[672. F 52 672 DE AARDE ROND, leerMje der AanlijjHIe rar ie Latere School DOOR R. SCHUILING, Leeraar a/d R}j kskweeksehool te Deventer. , ^ I. NEDERLAND. ZuTPHEN, W. J. THIEME & Cie. F I 52 beproefd worden, b.v. om maar iets te noemen, hoe men het bolvormige aardoppervlak als een cilindervlak in kaart kan brengen. Enkele hoofdzaken uit de leer van het klimaat en de volkenkunde moeten worden vermeld ; zonder de eerste blijft b.v. de natuur van Zuid-Europa voor de leerlingen een gesloten boek, zonder de laatste blijft de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie, blijven niet minder onze koloniën een wereld vol raadsels. Opzettelijk is de beschouwing der aardglobe en de behandeling van enkele hoofdzaken uit de Algemeene Aardrijkskunde verschoven tot na die van Europa. Zóó komt het moeilijkste aan het slot, en vindt het tevens bij de beschouwing der andere werelddeelen telkens veelvuldige toepassing. De Atlas, die bij deze handleiding behoort, sluit er in ieder opzicht bij aan. Ik hoop, dat ze samen het aardrijkskundig onderwijs der lagere school ten goede mogen komen. Opmerkingen en wenken over de hier gevolgde methode zullen me steeds zeer welkom zijn. li. SCHUILING. Deventer, Sept. 1901. t. De bodem van Nederland. (Hoogte en grondsoorten). Kaart 1 ex kaart ± § 1. Grenzen. Ons vaderland grenst in het westen en noorden aan de zee, in het zuiden en oosten aan twee andere landen. Die zee heet Noordzee; die twee andere landen zijn België, in het zuiden, en Duitschland, in het oosten. België is iets kleiner dan Nederland. Duitschland meer dan 16 maal zoo groot. Het deel van Duitschland, dat aan ons land grenst, heet Pruisen. Onze westgrens loopt vrij wel evenwijdig met onze oostgrens, en de zuidgrens loopt voor een groot deel evenwijdig inet de noordgrens. Daardoor lijkt ons land veel op een parallelogram. Ga eens na, welk stuk er in 't zuiden wegvalt, als men de zuidgrens evenwijdig trekt aan de noordgrens. Ook, waar E e 1 g i ë met een bocht in ons land dringt. Trek ook de oostgrens evenwijdig met de westgrens en ga dan na, waar Pr u isen met twee diepe bochten binnen de getrokken rechte lijn komt. §2. De twee deelen van ons land. Over liet algemeen is de bodem van ons land laag, in vergelijking met de omliggende landen ; dat blijkt ook al uit den naam N e derland. In Duitschland heeft men hooge bergen, zelfs een van 3000 M. hoog. In I > e 1 g i ë gaan ze nog niet tot 700 M. In ons land reikt liet hoogste punt niet veel hooger dan 300 M., en het ligt in het uiterste hoekje van het deel, dat er in het zuidoosten aanhangt. Dit deel Schuiling, De aarde rond. i. < vormt één geheel met het bergland van Duitschland en België. Dat kunt ge op kaart 16 17 duidelijk zien. Zoek dat punt eens op kaart k2 en daarna op kaart 16/17. Van het oosten naar het westen wordt onze bodem gaandeweg 1 age r, zooals op kaai t - duidelijk te zien is. Die kaart heet een hoogtekaart. Langs de g r e nzen der kleuren is de bodem overal even hoog. Die grenslijnen heeten hoogtelijnen. Hoe hoog de bodem langs iedere hoogtelijn is, vindt ge in de verklaring van de kaart. Zoek ze eens alle op. Wat binnen een hoogtelijn ligt, verheft zich dus boven het cijfer, dat bij die lijn behoort. In de verklaring der kaart heet 0 Meter A. P., d. w z. Amsterdamsch peil. Dit peil is de vroegere stand van het water in de grachten der stad A msterdam, en komt ongeveer overeen met den gemiddelden stand der Noordzee. Waarom moet dit «gemiddelden» er bij ? Ligt een punt lager dan A. P., dan schrijft men — A. P. (= min A. P., dus lager dan A. P.), ligt een punt hooger dan A. P., dan schrijft men wel + A. P. (— plus A. P., dus hooger dan A. P.); meestal laat men dit -(- weg. Zooals kaart 2 aangeeft, gaat in het algemeen, zooais we zagen, onze bodem westwaarts naai' beneden. Zoekt men b.v. de zeezijde van het gebied, dat 5—10 M. +A. P. hoog is, dan is, zooals we reeds zagen, langs die hoogtelijn de bodem overal 5 M. hoog. Bevindt men zich aan de grens, die er zeewaarts op volgt, dan is men gekomen aan de hoogtelijn van 1 M. Zoek deze lijn eens goed op. Want langs deze zullen we ons land verdeelen in een hooge oos tli elft en een lage west hel ft. Ga eens na, waar in de lage westhelft de bodem zich plaatselijk boven 1 M. + D. verheft. In de lage west helft vertoont de bodem dus geen of bijna geen afhelling. Dientengevolge stroomen vele der talrijke wateren, die men er vindt, in het geheel niet. Het water, dat er te veel is, moet daardoor vaak met veel moeite naar zee gebracht worden. Alleen de groote rivieren, die van de hooge oosthelft komen, hebben kracht genoeg, om dwars door de lage westhelft als flinke stroomen de zee te bereiken. Rivieren en bek e n moet men dus bijna uitsluitend zoeken in de hooge oosthelft. De zoor groote komen daar over. de grenzen van Duitsehland en België ons land binnen, b.v. de Maas, met eenige bijstroomen. ( Ie Ryn en de (Overijselsche) Vee h t. Verschillende kleinere ontspringen binnen onze grenzen of er niet ver buiten. Van de Schelde bezit Nederland alleen het mondingsgebied. A. De hooge oosthelft. § 3. Beschouwen we thans kaart 1 in verband met kaart 2, dan zien we, dat de hooge oosthelft voor 't grootste deel bestaat uit zand- en grintgronden. Vooral in het noordelijk deel zijn deze bedekt met hoogveen. Slechts in het uiterste zuiden en hier en daar in het oosten treft men zoogenaamde oudere gronden aan; in het zuiden liggen deze grootendeels onder de zoogenaamde Limburgscheklei. Langs de kleine rivieren, vindt men in het noorden zoogenaamd moerasveen, verder zuidwaarts een kleisoort, die als beekhezinking is aangeduid. Langs de groote rivieren vindt men breedere of smallere strooken rivierklei; deze scheidt in het midden van het land de zand- en grintgronden in een noordelijke en een zuidelijke helft. I!ij ieder van deze grondsoorten moeten we even stilstaan. a. zand- en grintgronden. ï i. Zooals de naam aanduidt, bestaan deze hoofdza- 1 * kelijk uit zand. Op vele plaatsen is het echter vermengd met leem, een grondsoort, die veel op klei gelijkt en veel vruchtbaarder is dan zand; vandaar dat men de beste korenvelden der oostheltt daar aantreft, waar veel leem in den bodem voorkomt. Het grootste deel der zanden grintgronden is met heidevelden en boss clien bedekt. In het oosten van ons land maakt men van leem overal dorschvloeren (d e 1 e n). Waar leem met kalk vermengd is, spreekt men van mergel. Deze verzamelt men tegenwoordig overal, om er minder vruchtbare gronden mee te bemesten. Ze komt echter niet veel voor. Als de zandgronden veel k e i e 11 bevatten, spreekt men van grintgronden. Dit zijn steeds de heuvelstreken: in de vlakke zandgronden vindt men zelden keien. Die keien kunnen verbazend groot zijn, soms wel een paar meter in doorsnede. Van de grootste zijn de hunebedden opgebouwd, die bijna alleen in Drente voorkomen. Op Plaat 1 in den atlas is ei' een afgebeeld. Vroeger werden de groote keien veel gebruikt, om er de zeedijken aan de buitenzijde mee te versterken. Thans worden de keien veelal fijn geklopt tot m a c-a d a m ; dit dient om wegen te harden, niet alleen in ons land, maar ook in Engeland. Onze heuvels zijn dus groote hoopen zand, leem en keien; geen vaste rotsen, zooals de meeste heuvels en bergen in Duitschland en België. Hoe en van waar zijn die groote puinhoopen hier gekomen ? De noordelijke helft, tot den Rijn, is hierheen gevoerd door groote ijsvelden, van de bergstreken in het noorden van Europa. Daar vindt men dezelfde keien als in onze heuvels. De wegen, langs welke het ijs hierheen afzakte, weten de geleerden tegenwoordig nauwkeurig De klei van den Rijn, de VYaal en een deel van de Maas vormt in liet midden van ons land één k leivlakte. Deze scheidt, zooals reeds is opgemerkt, de zand- en grintgronden in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijk deel wordt weer in tweeën verdeeld door de klei in het dal van den IJsel. Door het zuidelijk deel kronkelt de Maas noordwaarts. In haar bed is niet veel klei afgezet. Hoe zou dit zoo komen ? B. De lage westhelft. § 9. De b u i t e n k u s t, de g e t ij e n. De Noordzee, die aan de west- en noordzijde ons land bespoelt, is ondiep. Vóór de kust liggen overal zandbanken, waarover de westenwinden de golven naar het strand stuwen. Deze golven, welke vaak het water tot op den bodem der zee in hevige beroering brengen, woelen veel zand los en voeren het landwaarts. Langs de kust staat de zee niet altijd even hoog. Ze vertoont — zie fig. 2 — nu eens hoog water (vloed) en dan laag water (ebbe). Dit wordt veroorzaakt door de maan en de z o n, door de eerste het meest. Als deze hemellichamen elkaar zooveel mogelijk helpen, ontstaat er springvloed; als ze elkaar zooveel mogelijk tegenwerken, spreekt men van dood tij. Het verschil tusschen hoogwateren laag water is in het middelste deel van Fiff. 1. Dwarsdoorsnede van de'bedding onzer groote rivieren. Friesland en in het midden van Groningen stukken over. In de Zuiderzee drong de zee zuidwaarts door tot d e hooge zandgronden van het Gooi en de Ve 1 uwe, terwijl de hooge zandgronden bij V o 11 e n h o v e en in Gaaster land oorzaak waren, dat de zee niet al het laagveen van Overijsel en Friesland vernielde. Alleen achter de gesloten d ui nk u st van Holland bleef het laagveen gespaard. Van de duinen tot de hooge gronden der oosthelft vindt men daar deze grondsoort nog net als in het oude haf. Deze duinkust bleef gesloten, doordat aan de zeezijde de vloeden hier lager zijn dan in het zuiden en noorden, terwijl van de landzijde er geen g r o o t e rivieren doorgaan, die zeegaten noodzakelijk maken. Op verschillende plaatsen baggert men het laagveen, om er turf van te maken. Dan ontstaan er poelen en plassen. Zóó hebben de menschen het aantal meren in ons land aanzienlijk vermeerderd. § 12. De zeeklei. Lang niet overal, waar de zee het laagveen vernield had, bleef het water heerschappij voeren. Op vele plaatsen verrees weer land. In het Zuiden kwamen weldra vele kleine plekjes zich boven den waterspiegel verhellen, zooals in fig. 3 voor Overflakkee is duidelijk gemaakt. Men noemde ze opwassen. Door aanwassen werden ze steeds grooter. Verschillende dezer aanwassen werden vereenigd, en zoo ontstonden de Zeeuwsche en Zuidhollandsche e ilanden. Een deel dezer eilanden werd aan het vastland van Vlaanderen en Brabant gehecht. Wijs die twee stukken eens aan op kaart J. Iloe een eiland als Goeree-Orerflakkee er omstreeks 120Ü uitzag, leert pij. 3. Toen was alleen het deel achter de duinen bedijkt. Maar van Overflakkee waren nog pas de eerste opwassen te zien. L>e stippellijn geeft de tegenwoordige grootte van liet eiland aan. Fig. 3. doeree en Oeerflakk-ee omstreeks liet jaar 1200. In het Noorden bleven groote stukken tot dusverre water, namelijk de Zuiderzee en de W a d d e n. Maar in Noord-Holland ontstond heel wat nieuwe kleigrond, en eveneens in F r i e s 1 a n d en GroningenIn Friesland slibde gaandeweg de lieele Middelzee dicht (zie kaart 8/9). De Lauwerszee en de D o Ilart. die zich zuidwaarts tot het zand der hoogt' oosthelft uitstrekten, zijn thans nog slechts kleine inhammenDe nieuwe gronden buiten de zeedijken heeten daar kwelders. Als deze zóó hoog zijn, dat de hooge vloeden er niet meer overgaan, dan worden ze door een zeedijk omgeven en voorgoed in gebruik genomen. § 13. Demerenendedroogmakerijen. \ooral in het laagveen, maar ook wel in de zeeklei, vond men vroege' zeer veel meren. De bodem van deze meren bestond in Holland eti een deel van Utrecht meestal uit zeeklei, in Overijsel, Friesland en Groningen bijna overal uit zand. De meren met een kleibodem zijn sedert de zeventiende eeuw alle drooggemalen; hun bodems, die eenige metei's lager liggen dan de zeespiegel, heeten nu droogmakeryen. De meren met een zandbodem bestaan bijna alle nog, vooral in Friesland. Als voorbeeld van een droogmakerij zullen we de Haarlemmermeer nemen; zie hierbij ook kaart8;9. Het ontstond in het laagveen uit de vereeniging van eenige kleine meren en breidde zich snel uit. Ruim 00 jaren geleden nam men het besluit, «den waterwolf te temmen". In 1810 werd er begonnen, rondom het meer een ringvaart te graven en daarnaast aan de binnenzijde een zwaren dijk te leggen. Op dezen dijk werden drie stoomgemalen geplaatst, die al het water in vier jaren tijds (1848—1852) wegmaaiden. De stoomgemalen dienen thans, om al het overtollige regenwater uit de groote en diepe kom (18000 H.A. en 4 a 5 M. diep) te verwijderen, en zoo het land voor landbouw en veeteelt te kunnen gebruiken. De bodem is voor 't grootste < leel vruchtbare zeeklei. Verschillende meren in het laagveen zijn, zooals we reeds in § I I gezien hebben, door het baggeren van turf ontstaan, b.v. die in het noorden van Overijsel. § li. Polders en boezems. Al iiet laagveen en de zeeklei van het oude haf liggen lager dan A. P. of maar een of twee meters daarboven. Bij liooge vloeden zou dit lage land dus overstroomen, als de menschen niet gezorgd hadden, het door dijken te beschermen. Daardoor werd men echter spoedig verlegen met het water binnen die dijken. Het water der zee en der open rivieren noemt men buitenwater. Dat, wat door dijken, dammen en sluizen van het buitenwater is afgesloten, heet binnenwater. Van het rege n\v a t e r, dat op onzen bodem valt, verdampt een groot gedeelte, vooral in den zomer, maar toch zelden alles. Bovendien vloeit er water van de hooge gronden naar de lage. Hoe nu over dat overtollige water de baas te worden ? Daartoe werden ook de afzonderlijke stukken land door d ij k e n omgeven. En op deze plaatste men, als 't noodig was, mole 11 s, 0111 het water der slooten op een bepaalde hoogte (peil) te houden. Waar aan de zeezijde het peil hooger was, dan het buitenwater bij ebbe. liet men het overtollige binnenwater, gedurende dien lagen stand, wegloopen. Dit laatste paste men b.v. toe in Zeeland. Daar is de ebbestand der Zeeuwsche stroomen vaak aanzienlijk lager dan het peil van het binnenwater. In de dijken ziet men er overal uitwateringssluizen, welker deuren naar buiten draaien. Bij ebbe duwt het binnenwater ze open; bij vloed sluit het buitenwater ze weer. De mensehen hebben er dus alleen maar voor te zorgen, dat de sluisdeuren goed in orde zijn. Al de door dijken omgeven stukken land, waarbinnen men den waterstand der vaarten en slooten op een bepaald peil houdt, heeten polders. In den regel is er water te veel, soms echter ook te weinig; dan moet men water inlaten. Dit laatste is het meest noodig in de z 0 m e rm aan de 11, ook in Juli, Augustus en September, als bij ons de meeste regen valt. Dan verdampt er namelijk door de groote warmte zooveel, dat ei' vaak nog minder water overblijft dan in de koudere maanden. Waar het buitenwater zoet is. heeft dit waterinlaten geen bezwaar. Maar waar geen ander buitenwater is dan de zee. doen de boeren het ongaarne. daar zeewater schadelijk is voor het land. I11 Friesland ondervindt men dit in droge zomers telkens. B ij ii a het g e h e e 1 e haf tusschen de duinkust en het diluviurn is polderland. Dit omvat dus zoowel de zeeklei als het 1 a a g v e e n. Bovendien behoort er toe een groot deel van de r i v i e r k 1 e i en de g r o e ngronden in de hooge oosthelft van ons land. Slechts een deel der polders kunnen dus aan het buitenwater liggen ; de meeste zijn door andere polders er- van verwijderd. Bovendien liggen ze vaak lager dan het buitenwater, vooral in de laagveenstreken. De laagveenstreken zijn de laagste dee1 e n van ons land, vrij wat lager dan de zeeklei. Bovendien liggen er de nog lagere kommen in, die we reeds als droogmakerijen kennen ; lees dit nog maar eens na in § 13. Hoe loost men nu daar het overtollige water? Uit de polders maalt men het eerst in meren, plassen en kanalen, en uit deze loost men het. met of zonder behulp van molens, op het buitenwater (de open rivieren en de zee). Zulke meren, plassen en kanalen heeten boezems. Alle meren, plassen en kanalen, die tot de n zelfden b o e z e m bebooren. staan natuurlijk met elkander in v r ij e verbinding, en hebben dus ook denzelfden waterstand. Als voorbeeld nemen we het laagveen en de zeeklei van Friesland. De polders in dit gebied loozen op de Friesche meren (zie kaart 8/9), plassen en groote kanalen, die onderling nergens door sluizen of dammen gescheiden z ijn. Te zamen heeten ze Frieslands boezem, de grootste van ons geheele land. De kanalen, die met de meren in vrije verbinding staan, komen op 12 plaatsen aan zee. b.v. bij de Le m me r, Tak o z ij 1, Ha r 1 i nge n en de Dokkumer Nieuwe Z ij 1 e n ; op de kaart zijn ze alle door cijfers aangewezen. Op die 12 plaatsen vindt men sluizen, zijlen geheeten. Als de zee lager II. Beschrijving der provinciën. A. De provinciën der hooge oosthelft. 1. DRENTE. Kaart 3. $ 15. Grenzen. Langs de grenzen van de provincie Drente vond men vroeger bijna overal hoog- laag- en moerasveen, De veenmoerassen waren, vooral in den winter, onbegaanbaar, terwijl ze bovendien zoo goed als niets opleverden. Daardoor was dit oude landschap door geheel onbewoonde streken van Groningen, Friesland, O v e r ij s e 1 en Hannover (Duitschland) gescheiden. Toen men het veen begon te ontginnen door de behoefte aan brandstol, begonnen de grensbewoners van weerszijden over het bezit der grensmoerassen te twisten. Deze twisten leidden tot grensverdragen en zoo werden er g r e n s 1 ij n e n getrokken. Deze grenslijnen werden over groote afstanden rechte lijnen. Zoek eens voorbeelden op de kaart. Waar in de moerassen riviertjes liepen, nam men deze als grens, b.v. de Reed en het Sclioonebeker diep. Ook zijn een paar nieren op de grenzen van Groningen n a t u u r 1 ij k e grenzen; welke . De hoofdweg door Drente kwam vroeger uit Overijsel bij de vesting Koevorden het landschap Drente binnen en liep noordwaarts naar Groningen. L«i>t dooi de ontginning der venen is Meppel belangrijk geworden. Langs deze plaats werd de s p o o r 1 ij n naar G r oningen gelegd. Thans krijgt ook Koevorden een spoorlijn. diep naar (le Lauicerszee, thans door liet Eemxkatiaal naar de beneden-Eems (zie kaart 13). Eschdorpen bij de Hunze zijn : Borger, Gieten en Zuidlaren. Het laatste trekt veel Groningers, evenals Eelde en Paterwolde; kunt ge dat wel van de kaart lezen .' §48. Hoogveen en hoogveenkoloniën. Wie hoogveen met goed gevolg wil verturven. moet beginnen met kanalen te graven; dit leerden we reeds in £ ü. .luist door het hoogvee 11 w orden er i 11 d e h 0 o g e oost b el ft van ons land zooveel kanalen aangetroffe 11. Men begint zulke kanalen te graven bij b e v a a rbare rivieren. Van daar gaat men de hoogte in. De bodem van het kanaal is dus een hellend v I a k. Om water in bet kanaal te krijgen, gebruikt Fig. 4. Panden en schutsluizen in een hooi/reenhinaut. men kleinere rivieren en beken, welke het kanaal snijdt. Om te verhinderen, dat het water langs het hellend vlak wegloopt, verdeelt men het kanaal in panden, door middel van schutsluiz e n. zooals is aangegeven in fig. 4. Tusschen twee sluizen heeft het water denzelfden stand. Hoe sterker de helling is, hoe meer sluizen er moeten zijn. Gaat er bij liet schutten der schepen ook water verloren ? 1. Van het M e p p e 1 e r die p uit is de Hoogeveensche vaart gegraven naar het veen op de zuidgrens van Drente. Daaraan ontstond de veenkolonie Hoogeveen. langs de Zuiderzee en uit Twente, ook alle vier spoorwegen. samen, terwijl er van hier spoorlijnen naar Kampen en naar Meppel gaan. Bovendien is er een stoomtramlijn naar Dedemsvaart, Koevorden en Nieuw-Amsterdam, terwijl er een nieuwe spoorlijn naar Twente en Drente — de Noordoosterlocaalspoorweg — in aanleg is. Zwolle heeft twee waterwegen naar zee: door het Keteldiep, naar Holland, vooral Amsterdam, en door het Zuolsche diep, den kunstmatigen mond van het Zwarte water, naar Friesland. De veemarkten zijn zeer belangrijk. De groote werkplaatsen voor de Staatsspoorwegen verdienen vermelding. Bij noordwestenwind staat vaak een deel van Zwolle onder water. Kunt ge dit ook verklaren ? Kampen ontstond bij het begin der JJseldelta. Het Kampereiland is een belangrijke bezitting der stad door veeteelt en hooibouw (Kamperhooi). De tegenwoordige monden van den IJsel heeten : het Keteldiep. de hoofdscheepvaartweg, het Rechterdiep, het Gamendiep en de Goot. Door de riet- en biesvelden langs het Kampereiland ontstonden te Genemuiden mattenmaker ij en. Bezuiden Kampen ligt, op de grenzen met Gelderland, het Kamperveen; de laagveenstreek tusschen de dijken van den IJsel en het Zwarte water heet Mastenbroek. Dit laatste is te vroeg ingedijkt. Kunt ge dat wel op de kaart aflezen ? Aan de Vecht liggen slechts kleine plaatsen, b.v. O rn m e n. Als ge de kaart goed bekijkt, kunt ge gemakkelijk inzien, hoe dit komt. .Midden in Salland behoeft alleen 11 a a 11 e vermelding. Het ligt aan het kanaal naar Deventer, en aan den spoorweg naar Twente. §25. Het land van Vollenhove In dit waterland hebben de verveningen en de doorbraken der zeedijken bij stormen (1825) groote plassen doen ontstaan, b.v. de Beulaker Wijde en de Belter Wijde. In de Zuiderzee is liet laagveeneiland Schokland blijven bestaan, maar de Schokkers zijn voor een halve eeuw genoodzaakt, naar het vastland te verhuizen. Zwartsluis ontstond vooral door het turfvervoer uit Drente, dat we in § 18 leerden kennen. Het is genoemd naar de sluis aan het Zwarte water (in het Meppelerdiep). Steenwyk ontstond aan den rand van den grintrijken Bisschopsber;7, bij de Steenwijker Aa, die van daar at Steenwijker diep heet. Aan den mond van dit laatste ontstond Blokzijl, met visscherij en daardoor b 0 k k i n g r 0 0k e r ij, evenals te Vollenhove. Het laatste ligt tegen de heuvels bij de Voorst. Op het laagveen liggen slechts kleine plaatsen, b.v. het schilderachtige Giethoorn. Grootte van enkele plaatsen : Enschede (met Lonneker) bijna 40 000 — Zwolle ruim 30 000 Deventer ruim 25 000 — Kampen . . 20 000 Almeloo (met Ambt-Almeloo) 18000 —Hengeloo . 16000 3. GELDERLAND. Kaart 5/6. § !2(3. De groote rivieren. In de pr0vincie Gelderland verdienen allereerst de gr0ote rivieren onze aandacht. De Run komt beneden liet Duitsche stadje Emmerik aan onze grens, volgt die tot bij het dorp Millingen en gaat dan noordwestwaarts naar Arnhem. Even boven het dorp Pannerden stroomt echter, bij gewonen rivierstand, "/# van het water westwaarts onder den naam Waal; bij het dorp Westervoort gaat bovendien '/» noordoostwaarts onder den naam IJsel; de Rijn houdt dus - Vroeger was de toestand dezer rivieren hier anders. De Rijn maakte bij het dorp Lobit een groote bocht rechts; door deze stroomt nu nog Rijnwater bij zeer hooge standen,.namelijk over den overlaat (laag deel van den dijk) van L o b i t. De Waal maakte vroeger ook een groote bocht rechts, zooals in fig. 5 duidelijk te zien is. De Waalbocht is afgesneden dooi' het Bijlandsche kanaal; om de Rijnbocht af te snijden, werd van de Waal noordwestwaarts het Pannerdensche kanaal gegraven. Als, bij hooge standen, de Oude Rijn langs I, o b i t werkt, dan wordt het ingedijkte stuk land tusschen het oude en het nieuwe bed een eiland. Naar drie dorpen, die er op liggen, heet dit stuk land «het eiland van de drie d o r p e n». Door stippellijnen is in fig. 0 aangeduid, hoe in Fiji1, li. Oude E ii n- en W a n l-bcddingen. I Uitgaven voor het Lager Onderwijs van W. J. THIEME & Cie. te Zutphen. L. van Ankum, Uit liet leven onzer Voorouders. Leesboek voor de Scholen voor voortgezet onderwijs enz. f 0,45 A. A. Beekman, Aardrijkskunde van Nederland voor de Lagere School, le Leerboekje » °>25 id. Kleine Atlas van Nederland en zijne Overz. Bezittingen 2e druk, ing. f 0,90, gecart. „ 1,— id. Kleinste Atlas van Nederland, 2e druk „ 0,35 G J Biki.eman, De Landman, Leesboek voor de Lagere Schooi „ o,.w Dr il. Blink, Van Hemel en Aarde, Leesboek voor de hoogste klasse der Lagere .School, met vele fraaie houtsneden, te en 2e stuk, per stuk „ 0,25 A. L. Boeser, Eerste Eekenboekje. Verzameling van voorstellen ter toepassing van de hoofdregels met geheele benoemde getallen, 42e druk » '* 's id Tweede Rekenboekje. Verzameling van voorstellen ter toepassing van de leer der tiendeelige breuken en van ons maat-, gewicht- en muntstelsel, 37e druk n «,l» '2 id. Derde Rekenboekje. Verzameling van voorstellen ter toe- passing van de leer der gewone breuken, 27e druk „ o,l^ id. Vierde Rekenboekje. Regel van drieën met Tiendeelige en Gewone Breuken, 17e druk » ' '2 id. Vtjlde Rekenboekje. Verzameling van voorstellen, ter verdere toepassing van den regel van drieën, 20e druk » "»'« « d. Eerste Verzameling van rekenkundige voorstellen voor de hoogste klasse der lagere scholen, 23e druk v /« id. Tweede idem. 17e druk » f 13 id Derde idem. 15e druk » ' id. Handleiding b(j het rekenen uit liet hoofd in de middelste en hoogste klasse eener lagere school, le stukje, 15e druk „ u,ix /g id. Handleiding hy het rekenen uit het hoofd. 2e st. IJe druk „ 0,LJ fe id Vervolg op de Handleiding b/h rekenen uit het hoofd. Ae dr. v <),&> id Nieuw Rekenboek voor de Lag. Scholen, le stukje, 30e dr. „ 0,15 id , , , !e , » , , 0,15 * " " 3e 21e . - 0,15 9 " ie " 22e „ „ 0,20 ld! " " lil 5e " 13e „ „ 0,221/, id. Nederland. "Aardrijkskundig Leesboek voor de L. S. 13e „ „ 0,15 id. Allerlei. Leesboek voor de La-zere Scholen -3 " J. C. Bokser, Schetsjes uit Gelderland. Leesboek voor de middelste en hoogste klassen der Lagere School » id. Verzameling van Eenvoudige Vraagstukken uit de praktijk, ten dienste der Lagere School » u'z J. C. Boeser en D. C. van Neck, Onze Provincie. Aardrijkskundig Leesboekje voor de Lagere Scholen in Geldertónfl ^ ^ DE AARDE ROND, leerboekje der aardrijkskunde voor de Lagere School DOOIt R. SCHUILING, Leeraar n d Rijkskweekschool te Deventer I. NEDERLAND. Z C T I' II I. N , \V. J. TH IK ME & Cie. 1901. Uitgaven voor het Lager Onderwijs van W. J. THIEME & Cie. te Zutphen. L. van Ankum, Uit het leven ouzer Voorouders. Leesboek voor de Scholen voor voortgezet onderwijs enz. f 0,45 A. A. bkekman, Aardrijkskunde van Nederland voor de Lagere School, le Leerboekje » ' id Kleine Atlas van Nederland en zijne Overz. Bezittingen 2e druk, ing. f 0,90, gecart. „ 1,— id. Kleinste Atlas van Nederland, 2e druk » 0,35 G J Bikleman, De Landman, Leesboek voor de Lagere School „ ü,au Dr. 11. Blink, Van Hemel en Aarde, Leesboek voor de hoogste klasse der Lagere School, met vele iraaie houtsneden, le en 2e stuk, per stuk „ 0,25 a l Boes er, Eerste Eekenboekje. Verzameling van voorstellen ter toepassing van de hoofdregels met geheele benoemde getallen, 42e druk » 0,1 '* id Tweede Kekenboekje. Verzameling van voorstellen ter toepassing van de leer der tiendeelige breuken en van ons maat-, gewicht- en muntstelsel, 37e druk » u,1le'» id. Vijlde Eeken boekje. Verzameling van voorstellen, ter verdere toepassing van den regel van drieën, 20e druk » , li d. Eerste Verzameling van rekenkundige voorstellen voor de hoogste klasse der lagere scholen, 23e druk » "ij*/s id. Tweede idem. 17e druk ' » 'a id Derde idem. 15e druk " ' id. Handleiding by het rekenen uit het hoofd in de middelste en hoogste klasse eener lagere school, le stukje, 15e druk „ u,ia /a id. Handleiding bjj het rekenen uit het hoofd. 2e st. 12e druk „ 0,12 /, id Vervolg op de Handleiding b/h rekenen uit het hoofd. 3e dr. „ o,^u id Nieuw Eeken boek voor de Lag. Scholen, le stukje, 30e dr. „ u,io w > 2e » 27e « " ? M " " l " 3e . 21e „ . 0,15 " " 4e 22e „ „ 0,20 ld " l 11 » 5e " 13e , , 0,22l/S id! Nederland. "Aardrijkskundig Leesboek voor de L.S. 13e „ „ 0,15 id. Allerlei. Leesboek voor de Lagere Scholen -ï " J C Bokser, Schetsjes uit Gelderland. Leesboek voor de middelste en hoogste klassen der Lagere School » id. Verzameling van Eenvoudige Vraagstukken uit de praktjjk, ten dienste der Lagere School _ . ... " ' J. C. Boeskr en D. C. van Neck, Onze Provincie. Aardrijkskundig Leesboekje voor de Lagere Scholen in Gelderland ^ ^ DE AAKDE KOND, leerboekje der aardrijkskunde voor de Lagere School DOOR R. SCHUILING, Leeraar a/d Kflkskweeksehool te Deventer i. NEDERLAND. Z U TPIIE N, \V. J. TH IE ME & Cie. 1901. Een woord ter toelichting. Dit leerboekje is bestemd voor de beide laatste leerjaren deilagere school. Na Nederland volgt in II eerst het overige Europa en daarna komen de andere werelddeelen en tevens onze kolonicn aan de beurt. Behandeling van de woonplaats, de eigen provincie en een meer oppervlakkige beschouwing van ons geheele vaderland worden dus verondersteld te zijn voorafgegaan. De beide deeltjes vormen samen een niet uitgebreid, maar toch een ineensluitend geheel van kennis. Echter zoo, dat ze tevens een goeden grondslag aanbieden voor verdere studie, zoodat ze, naar ik mij vlei, tevens als voorbereiding voor H. B. S., gymnasiën, kweek- en normaalscholen kunnen dienst doen. 't Hoofddoel dezer kleine handleiding is begrijpen, „opmerken en denken over 't opgemerkte." 't Aantal namen is opzettelijk zooveel mogelijk beperkt; helderheid van begrippen is oneindig meer; ze wekt bovendien van zelf de begeerte naar uitbreiding van kennis. Hier en daar is een vraag in den tekst gelascht, die tot denken moet aansporen; reeksen vragen, passend bij nog langer reeksen onsamenhangende feiten, die samen Beets' verwijt van „volpompen en leegvragen" verdienen, reken ik tot de contrabande. Terecht klaagt Mej. Kooistra, aan wier „Zedelijke opvoeding" ik boven reeds een uitdrukking ontleende, over de nuttelooze „woordenkennis", die maakt, dat „zelf waarnemen en denken in veel gevallen eene onmogelijkheid is." Vooral moet de leerling de kaart, die hij gebruikt, leeren lezen en begrijpen. Van iedere lijn en kleur moet hij zich, onder leiding, rekenschap leeren geven. Hij moet ook leeren meten op de kaart; afstanden bepalen moet gedurig aan de orde zijn. Verschillende onderwerpen uit de Algemeene Aardrijkskunde zijn te hoog voor de lagere school. Toch moet het mogelijke aan te geven. Over die groote ijsvelden spreken we bij Europa nader. De z u i d e 1 ij ke li e 1 i't, in Noord-Brabant en Limburg, is hierheen gevoerd van de gebergten in Duitschland en België door zeer groote waterstroo m e n. Van die stroomen zijn de tegenwoordige Rijn en Maas de overblijfselen. Dat alles gebeurde, toen liet hier veel kouder en vochtiger was dan thans. Het is duizenden jaren geleden. Hier leefden toen dieren, die nu al lang zijn uitgestorven, b.v. de mammouth en het reuzenli e r t, die ge afgebeeld vindt op Plaat I. Hoe zou men weten, dat deze dieren hier geleefd hebben ? b. hoogveen. $ 5. Veen ontstaat door langzame verrotting van planten : echter alleen in vochtige streken, waar het niet al te warm is. Waar liet zich op de hooge zand- en leemgronden gevormd heeft, spreekt men van hoogveen. Dit ligt steeds op plaatsen, waar de waterafvoer door lage zandruggen werd bemoeilijkt. De voornaamste planten, die hoogveen hebben doen ontstaan, zijn : d o p- en struik heide, w o 1 g ras, veen mos en veenbies. Vaak ook b o o m e n (eiken, dennen, elzen en berken), welker stammen half vergaan in het veen liggen. Dat half vergane hout heet kien hout. De stammen liggen meest met de toppen naar het oosten, vooral zuidoosten; hoe zou dit zoo komen ? In het midden zijn de hoogvenen meestal iets hooger dan aan de randen. De beke n, die er uit komen, worden zeer geregeld van water voorzien; wat zou hiervan de oorzaak zijn? De hoogveen moe rassen zijn voor liet verkeer bijna onoverkomelijke hinderpalen. Gedroogd veen is uitmuntende brandstof. Daarom graaft men het reeds eenige eeuwen af: de brandstof heet turf. Vroeger gebruikte men deze alleen in de buurt van het veen; maar langzamerhand begon men kanalen te graven, om langs deze de gegraven turf te vervoeren. Aan die kanalen ontstonden ook de veenkoloniën. Men vindt ze vooral in G r o n i n g e n, Drente, F r i e s 1 a n d en Over ij s e 1. Meestal bestaat de veenkolonie uit twee r ij e n huizen aan weerszijden van een kanaal: soms ook uit vier rijen huizen langs twee evenwijdig loopende kanalen. Zoek eens voorbeelden op de kaarten der genoemde provinciën. c. oudere gronden. $ G. Zoo noemen we al de gronden, die ouder zijn dan de behandelde zand- en grintgronden. Het oudste deel van ons land zijn d e h e uve 1 s in het zuiden van Lim b urg. Behalve de S t. Pietersberg liggen ze rechts van de Maas. Dat ze bij het Duitsche en Belgische bergland aansluiten, weten we reeds. Heel in de diepte van die heuvels vinden we steenkolen; uit de bovenlagen delft men hier en daar bouwsteen, die, naar de stad Maastricht, veelal Maastrichtschesteen 1 leet. Op de heuvels vindt men een jonge k 1 e i s o o r t, die zeer vruchtbaar is en algemeen Limburgsclie klei heet. Ze draagt in den zomer prachtige tarwe en rogge, en maakt, dat Zuid-Limburg veel dichter bevolkt is dan onze zand- en grintgronden. De Limburgsche klei is nog iets jonger dan onze zand- en grintgronden. d. moerasveen en beekbezinking. § 7. In liet noordelijk deel der zand- en grintgronden vindt men langs de riviertjes rn oerasvee n, dat zich, evenals het hoogveen, uit planten vormt. Verder zuidwaarts bezinkt uit het water der heekjes, wanneer ze de oevers overstroomen. klei, en deze heet dan beek klei of' beekbezinking. Met één naam noemt men al deze gronden groengronden. Ze hellen van beide zijden naar de beken af, en slingeren zich als groene linten door de bruine heide. Voor de veeteelt der dorpen zijn ze onmisbaar: vandaar dat al tl e oude d o r p e n, en ook bijna al de steden der zand- en grintgron d en, la n u. s d e beken en rivieren w o r- C 7 O den gevonden. e. rivierklei. 8. Veel vruchtbaarder dan de Ijeekklei is de rivierklei. Ze is bezonken uit het rivierwater, dat bij liooge standen over het land stroomde. Laagje voor laagje is ze daar neergelegd. Waar het water liet meest tot stilstand kwam, hoogde de bodem het snelst op. Ongeveer sedert het jaar lOOU is het gebied, dat door rivierwater kan worden overstroomd, zeer beperkt door de rivierdijken. Bij deze moeten we even stilstaan. Zooals uit de teekening — zie fig. 1 — blijkt, liggen deze niet onmiddellijk langs de rivier. Was dat zoo, dan zou het water bij hooge standen en vooral bij ijsgang niet voldoende ruimte hebben, zoodat er steeds gevaar voor doorbraken zou zijn. Bij lioog water overstroomt dus alleen het zoogenaamde buitend ij ksche land of de uiterwaarden. Vandaar dat deze vaak hooger liggen dan het zoogenaamde binnen d ij k s c li e la n d. d. w. z. het land, dat door de dijken tegen overstrooming beschermd wordt. Stel. dat het buitendijksehe land in de negen eeuwen, dat de dijken er zijn, drie meter hooger is komen te liggen dan het binnendijksche, hoeveel klei is er dan gemiddeld jaarlijks opgebracht onze Noordzeekust het geringst; in het noorden wordt het naar den kant van Duitschland gaandeweg hooger, in het zuiden naar den kant van België nog meer. Bij gewonen vloed is het verschil tusschen hoog en laag water: bij Vlissingen 3.0 M. bij Vlieland 1.4 » bij Delfzijl 2.7 » Het deel van den zeebodem (zie fig. 2), dat bij ebbe droog loopt, heet strandj in den tijd van springvloed Fig. 2. Iloog en Laag Water aan onze kust. — d. i. steeds met Volle en Nieuwe Maan — is dit dus het breedst. §10. De duinen en dezeegaten. Het zand, dat door de golven op het strand wordt gebracht, heeft bij ebbe tijd, om te drogen, en dan jaagt de w i n d het verder landwaarts. Zóó ontstaan op de kust de duinen, welke op enkele plaatsen tot 6o M. hoog zijn. Het duinzand is zeer onvruchtbaar en verstuift licht door den wind. Door aanplanting van helm tracht men het zand bijeen te houden. Hier en daar zijn de duinen met dennen beplant; op vele plaatsen is deze aanplanting door de hevige westerstormen onmogelijk. Het middelste deel onzer duinkust is één aaneengesloten geheel, behalve op één plaats in het noorden, waai' de opening door de zware en kostbare Hondsbos- sche zeewering tegen de aanvallen der zee is beschermd. Op drie plaatsen heeft men gaten door deze duinkust gemaakt, om het overtollige water der achtergelegen lage landen te loozen. Eén van de drie dient tevens, zooals we later zullen zien. voor de scheepvaart. Zoek deze drie gaten eens op. ook op de kaarten 8 9 en 11. In het Westland is de duinrand zóó smal en laag, dat men de buitenkust door hoofden en door een slaperdijk (aan den binnenkant) heeft moeten versterken (zie kaart 11). Het z u i d e 1 ij k deel is niet gesloten ; daar vindt men de duinen op de e i 1 a n d e n, en tusschen deze bevinden zich diepe zeegaten. Dooi' deze zeegaten stroomt het zeewater b ij vloed naar bi n n e n, b ij e b b e n aar b u i t e n. Waar rivieren uit het binnenland komen, b. v. de Schelde, de Maas, de W aal en de L e k. wordt de ebstroom door het rivierwater versterkt. Deze zeegaten zijn van groot gewicht voor de scheepvaart. De diepste plaatsen zijn door t o n n e n aangewezen. Voor de scheepvaart dienen ook de vuurtoi' e n s, die op de buitenkust zijn gebouwd. In zee liggen bovendien hier en daar lichtschepen, vooral vóór de groote waterwegen. Op de eilanden van het zuidelijk deel vindt men slechts op één plaats langs de Noordzee geen duinen, namelijk op de westpunt van het eiland Walcheren. Daar heeft men den zwaren en kostbaren Westkappelschen d ij k moeten aanleggen. Het noor del ijk deel is eveneens in eilanden opgelost. Door de zeegaten daartusschen komt men in de Zuiderzee en op de Wadden. Het oostelijkste Xederlandsche zeegat voert naar de Duitsche rivier de E e m s. Langs de buitenkust heeft het vaste, zandige strand hier en daar b a d plaatsen doen ontstaan. ^ ooral door de nabijheid van 's-G ravenhage is Scheveningen (zie kaart 11) onze voornaamste zeebadplaats. Aan de binnenzijde der duinen liggen zandgronden, die men geestgronden noemt. Ze worden vooral voor t u i n b o u w gebruikt. Door de vele buitenplaatsen, die men er vindt, zijn ze bovendien zeer boschrijk. §11. Het vroegere haf; laagveen. Tusschen de duinkust aan de z e e z ij d e en de westgrens der liooge oosthelft aan de landzijde was, lang geleden, alles water. Dit water noemt men, met een Duitschen naam. haf. Zoek eens eenige zulke hallen op kaart 16/17. In dat haf deden de vele waterplanten door langzame verrotting reen ontstaan, dat gaandeweg den geheelen waterplas vulde. Zulk veen heel laagveen. liet ontstaat in niet zeer diep water. Vaak raken de afstervende planten van den bodem los en drijven dan aan de oppervlakte. Daarna ontstaat op de drijvende laag nieuwe plantengroei. Ze beet dan drijft i 1. Langzamerhand wordt ze dikker en kan ten slotte den geheelen waterplas tot op den bodem vullen. Dit gebeurt soms nog tegenwoordig in verschillende meren en plassen. Dat laagveen, hetwelk eenmaal het geheele haf vulde, is voor het grootste deel verdwenen. Waar zeegaten waren of ontstonden, drong de zee bij westerstormen vernielend naar binnen. Vooral geschiedde dit, als die stormen samenvielen met springvloed. Zóó werd al het veen in het Zuidelijk deel vernield. Van de duinen tot aan de zandgronden van Noord-Brabant bleef er zoo goed als niets over. Een der laatste vloeden is de beruchte St. Elizabethsvloed (1421). Deze deed den Biesbosch ontstaan. Zóó onstonden ook de Zuiderzee en d e W adde n. Van het laagveen bleven in het Noorden alleen in het noordwesten van Overijsel, in het zuiden en midden van is dan het binnenwater, zet men, indien men water wi! loozen, een of meer zijlen open. Dan stroomen de zijlen, en de kanalen, die er heen voeren, stroomen natuurlijk ook. De Friezen doen alle mogelijke moeite, om die kanalen goed in orde te hebben : anders moeten ze bij de zijlen dure stoomgemalen zetten. Toch raken vooral des winters groote stukken laag land, die niet ingepolderd zijn, onder water. Zulk land heet boezemland. De slooten, die er door loopen, staan in vrije gemeenschap met de boezemwateren. Op dat ondergeloopen boezemland vooral gaan de Friezen 's winters schaatsenrijden. In Holland liggen de polders vaak lager dan het peil in de boezems. Wat zou daar gebeuren, als men van een polder de dijken wegnam, om er boezemland van te maken ? Nu weet ge meteen, waarom er in Holland haast geen boezemland is. In Friesland, Groningen, Overijsel en Zeeuwsch-Vlaanderen (zie kaart 12) komt het echter veel voor. Schuiling, de aarde rond. i 2 £ 1(3. De bodem. Deze bestaat, ook onder de veenmoerassen, uit z a n d en g r i n t. In liet zand vindt men vaak leemba n k e n, waarop de beste roggevelden (esschen) voorkomen : van het leem maakt men ook. zooals we reeds zagen, dorschvloeren (delen). Vooral in de leemgronden komen veel keien voor; deze worden er, vooral des winters, uitgehaald door steenroders. De groote worden, zooals we reeds weten, tot kleine stukjes geklopt; onder den naam mac-adam dienen ze voor het harden van wegen, ook wel in Engeland. De zandgrond is meestal schraal, en bedekt met groote heidevelden; het grootste heideveld in liet midden heet Ellertsveld. Op de heidevelden weiden de Drentsche schapen, zoogenaamde langstaarten; ieder dorp heeft een eigen kudde; de herder dier kudde heet scheper. Om de schapen zijn de boeren tegen boschcultuur; toch neemt deze toe. vooral de aanleg van dennenbos s c h e n. De zand- en grintgronden vormen in Drente niet veel heuvels. Slechts hier en daar ziet men zachte golvingen van den bodem. Alleen de liooge oostrand, aan de westzijde fier rivier de Hunze, kan hier en daar een heuvelrug heeten. Die rand heet Hondsrug. Zijn hoogste punt is 24 M. Op het noordelijke uiteinde ligt de stad Groninge n. $ 17. De riviertjes en de e s c h d 0 r p e n. De afhelling van den bodem van Drente is te zien aan den loop der riviertjes. I )e noordoosthelft helt af naar het noorden, «Ie zuidwesthelft naar het zuidwesten. De scheidingslijn is op de kaart aangegeven; ze heet waterscheiding. Zoek eens plaatsen op de kaart, waar deze waterscheiding niet zeer duidelijk kan zijn. Langs de beken vindt men meestal moerasveen, dat door het slib der riviertjes tot belangrijke wei- en hooilanden is gemaakt; we leerden ze in § 7 reeds C) ' als groenyronden kennen. Waar vruchtbare leemgronden aan deze groengronden grenzen, hebben de oude bewoners van Drente zich neergezet. Daardoor liggen al de oude dorpen. die we eschdorpen zullen noemen, langs de riviertjes. Bezie maar eens goed het kaartje van Rolde en Anderen op kaart 3; het is 4 X zoo lang en breed als het rechthoekje op de hoofdkaart. He beide dorpen zijn onregelmatig gebouwd, maar toch in een kom. Het dorpsplein, in het midden, heet brink. Op de esschen verbouwen de boeren rogge, aardappelen en boekweit; des winters zijn ze frisch groen van kleur door de jonge winterrogge, des zomers leveren de golvende korenvelden nog mooier gezicht op. Op de groengronden langs de Drentsche Aa weiden de koeien en paarden, op ,1e heidevelden de schapen. De vele wegen in de heidevelden dienen, om heideplaggen te vervoeren. Deze worden in de schaaphokken gestrooid. Den mest van de schapen, koeien en het overige vee hebben de boeren noodig, om de esch en de groene/ronden in goeden staat te houden. ' Aan de grenzen van de akkers der esschen vindt men hier en daar wat akkermaalshout (maal beteekent grens). Het levert in den voorzomer e e k, dat tot r u n (voor de leerlooiers) wordt gemalen, en talhout. Het schillen van het akkermaalshout geschiedt in Drente en Friesland bijna overal door bewoners van Nunspeet en Elspeet, op de Veluwe (zie kaart 5/6). In de beide dorpen worden nog veel s c h a p e n gehouden; dit blijkt hieruit, dat op de heidevelden nergens bosch wordt aangetroffen. Bij Holde vindt men ook een p;iar hunebedden. Deze komen vooral bij de dorpen op den Hondsi ug voor; het grootste hunebed heeft Borger, het regel matigste T i n a a r 1 o o. Tusschen Rolde en Balloo verdient de B a 11 o o ë r kuil een bezoek ; hier werd vroeger door de Drentsehe effen in de open lucht recht gesproken. In al de eschdorpen leeft de bevolking zeer eenvoudig. De oude taal en zeden zullen er nog lang bewaard blijven (Paaschvuren, spinmalen, enz.). Bij liet oude stadje Koevorden komen drie beekjes samen : het Schoonebeker diep, het Drosten diep en het Loo diep; hun water gaat door het Koevordensche kanaal naar de Vecht. E s c h d o r p e n bij deze beekjes zijn Emmen en Deden, beide zeer mooi. Bij de nog jonge stad Meppel komen samen: de Heest, de Ruiner Aa en de Beiier stroom; hun water gaat door het bevaarbaar gemaakte Meppeler diep naar het Zwarte w a t e r. Ook voert dit diep het water der hoogveenkanalen naar Hoogeveen en Smi 1 de af. Meppel drijft een drukken handel met Amsterdam; het krijgt vandaar koloniale waren voor een groot deel van Drente, en voert er boter en spek heen. Eschdorpen bij de genoemde beken zijn Ruinen en Beilen. Door de noordpunt van Drente gaan vereenigd het Peizer diep en het Eelder diep, die in de provincie Groningen door het Reitdiep worden opgenomen. Zoek de eschdorpen, naar welke ze genoemd zijn. Aan de westzijde van den Hondsrug stroomt de Drentsche Aa, welker benedenste deel gebruikt is voor het Noord-Willemskanaal, van Assen naar Groningen. Als eschdorp der Drentsche Aa kennen we reeds Rolde. De aanzienlijkste rivier van Drente is de Hunze, die langs den Hondsrug, door het Zuidlaarder meer, in de provincie Groningen komt. De benedenloop is vergraven ten behoeve van het Winschoter diep. Het water van de Drentsche Aa en de Hunze ging vroeger door het Reit- L)e Verlengde Hoogeveensche vaart gaat naar het groote hoogveen in den zuidoosthoek van Drente, en is over onze grenzen verhonden met het Duitsche Noord-Zuid kanaal. De veenkolonie Nieuw-Amsterdam ontstond er aan. Ze heeft ook een waterweg naar de Dedemsvaart in Overijsel: tot Koevorden heet liet Stieltjes kanaal, daarna Lutter hoofdw ijk. Koevorden is een kruispunt van kanalen; behalve de drie genoemde heeft het nog een kanaal naar het Duitsche Noord-Zuid kanaal (zoek het ook eens op kaart 4). 2. Van het M e p p e 1 e r (liep uit is ook de Drentsche hoofdvaart gegraven. Daaraan ontstond de veenkolonie Smilde. Uit deze gaat oostwaarts het Oranje-kanaal door het hoogste deel van Drente naar het straks genoemde veen van Nieuw-Amsterdam. Op het Ellertsveld ontstond daaraan de kleine veenkolonie Schoonoord. Westwaarts sluit de Drentsche hoofdvaart door een zijkanaal aan de Opsterlandsche Compagnonsvaart in Friesland. 0[i de grens tusschen de beide provinciën lag hier tot voor eenige jaren een dam tusschen de beide waterwegen. de dam van Appelsga genoemd. Welk bezwaar kunnen de Friezen gehad hebben tegen het doorsteken van dien dam ! Van Assen is de Drentsche hoofdvaart verlengd naar Groningen onder den naam Noord-Willemskanaal. De voeding van dit kanaal kost heel wat moeite. Dat kunt ge op de kaart wel aflezen. 3. Inde laagte der II u n z e loopen vele kanalen noordoostwaarts naar het Stadskanaal, in de provincie Groningen. Ze heeten m ouden, wijl ze in dit kanaal uitmonden. Ook de koloniën, die er verrezen, heeten zoo. Aan een er van ontstond verder binnenwaarts NieuuBuinen, met een paar glasblazerijen. Alleen langs de zuidelijkste monden wordt nog veel t u r f gegraven. 8 19. Andere koloniën. Aan . Zirolle :ils middelpunt van wegen. nog vroeger tijd de scheiding tussclien den Rijn en de Waal zich bevond bij het fort Schenkenschans, dat nu links van den Rijn ligt. De R\jn stroomt van Arnhem langs den steilen V e 1 u w ezoom en het Utrechtsche heuvelland westwaarts ; liij verlaat de heuvels bij het dorp Amerongen en heet beneden het stadje Wijk-bij-Duurstede Lek. Vroeger ging de Rijn bij dit stadje noordwestwaarts. Daar stroomt nu nog de Kromme Rijn, die onderden L e k d ij k door wat water uit den Rijn krijgt. Hoe kan dat? De Waal stroomt van Pannerden westwaarts. Bij de stad 'Piel buigt ze zuidwaarts tot bij de M aas, met welke ze daar door een kanaaltje is verbonden. Bij het fort Loevestein nam ze tot voor kort de Maas op. Doordat ze % van het Rijnwater afvoert, is ze onze eerste rivier voor de scheepvaart. Bij Nijmegen bespoelt de Waal de heuvels van het Rijk van Nijmegen, die aan de zuidzijde tot de Maas reiken. Een heuvelrug, die westnoordwest tot bij de Waal gaat, duikt telkens onder de klei. De Maas verlaat bij Mook de hooge zand- en grintgronden en kronkelt westwaarts tot bij de Waal, om dan Fig. 7. Het groote r w o r d e 11 en ;i t's 11 ij cl e 11 van rivierbochten. Schfiling, De aarde rond. I 3 zuidwaarts te buigen. Uit de oude bedding naar Loevestein is ze thans overgebracht naar een nieuw gegraven bed, dat ongeveer het Oude Maasje volgt. Rivieren kronkelen van nature. De geringste bocht, door de helling van den bodem veroorzaakt, wordt gaandeweg grooter, zooals in fig. 5 is aangegeven. Dit komt, doordat het water steeds de eenmaal aangenomen stroomrichting wil houden en daardoor drukt tegen den buitenkant der bocht. Die buitenkant wordt dan ai- en uitgesehuurd. Werd vroeger een boctit zeer groot, dan vloog bij hooge standen, vooral als ze met ijsgang gepaard gingen, het water wel eens rechtuit en sneed haar geheel ai (bed IV in /?»/• 5). Dit bewijzen vele der d o o d e rivierarmen langs de groote rivieren. Thans, nu de beddingen geregeld zijn en de dijken vele krommingen volgen, kan dat afsnijden van bochten niet licht meer gebeuren. Op enkele plaatsen z ij n de grenzen van Gelderland ouder dan de afsnijding der bochten. Dit is op drie punten het geval met de grenzen van Noord-Brabant en ook op drie punten met beuk. Verder naar binnen ziet men akkermaalshout en groote dennenwouden. Van Dieren tot Wageningen deed de sclioone natuur ta - looze buitens ontstaan; de bosschen, de beken, de golvende korenvelden, de mooie uitzichten over de vlakke, weelderige kleistreken en de groote rivieren aan den heuvel voet trokken de menschen er heen. Het middelpunt is Gelderlands hoofdplaats Arnhem, aan den grooten Rijnweg uit Holland naar Duitschland. Het is het natuurlijke middelpunt der provincie. Wageningen heeft een landbouwschool en een tuinbouwschool. Beide dragen veel bij tot de verbetering van onzen land- en tuinbouw. In liet westelijk «leel der Veluwe, b.v. in de streek deidorpen Barneceld en Ede, ziet men veel langstaarten. Wat leveren die ook weer ? § '29. De Graafschap. Hiermede bedoelt men de oude graafschap Zutfen, die in het dagelijksch leven ook vaak Achterhoek wordt genoemd. De helling wordt aan„eoeven door de Hevlcel en den Ouden IJ&el. ken al'zonderlijke heuvelgroep in het zuiden stijgt tot 105 metei, in den Hettenheuvel / de Montferland is watlagei. \ioegei, toen de Rijn nog onbedijkt was, stroomde deze er vaak om heen ; dit blijkt uit de dikke kleilagen links van den Ouden IJsel. De kleirand langs den IJsel is in het zuiden vrij breed; het deel ten noordwesten der heuvels van den Montferland heet Lijmers. De «Graafschap» is boschrijk en vol natuurschoon. Het stadje Lochein, bij den Lochemschen herg. en het dorp Ruurloo, het middelpunt der spoorwegen, trekken s zomers steeds meer bezoekers. II interswijk en Aal ten doen mede aan de katoen- en andere industrie in iwente. Langs den Ouden IJsel deed het delven van ijzeroer ij z erin d u s t r i e ontstaan, vooral te T er Hor g. Het oude Zutfen ligt aan den mond der Derkei. het veel kleinere Doesburg aan den mond van den Ouden IJsel. In den Achterhoek verspreid liggen vele mooie hu itengoeder en. § 30. De Betuwe en de Tielerwaard: hetRijk van Nijmegen, Maa s-W aal en de Bommelerwaar d. Het «kleine revierke» der vette Betuwe is de Linge; het voert al liet overtollige water der kleipolders af en tevens het water, dat «de kwel» door de Rijn-, Lek- en Maasdijken laat. Door den dijk op de grens met Zuid-Holland komt de Linge in deze provincie. Waarom zou Holland er op gestaan hebben, hier den hoogen Dief dijk en den Lingedijk te leggen.' Op de klei, ook der andere kleistreken, vindt men land-, tuin- en ooftbouw, naast veeteelt. Van de landbouwproducten der bovenhelft van de Betuwe verdient t a b a k vermelding. De tuinbouw kweekt o.a. frambozen en a a 1 b e s s e n, die b.v. op de markt te Tiel verhandeld worden. Van het ooft verdienen de Gelde rsche meikersen, p r u imen en appels vermelding. Door bet weeke hout langs de Lek heeft Kuilenburg veel hoepel- en stoelenmakerijen. Eist is een driesprong. Geldermalsen, in het noorden der Ti el er waard, is een kruispunt van spoorwegen. Het lieve, boschrijke heuvelland van het R ij k van Nijmegen maakt de stad Nijmegen, op den noordrand er van, zeer aantrekkelijk. Een mooi uitzicht over de vlakke kleistreken heeft men b.v. te Berg-en-dal. Neerbosch is bekend door een groote weesinrichting. In Maas- W aal is Bruten een belangrijk dorp. Beneden dit dorp hadden vroeger gedurig doorbraken van den Waaldijk plaats. De Bommelerwaard is genoemd naar het stadje Zalt-Bonimel. Ze werd vroeger vaak overstroomd. Om bij een doorbraak in het westelijk deel het oostelijk te beschermen, legde men den Meid ijl- dwars door de waard. Bij Hedel is van ouds de hoofdweg naar Brabant: dat kunt ge op de kaart wel aflezen. Grootte van enkele plaatsen : Arnhem . bijna 60 000 Apeldoorn . . . 13000 Nijmegen ... 45 000 Tiel 11000 Zutfen . . . . 18000 Wageningen . 9000 4. UTRECHT. Kaart 5 6. 31. Verdeeling; grenzen. De provincie Utrecht bestaat uit een hooge oosthelft en een lage westhelft. De grenslijn tusschen deze twee deelen loopt van het zuidoosten naar het noordwesten. Aan de grenslijn ligt de stad Utrecht, de hoofdplaats der provincie en het middelpunt er van. Ze is tevens het middelpunt van het g e li e e 1 e land, zooals uit den loop 5 40. Het laagveengebied. Dit strekt zich uit van de zuidgrens tot A\ est-Friesland. Een blik op het landschap geeft Plaat III. Vroeger was het bezaaid met groote en kleine meren. Deze zijn echter sedert de 17ll«' eeuw drooggemalen, zooals we reeds in $ 13 hebben geleerd. De kommen, die daardoor land werden, heeten d roogrnakerijen. In het zuidelijk deel heeft men de grootste, de Haarlemmermeer, die in 5; 13 reeds beschreven is. In het noordelijk deel vinden we de Schermer, de Beemster,, Scholing. De aarde rond. 1. 4 de Purmer en de ïVormer. Deze zijn in de 17«le eeuw met behulp van windmolens drooggelegd. Uit de Haarlemmermeer is daarentegen in t midden der 19lU' eeuw met behulp van stoomgemalen het water verwijderd; lees dit no"- eens na in 13. Daar men met de laatste den waterstand der vaarten en slooten beter beheerschen kan drijven de bewoners der Haarlemmermeer ook veel landbouw, die der oudere droogmakerijen alleen veeteelt. De ringvaarten der voornaamste droogmakerijen geeft de kaart; de dijken aan de binnenzijde er Fig. !)• h'lretl IJimtiden. Als een schip, dat uit zee komt, de twee vuurtorens juist achter elkaar zi»t, vaart het recht in de haven. van staan er echter niet op. De eerste doen dienst als boezems en ook wel als scheepvaartwegen. De bodem der droogmakerijen is bijna overal zeeklei. Lan. Middelen van bestaan; plaatsen. Door het hoogveen zijn er op de hooge zandgronden veenkoloniën ontstaan, b.v.: Nieuw-Appelsga en Oorredijk, aan de Op sterla n d s c h e C o m p a g n o r> s v a a r t, die we bi j Drente, in § 18, reeds leerden kennen; Heerenveen, aan de Schoterlandsche Compagnonsvaart; Drachten, aan de Drachtster Compagnonsvaart; Noordwolde, aan «le Noordwolder vaart. Van Gorredijk gaat de Nieuwe vaart naar de Boom; de Tjonger is beneden het snijpunt met de Opsterlandsche Compagnonsvaart gekanaliseerd; de kleine Noordwokler vaart gaat naar de Linde. Een groot esc li dorp. met veel veeteelt, is Woleega. Mooie bosschen heeft men bij de buitens van Beetsterzwaag; bij Heerenveen is, door de Friesche stadhouders, het Oranjewoud bekend. In het laatste geeft l'laat V een kijkje. Op het laag veen, waar veeteelt bijna het eenige middel van bestaan is, liggen slechts kleine plaatsen, b.v. Grouw, Akkrum en Oldeboom; op zand, aan of in het veen : Bergum en Joure; in het zuiden de kleine stadjes Sloten en Stavoren, aan weerszijden van Gaasterland. Op de zeeklei is in de zuidelijke helft alleen veeteelt het middel van bestaan. Mooi vee is ook hier de trots van den landman en hooi de oogst. Boter en kaas leveren er groote winsten op, vooral sedert de oprichting der vele boter- en kaas fa b r i e k e n. Door deze zijn echter de markten te Sneek en Lee u w arden achteruitgegaan. In het noorden is naast de veeteelt de landbouw belangrijk, vooral in het Bilt. Behalve de gewone kleiproducten kweekt men er veel vlas, cichorei en ook suikerbieten. De hoofdplaats Leeuwarden is de eerste. Sneek de tweede stad van het kleigebied en van de geheele provincie. Het stadje Dokkum ligt aan den rand der zandgronden, Franekei• midden in de klei. Harlingen is de uitvoerhaven van vee en zuivel naar Engeland: het heeft ook, evenals de Lemmer, een druk verkeer met Amsterdam. Groote dorpen in het landbouwgebied zijn b.v.: Dronrijp, Menaldum, Berlikum, Stiens en Anjum; al de oudere liggen op heuvels, terpen geheeten : ze werden reeds opgeworpen in den tijd, toen er nog geen zeedijken waren. Aan de noordkust liggen kleine visschersdorpen; op de Wadden worden door de »schilleriui" schelpen gevischt voor de kalkovens bij Leeuwarden en elders. Grootte van enkele plaatsen : Leeuwarden . . . 33000 Har Vin (jen . . . 12000 Sneek 12000 Franeker . . . 7000 9. GRONINGEN. Kaart 10. § 47. Grenzen; d ij ken; bodem; verdeeling. Aan de landzijde kennen we de grenzen der provincie Groningen reeds, voor zooverre de provinciën Friesland en Drente betreft. Ook langs de grens met de Pruisische provincie Hannover vindt men een groot hoogveen moeras, waarvan nog bijna niets ontgonnen is. Het heet. naar het dorp Boertange. Boertanger moe- ras. Tot dit moeras reikte vroeger de oostelijke golf van den D o 11 a r t. De Dollart ging voor eenige eeuwen met twee golven naar binnen; tusschen deze vormde de hoogere zandgrond een schiereiland, zooals op de kaart gemakkelijk te zien is. Later zijn die golven door de klei, die de vloedstroomen aanvoerden, dichtgeslibd. Langs de kust van den vroegeren Dollart liggen vele plaatsen, b.v. : Belliiigicolde, Wedde, Winschoten, Beerta, Finsterwolde, Midwolde, Scheenula, Zuidbroek en Noordbroek. Hoe zou dit zoo komen ! Aan de z e e z ij d e vindt men overal zware d ij k e n. Het kleine eiland Bottunieroog verleent aan de buitenkust niet veel bescherming. Langs de noordoostkust gaan de vloed- en ebstroomen de Duitsche rivier de Eems op en af. Ook langs de kust van Friesland en Oron i n g e n, evenals langs die van Noord-Holland, stroomt nergens water v r ij in zee uit. In de geschiedenis heet de zandstreek van de W e sterwoldsche Aa Westerwolde; de veenmoerassen aan weerszijden waren vroeger onbe w oond, en aan de noordzijde golfde de Dollart: geen wonder dus. dat de bewoners van Westerwolde eigen taal, zeden en gewoonten hebben, evenals die van Drente. De kleistreken in het noorden heeten, van het oosten naar het westen, Oldambt, Fivelingoo en Hunzingoo; het laatste is genoemd naar de Hun ze, die vroeger door het Reitd i e p naar de Lauwerszee ging. Het deel ten zuiden van het Reitdiep heet Westerkwartier; de lagere noordhelft is klei, de hoogere zuidhelft zand en reen. Al deze namen van streken in de provincie Groningen worden in liet dagelijksch leven nog steeds gebruikt. Daar de zeeklei van Hunzingoo en Fivelingoo wel een paar meter hooger ligt dan het laagteen ten zuidoosten ei' van, noemen de bewoners het eerste gewoonlijk het Hooge land en het laatste het Lage land. De streek ten zuidoosten van de stad Groningen heet in de geschiedenis Goorecht. S 48. Wateren; plaatsen. De oude eschdorpen, welke bij de Westerwold sche Aa behooren, b.v. Onstuedde, zijn slechts klein; bij de Hunze en de Drentsche A a behoort Haren, op den Hondsrug. De ontginning van het hoogveen 1 leeft echter bloeiende en uitgebreide veenkoloniën doen ontstaan. Aan het Winschoter diep, dat de Hunze met de Westerwoldsche Aa verbindt, liggen Hoogezand en Sappemeer, te zamen eigenlijk één dubbele rij huizen langs het kanaal. Aan het kanaal van Zuidbroek zuidwaarts ontstonden, langs het Oost er- en het West er diep, de dubbele veenkoloniën Veendam en Wildervank, aaneensluitend als de beide vorige. Aan het kanaal van Winschoten zuidwestwaarts, eigenlijk het bevaarbaar gemaakte riviertje Pekel Aa, dat in de Westerwoldsche Aa uitstroomde, ontstonden achtereenvolgens Oude-Pekela en Nieuwe-Pekela, ook aaneensluitend. De kanalen dei' vier laatstgenoemde veenkoloniën loopen uit op het Stadskanaal, dat van Wildervank af de grens van Drente volgt tot voorbij het dorp Ter Apel, van waar een kanaal naar de rivier de Eems gaat. De veenkolonie Stadskanaal is meer dan G uren gaans lang; de in £ 18 genoemde monden uit Drente loopen er op uit. In al deze Groninger koloniën zijn landbouw en nijverheid de hoofdmiddelen van bestaan: turf wordt er niet meer gegraven. Het hoofdproduct voor den landbouw zijn aardappelen ; deze gaan meest naar de a a r d a p p e 1 m e e 1fa briek en; ook wordt er spiritus uit gestookt. Andere takken van nijverheid zijn : st roopapier fabrie k e n, steenbakker ij en, olieslager ij en en houtzaagmolens. Vroeger waren er vele werven. thans bijna alleen nog te Hoogezand en Sappemeer. Spoor- en tramlijnen verbinden de plaatsen. . De hoofdweg voor den afvoer der turf uit de Drentsche monden gaat van S t a d s k a n a a 1 langs A n ri e rveensc h-kanaal en liet K. ie 1 ster diep naar H o o g e z a n cl, en verder naar (t r o n i n g e n. Een «ezicht op een der beide kanalen van Veendam geeft Plaat V. Op de zeeklei liggen groote en bloeiende dorpen, al de oudere op terp en, als in het noorden van Friesland. In het We ster kwartier noemen we (irijpskerk en Zuidhorn; in Ilunzingoo Ulrum, Eenrum, 11 arfum, Bed urn en Uithuizen; in Fivelingoo Stedum en Loppersum; in Oldambt de reeds genoemde dorpen aan de kust' van den ouden Dollart, en op de klei de daarnaar genoemde jongere plaatsen, als Xieuw-Beerta en Nieuuolda. Vele boerenwoningen zijn hier ware landhuizen, schittei end van weelde. Bijna overal gaan landbouw en veeteelt samen. Ze worden er steeds meer naar de eischen der wetenschap gedreven. Het middelpunt der land- en waterwegen van de provincie is de stad Groningen, die steeds grooten invloed in de Ommeland e n (de genoemde deelen der provincie) heeft gehad en daaruit nog steeds aan huur en pacht groote voordeelen trekt. Ook in de noordhelft van Drente heet ze kortweg «de stad». Op den eenigen weg uit Drente over den Hondsrug naar de vette zeekleilanden ontstond ze. l)e handel, vooral in landbouwproducten en vee. is er druk. Door de hoogeschool is ze in het noorden des lands het middelpunt der wetenschap. De kanalm, die bij Groningen samenkomen, heeten: 1. het N o o r d - W i 11 e m s k a n a a 1, de weg naar Drente; 2. liet Ho end iep, de weg naar Friesland; :5. het R e i t d i e p, de oude weg der zeeschepen naar liet visschersdorp Zoutkamp en verder door liet F r i e s c h e gat naar de Noordzee; 4. liet Botei diep, de weg naar de dorpen van Hunzingoo; 5. liet D a m s t e r d i e p, de weg naar F i v e 1 i n g o o, naar het stadje A p p i n g e d a m en naar de zeehaven D e 1 f z ij 1; . het Eemskanaal, de nieuwe weg voor de Groninger zeeschepen, en tevens de afvoerweg van al het water van noordoost-Drente (de Drentsche Aa en de Hanze) en van een deel der Groninger veenkoloniën; 7. het \\ inschoter diep, de weg naar het stadje Winschoten, het middelpunt van het 01 d a m b t. Op het laagteen liggen slechts kleine plaatsen. Een A f w ateringskanaal, door het Schild m eer, voert het overtollige water bij Delfzijl naar den' Eems-mond. Grootte van enkele plaatsen: Groningen . . bijna 70000 Oude-en Nieuwe-Pekela 11 000 Veendain-Wildermnk 20000 Stadskanaal .... nooo Hoogezand-Sappemeer 16000 Winschoten . . . .10000 10. ZUID-HOLLAND. Kaart II. § 40. Grenzen; de twee d e e I e n. De grenzen van de provincie Zuid-Holland met de provinciën NoordHolland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant kennen we reeds. De waterweg van het Volkerak zet zich als Krammer, latei* Grevelingen, voort tot aan de Noordzee en vormt de grens met de provincie Zeeland. Vroeger behoorden de eilanden Voorne, Goeree — vroeger \\ est-\ 00 me, zooals op fig. 3 te zien is — en Overflakkee tot Zeeland; de boezem Bernisse, tusschen \oorne en Putten, vroeger een open water, is een deel van de oude grens tusschen Holland en Zeeland. De provincie Zuid-Holland bestaat uit v a s 11 a 11 d en eilanden. De Mericede, de Noord, de Nieuwe Maas, het Scheur en het kanaal door de duinen vormen thans de grens tusschen de beide deelen. De eilanden behooren tot de delta van den Rijn en de Maas. Wat een delta is, hebben we in $21 geleerd; lees dat nog eens na. §50. Het vastland. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit laar/reen, dat voor veeteelt dienst doet. Onder dat laagveen ligt oude zeeklei, die daar op de kaart zichtbaar is, waar meren zijn drooggemalen, b.v. in den Zuidplas polder en den Prins-Alexander polder, tusschen Gouda en Rotterdam; ze doet voor 1 a n d b o u w dienst. O p dat laagveen ligt langs de tegenwoordige en vroegere rivieren rivierklei, b,v. langs den Ouden R ij n, den H o 11 a n ds c h e n IJ s e 1, de L e k en de M erwede (bij deze alleen aan den rechteroever); graaft men dus b.v. bij Bodegraven in den grond, dan vindt men achtereenvolgens rivierklei, laagveen, zeeklei, en daaronder het zand der hooge oosthelft van ons land. De Oude Rijn behoort tot verschillende boezems, de geheele westhelft tot den boezem van 11 ij n 1 a n d. De Hollandsche IJsel is boven Gouda een boez e in, beneden die stad een open w a t e r, met e b en v 1 o e d. Uit den vloedstroom doet men, met behulp van kribbe n, veel zeeklei bezinken, die in de talrijke steen- en pannenbakker ij en langs de rivier gebruikt wordt. De Lek is de voortzetting van den 1! ij n. de Merwede van de Waal en de Maas. Beide hebben eb en v 1 o e d, de Lek echter alleen in de benedenste helft. Aan de zeezijde is het vastland door duinen beschermd. In het Westland, ten westen van Delft, zijn de duinen echter zóó zwak, dat men, zooals we reeds leerden, aan de buitenzijde de zoogenaamde Delflandsche hoofden (dammetjes, rechthoekig op de kust) en aan de binnenzijde een slaperdij k heeft moeten maken. Bij Sche veilingen vindt men sedert eenige jaren een zwaren bazaltmuur. S 51. Plaatsen op het vastland. Aan de kust liggen de groote badplaats Scheveningen en de kleine zeebaden Katwijk (Kin Zee en Noordicijk aan Zee; ze zijn tevens visschersplaatsen. |)e badplaats Scheveningen komt vooral snel op door de naburige stad 's-Gravenhage, de hoofdplaats van ZuidHolland en de residentie van H. M. de Koningin, liet schoone Haag sclie bosch behoort bij d e geestgronden. Op deze laatste is vooral veel tuinbouw, b.v. van druiven en asperges, in het Westland. Daar zijn 's-Gravenzande en Naaldwijk belangrijke plaatsen. In de buurt van s-Gravenhage liggen Rijswijk en Voorburg, met veel buitens. Noordelijker dan de hofstad ligt Wassenaar. Ten noorden van den Ouden Rijn vindt men, bij een rij binn e n d ui n e n, die tot Haarlem doorloopt, de aardige dorpen Sassenheim, Lisse en Hillegom. Aan den Ouden Rijn liggen het stadje Woerden, de dorpen Bodegraven en Alfen, en de stad Leiden, met drukke kaasmarkten en een beroemde hoogeschool. Aan den Hollandschen IJ s e I is Gouda bekend dooi' den handel in Stolksche kaas (genoemd naar bet dorp Stolwijk — bij het volk Stolk — in de Krimpenerwaard), en de nijverheid van lange pijpen en stearinekaarsen; terecht beroemd zijn de beschilderde kerkglazen der Janskerk. Aan de Gouwe, een deel van den w a t e r w e g naa r A in s t e r d a m, ligt Boskoop, met kweekerijen van hoornen en heesters. Aan de L e k zijn alleen Vinnen, aan den weg van Utrecht naar Gorkurn, en Schoonhoven van eenige beteekenis. Langs de Merwede en de Noord liggen, in de A1 b 1 a s s e r w a a r d, het versterkte stadje Gorkum, aan liet begin van het -Werwede-kanaal, en de dorpen Sliedrecht en Alblnsserdam, met scheepsbouw, terwijl er veel aannemers wonen. Leerdam aan de Linge, met, hardglasfabrieken, ligt in de Vijfheerenlanden. Aan de X i e u w e M a a s ontstond Rotterdam, onze eerste handelsstad. De weg naar zee, door de Nieuwe Maas, het Scheur en het kanaal door de duinen, met een diepte van 8 a 9 M., heet Rotterdamsche Waterweg. De vloed- en ebstroomen helpen krachtig, den weg op diepte te houden; dichtvriezen doet h ij, door de sterke strooming, nooit. Een deel der stad, Feijenoord, ligt aan de overzijde der Maas, waarheen een prachtige brug voert. Daar vindt men ook de groote, nieuwe havens. De zalmvisscherij op onze benedenrivieren heeft bij Kralingen, dat nu tot Rotterdam behoort, een beroemde zal mm ark t doen ontstaan. De stad handelt over zee het meest met 1 n d i ë, Amerika (vooral New-York) en \\ est-Afrika, en binnenwaarts den Rijn op. Rotterdam is de eigenlijke monding s s t a d v a n d e 11 R ij 11. Rotterdam ontstond bij een dam in den mond van de Rotte, als Amsterdam bij een dam in den mond van de Ainstel, Alblasserdam bij een dam in den mond van de Alblas, en Schiedam bij een dam in den mond der Schie. De Rotte, de A m st e I. de Alblas en de Schie zijn 1111 alle vier boezems. Van Rotterdam zeewaarts liggen nog aan den Rotterdamschen waterweg: het pas genoemde Schiedam, bekend door de jeneverstoke r ij e n, die tevens gist leveren; Vlaardingen. met veel haringvisscherij en handel in tuinbouwproducten van het Westland: het veel kleinere Maassluis; en, aan zee, het jonge Hoek van Holland, van waar men overvaart naar de Engelsche haven Harwich, 0111 dan per spoor naar Londen te gaan. Schuiling, De aarde rond. i §52. D e e i I a n d e n. Deze bestaan, met uitzondering van de duinen aan de zeezijde, alle uit zeeklei, die niet hoog ligt. Vandaar dat er boezems voorkomen, om het "overtollige water voorloopig te bergen, b.v. de Waal, een overgebleven deel der vroegere W aal, de Bmnengedijkte Maas, een overgebleven deel der vroegere Maas, en de reeds genoemde Bernisse, het oude grenswatei tusschen Holland en Zeeland, en nu nog tusschen \ oome en Putten. Vóór 1421 kwamen de Maas en de Waal eerst samen in de buurt van het eiland Putten. Toen m dat jaar de Sint-Elizabethsvloed veel laagveen vernielde — zooals we reeds leerden in § 11 — en de Biesbosch ontstond, werden die rivieren veel korter. Thans is de Biesbosch weer grootendeels land; de rivier Nieuwe Merwede loopt er door. maar is nog slechts langs den linkeroever bedijkt. Op al de eilanden zijn landbouw en veeteelt zeer belangrijk. Ten noorden van de Oude Maas ligt het eiland IJselmonde; het dorp IJselmonde, waarnaar hetgenoem'l is, ligt tegenover den mond van den Hollandschen IJsel. liet deel bezuiden de Waal beet. naar het dorp Zwijnd,recht, de Zwijndrechtsche waard. Ten noorden van de Br iels che Maas ligt het eiland Rozenburg, nu verbonden met het afgesneden stukje land aan den Hoek v a n H o 11 a n d. . Ten noorden van het Hollandsch diep en li e Haringvliet vindt men het eiland van Dordrecht, de Hoeksche waard en Voorne-Putten, onderling gescheiden door de D o r d s c h e kil en het Spui. Op het eerste ligt de stad Dordrecht, aan de splitsing van de Ben e den-Me r wede in Noord en Oude Maas en aan den grooten landweg van Rotterdam naar NoordBrabant. De Hoeksehe waar d, welker westelijk deel. naar de drie dorpen van dien naam, ook wel B e i e r- land heet. is bij Barendrecht door een brug niet IJselmonde verbonden; over deze gaat ook de nieuwe stoomtramlijn van Rotterdam. Op Voorne-l'utten liggen de stadjes Brielle en Hellevoetsluis, liet laatste met een deel onzer vloot, evenals Willemsoord en Amsterdam; liet V o o r n s c li e kanaal, onder koning Willem 1 gegraven, bleek als waterweg naar Rotterdam op den duur ongeschikt, evenals het G root Noor dhollandsch kanaal voor Amsterdam. Aan de zuidzijde van het Haringvliet behoort GoereeOverflakkee, vroeger twee eilanden, nog tot Zuid-Holland. Hoe die eilanden er voor 7 eeuwen uitzagen, moet ge nog eens nazien in § 12, fig. 3. Het stadje Goeree heeft een kleine haven. De bijeengelegen dorpen Sommelsdijk en Middelharnis doen druk mee aan de beugvisscherij. Grootte van eenige plaatsen: Rotterdam .... 1/3 millioen Delft .... ruim 30 < >cx> 's-Gravenhage . . ruim 200 000 Schiedam . . ruim 25 000 Leiden ...... ruim 50000 Gouda . . . ruim 20000 Dordrecht .... ruim 40 000 Vlaardingen bijna 20 000 11. ZEELAND. Kaart 12. ^ 53. De eilanden. Vroeger bestond de provincie Zeeland geheel uit eilanden; thans is het zuidelijk deel vastland, Reide bestaan uit zeeklei; alleen langs de Noordzee vindt men duinen; ook komen aan de giens niet de Belgische provinciën West- en Oost-V laanderen de oudere (/ronden op enkele plaatsen even over de grenzen. Landbouw en veeteelt zijn de hoofdmiddelen van bestaan. De visscherij is onbelangrijk; mosselvangst is in enkele plaatsjes hoofdmiddel van bestaan, b.v. te Bruinisse en Filippine; tusschen Berge n-o p-Z 0 0111 en I e r s e k e vindt men een belangrijke oester c u 1t u u r, waaraan laatstgenoemd dorp druk meedoet. De s 11' o o me n. die de eilanden scheiden, zijn meer inhammen van de zee dan rivieren: eb en vloed gaan naar de Noordzee en weer terug. Alleen de Hont of Wester-Schelde ontvangt veel rivierwater; de andere stroomen krijgen door de honderden uitwateringssluizen bijna alleen veel polderwater. Het voornaamste zeegat der Wester-Schelde heet A\ i e 1 i n g e n ; het is niet alleen voor Vlissinrjen, maar vooral ook voor Antwerpen van gewicht. Noch op de eilanden noch op het vastland vindt men rivieren. Bijna al het overtollige water komt in de p o 1derslooten en uit deze op het buitenwater. Bij de lage ebstanden duwt het polderwater zelf de uitwateringssluizen open, terwijl de naar binnen gaande vloedstroom ze weer sluit. Boezems zijn daardoor in Zeeland bijna onbekend. fen noorden van de Ooster-Schelde liggen de eilanden Schouwen-Duiveland, vroeger door het D ij k w a t e r gescheiden, Tolen en St.-Filipsland. De Eendracht en het Slaak scheiden de twee laatstgenoemde eilanden van Noord-Brabant, het Keet en. Mastgat en Zijpe van Schouwen-Duiveland. Op dit eiland liggen de stadjes Zierikzee en Brouwershaven; de mossels van Bruinisse gaan vooral naar Rotterdam. Tolen is genoemd naar het gelijknamige stadje Tolen (d. i. t o 1). een oude tolplaats der hertogen van Brabant. Het overgebleven deel van het D ij k w a t e r is thans een boezem. 1 usschen de Ooster- en de Wester-Schelde liggen de eilanden Walcheren, Noord-Beveland en Zuid-Beveland. Ten behoeve van den spoorweg van Bergen-op-Zoom naar Missingen zijn er door het Kr eek rak en het Sloe dammen gelegd. Om de scheepvaart van Antwerpen naar Dordrecht en Rotterdam te gemoet te komen, zijn het kanaal door Zuid-Beveland en het kanaal door W alcheren gegraven. — Op \Y a 1 c h e r e n ligt Zeelands hoofdplaats Middelburg, dat thans wordt voorbijgestreefd door Vlissingen; hier sluit de spoorlijn aan de stoombooten naar Queenboro, een der voorhavens van Londen, liet vervallen Vere is de oude veerplaats over het V e e r g a t naar Noord-Beveland. lu de mooie Manteling, de duinstreek van Walcheren, ligt de kleine badplaats l)omhurg; aan de westpunt ligt de zware Westkappehche zeedijk, Fig. 10. Ken boerin uit het hmtl run ter Goes. dien we reeds in § 10 leerden kennen. — Op Z u i dlieveland ligt het stadje Goes, in een schoone landbouwstreek. Kloetinge is het middelpunt van het kersenland. Kruiningen verzendt veel oesters van de banken van Ierseke; deze sclielpdieren hebben dooi- de spoorwegen groote waarde gekregen. Hoe komt dat ? Op al de Zeeuwsche eilanden worden de oude kleederdrachten, zeden en taal trouw bewaard. jj 54. Zeeuwse h-V laanderen. Zooals uit den naam blijkt, behoort dit eigenlijk bij Vlaanderen. Maurits en Frederik Hendrik hebben liet op de Spanjaarden veroverd. De bewoners zijn opgewekte Vlamingen, gemakkelijk te onderscheiden van de stoere Zeeuwen, die hier slechts een klein deel bezet hebben. De Braakma 11 dringt diep naar binnen, maar slibt dicht; toen ze nog tot Sas van Gent ging, konden de schepen van Gent er door; onder koning Willem 1 is het kanaal van Gent doorgetrokken naar (Ter) Neuzen, een bedrijvig stadje, aan de Wester-Schelde, met twee spoorlijnen naar Vlaanderen. Sas beteekent in Zeeland sluis, evenals zijl in het noordoosten van ons land. In het westelijk deel liggen de kleine stadjes Aardenburg, Oostburg en Biervliet. Breskens is de veerplaats naar \lissingen, en het beginpunt van een stoomtramlijn naar Vlaanderen. In het oostelijk deel vindt men, behalve (Ter) Neuzen, d£ stadjes Axel en Hulst. Grootte van enkele plaatsen : Vlissingen . . . bijna 20000 Neuzen .... bijna 10000 Middelburg igooo Zicrikzee en Goes. . 7000 NEDERLAND ALS STAAT. $ 55. Aan het hoofd van Nederland staat één persoon, n.1. H. M. Koningin Wilhelmina : daarom heet ons land een monarchie. H. M. regeert volgens een grondwet of constitutie; daarom heet ons land een constitutioneele monarchie. 1. Volgens deze grondwet worden de wetten gemaakt door de T w e e d e K a m e r, de Eerste Kamer en H. M. de Koningin. De beide Kamers heeten te zamen de Statengeneraal. De Tweede Kamer telt 100 leden, welke verkozen worden door kiezers, die de wet aanwijst. Het aantal kiezers is door de laatste kieswet aanzienlijk uitgebreid. De Eerste Kamer telt 50 leden, die verkozen worden door de Provinciale Staten. Deze leerden we reeds kennen in § 20; ze worden ook door kiezers verkozen. 2. Volgens de grondwet worden de wetten uitgevoerd door H. M., bijgestaan door (acht) ministers. Er is een minister van binnetilandsche zaken, een van buitenlandse!'ie zaken, een van justitie, een van marine, een van oorlog, een van financiën, een van waterstaat, handel en nijverheid en een van koloniën. 3. Volgens de grondwet worden de wetten gehandhaafd, d. w. z. overtredingen gestraft, door de Rechterlijke Mach t. Deze berust bij den Ho0ge 11 Raad, te 's-(iravenhage, bij vijf gerechtshoven, te Amsterdam, 's-Gravenhage, Leeuwarden, Arnhem en 's-Her- togenbosch, en vele a r r o n d i s s e m e n t s r e c li tb a n k e n en k a n tongerec h t e n. Al deze colleges spreken recht in naam van II. M. ile Koningin. In verband niet de richting in het staatsbestuur, door verschillende menschen voorgestaan, bestaan er in ons land eenige staatspartijen. De voornaamste zijn thans: <1 e partij der liberalen (vrijzinnigen); de partij dei' antirevolutionairen (tegenstanders van de beginselen der Fransche Revolutie van 1789); de partij der roomschkatholiekeu en cl t» part i j d e r sociaal-democraten. De Nederlandsche staat is klein in vergelijking met andere staten, zooals we bij Europa nader zullen zien. Maar hij is vooral belangrijk door de vele en rijke koloniën : dit bleek ons reeds bij onze wereldsteden Amsterdam en Rotterdam. Rij de werelddeelen zullen we ze wat nader beschouwen, .lammer is het. dat ze alle i ri d e heete luchtstreek liggen ; waarom ? Ook in Zuid-A tri ka en het noorden dei' Vereen i g d e-S t a t e n van Noor d-A m e r i k a wonen veel Nederlanders, die daarheen verhuisd zijn. Door de overmacht van het Britsche Rijk en de Britsche taal worden ze echter steeds meer v e rengelscht. HET NEDERLANDSCHE VOLK. 56. Dit behoort tot het blanke ras. evenals bijna alle Europeanen, en wel tot den tak der Germanen. Ons volk ontstond vooral uit drie Germaansche stammen, n.1. de Friezen, Saksen en Franken. Ofschoon deze drie stammen onderling, en ook met vreemde bestanddeelen, vermengd zijn. kan men toch in iiet algemeen zeggen, dat liet noorden en n o o r d west e n bewoond wordt door de Friezen, het zuidoosten door de Franken en het oosten door de Saksen. Op de Vel u w e naderen de drie stammen elkaar. Ze verschillen duidelijk in t a a I. zeden en gewoonten. Steden zijn in den regel zeer vermengd; waardoor? Toch kan men Leeuwarden een F r i e s c h e, Deventer een S a k s ische en 's-Hertogenbosch een Frankische stad noemen. Wat den godsdienst betreft, behooren: 62 % tot de Protestanten; 36 % » » R 0 o m s c h-K a t h 01 i e k e n ; en 2 % » » Israëlieten. De Roomsch-Katholieken wonen voor verreweg het grootste deel ten zuiden van den Ouden IJ se 1, de Waal, het Hollandsch diep en de W e s t e r-S c h e 1 d e. L i m b u rg is geheel Roomsch-Katholiek, Noord-Brabant geheel, behalve de meeste bewoners der zeeklei in het noordwestelijk deel. Meer d a 11 de helft der Israëlieten wonen in Amsterdam. Het zielental der bevolking bedraagt in de verschillende provinciën, in duizendtallen (1 Januari 1901): Zuid-Holland. . . .1171 Groningen 303 Noord-Holland . . . 984 Limburg 286 Gelderland .... 573 Utrecht 255 Noord-Brabant . . . 559 Zeeland 217 Friesland 342 Drente 150 Overijsel 338 totaal . 5179 HET KLIMAAT VAN NEDERLAND. jij 57. De toestand van de lucht, vooral met betrekkingtot de warmte, de vochtigheid en de beweging (wind), heet klimaat. In vergelijking met andere landen, die even ver noordwaarts liggen als Nederland, is ons klimaat zeer gunstig. Dit komt vooral door den grooten invloed van de zee. Deze heeft door warme «troomen een hooge temperatuur, waardoor er veel water verdampt. De westenwinden, die bij ons heerschen, brengen die warmte met den waterdamp hier. Een klimaat als het onze heet een zeeklimaat. De zomers zijn, door de vaak bewolkte lucht, koel; de winter s, door den invloed der zee, die de zomerwarmte lang bewaart, zacht. De westenwinden, die bij ons heerschende zijn, voeren veel waterdamp aan. Gemiddeld valt in ons land 70 centimeter regen per jaar. De voornaamste regenmaanden zijn: Juli, Augustus, September en October. In het oosten van ons land valt de regen meer in den zomer, in het westen meer in den herfst. Februari, Maart en April zijn onze regen armste maanden. IS HO l D. Jilz. I. De bodem van Nederland 1 A. De hooge oosthelft 3 a. zand- en grintgronden 3 b. hoogveen c. oudere gronden d. moerasveen en beekbezinking ^ e. rivierklei ' B. De lage westhelft 8 de buitenkust; de getijen 8 de duinen en de zeegaten 9 het vroegere haf H de zeeklei ^ de meren en de droogmakerijen 13 polders en boezems 14 II. Beschrijving der provinciën 18 A. De provinciën der hooge oosthelft 18 1. Drente *8 2. Overijsel 8. Gelderland 31 4. Utrecht 38 5. Noord-Brabant 41 6. Limburg 4» B. De provinciën der lage westhelft 48 7. Noord-Holland 48 8. Friesland ^4 9. Groningen 58 10. Zuid-Holland ^ 11. Zeeland Nederland als staat - Het Nederlandsche volk • Het klimaat van Nederland . . D. Boswijk, H. Scheepstra en \V. Wai.sira, Tliieme's le Teekenatlas van Nederland, '2e herziene druk f 0,35 Cahier bij bovenstaand „ 0,t5 id. Thieme's 2e Teekenatlas. De Landen van Europa en de Werelddeelen » 0,35 Cahier » W5 D. Boswijk en W. Walstra, Ons Taalboekje. De eenvoudigste spel- en taalregels voor de Lag. School, 2e verin, druk „ 0,35 id. Kleine Spraakkunst, vooral ten dienste v/h Meer Uitgebr. Lager Onderwijs, vijfde herziene druk „ 0,35 id. Vragen en Opgaven b|j de Kleine Spraakkunst, 3e druk „ 0,50 D. de Bruis Ji\, Eenvoudig Rekenboek voor het rekenen nit het hoofd en cijferen in Lagere scholen, 3 stukjes, a „ 0,25 id. Antwoorden * 0,20 id. Cijferen van één tot duizend in aansluiting bij het Eenvoudig Rekenboek, le stukje: de getallen van 1— 10 „ 0,15 2e „ . „10-20 „ 0,15 Se „ „ , » 1- 100 „ 0,20 4e h „ 1—1000 . 0,25 J. II. Colenbhander, Nieuwe Leermiddelen v/h Aanvankelijk Leesonderwijs (letterkaartjes, letterdoosjes en legplankjes). Er zijn 40 verschillende strooken met de letters, welke bij het aanv. leesonderwijs moeten worden geleerd, bedrukt. Op een strook komen 10 of 5 gelijke letters voor. De prijs per stel (1 doosje 1 plankje en 40 letters) voldoende voor één leerling bedraagt: bij 10 stel tegelijk „ 0,50 „ 20 „ „ 0,45 „ 30 „ „ „ 0,40 „40 „en meer „ 0,35 id. De Kleine Lezer. Een achttal boekjes voor het aanvankelijk leesonderwijs niet vele Illustratiën. Uitgegeven onder toezicht van J. koosinös. Schrijver van „de School." Prijs le en 2e deeltje 2e druk ƒ0.15; 3e—8e deeltje, 2e dr. „ 0,20 Hierbij behoort: Het Leergn Lezen. Handleiding voor het aanvankelijk Leesonderwijs „ 0 90 Aan deze serie is een stel wandplaten toegevoegd, waarvan de prijs is (7 stuks) n %25 opgeplakt 20 et. per stuk hooger. id. In Bonte Rij Een leesboek voor school en huis „ 0,30 W Deoenhardt. Vaderlandsche Geschiedenis. Een leesboek ingericht met het oog op de behoefte der volksschool, 5e dr. „ 0 45 W. J. C. Dkggeler J. F. Rothfüsz en W. Walstra, Thieme's Steilschrift in 8 nummers. 2e druk. Per No. „ 0,10 A. van dhr Hoeven, De Beginselen der Fransche Taal, le stukje 17e verbeterde druk „ 0,30 2e „' 12e „ „ „ 0,40 3e „11e „ „ „ 0,60 4e „ 7e „ „ „ 0,70 5e „ 5e „ » » 0,80 id. Manuel de Leeture et de Conversation t'rangaise, pour les commen^ants. Tome premier huitième édition „ 0,45 id. Tome second troisièine édition « 0,60 id. Tome troisième » 0,50 H. W. Heuvel. De Wijde, Wijde Wereld. Aardrijksk. Schetsen v. d. hoogste klassen der volksschool. Geïll. Deel I. Nederland 2e dr.. Deel II. Europa 3e dr. Deel III. Vreemde Werelddeelen. per deeltje » 0,45 Jan C. W. Ising, Vraagstukken en Vormen v/d voorbereidende klasse tot de Hoogere Burgerschool f o,2l M. K. DF, Jong, Kobinson Crusoë. Een leesboek voor de lagere School. Bewerkt naar den vjjl'tienden druk van Campe. Geïllustreerd „ 0,3< P. Kat Pzn., Kleine Nederlandsclie Spraakkunst. 6e druk „ 0,3( id. Woordenlijstje der Nederlandschc Taal „ o,3( J. Kleefstra, Zaadjes en Spruitjes, le en 2e Leesboekje voor Kinderen van zeven jaar, per deeltje „ 0,2( A. H. Kloosterman, Tiendeelige Getallen. Verzamel, van methodisch gerangschikte opgaven v. h. derde en vierde leerjaar „ 0,2? id. Gewone Breuken. Verzameling van methodisch gerang- sehikte opgaven voor het vierde en vijlde leerjaar „ 0,2< J. Koonings, Oppervlak en Inhoud. Practisch Rekenboek over Vormleer. 4e druk „ o,3< id. Puntenljjst voor de Gewone Lagere School, tevens ingericht tot het opteekenen der behandelde leerstof 0.21 id. Idem voor Scholen M. U. L. O. „ 0,3) id. Absentielijst met het oog op Model C en D tot uitvoering der Leerplichtwet. Prjjs voor 75 leerlingen gebonden in zeer sterk leercarton • o,4i Voor elke 25 leerlingen meer f 0.10 duurder. H. Kroes, le en 2e Jaartallenboekje, per deeltje r 0,0' J. Kuiper, Van Bato tot Wilhelmina. Leer- en Leesboek der Vaderlandsche Geschiedenis voorChr. Scholen en Huiggezinnen. Deel I f 0.40. Deel II f 0.60. Geb. in één prachtbandje „ 1,2? J. Kuiper en G. J. van Zanten, Ons Taalboekje. Een cursus oefeningen in de Nederlandsclie taal, Practjjk en Theorie, voor onze Chr. Scholen, le stukje f 0,15, 2e en 3e stukje a „ 0,2C Dr. C. te Lintum. De Beginselen der Geschiedenis. Met vele illustraties. 2 dln 2e vermeerderde druk. Prjjs per deeltje » 0,4C F. G. Mellink Pzn., Staatsregeling van Nederland, 3e druk „ 0 2E A. Mout en J. J. ten Have. Kaarten van Nederland ter invulling Methodisch bewerkt, 12 Kaarten in omslag „ 0.4? Prjjs per Kaart afzonderlijk „ 0,0? Regt, De Herhalingsschool. Keur van Rekenk. Vraagst. en Oef. niet aanwijzingen en toelichtingen voor de hoogste klassen der lagere school en herhalingsscholen „ 0,2? Jos. Scheidel Jr., Vereerend Getuigschrift, voor getrouw Schoolbezoek, enz. „ 0,2? 50 ex. f 10,-, 100 ex. f 18,—, 200 ex. ƒ 32,50. J. A. Schutte, Schrijf zonder fouten, Nieuwe taaloefeningen voor de Lagere School, 4 deeltjes a „ 0,25 J. A. Vermeulen, Lezen en Stellen. Een serie Lees- en Steloefeningen voor de Hoogste Klassen der L Sch , Leesb. I „ 0,25 Leesb. II, III en IV a „ 0,40 Steloefeningen beboerende bij het le en 2e Leesboek a „ 0,20 Steloefeningen ,, „ 3e „ 4e „ a r 0,20 M. M. Wiivi.iet, Cours élémentaire de langue frangaise d'après la méthode directe. Exercices methodiques de langue et de conversation fran^aise al'usage de 1'enseignement primaire Premier Livret / 0,40,Deuxième Livret /'i|,60,Troisii,me Livret „ 0,60 Leerplan voor L. O. (om in te vullen) in stevig omslag „ 0,50 Leerplan voor M. U. L. O. (om in te vullen) „ 0,75 Voorzien van alle Staten bedoeld bij artt. 21 en 22 der Wet L. O. Lijst van Werkzaamheden voor de geheele School (om op te hangen) „ 0,15 Idem M. U. L. O. (om op te hangen) „ 0,3(' Rooster van Lesuren voor afzonderlijke klassen (om op te hangen) „ 0,03