwerpen. Lieja, Luik. Brujas, Brugge. Malinas, Mechelen. Lovaina, Leuven. hay, er is, er zijn. sumar, optellen. restar, aftrekken. multiplicar, vermenigvuldigen. dividir, verdeelen. se llama, (hij, zij, het) heet. fijar, vaststellen. fundar, stichten, oprichten. forzar, openbreken. 11evar. meenemen. acusar recibo, ontvangst berichten. reputado por, beschouwd als, bekend als. nacer, geboren worden. sentar plaza de ( dienst nemen soldado, ' als soldaat. asistir a, bijwonen. publicar, in het licht geven. se imprimió, werd gedrukt. el escritor, de schrijver. la batalla, de veldslag. el cautivo, de gevangene. la fatiga, de vermoeienis. la carcel, de gevangenis. la policia, de politie. la distancia, de afstand. escrito, geschreven. partir para, vertrekken naar. tanibién. ook. alli, daar. bajo, onder. en medio de, te midden van. maüana, morgen. en conjunto, te zanten. Ejercicio 52. Ter vertaling: Las operaciones fundamentales de la aritmética son cuatro: sumar. restar, multiplicar y dividir : ó adición, sustracción, multiplicación y división. El resultado de una adición se llama suma, el de una sustracción se llama resto, residuo, exceso ó diferencia, el de la multiplicación, producto, y el de la división. cociente. Hemos recibido su carta con fecha del 28 de marzo *). Hemos fijado su salario a tres mil novecientos sesenta pesetas al ano. Nuestra casa ha sido fundada en mil ochocientos sesenta y cinco. Los ladrones forzaron la caja de caudales y* se llevaron (namen mee) dos mil reales en metalico y ocho mil pesetas en papel del Estado. Acusamos recibo de su favorecida del 15 del actual (del corriente). He recibido su carta con fecha del 12 proximo pasado (del 12 p. p.) Partiremos a las cinco en punto. Esta capital tiene nueve leguas de contorno, diez y seis arrabales (voorsteden), un millón quinientos veinte y ocho mil seiscientos treinta y siete vecinos, dos mil y algunas calles, mas de setenta mil casas, ochenta y cinco plazas, nueve hospitales, veintiséis puentes y sesenta mil faroles (lantarens). Bélgica contiene ochenta y seis ciudades, ciento veinte villas y cuatro * ) De namen der maanden worden in het Spaansoh niet met een hoofdletter geschreven, behalve in datums op brieven, rekeningen enz. Numerales mültiplos. Doble, duplo, -a, dubbel. triple, triplo, -a, drievoudig. cuadruplo, viervoudig. qumtuplo, enz. séxtuplo, séptuplo, décuplo, céntuplo. N.B. De overige numerales mültiplos worden gevormd door de ..•• veces; Su pena es de nueve veces mayor. Catorce veces tanto, veertien maal zooveel. Ejercicio 55. Ter vertaling: Bladzijde 36. De 97ste jongen. Het 45ste huis. De 6de verdieping (piso). Karei II. Ivarel XII. Lodewijk XIII. Lodewijk XVIII. Frederik (Federico) III. Filips II. 43ste Hoofdstuk. Bldz. 267. De derde Januari. De eerste Februari. Het derde boek. De eerste of de tweede jongen. Het eerste en het laatste hoofdstuk. De laatste wil van zijn oom. Zij zongen van het blad (op het eerste gezicht). Een halve flesch. De helft van de wereld. Een kwart. Het zevende deel. l/n. 2/is- 5/i6- "'In- 8/s6- 9Ui- 16^isj265/g77 etc. IV, flesch (una botella y media). 21/, flesch. l1/2 glas. 27g liter (litro). 4'/s K.G. {Kil&gramo). 6Vs deciliter (decilitro). 61/» meter [metro). öl/s H.L. (hectólitro). 1 centimeter (eentimetro). Het drievoud van 16. Het viervoud van 76. Het achtvoud van 97. Het elfvoud van 365. Het honderdvoud van 293. Ik verdien (gano) negen maal zooveel. Een dozijn kamers. Eenige paren kousen en sokken. Twee dozijn hemden. Een half dozijn paren handschoenen (el guante). Een tiental dassen. Een twintigtal hoeden. Twee paar schoenen. Een veertigtal dagen. Eenige honderdtallen soldaten. 3. Subjuntivo (Aanvoegende wijs). Presente. Hablar. Corner. Vivir. Hable, dat ik spreke, coma vïva hables enz. cömas vïvas hable cöma vïva hablenios comamos vivamos habléis comais vivais hablen. cöman. vïvan. Opmerkingen, a. Men vormt den Presente del Subjuntivo van den len pers. enk. del Presente del Indicativo door verandering van den uitgang o in: e, es, e, emos, éis, en bij de ww. der le verv. en in: a, as, a, atnos, ais, an „ „ „ „2e en 3e verv. Als we den eersten pers. enk. buiten rekening laten, heeft dus de Subj. pres. in de eerste verv. dezelfde uitgangen als de Indicativo presente in de tweede, en omgekeerd de Subj. pres. in de tweede en derde vervoeging dezelfde uitgangen als de Indicativo presente in de eerste. b. Het Presente del subjuntivo van estar is geheel regelmatig, dus esh', estés, esti', estemos, estéis, estén. Het accent (acento) valt in de verschillende personen op dezelfde wijze als in den Indicativo presente. c. Het Presente van tener wordt gevormd naar den in Opm. a gegeven regel, dus tënga, tëngas, tcnga, tengamos, tengdis, t eng au. d. Het Presente del Subjuntivo van ser en liaber is onregelmatig ; het luidt: Ser. Haber. sëa haya sêas hayas sëa haya seamos hayamos seais hayais sêan. hayan. Is echter de eerste persoon bekend, dan volgt de rest van den tijd vanzelf. e. De 1» pers. mrv. en de 3e pers. enk. en mrv. van den Subjuntivo presente doen ook dienst als gebiedende wijs (Imperativo): compremos, laten wij koopen. tome V. , neem, (bel. v.). suban Vds-, komt U bomen! Ejercicio 56. Ter vervoeging: El Presente del subjuntivo de los verbos siguientes: Amar, temer, subir (naar boven gaan, boven komen), mirar, ofender (beleedigen), recibir, pasear (wandel n), ensenar (onderwijzen), responder (antwoorden), prometer (beloven), resistir (weerstaan), partir, confundir (verwarren), viajar (reizen), correr, barrer (vegen), ceder (toegeven), toser (hoesten). Ejercicio 57. Ter vertaling: a. Arno. Temi'as. Subió. Miraremos. Ofenderiais. Reciban. Yo haya paseado. Respondemos. Respondamos. Ensenabais. Prometieron. Résistirlamos. Confundan. Hayamos viajado. Yo tenga. Seas. Seais. Estés. Estéis. Estén. Esté V. Escn- ✓ A la ultima moda. Yender a precio fijo. Vender (pagar) al contado. A fuerza de trabajar. A luerza de aplicación. A toda prisa. A vuelta de correo. A correo seguido. Estar al corriente. Tener al corriente. Esto no esta a mi gusto. d. Prijs: A dos pesetas el metro. Ven der a precios fijos. Naar de laatste mode. Tegen vasten prijs verkoopen. Contant verkoopen (betalen). Door veel te werken (vgl. a force de travailler). Door groote vlijt. In allerijl. Per omgaande. » r> Op de hoogte zijn. Op de hoogte houden. Dat is niet naar mijn smaak. Tegen tvjee frank den meter. Tegen vaste prijzen. N.B. Zooals wij reeds vroeger gezien hebben, wordt het tevens gebruikt vóór het lijd. vw., als dit een ot meer personen beteekent, bijv. He visito d su padre. Respetadlos ancianos (ouden, grijsaards). Ejercicio 61. Vertaal: Wij zullen naar de Beurs gaan. Ik heb eenige brieven op de post gedaan. Om tien uur 's avonds kwamen wij te Madrid aan. Er kwam (vino) een bedelaar aan de deur. Bij het vertrek van den trein bemerkte ik, dat ik geen biljet had. R. ligt (estar) op tweehonderd drie en vijftig mijlen afstand van P. Hij zal deze zaak op zijn manier verklaren (explicar). Zijn schoonzoon was op zijn Fransch gekleed (vestido). Wij verkoopen tegen vaste prijzen en a contant. Heb de goedheid (bel. v.) per omgaande te antwoorden. Ik ben op de hoogte van de zaak. De Duitsche muziek was d. Afmeting : Aquel cuarto tiene veinte Deze kamer is 20 voet lang en pies de largo v quince de 15 breed. ancho. c. beroep en karakteristieke hoedanigheden of b-nmerken . Trabajar de sastre. Als kleermaker werken. Ser médico de profesión. Geneesheer zijn van beroep. El hombre de la capa azul. De man met den blauwen mantel. La nina de los ojos negros. Hrt meisje met de zwarte oogen. El senor de la barba rubia. De heer met den blonden baard. f. In uitdrukkingen als : La ciudad de Madrid. De stad Madrid. El mes de diciembre. De maand December. El tftulo de conde. De titel van graaf. En. a. In (als antwoord op de vraag: waar?): Esta en su cuarto. . Hij ™ °P (^n) 2Vn ^amer- En casa de. Ten huize van, bij (op adres¬ sen van brieven beteekent en casa de: per adres of p. a.). Yivir en Londres. In Londen wonen. b. In (bij ww. die in beteekenis eenigszins overeenkomen met: entrar): Un criadoentró en su cuarto. Een bediende kwam zijn kamer binnen. El nino cayó en el agua. Het kind viel in het water. c. In, binnen, over, tot (met betrekking tot den tijd): En el mes de febrero. In de maand Februari. En el ano de 1904. In het jaar 1904. En breve. Binnen kort. De hoy en ocho dias. Van daag over acht dagen.. De dfa en dia. Van dag tot dag. De tiempo en tiempo. Van tijd tot tijd. En espera de su respuesta. In afwachting van Uw antwoord. d. Vóór stofnamen: Negociar en tabaco. In tabak doen. Pagar el importe en oro, en Het bedrag betalen in goud, plata. in zilver. Ejercicio 62. Vertaal: Wij hebben een zilveren horloge met gouden ketting (cadena) gekocht. Dit hangt niet van mijn vader af, het hangt af van de omstandigheden. Onze eetzaal is twintig voet lang en zestien breed. Deze rivier is honderd twintig mijlen lang. Onze toren (torre, f.) is tweehonderd voet hoog. Zijn vader is van beroep kleermaker. De heer met den zwarten mantel vergezelde het meisje met de blauwe oogen. De maand December is de laatste van het jaar. Wij zijn in het jaar 1904. In de stad Madrid wonen meer dan vijfhonderd duizend personen. Wij hebben dezen lieer gezien ten huize van uw schoonvader. Wij zullen van daag over acht of veertien dagen vertrekken. Van tijd tot tijd bezoeken wij de museums (el museo) van onze stad. Ik heb het bedrag betaald in goud en in zilver. Zijn oom deed in tabak en zijn neef was geneesheer van beroep. Mijn zoon was niet op zijn kamer. 3. Para. «. Bestemming, doel, voor- en nadeel. Esie dinero es para los Dit geld is voor de armen. pobres. Partir (salir) para Francia. Naar Frankrijk vertrekken. La casa esta para vender. Dit huis is te koop. Para escribir es menester Om te schrijven is hetnoodig tener una pluma ó un lapiz. een pen of een potlood te hebben. Este remedio (no) es bueno Dit middel is (niet) goed para V. voor u- b. Tijd: Para (por) siempre. Voor altijd. Para todo el ano. Voor het geheele jao,r. Dejer para otro tiempo. Tot latei• uitstellen. c. In verhouding tot: Ser pequeno para su edad. Klein zijn voor zijn leeftijd. d. Estar para, gevolgd door een onbep. wijs, beteekent: op het punt zijn te : Estar para salir. Op het punt zijn uit te gaan. Estoy para acabar. Ik ga eindigen. Por. a. Oorzaak : Por vanidad. Uit ijdelheid. Saber por experiencia. Bij ondervinding weten. Por falta de dinero. Bij gebrek aan geld. b. Voor een onbep. wijs: hel doel: Callaré por (ó para) no dis- lk zal zwijgen om U geen gustarle. ongenoegen te gever». c. Prijs : Compró esta casa por 60000 Hij kocht dit huis voor 60000 pesetas. pesetus. d. Plaats (met de bijgedachte van beweging): Mi hermano pasaba por la Mijn broerier ging dooi' de calle. straat. Echar uiia cosa por tierra. Een ding op den grond werpen. Iré a Londres por Paris. Ik zal naar Londen gaan over Parijs. e. Tijd m duur: Por la manana, por la tarde, Des morgens, des namiddags, por la noche. des nachts. Presto a V. este libro por Ik leen U dit hoek voorveeruna quincena. tien dagen. f. Middel'. Enviar por el correo. Met de post verzenden (vgl. Fr. envoyer par la poste). g. Na een lijd. ww. om de oorsaak aan te duiden: Esta casa fué editicada por Dit huis werd gebouwd door mi suegro. mijn schoonvader. N.B. Dikwijls gebruikt men de na lijdende ww. die gemoedsaandoeningen uitdrukken: El rev fué amado de (ó por) De koning werd bemind door sus vasallos. zijn onderdanen. h. Ten gunste van, of in plaats van: Hablaré por V. a mi tfo. Ik zal voor u spreken bij mijn oom. He montado la guardia por Ik heb de wacht betrokken mi amigo. voor mijn vriend. i. In ruil van: He dado mi lapiz (m.) por Ik heb mijn potlood gegeven su pluma. voor uw pen. aniaria. amarlamos. amariais. amarian comerfa. comerïamos. comeriais. comerian. vivin'a. viviriamos viviriais. vivirian. Condicional perfecta. Habrfa amado, comido, Subjuntivo. Presente. Ame. ames. ame. amemos. améis. amen. coma. comas. coma. comamos. coma is. coman. vivido. viva. vivas. viva. vivamos. vivïiis. vivan. Imperfecta. Amara, amaras, amara, amaramos, amarais, amaran, amase. amases. amase. amasemos. amaseis. amasen. viviera. vivieras, viviera, viviéramos, vivierais, vivieran, comiera, comieras. comiera. comiéramos, comierais, comieran, viviese. vivieses. viviese. viviésemos. vivieseis viviesen. comiese. comieses comiese. comiésemos. comieseis. comiesen. Perfecto. Haya amado. comido. vivido. P luscua mperfec to. Hubiera (hubiese) amado, comido, vivido. Futuro. amare. amares. amare. amaremos. amareis. amaren. Ilubiere amado, comiere. comieres. comiere. comiéremos. comiereis. comieren. Futuro perfecto. comido, viviere. vivieres. viviere. viviéremos. viviereis. vivieren. vivido. Imperativo. Ama (tü). Ame él. Ame V. Amemos (nosotros). Amad (vosotros). Amen ellos. Amen Vda- come. coma él. coma V. comamos. comed. coman ellos. coman Vds. vive. viva él. viva V. vivamos. vivid. vivan ellos. vivan Vd8 Infinitivo. Presente. Amar. Haber amado, Amando. Amado. comer. Pretérito. comido, Gerundio. comiendo. Participia. comido. vivir. vivido. viviendo. vivido. Algemeene regels voor de vorming der tijden. De volgende regels voor do vorming der tijden gaan op voor alle regelmatige ww. en zelfs voor de overgroote meerdèrheid der onregelmatige werkwoorden. Regel I. Van den Indicativo Presente la p S. wordt gevormd de Subjuntivo Presente, door verandering van o in e in de eerste vervoeging, en in a in de andere vervoegingen. Regel II. In den Imperfecto del Indicativo, den Condicional en in den geheelen Subjuntivo worden van den len persoon alle overige personen van denzelfden tijd gevormd, en wel op de volgende wijze: de 2e p. E. de le -i- s. de 3e p. E. = de le. de le p. M. = „ mos. de 2e p. M. = „ -u is. de 3e p. M. = „ -+■ n. Regel 111. Ook in het Futnro del Ind. worden alle personen gevormd naar analogie van den len p. E. en wel door verandering van é in &e, d, alir, cuando recibi su carta (de V.). Espere \ . todavia un instante, estoy para acabar. Mi casa no esta para vender. I agart' el importe en papel. Eu espera de su respuesta quedo su atento y seguro servidor (su atento y S. S.). Cuando yo vivi'a en el campo, recibïa de tiempo en tiempo la visita de algunos amigos. Estamos en paz con nuestros vecinos. Contestaremos a vuelta de correo (a correo seguido). Ciego de furor, salió del cuarto para provocar a su enemigo. Ha sido herido en la cabeza y en la pierna derecha- Entre los convidados habia algunos oticiales. Daré mi sable por una espada. En una batalla las balas son para los soldados v la glo-ia para el general. Esta escondido tras (achter) la puerta. Este asunto ha sido arreglado segün las instrucciones de V. Antes de mi salida hablaréa mi padre por V- y los suvos. Yiviras dichoso después de haber combatido tus pasiones. El senor permitió a sus criados ir al teatro. No sufriré que V. regane a estos nifios. Yo no sufriria que V. reganara a estos ninos. Ejercieio 0i>. b. No consentiré en dejar partir a V. si no torna algo. El pintor acabara el retrato de la senorita dentro de quince dfas. Compraria estos libros si no fueran tan caros. Respondera manana a la carta de su amigo. Tememos que no llegaremos a tiempo para corner. Es menester que haya sido protegido por sus amigos para haber obtenido este empleo. El caballero socorn'a a sus amigos con sus consejos y su bolsillo. No protegemos a los holgazanes, sé (wees)laborioso y te (u) ayudaremos. El verdadero cristiano vence !overwint) a sus enemigos cou sus benelicios. Tengo cita para esta tarde. Era una pérdida muy grande para mis padres. Dejemos este trabajo para manana. Era muy poco dinero para tanto trabajo. Quiero (ik wil) que estos pobres tengan lena para todo el invierno.; Pobre amiga mia! Ha perdida su unico hijo. ; Desdichado de mi! (ik ongelukkige) he perdido toda mi fortuna. No basta tener muchas ideas para ser hombre de talento: asi como (gelijk) no basta tener muchos soldados para ser buen general. Las mejores arengas son las dictadas por el corazón. Para no mentir, basta decir la verdad? No. es menester decir toda la verdad. Antes (eer) debes procurar por tu conciencia. que por tu fama. Cuando la pobreza entra en una casa por la puerta, la estimación. la amistad, las deferencias y las consideraciones salen (gaan er vit) por la ventana. No desees y seras el mas rico del mundo. Ejercicio 70. Tema: Op de tafel lagen {istar) eenige brieven en boeken,, twee paren handschoenen en een zijden hoed. De soldaat was gewond aan het linkerbeen. Heb de goedheid per omgaande te antwoorden. Vóór mijn vertrek heb ik uw oom bezocht. Half Maart zullen wij vertrekken (partir) naar Parijs en eind April zullen wij deze stad verlaten. Gedurende zijn afwezigheid zal ik uw broeder op de hoogte houden van deze zaak. De jonge dame was gekleed naar de laatste mode. Hij was geneesheer van beroep en afkomstig van Bilbao. Hij was op het punt uit te gaan, toen zijn vader in de kamer trad. Vandaag over acht dagen zullen wij naar Frankrijk vertrekken. Gisteren, toen ik door de Nieuwstraat ging, ontmoette ik een vriend van mij. Wij hebben dit huis voor tienduizend pesetas verkocht. Het werd «■ekocht door een vriend van ons. Door hard te werken heeft c hij een prachtige plaats (ernpleo) verworven. Wij waren in vrede met onze buren. Om niet te liegen is het niet voldoende de waarheid te zeggen, men moet de geheele waarheid zeggen. Dit zal een groot verlies zijn voor ons huis. Als zij om twaalf uur aankwamen, zouden zij met hunne vrienden eten. Zou het voldoende zijn veel soldaten te hebben om een goed generaal te zijn? Ejercicio 71. Tema \ Wij zouden dit huis koopen, als het niet zoo duur was. Wij zullen morgen op uw brief antwoorden. Als ik honger had, zou ik eten ; als ik dorst had, zou ik drinken. Hij zal de wacht betrekken voor zijn vriend. Die vruchten moesten nog rijpen. Een goed vorst zal steeds door zijn onderdanen bemind worden. Wij zouden dit huis voor 10000 pesetas koopen. als wij het noodige geld hadden. Ik weet (óp) bij ondervinding dat de arme niet veel vrienden heeft. Toen (como) wij op het punt waren uit te gaan, kwam papa binnen. Het kind was klein voor zijn leeftijd. Laten wij dit werk tot later uitstellen. Wij zullen onzen oom van tijd tot tijd bezoeken. Onze vader wildo (qucria) niet dat wij deze lieden (gente, f. s.) zouden bezoeken (suhj. imp ). Hij wilde dat wij van tijd tot tijd den schouwburg bezochten. Vandaag over acht dagen zullen wij het genoegen hebben uw broer te spreken over deze zaak. Als deze kooplieden geen zaken hadden in Londen, zouden zij de stad verlaten. Als mijn neef rijk was. zou hij niet als kleermaker werken. Als dit boek van mij was, zou het tot uw beschikking zijn. Ik geloof niet, dat dit van mijn vader afhangt (subj. pres.). Als ik een winkel had. zou ik altijd tegen vaste prijzen verkoopen. Als hij mijn vader schreef, zou deze per omgaande antwoorden. Schrijf, als u wilt (quiere) dat hij antwoordt (subj. pres.) Schrijf niet, als u niet wilt dat hij antwoordt. Als ik tijd had, zou ik deze brieven op de post doen. Lección once. El pronombre personal. El verbo reflexivo. 1. Persoonlijke voornaamwoorden. A Is onderwerp. Na een voorzetsel. Ie p. E. Ik, yo. 2e p. E. ge, je, tü. 3e p. M.E. hij, él. V.E. zij, ella. O.E. het, ello. mij, mi. je, u, ti. hem, él, zich, si. haar, ella, zich, si. ello. Ie p. Mrv. wij, nosotros,-as. ons. nosotros, -as. 2e p. Mrv. gij, vosotros, -as. u, vosotros, -as. 3e p. M. Mrv. zij, ellos. hen, ellos. V. Mrv. zij, ellas. haar, ellos. O. Mrv. ontbreekt. Beleefdheidsvorm,: Enk. Gij, U, usted. u, usted. Mrv Gij, U, ustedes. u, ustedes. Opmerkingen. a. Gelijk we reeds gezien hebben, laat men in het Spaanscli gewoonlijk de voornw. als onderwerp weg, behalve wanneer men den nadruk wil leggen op het voornaamw. of dubbelzinnigheid wil vermijden: Hablo, ik spreek. Yo hablo. ik spreek. Hablo yo, ik spreek (vgl. Fr. Je parle, moi). Yo hablaba, ik sprak. Yo hablo del marido y V. habla de lamujer. Él hablaba, hij sprak. Ella hablaba, zij sprak. h. De voornaamw. yo en tü veranderen na een voorzetsel in mi en ti; de andere voornw. behouden na een voorz. den vorm, dien ze hebben als onderwerp. c. Met het voorz. con worden mi, ti en si tot: conmigo, conügo, consigo. Venga V. conmigo, kom met mij. Lleva tu fortuna contigo, neem je fortuin mee (met je). Llevaron su fortuna consigo, zij namen hun fortuin met (met zich). Daarentegen: Su hermano parte con ella, Haar broeder vertrekt met haar. Comian todos los dias con ellos, Zij aten alle dagen met hen. d. Tot versterking der persoonlijke voornw. dient het woord mismo -a, -os, -as, bijv.: Yo mismo (misma) he contestado, ik heb zelf geantwoord. Nosotros mismos (mismas) hemos contestado, wij tel ven hebben geantwoord. Hablo de mi mismo (misma), ik spreek van mijzelf. V. habla de si mismo (misma), Gij spreekt van U zelf. Vds. hablan de si mismos (mismas), Gij (mrv.) spreekt van Li zelf. e. Onze beleefdheidsvorm (J (eig. = Uwe Edelheid) beantwoordt ongeveer aan het Spaanseh usted, mi v. usiedes (afgekorte vorm: Ud., U., V., mrv. Uds., Vds.), een samentrekking van Vuestra Merced, Uwe Genade, Vuestras Mercedes, Uwe Genaden. Terwijl echter in onze taal het voornw. U meer en meer behandeld wordt als een voornw. van den 2den pers. (bijv. U zoudt me een grooten dienst kunnen bewijzen; Wilt U boven komen, heeren ? en niet: Willen U) wordt usted steeds behandeld als een vrnw. van den oden pers. M. en Vr. E., en ustedes als „ „ „ „ „ „ pers. M. en Vr. Mrv. Het ww. waarvan usted of ustedes het onderwerp is, staat dus steeds in den 3en pers., de bez. en pers. vrnw. die het vervangen, eveneens; de bijv. nw. zijn mannel. of vrouwelijk, al naar het geslacht van den bedoelden persoon: V. es muy bueno, senor. V. es muy buena. senora. Vds. son muy buenos, senores. Vds. son muy buenas, seiioras. Busca V. su sombrero ? Han encontrado Vds. a sus padres? ƒ. Het voornw. van den 2den pers. E. (tu, ti, te) wordt alleen gebruikt onder broeders en zusters, intieme vrienden, enz. Meestal zal men vader, moeder, oom, tante en in het algemeen bloedverwanten in opklimmende lijn niet met tu aanspreken *). Wanneer men God en de heiligen aanspreekt wordt bijna uitsluitend tu gebruikt. Zoo luidt de aanhef van het Ave Maria: Dios te salve, Maria, llena eres de gracia. el Senor es contigo, bendita tu eres entre todas las mujeres, etc. en van het Onze Vader (el padre nuestro): Padre nuestro que estas en el cielo, sanetificado sea tu nrnnbre, verga d nos **) tu reino, etc. g. Vosotros, -as is het mrv. van tu, en wordt dus gebruikt, als men spreekt tot meer dan een persoon, die men kan tutoyeeren (tutear). Vos (de oude beleefdheidsvorm, overeenkomend met het Fransche vous) wordt thans nog bijna uitsluitend gebruikt als men de Godheid of vorsten, prinsen enz. aanspreekt, in poëzie en verheven proza; bijv. Dios mlo, que sois ***) tan misericordioso (barmhartig). h. Het voornw. van den len pers. mrv. is nosotros, -as (vgl. Fr. nous autres, vous autres). iVos wordt thans nog alleen gebruikt, wanneer sommige autoriteiten van zich zelf spreken: Nos, Don Fray Hernando de Talavera, Arzobispo (aartsbisschop) de Granada, mandamos. Nos, D. Alfonso XIII, rey de Espana. *) Tooh gebeurt het in een niet gering aantal gezinnen dat de kinderen hun ouders tutoyeeren (tutear). **) Het gebruik van nos na een voorz. is overigens verouderd. ***) Meer gebruikelijk: Dios mfo, que eres tan miserioordioso. — In Chili wordt vos verkeerdelijk gebruikt in de omgangstaal, en zelfs met het werkw. in het enkelvoud. 8 h?t hun betalen. Hij heeft het mij ontnomen (quitar). Ontneem het mij niet. Ontneem het hun. Zij had het ons gegeven. Heeft U het ons gezegd? Ik heb het niet U gezegd, ik heb het haar gezegd. Zal hij het U ontnemen? Geef het hem. Geef het hem niet. Ik leen (prestar) het u. Wij leenen het hun. Gij leent het haar. Leen het ons. Leen het hun niet. Laten wij het haar leenen. Laten wij het haar niet leenen. Leent het hem. Leent het hem niet. Geeft het hem. Ontneem het hun. Ontneem het hun niet. Ik zal het haar geven. Je zult het mij geven. Hij zal het ons geven. Wij zullen het U betalen. Gij zult het ons betalen. Zij zullen het U niet betalen. Ik zal het U geven. Geef het mij. Ik zal U komen (gaan) bezoeken. Zult gij ze ons zenden? {zenden = enviar en man dar; ze kan zij»: la, las, los; gij kan zijn: tü, vosotros; A . en \ ds. Deze zin kan dus op 24 manieren vertaald worden). Zult gij ze haar zenden? Zend het haar, maar zend het hem niet. 4. Conjugación del verbo reflexivo: Hallarse, zich bevinden. Intinitivo. Hallarse. Pretérito. Haberse hallado. Gerundio. Hallandose. Participio. Hallado. Indicativo. Subjuntivo. Presente. Presente. Yo me hallo. Que yo me halle, etc. tü te hallas. Imperfecta. él (ella) se halla. Que yo me hallara, hallase. V. se halla. Perfecto. nosotros nos hallamos. Que yo me haya hallado. vosotros fos hallais. ellos se hallan. ellas se hallan. Vds. se hallan. Imperfecto. Yo me hallaba, etc. Pretérito. Yo me hallé. Pretérito (2a forma). Yo me he hallado. Pretérito (3« forma). Yo me hube hallado. P luscuamperfecto. Yo me habfa hallado. Futuro. Yo me hallaré. Futuro perfecto. Yo me habré hallado. Condicional. Yo me hallaria. Cond. perfecto. Yo me habria hallado. Opmerkingen. a. In den Imperativo le pers. PI. laat men bij de verbos reflexivos de s weg (voor de welluidendheid): hallémonos in plaats van hallémosnos; en in den 2en p. pl. de <1: hallaos in plaats van hallados om verwarring te voorkomen met het part. pas. plural: hallado, mrv. hallados. b. In den Imperativo ontkennend hebben we weer de vormen van liet van den Subjuntivo presente en het wederkeerend voornaamw. (pronombre rejlexivo) staat TÓor het ww. hallate, no te halles; hdllese V, no se halle V: hallémonos, no nos hallemos etc. Pluscuamperfeeto. Que yo me hubiera (hubiese) hallado. Futuro. Que yo me hallare. Futuro perfecto. Que yo me hubiere hallado. Imperativo. Hallate. hallese (él, ella, V.). hallémonos. hallaos. hallense ('llos, ellas, Vds.). Imperativo (negativo). No te halles. No se halle (él, ella, V.). No nos hallemos. No os halléis. No se hallen (ellos, ellas, Vds.). el dinero y se lo envié. Tó le hallaras si le buscas. Estas mujeres se creen desgraciadas y lo son. No habiéndole hallado en su casa, parti sin hablarle. No le euvidio a V. sus riquezas. Me reveló el secreto a mi. Te ocultaron la noticia a ti. Concediéronle a él la pension, v se la negaron a sujetos que (personen, die) la merecfan mucho mas. \ enla Pedro consu esposa: yo le hablé a él, y 110 hice *) (deed) mas que saludarla a ella. A su hermano de usted le ban concedido el empleo. Al tiempo que querïan dar los remos al agua (porque velas no las teman), llegó a la orilla del mar un barbaro gallardo. Estos hombres se enganan. Estos hombres se enganan los unos a los otros. No se incomoden \ ds. Ejercicio 79. Ter vertaling : Nos hemos levantado a las seis de la maflana. Ella estuvo noticiosa de la enfermedad de su padre de V.. pero no ha querido anunciarsela por no afligirle. Se lo he dicho a \ ds. y no a ellos. Ha venido V. a verme ? Ellos 110 se lo habian prometido a ella. Hallabame en este estado, cuando supe (vernam) que el Seiior X. estaba sin lacayo. Esperan con impaciencia la hora para verse v hablarse. Sentémonos aqui. Sentaronse a la mesa la suegra y el verno. Se le llenaron los ojos de lagrimas. Se ha levantado a la orilla del mar una hermosa ciudad: la adornan edificios elegantes: nada falta en ella para la comodidad de la vida: la visitan estranjeros de todas naciones, que le traen todos los productos de la indüstria humana: ella es en suma una maravilla para cuantos (allen, die) la vieron veinte aiios ha v la ven **) ahora. Encontré a Don Pedro con su esposa y le di' a *) Het Pretérito van hacer, doen: Hïee, hioiste, hfzo, hiclmos, hicisteia, hioieron. **) Het presente del Indicativo van ver, zien, luidt: veo, ves, ve, vemos, veis, ven. Pretérito: vi', viste, vió, vïmos, vïsteis, viêron. ella un ramo de fiores. La senora déterminó ir con su marido j al festin que le habian preparado a ella. Si la nación no -uidschat. los dotes, goede eigenschappen. el matrimonio, het huwelijk. la nave, het schip. la luz, het licht. la estrella, de ster. la csperanza, de hoop. la iiez, het droesem. dé bil, zwak. independiente, onafhankelijk. «ligno (de), waardig (te). sabio. -a, geleerd, wijs. generoso, -a, edelmoedig. puro, -a, rein, zuiver. malvado, -a, slecht. vulgar, gewoon, alledaagsch. conforme a, overeenkomstig. innumerable, talloos. estéril, onvruchtbaar. continuado, onafgebroken. un libro de j een der merklos mas no-.' waardigste tables,' boeken. aconsejar, raden. destruir, verwoesten, uitroeien. devorar, verslinden. alentar, aanmoedigen. estar situado, gelegen zijn. desear, wenschen. instruirse, zich onderrichten, leeren. evitar, vermijden. dejar, verlaten. lisonjearse, zich vleien. el fondo, de bodem. halagar, streelen, vleien. el caliz, de kelk, beker. apurar, putten uit, verbruikeu. ia amargura, de bitterheid, ensalzar, verheffen. el caliz de la amargura, parecer. schijnen. de lijdensbeker, moderar, matigen. el tedio, de verveling. agradar, behagen. el remedicx het geneesmiddel, seducir, verleiden, verleide- la. distracción, de verstrooiing, z -n afleiding, descansar, uitrusten. el paliativo. het verzachtend traer, (v. ir.), meebrengen. middel, cruzar, doorsnijden. la necedad. de dwaasheid. convertirse, (zich) veran- la relación, het verhaal. deren el entretenimiento. het perecer, omkomen. vermaak. , ilet ,fir el reo, de schuldige. esta a su dls" I uwer be. el ultimo suplicio, de dood- Posicion, | straf, he aquf, ziehier. el sentimiento, het leedwezen, demasiado, te veel, te zeer. el remordimiento, de wroe- sino, behalve, dan. ging. para que, opdat. maduro, -a, rijp. (con Subj.). cruel, wreed. SÓIo> slechts, alleen (bijw.). sublevado. -a, opgestaan, los demas, de overigen, oproerig. Ejercicio 86. Ter vertaling : El principe inflyió un cruel castigo a la ciudad sublevada. No transijo nunca con mi conciencia. Nos creveron ricos y éramos pobres. Los hombres se instruyen en la escuela de la adversidad. No ataquemos nunca a los débiles. Los aduladores halagaban las pasiones del joven principe. Les aconsejamos a Vds. que transijan ó que escojan un buen abogado. Apliquémonos a bien conocer a los hombres antes de juzgarlos. No carguemos demasiado el caballo El senor N. posee unas casas magmficas en las principales calles de la capital. Los jardineros destruyeron los insectos que devoraban sus plantas. He aquf la causa a (la) que atribuimos miestra desgracia. Posevendo una gran fortuna, él era independiente El no paga sus deudas v «juiere que los otros las paguen. El joven de quien le he hablado a V. es digno de ser alentado. Los jóvenes de quienes le hemos hablado a \ . son dignos de ser alentados No busques en el matrimonio dote, sino dotes. Cuando nos dejan los vicios nos lisonjeamos, creyendo que los dejamos nosotros a ellos. La esperanza es la óltima hez que apuramos en el fondo del caliz de la amargura. Hav hombres a quienes la fortuna no ensalza sino para hacerlos ridfculos. Todos los hombres desean parecer lo que no son, ó mas de lo que son. El tedio es una enfermedad que tiene por verdadero remedio el trabajo; las distracciones v los placeres 110 son mas que paliativos. El que teme Ia luz es un malvado. Nuestra fama no siempre depende de nosotros mismos, sino de la mala ó buena idea que forma de nosotros la necedad de los demas. Lo que agrada seduce. La relación de las aventuras de D. Quijote de la Mancha, escrita por Miguel de Cervantes Saavedra, en la que (la que = la cual) los lectores vulgares sólo ven un asunto de entretenimiento, es un libro moral de los mas notables que ha producido el ingenio humano. Los reos fueron condenados al ultimo suplicio, lo que causó un sentimiento general. La culpa no fue tuya. sino de quien te aconsejaba. Las senoras, que deseaban descansar, se retiraron. Las senoras que deseaban 10 descansar se retiraron *). Fuimos a saludar al gobernador de la plaza, para quien traiamos carta de recomendación. Las estrellas son otros tantos (even zoovele) soles que brillan con luz propia. Los muebles de que esta adornada la casa que habitamos son enteramente conformes al gusto moderno. El suelo de Holanda, cruzado de innumerables canales, de estéril é ingrato que era, se ba convertido en un jardin continuado. Cuantos (allen die) entraron en la nave, perecieron. Cuanto {al wat) le dije (ik zeide) fué en vano. Cuando un crimen no es castigado por la justicia lmmana, lo castiga el remordimiento,