I I *■ ^«NBARi IEBZAAL EN BIBLIOTHEEK I I ■ I ST. JOSEPHGEBOUW T HORTENSIAIAAN I I f I UM Ue"<",'3*OP",d »<■" !•"» «*, to, ,0 I I I | - tod-, DmMag, I I GrundmeUar's Drukkerij U Sociale Studiën UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN Mr. P. J. M. AALBERSE + * + + * 1. 4. ï* coöperatie v door / / v— '*/f Mr. P. J. M. AALBERSE. Uitgave van de Uitgevers-Vennootschap «Futura Leiden — 1905. INHOUD. Bli. INLEIDING door Mr. P. J. M. Aalberse 5 VOORWOORD VAN DEN SCHRIJVER 11 I COÖPERATIE IN 'T ALGEMEEN 13 II VERBRUIKS-COÖPERATIE. 1. Een blik op de feiten 17 2 Rechtvaardiging van het coöperatie-beginsel .... 19 3. Coöperatie is noodzakelijk 20 4. De Coöperatie van het standpunt der ambachtslieden . 24 5- De Coöperatie van het standpunt der fabrieksarbeiders 31 6. De Coöperatie en de middenstand 7. Enkele tegenwerpingen - 57 8. Verbruiks-coöperatie en politiek 59 9. Organisatie der verbruiks-coöperatie 62 III PRODUCTIE-COÖPERATIE. 1. Productie-Coöperatie in het algemeen 65 2 Landbouwcoöperatie 67 3. Industrieele Coöperatie 71 IV AARD EN DOEL DER ARBEIDERS-COÖPERATIE. 1. Werkliedenvereenigingen en zaken doen 77 2. Werkliedenvereenigingen en weldadigheid 78 3- Werkliedenvereenigingen en Godsdienst 79 4- Werkliedenvereenigingen en uitspanningen 92 BESLUIT Q4 EVULGETUR. J. D. J. Aengfnent, pr. Warmundae, die 14 Aug. 1905. INLEIDING. Polemiek is onder vrienden de meest geschikte vorm om elkander niet te overtuigen. Dit bewees in 1904 weer eens de coöperatie-polemiek, gevoerd tusschen de Redactie van De(n) Tijd, Kapelaan Th. van der Marck, Pater van den Elsen en mijn persoontje. Zoo ergens, dan waren hier alle voorwaarden voor vruchtbare polemiek aanwezig. Vier vrienden, elkander èn om hun kennis èn om hun gezindheid hartelijk waardeerende; — overeenstemmend in gronddenkbeelden; — gelijkelijk strevend naar sociale verbetering ; — even warme liefde gevoelende voor den Arbeiders- als voor den Landbouwenden- en Handeldrijvenden Middenstand; — met dezelfde godsdienstige overtuiging, en gelijke waardeering voor de sociale wetenschappen. En toch .... Wij waren te beproefde vrienden, dan dat onze wederkeerige gevoelens er onder geleden hebben. Maar de zaak, waar 't over ging? De groote coöperatie-idee verdween achter de polemische staketsels. Kolommen schreven we vol, om wille van veelal slechts schijnbaar meeningsverschil omtrent ondergeschikte punten van oogenblikkelijke taktiek. En het eene misverstand zat het andere op de hielen. 255 Mij neerzettende, om voor de hier volgende bladzijden een kort woord van inleiding te schrijven, heb ik eerst die polemische artikelen nog eens herlezen. En mijn eindindruk schreef ik hierboven neder: Polemiek is onder vrienden de meest geschikte vorm om elkander niet te overtuigen. * * * Aan dit alles meende ik nu nog eens te mogen herinneren, ter waarschuwing voor anderen, tot leering voor mijzelven. Vervolgens: om den wensch uit te spreken, dat deze bladzijden wèl bespreking, maar nu eens geen polemiek mogen uitlokken. Niet ieder zal het met alles, wat in deze kleine honderd pagina's te lezen staat, eens zijn. Maar laat dat niet aanleiding vormen voor, uitteraard, toch weer onvruchtbare polemiek. Zou 't niet meer nut hebben, om eens kalm na te gaan, in hoevele voorname punten wij 't met elkander volmaakt ééns zijn, dan met scherp gepunt potlood aan te schrappen elk zinnetje, waartegen men misschien iets te zeggen meent te hebben ? Er was een derde, en voornaamste, reden, waarom ik uit die vroegere coöperatie-polemiek een aanloopje tot deze Inleiding wenschte te nemen. Toen wij elkaar in April 1904 zoo vriendschappelijk bestookten, was ons vieren totaal onbekend eene brochure, welke de beroemde Luiksche Professor Pottier reeds in 1889 in het licht had gegeven: „La Coöpération et les Sociétés ouvrières." (Liége, Demartau, 1889). De hand eens vriends, die 't zeker wel opmerkelijk feit uit de artikelenreeksen had bespeurd, zond mij, enkele weken later, een exemplaar ervan toe. Zelden was mij 256 grooter verrassing beschoren, dan bij 't lezen dezer brochure. Er komen argumentaties in voor, waarin ik verschillende gedeelten van mijn betoogen in De(n) Tijd schier letterlijk wéervond, — en ik las er waarschuwingen in en practische wenken, welke mijne opponeerende vrienden met niet minder genoegen als gelijkluidend aan de hunne zullen herkennen. Onmiddellijk verzocht ik den hooggeleerden Schrijver van zijn brochure een Nederlandsche vertaling te mogen uitgeven Het verzoek werd méér dan toegestaan. Prof. Pottier zond mij een, in manuscript, geheel om- en bijgewerkt exemplaar, zoodat de vertaling, welke thans ervan verschijnt, feitelijk een geheel nieuwe, goeddeels onuitgegeven brochure is. Den Meester daarvoor oprechte dank. * * * Het zij mij vergund omtrent den Schrijver enkele levensbijzonderheden hier aan te teekenen. Antoine Pottier, te Spa geboren, promoveerde aan de Gregoriaansche Universiteit tot doctor in de philosophie en theologie. Van 1878'tot 1901 doceerde hij de Theologia Moralis als hoogleeraar aan het Groot-seminarie te Luik. Op practisch sociaal terrein was hij reeds vroeg werkzaam, doordat hij op verzoek van Mgr. Doutreloux, die hem zéér hoog schatte, het bestuur op zich nam der Luiksche werklieden-vereeniging St. Alfonse, — van de oprichting af bestuurslid was van den door Hellepütte gestichten Belgischen Volksbond, — en eerst Le Pays de Liége, daarna Le Bien du Peuple uitgaf en redigeerde 257 * Vooral echter in zijn brochure „Ce qu'il y a de légitime dans les révendications ouvriéres", en meer nog in zijn groot werk ,,De Justitia" zette hij zijn sociale denkbeelden uiteen. En het moet voor den heftig bestreden en zwart belasterden denker en werker een onzegbare vreugde geweest zijn, toen de Encycliek Rerum Novarum zijn leer, juist op de felst aangevallen punten, bezegelde. Te Luik stichtte hij een verbruiks-coöperatie St Josef, trachtte hij vergeefs de naaisters tot samenwerking te brengen, maar slaagde hij er zeer gelukkig in, de kleermakers tot eene productie-coöperatie te vereenigen. Voorstander van het dusgenaamd „familie-loon", en van de zuivere werklieden-vereeyiigingen, — trad hij steeds op met kracht en met vuur voor de rechten en belangen der arbeiders, zonder de samenwerking met de andere standen uit 't oog te verliezen. Zóo stichtte hij te Luik een Bestuurdersbond, een soort Verzoeningsraad, waarin afgevaardigden van patroons en werklieden zitting hadden, met het oogmerk, dat geschillen aan hun arbitrale maar beslissende uitspraak zouden worden onderworpen. Geen volksvriend is zóo bekampt en belasterd als Abbê Pottier. Ik las dezer dagen nog enkele tegen hem — natuurlijk anoniem — verschenen brochures. Treuriger lectuur is niet denkbaar. Inderdaad, indien waar zou zijn, wat sommigen beweren, dat deze brochures de meening weergeven van de voornaamste Katholieke leiders in België, dan kan 't ons niet verwonderen, dat juist in het Katholieke België het socialisme zoo'n vlucht genomen heeft, en kunnen wij er ons alleen maar over verbazen, dat de Katholieke partij in dat land nog zóo lang de politieke meerderheid heelt kunnen behouden. Die geschriften ademen een sociaal-economische onkunde en dom conser258 vatisme, als in ons land, althans in geschriften, gelukkig niet wordt aangetroffen. In 1901 nam Abbé Pottier, wiens positie in zijn vaderland, ook door zijn slechten gezondheidstoestand (keeltering) schier onhoudbaar was geworden, de wijk naar Rome, — en in 1904 smaakte hij de hooge voldoening, dat Z H. Paus Pius X hem benoemde tot hoogleer aar in de sociale wetenschappen aan het Leonijnsch Instituut te Rome, — een door Paus Leo XIII gestichte inrichting van Hooger Onderwijs, bestemd om aan Priesters, die aangewezen schijnen, om tot leeraar aan een Seminarie te worden benoemd, een wetenschappelijke voorbereiding tot hun moeilijke en zwaarwichtige taak te geven. Grooter hulde kon de Paus den in België om zijn sociale denkbeelden voor ketter en socialist uitgekretene zeker niet brengen, noch- krachtiger eerherstel verleenen, dan juist door hem te belasten met het onderwijs in de sociale wetenschappen aan hen, die op hun beurt de seminaristen tot deugdzame en goed onderlegde Priesters zullen hebben te vormen. Vandaar dan ook, dat m. i. deze brochure over de coöperatie, door Prof. Pottier vóór ruim twintig jaren geschreven, en thans door hem zelf herzien en ten deele omgewerkt, van zoo groot belang en gezag voor ons zijn kan. Hier is een man aan 't woord, die door daden getoond heeft zoowei middenstand als arbeidersstand een warm hart toe te dragen, — beiden wil hij helpen, — maar aan 't woord ook een man, met groote, degelijke sociaaleconomische kennis en nuchter verstand, die zich niet laat meesleepen door schuimende champagnetoosten, waarin de winkeliers de kern van den middenstand en daardoor als van de geheele natie worden geprezen. 259 Hij ziet de dingen en menschen zooals ze zijn. Naasten liefde onderscheidt hij scherp van sentimentaliteit. Oorzaken en gevolgen verwart hij niet, noch vergeet het verschil tusschen het post hoe en het propter hoe. Ook hij beschouwt de coöperatie mèt de vakorganisatie als de twee groote stroomen, die gaan door onzen tijd, om ons te brengen naar de op christelijken grondslag georganiseerde maatschappij, naar den Christel ij ken T oekomststaat. Mogen dan velen dit gezaghebbend woord lezen en herlezen met de aandacht, die het verdient. Moge het vele vooroordeelen wegnemen, veel misverstand uit den weg ruimen, opdat ook in ons land de coöperatie, saam met de vakorganisatie, de Maatschappij meer en meer uit 't moeras van 't liberale individualisme mogen opheffen, — de Middenstand zijn krachtige elementen moge versterken door het elimineeren zijner parasietische aanhangsels, die, zijn gezonde kracht ondermijnende, ten onrechte zich tot hem rekenen, maar zijn rangen aanvullen met de opstijgende rijen uit den rechtvaardig beloonden, menschwaardig levenden, samenwerkenden arbeidersstand. Mr. P. J. M. Aalberse. Leiden, Aug 1905. 260 VOORWOORD VAN DEN SCHRIJVER. Dit geschrift richt zich niet tot hoogleeraren. Mijn plaats is niet in hun rijen, maar te midden hunner leerlingen. Het richt zich tot de mannen der sociale actie, en in 't bijzonder tot hen, die zich wijden of willen wijden aan de arbeiders-coöperatie. 't Is een feit, dat de sociale vraagstukken steeds meer de geesten bezighouden, en dat de Voorzienigheid naar dien kant den apostolischen ijver veler katholieken richt. Het aantal van hen, die met goeden wil zijn bezield, om zich aan de oplossing dezer vragen te wijden, groeit van dag tot dag. Doch al is het veld dezer actie zeer uitgestrekt, — nauwkeurig bepaald wat en hoe er gehandeld moet worden, dat is er nog volstrekt niet. Velen vragen zich af: waarmede te beginnen ? Hoe moet onze houding zijn ? In elk geval : wat te doen ? Daarom worden deze bladzijden gepubliceerd, om de actie te helpen richten, om haar wegen te banen. Men zoeke dus in dit geschrift niet een uitgewerkt plan van organisatie, maar de groote lijnen van een program, dat 261 men heeft na te volgen, om het doel der arbeiderscoöperatie te bereiken. In 't bijzonder wil ik nagaan, of men goed doet met van het terrein van het zaken-doen bezit te nemen, en den weg der coöperatie in te slaan. Vooral op dit punt is er groote onzekerheid in de meeningen en aarzeling in de actie. Toch is het noodig, dat men precies wete wat men wil; de eerste voorwaarde, vereischt om een doel te bereiken, is : het te kennen. Zal het mij gelukken eenig licht op dit vraagstuk te laten vallen? Hierover moge de lezer oordeelen. 262 I. CO O PER A'TIE IN 'T ALGEMEEN. I. Wil men een woord logisch uitleggen en de beteekenis ervan bewaren, welke de sociale wetenschap heeft vastgesteld, dan doet men gewoonlijk verstandig met aan de etymologie van zoodanig een woord de algemeene beteekenis ervan te vragen. Doen wij aldus ook hier : Coöperatie wil zeggen samenwerking. Coöperatie heeft derhalve daar plaats, waar de individueele werkzaamheden tot een gemeenschappelijke activiteit vereenigd worden, met het oog op de voordeelen, welke uit die samenwerking voortvloeien. In vele zaken, zoo niet in alle, verwekt samenwerking steeds een resultaat, dat veel grooter is, dan het samengevoegd resultaat van de afzonderlijke werkzaamheid derzelfde personen. Coöperatie is de practische toepassing van het woord onzer vaderen: »Eendracht maakt macht". Met andere woorden, coöperatie is veeleer een vermenigvuldiging dan een optelling van economische krachten. »De alleenstaande mensch — zei Benjamin Rampal — «verliest de helft van zijn waarde, de mensch, die zich »met een ander vereenigt, verdubbelt haar." Derhalve : coöperatie in 't algemeen is niets anders dan het vereenigingsbeginsel toegepast op de economische orde 263 2. Naar gelang de samenwerking ontstaat door het vereenigen van ongelijksoortige werken, of dat gelijksoortige werken zich richten naar een verschillend doel, kan men verschillende soorten van coöperatie onderscheiden, waarvan enkele reeds een specialen vastgestelden naam hebben in de taal der economisten, en andere nog geen naam ontvingen. 3. Men kan zich vereenigen tot het verkoopen van voortbrengselen, hetzij van nijverheid, hetzij van landbouw of veeteelt, hetzij van handel, — en deze gemeenschappelijke handeling kan meer of minder compleet zijn. Dit is een ware coöperatie, waarvan de practische voorbeelden niet ontbreken. — De coöperatieven melkerijen in Duitsehland zijn thans reeds 1764 in aantal, en hun getal groeit steeds aan. In tien jaren kwamen er ruim IOOO nieuwe bij. In verschillende streken van Italië heeft men coöperatieve kaasmakerijen, althans coöperatieven verkoop van de door de leden geproduceerde kaas. Dit werkt uitstekend. Te Luik bestaat ook een industrieel syndicaat, met het doel om voor de voortbrengselen van de leden een markt te vinden '). ') Men zou deze wijze van coöpereeren kunnen vergelijken met de tijdelijke syndicaten om de productie te temperen. Zoo b. v. de Kartells, sinds 1873 in Duitschland gevormd door de groote industriëelen, o. a. de suikerraffinadeurs, de papierfabrikanten, de brouwers, de ijzerfabrieken in Sile zië, de mijneigenaren in't Roergebied. Zoo ook het syndicaat der voornaamste ijzerfabrieken in Oostenrijk-Hongarije. Men merke op, dat al deze syndicaten gebaseerd zijn op een soort van monopolie, dat mogelijk is geworden öf door een protectionistisch tarief, öf door de opeenhooping in de handen van enkele groot-kapitalisten, van de fabrieken eener zelfde industrie. Ook dat is een wijze van coöpereeren, die ontzaggelijke diensten 264 ■ Een groot aantal eigenaars van verschillende industrieën verstaan zich onder elkaar, om op die wijze gemeenschappelijk de kosten te dragen, welke de reclame en de verkoop in den vreemde eischen. 4. Het bijeenbrengen van kapitaal voor de exploitatie van nijverheid, landbouw, handel, openbare markten, enz. is in alle opzichten eene coöperatie. En al is 't dan ook waar, dat wij de samenwerking van het kapitaal in al of niet naamlooze vennootschappen gewoonlijk niet met 't woord «coöperatie" aanduiden, zij heeft toch alle kenmerken van het coöperatief beginsel. 5. De samenwerking van kapitaal en arbeid heeft plaats in die maatschappijen of vereenigingen, waarin de waarde der producten proportioneel verdeeld wordt tusschen kapitaal en arbeid, m. a. w. in die inrichtingen, waar de arbeiders een aandeel hebben in de winst. Die wijze van samenwerken, van coöperatie, treft men aan o. a. in de fabrieken Godin te Guise, in het groote huis Leclair, en in de werkplaatsen Chaix te Parijs. Vooral de Engelschen sturen krachtig aan op deze wijze van coöperatieve organisatie. Zij was 't voornaamste onderwerp van beraadslagingen en besluiten op 't belangrijke congres der coöperators, die in Mei 1888 te Dewsbury bijeenkwamen. De gemengde vakvereenigingen zijn ook onder dezen vorm van coöperatie onder dak te brengen. 6. Het samenwerken met het oog op de be spa ri n ge n kan met 't oog op velerlei doeleinden plaats hebben. kan bewijzen. Daar ligt de weg geopend voor onze belgische Boerenbonden. Vooral voor den uitvoer, kan de gemeenschappelijke verkoop leiden tot het stichten van centrale kantoren in 't buitenland. De Duitschers en de Oostenrijkers hebben er gevestigd met buitengewoon groot succes, vooral door den krachtigen steun van den consulairen dienst en der banken. 265 Vooreerst: de verzekering onder alle vormen. Hiertoe behoort de coöperatie met het doel onderlinge kassen van bijstand te scheppen, de pensioenfondsen, de weduwenen weezen-kassen, enz. Het doel kan vervolgens zijn het bouwen of aankoopen van arbeiderswoningen. Het doel kan ook zijn een loterij. Dat is het geval bij onze maatschappijen tot aankoop van premieloten. Het doel kan ten slotte ook zijn een kapitaal bijeen te brengen, ofwel om gezamenlijk het een of ander te produceeren — dus voor productie-coöperatie; — ofwel om onderling krediet, of een handelsbank voor de coöperators, in 't leven te roepen — dus voor krediet-coöperatie, als Raiffeisen-kassen, spaar- en voorschotbanken, volksbanken, wisselkantoren. 7- Men kan ook samenwerken om gezamenlijk tekoopen. Hiertoe behooren de boerenbonden, die voor hun leden gezamenlijk zaad, mest, veevoer, en soms ook landbouwof zuivel-werktuigen aanschaffen. 8. Wanneer men samenwerkt, om gezamenlijk geneesmiddelen te koopen, dan krijgt men een coöperatieve apotheek. 9- Men heeft ook nog de zuivere productie-coöperatie; nl. wanneer verschillende arbeiders zich vereenigen, om voor gemeenschappelijke rekening een werkplaats of fabriek op te richten en te exploiteeren. 10. Men krijgt ten slotte de zuivere verbruikscoöperatie, wanneer men zich vereenigt, om gezamenlijk de noodzakelijke levensmiddelen in te koopen. Bij deze laatste soort van coöperatie verbinden zich de verbruikers, om gemeenschappelijk zich aan te schaffen, wat ieder voor voeding en kleeding noodig heeft. Dank 266 zij deze samenwerking, hebben zij aanstonds voldoende afzet, om zich direct tot den groothandel, ja zelfs tot den voortbrenger te wenden, en zoo door samenwerking, zich de voordeelen te verschaffen, welke bij afzonderlijken aankoop genoten zouden worden door de tusschenpersonen van den tegenwoordigen handel. Het is vooral deze laatste soort van coöperatie, welke den meesten strijd en tegenstand uitlokt, en waarbij wij dus voornamelijk zullen stilstaan. II. VERBRUIKS-COÖPERATIE. i. Een blik op de feiten. Wanneer men den feitelijken toestand beschouwt, treft niets zoo zeer, dan het succes der verbruiks-coöperatie. Overal waar zij op serieuzen grondslag werd georganiseerd en goed beheerd, bleven belangrijke winsten niet uit. Van de tien Belgische coöperaties, waarvan ik het resultaat heb kunnen nagaan, bleef geen enkele, zelfs de kleinste niet, beneden lo°/0 netto-winst. De coöperatie Volksbelang te Gent gaf bij hare eerste winstverdeeling, een dividend van 35 %. En het is van algemeene bekendheid, dat op de winsten van de socialistische Gentsche coöperatie Vooruit de socialistische actie in België drijft. Een feit is het echter, dat de coöperaties steeds in aantal toenemen ; langzaam, 't is waar, maar zeker. In de provincie Luik bestonden er in 1888 reeds minstens twaalf, waarvan drie te Lui k, twee te Flémalle, een te S e r a i n g, een te Grivegnée, een te Lize, een te Pepinster, een te E n s i v a 1, en twee te Val-saint-Lambert. Het land, dat in deze richting het verst, en met het meeste succes werkt, is E n g e 1 a n d. Op 't congres van 267 1888 te Dewsbury waren 1432 aangesloten coöperaties, met 945-6I9 leden vertegenwoordigd, en hadden hun rekeningen overgelegd. Wanneer men 't resultaat van dit congres vergelijkt met dat van het voorafgaande in 1887 te C a r 1 y 1 e, dan treft men in éen jaar aan een vooruitgang van 23 nieuwe coöperaties, en van 33.902 leden. De omzet was in 1888 ƒ 427i37I>437-— en de zuivere winst ƒ 39,914,725 — Op 't Congres van Dewsbury kwam een belangrijke toenadering tot stand tusschen de afgevaardigden der Trade Unions (werklieden-vakvereenigingen^, vertegenwoordigende ongeveer 600.000 arbeiders, en de coöperators, waarvan 95 °/a tot den arbeidersstand behooren. Ziedaar dus ongeveer anderhalf millioen arbeiders, voor 't meerendeel gezinshoofden, en die derhalve een totale bevolking vertegenwoordigen van ongeveer zeven en een half millioen menschen, die de coöperatie in praktijk brengen of zich daartoe bereid verklaren. Wanneer men dit cijfer van zeven en een half millioen vergelijkt met de totale bevolking van GrootBrittannië (± 55 millioen zielen), dan komt men tot de conclusie, dat de arbeidersstand in Engeland bijna in zijn geheel coöperatief georganiseerd is. Het groote belang van dit feit, en — naar mijne meening — van dezen socialen vooruitgang, zal niemand ontgaan. Frankrijk telt volgens den Heer Fougerousse minstens 600 verbruiks-coöperaties met meer dan 200.000 leden, meer dan 10 millioen francs kapitaal, een omzet van 80 millioen, en een winst van meer dan 5 millioen.1) ') Bovenstaande zijn de cijfers van vóór 1888. Welk een vooruitgang de Coöperatieve beweging sinds dien gemaakt heeft, blijkt het best, wanneer ze met de volgende vergelijkt: 268 2. Rechtvaardiging van het coöperatie-beginsel. Deze enkele feiten en cijfers zijn voldoende, om aan denkers en propagandisten het ontzaglijk gro ote belang der coöperatieve beweging te doen kennen. Komen wij thans tot de beginselen. Niemand voorzeker betwist, dat coöperatie, op zich zelf beschouwd, volkomen geoorloofd is. Het middel dat zij gebruikt, om winst te maken, is niet in strijd met eenig beginsel van rechtvaardigheid. Iedere verbruiker kan zich met zijn geld wenden tot den producent evengoed als tot den vierden of vijfden tusschenpersoon, door wiens handen de handel de verbruiksgoederen doet gaan. Hij kan dus, door zich direct te wenden tot den voortbrenger, zelf profiteeren van de winsten, welke ieder dier Engeland telde in 1898 reeds 1710 coöperaties, met 1.535.119 leden, omzet f 840.000.000, en f 77.892.800.— winst. In ronde cijfers dus: 840 millioen gulden omzet, en 80 millioen gulden winst. Het aantal zuivere verbruikscoöperaties was 1484 met anderhalf millioen leden, een omzet van /680 millioen en een winst van f 76.800.000.—. In Duitschland 1372 verbruikscoöperaties met 436.873 leden en f 6.718.000.— winst. In Oostenrijk 740 coöperaties, met 212.268 leden, en f 2.500.000 winst. In Frankrijk 1450 coöperaties, in Zwitserland 344 coöperaties, in Zweden 68 coöperaties, in Holland 72 coöperaties. In zijn rapport, ter gelegenheid van de Internationale Tentoonstelling in 1900, geeft Ch. Gide het navolgend aantal verbruikscoöperaties : Frankrijk 1.641, — Duitschland 1.528, — Engeland 1.462, — Italië 1100, — Denemarken 900,—Oostenrijk 758, —Rusland 652,— Belgie 500?, —Zweden 400, — Hongarije 382?, — Zwitserland 347, — andere landen 789, totaal 10 459. In Frankrijk was echter 't getal reeds in 1902 alweer gestegen tot 1.761. (Almanac dt la Coó'peration franfaist de IQ03). [Vert.]. 269 tusschenpersonen anders maakt. Wanneer nu eenige verbruikers zich vrij verstaan, om dit doel gezamenlijk na te streven, en wanneer anderzijds eenige voortbrengers, evenzeer vrij, zich bereid verklaren hun voorstellen te accepteeren, dan sluiten zij een overeenkomst, waarvan het voorwerp gerechtvaardigd is, en waarbij de gebruikte middelen volkomen geoorloofd moeten heeten, en dus niet gewraakt kunnen worden. En men doet al zeer verkeerd, wanneer men een dergelijke handelwijze verkeerd egoïsme noemen zou. Verkeerd egoïsme bestaat alleen daar, waar het gebod der naastenliefde overtreden wordt. Maar waar staat geschreven, dat de naastenliefde ons gebiedt, om in den zak \ an den evennaaste, alleen omdat men dat vroeger wel gedaan heeft, het geld te storten dat men, door van een onbetwistbaar recht gebruik te maken, voor zichzelf besparen kan ? De naastenliefde dringt daartoe des te minder, naarmate de gebruiker, als arbeider, veel nijpender levensbehoeften heeft dan de meeste handelaars. Dit alles is duidelijk, en ik behoef er niet langer bij te blijven stilstaan. Iedereen, behalve misschien eenige direct belanghebbenden, erkent, dat de werklieden volkomen in hun recht zijn, wanneer zij een verbruiks-coöperatie oprichten. 3. Coöperatie is noodzakelijk. Het is dan ook een geheel andere vraag, die zich opdringt aan de christelijke economisten en mannen van de sociale actie. En dat is deze vraag: 270 Is het verstandig, om propaganda te maken voor de oprichting van verbruiks-coöperaties ? Zullen de nadeelen, welke men aanvankelijk ervan vreest, niet grooter zijn, dan de voordeelen welke men ervan verwacht ? Is 't daarom niet beter, dat wij de opkomende coöperatieve beweging remmen, in plaats van haar nog voort te stuwen ? Wie zoo vraagt, gaat natuurlijk van de vooronderstelling uit, dat het werkelijk mogelijk is, een zoo algemeene sociale beweging tegen te houden. Immers, anders heeft de vraag geen zin. Maar is iets dergelijks mogelijk? Wij gelooven het niet. Doch dan is ook het punt van uitgang verkeerd gekozen. Wie deugdelijk met de werkelijkheid rekening houdt, moet daarom de vraag anders stellen, en wel aldus : De coöperatieve beweging breidt zich langzaam maar zeker uit; ook, wanneer wij er ons niet mee bemoeien. Zij zal zich verder en verder ontwikkelen, tegen ons, althans buiten ons, tenzij met ons en overeenkomstig ons. Daarom, welke moet de gedragslijn zijn van hen, die zich aan de practische sociale actie wijden? Wanneer men de vraag zóó stelt, dan zijn we dicht bij 't antwoord, en zal het ons weinig moeite kosten het te vinden. Onwillekeurig denkt men hier aan de les, welke La Fontaine trekt uit de fabel van den hond, die aan zijn meester eten bracht. Ziehier waarom men de questie zóó moet stellen. Wanneer men de coöperatie beschouwt op zich zelf en van een economisch standpunt, dan is zij een wezenlijke vooruitgang. Immers zij maakt onnoodig de machine, die de verbruiksgoederen verplaatst, — die wielen blijken dus onnoodig en derhalve te kostbaar. En op iedere trap van de sociale ladder is steeds door ieder, die nadacht, 271 het doen verdwijnen of voorkomen van alle verspilling van geld en krachten, beschouwd als een goed. Dat is waar voor het kapitaal, dat is waar voor de industrie, dat is waar voor de bank, dat is waar voor de huishoudelijke uitgaven van een ieder. Waarom zou dat nu eensklaps ophouden waar te zijn, wanneer 't betreft arbeiders-vereenigingen, en wanneer het gaat om t welzijn van hen, voor wie in de tegenwoordige tijdsomstandigheden aan den disch des levens toch al het smalst is gedekt, voor de arbeiders en proletariërs? Dat men steeds meer voor de coöperatie gaat voelen, is dus volstrekt niet een voorbijgaande liefhebberij noch een gevolg van modezucht, maar het wordt veroorzaakt door de even gerechtvaardigde als aanzienlijke voordeelen, welke men er mee verwezenlijkt, en die, vooral in de tegenwoordige levensomstandigheden, aan de groote massa der verbruikers ten zeerste welkom zijn. Het middel, dat de coöperatie gebruikt, om haar doel te gebruiken, is de vereeniging. Dat middel is rechtvaardig, het is den mensch als 't ware ingeschapen, en kan zonder eenige moeielijkheid aangewend worden ; 't is voldoende, om zoo te zeggen, het te willen. Ten slotte, het is in onzen tijd zoo gepopulariseerd, dat het als iets geheel gewoons in de openbare meening geworden is, en het volk 't als instinktmatig begrijpt. Welnu, wanneer na genomen proef, voor iedereen zichtbaar, een economische organisatie zich onder dergelijke voorwaarden vertoont, dan vereenigt zij in zich de karaktertrekken van die sociale bewegingen, welke in de ontwikkeling der menschelijke dingen noodwendig haar weg volgen, die men niet kan ombuigen of afleiden, maar die zelfs, na een oogenblik tegengehouden te zijn. met des te grooter kracht haar weg vervolgen. 272 Op straffe van in de openbare meening voor achterlijk te worden gehouden, op straffe van vreemd te blijven aan de beweging, die zich om ons heen voltrekt, op straffe van te laat te komen, en de groote massa der arbeiders aan de christelijke actie en leiding te zien ontsnappen, om ten slotte tot ernstige catastrofen te geraken, kunnen wij ons — het volgt met logische noodzakelijkheid uit ons voorafgaand betoog — niet ervan onthouden, om belangstelling te toonen en te gevoelen voor de verbruikscoöperatie, noch nalaten haar in onze eigen vereenigingen te organiseeren. »Ik ben van meening — zei de Heer Léon Harmel — »dat de coöperatie is een noodzakelijk middel, een onontkoombare strooming, waarin wij worden meegevoerd, en »dat, maken de katholieken zich niet meester van dezen »nieuwen vorm van het goede te doen, de socialisten zich • ervan meester zullen maken. Ik voor mij beschouw het »als een duren plicht van de Katholieken, om coöperaties »op te richten." Zoo sprak »le Bon Père", deze vriend van Leo XIII, reeds in 't jaar 1887 op het congres van Luik. En welke weg is sinds dien al weer afgelegd! Maar, helaas! zonder ons, of juister : naast ons en tegen ons. »De coöperatieve beweging — schreef de Heer Claudio Jannet (Le Socialisme d' Et at et la Réforme sociale, blz. 374) — »is een uitstekend middel voor de klassen, die »hetzij onder finantieel, hetzij onder geestelijk opzicht »tot de meer bevoorrechte gerekend worden, om hun «plicht van bescherming der zwakken uit te oefenen." En ziehier ten slotte het woord van den Heer Charles Périn, dat hij sprak op 't Coöperatief Congres, hetwelk in 1886 te Ca en gehouden werd: »Wij durven het als 273 »onze stellige meening uitspreken, dat onder de verschillende wegen, welke de christelijke naastenliefde bezit om «in onze maatschappij de dringend noodige hervormingen «aan te brengen, er geen is, die zoo zeker voert tot het «beoogde doel, dan de coöperatie, die in staat is om, "door de vereeniging, de orde te herstellen in eene samen«leving, waarin het individualisme de meest noodzakelijke «instellingen heeft vernietigd, en de krachten verlamd". 4. De coöperatie van het standpunt der ambachtslieden. Reeds op zich zelf genomen zouden de voorafgaande overwegingen voldoende zijn, om de algemeene conclusie te rechtvaardigen, welke wij er uit getrokken hebben. Maar er zijn nog andere motieven, en de laatste woorden, aan den beroemden Katholieken, onlangs overleden, economist, Ch. Périn, ontleend, leiden mij er als van zelf toe. Allen zijn het er over eens, dat een der voornaamste middelen, om in dezen tegenwoordigen toestand der werklieden verbetering te brengen, is de vakorganisatie, gegrond op de gemeenschap van belangen. Wij zien dan ook, dat onder de hooge goedkeuring en aanmoediging van Leo XIII zeiven alle mannen, die op sociaal gebied werkzaam zijn, met groote voorliefde streven naar het herstel der oude gilden, naar de moderne tijdsomstandigheden gewijzigd. Welnu, van alle middelen voorgesteld om tot dit doel te geraken, is geen krachtiger, althans geen meer onmiddellijk tot practische resultaten voerend, dan juist de verbruiks-coöperatie. Bezien wij deze stelling slechts iets nader. 274 Bij de tegenwoordige economische verhoudingen en toestanden, brengen de talrijkheid, gemakkelijkheid, en snelheid der binnenlandsche en internationale en zelfs overzeesche verkeersmiddelen, steeds meer alle producten op de markten en zal er ten slotte in de handelsverbindingen een cosmopolitisme ontstaan, dat ten slotte zelfs over het krachtigst systeem van bescherming door hooge tarieven zal stroomen, gelijk bij vloed de golven der zee stroomen over de hoogste oneffenheden van het strand. Het is slechts een vraag van tijd. Van den anderen kant krimpt het gebied van de kunsten handen-nijverheid steeds verder in door de grootindustrie, welke door 't groot-kapitaal gesteund, en door stoom en electriciteit krachtig voortgestuwd wordt. De oude gilden der werklieden waren gegrond op een langdurende vastheid van bedrijf, gegrond vooral op het monopolie, dat het gevolg was der beschermende wetgeving en vooral op het geheel afwezig zijn, althans de groote bezwaarlijkheid, van handelsverkeer. Daarom zijn zij als zoodanig thans afgeschaft, en afgeschaft voor goed. Vergeefs zou men de economische ontwikkeling van onzen tijd willen omkeeren, of zelfs maar tegenhouden. Vergeefs zou men tot de moderne industrie zeggen : »tot hiertoe en niet verder!" — nog meer te vergeefs: «terug!" — Wie zoodanig vertrouwen mag koesteren, hij geeft blijk, — ik erken het — een edelmoedig hart te bezitten, maar blijk ook, dat hij geen rekening weet te houden met de gevestigde feiten, noch draagwijdte of gevolg van deze feiten kan meten. Hij leeft in een beminnelijke illusie, — maar in een illusie. Wij kunnen er dan ook niet aan denken, in onze werklieden-vereenigingen een toestel weer op te richten, dat 275 er schitterend moge uitzien, maar dat toch niet meer is dan een roemrijk monument, dat geen practische, enkel oudheidkundige en min of meer artistieke waarde bezit. Wie zoo wat liefhebberen op sociaal gebied, willen het met opgetogen blik aanschouwen, maar aan de groote massa der moderne arbeidersscharen zal het niet de minste voldoening geven, omdat het de oplossing der sociale questie geen streep verder brengt noch brengen kan. Wij moeten rekening houden met de toestanden, zooals zij in werkelijkheid zijn. In onzen tijd worden de producten feitelijk overal vandaan- en overal heengevoerd, en van twee producten, die gelijke gebruikswaarde hebben, zal men het goedkoopste kiezen, — en het andere laat men links liggen, ook al zou het den naam van «meesterstuk" verdienen, ook al zou de vervaardiger ervan gesteund worden door alle »meesters" en »dekens" van »de gilden" van 't verleden en 't heden. Men moet van zijn tijd durven zijn, en dien tijd vrij en onbeschroomd durven zien. Beschouwen wij daarom eens den werkelijken toestand, waarin in onzen tijd de ambachtsman verkeert door het feit der industrieele overweldiging, en der samenhooping van het kapitaal, door 't feit der hedendaagsche afzondering tegenover de concurrentie, die terecht genoemd is de strijd van allen tegen allen En passen wij op dezen tijd en dezen toestand weer toe het beginsel van vereenig>ng, dat is van alle tijden. Feitelijk is er voor de ambachtslieden slechts één middel om zich staande te houden in den strijd om het bestaan, en dat middel is: goed en goedkoop produceeren en verkoopen. Hoe meer gij dit vraagstuk 276 bestudeert, hoe meer gij ers'an overtuigd wordt, dat het kardinale punt hier ligt en nergens anders. Welnu, wat is er noodig, opdat de handwerksman goed en goedkoop kunne produceeren en verkoopen? Zesderlei: i°. hij moet de noodige bekwaamheid bezitten; 2°. hij moet zijn productie-kosten tot een minimum terugbrengen, dus ook zoo voordeelig mogelijk grondstoffen, werktuigen en machines aankoopen; 3°. hij moet zich een bescheiden kapitaal kunnen verschaffen, om die grondstoffen, werktuigen en machines contant te kunnen koopen, zijn werkplaats in te richten naar de nieuwste eischen van het vak, en hem het noodige vertrouwen te verschaffen bij het sluiten van overeenkomsten of bij het inschrijven op aanbestedingen; 4°. hij moet evenzeer in staat zijn, om reclame te maken, hetgeen in onzen tijd absoluut noodzakelijk is, om een behoorlijken afzet van goederen te verkrijgen; 5°. hij moet zelf ook contant betaald worden ; 6°. hij moet zijn winsten kapitaliseeren. Hoe kan nu de werkman zich deze voordeelen verschaffen ? i°. Door de krediet-coöperatie. In zijn tegenwoordig isolement heeft de werkman bij de groote banken geen krediet, omdat hij noch persoonlijke noch zakelijke zekerheid stellen kan. Het is hem dus onmogelijk zich het kapitaal te verschaffen, dat toch de noodzakelijke hefboom is in onzen tijd voor elke economische onderneming. Door zich dus bij zijn standgenooten aan te sluiten, zich met hen te vereenigen, met hen samen te werken, dus door de krediet-coöperatie, kan hij zich een volksbank verschaffen, die hem het noodige 277 kapitaal-voorschot zal doen. Bij deze volksbank behoort een wisselkantoor, waar de werkman zijn door de klanten erkende vorderingen reeds onmiddellijk tegen geld kan inruilen, en die in 't algemeen waarde geeft aan zijn handelspapier 2°. Daarnaast moet hij oprichten een inkoop s-c o öp e r a t i e : voor de gemeenschappelijke, contante aankoop in 't groot van de grondstoffen, gereedschappen en machines. De gemeentelijke Electrische Centrale zal hem dan goedkoope drijfkracht verschaffen. 3°. Vervolgens meer tot samenwerken geneigd geworden, zal hij zich met zijns gelijken vereenigen tot een verkoops-coöperatie, met een eigen (coöperatief) handels- of fabrieksmerk. Door deze samenwerking zullen de kosten voor doeltreffende en ruime reclame per hoofd aanzienlijk minder worden. 4°. Ten slotte zal hij, om zijn eigen ouden dag en het lot van vrouw en kind te verzorgen, zijn toevlucht moeten nemen tot de verzekerings-coöperatie, waarbij, na uitbreiding, ook de verzekering tegen ziekte, ongeval en werkloosheid moet worden gevoegd. Bij dit alles mag niet vergeten worden de zorg voor de leerlingen, de handwerkslieden van de toekomst. Voor hen dienen te worden opgericht ambachtsscholen en leerlingen-patronages. Let wel, hier zijn nog niet eens noodig uitgebreide vakscholen, waarvan stichting en onderhoud een groot kapitaal vorderen. Neen. Stel eens, dat opgericht is een groote verbruiks-, krediet- en verzekerings-coöperatie met afdeelingen voor de verschillende beroepen voor den gemeenschappelijken aankoop en verkoop. Stel dat deze coöperatie is gesticht op den grondslag der christelijke braafheid en rechtvaardigheid, onverbiddelijk 278 van haar leden eischende, in ruil voor de groote voordeden welke zij hun brengt: een georganiseerde en gecontroleerde zorg voor de godsdienstige, zedelijke en vakbelangen van de leerlingen en knechts. Stel, dat als eerste eisch van deze zorg gevergd wordt: dat de werkplaats of winkel van het lid nimmer zij een gelegenheid voor ongodsdienstigheid of onzedelijkheid, en dat op straffe van onherroepelijk royement, — en gij ziet, hoe men hier, zonder veel kosten en onder de beste voorwaarden, de grondslagen heeft gelegd voor een goed geregeld patronage- en leerlingenstelsel. Om de opgenoemde middelen, vereischt voor een vakorganisatie op coöperatieven grondslag, gelijk onze tijd die behoeft, te kunnen aanwenden, is geld noodig. En wij weten het allen, in de treurige sociale verhoudingen, die wij beleven, heeft de werkman dat geld niet. Zaak is het derhalve, hem het middel aan de hand te doen, om het zich gemakkelijk te verschaffen. Welnu, er is een middel, dat uitnemend geschikt is, hem 't noodige geld te verschaffen, om het bovenomschreven program althans voor een goed deel te kunnen uitvoeren. Dat middel is: de verbruikscoöperatie. Ik zei het reeds boven, we hebben hier te doen met een wel geconstateerd feit: de verbruikscoöperaties kunnen een winst maken van 10%. Dat is een zeer bescheiden minimum, dat bij ernstigen toeleg zeker stijgen zal. »De > ervaring — zegt Claudio Jannet1) — leert, dat een arbeidersgezin te Parijs in gewone omstandigheden per dag ') La Réforme sociale et le Socialisme dEtat. blz. 371. 279 »SO a 60 centimes besparen kan, dank zij het lidmaat»schap eener goed ingerichte en deugdelijk werkende verbruikscoöperatie. Dat maakt dus per jaar een besparing »van 180 è 220 frs." Laten wij echter veiligheidshalve blijven bij mijn minimum van 10 %, en veronderstellen wij zelfs, dat een gewoon arbeidersgezin aan huishoudelijke zaken per jaar niet meer besteedt dan 800 frs. Dan zal de werkman toch jaarlijks 80 frs. kunnen besparen. Welnu geef mij per jaar die 80 francs van alle leden eener talrijke coöperatieve vereeniging, met een verstandige en ijverige administratie, en ik zal nu daarmee wel geen wonderen doen, maar toch dingen, die er veel op lijken, omdat ik in staat zal zijn het coöperatief vakvereenigings-program uit te voeren, d. w. z. het eenig in de toekomst practisch uitvoerbare program. Let echter vooral hierop : 't is volstrekt niet noodig, dat iedere vakorganisatie een afzonderlijke verbruiks-coöperatie sticht; dat is, ofschoon voorgesteld op het jongste Luiksche Congres en in Leuven ten deele in praktijk gebracht, zelfs niet 't beste middel om te slagen. Integendeel, 't is veel beter, dat alle arbeiders, die lid zijn van vakvereenigingen, te z a m e n zich vereenigen tot één groote verbruiks-coöperatie. Immers het verbruik van levensbenoodigdheden is gemeen aan alle arbeiders, tot welk vak ze ook behooren. Bovendien, hoe meer leden een verbruikscoöperatie telt, hoe grooter de winsten zijn, welke zij kan kapitaliseeren. De verbruikscoöperatie is het middel, de coöperatieve vakorganisatie het doel. Niet omgekeerd. 280 5- De coöperatie van het standpunt der fabrieksarbeiders. Tot hier sprak ik van de handwerkslieden, van de ambachtslieden : timmerlieden, meubelmakers, metselaars, schoenmakers, kleermakers, enz. enz. 't Is duidelijk, dat hier het veel gehoorde argument totaal wegvalt: de verbruikscoöperatie doet het aantal winkeliers kleiner worden, verzwakt dus den middenstand. Immers, ook al zou waar zijn, dat het aantal winkeliers afnam, — daartegenover zou men een veel grooter aantal personen zien stijgen van den afhankelijken werkmansstand, tot den stand der onafhankelijke klein-industrie, m. a. w. tot den middenstand. Want men vergete het niet, dat gemeend werd, dat juist door de verbruiks-coöperatie de coöperatieve vakorganisatie mogelijk worden zal. Bezien we thans echter het coöperatie-vraagstuk van het standpunt der fabrieksarbeiders, mijnarbeiders, enz. — in één woord: van de arbeiders der groot-industrie. Zij vormen verreweg het grootste deel van het proletariaat, waaraan het katholiek apostolaat bij voorkeur zijn warmste zorgen wijdt. Ik beken 't eerlijk, nog nergens zag ik een ernstige formule van de groot-industrieele coöperatieve vakorganisatie. En toch, zoolang 't bewijs van het tegendeel niet geleverd is, kan ik mij maar niet verzoenen met het denkbeeld, dat die formule niet bestaan zou. Ik kan 't niet gelooven, dat tusschen die twee factoren van een groot deel van de volkswelvaart — arbeid en kapitaal — er geen plaats zou zijn dan voor een patronage, dat enkel op naastenliefde steunt. 281 Met andere woorden : ik blijf nog steeds gelooven, dat een veel uitgebreider en veel meer zich toewijdend patronage de eenige oplossing is van den tegenwoordigen onhoudbaren toestand. Indien ik hier zou blijven stilstaan bij de nu heerschende denkbeelden, zooals wij die alom aantreffen bij de mannen der leidende klassen, dan zou ik zeker vreezen, groote verbazing op te wekken, wanneer ik ook hier kwam met een formule van coöperatieve vakorganisatie. Indien ik — om het woord te gebruiken door Mgr. de Cabrières op het Congres van Romani in 1888 gesproken — deze formule vroeg aan »eenbillijke verdeeling van de vruchten van den arbei d", — aan een rechtvaardiger waardeering. van dezen factor in de grootindustrie ; — indien ik logisch daarom vroeg ten bate van den arbeid een zeker contróle-recht, gelijk het kapitaal bezit, over de verdeeling van denzelfden rijkdom, — ik zou duchten, dat men mij voor al te vooruitstrevend hield : ik zou gevaar loopen misschien, om, den goeden weg gaande, toch beschuldigd te worden van te snel vooruit te gaan, en ten slotte alléén voort te streven. Welnu, ik zal dan op dit oogenblik dit punt nog maar laten rusten; ik zal niet aantoonen, hoe werkelijk de verbruikscoöperatie ook voor de arbeiders der grootindustrie het middel zou kunnen worden, om langzamerhand en geleidelijk den weg te vinden naar het einddoel: de organisatie van de grootindustrie op coöperatieven grondslag. Ik zal mij voor heden tevreden stellen, met de aandacht te vestigen op het feit, dat ook voor den arbeider in de groot-industrie het een hoog te waardeeren voordeel is, wanneer de verbruiks-coöperatie het middel voor hen wordt, om te kunnen sparen. 282 Door lid te worden eener verbruikscoöperatie, verplicht de werkman zich, zijn huishoudelijke benoodigdheden steeds contant te betalen. Dit ééne schijnbaar nietige punt, is vast al voldoende, om in het huisgezin niet alleen orde en regelmaat, maar daardoor zelfs een weinig welstand te brengen. Het gemakkelijk krediet, dat winkeliers geven, is een der grootste rampen voor den proletarier. Vraag het aan wie van deze dingen uit eigen aanschouwing op de hoogte zijn, of het koopen op een »boekje" niet de eerste stap vaak is tot den ondergang. Zoodra de werkman in t krijt staat, is hij aan de genade van den winkelhouder overgeleverd, en niet allen zijn zóo nauwgezet van geweten, dat zij dezen afhankelijkheids-toestand niet misbruiken, om den werkman slechte waar voor veel te hoogen prijs te leveren. Dat is dan om zich voor mogelijk verlies te dekken! Zoo is 't krediet een oorzaak van wanorde in het huishouden, van verwarring in het huishoudelijk beheer, van ontmoediging voor het gezinshoofd, en van ellende en gebrek ten slotte aan zijn huiselijken haard. In t algemeen gesproken, verdient de groot-industrieele arbeider in onze dagen niet genoeg, om aan alle voorziene en onvoorziene noodzakelijkheden van zijn leven en dat der zijnen front te maken. Wat gebeurt er bij bedrijfsongeval of ziekte? Wat, als de ouderdom zijn arm heeft verzwakt? Wat, als de dood hem aan vrouw en kinderen ontrukt ? Ziedaar gebeurlijkheden, waartegen men gewapend moet zijn. Ze zijn van zoodanig hoog belang, dat alle Regeeringen zich er thans mee bezighouden, en men overal hoort aandringen op verplichte verzekering, welke ik zoo gaarne overbodig en dus onnoodig zou zien gemaakt door een vrije en toch algemeene verzekering op coöperatieven grondslag. 3 283 Ziet gij niet hoeveel het waard zou zijn, wanneer de arbeider, zonder zich eenige ontbering te behoeven op te leggen, door het enkele feit, dat hij lid is eener verbruikscoöperatie, de beschikking krijgt over honderd veertig gulden per jaar, die, gestort in een onderlinge verzekeringskas, hem en vrouw en kind zou helpen aan een pensioen ? Ofwel, wat ik geloof, is een illusie, — ofwel, deze argumentatie is voldoende, om allen, die warm voelen voor het proletariaat van de groot-industrie, met de verbruikscoöperatie te verzoenen. En vergeet vooral dit niet: wat allereerst slechts zuiver economische voordeelen schijnen te zijn, blijken bij nader onderzoek een ontzaggelijk wijd dragende portée te hebben, wanneer men ze uit sociaal oogpunt beschouwt. Het feit, dat men een groot aantal arbeiders er toe brengt, om hun levensmiddelen contant te betalen; het feit, dat men aan menschen, die in den strijd om het bestaan zich nauwelijks staande weten te houden, een aanmerkelijke vermindering van uitgaven brengt, of liever: hen er tevens toebrengt, om die vermindering te gebruiken, ten einde zich een pensioen op hun ouden dag te verzekeren, en de toekomst van vrouw en kinderen te verzorgen; dit feit is een zóó groot goed, dat het eindresultaat onze hoogste verwachting overtreffen zal, en waardig is, om den ijver van het katholiek apostolaat tot zich te trekken. Maar dit resultaat is niet het eenige, — ja, ik zou zelfs willen zeggen : niet het voornaamste gunstige gevolg der coöperatie. Het moderne industrialisme heeft bij 't proletariaat een zedelijke verzwakking veroorzaakt, 't Is hier nu de plaats niet, om de oorzaken van dit feit te onderzoeken. Maar het 284 feit als zoodanig staat vast en wordt niet tegengesproken. De verlatenheid, waarin de opheffing der gilden-ordening hem heeft gestort, de arbeid in de omstandigheden en onder de voorwaarden, gelijk wij die bijna overal in de groot-industrie aantreffen, hebben den armen proletarier afgestompt en moedeloos gemaakt. Dit is de groote oorzaak geweest, dat hij, verlaten, in den alcohol een prikkel is gaan zoeken voor zijn slap lichaam en energie-loozen geest, alkohol en uitspatting werden zijn eenig verdrijf en genot in zijn grauw leven. Dat gaf hem steeds meer gemis aan belangstelling, niet alleen in het maatschappelijk leven, dat langs hem, den eenzame, wreed heenging, zonder zijn belangen als mensch te verzorgen, maar ten slotte ook in zijn huiselijken haard, die, slecht gehuisvest als hij was, hem moeilijk boeien kon, na 't dooven van het eerste liefdevuur. Daar, daar ligt het geheim van 't niet te miskennen succes der socialistische nieuwigheidsmannen, die in dat hart, ontmoedigd en hunkerend naar troost, opwekking en opbeuring, als een lichtstraal deden vallen, hun bedriegelijke hoop op een betere, rechtvaardiger toekomst voorspiegelden, als de bestaande wanverhoudingen maar eerst onderst boven waren geworpen. Wat dus is, bij onze actie ten bate van het volk, onze eerste en grootste taak ? Dat is : het bewerken der zedelijke opheffing niet minder dan de stoffelijke lotsverbetering van het industrieele proletariaat. Het gevoel van menschelijke waardigheid moeten wij doen herleven, evenals het gevoel van verantwoordelijkheid. Zoó zullen wij den arbeider weer brengen, door erkenning van zijn waarde en recht, tot vervulling van zijn plicht. 285 Welnu, een der krachtigste en meest doeltreffende middelen, om dit te bereiken, is de georganiseerde coöperatie, in den zin en met het doel, zooals wij dit boven hebben uiteengezet. Een werkman, die een bepaald belang heeft bij een coöperatie, zal zich noodwendig met dat belang gaan bezighouden. En een zoodanig zich bemoeien met alle kleine zaken, welke tot onderhoud van hemzelf en zijn gezin noodig zijn, zal zijn vóor-zorg doen toenemen. Dit leeren zorgen voor de toekomst zal er hem van zelf toe brengen het groote nut van sparen in te zien. En daardoor zal hij langzamerhand gaan wennen, om zijn eigen geld en de zaken van zijn gezin beter te beheeren. Ziedaar ten slotte een man, die met rustigen geest de toekomst inziet, die zich bewust is, dat hij die rustige zekerheid aan zich zelf, aan eigen arbeid, aan eigen samenwerking met anderen te danken heeft, en die in het tegenwoordige ook voor de toekomst zijn plichten jegens zich zelf en zijn gezin vervult. Ziedaar, door het feit zelf, een man, die in eigen oog in zedelijke waarde gestegen is. En wanneer de toekomst het regime van den industrieelen arbeid zóo zou doen ontwikkelen, dat bij den arbeider ook zin voor administratie en waardeering van administratieven arbeid noodig is — en is zonder deze productie-coöperatie als mogelijk denkbaar ? — dan zal het een glorie zijn voor de katholieke sociale actie, dat zij hem heeft voorbereid en opgevoed, om zonder schok ook deze nieuwe rol te gaan vervullen. Een arbeider, die coöperator is, hij is een geregeld man, en, indien hij het nog niet aanstonds is, hij zal weldra worden een element van maatschappelijke orde. Waarom 286 zijn juist de meeste revolutionaire arbeiders de heftigste tegenstanders van de verbruiks-coöperatie ? Omdat een werkman, die aan het coöperatief leven deel neemt, niets meer voelen kan voor het anarchistisch program. Zij hebben het gezegd: «De werkman, die spaart, is een verrade r." Door de coöperatie kan men menschen bijeen en tot samenwerking brengen, die vroeger apathisch en onverschillig waren. Men verplicht hen, zich met hun zaken bezig te houden, er belang in te stellen, ze te leiden en mee te besturen. Tot op zekere hoogte zijn zij gedwongen door een lofwaardigen dwang, om te sparen en zich tegen de ongelukkige gebeurlijkheden van de toekomst te verzekeren. «De lotsverbetering onzer leden — zei een der stichters van de coöperatie te Rochdale (geciteerd door den Heer Holyoake) — «is merkbaar in hun kleeding, hun houding, «hun woorden. Gij zult U moeilijk kunnen voorstellen «hoezeer het lidmaatschap der coöperatie hen veranderd »heeft. Velen onzer vrienden zijn van meening, dat wij »te veel verwachtingen koesteren van het feit, dat de «werkman kapitalist wordt. Zestien jaren ondervinding hebben mij geleerd, dat dit niet zoo is. «Huisvaders, die tot dan nog nooit geheel vrij van «schulden geweest waren, arme vrouwen, die gedurende «veertig jaar nog nooit twaalf stuivers tegelijk op zak «hadden gehad, hebben nu reeds genoeg overgespaard, «om zich een klein huisje met tuin te koopen, en gaan «nu elke week, in hun eigen winkel, contant hun in«koopen doen". «In Engeland — zegt de Heer Claudio Jannet — «vormen bij de 900.000 gezinshoofden, door de coöperatie 287 »vereenigd en tot welvaart opstijgend, voortgekomen uit »de klasse der handwerkslieden, zonder den handenarbeid «vaarwel gezegd te hebben, een kern van een nieuwen «middenstand, en zijn een der meest belangrijke elementen zoowel van behoud als tevens van vooruitgang in deze «groote natie." Deze beschouwingen, thans gewijd aan de arbeiders der grootindustrie, zullen morgen, indien wij wat voortgang maken, evenzoo naar waarheid van toepassing zijn op de ambachtslieden. Want, dit vergete men niet, wanneer wij ook deze klasse van werklieden niet te hulp komen, dan zullen zij reeds na zeer enkele geslachten evenzeer geproletariseerd zijn. De groot-industrie heeft de neiging de klein-industrie in de ambachten steeds meer op te slurpen. Het groot-kapitaal produceert en verkoopt tegen prijzen, waartoe de kleine handwerker nooit zal kunnen dalen, tenzij hij zich met zijn genooten vereenigt. Alleen de coöperatie is in staat den middenstand te behouden en grooter en sterker te maken. Door de verbruikscoöperatie moeten wij demenschen tot elkaar brengen en hun belangstelling opwekken ; vervolgens moeten wij hen leeren sparen met 't oog op de coöperatieve vakorganisatie, gelijk wij dat boven reeds aantoonden. Alleen daar ligt heil en behoud door deze talrijke klassen. Laat men hierover eens ernstig nadenken, en laten zij, die, behoudsgezind, zich tegen de coöperatie verzetten, uit vrees, dat deze den middenstand zal doen verdwijnen, tot de erkenning komen, dat zij, door hunne bestrijding der coöperatie, juist des te spoediger zullen bewerken, wat zij zoozeer vreezen, dat anders komen zal. En wanneer de individueele en maatschappelijke deugden, 2 88 welke de coöperatie opwekt, zich vereenigen met de bron, waaraan zij het meest natuurlijk en het meest overvloedig ontspringen, waar zij het krachtigst gevormd worden, ik wil zeggen aan de godsdienstige meeningen, die den grondslag zijn van onze werken en onze arbeidersvereenigingen, ziet men dan niet, welk een kracht wij kunnen geven aan onze sociale instellingen door ten volle uit te voeren het boven geschetste program ? Het zij mij vergund de aandacht vooral op dit punt te vestigen. Het is van 't allerhoogste belang. Wanneer een mensch, door zijn schuld, van den goeden weg op godsdienstig gebied afwijkt, zal hij overmijdelijk ook op zedelijk en maatschappelijk gebied den verkeerden weg opgaan. Dit geldt van de individuen, maar dit geldt evenzeer van de christelijke maatschappij. En wel hierom, omdat zoowel als bij den individueelen mensch, ook in de samenleving de godsdienstige, economische en beroeps-belangen in dezelfde personen samenvallen en die belangen, met elkaar vergeleken, zoo vele en zoo intime samenkoppelingen hebben, dat de godsdienstige zijde ervan in 't algemeen niet op schuldige wijze kan worden opgeofferd, zonder dat ook de overige worden aangetast, gelijk dan ook in de vereenigingen, die de genoemde belangen tot object hebben, de godsdienstige beginselen op de eerste plaats moeten gehouden worden, en met de andere, het voorwerp eener aanhoudende zorg moeten zijn. In welke evenredigheid? Dat zullen wij later zien. De Heer Charles Périn heeft het in zijn boek over den rijkdom der christelijke maatschappijen uitstekend gezegd: «Geen maatschappij kan, hoedanig haar instelling »ook moge zijn, in stand en werking blijven, zonder een »som van individueele deugden". 289 «Welnu, zoo gaat de Heer Claudio Jannet *) voort »wie zal aan onze maatschappij de noodzakelijke deugden ♦geven, die haar beletten te vergaan, tenzij de godsdienst ? ♦ Ik weet het, het werk van den arbeid behoort tot de ♦ natuurlijke orde en alle economisch handelen rust op ♦ die deugden, waartoe de rechte rede ons leidt: vrijheid ♦ kracht, rechtvaardigheid, matigheid. Maar de droeve ervaring van het menschelijk geslacht, evenals die van elke ♦ ziel, leert ons, dat onze arme natuurlijke deugden wel heel ♦ zwak zijn, en haar resultaten wel heel précair, zoolang ♦ de bovennatuurlijke deugden haar niet komen sterken, op- ♦ heffen, zuiveren, zoolang de innerlijke geest van christelijke ♦ verzaking haar zegel niet plaatst op ons voortbrengend ♦ handelen en onze zucht naar winst. Dit handelen, ♦ deze neiging, zijn in de natuurlijke orde; maar de ♦ erfzonde maakt ze gevaarlijk. Ze hebben een nog ♦ zwaarder tegenwicht noodig, als 't kon, in onze indus- ♦ trieele samenleving van het Westen, overgeleverd aan ♦ de concurrentie en de machine". Ook voor de werklieden-vereenigingen vinden naar mijne stellige overtuiging, deze algemeene wetten haar algeheele toepassing. Een maatschappij, gevormd met het oog op tijdelijke belangen, zal eindigen met christen te worden öf met die belangen te schaden. In Engeland is de coöperatieve beweging, in 1842 begonnen door materialisten, de leerlingen van Richard Owen, in 1882 christelijk geworden. In dat jaar toch werd op het Congres de redactie van een coöperatie-catechismus vastgesteld, waarin de praktijk van het sparen en van de zelf-hulp gegrondvest werden op de christelijke deugden. ') Lc Socialisme cTEtat et la Réforme sociale, biz 83. 290 Op 't Congres van Dewsbury, in 1888, was de Aartsbisschop tegenwoordig, en hield hij een rede over de godsdienstige deugden. En in de inleiding van het jaarverslag schrijft de Heer Vansittart-Neale, de algemeene Secretaris van den Coöperatieven Bond, aan den H. Paulus (?) de formule toe van het grondbeginsel der coöperatie. Ik weet zeer goed, hoe groot 't succes is van de socialistische Vooruit; maar ik zou met La Fontaine willen zeggen; „attendons la fin", — wacht op het einde! 6. De Coöperatie en de Middenstand. Ik kom nu tot de groote tegenwerping, welke steeds tegen de coöperatieve beweging gemaakt wordt, en die op velen zoodanigen indruk heeft gemaakt, dat daaruit vooral te verklaren is het anders onverklaarbare feit, dat de Katholieken practisch nog zoo weinig aan coöperatie hebben gedaan. Men zegt dan: de coöperatie zal den middenstand doen verdwijnen, — zij zal uit den maatschappelijken ladder den sport weg nemen, welke door de Voorzienigheid is geplaatst tusschen kapitaal en arbeid, — een sport die maakt, dat zoowel naar boven als naar beneden een geleidelijke overgang is, waardoor in de maatschappij een krachtig element leeft, dat het evenwicht houdt en den socialen vrede bevordert. Derhalve moet men met gestrengheid opkomen tegen al die sociale bewegingen, welke tot strekking hebben om deze noodzakelijke sociale verbinding uit te schakelen. Daarom op de eerste plaats heeft men zich te keeren met kracht vooral tegen de coöperatieve beweging. Ziedaar de tegenwerping in al haar kracht. 291 Voor dat wij haar gaan bespreken, moeten wij ons het vroeger uiteengezette goed herinneren, en vooral dit: dat, zelfs indien de coöperatie tot gevolg hebben zou het verdwijnen van den middenstand, wij dit gevolg toch niet zouden kunnen keeren, omdat wij 't niet in onze macht hebben de oorzaak ervan weg te nemen. Wat nu de tegenwerping zelve betreft, merk vooral op, dat zij mank gaat aan een buitensporige overdrijving. Men schijnt 't te willen voorstellen, alsof, zoodra de coöperatie wordt ingevoerd, ieder, die niet een grootkapitalist of gezeten burger is, onmiddellijk, met één slag, tot den bedelstaf, schier tot den hongerdood, wordt gebracht. De geheele middenstand zal afzakken, en dat zelfs zeer spoedig, tot de breede rijen der proletariërs. Wie door deze vrees bevangen mocht zijn, wrijve zich de oogen eens flink uit, en bezie kalm en onbevooroordeeld uit welke onderdeelen die dusgenaamde middenstand is samengesteld. Men zal dra zien, dat er toch nog andere middenstanders zijn dan kruideniers en bakkers. Wandel eens een straat of wat door, en teeken dan deze beroepen op: kleermakers, schoenmakers, hoedenmakers, bontwerkers, schrijnwerkers, klompenmakers, timmerlieden, metselaars, draaiers, lijstenmakers, schilders, behangers, stoffeerders, decorateurs, vergulders, mandenmakers, kuipers, voerlieden, koetsiers, zadelmakers, tuigmakers, kaarsenmakers, slotenmakers, hoefsmeden, glazenmakers, biljartmakers, opticiens, leerlooiers, zeepzieders, kappers, caféhouders, logementhouders, restaurateurs, banketbakkers, likeurstokers, wagenmakers, teekenmeesters, wevers, spinners, touwslagers, tuinlieden, warmoeziers, 292 steenhouwers, juweliers, horlogemakers, drijvers, graveurs, papierfabrikanten, boekhandelaars, boekbinders, drukkers, messenmakers, steenbakkers, straatmakers, pottenbakkers, stucadoors, leidekkers, loodgieters, zinkwerkers, blikslagers, fabrikanten en verkoopers van kinderspeelgoed, van stempels, van lederwaren, van ijzeren en koperen voorwerpen, van kramerijen, boorden, zijde en kant, enz. enz. enz. Ziet, dat zijn er toch nog al zoo enkelen. En allemaal mannen van den middenstand. Welnu, zeg eens eerlijk, als er van deze allen duizend in een stad wonen, hoevelen hunner zullen broodeloos worden, ja: ook maar schade hebben, van de oprichting eener verbruikscoöperatie door arbeiders? Er is er bijna niet één ! Wel zijn er bij, die er voordeel van zullen hebben, wanneer de arbeiders, door de coöperatie tot sparen gegebracht, grooter koopkracht zullen gekregen hebben. Ziedaar dus, door de feiten, nuchter beschouwd, duidelijk aangetoond, hoe ontzaglijk overdreven de noodkreet is: door de coöperatie zal de middenstand verdwijnen. Voorwaar een schipbreuk dan met vele geredden! Is er dan niets waars in de bestreden tegenwerping ? Er zijn middenstanders, die hun brood verdienen met de voedingsmiddelen der arbeiders in te koopen en iets duurder aan hen weer te verkoopen, zooals de kruideniers, en verder, die deze voedingsmiddelen een bewerking doen ondergaan, zooals de bakkers en de slagers. Vooreerst de kruideniers. Natuurlijk komen hier vooral in aanmerking die kleine winkeliertjes, die in de arbeidersbuurten een winkeltje hebben. Dikwijls wordt dat winkeltje gedreven door de vrouw van een werkman of kantoorbediende, die, terwijl ze voor haar huishouden zorgt, onderwijl 293 er nog een „paar centen" tracht bij te verdienen. Vooral deze kleine winkeliertjes worden diep beklaagd door de tegenstanders van coöperatie. Maar hoeveel verdienen zij ? Denk aan de huur, belasting, verlies door kwade schuld, bederf der waren door lang liggen vaak in een vochtig vertrek, enz. Tracht, dit in 't oog houdende, eens een winst- en verliesrekening op te maken. Het zal u blijken, dat de zuivere winst al heel klein is, ja zelfs de verdienste vaak alleen bestaat in de verbeelding van de winkelhoudster, die „uit de la levende" na eenige jaren langzamerhand tot de conclusie komt. dat zij met verlies gewinkeld heeft. Het zaakje gaat te niet, de koopman komt er een paar bankjes aan te kort, en na eenige weken begint een buurvrouw dezelfde geschiedenis opnieuw. Vrage: zou die werkman niet meer winst gemaakt hebben, wanneer hij eenvoudig lid eener verbruikscoöperatie geworden was, waardoor hij voor minder geld betere waar had verkregen, dan nu, door het winkelen van zijn vrouw? Een speciaal onderzoek naar deze zaak zou allicht tot verrassende uitkomsten leiden, Tot dit onderzoek gedaan en 't tegenbewijs geleverd is, mag men gerust aannemen, dat het lidmaatschap eener verbruikscoöperatie voor zoodanig gezin meer voordeel zou opleveren, dan het op die kleine schaal winkelhouden. Voeg hierbij, dat, gelijk vroeger betoogd, dit lidmaatschap hem en de zijnen, behalve die finantieele, ook zedelijke en beroeps-voordeelen zou aanbrengen, die heel wat meer sociale waarde vertegenwoordigen dan de zeer twijfelachtige winst, met zijn winkeltje behaald. Daar zijn meerdere gezichtspunten. Ieder weet, dat de waren, in dusdanige winkeltjes verkocht, alles behalve van 294 eerste qualiteit zijn. Deze kleine winkeltjes, gehouden door personen zonder ook maar de geringste warenkennis, zijn de buizen, waardoor de groothandel de minderwaardige goederen tot in de woningen der arbeiders brengt. En dezen betalen er gewoonlijk veel meer voor, dan wanneer zij goede waar in een grooten winkel hadden gekocht. Overdreven is het bovendien, dat zelfs die kleine winkeltjes door de coöperatie onmiddellijk al hunne klanten zouden verliezen. Juist door den eisch van contante betaling bevordert de coöperatie zelf een geleidelijken overgang. Velen, aan 't treurig crediet-systeem gewoon, weigeren juist daarom tot de coöperatie toe te treden. Bovendien, — de arbeider, die coöperator wordt, leert sparen, en een arbeider, die spaart, is een element van orde. Hij is op weg om ongemerkt een sport hooger te komen op den maatschappelijken ladder, en in plaats van de tientallen kleine winkeliertjes, die een sport lager gingen, komen honderden arbeiders omhoog tot dien stand, die den tegenstanders van coöperatie juist zoo na aan het hart heet te liggen. Enkele winkeliers verdwijnen, maar het aantal middenstanders neemt toe. Ziedaar het resultaat, dat dus juist een argument is vóór, niet tegen de coöperatie. Wij komen tot deze conclusie: In t algemeen zal het verdwijnen van den kleinen winkell. indel niet alleen de levensmiddelen verbeteren en goedkooper maken, en een groot aantal arbeiders redden uit het krediet, dat hun ondergang veroorzaakt, maar zijn vervanging door de coöperatieve vereenigingen zal zijn een groot sociaal goed, omdat zij den kleinen winkelhouder niet uit den middenstand stoot, doch wel tevens een groot aantal arbeiders tot den kleinen middenstand zal doen opklimmen. 295 Tot zoover den kleinen middenstand. Ernstiger schijnt de tegenwerping te zijn, wanneer men meer het oog houdt op de bakkers, slagers en grootere kruideniers, wier geheele bestaan van hun bedrijf of winkel afhangt. Veronderstel eens — ik zal aanstonds aantoonen, dat deze veronderstelling onjuist is — maar veronderstel eens, dat werkelijk het gevolg van de verbruikscoöperatie zijn zou, dat deze menschen — dan toch maar een betrekkelijk klein deel van den middenstand! — werkelijk hun vroegere broodwinning zouden verliezen. Ja, wees zelfs zoo dwaas, om even te veronderstellen, dat zij allen tot den bedelstaf zullen worden gebracht. Ongetwijfeld, zoodanig droef gevolg ware ernstig, niet alleen voor de personen, die 't treft, maar ook voor de Maatschappij. Maar.... indien nu deze val van enkelen zou worden opgewogen door de mogelijkheid, dat daardoor een zeer groot aantal personen behoorende tot den ambachtsstand en de klein-industrie, voor den middenstand, waartoe ze behooren, behouden zouden kunnen blijven, een groot aantal personen, die in de gegeven maatschappelijke verhoudingen alleen in de verbruikscoöperatie en daardoor in de coöperatieve vakorganisatie het middel vinden, om aan de anders wisselijk dreigende proletariseering te ontsnappen; indien de coöperatie aan een ontzaglijk groot aantal fabrieksarbeiders, die nu te veel verdienen om te sterven, doch te weinig om van te leven, het middel zou verschaffen om zich zedelijk en stoffelijk op te heffen tot de gemiddelde hoogte van een nieuwen middenstand van den arbeid, dan zou er toch wel reden zijn, om deze vraag zeer ernstig te stellen: is het wijs, om, ten einde aan een in verhouding vrij klein aantal personen een 296 gemakkelijk verkregen maatschappelijke positie rustig te doen behouden ten koste van anderen, afstand te doen van en zich te verklaren tegen een instelling, die, zonder hetzij met de Rechtvaardigheid, hetzij met de Naastenliefde in strijd te zijn, de navolgende resultaten zal hebben : dat men uit de proletariseerende schipbreuk redt een veel grooter aantal personen, en hen zedelijk en stoffelijk opheft, door hun den strijd om het bestaan minder zwaar te maken? Als de zaken zoo staan — en wie onbevooroordeeld de maatschappelijke verhoudingen en toestanden van onzen tijd beschouwt, zal moeten toegeven, dat ze inderdaad zoo staan, — zal men dan niet, gelijk steeds, een kleiner goed moeten opofferen, om een grooter goed te verwerven, — een kleiner kwaad moeten toelaten, om een grooter kwaad te keeren? Doch ik haast mij om te verklaren, dat zóó de zaak niet staat. Wij gingen uit van een veronderstelling, waarvan wij de waarheid niet kunnen toegeven. Onwaar toch is de bewering, dat de verbruikscoöperatie, zelfs al zou zij (wat evenzeer onjuist is) allen kleinhandel in levensmiddelen onmogelijk maken en doen verdwijnen, hen, die voorheen met dien handel hun brood verdienden, aan armoede prijsgeven, of zelfs maar voor 't grootste deel proletariseeren zou. Dit zou alleen dan waar zijn, wanneer i° alle menschen, dus ook de meergegoeden, gingen coöpereeren, 2° uitsluitend van de coöperatie hun waren gingen betrekken, en 3° dat deze allen dit tegelijk gingen doen. Welnu, — i°. 't zal lang duren eer alle menschen voor de coöperatie-idee gewonnen zijn, indien dit zelfs óóit gebeuren zal, wat men betwijfelen kan ! Vervolgens : grond- 297 beginsel van alle ware coöperatie is: contante betaling. Hoelang zal t duren eer alle arbeiders en .. .. gegoeden hun eigen belang zullen gaan inzien, en van het verderfelijke kredietsysteem geen gebruik meer maken? Daar blijft dus al aanstond, alleen hierom, een groote beklanting voor de winkeliers over. Wel zal zij kleiner zijn dan vroeger, toegegeven. Maar geheel of zelfs maar grootendeels verdwijnen, neen! En, al is t voor belanghebbenden niet aangenaam, moeten wij, willen we eerlijk zijn tegenover de coöpereerende arbeiders, niet erkennen, dat het in 't algemeen maatschappelijk belang volstrekt niet als een nadeel, maar integendeel als een groot voordeel moet worden beschouwd, wanneer de steeds in aantal ontzettend toenemende klasse van personen, die leven van den tusschenhandel, in dat aantal, zelfs zonder coöperatie, voor een groot deel in maatschappelijken zin absoluut overbodig, eenigszins begint te slinken ? Op t platteland weet men geen raad, wegens gebrek aan werkkrachten. In de steden krioelt 't van kleine winkeliertjes, wier vader of grootvader vroeger op 't land werkten. Wanneer de kleinhandel niet meer het „refugium peccaiorum" zal blijken, voor wie te lui is, om metdegelijken handenarbeid zijn brood te verdienen, zal de trek naar de groote steden allicht gaan minderen. Men maakt zich nu warm voor het lot dier kleine winkeliers. Maar op t platteland, (bijv. in Holland in de bollenstreek) worden thans loonen gemaakt van 12 a 15 gulden per week. Wie die kleine winkeliers terugdringt naar het platteland, waarvan ze gekomen zijn, stort hij ze in armoede ? Of .... verbetert hij niet hun inkomen? Menig winkelier zal niet s Zaterdags, na aftrek van alle kosten, 12 a 15 gulden schoon in zijn hand overhouden! 298 «Indien de coöperatieve beweging — zegt de Heer Claudio Jannet, 1. c. blz. 371 — »er toe leiden zal, dat het • getal dier bierhuishouders, kruideniers en wederverkoopers • een beetje slinkt, zal zij reeds daarom een groot goed • moeten heeten; want het aantal beroepen, waarin geen • directe productie, en vooral geen handenarbeid plaats • heeft, neemt op waarlijk schrikbarende wijze toe." Hetzelfde zou men kunnen zeggen van het aantal handelsreizigers 2°. Valsch is de veronderstelling, dat de coöperatie zich met één slag over den aankoop van alle waren op 't gebied der voortbrenging en verkoop van levensmiddelen zal uitstrekken. Wie dat vreest, houdt geen rekening met het karakter der menschelijke zaken, noch geeft blijk, dat hij zich de gelijksoortige feiten van 't verleden herinnert. Het gaat met 's menschen werken, als met de voortbrengselen van de natuur. Ze komen niet eensklaps volmaakt ter wereld, maar moeten heel langzaam groeien en zich ontwikkelen. De lange tijd, dien zij voor hun ontwikkeling noodig hebben, hun langzame vooruitgang, geven aan degenen, die zij op hun weg ontmoeten, gelegenheid op zij te gaan en zich in veiligheid te stellen, zoodat zij niet verpletterd worden. De coöperatieve beweging begon eigenlijk al in 1832. Buchez, die een ijverig christen was geworden, gaf den eersten stoot eraan, de coöperatie beschouwend als een middel om den toestand der loonarbeiders te verbeteren, Langzaam is sinds dien tijd die beweging vooruitgegaan en er zal nog heel wat tijd moeten verloopen, voordat zij zich algemeen zal hebben verspreid, heel wat moeite zal er ook nog voor gedaan moeten worden. Intusschen kan de klasse, die haar bestaan vindt in den 299 A handel en de voortbrenging van voedingsmiddelen, naarmate die beweging zich uitbreidt, een andere positie zoeken in plaats van die, welke haar door de coöperatie wordt ontnomen ; zij worden niet omlaag gehaald tot een lageren stand, zooals men onophoudelijk herhaalt, maar worden in denzelfden stand in een ander vak verplaatst. Hoe zal hun nieuwe toestand zijn? Ik schrijf mijzelf niet de gave der profetie toe. In de economische ontwikkeling zijn er zoovele onvoorziene gebeurtenissen, bij die ontwikkeling valt met zoovele dingen rekening te houden en de gevolgen zijn dikwijls zoo veelvuldig en zoo ingewikkeld, dat niemand te voren de uitkomst zou kunnen vaststellen. Onze groote zorg moet zijn, die ontwikkeling in haar beweging te leiden volgens den regel, welke rechtvaardigheid en waarheid voorschrijven: overigens moeten wij het overlaten aan de goddelijke Voorzienigheid, welke alles leidt en alles ten goede leidt, als men den weg, door God voorgeschreven, niet verlaat. De feiten stemmen hier overeen met de leer. De ontwikkeling der spoorwegen heeft ontegenzeggelijk meer broodwinningen vernietigd dan ooit de verbruikscoöperatie zal kunnen doen. Als men dat per strekkenden kilometer berekent, komt men tot enorme getallen. Om over een effen terrein de goederen te vervoeren, welke een gewone trein, waarvoor niet meer dan 4 menschen noodig zijn, in een half uur vervoert, zou men minstens 300 mannen, 900 paarden en dat wel gedurende 5 uur noodig hebben. Heeft nu de wijziging, welke het stoomwezen bracht in het vervoer van menschen en goederen, een sociale crisis te voorschijn geroepen ? Daardoor werd zeker aan een geheele klasse een wettig verworven positie ontnomen, maar zijn die menschen daardoor 300 tot een lageren rang in de maatschappij gekomen? Neen, en waarom niet? Omdat die verandering in het vervoer niet opeens, maar slechts langzamerhand is ingevoerd, de eene lijn werd na de andere gelegd en het ging langzaam genoeg, dat de belanghebbenden, blijvende, wat zij vroeger waren, een nieuwe positie konden vinden. De coöperatie zal heel wat meer tijd noodig hebben om zoo algemeen te worden als de spoorwegen op het oogenblik, want betrekkelijk spoedig is die verandering in het vervoer tot stand gekomen, omdat het kapitalisme er voordeel in zag met den Staat mede te werken om nieuwe lijnen aan te leggen. Op deze tegenwerping antwoordt men gewoonlijk door te wijzen op de voordeelen, welke de spoorwegen ook aan degenen, die in hun bestaan schadeleden, brachten. Ongetwijfeld zijn de spoorwegen ten goede gekomen aan productie en handel, door de verbetering in het vervoer zijn zij enorm vooruitgegaan: maar die vooruitgang was er toch niet op eens. Op het oogenblik, waarop die menschen hun broodwinning verloren, was die vooruitgang er nog niet en kon zij hen dus niet schadeloos stellen. Geen 5 ten honderd waren op dat oogenblik geborgen, de rest moest een goed heenkomen zoeken. Welnu, is het onredelijk, te verwachten, dat het met de coöperatie eveneens zal gaan ? Zij zal groote gevolgen hebben voor de maatschappij, en deze zullen de verschuivingen, welke zij veroorzaakt, langzamerhand vergoeden. Daarom zeide ik, dat, ook al zou het waar zijn, dat de coöperatie aan velen, die in den handel in voedingsmiddelen hun bestaan vinden, hun tegenwoordige wijze van broodwinning zou ontnemen, men daaruit nog niet de gevolgtrekking kan maken, dat zij daardoor proletariërs zullen worden. 301 Elke vooruitgang op economisch gebied had zulk een verschuiving tot gevolg. Men zou zeggen, dit is de prijs, waarvoor die vooruitgang gekocht wordt. Ik voor mij ben vast overtuigd, dat als het kapitalisme in de grootindustrie meer christelijk ware geweest, als het, de uitvinding van den stoom tot zich trekkend, den weg van rechtvaardigheid en christelijke liefde niet had verlaten, als het, al te veel door de wetgeving bevoorrecht, geen misbruik van haar macht gemaakt had, als het niet met een hebzucht, die tot op zekere hoogte het verwijt schijnt te rechtvaardigen, dat men de werklieden heeft geexploiteerd om maar grootere winsten te trekken, ware bezield geweest, — dan zouden wij de crisis, die wij nu doorleven, vermeden hebben, dan zou niet het proletariaat gekweekt zijn, dat nu door ontevredenheid en bedreigingen, de maatschappij in haar grondslagen schokt. Is het echter wel waar, dat de toestand van bakkers, slagers, kruideniers en dergelijken, door de coöperatie onhoudbaar zal worden en dat zij hun positie zullen verliezen ? Dit zal grootendeels van hen zelf afhangen , als zij zelf willen, dan gebeurt dat niet. Nemen wij de zaak wat hooger op. Wat is het groote kwaad van onzen tijd? Het is, dat de natuurlijke banden, waardoor de leden van een zelfde klasse en de verschillende klassen onderling zijn verbonden, verbroken zijn en wel zóó dat elk individu staat tegenover alle anderen, tegenover den Staat vooral. Dat is een door geweld voortgebrachte, onnatuurlijke toestand, die door de Fransche Revolutie, die niet minder anti-sociaal dan antichristelijk was, in het leven is geroepen. Voor de verbetering van dien toestand is de verbruiks302 coöperatie niet het eenige, zelfs niet het voornaamste middel van ons program. Verbruikscoöperatie is de eerste stap, — de eerste, omdat zij de gemakkelijkste is, op den weg naar de natuurlijke samenwerking tusschen de leden eener klasse en de verschillende klassen onder elkander. Het is 't middel om te komen tot wat men eens noemde het gilde, maar gewijzigd volgens de tegenwoordige behoeften en zoo breed mogelijk opgevat. De menschen, die nu van den handel in voedingsmiddelen leven, hebben gemeenschappelijke belangen, zij moeten een coöperatie vormen, gegrondvest op rechtvaardigheid en christelijke liefde. De vereeniging en samenwerking op dien grondslag moet in de plaats komen van de tegenwoordige concurrentie, welke voortspruit uit egoïsme en tot het uiterste gedreven broodnijd. Mijns inziens is het de groote taak van het katholieke apostolaat, die menschen daarbij voor te lichten, daartoe te brengen met groote toewijding, hun den weg te toonen, dien zij moeten volgen, hen helpen om dien weg op te gaan, waarop de verschillende belangen elkaar ontmoeten, die vereenigingen te stichten, welke alleen redding en heil kunnen brengen. De onderlinge broodnijd der middenstanders berokkent hun honderdmaal meer schade, dan alle arbeiders -coöperatie 't hun ooit zal kunnen doen. Niet alleen aan den industrieelen middenstand, niet alleen aan de proletariërs der groot-industrie, maar ook aan den handel in voedingsmiddelen moeten wij het coöperatieve en corporatieve leven leeren. Duidelijker nog, tot die slagers en bakkers en kruideniers moeten wij gaan, wij, christen-democraten, ook hun moeten wij, in praktische organisatie, de wapenen in handen geven, waardoor zij zegevierend den strijd om het bestaan kunnen voeren. 303 Is dat mogelijk? Men behoeft geen oogenblik er aan te twijfelen. Laten zij zich vereenigen, niet met het doel, om van hun klanten buitensporig hooge prijzen te vragen, niet om sommige afnemers met een banvloek te slaan, waardoor zij niet anders bereiken, dan dat zij hen dringen tot maatregelen van tegenweer, maar laat hun vereeniging zich tot doel voorschrijven, de verkoopsprijzen zoo laag mogelijk te maken, laten zij zich coöperatief vereenigen (door aansluiting aan een volksbank) om goedkoop crediet te krijgen en hun handelspapieren te disconteeren, om gemeenschappelijk in het groot en tegen contant geld in te koopen, desnoods om coöperatief te verkoopen. Laten zij deze coöperatieve vereeniging een zedelijken grondslag geven en de winzucht binnen de perken der billijkheid houden, daarbij rechtvaardigheid en christelijke liefde tot grondslag nemen, en die vereeniging leiden met den goeden trouw, die daaruit voorkomt. Onverbiddelijk moeten zij als leden uitsluiten de zwak-staanden, de onkundigen, de luien, de onruststokers, de bedriegers, de ergernisgevers, al degenen, wier werkplaats of winkel voor leerlingen of werklieden een gelegenheid is voor goddeloosheid of zedeloosheid. Daardoor zullen zij hunne zaken een zedelijken grondslag geven, hun belangen bevorderen en tegelijk, door goede en goedkoope waren te leveren, de leden der coöperaties tot zich trekken. De oprichting van zulke vereenigingen moet geen daad van vijandschap zijn tegenover de coöperaties, integendeel beiden moeten samenwerken om in vrede en in christelijke en sociale rechtvaardigheid aller rechten te handhaven. Zonder twijfel zal de handel, ook al is hij vereenigd, 304 tegen lager prijzen met minder winst aan coöperators moeten verkoopen. Men vergete evenwel niet, dat coöperators nooit crediet vragen. Bijgevolg kunnen die handelaars een groote clientèle krijgen, die contant betaalt ; dit is ruimschoots vergoeding voor mindere winst. In de Union économique toont Pater L. de Besse door een voorbeeld het voordeel van zulke vereenigingen. De kappers in het departement der Seine leden geducht onder de concurrentie van de groote Magasins de nouveautés. Zij stichtten toen de eerde syndical patronal des coiffeurs de la Seine om coöperatief in 't groot tegen contant geld parfumerieën en toiletartikelen in te koopen. Daar 600 kappers, ongeveer 2/:! van al de kappers uit het departement, zich aansloten, konden zij in evengroote hoeveelheid als de Magasins de nouveautés inkoopen, wat een winst opleverde van 15 a 20%. In de statuten stond evenwel een artikel, dat geen der leden tegen hooger prijs mocht verkoopen dan door het bestuur bepaald was. Daardoor werd de inkoopsprijs van vroeger de verkoopsprijs van nu, en aldus werd concurrentie met de groote magazijnen mogelijk. De handel in voedingsmiddelen, die recht van bestaan heeft, moet dien weg op. Coöperatie voor crediet, voor gemeenschappelijken inkoop in 't groot tegen contant geld, daardoor geen venters meer en geen makelaars, reclame volgens de tegenwoordige behoeften, desnoods gemeenschappelijke verkoop en handelsmerk, dat zijn de middelen tot redding, de middelen om vooruit te gaan ; langs dien weg zal de handeldrijvende burgerij tot eigen voordeel de massa der werklieden-verbruikers ontmoeten. Grijpt zij die middelen niet aan, dan ondergaat zij het lot van den zieke, die een noodzakelijk geneesmiddel weigert in te nemen. 305 Ik ga verder en zeg, dat coöperatie ook voor den landbouw noodzakelijk is en dat er zelfs haast bij is, de landbouwers in coöperaties te vereenigen. Vol toewijding hebben, Gode zij dank, sommige christenen, met beleid en met moed, de hand aan het werk geslagen, en hier zijn niet, zooals elders, de socialisten ons voor geweest. Men heeft een begin gemaakt, maar die beweging moet zich nog meer uitbreiden, vooral in de richting der productiecoöperatie. Bij de groote verbrokkeling van het grondbezit in België is dit noodzakelijk, om de kleine landbouwers niet ten gronde te doen gaan. Die landbouwsyndikaten moeten zich in directe verbinding stellen met de verbruiks-cöoperaties voor de levering van melk, boter, kaas, groenten, aardappelen enz. Hoever die coöperatieve en corporatieve beweging gaan kan, als zij met beleid, moed en kracht geleid wordt, is niet te zeggen. Is het, bij voorbeeld, een hersenschim, dat in de toekomst de aaneengesloten coöperatieve bakkerijen sterk genoeg zullen zijn, om hun geld te steken in, of zelfs eigenaar te worden van molens en om direct van de syndikaten hun koren te koopen ? *) Zou dit niet het middel zijn om verbetering te brengen in den groothandel, dien te zuiveren van de parasieten, die alleen van speculatie leven en tegelijk een der oorzaken van den beurszwendel en schandelijke monopolies wegnemen ? Welk een schoon program! Mocht het weldra ten uitvoer gebracht worden door een krachtig en verstandig ') Gedeeltelijk geschiedt dit in Engeland, waar de coöperatieve federatie haar geld gestoken heeft in 6 molens en vele boerderijen. (Verslag van het Congres in 1888 te Dewsbury gehouden). 306 christelijk apostolaat, en het land overdekt worden met talrijke coöperaties en vakvereenigingen. Mocht die tegenwerping : de middenstand zal verdwijnen, toch niet langer de christelijke actie terug houden, om met kracht de coöperatie te bevorderen, mocht die weinig gegronde vrees, dat wij door coöperatie wel de proletariërs helpen, maar de burgerij benadeelen, ons toch niet langer tegenhouden, om de eenen omhoog te helpen en de anderen te bewaren voor den ondergang, dien zij door hun alleenstaan en door het socialisme anders zeker tegemoet gaan. 7. Enkele tegenwerpingen. I. Men heeft nog meer tegenwerpingen tegen hetgeen wij zooeven voorstelden. Als de handel in voedingsmiddelen door organisatie en coöperatie tegen denzelfden prijs zal kunnen leveren als de verbruikscoöperaties, dan zijn deze laatste overbodig. Geenszins; er volgt alleen uit, dat de coöperatie dan niet zelf behoeft te verkoopen, maar niet, dat zij geen reden van bestaan heeft. Inderdaad, de verkooper kan alleen tegen zoo lagen prijs verkoopen, als hij een talrijke clientèle heeft, die a contant betaalt; alleen de coöperatieve vereeniging brengt zulk een talrijke, a contant betalende clientèle bij een, zij alleen geeft den kooper dit voordeel. De arbeiders-coöperatie, die aanleiding tot die winkelierscoöperatie is, is ook alleen waarborg voor zijn voortbestaan. Dat komt uit de menschelijke zwakheid voort; de belangen, die tegen elkaar opwegen, dienen om de balans der christelijke rechtvaardigheid in evenwicht te houden. 307 Bovendien, wanneer verbruiks-coöperatie verder van geen nut meer zou wezen, dan zou zij haar doel bereikt hebben n.1. dat werklieden hun levensmiddelen zouden hebben tegen een prijs, die hun nog genoeg doet overhouden om de verschillende verzekeringspremiën te betalen, — dat het volk een economische opvoeding, die hoog noodig is, heeft door gemaakt, en dat de vakvereenigingen hersteld zijn. 2. Maar zal die organisatie ook niet tevens een ander onvoorzien en minder gewenscht gevolg hebben, dat niet alleen de levensmiddelen, maar ook de loonen, in dezelfde verhouding dalen ? De loonen regelen zich toch. overeenkomstig de >ijzeren loonwet", naar de levensbehoeften van den werkman. Vooreerst al was dit zoo, dan zou men toch voor den korten tijd, die verloopt eer de loonen gedaald zijn, aan de werkelijk groote behoeften van het proletariaat zijn tegemoet gekomen. Dat is al iets. Bovendien, en dit is nog meer waard, zou daardoor de economische en sociale opvoeding van den werkman begonnen zijn. Evenwel, daling in den prijs der levensmiddelen heeft niet noodzakelijk dit gevolg. Claudio Jannet schrijft hierover : »Het is niet waar, wat Lasalle beweert, dat de «loonen altijd dalen, tot hetgeen de werkman strikt noodig »heeft om te leven en niet van honger te sterven. De »«ijzeren loonwet" wordt gelogenstraft door die talrijke ♦ werklieden in stad en land, die met spaarzaamheid het ♦ zoover brengen, dat zij een stukje land, of wat anders »ook, koopen. De bloei of de achteruitgang van een ♦ industrie, het grooter of kleiner aanbod van werkkrachten »in een of ander vak, doen de loonen dalen of rijzen; en 308 «dat gaat langzaam, want de loonen blijven langen tijd op «een bepaalde hoogte.*) • De stijging van de loonen, bij het duurder worden der •levensmiddelen, — zoo schrijft Bechaux, — is voor ons een «vaststaand feit. De officieele statistiek en persoonlijke •onderzoekingen leeren, dat de loonen in de laatste 40, • 50 jaar 50 of 60% zijn gestegen Van den anderen kant, «als men den prijs der levensmiddelen onder een cijfer •uitdrukt, vindt men een stijging van 35 a 40%." 2) Zoo blijkt, dat de loonen 10 a 25% méér gestegen zijn dan de prijs der levensmiddelen, zoodat er geen grond bestaat voor de vrees, dat de loonen zoovéél zullen dalen, als de prijs der levensmiddelen naar beneden gaat. 8. Verbruikscoöperatie en politiek. Velen durven niet aan de coöperatie-beweging meedoen uit vrees voor een nederlaag bij de verkiezingen. De handeldrijvende middenstand zal zich tegen ons keeren, en zoo zullen wij onze meerderheid verliezen. Laat ik vooreerst opmerken, dat er nog wel andere vraagstukken zijn, die heel wat meer onze meerderheid bedreigen. De sociale vragen en het werklieden-vraagstuk dringen zich steeds meer op den voorgrond, zoodat zij al zeer spoedig d e politieke vragen zullen zijn. En dan staat daar de groote massa van het proletariaat, welke in zulk een toestand verkeert, dat zij, als wij dien niet verbeteren door coöperatie en vakvereenigingen, zullen overgaan tot de socialisten. In éen woord, daar is het meest dringende, ') Le Socialisme zijn, die hun geld verkwisten. Zij zullen nooit het kleine • kapitaal bijeen kunnen krijgen, dat noodig is om lid van »een productie-coöperatie te worden. Bijgevolg zullen zij • het nooit verder brengen dan gewone daglooners, die • van den eenen dag in den anderen leven, meer verterend, • dan zij verdienen, en die op het einde van hun leven • armlastig worden en in een oude-mannenhuis of in de ge- • vangenis terecht komen. Maar dit zijn uitzonderingen, • die den regel bevestigen. Het is zeer goed mogelijk het • zedelijk en stoffelijk peil der arbeiders te verhoogen door • ze in verschillende coöperatieve vereenigingen van verbruik, van crediet, en van productie te brengen. Als de • Kerk zich aan het hoofd der beweging stelt en de werk- 315 «lieden op dien weg leidt, dan kan niemand, zeggen, hoe *veel het volk hooger op zal gaan, zonder dat zij evenwel >er inslagen zal alle menschen aan ondeugd en ellende te «onttrekken. Ik voor mij ben ervan overtuigd, dat de • katholieke sociale actie dit terrein moet betreden en »dat zij daarop alleen vruchtbaar werkzaam kan zijn." In zijn werk over coöperatieve vereenigingen (p. 13) zegt Lagasse, dat het patroon-systeem zoozeer met de menschelijke natuur overeenstemt, dat de coöperatie, welke het zou willen vervangen, tegen de natuurwetten schijnt in te gaan. Bijgevolg zou de productie-coöperatie de kiem des doods in zich dragen, daar natuurwetten noodzakelijk haar loop vervolgen en hun invloed hernemen. Maar is productie-coöperatie wel zoozeer in strijd met het patroon-systeem, ten minste zooals dit door Lagasse wordt opgevat? De patroon-kapitalist, die werk geeft aan een loontrekkend dienaar, is niet de eenige verschijningsvorm ervan Waarom zou het patroonschap, tenminste in zoover als het noodzakelijk is, niet door een of meer der leden, die door hun kennis of werk boven anderen uitstaan, en die ook diensvolgens loon zouden trekken, kunnen uitgeoefend worden ? Daarvoor is alleen noodig, dat de leden ordelievend zijn, plichtgevoel hebben en rechtvaardigheidszin. Meer is niet noodig, daardoor worden die leden, die meer voor den gemeenschappelijken arbeid doen ook naar behooren beloond, krijgt dus ieder naar verdienste. Ook thans benoemen toch de aandeelhouders den directeur van hun fabriek. Waarom zouden dan de werklieden-aandeelhouders eener productie-coöperatie dit ook niet kunnen doen? 316 Wat is nu ons eindbesluit? Vooreerst, dat het een hersenschim is allen tot productie-coöperatie te willen brengen; er zullen er altijd wezen, die daarvoor ongeschikt zijn. Toch is productiecoöperatie niet zoo te veroordeelen noch zoo onmogelijk als tot dusverre de meeste katholieke schrijvers gelooven. Daarom behoeven wij dit punt niet uit ons program te schrappen. Integendeel. Wel behoeft het niet het eerste punt te zijn, doch waar productie-coöperatie nog wel niet noodzakelijk is, maar toch nuttig zou zijn, moeten mij langzamerhand erop aansturen. IV. AARD EN DOEL DER ARBEIDERSCOOPERATIE. I. Werkliedenvereenigingen en zaken doen. Misschien vraagt een lezer, moeten wij dan onze werkliedenvereenigingen gaan veranderen en er coöperatieve instellingen van maken? Het antwoord is duidelijk: een van de voornaamste doeleinden onzer vereenigingen zijn de zaken, en willen zij iets voor den werkman doen, dan moeten zij zaken doen. Er zijn er, die alleen willen weten van liefdadigheidsvereenigingen, maar verstaan dan christelijke liefde in zeer engen zin. De liefde komt te hulp aan alle nooden van den naaste. De groote massa van onze naasten, de werklieden, dit is al genoegzaam aangetoond, heeft op het oogenblik het meest behoefte aan moreele opvoeding, aan vak-opleiding. Het grootste middel voor die opvoeding, dat dus ook op de eerste plaats het doel moet zijn van 317 de christelijke liefde der hoogere klassen voor de lagere, is de coöperatie en de vakvereeniging. Dit soort vereenigingen zijn zaken, die als zoodanig een even stipte administratie vorderen als banken. Daarom moeten onze sociale instellingen voor den werkman, omdat zij werken van christelijke liefde zijn, als zaken beschouwd worden. Er zijn heerlijke voorbeelden, die dit bevestigen. Niet lang vóór 1888 presideerde Kard. Manning een spaarvereeniging van spoorwegmannen. De Kardinaal was hun administrateur, en zoo goed dreef hij zijn zaak, dat de inleggelden 6.350.800 frs. beliepen, en zoo goed belegde hij die inleggelden, dat de meeste leden hun eigen huisje in vrijen eigendom hadden gekregen en aandeelhouders waren van de maatschappijen, waarbij zij werkten. Dit brengt er mij van zelf toe om hier over het doel en den aard van onze werkliedenvereenigingen te spreken. Het is van het hoogste belang dit goed in te zien, want als men hier den verkeerden weg inslaat, zal men veel geld uitgeven zonder iets te bereiken. 2. Werkliedenvereenigingen en weldadigheid. De liefde voor den werkman, waartoe Christus de harten der christenen beweegt, drijft hen er toe vereenigingen voor den werkman te stichten; hem wel te doen, is het doel dier vereenigingen. Zij hebben dus op het oog den werkman, zooals hij op het oogenblik is. Daaruit leid ik op de eerste plaats af, dat die vereenigingen niet juist gesticht zijn voor armen, dat dus de werkliedenvereenigingen niet zijn vereenigingen van wel318 dadigheid. Daarvoor hebben wij andere stichtingen en men moet die twee soorten van vereenigingen niet verwarren Die verwarring brengt de werkliedenvereenigingen in discrediet en geeft geen voordeel aan die van weldadigheid. Wij moeten echter bekennen, dat onze werkliedenvereenigingen met of zonder opzet door zeer velen gehouden worden voor weldadigheidsvereenigingen, die de menschen vereenigen, om ze braaf te houden, en die alleen beoogen ze eenige ondersteuning te verschaffen. Dit is een vooroordeel, dat ons inderdaad geen goed doet, daardoor verliezen wij de sympathie van mannen wier sympathie ons voordeelig zou zijn, daardoor trekken wij leden, die liever geen lid moesten zijn, stooten wij anderen af, die er op hun plaats zouden zijn. Inderdaad in de achting van sommige patroons staan de leden onzer vereenigingen zoo laag aangeschreven onder het opzicht van vakkennis, dat zij, als zij volk noodig hebben, zich maar uiterst zelden tot ons wenden. Volgens dit vooroordeel worden alleen zij lid, die behoeftig zijn en steun noodig hebben. Een patroon nu is bevreesd zulk een behoeftige in dienst te nemen, dien hij zou moeten houden niet omdat zijn werk goed is, maar uit medelijden met zijn behoeftige omstandigheden. Het is dus noodig, alles wat tot zulk een vooroordeel aanleiding zou kunnen geven, uit onze vereenigingen verwijderd te houden. 3. Werkliedenvereenigingen en godsdienst. § 1. Beschouwingen, ontleend aan het sociale vraagstuk. Het doel van een werkliedenvereeniging is dus niet de 319 werkman als christen, dit is het verschil tusschen een broederschap en een werkliedenvereeniging. De eerste heeft tot doel hem in het godsdienstige te leiden, de tweede zijn maatschappelijken toestand te verbeteren. !) Daaruit volgt, dat de werkliedenvereeniging zich met godsdienst bemoeit, in zooverre deze tot verbetering van dien toestand kan bijdragen en, zooals wij zullen zien, dat is niet weinig. De toestand der werklieden is geworden, zooals zij nu is, door zedelijke en door economische oorzaken; uit de zedelijke oorzaken ontstond het sociale vraagstuk, uit de economische het eigenlijk gezegde arbeiders-vraagstuk. Wanneer men de propaganda ziet van het socialisme in kranten, vergaderingen, kroegen en werkplaatsen, en als men daaruit een besluit wil trekken, dan ziet men, dat het socialisme niet anders is dan de negatie van de grondslagen, waarop de Staat rust, van het geloof, vooral aan een toekomstig leven, van het huisgezin, van het gezag en van het eigendomsrecht. Geen God, — geen meester, vrije liefde, — gemeenschap van goederen, deze vier woorden zijn de socialistische leer. Dit program kent heel de wereld, het weerklinkt in de parlementen, waarin de leiders een publieke tribune vinden, waarvan hun woord doordringt tot heel het volk. De strijd tegen hetgeen zij noemen het godsdienstig vooroordeel wordt door alle leiders gevoerd. Zeer goed begrijpen zij, dat de godsdienst de grootste hinderpaal is ') Men kan een werkliedenvereeniging richten tot een godsdien stig en tegelijk tot een economisch doel, dan is het een broederschap en werkliedenvereeniging tegelijk. Op het laatste congres van Luik werd een motie voorgesteld om de broederschappen uit te noodigen zich ook op maatschappelijk gebied te gaan bewegen. 320 voor de verspreiding hunner ideeën onder het volk, zoodat godslastering de eerste voorwaarde is voor hun welsprekendheid, en hun haat tegen de Kerk even groot is als tegen de Maatschappij In de menigte trachten zij praktisch athéisme te kweeken,zij prediken het recht op een leven van genot, zonder God, zonder naastenliefde. Zij zeggen tot de proletariërs : 'Men weigert u de plaats aan het gastmaal des levens, waarop •gij recht hebt Men exploiteert u. Komt tot ons, loopt ♦ met ons mee, wij zullen u die plaats veroveren, wij zullen •uw uitbuiting een strijd op leven en dood aandoen." Zoo praat men overal op de werkplaatsen; de godsdienst is dan het eerste punt van aanval. De algemeene zittingen van het socialisten-congres in Gent (1887), waren een doorloopende blasphemie tegen God en een vervloeking der maatschappij. Het volgende voorbeeld zal er een idee van geven. ♦ Wij zullen het genoegen hebben den doodstrijd der „priesters te aanschouwen,... als zij daar liggen in de ♦ straatgoten. Langzaam en verschrikkelijk zullen zij onder ♦ onze oogen den hongerdood sterven. Dat zal onze wraak ♦ zijn. Voor het pleizier van die wraak en een glas Bor»deaux verkoopen wij gaarne onze plaats in den hemel. ♦Wat zeg ik? Hemel! Wij willen geen hemel, wij vragen 'de hel, de hel met al het genot dat er aan voorafgaat. ♦ Den hemel laten wij aan den God der papisten en aan ♦ die eerlooze gelukzaligen." Die woorden werden luide toegejuicht!! Hooren wij nog den grootmeester van het internationale socialisme : ♦ Gij valt ons aan om de manier, waarop wij den godsdienst beschouwen — zeide Bebel in den Duitschen Rijksdag, — gij zegt, dat wij atheïstische en materialistische leeringen verdedigen, en gij hebt gelijk." ^2i 6 Nadat hij de liberalen het verwijt voor de voeten had geworpen, dat zij vóór de socialisten het atheïsme hadden gepredikt, voegde hij erbij: «Wat ons betreft, wij hebben »het atheïsme aangenomen, dat ons gepredikt werd, en »wij achten ons verplicht die leer onder het volk te ver»spreiden." In de zitting van 31 Maart 1881 hernieuwde Bebel» konsekwent, zijn verklaring, dat het socialisme volgens zijn aard atheistisch is : » Op godsdienstig gebied belijden wij het atheïsme." Dat woord lokte een kreet uit van verontwaardiging: »Gij verbaast u over mijn woorden ? Is het dan voor u iets nieuws ? Ik neem de volle verantwoordelijkheid op mij van mijn leer, en trek er niets van terug." Tot een van de overzijde, die de christelijke ideeën verdedigde, zeide hij de lieve woorden : »Als wij baas zullen zijn, zult gij het eerst hangen." »Gij kunt zeggen wat gij wilt," zeide der Socialdemokrat (Nummer van 18 Juli 1884), »gij kunt geleerde bespiegelingen houden, maar de sociaal-democratie zal blijven, wat zij geweest is, atheïstisch en materialistisch." »Ik herinner mij," zeide Reichensperger : »dat Proudhon, »de vader van het Socialisme eens de verklaring aflegde, »dat het, om aan de groote menigte het geluk op aarde »te verzekeren, noodig is eerst uit hun hoofd te rukken »de gedachte aan een toekomstig leven." Zeer begrijpelijk is het, dat zulke stellingen over God en godsdienst ook voeren tot verwerping van hetgeen de godsdienst leert over het huwelijk. Het socialisme beschouwt het christelijk huwelijk als een juk, het christelijk huisgezin is een belemmering om ten volle van het leven te genieten. De «echte" socialisten- 322 proletariërs, d.w.z., die geen bezit hebben, hebben maling aan de burgerlijke gevolgen van het huwelijk, zij hebben evenmin een briefje noodig van het stadhuis als de zegen van een pastoor, dit is dus de vrije liefde in optima forma. Bebel schreef een boekje, waarin hij betoogt, dat het Mahomedanisme staat boven het Christendom. Daaruit is genoegzaam op te maken, hoe hij denkt over het christelijk huwelijk. Wat het eigendomsrecht aangaat, van Lasalle en Marx tot Bebel, Anseele en Volders over Liebknecht en Mosselman, bevat het socialistisch program den eisch: collectivistisch eigendom van alle bronnen van rijkdom. Het kapitaal, onder welken vorm ook, is de oorzaak van alle kwaad. De kapitalist en de bezitter, dat is de vijand! Het hoofdverschil tusschen de socialisten en de anarchisten van de richting Most, Bakounine, Krapotkine en Defuisseaux is niet anders dan een kwestie van opportuniteit. Het socialisme wil voor het oogenblik tenminste van geen gewelddadige middelen weten, terwijl het anarchisme algemeene staking en dynamiet als welkome hulpmiddelen aanwendt. Wat het gezag betreft, iedereen weet, dat het »ni Dieu, ni maitre," op allerlei wijzen gevarieerd, beginsel is vooralle soorten van Socialisme. Op politiek gebied verlangen zij de republiek, — niet de burger-republiek, waartoe ook wel geavanceerd-liberalen overhellen, — maar de sociale republiek, zonder bourgeoisie, zonder klassen. Hoe moet men zulke ideeën bestrijden? Ze onverschillig laten groeien, zs verachten ? Neen, daarvoor is het reeds te laat, ze hebben al te ver om zich heen gegrepen. Met geweld? Ook niet, geweld kan een oogenblik een beweging, een manifestatie onderdrukken, maar al de bajonetten der 223 wereld kunnen een idee niet overwinnen, een leer wordt niet geschokt door kanonkogels. Integendeel : vervolging is steeds haar beste propragandist gebleken. Tegenover valsche ideeën moet men de ware stellen, tegenover krasse loochening afdoende bewijsvoering. Buiten de leer van het Christendem over eigendom, over gezag, over de grondslagen, waarop het huisgezin rust, zal men niets vinden om de volksmassa sterk te doen staan tegenover de socialistische leeringen. De Christus heeft »de woorden van het eeuwige leven" op aarde gebracht. Hij alleen heeft het laatste woord over het einde van alle dingen, ook van den mensch. Hij verklaart, waarom er ongelijkheid en lijden op aarde zijn. Neem het geloof weg aan een toekomstig leven, waarin aan ieder volkomen gerechtigheid zal worden gedaan, — en de uiterste, meest] logische gevolgtrekking, waartoe gij komt, is het anarchisme. Het huisgezin ? Buiten het christendom vindt men slechts meerdere of mindere verlaging of ontwrichting, dit is een historisch feit. Het gezag ? Waar het christendom niet is doorgedrongen of waar het aan invloed verliest, heerscht tyrannie of anarchie. De feiten zijn er ter bevestiging, het socialisme wint het meest veld, waar het christendom het meest geschokt is: in het moderne protestantsche gedeelte van Duitschland, in het materialistische Noord-Amerika, in de ontkerstende gedeelten van Frankrijk, onder de godsdienstlooze bevolking van Henegouwen, in Belgie. Daarentegen heeft het socialisme veel minder invloed onder de katholieke arbeidersbevolking van Rijnland; tijdens de stakingen in het Roerbekken konden de 324 socialisten zich niet van de leiding meester maken. In de laatste dagen berichten de kranten de stichting van een katholieken mijnwerkersbond in Duitschland; in de landbouwende streken van Vlaanderen, waar het katholieke geloof even levend is als de ellende groot, waar het gemiddeld loon veel lager is dan in de Borinage, hebben de socialisten geen vasten voet kunnen krijgen. De feiten wijzen het onbetwistbaar uit, naarmate het geloof vermindert, stijgt het socialisme; herleeft het geloof, het socialisme daalt. Wat anders zal men hieruit besluiten, dan dat men aan het geloof op de eerste plaats de wapenen moet vragen om de arbeidende bevolking tegen het socialisme en zijn gevolgen : zedelijke en maatschappelijke verlaging, te verdedigen ? In de werkliedenvereeniging moet dus gesproken worden over godsdienst, huisgezin, eigendom, gezag. Daarover moet grondig en naar den eisch onzer dagen gesproken worden. Grondig, want als men geen heldere begrippen er over heeft, die op degelijke redeneering steunen, is het onmogelijk goed de besluiten er uit te trekken, die op het oogenblik noodig zijn. Want let hier vooral op: wij moeten werken naar den eisch onzer dagen, apologetisch en polemisch, om de vragen, die heden rijzen, zóó op te lossen, dat de dwalingen, die overal worden gepredikt, geen vat hebben op de volksmassa. Is het mij veroorloofd hier een wensch uit te spreken dan is het, dat de geestelijkheid en de jongeren uit de hoogere klassen zich in die vragen, waarover ik sprak, diep inwerken, opdat zij niet blijven bij algemeenheden en fraaie declamaties over den invloed van het christendom, maar dat zij meer afdalen tot détail-punten, en daardoor met meer succes de socialistische dwalingen kunnen bestrijden. 325 Laten wij er wel van overtuigd zijn, wij hebben wapenen, waarop wij kunnen en moeten vertrouwen, en die genoeg kracht hebben. Die kracht, dat is de waarheid, die wij alleen in alle volheid bezitten. Die waarheid is dezelfde als in het verleden, zooals zij nu is, zoo is zij ook in de toekomst. Laten wij in die eene, onwrikbare waarheid het heden vinden, en de toekomst voorbereiden. § 2. Beschouwingen ontleend aan het arbeidersvraagstuk. Bij de zedelijke oorzaken, die de sociale vragen vormen, komen de economische oorzaken, die speciaal tot het arbeiders-vraagstuk leiden. Welke zijn die oorzaken? Wij kunnen ze samenvatten in de onbelemmerde vrijheid van productie en het grootere verkeer door stoom en kapitaal. Alle andere schijnen hier gevolg of onderdeel. Komt de toestand der arbeiders voort uit die oorzaken op zich zelf, of wel door de bizondere manier, waarop zij gewerkt hebben ? Het is, zooals wij zullen zien, van belang dit onderscheid te maken, en men mag dit onderscheid niet uit het oog verliezen, als men den toestand goed wil begrijpen. Beschouwt men die oorzaken op zich zelf, dan vindt men er geen kwaad in, bijgevolg moet men hierin niet de oorzaak zoeken van den slechten toestand der arbeiders. Vrijheid van productie en verkeer, is een natuurrecht. Is het geoorloofd een zaak te produceeren en aan een ander over te doen, dan kan dit recht alleen bij uitzondering en om hoogere redenen, het monopolie worden van een of van meerderen. Iedereen heeft het recht te doen, wat niet slecht is. Het opheffen van het monopolie deioude ontaarde gilden was een socialen vooruitgang, dien men zonder leedwezen kon aanzien. 326 Bovendien, die opheffing is een gedane zaak, waarop men niet kan terugkomen. De uitvinding en de vervolmaking der machines is een der schoonste veroveringen van den menschelijken geest. Als zij met inachtneming van aller rechten goed worden geëxploiteerd, dan is dit, in de economische orde, de hoogste glorie der nieuwere tijden. De vereeniging van kapitaal is op zich zelf ook een vooruitgang, want daardoor zijn de groote ondernemingen mogelijk, die den roem van onze eeuw zullen uitmaken. Op geen van deze oorzaken, die onzen tegenwoordigen economischen toestand gemaakt hebben, kan men derhalve op zich zelf aanmerking maken Zij hebben nadeelen gehad en hebben ze nog, maar dat is geen reden om den banvloek er over uit te spreken; dat kunnen wij overlaten aan het socialisme, dat zich uitstekend van die taak kwijt. Zonder twijfel is er overproductie, met alle gevolgen daarvan, daling der prijzen en werkloosheid. Maar die werkloosheid is voorbijgaand. Beschouwt men den toestand in zijn geheel, dan blijkt genoegzaam, dat zij in meer of mindere verre toekomst zal verdwijnen. Ook vergete men niet, dat er vaak meer is onder-consumptie dan overproductie. De volgende opmerkingen van Henri Garreau in de Union éconornique (10 Mei 1889 p. 227) bewijzen het genoeg. »Men schat de bevolking der aarde globaal »op 1800 milioen. Azië, rekent men, heeft 800 millioen, «Afrika 210, Amerika 210 op het vasteland, iomillioen »op de eilanden, Europa het overige. Van die menschen • zijn er 800 maar half-gekleed, 250 dragen niets; 500 «millioen leven in hutten, 250 millioen in geheel wilden »staat. Men heeft geen vertrouwbare gegevens, hoeveel land, 327 • dat nog niet is bewoond, voor bebouwing geschikt is, maar • zeker is het een groot gedeelte van onze planeet. Is de • economie, zooals wij aannemen, een wetenschap, is het • waar, zooals wij aannemen, dat er nog handen en • armen zijn, die niets doen, terwijl er nog werk te over • is, dan blijkt, dat er alleen maar een verstandig initiatief • ontbreekt, om ze aan het werk te zetten, en dat de • economische werktuigen er nog geen aanwending gevonden • hebben. Welk een onmetelijk veld ligt er dus nog open • voor den menschelijken arbeid!" Regeeringen en afzonderlijke personen zoeken alom nieuw afzetgebied, nieuwe handelsbetrekkingen, verbetering van verkeer en kolonisatie. Machine en kapitaal hebben verkeerswegen geopend om die betrekkingen tusschen de uiteinden der wereld te onderhouden, en die verkeersmiddelen worden met den dag beter. Als de kanker van het militairisme eens niet meer de beste krachten van Europa verleerde, zouden wij getuigen zijn van een economische ontwikkeling, die in heel de geschiedenis geen weerga kent. Daarom zeide ik, dat de economische oorzaken op zich zelf niet dien toestand hebben voortgebracht, niet geleid hebben tot dat werkliedenvraagstuk. Maar de wijze, waarop die oorzaken zijn geleid en nog geleid worden op vele plaatsen, is in vele opzichten verkeerd. Het kapitalisme heeft, heel den nieuweren tijd door, groot voordeel getrokken uit vereeniging, daardoor kon het den arbeid exploiteeren. De coöperatie van het kapitaal heeft geprofiteerd, zooveel het kon, van de nieuwere toestanden. Daarentegen staan de arbeiders tegenover het verbonden kapitaal ieder op zich zelf, dat is de eigenlijke oorzaak van het arbeidersvraagstuk. Die twee factoren van den rijkdom wegen niet tegen elkaar op Dat 328 de onderlinge belangen elkaar in evenwicht houden, is volgens den aard dei menschelijke natuur noodzakelijk voor vrede en eendracht in de economische wereld. Op de een of andere manier, hetzij door meer belanglooze, zich verder uitstrekkende leiding van den patroon, hetzij door een billijke overeenkomst tusschen de vereenigde kapitalisten en werklieden, moet dus er voor gezorgd worden, dat de werkman niet meer alleen staat, maar de oude corporatie herleeft. Dat zoekt men te bereiken door arbeidsraden, scheidsgerechten, gemengde vereenigingen, enz. Ook bestaat er nog een groote ongelijkheid tusschen de groot-industrie en de klein-industrie, het ambacht. De kleine bazen staan ieder op zich zelf. De strijd om het bestaan is hun onmogelijk als zij zich niet in coöperatieve vereenigingen aaneensluiten. Bovendien zijn er veel misstanden in het fabriekswezen, die voorziening eischen. Wij denken aan al die groote vragen van loon, arbeidsduur, vrouwen- en kinderarbeid, arbeiderswoningen, zondagsrust, bescherming van zedelijkheid en gezondheid, scholen voor de kinderen der proletariërs, spaarbanken, verzekeringskassen voor ziekte, ongevallen, invaliditeit, ouderdom en overlijden, enz. Men ziet het, deze arbeidersvraagstukken komen niet voort uit de vrijheid van productie en verkeer, niet uit de uitvinding der stoommachines of de coöperatie van het kapitaal. Zij komen voort uit de wijze, waarop dit alles wordt geëxploiteerd. Die misstanden raken de groote kwesties van het natuurrecht, de grondbegrippen van rechtvaardigheid, de nauwkeurige afbakening van wat rechtvaardigheid, wat naastenliefde eischt, zij vragen om zeer moeilijke, hoogst belangrijke conclusies. Voor de verbetering van die misstanden heeft 329 de werkman noodig goed inzicht in de toestanden van zijn vak, de kapitalist een geest van strenge rechtvaardigheid en misschien ook van groote offervaardigheid. Het arbeidersvraagstuk is, zoowel om de groote beginselen als om de kleine détails, een vraagstuk van zedelijke orde. Alle Tiengeboden komen er bij te pas. Wie zal veilige leiding geven voor de kennis van de groote principen en de gevolgtrekkingen daaruit ? De christelijke godsdienst en deze alleen. De geschiedenis leert ons, dat alleen het christendom voor de inrichting der maatschappij die leeringen heeft, welke met het natuurrecht in overeenstemming zijn, en een beschaving ingevoerd heeft, die daarmede in overeenstemming is. Alleen het christendom heeft de waarheid op zedelijk gebied De Kerk leert niet alleen de Tien geboden als groote beginselen, maar past ze ook toe op ieders leven, op de onderlinge betrekkingen der menschen, in het huisgezin, in de maatschappij. Zoo komen wij tot de leer van Le Play, wiens grondgedachte was, dat de geheel e sociale hervorming te vinden was in den terugkeer tot de waarheid op zedelijk gebied, tot de praktijk der Tien geboden. Ik moet tot mijn besluit komen. Daar de godsdienst alleen de oplossing kan geven van het sociale, van het werkliedenvraagstuk, en onze vereenigingen die oplossing zich ten doel stellen, d.w.z. die oplossing willen zoeken en in een daad omzetten, daarom moeten wij, bij dat zoeken en bij die toepassing, van den godsdienst uitgaan. In onze conferenties moeten wij spreken over al die punten: Coöperatie, vereeniging, loon, woning, vakonderricht, spaarzaamheid, kapitaal, verzekering enz., daarop het licht laten schijnen van ons christelijk geloof, daaruit 330 de juiste conclusies trekken en de volledig beredeneerde beweeggronden, om zulke vereenigingen te stichten en te verbreiden. Wie van de katholieken optreden als propagandisten, hetzij leeken of geestelijken, zij moeten de feiten en de leer grondig bestudeerd hebben, beide vergelijken, en al die vragen, welke de socialistische propagande stelt en verbreidt onder de volksmassa zonder de juiste oplossing te geven, oplossen met kennis van zaken en zoo, dat het gegeven antwoord in praktijk kan gebracht worden overeenkomstig de tegenwoordige behoeften. Men moet in deze vragen niet neutraal willen zijn, het publiek en de werklieden vooral moeten ten volle ons program kennen. Het is niet noodig het te verbergen, wij zijn anti-socialist, en anti-liberaal, omdat wij christen zijn. Een werkliedenvereeniging, welke dit weigert uit te spreken, pleegt zelfmoord, — een werkliedenvereeniging, die daarvoor niet rond durft uit te komen, wint er niets bij en vermindert in achting bij het publiek. Moeten dan alleen zij, die geregeld hun plichten vervullen, lid van onze vereenigingen zijn ? Dit volgt niet uit hetgeen wii tot dusver gezegd hebben. Integendeel, ik zou willen, dat wij de deuren wijd openzetten voor ieder rechtschapen mensch. Men moet uitsluiten degenen, die of door hun publiek slecht leven of door de justitie, hun goeden naam hebben verloren, of die zich als sectarissen doen kennen, die openlijk in princiep of in praktijk met de kerk hebben gebroken. Daarom geloof ik niet, dat het goed is een godsdienstige daad te vorderen als voorwaarde om toegelaten te worden. Zeker, een vereeniging, die christelijk is en van den Christus de oplossing vraagt der groote vraagstukken van den dag, moet openlijk hulde en dank brengen aan den 331 Christus, die als werkman op aarde heeft geleefd, alles is komen herstellen, vooral den arbeid heeft verheven. Bijgevolg moet zij minstens eens in het jaar, hetzij door de processie te volgen van het Allerheiligst Sacrament, hetzij door het plechtig vieren van het patroonfeest, bijv. door een algemeene Communie, openlijk getuigenis afleggen van haar geloof, maar het is genoeg als men tot die godsdienstplechtigheden de leden uitnoodigt, zonder de leden te verplichten er aan deel te nemen. Inderdaad is dit voldoende om de groote massa der leden tot deelneming aan die feesten te brengen, terwijl een verplichting in het reglement leden zou uitsluiten, die op het oogenblik van den goeden weg of minder goed gestemd zijn.1) 4. De werkliedenvereenigingen en uitspanningen. Moeten er in werkliedenvereenigingen uitspanningsavonden zijn, waarop bier en alcoholische dranken kunnen gebruikt worden? Het eerste gedeelte beantwoord ik met een volmondig: ja. Men moet den toestand nemen, zooals hij feitelijk is. Van alle kanten lokt men den werkman naar kroeg of koffiehuis, door allerlei soort van vermakelijkheden, die niet alleen voor hem allerlei uitgaven vorderen, maar ook gevaar opleveren voor zijn ziel. Er moeten dus ook plaatsen zijn, waar de werkman, en van tijd tot tijd ook zijn ') Dit geldt voor België, waar ondanks de socialistische propaganda de groote massa der werklieden getrouw is gebleven aan het katholieke geloof, — in F r a n k r ij k zal men de deuren nög wijder moeten open zetten. 332 huisgezin, op gepaste wijze, zonder al te groote kosten, zich kunnen ontspannen. Tot de voordrachten moet hij getrokken worden door het aangename der vergaderingen. Daarom is er ook niets tegen, dat in het lokaal der vereeniging bier te verkrijgen is. Zou men bemerken, dat de leden er niet mee tevreden zijn, maar na afloop nog naar de kroeg gaan om sterken drank, waarom zou hij dien dan niet in het lokaal der vereeniging kunnen krijgen ? Dan gaat hij zich ten minste niet te buiten, komt hij niet in de verleiding van slecht gezelschap. Deze dingen zijn allen echter slechts bijzaak, en zullen naar plaatselijke omstandigheden moeten geregeld worden; hoofdzaak zijn de conferenties en de practische arbeid van de vereeniging, die alleen ze in stand kunnen houden. Maar het familieleven, zegt men. Gij trekt den werkman van zijn huisgezin af en daardoor schaadt gij aan het familieleven, dat gij wilt herstellen. Een leerling van Le Play, ernstig onderzoeker der feiten maakt die tegenwerping niet. De tijd, dien de werkman, vooral in onze industrieele centra, doorbrengt in de vereeniging, is niet een tijd, dien hij anders in het huisgezin maar in de kroeg zou doorbrengen, met spel en in gezelschappen, welke hij zeker zonder schade, of juister: met voordeel, kan verlaten. Bovendien, de huiselijke geest vordert niet absoluut, om een bepaalden tijd door te brengen op de plaats, waar de leden der familie hun vereenigingspunt hebben, wel dat zij die deugden hebben,, welke de betrekkingen der familieleden regelen. Als die deugden verdwenen zijn, kan men ze alleen terugkrijgen, door de leden te hervormen en dat juist beoogt de werkliedenvereniging voor den vader en 333 de volwassen kinderen, het patronaat van de jongeren van beiderlei kunde. Zijn die deugden er nog, dan vinden zij haar waarborg in onze vereeniging. Het bewijs daarvoor is dat juist de beste huisvaders, juist de degelijkste jongelieden zich bij onze vereenigingen aansluiten. Deze tegenwerping, die dikwijls gemaakt wordt, komt voort uit minder juiste opvatting van de feiten van het oogenblik; zij zou gegrond zijn als de huisgezinnen nu nog waren als voor meer dan een eeuw, nu heeft zij echter geen grond. BESLUIT. Uitnemende denkers meenen, dat wij getuigen zijn van een wijziging in de sociale verhoudingen, welker laatste gevolgen nog door niemand te voorzien zijn. Wij, Katholieken, moeten die beweging leiden op den weg van gerechtigheid en waarheid, daarom moeten wij ons aan het hoofd ervan stellen. Voorwaarts dus in studie en in werken, met al de natuurlijke en bovennatuurlijke kracht, die in ons is. Laat ons tot het volk gaan met die gevoelens en die kracht, welke de liefde voor den Christus ons ingeven, met een verstand door toewijding geleid. Laat ons tot hen gaan met vertrouwen op de christelijke waarheid, die tot dusver alle veranderingen in de menschheid heeft geleid en ten goede geleid, die zich naar de meest verscheiden zeden en plaatsen en tijden kon schikken, die alleen voldoening kan geven aan wat onze eeuw vraagt, die alleen waren 334 vooruitgang kan brengen, alleen vrede stichten in gerechtigheid. Laten wij gaan tot het volk met die zelfverloochening, welke alleen de ware liefde kan geven. Wij zullen daarvoor rijkelijk beloond worden, zelfs hier op aarde. Het volk voelt de kloppingen van het liefdevolle hart, en weet beter dan eenige andere klasse in de maatschappij liefde voor liefde, wederliefde, te geven. Laten wij met moed de sociaal-economische hervormingen, welke door de christelijke waarheid en de nooden van het oogenblik gevraagd worden, toepassen. Die nieuwe instellingen, die noodig zijn om allen in het rustig genot hunner billijke rechten te stellen, zullen niet zonder tegenstand, zonder moeite tot stand komen ; er zal moed, veel moed zelfs noodig zijn om vooruit te komen. Vergeten wij het evenwel niet, waarheid en gerechtigheid hebben altijd moeten strijden, dat kan op aarde niet anders; alleen na strijd volgt de victorie. Zoo was het altijd, zoo zal het ook nu zijn. Bovendien, »wij mogen niet toezien, dat de sociale hervorming zonder ons, vooral niet, dat zij tegen ons tot stand »komt. Laten wij niet met de moedeloosheid van overwonnenen, de veranderingen aanschouwen van onze eeuw. »Wij zouden daarbij staan, als de laatst overgeblevene »van zijn stam, dien een reiziger in Amerika ontmoette, »toen hij met treurig oog naar de laatste overblijfselen van het »kamp stond te zien, ontmoedigd de oogen slaande naar den »trein, die bliksemsnel voortrolde door de ontgonnen prairieën. »Laten wij niet zijn als deze man, laten wij in den trein «meegaan, zoo mogelijk de machine besturen." (de Mun, 26 Juin, 1889). Wat zal de 20e eeuw brengen? Misschien zal het volk, 335 zoover het altijd de voorliefde heeft gehad van den Christus, het volk, waartoe de Christus telkens terugkeerde met zijn teederste woorden, zijn verhevenste leeringen, zijn heerlijkste wonderen, misschien zal het volk den Christus liefde voor liefde geven, en Zijn rijk herstellen in de maatschappij. Zoo zij het. 336